J>« Zegepraal van bet Xruis. §et Kerkdijk, Godsdienstig, Maatschappelijk en Huiselijk Ceven en de Vervolgingen der eerste Christenen De Zegepraal van het Kruis. DE ZEGEPRAAL VAN HET KRUIS. Het Kerkelijk, Godsdienstig, Maatschappelijk en Huiselijk Leven en de Vervolgingen der eerste Christenen. Beschreven voor het Nederlandsche Volk DOOK P. J. KLOPPERS. DOESBURG, J. C. VAN SCHENK BRILL. Stoomdrukkerij — H. GERMS FHzn. — Doesburg. VOORWOORD. Nog waren mijn hoofd en hart met allerlei herinneringen uit Z-Afrika en den heldenstrijd der Boeren vervuld, toen het voorstel van den Uitgever, den heer J. C. VAX SCHENK BRILL tot mij kwam, een werk voor ons volk te schrijven over het kerkelijk, godsdienstig, maatschappelijk en huiselijk leven der Christenen gedurende de eerste zes eeuwen en de Christenvervolgingen. Het denkbeeld lachte mij toe. Van de eene zijde begreep ik, dat ik daartoe studie genoeg zou behoeven, om mij in een anderen gedachtensfeer te brengen, van de andere zijde meende ik een goed werk te zullen doen. Wij, Hollanders toch bezitten niet te veel op dit terrein en wat we hebben, is vaak bf te beknopt öf te dor om als leesboek voor ons volk dienst te doen. En toch scheen mij, juist ook voor den ontwikkelden lezer het onderwerp zóó aanlokkelijk, de stof zoo boeiend en leerrijk tevens. Hoe vaak immers rijst bij ieder van ons de vraag, hoe toch do Kerk der middeneeuwen en op het gebied van den godsdienst en op dat van het kerkelijk leven zich zoover verwijderen kon van Hem, die haar grondvestte en van de gemeente der eerste Christenen! Hoe dikwijls vragen we te vergeefs naar de herkomst van ook thans noesehiij\en, wat daar in de donkerste hoeken van de overigens feestelijk verlichte tuinen plaats vond; zij het genoeg te zeggen, dat minnenijd en overspel vaak bloedige offers eischen. Weder wordt de maaltijd hervat, maar, nadat ook de flamingovêer geen dienst meer doet, en men zich andermaal heeft verpoosd, begint in een nevenzaal het drinkgelag. Declamatoren geven een voordracht van een wulpsch Grieksch lied ten beste, zedelooze zangeressen en danseressen doen het geprikkelde bloed gisten en ginds worden duizenden bij duizenden aan den god van het spel geofferd. Door de slaven met bloem-en lauwerkransen gesierd, liggen de drinkgezellen neder en geven zich, evenals de vrouwen, aan de schandelijkste uitspattingen over, totdat ze één voor één door de slaven naar lvun draagstoel vervoerd en als beesten naar hun woning gebracht worden. Als zij hun roes straks uitgeslapen hebben, wijden zij zich aan allerlei baden, doen zich door hun slaven of slavinnen in- en uitwrijven, poederen en parfumeeren zich, opdat zij zich tegen den middag althans bij nieuwe genietingen opnieuw zouden kunnen vertoonen. Dat is het leven van den rijken Romein en, om het ongestraft te kunnen voeren, is het wel noodig, dat hij door feesten en gelduitdeelingen ook den minder bevoorrechte in de gelegenheid stelt, zij het slechts de kruimkens van zijn tafel te eten en mede te drinken uit den beker van wellust en zinnelijkheid. Immers anders verliest de rijke de gunst van het volk; dit kiest anderen voor de winstgevende staatsbetrekkingen, de bron zijner inkomsten verdroogt en daarmede de volle stroom van zijn buitensporig leven. Ongelooflijk zijn dan ook de sommen, die aan de volksgunst ten offer gebracht werden en schrikbarend de uitspatting, die men ook den arme op zijn beurt veroorloofde, als wilde men hem medeplichtig maken aan den zedelijken val van de boheerscheresse der wereld. Wij spraken reeds van den nadeeligen invloed, welken de slaven op het volksleven uitoefenen ; was het uit wraak over de geringschatting van hun bestaan? In don tijd van Augustus stierf een zekere Isidorus, die niet minder dan 4116 slaven naliet, waarvan er 4000 tot zijn huisstoet en dien van zijn buitenverblijf behoorden en toch hadden de burgeroorlogen hem duizenden slaven gekost. Een goede slaaf kostte gemiddeld f 600, geleerde slaven werden wel tot een bedrag van f 20.000 aangekocht en de handel daarin gaf aanleiding tot de schandelijkste tooneelen en tot de sluwste bedriegerij. De gekochte was naar ziel en lichaam het eigendom zijns meesters ; deze kon hem naar willekeur geeselen, brandmerken, pijnigen, in boeien slaan of ter dood brengen. Al vaardigde de keizer wetten uit tegen de gruwzame behandeling, die den slaven aangedaan werd, toch durfde zekere Pollis, in tegenwoordigheid des keizers, die den maaltijd bij hem gebruikte, het bevel geven, om een slaaf, die het ongeluk had, een kristallen vaas te breken, naar zijn vijver te brengen en den visschen voor te werpen. Wel redde de tegenwoordigheid des keizers, aan wiens voet hij om genade smeekte, den slaaf het leven, wel liet Aitgusti s alle kristal van den onmensch verbrijzelen en zijn afschuwelijken vischvijver dempen, doch de kwaal zat zóó diep in het bloed, dat ook de teederste Romeinsche vrouwen haar slaven en slavinnen vaak op demeest wreedaardige wijze deden geeselen. Een groot aantal slaven, werd voor de schouwspelen en gladiatoren gevechten bewaard. Hoezeer het ons ook walgen moge, verder dat leven in te treden, toch moeten we nog meteen enkel woord over de schouwspelen spreken, omdat we onze lezers meermalen daarheen zullen moeten leiden en zij tezeei den algemeenen toestand kenschetsen. Naarmate de buitensporigheden dei weelderige Patriciërs hen dwongen, ook het volk wat.te gunnen, gaf men èn van staatswege èn van particuliere zijde openbare wedrennen, tooneelvoorstellingen en dergelijke, waarvoor honderdduizenden guldens opgeofferd werden. Alleen tot het bouwen van een houten schouwburg, die na een maand weer afgebroken werd, getroostte een aanzienlijk Romein zich een uitgave van f80.000. Het aantal der openbare feesten en hun duur groeiden steeds aan ; waren tooneel en renbaan eerst de gezochte uitspanningsplaatsen, weldra wendde de menigte zich met voorliefde tot de gladiatoren, en het genot om menschen te zien worstelen en sterven overtrof alle ander vermaak. Bij de groote feesten bleef geen Romein tehuis, alle burgers stroomden naar circus of amphiteater en uit de Italiaansche steden, ja, zelfs uit de verwijderde wingewesten begaf men zich naai* R o m e, om van de zwaardvechters te genieten. Soms was de toeloop van vreemdelingen zóó groot, dat dezen in kramen of tenten, in de straten opgeslagen, moesten overnachten en bij de vertooning werden een aantal lieden, zelfs eenmaal een tweetal Senatoren, doodgedrukt. I)e circus, door Julius Cesar vergroot en verfraaid, was een der prachtigste gebouwen van Rome en besloeg een oppervlakte van 1bunder gronds. Bogen, in drie verdiepingen, sloten de renbaan in, terwijl de am- phiteatersgewijze oploopende zitplaatsen aan 100.000 toeschouwers plaats verzekerden. Rijk gesierde zetels waren voor de regeering en de ridders ingericht in de benedenrijen, daarboven mengden zich mannen en vrouwen dooreen, een zee van menschen, bezield door één hartstocht, die aan razernij grensde. Maar het amphiteater, de schouwplaats van de dierengevechten en den strijd der gladiatoren, lokte nog meer bezoekers en openbaarde nog sterker het diep verval van de menschelijke natuur en den Romeinschen burger, 't Is bijna ongelooflijk, hoe aanzienlijke vrouwen zich met dolzinnige vreugde vermaken konden in den Moedigen stiijd tusschen menschen en wilde dieren en met bloeddorstige uitgelatenheid den zwaardvechter begroetten, die zijn tegenpartij den doodsteek toebracht. Meestal waren de zwaardvechters slaven, ter dood veroordeelde ki ijgsgevangenen of misdadigers, die tot den kamp in de arena veroordeeld waren; soms vond men ook onder hen vrije lieden, die, f door woeste stijdlust, of door armoede en gebrek gedrongen, zich in de gladiatoi enscholen hadden doen opnemen en den vreeselijken eed gezworen hadden, waarbij zij zich bereid verklaarden, den dood door geeselslagen, vuur of staal te ondergaan. Slechts de aanzienlijke prijs, die den overwinnaars was toegezegd, de schitterende wapenrusting, waarmede de gladiator zich tooide, de storm van toejuiching, welke hem te beurt viel en de roem, welken hij zich l»ij de aanzienlijken verwierf, konden den ongelukkige met zulk een levensbestemming of liever met het doemvonnis tot zoo wreeden dood verzoenen en met de dierlijke behandeling, waarvan hij liet slachtoffer was. Werd de menigte aanvankelijk slechts op den strijd tusschen enkele paren vergast, langzamerhand groeide het aantal kampioenen en straks deden duizenden hun bloed vloeien in de arena, waarvan de grond als met lijken bezaaid lag. Zoo de slaven in den beginne slechts door particulieren tot gladiatoren verhandeld en opgeleid werden, straks richtte de staat oefenscholen op, waar met de gruwzaamste wreedheid een ongehoord strenge tucht gehandhaafd werd en vreeselijke straffen en rijke belooningen den mensch tot een slachtoffer kneedden, dat bij zijn uitstekend voedsel, kostbare kleedij en schitterende wapenen zijn ellende vergat. Aan den vooravond van den kamp werd den gladiatoren een overvloedige maaltijd bereid, waarbij het volk zich vergastte, ele ] den aanvang der regeering van Caligüla werden te Rome maanden 100.000 offerdieren geslacht. uunvan En niet slechts in hot openbaar hield men aan .Ion uitorl.jken Mllfl m het heidendom vast, neen, ook het volk kon er in zijn alledaagsch leven niet van scheiden. De huisvader bracht bij geboorte en verloving, bij huwelijk of sterven zijner kinderen, wat hem dierbaar was, m den emP en 11 chetius scheldt niet ten onrechte op de lieden, die in dagen van voorspoed met de goden spotten, doch bij den tegenspoed naai hrt ütaar snellen, om den toorn der goden te verzoenen en af te bldden-*^ werd Lucixa's hulp ingeroepen voor de aanstaande moeder; werden voor C vndelifera de lichten ontstoken bij de geboorte van een kind, vooi ij liet binnenrukken van Jeruzalem hun veldteeken achterlieten, opdat het voor de Joden niet den schijn hebben zou als wilde men den dienst deigoden daar invoeren, men schroomde, zelfs niet, ook de Joden tot do godsdienstige vereering des keizers te dwingen. Een poging om te Alexandrië liet beeld des keizers in de synagoge te plaatsen gaf daar aanleiding tot een Moedigen opstand en te Jeruzalem zou waarschijnlijk hetzelfde plaats gehad hebben, doch de dood des keizers verschoof de uitvoering \aneen gelijksoortig bevel. Hoezeer deze vereering haren invloed deed gelden, bleek onder meei^ uit de vreeze, die een Pilatus beving, toen hij van deJoden verstond, dat Jezus zich den Zoon van God noemde en Zich derhalve met den keizer gelijk stelde. Zoo gingen de godsdiensten der volken op 111 de vereering van een mensch, niet zelden een lafaard of monster, maar altijd verpersoonlijking van de macht der wereld. En hoe 1111 stond het Christendom daartegenover ? Waar liet zich vertoonde, eisclite het, dat de volkeren hun goden vaarwel zeggen, hun altaren afbreken, hun tempels verlaten zouden en dat men zich van deze ijdele dingen bekeeren zou tot den levenden God. Het eisclite, dat men de oude traditien verbreken, zich als éénling van zijn volk zou afscheiden, de beschermende machten, die moeders' gebeden en vaders' offers over hen ingeroepen hadden, verloochenen en niet slechts den strijd met de eigen priesters en het eigen volk maar ook met het verdraagzame R o 111 e aanbinden zou, dat alleen geen sekten duldde, zoodra zij zich als nieuwe godsdienst tegenover dien van den staat stelden. Het eischte, dat men liever een wreeden dood sterven, dan den keizer wierook strooien zou en zoo plaatste het zich als wereldgodsdienst, ja, als de eenig ware godsdienst niet naast, niet boven, maar met uitroeiing van alle andere in deszelfs plaats. En daartoe bediende het zich van alle middelen, welke de veroveringen van het machtige wereldrijk tot zijn beschikking stelde. Het sprak in zijn taal van den Christus tot alle volken, het gebruikte zijn wereldvrede om de woorden van den Gekruiste overal heen te voeren, de apostelen van het Christendom reisden als gezanten van den nieuwen godsdienst over zijn heirbanen van Gades in Spanje door Frankrijk en Italië heen tot aan de watervallen van den N ijl en van de oevers van den Don au tot aan de zuilen van Hercules. Het wist zich aanhang te verwerven onder zijn legioenen en deze werden zijn zendelingen in de wingewesten, het drong door in het keizerlijk huis en deed alzoo zijn invloed gelden in het staatsleven. Zijn wetenschap, zijn beschaving of de door Rome op andere volken veroverde, maakten zijn leeraars welsprekend en wegslepend; zijn volksspelen en heidensche feesten boden den volgelingen van Jezus de gelegenheid aan om door hun onthouding of door hun prediking temidden der ^schare belijdenis af te leggen. Zijn bedreigingen eindelijk gaven hun aanleiding om de wereld te toonen, dat het Christendom banden noch dood ontzag en overwinnaar van de wereld was, van het oogenblik af, dat het de kampplaats der historie binnentrad om zich met de wereldmacht te meten. »Gij zoudt geen macht over Mij hebben, indien zij u niet gegeven ware van Mijn Vader, die in de hemelen is," zoo spraken ze hun Meester na tot Rome's rechters en proconsuls in het gezicht van kruis en brandstapels en de doornen, waarmee Rome hen bloedig wondde, vlochten ze saam tot een eerekroon. Zoo trok het Christendom triomfeerend voort, eiken vijand voor zich uit nederwerpend en dat, waar de conscientie der volkeren met zijn apostelen medegetuigde. Den in weelde en zinnelijkheid verzonken hoveling bracht het tot de verklaring: »Gij beweegt mij bijna, een Christen te worden," den Griekschen redenaar beschaamde het op den Areopagus, den keizer zelf betwistte het zijn goddelijken stralenkrans, maar waar het alzoo de kroon van het staatsgebouw aantastte, daar ondermijnde het nog meer de fondamenten. De kuische huisvrouw weende over een godsdienst, welks eischen zij niet de meeste nauwgezetheid eerbiedigde en welks zedelijke macht niet eenmaal vermocht de trouw van haar echtgenoot haar te verzekeren, veelmin het volk de schandelijke tooneelen te besparen, waarvan haar reine ziel walgde. De moeder schaamde zich voor hetgeen haar kinderen bij de heilige feesten en spelen aanschouwden en als zij zich het lot en de toekomst harer zonen en doch teren indacht, dan brak haar het hart over haar goden, aan wier bescherming zij ze bevolen had. Benijdend zag ze op tot de Christenmoeders, wier echtgenooten haar niet dan huwelijksgeluk aanbrachten, wier zonen haar trots, wier dochteren haar vreugd waren en zij opende het hart voor een leer, die den mensch rein en goed maakte. Het Christendom veroverde de vrouw en deze bracht maar al te vaak haar kinderen als buit mede. En zou dan de heiden deze veroveringen op zijn gebied zonder woedend verweer doen voortwoekeren ? Zouden priesters en keizers en al hun satellieten niet alle middelen, in hun macht staande, aangrijpen en welk middel was eer voor hand liggend, meer vreeselijk en, naar hun wijze van zien, meer afdoend dan het opz weepen van de hartstochten der menigte, die van liet brood en de spelen, de gunst en de uitspattingen der heidensche aanzienlijken en der lichtmissen leefde ? Ten slotte: die Christenen met hun zelfverloocheningen zelfbeheersching, met hun reinen en kuischen wandel, hun zachtmoedigheid en nederigheid, hun eerlijkheid en goede trouw, waren zij geen levend getuigenis tegen henzelf en wat was nu eenvoudiger dan deze levende getuigen uit te roeien onder den schijn van heiligen ijver voor de goden en hun altaren ? De gelatenheid, de kalme berusting, de vergevingsgezindheid, waarmede de Christenen hun lot en hun vijanden tegengingen, tartte hen nog te meer en eindelijk, moest het den woedenden heiden niet tot razernij voeren, als die Christenen niet slechts voor henzelf op een Paradijs vol eeuwige heerlijkheid, voor hun vijanden opeen vreeselijkeeeuwigheid bouwden maar het ook voor hun tegenstanders niet verheelden, dat zij hun Heer en Meester, den gekruisten Nazarener haast wachtten, als Hij verschijnen zou op de wolken des hemels om de Zijnen tot zich te nemen en Zijn vijanden te vertreden onder Zijn voet, om als Koning te heerschen over Jeruzalem en Rome? Wat konden de Christenen nu tegenover dat alles stellen om den haat hunner vijanden te bezweren ? Immers niets dan den eisch : geloof eerst en dan zult gij de voortreffelijkheid van het Christendom boven het heidendom kennen. Word eerst Christen en gij zult het voorrecht beseffen, het te zijn ! Neem ons kruis op u, draag onze schande, ga uit uw land en uw maagschap en uit uws vaders huis en dan zult ge onzen vrede en onze zaligheid ervaren. Wien kon deze strenge eisch naar der heidenen zienswijze bekoren dan den arme, die niets te verliezen had,den onontwikkelde, wien geen andere uitweg meer bekend was op het gebied des geestes, waarop de mensch tot vrede en geluk komen kon, den schuldige, den slaaf en den lichtzinnige, die den droesem geproefd had van den beker der zinnelijkheid en ervan walgde. Voor die allen, die niets of niets meer van het leven te hopen hadden, stoffelijk noch geestelijk, voor hen ja, was het Christendom al wat er overschoot van de illusiën van een menschenhart, welke het nooit gekend of lang verloren had, voor hen viel immers niets te verloochenen, wanneer daar de eisch des Nazareners tot hen kwam: »neem uw kruis op en volg Mij!" Hoe kan het anders, of die voorname en beschaafde, die trotsche en zinnelijke Romein gevoelde slechts minachting voor die vereeniging van slaven en handwerkslieden en te nauwernood vinden we dan ook bij de beste Romeinsche schrijvers iets aangaande hen vermeld dan de geschiedenis van hun lijden en marteldood. Volkomen minachting, immers wat bracht die Christus den Zijnen aan ? De Romeinsche goden hadden Rome groot gemaakt, aan zijn legioenen de overwinning bezorgd in slag op slag tegen volk op volk en de gansche wereld kroop onder de voeten van hun aanbidders! Maar deze (ion der Christenen liet zich verguizen, bespotten, kruisigen en trok zich het lot Zijner belijders niet aan, Hij liet hen aan kerkerstraf en geesel, aan pijnbank en martelvuur over. »Wie is dan die Gon, die de dooden kan helpen," zoo riep Caecilius hun triomfantelijk toe, «maarniet de levenden ? Bevelen en heerschen de Romeinen niet zonder Hem? Regeeren zij met de wereld en ook ulieden? Het grootste en beste deel van ulieden is ten prooi aan armoede en koude, naaktheid en honger. Uw (ion laat dat alles toe en schijnt liet niet te weten. Hij kan de Zijnen niet helpen of Hij wil niet; Hij is onmachtig of onrechtvaardig." Ja wat godsdienst moest dat in de oogen der heidenen zijn, die tempel noch' altaren, beelden noch offers kende. Welk een dwaasheid, die »alomtegenwoordige" en toe-li nooit of nergens > zichtbare" God, dien men niemand toonen kan en zelf niet kan zien, die komt en gaat en de handelingen der menschen, hun woorden en geheimste gedachten kent en beoordeelt, van wien die Christenen een spion of een lastigen gerechtsdienaar maken, die altijd in beweging is? Hoe kan Hij zich met ieder in het bijzonder inlaten, als Hij zorgen moet voor het geheel, of hoe zorgen voor het geheel, als Hij ook voor elk in 't bijzonder daar is?" Geen wonder, dat de heidenen tot de overtuiging geraakten, dat de Christenen goddeloozen, atheïsten waren en daarom de uitroeiing waard. Men bracht op hen de beschuldiging over die anders den Joden gold, dat zij een ezelskop aanbaden. Zóó werd een plaat gevonden, waarop een gedaante prijkte met ezelsooren, m een toa «ehuld en een boek in de hand houdende, met het opschrift: de God der Christenen." E11 in onzen tijd nog ontdekte men in de ruïne van het keizerlijk paleis te R o m e, in een vertrek, dat voorheen kennelijk den soldaten tot wachtkamer diende, een afbeeldsel, met zwarte kool op den muur geteekend, een man met een ezelskop, aan een kruis genageld Met het onderschrift »Anaxemenos aanbidt zijn God," had men waarschijnlijk den een of anderen soldaat, die Christen was, willen bespotten. 'tWas deze verachting, die den weg tot verdachtmaking opende. Evenmin als men den God der Christenen begreep, evenmin begreep men hun eeredienst en hun leven als uiting van hun godsdienst en daar men beide toch wilde begrijpen, schreef men den Christenen allerlei ongehoorde gruwelen toe Hun enge verbintenis met elkander, hun broederlijke liefde, waarmede zij in den nood elkander bijstonden en die den een aan den ander bond, de stille afzondering, waarin zij leefden en hun eeredienst uitoefenden, deed aan een geheim genootschap denken welks leden onder de vreeselijkste eeden gehouden werden om, wat'daar in stilte geschiedde, nimmer te openbaren. Hun hefdemaaltijden waarbij zij elkander »met een heiligen kus" groetten, hun herdenking van den dood huns Meesters, waarbij zij »Zijn lichaam onder zich braken en Zijn bloed dronken, dat voor hen vergoten was," gaf tot de gruwelijkste geruchten aanleiding. Met afschuw en schrik verhaalden de heidenen elkander, dat de Christenen menschenvleesch aten en menschenbloed dronken Als een nieuw lid tot hun genootschap toetrad, zoo zeide men, werd een kind, met offerkoren overdekt, den nieuweling voorgezet. Om zijn afkeer te toonen, moest deze dan met een dolk in het koren steken en als oj> deze wijze liet onschuldige kind gedood was, lekten zij als ware tijgers het bloed op en verdeelden het vleesch onder elkander. Door zulk een gemeenschappelijke misdaad verplichtten zij elkander totstilzwijgend- heid en onderlinge trouw. Na dezen gruwelijken maaltijd werden de lichten uitgedoofd en temidden van woeste drinkgelagen werd de schandelijkste ontucht bedreven. En aan zulke onzinnige gruwelen, aan zulke gruwelijke verdichtselen, die alleen tegen de vuile bron getuigden, waaruit zij voortkwamen, sloegen geleerde en ontwikkelde heidenen als Tacitus en Markus Aurelius geloof onder het motto, dat daarvan toch wel iets waar moest zijn; immers, vanwaar kwamen anders zulke geruchten? Mochten niet allen ze gelooven, voor het minst zag men de Christenen voor »duisterlingen" aan, diein somberen menschenhaaten trotscheverachting van anderen, van alle aardsche grootheid afkeerig en vijanden van alle beschaving waren. Zij schuwden geleerdheid en wijsheid, versmaadden alle menschelijke vreugde en veroordeelden elke ontspanning. »'tls", zoo zegt Caecilius, een jammerlijke, algemeen veroordeelde, vertwijfelde hooplieden, die een samenzwering gemaakt hebben tegen al, wat schoon en goed is, een gluiperig, lichtschuw volk, stom in het openbare leven, snapachtig in hun donkere sluiphoeken. I)e tempels verachten zij, alsof deze plaatsen tot lijkverbranding waren. Zij beschimpen den godsdienst, bespotten de goden en hebben, daar zij zelve zoozeer deernis verdienen, medelijden met onze priesters. Terwijl zijzelf half naakt loopen, zien zij met minachting neer op alle eer en pracht. In hun wonderlijke dwaasheid en onbegrijpelijke vermetelheid verachten zij alle smarten des tegenwoordigen levens, terwijl zij bevreesd zijn voor een onzekere toekomst na den dood en ofschoon zij angst hebben voor een sterven na den dood, vreezen zij nochtans den dood niet. Zoo vleien zij zich ook met een bedrieglijke hoop en troosten zich met het denkbeeld eener opstanding.' Hoe kon dan ook een heiden het anders dan onzinnig en belachelijk vinden, dat de Christenen met het oog op de eeuwige zaligheid, die immers den heiden oen raadsel was, afstand deden van eer en aanzien bij menschen, rijkdom en macht in de wereld en alle genietingen des levens! »Clij zijt altijd," zoo verweet hun Caecilius, «in angstige verwachting en vol bekommering en onthoudt u van alle, ook betamelijke genoegens; gij gaat naar geen schouwspelen, ziet naar geen optochten en hij alle gastmalen wordt uw tegenwoordigheid gemist; van spijzen en dranken, waarvan een deel op de altaren geofferd en geplengd is, hebt gij een afkeer. (Jij bekranst uw hoofd niet met bloemen en giet geen welriekende oliën op uw lichaam. Alleen voor de lijken hebt gij een zalf en aan de graven zelfs weigert gij een krans; bleeke, sidderende menschen, aller medelijden waard en vooral dat der goden. Ellendige wezens, die dit leven niet geniet en nooit zult opstaan !" Mochten zij ook volkomen te goeder trouw de overheid gehoorzamen, zij konden zich niet mengen in een openbaar leven, dat zoo geheel van den heidenschen zuurdeesem doortrokken was en men beschouwde hen onwillekeurig als slechte burgers van den staat. W el waren zij de overheid onderdanig 0111 des Heeren wil, maar de grootheid, de eer en de macht van den Romeinschen Staat bekoorden hen niet en zoo trokken zij zich uit de openbare ambten en den krijgsdienst terug, daar beide hen noodzaakten, bij de offeranden en godsdienstige plechtigheden tegenwoordig te zijn. En daar zij niet met de verachting van den Romein op de barbaren neerzagen, heette het, dat zij geen echte Romeinen, dat zij vijanden van den Staat waren. Op den geboortedag des keizers, als ten teeken van goddelijke vereering de huizen verlicht, de deurposten bekranst waren, bleven de huizen der Christenen donker en geen bloem sierde hun deuren. Den keizer wierook te strooien, bij zijn naam te zweren, dat verbood hun hun leer en weldra werden zij als vijanden des keizers beschouwd. Vierde Rome zijn overwinningen in den circus of het amphiteater, geen Christen vertoonde zich; stoften de Romeinen op hun eeuwige stad, de Christenen profeteerden den ondergang der wereld en zagen er reikhalzend naar uit als naar het oogenblik hunner verlossing. En of zij nu ook metterdaad toonden, dat zij gehoorzame en vreedzame onderdanen des keizers waren, of ze hun belastingen betaalden en hun burgerplichten met nauwgezetheic vervulden, of ze zelfs verklaarden, voor den keizer, voor land en volk in hun samenkomsten te bidden, hoe kon het anders, of de heidensche keizer en Staat moesten zich met bittere vijandschap stellen tegenover een leer en een leven, dat zij inderdaad niet anders dan tot schade en schande van de Christenen uitleggen konden. Verachters der goden, verachters van den keizer, verachters van den Staat en de burgers, dat was hun >randmerk en het vonnis kon niet anders luiden dan: >de dood aan de e God hebben opgezonden; wij eten zooveel als den honger stilt en drinken niet^ meer dan goed is. Wij verzadigen ons, terwijl wij de gedachte daarbij vasthouden, dat wij ook ii den nacht tot Gon moeten bidder; en preken met elkander in de bewustheid, dat de Heere ons ïoor - - ^ ^ den maaltijd worden wij allen opgewekt om God te , zijn eigen herinneringen nog iets uit de Heilige Schri t vvee me' ® die doet het. Daarin ligt de proeve, hoeveel wij gedronke . • gebed wordt dan de geheele vergadering besloten en wij verlaten dept< . onzer samenkomst, niet om allerlei onbetamelijkheid te bedrijven op de straat maar om onze oefening in een intogen wandel voort te zetten, daar wj vaneen drinkgelag, maar van een oefenschool der goede zeden tei ug e . Hoe schril steekt daarbij af de laster, waarmede de heidenen deze liefdemaaltijden schandvlekten en hoezeer wordt deze laster door de omstandigheid reeds gelogenstraft, dat juist in den tijd, toen deze uitgesproken werd, de vergaderden zich ieder oogenblik blootgesteld zagen aan het gevaar, dat de eene of andere spion hen verraden, dat woedende V1|an hen onder woest getier zouden aanvallen en voor den rech er ^epen. Neen, veeleer, dan zich aan ongebondenheid over te geye^ 's de J^^ gemeente onder het kruis daar in heiligen ernst vergaderd. Haar sali en lofliederen wêergalmen door de stilte van den nacht, men vergadert zich troost, vertrouwen en sterkte uit de verkondiging des Evangelies; dan verheft aller ziel zich ten hooge en de voorganger legt het volle hart van allen voor den troon Gods. Nu klinkt luide aller »amen!" en het lichaam en bloed van den Gekruiste, dien zij misschien weldra in den dood volgen zullen, wordt onder hen gedeeld. Daarna gebruiken zij het liefdemaal en met een zegenbede en een kus des vredes zeggen ze elkaar, misschien voor het laatst, vaarwel. Laat ons, na den laster over de jeugdige gemeente door de feiten weersproken te hebben, een oogenblik onze aandacht wijden aan de samenstelling der kerk. Reeds uit de Heilige Schriften blijkt ons, dat de volgelingen des Heeren elkander Zijn discipelen of leerlingen heetten, gelijk zij na Zijn hemelvaart elkander als broeders en zusters, geloovigen in Christus Jezus, uitverkorenen Gods, heiligen of geheiligden in Jezus Christus begroetten. De naam Christenen, dien zij straks te Antiochië ontvangen, toont van vriendelijker oorsprong te zijn dan die van Galileërs of Nazareners, gelijk de vijandige Joden hen scholden en zij droegen den eersten dan ook weldra als een eerenaam, ook al rangschikten zij zich daardoor terstond onder bet tal dergenen, tegen wie Joden en heidenen hun haat en woede botvierden. Namen alsTheophori of Christophor i menschen, die God of Christus in het hart droegen, visschen, waarbij zij aan de door Christus uitgesproken gelijkenis van het koninkrijk der hemelen met een vischnet dachten, kwamen uiteraard minder voor temidden van den strijd, welken de Christenen in- en uitwendig te voeren hadden, dan die van krijgsknechten van Christus. Dwaze, onbeschaafde, verworpene, zoo noemde de lichtzinnige Romein den waanzinnige, die geen deel nam aan zijn zinnelijk genot, Griek, d. i. magiër of bedrieger schold hij hem in zijn woede en met zijn Sarmentitii of Semaxii, slachtoffers voor den brandstapel of martelpaal, waarschuwde hij hen voor hun toekomstig lot; zelfmoordenaars, roekeloozen of wanhopenden werden zij gedoopt door hen, die maar niet begrepen, hoe ze het leven ten offer konden brengen voor de belijdenis van hun Heere en Zaligmaker. Als zij Christus »het licht der wereld" of »de zon der gerechtigheid"' heetten, noemde men hen zonaanbidders doch straks even gaarne ezelvereerders, omdat de Joden door de Romeinen gezegd werden een ezelskop te aanbidden. Nieuwelingen schold men hen, omdat de eenvoud van hun oeredienst zich van het Joden- en Heidendom onderscheidde en ondei den naam verachters der goden sleepte men hen voor den rechterstoel. En inderdaad, zij misten beeld en altaar en priester: hun God was de Onzienlijke, hun altaar een hart vol dank en waren zij niet zelve een koninklijk priesterdom? Als priesters hadden alle leden het recht tot leeren, tot doops- en avondmaalsbediening bij alle gelegenheden en op alle tijden en eerst later werden bestuurders of rectores en andere ambtsbedienaars ingesteld, terwijl de ongetwijfeld grove dwaling om te onderscheiden tusschen geestelijken,en wereldlijken, regeerenden en zij, die geregeerd worden, insgelijks van latere dagteekening was. Vroeg reeds oordeelde men het noodig, de nieuwelingen of aankomehngen te onderwijzen aangaande de waarheden des Christendoms en den wandel der Christenen, naar welk onderricht zij catechumenen geheeten werden en dat, in den eersten tijd althans, geheel onbepaald was, wat den duur betreft en den leeftijd, waarop het werd aangevangen. Lateistelde men in het Oosten vier, in het Westen twee jaren ter voorbereiding, tenzij onvoorziene omstandigheden, zooals een gevaarlijke ziekte een onverwijld toedienen van den doop wenschelijk maakten. Gedurende den tijd van het Catechumenaat werd streng het oog gehouden op den wandel en de levensuiting van den nieuweling en opdat deze zoowel als zijn leeraar den ernst van het Catechumenaat zouden gevoelen, werden hem, terwijl hij knielend nederlag aan de voeten van den leeraar, de handen opgelegd, als zinnebeeld van de mededeeling des Heiligen Geestes, die hem in alle waarheid leiden en zijn hart reinigen zou. Deze handoplegging kwam reeds bij plechtige gelegenheden bij het Jodendom voor; het maken van het teeken des kruises, waarschijnlijk met den vinger over het voorhoofd, was een bijvoeging van het Christendom uit later tijd en diende, om den nieuweling te herinneren, dat hij nu onder bescherming van het kruis tegen 's duivels listen en lagen beschermd was. Beide handelingen geschiedden onder een gebed, waarbij de catechumeen aan do genade Gods in Christus bevolen werd. Nadat de leerlingen bij de voorlezing der Schrift in de godsdienstoefening tegenwoordig geweest waren, werd hun door een der diakenen van een verheven plaats toegeroepen, dat zij zich verwijderen moesten; eerst nadat zij eenigen tijd in de klasse der hoorenden doorgebracht hadden en zich door vromen wandel en goede vorderingen onderscheiden hadden, gaven de opzieners der gemeente hun oorlof, in de tweede klasse, die der knielenden over te gaan en hadden zij recht, de gebeden der gemeente voor hen in knielende houding bij te wonen. Nauwelijks hadden dan ook de catechumenen der eerste klasse de plaats der samenkomst verlaten, of de diaken sprak een vuri" gebed voor de knielenden uit, 't welk bij tusschenpoozen door hen en de gemeente met een »Heere, ontferm u!" afgebroken werd. Eindelijk sprak de diaken: «Staat op, catechumenen! Bidt om den vrede Gods doorZijn Christus om een vredigen dag zonder zonde en dat uw gansche levenstijd dus zij' en om een christelijk uiteinde, de ontferming en liefde van God en vergiffenis van zonde. Beveelt uzelven den alleen onbegonnen God aan door Zijn Christus!" »Heere, ontferm u!" klonk het andermaal en nadat de catechumenen met gebogen hoofd den zogen des bisschops ontvangen hadden, riep de diaken hun toe: .gaat in vrede!" en de knielenden verlieten thans on hun beurt de vergadering. Hadden de knielenden, na opnieuw hun ijver en vromen zin getoond te hebben, den wensch te kennen gegeven, den doop te ontvangen en onder handoplegging van den bisschop plechtig verklaard, dat zij zich voor eeuwig van den dienst der zonde en des duivels losgerukt •JAOA hen geblazen werd als een zinnebeeldig teeken van de mededeehng des Geestes. Van nu aan mochten zij de leerredenen aanhooren over de leerstukken, die men als te zware spijze den catechumenen onthield en aan alle kerkelijke plechtigheden deelnemen. Het mag zeer natuurlijk heeten, dat de apostelen, de mannen, < ie 111 het bijzonder door den Heere geroepen waren, om van Hem te getuigen, die met Hem omgewandeld hadden gedurende de drie jaren Zijner prediking, liooge eer genoten bij de gemeente en haar als opzieners dienden. Voorts waren de profeten, die evenals de tongen red en aars 111 de samenkomsten der geloovigen het woord voerden en zich van de laatsten om erscheidden door de verheven taal, waarin zij de waarheid mededeelden en de gave der voorzegging, die sommigen hunner bij voorkomende gelegenheden toonden te bezitten, in hoog aanzien. Zij maakten met de ajJosto en en de evangelisten de buitengewone dienaren der kerk uit Deze laatsten breidden de kennis van de waarheden des Evangelies, die hun door Christus zelf of door Zijn apostelen medegedeeld waren, heinde en ver uit, vereenigden hen, die in hun woord geloofden, tot nieuwe gemeenten en stelden daarover herders aan, wien zij de zorg over de ku (e toebetrouwden, om daarna weder elders het zaad des levens uit te strooien. Tot de gewone dienaren der kerk behoorden allereerst de ouderlingen, welken naam men van de opzieners der synagogen overgenomen had en wier ambt de besturing en de regeling van de belangen der gemeente vorderde; men noemde hen ook wel bisschoppen. Aan de verdeeldheid, die zich ook in de jeugdige gemeente deed gelden, meende men een tegenwicht te geven door aan één ouderling het hoogste gezag te vertrouwen, wien dan bij uitstek de naam bisschop of opziener toegedeeld werd. Ofschoon in de eerste tijden de bisschop geenerlei besluit zou nemen dan in overleg met de overige presbyters, zoo kantten zich sommige gemeenten sterk tegen de instelling van het episcopaat en niet geheel zondei reden. Bestond toch de waardigheid van den bisschop aanvankelijk slechts in het presbyterium en een leidenden invloed bij de beraadslagingen, ei >en maakte van allen dienaren der medegeloovigen en deze helde heersehte met een gestrengheid, die drong tot het zuiver bewaren van Christus leer en het rein houden van den wandel temidden eener wereld, die m liet booze lag. Aan deze inrichting, door ongeleerde en eenvoudige doch dooi den Heiligen C.eest verlichte mannen gevestigd, hebben machtigen en wijzen den tol van hun hulde en eerbied betaald en, wel verre van bij tle uitbreiding der Kerk ongenoegzaam te blijken, heeft zij veeleer de schaduwzijde vertoond, dat zij menschelijke heerschzucht gelegenheid gaf, haar als een instrument te gebruiken tot het gronden van een wereldheerschappij, schitterender dan ooit het oude Rome bezat en drukkender dan keizers of koningen vermochten uit te oefenen. Haar aus deelde wereldkronen uit en voor zijn ban bogen gekroonde machtigen den fieren nek; zóó deugdelijk bleek de inrichting der kerk,maar zoozeer ontaardde zij ook van den geest lmars Konings, die tot haar gesproken had : „Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld! ' V. DE UITWENDIGE OPENBARING DER KERK. Maar ver van het praalvertoon, dat bij een latere ontaarding als behoorde en door de vervolging van den vijand als van zelf gebonden gehouden binnen de perken van haar ideale opvatting, openbaarde de Kerk der eerste eeuwen zich met een eenvoud en ernst, die schril afstaken bij de wereldlom haar heen Voor haar geen trotsche tempels, geen beelden of kunstwei kei, 8M schitterende feesten of luidruchtig optreden naar lonten,)?een pneaterlijk ornaat of openbare ommegang, geen bloemkransen of sieradien. Sinds die Eéne, meer dan de tempel en Zijn meer dan koninklijke heerschappij verbergende in de gestalte eens dienstknechts, den tijd ï ooi haai teToSSHIroepen had waarin de ware aanbidders den Vadeu aanbidden zouden in geest en in waarheid, zocht zij de plaats harcrvereen noch te Jeruzalem, noch in de bergtempels der volkeren. \\ aar ook haai ziel tot haar Heere uitging, daar was haar tempel; daar ontmoette de ]n.irs „eestes den Ongeziene, daar ving haar oor woorden van troost en rreX dtr AlomtegenwooHligen op, daar bracht zij op het altaar haara harten het offer van haar liefde en dank. Onder de steenworpen der woedende Joden zag zij de hemelen geopend; de fondamenten vand kerkers der Heidenen werden bewogen bij hun lofzangen; Z„n engelen openden hun de deur der gevangenis; temidden der vlammen >an ee houtmijt en bij de wilde dieren van de arena ervoeren zij, dat geen nuu hên kin verleren zonder Zijn wil en dat Hij de muden der h*u»en sluiten kon, ook al gunde Hij hun de kroon van het martelaarschap Overal was Z ij 11^ tem pel, grootscher, dan die van Salomo, trotscher dan die van Divna te Efeze, op de schuimende baren, want Hij had ze bewandelt on den top der bei-gen, want Hij had daar aangebeden, in het diepst van het woud! want Hij had er den Booze overwonnen, in de duistere grafspelonken, want Hij had tiaar gezegevierd over den dood en leven ei onverderfelijkheid aan het licht gebracht. Bij zulk een overtuigmgmochten zij zich in tien eersten tijd al in de nevengebouwen des tempels ^opzamelen en wel in »Salomo's zuilengang," de overdekte gaanderij in h oosten tles tempels, in tier heidenen voorhof, waar alles hen aan hun Meester herinnerde, ook in de woningen tier broederen, voor zoover dez ruimte aanboden, vergaderden zij zich tot de vereering van denGekiuiste en bij hun liefdemaaltijden. En was buiten Jeruzalem de synagoge aanvankelijk de plaats, waar zij het Woord predikten, als de vijandschap dei loden hen daarbuiten dreef, dan was elke opperzaa elke ruime vergatlerzaal hun welkom. Naarmate de gemeente zich uitbreidde, moest /.u echter wel de behoefte aan bepaald tot tle godsvereering bestemde gebouwen doen gevoelen en het blijkt, dat de verschillende gemeenten reeds tegen het einde der tweede eeuw in het bezit verkeerden van bedehuizen, «eenvoudig, altijd op verheven en open plaatsen liggende en naar het licht gekeerd, naar het Oosten als symbool van den Heiligen Geest en van Christus." In Rome bestonden bij het begin der vierde eeuw reeds meer dan Veertig nieuwe en ruime «huizen des Heeren" en toch, als ook deze in tijden van vervolging door de woedende menigte of de Heidensche regeering afgebroken werden of verbrand, dan was het open veld of de eenzame woestijn, elke spelonk, ieder schip hun een tempel Gods en bij het weemoedig klagen over «de rampzaligheid der tijden, waarin zij zelfs in onderaardsche holen onder hun heilige handelingen niet veilig waren," vergaderden zij bij de rustplaatsen der dooden, in de grafkelders en catacomben. De plaats der vergadering kenmerkte zich door soberen eenvoud. Een tafel ter viering van het avondmaal, ook altaar gehee ten, een hoog spreekgestoelte, van waar de H. Schrift gelezen en het woord gesproken werd en de zitplaatsen der hoorders, dat was al hun weelde. Toch werden enkele dier gebouwen om hun schoonheid geroemd, zooals dat van Nicomedië, dat in 303 op last van keizer Diocletianüs door de Pretorianen in weinige uren tijds met den grond gelijk gemaakt werd. Het hoog opgetrokken gebouw was in een aanzienlijk deel der stad gelegen en om zijn schoonheid vermaard. De boeken werden verbrand, doch uit vrees voor de daaromheen gelegen gebouwen der aanzienlijken durfde men de kerk niet aan het vuur blootstellen. Welhaast had de vervolging uitgewoed ; onder psalmen en lofzangen verhieven zich de godshuizen uit liet puin hunner verwoesting luisterrijker dan te voren en zelfs zij, die tot de verstoring medegewerkt hadden, offerden gaarne hun bijdragen 0111 de gunst des Christenkeizers te verdienen. Terwijl men vroeger slechts van het huis des gebeds, het huis des Heeren, de vergadering der geloovigen of de ecclesia sprak, begaf men zich nu naar den tempel, vooral daar men bij het verdwijnen der heidensche tempels geen begripsverwarring meer te duchten had en de herinnering aan het godsgebouw te Jeruzalem ook den Christenen heilig was, of naar de basilica, hot paleis of het huis des Konings, waar immers de gebeden en offeranden aan den Koning der koningen gebracht werden. Ook heette men ze 111emoriae of martyria, als herinneringen aan de vrome martelaren zonder echter tot hen gebeden op te zenden of offers voor hen op het altaar neder te leggen. In den regel voegde men den naam van den martelaar daaraan toe, b.v.b. het matyrium van Thomas te Edessa, of wel men noemde de kerk naar haar stichter, »kerk van Leontiijs," enz. of men drukte in den naam de hoop voor haar bestemming uit, zooals bij de kerk der opstanding, omdat men zich vleide, dat na de kerkvergadering te Nicea het ware christelijk geloof tot nieuw en krachtig leven zou ontwaken. In de aanzienlijkste deelen der steden of op plaatsen, dooi' de herinnering gewijd, liefst op een hoogte, opdat zij vooral zichtbaar zou zijn en verheven boven liet rumoer der haar omringende wereld, bouwde men de Godsdienstige bijeenkomst der eerste christenen oi' eene begraafplaats. kerk, met den ingang naar het Westen en de plaats des altaars naar liet Oosten, waar het goddelijk licht opging en waarheen men gaarne den blik wendde. Als wilde men er het verloren Paradijs terugvinden, zoo la» zij daar en de geloovige hief in den strijd des levens zijn oogen begeerig op naar deze bergen, vanwaar zijn hulpe komen zou. Nu langwerpig vierkant of achthoekig, dan koepelvormig, straks in den vorm van een kruis, al of niet door een koepel gedekt, nu het licht van de zijden scheppende, dan een stroom van licht van boven ontvangende, veroorloofden de kerken der eerste eeuwen, waarin het Christendom zijn eigen donkbeelden in de kunst niet verwerkelijken kon, niet van eenige kerkdijken bouwstijl te gewagen. Do kerken bestonden uit drie voorname deelen. Het eerste bevatte liet portaal in den buitenmuur, een vestibule, die tot het voorhof leidde, dat aan vier zijden met een zuilengang omgeven, later mede tot begraafplaats aangewend werd. Hier, temidden der heilige stilte, bereidde men zich om uit het gewoel der wereld in de heiligheid van het bedehuis over te gaan, gelijk dan ook de bron of fontein in het midden, tot reiniging van handen en voeten aangebracht, een beeld was van de noodzakelijkheid der reiniging des harten, wanneer men tot God genaakte. De vierde der zuilengangen leidde tot het portaal vóór de kerkschepen en droeg den naam van voortempel. Van hier uit trad men door drie of vijf boogvormige poorten in de hoofdruimte, het midden- en de nevenschepen. In dit portaal hielden zich de catechumenen en do hoorenden, de heidenen, Joden en ketters, terwijl in de zuilengang achter hen plaats was voor de weenenden. Het schip of den tempel bereikte men door de hoofdpoort, „de schoone" of „Koninklijke", die vóór het middenschip aangebracht was en door de nevendeuren. Wegens zijn vorm werd het middenschip ook wol „de vierkante plaats des gebeds voor het volk genoemd. Dicht bij de ingangen hielden zich de catechumenen en boetenden dei hoogste klasse en voorts de gemeente zelve op; hier was dan ook het spreekgestoelte geplaatst. De ruimte was in een deel voor de mannen en een ander voor de vrouwen gescheiden, een maatregel, die eerst na den tijil der apostelen noodzakelijk geoordeeld werd. In sommige kerken zaten do vrouwen op de gaanderijen boven de nevenschepen. Door een hek van het schip gescheiden, bereikte men het koor, waar „do rei der geestelijken" zich verzamelde en dat men langs eenige trappen beklom. In het hek waren de toegangen voor do geestelijken door gordijnen bedekt. Deze plaats, waar zich het altaar bevond, was dikwijls voor de leekon, ook wel voor de vrouwen alleen, gesloten. Overigons gebruikten de leekon hier het avondmaal. Het altaar, ook wel tafel, heilige, mystische, hemelsche, koninklijke tafel ge- heeten, stond in het midden, was van hout of steen en droeg hot heilig vaatwerk. Achter het altaar, in een halven cirkel, waren de zotels van de "•eestelijken geschaard, het hoogst 011 in het midden die van don bisschop 011 aan zijn zijdon die van de presbyters. Langen tijd had ook de keizer hier zijn zetel, totdat Amiskosits dien achter het koorhek in de voorste rij der gemeente verplaatste. Dit deel, naar zijn rondgewelfden vorm apsis of concha geheeten, was gewoonlijk naar buiten uitgebouwd en droeg daarom ook wel den naam van exadra. Terzijde hiervan vond men wel.nissen, secretaria of sacristieën, ter berging van gereedschap en tot stille afzondering. Nevengebouwen waren de gewoonlijk achthoekig gebouwde doophuizen, waar de onderdompeling voor het oog der gemeente verborgen bleef en die wel in tweeën gescheiden waren, één deel voor de mannen en een ander voor de vrouwen of ook wel in een vestibule, waar de voorafgaande plechtigheden plaats hadden en een ander, waar zich het doopvont bevond, een achthoekige vaas of put boven of in den grond, welks bodem men gewoonlijk langs zeven trappen bereikte. Voorts vond men naast de kerk bibliotheken, scholen, badplaatsen en tuinen voor de geestelijken en soms ook gevangenissen voor geestelijken of monniken, die zich tuchtiging waard gemaakt hadden. Voorzeker, het mocht een edele gedachte heeten, zoo men trachtte het uit- en inwendige der kerken in overeenstemming te brengen met haar verheven bestemming; toch stak daarin het gevaar eenerzijds, dat men zich de rijke geschenken, die men der kerk bracht tot een verdienste aanrekende, anderzijds, dat stoffelijke sier de oogen verblindde voor de schoonheid van het kruis des Verlossers. Natuurlijk deed zich dit gevaar in de twee eerste eeuwen temidden der vervolgingen minder gelden, doch reeds in 305 vinden wij gewag gemaakt van een protest, dat de kerkvergadering te Elvira tegen „schilderijen" in de kerk deed hooren, een kwaal, die in Spanje reeds vrij algemeen voorkwam, ook al gingen luide stemmen daartegen op en straks — ach, waarom niet? — plaatste men een in mozaïek gewerkt kruis achter het altaar, aan welks voet de Zone Gods in de gedaante van een Lam voorkwam en daarboven een duif als zinnebeeld des Heiligen Geestes, terwijl „de donderende stem" des Vaders boven dit alles zinnebeeldig vertoond werd. Van beelden was echter nog geen sprake; slechts plaatste men hier en daar een kruis op het altaar of boven den ingang van de kerk, van schip of koor, nu boven een wereldbol, ten teeken dat het de wereld beheerschte, dan met den lauwerkrans der overwinning gekroond. En zooals men op zijn drinkbeker het beeld van den Goeden Herder aanbrengen deed, die het verdwaalde Lam op zijn schouder tot de kudde draagt en de zegelring prijkte met een duif, een visch, een schip, of andere symbolen, zoo droeg men het kruis, vaak uit goud en edelgesteente saamgesteld, als halssierraad. Een duif, als zinnebeeld des Heiligen Geestes, prijkte weldra in de doopgebouwen en straks drukten dag en nacht brandende lampen of kaarsen het eenige licht en de waarheid uit, die daar door den Heiligen Geest van den Vadek uitstraalde in de harten der volgers van den Gekruiste. Ofschoon er van goddelijke vereering der reliquieën, overblijfselen van gestorven vromen en martelaren, nog geen sprake was en evenmin aan bedevaarten naar de heilige plaatsen in den lateren ongunstigen zin des woords gedacht werd, zoo openbaarde zich toch van de vroegste tijden des Christendom? af het verlangen om nêer te knielen op den grond, die Jezus' bloedzweet gedronken had oi' den heuvel te beklimmen, die het kruis droeg en evenzeer lezen wij, hoe reeds aan het begin der tweede eeuw, de Christenen te Smyrna de weinige beenderen en de ascli van Polycarpus, na diens verbranding overgebleven, „dierbaarder achtten dan het kostelijkste edelgesteente en zuiverder dan goud en ze begroeven aan een betamelijke plaats" met het voornemen, jaarlijks daar des martelaars „geboortedag" voor den hemel te vieren, „zoowel ter herinnering aan hen, die den glorierijken strijd hadden gestreden als tot leering der nakomelingen door hun voorbeeld." Aanbidding van beelden en vereering van reliquieën was voor boozer tijden bewaard, doch in deze schijnbaar onschuldige handelingen lag reeds de kiem van het kwaad ; het bouwen van kerken ter herinnering aan de martelaren en op de plaatsen, waar zij geleefd hadden en gestorven waren en liet verzamelen van hun gebeente in de godshuizen leidde er toe. Nauwelijks genoot de gemeente eenige rust, of op het voorbeeld van de instelling der vrijsteden onder de Joden, waarin de bedrijver van onwillekeurigen manslag een toevlucht tegen den bloedwreker vond, een gebruik, dat ook bij de Grieken en Romeinen niet vreemd was, waar tempels, altaren, standbeelden des keizers, enz. een asyl boden aan vervolgden en verdrukten, werden ook de altaren in de kerken aangewezen als de plaatsen waar de verongelijkte en de vluchteling zich onder (lons bescherming plaatste tegenover menschelijke willekeur. Langzamerhand werd de gansche kerk en haar gebied tot vrijplaats gerekend, opdat de vluchtelingen de plaats van het altaar niet zouden ontwijden door hun eten of slapen. Hier waren zij als onder de vleugelen des bisschops, opdat deze voor hen tusschenbeiden treden mocht. Zoo werd onder Basilius den Grooten een rijke weduwe, welke een aanzienlijk rechterlijk ambtenaar tot een liuwelijk met hem wilde dwingen, tegen zijn listen en lagen beveiligd dooiden bisschop, nadat zij haar toevlucht in de kerk genomen had. Dat van zulk een schoon recht meermalen misbruik gemaakt werd, blijkt uit de verordeningen des keizers, dat belastingschuldigen in de kerken niet veilig zijn zouden, tenzij de bisschop zelf voor hen betaalde en evenzeer dat de Joden, die zich aan misdaden schuldig gemaakt hadden, of niet aan hun burgelijke verplichtingen voldaan hadden, niet als catechumenen mochten aangenomen worden, vóór zij hun schulden voldaan ol hun straf gedragen hadden. Slaven mochten op de vrijplaats verblijven, tot hun meester, wien zij ontvlucht waren, door den bisschop tot lankmoedigheid vermaand was. Doch grove misdadigers werden op de vrijplaatsen gevangen genomen en nimmer mocht die vrijplaats het recht verhinderen. Mocht ook reeds de apostel P.vru's zich kanten tegen het vormelijk onderhouden van dagen en maanden en tijden en jaren" en behoorde ook het leven van den Christen één feest, één heiligen van levensduur en levenskracht aan den voor hem Gekruiste te zijn, ja, al vonden in de eerste tijden dagen van bijzondere wijding zelfs zwaar verzet, toch blijkt het, dat reeds vroeg bepaalde dagen meer opzettelijk gevierd werden, 0111 de herinnering aan hetgeen God in Zijn Zoon Jezus Christus aan do kerk geschonken had, steedstedoen herleven. Toch liet men de gedachte niet varen, dat elke dag Gode gewijd moest zijn- vereenigde men zich in den vroegen morgen in het bedehuis, om den morgenzang te zingen, gewoonlijk den 63en Psalm, gebeden te doen en zich den Heere aan te bevelen,naar lijf en ziel, waarop men na dankgebed en den zegen van den bisschop zich tot de dagtaak spoedde. In sommige kerken werd zelfs eiken morgen het avondmaal bediend. I>es avonds vergaderde men andermaal, zong den avondpsalm (I's. 141). vereenigde zich andermaal in den gebede en keerde met den zeMaranatha, de Heere komt!" »Laat ons met het wapen des gebed s het veld teek en van onzen Heere verdedigen en biddend de bazuin des engels verwachten. Niet alleen in den stillen en meestal verborgen kring van het openbare leven toonde men zich Christen, maar wijl men door Christus gegrepen was en niet maar het Christendom zelf aangegrepen had, kon men niet anders dan zich ook op straat, in het beroep, overal Christen toonen; te allen tijde was men Christen, Christen uit één stuk. »Nooit," zoo zegt Tertui.lianus, is de Christen iets anders dan Christen." Uit vreeze, zijn Heere ontrouw te wornen, schuwde men elke aanraking met het Heidendom en dat alleen moest van de zijde der ongeloovigen smaad en vervolging te voorschijn roepen, wijl men toch onder de heidenen leefde en temidden eener heidensche maatschappij verkeerde. Als de bezigheden van den Christen of de ure der samenkomst met de geloovigen hem op de straat brachten, dan ergerden zich de voorbijgangers aan hem, wijl hij den beelden der goden geen heiligen groet bracht of niet knielde, zooals zij, wanneer een beeld dei goden, in plechtigen ommegang door den priester rondgedragen, hem ontmoette. Als hij in den senaat ging en anderen op het altaar bij den ngang wierook stortten en wijn plengden, hij ging voorbij zonder het aan te zien. In winkel en werkplaats, op markt en plein, overal zag men altaren en «godenbeelden en overal kenmerkte de Christen zich door zijn minachting van datgene, wat zijn heidenschen medeburger heilig was. Werd hij tot een feest genoodigd en gaf hij aan de noodiging gehoor, dan ergerde hij do mede-aanzittenden, daar hij geen deel nam aan de offers en libatiën voor den goddelijken keizer of wijl hij zich van sommigespijzen onthield, vooral ook, wijl de heidenen gaarne van deze gelegenheid gebruik maakten om door het toebereiden dor gerechten met bloed den Christen tot zonde te verleiden. Verscheen hij niet, men wist waarom en vond aanstoot te meer. En waar hij zóó metterdaad van zijn Heer getuigde, wekte de mondelinge getuigenis, waartoe hij zich verplicht rekende, temeer ergernis. Zorgvuldig vermeed de Christen de in het dagelijksch leven gebruikelijke zegswijzen en spreekwoorden, die aan het heidendom herinnerden ; ook zelfs zijn gewone begroetingen onderscheidden zich van die der heidenen. Ilij kon tegenover den rechter geen verklaring afleggen bij den naam van of een eed zweren aan de goden en zelfs moest hij gelukwenschen en zegenbeden afwijzen en openlijk uitspreken, dat er slecht één naam gegeven is onder den hemel, in wien men heil van dit leven en zaligheid voor een volgend leven verkrijgen kon. Zwaarder, kon het zijn, waren nog de moeilijkheden, waarmede hij in zijn betrekking of zijn ambt te worstelen had en in de verhoudingen des levens. Sommige betrekkingen waren uit hun aard geheel voor hem gesloten. Dienaren in en arbeiders aan den tempel, tooneelspelers, gladiatoren en hun onderwijzers werden eerst dan als catechumenen aangenomen, wanneer zij hun bedrijf opgegeven hadden. Doch hoe kon de Christen wierook verkoopen aan de vereerders tier goden, gouden en zilveren tempels of afgodsbeelden vervaardigen, een beeldhouwer zijn of schilder, den keizer en den staat als ambtenaar dienen, zonder het heidendom te bevorderen en de zaak en den naam zijns Meesters te schaden, hoe zijn plichten als krijgsman zelfs vervullen, waarbij goddelijke vereering van den keizer, priesterlijke inzegening van vaandels en banieren, boven de gewone ruwheden en wreedheden, in tegenspraak waren met de geboden des Heeren. Zoo sloot dan de wierookhandelaar zijn winkel, de goudsmid zijn werkplaats, de beeldhouwer en de schilder wierpen beitel en penseel weg en de krijgsman legde de wapenen neder om's Heeren wil en spraken daarmede tegelijk een getuigenis uit voor Zijn naam en een vonnis over de wereld om hen heen. Doch vooral in den schoot van het gezin werd de strijd aangebonden tusschen de goden en het Kruis. Van de oudste tijden zijn het huwelijk en het familieleven als de grondslag van den staat erkend bij de beschaafde volken en het doel van het echtelijk leven was dan ook, burgers op te aroeden voor den Staat, waarom dan ook de Romeinsche Keizers het noodig achtten, toen de mannen zich al minder in den echt begaven, daartegen strafbepalingen in te voeren. Niet alzoo het Christendom. Ook al waren er dwaalgeesten, die oordeelden, dat men Gon beter eeren en dienen kon in den ongehuwden staat, de Kerk maakte het huwelijk vrij, eerbiedigde de persoonlijke vrijheid in dezen van den man en de vrouw en had achting voor beiden. Ja, het bracht liet huwelijk terug tot de oude eere, een instelling Gons te zijn, een ordening, die door de geheele gemeente gewijd 011 geheiligd worden moest. Mocht ook de Christelijke Kerk erkennen, dat zich de liefde van den man in achting voor en bescherming van de vrouw moest openbaren, terwijl zij zich bij de vrouw in vertrouwen en gehoorzaamheid, teederlieid en zelfovergave uitspreken moest, aan do persoonlijkheid der vrouw werd dezelfde waardigheid toegekend als aan die des mans. Immers de Zaligmaker had geen onderscheid gemaakt tusschen man en vrouw; in Hem waren zij beiden één en zoo werd de vrouw uit don slaafschen staat, waaronder zij in het heidendom verkeerde, opnieuw verheven tot levensgezellin dos mans, «eene liulpe als tegenover hem." Neen, de echt was hun niet slechts een aardsche verbintenis, waardoor zekere behoeften vervuld en levensvreugde genoten werd, niet maar een burgerlijk contract, maar veeleer een verbond, dat, van weerszijden geheiligd, in trouw, in reinheid en in verloochening van de willekeur der vleeschelijke begeerten onderhouden worden moest. Het huwelijk was hun een gemeenschapsleven, dat door ineensmelting van man en vrouw naar het vleesch en naar den geest, onder den invloed van het evangelie, een eenheid van zin en streven werd, waardoor beiden nader gebracht worden tot eigen bestemming, tot Goo en den naaste. «Wat schoone verbintenis werd de echt niet voor twee gehuwden, als beiden geloovigen waren ! Zij hadden ééne hope, volgden eenzelfden leefregel 011 volbrachten denzelfden dienst des Hekken. Beiden waren broeder en zuster, mededienstknechten Gods, tusschen wie geen onderscheid in vleesch en geest bestond. Ja, hier had men in waarheid twee in één vleesche, 011 waar het vleesch één was, was ook de geest één. Zij baden samen, knielden samen en vastten samen, elkander onderwijzende, elkander vermanende, elkander ondersteunende. Zij waren tegelijk in do kerk van God, tegelijk aan den maaltijd van God, tegelijk in bezwaren, in vervolgingen, in vreugde; de een verborg niets voor den ander, vermeed den ander niet, noch viel den ander moeilijk; de kranke werd vrijelijk door hen bezocht, de behoeftige verzorgd, de aalmoezen geschiedden zonder kwelling, de offeranden zonder vrees en do dagelij ksche vlijt der godsvrucht arbeidde zonder beletsel; psalmen en lofzangen weerklonken tusschen zulke twee en zij wedijverden met elkander, wie zijnen God het schoonst zingen kon. Als Christus dit alles zag en hoorde, verblijdde Hij zich en Hij zond hun dan Zijn vrede; waar twee aldus in Zijn naam in do bewustheid hunner gemeenschap niet Hem, verbonden waren, daar was Hij ook zelf en waar Hij zelf was, daar was de booze niet." Door zulke beginselen geheiligd, door zulke oefeningen gewijd en met zulken zin geëerbiedigd, werd de echt, waar beide echtgenooten waarlijk Christenen waren, inderdaad onderhouden en zulk een verbond was eenvoudig en schoon in de oogon van allen, die niet dooi dweepzieke liefde voor ascese, onthouding, verblind waren. Ja, men oordeelde, dat een man, >die standvastig bleef onder alle verzoekingen, welke hem uit zijn zorgen voor vrouw en kinderen, gezin en goed ont- stonden, zonder zich van de liefde tot God te laten aftrekken, boven andere mannen, die buiten liet huwelijk godvruchtig waren, verre verheven was" en dat de vrome, christelijke huisvrouw »als moeder de roem der kinderen, als echtgenoote de roem des mans was en God was de roem van hun allen gezamenlijk." Op eigenaardige en met deze heilige opvatting van het huwelijk overeenkomende wijze werd de verbintenis tusschen man en vrouw gesloten. Wie een maagd tot vrouw begeerde, wendde zich met zijn verlangen tot haar ouders of voogden, zonder wier toestemming door minderjarigen geen huwelijk mocht worden aangegaan. Gaven dezen hun toestemming en had de bruidegom zich met de bruid verstaan, dan werd de verloving door giften of panden, gewoonlijk door de overgave van een ring, gewaarborgd. De bruid stak den ring aan den vierden vinger der linkerhand, omdat men meende, dat door dezen vinger een slagader liep, die in rechtstreeksch verband stond met het hart. Men zag op deze «ringen der trouw' meermalen een kruis, een anker, of eenig ander christelijk symbool gesneden of in steenen uitgewerkt. In tegenwoordigheid van tien of meerdere getuigen werden de ringen gewisseld en de panden gegeven, terwijl men elkaar de rechterhand reikte of de verloving met een kus bezegelde. De plechtigheid werd niet slechts van de zijde van den staat doch ook van die der Kerk als voorloopig bindend beschouwd en heilig gehouden. In sommige gemeenten werd de priesterlijke zegen over de verloofden uitgesproken en in onderscheiden gemeenten werd willekeurige verbreking der verbintenis door kerkelijke straffen gevolgd, ja, met overspel gelijk geacht. Stierf de bruid vóór het huwelijk, dan keerden de verlovingsgiften tot den bruidegom terug; een latere wet verklaarde dit overbodig, als de verloving met een kus bezegeld geworden was. Gewoonlijk werd op den dag der verloving tevens die van de echtverbintenis bepaald; in het tijdperk tier veertigdaagsche vasten werden geen huwelijken gesloten. Zoo traden dan na kortoren of langeren tijd do verloofden tot do opzieners der gemeente en verzochten hun, de gemeente van het voornemen te verwittigen, dat zij in den echt wilden treden. Immers, de opzieners hadden te zorgen, dat de echt gesloten werd naar den wil des Heeren en niet slechts naar dien der zinnelijke begeerten. En meermalen kwam het voor, dat de opzieners hun toestemming tot het huwelijk weigerden, zoo, b.v.b. wanneer de leden der kerk zich met Heidenen of Joden in den echt wilden verbinden. Immers, waar de godsdienstige begrippen van man en vrouw zóó uiteenliepen, kon wel niet anders dan twist en tweedracht ontstaan ; hot geloof van den Christen moest door den omgang met andersdenkenden schade lijden. Hoe toch kon men twee heeren dienen > Den Heidenschen of Joodschen echtgenoot en God! Hóe aalmoezen te doen zonder elkander te ontzien, te offeren zonder bezwaar, de woningen der vreemden binnen te treden en dezen in eigen huis ontvangen, armen en kranken, ja, de martelaren in hun kerkers te bezoeken zonder den heidenschen echtgenoot aanstoot te geven of zijn achterdocht op te wekken V Het kan ons niet verbazen, dat de kerk ten slotte zulke huwelijken streng evenals zij den echt ongeoorloofd achtte, waar de partijen elkai in den bloede bostonden en don slaven toestemming weigerde, in zonder verlof hunner heeren in den echt wilden treden. Had do gemeente echter geen bezwaar tegen het voornemen loofden, dan werden dezen na eenige dagen door bloedverwanten < den, do zoogenaamde paranymphen, aan den bisschop of zijn plaats ger aangeboden, die hun hot avondmaal toereikte en, terwi. rechterhanden ineengeklemd, voor hot altaar stonden, hen zogend door, volgens Chrysostomits »de eendracht van den echt vaster < do liefde vermeerderd en de ingetogenheid van de vrouw verhoogd v werken der deugd werden daardoor ingevoerd en alle listen des van het huisgezin uitgedreven." De bruid werd daarop gesluier zij leerde, ook als vrouw haar reinheid en kuischhoid to bewaroi gevoel harer afhankelijkheid van den man en, voorts met bloem getooid, werd het echtpaar inde woning gevoerd, waarde dag in fee maaltijd en gepast vreugdebetoon gesleten werd, terwijl de K< waarschuwende stem deed hooren togen wilde dansen en woef tegen tooneelspel en al wat zinnelijken lusten wereldschgezindheid ■ Echtscheiding werd slechts dan geduld, wanneer echtbreul misdaden of buitensporige wanverhoudingen do mogelij klu samenleving zedelijk buitensloten. Over 't algemeen dacht men 01 over een tweede huwelijk, ook al heerschto op dit punt mot ov zelfde strengheid van begrip on oordeel. De Christen-huisvrouw kleedde zich, in afwijking van den ijd der Heidenscho vrouwen, in stemmig en zindelijk gewaad, vors tempel noch schouwburg en vertoonde zich niet bij eenig heidom maar zorgde voor man en kinderen 011 oefende herbergzaamhei vreemdelingen. Voorts bezocht zij kranken en gevangenen en zich naar het bedehuis 0111 de prediking bij to wonen of deel t aan hot heilig avondmaal en ook dan zelfs, wanneer zij heiden kenden of bloedverwanten bezocht, vertoonde zij zich in een et en stemmig gewaad. De kerk ijverde dan ook sterk tegen allen en achtte dien met den geest van het Christendom en den ernst (1 in openlijken strijd. En voorzeker, wanneer men den heidenschei Libanius hoort uitroepen : «Welke vrouwen vindt men onder de non!" dan is dat een hulde aan de Christenvrouw, welke onwraal wijst, hoe zij in huwelijkstrouw, eenvoud, gehoorzaamheid en zelf( schitterend uitblonk tegenover do wufte Heidonsche en Joodsche van haar eeuw. Verhief de Christelijke Kerk de vrouw tot haar eigen plaatse, 1 der herstelde zij de rechten van het kind. Had do Heidenscho v recht, zijn kinderen te vondeling te leggen of te dooden, het Chr leerde hot kind beschouwen als een Gonsgeschenk, den ouder: trouwd, en waarvan zij straks Code rekenschap zouden af te leggei Het kende do rechten en plichten van ouders en kinderen beidei wijl het den eersten, als plaatsbekleeders van God bij het kind, deel gaf aan Gods majesteit en daarvoor gehoorzaamheid van hnn telgen vorderde, eischte het van de ouders, dat zij hun kinderen als burgers van het koninkrijk dor hemelen zouden opvoeden. Zoo werd het huis een tempel Gods, waarin de vader als priester optrad. Des morgens werd de dag begonnen met het gezamenlijk lezen dor Heilige Schrift, psalmgezang en gebed, waarna men elkander den vredekus gaf en zich tot den arbeid spoedde. Geen maaltijd werd zonder gebed genoten en plechtige ernst zat voor aan den disch. Des avonds begaf men zich eerst na den gemeenschappelijken avonddienst ter ruste. Machtigen invloed oefende het Christendom op het lot van den slaaf uit. »Daarin is noch dienstknecht noch vrije," zoo had reeds Paulus gepredikt, »want gij zijt allen één in Christus Jezus" en daaruit volgde reeds, dat de waarde van den meester en zijn slaaf voor de gemeente dezelfde was. Slaaf te zijn of heer was een ordening Gods voor de stoffelijke verhoudingen van den tijd; de slaaf kon in waarheid vrij, de hoer innerlijk slaaf zijn: slechts één vrijheid kende men, do vrijheid,waarmede Christus de Zijnen vrijgemaakt had, slechts één slavernij, die dor zonde. Zoo zag de meester dan in den slaaf zijn broeder naar den geest, de slaaf erkende in zijn heer den meerdere, door God over hem gesteld. Beiden zaten aan in hetzelfde huis des gebeds, beleden één Heiland, aten van hetzelfde brood en dronken uit den gemeenschappelijken beker, terwijl, wanneer de slaaf bij toetreding tot de gemeente een goed getuigenis van zijn meester bekomen had, beider rechten als leden der kerk gelijk stonden en alle kerkelijke ambten voor den slaaf geopend waren, tot zelfs de bisschoppelijke waardigheid. Ja, het geval deed zich voor, dat de slaaf presbyter was in dezelfde gemeente, waartoe zijn meester als gewoon broeder behoorde. Wel verre echter van den slaaf daardoor tot hoogmoed of verzet te prikkelen, werd hom gedurig voorgehouden, dat hij daarom zijn heer des te getrouwer te dienen hatl. Niet minder dan aan vrijen viel ook den slaven de martelaarskroon ten deel. De meesters werden tot liefde, billijkheid en zachtmoedigheid jegens hun slaven vermaand en de slechte behandeling van een slaaf kon een oorzaak worden tot verbanning uit de gemeente. De slaven mochten niet op vrijlating aandringen en die allerminst op kosten van de gemeente zoeken te verkrijgen; daarentegen beschouwde deze de vrijlating der slaven als een verdienstelijk werk. Op den dag des doops of op kerkelijke feestdagen, vooral op het Paaschfeest, was zulk een vrijlating dan ook gansch geen zeldzaamheid. Een rijk Romein, ten tijde van keizer Trajanus Christen geworden, gaf aan al zijn slaven, ten getale van 1250, de vrijheid op het eerste Paaschfeest, dat hij mot de gemeente vierde. Langzamerhand werd het gewoonte, hieraan een kerkelijke plechtigheid te verbinden. De meester leidde den slaaf aan de hand naar het altaar, het formulier der vrijmaking werd voorgelezen en de priesterlijke zegen vergezelde den weldoener en den beweldadigde beiden, 't Was er verre van, dat de meester zich nu van de zorg over den vrijgelatene ontslagen rekende. Integendeel, hij leerde dezen op eigen boenen staan, beschermde hem teger dreigden en stond hem met raad en daad terz Heidenen bij hun vrijlating tot losbandighi don zegen der lichamelijke vrijheid recht vva Handenarbeid was bij de Christenen in ho Nazareth was oen timmerman, Petrus, J visschers, Paulus was een tentenmaker en d eeuwen verklaarden, dat handwerkslieden kenden dan de wijzen en geleerden der beid andere betrekkingen, waaruit de heidenen le tempeldienst plichten vorderden, die met het voor de leden der gemeente gesloten waren, zelfs een deel van hunnen plicht, zooveel in aan hen, die geen werk vinden konden. Van de openbare spelen, waarbij de hartst geprikkeld werden, hielden de Christenen z toon celen, die in circus en arena afgespeel bewonderaars geen Christenen. «De Chrisfc gade te slaan, een schouwspel, door geen pi maar door Hem, die vóór en boven alle dinj Heere Jezus Christus. Hij mag zijn oogen beid der wereld, den opgang der zon, de ( aarde met al haar bewoners. Ook kan hij ir Gons lezen en biddend zijn oogen vestigen < tus gestreden wordt tegen de macht der dui zal eindigen, dat de duivel en elke macht d gen van den overwinnaar Jezus Christus.' Door vlijtigen arbeid en onthouding van zelf matig en zedig, kon de Christen des te behoevenden zijn en juist in liet oefenen van hij zich van de heiden wereld, wier hoofdken mensch is voor een anderen, hem niet bek verklaarde Plautus en volgens de meening treffelijkste wijsgeeren des heidendoms, beli staat verdreven te worden en de armen all ziek waren. Bleek dan de lichamelijke gesl do krankheid te boven te komen, zoo ko zelf overlaten, daar zij toch alleen tot u dienen konden. «Een arme," zoo beweert f rijk maken kunt gij hem niet — en in rij 1 geluk — daarom, als gij een arme in zijn 1 slechts zijn ellende." En ten slotte spre uit: »men bewijst den armen een slechten te drinken geeft, want men verlengt hui Zoo werd alle hooger beginsel miskend en voor zoover hij den staat stoffelijk nut 1 egoïsme verkondigde zijn begrippen zonder eenige terughouding. Overigens behoefde men slechts goed te doen, zoo men zelf goed gedaan werd en zelfverloochenende liefde was een dwaasheid, medelijden oen zwakheid, ja, ook waar men offers voor het algemeen welzijn bracht, daar waren zelfzucht of staatkundige berekening de hefboomen. Zoo men den arme gaf, het geschiedde vaak uit vreeze, dat hij meer nemen zou, indien men hem veronachtzaamde. Voorzeker, er waren uitzonderingen. Aan do tompels werden geregeld aalmoezen uitgereikt en bij algemeene rampen worden vaak zware offers gebracht, maar iiefde 011 zorg voor noodlijdenden kende men niet en, uit vrees voor den dood, dreef men bij algemeene epidemieën zijn eigen kranken huisgenoot naar buiten en liet hem aan zijn lot over. Hij de Christenen was het anders. Zij noemden elkander broeders, gaven bij het Heilig Avondmaal elkaar den broederkus en leefden als broeders en zusters, zonen en dochters van één Vader. Zij hadden alle dingen gemeen en dienden elkander door de liefde. Een broeder, uit verre landen komende, aan allen onbekend, vond hij ieder liefderijke opname, mits hij slechts een aanbevelend schrijven van den bisschop zijner gemeente vertoonde. En wat de algemeene menschenliefde betreft, »onze barmhartigheid geeft meer op de straten dan uw godsdienstigheid in de tempels," zoo roept Iertuli.ianus den heidenen toe. Kinderen van heidenen, die te vondeling gelegd waren, werden liefderijk opgenomen en met de kinderen der gemeente opgevoed en verzorgd ; slaven werden vaak voor hooge sommen vrijgekocht, gevangenen meermalen voor zware losprijzen uit hun boeien verlost. En deze menschenliefde kende geen vijand. Toen ten tijde van Cyprianus een zware pest te Carthago heerschte en de heidenen do kranken en de lijken op de straten lieten liggen, toog de gemeente onder do vermaningen van Cyprianus aan den arbeid der liefde, gaf geld, begi oef de dooden en verzorgde de kranken. Toen ten tijde van Gallienus in Aloxand rië de pest uitbrak en de heidenen de vlucht namen, hun kranken uit de huizen wierpen en de stervenden hulpeloos op de straat lieten liggen, offerden de Christenen hun leven op om te behouden en te redden en diakenen en presbyters werden de slachtoffers van hun mededoogen. En beide ziekten heerschten, toen de Heidenen de belijders van den Christus op de gruwzaamste wijze vervolgden. Slechts uit vrijen wil ontving de gemeente de gaven, tot het werk der liefde verstrekt. Offerde de Jood, door slaafsche vrees gedrongen, of door vormgodsdienst en farizeïsme geleid, zijn tienden, de Christen gaf \iijwillig meer en wijdde al het zijne met zichzelf aan zijn Heere. Zoo gestreng hield men zich daaraan, dat don Gnostiek Marcion do 200.000 sestertiën, die hij dor gemeente bij zijn doop geschonken had, teruggegeven werden. Nalatenschappen van afgestorvenen werden niet aanvaard, zoo de erfgenamen bezwaar tegen do erflating hadden. Maar de liofde des harten drong tot do oblatio, het offer bij het avondmaal, tot het verstrekken van veldvruchten, brood en wijn voor den heiligen disch, do armen en do geestelijkheid, tot het brengen van gaven door do betrok- kinzon op den doodsdag der hunnen, tot rijke doopsgeschenken vaak. Zoo schonk Cyprianus op den dag zijns doops de opbrengst van den verkoop zijner rijke tuinen. De offerkist ontving de dagehjksche gaven en voldeed de inhoud niet r-an de behoefte, dan hield men collecten of men vastte en offerde de aldus uitgespaarde gelden om in den nood der bioederen te voorzien. Men legde geen geld op. De behoeften waren vele. gedurende de vervolging onder Decius waren er m Rome loOO armen, weduwen en kinderen te verzorgen en eenige jaren later telde de Sem®ent te Antiochië onder haar 100,000 leden 3000 armen. Bovendien leidden de herhaalde vervolgingen er toe, dat men geen geld spaarde. loen cl vervolging onder keizer Decius losbrak, werden de gelden der gemeen e te Carthago onderliaar armen verdeelden toen !ater gebrek ontstondl.offei. Cyprianus zijn eigen vermogen op. Evenzoo verdee c e nssc ïop > x' zijn gevangenneming de kerkelijke goederen, zelfs de op )i engs verkoop der avondmaalbekers en schalen. Toen straks, na zijn marteldood, van zijn diaken Laurentius geëischt werd, dat bij de schatten g meen te zou aanwijzen en uitleveren, riep hij alle armen samen en, de prefect op hen wijzende, zeide hij: »ziedaar de schatten der gemeente. Afschriften van den geheelen Bijbel of van gedeelten daarvan vond men in alle gezinnen, hetzij men ze ,elf had gekocht of van «r»» den ten geschenke had ontvangen en op bepaalde uien, gew «le maaltijden, werden ze gelezen. Vooral in de evangehen >en bnevenla> men vlijtig en den kinderen prentte men vroegtijdig de Heilige Schriften in Zelfs de Heidenen roemden de zorg, die de Christenen aan hun doode wijdden. De Heidensche gewoonte om do dooden te verbranden, \j door de Christenen afgekeurd; zij gaven aan de aarde weder wat de aarde was en deden dit met nauwgezette zorg en trouwe liefde < voor anderen, die zelf niet in staat geweest waren, daarvoor z^n, wien het aan verwanten ontbrak, die er zich mede belastten. In tijdei van vervolging klaagden de Christenen bitter, omdat het hun niet vergun werd hun dooden te begraven en betreurden de rampzahghei,l eene eeuw, die hun niet veroorloofde den laatsten dien staan hun geliefde doode, te bewijzen, waarop toch het hart der levenden zoo prijs stelde. Mot zachte tam. werden, als «le laatste adem uitgeblazen was, doooge en do mond dlchtgedrukt. Mochten de heidenen hun °'{!