! i->2 £. 13 Ti i2 13 DE PROSTITUTIE BIJ DE VOLKEN DER OUDHEID, Zesde Druk. AMSTERDAM, li F. BK. KOSTER. SOCIAAL-HYGIËNISCHE STUDIE van Dr. BDM. DTJPOUY. AI et Arbeeldinsen Slechts de verdorvenheid voelt zich beleedigd door de tafereelpn der verdorvenheid." Senéca. „De wijabegeerte bemoeit rich met. spreekt vrij over alie zaken 0111 er de oorzaak van te vinden, ze tc bcoordeêlon en te verbeteren." Chakron. Bij den uitgever dezes is mede te bekomen: HYPNOTISME EN SUGGESTIE. \ erklaring van de algemeene verschijnselen van het HvPNOTISME, van de Perversie der Zintuigen en de Zinsbegoochelingen, veroorzaakt DOOR I)E MONDELINGE EN INNERLIJKE SüGGESTIE, MET LANGER OF KORTERE, VOORAF BEPAALDE, Tl'SSCHENPOOZEN, BENEVENS TALRIJKE PROEVEN VAN HYPNOTISME EN SUGGESTIE, I)E MIDDELEN om het Hypnotisme op te wekken enz. enz. DOOR J. DE RIOLS. Prijs 50 Cents. HET MAGNETISME EN SOMNABULISME. Nieuwe, gemakkelijke en practische Methode, verklarende de wezenlijke beginselen van het magnetisme, de onfeilbare middelen, om spoedig goei) te kunnen magnetiseeren, de merkwaardige en onbetwistbare uitwerkingen van den mag.netischen slaap. GEVOLGD DOOR HISTORISCHE DOCUMENTEN EN TALRIJKE FEITEN DOOR J. I) E RIOLS. Prijs 50 Cents. HET SPIRITISME. Nieuwe, gemakkelijke en volledige Handl» iding. V ERKLARENDE DE WEZENLIJKE BEGINSELEN VAN HET SpIKITISME EN I>E ONFEILBARE MIDDELEN, OM DE GEESTEN OF TE ROEPEN EN ZICH MET HEN IN BETREKKING TE STELLEN; GEVOLGD DOOR EENE THEORETISCHE EN PRACTISCHE VERKLARING VAN DEN UITVORSCHENDEN SLINGER EN DE WICHELROEDE, MET MERKWAARDIGE EN BELANGRIJKE AANTEEKENINGEN, DOOR J. DB RIOLS. Prijs 60 Cents. DE BEKWAME KAARTLEGSTER DE KUNST OM UIT 32 KAARTEN DE TOEKOMST TE VOORSPELLEN. BEHELZENDE! den oorsprong der kaartlegkunst, hare vroegere en tegenwoordige beteekenis, en de verklaring van het groote spel of boek van Thot. naar de methode van den grooten etteilla : i)e gemakkelijkste en zekerste methode om door de kaarten in i)e toekomst te lezen, door J. DB R I O L S. Prijs 60 Cents. IJ K J E S doob VENSTER, DEUR en DAK in het BINNENSTE VAN DEN MENSCH. de kunst OM uit den ScHEDEl, het GeI,AAT, de HANDEN, HoüDING, Gang en Gebaren, ja zelfs uit het Schrift, het Karakter van 1emaxd te leeren kennen. Met acht platen. Derde vermeerderde en verbeterde Druk. Prijs f 1.25. DE PROSTITUTIE BIJ DE VOLKEN DER OUDHEID. DE PROSTITUTIE HIJ DE VOLKEN DER OUDHEID. SOCIAAL-HYGIËNISCHE STUDIE VAN DE. EDM. DUPOUY. Met Afbeeldingen. „Slechts do verdorvenheid voelt zich beleedigd door de tafereelen der verdorvenheid." Senica. rDe wij.sbegeerte bemoeit zich met en spreekt vrij over alle zaken om er de oorzaak van te vinden, ze te beoordeelen en te verbeteren." Chabbon. ZESDE DRUK AMSTERDAM, GEBROEDERS KOSTER. INHOUDSOPGAVE. Inleiding. — De verschillende vormen der prostitutie in de oudheid. De prostitutie der gastvrijheid, de gewijde en de wettige prostitutie. Verleiding der volken door de priesters der heidensche godsdiensten Blz. 17 De Prostitutie in Indië. — De eeredienst van Lingam. De legende van Vischnoe en Chiven. Het manuscript van Hangarasiar. De svphilis in China en Japan 2500 jaren voor de Chr. jaartelling. De Indische zeden. De Bayaderen, de Natcheas, de Wstiaris, de Cancenis. Ontuchtig leven der priesters en der danseressen. De Gourous en de echtgenooten der goden Blz. 28 De Prostitutie in Klein-Azië. — De eerediensten van Phallus, Baal-Péor, Moloch, Atis en Adonis. De mysteriën der gewijde prostitutie. De verwijfden, de Kedeschira en de Kedeschott. Prostitutie beider kunne ten voorxleele van de altaren. Venerische ziekten. De gebruiken der pederastie bij de Pheniciërs, Syricrs en Lvdiërs. De ontmanning. De ontucht der vrouwen. Het Nosos thaileia, het Morbos pheniceus. De mannelijke prostitutie in Azië Blz. 38 De Aziatische Venussen, Mylitta, Mithra, Salambo, Astarte, Derceto, Alitta, Assera, Cabar, Delephat, Anaïtis. De Mihr en de Ized. De prostitutie der dochters van Babvlon met vreemdelingen. De priesters van Mylitta. Huwlijksplechtigheden. Losbandige zeden der Babyloniërs. De priesteressen der liefde in Armenië. De nachtelijke feesten deigoede godin in Phenicië. De feesten van Adonis. De lydische danseressen Bij-, 44 De Prostitutie in Egypte. — De eeredienst van Priapus, Isis en Osiris. De stier Apis. De processiën van Priapus op de lentefeesten. Priapische amuletten. De vurige hartstochten der Egyptische vrouwen. De mysteriën van Isis. Ontuchtige feesten van Bubastis. Prostitutie der dochters van de koningen van Egypte. Wat de Pyramiden kostten. Beroemde courtisanen van Egypte. Rhodopis, Archidis, Cleopatra. De Almeeën. Haar wulpsche dansen op de feestmalen. Salome op het feest van Herodes-Antipas Blz. 53. De Prostitutie bij de Hebreeuwen. — Overspel der Petriarchen. Verdorvenheid der zeden in Egypte cn Arabic. Hygiënische voorschriften van Mozes. Ontaarding van het joodsche geslacht dooide ontucht. Besmettelijke witte vloed der vrouwen. De vloeiing bij de mannen. De prijs van den hond. Prostitutie en venerische ziekten. Bevelschriften van Mozes. Uitroeiing der Moabieten. De besnijdenis. Prostitutie der joodsche meisjes. Salomo en zijn bijwijven, priesteressen van Astarte .... • Blz. 63 De godsdienstige Prostitutie in Griekenland. — De hemelsche Venus en de menschelijke Venus. Aziatische afkomst van de Grieksche Venus. De eeredienst van Venus in de zeehavens. Beroemde tempels. De Kapel van Aphrodite te Epidaurus. De verschillende Vernissen. Venus-Pandemos. De standbeelden van de godin. De gewapende Venus. Venus Callipvge. De hierodulen van den tempel van Corinthe. De Neurospasia. De eeredienst van Pliallos in Griekenland. De gewijde prostitutie en haar onzedelijke gevolgen . . Blz. 73 De wettige Prostitutie; de Dicterions. — De gewoonte der tegennatuurlijke liefde der Grieken. Solon stelt de wettige prostitutie in. De Dicterions. Nut dezer instelling uit het oogpunt der zeden. De dichter Philemon aan Solon. Inwendige inrichting der Dicterions. Prijs der vrouwen. De Dicterions, toevluchtsoorden. Toezicht over de vrouwen met het oog op de hygiëne. Meening van Demosthenes. Losbandige zeden der Spartanen. Het oversj>el tot het voortbrengen van schoone kinderen. De landen, waar het nog bestaat. Blz. 80 Wetten op de Prostitutie te Athene. — De Areopa- gus. De vrouwenwereld. Onbeperkte vrijheid van den gehuwden man. De kuischheid bij de matronen vereiseht. Strenge wet op het overhel der vrouw. Stelregel van 1'lato. Burgerlijke dood der lichtekooien. Strenge reglementen haar betreffende. Wet tegen de koppelaars der pederastie. Pleidooi van Demosthenes tegen Neera. Verplichte kleeding der lichtekooien. Het blanketten. Koppelarij. De samenspraken van Lueianus. De vroedvrouwen. Socrates en ïhcëtetcs. Het boek van Elephantis over de vruchtafdrijvingen en de blanketsels. De courtisanen van Corinthe. Programma van het onderling onderwijs op de school der prostitutie. De straften op het overspel volgens het wetboek van Draco Blz. 86 De vrije Prostitutie, de Courtisanen. — De dictériaden. Politie-reglementen, die op haar toegepast werden. De prostituees in de tuinen van het Ceramicon. Haar kleeding. De rendezvous-huizen. De wolvinnen. Zwervende hetairen. Haar bijnamen. De Auletriden. De muziekspeelsters en de danseressen. Haar opgang in de Atheensche wereld. De minnarijen van die vrouwen. De beroemdsten. Parthenis en haar proces. Pyrallis, de vogel. Phormesium. Lamia, de minnares van Demetrius-Poliorcetus. Redenen van haar invloed op dien vorst. Lamia in het Parthenon. Het gebruik, dat zij van de oorlogsschatting maakte Blz. 95 De Hetairen. — Haar goede opvoeding en haar talenten. Invloed, dien zij op de politiek, de letterkunde en de schoone kunsten te Athene hadden. Weelde en rijkdom dier groote courtisanen. Aspasia, haar leven en haar betrekking tot Pericles, Alcibiades, Phidias en Socrates. Haar vereeniging met Pericles en de oorlogen, die zij met de volken van Griekenland verwekte. Phrvnia. Haar betrekkingen met Apelles en Praxiteles. Haar plastisch succes bij de mysteriën van Eleusis en op de feesten van Neptunus en Venus. Phrvnea voor de Areopagus. Rede van Hvpcrides ter harer gunste. Laïs. Haar betrekking tot den schilder Apelles. De luim van Demosthenes. Deugd van Xenocrates. Vers van Voltaire aan Phrynea Blz. 107 Groote mannen en Hetairen. — Haar minnarijen met de dichters, wijsgeeren, generaals en vorsten. Herpvles en Aristoteles. Lagischas en Isocrates. Leontinum, Epicuras en Theophrastus. Thaïs. Alexander en Ptolemeus. De goede Bacchis en Hyperides. ïheodotes en Alcibiades. Glycere en Menander. Agathoclea en PtolemeusPhilopator. Archeanassus en Plato. Aristogones en Demetrius van 1'halere. Bedion en Antagoras, de verzen van Simonides. Cleonice en Pausanias. Mania en Demetrius. Milto, de oostersche Aspasia en haar liefde voor Cyrus. Leaena en Harmodius. Haar moed. Nicarete, de wiskunstenares, en Stilpon. Theoris en Sophocles. Theodote en haar verliefde grillen voor Socrates. Gnathene en de dichter Dvphile. Pvthonice, haar koninklijke weelde. De minnaressen van Themistocles. Blz. 111 De tegennatuurlijke liefde in Griekenland. — Ondeugden der Grieken. Toespraak van Eschinus tot den pederast Timarehus. Wetgeving tegen de prostitutie der mannen. Aristophanes tegen Socrates. De winkels der scheerders en parfumeurs en de badhuizen: plaatsen voor manlijke ontucht. De pederasten van de Pnix en van de Acropolis. De schandjongen van Sophocles. De pedophylie van Socrates voor jongens en voor Alcibiades. Gesprek van Aspasia met Socrates over dit onderwerp. Samenspraak over minnarijen door Lucianus. Charicles en Callicratides. Parallel tusschen de vrouw en den huwbaren jongeling uit het oogpunt der esthetiek. Grieksche zeden. Brief van Dion C'hrysostomus over de uitgebreidheid der pederastie en de verzwakkende ziekten, die zij