WEGBEREIDSTERS. WEGBEREIDSTERS DOOR JOHANNA W. A. NABER. ELIZABETH ERY. - FLORENCE NIGHT1NGALE. JOSEPHINE BUTLER. — PRISCILLA BR1GHT MAC LAREN GRONINGEN. — G. RÜMELINGH & Co. VOORBERICHT. De Engelsche historieschrijver Spencer Walpole noemt ais een der merkwaardigste verschijnselen, die in Engelands geschiedenis den overgang der 18de eeuw op de 19de eeuw hebben gekenmerkt, het optreden der vrouw als novelliste op eene wijze, die haar op het terrein der letteren deed kennen als de evenknie van den man: ') een optreden, dat, zijns inziens, de eerste stap is geweest op den weg, die haar heeft geleid tot de publieke tribune, tot het feminisme in zijnen modernen vorm, tot den strijd om het bezit van staatkundige rechten voor de vrouw. De vrouw zelve was zich dat toenmaals allerminst bewust; want, zooals hij opmerkt, die eerste Engelsche romancières, die zich in Engeland als schrijfsters naam hebben gemaakt, eene Miss Edgeworth, eene Miss Burney, eene Miss Austen, schreven wel gedurende het hevigst woeden der Fransche Revolutie; maar zij hadden oog noch oor voor de beteekenis der groote politieke omwenteling, waarvan zij de getuigen waren. Maria Edgeworth, (1767—1849) wier Iersche verhalen door Sir Walter Scott zijn gebezigd ') Spencer Walpole, History of England from the conclusion of the great war. Vol. I, pag. 378 , 394—395. 1 als model voor zijne Waverley-novels, schreef in haren ouderdom: „Ik verbaas er mij over, dat ik thans „zoo veel meer belang stel in de geschiedenis van den „dag dan ik deed, toen ik jong was. Ik interesseer „mij thans veel meer voor den loop der gebeurtenissen „en de nawerkingen der Fransche Revolutie in het laatste „kwart eeuw over geheel Europa dan ik deed, toen „al die Revolutie-berichten nieuw in de dagbladen „kwamen. Waarschijnlijk had ik toen nog geen begrip „van den samenhang en van de verhouding der dingen. „Het was toen, alsof men een insect bij gedeelten onder „een vergrootglas waarnam, maar zonder het dier in zijn „geheel te zien te krijgen." ')• Zoo ten onzent Betje Wolff en Aagje Deken eveneens. Die beiden noemden zich wel „ieverige vrienden der waare Vrijheid," '-) en verklaarden niet zonder trots: Wij schreven wel met hart en hand, Voor Vrijheid en voor Vaderland; Wij keven dikwijls met Oranjen; We ontmaskerden het loos Brittanjen; Wij vochten met d'Aristocraat, Omdat hij onze Vrijheid haat; Wij toonden, hoe Federalisten Uit eigenbaat ons Recht betwisten; Ja, de anarchist, die eeuwig woelt, Heeft onze geeselpen gevoeld i) Helen Zimmern. Maria Edgeworth, pag. 114. _ ü) Dr. joh. Dyserinck. Brieven van Betje Wolf en Aagje Deken, pag. 294. 8) Ibidem. pag. 302. maar dat betrof enkel haar aandeel aan den partijstrijd der Patriotten; en in het jaar 1800, na in Frankrijk zelf den Revolutie-tijd te hebben doorleefd, schreven zij om de vreugde, die een welkom vriendenbezoek haar had geschonken, te kenschetsen: „'t was mooglijk voorde „eerste maal in ons leven, dat ons hart eenig denkbeeld, eenig aangevoel bekwam van de schoone woor„den Vrijheid, Gelijkheid, Broeder- en Zusterschap"1). Nu, ons overkomt het ook wel, dat wij in later jaren met zekere verbazing tot de verrassende ontdekking komen, dat wij gebeurtenissen hebben beleefd en personen hebben gekend, waarvan de beteekenis ons destijds ten eenemale ontging. Maar er was toch eene tijdgenoote van Maria Edgeworth en Betje Wolff, voor wie de dagen der Fransche omwenteling dagen waren van gespannen verwachtingen en hooge idealen. Vol bezieling pleitte Mary Wolstonecraft in haar beroemd gebleven werk, The Vindication of the Rights of Women, voor het goed recht der zich baan brekende nieuwe begrippen, dat het recht van verdienste meer is dan het recht van geboorte, dat voor wet en zede alle burgers van den Staat, zij mogen dan mannen of vrouwen wezen, gelijk behoorden te zijn. Voor haar, de Engelsche vrouw, en voor zoo vele Fransche vrouwen met haar, was het niet in te denken, dat die rechten, die alge- ') Ibidem, pag. 344. meen menschelijke rechten, die men allen burgers zonder onderscheid deelachtig wilde doen worden, niet rechtens en natuurlijkerwijze ook het deel der vrouw moesten zijn. Haar vroege dood in het jaar 1797 bespaarde haar de teleurstelling van het te moeten aanzien, dat de vrouwen, die in Frankrijk bij het geweldige drama, dat daar werd afgespeeld, zeker niet tot de bijpersonen hadden behoord, toen na jaren van strijd en gisting de groote beginselen der Revolutie bestendigd schenen en men de uitkomst van den strijd bezag, de verkregen winst berekende, — tot de slotsom moesten komen, dat zij, de vrouwen, de gelijkheid voor wet en zede, dat recht op individueele politieke vrijheid, dat zij den mannen zoo moedig, zoo offervaardig hadden helpen bevechten, nog even weinig deelachtig waren geworden als vroeger. Dat het recht van verdienste grooter is dan het recht van geboorte, dat der burgerij invloed toekomt op de wetgeving, waarnaar zij wordt geregeerd: algemeen wordt dit thans als blijvende vrucht der Revolutiedenkbeelden erkend; maar de vrouw wordt nog altijd gemeten, niet naar de mate harer verdienste, maar naar de mate van het feit harer geboorte als vrouw, is onderworpen aan wetten in wier samenstelling zij niet wordt gekend. In het algemeen, in Frankrijk zoo goed als elders, is de vrouw gedurende de eerste decenniën der 19de eeuw zich die achterstelling nauwe- lijks bewust geworden. De groote Revolutie-strijd scheen in hare herinnering te zijn geworden een strijd, die hare belangen als vrouw niet had geraakt. Met lijdelijke onverschilligheid, als ware het eene zaak. die haar niet aanging, aanschouwde zij de instelling van constituties en volksvertegenwoordigingen, waarbij alle aandeel bleef onthouden aan de vrouw als geen deel uitmakende van haar volk. Zij scheen het nauwelijks op te merken, hoe gering haar aandeel was aan den oogst, dien zij had helpen zaaien, met bloed en tranen had helpen zaaien. Aan dien toestand van lijdelijke onverschilligheid ten opzichte van wetgeving en politieke rechten is de vrouw gaandeweg onttrokken door het opkomen van ons tegenwoordig vereenigingsleven, waarin het verhoogde gemeenschapsgevoel, dat het verloop der 19de eeuw heeft gekenmerkt, zijne uitdrukking heeft gevonden. In den loop der 18de eeuw waren tal van schoone ondernemingen uitgegaan van het individueel streven van bijzondere personen om met hun afsterven weder te verdwijnen, tenzij, zooals vaak gebeurde, er eene stichting van werd gemaakt, waarin de geest der grondleggers echter zelden bleef voortleven maar veeleer versteende. Men kende toen nog niet het vereenigingsleven in den vorm, waarin wij dat thans hebben, namelijk organisatie zonder bindende geloften. Mrs. Elizabeth Fry, de groote hervormster van het gevan- geniswezen, is omstreeks het jaar 1820 eene der eersten geweest om in wijden kring te doen beseffen de hooge waarde van vrije aaneensluiting tot samenwerking, waardoor het bereiken van een doel niet langer afhankelijk blijft van het leven van den enkeling. Dit denkbeeld vond sedert snelle toepassing op velerlei, aanvankelijk vooral op philanthropisch, gebied en juist door haren philanthropischen arbeid zeiven is de vrouw gaandeweg en als onwederstaanbaar wel genoodzaakt zich te verdiepen in de groote staatkundige en maatschappelijke vraagstukken van onzen tijd, vraagstukken , die door de snelle verandering der economische verhoudingen, ook wat betreft het leven en den arbeid der vrouw met klemmenden drang om oplossing vragen. Want het streven naar leniging van maatschappelijke nooden leidde tot een streven naar bestrijding der maatschappelijke misstanden, die de oorzaak dier maatschappelijke nooden zijn; en dientengevolge tot een streven om invloed te verkrijgen op de wetgeving als het groote middel om die maatschappelijke misstanden te kunnen tegen gaan. Zoo volgde op den philanthropischen, in den aanvang bijna uitsluitend Christelijkphilanthropischen, arbeid der vrouw een streven naar vrijheid van arbeid en opleiding, naar éénheid van zedewet en ten laatste ook een streven naar het bezit van burgerschapsrechten, naar politieke gelijkstelling met den man. Immers ter bereiking van het doel, dat de vrouw zich op zedelijkheids- of arbeidsgebied stelde, begon ook zij zich te wenden tot de Regeering van stad en land met adressen en petities, met subsidie-aanvragen , met betoogen aangaande ingediende of in te dienen wetsontwerpen. Maar dat doende kon zij niet onverschillig blijven voor de samenstelling der Regeeringscolleges, die in hoogster instantie over hare wenschen beschikken. Door de ondervinding geleerd heeft de vrouw leeren inzien, dat zij, ter wille van zoo velen, die van haar afhankelijk zijn, die hare hulpbehoeven, niet onverschillig mag zijn voor hare politieke machteloosheid als vrouw. Het opgewekte vereenigingsleven van den laatsten tijd, de veelheid van philanthropische en sociale bemoeiingen, waaraan de vrouw zich is gaan wijden, leerden haar beseffen wat het in de practijk des levens eigenlijk zeggen wil, wanneer de vrouw volgens het vigeerend staatsrecht van haar land alle burgerschapsrechten mist, eene onmondige is en blijft. Dit verloop van zaken is internationaal. Zoo ging het ten onzent, zoo ging het elders ook. Maar misschien is deze ontwikkelingsgang toch nergens zoo duidelijk aan te toonen als in de geschiedenis van Engeland, in de geschiedenis der vier Engelsche vrouwen, waaraan de volgende bladzijden zijn gewijd. IJverend voor een verbeterd gevangeniswezen, voor vakopleiding, voor éénheid van zedewet, voor het vredesbeginsel, stuitten zij altijd en altijd op nieuw op haar gebrek aan directen invloed op de wetgeving waarbij deze zaken worden geregeld; en alzoo bereidden zij, zonder het zeiven oorspronkelijk te willen of te wenschen, mede den weg waarlangs het groote beginsel van gelijkstelling van man en vrouw voor wet en zede ingang vinden kon. Al haar werken en streven is dien tengevolge uitgeloopen op den grooten strijd van het oogen' den gro°ten internationalen strijd om Vrouwenkiesrecht, als om den hefboom, die meer kracht zal schenken om meer goed te doen, als om den sleutel tot al wat dan verder volgt. De studie van het leven dezer vier vrouwen is ook daarom zoo belangrijk omdat die strijd heden ten dage in Engeland het heftigst wordt gestreden. Al moge de wijze, waarop men daar strijdt, ons vreemd zijn in menig opzicht, het is toch ook waar, dat oordeelen moeilijk en veroordeelen ongewettigd is bij zoo veel verschil van volksaard, van staatsregeling en van den vorni der te overwinnen oppositie. Bovenal mag wel worden bedacht, dat het doel dat men daarginds najaagt, ook het onze is, en dat het is geadeld door wegbereidsters als Elizabeth Fry, Florence Nightingale, Josephine Butler, Priscilla Bright Mac Laren. Amsterdam, April 1909. JOHANNA W. A. NABER. ELIZABETH FRY. ELIZABETH FRY. 1780—1845. ELIZABETH F R Y. 1780—1845. One, I beheld, a wife, a inother, go To gloomy scenes of wickedness and woe; She sought her way through al! things vile and base And made a prison a religious place; Fighting her way, — the way that angels fight, — With powers of darkness to let in the light. Yet she is tender, delicate and nice. And shrinks from all depravity and vice; Shrinks from the ruffian gaze, the savage glooro, That reign where guilt and misery find a home. Yet all she braved; she kept her steadfast eye On the dear cause and passed the baseness by. So would a mother clasp her darling child Close to her breast with tainted rags defiled. G. Crabbs. Elizabeth Gurney, derde dochter van John Gurney, een welgesteld bankier, werd in Mei 1780 op haars vaders landgoed Earlham, in het graafschap Norfolk, geboren. Hare ouders behoorden beiden tot het Genootschap der Kwakers, maar volgden slechts van verre den bij de leden daarvan gebruikelijken strengen leefregel. De dochters uit hun talrijk gezin, (zij hadden 12 kinderen) allen zeer begaafd, levendig van aard en om hare schoonheid gezocht, genoten dan ook eene in haren kring ongewone mate van vrijheid van beweging, vooral sedert hare moeder haar reeds vroeg door den dood was ontvallen. Te Norwich, de garnizoensstad, waar John Gurney woonde, als hij niet buiten op zijn landgoed vertoefde, was het gezelschapsleven vroolijk en opgewekt; en Elizabeth deelde er in zoo goed als hare zusters. Ook zij hield van paardrijden, van den dans, van den zang en droeg naar de mode dier dagen lage roode schoenen en een rood rijkleed. Reeds vroeg echter openbaarde zich in haar gemoed een zoeken en streven, zij wist zelve niet recht naar wat, en dat zich uitte in menige aandoenlijke klacht in haar dagboek. In 1796, toen zij zestien jaren oud was, teekende zij daarin aan: „Ik ben als een schip in volle zee, zonder „stuurman; mijn hart en gemoed zijn overvol, — had „ik maar iemand op wie ik mij kon verlaten ... Ik zie „alles in duister; ik weet niets; alles schijnt mij ijdel„heid ; ik twijfel aan alles." Een jaar later schreef zij nog: „Ik ben niets dan een zeepbel zonder schoonheid van ziel of van gemoed. Dagelijks zink ik dieper „weg in eigen schatting. Wat zoude het heerlijk zijn, „als ik mijnen tijd en mijne gedachten goed wist te „vullen. Ik ben nu zeventien; maar tenzij er een wonder „aan mij geschiedt, zullen mijne gaven door roest en „mot worden verteerd; zij zullen hunnen glans en „hunne kracht inboeten en mij ten vloek worden in „plaats van ten zegen. Vreeselijk om in te denken." Die kreet als van het hert naar de waterbeken bleef niet onverhoord. In het jaar 1798 leerde zij kennen den prediker William Savery, een Kwaker, die uit Amerika naar Engeland was overgekomen om den band tusschen de Amerikaansche en de Engelsche leden van het Genootschap der Vrienden te onderhouden en te versterken. Zijne prediking trof Elizabeth zoo diep, dat zij dien dag in haar dagboek aanteekende: „Heden „heb ik gevoeld, dat God is." Van dat oogenblik, verhaalt een harer zusters, van dat oogenblik was iedere trek naar de wereld en hare begeerlijkheden bij haar verdwenen. Misschien wel met het doel om overdrijving tegen te gaan, zond haar vader haar om dezen tijd naar verwanten te Londen op bezoek. Zij woonde er concerten, tocneelvoorstellingen en bals bij; maar het genoegen, dat zij vroeger in die soort van dingen placht te scheppen, was weg en het meest genoot zij bij dit bezoek aan de hoofdstad van de godsdienstige samenkomsten, waarin William Savery voorging. Naar Earlham terug gekeerd was zij dan ook vaster dan ooit besloten het nauwe pad, dat ten leven leidt, te volgen en van dat oogenblik had alle onrust in haar een einde, had zij vrede in haar gemoed. Thans trof haar diep de beteekenis van eenen droom, dien zij herhaaldelijk had gedroomd. „Gedurende langen tijd," schrijft zij, „gingen zelden meer dan een paar nachten, hoogstens „eene week voorbij, dat ik niet droomde, dat de golven „der zee mij wegspoelden, dat ik niet al den angst van „te verdrinken en van verlangen naar redding doorhaakte. Ik droomde dat zoo dikwijls, dat ik velen „mijner familieleden vertelde, wat vreemden droom ik „telkens had en dan altijd verloren meende te gaan. „Dat had al eenige maanden zoo geduurd, toen William „Savery naar Norwich kwam. Ik was aireede begonnen „het Evangelie te lezen en er mijne eigene opmerkingen „bij te maken; maar hij opende mij in ééns de oogen „voor de geestelijke dingen. Ik sloot ze echter weder „toe; en altijd maar op nieuw droomde ik dien droom. „Maar den dag dat ik werkelijk en waarachtig kwam „tot een werkelijk en waarachtig geloof, droomde ik, „dat de golven als gewoonlijk aanstormden om mij weg „te spoelen; maar ik was buiten hun bereik; en sedert „heb ik dien droom nooit meer gedroomd. Ik hechtte „daar toen geene beteekenis aan; maar nu doe ik dat „wel. Hij kan een gevolg zijn geweest van den om„keer, die in mij had plaats gegrepen, maar dat denk „ik toch niet, want het is zoo zonderling, dat ik dien „droom sedert nooit meer heb gedroomd .... Wat „eene gezegende gedachte te mogen denken, dat die „droom mij uit den hemel werd toegezonden. Maar „in welk licht ik hem ook beschouwe, ik moet mij „wachten voor bijgeloof, want langs dien weg zijn „reeds velen afgedwaald Ik vrees echter niet, „want ik gevoel mij zelve in de hoede van Één, die „machtig is om mij te leiden in het pad, dat ik moet „gaan"1). Haar geheele leven begon nu eene andere richting te nemen; zij wijdde zich aan armbezoek en krankenzorg en richtte in een der bijgebouwen van haars vaders buitenplaats een Zondagsschooltje in voor arme kinderen, dat, met een paar leerlingen begonnen, er weldra een zeventigtal telde, die zij geheel alleen, zonder iets van de hulpmiddelen van ons tegenwoordig klassikaal onderwijs onderwees. Ook trad zij in nauwe betrekking tot de strengere leden van haar Kerkgenootschap; woonde niet alleen de godsdienstige samenkomsten geregeld bij, maar maakte zich ook de in dien kring gebruikelijke eigenaardige spraakwijze eigen en begon de daar voorgeschreven kleeding te dragen. Zij verscheen nu meest, naar ons wordt verhaald, „in een leikleurig gewaad met „in het rijke blonde haar een zwart kanten sluier, die „aan weerszijden van haar gelaat afhing"2). Natuurlijk bracht deze veranderde levenswijze haar soms in moeilijkheden met hare naaste omgeving; maar haar oudere zuster Rachel, die innig aan haar was gehecht, wist die moeilijkheden steeds te effenen en te maken, dat !) Susannah Corder. Life of Elizabeth Fry, compiled from her journal as edited by her daughters; and from various other sources. 1853. pag. 32. f) Leben und Denkwürdigkeiten der Frau Elisabeth Fry nach dem Werke der Töchter und andern Quellen. Hamburg. 1850, pag. 23. zij zich als onopgemerkt kon onttrekken aan de gezellige samenkomsten, waarin zij vroeger placht te deelen en waar men haar noode miste. Haar vader en broeders, niet minder dan hare zusters, waren overigens allen geneigd haar op den door haar ingeslagen weg te volgen en tot den einde bleef zij met hen allen in eene innige betrekking. In den engeren Kwakerkring begon men groote verwachtingen van haar te koesteren. Eigenlijke bedienaren des Woords kent men daar niet; als men er samenkomt, is het om zwijgend af te wachten of het iemand zal worden gegeven om te spreken. Schijnt iemand, — onverschillig of het man of vrouw is, — in dit opzicht bijzonder bevoorrecht, dan wordt die ook wel afgevaardigd om elders de leden te gaan stichten; en ofschoon Elizabeth toen nog veel te terug getrokken en te schuw was om zich uit te spreken, werd toch reeds meermalen door oudere leden de voorspelling gewaagd, dat zij eens een brandend licht in de gemeente zoude worden. Tot dezen kring van strenge Kwakers behoorde ook Joseph Fry, die in het jaar 1800 aanzoek deed om hare hand, welke zij hem zonder veel aarzeling reikte. „Mijn gevoel voor Joseph is rustig en liefelijk", teekende zij in haar dagboek aan. „Zijne brieven bevallen mij „zeer. Ik voel mij thans zoo weldadig gestemd naar „lichaam en geest. Er is geen wolkje in mij. Wat is „het heerlijk zich naar ziel en lichaam beide zoo vol- „komen gezond te gevoelen; want de ziel kan krank „zijn zoo goed als het lichaam." Zij mocht inderdaad eenen echt sluiten, die volkomen gelukkig is geweest en waarin beide echtgenooten in hun werk en in hunne zedelijke en godsdienstige ontwikkeling elkander wederkeerig tot steun zijn geweest. Joseph Fry, een zeer vermogend man, stond met een jongeren broeder, William Fry, aan het hoofd van een groot Londensch handelshuis. Zijne ouders bewoonden in Norfolk, in de nabijheid van Earlham, een fraai landgoed Plashet genaamd, waar Elizabeth door hare schoonouders met groote vriendelijkheid werd begroet, al trof het haar zonderling, dat zij, die tehuis als al te ernstig had gegolden, hier, in dien kring van strenge, ouderwetsche Kwakers als al te wereldsch werd beschouwd. Maar zij had hare grenzen nu eenmaal wijd en ruim getrokken, teekende zij in haar dagboek aan en maakte zich niet veel uit kleine uiterlijkheden. Lang bleef zij echter niet op Plashet vertoeven. Het handelsbelang eischte, dat Joseph Fry zich vestigde op het terrein zijner werkzaamheid en het jonge paar betrok derhalve in het hart van Londen, in St. Mildred's Court, een oud familie-huis, waar reeds sedert een paar geslachten de zaak der familie Fry werd gedreven. Het huis was ruim en groot en goed gelegen en Elizabeth moest er dadelijk optreden als gastvrouw voor tal van gasten: handelsvrienden van haren echtgenoot, verwanten, die Londen kwamen zien, Kwakers, die er de groote jaarlijksche samenkomsten van het Genootschap kwamen bijwonen. Van den beginne liet Elizabeth zich daardoor echter niet afleiden van haren wensch om als huisvrouw zoowel de geestelijke als de materieele belangen der haren te behartigen. Eenigszins met vrees en beven, want van nature was zij schuw en verlegen en de tegenwoordigheid van gasten drukte haar, maar trouw geholpen door haren echtgenoot, stelde zij dadelijk eene kleine dagelijksche huiselijke godsdienstoefening in, iets dat in Engeland toen nog niet zoo gewoon was als later wel'). Trots al de drukten van haar ingewikkeld huisbestuur en van de zorg voor haar snel aangroeiend gezin, (12 kinderen, waarvan zij er slechts één jong verloor, werden haar geboren) wist zij zoo te woekeren met haren tijd, dat zij nog gelegenheid vond voor eene tamelijk uitgebreide armenzorg in de armenwijken achter St. Mildred's Court, voor veel afzondering en gebed, voor een geregeld bezoek der samenkomsten van haar Genootschap, waar zij weldra, al kon zij zich slechts noodgedrongen en niet dan na pijnlijke zelfoverwinning uiten, bekend stond als een voorgangster van indrukwekkende zeggingskracht en van eene groote gave des gebeds. Ook op Plashet, waar zij na den dood harer ') Susannah Corder, pag. 82. schoonouders geregeld des zomers met haar gezin vertoefde, en waar zij met hare kinderen zoo echt kon genieten van buitenzijn, van wandelen, van bloemen en planten, bleef zij zorgen voor armen en kranken. Zij stichtte er eene meisjesschool die weldra tachtig leerlingen telde, en waar zij onderwijs deed geven volgens de methode van Joseph Lancaster, dien zij om dezen tijd leerde kennen en wiens denkbeelden zij ook later met voorliefde in toepassing bleef brengen. Den armen deelde zij er met milde hand voedsel en kleeding en hare kinderen moesten haar daarbij reeds vroeg behulpzaam zijn. Vooral voor eene in de nabijheid van haar buitenverblijf gevestigde kleine lersche kolonie, waar onbeschrijflijke vervuiling en verwaarloozing heerschten, was zij vol zorg. Met hoog opgeschort kleed zocht zij er haren weg door modderpoelen, slordige kinderen en losloopende varkens, ging er benauwde kamertjes binnen en klom er langs half vergane trappen naar donkere vlieringen om er geduldig te luisteren naar de lange verhalen en bittere klachten van arme, uitgeteerde vrouwen, ternauwernood gekleed en met de verwilderde haren los langs haar gelaat hangend. Niet minder onuitputtelijk was het geduld, waarmede zij vervolgens die havelooze ongelukkigen tot wat meer orde en betere gewoonten trachtte te brengen. Daartoe hielp zij haar aan v/at betere kleeding, overreedde haar hare kinderen naar de school te zenden en reikte haar 2 met goedvinden van den Roomsch-Katholieken gceste lijke, tot wiens parochie zij behoorden, kleine stichtelijke geschriftjes uit. Want de zorg voor het lichaam moest, meende zij, altijd gepaard gaan met eene poging om ook de ziel op te heffen. Zij was eene groote voorstandster van de koepokinenting. Zelve had zij zich door Dr. Willan, een der eerste voorstanders in Engeland van dit voorbehoedmiddel, in de practische toepassing daarvan doen onderrichten en zij ging nu de gezinnen rond om er de kinderen eigenhandig in te enten. Het resultaat was, dat de pokziekte in den omtrek van Plashet, zoo ver haar invloed reikte, geheel verdween. Haar eigen Kwakergenootschap was haar zeer lief; maar zij had een open oog voor het goede in andere kringen. Op de eerste vergadering van het Bijbelgenootschap, die zij bijwoonde, in het jaar 1811 te Norwich, werd zij diep getroffen door de eenheid van doel bij personen, behoorende tot zoo verschillende kerkgenootschappen, leden der Engelsche Staatskerk, Dissenters, Lutheranen en Doopsgezinden. Zij gevoelde zich toen zelfs gedrongen er openlijk getuigenis van te geven in gebed. Een aanwezig Doopsgezind predikant verklaarde toen: „van deze godsdienstoefening geldt, „wat de discipelen bedoelden , toen zij elkander vraagden: was ons hart niet brandende binnen in ons?" Een Luthersch predikant getuigde er van, dat hij, als vreemdeling, de woorden wel niet alle had kunnen verstaan; maar dat hij toch den geest des gebeds om zich heen had gevoeld. Een ander schreef later: „Mrs. Fry's „wijze van optreden was zoo aangrijpend, hare woorden „waren zoo juist van toepassing, dat iemand, die „toen tegenwoordig is geweest, nooit den indruk daarvan „zal kunnen vergeten of zonder ontroering des harten „daaraan terug zal kunnen denken. Al was het op het „eerste gezicht vreemd, zoo volgde daarop toch „dadelijk een gevoel van heilige aandoening en van „innige stichting." Elizabeth zelve teekende daaromtrent in haar dagboek aan: „Het was verwonderlijk zoo „velen, die toch tot zoo verschillende geloofsbelijdenissen „behoorden, zoo geheel één van zin te zien en ook. „dat het eener vrouw werd gegeven om in het midden „van zoo vele groote, wijze en, naar ik meen, ook „goede mannen, den naam te verheffen van Hem, die „alleen kan zeggen: „Ik ben"1). Het was zeker haar innige wensch, dat hare kinderen later leden zouden worden van haar Genootschap; maar toch teekende zij in haar dagboek aan: „Kinderen „moeten vroeg en diep doordrongen worden van de „overtuiging, dat het eerste en groote doel hunner op„voeding is hen te leeren Christus na te volgen en hen „te helpen waarachtige Christenen te worden; maar die „dingen, waarin wij, leden van het Genootschap der ') Leben und Denkwürdigkeiten. I, pag. 49. „Vrienden, verschillen van de wereld in het algemeen, „moeten hun, mijns inziens, niet zooals maar al te „dikwijls geschiedt, worden opgedrongen enkel maar „„omdat Kwakers het nu eenmaal zoo en niet anders „„doen;" zij moeten hun eenvoudig weg worden voor„gehouden als dingen, die een Christelijk leven van ons „schijnt te vereischen en daarom moeten worden nageleefd. Kinderen moeten ook reeds vroeg leeren, „dat alle menschen de dingen niet eender zien; en dat „er velen zijn, eveneens tot Godes Kerk behoorende, „die in andere opzichten weder veel strenger zijn dan „wij het zijn in onze aangenomen vormen. Maar daar„mede wordt toch niets afgedaan van de noodzaak, „dat wij, die de juistheid en gepastheid dezer vormen „hebben ingezien, onze eigene, eenvoudige spreekwijzen en anderszins blijven behouden." In Februari 1813 bracht Elizabeth Fry in verband met andere armenzorg voor het eerst een bezoek aan de vrouwenafdeeling in de Newgate-gevangenis. In haar dagboek maakte zij toen slechts als in het voorbijgaan, met een enkel kort woord, melding van het feit; maar later schreef zij: „Destijds waren in twee zalen en twee „cellen ongeveer driehonderd vrouwen opgehoopt; nog „onveroordeelden, die dus naar de wetten des lands „nog voor onschuldig moesten gelden, te zamen met „haar over wie het doodvonnis reeds was uitgesproken. „Zonder eenige indeeling naar de grootte en den aard »van haar misdrijf stonden zij onder toezicht van twee „mannen. Hunne vrienden en betrekkingen hadden „vrijen toegang tot hen en zij hadden hunne kinderen „bij zich. Zij kookten en waschten in diezelfde ruimten „en zij sliepen er op den naakten grond; hier en daar „hadden zij den vloer opgebroken om van stukken „plank een soort van hoofdkussen te maken. Zij bedronken zich aan brandewijn, dien zij in de gevangenis zelf konden koopen voor geld, dat zij schreeuwend „en tierend den bezoekers afbedelden. Vloeken en „schelden ging ongehinderd voort. Alles was bedekt „met vuil en de stank was onverdraaglijk. Wat „ik er ook van zeg," besloot zij," blijft altijd nog be„neden de werkelijkheid. De walgelijke vervuiling, de „verpeste lucht, de woeste taal, en de zedeloosheid „der vrouwen gingen alle beschrijving te boven." Toen Mrs. Fry die eerste maal in gezelschap eener vriendin, Miss Buxton, dit hol binnen ging, had de directeur der gevangenis er haar van willen weerhouden; zelf ging hij er nooit binnen dan onder de beschutting van den wachter uit vrees van te worden aangerand, verzekerde hij haar; en hij ried haar vooraf haar horloge en wat zij aan waarden bij zich had, af te leggen. Mrs. Fry antwoordde hem, dat zij niet bevreesd was en wel niet dacht er iets bij te zullen inschieten. Zij werd nu met Miss Buxton in eene zaal gebracht, waar een honderdzestig vrouwen haar bij haar binnentreden met ver- wondering aanstaarden. Hare hooge, indrukwekkende gestalte, de rust, de waardigheid, de reine vroomheid, die uit hare gelaatstrekken straalden, oefenden eenen bijna magischen indruk op de verwilderde vrouwen uit, zoo wordt ons verhaald, en hielden hare gewone woeste wijze van optreden in bedwang. Zij sprak tot haar eenige vriendelijke woorden van vrede en van hoop zonder te zinspelen op haar misdrijf en gaf haar te kennen, dat zij niet was gekomen om te veroordeelen maar om op te richten. Het geluid reeds harer zachte, welluidende stem deed de vrouwen met aandacht luisteren. Toen zij, na eenige kleedingstukken te hebben uitgedeeld, weder heen wilde gaan, drongen de gevangenen dicht om haar heen, als wilden zij haar met geweld tot blijven dwingen. „Nu komt gij zeker nim„mer terug," riepen zij. Zij beloofde haar, dat zij het wel zoude doen; en zij heeft woord gehouden, al zoude het nog vier volle jaren duren eer zij zich geheel aan haar kon gaan wijden. Voorloopig waren het nog andere dingen, die al haren tijd en hare onverdeelde aandacht eischten: ziekte en dood van personen, die haar zeer lief waren, van een vijfjarig dochtertje vooral: de zorg voor de opvoeding harer kinderen, eene taak, die haar te zwaarder woog naarmate deze ouder werden en hunne karakters met hunne beslissende eigenaardigheden zich vormden : haar zwakke gezondheid en herhaalde krankheden, waardoor de beslommeringen harer omslachtige huishouding met dat voortdurend gaan en komen van gasten haar dubbel zwaar vielen. Zij had geenen eigenlijken smaak in huishoudelijke bezigheden. Zij was gastvrij van aard en was er op gesteld, dat alles ruim en goed ter tafel kwam; plichttrouw in al wat zij ondernam, was zij het ook in de behartiging dezer materieele aangelegenheden, daarbij gedreven door een sterk gevoel van verantwoordelijkheid tegenover haar talrijk dienstpersoneel. Maar het was ook enkel uit plichtgevoel, niet met lust dat zij het deed, vooral omdat het haar den tijd ontnam, dien zij zoo gaarne zoude hebben gewijd aan hare armen, aan die gevangenen in Newgate, die haar, sedert zij eenen blik in dien poel van menschelijke ellende had geworpen, geen oogenblik uit de gedachte waren; en voor wie zij sedert, niettegenstaande wat zij haar had beloofd, niets had kunnen zijn. „Ik ben „tegenwoordig enkel maar Martha," schreef zij aan een harer zusters. „Maar zoolang wij op dit ondermaansche „zijn, moet er nu eenmaal gekookt worden. Ik moet „mij om die soort zaken wel bekommeren .... Maar „dezer dagen heb ik mij recht als een kruipende aard„worm gevoeld, zooveel had ik in keuken, kelder, „provisiekamer en waschhuis te bezorgen." Reeds vroeg begon zij te hopen, dat hare dochters haar eens van die zorgen zouden ontheffen; tot zoo lang trachtte zij ze geduldig te aanvaarden uit de hand van Hem, die zit, louterende en reinigende het zilver'). Toen zij in den loop van 1816 weder voor langeren tijd met haar echtgenoot van Plashet naar Londen zoude vertrekken, besloten zij hunne beide oudste dochters tijdelijk om gezondheidsredenen en in het belang harer verdere opleiding toe te vertrouwen aan de zorg van verwanten buiten op het land en de oudste jongens naar kostschool te zenden, om daar naar Engelsch gebruik te worden opgevoed. Voor Elizabeth was het eene groote leegte en zij miste hare kinderen zeer. In een briefje, dat zij haren dochters tijdens een kort bezoek aan Plashet schreef, heet het: „Ik heb heel alleen zitten „theedrinken in uws vaders kleine zitkamer; eene een„zame wandeling gemaakt en wat gerust in het priëel „aan het einde van de groene laan; en nu kom ik wat „aan u schrijven, nu ik niet met u kan spreken. Denk „eens aan, van avond heb ik noch man, noch kinderen „bij mij, want de anderen zijn uit theedrinken. Ik ben „toen maar eens naar het oude paard en naar de koeien „op het veld gaan kijken, om toch iets levends op „Plashet te zien. Het park is zoo mooi nu; maar de „kersenboom bij het raam van de eetkamer is omgehouwen, wat ik een heel verlies vind. Als ik de arme „kleine schoolkindertjes zie, kijken zij lachend en vernachtend naar mij op, zeker in de hoop, dat gij ') Maleachi 3: 3. „spoedig weder hier zult zijn. Ons huis ziet er zoo „prettig uit, als een huis maar kan doen; zoo netjes, „zoo vroolijk en zoo vriendelijk; — maar het mist „zijne bewoners heel erg." Wat later, tegen den tijd, dat zij de meisjes weder thuis verwachtte, schreef zij haar: „Uwe brieven geven ons veel genoegen. Ik „hoop, dat gij nu ook verder uw best zult doen in „alles wat uwe ontwikkeling betreft, niet alleen om u „zeiven maar ook om onzentwil. Ik zie uwe thuiskomst met vertrouwen tegemoet, daar ik nuttige en „flinke hulp in u hoop te vinden. U wacht een wijd „veld van aangenaam en practisch werk als wij in het „aanstaande voorjaar weder mogen samen komen. „Ieder van u zal haar eigen aandeel hebben in de „huishouding en in de zorg voor de kinderen en voor „de armen; — ook tijd voor verdere studie en voor „uitspanning. Ik geloof, dat het zoo voor meisjes niet „beter kan. Plashet is zulk een lieflijk thuis, alles ziet „er zoo vriendelijk uit en uw kamertje is zoo behage„lijk, dat ik in de verzoeking ben om het zelve als „zitkamer in gebruik te nemen. Het is nieuw gemeubeld en het ziet er werkelijk beeldig uit. De armen „en de schoolkinderen zullen zich ook wel over uwe „terugkomst verheugen, want ik heb uwe hulp daarbij „hard noodig en dan hoop ik het nog te beleven, dat „ik u onze gevangenissen en ziekenhuizen kan binnen „leiden. Daarom omgordt uwe lendenen en waakt. „Doet de dingen, die in den tegenwoordigen tijd liggen, „goed dan zult gij in komende tijden ook bruikbaar „worden bevonden." Juist tegen dezen tijd leed Joseph Fry zware geldelijke verliezen en nu schreef zij haren dochters: „Uw vader en ik zijn net als schoolkinderen; „wij tellen de dagen tot uwe thuiskomst. Maar eerst „nog iets ernstigs. Gij staat nu op het punt om in een [goed en gelukkig thuis terug te keeren; maar toch, „lievelingen, de toestand is zoo, dat gij zeer vlijtig zult [moeten zijn. Gij zijt nog jong; maar onder de tegenwoordige omstandigheden zult gij ijverig en aanhoudend moeten werken; gij zult vroeg moeten opstaan „en denkt er aan, dat wij geene gouvernante voor u „hebben. Ik verwacht dan ook, dat gij u zult inspanden voor het werk, dat ik u te doen zal geven. Want „ik hoop eenen werkelijken steun in u te vinden en „niemand mag ledig zijn. Lieve kinderen, wilt gij mij „en uwen vader werkelijk tot steun zijn, dan moet gij op „u zeiven acht geven en steeds het oog gericht houden „op Hem, die alleen u kan bekwamen om uwe plichten „jegens u zeiven, en jegens ons goed te vervullen." Zoo was dan nu haar huis besteld, de opvoeding althans harer oudere kinderen in hoofdzaak voltooid en kon zij eindelijk gevolg geven aan den wensch, dien zij reeds sedert vier jaren met zich omdroeg, om de ongelukkige vrouwelijke gevangenen in Newgate te hulp te komen. II. In de dagen, waarin Mrs. Fry haar gevangeniswerk begon, werd nog weinig gedacht aan de thans algemeen aangenomen stelsels van verbetering van gevangenen door klassenindeeling, werkverschaffing en onderwijs en nog minder aan de noodzaak om pogingen aan te wenden ten einde hen in staat te stellen bij het verlaten der gevangenis door eigen eerlijken arbeid in hun onderhoud te voorzien, opdat zij niet reeds dadelijk weder, door nood en honger gedreven, en verslechterd door den omgang met lotgenooten, meer verdorven dan zij zeiven het misschien nog bij hunne eerste veroordeeling waren geweest, zouden vervallen tot hunne oude, kwade praktijken. Men was enkel op onderdrukking, niet op verbetering, laat staan op voorkoming van het kwaad bedacht. Het recht maakte in den strengsten zin des woords kort recht met misdadigers en schuldenaars. De eersten werden bij reeksen opgehangen en de laatsten liet men wegkwijnen in de gevangenis. Daarnaast was transportatie het groote hulpmiddel om misdadige en verdorven elementen af te voeren naar de koloniën in Australië. Maar ofschoon de veroordeelden bij honderden werden terecht gesteld en uitgevoerd, waren de gevangenissen toch door gebrek aan ruimte meest overvol, giftige, vervuilde holen, waar de gevangenis-typhus zijne offers jaarlijks bij duizenden eischte, niet enkel onder de gevangenen inaar ook onder de beambten der rechterlijke macht van hoogen en lagen rang, als die met hen in aanraking kwamen. De gevangenisbesturen waren alleen verantwoordelijk voor hunne voorzorgen wat betreft het voorkomen van ontsnapping; boeien en ketenen werden daartoe op de meest verschillende en wreede wijze toegepast. In het onderhoud der gevangenen moest worden voorzien door aalmoezen, tot het inzamelen waarvan groote bussen aan den ingang hingen, of door wat de gevangenen zeiven den bezoekers wisten af te bedelen. Zij waren weerloos overgeleverd aan de willekeur, de afpersing, de hardheid van bewakers, die altijd mannen waren, ook in de vrouwenafdeelingen, wat tot afschuwelijke tooneelen aanleiding gaf. Soms kon een gevangene, al was hij vrijgesproken, of al was zijn straftijd om, niet uit de gevangenis wegkomen, omdat hij zijne schuld aan den cipier niet kon voldoen. Toen bij Parlementsbesluit werd bepaald, dat een iegelijk in geval van vrijspraak, onmiddellijk in vrijheid moest worden gesteld, had dit de gelijktijdige in vrijheid stelling ten gevolge van eenige honderden van personen, die tijdens hunne preventieve hechtenis het slachtoffer waren geworden van den door de gevangenbewaarders gedreven woeker l). i) E. R. Pittman, Eiizabeth Fry, pag. 36. Al den tijd, dat Mrs. Fry persoonlijk niets voor deze ongelukkigen kon doen, volgde zij toch met aandacht de werking van eene in het jaar 1815 ingestelde commissie uit de Londensche gevangenisbesturen tot onderzoek der gevangenistoestanden, ten gevolge waarvan ook in Newgate eenige verbeteringen werden aangegebracht. Den vrouwen werd een geheele vleugel van het gebouw ingeruimd en voor ligging werden haar matten verstrekt. De binnenplaats, waar vrienden en betrekkingen vrijen toegang plachten te hebben, werd afgesloten door een dubbel stel getraliede hekken met eene tusschenruimte groot genoeg ter verhindering van iedere persoonlijke aanraking tusschen de gevangenen en hare bezoekers, die vaak weinig minder verwilderd waren dan de gevangenen zeiven. In datzelfde jaar 1815 werd ook nog opgericht een genootschap tot verbetering van de gevangenistucht, voornamelijk door toedoen van Mr. Buxton, een Kwaker, die ook reeds eene vereeniging tot verbetering van jeugdige misdadigers had gesticht. Hij was een zwager van Elizabeth Fry, die door hem en door andere Kwakers, die in de besturen dier verecnigingen zitting hadden, veel vernam, dat hare belangstelling in de ongelukkige gevangenen in Newgate levendig hield, tot zij eindelijk tegen Kersttijd 1816 haar geregeld bezoek aan de daar opgesloten vrouwen kon beginnen. Ditmaal ging zij tot haar geheel alleen, door niemand vergezeld; en na den bewaker te hebben verzocht zich te verwijderen , bracht zij verscheidene uren onder de gevangenen door. Zij las en verklaarde haar de gelijkenis van de arbeiders in den wijngaard uit het 20ste Hoofdstuk van Mattheus en stond uitvoerig stil bij de arbeiders, die ter elfder ure waren gehuurd, om er op te wijzen, dat Christus bereid is zondaren te redden ook al hebben zij het grootste deel van hun leven ver van Hem verdaan. Sommige vrouwen vroegen belangstellend, wie Christus was? Anderen zeiden te vreezen, dat het nu toch eenmaal te laat voor haar was. Met eenen blik vol ontferming op de half naakte, hongerige, ziekelijke kinderen, die de vrouwen bij zich hadden en die wegkwijnden door gebrek aan voeding, aan frissche lucht en aan beweging, wees zij haar vervolgens op de gevolgen, die het verkeer in eene verdorven omgeving voor hare kleinen hebben moest en sloeg haar voor eene school voor de kinderen op te richten. Met vreugdetranen gingen de vrouwen op dit voorstel in; haar moederlijk gevoel was nog eene zachte plek in haar verhard gemoed en met fijne menschenkennis had Mrs. Fry daar het aanknoopingspunt voor hare pogingen om haar zeiven op te heffen gezocht. Zij verliet haar nu met de aanmaning de zaak wel te overwegen, daar zij zonder hare eigene krachtige medewerking niets voor haar zoude kunnen doen. Toen Mrs. Fry den volgenden dag weder keerde, was zij vergezeld door Miss Mary Anderson, die zich bereid had verklaard haar te helpen, maar die de gevangenis nog nimmer had betreden en verschrikt terug deinsde bij wat zij op het eerste gezicht waarnam. „Half naakte vrouwen," schrijft zij, „verdrongen zich „voor het groote traliehek, vechtend en worstelend om „in de voorste rij te komen, tierend onder elkander en „met woeste jammerkreten bedelend. Het was mij, als „trad ik een hok met wilde beesten binnen; en ik „rilde onwillekeurig van angst, toen de deur achter mij „weder in het slot viel en ik mij te midden van die „vreeselijke, vertwijfelde schepsels bevond." Toch bleek, dat die zelfde vrouwen, sedert Mrs. Fry's vorig bezoek en hare besliste verklaring, dat zij zonder hare medewerking niets voor haar zoude kunnen of willen doen, reeds uit haar midden een schoolmaitres hadden gekozen , die zij nu aan Mrs. Fry voorstelden. Het was eene nog jonge vrouw, Mary Connor, die pas was veroordeeld wegens diefstal van een gouden horloge; zij heeft hare taak trouw vervuld en gedroeg zich sedert zoo voorbeeldig, dat zij 15 maanden later gratie kreeg; maar die kwam te laat. Het leven in de gevangenis had hare krachten ondermijnd en zij stierf spoedig daarna aan de tering. Nu de vrouwen zeiven een begin hadden gemaakt, nam Mrs. Fry de regeling der zaak verder met kracht ter hand. Van den Raad van Bestuur, die haar plan wel steunen wilde, al achtte hij het slagen daarvan eene onmogelijkheid, verkreeg zij de beschikking over eene kleine cel, die toevallig buiten gebruik was, en richtte die in voor schoollokaal. Zij opende de school zelve, daarbij geholpen door Mary Anderson, en leidde Mary Connor tot dezen arbeid in. De leerlingen ware jonge kinderen, meest nog onder de zeven jaar, die de moeders niet onverzorgd hadden kunnen achterlaten; maar verschillende vrouwen baden en smeekten om ook aan het onderricht te mogen deel nemen. Wegens de beperkte ruimte kon slechts een twintigtal worden toegelaten en zij die niet konden worden geplaatst, beklaagden zich daarover zoo hartstochtelijk, „als gold het een doodvonnis." „Ik ben in den laatsten tijd veel bezig aan „eene school, die ik in Newgate tracht in gang te „brengen," schreef Mrs. Fry aan een harer zusters „en „smaak daar veel voldoening van." Naarmate dit werk vaster vorm aannam, vond zij ook meerdere dames bereid haar daarin bij te staan en afwisselend te vervangen bij het zoo onmisbare dagelijksche toezicht; maar toen dit eenigen tijd had geduurd, kwam uit het ééne werk weder ander werk voort. „Bij onze bezoeken „aan de school, en die bezochten wij dagelijks," schrijft Mrs. Fry, „waren wij telkens op nieuw getuigen van de „ergerlijke toestanden in de vrouwenafdeeling; van het „bedelen, schelden, kaartspelen, vechten, zingen, dansen „en dragen van manskieeren, van tooneelen te afschu- „welijk om te worden beschreven, zoodat wij het ook „niet oorbaar achtten jonge meisjes in dezen arbeid te „doen deelen." Het ergst was het volslagen gebrek aan kleeding, dekking en gelegenheid tot afzondering, waardoor Mrs. Fry zelfs eens met wijd uitgespreid kleed zich moest plaatsen voor eene vrouw, die juist was bevallen, als eenig middel om de naaktheid der ongelukkige te bedekken voor het oog van den onverwachts binnentredenden directeur der gevangenis. Zij zelve en de dames, die haar hielpen in de school, meenden dat toch iets ter handhaving van orde en welvoeglijkheid moest worden gedaan, en dat het best zoude kunnen geschieden door middel van werkverschaffing en onderricht. Dat het gevangenisbestuur de zaak ondoenlijk achtte, schrikte haar niet af; zij wisten zoo goed, hoe de vrouwen wenschten deel te nemen aan het onderricht in de school en verlangden naar bezigheid. „Als wij „niets te doen hebben, moeten wij wel kwaad doen," klaagden zij zeiven. Voor Mrs. Fry was het, naar uit haar dagboek blijkt, een zwaar kruis, dat zij deze zaak niet in alle stilte kon ondernemen, dat zij daarover telkens te rade moest gaan met de over deze dingen gestelde machten, rekening houden met de tallooze raadgevingen van goede vrienden en wederleggen, telkens op nieuw, de tegenwerpingen geopperd door zwaartillenden, die verzekerden, dat wat zij wilde eene onmogelijkheid was, reeds 1 door de ligging van Newgate, in het hart der metropolis, zoodat het ergste schuim der Londensche bevolking er binnen dreef: dat, zoo men dat soort vrouwen werk verschafte, ontwijfelbaar niet alleen het vervaardigde maar tot zelfs de grondstoffen zouden worden gestolen. „Mijn geest en mijn tijd zijn geheel vervuld van het „werk in Newgate," teekende Elizabeth in haar dagboek aan. „Met de school gaat het goed; maar ik ben zoo „zwak van aard en zoo gevoelig voor de meening van „anderen, dat dit zijne eigenaardige beproevingen medebrengt. Want nu onze bezoeken in Newgate niet ge„heim konden biijven, zooals ik had gewild, ontmoet „ik lof en prijs meer dan ik verdien en sta ik ook bloot „aan zeker soort van vernedering; want als ik tracht „helpers te werven, moet ik luisteren naar hunne verschillende meeningen, soms ook overleggen met vreemden „en overheden en dat valt mij zeer zwaar." Maar hare hand aftrekken van het werk, kon of wilde zij niet. Reeds was zij met hare gezellinen er in geslaagd, eenen schijn van orde aan te brengen. „In plaats van wilde „dieren, dat zij waren, schijnen zij thans willig en „ongevaarlijk," schreef zij in haar dagboek. „Waarlijk, „dit is van den Heer geschiedt en het is wonderlijk in „onze oogen'). De tijd om krachtig onder haar te „werken in nu wel gekomen." i) Psalm 118 : 23. In April 1817 stichtte zij met elf andere Kwakersvrouwen en de echtgenoote van eenen predikant eene Vereeniging voor de Verbetering der Vrouwelijke Gevangenen in Newgate. Het doel daarvan zoude zijn den gevangen vrouwen kleeding, onderricht en werk te verschaffen, haar in te leiden in de kennis der Heilige Schrift, haar te gewennen aan orde, nifchterheid en vlijt, ten einde haar in staat te stellen na hare vrijlating een eerbaar bestaan te leiden. De sheriffs, de magistraat en zij, wier toestemming verder nog werd vereischt, verleenden zonder al te veel bezwaar hunne hulp; maar de groote vraag bleef voor hen: zouden de vrouwen zeiven zich willen voegen naar de regels van orde en tucht, die dan noodzakelijkerwijze moesten worden ingevoerd? Om op dit punt zekerheid te verkrijgen verschenen nu de sheriffs en de directeur der gevangenis op eenen Zondagmiddag met de dames van het nieuw opgerichte comité te midden der gevangenen. Mrs.Fry sprak dezen ernstig toe en vroeg haar af, of zij zich zouden willen onderwerpen aan de regels, die nu eenmaal moesten worden ingesteld, zoude de vervulling van haar aller wensch mogelijk zijn; en als uit éénen mond verklaarden de vrouwen dit onvoorwaardelijk te willen doen. De sheriffs verklaarden daarop ook hunnerzijds te willen bezorgen wat noodig was en een van hen wendde zich nog tot de leden van het comité, zeggende: „Nu, 3* „dames, gij ziet uw materiaal voor u." Wat dezen van dat materiaal hebben gemaakt, blijkt wel uit tal van sedert ingekomen brieven van dankbetuiging van vrouwen, die bruikbaar en geschikt de gevangenis verlieten, eene betrekking vonden, ook wel huwden en meermalen uit eigen kleine middelen nog iets hebben bijgedragen voor het werk onder hare vroegere lotgenooten; soms bij gedeelten afbetalend wat aan haar zeiven was ten koste gelegd en wat Mrs. Fry haar dan nimmer kwijt schold, het integendeel dankbaar aanvaardende. Door het gevangenisbestuur werd een oud , buiten gebruik gesteld waschhuis gereinigd, gewit en ingericht en zoodra dit gereed was, werden een zeventigtal gevangenen, die geschikt schenen om een begin mede te maken, voor het verzamelde comité geroepen. Mrs. Fry sprak haar ernstig toe, allereerst het licht latende vallen op wat de dames prijs gaven om haar te komen onderrichten en daaruit toelichtende het groote onderscheid tusschen een ordelijk en deugdzaam leven met de daaraan verbonden vredige gemoedsstemming en het leven, dat zij, de gevangenen, hadden geleid en waarvan de bezoldiging reeds nu, in het tegenwoordige, ellende en ondergang was. Zij zeide haar, dat de dames waren gekomen, gedreven door het verlangen om haar te redden van zonde en schuld en om haar mede te deelen de kennis, die zij zeiven door hare opvoeding en door de betere omstandigheden, waarin zij mochten verkeeren, deelachtig waren geworden: dat zij echter niet kwamen om over de gevangenen te heerschen, maar om niet haar samen te werken: dat geen regel zoude worden ingesteld, geene opzichteres benoemd zonder hare volle goedkeuring en instemming, dat de regels van het door haar ontworpen reglement zouden worden voorgelezen en dat zij ieder, die het daarmede niet eens mocht zijn, verzocht dit openlijk te verklaren. Twaalf korte bepalingen') betreffende tucht, reinheid en indeeling in groepen, werden nu voorgelezen en alle bij opsteken van handen aange nomen. Op dezelfde wijze werden nu 12 van haar tot i) Rules for the fenialj prisoners in Newgate. (E. R. Pitman, Elizabeth Fry, pag. 45.) 1». That a woman be appointed for the general supervision of the women. 2°. That the women be employed in needlework, knitting or other suitable employment 3". That there be no begging, swearing, gaming, card-playing, quarelling or universal conversation. That all novels, plays and other improper books be excluded; that all bad words be avoided and any default in these particulars be reported to the matron. 4°. That there be a good ward-keeper, chosen from among the women, to inform them whcn their friends come; to sce that they leave their work with a monitor when they go to the grate and that they do not spend any time there except with their friends. If any women be found disobedient in these respects, the ward-keeper is to report the case to the matron. 50. That the women be divided into classes of not more then tweivt and that a monitor be appointed to each class. . . . 6°. That the monitors be chosen among the most orderly of the women that can read, to superintend the work and conduct of the others. opzichteres, monitor, gekozen en aangesteld. Toen dit was afgeloopen, las eene der dames uit het 13de Hoofdstuk van Lucas de gelijkenis van den onvruchtbaren vijgenboom, dien de eigenaar wilde doen omhouwen, omdat hij zonder nut plaats besloeg in zijnen wijngaard; maar waarvoorde wijngaardenier bad: Heer, laat hem ook nog dit jaar, totdat ik om hem gegraven en mest gelegd zal hebben; en indien hij vrucht zal voortbrengen, laat hem staan; maar indien niet, zoo zult gij hem namaals uithouwen. Na een oogenblik van diep zwijgen om naar de wijze der Kwakers een iegelijk gelegenheid te geven tot stil gebed, verlieten de dames vervolgens de zaal. 7". That the monitors not only overlook the women in their own classes, but, if they observe any others disobeylng the rules that they inform the monitor of the class to which such persons may belong, who is immediately to report to the matron and the deviations to be set down on a siate. 8°. That each monitor breaking the rules shall be dismissed from her office and the most suitable in the ciass selected to take her place. 9". That the monitor be particularly careful to see that the women come with clean hands and faces to their work and that they are quiet during their employment. 10'. That at the ringing of the bell at 9 o'clock in the morning the women collect in the workroom, to hear a portion of Scripture read by one of the visitors, or the matron; and that the monitorsafterwards conduct the classes thence to their respective wards in an orderly manner. 11». That the women be again collected for reading at 6 o'clock in the evening, when the work shall be given in charge to the matron by the monitors. 