™"rv™en^d° brandstapel de oogen openen, opdat hun zie en overtuig Christen beminde voor zijn doode de gestalte des dat Christus hem eenmaal opwekken en de oogen \ooi onenen zou Zorgvuldig werden de lijken gewasschen en niet zeldei werden wierook, myrrlfe en andere bederfwerende Ruiden 7=c Een nieuw doodskleed werd den gestorvene aangetrokken, vaak kostehj boven ta stand en weldra moest tegen misbruik in dezen gewaarschuw, worden Nu werd hot lijk in houten ot marmeren sarcophagen geplant. T gedurende cenige dagen bewaakt, opdat nog zouden kunnen zien en men tegen mogehjken «h<|nd°£ zijn. Straks volgde de uitvaart, dos daags, in tegenoverstelling met gewoonte der Heidenen en gewoonlijk brandde men voor en achter de baar eenige waskaarsen of lampen. Niet slechts was kunstlicht noodig, als de Christenen hun dooden in de catacomben ter ruste legden, waarin het zelfs op den dag zeer donker was, maar zij beminden de brandende lamp, de vroolijk vlammende waskaars en plaatsten ze bij het altaar en in de gemeenschappelijke vergaderingen als het zinnebeeld van de vreugde, door het evangelie aangebracht en van Hem, die, het Licht der wereld zelve, de Zijnen niet in duisternis wandelen laat. Bovendien waren die lichten de beelden van triomf, wijl Gon weder een Christenstrijder mot do zegepraal bekroond had. Ja, aan dergelijke gedachten gaf men nog sprekender uiting door op do lampen symbolen toplaatsen; eenzevenarmigen kandelaar, hot beeld van Christus, een palmtak, het beeld der overwinning en des vredes, een haan met palmtak en kroon, om te kennen to geven, dat do waakzaamheid des geloofs de zege weggedragen had, een schip met bolle zeilen en uitgeslagen riemen, om do voorspoedige reis ter bestemming uit te drukken, een duif met den olijftak, het beeld des vredes, de pauw als dat der onsterfelijkheid, het lam en do visch als afschaduwingen van Christus en don Christen, een hert, dat in overeenstemming met Psalm 42, het verlangen der ziel naar Gon uitdrukte en vóór en bij alles een kruis. Langzaam en plechtig bewoog men zich naar de groeve en schoon niemand den stillen traan der natuurlijke liefde wraakte, toch werden gedurende den tocht de psalmen der hoop en deivreugde aangeheven. Hot lijk werd bij de groeve geplaatst en lijkredenen of gebeden uitgesproken, het avondmaal gevierd of oen deel uit de H. Schrift voorgelezen. De verwanten drukten een kus op de lippen des afgestorvenen en het lijk werd in de groeve geplaatst met het aangezicht naar het Oosten, van waar hij hot aanlichten van don nieuwen morgen wachtte. Het versieren van do dooden of van hun graven met bloemen, ofschoon bij de Heidenen in zwang, scheen bij de Christenen geen bijval te vinden. Gewoonlijk zochten de Christenen hun slaapsteden, waar zij van den arbeid rusten en eenmaal uit den slaap zouden ontwaken, hun doodenakkers, waar zij hun zaad voor den grooton dag der opstanding neder1 egden, op afgezonderde plaatsen, waar zij voor hun lichamen geen bezoedeling behoefden te vreezen door de gebruiken des bijgeloofs. Zij hadden daarom hun eigen graven, niet overal verspreid, zooals die deiHeidenen, maar tot één begraafplaats voor de gemeente saamgebracht, buiten de muren der steden omdat het begraven binnen de stadspoorten in het Romeinsche rijk bij do wet verboden was, het liefst in de nabijheid van een plek, waar het stof van een martelaar rustte. In de eerste eeuwen waren zij op een akker, langs een eenzamen wog in een bergspelonk of verlaten steengroeve gelegen; later plaatste men ze in de nabijheid deipoort, om daardoor bij de levenden de gedachte aan de ure des doods te onderhouden. De catacomben van Rome, Napels en Sicilië zijn het meest beroemd, omdat de schendende hand destijds althans een gedeelte daarvan spaarde in oorspronkelijke!! toestand, om do vele oudheden, die er gevonc den en omdat zij ons een beeld geven van de catacomben in het a Do catacomben bestonden uit een aantal naast, boven elkaar o schillende richting uiteenloopende gangen, van onderscheidene h< breedte, in tufsteen uitgehouwen. In de meor vaste doelen vi ruime zalen, in de meer weeke de enkele graven, grafnissen, als é in den muur uitgehouwen, tot rustplaats voor geheele famihen ( Na de bijzetting werden de graven met een steenen plaat lucht sloten en van een of andere inscriptie of eenig symbool voorzien. De grootere ruimten dienden in tijden van vervolging tot gods bijeenkomsten en ook in gewone tijden vierde 111011 er de nage< dor dooden. Zij hebben vaak geheel het aanzien eencr kerk ei nog het altaar en den bisschopszetel, in tufsteen uitgehouwen. .1 tieren ernst wandelt de bezoeker door deze stad der dooden, stilte alleen de herinnering veroorlooft te spreken en waar zoo\ blijfselen van oude Christelijke kunst, schilder- en beeldhouwwer verplaatsen in den gedachtengang, het leven en lijden der eers tenen. , , ,. , Ofschoon der natuurlijke rouw over den doode haar volle recli werd, was men het over het dragen van rouwkleederen niet eens bisschoppen, o.a. Cyprianvs, vermaanden er zeer tegen, dat de zwarte rouwkleederen aantogen, terwijl de dooden liet witte kloe rechtigheid ontvingen en achtten het een slecht getuigenis tegei IIeidon4mn. Op den derden, negenden en veertigsten dag 11a hete , red acht men hunner in het bijzonder en vierde hun gaan ten lie gebed en zang, lezing der H. Schrift en het gebruik van het Heili maal, en eindelijk verzamelden zich op den jaardag van liet ( de verwanten en vrienden des verstorven en in hot kerkgebouw te van hun geloof aan de gemeenschap der heiligen 011 0111 voor Heere offeranden te brengen, den armen aalmoezen uit te voor hen maaltijden aan te richten. Helaas, dat ook hierbij het en de dwalingen niet achter bleven ! Ziedaar dan in ruwe trekken oen beeld van het oponbaai Christenen, een leven, dat, niet minder dan hun woord, een kracl nis was tegen de zonden en gruwelen van het Heidendom en hartvernieuwenden invloed van het evangelie des Kruises. Een velen uitlokte zich tot de Christenen te voegen, maar ook te m de belijders van den Nazauener de woede en den haat prikk» hen, die de duisternis liever hadden dan het licht, omdat hu boos waren. Wij hebben naar ons vermogen de zedelijke oorzaken tot ' nagedaan, we hebben den toestand der strijdende partijen geschet! bij°tegelijk onzen lezers een blik op de kampplaats gegund, laat dien strijd volgen met de belangstelling, die wij zelf den Gek Zijn Kerk verschuldigd zijn, totdat er voor die Kerk een tijd van maatschappelijke zegepraal en tijdelijken triomf, totdat we in goud zien lichten boven Rome's hoofdkerk en hot een oere is, Christen te zijn. Laat ons niet heiligen eerbied don grond betreden, van het bloed der martelaren doorweekt, door de hitte der vervolging het zaad des Evangelies broedende tot een planting Gode temidden der wereld, die in het booze ligt Van uit dien strijd klinkt ook tot ons, die do erfenis der om Christus' wil gevallenen, als uit hun stervende hand aanvaardden, een stom van den Heere der gemeente : »Zijt getrouw tot den dood en Ik zal u geven de kroon des levens !" En die kroon, zo was hot lijdon 011 den dood der Christenmartelaren, zo is don strijd van ons, Christenen, waard. > VI. CHRISTENEN EN JODEN. Augustus, do Verhevene, was tot zijn vaderen verzameld en oen ïocv. van monsters, do speelballen beurtelings van de bevelhebbers der kei/ei lijke lijfwacht en van hun eigen zodeloozo vrouwen, bezetten na hem den troon De eerste van deze was Tiberius, die Pontius Pilatus als zijn stadhouder over Judea aanstelde. Wij weten, welk een treurige vermaardheid Pilatus zich in de geschiedenis van Christus' Kerken die der wei old verwierf. Geen gehoor gevende aan de vermaning zijner echtgenoot»: »heb toch niet te doen met dezen Rechtvaardige!" is zijn naam \ooi alle eeuwen tot afschuw verbonden aan Golgotha's kruis. Kon wel niet anders, of de overlevering zocht en vond ook op dit veld haai lijk. ooe ten do eersten Syrië, Cilicië en drongen tot in Galatië door, waar de Duitse ie liom geliefde gemeente van Tliessalonica. Na een kort bezoek aan Efoze bogaf Paitlus zich andermaal naar Jeruzalem, doch in hot jaar T>7 koerde hij naar Efoze terug. Twee en een half jaar bleef hij daar, schreef een briof aan do gemeenten to Galatië en Corinthe en begaf zich toon andermaal naar Macedonië, vanwaar hij een tweeden brief aan de gemeente van Corinthe en straks een anderen aan do Christenen te Homo richtte. Na op do terugreis een aandoenlijk afscheid vandoouderlingen to Efozo genomen te hebben, snelde hij naar Jeruzalem, banden en vervolging tegemoet, welke hem voorzegd waren. Hij vond Jeruzalem en geheel het Joodsche land in een toestand van ellende en verwarring. I)e benoeming van een man als Felix tot Stadhouder in zulk een ernstigon tijd mocht met recht noodlottig heetcn. Zelfs de Romeinen verklaarden, dat hij zijn ambt als een slaaf waarnam en zijn pogingen, 0111 de wanorde in Palestina te herstellen, verergerden slechts den toestand. Uit het gansche rechtsgeding van Paulus blijkt, hoe de landvoogd van de eene zijde door gierigheid, van de andere door zwakheid gedreven, gecnorlei macht dan ruw geweld bezat tegenover de tempel-aristocratie en de menigte bij de minste aanleiding in gevaarlijke gisting geraakte; zelfs in Jeruzalem was de landvoogd onmachtig, de anarchistische bewegingen te onderdrukken. I)e Zeloten hadden zich mot de Siccariërs verbonden, een rooverbende, die hot land met plundering, moord en brand vervulde. Volslagen regeeringloosheid heersehte in de stad, oproer en bloedstorting waren aan de ordo van den dag, moord werd gepleegd tot in de voorhoven des tempels en wie het heiligdom bezocht, verkeerde voortdurend in gevaar, van een of andere geheimzinnige hand een dolksteek in het hart to ontvangen. Op het platteland werden de dorpen neêrgebrand en verwoest 011 de huizen geplunderd, terwijl de vreedzamen onder een waar schrikbewind bukten en de vrienden van Home vermoord worden, zoodra de gelegenheid zich aanbood. Hartstochtelijke oproepingen tot verzet werden aan het volk gericht en wie zich bij de omstandigheden neerlegde, werd als een misdadiger tegen land en volk beschouwd. Koortsachtige opwinding maakte de menigte een speelbal van eiken bedrieger, die haar met zijn zoogenaamde wondermacht wist te begoochelen of voorgaf, openbaringen en teokoncn van don hemel te ontvangen. Een Jood uit Egypte verzamelde een groot aantal om zich heen op den Olijfberg: de muren van Jeruzalem zouden op zijn machtwoord vallen. Zijn volgers, evonals die van een anderen dweper Theudas werden gedood of verstrooid, doch nauwelijks stond weer een andere geestdrijver op, of men was gereed, zich bij hem aan te sluiten. Een donkere hemel hing over het land, het volk en zijn toekomst; onder de drukkende atmosfeer woekerde de zucht naar het bovennatuurlijke, de door ongeioof benevelde bilk zag teekenen en wonderen en legde zo op het voordeoligst uit. Van keizer Claudius wordt ons met betrekking tot de Christenen niets bericht. Het bevel, in 53 door den keizer uitgevaardigd, dat de Joden wegens hun oproerigheid uit Rome verbande, trof natuurlijk, daar zij door de Romeinen nog geheel als Joden aangemerkt werden, ook hen, zoo er zich toen althans reeds Christenen te Rome bevonden. Bijna zijn we geneigd, dit aan te nemen, wanneer wij Süetoniüs hooren verklaren: Keizer Claudius verdreef uit Rome de Joden, die door zekeren ( hrestus aangevuurd, voortdurend onrust stichtten." Immers, hoewel het mogelijk is, dat er inderdaad, als in Palestina zoovele, ook in Rome een geestdrijvende onruststoker leefde die dezen naam droeg, dan mag het toch bevreemdend heeten, dat we overigens niets van dien Chrestus lezen. I)e omstandigheid, dat de heidenen den naam van den Verlosser aldus uitspraken, doet eer vermoeden, dat de Joden te Rome door hun woeden tegen de zich onder hen bevindendebelijders van den CHRiSTrs.de openbare orde verstoorden en daardoor 's keizers toorn opwekten. Evenzeer is het mogelijk, dat SUETONirs, die eerst een halve eeuw later dit feit vermeldt, de opioeiigheid der Joden, door hun MEssiAs-verwachting tot geestdrijverij vervoerd, verwarde en in gedachten saambond met de duistere mededeolingen, die hem aangaande den Christus bereikt hadden. Twee jaren na de benoeming van Felix werd Claudius op aanstoken van zijn gemalin Agrippina vergiftigd en haar zoon nero werd tot keizer uitgeroepen. Maar de troonsbestijging van den nieuwen keizer bracht geen verandering teweeg in de staatkunde van Rome tegenover de Joden. Felix bleef nog eenigen tijd aan hot bestuur en werd in GOdoor 1 orcii s Festus vervangen. De nieuwe procurator vond do bevolking in een stand van volslagen regeeringloosheid. Vruchteloos spande de landvoogd alle krachten in om althans de rust naar het uitwendige te herstellen. De Zeloten wonnen steeds in aanhang en heftigheid van verzet, geestdrijvers brachten de menigte voortdurend tot grootere opwinding en toen Festus in 62 stierf, was de verwarring nog schrikkelijker dan bij den aanvang \ an zijn bewind. De tempel-aristocratie met den hoogepriester Vnanias aan het hoofd, pleegde de grootste willekeur en woedde in voorgewenden heiligen ijver tegen allen, die zich naar hun opvatting losmaakten van den Mozaïschen eeredienst. De banden en verdrukking, aan Paulus voorzegd, waren niet uitgebleven. In een oproer te Jeruzalem, door de Joden uit Klein-Aziê bij zijn verschijning in den tempel verwekt, werd hij gevangengenomen en tot Felix gezonden, die, hoezeer ook Ananias en de tempelpartij tegen den gevangene woedden, van diens onschuld overtuigd was.Hopende, dat deyriéndenvan Paulus hem voor geld uit zijn hand zouden loskoopen, hield hij hem inden kei kei en toen nu straks Festus zich de tempelpartij tot vriend wilde maken en den apostel naar Jeruzalem wilde overbrengen om den höogepriestei en zijn aanhang gunstig voor hem te stemmen, beriep Paulus zich op den keizer tegenover de willekeur van diens procurator. Hoe blijkt uit dezen geheelen handel, welk een afmeting het verzet tegen Rome reeds bereikt had en hoe zwak de vertegenwoordigers van den wereldbeheersi-hei tegenover de steeds toenemende gisting in het land der Joden stonden. Paulus voor Nero! . Kent gij machtiger tegenstelling, lezer? De gezant van het Kruis voor den troon van liet monster, dat de wereld regeert, den vertegenwoordiger van het heidendom in zijn diepsten val, waarbij het godsdiensten zedelijkheid «'oheel verloren had, do belichaming van al, wat de Kerk van Christus zich als den Antichrist denkt! Paulus, de heraut des Evangelies, 0111 hetwelk hij verdrukking lijdt als een kwaaddoener, maar het Woord Gods is niet gebonden, hij, de dienaar van den Nazarener, in een keten en nochthans vrij en tegenover hem de man, met de keizerlijke diadeem gekroond, maar geketend in de boeien der zonde, totdat hij zich zóó heeft verlaagd, dat de wereld zijn naam geeft aan de verpersoonlijking van schande en gruwelen, van willekeur en wreedheid! , p VULUS voor Nero ! Welke droeve herinneringen wekken deze woorden niet op voor hem, die het lijden van Christus' Kerke medelijdt, ook al dankt Hij zijn Gon, wijl het over haar kwam. Is hot niet, als ging de o-emeente des Gekruisten voor zijn droeven blik door de brandende poorten van het oude Rome haar circussen en arena's binnen om er zich do wereld te kruisigen en er door haar gekruisigd te worden? Is het niet, als zaagt ij de openbaring van den mensch der zonde, den zoon des verderfs, zichzelven tegenstellende en verheffende boven al, wat Gon genaamd of als God geëerd wordt, alzoo dat hij in den tempel Gods zit, zichzelven vertoonende, dat hij God is, het beest, uit den afgrond opkomende, de rrrooto roode draak met de diadeem en op zijn hoofd is een naain van GoDs-lastering ? Paulus voor Nero! Welk een stof voor den schrijver eener wereldhistorie of ook voor den biograaf en den romanschrijver! Ons blijft slechts over in korte woorden den geweldenaar bij onze lezers in te leiden, die zulk een bloedroode bladzijde teekende in de kroniek der Kerk. Claudius was door zijn zedelooze gemalin Agrippina vermoord en ze had haar zoon Nero, ten koste van den wettigen opvolger Brittannicus, Claudius' zoon, ten troon weten te verheffen. Dochter en zuster, echtgenoote eens keizers had zij nu hot einddoel van al haar misdadig streven bereikten zo mocht zich de moeder des keizers heeten. Maar het geluk ontglipte haar, toen zij meende het gegrepen te hebben en op het oogenblik, waarop zij dacht te zullen regeeren door haar zoon, bewees deze haar, dat luj het zelf dacht te doen, ook over haar. Ach, waarom had zij hem geleerd, moorddolk en giftbokor te hanteeren! Pt ome had gesidderd, toen oen bloedroode lucht zich boven de stad had geteokond op den dag, waarop de keizer dien Nero tot zoon had aangenomen en hevige aardschokken hadden de koningin der steden doen wankelen op haar troon, toen die Nero meerderjarig verklaard was, doch hoe zouden oen Aoriitina en een Nero op de teekenen des hemels acht geven en de vreeze uit den afgrond kon immers alleen het bijgeloovig volk doen verbleeken. Nero besteeg den troon en toen de tribuun aan den avond van zijn verheffing den keizer het wachtwoord voor den nacht vraagde, luidde het bevel: «Op ti- mae Ma tri, aan de beste der moeders!" En had zij niet als een moeder het spoor geteekend, waarlangs haai keizerlijke zoon, in gehoorzaamheid aan haar plannen, het hart der volken veroveren zou ? Sterrenwichelaars hadden haar voorzegd, dat Nero's verheffing een moord, op haarzelf gepleegd, beduidde, maar was niet de moeder des keizers sterker dan het noodlot ? Zij bracht den verloofde van de deugdzame Octavia er toe om zelfmoord te plegen en voerde zijn bruid in de armen van haar zoon. Den dapperen Burrhus en den wijzen Seneca, die, naar zij zich diets maakte, onafscheidelijk aan haar verbonden waren, had zij hem tot onderwijzers en raadslieden toegevoegd: zij binderden haar slechts in de volvoering van haar heerschzuchtige en bloeddorstige voornemens en bedierven den jongen Nero, wiens staatkundige zorgen zij op zich namen, terwijl hij zich aan beeldhouw- en schildeikunst, zang, dichtkunst en wagen mennen wijdde. I)e tijgei had nog geen bloed geproefd en wenschto nog, geen schrijven geleerd te hebben, als hij genoodzaakt was, een doodvonnis te teekenen. Maar al te spoedig zou hij den aard zijner afkomst toonen. De schim van haar verloofde hield Octavia van Nero gescheiden, ofschoon zij zich een waardig gemalin toonde. Nero vond de afleiding, die hij wenschte bij een zedelooze Grieksche, Acté, en zijn leidslieden sloten de oogen voor zijn buitensporigheden. Om tegenwicht te ontvangen voor het meesterschap, dat zijn moeder over hem trachtte uit te oefenen, zocht hij den omgang met de meest verdorven jongelieden van zijn tijd. Dat was Agrippina te veel. Zij dreigde hein: zij, de dochter van Germanicus, zou met Brittannicus aan haar zijde naar het kamp der lijfwachten gaan en, wat Burrhus en Seneca mochten beramen, zij zou den troon geven aan hem, wien die behoorde. »ik maakte u keizer," zoo sprak zij, "ik kan u keizer af maken." Zij vergat, dat zij haar zoon geleerd had, zich te ontdoen van hen, die hem bedreigden en hinderden. Brittannicus zat met zijn zuster Octavia bij 's keizers gastmaal aan, toen hem een drank overhandigd weid, welken do voorproever allereerst gesmaakt had. De drank was te heet en op zijn verzoek werd daar koud water ingemengd. Brittannicus dronk en viel zwijgend, ademloos in zijn zetel terug. Dienzellden nacht werd hot ongelukkig slachtoffer als een gemeen burger ter aarde besteld. Acté had weldra uitgediend en Nero nam Poppea, de vrouw van zijn loszinnigen vriend Otto, als zijn bijzit tot zich. Poppea was zijn booze engel. De zolderingen van Agrippina's zalen in haar landhuis waren gewillig, de bewoonster te verstikken, doch zij werd tijdig gewaarschuwd. Eindelijk scheen Nero zich met zijn moeder te willen verzoenen en noodigde hij haar op een feestmaal, waar zijn teedere omhelzingen haar kwade vermoedens doodden. Als een gelukkige moeder keerde zij terug. Doch nauwelijks was hot vaartuig, dat haar droeg, uit het gezicht van den oever, of de troonhemel, waaronder zij gezeten was, viel krakend neer en doodde een dame uit haar gevolg. Plotseling scheidde de boot zich in tweeën en Agrippina worstelde in de golven om haar leven. Do slagen, haar met de roeiriemen toegedacht, werden aan een dame uit haar e\olg toegedeeld, die, om haar leven te redden, zich voor de keizerin uitgaf. Om den toorn des keizers te verzoenen, begaf de bevelvoerder zich met eenicre huurlingen naar de villa der keizerin-moeder, sloeg de slaven neer die Agrippina's slaapkamer bewaakten en drong binnen. De moordenaar begaf zich naar het bed en gaf zijn slachtoffer een slag op het hoofd. »Tref mijn schoot," riep de ongelukkige, toen do centuriër zijn zwaard trok, »zij droeg een Nero." Het volgende oogenblik had Nero zijn moeder vermoord. Een tijdlang leed het monster aan slapelooze nachten, doch de juichkreten bij zijn intocht binnen de hoofdstad bewezen hem, dat het diepgezonken Rome hem ook dezen gruwel vergeven kon en terwijl hij bij de publieke spelen zich als komediant door het volk deed bewonderen enden ledender aanzienlijkste Romeinsche familiën drong om zich op zijn voorbeeld aan de schandelijkste zedeloosheid prijs te geven, liet hij zijn gemalin Octavia vermoorden, deed hij Burrhus vergiftigen en stelde hij den gruwelijken Tigellinus in diens plaats aan het hoofd zijner Pretorianen. ° Jarenlang had hij gedroomd van het schoone schouwspel, dat hem een brandende stad zou aanbieden. Toen iemand hem een versregel van Euripides herhaalde: «als ik dood ben, dan moge de geheele aarde in vlammen opgaan!" riep hij uit: »neen, maar terwijl ik nog leef!" Hij benijdde Priamus, omdat deze den brand van Troje had aanschouwd en droeg herhaaldelijk in het publiek een gedicht voor, waarin hij dit schouwspel bezong. Hij droomde van een nieuwe koningin der steden, Neronia, waarvan zijn »gouden paleis" den trotschen aanleg zou kronen en hij verwenschte de onregelmatige bouworde der stad. Hij beklom in tooneelcostuum den toren van Mecenas en bij den aanblik der stad dioeg hij zijn geliefdkoosd gedicht over »de bloem en de lieflijkheid der vlammen" voor. De keizer vertrok naar A n t i u m om zich bij de spelen te doen bewonderen. Op 't alleronverwachtst slaan de vlammen uit het Circus Maximus, den schouwburg tusschen den A ventin us en den Palatinas gelegen. Vreemd! De brand in de afzichtelijke winkelwijk der Oostersche kooplieden begonnen, breekt bijna gelijktijdig aan vier zijden der stad uit. Tempels, kunstwerken, tropeeën vallen in puin. R o m e schijnt een vuurzee. Jammerend rennen de bewoners dooreen, niet wetende, waarheen te vluchten • overal grijnst de dood de ongelukkigen tegen. Vruchteloos zoekt men zijn' dierbaren, men wordt zelf oen slachtoffer van het vuur of stort zich wanhopig in de vlammen. Monsters dringen de menigte voort en storten zich in de woningen om ze te plunderen. Duizenden komen om. /es dagen en zeven nachten woedt het vuur en van de 14 wijken der stad blijven er slechts 4 verschoond ; de geheele P a 1 a t i n u s en twee derden der stad zijn verwoest, en na een oogenblik gesmeuld te hebben, slaan de vlammen andermaal gedurende 3 dagen uit. Nauwelijks komen de gemoederen tot zichzelf, of men gist en vraagt naar den brandstichter. Wie heeft zulken gruwel durven bestaan ? Men zag keizerlijke soldaten plunderen, men hoorde hen in 's keizers naam het blusschingswerk verbieden, men betrapte hen, als ze brandende toortsen in de huizen wierpen. Men fluistert, men spreekt, men gilt in dolle woede: »de keizer heeft II o m e in brand doen steken! Nero is de brandstichter !" Als wilde stieren hun prooi, zoo gaat men hem zoeken. Waar is hij,die zich zóó aan Rome en het bloed van zijn burgers vergrijpt! Waar is de Keizer? Nero is van Antium teruggekeerd, toen hij het bericht ontving, dat de vlammen het koizerlijk paleis aangetast hadden en, nu daar staat hij, als Appollo gekleed, op den krans van den Mecenastoren en bij den aanblik van den jammer en de ellende, ginds in die vuurzee en daaromheen in het rond, slaat hij in de lier en tokkelt van wellust der hol de snaren van zijn, speeltuig. Tigellini'S en Poppea staan aan zijn zijde, maar terwijl zij vleiend zijn stem prijzen, blikken zij angstig voor zich uit op de razende volksmenigte, die als een andere woedende zee den toren nadert en dood en verderf aan hot monster voorspelt, dat Rome keizer heet. Brullend dringt do schare nader en eischt den dood van den man, dien het nog weinige dagen te voren als een god aanbad en die zich deze eer zoo gaarne deed welgevallen. Goede raad was duur en Tigellinus wist raad. Of ook Poppea, die, naar de overlevering wil, een proselieta was, door do Joden opgezet, hieraan haar deel had? Genoeg, een keizerlijke bode waagt zich onder de menigte en brengt haar een mededeeling in 's keizers naam: »De stad zal herbouwd worden. De keizerlijke lusttuinen worden % ooihet volk opengesteld. Tarwe, wijn en olijven zullen uitgedeeld worden tot verzadiging toe. Spelen zullen aangericht worden, zooals Rome nooit aanschouwde en daarbij zullen door den keizer gastmalen en geschenken gegeven worden. Rijker zal hot volk zijn na den brand dan to voren. Barakken, op het Marsveld en in do tuinen des keizers opgeslagen, en do openbare gebouwen, door Agrippina gesticht, zullen de van woning beroofden opnemen en een nieuwe stad zal zóó gebouwd worden, dat nieuwe verwoesting onmogelijk zijn zal !" »Brood en spelen!" ziedaar hot tooverwoord, dat den storm bezweert, doch slechts voor een oogenblik. Daar zijn Rome wonden toegebracht, die zich niet door het uitzicht op brood en spelen laten boelen. Do di oefheid over hot verlies van dierbare betrekkingen eischt bloedwraak op den brandstichter »'Welnu, de Christenen hebben de stad in brand gestoken en vreeselijk zal de keizer het bloed der slachtoffers van de onverlaten eischen." De Christenen ! Hoe is 't mogelijk, dat men niet aan hen dacht! Zij zijn immers verachters der goden, haters der menschheid, vijanden van Rome en den keizer! Zij hebben immers voorspeld, dat de wereld door vuur zal ondergaan en dat hun Meester zal wederkomen, om over een nieuwe aarde te heerschen! Do gehate Christenen, do verachte Nazareners! Ha, dat men niet terstond aan hen dacht en hen verscheurde! Doch, nog is het tijd en onder de kreten: «Kruist hen!" — »De Christenen vooi do leeuwen!" — golfde de menigte voort door de straten der stad, en koelde zijn wraak op do onschuldigen, die daar temidden der vlammen doorgingen als engelen van barmhartigheid om levens te redden, wonden te heelen, troost als balsem in gebroken harten te storten, en sloeg hen neer. Terwijl men den toorn der goden trachtte te verzoenen, terwijl zoenoffers in do tempels gebracht en openbare gebeden aan Vulkaan, Ceres en Proserpina uitgeschreven werden, terwijl men zich in optocht naai iet zeestrand begaf om water te halen, ton einde JrNo's standbeeld te besproeien, terwijl gehuwde vrouwen des nachts de wacht hielden bij de openbare altaren, werden nieuwe en ruime straten temidden der bouwvallen aangelegd en metongehoorden spoed werd een reusachtighouten amphitheater gebouwd, waarbinnen de keizer wraak nemen zou op de verwoesters de stad. Tigellinus zond bevelen aan alle consuls om wilde dieren te zenden. De Italiaansche steden werden geledigd en in Afrika werden jachten gehouden op groote schaal. Azië leverde olifanten en tijgers, Egypte krokodillen en nijlpaarden, leeuwen werden van don A11 a s, wolven en beren van de Pyreneeën, bloedhonden uit Hibernia en wilde stieren uit Germanië gezonden, om de vijanden van Rome voor de oogen des volks te verscheuren. Met helsche wellust verspitste de keizer zich op het buitengewoon schouwspel, dat hij R o m e ten beste geven zou en intusschen sleurden de pretorianen de belijders van den Gekruiste bij gansche menigten naar de kerkers. Ten gebede geknield, wachtten zij hun vijanden af. Onder hot zingen hunner psalmen lieten zij zich van de hunnen losscheuren naar den kerker en ter dood. Dat was te veel voor de woede des volks, tot razernij opgewonden. Men ontrukte de Christenen aan de handen der soldaten en scheurde zo aan stukken; vrouwen werden bij de haren naar de gevangenis gesleept, kinderen tegen de steenen verpletterd en dag en nacht belegerde het volk de poorten der gevangenissen en brulde : »Voor de leeuwen de Christenen!" Zou Rome overwinnen ? Zie die Christenen, ginds vergaderd in de diepe steengroeven tusschen de rotsen bij den A ppischen weg, of in do stilte der wijngaarden van geloovige Patriciërs, die Nero thans niet tot zijn prooi durft maken, omdat het volk nooit gelooven zal, dat zij Rome in brand staken! Hier zenden ze hun vurige gebeden op voor hun broeders en zusters om kracht tot lijden en sterven, hier luisteren zij met eerbied naaide voorlezing der H. Schrift, hier breken zij hot brood en drinken den wijn ter gedachtenis aan Hem, wiens lichaam voor hen gebroken, wiens bloed voor hen vergoten werd. Wie die gesluierde vrouwe wezen mag, ginds in de verte staande? Men fluistert, dat Acté voor haar gebroken hart hoeling zoekt aan den voet van het Kruis. Nog klinkt de stem van don voorganger vermanend en waarschuwend tegen degenen, die het martelaarschap zoeken en geneigd zijn, zich vrijwillig in do handen hunner vijanden te stellen. Maar hoor, daar klinkt een sein! Een der broeders stort binnen den kring der vergaderden en zegthun, datzij verraden zijn. Oogenblikkelijk zijn de lichten gedoofd en zij verstrooien zich. Maar waar zullen zij vluchten, waar zich verbergen? Overal storten zij zich in de armen des doods, aan alle zijden flikkert het zwaard. Zij worden neergeslagen, doorstoken, verbrijzeld en de treurige roste wordt gebonden naar tien kerker gevoerd. Eindelijk heeft de Atlas genoeg hout geleverd en de duizenden arbeiders hebben den bouw van Nero's reuzen-amphitheater voltooid. De groote dag is aangebroken, waarop de feesten zullen aanvangen. Nog schemert het in het Oosten en reeds verdringen zich duizenden bij duizenden daarbuiten en vermaken zich met het gebrul dei* leeuwen, het huilen der panters en liet janken der L .edhonden. Men heeft ze twee dagen lang laten hongeren en hun stukken vauw vleesch voorgehouden om hun bloeddorst tot razernij te prikkelen. DftAr stijgt een gebrul op uit de kooien, dat ook de menigte van schrik doet verstijven. Maar een ander geluid overstemt het „ehuü der wilde dieren. Een plechtif lofzang stijgt krachtig omhoog : het is het morgenlied, waarmede de Christenen den dageraad begroeten, welke zich een weg baande in hun kerker, het welkom, waarmee e zij den dag zegenen, die hen als martelaren om Christus' wil kronen en hen van het lichaam der zonde en des doods verlossen zal. Men heelt ze uit onderscheiden gevangenissen saamgebraclit en reeds wedt men onder de menigte, of het aantal der wilde dieren wel genoegzaam zijn zal, ze te verscheuren, vóór de zon ter kimme dalen zal. Zie, nuveidee t zich de menigte, om den gladiatoren die de schouwspelen bloedig openen zullen een pad te gunnen. Het hoofd met bloemen bekranst, wuiven ze met hun o-roene takken hun bekenden toe. Achter hen volgen de zweepdragers, die de fiere, bloeiende jongelingen tot den strijd op leven en dood ten «revalle der toeschouwers zullen voortdrijven; dan volgen de kisten, waai m de lente van hun leven ter eeuwige rust zal gelegd worden. >og een wijle en de rustbewaarders, de slaven, die de ververschingen dragen en de pretorianen banen zich een weg door de schare. Nu worden de poorten geopend en uren lang stroomt het volk naar binnen. Welk een gebouw . Zóó onmetelijk groot, zóó schoon heeft R o m e nimmer een circus aanschouwd ! Ranke pilaren, met ivoor en brons, barnsteen en paai era ingelegd, door guirlandes van rozen, leliën en groene wijngaardranken verbonden, dragen de zitplaatsen en het purperen deksel, dat de toeschouwers te «en de brandende stralen der zon beschermt. Van de bergen zijn leidingen afgevoerd, in welke het ijskoude water de lutte temperen zal. Uit sierlijke vazen verheft zich de walm van brandend reukwerk en o-eurige droppelen regenen van boven af op de menigte. Men staat a aan den grond genageld van zooveel pracht, van zulk een weelde en een »heil, Cesar !" barst donderend los. De prefect van Rome opent den stoet van draagkoetsen, die consuls en senatoren, ridders en beambten, de rijke Patriciërs en hun dames aanbrengen. De priesters volgen en nauw hebben ze hun plaatsen ingenomen of de Vestaalsche maagden, door lectoren voorafgegaan, treden binnen. Steeds nieuwe benden van pretorianen wisselen de toeschouwers af. Daar gaat een oorverdoovend gejuich op: Cesar is verschenen me t «goddelijke" Poppea aan zijn zijde en zijn familieleden om zich heen oogwenk staat hij (laar om zich te doen bewonderen en als zijn ijddheid I)e leeuwen! Laat de leeuwen los!" Aanvankelijk werden de dieren door den rossen gloed van de arena verblind, doch weldra deed de honger zich gelden, geprikkeld als deze werd door het bloedig tooneel om hen heen en den reuk van het vleesch. Onze pen weigert het schouwspel te beschrijven, dat nu volgde. Mannen, vrouwen en kinderen waren weldra tot een vormlooze vleeschmassa saamgehoopt, waarin de woeste dieren om strijd de klauwen sloegen. Doch vreeselijker nog toonde zich de tot razernij opgevoerde dierlijkheid der Romeinen. Men verdrong elkaar om beter te kunnen zien en genieten en tusschen het janken der honden, het brullen der leeuwen, hetgekraak van de beenderen der slachtoffers hoorde men het gillen der bijna doodgedrukte toeschouwers. Met welgevallen ving de keizer het gekreun der stervenden op en sloeg hij de opgewondenheid der schare gade. «Genoeg!" schreeuwde de verzadigde massa, maar Nero had besloten haar meer dan te verzadigen. Andermaal werden do poorten geopend en een heirleger van leeuwen, tijgers, hyena's, panters en allerlei roofdieren stormde de arena binnen. Numidische schutters, tusschen de zitplaatsen staande, legden den pijl op hun boog en wat nog van de Christenen overgebleven was, viel stervend nêer tusschen de getroffen dieren, totdat daar beneden alle stuiptrekken opgehouden had. In een oogwenk was de arena schoongeveegd. Goudgelokte knapen, in iroden^ewaad gehuld, strooiden rozen, leliën en groen in liet rond en o o n ' terwijl welriekende dampen zich verspreidden en geurige regen op de toeschouwers neerdroppelde, plaatste Nero zich in zijn purperen mantel en met do kroon op het hoofd in het midden van de arena, sloeg in de snaren van zijn zilveren luit en zong een schoon lied. Daarna verwijderde hij zich onder do donderende toejuichingen der menigte. Drie dagen lang gunden de goden rust aan het vermoeide R ome en kletterend vielen regen en hagel neder. Eindelijk, toen reeds de priesters zich beklaagden, dat de goden vertoornd waren, wijl men den overigen Christenen te lang het leven gunde, werd andermaal het amphitheater geopend en oude en nieuwe duizenden stroomden binnen. De keizer wist der menigte afleiding te bezorgen: de Christenen zouden tegen elkaar vechten en nauwelijks waren dan ook de getraliede deuren geopend, ol zij verschenen, met zwaarden en drietanden, schilden en netten gewapend, in de arena. Doch nauwelijks waren zij in het midden, of zij wierpen de wapenen ver 0111 zich heen, omhelsden elkander voor het laatst en knielden neder 0111 biddende hun einde te wachten. Ila, de lafaards, die zelfs niet vechten wilden voor het volk ! Gladiatoren snelden toe en sloegen hen nêer. Na het reinigen van do arena werden andere voorstellingen gegeven: hier werd oen Christrs-belijder op een brandstapel door de vlammen verteerd, daar een vader met zijn zoon hoog opgeheschen en straks losgelaten, zoodat hun bloed het keizerlijk purper bespatte; ginds werden jonge maagden, door gladiatoren eerst 0111 haar eer en voorts 0111 haar leven gebracht. Kinderen en jonge meisjes werden aan wilde paarden gebonden en daarop werden de woeste dieren in verschillende richting van elkaar gezweept. Ouden van dagen werden met ijzeren tanden uiteengereten. Nadat nog een jonkman, staande vastgebonden boven een langzaam vuur, onder liet uiten van een laatste bede, den geest gegeven had, trok de keizer zich in een prachtige tent terug om in gezelschap der Vestaalsche maagden den morgenmaaltijd te gebruiken, en het volk verstrooide zich om van do vervcrschingen, die de mildheid van Nero hun bood, te genieten. Weder worden de zitplaatsen ingenomen. Een nieuw tooneel beidt den toeschouwers. Honderden kruisen waren opgericht en de zon wierp gouden stralen op do hoofden der mannen, vrouwen, jongelingenen jonge maagden, wier handen en voeten men aan het hout vastgeklonken had. En toch,geen klaagtoon bereikte het oor des keizers, geen verwensching, geen vervloeking ving de menigte op. Nu klonk een bede, dan hief een stervende een lied der verlossing aan. Het Kruis zegepraalde, de Keizer verveelde zich, Tigellinvs verweet zich, dat hij ditmaal niet gelukkig in zijn keuze geweest was en dat kind der hel zon op andere middelen. De gevangenissen werden steeds meer gevuld ondanks den oogst, welken do keizer voor het volk eischte. Honderden stierven dagelijks aan de pest, die in de beperkte, met menschen gevulde ruimten, uitbrak en een ondragelijke lucht verspreidde zich door de stad. De strafoefening zou op grooter schaal moeten geschieden. Nero pleegde raad met Tigellinus en weldra had men het middel gevonden: men zou een groote opruiming houden en slechts enkele tientallen zouden voor de slotvertooningen bewaard blijven. Er zou een avondfeest gevierd worden in Nero's tuinen. Duizenden dwaalden door de lanen en langs de boschjes. 't Was er licht als op den vollen dag en de wandelaars maakten zich vroolijk over de Sarmentitii en Semaxii. Ja, inderdaad, dat licht ging uit van de duizenden palen, langs vijvers en grasperken, bloembedden en pleinen opgericht, palen, met pek besmeerd, met groen en bloemen bekranst en daaraan waren Christenen gebonden, het hoofd met ijzeren pennen omhoog gestoken, grijsaards, vrouwen, jonge maagden, onnoozele kinderkens. Een vreeselijke lucht van geschroeid vleesch ging op, maar slaven sprenkelden myrrlie en aloë. Men ving het kreunen der stervenden, het kermen der jonge kinderen op, maar muziekkorpsen verdoofden met hun spel de klaagtonen en ook het psalmgezang, dat van de folterpalen opging. En ginds reed Cesar, als een wagenmenner gekleed, in den keizerlijken wagen, door vier witte hengsten getrokken en achter en naast hem reden de vrouwen en dochters der rijke Romeinen, half naakt en beneveld door den wijn en Rome en de keizer genoten. Nu en dan stond hij op en als zijn kroon boven het volk uitblonk, juichte men hem toe, totdat hij zich niet meer belieerschen kon, en, afklimmende, zich als een gemeen man onder het volk mengde, om met Tigellinus aan zijn zijde, de martelingen der slachtoffers van naderbij te aanschouwen. En toch waren er, die nog medelijden met de onschuldige kinderkens hadden, die het sterven der martelaren niet meer konden aanzien en zich morrend afwendden. Toch waagden eenigen te beweren, dat de Christenen onschuldig waren en anderen riepen luide, dat de keizer zeil de Christenen, gekleed in een papieren bepekte rok, of met vlas en hars bewonden, bij nacht langzaam verbrand. brandstichter was. De palen vielen verkoold nêer. Een zware damp vervulde de lanen, en temidden van het duister klonk de onheilspellende kreet: »Brandstichter! Moedermoordenaar!" en een woeste menigte golfde voort om den keizer te zoeken, het monster, dat zooveel onschuldigen doodmartelde en den toorn der goden over Rome bracht. En wat den tuin ontvluchten kon, keerde huiswaarts en vraagde zichzelven en anderen, wat godsdienst het toch mocht zijn, die leerde, zingende en biddende te sterven, zijn beulen temidden der martelingen te vergeven en een Meester te belijden, 0111 Wiens wil men door de vlammen verteerd werd. Maar de belofte, dat nieuwe geschenken en nieuwe loterijbriefjes uitgedeeld zouden worden en de vrees, dat men zelf voor een ( hristen zou aangezien worden, lokten telkens weder nieuwe duizenden naar Nero's avondfeesten, totdat het volk oververzadigd was, do gevangenissen geledigd waren en de kreet: »Moedermoordenaar! Brandstichter! zich al te dreigend hooren deed. Zwaar en dreigend hing de hemel boven de stad des bloeds. I)e pest ging als een verderfengel door de straten en woeste stormvlagen deden de woningen schudden. Allerlei sombere geruchten gingen van mond tot mond. Monsters werden ontijdig geboren, bliksemstralen troffen de menschen onder vreemde omstandigheden, staken verschillende huizen in de veertien wijken der stad in brand en smolten een bronzen standbeeld van Nero. De zon werd op den helderen dag plotseling verduisterd, en vreemde kometen verschenen met bloedrooden glans aan liet firmament. Aardschokken beroerden C a m p a n i a en een orkaan joeg de ontroerde zee over de kust. De heidenen sidderden, de ( hristcnen bereidden zich 0111 hun Heer tegemoet te gaan, als Hij verschijnen zou op de wolken des hemels. Maar nog svas liet einde niet. Waartoe zullen wij langer hier verwijlen '< W e wenden vol afschuw den blik af van den man, die zijn ledige koffers vulde met liet geld van zijn slachtoffers, die een Poppea een schop toebracht, terwijl zij in gezegende omstandigheden verkeerde, zoodat zij het bestierf, die zich in liet bloed baadde, toen er een samenzwering tegen hem ontdekt was, die een Seneca zelf dooden deed en eindelijk Rome ontvlood, waar hij zich niet veilig achtte. Hij begaf zich naar Napels, waar men hem op den jaardag van den mooord, op zijn moeder gepleegd, de tijding bracht, dat de legioenen in Gallië, in Germanië, in Spanje opgestaan waren en dat het volk van Rome hem in stukken scheuren zou, als hij naar Rome terugkeerde. Toch waagde hij het; hij wilde het volk 0111 \ergeving vragen en smeeken, dat men hem het bevel over Egypte zou laten. Doch op weg hoorde hij zijn naam vloeken door de Pretorianen en hij verborg zich in het slavenvertrek op de villa van een zijner vertrouwden. Van zijn lijfwacht verlaten, begeerde hij, dat men hem het leven benemen zou, doch niemand waagde het, den goden de wraak uit de handen te nemen. »Zoo heb ik dan geen vriend meer!" riep hij op theatralen toon en ging naar den Tiber 0111 zich te verdrinken, maai aan den oo\ei staande, ontzonk hem de moed. Hij keerde terug en beefde bij de tijding, dat de Senaat hem ter dood veroordeeld had. Hij greep twee dolken en beproefde de punten, doch de lafaard, die duizenden had doen sterven, stak ze sidderend in de scheedo. Een vrijgelatene moest zich voor zijn oogen doorsteken om hem te toonen, hoe een man met moed sterven kon. Daar klinken hoefslagen; ruiters naderen om den veroordeelde naar Rome te brengen. Thans zet hij een dolk aan zijn keel, maar het deed zoo'n pijn en, op zijn smeeken trad een slaaf toe en drukte hem het wapen door den hals. »Welk een kunstenaar gaat in mij verloren!" kreunde hij en zonk zieltogend neer op het oogenblik, dat de vervolgers het huis binnentraden. Aandoenlijker toon klinkt ons juichend tegen uit een van de kerkers, door den wreedaard geledigd. «Ik word nu tot een brandoffer geofferd en de tijd mijner ontbinding is aanstaande. Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb don loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij do Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal en niet alleen mij, maar ook allen, die Zijn verschijning liefgehad hebben," zoo schrijft Paulus, hoogst waarschijnlijk uit den tijd zijner gevangenschap te Rome. Of zij recht hebben, die zeggen, dat hij na een tweejarige opsluiting zou losgelaten zijn en Klein-Azië en Spanje zou bezocht hebben, dan wel anderen, die meenen, dat de gansche geschiedenis van Paulus vrijlatingen verderen arbeid eenvoudig op misverstand van de daartoe aangehaalde plaatsen uit de brieven berust, laten wij liefst in het midden. Zooveel schijnt zeker, dat do heidenapostel gedurende het leven van Nero, als Romeinsch burger met het zwaard onthalsd werd. En met hem schijnt ook Petrus gevallen te zijn, als een slachtoffer van de woede tegen de Christusbelijders, waarschijnlijk op denzelfden tijd alsPAULUs. De meening,datPETRUS jaren achtereen bisschop van de gemeente te Rome zou geweest zijn, is eenvoudig een vinding van de Roomsche kerk. Veeleer schijnt hij eerst gedurende den tijd der groote vervolging met zijn echtgenoote Rome bezocht te hebben om er zijn biooders in do verdrukking te troosten. Volgens Clemens van Alexandrië zou zijn vrouw hem voorgegaan zijn op den bloedigen weg der martelaren en Petrus zou haar, toen zij hem op haar pad »naar het bedehuis \ ooi bijging nog luide toegeroepen hebben: »houd den IIeere in gedachtenis! ' Schoon mag de overlevering heeten, die daar mededeelt, dat Petrus, toen hij Rome wilde ontvluchten, om den marteldood te ontgaan, plotseling zijn Meester zag verschijnen op den weg en Hem vraagde: >Heere, waar gaat Gij heen?" Het antwoord luidde: »Ik ga naar Rome om er andermaal voor u gekruisigd te worden." Do apostel zou deze aanduiding begrepen hebben en naar Rome teruggekeerd zijn, waar hij weldra tot den kruisdood veroordeeld werd. Hij zou, omdat hij zich den dood zijns Heeren niet waardig keurde, op zijn verzoek met het hoofd naar beneden gekruisigd zijn. De herinnering wordt in stand gehouden door een kerk met het opschrift: »Domine, quo vadis ?" Met den dood van den tiran schijnt tevens de vervolging tegen de Christenen een voorloopig einde genomen te hebben. Bepaalde wetten en besluiten schijnen niet tegen de belijders van den Gekruiste uitge « . digd te zijn, waaruit temeer blijkt, dat de wreedaard den gruwel slech s pleegde, om de verdenking van de menigte van zijn eigen persoon af te wenden. Dat in vele steden van Klein-Azië, zooals in Smyrna en I er„amus en andere oorden van het Romeinsclie rijk vele Christenen, vooral ook tengevolge van de ophitsing der Joden in «le gevangenissen geworpen, verbannen, ja zelfs, zooals Antipas, de ^getrouwe getuige te I e iga mus gedood werden, dat de gemeenten en hare voorgangers, tiots alle pogingen om hen te bewegen, hun Heere en Meester te verloochenen, standvastig bleven, kan ons niet verwonderen, als we eenerzqds het oog vestigen op het zedenbederf der heidenwereld en de woede dei Joden tegen de vervolgers van den Nazarener, anderzijds op liet heerlijke voorbeeld, dat de Christenen te Rome gegeven hadden. el verre van een doodelijke wonde aan het Christendom toegebracht te hebben, had de vervolging de Christenen te meer van de vijandschap der wereld tegen hen overtuigd en do gruwelen, die men zich tegenover hen veroorloofd had, maakten de wereld nog verwerpelijker in hun oogen en verleidden hen straks zelfs tot oen afzondering, die ten laatste de kerk en haar invloed schaden moest. I)e groote verdrukking bracht hen tot de meening, dat de wederkomst van Christus aanstaande was en toen do heidenen het gerucht verspreidden, dat Nero niet gestorven was, doch zich slechts aan do boorden van den Eufraat verborgen hield, om straks weder te koeren, toen gedachten zij er aan, hoe dit monster vereerd was als een God op aarde, temidden zijner gruwelen begroet was als «de Zaligmaker der wereld," hoe de dichters den moedermoordenaar verzekerd hadden, dat er geen god tor wereld met hem gelijkgesteld worden kon en ook zij geloofden, dat hij eenmaal wederkomen zou 0111 den laatston strijd met hun Koning te strijden. Dan zou het groote B aby Ion, dat zich dronken gedronken had aan het bloed der profeten en der heiligen, vallen en de Getrouwe en Waarachtige zou de heidenen slaan met het scherpe zwaard Zijns monds; dan zou God alle tranen van hun oogen afwisschen en do dood zou niet meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite. Wien verbaast het nog, dat de Kerk langen tijd 111 Nero den Antichrist zag en dat ouk daardoor temeer de stem in haar wakker werd, die daar riep: »Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij aan haar zonden geen gemeenschap hebt en opdat gij van haar plagen mot ontvangt. Terwijl Paulus gedurende zijn tweejarige gevangenschap te Rome, het evangelie des Kruises predikte aan allen, die hem in zijn banden bezochten en daar waarschijnlijk zijn zendbrieven aan Philemon, de Colossensen, de Efeziërs en do Philippensen schreef, was Festus gestorven en gedurende don tijd, welke verliep, vóór zijn opvolger Palestina bereikte, matigde de hoogepriester Annanus zich liet hoogste gezag aan en oefende het met de grootste willekeur en wreedheid uit. Onder zijn slachtoffers wordt ons Jacobus de Rechtvaardige genoemd, wiens bijnaam reeds toont, hoe groot de achting was, die hij 0111 zijne bijzondere deugden genoot. Wij kennen hem uit den brief, welken hq aan ij geslagen Den vreesachtigen slaat de schrik om het hart en stad opent de poorten om Romeinsche bezetting in te nemen. Van alle verlaten, neemt Josephus de wijk naar Tiberias, maar bij dotiji Vespasianus op Jotapata aantrekt, snelt hij derwaarts 0111 dezest< uit de handen van den vijand te houden. Op een steile rots gele drie zijden door diepe afgronden omringd, biedt zij den vijanc één punt van aanval. Zevenenveertig dagen reeds duurde het l straks gelukt het den belegerden bij een woedenden uitval destor sen der Romeinen te vernielen. Maar Vespasianus woet van geei Roods dringen de zijnen door de geopende bres 111 de stad, doel maal worden zij teruggedreven on zijn veteranen vinden een gr buiten in de ijzingwekkende afgronden. Een nieuwe storm wordt Vespasianus is meester van de stad, moord en verderf hollen door Jotapata's straten en 40.000 Joden zijn gesneuveld en gedood. Met een veertigtal der zijnen heeft Josephus zich in een onderaardsclie spelonk verborgen. Ze worden ontdekt en omsingeld en Vespasianus biedt hun lijfsgenade aan. Josepiius, wiens trouw aan zijn volk voor het minst twijfelachtig heeten moet en wiens karakter zich niet van de gunstigste zijde deed kennen, wil zich aan de Romeinen overgeven, doch zijn lotgenooten dreigen hem met den dood, als hij den Joodschen naam op zóó schandelijke wijze onteert. Zij zweren een duren eed, dat zij door elkanders zwaard zullen sterven en doen hun woord getrouw. Twee zijn er nog overgebleven, Josepiius en één der veertigen en nadat deze laatste deels door geweld, deels door overreding ontwapend is, geven zij zich aan den vijand over. In do tent van den veldheer geleid, wordt Josephus met onheilspellenden blik door Vespasianus ontvangen, maar als hij dezen voorspelt, dat hij straks den keizerlijken troon bestijgen zal, wordt de toorn van den geweldige ontwapend en de donkere wolk op diens gelaat wijkt voor den zonneschijn van Rome's genade, josephus wordt de vriend van Vespasianus en diens zoon Titus en verzelt hen gedurende den ganschen krijg, terwijl hij bij de belegering van Jeruzalem als bemiddelaar optreedt om zijn landgenooten van hot nuttelooze van hun verzet te overtuigen. Inmiddels werd do verovering van Jotapata door de vermeestering van andere Galileesche steden gevolgd. Vreeselijke tooneelen deden zich voor, Gamala werd belegerd. Duizenden Joden, aan redding wanhopende, sleepen hun vrouwen en kinderen met zich voort naar de rots, waarop de stad gebouwd is en storten zich met hen neder in do diepte. Ook Giskala, de laatste Galileesche sterkte, viel Vespasianus in handen nadat Joh annes pen Levi van een wapenstilstand gebruik gemaakt had, 0111 zich, door de duisternis van den nacht begunstigd, met zijn bende en een groote schare van vluchtelingen naar Jeruzalem te begeven. Thans stond de weg naaide heilige stad den overwinnaars open. En toch, 't was of de Zone Davids, de Koning Israëls nog eenmaal met barmhartigheid bewogen op de stad neerzag, die Zijn profeten gedood en gesteenigd had en over haar klaagde: Och, of gij ook bekend et, ook nog heden in uwen dag, wat tot uwen vrede dient! Maar nu is l)et verborgen voor uwe oogen. Want er zullen dagen over u komen, dat uwe vijanden een begraving rondom u zullen opwerpen, en zullen u omsingelen en u van alle zijden benauwen, en zullen u tot den grond nederwerpen en uwe kinderen in u en zij zullen in u den eonen steon op den anderen niet laten; daarom dat gij den tijd uwer bezoeking niet gekend hebt!" Niets scheen de Romeinen to verhinderen om hun zegevierende adelaars naar het hart van den opstand ovor to brengen, van waar, als uit den vuurhaard der geestdrijverij 011 van het verzet, do vonken 0011 feilen brand over het gehoele land verspreid hadden. Doch zie, aan den horizont toonden zich donkore wolken. Neko had zich van het leven beroofd : Galba was door de Pretorianen op den keizerstroon verheven, doch toen Titus hem op last van Vespasianus de heilwenschen van de legioenen van het Oosten ging overbrengen, vernam hij op de reize, dat Galba door de lijfwachten vermoord was en thans Otho en Vitelliüs elkander den keizerlijken scepter betwistten. Nauwelijks werd dit bekend, of de legioenen van het Oosten riepen hun veldheer Vespasianus tot keizer uit en, na de voleinding van den krijg in het Oosten aan zijn zoon Titus overgedragen te hebben, trok hij aan hun spits naar Italië, om hen over Vitelliüs te doen zegevieren. Is het ons niet, wanneer we Titus nog anderhalf jaar zien aarzelen, eer hij zijn legioenen naar Jeruzalem leidt, of we den grooten hovenier tot den Heer des wijngaards hooren spreken: Laat hem nog dit jaar staan!" Helaas, de hovenier zou ook ditmaal te vergeefs gebeden hebben! Als een stem des roependen in de woestijn klonk de stem der weinigen, die temidden van het doldriftig woeden van Eleazak, den tempelhoofdman, en Johannes van Giskala met hun Zeloten, tot voorzichtigheid en gematigdheid vermaanden. Ondragelijker dan het juk van eenig tiran woog dat van hun leidslieden. Ananas, do hoogepriester, wist, ten einde raad, het meerendeel van Jeruzalems inwoners tegen de ijveraarsin de wapenen te brengen om de stad van hun geweld te verlossen, 't Was een schrikbare nacht. Woest dreef de orkaan de donkere wolken voor zich heen, felle bliksemstralen doorkliefden hot ruim en onheilspellend weerkaatsten de rotsen het gerommel van den donder. Maar do poorten werden geopend en Idumeescho roofbonden, door de Zeloten te hulp geroepen, drongen de stad binnen. Een moorddadige strijd volgde in Jeruzalems straten. Ananas 011 met hem allen, dio in verdenking stonden, met de Romeinen te heulen, worden geslacht en, daar men hun verwanten het teraardebestellen der lijkon verbood, bleven de doodo lichamen op de straten liggen Nieuwe ellende wachtte de stad, toon 111011 togen de willekeur 011 wreedheid der Zeloten, do hulp inriep van Simon, het woeste hoofd eener bende vrijbuiters, dio geheel Idumea met plundering en moord vervuld hadden. Zóó werd do ongelukkige stad, op een oogenblik, dat zij al de voordooien van eendrachtige saamwerking hot meest behoefde, door wreede partijschap verdeeld en verscheurd. Terwijl Johannes van (.«iskala den burg Antonia bezet hield, had Eleazar, die zich van hem gescheiden had, zich in den tempel verschanst en Simon (iiou v's zoon was meester van de boven- eu een deel der benedenstad. Het spook van den honger dreigde reeds de poort binnen to treden en nog gaven de woestelingen het kostbare koren aan do vlammen prijs en van hout, tot herstel des tempels bestemd, deed Johannes torens oprichten 0111 Eleazar te bestrijden. Daar zag 111011 van de wallen do Romeinsche vaandels blinken: Titus had met zijn legioenen do heilige stad omringd. Hot Paaschfeest was aangebroken, maar niet met de liederen Ilamaiüoth's op de lippen hadden de tempelgangers zich naar Sion begeven: in angst en wanhoop waren duizenden bij duizenden binnen de poorten gevlucht 0111 de wraak der Romeinen te ontgaan. Zeventig jaren waren voorbijgegaan, sinds de Man van Smarten had gesproken: gij, dochters van Jeruzalem, weent niet over Mij, maar weent over u zelf en uwe kinderen!" en nu, de bange dagen waren gekomen, welke hij over stad en tempel had voorspeld. Het laatste Pascha zou op Moria geofferd worden. De dag der schaduwen daalde ter kimme en teekende het bloedig avondrood reeds over de stad des Grooten Konings. , Terwijl Titus door zijn duizenden de boomen vellen, de hoogten slechten, de dalen vullen en den grond effenen doet voor zijn schansen en stormwerktuigen, terwijl de ramshoofden den buitenmuur beuken en slingerwerktuigen rotsstukken binnen de stad slingeren, om den verdedigers den schedel te verbrijzelen en de huizen te verwoesten, eischt de tweedracht daarbinnen nog duurder offers. In het gewaad van vrome tempelgangers gehuld, dringen Johannes van Giskala en zijn aanhangers den tempels binnen, en stroomen van burgerbloed verven den voorhof en het heilige. Eleazar valt met een menigte der zijnen, als slachtoffers van Johannes woede en voor een oogenblik verbindt deze zich met Simon tot gezamenlijke verdediging der stad. , , , Ondanks den moed, door de belegerden aan den dag gelegd en de schade, die zij den Romeinen bij herhaalde aanvallen toebrachten, bezwijkt de buitenmuur. Terwijl de Romeinen de voorstad Bezetha innemen, trekken de verdedigers zich achter den tweeden muur terug, doch na een hevige worsteling dringen de belegeraars ook hier door de bressen binnen. Nu moet de laatste, beslissende aanval plaats hebben op den derden muur en de burg Antonia, de bovenstad en de tempel moeten veroverd worden. Met den moed der vertwijfeling aan de eene, met de beslistheid van den overwinnaar aan de andere zijde, bereiden beide partijen zich tot dien ontzettenden kamp en ieder gevoelt, dat al wat de stad geleden heeft, slechts een voorspel was van het bange bedrijf, dat nu volgen moet. Nog wil Titus beproeven, de Joden op vreedzame wijze tot de overgave te bewegen. In het aangezicht der stad houdt hij een wapenschouwing over zijn gansche legermacht. Wanhopig staren de belegerden het aan en, zich bewust van hun toekomst, snellen zij van de wallen, doch hen klaagtonen stuiten af op de onverzettelijkheid der Zeloten, wier wraak allen met den dood bedreigen, die van overgave durven reppen. \ ruchteloos bezweert Josephus, door den veldheer tot zijn. landgenooten algezonden, hen, het vreeselijke en onvermijdelijke noodlot, dat hun bedreigt, toch niet langer te trotseeren en de Romeinen tot liet uiterste te drijven, vruchteloos smeekt hij den tempel toch te sparen. , .... . . , »God heeft een tempel, oneindig grooter en heerlijker; immers is de gansche wereld Zijn tempel," zoo beet men hem toe. Ilij blijft machtig ook dezen te beschermen, en zoo Ilij ons Zijn bescherming verleent,lachen wij met de bedreigingen onzer vijanden. Titus' zachtmoedigheid week nu voor meèdoogenlooze strengheid. Welhaast was de ruimte tusschen den wal en de legerplaats bezet met een mastbosch van kruisen, waaraan de lichamen genageld waren dergenen, die uit de stad naar het kamp overliepen en de ongelukkigen konden zich gelukkig rekenen boven de honderden, wier lichamen in do legerplaats opengescheurd en wier ingewanden onderzocht werden, omdat men ontdekt had, dat enkelen goudstukken hadden verzwolgen, vóór zij zich op lijfsgenade overgaven. Wel gelukte het Johannes door een mijn de stormschansen der belegeraars te vernielen, wel slaagde Simon er in bij een stoutmoedigen uitval, schrik en verwarring in het liomeinsche kamp te verspreiden, doch zij prikkelden slechts het wraakgevoel des vijands en op Titus' bevel is de stad binnen drie dagen met een ringmuur, van dertig schansen voorzien, ingesloten en alle stormwerktuigen worden tegelijk tegen den wal gericht, dio den burg Antonia beschut. I)e door de Romeinen ondermijnde wal verzinkt onder het wicht van zijn eigen zwaarte, maar een nieuwe muur, door Johannes van Gischkala opgeworpen, verheft zich voor den verbaasden blik der belegeraars en dreigt met dood en verderf, wie zich door Titus' beloften verleiden laat, hem te bestijgen. Daar klinkt in het nachtelijk uur het trompetgeschal des vijands: de wacht heeft zich laten overrompelen door een bende van den vijand en, door hun schilden gedekt, dringen de belegeraars als een ontembare golfstroom, door de bres. Wanhopig wijken de belegerden uit den burg Antonia naar den tempelberg. Maar welk lot hen ook van den vijand wachtte, honderden verkozen het boven de ellende, waaraan zij binnen de stad ten prooi waren. De hongersnood deed zich hoe langer zoo schrikkelijker gevoelen en nadat gansche schatten voor de levensmiddelen opgeofferd waren, voedde men zich met het onreinste en walgelijkste. Johannes' Zeloten en de Sicariërs van Simon drongen met het zwaard in de hand de woningen binnen om het laatste voedsel te rooven en dwongen de bewoners dooi' de meest uitgezochte martelingen, de plaats te ontdekken, waar zij hun schaarsche nooddruft verborgen hielden. Als schimmen zwierven honderden door de straten, totdat zij uitgeput neervielen, en, met het brekend oog op tien tempel gericht, een vreeselijken dood stierven. Men stapelde lijken in do uitgestorven woningen op elkaar, of wierp ze over den muur bij duizenden? zoodat Titus, tot tranen bewogen, de hand ten hemel hief en voor de goden zijn onschuld bezwoer aan zulke ellende. Ouders scheurden hun "kinderen, kinderen hun ouders do laatste bete uit den mond en de natuurlijke liefde gaf haar rechten prijs. Nog vervulde de geur van toebereid vleesch de straat en woest drongen de gewapende roovers naar binnen. Een bleeke, magere vrouw zag hen komen, maar bleef roerloos staan en staarde hen met doffe, waanzinnige blikken aan. Haar huis is leeggeplunderd, haar voedsel opgeteerd of geroofd, haar borsten verdroogd men eischt haar laatste maal. Plotseling vlamt daar onheilspellend vuur in haar oog; zij opent de pan, waarin zij haar laatste vleesch kookt en vol afschuw deinzen de woestelingen terug. De ongelukkige heeft haar kind gedood en aan haar honger geofferd. Tusschen den burg Antonia en den tempel werd woedend gestreden en daden van dapperheid en moed werden om strijd van beide zijden verricht, maar wat mocht het baten? Reeds beukten de stormschansen de buitenzijde van den voorhof, reeds waren de dagelijksche offeranden gestaakt, maar no«' weigerden de halstarrigen de lijfsgenade, hun van Titüs' wege door Josephus aangeboden. Om den arbeid van den vijand te verzwaren, gaven de belegerden de noordwestelijke gaanderij des tempels aan de vlammen prijs en, door dit voorbeeld geprikkeld, gaf Titi s bevel, het vuur >ij de met zilver beslagen poorten aan te leggen. Woest grepen de vlammen om zich heen, en donderend stortten de buitengebouwen, het eene na het andere, op Jood en Romein verpletterend neder. Maar geen steen scheen den waanzinnige te kunnen treffen, die daar reeds /.es jaren lang, telkens en al meer door de straten en over de pleinen zwierf en met holle stem riep: »Een stem van liet Oosten, een stem van het Westen, een stem deivier winden tegen Jeruzalem en den tempel, een stem tegen het volk. Wee de stad! Wee den tempel!" Als een uitgetogen, bloedig zwaard had een staartster een jaar lang over Jeruzalem gezweefd. De koperen deuren des tempels, ofschoon met metalen boomen gesloten, hadden zicli van zelf geopend en een onheilspellende roep had zich in de stilte van den nacht door den tempel doen hooren: »laat ons van lner gaan. Strijdende legers waren in de wolken gezien, doch nog sloeg men den blik omhoog, van waar men den Messias verwachtte, nóg gelukte het een valschen profeet, 6000 mannen, vrouwen en kinderen 0111 zich heen te verzamelen in één van de zijgebouwen des tempels. Daar bereikten de vlammen de vergaderplaats en balk en gebint stortten krakend neer. »Wee liet land, wee liet volk, wee de stad, wee dfm tempel!" klonk een sombere stem boven het gegil der vrouwen en kinderen uit Woedend zag men naar den onzinnige om, die met zijn hollen roep het bloed temidden van het jammertooneel stollen deed. Maar onbewogen stond hij daar en riep: »Wee ook mij!" Toen zonk hij stervend neer: een steen had zijn schedel verbrijzeld en om hem heen lagen straks de lijken van de duizenden, die het gebouw vervuld hadden. Op den tienden dag van de Oogstmaand wagen de belegerden een woedenden aanval op den vijand. Een vreeselijke strijd ontbrandt. Utus voorziet het einde en heeft de strengste bevelen gegeven aan hetganscho Wer, den tempel te sparen. Doch wat vermag zijn bevel tegen de profetie van den Gekruiste, Wiens bloed over Israël en zijn kinderen gekomen is: »voorwaar, Ik zeg u, dat geen steen op den anderen zal gelaten worden, die niet zal afgebroken worden!" Wat vermag een Titus zelfs tegen de helsche woede, die zijn legioenen bezielt. I)e Romeinen rukken voort, de Joden worden tot het binnenste van den tempel teruggedreven. Een soldaat klimt op den schouder van zijn nevenman 011 werpt een brandent hout door het met goud ingelegde venster bij het Heilige der heiligen. Een dikke rookzuil stijgt op: een kreet van ontzetting, door Joden en Romeinen geslaakt, bereikt Titüs' oor. Hij snelt toe, hij dreigt,hij beveelt, dat men den brand blusschen zal. Telaat! Een stroom van bloed golft door het Heilige en daarboven weven do vlammen een vuurzee. Geen pen kan den gruwel der verwoesting beschrijven. Bloedrood gaat de zon over den Moria onder maar haar stralen, werpen zich slechts over brandend en rookend puin en over duizenden bij duizenden, die nog in de laatste uren gehoopt hadden, Iraëls Verwachting te zien verschijnen. Nog weinige dagen van gruwel en strijd en Jeruzalem was een aanfluiting der volken geworden. I)e wandelende Jood begon zijn eeuwenlange^ zwerftocht over Gods aardeen sleepte zijn heimwee naar de heilige stad en den tempel rusteloos voort. Volgens Josephus waren elfhonderd duizend Joden omgekomen, terwijl 97.000 gevangen genomen werden, waarvan talloozen naar de Egyptische mijnen tot slavenarbeid gebannen en anderen als Titus' buit naar Rome gevoerd en den wilden dieren voorgeworpen werden. I)o kostbare heilige vaten des tempels werden voor den triomfwagen van Titus binnen Rome gedragen en Rorne's burgerij vergastte zich in den aanblik van Johannes van Gisohkala en Simon, den zoon van Giora, die met de armen op den rug gebonden, den intocht der overwinnaars opluisterden, om straks de eon tot eeuwigdurende slavernij verwezen, de ander van de 1 arpejesche rots te plotter geworpen te worden. Voorwaar, den triumfboog \an liiis had de tijd niet behoeven te sparen om bij de wereld de herinnering levend te houden aan Jeruzalems val! Zal men ons vragen, met welk recht wij zulk een breede plaats inruimden aan dat treurig einde van het Joodsche volksbestaan ( Immers neen! I)e val van Jeruzalem vormt wel degelijk een belangrijke bladzijde in de geschiedenis van Christus' Kerk op aarde. Deze maakt niet slechts een einde aan den vijandigen invloed, welken do Joden allerwegen op do Heidenen tegenover Christenen uitoefenden, doch ook do Kerk werd daardoor bevrijd van de banden, waarmede de Mozaïsche eeredienst haar nog altijd gebonden hield. Doch, al ware liet niet zoo, was dat Jodendom niet als de kribbe, waaruit zij, in de windselen der profetie als gehuld, haren Heiland ontvangen had en had Hij zelf niet Zijner Kerk het voorbeeld gegeven, Mozes en den profeten do eere te ge\ en, die hun toekwam? Was niet Abraham de Vader der geloovigen en moesten ook do ingewanden van Christus' Kerk niet rommelen van barmhartigheid over zijn kinderen naar liet vleesch V Stonden niet zoovele zuilen van den Joodschen tempel als levende pilaren deiKerk van Hein, die getuigen mocht: »meer dan de tempel is hier!" Blonken Izak en Jakob, Gideon en Samuel en zoovele anderen ook niet als lichtende sterren aan haar hemel en trilde niet tot in lengte van dagen de harpe van David, de bazuin van Jesaja onder haar gewelven voort? En eindelijk over dat verstrooide Israël waakt het oog van den Heek dor Kerk en (le engel der gemeente spreekt in Zijn naam : »over liet huis Davids en de inwoners van Jeruzalem zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben." VII. DE VERVOLGING WETTIGLIJK GEREGELD. Na Nero's dood was er een tijd van verwarring over Rome aangebroken, waaraan eerst door de troonsbestijging van Vespasianus een einde gemaakt werd. Onder hem en zijn zoon Titus, die tot het jaar regeerde, genoten de Christenen een tijd van rust; slechts waren zij, voor zoover zij tot de Christenen uit de Joden behoorden, aan de zware schatting onderworpen, die beide keizers den laatsten oplegden. Gedurende dit tijdperk van verademing breidde het Christendom zich vooral in de hoogere kringen der maatschappij uit en tot zelfs aan het keizerlijk hof won het aanhangers. Met de troonsbestijging van Vespasianus'jongeren zoon Domitianus waren Rome's goede dagen ten einde. Ver van den edelen aard zijner voorgangers, was hij even lafhartig als bloeddorstig. Meer dan eenige keizer vóór hem eischte hij goddelijke hulde voor zich en stad en land waren vol van gouden en zilveren bustes des keizers. Met de meeste gestrengheid eischte de spilzieke keizer het hoofdgeld, door zijn voorganger den Joden opgelegd, en ook daaraan had hij niet genoeg om zijn verkwistingen te bestrijden. Welhaast had hij een ander middel uitgevonden om de bron zijner inkomsten te vermeerderen. Een heirleger van spionnen werd uitgezonden en rijke beloften werden hun gedaan als loon voor hun werkzaamheid. Zij wisten de aanzienlijkste lieden aan te klagen, als verachtten dezen de goden, om de eenvoudige reden, dat zij niet geneigd waren, om beelden des keizers de dwaze hulde te bewijzen, die tle dwingeland daarvoor eischte. Gewoonlijk werden zij met verbeurte van hun goederen gestraft en de keizer nam hun rijke bezittingen tot zich.