veroorzaakt. Haar gelijksoortigheid met tertiaire gevallen van de syphilis. Diagnostiek van den pederast; teekenen waaraan men dezen herkent. Symptomatologie van den pederast door den wijsgeer Philon. Andere soorten van ontucht. De Fellators. Verwijt van Lucianus aan Timarchus Blz. 123 Iribaderie en Saphisine. — Opvoeding der matronen en der courtisanen. Wederkeerige liefde der vrouwen. Een nachtelijke zwelgpartij van tribaden. De callipygische feesten. De brieven van Alciphron. Erotomanie en Nymphomanie. Haar verschil. Meening van Esquirol en van Lorry. Geschiedenis van Sapho van Mitylene. Haar redevoeringen voor haar leerlingen over de lesbische liefde. De gedichten van Sapho. Meening van Plutarchus. De ode aan de beminde. Vertaling van Delille. Liefde van Sapho voor Phaon ; haar tragische dood. De hymne aan Venus, vertaling door P. de Sivry. Veroordeeling der tegennatuurlijke liefde. Het gesprek der courtisanen van Lueianus. De Sekten in veiling door Lueianus. "Verkoop der wijsgeerige levens van Diogenes, Aristippes, Socrates en anderen. . Iilz. 139 De gewijde Prostitutie in Italië. — Godsdienstige prostitutie bij de Etruriërs. De eeredienst van Priapus. De tempel van Venus-Erycine op Sicilië. Koppelarij door de priesters. Mutunus en Mutuna. Eerbewijzen door vrouwen en meisjes aan Priapus. De beelden van den (tod. Genezing der venerische ziekten. De Priapceën, voti solulio. De eeredienst van Venus te Rome en haar tempel. De exvoto. De Venus-avondfeesten Blz. 154 De feesten der kerkelijke Prostitutie te Rome. — Kuischheid der Romeinen in de eerste eeuwen der Republiek. De Lupercaliën. De Floraliën. Gestrengheid der zeden van Cato. De Isiachen, Bauhinaliën en Dyonisiachen. Ontuchtigheden dezer feesten en plechtigheden. Processie der courtisanen en losbollen. Wulpsche drinkgelagen. De schouwburgen en de spelen in het circus. De openbare prostitutie der gebarenspelers. Inwijding tot de mysteriën van Bacchus. Verhaal van Titus Livius. Nachtelijke ongeregeldheden. De eeredienst van de goede godin. De Liberaliën Blz. 163 De wettige Prostitutie in Italië. — De lupanars. De verschillende soorten van lichtekooien. De Amiea en de gewone prostitué's. De plaatsen van heimelijke prostitutie. De belasting der prostitutie, meretricium. De inschrijving op de registers der edilen, licentia slnpri. De danseressen en fluitspeelsters. Weelde der groote courtisanen. Beschrijving der lupanars, hotels en kroegen. Het personeel der huizen van ontucht. De publieke vrouwen in het gevolg der legers. De prostitutie op den openbaren weg door de wolvinnen en zwei-venden. Maagden aan de prostitutie geleverd; feesten in de lupanars. Prijs van de maagdelijkheid. De prijs in dc publieke huizen. Blz. 172 De Bondgenooten van de Prostitutie. — De mediece, de sage, de obstetrice. De bevallingen en vruchtafdrijvingen. De koppelarij der vroedvrouwen. Verdwijning van niet-erkende kinderen. Het virus lunare. Dc onderschuiving van kinderen. De kindennoorden. De koppelaareter Aeliantis. De liefde-verwekkende en de liefde-verdrijvende drankjes. Behandeling van het onvermogen. De wet tegen de vruchtafdrijving. De wet tegen het overspel. Oorzaken der talrijke vruchtafdrijvingen der Roineinsche vrouwen. Dc schoonheidsmiddelen en de reukwerken. De barbiers: koppelaars der manlijke prostitutie. De verfijningen der wellust. De aandoeningen der geslachtsorganen. Blz. 180 AV e 11 c n en reglementen op de Prostitutie te Eo me. — Het wetboek voor het huwelijk door Romulus. De plechtige huwelijksvoltrekking der Patriciërs. Het huwelijk door verjaring en de onechtelijke samenwoning, oorzaken van het zedenbederf. De wetten op de prostitutie volgens het Komeinsche recht. De prostitutie als eerloos beschouwd. Dc burgerlijke docd vcor de lichtekooien en koppelaars. De vrouwen der Aristocratie vragen het licentia Stupri. Meening van Tacitus. Dc openbare baden, plaatsen van openbare prostitutie. De vermenging der seksen. Ongebondenheid der matronen. De edilen, opzichters der plaatsen van ontucht. De prostitutie in de circussen. Dc vectiyal, belasting der leno's en der vrouwen. Kleeding der meretrtees bij politieverordening voorgeschreven. De draagkoetsen der groote courtisanen Blz. 194 De mannelijke Prostitutie. Verdorvenheid der Ces ars. — Het overspel van Ccsar. Hij prostitueert zich aan den Koning van Bythinië. Beschuldiging door Cicero in den Senaat uitgesproken. Leven van Ccsar door Suetonius. Oetavius, zijn ontuchtige jeugd. Dc prijs zijner aanneming tot kind door Oesar. Hartstocht van Oetavius voor maagden. Zijn onzedelijkheid en dwingelandij. Het feestmaal der twaalf gasten. Pamplilet tegen Oetavius. Tiberius. De intendance der wellust. De ontuchtige mysteriën van Caprea. Zijn gewoonten van pederastie. De schandjongens, aan wie hij zijn zusters prostitueert. Zijn overspelige betrekkingen met hooge patricische vrouwen in tegenwoordigheid harer mannen. Minnarijen met jonge koetsiers. Het Veetigal ex Captmis. Zijn paleis in een speelhol en lupanar veranderd. Claudius. Zijn wulpschc uitspattingen. Prostitutie van Messa- lina. Nero, monster, gecsel der menschheid. Zijn schandelijke omgang met de Romeinen. Hij trouwt in het openbaar zijn schandjongen Sporus. Hij verkracht een Vestaalsche maagd. Dolle uitvindingen van zijn erotische verbeelding. Hij laat zich door Dorvphorus verkrachten. Zijn aanslagen op mannen en vrouwen. Oalba. Zijn neiging tot Sodomie. Zijn onbeschaamd gedrag met zijn schandjongens. Olto. Hij viert openlijk do mysteriën van Isis. ViteUius. Opgevoed te Caprea in het paleis van Tiberius, wiens gunsten hij koopt. Monsterachtige ontucht van dezen keizer. De gouden ring der ridders als belooning zijn schandjongens aangeboden. Gommodius. Even ontuchtig en even schandalig als Nero. Zijn omgang met tooneelspelers en publieke vrouwen. Zijn nachten in de krotten en lupanars van Rome. Verandering van zijn paleis in een lupanar. Schoffeering van al de vrouwen zijner familie. Hij sterft aan een venerische ziekce. Helioyabalus. Verpersoonlijking der ondeugd en van den priapischen waanzin. Zijn liefde voor tooneelspelers. Hij prostitueert zich aan slaven en aan priesters van Cybele. Invloed der verdorvenheid der vorsten op de zeden des volks. Gilles de Laval, Heer van Retz, Kamerheer en Maarschalk van Frankrijk verkracht achthonderd kleine jongens in zes jaren tijds ! Blz. 200 De wettige pederastie. — De Romcinsche wet duldt de manlijke prostitutie der slaven en vrijgemaakten. De cellen der jonge mannen in de lupanars. De Scantinia-wcA voor de kinderen der patriciërs. Huwelijkszang van Julia en Mallius. Pueri meritorii. De pa/hiri, ephebi, yemelli. De cinrcdi. Ontmanning der kinderen voor de prostitutie bestemd. De jonge eunuken. Tafereelen van zeden en van de ontucht in het Satyricon. Petronius, magister elegantiarum van Nero. Het hekeldicht van den dichter Ausonius Blz. 217 Zedenbederf der Romeinsehe maatschappij. — De prijs der ontucht. De verwijfden. Zeden tijdens Rome's verval. De ongeregeldheden der politie. Avonturen van een soldaat van Theodosius. Vermeerdering der plaatsen van ontucht. Verkoop van slaven voor de prostitutie. Invloed der groote courtisanen op de gehuwde vrouwen. De prostitutie der matronen. De hansworsten, zwaardvechters en tooneelspelers. De Oostcrsche uitspattingen. Een jeugdige prostitué van 7 jaar. Tooncelen uit het huwelijksleven. Het feest van Trimalcion. De ondeugden van de Eomeinsche maatschappij. Decomessationes Blz. 222 De venerische ziekten bij de Grieken en Romeinen. — Haar oorsprong in de tegennatuurlijke betrekkingen. Invloed van het klimaat op haar ontwikkeling. De aandoeningen der huid en der slijmvliezen. De astra lues, de mentraga. De druiper. Zijn beschrijving en behandeling volgens Galianus, Paulus van Egine, Actuarius, Areteis, Caelius Aurelianus. De etterachtige vloeiingen bij de vrouw. Meening van Galianus. De leer der oorzaken van de ontsteking-veroorzakende aandoeningen der geslachtsorganen. De zakontsteking. Haar beschrijving volgens Galianus, Celsius, Areteus. Zij veroorzaakt onvruchtbaarheid bij den man. Zenuwpijnen van de teelballen door Hippocrates. Zweren van de geslachtsorganen. Haar samenloop. De invreting. De spleten en bersten van de voorhuid. Verschillende soorten van zweren aan den eikel. De waarneming van Heron : chancres, secondaire en tertiaire gevallen, zijn dood. De anthrakosis. Besmettelijke ulciis, waarneming door Faliadius. Morbus indecens, lues vaierea. De liesgexwellen. Spoedige verettering der kwaadaardige liesgezwellen. Slechte invloed der klieren op de ziekten der geslachtsorganen. Huiduitslag der geslachtsorganen. De phymoris. Het pruritus scroti, proriasis scroti. Aetius, Hippocrates. De vijg wrat ten. — Geliefkoosde plaatsen dezer uitwassen. Beschrijving, etiologie en behandeling door Griekschc en Latijnsche geneeskundigen. Verschillende vormen van de vijgwratten. Benamingen door Galianus, Celsius en Aetius gegeven. Wordingsgeschiedenis der venerische ziekten. — Inleiding van het werk van Celsius over de aandoeningen der geslachtsorganen. De melaatsehheid en de olifantsziekte. — Plaatsen van oorsprong. Haar verschijning in Italië. Beschrijving door Celsius en Aretetus van Cappadocië. Meening van Archigenus. Uitlegging van Roeenbaum over de betrekking van de melaatschheid tot de venerische ziekten. De syphilis en de elephantiasis . Blz. 232 Zinnebeeldige gedenkstukken der geschieden is van de Prostitutie. — Archeologische bewijzen der godsdienstige prostitutie in Azië: medailles, gegraveerde steenen, kegels, cylinders, enz. van het Museum van het Louvre en van het Cabinet van Medailles en Oudheden der Nationale Bibliotheek te Parijs. Gegraveerde steenen van Boven-Azië en cylinders van Chaldea volgens Menant. Rapport van Lajard aan de Akadeinie der Opschriften. Beschrijving van don agaten kegel