VRAAG STEEDS: KONINKLIJK PILS 7 EN LAGER BIER Te BAARN verkrijgbaar bij T. VAN OOIK, BRINK. PRIJS ƒ 0.35. 10S.) ijKleine Billardschool J. F. VAN DE ÏEN - BAARN. WILHELMINA BILLARD. G «1 28' Bij den Uitgever dezes verscheen mede: Volledige Handleiding bij het Voetbalspel 2e druk 25 cent LAWN-TENNIS, de regels en nog wat. 30 cent. WATER-POLO De regels en wenken voor den Speler. 30 Cent. Dr. D. G. M SCHREBER LONGEN-GYMNASTIEK zonder gereedschappen Geïllustreerd. 35 Cent. Een boekje dat wel nut zal stichten! (Geneesk. Courant ) Kleine Zwemschool Geïllustreerd. 35 Cent, KLEINE BILLARDSCHÖQL CJRJHBOLLAGESPEL Bij den Uitgever dezes verscheen mede: Volledige Handleiding: bij het Voetbalspel 2e druk 25 cent LAWN-TENNIS, de regels en nog wat. 30 cent. WATER-POLO De regels en wenken voor den Speler. 30 Cent. Dr. D. G. M. SCHREBER LONGEN-GYMN ASTIEK zonder gereedschappen Geïllustreerd. 35 Cent. V Een boekje dat wel nut zal stichten! (Geneesk. Courant ) Kleine Zwemschool Geïllustreerd. 35 Cent. KLEINE BILLARDSCHOOL. CAR4MBOILAGESPEI. MET 23 AFBEELDINGEN. B AA RN. J. F VAN DE VEN W0^7^E^CT^^^^VyiLVERSUM' VOORREDE. Het billardspel heeft veel voor boven de kaarten bordspelen, het geeft den speler aanleiding tot lichamelijke beweging. Daarom wordt aan 't billardspel vooral door hen de voorkeur gegeven, die geestelijken arbeid te verrichten hebben. Toeval en geluk zijn bij 't billardspel uitgesloten; het succes hangt enkel van de verworven kunstvaardigheid af, deze echter van 't in acht nemen der physische wetten, waarop 't billardspel berust. Dit inzicht wil nu de „Kleine Billardsckool" aanbrengen en tegelijkertijd een methodische handleiding tot uitoefening van dit fijne en opwekkende spel geven. Wie verder wenscht ingewijd te worden, kan met vrucht raadplegen: IVoerz' Billardbuch. Mit 151 Illustrationen. Berlin W. Verlag von Albert Goldschmidt. Een heel voortreffelijk, voorbeeldig bewerkt boek, dat in geen enkele billardzaal mag ontbreken. C. J. German, Billardstudien. Über 500 Figuren auf 64 Tafeln. Freiburg i. Br. 1896. 2. Aufl. Troemer's Universitatsbuchhandlung. Een meer wetenschappelijk, zeer interessant werk, dat vooral de physisch-mathematische zijde van het billardspel behandelt. INLEIDING. Het billard in zijn tegenwoordigen vorm is een Fransche uitvinding. Men kan dan ook in bijna iedere straat uithangborden opmerken, die de aanwezigheid van een Fransch billard in kroegen en café's verkondigen. Steeds minder vindt men het zoogenaamde Duitsche billard, dat zich van het Fransche op het eerste gezicht door zijn buitengewone grootte onderscheidt. Aan de zijden van het Duitsche billard bevinden zich zakken, die tot opneming der er in gespeelde ballen bestemd zijn. Op het Fransche billard wordt hoofdzakelijk het carambolspel gespeeld, waarbij het er op aankomt met een' bepaalden bal die door een' stoot in beweging gebracht wordt, de beide anderen te raken. Het carambolspel kan het best door twee personen worden uitgevoerd. Het lot beslist,'wie de eerste stoot heeft, dus wie beginnen moet. Niet aan te bevelen is de dikwijls toegepaste regel, volgens welke die de eerste wordt, die de langste queue gepakt heeft. Het is lang niet onverschillig, wie begint. Onder geoefende spelers kan No. 1 gemakkelijk een voorsprong behouden, die hem het winnen ver*e':ert. Do spelende blijft zoo lang aan, als het hem gelukt, in onafgebroken opvolging carambols te maken. Als winner beschouwt men, die het eerst het overeengekomen aantal carambols (30, 50, 100) bereikt. Wordt een tweede partij gespeeld, dan heeft de verliezer van de eerste partij het recht op den eersten stoot. Gewoonlijk wordt slechts om het billardgeld gespeeld, dus: de winner betaalt niets en de verliezer betaalt de gemaakte kosten voor het gebruik. Is de vaardigheid van de tegenstanders ongelijk, dan is het gebruikelijk, dat de beste speler den zwakkeren zooveel punten voorgeeft, dat ook dezen de mogelijkheid geboden