*) Gehaat, als hij zich wist, zag liij in eiken aanzienlijke, in ieder invloedrijk persoon, zijn vijand. De geruchten, hem ter oore gekomen, dat er in Judea uit het geslacht van David een man zou geboren worden, wien de wereldheerschappij bestemd was, liet hem rust noch duur en hij beval een streng onderzoek naar de nakomelingen van Israëls grooten koning. Welhaast meldde men hem, dat men twee afstammelingen van David ontdekt had. Het waren de kleinzonen van Judas Thaddeus of Lebbeus, den apostel en bloedverwant des Heeren Jezus, den schrijver van den ons bekenden brief, die, nain Judea, Samaria, *) Welk een schoone gelegenheid om zich niet de goederen der Christenen te verrijken. Zij toch waren liet minst geneigd den Keizer als Qod te vereeren of bij de vele feesten, die de kruipende senaat te zijner eere uitschreef, hem en den goden hulde te bewijzen ! Onder de beschuldiging van godsverloochening werden zij gedood of verbannen en de Keizer verrijkte zich met hun goederen. T i n w evangelie verkondigd te hebben, waarschijnlijk Galilea en Idumeo ^ Ogenblikkelijk gaf de keizer ln 1 6 h " Lkol k naar Home te zenden. Voor zijn rechterstoel ver- bevel, hen ge\ ankelijk ondervraagd over hun bezittingen. Zij schenen, werden z d ^ ^ nlorgen ian(i bezaten en met moeite verklaarden hem, < a - zichzelf en hun gezin onderhielden en do van cïn verplichting, bij welker van hen gewon en verklaring der stadhouders, nimmer nalatig vervulling zij zich, vo g< y n ^ ^ m door den arbeid toonden. Zij toonden ondervraagde aangaande hun Meesteren vereelte handen en toen h,hen ^eivraa ^ ^ ^ ^ ^ bloedverwant Je* s C« : koninkrijk niet was van deze wereld, vestigen, verklaai-den ]- hedo(iMe> die zich eerst bij de voleinding doch een geesteli khee. ^ P baron. Toen deed hij hen van der eeuwen zich baar^en stofte ^ ^ P^ ^ palostina met zich gaan en « tvan,r0n omdat zij bloedverwanten des Heeren waliefde en vreugde ontva ^ ^ zorg verkoerd hadden. Volgens som- ren 011 oin /lJncn ^1 /ijn vervolgingen van de Christenen gestaakt migen zou de keizei J ^ ^ een man> dio zich door zijn hebben, doch t is mo^ yftn don Gekruiste tien naam van den tweeden W^erwierf, door zulk een weinig beteekenende ontgoocheling geheel van levensrichting »uv dat zij godlooche- Het blijkt mtegende, Jaanzionlijkste Christenen bleef woeden, om naars waren, zelfs tegen vroeger consul, Acilius Glabrio, Zich van hen te ontdo - - omdat lüj zich bij gelegenheid een man, die Domitianib eon leouw >s Ueizers meerdere van een ^nge^echt godverloochening ter dood gebracht. Zelfs zijn betoond had, w e e . niet, Hij had de beide zonen van zijn neef Iitus Flavius D ANUg Tocli verdacht hij Ci.emens, dat deze veranderd in Iitué» e 'afwachten en hem naar de kroon stond en de ore z,jns doods ïan lraagheid en godlooehoning. weldra werd lnj bij Clemens, onder den invloed van zijn De zaak schijnt geweest n cla^LEM ^ ^ echtgenoot» Hat». Do»' b,jwonen (ler heidense!.» toosten, door dom gewonnen, traa« Uermin9t geneigd om zijn keizerlijken bloedverden senaat uitgeschre denslec£ts verachten kon, wierook te branden want, dien hij om z j r. congulaat geëindigd, of Clemens werd Nauwelijks was liet J ^ dagen later word Domitilla naar het ter dood gebracht en ^ ^ Pandataria verbannen. Hun vereiland I ontiaj andoro gevolgd te zijn, ofschoon t 1/w;1 ontstentenis Ta» vertronwbare bronnen, daaromtrent ,ets mei zekerheidI mede U, deelen^ ^ v I'T11 nmer'aehtoffers, die hij, om hen des te gemakke.(ker te kunnen uit den weg ruimen met geveinsde vriendschap aan zich bond. Op zekeren middag had hij zich te slapen gelegd. Een kind, dat in zijn kamer speelde, ontnam hein eon papieren rol en bracht die aan do keizerin. Tot haar schrik ontdekte deze, dat het niets minder was dan een lijst van door 's keizers achterdocht ton doode opgeschreven personen en dat bijdien van zoovele anderen,die zich in degunst van den tiran verheugden, ook haar naam daarop voorkwam. Ten einde het lot, dat haar bedreigde te ontgaan, spande zij met de overige ten doode verwezenen saam. Den 18en September 9G verliet Domitianus do rechtzaal. Daar drongen do saamgez vvorenen op hem aan en boden hem een verslag aan van eon samenzwering, dio tegen don keizer gesmeed, door hen zou ontdekt zijn. Stephanus, do vroegere hofmeester van Domitilla, deelde hem mode, dat Clemens nog loofde on zich togen hem wapende. De keizer kromp ineen van schrik en uitte oen angstkreet. Toon trok Stephanus zijn hand, mot een dolk gewapend, uit den dook, waarin hij haar verborgen gehouden had on bracht den keizer een stook in do zijde toe. Domitianus wierp zich op hem; beiden violen en worstelden nog een oogenblik op den grond, toen do overigen do schanddaad voltooiden. Stephanus werd door do keizerlijke lijfwacht afgemaakt. Ware Domitianus minder gehaat geweest, voorzeker zou de omstandigheid, dat do moordenaar des keizers met de aanzienlijkste Christelijke familiën in betrekking stond, een nieuwe vervolging tegen do belijders van den Gekruiste uitgelokt hebben. Thans was hot anders. Nerva, die zelf mede tot de door Domitianus ton doode opgeschrovenen behoorde, word op den keizerlijken troon verheven. Hij opende do kerkers on schonk den slachtoffers van Domitianus' willekeur do vrijheid, gaf do verbeurd verklaarde goederen don beroofden weder en riep de gebannenen uit hun ballingsoord terug. Men zegt, dat onder deze ook de apostel Johannes zou behoord hebben. Waarschijnlijk was hij do eenigo van de apostelen, die bij den val van Jeruzalem nog in loven was. Na don dood van Makia, de moeder des Heeren, zou hij zich naar Klein-Azië begeven en daar vele gemeenten gesticht hebben, waarvan die te Efeze het middenpunt was. Volgens do overlevering zou hij op last van Domitianus in eon ketel mot kokende olie geworpen en, toon hij daaruit ongedeerd te voorschijn kwam, naar het eiland Pat mos verbannen zijn. Zooveel is zeker, dat hij daar zijn Openbaringen ontving. Onder Nerva teruggeroepen, zou hij zich andermaal naar Efeze, het toonel zijner werkzaamheid begeven, zijn Evangelie en zijn Drieven geschreven hebben en op ongeveer honderdjarigen leeftijd gestorven zijn. Aandoenlijk en geheel in overeenstemming met het karakter van den apostel der liefde, is de volgende overlevering: oen jongeling, op wiens toekomst Johannes voorden dienst des Heeren schoone verwachtingen had gebouwd, was door hem bij zijn vertrok aan de zorg van een opziener der gemeente toevertrouwd. Doch deze verzuimde zijn plicht, de jonkman dwaalde af op zondige wegen en mengde zich onder de roovers in hot gebergte, die hem tot hun hoofdman verkozen. Bij Johannes' terugkeer vraagde hij den opziener, watervan don jongeling geworden was. «Hii is dood," antwoordde deze. .. Diep bewogen hernam Johannes : »l>reng mij dan naar zijn gr ai «Neen " zeide de ouderling, «hij leeft naar het uitwendige maai Go de en der gemeente afgestorven," en daarop verhaalde hijdenr „arn Z jonkman zie], bevond. Terstond snelde Johannes „aar 1 berete en liet zich door do roovers gevangen nemen, die hem aandrang tot hun hoofdman brachten. Nauwelijks had deze Joi ontdekt, of hij wilde, door schaamte en berouw gedreven, op ,1e gn»viucht niet, mijn zoon!" riep Johannes hem toe, - ik bon eei ^NiT keerde de jonkman terug en viel in Johannes* armen. Stra bond hij zich mot diep schuldgevoel op nieuw aan den Heere en Joi voerde hem tot de gemeente terug. O.» hooien leeftijd en toen hij reeds niet moer kon gaan, dood do Zich zoo verhaalt IIieronymus, herhaaldelijk in de vergaderingen loovi-en dragen en sprak telkens tot hen! «Kinderen, hebt eikand teHik lief— Eenmaal vraagde men den grijsaard, waarom luj dezelfde vermaning deed liooren. Zijn antwoord was: «omdat hij gedaan heeft, die dit ééne gebod opvolgt." Vin de overige apostelen is ons nog minder bekend Matti ei hot lot in Judas' plaats aangewezen, zou bij zijn arbeid voor .rolie in Ethiopië den marteldood gestorven zijn. \an Ihoma r . 1t (,.lt hii 7ijn im zo Por/ië met zijn lijden en dood zou hebben bezegeld. 1 lum s / a „tlii ë en Phrygië gepredikt te hebben, 111 lioogen oudeido leden zijn. Inoreas, die door de Grieksche kerk als haar Apos£ wordt zou in Griekenland den Heere beleden en aan een kiuis riin waarop hij, na nog drie dagen van zijn Meester getuigd te den' ^eest gaf. Van Nathanael wordt verhaald, dat hij >ij <« dilf van^het Kruis in Armenië, levend gevild en daarna ge werd."De werkzaamheid en het einde van de overige volgelingen « T>rv schuilt 12'ohccl in liot duistor. Keizer Nerva, van nature edelmoedig en rechtvaardig, ïai . de Christenen te ontzien; immers onmiddellijk of iiuddelijk had lL„e„ zijn XerTderdre„ Jó. opgewo„de„hoid „'rikkeldc. Hij be^tah. heidensehe feestdagen e„ deed zelfs de slaven en M.Jr,' a c die bun meesters aaubraehtoo onder bet voorgeven d godell verloochende,, Do STÏÏfsbZf geid™ollr Lt voorgeven, dat zij siechts tczaan. 1 over de onderlinge zorg voor de behoorlijk,'begrafenishum., ie beraadslagen. Hieruit bleek echter reeds, dat hot Umst Lds tót do ve.bo.len godsdiensten gerekend werd en er slecht, van anderen aard op den troon behoefde to stijgen, 0111 de schoone verwachtingen, die men zich van de toekomst droomde, te vernietigen. De werkelijkheid bevestigde dit maar al te spoedig en al te zeer. Nerva was oud en ziekelijk en benoemde weldra den rechtvaardigen en krachtigen Trajanus, den veldheer van de keizerlijke legioenen in Opper-German i ë, tot zijn mederegent. Drie maanden later overleed hij en voorzeker heeft hij zijn eigen grafschrift voor de nakomelingschap geschreven, toen hij verklaarde: »ik heb niets gedaan, wat mij zou verhinderen, rustig in den burgerstand terug te treden." Maar een nieuwe dag brak over Rome aan, toon Trajanus den scepter overnam uit de verstijfde hand van zijn meester, een nieuwe dag ook voor do Christenheid, ja, maar welks morgenzon gelijk zoo menige lentedag in de natuur voor hen verrees uit een nevel, van bloed en tranen. Tot lieden waren zij door een monster als Nero, door een tiran als Domitianus vervolgd, door lieden, wier nagedachtenis ook door het heidensche Ilomo gevloekt werd. Thans werden de macht van den staat, het recht van het heidendom 011 het zwaard des keizers tegen hen gekeerd door een man, dien Rome »den besten" zijner heerschers heette, den held, die, toen hij voor hot eerst het zwaard overreikte aan den prefect van zijn lijfwacht, daarbij sprak: »neem dit zwaard en gebruik liet, als ik goed rogeer, vóór mij, en als ik een slecht vorst ben, zoo keer het tegen mij!", Een man, wiens opvolgers men zegende met do uitspraak : »wees gelukkiger dan Augustus, wees boter dan Trajanus!" Een man, geenscliaduwkeizer, zooals de zwakke, kranke Nerva, maar een waar meester, die bij een zachtmoedig karakter, de meest nauwgezette zorg voor do persoonlijke vrijheid voegde en den vasten wil dood blijken om van de eone zijde alle wanorde te beletten en alle losbandigheid te betoomen maar ook aan de andere zijde ieder in zijn stand 011 recht zocht te sterken. Die zijn ambtenaren gematigdheid voorschreef, zijn soldaten binnen de banden der tucht hield en daardoor het prestige zijner legioenen versterkte, waardoor de overwinning voor zijn schreden als uitging en de grenzen des rijks teruggezet worden tot waar Augustus ze gepaald had. Die de burgers mot den hoogsten eerbied vcor de wetten vervulde en de herinnering aan de wreedheden van een Nero en het lage spionnenstelsel van een Domitiaan met afschuw van zich wees. Deze heerlijke onder do beheerschers der wereld trad als de beschermer en verdediger van het heidendom tegen den Nazarener en zijn volgelingen op. Voor hom kon de oude beschuldiging, dat de Christenen misdadigers waren, die kinderen vermoordden, een gekruisten misdadiger aanbaden en zich bij hun nachtelijke liefdemaaltijden aan de moest zinnelijke uitspattingen overgaven, slechts een verachtelijke fabel heeten, uitgedacht door zedeloozer karakters dan het zijne. Hij wist, dat zij zedige menschen, gehoorzame onderdanen liefdevolle medeburgers waren, doch zij waren Christenen en dat was hun misdaad, hun vergrijp tegen don staats-godsdienst en daarom kon hij zo niet dulden, tegen hom, don goddelijken keizer en daarom moest hij hot wreken, tegen de rust hunner medeburgers en daarom moest hij ze dooden of zij moesten wijn plengen op het altaar der goden, voor 's keizers borstbeeld en den Nazarener vloeken. liet hnstendom een staatsmisdaad, ziedaar het beginsel, dat hij, zij het dan ook .net zachtmoedigheid en rechtvaardigheid, maar met vaste hand in daden van do eer gunnen, „ie hen, toekon,,! Met den scherpen blik, hem eigen, had hij in die stille ^oseheiden edigo en onbesproken, weldoende menigte, zoo nederig in haar optreden, zoo „e hoorzaam akn de wet, zoo ingetogen in haar leven, den groo sten zegevierenden vijand van het oude Rome en zijn wereldheerschappij ontdekt. Haar zedelijk leven was een vonnis tegen het liefde en weldadigheid lokten den aanschouwer in haar geledei en te treden, I to nederig ook en stil, overwinnend trad zij voort ini huisgez n en staat Haar godsdienst was niet die van Augustus en Trajanus /elt, waarmede men den spot dreef in de binnenkamer en do feeszaal,om hem op den troon, op de straat en in den tempel te huldigen, maar een nau vereeni<'hig tusschcn geest en wil en leven, die zijn belijders „ les om zich deed vergeten om het alles op te nemen in die enkele gedachte: gehoorzaamheid aan het Kruis, die hen ontsloeg van allen anderen ban.d omdat hij zelf gehoorzaamheid eischte aan alle menschelijke de keizer ontveinsde het zich'niet, het was geen verschil yangod.diens^ «Ion Christen van den Romein scheidde, zooals het den Egyptenaar en den Griek uiteen deed gaan, maar een afgescheiden en boven aUcn heven godsdienst, waarmede het eigen geweten geen spot duldde, die, wat hij ook voor onbegrijpelijke dingen leeraarde van God en Zijn verhloudmj, tot de wereld, alle zielen zocht te vereenigen, al e onderscheid >an fortu , stand, familie en nationaliteit uitwischte. Gevaarlijk dus voor^ h«dondom en het burgerlijk leven bedreigend, maar noodlottig voor hot keizerlijk gezag tevens. Immers hot Christendom verkondigt e p verheven boven de; voorschriften der priesters, de wetten d«> keizersen do verplichtingen van het burgerlijk leven. Het onderwierp ie^doen°n laten aan ei daardoor steeds meer gewekt. Het erkende God als aller meester wien men eerst had te gehoorzamen, boven allen en ondanks al de gehoorzaamheid aan Wien allo betamelijke eerbied voor aaids he machten besloten was. Zoo was de politieke souverein mot meer de uitlegger van de wetten van den staat, noch van de verplichtingen des burgerlijken of maatschappelijke^ levens. Ja, de godde ij s I a', vl <^' waarin hij zich hulde, was oen misdaad en het goud van do weredkroo louter genade, waarvan hij rekening en verantwoording schuldig was nan den op Oolgotha Gekruiste. Zoo vestigde .ieh buiten en boven den staat een nieuwe wereldheerschappij, die heel het monschdom zocht te vereenigen c„ de Naz*rener zou koning zijn van hemel enaanle. l.n heiden Trames, waar hij de toekomst zich zag oplossen in een visioen : Rome's Keizer, in het gewaad van een doopelmg, knielend n oor het Kruis van Golgotha en scepter en diadeem neder werpend aan den \ott \an den Man van Smarten, wat keuzo bleef hem over, hem «den besten" aller mensehen dan zich een zondaar te belijden, hem, den onoverwinnelijken Imperator, dan zich een overwonnen onderdaan van den Nazarener te erkennen, of ... . zonder zich te verloochenen, zonder van zijn deugd of verleden afstand te doen, oen vervolger der Christenen te worden! Een vervolger der Christenen, doch in den aanbiddelijken weg der Voorzienigheid, in zijn maatregelen tegen het Christendom, ondanks zichzelf een weldoener, een beschermer, zoo zelfs dat onderscheiden schrijvers uit die dagen hem geen vervolger boeten. Allereerst bleek uit zijn handelingen, dat hij van allo jacht op terechtstelling of bemoeilijking zelfs afkeerig was. Slechts wanneer zij in behoorlijken, rechterlijken vorm beschuldigd werden, moest de legaat of consul Christenen ter verantwoording roepen. Gaven zij bewijzen, dat zij geen Christenen waren of herriepen zij hun dwaling, dan moest vrijspraak volgen. Buitendien, hoe noodlottig een wet ook zij, ze is altijd te verkiezen boven de onderworpenheid aan bloote willekeur. Zonder te hunnen opzichte eenig voorschrift ontvangen te hebben, zonder eenige keizerlijke volmacht te bezitten, deden sommige gouverneurs der provinciën tot nu toe de Christenen voor zich verschijnen en veroordeelden naar eigen inzicht of met de schandelijkste willekeur, nu om zichzelf te verrijken, dan om het volk en de priesters te gelieven de meest aanzienlijken onder hen. Zij beschouwden hen als lieden, die buiten alk wet stonden en die men, zonder eenige verantwoordelijkheid te aanvaarden, vonnist en doodt, omdat zij zich nimmer konden verdedigen zonder zich bloot te geven of wijl de algemeene verachting alle willekeur tegen hen dekte. Daarom beschouwden de tijdgenooten onder de Christenen een wettelijke regeling der vervolging, welke op een tijdperk van volslagen bandeloosheid volgde, als een zegen en inderdaad, schoon \ijandig t(0eperken van de veelvuldige liefdemaaltijden, toen de stadhouder een edict togen de hetaeriën of besloten samenkomsten uitvaardigde. Daar was niets, waarover Plinius zich meer tegenover don keizer >eklaagde dan over do vele partijen, die in do provinciën, vooral 111 < e hoofdstad Nikomedië woedden en zijn werk tot het welzijn van hot land verlamden. Daar do woede van het heidendom zich in oploopon en heilige tooneelen tegen de Christenen lucht gaf, meende hij ook in deze laatste een poli- tieke partij te zien en op last van don keizer, die in de gesloten bijeenkomsten een oorzaak der partijwoede meende te ontdekken, worden de hetaeriën verboden De vrees der Christenen, dat dit edict ook tegen hen gericht was, bleek spoedig maar al te gegrond. De vijanden der Christenen hadden in het edict een middel tot aanklacht van, een rechtstitel tegen de Christenen gevonden. De vertoornde priesterschaar beschuldigde allereerst de hoofden der gemeente, die zich bij het tegen hen ingestelde gerechterlijk onderzoek door hun standvastigheid kenmerkten. Maar op de beschuldiging der enkelen volgde weldra, tot groote ontsteltenis van den Stadhouder, een heirleger van aanklachten. PUNirs stelde aanvankelijk een persoonlijken streng onderzoek in. Ilij deed do beschuldigden voor zich brengen en vraagde hen, of zij Christenen waren. Bekenden zij dit, dan dreigde hij hen met den dood en vroeg het hun andermaal en °ten derdon male. Zij volhardden in hun verklaring en hij deed hen ter strafplaats voeren. Mocht hij zich ook nog geen volkomen rekenschap geven kunnen van het misdadige, dat in het Christendom gelegen was, hij hield zich overtuigd, dat hij der Christenen hardnekkigheid en onbuigzamen trots straffen moest. Nog nooit was hij op zulk een stijlhoofdigheid gestuit, en dit verzet, deze standvastigheid tegenover do Staatsalmacht was een nieuw element in de wereldgeschiedenis, oen aoischijnsel, dat onderdrukt moest worden. Ofschoon wo over deze vervolging weinig zekere berichten hebben, zoo is het wel duidelijk, dat niet velen de doodstraf ondergingen, dat daaronder vooral opzieners der gemeenten behoorden en wel voornamelijk lieden uit de provincie zelve, daar do Romeinsche burgers onder hen voorloopig gevangen gehouden en tot opzending naar Homo bewaard werden. Do schrik verbreidde zich in Nikodemië en het daaromheen gelegen land. Een groote menigte van hen, dio zich slechts uit zucht tot navolging bij do Christenen aangesloten hadden, onderteekenden een geschreven verklaring, dat zij geen aanhangers van de nieuwe leer waren en het ook nimmer geweest waren. Men snelde toe om offerdieren to koopen en door offors en druk tempelbezoek het gevaar te bezworen. Schitterend was do aanvang van het Christendom in Bithynië geweest, smadelijk scheen liet einde te zullen zijn. De meerderheid toch van hen, die voor den rechterstoel, getrokken werden, waren maar al te spoedig bereid, hun geloof te verloochenen De stadhouder was in twijfel, hoe hij zich tegen hen te houden had. Moest men aan hun verklaringen geloof hechten en hun het misdadig verleden eenvoudig vergeven? Zijn voorzichtigheid leidde hem tot het maken van onderscheid. Ilij riep do aangeklaagden en hen, die zichzelf als Christenen aangemeld hadden, tegelijk voor zijn rechterstoel. Wel meende hij tegenover de laatsten, zoo zij hun belijdenis wenschten te verloochenen, goodertieron to kunnen zijn, doch allereerst meende hij zich van den ernst van hun omkeer to moeten verzekeren. Hij wist geen beter middel, dan hen te doen offeren en hun Meester te doen vloeken; inwoners zijner omgeving hadden hem verzekerd, dat een waar Christen tot geen van beide handelingen te bewegen was. Zoo werden dan op bevel van (len stadhouder, beelden der goden in de gerechtszaal geplaatst en de buste des keizers naast den gerichtsstoel opgesteld. In eigen persoon sprak Plinius hot gebedsformulier tot do goden voor; de afvalligen moesten dit naspreken en voor het beeld van Trajanus, als den vertegenwoordiger van al hot goddelijke, wierook en wijn offeren. Niemand toonde berouw over zijn onderteekening van de bij den stadhouder ingediende verklaring en zoo vond deze er geen bezwaar in, hen ongemoeid van zich te laten gaan. Met meer wantrouwen trad hij op tegen hen, die door anderen beschuldigd waren en hun gedrag en houding versterkten zijn achterdocht. Dezen beleden wel, dat zij Christenen waren, doch nauwelijks had hij hen met den dood gedreigd, of velen toonden zich wankelmoedig en ontkenden, wat zij eenige oogenblikken te voren verklaard hadden. Velen zeiden, dat zij Christenen geweest waren, doch dat zij het sedert 3, sedert verscheidene, sommigen zelfs sedert 20 jaren niet meer waren. Ook dezen moesten nu offeren, niet slechts aan het beeld des keizers, maar ook aan de beeldender goden. Zij deden het zondereenige aarzelingen vloekten Christus, maar nog was de stadhouder niet geheel voldaan. Hij ondervraagde hen over hun verleden, en zinspeelde, naar aanleiding van hetgeen zijn omgeving hem in het oor gefluisterd had, op zedelooze en tegennatuurlijke handelingen bij hun liefdemaaltijden. Doch zij verzekerden hem, dat al hun schuld of hun dwaling slechts hierin bestond, dat zij op bepaalde dagen vóór het aanbreken van den dageraad op een aangewezen plaats saamgekomen waren, dat zij Christus als hun (ïod in een lied verheerlijkt en zich met een eed verbonden hadden, zich van diefstal en roof, eedbreuk en ontrouw in het nakomen hunner verplichtingen te wachten en het hun toevertrouwde goed nauwgezet te beheeren. Daarop was men uiteengegaan' en zoo men straks opnieuw saamgekomen was, hot was tot een onschuldigen maaltijd, waarbij men echter het edict des Keizers in acht genomen had. Deze mededeeling miste haar indruk op den legaat niet. Hij begon er nu eindelijk belang in te stellen, over hot Christendom de volle waarheid te vernemen en erkende ten laatste, dat het recht en de billijkheid eischten, vóór de bloedvonnissen de volle waarheid te doorgronden. Al ware het dan ook door middel van de pijnbank, hoezeer zijn zachtmoedig karakter ook dit uiterste middel haatte, do waarheid zou hij vernemen. Hij bepaalde zijn keuze uit degenen, die tot heden nog niet in verhoor genomen waren en wel tot twee beschuldigden, die hun belijdenis trouw gebleven waren. Vrouwen zouden naar zijn meening het zwakst zijn, en om zooveel mogelijk te sparen en te slagen beide, koos hij twee slavinnen, die als diakonessen de gemeente dienden, veel aangaande haar zeggen konden en in eero bij haar stonden. Zij zouden, afgezonderd van elkaar, op de folterbank uitgestrekt worden en uit den mond van twee getuigen zou men de waarheid vernemen. Helaas, de stadhouder werd teleurgesteld: welke pijnigingen men ook uitdacht, hoezeer men de arme slachtoffers ook perste tot eenige bekentenis, daar kwam niets misdadigs, niets onzedelijks aan het licht en Plinius stond met al de macht die de keizer zijn vertegenwoordiger en rechter verleende, machteloos te- 9 ««lover een tallooze schare, van lieden wien men geen enkele schuld toereke" n kon (lan dat zij reiner en vromer waren dan zijn goden en dat ze ,len Ser gevend, wat «1« keilers was, hun God, den Gokrn.ste, boven hem stelden. In^eder geval, hij stond stil op zijn wegen stelde alle verder onderzoek uit zoowel°over degenen, die zich vrijwillig bij hem aanmeldden, als o\er de nu reeds tot geheele massa's aangroeiende beschuldigden. Evenzeer verschoof hij het eindvonnis over de afvalligen, die door anderen voor ziin rechterstoel gebracht waren en den keizer geofferd hadden. Hi] wilde niet alleen zich beraden, maar zich om instructiën tot den keizer wenden. / lf ' s inj tot goedertierenheid en zachtheid gestemd. Het Christendom scheen hem slechts een dwaas bijgeloof, geen misdaad toe. In de eerste plaats wilde hij nu de vrouwen en de teedere jeugd sparen, voorts wenschte hij degenen, die berouw hadden, niet voor hun verleden te straffen Eindelijk achtte hij het mogelijk, dat het Christendom op zichzelf niets misdadigs zijn zou, dat hij dus de Christenen als zoodani,r onvervolgd kon laten en slechts enkele misdadigers, die zich misschien hèhen .'evoegd mochten hebben, straffen moest. Mocht hij ook al de beide eerste rubrieken geheel aan de beslissing des keizers overlaten, nadrukkelijk beval hij dezen zachtmoedigheid tegenover de berouwhebbenden aan Hij kon op het dagelijksch groeiend aantal der beschuldigden van eiken tZ stand en geslacht wijzen. Hij kon op den snellen omkeer bij de aangeklaagden en op het snel weder herleven van den dienst dei goden roemen De tempels stroomden weder vol, de offers werden gerege ( gebracht de handelaars in offerdieren en de priesterschaar konden tevreden Sn ZM Veep hij de schrijfstift en legde zijn bezwaren den keizer bloot terwijl hij dezen de zaak aanbeval, als zijn nadere overweging ten 'volle waard en hij ten slotte voor zijn hoogen gebieder de meening uitsprak, dat hij het volkomen mogelijk achtte, langs den weg Aan .goedertierenheid en genade de kwaal, waaraan de provincie leed, genezen en een dwalende schare op den beteren weg te brengen Kort maar zakelijk was het antwoord, dat de keizer zijn legaat gaf; het geheel was een brief van een staatsman. Hij keurde in het algemeen de handelwijze goed, die door den stadhouder gevolgd was en vooral, dat deze naar "elang van omstandigheden, nu gestreng dan met zachtmoedigheid opgetreden was: algemeene voorschriften toch, zoo meende dekeizei konden niét verstrekt worden. Doch wat de gerechterhjke vervolging betreft <'af de keizer bepaalde voorschriften: »men moet de Christenen niet opzoeken; wanneer zij echter aangeklaagd en bevonden worden Christenen te zijn, dan moeten zij gestraft worden." Op schriftelijke beschuldigden waarbij de aanklager zijn naam verzweeg, moest met gelet worden ' Deze leverden de slechtste voorbeelden en moesten uit den tijd wrekend worden. Hiermede was voor langer dan een eeuw een rechtsbeginsel uitgesproken. Een beginsel, dat overigens geheel het kaïaktei van Tr vjaNUS droeg. Van de eene zijde een mild oordeel over een gods- dienst, welks deugden hij in bescherming nam tegenover den laster van deszelfs vijanden en welks werkelijke schuld hij zóó gering aansloeg, dat hij ze niet straffen wilde, dan wanneer het volk hen in wettigen vorm als verachters der goden aanklaagde, in welk geval zijn ambt hem verplichtte, de wetten te eerbiedigen en hen te vonnissen. Van de andere zijde een afschuw van de naamlooze aanklachten, die de edelmoedige heerscher den geesel van den keizertijd noemde, gelijk hij de spionnen op het Forum en in de tempels met het brandmerk der schande op het voorhoofd ten aanschouwe van het volk door het amphiteater te Rome leiden en ze dan op armzalige booten in zee drijven deed. Overigens erkende de keizer, dat Christen zijn een misdaad was, waarvoor hij slechts één straf kende, de dood en dat hierbij ouderdom, stand noch leeftijd mochten ontzien worden. Slechts zij, die werkelijk bewezen, berouw van hun dwaling te hebben, zouden vergeving ontvangen en daarmede toonde hij groot onderscheid te maken tusschen een Christen en een gewoon misdadiger. Hij bedoelde hiermede den ondergang van het Christendom door zachtmoedigheid te verhaasten, doch tevens reikte hij het een keizerlijk eerediploma uit. De werking van het mandaat in Bithynië kennen wij, helaas, niet; wij weten slechts, dat deze provincie onrustig bleef, zelfs nog onder de regeering van den opvolger van Trajanus en dat ze niet slechts een bij uitstek rechtvaardig en verstandig stadhouder, doch zelfs de onmiddellijke regeering des keizers noodig had om haar in gehoorzaamheid te houden, Het valt niet te ontkennen, dat er in het edict des keizers groote tegenstrijdigheid heerschte en Tertüllianus heeft voorzeker alle recht, als hij uitroept: »Welk een verward vonnis! Het verbiedt de Christenen op te sporen, alsof zij onschuldig waren en gebiedt hen te straffen als schuldigen." Mocht dan ook het aantal terechtstellingen niet groot zijn, het zwaard hing den Christenen voortdurend boven 't hoofd.'Hun geloof te verbergen, zonder het te verloochenen, was hun niet mogelijk. Elke schrede, die zij buiten hun woning in de heidenwereld om hen heen deden, kon aanleiding geven tot een geloofsbelijdenis, waaraan zij zich niet mochten onttrekken en elke belijdenis kon tot een aanklacht leiden. Er behoefde slechts iemand gevonden te worden, die öf uit godsdienstijver of om eenige andere reden hen aanklaagde, en terstond werd de rechtshandel tegen hen geopend, waarvan de uitslag niet twijfelachtig kon zijn. Verscheidene voorbeelden worden ons verhaald, hoe onder de werking van het edict van Trajanus de eene arbeider den anderen aanbracht, hoe mannen hun vrouwen openlijk aanklaagden, als deze de afgodsbeelden niet op do gebruikelijke wijze huldigden of weigerden de godsdienstige plechtigheden bij te wonen. Een heidensche vrouw had zich bekeerd van haar vroeger weelderig leven. Vruchteloos trachtte zij haar man voor hot Christendom te winnen; hij daarentegen deed alle mogelijke moeite om haar in zijn buitenspoiigheden mede te troonen. Niets bleef haar ten slotte over dan te berusten en zich van hem af te zonderen. Nu ging de man heen en klaagde haar als Christin nan. Zij werd voor den martelaren slechts paradijs beloofd!" Hooger steeds werden de martelaren door de gemeen geëerd De gevangenen werden met uitnemende zorgvuldigheid verpleeg en vrouwen en kinderen wedijverden met den diaken om hun goede gaven te brengen. Zij, die hun martelingen overleefden, werden bij sommige gemeenten in kerkelijke ambten gestold; van de gedooden werd het "•ebeento als goud en edelgesteente bewaard en de doodsdag als een geboortedag gevierd, zoodat toen reeds de vijanden hier en daar recht hadden tot de beschuldiging, dat de Christenen, in stede van aan Christus, aan hun martelaren goddelijke eer bewezen. Geen wonder, voorwaar, dat zich aan de dwaling in opvatting, overdrijving in het leven paarde, en het koortsachtig jagen naar den marteldood, 't welk wij bij een zoo voortreffelijk man als Ignatius aantreffen, zich bij minderen dan hij nog sterker uitsprak. Met heete tranen smeekte men van God de eer van het martelaarschap af en verzocht daartoe anderer voorbede, men verdrong zich bij den rechterstoel des stadhouders om zich als Christen aan te geven en dwong hem tot den uitroep: «gij, ellendelingen, als gij sterven wilt, zijn er dan geen strikken, geen afgronden?" Men spotte luide met den rechter, liet zich smadelijk over den keizer uit, verklaarde open, dat men geen grooter geluk kende dan uit liet midden der onrechtvaardigen weggestooten te worden en dreigde de ïeidonen met het eeuwige vuur om hun woede te prikkelen. Zoo kroonde voor het uitwendige een zelfde marteldood den adel eener godvruchtige zichzelf offerende ziel, maar evenzeer de overspanning van den dweper, den huichelaar, den eerzuchtige, den levensmoede, de door schuld gefolterden, die de zonde van hun leven met een eervollen dood verzoenen en dekken wilden. Zoo wordt het heiligste vaak bezoedeld. 't Was er echter ver van af, dat zulk een jagen naar het martelaarschap door de Kerk in het algemeen gebillijkt zou zijn. Terwijl zij bij monde van Tertulltanus den wankelmoedigen toeriep: »het martelaarschap is de schuld, die het geloof te betalen heeft," vermaande zij met Clemens de dwepers: »de Christenen sterven met vreugde, wanneer (Ion hen roept tot den dood, maar wie overhaasting of vermetelheid toont, bewijst, dat God hem niet riep, want God was niet met hem of met Cyprianus: »hij, die vermetel zichzelf overgaf, behoeft er niet op te rekenen, dat God, die hem "niet riep, met hem zijn zal in zijn lijden. Hij zal misschien met moed kunnen sterven, doch het zal niets dan menschelijke moed zijn en de schoone naam van martelaar is niet voor hem. Mocht er al verschil van gevoelen bestaan ten opzichte van de vraag, of men zich aan dreigend gevaar door de vlucht mocht onttrekken, zoo daarmede althans de naam des Heeren geen schade leed, mócht de Kerk er zich tegen verklaren, dat men zich gedurende den tijd der vervolging loskocht of zich door omkooping veiligheid trachtte te bezorgen, vooral < ^ priani s waarschuwt tegen het trekken van de aandacht of het noodeloos opwekken van verbittering. »Houd u rustig overeenkomstig de leer, die gij van mij ontvangen hebt," zoo vermaant hij zijn gemeente. »Niemand verwekke beroering of geve zichzelf prijs. Als iemand gegrepen wordt, zoo spreke hij, want in die ure spreekt de Heere in ons en door ons." Toen gedurende het heerschen eener pest sommige Christenen zich beklaagden, dat zij op het ziekbed moesten sterven en den Heer niet door den marteldood konden verheerlijken, sprak de bisschop: »het staat niet aan u, nrnir het hangt van Gods genade af, of gij den marteldood zult sterven. sSSsS-Bïï l i. croo^toliiken bil hot IdczooIv hun r»r ^» f-,1;-,""'JZtZ.X z!i:^^lilkT".Die Christus in het hart draagt.* »Gij meent den onder Pilatus Gekruiste?* ,Ik meen Hem, die de zonde kruist, met haar bewerker.. ,I)raagt gij dan Christus in u om?« e „Ik doe het, want er staat geschreven: Ik zal onder onder hen rondwandelen.* k „ hebben: te dragen, geketend naar Rome gevoerd worde, opdat hij, een schouwspel, spijze zij voor de wilde (heren. hebben- „ik dan En Ignatius, do handen u,«,m^nde' """iejde bij U verheerlijken wi u, Heere, dat (lij mij naar 1 w volkomen 1 pablos te dragen en mij verwaardigt de ketenen van Uwen apostel PAOLis Terwijl men hem boeide, nam hij een teeder afscheid van zijn gemeente en weende bittere tranen over liet lot, dat haar wachtte. Evenmin als wij voor den inhoud van dit gesprek kunnen instaan, even onzeker zijn de berichten over het einde van dezen ontegenzeggelijk grooten man onder de apostolische kerkvaders, gelijk men hen noemde, die na de apostelen aan het hoofd der gemeenten stonden. Volgens sommigen zou hij te Antiochië ter dood gebracht zijn. Volgens vele anderen werd hij inderdaad naar Rome gevoerd en dozen deelen over zijn reize daarheen het volgende mede: Met ketenen gebonden en dooi' een tiental Romeinsche soldaten met hun hoofdman begeleid, werd Ignatius van An ti ochië naar Seleucië gevoerd. De krijgslieden behandelden hem met hardheid en toonden geenerlei eerbeid voor zijn grijze haren, maar Ignatius verblijdde zich in de verdrukking. „Nu leer ik in mijn boeien niets meer te wenschen. Ik ben reeds begonnen tegen de wilde dieren te vechten van Syrië tot R o m e te land en ter zee, vastgekluisterd als ik ben aan tien luipaarden, die door de weldaden, welke men hun bewijst, nog wreeder worden. Hun onrechtvaardigheden maken mij steeds meer een discipel van Christus, doch dat is het niet, wat mij rechtvaardigt." Van daar werd hij op een schip langs de Aziatische Kust gevoerd en bij Smyrna aan wal gebracht. Hier ontmoette hij Polycarpus, den nog jeugdigen bisschop van Smyrna. Beiden hadden aan de voeten van den apostel Johannes gezeten en achtten elkaar zeer hoog, zoodat het onderhoud, dat de soldaten hun voor geschenken gunden, dan ook zeer treffend heeten mocht. Ook do geloovigen snelden van alle zijden toe, om den martelaar, want zoo beschouwde men hem reeds nu en daarvoor hield hij ook zichzelf, de hand te drukken, zijn ketenen te kussen en door hem gezegend to worden. Van heinde en ver zonden de gemeenten hem gezantschappen toe om hem van hun liefde to verzekeren. I)e gemeente van Efeze zond hem zelfs een harer bisschoppen toe; sommigen hunner afgevaardigden vergezelden hem op de verdere reize, ja, één hunner bood zich aan om hem te doen ontvluchten en in zijn plaats naar Rome te gaan. Waarlijk, hij kende Ignatius niet en wist niet, met welk een brandend verlangen deze den dag tegemoet zag, waarop hij met zijn marteldood zijn Heiland kon verheerlijken. De soldaten, belust om de dierengevechten to Rome nog bij te wonen, konden niet vuriger naar het einde der reis uitzien dan hun gevangene naar de kroon, die hem in de stad des bloeds wachtte. Van Smyrna ging hij andermaal op een schip naar Troas, waar hemde verblijdende mededeeling gewerd, dat de vervolging te Antiochië uitgewoed had, en van daar naar Noapolis; voorts over land naar Philip pi en Epidammus. Hier scheepte men zich weder in om over de Adriatische zee Italië te bereiken. De gevangene, die zijn gansche leven zich Paulus tot voorbeeld gesteld had en zich gelukkig rekende, ook in zijn lijden en dood den grooten apostel te mogen volgen, hoopte evenals deze te Puteoli aan land te mogen gaan, doch een zware wind dreef het schip zeewaarts en na een storm- rï.,:.""i«r—s,i. - r i™..t strijdende gemeente gebruiken vilde. h scharen tegemoet drang der Romeinsche Christenen, die voorstel- gesneld waren, toen zij zijn lam m0 grijsaard Se„, hun toe to laten, een beroep op zoo tVrL hij, zeker het leven gunnen zou. „Ik e . ld"wopdMli OI„iat ik als »door de tanden der wilde dieren w Vurie smeekte hij, dat men rein brood Gons moge bevonden worden n j, hem toch de eer van het martelaai schap " y h begeleidden gebed, nam hij teeder afscheid van hen l^een J soldaten Reeds waren de volksspelen nagenoeg grond reeds van liet haastten zich K amphitheater ge- ar r ^ntelanden het naar de te AntiochiS Tve™"SS T: over t 2 dood werd gevoerd, h.ehJ ook de m a#n bijzondero personen Z gezonden hebben. Het vijftiental k^t^XnT"i" bleven er docht, drie over, waarvan de echtheid zelfs ^ alle verdenking verheven is. ZlJ zljn f" nte te Ef eze en aan die ziener der gemeente te S m y v n a, aan » - karakter van den edelen van Rome on dragen inderdaad geheel hofka nktet ^ ^ ^ =« --.rteld^ lieden, die om hun Christendom door den Keizer naar A ■ gebannen zijn, of zooals nog sterker overdrijving bewe«««!'™ zouden zijn genageld. Re zoogonaai»,de derde vm ogo SE £ r £££?=?TBS«e AntJ bi^e. sj; — r r genomen werd, als de woede van liet volk door de pi.es^ Christenen regelde, vooral in Bit 3 r)och langzamerhand trokken Christenen gedurende eenigen tijd schoistt. • b zij van de omstandigheid partij, dat 's keizers streng verbod tegen de gesloten bijeenkomsten niet van toepassing verklaard werd op die vereenigingen, welke zich aan de zorg voor de dooden wijdden. Zoo lezen we, . , den bisschop der gemeente aldaar, den heiligen doop te ontvangen. Deze feiten worden aan Hadrianus medegedeeld en de keizer gelast den consu Licinius onderzoek daarnaar te doen. Deze neemt de drie Christenen benevens een zekeren Primitionus gevangen en de keizer beslist dat zij hun geloof hebben af te zweren of door het vuur sterven zul en. Licii doet hen te Tibur voor zijn rechterstoel verschijnen en na ben vorgee s vermaand te hebben, den goden te offeren, laat hij hen met roeden geeselen en vervolgens in den kerker terugvoeren. Licinius begeeft zich nu naa Rome en deelt den keizer zijn wedervaren mede, waarop deze den con gelast do halstarrigen te verbranden. Om van de overige één voorbeeld te geven vermelden wij den korten inhoud van de geschiedenis van Svmpiiorosa. De keizer wilde zijn paleis te Tibur inwijden, doch toen hierover door de priGstersdeineenin der goden gevraagd werd, antwoordden dezen, dat de weduwe S^mphoro a met haar zeven zonen dagelijks in hun merg en been woelden, a s zij hun God aanriepen. Wanneer dezen tot offeien ge wongen \ < , zouden do goden den keizer gunstig zijn. Hadrianus liet de vrouw to zich komen en sprak haar vriendelijk toe, maar zij beriep zich op het voorbeeld van haar man, Getulius en zijn broeder Amantius, dio,hoowc zij keizerlijke tribunen waren, liever allerlei pijn hadden doorstaan dan den goden te offeren. , . . , »Offer of gij zijt een offer!" beet de vertoornde keizer de vrouw toe. Vergeefs! Toen gebood hij, haar naar den tempel van Hercules te voeren, haar kinnebakslagen te geven en vervolgens bij de haren op te hangen. Doch als noch het één nog het ander hielp, word zij met een steen om den hals in den Tiber geworpen. Des anderen «laags liet do keizer de zonen tot zich roepen en toen zijn goedheid ook op hun standvastigheid afstuitte, zouden zo aan zeven palen genageld en vóór den tempel van Hercules op onderscheidene wijze ter dood gebracht zijn. ,Uw huis worde u woest gelaten!" zoo spraken do zwarte bouwvallen des tempels tot do in hun ijdele verwachting bedrogen Joden. Het zichtbare middelpunt van hun godsdienst en volksleven lag in puin en daarmede do hoop op een Messiaansch koninkrijk, dat zijn zetel in de ei ige stad zou hebben. Toch, schoon de overwinnaar duizenden Joden, die met de wapenen in de hand gevangen genomen waren, in ballingschap weggevoerd had, do overigen keerden naar hun huizen en akkers terug en genoten onder het bestuur der Romeinsclie landvoogden eon schijnbaar onafhankelijk bestaan. En als zij daar droef nederzaten en bij de zwartgebrande steenhoojjen over Sion weenden, dan herleefde 111 hun harten de hoop op de betere toekomst, waarvan hun profeten gesproken hadden. De wet huns Gods werd nu het onzichtbare heiligdom, waarom de Joden zich over de gansche wereld vereenigden. Beroemde schriftgeleerden deelden hun studiën over de letter der wet mede en met angstvallige nauwgezetheid volgde men hun voorschriften op. Scholen verrezen en de nauw ezeinei J ich a£m de voeten der rabbijnen neder te Sn om hoe de Heilige Stad en de ïinntto maar een nieuwe stad, een aangenaam tehuis \ooi zijn et , E':r = geloofsgenooten: straks zou c - • \kiba werd over de gansche wereld'doorkin^eloofB^iooten6in ^ooge Mhting^?ehouden en, werd zijn irezag als wetgeleerde met Mozes gelijk gesteld, als man des volks had »de hand des armen" den grootston invloed op de menigte. Zijn Messiaansche verwachtingen ontstaken een verterend vuur in de harten zijner hoorders, dat hunkerde 0111 zich naar buiten lucht te geven. 1 och spraken de wijsgeeren onder de schriftgeleerden: »eer zal er gras op uw wangen «roeien, o Akiba, eer de Messias komt!" en hijzelf begon te vreezen, dat zijn volk het wachten op de verschijning van den aan de vaderen Beloofde moede worden en hem, Akiba, bespotten zou. Ddar verscheen een dweper, zekere Simon, een hoofd van de rooverbenden, die den ongehjkon strijd met Rome in de wouden en bergkloven voerde en nauwelijks had Rabbi Akiba hem begroet, of hij maakte zichzelf en zijn gast diets, dat deze de verwachte Messias was. Als »den zoon van de ster, Bar-t ochba, stelde hij hem aan zijn volk voor en de verblinde Joden waren maar al te spoedig geneigd, zich 0111 dit nieuwe stoffelijk droombeeld hunner aardsche verwachtingen te scharen. De Romeinen begrepen te laat den ernst van don toestand. Weldra hadden alle steden in Judea, waarin geen homeinsche bezettinglag, zich aan de zijde van Bar-Cochba en Akiba geschaard, welke laatste de ziel van den opstand bleef. Drie jaren lang lneld »de zoon van de ster" den ongelijken strijd vol tegen de vijanden zijns volks en daar de Christenen zich niet in zijn gelederen schaarden, vloot hun bloed bij stroomen. Eindelijk wilde Hadrianus met geweld een einde aan den opstand maken en hij deed zijn besten veldheer Julius Severus uit Brittanië ontbieden 0111 tegen de Joden op te trekken. 1 hans was het met de overwinningen van den valschen Messias gedaan en nu zijn geluksster taande, twijfelde men aan zijn goddelijke zending en verlamde zijn plannen door tweedrachten verzet. Toch streed hij manmoedig voort totdat hij eindelijk onder het slagzwaard der Romeinen viel. Andermaal werd do ploegschaar dos overwinnaars over de Heilige Stad getrokken 011 het werd den Joden op doodstraf verboden, haar grond te betreden. Slechts op den jaardag der verwoesting mochten zij zich op de borgen vergaderen en met weenende oogen de puinhoopen van Sion uitde verte aanschouwen. IUdrunus had — en 't pleit voorzeker voor zijn vrooden zm »den braafsten man" uit het gehoele rijk tot zoon aangenomen en straks tot zijn opvolger aangewezen. anton1nus was in Nimes geboren uit een beroem, ceslacht dat reeds verscheidene consuls aan het rijk geschonken had 011 waarin eenvoud en deugd zonder uitwendig vertoon als erfgoed schenen te zijn. Hijzelf was van een gelijkmatig karakter; hij had een vnendohj' humeur, was zachtmoedig 011 ernstig van aanleg en zóó sproekwoordelij,goed, dat men hem spoedig Antonius PiüS, den vrome, noemde. Slechts weinif is ons van zijn regeering bekend en ook do Christenen schijnen onder" hem, enkele plaatselijke aanvallen niet gerekend, ongestoorde rust genoten te hebben, een omstandigheid, die aan de kerk gelegenheid ga om zich meer en meer te vestigen en to ontwikkelen. Wij za^en reeds, hoe onder do rogeering van Hadrianus twee geleerde Christenen Quadratus en Aristides de rij openden der ( hnstelijko apologeten en openlijk do zaak der Kerk tegenover de aanvallen viian<)en verdedigden. Wijst hun optreden reeds van do eene Zlidc"l' de v Undsohep .lor wereld, waartegen zij Ah richtten, van do andere op do werping blijft, maar " > » w zijnel. belijders, hetzij !2 den sHml en door do beschroomdheid zijnor aanhangers zich terug- Zkl endo b nnon den engen familiekring ot binnen do gel,enne „achte- r r' rSibr oZZ: £ die "« crUzaan, MEL,?"sVvn.nh,,saardes, A™"1u.abi» uit Phrygië, Miltiadk, Ti.koph,l™ ïr™. on nog later Z weS Icrecn volgens het woord^u. do^ bei v^„ maar met de li([w ^an mannen die een beroep durven wagen op dc rechten der menschcl.jk„Lid, »p de rechtvaardigheid het •!0dige"a„hdne T^uJel en 2""eden «- hesc/aving, die l.Ön verachten »>»>»'-;«- ™ 1T!SX"*dta«7£ tegenover dc onwetende en yot ctclc ^^Veischt, dat men ze schandelijkste lasteringen wi»i . jj cen iM-lmm'lijkonder- rr: rt;rrreT„r pièaTs ^ ~ -,0,,»^ getuigen van levenskracht en bloei. a, ()V0|, staatkunde van De heidenscho g • don naam der laatsten Antoxini's tegenover de Chnstonen en ^ lmikmoodighek, va„ met te kennen. „iemand hard was en die oor oen ^rz?nS i ygjg WSSESS zelfs zich aan o\ erdi ij \ mg s( ïu d t ^ntonini's hen beschermde en 2TTVÏ r ^ ~ aas zzrz Ten' hoöhMuk"»t^lc\Ccnn-oteingen. schijnt bij Antomnis geenerlei stol te kunnen vinden. Jammer slechts, dat hiervoor geen enkel stoffelijk bewijs te vinden is. Men zegt, dat de apologie van Justinus den keizer vriendelijk en goedaardig gestemd heeft jegens do Christenen, maar wat toch mag aanleiding gegeven hebben, die te schrijven, indien de knstand van Justinus' geloofsgonooten zóó gunstig was? Miletus verhaalt, dat Antoninus, evenals keizer Hadrianus aan vele steden onder anderen aan L a r i s s a in T h e s s a 1 i ë, Thessalonica in Macedonië, Athene en Griekenland en aan allo Grieken in het algemeen brieven schreef, om hen te verbieden de Christenen te verontrusten, ja, dat de keizer zelf een den Christenen zeer gunstig edict uitvaardigde. Het mag ons inderdaad leed doen, dat van al deze stukken er slechts één bewaard is, een brief aan den landdag van Azië, van den volgenden inhoud : «Imperator Caesar Titus Aelius Hadrianits Antoninus Pius, Pontifex Maximus, Tribunus Plebis XXI, Consul IV, Vader des Vaderlands, aan den landdag van Azië, mijn groet. Ik weet, dat ook de goden zorgen, dat zulke menschon niet verborgen blijven. Want veeleer dan gij, behoorden de goden diegenen te straffen, die hen niet willen aanbidden, als zij tenminste kunnen. Gij verontrust hen, maar gij bevestigt hen daardoor temeer in de overtuiging, die zij hebben daar gij hen als atheïsten aanklaagt en van andere zaken, die wij niet bewijzen kunnen. Het kon wel eens meer door hen gewenscht worden, als aangeklaagden voor hun God te sterven dan te leven. Daardoor overwinnen zij, want zij offeren liever hun leven op dan uw eischen te gehoorzamen. Wat nu de aardbevingen betreft, die plaats gehad hebben en nog plaats hebben, zoo is het ongepast van u, die, zoodra deze voorkomen, wanhopig en moedeloos zijt, ze in herinnering te brengen, of u te vergelijken met lieden, die in zulke gevallen nog meer vertrouwen in hun God stellen dan gij. In gewone tijden schijnt gij geheel te vergeten, dat er goden zijn; gij verwaarloost hun altaren en draagt geenerlei zorg voor den dienst, welken gij aan de godheid verschuldigd zijt. Daarom haat gij hen, die zo vereeren, en vervolgt ze tot den dood. Verscheidene stadhouders van provinciën hebben reeds mijn goddelijken vader Hadrianus over deze lieden geschreven en hij heeft hun geantwoord, dat zij niet verontrust moesten worden, tenzij men zo betrapte op handelingen tegen den staat. Velen hebben ook mij aangaande hen geraadpleegd en ik heb in den geest van mijn vader geantwoord. Als men dus iemand onder hen beschuldigt, alleen omdat hij Christen is, dan moet de beschuldigde vrijgelaten worden, ook wanneer de aanklacht werkelijk waar zou blijken en de aanklager moet alsdan geoordeeld en gestraft worden." Voorzeker, indien dit stuk echt ware, dan zou Hadrianus en Antoninus nog sterker, zich gunstig gezind en zelfs partij trekkende voor de Christenen betoond hebben en dat vooral, wanneer wo op de aanleiding daartoe letten. In de jaren 156—158 werden de steden van Klein-Azië door vreeselijko aardbevingen verwoest, die zich tot over de eilanden uitstrekten. De bevolking, door de priesters diets gemaakt, dat de goden zich in toom wreekten over de verachting van hun tempd.«n altaren ^"uach.of'C."' ^sJ^' 1.J " anteWlng ilio daarover 's keizers nieen.ng vraagde. ,^° " "s zóó goscliroven ^^^FsSSssssssr: lozen wo, dat net ecu vnrklmrd werd ingetrokken i ;; iint Christendom tot staatsmisdaad verklaard weiu, o was en de vrome Axtonixus, die di licidcnsch godsdienst g dan ook geheel baan te schuiven. Ic ♦..«„nion wnarvan do Christenen onder drie jaren na ^>Co^"ct^"jn°dietelfde^provincfo1 dom- 'den proconsul zelf ° de°eld en ter dood gebracht werd? Zou een proconsul dan ongestraft zTdu^n optreden in strijd met een ^«luit, aan zijn onderenen gezon d. toelaten, de Christenen als landdag schree , ^ ^oOVZckGV< indie„ Jvst.nvs in Anton.nüs Pws'zulk een vdend der Christenen had gekend, zijn apologie ware in anderen toon geschreven. vnn Ti-stinus genoemd, dan - rr ;:r: , int to mP.M- wiil zim voornaamste werkzaamheden tot dezen deelen en dat te meu, j J ri07Pr oeuw is wiens verdedi- tijd behooren en hij de eerste ap 0 het iaar 103 té F1 a v i a-Neo- gtngsgeschriften ons ,Z1Jfarailie) die waarschijnlijk in den aan- p o 1 i s geboren uit een lieidenscne ia , & uitgetogen vang der tweede ecu» -^en hèt hMdendl cn het Judaism», da. was, stond zijn *io0 • «jnn nn cnhiint <'onoeg fortuin beze- „ij beurtelings zou moer kind ,e„ .„ hebben, ™ a|lo om,st. „ „et lijden, doch rblML^'hci boder,, d»t daarin woeld. Hij ^enwoo, digdc in zijn persoon do betore neigt"«™ ,Mii i„ ,|0 „„veld onzuivere b»stnndd»elon, d,„ ze elders ™»'tk cn. Dat l d hein heen, v„r„„rzaakt door hot wm|, ,li„ daarvoor iets beters d„or d„ w,jsgee.en,n^do plaat g M brandend» dorst naar oen waarhed, <1 ' ™ " len vorloor°al d,„ droeven blik van don beschouwer als wata ''n ; ^spiegelden - vurige g-st d„ lage asmlokweien van^^en schitterend» maar Zich Stiet. Noch ijdele eerzucht, noch ruw genot voldeed ^ yreenid reeds sloeg hij den mantel van den \w]!^eei . streefde hij alleen blijvende aan het forum, de legerplaats en het paleis, naar waarheid en, al moest bij de wereld door reizen, hij zou ze zoeken, tot hij ze vond. Helaas, hoovele scholen hem ook liet resultaat harer studiën boden, teleurgesteld sloot hij telkens en telkens weder haar deur achter zich toe. Hij wendde zich tot do stoicijnen, die het voorrecht genoten edele zielen door hun strenge beginselen tot zich te trekken, maar om aan hun eischen te voldoen, moest men elke gedachte hot zwijgen opleggen en, hoe jong ook, als een grijsaard, staande sterven. De jonge Griek keerde weldra don meesters den ru<-- toe, die hun onmacht onder hun minachting van alles verborgen en wendde zich tot de leerlingen van Aristoteles. Toen liet hom echter duidelijk werd, dat dezen van do wijsbegeerte een handelszaak maakten, waarmede zij veel geld zochten te verdienen, was de breuk onmiddellijk en volkomen. De oude school van Pythagoras met hare onkuiseho verborgenheden was toen zeer geacht, maar zij eischte zooveel kennis bij haar leerlingen, eer dezen in haar heiligdommen toegelaten werden en daarbuiten in haar voorhoven was niets? dat het hart verwarmde of het leven veranderde. Maar buiten al die scholen 0111, in het leven der maatschappij 0111 hein heen, gingen lieden van onbesproken gedrag en vol liefde tot hun God en Zijn schepselen, onder psalmgezang de arena's binnen of stierven op den brandstapel met een gebed voor hun beulen op de veege lippen. „En als ik zo zóó met vasten gang den dood tegengaan zag en de gevaren, dio de wereld vreest en ik hoorde dan, wat lasteringen tegen de Christenen uitgebracht worden, dan zeido ik tot mijzelf, dat het onmogelijk was dat zulke lieden in wellust en misdaad leefden." Hot bloed der martelaren wierp ook in deze naar waarheid dorstende ziel, het zaad der Kerk. Do eenzaamheid zoekende, ten einde zijn geest van de zinnelijke en stoffelijke dingen los temaken, begeeft Justinus zich op zekeren dag naar don oever van een meer. Daar ontmoet hij een grijsaard, wiens edel gelaat, waarop ernst en zachtheid zetelen, den wijsgeer toekent, maar een wijsgeer, dio vrede gevonden heeft bij zijn leer. Weldra ontspint zicli oen gesprek tusschen do beide wandelaars. De grijsaard ontdekt bij JusTixrs oen brandende dorst naar waarheid 011 mot ervaren hand treft hij den jonkman op het kwetsbare punt en toont hem, dat zijn philosophie geenerlei werking op zijn zedelijk leven uitoefent 011 hem over do meest verheven zaken ton prooi laat aan de moest droeve onzekerheid. „Waar is dan de waarheid te vinden, als men zo bij de wijsgeeren vergeefs zoekt?" vraagt do jonkman wanhopig. »Lang voor hen," zoo antwoordt de grijsaard, »in do vroege oudheid hebben gelukzalige en rechtvaardige mannen geleefd, vrienden van Gon, die door Zijn Gekst gesproken hebben. Men noemt ze profeten en zij hebben den menschen geleerd, wat zij door den Heiligen Geest gezien en gehoord hebben. Zij hebben dien Gon, don Schepper 011 Vader van alle wezens gediend en Christus, Zijn Zoon verheerlijkt. Vraag dien Gon nu, dat zich de poorten des lichts voor u openen mogen!" JustinüB kende van zijn kindsheid af geen vuriger begeerte. De grijsaard heeft hem den weg gewezen, waarop do poorten dos lichts zich voor- rmt lniton zullen Ilii zit neder en leest: na de philosofon, beluis- Z v°an O» wit getuig. hij van nu aan onvermoeid w.*« "L Christen geworden, bleet hij den mantel der »««""" »«!£ ïïrt Tct trt— niaar"wèl'verre| *»als ':°0£> « ais ^uiui&u Man - . AllC I W l . daar we Uod aanroepen bo. Overigens, waarom zouden WIJ de amgen nam»», «huldigt» Waarom zonden wij niet zeggen, dat we goed en "oom dolden, indien wij ze deden? Men vertelt, dat ™1°„ welnu, dat komt omdat wij de my.ter.on yen Satu™">"; J va„ „na in menschcubloed, naar men voorgeeft; «el, wijjolg 1 doen na, in hot huldigen van dien god, wens beeld g.) n.et sl«J.te ^ het bloed van redeloozo dieren besproeit, stort door do hand van uw verheven ■"ag.st.aten \V zou hn geven aan al de buitensporigheden van namclooze uitapaumg. sr s nr ZroTcr^^d.wt veU da, O.» txsrjzxte scheen, die u en uwen goden eigen zijn. Ofschoon ons nu geen verdere berichten ter beschikking staan, die den toets der waarheid kunnen doorstaan, zoo is het medegedeelde genoeg 0111 te doen zien, dat de toestand der Christenen onder den vromen Antoninus waarlijk niet meer benijdenswaard mocht heeten dan onder do regeering zijner voorgangers. Zou hot onder zijn opvolger anders en beter kunnen zijn? Van heidensch standpunt bezien, was Marci s Aurelius misschien één van do beste Keizers, die Rome ooit bezeten heeft. Diepen ernst met angstvollige nauwgezetheid parende, was hij keizer uit plichtsbesef als oen taak, die de goden hein opgelegd hadden en, zijn ambt waarnemende zonder loon, voorzag hij uit eigen middelen in zijn behoeften. „Hij droeg , zooals Niebuhr zegt, „zijn kroon, zooals do Christen zijn kruis. Zijn moedor had hem een streng zedelijke opvoeding doen geven en reeds op zijn veertiende jaar droeg hij den mantel der wijsgeoron. Hij was een stoïcijn en zijn godsdienst zocht in do natuur zijn goden, aan wier blind noodlot hij zich met do kalmte van den wijsgeer gehoorzaam stolde. De ganscho natuur was zijn god. „Wat mot u in overeenstemming is, o wereld," zoo lozen wij in zijn zelfbeschouwingen, „dat is ook mot mij in overeenstemming; wat voor u to rechter ure is, dat is voor mij niet to vroeg of to laat. Alles is mij gewin, wat uw Iloren brengen, o natuur, uit u i°s alles; in u is alles, tot u is alles. „Moer dan van oenig koizor vóór hem mocht zijn regeoring veelbewogen booten, doch hij zocht gedurende al haar wisselingen de rust zijner ziel to bewaren. „Geef u, zonder tegenstreven, aan do Farcen en schikgodinnen over, laat haar uw loven spinnen met al zijn lotgevallen, zooals hot haar behaagt.' Zijn streven was oprecht te zijn tegenover zichzelven, rechtvaardig en zachtmoedig tegenovor anderen, in allo dingen maat to houden en do stem des gewetens te volgen, zonder zich daarbij aan lof of blaam van menschen t^ storen. „Hot is voldoende, to gelooven aan den genius, die in ons is en hem oprechtelijk te vereeren. De wijze staat in vertrouwelijk verkeer met dien, die zijn tempel in zijn binnenste heeft." Zijn ganscheleven door werkte hij aan zijn eigen volmaking en stelde die zichzelf en anderen tot hoogste ideaal. „Denk er elk oogenblik aan," zoo schrijft hij in zijn legertent? terwijl in hot land der opgestane Morcomanen en Quaden do verschrikkingen des krijgs 0111 hem woeden, „denk er altijd aan, dat gij een vast karakter toonen moot." E11 wat is het loon, dat hij van zulk een leven van zelfoefening 011 zelfbeheersching wacht? „Bedenk," zoo heet het in hetzelfde werk, „hoevele schoone uren gij gezien, hoeveel vreugde en smart gij veracht, hoeveel eer gij versmaad, hoeveel ondankbaion gij met welwillendheid bejegend bobt". Voorzeker, zulk een edel Farizeër moest wel oen vijand van een ( liristendom zijn, dat slechts genade aan zondaren predikt, dat don stervende slechts rust belooft bij den blik op een eeuwige zaligheid. Het geloof, dat met geen verstand uit to diepen was, kon hem niet anders zijn dan dweperij en de vreugde, waarmede de Christenen marteling en dood tegemoet gingen, stond hem togen. Daarenboven zag hij in hun ongehoorzaamheid aan de staatswetten niets dan blinde wederspannigheid en ziende, dat hun aantal zich onder de vorige regeering steeds meer uitgebreid had, kon hij moeilijk Kunstig jegens hen gestemd zijn. De staat is hem alles. „Het levensdoel der redelijke wezens," zegt hij, „is, zich aan de rede, do wetten van den staat en de regeering te onderwerpen." In het heelal wordt volgens hem het deel opgeofferd aan het geheel; waarom zou het in den staat anders zijn? Wie de eenheid der burgers verstoort, is een oproermaker en van zelfstandigheid van het geweten en persoonlijke vrijheid heeft lnj geen begrip. "Eindelijk, het herstel van den Oud-Romeinschen Staat met zijn voorvaderlijke deugden is zijn ideaal en het wordt door de Christenen bestreden. .. .. . ., 'sKeizers vrienden deden misschien m zijn naam, wat hij niet wilde. Wii hebben hier niet het oog op zijn vriend Fronto, een letterkundige en stoïcijn als de Keizer zelf, beschaafd, dienstvaardig, trouw voor zijn vrienden, en niet van gevoel ontbloot, een bestrijder van het Christendom met de pén, maar te weinig ij veraar om de Christenen vervolgd te willen zien, wien laatste troost hijzelf verklaart te zijn: „dat mijn leven weldra ten einde is en ik, als de dood komt, mijn geweten vrij openleggen en mijzelf de otui „.men zij don hem ^e . «oeden . I „ dwo„gon één daarvan door de- SiK door slagen om de schtulplaats U.. "en volgenden begaf zich Sabbath, de dag, waai op d - - midden, naar het andermaal een gewapende bende ^ den «la*fui *un ^ hfld landgoed. Laat in den a\on< <\\ , e neêrgelegd .Zijn vrienden r, snelden tot hem, en zene ° .. crekomen was. nen hegeven, dooh^wa hem -deink, .ia, ^ J , , tob fk h." uitgesteld; maar nu Hij het beveelt, m„n wensch vorUkl!" l.ii dan naar bonoden en toonde zich aan zijn vervolgers. g" gondérden zich over Ja!" »Oude man!" sprak de proconsul, »heb eerbied voor uw liooge jaren, wanneer gij ook al met andere omstandigheden niet rekenen wilt. Uw leeftijd kan zeker niet verdragen, wat zelfs voor jongelingen schrikkelijk is te doorstaan. Gij behoeft slechts te zweren bij den keizer, bij den genius des keizers, bij zijn fortuin. Wees verstandig! Roep slechts evenals deze menigte: »weg met de godloochenaars!" Met ernstigen blik wondde de grijsaard zich nu tot de woedende schare en, terwijl hij de rechterhand als over die duizenden hoofden in hot rond bewoog, sloeg hij de oogen ten hemel en sprak half luide: »Verdoe ze, de godloochenaars!" De proconsul, meenende, dat Polycarpus zich door zijn vermaningen liet leiden, wilde zijn gewaandan triomf vervolgen en sprak: »Zweer nu! Dan laat ik u vrij! Vloek Christus!" »Honderd jaren heb ik mijn Meester gediend en Hij heeft mij nooit eenig kwaad gedaan! Hoe zou ik Hem dan nu vloeken, die mij gered en zalig gemaakt heeft! »Zweer dan maar bij den genius van den keizer!" Meewarig schudde de grijsaard het hoofd. »Wilt gij den ijdelen roem genieten, mij bij den genius des keizers to doen zweren, zooals gij zegt, en houdt gij u, alsof gij niet wist, wie ik ben, zoo laat mij u openlijk zoggen: Ik ben een Christen! Wilt gij het woord van hot Christendom leeren kennen, zoo bepaal slechts een dag en luister! «Tracht dezen te overreden!" zeide do proconsul, terwijl hij spottend op de menigte wees. »Neen, u heb ik waardig geacht om rokenschap van mij te ontvangen, want wij hebben geleerd den door God over ons gcstelden overheden en machten de cere to geven. die hun toekomt. Maar dit volk verdient niet dat ik mij voor hen verdedig." >Ik heb wilde dieren! Vreest gij die niet? Zij zullen u verslinden, wanneer gij niet van gedachten vergadert." jüoe ze komen! Wij bekeeren ons niet van het betere tot het slechtere. »Dan zal ik u door vuur laten verteren, als gij 0111 do wilde dieren niet geeft, halsstarrige grijskop." «Ook dat vrees ik niet. Het vuur, waarmede gij mij bedreigt, brandt slechts voor een tijd, maar gij, weet gij niet, dat er een vuur is voor de goddeloozen, dat eeuwig brandt? Maar wat talmt gij! Breng hier, wat gij wilt r Vertoornd rees de proconsul op en wenkte de beide herauten naderbij to komen, 't Volgende oogenblik begaven zij zich naar buiten en krachtige tubatonen overstemden hot geschreeuw en getier der menigte. Een oogenblik was het stil. Toon klonk de boodschap van den heraut aan de schare: »Polycarpus heeft bekend, een Christen te zijn en zal ter dood gebracht worden!" . Nu volgde er een uitbarsting, die niet to beschrijven is. Als wilde dieren brulden Joden en Heidenen dooreen. De leermeester der goddeloosheid ! De vader dor Christenen! De verwoester onzer goden! De man, die anderen leert niet meer te offeren!" zoo klonk het van allo zijden. «Laat de leeuwen op hem los!" schreeuwde men Philippus tegen. Do opzichter der schouwspelen weigerde; de spelen waren geëindigd; hij mocht dit niet toelaten. »Dan moet hij lovend verbrand worden!" zoo schreeuwde het volk en oofonblikkelijk werden van alle zijden hout en takkebosscn aangedragen. In° aller ijl werd een brandstapel opgericht, en, hoewel het Sabbat was, werkten do Joden ijverig mede. Uit eigen beweging ontdeed Polycarpus zich van zijn kleederon, van zijn gordel on trachtte zijn schoenen los te maken, een liefdedienst, dien de geloovigen gewoon waren hem in dankbare vereering te bewijzen. De beul naderde hem met oen hamer en spijkers om hem aan den paal to nagelen. , .Laat mij zoo!" sprak de grijsaard. »IIij, die mij kracht geeft 0111 het vuur to verdragen, zal mij ook sterk genoog maken om zonder uw nagels onbewegelijk op den brandstapel te blijven staan. Op een wenk van den bevelhebber werd hij nu aan don paal gebonden. No>r eenmaal zochten zijn blikken den hemelen, terwijl de schare zwijgend op°zijn einde wachtte, klonk de stem van den honderdjarige vast en eerbiedig: »Heere, almachtige Gon, Vader van 1 wen geliefden en gezegenden Zoon Jezus Christus, door wien wij 1' leerden kennen, Gon van do engelen en machten, van de geheele schepping en van het gansche geslacht der rechtvaardigen, die voor U leven; ik prijs U, dat Gij mij verwaardigd hebt om op dezen dag en dit uur, onder het tal van 1 we getuigen deel te nemen aan den beker van Uwen Christus, tot de opstanding des eeuwigen levens voor ziel en lichaam in onvergankelijkheid van den Heiligen Geest. Moge ik door U onder hen opgenomen worden uit kracht van hot rijke en aangename offer, dat Gij tevoren bereid, geopenbaard en vervuld hebt, Gij, onbedriegelijke, waarachtige God . Daarom loof ik U voor alles, ik roem en ik prijs U met den eeuwigen, hemelsehen Christus, 1'w geltefden Zoon, met wien U en den Heiligen Geest zij de heerlijkheid nu en in eeuwigheid ! Amen !" ^ No- was zijn gebed niet geëindigd, of de beul wierp zijn tooits in rijshout Knetterend stegen de vlammen omhoog en weldra had een wolk van vuur en rook den martelaar aan de blikken der woedende schaie onttogen De Joden verzochten den proconsul, niet te gedoogen, dat de Christenen de overblijfselen van het lichaam tot zich namen: zij zouden dan Christus verlaten, maar Polvcarpus aanbidden. Doch later verzamelden de Christenen toch in het geheim de beenderen van den martelaar en vergaderden zich telken jare op de plaats, waar zij ze tei ruste cróicM.d hadden, om er zijn 'dood te gedenken en elkander en het eigen hirt°met de herinnering aan zijn geloofsmoed te sterken. En wat vernam men\an Marcus Aubel.us? Van d«m ke.zer, tenuddcn van zóó teugellooze losbandigheid des volks in de wingewesten en bij de zwakheid, waarmede zijn proconsuls en ambtenaren uit opzien teg de" uitbarstingen der menigte, de wetten van den staat en liet gezag der overheid prijs gaven aan de willekeur van het gemeen, door heidensche nriesters en Joodsche ij veraars aangehitst? Alle rampen schenen over het wereldrijk losgelaten te zijn Overstroomtagen hongersnood, aardbevingen, oorlog in het Oosten oor og aan c en Rijn en aan den Donau, burgertwisten verzwaarden den last an het bestuur en brachten niets dan zorg voor den keizer, niets dan lijden, rouw en verwoesting over zijn onderdanen. De legioenen keerden van hun krijgstocht te-en de Parthen uit het Oosten terug en brachten de pest mede naar Rome. Alle wagens in de stad moesten in gebruik genomen worden voor het vervoer der lijken en bijzondere wetten werden uitgc vaardi«d voor de begrafenissen, die voor de armen op bevel des keizeis op kosten van den Staat moesten geschieden. Bij zulke rampen slaat het ongeloof tot een ander uiterste over, het wordt bijgeloof. Menschel, die bij goede fortuin den hemel vergeten, worden er in dagen van . krachtig aan herinnerd. Keizer Marcus Aurelius, zijn geschriften bewijzen het, was geen goden vereerder, doch nu, om ooi hen -ebrachte eenig onrecht gedaan heeft, maar eenvoudig tegen den naam, als ware deze een onrecht, hun overmoed bot vieren In het schoone dal der Rhöne, die uit do Zwitsersche .lura gebroken, zich door Zuid-Frankrijk naar de Middollandsche zee spoedt, daar, waar de Saóne haar zilveren golfjes in den schoot harer zuster stoit, verhief zich het bloeiende Lugdunum, thans Lyon, de eerste stad van Ilomeinsch Gallië. Een weinig ten Zuiden, aan denzeltden stroom, lag Vionne; waarvan de toenmalige welvaart zelfs de tegenwoordige overtrof De handel met Ci r i ek en 1 an d, de Levant en geheel K 1 e11a-A z i e maakte beide steden groot en 't is dus geen wonder, dat we vele itvieken van de eilanden en het vaste land binnen hare muren vinden. Het levendio- verkeer met de plaatsen, waar zoo vroeg reeds het licht des evangelies straalde, maakte, dat in beide steden reeds spoedig bloeiende Christengemeenten ontstonden. Overigens is ons weinig van de eerste fi dier Gallische kerken bekend, voordat wij ze oj) het tooneel dei Iveik zien verschijnen, het kruis der vervolging haren Heer nadragende. ' liet handelsverkeer had echter niet slechts het Christendom den weg naar het lieflijk Rhöne-dal gebaand, maar ook de Grieksche beschaving, de' weelde van het Oosten en ook de haat tegen de Christenen hadden hun weg daarheen kunnen vinden. I)e jaardag van de wijding van Augustus' tempel stond te Lugdunum gevierd te worden en ta loozo lieden waren van verre gekomen 0111 de feestelijkheden bij te wonen. Reeds «ruimen tijd schijnt do bevolking don Christenen kwalijk gezind geweest fo zijn vooral tengevolge van do verschrikkelijke verhalen over hun godsdienst Die kindermoordenaars, die onzedelijke lieden, men wees hen met den vinder na, men vervolgde hen met scheldwoorden, men wierp hen met steenen °Ze werden van de openbare plaatsen gebannen, men verjoeg hen uit de baden, van de pleinen, uit de straten, alsof hun tegenwoordigheid de lucht verpestte. De regeering kwam niet tusschenbe.de en zoo werden zii beschouwd als buiten de wet te staan, waarom hun weinig ovei bleef dan zich zorgvuldig binnen hun huizen te houden. W aarschijnlijk deed de overtuiging, dat de Christenen ook weder aan dit feest geen deel nemen zouden, de woede des volks nog meer toenemen. De C hristenen werden op de straat mishandeld, hun huizen werden geplunderd en in brand gestoken en nu, ja, bemoeide de overheid zich met de ^aak doch om te "en de Christenen partij te kiezen en slechts, 0111 aan het koelen van de°volkswoede een schijn van recht te geven. Men zond gewapende» naar hun woningen, men zocht hen overal 111 de plaatsen, waar zij zich schuil hielden en sleepte hen voor den overste van duizend en den prefect, die hen op de marktplaats ten aanhoore van het woedende volk ondeivraagden en op de bekentenis, dat ze Christenen waren, in den kerker deden brengen, totdat de keizerlijke legaat, die afwezig was, 111 de stad teruggekeerd zou zijn. Ook in V i e n n e waren dezelfde tooneelen afgespeeld en do daar gevangen genomen Christenen had men eveneens naar L d! '\l72Cri°::dm weldra binnen de stad en deed de beschuldigden voor zich roepen. Hij behandelde hen met de grootst mogelijke keur en met gruwzame wreedheid. Dat was den jongen V mu s !