12". That the matron keep an exact account of the work done by the women and of their conduct. Sedert kwam bij afwisseling ééne van haar geregeld iederen dag terug. Den eersten tijd was er nog geene matrone of bezoldigde hoofdopzichteres en ééne, soms twee leden der Vereeniging leidden zeiven de werkzaamheden. Dikwijls waren zij reeds daar als de gevangenen nog sliepen om den ganschen dag bij haar te blijven tot de nacht inviel, geen ander voedsel nuttigend al dien tijd dan wat zij in een korfje hadden medegebracht, om in dit opzicht niet al te bevoorrecht te schijnen. De gevangenen, die aan het onderricht in de arbeidsschool deel namen, werden geregeld om negen uur door het luiden eener klok samengeroepen om te luisteren naar het voorlezen van een deel der Heilige Schrift, waarbij de monitors, ieder voor haar groep, aansprakelijk waren voor een ordelijk binnen komen en een rustig gaan zitten, alsook voor een ordelijk uitééngaan na afloop der bijbellezing, waarna de vrouwen, ook weder in groepen, aan haar werk werden gezet. Eene van haar had in opdracht te waarschuwen als vrienden of betrekkingen eene der gevangenen wenschten te spreken, haar naar het traliehek te geleiden en onmiddellijk daarna weder te doen terugkeeren. De groote vraag was nu, hoe aan geschikt werk te komen voor zoo vele handen. Om te beginnen deed Mrs. Fry de allernoodzakelijkste kleedingstukken voor de gevangenen door dezen zelf vervaardigen, waartoe de kosten werden gedragen door giften uit haren naasten familiekring. Maar toen de vrouwen, die aan de arbeidsschool deel namen, allen van het volstrekt noodzakelijke waren voorzien, rees de vraag : waar afzet voor haar werk te vinden, zoowel om haar voor haar werk eenig loon te kunnen uitkeeren, als om de kosten van aanschaffing der grondstoffen te kunnen dekken. Eene der dames bedacht toen, dat voor de gevangenen, die naar Botany-baai werden getransporteerd , steeds kousen en andere kleedingstukken noodig waren. Recht op haar doel afgaande bracht zij nu een bezoek aan den Heer Dixon, hoofd der firma, die met de levering van een en ander aan de Regeering was belast en verklaarde dezen ronduit, dat men omging met het plan om hem die leverantie te onttrekken. De Heer Dixon was zoo getroffen door de bedoeling, die daarin doorstraalde, dat hij zich terstond bereid verklaarde zelf al wat de gevangenen van dien aard afwerkten, tegen uitbetaling van een billijken prijs te willen overnemen. Een groote steun was het ook, dat de sheriffs, ongevraagd, eene som van £ 80 toezonden voor de aanschaffing van materiaal. Toen de arbeidsschool eenige maanden in gang was, hadden de vrouwen reeds verscheidene duizenden stuks kleeding genaaid en gemiddeld per maand 100 paar kousen gebreid. Als eigen aandeel in de opbrengst kon haar tamelijk geregeld een bedrag van 18 stuivers per week worden uitgekeerd. Intusschen vernam Mrs. Fry, dat door sommigen toch nog werd kaart gespeeld, wat zij haar zoo plechtig hadden beloofd te zullen nalaten. Zij riep de vrouwen voor zich, vertelde haar wat zij had vernomen: deelde haar mede, dat zij reden had om te vreezen, dat het waar was: schilderde haar de kwade gevolgen van het spel door de stoornis, die het gaf, door den afkeer van geregeld bezig zijn, die er door werd gevoed, door den tegenzin in gezetten, arbeid die er door werd gewekt: klaagde haar, dat het haar diep had gegriefd dit te moeten hebben vernemen en besloot met te zeggen, dat zij het als een persoonlijk bewijs van waardeering zoude beschouwen als zij eerlijk en oprecht genoeg waren om haar de kaarten uit te leveren. Zij verwachtte echter niet, dat de vrouwen dit zouden doen, omdat zij daarmede zich zeiven zouden verraden; maar kort nadat zij zich had teruggetrokken in het kamertje, dat den leden van het comité voor haar persoonlijk gebruik was ingeruimd, werd er zachtjes aan de deur getikt. Binnen kwam een meisje, dat bevend en schreiend haar berouw kan betuigen, dat zij haar woord had gebroken ten opzichte van de vrijwillig aangenomen regels en Mrs. Fry een spel kaarten overlegde. Weinige oogenblikken later kwam er weder een en nog een , totdat Mrs. Fry vijf spellen kaarten in handen had. die zij voor hare oogen verbrandde, haar tevens verzekerende, dat dit later niet tegen haar zoude gelden, maar haar veeleer op andere wijze zoude worden aan- gerekend. Eenige dagen later bracht zij eenige kledingstukken mede en schonk het meisje, dat het eerst met hare kaarten was komen aandragen, eenen mousselinen halsdoek. Tot hare verwondering antwoordde het meisje, dat zij om verontschuldiging verzocht, als zij te vrijmoedig was, maar dat zij toch wilde zeggen, dat zij teleurgesteld was; zij had namelijk gehoopt, dat Mrs. Fry haar eenen bijbel zoude schenken met haren naam eigenhandig ingeschreven. Mrs. Fry haastte zich aan haar verlangen te voldoen. Het meisje was vroeger een der onhandelbaarsten geweest en had zich bijzonder slecht gedragen, toen zij voor den rechter moest verschijnen om te worden veroordeeld. Haar gedrag was sedert voorbeeldig en wettigde de verwachting, dat zij eens nog een geschikt lid der maatschappij zoude kunnen worden. — Onder elkander plachten de gevangenen te zeggen, dat het veel erger was om voor Mrs. Fry te verschijnen dan voor den rechter. Zij zelve verklaarde later, toen zij door eene Commissie uit het Lagerhuis over haar werk werd ondervraagd: „Ik heb „inderdaad onbeperkten invloed op haar; en toch be„zigen wij enkel goede woorden, nimmer eenigen dwang. „Ik heb nooit eenige bestraffing toegediend behalve die „van niet in tegenwoordigheid van het dames-comité „te mogen verschijnen; en toch geloof ik, dat het niet „mogelijk is een goed bestuurd huis te vinden, waar „de eenmaal gestelde regels stipter worden nageleefd." Zij paste op ruime schaal belooningen toe. De vrouwen kregen niet alleen loon voor het werk, dat zij afleverden, maar ook goedkeuringen voor gedrag en vlijt en als een zeker aantal goedkeuringen was behaald, ontvingen zij als prijs een kleedingstuk of een bijbel. Maar het allervoornaamste, hield Mrs. Fry vol, was de zorg voor geregeld werk. „Hoe wij haar ook onderlichten, als zij niets om handen hebben en haren tijd „in ledigheid moeten doorbrengen, vervallen zij onred„baar van kwaad tot erger." Tweemaal per dag werd bijbellezing gehouden, verhaalde zij bij die gelegenheid nog verder. Velen leerden lezen in den bijbel. „Dat „heeft eene verwonderlijke uitwerking," voegde zij er aan toe. „Nog nooit heb ik de Heilige Schrift met „zulk eene brandende begeerte zien ontvangen. Als „ik haar zeg, dat ik ga voorlezen, snellen zij achter „mij de trap op, als gold het eene uitspanning, die ik „haar ging bezorgen." Mrs. Fry en hare gezellinnen deden wat zij konden om hare onderneming geheim te houden en alle stoornis en opzien te vermijden. Alleen aan eenen persoonlijken vriend van Mrs. Fry werd het vergund de school te bezoeken, nadat deze veertien dagen in gang was geweest. „Ik hoorde noch schreeuwen, noch „vloeken," schrijft hij, „toen ik de plek naderde, die „vroeger met recht een hel op aarde kon worden ge„noemd. Op de binnenplaats, waar vroeger vrouwen, „die niets menschelijks meer hadden, keven, tierden, „elkander de haren uit het hoofd rukten of met een „smerig pak kaarten speelden om eenen inzet van „morsige lappen, die kleedingstukken moesten heeten, „maar nauwelijks hare naaktheid konden bedekken, „heerschte orde en eene gepaste stilte. Eene knap „gekleede vrouw, eene pas aangestelde opzichteres, „bracht mij in eene zaal, waar aan het hoofdeinde van „eene lange tafel eene dame zat, een lid der vereeni„ging. Zij las hardop voor een zestigtal gevangenen, „die aan allerlei handwerk bezig waren. Allen hadden „zij heldere blauwe schorten voor en zij droegen aan „een rood koord een nummer. Zij stonden op om te „neigen, toen ik binnen kwam en gingen op een ge„geven teeken weder ordelijk zitten. In plaats van den „grijnslach, van de spottende, wraakgierige blikken, „die ik vroeger van haar opving, zag ik op haar gelaat „eene uitdrukking van ernst en van rust, die duidelijk „aantoonde, dat eene verandering in haar had plaats gegrepen , eene verandering, die innerlijk even groot moest „zijn als die in haar uiterlijk optreden .... In andere „zalen, waar ik mij vervolgens ook heen begaf, „heerschte het oude, woeste leven nog in volle kracht. m Een aantal nieuw veroordeelden werd juist „binnen gebracht en door hare lotgenooten ingehaald „met gejuich. De zonde leidt ook tot verbroedering." Toen de eerste maanden om waren en de gevolgen hare verwachting hadden overtroffen, moesten Mrs. Fry en hare gezellinnen, hoe zij ook alle openbaarheid schuwen mochten, zich wel op nieuw tot het gevangenisbestuur wenden om het voortbestaan harer school te verzekeren. Haar wensch was namelijk om de school voor kinderen en de arbeidsschool voor meisjes en vrouwen te doen beschouwen als integreerend deel van het gevangeniswezen; de zaak zoude dan niet zoo afhankelijk zijn van het wisselvallig en onberekenbaar inkomen van particuliere giften en kunnen worden uitgebreid, zoodat alle gevangenen er in konden deelen. In antwoord op dit verzoek verschenen op eenen morgen onverwachts en onaangemeld de lord-mayor van Londen, de sheriffs en de voornaamste leden van het gevangenisbestuur met den directeur der gevangenis in de school. „De vrouwen waren als naar gewoonte „bijéén," verhaalt een ooggetuige, „en zagen er bijzon„der netjes uit. Elizabeth Fry was juist begonnen „eenen psalm te lezen, toen al die personen in ééns „binnen traden in de reeds overvolle zaal. Zij moest „wel een oogenblik met lezen ophouden; maar vestigde „haren rustigen, vasten blik op de binnenkomende heeren, „die, voelende de plechtigheid van wat er gaande was, „onbewegelijk bleven staan, terwijl de vrouwen dra „weder stil voor zich zagen. Op indrukwekkenden toon „verklaarde Mrs. Fry vervolgens, dat zij nooit zoude „gedoogen, dat eene kleinigheid stoornis bracht onder „het lezen der Heilige Schrift; al was het in dit geval „wel niet geheel te vermijden geweest door het onverdachts binnen treden van personen, wien eerbied toe„kwam als zijnde over haar gesteld om recht te doen. „Op die wijze hield zij met de haar kenmerkende „christelijke bedachtzaamheid de geheele vergadering in „bedwang, zoowel de gevangenen, die velen der magistraatspersonen maar al te wel van aanzien kenden, „als dezen zeiven, die verbaasd en geroerd waren „door eene mate van decorum, die zij binnen deze „muren niet voor mogelijk hadden gehouden. Na de „lezing volgde het gewone oogenblik van zwijgen en „stil gebed en daarna verlieten de vrouwen in groepen, „ieder met haar opzichteres, de zaal". Eene lange, ernstige bespreking met Mrs. Fry volgde. Zij stelde daarbij als basis voor eene geschikte regeling, dat vrouwen behoorden te staan uitsluitend onder toezicht van vrouwen, van de wachteres tot de leden der inspectie, die zij hoopte dat de Regeering zoude instellen, dat de omgang met vrienden en betrekkingen zooveel doenlijk moest worden beperkt, dat de gevangenen van dezen afhankelijk moesten zijn noch voor hare voeding noch voor hare kleeding, dat arbeid een deel van haar straf moest zijn en haar moest worden verschaft: dat de opbrengst daarvan voor een deel moest worden opgelegd om haar te worden uitgekeerd bij het verlaten der gevangenis, dat een ander deel haar moest worden uitbetaald als loon om daarmede te kunnen koopen kleine versnaperingen als thee en suiker en het overige deel vervallen aan de gevangenis als bijdrage voor haar onderhoud: dat zij moesten worden ingedeeld in groepen, zooveel mogelijk naar den aard van haar misdrijf en met eene van haar, een zelf gekozen monitor, als verantwoordelijk persoon aan het hoofd. De lord-mayor en de sheriffs, diep getroffen door wat zij hadden aanschouwd, bleken vol ijver om haar het werk zooveel slechts in hun macht stond te vergemakkelijken. Een cel werd te harer beschikking gesteld om onwilligen te doen opsluiten; maar daar hoopte zij nimmer gebruik van te moeten maken. Aangenamer was het haar, dat, op haar verzoek, de wacht in het gebouw op eene plaats vanwaar de soldaten ook de binnenplaats konden overzien en daardoor de vrouwen onrustig en woeiig maakten , elders werd opgesteld. Plannen voor den bouw van een schoollokaal, van keukens en waschgelegenheden kwamen ook in behandeling, maar stuitten voorloopig nog af op finantieele bezwaren. Wel werd echter reeds dadelijk door het gevangenisbestuur eene hoofdopzichteres, matrone, aangesteld met een salaris, waaraan het dames-comité uit eigen middelen nog £ 20 toelegde. III. Destijds hadden op het plein voor Newgate de openbare terechtstellingen plaats en dagelijks moest Mrs. Fry tot hare ontzetting voorbij de galg, waaraan de lijken van tal van ongelukkigen soms dagen aanéén bleven hangen. Onuitsprekelijk zwaar viel het haar ook telkens op nieuw te moeten bijstaan vrouwen, waaraan het doodvonnis stond te worden voltrokken, of die de voltrekking daarvan tegemoet zagen na hare bevalling, die eerst moest worden afgewacht. Als alle leden van haar Kwakergenootschap was zij eene besliste tegenstandster van de toepassing van de doodstraf, tenzij dan in geval van moord met voorbedachten rade. iWaar toen ter tijde moesten misdrijven van den meest onderscheiden aard, van het snoeien van munten, het vervalschen van handelspapier tot het stelen van een lam in het open veld of het overtreden van de jachtwet met den dood worden geboet. De strafwet was barbaarsch. Ware het niet, dat de politie zelve menigen schuldige hielp ontkomen, dat de jury vaak om het ongeëvenredigde der straf aan het misdrijf ieder mogelijk voorwendsel aangreep om een „niet schuldig" uit te spreken, er zouden geene handen genoeg zijn geweest om de uitgesproken doodvonnissen te voltrekken. Oratie, waarbij het doodvonnis in transportatie werd veranderd, was niet al te moeilijk te verkrijgen; maar dit alles opende ook weder eene wijde deur voor willekeur en toeval; en vele rechters meenden in allen ernst: „als gij den veroordeelde thuis „gevangen houdt, keert hij te eeniger tijd verhard in „het kwaad in de maatschappij terug; als gij hem transporteert, verderft gij nieuw opkomende gemeenebesten „en zaait gij het zaad van misdaad en zonde over alle „bewoonbare deelen der aarde uit; in dit leven is voor „den misdadiger geene verbetering mogelijk. Om „zijnentwille, om der wille der samenleving, is het best „hem op te hangen." De galg maaide in die dagen dan ook eenen rijken oogst van menschenlevens: mannen en vrouwen, knapen en meisjes. Het bedroefde Mrs. Fry te meer, omdat haars inziens de doodstraf bijdroeg noch tot meerdere veiligheid in de samenleving, noch tot verbetering van den veroordeelde, noch tot beteugeling van het kwaad in het algemeen. Zij wist bij ervaring, dat zij, die voor een betrekkelijke kleinigheid werden ter dood gebracht, zich als slachtoffers en als martelaars beschouwden en vaak den dood tegemoet gingen met een zekere kalmte, in het vaste vertrouwen, dat het hun in een later leven zoude worden vergoed: een vreeselijk bedwelmingsmiddel, dat tot haren schrik menigeen over de duistere ure heen hielp; want, zoo klaagde zij: „op die wijze ging men van „dit leven over in de Eeuwigheid, schuldig aan het „bedrijven van een kwaad , dat vele malen grooter was „dan iets wat men nog ooit had bedreven." 4 Omstreeks het jaar 1818, twee jaren nadat Mrs. Fry haar gevangeniswerk had begonnen, waren de executies zoo talrijk, dat zelfs het groote publiek er zich over ontzette; waartoe ook bijdroeg de meerdere belangstelling, die men, naar mate haar werk bekend werd, in de gevangenen was gaan stellen. Zeer dikwijls geschiedde de terechtstelling enkel op aanklacht van de Bank van Engeland wegens het namaken en helpen uitgeven van bankbilletten van Ü 1, iets wat destijds zeer veelvuldig voorkwam en ook voor een deel het gevolg was van de algemeene verarming na het ophouden der Napoleontische oorlogen. Met Elizabeth Fry protesteerde tegen de bloedige onderdrukking van dit misdrijf ook de caricatuurteekenaar Qeorge Cruikshank, ons welbekend door zijne illustraties van Charles Dickens, met een door hem ontworpen model voor een bank-note, waarop een hooge galg met elf gehangenen, drie waarvan vrouwen: de schets van een schouwspel, dat zich ;op het plein voor Newgate aan hem had voorgedaan. De zaak werd in het Parlement aanhangig gemaakt; verschillende wetswijzigingen werden voorgesteld _en weder verworpen, tot eindelijk in 1831 op voorstel van Sir Robert Peel door het Lagerhuis werd besloten de doodstraf niet langer van toepassing te verklaren op het vervalschen van bankbilletten en het uitgeven daarvan. Niettegenstaande een duizendtal bankiers, waaronder tal van Kwakers, bij adres hunne adhaesie aan dit wetsontwerp betuigden , werd het door het Hoogerhuis verworpen; maar toch is onder den druk der openbare meening de doodstraf sedert nimmer meer op dit misdrijf toegepast, zelfs gaandeweg nog verder beperkt, tot zij in Engeland nu nog alleen maar geldt voor moord en hoogverraad. Wie gratie kreeg van de doodstraf, werd veroordeeld tot transportatie. Ook deze zaak gaf Elizabeth Fry veel zorg. De ongelukkige vrouwen, die daartoe werden veroordeeld — en voor wie het eene aangenomen gewoonte was om aan den vooravond van haar vertrek al waar zij hand op konden leggen, vensters, huisraad, kleederen te vernielen en te verscheuren, — plachten, velen van haar geboeid, van de gevangenis naar de plaats van inscheping te worden vervoerd in open karren ten aanschouwe van eenen grooten toeloop van volk, dat daarbij weinig minder rumoerig en uitgelaten te keer ging dan de veroordeelden het zeiven deden. Ook hierin wilde Mrs. Fry trachten verbetering aan te brengen. Zij verkreeg van den gevangenisdirecteur, dat de vrouwen, ongeboeid, zouden worden vervoerd in gesloten wagens en stelde zich borg, dat zij zich dan ordelijk en rustig zouden gedragen. Den vrouwen beloofde zij, dat zij en een paar andere dames haar zouden vergezellen naar de haven van Deptford, waar het schip voor hare overbrenging gereed lag. Dien avond werd het gewone ruwe tooneel niet afgespeeld; 4* en den volgenden morgen reed de lange stoet gesloten wagens, besloten door een rijtuig, waarin Mrs. Fry met twee gezellinnen was gezeten, in alle stilte af. Toen zij met dezen de gevangenen aan boord van het transportschip de Maria had gebracht, en daar reeds vele veroordeelden uit andere gevangenissen aanwezig vond, ontzette zij zich over de enge ruimte , waarbinnen een honderd-dertigtal vrouwen voor eenige weken moesten worden opgehoopt als vee, om reeds enkel uit verveling te komen tot schelden en vechten, tot het ophalen harer vroegere geschiedenis, tot het roemen in bedreven kwaad en tot het beramen van nieuw. Allereerst stelde zij nu voor de vrouwen te verdeelen in groepen en klassen onder zelf gekozen opzichteressen, zooals dat nu in Newgate gebruikelijk was geworden en dat plan vond ook bij de andere vrouwen bijval. Zooveel doenlijk werden zij nu naar leeftijd en naar den aard van haar misdrijf verdeeld in twaalf groepen , die ieder hare eigen plaats in het vooronder kregen. Dit was een begin van orde. Maar hoe nu nog aan bezigheid te komen? De vrouwen klaagden zeiven over het vooruitzicht van weken lang niets om handen te hebben. Plotseling werk te vinden voor een honderd-dertig vrouwen scheen welhaast eene onmogelijkheid; zoo het gouvernement het al wilde verstrekken, het zoude van geen nut zijn, omdat er niemand was aangesteld om de verantwoordelijkheid voor de aflevering te dragen. Toen bedacht Mrs. Fry, dat lapwerk voor dekens, schoudermantels en kussens in de kolonie misschien wel een goed verkoopbaar artikel was. Wij kennen dat aardige, ouderwetsche lapwerk nog uit het liedje van Heye, het Schoudermanteltje: Een lapje hier, een lapje daar, Waar ik ze m:'ar kan vinden. Die gaar ik netjes bij malkaar Van buurtjes en van vrinden. Een lapje hier, een lapje daar, Die snijd ik dan tot ruiten En zet ze netjes aan elkaar, De mooiste zij naar buiten. En zijn zoo alle hoekjes vol, Dan voer ik ze met warme wol. Een lapje hier, een lapje daar, 't Ging anders toch verloren .... Er was nog vijf weken tijd, eer de Maria uitzeilde. Rechts en links liet Mrs. Fry nu bekend maken , dat kleine, gekleurde wollen en katoenen lapjes voor de gevangenen noodig waren: vrienden en bekenden, ook eenige handelsfirma's, zonden ze bij hoopen toe met eenen goeden voorraad breiwol voor kousen. Het tijdverslindende van goed lapwerk, de daartoe vereischte handigheid en netheid, het opwekkende van het kiezen en bijéénpassen van kleuren en tinten , de mogelijkheid om het binnen eene bekrompen ruimte te verrichten en het uitzicht, dat het den vrouwen bood om bij aankomst te kunnen beschikken over iets dat handelswaarde had, maakte dit werk tot eene uiterst geschikte bezigheid gedurende de reis. Later bleek, dat de vrouwen hare lappendekens reeds in de havens, die de Maria onderweg aandeed, van de hand hadden kunnen zetten voor £ 1 het stuk. Daar destijds niet voor de vrouwen werd gezorgd als zij aankwamen, er zelfs geen factory, geen schuur of keet bestond, om haar het eerste oogenblik een onderkomen te bezorgen, zoodat de gevangenen als zij eenmaal aan wal waren gezet, letterlijk de ontucht in de armen werden gedreven of moesten overnachten op den open weg, was het voor de vrouwen eene ware uitkomst, dat zij bij voorbaat iets konden verdienen om in de eerste dagen, eer zij werk hadden gevonden, te kunnen betalen voor logies. Sommige vrouwen hadden haar kinderen bij zich; anderen had men voor de inscheping tot zelfs haren zuigeling ontrukt. Voor de vrouwen, die radeloos waren van angst om de jonge kinderen, die zij onverzorgd hadden moeten achterlaten, wist Mrs. Fry van de autoriteiten te verkrijgen, dat die haar werden teruggegeven en met haar ingescheept. Maar ook voor die kinderen moest nu worden gezorgd. Er waren er veertien, die den schoolgaanden leeftijd reeds hadden bereikt. Voor hen werd eene plek in het vooronder ingericht als schooltje. De kinderen zouden daar leeren lezen, naaien en breien onder leiding van eene der gevangenen, voor wie als belooning eene kleine som gelds werd gedeponeerd bij den gezagvoerder om haar, als alles goed was gegaan, bij aankomst te worden uitbetaald. Vijf weken lang bezochten Mrs. Fry en de andere dames van het comité afwisselend dagelijks het schip. Nadat nu voor werkmateriaal, onderricht, aanvulling van onvoldoende kleeding en vooral voor de aanschaffing van knappe schorten was gezorgd, bijbels, gebedenboeken en kleine geschriftjes waren uitgedeeld en de tijd van afvaart daar was, nam Mrs. Fry op plechtige wijze afscheid van de vrouwen, die haar in dit leven niet meer zouden zien. Staande voor de deur der kajuit, met den kapitein en hare gezellinnen naast haar, de vrouwen allen voor haar geschaard, terwijl de matrozen in den wand klommen om van het ongewone schouwspel toch niets te verliezen, sloeg Mrs. Fry na een oogenblik van diepe stilte haren bijbel op om uit den 107den psalm voor te lezen: die met schepen afvaren op de groote wateren, die zien de werken des Heeren en zijne wonderwerken in de diepte; als Hij spreekt, zoo doet Hij eenen stormwind opstaan, die hare golven omhoog verheft; zij rijzen op naar den hemel; zij dalen neder tot in de afgronden; hunne ziel versmelt van angst; doch roepende tot den Heer in de benauwdheid, die zij hadden, voerde Hij ze uit hunne angsten ; Hij doet den storm stil staan , zoodat hunne golven zwijgen ; dan zijn zij verblijd, omdat zij gestild zijn en dat Hij ze tot de haven hunner begeerte heeft geleid. Vervolgens knielde zij neder op het dek om Gods ontferming over de reizigsters af te smeeken en verliet daarop het schip; terwijl de vrouwen in tranen uitbarstten en haar eerbiedig en verlangend naoogden tot de boot, waarin zij naar wal werd geroeid, uit haar gezicht verdwenen was. Sedert zeilde geen transportatieschip (convictship) uit, en jaarlijks vertrokken er vier of vijf, zonder dat Mrs. Fry of eenig ander lid harer vereeniging het voor de afvaart bezocht; en allengs werd in de regeling dezer drijvende gevangenissen menige ingrijpende verbetering aangebracht met medewerking der gestelde machten, die wel niet onwillig waren geweest, maar volstrekt onmachtig om deze zaak aan te vatten uit gebrek aan practisch inzicht, hoe het te doen. Zoo werd onder meer bepaald, dat vrouwen met een kindje aan de borst niet behoefden te reizen voor het kleintje was gespeend; dat de moeders, indien zij dat wenschten, al hare kinderen beneden de zeven jaar mochten medenemen ; dat de gevangenen niet in boeien mochten worden vervoerd, eene bepaling die vaak werd overtreden en een streng toezicht der comitéleden noodig maakte. Van grooten invloed om dezen laatsten maatregel ingang te doen vinden was het, dat de gevangenen, die uit Newgate aan boord der schepen werden gebracht, ztch zoo gunstig onderscheidden van de vrouwen uit andere gevangenissen, die vaak geboeid en geketend, met geweld aan boord moesten worden gesleurd. Door de Regeering werden orders gegeven tot den aanbouw van barakken, waar de gevangenen na aankomst voorloopig haren intrek konden nemen. Ook werden door de Regeering opzichteressen aangesteld om orde en regel te handhaven tijdens de overvaart en deze opzichteressen waren bevoegd om diploma's van goed gedrag uit te reiken, wat velen het verkrijgen van eene goede betrekking, dikwijls ook het sluiten van een huwelijk, gemakkelijk maakte. Als men bedenkt, dat deze veroordeelden den grondslag hebben gelegd voor eene nieuwe maatschappij, die voor een groot deel door hare afstammelingen is gevormd, dan moet worden erkend, dat Airs. Fry's streven te haren behoeve van ver strekkenden, internationalen invloed is geweest. Het groote contrast, dat Mrs. Fry waarnam tusschen de gevangenen uit Newgate en anderen, die op de transportatieschepen werden gebracht, noopte haar om te trachten ook elders verbeteringen aan te brengen. Verschillende reizen naar het Noorden van Engeland, naar Schotland en Ierland om samenkomsten van haar Kwakergenootschap bij te wonen bezigde zij thans om onderweg een onderzoek in te stellen in gevangenissen, verbeterhuizen en krankzinnigengestichten. Wat zij waarnam, wekte haar diepste medelijden op. De gevangenisgebouwen waren meest oude, vervallen kasteelen, torens, die als vestingwerken hadden dienst gedaan, uitbouwsels aan bruggen en kerken, soms kelders, die buiten gebruik waren gekomen, waar licht en lucht schaarschen toegang hadden en waar het water langs de vochtige wanden droop. Meest was het onderhoud der gevangenen verpacht aan lieden, die door besparing op het allernoodzakelijkste winst maakten. Boeien en ketens werden op wreede en willekeurige wijze gebruikt. Pijniging was bij de wet verboden, maar had toch veelvuldig plaats. Met de krankzinnigengestichten was het niet beter dan met de gevangenissen en vaak werden de daar verpleegde ongelukkigen, wat de behandeling betreft, geheel gelijk gesteld met misdadigers. Het publiek geweten was op dit punt nu echter wakker geworden. Reeds waren in Londen zelf de aanvragen om Mrs. Fry in Newgate in haar werk te mogen zien, toegestroomd uit alle rangen der maatschappij; en hoe onaangenaam het haar ook mocht zijn om zich zelve en hare pleegkinderen als het ware in het publiek te laten zien, zij begreep, dat zij dien toevloed van belangstellenden (en een bezoek aan Newgate werd weldra haast een mode van den dag) niet mocht weren, omdat die bezoeken konden werken als krachtige propaganda-middelen. En dat de tijd om in wijder kring te werken was gekomen, bleek uit de talrijke brieven, die Mrs. Fry begon te ontvangen uit alle deelen van het Rijk: van dames, die een soortgelijke vereeniging als de hare wilde stichten, van magistraatspersonen, die gegevens ter vergelijking verlangden, van hooggeplaatste beambten bij de rechterlijke macht, die om inlichtingen vroegen. Dat Mrs. Fry heeft gehandeld onder den invloed van het voorbeeld gegeven door den philanthroop John Howard, die in Engeland de eerste is geweest om eene verbetering van het gevangeniswezen na te streven, blijkt nergens, noch uit haar dagboek noch uit hare brieven, al kan zij er in haren meisjestijd, John Howard stierf in 1790, over hebben hooren spreken. Zoo zij diens werk al heeft voortgezet, heeft zij het onbewust gedaan. John Howard's werk was te niet gegaan met zijnen dood. Zijn tijd kende nog niet de kracht van het vereenigingsleven, waardoor de verwezenlijking van een denkbeeld, het bereiken van een doel, niet langer afhankelijk blijft van het leven van den enkeling. In den loop der 18de eeuw gingen tal van schoone ondernemingen uit van het individueele streven van bijzondere personen om met hun afsterven weder te verdwijnen; en al werd er, zooals vaak gebeurde, eene stichting van gemaakt, zoo bleef de geest der grondleggers daarin zelden voortleven, werd er veeleer in versteend. De 19de eeuw, in het begin waarvan Mrs. Fry is opgetreden, heeft de waarde van organisatie door ver- eeniging doen verstaan en het werk van Elizabeth Fry is er in later jaren in hooge mate door gebaat, heeft er een blijvend karakter aan ontleend, terwijl het werk van John Howard voorbijgaand is geweest.') Waar Mrs. Fry op haar talrijke reizen door Engeland kwam, zocht zij telkens de gelegenheid, waar die zich scheen aan te bieden, om na eerst een onderhoud te hebben gezocht met de leden van den magistraat en zich te hebben verzekerd van hunne medewerking, te trachten eene vereeniging voor gevangenisbezoek op te richten. Soms leidde zij de leden van zulk een comité ook zelve tot dezen arbeid in, gaf haar als het ware eene aanschouwelijke les. Zoo teekende eene Schotsche dame aan: „Zij zeide ons, „dat onze gevangenis alles te wenschen overliet en „schreef er over aan den magistraat. Daarna had zij „een onderhoud met de leden daarvan en vervolgens „met hen en met eenige dames eene samenkomst in „de gevangenis zelf. Daar verhaalde zij in allen een„voud van haar werk in Newgate, trad met ieder der „aanwezigen in vertrouwelijk gesprek en bood ten slotte „aan de gevangenen in aller tegenwoordigheid zelve „toe te spreken. De directeur der gevangenis antwoordde, dat die proefneming al te gevaarlijk was „om te worden genomen; dat de vrouwen slechts met ') Leben und DenkwiirdigkcUen, I, pag. VIII. „dwang tot luisteren zouden kunnen worden gebracht „en dat haar spot zich al te luide zoude uiten. Zij „beweerde echter niets daarvan te vreezen en hield „vol, dat het goed was om het te beproeven. Een „honderdtal vrouwen werd toen in een groote zaal „gelaten en wij begaven ons ook daarheen, sommigen „van ons twijfelend en ongerust over den afloop. Mrs. „Fry nam haren hoed af en ging tegenover de vrouwen „op eenen lagen zetel zitten; zij scheen ieder van haar „afzonderlijk met eenen vriendelijken blik recht in de „oogen te zien en zeide: „Het is best, dat ik begin „„met u te vertellen waarom ik hier ben." Zij verhaalde haar vervolgens, hoe zij placht te verkeeren „onder een groot aantal arme vrouwen, die op de „meest treurige wijze tot zonde waren vervallen en hoe „zij ze trachtte terug te winnen van het kwaad. Haar „taal was zuiver schriftuurlijk, altijd opnieuw terug „komende op de belofte van den Zaligmaker en die „verworpen wezens opwekkende met een heilige hoop. „„Zoudt gij ook niet willen terug keeren van de ver„„keerdheid uws weegs?" vroeg zij haar. „Zoudt „„gij ook niet willen, dat dames kwamen om u te „„bezoeken, u te troosten en te helpen om een beter „„mensch te worden? Gij zoudt haar uw leed en uwe „„smarten kunnen klagen, want wie hebben gezondigd, „„hebben veel smarten te dragen." Ten slotte las zij „haar voor het reglement van orde, dat in Newgate „wordt gevolgd, en vroeg haar, of zij zich vrijwillig „daaraan zouden willen onderwerpen; en dadelijk staken „allen de handen op ten teeken van instemming „Daarna sloeg zij haren bijbel op en las de gelijkenissen „van het verloren schaap, van den verloren penning „en van den verloren zoon Ik kan den diepen „indruk, dien hare sympathieke, welluidende stem „maakte, niet weder geven", verhaalt deze dame verder. „Zij hield dikwijls stil en zag de vrouwen dan lang en „vriendelijk aan en deze luisterden met de meeste „aandacht In eene andere gevangenis was de „indruk meer gemengd; sommigen wendden zich daar „met afkeer af en weigerden beslist te luisteren; anderen „daarentegen waren diep getroffen; maar allen gingen zij „gretig in op het voorstel om haar werk te verschaffen." Om de talrijke plaatselijke vereenigingen, die op deze wijze ontstonden, tot éénheid en samenwerking te brengen stichtte Mrs. Fry in 1821 the British Ladies' Society for promoting the Reformation offemale Prisoners. Dit genootschap werd nu het centrale punt, dat richting en leiding gaf, en dat weldra ook verschillende correspondeerende afdeelingen in het buitenland telde. Ten dienste van haar, die zich als leden daarvan aan gevangenisbezoek wilden wijden, stelde Mrs. Fry eenige korte beschouwingen op, die in 1824 door haar zijn uitgegeven als Observations on the visiting, superintending and govern- ment of female Prisoners. Naar zij in de voorrede van dit werkje betoogt, was wat voor het toezicht op gevangenissen gold, ook van toepassing op gasthuizen, krankzinnigengestichten en werkhuizen, daar in die inrichtingen toezicht van vrouwen om geheel dezelfde redenen eveneens onmisbaar is. Achtereenvolgens bespreekt zij dan de houding door de bezoeksters aan te nemen tegenover de gevangenen en tegenover het gevangenisbestuur; de noodzaak van de aanstelling van uitsluitend vrouwelijk personeel, van klassenindeeling, van onderricht en werkverschaffing; de eischen van medische hulp, voeding, ligging en kleeding; en ten laatste de zorg voor ontslagen gevangenen. Doel moet zijn betoogt zij telkens op nieuw, de verbetering der gevangenen: daaraan moet al het andere ondergeschikt worden gemaakt. Voor haar lag de kracht daarbij in vereeniging. „Als in ieder district, in iedere parochie", schrijft zij, „vrouwen op geregelde tijden samen kwamen om de „toestanden in hare naaste omgeving te bespreken en „dan den arbeid der Christelijke liefde onderling te „verdeelen naar gelang van ieders bijzondere geschiktheid, dan zouden zij met minder tijd en minder moeite „meer kunnen bereiken dan zij vooraf mogelijk hebben „geacht; en in plaats dat haar werk in haar gezin er „onder leed, zouden zij daartoe terugkeeren verfrischt „van geest en aangezet om dien te volbrengen met „verhoogde opgewektheid, orde en vlijt Bovendien is het bezit van leven en gezondheid een onzeker „bezit; zelfs onze woonplaats is aan verandering onderhevig en daarom is samenwerking van meerderen „onmisbaar om eenen gestadigen voortgang van het „werk te verzekeren; want als de eene arbeidster uit„valt, staat de andere klaar om in te vallen en het „werk wordt niet vertraagd Ook hebben wenken „of verzoeken aan autoriteiten veel meer invloed, wan„neer zij van eene vereeniging dan wanneer zij van „een enkel persoon uitgaan." „Veel", gaat zij dan verder, „hangt daarbij af van „den geest, waarin de bezoekster tot haar werk ingaat. „Zij moet niet bij zich zelf zeggen: ik ben beter dan „gij; maar voortdurend bedenken, dat allen hebben „gezondigd en derven de heerlijkheid Gods ; ') en dat „het goede in het hart van menig diep gezonkene „gelijk is aan de rookende vlaswiek: door zorg en „toewijding kan die worden aangeblazen tot een „heldere vlam; maar een ruwe aanraking dooft haar „uit voor immer. In ons optreden tegenover deze „ongelukkige vrouwen moeten zachtheid en ootmoed „echter altijd gepaard gaan met vastheid; ook is het „niet goed in onzen omgang met haar gemeenzaam te „worden. Want het Christelijk karakter kenmerkt zich „door zekere waardigheid, die eerbied vraagt en eer- 4) Romeinen 3 : 4. „bied afdwingt en die mede een krachtig middel „is om invloed te oefenen, zelfs op een tuchteloos „gemoed. Men ontzie zich ook niet om tegenover de „gevangenen met afkeer en scherpe veroordeeling te „spreken over zonde en schuld en om de vreeselijke „gevolgen daarvan diep te doen gevoelen; maar het „is toch zelden wijs om deze opmerkingen van toepassing te maken op eenig bepaald geval van eene „individuëele misdadigster ; . . . noch is het wijs met „haar te treden in eene bespreking van de zaak, waardoor zij veroordeeld zijn, want zulk eene bespreking „leidt haar maar al te licht in verzoeking om zonde op „zonde te hoopen door het uiten van de grofste leugens. „Het is wenschelijk, dat de dames den gevangenen «eenig vertrouwen betoonen , haar voor iets verantwoordelijk stellen, bij voorbeeld voor de zorg en het „onderhoud van verschillende artikelen, die het eigen„dom zijn van het comité. Goedkeuringen en kleine „belooningen moeten veelvuldig worden toegekend; die „niet te ontvangen is gewoonlijk voldoende om weer„spannigen tot de orde terug te brengen. Afzonderlijke „opsluiting kan haar nut hebben; maar is mijns inziens „eene veel te zware straf om te worden toegepast op „kleinigheden." Van groot aanbelang achtte Mrs. Fry het ook, dat de leden van een comité voor gevangenisbezoek zich stipt zouden onderwerpen aan de door het bestuur der gevangenis ingestelde regels, zich ook niet 5 zouden opwerpen als gezag hebbend over het personeel, tenzij dan dat dit uitdrukkelijk onder haar toezicht was gesteld. Wel echter moesten zij trachten de autoriteiten voor te lichten met het licht der door haar opgedane ervaring, „en gelukkig," voegt zij er aan toe, „zijn er heden ten dage onder onze magistraatspersonen „velen, die naar ons vrouwen willen luisteren." Behoudens hooge uitzondering en in geval de onschuld der beklaagden onwederlegbaar kon worden aangetoond, achtte zij het ongewenscht, dat de comitéleden zich beijverden om voor de veroordeelden gratie te verkrijgen of verzachting van straf. „Hoe diep wij ook de schadelijke „gevolgen van de doodstraf mogen betreuren," schrijft zij, „en hoe pijnlijk het ons moge aandoen, medeschepselen, in wier welzijn wij belang stellen, vóór den „tijd eene ontzagwekkende Eeuwigheid te zien ingaan, — „zoolang onze wetten blijven wat zij zijn, is het voor „de bezoekdame beter en wijzer om er in te berusten „en zich te onderwerpen aan besluiten, die zij toch „niet kan veranderen." Niet dringend genoeg meende zij dan te kunnen bepleiten de wenschelijkheid om vrouwelijke gevangenen enkel en uitsluitend te stellen onder vrouwelijk toezicht. Er bestond wel eene wet, waarbij dit ook werd voorgeschreven; maar voor het meerendeel der gevallen en althans in kleine steden werd dit Parlementsbesluit eenvoudig in den wind geslagen; en dikwijls had zij op hare reizen gezien, verklaarde zij, dat ongelukkige jonge vrouwen, veroordeeld om eene betrekkelijke kleinigheid als diefstal van eenen zilveren lepel of het wegloopen uit haren dienst, stonden onder bewaking van eenen man, wiens sleutel ten allen tijde, bij dag en bij nacht, hare deur kon ontsluiten en hem toegang verleenen tot haar verblijf. Ook meende zij uitdrukkelijk te kunnen verzekeren, dat, beter dan een aantal mannelijke suppoosten, wier zedelijk peil bij deze overmacht gewoonlijk daalde, eene enkele matrone orde kon houden onder een menigte vrouwelijke misdadigsters; want deze laatste kon voortdurend en overal bij haar zijn, haar onderwijzen in vrouwelijke bezigheden en door haren omgang haar ten voorbeeld strekken. Als opzichteressen vond zij echter dikwijls aangesteld personen, die voor dat ambt niet deugden en maar al te vaak, klaagt zij, worden zij benoemd om haar aan eenige verdienste te helpen, om haar een baantje te bezorgen; „en toch," zoo betoogde zij, „zij mogen „enkel en alleen worden gekozen, omdat zij inderdaad „geschikt zijn voor dat werk." Levendig betreurde zij het, dat tot nog toe mannen en vrouwen wel in verschillende afdeelingen waren gescheiden, maar meest toch nog ondergebracht in één gebouw; volstrekte scheiding achtte zij noodig ter handhaving van strenge tucht en ook omdat die scheiding de gevangenisstraf als straf voor de veroordeelden aanmerkelijk verzwaarde. 5* Vreemd treft het den tegenwoordigen lezer haar daarbij ook te hooren berekenen, dat afzonderlijke gevangenissen voor vrouwen tevens eene groote besparing van kosten zouden medebrengen, omdat aldaar de ruimte per hoofd zooveel minder kon zijn dan in gevangenissen voor mannen en ook omdat vrouwelijk personeel zooveel lager kon worden gesalarieerd. Even noodzakelijk haast als de scheiding van mannen en vrouwen, achtte zij de indeeling in reeds veroordeelden en in haar die het nog niet waren, omdat het verkeer met wie reeds was verhard in het kwaad zoo uiterst gevaarlijk was voor wie pas voor de eerste maal daartoe verviel, of er misschien slechts ten onrechte van werd verdacht. Eene verdere indeeling der veroordeelden in vier klassen naar gelang van den aard van het bedreven misdrijf kon dan dienen om door het toekennen van zekere kleine voorrechten, eenigszins betere kleeding bijv., haar, die in een lagere klasse waren ingedeeld, te prikkelen om naar verhooging te streven. Bij het onderricht zocht zij de grootste opvoedende kracht in voorlezen uit den bijbel: maar alleen van meer eenvoudige gedeelten uit het Nieuwe Testament en uit de psalmen; vooral van die gedeelten, die het volle licht laten vallen op de verlossing, die een zondig menschdom wordt geboden door eenen gekruisten Zaligmaker en die wel berekend zijn om de begraven hoop van de ergste zondaars tot nieuw leven te wekken. De 255,e en 51s,e psalm, het 15dc hoofdstuk van het Evangelie van Lucas en het 12de uit den brief aan de Hebreeën noemde zij daartoe als voorbeeld. Het geheele Nieuwe Testament, hoofdstuk voor hoofdstuk, met de gevangenen te lezen, was wel wenschelijk, meende zij, maar meestal niet uitvoerbaar, omdat de toehoorderessen telkens wisselden door vrijspraak, door transportatie, door terechtstelling; ook wel door het op ongeregelde tijden indeelen van nieuwe veroordeelden. In afzonderlijk onderhoud met de gevangenen, vooral met haar, wier betere aard begon boven te komen, kon men er dan nog nader op wijzen, dat een waarachtige godsdienst en een zaligmakend geloof van nature practisch zijn en dat de oprechtheid van berouw moet blijken uit goede werken en uit eene verbetering in leven en in woorden. „Maar," verzekert zij, „het is eene groote „troost te mogen weten, dat de enkele verkondiging „van het Evangelie als van zelf reeds die uitwerking „heeft, zelfs bij zondaars met het meest verharde gemoed." Voor alle andere dingen echter moest bij het godsdienstig onderwijs worden vermeden wat zweemde naar de dogmatiek aan eenig bepaald Kerkgenootschap eigen; men moest zich strict beperken tot datgene wat allen belijders van Christus gemeen is. — Daarnaast behoorden de gevangenen ook te leeren lezen, schrijven en naaien; dit kon best geschieden naar de methode van Joseph Lancaster, waarbij de meergevorderden de eerst- beginnenden onderwezen. Dwangarbeid, en wel den in Engeland gebruikelijken tredmolen, achtte zij ook onder vrouwelijke gevangenen, voor de meest ontaarden een onmisbaar tuchtmiddel, dat echter niet dan in den uitersten nood mocht worden aangewend. In de opbrengst van haren arbeid moesten de vrouwen deelen als een prikkel voor vlijt en ijver; het grootste deel daarvan moest op haren naam worden bespaard en haar worden uitgekeerd bij het verlaten der gevangenis om dan als noodpenning te dienen. Dat de vrouwen eenig zakgeld konden verdienen ter aanschaffing van thee, suiker en dergelijke, achtte zij wel gewenscht om haar te lokken zich vlijt en arbeidzaamheid tot eene gewoonte te maken; maar alle toezending van versnaperingen of voedsel door verwanten of vrienden moest onverbiddelijk worden tegengegaan. Gevangeniskleeding achtte zij noodig ter bevordering van reinheid en orde. Ook pleitte zij met aandrang voor eenige verwarming der lokalen in wintertijd; zij had het bijgewoond, verklaarde zij, dat in de onverwarmde, door en door vochtige lokalen sommigen, zelfs van haar, die er slechts tijdelijk als verdachten in hechtenis waren en na gebleken onschuld werden vrij gelaten, met eene voor het leven verwoeste gezondheid de gevangenis verlieten. Na dan nog met eenige uitvoerigheid te hebben uitgewijd over het ondoeltreffende en weerzinwekkende van de doodstraf en over den verdierlijkenden invloed eener openbare terechtstelling op de groote menigte, zich daarover verontschuldigend omdat dit onderwerp met het onderhavige wel geen onmiddellijk verband hield, maar haar nu eenmaal zoo diep ter harte ging, besloot zij haar werk met de slotsom: „Laat gevangenistucht streng „zijn naar de mate van het misdrijf, dat moet worden „geboet. Laat die strengheid zoo groot zijn, dat anderen „er door worden afgeschrikt van eene loopbaan van mis„daad; maar laat die gestrengheid ook gepaard gaan met „eene Christelijke zachtmoedigheid; en laat ons streven „naar vermindering van misdaad langs den weg van „verbetering van de misdadigers." Veel van dit alles is thans zoo zeer gemeen goed geworden, dat wij er ons haast over verbazen, dat het moest worden gezegd; maar veel is ook heden nog in hooge mate actueel te noemen. Toen Mrs. Fry in 1832 voor eene Commissie uit het Lagerhuis werd geroepen om van advies te dienen aangaande de beste wijze van straffen van secondaire vergrijpen, had zij aan wat zij in bovengenoemd werkje voor acht jaren, in 1824, had gepubliceerd slechts twee dingen toe te voegen: ten eerste de volgens hare overtuiging volstrekte noodzaak van afzonderlijke slaapgelegenheden en ten tweede hare volstrekte veroordeeling van het sedert in zwang gekomen cellulaire opsluitingstelsel. „Afzondering kan niets bijdragen," verklaarde zij, „om eene vrouw geschikter te maken .voor den terugkeer in de maatschappij; dat kan veel „beter geschieden door zorgvuldig bewaakten onder„lingen omgang, gepaard met gezetten , onafgebroken „arbeid en afzondering gedurende den nacht." Eenig verkeer met medeschepselen was onmisbaar, zeide zij, om de veroordeelde te bewaren voor een aanhoudend broeden op het verledene. Dat er aan het cellulaire stelsel voordeelen waren verbonden, vooral omdat jongeren en zwakkeren er door werden onttrokken aan verderfelijke invloeden, gaf zij toe; maar het gaf zoo veel gelegenheid, vreesde zij, voor willekeur van lagere beambten; het verstompte op den duur geest en gemoed, meende zij; en eenen onverwinlijken afkeer had zij van opsluiting in donkere cellen. Met nadruk wees zij de parlementaire commissie , die zich destijds ook bezighield met het ontwerpen van plannen voor den aanbouw van nieuwe gevangenissen, op de mogelijkheid van terugkeer van dagen van vervolging. Zij deed daarom een dringend beroep ook op het eigen belang van hen, die thans in hoogheid waren gezeten. „Tijden van godsdienstvervolging, van oproer, van „staatkundigen omkeer kunnen terugkeeren," waarschuwde zij. „Misschien bouwt gij nu de kerkers, „waar eens uw kinderen en kindskinderen zullen wor„den opgesloten." Hoofdzaak bleef voor haar echter de bewaking van vrouwen door vrouwen. „Nooit verklaarde zij, „be- „hoorde een mannelijk bewaker de vrouwenafdeeling te „kunnen binnen gaan. Als de regeling goed is, is „het ook onnoodig, want bij een vast en toch zacht „bestuur kunnen ook de meest weerspannigen wel door „iemand van hare eigene sekse in bedwang worden „gehouden. Maar dan moet er ook geregeld damesbezoek zijn," ging zij voort. „Ik heb altijd bevonden, „dat het een aanmerkelijk onderscheid maakt, of het „vrouwelijk personeel door dames wordt gecontroleerd of „niet. Bij het eerste binnengaan van eene gevangenis „kan ik al dadelijk opmaken, hoe het daarmede is ge„steld; dat zie ik reeds aan het uiterlijk, zoowel van „de gevangenen als van het personeel. Want daarvan „zijn de meesten geene hoogstaande vrouwen, noch in „beginselen, noch in gewoonten en manieren en zij zijn „onderhevig aan de neiging om in haar verkeer met de „gevangenen tot dezen af te dalen; zij worden spoedig „te gemeenzaam met haar en kunnen dan niet handhaven het gezag, dat haar ambt medebrengt ... en „aan den anderen kant worden gevangenisbeambten in „den regel zoo zwaar belast, dikwijls ook zoo geplaagd en „gesard, dat zij vaak gaandeweg verharden en ongevoelig „worden voor aandoeningen van teerheid en ontferming. „Hooger geplaatste beambten zien ook veel te veel „door de oogen hunner ondergeschikten (die meest in „toon en ontwikkeling slechts weinig boven de gevangenen staan), zoodat hun oordeel niet altijd juist is, „worden wonderen gewerkt, naar het schijnt; en in ..Petersburg, waar, naar het heette, bij dat barbaarsche „volk niets ten goede kon worden verricht, is het „resultaat in sommige gevangenissen verwonderlijk te „noemen." IV. Nog in verschillende andere richtingen breidde Mrs. Fry's werk zich uit. Haar gevangenisbezoek voerde hare gedachten altijd weder terug naar het groote probleem : hoe toch zooveel zonde en schuld te voorkomen ; en haar verlangen om te redden, eer het te laat was, dreef haar tot de oprichting van toevluchten voor dakloozen, van eene vereeniging ten behoeve van verwaarloosde kleine meisjes, die nog niet tot kwaad waren vervallen, maar het dreigden te doen; en daaruit volgde de stichting van verschillende asylen voor meisjes, jonge vrouwen en ontslagen gevangenen te Dublin, te Liverpool, en ook op het vasteland van Europa. Eens dat zij, door al haar arbeiden uitgeput naar het lichaam hoewel allerminst naar den geest, tot herstel van gezondheid te Brighton vertoefde, ondernam zij de oprichting van eene leesbibliotheek voor de kustwachters, die zij daarop eenzame, afgelegen plaatsen langs het strand zag blootgesteld aan eene eindelooze afzondering en verveling met de daaraan verbonden verzoeking tot drankmisbruik. Toen zij de zaak een- maal met hulp van vrienden en betrekkingen in gang had gebracht, werd die gesubsidieerd door het Rijk, dat om de oprichting van dergelijke bibliotheeken langs de geheele kust te bevorderen £ 500 beschikbaar stelde. De centrale bibliotheek, waaruit de kleine plaatselijke bibliotheeken op geregelde tijden werden voorzien, bevatte binnen korten tijd 25.900 deelen. De onderneming leidde ook tot de oprichting van leesbibliotheeken in zeemanshospitalen. Gedurende haar verblijf te Brighton stichtte Mrs. Fry ook een District Visiting Society, eene vereeniging, waarvan de leden huisbezoek moesten doen bij de armen, niet om aalmoezen uit te reiken, maar om aan te moedigen tot orde, werkzaamheid en soberheid; om hulp te bieden, waar werkelijk gebrek heerschte door ziekte of dood; en om bedrog en bedelarij te bestrijden. Hieraan verbonden was eene spaarbank, waar de arbeider eene kleinigheid leerde sparen voor den kwaden dag. Nauw verband hiermede hield het genootschap van Nursing Sisters, dat Mrs. Fry nog in 1840 heeft gesticht, een voorlooper van de latere werkzaamheid van Florence Nightingale, en dat werd opgericht ter verpleging van kranken in de ziekenhuizen of in eigen woning. Een groot genot, een hoog gewaardeerde tijd van rust waren haar telken jare de zomermaanden op Plashet doorgebracht. „O, wat een zegen," teekende zij in haar dagboek aan, „dat ik zoo echt kan genieten van al het „schoone in de natuur, van bloemen, schelpen en zoo „veel meer, en dat ik het een ten volle geoorloofd genot „mag achten. Deze dingen zijn reeds in zich zelf een «genot en het vermogen om er van te genieten is het „nog meer. Ik verbaas er mij wel eens over, dat ik, „al is mijn geest nog zoo bezig, en al is mijn hart „nog zoo overvol, met de jongere kindren hierin geheel „kan opgaan, en met niet minder opgewektheid dan „zij. Het is een weldadige uitspanning, die naar ik „geloof, den geest versterkt. Ik zie er in het bewijs, „dat de geoorloofde genoegens des levens, wel verre van „in aantrekkelijkheid te verminderen als men zich aan „hoogere dingen wijdt, dan integendeel in dubbele „mate worden gesmaakt." De terugkeer naar Londen viel haar daarna wel eens moeilijk. „Mijn Lon„densch leven weder op te nemen, is een ernstige „zaak," schreef zij, „bij al wat ik te doen heb „en bij al de bezoeken, die ik moet ontvangen, mag „mijn zinspreuk wel zijn: Weest in geen ding bezorgd: „maar laat uwe begeerten in alles door bidden en dankzegging bekend worden bij God. En de vrede Gods, „die alle verstand te boven gaat, zal uwe harten en „uwe zinnen bewaren in Christus Jezus." De voortdurende aanvragen om hare bijbellezingen in Newgate te mogen bijwonen waren haar uiterst onaangenaam; het hinderde haar onuitsprekelijk, dat ') Philippenzen 4 : 6—7. haar werk aldaar was gaan behooren tot een dier merkwaardigheden van den dag, die men bij een bezoek aan de hoofdstad meende niet te mogen overslaan. Maar Mrs. Fry zette de ergenis daarover van zich af om de wille van de uitbreiding van haar werk en van hare denkbeelden tot ver over de grenzen, zooals die bleek uit de uitgebreide buitenlandsche correspondentie, waarin zij allengs werd betrokken: met Dr. Julius uit Hamburg, die, in persoon naar Engeland gekomen om haar werk op de plaats zelve te bestudeeren, na langen tijd in haar huis te hebben vertoefd als gast en eene Duitsche bewerking van haar Observations te hebben bezorgd '), in Duitschland teruggekeerd, door eene reeks van geschriften de grondlegger werd eener wetenschappelijke studie van het gevangeniswezen en in 1840 door den koning van Pruisen werd belast met eene reorganisatie der Pruisische gevangenissen; met de kroonprinses van Denemarken, die tijdens een bezoek te Londen met Elizabeth Fry een persoonlijke vriendschapsbetrekking aanknoopte en deze jaren lang in eene intieme briefwisseling voortzette; met een Brusselsch jurist, Ducpétiaux, die Belgische misbruiken wilde bestrijden; met den groot-hertog van Baden, die plannen voor den aanbouw van nieuwe gevangenissen n Die weibliche Fürsorge flir Gefangenen und Kranken ihres Geslechts. Berlin 1827. aan haar oordeel deed onderwerpen; met de keizerin van Rusland, die haar deed raadplegen over de inrichting van een krankzinnigengesticht, dat zij patroniseerde. Maar al mocht zij zich verblijden in al den voortgang van haar werk, zonder doornen bleef haar weg allerminst. Zij stelde zich zelve in ieder opzicht hooge eischen, ook als moeder en echtgenoote, en uit haar dagboek blijkt, telkens opnieuw, dat de zorg voor haar gezin haar toch nog boven al het andere ging. Onuitsprekelijk bezorgd was zij voor hare kinderen, zoo zeer zelfs dat zij, uit wantrouwen in eigen geschiktheid als opvoedster, ze voor een groot deel overliet aan de zorgen van hare oudere zuster Rachel, hare zielsvertrouwde, die, zelve ongehuwd, zich geheel aan hare nichtjes wijdde. „Smart en moedeloosheid zijn „mijn deel," klaagde Mrs. Fry in haar dagboek, „ziende „hoe moeilijk het voor mij is om goed te handelen met „hen, die mij het naaste zijn; soms is het mij, alsof ik „het in het geheel niet kan." Vaak ook kwelde haar de vraag, of zij het kon verantwoorden voor haar gezin, dat zij zooveel tijd daar buiten, onder de gevangenen doorbracht. „Een verwonderlijke zegen schijnt op mijn „gevangeniswerk te rusten," schreef zij in haar dagboek. „Misschien heb ik nog nooit zoo rijken zegen op eenig „werk gehad, Hoe schijnen de zielen zoowel van de „machthebbers als van de arme, beproefde gevangenen „te worden geleid en wat heeft het werk eenen schoonen „voortgang! Zeker alle eer in dezen komt toe aan den „Bewerker en Voleinder van ieder goed werk; maar „deze dingen gedijen ver boven mijne verwachtingen. „Toch smaak ik ook diepe vernederingen .... Nacht „en dag moet ik mij nederwerpen voor den troon der „Genade, want ik kan haast niet onder woorden bren„gen wat ik gevoel voor mijne kinderen, nu hunne „kindsche jaren voorbij gaan en zoo velerlei verzoekingen over hen komen: over sommigen van hen „meer nog dan over anderen .... O, kon ik maar „zeggen, dat mijn werk in mijn gezin even vruchtbaar „is als werk elders verricht. Sommigen zeggen, dat „ik mij te veel verdeel; maar helaas, wat kan ik anders „dan volgen, waar ik word geleid? Ik geloof, dat ik „tehuis toch ook arbeid; en Hij, die de harten proeft „en die alle dingen weet, Hij kent mijnen ingang en „mijnen uitgang; Hij zal hooren naar mijne smeeking „voor mij zelve, voor mijnen echtgenoot, voor mijne „kinderen, voor mijne broeders en zusters en voor „allen voor wie ik om zegen smeek .... Ik kan niet „nalaten te hopen, dat vroeg of laat ook aan mij zal „worden bewaarheid het woord: Ik zal Mijnen geest „uitgieten op uw zaad en Mijnen zegen op uwe nakokomelingen; en zij zullen uitspruiten tusschen het „gras als de wilgen aan de waterbeken. Deze zal „zeggen ik ben des Heeren en die zal zich noemen jnet den naam Jacobs en gene met zijne hand schrijven: nIk ben des Heeren, en zich toenoemen met den naam n/sraëls." Het was ook niet zoo zeer, dat zij meende geenen tijd voor hare kinderen te hebben: dien wist zij altijd nog wel uit te koopen, tot zelfs voor veelvuldige bezoeken aan hare jongens, die naar Engelsche gewoonte op kostschool werden opgevoed en met wie zij dan in hunne vrije uren lange wandelingen maakte; hare onrust sproot voort uit het feit, dat verscheidene harer kinderen eenen tegenzin hadden in de gebruiken en vormen van haar Kwakergenootschap. „Mijne taak om „mijne kinderen op te voeden is zeer zwaar," lezen wij in haar dagboek; en het viel haar te moeilijker, omdat haar echtgenoot, die haar in andere dingen zoo trouw placht te steunen, ditmaal niet „hand in hand „met haar ging". Zelve was zij ook niet blind voor de gebreken, die haar Genootschap aankleefden. „Ik „ben met hart en ziel den leeringen daarvan toegedaan," schrijft zij, „maar ik zie toch ook, dat „er onder ons nog veel te verbeteren valt; ik wilde „wel, dat er minder geldzucht was, minder oordeelen „over anderen, minder gesnap, minder hechten aan „uiterlijke dingen; en dan wilde ik wel, dat ik meer „vruchten zag van den Heiligen Geest, meer geest des ') Jesaja 44 : 3-5. 