EDW. COREMANS De JWerlanDsche letterkunde in jjelgtë sedert 1830 VERTAALD DOOR LEO J. KRIJN. MEINDERT BOOGAERDTJw. VLAAMSCHE BOEKHANDEL UITGEVER (LEO J. KRIJN) Rotterdam. Brussei.. 1904. D 1 ! 10S-2 DE NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE IN BELGIË SEDERT 1830 i Getrokken uit „Mijne Herinneringen aan Conscience" door A. C. Van der Cruyssen. Uitgave van J. Vanderpoorten, Gent. EDWARD COREMANS De Nederlandsche Letterkunde in België sedert 1830 VERTAALD door LEO J. KRIJN. MEINDERT BOOGAERDT Jrx. VLAASISCHE BOEKHANDEL cttoevf.r leo j krijn Rotterdam. Brussel. 1905. VOORWOORD VAN DEN UITGEVER. Nu België zich gereed maakt de vijf-en-zeventigste verjaring te vieren zijner onafhankelijkheid, schijnt ons het oogenblik geschikt, aan het thans zoo talrijk publiek, dat zich voor al de uitingen van het hedendaagsche letterkundig leven interesseert, dit werk van den heer Edward Coremans, over de geschiedenis der Nederlandsche letteren in Vlaanderen sedert 1830, aan te bieden. Deze studie, op last der Belgische regeering voor de tentoonstelling van St. Louis geschreven, bevat hier en (laar eenige bizonderheden, die meer bepaald tot een Engelsch-lezend publiek gericht zijn, nochthans hebben wij gemeend ze in deze Nederlandsche bewerking te moeten behouden, daar zij o.i. ook voor een Nederlandsch-lezend publiek niet van belang ontbloot zullen zijn. Zooals het werk nu is, geeft het in beknopten vorm, op volledige en heldere wijze, eene zijde van de letterkundige evolutie van het Belgische volk weêr. Het zal eene degelijke handleiding zijn voor al wie nader met de geschiedenis der Vlaamsche letterkunde wil vertrouwd worden, en een trouwe gids voor de studie der literaire ontwikkeling in Vlaanderen. Wij zijn overtuigd, dat het een gunstig onthaal zal vinden bij allen die in de Vlaamsche letterkunde belangstellen. I. I N L E I 1> l N O. Op 11 Maart 1855, drukte Z. K. H. de Hertog van Brabant zich volgenderwijze in den Senaat uit: „Een volk dat ijvert voor zijn onafhankelijk bestaan, moet er prijs op stellen eene eigen gedachte te hebben, en die in eenen eigen vorm te kleeden; kortom, de lettel kundige roem is de bekroning van het heele nationale gebouw." Deze beteekenisvolle woorden van onzen hoog vereerden huidigen Vorst, zouden, als opschrift, kunnen geplaatst worden boven dit overzicht van de letterkundige bedrijvigheid van het Vlaamsche volk, gedurende de vijf en 1 zeventig jaar, die sedert de uitroeping onzer onafhankelijkheid verloopen zijn. Men zegt dat het verleden der volkeren een waarborg is voor hunne toekomst, maar op het oogenblik dat de vrijheid aan onze gouwen geschonken werd, was dit verleden reeds ver achter ons, en wij zelf schenen er geene herinnering meer van bewaard te hebben. Hoewel Vlaanderen in de middeleeuwen en tijdens de Renaissance, reeds groot door handel en nijverheid, ook op geestesgebied luister oogstte en een brandpunt van beschaving werd dat zijne stralen verre over Europa zond, en aan de wereld eeuige meesters en zelfs voorloopers schonk in de verschillende takken van kunst en wetenschappen, toch moet erkend dat zijne letterkunde in den stormdrang der XVI0 eeuw ten onder ging, en de geestelijke opperheerschappij over de volkeren van Dietschen stam verplaatst werd naar de noordergouwen der Nederlanden, die het vreemde juk afgeschud hadden. Daar gingen onze JAN FRANS WILLEMS. uitgewekenen de grondslagen leggen van liet heerlijk letterkundig gebouw, waaraan de groote Vlaamsehe treurspeldichter Vondel de geniaalste arbeider was en dat zooveel glans over de roemvolle eeuw van Frederik-Hendrik uitspreidde. Speelbal van staatkundige wisselvalligheden, oorlogsveld van gansch Europa, beeft Vlaanderen, gedurende de twee eeuwen die nu volgen, geene schrijvers voortgebracht. Slechts enkele namen doemen op in die beroerlijke tijden, waarin de ekonomische moeielijkheden en stoffelijke beslommeringen alle werkkracht in beslag nemen, en het volksonderwijs verwaarloosd wordt. De Oostenrijksche overheersching bracht eenige rust; 's Keizers bezorgdheid strekte zieh ook uit tot de kiesche vraagstukken van onderwijs en bevordering van kunst en wetenschappen, doch de inval der Franschen verhinderde de ontkieming van dit goede zaad. Gedurende twintig jaar werden alle mid- delen aangewend tot het onderdrukken der Nederlandsche taal, onoverkomelijke hinderpaal voor de geestelijke en stoffelijke opslorping door Frankrijk, en toen de Mogendheden ons land in 1815 met Holland vereenigden en het Koninkrijk der Nederlanden tot stond brachten, leverde onze uitgeputte streek, eensdeels door oproer en anderdeels door Napoleon s veldtochten van manschappen en geld beroofd, het treurig schouwspel eener bijna volslagen geestesarmoede op. De taal werd nog slechts beoefend in eenige rederijkerskamers, die trachtten de losgeraakte banden met de overlevering weder aan te knoopen, en in de kerken, de éénige plaatsen waar zij niet kon uitgesloten worden. De rederijkers, die slechts arme liefhebbertjes waren, veeleer rijmelaars dan dichters, zijn meer als overleving dan als kracht in aanmerking te nemen ; de godvruchtige en didactische geschriften en de gewijde gezangen van onze geestelijkheid, waren de eenige hechte JA2ï BAPTIST DAV1D. grondslagen, waar later zou kunnen op gebouwd worden. Het nieuwe staatsbestuur gaf ons de rust terug, die onze provinciën weer tot bewustzijn zou brengen. J)e handel herleeft; de nijverheid bloeit; de Nederlandsche taal wordt in hare eer hersteld op de scholen ; leerstoelen voor Nederlandsche letterkunde, door uitmuntende professoren bekleed, worden op de hoogescholen, athemea en colleges ingesteld, en toen in 1830 de omwenteling uitbrak, zag men op bet zoo lang reeds braakliggende veld der letterkunde, eenige halmen sprieten, die lateren oogst voorspelden. Wat ging ons de reactie brengen, die onvermijdelijk volgen moest op de omverwerping van een bestuur, waaraan wij door de banden der taal gehecht waren? Zou zij met haren zengenden adem onze pasgeboren hoop niet verwoesten ? Hiervoor was te vreezen, maar zooals gebeurt met sommige vergiften, die bij te groote hoeveelheid toegediend, eene heilzame crisis veroorzaken, zoo verwekte ook de verdrukking onzer spraak een gelukkig uitwerksel, en bevorderde onrechtstreeks de toekomstige ontwikkeling onzer literatuur. Verschillende staatkundige en maatschappelijke invloeden hebben op deze ontwikkeling ingewerkt. De vernietiging van alles wat Koning Willem tot bevordering van taal en letteren gedaan had, werd in den beginne lijdelijk aanvaard; geen stem verhief zich tot verzet. Onze arme rederijkerskamers, die zelfs onder de Fransche heerschappij, van 1S03 tot 1815, niet minder dan 26 openbare wedstrijden uitgeschreven hadden, gaven geen teeken van leven meer tusschen