van het Cabinet Calvet. Zinnebeeldige bewijzen van den ceredienst van Mylitta, Anaïtis en BaiilPéor. Beschrij ving der Assyrische cylinders van het Cabinet der Bibliotheek door Chabouillet. Vazen, bekers en gegraveerde steenen van de verzameling Durand. Hun beschrijving door de Witte. Bewijzen voor den eeredienst van de Aziatische Venussen in Griekenland. Het Assyrische bas-relief van Yazili-Kaïa, platte steenen der ruïnen van Babyion door Baron Roger. De oudheden van Cyprus. Beschrijving door J. Soury. De werken van Creuzer en Gnignant over den eeredienst der natuur in haar voorttelingskracht. Zinnebeeldige kegels. Oude intaglio van Cyprus. Do Egyptische amuletten. Priapische schildering van den tempel van Karnac. De beeldhouwwerken op de grafsteenen. Halssnoeren en cylinders der vrouwen. Do gedenkstukken van het privaatleven der Egyptenaren in de zaal van Julius II. De blanketbenoodigdheden deivrouwen. Zinnebeeldige gedenkstukken der prostitutie in Italië, De schilderstukken, bronzen en beelden van het Geheim Museum van Napels. De beschrijving door Famin. De opgravingen van Pompeï, ontuchtige schilderijen, erotische beelden in brons, marmer, aardewerk, enz. Marmeren bas-reliefs, de feesten en ceremoniën der prostitutie voorstellende. Etrurische vazen van het Louvre. De ontuchtige amuletten. Beelden van Priapus. De gedenkstukken van den geheimen eeredienst der Romeinsche dames door d'Hancarville. Gegraveerde steenen, agaten, onyxen, witte agaten, kornalvnen, sardonixen, ametisten uit den tijd van Augustus cn Tiberius. Tafereelen van ontucht. Beschrijving der gegraveerde steenen en Cameeën van de archeologische eabinetten en vorstelijke verzamelingen van Rome en der groote steden van Italië. 255 Besluit. DE PROSTITUTIE BIJ DE VOLKEN DER OUDHEID. De geschiedenis van de prostitutie bij de volken der Oudheid raakt zooveel belangrijke vraagstukken en hecht zie aan zooveel moeilijke raadsels vast, dat zij, om geschreven te worden, de medewerking zou vereischen va uitstekende mannen in de archeologie, de letterkunde en wetenschappen, de wijsbegeerte e„ zooa ^ verschillende werken van Dulaure, A. Beraud, F. Creuzer, Famin Sabatier, Rosenbaum, Rabutaux, Piene u ou , Parent-Duchatelet, enz., enz. het bewijzen. Maar het vat misschien in de macht van een electrisch wijsgeeng vernuft de verspreide studiën samen te vatten van die schrijvers, wier werken men heden slechts in de groote biblio- ^A^men^deze verschillende monographieën de een na de ander ontleedt, wordt men onwillekeurig ertoe gebracht, uit een nieuw en oorspronkelijk gezichtspunt de geschiedend van 'smenschen geest te beschrijven, in z„n vooruitgang door de oude godenleer en de Oostersche godsdiensten, en om tot een zeer nauwkeurig onderzoek over te gaan van de opvolgende beschavingen in haar betrekking tot de zeden, de wetgevingen en de gezondheidsleer der volken. ^ Zoo zullen wij in de prostitutie drie onderscheiden tijdvakken vinden: 1°. dat van de prostitutie der gastvrijheid, d. i. van het om een min of meer vleiende reden afstaan van de slaafsche vrouw aan den gast, dien het toeval in de hut van den oermensch voert: dit is het steenen tijdperk der prostitutie; 2°. dat van de gewijde prostitutie, die uitgeoefend wordt onder den invloed der bijgeloovige denkbeelden en woeste hartstochten van de Oostersche volken: ten laatste de wettige prostitutie, die den tuchteloozen handel van het menschelijk lichaam duldt en bekrachtigt in naam der physische en zedelijke gezondheidsleer. Deze drie vormen der prostitutie zijn door alle schrijvers aangenomen geworden, die haar algemeene geschiedenis geschreven hebben. Wij hebben een zeer opmerkelijke beschrijving ervan gevonden in het werk van Rabutaux: „Overal," schrijft hij, „zoover de geschiedenis ons laat doordringen, bij alle volken en in alle tijden zien wij als een min of meer algemeen feit, dat de vrouw de afschuwelijkste slavernij ondergaat en zich zonder keuze of neiging, aan de woeste driften overgeeft van hem, die haar begeert of uitlokt. Dikwerf verliest in dat noodlottig duister de edele en zachte gezellin van den man, zoodra alle zedelijk bewustzijn uitgedoofd is, het laatste spoor van haar waardigheid en rangschikt zij zichzelve — door een uiterste verlaging onverschillig geworden voor hem, die haar bezit — als een nietig iets onder de geschenken der gastvrijheid: de heilige betrekkingen, waaruit de vreugde en de banden van het huisgezin ontstaan, zijn bij deze gezonken volken van geen belang, van geen waarde." Andere malen vereenigt zich in het oude Oosten, bij voorbeeld, en van land tot land bij schier alle volken, die oude overleveringen eraan ontleend hadden, door een nog afschuwelijker koppeling het offer der schaamte van de vrouw met de dogma's van een monsterachtig naturalisme, dat alle hartstochten opwindt, door ze te vergoden; dat offer wordt een gewijd kerkgebruik van een zonderlingen en ontaarden eeredienst, en het aan eene ontuchtige priesterschaar betaalde salaris wordt als een offerande beschouwd aan hun goden. Bij andere volken, eindelijk bij hen, die op de ladder de verhevenste plaats innemen, leveren nog de ellende en de ondeugd een geheele, tot de onderste laag teruggestooten, geduld, maar met eerloosheid gebrandmerkte klasse van ongelukkige vrouwen, voor wie de uitspatting en de schande een beroep zijn geworden, over aan de grove opwellingen der zinnen en haar onbeschaamde lusten. Indien men de documenten betreffende de zeden der eerste beschaafde volken uit een physiologisch oogpunt beschouwt, kan men in het algemeen bij alle a priori twee klassen van vrouwen onderscheiden: de eene door het huwelijk bestemd tot de voortteling der soort en nagenoeg levende onder het nakomen der natuurwetten; terwijl aan de andere als werkkring aangewezen is, zich aan geslachtsverrichtingen van eene andere soort over te geven, waarvan het doel onvruchtbaarheid voor haar is, en voor de mannen overprikkeling der voorttelings-zinnelijkheid met al de verfijningen van den wellust. Het is bij deze, dat men de eerste oorzaken moet zoeken der venerische ziekten en die afdwalingen der zedelijke eigenschappen, waarvan de physische formule nog gevonden moet worden. De geschiedenis van dit gedeelte der pathologie is dus nauw verbonden aan die der prostitutie: de wonde der Oostersche rassen en de noodlottige geesel van de toekomstige geslachten, die op ons voorbeeld waar- schijnlijk de veiligheidsklep der menschelijke hartstochten ervan zullen maken en de zedelooze bewaarster van de openbare zedelijkheid. Eenige geschiedschrijvers en wijsgeeren der oudheid hebben den godsdienstigen oorsprong der prostitutie verklaard door den angstvalligen geest der menschen. Zij toonen ze ons, den toorn der hemelsche machten trachtende te bevredigen, door haar de eerstelingen te offeren hunner oogsten, vruchten en kudden, totdat voor hun oogen mannen optreden, die zeggen dienaren der goden op de aarde te zijn. Als priesters eischen zij van hen voor hunne altaren offeranden en gaven. En, misbruik makende van hunne onwetende lichtgeloovigheid, blazen zij hen in, dat de goddelijke goedertierenheid hun deelachtig kan worden door de gewijde prostitutie hunner dochters, wier maagdelijkheid het monopolie is, dat wettig toegestaan wordt aan de ingewijden en wachters der tempels. Van toen af vingen die geheimzinnige ceremoniën aan, waarin de prostitutie de rol van grondwettige leerstelling van den eeredienst gaat spelen, in tegenwoordigheid van wonderlijke afgodsbeelden, die uit hout of steen vervaardigd van het mannelijk organisme slechts het mannelijk voorttelingslid bezitten. Op de gewijde prostitutie moest noodwendig de wettelijke prostitutie volgen, die als een bedrijf uitgeoefend wordt en wier eenige drijfveer geld is. Zij zette het werk der verdorvenheid, door de godsdienstige prostitutie begonnen, voort, maar met minder weerklank ten opzichte van de openbare gezondheid. Met haar ziet men wel mannen en vrouwen zich aan al de buitensporigheden der wellust overgeven; maar het menschelijk wezen is niet meer in het ziekelijk hypnotisme gedompeld der mysteriën van Isis en Belphégor, waarin men het zijn lichaam evenals een ledepop ziet overleveren aan alle tegennatuurlijke verrichtingen. De eerediensten dezer goden hadden de Oostersche volkeren door-en-door ontzenuwd en hunne beschaving slechts stoffelijk doen ontwikkelen. Gelukkig kwam de Grieksche Venus een gunstige wijziging in de barbaarsche zeden aanbrengen. Hoewel zij nog de lichtekooi van den Pireüs en der eilanden van den Archipel vergoddelijkte, en de beschermster was der ontuchtige prostituées, vertoonde zij zich echter in de tempels en in de eerbare vrouwenzalen der huismoeders als de dichterlijke allegorie der liefde in haar vurigste streven naar het schoone. Met haar herneemt de menschelijke geest zijn vrijheid; zij staat aan het Grieksche genie toe die heilige fakkel te ontsteken, wier stralen de wereld zullen gaan verlichten, en haar het gevoel voor de kunsten, de fraaie letteren en de wetenschappen openbaren. Onder de tallooze standbeelden, die men haar oprichtte, bewijzen die der Venus Aphrodite, der Venus Genitrix, der Venus van Cnide, der Venus Victrix (waarvan de Venus van Milo slechts een namaaksel is) en de standbeelden van Adonis en Cupido, der Muzen en der Gratiën, gezellen der godin, dat de eeredienst van Venus, in de verbeelding der Hellenen, slechts het gedicht was van dat gevoel, dat een der grootheden van onze natuur vormt; hetwelk de beitel van Phidias en van Praxitèle bestuurd en Homerus, en Pindar, en Corinnus en de groote Plato bezield heeft. Zooals men ziet, is de afstand groot tusschen de erotische verpersoonlijking der Oostersche goden en deze vergoding der vrouw, door de bekoorlijkheden van haren geest en de volmaakte schoonheid van haar lichaam, koninginne