wordt, te winnen. Dit voorgeven bestaat gewoonlijk daarin, dat de minste speler zooveel carambols minder behoeft te maken, als met 't oog op zijn mindere geoefendheid billijk kan geacht worden. Speelt de één ongeveer tweemaal zoo goed als de ander, dan zal hij op 50 dus 25, op 100 dus 50 carambols voor geven. De zwakste speler kan dan bij 't begin der partij 25 resp. 50 punten opteekenen. De beste speler moet nu in de eerste plaats deze punten zoeken in te halen. Blijft hij nog beneden 't voorgegeven aantal punten, dan wordt hij in 't Duitsch ,,Schneider" genoemd. De voorsprong was dan niet gemotiveerd en kan verder ook niet verlangd worden. Een voorsprong tot vereffening van 't verschil in bekwaamheid kan echter ook op andere wijze gemaakt worden. De sterkste speler kan zich b.v. verplichten, alle carambols indirect of met voorhanden te maken of een zoogenaamde cadrepartij *) tegen een vrije partij te spelen. *) Hierbij is de speelvlakte door krijtstreepen langs de banden, op 3, 5 en 4 dM. afstand, in 4 hoekkwadraten, 4 band-rechthoeken en een groot rechthoekig middelveld Zonder meer wordt aangenomen, dat de kwaliteit van het gereedschap, het billard met benoodigdheden, de ballen en stokken (queues) uitstekend zijn. Het billard heeft den vorm van een tafel met verhoogde randen (banden). Het speelvlak vormt een rechthoek, waarvan de lengtezijden tweemaal zoo groot zijn als de breedte. Het bestaat uit een zuiver effen, volkomen horizontaal geplaatste marmeren of leien plaat, die evenals de banden met groen laken overtrokken is. Het laken mag niet te ruw, maar ook niet te glad zijn. Het moet gelijk geweven zijn en sterk gespannen worden. Gaten of slechte plekken en grof dichtgenaaide scheuren maken het onbruikbaar. De banden moeten gelijkmatig elastisch zijn en mogen daarom niet aan plotselinge temperatuurveranderingen worden blootgesteld. De hoogte van de banden moet in overeenstemming zijn met de middellijn van de ballen. De ballen moeten volkomen kogelrond zijn, precies even groot en even zwaar en uit een geheel gelijke massa bestaan, opdat zwaartepunt en middelpunt nauwkeurig samenvallen. De massa moet vast en toch veerkrachtig zijn. Het allerbeste materiaal is natuurlijk ivoor. Daar echter een volmaakte bal uit echt ivoor uit één stuk met een middellijn van 66 mM. minstens ƒ 18.— kost, worden ook zeer vaak imitatie-ivoren ballen gebruikt. verdeeld. Slechts in 't middelveld is men geheel vrij; staan de ballen in een randveld, dan moet bij iederen tweeden stoot een bal over een grenslijn heen gaan. Terugkeeren mag hij wel. w De billardstok of queue moet ten naasten bij zoo zwaar zijn als de drie ballen samen. Zijn zwaartepunt moet in de dikste helft liggen. Een eerste vereischte is, dat hij volkomen recht is. De lengte van den queue en de dikte van het deel, dat vastgehouden wordt, kunnen naar willekeur in overeenstemming gebracht worden met de eischen van den gebruiker. Daarom moet er ook steeds een ruime keus van in lengte en dikte verschillende queuen voorhanden zijn. Van bijzonder groote beteekenis voor den uitslag van een stoot is de toestand van den leeren dop. Hij moet overeenkomen met de oppervlakte van den bal en mag dus niet vlak zijn. Is het leer door het gebruik hard en glad geworden, dan moet het met een vijl weer ruw gemaakt worden. Om een misstoot, die het gevolg van een afglijden van den bal is, te voorkomen, wrijft men het queue-leer met fijn, goed droog, poedervormig krijt, het bijzonder geprepareerde billardkrijt. Een andere foutieve stoot is de zoogenaamde doorstoot, het herhaalde aanraken van den bal met de queue. Het is ongeoorloofd, even goed als het verplaatsen van een bal met de queue of met de hand en maakt de carambol ongeldig. k HET HANTEEREN VAN DE QUEUE Voor het juiste hanteeren van den queue kunnen slechts algemeene aanwijzingen gegeven worden. Men wachte zich voor een vast, krampachtig aanvatten van de queue. Deze moet