de jaren 1S31 en 1835; ze waren als verbijsterd door de vaststelling dat de bevrijding van den vaderlandsehen bodem, zoo niet in de wet, dan feitelijk toch ten gevolge had, hunne taal uit te sluiten van MARIA DOOLAEGHE (vrouw van Ackere). alle deelneming in 's lands officieele leven. Allengs rijst er protest op, eene beweging ontstaat, waarvan de schrijvers de woordvoerders zijn en die beweging bleek doeltreffend, hoewel zij zich lang tot het zuivere taal- en letterkundig gebied bepaalde. Reeds in 1836 werd een eerste uitslag bekomen : de Belgische Regeering verleent haren steun tot het stichten der „Maetschappy ter Bevordering der Nederduitsche Tael- en Letterkunde" en hetzelfde jaar schrijft zij eenen wedstrijd uit voor het vaststellen der spelregels. In 1S41 wordt er een taalkundig congres belegd, welks beslissingendienaangaandeeen Koninklijk besluit in 1844 bekrachtigt. In 1849 worden de Xederlandsche Congressen in liet leven geroepen, die afwisselend in België en in Holland zetelen, en die het ontwerp van een groot Nederlandsch woordenboek opvatten. I)e spelling van De Vries en Te Winkel, voor dit woordenboek aangenomen, wordt in 1864, bij Koninklijk besluit, officieel in België ingevoerd en weldra wordt de eerste hand gelegd aan dit groot woordenboek, dat, dank zij dengeldelijken en zedelijken steun der heide landen, gegroeid is tot een schitterend philologisch monument. Het Nederlandsch wordt officieel de voertaal bij het lager onderwijs in het Vlaamsche gedeelte van ons land. In 1883 wordt het gebruik er van dooide wet opgelegd bij het onderwijs in de Germaansche talen, de geschiedenis, de aardrijkskunde en de natuurwetenschappen, op de middelbare scholen en athensea. In 1886 komt, bij Koninklijk besluit, de te Gent gevestigde Koninklijke Vlaamsche Akademievoor Taal- en Letterkunde tot stand. Eindelijk, in 1890, wordt door de wet op het hooger onderwijs een afzonderlijk doctoraat in de Germaansche philologie ingesteld. Deze verschillende maatregelen, door staatkundige beweegredenen ingegeven, oefenden eenen rechtstreekschen invloed op de ontwikkeling der letterkunde. PRCDEXS VAX DTJY8E. Niet minder iloeltreffend, hoewel onrechtstreeks, werkten de wetten op het gebruik der Nederlandsche taal op strafrechterlijk (1873 en 1889), bestuurlijk (1878) en wetgevend gebied (189S). Het onderricht in de Nederlandsche taal werd verwaarloosd in de onderwijsgestichten, vooral in de middelbare scholen, athensea, colleges en hoogescholen, die dan toch op onmiddellijke wijze, het meest bijdragen om schrijvers te vormen; dit heeft echter veeleer eenen maatschappelijken invloed gehad, met gunstige en nadeelige zijde, zooals Max Rooses, een onzer beste critici, opmerken deed. Het nadeel bestond hierin, dat onze schrijvers meestal tot de volksklas of tot den kleinen middelstand behoorden, zoodat velen van hen, met wezenlijk kunstgevoel bezield, onvoldoende voorbereid waren om de groote taak te volvoeren, waaraan zij zich wijdden, en dat bij het heerschend zelfonderricht, de zelfkritiek geheel gemist werd. 2 Daartegenover stond dat de meer gegoede, de bevoorrechte standen in !r ' Fransch opgeleid waren, en zich dan ook liefst in die taal uitdrukten, wat een aanzienlijk verlies was voor de Vlaamsche literatuur, vermits uit die standen buitengewoon begaafde schrijvers opstonden, wier naam zooveel glans aan de BelgischFransche letteren bijzette, zooals Maeterlinck en Verhaeren, 0111 slechts deze twee te noemen, wier roem de wereld rond verkondigd wordt. Deze standen hebben niets tot de beweging bijgedragen, er zelfs weinig acht op geslagen, en haar noch door aanmoediging, noch door raadgeving, die zij wegens hoogere verstandelijke ontwikkeling konden verstrekken, bevorderd. Als gunstig uitvloeisel hiervan kan men het volslagen gemis aan letterkundige centralisatie aanstippen. Ieder schrijver staat afgezonderd of beweegt zich slechts in zeer beperkten kring; uiterst zelden is een letterkundige door eenen anderen beïnvloed, er is geen over- KAKKI. I.KKEU.XXI K. wegend midden, ieder behoudt zijne eigen persoonlijkheid en onderscheidt zich van zijnen gebuur ; ieder put rechtstreeks aan de levensbronnen van den erfelijken grond, en verwerkt, naar gelang zijner vermogens, de algemeene eigenschappen van oprechtheid, schilderachtigheid en plasticiteit, eigen aan het ras waaruit hij gesproten is. Dit is zóó waar, dat de groote stroomingen der Europeesclie letterkunde, slechts eenen lichten, voorbijgaanden weerklank bij ons vonden. Van dit standpunt uit, dient aangemerkt, dat liet Hollandsche pseudo-classicisme, dat doodend had kunnen zijn voor ons, omdat het de overdreven positieve strekking onzer natuur bevorderde, en wij daardoor droog en pedant zouden geworden zijn, weldra verdrongen werd door het romantisme, dat in den beginne wel wat te ver ging, doch heilzame gevolgen had, omdat het, als een zweepslag, de innigste vezels onzer ziel opwekte, verzachting aanbracht waar wij te koel, te afgemeten waren, en onzen gezichteinder ver- o breedde, door de banden die ons nog aan de schoolschheid hechtten, te verbreken. De romantische strooming kwam echter weldra tot bedaren en werd, op hare beurt, door het realisme gezuiverd, ongeveer op hetzelfde tijdstip dat deze richting hare uitwerking bij onze zuiderburen deed gevoelen. Op den keper beschouwd, leidden en romantisme en realisme, ons terug tot onze eigen, nationale overleveringen, zooals die te voorschijn komen in het werk onzer schilders en beeldhouwers. Geen dezer invloeden beeft ons nochtans met uitsluiting aller andere beheerscht, noch heeft ons lang onder het juk gehouden; integendeel, allen hebben zij bijgedragen tot de opbloeiïng van eigenschappen die, hoewel aanwezig, nog niet bij ons tot hun volle recht gekomen waren, en waarvan de oprechtheid, de eerlijkheid en de gezonde kracht, de kernachtigste hoofdtrekken zijn. zooals wij «cleeenheid zullen hebben bij de mee.» te dei ö O thans in oogenschomv te nemen schrijvers aan te toonen. II. De Vader* der Ylaamsche Beweging, Willems, David en hunne volgelingen. Onder al de bewerkers onzer intellectueele wedergeboorte na het jaar 30, komt de eerste plaats toe aan de twee stoere ijveraars, die het meest tot onze ontvoogding bijdroegen: Willems en David. Beiden zijn sclf made men en hun naam prijkt nog steeds op de banieren der twee machtige vereenigingen, die tot stand werden gebracht om hun aandenken te vereeuwigen: het Willemsfonds en het Davidsfonds. Jan Frans Willems werd op 11 Maart 1793 THEODOOR VAN RIJSWIJCK. te Bouchout bij Antwerpen geboren; zijne ouders leidden hem op voor het nederig beroep van dorpskoster; na de lagere school bezocht te hebben, werd hij naar Lier gezonden, om er eenige brokken Latijn en wat kennis van zang en orgelspel op te