werken, bijna niets geleerd dan het gebed en de catechismus. Het onderwijs in hek lezen, schrijven enz. is bitter nietig en beteekent inderdaad niemendal. Dit klooster ligt vhk naast datgene, waarvan wij straks zullen spreken en is daarvan s!echt3 door een muur gescheiden. Het tweede klooster geeft zich uit voor een weldadige inrichting, waar men kranken verpleegt en aan armen brood en geneesmiddelen om niet geeft; hier is iets van aan, ofschoon in onbeduidende mate, eu niet in evenredigheid met den omvang van het gebouw en met het getal zijner bewoners. Het klooster der grauwe nonnen, dat zich in eeae meer ver-rij terde plaats bevindt, is evenzeer een groot gebouw en bevat afdeel ingen voor krankzinnigen en vondelingen. Met dit laatste ben ik minder persoonlijk bekend dan met de beide eerste. Ik heb echter dikwijls twee grauwe nonnen ontmoet en ken hare regels zóó goed, als die van dat der Congregatie. Zij bepalen zich niet altoos *00 binnen hare muren als de zwarte nonnen. Deze kloos ers dragen hunnen naam naar de kleur der Meeding van hunne bewoonsters. In alle drie deze kloosters zijn zekere gedeelten, tot welke de vreemdeling den toegang heelt, andere, die hij nimmer mag betreden. In alle ook worden riuor de nonnen ornamenten en kleedingstukken vervaardigd, die daarna in het magazijn opgelegd, dojr de bezoekers worden gekocht, waaruit groote inkomsten voortvloeien. Oude en vertrouwde nonnen hebben daaiover het opzicht en zijn verkoopsters. Voor het oog des volks zijn de nonnen ditr kloosters getrouw aan het doel hunner stichting, arbeid en gebed. D;t laatste neemt een groot deel van haren tijd in. Het volk behandelt haur over het algemeen mat eerbied. Als nu en dan eer.e novice den sluier aanneemt, m?ent men dat zij zich uit de verzoeken en beslommeringen dezer wereld in de eenzaamheid i'.r r trekt om door gebed, zelfkastijding en goede werken, zich voor non hemel voor te bereiden. Somtijds heeft de abdis eens kloosters den roep van het wondervermogeD. Als zulk cene sterft, wordt het door het geheele land bekend gemaakt en dan siroomen talrijke massa's naar het klooster, geloovende, dat het bezit van het een of ander, dat haar heeft toebehoord, aflaat geeft, of voor ziekte of onheil bewaart. Het is waar, men gaf zich eenige moeite om bij mij zulk een indruk te weeg te brengen. Eenige priesters van 't seminarie bezochten dikwijls het klooster der Congregatie, leerden ons den catechis nus en spraken met ons over den godsdienst. De abdis van het aangrenzende klooster der zwarte nonnen k«vam ook ru en dan in de sch:>ol, prees het voorrecht dat wij genoten van zulke leeraars te hebben en liet zich dan ook,van tijd tot tijd iets over haar eigen klooster ontvallen, hetwelk strekken moest om ods eenen hoogen dunk daarvan in ts Bibliotheek „Klarendal" KLARENDALSCHEWEG 129a ff « Dit boek is gehaald op:' « j f / •: > / : TMi • •/ / ' / / • / /•/ y., — 'V : • 77^ 77" Tv~^vT ' - MEJ~~ — ' ' / / # V/ r / < r 1 I / /;> Bibliotheek „Klarendal KLARENDALSCHEWEG 1 Dit boek is gehaald op:" /•' ' I >//y /i/b 'U, f r—r— / h/ii °/ii ju_ZZ 5zz2~ nrw^ ?// iti,- L-ZZhjL. HUL hA Uh I Yoj?i 1/ MARIA MONK DE ZWAllTE KON. \r» XT tja AR i TTDF.M KN ONTMASKERING VAN ï£ii\nAaiJ » iXkt J _ , fri.r DE ZEDELOOSHEID, UITSPATTINGEN EN MISDADEN VAN SET KLOOSTERLEVEN, WIER OOGGETUIGE EN SLACHT3FFER ZIJ GEDURENDE HAAR VERBLIJF ALS NOVICE EN lrA*r ikt LicT in hcïctpr TR MONTREAL IN DE JAREN XNUiN 1IN nc. i rvbwüiuix — - ACHTTIENHONDERD NEGEN EN TWINTIG TOT ACHTTIENununrBn 7PS F.N DERTIG GEWEEST IS. MET AUTHENTIEKE STUKKEN EN DE AFBEELDING DER SCHRIJFSTER NAAR HET ENGELSCH DOOR L. VON ALVENSLEBEN. VIT HET HOOGDUITSCH. 12e Druk per oplaag 10.000 Exemplaren. GEÏLLUSTREERDE UITGAVE. AMSTERDAM C. J. KOSTER Azn. MARIA MONË de zwarte kon. , „r.™ vm nmtmaskf.ring van ^mdeloosheid, uitspattingen en misdaden van . . — tirrrü nnfinf rttirtk kn slalh. 1 • iet kloosterle-vfcin, wi^ vrwtrf fn 5ffer zij gedurende haar verb^^tfaren ' J ,„r, rr.17 nnM'i'B i; M I\ DE IAKfc.>< \CHTTIENHüNUERD negen en t\vint1g tot achttien^ T7XT ncuTir. r.KWF.F.ST IS. HOJNDi^KU z,c.a met authentieke stukken en de afbeelding der schrijfster NAAR HET ENGELSCH DOOR L. VON ALVENSLEBEN. VIT HET HOOGDUITSCH. 12e Druk per oplaag 10.000 Exemplaren. GEÏLLUSTREERDE UITGAVE. AMSTERDAM c. j. koster azn. VOORREDE. P>e waarheid der ontdekking en ervaringen vdn MARIA MONK s bestreden en verdedigd geworden. Zóó excentriek zijn de zonden, welke zij opgeeft als in het klooster door de geestelijke bewoners bedreven, dal men, om der wille der menschheid, zou wenschen ze niet te mogen gelooven. En tO(h — zij noemt personen, zij beschrijft locauteiten, en zij heeft getuigen, waarop niets kan worden afgedongen. Ligt het ook niet in den aard der zaak, dat in zulke inrichtingen, waar menschen elkander ontmoeten in de kracht des levens, wel gevoed, zonder vermoeiendert arbeid, en door de biecht gemakkelijk voor gewetensknaging gevrijwaard, zij zich aan de zonde van uitspatting overgeven 1 En gelijk het eene kwaad het andere teelt, zoo is ook van ontucht tot moord de schrede gemakkelijker dan men bij eersten opslag zou denken. Hel zou zijn de geschiedenis in het aangezicht slaan, als men ontkennen wilde, dat althans voor de negentiende eeuw zulke gruwelen in de kloosters hebben plaats gehad. En zulke gruwelen wil men in ons, door hel Protestantisme verzedelijkt, vaderland slichten / Zulke kloosters durft men onbeschaamd genoeg, tll. Proza e" poëzie, aanprijzen, aanprijzen als vrijplaatsen voor verleiding, als Bethel's, waar men zielsrust vindt. Roomsche ouaers, waagt er uwe kinderen niet aan, als het heil hunner zielen, hun tijdelijk en eeuwig geluk, u nog eenigermate ter harte gaan / En gij, Protestanten / schande over u, als gij u bedriegen laat door den schijn, en uwe kinderen naar zulke inrichtingen zendt om daar onderwijs te erlangen / O t het ware hun en u 'eter als ge ze vóór dion tijd ten gr ave moest dragen, zij worden er nlcerd, mishandeld, in boosheid volleerd en ... vermoord. Dit boekje verscheen reeds voor ecnige jaren in het licht. Onlangs werd het bij gelegenheid der pauselijke agressie in Engeland opnieuw gedrukt. Nu wordt het in meer dan êéne taal door Europa verspreid. Mocht hel de oogen openen der Gouvernementen, der Katholieken en aer Protestanten l Ieder doe in zijnen kring, wat hij vermag, om de stichting vati zulke verblijven der boosheid, als de kloosters zijn of allicht worden kunnen en uit den aard der zaak worden moeten tegen te gaan en te toeren. Gij vooral, mijn vaderland! weer ze van uwen met protestantsch bloed doorweekten grondl God zeeene ook daartoe mijne poging. ijne ouders waren uit Schotland geboortig. Zij leerden elkander in Opper-Kanada kennen en huwden te Montreal waar ik den mets'en tijd miins levens heb doorgebracht, ofschoon ik te St. Johnstown ben geboren. EERSTE HOOFDSTUK. Mijn vader was offic'er in Britschen dienst. Na zijnen dood genoot mijne moeder eea pensioen. Hij maakte veel werk van zijn huisgezin ea had een bijzondere voorliefde voor den bijbel. Waarschijnlijk genoot ik van hem het eerste godsdienstig onderricht, want na zijnen dood werd mij dat in huis niet gegeven; men liet mij niet eens in den bijbel lezen. Mijne moeder was in naam Protestant. Zij gaf geen acht op haie kinderen. Zij had een voorliefde voor de Roomschen en bezocht dikwijls hunne kerken. Ik geloof dat dit gebrek aan godsdienstig onderwijs mijne onbekendheid met God en dus ook met mijne plichten, de oorzaak is geweest, dat ik in het klooster ben gegaan, waar ik bijwoonde en ondervond, wat de volgende bladzijden mededeelen. Toen ik zes of zeven jaar oud was, ping ik ter school bij zekeren heer VVorkman een Protestant, die in de Sacramentstraat woonde. Daar bleef ik eenige maanden. Ik leerde lezen en schrijven en gedeelteli k rekenen. Wat ik hiervan ken heb ik daar geleerd; want later werd mij geene gelegenheid gegeven om daarin vorderingen te maken. Vele meisjes van mijne kennis gingen ter school in het nonnenklooster der Congregatie, of, gelijk zij ook wel eens genoemd werden, bij de barmhartige zusters. Da scholen, waarin deze nonnen onderwijs geven, zijn talrijker dan men wellicht vermoedt. Van uit dit klooster zendt men de nonne* naar vele steden en dorpen van Kanada, om in de kleine scholen onderwijs te geven. Sommige van haar worden zelfs als meesteressen naar verschillende deelen van de Vereenigde Staten gezonden. Toen ik tien jaar oud was vroeg mijne moeder, bij zekere gelegenheid, of ik niet gaarne Fransch zou willen leeren lezen en schrijven. Toen begon ik er ernstig aan te denken, om het klooster der Congregatie te be/oeken. Ik was met de taal een weinig bekend, genoegzaam om haar een luttel te spieken, aangezien ik haar dagelijks van anderen en ook wel van mijne moeder hoorde. Ik heb nog een bepaalde herinnering van mijne intrede in het klooster. De dag was een der gewichtigste mijns levens. Een mijner vriendinnetjes vergezelde mij. Wij gingen door de Lievevrouwenstraat tot aan het hek. Daar binnen getreden, gingen wij langs de zijde van een gebouw, tegenover een kapel, totdat wij aan eene deur kwamen, waarvoor wij bleven staan en aan eer.e schel trokken. Deze deur werd terstond geopend en binnen gelaten zijnde, tra :en wij vooit langs een bedekte gang, totdat wij links om sloegen. Daar was de deur vau het schoolvertrek. Toen ik binnen trad, kwam de abdis mij tegen en zeide mij, dat ik vooral, zoo dikwijls als ik binnen kwam, mijnen vinger in het wijwater doopen, een kruis maken en een gebed doen moest. Dit wordt, zside zij, evenzeer van de Protestantsche als van deRoomsche kinderen gteischt. Er waren hier ongeveer vijftig meisjes op de school, welke de nonnen ouderwijs moesten geven in het lezen, schrijven, tekenen, de aardrijkskunde enz. Dat onderwijs was zeer onvolkomen. Er werd dan lok weinig werk van gemaakt. De meeste tijd werd doorgebracht met naalden arbeid, die met veel nauwkeurigheid werd volbracht. De nonnen warea over het algemeen zeer ruw en onbeschaafd in haar doen. Woorden als: „dat lieg je", of bij de nietigste omstandigheden :„mijn God", hoorde men dikwijls. Hare kennis, zelfs bare orthographische kennis, was al zeer gering. Zij plaatsten vaak eene kapitale let', het midden van een woord. Het etnige aardrijkskundige werk, waaruit wij leerden, bestona vragen en antwoorden, die wij ons in het hoofd moesten prenten. Een enkelen keer kregen wij een landkaart voor ons; doch dit geschiedde alleen om ons Montf^al of Quebec of dergelijke bekende plaats, aan te wijzen. Dieper gTng het onderwijs hierin niet. Ik moet doen opmerken, dat in Montreal drie kloosters zijn, ieder met een verschillend doel gevestigd en naar andere regels bestuurd. Zij heeten: , 1. Het nonnenklooster der Congregatie. 2. Het klooster der zwarte nonnen. 3. Het klooster der grauwe nonnen. Het eerste deel geeft voor zich uitsluitend te wijden aan de opvoeding van jonge meisjes. Er wordt echter, uitgenomen vrouwelijke hand- werken, bijna niets geleerd dan het gebed en de catechismus. Het onderwijs in hek lezen, schrijven enz. is bitter nietig en beteekent inderdaad niemendal. Dit klooster ligt vhk naast datgene, waarvan wij straks zullen spreken en is daarvan s!echt3 door een muur gescheiden. Het tweede klooster geeft zich uit voor een weldadige inrichting, waar men kranken verpleegt en aan armen brood en geneesmiddelen om niet geeft; hier is iets van aan, ofschoon in onbeduidende mate, eu niet in evenredigheid met den omvang van het gebouw en met het getal zijner bewoners. Het klooster der grauwe nonnen, dat zich in eeae meer ver-rij terde plaats bevindt, is evenzeer een groot gebouw en bevat afdeel ingen voor krankzinnigen en vondelingen. Met dit laatste ben ik minder persoonlijk bekend dan met de beide eerste. Ik heb echter dikwijls twee grauwe nonnen ontmoet en ken hare regels zóó goed, als die van dat der Congregatie. Zij bepalen zich niet altoos *00 binnen hare muren als de zwarte nonnen. Deze kloos ers dragen hunnen naam naar de kleur der Meeding van hunne bewoonsters. In alle drie deze kloosters zijn zekere gedeelten, tot welke de vreemdeling den toegang heelt, andere, die hij nimmer mag betreden. In alle ook worden riuor de nonnen ornamenten en kleedingstukken vervaardigd, die daarna in het magazijn opgelegd, dojr de bezoekers worden gekocht, waaruit groote inkomsten voortvloeien. Oude en vertrouwde nonnen hebben daaiover het opzicht en zijn verkoopsters. Voor het oog des volks zijn de nonnen ditr kloosters getrouw aan het doel hunner stichting, arbeid en gebed. D;t laatste neemt een groot deel van haren tijd in. Het volk behandelt haur over het algemeen mat eerbied. Als nu en dan eer.e novice den sluier aanneemt, m?ent men dat zij zich uit de verzoeken en beslommeringen dezer wereld in de eenzaamheid i'.r r trekt om door gebed, zelfkastijding en goede werken, zich voor non hemel voor te bereiden. Somtijds heeft de abdis eens kloosters den roep van het wondervermogeD. Als zulk cene sterft, wordt het door het geheele land bekend gemaakt en dan siroomen talrijke massa's naar het klooster, geloovende, dat het bezit van het een of ander, dat haar heeft toebehoord, aflaat geeft, of voor ziekte of onheil bewaart. Het is waar, men gaf zich eenige moeite om bij mij zulk een indruk te weeg te brengen. Eenige priesters van 't seminarie bezochten dikwijls het klooster der Congregatie, leerden ons den catechis nus en spraken met ons over den godsdienst. De abdis van het aangrenzende klooster der zwarte nonnen k«vam ook ru en dan in de sch:>ol, prees het voorrecht dat wij genoten van zulke leeraars te hebben en liet zich dan ook,van tijd tot tijd iets over haar eigen klooster ontvallen, hetwelk strekken moest om ods eenen hoogen dunk daarvan in ts boezemen en de gedachte bij ons op te wekken aan de mogelijkheid om daarin eens te worden opgenomen. Bij het onderricht der priesters speelden uitvallen op den protestantschen bijbel een hoofdrol. Dikwijl^ lieten zij zich uit over de schadelijke strekking van dit boek. Menige ziel, reiden zij, zou, als zij dit boek niet gekend had, nu niet in de hel zijn en zulke zware pijnen lijden, maar integendeel zalig zijn. Al wat men zegt in zijn voordeel, zegt men tegen de religie en tegen God. Zij waarschuwden ons tegen het kwaad, dat de bijbel sticht, en stelden hem aan ons voor als een geschrift gevaarlijk voor de ziel Tot bevestiging van dergelijke gezegden haalden zij een paar antwoorden aan uit den catechismus, dien zij ons geleerd hadden. Wij hadden kleine catechismi waaruit wij leeren moesten, maar de priesters gaven ons nieuwe antwoorden in den mond die niet in onze boekjes stonden. Door sommige kreeg ik nieuwe denkbeelden en naar ik meende, nieuw licht over godsdienstige zaken, zoodat ik meer en meer bevestigd werd in mijn geloof aan den Roomsch-Katholieken godsdienst. Sommige vragen en antwoorden kan ik mij nog met juistheid herinneren. Ziehier een paar. Ik heb ze niet gelezen, zij zijn ons mondeling medegedeeld. Vraag: Waarom gaf God niet alle geboden ? Antw.: Omdat de mensch ze toch niet houden kan. Vraag: Waarom mogen de menschen het N. T. niet lezen P Antw.: Omdat 's menschen geest te zwak en te beperkt is, om te verstaan waf God heeft geschreven. De vragen en antwoorden staan niet in denfcatechismus, die te Montreal en op andere plaatsen gebruikt wordt, maar alle kinderen in het klooster der Congregatie leeren ze en daarenboven nog vele andere die niet in deze boekjes staan. TWEEDE HOOFDSTUK. Ik had onder mijn schoolmakkertjes een dertienjarig meisje, dat in onze buurt woonde en waarmede ik zeer was bevriend. Op zekeren tijd verhaalde zij mij in de school het gedrag van een priester jegens haar in de biecht, waarover ik mij zeer verwonderde: het was zoo schandelijk en straibaar, dat ik het moeilijk gelooven kon, ea toch stelde ik zooveel vertrouwen in hare waarheidsliefde, dat ik er niet aan kon twijfelen. Zij werd door den priester langzamerhand tot de overtuiging gebracht dat hij niet kon zondigen, omdat hij priester was, en dat alles wat hij met haar voor had, haar heiligde. Toch was zij nog in tweestrijd hoe te handelen. Een priester, zeide hij, is een heilig man, die een heilig ambt bekleedt, derhalve is dat, wit in anderen strafbaar is, zulks in hem niet. Zij verhaalde mij, dat zij het aan hare moeder had verteld. Deze was er noch boos, noch ontevreden over geworden, maar had haar slechts bevolen er tegen niemand van te spreken en gezegd, dat priesters »een gewone menschen, maar heiligen ïijn, aan wie het was opgedragen om ons te leeren en te behoeden, derhalve was alles, wat zij zeiden, goed. Ik biechte later bij dezen zelfden priester; mij werd eene boete opgelegd voor de zondige nieuwsgierigheid, waarmede ik naar die zaak had gevraagd; en aan het meisje weri een s'raf opgelegd, omdat zij die had medegedeeld. Naderhand vernam ik van gelijksoortig gedrag jegens andere meisjes, ook van andere plaatsen. Het duurde dan ook niet lang of mjn begon ook jegens mij 4ulk eene taal te voeren. Ik herinner mij nog levendig hoe daardoor mijne denkbeelden van goed en kwaad werden aan het wankelen gebracht. Een ander meisje in de school, een weinig van Montreal afwonende, verhaalde mij de volgende, in hare buurt voorgevallen geschiedenis. Eene jnge Indiaan?che, mooie Maiis geheeten, was ter biecht gegaan naar het huis eens priesters, dat niet ver van het dorp stond; men had haar er zien heengaan. De mooie Marie kwam echter niet terug ; men vond haar verminkt lijk in den vloed; men vond in haar nabijheid ook een mes. met den naam des Driester er op. Onder de In- te vermoorden. Zulke gebeurtenissen wekten eerst mijne verbazing en verontwaardiging. Later begon ik daar anders over te denken. Ik begon de priesters te beschouwen als menschen die niet zondigen konden. Toen ik de eerste maal ter biecht ging, hetgeen geschiedde bij Pater Richards dianen ontstond daardoor eene groote verbittering ; de priester verdween en men hoorde niets meer van hem. Op zijn tafel werd een brief gevonden, den raad inhoudende dat hij moest vluchten als hij schuldig was; men vermoedde dat de priester, vreezende dat het meisje zijn gedrag jegens haar zou bekend maken, zich daarvoor in veiligheid had willen, stellen door haar m de ou'le r ranrche kerk (die sedert is afgebroken), hoorde ik niets onbetamelijks, maar nadat ik meermalen had gebiecht, werden de priesters al stouter en stouter in hunne vragen, en zelfs indecent in hun gedrag, als ik in de sacristie biechtte. Ik geloof dat Protestanten sio iets moeilijk begriipen of vermoeden kunnen. Het is miin vojrnemen ook niet om daar uitvoerig over te spreken. Ik zou dan dingen moeten verhalen, die allerschandelijkst en hoogst onzedelijk zijr. Ik wil alleen maar verhalen, dat, toen ik nog maar bijna een kind was ik in de biecht uit den mond eens priesters dingen heb gehoord, waarvoor ik geen fatsoenlijke woorfen vinden kan. En vele vrouwen in Kanada hebben mij verzekerd dat haar, bij herhaling en schier regelmatig, dergeltike vragen werden gedaan, waarvan vele aan de verbeeld>n< zaken nabij brengen, die het onredelijkste tn meest verdoivtn hart mot-iluk zou bedenken, f Er heeft in het nonnenklooster eene get.urige afwisseling van onderwijzeressen plaats gelijk er dan ook geen regelmatig stelsel van onderwijs wordt gevolgd. Terwijl ik er was, kwamen en gingen vele nonnen en werden zonder b.kende reden verplaatst of herbenoemd. Zj leveren vele onderwijzeressen aan de landstreken, m;estal twee voor elke stad; daarenboven worden nog vele barmhartige zusters naar alle deelen van de Vereenigde Staten gezondtn. Onder degenen, die ik het meest ontmoette, was een zekere Sr. Patriria, eene nietteuude ▼rouw voor een non; zij was veertig jaren oud, diep onkundig en zeer ruw en onbeschaafd in hare manieren. Zj had bijna een baard als een man, en was morsig en walgelijk. Somwijlen hield zij onder ons een naaischool en was zij belast om orde onder ons te houden. Wij mochten slechts weinige vertrekken van het klooster der Congregatie betreden, ofschoon dit rog niet eens een van de strengste was. In het klooster der zwarte nonnen is een hospitaal voor zieken uit de stad, tn somtijds bracht men een van onze schoolmakkertjes, die niet wel waren, daar henen, om genezen te worden. Ik zelve heb er eenige dagen ziek gelegen. Er waren bedden te over. Een geneesheer bezocht die inrichting dagelijks en vele nonnen brachten er hareu tijd door. Zij lazen de kraoke het een of ander voor en baden dikwijls voor en met haar. Toen ik twee jaren in het klooster der Congregatie was geweest, verliet ik het en bezocht verschillende scholen voor korten tijd. Te huis had ik veel te lij ien. Ik kan en mag dat niet verhalen. Genoeg, ik werd mismoedig en daar mijne bekenden mij dikwijls veel voorpraatten van de voortreffelijkheden van den Rootnschen godsdienst, begon ik daaraan te gelooven, ofschoon ik eigenlijk weinig van den godsdienst wist. Gedurende mijne afwezigheid uit het klooster vernam ik niets van wat tot godsdienst in betrekking staat. Had ik er iets van geweten, ik geloof niet-, dat ik non zou zijn geworden. DERDE HOOFDSTUK. inHeliik besloot ik om zwarte non te worden' en begaf mij naar een priester van e-mitwriiim. wien ik miia voornemen bekend maakte. Die oude priester heette vader Rocquet; hij leeft nog. H j was te dien tijde de oudste priester in het seminarium en droeg den goeden God, gelijk de heilige Monstrans genoemd wordt. Als hij zich daarmede naar een of ander oord des lands beeaf dan liep de rnan voor hem uit met een schel. Als de'inwoners van Kanaria, welke hij voorbij ging, deze schel hoor'len, dan kwamen zij buitenshuis en wierpen zich op de knieën, a!s bet ware God aanbiddende. Hij was een zeer oud rnan, droeg lange haren en neleek op zijn voorganger, pater Roue. Te dien tijde a u:: U+f hnnfH \an het setlUnariUtD. VtZC 1 • S.OIl'l IUJ "WW— - , • ■ .• • tr«K/miu/ liffopnfic aan de Oostiijuc von de kon bij bet Mootter *, date Pater Rocquet beloofde mij, dat hij met de abcis zou spreken, en stelde mij voor dat ik over veertien dagen terug zou Komen. Na dezen tiid begaf ik mij weder naar het s;n.iuanu>n en werd door hem aan de abdis van het klooster der zwarte nonnen voorgesteld. Zij zeide mij dat zij eerst eenige informatiën moest ie winnen, voorda. zi) mij een' bepaald antwoord kon geven, en deed m:j het vootstel om, gedurende eenige (Ineen, mijn intrek te nemen bij een Fransche familie iiï de vooi stad St. Laurentius, een afgelegen gedeelte der stad. Hier bleef ik twee welcen, waar ik kennis maakte met de huisgenooten, vooral met de vrouw des huUes, die een ijverige Roomschgezinde was cn hooge achting had voor de abdis, met welke zij op een 2eer gemeenzamen voet stond. Eindelijk werd ik, Zaterdagmorgen om tien uur, als novice in het klooster der zwarte nonnen opgenomen. Hoe was ik toen verheugd, want ik had een hoog denkbeeld van het leven in een klooster. I!c stelde mij de bewoonster voor als boven de wereld en hare verleidingen verheven en diarom van de gelukzaligheid des hemels verzekerd. De abdis, die mij ontving, bracht mij in een groote kamer, waar de novices vergaderd en niet haren gewonen arbeid, naaivtrk, bezig waren. Er waren er bijna veertig, in verschillende groepen verdeeld, kort bij de vensters. Bij elke groep r as een non, die reeds den sluier had aangenomen. Deze hadden hare kamers in het binnenste des kloosters, waarin geen novice werd toegelaten. L oen wij binnen traden, maakte de abdis bekend, dat er een nieuwe novice was aangenomen en vtoeg of ook een der aanwezigen mij iu de wereld gekerd had. Twee, miss Fuegnécs en miss Howard, van Vermont, die met mij in het klooster der Congregatie hadden school gegaan, zeiden mij te herkennen. Daarop werd ik in een groep, van de hare verwijderd, ingedeeld, en een non, met name St. Clo'.ilde, voorzag mij van het benoodigde om een doek te maken, zooals de priesters gebruiken, als zij de gewijde hostie naar een kranke brengen. Is herinner mij nog levendig weik gevoel mij bezielde, toen ik daar onder vreemden nederzat, angstvallig het uur voor het middagmaal afwachtende, want ik wist dat cr zekere plechtigheden moesten plaats hebben, op welke ik slecht was vooibereid, vermits ik niets van de regels wist naar welke ik mij gedragen motst, en niets van de vormen kende, die bij de dagelijksche godsdienstoefeningen motsien worden in acht gcr.omen, uitgenomen het Laiijnsche credo en dit kende ik nog maar gebrekkig. Dit was gedurende den tijd der rust, 200als men die noemde, hoewel de eemge rust, waarvan hier sprake kan wezen, die eies geestes was en dan nog ze^r gebrekkig. Wij werden altoos bezig gehouden, en mochten onaer elkander Diets spreke-n of de oude nonnen, die bij ons waren, moesten het kunnen hoeren. Wij gingen twee aan twee aan tafel en aten zwijgenel. Gedurende den maaltijd werd ons een gebed voorgelezen. De novicen hadden tot slechis acht kamers den vrijen toegang en wat wij gaarne wilden weten, konden wij dus slechts vermoeden. De slaapzaal was op de tweede verdieping, aan de zijde van den westelijken vleugel. De bedden waren in rijen gep'aatst, zonder gordijnen of iets dat den blik kon afweren, en in den hoek was een klsine afgezonderde ruimte, waarin het bed stond van de nachtwaakster, d. i. van de oude non, welke gedurende den nacht het opzicht over ons had. Aan de beide zijden van haar slaapplaats was een opening aangebracht, waardoor zij ons bespieden kon als zij wilde. Haar bed stond een weinig hooger dan de onzen. In het midden der slaapzaal hing aan de zoldering een lamp, bij wier licht zij alles kon waarnemen. En vermits zij in haar kamertje geen licht had, konden wij niet zien of zij sliep of waakte. Aangezien wij wister, dat de minste afwijking van de voorschriften des kloosters zoowel hare aandacht als die van onze medekloosterlingen wekte, welken het als een deugd werd aangerekend, als zij de overtredingen van ande;- n verklikten, was het mij te moede, als verkeerde ik onophoudelijk in gevaar om iets onaangenaams te ondervinden, en peinsde dus onophou lelijk op wat ik te doen of te laten had; ofschoon ik ook spoedig de regels en formaliteiten leerde kennen, waaraan wij ons te houden hadden, en welke zeer talrijk waren en streng moesten worden opgevolgd. Gedurende mijn proeftijd als novice werden wij met velerlei arbeid bezig gehouden. Het fraaiste nonnenwerk dat ik zag, was een tapijt vaii allerfijnst naaldenwerk, dat vóór mijne intrede was opgezet en gedurende mijn verblijf werd afgewerkt. Het was een geschenk voor den koning van Engeland. Het moest strekken tot een bewijs van dankbaarheid voor het geld hetwelk het klooster jaarlijks ontving van de regeering. Ook het klooster der grauwe nonnen ontving vroeger onderstand van het gouvernement, of het zulks nog doet weet ik niet. C)p zekeren dag zat ik aan het venster met zekere juffrouw Johanna M'Coy, toen een oude non ons nadeide en op de vriendelijkste en goeuhartigste wijze met ons sprak; ztker iets bijzonders op een plaats, waar alles koud en zoo terughoudend is. Hare gesprekken hadden klaarblijkelijk ten dotl mij op te beuren en te bemoedigen ; daarom dacht ik, dat zij een bijzonder belang in mij stelde. Ik weet niet meer wat zij zeide, maar ik herinner mij levendig, dat het mij genoegen deed. Evenzeer herinner ik mij dat haar gelaat mijn bijzondere opmerkzaam lieid trok. Zij was voor een non tamdiik oud, zoowat dertig jaren, haar gelaat was breed en rimpelig, haar kleeding onachtzaam. Zij stond. ouder minder strenge tucht dan de overige. Somwijlen trotseerde zij de kloosterregels; sprak hardop als er zwijgen was opgelegd, of iiep her- en derwaarts als ieder bevel had om op zijn plaats te blijven. Soms sprak en deed zij dingen, die ons tot lachen dwongen, en of zij ook tu en dan bestraft werd, meestal zag men bij haar door de vingers, wat in anderen streng zou gekastijd zijn. Ik vernam dat deze vrouw altijd zonderling geweest was. Toen zij den sluier aannam, wilde zij geen naam van een heilige kiezen. Zij bleef altoos den naam behouden van Johanna Ray. Hare buitensporigheden waren tabijk en de straffen hadden op haar zoo weinig invloed dat sommigen haar voor waanzinnig hielden. Daarom noemde men haar ook gewoonlijk de zotte Johanna Ray, en als zij een mis- oX, yjRB «». •cnrijven of rekenen laat staan hoogere wetenschap. Mijn tijd was in den beginne verdeeld tusschen handenarbeid en gebed. Wel is waar opgelêi^'maa^die^wr' dfl?j en- weld weiniK handenarbeid' eébeden H?SVi • v* bePaalde ZIch bij Fransche en Latijnsche Lil 7ifn' } 1 ln ' geheugen moest prenten, om, als ik non nXr!f J' ï* te Smakelijker te kunnen opzeggen. H<»n hph fW°° —C gebeurtenisseD> die in het kloos er plaats hadden, behoort mijns inziens een plotselinge bekeering van een aanzien J De^d^hir6 Uit 06 S''adu t0Kl n0n" ^ hiw ™ hoorde: lanes de kÏÏ H "J F u M°n,real «ing °P een avond «1,5 h;! w Bon-Secour» naar het bal. Daar kreeg zij op eens een en vooreersMn T k deed nee"aIle'1- ZlJ werd opgenomen V £ gedragen, maar daarna naar het klooster der nemen In rla °vergebracht; waar ziJ dadelijk zich als non liet opeen half fe.r ♦ Van eCD ug novlclaat (d>t 'luurt meestal twee en bi* 1h ' u Cen voorbeeldige vroomheid op die tijd iets in- aante nemen unw^ ^ Z°nder Pr0eftijd> om dadelijk den sluier kUnJril aangezien ecn priester onder aanroeping van God ver¬ wereld en har'i E??