licht en los op de vier vingers rusten, niet omklemd worden. Men moet met den duim van boven niet meer druk uitoefenen dan noodig is, om het terugglijden van de queue bij het stooten te verhinderen, benedenarm en handgewricht spanne men niet, maar late ze los en ongedwongen afhangen. Meestal zal men de queue met de rechterhand aanvatten en de linker als steunpunt, als zoogenaamden bok gebruiken, doordat men het voorste deel van de queue door een, door wijs- en middelvinger gevormde poort brengt. Aanbeveling verdient het, te leeren, de rollen der beide handen naar omstandigheden te verwisselen, de queue dus ook met de linkerhand goed te gebruiken, terwijl de rechter als bok dient Men kan echter ook de queue op de wijze hanteeren als op de titelplaat is aangegeven. De stoot moet enkel door benedenarm en handgewricht worden uitgevoerd. Verkeerd is het, het geheele lichaam mee te laten bewegen en de queue met verspilling van zijn kracht terug te trekken, inpiaats van ze als een werpspies op den bal met zijn geheele gewicht te laten inwerken. De kracht van den stoot en de verdeeling van het effect moet niet alleen voortvloeien uit de gegeven stelling, maar er moet ook reeds rekening gehouden worden met de nieuwe stelling, die men met de carambol wenscht te bereiken. DE VERSCHILLENDE UITWERKINGEN VAN DEN STOOT. (HET EFFECT). De bal kan zwakker of sterker, precies in het midden, hoog (boven het middelpunt), laag (beneden het middelpunt) en tegelijk meer of minder op zij geraakt worden. Daarbij kan men de queue juist horizontaal houden, of meer of minder laten hellen. Om een juist inzicht in de werking der verschillende effecten te verkrijgen, voere men de verschillende, aangegeven stoeten uit, terwijl men de ba! onder verschillende hoeken in de eerste plaats op den band speelt i ij matigen middelstoot zal de onder een rechten hoek den band aanrakende bal langs denzelfden weg naar het uitgangspunt terugkeeren. Zoodra de bal echter zijwaarts getroffen wordt, verandert de richting, waarin hij voortrolt. Reeds de kracht van den stoot heeft invloed op de beweging, daar de bal meer of minder in ien veerkrachtigen band gedrukt wordt. Welk een onnoemelijk aantal resultaten verkrijgt men, wanneer men de bal meer of minder zijwaarts, hoog of laag, onder verschillende hoeken met verschillende kracht op den band speelt. Het is onmogelijk, deze veelvuldigheid door teekeningen aanschouwelijk te maken. Hier geldt probeeren boven stud -eren Een nog yrootere afwisseling van verschillende effecten valt waar te nemen, wanneer bal op bal stoot, waarop immers het heele idee van het carambolspel berust. "I reft de juist in het midden geraakte bal een tweeden ook juist in het midden, dan zal hij aan dezen zijn geheele kracht afgeven en hem voortdrijven. Hij zal echter zelf pal blijven liggen. Zulk een stoot kan voor het caratnbolspel eigenlijk nooit in aanmerking komen, omdat hij tegen het doel van dit spel, het treffen van den tweeden en derden bal door den eersten, dien men speelbal noemt, indruischt. Wordt de tweede bal vol of bijna vol getroffen, dan moet de speelbal hoog of laag gestooten zijn, zal hij in staat wezen, zich nog achter- of voorwaarts te bewegen. (Vergel. fig. 6 en fig. 7.) In alle andere gevallen mag men de tweede bal slechts half vol of nog dunner treffen. Men noemt dat: den bal snijden. De speelbal brengt niet alleen de voorwaartsdrijvende kracht op een anderen bal over, maar ook het effect. Het woord is als bijna alle kunsttermen bii het billardspel van Franschen oorsprong en beteekent: werking. Bedoeld wordt daarmede de eigenaardige werking der stooteij, die niet in de richting van het middelpunt van den speelbal uitgevoerd worden, vooral der zijstooten, onverschillig of deze tevens hooge, middel- of lage stooten zijn. Men zegt : de speler geeft den bal effect, die bal heeft effect. Het overbrengen van het effect moet men zeer nauwkeurig nagaan. ! Iet is zeer