I'fH • «< I :>6 ; j 10K-2 hnriDLEiDinG tot hetteekeheh vati hET /AEnSCHELlJR LICHAAn =- DOOR JAN RINKE H. MEULENHOFF — AMSTERDAM !'F ;tt> HANDLEIDING TOT HET TEEKENEN VAN HET MENSCHELIJK LICHAAM Handleiding tot het teekenen van — het menschelijk lichaam — 1)00 It JAN RINKE tl. MUI — AMSTERDAM Stoomdruk - H. 0.ERMS tyHin, Doesburg. VOORBERICHT Het is mij gebleken, dat velen, die zich toeleggen op liet teekenen naar naakt model l>ij de leiding van hun leeraar gaarne nog een geschikt hand boek, j < ? \v en schten. Vooral zij. die niet in de gelegenheid waren van meetaf de voorstudiën, proportieleer, en kennis der beenderen en spieren van het menschelijk lichaam, aan eene inrichting te volgen, is het niet mogelijk alleen door het teekenen zich genoegzaam te bekwamen. Het goed-teekenen toch van elk voorwerp is het juist vertellen hoe dat voorwerp zich in zijn geheel en in zijn samenstelling aan ons oog voordoet: daarvoor is het noodig dat men weet: hoe dat voorwerp in verband met zijn onderdeelen een geheel vormt. Ik heb getracht zooveel mogelijk alles te geven, doch ook niet meer, wat elk flguurteekenaar dient te weten. JAN RIN KE. PROPORTIELEER. De Egyptenaren namen als eenheid voor de verhoudingen van het menschelijk lichaam de lengte van den middelvinger aan. die negentien maal in de lengte van het lichaam begrepen is. Is een Egyptische figuur vanaf de voetzool door horizontale lijnen in 19 gelijke deelen verdeeld, dan ziet men. dat de 8ste deellijn loopt dooide basis van den middelvinger (rechter hand) en dat de 7e lijn het uiterste einde van de gestrekte hand raakt. Tusschen de 7e en 8e lijn bevindt zich dus de middelvinger (de eenheid van verhouding). Dezelfde verhoudingen zijn gedeeltelijk teruggevonden in de Grieksehe kunst, terwijl ook Fig. 1. de lengte der hand, van den voet of van het hooid als maatstaf is genomen. Volgens Polycletus is het gelaat een tiende, het hoofd oen achtste deel van de geheele lengte van het lichaam, het hoofd met den hals een zesde en gelijk aan de lengte van den voet. Het gelaat wordt in drie gelijke doelen verdeeld, van den kin tot den onderrand van den neus, vandaar tot den bovenrand van den neus, en van daar tot den haarlijn van den schedel. Deze proportie is terug te vinden in den Speerdrager van Napels. Tijdens de Renaissance hebben vooral Le o- nardo da Vinei en Albrecht DUrer zich weder met de verhouding van het menschelijk lichaam bezig gehouden. Zij namen aan als eenheid van verhouding het menschelijk hoofd. Hay neemt voor zijn proportie het muzikaal acceord en bepaalde den afstand der verschillende lichaamsdeelen naar tertsen, quinten. octaven, enz. Zeisi n g verdeelde het lichaam volgens de 1 e e r d e r gulden snede (het kleinste deel der lijn staat tot het grootste als het grootste tot de geheele lijn): afstand van den navel tot den schedel staat tot de hoogte van den navel als de hoogte van den navel staat tot de geheele lichaamslengte. (i. Fritsch geeft een graphische methode ter bepaling der menschelijke afmetingen. Fig. 2 stelt de proportie van Fritsch voor en een vrouwelijke figuur, op een tiende der waie grootte (155 cM.) waarin de geconstrueerde lijnen zijn overgebracht. Als eenheid voor deze proportie is aangenomen Fig. 2. «le 1 engte der wervelkolom, gemeten van den onderrand van den neus tot aan den bovenrand der schaambeensvereeniging — a b. a b wordt verdeeld in vier gelijke deelen: a e, e f, fN en Nb. en