6 „gebeds, meer werkelijke ontwikkeling van het verstand, meer verwijding des harten, meer van den „vrede en de vrijheid der kinderen Gods." Zij vond het ook wel begrijpelijk, dat hare kinderen de vormen van haar Genootschap, misschien ook het gemis van alle burgerschapsrechten, die de Engelsche wetgeving den Dissenters toen nog onverbiddelijk onthield, een drukkend kruis achtten, en dat de onvermijdelijke omgang met andersdenkenden hen er toe bracht de dingen, die in haar Genootschap voor zoo uiterst belangrijk golden, gering te achten. „Ik wensch enkel „te doen wat goed is voor mijne kinderen en voor de "zaak, die mij lief is;" klaagde zij, „mijne eigene „wenschen laat ik buiten rekening en ik acht niet op „lof of blaam. Maar deze dingen brengen mij toch „in zwaren zielestrijd en uit de diepten kan ik slechts „roepen: Heer, help mij, leid mij en geef ons niet „over aan onze geestelijke vijanden! Soms vroeg zij zich af, of zij ook noodeloos streng en stroef was. „Misschien heb ik wel te veel gezegd," schrijft zij in haar dagboek, „van die schilderijen en ornamenten, „die wij uit Frankrijk hebben ontvangen. Al moge ik „zelve hechten aan eenen echten Christelijken eenvoud, „dan doe ik toch afbreuk aan eene heilige zaak, als „ik bij mijnen wensch om dien eenvoud in mijn huis „en in mijn huisraad te handhaven, gedreven word door „eenen verkeerden geest Ik ken immers het „hooge belang van werkzaamheid voor het heil der „menscheid; ik weet immers, dat vele werken van „kunst, die onzen smaak streelen in alle onschuld „kunnen worden genoten, mits men ze niet misbruikt „en ze aan hunne juiste plaats houdt; dat door hunne „vervaardiging arbeid wordt verschaft, die de krachten „van den mensch weerhoudt van het kwade te doen " Misschien was het meer nog tot eigen stichting dan tot die der gevangenen, dat zij om dezen tijd op eene harer bijbellezingen na eerst het 4de hoofdstuk uit den brief aan de Ephesiërs te hebben voorgelezen en daarna willende voortgaan met de lezing van eenen psalm, toch na een oogenblik van stilte, gelijk ons wordt verhaald, tot het eerst gelezene terug keerde en zeide: „Ik ging u eenen psalm voorlezen, maar meen toch, „dat het beter is eerst nog iets te zeggen over het „hoofdstuk, dat ik u zoo juist heb voorgelezen; het „meeste daarvan is zoo helder en duidelijk, dat gij het „zonder veel inspanning kunt begrijpen; maar één vers „is u misschien duister, namelijk het 5de: Eén Heer „is het, één geloof, één doop. Als men enkel op het „uiterlijke ziet, dan zoude men kunnen zeggen: er „heerschen zoo vele meeningen; de menschen zijn zoo „verdeeld op het punt van geloof: hoe kan men nu „spreken van één geloof? Maar ik heb dat altijd anders „beschouwd. Eén Heer is het, zegt Paulus; en hebben „wij dan niet allen éénen Heer? Christenen mogen 6' „verschillen in hunne opvatting van de bediening des „doops; maar er is slechts één doop, die van den „Heiligen Geest door vernieuwing des harten Er „is maar één zaligmakend geloof, het geloof des har- Jen , dat zich openbaart door zijne vruchten Dat „geloof is allen Christenen gemeen Zoo hebben „wij dan één Heer, één geloof, één doop. Welk eene „heerlijke éénheid is deze, waardoor wij niet enkel „broeders en zusters zijn in deze wereld maar mogen „hopen elkander te ontmoeten in eene volgende." Toen haar oudste dochter huwde met iemand, die niet tot de Kwakergemeente behoorde, wat haar volgens de regels van het Genootschap buiten het gemeenteverband stelde, schreef Mrs. Fry: „de neerslachtigheid „van geest, die mij den laatsten tijd eigen is, is niet „alleen een gevolg van mijn leed, dat mijn kind zich „niet houdt aan de grondstellingen, waarin ik haar heb „opgebracht en van de miskenning der groote waarde, „die ik zelve daaraan hecht; maar ook van mijne vrees, „dat mijn gedrag in deze door anderen ten kwade zal „worden uitgelegd." Zij verwachtte namelijk, dat men haar in de Kwakergemeente openlijk zoude berispen, omdat zij hare toestemming tot dit huwelijk had gegeven. Maar die had zij haar kind niet willen onthouden. „Wij „hebben dit jaar veel moeten nadenken over de betee„kenis van het huwelijk," heet het in haar dagboek. „Dat het zeer wenschelijk is, dat jongelieden huwen, „kan ik niet in twijfel trekken. Dat het hoogst wensche„lijk is, dat zij het doen met iemand van dezelfde ge„loofsbelijdenis, gewoonten en opvoeding staat vast; „vooral is dit wenschelijk voor hen, die zijn opgebracht „als Kwakers, wier wijze van leven zoo bijzonder is. „Maar als jongelieden, die tot oordeel des onderscheids „zijn gekomen, niet werkelijk gehecht zijn aan onze „gebruiken en inzettingen, dan geloof ik, dat hun ouders „geen recht hebben om zich te verzetten tegen de betrekkingen , die zij wenschen aan te knoopen, mits het „zij met personen van een eerbaar leven en een godsdienstig gemoed. Mijns inziens zijn ouders maar al te „geneigd om te veel invloed te willen uitoefenen in zake „het huwelijk hunner kinderen; en er zouden meer ge„lukkige huwelijken zijn, als jongelieden meer werden „overgelaten aan eigen gevoel en oordeel. Het huwelijk „wordt veel te veel beschouwd als eene handelszaak en „naar liefde, dat onmisbaar cement, wordt weinig gevraagd. Ik veroordeel den regel van ons Genootschap, „die leden der gemeente afsnijdt, als zij toelaten, dat „hun kind huwt met iemand, die geen Kwaker is; dat „is, voor zoover ik het kan inzien, een ongeoorloofde „en onchristelijke dwang." Zij zelve is hierom in haar Genootschap echter nimmer lastig gevallen. Een ander zwaar kruis was het voor haar, dat zij dikwijls lichamelijk lijdende was. „Ik wilde, dat ik niet „zoo opzag tegen ziek zijn," teekende zij aan. „Dit is „eene wezenlijke zwakheid in mij; mocht ik gesterkt „worden om die te overwinnen. Ik gevoel, dat ik prikkelbaar ben en dat zelfs aan anderen laat blijken." Eene innige blijdschap was haar echter nog, op denzelfden dag, waarop hare oudste dochter haar een kleinzoon schonk, de geboorte van eenen zoon. „Mijn lief kind," schreef zij, „als hij mag blijven leven, hoop ik, dat hij Gode „gewijd zal zijn; misschien is het eene zwakheid van „mij; maar ik heb mijn hart zeer bijzonder op dit kind „gesteld in de hoop, dat hij ons een steun zal zijn in „onzen ouden dag en ook een trouw dienaar van Christus. Moge ik daaraan niet hinderlijk zijn door valsche „toegevendheid, maar hem leiden door voorbeeld, leering „en ware tucht uit liefde en wijsheid beide." Toen zij na haar herstel haar werk in Newgate hervatte, werd zij door de leden van het dames-comité en door de gevangenen, die haar zeer hadden gemist, met groote hartelijkheid begroet. „Ik was nog zwak en gedrukt van „stemming," schrijft zij, „maar gevoelde toch opnieuw „het groote belang van dit gevangeniswerk; wat kun„nen zij. die er zich aan wijden en kracht ontvangen „om er in te volharden, veel doen ter voorkoming van „kwaad, dat juist binnen de muren der gevangenis „wordt beraamd en uitgedacht." Tot nog toe had zij geen eigenlijke materiëele zorgen gekend, al had haar echtgenoot reeds vroeger een zwaar geldelijk verlies geleden. Maar omstreeks de jaren 1825 en 1826 bracht een handelscrisis ook voor haar angstige verwachtingen. Vele handelshuizen staakten hunne betalingen en sleepten andere mede in hunnen val. „Om mij heen stormt het," schreef zij in haar dagboek. „Tot nog toe niet binnen onzen „kring, maar toch vlak er om heen Gevoel van „eerlijkheid en recht kan jongenlieden niet diep genoeg „worden ingeprent en vooral eene groote nauwgezetheid in geldzaken." De oude zaak der familie Fry hield het nog; maar in 1828 wikkelde het failliet, wel niet van zijn eigen handelshuis, maar van eene firma, waarin hij compagnon was, Joseph Fry in moeilijkheden, die hij nimmer weder geheel te boven is gekomen, al bleef tot aller groote dankbaarheid de oude goede naam van zijne eigene zaak ongerept. „Nu is „de storm ook over ons gekomen," teekende Mrs. Fry in haar dagboek aan, „en dompelt ons in duisternis „en beproeving Ik ben in diepe benauwdheid van „geest, niet zoozeer om ons zeiven als om wat anderen „er door zullen lijden Heer, waarom kondt Gij „dit toelaten? Ik kan er niet over redeneeren, „enkel maar mij buigen, diep buigen en zeggen in „mijn hart: Niet wat ik wil, maar wat Gij wilt." Aan een afwezig kind schreef zij: „Ik wil mijn leed niet „al te zeer voor u uitgieten; maar ik wil u toch niet „onkundig laten, hoe het eigenlijk met ons is gesteld. „Ik geloof, dat deze beproeving eene der ergste is, die „ons kan overkomen: de verlegenheid , die er uit voortvloeit is zoo groot en zoo niet te overzien in hare gevolgen; de verandering, die er aan is verbonden, is „zoo diep en het leed zoo overstelpend. Iemand, die „dit niet heeft doorgemaakt, kan niet weten wat ik er „bij heb gevoeld. Tegenover groote smarten heb ik mij „nooit zoo weerloos gevoeld; daar kon ik over heen „zien; maar de kleinere dingen, de scheiding van onze „bedienden, van onze armen, van onze school, van „ons lieve Plashet, die overweldigen mij. De lichtzijde „van dit alles is, dat ik zoo heerlijke hulp en kracht „heb gevonden in het gebed Al onze kinderen en „en aangetrouwde kinderen, mijne broeders en zusters „en vele vrienden, ook onze bedienden , zijn ons tot „grooten troost." Het aanbod van eene harer zusters om tijdelijk een paar harer dochters tot zich te nemen sloeg zij af. „Het is beter voor haar, dat zij dezen „drinkbeker met ons drinken," antwoordde zij. Plashet werd verkocht. Het oude huis in St. Mildred's Court werd overgedragen aan den oudsten zoon, nu ook gehuwd, die er met zijnen vader de oude zaak zoude voortzetten; Joseph Fry zelf betrok met zijn gezin een klein huis in Upton-Lane, even buiten Londen. „Wij zijn bijna geheel op orde in ons nieuwe huis," schreef Mrs. Fry in October 1829, „het huis is vroo„lijk en gemakkelijk; ik ben zeer dankbaar voor dit te„huis. De tuin is niet groot, maar ik ben toch zoo .waarin de diepe wateren mij welhaast verzwolgen. „Ik heb roem en verheffing onder mijne mede-sterve„lingen gekend; en ik ben diep voor hen vernederd. „Ik heb ondervonden hoe leed het doet, als teerbeminden ons worden ontrukt door den dood en ook „hoe gelukkig het maakt, als zij ons worden geschonden; het laatste tot nog toe meer dan het eerste „En wat is nu de uitkomst van dit alles? Het is, dat „de Heer genadig en barmhartig is, dat zijne ontfermin- „gen niet falen, maar dagelijks worden vernieuwd «Moet ik niet roemen: Er is geen God als onze God; „en dat het een gezegend ding is, Hem te mogen „dienen, al is het onder het dragen van een kruis? „Boven alles bid ik dan ook voor mij zelve, dat wat „er nog voor mij zij weggelegd, of wat ik nog hebbe „door te maken, niets mij zal scheiden van Zijne „liefde of mij weerhouden van Zijnen dienst; maar dat „ik steeds meer geheel en al Hem zij toegewijd met „hart, geest en verstand door den genadigen bijstand „van mijnen dierbaren en gezegenden Verlosser." V. De uitgebreide correspondentie, die Mrs. Fry nu reeds sedert jaren onderhield met autoriteiten en hoog geplaatste personen in het buitenland, leidde als van zelf tot eenige buitenlandsche reizen om het terrein, waarop men hare werkzaamheden wilde overbrengen, te verkennen, daar betrekkingen aan te knoopen en om tevens, naar hare verwanten en vrienden vurig hoopten , haar eenige rust en ontspanning te bezorgen. In 1838 bracht zij haar eerste bezoek aan Parijs, vergezeld door haren echtgenoot. Maar van rust en ontspanning kwam niet veel. De faam was haar voor geweest en talrijk waren de bezoeken, die zij er ontving: van de hertogin de Broglie, eene dochter van Madame de Staël, van de voornaamste leden der Amerikaansche kolonie, van den Engelschen gezant, van verschillende Fransche ministers, en ten slotte werd zij ook in audiëntie ontvangen door den koning en de koningin , die haar met de hertogin van Orleans allerbelangstellendst ontvingen. Zij kende weinig of geen Fransch; maar er was altijd wel iemand om wat zij zeide of vroeg te vertolken op de bezoeken, die zij , dank aan de machtige introducties, waarover zij beschikte, en aan het doorloopend bewijs van toegang tot alle Fransche gevangenissen haar door den minister van justitie verleend, kon brengen, niet enkel aan huizen van bewaring maar ook aan kloosters, ziekenhuizen, vondelinggestichten, krankzinnigeninrichtingen; overal wenken voor een betere organisatie ten beste gevend, vooral in de groote Parijsche vrouwengevangenis St. Lazare, waar het, naar haar zeggen: „nog erger was „dan vroeger in Newgate". Ditmaal gold haar bezoek enkel Parijs; maar het volgend jaar reeds, in 1839, keerde zij naar Frankrijk terug en reisde over Parijs en Lyon naar Nimes. Die reis door Zuid-Frankrijk gaf haar groot genot. „Het is „hier het mooiste land, dat ik ooit heb gezien", schreef zij haren kinderen, „Lyon aan de Rhöne en aan de Saöne „is prachtig gelegen en de weg van Lyon naar Avignon „is verrukkelijk: met sneeuw bedekte bergtoppen aan den „gezichteinder; een volmaakte plantengroei, want lentebloemen en zomerbloemen staan tegelijk in vollen .bloesem; het koren in de aar; het gras rijp om te „worden gehooid; seringen, rozen, acacia's, jasmijn, .alles door elkander. Het is volle zomer en toch nog „al het frissche van de lente. De olijvenboomen worden afgewisseld door wijngaarden en moerbezie„plantages, alles even frisch. De oude gebouwen te „Avignon, de ruines aan de oevers van de Rhöne, „de prachtige overblijfselen van den Romeinschen „aqueduct, dien zij Pont du Gard noemen, zijn niette „beschrijven." In scherpe tegenstelling daarmede was haar bezoek aan Toulon, waar zij met ontzetting en medelijden tot in alle bijzonderheden kennis nam van het leven der galeislaven. Vandaar ging het naar Zwitserland , waar het gevangeniswezen haars inziens zoo goed mogelijk was ingericht, en verder over Lausanne, Bern en Zürich naar Engeland terug, nadat zij overal waar zij kwam, samenkomsten had belegd in haar hotel en op tal van plaatsen eene afdeeling harer vereeniging voor gevangenisbezoek had opgericht. In 1840 stak zij voor de derde maal over naar het vaste land van Europa en begaf zich over Gent en Vilvoorden naar Brussel, waar zij in audiëntie werd ontvangen door koning Leopold, die haar oordeel over de Belgische gevangenissen wenschte te kennen. Vandaar begaf zij zich over Hanover naar Berlijn, waar zij aan het Pruisische hof met groot eerbewijs werd ontvangen en waar zij de gelegenheid aangreep om bij den kroonprins, later Keizer Wilhelm I, te pleiten voor de belangen der Lutherschen in Pruisen, die daar wel niet meer aan vervolging bloot stonden, maar toch noch waren onderworpen aan allerlei drukkende bepalingen en in het openbare leven achtergesteld bij de Hervormden. De kroonprins bracht dit over aan den koning en een verzoekschrift, daarop door haar ingediend, vond een bereidwillig gehoor en leidde in vervolg van tijd tot verschillende verbeteringen van oude en verouderde verhoudingen. Het volgende jaar vertrok zij weder naar het vaste land , al begonnen hare krachten merkbaar af te nemen. „Ik ben in den laatsten tijd ver van wel", schreef zij in haar dagboek; „ik zie het einde mijns levens zeer ' „nabij, en ik moet mij haasten om te doen wat de Heer „mij te doen geeft." Ditmaal was zij vergezeld, niet door haren echtgenoot, maar door haren broeder Joseph Gurney, den trouwen medestrijder van Wilberforce bij diens bestrijding van den slavenhandel, eene zaak, waarin ook Mrs. Fry met hart en ziel deelde. Haar weg leidde haar nu over Holland, waar zij werd ontvangen door koning Willem II en koningin Anna Paulowna, door de prinses van Oranje, later koningin Sophie, en door prinses Frederik. Van dit bezoek schreef zij aan hare kinderen, die haar voor hare afreis een nieuw bruin zijden kleed en een donkerkleurigen zijden shawl hadden geschonken: „Ik had mij zoo mooi mogelijkgemaakt, „want dit was een zeer gewichtig bezoek. Wij hadden „den koning zeer veel te zeggen over West-Indië, over „de gevangenissen en over het onderwijs van de kin„deren van zijn volk. De koning is levendig en verstandig, geheel een gentleman; hij was in uniform; „de koningin, eene zuster van den keizer van Rusland, „is zeer schoon en statig en droeg een rijk wit morgen„gewaad; de prinses van Oranje was eveneens. Nadat „wij waren voorgesteld, trad de koning dadelijk op „eenen gemakkelijken toon met mij in gesprek over „mijn gevangeniswerk. Ik vertelde hem de geschiedenis „er van en hij vroeg mij, hoe ik dat alles had kunnen „doen, daar ik zoo vele kinderen had; maar ik legde „hem uit, dat mijne dochters mij hielpen. Hij scheen „vol belangstelling even als de koningin. Toen zeide „ik, dat mijn broeder Joseph zoo juist van eene reis „naar West-Indië was terug gekeerd en den koning „zoo gaarne iets wilde mededeelen van wat hij daar „ginds op de eilanden had gezien. Joseph vertelde „toen alles ronduit en met het beste gevolg; vooral .wat hij vertelde van het treurige resultaat van het „aanwerven van soldaten op de Goudkust door de „Hollanders en hoe dat leidde tot vermomden slavenhandel, trof den koning zoo diep, dat hij zeide daar „een einde aan te zullen maken Ik besloot met „de hoop uit te spreken, dat 's konings regeering zich „mocht kenmerken door eene hervorming der gevangenissen en dientengevolge van de gevangenen zelf, „door meer godsdienstig onderricht voor de kinderen „uit de volksklasse en door afschaffing der slavernij „in de koloniën. De koning vatte daarop mijne hand „en hoopte, dat God mij zoude zegenen Ook „de Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Financiën hebben ons met de meeste welwillendheid ontvangen." Te 's Gravenhage verkeerde Mrs. Fry ook ten huize van gravin van Hogendorp'), die destijds in samenwerking met Mevrouw Groen van Prinsterer en anderen er naar streefde arme vrouwen niet enkel te helpen maar ook op te heffen door middel der door haar gestichte vereeniging Vrienden der Armen, welke ') Vrouwenarbeid. Orgaan der Nationale Tentoonstelling voor Vrouwenarbeid. Pag. 250. vereeniging misschien wel is te beschouwen als het begin van ons Hollandsch feministisch verenigingsleven '). Te Gouda bezocht zij de daar gevestigde strafgevangenis voor vrouwen, die weldra het uitgangspunt zoude worden van de bekende Heldringsgestichten te Zetten. Van de reis naar Gouda schrijft Mrs. Fry: „zulk een zonderling land heb ik nog nooit gezien, „zoo iets zoude ik zelfs niet hebben kunnen droomen. „Enkel smalle strooken land, oogenschijnlijk op kunstmatige wijze aan het water afgewonnen, kleine veldjes „met slooten er tusschen en daar langs een breede „vaart en een groot water. Schoone boerenhoeven „staan op die kleine stukjes grond, die onderling zijn „verbonden door ophaalbruggen; overdag worden die „neergelaten en 's avonds worden zij opgehaald. Het „nieuwe en ongewone van dit schouwspel vond ik „werkelijk vermakelijk. Gouda is eene oude Hol„landsche stad met eene beroemde, wonderschoone „kerk, die de schoonste glasschilderingen van Europa „heet te bevatten. Wij bezochten er de gevangenis," verhaalt zij dan verder, „en vonden er een driehonderd „vrouwen, onder toezicht van vijf mannen en ook van „twee wachteressen, die men pas had aangesteld. Des „nachts waren de vrouwen geheel en al zonder toezicht. „Zij worden geregeld bezocht door twee voortreffelijke i) Johanna W. A. Naber. Na tien jaren. Png. 110. „vrouwen, Mevrouw Murten en Mejuffrouw de Graves „en door eenige heeren. Deze allen ontvingen ons „met groote hartelijkheid en leidden ons de gevangenis „rond. Maar zoo iets vreemds heb ik nog nooit ge„zien. Verdieping op verdieping met trappen, die „niet veel meer dan ladders waren en heel boven, „onder de dakpannen, vonden wij drie groote arbeids„zalen, waar vrouwen bezig waren. Twee van die „zalen stonden onder vrouwelijk toezicht, de derde was „geheel zonder opzicht. Wij spraken de vrouwen toe „en zij schenen diep getroffen. Blijkbaar hadden de „bezoeken van de dames bij alle nadeelen, die aan de „inrichting waren verbonden, eene goede uitwerking." Te Amsterdam vertoefde zij vier dagen en bezocht er het Buitengasthuis, waar zij de verpleging der krankzinnigen „allerbedroevendst" noemde. Te Utrecht daarentegen was zij vol lof over de haars inziens voortreffelijke inrichting van het krankzinnigengesticht. Te Utrecht hield zij ook eene samenkomst met de Oudsten der Heinhuttergemeente te Zeist om dezen op te wekken tot uitbreiding van werkzaamheden door opleiding van liefdezusters voor den dienst in ziekenhuizen en gevangenissen. Te Zwolle was zij verrukt over de voortreffelijke armenscholen aldaar, omdat er ambachtsonderricht aan verbonden was. Haar naam en haar werk waren nu zoo populair geworden, dat haar tocht dikwijls een triomftocht 7 geleek. Op verschillende plaatsen verdrong de menigte zich om haar hötel, om hare koets ten einde haar te zien. Te Kopenhagen was zij de gast der koningin, die haar in haar eigen rijtuig rond leidde naar scholen en gestichten en haar aan tafel deed aanzitten naast den koning. Haar laatste bezoek aan het buitenland gold Parijs, waar zij den winter van 1843 doorbracht, zich verblijdende in den beteren keer, dien de dingen ook in Frankrijk begonnen te nemen onder den invloed vari mannen als Guizot, Carnot, de Pressensé en met medewerking van vrouwen als de hertogin de Broglie, de hertogin van Orleans, en de moeder van deze, de groothertogin van Mecklenburg en anderen. Wetten, waarbij de galeistraf werd vervangen door dwangarbeid, waarbij de veroordeeling tot eenzame opsluiting niet mocht worden uitgesproken voor levenslang, noch toegepast op wie den leeftijd van zeventig jaar had bereikt, zag zij toen met groote dankbaarheid als practisch resultaat van haar streven door de Chambre des Députés bekrachtigen. Zoo zochten vorsten en vorstinnen, staatslieden en philanthropen, schrijvers en schrijfsters, Roomsch-Katholieke geestelijken, predikanten en rabbijnen allerwege in betrekking te komen met de kwakeres. Volgens hare aanwijzingen werden gevangenissen gebouwd te Berlijn, te Münster in Westfalen, te Ratibor in Silezië, te Koningsbergen, te Dusseldorp. De door de Engelsche Regeering op haar aandringen aangestelde inspecteurs bereidden overal in het Vereenigd Koninkrijk den weg voor eene reorganisatie van het gevangeniswezen, zoo als zij die in Newgate was begonnen. Koningin Victoria begeerde haar te zien en ontbood haar tot zich in Buckingham Palace. In 1842 verzocht de LadyMayoress van London haar, te willen aanzitten aan een feestmaal, dat in het Mansion-Hou se zoude worden aangeboden aan prins Albert, aan Sir Robert Peel, aan verschillende ministers. Na eenigen tweestrijd en verdeeldheid van gemoed, omdat dit streed met hare kwakergewoonten, besloot Mrs. Fry te gaan in de hoop er nog iets voor hare gevangenen te kunnen doen. Aan tafel was zij geplaatst tusschen prins Albert en Sir Robert Peel. Met den eersten sprak zij, naar wij in haar dagboek opgeteekend vinden, lang en uitvoerig over de Christelijke opvoeding van jonge kinderen; met den laatste over het haars inziens groote bezwaar, dat het ondergeschikte gevangenispersoneel te veel macht in handen had. Zij bezwoer hem om de inrichting van donkere cellen, die hier en daar werden aangebouwd, te verzachten en niet te gedoogen, dat in de cellen, voor eenzame opsluiting bestemd, mat glas in de vensters werd geplaatst, maar den gevangenen het uitzicht op de vrije lucht te laten. Ook greep zij de gelegenheid aan om den minister van koloniën nog het een en ander te verhalen over het 7» lot der vrouwen in de strafkoloniën, wat den weg baande tot verdere samenwerking met diens kabinet. Toen de koning van Pruisen naar Engeland kwam om peet te staan bij den doop van den jongen prins van Wales, stond hij er op een bezoek te brengen aan Mrs. Fry om haar te danken voor wat zij voor zijne onderdanen had gedaan. Mrs. Fry ontving hem aan de deur van haar huis in Upton-Lane, omgeven door haren echtgenoot en zeven zoons en schoonzoons, en leidde hem vervolgens de woonkamer binnen, waar acht dochters en schoondochters en vijf en twintig kleinkinderen waren samen gekomen. „Wij hadden een „oogenblik van zwijgen en stil gebed," schrijft zij, „eer wij aanzaten aan ons maal, dat goed en schoon „was, geschikt voor een vorst; niets overdadigs, maar „alles rijkelijk en goed. De kamer, was keurig netjes „en met bloemen versierd. Ik zat naast den koning, „die behagen schepte in deze samenkomst en zich „blijkbaar gelukkig gevoelde in onzen kring. Vervolgens „gingen wij weder naar den salon en na weder een „tijd van zwijgen stond ik op om te bidden voor den „koning en de koningin. Toen moesten wij scheiden." Weinig tijds na dit bezoek begon hare gezondheid merkbaar af te nemen. Na eenigen tijd buiten te hebben vertoefd, leefde zij weder wat op; maar sedert het midden van 1844 was zij toch meest bedlegerig. Een enkele maal bezocht zij nog, door haren echtgenoot en eene dochter in eenen rolstoel gereden, de samenkomsten van haar geliefd Kwakergenootschap. Daar werd de geest ook nog eens vaardig over haar en op indrukwekkende wijze sprak zij toen de gemeente toe over „den dood des rechtvaardigeom te besluiten met de woorden uit het 33s,e Hoofstuk van den profeet Jesaja: „Mijne oogen zullen den Koning zien in Zijne schoonheid; zij zullen een ver gelegen land zien." In een harer brieven uit dezen tijd heet het: „Ik wandel in eene „diepe vallei; maar ik geloof, dat de eeuwige armen „mij ondersteunen en de Heer is mij zeer nabij. Ik ga „door diepe wateren; maar zij zullen mij niet verzwelgen; toch behoef ik uwe gebeden in mijnen toestand." Nog langen tijd duurde haar lijden, dat werd verzwaard door leed over den dood van verschillende verwanten en lieve vrienden, die haar tegen hare verwachting toch nog voorgingen; tot eindelijk, den 13den October 1845, toen zij den leeftijd van vijf en zestig jaren had bereikt, om met de woorden van den Prediker te spreken, het zilveren koord ontketend werd, de gulden schaal in stukken werd gestooten, de kruik aan den springader gebroken werd en het rad aan den bornput in stukken gestooten werd, het stof wederom tot de aarde keerde, als het geweest was en de geest wederkeerde tot God, die hem gegeven had. FLORENCE NIGHTINGALE. FLORENCE NIGHTINGALE. 1820. FLORENCE NIGHTINGALE. FLORENCE NIGHTINGALE. 1820. FLORENCE NIQHTINGALE. 1820 Aan eenen maaltijd, den officieren, die in de jaren 1854—1856 hadden deel genomen aan den Krimoorlog, bij hunnen terugkeer in het vaderland aangeboden, werd voorgesteld, dat elk der aanwezigen op een strookje papier zoude schrijven den naam van den persoon, wiens diensten gedurende den afgeloopen veldtocht naar zijne meening het langst en het dankbaarst in de herinnering van het nageslacht zouden blijven bewaard; en bij het aflezen dier briefjes bleken deze alle zonder onderscheid denzelfden naam te bevatten , dien van Florence Nightingale l). Die profetie is thans bewaarheid. Na ruim vijftig jaren hooren wij ouderen onder ons nog wel eens gewagen van die bloedige worsteling in het verre Oosten; maar terwijl de namen der aanvoerders en staatslieden, die in dien krijg op den voorgrond traden, bij de groote menigte i) Sarah Tooley. The life of Florence Nightingale. Van dit werk verscheen cene Hoiiandsche vertaling van de hand van J. W. Onnen— Bongers. in vergetelheid zijn geraakt, klinkt nog altijd bekend en geëerbiedigd de naam van haar, die men de heldin van den Krimoorlog heeft genoemd, de naam van Florence Nightingale. Maar ofschoon hare werkzaamheid in de hospitalen aan den Bosporus zeker het hoofdmoment in het leven van Florence Nightingale is geweest, het zwaartepunt van hare werkzaamheid ligt elders, ligt in het algemeen in haar doen beseffen van de hooge waarde van vakopleiding en loonarbeid ook voor de beschaafde, gefortuneerde vrouw van stand, en in het bijzonder in hare organisatie der ziekenverpleging door ziekenverpleegsters van beroep. In dit opzicht is haar levenswerk internationaal geweest, heeft het ook in ons Nederland zijnen invloed doen gelden. Want de beoefening der ziekenverpleging als een vak, als een beroep, dagteekent van het midden der 19de eeuw, van het optreden van Florence Nightingale. Eerst deze heeft de ziekenverpleging doen erkennen als een vak, dat, zoo goed als ieder ander, stelselmatig verworven kennis en gezette voorbereiding eischt, — als een vak, dat beoefend moet worden om zich zelfs wil, als de noodzakelijke, onmisbare aanvulling van het vak van den geneesheer, van den hygiënist, en niet enkel, zooals bij de verpleging door liefdezusters reeds van overoude tijden het geval is geweest, als middel om in den tijd van beproeving, dien de kranke doormaakt, te kunnen inwerken op diens gemoedsgesteldheid. Niet dat Florence Nightingale de hooge waarde eener diepe, innige vroomheid ooit zoude hebben onderschat; maar zij meende, dat deze bij de verpleegster, zoo goed als bij den geneesheer, den advocaat, den onderwijzer en wie ook, eene vrije, individueele zaak moet blijven. Deze opvatting was in de dagen der jeugd van Florence Nightingale, het begin der vorige eeuw, nog geheel nieuw. De breedte van blik, die haar tot deze ruime opvatting heeft geleid, dankte zij in hoofdzaak aan de zorgvuldige opvoeding, die haar vader, een aanzienlijk Engelsch edelman, haar schonk. Deze, zelf kunstenaar en geleerde, had zijne beide dochters, waarvan de jongste, Florence, aldus genaamd omdat zij in 1820 in Italië, in de bloemenstad aan de Arno, was geboren, reeds vroeg doen deelen in zijne studiën. Hij deed haar veel reizen, oefende haar in de kennis van vreemde talen en bracht haar in voortdurend verkeer met merkwaardige tijdgenooten. Maar Squire Nightingale was ook een zorgzaam landheer en zijne dochters moesten hem ter zijde staan in zijne zorg voor de pachters en hunne gezinnen op zijne uitgestrekte landgoederen , waar hij streng de hand hield aan geregeld schoolbezoek. Het was te Lea Hurst, haar vaders landgoed, in Derbyshire, de streek ons welbekend uit Adam Bede en the Mill on the Floss, dat Florence opgroeide in dagelijksch verkeer met typen als boerin Poyser en tante Pullet, maar ook met de heel wat minder welvarende bevolking in het nabij gelegen fabrieksstadje Cromford, de omgeving, waar de door George Elliot onsterfelijk gemaakte Dina Morris werkte. Florence Nightingale leidde er het gewone leven van Engelsche jonge meisjes van geboorte en fortuin: des zomers, buiten, had zij hare Zondagsschool, bezocht zij hare armen; en des winters in de hoofdstad, nam zij deel aan de feesten en genoegens , die het glansrijke hofleven der eerste regeeringsjaren van koningin Victoria kenmerkten. Haar zin voor studie, de meer dan gewone mate van ontwikkeling, die haar vader haar had bijgebracht, maakten echter, dat dit leven zonder bepaald doel haar op den duur niet kon bevredigen. Twee ernstige ziektegevallen in hare allernaaste omgeving brachten de haar aangeboren gave voor verplegen aan den dag en toen hare diensten niet langer in de ziekenkamer waren vereischt, begon zij zich toe te leggen op eene systematische studie van de regels eener goede ziekenverpleging. Wat zij eigenlijk wilde, wist zij zelve niet; maar van één ding was zij zeker, dat niets goed kan worden gedaan zonder gezette voorbereiding daartoe, gelijk zij nog in later jaren in een geschriftje over Work and Duty den jongen vrouwen van Engeland toeriep: „als gij u tot eenige taak, welke ook, geroepen gevoelt, bekwaamt u dan tot die taak, evenals de „man dit doet. Denkt niet, dat gij zonder dat iets «deugdelijks zult kunnen volbrengen Voor drie „vierden komt alle ellende in het leven der vrouwen „daaruit voort, dat zij zich niet willen onderwerpen „aan geregelde voorbereiding voor haren arbeid, zooals „die toch voor den man onmisbaar wordt geacht „Evenals de man moet gij u voegen tot grondige studie, „tot regel en tucht, want dan alleen kunt gij Gods „werk door uwen arbeid dienen. Nergens toch staat „geschreven, dat Hij oppervlakkig en onvoltooid gelaten „werk zal zegenen." Nog zonder scherp omlijnd doel begon Florence Nightingale een onderzoek in te stellen naar de bestaande toestanden op het gebied der ziekenverpleging, die destijds was gedaald tot een peil, zooals wij ons dat nauwelijks meer kunnen voorstellen. De opheffing der kloosters in het midden der 16de eeuw had de geestelijke zusters, die in Engeland zoo goed als elders de ziekenverpleging in hoofdzaak in handen hadden, verdreven. Voor eenen tijd was Londen zelfs geheel zonder gasthuizen of geregelde armenverzorging geweest. Gaandeweg werden de ziekenhuizen weder geopend, onder bestuur van leeken gesteld en bediend door personeel, dat wel onder streng toezicht stond, maar geene eigenlijke opleiding ontving. Wat men noodig had te weten leerde men immers wel door ondervinding, evenals de geestelijke zusters het indertijd ook hadden gedaan, heette het; maar het groote onderscheid was, dat die liefdezusters voor een groot deel waren geweest vrouwen van stand, van voor haren tijd hooge beschaving en ontwikkeling. Zij hadden wetenschappelijke neigingen, zin voor studie en lieten zich gaarne onderwijzen in wat destijds bekend was aangaande geneeskunde en verbandleer; bovendien werden zij geleid door godsdienstige beweegredenen en daardoor tot zelfopoffering en plichtsbesef gebracht. Maar een beroep, dat noch door systematische opleiding noch door hoogere zedelijke motieven werd gedragen, viel als van zelf meer en meer in handen van onontwikkelde, onbeschaafde vrouwen als eene laatste uitkomst voor de allerbehoeftigsten onder haar, of voor wie om de eene of andere vlek in haar verleden niets beters vinden kon. Door haar gemis aan vakkennis, aan beschaving, aan dien godsdienstigen drijfveer, die in vroeger tijden tot een leven van de uiterste toewijding had geleid, waren de verpleegsters in gasthuizen en gestichten in het begin der 19de eeuw haast eene schandvlek voor haar volk, een gevaar voor hare omgeving geworden. Hare dronkenschap was spreekwoordelijk en hare zedelijkheid was van zoo min allooi, dat geene eerbare vrouw het kon wagen met haar te dienen zonder haren goeden naam in verdenking te brengen. Dit soort van vrouwen had dan ook de handen vrij in de vervuilde ziekenzalen, waar geene vrouw van eenige beschaving zich op hare plaats kon gevoelen. En met de verpleging in de gezinnen was het niet beter gesteld. De welbekende teekening, die Charles Dickens in zijn Martin Chuzzlewitt ons geeft van Sarah Gamp en Betsy Prig, is naar het leven geschetst; waarbij ook weder wel in het oog moet worden gehouden, dat men toen nog niet beschikte over den tegenwoordigen rijkdom van hulpmiddelen om den patiënt rein en de ziekenkamer bewoonbaar te houden; en, zelf nog niet zoo fijn gevoelig op het punt van reinheid en hygiene als wij het thans zijn geworden, ook niet zoo hooge eischen stelde aan de verpleegster, wier hulp men inriep, als men in eigen kring niemand bereid vond om de verzorging van den lijder uit liefde op zich te nemen. Maar de gasthuisverpleegster stond nog ver beneden de particuliere verpleegster, die hare clientèle toch altijd eenigszins had te ontzien; en op de bezoeken, die Florence Nightingale bracht, eerst aan de voornaamste Londensche gasthuizen, daarna aan de ziekenhuizen te Edinburg en te Dublin, vond zij overal hetzelfde: het personeel ruw, onwetend, hardvochtig, verslaafd aan den drank, overgegeven aan schaamtelooze zedeloosheid: de ziekenzalen vervuild, door en door besmet met de kiemen van allerlei hospitaalziekten. Wie er binnen kwam met een gebroken been werd maar al te vaak binnen weinige dagen ten grave gesleept door kwaadaardige infectie-ziekten; de kraamvrouwen- koorts was er zoo gewoon, dat eene bevalling in het ziekenhuis gelijk was te stellen met een doodvonnis in de oogen der ongelukkigen, die er hare toevlucht moesten zoeken. In hooge, houten bedsteden lagen soms drie tot vier volwassen zieken naast elkander; ongedierte kroop rond in het beddegoed, dat niet verwisseld werd als een nieuwe patiënt de vrijgekomen plaats van een genezen of overleden kranke kwam innemen; in een Edinburgsch gasthuis vond Florence Nightingale ten minste nog de bepaling, dat in geval van besmettelijke ziekte de matrassen gelucht en de bedlakens gewasschen moesten worden, eer ze op nieuw in gebruik kwamen; maar in ieder ander geval scheen men het ook daar onnoodige weelde te vinden; vaak moesten de kranken de verpleegsters te vriend houden door omkooperij, zouden dezen hun de allernoodigste hulp bewijzen, de voor hen bestemde verkwikkingen, die meest op de ziekenzaal moesten worden toebereid, niet zeiven tot zich nemen, hen niet berooven van wat vriendelijke handen hun hadden gebracht of van het vast rantsoen van brood, dat den patienten dagelijks ééns per etmaal werd uitgedeeld en dat zij in hun bed of onder hunne matrassen bewaarden met hunne kleederen en kleine bezittingen. Het reinigen der kranken, voor zoover men daaraan deed, en het afleggen der dooden geschiedde ten aanschouwe van al de andere lijders in de ziekenzaal; overdag hielpen de herstellenden bij de verpleging der allerergsten; des nachts werd geene hulp verleend en menigeen werd des morgens dood gevonden ten gevolge van uitputting en krachtverlies, die niet tijdig waren opgemerkt. Reeds begonnen stemmen op te gaan, dat dit op den duur niet kon worden geduld. Charles Dickens protesteerde in zijn Martin Chuzzlewitt, waarvan de eerste afleveringen verschenen in 1843, uit een gevoel van menschelijkheid tegen zoo onmenschwaardige toestanden. Van academische zijde werd ten behoeve der medische wetenschap in 1847 in King's College een begin gemaakt met eene reorganisatie der ziekenverpleging; maar reeds vóór dien tijd, in 1840, had Elizabeth Fry de hand aan het werk geslagen. Op eene harer reizen naar het vasteland van Europa had zij kennis gemaakt met Pastor's Fliedner's diaconesseninrichting te Kaiserswerth en stichtte, in Engeland teruggekeerd, het Genootschap van Nursing Sisters1), die de kranken zouden gaan verplegen in gezinnen en ziekenhuizen als een Christelijk liefdewerk. Deze organisatie, die nog bestaat, was in Engeland de eerste, waarbij weder de woorden zuster en proefzuster werden gebezigd; waar een bepaald costuum verplicht was; waarvoor inwoningen vooropleiding in een ziekenhuis werd gezorgd; waar na afloop van den proeftijd een diploma van bekwaamheid ') cf. pag. 76. werd uitgereikt; waar niemand werd toegelaten zonder voorafgaand bevredigend onderzoek wat betreft karakter, gezondheid en leeftijd en zonder te hebben bewezen, dat zij schrijven en lezen kon, wat destijds een tamelijk hoog peil van stand en beschaving waarborgde. De zusters werden uit de kas van het Genootschap gesalarieerd en deden ten bate der algemeene kas bij vermogende particulieren dienst voor loon, bij de armen voor niets; of wel zij vonden eene vaste aanstelling in het gasthuis, waar zij zich practisch hadden geoefend. Dat die practische oefening nog al eens met bezwaren gepaard ging, blijkt uit eene oude aanteekening in de registers van het Genootschap, inhoudende, dat in 1842 aan de Commissie van Beheer van het London Hospital te kennen moest worden gegeven, dat haar gasthuis in zulk een vervuilden toestand verkeerde, dat, indien daarin geene verandering werd gebracht, de Nursing Srsters niet langer ter oefening daarheen zouden worden gezonden. Haar bijstand was toen echter reeds zoo begeerlijk gebleken, dat men, liever dan dien weder te verliezen, besloot den Augiasstal ten minste in zoo verre te reinigen, dat het verblijf er voor fatsoenlijke vrouwen houdbaar werd. Op aanraden van Mrs. Fry, die om dezen tijd grooten invloed op haar uitoefende, besloot Florence Nightingale zelve eenen leertijd te gaan doormaken aan de diaconesseninrichting van Pastor Fliedner te Kaiserwerth bij Dusseldorp aan den Rijn. In den loop van het jaar 1849 kwam zij er aan, na eerst nog op eene reis van een paar jaren door Frankrijk en Italië zich op de hoogte te hebben gesteld van den arbeid der RoomschKatholieke liefdezusters. Te Kaiserswerth vond zij nu al hare idealen van liet oogenblik verwezenlijkt: eene Protestantsclie inrichting, die al de voordeelen der oude kloosterorden bood zonder hunne bindende geloften. Pastor Fliedner, de stichter, was een man van groote, innige vroomheid en een geboren philanthroop. Hij gevoelde van den beginne behoefte aan de hulp der vrouw in zijne worsteling met zonde en ellende, en daartoe had hij het ambt der diaconessen uit de eerste Christengemeenten weder doen herleven. De diaconessen, die iiij opleidde, hadden zich te beschouwen als dienstmaagden van Christus en om Zijnentwil van armen en kranken; zij werden na afloop van haren proeftijd tot haar ambt ingezegend inet oplegging der handen in naam van den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest, maar niet gebonden door eenige gelofte. Het stond haar ten allen tijde vrij terug te keeren naar hare verwanten , als men daar hare hulpbehoefde ; zij mochten huwen; maar dan niet langer in de inrichting blijven, opdat nieuwe rechten en verplichtingen niet in strijd zouden komen met de oude. Voor haar onderhoud werd in de inrichting gezorgd; doch bezoldigd werden zij niet. Pastor Fliedner 8 was in 1833 begonnen met ééne zuster en een paar wanhopige ontslagen vrouwelijke gevangenen, die hij in het tuinhuis zijner pastorie onderbracht. Toen Florence Nightingale er in 1849 aankwam, telde zijne inrichting reeds 190 diaconessen en 62 proefzusters; van deze allen waren er 80 op verschillende plaatsen in Duitschland werkzaam, 5 in Londen, 3 in Constantinopel, 5 te Jerusalem, 2 te Smyrna en er was eene bloeiende afdeeling opgericht te Pittsburg in de Vereenigde Staten. Het complex der gebouwen bestond uit een ziekenhuis, een weeshuis, eene kinderbewaarplaats en eene opleidingsschool. Florence Nightingale gevoelde er zich dadelijk op haar plaats. „Nooit heb „ik inniger liefde aangetroffen en zuiverder, belang„loozer toewijding dan daar," schreef zij nog jaren later. De diaconessen waren toen nog allen eenvoudige boerenmeisjes; maar Florence wist zich bij haar bemind te maken door allen arbeid, ook den zwaarsten, met haar te deelen, door haar costuum te dragen en door zich te voegen naar hare huisvesting en hare voeding, als had zij nooit de verfijnde levenswijze in haar ouderlijk huis gekend; vooral ook door vloeiend Duitsch met haar te spreken, wat men in haar, de Engelsche, voor een wonder van geleerdheid aanzag. Steeds was zij op post als het eene bijzonder moeilijke verpleging gold. Hoewel gasthuisverpleging haar hoofddoel was, stelde zij belang in al pastor Fliedner's plannen voor eene verbeterde armverzorging en zij deed veel huisbezoek met diens echtgenoote om van wat zij daarbij opmerkte, velerlei in praktijk te brengen bij hare latere organisatie der wijkverpleging in Engeland. Na afloop van haren proeftijd werd zij door pastor Fliedner met oplegging der handen en met de gebruikelijke woorden ingezegend. Vervolgens keerde zij naar Engeland terug, gedreven door het verlangen om van den schat, dien zij gevonden had, nu ook mededeeling te doen. Bij ervaring kende zij immers het gevoel van leegte en van onbevredigd verlangen naar een arbeidsveld voor die werkkracht, die, met haar, zoo menigeen harer tijdgenooten in zich voelde, maar zonder er even als zij een uitweg voor te kunnen vinden; zij voelde zoo voor de verveling, die het onvermijdelijk gevolg was van het gemis aan allen degelijken arbeid, waartoe men was opgeleid en geschoold; zoodat voor meisjes uit den gegoeden stand nauwelijks eenige andere bezigheid bleef dan les geven in eene Zondagsschool, en meisjes zonder eigen middelen in later leven een lastpost werden voor broeders of andere mannelijke verwanten. Zij zette zich daarom tot de samenstelling van een geschrift over de inrichting te Kaiserswerth en gaf daarin eene uitvoerige beschrijving van de geschiedenis en van het doel der stichting, na eerst in de voorrede met warmen drang de jonge vrouwen in Engeland tot navolging te hebben 8* opgewekt. „Er is eene oude voorspelling," schreef zij, en dat was in 1851 , „er is eene oude voorspelling, „dat de negentiende eeuw de eeuw der vrouw zal zijn;" en al mocht die voorspelling nog bij lange na niet in vervulling zijn gegaan, verklaarde zij, het was toch ook waar, dat nergens meer dan in Engeland de vrouw vrijheid had om de haar aangeboren gaven te ontwikkelen. „De vrouw wordt immers niet meer pedant „genoemd," betoogde zij, „als zij hare kennis laat uit„komen in het gemeenzame gesprek; de schrijfster „wordt geëerd en gevierd; maar zoo menige vrouw „ziet het met leede oogen aan, omdat bij haar de op„leiding tot de daad niet gelijken tred heeft gehouden „met hare opleiding tot het verkrijgen van kennis. De „vrouw uit de 18de eeuw was waarschijnlijk gelukkiger „dan die uit de negentiende eeuw, omdat haar willen „meer verband hield met haar kunnen. Zij kon volbrengen wat zij wenschte; en hare jongere zuster „koestert verlangens zonder te weten, hoe er aan te „voldoen " Na haar geschriftje de wereld te hebben ingezonden vertrok Florence ter afronding harer studiën naar Parijs, waar zij arbeidde in samenwerking met de zusters van St. Vincent de Paul, bij wien zij inwoonde, terwijl zij tegelijkertijd ijverig chirurgie studeerde in de Parijsche hospitalen, die destijds op dit gebied eene groote vermaardheid bezaten. Eene ernstige krankheid maakte daaraan een einde en dwong haar naar huis terug te keeren om rust en herstel te zoeken. Zoodra zij ook maar eenigszins op krachten was gekomen, vertrok zij weder naar Londen om zich daar te wijden aan philanthropischen arbeid. Eerst was het de werkzaamheid van Lord Shaftesbury onder de havelooze kinderen, die zij steunde; maar weldra verbond zij zich aan een oud, reeds voor lange jaren te Londen opgericht tehuis voor verarmde bejaarde dames uit den deftigen stand, waarvan er zoo velen in stilte en eenzaamheid hebben geleden en zijn weggekwijnd, voornamelijk omdat zij niet waren opgeleid tot eenig ambt of beroep, waarmede zij in haar levensonderhoud zouden hebben kunnen voorzien. Voor betere vakopleiding voor meisjes ijverde Florence Nightingale reeds lang; maar terwijl zij door haar geschrift over Kaiserswerth voor de toekomst invloed zocht te verkrijgen op de jonge meisjes, wilde zij in het heden zich geven aan de taak om de laatste levensdagen te verhelderen van vrouwen, voor wie de strijd om het bestaan te zwaar was geweest. Harley Street Home tor Sick Governesses, thans Hospital for inval i d Gentlewomen, het gesticht, waarover zij vrijwillig het bestuur aanvaardde, was vervallen en verwaarloosd; de bewoonsters leden er gebrek aan het allernoodzakelijkste. Florence Nightingale bracht er binnen korten tijd orde en gezelligheid, wist er het finantie-wezen tot eenen goeden staat terug te brengen en doorliep er zelve nog eene laatste oefenschool in practische organisatie voor de oproep kwam tot de groote taak, die haar leven heeft gestempeld. II. In het voorjaar van 1854 had de Regeering van Engeland, met Frankrijk als bondgenoot, ter bescherming van Turkije den oorlog verklaard aan Rusland. Het opgewonden volk had die oorlogsverklaring jubelend toegejuicht; het droomde slechts van overwinningen. Maar met het bericht dier overwinningen ontving het ook bericht van gewonden, die niet werden verzorgd, van kranken, die niet werden verpleegd, van stervenden , die niet werden vertroost. De voor de ziekenzorg te velde aangewezen commissie bleek niet berekend voor hare taak. Voedsel, kleederen, verbandstoffen, geneesmiddelen ontbraken. De staf officieren van gezondheid was geheel onvoldoende om, behalve de tallooze gewonden na den slag bij Alma, ook nog de vele lijders aan pest en cholera te helpen. Er waren geene andere verplegers dan ongeoefende hospitaalsoldaten, meest zeiven invaliden en herstellenden. Officiersvrouwen, die hare echtgenooten waren gevolgd naar het oorlogsterrein, zonden van daar hartverscheurende berichten aangaande het lijden der gewonde en kranke soldaten en aangaande haar eigen onvermogen tegenover zoo grooten nood, al deden zij wat zij konden om in hare naaste omgeving de gevallenen bij te staan. „De meest gewone hulpmiddelen ontbrekenschreef Williani Howard Russell, de oorlogscorrespondent van de Times. „Niet de minste rekening wordt er gehouden met betamelijkheid, met reinheid; de stank „is ontzettend; voor zoo ver ik kan nagaan, „sterven de manschappen zonder dat eenige poging „wordt in het werk gesteld om hen te redden. Zij „blijven liggen, zooals zij zijn nedergelegd door kameraden, die hen op hunnen rug voorzichtig van het „slagveld naar het hospitaal droegen, maar niet bij „hen konden blijven." De onverzorgde toestand der Engelsche soldaten, verklaarde hij verder nog, viel te meer in het oog, vergeleken bij de zorgvuldigheid, waarmede de Fransche bondgenooten voor hunne gewonden zorgden, en door de wijze, waarop bij de Fransche troepen, niet alleen in de hospitalen maar tot zelfs op het slagveld, de tot hare taak wel opgeleide liefdezusters langs de draagbaren en bedden gingen om hulp en lafenis te bieden. Maar bij liet Engelsche leger ontbrak vrouwelijke verpleging geheel. „Zijn er „onder ons dan geene vrouwen vol toewijding, geneigd „en bekwaam om uit te gaan tot de zorg voor de „lijdende soldaten in de hospitalen te Scutari?" zoo besloot William Russell zijne aangrijpende schildering. „Is geene enkele der dochters van het Engelsche volk, „nu de nood dringt, gereed tot dit werk van barm- „hartigheid? Frankrijk heeft zijne liefdezusters „bij scharen uitgezonden en aan het leger van gewonden en stervenden schenken deze verlichting en vertroosting, zooals alleen de hand der vrouw die kan „schenken Staan wij, Engelschen, dan zoo „ver beneden de Franschen in zelfverloochening en in „toewijding tot eenen arbeid, dien Christus zoo bijzonder „heeft gezegend als een werk aan Hem Zeiven verdicht, zeggende: Ik ben ziek geweest en gij hebt Mij „bezocht." Wie dien oproep ongehoord kon laten voorbij gaan, — niet Florence Nightingale. Den 15Uen October 1854, denzelfden avond nog van den dag, waarop zij William Russell's artikel las, na reeds diep bewogen te zijn geweest door de tijdingen van nameloos lijden op hef slagveld, die met iedere post inkwamen, schreef zij aan Mr. Sidney Herbert, hoofd van het Departement van Oorlog, dat zij zich beschikbaar stelde voorden dienst in de hospitalen te Scutari; en haar schrijven kruiste den brief, waarin haar van regeeringswege het oppertoezicht over die hospitalen werd aangeboden. Want ook de Regeering kon bij al die onrustbarende berichten niet werkeloos blijven; zij werd er door gedrongen tot krachtig ingrijpende maatregelen. De verpleging der gewonden te velde door vrouwen was wel reeds vroeger beproefd; maar had tot nu toe geenen bijval gevonden bij de militaire autoriteiten. De vrouwen, die als verpleegsters plachten dienst te doen, behoorden tot de laagste volksklasse, tot die soort van vrouwen, die den troep op den voet plegen te volgen en dan al naar gelang der omstandigheden voor koken , wasschen, indien de nood drong, ook tot verplegen in dienst werden genomen. Meest waren zij van verdachte zeden, verslaafd aan den drank en ongevoeliger voor het lijden der gewonden dan gewone hopitaalsoldaten het bleken te zijn. De uitzending van beschaafde, ontwikkelde vrouwen van stand tot den hospitaaldienst was toen nog een ondenkbaar iets; en wat er placht werkzaam te zijn was zoo verwerpelijk, dat de Regeering besloten had de troepen voor de Krim bestemd zonder vrouwelijk verplegend personeel te laten uittrekken. Thans echter werd ten gevolge van de berichten aangaande de onbeschrijfelijke ellende, die op het oorlogsterrein heerschte, het denkbeeld om verpleegsters in dienst te nemen, op nieuw door de regeering in overweging genomen. Het toenmalig hoofd van het Departement van Oorlog1), Mr. (later Lord) Sidney Herbert, was de eerste om te beseffen, dat de toewijding en de organisatie-gave deivrouw ten spijt van traditie, van vooroordeel en van den onwil der legerautoriteiten, dienstbaar moesten wor- ') Air. Sidncy's titel was: Secreiary of War witli a stat in the Cabinet. den gemaakt aan de verzorging der arme soldalen, die in de verpeste hospitalen van het Oosten hulpeloos en verlaten wegkwijnden; maar hij begreep ook, dat alles afhing van de vrouw, die aan het hoofd der uit te zenden verpleegsters werd gesteld. Dat die vrouw, zoude zij kunnen slagen, bekleed moest zijn met gezag en zich zeker moest weten van den zedelijken steun van het gouvernement, stond bij hem vast. Het ware een onbegonnen werk geweest haar ondergeschikt te maken aan de militaire autoriteiten te velde: van eene reorganisatie van den hospitaaldienst, die thans zoo dringend noodig bleek, ware dan reeds bij voorbaat de mislukking zeker: terwijl niemand met recht begrip van het gewicht der opgelegde taak bereid zoude zijn die te ondernemen, tenzij eene positie van onbetwist gezag , zoowel over de haar vergezellende verpleegsters als over de plaatselijke gezaghebbers, haar werd gewaarborgd. De daartoe geschikte en bekwame vrouw meende hij te zien in Florence Nightingale. Deze was zijne nicht, de vriendin zijner echtgenoote; hij was wel bekend met hare systematische studie van het gasthuiswezen in eigen land en in den vreemde; herhaaldelijk reeds was hij bij zijne philanthropische ondernemingen op zijne goederen, nog pas bij de oprichting van een kinderziekenhuis, te rade gegaan met hare practische ervaring en heldere zaakkennis. In den ministerraad vond zijn plan warmen bijval. Het geschriftje van Florence Nightingale over Kaiserswerth, hare reorganisatie van het gesticht in Harley Street waren niet onopgemerkt voorbij gegaan; er was iets in haar optreden, dat bij wie haar kenden of van haar werk hoorden, de overtuiging wekte, dat groote dingen van haar konden worden verwacht. Men was echter verre van zeker, dat zij de haar toegedachte taak zoude willen aanvaarden. Het was niet enkel een levensgevaarlijk werk, maar een werk, dat bloot stelde aan scherpe en onwelwillende critiek van het toen volstrekt ongehoorde feit, dat eene vrouw van hoogen rang en fijne beschaving zich zoude beschikbaar stellen voor den hospitaaldienst; want bij allen naijver op de handhaving der nationale eer was hij, die die nationale eer dan moest handhaven, de gewone soldaat, bitter weinig in tel; en het was een werk, waarbij bovendien veeleer tegenwerking dan steun was te wachten van de zijde der plaatselijke militaire autoriteiten, die tot nog toe van een uitzenden van verpleegsters niet hadden willen hooren. Den 15den October, niet wetende, dat Florence Nightingale zich juist dienzelfden dag uit eigen beweging aan dezen arbeid had gewijd, schreef Mr. Sidney Herbert haar: „Gij zult in de nieuwsbladen reeds hebben gelezen, „dat er in de hospitalen te Scutari groot gebrek aan „verpleegsters heerscht. In het gebrek aan medische „hulp, aan verbandmiddelen, ligging en kleeding, waarover verder nog wordt geklaagd, moet, zoo het al ooit „heeft bestaan, thans reeds zijn voorzien; want het „aantal officieren van gezondheid, dat aan het leger „werd verbonden, bedroeg van den beginne één op „iedere 95 man, dus dubbel zooveel als nog ooit bij ,eene krijgsuitrusting het geval was. Bovendien zijn pas „voor drie weken dertig nieuwe wondartsen uitgezonden, „die nu wel reeds te Constantinopel zullen zijn aangekomen. Laatstleden Maandag vertrokken er nog ver„scheidenen en de volgende week zenden wij er weder. „Wat de noodige geneesmiddelen betreft, die zijn in „overvloed aanwezig, zij zijn uitgezonden bij tonnen „gewichts: dan nog 15000 bedlakens benevens medicijnen, „wijn en arrowroot naar verhouding. Ik verklaar mij „het gebrek aan dit alles in de hospitalen te Scutari, „indien het dan inderdaad bestaat, alleen door het feit. „dat dit alles in hoofdzaak is ontscheept te Varna en „niet werd doorgezonden, toen het leger naar de Krim „vertrok; maar dat verzuim kon in een dag of vier „worden hersteld. Ook zijn nieuwe ladingen onderweg. „Maar dat er gebrek is aan vrouwelijke hulp, dat kan „niet worden ontkend. Enkel verplegers worden in de „militaire hospitalen toegelaten en het zoude ook ondoen„lijk zijn een staf verpleegsters te laten mede trekken „met het leger te velde. Maar nu te Scutari eenmaal „een vaste hospitaaldienst in werking is gesteld, bestaat „ook van militair standpunt geen enkel bezwaar tegen „de toelating van verpleegsters aldaar en ik ben overtuigd, dat die toelating een ware zegen zoude zijn, „want de hospitaalsoldaten zijn ruw en onbeholpen. ,,lk krijg thans tal van brieven van vrouwen, die zich ,,aanbieden als hospitaalverpleegsters; maar het zijn „meest dames, die geene de minste voorstelling hebben „noch van wat hospitaaldienst eigenlijk is, noch van „wat daar van haar zoude worden gevorderd; als zij „er voor stonden, zouden zij terugschrikken en daardoor „niet alleen van geen nut zijn maar ook nog hinderlijk „en in den weg. Bovendien zouden de meesten van „haar niets begrijpen van de noodzaak, in een militair „hospitaal vooral, om zich onvoorwaardelijk te onderwerpen aan de reglementen en voorschriften .... Ik „voor mij ken in geheel Engeland slechts ééne vrouw, „die zulk eene onderneming zoude kunnen leiden „en tot een goed einde brengen. Herhaaldelijk reeds „heb ik er over gedacht u te polsen, of gij die taak „zoudt willen aanvaarden, indien zij u werd aangeboden. De keuze der andere verpleegsters zoude u „natuurlijk worden overgelaten. Het zal moeilijk zijn „vrouwen te vinden geschikt en bereid tot een werk, dat „zoo vreeslijk is en dat behalve goeden wil en vakkennis grooten moed en tact vereischt; het zal nog „moeilijker zijn om haar te leiden en systematisch te „doen handelen; maar het allermoeilijkst zal het zijn om „te komen tot eene goede samenwerking met de plaatselijke medische en militaire autoriteiten daarginds. „Vooral daarom is het zoo noodig, dat deze proef- „neming worde ter hand genomen door iemand met „ondervinding en met administratieve bekwaamheden. „Ik vraag u dus, wilt gij de leiding op u nemen? ..Natuurlijk bekleed met het oppertoezicht over de andere „verpleegsters en, naar ik meen u te kunnen waarborgen, met allen krachtigen bijstand en steun van de „zijde van het departement van den militairen gezondheidsdienst alhier. Bovendien zoudt gij volmacht heb„ben om door de Regeering te doen uitzenden al wat „gij zoudt meenen te behoeven voor het groote doel „Ik wil u niet verheelen, dat mijns inziens het al of „niet slagen van het plan tot uitzending van verpleegsters afhankelijk is van uwe medewerking. Door uwe „persoonlijke hoedanigheden, uwe vakkennis, uwe gave „van administratie en daarbij ook door uwe hooge „maatschappelijke positie zijt gij tot dit werk bekwaam „zooals niemand anders het is. Als het slaagt, zal er „veel goeds uit voortkomen, allereerst voor lieden, die „het wel aan ons hebben verdiend, dat wij ons hunner „aannemen; en misschien nog veel goeds voor komende „tijden ook Het zoude in waarheid een nationale „arbeid zijn en het feit, dat de Regeering zelve er u „toe roept, daarbij uw eigen hooge rang en afkomst „zouden u een groot overwicht verzekeren vooral in „eenen dienst als den militairen, waar rang en titels zoo „zwaar plegen te wegen. Ik weet wel, dat dit laatste „u in den grond der zaak koud laat, behalve in zoo „ver als het dienstbaar kan zijn aan het doel; maar die „dingen hebben wel beschouwd toch eenen diepen zin „en zijn in ieder geval van het hoogste aanbelang voor „wie zich ook bekommeren om uw persoonlijk wel„zijn.... Ik ben verzekerd, dat gij in deze zaak met „wijsheid zult weten te besluiten. God geve, da» het „zij overeenkomstig mijn hopen en wenschen." De ontvangst van dezen brief, waarin haar werk en de middelen om het te volbrengen zoo helder werden afgebakend, scheen Florence Nightingale eene goddelijke bevestiging van de roepstem, die zij in haar hart had hooren weerklinken niet alleen, maar ook reeds gehoor had gegeven, verhaalde zij later. Onverwijld ging zij nu over tot het nemen der noodigste voorbereidingsmaatregelen , allereerst het aanwerven van geschikte verpleegsters om haar naar Scutari te vergezellen, van het gereedmaken eener uitrusting voor die allen, van het inwinnen van alle verkrijgbare inlichtingen aangaande klimaat, leefregel, inrichting der hospitalen en wat niet al. Zij deed het, niettegenstaande , ten einde zoo snel mogelijk reisvaardig te zijn, met de dagen, ja met de uren moest worden gewoekerd , met eene onverstoorbare kalmte van geest. „De Regeering gaat eenen staf verpleegsters naar Scutari „zenden en Miss Nightingale zal dien aanvoeren," schreef eene vriendin, die haar in die dagen behulpzaam was. „Niemand is zoo goed berekend voor dit werk als „zij; — zij is zoo beslist, zoo handig, zoo verstandig „en vooral zoo rustig van geest. Zelfs nu weet zij van „geen haasten of jachten, ofschoon zij zoo ontzettend „veel te regelen en te bedenken heeft en zoovelen „haar als overstelpen met dienstaanbiedingen en met „goeden raad." De officieele bekendmaking door het Ministerie van Oorlog, „dat Miss Nightingale, iemand met meer ondervinding van hospitaal-administratie dan eenige „andere vrouw in het land, de zware maar nobele „taak had aanvaard om aan het hoofd van een aantal „verpleegsters de gewonden aan de Zwarte Zee te gaan „verplegen, en dat zij was benoemd tot Superintendante „van den verplegingsdienst te Scutari," wekte alom in den lande groot opzien. Men wilde weten, wie die Miss Nightingale was; en de dagbladen haastten zich de nieuwsgierigheid van het publiek te bevredigen door uitvoerige persoonsbeschrijvingen en een breed uitmeten harer uitnemende hoedanigheden , waarvan zij eene lange lijst gaven, die wel verbazing wekken moest in die dagen, toen aan de ontwikkeling van het jonge meisje nog zoo weinig werd gedaan. Want niet alleen hare kennis van krankenverpleging, ook die van oude talen, van hoogere wiskunde, van wetenschap, letteren en kunst werd hoog geroemd. „Daar is nauwelijks ééne „enkele moderne taal, die zij niet verstaat," zoo werd beweerd. „Zij spreekt Fransch, Duitsch, Italiaansch „zoo gemakkelijk alsof het Engelsch ware. Zij heeft „alle Europeesche landen bereisd en is den Nijl opgetrokken tot aan de verste cataract. Zij is jong, ongeveer „zoo oud als koningin Victoria, bevallig, vrouwelijk in „haar optreden, rijk en algemeen geacht en bemind." Ter geruststelling van hen, die mochten meenen, dat eene jonge dame met zooveel voortreffelijkheden zeker wel eene ongehoorzame dochter zoude zijn, werd er dan nog met nadruk aan toegevoegd: „dat haar liefste „plaats was de huiselijke kring en dat haar plan de „goedkeuring wegdroeg harer bewonderende ouders, „wien zij in alles onderworpen was." Iemand, die haar wel kende, schilderde haar om dezen tijd in een vertrouwelijk schrijven als iemand, „die God heeft voorbestemd tot groote dingen. Men behoeft haar maar te „hooren spreken, zelfs nog zonder tot haar te hebben „opgezien, om te gevoelen, dat zij een buitengewone „persoonlijkheid is. Zij is eenvoudig, verstandig, vriendelijk en welwillend. Zij is rijzig van gestalte en mat „van tint. Haar gelaat is uiterst aantrekkelijk en het „beste daarin is het stralende zieieleven, dat hare „wezenstrekken zoo heerlijk verlicht. Er is niets liefe„lijkers denkbaar dan haar glimlach, die is als een zonnige „zomerdag." Haar naam gaf natuurlijk aanleiding tot tal van woordspelingen; de verpleegsters, die haar zouden vergezellen, werden door het volk nachtegaaltjes geheeten en 9 door Punch als zoodanig in verschillende cartons geschetst met de voorspelling er bij, dat die lieve nachtegaaltjes, die al zingende de zieke soldaten wilden gaan verplegen, zeker wel zouden terugkomen als ringduiven. Want terwijl velen de onderneming geestdriftig toejuichten , waren anderen geneigd die te bespotten of wel der overtuiging toegedaan, dat dienst doen in een militair hospitaal onvoegzaam was voor vrouwen, vooral voor jonge vrouwen, „die soldaten wilden gaan verzorgen, „terwijl zij nog niet eens wisten, hoe het eenen zuigeling „te doen." Velen ook hielden vast aan de voorspelling, dat geene vrouw ooit tegen harden, zwaren dienst bestand zoude blijken, dat het plan een onbekookt plan was en dat al de verpleegsters wis en zeker, voor eene maand om was, ziek en overwerkt naar huis terug zouden keeren. De onderneming was dan ook zoo ongedacht nieuw, zoo lijnrecht in tegenspraak met gangbare opvattingen en gevestigde tradities in Engeland (en elders ook wel), dat heftige critiek en bittere spot niet waren te ontgaan. Maar Florence Nightingale, trok zich niets van deze dingen aan. Zij was een van hen, die alleen luisteren naar inwendige stemmen en weinig acht geven op stemmen van buiten af. Ook daardoor was zij eene wegbereidster voor het moderne feminisme, heeft zij eene diepe, niet meer te dichten bres gestooten in den Chineeschen muur van vooroordeel van godsdienstigen, maatschappelijken en professioneelen aard, die den arbeid der vrouw binnen eng afgesloten grenzen beperkte. Te midden van een stortvloed van grappen, van veroordeeling en van miskenning harer bedoeling, ging Florence Nightingale voort met de vorming van haar staf, trouw bijgestaan door Mr. Sidney Herbert en diens echtgenoote. Tijd tot opleiding en systematisch onderricht was er niet; het was noodzakelijk de verpleegsters onverwijld scheep te doen gaan; men moest dus wel uitzien naar reeds geoefende en geschoolde handen en die vond men enkel in twee Londensche gasthuizen, waar een langzaam toenemend aantal van Mrs. Fry's N u r s i n g Sisters werkzaam was en in King's College, waar sedert 1847 van academische zijde eveneens een begin met eene systematische opleiding van verpleegsters was gemaakt; alsook onder de Roomsch-Katholieke liefdezusters. Op beide categoriën van vrouwen deed Florence Nightingale thans een beroep; maar dit bracht nieuwe moeilijkheden. De leus „No Popery", die in Engeland reeds zooveel hartstocht had gewekt, weerklonk opnieuw en in clericale kringen werd krachtig geijverd tegen het toelaten van Roomsch-Katholieke vrouwen in de hospitalen, als tegen eene verkapte poging om den Britschen soldaat op zijn ziekbed voor Rome's Kerk te winnen. Het twistgeschrijf hierover bleef met groote hevigheid aanhouden nog lang nadat Florence den 21sten October 1854, dus juist zes dagen na ontvangst van 9* het schrijven van Mr. Sidney Herbert, reeds was uitgezeild met 38 verpleegsters, waaronder 10 RoomschKatholieke zusters van barmhartigheid. Trots de officiëele verklaring namens het Departement van Oorlog, dat Miss Nightingale lid was van de Engelsche Staatskerk, (Low Church), bleef men volhouden, dat zij heimelijk tot de Roomsch-Katholieke Kerk was overgegaan; en verschillende geestelijken waarschuwden hunne parochianen geene giften af te staan voor de gewonden in het Oosten, daar die giften in Roomsche handen zouden geraken en voor Roomsche propaganda worden besteed. „Wat is het toch droevig", schreef Mrs. Herbert, „dat „van het oogenblik, dat Miss Nightingale besloot om „naar Scutari te gaan, haar karakter en hare geloofsovertuiging zijn aangevallen op alle denkbare wijzen. „Het is dubbel wreed en hard, nu het iemand treft, aan „wie Engeland zoo veel verschuldigd is." Gelukkig klonken er ook stemmen, die van meer waardeering getuigden, zooals die van den geestelijke, die op de vraag tot welke secte Miss Nightingale toch eigenlijk behoorde? kortweg ten antwoord gaf: „tot de secte, wier leden „ongelukkigerwijze zoo zeldzaam zijn, tot die van den „barmhartigen Samaritaan." 111. De officiëele rang, dien de Regeering aan Florence Nightingale bij het leger had verleend, was die van Superintendante van den Verplegingsdienst in het Oosten met den titel van Lady in Chief. Het haar toevertrouwde oppertoezicht strekte zich uit over den staf van alle acht hosp'talen aan de Zwarte Zee, waarover de gewonde en kranke soldaten gedurende dezen veldtocht werden verdeeld. Het middelpunt daarvan en in den eersten tijd het centrum harer werkzaamheid was het groote hospitaal te Scutari, eene gewezen kazerne, tijdelijk door de Turksche regeering aan de Engelsche bondgenooten ten gebruike afgestaan. Het lag op den top van eenen hoogen heuvel met een prachtig uitzicht, over het glinsterende water van den Bosporus, op Constantinopel met zijn gekanteelde wallen, zijn marmeren paleizen en slanke minarets, die zich helder en scherp afteekenden aan den horizon. De plek was als een hof van Eden, schrijft Sarah Tooley, en het diepe blauw van eenen Oosterschen hemel verhoogde het schoone van het tooneel. Het gebouw zelf vormde een reusachtig vierkant met op iederen hoek een toren. Galerij aan galerij, waarop verdieping op verdieping, te samen bijna vier Engelsche mijlen gaans lang, omgaven een open binnenplaats, waar naar schatting een 12.000 man hunne oefeningen konden houden. De bouw en de ligging waren beide goed; maar daarbinnen heerschten vervuiling, ellende, besmetting, wanorde. Gewonden en lijders aan hospitaalkoorts en cholera lagen er door elkander opgehoopt, verstoken van het allernoodzake- lijkste. Er waren er bij, die reeds sedert dagen van het oorlogsterrein, het schiereiland de Krim, waren vertrokken, zonder dat hunne wonden nog waren verbonden of hunne gebroken ledematen gezet. Na beneden aan den haven te zijn ontscheept, waren zij den heuvel opgedragen of opgesleept, als zij ten minste te ziek waren om zelf nog den weg te voet af te leggen of langs te kruipen. En als zij dan na nameloos lijden eindelijk het vurig begeerde hospitaal hadden bereikt en zich zeker waanden van voedsel en verzorging, dan bleek daar aan alles en alles gebrek te zijn. Een geschiedschrijver van dezen veldtocht schrijft, dat er in de eerste maanden van den krijg in de hospitalen geen vaatwerk was noch huisraad van welken aard ook; geen zeep, geen handdoeken, geen zakdoeken, geen lijflinnen ter verschooning; de mannen bleven liggen in kleederen verstijfd door hun geronnen bloed, ten prooi aan het ongedierte, dat vloeren en wanden bedekte, aan de ratten, die over hen heen zwermden in dat verpeste hol, waar zij weerloos ten doode schenen gedoemd. Het eerste wat zij bij hunne aankomst hadden gemeend te mogen verwachten was chirurgicale hulp; maar velen moesten daarop blijven wachten tot de dood den wondarts vóór was. De officieren van gezondheid werkten zonder ophouden, dag en nacht; maar zij waren niet opgewassen tegen den arbeid, die hun hier te doen stond. Het was Florence Nightingale, alsof haar het hart zoude breken, toen zij onmiddellijk na hare aankomst te Scutari op 4 November 1854, met haar staf de door pest en cholera verontreinigde gebouwen binnen ging en hare eerste ronde deed. „De ligplaatsen der mannen „stonken", schrijft zij, „en de dekking was van zak„linnen, zoo ruig, dat de zieken smeekten hun enkel „hunne velddekens te laten; en voor mannen, die in „zulk een staat van uitputting verkeerden, was het ook „niet om uit te houden onder die harde lakens. Er was „geen enkel stuk huisraad van welken aard ook. Ledige „wijn- en bierflesschen dienden voor kandelaars en dat „was alles." Ook de naaste omgeving van het hospitaal was een broeinest van besmetting; uit een raam ziende telde Florence niet minder dan zes doode honden in eenen staat van vergevorderde ontbinding; en zij bevond, dat nergens in de geheele reusachtige caravanserai gelegenheid was voor bewassching. Daarvoor was een contract afgesloten met eenige Armeniërs, die zoo diefachtig waren, dat de kranken niet waren te bewegen hun linnen af te geven, zoo zij het al missen konden, want wie zijnen ransel op het slagveld had moeten laten liggen, bezat niets dan de morsige, gescheurde lompen aan het lijf, en hospitaalkleeding was er niet. Er was geene rioleering, niet de minste gelegenheid tot afvoer van faecaliën. Er waren geene keukens; van de bereiding van ziekenvoedsel was geen sprake. Wat er werd gekookt, werd op soldatenmanier gekookt boven groote open wachtvuren in ketels vol kokend water, waarvan allerlei door elkander ingeworpen werd om er te worden uitgehaald nu eens overgaar, dan weder nog half rauw, al naar het trof. De afgewerkte doctoren en hospitaalautoriteiten, met wie Florence in overleg wilde treden, bleken niet ingenomen met hare komst, waarvan zij slechts nieuwen overlast verwachtten, zooals zij haar onomwonden te kennen gaven. De dingen waren nu eenmaal zoo als zij waren, verklaarden zij, en het was ondoenlijk en sentimenteel tevens om daarin verandering te willen brengen. En nog nauwelijks een half etmaal na hare aankomst, nog eer zij den bestaanden toestand ten volle had kunnen overzien, begonnen de gewonden van den slag bij Inkerman in schrikbarenden getale toe te stroomen, terwijl de zalen reeds overvol waren met kranken en stervenden. Aan beide zijden der eindelooze gangen moesten de nieuw aangekomenen in dichte rijen worden nedergelegd, voor velen was zelfs geene andere ligplaats te vinden dan de naakte, vervuilde grond buiten langs en tegen het gebouw. „O, die ongelukkigen, die ik „hier bij scheepsladingen zie aankomen na een verblijf „aan boord van vijf dagen, gedurende welke hunne „wonden noch verbonden, noch gereinigd zijn," schreef eene der verpleegsters zes dagen na hare aankomst te Scutari naar huis. „De mannen kwijnen weg aan dysenterie en uitputting. Op de vier zalen, waar ik het „opzicht heb, zie ik ze bij dozijnen wegsterven tengevolge eener inzinking van krachten, die, menschelijker„wijs gesproken, hadde kunnen zijn voorkomen, indien „ik slechts eenig geschikt voedsel voor hen had gehad. „Wij hebben nog geen druppel melk gezien; het brood „is zuur en hard; de boter verkeert in een staat van „bederf en het vleesch heeft meer van vochtig Ieder „dan van voedsel." Met milde hand deed Florence uitdeeling doen van de groote hoeveelheid versterkende voedingsmiddelen, die zij, in heimelijk wantrouwen van Mr. Herbert's verzekering, dat van alles overvloed was, op eigen kosten had medegebracht; maar bij het aantal gewonden, dat van Sebastopol bleef toestroomen, was dit als niets. Mr. Herbert had zoo nadrukkelijk verzekerd, dat medicamenten en voedingsmiddelen waren uitgezonden bij „tonnen gewichts", maar hij wist niet, wat Florence Nightingale thans met gloeiende verontwaardiging constateerde, dat groote voorraden halverwege Scutari en de Krim waren ontscheept te Varna, waar niemand order gaf ze door te zenden naar de hospitalen, of wel verpakt waren in het ruim der schepen onder ammunitie en zwaar geschut, waar zij feitelijk onbereikbaar waren. Weder andere voorraden bleven in de onmiddellijke nabijheid van het hospitaal onuitgepakt liggen, omdat niet recht zeker was, wie bevoegd was bevel te geven, om tot de uitreiking daarvan over te gaan. Noch te Constantinopel, noch te Scutari was een goederenkantoor gevestigd, zoodat particuliere zendingen aan het leger zelden of nooit hare bestemming bereikten, meest onopgezonden bleven liggen en verloren gingen. Florence Nightingale gevoelde hare geheele ziel in opstand komen bij het aanschouwen van een lijden, dat haars inziens slechts het gevolg was van routine en sleur, van gemis aan eene behoorlijke administratie. Zij begreep daarom, dat zij niet mocht opgaan in de zorgen van het oogenblik, noch persoonlijk zich wijden aan de verpleging der ongelukkige slachtoffers van het heden; maar dat zij voor de toekomst het kwaad in den wortel moest aantasten en onverwijld overgaan tot de invoering van een stelsel van hospitaal-administratie, dat tooneelen, als waarvan zij thans getuige was, voor goed onmogelijk zoude niaken. De officiëele positie, waarmede zij door de Regeering was bekleed, wist zij met de meeste beslistheid te handhaven tegenover onbuigzame reglementen en gevestigde tradities. Met vaste hand verscheurde zij den dichten sluier van achterhoudendheid en verheimelijking, waarmede de plaatselijke autoriteiten den feitelijken toestand voor de Regeering verborgen hadden gehouden. Haar rang gaf haar het recht van directe correspondentie met het Departement van Oorlog te Londen en met den bevelvoerenden generaal op het slagveld, lord Raglan. Onbeschroomd legde zij in die correspondentie, die zij terstond begon, den vinger op de wonde plekken van het bestuur der hospitalen, op de fouten in de organisatie der approviandeering vooral. Hare voorstellen tot eene betere regeling bleken daarbij zoo eenvoudig, zoo practisch uitvoerbaar, zoo berekend op de plaatselijke verhoudingen, dat lord Raglan weldra hetzelfde onbeperkte vertrouwen in haar stelde, als Mr. Herbert het reeds deed. Beiden verleenden haar allen mogelijken steun. De bevelen die zij van hen verlangde, werden steeds zonder aarzeling of tijdverlies gegeven en met snelle vaart werd de hospitaaldienst geregeld op den voet, dien Florence Nightingale aangaf. Binnen tien dagen na hare aankomst had zij reeds eene keuken in werking, waar dagelijks voor 800 man aan geschikt ziekenvoedsel kon worden geleverd. Zij richtte eene vvasscherij in voor de kleeding der zieke soldaten, voor wie zij reeds dadelijk op eigen kusten duizend hemden uit Constantinopel had laten komen; zij trof maatregelen voor eene reiniging van het gebouw, voor het ontsmetten van beddegoed. Haar opwekkend voorbeeld, haar fijn beschaafd, hoog aristocratisch optreden, dat met kalme onverzettelijkheid haar doel nastreefde, het weldadig gevoel van te weten, dat er voor orde en regel werd gezorgd, bezorgden haar onder het oude hospitaalpersoneel steeds williger hulpkrachten. Ook voor de soldatenvrouwen, die hare echtgenooten naar het terrein van den oorlog waren gevolgd, maar die bij het optrekken der troepen naar de Krim in de alleruiterste ellende te Scutari hadden moeten achterblijven, zorgde zij. Zij vond werk voor haar in de keuken, in de wasscherij en zelfs bracht zij voor de vele verwaarloosde kinderen, die zij bij zich hadden, eene kinderbewaarplaats en een schooltje in gang. De officiersvrouwen gingen onder hare leiding mede aan den arbeid en met Kerstmis, zes weken na hare aankomst, was in de meest wezenlijke behoeften van den hospitaaldienst voorzien en de geregelde toevoer van het noodige in gang gebracht. Koningin Victoria en prins Albert stelden van den beginne een levendig belang in hare werkzaamheid. „Wilt gij Mrs. Herbert zeggen", schreef de koningin op 6 December 1854 eigenhandig aan Mr. Herbert, „dat „ik haar verzoek, mij geregeld inzage te geven van de „berichten, die zij van Miss Nightingale ontvangt, want „al lees ik ook nog zoo veel rapporten van officieren „en anderen over het oorlogsveld, ik hoor nooit iets „van de gewonden, en dat gaat mij natuurlijk nader „ter harte dan iemand anders. Zeg Mrs. Herbert ook, „dat ik wensch, dat Miss Nightingale en de andere „dames dien armen, nobelen, gewonden en zieken „mannen zullen zeggen, dat niemand warmer belang „in hen stelt, of meer voor hun lijden voelt, of hun „moed en heldhaftigheid meer bewondert dan hunne „koningin het doet. Dag en nacht denkt zij aan hare „beminde troepen en de prins ook." Deze brief werd aan Miss Nightingale opgezonden en deze deed hem door den aalmoezenier in de ziekenzalen voorlezen tot groote voldoening der gewonden, die er zoo goed zij konden met een God save the Q u e e n op antwoordden. Miss Nightingale had toen feitelijk reeds gezegepraald over onwil en tegenwerking; toch werd hare positie door dit schrijven van de koningin nog versterkt, nu bleek, dat de koningin op haar rekende voor betrouwbare berichten aangaande de zieken en gewonden en van haar verlichting van hun lijden hoopte. Ook de andere zeven hospitalen aan den Bosporus werden door Florence Nightingale naar het te Scutari ingevoerde systeem onder leiding der meest beproefde verpleegsters van haar staf gereorganiseerd. Al mocht een dankbaar Engeland in later jaren zijne eerbiedige bewondering hebben geconcentreerd op Florence Nightingale, deze zelve, al was zij dan ook het leidende, denkende hoofd der onderneming, was de eerste om het aandeel, dat hare heldhaftige gezellinnen aan haren arbeid namen, hoog te waardeeren. Toen de moederoverste der Roomsch-Katholieke zusters, die haar waren gevolgd, naar Engeland moest terug keeren, schreef zij aan deze: „Gij weet wel, dat ik al het mogelijke zal „doen om zorg te dragen voor de zusters, die gij hier „bij mij achter laat. Ik zal over haar waken, als waren „zij mijne kinderen. Maar het zal toch niet hetzelfde "zijn, als toen gij het deedt. Het past mij niet, u „hulde en dank te brengen voor al wat gij hier hebt „gearbeid, want het zoude zijn, alsof gij in mijnen dienst „hadt gearbeid, en gij deedt het immers voor God. Gij „waart verre mijne meerdere in geschiktheid voor het „oppertoezicht, in gave van administratie en nog veel meer „in die geestelijke gaven, welke Gode zoo welbehagelijk „zijn in wie tot overste wordt gesteld. Dat ik gesteld „was over u, was niet zoo als het had beliooren te „zijn. Wat gij hier hebt gedaan, is niet met woorden „te zeggen; ik heb daarvoor geenen anderen dank dan „mijne tranen. Maar ik zoude toch willen, dat men het „algemeen wist, dat gij hier werdt gewaardeerd, zooals „gij het verdient, en dat de dankbaarheid van het ieger „u is verzekerd." IV. Maar al was de hospitaaklienst, wat het allervoornaamste betrof, thans tamelijk wel geregeld, er kwam geene verlichting in den arbeid van Florence Nightingale. De groote toevloed van gewonden had wel opgehouden; maar nu, na de overwinning bij Inkernian, het beleg voor Sebastopol was geslagen, bleef ziekte rondgaan in de gelederen der troepen, waardoor de stad werd ingesloten. „Denk toch eens in," schreef Miss Nightingale in die dagen, „denk toch eens in, wat het zeggen wil om vijf „van iedere zeven nachten dienst te moeten doen in de „loopgraven! Denk eens wat het in heeft, om dat vol „te houden 36 uren aan één stuk, zooals zij allen dat „in December deden, liggend en half liggend en dan „nog in de 48 uur geen ander voedsel te krijgen dan „rauw pekelvleesch met wat suiker er over heen, een „slok rum en een paar beschuiten; niets warms, omdat „de uitgeputte soldaat, niet, zooals men gerekeiid had, „in staat was zelf uit te gaan op brandhout om zijn „rantsoen te koken. En denk dan eens, wat het zeggen „wil, dat het geheele leger bij dat alles moed en lijdzaamheid heeft betoond en nog betoont. Daar is iets „hartverheffends in." Het gevolg van den dienst in de loopgraven gedurende de koudste wintermaanden was dan ook een veelvuldig voorkomen van bevroren ledematen, een hernieuwd optreden van dysenterie en cholera, en de hospitalen bleven zoo vol als ooit. Naar schatting bevatten de hospitalen gezamenlijk steeds een 5000 zieken; te Scutari alleen had Florence er een 2000 onder haar onmiddellijk toezicht en ieder nieuw transport bracht gemiddeld 1100 patienten aan. Gelukkig kwamen in het begin van Januari 1855 nog vijftig verpleegsters uit Engeland over, nu niet meer met vooringenomenheid begroet, maar als eene uitredding ingehaald. „O, die eerste dagen, „nadat ik te Scutari was aan wal gegaan," schreef eene der nieuw aangekomenen later. „Schip na schip kwam „binnen en de hospitaalsoldaten droegen maar steeds „nieuwe lijders aan, die met hun wonden en hun „bevroren ledematen twee, drie dagen, soms nog langer „over de Zwarte Zee hadden gezwalkt. En waar dan „heen met hen? Beschikbare bedden waren er dikwijls „niet en de zieken moesten dan maar voorloopig wor„den nedergelegd op den grond, tot bedden vrij kwamen „door het bezwijken van hen, die er den laatsten strijd „met cholera en dysenterie hadden gestreden." Wanneer zulk een transportschip aankwam, was Miss Nightingale altijd op post, ééns zelfs twintig uren aan één stuk, om de verdeeling der zieken over de verschillende zalen te regelen, de besmettelijke kranken zoo veel doenlijk te scheiden van hen die enkel maar gewond waren, en hen die onmiddellijk chirurgicale hulp behoefden, af te zonderen, opdat die het eerst naar de operatiekamers zouden worden gebracht. De cholera trad in die dagen op onder een der ergst bekende vormen: de mannen, die er door werden aangetast, leefden zelden langer dan een uur of vijf. Maar tot het uiterste ging Florence hare zusters voor, in hare pogingen om nog te redden wat te redden was. Weken lang bleef die vreeselijke plaag aanhouden en al die weken gingen in de toegangen tot het hospitaal steeds twee reeksen van draagbaren in tegenovergestelde richting aan elkander voorbij, één die zieken aanbracht en één die dooden wegdroeg. Twee maanden lang bleef het sterftecijfer binnen het hospitaal op 60%- Dat de besmetting zoo hevig om zich heen greep, was grootendeels daaraan te wijten, dat de graven niet diep genoeg waren gegraven, zoodat de lucht om het hospitaal door en door verpest was. En weinig minder treurig dan het lijden der choleralijders was het lijden van hen, die inkwamen met bevroren ledematen. De winter aan de Krim pleegt ongewoon streng te zijn en de soldaten, die voor Sebastopol lagen, hadden geene andere uitrusting dan linnen en katoen , niets van wol. De kleederen vroren hun dikwijls gedurende den slaap aan het lichaam vast en moesten stuk voor stuk worden los gemaakt van het naakte vleesch; bij het ontdoen der schoenen kwamen steeds de teenen mede, hoe voorzichtig wij ook te werk gingen, schrijft eene der zusters. In die treurige dagen scheen Florence Nightingale de gave der alomtegenwoordigheid te bezitten. Steeds was zij ter plaatse, de patienten bemoedigend als deze tegen eene operatie of amputatie opzagen en dit met te meer recht, omdat men in die dagen nog weinig gebruik maakte van chloroform of andere verdoovende middelen; den in uitputting wegzinkenden met het uiterste geduld eenig voedsel toedienende; de stervenden vertroostende en in hare innige vroomheid wijzende op eenen nieuwen hemel en eene nieuwe aarde. Zij ving den laatsten groet aan vrienden en verwanten op; belastte zich met het overmaken van den laatsten spaarpenning, van een laatste aandenken aan vrouw en kind en wist dan nog tijd te vinden om den weduwen tevens te melden, welke maatregelen zij moesten nemen 10 om in het bezit te komen van haar pensioen. Ook bleef zij in brief op brief hare betrekkingen in Engeland opwekken inzamelingen van gelden en giften te houden; ten einde versnaperingen en warmer kleeding te kunnen doen toekomen aan de soldaten in de legerplaats voor het belegerde Sebastopol. Nog laat in den avond, als de doctoren reeds lang weg waren, zag men de tengere figuur der Lady in Chief, alleen en onverzeld, eene laatste ronde doen door de met enkele kaarsen slechts flauw verlichte zalen, eene kleine lamp in de hand. Met innige vereering zagen de kranken dan de Lady with thelamp, zooals zij haar noemden, voorbij glijden, telkens nog stil staande bij eene sponde, waar zij zag, dat de doodsengel ging nederdalen, om nog een laatste woord van troost te spreken. De mare van die nachtelijke rondgangen verbreidde zich wijd en zijd en Longfellow zong er van: So in that house of misery, A lady with a lamp I see Pass through the glimmering gloom, And flit from room to room; And slowly, as in dream of bliss, The speechless sufferer turns to kiss Her shadow as it falls Upon the darkening walls. On England's annals through the long Hereafter of her speech and song, A light its ray shall cast From portals of the past. A lady with the lamp shall stand In the great history of the land, A noble type of good, Herolc womanhood. Ten slotte werd ook het hospitaal-personeel aangetast door koortsen. Van de doctoren stierven er zeven op de acht. Er kwam een oogenblik, dat slechts één der doctoren zich voldoende op de been kon houden om dienst te doen. De verpleegsters bleven evenmin gespaard. Juist toen de lente in het land kwam, en het allerergste geleden scheen, stierven er drie en werden door trouwe soldatenhanden eerbiedig ten grave gedragen. Gelukkig bleef het bij dit drietal; de anderen herstelden en zetten dadelijk'.haar leven van toewijding weder voort. Toen de lente eindelijk daar was voor goed, en na zes maanden van onafgebroken, ingespannen arbeiden een tijd van kalmte intrad, zoodat haar tegenwoordigheid te Scutari, waar alles thans een geregeld beloop had:, kon worden gemist, begaf Florence zich van daar naar het schiereiland de Krim om met eigen oogen te zien, hoe het met de verpleging der gewonden op het oorlogsterrein zelf was gesteld. Bovendien was het een deel der haar opgelegde^taak om als Superintendante van^den Verplegingsdienst ook alle andere hospitalen te inspecteeren. Met^heerlijk lenteweder genoot zij van de vaart over de Zwarte];Zee, eene ware verkwikking na zoo vele maanden van opsluitingen bedompte ziekenzalen; maar bij de nadering van de haven van Balaclava hoorde zij reeds het dreunend gebulder van het geschut voor het belegerde Sebastopol en dat herinnerde maar al te duidelijk aan de wreede werkelijkheid. Zoodra het schip de haven was ingeloopen en het bekend werd, dat Florence Nightingale de reis had mede gemaakt, haastten alle militaire autoriteiten, de bevelvoerende generaal lord Raglan aan het hoofd, zich daarheen om haar plechtig te begroeten en haar de dankbaarheid van het leger te betuigen; maar zij vonden haar reeds niet meer aan boord. Zij was al geland en had hare inspectie begonnen. Den volgenden dag reed zij met een paar vrienden uit naar het legerkamp om lord Raglan's bezoek te beantwoorden. „Zij was heel eenvoudig gekleed, in eene lange amazone," schrijft een van hen, „en zag er recht krijgshaftig uit, gezeten op „een fraaien vos, die fier voortstapte, alsof het dier er „trotsch op was haar te mogen dragen. Het was overheerlijk weder en onze cavalcade had veel bekijks „onder die massa lieden van alle natiën, die te Bala„clava waren samengestroomd, ledereen was verbaasd „eene dame in ons gezelschap te zien; want er waren „op dat oogenblik slechts vier dames op het geheele „schiereiland aanwezig behalve de liefdezusters en de „verpleegsters; maar die werden nooit buiten de hospitaaltenten gezien." Onderweg werd halt gehouden in een geimproviseerd hospitaal in eene kleine Grieksche kerk en toen ging het weder verder, te midden van het gebulder van het geschut, het steken der trompetten, het roeren der trommen, al dat krijgsrumoer, waarover Florence hare koortszieken zoo dikwijls had hooren ijlen, naar den top van een hoogen heuvel van waar men het geheele panorama van de legerplaats voor Sebastopol met de myriaden van witte tenten kon overzien en tevens het uitzicht had op de ruige hoogten om de vlakte van Balaclava en daar tusschen de vallei, waar de door Tennyson zoo treffend bezongen Zes Honderd den dood waren tegemoet gereden, toen daar de orde kwam: „Forward the Light Brigade!" Was there a man dismayed? Not tho' the soldier knew Some one had blundered: Their's not to make reply, Their's not the reason why, Their's but to do and die: Into the valley of Death Rode the six hundred. Cannon to right of them, Cannon to left of them, Cannon in front of them Volley'd and thundered; Storm'd at with shot and shell, Boldly they rode and well Into the jaws of Death Into the mouth of Heil Rode the six hundred. Flashed all their sabres bare, Flashed as they turned in air, Charging the gunners there, Charging an army, while All the world wonder'd : Plunged in the battery-smoke Right thro' the line they broke; Cossack and Russfan Reel'd from the sabre-stroke Shattered and sunder'd. Than they rode back, but not, Not the six hundred. Cannon to right of them, Cannon to left of them, Cannon behind them Volley'd and thunder'd; Storm'd at with shot and shell, While horse and rider feil, They that had fought so well Came through the jaws of Death Back from the mouth of Heil, All that was left of them, Left of six hundred. Met bitteren weemoed bedacht Florence Nightingale, terwijl zij het schilderachtige schouwspel gade sloeg, dat zoo vele honderden van hen, die zij thans bezig zag in de loopgraven, of in de vroolijke lentezon hun oefeningen zag maken, nog voor den afloop van het beleg de lange reeks van slachtoffers, die de krijg reeds had gemaakt, nog zouden hebben vermeerderd. Zij gevoelde eene dringende begeerte om zoo dicht mogelijk tot de bedreigde plek te naderen. Men gaf haar een escorte mede en zij ging voort tot zoo dicht onder het bereik van het geschut op de wallen der belegerde stad, dat de schildwachten met een waarschuwend gebaar naar de scherven van gebarsten bommen om hen heen, haar en hare geleiders smeekten af te stijgen van hunne paarden, omdat het gezicht van een troep ruiters den vijand zoude verlokken om er op te vuren. Miss Nightingale steeg van haar paard, maar eenige meters verder liet zij zich toch niet weerhouden een mortier te beklimmen om te beter met haar kijker de ongelukkige stad in oogenschouw te kunnen nemen. Tot nog toe had zij in het kamp haar incognito weten te bewaren; maar op die verheven standplaats werd zij herkend door soldaten, die zij te Scutari had verpleegd. Het gerucht, dat zij het was, verspreidde zich in een oogwenk als een loopend vuur en met een oorverdovend hoerageroep werd zij nu door de dankbare mannen begroet. Den volgenden dag zette Florence haren inspectietocht voort; geen hospitaaltent, die zij niet binnen ging en uren lang vertoefde zij in de barakken om zich te overtuigen , dat allerwege het door haar te Scutari ingevoerde systeem onder leiding harer verpleegsters in goede werking was. Onverwachts echter overviel haar, die tot nog toe onkwetsbaar had geschenen en als een betooverd leven had geleid, een hevige koorts. Dagen lang lag zij doodelijk krank ter neder; het bericht, dat zij reeds was gestorven, ging de hospitalen rond en bereikte zelfs Londen. Maar zij herstelde; en de doctoren stonden er op, dat zij, zoodra zij wel genoeg was om te reizen naar Engeland zoude terugkeeren. Zij wilde echter op haar post blijven tot het werk in de Krim was afgeloopen, wat naar wel te voorzien was nog niet zoo spoedig zoude zijn; en zij was enkel maar te bewegen om van de Krim terug te keeren naar Scutari. Binnen eene maand had zij daar de leiding hervat van den algemeenen hospitaaldienst, die door de goede regeling en het intreden van het betere saizoen aanzienlijk was verlicht. En eindelijk, in September 1855, kwam het bericht, dat Sebastopol was gevallen, dat Rusland onderhandelingen wilde aanknoopen, dat de vrede te wachten was. Maar al was de vrede verzekerd te achten, er lagen nog altijd zieke en gewonde soldaten in de hospitalen en het bezettingsleger bleef in de Krim zoo lang de onderhandelingen duurden. Florence Nightingale, die het soldatenleven zoo van nabij had leeren kennen, begreep, dat ook na het ophouden van het eigenlijke oorlogsgevaar, voor den militair nog tal van gevaren en verzoekingen bleven dreigen. Wel verre van hare taak thans als afgedaan te beschouwen, wilde zij nu hare zorgen verdeelen over de zieken in de barakken en de herstellenden en gezonden in het legerkamp. Zij keerde van Scutari terug naar de Krim, al wist zij maar al te goed, hoe hevig de winter, die nu weder aanstaande was, daar kon heerschen; en vestigde het hoofdkwartier van den verplegingsdienst op een der Balaclavaheuvels in het centrum van het terrein harer werkzaamheid. Zij leefde daar met drie zusters in een kleine keet, bestaande uit drie kamers, midden tusschen de barakken. „Wij hebben het hier goedschreef eene der zusters, die haar vergezelde; „de keet is netjes en „zindelijk maar het is ijzig koud. 's Nachts bevriest „hier alles tot zelfs de inkt." Eens op een ochtend werden de zusters wakker onder een laag sneeuw, die door de reten van het dak naar binnen was gewaaid. Maar geen sneeuwjacht, geene onbegaanbare wegen konden Florence weerhouden van hare dagelijksche bezoeken aan de barakken en aan de tenten, waar zij van allerlei in gang wist te brengen voor de uitspanning en de ontwikkeling der manschappen; want nu hare zorgen voor het lichaam niet meer zoo overwegend waren, was zij bedacht op het zedelijk en verstandelijk welzijn der mannen en op hun vermaak tevens. Zij stichtte hier en daar kleine leesbibliotheeken, waartoe koningin Victoria haar zelve boeken en tijdschriften zond; en de leeshutten, zooals men ze noemde, waren steeds druk bezocht. De lezingen en cursussen, die gedurende dezen winter voor de soldaten werden gehouden door de aalmoezeniers en door de officieren, hadden hare warme belangstelling en zelfs hielp zij een café oprichten als tegenwicht voor de gewone cantines, waar veel dronkenschap heerschte. Zij wekte de mannen op om aan hunne betrekkingen tehuis te schrijven en voorzag hen daartoe van schrijfpapier en postzegels. Onvermoeid was zij ook in haar pogen om de manschappen te beduiden, dat zij geregeld een deel van hunne soldij moesten over maken aan hunne gezinnen en richtte daartoe in hare woning een soort van hulppostkantoor in, waar zij éénmaal 's weeks geregeld zitting hield om geld in ontvangst te nemen, en iedere maand kon zij gemiddeld een bedrag van £ 1000 overmaken naar Engeland om daar in kleine postwissels te worden uitgetaald aan hen voor wie het bestemd was : „en dat was weder zooveel ontrukt aan dronkenschap „en aan de cantine," schrijft zij. Weldra bleek deze zaak zoo doeltreffend, dat de Regeering zelf haar overnam en op 5 plaatsen hulppostkantoren voor het deponeeren van gelden deed oprichten. Door tusschenkomst daarvan werd door de manschappen van Januari tot Juli 1856 een bedrag van niet minder van ■£ 71000 naar huis gezonden. „Wie zal nu nog kunnen beweren," schrijft Florence Nightingale, „dat de soldaat nu een„maal van nature loszinnig, verkwistend en geneigd tot „dronkenschap is en dat daaraan niets is te veranderen?" Den 30sten Maart 1856 werd het vredesverdrag te Parijs geteekend en in Juli daaraanvolgende had de ontruiming van de Krim door de Britsche troepen plaats. Maar niet voor alle hospitalen konden worden gesloten en het laatste deel der Britsche troepen was ingescheept, wilde Florence Nightingale het terrein harer werkzaam- heid verlaten. Aan den vooravond van haar vertrek ontdekte zij, dat een zestigtal vrouwen, die hare echtgenooten zonder verlof waren gevolgd naar de Krim en die men daar had geduld, omdat haar arbeid waarde had, voor Sebastopol waren achtergelaten, toen de regimenten onder zeil gingen. De ongelukkigen omringden jammerend en klagend Miss Nightingale's woning en deze wist nog van de autoriteiten te verkrijgen, dat zij op een Engelsch schip zouden worden gerepatrieerd. Voor haar vertrek had zij nog uit eigen middelen een gedenknaald doen oprichten voor de gevallenen op een der hoogste heuvels bij Balaclava, een reusachtig wit marmeren kruis, twintig voet hoog, dat tot ver in zee zichtbaar is en door de zeelieden het Nachtegaalkruis wordt geheeten. Op hare doorreis van de Krim naar Engeland overtuigde zij zich nog, dat het hospitaal te Scutari geheel was ontruimd. De Turksche Regeering had de gebouwen weder overgenomen; maar hare eigene vertrekken in den Zuidertoren werden nog jaren lang gelaten juist als toen zij ze bewoonde. De sultan zond haar als afscheidsgift een kostbaren diamanten armband. Van koningin Victoria had zij nog voor hare afreis ontvangen een prachtig halssieraad naar een eigen ontwerp van prins Albert: een St. Joris kruis met het naamcijfer der koningin in het midden en daaromheen, als randschrift: zalig zijn de barmhartigen.1) i) The letters of Queen Victoria. 1837—1861. Vol. 111. pag. 170. V. Enkel er op bedacht zich te onttrekken aan alle openbaar huldebetoon, sloeg Florence Nightingale het aanbod der Engelsche Regeering om haar op een oorlogschip naar Engeland terug te voeren af, en begaf zij zich aan boord van een Fransch schip naar Marseille. Met den nachttrein haastte zij van daar naar Parijs om er eenigen tijd rust te nemen bij hare oude vriendinnen, de Zusters van Sint Vincentius de Paulo. Onder den naam van Miss Smith ging zij vervolgens scheep naar Engeland en bereikte zonder te worden opgemerkt Lea Hurst, haars vaders landgoed, waar zij, naar de overlevering wil, door eene achterdeur het huis binnenging en eerst toen door eenen ouden hofmeester werd herkend. Zoodra hare aankomst bekend werd, uitte de publieke belangstelling zich op alle denkbare wijzen. Nog eer zij het oorlogsterrein had verlaten, had de natie op tastbare wijze uitdrukking willen geven aan een overweldigend gevoel van dankbaarheid. Mr. Herbert, die er over werd geraadpleegd, raadde tot het bijéénbrengen van een Ni ght i ngalefond s ter oprichting van een model-ziekenhuis, waar Florence Nightingale haar systeem in volle werking zoude kunnen brengen. „Het schoonste loon, dat Miss Nightingale „van haar volk kan ontvangen," verklaarde hij, „is een „nieuw veld van werkzaamheid. Men kan haar niet beter „eeren dan door haar nieuwen arbeid op te dragen." Bij hare aankomst bedroeg de som, die sedert aan groote en kleine bijdragen daarvoor inkwam, aireede circa £ 45.000. Daarnevens stroomden nog tal van geschenken en huldeblijken toe. In nieuwsbladen en brochures, in zangen en balladen, werd haar lof verbreid ; haar portret diende als reclame bij de verpakking van alle mogelijke koopwaar. Mr. Punch, die hare onderneming eerst zoo grappig had gevonden, gaf nu eene groote teekening met „Mr. Punch's ontwerp voor „een standbeeld voor Miss Nightingale," waarop deze werd voorgesteld in het costuum, dat zij en de andere verpleegsters in de hospitalen plachten te dragen, het woord Scutari op den zoom van haar kleed, eenen gewonden soldaat aan de hand en op het voetstuk eene voorstelling van den barmhartigen Samaritaan. Duizenden en nog eens duizenden trokken naar het park om Lea Hurst als ter bedevaart, in de hoop haar, al ware het slechts even, te zullen zien; maar „de heldin „van de Krim" bleef onzichtbaar; men moest er in berusten, dat deze voorloopig althans volstrekte afzondering verlangde, terwijl haar gezondheidstoestand een tijd van rust inderdaad dringend noodzakelijk maakte. Weldra was zij echter genoeg hersteld om gevolg te geven aan eene uitnoodiging van koningin Victoria om gedurende eene maand op Balmoral haar gast te zijn; en daarna vestigde zij zich te Londen, als van ouds begeerig om in het centrum van actie te verkeeren. Daar trad zij dadelijk in eene drukke correspondentie met vele harer oude pleegkinderen, die zich vol vertrouwen tot haar wendden met de vraag: hoe weder aan werk te komen, hoe zich een pensioen te doen uitkeeren, hoe zich te doen opnemen in een gesticht, hoe hulp te vinden voor weduwen en weezen van gevallen kameraden; en steeds wist zij raad te schaffen en afdoende hulp. Daar het bekend werd, dat zij zeer rijk was, werd zij bovendien overstelpt met bedelbrieven, in die mate zelfs, dat zij er in de Times tegen moest protesteeren; maar nooit, verklaarde zij herhaaldelijk met groote voldoening, nooit had een Engelsch soldaat bij haar gebedeld om geld. Zij begon allerlei plannen te smeden in verband met de bestemming, die zij aan de gift der natie, het Nightingale-fonds wilde geven; en toen in 1857 de groote opstand in Engelsch-Indië uitbrak, ging haar oude ijver zelfs zoo ver, dat zij der Regeering aanbood om binnen de 24 uren scheep te gaan en daar ginds haar werk in de hospitalen te hervatten. Maar hare naaste betrekkingen waarschuwden de autoriteiten, dat het aanbod niet mocht worden aangenomen, dat zij nu zich zelve overschatte. Lichamelijk kon zij maar niet recht meer op krachten komen; en allengs werd het zelfs duidelijk, dat de ziekteaandoening, waaraan zij sedert haar vertrek uit de Krim lijdende was, wel tijdelijk tot stilstand was gekomen, maar met verloop van tijd weder geregeld toenam, zoodat het was te voorzien dat zij wel nooit meer in staat zoude zijn het bedrijvige leven, dat haar zoo lief was, te hervatten, dat hare gezondheid voor goed was geknakt; dat zij op geen herstel mocht hopen. Het was een zeer zwaar kruis voor Florence Nightingale, die zich nog zoo jong van harte gevoelde en het hoofd zoo vol had van plannen en berekeningen. In die eerste jaren na haren terugkeer in het vaderland streed zij eenen zwaren inwendigen strijd, vooral toen bleek, dat zij voor haar verder leven zelfs aan kamer en bed gebonden zoude zijn, „eene gevangene tusschen „vier muren," zooals zij in hare brieven schrijft, niet meer in staat persoonlijk zich te wijden aan de opleiding van verpleegsters, waartoe zij het Nightingale-fonds wilde bestemmen. Want die nationale gift had weder in haar doen herleven al hare oude plannen uit den tijd, dat zij Mrs. Fry met haar Genootschap van NursingSisters leerde kennen en als proefzuster dienst deed te Kaiserswerth. Maar al het doorleefde had die plannen scherper belijnd. Het leidend beginsel van pastor Fliedner en van Mrs. Fry voldeed haar niet meer ten volle. Zeker, ook zij bleef de ziekenverpleging opvatten als een Christelijk liefdewerk; maar zij wilde niet als deze beiden eenen terugkeer naar de dagen van voor d:? Reformatie, geene herleving der oude kloosterzusters in Protestantschen vorm.1) Wat zij thans wilde, dat was de ziekenverpleging verheffen tot een vak, een beroep, niet enkel door practische oefening volgens de oude zinspreuk: al doende leert men; maar door systematische, gezette opleiding, door studie, langs wetenschappelijken weg. En beschikte men eenmaal over een voldoend aantal goede krachten, die, niet gebonden door eenige gelofte, in maar niet buiten de maatschappij zouden staan, dan moesten die worden uitgezonden tot eene hervorming en reorganisatie dier broeinesten van besmetting en holen vol ellende, zooals de gasthuizen dier dagen met recht waren te noemen. „Wie onze „gasthuizen kent," had Florence Nightingale reeds vroeger in hare brochure over Kaiserswerth geschreven, „wie onze gasthuizen kent, weet, dat zij eigenlijk niets „anders zijn dan kweekplaatsen van onzedelijkheid en „onbetamelijkheid; en hoe kan dat ook anders, als „vrouwen van verdachte zeden er worden toegelaten „als verpleegsters en dan nog erger worden dan zij „waren door den omgang met mannelijke patiënten „de verpleegsters drinken er, slapen des nachts en „verwaarloozen hunne zieken."2) De stoffelijke middelen ter verwezenlijking van haar ideaal lagen thans in hare hand; de publieke opinie !) Sara Tooley. The History of Nursing in the British Empire, pag. 58. *) Nutting and Doek. A History of Nursing. Vol. II. pag. 180. was bewerkt voor het denkbeeld, dat zij voorstond; het prestige van haren naam moest haar willige volgelingen toevoeren, meende zij, en toch moest zij hare hand aftrekken van dit werk! Maar zij berustte en droeg het beheer van het Nightingale-fonds op aan een comité, zich zelve slechts eene adviseerende stem voorbehoudende. Twee derden der jaarlijksche renten zouden nu door dit comité worden besteed voor de opleiding van gasthuisverpleegsters en het andere derde zoude moeten dienen voor de opleiding van vroedvrowen, waaraan destijds in Engeland op het platte land een volslagen gebrek heersclite. Aan het St. Thomasgasthuis, een der oudste Londensche gestichten voor zieke armen, waar door de matron, eene vriendin van Florence Nightingale, Mrs. Wardroper, de weduwe van een bekwaam geneesheer, reeds een begin van reorganisatie was gemaakt, zoodat fatsoenlijke vrouwen het er tenminste harden konden, — toen Mrs. Wardroper er in functie kwam, vond zij slechts ééne verpleegster, die niet was verslaafd aan den drank,— werd nu een nieuwe vleugel bijgebouwd voor de huisvesting en het onderricht van de leerlingen der op te richten Nightingale-School. Het groote doel der school moest zijn: niet de vorming van ziekenverzorgsters in den eigenlijken zin, maar de opleiding van krachten, die vervolgens elders reorganiseerend en onderwijzend zouden optreden: de Nightingale- n sister moest na de voltooiing harer opleiding dienst doen als baanbreekster, wegbereidster. hervormster elders. De zusters moesten zich dan ook verbinden om na voltooiing harer studie, waartoe toen nog één jaar voldoende werd geacht, dienst te nemen in een der openbare gasthuizen. Ieder van haar ontving reeds gedurende haar leerjaar behalve kost en inwoning en eene eenvoudige uniformkleeding voor de hulp, die zij bij hare practische oefening in het St. Thomas-gasthuis zoude bewijzen, een salaris van £ 10, want Florence was er op gesteld, dat deze arbeid van den beginne een loonarbeid zoude zijn. Met warme belangstelling volgde Florence Nightingale uit hare ziekenkamer den bouw en de inrichting der lokalen, die zij nimmer zoude betreden; en zij beijverde zich, om door ze dikwijls tot zich te noodigen in persoonlijke betrekking te blijven met de 15 meisjes, die in het jaar 1860 gehoor gaven aan haren eersten oproep om zich als leerling-verpleegster te doen inschrijven. Van deze vijftien moesten er vier na weinige weken reeds als totaal ongeschikt worden ontslagen; maar na afloop van het eerste leerjaar kon een diploma als verpleegster worden uitgereikt aan acht zusters, die dadelijk eene vaste aanstelling verwierven aan het St. Thomas-gasthuis zelf en aan een paar armenhuizen. De Commissie van Beheer van het Nightingale-fonds achtte dit resultaat voor een eerste begin alleszins bevredigend; maar naar Florence's eigen schatting was het dat allerminst. Zij had op eenen gansch anderen toeloop gehoopt; maar het bleek, dat de Engelsche jonge meisjes nog niet veel roeping gevoelden voor het verpleegstersvak; dat dit vak nog bitter weinig in tel was. Bovendien Florence Nightingale, daarginds, in de verte, de gewonde soldaten verplegende, werd wel gevierd als eene nationale heldin; maar Florence Nightingale, te huis ijverend tegen sleur en vooroordeel, was heel wat minder populair. Haar streven naar eene reorganisatie van het gasthuiswezen werd door velen ongepast en sentimenteel geacht. Dat waren dingen, die in den loop der tijden nu eenmaal zoo waren geworden en waar dus niets aan te veranderen viel. Eene deftige vrouw uit Florence Nightingale's naaste omgeving ging zelfs zoover van te verklaren: het mocht dan al waar zijn, dat de verpleegsters in de ziekenhuizen aan den drank waren, maar dat was toch al minder het geval dan vroeger en bakers dronken ook altijd; het was voor die soort van menschen toch ook werkelijk niet te doen om heele nachten op te zitten zonder dat, en als zij het eens al te erg maakten, kon men ze immers weg zenden en andere nemen. Zelfs in medische kringen was men weinig ingenomen met het plan; meer dan één geneesheer protesteerde als tegen eene persoonlijke beleediging tegen Florence Nightingale's bewering, dat n* in de gasthuizen niet alles was, zooals het behoorde te zijn. Ouders en verwanten vonden eene opleiding in het gasthuis bedenkelijk voor jonge meisjes om de mogelijkheid van overhaaste huwelijken met doctoren en van verliefdheden met studenten; men vreesde de kansen van besmetting en meende, dat het verzorgen van kranken, van behoeftige kranken vooral, geen dameswerk was, maar veeleer werk voor vrouwen uit den lageren stand. Doch zwaarst van al woog het oude vooroordeel , dat het voor eene vrouw van stand en middelen niet passend was loonarbeid te te verrichten en Florence stond er nu eenmaal op, dat de arbeid der Nightingale-zusters een loonarbeid zoude zijn. Want voor haar waren loon en arbeid twee onafscheidelijke begrippen. In afwijking van pastor Fliedner's opvatting had Mrs. Fry indertijd ook gewild, dat hare Nursing-sisters gesalarieerd zouden worden teneinde ze te ontheffen van alle wereldsche beslommeringen; maar voor Florence Nightingale was loon de stempel van deugdelijken arbeid. „De meest zinledige van alle arbeidsverdeelingen is „wel de onderscheiding in betaalden en niet betaalden „arbeid," verklaarde zij. „Even onzinnig als de onderscheiding in betaalde en niet betaalde kunst is die „in betaalde en niet betaalde ziekenzorg. Het is even „weinig steekhoudend te willen vragen, of iemand „zwart of bruin van haar is, als te willen vragen of „iemand eigen middelen heeft of niet en van de beoefening der kunst of van het verpleegstersvak al of „niet afhankelijk is voor zijn onderhoud. Waarschijn„lijk heeft nooit iemand goed werk geleverd, als hij „het enkel en alleen deed om loon ; maar even zeker „is het, dat niemand nog ooit goed werk heeft ge„leverd, tenzij hij werkte even hard als hij zoude „hebben gedaan, indien hij werkte voor geld. De „kunst, de ziekenverpleging te willen beoefenen bij „wijze van liefhebberij, dat is de kunst, de ziekenver„pleging niet wezenlijk dienen. Het loon maakt den „kunstenaar niet; maar de kunstenaar heeft recht op „loon." De dienst der eerste Nightingale-zusters in de toen nog bedompte en kwalijk riekende ziekenzalen was zeer zwaar. Aan afzonderlijke eetzalen en recreatiezalen voor de zusters werd toen nog niet gedacht; en de zusters moesten haar eigen voedsel en dat harer zieken grootendeels zeiven toebereiden op het vuur in de ziekenzaal. De dienst zelf was nog zeer onbeholpen geregeld;') geregelde afwisseling van dag- en i) In het St. Bartholome w-gasthuis, waar het bestuur, met zijn tijd mede willende gaan, badkuipen aanschafte, vonden dezen eene plaats in de keuken. Na gebruik werden zij met planken afgedekt en deden dan dienst als tafels om het vleesch op voor te snijden; en dat heeft geduurd tot in het jaar 1873. Nutting and Doek. A history of nursing. Vol. II. pag. 306. nachtverpleging was nog niet ingevoerd. Vaste verloftijden kende men niet; bezoek werd slechts bij hooge uitzondering toegelaten. In het St. Thomas-gasthuis, bij de opleiding der zusters, handhaafde Mrs. Wardroper eene ijzeren tucht. „Het leven eener verpleegster