* ^ waS' in hooge mate boven de daarom lu bekoringen verheven, onvatbaar om te zondigen en m,ddf1"". en voorwerp des gebeds. Ik hoorde dat deze heiiif nieT toe haïtUi ,D ht' klooster zich ophield, maar men stond r' n£h hV h V'"- Men zaS haar niet onder de overige nonnen, noch bij den arbeid, noch bij het gebed, noch bij den maal jd : zij Ï h^r r eh' geeD VOïdsel noodiK> want niet alleen hare ziel, maar wellxht m!irenam rCedS uden meestcn lijd in den hemel. Wat riS nS inK ? v00r haar en het geheimnisvolle ontzag, dat A s « l,? ' DHg VergTtte' was dit, dat zij geen naam h d. Als er van haar werd gesproken, dan was het • de H-ili^e" <\» eerwaarde Moeder», „de heilige, goede H«Sriï» ' 6 ' " 1« „,1S Dlet vreemd> 1dat onze eerbied voor de abdis groot was. Al«deren w„HP lD«mcp™ *ulk een eerbied in te boezemen. Onder •en om htlr geTn, J eeDe Van 0DS' b'j beurten in hare «1 ëeroedfkwfiU h? !gC S J reiD'Ken of het haar op temaken. Wij zochten LiLt dier nagels op en verdeelden die onder elkander T1ZTG °aU,rgezetheld- Eens nam ik al de haren, die haar bij het fiTST mS totdat Waren bond ze te 2amen «^droeg ze laiigeï V bij mij, totdat men zeide, dat ik niet waardig was zulke heilige Johanna M'Coy en ik moesten eens een kleed der abdis verstellen. Ik zocht al de lapjes die er overschoten, bij elkaar, maakte een zakje en bewaarde ze daarin. Dat zakje heb ik laugen tijd om den hals gedragen. Ik meende dat het vermogen bezat om de smarten te lenigen. Daarom richtte ik er mijne bede aan, als ik tandpijn had of dergelijke. Tohanna Ray hield zich soms, als ovetrrof zij ons alte» in eerbied voor de abdis. Zij zamelde de vederen op, die uit haar bed vielen, als het opgemaakt werd. Deze deelde zij dan onder ons rond en zeide: „als de abdis sterft, zullen hare relequiefin zeldzaam zijn; gij zult dus weldoen, als gij u bijtijds wat aanschaft", en ..... dan weer behandelde zij de zaak op een lachwekkende wijze, bven zoo dubbelzinnig handelde zij, als zij van de abdis verlof had bekomen om haren droom te verhalen. Met een gelaat zoo ernstig, dat het ons allen tot hoogen ernst medesternde, en zoo verstandig, dat het allen schijn van krankzinnigheid verre van haar weerde, verhaalde zij dan in het Franscb het eene of andere visioen, dat zij gelijk zij zeide tot hare b ij p gehad had, maar ook dan wendde zij zich eensklaps om en tadfi. „er zijn er onder u, die mij niet verstaan; ik zal hetudusveitolken , en begon in het EogeUch eene geschiedenis te veihalen die ons allen tot lachen dwong, ofschoon wij niet lachen mochten en waardoor wi» dus in pijnlijken angst verkeerden. Somtijds zeide zij dat zij zelve eerst Staf'verhlTen.0" ^ ^ ^ aard al rneer » » SJS Gedurende mijn verblijf in het klooster der Congregatie dn? ik in 'ekerk te biecht, want ofschoon de nonnen in het gebouw . b,ech,slofl hebben, worden tcch de scholieren, bij af. iee mgen, < .ok een kapel, een priester en een biechtstoel. Wij be«at ouw dus niet te verlaten. Onze biecht, al. noviet s, werd altoos op dezelfde wijs afgelegd. Eén _--.iX.tld kan dus volstaan. Als wij biechten wilden, knielden wii in bede'n *ooa! deD blec£ts,°el Deder' en> nadat wij een aantal gebeden tooals ze in onze boeken stonden, hadden opVzezd stonden l ^ °P e° kE,ftId,in opnieuw naast een houten tUchot, dat had dat w! gC 661 Van,°nS SCheidde' maar zulk een opeiiifg had, dat wij onzen mond aan zij» 0or konden brengen zonder d.r ik— iSi»gVSShenWaren' "*• 15 « '""^.Mijke °«r. Evenwel ik ergerde mij daar toen mV av i plicht was en daarin voor hen geete zonde s't,v a ,llu" luierde nonnen H;^nen nol- .. .A', Lil «°°°>>- «fyx»r^ »i «. «oïblrtt ifk™,kc"»is- «■» de abdis ha l beleedigd, met den bal werd Lsuaft^Ik hid"' meisje een zekere voorliefde 8 straft. ik hid voor dat abdis betuigcfchS kedZeZT i?"' Z°° J°Tg en een wee. was. Da zaakt was. De lal aan beide zi'iderf "} '0t ? 6traf->efening genood-ei* in ay.'ft!!,'; nero voarrien, JWd h« aldus een geruinuo tijd in den „oud gel,,» om $%£££££ VIERDE HOOFDSTUK. Toen ik vier of vijf jaren novice was geweest, werd ik verontw. digd over hel gedrag van een non jegens mij, en daar ik haar d verontwaardiging ernstig betuigde, werd ik gedwon^n hvr om v\ schooning te vragen. Ik gehoorzaamde aan dit beve£ hoewel aiat im de kalmte, welke de abdis vorderde, ja zelfs met weerzin. Dit gevj hinderde mij dan ook zoodanig, dat ik besloot het klooster te vei aten wat ik dan ook deed, zonder afscheid te nemen. Ik geloof, da ils ik verlof had gevraagd om heen te gaan, mij zulks niet gewei .J zou zijn geworden, omdat ik maar novice was; maar ik was te zeer verbitterd om op dat verlof te wachten en ging naar huis, zonder daarvan iemand iets te zeggen. Kort daarop bezocht ik de stad St. Denis, waar ik nog twee dames aantrof, die ik vroeger in Monlreal gekend had. Een daarvan was mijn medeleerlinge geweest in de school van den heer Workman. Nadat zij van mij vernomen had, dat ik hier een dame keude, welke een school hield, noodde zij mij om te zien of ik daar geen huiponderwijzeres worden kon. Dien raad volgde ik op eo werd aangenomen. Hei fci«Wat Paulu? aangaat' ik herinner mij gffeerd te hebben dit hij eerst een vervolger der Roomschen is geweest, daarna mi WS eD J tD kerkvader heeft gebiecht, bij wien weet ik niet meer. Wie zou ook op vergeving van zonden hopen, als hii niet Roomsch wordt en biecht? ' TOELICHTING VAN HET VOORGAANDE HOOFDSTUK. Men heeft zich alle mogelijke moeite gegeven om te bewijzen, dat het verhaal van Maria Monk valsch en verdicht is. Wij hebben het plan om verschillende bijdragen te leveren, uittreksels uit andere geschriften en geloofwaardige getuigenissen, om te bewijzen dat Maria Monk, althans wat het afschuwelijk en gruwelijk karakter der kloosters .aangaat, waarheid heeft gesproken. Wij kunnen en zullen, als de Goddelijke Voorzienigheid het ons toelaat, veel daaromtrent mededeelen. Under den titel van „Geheimen uit het nonnenklooster" verscheen verhaal. " und Staats Zeitung van Februari 1851 het volgende „Een brief uit het westen van Ierland deelt merkwaardige bijzonderheden mede omtrent den overgang van een jonge dame tot het klooster. Zij is de dochter van een zeer achtenswaardig man, die, hoewel zelf Roomsch, evenwel protesteert tegen den onbetamelijken invloed, die op zijn kind is aangewend, om het te bewegen tot een stap, die niet alleen tegen den wil des vaders, maar ook, in hooee mate, tegen de neigingen der „Godgewijde" zelve strijdt. Wij konden de namen noemen; zulks zou echter voorbarig wezen ; het publiek zal eerlang van zelf tot de kennis daarvan komen. De daadzaken zijn in het kort de volgende: Die dame, negentien jaar oud, wordt overgehaald om zonder haar ouders vaarwel te zeggen of ergens van te spreken, het ouderlijk huis te verlaten en zich in het klooster te begeven. Ztkere zusterschap had haar weten wijs te maken, dat zij als een andere Jeanne d'Arc, een goddelijke roeping had. In het klooster zijnde, haalde men haar over om aan haar vader te schrijven en vergiffenis te vragen voor den stap, dien zij gedaan heeft „om een goddelijke roeping te volgen". Na de ontvangst van den brief verlongen de bedroefde ouders naar een onderhoud met hun kind. Het wordt hun geweigerd. Daarop bericht den vader aan de abdis, dat hij geen enkeie penning van zijn geld aaa de inrichting zal afstaan. Het antwoord is: Uw dochter is als leekezuster opgenomen en in die betrek^ king zal zij eerlang raar Amerika of een andere buitenlandsche statie gezonden worden. Nu wendt de vader zich tot den bisschop van defdiocese. Deze weigert niet zijn gezag tusschen beide te treden, maar belooft een onderhoud tusschen ouders en kind te beweiken, mi's in tegenwoordigheid van een priester. Ook aan deze genadige belofte weigert men gevolg te geven; alle hoop, om van de zijde van partij gerechtigheid te erlangen, is opgegeven en de zaak rust voor dit oogenblik — dcch slechts voor dit oogenblik. De jonge dame heeft 500 P.st. als erfdeel te wachten. De zusterschap heeft besloten haar beschermelinge in de hoedanigheid van een leekezuster naar Nieuw Zeeland te zenden. Doch onaangezien dit besluit blijft de heer hardnekkig en heeft, wat ook gebeuren moge, stellig zich voorgenomen, dat de vruchten van zijn vlijt en arbeid niet in handen zullen komen van die vrome vrouwen, die, zoo onbaatzuchtig en ongevraagd, zulk een hoog belang stellen in zijn kind." Dat zijn daadzaken! daadzaken, die wij den vijanden van het Pro» testantisme verwijten. Het volgende, vol van waanzin, bedrog, huichelarij en godslasteringen, betreft een geval, dat in onze nabijheid heeft plaats gehad. Wij nemen het woordelijk over uit De Britsche Protestant, het nummer van Februari. Het is ontleend aan het „Dagboek van een Bijbellezer". Hij zegt: Maandag, den 30 December 1850, bezocht ik vele Roomschen in den omtrek van Vermondsey, New Road, die mij vriendelijk ontvingen en met opmerkzaamheid luisterden naar het Woord van God, dat ik hun voorlas en verklaarde. Ik ging naar Cornelis Caghlan, een min, wien de priester van de Webbstreetkapel had laten beloven, dat hij overal gei l voor hem wilde laten inzamelen, mits hij niet meer met Methodisten en Protestanten omging en weer Rooinsch werd als van te voren. Ik las hem en zijn huisgenooten eeni^e plaaseti uit de Schrift voor, die ik meende dat cu vooral voor hern nuttig konden zijnToen de voorlezing en de verklaring ophield, zeide hij: „Mijn vriend, „ik moet u zeggen, dat de priester van de Webbstreetkap-l bij mij is „geA-eest, verleden Vrijdag, op het oogenblik dat wij naar be l wilden „gaan. Ik vroeg hem, hoe laat het geweest was, en hij antwoordde „mij: „tusschen tien en elf uur". Ik vroeg verder, wat de priester op „zulk een uur gewild had en wat hij had gezegd. Caghlan antwoordde: „Mijn moeder en mijn twee zusters kwamen bij ons en namen plaats. „Tersond daarop kwam de priester vergezeld van een zeer bescheiden „man, beiden hadden een fleschje in de hand, het eene was met wjjn, „of ten minste een roode vloeistof, het andere met wijwater gevuld. „Toen de priester inkwam, vroeg hij: Woont hier Caghlan ? Ik zeide „ja. Toen vroeg hij, hebt gij wijwater in huis? want de duivel is in dit „vertrek, en ik ben gekomen om hem te verbannen; als ik dan tién S „duivel verjaagd heb, zal er meer geluk in deze woning wezen en d „vrede met de buren hersteld. Ik zeide daarop tot den priester : -„wij „gebruiken hier geen wijwater; wij hebben slechts behoefte aat het „bloed van Je/.us Christus; dat is het water dat ons van zonde reini„gen en heiligen moet, wat uw wijwater niet kan of vermag." Toen „hernam hij: Ik geloof ook aan het bloed van Christus, maar het is „niet voldoende; daar moeten nog goede werken bijkomen. Ik ant„woordde hem, dat het geloof die goede werken zou voortbrengen, „gelijk de boom de vruchten. Hierop nam de priester het fl.schjemet „wijwater, goot het op zijn hand, en besprenkelde daarme ie het ge„heele vertrek, alsmede mijn moeder en zusters, vervolgens trad hij „op mij toe om mijn hoofd te besprengen; maar ik zeide: neen, als „mijn hoofd moet gewasschen worden, dan heb ik voorraad van goed „fiisch water in mijn emmer, dat is beter dan het uwe, dat gij bedorven hebt door er zout bij te doen. Hij hief daarop zijn hand op „om mij toch over het hoofd te gieten, maar ik bedekte het met een „kussen, dat hij met wijwater doornat maakte. Hierop zeide ik tot „mijn vrouw: roep een politieager t, opdat ik hem den priester over„kvere; maar mijn zuster sloot de deur, soodat mijn vrouw er niet „uit kon. Nu zeide de priester: Kom, biecht uw zonden en ik beloof „u dat ze u zullen vergeven zijn, eer ik dit vertrek verlaat. Ik ant„woordde, dat ik mijne zondïn aan God wilde belijden, maar aan „geen menschen, want dat God alleen de zone en kan vergeven en „geen priester of iemand ter wereld, hetwelk ik hem op staauden voet „zou bewijzen. Daarop zeide ik tot mijn vrouw, dat zij mij den Bijbel „eens van de boekenplank zou krijgen, waarop de priester het flesehje „neerzette, de handen in elkander sloeg en sprak : Dat is de duivel, „tot wiens uitbanning ik hier ben gekomen. Hij moet er uit, dan eerst „zal er geluk en vrede in dit huis en onder de buren wezen. Mijn „zuster s'ond ook in groote woede op en sprak: Zoodra ik dien Bijbel „zie, scheur ik hem iu stukken. Ik zei daarop tot mijn vrouw, zij zou „den Bijbel maar laten rusten, want dat, als zij er bang voor waren, „htt maar beter was dat ik hem niet voor het licht bracht. De^priester „strekte vervolgens de vingers van de beide handen uit, als ijzeren „haken, >.n zeide : Kom, wij willen hem maar aan hem overgeven, „die hem zoo vast in zijn klauwen heeft. Ik heb er maar spijt van „dat hier geen voetschrapper aan de deur is. Toen hiet hij zijn eenen „voet op tot de hoogte van de knie en schrapte zijn schoen at aan de „deur, maar terwijl hij deze daad van morsigheid verrichtte, stiet de „andere man dien terug om hem te verhinderen. Dit geschiedde door „den Roomschen priester van YVebbstreetkapel te Vennondsey op den „2'/s>iï.n December 1850." Als ik nu dit alles vernam, haalde ik uit mijnen zak de „heerlijk- heid van Maria" en las daaruit eecige plaatsen voor, om hem te bewijzen dat de Roomschen meer aan die maagdelijke vrou w en aan het wijwater gelooven, dan aan Jezus Christus en zijn bloei. Toen ik dit aan Caghlan voorlas, kwam zijn huisheer binnen en zeide hem dat hij moest verhuizen, want hij wilde geene vergadering, gebed of predikatie in zijn huis meer hebben, en Caghlan moest dezelfde week nog vertrekken, want de buren wilden hem niet langer onder zich dulden. Dit schijnt een andere maatregel van den priester te wezen, om de samenkomsten te verhinderen, die Caghlan in zijne kamer hield. Zoo dreef ook pater Lyne mijne samenkomsten in den Engelenhof te Longacre uiteen. Toen opende hij daar eene school, die echter slechts drie weken duurde, omdat er eene koorts uitbrak, die alle mijne vijanden verstrooide, gelijk in Ps. 37 staat: en ik bleef allééi over om de zaak van mijnen Heer en Heiland voort te zetten. In deze week bezocht ik twee en zestig Roomsche huisgezinnen; s'lechts in acht daarvan werd het mij toegestaan te lezen." Van de macht, waardoor het pausdom wordt gesteund, zoowel als van die, welke alleen in staat is het te bestrijden, spreekt de eerwaarde J. A. James op de ivolgende wijze: der nieuwste geschiedschrijvers zegt ergens: „Als ik naga wat thans het pausdom is en welke aanvallen het heeft doorstaan en overleefd, aan zie ik niet in, door welke macht het zou kunnen worden neergeworpen." Ojk zie ik dat niet in, of ik moet het oog vestigen op den Almachtige, die op zijn troon zit. Er is iets in het pausdom, waardoor het zegeviert, gelijk de Leviathan zegeviert over stroo ea stoppelen. Mijns inziens wordt hen niet bloot staande gehouden door de wereldlijke macht, die het op aarde bezit, en die waarlijk al groot genoeg is, maar ook door de macht der hel; en alleen de hemel kan de hel overwinnen ; God alleen kan over den satan zegepralen en Hij zal het doen; Hij heeft daaromtrent zijn wil bekend gemaakt, maar Hij zegt: „Om dat alles wil ik gekocht worden." Het is het gebed, dat de hand in beweging brengt, die alle dingen beweegt. Ik weet, dat ae Roomschen bidden en h-t geeft de ongeloovigen aanleiding tot spotten, als zij zien, dat Roomschen en Protestanten tegen elkander bidden. Maar ligt daarin stoffe tot spot ? Wat kunnen zij, die «ver levensvragen strijden, anders doen, dan hun strijd en hun verschil brengen voor Hem, die de God der waarheid is ? Ia, de Roomschen bidden. Zij bestormen den hemel met gebedei orr .ie ; —ring van Engeland. Èéne omstandigheid is evenwel vcidocad; om ons te overtuigen, hoe hunne gebeden in den hemel wordt opgevat. En die is? Zij richten hunne gebeden tot de jonkvrouw Maria, «*' ik zeggen, méér dan tot God en Christus? Zoo re dan to .1 .W • haar God en Christus. Grijpen wij daarom naar het gebed I Het is onze beste en dikwijls onze eenige toevlucht. Een biddend volk is in zekerheid. Zulk een volk wil God omringen, als een gloeiende muur, en, tot zijn heil, in het midden wonen. Ik stel vertrouwen in het gebed. Ik stel vertrouwen in de waarheid. Ik stel vertrouwen in God. Laat ons op onze knieën tegen het pausdom strijden op onze meetings, in onze huisgezinnen, in onze binnenkamer. De Roomsche koningin Maria van Schotland placht te zeggen, dat zij banger was voor het gebed van John Knox, dan voor een geheele Engelsche armee: „En Satan siddert, waar hij zit, Als 't volk terneder knielt en hiAt" VIJFDE HOOFDSTUK. «• dag, waarop ik het vormsel Zou ont« vangen, tuui mij een acci ptju- lijke dag. Ik geloofde aan de leer • _ _i.i_ i. . J der Roomsche kerk en volgens deze maakte ik mij aan drie doodzonden schuldig: ik verzweeg wat in de biecht, ik beging godslastering, omdat ik het lichaam van Christus in het sacrament met voeten trad, en ik ontving het, zonder dat ik in den toestand van de genade was. Tot al deze zonden was ik gekomen door mijn huwelijk, hetwelk ik niet had beleden, omdat het aan mijn opname tot non hinderlijk zou zijn geweest. Op den dag, dat ik met vele anderen naar de kerk ging, om gevormd te worden, leed ik buitengewoon veel door de beschuldigingen van mijn geweten. Ik wist, ik geloofde althans, omdat men het mij zoo had voorgehouden, dat een persoon, die met de heilige olie vaa schreef, zevenmaal achter elkander, zoodat vijt maanden later mijn vader kwam te sterven zonder een brief van mij ontvangen te hebben ; en zulks niettegenstaande hij mij zelfs op zijn sterlbed door zijn pastoor had laten verzoeken om hem toch te willen schrijven." (f ïededeelingen van zuster L°monnier in de Memoires van Tillard.) In de treurige kloostergevangenissen, ware strafplaatsen, vindt men nvjteltuigen van verschillende soort, schroeven, ijzeren halsbanden, veepen, enz. Ik zou wel willen weten in welk opzicht de kloosters onzer dagen verschillen van krankzinnigen- of correctiehuizeD. Vele kloosters schijnen die drie hoedanigheden in zich te vereenigen. Ik weet er maar één onderscheid tusschen: terwijl de huizen van correctie onder toezicht staan van de wet en de krankzinnigen gestichten onder dat der politie, blijven deze beid«n staan buiten de poort van het klooster; de wet schrikt terug en de politie durft den drempel niet oveischrijden. Zuster Maria Lemonnier werd met waanzinnige meisjis opgesloten, onder wie een non, die reeds negen jaar gezeten had. Het derde deel van „De Wandelende Jood" bevat de waarach- tige geschiedenis van zuster B. Zij was ten laatste niet in het krank zmnigenhuis gebracht, maar in een klooster, dat in vele oSen erger was dan een krankzinnigenhuis. ZESDE HOOFDSTUK. w«dmikdefaaTdrJ,6 h deDJ-g waar°P ik den slu!er 20« ""nemen, bisschoD De ahHU f 18 ger,°e',en tot een onderhoud met den een half m,r S "'g e,n het onderhoud duurde ten naastenbij ruw wi in ,i" n m'J °°k DU V00r' dat de bisschop tamelijk innemend. J "«nieren, z.jn toespraak was althans alles behalie Vóór dit ik den sluier aannam, werd ik tot dat doel gekleed en in VJ] *' k£fW gestoken, dat aan 't klooster toebehoorde en bii zulke gelegenheden geb.uikt werd. Men plaatste mij fodteÏÏri nieÜer gezien "i^tTïïaJtaJ? "> d°°r de êehede vergadering kon worden n?/ . naastenbij uit 40 personen zal hebben bestaan. riaf t ? E°a r aanneemt. is iets zoo gewoons in Montr-al Frlr hh, gtCe1 EtieUWS meer is- En &fscho™ 4n aanneming in dé «ikkuk,^;s."s •«- Sto?d°°ikla£Urligne 0üfeCi?g en hfhr?de P^even tamelijk voorbereid, Ïhocs te warht!Ü uS' «olvend 8ew««d op de komst des bis- verzóch henf ^i' , 0el? !"J kw». wierp ik mij aan zijn voeten en roinete ken^n L J? Hij gaf daartoe zijn toestem¬ ming te kennen. Daarop wendde ik mij tot de abdis en, getrouw aan de gegeven voorschriften, wieip ik mij voor haar neder en hield mii of £„ïare voe'tn wiWe kussen. Dit verhinderde zij, of scheen het te verhinderen terwijl zij mij plotseling bij de hand nam en mijn ver-oek toestemde. Hierop knielde ik voor het heilig sacrament, £ is voor SnVS! ri"! \elkeH de biSSCh°P ,USSchen wijsv'nger en duim hield, en legde in die houding mijn belofte af. Ik had geleerd £JZUïhZeT falS, heHl ,lchaam van Chrïtusf wfens dend maak,! 8 8 16 °P de PIechti?ste ^ verbin- leJ°fn pÜ de.Selofte had afgelegd, trad ik, door vier nonnen begeleid, in een kleine kamer achter het altaar. Daar stond een erafze?k waarop mijn nonnennaam, St. Eustatia, gebeiteld was g' Mijn geleidsters hieven dien aan vier handvatsds od terwiil ik mii r aZn Tl °Htdfd e,n het nonn-"leeJ -»üik.^DaaropJkeerden Tènde 7)/h S* P ierUg' Ik vooraan> de vier nonnen mij volgende. De bisschop noemde toet groote snelheid verscheidene wereld- sche genoegens op; ik antwoordde even snel: „Ik doe er atstana van 1 Ik doe er afstand van ! Ik doe er afstand van . _ , De zerk werd schuin tegen het altaar geplaatst: Ik ging er°°der liggen. Na de se ceremonie werd hij naar een klein gebouw ^bracht, om daar tot aan mijn dood te blijven en dan mijn lijk te dekken Ik maakte natuurlijk in deze oogenblikken eenig.n toch legde ik mij ter ceder, strekte mi) uit en lag stil. Aan het hoofd einde lag een kussen om mijn hoofd een behoorlijke houding e g ven een groote zwarte doek werd over mij heen gespreid en daarop begonnen de Latijnsche gezangen. Mijne denkbeelden waren in dezen tocs and niet van de vroolijkste. Het doodskleed had sterken wierookLeur waar ik altijd een J afkeer van had en die mij nu bijna deed stikken. Ik herinnerde mij de geschiedenis eener {>on, d«, a S J' dt£ sluier aannemende, onder den zerk lag en met het doodskleed werd bedekt. Toen men haar wegnam, was zij een lijk. Hi Toen men den doek wegnam stond ik op en kniilde ne je . P begocr.en andere ceremoniën van weinig belarsg. Daarop viel de mu- ziek in en alles was afgeloonen. . , . Ik ging vervolgens naar de cel der abdis, gevolgd door de nonnen, die als gewoonlijk twee aan twee gingen, de handen opdeior , de oogen naar den grond geslagen. .. . hi»t De nun die in htt vervolg mijn gezellin zou zijn, ging nu aan het einde van den optocht. Toen wij aan de deur der abdis gekomen waren, verlieten zij mij allen en ik trad alleen binnui. von de abdis den bisschop en twee priesters. , . . „_art. non De abdis zeide mij, dat, vermits ik nu oen s.uier a s zwarte non had aangenomen, ik nog drie eeden moest afleggen, waaromtrent ^ mij inlichtingen geven wilden. Ik had nu toegang tot alle deelen ™ bet klonter, zelfs tot den Ufa, "» "'»*» zaten. De reden van deze gevangenschap gaf zij niet op. ik moest weten dat het een van mijn teerste plichten was, om 1 P alles te gehoorzamen. Dit beteekende, gelijk ik straks tot mijn ver bazing vernam, om met hen verbotten omgang te houden. Ik. konimij niet bedwingen om het gevoel dat deze mededeeling, dl j bliksem troffln mij opwette, met woorden te kennente het eenige gevolg daarvan was, dat zij eenige reden tot B van die zonde invoerde. Priesters, zeide zij, zijn met in een toestand van andere jonge mannen; zij mogen met tro™' °™d'la* £ tot ons welzijn, een ingetogen, moeitevol en --'^ X^n zónde leiden moeten. Men moet hen als onze verlossers beschouwen, zonoer welke wij geen verlossing van zonden erlangen zouden welke wij ter helle zouden varen. Maar nu is het onze dure pUcht, aangezien wij or.s aan de wereld onttrekken, ons leven aan den gods^ dienst te leiden en ons allerlei zelfverloochening op te gg JaLrVCgeKStaa!; Yat Zij dus verlangden, kon niet ongevallig eelJn mfi a?,?8 Tt" Nu Sevoe,de ik hoe verkeerd ik had ge laan mij aan zulke menschen over te leveren Uit hetgeen de abdis mij zeide, kon ik geen ander besluit trekken, an dat ik handelen moest als de verworpenste wezens, en dat mijn tegenwoordige of toekomende kloostergezellinnen aan dè snoodste en gruwelijkste ionden schuldig stonden. Toen ik haar bij herhaling de betuiging deed van mijn bevreemding en afschuw, zeide zij mij, dat zulke gevoelens in den beginne nirer TLrh!d ,Varei1' meeste nonnen echter, die er vroeger evenzoo hlrf hif hirp'LWar?-er»!anf,amerhand aan Se^oon geworden. Zij zelf had blV^are komst1 ln ^et klooster er ook zoo over gedacht. er Z'i ,Tm Z1J' wareun de grootste vijanden. Deze brachten er ons toe om over onze plichten te redeneeren en derhalve grondig te onderzoeken, waarvoor wij gevaar liepen telkers te struikelen. Zij S °" ?n u' een overblijfsel van onvolkomenheid en waren bewijzen van zonde. Onze eeuige weg tot zaligheid bestond hierin, dat wij ze dadelijk verbanden, ze betreurden en biechtten; want zij ^aren dood- te^hh p°nS,ter . voerden, als wij stierven zónder ze gebiecht riL iq';h'",e ' ^.verzekerde zij stellig, konden niet zondigen ; ?.f, r y geheel onmogelijk. Al wat zij deden en begeerden, was na' uuihjk goed en recht. Zij hoopte dat ik het verstandige en plichtma- 7ii deelde m f Z0U 'nzien en daarom gehoorzaam wezen. Zij deelde mij daarop nog iets anders mede, dat mijn gevoel riiet aa,;d«d. Zij zeide mij, dat in het klooster wel eens doon/ en ^ 86 h^tv d;lD onmiddellijk daarop werden gedoopt en... geworgd. Dit verzekerde die kleinen van de zaligheid want de doop reinigde hen van de erfzonde en, daar zij aldus buiten öïmidJwr t g ^ °u Z'C,h n'et de ,vereld te besmetten, gingen ze onmiddellijk naar den hemel. „Hoe gelukkig," riep zij uit ziin de- Sinë' iL"11 zoodanige schepseltjes den hemel bezorgen " Hunne "i "(TtoJto™ ' hna lich"m zdfstandig oordeel, niets waaraan ik mij kon vasthouden °f dat mi^kOT sUiiten. uv onVunde en Alles rondom mi) n P j ^ ^ wijken een helder ro¬ uw zondigheid. Die: t J godsdienst en ik gevoelde mi] be zicht en meerdere kennis a ^ |n,lerdanig karakter van de mensluiteloos. Intüsschen zooveel wat mij hinderde, dat ik met schen, roet welke ik omging, veriateD) ZOnder er ooit vreugde het klooste^ ^ niet te denken ; ik was in hunne weder te keeren, meer, naarmate ik dieper overtuigd » „,ch>, en ik W* »i«t «. tevonJ, bij «te * op dat er onder al UU11U liefde en vriendschap bogenun ^ eindeUjk een toon iegn,s mij aanEr was er echter toch ee , ... dezelfde van wie ik reeds nam, welke mij «^Soïïheb _ Johani.a Ray, - die ons om haar zondeili;;tte toen ik nog novice was. Ofschoon er in dikwijls zoo opvroohjkte^ ^ lnneracnds lag, sprak njfflijtj haar uiterlijk en haar ge band .tood J^sriszsui: i watsjev- ?ud,e gen.™ had, het gebed het' neder. Ik wee, niet mee, „ij „cn, rnï.r ge.oonlSk beid on« maaUijd uit soep en een of ander vleesch, dat dan 's avonds weer als gehakt werd opgezet. Een der nonnen, wier beurt het was voor te lezen, stond dan op en las uit een boek, dat de abdis haar ter hand stelde; wij overigen zaten zwijgend neder. De non, die gedurende den maaltijd lezen moest, at later. Zoodra iemand den maaltijd had genuttigd, wikkelde «ij vork, lepel cn mes in het servet en zal met gevouwen handen stil neder. De oude non deed dan een kort geted stotd op, ging een weinig ter zijde, klapte weer in de handen en dan klein"Zl naar dC wWi* voorbijgaan ons buigende voor eau klein kastje, waarin het kind Jezus van was. Er viel dien dag niets ICm^nn/vV°0r \ m d-n namiddaZ- Toen ik namelijk in de ff?" ® ,^mer ,zat.> "eP mij pater Dufresne, voorgevende dat hij j ets te zegge* had. Ik ontstelde, doch waagde het niet ongehoor£aam *e wezen- een afzonderlijk vertrek gegaan zijnde behandelde hij mij zeer ruw, en een dergelijke behandeling had ik denzelfden avond nog van twee andere priesters te verduren. Pa'er Dufresne kwam voor de tweede maal terug en ik werd gedwongen, tot aan den morgen in zijn gezelschap te blijven. t„r^Iern keef- "V verhaa}d dat het gedrag der priesters in onze kloostl t ^ flCn- g gebracht en dat het volk in de Verwlrf. a £ daarvan ni?ts vermoedt. Dit geeft mij moed om het m.