>»> « te veel Hij was een rechtschapen, edel jonkman, een ijveraar vooi God, in hooge achting bij de gemeente en gloeiende van liefde tot de broederen. In kloeke taal verweet hij den legaat zijn onverstandig en onrechtvaardig optreden en verlangde, als hun verdediger gehoord te worden. Woedend trachtte het volk hem te overschreeuwen en de stadhouder was\ei oom over zijn eiscli. .. »Zijt gij misschien zelf een Christen?" vraagde hij, terwijl zijn blikken onheilspellend op Epigatus rustten. »Ja dat ben ik!" antwoordde deze vrijmoedig. Terstond gaf de legaat bevel' hem bij de gevangenen te plaatsen, als verdediger der Christenen. Reeds bij dit onderzoek werden er een tiental afvallig, doch de ovenjren beleden met blijdschap des harten, dat zij Christenen waren. De afvalligen werden echter tegen alle wet en recht in met do overigen naar den kerker teruggebracht. Hun droeve daad vervulde het hart van de opzieners der gemeente met bezorgdheid. Men betreurde hun verloochening van den Heiland niet slechts voor henzelf maar vreesde ook, dat hun voorbeeld ontmoedigend inwerken zou op vele leden der gemeente, die tot nu toe den moed en de blijdschap des geloofs bewaard hadden en zich onbevreesd in de nabijheid der martelaren geplaatst hadden. e jacht op de Christenen werd onophoudelijk in de stad en den omtrek voortgezet en de stadhouder gaf een ambtelijk bevel 0111 alle Christenen op te zoeken. Dagelijks werden uit Lyon en Vienne geheele troepen van gevangenen naar de kerkers gebracht en bij voorkeur werden do meest uitstekende leden gegrepen, die de gemeente gedragen en geleid hadden. Vrouwen met haar slavinnen, zelfs heidensche slaven, die men van heulen met de Christenen verdacht, werden door de soldaten uit de huizen gesleept 0.1 de stedelijke magistraat hielp de krijgslieden. Naarmate de stadhouder de folterwerktuigen en de pijnbank tegen de slachtoffers aanwendde, werd de spanning onder de menigte sterker. Heidensche slaven werden naast hun meesters op de pijnbank uitgestrekt, en bekenden nu onder de bedreigingen en de folteringen, dat de Christenen zich aan het vermoorden van kinderen en aan de onzedelijkheden, die men hun ten laste legde, schuldig maakten. Daardoor groeide het tal dor vervolgers. ^ elen, die zich als verwanten of vrienden der Christenen onzijdig gehouden hadden, ook de meest zachtmoedigen onder hen, werden met verbittering vervuld. Het woord des Heeren werd vervuld : »de dagen zullen komen, dat allen, die u zullen dooden, meenen zullen, Code een dienst te doen!" De woede van het volk steeg steeds meer: het wilde zijn goden wreken en de onverlaten van de aarde uitroeien. Gezonden en zieken, mannen en vrouwen werden gegrepen, dienaars van de overheid, soldaten, mannen en vrouwen wedijverden met den stadhouder. Opnieuw werd de pijnbank aangewend om nieuwe bekentenissen te ontpersen. Do martelaren verduurden pijnen, die a le beschrijving te boven gaan en onder hen, die het zwaarst de woede dor vijanden te lijden hadden, worden ons (le diaken Sanctcs van Vienne, Mathrus, die schoon kortelings tot de gemeente gevoegd, zich een harer ijverigste leden betoonde, Attalus van Peroami s, een van de pilaren der kerk te Lugdunum en vooral de slavin Blandina, genoemd, in wie Christus toonde, dat hetgeen gering en veracht schijnt bij do menschen, vaak door God met de grootste eer verwaardigd wordt. Gelijktijdig met haar meesteres, onder wier invloed zij waarschijnlijk tot kennis der waarheid gekomen was, werd Blandina gegrepen en naaiden kerker geleid. Haar jeugdige leeftijd en haar tengere gestalte wettigden de vrees, dat haar geloof bij de eerste beproeving zou bezwijkenof dat do folteringen haar tot afval en beschuldiging harer geloofsgenooten zouden brengen. Hoe beschaamde echter de jeugdige, teedere maagd de vreozo van allen, die haar omringden, ook zelfs die harer meesteres. Ak ben oen Christin en onder ons wordt niets kwaads bedreven," zoo verklaarde zij voor den stadhouder en straks, na elke foltering ondervraagd, bleef zij bij haar verklaring. Do bezielende kracht des gelools, die haar ziel sterkte,scheen ook haar lichaam te harden. Van den ochtend totden avond werd /ij «refolterd, terwijl haar beulen elkander afwisselden en na haar alle denkbare martelingen te hebben doen ondergaan, zich 1 i rr^ii-oiic: on telkens weder toen Klonk naai mi heul overwonnen verklaarden, relkens en lemens faon w^dhpdro- klaring • »Ik ben oan Christin en onder ons wordt.geen kwaad bedio ven '' Luide spraken de beulen het uit, dat zij het niet begrepen, hoe n zulk' een uitgerekt en afgemarteld lichaam nog leven overgebleven was Eindelijk besïoten zij hun vergeefschen arbeid te staken en men het haar verminkt en verscheurd liggen. , • • „♦„„rUr^ticrlioiH Sanctus, de diaken, wedijverde met de jonge slavin m standvasUgheid. Onder de vreeselijkste folteringen hoopte men van hem de vei klaring te hooren van de truwelen, die de Christenen in hun geheime samenkomsten I 1 ïv*irnn Vnrcrfipfs' Hii wilde niet eens zijn naam, zijn afkomst, zouden bedrijven. Veigeefs. Hij wu Christen," zoo antwoordde zijn volk of zijn stand noemen. »Ik ben een v n.isieii lui slechts als had hij daarmede zijn naam, zijn vaderland en zijn stand ' j i », fninpor vprbitterd werden, brachten aaneeduid Zijn beulen, die daardooi teineei \eruiuera «e.ut. , lichaam uit louter wonden enjtneoon, kneuzing Z,'"haI, voe.1»»«««»" * <°'!erl"aatS- i'kT ZJ Seb. niet het «g o„ zijn gezwollen;ledematen lijken triomf, daar toch de minste aanraking hen. cmaitel jk zijn moes En stierf hij onder de folteringen, welnu, dan was hij een af,du .kwekkend sutu nij uiiub o beulen hadden zich misrekend. Het men moest het ook met hem op^e hplcen- i •• i ,,i, ^.^-i rionr folteriniren van naai tic ulklh Christin, Biblias, op de pijnbank, om t ooi ioiun 0 a_ulllHitTm„„kton tenis af te persen, dat de Christenen zich aan gruwelen schuldig maakten. Maar 't was of de pijn haar uit een diepen slaap deed ontwaken en .Maai i ' , 1 J , i1Pi ,iio haar wachtten. »Hoezouhet haar herinnerde aan de smarten der 1 . tm..v;;i /ii zelfs niet mogelijk zijn, «lat de Christenen kinderen verslinden, tei wijl zizelts nit het bloed der dieren eten mogen?" sprak zij en vrijmoedig beleed «q nu, as £ ^en"ldk™n ta dü ïndigVe"'^ Anderen hieven wonde,baarlijk in het leven gespaard, ondanks liet sehnkke „k W»-™1 dermiUrn .Ta zij troostten elkander en herleefden weder. Daai wem tZZZ niei al'te .ren, vernmanden^ien^vo^ral tot zachtmoedigheid jegens de• .. ï tti/-»;n-A71ft on 1 hrvcfie. IJooi cie zoii^ iit-i ook schreven zij brieven naar Klein Azie en ihijf Christenen daarbuiten worden zij ook in hun korkornu betor vejpteegd. In dezen tijd stierf ook de eerwaardige bisschop \an Lyon, oth ■ >. ppn Jfsaard die reeds meer dan 90 jaren telde. Men had hem van het ziekbed opgelicht en in de gevangenis gebracht, „aarna hij door de soldaten n,et b( hulp van dc stedelijke overheid naar den rechter gesleept was, onder het geschreeuw' en getier van het woedende volk, dat tegen hem raasde alsof hij do Christus zelf geweest was. De grijsaard \\as ge > * khr ztin ziekte had hem geheel uitgeput, maar het brandend verlangen om voor Christus te mogen sterven, scheen hem met kracM te ^ Do stadhouder vraagde hem op spottenden toon, wie dan toch de der Christenen ware. Met fieren moed antwoordde de grijsaard : »gij zult dei ( imstenen ware. zokor een scherp ant- ^rdv:ren:::;:'z8e:ipo;r,^.rin s».™d»„ geven' had, maar de stadhouder was ook een «"dor monHchj c oor zijn wreedheid had hij juist de zwaarste vervolging uitgelokt. Nu \o gde een ter een vvoeselijk tooneel. In toorn ontstoken, beval de rechter, hem weg te brengen Het woedende volk wierp zich op hem, zonder z„n grijze h-iren te ontzien; zij sloegen hem met vuisten, wierpen hem ter aaide en verbraden hein Steenen en wat men maar ter hand nemen kon werd tegen hem geworpen en allen meenden, een vreesdijk vergrijp te pleg , wanneer zijiê éór der goden en van den stadhouder niet op hem wreekte',, Bijna loven- en ademloos werd de grijsaard op mouw in de„ kei1-pr rreworpen waar hij twee dagen later den geest gat. Maar ook in'deze schrikkelijke gevangenis werd de werking des IIkilh, Geestfs niet oemist. Daar zaten zij samen neder, de belijders en de ah allig wier ""etal allengs meer dan tien bedroeg, allen met den dood voor oogen, maar de loochfnaars daarenboven nog door schaamte tegenover de geloovicen gekweld, door de verachting, die hun lafhartigheid zei s ] < hddenen opwekte en daarenboven door de wroeging van hun geweten. De heerlijkheid der martelaren temidden van hun vreugde ovei u J moedige bel ij d en i s tegenover de naar de /iel verkeerden, maakte diepen indruk op de t hnstenen, aio voortdurend het tal der gevangenen vermeerderden, « J'j» ^ «top 1 «rpnlaatst lecden zij onverschrokken de goede getuigenis at. Maai ook bij do "ovallenen weid onder ,1c toespraken en do tranen der anderen do goost des levens van Christus op nieuw gewekt en 11,J beicdde , rmi nn het beslissende oogenblik sterk te zijn. Nadat alle dwangmiddelen uitgeput waren, besloot de stadhouder emde,ijk tot wreede doodstraffen over te gaan. De Chrblenjn de dieren vechten. De hardnekkigsten onder hen, Maturus, Sanctis, \ttvlus Blandina en anderen zouden, door het volk zelf m de arena geroepen' toeren de dieren kampen tot vermaak der heidenen, tot afschi . voor de Christenen. Maturus en Sanctus werden eerst gegeeseld ; daa na Z men de wilde dieren op hen los. Zij werden door de dieren gebeten heen en wêer getrokken, maar niet gedood. Nu eischte het volk dat men andere middelen tegen hen zou aanwenden, ten laatste de ijzei en waarop hun lotion langzaam geroosterd werden. Maar de woede der menigte steeg onder de vruchtelooze pijnigingen; telkens en telkens weder hoorde men Sanctus betuigen: »ik ben een Christen!" Toen het avond geworden was, doodde men hen met het zwaard. Bi.andixa, op wie men vooral gebeten was, werd in het midden der arena aan een kruispaal opgehangen om zoo door do wilde dieren verscheurd te worden. De oogen ten hemel gericht, het gelaat glinsterende van hemelsche vreugde, zoo gaf haar aanblik moed aan do overigen in hun jongsten strijd. Met uitgestrekten klauw, don muil met het bloed harer broeders overdekt, stormden de wilde beesten op haar toe, maar zo vlogen en stoven haar voorbij. Terwijl anderen daar met half verscheurde ledematen om haar heen in hot zand lagen, zoodat de laatste zwaardstoot, dien de beulen hun toebrachten, inderdaad een gonadestoot hoeten mocht, bracht men haar, van wie men gehoopt had, dat zij een begeerlijk lokaas voor do dieren zijn zou, ongedeerd in den kerker terug. I)o martelaarskroon had haar in de verte toegeblonken, maar ze bleef voor haar bewaard. Het zou haar goed geweest zijn, heen te gaan; nu de Heer der gemeente haar nog langer als een middel in Zijn hand wilde gebruiken om de zwakken te sterken in don kerker en in de arena, was haar ook dit goed: zij had ook de lijdzaamheid der heiligen geleerd. Het volk verlangde den Christen Attalus, do zuil der Christelijke gemeente te Lugdunum in het worstelperk te zien en waarom zou do stadhouder niet aan den wensch der menigte voldoen? Met groote praal werd Attalus door het amphitoater geleid, terwijl een heraut voor hem uitging, dio een bord droog, waarop de woorden stonden : »Dit is Attali s, de Christen!" .Tuist wilde men de dieren op hem loslaten, toen do stadhouder gebood, dat men wachten zou. Eon der omstanders had hem gezegd, dat Attalus oen Romeinsch burger was. Hoe willekeurig en wreed do stadhouder ook was, toch durfde hij togonovor zulke lieden niet het uiterste wagen, zonder den Keizer te hebben geraadpleegd. Marcis Aurelius bevond zich te Rome, ongerust over do tijdingen, die hij van de oevers van den Donau ontvangen had, en druk met toebereidselen voor eon nieuwen krijgstocht. Daarbij moest hem toch do tijd overblijven, zijn wijsgeerige bespiegelingen nêer te schrijven. Hoe zou hij zich don tijd kunnen gunnen om to onderzoeken, of zijn legaten en proconsuls zich rechtvaardig gedroegen tegenover do ook door hem gehate < hristenen. Snel nam hij wastafel en stylus en schreef: >zoo zij volharden, moeten zij met het zwaard ter dood gebracht: zoo zij tot den dienst der goden terugkeeren, onmiddellijk losgelaten worden." W at zou hij tien bode ondervragen, hoe men zich tot nu too tegenover do Christenen verhouden had! Hij had er den tijd niet voor en den bode het antwoord aan den legaat overreikende, zond hij hem heen. En de bode haastte zich, om nog voordat de grooto markt aanving, Lugdunum te bereiken. Ha, nu was de stadhouder uit do verlegenheid! Lugdunum was vol van vreemdelingen, die van alle landen toegestroomd waren om hun waren aan den man te brengen of om do feesten bij te wonen, die bij deze gelegenheid gegeven werden. Welk een schoone gelegenheid om het volk genot te bereiden ! Het besluit des keizers liet hem immers tegenover de Christenen geheel de handen vrij en, zoo hij liet niet al te letterlijk opnam en zoo het al aan Marcus Alrelius bericht werd, dat hij aan overvloed van goede werken tegenover de gehate secte geleden had, hij kende zijn meester wel en wist, dat deze geen tijd had. Tengevolge van het keizerlijk schrijven werden de gevangenen op nieuw voor zijn rechterstoel geplaatst en nu werden de halsstarrigen van de afvalligen gescheiden, welke laatsten men thans dacht vrij te laten. Maar hoe? Reeds bij den aanvang wachtte den heidenen een teleurstelling. Het voorbeeld, de vermaning, de innige deelneming, de zachte beoordeeling de voorbede en de plechtige vergiffenis, in Christus' naam over de berouwhebbenden uitgesproken, had vele verloochen aars weder in trouwe belijders veranderd. Zij werden geroerd door den verheven moed der belijders en der martelaren, die ook in de antwoorden, den heidenschen rechter gegeven, zich toonde, in het verlangen naar de voltooiing van hun bloedgetuigenis, die aan de door hen benijde martelaren de onverwelkelijke kroon bezorgd had, waartegenover het feit, dat zij belijders waren, ja zelfs, dat zij folteringen verdragen hadden, hun niet voldoende scheen. En als dezen baden, dat hun de eer van liet martelaarschap gegund mocht worden en zij weenende de voorbede der broederen verzochten, opdat zij waardiglijk den dood mochten ondergaan, dan begeerden ook zij, de vroegere afvalligen, onder deze hooge geestelijke temperatuur dat leven, hetwelk in het verlies van liet tijdelijk leven gevonden wordt. Slechts zij, in wier ziel nooit een spoor van geloof, een begeerte naar liet Christelijk bruiloftskleed, een gedachte van godsvrucht geleefd had, bogen het hoofd en baanden zich, met schande overdekt, een weg door de menigte, om straks door schaamte en wroeging voortgedreven, stad en land te verlaten. I)o overigen werden tot den dood veroordeeld. De stadhouder meende het keizerlijk schrijven op zijn wijze te mogen uitleggen: de Romeinsche burgers zouden met het zwaard onthoofd, de overigen voor de wilde dieren geworpen worden. Gedurende het rechterlijk verhoor had zich de arts Alexandek in de nabijheid van den stadhouderlijken stoel geplaatst. Hij was een Phrygiër van geboorte, maar sedert jaren kende "ieder hem als oen ijverig Christen, die vrijmoedig van Christus "•etuiode. Ondanks de belangstelling, die hij den gevangenen bewezen had, "was hij tot heden zelf in vrijheid gebleven. Doch nu hij bij het verhoor zijn geloofsgenooten met blikken en gebaren tot standvastigheid opwekte, bereid als hij was, 0111 zichzelf nis Christen aan te geven, was het volk hem voor. Het gaf hem de schuld van den omkeer der vroegere afvalligen en eischte luide zijn vervolging. Nauwelijks hoorde de stadhouder dit, of hij wendde zich met grimmigen blik tot hem en vraagde, wie hij was. . , >Een Christen!" was het antwoord en, ziedend van toorn, veroordeelde de stadhouder hem tot den kamp met de wilde dieren. Zoo begon dan voor de martelaren de laatste strijd. Nog denzelfden dag werden eenigen hunner met liet zwaard onthoofd. Des anderen daags werd de arts Alexander inde arena geleid en Attalus de haat w den stadhonder en diens last om het volk te behagen hadden de^ behouden op het Romeinsch burgerrecht en den stylus des keizers leidde hem. Alle kwellingen werden hun aangedaan, die men den grootsten misdadiger bereiden kon, maar geen klacht, geen zucht ontglipte Alexander; zijn ziel was met God bezig. En van de ijzeren kathcdra, waarop men zijn leden uitgestrekt had, riep Attalus de menigte toe: .ziet, dat is nu menscheneten, wat gij doet. Wij eten geen menschen en doe ook geen andere booze dingen !" Men vraagde hem spottend, hoe dan toch zijn (ion wel heette. »Onze (ion heeft geen naam, zooals de menschen!" antwoordde hij. Daar folterwerktuigen en dieren met tot het dooi den stadhouder gewensclite einde leidden, kon de stadhouder eindelijk liet r,efï keizers vervuHen en » mot het zwaard doen doodea D<..peten duurden vele dagen achtereen; immers de stadhouder had slachtolfti „enoeg, Eindelijk was de laatste dag aangebroken, die de feesten kronen zou- Blandina en de jeugdige Ponticus zouden voor de wnde dieren geworpen worden. Dag aan dag had men de eerste naar de arena gevoerd om getuige te zijn van den doodsstrijd harer geloofsgenooten, opdat /ij druppel voor druppel uit den lijdensbeker drinken zou, vóór zij dien tot den bodem ledig drinken moest. Welk een overwinning zou het zijn, als anderer lijden haar eindelijk het hart brak en zij, tot liet uiterste gemarteld, uitroepen zou: »ik zal offeren!" Schrale triomf, dien de heidenen hoopten te behalen, maar ook deze zelfs was hun met gegund. Doch nu mocht de straf van de slavin dan ook des te vreeselijker zijn, zoo 001- deelden volk en stadhouder beiden. .... Daar verscheen zij met Ponticus aan haar zijde. Deernis met zijn jeugd had den stadhouder bewogen om hem naast Blandina eiken dag m de arena te doen verschijnen, opdat liet lijden der anderen hem bewegen zou, medelijden met zijn jeugd te hebben. Doch het scheen, of deze vervolging bestemd was om heidenen en Christenen, tijdgenoot en nakomelingschap te toonen, hoe de kracht des geloofs over de zwakheid des lichaams zegeviert Nauwelijks den kinderschoenen ontwassen, toonde de jonge Ponticus den moed, dien wij in helden des geloofs bewonderen, loen hij dan ook standvastig bleek, zweeg de stem van het mededoogen en dorstte de menigte naar zijn bloed. Nog eenmaal zag hij Blandina aan, wiu gelaat van vreugde blonk als dat van een bruid, die naar het huwelijksaltaar treedt Teeder rustten haar blikken op Haar jeugdigen lotgenoot en met woorden vol geloof en liefde sprak zij hem moed m tot den laatsten kamp Nu werden alle folteringen achtereenvolgens op hen toegejuiht. Men joeg hen met geeselslagen door de arena, de wilde dieren deden hun arbeid, het langzame vuur roosterde hun leden en daartusschen hoorde men het geschreeuw van het volk: »zwcer Christus af ! ' en nu en dan de stem van Blandina, die bij haar bekentenis bleef: >ik ben een Glmstin en bij ons wordt niets gruwelijks gedaan!" Eindelijk werd zij in een net gewikkeld en een wilden stier voorgeworpen. Deze nam haar op de horens en wierp haar in de lucht onder liet oorverdoovend gejuich der menigte. De stier, .laardoor nog meer verwoed, deed het nog eens en n0o- eens- eindelijk liet het dier haar liggen. Nog gaf zij teekenen van leven. Toen snelde een gladiator toe en stiet haar het zwaard in de borst. Ponticus was haar reeds voorgegaan m de vreugde des Ileeren . Zelfs do heidenen erkenden, dat zij nimmer een vrouw zoo zwaar, zoo veel en zoo moedig hadden zien lijden als deze Christenslavin Men bericht, dat een 48tal namen op de rol der martelaren geschreven werden, eindeloos meer werden er op de rol des levens geplaatst door Ilem, in wiens oogen het bloed der Zijnen dierbaar is. I)e lijken van hen, die in de gevangenis gestorven waren, werden den honden voorgeworpen. De bloedige overblijfselen van hen, die m de arena gevallen waren, liet men onbegraven liggen en een wacht werd daarbij geplaatst, opdat de Christenen ze niet zouden stelen. De voorbijgangers spotten en roemden ,1e wrekende goden. Velen echter knersten de tanden tegen de ontvleesde beenderen, overtuigd, dat zij geen overwinning behaald hadden op menschen, die temidden van hun lijden voor hen gebeden hadden. Slechts weinigen lieten hun menschelijk gevoel spreken en vraagden : »waar is nu hun God? Wat baatte het hun, Zijn dienst boven het leven te verkiezen?" I)e Christenen van Lyon treurden, omdat zij hun dooden niet mochten begraven, 't Gevaar was voor het oogenbl.k geweken. De woede der heidenen was verzadigd en men walgde van nieuwe offers, ofschoon nog vele Christenen de martelingen van het kerkerleven bleven dragen. Zij baden, zij smeekten, dat men hun de lijken afstaan zou; zij boden hun ell tJf vers,henbloeddorst ontstoken, schreeuwt luide,« c bli, iustheeft,de re„ moest, maar de stadhouder, d,o voor '^^^^^„gen en ontvroegero tooneelen te vernieuwen, laat he n snel w g * , hoofden. Des anderen daags werd Alexandeh het nog .. » z r xs r * ■ * - -» geheel opengescheui d was. i>u u^uut ïsilrpn en becroeven fijn lichaam «aldra bezweek. De Christenen ^t^Tri^ ook in ze onder het kreupelhout bij de stad, zoodat de beide hun dood niet gescheiden werden heerschte de vervol- En „iet alleen te I.yon, ook ia het ovenge fialhe 1 eeaeh• de 7nn vnrhaalt men, dat te Augustodunum, het latere Auiun, u hangers telde, bij cle \ lering fppstplnk versierde wagen, waarop Symphorianüs, gegrepen werd. loen de h . j Symphorianüs de godin niet aanbad, rerstond wer j s r~ i,<,j, ^kteiftn Christen en heet Svmphcua»^' ant>— ^on^ing, die de zoon was van een voornamen Christelijken man, . en tot de beschaafde lieden behoorde. Vnn Christen9 En gij zijt ons verborgen gebleven? l)e naam neen «*- -; - grenst,g misdadiger, .naar zelfs, een -CS",;rrnn de„ jongeling onderzoek tajWl» « klaring, waarop hij gegeeseld en naar de gevangenis g^ »« ; ^ verloop van tijd werd hij weder voor den reclitei stoel gel» acht• J geling was vermagerd en ^/Tbfwegen door'hem den zocht hem tot verloochening van Christin il terugkeer in het, ouderlijk huis en opname onder de ridders voor te spiegelen mits hij Cybele, Apollo en Diana knielend aanbidden zou. /e t zou hij het altaar doen kransen en Symphorianüs zou daarop wierook offeren Maar met ernst en nadruk wees Symphorianüs zijn aanbod af 011 noemde hom een lichtzinnig en boos rechter. Mijn geduld is uitgeput; bedenk, dat de straffe des doods u wacht. SP!lk vmïieug mij, dat ik een ziel heb, die gij niet vermoogt te doodem Ik aanbid God en veracht Cybele, Apollo en Diana. Zoo werd hij dan als onteerder van het heilige en van de altaren aanhetzwaardoNerge. .reven Onder de troostwoorden zijner moeder werd hij nu naai buiten voor de poort gevoerd en «laar onthoofd. De geloovigen begroeven hem in stilte daarbuiten in de nabijheid eener bron. ..... De storm der vervolgingswoede verbreidde zich over alle provinciën, al was zij het heftigst in (iallië. De aan alle zijden van het rijk verschijnende apolo-iën zijn als een noodkreet van het door de geheele wereld verbreide Christendom. Cei.süs, hun groote vijand, schrijft: .wanneerergen in de Romeinsche wereld nog iemand van u verdwaalt en ^verbergt, dan wordt hij opgezocht om de doodstraf te ondergaan. Duidelijk spreekt 1,5 uit dat min zich met de gedachte vleide, het Christendom met den laatsten Christen van de wereld der goden en des keizers uit te ïoeien en de stadhouders van Lyon en Autun meenden voor hun gebied reeds gereed te zijn, maar hier als overal zag men zich weldra teleui- DeI( bloed arbeid was nauwelijks begonnen, toen het heidendom zich reeds oververzadigd en zijn toorn afgemat vond. Wie kon alle Christenen gevangen nemen, wie de duizenden en honderd duizenden te, dood bron--en! Een proconsul van Klein-Azië, Antonius, die de vervolging hernieuwen wilde, zag zulk een schare tot zijn rechterstoel naderen, om zuli vH willi.' als Christenen aan te geven, dat hij terstond van zijn voornemen afzag, slechts enkelen deed gevangen nemen en de anderen terugzond met° de woorden: »ongelukkigen, als gij lust hebt te sterven, dan hebt "ij toch rotsen en koorden genoeg!" Enkelen doen sterven o anderen af te schrikken, dat was dan het eenige middel, den heidenen overgebleven, ook al maakte men zich temidden van de hitte der vervolging diets, dat men al de Christusbelijders zou verdelgen: maai zoowel de uitroeiing als de bekeering door schrik verwekking mislukten. Het heidendom miste tot de eerste den moed, tot de laatste de zedelijke kracht De groote meerderheid der gemartelde Christenen bood een weerstand en spraken rechters en volksmenigte tegen met een vrij moedigheid die men in de slaafsclie maatschappij van Rome's keizer niet nieei kende. Zij droegen, vrouwen en kinderen ingesloten, hun lijden tot het uiterste. Hun verheven kalmte, hun gebeden voor hun vervolgers getuigden voor de reinheid van de zaak, waarvoor zij leden. Elke P1!"1^ 1 hun aandeed, w.« ah oen worsteling van het hetde^om met het Christendom, van het vleesch met den geest en telkens weder stond hot heidendom beschaamd, vernederd en overwonnen. Ook hierin miste de vervolging haar doel: men werd al de neerlagen moede, die ten slotte tot niets anders leidden dan om het volk de zwakheid zijner goden, de sterkte van dien wonderen Gon der Christenen te verkondigen. En wat was het gevolg? Het Heidendom stond beschaamd en vermoeid, het Christendom genoot spoedig weer vrede, rust en vreugde. I)e gemeente te Lyon bloeit reeds weer, terwijl de lijken harer martelaren nog ter prooi voor de honden liggen. De oogen der Christenen stralen van verheven glans, als de graven hunner martelaren hen herinneren aan de wapenlooze slagen en de vreedzame overwinningen, die hun geloof in den heiligen strijd behaald heeft. Do apologeten verkondigen temidden van het bloedbad de zege van hot Christendom, maar niet do apologeten alleen. Zelfs een Celsus acht zijn vijanden groot genoeg om te vermoeden, dat zij aan den keizerlijken troon denken. Celsus, hun bittere, hun geleerde tegenstander, die in zijn verbeelding de laatste Christenen wegsluipen ziet voor het bespiedend oog van hun belagers, wordt door een akelig droombeeld beroerd, terwijl hij schrijft en verbeeldt zich een Christen op den keizerstroon. In stede van op de speurhonden der vervolging te pochen, moet hij tot behoud der oude wereld de Christenen bidden om uit te sterven, of hun geloof te verloochenen en het vaderland te dienen, o Wondervolle omkeer! Nog zijn geen twee eeuwen voorbijgegaan, sinds Pilatus een koning aan het kruis doet slaan op Golgotha. Een koning, neen, maar een oproermaker, die f/rzci/d liccfl, dat hij een Koning is. Maar wat Pilatus geschreven heeft, dat heeft hij geschreven! Van dien Gekruiste op Golgotha hangt het volgens den weisprekenden vertegenwoordiger van het heidensche Rome af, of de oude wereld zal blijven bestaan, dan of op de puinhoopen van de altaren der goden een nieuwe verrijzen zal. Die Nazarener moet zich laten kruisigen of de waarheid in het aangezicht slaan en Rome dienen. Neen, nog een derde is mogelijk: het schrikbeeld van Celsus' droomen. De Gekruiste op den wereldtroon ! De doornenkroon verwisseld met het keizerlijk diadeem! De rietstaf van Pilatus vervangen door tien gouden scepter des keizers. Nog is het een visioen! IX. HET MARTELAARSCHAP. I)e dood van Marcus Aurelius was een ramp voor het Romeinsclie rijk; den Christenen schonk hij verademing en rust. CoMMonrs, zijn zoon, die hem op negentienjarigen leeftijd opvolgde, was een schaamteloos tiran, die de slechtste dagen van Tiberius en Nero weder in delieiinnering opwekte, maar zijn regeering toonde verdraagzaamheid jegens de Christenen. Zoo de vervolging al niet geheel onderdrukt werd, zij was zachter in haar optreden en werd in geen geval door keizerlijke bevelen of besluiten verscherpt. Algemeen wordt dit toegeschreven aan den invloed eener vrouw, Marcia geheeten, die zich tot bijzit des keizers lia< doen veriagenen grooten invloed op Commodus schijnt bezeten te hebben. Zij was of Christin geweest of droeg althans het Christendom groote f>ene^enheid toe. Volgens een geschrift uit die dagen zou zij op aandrang van Victor, den bisschop te Rome, zelfs de vrijlating bewerkt hebben van Christenen, die onder de vorige regeering naar de bergwerken in > ardinië verbannen waren. Volgens anderen heeft zij den Christenen vele diensten bewezen en ook Ireneus verklaart, dat onder Commodi'S geloovigen waren aan het keizerlijk hof, die zich tegenover arme Christenen weldadig betoonden. Hieruit, zonder meer, af te leiden, dat het Christendom reeds zoo diep ontaard zou zijn, dunkt ons voor het minst voorbarig, 't Is volstrekt niet zeker, dat Marcia reeds tot de gemeente behoorde; misschien had zij zicli tot de Catechumenen gevoegd, misschien verkeerde zij slechts onder den indruk van de waarheid des Christendoms. In elk geval laat zich dan aannemen, dat zij haar zwakheid en zedeloosheid trachtte goed te maken door zooveel mogelijk van haar zondigen staat gebruik te maken om e belijders van het geloof, dat zij ondanks eigen afzwerven als het ware erkende, bevorderlijk te zijn. Wij weten niet, wat tusschen haar en den bisschop der gemeente voorgevallen is en uit het simpele feit dat deze, indien het verhaal al waarheid bevat, van haar invloed gebruik maakte, om de Christenmijnwerkers uit hun verbanning terug te roepen, hebben wij „een recht te besluiten, dat de bisschop de bijzit des keizers niet over "haar zonde vermaande. Ofschoon we straks op den geestelijken toestand der kerk terugkomen, zoo wagen wij hier derhalve allerminst een oordeel. Het laat zich slecht vooronderstellen, dat na een tijd, waar- in do Christenen tegenover een keizer als Marcus Aurelius luide zich beriepen op hun zedelijken wandel en waarin zij getoond hadden, goed en bloed voor hun Meester gaarne te willen geven, nu hun plicht zouden vergeten hebben tegenover een gevallene, al was zij dan met de lielde eens keizers begunstigd, en haar niet zouden afgesneden hebben van de kerkelijke gemeenschap, evenmin als het te vooronderstellen valt, dat een bisschop zich en zijn herdertrouw zou vergeten hebben, om zijn medechristenen vrijheid te bezorgen. Maar ook, indien wij dit bijna onmogelijke vooronderstellen, wat zou het tegen de kerk bewijzen, dat zich ondei haai leden een vrouw bevond, die door zwakheid en zucht tot scliitteiing\eileid, haar eer en haar geweten verkrachtte voor den glans van keizerlijke gunst; wat tegen haar getuigen, dat zelfs onder haar vele bisschoppen één, die de meest gevaarlijke plaats bezette, terwille van een goed doel zwak was tegenover een misdadige, doch hooggeplaatste vrouw i Doch neen, ook dat kan niet zijn, immers er zouden zich van het Oosten tot het Westen stemmen tegen zulk een zwakheid verheven hebben! Zooveel is zeker, dat de Christenen onder Commodus een buitengewone rust genoten. „ „Zonder vreeze reizen wij te land en ter zee, waarheen wij willen, zoo getuigt Ireneus, en spreekt van menigten, die zich tot de < lidstenen voegden, waaronder te Rome zelfs de rijkste en aanzienlijkste familiën, een feit, dat zich eensdeels verklaren laat uit den heldenmoed, door de Christenen bij de zware vervolging onder Marcus Aurelius getoond, anderdeels uit de rust en de gunst van het hof, waarin het Christendom deelde. Toch was de vervolging in do wingewesten niet geheel geëindigd. Tiieophilus schrijft, dat zij, die den eenigen God vereerden, nog altijd vervolgd en aan ruwe mishandelingen onderworpen waren en deze verklaring wordt door Ireneus en Clemens van Alexandrië bevestigd. Ja, zelfs te Rome werd in de eerste helft van ( ommodus ïegeeiing Apollonius, een aanzienlijk en beschaafd Romein, waarschijnlijk een senator, ter dood gebracht. Apollonius werd waarschijnlijk door een zijner slaven bij den prefect Perennis aangeklaagd. Perennis, die zich van den aanvang geneigd toonde, den beschuldigde te sparen, paste op den aanklager het keizerlijk besluit toe, dat geen aanklacht van den meester door den slaaf duldde en liet den man de boenen verbrijzelen. Ilij kon echter Apollonius niet vrij laten uitgaan, maar bad hem dringend, van zijn Christendom af te zien en toen deze weigerde, gelastte hij hem, zich als een senator voor den senaat te verantwoorden. Apollonius deed dit in een treffende en mannelijke redevoering, doch de senaat meende bij het keizerlijk besluit te moeten blijven, dat slechts aan ( hristenen, die berouw toonden over hun afval van het heidendom, genade beloofde. Appollonius werd ter dood veroordeeld en met het zwaard onthoofd. I)e laffe, laaghartige, ijdele Commodus werd in 1G2 vermoord en het rijk was andermaal aan de grootste verwarring ten prooi, als moest de nietswaardige keizer ook daarin op zijn geestverwant Nero gelijken. De soldaten van de lijfwacht verkochten de kroon aan den meestbieden- de en vermoordden hem, zoodra zij meenden, dat hij genoc g et 1 en „e not van zijn geld genoten had, om zich door een nieuwen eerzuchtige andermaal te doen betalen. Natuurlijk leed de volkswelvaart onder deze stormen en de priesters toonden zich steeds bereid, de algemeene rampen toe te schrijven aan den toorn der goden over de verachters hunner tempels en altaren, die goddelooze Christenen. En hoe kon het dan anders, of dezen moesten, waar geen keizer hen tegen willekeur beschermde, de prooi zijn van den haat der stadhouders en proconsuls zelf of van hun zwakheid tegenover de uitbarstingen der volkswoede. Clemkns van Alexandrië schrijft, dat dag aan dag het bloed der onschuldige C hristenen stroomde en dat zij verbrand, onthoofd en gekruisigd werden. Eindelijk, in al 37, gelukte het Septimius Severus zijn mededingers te overwinnen en het geheele rijk onder zijn scepter te vereenigen. In de eerste jaren zijner regeering schijnt Severus den Christenen genegen geweest te zijn. Volgens Tertuli.ianus zou men dit moeten toeschrijven aan een Christenslaaf, Proculus, die den keizer van een gevaarlijke krankheid genezen had en dien hij daarom steeds bij zich lueld. IIij wist, dat mannen en vrouwen uit de eerste standen, senatoien en iun\iou\\in zelfs, Christenen waren en hij beschermde hen tegen de uitbarstingen der volkswoede. Daar echter de vroegere besluiten tegen het Christendom met opgeheven werden, zoo lag het in den aard der zaak, dat in sommige wingewesten, vooral in het verafgelegen Afrika vaak hevige vervolgingen plaats hadden. I)e feestelijkheden ter eere van de goden en van den tonen no« dreigender maakte. Men vierde toen in Afrika mot groote praal de° openbare spelen tor eer van de overwinningen des keizers op zijn tegenstanders. I)e Christenen echter konden geen deel nemen aan spelen die wel niet door de letter, maar toch door don geest der Schuit veroordeeld werden, wijl zij zich door tooneelen van wreedheid en afgoderij kenmerkten. Wat nu was gemakkelijker dan do onthouding van de Christenen, welke natuurlijk een bittere ergenis voor hun medeburgers moest zijn, bij den keizer en den proconsul in een valsch daglicht to stollen, vooral daar deze spelen een staatkundig karakter hadden. Al deze omstandigheden samen wellicht gaven aanleiding, dat do keizer in 202 een besluit uitvaardigde, waarbij hij den overgang van den eenen godsdienst tot den andoren verbood. Al heeft hot den schijn, dat het keizerlijk edict dus niet degenen treffen wilde, die reeds Christenen waren, zoo ligt het voor de hand, dat het volk en daarmede ook 's keizers ambtenaren, de verandering zijner gozindheid opmerkende, gaarne verder gingen dan de heerscher zelf. Daarenboven was dit besluit inderdaad noodlottiger dan dat van Trajanus. Hot was niet zooals dit tegen de openbaring van het Christendom maar tegen deszelfs uitbreiding, niet tegen de Christenen maar tegen hot Christendom gericht. Naar het schijnt, toonden eenige proconsuls zich in den aanvang toegevend en trachtten zij de aangeklaagden, van wier onschuld zij overtuigt waren, te redden, nu eens door een geringe straf op hen toe passen, dan door een andere dan de doodstraf over hen uit to spreken. Eemgen onttrokken zich aan de vervolging door öf aan den aanklager, of aan don krijgsman, die hen gevangen nam, of zelfs aan den omkoopbaren rechter, zooals men er een groot aantal bij de heidensche rechtbank aantrof, een som gelds aan te bieden. Velen, zelfs bisschoppen, onttrokken zich door de vlucht aan de vervolging. Sommigen erkenden hun zwakheid en beleden openhartig, dat zij het deden uit vreeze hun Ileere te zullen verloochenen, anderen beriepen zich op het bevel des Meesters: wanneer zij u dan 111 de eeno stad vervolgen, zoo vlucht naar de andere! en op Zijn voorbeeld, daar Hij zich dikwijls aan Zijn vijanden onttrokken had, zeggende, dat Zijn ure nog niet gekomen was. Reeds vroeger was do bedreiging dat men hen bij de overheid aanklagen zou, als middel gebruikt, om geld van de Christenen af te persen en velen hadden zich dan ook zware geldelijke offers getroost om voorts door aanklagers, politiebeambten of hooger geplaatste regeeringspersonen in do uitoefening van hun godsdienst niet moer gestoord te worden. Doch in dezen tijd schijnen goheele gemeenten zich op deze wijze rust bezorgd to hebben en velo bisschoppen achtten op deze wijze het bost voor het welzijn hunner kudde te zorgen. Krachtig verhief zich daartegen de stem van 1 ertullianus. Ofschoon hij zich verbaast, dat men in een tijd, waarin men steeds op nieuwe middelen zon om de staatsinkomsten to vermeerderen, niet reeds voor lang O]» do gedachte gekomen was, do belijdenis van het Christendom tegen betaling van oen zekere belasting te veroorloven, waardoor, het groot getal aanhangers in aanmerking genomen, de schatkist zeer zou gestijfd worden. Maar nu dit niet het geval was, achtte hij hot afpersen als liet betalen van geld om aan do vervolging te ontkomen, misdadig. »A\ io zoo geld van mij afpersen wil, eischt niet vóór den keizer, maar handelt veeleer in strijd met diens bevelen, aangezien hij do Christenen, die volgens den staat schuldig zijn, vrijlaat." Hij achtte het niet wijs en niet redelijk. Immers men kon toch slechts enkele aanklagers bevredigen en maakte daardoor de anderen des to meer verwoed; daarenboven trokken de aldus met rust gelaten Christenen een schijnbaar voordeel van de omkoopbaarheid en nietswaardigheid van trouwelooze beambten. Maar zijn betoog wint steeds in kracht, waar hij de verwoesting bestrijdt, die dergelijke praktijken in hot geestelijke leven der ( hristonen teweeg brachten. Met eonige goudstukken een mensch vrij te koopen, zoo spreekt bij, »die door Christus ton prijs van Zijn bloed vrij gekocht is, kan cr iets onwaardigers gevonden worden voor God en Zijn werk, voor dien Gon, die Zijn Zoon voor u niet heeft gespaard? De zon is verbleekt voor den glans onzer verlossing; onze vrijmaking is op do hel verkregen en in de hemelen opgeschreven. Do eeuwige deuren hebben zich verheven om den Koning der eere, den Ileere aller deugden te laten doorgaan, dio den mensch voor den hemel veroverd had op de aarde, wat zeg ik, op de hel. Wie is do onzinnige, die togen Hem worstelt, dio de waardij aantast en bezoedelt, van wat Hij zoo duur betaald heeft met het kostbaarst bloed ? Vlucht liever dan uzelf op zóó lagen prijs te stellen en den mensch zoo laag te schatten, die door Christus zóó hoog geschat is. Hoe! Een Christen zou door gold gered worden? Zijn goud zou hem dienen om hom voor lijden te vrijwaren? Zou dat niet wezen, zijn rijkdom tegen God aan te wenden terwijl Jezus Christus mildelijk Zijn bloed gegeven heeft voor ons? Zoo ik schatting aan den keizer verschuldigd ben,ben ik dan mijn bloed niet aan God schuldig, in dank voor het bloed dat Zijn Zoon voor mij gestort heeft."? Hij duldt dan ook niet, dat do Christenen een oogenblik slechts hun ... n .ip vervol «in»Als jjcij de kudde op den eeredienst staken ter wi • bliift^er'do nacht over; Jezus ChRis- dag niet kunt om de duisternis te verdrijven. Zoo tvb zal er een f ^erend^ hcht^ kunt, drio Chris¬ tenen,6 zoo^zij1 zich om u vereenigen, zullen voor u als zii"" itvniineii dat overigens de verhandelingen van Tertullia- , Valt niet te niet van overdrijving vrij NUS, waaruit wij een ongeoorloofd jagen naar het martelaarschap te pleiten zijn en z uU -n ^ tweede geschrift, t welk onderscheiden. D* ^n een feit, dat zich bij het begin van deze verscheen naar - christen-soldaat had geweigerd de lauwerkioon vervolging vooide . uit het legioen gewoon waren voor ann te nemen, yan hun vreugd> wanneer zij een den keizer te dia dadi heid ontvingen. De meeningen der keik nieuw bewijs ^ q{ niet gepasto van deze handeling, maai waren verdeeld ° , overdreven wijze, terwijl hij zich scherp TKlTUATpt ^^tegen dfe beschroomde geloovigen, die in dagen van vrede en bitter uithc n vluchtton in dagen van strijd >Dc als leeuwen waren, ma m(jt (leze heidensche gewoonte. Do kerkelijke zeden zijn g ' b k . ] eft bloemen gemaakt om te 7kt ::i'd L met geul te vullen en niet opda.de ~n" % % nUn ™ to ClTX. me('« 10 Si0w,'ri°zó' was uit' doornen samengesteld. Daarbij komt dat deze tegenwoordigen en de Chr en «« Teetolu- ook onder de J.lt was toegedaan. waarover wij later spre- Ni s de meonm® ||tle'dat ,le lirijgsmansloopbaan onvereemgbaar was mot de"godsvrucht. Hij vat zijn Kalden saam ra hrt ^ikt *5 t,t de vérontschuidiging der noodzakelijkheid niet toe/- breven jrestrengheid van ïertullianus moge Wat men ook eK°™ ontkennen, dat er in het begin der v0''vol^g aanvoeren, t «»» _,, nl0 een sekte waarop wij evenzeer allerlei uitwegen opende .. ^ ^ (,e waarheid te moeten getuigen be- later terugkomen, n brandstapel en ijverden sterk tegen het *•«» l'T'Te TveTge W k'te'rL, die zoo los waren van bet martelaarschap. ueze 1 vleesch, wilden hun zoo veracht lichaam tocli liever niet bloot stellenaan de pijnbank en de vlammen. Daarom beviel het hun evenmin, dat andere do palmen plukten, welker prijs zij weigerden te betalen. Hun welspivkende taal, zoo doorweven met gewijde teksten, kon do stand \ astighe dei' Christenen aan het wankelen brengen of althans de persoonlijke toewijding aan do waarheid verzwakken en nu achtte Tertuluanus hetzijn nlicht die ellendige drogredenen te ontmaskeren. ' S,;,tn voor het ov.ng.fle!» zoo schrijft hij in zijn legen .Ie Gnostieken, .is in ilo handen ven do»te vallen, meer tot /iiti grootste "Huk. De jaarboeken van den godsdienst op aaide ziji niet dan oen fange martelrol. Van zijn verschijning af ontnioe e h, haat Men kan zijn schreden in de wereld volgen \an het I « spoor, ' tiet hij achterliet, van Abel af lot Paulus toe, die, voor do tweede „ nol zijn Romoinseh burgorrecl.1 met zipi bloed betaalde Al» '1 Handelingen der Apostelen doorbladeren, lezen wij van niets dan van gevangenis en branden, pijniging en steeniging, getrokken zwaarden oproeren van Joden, samenspanning van heidenen. Vit boek sak me, hot bloed der apostelen geschreven en indien het noodig mocht -j , zullen do jaarboeken van hot keizerrijk haast als de steenon van J®r«ale^ roepen om do geschiedenis der Heilige Schrift te ^veshgen_De^veH len ipyonde leer ik lijden. Zoo de mannen van dezen tijd zich tot 1 ai lus gericht'hadden om hem te overtuigen, dat onze belijdenis ( moet verboroon blijven omdat God niet dorst naar menschenbloe, z j zouden dezen dienaar Gods de woorden in den mond gegeven w ^ > die Jezus Christus tot den verleider spreekt; »ga weg, achtei Mij, bata: . '' Tor wijV T nViVi!u a.m? aldus de zaak van het martelaarschap bij de Kerk hopS,1 vermaant hij in zijn apologie de heidenwereld en haar overhe£ tot verdraagzaamheid, en dat in de meest krachtige en ë^erde taal,d^ het stuk, ondanks overdrijving en verdere gebreken van den tijd meesterstuk stempelen. Hier toont hij zich do de kerk, hoezeer hij ook elders haar gebreken hekelde , het wordtg ven ils door een adem der toekomst, door een vurig geloof, daUan zien zelf geheel zeker is; het is niet slechts een hartstochtehjk profes, ma oen helder betoog waarin de kracht der redeneenng ^ip ert met^ levendigheid en den gloed van den stijl. Allereerst wijst 1 13. ^ ^ digingen af, waarmede men de nieuwe leer bezvvaait en 1 ■ dendom zelf voor den voet. Dan stelt hij in he* and ijkinen allen vorm van recht en billijkheid tegenover de den en hoe de rechters het onderzoek schromen, omdat zij dooi haat dreven worden Hij toont aan, hoe men do Christenen veroordeel als overtreders van wetten, door de slechtste» onder de kekers ui^aanligd torvviil men zolvo de wetten, door goede keizers ingevoeld, stiaftUoos voortdurend overtreedt, Ilij verwijt den heidenen, dat nen ouden godsdienst door het invoeren van Oostersche eerediensten dede boderven, hoe zij zelf hun kinderen offerden aan godsdiensten van wellust bloed. Hij herinnert hen, dat hun zoogenaamde goden slechts menschen waren en menschen van de slechtste soort of eigenlijk gezegd duivels daar zij er een school van misdaden op nahielden, dat zij door hun vereerders zelf veracht en aan de spotternijen van het theaterpubliek overgegeven werden. Daarentegen schetst hij de hoofdbeginselen der Christelijke leer en doet er de schoonheid van uitkomen. Hij toont aan hoe de Christenen met de meeste nauwgezetheid de wetten van den staat eeibiedigen en vreemd blijven aan de troebelen, die het rijk verstoren, dat zij zelf niet moede worden, hun God te bidden voor hun vervolgers. >En toch,"zoo klinkt het op krachtigen toon, >de kerk, die slechts een ellem ïge secte heet, maar die door het geheele rijk verspreid is ken liaai' c^ en zoo zij ze niet gebruikt, liet is, omdat zij geleerd hoeft, de tijdelijke overheid te eeren als een goddelijke instelling." I)e Christenen zijn de oorzaak van de nationale rampen, zoo schreeuwt men maar waarom werd dan het rijk door allerlei rampen geteisterd, vóór er Christenen bestonden? En waarom schrijft men ze niet aan de heidenen toe, die, terwijl ze aan Jupiter en zijn godenstoet offeren zich aan zedeloosheid en godsverachting overgeven. Bijtend scherp bestrijdt hij do beschuldiging, dat de Christenen oorzaak zijn, dat do inkomsten van de altaren der gde» vorauadcr,,, »De kerk ka» »ie« ti een 0111 hem te verhinderen het huis te verlaten. Toen schreef hij aan zijn vader om dien te bemoedigen en hem te sterken tegen eiken aanval van zwakheid. Men hieuw Leonides liet hoofd af en zijn goederen werden verbeurd verklaard. Origenes, de jonaste zijner vijf kinderen, werd door een rijke vrouw in haar huis opgenomen. Gedurende de vervolging gaf Origenes aan jonge heidenen op hun verzoek onderwijs in de christelijke waarheden. Velen van zijn leerlingen, door zijn woord in heilig vuur ontstoken, kroonden zijn lessen met het martelaarschap. Sommigen hunner klaagden zichzelf bij den ïechtei als christenen aan, anderen werden door hun onvoorzichtig ijveren voor den rechter getrokken, nog anderen werden door den haat ot den naijver hunner vijanden aan het oordeel onderworpen. Het was, alsof de schoo van den jeugdigen leeraar voor velen zijner discipelen een \ooi]>oi aa tot het martelaarschap was. Vele Christenen, meer bezadigd wnaau, keurden den overdreven ijver van Origenes af en beschuldigden hem, dat hij den geest zijner leerlingen verwarde en verontrustte. Volgens hem zou hij bij den dood van een hunner, plutarchus, bijna omgekomen zijn onder de handen van diens vrienden, die hem verweten, dat hij de oorzaak was van den dood huns vriends. Of deze mededeeling waarheid bevat ot niet, zooveel schijnt zeker, dat Origenes zijn leerlingen eer onderwees als Christenen te sterven dan als zoodanig te leven, dat hij zijn hoorders, in plaats van hen te vermanen, voor den nood des tijds te wijken, alle opzien te vermijden en hun lot af te wachten zonder het te verhaasten, hen veeleer in den strijd dreef, wars als hij was van de enge en kronkelachtige wegen der wereldsche voorzichtigheid. Men vergete echter niet, dat liij evenmin zichzelf spaarde. Hij stelde zich, vermetel genoeg, bloot, deed zich bij allen in de gemeente en daarbuiten als een Christen kennnen en steunde de belijders, of ze uit zijn school voortgekomen waren of niet, met milde hand. Eusebius verhaalt, dat hij hen in de gevangenissen bezocht, hen voor den rechter en tot op de strafplaats volgde en dat do heidenen, verwoed over den verbazenden oogst van zijn onderwijs en de edelmoedige fierheid, waarmede hij do martelaren aanmoedigde en bijstond, meer dan eens beproefden, hem in hot geding te betrekken, zijn huis door gewapenden deden onderzoeken en hem op zekeren dag bijna gesteenigd hadden. Onder de slachtoffers van de vervolging te Alexandrië worden ons de namen van onderscheidene vrouwen genoemd, van Heruïda en een jonge slavin van buitengewone schoonheid, Potamiana met haar moeder Marcella. potamiana werd door haren meester bemind, maar zij wilde zich niet aan hom overleveren. Toen verklaagde deze haar bij Aquila, den stadhouder van Egypte, als Christin en beschuldigde haar, de overheid gevloekt en den keizer gelasterd te hebben, omdat dezen de Christenen deden vervolgen. Do stadhouder schijnt haar toen aan den wellust der gladiatoren overgeleverd te hebben, waarna zij met haar moeder levend verbrand zou zijn. Men verhaalt, dat de rechter, verontwaardigd over de antwoorden, die zij gaf» beval, dat Potamiana van haar kleederen beroofd en naakt in oen vat mot kokend pek zou gedompeld worden. Het jonge meisje, nog meer lijdende onder haar schaamte om naakt te verschijnen voor aller oog dan onder de bedreiging met den vreeselijken dood, bad den rechter, haar kleederen te mogen behouden en te bevelen, dat men haar langzaam in de gloeiende pek deed neerdalen en de rechter zou hierin hebben toegestemd. Op den weg naar de strafplaats werd zij door het gepeupel uitgejouwd en bespot. Men vraagde haar, waaraan haar God toch dacht, wijl Hij haar niet kwam verlossen en men beloedigde haar op allerlei wijzen. Poch een dor soldaten, die haar begeleidden, Basilides geheeten, door medelijden bewogen, verwijderde het gepeupel en Potamiana verzekerde hem, dat zijn barmhartigheid homzei ven tot voordeel gedijen zou. Drie dagen na haar marteldood, zoo luidt de overlevering, verscheen Potamiana hem in den nacht, plaatste hem een kroon op het hoofd en verkondigde hem, dat God hem wachtte. Kort daarna, toen hij den eed moest afleggen, weigerde hij en bekende, dat hij een Christen was. Eerst hoorde men hot glimlachend aan, maar, toen hij bij zijn bekentenis bleef, leidde men hem naar den rechter, die hem ter dood brengen deed. Hevig vooral woedde de vervolging in Noord-Afrika. In weinige jaren had de Kerk zich buitengewoon ontwikkeld. Zij was zoo in aantal toegenomen, dat zij den belijders van den ouden godsdienst van het rijk bezorgdheid inboezemde. I)e Afrikaansche bevolking was in den grond barbaarsch gebleven onder hot masker van eon verfijnde en valsche beschaving. Heftig en dweepziek als zij was, koesterde zij een doodelijken haat tegen de Christenen. Hare hartstochten, nog verhit onder de stralen 13 der Afrikaansche zon, maakten haar onverzadigbaar in wellust en deden haar gloeien van haat. Meer dan eenige andere nationaliteit was zij toegankelijk voor het laagste bijgeloof, de wreede en eerlooze godsdiensten van het Oosten, die nooit geheel uit haar midden verdwenen waren en nergens kreeg de vervolging meer het karakter van een volksbeweging De proconsul Saturninus opende de vervolging tegen de Christenen reeds, vóór keizer Severits het ons bekende edict uitgevaardigd had De eerste martelaar was een Karthaagsche slaaf, Mmi'HONIüs colieeten, wiens nagedachtenis door de Afrikaansche Kerk m hooge achting schijnt gehouden te zijn. En nu wierp de menigte zich op de C hnstenen als wilde dieren, die bloed geproefd hebben. De beschuldigingen werden steeds menigvuldiger. Schrik beving de harten der Christenen, die den vrede liefhadden; anderen, die met meer strijdhaftigheid en geestdrift bezield waren, worden temeer van heilig vuur bezield. De gevangenissen werden steeds voller, wreeder steeds de martelingen. jücundus, Saturninus, Artaxius en anderen werden levend verbrand, een maagd werd openlijk onteerden daarna gedood. OriNTUS stierf in de gevangenis, waarschijnlijk tengevolge van de martelingen, die hij had ondergaan. Vergeefs nam de gemeente voorzorgsmaatregelen en hield haar samenkomsten in het verborgen. Men verraste haar des nachts, omringde de plaats harer samenkomst, dreef haar vergaderingen uiteen, en legde de hand op degenen, die zich lieten vangen. De geheimzinnigheid, waaronder men zich in de schaduwen van den nacht hulde, ^af no" meer voedsel aan'de lasteringen van den vijand. Geen schuilplaats zoo veilig, dat het loerend oog van den verrader of de nieuwsgierige blik van een kwalijkgezinde er niet doordringen kon. Vele < hnstenen bezweken, als zij voor den rechter gebracht werden, zwoeren bij den genius des keizers en offerden. Maar als zij dan straks, vrijgelaten, zich schaamden over hun ontrouw, als zij door de heidenen met den vinger nagewezen werden, omdat zij den moed hunner overtuiging niet bezaten, als zij door hun broeders uitgestooten werden, dan keerden velen tot den rechter terug en, vrijwillig bekentenis afleggende van hun geloof, kochten zij hun eer en geweten terug tot den prijs van hun bloed. Weder anderen zochten zich door allerlei uitvluchten en kunstmiddelen aan den rechter te onttrekken of althans een vonnis te ontgaan. En toch kon men den proconsul Saturninus niet een boosaardig man heeten. Hij zuchtte ongetwijfeld onder de verplichting, die zijn ambt en de haat des volks hem oplegden en ergerde zich aan de ongelukkiger!, die zichzelf beschuldigden, die er behagen in schenen te scheppen, zichzelf te verderven en die aan hun rechters alle middelen ontnamen om hen te redden. Dat blijkt ons duidelijk uit het rechtsgeding tegen de Christenen uit Scillita, de acht mannen en vier vrouwen, die voor zijn rechterstoel gesteld werden. Saturninus begon het verhoor op zachten toon en onthield zich van bedreiging. «Gij kunt er zeker van zijn, dat de keizer u genade bewijzen zal, zoo ..ij van uw dwaling afstand doet," zoo sprak hij. Speratus, die in naam van zijn geloofsgenooten het woord voerde, verklaarde, dat zij aan geenerlei kwaad schuldig waren, dat zij de wetten gehoorzaamden en God in eenvoudigheid des harten dienden. «Ook wij," zoo hernam do proconsul, >ook wij zijn godsdienstig en onze godsdienst is vol van liefde. \\ ij zweren bij den genius des keizers en bidden voor zijn behoud en dat behoort gij ook te doen." Zelfs toen Speratüs aanbood hem nader in te lichten, over de leer van het Christendom, zoo bij hem wilde aanhooren, zeide Sattrninus : »Ik zal u gaarne nader daarover hooren, zonder dat gij voor iets te vreezen hebt, maar zweer nu bij den genius van den vorst." Is het niet, als opende do proconsul daarmede aan de beschuldigden den weg tot hun behoud en dat hij eenvoudig den uiterlijken vorm van onderwerping van hen eischte, zonder dat hij zich tezeer verontrustte over hun werkelijken terugkeer tot het heidendom. Doch als Speratus volhardt bij zijn betuiging, dat zij niets kwaads gedaan hebben, dat zij de belastingen betalen, maar dat zij niemand aanbidden willen dan den Koning der koningen, dan raakt, zijn geduld uitgeput en de proconsul schreeuwt: »Thans is het uit mot uw gepraat; komt nader en offert aan do goden!" Speratus weigert. Nu wendt hij zich tot de overigen en smeekt hen, zich toch niet bij dezen dwaashoofd aan te sluiten, maar den keizer te eeren on zijn bevelen te ontzien. Toen antwoordde CiTTlN in naam van allen: wij hebben niet geleerd, iemand te vreezen dan Gon, onzen Heer in den hemel." I)e proconsul hief nu do zitting op en deed de gevangenen naar den kerker terugbrengen. Don volgenden dag richtte hij zich tot de vrouwen 011 toen zijn drangredenen ook op dozen niets vermochten, wenddo hij zich andermaal tot de mannen. Zij riepen hom echter luide toe, dat zij Christenen waren, als vreesden zij dat zijn welwillendheid hen verleiden zou en als wilden zij zich van stonde aan tegen do uitwerking daarvan verzekeren. Hij bood hun oenige dagen uitstel aan; zij antwoordden dat voor hen alles beslist en afgedaan was, maar dat deze tijd hun voldoende zou zijn 0111 hemzelf te bekeeren van den dienst dor afgoden en hem hun geloof te doen kennen, ja, er hem zelfs toe te bewegen, indien hij daartoe mocht waardig geacht worden. Eindelijk tot het uiterste gedreven, sprak do proconsul hot doodvonnis over hen uit. Zoo werden zij in het jaar 200 te Carthago ter dood gebracht. Na kortstondige rust schijnt ongeveer twee jaren later de vervolging opnieuw uitgebroken te zijn. Het gepeupel van Carthago eischte andermaal bloed en do vorvolgingszucht van den keizer kwam den wenschdes volks tegemoet. I)o Kerk van Afrika had evenals die van Rome hare eigen begraafplaatsen, die als zoodanig onschendbaar waren. W ohm, het volk eischte, dat zij buiten de wet gesteld zouden worden in dit opzicht en schreeuwde, terwijl het de graven der Christenen schond on do geloovigen met steenen wierp: geen graf voor de Christenen!" Do overheid dacht er niet aan, de afvalligen te beschermen; integendeel, de politie werd aan het werk gezet 0111 de vrijwillige aanklagers en de openbare beschuldigers in hun taak bij te staan. Do Christenen werden tot de verdachten gerekend, belooningen werden toegekend aan de aanbrengers en zij werden opgezocht en vervolgd. Ondanks don laster, waaronder zij verkeer- den hadden «ij «iel. tot nu toe vrij onder het volk bewogen, en rustig hun godsdienstige vergaderingen gehouden, doch nu verborgen zij hielden hun bijeenkomsten des nachts en op verborgen plaatsen o schorsten ze voor zekeren tijd, terwijl velen zich door de vlucht trachtten te redden. In dezen tijd schijnt men ook het middel ter hand gnomen te hebben, dat door TbktitllianüS zoo gegispt werd, namelijk het afkoo„on van de vervolging. Rijke Christenen betaalden den losprijs \ ooi zichzelf en anderen en zelfs de bisschoppen lieten zich in onderhandelingen daarover in met de soldaten en de Romeinsche politie. Iocli behooiden zij no"- niet tot de zoogenaamde libellatici, die zich voor hun ge t \oiklarin Gelukkig werd er weldra eenige verlichting in dien ondragelijken toestand gebracht. De gemeente toch vergat haar lijdende broeders en zusters niet. Twee harer diakenen, Tertius en Pomponius, die door liaar afgevaardigd waren om de gevangenen to bezoeken, wisten door geld en geschenken de wachten te bewegen, om de gevangenen van tijd tot tijd naar een beter verblijf in de gevangenis over te brengen. Daar wachtten hun nog andere verkwikkingen: zij konden er zich met hun bloedverwanten onderhouden en Perpetua vond daar ook haar kind, waaraan zij met reine moederweelde het zoo lang onthouden voedsel bood en haar jongeren broeder, dien zij met zusterlijke trouw vermaande, haar voetspoor to volgen. Dan wierp zij zich met kinderlijke teederheid in de armen harer moeder, aan wie zij met al den drang harer liefde de zorg voor haar kind aanbeval. Hoe werd vaak de heilige vreugde van het wederzien vergald door de uitdrukking van diepe smart op het gelaat harer dierbaren, door het bewustzijn, dat zij de oorzaak van kommer en droefheid was voor allen, die zij liefhad en dat zij na een oogenblik weder van hen en haar kind moest scheiden. Dit leed en het gemis van haar zoon deden haar in een doffe kwijning vervallen, die bij den dag een meer bedenkelijk aanzien kreeg. Doch de gemeente trachtte andermaal en niet vruchteloos haar treurig lot te verzachten en verkreeg voor haaide toestemming, dat haar kind, 't welk tot hiertoe, na pas in haar armen gelegd te zijn, telkens weder aan de moederborst was ontrukt geworden, bij haar in den kerker blijven mocht. Nu zij haar lieveling onophoudelijk aan haar hart mocht drukken, hem mocht liefkoozen en verplegen, voedon en bewaken, keerden haar levens- en geesteskrachten terug. Met haren zoon aan de borst, gevoelde zij zich onuitsprekelijk gelukkig en de akelige, dompige kerker scheen haar een voorportaal van het paradijs. Ook dit geluk werd echter niet onafgebroken genoten en was slechts kort van duur. Weldra verbreidde zich het gerucht, dat de Christenen voor den rechterstoel zouden gebracht worden om hun eerste verhoor te ondergaan en op dit bericht spoedde haar vader zich andermaal naui den kerker, om haar opnieuw met zijn smeekingen te bestormen. Hooren we Perpetua zelf, waar zij deze ontmoeting beschrijft. «Heb medelijden," zoo sprak mijn vader tot mij, «heb toch medelijden met mijn grauwe haren! Zoo ik nog verdien, uw vader genoemd te worden, zoo ik u met deze mijne handen tot in den bloeitijd uws levens opgevoed heb, zoo ik u zelfs boven uw broedeien bemind bob o stel mij dan niet tot een smaad der menschen! Zie op uwe moeder en hare zuster, op uw beide broeders, op uw eigen kind, dat na uwen dood niet in het leven zal kunnen blijven! Leg toch dien hooghartigen zin af, die uzelf en ons allen in het verderf storten zal!" Zoo sprak mijn vader in zijne liefde tot mij. Ilij overdekte mijn handen met zijn kussen, hij wierp zich voor mijn voeten, hij noemde mij schreiend niet zijn dochter, maar de meesteres van zijn lot! Ach, met welk een diepen weemoed aanschouwde ik die grijze haren mijns vaders! Hoe innig giiefde het mij, dat hij de eenige was van mijn geslacht, die in mijn lijden enkel de stof tot treuren en niet tevens tot blijdschap zag! Om hem te bemoedigen, sprak ik: «Vader! dat alleen zal op de plaats des verhoors geschieden, wat God wil en beschikt! Bedenk, dat ons lot niet meer 111 onze macht staat, maar in Gods hand berust! Straks werden de gevangenen voor den rechter gebracht en uitgenoodigd om te offeren. Na hun weigering werden ze in den kerker teruggeleid, waar zij verscheidene dagen bleven. Eindelijk zat de proconsul op den rechterstoel neder en liet ze andermaal voor zich brengen, hen ontzaglijke menigte was saamgestroomd 0111 hij het verhoor tegenwoordig te zijn. De gevangenen werden op de Catasta, een verhevenheid op hut midden der markt, geplaatst en de proconsul sprak tot hen: «Offert aan de goden, zooals de Keizer bevolen heeft!" «Men moet Gode liever offers brengen dan den afgoden! antwoordde Satyrus. , «Antwoordt gij voor uzelf alleen of ook voor allen < vraagde de consul. „ ... « Voor allen!" was het antwoord, < wij hebben allen slechts een wensch!" Toen wendde de proconsul zich tot Satükninus, Revocatüs, Felicitas en Perpetua en zeide: «Wat zegt gijlieden daarvan?" «Hij spreekt de waarheid!" antwoordde zij, »wij allen hebben slechts één wensch." Nu beval de de proconsul, dat men de mannen van de vrouwen zou scheiden en sprak tot Satykus : «Offer, jonkman, en meen niet, dat gij méér zijt dan de keizer!" »lk geloof, dat ik hooger in eere sta bij den waren Vorst van deze eeuw en de toekomende, wanneer Hij mij waardig geacht heelt voor Hem te lijden en te sterven"' antwoordde Satyrus. «Wees niet halsstarrig! Offer, jonkman!" herhaalde de proconsul. «Ik zal het in geen geval doen!" hernam Satyrus. Toen wendde de proconsul zich tot Saturninvs en zeide: «Gij dan, jonkman, offer, zoo uw leven u lief is!" «Ik ben een Christen en als zoodanig is het mij niet geoorloofd dat te doen!" antwoordde de jongeling. «En gij zult waarschijnlijk hetzelfde zeggen als zij beiden," sprak de proconsul tot Revocatüs. «Ja, om Godswil ben ik geheel van hetzelfde gevoelen," antwoordde deze. ... «Offer, zoo gij niet wilt, dat ik u ter dood laat brengen! zeide de rechter. «Wij bidden Gon, dat Hij ons verwaardige te sterven.' sprak Revocatus. Daarop deed de consul ze verwijderen en beval hij Felicitas en Perpetua nader te brengen. Hij vraagde aan Felicitas: «Hoe heet gij?" «Felicitas !" was het antwoord. «Hebt gij een echtgenoot'!"' «Ja, maar over dezen maak ik mij thans niet bezorgd." «W aar bevindt hij zich?" Hij is niet hier." «Van welken stand is hij?" «Hij is een man uit hot volk." Hebt gij bloedverwanten?" «Neen, maar revocatus is mijn broeder," en, al hare lotgenooten met de hand aanwijzende, zeide Felicitas, welke bloedverwanten zouden meer voor mij zijn dan dezen?" ♦ Heb medelijden met uw jeugd en offer aan do goden om uw eigen leven te redden en dat van hot kind, dat gij onder het hart draayt. Ik ben oen Christin. Hot is mijn plicht, dat alles niets te achten 0111 Gods wil!" Wees niet hard tegen uzelf! Ik bedroef mij over u!" «Doe wat gij wilt! Gij zult mij inderdaad niet van besluit doen veranderen." Daarop richtte do proconsul zich tot Pekpeti'A en zeide: «E11 gij, Perpetua, wilt gij niet offeren?" «Ik ben Christin 011 blijf het tot in eeuwigheid; ik zal mijn naam geen schande aandoen!" «Hebt gij bloedverwanten?" «Ja!" Toen hare betrekkingen, die zich in de voorste rijen der toeschouwers bevonden, vernamen, dat er van hen gesproken werd, naderden zij voor den rechterstoel, haar vader, haar moeder en haar echtgenoot met haar kind, dat nog een zuigeling was. Toen haar vader haar daar voor den rechter zag staan, wierp hij zich mot het aangezicht voor haar ter aarde en sprak: mijn kind, heb toch medelijdon mot den ouderdom uws \ adois, als ik dien naam nog verdien. Heb modelijden met uw moeder, die u heeft grootgebracht, uw broeder, uw ongelukkigen echtgenoot en voor het minst mot dit onschuldige kind, dat na u niet loven kan. Doe afstand van de denkbeelden, die u bezielen. Zoo gij sterft, zal niemand \an ons u overleven, want nooit heeft zulk een ongeluk onze familie getroffen." Perpetua bleef onbewegelijk en, de oogen ten hemel heffende, sprak zij: «Vader, vrees niet! uw dochter Perpetua zult gij voor eeuwigbezitten, zoo gij mij niet in mijn besluit laat wankelen. «Laat u toch bewegen !" sprak de proconsul, «laat u toch vermurwen door de tranen uwer bloedverwanten, door het weenon van uw kind ! «Ik zou met hen weenen," antwoordde Perpetua, «indien ik mij liet scheiden van mijn Heer en van hot gezelschap dezer heiligen, mijn goede broeders, in wier familie ik mij reeds in den geest opgenomen zag in een gezicht." De vader sloot do armpjes van het wichtje 0111 haar hals. Ilij 011 Perpetua's echtgenoot, drukten haar woonende de handen en kusten haar, zeggende: <-heb toch modelijden met ons en loef met ons. Maar met een blik op haar kind, wees zij lien terug en sprak: »laatmij toch! Ik mag niet op u zien, noch u liever hebben dan (Ion, die zich verwaardigd heeft, mij tot deze eero te brengen! En weder werden de gevangenen teruggeleid. Bij een derde verhoor voor Hilarianus, die do plaats van den proconsul ingenomen had, verscheen haar vader andermaal met haar kind op den arm en, haai tei zijde nemende sprak hij op smeekenden toon : »heb toch medelijden met uw kind!" — Spaar toch den ouderdom uws vaders en de jeugd van uw kind! zeide Hilarianus, »cn offer voor het welzijn des keizers!" »Ik offer niet!" antwoordde Perpetua. »Zijt gij dan oen Christin?" vraagde Hilarianus. »Ja, ik ben een Christin!" was het antwoord. En toen mijn vader, die bij mij stond, nog altijd beproefde mij te bewegen, gaf Hilarianus bevel hem te verwijderen 011 men sloeg hem met een roede, 't Was, of ik zelf den slag voelde, dien men hom toebracht," verklaarde Perpetua, »en ik had medelijden mot zijn ongelukkigen ouderdom." Daarna sprak do rechter het vonnis uit: allen werden veroordeeld om op het verjaarfeest van Geta's benoeming tot Cesar bij de te vieren schouwspelen voor de wilde dieren geworpen te worden. De Christenmartelaren hadden geen ander lot gewacht, /ij ademden \iijei en ruimer, toen men hen naar den kerker bracht, want de bange viooze, dat zij zelf of een hunner modegenooten bij het rechterlijk verhoor bezwijken zouden, was geweken en als overwinnaars gingen zij den laatsten en beslissenden strijd tegemoet. Nog één bange, één vreeselijke strijd wachtte Perpetua naar haar meening. Do teedersto snaren in haar binnenste moesten overstemd, de dierbaarste banden verbroken worden: na voor het laatst haar kind aan haar borst gelogd en gezoogd te hebben, zou men het haar van don hoezem scheuren. Maar haar God had haar deze smartelijke beproeving bespaard: haar vader had hot kind uit den kerker tot zich genomen en toon zij don diaken Componius tot haren vader zond om haar zoontje terug te vragen, daar het haar toch vergund was, het in de gevangenis bij zich te hebben, ontving zij een barsche weigering. Nog wilde de oude man dit laatste middel beproeven om zijn dochter van haar geloof af te koeren, doch zijn poging was even vruchteloos als die van Perpetua om hem door herhaald en dringend smeeken het hart te vermurwen. Toen gevoelde zij, dat Gon de hardvochtigheid haars vaders gebruikte om haar hart ook van dezen aardschen band los te maken en zij gewende haar blik, te staren naar dat land, waar scheiding noch dood, noch rouw noch gekrijt meer zijn zal, waar God alle tranen van de oogen zal afwisschen. Van toon af vooral gevoelde zij zich gesterkt door allerlei droomgezichten. Nu eens bracht haar een jongere broeder, die vroeg gestorven was en over wiens toestand na den dood zij zich vaak verontrust had, de blijde verzekering, dat hij do zaligheid verkregen had, dan weer zag zij zich Perpetua weigert ter wille van haken vader en kind, haren Heiland te verloochenen langs eon ladder ten hemel stijgen.'en'tav^d aangrijnsde, st™^8 "^''kamp Inet de wilde dieren. Wij oor,loeien deze zich overwinnaren in den kamp me'f h loof eener jonge dingen niet. Het oordeel over do ve.beeldn ol het vro»". .«io vader en moeder gade en kind, J He,n, goluk, liefde en U\en i« ^ Haar vroomheid en haar die de Zijnen troost en sterkt ook I bewakors Cn vooral geduld wekten do ^^onb'ewaarder Pudens opende zich almeervoor het gemoed van den ge\ar „ <_ WOord en daad zoo luide in de do waarheid des (^ hristendonis,pEBpKTUA pn haar medegevangenen, gevangenis verkondigd we der Christenen vrijen toegang tot Door zijn toedoen kregen de oo de vader van Pkrmtüa do martelaren en van dit mie t e M(jt een door verdriet en gebruik om haar nog gelaat, verscheen hij voor haar, zelfkwelling vermagerd en % e! wion e Hii wond zich almeer op, ^■^r^r^e^^ne, maar Kaar Hart bleef haar Heiland getrouw. Perpetua wijden,ook Wij willen echter bij al de aandacWdie^an Pebp^ ^ ^ Feucitas niet vergoten, Zij wa rechter aan de zijde van Per- Hjden en strijd. ^ ^«belijdenis afgelegd. Zij was petua en zelfs had /.i] \óor a „ lotgenoot Renovatus en jong als zij, misschien de echtge,,^ ^ ^ on£,an(Ughoid boezemde verkeerde ln z"a"8oro 1 ^ do'Romeinsche wet duldde niet, dot ceno haar bezorgdheid in. Immeis, ao blootgesteld werd en zoo V1.0UW in dezen tocs and^ aan d wOde dieren b^ _ ^ zou 111011 dan de ^ltieklvin n„nrnm bad zii dagelijks vurig om alleen den dood te doen ondergaan. Weini dagen vóór Geta's haar verlossing en haar bede w e w d t (loor haar zuster tot kind verjaarfeest bracht in een aangenomen weid. locn /.ij , haar toe: »als gi, nu r,f' gPeiórpen wordt r Temidden harer^b*—Jd en p,,n rzdiiz set«K - — ben voor Hein lijden en dood te ondeigaan. ben \ J moeders met don Christennaam! Wanneer dat droef voordezen Met de eigen proef eens wederkwaain, Wat zou uw keuze wezen? ' zou \iitwoord worde door FELICl- %. CterenT arnZsvrZe'dagen aan den Heiland haars levens en aan het eigen hart gegeven! Don dag vóór zij in het worstelperk gebracht werden, mochten de Christenen evenals alle ter dood verwezenen hun laatste feestmaal gezamelijk en in het openbaar houden. Zij gebruikten dit verlof tot het vieren van een liefdemaal en toen daar de volksmenigte met verbaasde blikken staarde op die Christenmartelaren, die zich bij brood en wijn door de herinnering aan het lijden huns Meesters tot het eigen lijden sterkten, rees Satyrus op en waarschuwde hen, dat de dag van ( huisti s wederkomst zou aanbreken, waarin zij hen zouden weerzien, in wier dood zij zich straks zouden verlustigen. Eindelijk was dan het uur van hun laatsten strijd aangebroken. Uren voordat de spelen in het amphiteater een aanvang zouden nemen, verdrong do volksmenigte zich bij de gevangenispoort en, hunkerend van ongeduld, wachtte zij op de verschijning der Christenen. Daar werden do ijzeren deuren geopend en een lange droeve trein trad naar voren. Dioef*1 Wie zou het durvèn beweren! Met opgeheven hoofd en helderen blik schreden de jonge mannon door do schare, als gingen ze inderdaad ten strijde en de vrouwen, al sloegen zij ook de oogen neder voorde nieuwsgierigheid, waarmede men haar monsterde, een glans van kalme vreugde was over haar trekken verspreid. Toen zij aan het amphitheatei gekomen waren, wilde men hen dringen om zich op heidensche wijze te sieren, de mannen om het purperen opperkleed van Saturnus' priesters over hun kleederen te werpen, de vrouwen om zich als priesteressen van Ceres aan de menigte te vertoonen. Doch zij weigerden standvastig. „Wij hebben allo lijden doorstaan en zijn herwaarts gekomen, om onze vrijheid te behouden: wij hebben u ons leven overgegeven, om ons niet te verlagen tot eenige handeling, die tegen ons geweten strijdt. Dit is het tusschen u en ons gesloten verdrag, waarop niet mag worden teruggekomen." De billijkheid van dit protest werd door den tribuun, wien het toezicht over de volksspelen opgedragen was, zoozeer gevoeld en erkend, dat hij bevel gaf, hen met rust te laten en hen in hun eigen gewaad in het worstelperk te voeren. De dreigende blikken, die do jongelingen bij hun omgang door het worstelperk op den landvoogd Hilarianus wierpen, als wilden zij tot hem spreken: „gij oordeelt over ons, maar God zal u richten!" werden door het volk zóó wel verstaan, dat het op hun geeseling aandrong. Terwijl de jonge mannen tot een prooi voor do luipaarden en beren bestemd waren, werd een woedende koe tegen de vrouwen opgehitst. Daar stonden zij, naakt, slechts met een net overdekt, in het midden van het worstelperk en de aanblik was zóó schokkend, dat er een kreet van afschuw uit de schare opging en een dof gejammer door de rijen der toeschouwers liep. Men eischte, dat men haar de kleederen wedergeven zou en dit geschiedde, nadat men ze naar het einde van de arena geroepen had. Perpetua werd eerst door het wilde beest ter aarde geworpen. Zij merkte, dat hare kleederen vaneen gescheurd waren en beproefde ze zooveel mogelijk saam te nemen om zich voor de oogen dier duizen- gewond, Zij be ^ ^ ini(lden yan de arena, de handen ineenge- ™ -7-T r ^"rzi™W niet, of zij droomde of waakte en sloeg angst,ge bhk- kenWa™nÏ? Toet nu die racende koe tegen ons losgelaten worden?" vraagde zij en slechts, toon men haar op haar wonden en haar ge '"*'™" ffewaad wees, kwam zij tot de overtuiging, dat z,j den aanval van hot w ilde dier reeds had doorstaan. Teeder nam zij daarop afscl e,d van haren broeder en een ander Christen, die zich daar won in s • ■ <■ '""itliir standvastig in het geloof! Hebt elkander hartelijk lief en laat u J™* het lijden, da, ge ons zie. dragen, n.et tot afval ot ""rZs had" een ander roerend tooneel plaats. Daar lag SatvrNUS, door eenti maM „eodelijk gewond, badende in zija Idocd Jüj -.kiel« tz CT" h0.!vaaPrwel'! Blijf indachtig, hoe gij mij zaagt sterven en ^t «Ut schouw spel u niet schokken, maar veelmeer in uw geloof versterk Weder werden de martelaren in de arena geleid. Zjjaetom^kande™ armen fraven elkander een heiligen kus en boden zich dan, J een den ander steunde, den zwaardvechter aan, dienen ge^ag ,rnf De jongeling, die dit gruwzaam werk aan Perpetua vo breii on moest, beefde en de martelares moest hem ter hulpe komen, „a!sof ^ verheven vrouw niet eer kon gedood worden, vóór zij zeu 3SÏ,^^.:sk:!