doen. Daar werd hem echter de gelegenheid verstrekt om dieper in de kennis zijner moedertaal door te dringen, en «le eerste beginselen van Fransch en Duitsch aan te leeren. Zijne letterkundige neigingen kwamen weldra aan den dag, en vastberaden keerde hij de hem vóórgetrokken baan den rug toe, en begaf zich, op zestienjarigen leeftijd, naar Antwerpen, waar hij bij eenen notaris als klerk in dienst trad. Het jonge klerkje deed zich kort daarna als lid aanvaarden van het taal- en dichtlievend genootschap , Tot Nut der Jeugd" en in 1812 werd een gedicht van hem: Friedland» veldslag en de daerop gevolgde vrede van Tilsitt" in den prijskamp van de Gentsche rederijkerskamer „ De Fontein ixten , bekroond. Met veel karaktersterkte begaafd, zette bij, alleen en zonder leermeester, zijne studiën voort, en in 1S15 bekwam hij debetrekking van toegevoegd archivaris der stad Antwerpen. Sindsdien gaf hij geregeld werken uit, meestal strijdschriften ten voordeeleder Nederlandsche taal, strekkende om het vaderlandsch gevoel zijner taalgenooten te versterken; hieronder dient zijne „l'erhandcliny over de Nederduytsche Tael- en Letterkunde, opziytelyk de Zuydelyke provintiën der Nederlanden", tusschen 1«18 en 1S24 in het licht gegeven, als een der voornaamste vermeld. Dat zelfde jaar, 1818, verscheen zijn krachtdadige oproep .Aen de Belyen", eene vurige verdediging van de rechten der moedertaal. Deze twee werken trokken op den jongen Willemsde aandacht der HollandscheRegeering, die hem het ambt van ontvanger der registratie te Antwerpen opdroeg. In 1830 vindt men hem onder de eerste JAS VAX Ill.JSWIJCK. slachtoffers van de reactie. Bij de nieuwe Belgische Regeering in ongenade vervallen, werd hij naar Eekloo verplaatst, waardoor hij niet alleen in zijnen ambtelijken rang en in zijne geldelijke positie getroffen werd, maar ook in zijne werkmiddelen aangetast. Hij werd ja tevens ontzet uit zijne plaats als raadsheer der Antwerpsche akademie, — dat levenskrachtig lichaam waar sommige baanbrekers der Engelsche preraphaelitische beweging om les in de schilderkunst kwamen, — en beroofd van zijn lidmaatschap van het comiteit tot bevordering der schoone kunsten, evenals van zijn toezichterscliap over de stadsboekerij, allemaal betrekkingen die hem zijne geleerde opzoekingen vergemakkelijkten. Bij dezen staatkundigen tegenspoed, voegde zich ook nog huiselijk leed: van zijne tien kinderen stierven er zeven in enkele jaren tijds. De ontmoediging, die hier het gevolg van was, duurde echter niet lang; zijne ontoombare wilskracht dreef hem weer tot werken, en in 1834 stichtte hij niet Blommaert en Serrure, het tijdschrift „De Nederduitsche Letteroefrningen", niet het doel de tot dan verspreide werkkrachten te vereenigen. Hij ging voort met het verzamelen onzer oude volksliederen, en gaf achtereenvolgens de vertaling uit, in hedendaagseh Nederlandsch, van ons oud dierenepos „Reinaert de Vos" en van de „Rymhronyk* van Jan van Heelu. I)e oude kampvechter hervatte den strijd, zooals blijkt uit de voorrede van zijnen Reinaert waarin hij de hoop uitdrukt „dat deze zijne bearbeiding van liet oudere gedeelte van Reinaert den Vos iets bydragen mocht tot het doen herleven van eene zoo dierbare taal, in een tgd, waarop ons land van zooveel Franschen uitschot werd overstroomd." De Regeering, thans beter bezield, stelde ten slotte een einde aan zijne ballingschap, en benoemde hem, in 1835, tot ontvanger der burgerlijke akten te Gent. Hier is het dat het vruelit- baarste tijdperk van zijn leven aanbreekt, en hoewel hij de zuivere letterkunde vaarwel had gezegd om nog enkel zijne geleerde opzoekingen voort te zetten, bleef hij toch de man die de ontwikkeling onzer heropbloeiende literatuur bestuurde, en tot aan zijnen dood den strijd \ oor de taalrechten van het Vlaamsche volk leidde. Hij was het die in 1836, met zijnen vriend David, en onder de welwillende bescherming van den Staat, de „Maetschappy ter Bevordering der Nederduitsche raelen Letterkunde" stichtte, welke vereeniging gedurende tien jaar de uitgave van het thans nog hoog geschatte tijdschrift vH(t Belgnch Museum" steunde. Diezelfde vereeniging wierp, op voorstel van Willems, David, Serrure, Blommaert. Ledeganck en Bormans, het vraagstuk der hervorming onzer spelling op, dat, hoewel het de uitbarsting van Homerische pennestrijden en woordentwisten ten gevolge had, eindelijk toch tot eene gunstige oplossing kwam. 3 Deze uitslag werd te Brussel op eene plechtige bijeenkomst gevierd, waar driehonderd schrijvers, onderwijzers en afgevaardigden van genootschappen zich er toe verbonden de nieuwe spelregels na te leven, en waar A\ illenis zijne merkwaardige rede uitsprak „ Over den geest waer door de Vlaeinsche letterkunde zich moet doen onderscheiden". Willems heeft dezen heugelijken dag niet lang overleefd, hij bezweek te Gent, aan eene beroerte, op 24 Juni 1846. Als dichter reikt hij niet boven het middelmatige, maar hij bezat de zeldzame, prijzenswaardige verdienste een echt prozaschrijver te zijn, de eerste die in onze geschiedenis aan te teekenen is, en een standvastig ijveraar en baanbreker voor de nog jonge Vlaamsche beweging. Evenals zijn vriend Willems, was de kanunnik Jan Baptist David, een werker der eerste ure. In 1S01 te Lier geboren, was hij als elfjarige knaap, apothekersleerling te Antwerpen; hier kwam hij in aanraking JAN DE LA ET. niet Willems, die in hem de liefde voor de moedertaal deed ontvlammen, en hem tot leeren aanspoorde. Gezamenlijk met den zoon van zijnen baas, legde hij zich op de studie der classieken toe, en slaagde er in, zich in 181') in de klasse van rhetorika op het Klein Seminarie te Mechelen, te doen aanvaarden. In 1821 werd hij onder-regent aan het Athenieum van Antwerpen, in 1822 leeraar aan liet Klein Seminarie, en in 1823 tot priester gewijd. Toen in 1825 het Klein Seminarie door de burgerlijke overheid afgeschaft was, zien wij hem een strijd voor godsdienstvrijheid aangaan, het eene vlugschrift na het andere de wereld inzenden, en om de Hollandsche maatschappij: , Tof Nut van 't Algemeen" te bevechten, de „Bibliotheek ter Verspreiding van goede Boeken" oprichten. In 1S30 werden de geestelijke inrichtingen opnieuw geopend, en David, eerst tot leeraar benoemd, klimt later op tot hoofd van het Col legt* van Pitsenburg te Mechelen (1831), 0111 nog later (1834) leeraar in de Vaderlandsche Geschiedenis te worden aan de Katholieke hoogeschool te Leuven. Tot bevordering der taal, voor welker onderwijs wij in België geen degelijk handboek bezaten, gaf hij in 1833 zijne „Ncdcnluitsche spraekkunst" uit; in de voorrede der tweede uitgave van dit werkje, dringt hij aan op de stichting van een akademisch korps, dat bevoegd zou wezen om gezag uit te oefenen op taalkundig gebied; deze kwestie werd later