^en, onaangezien de reden, die ik anders zelve had, om spreken JSeD' k kan daarvan echter met slechts weinig woorden BIJLAGE TOT HET VOORGAANDE HOOFDSTUK. Wij houden de leer tn de wijze van het kloosterleven voor zoo verderfelijk, dat als wij de machi in handen hadden, er geen verlof tot zulk een godsdienstige samenleving zou gegeven worden. Men leze wat de Eerw. W. Carus Wilson schrijft in zijn voorrede tot het „Virhial van een vlucht uit hel Portugeesc'ne klooster". Zie hier wat hij zegt: .... „Protestantsche ouders! Ik twijfel niet of gij zult sidderen en beven als gij de beschrijving leest van de misdaden en gruwelen die in h Portugeesche klooster plaats hadden. En niets zal u gedurende u geheele leven zoo ongelukkig maken als de gedachte, dat een geliefde dochter, op zulk een onnatuurlijke wijze, rampzalig kan worden. Ik twijfel niet of uw afkeer zal ten top stijgen tegen het systeem, dat zulke gruwelen duldt. Doch bedeakt dat de nonnenschool slechtr, voorbereiding is voor het nonnenklooster. De leerstellingen der Room sche keik houden in, dat men aan ketters geen woord en trouw be hoeft te houden. De Secreta monita, dis geschreven zijn om de Je zuilen tot leiddraad te strekken, en die voor eenige jaren aan het lic t kwamen, toen een klooster in Duitschland werd geplunderd, in • 'i Engelsch vertaald en in diuk uitgegeven, die monita verklaren ie r.'i soort van leugen, van gruwel en van dielstal plichtmatig en verdik■stelijk, als het bekeuren vau ketters betreft. Ik herinner mij een geval dat een geestelijke, hetzij tot bescha ng gezegd, zijne dochter, tot voltooiing van haar opvoeding, naar Pt rijs in een klooster zond Zij had door haar vroegere opleiding, doet Gods genade, de kracht verkregen om zware beproevingen te doorstaan. Nu behaagde het Gode haar op het krankbed neder te werpen, terwijl zij te Parijs was, en in den loop dier krankheid werd g- en middel ongebruikt gelaten haar tot de R.omsche kerk te bekeert, Doch ieder aanbod van wijwater, van de tusschenkomst van Mar.a, van het oliesel, haar gedaan door priesters of barmhartige zuste , niets kon haar doen wankelen. Niemand dan Christus, niemand d n Jezus! dat was haar taal. Zoo ontworstelde zij zich aa.n de strikken, door beirog, bijgeloof en huichelarij haar gelegd. Dit is een voorbeeld bij uitnemendheid; maar ik vraag het u of gij vrijheid hebt om uw kind, uw geliefde dochter, * an zulk een gevaar om verloren te gaan, bloot te stellen ? O! verzuimt toch riet den zekersten weg in te slaan en uw dochters een Protestantsche opvoeding te geven. Wiens harte bloedt niet om het volgende, dat oi:langs in mijn nabijheid heeft plaats gehad ? Twee dochteis van een achtenswaardige Roomsche familie worden ter opvoeding gezonden naar een ver gelegen klooster. De tijd van terugkomst wordt door de hartelijk beminnende ouders met verlangen tegemoet gezien, maar ziet, daar komt opeens een brief, waarbij zij voor altoos zich aan hare betrekkingen ontrukken en betuigen den sluier te hebben aangenomen. Ach ! ik kan de smart der tceder liefhebbende moeder niet schilderen. Ik heb slechts tranen voor haar lijden. De mededeelingen, die Maria Monk, toen zij non werd, van de abdis ontving, moeten iederen protestantschen lezer overtuigen van de noodzakelijkheid, om de kloosters overal te stellen onder het wettig toezicht der rechterlijke macht. Kan men het, ook maar een oogenblik verdragen dat zulke gevallen plaats hebben in een land dat roem draagt op zijne vrijheid en beschaving? terwijl in het bijgeloovige Portugal en Spanje de kloosters reeds om hun gevaarlijke strekking zijn veroordeeld. Het Protestantsche Magazin zegt: Eerlang staan de kloosters in Spanje opgeheven te worden. Den 18 September werden alle monniken- en nonnenkloosters plotseling gesloten, en de bewoners daarvan bevolen de stad binnen den tijd van vijf uren te verlaten. Dit had plaats zonder Strijd of bloedvergieten, ofschoon het gemeene volk zich strafbaar maakte door de kloosters te plunderen. Een brief meldt ons: „er is tegenwoordig geen enkele monnik in de stad te vinden." Onder de jongste berichten uit Portugal bekleedt dat van de opheffing der der kloosters een gewichtige plaats. Den 28sten Mei werd een besluit afgevaardigd, waarbij voor altoos de previleges der monnikenorde in dat land en in zijne koloniën werden opgeheven, hunne goederen verbeurd verklaard, hunne broederschap ontbonden en hunne zilveren sieraden aan de hoofdkerk toegekend. Wij hopen dat Engeland ook eerlang de sluiting dier holen bevelen zal. Men leze met betrekking tot den kindermoord in het klooster te Montreal, het authentiek verhaal, dat onder den titel van „Gruwelen der nonnenkloosters" in no. 2 en 3 van de „Protestantsche Fakkel voor Christelijke Geestelijken" voorkomt, uitgegeven door Houkston en Stoneman; een werk, dat de aanmatigingen van Rome krachtig te keer gaat 3 ZEVENDE HOOFDSTUK. Het was Donderdagmorgen. De klok luidde te half ieven om ons te wekken. De oude non, welke de nachtwake gehad had, reide dadelijk, overluid, het veni creator op. De nonnen beantwoordden dit, zooals haar geleerd was: wij stonden zoo spoedig mogelijk op, kleedden ons, traden in de tusschenruimten tusschen onze bedden en stelden ons ieder tegenover haar gezellinne. Zoo stonden wij, in de lengte van de zaal, in een dubbele rij, de handen kruiselings over de borst geslagen en in de breede vouwen van ons kleed gewikkeld. Er werd geen woord gesproken. Nadat het teeken gegeven was, gingen wij, twee aan twee, naar de gezelschapskamer, zijnde een ruim gebouw, en namen onze plaats tegenover de deur, in wier nabijheid de abdis gezeten was in een armstoel. Wij herhaalden ieder op onze beurt: In de naam des Vaders, en des Zoons en des Heiligen Geestes, amen. Vervolgens knielden wij neder en kusten den grond, waarop wij, steeds geknitld, een lang gebed baden. Hierop volgde een Pater noster, drie Ave Maria's en viermaal Crerfo. Terstond hierna zeiden wij de tien geboden op, dan herhaalden wij de geloofsartikelen, en spraken een Latijnsch gebed uit aan de Heilige Maria. Van dit, gelijk van alle andere Latijnsche gebeden, heeft een mij nimmer de beteekenis geleerd. Ik verstond ze niet. Dan volgde het gebed om zegen voor dien dag en daarop het zoogenaamde innerlijke gebed, dat bijna anderhalf uur duurde, en waarbij het zeer ernstig en plechtig toeging. Men verzekerde ons, in het klooster, dat sommige heiligen zalig waren geworden, omdat zij zonder ophouden dit gebed hadden gebeden. Het bevatte zeven afdeelingen. Vo®reerst las de abdis ons iets voor uit een boek gedurende vijf minuten. Daarop heerschte een diepe stilte van een kwartier. In dien tusschentijd moesten wij over het gehoorde nadenken. Vervolgens las de abdis ons weer iets voor, dat duurde maar vijf minuten en we kregen wederom een kwartier tijd om er over na te denken. Na een derde voorlezing en meditatie besloten wij deze oefeningen met een gebed, hetwelk wij noemden „het gebed der verslagenheid", want wij baden er bij om vergiffenis van de zonden, die wij gedurende het innerlijke gebed begaan mochten hebben. Gedurende deze anderhalf uur werd ik zeer vermoeid. Ik had reeds van te voren lang geknield, maar bij dit gebed hadden wij een zeer moeilijke houding. De beenen andw ons, de aitnen kruiselings oyji de borst en het hoofd diep voorover gebogen. Als het innerlijke gebed uit was, bleven wij wel geknield, maar mochten toch het lichaam rechtop houden; zoo herhaalden wij nog meer gebeden en een litanie. Nu stonden wij op en begaven ons op weg naar de mie, altoos Latijnsche gebeden opteggende. In het klooster wordt dagelijks de mis gelezen. Als deze was afgeloopen gingen wij met den gewonen op* tocht naar de eetzaal, om te ontbijten. Ons ontbijt in het strengste zwijgen genuttigd hebbende, begaven wij ons naar de gezelschapskamer, op weg derwaarts altoos litanieën opzeggende; rij, die bij haar komst in de zaal hare litanie nog niet uit had, knielde neder, sprak haar ten einde, kuste den grond en stond op. Om negen uur begon de voorlezing, gehouden door een non, daartoe voor dien dag belast. Alle anderen, die in de kamer waien, hielden zich intusschen met arbeiden bezig. De nonnen waren, in verschillende vertrekken, met onderscheiden soort van arbeid belast. Iedere afdeeling hoorde een voorlezing. Dit duurde tot tien uur als wanneer de vierklok luidde. Wij bleven wel aan ons werk, maar wij mochten dan toch met elkander praten, hoewel over onverschillige onderwerpen en zoo luid, dat de oude non, die aan iedere groep was toegewezen, het hooren kon. Om half elf luidde de klok om weer te zwijgen. Dan werd gedurende een half uur een lang Latijnsch gebed opgezegd. Om elf uur luidde de middagklok, wij gingen naar de eetzaal en dan herhaalden zich telkens de reeds beschreven formaliteiten. Nadat wij in de algemeene kamer tot onzen arbeid waren teruggekeerd, hadden wij verlof om over geoorloofde onderwerpen, tot één uur, met elkander te praten. Hierop zeiden wij, een uur lang de eene na de andere, de litanieën op, daaronder echter altoos voortnaaiende. Van twee tot drie uur voorlezing. Daarop trad een der nonnen in het midden der kamer en deed, aan een ieder van ons een vraag uit de catechismus. Zij, die niet goed antwoordde, moest op even zoovele droge erwten knielen, als het hoofdstuk, waaruit de haar gedane vraag genomen was, verzen had. Dit dunkt iemand mogelijk een geringe slraf; doch ik verzeker hem, dat het een pijnlijke straf is. Ik spreek hier uit ondervinding. Die haar voor een kleinigheid houdt, beproeve haar maar eens zelf. Om vier uur luidde de vierklok. Dan mochten wij weer praten, mits altoos door arbeidende. Om half vijf begonnen de Latijnsche gebeden, evenzoo onder den arbeid, en eindigden om vijf uur, waarna wij opzeiden het gebed: „tot onderaoeking van het geweten," het gebed : „na de biecht," het gebed: „vóór het sacrament" ui het gebed: „na het sacrament". Zoo zetten wij onzen arbeid voort totdat het donker werd, wanneer hij ter zijde werd gelegd en wij de gebeden van 's morgens herhaalden, behalve echter het inneflijke. Gedu- rende deze oefeningen onderzochten wij ons geweten, of wij de, 's morgens opgevatte, goede voornemens hadden ten uitvoer gelegd. Zij die u , ?rvaP bewust warei1, zeiden het dankgebed op, de anderen het gebed der boete. Als het gebed was geëindigd, dan knielde elke non, die op dien uag ongehoorzaam was geweest, voor de abdis neder, verzocht hare en hare gezellinne om vergiffenis voor de gegerene ergernis en verzocht der abdis haar eene boete op te leggen. Als al de boeten waren opgelegd, begaven wij ons naar de eet2aal om te soupeeren. De ceremoniën daarbij waren derelfde, als die bij het middageten, behalve dat er geene voorlezing werd gehouden. Wij aten zwijgend, bogen ons. al» wij teruggingen, voor het heilige kastje en zongen onder het gaan litanieën. In de groote kamer teruggekeerd, moesten wij nogmaals een ^ ® opze££en, hetwelk de kroon genoemd werd en dat uit de volgende deelen bestond : vier Paternosters, vier Are Maria's, vier Gloria Patnae en het Bsnedicite. Na het eindigen dezer gebeden kusten wij den grond. Dan hadden wij een half uur vrij af. Om half negen uur werd er geluid. Ons werd ecu hoofdstuk voorgelezen uit een of ander godsdienstig boek, om er onzen geest mede bezig te houden in de ure der sluimering. Aan de deur doopten wij onze vingers in het wijwater, sloegen een kruis en zegende ons, en gingen in de gewone orde, twee aan twee, naar de slaapkamer. Als wij te bed lagen, zeiden wij een gebed op, beginnende met de woorden: „Mijn God, U wijde ik mijn hart." Dan besprengde ons een oude non met wijwater, om den duivel van ons af te weren. Wij zeiven besprengden er onze handen mede en sloegen andermaal een kruis. Om negen uur werd er opnieuw geluid; wie dan nog wakker was sprak een gebed, waarvan zij echter vrij waren, die dan reeds sliepen. Na mijn aanneming als non, had ik meei gelegenheid dan vroeger om de waanzinnige Johanna Ray waar te nemen. Zij gedroeg zich geheel anders dan de overigen; en zulks wel met een lichtzinnigheid die tegen alle kloosterregelen indruischte. Zij was tamelijk leelijk, zonder iets aantrekkelijks te hebben in gelaat, kleedicg of gestalte; nameloos in haren opschik, en jets onrustigs in haar karakter, waardoor zij nooit ergens lang aan bleef, bestendig rondtrippelde en nu van het een, dan vrn het ander sprak. Het is moeilijk haai juist te beschrijven. Zij had wel dezelfde kleeding als de andere nonnen, was aan dezelfde regels gebonden en leidde hetzelfde leven, maar toch was zij aan deee in niets gelijk en stoorde haar dikwijls in hare oefeningen en bezigheden. Blijkbaar dacht zij onophoudelijk aan dwaasheden en potsen. Nu eens stond zij eensklaps van haar naaiwerk op om in e kamer op en neer te loopen, dan eens keek zij overal rond en «prak de eene of andere van ons aan ; dan weder verhaalde zij zot terrjijen, om ons aan het lachen te maken. Dit was echter niets nieuwi, rooals bleek uit de weinige opmerkzaamheid, die zij gaande maakte, en uit de versehoomng, waarmee de oude nonnen haar behandelden. Zelfs de abdis zag, bij haar, misslagen door de vingers, die zfj anders in ieder ander zou hebben gestraft. Ik ontdekte in haar twee hoofd-karaktertrekken, vriendelijk voor wie zij een voorliefde had, haat voor wie haar mishaagde. ACHTSTE HOOFDSTUK. Ik heb het plan om uit mijn geheugen een bwchrijving te geven van het klooster der zwarte nonnen. Men w«tf dat het aan niemand, dan aan gesluierde nonnen, aan bisschoppen en aan priesters geoorloofd is het inwendige van het gebouw te bezoeken. Als dan mijn beschrijving met hetgeen men later zien zal (want ik houd het er voor, dat de tijd die soort vau inrichtingen zal opheffen en onthullen), als dan, zeg ik, mijn beschrijving, met hetgeen men later zien zal, overeen komt, dan zal daaruit mijn geloofwaardigheid blijken; hoe ook priesters en anderen mij, hunne schandelijkheden aan den dag brengende, van leugen beschuldigen mogen. Als men dan eenmaal het nonnenklooster bezoekt, en bevindt dat het niet met mijn beschrijving overeen komt, dan zal ik aller vertrouwen verbeurd hebben. Ik ben daaromtrent echter gerust. Zelfs al wilde men ook in het klooster, om mij van onwaarheid te kunnen beschuldigen, groote veranderingen maken. Ik heb dan ook reeds gehoord, dat mtn na mijn vertrek groote veranderingen had begonnen. Maar wat doet het er toe of men hier een mnur nederwierp eD daar een anderen opmetselde ? De hoofdinrichting van het gebouw kan er niet door veranderd worden en deze is voldoende om de waarheid mijner beschrijving en dus ook mijn geloofwaardigheid in andere dingen te bevestigen. Ik begin met het uiterste van den westelijken vleugel des kloosters, aan de zijde van de Lievevrouwen straat; op de eerste verdieping daar treft ge aan: Eerst: ;de nonnenkapel, waarnaast een galerij, welke leidde tot een uitstek van het gebouw, zich uitstrekkende van de bovenste verdieping tot aan den grond en hebbende twee smalle vensters. In deze galerij moesten wij soms hout op elkander stapelen. Ten tweede: een groote gezelschapskamer, met eenvoudige banken langs de muren en kleine bankjes er voor, de eerste om op te zitten, de laatste voor de voeten. In den doorloop is in de nabijheid van den schoorstee» een fontein, om handen en gezicht te wasschen; daarvoor hing een groot schuifgordijn. Deze doorloop leidt naar de slaapkamer der oude nonnen, waarachter het slaapvertrek der abdis, en naar een trap, waarmede men kwam op de slaapkamer der nonnen. Aan het einde van deze doorloop is een deur, deze kwam uit: Ten derde: in de eetzaal; zij is grooter dan de gezelschapskamer, heeft drie lange eettafels, een kaptl, een verzameling van schilderijen, een crucifix en een klein Christus-kind in een glazen kastje. Deze zaal had vieir deuren. Door de eerste kwamen wij binnen, de tweede geleidde naar een provisiekamer en de derde en vierde voerden naar andere vertrekken. Ten vierde: een groote huishoudkamer met tafels voor het naaiwerk en een trap in den hoek aan de linkerhand. Ten vijfde: een gemeenschappelijke bidkamer tot gebiuik van de nonnen en novices. In den voorsten hoek aan de rechterhand is een klein kamertje afgeschoten, dat genoemd werd: de kamer van het onderzoek des gewetens. Ik bezichtigde het, toen ik nog novice was, met toestemming der abdis. Daarin zonderen zoowel nonnen als novices zich somwijlen af, om over haren zielstoestand na te denken ; meestal als zij zich voorbereiden vooi het sacrament, of wanneer zij tegen eenig voorschrift gezondigd hebben. Ten zesde: een groote gezelschapskamer, voor den Zondag; van hier leidt een deur naar den hof, waarin een poort, door welke men op straat komt. Ten zevende: daarnaast een gezelschapskamer, het uitzicht hebbende op de straat door twee vensters, en tegenover dezelve een pro* visiekamer. Die groote kamer heeft weinig meubelen en dan nog zeer eenvoudige. Ten achtste: uit deze komt men in een andere kamer, welke ik wel de kamer van was mocht noemen, want er bevonden zich velerlei figuren van was, maar die niet te koop werden geboden. Wij pleegden daar soms te bidden of te méditeeren over het lijden des Heeren. Deze kamer springt in het overige van het gebouw vooruit. Haar verlatende komt men iu een lange galerij, in welke aan de rechterhand etenskasten zijn, waar aardewerk, messen, vorken en ander tafelgereedschap geborgen zijn, bestemd om wat gebroken of verloren was, weer aan te vullen. Alles was hoogst eenvoudig. Deze galerei leidt: Ten negende: tot een hoekkamer met eenige banken, en een deur, die naar een poort voert, door welke men op straat komt. Hier werden geneesmiddelen bewaard en dit vertrek werd door vele personen bezocht, vooral, om op aanwijzing der priesters, artsenijen te halen, in welk geval zij dan wachten moesten totdat er om de abdis of een oude non gezonden was. Verder dan deze kamer mochten wij niet komen. Ik kan dan ook niet zeggen öf, en zoo ja, welke vertrekken er zich nog nevens bevonden. Op de tweede verdieping, wederom beginnende aan den westelijken vleagel, vindt ge: Eerst: waarvan ik reeds sprak, de slaapzaal der nonnen. Hier ii de ingang van het uitstek, boven vermeld. De trap langs welke wij daar boven kwamen, om naar bed te gaan, was daar vlak tegenover. Naast den ingang hing een crusifix en een wijwaterbakje. Een deur aan het uiterste voerde naar een gang, met twee kleine kamers, waarin kasten voor bedlinnen. Vervolgens komt men : Ten tweede: in een kleine gezelschapskamer, achter welke een smalle, zelden gebruikte trap, die leidt tot de vierde.gezelschapskamer van de eerste verdieping. Als men de daar straks genoemde gang volgt, treedt men : Ten derde: een kleine gezelschapskamer binnen, welke op de volgende wijze is gemeubeld: Aan de noordzijde staan stoelen en een sopha, gedekt met roode overtreksels, die met figuren zijn bestikt en van franjes voorzien. In het raidden staat een tafel, gewoonlijk voorzien van een boek, inktkoker, pennen enz. In den éénen hoek is een kleine onregelmatigheid, gevormd door een trap, die van de bovenste verdieping leidt tot de eerste, zonder met de tweede gemeenschap te hebben. In deze kamer is een deur, die toegang geeft tot den tuin, aan welks andere zijde men, door een poort, in een zijstraat komt. Deze weg is die van den geneesheer, behalve wanneer hij later dan gewoonlijk komt. Als hij inkomt, neemt hij plaats, totdat een oude non naar de ziekenkamer der nonnen is gegaan, om te zien of alles in orde is; waarop hij wordt binnengeleid. Als hij de zieken heeft bezocht, keert hij langs denzelfden weg terug en komt nooit verder. Ten vierde: de ziekenkamer der nonnen paalt oostelijk aan de kleine gezelschapskamer en heeft, als ik het wel heb, vier vensters op het noorden ; de bedden staan in twee rijen van het eene einde tot het andere, met enkele in tusschenruimte. Uit de gezelschapskamer komende, gait de deur links open, daarachter staat een tafel, rechts hangt een glazen kastje met het Christuskind van was. Aan het noordoostelijk einde van dit vertrek zijn twee deuren, de eene voert op een lange smalle gang, die tot het bovenste gedeelte van de trap geleidt, langs welke men aan de straatdeur komt. Langs dezen weg kwam meestal de dokter, als hij later dan gewoonlijk visites maakte. Hij trekt aan de bel naast de poort, die, zooals mij verhaald is, een verborgen trekker heeft, slechts hem en de priesters bekend, gaat de trap op door de gang, tikt drie malen aan de deur der ziekenkamer en wordt binnengelaten door de non, die het opzicht heeft, nadat zij tot antwoord, evenzoo aan de deur heeft getikt. Ten vijfde: Het naast achter de ziekenkamer ligt een groot, leeg vertrek, ter helft door twee afdeeliugen gescheiden, die een ruimte in het midden open laten. Daar komen gewoonlijk de oude nonnen dagelijks bij elkander. Ten zesde: Uit deze leidt een deur naar een andere kamer, tot geen bepaald gebruik bestemd, maar van een tafel voorzien, op welke soms, door een der oude nonoen, geneesmiddelen worden bereid. AU men door deze kamer gaat, komt men in een gang met deuren aan hare vier zijden; de deur links, die van binnen gegrendeld is, voert naar de trap en de poort, daar tegenover, naar de bijzondere vertrekken, straks te beschrijven. Ten zevende: De deur ter rechterzijde komt uit in een vertrek voor nonnen, die zwaar hebben misdaan. Hier liggen stroomatrassen op den grond, wat ik zeker weet, omdat ik ze er zelve heb ingedragen, toen de hofmeester ze gevuld had. Een deur daar achter leidt naar een provisiekamer. Ten achtste: Een kamer met een kast en een bed in den hoek. Op dit bed bracht men de nonnen om ze te laten onderzoeken, voor zij naar de ziekenkamer werden gevoerd. Een andere deur, vlak tegenover de eerste, kwam uit op een galerij met een trap, die naar beneden leidde. Ten negende: Daar achter een provisiekamer, waar soms appelen lagen en doozen met verschillende eetwaren stonden. Ten tiende: Als men nu naar de galerij terugkeert, die aan de ééae zijde tot aan de trap en de poort roert, treedt men de vierde deur binnen. Zij geeft toegang tot een kamer, waar oude nonnen, en soms ook de abdis, zich ophielden. Ten elfde en twaalfde: Daar achter zijn weer ziekenkamers. In de eerste bevinden zich de nonnen, die der bevalling nabij, in de andere dezulken, die reeds aan het herstellen zijn. Ten dertiende: Een kleine woonkamer, ter beschikking van den priester, die de kinderen doopt vóór ze gesmoord worden. Een gang aan de linkerhand leidt tot twee kamers, waarbinnen ik niet geweest ben. Ten veertiende: De eerste van deze kamers wordt genoemd het heilige toevluchtsoord; daarin zonderen zich somtijds priesters af, die de gevolgen ondervinden van hun liederlijk gedrae. Ten vijftiende: De andere is een woonkamer, tot welke de priesters toegang hebben. Achter deze leidt een gang tot twee kamers, welke afdeelingen bevatten, waarin verschillende voorraad bewaard wordt, en nog twee andere, in welke men de personen ontvangt, die voor zaken komen. Nu volgen de publieke ziekenzalen, die zich zeer ver uitstrekken, ik meen tot aan het einde van het gebouw. Door den algemeenen ingang Tan dit gedeelte komen dikwijls priesters tot in het binDenste van het klooster, ea ik heb hen dikwijls hier gezien, die langs dien weg moesten gekomen zijn. Meermalen begeven zich de priesters naar het genoemde toevluchtsoord zonder zich aan de personen van het overige gedeelte des gebouws te vertoonen, en men wordt hunne tegenwoordigheid alleen daardoor gewaar, dat de zuster, die den dag heeft, naar het seminarium gezonden wordt, om kleeren voor hen te halen. Het zwarte nonnenklooster werd gesticht door een non, zuster flour* geoise geheeten. Zij was onderwijzeres in eene school te Montreal en bestemde haar vermogen tot stichting van een klooster. Haar lichaam is begraven, maar haar hart werd in een ijzeren vaas bewaard, waarin men mij verzekerde dat het nog geheel gaaf was gebleven, ofschoon zij reeds langer dan honderd en vijftig jaren dood was. In de kapel leest men het volgende opschrift: zuster Bourgeoise, stichteres van dit klooster. Niets was gewoner dan dat de abdis in eene der kamers kwam, waar wij gezeten waren, en haren wensch haastig uitsprak op deze wijze: ,Er zijn bloedverwanten gekomen van deze of die rovice; ira mede en bevestig mijne woorden". Dan verhaalde zij een leugengeschiedenis, die zij op eens had verdicht, en wij moesten er omstandigheden bij verhalen zoo goed wij konden, om hare vertelsels te geloofwaardiger te maken. Zulke leugens werden door het geloofstelssl, dat men ons had geleerd, niet slechts verschoond, maar gerechtvaardigd. Het was een aangenomene meening dat, soo dikwijl» eene novice den sluier aannam, een reeds gesluierde ten hemel voer. Die meening weid gekweekt en gesterkt, doordien bij *ulk een gelegenheid altoos een gesluierde verdween. Als iemand tegenwoordig was geweest bij de tooneelen, di# tusschen de bezoekers en ons plaats hadden, het zou hem zeer hebben gegriefd, dat der waarheid zulk een geweld werd aangedaan. De abdis begon met het ernstigste gezicht van de wereld en den vriendelijkst en toon een beschrijving te geven van het edele karakter der afweiende novice, en van de liefde, waarmede hare gezellinnen verkeerde. De geschiedenissen, die zij dan verhaalde, en waarvan wij vroeger geen woord hadden gehoord, werden door ons op ooze wijze bevestigd, voordat alle twijfel aan de waarheid verdween. Somtijds droeg de abdis het verhaal van zulk een geschiedenis aan een der nonnen op, óf ons in het liegen te oefenen, waarin zij zelve het reeds tot zulk een hoogen graad van volkomenheid had gebracht, óf ora zich verlichting te bezorgen van dien zwaren last, óf om te zien of zij ons wel vertrouwen kon. Een zaak, waarin wij dikwijls grondig onderwijs ontvingen, was de valschheid. Over dit onderwerp heb ik vele gesprekken, ik mocht wel zeggen predikatiën, gehoord, waardoor ik dan ook in de waan werd gebracht, dat dit een zaak van gewicht was, en tot onze plichten behoorde. „Hoe," zeide mij eens een priester, „een non van uwe jaren kent nog niet het onderscheid tusschen een strafbare en godsdienstige leugen ?" Hij zette mij daarop dat onderscheid zeer wijdloopig uit elkander. Een leugen, gesproken tot eens anders nadeel, of tot ons voordeel of zonder doel, dat is een strafbare zonde, maar een leugen ten beste van de kerk of het klooster, dat is een verdienstelijk en dus plichtmatig werk. Van zulke leugens waren er verschillende soorten. Dit is ons meermalen voorgehouden en ingeprent. Wij zagen het dan ook practisch beoefenen en namen er deel aan. Als iets, wat de abdis voor gced hield, moest worden uitgewerkt, dan bediende zij er zich van zonder gewetensbezwaar. Er waren omstandigheden, waarin zij bijzonder veel werk maakte van de leugen, als namelijk bloedverwanten of vrienden de novices kwamen bezoeken, of althans naar haren welstand vernemen. Gewoonlijk weigerde men het onderhoud, om een of andere reden, maar altoos zeer beleefd; en de abdis trachtte dan op de bezoekers een allergunstigsten indruk te maken. Soms improviseerde zij een geschiedenis, welke zij aan de vreemdelingen opdischte en die wij dan beamen moesten. Soms ook koos zij de een of andere van ons uit, die daartoe het meest geschikt was, om in haar plaats leugens uit te venten. Sommige noniien strekten hare dienstvaardigheid zoo ver uit, dat zij zelve zich aanboden. De abdis zeide haar, dat de ouders of bloedverwanten der novice wachtten en dat men hun dit of dat verhalen moest. Zulk een moeilijke taak te vervullen werd als een verdienstelijke plicht geacht, en het was een der gewone middelen om de gunst der abdis te winnen. W ie zich in staat gevoelde op staanden voet een verhaal te verzinnen, werd dadelijk opgeëischt om het te vertellen, en de andere aanwezige nonnen omringden haar, met de uitdrukkelijke vermaning om het te bekrachtigen. Dan ging de abdis, er bestaat genoegzame grond om dit te vermoeden, in een aangrenzend vertrek, slechts door een dun beschot van de kamers afgescheiden, om te luisteren of de non zich goed van hare taak kweet. Soms trad zij plotseling in het vertrek met de vraag: „Wie kan dezen morgen een goede geschiedenis verhalen ?" en dan nam zij ons, nu eens aanwijzingen gevende, dan weder ie onthoudende, met zich mede. Als eens iemand uit de „bedorven wereld" zulk een comedie had bijgewoond, hij zou verbaasd hebben gestaan. Op die vraag trad de non, die zich krachtig genoeg gevoelde om sulk een taak te vervullen, vóór, en gaf hare dienstvaardigheid met een hoofdknik te kennen. „Goed," zeide de abdis, „doe uw best en gij overigen gaat allen mede, weest opmerkzaam en beëedigt alles." Dit laatste gedeelte van het bevel werd getrouw opgevolgd, want altoos waren de gezamenlijke nonnen eenstemmig in hare getuigenis omtrent alles, wat de spreekster voorstelde. Het werd ons gedurig ingescherpt, dat wij ons niet beschouwen moesten als ons zeiven toebehoorende, maar als aan God gewijden. Wat daarom ook van ons gevorderd werd, dat moesten wij bereidvaardig en gewillig volbrengen. Ik kan niet van alle bijzonderheden met gelijke vrijheid spreken j er zijn dingen, die men niet noemen kan, maar ik wenschte dat ik miju lezers een duidelijk denkbeeld kon geven van den toestand, waarin wij ons bevonden, zoowel als van de middelen, die gebruikt werden om ons te dwingen om datgene wat men van ons hebben wilde. Wij moesten niet slechts de verschillende voorschriften, die ons gegeven waren met betrekking tot den arbeid, het gebed en de boete, opvolgen als heilige plichten jegens onzen Scheppur, maar ook al het andere, wat wij doen moesten, werd ons in dat licht voorgesteld. De priesters, die men tot ons toeliet, waren dienaren Gods, door Hem uitdrukkelijk uitverkoren om onzen plicht te leeren kennen, onze zonden te vergeven en den hemel nader te brengen. Zonder hunnen bijstand, zeide men, konden wij de Goddelijke genade niet deelachtig worden en als zij ons 't sacrament niet toedienden koDden wij niet zalig worden. Hoe koaden wij, van dit alles overtuigd, weigeren, om aan eenige hunner*'eischen, waarmede »j tot ons kwamen toe te geven ï' Wanneer H een daad als hoogst zondig (Se^oedkeuring 'en niet konden Sztrs^^n?, Somtijds vonden wij er d" mer od de per.tl "e' klooster- Zij werden gemaakt in een kleine ka- waskamer heette Ik werT ïnfhTt ^ Ii=htgieterij of ook wel bezie Hfarpn c i belast om de nonnen, die daar musvowMte £en Ttf andere afdeeling uit een boek of den catechis- werk was wmt H ! V°D ,et kaarsen maken een onaangenaam maagpijnen H , ' !^ Va",de gesmolten was veroorzaakte mij de fterkrter» n„ n °ng"°Jnd werk' men droeg het daarom aan 2ks Tk XÏ?'=3Ti£ smaf strrepie^doe'^nf* g-echt aan het hcil>£e scapulier. Dit is een nedr-sen il*t ■ Zljüe' °P een el?enaan1ige wijze pesnHen en feedr.gen. Het wordt, met twee daaraan gehechte koorden, cm den hals gebonden. Ik heb er een menigte gemaakt; op de eene zijde is een dubbel kruis, op de andere staan de letters I. H. S., waarvan ik de beteekenis niet volkomen versta. Aan zulk een scapulier wordt een bijzonder wondervermogen toegeschreven. Kinderen, die de eerste wijding ontvangen. krijgen dikwijls een scapulier ten geschenke, dat men hun leert met den meesten eerbied te beschouwen. De priesters verhaalden ons, bij de voorlezingen of in de catechisatien, daarvan dikwijls groote wonderen. Ik herinner mij daarvan het volgend: Een Koomsch meisje, dat vele zonden in de biecht verzwegen had, handelde zoo huichelachtig, dat zij niet alleen bij hare meesteresse voor vroom doorging, maar dat 4ij zelfs haren biechtvader bedroog, die haar dan ook een scapulier ten geschenke gaf. Toen hij dit gedaan had, verscheen hem een heirleger uit den hemel, dat hem zeide, dat het heilige scapulier niet aan den hals van zulk een groote zondaresse blijven mocht, maar aan de kerk moest worden teruggegeven. Nu J^f.m duivel bij het meisje. Hij kon niet dulden, dat zulk een heilig ding aan den hals hing van een zijner gehoorzaamste dienaresSfD' u tr. er .5 zo° Sewe'dig aan, dat de banden er van werden afgescheurd, en zie, nu werd, door goddelijk alvermogen, het scapulier aan de kerk teruggegeven. Een aDder geval: Een arme Roomsche werd door ketters gevangen genomen. Hij had een scapulier om den hals; God, die hem zoo za» in het midden zijner vijanden, nam het hem af en liet hem, door een wonder, hoog in de lucht, over den hoofden der ketters heenvliegen. Ioen deze dit zagen, bekeerden er zich meer dan honderd van. , ,abdls ha(J vroeger gezegd, dat van ons klooster een onderaaidsche gang leidde naar dat der Congregatie; maar hoe dikwijls ik in den ktlder was geweest, ik had er nimmer iets van gezien. Op zekeren tijd moest ik met nog een andere non den kelder op de kmeen doorkruipen; dat was ons opgelegd als boete. Zulke boeten legden ons de priesters dikwijls willekeurig op, zonder ons daarvan ue reden te zeggen. Een enkelen keer noemden zij ons die reden in de biecht, doch dat deden zij dan onverplicht. Zij behoeven dat anders niet te zeggen. De non, die met mij naar den kelder was gezonden, ging aan de rechterzijde van den kuil voorbij en wees mij tevens den toegang tot de gang. Dat ik die vroeger niet had gezien, lag waarschijnlijk daarin, dat zij gesloten was met een deur, die juist in de muur paste en dezelfde kleur had als deze. Wij wierpen ons op de .!ee,? jD' , 'anazaat»i de voorgeschreven gebeden opzeggende, kropen wij die donkere smalle gang door. Zij zal zoowat vijftig of zestig pas lang geweest zijn. Toen wij het einde bereikt hac.den, openden wij een deur en bevonden ons in den kelder van het klooster der Congregatie; naast de deur stond een tafel, waarop oe ramen stonden van al de nonnen uit ons klooster, da? pTa^tiePlatenehblJ -ied(^ der*?lra?- VVii bedekten onze namen met leed hh! WH»»n -le J T'J VOlbracht hadden wat ons wa® opge? ' u 'egden wij op de knieën weer denzelfden wee af dien wii LangTdereTwee^kwameD1110681 f •1?a!lerhand D0S wel eens'herhalen, uit het klooster der CV* ?00als lk vernam, ook wel eens nonnen Men verzekerd het onze' maar zonder doel. den en eaf ?irh i 1J ' dat ,er no£ altoos wonderen gebeur- nï Af yeeJ.,m?e»te ons dat in te scherpen. dermaied MarP ljls "jet ons °.ver bet naaikussen van de moein ons klioït/r h Waa"an d® overblijfsels, ofschoon tot stof vergaan, Wlj beschouw Jen deze relequi/me wern ter ÏÏSJ' t Wlj ? Schl" ban« voor waren. Als dat onderschiedeL verhalend' Wij di^ijls de volgende ge¬ kend mSe" datJh7a»Je™ krCe?