der DE PROSTITUTIE IN INDIE. De eeredienst van Lingam. De chronologische orde volgende moeten wij in Indië, waarvan het bestaan als maatschappij tot de hoogste oudheid opklimt, de eerste sporen van de gewijde prostitutie zoeken. De Indische Lingam is dezelfde als de Grieksche Phallus en de Egyptische Priapus: het mannelijk lid werd door alle volken der Oudheid als het symbool van de algemeene bevruchting beschouwd. Zijn eeredienst is een der populaire fabels van Indië, die men als volgt vertaald heeft: Op den goudberg Kailasa, woont de god Siva. Daar is een terras, waarop zich een vierkante tafel bevindt door negen edelgesteenten versierd en in het midden de lotus, in haar schoot den driehoek dragende, den oorsprong en de bron van alle dingen. Uit dezen driehoek komt de Lingam _voort, eeuwige god, die er zijn eeuwig verblijf van maakt. „Op dezen berg," zeggen Fr. Creuzer en D. Guignant (*), (1) Religions dans 1'antiquité considirées dans leurs formes symboliques et mvthologiques par Creuzer et Guignant, professeurs d'liistoire h 1'École normale. „verscheen voor den eersten keer de oude Phallus van Si va, dien de god, volgens een andere overlevering in twaalf Lingams verdeelde schitterend van licht, en die de blikken der goden en der menschen op hen deden richten; vervolgens plaatste hij hen over in verschillende gedeelten van Indië waar de goden en de genieën, voor de acht wereldstreken bestemd, hun vrome hulde bewezen; en nu nog worden zij er aangebeden." „Daar werden ook," zeggen deze schrijvers, „ter eere van Siva de feesten van Phallus gevierd, waarop men dit heilige beeld plechtig droeg; daar bleken ook zijn aanbidders in de waanzinnige Bacchusfeesten, door een wild enthusiasme gedreven, zelf toe te geven aan de macht, die de natuur met een onweerstaanbaar geweld meesleept en haar versterkt met een verzengend vuur." Alle Indische legenden hebben den Lingam voorgesteld als een der oudste Hindoe-goden. In de oogen van die instinctmatige godsdienstige volksstammen konden de teel' deelen slechts heilige deelen zijn, die hunne verbeelding onder de hooge bescherming eener godheid plaatste. Deze werd hun door hunne priesters werkelijk voorgesteld in don vorm van een mannelijk lid, dat zij onder den naam Lingam aanbaden. Deze door de Brahmanen begunstigde eeredienst voerde hen, volgens de overleveringen, tot alle buitensporigheden der zinnen, en bracht hun besmettelijke ziekten der geslachtsorganen. Pierre Sonnerat geeft in zijn belangwekkende reis in Indië een andere legende over den eeredienst van Lingam betrekkelijk de venerische aandoeningen bij de aanbidders van Siva en Vischnoe. Ofschoon dit verhaal slecht3 de waarde van een fabelachtige geschiedenis heeft, verbergt het echter, onder den schijn van verdichtsel, een waarschijnlijk feit, dat overigens met andere geschiedkundige documenten van onbetwistbare echtheid overeenstemt. Sonnerat laat zich als volgt uit: „De boetelingen waren door hunne offeranden en gebeden tot een hoogen graad van macht geraakt; maar om die te behouden moesten hun harten en die hunner vrouwen altijd rein blijven. Doch Siva of Chiven had de schoonheid der laatsten hooren roemen en hij besloot haar te verleiden. De gedaante van een jongen bedelaar (') van een volmaakte schoonheid aangenomen hebbende, noodigde hij Vischnoe uit, die van een mooi meisje aan te nemen, en naar de plaats van bijeenkomst der boetelingen te gaan, om hen verliefd te maken. Vischnoe ging er heen, en hen voorbijgaande, wierp zij hun zulke teedere lonkjes toe, dat zij allen verliefd op haar werden; zü lieten hun offeranden in den steek om deze jonge schoonheid te volgen. Hun hartstocht werd aldus steeds grooter, zoodat zij eindelijk zielloos neerstortten en hun kwijnende lichamen op was geleken, dat bij de nadering van vuur wegsmelt. „Chiven ging van zijnen kant naar het verblijf der vrouwen, evenals de bedelaars in eene hand een flesch water houdende en als zij zingende. Zijn zang had zooveel bekoorlijks, dat al de vrouwen zich om hem vereenigden; en de gestalte van den zanger volbracht verder, wat zijn stem begonnen had. De verwarring was zoo groot, dat eenigen (') De bedelaars of Fakirs loopen in Indië het land af bij duizenden, bijna naakt en buitengewoon vuil. Hunne bezoeken geven, volgens Strabo, de vruchtbaarheid aan de vrouwen. Het volk beijvert zich hun alle mogelijke eer te bewijzen, en de mannen verlaten hun dorpen om den monniken vrij spel te laten. (Rosenbaum). Indien wij over deze mythe nadenken, zooals zij hier verhaald wordt, schrijft Rosenbaum, kunnen wij ons niet van de gedachte ontdoen, dat zij in jongere tijden te huis behoort; want deze fabel is geheel en al geëigend om de syphilis op eene wijze te constateeren, die niets te wenschen overlaat. Ook heeft Schaufus er den grondslag van zijn meening van gemaakt, als hij zegt, dat deze ziekte uit Indië in Europa gebracht is geworden. Van een andere zijde stemmen zekere bijzonderheden van deze geschiedenis zoozeer overeen met de oude geloofsleer der Indiërs, dat men moet toestaan, dat zij, bijaldien zij op een legende berust, samengesteld is geworden met gebruikmaking van de oude aanwijzingen. Sedert heeft Dr. P. Klein (') bewezen door de jaarboeken van Malabar, dat de syphilitische ziekte niet alleen vóór de ontdekking van Amerika bekend was in Oost-Indië, maar dat de geneesheeren Sangarasiar en Alessianambi, die voor omstreeks tien eeuwen leefden, en vele anderen reeds vóór hen van de syphilis spreken en van hare genezing door het kwik. Later nog heeft in 1863 P. Dabry, Fransch consul in China, een werk uitgegeven, getiteld: La médecine chez les Chinois, waarin men de beschrijving vindt van de syphilis naar handschriften, die van meer dan 2500 jaren vóór Christus dagteekenen. Eindelijk heeft Dr. Scheube, van Leipzig een manuscript uitgegeven, (*) dat geheel onbekend in Europa kostbare inlichtingen bevat ten opzichte van de oudheid der syphilis in de oude wereld. Dit manuscript: Dai-do-rui-shin-ho, of ver- (1) De morbi veneri curatione in Judia orientali usitata, 1795. (2) Archive für Path. de Virchow, mars 1883, p. 448. zameling van recepten naar klassen gerangschikt uit het tijdvak van Dai-do, werd omstreeks het jaar 808 van onze tijdrekening geschreven. In dit tijdperk besloot keizer Heizei Tenno, daar hij in zijn land meer en meer de Chineesche geneeskundige wetenschappen ingevoerd zag, al de voor Japan geschikte grondbeginselen der geneeskunde in een boek te verzamelen. Hij belastte met dit werk zijn beide geneesheeren A-be Ma-nao en Idzu-mo Hiro-sada. Maar het handschrift raakte zoek, en werd eerst in 1827 in een tempel op een eiland der provincie Bungo teruggevonden. Dit manuscript, door Bude uitgegeven, en waarvan de lezing zeer moeilijk was, aangezien het in de oude Japansche taal geschreven is, was bijna geheel onbekend bij de geleerde wereld, toen. een Japansch geneesheer, Dr. Kayama, leerling van Dr. Scheube, aan zijn ouden leermeester de vertaling der hoofdstukken zond, betrekking hebbende op de syphilis. Als uitlegging laat deze vertaling niets te wenschen over, want Dr. Kayama heeft zich voor de moeielijke passages van de medewerking van geleerde Japansche landgenooten verzekerd. Hoofdstuk 94 luidt als volgt: Kuta-thine-kasa, d. i. het doorbreken van een der liezen In de dwarsliggende plooi, tussehen de dij en den onderbuik gelegen, vertoonen zich ontsteking en opzetting vergezeld van hevige pijnen en koortsen. Na eenige dagen ontstaat ettering: het gezwel breekt door, en er vloeit etter uit. Ma ra-kasa-h yam ij d. i. aan uitslag gepaard gaande ziekte der roede. In den aanvang opzetting als een gerste-korrel groot, en pijnen. Na enkele dagen verzwering en uitstorting van etter. Fuse kasa. De huid der roede, de plaats van den uitslag, bevat water; een verschijnsel, dat vooral in den zomer zich vertoont. De roede is gezwollen en veel dikker geworden. De opzwelling strekt zich over d« geheele roede uit, en men kan den eikel niet zien. Uit de huid vloeit etter. Shiri-mara-kasa, d. i. tweede uitslag van de roede. In den beginne vertoont zich die uitslag als bij Mara-kassa-hyami. Daarop volgen verzwering en pijnen. Na eenige dagen breidt zich de verzwering uit, en valt de eikel af. Vervolgens gaat de verzwering langzamerhand naar achteren voort, de roede valt geheel af, en de teelballen worden eveneens door de verzwering aangetast. Kaslciri-'caxa, d. i. de vliegende uitslag. Het gif der roede of van een der liezen wordt heviger, en de uitslag overweldigend. Warmte en koude worden waargenomen, en de beenderen der handen en voeten worden pijnlijk. Na eenige maanden vertoont zich op den rug en op het aangezicht een kleine uitslag zonder pijn of jeuk. Er vloeit een geelachtig vocht uit. Na enkele maanden verkankert het gelaat, en verspreidt het een stinkende lucht. Er loopt etter uit. Nu volgt Hoofdstuk 95 : Hone-no-hari-kasa, d. i. uitslag en opzetting der beenderen. Na de genezing van den uitslag der roede worden de gewrichten der ledematen pijnlijk, zoodat men ze noch uitstrekken, noch buigen kan. Over het algemeen heerscht er koorts bij. Dit wordt Jlono-no-hari-kassa genoemd. Dan wordt het gif sterker, en komen verschillende onaangename verschijnselen erbij. De zieke heeft koorts, deze duurt den geheelen dag, en de eetlust houdt op. Er bestaat hardlijvigheid. Da pis is rood en vloeit moeilijk. Xondo-fuki-kasa, d. i. uitslag van de keel. Het overige van de gifstof van den uitslag der voorhuid bereikt de bovenste lichaamsdealen en verwoest het gelaat en het hoofd. Jarenlang is geen genezing mogelijk. Wat van het gif overblijft verwoest het hoofd, de huid, het vleesch en de beenderen. Dan worden de ooren verwoest, of er ontstaat uitslag op den neus of blindheid. Of ook zwellen handen en voeten op, of zijn gedurende vele jaren