een gelijk vierde deel naar boven bijgevoegd, ac, ter bepaling \an de se heel el hoogte; eS en e Sl zijn weer gelijk aan zulk een vierde deel en bepalen den afstand der schoudergewrichten SSt, twee halve vierde deelen bij b. bil en bllt geven den afstand der heupgewrichten IIIL aan. De lijnen SH1 en Sl II die het schoudergewricht aan de eene zijde verbinden met het heupgewricht aan de andere zijde, snijden elkander op de hoogte van den navel. Trekt men uit 6' en Si door a lijnen en uit c lijnen aan de eerste evenwijdig, dan ontstaat een vierhoek, waarvan de diagonaal (ld de breedte v a n den s c li ed e 1 voorstelt. Een lijn uit e evenwijdig getrokken aan a St snijdt de lijn SJI. in li, op de hoogte van den borsttepel. De lengte der ledematen wordt bepaald als volgt: Bovenste lidmaat. SBt rechterschoudergewricht tot den linker borsttepel SE opperarm; Bi N linker borsttepel tot den navel = EM v o o rarm; NII navel tot heupgewricht —MP hand. Onderste lidmaat. II Bi rechter heupgewricht tot den linker borsttepel - IIK de dij; Bi IL heupgewricht tot den borsttepel der zelfde zijde K F onderbeen. De hoogte van den voet (ongeveer) II b. De lengte van het geheele lichaam ch 10'Aj—lO'/.Xac. Hoogte van den voet bovenste gedeelte der lijn cis. Deze proportie kan dienen voor het berekenen der onderdeelen; is de eenheid ah 60, dan is ll, a b 15, SSl (afstand schoudergewrichten! 30, II Ih (heupgewrichten) 15, c h (lichaamslengte) löo. De afstand der borsttepels BHi ongeveer gelijk aan de lengte van het hoofd. Bij gest rekten voet kan het figuur in acht hoofden verdeeld worden. Bij de vrouw beantwoorden de vier bovenste deellijnen aan de onderzijde kin. de tepels, den navel en liet ondereinde romp. Bij den man aan ondereinde kin. den onderrand van de borst, onder den navel en aan liet ondereinde van den romp. De zesde deellijn snijdt het F'8- 3- dikste gedeelte van de kuit. De voorgaande proportie stelsels sluiten niet aan de juiste manier van teekenen: om een Hg. 4. Fig. 5. voorwerp dus ook een figuur goed te teekenen is het noodig het geheel in hoogte en breedte te beschouwen en daarna de groote en kleinere onderdeelen in verhouding daarvan. Proportie van het zijaanzicht van het menschelijk lichaam. De menschelijke figuur van terzijde gezien is een rechthoek, waarvan de zijden zich verhouden als 1 tot 7' t. De lijn X, die het midden van den stand aan geeft loopt midden door het bilgedeelte even onder het zitbeen en door den grooten draaier. Lijn I loopt onder het hoofd (langs de kin) door het midden der neklijn. Lijn 11 loopt even boven de verbinding van het zwaardvormig uitsteeksel van het borstbeen, over het opperarmbeen, waar de deltaspier zicli inplant, en boven den onderhoek van het schouderblad. , Lijn III loopt even onder den navel, onder den top van den darmbeenskam en snijdt de ruglijn, waar deze zich achterwaarts wendt. Lijn A is vier hoofdlengten van onderaf, loop langs het bovenste punt der sehaambeensvereeniging, dooi- het gewrichtshoofd van het boven- einde van liet dijbeen en langs het boveneinde van den grooten draaier. Lijn Ü. gelegen op de helft van lijn A en het ondereinde, dus twee hoofdlengten van onder af. loopt langs onderpunt knieschijf tusschen dijbeen en scheenbeen door. Lijn C. ', hoofdlengte beneden lijn I. loopt dooide snijding van de lijn. die naar het oor loopt en de halslijn, door het sleutelbeen over den schondertop door het einde der