is een „moeilijk leven, een leven van zelfverloocheningplacht zij te zeggen, „en daarom moet zij streng worden geschoold. Slechts weinigen zijn er tegen bestand; „groote wilskracht en volharding worden er toe ver„eischt." Geene de minste afwijking van de toen nog zoo ongewone dracht eener uniformkleeding werd door haar geduld: eenige woorden te hebben gericht tot een der studenten met wie men een deel der academische lessen volgde, werd nog jaren lang onverbiddelijk en op staanden voet met ontslag gestraft; en moest het worden in eenen tijd, toen coëducatie nog door zoo velen eene bedenkelijke zaak werd geacht, terwijl in het belang der zaak iedere aanleiding tot ergernis en opspraak niet zorgvuldig genoeg kon worden vermeden. Voortdurend trachtte Florence Nightingale het leven harer kinderen, zooals zij hare zusters noemde, zooveel doenlijk te veraangenamen door het in toepassing doen brengen van iedere nieuwe vinding op hygiënisch en sanitair gebied, door het verzachten der strenge regels naarmate de verandering der tijden in de laatste vijftig jaar dat mogelijk maakte, door het zenden van bloemen in zomertijd en van groen in de Kerstdagen, door de proefzusters af en toe eenige dagen van ontspanning te bezorgen op de schoone landgoederen harer verwanten; maar meest gewaardeerd waren toch de brieven, die zij bij tijd en wijle tot de gesamenlijke zusters richtte en waarvan er nog verscheidene als heilige relieken in het St. Thomas-gasthuis worden bewaard. Steeds trachtte zij daarin de meisjes te verzoenen met de harde werkelijkheid, zoo verschillend van de poetische en romantische voorstelling, die zij zich tehuis, dweepend met verhalen aangaande Florence s werkzaamheid in de Krim, daarvan hadden gemaakt, met de strenge tucht, die Mrs. Wardroper wel handhaven moest, omdat op de Nightingale-zuster, bestemd als zij was om later zelve hervormend en reorganiseerend op te treden, geen schijn van verdenking of schaduw van blaam mocht rusten. „Tot eene grootsche „taak is men niet zoo dadelijk bekwaam, betoogde zij telkens op nieuw. „Tucht, zelfbeheersching en „oefening moeten ons tot eene tweede natuur worden, „zoodat wij steeds bereid zijn bij dag en bij nacht, „leder werk, iedere gedachte zelfs drukt zijnen stempel „op ons karakter, in ons proefjaar vooral. Stipte gehoorzaamheid blijft het wachtwoord Langs dien „weg leert God ons allengs Zijnen weg te gaan en niet „onzen eigenen. Bidt voor mij, opdat ik dat ook nog „leere op mijnen ouden dag." Steeds bleef zij de zusters wijzen op den adel van haar werk. „Houdt de „eer van uw vak hoog. Laat uwe banier ongerept „blijven, de koninklijke banier der krankenverzorging „De oude Romeinen waren in menig opzicht onze „meerderen; maar ontferming over zieken en zwakken „was hun vreemd. Die is eerst gekomen met het „Christendom. Christus Zelf is de grondlegger van „ons vak . . .." Menig warm gesteld beroep bleef Florence Nightingale ook doen op de jonge vrouwen van Engeland, haar wijzende op tle ziekenverpleging als haars inziens het nobelste werk, dat voor haar was weggelegd „Wij „hooren zoo veel van ledige handen en ledige harten," schreef zij, „en misschien wel nergens meer dan hier „in Engeland. Heel Engeland weerklinkt van de leus: „een doel voor de vrouw! arbeid voor de vrouw! „Waarom zijn er dan zoo weinigen om het werk, dat „voor de hand ligt, te doen?.... Hier is gesalarieerde arbeid en overvloed daarvan en toch is er „gebrek aan vrouwen om dien overvloed ter hand te „nemen .... Velen meenen, dat de eigenschappen en „kundigheden, voor eene goede verpleging van kranken „vereischt, der vrouw zijn aangeboren, of dat dit alles „wel van zelf komt in tijd van nood. Tot dezulken „zeg ik, zendt ons zulke geniale vrouwen toe, hoe „meer hoe liever, want zulke wonderbare vrouwen „kunnen wij best gebruiken.... Onder mannen, — „en onder vrouwen ook wel, — meent men vaak, dat „wie om eene ongelukkige liefde treurt, een levensdoel „zoekt, of eenigen algemeenen tegenzin of ongeschikt„lieid voor ander werk bezit, nu juist bijzonder geschikt „is voor ziekenverpleegster.... Maar het verplegen van „zieken is geen liefhebberijwerk. Om dat naar behooren „te doen is noodig vakkennis, practische oefening, „zelfverloochening, tucht en ijver tot den dienst van „den Oppersten Meester uit de zuiverste beweegredenen. „De ziekenverzorging is een deel van de praktijk der „Christelijke Kerk en is dat altijd geweest lk heb „wel eens hooren beweren, dat ziekenverplegen is werk „voor vrouwen uit den lageren stand. Maar zoude men „dan ook willen zeggen, dat schilderen of beeldhouwen „het deel is van eenen bepaalden stand? Waarom „zoude juist het vak van ziekenverplegen aan eenigen „bepaalden stand gebonden zijn? Zoude iemand dur„ven volhouden, dat God in Zijne kranken alleen „gediend wil zijn door vrouwen uit den lageren „stand?" En wat betreft de destijds opgeworpen vraag omtrent het al of niet geschikt zijn van de vrouw voor de uitoefening van een vak, van een beroep, hetzij dan dat van geneesheer of eenig ander, waarschuwde zij met nadruk tegen het „luisteren naar „stemmen, die eenerzijds opwekken om tot eiken prijs „hetzelfde te willen als de man; en anderzijds raden „om na te laten wat men bij machte is te doen, „alleen maar omdat het eenmaal, ouder gewoonte, als „mannenwerk wordt beschouwd. Voorwaar, zeg ik u, „iedere vrouw moet het allerbeste werk, waartoe zij in „staat is op Gods aarde werken zonder acht te geven „op welke van deze beide roepstemmen ook. Want in „den grond der zaak is dat niets anders dan vragen: „wat zal men er van zeggen. Niemand heeft nog ooit „groot en nuttig werk volbracht, die daar naar vroeg. „Doe het goede, dat er te doen is, of men het al „onvrouwelijk vindt of niet. Ga uwen weg zonder „omzien en doe het werk, waartoe God u roept, in ..allen eenvoud en oprechtheid des harten." Opmerkenswaardig is het zeker, dat in 1859, juist om den tijd, dat Florence Nightingale hare opleiding van verpleegster begon en eene hervorming van het verplegingswezen in gang bracht, de Edinburgsche hoogleeraar Joseph Lister, de uitvinder der antiseptische verbandmethode, waaraan de moderne heelkunde haren grondslag dankt, zijn beroemd standaardwerk Early Stages of Inflammation in het licht gaf; en dat in 1875, toen het eene ziekenhuis na het andere werd gereorganiseerd volgens de methode door Miss Nightingale aangegeven, Lister zijn Theory of Fermentative Changes openbaar maakte, waarvan de toepassing onder het oude systeem eene volstrekte onmogelijkheid zoude zijn geweest. Wat de samenwerking van wetenschap en vakkundige verpleging vermag, blijkt wel best daaruit, lezen wij in de His- tory of Nursing van Nutting and Doek, dat toen zoo druk werd geschreven over epidemische huidziekten in gasthuizen: over het verband tusschen diphtheritis, kanker en hospitaal-infectie: over de grootere sterfte aan koortsen in de gasthuizen dan in de woningen der armen zelf: over den met vergif doortrokken atmosfeer van oude ziekenhuizen: altemaal plagen, die de moderne verpleegster nauwelijks nog bij name kent, doch die destijds een maar al te wezenlijk bestanddeel van het leven der verpleegster uitmaakten. VI. De propaganda ten bate van haar lievelingsdenkbeeld, dat Florence Nightingale nu enkel nog maar met de pen kon dienen , werd het uitgangspunt eener omvangrijke litteraire werkzaamheid. Meest bekend geworden is het boekje, dat in 1860 verscheen onder den titel: Notes on Nursing: What itisandwhatitis not, een werkje, dat om den aangenamen, populairen vorm telkens en telkens is herdrukt, bij tien duizenden van exemplaren aftrek vond, en ook in verschillende talen werd overgezet; in het Hollandsch door Mevrouw Busken Huet. Dit boekje is niet bedoeld als eene handleiding voor ziekenverpleging maar enkel om het nadenken op te wekken van moeders, hoofden van scholen, oudste dochters in groote gezinnen, opzich- teressen in fabrieken en werkplaatsen onder wier aandacht het enkele eenvoudige hygienische waarheden wilde brengen; want de gezondheidsleer ging Florence Nightingale nog ver boven de ziekteleer, hygiene neer nog dan verpleging was haar doel. „Wie het verloop „eener krankheid in een ziekenhuis, — of in een ge„zin, -- opmerkzaam gade slaat," heet het in dit werkje, „wordt getroffen door het groote feit, dat de kentee,.kenen van lijden, die gewoonlijk worden beschouwd „als onafscheidelijk van de kwaal, zeer dikwijls geene „kenteekenen zijn van de krankheid maar van heel iets „anders; van gebrek aan frissche lucht, aan licht, aan „warmte, aan rust, aan reinheid, aan ongenoegzame „zorgvuldigheid en regel in de voeding, misschien „wel aan al deze dingen te zamen. En dat geldt „even goed van gezinsverpleging als van gasthuisver- „pleging Het herstellingsproces, waar de Natuur „zich van bedient en dat wij ziekte noemen, is dan „gedwarsboomd door ons gebrek aan noodige kennis, „aan de noodige aandacht in het een of ander opzicht; „en pijn, lijden en onderbreking van het herstellings„proces treden in. Als een lijder het koud heeft, of „zich flauw gevoelt, of wee wordt als hij voedsel tot „zich neemt, of doorligt, dan is dat meestentijds niet toe „te schrijven aan de ziekte, maar aan eene fout in de „verpleging. Gewoonlijk verstaat men onder verplegen: „medicijnen toedienen; maar men moest er onder ver- „staan: toepassing van frissche lucht, warmte, reinheid, „stilte, goede keuze en toediening van voedsel, en dat „alles op zoodanige wijze, dat van den lijder een „minimum van inspanning wordt gevorderd De „ziekenzorg, zooals die thans in toepassing wordt gebracht, „schijnt er als op berekend om ongedaan te maken, „wat God bedoelde dat krankheid zijn zoude, namelijk „een herstellingsproces, het middel door de Natuur „gebezigd, om weg te doen wat strijdig is met de gezondheid, het middel door haar aangewend om genezing „aan te brengen Als men mij vraagt, is dit of „dat ziektegeval een herstellingsproces? Of wel, kan „die of die ziekte verloopen zonder pijn en lijden? Dan „zeg ik in alle nederigheid: ik weet het niet. Maar „als eerst is weggenomen die pijn en dat lijden, die „niet het gevolg zijn van de ziekte zelf, maar worden „veroorzaakt, door het gemis van een dier groote factoren , die voor het herstellingsproces der Natuur onmisbaar zijn, eerst dan kunnen wij met zekerheid iets „weten aangaande het lijden, dat van de krankheid zelve ^onafscheidelijk is De beginselen eener goede „verpleging worden bij de verzorging van gezonden niet „minder miskend dan bij die van kranken. Dezelfde „wetten van gezondheid en verpleging, want in werkelijkheid zijn beide één, gelden voor kranken en „gezonden; die wetten te schenden heeft bij die laatste „alleen maar niet zoo ernstige gevolgen, en dat gaat „nog niet eens altijd op Weet gij het wel, moeders, „dat in ons beschaafde Engeland op iedere zeven zuige„lingen er één sterft in het eerste levensjaar? Dat in „Londen van iedere vijf kinderen twee sterven eer zij „vijf jaar oud zijn? Is al dat lijden vóór den tijd noodig? „Of onvermijdelijk? De kunst om gezond te zijn, „om gezond te houden, die moest iedere moeder, ieder „meisje, iedere werkgeefster, iedere onderwijzeres, in „één woord iedere vrouw verstaan. Maar men denkt, „dat 't wel van zelf komt, bij instinct, net als bij de „vogels. En toch op de vrouw rust de zorg voor de „nationale gezondheid in zooverre als die afhankelijk „is van het gezin. Zij moet de wetten van het leven „kennen, de wetten van gezondheid; en de eigenlijke „verpleegsters moeten de wetten der ziekte kennen, de „oorzaken van ziekte, de kenteekenen van ziekte, wel „te onderscheiden van de kenteekenen van slechte verzorging Gods wetten, — de levenswetten, — „zijn altijd voorwaardelijk, altijd onverbiddelijk. Maar „noch moeders, noch onderwijzeressen, noch kindermeisjes worden practisch onderlegd in de kennis der „wetten, die God heeft ingesteld ter regeling van de „verhouding tusschen ons lichaam en de wereld, waarin „Hij ons heeft geplaatst. Met andere woorden: wij onderhoeken die wetten niet, wij leven die wetten niet na; en „deze wetten zijn het toch, die het lichaam, waarin „God onzen geest besloten heeft, tot een gezond of tot „een ongezond werktuig van dien geest maken „Wij zijn er niet op bedacht onzen kinderen een gezond „bestaan te schenken De gezondheid van den „enkeling maakt de gezondheid van de gemeenschap. „Alleen als de enkeling gezond is, is de gemeenschap „gezond Wij staan nu nog op den drempel. In „de toekomst, die ik niet zal zien, want ik ben oud. „zullen beter wegen open gaan. Mogen dan de methoden, „die ieder kind, ieder menschelijk wezen de best „mogelijke gezondheidskansen verzekeren, de methoden, „die de beste genezing brengen , geleerd en in toepassing „zijn gebracht! Ziekenhuizen zijn een voorbijgaande „factor in onze beschaving en zeker niet bedoeld om „blijvend te zijn. Laat ons hopen, dat de dag eens zal „komen, waarin iedere moeder eene gezondheidsver„zorgster zal zijn." De toepassing van al deze, toen zoo nieuwe, beginselen en begrippen, leidde naast de opleiding van verpleegsters tot eene krachtige reorganisatie der verpleging zelf, in ziekenhuizen, armenhuizen, werkhuizen, weeshuizen, krankzinnigengestichten en daarmede gelijk te steilen inrichtingen. Een eerste begin werd daarmede gemaakt in 1865, in het groote stedelijke armenhuis te Liverpool, waar, zooals men met beroep op hare hulp aan Florence Nightingale meldde: „ongeveer 1200 „zieken in alle stadiën van alle denkbare ziekten onder „de zon waren ondergebracht. De ongeneeslijke kranken, „de hulpbehoevenden door ouderdom en anderszins, „werden er verzorgd, zoo het ten minste verzorgd worden „mocht heeten, door arme vrouwen, die daartoe werden „afgezonden uit het stedelijk werkhuis; maar de nog bruikbare vrouwen bezigde men in het werkhuis zelf voor ren„deerenden arbeid. Alleen vrouwen, waar zedelijk, geestelijk, of lichamelijk iets aan haperde, werden voor het „gasthuiswerk gekozen; en in eene havenplaats als Liver„pool staat dat soort van vrouwen al bijzonder laag. „Haar arbeid werd gecontroleerd door een klein aantal „bezoldigde maar ongeschoolde gemeente-ambtenaren. „Des nachts gingen politie-agenten de zalen rond om „orde te houden; die zalen, waar de patienten te ziek, „of te zwak waren om overlast te geven, werden des „avonds eenvoudig afgesloten, zonder dat iemand het „verdere van den nacht er naar omzag." Florence Nightingale raadde tot de aanstelling van Agnesjones, eene der eerste leerlingen harer opleidingsschool, als Superintendante der inrichting. Agnes Jones was nog jong, zeer schoon en zeer vermogend. „In den winter „van 1855," schrijft zij, „gevoelde ik het eerst dat ver„langen naar ernstig werk, dat maar geene bevrediging „vinden kon. Hoe wenschte ik toen, dat ik bekwaam „genoeg ware om mede te trekken met de zusters, die „naar de Krim gingen! Ik hoorde haar bespotten en „veroordeelen; maar desniettemin vereerde ik haar in „het diepst mijner ziel en ik was zeker, dat zij zouden „slagen." Ook zij begon met eenen proeftijd door te maken te Kaiserswerth; en was daarna eene der eersten om zich aan het St. Thomas-gasthuis te doen inschrijven als Nightingale-zuster. Drie jaren arbeidde zij in de infirmerie te Liverpool. Toen stierf zij aan typhus, waarmede zij in dat hospitaal was besmet. Maar binnen dien tijd had zij het hervormingswerk in gang gebracht, de oude verzorgsters (?), allen onredbaar verslaafd aan den drank, vervangen door nieuwe, betrouwbare krachten, opzichteressen ten volle berekend om de reorganisatie te voleindigen gevormd. „Zij stierf, zoo„als zij had geleefd," schreef Miss Nightingale, „op „haar post in een der grootste zieken- en armenhuizen „van het Vereenigde Koninkrijk. Als het beeld van „haar leven en werken voor mij oprijst, dan gevoel „ik, dat Chaucer's verhaal van Una en den leeuw geene „mythe is; dan zeg ik: hier is Una in vleesch en „bloed; Una met hare armen; in werkelijkheid veel „ontembaarder dan leeuwen het zijn. In »":nder dan „drie jaar bracht zij in een der meest wanordelijke „gestichtsbevolkingen iets van Christelijke tucht, en overtuigde zij het bestuur, dat niet alleen menschelijkheid „maar ook bedachtzame spaarzaamheid de verpleging „van zieke armen door bevoegde, vakkundige verpleegsters gebood." Het voorbeeld te Liverpool gegeven vond navolging te Londen, te Edinburg, in weeshuizen, in krankzinnigengestichten en waar niet al. Nu het 12 begin eens was gemaakt, volgde de eene reorganisatie op de andere. Nauw verband met de opleiding van verpleegsters hield de daardoor mogelijk, geworden organisatie der wijkverpleging in de gezinnen, „waardoor dezezooals Florence Nightingale schrijft, „konden worden opgegeven uit den toestand van slordigheid en morsigheid „van vroeger, worden bewaard voor armoede en worden „in stand gehouden door er den kostwinner, de moeder „de verloren gezondheid te helpen herwinnen; en waardoor ook zouden kunnen worden bestreden de verruiling en de onverschilligheid, die der verbreiding „van epidemiën den weg banen." Maar daartoe, dit was hare vaste overtuiging, mocht wijkverpleging niet bestaan in het uitdeelen van giften en aalmoezen. De wijkverpleegster moest den arme helpen om er door eigen krachtsinspanning weder boven op te komen, en vooral moest zij daarom invloed trachten te verkrijgen op de moeders, haar leeren zeiven haar gezin gezond te houden, hare kinderen rein en haar huis zuiver. „Als een „kind ziek wordt," schreef zij in eenen open brief aan de huismoeders op het platte land om dezen voor te bereiden op de komst der wijkzuster en haar de beteekenis dier bezoeken duidelijk te maken, „Als een „kind ziek wordt, hoort men de moeder zoo dikwijls „klagen: als ik alles maar vooraf geweten had; maar „er was niemand om het mij te zeggen! Alles wel „beschouwd is het gezondheid en niet krankheid, die „God voor ons heeft bedoeld. Maar helaas, er zijn „meer handen om ons op te richten als wij gevallen „zijn, dan handen om ons te wijzen, hoe wij staande „kunnen blijven. Het is Gods bedoeling niet, dat „moeders altijd een doctor en eene verpleegster achter „zich zullen hebben; het is Zijn wil, dat het kind verzorgd zal worden door de moeder. Maar de rechte „zorg voor de gezondheid moet worden geleerd als een „vak, even goed als het naaistersvak of welk ander „vak ook." Wijkverpleegsters moesten daarom niet alleen den lieden de eerste hygienische waarheden kunnen bijbrengen , hen weten te overtuigen , dat het niet noodig of wenschelijk is den mesthoop er op na te houden vlak voor de deur of onder het raam, hun kunnen wijzen, dat een raam zoo kan worden gemaakt, dat het open en toe kan, — zij moesten desnoods ook als schoonmaaksters kunnen optreden, een weerbarstig kind kunnen wasschen, laten zien, hoe frisch het is als de wanden helder worden gewitkalkt en nimmer aarzelen om ter wille van het voorbeeld bij zulke werkjes zeiven de hand aan te leggen. „Het is zeker niet mijne „bedoeling" herhaalde Florence dikwijls, „dat verpleegsters als regel zeiven zullen poetsen, schuren en „schrobben; dat ware verspilling van kracht. Maar „zij behooren met daden te kunnen bewijzen , dat zij „geenen enkelen arbeid beneden zich achten, of er niet 12* „mede vertrouwd zijn." Later bleek voor dit soort van werk de beschaafde, ontwikkelde vrouw van stand het meest geschikt, juist zooals Florence Nightingale en Miss Lees, hare rechterhand bij de organisatie van dezen tak van arbeid, het van den beginne hadden verwacht. Een begin met de organisatie der wijkverpleging werd gemaakt in 1868 door de oprichting eener opleidingsschool voor wijkverpleegsters te Liverpool; en reeds zes jaren later, in 1874, hielp Florence Nightingale mede aan de oprichting van de National Nursing Association, die wijkverpleegsters opleidt en uitzendt over het geheele land. Weder twee jaren later wist zij de oprichting van Tehuizen voor de nu talrijk geworden verpleegsters in gang te brengen. Want uit iederen nieuwen arbeid kwam steeds weder nieuwe arbeid voort. Het was een voortdurend groeien van haar werk, dat zich altijd verder uitbreidde tot over de grenzen van haar land en waarschijnlijk van grootscher beteekenis is geweest dan hare werkzaamheid in de hospitalen aan de Krim. Zij stond in briefwisseling met bouwmeesters van ziekenhuizen, met ijveraars voor verbetering van hygienische toestanden, met oprichters van opleidingsscholen voor verpleegsters over de geheele wereld. Regeeringen en autoriteiten zochten hare voorlichting en stelden vertrouwen in haar oordeel, als zijnde gegrond zoowel op grondige studie als op practische ervaring. De Engelsche Regeering raadpleegde haar bij voortduring in zake de na den Krimoorlog ter hand genomen reorganisatie van den gezondheidsdienst in de kazernes, waar ook nog in vredestijd jaarlijks op iedere duizend soldaten 17 sterfgevallen plaats hadden tegen 8 op iedere duizend burgerlijke ambtenaren; terwijl men destijds meende te mogen aannemen, dat van iedere twee soldaten, die in de kazerne stierven, één sterfgeval was veroorzaakt door oorzaken, die met gepaste zorg hadden kunnen zijn voorkomen. Karakteristiek is het zeker, dat toen, onder Florence Nightingale's invloed, nog moest worden gebroken met de oude gewoonte om iederen Britschen soldatenvoet te laten passen in éénen vorm van laars en dat den schoenenleveranciers voor het leger order werd gegeven om naar verschillende maten te werken, — een maatregel, die eene groote kwelling voor den soldaat wegnam. Ook hier was lord Sidney Herbert weder de groote leider, de uitvoerder der door Florence Nightingale aangegeven hervormingen in de leger-administratie. Toen bij zijn overlijden, in 1861, openlijk hulde werd betuigd aan het vele, dat hij in samenwerking met den oppersten legeraanvoerder, den hertog van Cambridge, ten bate van het leger had tot stand gebracht, werd door lord Palmerston, destijds Eersten Minister, openlijk verklaard: „naast deze beiden moet „nog een derde persoon worden genoemd, Miss Florence „Nightingale, die, hoewel slechts als vrijwilliger in „dienst, gediend heeft met al den ijver van den vrijwil„liger en krachtigen bijstand heeft verleend." Dat de hervormingen, tijdens haar verblijf te Scutari bij den hospitaaldienst te velde ingevoerd, vrucht droegen, bleek reeds in de jaren 1860—1864 bij den oorlog door Engeland in China gevoerd; het sterftecijfer in de hospitalen bleef toen percentsgewijze vele malen lager dan het tijdens den Krimoorlog was geweest. Ook de ziekenverpleging te velde bij het leger der Vereenigde Staten van Noord-Amerika werd in die jaren, de jaren van den oorlog tusschen de Noordelijke en de Zuidelijke Staten, geregeld naar aanwijzingen van Florence Nightingale. In den oorlog van 1870 werd deze door de Pruisische Regeering herhaaldelijk officieel geraadpleegd over de organisatie van uit te zenden corpsen van verpleegsters en geneesheeren. De schoonste vrucht van haren arbeid op dit terrein is zeker geweest in 1863 de oprichting van de Vereeniging het Roode Kruis, die door den stichter, Henri Dunant, naar diens eigen verklaring is bedoeld als eene voortzetting van het door Florence Nightingale in de Krim begonnen werk. In later jaren was het vooral de zorg voor de bevordering der openbare volks-hygiene, die hare belangstelling trok: goed drinkwater, draineering, in EngelschIndië vooral. In 1873 schreef zij eene brochure: Life and Death in India, weldra gevolgd door: Life and Death b'y Irrigation, waarin zij eropwees.dat dank aan de hygienische verbeteringen, die in de laatste jaren in Indië waren ingevoerd, het sterfte-cijfer bij de troepen aldaar was gedaald van 68 tot 18 per duizend man; maar om daaruit de gevolgtrekking te maken, dat de verkregen uitkomsten slechts een prikkel moesten zijn voor het uitbreiden en vermeerderen der irrigatiewerken ter bestrijding dier periodiek wederkeerende hongersnooden, waardoor de Indische bevolking wordt geteisterd. In 1893 schreef zij een werkje over Rural Hygiene, Health-Teaching in Towns and Villages. Niet minder stelde zij belang in de behandeling der groote vraagstukken rakende de openbare zedelijkheid. Iedere wettelijke regeling van ontucht of van drankmisbruik scheen haar onverdedigbaar en onuitvoerbaar tevens. „Gezond verstand is in deze dingen hetzelfde „als zedelijk bewustzijn," placht zij te zeggen1). Toen in 1860 eene Commissie uit het Hoogerhuis de reglementeering ten behoeve van het leger in Indië wilde invoeren, werd Florence Nightingale om hare nauwkeurige bekendheid met de levenswijze van den Engelschen soldaat als getuige door die Commissie gehoord ; maar volmondig en met de meest besliste overtuiging i) Nutting and Doek. A History of Nursing. Vol. II pag. 282. 184 verklaarde zij zich toen tegen een stelsel, dat haars inziens slechts kon leiden tot verlaging van zedelijk peil bij den militair'). Toen in 1869 de beruchte Act on the Contagious Diseases door het Parlement werd aangenomen, was zij eene der eersten om met Josephine Butler te protesteeren tegen de aanneming dezer schandelijke wet, in het beroemd geworden manifest in de Daily News, dat het uitgangspunt werd van den grooten kruistocht voor éénheid van zedewet, die zich over geheel Europa heeft verspreid en die ten gevolge heeft gehad, dat de wet op 16 Maart 1886 weder door het Parlement werd ingetrokken zonder dat er over werd gediscussieerd. — Eene overtuigde aanhangster van het beginsel van staatkundige gelijkstelling van man en vrouw was zij ook. „Ik kan er „geen reden voor geven," antwoordde zij, toen iemand haar naar de reden daarvan vroeg. „Ik weet alleen „maar, dat het voor mij als van zelf spreekt, eigenlijk „een axioma is, dat ieder gezinshoofd, ieder, die be„lasting betaalt, stem behoort te hebben aangaande de „wijze waarop wordt omgegaan met de gelden, die hij „of zij heeft helpen opbrengen omdat dit samenhangt „met de meest wezenlijke belangen van ieder men„schelijk wezen"2). ') Josephine Butler. Personal Reminiscences of a great Crusade, pag. 4. -) Woman's Franchise. March. 1908. In 1896 gaf Mis Nightingale nog raad en leiding bij den ombouw van het oude St. Thomas-gasthuis tot een der fraaiste opleidingsgestichten in geheel Europa. Groote voldoening gaf het haar, dat hare school was geworden de model-school voor tal van andere scholen elders; dat van daar, jaar op jaar, zusters uitgingen om het werk weder verder te helpen uitbreiden zoo binnenals buitenlands; dat de nieuwste uitkomsten der wetenschap er in praktijk werden gebracht; dat ook het beste niet goed genoeg werd geacht, waar het de opleiding der verpleegsters, de zorg voor de zieken gold. Zij verheugde er zich in te weten, dat in het verpleegstersvak een heirleger van vrouwen een eervol bestaan vond, een heirleger, dat in zijne gelederen telt tal van heldinnen in den strijd met ziekte en ellende. „Afgaande op eene kwart eeuw van Europeesche onderbinding, zooals ik wel mag zeggen," verklaarde zij, „weet „ik thans, dat zij, die het gelukkigst zijn in haar be„roep en het dankbaarst voor hare levenstaak, de ziekenverpleegsters zijn. Het is een ijdel misbruik van „woorden haar leven te willen voorstellen als een leven „van zelfopoffering en martelaarschap. Natuurlijk heeft „ook dit vak als ieder ander zijne martelaars gehad. De „stichters en baanbrekers van bijna alles wat goed en „mooi is , moeten nu eenmaal martelaars zijn. Maar zij, „die het waren, zijn juist de laatsten om zich zoo te „beschouwen." Op haren zeven en tachtigsten geboortedag, vijftig jaren na haren terugkeer van de Krim naar Engeland, werd Florence Nightingale door de stad Londen het Eereburgerschap aangeboden en werd zij door den koning van Engeland begiftigd met de Order of Merit, eene der allerhoogste onderscheidingen in Engeland, die daar nog nimmer aan eene vrouw was verleend. Zoo afgezonderd had zij de laatste jaren binnen hare ziekenkamer geleefd, dat het groote publiek bij die gelegenheid als met zekere verwondering vernam , dat zij nog leefde. Desniettemin is haar naam bekend, geëerd en geliefd bij haar volk als die van weinigen het ooit is geweest. Op treffende wijze komt dit telken male op nieuw aan het licht. Zoo verhaalde eene der Engelsche afgevaardigden op het Internationaal Congres voor Vrouwenkiesrecht te Amsterdam, dat in het voorjaar van 1908 Engelands Eerste Minister verklaarde, niet te meenen, dat de begeerte naar het bezit van politieke rechten bij de vrouwen zoo algemeen was, als men het wel wilde doen voorkomen. Hij werd daarop uitgenoodigd, eene der groote openbare samenkomsten ter bespreking van Vrouwenkiesrecht te komen bijwonen; maar de Minister antwoordde, daartoe ontbrak hem tijd en gelegenheid. Toen nu de Minister niet tot de vrouwen wilde komen, besloten de vrouwen tot den Minister te gaan. Op 13 Juni 1908 bewoog zich een onafzienbare stoet door de straten van Londen. In ruim 700 wel geordende groepen, ieder met hare banier, gingen daar, vijf aan vijf, de gedoctoreerde vrouwen in het in Engeland gebruikelijke academische gewaad, de onderwijzeressen, de fabrieksarbeidsters, de leden van verschillende vrouwenvereenieenigingen, de toonkunstenaressen, de schilderessen, de dienstboden, de huisarbeidsters, de naaisters en wie al meer. Een groepje officieren zag het spottend en lachend aan. Daar naderden in lange reeks de ziekenverpleegsters in al de bonte verscheidenheid van costuum harer verschillende corporaties. Zij schreden voort, voorafgegaan door eene banier, waarin het beeld van Florence Nightingale. Dat beeld, die naam, den officieren zoo wel bekend, plaatste zich als een schild tusschen hun spot en haar, die daar voorbij trokken. De glimlach verdween van hun gelaat; en vol eerbied brachten zij het militair saluut. JOSEPHINE BUTLER. JOSEPHINE BUTLER. 1828—1906. JOSEPHINE BUTLER. JOSEPHINE BUTLER. 1828—1906. JOSEPHINE BUTLER. 1828—1906. Our fathers to their graves have gone; Their strife is past, — their triumph won; But sterner trials wait the race Which rises in their honoured place, — A moral warfare with the crime And folly of an evil time. So let it be. In Ood's own might We gird us for the coming fight, And, strong in Him whose cause is ours, In conflict with unholy powers, We grasp the weapons he has given, — The light, and truth, and love of Heaven. Personal Reminiscences. Josephine Grey, later echtgenoote van den predikant George Butler, werd geboren in het jaar 1828 op Dilston, een landgoed in de nabijheid van het stadje Glendale in Northumberland, op de Schotsche grens. „Opgroeiend buiten op het land, ver van het groote „stadsleven," verhaalt zij ons, „in het pro-educatieve „tijdperk voor de vrouw om het zoo eens te noemen, „hadden mijne zusters en ik geen enkel van de voorrechten , die den tegenwoordigen jongen meisjes ten „deel vallen."1) Twee jaren lang ging zij met hare lievelingszuster, Harriet, later Mrs. Meuricoffre, school te Newcastle; maar hare eigenlijke opleiding dankte zij toch in hoofdzaak aan hare moeder, die er streng de hand aan hield, dat hare dochters al wat zij ondernamen ook zoo goed mogelijk ten einde brachten en haar opwekte om ten minste in één ding uit te munten; en die zedelijke tucht, verklaarde Josephine later', woog wel op tegen ons gebrek aan positieve kennis. Bovendien was Josephine's vader, John Grey of Dilston, in zijne geboortestreek, het ons uit Walter Scott's romans en balladen wel bekende Borderland, eens het schouwtooneel van krijg en roof en burgeroorlog, en woest en onherbergzaam gebleven, nog lang nadat de laatste Stuart er zijnen wanhopigen strijd om de kroon van Engeland had gestreden, de wegbereider van betere economische verhoudingen , van betere cultuur, waarvan hij op zijne eigene gronden het voorbeeld gaf en zoo door aanschouwing tot navolging opwekte. Wandelend en rijdend over zijne bezittingen om een wakend oog te laten gaan over wat er werd aangeplant ]) Josephine Butler. In memoriam Harriet Meuricoffre, pag. 8. en bijgebouwd, was hij steeds vergezeld van ééne of meer zijner dochters, die van hem leerden oog te hebben voor het romantische natuurschoon van het eenzame landschap en door hem werden ingewijd in de geschiedenis der streek, met hare sagen en overleveringen, met de dichterlijke inkleeding daarvan door Walter Scott en anderen. Maar wat de geestesontwikkeling der zes zusters en drie broeders meer nog dan dit alles in breede banen heeft geleid, dat was de zorg, waarmede John Grey zijne kinderen, ook zijne dochters, reeds vroegtijdig deed deelen in zijne warme belangstelling in de groote reformatorische bewegingen van dien tijd: de invoering der eerste Reform bill ter uitbreiding van kiesrecht, de emancipatie der Dissenters, de afschaffing van slavenhandel en slavernij, den strijd voor het beginsel van vrijen handel. Gastvrij van aard als hij was, placht hij voortdurend tal van belangwekkende tijdgenooten te zijnent te ontvangen. Van haren meisjestijd kenmerkten Josephine en hare zusters zich dan ook door eene groote mate van algemeene ontwikkeling, door eene levendige belangstelling in sociale vraagstukken, in wetenschap en kunst, door aangename en gemakkelijke omgangsvormen. „Als ik in herinnering naar dien tijd terug ga," schreef Mrs. Butler in later jaren, „dan is het mij, „alsof het een tijd van enkel zonnige zomerdagen was." Maar hoe zij ook mocht genieten van het vrije buiten- 13 leven, van wandelen en paardrijden, van haar verkeer in eenen zeer innigen familiekring, waarin welhaast geene andere schaduw viel dan het scheiden van zusters, die heen trokken om eenen echtgenoot te volgen, ééne van haar zelfs naar China, „en China scheen „toen nog zoo oneindig veel verder weg dan thans," teekent Mrs. Butler aan, — hoe lief en dierbaar haar ouderlijk huis haar wezen mocht, zij werd toch vaak gedrukt door sombere gedachten, door eene worsteling met vragen, waaraan voor eenen ernstigen geest geen ontkomen is. „Er kwam zelfs een tijd, dat het „eene ware obsessie werd," verklaarde Josephine later.') „Het scheen mij toe, dat alles verkeerd ging in deze „wereld. Door een wonderbaar voorgevoel aanschouwde „ik, nog eer mijne oogen de werkelijkheid van het „leven hadden aanschouwd, een hartverscheurend visi„oen van de ellenden dezer aarde, van onrecht en „ongelijkheid, van wreedheid van mensch tegenover „mensch, van den man tegenover de vrouw. Er kwam „een duisternis over mijnen geest; en om mijnen „zielsangst te stillen, gevoelde ik behoefte om den „last, waaronder ik gebukt ging, neder te leggen aan „de voeten van God, wiens naam immers, naar men „mij had gezegd, Liefde was. Maar ik vreesde dien „God, ik ontvluchtte Zijne tegenwoordigheid, tot ein- ') Josephine E. Butler. Souverr.irs et Pensées, pag. 234. „delijk mij de genade werd geschonken om mij op te „heffen evenals Jacob tot eene worsteling met dat „Geheimzinnig Wezen, eene worsteling waarvan de „uitslag leven of dood beteekenen moest. En voor de „zooveelste maal ging van de aarde naar den hemel de „zielekreet: „O God, wie zijt Gij ? Waar zijt Gij ? „„Waarom is het aldus met het schepsel, dat Uwe „„hand heeft geformeerd?" „Ik doorworstelde dien strijd, die gedachten, alleen, „in de eenzaamheid, in de diepte van het dennenbosch „om onze woning of op de helling van eenen afgelegen heuvel, nedergezeten tusschen thijm en heidekruid te midden eener stilte enkel verbroken door „den roep van een vogel, door het gegons van een „bij, door het blaten van een lam. Uren, dagen, ja „weken bracht ik aldus door, zoekende naar antwoord „op de vragen, die mijne ziel beroerden. Als ik er „thans aan terug denk, dan gevoel ik, dat die crisis „slechts had kunnen uitloopen op eenen geestelijken „dood, als de Heiland mij bij die worsteling niet iets „had medegedeeld van die kracht, die Hem Zeiven „ondersteunde in dien nacht van lijden in Gethsémané, „toen zijn zweet werd tot druppelen bloeds, die op de „aarde vielen. De overwinning kwam niet spoedig en „werd niet gemakkelijk behaald. De strijd moest later „van nieuws worden gestreden , toen ik het menschelijk „lijden, dat ik nu nog maar voorgevoelde, in werke- 13* „lijkheid aanschouwde. Nog weder later kwamen de „actie, de strijd naar buiten en daarmede ook, de Heer „zij er voor geprezen, de verlichting en de hoop en „de leiding, die Hij nimmer onthoudt aan wie zoeken „en vragen en kloppen; eene hulpe, die hun wordt „een anker der ziel, hetwelk zeker en vast is'). Men zal „nu ook begrijpen", voegde zij er nog aan toe, „waarom „ik van dat tijdstip, met het oog op mijnen Verlosser „geslagen, tot devies heb gekozen de woorden van „den dichter Whittier: Wherever Freedom's vanguard goes, Where stand or fall her friends or foes, I know the place that should be mine." In Januari 1852 huwde Josephine Qrey den negen jaren ouderen predikant George Butler, die den geestelijken staat had gekozen om zoo naar Engelsch gebruik te beter als opvoeder en onderwijzer te kunnen optreden. De eerste vijf jaren van haar huwelijk bracht zij dan ook door te Oxford, waar George Butler lezingen hield over de aardrijkskunde, toen aan die academie een nog weinig beoefend vak, over kunst en kunstgeschiedenis. Josephine stond hem daarbij trouw ter zijde. Voor zijne geographische voordrachten teekende i) Hebreëen 6 : 19. zij ter toelichting groote wandkaarten; en de schetsen, door haar echtgenoot ten behoeve zijner lezingen over oude kunst in verschillende musea van Etruscische oudheden gemaakt, werkte zij uit. Zij stelde veel belang in de uitgebreide wetenschappelijke correspondentie, die George Butler onderhield met verschillende buitenlandsche geleerden van naam, als met Professor Ritschl te Bonn, met Stanley, die destijds Egypte bereisde ; en zij genoot er van, dat onder den sympathieken, bezielenden invloed, die van haren echtgenoot uitging, haar salon de dagelijksche verzamelplaats werd van mannen als Max Müller, den bekenden Sanskritgeleerde, toen hoogleeraar te Oxford, als Rosetti, die er zijne Dante-studiën bewerkte, als Aurelio Saffi, Mazzini en andere Italianen, die om hun aandeel aan den Italiaanschen vrijheidskamp hun vaderland hadden moeten ontvluchten. Maar toch, hare liefste uitspanning, dat waren, naar zij verhaalt, „op mooie zomeravonden „onze lange wandelritten, ik op den prachtigen vos, „die mijn vader mij had geschonken. Wij doorkruisten „dan heel de heuvelachtige streek om de stad. Soms „reden wij door van vijf uren in den namiddag tot „lang na zonsondergang over grazige paden, ingesloten „door dicht kreupelhout, waar nachtegalen nestelden en „de lucht vervulden met haar gezang." De eenzame uren met haren echtgenoot waren haar te liever, omdat het leven te Oxford toch ook zijne schaduwzijden voor haar had. „Ik had eenen innigen „familiekring en het vrije buitenleven prijs gegeven," schrijft zij, „om mij op te sluiten in eene stad en om „te verkeeren in tenen academischen kring, die toen „nog nagenoeg uitsluitend uit ongehuwde mannen bestond. Destijds was Oxford nog niet, wat het is „geworden sedert professoren en gegradueerden er „huwen en er zich vestigen met hun gezin, sedert „vrouwen er de colleges bezoeken en het gezelschaps„leven er voor allen toegankelijk is. Toen ik er „aankwam, bestond er om zoo te zeggen geen gezins„leven te Oxford, hetzij dan in de gezinnen der directeuren van eenige der hoogescholen, die echter met „hun gezin geheel teruggetrokken binnen de muren „dier colleges leefden. Betrekking tusschen den „academischen kring en het verdere deel van de bevolking der stad bestond er ook niet. Zulke omstandigheden leiden naar al te licht tot een vooropgesteld „oordeel over allerlei zaken, tot eene soort van verheerlijking van de denkwijze van den man, tot eene „opvatting der dingen, die zuiver conventioneel is.1) „Op de gezellige avondbijeenkomsten in onzen salon „werd veel besproken. Het gesprek was dan eens „ernstig en zwaarwichtig, dan weder levendig en geestig, „en liep over alle denkbare onderwerpen. Ik was er ') Souvenirs et Pensees, pag. 39. 199 „meestentijds de eenige aanwezige vrouw en ik zat er „vaak bij neder, zwijgend toeluisterend met een beklemd „hart, als men sprak over dingen, waarover ik reeds „diep had nagedacht en waarover ik reeds sedert lang „was gekomen tot een oordeel, dat ik wist waar te „zijn, al gevoelde ik mij niet bij machte om de waarheid er van met woorden te bewijzen .... Ik hoorde „den zedelijken val van eene vrouw veel strenger be„oordeelen dan den zedelijken val van eenen man; en „ik hoorde verklaren, dat die beide zaken zelfs niette „vergelijken zijn. Ik hoorde telkens op nieuw herhalen, „dat eene fatsoenlijke vrouw geheel onbekend behoort „te blijven met het feit van het bestaan van zeker „soort van sociale euvels, en behoort te vergeten, dat „die sociale euvels aan andere vrouwen zoo zwaar en „zoo wreed worden bezocht. Onverdeeld was men in „dezen kring van oordeel, dat in dergelijke zaken „zwijgen plicht was. Eens op een keer, dat ik diep „bewogen was over het lot van een meisje, dat men „op onwaardige wijze had bedrogen, waagde ik het „om er over te spreken met een der meest geëerde „mannen aan de Universiteit, met iemand, die daar „grooten naam had voor de wijsheid van zijnen raad. „Ik hoopte, dat deze een middel zoude weten, niet „om die ongelukkige vrouw te helpen, maar om den „verleider te brengen tot besef van zijne schuld. Maar „hoewel persoonlijk goed gezind, raadde deze wijze „man toch tot zwijgen en tot strikte onthouding van „alle inmenging. „Een dergelijk vraagstuk in bespreking brengen zoude enkel kunnen schaden," verklaarde hij. „Het is altijd gevaarlijk om slapende „„honden wakker te maken." Ik ging weder heen; „verbaasd en ontmoedigd. Maar toch, al mijn vrouwelijk „gevoel kwam in opstand tegen zeker soort van opvattingen, die in de maatschappij nu eenmaal gangbaar „zijn ; en alleen God en mijn trouwe levensgezel weten, „hoe ik toen heb geleden. Van allerlei kwam bovendien nog bevestigen, wat ons hart reeds als waarheid „had erkend. Eene jonge moeder werd gevangen ge„nomen wegens kindermoord. De vader, na zijne „belofte tegenover de ongelukkige te hebben verbroken, „had haar eenvoudigweg vergeten en zette zijn lev^n „in de maatschappij gemakkelijk voort onder bedekking „van dat stilzwijgen, dat de wijzen te Oxford zoo „hoogelijk aangeprezen, — dat stilzwijgen, dat toch „eigenlijk niet anders is dan medeplichtigheid aan het „gepleegde onrecht. Ik wilde de ongelukkige vrouw „in hare gevangenis bezoeken, haar spreken van God, „die immers het onrecht kende, waaronder zij leed, „en die zich ook over haar ontfermen wilde. Mijn man „verzocht daarop den directeur der gevangenis haar tot „ons te zenden als haar straftijd om was, en wij namen „haar in dienst. Zij was de eerste van zoo vele ongeluk„kigen, die wij met vervolg van tijd onder ons dak opnamen. „Een paardenspel werd om dezen tijd in onze buurt „opgeslagen. Eene der paardrijdsters deed mij weten, „hoe weet ik niet meer, dat zij werd verteerd van verJangen om te breken met het leven, dat zij leidde en „waarin het maken van acrobatische toeren zeker niet „het meest verwerpelijke was. Zij koesterde begeerten, „die men zoo niet verwachtte aan te treffen bij eene „kunstenmaakster; zij wilde den Heer dienen. Zij had „een licht gezien, verklaarde zij, en dat wilde zij nu „ook volgen. Telkens sloop zij uit de tent weg om „kapellen en kerken te bezoeken. Eens op een dag „vluchtte zij, zonder te weten waarheen ; maar zij werd „achtervolgd en met geweld weder terug gebracht. „Op eenen Zondagavond na eenen warmen zomerdag „voor een wijd geopend venster gezeten, hoorde ik op „eens als een wanhoopskreet, opstijgende uit het mid„den der boomen in de toenemende schaduwen van „de vallende schemering. Het was als de kreet van „eene vrouw, die hijgde naar den hemel en die men „terug stootte in de hel. Het was mij, al moest ik uit „het raam springen, haar zoeken en met haar vluchten „naar eenig veilig toevluchtsoord; maar het geluid „herhaalde zich niet. Ik kan niet goed onder woorden „brengen, wat ik toen gevoelde en mij is bij gebleven „tot nu toe. Ik weet alleen nog, dat ik een lichtschijn „zag en dat er in dien hartverscheurenden kreet toch „ook een toon was, die sprak van hoop. Het licht „was nog ver; maar het kwam nader en de zachte „koelte, die over de bladeren streek, murmelde als „eene belofte voor de toekomst. Maar toen eindelijk „de dageraad aanbrak, zag ik duidelijker dan ooit te „voren den hoogen muur van vooroordeel, die in onze „maatschappij op een basis van leugen is gegrond, en „daarachter eene wereld van droefheid, van leed, van „onrecht en van misdaad, waarvan men niet mocht „gewagen, — zelfs niet fluisterend, — en die, naar „het mij voorkwam, geen menschenmacht kon bereiken „en verlichten En dan verkeerde ik weder als „naar gewoonte onder mannen van hooge beschaving „en geestesontwikkeling, vaster dan ooit besloten om „over deze dingen met menschen zeer weinig te spreien, maar zeer veel met God." Van den beginne vond Mrs. Butler in haren echtgenoot eenen vasten steun. „Het beginsel van gelijkwaardigheid der beide seksen, van gelijkheid van zedewet „voor man en vrouw, was hem als van nature eigen," schrijft zij. „Hij behoefde nimmer voor dat denkbeeld „te worden gewonnen. Zijne opvattingen op dit punt „waren gevormd, vast en helder. Ik streed mijnen „strijd aanvankelijk meest in stilte; maar als ik er met „mijnen echtgenoot over sprak, werd de duisternis „steeds verlicht. Wat mij in dien tijd van onzekerheid „het krachtigst ondersteunde, dat was, hoe vreemd „het schijnen moge, niet de kracht der argumenten, „die hij aanvoerde, maar de helderheid van inzicht, „waarmede hij de menschen beoordeelde en hunne „daden woog. Soms hoorde ik hem zeggen: „Het „„spijt mij van dien of dien," en dat trof mij in den „beginne, alsof ik hem had hooren zeggen: „Het „„spijt mij van Salomo:" zulk een overdreven denkbeeld „had ik nu eenmaal van de wijsheid der mannen van „de wetenschap. Maar hij zeide mij, dat zij in menig „opzicht te beklagen waren. „Zij weten niet beter.de „„armen," verklaarde hij en dat woord was mij als „een lichtstraal. Ik had mij Oxford voorgesteld als „een centrum van kennis en wetenschap; ik meende, „dat de geleerde, wijze mannen, waarmede wij dagelijks verkeerden, ook autoriteiten waren op geestelijk „en zedelijk gebied. Mij zoude het zeker niet in den „zin zijn gekomen om te zeggen : „Zij weten niet beter, „„de armen !" Die onwaardeerbare gave van een helder „gezond verstand, die mijn echtgenoot in zoo hooge „mate eigen was, herstelde telkens het evenwicht in „mijn geschokt gemoed. En als dan des avonds onze „bezoekers waren vertrokken, lazen wij samen in het „Woord des Levens en onderzochten wij menschelijke „theoriën en opvattingen bij het licht van wat de Heilige „en Rechtvaardige zeide en deed; en samen baden wij „dan om de komst van het Koninkrijk Gods op aarde „Ik overlegde bij mij zelve: het is een man, die zoo „spreekt, een begaafd, verstandig man, een wijze onder „de wijzen, een man, die waarheid spreekt, naar het „hart hem die ingeeft. Zoo werd ik getroost en ver„licht. Ik begon zijn beeld te herkennen in de woorden „van den 15den psalm: O Heere, wie zal verkeeren „in Uwe tente en wie zal wonen op den berg Uwer „heiligheid ? Die oprecht wandelt en gerechtigheid werkt „en die met zijn hart de waarheid spreekt; die met zijn „tong niet achterklapt, zijnen metgezel geene smaadheid „aandoet en geene smaadrede opneemt tegen zijnen naaste, „in wiens oogen de verworpene veracht is; maar hij „eert degenen, die den Heer vreezen; hij heeft gezworen tot zijn schade, evenwel verandert hij niet „die deze dingen doet, zal niet wankelen in eeuwigheid." II. Te Oxford werden Josephine en haren echtgenoot twee zoons en één dochtertje geboren; maar toch bleek meer en meer, dat zij er niet kon aarden. Het klimaat ondermijnde hare gezondheid en voortdurend leed zij aan koorts. In die jaren, toen de tegenwoordige sluizen en afvoerkanalen nog niet waren aangelegd, stond het land om de stad des winters meestentijds onder water. „De „stad had dan geheel het voorkomen van een eilandje," schrijft Mrs. Butler, „en deed met de weerspiegeling „van hare torens en kerken in het donkere water er om „heen aan Venetië denken .... Maar de lucht, die men „er inademde was kil en nat, als van een put en de „miasmen, die opstegen uit de stilstaande poelen als „het water weder afzakte, waren nog erger." Telkens moest zij voor maanden de ongezonde stad ontvluchten om dan met hare kinderen bij haren vader buiten op Dilston te vertoeven. Maar op den duur bleek zelfs een tijdelijk verblijf te Oxford onmogelijk voor haar. Het was voor haar en voor haren echtgenoot eene groote teleurstelling den academischen werkkring te Oxford te moeten verwisselen met eene predikantsplaats op het land, te Blackheath. In 1857 werd George Butler echter reeds tot zijn groote voldoening benoemd tot v i c eprincipal aan de hoogeschool te Cheltenham. De betrekking was naar Engelsche gewoonte zeer hoog gesalarieerd, wat Mrs. Butler te meer waardeerde, omdat haar vader om dezen tijd zware geldelijke verliezen had geleden. „Het verblijf te Cheltenham", verhaalt zij, „deed ons „veel goed; mijne gezondheid herstelde zich daar weder „en onze materiëele moeilijkheden kwamen er door aan „een eind. Wij hadden een groot huis en verscheidene „studenten woonden bij ons in. Mijn echtgenoot zag „in lichaamsoefening een zeer wezenlijk bestanddeel „van eene goede opvoeding der jeugd," voegt zij er nog aan toe; en eigenlijk was zij met hem er trotsch op, dat de beste kampioenen van de geheele hoogeschool, wat betreft lichaamsspelen, voortkwamen uit haar huis. De problemen, die haar in Oxford zoo pijnlijk hadden vast gehouden, werden tijdelijk verdrongen door eene warme belangstelling in den oorlog tusschen de Noordelijke en de Zuidelijke Staten van Noord-Amerika tot afschaffing of behoud van de slavernij, en in den vrijheidskamp der Italianen onder Garibaldi, dien Josephine van nabij kon volgen in de brieven harer zuster, Mrs. Meuricoffre, gehuwd met eenen Zwitser, die aan het hof te Napels eene aanzienlijke betrekking bekleedde. De acht jaren, die Mr. en Mrs. Butler te Cheltenham doorbrachten, waren zeer gelukkige jaren voor hen; maar er kwam een treurig einde aan door den onverwachten dood van hun eenig dochtertje, dat haren ouders bij hunne thuiskomst willende tegemoet snellen van eene hooge trap voor hun voet te pletter viel. „Die beproe„ving , schreef Mrs. Butler later, „gaf een nieuwe richting „aan ons leven en aan onze gedachten. Weken lang „waren wij ontroostbaar. De oorzaak van het verscheiden „van ons kind was oogenschijnlijk een toeval; maar „is er voor het woord toeval plaats in het woordenboek „van hen, die zich zeiven en hunne beminden stellen „onder de dagelijksche hoede van eenen God van Liefde? „Ons leed plaatste ons voor die geestelijke moeilijkheid, „die zedelijke verbijstering, die schrikgestalten, die het „dal van de schaduwen des doods zoo vreeselijk maken. „Dat dal is moeilijk en duister; maar terwijl het voor „sommigen uitloopt op eene ontkenning der goddelijke „ontferming en op schipbreuk des geloofs, worden „anderen er door versterkt en vertrouwen zij, door diepe „ondervindingen geleerd, vaster dan ooit te voren op „Gods onwankelbare liefde." Mrs. Butler en haar echtgenoot leerden berusten in het leed , dat hen had getroffen; maar het was hun toch eene groote verlichting, dat George Butler in Januari 1866 werd geroepen tot den post van principal aan de hoogeschool te Liverpool en dat zij het huis, waaraan zoo droevige herinneringen waren verbonden, konden verlaten. „Liverpool", schreef Mrs. Butler in de biografie van haren echtgenoot, welke zij na diens dood in het licht gaf, „Liverpool is een der belangrijkste zeehavens ter „wereld. Grooter tegenstelling is wel niet denkbaar dan „tusschen de bedrijvigheid van deze uitgestrekte stad, „het academisch intellectueel karakter van Oxford en „de kalme rust van een academiestadje als Cheltenham. „De ontzaglijke bevolking, waarbij het buitenlandsche „element overheerschend is, de dokken en entrepots, „verscheidene mijlen gaans lang, de ontelbare inkomende „en uitgaande schepen, de koopwaren en de zeelieden „van alle oorden der wereld, het onophoudelijk „gaan en komen, de botsing van verschillende bentangen , de schitterende weelde naast afzichtelijke „armoede, de groote verscheidenheid van geloofsbe„lijdenissen, uitkomend in een overgroot aantal kerken „en kapellen: dat alles werkt samen om van Liverpool „eene cosmopolitische stad te maken, De hoogeschool „was dan ook een afdruk van het cosmopolitisch ge»heel, waar zij deel van uitmaakte. Onder de acht „tot negenhonderd studenten, die er waren ingeschreven, „telde men Grieken, Armeniërs, Joden, Negers, Ame„kanen, Franschen, Duitschers, Spanjaarden, Ieren, „Schotten en Engelschen. Natuurlijk was iedere vorm „van geloof, iedere godsdienstige afscheiding in dien „bonten kring vertegenwoordigd. De bepalingen der „school schreven voor, dat een geestelijke der Angli„kaansche Kerk er aan het hoofd moest staan; maar „iemand met enge theologische begrippen zoude zich „in zulk eene omgeving niet op zijne plaats hebben „kunnen voelen." Zij meende echter, dat haar echtgenoot ook hier was de rechte man op de rechte plaats, dank aan zijn eenvoudig maar krachtig geloof, aan zijnen oprechten, liefderijken en verdraagzamen geest. Van groote breedte van opvatting gaf Mr. Butler hier ook blijk door zijn streven om het hooger onderwijs toegankelijk te maken voor vrouwen, een punt, waarin hij velen zijner tijdgenooten ver vooruit was. „Het is voor het tegenwoordig geslacht haast niet „meer in te denken", schrijft Mrs. Butler, „welk een „macht van vooroordeelen en hoeveel hardnekkigen „tegenstand de baanbrekers voor deze zaak een kwart „eeuw geleden nog hadden te overwinnen. Wij zijn „zoo snel voortgegaan op den weg van de ontwikkeling „der vrouw in de laatste jaren, dat wij geneigd zijn „te vergeten, dat het pas van gisteren dagteekent, dat „onze jonge meisjes de colleges bezoeken, examen „doen aan onze hoogescholen en er met glans hare diplo„ma's behalen." Toen George Butler te Liverpool werd aangesteld, begon men daar reeds afzonderlijke colleges voor vrouwen te houden, maar hij zelf wilde meer dan dat. Hij voorzag eene toekomst, waarin, wat de voorwaarden hunner opleiding betrof, jongens en meisjes, mannen en vrouwen, geheel gelijk gesteld zouden zijn, tezamen dezelfde lessen zouden volgen en dezelfde voorrechten deelachtig worden. In verschillende voordrachten te Liverpool en elders pleitte hij voor dit denkbeeld, steeds de vrouwen opwekkende om zeiven op te komen voor hare zaak. „Strijdt," riep hij haar toe, „om het recht te verwerven de gaven, die God u heeft „verleend, tot volle ontwikkeling te brengen. Door alle „tijden heen zijn alle verbeteringen in den maatschap„pelijken toestand der vrouw tot stand gebracht door „vrouwen, die zeiven de belangen harer zusters behar„tigden. Altijd en overal is het sein gegeven door „vrouwen en dan zijn de mannen gevolgd." Maar terwijl George Butler voldoening vond in zijnen zich altijd verder uitbreidenden academischen werkkring, doorleefde zijne echtgenoote eenen uiterst moeilijken tijd. „Toen wij eens goed en wel te Liverpool waren „gevestigd," schrijft Mrs. Butler, „en mijn echtgenoot en „mijne zonen hun geregeld academie-leven hadden begon- 14 „nen, des morgens vroeg van huis gaande en eerst in den „avond weder terugkeerende, bleef ik het grootste deel „van den dag alleen thuis, altijd vervuld van die ééne „gedachte: wat zoude de tegenwoordigheid van mijn „dochtertje mij nu veel waard zijn! De meesten van „hen, die met mij een soortgelijk verlies hebben door„leefd, zullen begrijpen wat ik bedoel, als ik zeg, dat „ook de smart hare tijden heeft van eb en vloed. Als „de bitterste weken voorbij zijn, gaan de golven terug „en treedt eene rustige kalmte in, die het natuurlijk „gevolg is van eene tijdelijke uitputting van ons weerstandsvermogen tegenover het leed, dat ons trof. Doch „dan komt een nieuwe vloedgolf en breekt bruisend op „den oever. Maar wie zal het wezen der smart ont„leden? Wie kan dit mysterie ontraadselen, zijne schijnbare tegenstrijdigheden verzoenen, zijne overdrijving, „zijne zwakheid en zijne kracht verklaren? „Ik leed onuitsprekelijk gedurende de eerste maanden „van ons verblijf in Liverpool; muziek, kunst, lectuur, „niets kon mij afleiding geven of mijne belangstelling „wekken. Ik gevoelde enkel maar eene onwederstaan„bare behoefte om lieden op te zoeken nog ongelukkiger dan ik het was, want ik wist maar al te goed, „dat die er bij duizenden waren. Ik overschatte mijn „leed niet; ik was mij enkel maar bewust, dat mijn hart „leed dag en nacht, en ik meende, dat het eenige „mogelijke geneesmiddel was andere harten te vinden, „die eveneens leden dag en nacht en er nog veel meer „reden toe hadden. Een bepaald plan had ik niet; het „was ook niet mijne bedoeling om anderen te gaan „helpen. Ik wilde alleen maar mij verdiepen in men„schelijk lijden en tot lijdenden zeggen: ik begrijp u, „want ik heb ook geleden. „Het was in eene stad als Liverpool niet moeilijk om „menschelijke ellende op het spoor te komen. Er stond „een groot stedelijk werkhuis, dat destijds ongeveer „vijf duizend perzonen bevatte: eene kleine wereld op „zich zelf. Die uitgestrekte stichting bezat een eigen „ziekenhuis voor behoeftigen, dat toen werd bestuurd „door Agnes Jones1), een engel van barmhartigheid. „De andere afdeelingen waren nog niet gereorganiseerd. „Er waren afzonderlijke zalen, waar arme meisjes een „toevlucht kwamen zoeken als herfstbladeren opgejaagd „door den wind, wanneer de winter invalt. Velen van „haar kwijnden daar weg aan de tering zonder eenigen „geestelijken bijstand, want de gezegende invloed van „Agnes Jones reikte zoo ver nog niet. Beneden in het „gebouw was een correctie-huis voor vrouwen, bestaande uit lange keldergewelven met naakte muren, „ongemeubeld en met vochtige steenen geplaveid. Daar „werd touw geplozen deels door gevangenen, deels „door ongelukkigen, die, door honger, verlatenheid ot „zonde tot het uiterste gebracht, op deze wijze een stuk !) cf. pag. 176. 