^== arena verlaten, dan klinkt daar een bede in ons hart: „Heebe Jezus =0-^ ^ rr-■« SHSS ^L\To,,uTa:'iotr - ■»" lijksch leven. Drie of vier jaren later schijnt de vervolgingswoede in Afrika uitgeput geweest te zijn. Misschien ook ontving de plaatselijke overheid van hooger hand bevel, haar ijver te matigen en de terechtstellingen der Christenen werden zeldzamer. Van tien proconsul Jüliüs Asper wordt ons zelfs bericht, dat hij, over een Christen ten oordeel zittende, weigerde om dezen tot offeren te noodzaken en dat hij voor zijn omgeving do ergernis niet verborg, welke hem vervulde, waar hij over zulke zaken oordeel uitspreken moest Tegen het einde dor regeering van Sevorus begon do vervolging op nieuw; de aanleiding daartoe is ons onbekend. In Afrika werden do oude rechtsgedingen tegen do Christenen hervat en de vroegere lasteringen deden zich op nieuw hooren. Tn Numidië en Mauritanië werden zij met het zwaard onthoofd; op andere plaatsen werden ze gepijnigd, voor de wilde dieren geworpen of levend verbrand. Doch ook thans wedijverden do heldenmoed des geloofs en de trouw der belijders met de woede van den vijand en weder zag men Christenen, die zich zelf als zoodanig bij den rechter aangaven en hun veroordeeling met grooter ter vreugde vernamen dan hun invrijheidstelling. Vooral de proconsul Scapula Tertullus maakte zich door zijn wreedheid berucht. Weder nam Tertullianus de pen op tot verdediging zijner verdrukte geloofsgenooten en richtte in 211 een brief aan den proconsul. Ook dit schrijven spreekt in den heldhaftigen toon van een man, die evenmin twijfelt aan het goed recht van hen, die hij verdedigt, als aan do eindelijke overwinning hunner zaak. Hij vraagt geen medelijden, maar rechtvaardigheid, 't Is alsof hij pleit, niet voor de verdrukten, die niet anders clan den dood wenschen en dien met vreugde tegemoet zagen, maar voor do steden zelve, waar men hen bedreigde 0.1 waarop Gon liet bloed Zijnor getrouwen wreken zou. Reeds had zijn toorn zich geopenbaard door verschijnselen, die C art ha go en de streek daaromheen verontrustten; reeds had Scapula zelf zijn wreedheid mooton booten. Na den marteldood van Mavilus van Adrumeta, dio voor de wilde dieren geworpen werd, leed hij aan lievige lichaamspijnen, die als eon oersto waarschuwing van Hoven voor hem moesten strekken. Eindelijk richt Tertulianus zich tot hem als staatsman 011 toont hem aan, dat de Christenen talrijker zijn dan hij denkt. Zij zijn niet als verloren schapen temidden van do menigte, zij zijn overal in alle standen en klassen van de maatschappij verspreid. Zou hij dan Carthago in vuur 011 bloed willen doen ondergaan, allo familiën in rouw dompelen, de inwoners tot op het tiende van hun getal uitroeien 011 liet bloed van zijn eigen vrienden 011 bloedverwanten vergieten? De vervolging, dio aanleiding gaf tot het schrijven van dezen brief, was kort maar hevig. Met uitzondering van Mavilus van Adrumeta is ons geen martelaar uit dit tijdperk bij name bekend, maar do Heere der Kerk heeft hun namen geschreven in hot boek des levens 011 zij zullen niet ontbreken bij do schare, die daar wandelen in witte kleeren, voor den troon des Lams. Septimius Severus had het rijk aan zijn beide zonen Caracalla en Gaéta nagelaten. Ongelukkiger beschikking had hij wol niet kunnen maken I)o beide broeders haatten elkander doodelijk. Tegen et pi. van "ene verdooling van don staat verzette ziel. de ketzonn-moeder, ».)! haar meening onvermijdelijk een burgerkrijg zou tengevolge ,, ? .ijk 7w,3"r beproeving «achtte haar thans. De beide broeders !° ' '°n' h t alei's bespiedden elkander voortdurend met wantrouwende blikken e L£ «5 tijd op voet van gewapenden vrede totdat oen dood (*aëta verinoord en Cakacai.la „lleenheersehor word Wat mochten de Christenen verwachten van den man, die op he w f linfl yiin vader te vermoorden en door een nieuwe misdaad rln Woede den'troon bestegen had. Geloofden zij reeds niet hot oog op de gruwelijke ve^'^^o,^^ Skv^s, dat Ln Saa'nuUrL6 minster, dat den troon d^«arsbewlte^Bn ponder van rusteen'1 vooi^T Te meeTen, dat dTe'en gevolg zou zijn van de vroeg™ indrukken, welke de keizer ontvangen had door de mededeehngen van "den Christen-geneesheer Proculus en van de Christelijke voedster aan wier zorg Septimius Severus hem had vertrouwd, moet zeer ze^ gezocht heeten, wijl heel het overige leven van Caracal. a toonde, dat l inïl-knn hem -eheel en al ontbraken. Hij regeerde zes jaar en fwee° maanden en gelijk daar onder de borstbeelden der keizers geene gevonden werden, waarvan de gelaatstrekken z.ch zoo sprekend onderscheidden door brutaliteit en hardvochtigheid als die van Nero en Car. r \ll \ zoo evenaarde hij inderdaad dien geesel der menschheid in geheel /iin gedragingen Had reeds Septimius Severus het militair gezag als slenn^ltr van zijn troon gevestigd, meer nog dan deze braeht Cakacalla de leuze zijns vaders in praktijk: «bevredig do soldaten en lach met do restIlij overlaadde de krijgslieden met geschenken en dat ten koste dei bu rters „!e hi veraehtte, beroofde en aan de willekeur der soldaten o verleverde Waren do schatten, onder Severus opgehoopt, weldra verkwist, hij « s de ledige schatkist door verbeurdverklaringen weer te vullen. Bloed en geld dat was zijn aandeel van de keizerlijke macht, de zorgen voor do rege'ering Het hij gaarne aan zijn moeder over en als zijzelf haar vrees voor de° toekomst uitsprak, dan sloeg hij met een boosaardigen lach op zijn degen en sprak: »zoolang ik die nog hob, zullen we aan niets gebrek hehbon." Dan ging hij heen en sleet zijn leven tn ruwe^genie^ gen of mengde zich onder de soldaten, waarvan hij meei de kameraad dan do aanvoerder heeten mocht. Nauwelijks twee jaren van de zes zijner regeering sloot hij te Rome, overigens vond men hem bij de legioenen in Galïië of aan den Rijn, in Syrië of Egypte, tot aan de uiterste grenzen van het Oosten. Ondanks dat voortdurend verkoeren in de leerplaats was hij niet in staat eenigen rang onder de krijgslieden te bokloeden en slechts aan zijn geschenken had hij het dan ook te danken, dat men hem nu met den titel van Germanicus, dan met dien van Armeniacus, stiak met dien Tan Partieus voreorde. List en geld waren zijn wapenen en inderdaad wist hij deze zóó te gebruiken, dat onder hem de Romemsche adelaars nergens behoefden terug te trekken en de grenzen des rijks veilig mochten heeten. Ten einde de eigen verkwisting en do verhooging van de soldij der soldaten te kunnen bestrijden, bepaalde hij, dat alle onderdanen van de kroon, ook in de wingewesten, het Romeinscho burgen-echt koopen moesten en door dit besluit bracht hij inderdaad een geheelen omkeer in den staat teweeg. Doch niet slechts als krijgsman doorreisde hij de wereld. In alles bijna op Nero gelijkend, gaf hij op onderscheidene plaatsen tooneelvoorstellingen, waarbij hij zich in de rol van Achilles, Alexander of Hercules door hot volk bewonderen deed, maar die steeds tot bloedige tooneelen aanleiding gaven en aan het volk, dat gedwongen werd, hein met loftuigingen te overladen, schatten kostten. Julia Domnia had zich geen ijdele zorgen gemaakt: de dolk van Macrinus, den chef van het pretorium, bevrijdde do wereld eindelijk van den tiran en do moordenaar beklom den keizerlijken troon. Terwijl Julia domnia, den dood haars zoons niet willende overleven, zich uithongeren deed, werd haar zustor met haar beide dochters naar het ouderlijk huis to Emesa gebannen. Macrinus onderscheidde zich noch'door talenten,noch door geboorte en 't was dan ook te voorzien, dat zijn regeering slechts een korten tijd van overgang vormen zou. Toen do verbannen vrouwen, de weelde en schittering van hot hof in haar afzondering betreurende, een samenzwering vormden om haar geslacht op don troon te herstellen, vonden zij gemakkelijk medewerking bij de soldaten, die, onder Caracalla aan overdaad en losbandigheid gewoon, allerminst gunstig gestemd waren voor een keizer, die hun buitensporigheden trachtte te beteugelen, de krijgstucht zocht te herstellen en niet gelukkig heeten mocht tegenover de woelige Armeniërs en Parthen. I)e legioenen van Emesa, dooide onttroonde vrouwen omgekocht, trokken tegen Macrinus op en toen de keizer eenige troepen op hen afzond, schaarden dezen zich weldra aan de zijde der Syrische vorstinnen. Nu schudde Macrinus zijn werkeloosheid af, maar telaat: hij word geslagen en straks op de vlucht vermoord, terwijl de 14 jarige Bassianus, een zoon van een der verbannen vrouwen, den troon besteeg. Caracalla liet zich den lijd niet, Macrinus had dien niet om aan de Christenen of hun vervolging te denken, ziedaar de eenige oorzaak, waaraan men het toeschrijven kan, dat onder hot bestuur dier beide mannen door de Kerk vrede en rust ook voor het tijdelijke gesmaakt werden. Weldeden zich, ver van Rome, vervolgingen en terechtstellingen voor, doch deze kunnen slechts als gevolgen beschouwd wordonjvan de vervolging onder Severus en als daarmede saamhangende. Ganscli andere redenen gaven aanleiding, dat de rust voortduurde onder hun opvolger, die onder den naam van Heliogaralus den troon bestegen had. Vóór zijn verheffing reeds priester van den Zonnegod, aan wien hij zijn keizerlijken naam ontleende, was het zijn stroven, diens dienst tot den eenigen to maken door geheel het rijk en alle andere godsdiensten met dezen saam te smelten. Jeugdig van gestalte bijna vrouwelijk van uitzicht, met een parelsnoer om den hals getooid, gekleed in een purperen mantel met goud geborduurd, zóó deedl hij j hi tocht in de hoofdstad en met hem wierp iiet slijk van den O rentes ch in de wateren van den Tiber uit. De dienst toch, waaraan u m idit on Vfiika in 215, onder voorzitterschap van Agrippinus, met a gemeene stemmen, dat ketters bij hun terugkeer opnieuw moesten godoopt woiden Zoo veroordeelde een synode, die ongeveer 220 te Rome saamkwa onder Callistüs de leerlingen van Sabellius en bracht de. kerken van Azië in kennis daarvan. Men ziet uit deze beide feiten, dat het ie van vergadering, zoo streng onderdrukt tijdens de Antonijnen mius Severus, gedurende dit tijdvak volkomen geëerbiedigd werd, een nieuw bewijs dus voor de algemeene verdraagzaamheid, waarvan de51 er gejn. En Alexandeh Severus reikte met evenveel welwillendheid d hand aan Jupiter als aan Christus zonder in te zien, dat «®he®1 wereldrijk voor beiden geen ruimte bezat en dat de uie naden , '' 1 men tusschen beiden zou moeten kiezen. Hij herstelde den oiu en g dienst doch wilde den nieuwen niet storen, noch'zijne belijders verontrusten hield de schaal van billijkheid on rechtsgelijkheid in den evenaa, voo heel de wereld, liet den Joden hun voorrechten en duldde het bestaan li" Christenen, onder het .netto: laat ze met rust!" Immers, waarom zou me ze hinderen? Waren het geen vrome, eerlijke lieder'' Was stichter van hun secte niet een van die groote geesten, die eei biet <• g doo de reine voorbeelden on schoone lessen, die hij den zijnen naliet Behoorde hij niet tot die zeldzame familie van leiders en weldoeners de, menschheid ? En zoo hij al geen tempel bouwde vooi den, . '!omdat den onder Pilatus gekruiste niet onder de goden opnam, * • de geheele wereld christen worden en de tempel der goden verlaten zijn z Zoover was het dan reeds gekomen. Stellen wij ons een oogenbhk \ifxander Severus voor met den moed, waarmede een Heliogabalis voor zijn zedeloozen Zonnegod de wet en de publieke opinie tiotseerde of wel een Heuogabalos niet de edele gezindheid van zijn opvolger i lint hot den Heere der Kerk behagen m het hait t sa overwinningen moesten nog met het kostbaarst bloed betaald woiden. HOOFDSTUK XI. DE MARTELAREN DER LEGENDE EN DER HISTORIE. Zoo was er dan gedurende een tijdvak van vier en twintig jaren geen keizerlijk edict tegen de Christenen uitgevaardigd. Willen wij hiermede beweren, dat geen enkel Christen over het rijk gedurende dit lange tijdvak om zijn geloof verontrust of vervolgd werd ? Dat is bijna niet denkbaar. Immers de Christenen waren over het geheele wereldrijk verspreid en velen onder hen begeerden lijden en marteldood. Daarenboven sommige stadhouders waren meer gehecht aan de oude traditiën van hun wereldstaat dan de keizer zelf en, meer dan dezen besloten ze te beschermen, betoonden zij zich meer geneigd de oude besluiten der keizers tegen de Christenen ten uitvoer te leggen dan de verdraagzaamheid van een Alexander Seveiu'S of de onverschilligheid vaneen Caracalla en IIeliogahalps te doen gelden. Eindelijk, mocht daar ook in het paleis een geest van zachtmoedigheid heerschen, deze deelde zich niet zoo eenklaps aan de priesters van het heidendom en de door hen tot woede opzweepte volksmenigte mede en waarom zouden zwakke magistraten tegenover de uitbarstingen van den volkshaat zich ter wille der Christenen, naar hun begrip de onruststokers in het rijk, sterker betoonon dan voorheen? Zooveel is zeker, dat de geschiedenis geen daden van geweld heeft geboekt en dat de schrijvers van de geschiedenis der kerk ze niet beschouwd hebben, als zouden ze de algemeene rust gestoord hebben. Wel wordt door Eusebius melding gemaakt, dat zekere Alexander, die eerst bisschop in Capadocië, daarna een helper of de opvolger van Narcissus was in het bestuur der gemeente van Jeruzalem, onder Caracalla in den kerker gebracht werd, maar we weten noch waar, noch wanneer dit plaats had. Voorts verhaalt hij, dat Asclepadius, voordat dezeden bisschoppelijkenzetel van A n t i o ch i ë bezette als opvolger van Serapion, veel moed en standvastigheid gedurende de vervolging getoond had, maar zooveel is zeker, dat men ook bij dezen de vervolging niet tot het uiterste liet komen, aangezien hij later tot bisschop van Anti och ië gekozen werd en, met deze waardigheid bekleed, onder de regeering van Alexander Severps stierf. (228) Maar waar ook de geschiedenis zwijgt, daar spreekt de legende dos te luider. Het boek van de Acta der heiligen, dat eindeloos heldendicht van de overwinnende kerk, heeft geen bladzijde blank gelaten, onder welke regeering ook. De naamlooze schrijvers van den heiligen strijd kennen geen wijzigingen in de staatkunde, geen verschil van tijd, geen bijzondere gesteldheden der keizers, geen tijdperken van vrede, geen onderscheid tusschen de vervolgers en verdraagzamen onder de vorsten. Als men hun verhalen leest, schijnt het, dat de strijd tegen de Christenen geen wapenstilstand of verpoozing gehad heeft. De triomf schijnt roemrijker en het werk Gods te heerlijker, zoo de hinderpalen grooter en de pogingen, om het Christendom te verstikken, zoo de ijver en het geweld van de wereldmachten om het uit te roeien, vertraagd noch verhinderd werden. Zoo worden ons ook uit dezen tijd van rust tallooze verhalen gedaan van marteltooneelen en inderdaad, wij hebben allerminst recht, ze als een serie romans te beschouwen, die alleen zouden geboren zijn in de verbeelding van de schrijvers. Zeker speelt de phantasie daarbij een groote rol, maar in de meeste gevallen had zij de werkelijkheid tot bouwstof en heelt zij niets meer gedaan dan het geschiedkundig verhaal illustreeren en nu bestaat juist hierin de groote moeilijkheid, de historie te ontdoen van woekerplanten der verdichting, die haar bedekken Zoo verhaalt daann CitKSCENTiANUS van zekeren Alexander, een bisschop, die dooi een Antonius zelf ter dood veroordeeld zou zijn, welk vonnis op twintig mijlen van Rome, bij den weg van C1 a u d i u s- C a s s.i a zou voltro kjen »jn. Crescentianus was een voorganger der gemeente, dooi Alexander ö. ordend, en getuige van zijn verhoor en zijn marteldood. Alexander zou veel van zich hebben doen spreken door de wonderen, die hij \eirichtte en de vele bekeerlingen, die hij maakte. In een tijd, waarin de Christenen ijverig door de overheid werden nagespeurd, zou liij een jonkman in het leven teruggeroepen hebben op de smeekingen der ouders, die beloofd hadden, het Christendom te zullen omhelzen, zoo hij hun hun Zou wedergaf. Na dit wonderwerk doopte hij !4132 heden van onderscheiden leeftijd en stand. De zaak werd natuurlijk ruchtbaar en bereikte de ooren des keizers, die Cornelianus, een zijner eerste hoofdlieden, me 150 man afzond om Alexander te vangen en tot hem te lnen0en. \ een Zondag, terwijl Alexander vóór de mis, het volk onderwees, vertoo < zich Cornelianus, maar, bevreesd bij den aanblik op de groote schare, die den prediker omringde, gaf hij dezen op de meest eerbiedige wijze zijn tart to kennen. Ai.kxaki.kr bracht het volk tot bedoren, dat don afgezant des keizers te lijf wilde, «af zich aan Cobnelianus over en werd, dooi CitESCKNTlAHVS, Iïohifacics en Vitaus gevolgd, naar Rome gevoerd. l)e keizer bevond zich 0|> een villa, ongeveer 17 mijlen van de stad geleiren op den weg van Claudia, waar hij zich een praalgraf deed oprichten Met de handen op den rug gebonden en nog steeds door liet drietal zijner leerlingen vergezeld, stond Alexander straks %ooi keizerlijken rechterstoel. A^on.nüs vraagde hem: -zijt gij Alkxandki. die de oorzaak zijt, dat wij ccn deel van het Oosten verloren hebben, die hier degenen komt verontrusten, welke een bedaard leven leiden en zoovele menschen bedreigt door hen te doen gclooven m een dwaashoofd, eertijds door zijn broederen ter dood gebracht? Zoo deze Gons zoon geweest ware, zou hij toeli niet als een inensch geleden hebben." Alexander antwoordde: «daartoe juist is de Heere der majesteit in menschelijken vorm van den hemel neergedaald, opdat Hij ons van den dood zou bevrijden en daartoe hoeft Hij ook willen sterven." — «Houd op met uw lange redeneeringen, jonkman ! Zweer uw god af en offer aan de goden, dan zult gij de eerste bij mij in het paleis zijn, maar, zoo gij weigert te luisteren, zoo zal ik u duizend martelingen doen ondergaan en uw God zal niet komen om u als een bevrijder uit mijn hand te verlossen." — «Doe dan, wat gij zegt. Het is dwaas, mij te doen hier komen in de hoop, dat £ïij mij zoudt kunnen overhalen, deze gevoellooze steenen te aanbidden. Doe, wat gij wilt; gij zult toch mijn gevoelens niet veranderen." «Men strekke hem uit op do bank en sla hem met roeden, tot hij geen adem meer heeft, sprak Antoninus woedend, «weet gij niet, tegen wien gij aldus spreekt? Gij beleedigt mij, die de geheele wereld in mijn macht heb." — («ij schrijft uzelf te groote macht toe," hernam Alexander, >gij zult die wereld eens aan anderen moeten overlaten om zelf te gaan, waarheen gij niet wilt. 1'oen beval Antoninus hem in de gevangenis te brengen en riep hem bij het heengaan toe: «ik geef u een uitstel van vier dagen om uit uzelf tot verstandelijke inzichten te komen." — «Stel u maar voor, dat dit uitstel verloopen is en doe heden, wat gij u voorgenomen hebt." Om den ijver van Cornelianus te beloonen, zou de keizer hem tot consul benoemd hebben. Daarna beval hij, dat er een schouwspel van wilde dieren aangericht en daartegenover een rechterstoel zou opgericht worden, waarna hij den bisschop andermaal voor zich brengen deed. ^ elnu, Alexander,' zoo vraagde hij hem, «zijt gij besloten, onze vriend te worden ?" — «Verzoek mij niet," antwoordde Alexander, zooals de duivel, uw vader, den Heere verzocht heeft." Toen deed Alexander hem op een martel bank vastleggen, de zijden branden met gloeiende lampen en zijn lichaam met ijzeren nagels openscheuren, terwijl hij onder de martelingen tot hem sprak: «als gij van goeder harte den goden eerbied wilt toonen, zult gij een broeder voor mij zijn en ik zal u met rijkdom overladen." — «En waar zijn uwe goden dan?" vraagde Alexander laat ons ze gaan zoeken, opdat ik hun offere, zooals gij wenscht." — Nu voerde men hem naar den tempel van Apollo, maar nauwelijks was hij daarbinnen getreden en begonnen te bidden, of een derde van den tempel stortte in en het beeld van den god lag verbrijzeld aan zijn voeten. Antoninus, die dit aan tooverij van Alexander toeschreef, beval, dat men hem voor de wilde dieren werpen zou en vier berinnen en twee beren werden tegen hem losgelaten, doch de dieren legden zich rustig voor hem neder en likten zijne voeten. En heel het volk sprak voor den bisschop en beschuldigde eenstemmig den keizer van onverschilligheid en wreedheid. Nu liet deze een grooten oven aanrichten op den burcht Bocano, maar toen de heilige ook bij den aanblik der vlammen rustig bleef, riep antoninus hem toe: «Volhard niet in het kwaad, maar denk na! Gij zijt jong en het zou mij leed doen, het levenslicht in u te jnoeten dooven,eer uw avond gedaald is. Ik zweer bij de goden: als gij uw God verloochenen wilt, dan zult gij mijn boste vriend zijn; ik zal 11 met goud en zil ver overladen; zoo gij wilt, zal ik u de waardigheid van prefect geven en gij zult in mijn paleis na mij de tweede zijn." — «Een hond zelfs is heter dan gij," antwoordde Alexanper. «Ik heb u reeds gezegd, dat gij don dienaar des Heeren niet tot kwaad verleiden moogt en zie, gij keert als een hond tot zijn uitbraaksel terug. Ik herhaal u: doe wat gij wilt! 1 oen werd Alexanper in de vlammen geworpen, maar deze doofden oogenblikkelijk uit en zelfs zijn kleoren werden niet verzengd, waarop Cornelianus den heerschor aanraadde, aan den halsstarrige het hoofd te doen afhouwen, loon men Alexanper naar de strafplaats bracht, kon een jonkman, Herculanus genaamd, die in Antoninus' bijzonderen dienst was, zich niet langer bedwingen en riep luid: Onzinnige, tiran, hoe lang zult gij op dit gebied nog doof en blind blijven! Deze dienstknecht Gops gaat, na uw roeden en "martelingen, na uw wilde beesten en oven vergeefs op hem beproefd te hebben, met een helder en blij gelaat ter slachtplaats! Moet dat niet de ware Gop zijn, die zulk een kracht aan de Zijnen verleent?" Antoninus vraagde toen den jeugdigen vermetele, wat dwaasheid hem bevangen had. Deze antwoordde, dat hij al van zijn veertiende jaar af een Christen was. Ik ging met u in de tempels, maar zacht bad ik tot Christus, mijn Heere." Alexanper echter werd verder gevoerd en zijn hoofd viel onder hot zwaard, doch do aarde beefde en een gedeelte van den burcht en van de badhuizen stortten in. Herculanus werd in stilte ter dood gebracht. Met een steen aan den hals gebonden, wierp men hem in het naburige meer, maar het touw brak, het lijk dreef boven en werd dooi de Christenen begraven. Het lichaam van Alexanper werd eveneens plechtig ter aarde besteld en een inschrift aan zijn nagedachtenis gewijd. Zeven dagen na de begrafenis zag Cornelianus den steen met het opschrift en wilde dien wegnemen, maar toen hij daaraan do hand sloeg, verdorde deze en, door geweldige pijnen aangegrepen, stond hij daar als verlamd. Eindelijk ontfermde zich de goddelijke genade over hem: hij bekeerde zich en herkreeg de gezondheid en het gebruik van zijn hand. Een kerk werd later gesticht ter herinnering aan den vromen Alexanper, op de plaats, waar hij in don oven geworpen was. Het wil ons toeschijnen, dat deze Alexanper dezelfde is, waarvan Eusebius spreekt, die, na eenigen tijd bisschop in Capad oeië geweest te zijn, van daar naar Palestina ging en er om des geloofs wil kerkerstraf onderging, waarop hij, later naarhetOosten teruggekeerd, gedurende de vervolging onder keizer Decius waarschijnlijk voor de derde of vierde maal in den kerker gebracht werd en daar onder wreede martelingen stierf. . Overigens mag het opmerkelijk boeten, dat de naamloozo schrij\ers, dien gij predikt." «Zie toe, dat gij in uw dwaling niet met do waarheid den spot drijft!" sprak Gallisti s tot hem. Doch met tranen in de oogen hernam Pai.matius: «ik spot niet met mijn Hoor. Ik heb wel in der waarheid ontdekt door do verblinding der soldaten en de woorden van de maagd in den tempel, dat de IIeere Jezus Christus de ware God is." Toen wendde Calepodius zich tot Callistus en sprak: «zalige vader, weiger den doop niet aan hem, die dien vraagt!" Toen schreef Callistus aan den boetvaardige een dag van vasten voor, onderwees hom, zegende een weinig water, dat hem uit do put van het huis gebrscht werd en sprak lot den voor liem nedergeknielden Palmatius : «Gelooft gij van heeler harte in God den almachtigen Vader, Schepper van alle zichtbare en onzichtbare dingen ?" «Ja, ik geloof in Hem!" antwoordde Palmatius met bewogen stem. «En in Jezus Christus, Zijnen Zoon, die geboren is door den Heiligen Geest uit de maagd Maria?" «Ja!" klonk het antwoord. «En in den Heiligen Geest, de heilige algemeene Kerk, de vergeving der zonden en do opstanding des vleesehes?" Met tranen in de oogen riep Palmatius uit: red*„g „„„ nip„wp vervolging deed uitbarsten, waarvan hij zeil liet slachton» ■ werdv In ieder geval blijft het ons vreemd, dat, waar wij het bes aan van Cecil,a, ValeÏ.us en T.burcus niet loochenen kunnen en evenmin oaiv nemen d it hun lotgevallen louter de vracht zouden zijn van de phantasi Jate, seMKor, overlevering zulk oen popularlte.t venvterf T, "rr — om dor legende weder op den vasten grond der ^,wlP3n^rr de moo,,|e„„ar on opvolger van M ™ o.n £\. zoggen, door do omstandigheden er toe geleid, de beschermelingen van zijn voorganger te ^ei^ fe"e grofheid en ruwheid, hem van nature eigen, leidden hem tot alle, Ie, ge wclddadigheid. Hij begon met vele Christenen to veroordeelen, dio dool uitgemaakt iiaddon van liet hof va» zijn voorganger. T)e vervolging richtte zich voornamelijk togen do bisschoppen, omdat de nieuwe keizer in bon de hoofden zag van oono vijandige partij, wier leden door dankbaarheid aan do persoon van zijn slachtoffer gehecht waren. Overigens kan deze vervolging noch lievig, noch algemeen genoemd worden 011 liet zij don Christenen de mogelijkheid over om ze to ontvluchten. Pontiits, do toenmalige bisschop van liome en IIii'POLYTus, volgens sommigen een bisschop in één van Rome's onderhoorigheden, volgens anderen een lid van hot presbyterie te Rome, werden naar de bergwerken in Sardinië verbannen, waar zij overleden; de latere bisschop van Rome, Fabius, liet hun stoffelijk overschot naar de hoofdstad overbrengen. Bijzondere omstandigheden maakten de vervolging heviger in 1'ontus en Capadocië. Geweldige aardbevingen, die geheele steden doden verdwijnen, ontstaken de woede van do dweepzieke volksmenigte, dio, evenals altijd door de priesters aangestookt, do algemecne rampen aan de verachters der goden toeschreven en op de belijders van don nieuwen godsdienst wilden wreken. In dezen tijd schreef Orkïenes en wel bij gelegenheid van de gevangenneming van zijn vriend Ambrosius en van den voorganger Protochetus zijn vermaning tot het martelaarschap. I)it stuk was zonder twijfel bestemd 0111 in alle gevangenissen gelezen te worden, waarheen men de Christenen verwezen had. Voorzeker, het was niet overbodig, dat zijn mannelijke redeneeringen zich deden hooren, want de geestelijke verslapping, waarvan wij reeds melding maakten bij de vervolging onder Septimius Severus, had zich al meer verbreid in de Kerk en het tijdperk van rust en zelfs van keizerlijke gunst had velen doen toetreden bij de gemeente, welker innerlijk gehalte niet boog mocht aangeschreven worden. De smeltkroes dor beproeving zou een noodzakelijke zuivering teweeg brengen. Ook de getrouwen onder de geloovigen waren met een noodlottige overschilligheid bevangen. Zij hadden behoefte aan ernstige waarschuwing en het schrijven van Origenes was voor hen als een echo, trillend van don ouden heldenmoed der Kerk. Na eenige algemeene denkbeelden ontwikkeld te hebben over den korten duur van het lijden dezes tegen woord igen levens, vergeleken bij de heerlijkheid van het toekomende, spreekt hij over het voorrecht van een vroegen dood, die, terwijl hij ons den dikken sluier afneemt, die onze oogen bedekt, ons God doet aanschouwen. Vervolgens doet hij de verhevenheid van het martelaarschap boven alle ander lijden uitkomen. Terwijl andere lieden vaak lijden om een deugd, hun bijzonder eigen, zooals matigheid, wijsheid, rechtvaardigheid, enz. sterft de Christen onmiddellijk voor zijn God. Hoe zorgvuldig moet dan niet elke soort van verloochening vermeden worden, ook zelfs waar zij zich onder de zachtste vormen zou voordoen. Afval is de noodlottigste echtbreuk, want zij scheidt onze ziel van den hemelscben bruidegom, die haar mot heilige jaloerschheid bemint en vereenigt haar met hem, om wiens wil men zijn geloof verloochende. liet verbond tusschen God en ons eisclit een volstrekte en algeheele toewijding aan den Chhistits. Wij moeten er toe komen 0111 te verklaren: ik leef, doch niet meer ik, Christus leeft in mij," dan zu wij ons kruis dragen om Hem te volgen. Zij, die mot goederen dc wereld begenadigd lijn, zooals Arkaiiam, zullen in hun rijkdommen middel bezitten om een volmaakter offer Hem te brengen, dat hun 1 derdvoudig vergoed worden zal uit hetgeen Hij voor hen bewaart., ook zij, die do kwellingen en pijnen hebben doorstaan, hebben in 1 martelaarschap een meer verheven en schitterende deugdelijk!.eid bowc dan zij, die deze beproevingen niet hebben doorstaan. Zij, die bewo door hun groote liefde tot (Jon, wiens scherp en tweesnijdend zwaard in het onsterfelijke woord getroffen heeft, do banden van weekelijkheu weelde gebroken hebben, zij hebben zich door deze losmaking arei vleugelen verworven, waarmede zij opstijgen naar de woningen des IIkk Ten einde de glorie van het martelaarschap te beschrijven bedient<)ri nes zich van een welsprekendheid, die aan tertrllianus herinnert, behoud van de verhevenheid van gedachten, waardoor zich zijn schrij altijd kenmerkt. De geheele hemel heeft de oogen gevestigd op den r;l van den martelaar, hoe donker deze op de aarde ook zij, van dun ( 1 tusbelijder. In gloeiende trekken beschrijft hij den heldenmoed vai groote dienstknechten Gods onder het Oude Verbond, inzonderheid < der Maccabeeën, wier heldhaftige moeder kalm en onbewogen bij aanblik van hun lijden bleef, omdat, zooals hij het dichterlijk uitdi de dauw harer vroomheid de vuurvlammen der moederlijke liefde ml ingewanden doofde. Voorts stelt hij aan zijn zwakke discipelen het v beeld van den Goddelijken Martelaar voor oogen. Laat hen nietophon temidden van het lijden en den smaad, te denken aan de overwinn die hen wacht. Verwonderen wij ons niet, wanneer wij, voordat wi heerlijkheid verwerven, die niet den diepsten vrede en het reinste g «repaard gaat, een ruwen winterstorm moeten doormaken: als de \\ i zal voorbijgegaan zijn met zijn regens, dan zullen de bloemen ontlu en de rechtvaardigen zullen bloeien, geplant als zij zijn in hot huis Gods. Wij hebben geen reden, ons te verbazen over den haat der wet wie niet van den dood in het leven is overgegaan, kan hen niet liefheb die tot dit goddelijk leven gekomen zijn en die, uit de duistere verbli dos doods, gevoerd zijn in woningen des lichts van den Allorhooj De da<* van de zegepraal der Christenen is nu voor ons opgegaan, \\ bij ons' roemrijk lijden, met Christus gedragen, vertreden wij alle aard overheid en macht onder onzen voet. Laat ons dan onze grootheid ziel toonen bij al wat ons ontmoet." Na lange ontwikkeling van de der duivelen en de reinigende waarde van het martelaarschap, vat i hoofdgedachte van zijn werk saam in deze ernstige bewoordingen: hebben de woorden van Jezus Christus gehoord en sinds langen reeds de waarheid des Evangelies omhelsd. Ieder van ons heelt zijn gebouwd. De kamp, die ons wacht, zal toonen, op welken grond wij bouwden, op den rotsgrond in de diepte of op het zand zonder fondan want de storm nadert en met dezen de regens, de winden, de stortvloe de overstrooming. Of ons huis zal onbewegelijk zijn, rustende op hoeksteen -Tezus Christus of zijn val zal zijn zwakheid toonen. (Jon behoede onze gebouwen, want de afval is een vreeselijke val zooals Luk as schrijft. Laat ons dan onzen (Jon vragen, dat we op den wijzen man mogen gelijken, die zijn huis op de steenrots gebouwd heeft. Mogen dan ook de geestelijke boosheden in de lucht, die onze vijanden beheerschen, de overheden en machten der wereld over ons komen als een zonden stormvloed, mogen de woedende winden van de machthebbers dezer eeuw zich stooten legen de rots, waarop we ons huis bouwden, moge de losgelaten hel zelfs tegen haar aankomen, zij zullen temeer de onwankelbaarheid van de rots en de vastheid van ons huis aantoonen, dat 011 wrikbaar staan bleef bij al hun geweld. Moge de vervolging van Maximinus lijdelijk kort en meer plaatselijk lieeten, daar ons weinig meer bekend is, dan dat een tweetal voorgangers der gemeente te Rome naar de bergstreken verbannen werden, dat zij voorts in Pontus en Capadocië tengevolge van verwoestende natuurtooneelen slachtoffers eischte, dat de keizer te Rome tegen deChristenen woedde als tegen lieden, die zich aan zijn voorganger gehecht betoond hadden en eindelijk dat Origenes voor de hitte der vervolging zelf uit Palestina week, om zich op aandrang zijner vrienden naarCesarea in Oapadocië te begeven, waar hij in de woning van zekere Juliana rustig zijn geestelijken arbeid voortzette, de legende telt menigte van martelaren en onder dezen de heilige Barbara ; ofschoon men evenmin eenstemmig is over don naam van de heldin als over de plaats en den tijd van de gebeurtenis. Zij was de jonge dochter van een rijken heiden, Dioscorus genaamd. Om haar uitnemende schoonheid hield hij haar in een toren opgesloten. Vele jongelieden van goeden huize kwamen hem bezoeken en zeiden tot hem: kies onder ons oen echtgenooot voor uwe dochter!" Dioscorus bracht haar hun vraag over, maar zij weigerde en verzocht, dat men daarop niet verder bij haar zou aandringen. Dioscorus, die liet plan opgevat had, baden in zijn huis te doen aanleggen, riep de arbeiders en kunstenaars saam, gaf hun zijn bevelen en ging op reis. Maar op zekeren dag verliet de maagd den toren en den nieuwen aanbouw beschouwende, zag zij, dat men aan de noordzijde slechts twee vensters aangebracht had. Zij verzocht aan de werklieden, daar een derde venster te willen aanbrengen en toen dezen opmerkten, dat. hun meester hun daartoe geen bevelen gegeven had en dat zij zich niet aan zijn toorn wilden blootstellen, stelde zij hen gerust en nam de gevolgen op zich. Zoo maakten zij dan een derde venster. Barbara plaatste met eigen hand een kruis op het marmer der baden en, toen zij de afgoden baars vaders zag, spuwde zij ze in het gelaat, en vervloekte hen en hun aanbidders. De vader verwonderde zich bij zijn terugkomst over de aanwezigheid van het derde venster en toen hij vernam, dat zijn dochter tot de plaatsing aanleiding gegeven had, vraagde hij haar naar de beweegreden. Zij antwoordde hem, dat er drie vensters waren om de drie lichten te vertegenwoordigen, die de wereld verlichten, den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest. Hierop werd hij zóó toornig, dat hij haar wilde dooden, maar door een wonder ontkwam de heilige aan zijn handen: de muren openden ziel zij zag zich in het hol van een berg verborgen. Op aanwijzing van een he ontdekte haar vader haar schuilplaats, overlaadde haar met mishandelir en bracht haar in zijn woning terug, waar hij haar met ketenen gebon opsloot en haar bij den proconsul Marcianus verklaagde. Daar deze! noch door beloften, noch door bedreigingen kon bewegen te offeren, < hij haar wreedaardig geeselen en in de gevangenis overbrengen. 1 verscheen haar Christus, die haar versterkte, haar nieuwen moed ga haar wonden genas. Toen zij den volgenden dag weder voor den ree oebracht werd, bleef zij standvastig en werd na de gruwelijkste foltern door de eigen hand baars vaders gedood, waarna vuur uit den h< daalde en den man tot stof verteerde. Ziedaar den inhoud van een < zonderlinge als wreede overlevei ing, die men onder de minst waarsc lijke verhalen rangschikken kan. Origenes en zijne tijdgenooten waren bestemd 0111 schrtkkehjker volging over de Kerk te zien aanbreken dan die, welke onder .Maxim plaats"vond. Maximinus, dat ruwe monster, werd, nadat de senaat tot vijand van het vaderland verklaard had, bij een oproer onder de m van Aquilea gedood. Het scheen, dat de vrijheid aan de wereld her» was en de gulden tijd der Antonijnen op nieuw zou aanbreken. Ile slechts kort duurde die waan; de soldaten wreekten zich, de 1 keizers Balrinus en Maximus, door den senaat aangesteld, werden de Pretorianen vermoord en GordianusIII werd alsalleenheerschereil Ofschoon hij in het begin onder den afschuwelijken en noodlottigen in > verkeerde van de gesnedenen, die het paleis vergiftigden, vond hij in zijn schoonvader een vroed minister, een goed administrateur en uitstekend veldheer. Philipfs Arars, uit Arabisch bloed gesproten, do van het hoofd eener bende Bedouïnen roovers, die zich trap voortrap had v te verheffen, totdat hij eindelijk hoofd der Pretorianen werd, door een verteerd en jaloersch op den invloed van den minister, deed, naar zegt, dezen vergiftigen, verwekte toen een oproer, waarbij hij zich de° soldaten tot keizer uitroepen liet, waarna hij Gordianus afzette dooden deed onder toejuichingen der Pretorianen en de Perzen tot vrede dwong. In het rijk, overgeleverd aan de willekeur eener sold reoeering, schijnt, de Kerk alleen het beeld van burgerlijke orde € eeni<*e vertegenwoordigster van de verhevenheid des geestes bovei ruw°geweld. In hare vreedzame gelederen, die onophoudelijk aangroi en waarin de besten zich afkeerden van de uitgietingen der wereli zich heen, vonden allen een toevlucht, die walgden van de treursj welke 0111 hen heen in de groote stad plaats hadden, alle vrienden vai inwendi»en vrede, die overal elders verwarring en onrust ontmoi Overigens kon er wel geen gunstiger omstandigheid gevonden wr voor deze nieuwe maatschappij in haar geboorte dan de ongedunj van het bewind, de verzwakking van de regeering en der wetten, de onh die de gedachten aan haar wegdrongen, do ontbinding van de maatschappij, waarvan zij de beste elementen in zich opnam. In ( zelfden tijd groeven of verlengden de christelijke doodgravers de galerijen van hun onderaardsche graven. Het zaad voor de toekomst was voorhanden. Fabius was, naar inen zegt, volgens een goddelijke aanwijzing, tot bisschop van Roine gekozen. De burgeroorlog, die in 2:57 uitbrak, gaf den Christenen meer vrijheid, de val van don tiran Maximinus en de daarop volgende reactie bevestigde deze en Fahius durfde zich zelfs met zijn geestelijke helpers naar Sardinië begeven, 0111 het stoffelijk overschot van Pontius en Hïppolytus daar op te graven 011 naar Iiome over te brengen. En nu had een keizer den troon bestegen, van wien men zelfs verhaalt, dat hij Christen zou geweest zijn. Als hot waar is, dan had de Kerk voorwaar geen reden, zich op haar keizerlijken lidmaat te verhoovaardigen. Wij hebben geen grond 0111 het te betwijfelen, ook al heeft Piiillippus Arabs in menig opzicht den schijn tegen zich. Reeds spraken wij over de wijze, waarop hij zich tot den troon verhief, maar het blijkt genoegzaam uit de geschriften van Origenes, Cyprianus en Tertitllianus, dat men Christenen vond, die het met hun openbaar leven niet streng opnamen en bij wie de doop noch de zeden gereinigd, noch de gewoonten gewijzigd had. Zoo de keizer en zijn gemalin Otacilia Severa al christenen geweest zijn, dan waren zij het in hot verborgen voor zichzelf en zeker niet als officieele overheidspersonen. Eusebiits verhaalt uit de tweede hand, dat de vorst, in zijne hoedanigheid van Christen, op den dag vóór Paschen, aan de gebeden der gemeente in de kerken deelnemen wilde, maar dat de bisschop hem den toegang weigerde totdat hij zijn misdaden zou beleden en daarvan temidden van alle overige boetelingen de straf zou gedragen hebben. De keizer onderwierp zich en toonde alzoo, dat hij van vreeze Gods doordrongen was. Iloe jammer, dat Eusebius ons noch de plaats, noch den naam van den bisschop noemt, waardoor we geen recht hebben tot de vaste overtuiging, dat dit feit tot later tijd behoort. Inderdaad uit de historie zelf kunnen wij niet anders opmaken, dan dat do keizer, wat hij ook voor zichzelf geweest zij en welk een storeloozen vrede de kerk ook onder zijn bewind genoot, èn in zijne uitdrukkingen èn in zijne handelingen den godsdienst van den staat eerbiedigde. Zoo beval hij do herinnering aan het duizendjarig bestaan des rijks plechtig en schitterend te vieren, een feest, dat noodwendig met heidensche ceremoniën moest gepaard gaan. Hoezeer toonde zich juist temidden van den glans der feesten hot innerlijk verval van een staat, die, zonder eenige innerlijke vastheid, slechts hot recht van moord en ruwgewold eerbiedigde. Do invallen der vreemden bedreigden voortdurend zijne grenzen en daarbinnen hadden zelfs vuur en zwaard niet een godsdienst kunnen uitroeien, die op zijn puinhoopen triomfeerde. Hot bezweek onder die duizend jaren van heidendom, waarop het roemde 011 zijn keizer zelf betoonde den nieuwen godsdienst zooveel welwillendheid 011 beschermde dien zoozeer, dat Origenes zelf zich bewogen zag 0111 hom 011 zijn gade Severa nader in een brief over de Christelijke leer in te lichten. E11 toch als consul en hoogepriester zat de keizer bij dezo feesten voor, nam deel aan de spelen en genoot daarvan zeer, naar luid van hot verhaal, ja, hij zou op het Kapitool zelfs deelgenomen hebben aan het slachten der offerdieren. Van andere zijde blijkt het, dat do keizer zich stelde tegen de drinkgelagen en de openbare huizen van ontucht binnen Koine sluiten deed. Hoe het zij, de Kerk genoot vrede en breidde zich sterk uit aan alle zijden. Dat neemt niet weg, dat de legende ook hare bladzijde over de re,reering van pinui'i'us Arars met bloed teekent. Zij spreekt van den marteldood van IIelicokis to Coriotho in 244 onder do proconsuls Perennius en JusTlNüs en gewaagt van een wreede vervolging, die in Achaje, Macedonië en do geheele wereld plaats had en van een edict,aan allo aanbidders en verdedigers der goden," door Gordianus en 1 iiilipï'us uitgevaardigd Dit edict werd to Corintho afgekondigd, waarop Heliconis, ' in heiligen ijver ontbrand, naar ,1e markt ging en oen rede Meld, waarin zij don dienst van don waren Gon predikte en de .jdelheid van den dienst der afgoden bespotte. Door de verontwaardigde burgers gegrepen, werd zij voor den rechterstoel van Pkreknius gevoerd en na een verhoor, waarbij zij weigerde to offeren, aan een ossenjuk gebonden en op do voetzolen geslagen. Vervolgens werd zij m een kuip met kokend pek geworpen, doch do engel des Heeren verkwikte haar met zoeten dauw. Toen rukte men haar de haren uit, en brandde haar met vurige lampen op do teederste doelen baars lichaams. Daartegenover beloofde de rechter haar, als zij offeren wilde, haar priesteres van Diana to zullen maken, haar' een gouden zuil te zullen oprichten in het midden der stad en haar door de keizers te doen eeron als de moeder der wereld He scheen dat HelicoNIS wankelmoedig werd. «Laat ons naar den tempel <.aan zeide zij, «opdat ik aan Venus, aan Minerva, aan Esculapius en aan Jupiter do verschuldigde eer bewijze!" In triomf leidt men haar heen. Zij treedt binnen, verzoekt, dat do priesters zich achter de gesloten deuren terugtrekken- dan breekt zij het standbeeld van Venus m drie stukken, werpt dat van Minerva in het stof, verbreekt dat van Esculapius door vuistslagen 011 handelt evenzoo met dat van Jupiter. Na lang wachten treden' do priesters weder binnen, rakken zich de haren uit op hot z.en van de heiligschennis, die zij pleegde en sleuren haar mode naar don nroconsul wien zij verzoeken, de toovenares naar verdienste to straffen. De proconsul laat haar de borsten afsnijden en zendt haar naai-de get€.ruo. Vijf dagen later doet Justinus, de opvolger van 1 erennii s h'i ir voor zich verschijnen, overlaadt haar andermaal met onbeschaamdheden en dreigingen en doet haar op nieuw in een kuip mot brandende pik werpen Maar God bewaart haar en het vuur, dat haar niet deert, bereikt de heidenen, die haar marteling toejuichen en doodt er zeventig. Men strekt haar uit op een gloeiend ijzeren rooster maar een stroom van bloed, die uit haar lichaam vloeit, dooft hot vuur. In den kerker teruggekeerd verschijnt haar Jezus met de aartsengelen Miciiael en Gahriel, die hanr -enozen on haar bemoedigen. Nu volgen nieuwe pogingen van den proconsul om haar to buigen en nieuwe verschijningen. Men werpt haar voor de wilde dieren. Twee verschrikkelijke leeuwen, die men drie da-en lang zonder eten gelaten heeft, worden op haar losgelaten, maar O c was het eenige einde der martelingen. Het schijnt, dat men somtijds doo wellust hen fraehtte te verleide,,, op wie .Ie vreeze .les doods g«n rnvloe, uitoefende Zoo wordt verhaald, dat een jongeling tot een boel eerste geleid werd in een eenzame plaats, waar alles er op aangelegd was o het vuur der zinnelijkheid in hem te ontsteken. Ilij weerstond echter deve leiding der zinnen even kloek als het lijden en bleef overwinnaar ook i, dGoTer/'Te7^ehelle rijk, van het verre Westen tot het uiterste Doste strekte zich het keizerlijk bevel uit. Een der eerste slachtoffers te Kom was de bisschop Fabius, die door een plotselinge ingeving b,j de gemeen tot den bisschoppelijke.! zetel verheven was. Men het zijne plaats vo loopig onvervuld, 0111 de vervolgers niet te prikkelen. >Een onz K rucht® zoo schreef Cyprianus aan de geestelijkheid van Rome, ,had m bereikt over den dood van dezen mijn uitnemenden ambtgenoot; ik wu „iet, of ik er geloof aan moest slaan. Uw brieven hebben nu, ^ te volkomen inlichting gegeven over zijn roemrijk einde « £ geluk met het schoon getuigenis, door u aan z„n Gii hebt ons eenerzijds doen kennen, hoezeer g j' herinnering aan ,,w 'bisschop en van de andere , de, on s voor ona^e een voorbeeld van geloof en moed gegeven. Want zoo.eer ate me moet vreezen, dat de afval van een bisschop andoren medesleep*,^ Zuig en heilzaam is het, te zien, da. een bisschop ons « - > standvastigheid en geloof biedt." Fabius' opvolger, Cornklius, had de „Ö" onder dreigend levensgevaar, hot ambt van bisschop te aanvaarde en volg lo zijn voorganger spoedig in don dood. Dit lot deelde ook Lucw de derde in de rij der bisschop-,nartelaren. De ^ A zelde zijn bisschop Fabius in den dood en voorts \ ictokia, , . . \r \tiia en een groote menigte anderen. In het Oosten stier\ en de schoppen AlexaiTder van Jeruzalem en Babylas van Antiochie ,n de kerker- de eerste bezweek waarschijnlijk onder de pijnigingen, < ie hem aandeed, de laatste werd onthoofd Met hem hadmen een ze jongelieden uit zijn catechumenen veroordeeld. Nadat hij hen voor ] oogen had zien sterven, gaf Hij zijn hals aan den beul «ver, onder de uitroep: »Heere, ziehier mij en de kinderen, die Gij mij gegexen heb Volgens zijn verlangen werden zijn ketenen met hem begraven, »om toonen zoo zegt Chrvsortomüs, .dat, wat de wereld veracht, een eere bij Jezus Christus, en op deze wijze liet deze bisschop he to^oimiath de plaats in de gelederen niet verlaten wilde, welke zijn Meester aangewezen de vorvolging niet minder hevig; de legende d' zeven slapen,.en schetst ons den schrik, die de Christenen in de» lanstreek drong om zich in den schoot der aarde te \ci >t • ' . wLchte de marteldood van Peoh en zijn metgezellen - ^dian vlek uit die oj) de gemeente rustte. De bisschop dei stad, Li mon openbaar afgevallem Peon, die met eenige Christenen overvallen ^ op het oogenblik, dat hij het heilig avondmaal vierde, werd door het schoof tot aan den vrede, dat wil zeggen, tot na den dag van haar PrToch waren de gevangenissen te Rome vol van stijfhoofdige Chris) on hun oordeel wachtten. I)e inkerkering volgde op de gevang ..vn,s Enuuakus verkeerden .In. de ,1 ziin sterven tot voogden over zijn dochter Anatoua benoem Yn dood des consuls werden zij bij den keizer beschuldigd, dat/ij tnen waren, en door hun goddelooze praktijken ook den zwakkei , hun ounil verleid hadden en haar ten gronde brachten doe Va', l0 verkwisten in dienst van de vereeniging der Christenen. De Toed hen voor zijn rechterstoel verschijnen, vraigde hun rekenseln 1 n "cdra zelfs, dat Cyprianüs en do anderen zich zonder oorzaak verwijden den, maar nauwelijks was de proconsul binnen de stad, of de pol de soldaten begonnen hun bloedwerk, door vrijwillige aanklagers pen. Onder de gebannenen behoorden do diaken Felix, zijn vrou toria en een zekere lucius, terwijl de kerkers zich vulden. luj uitgevaardigd worden om hen gevangen te nemen, traden zij naai en "verklaarden uit eigen beweging, dat zij Christenen waren. en zijn bijzitters waren als verslagen en, den moed missende om d asten, lieten zij hen gaan onder voorgeven dat zij met wiste». « ypidpn Dezen zijn de eenige martelaren uit Alexandrië, wier namen ons Denys bericht worden. Vermoedelijk zijn er echter Aee ,,iee' '' gestorven. Dezelfde schrijver zegt, dat de prefect zich uite ^ toonde en een groot aantal geloovigen ter dood veroordeelde Ook e hij dat velen omkwamen in de burchten en velden van de oinsti hetzij door gewelddadigheden van de volksmenigte, hetoj, onde aanvallen van bijzondere personen, Zoo vei haalt luj _ ten, Isciiyrion genaamd, den intendant van erai aanzienlijk die hem dwingen wilde te offeren. Toen hij weigerde, o va laad. hem met beleedigingen en ook hiermede nie s uinnr stiet hij hem een scherp gepunte paal door het lijf. Zulke tuten zeker niet zeldzaam in de woningen, waar de meeningen en het god stig leven zoozeer uiteenliepen en dat temidden van een vurige en Wf;:HiLo::Sintoonee.en deden zich in Pontus en Capadocië voo, de Christenen zeer talrijk waren, evenals m Bithyme, waai 1 i.. Jongere in het jaar 112 reeds van een menigte Christenen sprak tijde van Mabcüs Aurelius beklaagde zich een heu^nsch pnester zijn slangendienst zulk een groote afbreuk deden en dat 1 ont Christenen was. Omstreeks het jaar 250 was Gregorius, wiens levensbeschrijving een aaneenschakeling van legenden mag lieeten en wien de menigte den naam van den Wonderdoener vereerde, bisschop van NeoCesarea. Fiiïmimanus bestuurde de kerk van Capadocië. Beiden waren vrienden van Origenes, die in deze streek vertoefde. Dat Gregorius bij zijne verkiezing te Neo-Cesarea slechts 17 Christenen vond, valt voor het minst evenzeer te betwijfelen als de waarheid der mededeeling, dat hij bij zijn verscheiden aldaar slechts 17 heidenen achterliet. Wat we uit dit woordenspel verstaan is, dat hij een man was vol van ijverige werkzaamheid in den dienst des Heeren. Het schijnt, dat beide steunpilaren der Kerk zich echter door wijze voorzichtigheid en verstandige behoedzaamheid aan do vervolging onttrokken hebben, ook al tracht men liet te doen voorkomen, als ware Gregorius door een wonder aan de oogen zijner belagers ontgaan. Wel stelde Gregorius na de vervolging de jaarlijksche gastmalen bij de graven der martelaren in, maar 't mag gevraagd worden, of hij met deze navolging van heidensche plechtigheden der Kerk inderdaad een dienst bewees, dan wel of hij daardoor te meer toonde, jacht op populariteit te maken. In ieder geval was liet aantal van de goede herders, die hun leven geven voor de schapen, zeer gering gedurende deze vervolging en de dagen van Polycarpus en Justinus waren zeker lang vergeten onder de voorgangers der gemeenten. Het waren veeleer de geringen en onaanzienlijken, die met hun bebloede schreden den weg effenden, waarop Christus' kerk ter overwinning voortschreed. In Capadocië en I'ontus werden vele Christenen gevangen genomen, gemarteld en gedood; zijn hun namen ons niet bewaard gebleven, voorzeker, ze zijn geschreven in het boek des Lams en de kroon der martelaren zal hun niet ontgaan. Nog veel minder zekerheid bezitten wij aangaande het einde van Alexander, bisschop van Jeruzalem en van Babylas, den bisschop van Antiochië. De eerste, die nu reeds een lioogen ouderdom bereikt had, was reeds veertig of vijftig jaren vroeger in aanraking met de overheid geweest en had gedurende do regeering van den eersten Severus reeds eenigen tijd in do gevangenis doorgebracht Terwijl hij den bisschoppe1 ij ken zetel in Capadocië bekleedde, had liij Jeruzalem bezocht, werd daar opgehouden en had den ouden Narcissus in liet bestuur der kerk bijgestaan, waarna hij spoedig diens opvolger werd. Reeds was hij veertig jaren bisschop in de heilige stad, toen de vervolging van Decius losbarstte. Hij werd gegrepen en voor den rechter gevoerd, bleef zijne belijdenis getrouw en stierf in den kerker. Babylas was een twaalftal jaren hoofd der gemeente te Antiochië, toen de vervolging uitbrak. Hij was, naar men wil, de man, die aan Philippus Arabs oj) hot Paaschfeest, don toegang tot de vergadering der gemeente weigerde, omdat do handen des keizers met het bloed van zijn voorganger bevlekt warer. Waarschijnlijk hadden de besluiten van keizer Decius te Antiochië dezelfde uitwerking als elders. Babylas weigerde zijn Heeren Meester te verloochenen, werd in den kerker gevoerd en stierf daar. AI liet overige, wat men ons over zijn marteling en dood bericht, schiji het gebied der legende te belmoren. Orhjinks overleefde do vervolging van Decius met eere Toen uitbrak, telde hij 65 jaren. Gedurende bijna 50 jaren droeg hij dei van liet ...eest werkzame leven, zonder verpoozen of verzwakken Kerk kende geen naam om dien naast den zijnen te plaatsen W el triomf zou het voor het heidendom geweest zijn, dezen man door li of bedreiging tot afval te verleiden, of wel de Christelijke Kerk af te doen door hem op de vlucht of in vrijwillige ballingschap te di Maar mocht Origines zich in de dagen van Max.mianus om wijze re teruggetrokken hebben in Capadocië, thans bleef luj waar hij was. ontvhic hem de kerker, waarschijnlijk die van Cesarea m 1 alestma boeide°hem met ketenen, sloot hein den hals in een houten kraag, t e 1 in den stok en liet hem dagen lang, op deze wijze gekweld, doorbr. Daarna werden hem allerlei pijnigingen aangedaan en dreigde mei levend te zullen verbranden. Hij bleef echter standvastig en ten bleef zijn leven gespaard: bij den dood van Decius of een weinig vi hervatte hij zijn arbeid. In de groote steden van Azië, waar zooveel Christenen waren, de Joden° partij te trekken van de keizerlijke besluiten, om hu wraakgevoel tegenover de Christenen opnieuw te bevredigen. Ie > mishandelden zij de Christenen en riepen luidkeels, dat men hen lan met rust gelaten had. De overheid was daardoor des te mt neigd, haar speurhonden in het veld te brengen. Van bet eerste blik af vertoonde zich de afval op groote schaal. Eudemon, de bi van Smyrna, gaf zelf het voorbeeld en offerde en onmidelhjk tradei in ziin spoor. De heidenen oordeelden reeds, dat de Christenen zw geloof en moed waren. Eenigen echter bleven staande, ondanks d< drang van de overheid en de zachte eischen, die zij stelde, \ men de gevolgtrekking maken mag, dat. de vertegenwoordiger des zich liefst met deze zaken niet inliet en gaarne zoo verdraagzaam Hik wenschtete zijn. Enkele gevallen worden ons uit tamelijk betroi bronnen medegedeeld Pionius, een voorganger van de geniet Smyrna, bevond zich in zijne woning, met twee andere belijders, ( jonge vrouw, Sauna geheeten, die vroeger slavin geweest was. haar meesteres mishandeld en ter oorzake van haat ge oo o ..iu t u op het land veroordeeld, was zij naar Smyrna gevlucht en verscli daar onder den naam van Theoduta. De drie vrienden, die van vaardiging der keizerlijke besluiten gehoord hadden en voorzagen gevangen genomen zouden worden, hadden besloten, hun geloof ti blijven, wat er dan ook voor hen uit mocht volgen. Zij h"',den^ iaarda"1 van den marteldood van Polycarpüs gevierd, toon 11 de teinpelbe w a ar der, op Zaterdag, den 23en Februari van he j. vergezeld van een bende soldaten, in de woning .en slaien naar den kerker terug. Straks keerde de proconsul in de s terug en deed de gevangenen den 12en Maart voor zich verschy, e 1 lang verhoor, door allerlei martelingen aige v s^.u, ™ irini»; < lanu veriiuui, « — . * > I nni i^vpikI vorbraiul to worden. Aoo Z «en voorbeeld, den boldcnen tot , «Z^iel dienen zou, ter "ie. ,nc.*> en den zwaren gang van de ter dood veroordeelden, maai met \as tred en de vreugde op het gelaat. Toen hij bij den brands a,>e aan komen was, ontdeed hij zichzelf van zijn gewaad, nog vóói liet hen volèn werd, en daarna strekte hij zich op de houtmijt uit om »jn han, en voeten aan den paal te doen nagelen. Toen dit geschied was, i de griffier hem toe: «Toon nu nog berouw, Pioniüb, verandei van Ihv ™"n ««1utanaken van het hout!" - Een «ogenblik bleet ,,, daarna sprak hij met luider stem: «Ik haast mij om te gaan slapen, ,e ™r .el ik ontwaken!" Zijn wensch werd vervuld: de „alen wer opgericht en niet de brekende blikken naar het Oosten gericht, vei lei ben, bet vuur. Met hem stier! MetroDonus. Van de lotgevallen overigen hebben wij geen nadere bijzonderheden. Ook te Epliese, de residentie van den gouverneur, hadtien onderscheiden rechtstellingen plaats. De volksmenigte aldaar, door de priesters opgezet, den Christenen zeer vijandig. De afval van velen bij debekendmakingder zerlijke besluiten prikkelde waarschijnlijk zekeren Mammi s om «ch: over te geven en uit de eigen woorden, die de geschiedschrijver 1 in den mond legt voor den rechter, die hem met den mar*e J , dien iuist heb ik begeerd, ik heb mij overgegeven om dit koitstondi^ vl lu'. eeuwige te verwiaac.cn," blijkt voldoende, dat wc-»« loosheid dan aan den moed des geloofa te donken hebben II, werd stokken geslagen en toen deze pijniging hem niet aai het \\a bracht eindelijk gesteenigd. Den volgenden dag zat de proconsul ( verscheidene geloovigen terecht. De eerste, Petrus van Lucianus en Murcianus te Nicomedië, doch deze verhalen zijn zóó opgesmukt, dat ze eer de vrucht van eene dichterlijke verbeelding dan een kern van waarheid doen vermoeden. Ook worden als martelaren to Nicomedië nog genoemd Quadratus, to Nicea Dassus, te Corinthe Paulus met verscheidene lotgenooten, op het eiland Crota een groep van tien Christenen, te Melihene in Armenië een officier Polyeuctus, een schoonzoon van den gouverneur der provincie, die in zijn geloofsijver het keizerlijk edict verscheurd en de afgoden omvergeworpen zou hebben, te ( esarea in Capadocië, een soldaat Mercurius, die door Decius zelf zou veroordeeld zijn. Eindelijk spreekt men van zeven martelaren, die bij Efeze levend zouden ingemetseld zijn in een grot, waar zij zich verscl hadden en van zekeren Reprobus in Syrië, die den marteldood zoi leden hebben met twee vrouwen, die hij in de gevangenis zou bel, hebben Aouilina en Callinice. De Grieksche en Latijnsche nota spr „og van den marteldood van MEncun.ua, van Christorhoros zijne lotgenooten, van Mammas, Minias en anderen maar deze v Ion kunnen als geheel legendarisch aangemerkt worden, otsc wij den historische» ondergrond niet geheel willen loochenen. S blijft ons nog over met een enkel woord te spreken over den martel van Nestor, den bisschop van Pamphyhe, wiens terechtstelling ko die van verscheidene Christenen in de haven van AItalië 111 provincie volgde en over dien van Achat.it8. Nestor, wiens zete schillend opgegeven wordt, werd door ondergeschikte beambten geg. en tot den irenarch geleid, die hem een eerste verhoor deed onder en hem vervolgens tot den legaat voerde. Nadat Nestor door de werktuigen als vaneen gescheurd was, deed de legaat de beulen een oogenblik het bloedig werk staken en sprak tot Nestor: «zeg i twee woorden en zonder eenige valsche schaamte: wilt gij u bi voegen of houdt gij u bij uwen ChristusV" Nestor antwoordde: «i het met mijn Christus gehouden, ik houd het nog met Hein en het met Hem blijven houden." Toen liet de rechter den onverschrc man aan onderscheidene deelen van zijn lichaam ophangen en tod maande en bemoedigde Nestor nog zijn vrienden en bad vooi hc moed en om de kroon der overwinning. Daarna gaf hij den Gedurende den nacht kwamen de Christenen op de gerechtsplaat», \ de soldaten door geld te bewegen, hun het lijk van den martelaar staan en gaven het een eervolle begrafenis. De afkomst van Achatius is ons niet zeker bekend en dat hij l»e van Antiochië zou geweest zijn, is, voor het minst genomen hoogst on Nadat hij voor den rechter Marcianus gebracht was, had het sc gesprek plaats: Gij moet onze vorsten liefhebben, wijl gi] onder de be ming van Home leeft." »Wie kan den keizer grooter gehechtheid t dan°de Christenen? Wij bidden onophoudelijk voor hem, dat zijn verlengd worden en hij met rechtvaardigheid regeere; wij bidden den vrede, de welvaart en het geluk van de legers.' > Daarvoor p u maar opdat de keizer nog meer overtuigd zij van uw eerbied voo kom en offer met ons." Ik bid tot mijn Meester, die machtig en gi voor het geluk van den keizer, maar hij kan niet eischen en het niet geoorloofd, aan hem te offeren. Wie toch kan aan een mensc i ande brengen ?" — »Zeg mij, welken God gij aanbidt, opdat \wj Hei aanroepen°mogen." - »Ik wenschte wel dat gij inzaagt, wat^voor u is en dat gij den God, die in den heinol is, erkendet. ^ Ze„ . . naam'" — »Het is de Gon van Abraham, Izak en .Iacois. »/ijn ( < van Goden ?" - »Neen, maar Hij, die tot hen gesproken heeft, is de (jon " >\\'ie is Hij dan?"-»De Allerhoogste, Adonai, die boven d fijnen en cherubijnen Zijn zetel heeft" - »Wat is dat, een sera ïjn < dienaar van den Allerhoogste, die bij Zijn troon staat." — Laat uw bespiegelingen varen, die uw geest doen dwalen en stel u tevreden, de goden te aanbidden, die gij met uwe oogen aanschouwt." — »\Velke goden wilt gij dan, dat ik aanbid ?" — »Apollo, onzen heilaanbrenger, die ons vrijwaart voor post en hongersnood, die het heelal staande houdt en bestuurt." — »Juist, uw tolk bij Jupiter, niet waar?" en nu herinnerde Achatius hom de zedelooze tafereelen, die over Appollo geschreven werden. »Of moet ik misschien aan Neptunus offeren, die door den bliksem getroffen werd, of aan de overspelige Vexus? Zoo zou ik dan lieden aanbidden, die ik mij schaam na te volgen, die ik veracht en waarvan ik een afschuw heb ? Zoo iemand uwer deed als zij, hij zou voorzeker aan den arm der gerechtigheid niet ontkomen. Is liet niet zonderling in hen te aanbidden, wat gij in anderen zoudt straffen?" — »Ik weet, dat het de gewoonte der Christenen is, de goden te beleedigen, maar ik gebied u nu, met ons naar den tempel van Jupiter en Juno te gaan, opdat wij hun bij een gewijden maaltijd de hulde brengen, die wij hun verschuldigd zijn." — >Maar hoe wilt gij nu, dat ik offers breng aan iemand, wiens graf, zooals allen getuigen, te Creta zich bevindt? Is hij dan misschien uit de dooden opgestaan ?" — »Gij zult offeren of sterven !" Zoo spreken de bergroovers, die verhard zijn in misdaden. Zij bezetten de bergpassen en de eenzame plaatsen, bespieden de reizigers en geven hun, indien zij in hun handen vallen de keus, hun geld of hun leven te offeren. Dat is niet de zegepraal der rede maar van het ruw geweld. Uwe woorden verschillen in niets van de hunne: gij beveelt, dat men het recht verkrachte of sterve. Ik vrees, ik ducht niets. Het openbaar gerecht straft den diefstal, de echtbreuk, de zedeloosheid, moorden en allerlei misdaad. Zoo ik aan een daarvan schuldig ben, dan zal ik de eerste zijn om mijzelf te veroordeelen, doch zoo men mij naar de strafplaats brengt omdat ik den waren God aanbid, dan word ik door de willekeur van den rechter getroffen. De profeet spreekt dreigend van u; „daar is niemand, die God zoekt; allen zijn zij afgeweken, samen zijn zij onnut geworden." (Jij zult u niet kunnen rechtvaardigen, want er is geschreven: »zooals hij geoordeeld heeft, zal hij geoordeeld worden en zooals hij gedaan heeft, zal hem gedaan worden." — »Ik heb niet in last, u te veroordeelen, maar u te noodzaken ; indien gij dus weigert te gehoorzamen, zult gij aan de kastijding niet ontkomen." — »En ik heb in last, mijn God niet te verloochenen. Indien gij wilt gehoorzamen aan een broos en vleeschelijk schepsel, dat straks de wereld verlaten en een prooi der wormen zal worden, hoeveel temeer moet ik den almachtigen God gehoorzamen, wiens deugden de eeuwen verduren en die gesproken heeft: »zoo iemand Mij verloochenen zal voor de mensehen, dien zal Ik ook verloochenen voor Mijn Vader, die in de hemelen is, wanneer ik in Mijne heerlijkheid zal komen om over levenden en dooden te oordeelen." — »Wat ik wenschte te liooren, hebt gij uit uzelf reeds beleden, die dwaling van uwe secte. God heeft dus een zoon naar uw beweren ?" — Ja."— En wie is die zoon van God?" — »Het woord van genade en waarheid." — Is dat zijn naam ?" — Gij vraagdet mij niet naar Zijn naam, maar naar Zijn wezen." — »Welnu, zeg mij Zijn naam!" — » Jezus Ciikisti s. Z Z dan ,.o gemalin van „«en God?" - -Gons Zoon u, met o wijze der menschel. voortgekomen, n.t de vereen.gingimet een heeft eerst Adam geformeerd met Zijn handen. Waehtn tem dit do goddelijke Majesteit zich zou liel.ben kunnen bezoedelen do aanraking met een vróuw. Hij heef. de eerste mensehen geformeer een weinig slijk en heeft hun geest en leven ingestort. Op even dadige 4ze is de Zoon Gons uit Gods hart voortgekomen * geschreven is." - .Indien Gon echter geen lichaam heeft heeft Hij ook geen hart, want Hij kan dan organen van een lichaam." - Do wijsheid komt met uit do hchaamwr» inïnr het is (Ion, die ze verleent. Wat heeft het lichaam mot hot „ te doen v" — »Ziet naar de belijders van andere oude godsdiensten tot ons overgekomen en hebben met ons don goden hulde gebracht gij al, zij en haast u te gehoorzamen. Verenig allo Christenen en ol mot hen don godsdienst van onzen koizer. I.aat al dat volt dat onder uw invloed staat!" - .Zij zijn met aan ii.ijn wil onder" maar aan de geboden Gods Als ik hun iets beveel, dat rech i*, zij mij gehoorzamen, maar als ik hun raad watmisdadig .8 en hun doet, gehoorzamen zij mij niet." - » Welke zijn hun namen ? .Hun" zijn op de goddelijke bladzijden van het heilige boek geschreven , het dan aan sterfelijke oogen om te aanschouwen wat de ons te deugd Gods geschreven heeft?" - Waar zijn de toovenaars die aan u dienst verbonden zijn, de leeraars van deze gevaarlijke schelmei j. (Jon alleen hebben wij de kennis en macht verkregen tot hetgeei J wij verfoeien alle tooverij." - »Neen, neen, gij zijt niet anders dan naars, die de menschen verlokt om, ik weet niet wat vreemden go1 aan te vangen." -»Ja, wij verwoesten wat gij hebt opgericht en „y beeft voor uwe goden, nadat gij ze zelf gemaakt hebt. Gij zou God hebben, zoo de beeldhouwer geen steen ol liet steen geen wer bezat. Wij vreezen Hem, die ons gemaakt heeft, die ons g ■ heeft als onze God, ons als Vader heeft bemind en ons als een goea ter van den dood heeft verlost." -»Geef mij de namen der uwen, z niet gepijnigd worden wilt."- ,Ik sta alleen voor uw rechters oe kunt zelfs met mij alleen niet tot een goed einde komen. W dt g eigen naam kennen, ik heet achatius en doe nu verder, wat g ] ,Gij zult in de gevangenis blijven, totdat de keizer van alles on zij en zijn souvereine wil over uw lot heeft beslist." Keizer Decius vermaakte zich ten hoogste, toen men hem het y der terechtzitting gezonden had, over dit twistgesprek en kon zu. van lachen weerhouden bij de scherpzinnige antwoorden van den u digde. Hij kreeg inderdaad achting voor Achatiüb en beval de diens geweten te ontzien en hem vrij te laten in zijn godsdienst ! 't Was in de eerste maanden van het jaar 251. Keizer decius ^ vroegere veerkracht verloren. I)e onwankelbare weerstand der Gin waarop hij niet gerekend had en die verdubbeld werd naarmate wekt is, die ook ter rechterhand Gons is, die ook voor ons bidt. Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus ? Verdrukking of benauwdheid, of vervolging of honger of naaktheid of gevaar of zwaard ? »Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons liefgehad hoeft!" XII. DE LAATSTE STRIJD. Decius was gevallen in een strijd tegen de Gothen, die een inval in liet rijk hadden gedaan en de oppermachtige legioenen hadden hun veldheer Gallus met het keizerlijk purper bekleed. De zwakke senaat bood geen weerstand en Gallus, ten troon gestegen, sloot een schandelijken vrede met do barbaren. Dij de invallen van do woeste volken, die gedurende zijn korte regeering de provinciën teisterden, voegde zich een verschrikkelijke pest, waaraan zelfs oen dor medekeizers bezweek. Terecht wordt de zorg geroemd, wolko do keizer aan den dag legde voor de begrafenis van de slachtoffers onder do mindere bevolking, voorzeker een maatregel waardoor hij zijne schandelijke regeeringsdaden bedekte en zich populariteit trachtte te verworven. Doch wat konden do Christenen wachten van zulk oen hecrschor, toen daar hot volk, door zijn heidenache priesters op do Nazaroners gewezen als de oorzaak van do vorbitteiing dei goden, van het sterfbed zijner verwanten wanhopig door de straten rende met de kreet: «de Christenen voor do leeuwen!" Immers niet anders dan dat de om do volksgunst boeleerende keizer de vijanden der priesters aan de woede der menigte overgeven en in do lente van hot jaar 2a2 eene nieuwe vervolging togon hen uitschrijven zou. Nauw hadden de brandstapels opgehouden to rooken, of andermaal werden zij ontstoken, vooral in do groote stedon en de gruwelijke beschuldigingen uit vorige eeuwen over de geheime samenkomsten werden herhaald. De Kerk had onder de vorige regeoring den vuurdoop ontvangen en plukte de vruchten van haar beproeving. Haar geloof, in den smeltkroes des lijdens gezuiverd en versterkt door het voorbeeld van den heldenmoed harer martelaren, bleef staande in do verdrukking en wij vernemen niet moor van afvalligen, noch van pogingen om zich op min roemrijke wijze aan het lijdon to onttrekken. Iloevele gevallen Christenen," zoo schrijft Cyprianus, e ij( ei. tegenpartij verbeeldde zich, door een plotselingen aanval het legei.ka van Christus om te stormen, maar hij heeft van de zqc e ( er \ ^ revenveel moedbetoon ervaren als hij bij den aanval gebruikte. fcn ; I ucianus den opvolger van Cornelius, die met tallooze Chnstenei Rome als door den vurigen oven heenging, zonder daarin om te kon evenals de drie Israëlietische jongelingen in Babel, ^hreefh|]0l> treffende wijze over het geluk, dat men smaken moest bij liet wede van moedige belijders, op wonderdadige wijze aan den marteldood , komen; «mocht het (Jode behagen, dat ik bij uwen terugkeei 111 c meente kon tegenwoordig zijn! Welk een blijdschap voor de bioe Welk een aandrang om u te omhelzen! Nauwelijks voldoen ! Men kan zich niet verzadigen van den aanblik dier sch tte ooien en glanzende trekken, waarmede het christenvolk zijn bh dsc uitdrukt, als het u weder in zijn midden ontvangt. Broeders, he ka een voorsmaak zijn van wat de vreugde zijn zal bij de wederkom. Christus. Zijn komst is nabij!" Helaas, de vreugde was van ko duur Lucius werd weldra opnieuw gevat en aan den tooi 11 < ei ïeic geDeeChristenen te Carthago bleven evenmin van de vervolging verscho temeer daar vooral in deze stad de post woedde, die den11 heidensche bevolking prikkelde. Cyprianus heelt ons ^ f geteekend van de verschrikkelijke plaag, die overal ontstelten., en verspreidde. De ziekte deelde zich plotseling aan het geheele l cli mede en putte het door vermagering uit. De keel brandde_ als inwendig vuur, de oogen waren als door een sluier \an oe heT koudvuur folterde den aangetaste. Er bleef bijna geen huis Cvprianus had een dubbelen plicht te vervullen: hij moes eerst laster der heidenen bestrijden, die de Christenen beschuldigden, de werkers van hun rampen te zijn cn voorts de Christenen ze stoken door doze geweldige bezoeking, welke ook hun ...etbespaaull »c d 1o mate geschokt werden. Hij kweet zich op edele wijze van de geestelijk ambt uit te oefenen, trokken zich in de eenzaamheid terug om de Heilige Schrift en de Christelijke oudheidkunde te bestudeeren. Ook brachten°zij wel, op het voorbeeld van Basilius, Ciirysostomus en anderen eenige jaren in een klooster door om zich bij oude monniken in overpeinzing, bespiegeling, gebed en onthouding te oefenen. Zij werden daar doordrongen van een zucht tot afzondering, overdenking en zelfverloochening, die noodzakelijk gerekend werd tot de uitoefening van het heilig ambt, ^wenden hun ziel aan het doorstaan van die beproevingen, welke een dienaar Gods had te weerstaan en brachten uit de woestijn dien roem van heiligheid, dat geheimzinnig prestige mede, 't welk in de verbeelding der gemeente althans onafscheidelijk verbonden was aan het kloosterleven. Zij konden daar echter niet in dezelfde mate ervaring van de wereld, noch menschenkennis, noch ook den juisten blik op hun tijd verkrijgen en hun theologische beschouwing kon zich vaak niet vrij houden van de kleinzielige practijken der asceten. Chrysostomus verklaart vele bisschoppen gekend te hebben, die, als zij aan hun eenzaamheid onttrokken waren, in hun priesterlijke bediening gansch niet beantwoordden aan de verwachting, die men van hen gekoesterd had. Een goede monnik was daarom nog gansch niet een goed geestelijke, zooals Augustinos verklaarde. De beste voorbereiding in dit tijdperk was die, welke men f'enoot onder leiding van den een of anderen uitnemenden prelaat en in het doormaken van lagere bedieningen als lector, diaken of secretaris. AüGUSTINUS, die veel zulke kweekelingen onder zich had, vestigde voor hen een soort van algemeen tehuis met vasten gemeenschappelijken levensregel. Eusebiüs en Gregorius de Groote waren op dit punt zijne navolgers. Kon men in de vroegere eeuwen van eigenlijk gezegde parochiën slechts te platten lande spreken, waar een bijzondere priester de kerk bediende, terwijl de bisschop in de stad het toezicht over alle kerken hield en den dienst nu door den eenen dan door den anderen priester deed waarnemen, sedert de kerken in de steden zóó talrijk werden, dat deze wijze van doen tot onwillekeurige verwaarloozing aanleiding gaf, begon men ook daar hetzelfde stelsel van het platte land in te voeren. De stad werd in een zeker aantal wijken verdeeld, die elk haar eigen kerk en haar eigen priester (plebanus) bezaten. De diocese verdeelde zich dus in parochiën en kon niet beschouwd worden als door de parochiën te zijn ontstaan. Reeds in den tijd van Epiphanus was het parochiaal stelsel te Alexandrië gevestigd en ook te Constantinopel heerschte het reeds vroeg, ofschoon een drietal kerken in deze stad beurtelings door onderscheidene priesters bediend werden. Ook te Rome werden de leden der geestelijkheid geacht tot de hoofdkerk te behooren, hoewel ieder hunner aangewezen was tot den bijzonderen dienst in eene der kerken. Overal elders nam het parochiaal stelsel sedert de vijfde eeuw de overhand: elke nieuw gestichte kerk had haar eigen kudde en haar bepaalden herder (parochus) De plichten van dezen laatsten waren in het begin zeer beperkt en bepaalden zich tot den predikdienst, het bezoeken van zieken, het bedienen van stervenden en het onderwijs der catechumenen, terwijl de bisschop zich de bediening der sacramenten, welke alleen in de hoofdkerk plaats vond en het uitoefenen van de kerkelijke tucht voorbehield. Maar naarmate het aantal belijders toenam, moest men aan hen ook wel het recht overdragen om te doopen, huwelijken in te zegenen in hun eigen kerk en het "avondmaal te bedienen, als de stoffen daartoe door den bisschop gezegend waren. Sedert de vijfde eeuw genoot iedere parochus niet slechts°van deze rechten, maar het was zelfs aan de parochianen verboden, zich bij zulke gelegenheden tot anderen te wenden. De zielzorg intusschen was en bleef het voornaamste deel van zijn taak. Om den herder nog meer aan zijn parochie te hechten, verbood het concilie van Chalcedon hem de gelijktijdige waarneming van onderscheidene parochiën en, aan dit besluit een terugwerkende kracht verleenende, dwong het eiken priester, die op den rol der geestelijken van onderscheidene kerken ingeschreven was, zich alleen aan die te wijden, waarvoor hij het eerst was geordend. Zooals wij zagen, stond de bisschop aan het hoofd van een diocese en, bijgestaan door een raad van priesters, nam hij de belangen der parochiën waarin zij verdeeld was ter harte en zorgde er in het bijzonder voor, dat de herders, over deze gesteld, nauwgezet hun ambt vervulden. Maar om dit toezicht op afdoende wijze uit te oefenen en wezenlijk gezag over hun ondergeschikten te doen gelden, hadden de bisschoppen vele zwarigheden te overwinnen. De eerste was de onafhankelijkheid, die de zoogenaamde koorbisschoppen of herders van kerken ten platten lande tegenover hen wisten te bewaren. Deze, met gelijksoortige bediening als de bisschoppen in de steden bekleed, hadden zich denzelfden titel aangematigd en, hetzelfde gezag voor zich opeischende, weêrstonden zij gaarne dat \an den bisschop. In de eerste helft der 4e eeuw trachtten de conciliën hun eischen te bestrijden, hun gezag te beperken en hen ondergeschikt te stellen aan de bisschoppen der steden. Zoo handelde het concilie van Ancyra in .314. Dat van Antiochië (341) ontzegde hun de wijding van priesters en diakenen en het hun alleen de ordening van onderdiakenen en lectoren behouden. Dat van Laodicea ging nog verder en verbood hun elke uitoefening van het ambt, waarvoor de bisschop geene toestemming \ erleend had, maar evenzeer zelfs van nu af de ordening van landbisschoppen, uit vreeze dat men de bisschoppelijke waardigheid verlaagde, door daarmede te mild te zijn. In hun plaats werden nu priesters aangewezen om in naam van den bisschop de kerken van de diocese te bezoeken. Het blijkt niet, dat de koorbisschoppen zich heftig daartegenover gesteld hebben. Sedert de 5e eeuw zien wij ze in het Oosten geheel verdwijnen en als zij in het Westen nog eenigen tijd in stand bleven, vooral in Gallië, dan was dat door hun volslagen onderwerping aan het bisschoppelijk gezag. De andere zwarigheid, die de bisschoppen met hot oog op hun zedelijk overwicht hadden uit den weg te ruimen, was de herinnering aan de oorspronkelijke gelijkheid tusschen hen en de priesters. Een Ariaansch priester, Aerius geheeten, beriep zich te dien einde op de woorden van den apostel Paulus, als deze, na van de plichten der opzieners gesproken te hebben, onmiddellijk overgaat op die der diakenen en dus geen onderscheid tusschen bisschoppen en priesters erkende. Maar Aerius was niet de eenige, die tegen de heerschzucht der bisschoppen den strijd aanbond. Jeronius, een eenvoudig priester, hield met vuur de rechten van de priesters staande. Chrysostomus zelf, bracht hun hulde en stelde ze met do bisschoppen gelijk. Het 4e concilie van Carthago, dat in 398 gehouden werd, verbood den bisschoppen, eenig geestelijke te wijden en eenige zaak te berechten, anders dan in tegenwoordigheid van hun geestelijkheid en een priester te laten staan, wanneer zij zelve gezeten waren. In zeker opzicht scheen het zelfs, alsof de priesters aan gezag gewonnen hadden, daar zij in plaats van zooals vroeger, hun salaris van den bisschop te ontvangen, zelve de vrije beschikking hadden over de gaven, die de parochie voor de geestelijkheid saambracht. Maar dit bedrag verminderde noodzakelijk voor elk van hen door de onderverdeeling der parochiën, terwijl de bezittingen der bisdommen met onroerende goederen steeds toenamen en de bisschop, die over de inkomsten daarvan bijna onafhankelijk beschikte, daardoor des te meer invloed op de lagere geestelijkheid verkreeg. Daarbij kwam, dat de steeds sterker neiging om door centralisatie de geestelijkheid steeds meerdere eenheid te geven, den bisschop telkens meer uitgebreid gezag verleende. Hij benoemde de priesters en riep ze terug of verplaatste ze van de eene parochie naaide andere en volgens een besluit van de conciliën van Antiochië en Laodicea kon hij ze steeds verhinderen, de diocese zonder zijn vergunning te verlaten of ze tegen een andere te verwisselen zonder zijn afscheidsbrief. Het concilie van Antiochië bedreigde eiken priester met ontzetting uit het ambt, die afzonderlijke vergaderingen zou belegd, het eene altaar tegenover het andere opgericht en tot tweemalen toe aan zijn plicht herinnerd, geweigerd zou hebben, zijn bisschop te gehoorzamen; indien hij in zijn weerstand volhardde, moest hij als een scheurmaker behandeld worden. Deze bepaling schijnt ten doel gehad te hebben, de vorming van afzonderlijke kerken te voorkomen, waarvan men er zoovele zag opkomen gedurende de Ariaansche twisten, in de steden, waar de keizer den rechtzinnigen bisschop door een Ariaan had vervangen, in het bijzonder onder keizer Valens, te Edessa, Samosate en elders, of ook wel door een rechtzinnigen bisschop, die echter minder in den smaak van de meerderheid der gemeente viel, zooals bvb. te Rome, waar Felix tegenover Liherius werd geplaatst en te Antiochië, waar dit met Paulixus tegenover Meletius geschiedde. Ook stond de bisschop boven de priesters, door hel recht, dat hij zich voorbehield, om enkele ambtsplichten uitsluitend zelve te vervullen. 11ij alleen mocht den dienst in de hoofdkerk waarnemen of in zijn naam doen waarnemen, zijn zetel stond daar, als die van den vertegenwoordiger der apostelen hooger dan die der priesters, hij alleen kon de priesters, de diakenen en do duivelbanners ordenen. In het Westen had hij bovendien diaken stond hein bij in de verdeeling der aalmoezen en de toediening der sacramenten. Zij namen naast den bisschop de eerste plaats in en werden sedert de 5de eeuw door de conciliën met den titel van eerwaarden aangewezen. In het eerst ging in dat geval do ouderling boven den diaken, maar allengs wijzigde zich de voorrang in dezen en wel doordat de aartsdiaken den bisschop verving in het stoffelijk deel van zijn ambt, dat allengs overwicht kreeg. Hij leidde de zorg voor de armen en nam als zoodanig deel aan het beheer van de inkomsten, hij was belast met het toezicht op de diakenen en in het algemeen op de jongere geestelijkheid, hij reikte de certificaten van geschiktheid voor het priesterschap uit, stond den bisschop bij in de kerkelijke rechtspleging en zag door al deze plichten zijn invloed als bij den dag toenemen, zoodat hij welhaast boven den aartsouderling uitstak. Het concilie van Chalcedon beklaagde zich, dat de vergaderingen, die door de bisschoppen van verscliillendediocesenonderleidingvanden bisschop der voornaamste kerk gehouden werden, allengs meer in onbruik raakten en slechts in hoog noodzakelijke gevallen saamgeroepen werden. Daardoor geraakte de uitvoerende macht te zeer en te onbelemmerd in de handen van den bisschop der hoofdkerk, die in het Oosten sedert het concilie van Nicea en in het Westen sedert het derde concilie van Carthago den titel aannam van metropolitaan-bisschop en wiens rechten en plichten nader bevestigd werden door onderscheiden conciliën, onder anderen door dat van Antiochië. In het Oosten kwam deze benaming eer voor dan in het Westen, waar men ze, behalve in Italië, eerst in het midden der 4de eeuw aantreft. Tot dien tijd was dan ook de titel niet aan den zetel van een bepaalde stad verbonden, maar werd deze gewoonlijk toegekend aan den oudsten of meest geachten bisschop, die bij de provinciale conciliën het voorzitterschap bekleedde. In Afrika werd deze gewoonte zelfs nog in den tijd van Augustinus en van Gregorius den Groote gevolgd. Zelfs in het Oosten vond het beginsel, waarbij de bisschop van de hoofdstad deiprovincie als de metropolitaan werd aangemerkt, groot bezwaar, daar bijzondere of plaatselijke omstandigheden dezen voorrang veeleer toewezen aan de kerken, die uit een godsdienstig oogpunt voor de meest belangrijke geacht werden of als apostolische kerken werden aangemerkt. Van daar ontstonden levendige verdeeldheden in Palestina tusschen Acacius, den bisschop van Cesarea en Cyrillus van Jeruzalem, in Klein-Azië tusschen de bisschoppen van Nicomedië en Nicea, in Syrië tnsschen die van Tyrus en Beryta, in Gallicië tusschen die van Vienne, en Arles. Paus Leo I verklaarde zich in dit opzicht ten gunste van Vienne uit een godsdienstig oogpunt de voornaamste stad der provincie, tot schade van Arles welks bisschop zich op de omstandigheid beriep, dat de stad door Constantijn tot de tweede in geheel Gallië verklaard was. De verdeeling van eene provincie in tweeën was ook vaak oorzaak dat er twist over dit punt ontstond tusschen de hoofdsteden der beide deelen. In een dergelijk geval wilde bvb. Basilius van Cesarea van zijn recht op den eersten rang geen afstand doen tegenover den bisschop van Tyano en neigde daartoe eerst straks uit liefde tot den vrede. Het concilie van Chalcedon onder keizer MarcianUS gehouden, besliste eindelijk, dat in het vervolg dekerkelijke verdeeling zooveel mogelijk in overeenstemming met de staatkundige zou worden gebracht, ofschoon dit beginsel niet overal streng kon worden toegepast en zich tallooze uitzonderingen voordeden. Het concilie van Nicea sprak voor het eerst in nog zeer onbepaalde termen over «patriarchen", zooals zich de bisschoppen van Rome, Antiochië en Alexandrië gaarne deden noemen, als primaten van de meest aanzienlijke kerkelijke hoofdsteden. Het lag voor de hand, dat de keizers, nadat zij den zetel des rijks naar Constantinopel overgebracht en van deze stad een staatkundig middelpunt gemaakt hadden, haar evenzeer gaarne tot een geestelijk middelpunt wenschten verheven te zien, waarvan de bisschop den eersten rang onder zijn ambtgenoot in het Oosten zou innemen. Het gevolg daarvan was, dat het concilie van Constantinopel, in 381 onder de bescherming van Theodosius den Grooten gehouden, bij de drie patriarchale zetels dien van het «nieuwe Rome" voegden, bepaalde, dat de bisschop na dien van het oude Rome de eerste plaats zou innemen en, om aan dit nieuwe patriarchaat meer luister bij te zetten, het gebied daarvan uitbreidde over de zes provinciën van Thracië. Dit gaf later aanleiding tot groote verdeeldheid tusschen de bisschoppen van Constantinopel en Alexandrië, die tot heden de tweede plaats ingenomen hadden en was mede de geheime beweegreden tot ernstige verdeeldheden, waaraan men een godsdienstige kleur gaf. Het concilie van Chalcedon (451), het besluit van dat van Constantinopel bevestigende, breidde het gebied van den nieuwen patriarch nog meer uit en kende aan de bisschoppen, die daardoor in meer ondergeschikten rang kwamen, den titel van exarchen toe. Helaas, hoe ver waren de uitnemendsten onder de herders der Kerk verwijderd van den geest van Hem, die sprak: «leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van harte!" Hetzelfde concilie wees den bisschop van Jeruzalem een vijfde plaats onder de patriarchen aan, waarschijnlijk met het oog op de heilige herinneringen, die zich aan den naam verbonden en aan den invloed, welken de kerk van deze stad op de overige Christenheid uitgeoefend had, maar de bisschop genoot meer van de eer en de waardigheid aan het patriarchaat verbonden dan van den rang en de voorrechten. Zoo ontwikkelde en breidde zich in de vierde eeuw het patriarchaal stelsel uit, dat ten tijde van het Niceaansche concilie nog slechts in naam bestond. Toch bleven er eenige kerken weigeren zich in dat stelsel te doen opnemen, evenals sommige bisschoppen weigerden het gezag van den patriarch te erkennen, onder wiens gebied zij behoorden. Onder dezen behoorde de bisschop van Cyprus, die in 431 voordeel trok van de geschillen over de kerkleer met den bisschop van Antiochië, om zich door het concilie van Antiochië van dezen onafhankelijk te doen verklaren. Zoo ook de metropolitaan van Illyrië, wiens grondgebied op de grenzen van het Oosten en het Westen lag, wiens onderhoorigheid om strijd geëiseht werd door de patriarchen van Rome en van Constantinopel en die op deze wijze lang voordeel trok van beider heerschzucht. Zoo zouden we op vele gevallen van gelijken aard kunnen wijzen. Aan het hoofd van deze patriarchale diocesen stond de bisschop deihoofdstad, ook hier bijgestaan door een concilie van alle bisschoppen uit de diocese. Men noemde deze vergadering het groot concilie der diocese en haai gezag was, en dat werd in die van Constantinopel opzettelijk uitgesproken, verheven boven dat van de conciliën der metropolis. Dat van Constantinopel bestond bij uitzondering uit al de bisschoppen der hoofdstad, waaronder dan mede begrepen waren, degenen, die, door de tegenwoordigheid van het hof aangetrokken, zich toevallig in de hoofdstad bevonden. Zijne rechten werden door het concilie van Chalcedon althans niet betwist, hoewel zijn oordeel niet altijd als beslissend werd aangenomen. Den hoofden van deze patriarchale diocesen gaf men eerst den titel van aartsbisschoppen en toen dit aanleiding tot verwarring met de metropolitaan-bisschoppen gaf, noemde men zo exarchen, een naam, die aan het wereldlijk gezag was ontleend. Bij besluit van het concilie van ( halcedon werd hun de titel van patriarchen gegeven, welke aan het Jodendom ontleend was. De patriarch van Rome werd bij uitsluiting met don naam van paus of vader begroet. De patriarchen hadden in hun uitgebreid gebied dezelfde bedieningen en rechten, die de metropool-bisschoppen in het hunne uitoefenden en inderdaad kon zonder hun toestemming niets plaats hebben in de aan hen ondergeschikte kerken, terwijl zij in hooger beroep over alle zaken in hun gebied beslisten. Terwijl de diocese van den metropolitaan van Rome slechts Rome en een groot deel van Midden- en Zuid-Italië met de drie voornaamste eilanden bevatte, besloeg het gebied van den patriarch nagenoeg geheel het Westen, met Noord-Afrika, Griekenland 011 Ulyrië. Het patriarchaat van Constantinopel omvatte bijna het geheele Oosten des rijks. De kerken, buiten het rijk gelegen, waren onder het opzicht van den naastbijzijnden patriarch geplaatst. Deze hooge kerkelijke dignitarissen, in het bijzonder die van het Oosten, hadden vaak tot hun hulp bij de uitoefening hunner bediening, zekere coadjutoren of kapelaans, die bij hen inwoonden en gewoonlijk de aangewezen personen waren om hen op te volgen. Zij droegen don naam van Syncelles. Die van ( onstantinopel vooral had grooten invloed en was somtijds de geestelijke raadsman des keizers. Van deze vijf patriarchen bezat die van Rome niet slechts het meest uitgestrekte gebied, maar hij bezat ook over de metropolitaan-bisschoppen, zijne onderhoorigen, het meest onbetwiste gezag, ook al hebben wij gezien, dat zijn bisschoppen zich niet altijd en onvoorwaardelijk aan zijne uitspraken onderwierpen. Behalve door de bisschoppen van Aquilea, Milaan en Ravenna, die de onafhankelijkheid van hun zetels bleven betwisten, zien wij vaak de bisschoppen van Afrika's noordwestelijk deel het oppergezag van Rome bestrijden, zooals hun voorgangers reeds in de dagen van Cyphianus gedaan hadden en bij het concilie van Carthago in 398 verzetten zij zich zelfs tegen eiken bijzonderen titel, dien de bisschop van Rome zich wilde aanmatigen. In 415 en 418 bij de conciliën van Carthago en Mileva ter gelegenheid der Pelagiaansche twisten, waarbij de paus zich tegen hen en voor Pelagius verklaard had, verboden zij, onder bedreiging met den ban, elk beroep op overzeesche gezaghebbers. Toen in 425 de priester Apiarus, door de bisschoppen van Afrika geschorst, zich op den paus beriep en deze zijn herstel eischte, antwoordden zij hem, dat «dank zij God en den Heiligen Geest, zij even bekwaam waren als de bisschop van Rome, om de verschillen te beëindigen, die zich in hun gewesten voordeden en dat zij hem verzochten om geen beroep meer in ontvangst te nemen van geestelijken, die door hen veroordeeld werden, aangezien geen besluit, zelfs niet dat van Ninea, hem dat recht toekende. legen het midden der 5e eeuw ondervond Leo de Groote in Gallië soortgelijken weerstand van de zijde van Hilarius, den bisschop van Arles, een metropolitaan, die zeer gezien was. Toen hij CHELinoNius, den bisschop van Besanqon, met behulp van eenige andere bisschoppen afgezet had, wegens eenige overtredingen van den Canon en deze zich op Rome beroepen had, begaf Hilarius zich zelve daarheen en verwijderde zich plotseling weder, toen hij zich blootgesteld zag aan noodlottige vooringenomenheid van den paus. Leo, door deze vlucht verbitterd, verklaarde hem van zijn waardigheid als metropolitaan vervallen en verbood hem voortaan conciliën bijeen te roepen en metropolitanen te ordenen. Maar Hilarius hield daarmede geenerlei rekening en bleef in spijt van Leo, in het bezit van zijne waardigheid, daar hij met moed, doch op eerbiedigen toon, zijne rechten bleef handhaven. loch hadden de protesten en deze weerstand minder succes dan zij in vroegere perioden bezeten hadden. Het Latijnsche christendom had van het begin af, door zijn aard en door de omstandigheden van zijne ontwikkeling, een on wederstaanbare neiging naar de monarchie, welke door het begrip van de eenheid der kerk en door de inwendige troebelen van dag tot dag sterker in de hand gewerkt werd. De Afrikaansche bisschoppen in hun strijd tegen de Donatisten, de rechtzinnige bisschoppen van het grootste deel van het Westen in hun strijd met de koningen der Barbaren, die aanvankelijk het Christendom der Arianen omhelsd hadden, zochten telkens Rome's steun en op hun beurtkendedeLatijnscheChristenheid gaarne het noodige gezag toe aan het geestelijk gezag, waarop zij zich tot hun steun konden beroepen en konden dit niet beter vinden dan bij den bisschoppelijken stoel van Iiome, die sedert geruimen tijd als staande boven alle anderen erkend werd. Reeds in 313 had keizer Constantijn de zaak van Culianus, den bisschop van Carthago, die door de Donatisten beschuldigd was, voor den paus gebracht en ook het concilie van Arles deed aan den bisschop van Rome verslag van zijn handelingen in deze zaak. Telkens wanneer twijfel geboren werd of geloof en zeden wel in overeenstemming waren met apostolische regelen, richtten de leden der Westersche geestelijkheid zich bij voorkeur tot den paus, zooals men zich vroeger in burgerlijke geschillen op den keizer beriep. Deze raadplegingen gaven den pausen aanleiding om een groot aantal besluiten onder den naam van decretalen voorbeeld des keizers, op zijne uitnoodiging of om zijn gunst te verdienen, zich tot de Christenen voegden en straks bij de duizenden, die door de keizerlijke edicten als in de kerk gedrongen werden, kon er geen sprake meer zijn van voorafgaand onderzoek, een langdurig noviciaat of bijzondere voorbereiding van beteekenis. Men moest ze toelaten, zooals zij waren, zich tevreden stellen met eene niets-beteekende voorbereiding, een weinig vasten in den vasttijd en wat algemeene begrippen over het Onze "\ ader en de geloofsartikelen, die men hen van buiten deed leeren. Nu het zoo gemakkelijk ging, in de gemeente opgenomen te worden, hadden velen dan ook gansch geen haast 0111 het sacrament des doops te ontvangen. Almeer baande zich de dwaling een weg, die reeds in de eerste eeuwen ontstaan was, dat de doop alle zonden, die 111011 tot hiertoe bedreven had, afwiosch. Veel ouders hadden er dan ook bezwaar in, hun kind, dat zich nog niet aan dadelijke en zware zonden schuldig gemaakt had, een geneesmiddel toe te dienen, dat slechts éénmaal kon verleend worden en later vrij wat meer voordeel geven kon, wanneer do leeftijd der jeugd en der hartstochten voorbij zou zijn. < Laat hem met rust,» zoo legt Augüstinüs hen in den mond, «laat hem doen, wat hij wil: hij is nog niet gedoopt.» En waarom zouden zulke ouders deze leer niet mede op zichzelf toepassen? «Wij moeten niet te vroeg de deugd van dit sacrament uitputten. Laat ons het liever besparen, tot den tijd, waarop onze hartstochten uitgewoed hebben en ons niet zoo licht meer zullen verleiden en wij tevens door de zwaarte van onzen zondenlast meer behoefte gevoelen, dien van ons afgeworpen te zien. Heeft Jezus niet verklaard, dat de werklieden, die te laatster ure in zijn wijgaard gezonden werden, een zelfden loon met de overigen zullen ontvangen?" Zoo stelden zij het van dag tot dag, neen, van jaar tot jaar uit, tenzij een ernstige ziekte of dreigend gevaar hen drong om met dien eisch tot zaligheid haast te maken. Dan begaf men zich in duizend angsten, gejaagd tot den priester. In tijden van pest of besmettelijke ziekten had men handen te weinig om de duizenden te voldoen, die den heiligen doop begeerden. Tot zoolang echter volhardde men in zijn traagheid en leefde naar verkiezing van het zondige hart, 0111 straks als de vreeze des doods op rijpen leeftijd het hart beving, een leven van zinnelijke en wereldsche lust op eenmaal af te wasschen en als een reine de eeuwige zaligheid binnen te gaan. De kerk kon deze traagheid slechts met diep leedwezen aanzien. Trotsch als zij was op haar snellen en schitterenden zegepraal, die haar voor altijd veilig stelde tegen de aanvallen van buiten, betreurde zij eene onbeslistheid, tegenover haar volgehouden door lieden, die zich Christenen noemden en beproefde zij al, wat in haar vermogen was, 0111 ze voor goed aan zich te verbinden. Weldra stelde zij zich niet tevreden met den eisch, dat ieder bekeerde den doop ontvangen zou, maar rekende het een heilige plicht van christenouders, hun kinderen reeds bij de geboorte een onwedersprekelijk zegel te doen ontvangen en verplichtingen te doen aanvaarden, die ze later, ook al hadden ze deze zelf gewenscht noch aanvaard, niet zouden kunnen breken zonder afvalligen te worden. We zullen ons hier niet verder uitlaten over de verschillende beschouwingen, die zich ten opzichte van den kinderdoop deden gelden. Genoeg zij het te zeggen, dat ze weldra de algemeen en uitsluitend heerschende werd. Het geheele rijk was, althans in naam, een Christenstaat geworden en daar overgangen van het heidendom tot het christendom al minder O O plaats hadden, werd de doop van volwassenen al zeldzamer en sedert de 5e eeuw komt ze bijna niet moer voor. Als van zelve vloeiden daaruit veranderingen voort in de wijze en den tijd, waarop het sacrament toegediend werd. De doop werd niet meer uitsluitend op bepaalde tijden van het jaar bediend, en werd niet langer in bepaalde doopgebouwen ontvangen, maar bij elke gemeenschappelijke bijeenkomst had ze in do kerk van iedere parochie plaats. De doopvonten werden naar het schip ol bij den ingang der kerk verplaatst, waardoor de bediening veel van haar plechtig karakter inboette. Met den doop der volwassenen verviel tevens, wat men de «inwijding in de mysteriën » noemde, dat wil zeggen de gewoonte 0111 eerst even voor de toediening van het sacrament, de doopelingen bekend te maken met zekere godsdienstige handelingen en plechtigheden, die men voor de ongeloovigen en de catechumenen zorgvuldig verborgen hield. Toch bleef men tot in het midden der 5e eeuw de «mysteriën» als zoodanig heilig houden en haar aantal vermeerderde zelfs. Wel is waar werd do kerk niet langer vervolgd en behoefde zij haar dienst niet langer aan de oogen der overheid te onttrekken, noch de teekenen en de wachtwoorden, waaraan hare belijders elkander kenden voor haar geheim te houden, maar zoolang een deel van de bevolking des rijks nog heidensch was, moest men toch vreezen, plechtigheden waarvan zij de diepe beteekenis niet vatte, om den eenvoud, waardoor zij zich kenmerkten, aan hare bespotting prijs te geven. Integendeel, door den geheimzinnigen sluier, waarmede men ze bedekte, moest men de waarde daarvan in de meening der ongeloovigen trachten te verhoogen. Waar duizenden bij duizenden zich tot haar voegden, had de kerk zelve er belang bij, de nieuwe leden op haar drempel staande te houden en dezen eerst op een geschikt oogenblik tot het heiligste in te wijden, dat zij hun straks zou te geven hebben. Daarom werden dan ook de catechumenen nog steeds streng van do gemeente gescheiden gehouden. Eerst in het midden der 5e eeuw, toen er weinig sprake meer kon zijn, dat de heidenen door het geheimzinnig karakter van den eeredienst zouden worden aangetrokken en evenmin dat men hun heiligschennis zou te duchten hebben, toen alle Christenen reeds bij hun geboorte het sacrament des doops ontvingen in hot openbaar, verviel allengs het mysterieuse karakter van plechtigheden, die geen verborgenheden meer waren en in het begin der 7e eeuw was daarvan geen sprake meer. De handoplegging, als symbool van de mededeeling van don Heiiigen Geest werd van don doop gescheiden en verplaatst naar de covfirivafic die van nu af beschouwd werd, als een tweede sacrament, het eerste te voltooien en de opneming in het lichaam van Christus te bezegelen. In de Latijnsche kerk werd de confirmatie uitgesteld totdat het nieuwe lid tot jaren des onderscheids zou gekomen zijn en hij de verplichtingen, welke de doop hem oplegde, met zelfbewustzijn aanvaarden kon. Daardoor had men dan ook de gelegenheid, niet slechts om hem het onderwijs te doen genieten en den proeftijd te doen doormaken, die bij den doop achterwege hadden moeten blijven, maar men kon ook de dwalingen bestrijden, die in zijn jeugdig gemoed wellicht reeds wortel geschoten hadden. Thans was de confirmatie een geschikt middel om de kerkelijke hierarchie te be\ estigen. immers in de Latijnsche kerk mocht elk priester den doop bedienen, de handoplegging daarentegen, de mededeeling van den Heiligen Geest, behoorde uitsluitend tot het ambt van den bisschop en een gewoon priester of ouderling mocht hem slechts als zijn gemachtigde vervangen. Het heilige lied begon hoe langer zoo meer een voorname j>laats bij de godsdienstoefeningen in te nemen, in de Oostersche Kerk nog eer en steikei dan in de \\ estersche. Do Grieksche kerkvaders zagen daarin een bewonderenswaardig werktuig tot verheffing der zielen, een middel oin de hartstochten te stillen, een soort van geestelijken sleutel, waarvan de Heilige Geest zich wilde bedienen om zijne onderwijzingen tot de harten te doen ingaan, die zich daarvoor zouden willen sluiten, een tegengif voor de ongewijde zangen des volks en eindelijk een echo van de lofzangen, waarmede de engelen den Allerhoogste prezen in de hemelen. Daarmede ging natuurlijk gepaard eene hoogere waarde, die men aan den dienst der zangers toekende. Zij werden in grooten getale aan den dienst der voornaamste kerken verbonden, maakten deel uit van de lagere rangen dor geestelijkheid en werden door den bisschop zelf uit de leden der kerk gekozen. Nu eens werden de psalmen vers voor vers aangeheven door de zangers en de gemeente gezamenlijk, maar dit schijnt wel 't minst in gebruik geweest te zijn. Dan zong de zanger een lied en de gemeente herhaalde s echts de laatste woorden. Straks wisselden twee kooren elkander af en vereenigden zich aan het einde tot een gemeenschappelijk besluit van het lied. Deze beurtzang was aanvankelijk veel in het Oosten in gebruik, als men gansche nachten op de graven der martelaren doorbracht. Ambrosius schijnt zich mede daarvan bediend te hebben, toen hij gedurende de Ai iaansche twisten met een deel zijner kudde een kerk bewaren moest, die keizer Justinus aan de Arianen toegewezen had, als een middel om de getiouwo belijders te sterken tegen de verveling gedurende zulk een langduiig verblijf in het heiligdom. \ an toen af vond de beurtzang dan ook meer ingang bij do kerken van het Westen. ^ ij zagen reeds, dat Amhrosius zich zeer verdienstelijk maakte met betrekking tot het kerkgezang. Bestond deze tot hiertoe in het Westen slechts uit een eentonig weergeven van een psalm of een recitatief, uitsluitend door de zangers, hij gaf daaraan melodie, opdat men ze zou kunnen onthouden en herhalen en rythmus, opdat men in koor zou kunnen zingen on de geheele gemeente daaraan zou kunnen deelnemen ; bovendien vervaardigde hij zelfs geestelijke lofzangen. Ilot Ambrosiaansche kerkgezang werd reeds in 389 onder paus Damasüs, in Rome ingevoerd en vandaar verbreidde het zich in de Westersche kerken, waar het gedurende bijna twee eeuwen stand hield. Velen echter, vooral kloosterlingen, achtten dezen zang meer geschikt voor heidensche plechtigheden dan den ernst van het Christendom waardig. Vooral Gregorius i>e groote kantte zich daartegen en voerde de oude wijze van kerkzang door de zangers alleen weder in en eerst de kerkhervorming gaf aan den Ambrosiaanschen zang de haar terecht toegekende waarde met haar plaats in de kerk terug. De zang schijnt in de eerste eeuwen niet door eenig instrument begeleid te zijn. De gemeente stond gedurende den zang. Gewoonlijk schijnen alleen de psalmen Davids of andere gedeelten der Heilige Schrift gezongen tezijn,ofschoon misschien ook opzettelijk vervaardigde liederen gebruikt werden. Van de laatste zijn echter slechts enkele tot ons gekomen, hetzij doordat men ze voor de toediening der sacramenten vervaardigd, als «mysteriën" bewaarde, of ook omdat men vreesde, daarmede kettersche leerbegrippen te verbreiden. Wij zagen dan ook reeds, dat dwaalleeraars als Arius en anderen door het lied propaganda voor hun leer trachtten te maken en hierin werkelijk slaagden, 't geen anderen als Chrysosthomus aanleiding gaf om dezulken met het eigen wapen te bestrijden en rechtzinnige liederen te vervaardigen en te doen zingen. Zoo stelde Epiiraïm do Syriër, nieuwe christelijke liederen saam voor verschillende kerkelijke en huiselijke gelegenheden, welke hij door kooren van jonge maagden in de kerk deed zingen en die vooral den feesten der martelaren plechtigheid bijzetten. Ook Augustinus zelf versmaadde dit middel niet om de ketterij der Donatisten te bestrijden. Anderen daarentegen trachtten het gevaar van het kettersche lied to bestrijden door in de kerk alleen het zingen van psalmen en gedeelten der Schrift toe te laten. In dezen zin beslisten dan ook achtereenvolgons de conciliën van Laodicea, van Chalcedon en het eerste concilie van Braga (501). Uit deze omstandigheid doet zich dan ook verklaren, waarom zoo weinig christelijke liederen uit de eerste eeuwen der kerk tot ons gekomen zijn. In enkele kloosters van het Oosten weergalmde dag en nacht het gezang van psalmen en kerkliederen, waartoe drie kooren van monniken elkander voortdurend afwisselden. Omdat zekere priester Studius dit gebruik te Constantinopel invoerde, werden de zangers studiten geheeten. Ook vele kloosters in het Westen volgden dit voorbeeld. Teneinde eene geschikte keuze te bevorderen van de gedeelten der H. Schrift, die der gemeente voorgelezen werden, deed keizer Constantijn daarvan reeds eene verzameling maken; toch bleef de bisschop in de 4e en 5e eeuw nog steeds vrij in de keuze van do fragmenten, die hij wenschte te doen voorlezen. Bij feestdagen werd deze beperkt door do gebeurtenissen, welke men herdacht. Voor het minst las men twee onderscheidene gedeelten der Schrift in elkon dienst, het een gekozen uit de Evangeliën, het andere uit het overige deel des Bijbels. In de 4e eeuw vond men in de kerken reeds eene leesorde, voor het eerst waarschijnlijk ingevoerd door bisschop Jerome. De leesorde voor de Gallische kerken werd ïr. de 5e, die van Rome in de üe eeuw ingevoerd. De Schrift werd nog steeds 111 de taal der gemeente gelezen. In het Oosten ontstak men kaarsen op het oogenblik, dat de voorlezer den Bijbel opensloeg, als een heilig symbool van het licht, dat van het Woord uitstraalde. Op de lezing der II. Schrift volgde de predikatie, die zulk een overwegend deel van den eeredienst vormde, dat Juliaan de Afvallige zo gaarne ook bij de godsdienstige samenkomsten der heidenen had willen invoeren. Zij bleef als een geheel uitmaken met het deel der Schrift dat voorgelezen was en werd daarvan als de ontwikkeling beschouwd en als zijn toepassing op de omstandigheden en de behoeften der zielen andaar dan ook dat zij een streng Schriftuurlijk karakter droeg en ook waar de öchrift niet genoemd werd, had zij toch middellijk of onmiddellijk >e u ^\ing op de les uit de Evangeliën of Brieven, welke voorgelezen was. Somtijds, gelijk dit dikwijls bij Aügustinus het geval was, bediende de leeraar zich van het Heilige Boek om zijn eigen uitspraken te verklaren ot te bevestigen. De algemeene naam voor hun redevoeringen was die van komilïèn en aermoneg, en somtijds ook die van tractatus en van aisputationes, naar gelang van het karakter, dat zij droegen. Xiet overal hechtte men evenveel waarde aan de prediking In het Westen, waar men aan den dienst des Evangelies het begrip van het joodsche priesterschap verbond, en aan do Schrift een soort van tooverkracht toeschreef, waar bovendien de verstandelijke ontwikkeling der kudde angen tijd was verwaarloosd geworden, stelde men meer prijs op het liturgisch gedeelte van den dienst. Even eerbiedig als men zich bij het gebed en het lezen der Schrift gedroeg, even verstrooid was men gedukiko < c piedicatie. Oesarius van Arles, overigens geenszins een prediker van 1 ageren rang, hooren wij klagen: »ik bezweer u, broeders en vermaan u op bijzonder vaderlijke wijze om op Zon- en feestdagen de kerk niette verlaten, eer de dienst geëindigd is. Hoewel ik de vroomheid van velen uwer niet anders dan roemen kan, zijn er anderen, die minder belanstellen m het heil hunner ziel en die de kerk terstond na de voorlezing der II. Schrift verlaten. Dezen noodig ik uit om niet alleen met geduld maar ook met aandacht de vermaningen aan te hooren, die wij daaraan oevoegen. > Daar zijn uitnoodiging geen gevolg had, besloot hij de kerkdeuren onmiddellijk na de lezing der Schrift te doen sluiten en velen die daardoor tegen hun wil genoodzaakt waren, de predicatie bij te wonen zoo verhaalt zijn geschiedschrijver, verblijdden zich later daarover Het vierde concilie van Carthago beproefde het kwaad te stuiten, door hen in de ban te doen, die de kerk gedurende de predicatie zouden verlaten e zagen reeds, hoezeer men in het Oosten in het andere uiterste verviel en den dienst gelijk stelde met de voordrachten van heidensche redenaars terwijl men daarentegen de liturgie en de sacramenten zelfs verwaarloosde' (.een wonder, dat de belangstelling der hoorders derhalve ook zijn invloed op de predicatien deed gelden en die van de Westersche kerk zich in den regel door kortheid kenmerken. De tijdperken waarin men meer bijzonder van de prediking werk maakte, waren de Zon- en feestdagen, de vasttijd en vooral in het Oosten de vijftig dagen tusschen Paschen en Pinksteren gedurende welke men do Handelingen der Apostelen behandelde, als een pleit voor de kracht des Heiligen Geestes. Overigens predikte men in de groote steden meer dan in de kleinere en in de steden meer dan ten platten lande. In alle steden, waar een bisschop verblijf hield, was hij belast met de prediking in de hoofdkerk en deze was wel een van zijne voornaamste plichten. Paulus eischte reeds van den opziener, dat hij bekwaam zou zijn, anderen te onderwijzen en vooral deed zich dezen eisch gelden voor het tijdvak, dat we behandelen. I)e bisschoppen hadden zelfs hun verheffing voor een groot deel aan hun roep van welsprekendheid te danken en het voorbeeld der kerk van Alexandrië toont ons, hoe weinig in/loed cle bisschoppen hadden, die dit talent misten. Bisschop Aloxander, wiens roem door de welsprekendheid van een Arius in de schaduw gestold werd, zag zich genoodzaakt om zijn diakon Athanasius, tegenover hom to stellen, een man, wiens bijzondere welsprekendheid door de gemeente op hoogen prijs gesteld werd. De prediker plaatste zich in den katheder, die op don achtergrond der tribune aangebracht was, doch sommige bisschoppen, wier prediking bijzonder gewild was, moesten zich meer in de nabijheid van de schare begeven, die hot kerkgebouw vulde. Somtijds plaatste de prediker zich op de trappen voor het hoofdaltaar, gelijk dat in vele kerken nog geschiedt. In tegenstelling met de gewoonte van onze dagen was de prediker gewoonlijk gezeten en de schare hoorde hem staande aan, met uitzondering van de grijsaards en de zwakken. Dezo gewoonte mocht niet zeer bevorderlijk heeten voor de oplettendheid dor hoorders noch voor de plechtigheid van den dienst. Zelfs de meest beroemde predikers beklagen zich over do verstrooidheid van hot gehoor, het gebabbel der vrouwen en hot heen en weer loopen der mannen of do lustelooze houding van anderen. Zelfs Augustinus zegt in oen van zijn hoiniliën: «Omdat wij aan zwakken on grijsaards toestaan, zich neder te zetten, zijn er jonge meisjes, die zich dezelfde vrijheid aanmatigen en die van hot begin der predicatie af, gaan liggen, alsof zij zich op haar bed bevonden». Gewoonlijk predikte men in het Latijn of in het Griekscli in de steden, te platten lande gebruikte men ile taal der bewoners. In den regel sprak men, na voorafgaande voorbereiding, doch van van buiten geleerde of gelezen redevoeringen was zelden sprake. Ja, de gemeente eischte zolts, dat de prediker ook zonder voorafgaande voorbereiding prediken kon, indien dit noodzakelijk mocht zijn. Vele bisschoppen, zooals Athanasius, Gkegorius van Nazianze, Cyrillus van Jeruzalem, Chrysostomus, Augustinus, Leo de Groote en Basilius zijn door hun improvisatiën beroemd geworden. Van Chrysostomus wordt verhaald, dat hij, op zekeren winterdag over de markt gaande, om zich naar den dienst te begeven, op de markt een menigte haveloozen en bedelaars ontmoette, wier beklagenswaardige toestand hem zoo trof, dat hij, straks in het preekgestoelte 558 neerzittende, aan zijn hoorders verklaarde, dat hij het door hem overdachte onderwerp zou laten rusten, aangezien hij den moed miste over iets anders ïot hen te spreken dan over de ellende hunner broederen. Augustinus liet de keuze van liet voor te lezen gedeelte der H. Schrift somtijds aan den lector over en sprak dan voor de vuist over het voorgelezen fragment. Roins vergiste de lector zich en las een ander deel voor dan hem opgegeven was. Augustixus beschouwde dit als een aanwijzing van God en predikte ovei hetgeen voorgelezen was. Eenige predikers waren gewoon de gedachten, die zich in den loop van de prediking aan hun geest voordeden, als een gevolg van goddelijke inwerking op hun geest te beschouwen, als die waaraan de profeten van den ouden dag onderworpen waren. »Ik was het niet, die sprak,» zoo verklaarde Chrysostomus voor de gemeente van Antiochië, maar God, die de toekomst voorziet, ontsluierde mij die tot uwe leering.» Augustixus beroept zich dikwijls op hetzelfde voorrecht en Gregorius de Groote zeide, dat zeer vele zaken, die hem nog duister waren, als hij daar vooruit alleen over dacht, hem helderder werden, als hij ze van uit het predikgestoelte voor de gemeente behandelde. Doch dit talent om te improviseeren en dat geloof aan eene goddelijke ingeving, wel verre van hun een aanleiding tot luiheid te zijn, spoorde hen temeer aan zich daartoe voor te bereiden. Over het algemeen leden de predicatiën aan een gemis van orde, eenheid, logische opvolging en vaak aan te veel etoog, doch overigens hadden zij de voordeelen der improvisatie zonder daarvan de schaduwzijde te vertoonen en bezaten zij den onbedwongen, gemakkelijken en natuurlijken toon van een onderhoud, waarbij de zinnen niet van tevoren gerangschikt zijn bij de degelijkheid van een redevoering waarvan de stof goed doordacht is. De ouderlingen mochten alleen dan in de hoofdkerk prediken, wanneer de bisschop afwezig of verhinderd was. Overigens vervulden zij dezen dienst in hun parochiekerken en «vanneer zij verhinderd waren, las de diaken of de voorlezer de eene of andere homilie van een kerkvader. Slechts hoogst zelden werd het een diaken geoorloofd, een eigen predikatie voor te dragen; men achtte de prediking daarvoor te hoog en hij, die daartoe aangewezen was, moest het volkomen vertrouwen der hoorders bezitten. Slechts mannen als Athanasius en Efraïm maakten hierop een uitzondering. Monniken mochten niet prediken, tenzij zij geordend waren en leeken nog veel minder. Slechts keizer Constantijn stelde nu en dan predicatiën in het Latijn op, liet ze in het Grieksch vertalen en predikte dan voor zijn hof. Vrouwen waren volstrekt van den predikdienst buitengesloten en als een maatregel tegen do dwalingen dei Donatisten werd dit verbod door het concilie van Carthago zelfs bepaaldelijk uitgesproken. Wat het meer of min menigvuldig gebruik van het Heilig Avondmaal aangaat, was er zoowel tusschen de onderscheidene kerken als tusschen de geloovigen zelf groot verschil. Augustinus verklaart, dat eenigen het eiken dag, anderen op bepaalde dagen, sommigen des Zaterdags °en dos Zondags, weder anderen des Zondags alleen gebruikten, terwijl er zelfs waren, die het slechts van tijd tot tijd vierden, als de behoefte daaraan zich deed gevoelen. Augustinus, zoowel als Ambrosius en Chrysostomus wenschten, dat den belijders op dit punt vrijheid zou gelaten worden en dat men zich over het algemeen behoorde te schikken naar de gewoonte der plaatselijke kerk waartoe men behoorde, ofschoon zij, zoowel als andere kerkvaders nalatigheid te dier zake berispten, In Egypte, Noord-Afrika en Spanje* en zelfs gedurende eenigen tijd te Rome bleef de oude gewoonte bestaan om van dag tot dag brood te breken en, omdat dit niet dagelijks in de kerk kon geschieden, zorgde elke familie voor de geheele week van het heilige brood voorzien te zijn, 't welk men dan tezamen ter gedachtenis aan het lijden van Christus at. Deze bijzondere communiën, zooals men ze heette, werden echter door de conciliën van Toledo en van Saragossa zoowel als door Leo den Groote veroordeeld. Het leerstuk van de lichamelijke tegenwoordigheid van Christus in het Heilig Avondmaal, reeds in de eerste eeuwen zóó verbreid, maakte nieuwe vorderingen in de 4de eeuw. De omstandigheid echter, dat het brood en de wijn gebruikt werden, die de geloovigen zelf aangebracht hadden, wekte bij de gebruikelijke tekst der toediening wel eens de verbazing der geloovigen op. Op zekeren dag zag Leo ok groote een vrouw glimlachen, toen zij het gewijde brood uit zijne hand aannam. Na de plechtigheid vraagde hij haar, waarom zij gelachen had. Zij aarzelde een oogenblik en daarop sprak zij: »omdat gij mij als het lichaam des Heeren toedient het brood, dat ik van morgen zelf gebakken heb.-. Wij zullen de rest der legende maar niet verhalen; om echter dergelijken twijfel geen voedsel te geven, nam men voortaan niet slechts ander brood, doch diende het ook in anderen vorm toe. Het meerendeel der leeken echter, geloovende dat het brood des avondmaals zich op de woorden des priesters in het lichaam van Christus omzette, ontving het met heiligen eerbied. Ja, men gebruikte het als een amulet tegen mogelijke gevaren en zelfs Ambrosius verhaalt, dat zijn broeder Satyrus uit een schipbreuk gered werd, omdat hij een stuk gewijd brood aan zijn hals gedragen had. Reeds vroeg sprak men in de Kerk van de bedienings des avondmaals als van een offer, ofschoon men er tot in de 4e eeuw kennelijk slechts onder verstond de gedachtenisviering van het offer, eenmaal en voor altijd door Christus gebracht en zelfs wat de waarde van het gebruik betreft, spreekt Augustinus het uit: «het is een zwakheid, de teekenen met de zaak zelve te verwarren en zich te verbeelden, dat hij, die Christus niet in zijn hart heeft, zich zou kunnen vleien in het avondmaaal Zijn vleesch te eten en Zijn bloed te drinken". Intusschen bleek denaam offer een gevaarlijk woord voor de heidenen, die nauwelijks tot het Christendom overgegaan, daaraan de beteekenis van een heidensch offer hechtten, terwijl van andere zijde do meening alweer veld won, dat Christus in het avondmaal Zijn offer voor de zondige menschheid hernieuwde en waardoor dus hij, die aan het avondmaal deelnam, opnieuw vergeving van zonden ontving. «Het offer, dat onder tranen en met een rechtgestemd hart, op het altaar aangeboden wordt", zoo verklaart Gre- (JORius de Groote, «helpt ons in liet bijzonder om vergeving van onze schulden te bekomen, omdat Hij, die opgestaan is van uit de dooden en die nu niet meer sterft, opnieuw lijdt in Zijn sacrament. Zoo vaak als wij thans het offer van Zijn lijden aanbieden, zooveel malen hernieuwen wij Zijn lijden ter vergiffenis onzer zonden". < >ok eischte het denkbeeld van het sacrament niet langer de vergadering der geloovigen, zelfs niet langer de tegenwoordigheid van hen, die daarvan do vruchten moesten plukken; 't was voldoende, zoo hun naam slechts in het gebed van den priester gehoord werd. De dooden trokken dam v au dezellde voordeden als de levenden. Reeds door Tertui ianus was do gedachte uitgesproken, dat de dooden eene zekere verlichting genoten tengevolge van de gebeden der broederen en dat hun opstanding daardoor verhaast kon worden. Dit denkbeeld vond sedert de 4e eeuw al meer aanhang en werd voornamelijk vastgeknoopt aan de gebeden en offeranden te hunnen gunste bij liet sacrament aan den Zaligmaker gewijd. Zoo zegt Cyrillüs van Jeruzalem: «Wij gelooven, dat onze gebeden groot voordeel hebben voor hen, voor wie wij bidden, vooral wanneer wij die opzenden bij het heilig offer van het altaar." Augustinus kende hun slechts verzoenende kracht toe voor dengenen, die niet geheel en al in zonden verloren waren. «Zullen de gebeden en offeranden iemand waarlijk nut doen, dan moet hijzelf reeds eenige verdienste in het tegenwoordige leven bezeten hebben.» De eenige theoloog, die in dezen tijd het nut van gebeden en offerande voor de dooden geheel ontkenden, was Aerius, dezelfde, die, zooals wij reeds zagen, de geestelijke heerschappij der bisschoppen bestreed. «Waartoe zouden we voor de dooden bidden <«. vraagde hij. «Wat vrucht kan het ons geven, of de levende bidt of offert? Zoo dat hun eenig nut gaf, dan zou het goed voor hen zijn, zich zooveel mogelijk vrienden te maken in dit leven, die hun door hun gebed de straf voor hun zonden zouden kunnen besparen." Hoe verstandig deze uitspraak ook mocht wezen, Augustinus en Epipiianes deden hem daarover schede verwijten en schreven zijn naam op de lijst der ketters. Sedert Gregoriub den Groote werd de heilige hostie den stervenden toegediend en zelfs op hun borst geplaatst en met hen begraven. Gregorius verbond de noodzakelijkheid van de gebeden voor de dooden aan zijne leer over het vagevuur. \ oorol sedert de overwinning van keizer Constantijn werden de kerken algemeen in den vorm van een kruis gebouwd, wat het inwendige betrof, in het Westen gewoonlijk met ongelijke, in het Oosten met gelijke armen, zooals de Sophiakerk te Constantinopel en de Marcuskerk te \ enetië. De mildheid der keizers jegens de kerken was oorzaak, dat zij vaak zeer weelderig ingericht werden en dat de kunst, vroeger zoo versmaad als het werktuig der afgoderij, burgerrecht in de kerk verkreeg. Ja. hoezeer zij ook door den invloed van het Evangelie gewijd werd, geraakte zij daarin tot zulk eene ontwikkeling, dat de vijanden daarin aanleiding vonden, verwijten tot haar te richten en mannen als Amrrosius en Chrysostomus, niet op het oogenblik van Zijne geboorte maar op dat van Zijn doop. Op dit feest kondigden de bisschoppen van het Oosten den tijd van het Paaschfeest aan. In Egypte, waar dit feest voor het eerst gevierd werd, geschiedde de invoering om bij de nieuwbekeerde heidenen het feest van Osiris, de hernieuwing der aarde door den terugkeer der zon, te ver\ angen. Immers de vergelijking was spoedig gemaakt: ook Jezus was gekomen om de wereld te verlichten en het aanschijn des aardrijks te vernieuwen. In het Westen werd dit feest voor het eerst in het jaar 360 gevierd en wel te Weenen ; deze eerste viering werd door Juliaan den Afvallige bijgewoond. De uitgebreide handelsbetrekkingen van deze stad met Egypte gaven waarschijnlijk aanleiding, dat de viering hier het oeist overgenomen werd. Bij den verderen voortgang der viering in het Westen ontaardde het eenigszins van beteekenis en wijdde men het of aan de herdenking van de komst der wijzen uit het Oosten of aan de eerste openbaring van Christus' wondermacht op de bruiloft van Kana in Galilea. Ofschoon de herdenking van Christus' geboorte zeker veel vroeger gevierd werd, kreeg deze eerst in het midden der 4e eeuw onder paus Liberius een meer algemeen karakter. Van uit liome werd ze in 37(5 in Syrië ingevoerd, terwijl zij in andere kerken van het Oosten, zooals in JeruzalenT en te Alexandrië saamviel met het Epiphaniënfeest. Menvermoedt, dat de instelling van dit feest in het Westen en voornamelijk te Rome gedreven werd door de zucht om de heidensche, zoo burgelijke als Godsdienstige feesten, waarvan vele op het einde van December gevierd werden en waaraan vele Christenen deelnamen, te vervangen. In overeenstemming met het Paaschfeest deed men in de 6e eeuw ook het Kerstfeest voorafgaan door een tijd van voorbereiding, den zoogenaamden Adventstijd ; van toen af begon men het kerkelijk jaar te rekenen van den eersten Zondag in den Adventstijd. De overgang van December tot Januari kenmerkte zich bij de Romeinen door de grootste losbandigheid en het meest dwaze bijgeloof. Waarschijnlijk was het daaraan te wijten, dat men in den tijd van Leo den Groote op 1 Januari, acht dagen na het Kerstfeest, het feest der besnijdenis van Christus instelde. Helaas, zelfs onze dagen bewijzen, dat de poging om op deze wijze de laatste sporen van het vroegere heidendom te verdringen niet slaagde. Voorts werden in de bijzondere kerken alle merkwaardige gebeurtenissen herdacht, die haar betroffen, hare inwijding, de ordening van haar bisschop, de rampen, die haar bedreigd of getroffen hadden en dikwijls namen andere kerken zulke vierdagen over en hechtten daaraan dan een uitgebreider beteekenis. Tegen het einde der 4e eeuw vinden we reeds herhaaldelijk van processiën gesproken. Reeds vóór dien tijd begaven de Syrische Christenen zich in een aaneengesloten stoet, door hun geestelijken voorafgegaan, naar buiten om het Hemelvaartsfeest te vieren en nauwelijks was de belijdenis van het Christendom vrijverklaard, en was het tot staatsgodsdienst verheven, of duizenden neophyten begaven zich op den dag vóór Paschen gezamenlijk ter kerke. Reeds onder Keizer Julianus brachten de bewoners van Antiochië gezamenlijk de overblijfselen van den martelaar Babylas weder en reeds vóór 374 vinden we te Neo-Cesarea van processiën gewag gemaakt. Langzamerhand kwamen ze meer in gebruik. De geestelijkheid, in haar rijkst ornaat gedost, voorafgegaan door een priester, die een kruis of een labarium droeg, of ook de reliquieën van een of anderen heilige, ging aan het hoofd van den stoet der geloovigen, die hem twee aan twee volgden; nu zong men onderscheidene litaniën, dan werd een Hosanna of een Gloria in Excelsis aangeheven, en in dagen van vasten en boete weergalmde een Miserere of een boetpsalm door de lucht. Sedert de 4e eeuw werden ook bij de kerkelijke inzegening van het huwelijk gebruiken ingevoerd, die aan het heidendom ontleend waren, doch waaraan men zekeren Christelijken glimp gegeven had. De inzegening zelve, reeds van de eerste tijden af in gebruik, was algemeen geworden en reeds ten tijde van paus Syriacus werd ook de verloving door den priester gewijd, ten einde meer plechtigheid bij te zetten aan de overeenkomst, door de verloofden gesloten. Doch nu werden de echtgenooten door een stoet van bloedverwanten en vrienden ter kerke begeleid en deze laatsten droegen evenals bij de heidenen den naam van paranymphen. Een krans of kroon, van tevoren op het altaar neergelegd, werd door een priester op het hoofd der echtelieden geplaatst als een symbool van de zegepraal, welke zij over de zinnelijkheid hadden te behalen. Ook nam men van de heidenen den bruidsluier ,n het wisselen der ringen over. Wat zeker meer te betreuren viel, was, dat de Christenen bij de huwelijksviering ook de luidruchtigheid en de ongebondenheid der heidenen overnamen. Vergeefs verhieven onderscheiden kerkvaders daartegen hun stem, vergeefs schreef het concilie van Laodicea daartegen zijn verbod uit. Het kwaad was zóó ingeworteld, dat men aan de geestelijken van allen rang en aan de heilige maagden zelfs gebood, ook al moesten zij bij de inzegening tegenwoordig zijn, de woning te verlaten vóór de zangers binnentraden en de vermakelijkheden een aanvang namen. Ook werden alle bruilofsfeesten verboden van het begin van den Advent tot aan het Epiphaniënfeest en gedurende de vasten tot acht dagen na Paschen. Ook de oogenblikken van sterven en begraven werden door de Kerk gewijd, niet slechts omdat zij het lichaam beschouwde als het orgaan, waardoor zij zich tot de onsterfelijke ziel had gericht, en omdat dat lichaam zelf geen prooi des doods blijven zou, maar ook omdat zij daarbij geschikte aanleiding vond om bij het gezicht op den dood, de levenden tot ernst te stemmen, den dood voor hun blikken in het ware licht des Christendoms te plaatsen en hen vóór te bereiden op het oogenblik, waarop zij zelve als Christenen den overgang hadden te maken van den tijd in de eeuwigheid. Het gebruik van de dooden te begraven, reeds langen tijd in Syrië, Egypte en andere deelen van het Oosten in zwang, was door de Joden naar Rome overgebracht en had zich met de uitbreiding van het Chris- tendom .gelijktijdig baan gebroken in het Westen, waar de verbranding der lijken in den loop der 4e eeuw algemeen verdween. Te Rome bleef men nog geruimen tijd in de Catacomben begraven, ook al veroorloofde de maatschappelijke toestand sedert de troonsbestijging van Constantijn, de dooden in de open lucht ter aarde te bestellen. Velen begeerden dan ook na hun dood in de nabijheid van hunne betrekkingen en vooral ook in die van de graven der martelaren te rusten en toen nu het aantal Christenen in de 4e eeuw zulk eene aanzienlijke uitbreiding verkreeg, moesten de Catacomben verruimd en hun aantal vermeerderd worden. Paus Damasus vooral wijdde groote geldsommen aan het vergrooten der Catacomben, het versieren der kapellen en het uithouwen van sierlijke grafschriften op de graven der heiligen. Langen tijd werden deze onderaardsche grafgewelven bezocht, maar na den dood van Keizer Jitliaan worden de graven in de open lucht talrijker en in het midden der 5e eeuw schijnt het begraven in de Catacomben geheel opgehouden te zijn. Des te plechtiger werd de doode door den stoet van bloedverwanten en vrienden naar de groeve in de open lucht geleid en de lijkdienst op de openbare kerkhoven gevierd. Na al, wat wij aangaande de ter aarde bestelling derChristenen reeds mededeelden, blijft ons slechts te vermelden, dat men bij de begrafenis van beroemde Christenen een soort van grafrede hield, waarin de deugden van den overledene ter navolging van de levenden aangeprezen werden, gelijk dit bij het graf van keizer Constantijn door Eusebius, bij dat van keizer Theodosius en Valentixianus en van zijn eigen broeder Satyrus door Ambrosius geschiedde. Het eerste concilie van Braga verbood het gezang en de bediening van het Heilig Avondmaal op de graven van zelfmoordenaars, misdadigers en catechumenen die den doop nog niet hadden ontvangen. De oude gewoonte van het begraven buiten de steden was door Theodosius en Valentixianus tot wet verheven, doch de stichting van kapellen op het graf der martelaren en te hunner nagedachtenis en de godsdienstige vereering, hun gewijd, deden almeer van dezen regel afwijken. Daar de geloovigen gaarne rusten wilden in de nabijheid van de voorwerpen hunner vereering, werden de graven al dichter bij de kerken gebracht, eerst op het platte land en daarna in de steden. De open plaatsen romdom de kerken werden tot begraafplaatsen gewijd en bij uitzondering werd aan beroemde personen zelfs het voorrecht vergund, op het terrein der kerk zelve begraven te worden. Mocht het al billijk en natuurlijk heeten, dat de Christenen der eerste eeuwen de nagedachtenis hoog hielden van hen, die zich door heiligheid van levenswandel en de moedige belijdenis van hun Heiland onderscheiden hadden, al spoedig pleegde inen ook in dit opzicht groot misbruik. Wij zagen, hoe reeds de Christenen in de tweede eeuw de gewoonte hadden, zich boven de graven der martelaren te verzamelen, daar den dag huns doods te vieren, te hunner nagedachtenis het avondmaal te gebruiken en er te bidden, na de lezing van het verhaal van ^un lijden en dood. Later had men altaren, kapellen en kerken op die plaatsen gesticht, maar nog altijd, mochten ook de deugden der martelaren verheerlijkt worden, alleen God werd aangebeden en verheerlijkt en men (lacht er niet aan om hun eenige wondermacht of tusschenkomst bij God toe te schrijven. Men bad tot God voor hen en was er ver van, gebeden tot hen te richten. Slechts twee voorbeelden zijn ons bekend, dat men aan hun bemiddeling bij God waarde toeschreef. In de derde eeuw ooren we CyPRiANUS, als hij het gezag bestrijdt, dat de martelaren zich op het gebied der tucht aanmatigden, tegenover de 1 a p s i de waarde van hun gebeden ten gunste van de zondaren erkennen. Het tweede in de bede die de maagd Theodocia richtte tot de belijders, die naar de strafplaats gingen, om zich harer te gedenken, als zij bij den Heere zouden zijn Maar wat tot hiertoe uitzondering heeten mocht, werd in de 4e eeuw regel. De heidenen, die in haast op het voorbeeld of op het bevel des keizers het Christendom omhelsd hadden, waren minder schroomvallig in het vereeren der martelaren. Zwak en onkundig, wat hun nieuw geloof betrot en door den godsdienst, waarin zij opgevoed waren en dien zij nauwelijks verlaten hadden, gewend, de goddelijke macht en eigenschappen over te dragen op tal van menschelijke wezens, om de geesten der afgestorvenen als goden te aanbidden, om menschendeugden te verpersoonlijken en te vergoden, waren ze maar al te zeer bereid om aan de helden van het Christendom de eer te gunnen, die zij nog zoo onlangs aan hun heidensche helden en halfgoden bewezen hadden. Zij stelden zich hen voor als middelaars tusschen hemel en aarde, beschermers van huil persoon en bewakers van hun stad en gewest. Langzamerhand hielden zij op, zich onmiddelijk tot God te richten met hun gebeden en gewenden zij zich om Hem slechts door de tusschenkomst van een martelaar aan te roepen. Bij ziekten, in gevaren, die hunzelf of hun stad bedreigden, en vóór den aanvang van een reis riep men hun bescherming in en wijdde hun offeranden. Straks erkende men de hulp, die men door hun bemiddeling ontvangen had, door op de muren van de kapellen enkerken, die hun naam droegen, inschriften, gebeden of schilderingen te plaatsen, die het gevaar deden kennen waaruit men gered was of afbeeldingen in was, brons, zilver of goud van de ledematen, die door hun bemiddeling genezen waren. Zieken lieten zich naar de kerk der heiligen brengen, zooals de heidenen te voren in den tempel van Esculapus, om gedurende hun slaap raad tegen hun ziekte te ontvangen. In één woord, de overeenkomst van dezen dienst met dien der heidenen werd zoo opvallend, dat niet slechts de ketters er de Kerk een verwijt van maakten, maar ook de ïeidensche redenaars zelfs daarin een argument vonden om tegen haar te velde te trekken »Wij hebben», zoo zegt een heidensch redenaar ^slechts één oppergod, wiens eigenschappen wij onder verschillende namen vereeien en de goden, wier standbeelden onze pleinen versieren, zijn slechts leden van dezen eenigen God. Maar gij stelt tegenover Jupiter, die zijn bliksems slingert en tegenover al onze goden, uwe martelaren, een oneindig aantal menschen, die evenals uw Christus, van de goden en de menschen gehaat en aan allerlei misdaden schuldig, deze hebben hemel bekleedden of naarmate zij voor de gansche Christenheid in eere waren, dat b.v. de apostelen, de profeten, de maagd Maria, de martelaren, de engelen, de meest bekende bisschoppen, enz. als in rangorde zouden gehuldigd zijn, zoo zou men zich door de werkelijkheid gelogenstraft zien. Evenals bij de heidenen elk volk, elke stad vóór alles de helden vergoodde, waaraan zij hun roem, of hun voorspoed dankten, zoo begonnen de Christensteden die heiligen het meest te verheerlijken, wier wonderen en deugden haar het meest bekend waren of haar in het bijzonder gegolden hadden, hoe weinig naam ze zich overigens ook hadden gemaakt. Te Antiochië stond Simeon, de pilaarheilige, te Carthago Cyprianus bovenaan en in andere plaatsen werden heiligen van nog minder rang vereerd, doch die der stad dierbaar waren als stichters of voormannen harer kerk. Naarmate zulke steden meer met elkaar in aanraking kwamen, namen zij eikaars heiligen in bijzondere vereering op en brachten hun gezamenlijk haar hulde. De vereering van engelen behoorde tot een later tijdperk en vond bij den aanvang weinig navolging. Hoewel men sedert lang aan hun bescherming geloofde, en meende, dat zij de gebeden der stervelingen tot Gon brachten, ofschoon zelfs Constantijn eene kerk aan den aartsengel Michael, gewijd had, onthield de meerderheid zich er van, hen aan te roepen en dat te meer, waar mannen als Augustinus dit veroordeelden. Amrrosius van Milaan schijnt het eerst op de vereering der engelen aangedrongen te hebben en van zijne dagen wordt daarvan dan ook meer gewag gemaakt, hoewel zij steeds een aan de heiligen ondergeschikte plaats innamen. Tot in de 4e eeuw werd aan Maria althans niet meer eer bewezen dan aan de andere heiligen. Inderdaad, de kerkvaders van die eeuw hadden, vooral om de leer der onthouding te beter te doen triomfeeren, met den meesten ijver het dogma van den voortdurenden maagdom van Maria gepredikt, die volgens hen nimmer aangetast was, noch bij de geboorte van haar zoon, noch in het vervolg, in hare vereeniging met Jozef. Toch was men er ver van, daaruit tot een bijzondere vereering van Maria te besluiten en zelfs werden tegen het einde dier eeuw eenige vrouwen, die de maagd Maria heidensche eer bewezen, door Epiphanus onder kerkelijke tucht gesteld. Deze vrouwen, uit Scythië of Tracië afkomstig en naar Arabië gekomen, noemden zich «priesteressen van Maria.» Bij het feest, dat zij ter eere van Maria vierden evenals de heidenen dat deden ter eere van de Goede Godin voerden zij bij een optocht te harer eer in de wagens, die zij bij haar processiën gebruikten, manden rond, welke met meelkoekengevuld waren. Epiphanusveroordeeldedeze vrouwen alsketters, wijl zij goddelijke eer bewezen aan eene vrouw, die veel minder moest gerekend worden dan de apostelen, wijl zij zelfs het recht niet bezeten had om te doopen en Christus zelf tot haar gesproken had: «Vrouw, wat heb ik met u te doen?» «Laat men Maria de eer bewijzen, die haar toekomt, maar God alleen worde aangebeden!» zoo sprak hij. Zulke uitdrukkingen konden geen gunstigen invloed uitoefenen voor een dienst, die tot dien tijd nog weinig verspreid heeten mocht. Het valt dan ook moeilijk, in de catacomben van Rome eenig spoor van hare vereering te vinden. Twee omstandigheden werkten echter saam om haar dienst in de geheele kerk te verbreiden: de vorderingen van het leerstuk der onthouding, waarvan Maria als het levend voorbeeld geëerd werd en het besluit van de kerkvergadering van Nicea, waarbij de volkomen goddelijke natuur van Christus vastgesteld werd en waarvan de kerkvergadering van Efeze gebruikmaakte om Maria den titel van «moeder Gods» toe te kennen. Van toen af nam zij de eerste plaats onder de heiligen in. De nieuw bekeerde heidenen, welke zij aan hun Cybile, Venus, Isis, Minervaen vooral aan Diana van Efeze herinnerde, waren terstond bereid, haar als hun meest gewilde patrones te beschouwen. «De volkeren werden als verblind bij de aanschouwing van het beeld van de goddelijke moeder,» zoo schrijft Beugxot. «Zij grepen dezen dienst met buitensporige geestdrift aan en daarin ging voor vele Christenen weldra het geheele Christendom op. De heidenen zochten zelfs hun altaren niet meer te verdedigen tegen de vorderingen, die hare vereering maakte en zij openden voor Maria hun heiligdommen, die zij voor Jezus Christus zelf hardnekkig gesloten gehouden hadden." Te Rome wijdde men haar den tempel, waarin te voren do Goede Godin vereerd werd. Op Sicilië werden, gedurende weinige jaren na het concilie van Efeze, niet minder dan acht van de schoonste tempels voor hare vereering in het bijzonder bestemd. Reeds van toen af begon zich het denkbeeld van de «onbevlekte ontvangenis» een weg te banen in de kerken en inderdaad het moet verbazing wekken, dat de dwalende Kerk zoolang aarzelde, dat denkbeeld tot haar dogma te verheffen. Twee nieuwe feesten werden van toen af te harer eere ingevoerd: «Maria Boodschap» en «de Reiniging.» De instelling geschiedde vooral om de aandacht der Christenen af te leiden van de losbandige feesten der heidensche Romeinen, welke op die tijden gevierd werden. Het laatste feest werd weldra onder den naam van Maria Lichtmis meel* bekend, een naam, daaraan gegeven omdat zij, die aan de heilige processie op dien dag deelnamen, brandende waskaarsen droegen. Justinianus voerde dit feest in het Oosten in, waar men het echter wijdde aan de voorstelling van Jezus in den tempel en het ook wel feest van Simeon en Anna heette. In elk geval werd het sedert de regeering van Justianus algemeen gevierd. Maria Boodschap werd te Antiochië, waarschijnlijk in de 5e eeuw, voor het eerst gevierd en werd eerst in de 6e eeuw algemeen. Waren deze beide feestdagen in dit tijdperk de eenige, die aan Maria gewijd werden, de volgende eeuwen zouden het tal van vierdagen ter eere van de heilige maagd aanzienlijk vermeerderen. In het voorbijgaan merken we op, dat men in de 6e eeuw aanving de jaren te rekenen van af de geboorte van Jezus Christus. Vóór dien tijd rekende men evenals de Joden van de schepping af of, evenals de oude Romeinen van de stichting van Rome, ook wel van het begin der regeering van den consul of van den keizer, welke laatste rekening de meest gebruikelijke was. Dexys pe Kleine voerde de Christelijke tijdrekening in ten iare 531, doch deze werd eerst in de 8e eeuw algemeen gevolgd. Som- migen beweren zelfs, dat Kakel de Dikke de eerste was, die ze aan het hoofd zijner staatsstukken plaatste. Reeds de heidenen waren gewoon, eerbiedige hulde te bewijzen aan de helden, die zij tot halfgoden verheven hadden. Zij verzamelden hun asch in urnen, brachten die in plechtigen optocht in hun tempels over en schreven daaraan wonderdadige heilzame kracht toe. En toen zij nu Christenen werden, kon het inderdaad niet vreemd heeten, dat zij, weinigonderwezen als zij waren, deze eerbewijzen gaarne overbrachten op de voorwerpen, die hen aan Christus, Zijne heiligen en martelaren herinnerden en waarvan zij zich dezelfde beschermende wondermacht beloofden. En zelfs Chrysostomus durft verklaren, dat men de Kerk van een machtig middel om de nieuwbekeerden tot deugd op te wekken zou berooven, indien men hen van den steun beroofde, die zij in deze heilige overblijfselen meenden te bezitten; het zou in veler oog een daad van heiligschennis zijn. Wij zagen reeds, dat Ceciuanus, een diaken vanCarthago eene vrouw durfde berispen, die eiken morgen, voor zij het heilig avondmaal gebruikte, het gebeente van een martelaar kuste. Met onverzoenlijken haat tegen den diaken vervuld, bestemde zij haar woning tot een haard van het Donatisme en gebruikte zij alle middelen om hem van den bisschopszetel verwijderd te houden. Niet alle dienaren der Kerk waren dan ook even moedig en voortvarend als CeciliaNUS. Velen meenden dergelijke praktijken te moeten dulden, hetzij uit waardeering van de gevoelens, waaruit zij voortsproten, hetzij om de proselieten aan te trekken, of ze althans niet af te stooten. Doch het gevolg was, dat zij allengs voor den wensch der menigte zwichtten, de vereering der reliquiën goedkeurden, aanbevalen en er zichzelf ook aan overgaven. En nu hebben we slechts de geschriften van die tijden te volgen, om te zien welke vorderingen de vereering der reliquiën maakte. Van de reliquiën wachtten de Christenen bescherming van lichaam en ziel, de verhooring hunner gebeden. De reliquiën, de doozen, die ze bevatten zelfs, het kleedingstuk, dat daarmede in aanraking geweest was, waarborgde hun van de zijde der heiligen, waarvan ze afkomstig waren, de uitbanning der duivelen, de genezing der zieken, de opwekking van dooden, de afwering van rampen, die een land zelfs bedreigden en eindelijk genade en vergiffenis bij God. pRi'DEXTius stelt in een zijner zangen de natiën voor, ieder de overblijfselen van zijn martelaren dragende en welker beschermende kracht hen dekt tegen den toorn Gods. Augüstinus verhaalt in een kapittel van zijn Godsstad, achtereenvolgens, alsof hij er ooggetuige van geweest ware, van een vijftiental genezingen, opwekkingen er. andere wonderen, teweeg gebracht door de tusschenkomst of door de reliquiën der martelaren. Hij voegt er bij, dat men boekdeelen zou kunnen vullen met de wonderen, die door de reliquiën van den heiligen Stefanus zijn gewerkt en noemt ze onwedersprekelijke bewijzen van de opstanding en de hemelvaart van Christus, want, zegt hij, indien het Christendom valsch is, hoe zouden da» de martelaren, die voor dat geloof stierven, zooveel macht bezitten ? Waar zelfs zulke mannen te goeder trouw dwaalden, kan het on^ niet omwendde, toen een gevangen afvallige zijn gebed tot haar wilde richten; elders vinden wij gewag gemaakt van een Christusbeeld, dat de stad Edessa beschermde, toen zij door Cosnoës belegerd werd. Wel is waar heette het, dat dit beeld niet met menschenhanden gemaakt was. Jezus zelf had het op Zijn kleed afgedrukt en dit aan Abgar, den koninij den naderenden val des rijks al meer onder het volk heerschte, betoonde de kerk zich niet voldaan met evenals vroeger, haar aandrang tot weldadigheid te verdubbelen, en het grootste deel van hare inkomsten aan werken van liefdadigheid te wijden, maar richtte ook hospitalen op, die onder den naam van Xenodochia eerst gewijd werden aan de verzorging van lijders aan besmettelijke ziekten, straks aan zieken van allerlei aard , ook strekte zij haar zorg uit tot het onderhoud van arme grijsaards, van de opvoeding van weezen en vondelingen en tot hulp van vreemdeïngen. De eerste gestichten van dien aard verrezen te Antiochië en te J'j e door de bemoeiing van Ephraïm en Bassianus. Maar het eerste ono( ochium van eenige beteekenis werd door Basilius den Grooten m iet jaar ,i/4 in de nabijheid van Cesarea in Cappadocië gesticht. Zijn vriend (iRegorius vergeleek liet met een stad omdat het binnen zijn wijde grenzen alle beroepen vereenigde, die noodig waren tot hulp en verlichting van zieken. In bijna alle steden van het rijk ontstonden weldra dergelijke inrichtingen, die als geestelijke gestichten door de bisschoppen esiuurd en door parabolani bediend werden, ofschoon zich ook wel een voudige leeken, door vroomheid gedreven, aan de zorg voor de zieken wijdden, zooals keizerin Placilla. De kerk werd in haar liefdearbeid < oor de wereldlijke overheid gesteund. De keizers, die hoe langer zoo meer en voor zoover de toestand der maatschappij hun dit veroorloofde, 11111 bestuur in overeenstemming brachten met de grondbeginselen van iet Evangelie, keurden de zorg der bisschoppen voor de lijdende menschieid niet slechts goed, maar moedigden ze ook aan, vaardigden daaraan gunstige wetten uit, zorgden dat het blijvend bestaan hunner stichtingen verzekerd werd en bevorderden den aanwas daarvan door hun vrijdom te schenken van belastingen en opbrengsten aan het Rijk. Ja, uit hun eigen fondsen en die van het rijk stichtten zij hospitalen en begrafenisondsen en bevalen jaarlijksche uitdeelingen van graan aan armen en ïeilige maagden. oorts vaardigden zij besluiten uit tot verzachting der zeden. Zij matigden de strengheid