pijnlijk. Dan gaan de zieken tot verrotting over. Het gif verwoest het geheele lichaam, de teelballen worden door puisten overdekt, zwellen op en verkankeren, en er vallen verscheiden gaten in. Vervolgens gaat de geheele opperhuid van het lichaam te niet. Mimi-no-hi-kasa, d. i. uitslag der ooren. Het overige van het gif bereikt de bovenste lichaamsdeelen; er bestaat oorsuizing en hardhoorigheid. Na enkele maanden ontstaan hevige pijnen en vloeit er een geelachtig vocht uit. De oorsuizingen houden op, maar de zieken zijn doof. Er bestaat zeker, zegt Grille de Tourette, een groote ver- warring in de verschijnselen, die aan de syphilis toegeschreven worden; maar het is niettemin gemakkelijk de primaire, secondaire en tertiaire gevallen der venerische ziekte te herkennen: verzwering der roede, verzwering van de keel, pijn in de beenderen, syphilitischen uitslag en beenvliesgezwellen van de schedelhuid en van het gelaat. Indien er twijfel overbleef ten opzichte van den aard der ziekte, zou het voldoende zijn, erbij te voegen, dat het woord Kasa, in oud Japansch zoowel als in de nieuwe taal, dient, om de besmettelijke aandoeningen aan te duiden, die na de geslachtsgemeenschap ontstaan, en die men thans in Japan zeer goed kent. De eeredienst van Lingam en de gewijde prostitutie, welke het gevolg ervan was, strookten zoo met de Indische zeden, dat reizigers, die voor een kleine eeuw, zekere provincies van Oost-Indië doortrokken, den een zoowel als de andere even populair vonden als in het tijdperk der historische overlevering. De abt Mignot heeft in zijne tweede Me'moire sur les anciens philosophes de l'Inde gezegd: „Deze soort Lingam wordt heden nog in Indië gevonden, zooals men zien kan uit de afbeeldingen der afgoden van dat land, die aan den markies de Marigny gezonden zijn." Men ziet nog in de pagoden bas-reliefs den Lingam voorstellende in meer of min groote afmetingen, en er bestaan eveneens schilderstukken en beeldhouwwerken van. In enkele pagoden stelt men op dezelfde wijze de vereeniging der twee geslachten onder den naam Pulicior voor. Die teekeningen vindt men bovendien nog terug op de amuletten, Taly genaamd, die, na gezegend te zijn door den Brahma, op den huwelijksdag door den man aan zijn bruid worden gegeven. Sonnerat verhaalt hierover een anecdote, die bewijst, wat de ijver voor het proseliet-maken waard is bij zulke onwetende stammen. Eenige zijn bekeerd geworden tot het Katholieke geloof, maar twee soorten zendelingen wedijverden met elkander bij hen: de Jezuïeten en de Capucijners. De laatsten klaagden hun mededingers te Rome aan, wegens hun verdraagzaamheid jegens de vrouwen, aan wie zij toestonden, amuletten te dragen met kleine Lingams bedrukt. De Jezuïeten verklaarden hun gedrag door de oude gebruiken van het land, en zij verkregen de goedkeuring van het Pauselijk hof; maar zij eischten evenwel van de Indische vrouwen aan hunne taly een kruisje toe te voegen!... Andere verhalen toonen den eeredienst van Lingam zoo in Indië ingeworteld, dat men in de hotels en aan den openbaren weg overal den hindoe-god ontwaart, hetzij in zijn organisch menschelijke gedaante of in zijn allegorischen vorm: een voetstuk, dat een vaas draagt, waar een lange cylinder uitsteekt. Het voetstuk is Brahma; de vaas is Vischnoe, de vrodwelijke god; de cylinder is Chiven of de mannelijke god; dit is de Indische drieëenheid. Maar bij plechtige processiën voegt men bij den gewonen Lingam de gedaante van een mensch. „En het godsdienstig denkbeeld is zoo overheerschend in den geest der Indiërs, dat zij het ontuchtige van hun handeling niet begrijpen." Zoo ziet men in de pagode van Elephanta een bas-relief, die een groep voorstelt, welke zich aan het schandelijk bedrijf overgeeft, dat de latijnsche schrijvers door het woord irrumatio aanduiden; op de poorten der stad Suri-Patnam-Sita: de vrouw van Rama, de 7e vleeschwording van Vischnoe, omringd door zes Fakirs of boetelingen, geknield en de oogen naar haar opgeheven, terwijl elk een Lingam in de hand houdt; in de pagode Yillenour: afzonderlijke Lingams van een buitengewone afmeting op al de muren afgebeeld. De Grandpré verhaalt in zijn voyage dans l'Inde, op zijn beurt, dat een officier der marine op de kust van Trovencour eenige mannen aan land zond, om inlichtingen in te winnen. De matrozen ontdekten in een nis een Lingam van gelijke grootte; zij maakten zich meester ervan, en bedienden zich op hun vaartuig ervan als een boom. Over het godsdienstig karakter van Lingam in het heden-r daagsch Indië heeft Dulaure gemeld, dat, volgens zekere navorschers, de priesters van Chiven dagelijks op het middaguur den heiligen Lingam met guirlanden van bloemen en sandelhout versieren, en dat in Canara de priesters naakt rondloopen, terwijl zij schellen luiden, waardoor zij de vrouwen tot zich roepen, om hun geslachtsdeelen godvruchtig te kussen. Wat de godsdienstige prostitutie aangaat, zijn de feiten, die haar bewijzen, door Duquesne gecontroleerd geworden. Hij heeft in een pagode, in de omstreken van Pondichéry, jonge bruiden gezien, die aan den god het offer hunner maagdelijkheid kwamen aanbieden. Men liet ze op een houten of ijzeren Lingam gaan zitten. Maar, voegt hij eraan toe, in vele pagoden „hebben meer behendige priesters aan dien god een zoo edele verrichting ontrukt." In een andere pagode, die van Tréviscaré en aan Chiven gewijd, ziet men een kolossaal monument, de Indische drieeenheid voorstellende. „In dit heiligdom, op den gewijden steen, zegt dezelfde schrijver, wijden de priesters van Chiven de jeugdige Devedassi, die wij onder den naam van Bayaderen of Balaidera kennen, in de geheimen der liefde in; en terwijl zij aan den eeredienst gewijd zijn, dienen zij tevens tot de genoegens van het publiek, evenals de lichtekooien en prostituées van Griekenland." Wij weten, dat die Indische meisjes balletten opvoeren; maar de akkoorden der stemmen en der instrumenten, de geur der oliën en der bloemen, misschien zelfs de verleiding der bekoorlijkheden, waarmede zij op de toeschouwers werken, alles vereenigt zich langzamerhand, om verwarring en dronkenschap in haar zinnen te verwekken. Evenals bij de aulétriden van Griekenland schijnt somtijds een zachte aandoening, een ongekend vuur haar te overmeesteren. Verwonderd, bewogen, trillende schijnen zij onder den indruk eener te machtige illusie te bezwijken. Zoo hebben zij door gebaren, door de meest sprekende houdingen van het lichaam, door onderdrukte en hevige zuchten en fonkelende blikken, soms een zacht smachtend verlangen uitdrukkende, eerst de verlegenheid der schaamte, daarna het verlangen, de ongerustheid en de hoop, en eindelijk de bedreigingen en het ongeduld van den wellust weten weer te geven. „De Bayaderen, Indische danseressen," zegt Raynal (*), „leven in troepen vereenigd in de seminaria van den wellust. De best saamgestelde gezelschappen van deze soort zijn aan de rijke en druk bezochte pagoden gewijd. Hare bestemming is in de tempels te dansen en de genoegens der brahma's ter wille te zijn. Om aan de volkeren het schadaal van zoo'n buitensporig leven te verbloemen, zijn al die vrouwen gewijd aan den dienst der altaren. De bevolkingen schikken zich des te gewilliger aan dit soort van bijgeloof, omdat het binnen een enkele omheining de toomelooze lusten van een troep monniken opsluit, en zoodoende haar vrouwen en dochters beschermt tegen verleiding. (1) Raynal. Histoire philosophique des Deux-Indes. O O „Het is waarschijnlijk, dat de ouders, door het gewijde karakter aan dit soort lichtekooien toegekend, zonder weerzin hun schoonste dochters, door deze roeping medegesleept het vaderlijk huis zagen verlaten, om in dit seminarie binnen te treden, vanwaar de vrouwen, die boven de jaren waren, zonder schaamte in de maatschappij konden terugkeeren; want er bestaat geen misdaad, die door de tusschenkomst der goden niet geheiligd kan worden, geen deugd, die zij niet verachtelijk kan maken. Het begrip van een absoluut wezen is in de handen van priesters, die er misbruik van maken, de vernietiging van elke zedenleer. „Ei bleef den Brahmanen slechts een schrede over, om de instelling tot de laatste volkomenheid te voeren. Dit was den bevolkingen te overreden, dat het den goden aangenaam, dat het eervol en heilig zou zijn, bij voorkeur een Bayadere boven elke andere vrouw te huwen, en als een bijzondere gunst naar het overschot van hun uitspattingen te dingen. „Ei zijn minder uitgelezen troepen in de groote steden voor het genot der rijken, en anderen voor hunne vrouwen. Maar men kan van welken godsdienst, van welke caste men ook zij, ze laten roepen. Er bestaan zelfs ambulante troepen door oude vrouwen aangevoerd, die, leerlingen van deze seminaria, op het eind directrices worden. (') „Op de eentonige en snelle klanken der tam-tam raken de Bayaderen, verhit door de begeerte om te behagen en door de geuren, waarvan zij voorzien zijn, eindelijk geheel buiten zich zei ven. Haar dansen zijn gebarenspelen der liefde. De voorstelling, de teekening, de houdingen, de maten, de (1) Voorbeeld van den overgang der gewijde tot de wettelijke prostitutie. tonen en de gang in deze balletten, alles ademt hartstocht, en drukt den wellust en de woede ervan uit. „Alles werkt mede aan het wonderdadig succes dezer wellustige vrouwen: de kunst en de rijkdom van haar tooi evengoed als de handigheid, die zij bezitten, om haar schoonheid te verhoogen. Haar lange zwarte haren over de schouders uitgespreid of in vlechten opgebonden, zijn beladen met diamanten en opgeluisterd met bloemen. Kostbare steenen versieren haar halssnoeien en armbanden. „Niets evenaard bovendien haar oplettendheid, om haar boezem te verzorgen, als een der kostbaarste schatten harer schoonheid. Om dien te belletten dikker of misvormd te worden, sluiten zij die in twee aan elkander