- ee?S een visioen' hetwrelk hei> be- van zijTe ^dve ten l^ Waa"n de Maa*d Sewoond had> Hii eeloofde nUt f, ° ^en en een eind verder verplaatst was. Kedeel°e van Z k °°\ k°n 'eggen waar gebleven was. Een dan ook nu t h ,D,°DS kloos^rbewaard en het werd ons van Jozef zooals hi^hn'?0 ' Er Z,}D blj ?ns ook wassen beeldjes rende. Men leerde nnc U j van 1 klnd Jezus, spaanders ga- Ik soreek vin n. ^ een v,em ® zlnSen, hierop betrekkelijk, van met betrekL?^terCD' ?U $ mij- een ««chiedenis daar- ter uit een «srMnh 1 een ^ami^lc 10 Italië. Zij werd door een pries- £ f en 8e,olse da*'"n bcke"ds!ich. Ik had iril u h*?T ZOnen P"ester te ^en worden, die 'e On'ehpr ' ln, klooster kwam, van een brand gehoord, was gebluscht WIk "hrf^arst.en' maar door een bisschop met wijwater tetaiif enpm p v '8 daarover eens «n twist tusschen een Pn> g?S,d dr,«„Td1 f dAIS " T 00k *» bra°d »»<* toe: Het is een Rnn Roderen, op dat geval zinspelende, elkander tiet?"' Tot de on^ ; waarom bluscht de bisschop dien tot de , onni ! de,™fPLen' waarover de bisschop in ons klooster, hij de vlam vroegerk> behoorde ook die geschiedenis. Hij zeide, dat wijwater e-rst tnèn h ƒ bunnen doen ophouden, maar dat hij het ïï da ook V-Ie huiden gebr^lkt enu den brand ^bluscht, toen hij loof het en in vaa Roomschen beschadigd werden. Ik ge- maar dat hii hpt iZ u, lk' dat bij alle vuur kon blusschen, ^ Siia.« dïtV"kdeeJ'?'* h0°S" bi"> teidde ' tigcr gSta'dfi dl. V* ?f a sac^„ö, „„d voor v.el krach 6 genoudec dan dat, t welk door een gewoon priester was gedaan; daarom bediende men zich er van in ons klooster ook om de bedden te besprengen. Dan konden geen geesten ons genaken. Mij werd vaak opgedragen om iets aan de novices voor te lezen. Dat kwam, omdat ik beter Engelsch kende dan de overigen. De abdis zeide mij dikwijls, als ik naar de novices ging: tracht haar toch te bekeeren — red hare ziele. — Gij weet, dat gij voor elke die gij redt, een hoogere plaats in den hemel krijgt. Waarom weet ik niet, maar de waanzinnige Johanna Ray scheen er een groot genoegen in te vinden, om de abdis en de oude nonnen te ergeren en het haar dikwijls lastig te maken en dikwijls veroort te 'zij een groote stoornis. Het zwijgen was ons ernstig aanbevo- eil. I):e het nipt Kalian >»..r TT.. jm - . — J luaiwvu CU UiKWlllb vcruur- zaakte 'zij een groote stoornis. Het zwijgen was ons ernstig aanbevolen. Die het niet hield, beliep strenge straf. Het was dikwijls pijnlijk, maar ik bewaarde het, zoowel om de straf te ontgaan, als omdat ik meende, dat het tegenovergestelde een groote zonde was. Mijn gezellinnen dachten er evenzoo over. Onze gevoelens op dat punt wisselden zich gedurig af. Nu eens wierpen wij de zucht tot spreken als een groote zonde van ons; dan weer gaven wij er aan toe, in de m ening dat de biecht, althans de boete, die zonde weer afwaschte. Ik leerde binnen korten tijd vele zonden, gewichtig voor iemand die aan zulke^strenge regels gebonden was. Hiertoe behoorde dat het beter was, aan een priester mijn overtreding van de kloosterregels te biechten, dan de abdis. De eerste legde mij boete op die mij vrijwaarde van den spot van anderen en van zelfvernedering, de laatste deed u hare voeten of den grond kussen. Daar mijn geweten, volgecs de kerkleer, door de biecht zijn rust erlangde, meende ik soms dat het niet noodig was om aan iemand zijn zonden bekend te maken : ik ontdekte dat anderen er evenzoo over dachten op dezelfde gronden. Johanna Ray scheen intusschen dikwijls volkomen onverschillig omtrent des persoon, wien zij haar zonden beleed of omtrent de boeten, k j haar*,erdf° opgelegd. Somtijds, als het diepste stilzwijgen was geboden, bij zelf betrachting of bij voorlezing, vie! zij plotseling in met een opmerking of met een vraag die aller aandacht stoorde. Soms sprak zij bij zich zelve hard op en dan baarde haar schelle, welbekende stem, die zoo geschikt was om den lachlust op te wekken, met slechts opzien, maar noodigde zelf* tot lachen, ja, bracht ons wel eens aan het lachen. De abdis voegde haar dan gewoonlijk snel een bes raffing toe of gaf haar boete, maar Johanna Ray had dan altoos een uitvlucht of eenige tegenspraak, al wilde zij ons nog meer tot lachen prikkelen of ons bewijzen, dat zij oia de boete niemendal gat. Zij scneen op verschillende tijden door een verschillend gevoel llZZttbel?ee"c^t; want™ eens had zij er genoegen in om haar gunstelingen kastijding en boete te doen beloopen, dan weer nam zij alle schuld van dezen op zich, en stelde zich aan, als ware zij alleen voor alles verantwoordelijk. Ik heb haar dikwijls in onze vergaderin- gen het zwijgen hooren breken, blijkbaar met geen ander oogmerk, dan om te storen of om lachen te wekken en als zij dan haar oogmerk had bereikt, riep zij uit: „Ik heb het woord, ik heb het woord." Soms nam zij voor anderen, die werkelijk strafbaar waren, de boete over. Zij bleef mij een raadsel. Somtijds scheen zij geheel waaminnig te wezen; zoo stelden de abdis en de priesters haar dan ook het liefst voor, maar op andere tijden scheen zij volkomen haar verstand machtig. Een van haar gewone handelingen was deze: zij noemde mij: de vrome Engelsche voorlezeres — omdat ik dikwij's werd belast met iets voor te lezen aan de Engelsche meisjes — dan nam zij, onder voorwendsel dat zij anders niet goed kon hooren, haar plaats kort naast mij en fluisterde, zoodat ik allééa haar verstaan kon, mij een of ander in, dat mij, die op dit punt mij zelve moeilijk beheersch, opeens in lachen moest doen uitbarsten; om dan niet te lachen en daardoor straf te beloopen, heb ik mij menigmaal de lipjen aan het bloeden gebeten. „O, gij vrome, Engelsche voorlezeres," liep zij vaak plotseling uit, op zulk een komischen toon, dat ik de grootste moeite had om mij goed te houden. Dit deed zij eindelijk zoo dikwijls, dat ik er verstoord over werd en haar zeide, dat ik er over zou moeten klagen, om mijn geweten te ontlasten. Somtijds als wij aan tafel stonden, gereed om plaats te nemen, trok zij den stoel achter ons weg, ïoodat wij gevaar liepeu om op den grond te vallen. Zoo ieis deed zij dikwijls, en als wij daar dan om lachten, trad zij voor, knielde voor de abdis en bad tegelijk om vergiffenis en om straf. ELFDE HOOFDSTUK. Ik kom tu tot een gebeurtenis, waarin ik zelve eenigermate aandeel had, en waarop ik nog met verbazing en smart terugsie, meer dan op eenig ander voorval in het klooster, waarin ik geen hoofdpersoon was. . . Ik behoef mij, noch in dit, noch in eenig ander geval, te verontschuldigen. Wie zacht oordeelt, zal mij zulks uit zich zeiven doen, wetende dat vrees en geweld, gebod en voorbeeld, veelvermogend zijn. Ik bepaal mij, als gewoonlijk, tot een kort verhaal van daadzaken. Het was vijf maanden, nadat ik den sluier had aangenomen. Het weer was koel. Het was naar mijn beste weten September of October. De abdis liet mij en andere nonnen in een afzondei lijke kamer roepen, om haar bevelen te ontvangen. Wij vonden den bisschop en eenige priesters bij haar. Zij begon op hoogst gestrengen toon : „Gaat naar de kamer van gewetensbeproeving en haalt mij St. Francisca van daar." Er was niets anders noodig dan die toon, dat gekat, dat bevel, om in mij het donkerste voorgevoel te wekken. Niet dat het mij zoo vreemd voorkwam, dat St. Francisca in de kamer was, waar de abdis ons heen zond. Het was een vertrek, waarin wij ons dikwijls begaven, hetzij om ons voor te bereiden voor de communie, hetzij vrijwillig, om ons zeiven te beproeven, als wij uit nalatigheid of uit onkunde gezondigd hadden, om aldus tot gewetensangst te geraken. Ook St. Francisca was daar wel geweest. Ik had er haar vroeger gezien, maar wat mij deed ontstellen, was vooreerst het toornige gelaat van de abdis, ten andere de toon waarop zij sprak, en ten derde de personen die daar vergaderd waren om haar te veroordeelen — gelijk ik vermoedde. Mijn kommer over het lot dat haar wachtte, en mijn vrees bij de gedachte, dat zij wellicht op de een af andere wijze stond opgeofferd te worden, was zóó groot, dat ik alles in de wereld zou hebben willen geven, om te mogen blijven waar ik was. Doch ik sidderde voor de gevolgen van ongehoorzaamheid aan de abdis, en ging met de anderen naar de kamer van gewetensbeproeving. — De kamer, waarheen wij de non brengen moesten, lag op de tweede verdieping, en was de schouwplaats van menig schandelijk tooneel. Voor wie zich herinnert, wat ik in dit boek reeds heb vooropgesteld, is het voldoende te zeggen, dat hier dikwijls dingen plaats hadden die mij met grooten tegenzin tegen het klooster innamen. Francisca was sedert eenigen tijd zeer mismoedig geweest. Ik wist dat zij er reden toe had, want zij had ten doel gestaan aan verzoekingen, die ik niet noemen mag, maar die ons aller lot waren. Toen wij de kamer bereikt hadden, waar wij haar vinden moesten, opende ik de deur, mijn gezellinnen bleven achter mij staan, vermits de kamer zoo klein was, dat er moeilijk plaats was voor vijf personen. De jonge non stond alleen in het midden van het vertrek. Zij was ten naastenbij twintig jaar oud, had blond haar, blauwe oogen en een allerliefst uitzicht. Ik sprak haar toe met innige deelneming, maar toch zoo bepaald, dat zij mijn meening ten volle begreep. „Francisca! wij zijn naar u toegezonden om u te halen." De overigen spraken haar insgelijks vriendelijk toe; slechts twee waren hard jegens haar. Het arme meisje wendde zich met een vriendelijk gelaat tot ons en gaf zich aan ons over, zonder een woord te spreken. De tranen kwamen mij in de oogen. Ik twijfelde geen oogenblik, of zij beschouwde haar lot als beslist en had zich over de vrees voor den dood heen gezet. Zij werd naar de trap geleid of liever getrokken en zoo de treden opgesleurd, op een wijze, die in den geest lag van het bevel der abdis. Ik legde meds de hand aan haar, ofschoon niet zoo ruw als eenige der anderen, en stond mijn gezellinnen bij, om de ongelukkige te dragen. Ik kon niet anders. Had ik mij teruggehouden, zij zou er niet door gebaat zijn en ik er zware straf om beloopen; mijn gezellinnen zouden niet verzuimd hebben mij aan te klagen. Den geheelen weg over, de trappen op, sprak St. Francisca geen woord of booi niet den geringsten weerstand. Toen wij met haar in de kamer der abdis kwamen, ontzonk mij de moed. De bisschop, de abdis en vijf priesters, Bonin, Richards, Savage en nog twee anderen, waren, gelijk ik nu overtuigd werd, vergaderd om over haar, wegens een belangrijke aanklacht, de vierschaar te spannen. Toen wij de gevangene hadden binnen geleid, begon pater Richards haar te verhooren. Zij gaf snel, maar rustig antwoord. Ik kan niet met waarheid zeggen, wat nu volgde. Mijn gevoel was in zoo hoogen graad ontstemd, dat ik niet wist, wat ik zag of hoorde. Ik verkeerde in verschrikkelijker! angst. Als ik de gevoelens, die mij bestormden, verried, laadde ik het ongenoegen van die harde en koude vervolgers mijner ongelukkige zuster mij op den hals. Deze vrees aan de eene en mijn medelijden met de rampzalige aan de andere zijde, maakten mij bijna krankzinnig. Zoodra ik de kamer ingetreden was, was ik in den hoek geslopen aan de linkerhand van den ingang, waar ik mij op de been zocht te houden door te leunen tegen den muur, tusschen de deur en het venster. Daardoor werd ik bewaard om ter neder te vallen, want mijn geestverwarring was zoo groot, dat ik slechts enkele woorden van beide zijden opving. Het was mij te moede, als had mij een zware ramp getroffen; en in dit oogenblik zou de dood mij niet vreeselijk geweest zijn. Ik geloof dat pater Richards den gevangene van een al te streng oordeel wilde bevrijden, want hij lokte antwoorden uit, die een gunstige getuigenis voor haar aflegden. Hij vroeg onder anderen, of zij geen spijt had van hetgeen zij had gezegd (want zij was door andere nonnen verraden geworden) of zij niet gevreesd had voor opsluiting in de stralcel, die op deze misdaad stond ? Maar de bisschop viel hem dadelijk in de rede, en men kon gemakkelijk bemerken, dat haar lot beslist was, en besloten om haar niet te laten ontkomen. Op eenige vragen antwoordde zij met geen enkel woord; maar op andere hoorde ik haar betuigen, dat zij geen spijt had van hetgeen zij had gezegd, en dat zij besloten had alle verzoeking tot een zonde, welke zij verafschuwde, te weerstaan. „Het is genoeg", zeide de bisschop daarop; „maak er een eind aan". Twee nonnen grepen haar nu aan en maakten, ingevolge het bevel der abdis, aanstalten om het vonnis te voltrekken. Zij was nog altoos ernstig en stil, als een lam. Ik geloof dat eenige mijner gezellinnen, die aan deze handelingen deelnamen, zulks even ongaarne deden als ik: van de oveiigen moet ik met smart zeggen, dat zij het deden met diiestheid, iells met zeker leedvermaak. Van alle aanwezigen, evenzeer als van alle menschelijke duivels, die ik ooit daarna ontmoette, was St. Hypolita toen het ergste. Zij voldeed aan het gruwzaam bevel met den grootsten ijver, en nam er, met vrije verkiezing, het buitensporigste deel aan. Zij greep een bal, drukte dien in den mond der ongelukkige non, en, als zij hem tusschen hare kaken had gewrongen, dat de mond zoo ver was opengesperd als slechts mogelijk was, vatte zij de riemen en bond ze aan het achterhoofd van het slachtoffer samen. Het bed, dat gewoonlijk in een hoek van de kamer stond, was er nu ook, maar het scherm, waardoor het anders vei borgen was, lag nu, in elkaar gevouwen, in een hoek. Op dat bed legde men de ongelukkige, met het gezicht naar boven, en bond haar met riemen vast, zoodat zij zich niet bewegen kon. In een oogenblik werd een ander bed boven op haar geworpen. Een der priesters, met name Bon in, sprong, als een bezetene, er met geweld boven op. Spoedig volgden hem de nonnen, totdat er zoovele personen op het bed zaten, als er voor hen ruimte was, en allen deden wat zij konden om haar niet slechts te smoren, maar ook om haar te verwonden. Eenige stonden op en sprongen op hare voeten, anderen op haar knieën boven op het meisje; anderen schenen te beproeven, op welke wijze zij het best den adem uit het lichaam zouden persen en te verwonden, zonder er zelve in onmiddellijke aanraking mede te komen. Gedurende dit tooneel was ik, als had ik geene gedachten. Ik was bedroefd en wist nauwelijks wat ik deed. Tegelijkertijd was de vrees voor mij zelve zoo groot, dat zij mij staande hield, en ik het beproefde om, met wie naast mij stonden, te spreken. Ook beproefde ik dit, ten einde afleiding te hebben van wat ik daar zag begaan. Na verloop van vijftien of twintig minuten, en toen men vermoedde dat de lijderes doodgemarteld was, hielden pater Bonin en de nonnen op, de ongelukkige te drukken en traden van het bed af. Alles was daaronder bewegingloos en stil. Nu begODnen sommigen zich daarover op een onmenschelijke wij *e uit te laten en daarom te lachen, wonden elkander op en stelden mij, omdat ik mijn gevoel niet onderdrukken kon, belachelijk voor, maakten toespelingen op de onderworpenheid van hun slachtoff.r en zeiden dat zij mooi als martelares had kunnen spelen. Nadat zij, onder zulke gesprekken, eenigen tijd hadden doorgebracht, vroeg iemand of men het lijk niet zou wegbrengen ? De abdis zeide: het ware beter om het nog eenigen tijd te laten liggen. Na eenige oogenblikken werd het bed onder het lijk vandaan gehaald, dit zelf van zijne banden losgemaakt en van de trappen afgesleept. Men verhaalde mij dat het naar een kelder werd gebracht, daar eenvoudig in den bekenden kuil gesmeten en met wat kalk overdekt. Daar had men er eenige vloeistof overgegoten, waarvan ik den naam vergeten ben. Zulk een vloeistof werd altijd uit groote flesschen over de lijken uit- gestort, nadat men ze had veminkt. Ik hoorde dat die stof in Frankrijk gebruikt werd, om kwada dampen te verdrijven, die uit de kerkhoven opstijgen. Ik kon mij in langen tijd niet ontdoen van de pijolijkste aandoeningen. Ook bij de anderen was dagenlang sombere neerslachtigheid zichtbaar : zelfs onze vrije uren gingen treurig en zwijgerd voorbij. Er werd slechts nu en dan zacht gefluisterd. Daarna hoorde men van St. Francisca geen woord meer reppen. Wij durfden ook met elkander over haar niet spreken. De eene ton zou de andere verraden hebben. Althans St. Franci.ca was door een van hare gezellinnen verraden geworden. Wie was het ? wij wisten het niet, wij hadden een zeker vermoeden op een; daarom werd zij geschuwd. Ik koesterde meer afkeer van haar, dan van diegenen, die Francisca hadden vermoord ; want voor haar verraad bestond geen noodzakelijkheid. Wij wisten immers wel hoe wij het aan moesten leggen, om elkander niet in gevaar te brengen. De abdis zond inij dikwijls af om de nonnen en novices te beluiste* ren. Als deze het voorkomen hadden van schuw voor haar te wezen, zeide zij: Ga, ec hoor wat zij zeggen. Daaromtrent mijn geweten gerust te stellen, dan ging ik naar een priester en biechtte, want ik wist dat hij, wat ik hem mededeelde, aan geen ander zou vertellen, en dat hij mij niet zulke zware boete zou opleggen als de abdis. Het stond ons vrij bij een priester, naar keuze, te biechten, als wij een zonde hadden te belijden, welke wij aan onzen gewonen biechtvader niet gaart e mededeelen wilden. Niet lang ca den beganen moord, kwam een jonge vrouw aan het klooster, om St. Francisca te spreken. Het was mijn vriendin, miss Louise Bosquet, welke tegelijk met mij onderwijzeres was geweest te St. Denis. Hiciuit vermoed le ik, dat de vermoorde ook uit St. Denis of den omtrek afkomstig was. Het antwoord dat zij ontving was eenvoudig: St. Francisca is dood. Daarra kwamen «enige familieleden van St. Francisca naar haar vernemen. Men zeide hun, dat zij voorbeeldig was afgestorven en verhaalde van haar vele vrome gesprekken, die zij voor haren dood gehouden had. TOELICHTING TOT DIT HOOFDSTUK. Tot bewijs, dat in het Roomsche geloof schijnbare vroomheid zich aeer goed met de grootste snoodheid verdraagt, voeren wij uit een reeds genoemd werk van Carus Ilson de volgende geschiedenis aan: „Een jong Engelschman van hooge en rijke familie had, op zeke- ren avond, in de Opera te Lissabon, twist met een Portugeesch edelman. Hij zond den edelman den volgenden morgen een uitdaging, die geweigerd werd. De Engelschman ontving deze weigering des middags, toen hij in een gezeUchap was, waar hij een weinig te veel dronk. Toen hij naar huis ging, merkte lijn Fransche bediende, dat hij in een kwade luim was. Vrijpostig door de gedachte dat zijn heer te veel gedronken had, goot hij olie in het vuur door hem tot wraak aan te sporen. De heer begreep eerst de wenk niet, tot de bediende van eenen „bravo" sprak, en zich zelve aanbood, om dezï zink voor hem uit de wereld te maken. De Engelschman, nu ongeschikt om helder te denken en het zondige van zulk een bedrijf in te zien, luisterde slechts naar zijn toom, gaf den bediende vrijheid om te doen wat hem goed dacht, en ging naar bed. Hij sliep tot aan den morgen van den volgenden dag, maar zoodra hij zijn bediende zag,| vroeg hij hem naar het gesprek van den vorigen avond, vermits hij zich onduidelijk iets van een „bravo" herinnerde, maar volstrekt niet meer wist, wit daarmede in betrekking stond. De bediende bracht het zijn heer weer voor den geest en de Enge'schman ontstelde vreeselijic, toen hij vernam, dat hij verlof had gegeven om zijn evenmensch te vermoorden. Hij had er spijt vau, aeide hij, dat hij zich den vorigen avond zoo ver had vergeten, en beval den bediende om de zaak met den edelman niet te pousseeren. „Sir!" zeide deze daarop, „ik vrees dat het te laat is. Ik heb den „bravo" van morgen gesproken en hij beloofde die kleinigheid voor zijn rekening te nemer." D« heer beval hem ru om den „bravo" dadelijk op te zoeken en hem een groote som aan te bieden, opdat hij het leven des edelmacs zou sparen. De bediende antwoordde: „Ik kan hem niet eerder vinden dan morgen, op dezelfde plaats, waar ik hem heden gesproken heb." „Hoe kent gij hem ?" vroeg de heer, „en waar hebt gij hem gevonden ?" „Een mijner vrienden," hernam de bediende, „dieu ik gisteren avond van hür gaande ontmoette, verwees mij naar een kerk, waar ik een man van middelbare grootte en in het zwart gekleed, voor een bepaald altaar gekr ield zou vinden. Ik moest zijn vurig bidden niet storen, maar als hij geëindigd had hem aanspreken met den naam, dien miju vriend mij opgaf. Ik ging dus van morgen vroeg ter kerke en vond er den „bravo", maar hij was zoo geheel in zijn gebed verdiept, dat ik meende, dat ik mij in den persoon had vergist. Ik wachtte dus totdat hij de kerk verliet en ^rak hem, met den mij opgegeven naam aan, en hij scheen terstond de ooriaak van mijn komst te weten. Hij kende den edelman zeer goed en zeide dat ons plan gemakkelijk was uit te voeren. Ik vroeg hem hoeveel hij hebben moest. Hij antwoordde: een moidor en zeide, dat als ik morgen op hetzelfde uur en op dezelfde plaats terug kwam, hij mij zeggen zcu of de ziak was gelukt." De Engelschman zag in dat het nutteloos was, als zijn bediende uitging om den „bravo" te zoeken. Hij bracht dus dien dag en nacht door in den vreeselijksten angst. Bij het krieken van den dag zond hij den bediende naar de kerk, hem opdragende een groote som aan te bieden, als het leven des edelmans werd gespaard. De bediende keerde dadelijk terug. Zijn gelaat zeide reeds wat er was gebeurd. Hij was te laat gekomen. De moordenair wachtte nu nog maar op zijn loon. Hij had, bij hetzelfde altaar, denzelfden ijver des gebeds betoond; zijn oog en waren, als vroeger, even vroom ten hemel geslagen. Hij had geen gewetensknaging. Toen de bediende hem de smart zijns meesters te kennen gaf, zeide de „bravo" koel: „Het is te laat; gisteravond om elf uur, bij het uitgaan der opera, heb ik hem geveld." De ongelukkige Engelschman verliet den volgenden morgen Lissabon ; men heeft hem nooit weer beschonken gezien. TWAALFDE HOOFDSTUK. De schilderijen in de kamer der drie staties waren groot en vervaardigd door een kunstenaar, die er zich op verstond, om recht akelige tafereelen te schetsen. Zij schenen in den wand ingevat. Het licht viel er op door hooge smalle vensters met gordijnen bedekt, zoodat alles te donker voorkwam. De kunstenaar, zeide men ons, had van God het vermogen verkregen om de zaken juist zoo voor te stellen als zij in den hemel, in de hel en in het vagevuur plaats hadden. In den hemel: deze schilderij hangt aan de eene zijde, bekleedde een aantal priesters en nonnen, met de moedermaagd aan de spitse, de hoogste eereplaats. St. Petrus en andere heiligen stonden hoog boven de menigte van goede Roomschen, uit alle standen, die zich beneden hen als verdrong. In het vagevuur bevond zich een aanzienlijk getal menschen; aan den eenen kant, „de plaats der lammertjens" geheeten, zijn kinderen die ongedoopt stierven. In „de plaats der duisternis" bevinden zich echtbrekers; zij zijn van vlammen omringd, hunne verlossing wachtende van de gebeden der levenden. De schilderij van de hel hangt, evenals die des vagevuurs tegenover de eerste — de aangezichten der menschen waren 200 akelig als men maar verbeelden kon; verschillende personen waren er in afgebeeld met verscheurde ledematen, bleek als geesten en met de uitdrukking der verschrikkelijkste pijnen op het gelaat. Sommigen lagen onder * wilde dieren met opengesperden muil; anderen beten woedend in de ijzeren stangen, waar zij achter waren gesloten. Bij den aanblik gteep u siddering aan. Ik kon mij moeilijk overtuigen dat die beelden niet leefden, zoo geweldig was de indruk, dien zij op mij maakten. Dikwijls werd mij tot mijne waarschuwing de plaats aangewezen, waar de nonnen komen, die haar gelofte verbreken. Het is de heetste plaats der hel en in ieder opzicht nog akeliger dan die waar de Protestanten verblijven : deze zeide men mij, waren wel strafbaar, maar niet zoo erg als hunne geestelijken en de Bijbel, die hen tot verderf leidde. Zoo dikwijls als ik in deze kamer kwam, en dat gebeurde nog al eens, bad ik voor „de afgescheiden zielen" van getrouwe Roomschen, maar die op aarde geen vrienden hadden, die voor hen bidden konden. Hoe pijnlijk was dikwijls mijn gevoel' aangedaan, als ik tegenover deze schilderijen alléén stond. _ Johanna Ray werd daar eens opjesloten en schreide luid en akelig. Eenige oude nonnen sloegen de abdis voor, om haar een bal in den mond te stoppen. „Neen," zeide zij, „gaat en laat den duivel er uit. Om harentwil bezondig ik mij veel meer dan om al de anderen." Johanna kon het in die kamer niet uithouden en later gat zij aan de afzichtelijkste beelden bijzondere namen. „Op de dagen, als wij catechiseeren moesten, placht zij zich achter de deur van de provisiekast te plaatsen, waar de priester haar niet zien kon, vlak tegenover de nonnen, die zij aan het lachen hielp. „Gij zijt niet zoo aandachtig als vroeger," zei dé' priester dan, terwijl wij «m niets auders dachten, dan om maar ons lachen te bedwingen. Bij zulke gelegenheden placht JohanDa de voorletters van den naam van een of anderen priester, dien zij vroeger bij een van de beelden uit de hel vergeleken had, in de hoogte te houden, zoodat wij moeite hadden om ernstig te blijven. Ik weet nog wel dat zij dien verdoemde, die in de ijzeren stangen beet, terwijl een draak zijn muil boven hem open sperde, pater Dufresee noemde; en dan vroeg zij: „Ziet hij er niet zoo uit, als hij met dat lange, uitgestreken gezicht in de catechisatie komt, en dan begint met: „Nu, kinderen, ik hoop dat gij vroom zult hebben geleefd !" Toen ik de eerste maal in mijn vestituur te biecht gicg, vond ik gelegenheid om op te merken, dat de priesters zeiven deze plechtigheid, die zij een sacrament noemen, niet met voldoenden eerbied behandelden. Zij konden ook daarbij hunnen verachtelijken en schaamteloozen aard niet verzaken. De biechtvader zat soms in de kamer voor gewetensbeproeving, somtijds in de cel der abdis; doch altoos was hij alleen met de biechtende non. Hij zat op een gewonen stoel midden in het vertrek, vrij eu open, niet achter een beschotje. Hier waren geen getuigen, die hem beluisteren konden. Dus waren de voorzorgsmaatregelen ook niet noodig. Een aantal nonnen biechten gewoonlijk op denzelfden dag, doch slechts één tegelijk gaat naar binnen. De anderen wachten, buiten de deur geknield, en zeiden de daarbij de daarbij gebruigelijke gebeden op, die nog al veel tijd wegnemen. Als de een had afgebeden, stond zij op, trad binnen, sloot de deur, en — niemand waagde het, ook maar aan de kruk van de deur te raken, voor dat zij weer buiten kwam. Ik mag r.iet verhalen wat daar, bij de belijdenis en vergiffenis van zonden, gebeurde Somtijds werden er veel grooter zonden bedreven dan vergeven. Ik mag hier niet duidelijker spreken. Ik zou de jeugdige en kuische gemoedwen kwetsen. Ik kan slechts dit zeggen, dat men geen zoo groote verdenking op de priesters kan werpen, of hun zonden overtreffen die nog. Hoe wij den biechtvader beschouwden, kan daaruit blijken, dat een ieder van ons als om strijd, de laitste wilde wezen, die binnenging. Gedurende de lange en vervelende dagen, die tusschen zulke gebeurtenissen verliepen, werd niets gedaan, om ons verstandelijk of geestelijk leven op te wekken. Wij werden lichamelijk, door den zitten den arbeid, en geestelijk, door de gedachte aan onzen ellendigen hopeloozen toestand gedrukt. Slechts de invallen der waanzinnige Johanna Ray vermochten het onze somberheid voor een oogenblik te verdrijven. Ik kan al hare grappen niet verhalen. Ik was een van hare uitverkorenen. Ik heb haar dus meer en beter waargenomen dan anderen. Zonder mij aan tijdsorde te houden, wil ik het een en ander van haar mededeelen. Eers besprengde zij de vloer, zonder dat daar aanleiding toe was, zeer ujkelijk met wijwater, wat haar de berisping van de abdis op den hals haalde. De abdis zeide, dat zij een groote zonde beging met alzoo het wijwater te verkwisten; daar hadden vele zielen mee uit het vagevuur geholpen kunnen worden. Zij gebood dat Johanna midden in het vertrek zou plaats nemen en toen de pries:er kwam, werd aan deze haar overtreding bekend gemaakt, maar in plaats van haar nu boste op te leggen, zeide hij: „Ga naar uw plaats Johanna, voor dezen keer vergeef ik het u." Ik moest eens met Johanna voorschoten strijken. Voorschoten en zakdoeken zijn de eenige kledingstukken, die in het klooster gestreken worden. Zoodra wij alleen waren zeide zij: „Goed, nu wij dit doen, zijn wij niet aan de regels gebonden," en alsof zij terstond gedoelde dat zij voor dit bswere» g*en grond had, begon zij te zingen ; ik viel met haar in, en zoo brachten wij met dezen arbeid onzen tijd door, zond:r aan de gebruikelijke gebeden te denken. . "ac"te.n er niet aan, dat wij zouden kunnen beluisterd worden, doch toevallig was de abdis met eenige nonnen, die zich voor de biecht voorbereidden, in de kamer boven ons. Zij kwam dadelijk naar beneden en vroeg: Wat is hier te doen ?" johanna antwoordde zeer bedaard: „Wij hebben Psalmen gezongen," en beriep zich op "kIi- om z.u een °peobare leugen te bevestigen en de abdis te bedriegen ofschoon ik mij wel eens met grootere leugens van haar eigen maaksel had moeten afgeven. Ik antwoordde daarom op Johanna s gezegde slechts met een enkel woord. De abdis kreeg kwaad vermoeden en wij werden naar de kamer der gewetensbeproe ving gezonden, waar wij tot aan den nacht moesten blijven, zonder een mond vol eten te krijgen. Johanna las mij de les, zoo duchtig als ooit en zij was zoo verstoord op mij, dat ze wel veertien dagen lang geen woord tot ra,j sprak. Eindelijk haalde een aanklacht, welke zij tegen mij inbracht, mij een boete op den hal*. Dit leidde tot toenadering. Wij vraagden elkander om vergiffenis. Nu waren wij verzoend en zulke goede maatjes als ooit te voren. Een der walgelijkste straffen, waaraan wij ons moesten onderwerpen, was het waterdnnken, waarin de abdis haar voeten had gewasschen Bij deze boete lachte niemand dan Johanna Ray. Zij beproefde het ons daarmede te troosten, dat het veel beter was dan zuiver water. Johanna speelde hare streken ook met de kledingstukken der nonnen. Het was eea regel dat de schortjes, die het oudste waren, door de jongste nonnen moesten gedragen worden, waardoor dan de ™e, noB,nen ?'®u^e schorten kregen. Bij vier onderscheiden gek genheden sloop Johanna 's nachts in de slaapzaal en onbemerkt door -ÏLT?