gewichtig, deze stootwerkingen nauwkeurig te ker.nen, om ze te rechter tijd met voordeel te kunnen aanwenden. DE ZIJSTOOT. (RECHTS EFFECT - LINKS EFFECT). De teekeningen fig 1, fig. 2 en fig. 3 dienen om de voornaamste werkingen van den zijstoot of het zij-effect aanschouwelijk te maken. Fig. la. De speelbal wordt met rechten zijstoot evenwijdig aan den langen band op den korten gespeeld. Zoodra hij terugstuit, wendt hij zich naar de zijde, waarop hij getroffen wordt. Fig. lb toont de overeenkomstige verschijnselen bij links effect. Fig. 2 laat het overdragen van het effect zien en wel 2a dat van den rechten zijstoot (r. 1.), 2b dat van den linker zijstoot (1. e.); rechts effect stuurt de bal naar links, links effect naar rechts, de zijstoot werkt dus bij het overbrengen op een tweeden bal omgekeerd. De in fig. 1 en 2 aangegeven stootoefeningen voere men ook op de korte banden uit. Fig. 3. Met middelstoot zou de bal in de door de langste lijn aangeduide richting terugloopen. Het effect verandert den hierbij gevormden hoek. Bij links effect zou de bal ongeveer in de richting der stippellijnen van den band terugkomen. Het effect in de richting van den bal vergroot dus den genoemden hoek, het werkt vooruitdrijvend, versnellend. Fig. 3. het aan de richting van den bal tegenovergestelde effect werkt terughoudend, remmend. Dergelijke oefeningen voere men met matigen stoot onder verschillende hoeken uit. Door een hoogen stoot wordt de versnellende werking van het effect versterkt, door een lagen stoot wordt de terughoudende, remmende werking van het tegengestelde effect (contra-effect) vergroot. Deze menigvuldige effectwerkingen moet men in de meest verschillende stellingen oefenen en nauwkeurig waarnemen. DE AANVANGSSTELLING. Voor het beginnen van een partij is de stelling, die fig. 4 aangeeft, de meest gebruikelijke. De speelbal wordt rechts of links van den 3en bal opgesteld. De meer verwijderde bal wordt als tweede bal beschouwd. De speler moet dus zijn plaats aan een smalle zijde van het billard innemen. Fig. 4. De op het speelvlak getrokken diagonalen dienen tot mathematisch nauwkeurige aanduiding der punten voor de aanvangsstelling. Daar het speelvlak een rechthoek is, tweemaal zoo lang als breed, bestaat het uit twee naast elkaar liggende vierkanten, zooals fig. 4 aangeeft. Op de middelpunten dezer kwadraten worden de ballen 2 en 3 opgesteld. Een carambol kan men nu het^zekerst op^de volgende wijze maken. Bal 1 wordt rechts hoog gestooten, ba! 2 halfvol geraakt. Bal 1 gaat over den aangegeven weg naar bal 3, terwijl bal 2 eveneens in de nabijheid van bal 3 komt. Voor verdere verklaring nog het volgende : De speelbal,, die halfvol treft, staat de helft van zijn voortstuwende kracht aan den tweeden bal af. De hooge stoot in verbinding met den zijstoot rechts versnelt den loop van den speelbal, zoodat hij de 3e bal voor den 2en bereikt, die hem anders van zijne plaats kon verdrijven, waardoor de carambol zou worden verijdeld. De carambol uit de aanvangsstelling is nog op andere wijze mogelijk. Men kan b.v. de tweede bal links treffen. De beginner doet evenwel goed, zich tot de aangegeven manier te bepalen, om daarbij de grootst mogelijke zekerheid te verkrijgen. Wordt de stoot goed uitgevoerd, dan moet een gunstige stelling voor het verdere spel het gevolg zijn. Fig- 5 geeft een aanvangsstelling, die vroeger gebruikelijk was, nu evenwel ten voordeele der door fig. 4 aangegevene meer en meer uit de mode raakt. De ballen worden op die punten gesteld, wier mathematische ligging door een blik op de teekening duidelijk wordt. Op het billard zijn ze gewoonlijk door opgeplakte, cirkelvormige papiertjes aangegeven. Als speelballen komen de bovenste en onderste in aanmerking, nooit die in het middelpunt van het billard. In deze stelling wordt de carambol het eenvoudigst en zekerst gemaakt, indien men de speelbal links hoog stoot en halfvol treft. De ballen volgen dan