van het vaderlijk gezag en spraken liet doodvonnis uit over vaders, die het oude recht van leven en dood op hun kinderen toegepast hadden, zij schaften, zooveel in hun macht stond, de tentoonstelling en den verkoop van jongeborenen af en daar juist de moeders uit de laagste volksklassen deze misdaad bij de Romeinen algemeen maakten, hielpen zij arme ouders uit de schatkist tot liet onderhoud van hun kinderen, volgens eene wet, door Constantijn in 315 uitgevaardigd. De topstand der vrouw werd verbeterd en haar sekse verheven door juist datgene te doen verdwijnen, wat haar liet meest vernederde. In 321 werd het voortdurend verkeer onder voogdijschap afgeschaft, waaraan zij onderworpen waren. Aan meerderjarige vrouwen werden gelijke burgerlijke rechten toegekend als aan de mannen. Zij kregen een aandeel in de erfenis hunner kinderen, terwijl de moeder en de grootmoeder recht kregen, als voogdessen op te treden. Kortom, men maakte ze, voor alle gevallen, waar de natuur en de rechtvaardigheid dat eischten, vrij van de willekeur des mans. Mocht de Kerk ook geen afschaffing van slavernij eischen, zij trachtte die voor het minst te verzachten en ook in dezen stond do burgerlijke overheid haar ter zijde. Reeds was onder Antonius Pixjs, naar men veronderstelt, onder den invloed van het Christendom, het recht van leven en dood den meesters ontnomen en op de regeering overgebracht. Coxstantijn beperkte de rechten der slavenhouders nog meer en strafte als moordenaar ieder meester die zijn slaaf willekeurig met stokslagen zou dooden of hem uitgezochte kwellingen zou aandoen. Bovendien begunstigde hij met behulp der Kerk het vrij verklaren van slaven en zelfs keizer Juliaan arbeidde in dezelfde richting. Andere ongelukkigen vielen evenzeer onder de zorg der Christenkeizers. Zij stelden de gevangenen onder het toezicht der bisschoppen en vaardigden bevelen uit voor de teruggave der goederen van Romeinsche gevangenen, die naar hunne haardsteden wederkeerden, voor de bescherming van krijgsgevangenen ten gunste van weduwen en weezen, wier rechten beschermd werden tegen ontrouwe beheerders, voor schuldenaars van de belastinggaarders, welke van tijd tot tijd van hun verplichtingen ontheven werden en aan minder strenge dwangmaatregelen onderworpen werden en eindelijk tegen overschrijding en misbruik van macht door overheden en vorsten. Eindelijk werden ook de spelen der gladiatoren door hen afgeschaft. Ofschoon deze wetten, door Constantijn uitgevaardigd, onder Valentinianüs en Valens buiten werking werden gesteld, werden ze in het Oosten door Theodosius, in het Westen door Honorius streng uitgevoerd. De toewijding van een monnik uit het Oosten, Telemachus, gaf Honorius daartoe aanleiding. Hij kwam in Rome, toen de amphiteaterspelen in vollen gang waren. Verontwaardigd bij den aanblik van zulk een onmenschelijk schouwspel, sprong hij in de arena om de vechtenden te scheiden. Het woedende volk steenigde hem onmiddelijk, maar de keizer, vol bewondering voor zijn moed en, gehoor gevende aan de smeekbeden van den dichter Prudentius, verbood voor altijd do spelen der zwaardvechters. Wel bleven deze nog een tijdlang in het Oosten bestaan, maar nieuwe wetten maakten ook hier daaraan een einde. En voorzeker, onder al wat treurig stemt bij den aanblik der Kerk van dit tijdperk doet het ons wel, de verklaring van een heidensch schrijver als Libianus te hooren, als hij do verbetering der openbare zeden en van het burgerlijk bestuur onder de Christenkeizers prijst en in een redevoering tot keizer Constantijn opmerkt, dat onder diens regeering en die zijns vaders de gouverneurs der provinciën niet langer de vrouwen ontvoerden van hen, die de belasting niet konden betalen, om ze als slavinnen dienst te laten doen, dat de echt onder bescherming der wetten tegen elke inbreuk op zijn' recht beveiligd werd, dat de vorsten vrij wat strenger eischen stelden bij de keuze hunner gouverneurs en dat het paleis open stond voor allen, (He de bescherming van den vorst inriepen. Zooveel als in haar vermogen was, trachtte de Kerk oneerlijk bedrijf, losbandig vermaak en onwettige verbintenissen tegen te gaan; zij trachtte de reinheid van zeden te bevorderen en den band des huwelijks te bevest'gen door dien te heiligen en in deze pogingen werd zij door de Christelijke regeering gesteund. De keizers vaardigden verbod uit tegen het wijden van een kind of een vrouw van goede zeden aan publieke vermakelijkheden en gelastten den bisschoppen, zoowel vrije vrouwen als slavinnen onder hun bescherming te nemen, wanneer men ze wilde dwingen tot eenig onzedelijk bedrijf of tot het zich vertoonen op het tooneel /ij veroorloofden den tooneelspelers, die in doodsgevaar verkeerende het gebruik der sacramenten gevraagd hadden en, hersteld zijnde, hun leven wilden verbeteren, volstandig te blijven weigeren, zoomen hen dringen wilde, andermaal hun beroep te hervatten. Zedelooze feesten werden afgeschaft en, ofschoon de geest van het Christendom de verzachting der lijfstraffen medebracht, vaardigden zij strenger strafbepalingen uit tegen ontvoenn^ van vrouwen en echtbreuk. Had keizer Augustius, geleid door hetzelfde beginsel, dat hem wetten tegen den ongehuwden staat en tot aanmoediging van een tweeden echt deed uitvaardigen, naast het huwelijk, buitenechtelijke samenleving van mannen en vrouwen gemachtigd, te beginnen met Coxstantijx trachtten de Christenkeizers door verschillende middelen dergelijke verbintenissen te verhinderen, ze te ontbinden of ze in wettige huwelijken 0111 te zetten. Het moet, helaas, erkend worden dat zij langen tijd schipbreuk leden in hun pogingen en de samenlevingen buiten echt tot 111 de negende eeuw geduld bleven, toen ze ten minste in het Oosten verboden werden. Gedreven door den wensch om den echtelijken band te versterken, vaardigde Constantijn een besluit uit, waarbij aan vaders van natuurlijke kinderen verboden werd, hen als echtelijke te doen erven, indien zij ook wettige kinderen hadden. Justinjanus kende den natuurlijken kinderen en hun moeder een bepaald en gering deel van het erfgoed toe en veroorloofde, door een huwelijk met de moeder, hen als wettige kinderen te doen opnemen. Maar kinderen, uit echtbreuk of hoererij geboren, werden van al dergelijke rechten buitengesloten en justinianus, wiens strenge opvatting in dezen tot wreedheid zelfs oversloeg, verbood den vader zelfs, ze te onderhouden. Wij zagen, welk een groote vrijheid in Rome met betrekking tot de echtbreuk heerschte en met welk eene gemakkelijkheid mannen en vrouwen onder de geringste voorwendselen den heiligen band des huwelijks verbraken. \\ el durfden de Christenkeizers niet op eenmaal door hun wetten de onscheidbaarheid van het huwelijk vaststellen, een beginsel en een besluit, waarvoor hun onderdanen nog niet rijp waren, maar zijtrachtten de wettelijke gronden tot echtscheiding te beperken Gevallen als dienstbaarheid, gevangenschap, verbanning zelfs werden niet meer als rechtsgrond in dezen erkend en voortdurend trachtten zij echtscheiding te verhinderen door het aanknoopen van nieuwe verbintenissen te bemoeilijken. Meer nog, kon tot op de regeering van Constantijn de belofte, bij de verloving aangegaan, gemakkelijk verbroken worden, sedert zijne troonsbestijging werd de verloving, vooral wanneer zij kerkelijk gewijd was geworden, meer als een formeele verbintenis beschouwd. De geschenken van den jonkman bleven het eigendom van de jonge dochter, en de onderpanden moesten drie- en viervoudig weergegeven worden door hem, die de verbintenis brak en de vrouw, die zich met een soldaat verloofd had, mocht geen ander man huwen voordat twee jaren over de breuk harer verbintenis waren voorbijgegaan. Ook trachtten de keizers de misbruiken bij een tweeden echt tegen te gaan door de bepaling, dat een vrouw, na den dood van haar echtgenoot een jaar wachten moest, eer zij een ander kon huwen. Eerloos werden verklaard, die den eerbied voor den rouw op dit punt schonden en haar werd niet slechts de voogdijschap over haar kinderen uit het eerste huwelijk ontnomen, maar ook alle voorrechten en inkomsten, die daaruit voortvloeiden. Deze goederen werden haar kinderen gewaarborgd, terwijl haar het recht ontzegd werd, van haar kinderen terug te vorderen, wat zij hun geschonken had. Onderscheidene van deze bepalingen werden ook toegepast op den vader, die een tweede huwelijk aanging. Ten einde den huwelijksband temeer te heiligen werd, boven de bepalingen door de oude Romeinen en Joden daaromtrent vastgesteld, nog de echtverbintenis verboden tusschen schoonbroeders en schoonzusters, ooms en nichten, tusschen de overlevende echtgenooten en den vader of den grootvader van den overledene, alsook tusschen den zoon en de bijzit van den vader, ja, in navolging van het kerkelijk beginsel, ook tusschen den peetvader en de peetmoeder van hetzelfde kind, als gold het hier eene geestelijke bloedverwantschap. Over het algemeen dragen al deze wetten het kenmerk, dat men zich deed besturen door den geest van onthouding, die zich in de Kerk baan gebroken had en in stede van het huwelijk te bevorderen, zooals de oude keizers dit deden, trachtte men den echtelijken band vaster en reiner te maken, waar die eenmaal gesloten was. Ontegenzeggelijk waren deze inzettingen èn bij de vorsten, die ze vaststelden èn bij de volken, die ze ontvingen, aan den invloed van het Christendom te danken en de Kerk was dan ook terstond gereed ze te versterken door eigen bepalingen. Zoo bepaalde het concilie van Nicea, dat aan openbare zondaren in doodsgevaar, wanneer zij berouw toonden, het sacrament kon uitgereikt worden, doch wanneer zij herstelden, moesten zij nogtans eenigen tijd buiien kerkelijke gemeenschap gehouden worden en tevens werden door verschillende conciliën do trappen en graden vastgesteld, waarin do boetetijd verdeeld werd. Kerkvaders, zooals Augüstinus, Cesarius van Arles, Chrysosthomus en anderen trachtten de betrekkelijke zwaarte der misdrijven te bepalen, die zij in zondenen misdaden of hoofdzonden en vergeeflijke zonden onderscheidden. Tot de hoofdzonden rekenden zij: heiligschennis, echtbreuk en moord, overlredingen, die door het helsche vuur moesten geboet worden, wanneer men daarvan in dit leven niet door openbare boete werd bevrijd Zulke onderscheidingen vinden wij ook bekrachtigd door de conciliën van Afrika aan het einde der 4e en het begin der 5e eeuw, evenals door de kanonieke brieven van Basilius. Augustinus en Chrysosthomus in het bijzonder, dringen op scherpe toepassing in dezen aan en schrijven hun diakenen ernstig voor, hen, die zich aan zulke misdaden overgegeven hebben, buiten kerkelijke gemeenschap te sluiten, ook al was de zondaar met een diadeem gekroond, terwijl zij henzelf verantwoordelijk stellen voor de heiligschennis, die door hun achteloosheid of zwakheid zou gepleegd worden. En niet slechts drongen de kerkvaders bij anderen op stren»e handhaving der tucht aan, maar zij oefenden die zelf uit zonder aanzien des persoons. De gouverneur van Ptolemais in Lybië kenmerkte zich door willekeur en wreedheid tegenover de bevolking der stad. Nadat Svnesius al zijn geduld en zachtmoedig vermaan tegenover hem had uitgeput, deed hij hem eindelijk in den kerkelijken ban en gaf hij den gouverneur en diens medeplichtigen aan den vloek van hemel en aarde over In een rondschrijven, dat voor het nageslacht werd bewaard, vermaant hij de geestelijken, de overheid en het volk om alle betrekkingen met deze vijanden van Christus te verbreken, ze in hun huizen en van hun tafel te weren en hun eene kerkelijke begrafenis te weigeren en zelfs bedreigde hij met denzeifden vloek de kerken, die zich op andere wijze tegenover de schuldigen zouden gedragen. Straks werd de dwingeland ook door het hof veroordeeld en hij was genoodzaakt de barmhartigheid dor kerk in te roepen. We zagen reeds, hoe Amrrosius zelfs keizer Theodosius buiten do kerkelijke gemeenschap durfde sluiten en betreuren het alleen, dat het opzien, door deze moedige daad verwekt, ten sterkste bewijst, dat men aan zulk een recht doen zonder aanzien van rang of stad in Christus' kerk ontwend was. Dit wordt trouwens door tal van getuigenissen uit dezen tijd gestaafd. Ciirysostomus betreurt het openlijk, dat eene menigte beden de sacramenten gebruiken, waarop zij zelfs de oogen niet behooren te slaan, Basilius de Groote wanhoopt, of wel ooit de kerkelijke reglementen in dezen zullen gehoorzaamd worden. «Temidden van een ongehoorzaam en weerspannig volk,» zoo spreekt hij, «willen wij zelve een bewijs van onze gehoorzaamheid geven, om onzo eigen ziel te bevrijden en ons niet aan anderer zonden mede schuldig te weten. Tndien onz.e tijdgenooten niet begrijpen, waarom de rechtvaardige oordeelen en de rampen, die Hij ons toezendt, over ons komen, zoo is het voor het minst onze plicht, hen te waarschuwen en hon aan hun verderf te ontrukken en mochten we hierin niet slagen, althans onszelf voor het eeuwige oordeel te beveiligen.» En Augustinus roept uit: «Eene «roote menigte zonden zijn zoo in algemeen gebruik gekomen, dat wij er oeen enkelen leek om durven uitbannen, veel minder een priester uit zijnran^ ontzetten. Wee den zonden der menschen, waarvan alleen de meest ongewone ons schrik aanjagen, terwijl de overige, waarvoor toch de Zone Gods Zijn bloed heeft moeten vergieten en die op zichzelf groot genoeg zijn om ons bniten het koninkrijk Gods te sluiten, niet slechts door ons gedragen en geduld worden, maar we ons zelf daardoor juist deelgenoot daarvan maken.» En als straks de Manicheeërs aan de Kerk verwijten doen over de onzedelijkheid van zoovelen harer leden, dan erkent hij, dat de kerk, hoewel zij de schuldigen zoekt te verbeteren en tot boete te brengen, ze toch in haar schoot doet blijven als het onkruid tot op den tijd des oogstes. Werd tot in het midden der derde eeuw geëischt, dat degene, die zich aan ergerlijke zonden had schuldig gemaakt, in het openbaar belijdenis van schuld deed, allengs werd hem toegestaan, dit in het geheim bij den priester te doen, opdat valsche schaamte den schuldige niet weerhouden zou tot de Kerk weder te keeren. Nog scheen aan een menigte van Christenen de last der boete te zwaar. Namen de boetelingen tot heden eene van de gemeente afgescheiden plaats bij de godsdienstoefening in, waar zij onder de herderlijke zorg van den priester verkeerden, aan wien zij hun zonden beleden hadden, ook hierin spaarde men weldra de onder de tucht verkeerenden en liet ambt van den bijzonderen priester werd buiten werking gesteld bij gelegenheid, dat tegen het einde der vierde eeuw te Constantinopel een ergerlijk schandaal ontdekt was, waarbij de eer der geestelijkheid zelf zeer in het gedrang kwam. Sozomenus schrijft met betrekking daartoe het volgende: «NectamüS hief het ambt van den priester op, die met het toezicht op de boetelingen belast was, op raad van lieden, die meenden, dat men de zorg om zichzelf te onderzoeken en te beproeven voor men aan de sacramenten deelnam, aan de voorzichtigheid van ieder geloovige zelf moest overlaten. Bij dit beginsel, volgens hetwelk men nu handelt, heeft de oude gestrengheid plaats gemaakt voor het andere uiterste van verregaande slapheid. Inderdaad, ergerlijke zonden kwamen minder voor, toen men teruggehouden werd door de vrees, dat men ze openlijk had te belijden en daarover het oordeel van een gestreng rechter had te ondergaan. Intusschen had de overtuiging van Cyprianus, dat zonden, na den doop bedreven, zoo ze in het toekomende leven niet onder het oordeel Gods zouden vallen, in dezen tijd moesten geboet worden en de verklaring van Augustinus, dat de boetedoening, indien ze waarde voor God zou hebben, in do kerk moest plaats hebben, buiten welke geene kwijtschelding van zonden verleend was, te diep wortel geschoten in den geest der leeken, dan dat men andere belijdenis van schuld zou erkennen dan die geschied was tegenover een dienaar der kerk en zoo bleven de priesteis voortaan aangewezen 0111 de biecht van hun parochianen te hooren en hun de vereischte boete aan te zeggen. Intusschen werd den priesters opzettelijk aanbevolen, zich in de meeste gevallen van het opleggen van openbare boetedoening te onthouden. Leo de Gro'ote verklaarde zich vrij stellig te dien opzichte. Hij keurde het voorschrijven van openbare boete at omdat het meerendeel der schuldigen zich daardoor buitensluiten zouden van het heilzame middel om vergeving van zonden te ontvangen en achtte het volkomen voldoende, zoo men allereerst in het geheim aan ion /ijne schuld beleed en vervolgens aan den priester, die bij God voor den zondaar tusschenbeiden trad en hem eene boete oplegde in verhouding tot zijn misdrijf. Van Leo den Grooten af kan men derhalve het georuik van de oorbiecht rekenen, welker invoering trouwens geheel opging in de dwaling der Kerk zelve, die haar gezag allengs geheel deed opgaan in de persoon van den priester. Door dit beginsel werd het oude stelsel der kerkelijke tucht, dat op buitensluiting van kerkelijke gemeenschap en openbare boete rustte, geheel ondermijnd. En nog stelde men zich met tevreden. Moest zich tot heden de priester gebonden rekenen door de kanonieke wetten der Kerk bij het uitspreken van den ban en iet bepalen van de straf over de schuldigen en was hij dus slechts als leciter gezeten, die het oordeel der kerkelijke wet over het misdrijf had te doen gaan, van nu af werd hij gemachtigd bij de toepassing daarvan verzachtende omstandigheden in aanmerking te nemen en het vroegere en,..Van. den Schuldise mede in rekening te nemen. Onderscheidene conciliën uit de vierde en de zesde eeuw bevalen den bisschoppen goedertierenheid en zachtheid jegens de gevallenen aan en zelfs een man als Ai gustini s schrijft: »men late de toepassing van de regelen der kerkelijke ucht aan de bisschoppen over en, z.oo het karakter en de vroomheid van den boeteling overigens goed zijn, laat dan de verdraagzaamheid en de toegevendheid het oordeel op den voet volgen. » Dit verval van de kerkelijke tucht en de plotselinge omkeer, die in de Kerk veroorzaakt was door den staatkundigen triomf, welken zij behaald had stonden deels tot elkaar als oorzaak tot gevolg, maar werkten tevens beide mede tot de verbastering van zeden, waarvan we thans hebben te spreken en die op hare beurt, zooals we boven reeds opmerkten, treurigen invloed uitoefende op de nauwgezetheid, waarmede de kerk zorg droeg voor het uiterlijk gewaad, waarmede zij zich in haar bijzondere geestelijken en leeken aan de wereld vertoonde. Mocht men vroeger als algeineenen regel aannemen, dat de lieden reeds lang Christen waren, voor zij dat aan de wereld beleden, na Constantijn was het omgekeerde het geval, o Zeker, toen de kerk de scharen in zich opnam, die bij duizenden toestroomden om de eer en het voorrecht van den Christennaam te deelen, stelde zij zich tot taak, hen den naam waard te maken, dien zij wenschten' te dragen, en wij zagen reeds, dat zij daarin tot op zekere hoogte ook slaagde, maar tegelijkertijd was zijzelf ook onderworpen aan de besmetting met de neigingen en gebruiken, die zij uit het heidendom bij haar indroegen. Had zij aan de liomeinsche wereld de deugden leeren kennen die haar vreemd waren, deze bracht haar in ruil de ongebonden zeden' welke bij die wereld inheemsch waren. Zij wortelden zich in haar schoot en vormden schril en droevig contrast met de zedeleer van Jezus Christus. Wanneer Eusebius ons verhaalt van de huichelachtige hovelingen die den troon en de persoon van den al te lichtgeloovigen Constantijn tegen woordigen toestand der kerk. Welk eene verslapping, wat verval van zeden, hoevele kwalen van allerlei aard zijn er niet in deze kerken van Christus geslopen sedert wij vrede en voorspoed genieten en hoeveel beter waren wij in de tijden van vervolging!" Zoo schrijft Jeronimus en vervolgt: »ik heb mij voorgesteld, de verschillende lotgevallen der Kerk te schetsen van den tijd des Zaligmakers af tot op onzen tijd, te verhalen, hoe zij geboren werd en groot werd temidden der vervolgingen, hoe zij gekroond is door het martelaarschap en eindelijk hoe, onder de Christenkeizers, hare deugden verminderden en verdwenen, naarmate hare macht en hare rijkdommen toenamen." Het kon wel niet anders, of men moest, waar het verval zoo algemeen erkend werd en zoo schrikbarend was, naar middelen uitzien 0111 haar te herstellen. Sommigen zochten dit te bereiken door eene gestrenger toepassing der kerkelijke tucht, anderen door onthouding voor te schrijven. Tot de eersten behoorden de Montanisten, die elke ernstige zonde, na den doop begaan, beschouwden als een daad, waardoor de schuldige zich buiten de gemeenschap der kerk had geplaatst, welke hij door geen boetedoening, hoe ernstig ook, weder herstellen kon, »alsof zijzelven zich schaamden, zich als zondaren te erkennen." Dit beginsel scheen den hoofden van den staat, zoowel als dien der Kerk do eenheid der Christenen, die men moest zoeken te sterken, eer te verwoesten, waarom dan ook de Montanisten niet slechts als scheurmakers maar ook als ketters door de strenge besluiten van eenige keizers vervolgd werden. Theodosii's de Groote sprak de doodstraf uit over degenen, die zich tot hen durfden voegen en Jüstinianus vervolgde hen in Phrygië zoo hevig, dat sommigen zich in do vlammen hunner tempels wierpen en anderen in ballingschap togen of zich met do Novatianen vermengden. Onze lezers zullen zich herinneren, dat deze secte te Rome ontstaan was naar aanleiding van de vraag, hoe men zich tegenover de afvalligen had te gedragen. Hehalve dat zij dezen van do kerkelijke gemeenschap buitensloot, breidde zij deze straf ook uit over allen, die zich 11a den doop aan ernstige afwijkingen of misdaden schuldig gemaakt hadden. Het heilig karakter der Kerk bracht naar liun meening mede, dat zij geen kwijtschelding van eenige doodelijke zonde verleenen kon en dat zij den eerenaam van Christus' Kerk verloor, zoo zij onreine leden in haar gemeenschap toeliet. Trotsch op do strenge naleving harer tucht en nauwgezette toepassing van haar beginsel, gaven zij zich, tor onderscheiding van de overige Christenen den naam van »zuiveren" zooals de Montanisten zich >geestelijken" heetten. Zij hadden kerken in Phrygië 011 Bythynië. in Pontus, Constantinopel, Alexandrië, Gallië, Spanje, enz. Het schijnt, dat Constantijn, in do hoop, dat dit tot hun hereeniging met de Kerk leiden zou, hun bisschop Acesius tot bijwoning van het concilie van Nicea bescheiden had. Toen de geloofsbelijdenis door al de bisschoppen geteekend was, bood hij ook hem die ter teekening aan, en vraagde hem, of hij daaraan mede zijne toestemming hechtte en bovendien of hij met betrekking tot de viering van het Paaschfeest instemde met de besluiten, die men ge- nomen had. Op het toestemmend antwoord van den bisschop vraagde hij, waarom li ij zich dan buiten gemeenschap met de overige bisschopen hield. Acesius herinnerde den keizer toen aan hetgeen aanleiding gegeven had tot de verdeeldheid en legde de strenge beginselen zijner volgers bloot met betrekking tot de boete. Daarop zou de keizer geantwoord hebben: »welnu, Acesius, neem dan een ladder en stijg daarop alleen ten hemel!" Men gebruikte echter tegenover hengeen middel van geweld; integendeel, men kwam overeen, dat, zoo de geestelijken der Novatianen binnen de kerk terugkeerden, zij hun waardigheid zouden behouden,inet uitzondering van de bisschoppen, die tot de gewone priesters zouden behooren. Het volgende jaar kende Constantijn hun, met het oog op hun rechtzinnigheid, het volle recht op hun kerkhoven en plaatsen van vergadering toe, van welk privilegie hij echter de nieuwe gemeenten buitensloot, die zich onder de Novatianen vormen zouden. In 336 nam hij echter, men weet niet tengevolge van welke aanleiding, ook hen op onder degenen, tegen wie zijn tweede en streng edict uitgevaardigd werd, wien hun kerken ontnomen werden, het houden van openbaren godsdienst verboden werd en wier geschriften ten vure verwezen werden. Onder de regeering van Constantius werden zij 'zelfs vervolgd en hun hoofdkerk te Constantinopel werd afgebroken. Men verhaalt, dat zij zelve zich met de afbraak belastten en dat zij, door hun vrouwen en kinderen geholpen, de afbraak naar de voorstad brachten, waar zij in korten tijd een nieuwe kerk bouwden. De strijd tegen de Arianen, die toen de overhand hadden, zou er bijna toe geleid hebben, dat de in het nauwgebrachte rechtzinnigen in de Kerk zich met hen vereenigd hadden, daar zij voor gelijke beginselen gemeenschappelijk ten prooi waren aan dezelfde vervolgingen. De nijd van eenige eerzuchtigen wist dit echter te verhinderen. Nauwelijks was Julianus de Afvallige aan de regeering gekomen, of hij gaf aan de verschillende secten de rust weder, die hij straks aan de geheele Kerk zou ontrooven. Ook de Novatianen kregen verlof, hun godsdienstoefeningen weer te houden en zij brachten op dezelfde wijze als voorheen hun kerk van de voorstad naar Constantinopel over. Onder de volgende keizers werden zij beurtelings vervolgd en geduld, naar gelang van den invloed, waaronder de vorsten stonden. Onder IIoxorius en Tiieodosius den Jongeren echter, hoe rechtzinnig ze overigens ook waren, werden de besluiten tegen de ketters ook tegenover hen van kracht verklaard. Cyrillus van Alexandrië, zoowel als Innocextius I en Oelestinus I van Rome maakten daarvan gebruik om hun kerken te doen sluiten. Te Constantinopel bleef men hun vrijheid eerbiedigen en daar onderscheidde zich onder hen hun bisschop Paulus, die zelfs door de katholieken 0111 zijn vroomheid geacht werd. Ook in Phrygië werden zij algemeen geacht 0111 den invloed, welken zij op de goede zeden der bevolking uitoefenden. Het duurde echter niet lang, of ook onder hen werd de rust verstoord. Een bekeerde Jood, Sahatius geheeten, een eerzuchtig priester, die naar de bisschoppelijke waardigheid dong, verzette er zich tegen, dat men in de dagen van keizer Tiieodosius, die hun buitengewone vrijheid gegund had, lieden in de gemeente opgenomen had, die minder streng van zeden waren. Hij verlangde, dat men ze buiten do gemeente sluiten zou en toen hij zijn wensch niet kon verkrijgen, vormde hij afzonderlijke samenkomsten, waarbij hij do .Toodsche Paaschviering herstelde en onder het voorwendsel, dat men do verslapte tucht herstellen moest, een scheuring tot stand bracht, die langen tijd in stand bleef. I)e secte bleef voortbestaan tot in de zevende eeuw, ofschoon zij door vele en aanzienlijke kerkvaders bestreden werd. Minder gewicht logden de Meletianen in do schaal. Gedurende de vervolging van Maximinianus in Egypte wenschte Petiius, bisschop van Alexandrië toegevendheid te gebruiken jegens hen, die in do beproeving afgevallen waren en oprecht berouw toonden. Daartegen verzette zich Meletius, de bisschop van Lycopolis, die, trotsch op zijn eeretitel, de belijder, openlijk berispte en een afzonderlijke gemeente stichtte, de kerk der martelaren geheeten. die zich geheel aan hot toezicht van Petrus onttrok. Zelfs na den marteldood van Petrus in 311 duurde de scheuring voort. Hot concilie van Nicea trachtte daaraan deels door gestrengheid, deels met zachte middelen een einde te maken en veroorloofde Meletius bisschop van Lycopolis te blijven, doch ontzegde hem het recht van wijding. Wat hen betrof, die door hem in het geestelijk ambt gestold waren, zij werden erkend, doch zij zoudon in rang staan onder de andere geestelijken en geen stem bij verkiezingen uitbrengen. Toen Meletius zich aan deze bepalingen onderwierp, kozen zijn aanhangers een prelaat, Johannes, die door Meletius zelf aangewezen was, tot hun hoofd, doch na den dood van Johannes, afgeschrikt door do strengheid van Anastasius, vereenigden 'zij zich met de Arianen, met wie zij tegen de Katholieken gemeene zaak maakten, terwijl bovendien Arius vóór zijn strijd over de Drieëenheid reeds eenigen tijd tot hun partij behoord had. De secte bleef tot het begin dor vijfde eeuw in Egypte voortleven. Maar do secte, die, gedreven door de zucht om de kerkelijke tucht te herstellen, de meeste onrust in de kerk veroorzaakte, was die der Donatisten in Noord-Afrika. In de vorige eeuwen had do kerk van Afrika zich hot ijverigst betoond met betrekking tot de zeden en de tucht en de Montanisten en Novatianen hadden onder haar de meeste aanhangers gevonden. Nog waren de strenge beginselen van Tertullianus daar in hooge eere, toen gedurende de vervolging van Diocletianus, de bisschop van Carthago, Mexsurius en Cecilianus, zijn aartsdiaken, zich den haat van de streng rechtzinnigen flor stad op den hals haalden dooi- hun bestrijding van don overdreven ijver, waarmede sommigen don marteldood roekeloos zochten. Na den dood van Mensitrius spanden zijn bestrijders al hun krachten in om te verhinderen, dat zijn aartsdiaken, naar hetgeen overigens gebruikelijk was, hom zou opvolgen en zij wisten den primaat van Numidië met zijn bisschoppen aan hun zijde te krijgen. Zij vergaderdon mot eenigen dezer bisschoppen in de woning van Lucili.a, eene aanzienlijke vrouw, die Cecilianus een doodelijken haat toedroeg en hare geschenken kwistig rondstrooide om de stemmen der bisschoppen tegen hein te verzamelen. Teneinde van hun zaak zeker te zijn, droegen do bisschoppen het beheer der ledigstaande diocese aan een uit hun midden op. Doch do partij van cecilianus zat niet stil, benoemde hem tot bisschop en deed hom do ambtelijke wijding geven door een naburig prelaat. Nauwelijks hadden do bisschoppen dit vernomen, of zij verklaarden do wijding onwettig, wijl de prelaat behoord had tot degenen, die gedurende de vervolging de heilige boeken uitgeleverd en daardoor hot recht 0111 anderen tot het geestelijk ambt to wijdon, verloren had. Ofschoon dozo beschuldiging valsch was, besloot Cecilianus teneinde zijn tegenstanders met zich to verzoenen, don ra .g ven aartsdiaken te hernomen en zich voorts door hen to doen wijden. Ze zouden hom liever den hals breken, zoo spraken do bisschoppen echter, dan dat ze hem de handen zonden opleggen. Zij sloten hein van do gemeenschap der kerk uit, omdat hij zicli door een traditor had laten wijden en benoemden tot opvolger van Mensurius een hunner partijgenooten, den lector Majorinus, wien zij met de gelden, hun door Lucilla verschaft, een kerk en eene kudde toewezen. De beide partijen zochten de kerken in den vreemde om strijd in haar belangen over to halen, doch CeciliaNUS werd bijna algemeen door do kerken van buiten erkend ; toch duurde de scheuring voort en strekte zich in onderscheidene provinciën "it. Zij wekto onrust genoeg om de aandacht tot zich te trekken van Constantijn, die na Maxentius overwonnen to hebben Italië en Noord-Afrika tot zijne erfstaten voegde. Hot hinderde hem zulk een oneenigheid onder de Christenen te zien, die bovendien de rust van het rijk bedreigde. Hij verklaarde zich tegen Majohinus en sloot allen, die hein volgden, van de voordeelen uit, welke hij aan do Afrikaansche kerk had verleend. Ongehoord veroordeeld zijnde, verzochten de bisschoppen den keizer, die zich in Gallië bevond, rechters te benoemen om hun zaak te onderzoeken. Daar Gallië vrij van vervolging gebleven was en zich daar dus geen tranitores bevonden, hoopte Majorinüs er onpartijdige rechters te zullen vinden. De keizer gaf aan zijn wensch gehoor, koos Miltiades, den bisschop van Domo en vijf Gallische bisschoppen tot scheidsrechters en beval CeciliaNUS met tien van zijn aanhangers en tien van zijne voornaamste beschuldigers voor hen te verschijnen; terwijl Miltiades nog vijftien Italiaansche bisschoppen met toestemming des keizers bij zich voegde. Aan de spits der beschuldigers bevond zich bisschop Donatus, wiens beschuldigingen echter niet ontvankelijk verklaard werden, terwijl hij zelf overtuigd werd van vele handelingen, in strijd met do keizerlijke reglementen. Daarop vraagde de partij van Majohinus 0111 een rechterlijk onderzoek en ook hieraan voldeed de keizer, die tevens aan het concilie van Ahles opdroeg, do zaak opnieuw te onderzoeken en afgevaardigden der beide partijen te liooren. Beide rechtbanken spraken zich ten voordeele van CeciliaNUS en Felix uit. Teneinde de maat van billijkheid tegenover de Donatisten vol te meten, deed Constantijn de vertegenwoordigers der beide partijen voor zijn eigen consistorie te Milaan verschijnen en ook dit schaarde zich aan de zijde van Cecilianus. Nu stelde do keizer zich niet tevreden met de bevestiging van Ceciua- nits en de ontzetting van zijn tegenstanders uit hun ambt, maar hij deed de Kaatsten met ketenen beladen, vóór zich brengen, verklaarde hun goederen verbeurd, zond hen in ballingschap als schenders der kerkelijke wetten en verbood hun godsdienstige samenkomsten. Ondanks dit vonnis onderwierp zich do partij van Majorincs niet, maar scheidde zich als ecne aaneengesloten secte van de Kerk af en zelfs de dood van Majorinus in 315 brach daarin geen verandering. Zij kozen op aanstoken van den bisschop van Carthago, een priester, eveneens Donatus gehecten en die zich door zijn strenge beginselen, onvermoeide werkzaamheid en vurige welsprekendheid den eerenaam van den Grooten verwierf, tot hun bisschop. Hij word door de zijnen als thaumaturg vereerd en naar hem noemden zijne volgers zich Donatisten. Zij onderzochten of een geestelijke zich óf door zijn zeden schuldig gemaakt had aan eenigo doodelijke zonde, óf gemeenschap met de bedrijvers daarvan gehouden had, in welk geval zij elke geestelijke handeling, door hein verricht, voor onwettig verklaarden. Zij erkenden eenc kerke Gods te zien in elke gemeente, hoe gering ook, welke do tucht streng handhaafde en vervloekten zonder ommezien do overige kerken, hoe groot en talrijk zij ook waren. Wie uit de Kerk tot hen overkwam, moest zich aan een nieuwen doop onderwerpen, do geestelijken moesten opnieuw gewijd worden, terwiji beiden een boetetijd moesten doormaken. Als het hun gelukte, eene van hun kerken op do Katholieken to herwinnen, wiesschen zij den grond, deden de muren afkrabben, verbrandden het altaar, smolten de heilige vaten, wierpen de hostie voor de honden en reinigden de plaats, alsof ze aan de afgoden gewijd geweest was. Was het wonder, dat de kerk. hen rustverstoorders, wederdoopers, schenders van de heilige sacramenten, enz. schold en dat Augustinus, hoewel hij hen niet in do rijen der ketters plaatste, hun herinnerde, hoo onder het Oude Testament zelfs de afgodendienaars nog met het zwaard gestraft, maar do scheurmakers Dathan en Abiram door do aarde verzwolgen werden en hun vraagde, sedert wanneer de naam: Kerk van Christus, die volgens de belofte allen christenen over de geheelo aarde toekwam, zich tot de Afrikaansche scheurinakets bepaalde. Maar naarmate de haat zich meer tegen hen lucht gaf, deden zij zich tot grooter uitersten vervoeren en dreef hun dweepzucht hen verder. Do keizerlijke graaf, die naar Afrika gezonden werd om het edict uit te voeren, dat tegen hen uitgesproken was, kweet zich van zijn taak met zulk eene gestrengheid 011 gebruikte zoo weinig omzichtigheid bij zijne pogingen om hen tot de Kerk terug te voeren, dat zij van allo zijden tegen zijn gezag in verzet kwamen. In dat verzet werden zij gesteund door vele onthouders, die in den laatsten tijd zich sterk door NoordAfrika verspreidden, zich aan luiheid overgaven, van aalmoezen leefden, welke zij van hut tot hut onder de landbouwers verzamelden en zich agonistici noemden, d. i. menschen, die zich gewapend hadden om het rijk des Satans te bestrijden. Dezen gingen nu eens uit om de heidenen te tarten, die nog overal verspreid waren in Afrika, teneinde den roem te verwerven, dat zij door hunne handen gestorven waren, dan weder namen zij nog dreigender houding aan tegenover de keizerlijke commissarissen en zelfs pleegden zij roofzuchtige handelingen tegen de katholieken. Toen Coxstantijx het verkeerde inzag van den door hem genomen maatregel van geweld, keerde hij, maar ongelukkig wat laat, terug tot die gematigdheid, welke hem reeds bij den aanvang aangeraden was. In 371 noodigde hij de bisschoppen en de kerken van Afrika uit, den agonistici niet het kwaad te vergelden, dat dezen hem aandeden, maar de wraak aan God over te laten, wat naar zijn overtuiging het eenige middel was om den voortgang van deze dweepzieke secte te stuiten. Na eerst vervolgd te hebben, toen zachtmoedig overleg veel had kunnen voorkomen bij menschen, die geen geweld pleegden, beproefde hij nu wat zachtmoedigheid vermocht, terwijl voorzeker een krachtige houding tegenover opstand en geweld geboden was. Toen de Donatisten hem in 321 verklaarden, dat geweld noch kwelling hen ooit zouden bewegen, in gemeenschap te treden met een booswicht als Ceciljaxus, werd hij bevreesd voor den toon van woede, waarmede deze bedreiging geuit werd en beval hij in een edict, aan den vicaris van Afrika gericht, dat men den Donatisten algeheele vrijheid laten moest om naar hunne overtuiging te handelen, daar men het aan Gon overlaten moest, hun strijd met de Kerk te beslechten. De opvolger van Coxstaxti.jx, ziende, dat zijns vaders ontijdige gematigdheid geenerlei gevolg gehad had, rekende het zich tot een plicht, aan de noodlottige scheuring een einde te maken. Hij zond in 340 zijne commissarissen naar Afrika met de opdracht, de armen door geld om te koopen en de oproerigen met geweld ten onder te brengen. Beide middelen leden echter schipbreuk en het gezag der commissarissen werd in dezen gansch niet erkend. Vergetende, dat zijzelf zich op den keizer beroepen hadden, achtten de Donatisten, dat de keizer zich geen gezag in geestelijke zaken aanmatigen mocht. Zij haalden de armen over, do keizerlijke geschenken te weigeren en, geweld met geweld keerende, verdedigden zij hun kerken tot het uiterste, slaagden er zelfs in, een Romeinsch legerkorps te overwinnen, waarvan zij den generaal doodden en organiseerden in het jaar 348 een openlijken opstand, niet slechts tegenover hun overheid, maar tegen den geheelen toestand der maatschappij. Opgewonden en door den marteldood van hun broederen met dweepzieken ijver bezield, verklaarden zij, overal de oorspronkelijke gelijkheid te willen invoeren alle onderdrukten te zullen steunen en alle misbruiken te zullen herstellen.' Zij riepen alle behoeftigen, alle slaven, alle insolvente schuldenaars onder hun vanen te wapen en door dezen versterkt, zwierven zij door het platte land, onder aanvoering van twee Numidische hoofden, die den titel aannamen van legerhoofden der heiligen. Hun oorlogskreet: «Eere zij God!" zoo zegt augustixus, was in Afrika meer geducht dan het gebrul van de leeuwen. Zij richtten aan de schuldeischers dreigende brieven, om hen te noodzaken, hun schuldenaars van geldelijke verplichting jegens hen te ontheffen en wie daaraan niet gehoorzaamde, zag zich zijn goederen ontweldigd en betaalde zijn weerstand met het leven. Wanneer zij een meester ontmoetten, die door zijn slaaf gevolgd werd, dwongen zij hem de 41 lollen om te koeren en van de hoofden der gezinnen werd de zwaarste en aagste arbeid geëiseht. Elke klacht te recht of te onrecht van een saaf werd op vreesehjke wijze op den meester gewroken. Gewapend woners" verbhndde^T" ^ Katholieken' plunderden ze, sloegen de bedoorstaken ze mot °°^en met een mengsel van kalk en azijn of i , un zwaarden en wierpen ze half dood op den open¬ hen to^df voZ:'k0elden f1 ,1Un r°ede t8gen de priesters en maakten zochten xe als i * roolzucht en wreedheid. Den marteldood daarom beleed,gden ïT^'Tdeh ï "T !*■ 0,:deP8cheidinB e" uleeirdpn Ho „JT 77 • J heidenen tot in hun tempels. Zij n f rooverijen en klaagden dan zichzelf aan, terwijl zi Zij overv^lenWdege"'-°nmiddellÜk ^ doodstraf over hen u't te spreken, onder bedreiginff TT/" dwo"8en he«' »un het leven te benemen, «reen anderen uftJl S " tB verJiezen" 0f eindelijk, als ze vin, t ■■ vonden, dan wierpen zij zich in het water of in de en vHenden Z1die°rt"T "w- tegenwoordi£heid van hun bloedverwanten genooXd bidden h bïWOmnflL V3n ZUlk een bl°edi= schouwspel uit" Het valt niet t !ï hoofe dei' rotsen in den afgrond naar beneden, een «rodsdienstii» tk°nnen'dat andere oorzaken medewerkten om aan karakter te wv, V6r® Zulk eene uitbreiding en een zoo gewelddadig , . . f n" ^ ooreerst vonden de geschillen over de tucht een macbt-g bondgenoot in het hartstochtelijk, ruw en wreed karakte der T6n a"dere "os « oorspronkelijke bevoWng veeten Zschen C-,Wh" R°me,"en Va" "a,"re ««"><1 en de oude kei ijk rrebied Rn i g° ^ ?'"e henneuwden zich voortdurend op keronderdrukte volk ifi " SmeU,de er reeds geruiinen tijd bij de arme en en bexit 1on hlr^ «evaarI'k vuur ,ege» al wat «ch op macht en hard heeten Th" h" '"derdaad, het lot der minderen mocht wreed leefde Pn wl ' 0nderda»*n van een rijk, dat zijn laatste dagen doorv ^orsten onmachtig waren hen te beschermen, werden de genuien'tot alteri"61"8 ^ wingewesten door geweldige belastingen uitg 1 t en tot allerlei gedwongen diensten geprest, terwijl de slaven aan de ■•eedste mishandelingen blootgesteld waren. Zoo werden degelederen en st" ren °P kerkeliJk gebied versterkt door een menigte bedelaars en staatkundige agitators, die over hun slechte bedoelingen en over hun ïaak misdadig verleden den mantel der vroomheid wierpen. Een bevolking, zoo in gisting verkeerende, moest wel de eerstede beste gelegenheid aangrijpen, om op eene wijze, aan haar karakter eigen, lucht te -even te eïavriigrern ,e" Z°° Werden de Donatlsten, die hun zaak niet hadden ij e ïouden van do lieden, die eene maatschappelijke omwenteling venschten tot stand te brengen, met dezen ten val gebracht. e sc ieurmg was nog op het hevigst, toen Augustinüs tot bisschop van Hippo benoemd werd, waar de partij der Donatisten zeer sterk was. * iJ e aanvaarding van zijn ambt moest hij dus terstond een groot deel van zijn werkkracht in dezen rampzaligen strijd verteren. Zijne tegens te lasteren, levend verbram worden en dit duurde geruimen tijd. Eindelijk ïnaakten-iwoedraehten bui krijg een einde aan het woeste tooneel en de geloovigen kondon adem halen. Ongetwijfeld hebben wij hier te doen met een herhaling van het dertien jaren tc voren in Cappadocië plaats gevonden had, toen, bij aanvang der regeering van Maximinus, aardbevingen het land verwoes Zulke tooneelen waren gansch niet zeldzaam in de groote steden. De ( heid had hier niets te bevelen en stond daartegenover even machh als bij de schokken, die den grond doden beven en de verwoestingei de pest. I)e keizer kon, bij het vernemen van de onlusten te Alexan de handen ten hemel heffen en zuchten over de wreedheden, zijn gehe vrienden aangedaan. Deze uitbarstingen van dweepzucht bewezen ma te zeer, dat het wantrouwen en de haat tegen de Christenen nog ; voortleefde onder de massa, dat ook voor een overheid, die het Cliri dom genegen was, de tijd nog niet gekomen was om zich te verklan met de bescherming der wet een godsdienst te dekken, tegen welke openbare meening nog zoo lichtelijk en zoo heftig in verzet te bre was. Er bleef niets over dan de rust der geesten te wachten van de komst, van den voortgang van het Christendom, de verzwakking vai heidendom en de verzachting der zeden. Geen keizerlijk besluit k< tot nu scheppen. Bovendien, de keizer zelf was niet zeker van zijn \ digheid. Dkciüs, door Phillii'PUS Arabs afgezonden om een opstal onderdrukken, bekleedde zich met het purper. Piiilippus werd den overweldiger geslagen en stierf als een krijgsman in de vlakk Verona, terwijl zijn dertienjarige zoon door de Pretorianen geworgd om den nieuwen gunsteling der fortuin met zijn lijk als meteen aangei geschenk te verblijden. " Donker en zwaar, als aan den avond van een boeten zome was de atmosfeer vcor Christus' kerk en met vreeze en beven geno van den voorspoed, haar gegund, als had zij een voorgevoel vt vreeselijke beproeving, die haar wachtte. Reeds onder de roge van Piiilippus Arabs schreef Oriuenes in zijn boek tcyen Celsius de rust, die den Christenen gegund werd, slechts tijdelijk zou zi, van stonde aan eindigen zou, als hun vijanden op nieuw er in slaa de rampen van het rijk in verband te brengen voor de publieke c met de verdraagzaamheid der proconsuls. Ik geloof dan ook niet, verklaart hij, dat de rust, tlio wij genieten, van langen duur zijn ('yprianus (Ie bisschop van Carthago, had een prophetisch gezicht, w hem de vervolging aangekondigd werd. «Ik heb,' zoo zegt hij, «den van het gezin gezien en aan zijn rechterzijde een jongeling, wiens ge trekken angst en droefheid teekenden, terwijl hij het hoofd op de deed rusten. Een ander jongeling ter linkerzijde scheen den inhoud fiool, die hij in de hand hield, over een geheel volk te willen uitstorten. Hein, die zich over dit gezicht verbaasde, werd gezegd, dat de jongeling ter rechter zich bedroefde, omdat zijn voorschriften geschonden werden ; die ter linkerzijde verheugde zich, omdat hij van den vader des ge zins verlof had ontvangen tot het uitvoeren van strenge maatregelen." Wij behoeven juist niet aan een wonderdadige tusschenkomst te denken om dit gezicht te verklaren; het gaf in syinbolischen vormde vaste overtuiging te kennen van do ernstig gezinde Christenen uit dit strijdperk. Zij waren verplicht te erkennen, dat het peil van vroomheid gevoelig gedaald was en de geest der wereld in do Kerk geslopen was met de menigten, die zich gedurende den tijd van rust tot haar gevoegd hadden en dat de liefde tot wereld en verinaak, de zucht naar rust en do afkeer van lijden tot grooten afval zouden leiden, vooral daar zelfs de betere en meer krachtige leden der gemeente aan de hardheid van strijd en vervolging ontwend waren. Te Alexandrië, te Home en te Carthago werd deze toestand in welsprekende bewoordingen door invloedrijke lieden betreurd. Vooral in de groote steden werd dit verval van het christelijk leven openbaar. Daar vooral heerschto groote verleiding en, de aanlokselen van het leven dor heidenen nog niet mede gerekend, zoo diende de omstandigheid, dat de Kerk nu verrijkt en geacht werd, omdat vele der meest aanzienlijke familiën zich tot haar voegden, velen hoogmoedigen en eerzuchtigen tot een strik. Zij, die zich door een dergelijken staat van zaken bedroefd gevoelden, konden tien wensch niet onderdrukken, dat een nieuwe vervolging mocht aanbreken, ten einde het schuim van het goud zou gescheiden worden en zij verwachtten de uitbarsting daarvan dan ook van dag tot dag. Een jaar voordat zij door Decius uitgeschreven werd, brak zij reeds te Alexandrië uit tengevolge van een oproer van het gemeen, door een rijmelaar veroorzaakt, die zijn heidenscho verzen verkocht, zooals de goudsmid van Efeze zijn afbeeldingen van Diana. Deze vervolging had echter geen wettig karakter en de Christenen, die daarbij omkwamen, werden ter dood gebracht zonder eenigen vorm van proces. Grijsaards en vrouwen werden op laaghartige wijze vermoord, nadat zij aan de afschuwelijkste kwellingen waren blootgesteld, die een woedende menigte uitdenken kan. Nauwelijks scheen de woede der Alexandrijnen gestild, of de vervolging brak over het geheele rijk uit, nu door den keizer gewettigd. Als een tweede Trajanus, wiens voorbeeld hij wilde volgen, zooals hij zijn naam aangenomen had, wilde Trajanus DECrus de oude heerlijkheid van Rome herstellen. Do oude instellingen werden vernieuwd, de senaat werd in zijn vroegere eere hersteld, het ambt van censor opnieuw ingevoerd en do stad met verschillende bouwwerken versierd. Hoe zou zulk een man met stilzwijgend kunnen dulden, dat een volgens Romeinsche begrippen ongeoorloofde godsdienst zich hoe langer zoo meer verbreidde terwijl de altaren der goden in puinhoopen dreigde te vallen en do tempels ledig stonden. Was hij een tweede Trajanus, zoo moest hij ook, evenals deze, den strijd tegen dezen voor den staat gevaarlijken godsdienst weder opnemen. Reeds in 250, een jaar na zijn troons- bestijging begon hij den kamp tegen den Nazarener. Ditmaal was zij beslist algemeen; zij beperkte zich noch tot een provincie, noch tot een zekere klasse van lieden in de Kerk zooals de vorige, die slechts de bisschoppen gezocht had te treffen. Zij was een ware geloofsvervolging, want het edict van Decius ging veel verder dan het besluit van Trajanus. Het veroordeelde niet slechts diegenen ter dood, van welke men overtuigd was, dat zij den nieuwen godsdienst omhelsd hadden ; het sclneef ook voor, dat men hen door pijnigingen daarvan moest zoeken af te brengen, en baatten deze niet, dan moesten kerkerstraf en uithongering volgen, Zulk een nieuwe vinding gaf aan de verbeelding dor beulen een onbegrensd gebied en maakte de vervolging veel zwaarder dan voorheen. De keizer, zoo lezen wij in het leven van Gregorius, den Wonderdoener, door t.regoiuus van Nyssa, gaf bevel aan de gouverneurs der verschillende provinciën en deed dit vergezeld gaan van geweldige bedreigingen tegen henzelf en hun ambtsvervulling in geval van ongehoorzaamheid, om den Christenen alle soorten van pijniging aan te doen, teneinde hen door de vrees en de overmaat van kwelling tot den nationalen dienst der duivelen terug te brengen. Bedenkt men nu aan welke soort van lieden dit >ove gezonden werd en met welk een gruwzamen ijver het moest uitgevoerd worden dan kan het geen verwondering wekken, dat de Kerk zeil diep gevoelde, hoe de vervolging, die zij zou te doorstaan hebben, zwaan ei zou zijn dan eenige uit haar verleden. De tijden zijn gekomen, zoo schree Origenes, waarvan de Heere voorzegd heeft, dat de uitverkorenen nauwelijks staande blijven zullen. Hij bedroog zich niet, want de treurigste afval zou zich openbaren. Het besluit werd onmiddellijk afgekondigd en on alle openbare plaatsen aangeplakt. Een termijn werd gesteld, waarna zij, die niet aan de goden zouden geofferd hebben, aan allerlei martelingen werden blootgesteld. De schrik maakte zich van de Christenen moester. In «Tooten getale zag men hen reeds vóór den bepaalden dag nat ti en om bij hun afval een overhaasting aan den dag te leggen, die de onrust van hun geweten en hun laffen angst tegelijk openbaarde 011 dozen behoorden «Tootendeels tot de aanzienlijke standen. Toen herinnerden we ons, zoo schrijft Denys van Aloxandrië tle uitspraak des Heeren over de bezwaarlijkheid die er voor oen rijke bestaat 0111 zalig te worden Zij, die een openlijk ambt bekleedden, of aanzienlijke burgers, die beducht waren voor geldelijke schade, haastten zich 0111 door een offer aan de algoden het Christendom af te zweren. «Reeds vóór den slag, zoo \ aag MR anus, «zijn velen overwonnen en hebben dit niet eens trachten te gewinnen, dat zij als onwillige offeraars voor tle overheid verschenen, -ij sommigen had het zelfs den schijn, of zij slechts een gelegenheid hadden afgewacht, om van het Christendom ontslagen te worden. 1 oen op zekeren dag de toevloed der offeraars zóó groot was, dat men sommigen tot den volgenden dag moest uitstellen, baden dezen, dat men ïun o nog" tot het offeren mocht toelaten, alsof zij beducht waren zich n et snoedi"1 genoeg van den gevaarlijken band te zullen losmaken Zelfs kinderen sleepte men naar het altaar en liet hen met hun kleine handen wierook daarop uitstrooien. Anderen werden door hun bloedverwanten overgehaald en kwamen bleek en sidderend voor het altaar, alsof zij zelf moesten worden geofferd. Het volk bespotte hen, omdat niet alleen de moed 0111 voor hun zaak te sterven, maar ook die om te offeren hun ontbrak. Schrikkelijke tooneelen deden zich vaak voor. Christenen, die geofferd hadden, werden herhaaldelijk door plotselingen, aan waanzin grenzenden angst overvallen. Een Christin in Carthago werd, nadat zij de afzweringsformule uitgesproken had, op eenmaal stom; eene andere begaf zich onmiddellijk na het offer in het bad en keerde krankzinnig daaruit terug. Xu eens geschiedde de afval in het openbaar en werd voltooid door een vrijwillig offer aan de valsche goden, dan nam men list te baat om zoo den zegen te behouden, die aan de getrouwheid verbonden was. Vele Christenen offerden niet aan de afgoden maar vroegen en verkregen van den magistraat een verklaring van afgoderij of wel de inschrijving van hun naam op de lijst der afvalligen, welke hen genoegzaam vrijwaarde. Zoo werd de zeer ernstige vraag geboren over de wederopname der gevallen Christenen, welke zooveel onrust in de Kerk deed ontstaan. Zij bracht do belangrijke conciliën van Carthago, Iïome en van Afrika saam, in welke Cyprianus zich met zooveel kracht deed gelden. Hij vergoot bittere tranen over zooveler beklagenswaardigen val en trachtte zich evenzeer te hoeden voor een tot het uiterste gedreven strengheid als voor een schuldige toegevendheid. Aan de gemeente van Carthago schreef hij: Als een lid lijdt, lijden alle leden mede. Ik lijd, ik zucht over onze gevallen broeders, die bezweken zijn onder de aanvallen der vervolging. Zij hebben onze ingewanden als verscheurd en wij bloeden aan die wonden." Zoo het besluit van den keizer slechts zulke zwakken had getroffen, hot zou zijn doel bereikt en het Christendom in geheel het rijk uitgeroeid hebben. Maar weldra toonde zich de oude heldenmoed des geloofs en schitterde als in de schoone dagen der eerste eeuwen. Een aantal Christenen toonden zich bereid, alles te verlaten om Christus' wil en veroordeelden zichzelf tot vrijwillige ballingschap, waartoe Cyprianus en Denys van Alexandrië hun hot voorbeeld gaven. Anderen werden bij menigten in afschuwelijke kerkerholen geworpen, waar zij aan allerlei ontberingen ten prooi waren. Angstig nauwgezet in het volbrengen van het keizerlijk bevel, deden de overheden hen op duizenderlei wijzen pijnigen om aldus hun weerstand te breken, doch tevergeefs. (Jij hebt,1,' zoo schreef Cyprianus aan de geloovigen te Carthago, »do zwaarste beproevingen tot het toppunt van roem doorstaan: gij zijt niet geweken voor de pijnigingen, maar deze zijn voor u geweken." Moet men dan ook erkennen, dat er zich een zekere neiging tot hoogmoed openbaarde bij de martelaren, welke hen meer dan eens verleidde 0111 van hun invloed misbruik te maken en de Kerk te verontrusten, 't valt niet te ontkennen, dat zij liare eer gered hebben, door zich als een keurbende te vereenigen rondom den bloedigen standaard, welken zoo tallooze afvalligen ontrouw geworden waren. Cyprianus spreekt herhaaldelijk van verbrijzelde ledematen en lichamen, die door ijzeren nagels opengescheurd waren. De dood dende volk naar de markt gesleept. De antwoorden op de vragen, die men hem stelde, werden met de meeste standvastigheid en beslistheid gegeven. Toen men hem vraagde, of hij het niet heerlijk vond te leven onder den schoonen hemel van het land en in de bekoorlijke streek, antwoordde hij, dat hij het heerlijker zou achten.de lucht in te ademen en het licht te aanschouwen van tl at verblijf, waarnaar zijn verlangen zich uitstrekte. De smartelijkste kwelling, die hij onderging, bestond hierin, dat men hem noodzaakte, bij den afval van zijn bisschop tegenwoordig te zijn en door dien mond, uit welken zoo vaak de woorden der waarheid geklonken hadden, Jezus Christus te hooren verloochenen. Wel verre echter van hierdoor aan het wankelen gebracht te worden, ontbrandde hij in heiligen ijver en noch do buitengewone hardheid van zijn lot in den kerker, noch de kwellingen van den brandstapel konden hem iets anders ontlokken dan de moedige belijdenis van zijn geloof in den Gekruiste. Te Alexandrië en te Carthago vooral putte do woede der vervolging zich uit, naar do verklaringen van Denys en Cyprianus. De laatste trok zich bij het begin der vervolging in een veilige schuilplaats terug. Men verdacht hem deswege van lafhartigheid, doch do vrijmoedige toon, waarop hij van uit zijn ballingsplaats zijn gemeente troostte en bemoedigde en den lof over hunne martelaren uitboezemde, zijn voorschriften aan de geloovigen, hoe zij zich gedurende do vervolging te godragen hadden en vooral zijn daarop volgende marteldood, bewijzen dat edele redenen hem drongen. Hij leefde geheel met zijn verlaten gemeente mede en bepaalde o. a. dat de armengelden, die anders slechts door één worden bestuurd, onder verschillende presbyters en diakenen verdeeld moesten worden, opdat, als één hunner mocht worden gevangen genomen, do anderen nog in staat zouden zijn, de behoeftigen te verzorgen. De presbijters behoorden getrouw de gevangenen in hun kerkers to bezoeken, voor hun zielen zorg te dragen en hun de teekenen des heiligen avondmaals uit te reiken, maar daarbij tevens met voorzichtigheid to werk te gaan om de heidenen niet noodeloos to verbitteren. De armen moesten mot zorg worden ondersteund, maar vooral behoorde men op zijn hoede to zijn voor broodoren, die zich tezoor op den voorgrond stelden om, naar het scheen, een schandelijk leven met een opzienbarenden en schijnbaar eorvollen marteldood te bedekken. De ontsteltenis was te Alexandrië hevig, toen het besluit des Keizers afgelezen werd en soldaten de straten der stad en het omliggende land afliepen om zich van den bisschop meester to maken. Allen, dio vluchten konden, gaven huis en goed en vaderland prijs. Velo vluchtelingen stierven van honger, dorst en koude op do bergen en in de woestijn ; anderen worden door roovers en wilde dieren gedood. Talloos waren do voorbeelden van afval, maar des te meer richtte de woede des volks zich tegen do Christenen, die als »zuilen der Kerk" staande bleven. Zotte, belachelijke en bloedige kwellingen worden hun aangedaan. Verscheidene hunner werden op belachelijke wijze op kamoelon door do stad geleid en gegeeseld, vóór zij tor dood gebracht werden. Ook de jeugd bracht haar offers: kinderen van vijftien jaren werden gepijnigd en geslacht. Onder hen noemen wij Dioscorus, een vijftienjarigen knaap, die door zijn vrijmoedige en heldere antwoorden en zijn onverwrikbaren moed zells den stadhouder bewondering afdwong, zoodat deze hem ook in vrijheid liet, opdat lui "dijk het heette, nog tot beter inzicht komen mocht. Ook in de kleinere" steden en dorpen van Egypte telde de vervolging menigten van slachtoffers. In Thebais liet de prefect een Christelijk echtpaar aan het kruis slaan. Verscheidene dagen bleven deze martelaars nog leven en spraken elkander moed in. Meermalen deden de voorbeelden van geloo en heldenmoed mannen uit de rij der beulen overgaan in die der belijders. Een schoon tooneel had plaats bij liet verhoor van een der ( hristenen uit de stad. Toen hij weifelde bij den aanblik van de laatste marteling, die men hem bereidde, moedigden eenige soldaten uit de lijfwacht des consuls hem door gebaren aan om getrouw te blijven. Terstond werden zij in zijn veroordeeling getrokken en zij werden verwijderd om met < e blijdschap van overwinnaars hun leven aan Christus te wijden. I)e afwezigheid van den proconsul matigde de vervolging te ai |aó°> doch nauwelijks was hij teruggekeerd, of zij barstte in al haar verschrikkelijkheid uit. De treurige tooneelen van Alexandne werden ook hu afgespeeld. Afval van velen, overhaaste vlucht van hen, die de stad konden verlaten, langdurige en afwisselende pijnigingen der belijders, bloedige terechtstellingen, niets werd aan de gemeente bespaard. De kei keistraf werd buitengemeen verzwaard; de voeten werden in den stok, liet lichaam in boeien gekluisterd, de gevangenen moesten honger en dorst verduren. Er worden ons vijftien genoemd, die in den kerker den hongerdood stierven, anderen bezweken onder de folteringen, velen werden ter dood «'ebracht Ook daar openbaarde zich een bewonderenswaardige heldenmoed. Cyprianus vertrouwde de priesterlijke zorg over de gemeen o toe aan zekeren Numimcus, die, nadat hij op den brandstapel zijne medemartelaren, waaronder zijn eigen vrouw, had vermaand, ha verbrand, en met steenen overdekt, als dood onder de lijken achtergelaten was. Zijn dochter, die de lijken harer ouders zocht om ze te begraven, vond hem nog levende en onder de zorgen harer kinderlijk liefde herstelde hij. Zeker, een dergelijke priesterordening door liet lijden mocht geldig heeten. Cyprianus scheen bij zijn roem over de martelaren zijner kudde, over de welsprekendheid van een Tertullianüs te kunnen beschikken, ook al is de vorm minder bondig en minder scherp Dijde wijze raadgevingen, die hij tot de martelaren richt, voegt hij te groote lofspraak, die er toe leidde, dat zij zich boven de gewone tucht dei Keik rekenden en in hun verminkte handen den sleutel der vergeving meenden te houden. Ilij wordt niet moede van de overdreven lof over hun moed en doet hun roem ten top rijzen om den langen duur van hun lijden. »Welken lof zal ik u toezwaaien" zoo roept hij uit, »o heldhaftige b oeders' De schare der omstanders heeft met bewondering uwen geestelijken strijd voor den Christus aanschouwd; zij heeft gehoord, hoe Zijne dienaren Hem op vrijmoedigen toon, met onomkoopbare trouw en go< < < ij ^on moet beleden hebben; zij lieeft ze, van wapenen ontbloot gezien tegenover de pijlen der wereld, doch gedekt door de wapenrusting des geloofs. In stroomen vloeide het bloed, dat do dorst der vervolgers moest lesschen, doch de vlammen der hel uitdoofde, o Welk een schouwspel voor God ! Hoe verheven en grootseh ! Met welk een vreugde heeft de Christus in de Zijnen gestreden en overwonnen! Hij geeft hun al wat Hij hun schijnt te ontnemen! Hij was tegenwoordig bij dien strijd en richtte hen weder op en versterkte en bezielde hen op nieuw, de kampioenen voor Zijn naam. Hij, die voor ons den dood heeft overwonnen, houdt niet op over den dood in ons te trioinfeeren. Gelukkige Kerk, die in onze dagen met zoo goddelijke eer en glans gekroond wordt door het bloed harer martelaren. Eertijds was haar gewaad blank van de reinheid harer kinderen, nu is het koninklijk purper geworden in hun bloed." Zulk een taal toont duidelijk, dat Cyprianus door den stroom wordt medegevoerd, waaraan hij weerstand bieden wil. Wij zien, hoe de vervolging, schoon ze in de weigering om aan afgoden te offeren oorzaak nam, langzamerhand door de overdrijving der belijders, een nieuwe afgoderij in do Kerk deed binnensluipen, die de grootste gevaren medebracht voor haar leer en tucht. Overigens is liet ons bezwaarlijk, het lijden te malen, dat men den Christenen aandeed. Men zocht, in overeenstemming met het keizerlijk bevel, niet zoozeer den dood der belijders als hun afval te bewerken, 't Was of alle furiën der hel losgelaten waren. Martelingen zonder einde werden aangewend," zoo schrijft Cyprianus, martelingen, die niet licht den dood ten gevolge hadden en dus niet spoedig het uitzicht op de verlossing en de martelaarskroon openden. Men wierp hen slechts in de gevangenis, belaadde hen met en ketenen sloot hun armen en beenen in een blok. Men wendde niet slechts de gewone pijnigingen aan, als het verpletteren der vingers, het uitrekken der ledematen, het vaneen rijten van het lichaam met spijkers en haken, maar bedacht de meest uitgezochte pijnigingen. Men stelde de gevangenen bloot aan een vreeselijke hitte, om hen dan dagen lang dorst te laten lijden ; men bracht hun brandwonden toe met gloeiende kolen of ijzer. Sommigen werden, naar men verhaalt, naakt uitgekleed, over het geheele lichaam met honig bestreken en zóó aan de insekten bloot gesteld. Met vernieuwde kracht ontwaakte telkens weder de woede van het fanatieke heidendom. Welk een gejubel en gejuich, als een Christen eindelijk de hand uitstrekte om wierook op het altaar te strooien en hoe verlustigde men zich in de smarten der slachtoffers! De Christenen waren geheel vogelvrij: men overviel hen in hun huizen, roofde weg, wat men kon medesleepen en stak dan den brand in het overige. Geen Christen waagde het, zich in het openbaar te vertoonen. Men schold hem, men wierp hein met steenen en sloeg hem op de straat of een steeds aangroeiende menigte trachtte hem te dwingen tot het uitspreken van godslasterlijke woorden. Overal werden de Christenen bespied, verraden en bij hun samenkomsten overvallen. Zij vluchtten in de bosschen en woestijnen of verborgen zich in de catacomben bij hun dooden, 0111 daar bij de kleine lampjes, die ook nu nog dikwijls in deze onderaardsche gan- gen aangetroffen worden, Gons woord te hooren of liet sacrament te on vangen. Daar werden dan de namen der martelaren bij de viering van het heilige avondmaal genoemden zij, die dit deden, wisten niet, of zij eerlanc niet in hun lot zouden deelen. Waren velen afvallig geworden, de overgebleven getrouwen sloten zich in den nood der tijden nauwer aaneen m steunden elkander door liefde en geloof. Cyprianus hield met on de ..emeente te vermanen, toch te volharden in het gebed voor hen, dié de vuurproef der vervolging moesten doorstaan en dezen vragen dan ook herhaaldelijk van uit hun kerker de voorbede der gemeente De een diende den ander vaak ten koste van zijn leven. Hoog hield men de getrouwen in eere, die bereid waren, hun geloof met den .lood te bezegelen Oi» den weg naar de gerechtsplaats omarmde men hen, in den kerker kuste men hun ketenen. Zooveel mogelijk werd voor een eervo le begrafenis gezorgd en om hun die te verschaffen, stelde men zich zelfs aan levensgevaar bloot. Zorgvuldig werden hun namen en de geschiedenis van hun marteldood tot stichtelijke herinnering der gemeente opgeteekend en als eens, te midden der hevige vervolging, een oogenbhk van ru«t aanbrak en er broeders uit den kerker of uit de ballingschap wederkeerden, werden zij met gejubel van vreugde en met liefde ontvangen. Men snelde hen te gemoet, men verdrong elkaar 0111 hen te omhelzen en voerde hen met dankzegging jegens God in het midden der gemeente teruo Het geduld en de lijdzaamheid der Christenen vermoeide de heidenen en do aandacht des keizers werd nu en dan door verschillende oorlogen afgeleid, zoodat de hevigheid der vervolging door enkele oogenblikken van verademing afgebroken werd, om echter straks met nieuwe woede los te barsten. .... , Wii mogen tle beschrijving dezer vervolging niet eindigen, zonder op eenbre kenmerkende trekken en op het goed recht der legendarische overleveringen gewezen te hebben. Het blijkt, dat de keizer, alle Christenen zonder onderscheid willende treffen, zich voornamelijk tot de hoo den richtte, in de meening, dat de minderen van zelf volgen zouden. Heel die menigte van armen en ellendige», zooals Laurentius, volgens een treffende legende ze voor den prefect van Decius bracht, toen hij dezen beloofd ha°d, hem de schatten der kerk te toonen, werd geminacht. Bepaaldelijk te Alexandrië werd dit. beginsel gevolgd en waarom zou men het in de overige deelen des rijks verwaarloosd hebben? De vlucht van vele bisschoppen, de afval van Eudemon, de marteldood van Achat.us en anderen bewijzen het tegendeel. Zij werden eerst ter dood gebracht, nadat alle pogingen om hen tot verloochening te dwingen, uitgeput waren en hoezeer men zich in de laatste vindingrijk toonde blijkt als Cyprianus den keizer een .verharden tiran, vol van de afzichtelijkste bedreigingen te-en de bisschoppen Gods" noemt en anderen hem zelfs voor den Antichrist houden. Ook wijst hierop de omstandigheid, da de samenkomsten der «.eloovigen geschorst werden en de presbyterien als ontbonden schenen * Dat men zich door de voorzichtigheid deed leiden ook te Rome bleek wel ook hieruit, dat de christenvrouwen van het gebruik van dei sluier afzagen, die haar terstond aan den argwaan der heidenen en aan de beleedigingen der menigte blootstelde. Voorwaar, geen onnutte voorzorg! Met Fabianus en de overige leden der Romeinsche geestelijkheid, de voorgangers Mozes en Maximüs, de diakenen Nicostratüs en Rpfinus, een jongen geloovige uit Afrika, Celerinus, wiens naam reeds op de gedenkrollen der Kerk prijkte omdat zijn grootvader en zijn beide ooms voor het geloof geleden hadden, wordt ook zijn zuster genoemd, die zich zwak betoonde en offerde en in zekeren brief, door Cyprianüs opgenomen, wordt ons eene zelfs nog onvolledig geheeten lijst opgesomd van zestien of achttien namen, waaronder vele van vrouwen. De overige leden der geestelijkheid te Rome waren of gelukkiger of voorzichtiger: zij ontkwamen aan de vervolgers. Corneliüs, die alle trappen der geestelijkheid doorloopen had, wist evenzeer zijn veiligheid to verzekeren en veertien maanden later, toen men hem zijne toegevendheid voor de libellalici en lapsi verweet, zinspeelde men op zijn eigen weekelijkheid van uit het kamp der belijders, die, voor de algemeene zaak geleden hebbende, een hoogen toon voerden tegenover de meerderheid der priesters en diakenen, welke zonder persoonlijk te hebben gestreden van de overwinning genoten, gedreven als zij voorgaven door wijsheid en staatkundigen zin. 