14* „brood en voor een paar nachten een onderkomen kon„den verdienen. „Ik meldde mij aan dit correctie-huis met verzoek om „te worden toegelaten. Men bracht mij in een groote, „donkere zaal, waar ik ruim twee honderd vrouwen en „meisjes bijéén vond. Ik zette mij te midden van die „allen even als zij op den grond neder en begon ook „touw te pluizen. Zij lachten mij allen uit, zeggende, „dat mijne vingers niet gemaakt waren voor dat soort „van werk, wat zeker waar was; maar al lachende wer„den wij goede vrienden. Ik vroeg haar eenige teksten „van buiten te leeren om mij die dan te herhalen als „ik terug kwam; en nog zie ik ééne van haar, een „mooi, groot, donkerharig meisje opstaan in onzen „kring te midden van hoopen vochtig en geteerd touwwerk om met eene heldere, vaste stem, zonder haperen „uit het prachtige 14de hoofdstuk van het Evangelie van „Johannes de verzen op te zeggen: Vrede laat ik U, „mijnen vrede geef ik U; Uw hart worde niet ontroerd „en zij niet versaagd. Zij had dat gedeelte zelve ge„kozen. De arme, ongelukkige, havelooze vrouwen, „sommigen van haar verbitterd, verwilderd en misdadig „van zin, luisterden eerbiedig zwijgend toe. Het groote, „donkere meisje had mij den weg gebaand en ik maakte „er gebruik van om te zeggen: laat ons nu samen „nederknielen en dien Jezus aanroepen, die de woorden, „welke gij gehoord hebt, gesproken heeft. Allen knielden „neder op de vochtige steenen, sommigen herhalend „wat ik bad, anderen zuchtend en weenend. „Maar ik zal daar niet verder over uitweiden", breekt Mrs. Butler hier af om dan voort te gaan: „als een „gevolg van mijne bezoeken aan het werkhuis, aan het „ziekenhuis en aan de kaaien langs de havens werd „ons huis als bestormd door eenen stroom van vrouwen „van de allerongelukkigste soort en die voor o zoo „weinig reeds zoo dankbaar waren. Haar aantal nam „echter altijd maar toe, en om er niet door te worden „overweldigd, moest ik bedacht zijn op middelen om „haar zoo practisch mogelijk zedelijk en stoffelijk te „hulp te komen. Er bestond toen te Liverpool nagenoeg „geene enkele missie of toevlucht voor al dat wrakhout „onzer maatschappij. Er was wel een Roomsch-Katho„lieke toevlucht, de Goede Herder genaamd, ook „een Protestantsch doorgangshuis van het oude „type, vrij wel gelijk aan eene gevangenis, en „nog een paar andere inrichtingen van dien aard; maar „men zoude zich zeer vergissen, als men meende, dat „de meerderheid mijner vriendinnen met wie ik touw „geplozen had, geneigd waren om daar hulp te vragen. „Velen van haar, de Roomsch-Katholieke Iersche meis„jes vooral, beroemden zich op hare deugdzaamheid en „waarlijk, zij mochten het doen, gezien de omgeving, „waarin die arme kinderen waren opgegroeid zonder „eenig ander middel van bestaan dan den verkoop van „zand langs de huizen, of van het afval van de marktplaatsen in de armenwijken. Bovendien zijn de vrouwen „in Lancashire, het graafschap waarin Liverpool ligt, „forsch en beslist. Diegenen van haar, die tot eene week „of eene maand opsluiting in het werkhuis waren veroordeeld , waren het meest voor vechten en schelden, „voor diefstal of voor dronkenschap. Onder haar had „men gemakkelijk de elementen kunnen vinden voor een „goed corps flinke werksters in dienst van eene eerlijke „zaak. Maar er waren ook anderen, het kroost van „drankzuchtige en misdadige ouders, arme krachte„looze planten, ware inenschelijke ruines en met dezulken was het haast onmogelijk iets uit te richten." Geholpen door eene liarer zusters, die, weduwe geworden, zich met haar aan dezen arbeid wijden wilde, maakte Mrs. Butler op de bovenverdieping van haar huis een begin met de huisvesting van een zoo groot mogelijk aantal meisjes, die een nieuw leven wilden beginnen en die zij opnam in haar gezin; menigeen vond er ook eene rustige plaats om in vrede te sterven. Maar op den duur bleek dit op groote practische bezwaren te stuiten. Mr. en Mrs. Butler huurden nu in de nabijheid hunner woning een huis, dat zij geheel voor dit doel inrichtten, in de hoop, dat de noodige gelden wel zouden inkomen. Dit Rusthuis, zooals zij het van den beginne noemden, heeft jarenlang bestaan en werd toen de familie Butler Liverpool metter- tijd verliet, overgenomen door de stad. Maar reeds spoedig moest bij dit eerste huis een tweede worden gevoegd en ingericht tot een Opleidingshuis voor gezonde meisjes, die werken konden en wilden, als die arme zandverkoopstertjes, die blootsvoets en blootshoofds langs de straten plachten te zwerven, en andere dwalende en verlaten ongelukkigen, Ook dit tweede Tehuis, dat door Mr. Butler met eene plechtige, indrukwekkende godsdienstoefening werd ingewijd, was spoedig overvol. Behalve het gewone huiswerk, wasschen en naaien, leerden de meisjes er werken in eene kleine fabriek van enveloppes, die Mrs. Butler er in gang bracht. „Dat soort van werk," schrijft zij, „eischte handigheid en netheid. De meisjes hadden „er schik in, en verschillende groote handelshuizen ^hielpen ons aan eenen ruimen afzet." Sedert de opening van het Opleidingshuis werden in het Rusthuis in hoofdzaak opgenomen zieken, die ongeneeslijk waren verklaard, maar waarvan er nog menigeen herstelde. Velen, zeer velen echter stierven er en telkens opnieuw' werd Mrs. Butler de vertrouwde van den droevigen levensloop dier ongelukkigen, die door de menschen als slijk worden vertreden, die van de straat in de gevangenis raken en van de gevangenis weder op straat, arme weezen zonder tehuis, waar niemand naar pleegt om te zien dan de onverbiddelijke politie Het was voor Mrs. Butler als een practische oefenschool voor het groote werk, dat voor haar was weggelegd, maar waarvan zij toen nog allerminst vermoedde, dat het haar wachtte. Haar geheele ziel kwam in opstand tegen zooveel kwaad, waarvan zij de verwoestende uitwerking op ziel en lichaam dagelijks waarnam. „De hel gaapt aan mijn voet," schreef zij aan eene vriendin; „de macht van het kwaad is dicht „om mij heen; wat ik hoor en zie, dat is de rook, die „uit den afgrond opstijgt, het geweld der martelingen, „die de mensch den mensch aandoet, de jammerkreet „der gedoemden, de klacht der opgeofferde onschuld „en de lach der demonen." Toch was zij toen enkel nog maar bedacht op een lenigen der gevolgen van het kwaad, niet op eene bestrijding van het kwaad zelf. Eene verademing in deze jaren van ingespannen arbeiden voor anderen waren iederen zomer de vacanties, die Mrs. Butler met haren echtgenoot en zonen meest op het vasteland doorbracht. Velen harer verwanten waren in den vreemde gehuwd en gevestigd en daardoor knoopte zij omgangsbetrekkingen aan in verschillende landen, in Frankrijk, in Zwitserland, in Italië, wat haar bij haar later levenswerk eveneens wel te stade kwam; en het was op haren terugkeer van een dier vacantie-reizen, dat de oproep daartoe tot haar kwam. III. In het jaar 1869 bij haren terugkeer van een harer gewone vacantie-reizen te Dover aanlandende, vernam Mrs. Butler, dat een kleine groep in het Parlement er in was geslaagd om in de heete zomerdagen of liever zomernachten der maand Augustus, wanneer de zittingen meest nog maar door enkele weinige leden plegen te worden bijgewoond, door dat kleine aantal leden, waarvan de meesten slechts eene vage voorstelling hadden van de bedoeling en de strekking der voorgestelde wijziging van de constitutie, te doen aannemen een wet ter regeling van de ontucht door den Staat. Tegelijkertijd met dit bericht ontving Mrs. Butler van eenige geneesheeren van naam, die reeds sedert lang pogingen in het werk hadden gesteld om het wetsontwerp te doen verwerpen, een schrijven, waarin deze mannen haar verklaarden, overtuigd te zijn, dat, nu hun pogen vergeefsch was geweest, andere beweegkrachten moesten worden aangewend dan het aanvoeren van argumenten aan physiologie en wetenschap ontleend: dat zij meenden, dat de vrouwen, die immers in de eerste plaats de slachtoffers zouden zijn van het Napoleontische stelsel, waarvan de huidige wetgevers zoo veel heil verwachtten, door woordvoerdsters uit eigen kring behoorden te protesteeren en van Parlement en Regeering volledige voldoening eischen voor de schandelijke beleediging, die haar geslacht met deze wet werd aangedaan. „Gedurende vele weken na de ontvangst van dit „schrijven was ik als geslagen," verhaalt Mrs. Butler. „Als eens de profeet Jonas, toen hij door den Heer werd „belast met eene zending, die hij niet wilde aanvaarden, „maakte ik mij op om te vluchten voor het aangezicht „des Heeren. Met verdubbelden ijver wierp ik mij op „ander werk, op werk, dat mij even verdienstelijk toe„scheen, in de stille hoop, dat God met dien arbeid „genoegen zoude willen nemen en niet van mij eischen, „dat ik mij wierp op het ontbloote zwaard, dat Hij mij „scheen voor te houden. Maar de hand des Heeren „was op mij; van dag tot dag en van nacht tot nacht „werd de druk zwaarder." Steeds meerdere roepstemmen weerklonken aan haar oor; en zij kon ze niet buiten sluiten. „Ik las al wat men mij toezond over dit onderwerp," gaat zij voort, „en werd er door bevestigd in „al wat ik reeds wist aangaande het noodlottige stelsel „van staatsreglementeering en zijne verderfelijke werking „in de groote steden op het vasteland van Europa. Ik „kende reeds door eigen aanschouwen den waanzin en de „wanhoop, waartoe daardoor worden gedreven die „meest verachten in onze menschelijke samenleving, die „toch ook de vrijgekochten des Heeren zijn; en niet „minder goed kende ik de verharding en de verblinding, „waartoe zij vervallen, die met de handhaving dezer „bepalingen worden belast. En altijd helderder en „dringender bleef de roepstem klinken." 219 De Act on the Contagious Diseases, zooals de officieele titel luidde, die in Augustus 1869 door het Parlement was aangenomen, was de vierde wet ter regeling dezer zaak, die binnen den tijd van vijf jaren aan de orde was gesteld. Deze laatste wet bedoelde de uitbreiding over het geheele Rijk van wat oorspronkelijk enkel ten behoeve van het leger was gedacht, namelijk de verplichte inschrijving van wege de politie en de gedwongen periodieke keuring van vrouwen. Reeds in 1860, bij het opkomen der overleggingen daartoe, was uitdrukkelijk daartegen geprotesteerd door niemand minder dan Florence Nightingale, die het leger en den soldaat zoo wel kende; en niet minder uitdrukkelijk door lord Fitz-Clarence, destijds opperbevelhebber van het leger in Engelsch-Indië, die verklaarde, „dat politiemaatregelen van dezen aard niet ten uitvoer konden wor„den gelegd zonder de zekere verlaging en verdrukking „van tal van onschuldige vrouwen met zich te sleepen en „zonder ander kwaad in de hand te werken, dat nog veel „erger was dan het kwaad, dat men wilde voorkomen." ') Maar noch de afkeuring van hooggeplaatste militairen, noch het protest van geneesheeren van naam, noch de dringende waarschuwingen uit het buitenland, waar men zeide reeds bij ondervinding te weten, dat de wettelijke regeling eener zaak, die in zich zelf verkeerd is, slechts i) Josephine Butler. Personal Reminiscences of a great Crusade. pag. 7. van kwaad tot erger leidt, omdat wat de wet regelt ook als gewettigd pleegt te worden beschouwd, noch de onvermoeide pogingen van de Rescue Society om door woord en geschrift publiek en Parlementsleden omtrent de wezenlijke beteekenis der wet en hare waarschijnlijke gevolgen in te lichten, noch het moedig betoog van Harriet Martineau in eene reeks van artikelen in de Daily News, vermochten de zaak te keeren. Dat zoude eerst mogelijk worden, wanneer de vrouwen zelf, in massa, in verzet kwam. Het pijnlijke van het onderwerp, het opzienbarende van den strijd, de halve onwetendheid, waarin men kunstmatig was gehouden, schrikten haar echter terug; en menige vrouw verging het in die dagen als Josephine Butler, die in haar dagboek aanteekende: „Het is nu al weken sedert het Parlement „dat groote onrecht heeft bekrachtigd, en nog heb ik „mijne wapenrusting niet aangeschoten, nog ben ik niet „gereed! Niets is zoo uitputtend naar lichaam en geest „als toorn, als machtelooze toorn vooral; en het denkbeeld alleen van dezen gruwel vervult mij met zulk „een toorn, met zulk een haat zelfs, dat ik zelve er „voor terug beef " „Maar," schrijft zij in haar Personal Remisiscences of a great Crusade, „het was dan ook geen strijd om lichtvaardig op in te „gaan; er was veel voorbereiding van hart, van zenuwen „en van geest toe noodig: zoo iets kon niet inderhaast „worden ter hand genomen." „En al heb ik tot nu toe alleen gesproken van mij en „van mijnen echtgenoot," gaat zij voort, „zoo moet men „toch allerminst meenen, dat wij beiden alleen ons met „die ernstige zaak bezig hielden; overal in het land „waren vrouwen diep getroffen door die schandelijke „aanranding harer persoonlijke vrijheid en door de schending der zedewet, die in deze bepalingen lag besloten." Reeds in het najaar nog van 1869 vond zij dan ook Florence Nightingale, Harriet Martineau , Priscilla Bright Mac Laren en anderen, waaronder schrijfsters, kunstenaressen van naam en vele Kwakeressen bereid om met haar te stichten The Ladies' National Association, die, na zich vergeefs te hebben gewend tot Parlementsleden en tot invloedrijke geestelijken en leeken, besloot een beroep te doen op het volk zelf. Den 31sten December 1869 verscheen in het dagblad The Daily News het beroemd geworden manifest, waarbij 2000 Engelsche vrouwen verklaarden: Wij, ondergeteekenden, protesteeren plechtig en met nadruk tegen de door het Parlement aangenomen wetten, 1°. omdat deze wetten, die zoo scherpe inbreuk maken op de wettelijke waarborgen harer persoonlijke vrijheid, welke de vrouwen tot nog toe zoo goed als de mannen hebben genoten, zijn genomen niet alleen zonder voorkennis van het volk maar in hooge mate zelfs zonder voorkennis van het Parlement; en omdat wij meenen, dat noch de Volksvertegenwoordigers, noch de Pers hunne taak naar behooren waarnemen, wanneer zij zulk eene wetgeving laten tot stand komen zonder voorafgaande grondige bespreking; 2°. omdat deze wetten, wat de vrouwen betreft, iederen waarborg harer persoonlijke veiligheid, zooals die door de wet was ingesteld en onaantastbaar gemaakt, weg nemen en haar goeden naam, hare vrijheid en haar persoon onvoorwaardelijk overleveren aan het goed vinden der politie; 3°. omdat de wet in een land, waar burgerlijke vrijheid den onderdanen verzekerd heet, ieder misdrijf, dat zij strafbaar stelt, ook duidelijk behoort te omschrijven; 4°. omdat het onrechtvaardig is, de sexe, die het slachtoffer van de ondeugd is, te straffen en daarentegen ongestraft te laten de sexe, die de hoofdoorzaak is beide van die ondeugd en van hare gevreesde gevolgen; en omdat wij meenen, dat bepalingen van hechtenis, van gedwongen periodieke geneeskundige behandeling en (in geval van verzet daartegen) van gevangenisstraf met daarmede gepaard gaanden dwangarbeid, waaraan deze wetten de vrouwen onderwerpen, straffen zijn van den meest vernederenden aard; 5°. omdat door een dergelijk stelsel de weg ten kwade onzen zonen gemakkelijk wordt gemaakt; want een zedelijke slagboom wordt opgeheven, wanneer de Staat maatregelen neemt en gelegenheid bezorgt voor het plegen van een kwaad, dat hij daardoor stempelt als noodzakelijk en van weinig aanbelang; 6°. omdat deze maatregelen eene foltering zijn voor de vrouwen aan wie zij worden voltrokken; het zedelijk gevoel van haar, wier schaamtegevoel nog niet geheel verloren ging, geweld aandoen en zelfs de laagst gezonkenen nog meer doen verwilderen; 7°. omdat de ziekte, die men met deze wetten wil bestrijden door zulk eene wetgeving nog nooit gekeerd is kunnen worden. De voorstanders van dit stelsel zijn ten eenemale in gebreke gebleven om door statistische opgaven of wat ook te bewijzen, dat die bepalingen ooit, wanneer zij slechts op ééne sexe werden toegepast, de ziektegevallen hebben doen verminderen, de gevallenen hebben opgericht of het algemeen zedelijk peil eener bevolking hebben verhoogd. Wij daarentegen beschikken over onwederlegbare gegevens om aan te toonen, dat te Parijs en in andere steden van het vasteland, waar den vrouwen reeds sedert lange jaren op deze wijze geweld wordt aangedaan, de openbare gezondheid en het zedelijk peil lager zijn dan ten onzent; 8°. omdat de oorzaken dezer ziekte in de eerste plaats zijn van zedelijken aard en niet van lichamelijken. Het zedelijk kwaad, waaruit deze ziekte voortkomt, maakt dit geval een geheel ander dan dat van pest of van andere epidemieën, die onder politie-toezicht door den openbaren gezondheidsdienst moeten worden bestreden. Wij meenen, dat men gehouden is om, veeleer dan maatregelen te nemen ter regeling van een weerzinwekkend kwaad, te trachten dat kwaad in zijne oorzaak te beteugelen en wij durven aannemen, dat beter onderricht en eene wijzere wetgeving die oorzaak zouden kunnen weg nemen. Dit manifest, dat onmiddelijk door alle dagbladen werd overgenomen, veroorzaakte eene onbeschrijfelijke opwinding. Allerwege werd het besproken en betuigingen van sympathie stroomden toe, zelfs uit het buitenland: van Victor Hugo, van Mazzini, van eenige Genueesche vrouwen. „Wij konden de aanneming dezer „schandelijke wet niet tegen houden," zoo besloot in een schrijven aan Mrs. Butler de secretaris van het Rescue Society eene breede opsomming van wat er door dit Genootschap tot redding van gevallen vrouwen reeds was gedaan door middel van audienties bij den Secretaris van Staat en bij anderen, door het indienen van een memorandum bij alle Parlementsleden en door de verspreiding van afdrukken daarvan bij duizenden van exemplaren onder predikanten en leden van gemeenteraden. „Wij besteedden over de 2,100 aan de uitreiking „van brochures," ging hij voort, „maar zij werkten niets „uit. Wij stuitten allerwege op eene onverstoorbare „apathie; men wilde ons niet gelooven; men was niet „in beweging te brengen. Op dat oogenblik van crisis „vernamen wij, dat de Vrouwen van Engeland „de zaak ter hand hadden genomen; en toen wij „hoorden van de oprichting van de Ladies' Natio„nal Association, toen voelden wij, dat dit in „Gods hand het werktuig zoude zijn om die gruwelijke „wet uit ons midden weg te doen. De vrouwen van „Engeland zullen haar land van die vreeselijke bezoeking „verlossen; en ik geloof vast en zeker, dat zij daaraan „reeds nu den doodssteek hebben toegebracht. Mannen, „die de vrouwen, welke hierbij in de voorste gelederen „staan, van onkieschheid durven beschuldigen, zijn „den naam van man niet waardig. En wat onze Parlementsleden betreft, tracht hunne onwetenheid niette „vergoelijken; verontschuldig hunne dwaling niet met „te zeggen , dat de wet er als onopgemerkt aan het einde „der zittingen doorging. De stukken, die ons Genootschap hun toezond, de waarschuwende brieven, die zij „hun deden toekomen, laten hun geenen grond van verontschuldiging. Wetende, gelijk ik, als secretaris van „ons Genootschap, het weten kan, wat er al niet werd „gedaan om hen in te lichten, kan ik niet anders denken 15 „dan dat, enkele nobele uitzonderingen daar gelaten, „onze Parlementsleden op dit stuk volstrekt onverschil„lig waren, tot de openbare meening hen dwong om er „belang in te stellen .... Ga voort, laat het land „geene rust tot dat de wet is ingetrokken." Een Parlementslid verklaarde: „uw manifest heeft „ons hard geraakt, hier in het Lagerhuis. Een der lei„ders heeft tegen mij gezegd: wij weten bij ondervinding, „hoe wij iedere andere oppositie in het Parlement of in „het land moeten staan; maar dit is een bijzonder lastig „ding voor ons, — die opstand van de vrouwen. Het „is iets geheel nieuws. Hoe moeten wij nu aan met „eene oppositie als deze?" Reeds in datzelfde jaar 1870 werd door het Parlementslid Fowler een voorstel tot intrekking der wet ingediend; maar de behandeling daarvan werd uitgesteld, en instede daarvan werd door de Regeering eene Commissie benoemd om een onderzoek in te stellen naar de wijze van uitvoering en de werking der wet.') Daarmede meende men de zaak nu voorloopig van de baan te hebben geschoven, en toen de eerste opwinding voorbij was , gebeurde er verder niets. En het ergste was, dat de pers als bij onderlinge, geheime afspraak de zaak in het vervolg dood zweeg. „Niet", schrijft Mrs. Butler, „omdat men het „kieschheidsgevoel der lezers wilde ontzien, want „betoo- ') Jhr. Mr. O. Q. van Swinderen. Eene bijdrage tot het Prostitutievraagstuk. gen ten gunste der wetten werden altijd grif geplaatst." ') Mede dien ten gevolge kwam het nu tot de oprichting van twee eigen bladen: The Shield en The medical Enquirer, welk laatste blad, door medici geredigeerd , op gronden aan de medische wetenschap ontleend het stelsel van staatsreglementeering bestreed. Maar het oogenblik van zwijgende afwachting der tegenpartij was geweest als de stilte, die den storm vooraf gaat. Op de talrijke betuigingen van instemming volgden niet minder talrijke protesten tegen het optreden der vrouwen in deze aangelegenheid. Voorzichtige vrienden waarschuwden George Butler, dat hij, door zijne echtgenoote in deze te steunen, zijne positie als principal aan de hoogeschool te Liverpool onhoudbaar maakte en alle kansen op bevordering verspeelde; zooals later ook maar al te zeer bewaarheid werd en zooals hij zelf van den beginne wel had voorzien. Anderen klaagden, dat Mrs. Butler wat zij bestrijden wilde juist in de hand werkte door openbaarheid te geven aan wat verheimelijking behoefde; velen verdachten hare goede trouw, ontzagen zich niet hare bedoeling verdacht te maken, haar te beschimpen en zelfs te betichten van zekere geheime voorliefde voor de slachtoffers van het kwaad niet alleen, maar voor het kwaad zelf. „Bittere woorden vielen op ons neder, J) Josephine Butler. Personal Reminiscences of a great Crusade. pag. 11. 15* „dicht als de vlammende pijlen op Christen's wapenrusting, toen hij de Sombere Vallei intrad," schrijft Mrs. Butler. Men ging zelfs zoo ver, haar in haar particulier leven aan te randen en uit te strooien, dat zij tengevolge van droevige ondervindingen in haar eigen ongelukkig echtelijk leven tot deze actie was gekomen.') „Velen hebben werkelijk gemeend", verzekert Mrs. Butler, „dat de vervolging, waaraan wij „bloot stonden, het belachlijk maken van ons werk in „de pers, het ostracisme van het groote publiek, de „vervreemding van vroegere betrekkingen en vrienden, „de verdachtmaking en de smaad, die ons deel werden, „nu juist de zwaarste beproevingen waren, die wij in „deze onderneming hadden door te maken. Voor zoo „ver het mij zelve ten minste betreft, vergissen zij, die „zoo denken, zich zeer. Die dingen vond ik licht en „gemakkelijk om te dragen, vergeleken bij de diepe, „zwijgende smart en de verbittering van ziel in vorige „jaren. Dat waren jaren van pijnlijk vorschen en van „worstelen met vragen, waarop geen antwoord scheen „te kunnen komen, wier oplossing niet te vinden scheen. „In die jaren zag ik dit groote sociale onrecht (dat „gegrond is op de schandelijke ongelijkheid van oor„deel waar het de zedelijke zonden van een man of „van een vrouw geldt) ongestoord zijne schrikbarende !) Josephine Butler. Souvenirs et Pensées. pag. 116. „verwoestingen aanrichten, ieder verzet er tegen onder „drukken, iedere zwakke stem, die er zich tegen ver„hief, doodzwijgen. De oproeping tot den strijd, het „binnen treden van het strijdperk met al zijn gevaren „en moeilijkheden was eene heerlijke verlichting, deed „weder vrij adem halen na al het hartewee, dat vooraf „ging .... Den toestand der vrouw ten onzent had „ik reeds dikwijls gelijk geacht aan dien der vrouw, „van wie wij in het Evangelie lezen: dat zij veel ge„Ieden had van vele medicijnmeesters en geen baat gevonden had; maar met welke het veeleer erger was geworden. 1). Maar toen die zwaar beproefde vrouw den „persoon van den Geestelijken Heelmeester aanraakte, „werd zij genezen door de aanraking des geloofs. Dat „geloof kwam nu ook den vrouwen van onzen tijd te „hulp. Zij hieven hare harten op tot dien God bij wien „de uitgangen des Levens zijn, en zij werden door Hem „geleerd de dwalingen te verwerpen van heelmeesters, „die, onder voorgeven van het lichaam te zullen redden, „de eischen der welvoegelijkheid en het onvervreemdbaar recht van iedere vrouw, jkuisch of onkuisch, „van recht van beschikking over haren persoon met „voeten traden. Wij vertrouwden, dat God van nu af „Zijne heelkracht in heilige handen zoude leggen en „ook tot de arme, gewonde vrouw van onzen tijd spre„ken: Dochter, ga heen in vrede." ') Marcus 5:26. De bestrijding van het kwaad, dat in de Wet op de Besmettelijke Ziekten schuilde, was naar Mrs. Butler's meening te noodzakelijker, omdat het tweeledig was, dat wil zeggen: beide zedelijk en staatsrechterlijk gevaarlijk. „Het eerste," schrijft zij, „werd door bijna „alle oprechte mannen en vrouwen als bij instinct ge„voeld; maar om het tweede naar waarde te schatten „behoefde men nauwkeuriger kennis van de wetgeving „en van de constitutie des lands dan althans vrouwen „over het algemeen plegen te bezitten. Op dat punt „vooral moesten deze helder en duidelijk worden inge„licht; want de toepassing van deze groote openbare „tyrannie drong vrouwen zoo goed als mannen de vraag „op: Waar is de grens van menschelijke wetgeving? „Waar is het punt, waarop wij moeten beslissen, of „wij Gode meer gehoorzaam zullen zijn of menschen?" In eene brochure van hare hand, die in 1871 verscheen, als de eerste van een lange reeks over dit en aanverwante onderwerpen, heet het dan ook: „de zedelijke „zijde van deze zaak is ontwijfelbaar de meest belangrijke, want daarin ligt al het andere reeds opgesloten „Maar er is toch nog eene andere zijde van het vraagstuk, die mijns inziens nog niet helder genoeg is in „het licht gesteld, en dat is de staatsrechterlijke zijde „dezer wetgeving met haren onvermijdelijken terugslag „op het zedelijk en maatschappelijk leven van het „volk .... Het Parlement nu heeft, toen het de Wet op de Besmettelijke Ziekten bekrachtigde, den "vrijheden van het Engelsche volk geweld aangedaan "en met voeten getreden. Want onder de verschillende "artikelen van de Magna Charta is er een, dat de "spil is, waarom al het andere zich beweegt, waardoor „het behoud van alle andere rechten is gewaarborgd, voor de verdediging waarvan sedert de bekrachtiging "door koning Jan in 1213 telkens op nieuw trouw en „moedig is gestreden, namelijk de bepaling: Geen vrij man zal in hechtenis worden genomen, gevangengezet, "vervallen verklaard van zijn bezit, gebannen, noch op „eenigerlei wijze worden vervolgd of veroordeeld, tenzij "„na wettige rechtspraak door zijn gelijken of in overeenstemming met de wetten des lands; - wij zullen recht „en wet aan niemand verkoopen, ze niemand onthouden, ze "„voor niemand buigen." De beroemde HabeasCorpus wet, vervolgde Mrs. Butler, was op deze basis gegrond ; maar de wet in kwestie veroordeelde desniettemin de vrouwen tot gedwongen inschrijving, tot gedwongen keuring naar willekeur der politie en in geval van verzet daartegen tot gevangenisstraf zonder rechtspraak, zonder vonnis, zelfs zonder de in Engeland nog gebruikelijke uitspraak eener jury. „Vandaar," verklaarde zij, „is onze strijd, - voor mij althans en voor de „groote groep van standvastige en verstandige vrouwen, „waarmede ik mag samen werken , — niet enkel, zooals „men vaak meent, een verzet van de vrouw tegen het „onrecht gepleegd door den man; hij is meer dan dat: „als burgers van een vrij volk in de eerste plaats en „als vrouwen pas in de tweede plaats voelen wij ons „gedwongen op te komen voor vrijheid en recht." Vandaar dan ook, betoogde zij nog verder, dat eene groote schare van goede en nobele mannen over de lengte en de breedte van het land mede in opstand kwam tegen zoo veel onrecht, in het gevoel dat zij, dit bestrijdende, ook streden voor hen zeiven, voor hunne vrijheid, voor hunne eer. „Want laat niemand meenen," ging zij voort, „dat deze wetten slechts van toepassing zijn „op de vrouwen, die zich aan ontucht overgeven. Denkt „men dan werkelijk, dat in Engeland eenig man naief „genoeg is om te meenen, dat de waarborgen, die de „wet verleent, alleen bestaan ter wille van de schuldigen? Zij bestaan juist ook in het belang der onschul„digen, die bloot staan aan valsche beschuldigingen, „om hen te beschermen als zij valschelijk beschuldigd „zijn en om het gevaar van valsche beschuldiging af te „weren. En zoude men durven aannemen, dat wij zoo „naief en blind zijn, dat wij niet zien, dat krachtens „deze wet eene onschuldige vrouw valschelijk beschuldigd worden kan? Het is immers maar al te waar, „dat de eer eener vrouw juist behoort tot die dingen, „die het meest aan valsche beschuldigingen bloot staan.... „Dat men het toch begrijpe, dit is eene zaak, waarin „het geheele Engelsche volk is betrokken, want de „staatkundige vrijheid van dit land is gegrondvest op „eerbied voor de rechten van iederen burger afzonder„lijk. Daarom acht ik de crisis, die wij thans door „maken even belangrijk als eenige andere, die de natie „vroeger ooit heeft doorgemaakt. Eéns reeds heeft het „volk moeten beslissen, of het den koning vrij stond „voor zijne persoonlijke genoegdoening dit artikel van „de Magna Charta te schenden; en het volk heeft „toen uitdrukkelijk verklaard, dat niet te willen gedoo„gen. Thans moet het volk beslissen, of het aan het „Parlement vrij staat om ter wille van de losbandigheid „van een bepaalde groep van mannen diezelfde bepa„ling van de Magna Charta met voeten te treden. „Dat het Engelsche volk zich daarover uitspreke! — „Landgenooten," zoo besloot Mrs. Butler haar betoog, „wat wilt gij: dat die mannen bescherming zullen genieten bij het voldoen aan hun lusten, of wilt gij, dat „uwe vrijheden zullen worden gehandhaafd? Als iemand „mogelijk nog meent, dat er ten gunste dezer wetten „iets is in te brengen van hygiënisch of van medisch „standpunt en dat zij, ofschoon dan onbevredigend wat „het rechtsgevoel betreft, toch zijn uitgevaardigd met „eene goede bedoeling, laat wie dat meent, wel berdenken, dat hij bij de aanstaande verkiezingen voor „zich zeiven en voor zijn volk zal moeten beantwoorden die dubbele vraag: moeten wij vrijheid tot losbandigheid hebben? Of is het ons om staatkundige „vrijheid te doen? Wij kunnen niet het één hebben „en het ander tevens." IV. Maar weldra bleek, dat het niet genoeg was deze denkbeelden te bepleiten met de pen, dat zij ook moesten worden bepleit door middel van het gesproken woord. Ziende dat, voorloopig althans, noch van de Regeering noch van de openbare meening eenigen bijstand was te verwachten, terwijl de groote pers alle medewerking onthield en hare kolommen voor deze zaak gesloten hield, besloot de Ladies' National Association in openbare vergaderingen dit vraagstuk onder de aandacht van het volk te brengen; en als spreekster achtte men Mrs. Butler daarbij de aangewezen persoon, om hare langjarige, practische ervaring, hare grondige studie dezer aangelegenheid, hare brandende overtuiging. Florence Nightingale en Harriet Martineau waren door haren zwakken gezondheidstoestand alleen reeds buiten machte om als spreeksters op te treden; maar bovendien, beiden waren ongehuwd en algemeen was men van oordeel, dat in deze kiesche zaak best kon worden gepleit door eene vrouw, die zelve moeder en echtgenoote was.*). Mrs. Butler gevoelde dit zelve; toch was het niet zonder zwaren voorafgaanden ziele- '). VV. T. Stead. Josephine Butler, pag. 25. 235 strijd, dat zij zich beschikbaar stelde. „Misschien is „dit nu juist het groote werk, waar ik sedert jaren naar „verlangde en dat ik van verre zag lichten als eene „glanzende ster," teekende zij in haar dagboek aan. „Maar van nabij gezien schijnt het mij zoo vreeselijk, „zoo moeilijk, zoo stuitend, dat ik er voor sidder. En „hoe met zekerheid te weten, of God mij werkelijk al „of niet roept om het te ondernemen? Dien dag, „waarop dienaangaande alle twijfel wegvalt, waarop ik „zeker weet, dat Hij wel degelijk mij belast met het „uitlokken van eenen opstand , — want niets minder „dan een opstand zal het zijn, — tegen de menschen, „tegen de Regeering zelve, dien dag zal ik aan het „werk gaan met ijver, hoe weerzinwekkend de taak „anderen schijnen moge." En die dag kwam, toen zij eindelijk zich uitsprak tegenover haren echtgenoot. „Tot nu toe, schrijft Mrs. Butler; „had ik in stilte gestreden, zonder er toe te „kunnen besluiten mijnen besten levensgezel deelgenoot „te maken van wat mij drukte. Eindelijk echter begreep „ik, dat wij in dezen als in alle andere dingen één „behoorden te zijn. Ik had tot nu toe wel alleen gestreden; maar ik zoude niet alleen kunnen handelen, „als God mij werkelijk tot handelen riep. Het scheen „mij bijkans eene wreedheid toe hem te zeggen, welke „roepstem ik had vernomen, en dat voor mij het oogen„blik om voor het front te komen daar was. Het was, „alsof het hart mij breken zoude, als ik indacht wat „hij er door zoude moeten lijden. Maar op eenen „avond , dat hij alleen was en ieder ander in huis reeds „ter ruste gegaan, ging ik tot hem. Ik herinner mij „nog zoo goed , hoe een stroom van pijnlijke gedachten „mij bestormde op den korten weg van mijne kamer „naar zijn studeervertrek. Op het punt de deur te „openen, aarzelde ik op nieuw; ik drukte mijn gelaat „tegen den wand en begon te bidden. Vervolgens binnen „gegaan zijnde, gaf ik hem een papier, waarop ik alles „had aangeteekend en ging heen. Eerst den volgenden „morgen zag ik hem weder; hij was toen bleek en stil. „Eenige dagen lang bewaarde ook hij het stilzwijgen „over deze zaak. Gaandeweg echter begonnen wij er „vrijelijk over te spreken. Ik bekende mijnen echtgenoot, wat er omging in mijne ziel, en hoe ik werd „gedreven om uit te gaan en te roepen op de hoeken „der straten, al zoude het hart mij breken. En die „goede, edele man, die wel voorzag wat dit besluit „inhield voor hem en voor mij, sprak geen enkel woord „om mij te weerhouden of om mij te wijzen op de ge„varen, de moeiten en het opzienbarende van deze onderneming. Hij vroeg niet: Wat zal men er van zeg„gen? of: is dit werk wel gepast voor eene vrouw? „Hij had het vraagstuk grondig bestudeerd en als naar „gewoonte ging hij recht op het doel af. Eenerzijds „zag hij een groot onrecht, — anderzijds eene brandende „begeerte om dat onrecht weg te nemen en dien ten „gevolge een onafwijsbaren plicht. Boven al het andere "zag hij God Zelt, die te rein van oogen is om ongerechtigheid te zien; en hij besloot ons onderhoud met „de enkele woorden, waardoor ik als het ware werd „ingezegend tot mijn werk: „Ga, en God zij met u. „Ik vertrok uit Liverpool met de zegenbede van mijnen „echtgenoot nog natrillend in mijn gemoed," verhaalt Mrs. Butler verder; „eerst naar Crewe om daar te spre„ken in eene door onzen vriend Professor Stuart belegde „vergadering van spoorwegwerklieden, machinisten en „stokers. Zij begrepen onmiddellijk waar het om ging „en namen de zaak ter harte. Van daar ging ik naar Leeds, Newcastle, Birmingham en verschillende andere " plaatsen in Midden- en Noord-Engeland. Vervolgens „naar Schotland. Overal begonnen de arbeiders zeiven „de meetings uit te schrijven, om vervolgens bonden „ter verkrijging van afschaffing der wet op te richten. „Petities stroomden het Parlement toe en op de par„tieele verkiezingen werden de candidaten op dit punt „door de arbeiders scherp ondervraagd." Soms werd Mrs. Butler en haren helpers het spreken door rumoer en geschreeuw belet, zooals te Glasgow, waarde studenten er door de hoogleeraren toe werden aangezet, en George Butler zeiven verging het niet beter. Toen hij op een theologisch congres een referaat zoude houden over: de roeping der Kerk van Engeland, als Staats 238 kerk, in zake de openbare zedelijkheid, werd hij door zijne collega's met gesis en gefluit begroet, zoodat het hem onmogelijk werd zich te doen verstaan, en de voorzitter, ofschoon persoonlijk met hem bevriend en in dezen met hem één van zin, hem moest verzoeken van het woord af te zien. Maar heftiger nog, handtastelijk zelfs, werd het verzet, toen de Ladies' National Association bij eene verkiezing te Colchester zich verklaarde tegen de keuze van eenen candidaat, die optrad als voorstander der wet en zich er op beroemde, dat hij als gouverneur van het eiland Malta aldaar het stelsel met onverbiddelijke gestrengheid had toegepast. Te midden van al de opwinding en den hartstocht, die eene verkiezing in Engeland plegen te kenmerken, werd te Colchester eene groote openbare vergadering belegd in den schouwburg. Mrs. Butler zoude daar dien avond zelve niet spreken. „Ik wachtte in eene belendende kamer met eenige vrienden het uur der samenkomst af," schrijft zij. „Daar „hoorden wij duidelijk het gedruisch van het met vijandige bedoelingen toestroomende publiek, dat heter „op toelegde den onzen het spreken te beletten. Het „werd aangezet door houders van verdachte huizen te „Colchester, die vast besloten waren ons het verblijf „in de stad onmogelijk te maken. De Heeren, die „spreken zouden, gaven mij vooraf hunne horloges „en wat zij aan waarden bij zich hadden, in bewaring. „Den geheelen avond bleef ik verder alleen, luisterende „naar het geschreeuw en getier en de ruwe woorden, „die tot mij doordrongen, vol medelijden met die verdwaasde en misleide lieden. Dit waren ook geene „arbeiders; maar gehuurde bravo's en lieden, die geldelijk belang hadden bij de instandhouding van de „meest stuitende van alle menschelijke instellingen. Op „eens kwam de beheerder van het gebouw tot mij, „zeggende: „ik moet hier het licht afdraaien; en u, „„Mevrouw, moet ik verzoeken met mij mede te gaan „„naar een schuurtje dicht bij; dan kan ik den lieden „„naar waarheid gaan zegg-n, dat gij hier niet aanwezig „„zijt." Ik stemde toe om hem niet in ongelegenheid „te brengen; en hetzelfde oogenblik reeds werd het ven„ster, waarnaast ik had gezeten, ingeworpen en vlogen „zware steenen de kamer in. En uur later ongeveer „zag ik onze vrienden terug. Maar zij zagen er treu„rig uit, bedekt met modder, meel en erger dingen. „Professor Stuart vooral had het moeten ontgelden, „die had stoelen en banken naar zijn hoofd gekregen; „maar de wonden waren niet van beteekenis en met „wat pluksel en zwachtels was alles spoedig weder „verholpen." Dien nacht kon Mrs. Butler nergens onder dak komen. „Het eene hotel na het andere weigerde om mij op te „nemen," lezen wij in een schrijven, dat zij uit Colchester aan hare zonen richtte. „Eindelijk echter kreeg ik „eene kamer in een hotel, waar men mij niet naar mijnen „naam vroeg. Ik ging, oververmoeid als ik was, dade„lijk te bed en was op het punt in te slapen, toen ik „een oploop hoorde in de straat en er aan mijne deur „werd geklopt. Het was de eigenaar zelf van het hotel, „die zich verontschuldigde, dat hij eene onaangename „mededeeling had te doen. „Spreek," zeide ik, en „hij antwoordde: „Ik verneem daar, dat gij Mevrouw „„Josephine Butler zijt en het gepeupel heeft ontdekt, „„dat gij hier verblijf houdt; het dreigt het huis in „„brand te steken , als ik u niet op staanden voet doe „„vertrekken. Ik zoude u gaarne huisvesten, want ik „„geloof vast en zeker, dat de zaak, die gij voorstaat, „„goed is; maar men is zoo verbitterd jegens u, dat „„mijn huis niet meer veilig is, zoolang gij er binnen „„vertoeft." Ziende dat ik oververmoeid was, kreeg hij „medelijden met mij en zeide: „Ik zal u in stilte doen „„weg leiden en zorgen, dat gij een bescheiden onder„„komen krijgt." Ik pakte mijne zaken inderhaast bij „elkander en een bediende van het hotel bracht mij langs „eene zijstraat naar de woning van een arbeider, die „met zijne vrouw genegen was mij huisvestig te ver„leenen .... Den volgenden morgen vroeg ging ik „dadelijk onze vrienden opzoeken; maar werd gewaarschuwd toch vooral te zorgen, dat op straat niemand „mij bij mijnen naam noemde. Wij hielden eene haastige bespreking over het al of niet wenschelijke om „toch nog eene openbare vergadering te beleggen. Het „was onzeker, of men ons gelegenheid zoude geven om „aan het woord te komen; en nog onzekerder achtte „men het, of ik ongedeerd de zaal, waar ik in eene „samenkomst met vrouwen zoude spreken, zoude kun„nen bereiken. Eenigen van de oudere Heeren zeiden. „„Waag het niet, Mevrouw, het is te gevaarlijk." Voor „een oogenblik kwam er toen een lafhartig gevoel over „mij, want, lievelingen, ik dacht aan u allen thuis; „maar toen in ééns begreep ik, dat dit nu juist het „oogenblik was om te vertrouwen op God en om op „Zijne liefderijke hulp te steunen; en, kinderen, ik wil „u ook zeggen, opdat gij het nooit vergeten zoudt, „hoe Hij mij uithielp en welke boodschap Hij mij toe„zond. Terwijl ik biddend mijn hart naar Hem ophief, „hoorde ik duidelijk, alsof eene hemelsche stem ze „sprak, de woorden: Ik zal tot den Heer zeggen: Mijne „toevlucht en mijn burg, mijn God op wien ik vertrouw. „ Want Hij zal mij redden van den strik des vogelvan„vangers en van de zeer verderfelijke pestilentie. Hij „zal U dekken met Zijn vlerken en onder Zijne vleuge„len zult gij betrouwen; Zijne waarheid is een rondas „en een beukelaar. Gij zult niet vreezen voor den schrik "„des nachts, voor den pijl, die des daags vliegt; voor „de pestilentie, die in de donkerheid wandelt, voor het „verderf, dat in den middag verwoest. Aan Uwe zijde „zullen er duizend vallen en tien duizend aan Uwe 16 „rechterhand; tot U zal het niet genaken U zal „geen kwaad wedervaren en geene plage zal Uwe tente „naderen. Want Hij zal Zijne engelen bevelen, dat zij „U bewaren op alle Uwe wegen.1) Van dat oogenblik „kende ik geen vrees meer; sterk in die woorden ging „ik de straat op met eenigen van onze vrienden . . . Terwijl deze op handige wijze de aandacht der menigte, die reeds te hoop liep voor het vergaderlokaal, afleidden, slopen Mrs. Butler en eene vriendin onopgemerkt het gebouw binnen. „Ik droeg hoed noch handschoenen," verhaalt zij, „enkel maar een oud doekje over het „hoofd en zag er uit als een arme vrouw uit het volk. „Zoo gingen wij veilig door die dichte rijen van opgebonden mannen met hun verhitte gezichten en gebalde „vuisten. Daar binnen hadden wij eene zeer plechtige „en indrukwekkende samenkomst. De vrouwen luisterden met gespannen aandacht zoolang wij tot haar „spraken; af en toe ging er eene trilling door de vergadering als het geschreeuw en getier daar buiten zich „heviger verhief. Tegen het einde der samenkomst „kwam een vriend tot mij en fluisterde mij toe: „Het „„ware best, dat gij nu in stilte weg kwaamt langs het „„gindsche venster, dat laag bij den grond is, terwijl „„het grauw u opwacht aan den uitgang."" Vlugge, bereidwillige handen hielpen en weldra wandelde Mrs. 1) Psalm 90: 2-12. Butler met Mrs. Hampson, hare trouwe gezellin, in eene rustige achterstraat, die enkel door het schijnsel der sterren werd verlicht. Een dertigtal vrouwen was haar gevolgd; maar had den tact reeds spoedig uit één te gaan en haar alleen te laten. Geen van beiden kenden zij echter den weg in de stad en toen zij weder op een der hoofdstraten uitkwamen, werden zij teruggeschrikt door het driftig geschreeuw der menigte, dat in ééns weder van zeer nabij scheen te klinken. „Ik kon niet „meer verder," verhaalt Mrs. Butler; „ik was te moe en „ik verzocht Mrs. Hampson mij alleen te laten en te „gaan zien, of zij een rijtuig kon krijgen. Zij duwde „mij daarop in een soort van pakhuis, waar op dat „oogenblik niemand in scheen te zijn en sloot de deur „achter mij. Daar stond ik, alleen, in donker, tusschen „ledige flesschen en gebroken glaswerk, luisterende naar „de voetstappen van mijne belagers, die voorbij gingen „zonder te vermoeden, dat ik hun zoo nabij was. In „ééns ging de deur half open en in het flauwe schemerlicht zag ik de slecht gekleede, armoedige figuur van eene „ongelukkige, verloren vrouw. Zij kwam op mij af en „fluisterde: „Is u de dame, die het grauw te lijf wil? „„O, wat een schande u zoo te behandelen. Ik ben „„niet op de samenkomst geweest; maar ik heb van u „„gehoord en ik heb naar u uitgezien." De sympathie „van die arme, ellendige vrouw wekte mij op; entoen „Mrs. Hampson terug kwam met het bericht, dat zij 16* „nergens een rijtuig had kunnen vinden, kon ik weder „voortgaan. Eindelijk vonden wij eene toevlucht in „een netten kruidenierswinkel, waar de eigenaar, een „Methodist, dien wij van naam kenden, ons hartelijk „welkom heette. Hij maakte het mij gemakkelijk tusschen zijne hammen , zijn zeep en zijne kaarsen om te „wachten tot het rijtuig, dat hij liet halen, komen „zoude en wreef zich genoegelijk de handen, al maar „zeggende: „wat een heerlijk ding, dat gij hier zijt, „„veilig en wel." Onderwijl hoorden wij vrouwen, die „op de samenkomst waren geweest, in groepjes voorbij „gaan en vingen wij brokstukken op van hare gesprekken. „Meest was het: „Zij heeft gelijk, zij heeft wis en zeker „„gelijk. Als ik ooit kiesrecht krijg, stem ik op haar." „Vervolgens gingen wij per rijtuig terug naar onze vrienden, die zeer bekommerd over ons waren geweest. „Op het oogenblik logeer ik nog altijd bij den arbeider; „het is er klein maar keurig netjes. Zaterdag hoop ik „thuis te komen. Wat zullen wij dan een heerlijken „Zondag hebben samen." Nog woester waren de tooneelen, die werden afgespeeld bij de verkiezing te Pontrefact, waar de regeeringscandidaat, van wien bekend was, dat hij het stelsel in de zuidelijke havenplaatsen van Engeland reeds met kracht had doen toepassen, toen hij door een der kiezers in eene vergadering daarover werd geïnterpelleerd, dezen met zijn stok te lijf ging als afdoend argument, Terwijl dit voorviel, zoude Mrs. Butler eene samenkomst met vrouwen houden, meenende dit ongestoord te kunnen doen, als de aandacht der mannen door eene vergadering elders werd vast gehouden. Niet dan met de grootste moeite was het gelukt eene passende plaats van samenkomst te vinden; niemand wilde zijn lokaal daar voor verhuren en ten slotte moest men zich tevreden stellen met eenen ruimen hooizolder even buiten de stad, welke zolder enkel bereikbaar was langs een ladder en door een valluik. Toen het uur der samenkomst daar was, bleek, dat kwaadwilligen er den vloer met peper hadden bestrooid. Inderhaast trachtte men nog het ergste met emmers water weg te spoelen, „maar het bleef toch hinderlijk voor keel en „oogen," verhaalt Mrs. Butler. „Wij begonnen echter „met gebed en de vrouwen luisterden met gespannen „aandacht, blijkbaar vastbesloten pal te staan voor „de goede zaak, toen wij in ééns eene sterke brand„lucht roken, door de reten in den vloer rookwolken „zagen opkrullen en een dreigend geluid onder ons „hoorden. Op eens zagen wij het valluik opengaan „en in de opening manshoofd na manshoofd verschijnen, „tot er geen ruimte meer over was. Een uitweg was „er niet voor ons: de ramen waren te hoog boven den „grond en doodelijk verschrikt drongen wij vrouwen in „een hoek op elkander als schapen, die door wolven „worden overvallen Het is haast niet mogelijk „eene geregelde beschrijving te geven van wat nu ver„der volgde, maar het was een oogenblik, dat een „sterk geloof en vasten moed eischte. Mrs. Wilson „en ik stonden schouder aan schouder vooraan. Zij „fluisterde mij toe: „Nu is de tijd gekomen om op den „Heer te vertrouwen, laat ons niet vreezen en een ver„kwikkend gevoel van de Goddelijke Tegenwoordigheid „doordrong ons beiden. Wij waren niet zoozeer bevreesd voor lichamelijk geweld, dan wel geestelijk „gewond door de woede, de goddeloosheid en de „liederlijkheid in woorden en bedreigingen van de „mannen , die vloekende en schreeuwende ons tegenover stonden met gebalde vuisten. Dit hield zoo „eenigen tijd aan en wij waren weerloos, zonder kans „om weg te komen. Het was meest gemunt op mij „en op Mrs. Wilson. Uit wat zij riepen, maakten wij „op, dat sommigen van hen persoonlijk geldelijk belang „hadden bij het behoud van wat wij bestreden, en dat „zij zeer goed begrepen, dat het om hunne broodwinning ging; twee personen, die als leiders optraden, „waren aan hunne kleeding kenbaar als heeren. Wij „zwegen al maar stil, wij konden ons toch niet verstaanbaar maken; wij stonden maar schouder aan „schouder, afwachtend en duldend; en al dien tijd was „het, alsof een sterke engel ons beschermde, want „telkens als de mannen de handen uitstrekten om ons „aan te grijpen, trokken zij die weder terug: het was „als werden zij afgeweerd door eene onzichtbare n macht Ondertusschen werden van buiten af de „glazen ingeworpen en scherven glas vlogen om ons „heen. Op ééns vatten wij goeden moed, want in de „opening van het valluik verschenen de gehelmde hoofden van drie politie-agenten, en wij meenden gered "te zijn. Maar neen. Zij keken een oogenblik grinnikend rond en verdwenen toen weder. Ik werd flauw „van angst, toen ik dat zag, en meende, nu was alles „verloren. Mrs. Wilson fluisterde mij toe: „Laat ons „„God bidden ons te helpen en recht op den uitgang " „afstormen." Drie sterke arbeidersvrouwen plaatsten „zich voor ons en zonder dat ik recht weet hoe, baan„den wij ons eenen weg naar de opening bij het val1'luik. Daar nam ik dadelijk eenen sprong naar beneden. '.Gelukkig kwam ik licht neder en spoedig bereikte ik „met Mrs. Wilson den openbaren weg, waar de woestelingen ons geen geweld durfden aandoen. Daar zij „het enkel op mij en op een paar andere dames hadden ".begrepen, bleven de andere vrouwen, toen wij eens „weg waren, verder ongemoeid. Wij gingen terstond ",terug naar ons hotel, waar men ons raadde onze vensters te sluiten en het licht af te draaien uit vrees voor „het grauw; maar de inwoners van Pontrefact waren „zoo geërgerd over wat er was gebeurd, dat zij toestroomden om ons te zien en te hooren. Het hotel „was in een oogwenk tot berstens toe gevuld door „eene menigte, waaronder vele vrouwen in tranen om „wat men ons had aangedaan, die wij niet behoefden „toe te spreken, want het gebeurde sprak voor onsen „won ons alle oprechte harten." Deze tooneelen werkten dan ook als eene krachtige propaganda. Een bekend en geëerd geestelijke der Schotsche Kerk, Dr. Guthrie, gaf veler gevoelen weder, toen hij schreef: „er is eene schilderij in de oude Hollandsche „stad Leiden, die ik eens met de innigste aandoening „heb aanschouwd. Zij stelt voor de moedige en door „Gods zegen gelukkige verdediging dier stad tegen het „geweld en de bloedige vervolging van Philips II en „Alva. En wat mij op die schilderij het meeste trof, „dat was vrouwen, bij wie angst voor de aanranding „van ruwe soldaten de vreeze des doods had overwonnen , naast hare vaders, broeders en echtgenooten „de wallen te zien bezetten. Men mag nu misschien „zeggen: dat was geen plaats voor vrouwen. Maar laat „het licht der historie vallen op dat tooneel, lees in „Motiey's geschiedverhaal na, aan welke gruwelen „meisjes en moeders toen waren blootgesteld, en gij „zult slechts tranen van medegevoel hebben voor die „ééne vrouw, die daarop die schilderij stervende wordt „weggedragen en voor die anderen, die desniettemin „onvervaard blijven stand houden bij het geschut en „met handen, aan zachter arbeid gewoon , richten en afhuren Dienzelfden cijns van bewondering breng „ik thans den vrouwen, die hare gewone omgeving „zijn uitgetreden om openlijk aan het licht te brengen „de verkeerdheid eener wetgeving, die de ontucht rege„len wil: die de mannen voorgaan, den weifelenden „vastheid inboezemen en den lafhartigen moed. Reeds „vroeger heeft men mij van verschillende zijden aangekocht om een beroep te doen op de moeders, de „wachteressen van den huiselijken haard, om haar te „wijzen op het dreigend gevaar, waarin deze werd „gebracht door de bewerkers en bepleiters van deze „weerzinwekkende bepalingen. Ik aarzelde en stelde „uit. Maar nu deze vrouwen het getier van losbandige „mannen trotseeren en , zich verheffend boven alle vrees „van door haar optreden verkeerd te worden begrepen, „op het altaar der deugd een offer brengen zoo groot „als ten volle enkel kan worden geschat door wie zel„ven rein van harte zijn en ernstig van geest, nu ware „ik een lafaard, indien ik mij niet bij haar aansloot. Zij „zijn in de bres gesprongen, en ik kan niet anders doen „dan haar volgen." Een ander, een Parlementslid, getuigde openlijk in het Lagerhuis: „Men zegt, dat dit „alles maar opwinding van vrouwen is; maar het is „niet te loochenen, dat het de vrouwen zijn, die meer „dan anderen onder deze wetten lijden. Wij mannen „geven ons geene rekenschap van wat dit voor haar „beteekent. Maar deze vrouwen hebben post gevat „op den Rots der Eeuwen en niemand kan haar van „daar verdrijven. Zij hebben het kruis opgenomen, den „smaad en de schande veracht en zij zullen niet aarze„len of terugdeinzen voor wat ook." In hare Personal Reminiscences of a great Crusade brengt Mrs. Butler dan ook warmen en eerbiedigen dank aan zoovelen, mannen en vrouwen, onder wie haar echtgenoot, hare zonen en hare vijf zusters in de voorste rij, die in steeds toenemenden getale zich vormden tot een dichte phalanx om haar heen. Het einde was dan ook, dat bij de verkiezingen te Colchester en elders slag op slag kandidaten, die als voorstanders van het stelsel van staatsreglementeering optraden, met eene groote meerderheid van stemmen werden overwonnen. Een twaalftal groote Abolitionistische bonden werd binnen korten tijd opgericht, en de Regeering werd als overstroomd met petities, vele uitgaande van arbeiderskringen, en vooral gericht tegen de ingestelde Koninklijke Commissie van Onderzoek, (cf. pag. 226), waartegen van verschillende zijden werd aangevoerd: „dat het groote beginsel, dat tot hier„toe de persoonlijke vrijheid, de eer en de lichamelijke „veiligheid van Engelsche vrouwen zoo wel als van „Engelsche mannen had beschermd tegen de willekeur „van de uitvoerende macht, niet behoorde te worden „verwezen naar eene Commissie: dat dit beginsel behoorde te gelden als een axioma en niet mocht worden „besproken als eene zaak, die voor tweeërlei uitlegging „vatbaar is, tenzij dan in het Parlement zelf, waar „ieder woord, dat gesproken wordt, door de geheele „natie kan worden gehoord." Die commissie van onderzoek, bestaande uit leden van het Hoogerhuis, pairs van Engeland, bisschoppen der Engelsche Staatskerk, enkele