niet Willems weder opgevat, toen zij de oprichting eener Nederlandsche akademie voorsloegen; zij moesten dit ontwerp laten varen, doch, zooals wij gezien hebben, heeft de Regeering het in 1886 verwezenlijkt. Met het doel den strijd om het spellingsvraagstuk te doen bedaren, stichtte hij in 1840 het tijdschrift „De Middelaer", dat drie jaar in leven bleef. Zoodra de twist bekoeld was, kon hij al JOHAX MICHAEL DAUTZEJsBERG. * zijne werkkracht aan de studie der taalwetenschap en aan de letterkundige kritiek wijden. Als lid der Koninklijke akademie van Helgië, en voorzitter van liet comiteit voor het uitgeven der oude gedenkstukken der Nederlandsche literatuur, bezorgde hij de uitgave van Van Maerlant's Rijmbijbel, niet een voorwoord, aanteekeningen en een glossarium; leidde voor de Maatschappij der Vlaamse/ie Bibliophielen te Gent, de uitgave, in zes boekdeelen, deiwerken van den Groenendaalschen mystieker, den Vir mirabilis et Doctor exstaticus Ruysbroek. Als hoogleeraar en als criticus nam hij een buitengewoon groot en werkdadig aandeel in onze beweging. De met aanteekeningen voorziene uitgaven van Hollandsche schrijvers, die hij bezorgde, evenals zijne „Tael- en letterkundige Aenmerlcingerileveren er een doorslaand getuigenis van. Als geschiedschrijver gaf hij eene Vaderlandsche Historie in tien boekdeelen, die aan Requesens afbreekt; . Reeds toen voelde hij zich tot de literatuur aangetrokken, maar schreef enkel in het Fransch. Slechts in 1887, op raad van dan de Laet, die zijne groote geestesgaven had vermoed, gaf hij zijn eersten roman in het Nederlandsch: „In 7 Wonderjaer", en zes maanden later zijnen bundel dicht- en prozastukken „ l'/ianfa:)/". Deze beide ultraromantische voortbrengselen, waar alles, stof, stijl, tot zelfs de taal, grond gaven tot scherpe kritiek, kunnen wij misgeboorten noemen. ('onscience liet echter den moed niet zakken, en vatte een nieuw werk aan, waaraan hij zijne toekomst wilde toetsen. Ditmaal werden zijne pogingen met schitterenden uitslag bekroond, want met zijnen: „Leeuw van Vlaanderen", die in 1838 verscheen, werd ons een meesterwerk geschonken. In dit boek, waarin hij den strijd der Vlaamsche Poorters tegen den Franschen adel schetst, en de overwinning der eersten in den Slag der Gulden Sporen in 1302, schiep hij, in een machtigen en forschen greep, eene zoo treffende en leefbare legende, dat de thans beter ingelichte wetenschap er nog niet toe kwam, en er misschien ook nooit toe zal geraken, ze uit den volksgeest te roeien. Van af dit oogenblik, tot het einde zijnetloopbaan toe, is zijne werkzaamheid niet meer vertraagd, en zijne volledige werken bedragen meer dan honderd boekdeelen. De beste zijner geschiedkundige romans zijn: „De Leeuw van Vlaanderen" en „Jaleob van Artevelde", van zijne zedenschetsen zijn de bekendste: „Sislca van Roosemael" en „Het Geluk van rijk te zijn", en van zijne dorpsgeschiedenissen: - „De Lotelinfj" en „Baas Gansendonck". Zijne kunstopvatting is idealistisch, hoewel AUGUST SXIEDERS. hij in de bijzonderheden de werkelijkheid zeer nabij komt. De psychologie zijner personen is gewoonlijk niet zeer ingewikkeld, ofschoon voldoende voor het doel dat hij beoogde. Voor hem was de Kunst eene heilige opdracht, waardoor hij het volk zou leeren lezen, en liefde voor het schoone en het goede ingeven. Als verhaler weet hij den lezer te boeien; hij had eene buitengewone bevatting van dramatische en pathetische toestanden, en was onovertrefbaar in liet opvangen van het schilderachtige der dingen, dat hij dikwijls op wonderbaar gelukkige wijze kon weergeven. Onder onze schrijvers was hij de eerste bij wien eene echte liefde tot de natuur doorstraalde en een werkelijk begrip van de schoonheid onzer vlakke streken. Zijne werken maakten veel opgang; zij werden in bijna alle Europeesche talen vertaald: eene Engelsche uitgave verscheen te Londen, en in Frankrijk, tengevolge van 8 zijnen Fransch-klinkenden naam, zouden vele lezers verwonderd zijn moesten zij vernemen dat zijne romans oorspronkelijk in liet Nederlandsch gesteld waren. Het Vlaamsche volk heeft niet vergeten dat hij de groote bewerker zijner verstandelijke vrijmaking is geweest, en toen in 1881 zijn honderdste boekdeel het licht zag, werd deze gebeurtenis op luisterrijke wijze te Brussel gevierd op 25 September, met deelneming van gansch het land. Antwerpen richtte haar roemrijk kind, wiens eenie der wereldliteratuur toebehoort, een standbeeld op, dat onthuld werd enkele weken vóór zijnen dood (10 September 18S3). Tot de letterkundige generatie van Conscience behooren: de Laet, wiens „ Huis van Wescnbcke", eene werkelijke belofte bevatte, die echter, zooals wij hooger aanmerkten, nooit volbracht werd; Roxsse (1806—1862) met zijne geschiedkundige verhalen, waarvan het meestgekende „Arnold van Schoorisse is, DOMIEN SLEECKX. laatstelijk in 1890 herdrukt; de vrederechter Ecrevisse (1804—1879), die zich vooral aan het geschiedkundig genre wijdde, met „De Drossaerd Clercx"; „Dc Bokkenrijders in het Land. van Valkenburg" en andere verdienstelijke boeken ; hij leverde insgelijks zedenschetsen, zooals„ De Kanker der Steden", een moedig werk waarin hij ernstige hoedanigheden aan den dag legt, maar waarvoor hij zijne krachten overschat had, en „De Nicht uit de Kempen". Tot dit geslacht behoort insgelijks van Kerckhoven (1818—1857) reeds als dichter vermeld. Als letterkundig criticus diende hij hier aangehaald, zoo onze beperkte plaatsruimte dit toeliet, als dramaturg spreken wij later over hem. Hij onderscheidde zich vooral als schrijver van korte verhalen en legde zich op alle vakken toe: de historische novelle, de zeeschets, de roman in brieven, de zedenstudie. In laatstgemeld vak oogstte hij den meesten bijval, n.1. met: „De Koopmansklerk", eene schets uit het Antwerpsche leven, en zijn tendenz-roman: „Ziel en Lichaam''. Begaafde geest en echte kunstenaarsnatuur, heeft van Kerckhoven niet gegeven wat hij geven kon. Zijne volledige werken werden van 1869 tot 1873 in dertien boekdeelen herdrukt. Gelukkiger waren de gebroeders Snieders. Met Conscience worden zij geteld onder de meest geliefkoosde schrijvers van het groot publiek, zoowel in Holland als in België Beiden, Renier, de oudere, en August, de jongere, hebben onderling eene groote overeenkomst om hunne humoristische strekking, maaibij den oudsten, dichter bij de werkelijkheid blij venden Renier, wordt die strekking door realisme gematigd, terwijl ze bij zijnen jongeren broeder August, door diens grootere sentimentaliteit en zenuwachtige opwinding versterkt, zooals men het reeds deed opmerken, tot satire en sarcasme overslaat. EUGEEX ZETTERNAM. Het talent van den oudste ondergaat weinig wisseling, van af zijne eerste proeven zien wij hem als de ongelijkmatige schrijver dien hij