't Moet erkend worden, dat reeds gedurende het vuur der vervolging in hot begin van het jaar 250, de verstrooide leden der geestelijkheid van uit hun verborgen schuilhoeken elkaar wedervonden en in het geheim hunne bijeenkomsten hielden, misschien in een van hun donkere grafgewelven, welker geheiligd karakter hen buiten alle gevaar stelde. Van uit deze veilige schuilplaatsen nu beheerde dit overschot van Rome's geestelijkheid de Kerk, bemoedigde de sterken, steunde de zwakken, hield de wankelenden staande, liet zelfs de afvalligen niet aan hun lot over, hield briefwisseling met hen, die buiten waren, zond boden en brieven naar Sicilië en Afrika wisselde van gedachten met verwijderde kerken en toonde in één woord! door een werkzaamheid vol moed,— want men was in geen geval buiten gevaar, — dat de Romeinsche kerk nog een middelpunt van bestuur en hoofden had, die hun plichten niet verwaarloosden. Inderdaad, Cyprianüs kon terecht beweren met de gewone overdrijving van een overwinnaar, dat de keizer liever een mededinger naar den troon zou hebben zien opstaan dan een nieuwen bisschop den zetel te Rome te zien innemen, maar de priesters en diakenen, die voorloopig de plichten van den vacanten zetel op zich namen, wisten hun vrijheid te bewaren en hun ijver te regelen naar de omstandigheden. I)e brief, dien zij aan de geestelijkheid van Carthago richtten, welke zoo menige uitdrukking van bedekte en bittere kritiek op de vlucht van Cyprianüs inhoudt, getuigt van hun toewijding aan de belangen der Christenen te Rome en daar buiten. Na hun raadgevingen aan hun ambtgenooten te Carthago, welke gemeente zij even herderloos rekenden als de hunne, vervolgen zij: »wij vermanen u niet slechts met woorden, doch gij kunt zelve vernemen van hen, die ons verlaten om u te bezoeken, dat wij, dank zij God, alles gedaan hebben en nog doen, wat wij u hier schrijven en dat onder alle bezorgdheid en niet zonder gevaar, doch ez» óf "omdat Jij invloedrijke liedoa waren, óf uit opzien tegen de mensc Maar ook dezen, hoewel zij van ons gesel,cidcn waren, hebben we 'aan hen zelf overgegeven, doel, vermaanden hen en vermanen hen Xd. 1 boete te doen, of zij ook vergeving mochten ontvangen Hem die ze alleen verleenen kan, uit vreoze dat, wanneer wij hen losl. " van kwaad tot erger mochten varen." Voorts herinneren z„ aa verplichting om de weduwen en zwakken, de gevangenen en verbannt zelfs de kranke catechumenen hij te staan en de lijken dergeloo\ ige der martelaren te begraven. »Geve Gon," zoo besluiten zij, »die niets „ert aan hen, die op Hem hopen, dat wij allen getrouw in dit weik vonden worden. De broeders, die den naam des Heeren aanroepen e , Ie beurt, onzer tc gedenken cn met uwen „ver voor èène kopie van dit schrijven te doen toekomen aan allen, dio gi] bereiken, opdat allen vast en onbewegelijk in het geloof moge:iii gi aai Inderdaad, het is een treffend schouwspel te zien, met welk een oi schrokken moed de geestelijkheid van Rome, eenige maanden na d< vaartüghinr der keizerlijke besluiten, de ongelijke worstehng met moorddadigen üecius aanvaardde en van uit de \cite ze * )0 a len tol der bewondering aan die handvol onaanzienlijke heden, het werp van de algemeene verachting en van den volkshaat, geen ai wapenen bezittende dan hun geweten en hun goeden wil en oedieigingen bezweken en afvallig geworden waren, hadden zich naar Ostia begeven 0111 er vijf en zestig van zulke ongelukkige ballingen uit Afiika in ontvangst te nemen, hadden hen bij hun aankomst van alles voorzien, hun gastvrijheid bewezen bij hun komst te Rome, en hun de ballingschap minder bitter gemaakt. Onder allerlei vorm werd de algemeene en bijzondere liefdadigheid verhoogd naar gelang van do omstandigheden en werkte tot verhindering van afval, tot verzachting van leed en tot verlichting van stoffelijke en geestelijke ellende. De verdediging was zelfs gelukkiger dan de aanval, want de staat, die slechts door onverschilligen gediend werd, maakte zelfs daar, waar hij scheen te slagen, slechts een bres in den buitenmuur en behield degenen niet, die hij \ eroverd had als door een verrassing van den geest, waarover zij zich weldra schaamden. De Kerk daarentegen verloor zóó weinig terrein, ondanks de schijnbaar groote menigte van overloopers, en was zóó zeker van zichzelf en van de toekomst, dat zij zelfs in de hitte van den strijd zich naar buiten staande hield en de wederopname der gevallenen ver- gevangenon maar als Christenen. Door den keizer ondervraagd en niet willende offeren, werden zij mot smaadredenen overladen en aan don prefect overgeleverd. Deze, noch door beloften, noch door bedreigingen hun standvastigheid kunnende breken, deed hen geeselen, voor de wilde dieren in do arena brengen en hen vervolgens met don drietand dooden. Wij willen geenszins den historischen oorsprong loochenen, doch de waarheid is moeilijk in het verhaal te onderscheiden. Zooveel is zeker, «lat do gevangenen te Home meer dan een groote mate van vrijheid genoten gedurende do veertien of vijftien maanden van hun opsluiting. Dit blijkt onder meer uit den brief, dien zij richtten aan Cyprianus in don zomer van 250, als antwoord op een schrijven van zijn hand, waarin zij over niets klagen dan over het verlies hunner vrijheid. Uit een volgend schrijven van Cyprianus wordt hot openbaar, dat men hun aanbood, don kerker voor hen te openen, zoo zij offeren wildon, maar dat zij onder deze voorwaarde de vrijheid weigerden. De dood, dien zij zich wenschten als het einde van hun lijden, deed zich voor hot grootste aantal der ingekerkerden vergeefs wachten. Zij bleven in gevangenschap totdat de vervolging to II o m o en te C a r t h a g o een einde nam. Volgens oen logende zou de keizer, getroffen door do schoonheid van hot schrijven van een Christen uit Azië, Achatius, de kerkerdeuren voor hem hebben doen openen. Hoe hot zij, ook uit dozen strijd kwam do Kerk glorierijk te voorschijn en 't kan, voorwaar, geen verwondering baren, dat de getrouwe getuigen, geëerd en gevierd door hun medegeloovigen, bewonderd en vrijgelaten door hun vijanden, bewierookt door mannen als Origenes en Cyprianus in de verleiding tot geestelijken hoogmoed vervielen en zicli weldra een onbehoorlijk gezag over de gemeente en een hard oordeel over de zwakken aanmatigden. Uit den onmiddellijken omtrek van Rome, uit Sabiniö wordt ons do marteldood van Anatolia, Victoria en Audax bericht, uit Ombrië dio van Felicianus, uit Toscane die van Pergentinus en Laurentinis, Verianus, Secundianus en Marcellianus, uit Sicilië die van do heilige Agatha, doch de mededeelingen aangaande hen zijn zoo romantisch, dat wij ons tot de vermolding der namen bepalen. Wij achten ons echter verplicht nog eenige oogenblikken bij Cyprianus te vertoeven. Nauwelijks had hij zich tot de gemeente gevoegd, of hij werd, ofschoon gansch niet met algemeene stemmen, tot bisschop van Karthago verkozen tegen het einde van het jaar 248. Het was een goede keuze, die klaarlijk bewijst, dat in spijt van een minderheid, aan verwarring van denkbeelden en overdrijving lijdende, gezond verstand en rechte waardeering van personen en zaken de overhand hadden in de gemeente. Do nieuwe bisschop toch, voortgekomen uit den gegoeden burgerstand, schonk aan de kerk, bij de aangename gebreken van een schoolsclie welsprekendheid en het steeds geprezen talent van den redenaar, de zeldzame begaafdheden van een regeeringsman, het prestige en de vastheid van karakter, zonder scherpte of ruwheid, do bekwaamheid om personen te ontzien en zich naar de omstandigheden te voegen, een juist gevoel van rechten en ver- plichtingen en wat vooral noodzakelijk was bij het sterk toenemend tal der geloovigen en de zucht tot individualiteit, die de krachten d de te verdoelen-, een levendige zorg voor orde en tucht. yi'RIANI b vulde in do kerk minder de rol van oen geleerde dan van oen s man, ja, van oen legeraanvoerder. Hij spreekt onophoudelijk va kerkelijk leger en den strijd van den Christus. Gedurende geliee kerkelijk leven stelde hij zich altijd in de bres, strijdende en «cl vermenigvuldigende, om tegenover allen en alles te staan, wat liaa Jaagde, nu berispend, dan aanmoedigend, straks opwekkend, dc tu loozen tot de gelederen terugvoerende en wanneer zachtei vooiste schipbreuk leden, met vastheid den ban uitsprekende, de dage 1 gehoorzaamheid en een nauwgezetten eerbied voor tucht en regel stellende dan schitterende betooning van persoonlijken moed. .1 heeft er meer dan hij toe bijgebracht om de geestelijke hiërarchie bisschoppen over de Kerk te vestigen en de kerk van Afrika na derdaad in do crisis, die zij omstreeks het jaar 250 doormaak , boter hoofd kunnen bezitten. De afkondiging der besluiten van Trajanus Decius had deze pr ciën heftig geschokt. Een algeraeene schrik verspreidde zich ond talrijke geloovigen, evenzeer als zich een geweldige dweepzieke ijve de heidensche bevolking meester maakte. Vooral deed zich een g van wraakzucht tegen Cyprianus gelden, die de heidensche ree verlaten en van het heidendom tot het Christendom overgeloopon In veler oog was hij een vrijwillig renegaat, die zich uit loutei eci aan het hoofd der Christenen had geplaatst. In liet amphiteatei, 1 circus, zoodra men wist, dat de nieuwe keizer gebroken had me, ditiën van zwakheid of toegevendheid zijner voorgangers, en pai j de gehate secte gekozen had, gaf hun woede zich lucht m wraakl en herhaaldelijk weerklonk het geroep: „Breng Cyfrianus voor de leeu Wel is waar was de proconsul in de eerste maanden van ie j. . afwezig, doch de plaatselijke overheid kon de vervolging aanb.nde van«rcnneming bevelen en zekere straffen opleggen. Door zijn in ,lo zijn°rang aan de eerste slagen blootgesteld en daarbij als slachto fe do woede van het volk opgeëischt, behoorde Cyprianus tot de n dreigden en was het gevaar, waarin hij verkeerde, indeidaad „ moest hij doen? Blijven, den storm het hoofd bieden, de ven afwachten, aan allen het voorbeeld geven van wce^tand en moe stad verlaten, waar zijn tegenwoordigheid de menigte in beweging bracht, ergens een schu.lplaats zoeken uw voor betere tijden sparen? Voor deze keuze stond hij. Maar moei al aan een eenvoudige onder de geloovigen do keuzeplaten, was r eisch strenger voor een priester, veel meer voor een hoo, d dei gom Moest hij niet op zijn post blijven, voorbeeld geven, aan allen, en vijanden tooien,hJe men lijdt en sterft desnoods voor zijn g Hoe zou een vluchtend bisschop de wankelenden, de hbellatici, d "„Ka klZ berispen? Vu» een andore zijde zeiden do venvani gewelddadige en toch nuttelooze maatregelen tegen hen genomen werden, de onverschilligheid en do afkeuring zelfs, die zijn handelwijze tegenover hen bij vele heidenen wekte, hot slechte nieuws, dat hij over de uitvoering zijner besluiten in de provinciën vernam en van de buitensporigheden, die hier en elders door slaafschen en ongematigden ijver zijner dienaren gepleegd werden, dat alles deed hem twijfelen aan een gelukkig einde van do staatkunde, die hij tegenover de Christenenen zoo streng had gevolgd. Reeds had hijzelf het vorige jaar, na een scherp verhoor, aan Celerinus to Rome de vrijheid weergegeven. Tegen liet einde van hetzelfde jaar had hij toegelaten, dat te Carthago, waar nog vele Christenen gevangen waren, de kerkerdeuren voor hen werden opengezet. Zoo legde dan ook keizer Decius de wapenen moedeloos neder en do man, die zich met al de sterkte van de macht des heidendoms en der wereld gegord had, zooals ze zich in een Romeinsch keizer alleen saamtrekken kon, ontgordde zich, als een, die, ja, veel slachtoffers gemaakt en veel verwoesting aangericht heeft, doch op het einde zich overwonnen geven moot. Slechts weinige naam-Christenen had zijn keizerlijke toorn er toe kunnen brengen om hun godsdienst ontrouw te worden, slechts betrekkelijk zelden hadden de uitgezochte wreedheden, in zijn naam gepleegd, de zwakken kunnen overhalen 0111 een handvol wierook te strooien voor de buste des keizers of op do outers tier afgoden. Do afvalligen waren dooide heidenen zelve veracht en bespot en het meerendeel van hen, die zich door vreeze hadden laten bewegen, 0111 hun gemeenschap met Christus en do Christenon te verloochenen, stonden daar berouwvol en wanhopig aan de poorten dor Kerk en baden en smeekten de broederen, hen weder op te nemen. Een oogwenk slechts had do schrik de herders verstrooid en do kudde uiteengedreven, doch nauwelijks had men zich van don schok hersteld, of men leefde voort en arbeidde, zij hot dan ook onder den bewolkten hemel van 's keizers toorn en temidden van de hitte der vervolging, niet als twijfelde men aan het voortbestaan der gemeente, maalais zeker en overtuigd, dat de Kerk stand houden zou, ondanks al wat haar bedreigde en dat do verdrukking met den verdrukker straks geweken zou zijn. En terwijl de keizer moedeloos het zwaard in de scheede stak, hief Christus' kerk, het hoofd met do doornen gekroond, het weenend oog, weenend 0111 zooveler lijden en dood, maar stralend van vreugde als ze dacht aan de kroon der eere, die haar sierde, omhoog tot den Heer der gemeente en temidden van het woedend tandgekners van priesters en keizer, neergezeten bij de graven harer dierbaren, die in den strijd gevallen waren, hief zij juichend den psalm des geloofs en der liefde aan: Zoo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn ? »Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft maar heeft Hem voor ons overgegeven. Iloe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken? Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? «God is het, die rechtvaardig maakt; wie is het, die verdoemt? «Christus is het, die gestorven is; ja, wat meer is, die opge- taak. Voor de heidenen schreef hij den brief aan Demetrius, een van de aanstokers der vervolging en van de heftigste beschuldigers der gemeente en tot zijne kudde richtte hij een schrijven over de sterfelijkheid." De welsprekende bisschop maakte zich geen illusiën van zijn poging om een heidensche bevolking te overtuigen, wier hartstochten als tegen hen losgelaten waren. «Men kon evenzeer beproeven, de golven deiwoedende zee te keeren," schrijft hij en toch voelt hij zich geroepen om den even boozen als (lommen laster te ontmaskeren. Hij spreekt eene gedachte uit, welke temidden van het maatschappelijk verval, waarin hij leefde, maar al te zeer recht van bestaan had. Het schijnt hem toe, dat de wereld verouderd is en dat de kiem des doods maar al te gemakkelijk voortwoekert in een aarde, die het voortbrengen moede geworden is. Dij den aanblik van dit onmetelijk rijk, dat in zijn eigen puinhoopen neerstort en dat ruwe soldaten elkander betwisten, heeft hij onwillekeui het ge\ oi 1 als was het einde der wereld naderende. Hij wist niet, dat (loze barbaren, in zijn oog do voorloopers van oen algemeene verwoesting, inderdaad don toestand dor maatschappij zouden hernieuwen en voor de nieuwe jeugd der menschheid een nieuwe baan van ontwikkeling openen zouden. Maar Cyprianus heeft deugdelijker redenen om zijn tegenpartijders to bestrijden. Hot is niet de voorgewende boosheid der Christenen, maar het zijn de misdaden der heidenen, die den hemel vertoornen: tenen gevangen zaten, een blinde, zekeren Lucillus bekeeide, hem het gezicht wedergaf, ja, dat hij Hippolytus zelf voor won en hem met achttien of negentien personen, die tot zijn huis den doop toediende. Voor Valerianus gebracht en opnieuw j de schatten der Kerk te toonen, vraagde lnj een uitstel van en na verloop van dien termijn, deed lnj voor den keizer e blinden, kreupelen en lammen verschijnen en sprak, op hen wijs zijn de rijkdommen der Kerk!" Nu volgden onderscheidene verhooren, waarbij hem geenerlei pijnignig werd bespaaid en der beulen, Romanus, bekeerd werd, beleed, da lnj ook e en onmiddellijk ter dood gebracht werd. Eindelijk werd Lu . een ijzeren bed uitgestrekt en voor de oogen des keizers bo%c vuur verbrand. Hippolytus, aan wien Laurentius voorspe ook diens einde nabij was, verzamelde met den voorganger J een anderen broeder het bloedig overschot van uen mai tela. het op het kerkhof van Cyriacus, volgens anderen op den App Drie dagen later werd Hippolytus ter oorzake hiervan vooi treroepen. Hij beleed een Christen te zijn en als zoodanig h overschot van Laurentius begraven te hebben, ^ yele ondergaan te hebben, werd hij op last van den rechtei aa van een paard gebonden, waarna het dier door een veld \ai doornen werd gezweept, tot dat Hippolytus' lichaam geheel vers Ook zouden de achttien of negentien heden van zijn huis t< lH gemeente van Rome was dus in 258 beroofd van zijn van vele andere bestuurders, terwijl de overigen door de politie nagespeurd werden. Toch waakte men tegen verstrooiing en ontbinding der gemeente en de overgebleven priesters trachtten met alle zorg, de gemeenschap met de geloovigen te onderhouden. I)e eenvoudigen onder hen werden niet zoozeer door de edicten bedreigd en hadden zich te onthouden van al wat opspraak wekte. Op deze wijze konden dan ook die Christenen, welke door de edicten als aangewezen en bedreigd werden, in de gewone leden der gemeente, talrijk als ze waren in de onderscheidene wijken van Rome, bondgenooten vinden, die hen in staat stelden den vervolger te ontkomen, en zendelingen, waardoor zij elkaar geheime mededeelingen konden doen toekomen en met elkaar kerkelijke gemeenschap konden onderhouden. Zoo verhaalt men, dat een altaardienaar Tharcisius, die zich verdedigde, tengevolge van de steenworpen der menigte voor dood op de plaats achtergelaten werd. Hij zou liever gestorven zijn, zoo schrijft men ons, dan de leden van het lichaam des Heeren aan woedende honden overgegeven te hebben. Over andere martelaren te Rome waarvan de overlevering spreekt, verkeeren wij nog meer in het duister. Zoo wordt ons verhaald van het dochtertje Eugenia van den prefect van Alexandrië, PhilippüS, die later zelf door zijn vrijgelatenen Protus en Hyaointus tot het Christendom zou bekeerd en bisschop zou geworden zijn. Eugenia zou onthoofd zijn geworden onder Valerianus. Hetzelfde lot zou de maagd Basilla getroffen hebben, die, door Cornelius gedoopt en aan een heiden verloofd zijnde, den dood boven het huwelijk zou verkozen hebben. Voorts wordt ons uit gelijksoortige bronnen de marteldood van een zevental maagden en weduwen bericht, alsmede van 49 andere Christenen, waaronder die van den jongeling Cyrillus. Treffend voorzeker, is het verhaal over den laatsten. Reeds als kind zou hij door zijne moeder met de waarheid des Evangelies bekend gemaakt en, hoe jong ook, een vurig discipel des Heeren geweest zijn. Reeds moest hij toen den smaad en de kwelling zijner medescholieren en verwanten dragen, doch hij leed deze blijmoedig. Toen zijne moeder stierf, dreigde zijn vader, hem uit zijn huis te verstooten, indien hij niet besloot, met hem naar den tempel te gaan en den afgoden te offeren. Cyrillus weigerde, en, tot woede geprikkeld, klaagde de vader den vijftienjarigen knaap bij den rechter aan. Vruchteloos bood de rechter, door medelijden bewogen, den knaap vriendelijke opname in de vaderlijke woning, rijke geschenken en eere en gunst bij den keizer aan, vergeefs dreigde hij hem met den vuurdood en liet hem tegenwoordig zijn bij het verbranden zijner medebelijders, opdat hun gruwzaam einde hem zou afschrikken. Onverschrokken blikte de knaap in de vlammen en met een hemelschen lach op het gelaat, sprak hij: «ik ben een Christen. Breng mij tot mijn Heer en tot moeder!" Toen werd ook hij op den brandstapel geplaatst en door de vlammen verteerd. Hoe schoon dit verhaal ook zij, voor de geloofwaardigheid kunnen wij niet instaan en we kunnen daaraan zelfs veel minder waarde toekennen dan aan de berichten over den marteldood van Novatianus, eon tegenstander van Cornelius en het hoofd van eene veel bestreden seete onder de Christenen, die in Homo en in do provi. veel aanhangers telde andermaal naar A WH verlaten nu do KcrK \an rioin^ . over De keizerlijke edicten van het jaar 257 hadden daar menige p in de -emeento ledig gemaakt. Verbanningen, veroordeelmgen tot Jen arbeid in de mijnen, welke door stokslagenstraffen gevolgd we waren tegen bisschoppen en priesters uitgesproken, en m s n,d o f e lett r van het edict, ook tegen eenvoudige geloovigen, ,a, zefs 1 vrouwen en kinderen. Velen hadden het geweld, hun door de wet a, uiiwen MI1 hun iïeloot beantwoord. S het'j'aar 252 reeds ZZÏÏÏSZ in Afrika op hu» „ui-vivo ,,, lm het jaar ioi IliollwP aanvallen der heidenen met kloeken 7ii 7H»ii voorbereid, 0111 nieuwe adii\cuiüu . te wêerstaa» Alterwegen was heilige weerstand en de eeuw ge S zali-heid werd als prijs voor het opofferen van dit leven tei wille \ seloof in de kringen der Christenen gepredikt, \ an den dood \a ?f ra' IdsT organisatie der gemeente hadden Cyhuaku. en volgelingen voortdurend den strijdkreet des geloofs doen hoo.ra. waar te nemen viel. In de lente vai ' Maytmits bii h aange wezen'^n ^ij ne plwïTin te nem enVltome liet men op het o blik? dat de nieuwe ambt:5^a fr f^,57^tachT m^r Lt wLT al rust. Wel. was nog het edict van'^ hq werkeH|k uit de balling doodo letter aangemeikt Cm„ zijn terugkeer had b foi'inrorflroftDen was, ot dat men sin/." *iov J , had cimbis verlaten, waarbinnen Hij »Ml «ta balling opgei,oude, e.f Had zici andermaal in den omtrek van Carthago op een la öiUveer te Rijker tijdontvingonk de nieuwe landvoogd zip.e ms r De= vervolging was niet meer een bedreiging alleen, /.ij gin„ i , daden over Iedereen liail de oogen op ( ypriani's geves ig« . ■ doen * Zou hij andermaal voor den storm vluchten en.«ihi aan de ringen zijner vijanden ijn eergevoel i eerbied voor zichzelf, om te blijven 011 zijn lot af te wachten. Intusschen had zich do proconsul naar Utica begeven. Ofschoon wij geen enkele reden hebben om te veronderstellen, dat hij er do Christenen zocht, zoo schijnt hij toch èn op zijne reis daarheen èn gedurende zijn verblijf aldaar met hen te doen gehad hebben. De hartstochtelijken onder de kerkelijke schrijvers verhalen eene geschiedenis, de Massa Candida, die ons echter wel vreemd voorkomt. Een altaar met alle tosbehooren was voor do offerande opgericht in de nabijheid van een kalkoven en de geloovigen van Utica werden opgeroepen om te offeren of in het vuur geworpen te worden. Driehonderd, volgens anderen vijfhonderd, zouden liever gestorven zijn dan don afgoden te offeren en hun lichamen zouden in den oven verbrand zijn. Voorzeker mag het vreemd heeten, dat Cyprianus hierover geheel zwijgt en dat zulk eeno strafoefening zou plaats gehad hebben, geheel in strijd met het keizerlijk bevel, waarin de personen aangewezen werden, die aan vervolging moesten blootgesteld worden. Toch kunnen wij ons als historischen grond van deze legende denken, dat de verschijning van het keizerlijk edict een volksbeweging tegen de Christenen in Utica te voorschijn riep, dat veel Christenbloed stroomde en de lijken uit vrees voor eene epidemie in ongebluschte kalk geworpen werden. Deze verklaring schijnt nader bevestigd te worden door het bevel des consuls om Cyprianus gevangen te nemen en te Utica tot hem te brengen en door een uittreksel uit den laatsten brief van Cyprianus, waarin de bisschop den geloovigen vermaant, alle oproerige beweging te vermijden en er zich voor te hoeden, hun beulen te voorkomen door ontijdige uitingen over hun geloof. Inderdaad, indien Galerius Maximus den bisschop liever te Utica dan in Carthago wil verhooren en terechtstellen, dan is dat, omdat de omstandigheden eischten, dat er in Utica een voorbeeld gesteld, een les gegeven zou worden. En indien Cyprianus de geloovigen tot kalmte raadde en den geest van opwinding en onstuimigheid berispte, dan beantwoordden ook dit vermaan en deze berisping aan de eischen van den dag in do stad. Cyprianus had besloten, den loop der gebeurtenissen op zijn landgoed af te wachten, maar toen men hem berichtte, dat de gerechtsdienaars hem grijpen moesten en hem naar den proconsul te Attica moesten brengen, bezweek hij voor do smeekingen zijner vrienden en zocht een schuilplaats op. Ilij haastte zich echter om te dien opzichte elke lasterlijke uitlegging te voorkomen. Ilij wil zijn Meester niet in den een of anderen duisteren hoek, niet in eene vreemde stad, maar te Carthago belijden, opdat zijn volk deel hebbe aan de eer van zijn getuigenis. «Ik wacht," zoo sprak hij «in een veilige schuilplaats de terugkomst van den proconsul binnen Carthago af; dan zal ik uit zijn mond vernemen, wat de keizer betreffende de Christenen bevolen heeft en hij zal uit mijn mond hooren, wat do Heere mij in die ure zal te spreken geven." Ilij voegde daar raadgevingen bij, die hem ingegeven werden door onrustige bewegingen, welke zich te Utica hadden voorgedaan en door hetgeen hij wist van de heftigheid, waarmede vele geloovigen hun geloof beleden en bad, dat men zich toch van elke onvoorzichtige handeling zou onthouden. De bisschop hield woord. Nauwelijks had hij de wederkomst va proconsul binnen Carthago vernomen, of hij keerde naar zijn_ian< terug en daar vonden hem twee gerechtsdienaren, die den 1,1 bept. door*den landvoogd afgezonden waren om hem gevangen te nemer proconsul was ziek. Uit Utica had hij zich naar de tuinen oi den 1 van Sextus begeven, op eenige mijlen van Carthago gelegen, om herstel te zoeken. De beide gerechtsdienaren namen Cyprianus gev; deden hem in een rijtuig tusschen hen beiden plaats nemen en k hem naar den burcht. De proconsul stelde de behandeling der zaak tot den volgenden dag uit en Cyprianus werd op zijn last naar een in de nabijheid gebracht, en in den zoogenaamden burcht van Saturniu bericht van zijn gevangenneming deed een groote menigte geloovif. nieuwsgierigen toestroomen, waarvan het meerendeel den nacht door voor de deur van de woning, waarin hij met de bewijzen van den m eerbied, naar men zegt, bewaakt werd. Door eene ontzaglijke in vergezeld, werd Cyprianus den volgenden dag naar den rechtersto den proconsul gebracht «Zijt gij Cyprianus?" vraagde de rechter. «Die ben ik, antwooi bisschop. — «De bisschop der heiligschenners?" - «Dat ben ik." keizer heeft bevolen, dat gij offeren zult." — «Dat zal ik geenszins ( < Denk aan uzelf!" «Doe wat u bevolen is!" — > Over zulk eene gerecht behoeft men zich niet te beraden". - Nadat Galerius zich met zij onderhouden had, sprak hij het volgende vonnis uit: «Sedert langen tijd leeft gij in heiligschennende gevoelens: gij I uwe verfoeilijke secte een groot aantal medeplichtigen om u heengesi „ij hebt u gedragen als een vijand der goden en van do godsdn instellingen der Romeinen zonder dat de vrome en heilige keizers rianus en Gallius u tot hun godsdienstige plechtigheden hebben terugbrengen. Omdat gij overtuigd zijt, de bewerker van en opri de zwartste aanslagen te zijn, zult gij tot een voorbeeld gesteld < voor allen, die uwe weerstrevigheid om u vergaderd heeft. w \( bloed zal aan den eisch der wet voldoening geven." Nadat hij dit ges had las hij het vonnis, dat op een tafeltje geschreven was: W ij g dat Thascius Cyprianus met het zwaard zal gedood worden. God zij gedankt!" riep Cyprianus uit. «Laat men ons met In hoofden!" riep de menigte der geloovigen uit en er ontstond e rumoer. Een groote menigte volgde den bisschop naar de gerechl en velen klommen op de boomen, om hem te kunnen zien. Nadat (,vi zich van zijn mantel ontdaan had, knielde hij neder en bad. Daarn hii zijn ambtsgewaad af en stelde het den diakenen ter hand, wan in zijn linnen rok den beul afwachtte. Toen deze naderbij gekoin beval Cyprianus dat men hem 25 goudstukken geven zou. De b wierpen linnen doeken op den grond, rondom hem, om daarin zijn >lo< vangen. Hij bond zichzelf den doek voor de oogen, deed zich d< priester en een diaken de handen saambinden en ontving » en t ooi slag. Zijn lijk, dat eerst in de nabuurschap ter aarde besteld xsa des nachts weggenomen en met groote plechtigheid bij fakkellicht in het graf van iten procurator Macromus Candidianus bijgezet. Terechtstellingen van gelijken aard, die een weinig later te Carthago en in de provincie zouden plaats gehad hebben, worden ons door andere schrijvers verhaald, maar zij geven te weinig zekerheid aangaande de personen, den tijd en de omstandigheden, om ze hier een plaats te gunnen. De proconsul meende zijn plicht gedaan te hebben en zijn krankheid weerhield hem van overdreven ijver. Hij had den voornaamsten der Christenen, den banierdrager der Afrikaansche Christenkerk gedood en nu wilde hij afwachten, welken invloed dit op diens volgelingen hebben zou. Weldra bezweek hij tengevolge van zijn ziekte. Zijn opvolger wilde zich ijveriger toonen in het volbrengen van de keizerlijke bevelen. In duistere bewoordingen wordt ons van eene oproerige beweging gesproken, die plaats had even nadat hij zijn ambt had aanvaard en welke hij met ruw geweld had onderdrukt. Hadden de heethoofden onder de geloovigen zicli daarin gemengd ? 't Is niet onmogelijk. Wij weten, dat Cyprianus reeds voor onvoorzichtigheden van dien aard bevreesd was. Weinige dagen voor zijn dood nog, in zijn laatsten blief, ried hij tot kalmte aan, wat er ook gebeuren mocht en waarschuwde, dat men door de openbare rust te storen, de broederen niet in ernstiger zorgen zou wikkelen. Zooveel is zeker, dat de Christenen bij deze gelegenheid voor anderen het gelag betaalden en maar schaars werden ontzien. De bisschop Successus, dezelfde aan wien Cyprianus in de maand Augustus 258 zijn voorlaatsten brief richtte, Paulus en vele anderen werden gevangengenomen en in de maand Januari 259 ter dood gebracht. Tezelfder tijd werden Quartillosia die haar man en haar zoon voor het geloof had zien sterven, nog eene andere vrouw, een priester, Victor geheeten, en een groep van acht anderen, meest priesters en diakenen van Carthago ingekerkerd. Dezen werden eerst aan de zorg van een ambtenaar van hot gerecht toevertrouwd. I)e man was geweldig toornig op hen en sprak van niets minder dan de gevangenen levend te zullen verbranden, zoo zij niet bogen voor zijn wil. Hij veranderde echter van meening en liet hen naar de openbare gevangenis brengen, waar zij stijf in de boeien geklonken werden. Danatianus, een catechumeen en Primolus, konden het leven in den kerker niet verdragen en stierven weldra. Hun eerste verhoor schijnt niet publiek geweest te zijn. De soldaten, zoo lezen we, wisten niet, waar zij de gevangenen hadden te brengen en sleepten hen van de eene plaats naar de andere. Eindelijk werden ze in het kabinet van den procurator gebracht, die zonder twijfel beloften en bedreigingen in het werk stelde om hen aan het wankelen te brengen. Velen had hij door deze middelen verleid of gedwongen, maar bij dezen leden al zijn pogingen schipbreuk en hij liet hen naar den kerker terugbrengen, waar hij hen door langdurige ontbering van het noodige hoopte te dwingen. Er ging bijna geen nacht voorbij, waarin niet een der gevangenen door visioenen werd gesterkt en op zijn beurt zijn medegevangenen bemoedigde. De broeders, die nog vrij waren, konden bij de gevangenen toegang bekomen en hun eenige verlichting brengen. Eindelijk, na een gevangenschap van vele maanden en n. lijden verschenen zij voor de rechtbank. Allen beteden hun ^ck te "en allen werd de doodstraf uitgesproken, behalve tegen I-lamanl wijl een zijner vrienden voor den rechter beweerde, dat hij geen c geweest was, zooals hij had voorgegeven, naar den kerker ternggc werd. Onder een geweldigen toeloop van volk werden de vei ooi naar de gerechtsplaats gevoerd. Een hemelsche glans van rem ge over hun gelaat verspreid, door hun houding en hun gesprekken m zij do broeders aan om standvastig te blijven, de afvalligen om bo doen, en allen om eendrachtig en in vrede te leven. Montanis, c hen, voorspelde dat Flavianus hen binnen drie dagen zou volgen < blinddoek, dien men hem voor de oogen binden wdde, m^weeen sol ^ verzocht hij, de helft voor zijn vriend te bewaren, ^ ektra wa o onthoofd. Drie dagen later volgde Flavianus hen inderdaad m den In de provinciën, tlie niet onder het rechtsgebied van den behoorden, handelde men nog willekeuriger. I)e keizerlijke leg, Numidië, die in de laatste vier jaren der tweede eeuw het hoo . _ lijke en militaire gezag in zijn persoon vereemgde, was n g proconsul van eigenlijk Afrika, wiens verkiezing aan den senaat be i een willig werktuig van den keizer en ijverig om diens staatlui volgen. De bevolking van Numidië was nog hartstochtelij kei ei < miger dan die van eigenlijk Afrika en nog mee1 teguii e: 11 vooringenomen. De legaat, Veturnis Veturianus, als hoofd vai nog meer bezorgd om de burgerlijke orde te handhaven, ge c s volging en zond zijn soldaten overal heen om de Christenen gevan nemen8 Zelfs degenen, die door het keizerlijk edict 111 balhngsch wezen waren, werden niet uitgesloten. Zoo werden de bisscl Agapius en Secündinus en anderen met hen, zelfs wou,ven e meisjes, zooals Antonia en Tertulla, met ketenen beladen van tot station naar Cirta gevoerd en daar voor de keuze gep a offeren of te sterven. Zij werden alle vier terechtgesteld. 1 hadden zij stilgehouden te Muguse, een burcht in de nabijheid va*ic i„ een woning, waarbinnen zich vele geloovigen bevonden. W aai se had men opgemerkt, dat zij met elk&ar teekenen van verstal i wisselden, want twee dagen later werd het huis door de k'^ki van den proconsul omringd en allen, die bekenden Christenen werden medegevoerd. Jacobus en Mar.anus volgden hen en we hun goeden moed toe. Daarop werden ook dezen ondervraagd en, verklaarden, het geloof der gevangenen te deelen, bij hen gevoegc zij in handen van de overheid gesteld werden, wachtte .D die diaken en Marianus, die voorlezer der gemeente was zelfs een v behandeling dan de grootste misdadigers ondervonden. Men lege e de pijnbank en Marianüs werd aan de uiteinden van de duimei hangen met ongelijke gewichten aan de voeten Doch zij blevei wegel ijk in het geloof en werden straks in den kerker gewoipei hun nauwelijks eenig voedsel gereikt werd en geen lichtstraal doordrong. Na eenige dagen verschenen zij voor den questor en toen deze hen niet bewegen kon om te offeren en geen recht bezat om hen te doen dooden, zond hij hen met liet proces-verbaal van hun verhoor tot den gouverneur van Numidië. Gedurende het verhoor, zoo deelen de acta mede, trok een der toeschouwers de aandacht tot zich door den glans van zijn gelaat. Deze omstandigheid, waarschijnlijk gevoegd bij een onvoorzichtig gebaar of woord, was genoegzaam om het gepeupel, dat zoo verbitterd was tegen de Christenen, in woede te doen ontsteken. Hij werd voor den rechterstoel getrokken, ondervraagd en toen hij luide verklaarde, mede een Christen te zijn, bij de gevangenen gevoegd. Zwaar geboeid, uitgeput van honger, door do pijniging en slechte behandeling, werden zij 1111 naar Lambesa gevoerd, dat op ongeveer 35 mijlen van Cirta gelegen was. Daar werden ze, 11a een nieuw verhoor, andermaal in den kerker geworpen, en bij elkaar opgehoopt, ofschoon men zorg droeg, geestelijken en leeken te scheiden, omdat men hoopte, dat men met de eenvoudige geloovigen eer tot een gewenscht einde zou komen, wanneer zij aan den invloed hunner voorgangers onttrokken waren. Dagelijks werden verscheidenen naar de gerechtsplaats gevoerd, onder anderen een moeder met haar beide zonen, maar eiken nacht werden de geloovigen door heerlijke droomgezichten gesterkt en wachtten in blijde spanning hun beurt al om hun Meester in Zijn dood te volgen. Spoedig brak dan ook de dag der verlossing voor Jacobus, Mariaxus en de overige leden der geestelijkheid aan. Zij werden naar een vooruitstekende landpunt aan den oever deirivier gevoerd, die aan beide zijden door een amphiteater van heuvels begrensd was. De beul had do veroordeelden in een rij opgesteld, 0111 hen te gemakkelijker to kunnen behandelen, zonder dat ze zich te verplaatsen hadden. Met luider stem riep Mariaxus, in zijn laatste oogenblikken met den goost der voorzegging aangedaan, dat do wraak over het onschuldig vergoten bloed nabij was en dat vreeselijke rampen do kinderen van hun eeuw zouden treffen. Zijne stem klonk als do bazuin eens engels, welke gevangenschap, post, hongersnood, aardbeving en insectenplagen aan do wereld verkondigde. Do moeder van Mariaxus was bij zijn marteldood tegenwoordig, gaf in vervoering haar blijdschap over zijn roemrijk uiteinde te kennen en bedekte zijn zielloos overschot met hare kussen. Nog wordt ons van meer terechtstellingen bericht, doch dezo dragen minder het karakter van geloofwaardigheid, waarom wij ze hier stilzwijgend voorbijgaan. Met betrekking tot de veroordeeling van Fructuosus, bisschop van Tarragona en van zijne, diakenen Augurius en Eulogius, die den 21 Januari 1859 levend verbrand werden in het amphiteater, wordt ons nog het volgende verhaald. Fructuosus bevond zich op zijn kamer, toon de gerechtsdienaren kwamen 0111 hen gevangen te nemen. Hij hun geklop op de huisdeur stond Fructuosus op en vertoonde zich op den drempel der woning. Als hij vernam, dat do rechter hun komst wonschte, s«.elden hij en do beide diakenen zich terstond ter beschikking der dienaren, dio hen naar de gevangenis brachten, waar zij betamelijke vrijheid genoten, althans de broederen bezochten hen, vraagden hunne voorbede en Fructuosus diende zelfs in den kerker den doop toe aan een geloovige, Kooatianus. Zes dagen na hun gevangenneming werden zij voor den rechter gebracht. Na een kort verhoor werd liet drietal veroordeeld om levend verbrand te worden en naar liet amphitheator gevoerd, terwijl zelfs de heidenen hun medegevoel duidelijk deden blijken. Sommige boedel en witden don veroordelen een bedwelmenden drank 'ood.enon i,tei . i zekeren dag, toen er een plechtige offerande op het kapitool zou plaats hebben, kwam hij weder voorbij. De volksmenigte school samen, wond zich op en schreeuwde, dat men hem moest noodzaken te oiter°" ot hem dooden moest. Een troep dweepzieke heidenen wierp zich op hem. Een priester en twee diakenen, die hem vergezelden, vluchtten en heten hem fer prooi aan de menigte, die hem naar het kapitool sleurde en eschte d it hij offeren zou. Hij weigerde en de woede van het volk st< ec te top. Juist werd do stier aangebracht, .Hen men offeren zou; men zou.1 dier gebruiken om hem tc dooden. Satorhimis werd aan don stici \a.t ■rotonden en daarop maakte men hot dier woedend door het steken toe tc brengen Plotseling wierp het zich van de trappen des tempels e„ U hoof.1 van den martelaar werd verbrijzeld. Zoo stierf S*TU"m™s ate oen slachtoffer van eono uitbarstmg dor volkswoede. I' de Oosltl.jke provinciën van hot rijk waren de Christenen talrijker en daatdoor reeda genoten zij moor populariteit bij de bevolking Op mee, dm. ee .e plaat, was do vervolging opgehouden, omdat do heidenen zeil er zul, tegen verklaarden. Zoo zouden te Thiatyre de heidenen zelf hun medelijden met de Christenen en hun protest tegen de pijnigingen en den marteldood der geloovigen luide te kennen gegeven hebben en de vervolging had haar steun in de publieke opinie verloren. Daaraan is het waarschijnlijk toe te schrijven, dat het Oosten minder martelaren telde dan het Westen en die gedood werden, behoorden voor het meerendeel tot de zoogenaamde vrijwillige martelaren. Zoo verhaalt men ons van drie broeders, Priscus, Malchus en Alexander, die het platte land bij Cesarea in Palestina bewoonden. Niemand dacht er aan hen te verontrusten, zoo zij zelf in rust blijven en zich niet verraden wilden. Doch zij wenschten te schitteren, een grootsch voorbeeld te geven, meenende, dat, zoo het lafhartig heeten moest, zijn geloof te verbergen, het schoon en voordeelig zijn moest, het te belijden. Zij begaven zich dus naar Cesarea, beleden openlijk hun Christendom en dwongen den rechter om een vonnis des doods over hen uit te spreken, waarop zij met een vrouw aan de wilde dieren oveigege\ en werden. Overigens valt het niet te ontkennen, dat er in het Oosten nog meer geschriften verloren gegaan zijn met betrekking tot de vervolgingen dan in het Westen en dat zeker talloozen op allerlei wijzen hun bloed op het heilig altaar der Kerk plengden. In Cilicië werden drie jongelingen, Claudius, Asterius en Neo, volgens sommigen door hun stiefmoeder aangeklaagd, gevangen genomen, lwee vrouwen, Domnina en Theonilla wachtten reeds in den kerker op de aankomst van den Romeinschen stedehouder. Op een van zijne reizen, nam deze verblijf in de stad en liet allereerst Claudius voor zich verschijnen. «Spaar uwe jeugd," zoo sprak hij tot hem, en breng uzelf niet in het verderf met uw dwaze denkbeelden. Nader, offer aan de goden naar het bevel des keizers en vermijd de kwellingen, die een weigering na zich sleepen zou." Claudius antwoordde: «Mijn God heeft zulke olieranden niet noodig; Ilij eischt slechts van ons, dat wij aalmoezen doen en Hem welbehagelijk leven. Uwe goden zijn duivels, die behagen scheppen in zulke offeranden en de zielen der menschen, die hun hulde biengen, voor eeuwig verderven. Gij zult mij dan ook niet overhalen om hen te aanbidden." De gouverneur gaf daarop het bevel, hem te binden en met roeden te geeselen, wijl hij anders niet tot een gewenscht einde zou geraken. «Uwe roeden en zelfs zwaarder martelingen vermogen niets op mij, maar daardoor bereidt gij uzelf slechts de eeuwige pijn," sprak Claudius. Onze meester, de keizer," hernam de gouverneur, heeft bevolen, dat gij, Christenen, aan de goden zouilt offeren; hij beloolt eer en aanzienlijke ambten aan hen, die gehoorzamen en wil, dat zij, die weigeren, gestraft zullen worden." — Claudius antwoordde: «deze eerbewijzen duren slechts een dag, maar de belijdenis van den naam van Christus brengt de eeuwige zaligheid aan." Daarop werd hij, op last van tien gouverneur, met gloeiende toortsen en ijzeren nagels gepijnigd en door vuur beproefd, doch hij bleef standvastig en de gouverneur deed hem opnieuw in bewaking stellen. Daarop verscheen Asterius. < Laat gij u tenminste vermanen en offer aan de goden om de pijnigingen te ontgaan, die we:- geren den goden hulde te brengen." Asteiuus antwoordde: «De eemge ware God, do toekomstige rechter, die in don hemel woont, steunt de zwakken door Zijne almachtige kracht. Mijne ouders hebben mij geleerd, Hem lief te hebben en te aanbidden; hen, die gij aanbidt en goden heel, ken ik niet." Nu liet de gouverneur ook hom pijnigen, terwijl oen heraut hem voortdurend toeriep; «onderworp u!" — «Ik ben de broeder van hem, die straks door u verhoord werd. Wij zijn één van ziel en één 111 belijdenis. Doe wat gij kunt; mijn lichaam is in uwe macht, maar met mijn ziel. riep Asteiuus uit" En toon de pijnigingen verzwaard werden, sprak lnj: »waarom doet gij mij zoo lijden? Gelooft gij dan niet, dat God er u rekenschap van zal vragen on het u zal doen botaien?" Maar andermaal verzwaarde de gouverneur de martelingen, totdat hij dezo moede werd en ook Asteiuus opnieuw in den kerker zond. Kom nader, mijn zoon, en offer 0111 uw leven te redden, sprak de landvoogd, toen Neo, de dorde, der broeders, voor zijn rechterstoel verscheen. Laat toch uw goden zichzelf verdedigen tegen hen, die hen verloochenen ; waartoe zoudt gij hen helpen ? Doch zoo gij u medeplichtig maken wilt aan hun boosheid, dan ben ik sterker dan zij en gij, want ik zal niet wijken voor u; ik blijf bij mijn geloof aan den waren God, die hemel on aarde gemaakt heeft." - Sla hem om het hoofd on verhindei hem, do goden te lasteren!" schreeuwde de gouverneur. «Do waarheid uitspreken, is dat dan misschien lasteren?" vraagde Neo. Doch ook hij word gepijnigd en eindelijk beval do gouverneur, dat de drie broeders buiten do stad zouden gekruisigd worden. Nu verscheen Domnina voor hem. «Gij ziet, welke pijnigingen u wachten; zoo gij daaraan ontkomen wilt, nader dan en offer!" Domnina antwoordde : «'t ls juist, om niet door het eeuwige vuur verteerd te worden, dat ik joi> en Zijn Christus aanbid. Uwe goden zijn hout en steen, het werk van der inenschen handen." «Ontkleed haar en scheur haar het lichaam met roeden open!" sprak de rechter. Temidden van do geesehng bezweek de moedige geloofsheldin. «Werp haar in de rivier," gebood de landvoogd, toen het hem aangezegd word. Eindelijk was de beurt aan Theonili.a. «Gij ziet de marteltuigen voor u gereed," sprak do gouverneur, nader dus en offer!" — «Ik vrees alleen het eeuwige vuur," sprak Theonili.a, < dat lichaam en ziel verteert en bovenal hen bedreigt, die den dienst van God verlaten hebben voor dien der afgoden en' der duivelen." Toen beval de landvoogd, haar m het gelaat to° slaan, haar ter aarde te werpen, haar do voeten saam te binden en haar te pijnigen. iet onduu gaf hij zijne vreugde te kennen, van den ouden tuchtmeester ontsla* zijn on onder voorwendsel, dat het hem gebleken was, hoe de deug. niensch tot niets nut was, gaf hij zich aan de schandelijkste ondeugden Ja toen do oude Valerianus eindelijk bezweek, toen Sapor diens stroopte huid dood opzetten en in den tempel zijner goden ten toon s toon hij Rome's afgezanten dwong, dezo ellendige trophee zijner ove ning to aanschouwen, verroerde de ontaarde zoon zich niet. bn och gebruikto zulk een verworpen werktuig om aan de verdrukking c ei tenen oen einde te maken. Was hot, gelijk men vermoed heeft, dat i ienus hot lot zijns vaders als eon straf Gods voor diens woeden de Christenen beschouwde? Was het . . . maar wie zal liet raadse klaren, dat oen snoodaard als Gaixienus een tolerantie-edict over h< wereld van hot Romeinscho rijk uitvaardigde, waarbij do keizei ^ a Christenen zijne hoogo bescherming verzekorde en verklaarde, dat d schoppen zich op hom beroepen konden tegenover ieder, die zou bepr. hun rust tostoren. Een nieuw keizerlijk besluit opende> den Chr» don toegang tot hun graven weder. Was hot wonder, dat zij Galueni woldoener 011 redder rekenden 011 voor zijne ondeugden het oo„ er althans hot zwijgen toe deden? Sedert hot jaar 20 tot aan he der eeuw, ja, tot in het derde jaar der volgende, werd voor hot Uu dom eon toestand bestendigd, zooals het onder de menschen nog nimm< «■okend. Hot rijk, van allo zijden door de invallen der woeste bar bestookt en door do onderlinge 011 bloedige veeten zijner landvoog( veldheeren, die zich allerwegen tegenover elkaar als keizers opwi mocht vaneen gereten worden en als dreunen op zijn grondslagen, ten daarvan on zelfs tengevolge van deze beroering der wereld om hen ^durende hot geheole tijdvak dor dertig tirannen, genoot de niet slechts verademing en vrede, maar zelfs zulk eon mate \ an on > vrijheid 011 voorspoed, dat zij almeer de veilige schuilplaats xxert allen wier hoofd en hart, temidden van de onrust 0111 hen heen, U troost zochten. Vooral de korte, maar krachtige regeering van keizer Claudius (268-270) was voor het Christendom en voor den staat heilzaam te achten. Een tastbaar bewijs voor de rust, die de Kerk in deze dagen genoot, vinden wij in de omstandigheid, dat een woreldsch en kettersch bisschop, Paulus van Samosata, over wiens veroordeeling door het concilie van Antiochië we later handelen zullen, als een vorst in zijn kerk troonde. Daar pakten zich andermaal donkere wolken boven haar hoofd samen en eon negende vervolging dreigde als oen dondorstoim tcgon haai uit t< barsten. Do groote maar dweepzieke Aurelianus, die zicli gedurende de eerste vijf jaren zijner regeering, waarin hij medo don Christenen gunstig was, zich den eerenaam hersteller dos rijks" had verworven, plaatste zich onder tien invloed van Porphyrus, oen man, dio reeds in onderscheidene geschriften den strijd tegen het Christendom gevoerd had en nu in het keizerlijk alvermogen hot middel meende gevonden te hebben, zijne vijandschap bot te vieren. Iloe werden do ( hristenen teleurgesteld, wier bisschoppen zelfs do dwaasheid gehad haddon, de tusschonkonist des keizers in te roepen bij oen geschil van zuiver godsdienstigon aard 011 wier verdiend loon hot ongetwijfeld was, toen Aurelianus zich met zeldzaam beleid onbevoegd verklaarde in dezen. Inderdaad, do keizer vaardigde een edict uit, waardoor opnieuw in een vervolging als die van Decius en Valerianus Christenbloed den Romoinschen grond zou doorweekt hebben, doch nog hadden do bloedige bevelen do provinciën niet bereikt, ol Aurelianus lag als hot offer van verraad zelf wentelend in zijn bloed neder. Ook onder zijne opvolgers, don ernstigen Tacitus 011 den niet slechts in naam maar in waarheid vromen Aurelius Prorus, genoten do Christenen voorspoed on vrede. En toon in het jaar 284 aan het opnieuw zoozeer geschokte Romeinsche staatsgebouw vastheid bijgezet was door koizor Diocletianus, klom do Kerk van Christus tot zulk een trap van luister, dat het schoon, of do tijden van vervolging on druk tot n bloedigen aanval van hot heidendom. Het woord, door Tertul een eeuw tevoren gesproken: «wij zijn van gisteren en reeds vei wij al uwe plaatsen, uwe steden en dorpen, uwe eilanden en sterkt le.ror zelfs 011 liet forum en het paleis; slechts uwe tempels laten \ u "over," werd thans meer dan bewaarheid. Maar 't was juist in die t welke hot Christendom den heidenen overliet, dat zich de storn bereidde, waar liet woedende heidendom knarsetandde 011 de w smeedde tot den laatston en hitteraten kamp. \ ooral de aanhangen het Christendom fel vijandige, zoogenaamd wijsgeerige school z woede 011 spijt den grooten opgang, welken het Christendom mas trachtte met inspanning van alle krachten het gevreesde ooger voorkomen, waarop eene of andere toevallige omstandigheid heit en philosophie uit hun eigen bezitting verdrijven 011 den gehatei dienst op don wereldtroon vestigen zou. De vreemde legers war wonnen, do invallen der barbaren waren bedwongen, een ander niet minder geducht, die der vreemde denkbeelden,bedreigde den oud. De Christenen zouden to zekerder slagen in hun opzet, daar Diocli hen scheen te begunstigen. Hijzelf scheen don laatston slag aan < staatsregeling too te brengen door de statige en kruipende vorn het oostersche hofleven in de plaats te stellen van de schijnbaar 1 keinsche vormen van de monarchie der Cbsaks. Zijn despotis niet zwaarder dan dat van zijn voorgangers, maar het was meer üo Zijn voortdurende afwezigheid uit de hoofdstad des rijks en zijn vo voor Nicomediö sprongen maar al te zeer in hot oog. \ an een ziide ook al verviel hij niet tot do zedelooze uitspattingen van een uaualus, toch begunstigde hij evenals deze don eeredienst der ofschoon hij zich als bijnaam don naam van den grootsten der Oly goden aanmatigde, toch spoorde hij al zijne krachten in om de dienst van het Oosten tien voorrang te verzekeren. Hoewel lnj al on krijgsman groot hoeten mocht, schijnt hij op het stuk van godsdienst zwak on bijgeloovig geweest te zijn. Hij was niet wreed uit zijn aard, maar hij kon het worden onder do voortdurende beademing van de woodo dor heidenen. En kon het wel anders, of de priesters moesten van elk onbewaakt oogonblik gebruik maken om den machtigen keizer tegen de vervloekte Nazareners in to nemen, wier tempels met de hunne in tal en pracht wedijverden? Te Nicomedië zelf, in hot gezicht van liet keizerlijk paleis, op een heuvel verhief zich rijk en majestueus de tempel der Christenen, oen schitterend monument van de vorderingen, die de nieuwe godsdienst maakte en van de verdraagzaamheid der keizers. Christenen haddon hen verdrongen in de hoogste waardigheden van den staat en aan hot hof des keizers, officieren van hot paleis waren gerechtigd, met heel hun huis hun godsdienstplichten waar te nemen zonder eenigen tol aan de afgoden to betalen en de gouverneurs der provinciën waren van de gewone offeranden vrijgesteld. Alles scheen aan de gehate Nazareners een lang tijdperk van verdraagzaamheid en misschien eene beslist© veiligheid, ja, wie zou het zeggen? het burgerrecht, den voorrang zelfs in den staat te waarborgen. Geen wonder voorwaar, dat do dweepzieke aanbidders der goden boefden van woede, als zij de prachtige kerken voorbijgingen, ter eere van den Gekruiste opgericht en alle middelen in het werk stelden 0111 hot Christendom zijn triomf te betwisten. Hoe! Zij haddon zelfs den geheimen dienst in de sombere catacomben gestoord en den toegang daarvan herhaaldelijk gesloten en nu zouden zij de viering van die vervloekte ketterij in den vollen dag, in het gezicht van het keizerlijk paleis moeten dulden! Nog steeds waren de heidenen in de meerderheid, nog steeds hadden zij de oude traditiën van het rijk, de wetten, de keizers voor zich, ja, zij konden, zoo zij hot wol aanlegden, op den steun van keizer Diocletianus nog rekenen, terwijl zijn medekeizer, Constanties Chi.orub, van wien men overigens wist, dat hij den Christenen genogen was, zich tever van het middenpunt dos rijks verwijderd vond 0111 hun plannen te storen. De heidensche partij bestond uit philosofen als eon Hiehoci.es, die met het geloof aan alle goden gebroken had, doch zich nog liever met de heidenen tegen do Christenen wapende, dan hen te dulden, uit de bedriegelijke of bedrogen toovenaars, uit al de priesters, die van hot altaar leefden en uit de massa van een bedorven volk, dat bij het bijgeloof verschooning zocht voor misdaden in dit loven en een geneesmiddel tegen zijn schrik voor het leven 11a den dood. Haar opperhoofd was de Gesar Galeries, die van zijn kindschheid af onder den invloed had gestaan van een in ondeugden en bijgeloof levende moeder, hartstochtelijk aan den dienst der goden gehecht en oen gezworen vijandin van de Christenen, aan wie zij nimmer vergeven kon, dat zij zich onthouden hadden bij de zedelooze feesten, welke zij in haar dorp organiseerde. Do zoon van Romula had bij zijn troonsbestijging geenszins den haat zijner moeder of haar afschuwelijk bijgeloof vaarwel gezegd. Door zijn zedeloos loven had hij zich voor elke wroede gedachte toegankelijk gemaakt, zijn wellust en bloeddorst deden allo soorten van misdaad bij eon man als Galerius wachten die te-olijk de hope en het machtig werktuig der heulensche ™„e„, Mi, i,oprooi',lo voortdurend om Dioclet.anus tobeweSe, gcmatigde staafde «egoaover do Cbrlsteuen to dat hij hun meeningen niet gunstig gezind was, dat hij zich tot be min.» van do traditiën van den staat aangewezen rekende, een overtgens zonderling heeten mocht voor een keizer, die een aanmeil wijziging in do staatsregeling had gebracht. In zijn edict togen de der Manicheeërs las men de volgende verklaring: «de onsterfelijke hebben door hunne voorzienigheid bepaald en vastgesteld, «al en waar heeten ma<». Vele wijze lieden meenen dit te moeten haven' ' Men behoort zich niet tegen hen te stellen ; geen '^uwe gods moet den ouden veroordeelen, want het is een zware misdaad d. omver te werpen, wat onze voorouders vastgesteld hebben en wat wetten van den staat behoort gerekend te worden. >I>e%e l.efdlo, oude kon tot op zekere hoogte de vervolging vertragen, want de vormde reeds een eerbiedwaardig lichaam m den staat en kon h. . op eeno oude traditie reeds doen gelden, maar evenzeer kon deze door in <» van het bestaande, onder den invloed van boosaardige inbla de meest bloedige onderdrukking van het Christelijk geloof te voo ti Tncli sehiint do keizer in den eersten tijd aan de pogmgt dg^en te „ebbe,, Was be. we,.,eb, do, invloed van de Christenen, die zich aan zijn hof bevonden . Zoo zeker, dat dezen er op bedacht waren, Piocletianus vooi zieh_te Zoo lezen wij in een brief van bisschop Theonas van Alexandrie a christelijken kamerheer Lucianüs velerlei raadgevingen, voor de uito zijner plichten. De bisschop vermaant hem, zich ei niet op te vaardigen, dat velen in het keizerlijk paleis door hom tot ken waarheid gekomen zijn, maar veelmeer Gon te danken. die hem werktuig had willen gebruiken en hem groot aanzien b* len ke schonken had, opdat hij den goeden naam van liet Christendi bevorderen. Hij raadt hem tot dienstijver en vooizichtigheid, voora do keizer die zelf geen Christen is, de verzorging van zijn liehaai veiligheid van zijn°leven aan Christenen, als de meest getrouwen trouwd had. Mocht het gebeuren, dat aan een Christelijk kamerh toezicht op de keizerlijke bibliotheek opgedragen werd, zoo mo dit zijn ambt als bijzonder gewichtig beschouwen en de hem , •felegenheid gebruiken om den keizer »unstig vooi ie 11 is stemmen Hij moest do heidensche litteratuur met verachten, maar deel toonen, dat hij deze kende, ze prijzen en in zijn gesprekken , keizer daarvan gebruik maken. Slechts moest lnj nu en dan ook „i n vin de Heilige Schrift en den keizer op hare voortreffc optrVal niaken. Vanneer hot gesprek over C_ he»da hij den keizer hoe langer zoo meer aantoonen, dat deze alleen Con is en voorts waarschuwde do bisschop tegen ontijdigen ij nieer bederven dan good maken kon. Inderdaad, reeds stond keizer onder het geestelijk toezicht van de herders der gemeente. IIoo dit zij, wij lezen in zeker geschrift over de vervolging, dat Diocletianus hij het bezoek van Galerius te Nicomedië dezen voorhield, dat do Christenen nu eenmaal sinds geruimen tijd een wettig bestaande godsdienstige partij geworden waren, dat het Christendom zulk oene uitbreiding gekregen had en men zooveel bloed zou moeten vergieten, hetwelk de ervaring bij vroegere gelegenheden bewezen had, eer hun groei dan hun onderdrukking tengevolge te hebben en dat men lichtelijk de openbare rust in gevaar brengen kon. Inderdaad, Diocletianus zou niet over deze bedenkingen zich heengezet hebben, hoezeer hij ook wenschen mocht Rome's oude zeden en godsdienst te herstellen, indien niet Galerius, door de woede der priesters en den haat der goddelooze philosophen van zijn tijd geprikkeld, 's keizers eerzucht tot bondgenoote had gewekt. Ilij wist den keizer diets te maken, dat deze onroomsche godsdienst, al meer om zich heen grijpend, eindelijk, indien men ze niet uitroeide, zich van de alleenheerschappij zou meester maken en zoo werd dan de gedachte aan de noodzakelijkheid van den strijd op leven en dood met den Nazarener in de ziel van Diocletianus geboren. Galerius zelf begon dien kamp in het leger. Wij zagen reeds hoezeer de krijgsdienst de lieden vaak in aanraking met de afgoderij bracht en al sloot men sinds geruimen tijd de oogen voor hun afwezig zijn bij de offers en godsdienstige plechtigheden, zoodat nu tal van Christenen zich in hoogeren of lageren rang bij de gelederen bevonden, waar men hen volstrekt niet noodzaakte, iets tegen hun geweten te doen, toch werd openlijk verzet in dezen als insubordinatie gestraft. Zoo bericht Eusebius, dat zeker jongeling, Maximilianus, te Teveste in Numidië, als dienstplichtig voor den proconsul gevoerd om gemeten te worden, terstond verklaarde, dat hij geen soldaat kon zijn omdat hij, Christen zijnde, geen kwaad mocht doen. I)e proconsul sloeg geen acht op zijn bezwaren, maar beval koel, dat hij onder de maat zou gebracht worden en sprak tot hem, toen hij bevonden werd, de vereischte lengte te hebben : «neem de teekenen van den militairen dienst aan en word soldaat." Ik neem dat teeken niet aan," sprak de jongeling; ik draag reeds het teeken van Christus, mijn God." De proconsul hernam nu op spottenden toon : ik zal u zoo straks naar Christus zenden." — «Ach, deedt gij dat slechts," zeide de jonkman, «welk een eer zou ik dat rekenen!" — Zonder zich verder met hem in te laten, beval de proconsul, dat men hem het looden teeken van den dienst om den hals hangen zou, maar de jonkman verzette zich en riep vol van jougdig geloofsvuur: «ik neem het teeken van den wereldlijken dienst niet aan, en als het mij omgehangen wordt, zal ik het in stukken breken, omdat ik het niet geldig acht. Ik kan dit lood niet aan mijn hals dragen, sedert ik eens hot heilaanbrengende teeken van mijn Heere Jezus Christus, dion gij niet kent, doch die voor mijn heil geleden hooft, aangenomen heb." De proconsul zocht hom nu te overtuigon, dat hij zonder in strijd te komen met zijn Christendom, soldaat zijn kon, dat er in do lijfwacht van Keizer Diocletianus en van diens medekeizers Constantius Ciilorus, Maximianits en Galerius vele Christenen waren, die zonder eenige aarzeling krijgs- dienst, verrichtten. Toen echter de een en twintigjarige jonkman o no<' zijn weerstand niet opgeven wilde, werd hij ter dood verooi doch als rechtsgrond werd niet zijn christendom maar zijn verzet den burgerlijken plicht tegenover den keizer en den staat in het genoemd. Thans echter zou aan deze verdraagzaamheid een einde komen, z< Galerius besloten en hij begon met een poging, om hen, die niet c wilden, uit de gelederen te verwijderen. Niets was voor hem gemakk dan een bevel aan het leger te voorschijn te roepen, waarbij de deeln aan de offeranden voor allen verplichtend werd gesteld. Wellich de viering van het derde lustrum van Maximianus als medekeizer d een welkome gelegenheid aangeboden, daar bij die gelegenheid offei aangeboden en offermaaltijden gehouden worden, waaraan allo so moesten deelnemen. Velen legden hun militaire waardigheden node wel hooggeplaatsten als minderen verlieten den dienst om hun trouw te "blijven. Slechts weinigen werden ter dood veroordeeld e moedelijk alleen dan, wanneer bijzondere omstandigheden aanleid recht gaven, dat men hen niet als Christenen, maar als schenders 1 keizerlijke majesteit strafte. Zoo geschiedde het o. a. te Tingis in Terwijl hot bovengenoemd feest op hcidensche wijze met offers en gelagen gevierd werd, verhief zich de centurio Marcellus wn zij aan °do tafel, waaraan hij met zijn krijgsmakkers aangezeten was e klaarde, terwijl hij staf, gordel cn wapenen van zich wierp: ci oogenblik af weiger ik, als soldaat uwen imperator te dienen. Ik uvv houten en steenen goden, die niets dan doove en stomme beeld te aanbidden, Als de soldatenstand met zich medebrengt, da den goden en den keizer moet offeren, werp ik staf en gordel vs ik verlaat het vaandel en ben geen soldaat meer." Nu werd alleen stateerd, dat hij de teekenen der militaire waardigheid van zich geen ten aanhoore van het geheele volk de goden en don keizer gt had, waarom hij ter dood veroordeeld werd. Een generaal, wiens onbekend gebleven is, doch die kennelijk onder don invloed van (J^ stond, deed ijverig onderzoek naar de namen van allen, die weigei offeren en joeg hen schandelijk weg uit de gelederen of liet hen tc brengen onder het voorwendsel, dat zij zich aan majesteitsschoni grepen hadden en men liet niet na, Diocletianus in het oor te flu dat het juist en alleen do Christenen waren, die zich daaraan s< maakten. Zoo verzoende men den ouden keizer langzamerhand i denkbeeld van do vervolging. Een toevallige omstandigheid bewi do priesters ijverig hun bost deden om zijn bezwaren weg to ncm do lento van het jaar 302, terwijl de keizer zich in een stad van het bevond, wilde hij, volgens heidensche gewoonte door een offer dc der goden inwinnen. Vele Christenen, hoogwaardigheidsbekleed. hot keizerlijk hof, omringden hom. De priesters, wien men ongo hun gedragslijn voorgeschreven had, herhaalden telkens liet oltei voorwendsel, dat de goden weigerden to antwoorden in tegenwoor van hun bitterste vijanden. Dit onwaardig schelmstuk trof volkomen doel: de keizer gal' bevel, allen van zijn hol' te verjagen, die niet aan do goden offerden en beval, dat liet offeren verplichtend zou worden gesteld in geheel het leger. Deze maatregelen waren een voorspel van de algemeene vervolging. In de lente van het jaar 3013 hield DioCLETrANüS een rijksraad te Nikomodië, welke ook door Galeuiüs bijgewoond werd. De beraadslagingen waren langdurig en ernstig. De oude keizer, die toen reeds aangetast was door de meer geestelijke dan lichamelijke krankheid, welke zijn leven duisterder en den last der regeering voor hem al zwaarder te dragen deed worden, aarzelde, een zoo ernstige beslissing te nemen. Maar Galehii's, door den toomoloozen hartstocht van den haat gedreven en vastbesloten van karakter, moest het weldra van den weifelenden grijsaard winnen. Om de laatste bezwaren des keizers weg te nemen, besloot men het orakel van Delphi te raadplegen. Dat was natuurlijk, de beslissing der zaak over te geven in de hand van hen, die het hevigst naar vervolging verlangden en inderdaad, reeds langen tijd had men zich in onderscheiden heiligdommen op zulk een einde voorbereid. De god meende het zelfs niet noodig, zijn uitspraak met de gewone beeldspraak te omsluieren en te verduisteren, inaar sprak luide de taal zijner priesters en Diocletianus was overwonnen. 't Was do 2!?e Februari, een gewichtige feestdag der heidenen. Vroeg in den morgen begaf zich een officier, door eenige soldaten vergezeld, naar de hoofdkerk der Christenen. De deuren werden opengeloopen, het gebouw word geplunderd en ten gronde toe verwoest. Do heidensche soldaten zochten overal het beeld van den verboden Gon, en daar deze blinde werktuigen van het geweld niets van dien aard vonden, kwelden zij hun woede aan een exemplaar van de Heilige Schrift en scheurden hot tot flarden. Inderdaad, het instinct van den haat had hun don waren weg gewezen: was niet het Woord de ware grondslag van de Kerk? Den volgenden dag werd het eerste keizerlijk besluit tegen de Christenen te Nicomedië uitgevaardigd om straks door het geheele rijk gezonden te worden. De kerken moesten met den grond gelijk gemaakt, de exemplaren der heilige boeken in de vlammen geworpen worden. Do Christenen, die eenig ambt bekleedden, werden daaruit ontzet en de slaven, die bij hot verboden geloof volhardden, zouden nimmer vrijgekocht kunnen worden. Alle godsdienstige vergaderingen der Christenen werden verboden en gerechte rl ij k onderzoek en pijniging werden gedreigd tegen allen, zonder onderscheid van stand of geslacht, terwijl do belijders van hun burgerschap en hun rechten als vrije lieden beroofd werden. Uit hot edict, waarbij later keizer Constantijn alle vervolging in het Oosten verbood, blijkt, dat het ook in de bedoeling van den uitvaardiger van het edict lag, dat vrijgeboren Christenen tot slaven zouden vernederd en tot den smadelijksten en zwaarsten slavenarbeid zouden veroordeeld worden, die hun to moeilijker viel, naarmate zij door hun vroegere levenswijze aan weelde gewoon waren. Een Christen uit den aanzienlijken stand liet zich door hartstochtelijken ijver vervoeren om hot edict, dat op een der pleinen tegen don muur van het keizerlijk paleis geplakt was, af te scheuren en te vertreden met do woorden • daar zijn weer overwinningen op do Gothen en Sarmaten aangeslagen • de keizer behandele de Christenen, zijn eigen onderdanen, met anders dan de overwonnen Gothen en Sarmaten." Hij werd levend in het brandende vuur geworpen onder liet oordeel van majesteitsschennis, doch hij verdroom zijn lijden mot den mannelijken moed van een held uit do oudheid. Hoewel we zien, dat er in dit eerste edict niet van de doodstraf gesproken werd, zoo had de ervaring echter telkens opnieuw geleerd, dat de geest der vervolging, eenmaal uit zijn boeien ontslagen, door de vervolgers niet meer te beteugelen viel en hen verder dreef, dan zij zelt bedoelden, omdat zij bij hun berekening steeds dezen eenen en alleszeggenden factor verbaten : den onbuigzamen moed en de heldhaftigheid van liet geweten. Men horkent van stonde aan in dit besluit de inwerking dor heidensche wiisgeeren: noch Diocletianus, noch Galerius zouden op de gedachte gekomen zijn, de Heilige Schriften te vernietigen. Dat was de lage wraak, die machtelooze geleerden bot vierden op het goddelijk boek, welks wijsheid hen tot dwazen maakte. Het edict van Diocletianus zotte de ( liristenon zóó buiten alle weten recht, als dit nog nimmer het geval geweest was. Alles was tegenover hen geoorloofd; voor hen geen rechters meer, zei s in do gewone maatschappelijke omstandigheden, maar overal verwoede vijanden, in de toga van den rechter, in den mantel van den wijsgeei zelfs. E11 als men nu bedenkt, hoe talrijk de godsdienstige maatschappij, die men vervolgde, in de laatste jaren geworden was, hoe zij jaren lang gewoon was geraakt aan oen verdraagzaamheid, die haar bij den dag ha< doen toenemen, dan zal men zich kunnen voorstellen, hoe de hristenen beefden van verontwaardiging toen het besluit daar aangeslagen weiu, dat alle soorten van onrecht tegenover hen wettigde en elk gewold tegen hen in hun bijzonder leven, op het Forum en op pleinen en straten tegen hen als voorschreef. In de eenzaamheid van zijn schuilhoek knielde do genius der gemeente neder en don betraandon blik door de duistere wolken der toekomst naar boven richtende, tot hij Hem zag, die op < tn tioon zi , sprak hij : . ,T, ,En nu, wat verwacht ik, o Heere! Mijne hoop, die is op l . Nog kende de Kerk vele nederige belijders, die gereed waren om evenals hun Meester naar de slachtplaats geleid te worden, zonder dat zij hun mond opendeden, maar zij had ook in hare gelederen mannen als waai xan wij zooeven spraken, minder vroom maar bewust van haar sterkte en haar macht, die hot gevoel van plicht met dat voor recht vereemgden y.oo vernomen wij dan ook do meest fiere antwoorden uit den mond dor beschuldigden hij hun rechterlijk verhoor en een,gen schromen met de proconsuls, voor wier vierschaar zij staan, tirannen to schelden (>• voelt het: zoo do Kerk zich nog eenmaal lijdelijk onderwerpt, t omdat zij geen weerstand zou kunnen bieden. Voorzeker, dat mag een bowiis van haar voortgang heeten, maar tevens wijst het op oen zekere verzwakking van Christelijke verdraagzaamheid. Klaarblijkelijk kost hei den Christenen meer moeite om zich aan het lijden te onderwerpen. De vrouwen geven toe aan een nieuwen geest van verzet: verscheidene van haar zoeken den vervolger te ontkomen door liet plegen van zelfmoord. Te Rome stoot zich eene Christelijke Lucretia den dolk in hot hart om zich voor de onteering te vrijwaren, te Antiochië werpen zich een moeder en haar heide dochters in de golven om zich aan het vonnis van den rechter te onttrekken. En tusschen deze beide uitersten in beweegt zich nn eene menigte van duizenden bij duizenden, aan allerlei slingeringen ten prooi. Wien kan het verbazen, dat de voorbeelden van afval talrijk waren, dot velen een middel uitdachten om het loven te redden en zich de pijnigingen te besparen! In plaats van de exemplaren der Heilige Schrift leverden zij handschriften van kettersche boeken aan den rechter over en meenden op deze wijze zoowel hun geweten bevredigd als hun veiligheid bezorgd to hebben. Doch de Kerk oordeelde hen en gaf hun den naam traditores, uitleveraars van het heilige. Het edict moest temeer schrik veroorzaken, omdat het in vele provinciën juist togen het aanbreken van het Paaschfeest afgekondigd werd en wat grooto bezorgdheid wekte, was vooral de omstandigheid, dat men niet zooals bij vroegere vervolgingen do bisschoppen en voorgangers, de leiders der gemeente, zocht to troffen, maar juist de Heilige Schriften zocht, als wilde men de bron doen uitdrogen, waaruit de Kerk telkens weder nieuwe kracht en nieuw leven putte en waarmede, menschelijker wijze gesproken, haar behoud en haar groei samengingen. Zoolang men den Bijbel bezat, al mocht do rechter alle leeraars dooden, nieuwe zouden opstaan. Zeker, het geloof in den Christus was niet aan liet, behoud van een papieren rol gebonden; niet op steenen tafelen, maar diep in de harten der belijders was het geloof in den Gekruiste gegrift; de Gon der Kerk kon het door Zijne almachtige kracht van geslacht tot geslacht voortplanten, maar hoe licht kondon bij de overlevering niet allerlei ketterijen en afdwalingen ontstaan en, wat men er ook van denken moge, het waren zeker do slechtste Christenen niet, die het mot een weenon* l oog aanzagen, als de handlangers van den rechter de exemplaren der Heilige Schrift uit de kerken en do private woningen haalden en ze ten aanschouwe en onder het juichen der heidenschc menigte verbrandden. Helaas, hoe dwaze illusiën kunnen menscholijke willekeur en blinde haat uitdenken, als zij zich in dienst van het rijk dor leugen stellen! Hoe? Men zou alle verborgen schuilhoeken kunnen bespieden, men zou er in kunnen slagen, alle Bijbels in hot rijk, dat een wereld omvatte, to vernietigen? Daar zou een oogenblik kunnen komen, dat men veilig het hoofd ter ruste zou kunnen neerleggen, in het blijde bewustzijn, dat de laatste Christen gedood, de laatste bladzijde van zijn belijdenis verbrand zou zijn? Dwazen, die het meenden en toch, men ging in dweepzieken ijver zoo ver, dat men mot de Heilige Schriften deiChristenen ook de schoone voortbrengselen van eigen heidensche litteratuur welke de Christenen als pleiters voor hun zaak beschouwden 011 daarom in waarde hielden, ten vure doemde, ja, men verlangde van den keizer een edict, waarbij alle geschriften der oudheid, die slechts in eenig opzicht voor do Christenen gunstig heeton mochten, den vlammen prijsde: werden. Nu kan men zich voorstellen, hoeveel gruweldaden en wel geweld er reeds na de uitvaardiging van dit eerste edict 'king en de storing der christelijke vergaderingen gepleegd konden* door mannen, met zoo blinden haat bezield en door hun bondgei onder de stadhouders en overheden der gewesten, waarvan velen keizers te behagen, liever teveel dan 1e weinig jyor tobden endat^ waar Christenen uit allerlei stand bij het gerechterhjk ondeizoek a pijnigingen van hun beulen prijsgegeven werden. Poch er waren ook keizerlijke ambtenaren, die gansch andere nu toegedaan waren, die de maatregelen, waartoe hun ambt hen vorp zooveel mogelijk trachtten te verzachten en zoolang met de toep, aarzelden, als zij dit tegenover een keizerlijk edict maar e\en dui < doen. Zij lieten zich gaarne op het dwaalspoor brengen door de tenen of gaven hun zelf de middelen aan de hand, om in schijn aa keizerlijken wil te voldoen. Bisschop Mensubius van Carthago 1, voorzorg gebruikt, alle handschriften van do Heilige Schrift uit d< naar zijn huis te doen overbrengen, om zo daar te bewaren, eiv in de kerk slechts kettersche geschriften achterliet. '1 oen nu de gei dienaars kwamen, namen zij do laatste mede, zonder zich om do o te bekommeren: het waren immers ook godsdienstige geschil < Christenen en in het edict stond niet uitgedrukt, welke Heilige Sol en van welke partij onder de Christenen in beslag genomen in worden. Toen nu eenige senatoren van Karthago den proconsul An mededeelden, dat hij misleid was en van hem eischten, bij den b. huiszoeking te doen, om de ware geschriften te vinden, weigeice t bewees daardoor, dat liet hem geen ernst was met tle zaak. Nuniidische bisschop weigerde, de Heilige Schriflen uit to leveren, vrt hem de gerechtsdienaars, of hij dan geen andere bruikbai e stukke Van dergel ij kon geest was zeker ook de gevolmachtig' e van den pro die aan den Numidischen bisschop Felix do vraag voorlegde: \\ treeft »ij dan de geschriften niet, die overtollig zijn V of do preti tot den Afrikaanschen bisschop zeide: waarom levert gij uwe boeken niet uit of hebt gij er misschien geon?" kennelijk met (ie ling, dat hij het bezit ontkennen zou. Nu liet zich temidden der verdrukking de naamchristen van den belijder onderkennen. De zwakte des geloofs, de valsche ijver v dweepziek opgewekt gevoel, en liet ware midden van het echte dom gaven zich in de verschillende houding der belijders.te kennel migen lieten zich door de vrees voor pijniging en dood alschr.k leverden hun handschriften uit, die dan onmiddellijk verbrand wei de publieke markt. Dezulken werden als afvalligen buiten de kei gemeenschap gebannen. Anderen daagden de heidensche overlu uit en zochten met dweepzieke geestdrift den marteldood, /onder rechter hen daartoe noodzaakte, verklaarden zij uit eigen vrije be> dat zij Christenen waren en Heilige Schriften bezaten, die zij echter geval uitleveren zouden. Dezen wezen dan ook allo middelen van do hand, welke do beambten hen aanwezen om aan den rechter te ontkomen. Zij meenden het voorbeeld van Ei.eazak uit do Makkabeëen te moeten volgen, die zichzelf ook niet door don schijn van zwijnenvleesch te eten wilde bezondigen. En dan waren er ook, die, met schulden als overladen of zich van zware misdaden bewust, zich op eeno eervolle en godsdienstige wijze van het leven wildon verlossen, dat hun een last was of die in hot martelaarschap verzoening voor hun zonden zochten, ook wel, die bogeerig waren naar de oor of do weldaden, die hun in den kerker van de zijde hunner medegeloovigen wachtten. Onder de bisschoppen zelfs waren er, die geloofsijver in eiken vorm aanmoedigden en hot dweepziek to voorschijn roepen der vervolging, waardoor zij zichzelf lieten niedesleepen, hemelhoog verhieven, anderen, dio bij de trouw aan hun belijdenis christelijke voorzichtigheid paarden. Aan de spits dezer laatsten stond bisschop Mensukius van Karthago, dio niet toelaten wilde, dat men degenen, welke op bovengenoemde wijze zelf rechterlijke vervolging uitlokten, als martelaren voreoren zou. In deze tegenstellingen openbaarde zich nu reeds de kiem van de noodlottige verdeeldheid, dio straks, nis haar vrede en rust naar het uitwendige zou verleend worden, do Afrikaansche Kerk zou verscheuren. Wij willen nu oenige dor moest treffende voorbeelden van Christclijken heldenmoed en geloofskracht meer in hot bijzonder beschouwen, zooals ze ons uit geloofwaardige bronnen bekend zijn. In eeno Xumidische landstad hielden Christenen, onder welke oen knaap van nogzeer jeugdigen loettijd, Hilakianus geheeten, in de woning van oen kerkelijk voorlezer eone vergadering, teneinde elkander onder de leiding van een presbyter met de woorden der Heilige Schrift te sterken en het Heilig Avondmaal te vieren. Plotseling werd de vergadering door de gerechtsdienaars overvallen en naar Karthago gevoerd, teneinde voor don rechterstoel van den proconsul zich te verantwoorden. Op den weg zongen zij lofzangen ter eero van (ion en Zijn Christus. Pij het rechterlijk verhoor werden velen op do pijnbank gebracht, om daardoor allen tot afzwering van hun geloof te brengen. Poch een van hen riep temidden der martelingen: gij zondigt, gij ongelukkigen, gij verscheurt onschuldige lieden! Wij zijn geen moordenaars, wij hebben niemand bedrogen, (ion erbarmc Zich over U! Ik dank u, mijn Gon! Geef mij kracht, om voor I w naam te lijden! Bevrijd Gij uwe knechten uit de gevangenschap dezer wereld! Ik dank V, maar hoe zou ik vermogen, U te danken! Ter heerlijkheid! Ik dank don Gon van het Koninkrijk, het eeuwige, onvergankelijke rijk, dat staat to verschijnen. Heeke Christus, wij zijn Christenen, wij dienen li; Gij alleen zijt onze verwachting." Toen de proconsul, terwijl hij alzoo biddende was, tot hem sprak : gij hadt do keizerlijke wet moeten gehoorzamen," antwoordde hij, hoezeer ook uitgeput en zwak naar het lichaam, met krachtige stom :