^W3:lk?ter' verrulIde ^ dan de schorten, voor ieder bed een schort leggende, dat aan een ander behoorde. Het gevolg daar- LanViW(aLgeWOr-nlljk,Jdaut de" y°'oei)den morgen, als wij ons haastig aankleedden, niemand het bedrog bemerkte, totdat wij allen in de rij stonden voor het gebed, hetwelk, door de lachende gezichten van ve en, niet weinig werd verstoord. Ik was zoo goe dlachs, dat ik bij zulke gelegenheden dikwijls uitproestte en dan boete beliep. Meestal als Johanna deze grappen uitvoerde, kreeg ik een nieuw schort. Haar doel daarmede was om hare lievelingen genoegen te doen, daarom gat zij aan de oude nonnen de slechtste. Johanna verloor eens haar zakdoek. De straf, die daarop stond, is dat men vijf weken lang het geheel zonder moet doen. Zij kon daarvan me vrij oopen en bad mij, ik zou, als wij de trap opgingeu, aan de een of andere non er een voor haar ontfutselen. Ik kreeg ér twee. Johanna begreep dat er een te veel was en dat de zaak voSr ons beiden gevaarlijk kon worden, als zij ontdekt werd. Weldra misten de nonnen haar doeken Johanna stopte er één in het stroo onder het bed. oen men na tenigea tiji nieuw siioo brac'.it werd hij gevonden. Toen de winter naderde, beklaagde zij zich er over, dat wij niet allen zulke warme kleeren hadden als twee nonnen, die zij roemde en aan welke zij een hekel had. Kort daarop vond zij gelegenheid om de warme flanellen nachtjakken dier nonnen machtig te worden. Zij gaf er mij een en trok zelve den volgenden nacht het anJereaan. Zij dacht wel, dat de eigenaressen er den volgenden morgen naar zoeken zouden en verstopte ze, toen het vuur uit was, in den oven. Zoo deed zij eiken morgen, den geheelen winter door, ze er des avonds weder uithalende. De arme nonnen, aan wie de jakken behoorden, durfden over haar verlies niet klagen, uit vrees van te tullen worden gestraft. Toen het weder met de lente warmer werd, legde Johanna de jakken op het bed der nonr.en en deze waren over hare vondst nu even verwonderd als vroeger over haar vei lies. Zij vond ook eens gelegenheid om haar voorschoot met schoor.e appelen te vullen. Zij verborg ze onder mijn bed. Zij zeide het mij en wij kwamen overeen om verlof te vragen tot het bidden van onze Elf, zooals wij het noemden, d. i. gedurende negen dagen een zeker getal gebeden aan de heiligen op te zeggen, om van hen meer ootmoed, barmhartigheid enz. af te smeeken. Wij kregen dit verlof gemakkelijk en ijlden de trappen op om ons negendaagsch feest met de appelen te beginnen; maar ziet — deze waren verdwenen. Er was geen uitweg om het lot te ontgaan, dat wij zelve hadden gekozen. Johanna doorsnuffelde de bedden van al de nonnen, en, toen zij er niets onder vord, stak zij er naalden in, waardoor zij zich bezeerden, toen zij zich te bed begaven en waardoor zij pijnlijke kreten slaakten, die hen op straffen te staan kwamen, omdat zij 't zwijgen verstoorden. ACTE-STUKKEN EN BIJLAGEN TOT DIT HOOFDSTUK. Men kan zich moeilijk voorstellen, hoeveel tegenspraak de door Maria Monk medegedeelde geschiedenis heeft ontmoet en hoe dikwijls hare opgaven zijn verdedigd. Wij leveren hier een uittreksel uit den brief van een achtenswaardig man te Montreal, die zich veel moeite heeft gegeven om deze zaak in het licht te stellen. De lezer zal er zich een denkbeeld door kunnen vormen van de opschudding, die de zaak in Montreal gemaakt heeft. Nadat hij, met anderen, zich de moeite had gegeven, om iets van de vroegere geschiedenis van Maria Monk te weten te komen, schrijft hij: „Ieder ontziet zich hier, om daar onderzoek naar te doen en al hare bloedverwanten zijn zeer terughoudend om zich op dit punt uit te laten. Het Romanismus heeft hier zóó de meerderheid en overmacht, dat weinigen rechtschapen en - moedig genoeg zijn om hiervan te zeggen, wat zij weten. Een boekhandelaar uit deze stad zeide mij gisteren, dat hij en zijne confraters het boek van Maria Monk niet voor hunne glazen durfden zetten, omdat het gemeen hunnen winkel plunderen zou". In een nummer van den Amerikaanschen Protestant over Maria Monk's mededeelingcn : „Wij worden bestormd met uitdagingen om bewijzen bij te brengen voor de waarheid der geschiedenis van Maria Monk. Dit verlangen is intusschen niets anders dan een ingewikkelde verklaring. „Ik wil niet gelooven. — Den dood nabij en op het punt om te staan voor de vierschaar van God, deelde Maria Monk hare „ontdekkingen" mede aan den heer Tappan, kapelaan van Bellevue, een der wtLladigheidsgestichten van New-York. Na hare onverwachte herstelling verscheen zij persoonlijk te Montreal, om uitdrukkelijk en openlijk hare aanklacht van groote gruwelen tegen de hoogste geestelijkheid van deze stad, die de hoogste macht bezit en bijna al het volk op hare hand heeft, bekend te maken. Zij bleef daar vier weken, altoos priesters en nonnen opeischende, oin haar te logenstraffen. Doctor Robertson mag met ijdel gezwets zeggen : „Ik ben bereid de noodige stappen tot een gerechtelijk onderzoek te laten doen, als tegen een bepaald persoon een openlijke aanklacht wordt gedaan, waarbij hij beschuldigd wordt van een misdaad, die tegen de natuur indruischt". Maar doet Maria Monk dan geen openlijke aanklacht? noemt zij geen bepaalde personen ? beschuldigt zij deze niet van onnatuurlijke misdaden ? De zaak is deze: Doctor Robertson durft even zoo min een kevel tot inhechtenisneming van den geringsten priester in Montreal uitvaardigen, als hij het wagen durft, om een officier bij de parade een klap te geven. Had een Roomsche dergelijke aanklacht tegen een Protestant gedaan, dat bevel ware geen minuut uitgebleven. Dr. Robertson weet dat hij bij den tegen woord igen toestand van Kanada Roomsche priesters doen kunnen, wat zij willen. Niemand durft het wagen de hand aan hen te slaan, of een proces tegen hen te beginnen. Als de Jezuieten en de nonnen te Montreal een streng onderzoek in het klooster der zwarte nonnen wenschen, dan is Maria Monk bereid, om hun de noodige aanwijzingen te doen, waardoor hunne taak gemakkelijk wordt gemaakt. Mr. Ogden is in het bezit van een beCedigde verklaring en kent de geheele zaak, zooals zulks door den heer A. P. Hart, advocaat te Montreal, kan bewezen worden; en wij raden Dr. Robertson aan om zijn bevel tot inhechtenisneming van Lartique, Bonin, Dufresne en Richards uit te vaardigen ; met dezen zou hij een 5 Toen de winter naderde, beklaagde zij zich er over, dat wij niet allen zulke warme kleeren hadden als twee nonnen, die zij roemde en aan welke zij een hekel had. Kort daarop vond zij gelegenheid om de warme flanellen nachtjakken dier nonnen machtig te worden. Zij gaf er mij een en trok zelve den volgenden nacht het anJereaan. ^ij dacht wel, dat de eigenaressen er den volgenden morgen naar zoeken zouden en verstopte ze, toen het vuur uit was, in den oven. Zoo deed zij eiken morgen, den geheelen winter door, ze er des avonds weder uithalende. De arme nonnen, aan wie de jakken behoorden, durfden over haar verlies niet klagen, uit vrees van te iullen worden gestraft. Toen het weder met de lente warmer werd, legde Johanna de jakken op het bed der nonnen en deze waren over hare vondst nu even verwonderd als vroeger over haar vei lies. Zij vond ook eens gelegenheid om haar voorschoot met schooce appelen te vullen. Zij verborg ze onder mijn bed. Zij zeide het mij en wij kwamen overeen om verlof te vragen tot het bidden van onze Elf, zooals wij het noemden, . 1. gedurende negen dagen een zeker getal gebeden aan de heiligen op te zeggen, om van hen meer ootmoed, barmhartigheid enz. aftesmeeken. Wij kiegen dit verlof gemakkelijk en ijlden de trappen op om ons negendaagsch feest met de appelen te beginnen; maar ziet deze waren verdwenen. Er was geen uitweg om het lot te ontgaan, dat wij zelve hadden gekozen. Johanna dooi snuffelde de bedden van al de nonnen, en, toen zij er niets onder vond, stak zij er naalden m, waardoor zij zich bezeerden, toen zij zich te bed begaven en waardoor zij pijnlijke kreten slaakten, die hen op straffen te staan kwamen, omdat zij 't zwijgen verstoorden. ACTE-STUKKEN EN BIJLAGEN TOT DIT HOOFDSTUK. Men kan zich moeilijk voorstellen, hoeveel tegenspraak de door Maria Monk medegedeelde geschiedenis heeft ontmoet en hoe dikwijls hare opgaven zijn verdedigd. Wij leveren hier een uittreksel uit den brief van een achtenswaardig man te Montreal, die zich veel moeite heeft gegeven om deze zaak in het licht te stellen. De lezer zal ti zich een denkbeeld door kunnen vormen van de opschudding, die de zaak in Montreal gemaakt heeft. Nadat hij, met anderen, zich de moeite had gegeven, om iets van de vroegere geschiedenis van Maria Monk te weten te komen, schrijft hij: „Ieder ontziet zich hier, om daar onderzoek naar te doen en al hare bloedverwanten zijn zeer rughoudend om zich op dit punt uit te laten. Het Romanismus heeft hier zóó de meerderheid en overmacht, dat weinigen rechtschapen en moedig genoeg zijn om hiervan te zeggen, wat zij weten. Een boekhardelaar uit deze stad zeide mij gisteren, dat hij en zijne confraters het boek van Maria Monk niet voor hunne glazen durfden zetten, omdat het gemeen hunnen winkel plunderen zou". In een nummer van den Amerikaanscheo Protestant over Maria Monk's mededeelingcn: „Wij worden bestormd met uitdagingen om bewijzen bij te brengen voor de waarheid der geschiedenis van Maria Monk. Dit verlangen is intusschen niets anders dan een ingewikkelde verklaring. „Ik wil niet gelooven. — Oen dood nabij en op het punt om te staan voor de vierschaar van God, deelde Maria Monk hare „ontdekkingen" mede aan den heer Tappan, kapelaan van Bellevue, een der wtlJadigheidsgestichten van New-York. Na hore onverwachte herstelling verscheen zij persoonlijk te Montreal, om uitdrukkelijk en openlijk hare aanklacht van groote gruwelen tegen de hoogste geestelijkheid van deze stad, die de hoogste macht bezit en bijna al het volk op hare hand heeft, bekend te maken. Zij bleef daar vier weken, altoos priesters en nonnen opeischende, ora haar te logenstraffen. Doctor Robertson mag met ijdel gezwets zeggen : „Ik ben bereid de noodige stappen tot een gerechtelijk onderzoek te laten doen, als tegen een bepaald persoon een openlijke aanklacht wordt gedaan, waarbij hij beschuldigd wordt van een misiaad, die tegen de natuur indruischt". Maar doet Maria Monk dan geen openlijke aanklacht? noemt zij geen bepaalde personen ? beschuldigt zij deze niet van onnatuurlijke misdaden ? De zaak is deze : Doctor Robertson durft even zoo min een bevel tot inhechtenisneming van den geringsten priester in Montreal uitvaardigen, als hij het wagen durft, om een officier bij de parade een klap te geven. Had een Roomsche dergelijke aanklacht tegen een Protestant gedaan, dat bevel ware geen minuut uitgebleven. Dr. Robertson weet dat hij bij den tegenwoordigen toestand van Kanada Roomsche priesters doen kunnen, wat zij willen. Niemand durft het wagen de hand aan hen te slaan, of een proces tegen hen te beginnen. Als d« Jezuieten en de nonnen te Montreal een streng onderzoek in het klooster der zwarte nonnen wenschen, dan is Maria Monk bereid, om hun de noodige aanwijzingen te doen, waardoor hunne taak gemakkelijk wordt gemaakt. Mr. Ogden is in het bezit van een befiedigde verklaring en kent de geheele zaak, zooals zulks door den heer A. P. Hart, advocaat te Montreal, kan bewezen worden; en wij raden Dr. Robertson aan om zijn bevel tot inhechtenisneming van Lartique, Bonin, Dufresne en Richards uit te vaardigen; met dezen zou hij een 5 begin kunnen maken. Als Mr. Oiden dan de daadzaken, die hem bekend rijn, aan de groote Juiy wil blootleggen, dan is er een getuig* te New York, die dadelijk bereid is, om zich als zoodanig, voor de {ury te stellen. Dr. Robertson zal zijn handen vol genoeg hebben, als iij maar de „nooiige stappen" doen wil, om zich nog van twee of drie andere personen meester te maken, die hem in het klooster der zwarte nonnen zullen worden aangewezen. Doch, vóór dat Dr. Robertson met die „noodige stappen" tot inleiding van een gerechtelijk onderzoek, ten minste begint, moeten wij aan zijn goeden wil in dit oplicht twijfelen. Maria Monk herhaalt hare aanklachten tegen de geestelijkheid van Kanada. Zij heeft plechtig bezworen, dat die aanklachten waar zijn. Wat kan zij nog meer doen ? wat moet er meer geschieden ? Niets, dan een huiszoeking en te zien of hare opgaven waar rijn. Welnu, een afdeeling der Protestantsche vereeniging te New-York is bereid, om Maria Monk naar Montreal te vergezellen, het klooster der zwarte nonneD, met eenige inwoners van die stad, op te nemen en met de grootste onpartijdigheid te onderzoeken. Maria Monk is bereid de gansche zaak afhankel'jk te stellen van het kortste, gemakkelijkste en zekerste getuigenis: de getuigenis deroogen! AlsLartique en die andere priesters belasterd en belogen zijn, waarom roepen zide lasteraarster niet voor de rechtbank? Waarom nemen zij den voorslag van het onderzoek niet aan? De hoofden van het klooster Hotel Dieu, alsmede die van het klooster der zwarte nonnen, verklaarden, dat er nooit een Maria Monk geweest was. Het volgende uittreksel uit den Protestantschen Verdediger toont aan, wat van deze bewering zij: „Dr. Chapin, van Westhampton en onlangs nog missionnaris in Kanada, heeft in het Hampshirer dagblad een artikel geschreven over Maria Monk. Hij zegt daarin, dat hij te Montreal zijnde, het klooster der zwarte nonnen heeft bezocht en daar hoorde zeggen : „Maria Monk heeft van jongs af een slechte inborst gehad. Zij was somtijds waanzinnig, hetwelk daaruit bleek, dat men haar wel gezien had met riemen aan den bedstijl vastgebonden," hetwelk zeker een gewichtige bijdrage is voor de geloofwaardigheid van Maria. William Miller van New-York legde de beëdigde verklaring af, dat zijn vader met den vader van Maria Monk bevriend en zij zelve hem, William, persoonlijk bekend was. Verder dat hij, bij een bezoek te Montreal, uit den mond van Maria's moeder, op zijn vraag naar haar, vernomen had, dat Maria in het klooster was. En eindelijk dat hij in de ontvluchte non dadelijk de speelgenoote zijner jeugd had harkend. DERTTF" uii. HOOFDSTUK. had Pmn^Cren aVOnd Plaatste Johanna, die tot hare straf de slaaDzaal had moeten aanvegen, den bezem zoodanig, dat hij met den Keieek met T ^ had 8abond«. volkomen op een oude wouw mandI wilde de eerste zijn om er van te spreken. EbdelHk kiin !, een, die angstiger was dan wij allen. Zij riep hardo oJlr a ik pa niet naar a » nar,-ic>p. t9\j mijn God, dat?" en rii ^t^ L . T?rsLtond v.ToeS de nachtwaakster: „Wat is tegelijk op J het J? ztchaï i rr zts^ xbiE'Er voor een bewijs hielden van grooten moed Wii voonli)k. Het teeken om op te staan of het gedruisch dat de andere nonnen maakten, als zij opstonden, wekte mij dan en ik stond op als de anderen. Vóór dat wij deze houding aannamen, moesten wij een langen ttja knielen, het lichaam overeind en de handen over de borst gekruist, hettreen mij dikwijls borstpijnen veroorzaakte, die mij eindelijk, geloof ik, ten grave zouden hebben gesleept. Tegen het einde van het gebed was ik dan altoos zoo uitgeput, dat ik op het punt stond in onmacht te vallen. . ., Het zoogenaamde innerlijk gebed vond ik zeer vervelend, viel er dikwijls bij in slaap. Als wij dan het onderwerp van onze overdenkingen moesten opgeveD, had ik soms niets anders te verha en dan een droom. . , Tohanna Ray scheen in haar overdenkingen nog wufter dan ik. Als zij daarover werd bestraft, antwoordde zij: „Ik maak altoos een goed begin, mair een poos daarna moet ik telkens aan een oud.n ".vriend denken en oogenblikkelijk zwerven dan mijn gedachten hier ^Somtijds biechtte ik, dat ik gedurende het innerlijke gebed wasm-; geslapen. Dan las mij de priester de les over de groote zonde hierdoor begaan. Eindelijk raadde hij mij aan dat ik bij zulk een gelegenheid mij met een naald moest steken. Ik weet, dat er waren, die dit ^Od zekeren dag ontvingen wij het bericht, dat een novice, onder ons als non zou worden opgenomen en wij werdwi opgewekt om harèr in onze gebeden te gedenken, opdat zij volkomen haren phc t mocht doen. Wij vernamen overigens niets omtrent haar; geen woor over haren ouderdom, naam of geboorteplaats. Dit was juist bij zulke gelegenheden het geval. De nonnen vernamen omtrent elkander niets dan hetgeen zij in een oogenblik van alleen zijn, aan elkander me edeelden. Ik woonde hare investituur in de kapel wisselbaar met bq, maar het was toch ook voor mij feest, want op dien dag hadden wij allen vrijaf. : .„,u!"eUtC ■•**? 0DS .heilig" gezelschap onder ons „heiligen" ingeleid, zagen wij, dat zij jong en meer dan van gawone lenrte Jj kon..men. zien' dat "j van Kanada was. Kort daarop ontdekte ik, dat *ij mijn landgenoote was; ik hoorde ev«n weinig van hare geschiedenis. Haar nonnennaam was St. Martina. wÜT g van de lnves,ituur zag zij er melancholisch uit. Dit was echter doorgaans het geval met haar. Ik en de anderen maakten r ;PVdal "l :r0e*? of later zich z8er ongelukkig moest hebben gevoeld. 1 oen het tijd was om naar bed te gaan, ging zij met ons mee. Haar werd een bed aangewezen in mijn nabijheid. Reeds lagen wij allen, er heerschte een diepe stilte en ik wilde, na het gewone gebed, mij te slapen leggen, toen op eens onze nieuwe zuster een cillenden en hartverscheurenden kreet ui stiet. Alle nonnen, alsof zij door ,",Zie ,n sc^ok. *aren getroffen, sprongen op; want niet één, of zulk een angstgeschrei, bij zulk een stilte, moest haar treffen en met schrik vervuilen. Kr ontstond een algemeen alarm, velen spraken te gelijkmen hoorde uitroepingen van verbazing, van deelneming en van vrees.' Tevergeefs zocht de nachtwaakster het rumoer te sti.len. Wij vergaten regel en boete, gaven slechts lucht aan ons gevoel, en er zat niets anders op, dan dat de abdis geroepen werd. Ik hoorde dat mannenstemmen zich in het gesprek der nonnen mengden. Ik meende pater Quibher uit het seminarie te herkennen. Later zeiden mij eenige nonnen dat ik het hoorde, dat zij de nieuwe zuster bedreigden met den bal. „Gij zijt met beter dan de anderen", zeide zij, „en als gij u niet osder.verpt, zal ik u laten opsluiten." ™?edKr-nde, mijn verbHj/ in het klo°ster werd daar een jong meisje, onder bijzondere omstandigheden, opgenomen. Ik ben met de geheele zaak nauwkeurig bekend, want ik speelde er mijne rol in. novices namelijk was een meisje van bijna achttien jaren, dochter van een ouden rijken inwoner van Kanada. Zij had niets in ™ en°P anderen vooruit- Alleenlijk was zij uiterst bescheiden vriendelijk van inborst. De abdis verlangde hartel'-'k, dat zij als non mocht worden opgenomen en sprak daarover met ons, ofschoon net meisje zelf zich daarover geen woord liet ontvallen. Waarom de Sof - w200 °P. stJond' kon ik moeilijk raden ; of het moest wezen, dat zij het oog had op het goud van den ouden heer. Op zekeren dag zeide zij ons: „Wij willen haar met een list vangen : wij zullen ^ "an. e,f„°"'len ™an zegSen> da* «j uit vroomheid den „sluier" £ . ee Er werd een plan gesmeed. Het argelooze meisje moest worden overgehaald om, voor de grap, de kleederen aan te trekken en al osterdracht aan en de sluier afhangende, zoodat ik niets van haar te zien kreeg. Zij stond, aangezien haar glazen huis niet ruim genoeg was om te zitten. Zij be voog zich een weinig en dat was het eenige teeken van leven dat zij gaf, want zij sprak geen woord. Ik viel voor haar op de knieën, beleed mijn zonden en bad om hare hulp en tusschenkomst om van den last tier zonden ontslagen te worden. Zij scheen ^ mij met geduld aan te hoor en, maar sprak niet. Toen ik in ïïiijn biecht steeds verder gi^g, werd ik weemoedig en eindelijk barstte ik in tranen uit. Hst was mij, of mijn hart buitengewoon verlicht en al mijn gebeden verhoord waren. Later bezocht ik die gocr'e non nog menigmaal met hetzelfde oogmerk, maar altoos ook met hetzelfde gevolg, zoodat mijn geloof en mijn vertrouiven op hare tusschenkomst onbegrensd toenam. Het trok mijn opmerkzaamheid, dat ik later, als ik de kamer moest in orde brengen, altoos de glazen kast leeg vond en nergens een spoor kon vinden, waar de oude non gebleven was, of hoe zij er in kwam. Ik dacht dat. als zij afwezig was, zii een bezoek in den hemel aflegde. In den loop van den dag kwam somtijds een priester ons onderwijs geven in de zangkunst. Dat beteekende echter niet veel. Ik geloof dan ook, dat het maar was ingesteld om ons wat op te beuren. Wij zongen kerkliederen en psalmen. De waanzinnige Johanna beschouwde de geheele zaak als gekheid en stemde ons, die Engelsch verstonden, dikwijls tot uitgelatenheid. Zij had zulk een krachtige stem, dat men haar boven allen uit hoorde. Simtijds zweeg zij, als de anderen zanger. Dan riep de abdis: „Johanna Ray! gij zingt niet." Zij had dan altoos het een of ander voorwendsel, maar bleef onwillig om mee te zingen. En als zij na zulk een vermaning medezong, dan was het, in plaats van een psalm, een Engelsch liedje of wel een gtimproviseerdo parodie, wat nog tienmaal meer tot lachen drong, omdat de abdis en de meeste nonnen, dom en niets verstaande, het voor een psalm of geestelijk lied hielden. Ik weet nog wel, dat zij eer-s met het ernstigste gezicht van de wereld zong: Was ik getrouwd, Dan had tk qoud, Dan hoefde ik niet te werken. De abdis riep: „Johanna Ray! gij zingt niet goed." „Jawel," antwoordde zij, „dat is het Engelsche : M0 God, vol van barmhartigheid, Ontferm u over onze zondaren Ik kon mij daarbij moeilijk van lachen onthouden. De avond van Zaterdag bracht velen onzer een onaangenaam werk. Wij ontvingen Zondags het sacrament. Tot voorbereiding daarvoor moesten wij aan de abdis en aan elkander vergiffenis vragen voor de ergernissen, gegeven sedert wij het nachtmaal het laatst gebruikten; waarna wij dan de abdis verlof verzochten om het morgen weer te mogen gebruiken. Dan vroeg zij aan ieder van ons, of wij ook eene zonde onbeleden hadden gelaten en als daarop ontkennend werd geantwoord, kregen wij verlof. De abdis voerde gedurende mijn verljjjjf in het klooster, een streek uit, die voor de fijn se gehouden weid van alle, welke men van haar kende. Wij waren voortreffelijke rechters in zulk een slag van zaken, want wij hadden nut betrekking tot bedrog een voortreffelijke leermeesteresse. Wij hadden in het klooster een stuk met de naald bewerkt, dat geschat werd op 10 pond St., maar het had al zoolang ten verkoop gehangen, dat het half versleten en niets meer waard was. Maar wat geb«urt? Daar komt op zekeren da£ een dorps-priester het klooster een bezoek brengen. Toen hij nu alles bezichtigd had en heenging om in het seminarie zijn intrek te nemen (zoo doen de priesters van het land gewoonlijk), ontwierp de abdis het plan om dat stuk bij hem aan den man te brengen. „Komt," zeide zij „wij zenden het den ouden priester en zweren tr op, dat hij het gekocht heeft." Wij allen juichen dit plan toe. Het was immers een vroom bedrog 1 En dat was naar hare leer en voorbeeld geen zonde. Het werk werd den volgenden dag aan den priester gezonden eu om betaling verzocht. Hij kwam daarop ter«tond naar het klooster en verklaarde het niet gekocht te hebben, „want," zeide hij, „ik heb er g«en zin in en ik heb het niet noodig". De abdis liet hem bedaard uitspreken, maar nu verzekerde zij op hare beurt met de grootste bescheidenheid, dat hij fcet wel degelijk gekocht had. Hij kon het fich niet begrijpen. Maar wat zou hij er aan doen, nu de koop door de abdis en de nonnen tegelijk als gedaan werd voorgesteld ? „Nu", zeide hij eindelijk, „het zal dan wel zoo wezen", en betaalde; maar hij was daarbij niet zeer in zijn schik. TOELICHTING EN BIJLAGE TOT DIT HOOFDSTUK. „De heldin van dit werk treedt niet voor de eerste maal voor het publiek op. Het moge voorbarig zijn om bepaald te willen begeren, dat alle opgaven authentiek zijn, welke dit slachtoffer van monniken-welust en vervolgzucht gegeven heeft. Maar even dwaas en onrechtvaardig zou het wezen om alle beschuHigingen, hier legen de buitensporige priesterschap van Montreal ingebracht, te willen loochenen. De menschelijke natuur kan niet ongestraft beleeriigd worden. A priori zien wij dan ook in de opgaven van Maria Mor.k niets ongewoons of ongelooflijks. En besluiien wij van het verledene tot het tegenwoordige, ian kan men niet ontkennen, dat dit nog meer getuigt van hare geloofwaardigheid." Aldus de Londensche Morningpost. De Amerikaansche Protestantsche verdediger, dien wij vroeger reeds aanhaalden, zegt in een later nummer: „Vóór eenige da^en ontving de uitgever een bezoek van een architect, die tegenwoordig te Montr«al woont en bekend is als een man van zuivere grondbeginselen en onkreukbare waarheidliefde. Deze man deed de volgende mededeeling: 1. Zijn dochter was een vriendin geweest van Maria Monk. Zij zette den vriendschappelijken omgang met deze nog voort toen zij reeds novice was, en zag haar in hare novices kleeding dikwijls in de straten van Montreal. De«e dochter, zoowel als hij zelf en zijne rouw wisten, dat Maria Monk den sluier had aangenomen als zwarte Dn. Dit tot wederlegging der bewering dat er geene Maria Monk in .iet klooit er zou zijn geweest. 2. Met betrekking tot de in het binnenste des kloosters der zwarte nonnen plaats gehad hebbende veranderingen, zegt hij het volgende: Ik deel u mede dat ik met eigen oogen heb gezien, en wat mijne gezamenlijke arbeiders, bijna t wintig in getal, bevestigen kunnen, daar zij het even goed zagen, to;n wij aan een hoog gebouw in de nabijheid van het Hotel Dieu werkzaam waren. Van onze steigers konden wij den achterkant van het klooster geheel overzien. Daar nu zagea wij; in de maanden Mei, Juni en Juli vijfiien tot twintig meDschen ijverig bezig, om timmerhout, kalk en steenen in het inwendige van het klooster te brengen. Of de arbeid, dien zij verrichten, vóór Mei begonnen en na Juli voortgezet is, weet ik niet, wel dat zij dien, gedurende deze drie maanden, met allen ijver verrichten. YVanneer nu vijftien tot twintig menschen in het binnenste van een gebouw zoolang zoo ijverig bezig zijn, dan ziet een ieder gemakkelijk in, dat daar nog al belangrijke veranderingen in kunnen gemaakt zijn. VIJFTIENDE HOOFDSTUK. Eenige priesters waren soms geheele dagen en nachten in het klooster. Somtijds waien er velen. Ik heb ze er bijna allen gezien, en er waren er toch honderd en vijftig bijna in het district van Montreal. Er was wel verschil in het gedrag van den een en van den ander, maar allen waren toch lichtzinnig en uitspattend; althans niet een was er die zijn ambt ecre aan deed. Eenigeu waren zoo ruw en onbeschaamd, dat de lezer er z'"ch geen denkbeeld van kan vormen. Ik «> il geen ooren kwetsen of harten bederven met mijn verhaal; daarom zeg ik alleen: de verdorvenste verbeelding blijft, bij veler gedrag, nog beneden de werkelijkheid. En toch moesten wij, arme nonnen, ons maar aan hen overgeven, wilden wij geen straf beloopen. Ik spreek mijn innigste overtuiging uit, als ik zeg, dat, ofschoon er eenige nonnen waren die alle gevoel van eer en deugd hadden afgeschud, als bijv. een U;t het klooster der congregatie met St. Patiik, de overigen echter zulk een levenswijze verfoeiden. Maar zij werden er door de abdis en de priesters tos gedwongen. Van sommige priesters die ik zag, werd ik den naam nimmer gewaar, van anderen eerst na verloop van tijd. Zij werden allen „mijn vader" genoemd, maar als zij iets in de werkkamer hadden gekocht, moesten ze wel, zou het prompt bezorgd worden, hunne namen opgeven; en ueze werden dan van mond tot mond gefluisterd en aldus bekend. Sommijen onzer kenden ook een enkelen priester van vóór haar opname in het klooster. Veel van hetgeen ik hier ceerschrijf, moet uit den aard der zaak op mijn woerd geloofd worden, tot zoolang er andere getuigen zullen optreden ; voor vele daadzaken kan ik mij echter op getuigen beroepen. Het is te Montreal bekend, dat nu en dan een priester voor eenigen tijd aiin ambtsbezigheden staakt en eenige weken afwezig». Dan heet het, en bet volk gelooft het, dat zij zich afzonderen óf voor hunne studiën óf om «ich over te geven aan heilige bespiegelingen, ha keeren zij dan tot hunne bezigheden terug, dan omgeeft hen de straalkrans der heiligheid. Ik ben door mijn betrekking als zwarte non ra staat, daaromtrent inlichtingen te geven, althans ten aanzien van vele hunner. Ik ga ze geven. . . De priesters zijn, door hunne ontuchtige levenswijze, aan ziekten onderworpen, die geneeskundige hulp vorderen. Zy vinden die gereedelijk in het klooster der zwarte nonnen. Daar vinden zij altoos afzonderlijke ziekenkamers, ten dienste der priesters, in gereedheid. Zij worden, om het publiek de oogeu te binden, „heilige toevluchtsoorden" genosmd. Zij werden door de abdis en de oude nonnen zorgvuldig verpleegd. Hun diëet bestond in lichte groenten, somwijlen ook met een weinig vleesch. Ik heb op de tafel van dit „heilige vertre een chirurgisch instrument zien liggen, voor bijzondere operaties geschikt. Toen ik het klooster ontvluchtte, was pater Tomba in zulk een „heilig toevluchtsoord". Somwijlen waren er meer dan éen m dezelfde kamer. De slachtoffers hunner lusten deelden in hun kwalen. O, hoe vreesslijk ben ik in mijn verwachtingen van het nonnenleven teleurgesteld! Ik was nog maar kort in het klooster, toen ik reeds zag, dat alles op schijn en bedrog uitliep. De vroomheid, welke 6 de nonnen tegenover de novices vertoonden, was een vijgenblad, dat de schande bedekte van een leven, zooals in geen eerlijk gezelschap der wereld zou en mag toegelaten worden. En wat dien hemelschen vrede aangaat, waarvan men spreekt, zij wonen in geen klooster, gelijk ik al terstond en bij herhaling ondervond. Het eenige middel om iulke smartelijke overdenkingen tegen te gaan, bestond in het woord van de abdis en de priesters, hierin, dat wij iederen twijfel leerden beschouwen als een doodzonde. Wij mochten zondigen zooveel wij wilden, maar de strafwaardigste en da onvergeeflijkste zonde was de twijfel. Daarom moesten wij dan ook die zonde zonder terughouding biechten en de daarvoor opgelegde boete geduldig dragen. Dat toch was het eenige middel om den duivel te wederstaan. Zóó leerden wij ons gevoel en geweten verkrachten, als deze ons de vraag voorlegden, of het wel goed en recht was, dat wi:> ons aan het verlangen des priesters onderwierpen. Er werden geen middelen, welke dan ook, gespaard, om ons vai het zondige van den twijfel te verzekeren en het geloof daarvan ii ons te doen wortelen. Ik wil een dier middelen verhalen. Eens, zoo verzekerde ons een priester in de catechisatie, zag een zekere heer N. N., een welbekend burger van Montreal, toen hij voorbij de hoofdkérk ging, den Satan aan eenige booze geesten, die rondom hem