leden van het Lagerhuis, benevens hoofdofficieren van leger en vloot, had in Maart 1871 ook Mrs. Butler zelve gehoord. Zij had er tegen op gezien als tegen eene zware beproeving. „Het is voorbij," schreef zij na afloop aan haren echtgenoot, „maar het is nog „moeilijker geweest, dan ik het mij had gedacht. Wat „mij het pijnlijkst trof, dat was de ruwe, minachtende „toon, waarop sommigen dezer mannen spraken over „die arme vrouwen, over de overwonnenen in den „levensstrijd in het algemeen. Zij hadden in handen „en ter tafel een exemplaar van al wat ik over dit „vraagstuk had geschreven en ook geannoteerde extraenten uit mijne toespraken; velen van mijne ondervragers „hadden sommige van die uittreksels heel handig be„werkt in de hoop er mij in te verwarren." Maar een der leden dezer commissie verklaarde toch later: „lk „ben niet gewoon mij van Bijbelsche phraseologie te „bedienen, maar ik kan niets beters zeggen om u een „denkbeeld te geven van den indruk, dien Mrs. Butler „maakte, dan dat de geest des Heeren vaardig over „haar was. De houding en de zegswijzen van Mrs. „Butler hebben de commissie diep getroffen en velen „harer leden beginnen zich eene andere voorstelling te „vormen van wat zij tot nog toe een godsdienstig „vooroordeel noemden." Een ander commissielid verklaarde: „Als dit een voorbeeld is van de kracht van „overtuiging, die over de zedelijkheidsquaesties in het „land heerschende is, dan moeten wij wel achteruit." De commissie leidde ten slotte tot geenerlei resultaat; twee voorstellen, het ééne tot uitbreiding en het andere tot afschaffing van het stelsel, dus lijnrecht met elkander in strijd, werden door haar ingediend. Naar aanleiding daarvan diende de minister Bruce in 1872 een ontwerp in tot afschaffing der wet en tot hare vervanging door een ander stelsel, dat velen op een dwaalspoor bracht; „want," schrijft Mrs. Butler, „goed „en kwaad waren er zoo door één gemengd, dat veel „scherpzinnigheid en nauwkeurige studie vereischt wer„den om de ware strekking er van te onderkennen." Het was een compromis, waar een compromis niet kon worden aanvaard. Het voorstel werd dan ook, nog eer het in stemming kwam, weder door den minister ingetrokken. V. Vele warme medestanders van Mrs. Butler's streven als John Bright, Duncan Mac Laren, Mr. Fowler, Mr. Stansfeld en anderen waren thans leden van het Parle- ment; vele tegenstanders waren reeds weifelend geworden in hunne bestrijding; maar toch scheen de overwinning nog ver en het einddoel, de intrekking der beruchte wetten, nog buiten bereik. In het jaar 1874 scheen al wat reeds gewonnen was, zelfs weder verloren te gaan door den val van het ministerie Qladstone en de ontbinding van het Parlement. Verscheidene warme ijveraars voor de intrekking der wet werden niet herkozen; en de eerstvolgende zittingen van het Parlement werden geheel ingenomen door de behandeling van de vraagstukken, die de oorlogszuchtige politiek van het ministerie Disraëli aan de orde stelde; zoodat voordeabolitionistische beweging bij het groote publiek weinig belangstelling meer over bleef, ook bij hen, die den diepen ernst der zaak hadden gevat. „Bij de groote „verkiezingen werd met onze wenschen nauwelijks meer „rekening gehouden," schrijft Mrs. Butler, „en wij „hielden menige droevige samenspreking." „Maar als „ik nu achterwaarts zie," voegde zij er in later jaren aan toe, „dan dank ik God, dat Hij in Zijne wijsheid „ons de overwinning zoo lang heeft doen verbeiden. „Want wel beschouwd waren de eenvoudige wetswijzi'„ging, of liever de intrekking en de voldoening, die "ons onmiddelijk doelwit waren, slechts een onderdeel „van de groote, wereldomvattende beweging, die Hij „wilde opwekken tot meerder reinheid van alle volken. „Als wij te snel overwonnen hadden, dan hadden wij „niet dat ontwaken van het geweten bij alle natiën „beleefd." De studie van het beginsel van reglementeering van de ontucht door den Staat had doen zien, dat de invoering daarvan in Engeland, het eenige land waar het tot nog toe niet bestond, het gevolg was geweest van een krachtig internationaal streven, uitgaande van Frankrijk en gepropagandeerd op verschillende internationale medische congressen te Brussel, te Parijs, te Weenen, te Petersburg, te Rome en te Bordeaux, op welke congressen de voordeelen eener vastaanééngesloten, internationaal georganiseerde zedelijkheidspolitie werden bepleit. Het was de geheime werking eener kracht, die in het donker, op den achtergrond, hare plannen smeedde, het goed vertrouwen der groote menigte misleidende omtrent de ware strekking van haar streven en de onvermijdelijke gevolgen daarvan, namelijk: „de willekeurige tyranniseering van de ééne „sekse onder de zinspreuk Salus populi suprema „lex, als den dekmantel van een stelsel van zelfzucht „en cynisme zoo weerzinwekkend als er ooit een door „materialistische, zinnelijke geesten werd beraamd." Maar zoodra dit feit duidelijk werd onderkend, gevoelde men ook, dat het noodzakelijk was dit internationale kwaad te bestrijden op internationaal terrein, dat wil zeggen overal, waar het zich openbaarde. En juist toen in Engeland zelf de strijd hopeloos scheen, vatte Mrs. Butler het plan tot eene internationale bestrijding op. Zij kende de toestanden in de groote steden van Europa niet enkel door studie, maar ook door ervaring en onderzoek tijdens hare vele en langdurige buitenlandsche reizen, door inlichtingen haar verstrekt door hare zusters en andere verwanten, waarvan er velen in het buitenland waren gevestigd en even als zij zich daar hadden gewijd aan philanthropische bemoeiingen. Op eene samenkomst van Abolitionisten, die in het jaar 1874 werd gehouden in de stad York, en waar de noodzaak van internationale propaganda helder was uitééngezet, stelde Mrs. Butler zich beschikbaar om te trachten die tot een begin van organisatie te brengen. Voor velen buiten Engeland, die reeds met angsten spanning de voortdurende uitbreiding van het stelsel en zijne altijd willekeuriger toepassing in geheel Europa hadden waargenomen, was de tijding van den te ondernemen Kruistocht, zoo als hij in later jaren is genoemd, eene blijde tijding. Een Zwitsersch staatsman, tevens geleerde van naam, Mr. Aimé Hubert, die reeds meermalen tot zich zeiven had gezegd: „zoodra ik eens „wat meerder tijd vrij krijg, moet ik dat verschrikkelijk „onderwerp aanvatten," schreef aan Mrs. Butler, zoodra hij hoorde van haar plan om in den winter van 1874 1875, een der koudste winters, die in lange jaren waren geweest, naar het vaste land van Europa over te steken: „Gij komt nu niet alleen den wintersneeuw „trotseeren maar het ijs, dat zoo vele harten op het „vasteland heeft verstijfd. Breng dus met u iets van „den gloed van dat geloof, dat bergen kan verzetten. „De adem des Allerhoogsten kan de ijsbergen doen „smelten en een groot vuur doen ontbranden." Ook in Protestantsche kringen te Parijs, waar Mrs. Butler met haren echtgenoot en hare beide zonen de wintermaanden van 1875 doorbracht, werd zij vooral door de Heeren de Pressensé, Monod, Coppet en anderen met warmte begroet. „Nu kunnen wij alles uitspreken „wat wij reeds zoo lang met moeite in ons hart besloten „hielden, heette het telkens. Hare groote gemakkelijkheid van Fransch spreken, hare hoogst beschaafde wijze van optreden, hare bevallige, elegante verschijning meer nog dan hare uitstekende introducties bezorgden haar allerwege een sympathiek gehoor: bij Frédéric Passy, bij Jules Simon, destijds President der Fransche Kamer, bij Louis Blanc en ook in de bekende salons van dien tijd. Overal waar zij kwam, gaf men haar volmondig toe, dat haar streven een eisch des tijds was maar toch ook: „te hoog en te heilig om ingang „te kunnen vinden." „Ik verneem, dat zij u tegen „werpen, dat uwe zending te hoog en te heilig is om „ingang te kunnen vinden," schreef Mrs. Butler's zuster en trouwe medewerkster, Mrs. Meuricoffre, haar uit Napels; „maar is het toch niet vreemd, dat men altijd „maar blijft denken, dat er iets verdienstelijks in is „om hier en daar een kwalijk riekend blad van den „upas-boom weg te plukken, in plaats van naar Godes „zwaard te grijpen en den boom te vellen: om hier en „daar die verderfelijke plant in haren groei te stuiten, „in plaats van haren levenswortel af te snijden? Een „lange keten van vooroordeel, van gewoonten en van „vooropgestelde meeningen heeft zich in dichte windingen om den geest der mannen geslingerd. Ik be„doel, juist deugdzame en godsdienstige mannen zijn „op die wijze geketend, niet door ondeugd , maar door „ongeloof en angstvalligheid. Het is niet ieder gegeven „de ketenen van anderen te verbreken; maar ik geloof „toch, dat er weinig verontschuldiging is in te brengen „voor wie niet willen toelaten, dat een ander hunne „ketenen verbreekt." De Fransche staatsman Jules Favre verklaarde Mrs. Butler's beginsel van volstrekte gelijkheid van man en vrouw, wat betreft hunne zedelijke verantwoordelijkheid, volkomen te deelen; maar zijns inziens was van de Regeeringen in deze niets te verwachten. „Want", zeide hij, „de Regeeringen hebben deze zaak nooit zuiver „onder de oogen gezien en als zij ingrepen, deden zij „het enkel om het maatschappelijk kwaad te verheffen „tot eene erkende instelling, waardoor zij het kwaad „uitbreidden en het blijvend maakten. Bezorgdheid voor „de openbare gezondheid is hunne eenige verontschuldiging. Maar zelfs het ergste, dat der openbare ge- 17 „zondheid had kunnen wedervaren, is als niets, verge„leken bij het verderf van zeden en van nationaal leven, „dat door het systeem van officieel toezicht wordt gekweekt, in de hand gewerkt en voortgeplant. Dit „stelsel is niet te verontschuldigen; het is eene daad „van uiterste dwaasheid om wettige sanctie te verleenen „aan de losbandigheid van de ééne sekse en aan de „verkrachting van de andere." Maar, zooals hij nog eens herhaalde, van de Regeeringen was niets te verwachten : de vrouwen moesten in deze zeiven voor hare zaak opkomen. Mrs. Butler bereikte te Parijs, te Lyon, te Marseille dan ook niet veel meer dan dat zij hare denkbeelden openbaar maakte en de gelegenheid verwierf om van alles kennis te nemen, tot zelfs van de geheime werking der zedenpolitie, welke de prefect, Mr. Lecour, haar openlegde met een ijzig, zelfzuchtig cynisme, dat haar ontzetting aanjoeg, en van de treurige toestanden in de vrouwengevangenis St.-Lazare. „Wij klagen al „maar, dat de vrouwen de slavinnen zijn van den man „en dat verdrukking en willekeur haar hebben verjaagd," schreef zij, „maar te Parijs heb ik de keerzijde „gezien en aanschouwd, dat de mannen, die de vrou„wen tot schandelijke doeleinden in slavenketenen hebben „geslagen, in een paar geslachten zeiven nog erger zijn „verslaafd: niet enkel zijn geworden de slaven van hun „eigen verdorven hart, maar van de vrouwen, die zij „hebben gedreven tot verharding, tot waanzin en gestreden onder den voet. Eerst buigend voor de onbedwongen neigingen van hun eigen lusten, buigen zij „thans voor het gemartelde, duivelsche vrouwendom, „dat zij zeiven hebben geschapen. Vóór dezen had ik „de Nemesis in deze gedaante niet beseft. Maar „nu zie ik, hoe de ontaarden van dezen tijd plannen „bedenken en maatregelen beramen voor eigen veiligheid; hoe zij, gedreven bij tijden door eene soort van „razenden angst, samenspannen in internationale congressen en altijd nieuwe ketenen smeden voor dat „gevreesde wilde dier, dat zij zeiven hebben opgekweekt; „hoe zij in hunnen rampzaligen schrik altijd nieuwe „barricaden opwerpen tusschen hen zeiven en 1 a „femme pécheresse,die, naar zij beweren, een „voortdurend hygiënisch gevaar is. M. Lecour, de pre„fect der zedenpolitie, schijnt iedere vrouw, die niet „onder politie-toezicht staat, te beschouwen als een „vulkaan, die ieder oogenblik kan losbarsten onder zijn „voet. Hij gaf mij te verstaan zelfs, dat hij op middelen zint, om alle ongetrouwde vrouwen, de deugdzame zoowel als de onkuische, te stellen onder politietoezicht." In Italië: te Rome, te Napels, te Florence, te Milaan; in Zwitserland: te Genève, te Lausanne, te Neufchatel, waar zij kwam, steeds vond zij bij vrouwen en mannen, waaronder staatslieden, juristen en medici, 17» volle instemming met hare denkbeelden, maar botten onwil bij de overheid. Te Genève moest haar echtgenoot haar verlaten: zijne betrekking riep hem naar huis terug. Getroffen als zij was door wat zij te Genève constateerde aangaande den koop en verkoop van jonge meisjes op groote schaal, miste Mrs. Butler zijnen steun bij de voortzetting van haren tocht diep en pijnlijk. Een kring van trouwe aanhangers en vrienden vormde zich echter dicht om haar heen en daarvan dient in de eerste plaats te worden genoemd Mr. Aimé Humbert, die, daartoe aangespoord door zijne echtgenoote, zich van nu aan geheel aan deze beweging wijden wilde, gedreven, naar hij placht te zeggen, „door de „leus God wil het! eens de leus der oude Kruisvaarders en thans in nog hoogeren zin het wachtwoord „bij dezen kruistocht." Te zijnent, te Neufchatel, schreef Mrs. Butler onder den levendigen indruk van wat zij had gehoord en gezien hare beroemd geworden brochure: Een stem in de Woest ij n, waarvan de aanhef luidde: „Een stem in de woestijn! De stem „eener vrouw in de woestijn der groote menschen„menigte ! Sommigen blijven een oogenblik staan, maar „gaan dan weder verder, want, zeggen zij, het „past niet, dat eene vrouw zich moeit met het vraagstuk der openbare zedelijkheid ; dat is het werk van „geneeskundigen, van physiologen, van politie-agenten. „Anderen luisteren met aandacht; maar als zij weder „tot hunne eigen aangelegenheden zijn weder gekeerd, „zeggen zij: alles goed en wel, maar men moet zich „niet laten meesleepen door zijn gevoel; dit onderwerp „is waard, dat het van verschillende zijden worde herzien. Dat zal het ook worden, dat staat vast. Maar „het gevoel is ook eene macht in dienst der waarheid „Te midden der algemeene onverschilligheid is het „goed ook het gevoel te doen werken Het gaat „hier om een groot algemeen menschelijk belang, „waarin man en vrouw gelijkelijk zijn betrokken. Zoude „men dus in ernst kunnen meenen, dat het gevoel er „minder mede heeft te doen dan de ziel, dan het zede- „lijkheidsbewustzijn, dan de wil? Van dit nieuwe „gezichtspunt bezien kan het vraagstuk worden samengevat in een paar woorden , — een paar woorden uit „vrouwenmond in naam van alle vrouwen, namelijk deze: „wij komen in opstand! Dat is nu wel niet de taal „van de wetenschap, van de statistiek, van de hygiëne; „niaar het is de uitbarsting van een gevoel van afschuw, „dat eeuwenlang door het dwangjuk van het gewettigde „kwaad werd onderdrukt; het is het protest der vrouw, „een angstkreet, een roep om terugkeer tot de godde„delijke wet, een verzet tegen de onreine wetten en „wreede instellingen van menschen." Dit werkje, de eersteling van eene uitgebreide internationale litteratuur over dit onderwerp, was gelijk Mr. Aimé Hubert, die de uitgave bezorgde, terecht ver- klaarde, een wapenroep, eene uitdaging; en als zoodanig werd het door tegenstanders minachtend ter zijde geschoven: met het gevoel eener vrouw, die in opstand kwam, kon immers geen rekening worden gehouden; dat kon men enkel doen met wetenschappelijke, statistische gegevens en goed gestaafde argumenten. Mr. Humbert was geneigd de waarheid dier bewering te erkennen; maar Mrs. Butler antwoordde hem: „misschien ware het inderdaad beter geweest, als wij bij „machte waren geweest dadelijk uit te komen met een „volledig overzicht zoowel wat betreft wetenschappelijke „en juridische bewijzen, als historische feiten, die „hiermede in verband staan. Maar zulk een omvangrijk „werk is nu nog eene onmogelijkheid Men ver- „langt statistische cijfers en feiten, nu ja; maar zouden „Engelsche statistieken en feiten, gegrond op eene bemerkte ervaring elders, veel gewicht in de schaal „leggen? Ik geloof van niet, als zij op zich zelf bleven „staan. Feiten uit wijder kring, bewijzen aan een „wijder veld van onderzoek ontleend zullen wij later „in overvloed hebben, want, Gode zij dank, overal „zijn zij te vinden als de onwederlegbare getuigen van „de dwaasheid en de nietigheid van iedere poging om „het kwaad te regelen. Maar wij zullen zooveel sterker „staan, als wij eens bijéén hebben feiten en statistieken „verzameld in alle landen en over een veel langer tijd„perk. Daar moeten wij het van nu aan op toeleg- „gen Te rekenen naar wat nu reeds inkomt, ben „ik zeker, dat wij binnen een paar jaar een massa „bewijsmateriaal bijéén zullen hebben Maar op „dit oogenblik is noodig de eenvoudige verklaring eener „vrouw in naam van tienduizenden van vrouwen: wij „komen in opstand! Die verklaring zal de gewetens wekken, hoe gebrekkig men den vorm ook achten „moge. Wat nood of aan den vooravond van den strijd „het trompetgeschal al gebrekkig klinkt; die wapenroep „heeft immers geen ander doel dan: verzamelen! te blazen, „zoodat de troep, de wapenen en de strijdkracht kunnen „worden gezien. Die wapenroep moet voorafgaan, zal de „worsteling, de enge worsteling met den vijand volgen „Later zullen wij wel komen met zwaar geschut van „feiten en cijfers en wetenschappelijke bewijsgronden — „wij en onze opvolgers zullen voortgaan die aan te „brengen, jaar in en jaar uit, tot onzen tegenstanders „geen grond onder de voeten meer overblijft." Deze brochure, die oorspronkelijk in het Fransch het licht zag, maar in nagenoeg alle Europeesche talen is vertaald, werd inderdaad een machtig werktuig om de openbare meening te doen kenteren. Toen Mrs. Butler over het Jura-gebied, waar zij verschillende fabriekssteden bezocht, naar Parijs terug keerde, stuitte zij dan ook op veel meer tegenwerking dan de eerste maal, toen althans de gestelde machten geen ernst zagen in hare bedoelingen, ten minste geene practische gevolgen van haar streven mogelijk achtten. „Het wordt „een moeilijke kruistocht," verklaarde Mr. Humbert, die haar had vergezeld, na een ouderhoud met den ex-prefect der Parijsche zeden-politie, den voorganger van Mr. Lecour. Een warm onthaal begon haar woord echter te vinden in arbeiderskringen, waar zij werd ingeleid door Mr. de Pressensé en andere Protestanten van naam. Op een dezer samenkomsten werd een harer bestrijders tot zwijgen gebracht door de hartstochtelijke kreten der aanwezige vrouwen, allen uit den kleinen burgerstand, die, toen zij hem vol minachting hoorden spreken over die ongelukkige vrouwen, die uitgeworpenen der samenleving, als met éénen mond riepen: „maar de mannen, de mannen, zijn die dan „niet ook schuldig, laag en verachtelijk." Telkens op nieuw ontving Mrs. Butler betuigingen van sympathie van magistraatspersonen, als van C. de Bourbonne, vrederechter te Reims, die verklaarde: „Ik heb „de bewijzen in handen, dat de politie een der hoofdoorzaken is van het laag zedelijk peil en van de verdorvenheid in onze groote steden. Zonder veel opleiding, van eene moraliteit, die minstens twijfelachtig „mag worden genoemd, in het bezit van eene arbitraire „macht, die aan alle contröle ontsnapt, worden de „beambten der zedenpolitie geloofd op hun woord „alleen, en hunne verslagen hebben kracht van bewijs." Het gevolg was dan ook eene levendige bespreking in de Fransche pers over de zedenpolitie, waardoor vele afschuwelijke praktijken aan het licht kwamen en menig loom geweten werd wakker geschud. Het kwam zelfs zoo ver, dat in den Parijschen Gemeenteraad het voorstel werd gedaan de gewone stedelijke subsidie aan de zedenpolitie in te trekken; instede daarvan werd echter besloten tot de instelling eener Commissie van Onderzoek. Het daartoe genomen besluit luidde: 1°. overwegende dat de Gemeenteraad is betrokken in het vraagstuk der zedelijkheidspolitie en dat dit vraagstuk van het grootste aanbelang is voor de bevolking van Parijs, 2°. overwegende, dat de Gemeenteraad van Parijs gerechtigd is toezicht te oefenen op de diensten, waarvoor hij betaalt en vereischte verbeteringen in studie te nemen, 3°. overwegende, dat de handelingen der zedelijkheidspolitie geene wettelijke kracht hebben en aanleiding geven tot het plegen van misdaden, die strafbaar zijn volgens het Wetboek van Strafrecht , 4°. overwegende, dat het op het oogenblik moeilijk is den Gemeenteraad voor te stellen het geld voor de zedelijkheidspolitie te weigeren, zal eene commissie van twaalf leden worden benoemd om een onderzoek in te stellen naar den dienst der zedelijkheidspolitie en voorstellen te doen, hetzij tot alge- heele opheffing daarvan, hetzij tot het aanbrengen van noodzakelijk gebleken verbeteringen. De prefect der zedelijkheidspolitie , Mr. Lecour, bracht daar tegen in, dat de Gemeenteraad van Parijs niet over de zedelijkheidspolitie was gesteld en beriep zich als rijksambtenaar op den minister van Binnenlandsche Zaken, ten gevolge waarvan het gemeenteraadsbesluit tot instelling eener Commissie van Onderzoek door maarschalk Mac Mahon, destijds president der Fransche Republiek, werd gecasseerd. De Parijsche Gemeenteraad liet zich echter niet uit het veld slaan en drie dagen later nam hij een besluit, waarbij kortweg, zonder nadere toelichting, eene commissie van 12 leden werd ingesteld. Deze commissie, die onmiddelijk aan het werk ging, noodigde verschillende buitenlandsche autoriteiten uit om voor haar te komen getuigen: onder anderen uit Zwitserland Mr. Humbert, uit Italië Mr. Natan, uit België Mr. Nicolet, uit Engeland Professor Stuart en Mrs. Butler met haren echtgenoot. „De com„missie hield dag aan dag zitting in eene groote zaal „van het oude Palais du Luxembourg," schrijft Mrs. Butler, „en arbeidde nauwgezet en aanhoudend. „Toen wij voor haar verschenen, werden wij getroffen „door de ouderwetsche, statige pracht van dien ouden „koningshof, die nu voor regeeringsbureaux is ingericht, „maar meer nog door de hoffelijke, welwillende ontvangst, die ons gewerd. Het was een waar genoegen „hier als getuige te verschijnen en eene groote tegenstelling met de beproeving, die ik en anderen hadden „door te maken, toen wij in 1871 , nu vijf jaren gele„den, voor de Koninklijke Commissie in het Hooger„huis werden gedaagd. Al de buitenlandsche getuigen „zaten mede aan een groote ronde tafel, de 12 commissieleden aan het hoogereind. Wij gevoelen dadelijk „(en het was te Parijs nog wel), dat hier geen sprake „was van cynisme, geen toeleg om de getuigen te „vangen in hunne woorden, geen ander doel dan om „de waarheid aan het licht te brengen en om daartoe „gebruik te maken van de ondervindingen in andere „landen opgedaan De commissieleden waren „het onderling niet altijd eens, en het eischte veel tegenwoordigheid van geest en veel vastheid van geheugen „om de ondervraging van een 12-tal scherpzinnige, „logische Franschen te staan. Maar het was eene inspanning van geest, die iemand krachtiger en gelukkiger maakte, ziende de oprechtheid van bedoeling, „die de vragers dreef. Een paar dagen, nadat wij in „het Palais du Luxembourg waren verhoord, traden wij „op in een groote vergadering. Destijds kon te Parijs „geene openbare vergadering worden gehouden zonder „vergunning van Regeeringswege, en die was nu een„maal niet te verkrijgen voor eene vergadering, waar „het vraagstuk der zedelijkheidspolitie aan de orde „werd gesteld ; daarom was het een besloten vergade- „ring, waartoe echter verscheidene duizenden van uit„noodigingskaarten waren uitgegeven en de zaal was „reeds lang voor het gestelde uur overvol Zoo „levendig was de belangstelling, waarmede naar de „verschillende toespraken werd geluisterd, vooral door „de talrijke mannen en vrouwen uit de arbeidersklasse, „die in deze door bittere ondervinding konden oor„deelen, dat het zelfs noodzakelijk werd ons te matigen „en niet alles te zeggen wat ons op het hart lag aangaande de wreedheid en het onrecht van het stelsel, „dat zijne slachtoffers in zoo grooten getale uit hunne „rijen betrok." Verschillende andere samenkomsten volgden, die soms halverwege door de politie werden gesloten, daar dikwijls uit het publiek zelf al te hevige aanklachten opgingen. Zoo werd, naar Mrs. Butler verhaalt, door eenen werkman verklaard: „De samenleving is „op een dood punt gekomen door den rampzaligen „toestand der vrouwen. Hier te Parijs staat het „vast als een axioma, dat eene vrouw niet kan leven „van het werk harer handen. Het groote maatschappe„lijke kwaad schuilt in de ellendige loonen, die den „vrouwen uitbetaald worden. Daardoor, ik zeg het „zonder aarzelen, wordt de ontucht noodzakelijk, onvermijdelijk. Er zijn arbeidsters in Parijs, die een „vader of een echtgenoot hebben en in dat geval zijn „de 10 of 20 stuivers, die de vrouw daags verdient, „nog eene kleine hulp in de huishouding; maar er zijn „duizenden van ongehuwde vrouwen in Parijs, die geen „schepsel ter wereld hebben om op te steunen. Velen van „die meisjes kennen zelfs hare eigen afkomst niet. Zij „komen ter wereld met gebonden handen, als bastaarden, weezen, verworpenen der maatschappij. Haar „leven, willen zij deugdzaam zijn, is ééne groote worsteling van de wieg naar het graf. Maar de meesten „van haar worden van kindsbeen af door belanghebbenden en door de politie op ontucht afgericht. Jaar„lijks maken tien duizend vrouwen eenen tijd van „opsluiting in de gevangenis St. Lazare door. leder „van haar, al is zij enkel maar gearresteerd, omdat zij „dakloos was, of alleen langs straat liep, of bedelde, „komt de gevangenis uit gestempeld met dien onuit„wischbaren stempel van schande en van vogelvrijverklaring, die St. Lazare ieder, die er binnentreedt, nu „eenmaal opdrukt. Haar goede naam is weg en op die „wijze worden de rijen der prostituées aangevuld door „de overheid zelve. Onze samenleving is verantwoordelijk voor zooveel zonde en ellende en zal eenmaal „hare schuld aan de beleedigde en tot waanzin gedre„ven vrouw moeten boeten. Onze verwoeste monu„menten," (het was weinige jaren na het optreden der Commune met haar gevolg van pétroleuses dat dit werd gezegd) „onze verwoeste monumenten hebben er „reeds een begin van te zien gegeven. Het handschrift „van verwoeste vrouwenlevens is zichtbaar op de puin„hoopen der Tuileriën. Hare geschiedenis staat „geschreven op de zwart geblakerde, ingevallen muren „onzer paleizen en openbare gebouwen. Men behoeft „nog niet de profeet Daniël te zijn om deze teekenen „op den wand te ontcijferen." Het einde was echter toch, dat de prefect Lecour door de Regeering bleef gehandhaafd. Ook wist men middel te vinden om den Heer Yves Guyot, — die de zaak aanhangig had gemaakt door wat hij had gepubliceerd aangaande de herhaalde, willekeurige aanhouding door de politie van fatsoenlijke, wel ter naam en faam bekend staande, eerbare vrouwen, sommigen van wie in hare radelooze wanhoop om wat zij daarbij hadden moeten ondergaan, tot zelfmoord waren gekomen , — wegens laster tot gevangenisstraf te doen veroordeelen. Beweerd werd namelijk, dat de niet te loochenen feiten, die hij had aangevoerd, niet het werk waren van politie-agenten maar van personen, die zich bedriegelijkerwijze daarvoor hadden uitgegeven. Dat het echter wel degelijk handlangers der politie waren geweest, bleek uit het feit, dat de personen, die zich dan aan dit dubbel ergerlijke misdrijf zouden hebben schuldig gemaakt, enkel voor den vorm met eene lichte geldboete werden gestraft. Onder den diepen indruk van dit alles schreef Mrs. Butler in eene brochure getiteld „Eer de dageraad daar is": „De zaaitijd is lang en koud geweest. Vele „tranen druppelden in de voren; en nu is de ijzige stond, „die het aanbreken van den dageraad vooraf gaat. Maar „tallooze blikken richten zich reeds naar den horizon „en tallooze stemmen vragen: Wachter, wat is er van „den nacht?1) en het antwoord zal weldra luiden: De „morgenstond is gekomen en het is nog nacht. De „heilige opstand der vrouw in onze dagen luide gepredikt, de opstand der vrouw tegen den leugen, waar„door het grootst mogelijk maatschappelijk kwaad wordt „in stand gehouden, heeft meer dan iets anders weerklank gevonden en allerwege het geweten der Christelijke Kerk uit zijne sluimering gewekt. Die kreet „van opstand heeft een zuiveringstijdperk aangekondigd .... Men begint zekere walging en vermoeid„heid te gevoelen van de slechtheid der menschen en „uit menig hart rijst de verzuchting: Wie zal ons het „goede doen zien? Schenk, Heer, over ons het licht „Uws aanschijns! En er zijn ook onder ons profeten, „wier levend geloof reeds is een vaste grond der dingen, die men hoopt.2) Er zijn gezalfde oogen, die „reeds het Koninkrijk Gods zien komen; er zijn geopende „ooren, die reeds eenige accoorden van het groote lied „des oogstes hooren .... Maar toch, houd u zeiven „bereid; want de tijd nadert, een stormachtige tijd. 1) Jesaja, 21 : 11—12. '*) Hebreeërs, 11 : 1. „Immers de dageraad zal niet komen een zacht en helder schijnsel werpende over een stillen oceaan en over „eene vreedzame aarde. Alles rondom ons voorspelt „eene ernstige worsteling. Er zal een toenemende strijd „van tegenover elkander staande beginselen zijn, een „strijd van goede en kwade machten. De heldere stralen „van de Zonne der Gerechtigheid zullen uit de duisternis „aan het licht brengen al het onreine, dat in een men„schenhart besloten is: wellust, hoogmoed, wreedheid, „wraakzucht, haat. Deze protectie schijnt u hard om te „hooren en gij vraagt u af, hoe die kan komen uit den „mond van eene, die gelooft aan de Almacht der Liefde. „Maar de uitkomst zal de waarheid dezer voorspelling bevestigen. De kracht van het kwaad is even nood„lottig als de Goddelijke Genade machtig is. De haat „van sommigen tegen wat hunnen begeerten in den „weg staat, wordt somwijlen tot iets ergers nog dan „menschelijke hartstocht. Zoo de heiligen door den „goddelijken bijstand zich al hebben kunnen opheffen „tot een waarlijk heldhaftigen graad van liefde, en daden „konden volbrengen, die den natuurlijken krachten van „den mensch te boven gaan, zoo kunnen zij, die reinheid en gerechtigheid bestrijden, komen tot een trap „van haat, die hen tot erger leidt dan beweegredenen „van vleesch en bloed het zouden kunnen doen. Die „haat is niet de vrucht van de rede, noch van het verstand; die is de vrucht van de werking eener andere „kracht op de kwade hartstochten van den mensch; „dat is het werk van den grooten vijand van God en „menschen, van den Vorst der Duisternis. De mensch, „die zich laat gaan in zijne kwade hartstochten, eindigt „met het blinde werktuig te worden van het onverbiddelijk kwaad, waartegen het algemeen menschelijk „geweten in voortdurenden opstand is In onze „dagen worden door wetten en gebruiken gewettigd „wreedheden, die slechts het vreeselijk en nootlottig „gevolg zijn van het feit, dat den laagsten driften van „den man geen enkele breidel wordt aangelegd. „Het is haast, alsof de machten der duisternis, ziende „dat de dageraad aanbreekt, nog eene uiterste en reusachtige poging wagen om Gods schoone aarde te veranderen in een hel. Er zijn menschen, die, al schijnt „de Zonne der Gerechtigheid hun in het gelaat, de „duisternis meer lief hebben dan het licht; menschen, „die het kwade goed noemen en het goede kwaad! „Zij, die den dageraad aankondigen, komen derhalve „niet met eene boodschap des vredes; zij roepen tot „opstand tegen het materialisme, dat in onze dagen tot „een stelsel is verheven; tegen dat materialisme, dat „het verstand der menschen doordringt en als onbewust „hun geloof ondermijnt. Wij zijn opstandelingen, die „optrekken onder de banier der Goddelijke Wet. Dit „zijn dagen van strijd! Onverschilligheid of lijdelijkheid leidt tot eenen zekeren ondergang. Niet strijden , 18 „is gewond worden. Zich onttrekken, staat gelijk met „zich gewonnen te geven. In eenen strijd met menschen „gevoerd moge men genade voor recht laten gelden,— „waar het geldt een strijd tegen beginselen kan van „geene genade of ontferming sprake zijn Maar „laat ons niet vergeten, dat God de harten neigt als „waterbeken en laat ons, terwijl wij de gelederen slui„ten, wel bedenken, dat ons richtsnoer moet zijn liefde „jegens onze vijanden, zelfs jegens hen, die ons het „felst hebben gehaat. Wij strijden niet tegen menschen, „maar tegen valsche beginselen, die het hart van vele „eerlijke menschen hebben afgeleid van den goeden „weg en die der maatschappij ten vloek zijn geworden. „Maar zoo de liefde tracht te zegepralen, waar alle „andere krachten hebben gefaald, zullen wij door „Gods genade duizenden van deserteurs het vijandelijk „kamp zien verlaten en overloopen tot ons, zeggende: „met u willen wij gaan, want God is met u. Dan „zullen wij de cohorten van den vijand zien verdwijnen „als nevelen voor het morgenlicht, en die gisteren onze „bestrijders waren, zullen heden onze broeders zijn. „Dan zullen wij kunnen zingen: de bergen zullen vrede „dragen, de heuvels heilig recht. Dan zal deze aarde, „die nu klaagt en zucht, bevrijd worden; de roede des „drijvers zal worden verbroken. Het verstand des menschen zal zich dan niet meer wetten op het uitdenken „van middelen om , in het belang der beschaving zoo- „als het heet, altijd nieuwe boeien te smeden om daar„mede te ketenen een deel der menschheid. Dan zal „het daglicht doordringen in die sombere verblijven, „waar het kwaad huist; en die tallooze dochters van „menschen, de slavinnen van wreedheid en wellust, „zullen opstaan op de stem van haren Verlosser. Dan „zal het Koninkrijk des Heeren komen in al Zijne heerlijkheid en heerschen tot aan de einden der aarde. „Waar het kwaad zijn gif had verspreid, zal dan de „Heiland Zijne zegeningen verbreiden. Zijn werk zal „dan openbaar worden in de volheid Zijner kracht. „Ja, alle Koningen zullen zich voor Hem buigen, alle „heidenen zullen Hem dienen, want Hij zal den nooddruftige redden, die daar roept, mitsgaders den ellendige, „die geen helper heeft; Hij zal hunne ziel van list en „,geweld bevrijden en hun bloed zal dierbaar zijn in „Zijne oogen." Veni Domine Jesu! VI. De éénheid van drijfveer en van doel bij leiders van verschillende natiën moest op den duur tot internationale aanéénsluiting leiden. Reeds in Maart 1876, na Mrs. Butler's terugkeer van haren eersten kruistocht, was daarmede een begin gemaakt; toen was gesticht een 18* internationale bond onder den naam van Fédération brittanique et continentale pour 1'abolition de la prostitution envisagée comme institution légale et tolérée. Toen de bond zich ook tot andere werelddeelen uitbreidde, werden de woorden et continentale vervangen door continentale et générale. De levendige indruk allerwege gemaakt door Mrs. Butler's brochure, Een stem in de Woestijn, bezorgde dien bond eene snelle uitbreiding. Nog in het oprichtingsjaar werden afdeelingen gesticht te New-York, te Zurich, te Chaux-de-Fonds en in verschillende steden in Italië; sympathie-betuigingen met het doel kwamen in van onderscheidene Fransche predikanten , van Monseigneur Dupanloup, van verschillende Opper-Rabbynen. De eerste algemeene samenkomst van den bond had in Mei 1876 plaats te Londen en daar werd toen besloten tot het houden van driejaarlijksche internationale propaganda-congressen, het eerst in 1877 te Genève, acht dagen nadat aldaar zoude zijn gehouden het jaarlijksch internationaal medisch congres, waar, naar men wist, de wenschelijkheid van internationale regeling der reglementeering een punt van behandeling zoude uitmaken. Maar reeds de enkele tijding, dat eenige doctoren het medisch congres zouden bezoeken met het doel om die wenschelijkheid te ontkennen, deed daar dit punt van de agenda afvoeren, gelijk dit reeds het vorige jaar, toen die medische samenkomst te Phi- ladelphia was gehouden, om dezelfde reden in alle stilte was geschied. Het feit, dat eenige medici den moed hadden, de leer van een noodzakelijk kwaad openlijk te bestrijden, ontnam den voorstanders den moed om er openlijk voor te pleiten. Sedert is het vraagstuk der zedelijkheidspolitie op medische congressen enkel nog maar in het voorbijgaan behandeld. Op het medisch congres in 1894 te Lyon gehouden telde dit stelsel onder de aanwezige medici nog slechts drie voorstanders. Zoo kon het abolitionistisch congres, nog eer het samenkwam, op resultaten bogen;') maar hiermede was nog slechts een deel van het gestelde doel bereikt. Genève was destijds een centrum voor den handel in vrouwen en meisjes en reeds een twintigtal jaren vroeger was door [den predikant Borel de bestrijding van dezen gru'-vel begonnen. Jaar op jaar diende deze bij den Geneefschen Raad petities in, die dan geregeld naar eene commissie van onderzoek werden verwezen en daar even geregeld verzonken. Tal van ongelukkigen wist hij te redden en aan de opsluiting in verdachte huizen te onttrekken; een uiterst moeilijk werk, want de politie trachtte altijd de vluchtelingen op te sporen; zooals dat meisje, dat, toen het er reeds in was geslaagd uit het huis op de straat te komen, door politie- ') Josephine Butler. Personal Reminiscences of a great Crusade. pag. 61. agenten op klaarlichten dag, niettegenstaande haar wanhopig gegil weder werd teruggesleurd naar het hol, waaruit zij was ontvlucht; een voorval, dat een Zwitsersch jurist deed uitroepen: „feitelijk hebben wij hier al de praktijken, „die den slavenhouders in Amerika vrij stonden; eigen„lijk moesten wij nu ook nog bloedhonden aanschaffen „om het wild na te sporen en op te jagen." Toen in den zomer van 1875 de Zwitsersche dagbladen de opzienbarende tijding brachten, dat eene Engelsche dame opzettelijk naar Genève was gekomen met het doel om besprekingen in te leiden over het door den predikant Borel reeds zoo lang bestreden euvel, verklaarde men algemeen schouderophalend, dat dit nu juist iets echt Engelsch was. Men hechtte er ook verder geene waarde aan, tot men hoorde, dat een Britsch-Continentale Bond om dit werk ter hand te nemen te Londen was gevormd, en nu het eerste zijner internationale congressen zoude houden te Genève. Dit wekte de belangstelling. En toen Mrs. Butler reeds in Juni 1876 met haren echtgenoot naar Zwitserland reisde om, geholpen door hare zuster Mrs. Meuricoffre en andere trouwe geestverwanten, de regeling van het congres voor te bereiden, bevond zij dat ook hier de tijden rijp werden. Na te Genève voor overvolle zalen te hebben gesproken, reisde zij over de Rijnlanden en België naar Engeland terug, overal op haren weg: te Elberfeld, te Keulen, te Luik, te Brussel groote verga- deringen toesprekende en het zaad uitstrooiend met milde hand. In Engeland teruggekeerd, vernam Mrs. Butler, dat in Zwitserland bij de voortzetting der voorbereiding van het aanstaande congres de vraag was gerezen, of het niet goed ware, de vergaderingen van sommige secties, van de sectie voor hygiëne vooral, voor vrouwen te sluiten. Sommigen van de vrouwelijke afgevaardigden in het comité van voorbereiding achtten dit wenschelijk en wendden zich tot Mrs. Butler met het verzoek, het er heen te willen leiden, dat ook door de Engelsche afgevaardigden in die richting werd gestuurd. „Ik heb wel „eenigen invloed hier," antwoordde Mrs. Butler haar, „maar als ik dien wilde bezigen bij onze Engelsche „mannen om van hen te verkrijgen, dat zij vrouwen „zullen uitsluiten van sommige besprekingen, zouden zij „mijn verzoek toch niet inwilligen, zich enkel maar „verbazen, dat ik het deed. Ik meen zelfs te moeten „aannemen, dat geen van hen het congres zoude willen „bijwonen in geval van bekendmaking, dat vrouwen „bij sommige beraadslagingen zouden worden geweerd. „Zij zouden er een prijsgeven van ons beginsel in „zien. Het is juist die uitsluiting van vrouwen door „staatslieden en anderen van alle deelneming aan de „behandeling van dergelijke levenskwesties, die heeft „geleid tot dat verschrikkelijk kwaad in onze maatschappij en tot hemeltergende en ergerlijke wetten. „Acht jaren van strijd en ondervinding hebben aan een „deel van Engelands Christelijke burgers de overtuiging „bijgebracht, dat die uitsluiting van vrouwen juist de „grondoorzaak is van zoovele noodlottige dwalingen „onzer wetgevers. Als zij uw verzoek vernemen, zul»len zij stellig verklaren: nu hebben wij al die jaren „hard gewerkt in het belang der vrouw, en dat doende „hebben wij de volstrekte noodzakelijkheid van de „samenwerking met, van de voorlichting door vrouwen „leeren schatten; en nu komen vrouwen, afgaande op „het gezag van enkele mannen, ons vragen om haar „buiten te sluiten Als vrouwen er persoonlijk „tegen opzien de zittingen der hygiënische sectie bij „te wonen, kan ik mij dat best begrijpen. Daar kunnen „zij in alle kalmte zich aan onttrekken. Niemand kan „den Zwitserschen vrouwen er een verwijt van maken, „als zij persoonlijk zich daarvan wenschen te onthou„den. Ieder heeft het volle recht daarin naar eigen „oordeel te handelen: dat is geen prijsgeven van ons „beginsel. Maar dat is ook heel iets anders dan eene „bekendmaking door de mannen, dat zij geene vrouwen „zullen toelaten .... Gij behoeft het onzen afgevaardigden ook niet te vragen. Zij zullen zich daar nim„mer toe leenen. Gij zoudt hen even goed kunnen „verzoeken u in het aangezicht te slaan of u de kamer „uit te werpen. Ik zoude haast denken, dat gij den „aard van eenen oprechten Engelschman niet begrijpt. „Die is en blijft der vrouw trouw, ook wanneer deze „zich zelve ontrouw wordt Begrijpt mij wel, „lieve vrienden, ik zoude der openbare meening geenen „aanstoot willen geven op eene wijze, die slechts kwaad „zoude kunnen stichten. Maar ik wil ook niet, zoo „waarlijk helpe mij God, buigen voor de openbare meeding, als zij zoo weinig zuiver en billijk oordeelt als „thans Zoude deze kruistocht ooit zijn onderkomen, als eenige Engelsche vrouwen de openbare „meening niet openlijk hadden getrotseerd? Gelooft „mij: als dit congres voorbij is, zult gij met verbazing „constateeren, hoe gemakkelijk en nuttig het is, als „mannen en vrouwen samen werken en samen over- „leggen Ik ken ook wel dat soort cynische medici, „daar gij op doelt; maar zoo zullen er niet velen onder „ons zijn; en zoo zij er al mochten wezen, ik vrees „hunnen invloed niet. Zij zullen niet bestand blijken „tegen de waardigheid, den ernst en de beslistheid „van onze abolitionistische medici." Het congres werd den 17den September 1877 geopend. De werkzaamheden waren verdeeld over 5 secties; en de moties in deze 5 secties gesteld en aangenomen werpen een helder licht op den innigen samenhang van het zedelijkheidsvraagstuk met alle andere sociale vraagstukken , met de verschillende zijden van het feminisme vooral. Kort samengevat werd bij motie aangenomen: 1°. in de sectie voor Hygiëne: dat zelfbe- dwang in de verhouding der beide seksen de onmisbare grondslag is voor de gezondheid van den enkeling en van de gemeenschap: dat de zorg voor de openbare hygiëne niet moet worden beperkt tot een toezicht op bepaalde ziekten: dat zij integendeel tot taak heeft al wat aan de openbare gezondheid bevorderlijk is in de hand te werken, en dat de hoogste vorm van openbare gezondheid is openbare zedelijkheid: dat ieder stelsel eener zedelijkheidspolitie te veroordeelen is, omdat het gedwongen onderzoek van vrouwen stuitend is voor het menschelijk gevoel, omdat het practisch slechts kan worden toegepast op een betrekkelijk klein aantal vrouwen, omdat het onbetrouwbaar is en onvoldoende waarborgen geeft, omdat mag worden aangenomen, dat de gewone politie welvoegelijkheid en orde ook zonder dat wel op den openbaren weg kan handhaven. 2°. in de sectie voor Moraliteit: dat een onrein leven in den man evenzeer te veroordeelen is als in de vrouw: dat de regeling der ontucht door de overheid het beginsel van gelijkheid van zedewet voor man en vrouw ondermijnt en in dit opzicht het peil der openbare meening doet dalen: dat de Staat, die tot plicht heeft minderjarigen te beschermen en bij te staan, hen integendeel opwekt tot het kwaad door dit te vergemakkelijken: dat de Staat, door het houden van verdachte huizen te erkennen als een wettig bestaansmiddel en bedrijf, bekrachtigt de onzedelijke leer van een noodzakelijk kwaad. 3°. in de sectie voor Staathuishoudkunde: dat de economische belangen, rechten en onafhankelijkheid der vrouw niet voldoende worden geëerbiedigd noch door de wet, noch door de openbare meening, noch door de algemeen gangbare gewoonten en gebruiken: dat het loon, dat der vrouw wordt uitbetaald voor haren arbeid, onvoldoende is voor wat zij behoeft, tengevolge der ongelijkheid van man en vrouw, die door de wet, door de openbare meening, door algemeene onkunde en door de regeling der ontucht nu eenmaal wordt in stand gehouden: dat daaraan moet worden tegemoet gekomen door verbetering der zeden, door afschaffing der reglementeering, door verbeterde vakopleiding voor vrouwen: dat vrouwen niet behooren te worden uitgesloten van eenig beroep of bedrijf, waarmede zij door eigen arbeid in haar onderhoud zouden kunnen voorzien zonder hare toevlucht te nemen tot het kwade: dat de fabrieksarbeid der vrouw niet van Regeeringswege behoort te worden beperkt: dat organisatie en samenwerking voor de vrouwen even groote waarde hebben als voor de mannen: dat iedere tak van onderwijs en vakopleiding voor vrouwen behoort te worden opengesteld: dat de Staat in de kosten van opleiding van jongens en meisjes geen onderscheid mag maken. 4°. in de sectie tot Redden en Voorkomen: dat het stelsel van reglementeering alle reddingswerk onmogelijk maakt, omdat dit het schaamtegevoel der vrouw, dat ook in de diepst gezonkenen nooit geheel wordt uitgebluscht, geweld aandoet en dus de oprichting van gevallenen bemoeilijkt: dat het noodzakelijk is te komen tot een internationaal verbond ter bestrijding van den handel in vrouwen en meisjes en ter bescherming van alleen staande vrouwen, die in vreemde landen betrekkingen en werk zoeken. 5°. in de sectie voor Wetgeving: dat de Staat geen recht heeft de ontucht te regelen, omdat hij geene overeenkomst mag aangaan met het kwaad noch grondwettige waarborgen ter zijde schuiven ter wille van een twijfelachtig voordeel: dat iedere officiëele regeling der ontucht insluit een willekeurig optreden der politie, eene schending van wettelijke waarborgen tegen willekeurige inhechtenisneming en opsluiting, waarborgen, die ieder individu toekomen, den grootsten misdadiger zelfs niet uitgezonderd: dat het gedwongen onderzoek van vrouwen strijdig is met de wet: dat die wetsschending alleen de vrouwen treft en dus tusschen haar en de mannen een ongeoorloofd onderscheid maakt: dat de vrouw daardoor feitelijk buiten de wet wordt gesteld, als ware zij slechts een roerend goed: terwijl de Staat hiermede feitelijk overtreedt zijn eigen strafrecht, waarbij verleiding tot ontucht strafbaar wordt gesteld en zijn plicht tot bescherming van minderjarigen verzaakt. „Ik kan u alles slechts in het kort schetsenschreef Mrs. Butler na afloop der congresweek aan eene vriendin. „De spanning nam maar al toe tot Vrijdag. Toen „begonnen wij licht te zien en alles is best afgeloopen. „Sommigen van ons waren op van vermoeidheid en van gebrek aan slaap; maar toch vol dankbaarheid „jegens God. Dit congres is iets wonderbaars geweest. „Er waren 510 leden ingeschreven behalve het over„talrijke publiek, dat de zittingen kwam bijwonen; en „men zegt, dat dit het grootste internationale congres „is geweest, dat nog ooit te Genève is gehouden. Er „waren Grieken uit Athene, Russen uit Petersburg en „Moscou. Dan ook nog Amerikanen, Belgen, Hollanders, Denen, Duitschers, Pomeranen, Italianen , Fran„schen en Spanjaarden. Senor Zorilla, de gewezen „President der Spaansche Cortes, sprak verleden Woensdag en wil eene actie in Spanje inleiden. Zondag „heeft Pastor Rorich er over gepredikt in de hoofdkerk en in de andere kerken is voor ons gebeden. „Wij hadden verwacht, dat als de eind-moties in „stemming kwamen, een werkelijke strijd zoude ontbranden. En zoo is het ook gebeurd. Donderdag „begon het debat er over. Onze trouwe arbeidsters „hielden goede wacht, ieder in hare sectie. Eerst was „er een bedenkelijk conflict in de sectie voor Staatshuishoudkunde. Toen moest er worden gestemd in de „sectie voor Wetgeving in eene stampvolle zaal, waar „Professor Hornung presideerde. Het debat duurde „drie volle uren. Er waren juristen aanwezig, die op „het oogenblik werkzaam zijn aan eene herziening van „het Zwitsersch Wetboek van Strafrecht, en een van „hen, een nog jonge man, en een beslist bestrijder „van ons doel, sprak uitstekend. Er volgde een stormachtig tooneel, dat door den president met moeite „werd bedwongen. Allerlei personen spraken tegelijk „in verschillende talen en van alle kanten hoorde men: „Je demande la parole." Om één uur, toen „wij allen flauw en hongerig waren geworden en onze „kelen droog door de hitte en het stof in de zaal, „kwam een Italiaansch advocaat aan het woord en verklaarde, dat ieder onderdeel nog niet voldoende was „toegelicht. De president ontstelde, want hij had ge„meend, dat de stemming nu eindelijk kon beginnen. „Een wild geroep van: Stemmen! Stemmen! rees op „en in dat gewoel trachtte de President de motie voor „te lezen. Maar eenigen van de Zwitsersche en Duitsche „afgevaardigden hadden er genoeg van en drongen naar "den uitgang. De zaal dreigde half leeg te loopen en „de stemming alle beteekenis verliezen. Daarom waagde „ik het, de deur te sluiten en er met mijnen rug tegen „te gaan staan, zeggende, dat niemand eten of drinken „zoude hebben, eer hij had gestemd. Dat verraste en „vermaakte hen; zij gingen weder rustig zitten. Nadat „nog een half uur was gedebatteerd, werd besloten de "eindstemming uit te stellen tot den volgenden morgen ]om half zeven. De motie in de sectie voor Moraliteit „werd zonder bezwaar aangenomen; maar in de sectie „voor Hygiëne duurde de bespreking zoo lang, dat de „stemming ook daar moest worden uitgesteld tot in „den avond. Om acht uur kwamen wij daartoe weder „bijéén en luisterden, dicht op één gedrongen in de „stampvolle zaal, tot na middernacht naar eene uiterst „belangrijke bespreking. Onze damesleden waren allen „trouw opgekomen; maar zij waren des morgens reeds „zoo vroeg op geweest en hadden den geheelen dag „zoo ingespannen gewerkt, dat mijn zoon mij vertelde, „dat hij tegen elven eene lange rij van dames had „gezien, allen vast in slaap; maar ééne van haar, Mrs. „Lucas, hadden zij tot wachteres aangesteld om haar „te wekken als bij eenig onderdeel der motie moest „worden gestemd; en Mrs. Lucas was klaar wakker, „hare oogen straalden als gloeiende kolen! . . . Onze „moties zijn gezonden aan alle Regeeringen, aan alle „gemeentebesturen over geheel Europa. Gisteren reeds „zijn zij in extenso getelegrafeerd aan de Engelsche „pers. Mijn zoon George had dat werk op zich ge„ nomen en dat eischte veel vlugheid en bedrijvigheid. „In de sectie voor Wetgeving hadden wij ook nog eene ingrijpende bespreking over de wetgeving in verschillende „landen en over het recht van onderzoek naar het vader„schap, vraagstukken, die wel niet eigenlijk tot ons pro„gramma behoorden, maar er toch mede samenhangen, er „aan verwant zijn. Signora Mazzoni, eene afgevaardigde „uit Milaan, barstte er bij in tranen uit, en sommigen „onzer heeren raakten wat uit hun humeur. Geen „wonder ook, want dit zijn van die punten, waarop „verschillende volken verschillend voelen De „jonge advocaat, die ons Donderdag zoo heftig bestreed, »is gisteren bij mij geweest om te zeggen, dat hij het „nu anders inzag en ons gevoelen was gaan deelen, „voornamelijk ten gevolge van het optreden der dames. „Hij had gedacht, verklaarde hij, dat wij een troepje „fanatieke, sentimenteele vrouwen waren; maar nu hij „vrouwen had hooren pleiten als juristen, ook wel tegen „elkander en toch met alle hoffelijkheid, zooals dat „onder mannen gaat (!), was hij toch tot de overtuiging „gekomen, dat wij ernstige, wel opgevoede, en zelfs „wetenschappelijk ontwikkelde vrouwen zijn. Sedert „was hij op iedere vergadering tegenwoordig geweest, „zeide hij, en hij had al onze woorden wel gewogen." Op het congres te Genève volgde eene groote uitbreiding van het werk: allereerst ten gevolge van de wegslepende, aangrijpende schildering, die Mrs. Butler er gaf van de gevaren, die het jonge meisje in den vreemde bedreigen: in 1878 reeds, te Neufchatel, de oprichting van de Union internationale des amies de la jeune fille. Want een twintigtal vrouwen, gesamenlijk zeven natiën vertegenwoordigende, kon niet uitééngaan vóór het plan was gevormd middelen te beramen ter bescherming van die jonge meisjes, die alleen de wereld ingaan om in eigen onderhoud, dikwijls ook voor een deel in het onderhoud van hare naaste betrekkingen te voorzien. Met behulp van eenige bekende philanthropische vrouwen wilde men daarom trachten om door middel van het lidmaatschap van de Union een net te spannen over geheel Europa als het ware, en op alle groote plaatsen amies de la jeune fille bereid te stellen om het onbeschermde jonge meisje te dienen van raad en voorlichting. Thans heeft de Union vasten voet niet enkel in alle beschaafde, landen maar tot in Turkije en Azië; zelfs Bassouto-land en de Tahiti-eilanden zijn in haar verband opgenomen. Nederland is er in vertegenwoordigd door de in het jaar 1882 te Utrecht gestichte Ve reeniging ter Bescherming van Jonge Meisjes, die in 1887 zich aansloot bij de Union en onderden naam van Vereeniging ter Behartiging der 19 Belangen van Jonge Meisjes zich constitueerde als Nederlandsche afdeeling daarvan. De Union richt zich tot alle jonge meisjes zonder onderscheid van nationaliteit, kerkgenootschap, beroep of stand; zelve staat zij echter op beslist rechtzinnig Protestantschen grondslag. In Roomsch-Katholieke kringen werd het door haar gegeven voorbeeld nagevolgd door de oprichting in 1902 te Freiburg van de Associatio n internationale des Oeuvres pour la protectionde la jeune Fille; en beide bonden organiseeren gesamenlijk het zoogenaamde S t a t i o n s w e r k, dat een krachtig middel is gebleken ter ontdekking en voorkoming van den handel in vrouwen en meisjes en van den doorvoer der verhandelde slachtoffers langs de groote internationale verkeerswegen. Ook de sedert het congres te Qenève geregeld wederkeerende driejaarlijksche congressen: in 1880 te Genua, in 1883 te 's Gravenhage, leidden telkens tot vernieuwde, krachtige propaganda. In Nederland was het Ds. Heldring, de stichter der bekende Heldringsgestichten te Zetten, die het eerst, reeds in 1852, lang vóór Mrs. Butler haren kruistocht begon, had gewaarschuwd voor de gevolgen van het gevaarlijke stelsel van reglementeering, dat in Nederland gelukkig wel nooit in de wetgeving is opnomen, maar toen toch reeds in tal van gemeenten bij gemeente-verordening als onopgemerkt zijnen weg begon te vinden. Ds. Heldring gevoelde als bij instinct, dat er iets niet in den haak was, wanneer de Staat zulke maatregelen gedoogde, laat staan begunstigde. Hij stond op dit punt echter alleen: een brochure, die hij over dit onderwerp uitgaf, werd doodgezwegen en het optreden van Mrs. Butler begroette hij dan ook als het aanbreken van eene nieuwe, betere era1). In 1877, aan den vooravond van het internationale congres te Genève werd hij bij zijn overlijden in zijnen arbeid te Steenbeek opgevolgd door Ds. H. Pierson, die aanvankelijk voor het congres niet veel sympathie gevoelde. „Ik had altijd eenen afkeer gehad," schrijft hij, „van alle „reglementeering en had eenen afschuw van het denkbeeld reeds van georganiseerde ontucht; maar ik had „den indruk, dat het congres de kern der zaak niet „ging vatten, die zaak meer van een algemeen men„schelijk dan van een Christelijk standpunt behandelen „ging. Tot de beginselen, die het congres voorop „stelde, behoefde ik niet te worden bekeerd: die hing „ik aan sedert lang reeds; maar ik keerde van het „congres terug overtuigd, dat het vraagstuk nog vele „malen ingrijpender, nog vele malen belangrijker was „dan ik het mij had gedacht." Voortgaande in de richting reeds door Ds. Heldring in diens brochure, die hij nu weder onder de aandacht van het groote ') Josephine Butler. Personal Reminiscences of a great Crusade. pag. 180. 