steeds gebleven is, wiens novellen niet altijd de beloften volvoerden die de eerste hoofdstukken inhielden. Onder de dertig titels die zijne bibliografie uitmaken, kunnen de volgende aangestipt: „De Meesterknecht"; „De Gouden Willem''-, „Narda„Op de Grenzen" en „Bij de Boeren Zijne volledige werken verschenen van 1882 tot 1887 in twaalf deelen. August Sniedeks, die in den beginne den invloed van Conscience onderging, doch er zich geleidelijk van wist te ontdoen, toonde zich een persoonlijk schrijver, minder misschien in zijne historische of sentimenteele verhalen, dan wel in zijne satirische romans. Tot heden gaf hij meer dan honderd novellen en romans uit, waaronder: „DeDorpspastoor"; „De Gasthuisnon"', „Op de Bruiloft"', „Het Zusterken der Armen"', „De Speelduivcl"; „Zoo werd hij rijk„ Fata Morgana"\ „Onze Boeren", waarin de schrijver vermoeidheid blijken laat en „Dit zijn Snideriën", een stel schetsen waarin wij hem met zijn beste hoedanigheden weder vinden. Vele zijner geschriften werden in vreemde talen overgezet; van 1876 tot 1886 verscheen eene volledige uitgave zijner werken in twintig deelen, maar sindsdien heeft hij nog een zestal boeken meer voortgebracht. Tegenover het idealisme van Conscience, August Snieders en de meeste schrijvers van hun tijd, staat het gezonde realisme van Sleeckx (1818—1891). Verlichte en positieve geest, steeds zorg dragende voor de schoonheid van den volzin, werkte hij de in de letterkunde overwegende strekkingen tegen, doch steeds binnen de perken van den goeden smaak. Zijn invloed op de ontwikkeling van ons proza is van groot belang geweest voor de verfijning van den vorm, zoo wegens het voor- MEVROUW COURTMANH beeld zijner geschriften, als wegens zijn onderwijs aan de Normaalschool te Lier. Onder zijne beste werken rekent men: „Ia 't Schipperskwartier"; „Op 't Eksterlaer"; „Dirk Meyer„ Ia de Vacant ie"; benevens zijn ,, Vesalius ia Spanje", een historisch verhaal waarin het leven van dien tijd prachtig weergegeven wordt. Als criticus stond hij hoog in aanzien, en later zullen wij hem terugvinden in de gelederen onzer goede tooneelschrijvers. Onderden deknaam Zetternam (Diricksens, 1826—1855) schuilt een heerlijk begaafd handwerker, levende van de opbrengst van zijnen handenarbeid, die, alsof hij het voorgevoel van zijnen vroegtijdigen dood had, koortsig, haastig schrijft; wij bezitten van hem romans met democratische en wijsgeerige strekking, o. a. „ Mijnheer Luchtervelde"; „Arnold de Droomer" en een hortend-uitgewerkt fresco: „De Kimrisclie Diluvie". Na hem rijzen weer andere namen op: Jan van Rotterdam, met „Twee brave Kinderen", „Broeders en Zusters", „Oude Vrienden" ; dramaturg Désiré Delcroif, met zijn zedenroman „Geld'of Liefde" en „Morgen Middag en Avond"; de schilder Duyvewaardt met „De Fondsenspeler"; Gerrits, een der kampvechters voor de Vlaamsche Beweging in de Belgische Statenkamer, krachtig en oorspronkelijk schrijver, heldere geest, die het leven van uit de hoogte beschouwde. Hij gaf o. a. „De Zoon des Volks", „De Godverzaker" ; zijne volledige werken verschenen in 1884. Boone, schrijver van „Mast en Daniels" ; Geiregat met zijne volksromans ; Van Driessche, Van Ruikelingen (pseudoniem van Mathot) met zijne talrijke gedokumen teerde romans aan de Vaderlandsehe geschiedenis ontleend. Mevrouw Courtmans verdient bijzonder vermeld, voor hare schildering van het volksleven in Gent en in de omstreken der groote nijverheidsstad. Zij hield de kunst aan opvoed- VIRG1XIE L<)VELING. kundige strekkingen ondergeschikt gemaakt en hare zedenromans ontaarden soms in intrigueromans, eensdeels om wille van de nuttigheidsbedoeling, anderdeels bij mangel van wezenlijke kracht. Haar stijl mist dikwijls het gewenschte beeldend vermogen; haar „Geschenk van den Jager", met den vijfjaarlijkschen prijs voor letterkunde bekroond, bleef het beste harer werken, die zoo wat dertig deelen beslaan. Sommige harer romans, waaronder ook haar bekroonde, zijn in het Fransch vertaald. Eene te spoedig verdwenen figuur is die van Tony Bergmann (1835—1874), in de volle opbloeiing van zijn talent door den dood weggemaaid. Eigenlijk liet hij slechts een enkel werk na: „Ernest Staas, advocaat dat eenig is in onze literatuur en „een en zijn meesterstuk", zooals Nicolaas Beets het op uitstekende wijze zegde. Dit boek bekwam in 1875 den vijfjaarlijkschen prijs, en werd — in het Fransch vertaald. Bergmann is de 9 beste, de oorspronkelijkste en tevens de meest Vlaamsche onzer humoristen. Wat wij over Rosame en Virginie Loveling als dichteressen gezegd hebben, is ook als roman- en novellenschrijfsters op haar van toepassing. Hoewel zij ieder hare eigen werken, die dikwijls uit ééne pen gevloeid schijnen, onderteekenden, publiceerden zij die in gemeenschappelijke bundels tot aan Rosalie's dood, in 1885. Het is vooral sinds het afsterven harer zuster, dat Virginie Loveling ten volle hare begaafdheid toont, in belangrijke werken, gaande van „Sophie" tot aan hare schoone psychologische romans: „Mijnheer Conneliaye" en „De Twistappel", over de verschillende trappen aangegeven door „Idonia", „Een Vonkje van Genie", „Een dure Eed" (in den vijfjaarlijkschen prijskamp van 1895 bekroond), „De Bruid des Heeren" en „Het Land der Verbeelding". Hare kunst is documentair en betoogend T>. TETRTJXCK. van aard, realistisch en psychologisch, en roert veeleer den geest dan het hart. Dank zij haar scherp inzicht der werkelijkheid, schetst zij ons meesterlijk karakters en toestanden en legt ze voor ons bloot in sobere en wel afgelijnde tafereelen, meestal door een vredig en doordacht pessimisme overheerscht. Thans bekleedt zij de eerste plaats onder onze prozaschrijfsters, die, ongelukkig genoeg, weinig talrijk zijn, daar de opvoeding der vrouw, in den hoogeren en den middelstand, te lang onder Fransclien invloed bleef. In Hjlda Ram, die wij reeds in de eerste gelederen onzer dichteressen aantroffen, zou Virginie Loveling eene waardige opvolgster gevonden hebben, hadde de dood er niet anders over beschikt. De ettelijke novellen in proza, die wij van haar bezitten en hare Antwerpsche zedenstudie: „De Familie Schrik/cel", lieten van haar als realistische romanschrijfster het beste verhopen. Een meester in de woordkunst, toont zich Am. de Vos, in „Een Vlaamsche Jongen'', een onzer goede romans, en in „Een Officier geworgd", waarin hij bijtenden spot en smaad tot werkelijke kunst opvoert. Laten wij in deze opsomming Isidoor Teirlinck en Reimond Stijns niet vergeten, twee schrijvers die eerst optraden met eene reeks boeken in samenwerking, doch later elk afzonderlijk hun eigen weg gingen. Teirlinck meer bewust en meer doordacht, Stijns meer instinktief, volmaakten elkander, en, wat wel verwonderlijk is, noch de Teirlinck, noch de Stijns van na de scheiding