den door fig. 5 aangegeven weg. Men oefene zich ook, bal 2 links met rechts effect te treffen, en ook een carambol te maken met gebruikmaking van den op 3 staanden bal als speelbal. DE NALOOPER. De nalooper wordt aangewend in stellingen, zooals fig, 6 ze laat zien. De ballen vormen in fig. 6a een stomphoekigen driehoek, zoodat een snijden van den tweeden ba! geen carambol kan veroorzaken. Het is evenwel wel mogelijk de bal, die het dichtst bij den speelbal staat, zoo te treffen, dat hij de speelbal den weg naar den 3en bal vrij maakt, terwijl hij dezen voorbijgaat. De speelbal wordt hoog en iets op zij gestooten en 2 vol of bijna vol met geringe afwijking naar den 3en bal getroffen. Zooals fig. 2 reeds liet zien, wordt in dit geval bal 2 in de omgekeerde richting afgestooten (overbrengen van het effect) en 1 bereikt 3. Den nalooper moet men in alle hiervoor geschikte stellingen beoefenen. Dikwijls kan ook over den band gespeeld worden. Men spreekt dan van een band-nalooper. Het meester zijn van den nalooper is noodzakelijk voor een goed carambolspel. Er komen ook stellingen voor, waarin de 2e bal den 3cn heel dun treft en den speelbal in die baan drijven kan (vergel. fig. 6 b). Bal 2 rnoet geheel vol getroffen worden. De speelbal moet hoog, rechts op zij of links gestooten worden De carambol zal steeds op de effectzijde volgen; bij rechts effect ongeveer in 't kruispunt bij 4. DE TERUGLOOPER OF TERUGTREKKER. Deze kan worden toegepast, wanneer de speelbal tusschen de beide andere ballen staat en met dezen een gestrekten of stompen hoek vormt (fig. 7 a en 7 b). Als tweede bal beschouwt men dan in den regel den dichtstbij liggenden, omdat de terugtrekker met den grooteren afstand van den speelbal en den tweeden-idem moeilijker won . De terugtrekker vormt het tegenstuk tot den nalooper. De tweede bal moet eveneens vol of zooveel mogelijk vol worden getroffen. Zooals den nalooper de bijzondere voorwaartsche richting door den hoogen stoot wordt gegeven, zoo krijgt de terugtrekker de terugdrijvende kracht door den lagen stoot. Zooals 't effect van den hoogen stoot versterkt wordt, wanneer men de punt der queue hooger houdt dan 't bovengedeelte, zoo wordt omgekeerd de uitwerking van den lagen stoot versterkt, wanneer de queue-punt wat afhelt. Deze manier om laag te stooten kan echter gemakkelijk ontaarden in een gevaarlijke proef op het weerstandsvermogen van het billardlaken. Men zij dus op zijn hoede! Omdat men zich bij dezen schuinen stoot-onder gemakkelijk tot een angstvallig terugtrekken van de queue laat verleiden, waardoor 't effect wordt opgeheven, is het raadzamer, deze stoot zooveel mogelijk horizontaal, maar kalm en krachtig uit te voeren. Hij is in 't geheel niet moeielijker dan iedere andere stoot, maar men moet er voor oppassen, dat men den terugloopenden bal niet met zijne queue tegenhoudt. Staan de ballen als in fig. 7 in één richting (vormen ze een gestrekten hoek), dan moet men in 't midden laag stooten, om den 2en bal in t midden te treffen. Bij stellingen als in fig. 7 a moet men den lagen stoot naar de aan de beido andere ballen toe¬ gekeerde zijde uitvoeren, of den speelbal niet geheel vol, in dit geval iets meerrechts,treffen. Bij terugtrek-caramboles kan de speelbal, voor hij den 3cn bal bereikt, ook één of meer banden aanraken, (vergel. fig. 18 en 19.) DIRECTE EN INDIRECTE CARAMBOLES. Wat beteekenen deze uitdrukkingen, die men bij ieder carambolspel hooren kan? Het antwoord is heel eenvoudig.Direct noemt men een carambol, waarbij de speelbal zoncer aanraking der banden van bal tot bal loopt. Indiiect heet ze, wanneer de bal, nog voor hij eoi bal raakt, den band (voorband) treft, of nadat een bal reeds getroffen is. Om directe caramboles gaat het dus bij fig. 6, 7 en 8, om indirecte bij fig. 4 en 5. De veelvuldigste en gemakkelijkste directe carambole is het zoogenaamde snijden. Zooals fig. 8 a en b laten zien, komen voor het zoogenaamde