gehechte bakjes van licht hout, die op den rug vastgebonden worden. De buitenzijde dezer doosjes is met bladgoud bekleed en bezaaid met briljanten; maar dit scherm, dat den boezem bedekt, verbergt er de trillingen, de zuchten en de zachte golvingen niet van; het ontneemt niets aan den wellust. „Het meerendeel dezer danseressen gelooven den luister van haar kleur, den indruk van haar blikken te verhoogen, door om haar oogen een zwarten cirkel te trekken, dien zij met een naald met spiesglans-poeder gekleurd aanbrengen." In de kunst van te behagen bestaat het geheele leven, de geheele bezigheid, het geheele geluk der Bayaderen. Men weerstaat bezwaarlijk haar verleiding. Onafhankelijk van de Devadam, in het bijzonder aan de gewijde prostitutie verbonden, bestaan er verscheidene andere klassen van Bayaderen: de Natches, die dezelfde functiën uitoefenen, maar aan geen bepaalden tempel verbonden zijn; de Vestiatris en de Cancenis, die zich aan de genoegens deirijke particulieren van het Oosten opofferen. Zij worden uit de schoonste meisjes gekozen; haar tooi is rijk en schitterend; en niettegenstaande haar losbandig leven wordt haar staat toch niet als onteerend beschouwd. De priesters hebben aldus beslist. In Mogol en Hindostan, waar de gewijde prostitutie nog in de macht der priesters is, maken deze een buitengewoon misbruik van hun gezag op hun ongelukkige ingewijden. Bernier vertelt in het verhaal van zijn reis door die landen, dat men in de pagode van Jagrenat de maagden brengt, opdat zij er het offer aan den god Lingam zelf opdragen, die voor die gelegenheid mensch wordt. Het jonge meisje wordt 's avonds in het heiligdom gebracht; men zegt haar, dat de god komen zal, om haar te huwen, dat zij naar hem luisteren moet en hem ondervragen moet over haar toekomst. Begunstigd door de duisternis van den nacht profiteert een priester van dit buitenkansje, en het misleide meisje gelooft gemeenschap met den god gehad te hebben. Zij verkondigt daarna als een goddelijke mededeeling, al waarbij de priesters belang hebben om den bevolkingen te doen weten, ten einde hun dwang op haar te kunnen blijven handhaven. Van zijn kant deelt de abt Dubois in zijn werk, Moeurs de rinde mede, wat hij in 1825 op zijn reis door Indië gezien heeft: „De Lingam," zegt hij, „die de vrome mannen en vrouwen aan hun haren of armen vasthechten of om den hals hangen, is eene kleine reliquie veranda utriusque se.cus in actu copulationis voorstellende; bovendien teekent men zich twee witte lijnen op het voorhoofd, die aan het masculi liquorum seminalem herinneren, en een roode lijn, het feminae fluxum rnenstruum beduidende. „De vereerders van Lingam zijn zeer talrijk in Malabar en Coromandel; zij maken minstens de helft der bevolking uit. Zü beschouwen den Lingam als alle menschen gelijk makende ; en hunne priesters, G-ourous genaamd, genieten groote voordeelen. Als een Gourou een bezoek brengt aan zijn distrikt, betwisten zijn aanhangers elkander de eer, hem tot gast te hebben. Zoodra hij zijn keus gedaan heeft, verlaten alle mannen het huis; hij blijft er dag en nacht alleen met de vrouwen van zijn gastheeren, welke zich allen beijveren hem naar zijn luimen te dienen, zonder dat de mannen de minste jaloezie toonen. „Men moet opmerken," zegt verder de abt Dubois, „dat hij er voor gezorgd heeft, het huis uit te kiezen, waarin zich de jongste en schoonste vrouwen bevinden. Deze Gonrous hebben bovendien bijzondere maïtressen, echtgenooten der goden genaamd; eene klasse, die wel onderscheiden is van de Bayaderen, maar niet minder verdorven. Zij dragen op de dij het teeken van Lingam." Zoo was de gewijde prostitutie in Indië en het gebruik dat, sedert de meest verwijderde eeuwen, de priesters ervan wisten te maken in naam van de goddelijke aanschouwing der volken! Wij zullen dezelfde priesters in andere landstreken terugvinden, de menschelijke schepsels weder in den helschen cirkel drijvende der zinnelijke gedrochtelijkheden, hen verstompende door hun leugenachtige fabelen, de mannen verliederlijkende en de maagden onteerende, van prostitutie en corruptie levende, tempels stichtende voor hun losbandige afgoden, te hunner eere priesters spelende en in hun naam goud eischende voor hun praal, de noodige gehoorzaamheid aan hun trots en de vrouwen onmisbaar voor hun wulpschheid. DE PROSTITUTIE IN KLEIN-AZIË. § 1. Eerediensten van Phallon, Baal-Péor, Moloch, Atis en Adonis. Onder de namen Phallou, Badl-Ptor, Moloch, Atis en Adonis zullen wij den eeredienst van Lingam met weinig onderscheid bij de Assyriërs, de Chaldeën, de Canaiinieten en de Pheniciërs terugvinden. Phallou werd voornamelijk te Hiëropolis aan de boorden van den Eufraat vereerd. Daar stond een uitgestrekte tempel, van een ongehoorden rijkdom, voor welks portiek zich twee Phallous van 170 voet hoogte verhieven, met het opschrift, dat zij door een Assyrischen god ter eere van zijn schoonmoeder opgericht waren. De tempel van Baal-Péor of Belphegor was op den berg Péor gelegen; van wien hij zijn naam ontleende: bij de Chaldeërs beteekende Baal heer. Moloch was de mannelijke afgod van de Moabieten, de Syriërs, Lydiërs en Ammonieten. Zijn bronzen standbeeld stelde in kolossale afmetingen een man voor met een stierenkop; het hield de armen uitgestrekt om de offeranden van allerlei aard te ontvangen, die de ingewijden in de even reusachtige openingen neerlegden, die in zijn buik gemaakt waren. De slachtoffers, die dus Moloch aangeboden werden, waren gewoonlijk huisdieren, maar somtijds ook kinderen. Het voetstuk van het standbeeld rustte op een verbazend groot fornuis, dat men ontstak, om de slachtoffers bij een barbaarsche door de priesters der godheid uitgevoerde muziek te verbranden. Zoodra de plechtigheid begon, en het metaal van het standbeeld gloeiend werd, gingen de geloovigen er om heen dansen onder het uitstooten van wilde kreten, terwijl zij zich aanstelden als waanzinnigen. Daarna pleegden zij, op een gegeven oogenblik, de meest schaamtelooze pederastie. De mysteriën van den eeredienst van Baal-Péor waren, op de slachtoffers na, geheel gelijk aan die van Moloch. De god was aan de Midianieten voorgesteld nu eens door een reusachtig mannelijk lid, dan weer door een tweeslachtig standbeeld. Zijn tempel werd voor alle losbandigheid van mannen en vrouwen gebruikt en ook voor de prostitutie der jeugdige meisjes, die den god haar maagdelijkheid moesten afstaan, zoodra zij huwbaar waren. "Volgens de beschouwingen van de archeologen en de toelichtingen van de Kerkvaders aangaande de mysteriën van Baal, herkent Pierre Dufour als grondslag van zijn eeredienst de gewijde prostitutie. En betrekkelijk de acoileten van de priesters van den god, voegt hij er aan toe: „het waren schoone jongemannen zonder baard, die zich de huidharen uittrokken en het lichaam met welriekende oliën wreven, om er in het heiligdom een schandelijken ontuchtigen handel mede te drijven. De vulgata noemt hen verwijfden (effeminati); in het Hebreeuwsch noemde men ze Kedesckim, d. i. heiligen of gewijden. Hun gewone rol bestond in het min of meei werkdadig uitoefenen der schandelijke mysteïiën. zij verkochten zich zelf aan de aanbidders van hun god, en legden op het altaar het salaris van hun prostitutie neer. Dit is evenwel nog niet alles, zij hadden honden op dezelfde schanddaden afgericht, en de onreine opbrengst, die zij uit den verkoop of verhuur dezer dieren trokken, voegden zij ook als den prijs van den hond bij de inkomsten van den tempel. Eindelijk vielen priesters en gewijden elkander met messen aan, en overdekten elkander met insnijdingen en weinige diepe wonden bij zekere plechtigheden, die 's nachts in het diepst der heilige bosschen gevierd werden, terwijl de starren heur gelaat schenen te bedekken en zich uit schrik te verbergen; dan vielen zij verhit door de verdorvenheid en opgewekt door hun muziekinstrumenten door elkander in plassen bloeds." „De verwijfden," zegt dezelfde schrijver, „vormden eene sekte, die hare kerkgebruiken en inwijdingen had, en waarvan de oorsprong klaarblijkelijk zich aan de rijke verscheidenheid vastknoopt van verschillende schandelijke ziekten, die het bloed der vrouwen vergiftigd hadden, en de gemeenschap met haar zeer gevaarlijk maakten: melaatschheid, bloedvloeiing en allerlei andere soorten. „Niettegenstaande dit voegde men aan de verwijfden, om de inkomsten van den eeredienst te vermeerderen, een vereeniging van vrouwen toe, die zich ten voordeele van het altaar prostitueerden. Deze vrouwen, Kedeschott genaamd, hielden onder kakelbonte tenten in den omtrek van den tempel van Baal verblijf; zij maakten zich gereed tot de prostitutie door reukwerken te branden, liefdedranken te bereiden en op de muziek te spelen." Na het tijdperk der gewijde prostitutie, vinden wij dezelfde \ rouwen terug, zich aan de wettelijke prostitutie overgevende, waarin zij sedert hare kindsheid geoefend waren. De eeredienst van Baal-Péor, Moloch, Astarte en andere gelijksoortige godheden, waarvan de naam alleen veranderde naar het land, bestond dus in de prostitutie der vrouwen en der mannen, en in het bedrijven van pederastie. Het was hetzelfde in Egypte in de mysteriën van Isis en Osiris; maar het moet gezegd worden, dat deze onreine ongebondenheid der zinnen vooral de geliefkoosde ondeugd der Pheniciërs, Syriërs en Lydiërs was, die haar in alle landstreken, die zij bezochten, verspreidden. De apostel Paulus van deze volken sprekende, schreef: „hun lichaam was vol lusten. God liet hen over aan de ontucht, opdat hun lichamen onteerd zouden worden." Evenals de vrouwen tegennatuurlijke genoegens in de plaats stelden van het natuurlijk sexueel genot, zoo begeerden de mannen, de samenleving met vrouwen opgevende, individuën van hun geslacht en deden zij met hen schandelijke dingen. De bijslaap volgens de wetten der