doet aan Teirlinck-Stijns denken. Hun laatste gezamenlijk werk is „ Arm Vlaanderen'. Teirlinck leverde verder afzonderlijk : „Cilia" en „Naar 't Land van Belofte"; Stijns: „Ruwe Liefde" en „Ln de Ton". Beider realisme is romantisch getint, maar Teirlinck verraadt zuiverder smaak, Stijns meer drift. Hierbij kunnen wij nog voegen: Omer Wattez, schrijver van „Jonge Harten" en Ri'IMOXD STIJXS. „Van twee Koningskinderen"; de Grave met zijn: „ Van kleine mensehen" ; Honoré Staes, met „De Geesel onzer Dagen" ; Vermandere, met zijne volksnovellen; Edmond de Geest met „Dwars door het Leven"; Duclos en Janssen met hunne historische novellen en romans; de humoristische verhalen en de volksvertellingen van de Vriese en Versnaeyen; J. M. Brans, een degelijk prozaschrijver in zijne „Limburgsche Schetsen " en „Schimmen en Schetsenwaarna wij een vlug overzicht van onze tooneelliteratuur zullen geven, vooraleer onze jongste letterbeweging in oogenschouw te nemen. V. Het T o « n e e 1. Indien ons nationaal tooneel nog niet zoo hoog reikte als onze poëzie of ons proza, dan is het niet bij gebrek aan dramatischen aanleg bij onze tooneelschrijvers of gemis aan belangstelling vanwege het publiek, maar veeleer omdat het Parijsche tooneel, dat b. v. zoo zwaar gedrukt heeft op de ontwikkeling van het Engelsch drama gedurende de afge loopen eeuw, nog krachtiger zijnen invloed heeft doen gelden bij ons, waar bijna eenieder die de school bezocht, Fransch kent, en waar het onderricht der middel- en hoogere standen langen tijd hoofdzakelijk Fransch was. In deze omstandigheden, is het niet te NESTOR DE TIK UK. I verwonderen dat onze tooneelliteratuur meer bepaald eene volksliteratuur is geweest en meer kluchtspelen en historische of melodramatische stukken, dan comedies opleverde. Een vluchtige blik over den doorloopen weg toont, dat ons repertorium meer dooide hoeveelheid, dan wel door de hoedanigheid der werken schittert; maar toch is er een onophoudelijke vooruitgang te bespeuren, die belovend is voor de toekomst van een letterkundig genre, dat zoo diep in het verleden van ons volk geworteld is. Onze tooneelschrijvers zijn talrijk en onder onze dichters en romanschrijvers werden er veel door liet tooneel aangetrokken. Onder de baanbrekers der herleving van 1 1 1* 11.1 i*il onzen scnouwDurg menen vermeia: ae scnnaer Van Brée, schrijver van: „De dood van Bciling" en „Brouwers gevangenis op het Kasteel van Antwerpen"; Rosseels, met Julia of de werking der Muziek" ; J. Kats; Ondereet en van Peene, laatstgemelde vooral, wiens kluchtspelen nog steeds opgevoerd en met genoegen gezien worden. Na dezen komen: sleeckx.met zijn *Grétry", zijn „ Vesaliu*" en „De Visschers van Blankenberghe"; Mevrouw Courtmans; Dodd, die een onzer eerste goede blijspelen leverde: „De zenuwen van Madame" ; Geiregat, met zijne volkszedenschetsen: „Het Strijkijzer" en „De Eer der Vrouw"; van Driessche ; van Geert ; van oen Branden ; Destanberg ; Bruijlaxts, vader, en Van de Sande, schrijver van: „Kermisklok, Doodsklok" en andere stukken die nog steeds opgevoerd worden. Een nieuw geslacht staat nu op met Hendrik Pe eters, schrijver van: „De Lichttoren" ; Van Goethem, schrijver van: „ VriendKobus" en het prachtig stukje, eene letterkundige parel: „Het Wiegje" ; Ara. Hendrikx, wiens kluchtspelen, inzonderheid zijne „Prima Donna' veel bijval verwierven ; Kints, met: „De Heideboeren" ; Kats, zoon, met zijne tendenzstukken: „De Bastaard" en „Het Geld", FRANS UITTEXS doch die echter de pen voor het zwaard verruilde, en als kapitein van het Noorderleger deelnam aan den Secessie-oorlog, en in 1S67 aan de gele koorts op het eiland Nassau stierf. Gittens, die op 18-jarigen leeftijd te Londen aan „The Hobby Horse" medewerkte, en, in zijn land teruggekeerd, ons eenige merkwaardige drama's gaf, van wezenlijk letterkundige verdienste, zooals „JancSh ore "en „Parisina Van Hoorde ; Lints ; Block ; Billiet en •Tan Roeland, vader; de romanschrijver van Kerckhoven, schrijver van het bekende drama „De Dronkaerd", openingstuk van den Vlaamschen Schouwburg van Antwerpen, in 1853; Van Hauwermeiren; Ed.m. de GEEst met „De Werkstaking"; Versnaeyen, Désiré Delcroix, met zijne drama's „Lena", „Elisa" en „Philipjpine van Vlaanderen"; Rodenbach, wiens „Gudrun" in 1879 te Antwerpen bekroond werd, en die stellig aan ons tooneel een meesterstuk zou geschonken hebben, 10 indien zijne loopbaan niet door een vroegtijdigen dood onderbroken ware geweest; en last not least, de Tière, krachtig dramaturg, echt temperament, misschien wat te romantisch soms, die veel schreef en wiens stuk „De Spiegel" eene uitmuntende comedie is. Langzamerhand werd ook het lyrisch drama o » beoefend: Destanberg, met zijn „ Frans Aclcerman"; Geiregat; Hiel, met zijne „Isa"; Versnaeyen, met „Berken de Diamantslijper", waren de eersten die dit vak aandurfden. De beste onzer huidige librettisten zijn: Rafaël Verhulst en Nestor de Tikre, wiens: ,Herbergprinses" en _Bruid der Zee", de ronde van Europa deden, met de muziek van den meester Jan Blockx. Deze opsomming zouden wij nog langer kunnen rekken, door hier de namen te herinneren van Is. Teirlinck ; Stijns ; De Lattin ; Melis; Jan Brüijlants, zoon, Edm. Roeland, zoon; Claeys, met zijn : „Toch"', Slock, met zijne „Betere Tijden" en „Andere Wegen" ; Lievevrovnv-Coopman ; J. en D. Minnaert, schrijvers van „Siddhartha" en zooveel anderen meer. Maar wat wij zegden is voldoende om een beeld te geven van onze tooneelliteratuur, die vooral gekenmerkt is door zedelijke gezondheid en vaderlandsliefde zonder dweepzucht. VI. De jongste 1 ij <1. Al de tot hiertoe aangeteekende stroomingen en pogingen, die de huidige letterkundige opbloeiing voor gevolg hadden, zijn tot volle rijpheid gedijd in Gnno Gezei.i.e'h genie. Deze priester, wiens werk naast dat der grootste onder de groote dichters der menschheid kan geplaatst worden, staat, aan den ingang dezer eeuw, als een schitterende lichtbaak op den weg onzer toekomst. Hij is niet een, maar dc dichter, hij is de zielenopwekker, die de verscholen poëzie der dingen hervoorroept, en de alledaagschheid van natuur en leven organisch in kunstwerken omzet, die onsterfelijk zijn, wijl aan rRosrr.r. vax lawnxnoxri?. de eigen bronnen van het zijn en van de eeuwige waarheid geput. Hij is de bevrijde, door geene banden meer gekneld, door niets meer gedrukt, omdat hij volkomen in evenwicht is met gansch zijne omgeving, en hij is de bevrijder. Zijn lot was wonderlijk. In 1830, in onafhankelijk België geboren, treedt hij, in 1848, voor het eerst op in de letterwereld, schrijft gedurende 15 jaar en zwijgt dan. De critiek negeert hem of valt hem hevig aan. Gedurende 20 jaar leeft hij afgetrokken, in zich zelf gekeerd, doch ondanks de onverschilligheid der eenen en de vijandigheid