snijden van den 2en bal stellingen in 't spel, waarbij de ballen een stomphoekigen driehoek vormen. De speelbal mag echter niet in 't toppunt van den stompen hoek staan. De stellingen in fig. 8 a en b zijn ook dan geschikt voor 't snijden wanneer 1 en 3 hun plaatsen verwisselen. Met betrekking tot de uitvoering is een bijzondere aanwijzing overtollig. Het spreekt vanzelf, dat de tweede bal niet aan den verkeerden kant mag worden getroffen, dus a 2 niet rechts en b 2 niet links en dat de tweede bal niet vol mag worden getroffen. Snijden beteekent immers op zij fijn raken of eigenlijk maar even aanraken, om den speelbal de vereischte afwijking naar den 3en te geven. Bij fig. 8 a zou 't een fout zijn, zoo sterk mogelijk te stooten, omdat men bij een juist afgepasten stoot onmiddellijk een geheel gelijke, gemakkelijke stelling kan aannemen. BALLEN VAN DEN BAND. Zoo kan men stellingen, die voor indirecte caramboles in aanmerking komen, ook noemen, zonder misverstaan te worden. Hierbij komen die stellingen in aanmerking, waarbij 't niet mogelijk, of in ieder geval zeer moeilijk is (dan bijv. door terugtrekken >, de speelbal onmiddellijk van bal tot bal te sturen. Men zal dan de bal zoo spelen, dat de speelbal met behulp van een of meer banden, naar den derden loopt. De speelbal kan den 3den bal bereiken na eenmaal (doublé), tweemaal (triplé), driemaal (quart) of vaker tegen een band aangekomen te zijn. Fig. 9a en b laat twee caramboles over den band zien. Bij a is 't de smalle, bij b de lange band, waarover gespeeld wordt. In beide gevallen is 't een dounie. Doublé beteekent echter dubbel. De band wordt maar éénmaal getroffen, doch het treffen van den eersten bal is 't le, dat van den band 't 2e punt. Voor fig. a geldt: De speelbal krijgt middelstoot, de tweede moet minder dan halfvol getroffen worden. Treft men hem te vol, dan gaat de speelbal b.v. langs den weg, door de stippellijnen aangegeven. Voor fig, b: Hier is Fio. 9. de hoek stomper, dus sterkere afwijking noodig, daarom moet men voller spelen, eenigszins met zijstoot. wordt zelfs over 4 banden gespeeld. Bij a is halfvol treffen voldoende, bij b is een zijstoot noodig, om den juisten handhoek te verkrijgen. BALLEN OVER TWEE EN MEER BANDEN. Fig. 10a en b toont een triplé. De carambole kan op twee wijzen, telkens met twee keeren bandaanslag tot stand komen. De tweede bal kan rechts (a) maar ook links (b) worden geraakt. Niet te veel zijwaarts. Bij fig. 11 neme men in aanmerking.dat een bal, die een verren afstand moetafleggen.hoogmoet worden getroffen. Fig. 11a is een quart, 11b BALLEN MET VOORBAND Men verstaat daaronder caramboles, die eerst gemaakt worden, nadat de speelbal, voor hij een bal treft, reeds een of meer banden heeft aangeraakt Er zijn stellingen, waarin een carambole alleen met voorbanden mogelijk of in ieder geval met dezen het gemakkelijkst is. Fig. 12 a. In deze stelling hebben 't snijden en de teruglooper geen succes. Ballen van den band zijn hier onzeker. De kopstoot echter is een kunststuk, dat men niet zoo maar volbrengt. Wat dan ? De voorband redt ons uit de verlegenheid. Zij maakt deze snijding langs een omweg moge¬ lijk, zooals uit de teekening duidelijk te zien is. Fig. 12b. Ook hier is gemakkelijk te zien, dat carambole met voorband 't eenvoudigst en daarom 't gemakkelijkst is. Fig. 12c. In zulk een stelling moge men den naasten bal — de andere is immers niet te raken, — treffen hoe men wil, een carambole is onmogelijk. Dus over den voorband. Fig. 12d. Men geve den speelbal eenigszins links effect. De carambole is met heel dan snijden mogelijk. Bij nauwkeurig afgepasten stoot verkrijgt men weer een overeenkomstige stelling. Tot oefening neme men stellingen als in fig. 12 a, b en c, en probeere, tot men zekerheid in 't schatten van den hoek heeft verkregen. Het komt er maar op aan, het punt van den band te vinden, waarop de stoot gericht moet worden. Fig. 13 en 14 behandelen