stonden, zijn bevelen geven. De heer N. vreesde zich te laten zien. maar wilde toch gaarne weten, wat er gebeuren éoude en kroop dus in een hoekje, vanwaar hij alles kon bespieden. Satan zond zijn duivels naar verschillende gedeelten van de stad, hun aanbevelende, om toch goed hun best te doen. Na een korte poos keerden zij terug met het bericht, dat zij verscheidene personen tot zonde hadden verleid, waarom zij meenden, dat hun opperhoofd over hen voldaan zou zijn. Dat was echter het geval niet. Maar zie, daar kwam uit het klooster der zwarte nonnen een duivel, die berichtte, dat hij een der zusters tot twijfelen had overgehaald. Dat verheugde den Satan bovenmate. „Ziet," ieide hij tot de overige duivels, „deze heeft alleen meer gedaan dan gij allen." Trots leer en vermaning, angst en boete, kwamen zulke twijfelingen meermalen in ons op. Dikwijls hechtte ik er aan, maar dan weder geloovende, dat ik er niet goed aan deed, biechtte ik ze en onderwierp mij gewillig aan de daarvoor opgelegde boeten. Ik zeide, dat die twijfelingen in ons opkwamen. Het ging toch mijn zusters als mij: vroeger hadden wij het elkander wel eens beleden, maar sedert den moord op St. Francisca vertrouwde de een den ander niet meer. Eenige nonnen gingen verder dan twijfel; zij boden tegenstand aan regel en boete, maar dan kon men ook kort daarna een angstig geschrei vernemen: zij werden gekastijd. Sommige lezers zullen misschien aan mijn waarheidsliefde twijfelen, om'iat ik zulke schandelijke en afschuwelijke dingen verhaal. Het zij zoo. Ik rechtvaardig mij riet, maar dit zeg ik toch: gij kent weinig van den toestand, waarin ik verkeerde. Ik had geen godsdienstig onderwijs ontvargen en ik zag geen andere voorbeelden en werd niet terecht gewezen. Ik moest dus het kwaad wel eindelijk goed heeten. Wat ook niet een menigte van bewijzen, voorbeelden en anecdoten hadden die priesters en de abdis bij de hand! en zij droegen ons die voor, niet of zij ze in een boek hadden geleien, maar alsof zij hun ingegeven waren. O! in hun handen is niets veilig! Menigeen zau er anders over denken dan nu, als hij maar twee malen bij hen gebiecht had. Zij zijn er zoo knap in om over het eene heen te glijden en bij het ^andere te blijven staan; het eene te bevestigen en het andere te bewijzen of tegen te spreken, autoiiteiten aan te voeten, van onlangs gebeurde wonderen te verhalen enz., en zoo hebben zij mij geblinddoekt en zullen het er, vrees ik, nog velen doen. ZESTIENDE HOOFDSTUK. Men zal zicb herinneren dat mij, kort na mijn opname als non, gezegd was, dat er somtijds kinderen in het klooster vermoord werden. Ik was eens, in de nonnen ziekenkamer, onwillekeurig getuige van zulk een daad. Het was zoo wat een miand na den dood van St. Francisca. Twee kleinen, tweelingen van St. Catharina, werden bij den ouden priester, die in de kamer was, gebracht om hentedoopea. Ik was bij die plechtigheid tegenwoordig met de abdis en eenige oude nonnen. De namen der laatste ken ik niet, zij werden gewoonlijk „ma tante" genoemd. De priester» die biecht en catechisatie in het klooster hielden, werden gewoonlijk om de drie maanden afgewisseld. Die nu dienst deed was pater Larkin. Hij is een Europeaan met een goed uiterlijk en heeft een broeder, die professor aan het collage is. Hij druppelde eerst olie op het hoofd van het kind, zooals «ulks gebruikelijk is bij den doop. Toen de kinderen gedoopt waren, werden zij in tegenwoordigheid van ons allen, aan een non overgegeven. Zij drukte haar hand op den mond en den neus van het kind zoo vast, dat het geen adem kon halen, en toen zij na eenige minuten de hand terug trok, was het dood ! Toen nam zij het andere en handelde daar eveneens mede! Er werd geen woord gesproken en de kinderen waren lijken. Alle aanwezigen legden, gedurende deze handeling, de grootste onverschilligheid aan den dag. Allen waren, gelijk bleek, aan zulke tooneelen gewoon. De lijkjes werden naar den kelder gebracht, in den kuil gesmeten en «aet kalk overdekt. Later zag ik een ander pasgeboren wicht op dezelfde plaats even103 behandelen, maar de handelende personen in dit bedrijf wil ik niet met name noemen, evenmin als de andere omstandigheden, omdat alles, wat daarop betrekking heeft, mijn eigen gevoel al te pijnlijk aandoet. — Dat zijn de eenige gevallen van kindermoord, waarvan ik getuige en bij welke ik toevallig tegenwoordig was. Er werden geen maatregelen genomen om de zaak geheim te houden, d. i. men deed geen poging om voor de bewoners van het klooster den kindermoord te verbergen. Integendeel, aan allen, evenals aan mij werd bij hare aanneming gezegd, dat, als er kinderen werden geboren in het klooster, zij gedoopt en gedood werden. Intusschen ben ik overtuigd, dat buiten de genoemde drie er gedurende mijn verblijf in het klooster nog meer zijn om hals gebracht. Hoeveel, dat kan ik niet zeggen, maar andere nonnen hoorde ik zeggen dat dit getal in dien tusschcntijd wel achttien of twintig bedroeg. Een der gevolgen van uitputtiug van lichaam en geest was onze neiging om te spreken in den droom. Het was aardig en smartelijk tevens om te hooren hoe de nonnen in den loop van den nacht dikwijls hare gebeden opzeiden als over dag. Nu en dan hadden wij vierdag. Dan waren wij vrij van den arbeid en van de dagelijksche gebedeD, behalve des morgens en des avonds, en behalve ook van de korte spreuken bij het kleppen van de klok. Wij brachten dus den meestcn tijd door met dammen en andere spelen, alsmede met gesprekken, doch waarin het verboden was ons vroeger leven en onze betrekkingen buiten het klooster aan te roeren. Somtijds evenwel werd ons spel afgebroken door de onverwachte komst van een priester, die het voorstel deed om zijn Maandag onder ons „heiligen" te vieren. Wij heiligen!! Terwijl ik in het klooster was, stierven er op onderscheidene tijden nonnen; hoeveel kan ik niet zeggen, maar het getal was vrij aanzienlijk naar evenredigheid van ons aantal. Bestendig waren er nonnen op de ziekenzaal en dikwijls had er een begrafenis plaats in de kapel. A!s er een zwarte non gestorven is, wordt het lijk gekleed als bij haar leven en op een bank, nabij het altaar geplaatst in een zittende houding, met een boek in de hand, alsof zij las. Dan wordt aan het volk vrije toegang gegeven en velen bidden daar een gebed voor de dooden. De nonnen moeten gebeden opzeggen, cm de ziel harer gestorvene zuster uit het vagevuur te helpen, waarbij men haar steeds verzekert, dat als de ziel niet in het vagevuur is en dus die gebeden niet noodig heeft, deze daarom toch niet voor niet zijn, omdat zij dan den een of anderen vriend ten goede komen, of de zielen baten van diegenen, die op aarde geen vrienden meer hebben, welke voor hen bid.ien kunnen. Het was een gewoonte om voor de doo ie non, welke daar zoo zat, te knielen en ik heb het dikwijls gedaan. Lang nog naderhand zweefde dan het spookachtig gezicht voor de oogen en mijn gevoel zeide mij, dat die kleeding voor een doode niet voegde. De abdis verliet nu en dan het klooster en bleef dan gewoonlijk een paar uren uit, maar wij werden daarvan niets gewaar, vóór dat zij terugkeerde. Wij wisten ook niet waar zij geweest was. Ik vermoedde op zekeren tijd, dat zij op de boerenhofstede der priesters geweest was, ofschoon ik daarvoor geen bepaalden grond had. De landhoeve der priesters is een schoon pand dat aan het seminarium behoort, op gcringen afstand van de stad aan de Lachinestraat, met een aartsvaderlijk woonhuis. Ik was op den bedoelden d.ig in de kamer der abdis en hoorde haar een opmerking maken over den eenvoud van haar ameublement. Ik zeide haar: „Gij zijt niet hoogmoedig en zult daarover dus niet ontevreden wezen." „Neen," antwoordde zij, „maar het is op de hoeve der priesters toch alles'prachtiger ingericht. De minste kamer daar is fraaier dan mijn schoonste." Eens maakte ik vuur in de kamer der abdis aaD, toen een priester met haar sprak over geldgebrek. „De priesters," zeide hij, „nemen weinig geld af voor gebeden, meer voor biecht en aflaat." Een der opmerkelijkste en onverklaarbaarste gebeurtenissen was mij het plotseling verdwijnen van onze oude abdis. Zij had gedurende den geheelen dag haar plicht waargenomen als gewoonlijk en was geheel dezelfde geweest als anders. Zij had geen verschijnselen van ziekte vertoond; geen onrust, angst of zwaarmoedigheid was uit haar doen op te merken. Wij hadden ook geen grond om te vermoeden, dat zij eenig ongeluk had gekregen. Na afloop van onze dagelijksche bezigheden en van het avondgebed verliet zij ons als naar gewoonte om te gaan slapen. Den volgenden morgen begaven wij ons, als altoos, naar de gezelschapszaal, om ons morgengebed te doen. Daar vonden wij nu, tot onze verbazing, den bisschop Lartique, maar de abdis was nergers te zien. In haar plaats sprak ois de bisschop aan en zeide ons, dat de dame, die naast hem stond en die hij ons voorstelde, r u abdis van het klooster was; en hij beval ons, om dezelfde gehoorzaamheid en eerbied aan haar te bewijzen, welke wij de vorige abdis bewezen hadden. De dame, die ons werd voorgesteld, was ten vac onze oudste nonnen, St. Du ...., ean groote, zware vrouw, die zich zeer langzaam en soms zeer moeilijk bewoog. Er werd geen woord gesproken over de oorzaak van deze verwisseling of over het lot der voorgaande aodis. Lij de eerste gelegenheid de beste vroeg ik aan een oude non, m wie ik een weinig vertrouwen stelde, wat er toch van de abdis geworden was. Zij wist er evenveel van als ik, maar liet niet onduidelijk haar vermoeden doorschemeren, dat de abdis op bevel des bisschops was vermoord. Nergens kreeg ik licht omtrent dit plotseling verdwijnen. Ik ben innig overtuigd dat, zoo de bisschop bijzondere reden had om zich van haar te ontdoen, hij daartoe genoegzame macht bezat. Johanna Ray kon, volgens haar gewoonte, zoo iets niet laten voorbijgaan, zonder haar vermoeden hardop te kennen te geven, wat anders niet één non zou hebben durven wagen. Op zekeren dag zeide zij in de gezelschapskamer, ten aanhoore van allen, hardop: „Ik wil in den kelder gaan, om mijn oude abdis te zoeken." „Stil, Johanna ! riepen eenige nonnen, „gij zult u straf op den hals haien." Zij antwoordde: „Mijn moeder placht te zeggen, dat ik voor een mannengezicht niet bang behoef te wezen." Men kan het niet vreemd vinden, dat wij bijgeloovig waren. De een was voor onverklaarbare verschijnselen en vreemde geluiden nog banger dan de ander, maar allen geloofden wij toch aan spoken en zagen ze ieder oogenblik tegemoet. Ik heb menigmaal bijgewoond, dat dit bijgeloof opschudding verwekte en menigmaal heb ik zelve ondervonden, dat het mij ongerust maakte. Ik was op zekeren dag in de gezelschapskamer naast een oude non zittende, bezig aan het verstellen van voorschooten, toen St. Agnes haastig binnen kwam en de non iels in het oor fluisterde. Gewoonlijk sprak zij zeer weinig, en dit maakte mij derhalve nog nieuwsgieriger. Ik hoorde haar zeggen : „In de kelder, van waar wij komen, wordt akelig gezucht." Dit was voldoende om mij bang te maken. Het verschijnen van een boozen geest in den kelder kon ik mij niet voorstellen, want men had mij gezegd, dat de eenige geest, dien men gezien had, die non was geweest, die met een ongebiechte zonde gestorven was, en dat alle andere verte van het klooster werden gehouden door wijwater, dat men in alle deelen daarvan overvloedig sprenkelde. Evenwel geloofde ik, dat het geluid, dat St. Agnes had gehoord, van den een of anderen duivel kwam en beefde terug bij de gedachte, dat ik mogelijk ook wel eens in den kelder zou moeten we/.en. Ik besloot om bij de verschrikte non nadere berichten in te winnen. Maar toen ik haar daarover in or.s uurtje van vrijaf aansprak, zeide zij: „Gij verleidt mij altoos om het zwijgen te verbreken," en ging naar een andere zijde van de zaal, zoo-at ik nog even weinig wist. Het is opmerkenswaardig, dat ons bijna alle gelegenheid werd benomen otn iets van elkander te weten te komen. Ér waren nonnen bij ons, van wie ik volstrekt niets wist, ofschoon wij, vier jaren lang, met. elkander dag en nacht in dezelfde kamer waren geweest. Ik wist dat er één non in het klooster was, uit wier mond ik gaarne iets vernemen wilde, maar ik heb haar nooit kunnen uitvorschen. Zij was een dochter van een rijke familie te Poit aux Trembles, en ik hoorde mijn moeder van haar spreken, vóór dat ik in het klooster ging. Zij was een Europeesche cn haar naam was Lafayette. Ik wist dat zij zwarte non was, maar aangezien ik haar heiligen naam niet kende, bleven al mijn navorschingen vruchteloos. Ik had gehoord, dat in den laatsien oorlog een non uit het klooster was gevlucht. Ik vroeg daar de abdis eens naar. Zij zeide dat het waar was, maar van den naam, de familie of de vlucht dier non kwam ik niets te weten. ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. Ik kan niet zeggen hoeveel nonnen, gedurende mijn verblijf in het klooster verdwenen Toch al vrij wat. Een heette, als ik mij niet bedrieg, St. Petronella, en was nog jong. Er waren twee nonnen van dien naam. Zij was tegelijk met mij novice geweest. Zij wa» dit zoowat een jaar voor mij geworden. Zij was niet zeer lang, vrij geruid en had donker haar en donkere oogen. Zij verdween op een onbegrijpelijke wijze en er werd geen woord over haar gesproken, behalve wat eenige nonnen elkander influisterden, als zij onopgemerkt met elkander spreken konden. Sommigen zeiden mij, dat zij het klooster verlaten had, wat ik ook zou geloofd hebben, ware het niet dat ik het een en ander van haar had gevonden, dat zij, ware zij gevlucht voorzeker zou hebben meegenomen. Ik ben van haar niet meer té weten gekomen, dan wat ik gissen of raden kon. Haar ouders of bloedverwanten moeten intusschen rijk zijn geweest, want zij ontrine nu en dan rijke geschenken. Een andere non, Sr. Paula, stierf plotseling. Wij wisten van de oorzaak van haar dood zoo weinig, dat wij daaromtrent slechts gissingen maken konden. Het was ons verboden daarover te spreken; dus werd er dan ook verder weinig aan gedacht. Ik heb gezegd, dat gedurende mijn verblijf in het klooster meer dan één non spoorloos verdween. Ik kan ze me niet alle herinneren. Naar mijn beste weten waren er vijf of zes. Ook Johanna maakte bij zulke gelegenheden haar koene, naar onze meening gevaarlijke opmerkingen. Zij zinspeelde er op, dat de een of ander, die lang in het klooster was geweest, werd zoek gemaakt om voor een ander piaats te maken. Als de een komt, zeide zij, verdwijnt de ander. En inderdaad had regelmatig het verdwijnen van de eene plaats, als de andere werd opgenomen. Zelf-marteling is pijnlijk, maar pijnlijker is het door anderen geneteld te worden, vooral als zij daarbij geweld gebruiken en haar blijdschap daarover aan den dag leggen, dat er geen hoop is op uitkomst, geen mogelijkheid om tegenstand te bieden. Ik had dikwijls den kil zien aanwenden. Het is echter iets anders te zien of het zelf te voelen. Er waren er altoos eenigen, die er genoegen m hadden, als zij hem mochten halen. Er lagen er wel vijftig m een kast op een der gezelschapskamers. Somtijds waren er vele nonnen tegelijk wederspannig en dan heb ik vechtpartijen gezien, waar aan beide zijden velen aan deelnamen. De ongehoorzamen wer- den altijd overweldigd en om te verhinderen dat haar geschreeuw buiten de muren gehoord werd, stopte men haar dadelijk een bal in den mond. Zoo heb ik somwijlen wel een half dozijn zien binden en ballen. Ook n»jn lot is dat wel eens geweest; want ook ik verzette mij wel eens, uit vertwijfeling, met geweld tegen de opgelegde straffen. Mijn handen zijn wel eens op den rug gebonden en een bal mij in den mond gestopt en dit met zulk een woestheid, dat mij de lippen scheurden en het bloed langs den mond liep. Zulk een behandeling is wel geschikt om u onderwerping te leeren. Op zekeren dag had ik den toorn der abdis heftiger dan gewoonlijk tegen mij gaande gemaakt. Zij gaf bevel mij naar een cel te brengen. Eenige noncen grepen, bonden en balden mij, sleepten mij de trappen af in den kelder en legden mij op den blooten grond. Niet lang daarna bad ik, door gebaren, een non, dat zij de abdis verzoeken zou bij mij te komen. De abdis kwam, en nadat ik vergiffenis gevraagd had, werd ik in vrijheid gesteld. Ik wil deze geschiedenis wat uitvoeriger verhalen. Om dezen tijd hadden Johanna Ray en ik ons gewroken op zeker iemand j daardoor werd ik zelve het offer der wraak van een oude non en had ik veel te lijden. De abdis beval mij in den kelder te brengen, en nu volgde een tooneel van gewelddadigheden, die ik niet beschrijven kaP- Gsnoeg, nadat mijn krachten waren uitgeput, en ik aan die vele nonnen geen tegenstand kou bieden, werden mij de handen op den rug gebonden en een lederen riem op mijn beide duimen, vervolgens om mijn handen en eindelijk om mijn lijf gebonden De nemen werden zoo vast aangetrokken, dat zij in het vE mijnï duimen indrongen, zoodat ik er de litteekens nog van draag. Hierop werd nnj een bal in den mond gedrukt, en vervolgens werd ik * t0' aan ^ Uüe£de "j Cdlen' aan de ,inkerhand. ik lag op den blooten grond, koud er. bard als hij was. Ik bleef uit- S i?««mTk r,aChf,T!PH?niB?-eC in deczelfdfn t0«tand onbeive*mHi" ii K 8 d • dlt n"J voor verdere mishandelingen vrij. ïïff . , k bevond mij in volkomene duisternis; boven mijn hoofd S i, Cen enkek lichtslraal dwars door den kelder uit een zeesen Het kwam'', 77 ° 'at1,g ik zo° 8de8eu ^eb, kan ik niet Ik bewonw ^ ? J V°°r ZT lang te ziju' mo-;e!ijk wel twee uren. Ik bewoog mij niet en meende te zullen sterven. Door de riemen h?eHnlbevor/f0n " WM C" dcn bal' die tnij den mond wijdopenhield, bevond ik mij in een toestand dien ik niet kan beschrijven Ik ben overtuigd, dat ik den volgenden morgen dood zou geweest zijn als men m.j gedurende den nacht zoo had laten liggen Eindelifk voor mij gCOÏ'Cn'i CU J"h^naRay stond H t» i'- J de.. gelegenheid gezocht om onbemerkt in den kelder te sluipen, om mij te bezoeken. Zij zcide dat zij alles wüde wa- s? biïrjf1" ? vt,oiscn' "■ -'i wï'Ls aSs een v t 2 Éebiachi. Zij bood zich aan om voor de , een voetval te doen en om vergiffenis voor mij te vragen. Ik mii te1 komph *'J de abJis ,naar verzoeken moest om bij j v men. Zij deed het. Dc abdis kwam en vroeg mij of ik voor Ï Lrf21<;ht berouw had over wat ik had gedaan. Ik gaf daarop een toestemmend antwoord. Eu nadat ik nu een We boetM aaDgehoord, vooral om te bewijzen dat ik de moeder. woef zii m« 'nf iteeh h-H bedr°efd d°°r mijn «gehoorzaamheid, ~r -• j' bereid was aan de nonnen wegens de gegeven Ku den rrt,ff?DiS ^ V,agen- °»k dit s*mde ik toe en nguTerS ]os> in (!e ^ ,er. 0nl1s'agtn eu van b«eien en banden en bal verlos.. in de gezelschapskamer teruggekeerd, knielde ik voor alle non- ?kedroTveln r!, u biddende o,n vergiffenis en hare voorbede ' veroorzaak? ™ "f"8 van wonden aan miJc ^haam; wonden, Itr em n in T °°li StraffeD' d,e ik hcb ondergaan, als door de van den f.f.ese.' waarmede ik mij zelf heb gekastijd. Ik ze en oo^miinT 111 mijn «jde, maar ook mijn duimen dragen ze, en ook mijn lippen! Door de straf van den bal, die miin linker srhenrH geW^ tCgeU mijn ,anden d,ukte' '3 uit <*eze een stuk uitgescheurd, zooals men nog zien kan. g kloM°erdDlaatrrhfHte ges^hiedenis»en) welke voor mijn komst in het Kioos.er plaats had, werd mij verhaald door Johanna Rav ik w»et 0 z--r goe wanneer. Het was op nieuwjaarsdag van het jaar 1834. De gewone gebeden na de vroegmis waren afgeioopen. L)e aDflis naa de nonnen de hand gedrukt en haren zegen geceven, waartoe zij eens in h«t jaar van den hemel de macht ontving. Wij kregen vervolgens koeken, rozijnen enz. Jshanna en ik zetten ons in de gezelschapskamer, om achter een kast or.opge;nti kt met elkaar te kunnen praten. Het gesprek viel op den zelfmoord. Zij verhaalde mij: Drie jonge dames namen hier kort na elkander den sluier aan. Twee daarvan waren zustors, de dtrde een nicht. Zij waren eerst kortelings aangenomen, toen des morgens het gerucht ging, dat zij in haar bed waren gevonden, ia bloed zwemmende en dood. Johanna had hare lijken geiit n; hei scheen dat zij met een mes zich de aderen hadden geopend. Htt was opmerkelijk, zeide Johanna, dat ik geen gedrui:ch had vernomen en niet een der nonnen iets van deze daad was gewaar geworden. St. Hypoliia verhaalde, dat zij haar dien morgen dood in haar bed had gevonden toen de andere nonnen naar bad gegaan waren. Om de een of andere reden werd haar dood niet openlijk bekend gemaakt, integendeel, in plaats van de gewone ceremoniën met de dooden, werden zij naar den kelder gebracht, en daar in den gemeenen doodskuil geworpen. Wij kregen zeer weinig kennis van wat er in de wereld voorviel, en dan nog bepaalde zich ons weten alleen bij de stad. Ik kan mij slechts twee of drie gevallen herinneren. Twee toen de cholera in Montreal uitbrak tn één bij gelegenheid van den strijd over de verkiezingen. Het uitbreken van de cholera gaf ons bij de beid« malen, dat zij heerschte, veel arbeid. Toen 'nadien wij veel meer werk dan vroeger. De paus had vroegtr reeds de aanwijzing gegeven, dat het branden van waskaarsen een voorbehoedmiddel was tegen deze ziekte: zoolang iemand een waskaars brandde, zou de Moedermaagd het gevaar van hem afweren. Nauwelijks was de ziekte te Montreal uitgebroken, of in het klooster werd door iedere bewoonster een lange waskaars aangestoken, die dag en nacht brandde, zoodat alle deelen van het gebouw verlicht waren. Zoo brandden onophoudelijk een menigte kaarsen, die door de handen der nonnen moesten vervaardigd °worden. Die bood:chap vaa den paus w?s ook in het klooster der grauwe nonnen en dat der Congregatie, ja zelfs van den kansel aan "het volk bekend gemaakt. Daardoor ontstond een verbazende navraag naar kaarsen, \relke voor het grootste deel wij b«2orgen moesten. Alle handen moesten aan het werk. Kn zoo kwam het dat ook ik moest helpen en in onderscheidene afdeelingen bezig zijnde, hoorde en zag ik alles. Vele nonnen wiren reeds lang met dien arbeid vertrouwd, want ons klooster leverde jaarlijks een menigte waskaarsen af. Maar nu kreeg die bezigheid een groote ui.breiaing, en alle andere werkzaamheden bleven daardoor stilstaan. Ik behoef niet te vermelden, hoe die W i„ ^ verricht. Genoeg, er was daardoor een groote bedrijvig, wi! hnn ƒ ,1 ÏTV? de treur,g* berichten van verwoestingen, die al cholera aannchtte- de onzekerheid wat er, onaan- fn £ bescherming van de Heilige Maagd, van ons worden zou, ?g ®, onophoudelijk rondom ons brandende waslichten, prentten wij de gebeurtenis onuitwischbaar in de ziel. Ik voor mii twijfelde weinig aan de onzekerheid, waarin zij verkeerden die onaffeCiwïf wa9,kaar*en brandde"' maar toch maakte lusschenbSn fk dit MvnJl ?gC aDgSt Z1C V3Ii m'j meeSter' Doch dau beschouwde ik dit gevoel als een groote zonde en als gebrek aan geloof. maakte bij die gelegenheid kennis met een paar grauwt nonnen die nog al dikwijls in het klooster kwamen om waskaarsen ,«Talen! ik naa geen gelegenheid om met haar over iets anders te spreken da° ,OaVer,k0°P « leTk°°P- Ik werd dus wel met haar gelaat, nieï haar karakter of haar gevoelens bekend. Ik vernam even weinie van het klooster als zij van het onze. g tn£DS ;vertrouwe1n op den bijstand der Heilige Maagd werd bevestigd, toen wij zagen dat niet één van ons door de cholera werd aangetast Z£alWL%rkeli* dat, in de Uee malcn> dat de cholera in Montreai woedde, zij niemand van ons aantastte. 1 oen de strijd over de verkiezingen Montreai in oproer zette, hoorden wij dagelijks berichten die ons bekommerden. Errstige bekom- ZrJJ>lV°ïde lk eCh,tCr ^rSt' tüeD » in a"e deelen van het klooster hm n! i beweging begon te heenchen, en een menigte buskruit b, ons geborgen en onder het toesicht der abdis bewaakt werd. straffen en boelen. Ik heb meermalen van boeten gesproken, waar- en t^reSleD °,ndefWtrpen- Er ziJ'n er van verschillende soort, fL.hrl u sc,11Jnbaar onbeduidend, door langen duur of on- SSÏ J? rnallng wer P1» anderen uit haren aard vrees voor Z°U " .nie' aan onderwerpen, ware het niet uit V®es voTMiAn..n. \r.i_ j__ ü : —_ —-"v— ^ utyiucYcii. veie uaarvan waren nutteloos en ongehoord, andere in den hoogsten graad onkiesch cn ondeugend. Ik kan mij niet begrijpen, hoe iemand ze uitdenken kon. Daaronder waren dingen, erger din de ontblooting van hat gehe , lichaam, en — die moesten dan worden uitgevoerd in tegen woord heid van allen, nonnen en priesters. De abt van het seminarie kwam eens bij ons en zeide, dat hij v den paus in last had, om diegenen van ons, die de meeste vroomhi bezaten, op te roepan tot het volbrengen van zeker; handeling! welke hij ons opnoemde of beschreef, maar welke ik voor geen beschaafd en zedelijk oor noemen mag. En toch ben ik het der waarheid verschuldigd om te bekennen, dat er onder ons waren, die zich daartoe leenden. . Er was 'n groot verschil tusschen 't karakter van onze vorige abdis en dat van onze tegenwoordige. Dit bleek dadelijk. De vorige zeide, dat zij een vriendin was van beweging te nemen, omdat zij anders te dik zou worden. Zij was dan ook zeer bedrijvig, dribbelde gedurig door het klooster en hield zelve het opzicht over onze werkzaamheden. Zij was niet schuchter. Integendeel, zij had iets koens, iets manlijks; ja zelfs somtijds iets kouds, iets gruwzaams, bij tooneelen, die een ander diep zouden hebben geroerd. Dit bleek vooral bij den moord van St. Francisca. .. . De nituwe abdis daarentegen was zoo log en langzaam, dat zij zica slechts met moeite bewoog en geen zeer streng toezicht op de nonneo hield. Overigens was zij vreesachtig, 's nachts dikwijls onrustig en volstrekt geen vriendin van het donker of de eenzaamheid. Zij had lang de werkzaamheden eener oude non bij de hand gehad, bestaande in het beluisteren en bespionneeren van anderen ; en in die betrekking was zij onder den naam van St. Margaretha bekend geweest. Terstond na hare aanstelling als abdis, koos zij mij uit, om in hare kamer op eene sopha te slapen. Eens op een nacht, terwijl ik sliep, wierp zij zich in den grootsten angst op mij, roepende: „O mijn God ! mijn God! wat is dat toch ?" Ik sprong op, zag in de kamer rond, maar kon niets ontdekken en gaf de verzekering, dat er niets buitengewoons was voorgevallen. Doch zij hield staande, dat er een geest was geweest en hij had de bedgordijnen stevig vast gebonden. Ik onderzocht de gordijnen, en bevond dat ze met een speld aan elkander waren gestoken. Maar ik kon haar maar niet overtuigen. Zij begeerde, dat ik het overige van den nacht bij haar zou slapen. Ik legde mij aan haar voeteneinde en bleef daar tot aan den morgen. Gedurende den laatsten tijd van mijn verblijf in het klooster werd ik vaak gebruikt als handlangster in het gasthuis. Er zijn vele kamers voor kranken ingericht en een geneesheer van Montreal is tegelijk gasthuisdokter van het klooster. Gelooft echter niet dat hij iets weet van de privaat-ziekenkamers. Hij heeft daartoe nooit toegang. Zijn zorg betreft alleen de zieken, die uit de stad in het gasthuis worden gebracht. Armen worden hier om niet verpleegd en opgepast door eenige zusters. Zoo krijgen zij het hoogste denkbeeld van onze liefde en heiligheid. De geneesheer zelf wordt daardoor ten onzen aanzien bedrogen. Ik volgde Dr. Nelson dikwijls met papier, pen en inkt bij zijn visites in het gasthuis. Ik moest dan zijn recepten voor de verschillende zieken opschrijven. 7 Zoo wat een jaar vóór mijn vlucht werd ik het eerst gebeid als hulp m een afzonderlijke ziekenkamer en van toen tot aan miin vlucht gebeurde dat meermalen. Ik had toen natuurlijk geleeenheid om het getal en den stand der daar verzorgde kranken naua-keuri* waar te nemen. Ten aanzien van hetgeen ik daaromtrent za*. b-roen ik mij vol vertrouwen op de getuigen van een ieder, die daaromtrent is ingelicht. Zulks zijn echter zij niet, die het klooster uit nieuwsgierigheid of als novice bezoeken. Vraagt er haar niet naar. Zij welen niet eens dat er zulke afzonderlijke ziekenkamers bestaan. Zij zijn er evenvrel en ik zou er veel van kunnen verhalen. Op zekeren nacht moest ik bij een ouie non, St. Clara, waken. Zij was gevallen, had een lid verstuikt en lag in een kamer, d-e aan het gasthuis grensde. Zij scheen tusschenbeide niet goed bij haar verstand te wezen. In dien nacht was ze heel wel. Wat haar bewoog om mij haar mededeelingen te doen, was de beweging, welke ik maakte, om met het licht uit haar kamer in de aangrenzende grootere te gaan, ten einde naar de zieken te zien. Och! laat mij toch niet in donker, bad zij; ik ben in dit klooster van zooveel gruwelen en moorden getuige geweest, dat ik niet meer zonder licht of zonder gezelschap, alleen durf te wezen. Neemt gij u oo' maar in acht j er zijn hier zoovelen, aan wie het verraad welkom is. Was het dankbaarheid voor mijn zorgvuldige oppassing, die de oude non zoo vriendelijk maakte ? Van te voren was zij z >o vriendelijk niet, toen zij de nachtwacht had op onze slaapzaal. Hoe dit zij, zij bleef bij het bloote vermelden van moorden, aan nonnen gepltega. zij trad niet dieper in de zaak in. Het eenige wat zij meer verhaalde, had betrekking op de gruwzaamheid waarmede die moorden werden gepleegd, als die nu eens met hongersdood gepaard gingen eP dan weer met het afknijpen van vleesch tot op de beenderen door jni ldel van gloeiende tangen. Het was iets heel ongewoons, als men een non medelijden hoorde betuigen. Gewoonte maakte ons ontoegaEkelijk voor mededoogen met het lijden van anderen en onbekommerd en zorgeloos omtrent onze eigene zonden. Ik zelve was reeds zoo verhard geworden, dat ik het, zelfs r.u nog, dikwijls moeilijk vind, om de ingezogen begrippen van goed en kvaad te verzaken. Ik moest op zekeren tijd eenige ledige flssschen uit den kelder sclioocmaiicn, waarin de vloeistof geweest was, welke ik zeide te gehoven, dat in den grafkuil werd uitgestort. Een aantal daaraan werden uit den hoek in den kelder gehaald, op de bovenste trap neergezet en daö door ons weggenomen om te worden omgespoeld. Als tu een drop van dat vocht op onze kleederen spatte, dan vielen er terstond gaatjes ia- Ik geloof dat men die vloeistof vitriool of zooiets noemde, en ik hoorde wel eens vertellen dat aij de lijken, tot zelfs de beenderen verteerde. Eens ook werd er ons iets van gegeven, met water gemengd, om er linnen voor een begrafenis mede te verven. Onze handen werden er zeer zwart van, maar dan gaf men ons een vocht, met water aangemengd, en dan werden zij rood. Op zekeren dag ontstelde ik zeer, toen ik in de kamer trad van gewetens-beproevingen en aan een touw, dat aan de zolder was vastgemaakt, een r>on zag hangen met de beenen omhoog. Haar kleed was aan haar voeten vastgebonden, zoodat het niet naar beneden kon vallen en haar hoofd hing slechts een klein eindje van den grond. Haar gelaat was afzichtelijk di's opgezwollen, hare handen waren gebonden, en zij had een bal in den mond. Deze non was Johanna Ray, om de een of arde re overtreding tot deze straf veroordeeld Dit was niet het eenige geval van dien aard. Ik hoorde van velen dat zij opgehangen waren en ik zelve heb aan St. Hypolita en St. Lucia deze straf zien voltrekken. Zij werd als zeer pijnlijk beschouwd en was van alle straffen, welke Johanna Ray had ondervonden, de eenige welke zij niet kon uithouden. Eenige der nonnen zinspeelden daar naderhand wel eens op in hare tegenwoordigheid, maar dan werd zij zeer boos. Als wij de kamer der gewetensbeproeving wilden bezoeken, moesten wij daartoe eerst verlof vragen, en telkens werd ons dit na eenige aarzeling toegestaan, met de uitdrukkelijke vermaning, dat wij het hoofd voorover en de oogen op den grond houden moesten. NEGENTIENDE HOOFDSTUK. Als ik het met esnige gerustheid doen kon, liet ik geene gelegenheid voorbijgaan, om den armen gevangenen een woord toe te spreken. Lang geloofde ik, dat zij zusters waren; later vernam ik dat dit niet zoo was. Zij waren gedurig in angst voor hardere straffen, als men haar betrappen mocht op een samenspraak. Zij vroegen dikwijls: . daar komt immers niemand ?" ik kon gemakkelijk gtlooven, wat ik van anderen hoorde, dat angst haar groote straf was. In het donker opgesloten, tot zulk een enge mte bepaald, in diepe eenzaamheid, zonder hoop op verlossing, al••i nog akeliger wending van haar lot vreezende, zoodra de bisschop .1 de abdis dit maar in den zin kregen — welk een leven was dit?! Dcch die arme schepsels moesten iets geweten hebben van de gruwe* i n, die in andere de;Ion van het klooster waren voorgevallen, van terd 'E'en1"^, het gebruik' dat daarvan gemaakt ™s j° =fj«: rr„r r„ ! ~~ gestoord xijn geworden door de vele priester«, WM-r v voordeur, op geringen afstand van hare cellen in den kelder kwamen om naar het kloneer t* „„„„ A Tl ' , ■lerhts fMnen Hat, Klooster te gaan. Aan zulk een Inden •leents eenen dag onderworpen te wezen, dat moet reeds ondraeeliik iL ehn.H .