deianderen, oefent zijne kunst hare werking, en zonder hem hadden wij nooit Albrecht Rodenbacli gehad, die enkel door den dood verhinderd werd een groot meester te worden ; noch Pol de Mont, noch de arme Weustenraad, die als 17-jarige knaap ontsliep en ons eene prachtige belofte gaf, die nooit zou volbracht worden. In 1882, ontwaakt opnieuw de dichter in Gezelle's hart en hij begint de reeks gedichten te schrijven die, in 1892, onderden titel „ Tijdkrans" verscheen, en in zijn in 1897 uitgegeven ,,Rijmsnoer" werd voortgezet. Tijdens die twintig jaar stilzwijgendheid en bespiegeling, heeft zijn woordenschat zich verrijkt, zijne kunst zich gelouterd, en zijn genie alle kluisters gebroken. In de werken zijner eerste periode, zooals: „Kerkhofblommen;" „Gedichten, Gezangen en Gebeden " „Driemaal drie en dertig Kleengedichtjes„Dichtoefeningen" en „Liederen, Eeredichten et Reliqua", waar zijne persoonlijkheid reeds krachtig naar voren komt, kan men de verschillende stadia zijner evolutie aanstippen en zekere invloeden bespeuren, doch in zijne latere werken, en in „Laatste Verzen", na zijnen dood (1899) verschenen, schittert het gedegen metaal in vollen glans. Gezelle is de groote kunstweergalm geweest van Vlaanderen's stem, in hare opperste uitin- CYRIKI. liCYSSE. gen van mysticisme, plasticiteit en schilderachtigheid, de grootste zanger der schoonheid van de vaderlandsche natuur, en, zonder vrees door de nakomelingschap gelogenstraft te worden, mag men op hem het vers van den Heraclitos van Callimachus toepassen, dat zoo meesterlijk door William Cory in zijn „Ionica" werd weergegeven: „Still are thy pleasant voices, thy nightingales awake, „For Death, he taketh all away, bnt them he cannottake." Het is op zijn thans onbetwisten roem, dat het jongere geslacht zich beroept, en het is dank aan ditzelfde geslacht, dat Gezelle's verdienste eindelijk luid verkondigd werd. Het zijn trouwens de werkers der laatste ure die, in hun tijdschrift „ Fan nu en straks", in 1896, de aandacht van letterkundigen en kunstenaars vestigden op den grooten miskenden, doch thans algemeen gelezen en bewonderden dichter. Onder die werkers, moeten we eerst en vooral Prosper van Langendonck noemen, een der stichters van „Fan nu en straks* en een onzer volmaaktste kunstenaars, wiens lyrisme, in den beginne pessimistisch en tragisch, thans, in later werk, tot volle rijpheid gekomen, dieper gevoeld en veelomvattende)is en waaruit heerlijk leven breed en sterk ademt. Eene keuze zijner gedichten, onder den titel „ Verzen" verschenen, laat toe deze merkwaardige ontwikkeling stap voor stap na te gaan. Na hem komen: Vermeylen, meer als criticus en als aestheticus bekend; Cuppens met zijne „ Vcrzekens"; René de Clercq, met „Echo's"; „De Vlasgaard" en „Natuur"; Victor de Meyere, de dichter van „Ferzen", „De Arondgaarde" en „Het Dorp"; De Marez, met zijne verzen in den ouden trant: „Mijn harte weet"; de symbolist Mennekens; -Jan Eelen, bij wien Verlaine's invloed misschien wel wat te zeer merkbaar is; Willem Gijssels met zijne „ Wandelingen"; Richard de Cneudt, met zijn hoog- STIJN* STIIF.UVELS. vliegend lyrisme in „Van Dichterleven'', „Gevoel en Phantazie" en „ Wijding"; Lambrecht Lambrechts, met „ Rond het Klavier"; Cesar Gezelle, fijnvoelend dichter, wiens „ Verzen* en „Primula Veris" ons aan zijn oom, den grooten Guido, doen denken, zonder dat er evenwel van navolging spraak kan zijn ; Karei, van de Woestijne, wiens „ Vaderhuis" prachtige brokken bevat, en de jongste dichters : Eeckels ; Herokenrath ; Godfried Hermans; Ary Delen; G. Niko Gunzburg; O.-K. de Laey; Fernand Toussaint, en anderen, waarvan de vermelding hier, ons te ver zon leiden. Deze poëten, die allen den goddelijken stempel der dichtergave dragen, bereiden onze literatuur eene toekomst vol leven en schoonheid voor, die het werk onzer jongere prozaschrijvers ons ook schijnt te beloven. Bij dezen is eene tweevoudige strooming waar te nemen. Aan den eenen kant hebben wij naturalisten, waaronder Antoon Moortoat, schrijver van „ Vergieten"; Smits, met „De Boer der Schranse" en Cyriel Bvysse, die tien boekdeelen romans en novellen leverde, van eerlijke en krachtige kunst getuigende, en waaronder vooral „Het Recht van den Sterkste"; „Sursum Corda" en „ Wroeging" de aandacht verdienen. Aan den anderen kant hebben wij de van allen schoolinvloed bevrijden, die rechtstreeks het innig wezen van ons volk weergeven, en waaronder Stijn Streuvees, in elk opzicht, de merkwaardigste is. Streu veis, met zijn waren naam Frank Lateur, behoort langs zijne moeders zijde, zuster van Guido, tot het geslacht der Gezelle's, en schijnt onder de prozaschrijvers dezelfde eereplaats te zullen innemen die zijn oom onder de dichters bekleedt. In een tijdsverloop van vijf jaar gaf hij achtereenvolgens : „Lenteleven"; „Zonnetij"'; „De Oogst"; „Langs de Wegen"; „ Dagen"; „ Zomerland"; „ Doodendans" ; „Minnehandel" en „ Dorpsgeheimen". Zijn eersteling, „Lenteleven", meldt reeds den grooten schilder van het Vlaamsche leven en den wonderlijken stylist, dien hij later bleek te zijn. Ondanks zijne groote vruchtbaarheid, is er in zijne werken geene vermoeienis, geene verzwakking te bespeuren, en van hem mag gezegd worden, dat hij ons, in enkele zijner geschriften echte, organische en volgroeide kunstwerken heeft geschonken, die blijven zullen. Evenals Gezelle, heeft hij zijne wortels in het diepste van onzen bodem geschoten en verheft zijne kruin tot in den hemel der algemeene menschheid. Reeds is hij buiten onze grenzen gekend en bewonderd en werd in Duitschland, Engeland, Frankrijk en Italië vertaald. Herman Teirlinck deed zich insgelijks als een diepzinnig zielontleder, een beeldrijk schilder, en een uitmuntend stylist kennen, in „De Wonderbare Wereld„Het stille Gesternte", „De Kroonluchter" en „'t Bedrijf van den Kwade". 