natuur behoorde in Azië tot den eeredienst van Yenus, maar de pederastie maakte er ook deel van uit. Deze prostitutie van den man was de oorsprong van de ontmanning bij de Oosterlingen. Lucius zegt het zeer duidelijk in deze passage C1): „Toen men nog onder de zeden van den ouden tijd leefde, ontzag men nog de deugd, de dochter der goden, men hield zich aan de wetten der natuur en zij, die op een betamelijken leeftijd huwden, brachten krachtige kinderen voort. Van lieverlede zocht men, van het verheven gebied der zedenleer in den afgrond der losbandigheid afdalende, de geslachtsgenietingen (1) Amores, Cap. 20—21. te voldoen langs schandelijke en dierlijke wijze. De verdorvenheid verspreidde zich overal, en men trad de wetten der natuur met voeten. Er werd een man gevonden, die het eerst zijn gelijke nam in plaats van een vrouw en op wien hij, hetzij door geweld of door list, zijn beestelijkheid beging; aldus paarden twee individuën van hetzelfde geslacht op dezelfde slaapstede, en hadden zij geen schaamte over hetgeen zij deden, of hetgeen met hen gedaan werd. Op een dorre rots zaaiende, zooals men zegt, oogstten zij veel schande en veel kwalen voor weinig genoegen. Eenigen gingen zoover in de laatste verstomping van dit verworpen leven, dat zij zich met het staal de deelen afnamen, die hun het karakter van een man gaven, en dachten het toppunt van hun wellustige schande bereikt te hebben, door zich van de teekenen der mannelijkheid te berooven. Maar, terwijl zij hun toestand als jonkman wilden verlengen, bleven zij niet lang man maar werden een type gelijkvormig aan een twijfelachtig geslacht, dat hen weldra het kenmerk van hun oorspronkelijke natuur deed verliezen; zij wisten zelf niet meer, tot welk geslacht zij behoorden. De kracht der jeugd putte hen des te sneller uit; en terwijl men ze nog onder de aankomende jongelingen rekende, waren zij reeds grijsaards; er bestond voor hen geen tusschen-leeftijd. Aldus leidde de wellust, het eene genoegen in het andere zoekende, en steeds drijvende naar hetgeen het schandelijkst en het meest verdorven was, tot een niet te erkennen ondeugd, zoodat hun geen enkele soort van genieting onbekend bleef." Die losbandigheid der mannen en vrouwen, welke zich aan den eeredienst der Oostersche goden overgaven, heeft niet nagelaten bij hen een zeker getal aandoeningen der geslachtsorganen te veroorzaken, die moeilijk zijn te specificeeren, maar waarvan men noch het bestaan, noch den oorsprong kan betwisten. Herodotus spreekt ervan bij den inval der Scythen in Azië en hun verblijf in Syrië; zij keerden naar hun land terug met een door ziekte ontstaan gebrek, dat zij in hun betrekkingen met de Syriërs opgedaan hadden: een gebrek, dat de legende als een wraak van Mylitta beschouwde, van wie zij den tempel te Ascalon geplunderd hadden. Er wor^t nog melding van gemaakt in een passage van den geschiedschrijver Eusebius Pamphilius, de beschrijving betreffende van den tempel van Venus op den berg Liban. „Daar bestond," zegt de schrijver, „een school van ontucht voor de losbollen, die er hun lichaam op alle wijzen onteerden; verwijfde mannen loochenden er hun natuurlijke waardigheid, en zij vereerden als godheid de ondeugd, waarmede zij aangedaan waren. Er hadden buitendien tusschen vrouwen onderling een wulpsche bijslaap en omhelzingen plaats, die niet geoorloofd zijn; er werden bovendien schandelijke en eerlooze daden gepleegd, als in een plaats, waar God noch gebod heerscht," De schrijvers hebben ons de namen van enkele andere ziekten nagelaten, die den mond en de geslachtsdeelen aandeden: morbus phenicus, scelerata lues, enz., namen, die duidelijk een venerischen oorsprong, een besmettelijk karakter verraden, en die men beschouwen kan als de grondslagen van de Syphilis. Evenwel was de ziekte der Scythen, de Nosos rhailcia, volgens zekere uitleggers en volgens Rosenbaum in het bijzonder, geen besmettelijke venerische ziekte, maar een verzwakking der manbaarheid door den hartstocht der passieve pederastie teweeggebracht. Er kan dus geen twijfel bestaan over dezen toestand der prostitutie van den mensch in de oudheid: de afgod van den tempel van Amathonto was trouwens vertegenwoordigd door een standbeeld van een gebaarde vrouw, met de kenteokenen van een man en in vrouwenkleeren; terwijl hij te Paphos ter eere van de godin van Cipris voorgesteld werd in den vorm van een eenvoudigen wit steenen kegel. § D. De Aziatische Venusses. De Assyrische Venus droeg den naam van Mylitta of Milidath, dat, volgens Scaliger, genitrix beteekent, want er lag in haar het denkbeeld van een wezen, dat de oorsprong van alle anderen was. De Perzen noemden haar Mitha en de Arabieren Alitta, zooals Herodotus en Selden aanduiden. Volgens den abt de la Chau werd zij door de Chaldeërs onder den naam van Delephat, door de Babyloniërs onder dien van Salambo, door de Saracenen onder dien van Cabar aangebeden. In Syrië en in Phenicië noemde men haar Astarte of Assera; in Armenië, Anaïtis of Anais. Te Askalon en te Joppe was zij Derceto. Deze werd in de gedaante van een vrouw voorgesteld, wier onderste lichaamshelft in een vischstaart eindigde. In beginsel was Mithra of Militta niets anders dan de hemelsche Venus of de liefde als de oorsprong van de voortteling. In verscheiden Oostersche dialecten beteekent Mithra inderdaad licht en liefde. Volgens Herodotus namen de Perzen dezen eeredienst van de Indiërs over, en brachten zij dien weder bij de volken van Cilicië over. De Hammer beschouwt Mithra als de genius van de zon, Ized. De naam van dezen genius, is Mihr; en dit woord beteekent in het Perzisch nog Ized, de zon en de liefde. In Chaldea nam de eeredienst van Mylitta zijn oorsprong en vandaar verspreidde hij zich bij de naburige volken. Hij vestigde overal den godsdienstigen vorm der prostitutie en ontaarde weldra in schaamtelooze losbandigheid, die in het openbaar plaats greep, midden in de tempels, voor de godin opgericht. Herodotus, de vader van de historische overlevering heeft ons omtrent de gebruiken ingewijd van den eeredienst van Mylitta, die kenteekenen, wat men onder den naam van gewijde prostitutie verstaat. Hij zegt: „De dochters van Babyion zijn verplicht zich eens in haar leven voor geld aan den vreemden man over te geven in den tempel van Mylitta. Vrouwen van aanzien laten zich voor den tempel brengen in overdekte wagens, daar zij dooiden hoogmoed, dien haar rijkdommen haar inboezemen, een tegenzin hebben met de anderen verward te worden. Daar gaan zij zitten, terwijl zij een groot aantal bedienden achter zich hebben, die haar beschermen tegen de aanrakingen der priesters. Maar het meerendeel neemt in de omstreken van den tempel plaats met een bloemenkrans op het hoofd. Men ziet," zegt de geschiedschrijver, „in alle richtingen lanen door gespannen koorden gescheiden; de vreemdelingen wandelen in die lanen en kiezen de vrouwen, die hen aanstaan. Als een vrouw in deze plaats gekomen is, kan zij niet heengaan voor eenig vreemdeling gemeenschap met haar gehad heeft buiten het heiligdom, en haar geld gegeven heeft met de woorden: Ik roep de godin Mylitta aan. Hoe gering de som ook zij, zal zij toch niet geweigerd worden, daar de wet dit verbiedt, want dit geld is nu heilig. Zij volgt dus den eerste, die haar geld toewerpt, en het is haar verboden iemand af te wijzen. Als zij zich dan gekweten heeft van hetgeen zij der godin schuldig was, gaat zij naar haar huis terug. Daarna kunnen noch beloften, noch giften, hoe groot ook, haar weder in de armen van een vreemdeling voeren. Zij, die een elegante taille en schoonheid deelachtig zijn, verblijven gewoonlijk niet lang in den tempel, maar de leelijken blijven er des te langer, omdat zij niet aan de wet kunnen voldoen. Er zijn er zelfs, die daar drie of vier jaar blijven (l)." De wijsgeeren en geschiedschrijvers hebben den oorsprong opgezocht van deze gewoonte om de maagdelijkheid der vrouwen aan den meest onzedelijken handel met vreemdelingen over te leveren, een gewoonte, die niet alleen bij de Babyloniërs bestond, maar ook bij alle volkeren van KleinAzië, die den eeredienst van Mylitta kenden. Men heeft dezen vorm van gewijde prostitutie toegeschreven aan de geloofsleer, bij alle oude volken van Azië verbreid, dat de eerstelingen van alle dingen aan de godheid gewijd moeten worden en dat, bijgevolg, de maagdelijkheid der vrouwen de godin der liefde moest toekomen. Maar, bijaldien dit een godsdienstig werk was, waarom noodigde men dan bij deze plechtigheid vreemdelingen, die langs officieusen weg verwittigd werden, dat zij geld moesten geven aan de meisjes, die hun hare maagdelijkheid aanboden? Men heeft ook, om de ontmaagding der Oostersche meisjes uit te leggen, het denkbeeld geopperd van de onreinheid van het bloed, dat na het verbreken van het maagdevlies vloeit. Maar dit is een verklaring, die nooit door een authentieken tekst bewezen is geworden. Indien volgens de godsdienstige leerstellingen het bloed van den eersten bijslaap werkelijk als onrein werd beschouwd, waarom belastten de (1) Herodotus. Lib. I. § 199. priesters zich dan met het werk voor de personen van aanzien (l). Waren er overigens niet de Phallou en andere Priapen van hout, bestemd om het maagdelijk vlies te verbreken? Onze meening is, dat het voor alles een geldquaestie gold, en dat de vreemde kooplieden, die in de havensteden woonden, deze maagdelijkheid ruim betaalden, die dus onder de voornaamste inkomsten van de tempels en van de arme huisgezinnen gerekend werd. Men vindt er het bewijs van in de huwelijksplechtigheden van zekere stammen: „Bij de Nasamons, een volksstam van Lydië," verhaalt Herodotus, „staat de bruid den eersten nacht van haar huwelijk hare gunsten aan alle gasten toe, en ieder geeft haar iets cadeau, wat hij van huis meegebracht heeft (2). De handel der maagdelijkheid