neklijn. Lijn I). drie hoofdlengten beneden lijn C, loopt langs uiteinde middenhandsbeen. Lijn E. gelegen op het midden, tusschen de lijnen C en I). loopt door de verbinding van opperarmbeen en benedenarm, en door het einde der schuine ruglijn. De lijn. die van boven naar beneden het figuur m twee helften verdeeld, loopt den onderkaakshoek, door het midden der onderste lendenwervels, door den top van den darmbeenskam, snydt de achterzijde van het boveneinde en ondereinde dijbeen, loopt tusschen iWj en kuitbeen en dooiden buitenenkel. \ erbindt men op lijn III het punt «, op het midden tusschen de middel- en achterlijn, met liet punt b op het vierde gedeelte achter de middellijn gelegen en trekt men deze door tot de grondlijn, dan geeft deze lijn de richting aan van de achterbuitenlijn van het been; trekt men deze lijn a b naar boven door tot lijn E, dan is dit verlengstuk do loodrechte buitenlijn van den rug. Verbindt men liet vooruiteinde van lijn A, liet punt c niet liet punt rf, gelegen op liet vierde gedeelte vóór de middellijn en trekt men deze lijn door tot de grondlijn, dan geeft deze lijn de richting aan van de voorbuitenlijn van het been. Van het hoofd loopt de ooglijn op liet midden van het hoofd (afstand van de kruin tot de kin); 1/ts hoofdlengte daarboven is de wenkbrauwlij 11. Op het midden tusschen wenkbrauwlijn en kinlijn loopt de lijn langs de onderzijde van den neus. Kinlijn tot onderkant neus — onderkant neus tot wenkbrauw wenkbrauw tot haarlijn. I)e mondhoek ligt Vs tusschen onderkant neus en kin. I)e afstand van voor- tot achterhoofd inplanting van het haar tot de kin. Proportie van het vooraanzicht van het menschelijk lichaam. Het menschelijk figuur van voren gezien is beschreven in een rechthoek, waarvan de zijden zich verhouden als 2 tot 7'/:. Fig. 6. Fig. 7. De lijn X, die het midden van den stand aangeeft loopt onder het zitbeen en den grooten draaier. Lijn I loopt onder het hoofd en dooi' de snijding van de hals- en schouderlijnen. Lijn II loopt boven de verbinding van het zwaardvormig uitsteeksel van het borstbeen, langs den onderkant der borstlijn en over het opperarmbeen, waar de deltaspier zich inplant. Lijn III loopt even onder den navel en snijdt de bovenlijn van den darmsbeenkam. Lijn A, vier hoofdlengten boven de grondlijn, loopt langs het bovenste punt der sehaambeensvereeniging, door het gewrichtshoofd van het dijbeen en langs het boveneinde van den grooten draaier. I „ijn B, gelegen op de helft van lijn A en de grondlijn, dus twee hoofdlengten van onderaf loopt langs het onderpunt knieschijf tusschen dijbeen en scheenbeen door. Lijn C, 'At hoofdlengte beneden lijn I loopt even boven de halvemaanvormige insnijding van het borstbeen, door de buitenste helft van het sleutelbeen en over den schoadertop. Lijn D, drie hoofdlengten beneden lijn C loopt langs het uiteinde van het middenhandsbeen. Lijn E, gelegen op het midden van lijn C en 1) loopt door de verbinding van opperarmbeen en onderarm door het uiteinde der schuine ruglijn. 