11 Wij mogen ook Maurits Sabbe niet vergeten, een gevoelig en smaakvol verteller in zijn „Aan 't Minnewater" en in zijn jongste werk, een pareltje: „Een Mei van / roomheid". Na vermelding van Emm. l>e Bom, schrijver van „Wrakken"; Dirk de Vos, met zijne „Marjoline"; Jan van Hasselt, met zijne schetsen „Uit de Demeryouw"; Lode Baekelmans met zijn ,Marieken eau Nijmegen , „De Waard uit De Bloeiende Eylantier" en „De Doolaar en de Weidse/ie Stad', zullen wij ook de schrijvers van het opkomend geslacht aanstippen: Reimond Janssens; Leo ,1. Kryn; Lodewijk en Herman de Sc hutter, en er op wijzen dat de tooneelletterkunde insgelijks een bloeitijdperk schijnt in te treden met: „Gunlauy en Helya" van de Meyere, „Star/cadd" van Hegenscheidt, en de sobere, aangrijpende en diep-menschelijke drama s van Lodewijk Scheltjens, waarna wij dit overzicht van ons letterkundig leven gedurende HERMAN TEÏRUNCK. drie kwart eeuw kunnen eindigen en tot een besluit komen. Het programma dat onze schrijvers voorgetrokken werd en besloten ligt in de aan het begin dezer beknopte studie aangehaalde woorden van den Koning, nadert zijne volkomen verwezenlijking. Niet alleen is het Vlaamsche volk in het bezit eener eigene gedachte in eigen vorm gekleed, maar zijne literatuur doet zich reeds in het buitenland gelden. In Holland, waar dezelfde taal tot letterkundig werktuig dient, komen onze schrijvers tot hun recht, zonder evenwel iets van hunne oorspronkelijkheid te moeten prijsgeven en reageeren op het werk hunner Noorderbroeders. Zij hebben er hun eigen orgaan Vlaanderen, dat zeer verspreid en gewaardeerd is, en zetelen in den opstelraad van verscheiden tijdschriften, zooals Groot-Nederland, De Nieuwe Arbeid en De Vrije Tribune, waar zij gevierde medewerkers van zijn. Zij worden gezocht door uitgevers 11* en lezers, en Dc Gid*, het meest gezaghebbend tijdschrift van over den Moerdijk, heeft reeds lang zijne kolommen voor hun opengesteld. Vreemde tijdschriften stellen belang in onze letterkundige beweging: het Engelsche Athenu'um wijdt er regelmatig artikels aan, evenalsLe Meren rc dc Franco en La Plume van Parijs, en de stond, waarop letterkundige roem ons nationaal gebouw bekronen zal, schijnt nabij. Onze Vlaamsclie schrijvers, wien Koning Leopold I reeds in 1837, in den persoon van Conscieuce, gelukwenschte omdat zij hunne taal gebruikten tot steviging onzer nationaliteit, zullen ruim tot dien uitslag bijgedragen hebben. F I N 1 S. LIJST DER rORTRETTKX Willem* (J. F ). David (J. B.). Doolaeglie (Maria), van Duvsc (Prudens). Lcdeganck (K.). van Rijswijck (Th.), van Ryswijck (J.). de Laet (J.). Dautzenberg (.1. M.). Nolet de Brauwere (J.). de Cort (Fr.). van Beers (J.). Dinld (G. J.). de Gevter (J.). Hiel (E.Ï. Vuvlsteke (J.). van Droogenbroeck (.1.). Daems (S.). Verriest (Hugo). de Koninck (L.). de la Montagne (V.). Hodenbach (A.). Ram (Hilda*. de Mont (Pol), van Kerckhoven (1'. F.). Snieders (Kenier). Snieders (August). Sleeckx (D.). Zetternam (E.). Mme Courtnian#. Loveling (Virginie). Teirlinck (Is.) Btijns <11.). de Tière (N.). Gittens. (F.) van Langendonck (I'.). Buysao (C.). Streuvels (Stijn). Teirlinck (H.>. LIJST DER AANGEHAALDE NAMEN. Bladz. Autheunis 93 Baekclmans (IiOde) . . .162 Boet» '29 Beemnert 77 Belpaire (Mnric) .... 102 Benoit (Peter). . . .78, 82 Bergmann (Tony) . . .129 Billiet 1« Blieck 49 Block Hó Blockx (Jan) 146 Blommaert 32, 42 Bogaerd 81 Boone 126 Bormans 45 Boucherij 93 Boucquillon . , . . . 70 Brans (J. M.) 137 Brouwers 77 Bruylants (zoon;. . . .146 Bruylants (vader) . . .142 Burns (Robert) .... 74 biuiiz. Buysse (Cyricl) . . . .160 Buyst (Leonard).... 93 Byron 58 Claes (D.) 98 Claeys 146 Claeys (H.) 93 Ooninckx 46 Conscienee 109 Coopmun (Th.) .... 93 Cory (Williara) . . • .155 Cosijn 93 Courtmans (Mevr.) 57,126, 142 Cuppens. . . ... . .156 Daems 90 Dautzenberg 69 David (Jan Baptist) 33, 34, 42 David-van Peene (Mevr.). 77 de Bom 162 de ('leren (René) . . .156 de Cneudt (Richard) . .156 de Cort (Frans) .... 73 de Geest (Edm.) . . 137. 14i> Bladz. de Geyter (Julius) ... 78 de Gheldere 98 de Grave 187 de Hoon 46 de Koninck (Lodewijk) . 94 de Laet (Jan). . 66, 109, 114 de la Montagne (Victor). 94, 102 de Lattin 146 Delcroix (Désiré). . 126, 145 Delen (Ary) 159 de Lepeleer 105 de Marez 156 de Meyere (Victor) . 156, 162 de Mont (Pol). .98, 101, 102 de Potter (Frans) ... 81 de Ras 105 de Schutter (Herman). . 162 de Schutter (Lodewijk) . 162 de Smet (Alfred). . . . 105 de Smet (Marie) [Mevr. Goutier] 57 Destanberg. . .77, 142, 146 de Tière 146 de Vos (Amand). . .98,134 de Vos (Dirk) 162 de Vriese 187 d'Huygelaere 46 Diricksens (zie Zettcrnam) 125 Dodd 77, 142 Doolaeglie (Maria) [Vrouw Van Ackere] .... 49 Duclos 137 Bladz. Duvillers 49 Duyvewaardt 126 Ecrevisse 117 Eeckels 159 Eelen (Jan) 156 Ferguut (Jan) zie van Droogenbroeck. ... 86 Geiregat. . . 126, 142, 146 Gerrits 126 Gezelle (César) . . . .159 Gezelle (Guido) . . 81, 148 Gittens 145 Groth (Klaus) 81 Gunzburg (Xiko) . . .159 Gyssels (Willem) . . . 156 Haghebaert 105 Hansen 81 Hegenscheidt 162 Hendrickx 77 Hendrikx (August) . • . .142 Herckenrath 159 Hermans (Godfried). . .159 Hiel (Emmanuel). . 82, 146 Hugo (Victor) 58 Janssen 137 Janssens (Reimond). . .162 Janssens (A.) 90 Kats (zoon) 142 Kats (J.) 141 Kints 142 Krijn (Leo) 162 Lamartine 58 Bladz. Lambreehts (Lambrecht) zie van Hasselt (Jan) . 159 Lateur (Frank) zie Streu- vels (Stijn) 160 Ledeganck (Karei) ... 57 ljenaerts 105 Lievevrouw-Coopman . .147 Lints 145 hoveling (Rosaliel ... 81 Loveling (Virginie) ... 81 Maeterlinck '8 Mathot (zie van Kucke- lingen) 126 Melis 105, 146 Mennekens 156 Mercelis 105 Michels 77 Minnaert (J. en L>.) . .147 Moortgat 160 Nolet de Brauwere (Jan). 70 Ondereet 141 Peeters (Hendrik) . 70, 142 Ram (Hilda) zie Rani- boux (Mathilde) 97, 102, 133 Ramboux (Mathilde) zie Ram (Hilda) . . 97, 102 Renier 46 Rens ^9 Rodenbach (Albrecht). 97, 102, 145 Roeland (Edm.) • • • .146 Roeland (Jan) . • • .145 Bl«dz. H4 Rooses (Max) '" Rosseels 141 Ruysbroek 41 Sabbe (Maurits) . . . .162 Sauwen 10& Scliarpé ®1 Scheltjens (Lodewijk) . • 162 Schiller ^8 Serrure 33, 42 Simons 105 Sleeckx 122, 142 Slock 146 Smits 16° Snellaert 45 Snieders (August) . 118,121 Snieders (Renier) . • 118 Staes (Honoré) . • • • 137 Stijns (Reimond) • 134,146 j Streuvels (Stijn) zie Lateur (Frank) . . . 160 Stroobant 70 Teirlinck (Herman). . . 161 Teirlinck (Isodore) . 134,146 Tinei (Edgard) .... 97 Toussaint (Fernand) . . 159 van Ackere (Vrouw) zie Doolaeghe (Maria) . . 49 van Beer» 74 van Brée 141 van den Branden . . .142 van den Nest 57 Bladz van de Sande . . . .142 van de Weghe .... 81 van de Woestijne . . .159 van Driessche . . 126, 142 van Droogenbroei'k (Jan) zie Ferguut (Jan) . 70, 86 van Duyse (Prudens) . . 5a van Geert 142 van Goethem 142 van Hasselt (Andries) . . 49 van Husselt (Jan) zie Lambrechts (Lambrecht) 162 van Hauwermciren . . .145 van Heclu (Jan) . . . 32 van Hoorde 145 van Kerckhoven . 70,117, 145 van Langendonck (Prosper) 155 van Macrlant 41 van Ove (Eng.) .... 93 van Poene 57, 141 Bladz van Rijswijck (Jan) . . 62 van Kijswijck (Theodoor). 62 van Rotterdam (Jan) . .126 van Ruckolingen (zie Mathot) '20 Verhaeren 18 Verhulst (Raphaël). . .146 Vermandere 137 Vermeiren 105 Vermeylen 156 Verriest (Hugo) .... 94 Versnaeyen. . . 137, 145, 146 Vervier *8 Vondel 5 Vuylsteke (Julius) ... 85 Wattez (Omer) . • • .134 Weustenraad 151 Willems (Fran?) ... 99 Willems (Jan Frans) . 24. 3H Zetternam (zie Diricksens) 125 INHOUD. Bladz. Voorwoord van den Uitgever. Inleiding L De Vaders der Vlaamsche Beweging, Willems, üavid en hunne volgelingen 24 De Dichters 46 De Romanschrijvers 106 Het Tooneel 138 De jongste Tijd 148 Lijst der Portretten 167 Lijst der aangehaalde namen 168