nog eens de door fig. 5 reeds aanschouwelijk gemaakte normaalstelling. De ballen staan in de aangeduide snijpunten der diagonalen. De carambole kan ook op verschillende wijzen met voorbanden worden uitgevoerd. Fig. 13a. Men stoote den speelbal met hoog en eenigszins rechts effect over den langen band links. De carambole zal dan over den korten band gemaakt kunnen worden en wel heel dun (zie teekening). Het juiste punt, waarop men richten moet, leert men door oefening kennen. Het hangt af van de gesteldheid van den band en den graad van den zijstoot. Fig. b. toont hetzelfde rechts. Fig. 14a. De tweede bal moet tamelijk vol getroffen worden. De carambole zal als naloopervolgen. De speelbal moet sterk rechts worden getroffen en de eerste bandaanslag iets hooger plaats hebben. Fig. 14b. Men stoote den speelbal met zooveel mogelijk links effect en hoog rakelings voorbij den naasten bal. Dan is carambole door dun snijden van den overstaanden smallen band mogelijk. Daar 't voorbandspel op de idee berust, den speelbal langs omwegen naar een plaats te laten loopen, van waar hij regelrecht de beide andere ballen bereiken kan, is het mogelijk, bijna voor iedere stelling een carambole met voorbanden te vinden, ook wanneer andere mogelijkheden aanwezig zijn. Een zeer interessant en leerrijk voorbeeld hiervan biedt ons fig. 15 a—e. Fig. 15a. Men stoote over één band, zonder effect, tig. 15b. Men stoote behoorlijk rechts hoog. 15c. id. links en hoog. 15 d. Een interessant maar daarom vrij gemakkelijk geval. De speelbal moet zooveel mogelijk rechts en hoog dezelfde richting als c getroffen en in op den tegenoverliggenden band gespeeld worden. De bal zal na den tweeden terugslag zelfs een kromme lijn met duidelijke afwijking naar links beschrijven. Fig. 15e. De speelbal moet met rechts effect en hoogen stoot in de aangegeven richting gedreven worden. De caramboles a, b en c worden gemaakt met één, d met twee en e met drie voorbanden. Bij het oefenen verwissele men de stelling der ballen. VASTLIGGENDE BALLEN EN STUITERS. Het kan voorkomen, dat een bal, twee ballen of alle drie onmiddellijk aan den band staan. Men zegt dan: de bal ligt vast, d.w.z. hij raakt den band aan. Een bal, die aan den band ligt, kan moeilijk gestooten worden. Alleen bij den speel- bal, die vrij en ongehinderd staat, is het met alle stooten mogelijk, den speelbal van den tweeden bal zoo te laten terugstuiten, dat een carambole wordt gemaakt. Fig. 16a. Middel- of hooge stoot. Eftect links. Twee mag maar zacht worden aangeraakt. Fig. lób. Met zijstoot rechts, als men 2 vol treft, of met lagen stoot links, als 2 rechts op zij of nog bijna vol moet worden getroffen, a en b vereischen een voorzichtige, zachte aanslag tegen 2. Fig. 16 c. moet als een terugtrekker worden gespeeld. Men mag de vastliggende bal niet met den stuiter verwisselen. Zoogenaamde stuiters ontstaan, als twee ef drie ballen op hun weg elkaar kruisen en treffen. In weerwil van, maar ook met behulp van een stuiter (ontmoeting) kan een carambole gemaakt worden, maar ze kan er ook door worden verhinderd. De geoefende speler moet ook met stuiters rekening weten te houden. DE KOPSTOOTEN. Men kan natuurlijk een bal ook loodrecht of met meer of minder steil gehouden queue van boven stooten, hem op den kop treffen. De kopstoot kan voor, achter en tegelijkertijd ook meer of minder opzij plaats hebben. Na het voorgaande is het zeker niet meer noodig te verklaren, dat een kopstoot vóór een uitwerking, overeenkomende met cue van een nalooper, een kopstoot achter eene, overeenkomende met die van een terugtrekker moet hebben. Den anders gebruikelijken bok kan men hierbij natuurlijk niet aanwenden. De linkerhand moet daarbij op de vingertoppen steunen Kopstooten zijn moeilijk, want zij stellen reeds tot voorwaarde een geoefende en zekere hand. De queue kan gemakkelijk afglijden en het laken beschadigen, al zal het niet scheuren, zooals pIG yj bij een