^eze. nonnen hadden hier reeds jaren doorgebracht, heid te in n VC medelijden met haar en wenschte haar in vrij- gelukzaligheid inVn ï* 'f™ dacht ik aan de ^Hing : dat orie fardé meer door heme' te grooter zal wezen, naarmate wij op aarde meer door lijden geoefend worden, en beruste in het geloof An^n°PSU1 T «n legeD ™ worden. * ' Anderen deelden zekerlijk dit gevoe'en met mij. Op zekeren Zondagnamiddag nep een der nonnen plotseling uit: Hoe hardnekkig T t°eh de "««J" In de cellen: zij zijn nog even slVcht als on den feeLn«nevanPwat^f' £le ,mtro'PinS moest het tegenovergestelde be- Sr:; z"aoeM "i,toki™"" deDeenaofelndêr/nnClLeB W°rden gebruikt tot tijdelijke opsluiting, als de een of andere ongehoorzaam was geweest aan de abdis. Ik heb er abdis DdenC avnndZlen °Pïluiten' omdat »j niet terstond op bevel der dagen ^wTnlcSfn,^ ^ Z* b'e™ « De abdis wees ons dikwijls op iets in een glazen kast, dat wij hoog V7-[eX.rr- »«. gemaakt van was en heette Agnus Dei. wflivn H i r,r °ns oP te wijzen, als wij in den toestand der genade waren, d. i. na de biecht en voor het sacrament. Het was zeide aii, HefTwIrn «itSR gTfe?ft. welken onze Heiland had gegeten. ?en Jf hnnH hT' dtkw^ls wij het kusten of aanzagen, had¬ den wij honderd dagen verlossing uit het vagevuur; en als wij deze lohann'a Rav kW3m ^ vrijden ,.n goede. inH^r van L -Wei eens ,tot miJ: Laat ons het kussen; de een of andere van onze vrienden zal er ons voor danken. rlp11 S geweest met het overbrengen van lekkernijen tot lan dé' Hmf oevluchts3orden". Ik ging met een presenteerblad ï HCn ? aar °P een stommeknecht. Dan gaf ik bevelen af. ' verw;Jderde miJ een weinig en wachtte daar Ik zag deo bisschop eens bij een drinkpartij. Nadat hij eenige ver• klooster had gebruikt, liet hij al de nonnen bij zich komen en toen wij verschenen, gaf hij ons zijnen zegen, terwijl hij ont lijk vond °P ïchouder le*de, wat ik al heel raar en belache- In 't klooster der zwarte nonnen waren drie kamers, die ik nim* mer betrad. Ik had wel groote vrijheid genoten en, zooals ik meende, alle kamers bezocht. Maar op zekeren dag zag ik een oude non in een kamer aan de noordzijde van den westelijken vleugel, in de hoek, de punt harer schaar in een opening steken en een deur ontsluiteD. Dit verrastte mij; ik hal daar nooit een deur ontdekt. Toen ik er naderhand onderzoek naar deed, zag ik, dat ik er van buiten niets aan kon ontdekken. Ik trad binnen om te zien, hoe het daar gesteld was, en zag dat er drie kamers in elkander liepeD. De non wilde mij echter niet binnen laten. Zij scheepte mij af met de aanmerking, dat hier eenige benoodigdheden bewaard werden. Zij sloot de deur. Later had ik geen gelegenheid om iets daarvan te ontdekken. Altijd was :L ï u .. — v—:i_ J:._ i — »„ 1 ik wel nieuwsgierig om het gebruik dier kamers te kennen, omdat ik vermoedde dat zij opzettelijk voor mij gesloten werden gehouden, om den wille van een of ander geheim, maar nooit kon ik er binnen komen. De abdis had mij, bij mijn opname, den toegang gegeven tot alle vertrekken. Ik zag kamers, die getuigden van gruwel en zonde, onder haar opzicht begaan. Maar hier vond ik meer dan een vertrek, dat mij onbekend was gebleven tot r.u toe en waarvan zeker weinig wisten. Met bewonderenswaardige kunst was de deur in den muur verborgen. Ik sprak er over met Johanna Ray. „Wij zullen wel zien - vt het is," zeide zij, maar nimmer vonden wij er gelegenheid toe. Ik was nieuwsgierig, of zulke tooneelen als de moord op St. F; cisca meermalen plaats hadden. „O ja," zeide Johanna, „toen novice waart, is het meer dan eens gebeurd, al hebt gij er niets van gehoord." Dat was alles, wat ik van zulke geschiedenissen vernam. Ik heb reden om te gelooven, dat zoodanige moorden altoos door verstikking worden gepleegd. Ik trad eens in de kamer der abdis en vond daar Johanna Ray alleen. Zij doorbladerde met groote belangstelling een boek. Op mijn vraag wat het was, gaf zij een ontwijkend antwoord, en ik mocht het boek niet zien. Er staan twee boekenkasten in die kamer. In de een stonden de boeken waaruit ons werd voorgelezen, in de andere naar het scheen rekeningboeken. Als ik de kamer aanstofte, zat daar wel eens de sleutel in; maar het was mij nooit ingevallen, om die kasten te openen. Dat was mij dan ook streng verboden, en ik wilde noch zondigen, noch boete beloopen. Later moest ik met Johanna de kamer in orde brengen. „Kom,1 aeide zij, „laat ons nu eens zien, wat er in.die boeken staat." Ik stemde toe. Wij namen een groot, dik boek van de plank. „Ha," zeide Johanna, „nu hebt gij er in gekeken. Als gij het nu van mij ✓ zegt, zeg ik het van u." Ik dacht bij mij zelve: de zonde is nu toch eenmaal begaan, en of ik er nu wat langer of korter in zie, dat is hetzelfde. Ik bladerde er dus een weinig in, ofschoon ik daarbij niet op mijn gemak was. Het boek bevatte een overzicht van den staat der novices, der nonnen en van de m het klooster geboren kinderen. De aanteekeninf-en van dit laatste waren zeer kort, zooals blijkt uit onderstaande op- g o ;/men en datum zet lk maar "eer tot voorbeeld: bt. Maria bevallen van een zoon 16 Maart 1834. St. Clarissa bevallen van een dochter 2 April 1834. St. Mathilda bevallen van een dochter 30 April 1834. Van den dood der kinderen voi:d ik geen melding gemaakt, ofschoon ik wist, dat er niet één meer in leven was. Ik geloof dat dit boek een tijdruimte omvatte van twee jaren althans de meeste daar vermelde namen kende ik. Ik kan echter van het aantal geboren en dus vermoorde kinderen slechts een onbepaalde opgave doen. Zooveel ik meen, bevatte dit boek honderd bladen: aaarvan was een vierde gedeelte beschreven en ieder blad bevatte zoowat vijftien geboorte opgaven. Daarnaar gerekend moeten er in wjarÜn n0gi Wat klndtren in het klooster geboren worden. Wat de andere boeken in de kast inhielden weet ik niet. Ik heb zf, nie 3-Mgeraakt. Ik geloof dat Johanna er wel mede bekend was, a. hans als ik hare nieuwsgierigheid en stoutheid in aanmerking neem. 1 S» -1?6 j Cr -T toe n bren°sr' om le getuigen wat zij weet, geJoot ik, dat zij niet alleen meer, maar ook gewichtiger bijzonderheden aan de mijne aan het licht zou brengen. Ik kan, door het toeval daartoe in staat gesteld, met zekerheil het ge a opge ven der personen, die gedurende mijn verblijf in het klooster waren. ij werd namelijk opgedragen, om de servetten voor al de bewoners van het klooster, de gevangenen in de cellen niet uitgezoner ' 8eree(J 'e make.n' Er waren er tweehonderd en tien. Aangezien nu e getal der novices te dier tijde zestig bedroeg, weet ik dat dat der nonnen honderd en vijftig beliep. Dikwijls kwam bij mij de begeerte op, om het klooster te ontvluchten. In den beginne verontrustte mij zulks, omdat ik geloofde dat het zonde was, en wel een groote zoi de. Ik liet dan ook niet na,i#1 *1-er5- 8e^e8en^cid te biechten, dat ik mij onvergenoegd gevoe e. yn biechtva^ zeide mij, dat ik van een boozen g-est was bezeten en dwong mij om daar tegen te strijden. Toch dacht ik nu en aan : „Ach, ware ik verre van hier." Ei^el'jk- zeide mij een priester, aan wien ik deze zonde oprechtelijk biechtte, tot mijn troost: Ik heb voor u gebeden tot den H. n onius, en twijfel niet, of door zijn tusschenkomst zal de booie wei van u wijken. Wat mij tot vluchten aanzette ? Gedeeltelijk de vrees dat een kind, hetwelk mij moeder zou heeten, vallen zou in de moordende hatdea mijner gezellinnen, of dat een drank mij zou worden toegediend, wier verwoestende kracht ik in anderen had leeren kennen. Op zekeren avond voelde ik deze zucht om te vluchten heviger ODtvlammen dan vroeger, en wat ik ook deed om die te onderdrukken, het baatte niet. Gedurende het avondgebed zelfs hield zij mij bezig, en in de ure des innerlijken gebeds, waarbij ik anders gewoonlijk in slaap viel, hield zij mij wakker. Toen de andere nonnen naar de slaapzaal gingen, begaf ik mij op mijn post in de afzonderlijke ziekenkamer naast de kleine gezelschapskamer. Hier wierp ik mij op de sopha en, aangezien ik alleen was, bepeinsde ik hoe het best mijn vlucht te bewerkstelligen. De dokter kwam kort daarna, tegen half negen, en ik moest hem weer vergezellen met papier, pen en inkt. Wat ik opschreef, we;t ik niet meer. Ik was al te opgewonden. Ik herinner mij alleen, dat, toen hij de ronde had gedaan, wij weer naar de kleine gezelschapskamer terugkeerden. Van deze kamer geleidden twee wegen naar de straat. De eerste en naaste door de gang naast de aangrenzende ziekenkamer. Deze kwam uit op een deur, toegang gevende tol den kloostertuin, waarin een zijpoortje was. Deze is de weg, dien de dokter gewoonlijk neemf bij nacht, waarom hij dan ook van dat poortje een sleutel h:eft Dezen weg kon ik moeilijk inslaan, want in een huisje naast dat pourtje waakt eiken nacht een man; ik zou dus licht ontdekt zijn geworden. Mijn hoop was dus gevestigd op de andere weg. De«e liep uit de ziekekamer door een ander kamertje, waar zich gewoonlijk een oudi non ophield; van daar leidde een gang, langs de trappen, naar den hof en aldus naar de groote poort, die in de zijstraat uitkwam. Ik mocht de ziekenkamer niet verlaten en wist dat de meeste deuren gesloten waren; toch nam ik mij voor het te beproeven. Sedert dien tijd heb ik er dikwijls over nagedacht, waardoor ik toch aan den moed kwam, om zulk een schijnbaar onmogelijke taak te durven ondernemen. Doch ik deed het, niet eens denkende aan de straffen, die ik gevaar liep te ondergaan, als ik ontdekt werd. Het was alsof ik handelde onder den indruk van een aandrift van buiten. Nauwelijks was de dokter vertrokken en had ik weder een oogenblik op de sopha gezeten, of ik sprotiS op, vast besloten om mijn vlucht te beproeven. Ik ging driftig door de ziekenkamer, kwam in de kamer der oude non, spoedde mij haar voorbij, en zei, zonder haar den tijd te laten : „een boodschap." In het volgende oogenblik had ik de deur achter mij toegedaan en stond in de gang. Waarschijnlijk heeft de haast, die ik maakte, en het korte woord, dat ik haar toesprak, haar in den waan gebracht, dat de abdis mij ergens heenzond; althan* zij schijnt niet» kwaads vermoed te hebben Bovendien had ik nog de recepten van den dokter in de hand • ook daardoor kan zij op een dwaalspoor gebraeht zijn. De gang, waarin ik mij nu bevond, had meer deuren dan één. I)ie, welke vlak teo-en•rer mij wa.s, voerde naar een gezelschapskamer, waar ik om de»«n ÏÏH,nerhieKen °Ud? n°nnen bij elkandar hati gevonden?*^ 5 zouden hebben nagelaten mij vast te houden. Links ontdekte ik d« groote gesloten en gegrendelde dsur. Ik ontgrendelde en ontsloot haar, ijlde de trappen af, opende de deur van den tuin vloog dien door, trok den boom voor de straatpoort weg en was — vrij BIJLAGE TOT DIT HOOFDSTUK. M^iaeMonk-Verklaring t0t beW'jl Van de waarheid d<* verhalen van Nadat John Hilhker den eed had afgelegd, verklaarde hij, zeggende : Ik was in de eerste dagen van de maand Mei, met eenige van mijn i~n m °!Trek VaD dCP driemijhteen- op de jacht, toen wij, p eenigen afstand, op een akker een vrouw zagen zitten die onz<* "°k- I— wii bi< k*» SS . jofd diep voorover gebogen; en hoe wij haar vroegen wii kretren geen antwoord. Wij tilden haar het hoofd op en zagen dat zij weende. ee° °UideD r°k Van •alicot- ik van garen, ien boni schort en een ouden zwarten hoed. Nadat zij lang geaarzeld en veel woSn Zit h hHa'dVk h?3r eindelijk ov#r om mijn vragen te beantwoorden. Zij deed zulks echter niet, voordat ik haar gezegd had, dat ik een getrouwd man was en met haar medelijden had. Zij vertelde mij nu, dat zij Maria Monk heette, te Montreal non was geweest in een klooster, en nu daaruit de vlucht had genomen van wege de snoode behandeling, daar ondervonden van de priesters, wier losbandigheid zij met zwarte kleuren schilderde. Zij verhaalde nog meer bijzonderheden met betrekking tot dat klooster en haar vlucht. Zij om " V^n ee° kleine karner> waar z'j pleegde te wachten vlnrhï rw " j zlekenk*mer te laten, en zeide, dat zij was ontvlucht door een deur, door welke de geneesheer gewoon was in het klooster te komen. Ook zeide zij, dat zij hare kleeding na de vlucht man New"York was gekomen in gezelschap van een man, die haar bij de stoomboot verlaten had. Zij verklaarde, dat zij eerlang moeder stond te worden, als zijnde in het klooster in gezegende omstandigheden geraakt; dat ze geen vrienden had en ook niet wist ze te vinden, dat zij er aan dacht om zich zelf van het laven te berooven. Zij veraocht mij, dat ik haar *ou verlaten en toch niet van haar spreken xou, als ik soms binnenkort hoorde, dat een vrouw iich in de rivier had verdronken. Ik vroeg haar, of lij dien dag al iets gegeten had, waarop zij „neen" antwoordde. Ik gaf haar daarom geld om iets uit den naastbij gelegen winkel te gaan koopen. Zij verliet mij, maar ik zag haar dwars over het veld naar de rivier gaan. Ik haalde haar in en bewoog haar, met klemmende redenen, naar teker huis te gaan, waar zij alles kon krijgen wat lij noodig had, daar ik mij borg stelde voor haar en alles betalen wilde. Toen lij ook dit nog niet aannam, overreedde ik haar, met zeer veel moeite, om raar een armenhuis te gaan. Hier werd zij door mijn tusschenkomst opgenomen, nadat ik beloofd had te zullen terugkomen om haar op te zoeken, daar tij mij, gelijk «ij zeide, iets ««wichtigs omtrent Montreal had mede te deelen en mij verroeken wilde, daarheen voor haar te schrijven. Zij sprak met zooveel waarheid, dat ik gc-«n oogenblik aan hare geschiedenis twijfelde en deze aan sommige mijner bekenden, in de volste overtuiging van hare geloofwaardigheid, mededeelde. Zij scheen overweldigd door kommer en der vertwijfeling nabij. Ik zag haar soms, twee uren lang, zonder ophouden weenen, en toen zij beproefds te gaan, was zij zoo zwak, dat twee van ons haar ondersteunen moesten. Wij merkten ook op, dat zij de handen bestendig onder haar voorschoot gevouwen hield, zooals zij in haar „boekje" als de plicht der nonnen had opgegeven. Ik sprak in het armenhuis dikwijls van haar. Maar daar ik haren naam vergeten had, kon ik niet» van haar te weten komen, dacht eindelijk nauwelijks meer aan haar en zag haar ook niet voor verleden week. Toen ik eenige uittreksels uit haar boekje in een nieuwsblad las, hield ik mij overtuigd, dat het de geschiedenis was van diezelfde vrouw en ik werd daarin bevestigd toen ik het slot las. Toen ik haar daarna weder zag, herkende ik haar dadelijk, ofschoon zij mij niet herkende, daar ik geheel anders gekleed was. Ik vond in haar geheele boekje niets wat «treed met hetgeen zij mij had verhaald bij onze eerste ontmoeting. Toen ik haar in Mei 1836 weder zag, wilde zij blijkbaar iets voor mij verbergen. Zij hield een brief in de hand, die zij mij niet wilde laten lezen en toen ik de houding aannam, alsof ik dien wilde nemen, scheurde zij hem in kleine stukken. Eenige dagen daarna kwam ik weer op dezelfde plaats en zocht de verscheurde stukjes zorgvuldig bij elkander, maar kon er niets van maken. Ik kon alleen het onderschrift lezen „Maria". Aan de waarheid van haar geschiedenis twijfel ik in geen geval. PETER JENKINS, Commissaris. JOHN HILLIKER. TWINTIGSTE HOOFDSTUK. r blijkt uit vorenstaande becedigde verklaring, in welken toestand Maria Mork te New York kwam. Kort ca hare aankomst werd zij opgei, omen ia een inrichting, waar men haar gedurende «enigen tijd met liefde behandelde. Doch ook daar vervolgden haar hare vijanden. Een priester die deze inrichting dikwijls bezocht deed haar uitnoodigen tot een samenkomst, wat zij echter hardnekkig weigerde. Woedend over deze weigering, zond die priester, die Conry heette, eenen anderen om een onderhoud met haar. en uet haar zeggen, dat zij mei moest gelooven, dat zij zijn handen zou ontkomen, want aangezien hij van de abdis vau het Hotel Dieu onbepaalde volmacht had, had hij besloten zich van haar meester te maken, werwaarts zij zici ook bi ge .en mocht. Deze tijding veroMiustte Maria Monk ; zij volharde echter bij hare weigering om de listige schurken te bezoeken, die voorzeker dit arme meisje in het Hotel Dieu zouden hebben opgesloten, om haar wellicht een lot te doen ondergaan, gelijk aan dat van St. Francisc*. De tijd harer bevalling was nu kort ophanden. Zij zag daar zeer tegen op, want xij vreesde die niet te zullen overleven. Verwachtende dat deze vrees zon bewaarheid worden, zette zij zich neder om hare ontdekkingen op het papier te brengen. Zij volbracht dit werk, tnasr verbrandde het ook weder, niet omdat hare ontdekkingen, zooals zij ze noemde, niet waar waren, maar omdat zij in haar hart nog Roomsch was, en vreesde daardoor de zaak van hare kerk nadeelig te zullen zijn. Twee dagen voor hare bevalling dacht Maria Monk uit zich aelve ernstig over de zaak na, en daar zij meende dat hare uren geteld waren, besloot zij opnieuw, hare ontdekkingen ter neder te schrijven. Zij sprak daarover met een der moeders van het ziekenhuis, juffrouw P . ... d, zeide haar dat zij vreesde niet lang meer te zullen leven en dat zij wenschte, vóór haren dood eenige bijzonderheden uit het nonnenleven bekend te maken en veel schandelijks te ontdekken. Maria noemde de heer F. als dengene, bij wien zij belijdenis doen wilde, doch er was daartoe geen gelegenheid en zij moest het uitstellen, aangezien den volgenden dag tiaar overkwam, waar zij zoozeer tegen had opgezien en wat zij, naar alle waarschijnlijkheid, toch hoop had te overleven. Daardoor nu werd het voornemen, om haar ontdekkingen te schrijven, andermaal uitgesteld. Nu kreeg zij echter reden tot groote bezorgdheid, want zij vree»:!; de vervolgingen van hare vijanden, Kanada's priesterschaar. Zij was nu moeder cn had voor een kind te zorgen — een der gezegende gevolgen van het priesterlijk coelibaat. Macht zij toch redelijkerwijze atnnemén, dat pater Phelan zich aan het gevaar zou blootstellen om door zijn eigen kind, onder zijn oogen opwassende, tot schande te worden? Neen 5 ware het hem mogelijk geweest, hij zou, even kalm en spoedig, ieder spoor van het onschuldige kind en van de mishandelde moeder hebben trachten te vernietigen. Alleen als zij den dood vreesde, dacht Maria Monk er aan om hare ontdekkingen op te stellen. Zij had gelooftt, dat alle gevaar voor haar voorbij was, doch er deden zich nieuwe ziekteverschijnselen op en nu wilde zij die ontdekkingen niet langer op 't hart en in de pen houden. Toen die verschijnselen verergerden, verzocht zij den heer Tappin bij zich en deelde nem eenige gedeelten van hare geschiedenis mede. „Haar oogmerk", zegt de hetr T., „scheen niet om anderen aan te klagen, maar alleen om eigen schuld te bekennen". Haar vrees voor den dood werd, deor de herstelling harer gezondheid verbannen. Nu ontwaakte de zucht naar onderwijs bij Maria Monk sterker, en nadat eenige personen haar een bijbel hadden bezorgd, onderzocht zij dien om Gods geboden te leeren kennen, tegen welke zij zoo schromelijk gezondigd had. , P|i«sters van Montreal wendden, na de verschijning van haaf boek, tallooze pogingen aan om haar te logee straffen en zulk een sre- werk uit' wie ifrt onschadelijk te maken. Zij gaven daartoe een werk uit wie het leest zal «en dat het, in plaats van argumenten, slechts spitsvondigheden en laster bevat. Zij trachten onder anderen u wijs te maken, dat Maria Monk nooit in het klooster is geweest als non en dat zij niets anders is dan een zwervend, liederlijk vrouwspersoon. Wat te voren is medegedeeld, wederlegt die bewering overtui- - -Tie. ,.di' boek, gelijk wij hopen, onpartijdig leest, hij zal de waarheid, bij zoovele bijlagen, niet betwijfelen. AANHANGSEL. v,..ucKKtngcn van ïviaria Monfe Doven allen twijfel stellen. ij willen hier eenig* uittreksels leveren, die de waarheid der UIT DEN „AMERIKAANSCHEN PROTESTANTSCHEN VERDEDIGER". »Het liet zich aanzien dat, na het in het licht komen der ontdekkingen van Maria, alle krachten zouden worden ingespannen, om har# getuigenis te ontzenuwen. Dit geschiedde vooral door, na hare vlucht, m het binnenste des kloosters stillekens zoodanige veranderingen te maten, als geschikt waren om deze inrichting met hare opgaven te doen strijden. Toen de eerwaardige P. Milker van New-York, Montreal opzettelijk bezosht met het oogmerk, om in dit opzicht de waar» heid aan den dag te brengen, vernam hij van vele buren van het klooster dat, op 't eerste bericht der verschijning van Maria Monk's ontdekkingen, in den hof van het klooster een geheimzinnig planken beschot was opgetimmerd van vijf en twintig voet hoog. En wat aangaat het beweren van zekeren Mr. Stone, dat het inwendige van het klooster niet overeenkomt met Maria's beschrijving, het is aan ieder te Montreal bekend of dat hij zelf een bedrogene is, of dat hij anderen heeft willen bedriegen, want de tijd, dien hij volgens zijne eigene geiuigenis heeft kunnen besteden om het klooster te bezichtigen, was veel te kort om zulk een gebouw ook maar vluchtig, laat staan in al xiine deelen op te nemen. Het is een onmogelijkheid, om daarover in zulke korte oogenblikken juist te oordeelen. Mijn vrouw, die hare jeugd te Montreal heeft doorgebracht, zegt, dat als zij met hare speel'.nooten daar over de straat ging, in de nabijheid van het klooster, rij dikwijls de vraag heeft gedaan en gehoord: „zouden wij nu boven iie on jeraardsche gang staan ?" en toch zeggen de priesters, dat niemand vroeger ooit van zulk een gang iets gehoord heeft! „Een Protestant". GETUIGENIS VOOR DE WAARHEID DER „ONTDEKKINGEN" VAN MARIA MONK. * „Wij ondergeteekenden, met Maria Monk bekend, en uit overweging van vele opgaven tot hare zaak betrekkelijk, aarzelen niet, bij deze te verklaren, dat wij geloof hechten aan wat zij in haar onlangs te New-York uitgegeven boek, heeft bekend gemaakt. Wij verklaren evenzeer, dat het beweren van een Roomsch tijdschrift te Boston: als ware haar boek een navolging van het oude werk: „De geopende poorten der hel" onwaar is, en dat haar boek is volkomen nieuw en ' haar eigen werk. Wij verklaren verder dat er tot nog toe, nog geen getuige is opgetreden, die de opgaven van Maria Monk heeft ontaenuwd, terwijl aan den anderen kant die opgaven van verschillende zijden zijn bevestigd en nog dagelijks bevestigd worden. In den loop der voorgaande week zijn weer gelijktijdig vele authentieke getuigenissen voor de opgaven van Maria Monk in het licht verschenen. In eenige daarvan, met name in de beCedigde verklaring van ï is 4 ÏSK rrs- -« New-York, Maart 1836. ANDRFW°S^' Phn J- si-OCUM. ANIJREW BRUCE. D. FANSHAW AMOS BELDEN. DAVID YVESSONT THOMAS HOGAN. S°JpLQ°"'",en»3il;'J "T? y7»gt 1;?K de Golf van Me^co VorTn h;; !1' Va" de Baffin^ai tot aan1 opgaven van Maria lWnnt » . 1 '! ' ZC °P7er°epen en de waarheid der commissie 7ii 7qi h f onderzoeken door een onpartijdige eE£E&SPiË&V^4 comité zal de zevende wezen Ne*York- De ^resident van het door'de commfssif vln^n/'^'l te„New-York «"wijzen en daar zal van te voren bepaald worden"06 a,leS' *"** betrekkin= h^> UIT DEN „PROTESTANTSCHEN VERDEDIGER» VAN APRIL 1836. dat'Ddee°pSèr? i^ vï 'V g?D ongedu!fl verwacht, noch hunne zustere, de nonnen nS -*'611 h™re\™" "och zij,' nichten hehh-n onnen, noch iemand van hunne ne/en en * zijn teleurgesteld. Is da hef geL^van g*WiWgd- °n*e vc"vachtingen 5ïïttf%SS=&3s we<* aangewezen, om dien laster te beschamen en - zij blijven stom als°het nonnengraf, de cel van het klooster. Zij laten zoo weinig van zich hooren, a'lsof zij zich allen in de onderaardsehe «n^jdden teruggetrokken, die het klooster met de woning der Laitique s ver bindt Wij zijn overtuigd dat, sedert de hervorming, in geen Protestantsch lind zulk een openbare verachting van de publieke opinie heeft Dlaats gehad. Hoe weinig nu ook de Roomsche priesters om die SSleèvcf vl.,1 i» een land w»,r de inqui.i.ie hun benl en de wereldlijke macht hun speurhond is, zij moesten toch, zou men zeggen een weinig achting hebben voor de meening der Protestanten ten hunnen aanzien, cn een weinig vrees om zoo ten toon gesold te worden voor hunne oogen. Wij herhalen daarom plechtig en era tig . dat de daadzaken, die Maria Monk, met bstrekkingtothetkioosterHotel Dicu te Montreal verhaalt, zoo ontwijfelbaar zijn al» het bestap d.r nonnen en puesters zelf; - -lat het karakter de grorMbeginselen en het leven der Jezuieten en nonnen in Kanada zeer gelijkend geportre teer l zijn, en dat de trouwe tegenhangers daarvan zijn het karakter de grondbeginselen en het leven der priesters en barmhartige zusters in de Vereenigde Staten; dat vele meisjesscholen, aan wier hoofd nonnen staan, niets anders zijn dan strikken, om jeugdige pesonente brengen in de macht van Roomsche Priesters, en dat het toelaten van kloosters in Amerika en in Engeland hoogverraad is tegen God de menschelijkheid." BEWIJS DAT DE ONDERAARDSCHE GANG, LEIDENDE VAN HET SEMINARIUM NAAR HET KLOOSTER DER ZWARTE NONNEN, WERKELIJK BESTAAT. De vijanden van Maria Monk hebben het bestaan van die gang geloochend. Dat men geweigerd heeft, om de door Maria I .on,c beschrevene plaatselijke gesteldheid door onpartijdige P""°"€n^laten opnemen kan als voldoend bewijs worden aangemerkt, da (ie J zuieun X Montreal reden hebben, cm een onderzoek te vreezen ; doch er zijn nog andere, talrijke en niet te verwerpen getuigen, we het bestaan van die gang waarborgen. De heer W.lks en andere inwoners van Montreal verzekeren, dat zij reeds voor larg van deze gang hoorden , behalve dit ligt het nummer voor oas van dai Boston Recor^ei van Ook 'wordt'bevï^ïdo *"* gegeven wordf- van het Handelsblad te New York heer HuHock, uitgever ■L)och wij moeten voor het hesbon •• •wrt ft-s °°g aod"e g""i" naar des Heeren ezegtTaarde °livier VVetraore> Utika. De»e die- van Ne^YorkÓron£sdeIdSfnia7kn'In"!?*™' in-den omtrek rechter Moers, niet ver van de erenzen 'J ^ ten hu'2e van den ?f gang als van een algemeen j*" ,Ka"ada- Hij sprak van uit over het losbandig leven der nriestpr u ' en liet lich ernstig heid en ontucht, zoowel over de zede!™ i"""6 'Peelwoede> onmatigbewoners van het kIoosters"e Lnfrea?'eneVenSW,JZe.d,r ^ouwelijke ?le° llJd onbewimpeld en ronduit op ' ar^ani zeide hij, werd te Jende mij de printers en nonnt foC"; °e rechter **<"» '<*f met hen, evenzoo als Maria 'vf« ^ u Persoor lijke ken*i»maUe heer Wetmore heeft oni M?"k h« heeft geschetst." openlijk bekend te maken en zlin ^.r gegeveD- om z'j" schrijven fis men bedenkt, dat in dien tijd het"™0'8 'S Van ,te meer S«wicl>t, toegang tot het klooster te kriilin ?i "°g 200 moeiliJk "iet was, om £en achtenswaardige wed"- ^ tegenwoordig. ten te New-York, vroeger Roómsch^"^ V3D de kerk der Methodis«gt: dat het bestkan ,e Montreal woonachtig, kend was, en dat zij zelve eens fn i,?meen, J de Roomschen behet seminarium, door deze gang na^r S°hap Van een Priester «tet^dït de bTSchSngdewelke°CT ^ ™ i»I geeft, zooveel ha'ar ^- d* daartegen geen trefkan gevoïd" warden?0 duiddij'k en bePaald. dat „Thomas Ho-an uit dP ^ den *9 0ctober l83^. inwoner was var de stad Mom fw ,Yorlr' zeg'. dat hij ten jare 1814 een onderaardsche gang uit helmin*'*'6 d?en lljde het bestaan van naar het klooster Hotel Dieu een 7^1!Um " L,evevrouwensiraat heid, en dat men hem, voor de Door te» *0? ^ algemeene bekenden geweien. Genoemde Ho-an verkil/. '1 gang dikwijls heeft gang, om den wille van ontuchtigheid, bestendig verkeer hadden met de nonnen. _ THOMAS HOGAN. Beeedigd in mijn tegenwoordigheid den 2ósten October 1836. Wm. BOGARDUS, Commissaris. „Ik verklaar hierbij, op het plechtigst, dat de overledene eerwaardige Mr. Christmas mij, ten jare 1825, in de onderaardsche gang tusschen het seminarium en het klooster Hotel Dieu gebracht heeft, en dat wij naderhand dikwijls boven die gang hebben gestaan. Nog later heb ik die gang menigmaal met anderen bezocht, bijzonder ten tijde toea aan de hoofdkerk in Montreal gearbeid werd. De menigte sprak zonder terughouding van het schandelijk verkeer, dat daardoor gemakkelijk werd gemaakt. Ik moe» hier nog bij verklaren, dat de zedeloosheid der priester* van Kanada zoo duidelijk en algemeen bekend is als het zonlicht en de sneeuw, met name hunne speelzucht, hunne onmatigheid, hun strafbaar verkeer met de vrouwen, hun schandelijk beladen van de deugd hunner vrouwelijke biechtkinderen. Een priester, die nog leeft, heeft aich, in e«n roes, eens op dingen beroemd, die ik met geen ordentelijke woorden noemen kan. — Hij was de vader van bijna geheel zijn kerspel!!! Ik verzeker allerplechtigst, dat ik te Montreal, Three-Rivers en Quebec bijna alle soorten van gruwelen heb hooren vertellen als gewone dingen in het leven van priesters en nonnen, gruwelen, zooals Maria Monk heeft geteekend. GEORGE BOURNE." S Bg den Uitgever dezes t« VERSCHENEN en VERKRIJGBAAR tegen toezending van postwissel of postzegels: Één boek 15 cent verhooging voor franco toezending onder gesloten verpakking, aan C. J. KOSTER Azn., Nieuwendijk 26, Amsterdam. Bestellingen naar Oost- en West-Indië zonder extra verhooging. gfiaa-gasoan— mnwagama—a—'a— ■■ No. I. Dr HKNRI MARC. De vruchtafdrijving doorkruiden, dranken, mechanische middelen. inhoud :I Oorzaken van den spontanen abortus. — II. 1 «ekens Tan den abortus. - 111. I* geneeskundig bevorderde abortus. -W. De mixdadise abortus. — V. Abortieve manoeuvres. — VI. De stranen van voo7heegn ên thans. - VII Maatregelen die «esoh.kt z,,n om don abortus te voorkomen. - VIII. Gevafien van misdadige abortus. IX. De zoogenaamde abortieve stoffen en mechanische middelen. ^ ^ ^ ^ No. 2. Dr. JOZAN. De witte vloed en de maandelijksche zuivering der vrouw, met afbeoldingen. Inhoud: De menstruatie en 4o witte vloed. Storingen in de men- (truatie. Üe critieke leeftijd. Do amenorrhae. a. A™^°rrohna|erdruklring Tormdheid. 