19* publiek wist te brengen, aangegeven, gelukte het aan Ds. Pierson in wijden kring instemming te wekken met het doel derFédération Abolitioniste; en in 1877 reeds werd in een druk bezochte vergadering te Utrecht in beginsel tot aansluiting besloten. Zoo vond Josephine Butler hier het terrein wel voorbereid, toen zij er in 1883 te 's Gravenhage op de derde internationale samenkomst der Federatie kwam spreken en er eenige moedige vrouwen bereid vond om te stichten den Nederlandschen Vrouwenbond ter Verhooging van het Zedelijk Bewustzijn als Nederlandsche vertakking van de F é d é r a t i o n Abolitioniste. Maar zonder moeite was het niet gegaan. „Hier in Holland," had Ds. H. Pierson aan Mrs. Butler geschreven, „hier in Holland staan wij dikwijls in eene „moeilijke verhouding tot onze welmeenende vrienden, „tot de Christelijk gezinden onder hen vooral „Die moesten begrijpen, — maar zij vergeten het al te „veel, — dat zij in Christelijke landen mede verantwoordelijk zijn voor den geest waarin de wetten worden „gemaakt. Velen van hen schijnen de Regeering in „haar innerlijkst wezen te beschouwen als eene wereld„sche, ongoddelijke instelling, eenigszins alsof zij in een „heidensch land woonden, bijvoorbeeld onder de heerschappij der Romeinsche keizers. Toen had de Kerk „inderdaad geene andere roeping dan zoo vele zielen te „redden als zij slechts kon toebrengen tot de kudde van „den Grooten Herder. De Christenen waren toen niet „aansprakelijk voor de heidensche wetgeving en hare „verderfelijke werking. Maar met ons is dat heel wat „anders. Er zal echter nog heel wat tijd noodig wezen „om dat in wijden kring te doen verstaan; het zal echter „geen verloren tijd zijn." Mrs. Butler teekende daarbij aan: „In alle tijden en in „alle landen heb ik het als eene groote winst beschouwd, „wanneer men ons vraagstuk ging beschouwen als een „vraagstuk van politiek. Het woord politiek schrikt „velen af en onder hen oprechte en ernstige Christenen, „omdat zij de wezenlijke beteekenis van het woord niet „vatten. Zij meenen dan dadelijk het spooksel van par„tijverdeeldheid en van den strijd der politieke meeningen „te zien. Maar bij de heilige, gerechte zaak, die wij „voorstaan kan er geen sprake zijn van partijverdeeld„heid. Het is een vraagstuk, bij de oplossing waarvan „alle rangen der maatschappij gelijkelijk belang hebben, „van den bewindsman tot den arbeider om zijn dage„lijksch brood. Het is een zedelijk vraagstuk, dat het „zedelijk en geestelijk leven van alle volken der aarde „raakt en langs den weg van hun geestelijk, individueel „leven het maatschappelijk, het openbaar, het gezins„leven der menschheid. Maar het moet worden uitgevochten in de wetgeving, in de Regeering, langs „politieken weg. Verdorven magistraten, wetgevers, „leiders, deskundigen en losbandigen willen nu eenmaal „niet zien op den standaard, dien geestelijk hoogstaande „mannen en vrouwen hun voorhouden, den standaard „van Jezus Christus Zeiven. Zij gaan dien voorbij met „eenen glimlach op het gelaat; die banier erkennen zij „niet. Maar diezelfde bewindslieden, die uitvinders en „handhavers van het stelsel van staatsreglementeering van „het kwaad moeten wel buigen voor de wetten des lands. „Zoo zij al den spot drijven met Christen-leeraars, moeten „zij vroeger of later toch rekening houden met het Wetboek van Strafrecht, dat, hoe ook geschonden, overtreden en tijdelijk ter zijde geschoven, vast staat als „een rots, waarover zij zullen struikelen en vallen, zoo „die niet zelf op hen valt en hen wegdrijft uit ambt en „macht. Maar kan men nu met mogelijkheid de wetten „des lands in werking brengen tegen onwettige, misdadige instellingen tenzij langs den weg van politiek „en door middel van politieke actie? Ik voor mij heb „onze verlossing van dit gruwelijke stelsel nergens als „aanstaande begroet, voor en al eer het vraagstuk een „politiek vraagstuk was geworden. Ik geloof vast en „zeker, dat onze wapenen geestelijke wapenen zijn en „dat de overwinning wordt verkregen door het geloof „van Gods trouwe dienstknechten, door hun aanhoudend „gebed, en door het vertrouwen, dat zij stellen op hun„nen Heer. Maar in alle menschelijke dingen moeten „wij toch werktuigen bezigen. De hand van den oorlogsheld grijpt naar het zwaard, al stelt hij zijn hart „op God. Wij grijpen naar ieder wettig middel onder „ons bereik. Maar eene lange ervaring heeft ons wel „geleerd, dat de openbare politieke middelen, die eene „rechtvaardige wetgeving en de Constitutiën der verschil„lende natiën aan de hand doen, de zekerste middelen „zijn om te breken met gewettigd onrecht, met slavernij, „met verdrukking, met begeerlijkheid, bedrog, moord „en schande, zooals die alle worden samen gevat in „het stelsel van reglementeering van de ontucht door „den Staat." VII. Maar naarmate het werk zich uitbreidde, meerdere arbeiders ingingen tot den oogst, kwam Mrs. Butler's optreden niet meer in die mate op den voorgrond als het dit vroeger deed. Zij, die den stoot aan de beweging had gegeven, kon niet overal mede hand blijven aanleggen aan het werk. Veel kwam tot stand en werd bereikt, waarvan zij eerst kennis kreeg door brieven en couranten-berichten, zonder dat zij zelve vooraf er eenig onmiddellijk deel aan had gehad, verklaarde zij'). Maar toch, zij bleef leiding en richting geven door tusschenkomst van het Centraal-Comité der Fédératie te Londen en te Genève, door hare aanhoudende bui- !) Joscphine Butler. Personal Reminiscences ol a great Crusade. pag. 180. tenlandsche reizen, waarop haar echtgenoot, zooveel de vacanties het hem slechts vergunden, haar trouw vergezelde. En waar zij zich ook bevond, steeds kwam men tot haar met klachten over droevige ondervindingen, met het resultaat van ieder onderzoek. Ongelukkige slachtoffers, met moeite en gevaar aan opsluiting en mishandeling ontkomen of ontrukt, vonden als van zelf den weg naar haar huis, of werden haar door hunne bevrijders toegezonden. Een schat van bewijsmateriaal zamelde zich dien ten gevolge onder hare handen op; en moedig en onverschrokken wist zij er gebruik van te maken. Onder anderen door in 1880 openlijk de vreeselijke aanklacht te doen weerklinken, dat kleine Engelsche meisjes van 10 en 14 jaar, gestolen of met bedrog en geweld uit hare geboorteplaats ontvoerd, in sommige slechte huizen te Brussel heimelijk gevangen werden gehouden. Twee gebroeders Dyer hadden dit feit trots groote bemoeilijking door de politie en niet zonder levensgevaar tengevolge der verbittering van de houders dier huizen, onwederlegbaar geconstateerd en Mrs. Butler de bewijzen daarvan overgelegd. De rechter-commissaris te Brussel diende bij den Engelschen Minister van Binnenlandsche Zaken eene aanklacht wegens laster tegen Mrs. Butler in en deze moest zich daarover gaan verantwoorden voor de rechtbank te Liverpool. Ofschoon volgens de lettei der wet daartoe niet verplicht, legde zij voor deze een vol- ledig getuigenis af, dat door het Engelsclie ministerie werd opgezonden aan den Officier van Justitie te Brussel. Van dat oogenblik was het onmogelijk de waarheid der door haar aan het licht gebrachte, meer dan afschuwelijke feiten in twijfel te doen trekken. Interpellaties in de Belgische Kamer volgden. Eene enquête bracht de medeplichtigheid der politie aan den dag; de hoofden der zedelijkheidspolitie werden eerst op non-activiteit gesteld, daarna oneervol ontslagen; en de burgemeester van Brussel werd het eveneens, toen bleek, dat hij de hand had geleend tot hunne verkrachting van recht en wet, en er zelfs geldelijk voordeel van placht te trekken. Het bestaan van eenen uitgebreiden, wijd vertakten handel in blanke slavinnen , waaraan het groote publiek nog altijd maar niet had willen gelooven, was hiermede onwederlegbaar aangetoond. In Engeland benoemde het Hoogerhuis dien ten gevolge eene Commissie van Onderzoek met betrekking tot bedrog en verleiding van jonge meisjes, welk onderzoek leidde tot de aanneming der Criminal Law Amendment Act, eene zeer strenge wet, die, naar Mrs. Butler verklaarde, te meer beteekenis had, omdat daarin voor het eerst werd aangenomen het gelijkheidsbeginsel, een waarborg van de komende overwinning. Want toen bij de behandeling van het ontwerp dezer wet sommige Parlementsleden er in wilden brengen, dat de verschillende strafbepalingen straf bedreigden tegen vrouwen, die zich aan verleiding schuldig maken, bleef de meerderheid in het Parlement er desniettemin op staan, dat die strafbepalingen ook zouden gelden voor mannen, die zich aan dit misdrijf schuldig maken en dat alle ongelijkheid tusschen misdadigers en misdadigsters uit de wet zoude verdwijnen. Deze wet baande den weg tot de sedert tot stand gekomen internationale Regeeringstractaten ter bestrijding van den handel in vrouwen, waarbij de Nederlandsche Regeering onder de eersten was om zich aan te sluiten, ook voor hare koloniën. In het tiental jaren sedert Mrs. Butler nu in 1869 het eerst haar beroemd geworden manifest in de Daily News had gepubliceerd, had echter niet alleen het werk, maar ook de litteratuur over dit onderwerp zich krachtig uitgebreid. Juist zooals zij het bij de verschijning harer brochure Eene Stem in de Woestijn had voorspeld, was die wapenroep spoedig gevolgd door tal van publicaties, waardoor een schat van statistische gegevens, wel geconstateerde feiten en zorgvuldig bewerkte wetenschappelijke conclusies was bijéén gebracht. Eerst, in een paar lijvige boekdeelen, les Actes du Congrès de Qenève, daarna eene geregelde tijdschriftlitteratuur te beginnen met het Bulletin Continental, een internationaal te Genève verschijnend maandschrift en vervolgens tal van organen van nationale abolitionistische vereenigingen in Holland, in België, in Denemarken, in Frankrijk, in de Scandinavische landen en waar niet al. Zelve hielp Mrs. Butler de uitgave van velerlei bezorgen en toch wist zij bij dit alles nog tijd te vinden voor wetenschappelijke, historische studiën, getuige hare prachtige, rijk gedocumenteerde biografie van Catharina van Siena, waarvan reeds in 1881 een derde druk verscheen, en haar Leven van Oberlin. Haar eigenlijk levenswerk, de strijd voor het beginsel van éénheid van zedewet, was in hare gedachten echter altijd het alles overheerschende element; en hoe zij zich ook mocht verheugen in de snelle internationale uitbreiding der beweging, waaraan zij den stoot had helpen geven, het bleef haar een grievend leed, dat in haar eigen land die schandelijke wetten, die zij met inspanning van alle krachten bestreed, nog altijd van kracht waren, en dat van het Engelsche Parlement in deze niets was te hopen. Zes jaren lang bleef het Parlement, dat in 1874 hare propaganda voor een dood punt had gesteld, aan. Maar eindelijk, in 1880, gaven de algemeene verkiezingen nog eens gelegenheid om het abolitionistische element in het Lagerhuis te versterken. Van Gladstone zeiven, die toen voor de tweede maal als eerste minister optrad, was in deze niets te verwachten; het was reeds gebleken in 1871, toen Mrs. Butler in een door haar ingediend adres hem als eersten minister persoonlijk verantwoordelijk had gesteld voor wat in deze aangelegenheden onder zijn bestuur plaats greep; maar tevergeefs had zij toen in naam van 16 millioen van Harer Majesteits onderdanen de geheele, onmiddellijke en onvoorwaardelijke intrekking der wet verlangd. De buitengewone ongevoeligheid, waarmede Gladstone dit punt steeds heeft behandeld, schrijft de Heer Stead in zijne levensschets van Josephine Butler, is voor velen, die hem overigens bewonderen en lief hebben, de schaduwzijde van zijn karakter. Het Parlementslid Stansfeld wist dus, dat hij niet op den steun der Regeering behoefde te rekenen, toen hij in 1883 desniettemin den moed had een voorstel tot intrekking der wet in te dienen. Dit voorstel werd verworpen, maar leidde er toch toe, dat het Parlement in April 1883 besloot, de wet tijdelijk buiten werking te stellen. Dit was reeds veel; maar niet genoeg, want bij iedere kentering der meerderheid in het Parlement kon de wet weder op nieuw hare slachtoffers gaan maken. Bij de nieuwe verkiezingen in 1885, toen voor het eerst hoofden van gezinnen als zoodanig het kiesrecht konden uitoefenen, wendde Mrs. Butler dan ook in een manifest, dat bij duizenden en duizenden van exemplaren werd verspreid, zich tot de kiezers met de vraag: „Door wie zullen wij in de naaste toekomst worden „geregeerd? Aan den vooravond der verkiezingen vragen „de vrouwen meer nog dan de mannen zich dit met „bezorgdheid af, omdat zij zeiven het recht missen om „door hare stem haar oordeel uit te spreken over de „candidaten, die ook haar zullen vertegenwoordigen „in het Parlement en die daar het hunne zullen bijbrengen tot het maken van wetten, waardoor zij zel„ven, hare kinderen, hare huishouding ten goede of ten „kwade zullen worden geregeerd .... Als vrouw ben „ik onuitsprekelijk dankbaar gestemd, omdat eindelijk „de vraag naar het persoonlijk karakter bij de verkiezing van eenen volksvertegenwoordiger op den voorgrond treedt. Ik hoop en vertrouw, dat de tijd nu „voorbij is, waarin men zeggen of gelooven kon, dat „het voor een man met een zondig leven en een verdorven karakter mogelijk is om goed en rechtvaardig „te regeeren. Wie kan ze optellen de ongerechtigheden, „de zielemoorden, de verwoestingen van jonge levens, „die jaren lang zijn geschied en grootendeels het gevolg „waren van den schandelijken toestand onzer wetten „op het gebied der zedelijkheid, welke toestand jaar in „jaar uit werd in stand gehouden door mannen, wier „tegenwoordigheid in het Parlement een hinderpaal is „voor eiken goeden en zuiveren maatregel. De leiders „der toekomst, hetzij binnen of buiten het Parlement, „moeten, zullen zij voor ons gansche land een goed „en vruchtbaar werk doen, boven de gewone opvatting „der staatkunde zich verheffen tot een koninklijk besef „van recht; en zij, die den godsdienst van Jezus belijden, moeten in het openbare leven en in de wetgeving „de strenge, practische, ware strekking van het Evangelie brengen .... Vraagt derhalve uwen candidaten: „wat is uw oordeel over de wet op de besmettelijke „ziekten? Op de bodem dezer vraag ligt, wel verstaan, „de groote fondamenteele vraag van persoonlijke vrijheid. „De eigenlijke beteekenis dezer vraag is: In hoeverre „bekommert gij u om de rechten der zwakkeren? Naar „uwe houding tegenover de laagste en meest verachte „leden der maatschappij willen wij afmeten de oprechtheid uwer bedoelingen jegens ons zelf Wij heb- „ben gelukkig het afschuwelijke stelsel dezer wetten „niet lang genoeg onder ons gehad om er al de vreegelijke vruchten van te plukken, die heden ten dage op „het vasteland van Europa daarvan worden geoogst. „Maar wij hebben deze giftige plant zien opschieten als „onkruid, tot het Parlementsbesluit van April 1883 de „kracht van het stelsel verlamde. Toch, de wet bleef „bestaan en kan ieder oogenblik op nieuw overal van „kracht worden. Het nieuwe Parlement moet haar „daarom geheel te niet doen Indien de kiezers „nu wakker worden voor de groote belangen van het „land, belangen, die oneindig veel grooter zijn dan de „overwinning van deze of gene staatkundige partij, „mogen wij hopen op een zuiverder Parlement " Haar oproep ging ditmaal niet ongehoord voorbij. Toen het nieuwe Parlement bijéén kwam, bleek het inderdaad van het vorige aanmerkelijk te verschillen. Reeds in de eerste zittingen kwam het uit, dat de overgroote meerderheid der leden het volkomen eens was met Mrs. Butler wat betreft de onrechtvaardigheid der wet, „die nu zoo lang als een nachtmerrie op het geweten „van het Engelsche volk had gedrukt1)." Toen de Heer Stansfeld reeds den 16den Maart voorstelde te besluiten, „dat naar de meening van het Lagerhuis de wet op de „besmetttelijke ziekten moest worden ingetrokken," werd dit voorstel terstond met algemeene stemmen aangenomen. Bij de tweede lezing op 25 Maart daaraanvolgende ging het zelfs door zonder hoofdelijke stemming, — ook in het Hoogerhuis; en op 16 April 1886 werd het besluit tot intrekking der wet door koningin Victoria bekrachtigd. Mrs. Butler vertoefde destijds tot herstel harer geschokte gezondheid buitenslands. „Gij verheugt u," schreef zij, toen zij het bericht ontving, „gij verheugt „u; maar wat mij aangaat, toen het telegram mij bereikte, was ik er bijna onverschillig onder. Wij heb„ben zoo lang er voor gestreden en nu het eindelijk is „gebeurd, schijnt het wel, alsof door het lange wachten „veel van de vreugde over de zegepraal verloren is „gegaan." Deze neerslachtigheid van stemming schrijft de Heer Stead, was niet onnatuurlijk; wanneer de overwinning is behaald , laat het bloedverlies den ge- i). W. T. Stead. Josephine Butler. Een Levensschets. wonden overwinnaar vaak niet eens toe, te blozen van fierheid bij het geschal der victorie; de prikkel, die tot strijden drong, heeft dan opgehouden te bestaan en het uitgeputte zenuwstelsel doet den overwinnaar gevoelen tot welken prijs de overwinning is gekocht. Maar spoedig reeds schudde Mrs. Butler die gedrukte stemming weder van zich af. In Engeland was de overwinning nu wel behaald; maar op het vasteland van Europa moest de strijd nog altijd worden voortgezet en hoe, indien de intrekking der wet de Engelsche vrienden eens mocht leiden tot onverschilligheid omtrent den kruistocht in het buitenland? De gedachte aan dit gevaar wekte Mrs. Butler op tot vernieuwde krachtsinspanning. Zij haastte zich naar Engeland terug te keeren om in persoon te deelen in de voorbereiding van het congres der Federatie, dat in 1886 te Londen zoude worden gehouden. „Mijn wensch is, het congres „zoo vruchtbaar mogelijk te helpen maken," schreef zij. „Wij hebben wel eene groote overwinning behaald; „maar in onze koloniën is het ellendige stelsel toch „nog van kracht en onze naburen op het vasteland van „Europa behoeven ook nog onze hulp. Zoolang eenige „Regeering de ontucht officieel in bescherming neemt, „zal deze vreeselijke slavenhandel voortduren en zullen „wij er hier in Engeland mede onder lijden. De voorstanders van de afschaffing dezer wet zijn nu tot op „zekere hoogte gerust gesteld; en het zal niet gemakkelijk zijn , hen op nieuw wakker te krijgen." Maar toen de handelingen van het congres eenen aanvang namen, kon Mrs. Butler de zittingen niet bijwonen. Haar echtgenoot lag doodelijk krank en zijn overlijden, nadat zij zelve hem tot het einde had verpleegd, bracht eene groote verandering in haar leven. De terugslag van haar leed op hare in de laatste jaren toch reeds zwakke gezondheid noodzaakte haar zich te onttrekken aan alle openbare werkzaamheden. Maar onvermoeid bleef zij arbeiden met de pen, nu zij het niet meer kon doen met het woord. Tal van zendbrieven richtte zij tot de verschillende abolitionistische vrienden in binnen- en buitenland. In zorgvuldig bewerkte biografiën van haren vader, van haren echtgenoot, van hare zuster en trouwe medearbeidster, Mrs. Meuricoffre, bleef zij wijzen op de macht van het voorbeeld ten goede. Twee malen ook bezorgde zij nog de uitgave van een eigen tijdschrift: eerst van 1888tot 1892, toen gezondheidsredenen haar dwongen de uitgifte te staken, een driemaandelijksch tijdschrift de Dageraad; en toen zij weder wat op krachten was gekomen, in 1898, het blaadje de Stormklok, dat tot in het jaar 1900 heeft bestaan. Eene bloemlezing uit de daarin verschenen artikelen is met groote zorg bijééngebracht in den bundel Souvenirs et Pensées dejosephine Butler, die twee jaren na haren dood in het Fransch werd uitgegeven. Met levendige belangstelling volgde Mrs. Butler tot 20 op het laatst den voortgang van de beweging, die zij had helpen wekken en van zoo menig ander sociaal streven, dat daarmede nauw verband hield. Reeds vroeger had zij helpen ijveren ter verkrijging van de Married Woman's Property Act betreffende den eigendom der gehuwde vrouw, welke wet, die in 1882 werd herzien, der gehuwde vrouw uit den arbeidersstand verzekerde het recht van beschikking over haar eigen verdiend loon. Eene andere wetswijziging, die het haar tot hare groote voldoening gelukte te verkrijgen, was de wijziging van de Mutiny Act, waarbij militairen, gehuwd of ongehuwd, werden vrijgesteld van iedere verplichting of verantwoordelijkheid tegenover hunne kinderen, zoowel wat betrof hun wettig als hun onwettig kroost: eene barbaarsche wet, die jaren lang eene bron van nameloos lijden en nameloos onrecht was geweest.!) Dit alles hing echter ten nauwste samen met den strijd voor de verkrijging van staatkundige rechten voor de vrouw. De beweging voor vrouwenkiesrecht in Engeland dagteekent van lang vóór het optreden van Mrs. Butler; maar de door haar gepredikte kruistocht tegen eene afschuwelijke wet werkte krachtig mede om de vrouwen in Engeland en elders te brengen tot het besef harer persoonlijke verantwoordelijkheid i) Josephine Butler. Personal Reminiscences of a great Crusade. pag 44. als vrouw ten opzichte van de wetgeving, waarnaar haar volk wordt geregeerd. Mrs. Butler, die onder altijd nieuwe vormen altijd op nieuw betuigde, dat zij opkwam voor recht en tegen onrecht, allereerst als burgeres van een vrij volk en pas daarna, in de tweede plaats, als vrouw, was van den beginne eene vurige voorstandster van Vrouwenkiesrecht. Zij zelve en wie met haar streden, gevoelden zoo diep de waarheid van het woord reeds in 1871 gesproken door William Lloyd Qarrison, den man, wiens naam onafscheidelijk is verbonden aan de geschiedenis van de afschaffing der slavernij, namelijk: „indien de vrouwen vertegenwoordigd waren geweest in het Parlement, had deze schandelijke wet nooit aangenomen, zelfs niet voorgesteld „kunnen worden." !) Samenwerking van man en vrouw , niet enkel in het huisgezin maar ook in den Staat, scheen Mrs. Butler de onmisbare grondslag van iedere gezonde regeling der dingen. Van daar het krachtig aandeel nog in 1892 door haar genomen aan de gelukkig geslaagde poging om bij de herziening van de Local Government Act (Gemeentewet) daarin te doen vastleggen de bepaling: „noch sekse, noch huwelijk zal „iemand berooven van kiesrecht of verkiesbaarheid," zoodat overigens daartoe bevoegde Engelsche vrouwen thans het actieve en passieve kiesrecht bezitten voor ') Josephine Butler. Souvenirs et Pensées. pag. 171. 20» District Councils, Boards of Guardiansen Parish Councils. Hare laatste levensjaren sleet Mrs. Butler te midden van kinderen en kindskinderen, in wier kring zij het bezielende middelpunt was, tot zij den 30sten December 1906 ontsliep, negen en zeventig jaren oud. Kort voor haar verscheiden haar lang en veel bewogen leven nog eens overziende, schreef zij: „Bij den aanvang „der beweging, die bij ons in Engeland langzamerhand „oude vooroordeelen verdringt en eene breedere opvatting van de bestemming der vrouw in hunne plaats „stelt, gaf dat groote onrust en vele bezorgde stemmen „gingen op om ons te waarschuwen tegen iedere verandering, omdat die mogelijk zoude kunnen schaden „aan het gezinsleven. In de eerste helft der eeuw, die „thans achter ons ligt, koesterden velen eene geheime „vrees, dat het gezin werd bedreigd door de eischen, „die de vrouwen begonnen te stellen; en die vrees „was eene zaak, die wel verdiende, dat wij haar ernstig „overwogen. Dit heeft ons dan ook ernstige overleggingen „gekost en ons tot taak gesteld om door gezet onderzoek „op de hoogte te komen van de bestaansvoorwaarden „der vrouw en van de middelen om die te verbeteren. „Onder de eersten van haar, die spraken, arbeidden „en baden voor deze zaak, waren vrouwen, die tot de „gelukkigste vrouwen in Engeland mochten worden geregend. Maar de overvloed van zegeningen, die haar deel „was, dwong haar om te zien naar de minder bevoorrechten van haar geslacht. Zij begrepen maar al te „goed, dat het geluk, dat zij genoten, haar ten plicht „stelde om op te komen voor de onterfden der maatschappij en vóórhaar, wien onrecht wordt aangedaan; „zij vertrouwden, dat zij juist aan haar eigen hoog geluk „zouden ontleenen de kracht om zich aan haar te kun„nen wijden zonder te achten op lof of blaam. „Wat mij betreft, ik ben altijd overtuigd geweest, en „tal van ondervindingen hebben mij in die overtuiging „bevestigd, dat het gezin de bronwel is van alle deug„den, van alle waarachtige gehechtheden en van onze „beste nationale kracht. „Niet minder dan onze tegenstanders zouden wij hebben „gesidderd, hadden wij onze zeden, onze eerbiedwaardige overleveringen zien verminderen in kracht; maar „wij verschilden van hen in onze opvatting wat betreft „de middelen om die schatten te behouden. Het ware „middel van behoud bestaat in de toepassing van „rechtvaardige, door den tijd geheiligde beginselen op „nieuwe en veranderende toestanden. Er zijn oude en „eerbiedwaardige beginselen, waaraan ik zoo onwrikbaar ben gehecht, als eenig behoudsman het slechts „kan zijn. Maar Jezus heeft gezegd: zoo wie zijn leven „zal zoeken te behouden, die zal het verliezen.') Wie ') Lucas XVII : 33. „enkel bedacht zijn op de mogelijkheid om ten koste van „eiken prijs, zelfs ten koste van anderen, de vaak maar al te „zelfzuchtige genoegens en gemakken van het gezinsleven „te behouden, loopen juist gevaar om te verliezen de voorbeden van wat zij zoo hoog verhieven en waarop zij zoo „trotsch waren, al mochten dan daarbuiten de jammerklachten weerklinken van hen, die geen eigen haard bezitten „Wat een grievend leed is het vroeger voor ons „geweest en wat een grievend leed is het nog voor ons, „om altijd maar opnieuw te moeten aanhooren de „bewering, — en meest uit den mond van lieden, die „niets afweten van het lijden van den naaste, — dat de „plaats der vrouw is in haar gezin: eene zonderlinge „bewering, die niet vrij is van zekere ironie als men „ziet op de maatschappelijke toestanden om ons heen. „Tal van stemmen prediken der vrouw, die werk zoekt „om van te leven, „dat haar sfeer is het gezin, dat „„hare plaats is aan den huiselijken haard." Aan vrouwen, „die eiken steun missen, die enkel op zich zeiven hebben te hopen, betoogt men, dat hare ware roeping „is, echtgenooten en moeders te zijn en dat zij, om „gelukkig te kunnen wezen, afhankelijk moeten worden „van een lid van het andere geslacht. Wat die afhankelijkheid aangaat, dienaangaande hebben de vrouwen „eene harde les gehad, die haar en haren dochters „nog lang zal heugen! Die moralisten, die werklooze, „broodlooze vrouwen terug drijven naar eenen huise- „lijken haard, dien zij niet bezitten, dien zij niet kunnen „bouwen, zijn als die Pharaoh, die den kinderen Israëls „gebood tichelsteenen te maken zonder hun daartoe het „noodige stroo te verschaffen Geef der vrouw „meer vrijheid, geef haar enkel recht. Dat, ik ben er „diep van overtuigd, zal bijdragen tot de practische „oplossing dier ernstige sociale problemen van onzen „tijd, — met dat voorbehoud altijd, dat de vrouwen onzer „dagen streven zullen naar wijsheid en waarheid zullen „betrachten: dat zij gerechtigheid zullen najagen en zeiven „rechtvaardig zijn. „Als alles is gezegd over de schoonheid van het „huiselijk leven en over de geschiktheid der vrouw voor „dit leven, dan is daarmede nog niet bewezen, dat „Martha van Bethanië de eenige schutspatrones is van „ons geslacht, zoo als sommigen schijnen te meenen. „Geene vrouw zal ooit in werkelijkheid de goede genius „kunnen zijn van haren huiselijken haard, indien zij niets „meer is dan enkel dat. Het huiselijke ideaal bereikt „zijne grootste hoogte niet, als men het tot eenig doel „van een vrouwenleven stelt, omdat dan de eerste „plaats wordt ingeruimd aan wat in ons leven pas in „de tweede plaats behoort te komen, namelijk het streven „om onzen naasten gelukkig te maken. Jezus heeft „gezegd: Gij zult lief hebben den Heere Uwen God met „geheel Uw hart, en met geheel Uwe ziel, en met geheel „Uw verstand. Dit is het eerste en het groote gebod. „En het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult Uwen naaste „lief hebben als u zeiven.') Ons allervoornaamste levensdoel is te leven voor God en Gode gelijkvormig te „worden. De vrouw, die slechts huisvrouw is, kan „hare taak in haar gezin niet ten volle vervullen. Door „hare uiterste toewijding aan de materiëele behoeften „der haren verliest zij het vermogen om te voorzien in „hunne meer verheven nooden. Wil zij in werkelijkheid „de Engel des Huizes zijn, dan moet zij dikwijls wijd uitslaan de vleugelen, die haar kunnen „opheffen boven haar huis en boven wat daar in is. „God Zelf moet het eerste en groote doel van haar leven „zijn en haar gezin eerst het tweede. Om voor de haren „te kunnen wezen de trouwe rentmeester van Gods beste „gaven, moet zij zelve voortdurend en met lange teugen „uit den fontein des Levenden Waters drinken." «) Matheus XXII : 37. PRISCILLA BR1GHT MAC LAREN. Priscilla Bright Mac Laren. 1815-1906. PRISCILLA BRIGHT MAC LAREN. Priscilla Bright Mac Laren. 1815-1906. PRISCILLA BRIGHT MAC LAREN. 1815—1906. Wie het leven nagaat der merkwaardige vrouw, wier naam hierboven staat afgedrukt en die in het najaar van 1906 te Edinburg is overleden, ruim één en negentig jaren oud, overziet in dien langen levensloop van bijkans eene eeuw een uiterst merkwaardig deel onzer contemporaine geschiedenis. Van hare jeugd was Priscilla Bright Mac Laren de vertrouwde medearbeidster van sommigen der edelsten en besten, die Engeland omtrent het midden der vorige eeuw onder zijne zonen heeft geteld, en bij haar verscheiden werd daarom van verschillende zijden geklaagd, dat nu verbroken werd een der laatste schakels, die een geslacht, dat was voorbij gegaan, aan het thans nog levende verbond. „Maar voor wie persoonlijk met haar mochten ver„keeren," schrijft eene, die haar wel kende, „was „zij niet enkel een getuige uit een grootsch ver„leden; maar ook de opgewekte deelneemster aan het „streven van het heden en tot aan haren laatsten levensavond een van hen, die aan wat er in wording is gestalte „helpen geven, het oog hopend en vertrouwend ge- „richt op wat de toekomst brengen zal." Als hoog bejaarde vrouw deelde zij in de belangen en verwachtingen harer kleinkinderen even vurig als zij het in haren meisjestijd had gedaan in die van haren broeder John Bright en diens vriend Richard Cobden en als zij in haren rijperen leeftijd was opgegaan in den hervormingsarbeid van haren echtgenoot Lord Mac Laren. I. Priscilla Bright, die, zooals boven reeds werd aangestipt, in November 1906 overleed, werd geboren in het jaar van den slag bij Waterloo en tot de kinderherinneringen van haar, die vijf opéénvolgende souvereinen op den troon van Engeland heeft gezien, behoorden de feestelijkheden in hare geboorteplaats Rochdale bij gelegenheid der kroning van koning George IV. Zooals haar Puriteinsch klinkende meisjesnaam reeds dadelijk doet vermoeden, was zij de dochter van eenen Kwaker en de geestelijke atmosfeer, waarin zij opgroeide, heeft aan haar geheele leven kleur en richting gegeven. Haar vader, Jacob Bright, was een overtuigd aanhanger van de leeringen van de Society of Friends en verdroeg lijdelijk, maar onverzettelijk, de belemmeringen in zijn bedrijf, de herhaalde inbeslagneming zijner goederen ter voldoening der door hem geweigerde belastingen ten behoeve der Staatskerk, het gemis van alle burger- schapsrechten, de uitsluiting zijner kinderen van alle inrichtingen van hooger onderwijs, in één woord al wat toenmaals het leven van den Dissenter op tallooze wijzen bemoeilijkte. Ofschoon het gezin van Jacob Bright trots dat alles eene zekere mate van welvaart genoot, werd Priscilla met hare zeven broeders en drie zusters in strengen eenvoud groot gebracht, geheel in overeenstemming met de begrippen van haar Kerkgenootschap. Een zich wijden aan werken van barmhartigheid lag mede in de lijn dier begrippen en de levenskring, waarin Priscilla opgroeide, was er een waarin warme belangstelling werd gekoesterd in de nooden van den lijdende naaste en vooral in de nooden der zwoegende fabrieksbevolking van de om hare voortreffelijke wolweverijen vermaarde stad Rochdale. De kinderen van Jacob Bright leefden in dagelijksch verkeer met de arbeiders in huns vaders groote fabriek en verkregen zoo reeds vroeg een inzicht in de moeilijkheden hunner levensomstandigheden. Dit legde den grond voor den staatkundigen arbeid van Priscilla's beroemde broeders, John en Jacob Bright, de latere Parlementsleden; terwijl hare zuster, Mrs. Lucas (cf. pag. 287) zich naam zoude maken als eene der groote ijveraarsters op het gebied der drankbestrijding. Ook Priscilla wijdde zich aanvankelijk als van zelve aan den arbeid der dienende liefde, aan armbezoek en krankenzorg. Tijdens een verblijf in Londen kwam zij in be- 318 trekking tot Elizabeth Fry en vergezelde deze op hare bezoeken aan de gevangenissen. Het lenigen van armoede en ellende was op den duur voor haren krachtigen geest echter niet genoeg. Eene Dinah Morris, zooals George Elliot ons die in haren Adam Bede heeft geteekend, naar een type, dat destijds in Engeland niet zoo heel zeldzaam was, kon zij niet worden. Hare meer strijdvaardig aangelegde natuur haakte naar een opsporen en bekampen van de oorzaken der hopelooze armoede, die zij overal om zich heen waarnam. Met haren vijf jaren ouderen broeder John, wiens vertrouwde en lievelingszuster zij was, gevoelde zij zich getrokken tot de studie der economische vraagstukken, die toen in behandeling begonnen te komen, en van wier oplossing de verheffing der natie uit eene periode van diep verval scheen af te hangen. Want het Engeland uit Priscilla's meisjestijd was een geheel ander dan het Engeland onzer dagen. Spencer Walpole schildert ons in zijne History of England from the Conclusion of the great War het tijdperk van reactie, dat op de overwinning bij Waterloo en op het tot stand komen van den vrede met het vasteland van Europa volgde, als een der rampzaligste tijdperken uit Engelands geschiedenis. De zoo vurig begeerde vrede scheen enkel tot teleurstelling te zullen leiden. Geene andere gevolgen scheen hij te hebben dan den stilstand van handel en nijverheid en den ondergang van den landbouw. De handel kwijnde, omdat de vrede een einde maakte aan het monopolie van de transportvaart, dat Engeland feitelijk nu jaren lang had bezeten en omdat de leveringen aan het gouvernement ten behoeve der troepen ophielden. Terzelfder tijd, dat de koopkracht der natie afnam, verkeerde de nijverheid in een bedenkelijk overgangsstadium, daar nieuwe wijzen van productie door invoering van stoom en van verbeterde machineriën in het eerst duizenden van werklieden werkeloos maakten, terwijl de arbeidsmarkt reeds was overvoerd door ontslagen soldaten en matrozen. De landbouw leed onder over-productie, kunstmatig opgevoerd ten behoeve van het leger; in de pakhuizen lag het koren opgehoopt; nieuwe oogsten in te halen loonde niet; de velden lagen traak; de pachters konden de pacht niet opbrengen; de landheer ging gebukt onder zware hypotheken , waarvan hij de renten niet kon voldoen; de daglooner zag geene andere uitkomst dan verhongeren of bedelen. Daar men uit gebrek aan economisch inzicht de oorzaak der wanverhouding tusschen kapitaal en arbeid niet begreep, had men reeds dadelijk, in 1815, door hooge graanrechten getracht den invoer van buitenlandsch koren te weren. Adam Smith's beroemde werk The Wealth of Nations had wel reeds in 1776 het beginsel van vrijen arbeid gepredikt; maar het denkbeeld was toen nog zoo nieuw, zoo lijnrecht in tegenspraak 320 met de algemeen gehuldigde begrippen van bescherming en monopolie, dat eerst jaren later de in dit werk vervatte waarheden ingang konden vinden. Eerst moest nog een smartelijk leergeld worden betaald. Het stelsel der beschermende wetten bleek ook ditmaal weder een stelsel, dat de hand, die het voerde, bloedig wondde. De werking der korenwetten van het jaar 1815 was gedurende het dertigtal jaren , dat zij van kracht bleven , eene geheel andere dan men zich had voorgesteld. Het evenwicht tusschen vraag en aanbod herstelde zich niet. De eerste levensmiddelen, het brood vooral, werden schaarsch en duur, bijna onbereikbaar voor den kleinen man. In sommige districten van Engeland heerschte langen tijd volslagen hongersnood. Onder de wanhopige, hongerende bevolking braken telkens oproeren uit, die dan door de regeering met wapengeweld werden onderdrukt.*) Toch maakte juist de lange duur van den vrede, die voor Engeland op het einde der Napoleontische oorlogen volgde, het eenigen kloeken mannen mogelijk om, trots alle verzet van behoudzieke Tory-ministeriën, de Regeering te doen breken met verschillende thans geheel verouderde instellingen, allereerst met het overwicht der aristocratie in het Parlement, waarvan bijna de helft der leden onder den invloed van den adel en van de l) Mc. Ollchrist. John Bright, pag. 13. Regeering werd gekozen. Na hevigen strijd ging in 1832 de eerste Reforin-Bill ter uitbreiding van kiesrecht door, zoodat ten minste aan eenige der meest schreeuwende misbruiken bij de verkiezingen een einde werd gemaakt. In het dientengevolge eenigszins anders samengestelde Parlement kon nu worden besloten tot wijziging van de middeleeuwsche strafwetten, (cf. pag: 48) en van de geheel verouderde, al te strenge armenwetten '), tot opheffing van de onderdrukking der Dissenters en in 1834 tot afschaffing der slavernij in alle Britsche koloniën. Hardnekkig en lang moest toen nog worden gestreden voor de intrekking der drukkende graanlasten. In 1835 en 1836, Priscilla Bright was toen juist twintig jaren oud , verschenen de opzien barende brochures van Richard Cobden, waarin deze zijne idealen neder legde van vrijen handel, van eenen wereldvrede en van Engelands roeping als beschermer daarvan. Onder de eersten, die hij voor zijne denkbeelden won, behoorden John Bright en diens zuster Priscilla. John Bright had wel reeds sedert lang zijne i) A parish could free itself from the obligation of maintaining a female pauper by marrying her to a pauper in annother parish. It was Ihe constant habit of some parishes to portion off the old women who were chargeable upon them in this way. A parish thought it a very good thing to get rid of a drunken woman or a prostitute by giving her a marriage portion of two or three pounds; and there was usually some pauper to be found who would undertake the cares of matrimony for the sake of this sum. The parish paid the money not to reduce the aggregate poorrate but to shift a portion of the burden on the rate-payer of another parish. Spencer Walpole. History of England. Vol. III pag. 90. 21 beste krachten gewijd aan de verbetering van de lotsomstandigheden der arbeiders in zijns vaders fabriek door drankbestrijding, door de oprichting eener leesbibliotheek, door het houden van voordrachten ter bevordering van beter sociaal-economisch inzicht, maar alles nog in beperkten, eigen kring. Hij was gehuwd ; zijn huiselijk geluk, zijn zaken, de zorgen voor zijne naaste omgeving namen hem geheel in beslag, lieten hem geenen tijd om zich te wijden aan het openbare leven. Na weinig meer dan een jaar echter was hij weduwnaar met een kindje in de wieg. John Bright was welhaast gebroken door den slag; maar het groote leed, dat hem trof, stelde hem tot een zegen voor zijn volk. Hij zelf verhaalde later, hoe Richard Cobden, met wien hij reeds vroeger in persoonlijke betrekking was gekomen, hem in de dagen zijner groote verslagenheid bezocht en na eenige innige woorden van deelneming tot hem sprak: „Bedenk, er zijn duizenden gezinnen in Engeland, waar "„op dit oogenblik de echtgenoote, de moeder, stervende "is van honger. Kom nu met mij en laat ons niet rusten "eer de vrijheid van handel is verzekerd." l) Van dat oogenblik werd John Bright de groote kampioen voor de denkbeelden der door Richard Cobden gestichte Manchesterschool, namelijk de vooruitstrevende richting op het gebied van economie, finan- ^ Barnet. Smith. The life and speeches ot John Bright. Vol. II pag. 57. tieel beleid en vrijen handel. Met groote snelheid ontwikkelde zich zijn machtig redenaarstalent, waardoor hij de massa wist te bezielen tot een streven naar waarachtige vrijheid in iederen vorm, maar langs wettigen weg, zonder oproer en zonder bloedstorting. Priscilla, die zich van stonde aan met de zorg voor zijn dochtertje had belast, deelde met hartstochtelijke belangstelling in haars broeders zich altijd verder uitbreidenden politieken strijd. Allereerst gelukte het dezen en zijnen aanhangers de opheffing door te drijven van het handelsmonopolie der Oost-Indische Compagnie en daarmede het recht van vrijen handel op Indië en China te winnen. Vervolgens werd door hen in 1838 de AntiCorn-Law-League opgericht en van dat oogenblik begonnen voor het eerst de Engelsche vrouwen deel te nemen aan den politieken strijd. Zij gevoelden het diep, dat deze zaak niet enkel hare vaders, broeders, echtgenooten en zonen, maar wel degelijk ook haar zeiven betrof. Onder leiding van Mrs. Cobden werden groote zoogenaamde League-Tea-Parties georganiseerd ter propagandeering der denkbeelden van vrijen handel en andere economische waarheden; en Priscilla Bright was op deze samenkomsten weldra eene even bekende figuur als hare beide broeders John en Jacob. Dit propagandistisch optreden der vrouwen werd van verschillende zijden uitgekreten als onvrouwelijk in de hoogste mate. Maar de beroemde econoom Frédéric 21* Bastiat, die terzelfder tijd in Frankrijk voor het beginsel van vrijen handel streed, getuigde er van, en let wel, dit werd geschreven in de eerste helft der vorige eeuw: „De vrouwen hebben terecht begrepen, dat het streven „van den Anti-Corn-Law-League is een streven „naar recht en naar tegemoetkoming aan de noodlijdende „klassen der maatschappij. Zij hebben het gevat, dat „het geven van aalmoezen noch de eenige noch de „beste vorm van liefdadigheid is. Thans zeggen zij: „wij zijn wel bereid om ongelukkigen bij te staan, maar „dat is voor de wet nog geen reden om zonder noodhaak ongelukkigen te maken; wij willen de hongerigen „wel voeden en de naakten kleeden; maar dat maakt „ons te meer begeerig naar de opheffing der slagboomen, „die voedsel en kleeding voor de hongerigen en naakten „onbereikbaar maken. In vroeger tijden kroonden de „vrouwen den overwinnaar in het tournooi. Hare goedkeuring was een prikkel tot dapperheid, behendigheid, „ridderlijkheid en trouw. In die tijden van ruw geweld, „toen brute kracht den weerlooze onder den voet trad, „verrichtten de vrouwen een goed werk door op te wek„ken tot die vereeniging van edelmoedigheid en dapperheid , die den waren ridder onderscheidde van den „gewonen krijgsknecht. Maar dat de tijden veranderd „zijn, dat enkele lichaamskracht is overwonnen door „zedelijke kracht, dat onrecht en verdrukking thans „andere vormen aannemen, dat de strijd met de vuist „en met het zwaard is geworden een strijden met de „pen en met het woord, is dat alles te zamen nu een „reden om aan te nemen, dat de vrouw thans geene „roeping meer heeft? Moet zij altijd maar in de achterhoede blijven? Zal haar het recht worden ontzegd „om ook over nieuwe sociale verhoudingen haren zegendijken invloed te doen gelden en om op te wekken „tot die deugden van eene meer verheven soort, tot „beoefening waarvan een hooger trap van beschaving „is geroepen ?"') Met groote hevigheid werd de strijd tot opheffing der graanrechten in die dagen gestreden. Er heerschte hongersnood en ellende op het platte land en in de fabriekssteden. Telkens braken oproeren uit, hadden er werkstakingen plaats, die dan meest nog het snelst door de toespraken van John Bright en zijne vrienden werden bedwongen. Nacht en dag arbeidden deze voort, monster-meetings leidende, adressen opstellende, brochures schrijvende, reizende, het wanhopige volk in hunne toespraken allerwege tot kalmte manende; en John Bright, die in 1843 ook tot lid van het Parlement was gekozen, kon zich onverdeeld wijden aan zijne grootsche taak, rustig in de gedachte, dat zijn dochtertje bij zijne zuster in trouwe hoede was. En terzelfder tijd, dat Priscilla haar nichtje opvoedde en het kind, dat op- ') Mc. Gilchrist. John. Bright. pag. 27. groeide onder den druk van dien jaren langen strijd en zijnen vader zoo zelden zag, leerde beseffen, dat deze zoo veel van huis was om te werken voor de opheffing eener wet, die het anderen vaders onmogelijk maakte hunnen kinderen brood te geven, nam zij een werkzaam aandeel aan het organiseeren van meetings, hield zij zelve toespraken en schreef zij brieven vol vuur en overredingskracht. Men verwacht dan ook, dat de uitgave harer brieven, wanneer daartoe mocht worden besloten, eene rijke bijdrage zal vormen voor de kennis van het Engeland uit het midden der vorige eeuw. Lang nog bleef het Parlement weerstand bieden, tot eindelijk de minister Sir Robert Peel, die als protectionist aan de Regeering was gekomen, zich gewonnen gaf voor de nieuwere denkbeelden van Richard Cobden en diens aanhang. Overtuigd, dat met het stelsel van beschermende rechten, vroeger door hem voorgestaan, moest worden gebroken, dreef hij bij het nog weerstrevende Parlement, toen in 1846 de hongersnood tot het uiterste was gestegen, de opheffing der invoerrechten op het koorn door. Het beginsel van vrijen handel had daarmede gezegepraald. De ontzaglijke vlucht door Engelands handel en nijverheid van dat oogenblik genomen, heeft wel bewezen, dat het een zegepraal ten goede is geweest. Reeds vijf jaren later zoude de eerste Wereldtentoonstelling te Londen gehouden er een indrukwekkend getuigenis van geven. II. Het was om dezen tijd, dat Priscilla Bright hare hand reikte aan haar broeders vriend en medearbeider, Duncan Mac Laren, den Schotschen bestrijder van regeeringsmisbruiken, die zich vooral naam had gemaakt door het finantieel beleid, waarmede hij de stad Edinburg van een bankroet had gered.1). Hij was weduwnaar, vader van een groot gezin; maar èn voor zijne kinderen, die haar gansche leven haar met warmte zijn blijven aanhangen, èn voor zijnen politieken strijd, vond hij in Priscilla Bright eene hulpe tegenover hem. Korten tijd na zijn tweede huwelijk werd Duncan Mac Laren benoemd tot Lord Pro vost van Edinburg. Een der eerste maatregelen, die hij als zoodanig nam, maarniet had kunnen nemen zonder Priscilla's medewerking, was het nemen eener proef met de toepassing der zoogenaamde Mackenzie-Forbes-Act tot sluiting der kroegen op Zondagen. Door zijnen persoonlijken invloed wist hij van de tappers te verkrijgen, dat zij eenigen tijd, voor het ontwerp nog wet was, de kroegen op Zondagen zouden sluiten bij wijze van proef. Gedurende ') Dictionary of Englisli Biography. dien proeftijd doorkruiste Mrs. Mac Laren met haren echtgenoot de armste wijken der stad om zich met eigen oogen op de hoogte te stellen van de werking dezer sluiting. Reeds lang vóór zij naar Edinburg kwam, had Mrs. Mac Laren te Rochdale en te Londen zich vertrouwd gemaakt met de levenswijze der armsten onder de armen, en zij was dus wel voorbereid om haren echtgenoot bij te staan in dezen voor hem uiterst moeilijken tijd, want zijne bedoeling werd ongenadig veroordeeld , bespot en verdacht gemaakt. Maar de ondervinding te Edinburg opgedaan droeg waarschijnlijk veel bij tot de bekrachtiging van het wetsontwerp door het Parlement, en tot in haren ouderdom behield Mrs. Mac Laren de herinnering aan den dankbaren ernst, waarmede arme vrouwen haren dank kwamen betuigen voor de rust en de welvaart, die de sluiting der kroegen op Zondagen in hare woningen had doen weder keeren. Niet minder krachtig steunde zij haren echtgenoot, toen deze in het jaar 1853 bij het naderen van den Krim-oorlog met medewerking van John Bright en Richard Cobden te Edinburg eene groote vredesconferentie organiseerde. Terwijl Florence Nightingale zich aangordde om de gruwelen van den krijg te gaan verzachten, wilde Priscilla ook nu weder de oorzaak zelve van zooveel lijden helpen bekampen. Door haren persoonlijken invloed werden tal van Engelsche vrienden gewonnen voor het groote plan; vooral de Dissenters kwamen in grooten getale op, om, terwijl dc stemming in Engeland zoo oorlogszuchtig was als ooit, te getuigen voor het vredesbeginsel. In Edinburg werden toen avond aan avond voor stampvolle zalen denkbeelden verkondigd , die Andrew Carnegie later erkende als den grondslag zijner stichting van een vredespaleis te 'sGravenhage. Maar de oorlogszuchtige stemming der natie was niet te keeren. Na den Krim-oorlog was het de oorlog met China om dat land te dwingen zijne havens open te stellen voor den opium-handel, dien Mrs. Mac Laren met machtelooze verontwaardiging moest aanzien. In haren broeder ondervond zij toen ook, wat het zeggen wil de publieke opinie te trotseeren. John Bright.eens de gevierde apostel van het beginsel van vrijen handel, werd een tijd lang vrij wel een politieke pariah, schrijft Mac Gilchrist in zijne schets van het leven van dezen staatsman. Zijn getuigen vóór den vrede en tegen den voorgenomen oorlog kostte hem zijn zetel in het Parlement. Maar Engeland kon hem toch niet lang ontberen. In 1857 was John Bright reeds weder lid van het Parlement en onder het eerste ministerie Gladstone werd hij minister van handel. Vijftien jaren lang had ook Lord Mac Laren toen zitting voor Edinburg. Mrs. Mac Laren placht later van dien tijd te spreken als van den tijd, toen „wij zitting hadden in het Parlement." De artikelen, die zij destijds schreef voor het te Edinburg verschijnend blad The Scotch man trokken algemeen de aandacht om hunne heldere toelichting van de groote staatkundige vraagstukken van den dag. Newington, het landgoed der Mac Larens in de nabijheid van Edinburg, was al die jaren onder hare leiding een centrum van opgewekt staatkundig leven , de verzamelplaats van de leden der liberale partij, vooral wanneer hare broeders John en |acob, in hunne latere levensjaren beiden voortdurend leden van het Lagerhuis, hare gasten waren. Toen het leven eenzamer voor haar begon te worden, omdat eerst haar echtgenoot en daarna hare broeders haar „waren voorgegaan naar eene andere wereldzooals zij gewoon was te zeggen, bleef zij op Newington, dat zij niet verlaten wilde, ook niet op aandringen harer kinderen om hen naar Engeland te volgen, de traditie van hun leven en werken hoog houden, zich verblijdende als hunne denkbeelden voortgang hadden, zich bedroevende als die schenen te moeten achterstaan. Maar voor haar, die zoo had gedeeld in hunnen strijd voor vrijheid, vrede en recht, woog geene teleurstelling zwaarder dan de teleurstelling, die haar trof, toen zij Engeland de hand zag uitstrekken naar de Zuid-Afrikaansche Republieken. Pro-Boer bekende zij zich toen uit volle overtuiging. Een persoonlijk handelend optreden was haar toen om haren hoogen leeftijd reeds onmogelijk geworden; maar zij gloeide van bewondering voor het moedig bestaan van Miss Emily Hobhouse, die, trots alle pogingen van het gouvernement om haar het spreken te beletten, na een persoonlijk ter plaatse ingesteld onderzoek het vreeselijk lijden der Transvaalsche vrouwen en kinderen inde concentratie-kampen openbaar maakte, en door het enkele feit dier openbaarmaking de Engelsche Regeering dwong die kampen op te heffen. III. Toch was in die jaren van innig samenleven met echtgenoot en broeders, wier denkbeelden zij hielp verspreiden in wijden kring en die zij bevestigde in het gemoed van kinderen en van kleinkinderen, (een stiefzoon, twee eigen zonen en een kleinzoon heeft zij tegelijkertijd in het Parlement gezien als steunpilaren der liberale partij), nog eene andere wereld van denkbeelden voor haar opengegaan. Bij al haar streven naar verbetering op sociaal en zedelijk gebied was zij er geleidelijk en als van zelve toe gekomen den strijd voor de politieke ontvoogding der vrouw tot hoofddoel van haren openbaren arbeid te maken. Zij kon niet anders, verklaarde zij dikwijls: de nood was haar opgelegd. In de innige overtuiging, dat de geestelijke dingen de beste goederen der menschheid zijn, weigerde zij beslist om aan te nemen, dat het aandeel der vrouw daaraan een beperkt aandeel zoude moeten wezen. Hare geheele ziel kwam in opstand tegen de dichterlijke uitspraak van Alfred Tennyson, dat Wonian is the lesser man. Zij geloofde vast en zeker, dat naar mate de idealen der maatschappelijke samenleving hooger werden gesteld, ook de gelijkheid van man en vrouw wat betreft de gelijkheid van maatschappelijke plichten en verantwoordelijkheid beter moest worden erkend. Zij meende beslist, dat de invloed der vrouw op het openbare leven een verheffende en zuiverende moest zijn en dus den voortgang der menschheid naar hooger zedelijk peil verhaasten. Met de woorden van Jozef Mazzini, den Italiaanschen strijder voor vrijheid en nationale eenheid, wiens geschriften in hare jeugd eenen diepen indruk op haar hadden gemaakt, werd zij niet moede te herhalen: „Beschouw de vrouw als de deelgenoote, de „gezellin, niet enkel van uwe vreugde en van uwe „smart, maar ook van uwe gedachten, van uwe studies, „van uw streven naar maatschappelijke verbetering. „Beschouw haar als uw gelijke in uw burgerlijk en in „uw staatkundig leven. Weest tezamen de twee vleugels, „die de ziel der menschheid opheffen naar de volmaaktheid, die zij bestemd is ééns te bereiken." Zelve was Mrs. Mac Laren een levend voorbeeld van wat de samenwerking met eene vrouw van krachtigen, oprechten geest en van helder doorzicht voor den staatsman, voor den volksleider kan zijn. Maar zij wist ook, dat die samenwerking in het algemeene leven van haar volk niet kon worden verwezenlijkt, zoolang de vrouwen hare burgerschapsrechten missen; en hare rijke ondervinding, gepaard aan eene fijne menschenkennis, had haar maar al te wel getoond, hoe diep de achterstelling der vrouwen in de maatschappij is geworteld, en in hoe enge banden die achterstelling haren gedachtengang en hare belangstelling gevangen houdt. Zij maakte zich geene illusies over de vrouwen van haar eigen volk of over die van andere natiën; maar zij geloofde in haar, en iedere toeneming der vrouwenbeweging in kracht scheen haar daarom een waarborg van socialen vooruitgang. Altijd was zij daarom op de bres, als het gold te ijveren voor de openstelling van beroepen en bedrijven voor de vrouw, voor vrijheid van opleiding aan de universiteiten; en het was een schoone dag voor haar, toen hare stiefdochter Agnes aan de universiteit te Edinburg, die zij voor vrouwen had helpen ontsluiten, in de medicijnen promoveerde. In de overtuiging, dat onderwijs en armenzorg evenveel hebben uit te staan met vrouwen en meisjes als met mannen en jongens, dat er op dit gebied eene diepgaande behoefte is aan vrouwelijke zachtheid van liefde, ijverde zij, waar het kon, voor de toelating van vrouwen in onderwijs-commissies en armbesturen. Onvermoeid ook stéunde zij Josephine Butler in haren strijd voor gelijkheid van zedewet voor man en vrouw; en zij was eene der eersten om met haar en Florence Nightingale het historisch geworden manifest in de Daily News tegen de A c t on the Contageous Diseases te teekenen.1) Maar grondslag (niet sluitsteen) van dit alles moest toch zijn de politieke ontvoogding der vrouw. Voor Mrs. Mac Laren, zoo goed als voor de leidsters in andere landen, was het bezit van staatkundige rechten voor de vrouw niet de bekroning maar het fundament van betere verhoudingen, de onafwijsbare eisch, zoude de Staat niet blijven een halve wees, wien de moederzorg ontbreekt. Sedert voor nu ruim vijf en twintig jaren in eene groote openbare, door haar gepresideerde vergadering de Edinburgsche Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht werd opgericht, bleef Mrs. Mac Laren tot aan haren laatsten levensdag daarvan de voorzitster en de ziel. Dat haar echtgenoot en haar broeder Jacob haar ook hierin krachtig steunden, kon haar echter niet vertroosten over het leed, dat zij droeg, omdat haar broeder John tot den einde een verklaarde tegenstander bleef van zoogenaamde vrouwenrechten. Aan de innigheid hunner persoonlijke verhouding deed dit verschil van inzicht geene afbreuk; inaar het griefde haar toch diep, dat John Bright in 1876 bij de behandeling van een wetsontwerp tot toekenning van kiesrecht aan de vrouw openlijk in het Parlement verklaarde: „Ik zoude voor „deze wet stemmen, als ik stemde enkel gedachtig aan ') Josephine Butler. Personal Reminiscences of a great Crusade. pag. 11