schuinen lagen stoot mogelijk is. Fig. 17 laat ons stellingen zien, waarin de geoefende speler kopstooten gebruikt. Fig. 17a. De speelbal staat zoo dicht tusschen de beide anderen, dat geen teruglooper door lagen stoot kan worden uitgevoerd. Treft men 1 van achteren met kopstoot, zoodat hij 2 vol treft, dan zal hij terugkomen en 3 aanraken (piqué-stoot). Fig. 17b. De ballen staan zoo, dat noch een snijden, noch een zuivere nalooper mogelijk is. Treft men 1 links, een beetje voor met kopstoot, dan kan hij 2 zacht Jechts treffen, en 3 langs een kromme lijn bereiken, (massé-stoot.) Fig. 17c. Een masséstoot over den band. HET SPEL OP STELLING Daar eene gemaakte carambole het recht geeft op verder spelen, moet de speler er op bedacht zijn, een gunstige stelling voor het verdere spel te verkrijgen, zich stelling te maken, zooals de gebruikelijke term luidt. Omdat evenwel uit een gegeven stelling dik¬ wijls op verschillende wijze carambole kan worden gemaakt, zal men die kiezen, welke voor het verdere spel de meeste kans op caramboles geeft. Daarvoor eenige voorbeelden. Fig, 18. Carambole is hier mogelijk, le als men den speelbal dadelijk van 2 naar 3 overbrengt. Twee kan meer dan half vol links worden getroffen. Rechts effect zou voldoende, een lage stoot heelemaal niet noodig zijn, daar de bal ook nog van den langen band kan komen, 2e zou men 3 dun met links effect kunnen treffen. De carambole zou dan een doublé worden. De gunstigste stelling bekomt men evenwel als men den speelbal op de door de teekening aangegeven manier een beetje rechts laag op een smallen band terugtrekt. De ballen zullen in den hoek bij elkaar komen. Fig. 19. Ook in deze, nog al veel voorkomende stelling, zijn verschillende carambo¬ les mogelijk. Men kan 2 met links effect links treffen, zoodat de speelbal met twee banden over den hoek links boven komen en waarschijnlijk ook nog den derden bal voor de carambole zal aanraken. Men kan de carambole ook met voorbanden maken, enz. Het doelmatigst is het aangegeven hoofdspel, omdat het zeker weer een nieuwe stelling levert, doordat de ballen in den hoek bij elkaar komen. Men kan rechts effect gebruiken minder diep en s/4 vol treffen. Bij fig. 20 is weinig op te merken. Men trekt de speelbal op de nu bekende manier (zijstoot links, tamelijk vol, meer links treffen) van 2 tot 3. De tweede bal loopt tot dicht bij de beide anderen. Fig. 21. Een stelling, die weliswaar in de praktijk hoogst zelden voorkomt, maar die toch gaarne tot voorwerp van billardstudie wordt gemaakt. De speelbal krijgt een' lagen stoot op de den derden b il toegekeerde zijde. De tweede bal moet half vol getroffen worden. De speelbal gaat ineen boog van 2 naar 3 Fig. 22. Niet zelden hoort men bij het billard den verbaasden uitroep: Hebt ge gezien, hoe vreemd de bal liep! Altijd heeft dan de aan de richting van den speelbal tegenovergestelde zijstoot plaats gehad. De op onze teekening aangegeven \errassende carambole kan gelukken, als de speelbal ver naar rechts hoog gestooten en 2 vol als bij den terugtrekker wordt getroffen. DE AMERIKA ANSCHE SERIE. Amerika is bekend als het land der onbegrensde mogelijkheden, ook in het seriespel. Amerikaansche billardspelers pasten het eerst de kunstgreep (truc) toe, de ballen zoo samen te spelen en samen te houden, dat een onbegrensde serie van caramboles mogelijk wordt, die aile evenwel naar een en het- zelfde voor beeld met geringe afwijkingen worden gemaakt. Alleen zachte stooten, meest dunne sneden worden aangewend, om de ballen voortdurend dicht bij elkaar te houden, die in den hoek teruggehouden, of heel langzaam en voorzichtig langs de banden voortbewogen worden. Voor den toeschouwer wordt dit door eentonigheid vervelend. Op die wijze zijn al serien, die tot in de duizenden loopen, gemaakt. Voor het maken der zoogenaamde Amerikaansche serie is in ieder geval groote kunstvaardigheid, voorzichtigheid, kalmte en volharding noodig. Wie