4. Gewone amenorrhae. c. Amenorrhae door onderdrukting. 4. Onregelmatige menstruatie. Suplementaire m7^"arh^n^®no7onTof pijnlijke regels. «. Neuralgische dysmenorrhae t. Door congeshe stekini' veroorzaakte dysmenorrhae. c. Mechanische dysmenorrhae. Mttror rtwgie of buite^wporige regels. Neuralgie,, van den uterus. Leucorrbee rf witte vloed. J No. 3. Dr. G. J. WITKOWSKI. De ontwikkeling en geboorte TnffuKSe normale zwangerschap. Duur van ^zwangerschap. Wijzigingen door de ^Te^Z. UeSoXwi^el.n.en van het embryo. Monstruositeiten. § 'i. Verschijnselen ^e vroujw genomen worden. Teekenen van de zwangerschap. Ilygieno van^ ^ ^ "'nIT*. Dr. P. GARNIER. De vruchtbaarheid en de kunstmatige bevruchting. No. 5. Dr. Edw. SMITHSON. De nieuwste middelen ter voorkoming van zwangerschap, met afbeeldinge 0 f • Inhoud: Middelen ter voorkomi^^ der be^uchtin^.^ geni.i ot bevruchting. De voorbehoedmid e • ■ hhei(j_ 4. Onthouding ten. Onthouding, a. Voortdurende onthoui K uitgevoerde midde- op bepaalde tij len. II. Alleen door den eoht«enoot uitgevo^^ ^ ^ len ter voorkoming der bevruchting. e Kunstm dƒ /f ,aPnting8daad g. den bijslaap, h. Verschuiving van don baarmoeder, j. Gouden Vaginakogeli. i. Vaginaballen. /. Sponsen, m. Het pessarium van Mensinga. II. Gedurende de vervulling van den huweljjksplicht. n. De vingerdruk, o. Andere maatregelen. 111. Na den bijslaap. I Onmiddellijk, p. Verwijdering van de voortplantingsstof- q. Naspoelen II. In het vervolg, r. Lang zoogen. j. Zwaarlijvigheid. t. Vruchtafdrijving. Slot. Aanhangsel. I. Do Atokos van Dr. Juxtus. lï. Andere nieuwe middelen. Een beproefd huismiddel. Prijs f 1.25. No. 6. Dr. P. SCHöDER. De willekeurige voortplanting van den mensch. (Het verwekken van knapen of meisjes naar verkiezing.) Inhoud: Voorwoord. I. De theorie der geslachteljjko predominatie II. De theorie der voeding. 111. De theorie van Dr. Hoek. IV. De theorie der menstruatie. V. Do theorie van den Talmud. VI. De theorie der beide eerstoffen. I. Over het temperament der vrouw als regelende oorzaak. Vergelijking tusschen de mannelijke en vrouwelijke lichaamsbouw. 3. Over het temperament der vrouw in verband tot de mannelijke of vrouwelijke bevruchting 4. Over de invloeden, die op de oerstof van den eierstok kunnen inwerken. 5. Waarnemingen ten gunste der theorie der beide oerstoffen. (Kerste tot zesde geval.) Vil. Wat tegen do thcorio der beide oerstoffen te zegden valt. VIII. Voedings- en verhoudingswijze om het mannelijk of vrouwelijk geslacht to verkrijgen. Hoe een dochter te verwekken. Hoe een zoon te verwekken. IX. De nieuwe theorie der voortplanting. Prjjs f 1.25 No. 7. Prof. HOf,BROOK en Dr. NICHOLS. De hygiëne der zwangerschap, met afbeeldingen. Inhoud: De zwangerschap. De voorbereiding van het moederschap Lichameljjke beweging gedurende de zwangerschap, liet zitbad en baden in 't algemeen gedurende de zwangerschap. Geheel pijnloozo verlossing tengevolge van het vruchten-diëet. I'e gemoedstoestand gedurende de zwangersi-hap. Onpasselijkheden en organische storingen gedurende de zwangerschap. Verdoovingsmiddelen. Vrouwelijke artsen. Verlossing zonder pijn en gevaar. Prijs j 1.25 No. 8. Dr. A. DEBAY, Huwelijksgeheimen, met afbeeldingen. Inhoud: Voorwoord. I. Algemecne^escliouwingen over het huwelijk. Vroege huwelijken. Late huwelijken, trogeljjke huwelijken. — 11. Invloed van het huweljjk op den phjjiekerg^n inoreelen staat der gehuwden. — III. Monial-hygiëne. De zedeljM^betrekkingen tusschen de echtelieden. — IV. De bevruchting. De erectie^>e ejaculatie. — V. Hygiëne der geslachtsorganen. - VI. l)e menstruatie. Het maandelijks rijp worden van één of meer eitjes bij do vrouw. Storingen van de menstruatie: Amenorrhac, Disnienorrhae. Afwijkingen der menstruatie. Duur van de mnandeljjksche reiniging. — VII. Geheim toilet. Wasschingen. — VIII. De physieke betrekkingen der echtgenooten tegenover elkander. De geslachtelijke vereeniging of de bjjslaup. Hygiënische voorschriften ten opzichte van de geslachtelijke vereeniging in de verschillende perioden des levens. Overzicht van het geslachtelijk vermogen en het verval in do verschillende physiologischo tijdperken deg levens. Phisiologische en morecle beschouwingen over het geslachtelijk verval. — IX. Over de houdingen welke voor de bevruchting het gunstigst zijn. — X. De nieuwe theorie der voortplantin De bevruchting. De teekens, waaraan men een plaats gehad hebbende bevruchting herkent. Prijs f 1.25. No. 9. Dr. J. JOZAN. De geslachtsorganen van den man, met afbiddingen. Inhoud: Inleiding. Anatomische en planologische beschouwingen. hlementaire locale aanteekenincrcn. Apparaat voor de secretie van de urine of urinekanalen. § 1. De nieren. De bovennierklieren of bijnieren. 2. L)e keikon en bet bekken. 3. De pisleider. De blaas. Apparaat der voortplanting. 1. Geslachtsorganen van den man. § 1. De teelballen en bun rokken, a. De rokken van de teelballen. b. De zaadballen. § 2. De afvoerende buizen. § 3. De prostata of voorstanderklier. § 4. Dc zaadblaasjes. § 5 Do ejuculatio ka^alen. § C, Het kanaal van da pisbuis. § 7. He klieren van Cowper en die van Littré. § I. De roede of penis. II. Anatomie van dostretkvan den bilnaad a. De bilnaad. 1. Hot benedenvak van den bilnaad. 2. Boven- of prostatisch vak. Prijs / 1.25 No. 10. Dr. J. JOZAN. De geslachtsorganen van de vrouw, met af beeldingen. Inhoud: Inleiding. Anatomische en pliysiologischc beschouwingen. Voorafgaande plaatseli)ko aantekeningen. De nieren. De kelken en het bekken. De pisleider. De blaas. De pisbuis Geslachtsorganen van de vrouw. De eierstokken. Do eierleiders of trompetten van Fallope. De baarmoeder of uterus. De scheede. De schaamspleet. De Venusberg. De groote lippen. De kleino lippen of nympbeu. De kittelaar. De voorhof. De opening vsn de pisbuis. Do ingang der eeheede. De vulvovaginale klieren. Streek van do bilnaad. Functie van het apparaat dor voortplanting. Organen, dio voor de voortplanting dienen. De ontvangenis of bevruchting, a. Het zaad. b De eitjes. Le menstruatie. Waar en hoe hot eitje met het sperma in aanraking komt. Prijs f 1.25 No. 11. Prof. Dr. PAUL MANTEGAZZA. De onvruchtbaarheid en de kunst der voortplanting. Inhoud: De onvruchtbaarheid van den man. De onvruchtbaarheid van de vrouw. De kunst dor voortplanting. Pr;)» ƒ No. 12. Prof. Dr. PAUL MANTEGAZZA. Het onvermogen. Inhoud: Hoofdstuk I. De graden der mam.eljjke kracht. Hoofdstuk II. Lo aphrodisiaka, Hoofdstuk III. Aaiihangbol. Prijs/ 1.25 No. 13. Dr. JOZAN. De ziekten der vrouwelijke geslachtsorganen, met afbeeldingen. Prijg ƒ 1.25 Inhoud: Ziekte der vrouwelijke geslachtsorganen. De ontsteking der scheede en de baarmoeder, de kanker der baarmoeder. Vaginitus. Gewone Vaginitas. Besmettelijke of blennorhagische vagimtus. Behandeling. Granulenze vaginitus Metritus, 1. Acuto mofritus, a. Plaatselijke symptomen. 6. Symphatische of reageerende symptomen. e. Funetionneelo Rymptomon 2. Cronische metritis of over\ulling der baarmoeder. Ontsteking van hot slijmvlies der baarmoeder. a Congestio van den hals der baarmoeder, b. Metritis van den hals der baarmoeder e. Granuleuse metritis. d. Zwerende metritis. e Metritis met verh-irding van don hals der baarmoeder. Behandeling van do verschillende vormen van metritis. Kanker der baarmoeder, a. Chirurgische behandeling, b. I'alliatieve behandeling. Prijs ƒ 1.25 No. 14. Dr. JOZAN, De ziekten van de mannelijke geslachtsorganen, met afbeeldingen. Inhoud: 1*0 acute druiper. Zjjn zetel. Oorzaken. Verschijnselen. Aard van de vloeiing Loop van den druiper. Duur. Tegenvallers en verwikkelingen. llysurio of opstopping der urine. Koorts. Abces. Bloedstorting. Ontsteking der roede. Verharding. Ontsteking? der teelballen. Venerische ontsteking. Venerische oogontsteking. Venerische i-b'umatischo oogontsteking. Scbaumstreekluizen Natuur van den druiper. Voorbehoedmiddelen. Hygiëne vau den neuten druiper. Geneeswjjze van den druiper. Geneeswijze van do periode van ontsteking. Indirecte of algemeene middelen. Geneeswijze van de periode vrii afname. Chronische druiper. Uorzaki n. Symptomen. Wijzigingen van bet slijmvlies Prognose Gevolgen. Behandeling. Altremeeno behandeling. Plaatselijke behandeling. Prijs / 1.25 No. 15. Dr. W. S1EGEUT. De onanie, met afbeeldingen. Inhoud: Zelf bevlekking bi) den man en de vrouw. Apparaat dor voortplanting, llo oorzaken der onanie. Be gevolgen der onanie. De bestrijding der onanie. Wat moet men doen bij het bestaan van onanie en hare gevolgen. Prijs f 1.25, No. 1P>. Br. Med. Fr. J. JUSTUS. Syphilis, ontstaan en behandeling. inhoud: 1. Wezen en verloop der sypbilU. 2. Behandeling en ïekere genezing der sypLilis 3. De kansen op een volkomen genezing. 4. Verbreiding der syphilis 5. Voorwaarden en we^en van de •ypbilitischo aansteking ü. Bescherming tegen syphiiitische aansteking. 7. Sypbïlis, hu wel ik en nakomelingschap. 8 Wanneer mogen syphilislijders huwen? Prijs / 1.25. No. 17. Br ZIESMER. De geheime ziekten en hare gevolgen, met afbeeldingen. Inhoud: i. Bruiper. 2. Oogdruiper. 3. Druiper rheumatisuins. 4. Nadruiper. 5. Eikeldruiper. 6. Platluizen. 7. Bloeding uit den pisweg. 8. Vernauwingen van den pisweg. 9. Nachtelijke erecties. 10. Onmacht. 11. Balontsteking. 12. Druiper lieskliergezwel. 13. Paraphimosis. 14. Ontsteking van den hals der blaas. i5. Ontsteking van den voorstandklier. 16. Sjanker (Primaire syphilis). I 7. Verloop. 18. Herkenning. 19. Behandeling van den «janker. 20. Syphilitische lieskliorgezwellon. 21. Behandeling der lieskliergezwellen. 22. Sjanker in den pisweg 23. Secundaire syphilis. 21. Do syphilitische keelzwoer. 25. Ozaena. syphilitische neuszweer. 2(5. Condylomen, v||gwratton, vochtwratten. 27. Syphilitische tuberkels. 28 De syphilitische iritis, ontsteking van het regenboogvlies. 29. Alopecia, uitvallen der baren. 30. Behandeling der secundaire syphilii. 31. Syphilitische been- en spieraandoeningen. 32. Bshandeling der tertiaire syphilis. 33 De venerische ziekten dor vrouw. 34 Druiper der vrouw. 35. Behandeling. 3rt. Polluties ten gevolge van zelfbevlekking en overvloedige uitoefening van den bijslaap. 3/. Verloop. 38. Behandeling. Prijs f 1.25 No. 18. Dr. P. GARNIER. Misvormingen van de geslachtsorganen en urine-werktuigen der vrouw, met afbeeldingen. Inhoud: llcrmnphoditisme en andere misvormingen. Dwergroede. Heuzcuroede. Iteuzenkittelanr. Gespletenheid der roede. Uubbele roede bij een veelzijdig monster. Phiraosis. Te lango voorhuid. Vaginisroe. Onregelmatige openingen »an de pisbuis. Abnormaliteiten der teelballen en der eierstokken. Castratie van don man. Cryptorchidie. Menorchidie. Atrophie of smelting. Verharding. Knoopen of nopus. Dubbele baarmoeder met enkele schcede. Aderbreuk. Beursgezwellen. Sympexie. Pseudo Hermapbroditisine Prijs ƒ 1.25 No. 19. Dr. PARKN'T-DUCHATKLET. De geheime en openbare Prostitutie. I. Algemecne beschouwingen. § 1. Wat is een prostituoo? § 2. Maatschappelijke positie der gezinnen, waaruit de prostituees voortkomen. § 3. Hoe oud zijn de prostituees in Parjjs en hoe lang oefenen zij baar beroep uit ? § 4. Welke is de eerste oorzaak van de prostitutie? II. Zeden en gowoonton der prostituees. § t. Do meening, dio de prostituees van zichzelf hebben § 2. Hebben de prostituees in weerwil van baar gewoonten en haar ondeugden nog een zweem van schaamte bewaard? § 3. De geest en het karakter der prostituees. § 4. Waar brengeu de prostituees den tijd mede door in de tusschenpoozen van haar bedrijf? § 5. Eigenaardige fouten der prostituees. § 0. Goede hoedanigheden. §. 7. De minnaars en souteneurs der prostituees. III, Pbysiologie der prostituees. § 1. Zwaarlijvigheid van verscheiden prostitueos. § 2. Wijziging der ■tem bij de prostituees. § 3. Staat, waarin de geslachtsdeeien van prostituees zich bevinden : gerechtelijk geneeskundige vraagstukken die er aan verbonden rijn; staat van den kittelaar bij prostituee*; staat van haar aars; staat vau haar menstruatie. § 4. De vruchtbaarheid der prostituees. Prijs f 1.25 No. 'iO. Prof. Dr. R. VON KRAFFT-EBING. Het Sadisme, Masochisme, Vampirisme en Fetisme. Inhoud: 1. Geslachtelijke neiging voor personen van het andere geslacht niet perverse, in daden zich openbarendo, bevrediging van de drift. Sadisme. — 2. Verbinding van passief verdragen wreedheid en geweldpleging met wellust. Masochisme — 3. Verbinding der voorstelling van afzonderlijke lichaamsdeelen of kleedingstukken der vrouw met wellust. Fetiscbme. Prijs ƒ 1.25 No. 21. Prof. PAUL MANTEGAZZA en Dr. AUGUST WEISMAN. De overerving van geslachts- en andere ziekten. Inhoud: Inleiding. De overweging. Prijs f 1.25 No. 22. Prof. Dr. R. VON KRAFFT-EBING. De zielsziekten van de geslachtsdrift. Inhoud: Fragmenten eener zielkunde van het geslachtsleven. Physiologiscbe feiten. De uitoefening van den bijslaap. Algemeene zifektetileer betrekkelijk zenuwziekten en krankzinnigheid. Spinale zennwziekten-Cerebaai veroorzaakte neurosen. A. Parodixie. Geslachtsdrift buiten het tijdperk van anotomische physiologisehe processen. B. Anaedhesia sexualis (het ontbreken van de geslachtsdrift). C. Hyperaesthosie (ziekelijk verhoogde geslachtsdrift). D. Paraesttiesie der geslaciitsgewuarwording. (Verdorvenheid van de geslachtsdrift.) Prijs f 1.25 No. 23. Prof. Dr. R. VON KRAFFT-EBING. Persoonlijke waarnemingen van alle zielsziekten van het geslachtsleven. Inhoud: 1. Schending der zedelijkheid in den vorm van tentoonstellen. 2. Verkrachting en moord uit wellust. 3. V erwondingen, beschadiging van dieren, op grond van sadisme. •*. .Masochisme en geslachtelijke slaafschheid. 5. Beleeiiiging van het lichaam, roof, diefstal op grond van fetischisme. ti. Ontucht met individuen onder de 14 jaar. Schending. 7. Ontucht tegen de natuur (sodomie). Schending vau dieren (bestialiteit). Ontucht met persouon van het eigen geslacht (paederastie, sodomio, sodomie in strikten zin). De gekweekte, niet ziekelijke paederastie. Lesbische lieide. 8. Lijkenschennis. 9. Bloedschande. 10. Onzedelijke handelingen met pleegkinderen. Prijs / 1.25 (31 No 21. Prof. Dr. R. VON KRAFFT-EBING. Satyriasis, nymphomanie, hysterie en contrair sexueel gevoel bij de vrouw. Inhoud: Bjjzondere pathologie. l)e verschijnselen van een ziekelijk geslachtsleven in de verschillende vormen van toestanden van geestesverbijstcring. Storingen in do psychische ontwikkeling. Toestanden van verkregen geestelijke zwakte. 1. Geesteszwakte ala gevolg van psychose. 2. Verlamming der geestvermogens. Epileptie. Periodieke waanzin. Manie, Satyriasis ctaHfephornanie. Melancholie. Hysterie, liet aangeboren contrair bij de vrouw, Prijs ƒ 1.25 No. 25. Dr. A. COFFIGNON. Da pederastie en het saphisme. Inhoud: Het Saphisme. Het Sadisme. De Pederastie. Liefdesdrama van Pederasten. Geldafpersing. Prijs f 1.25 No. 6. Prof. Dr. R. VON KRAFFT-EBING. Het ziekelijk geslachtsleven voor de rechtbank. inhoud: I. Cerebaal veroorzaakte neurosen. II. Verbinding van passief verdragen wreedheid en geweldpleging met wellust. Masochisme. 111. Zeer verzwakte tot geheel ontbrekende geslachtsgewaarworiling tegenover het andere geslacht bij plaatsvervangend geslachtsgevoel en geslachtsdrift voor het eigene ^Homo sexueelo of coutrairo gewaarwording.) VI. Bijzondere Pathologie. Prijs f 1.25 No ü7. Prof. C. RICHARD. Ondieren onder de Menschen. Schanddaden en zedeloosheden van het tegenwoordige Menschen geslacht. 2e druk. Prijs f 'l.— No. üf. Dr. G. II. BERNDT. Koele Vrouwen. Geneeskundige wenken voor vrouwen wier mannen onder hare koelheid lyden. Prijs J 1.25 No. 29. L. S. A. M. VON ROMER. Med. Docts. Arts te Amsterdam. Het Uranisch Gezin. Wetenschappelijk onderzoek en conelusiëu over Houiosexualiteit. Prijs f 2.40 No. 30 CASPEli WIRZ. De Uraniër voor Kerk en H. Schrift. Prijs ƒ 0.90 No. 31. KARL IHLFELD. Over Uranisme. Prij» ƒ 0.90 No. 32. Dr. SCHROuER. Anatomische Atlas met 85 afbeeldingen met tekst. Gezonde, zieke en abnormale geslachtsorganen ▼an den man en de vrouw. Prijs ƒ 0.50 No. 33. Prof. L. S. A. M. VON ROMER. Prof. Dr. J. K. A. Wertheim Salomonson's beschouwing over het »Jahrbuch fiir sexuulle Zwischenstufen", Band V. Prijs f 0.45 No. 34. E. T. FEENSTRA KUIPER. Jeugdige Zondaars te Constantinopol, zedenschets niet * fotografis naar de natuur getctkende afbeeldingen. PfU8 / 2 40 No. 46. Staat het eene Vrouw of Meisje vrij een Man ol Jongeling ten huwelijk te viagenP Ik zou mij schuldig moeten maken aan indiscretie, wanneer ik wilde bewijzen, boovele gelukkjte huwelijken reeds door dit interesnante bo*ft: „Hoe verkrijg ik een goeden man?" van PAULA DE MAN 1 LU AZZA, gesloten *!)iu Het is dan ook onmisbaar voor iedere vrouw of meisje. Het bevat de geheime toovermiddelen, waardoor zij een man of ongeling aan zich kunnen binden, middelen die zeer zeker helpen. Wie huwen wil, schaffe zich vooral dit interessante boek aan. 125 bladzijden dik. Het wordt verzegeld uitgegeven, opdat het niet zal gelezen worden door minderjarigen, voor wie het geen lectuur is en die niet bekend mogen worden met de geheimen die het bevat. Prijs / 0.75 No. 47. De Huis Apotheek van I)r. M. NIEMEIJER. Alle voorkomende geneesmiddelen. Prijs ƒ 1.25, franco 10 cent meer. No. 48. De dokter in huis, van Dr. v. OLST. Alle voorkomende ziekten. Prijs f 1.25, franco 10 cent meer. Het zijn «Ie populair» Geneeskundige Handboeken om zonder geneesheer de meeste ziekten spoedig on gemakkelijk te genezen inet de recepten voor Kruiden en Drankeu, om op goedkoope en gemakkeljjke manier zelf de vereischte geneesmiddelen te bereiden. Voor de lichtste ongemakken en de verouderde kwalen, «aartegen geen Dokter nf Professor raad weet, geven Dr. VAN OLST en Dr. NIEMEIJER middelen aan do hand, die U zelf kunt bereiden. No. 49. Dr. S. Sr. CORÜNEL, De Wittebroodsweken. Hygiënische wenken en raadgevingen voor Verloofden en Jonggehuwden. 6e druk. Prijs f 1.25 No. 50. Monita Secreta, of de geheime voorschriften der Jezuïten Prijs f 0.90 No. 51. Een tweede Maria Monk. of do verborgenheden van het Zwarte Nonnenklooster te Montreal, uit het dagboek eener uit dat klooster gevluchte Non, die zich gedureuiic a jaren, voor dat Maria Monk zich daar ophield, in genoemd klooster bevond. Prijs f ü «0 No. 52. De Bijbel en de geljjkslachlige liefde door een Roomsch Katholiek Geesteljjke. Iarija ƒ 0.00 No. 53. Het Ultramontaansch Wespennest, curieuze en weinig bekende bijzonderheden uit het leven van Pausen, Heiligen en Wonderdoeners. prjjg / i yo No. 54. Dr. CARL. NEU.MAN, De Kinderarts of de Natuurlijke verzorging van het kind in gezonde en zieke dagen, f 1.25 No. 55. Dr. Ch. RAMIEN, Sapho en Socrates of de Liefde vo >r het eigene geslacht. Prijg ƒ 0.90 No. 56. Dr. GALLUS, De liefde der geslachtelijk ontaarden. Prijs f -2.40 No. 57. Dr. CARL. NEUMAN, De Aambeiën en de Bloedovervulling van bet hoofd cn ruggemerg. üdo druk. Prijs f 1.25 No. 5». Dr. N. J. R00SVV1NKEL, Ader verharding cn Aderverkalking. Haar ontstaan, voorkoming en genezing. 2de druk. Prijs ƒ 1.25 No. 59. De genezing van alle teringlijders of de Nordrachkuur. Prjjs f 0.90 No. 60. Dr. W. STEKEL, Hoe voorkomt men ontsteking van de Blindedarm? Prijs f 0.75 No. 61. Prof. J. N. MASSE. Volledige Hand-Atlas der Beschrijving van ontleedkunde van den Mensch, met 113 staalgravuren. Prjjs ƒ 5.—, gebonden. No. 62. Anatomische Atlas van het Menschelijk Lichaam. Geslachtsziekten en abnormale geslachtsdeelen. Prijs f 0.40 No. 63. Dr. S. Sr. CORONEL Ons wonderschoone Huis of hoe het Menschelijk Lichaam is gebouwd en boe bet in stand moet worden gehouden. Voor onderwijs en zelfstudie met 40 af beeldingen. '2de druk. Onmisbaar Handboek voor den Man en de Vrouw. Prjjs fi.— No. 64. Dr. KERR CROSS. Genees- en Heelkundige Gids voor de tropen. Practische raadgever en vraagbaak voor hen dio in de tropen verblijf houden om zonder geneesheer zichzelf en anderen bij ziekten cn ongelukken te kuunon genezon en verplegen. In linnen stempelband. Prijs fi.75 No. 6a. JOH. VAN WOUDE. De school der Reinheid, met afbeeldingen. Prys ƒ2.75 No. 66. Dr. EDWARD CARPENTER. Leercursus van het sexueele leven. Liefdesmeerderjarigheid der beide seksen. Prys/1.90 No. 67. Dr. SUCHIER. Orde der Trappisten en de Vegetarische levenswijze. Prijs 5U Cent No. 68. Dr. M. DOCKHORN. De Invloed van hetzeeklimaat en zijn Geneesmiddelen voor gazonden eu zieken. Prijs 50 Cent No. 69. J KOCKEROLS. Receptenboek voor Landbouwers en Veehouders, mot bandleiding tot inrichting eener lluis-apotheek voor den Veestapel. Prjjs ƒ1.25 No. 70. 'T ORAKELBOEK voor allo Vrouwen *-an 15 tot 80 jaar, bevattende mo vragen met j800 antwoorden door Amora. De onbekende Toekomst heimelijk geraadpleegd en ontsluierd. Prijs ƒ1.25 «Zal ik gelukkig zijn in mijn huweljjk ?" — ,Zal ik weer bertiouwen?' — «Bedriegt bij mij?' Hoeveel vragen stelt een vrouw zich al niet! Welno, het Lot zelf geeft op al deze vragen een nooit falend antwoord. No. 71. Groot Droomboek. Ce Kunst om droomen uit te leggen of uitvoerige beteekenis van alle droomen, gezichten, verschijningen enz. met afbeeldingen. prijs j,0 Cent No. 7a. De toekomst ontsluierd. De kunst om de toekomst te voorspellen door mi.idel van Horoscopen, Kaartlezen, Waarzeggen uit de bant', Koffiedik, enz. pry8 go Qent No. 73. Minnebrievenboek. Do schrijvende Amor. Tolk voor minnende Harten, onderricht voor het schrijven van minnebrieven met tal van voorbeelden. prij8 90 CeIlt No. 74. De talen der liefde. Bloementaal. Het maken van Bonquetten met bijzondere beteekenis. Prijs 60 Cent No. 75. De talen der liefde. Waaiertaai. Kleurentnal Prijs 50 Cent No. 70. Talen der liefde. Het Geheimschrift. Prijs 50 Cent No. 77 Lucifersspelen. Een verzameling van 253 Kunststukje, aardigheden die met lucifers uitgevoerd kunnen worden met antwoorden enz prlj8 75 Cent No. < f>. Mad. LENORMAND, Het Kaartleggen. Hoogst amusant voor Jong en Oud. Prijs 50 Cent No. 79. A. M. DUMONT, Gediplomeerd huishoudster. Wat een Huisvrouw weten moet. pry8 50 0e„t No. 80. MARIE JENNY SUGG, De kunst om met gas te koken. Meest uitgebreide kookboek met af b. Prijs gebonden f 2.50 No. 81. Populair wetenschappelijke Eibliotheek. Prijs per deel 50 Cent Het Hypnotisme. — Het Spiritisme. — De Suggestie. De Hoogere VVetenschap. — Het geheimzinnige uit do Geestenwereld. — In den ban van duivelscbe krachten. — Besiaat er een leven na dit leven? — Slaap. Slapeloosheid en Slaapmiddelen. Geschiedenis der Bouwstijlen. — Electriciteit. — Electrisch Licht. De Telegrafie. — Electrotecbniek. — De Telefonie. — L!e Tele- grafie zonder draad. — Sterrenkunde. — Handleiding voor den Amateur Photograaf. —De photografie in natuurlijke kleureu. — Muziekaal Woordenboek. — De Natuurgeneeskunde. — Het opfokken van jonge Honden. — Genezing van Haarziekten. Prijs 50 Ct. p. deel No 8-2. Verzameling van Brieven en Requesten, aNraode aanwijzingen van allerlei aard. Onmisbaar lirievonboek voor betrekkingzoekenden. Prijs ƒ 1.— No 83. Qalante Dichtluimen. Hot is een boek dat zonder lachen niet kun gelezen worden. Ruim 50 R-jalistische versjes. Prijs 00 Cent No. 84. Fr. COLSON, Het Magnetisme. He geschiedenis van bet magnetisme. De magnetische slaaf) (Somnambulisme), magnetisme on hypnose. Het persoonlijk magnetisme. Het magnetisme als geneeskracht. Prijs 75 Cent No. b5. Psychologie (Zielkunde). Wat ieder er van weten moet. Prijs 75 Cent No. 8(5. H. B. KENNEDY VAN DAM, Het Spiritisme. Wat ieder daarvan weten moet. Prijs 75 Cent No. 87. J. W. B01SSEVAIN, Theosophie. Wat ieder daarvan weten moet. Prijs 75 Cent No. 88. J. BOISSON DE LA RIVIÈRE, Hypnotisme en Suggestie. Prijs 75 Cent No. 89. H. B. KENNEDY VAN DAM, Psychometrie Beknopte handleiding voor ieder. Prljs / '-"-5 No 90. Dr. KARSCH, Natuurlijke Geschiedenis van den Duivel. Naar de derde Iloogduitsche druk. Prijs / 1.25 No. 91. Brieven eener Verloofde. Prijs f 1.90 ing., in fraaien band f 2.90 No. 92. Planeetkaarten in 24 soorton voor Heeren en Dames. Prijs f 1.20 No. 93. Als het einde nadert. Door Dr. ROBERT W. MACKENNA. Met een voorrede van Dr. G. J. HUET. f 1.25 No. 94. CATHARINA ALBERDINCK THIJM, Priester. Dit boek is het mooiste en boeiendste wat ooit door Catharina Alberdinck Tbijm is geschreven, het bevat het zieledrama van een R. C. jonge geesteljjke, die, in zijn roeping teleurgesteld, 't geloof verliet en in de wereld terugkeert. De twijfel en de terugkeer des priesters zijn met gevoel en menschenkcnnis geschilderd. Prijs f 3.25 No. 05. De Geheimzinnige Prins of de Wanhopige Strijd van een vrouw uit do groote wereld, in 3 deolen 1152 kolommen' druks. Prjjs f 1.90 No. 96. LOUS DOLLIVES. Jood. Prijs f 2-90 No. 97. L. H. A. DRABBEL Duistermacht. Prijs ft 90 No. 08. L II A. DRABBE. De laatste Adam, met overzicht der zestien hoofdstukken. Ingenaaid ƒ2.25, gebonden /2.90 No. 99. Het belangwekkend Geweten, ingenaaid ƒ2.25 gebonden /2.90 No. 100. Kleine Spsctakels. Een bundel satirieke Novellen. ƒ2.25 ingenaaid, gebonden ƒ2.90 No. 101. Ch. PAUL DE KOCK. Gustaaf De Losbol. Hoogst Realistische Roman. Prjjs / 2.50 No. 102.^ Cb. PAUL I)E KOCK. Het Praimelaantje. Brengt elko lezer in de groutst mogeljjke spanning. Realistische Roman. Prjjs /2.50 No. 103. C. H. PRIEM. Greta. Realistische Roman. Prijs/" 1.90 No. 104. J STEUNEN. Grillige Histories, 12 Realistische schetsen, tweede druk. Prjjs f 1.90 No. 105. LEERCURSUS VOOR ZELFONDERRICHT. Methode SERVAAS DE BRUIN. Iedere taal compleet. Onmisbaar op reis. De beste methodes om vreemde talen te leeren. Talen leeren zonder meester in l maand. Fransch, Ecgelsch, Duitsch, 40 Centen per deel. Portugeesch — Spaansch — Italiaansch — Zweedach — Russisch — Deensch-Noorsch — Hongaarsch — Javaansch Poolsch Maleisch — Chineesch — Japansch — Soendaneesch — Madoereeach — Hebreeuwseh. Prijs 30 Cent p. deel. De Fransche, de Engelsche, de Duitsche HANDELSCORRESPONDENT ONMISBAAR VOOR IEDEREN HANDELSMAN. 30 ccateii per deel. "9{2 ENKEL BOEKHOUDEN DUBBEL BOEKHOUDEN Het BOEKHOUDEN volgens de Amerikanscha Methode. In enkele weken zonder onderwijzer te leeren, 30 Cent. 30 Cent. No. 106. Album No. 1. 10 Modelstudies van het Vrouwelijk Lichaam naar het naakt model. Zeer mooie uitvoering. Prijs ƒ 1.25 No. 107. Album No. 2. 17 Modelstudies van het Vrouwelijk Lichaam naar het naakt model. Zeer mooie uitvoering. Prijs ƒ 1.25. No. 109. 100 Moppen voor één kwartje. Jongens van d r„ü,L/Ui nieuwste feestbundel. Keuze van Kluchten en >omische Scènes voor een of meer personen. Prijs 0.90 Cent No. 115. Pretmaken. Uitsluitend Comische Scènes en Voor- drach,en- Prijs 0.90 Cent No. 116. Dr. A. A. K)KKER. Hand-orakel en Kunst om wijs te,even- Prjj*. f 1.25 No. 117. Bouquetje Polemiek, met platen. Het is een kleine aPlen8?,?ff ' Welk0 de waarheid der R C Kerk openbaart over mishandeling, moord, ontucht en*., door Dr. H. BAKfclLS. Dit hoocst interessante boek kost slechts f 1.25. No. 118. Ruim 100 nieuwe Schuine Moppen. Prijs 35 Cent. No. 119. Plichten en Vormen voor beschaafde menschen. Eea etiquetteboek voor Heereu en Dame». Prijs 90 Cent. No. 120. Omgang met Heeren en de kunst om hun sympathie te wlaRen' Prijs 00 W No. 121. Omgang met Dames en de kunst om haar sy 1 winnen. pnJg No. 122. Gedichten voor alle huiselijke feesten. Prijs a i r,„ 'e ™°f f 5 — koopt, ontvangt een Roman van fl.üOcadefcu tik boek kan ook apart besteld worden. Remboursementen woi den ook uitgevoerd. No. 112. Mijne zenuwen. Wie aldus heeft te Idagen aandien if,0" Neer8l»(;ht,i.'heid, Opgewondenheid, Slapeloosheid. Zenuwr c' Ge moed itl !|d e n. Dwanggedachten, Angst of andere Nerveuse ' en ot Verschijnselen lydt, leze en bestudeere: No. 1. Hoe verdrijft men Zenuwachtigheid en Vreos? Nieuwe, eenvoudige beproefde methode om in eenige minuten zenuwachtigheid en vrees geheel to verdrjjven, door H. J. liartols. • - „ c . , . Prijs 40 Cent o. Een stalen geheugen. prljg 40 c„nt Nn' 1 * ue-W *ersencn- Prils 4(1 Cent iw t' ii •» sehelm van den eenigen weg tot succes Prijs 40 Cent No. *>. Heilniugnetiswe. prjjg 4Ü Cen, No. 1, 2, 3, 4 en 5 tesaraen f 1.50 No- 113- Onder Vroolijke Lui. Voordrachten en vertoonden voor Bruiloften en andere feesten, voor Hoer o! Dame, een twee of «neer personen. Pryg 0.W Cent. No. i 14. De nieuwste feestbundel. Keuze van Kluchten en omische Scènes voor een of meer personen. Prijs 0.90 Cent No 115. Pretmaken. Uitsluitend Comische Scènes en Voordrachten. D •• n.n n \ Prijs O.'JO Cent No. 116. I)r. A. A. FOKKER. Hand-orakel en Kunst om wijs t0 '°Ven- Prij». f 1.25 No. 117. Bouquetj'e Polemiek, met platen. Het is een kleine 1 apenspiegel, welke de waarheid der R C Kerk openbaart over mishandeling, moord, ontucht enz., door Ur. H. IUKüLS. Dit hoogst interessante boek kost slechts f i.25. No. 118. Ruim 100 nieuwe Schuine Moppen. Prijs 35 Cent. No. 119. Plichten en Vormen voor beschaafde meoschen. Ken etiquetteboek voor Heeren en Dames. Prijs 90 Cent. No. 120. Omgang met Heeren en de kunst om hun sympathie te ninDOa- Prijs ÖO Cer.' No. 121. Omgang met DameB en de kunst om haar sy te winnen. prjj8 'y< No. 122. Gedichten voor alle huiselijke feesten. Prjjs » t-iuVi° f 5'T kooPt. ontvangt een Roman van f 1.HO cadet « r. k joek kan ook apart besteld worden, iierobourseaienten wo» den ook uitgevoerd.