2 Van lijn 1 tot lijn A zijn aan beide zijden van de middellijn lijnen getrokken op U hoofdlengte afstand van deze lijn: deze lijn geeft de grens aan van den opperarm. Verbindt men de uiteinden van deze lijnen, de punten a en a1 met de punten b en b' op lijn VII gelegen op 'I, hoofdlengte afstand van de middellijn, dan geven deze lijnen de richting van de buitenlijnen van de beenen aan. De breedte van den hals is gelijk aan de halve hoogte van het hoofd. De afstand van de ooglijn tot lijn Cis gelijk aan de afstand der ooren. Proportie van het achteraanzicht Van het menschelijk lichaam. Het menschelijk figuur van de achterzijde gezien is evenals de voorzijde in een rechthoek beschreven, die op dezelfde wijze verdeeld is. De lijn X, die het midden van den stand aangeeft loopt door het midden der opstaande bilnaad, onder den grooten draaier. Lijn I loopt door de snijding van de hals- en schouderlijnen. Lijn II loopt onder den zesden borstwervel, Fig. 8. over den onderhoek van het schouderblad en over het opperarmbeen, waar de deltaspier zich inplant. Lijn III loopt tusschen den 2en en 3en lendewervel en snijdt den bovenrand van den darmbeenskam. Lijn A loopt even boven het einde van het stuitbeen {top der loodrechte bilnaad), door het gewrichtshoofd van het boveneinde van het dijbeen en langs het boveneinde van den grooten draaier. Lijn B loopt tusschen dijbeen en scheenbeen. Lijn (7, V4 hoofdlengte beneden lijn I. loopt even onder den 7en halswervel, over den bovenrand van het schouderblad, en over den schoudertop. Lijn D, drie hoofdlengten beneden C, loopt langs het uiteinde van het iniddenhandsbeen. Lijn E', gelegen in het midden van lijn C en D loopt tusschen den laatsten borst en den eersten lendewervel, door het uiteinde der schuine ruglijn en door de verbinding van opperarmbeen en onderarm. De proportie van de mann. figuur met de vrouw, figuur vergeleken Om liet vrouw, figuur met liet mann. te vergelijken, teekene men de rechterhelft dei- mann. figuur in een rechthoek 1 : 71/». en besehouwe de lijn, die het midden der mann. figuur voorstelt als dezelfde deellijn der vrouw, figuur. Neme men aan, dat de navel op dezelfde plaats gelegen is, dan reikt de grondlijn tot deu enkel van het mann. figuur en is de bovenlijn van den schedel iets lager gelegen. Lijn X, die het midden van den stand aangeeft, loopt boven den grooten draaier, tussclien de buiklijn en einde romp. Lijn I loopt onder het hoofd en even boven *le snijding van de hals- en schouderlijnen. Lijn II loopt door de verbinding van het zwaard- Fig. 9. vormig uitsteeksel, dooi' de tepels en boven de plek waar de deltaspier zich op het opperarmbeen inplant. Lijn III loopt door den navel. Lijn IV loopt door het einde der romp. Lijn A, vier hoofdlengten boven de grondlijn, loopt langs de buiklijn en langs boveneinde van den grooten draaier. Lijn B gelegen op de helft van lijn A en de grondlijn, loopt langs ondereinde knieschijf en tusschen dijbeen en scheenbeen. Lijn C, een vierde hoofdlengte beneden lijn I loopt boven de halvemaanvormige insnijding van het borstbeen en even ver boven den schoudertop. Lijn D, drie hoofdlengten beneden lijn C loopt langs het uiteinde van het middenhandsbeen. Lijn E, gelegen op het midden van lijn C en D loopt door de verbinding van het opperarmbeen en onderarm en door het uiteinde der schuine ruglijn. Van lijn I tot lijn A is op zevenachtste hoofdlijn vanaf de middellijn een lijn getrokken; deze lijn loopt langs den schoudertop en haa>- verlengde raakte de dijlijn. Verbindt men het uiteinde van deze lijn het punt met het punt 6, een punt van lijn VII, gelegen op een vierde hoofdlengte van de middellijn, dan geeft deze lijn de richting van de buitenlijn van het been aan. De voornaamste afmetingen van het menschelijk lichaam. A. Lengtematen. 1. I)e lichaamslengte is 7V» tot VU maal