heeft sinds langen tijd aan meisjes een uitzet bezorgd, dien zij niet bezaten. De anderen der bevoorrechte klassen, hadden de hulpbron in den tempel der godin slavinnen te onderhouden, die, bekend onder den naam hiérodules permanentes, zich belastten voor haar de schatting van de gewijde prostitutie aan te zuiveren. Zoo verloor Venus haar karakter van godin der voortteling, om de beschermster te worden van ontuchtige liefde. De tempels en de bosschages hielden op de plaatsen te zijn, waar de twee seksen zich vereenigden met het doel der voortteling, en eindigden met plaatsen van losbandigheid te worden, de offeranden waren niets meer dan de schatting aan de prostitutie betaald; de tempels werden werkelijke publieke huizen, waarin de priesteressen van Mylitta of (1) Sonnerat vertelt in zijn Voyage aux lndes orientale», dat de koning van Calicut aan zijn hoofdpriester 500 kronen betaalt, oin bij zijn vrouwen den Venusgordel te ontknoopen. (2) Herodotes, Lib. N, Cap. 172. van Astarte de rol van officieele prostitué's vervulden onder de oogen der priesters en den dekmantel van den godsdienst. Buitendien was de prostitutie der maagden slechts het voorspel van die der vrouwen, en zoo werd ook de tempel van Mylitta te Babyion te klein, om al de aanbidders van de godin te bevatten; maar er was om dezen tempel een uitgestrekte omwalling, die deel ervan uitmaakte en de tempeltjes, boschjes, vijvers en tuinen omvatte; dat was het veld der prostitutie, zegt Pierre Dufour. De vrouwen, die er zich aan overgaven, bevonden zich op een gewijd terrein, waar het oog van een vader of echtgenoot haar niet kwam verontrusten. Herodotus en Strabo spreken niet van het aandeel, dat de priesters zich voorbehielden, in de offeranden der vrome aanbidsters van Mylitta; maar de profeet Baruch toont hen ons als lieden, die zich niets onthielden. De gewijde prostitutie bracht snel de ontaarding der zeden in Babyion. Deze uitgestrekte stad met millioenen inwoners werd aan de meest ongelooflijke uitspattingen overgeleverd. Quintus-Cursius heeft in zijn Geschiedenis van Alexander den Grooten het tafereel geschilderd der losbandigheid van de groote Assyrische stad: „Er was niemand meer verdorven van dit volk," zegt hij, „niemand meer geleerd in de kunst der vermaken en van den wellust. Vaders en moeders duldden, dat hunne dochters zich voor geld prostitueerden aan hunne gasten, en de mannen waren niet minder toegevend ten opzichte van hunne vrouwen. De Babyloniërs gaven zich vooral aan dronkenschap over en aan de ongeregeldheden, die daarvan het gevolg zijn. De vrouwen, die aan hun feestmalen deelnamen, ontdeden zich van haar bovenkleeding en vervolgens stuk voor stuk van het overige, langzamerhand de schaamte afschuddende, tot zij geheel naakt waren. En dit waren geen publieke vrouwen, die zich zoo vergaten; het waren de aanzienlijkste vrouwen zoowel als hare dochters." De eeredienst van Mylitta draalde niet, zich over geheel westelijk Azië uit te breiden, in alle landen het beginsel der gewijde prostitutie met zich voerende en het geheim der openbare losbandigheid, die de volken met geestdrift onder een verschillenden naam en met eenige wijzigingen naar hunne bijzondere gewoonten aannamen. In Armenië, bij voorbeeld, had Anaïtis een tempel, waarvan de bijgebouwen bestemd waren voor de jonge meisjes van het land, die zich aan den eeredienst wijdden. De vreemdelingen werden in dit serail toegelaten, waar hun tegen eene vergoeding de gunsten der Armenische meisjes wachtende waren. Strabo voegt er aan toe, dat men zooveel mogelijk zorg droeg, den leeftijd, het voorkomen en den maatschappelijken stand der minnenden passend bijeen te voegen, om aan Anaïtis te behagen. Als zij een zekeren tijd in den tempel doorgebracht hadden, gingen de ouders hun dochters terughalen en huwelijkten zij haar des te gemakkelijker uit, als zij meer geluk gehad hadden in haar werkkring van priesteressen der liefde. Wij weten, dat in Syrië en in Phenicië de godin den naam van Astarte of Assera droeg; evenzoo nam Phallou dien van Adonis, haar minnaar, aan, die het mannelijk element vertegenwoordigde, en van wien de eeredienst aan vrouwen werd voorbehouden, totdat Astarte in hare standbeelden de dubbele geslachts-kenteekenen van den man en de vrouw aangenomen had. Op de nachtelijke feesten van de goede godin nam de prostitutie een karakter van priapismus en van nymphomanie aan, die onmogelijk te beschrijven zijn. 4 Mannen en vrouwen vermomden zich en gaven zich bij de akkoorden der muziek en der trommen aan alle wulpsche buitensporigheden over in tegenwoordigheid der priesters, die zelf de plechtigheden bestuurden. Bij de rouwfeesten van Adonis waren alle vrouwen gehouden zich de haren te laten afsnijden, of zich een dag aan vreemdelingen over te geven ter eere van de godin en voor het beeld van den god, dat bij die gelegenheid omhangen was met een ontelbare menigte phalli van verschillende grootten. Zij gaven zich aan dien schandelijken handel over, zegt Lucius, zoo dikwijls men haar wilde betalen, en al het geld, dat deze openbare prostitutie opbracht, werd voor de offeranden gebruikt, die Anaïtis aangeboden werden. Deze eeredienst, die de wulpsche genietingen vergoddelijkte, had zich geleidelijk over al de landstreken van de oude wereld verspreid; hij was door de Phenicische kooplieden, die handelsbetrekkingen hadden met de steden van het Oosten, medegebracht. Wij vinden hem terug in Pontus, te Zila, te Comones, te Sidon, te Askalon, in het gebied van Carthago en in het algemeen over al de bewoonde kustlanden der zee. Overal richtte men voor de Venus van het land tempels op, voor welke men zorgde, ze op hoogten in het gezicht van de zee te plaatsen, om aan de zeevarenden het verblijf der godin aan te wijzen, waar hun jonge dochters wachtten, die haar voorbereidingstijd der liefde vooi haar huwelijk hadden te vervullen en die een bruidsschat moesten verdienen, welke door weinig nauwgezette echtgenooten met graagte aangenomen werd. Bij de Lydiërs kon men het eerst de prostitutie haar gewyd karakter zien verliezen. De uitspattingen der meisjes en vrouwen hadden sl< ohts het geld, dat zij er mede ver- dienden, tot doel. Macrobius en Athénéus hebben het verhaal der wellustige zeden van de Lydiërs geschreven, hetwelk door Pierre Dufour in de volgende bewoordingen weergegeven wordt: „Zij hadden in hunne legers een menigte danseressen en vrouwen, die muziek maakten, en bovendien wonderlijk bedreven waren in de kunst van den wellust. De muziek werd toen de prikkel tot losbandigheid, en er werd geen groote maaltijd gehouden, waarop dronkenschap en uitspattingen door de akkoorden der instrumenten, de ontuchtige zangen en de wulpsche dansen der lichtekooien niet uitgelokt werden. Dit schandelijk tooneel, dit voorspel van een breidelooze zwelgpartij, spaarden de oude Perzen zelfs niet aan de blikken hunner wettige vrouwen en dochters die op het feest ongesluierd en met bloemen getooid plaats namen. Verhit door den wijn, opgewekt door de muziek en overspannen door de wellustige pantomime der tooneelkunstenaressen verloren deze maagden, deze huismoeders weldra alle ingetogenheid, en met den beker in de hand namen zij de schandelijkste uitdagingen aan, wisselden of lokten die uit in tegenwoordigheid van haar vaders, mannen, broeders en kinderen. Leeftijd, geslacht en stand werden onder den invloed van een algemeenen roes dooreengemengd; de zangen, kreten en dansen namen toe. Een afschuwelijke wanorde maakte zich dan van de feestzaal meester, die een schandelijke dictérion werd. Het banket en de wulpsche entre-actes duurden, totdat de dageraad het licht der toortsen deed verbleeken en dat de gasten halfnaakt door elkander op hun zilveren en ivoren bedkoetsen in slaap vielen." Herodotus heeft vrij lang uitgeweid over de wettige prostitutie der Lydiërs. Om de levenswijze hunner dochters te schilderen, heeft hij zich van woorden bediend, die voor geen dubbelzinnige uitlegging vatbaar zijn, en die Heine vertaald heeft door: Deze meisjes oefenen haar beroep horizontaal liggend uit. Abrabo heeft hetzelfde gezegd van de Armenischen. En wat de Pheniciërs aangaat, heeft de H. Augustinus, volgens Anthénagoros, gezegd: Venen etiam Phaenices donum dabant de prostitutione fUiarum, antequam, jungerent eas viro. Zoo is de geschiedenis der prostitutie in Westelijk Azië volgens de geschreven gedenkschriften. De getuigenissen der schrijvers zullen in het hoofdstuk, dat voornamelijk aan de werken der archeologen betreffende de prostitutie der Oudheid gewijd is, versterkt worden door die der zinnebeeldige gedenkteekenen. DE PROSTITUTIE IN EGYPTE. De eeredienst van Priapus, van Isis en van Osiris. (') De priesters van het oude Egypte leerden, dat Osiris, de Zon, in de lente, als zij het leven aan de natuur en de vruchtbaarheid aan de aarde en de dieren teruggeeft, in het sterrenbeeld van den Stier gaat. Osiris moest dus, in de te Memphis gesproken taal, als zinnebeeld dat van den Stier hebben; en Isis, de aarde, dat der Koe. Aan het woord Apis het voorvoegsel pre toevoegende, dat op een heilige zaak wijst, verkreeg men priapus, dat op de gewijde geslachtsdeelen van Osiris doelt. Deze verklaring wordt er door Dulaure van gegeven, en berust op een langdurigen wetenschappelijken arbeid, die te lang zou zijn, om medegedeeld te worden. Herodotus zegt overigens, „dat de Egyptenaren menschelijke gedaanten verzonnen hadden, aan welke zij geslachtsdeelen toevoegden, die zoo lang als het beeld waren en dat deze alle maat te buiten gaande priapus, die van een Stier was." (1) De Grieken hebben de Egyptische namen Iseth en Osireth in Isis en Osiris veranderd. De abt Mignot denkt volgens zijn navorschingen over de godsdienstige oudheden der Assyriërs en der Pheuciërs, dat de eeredienst van Priapus oorspronkelijk is uit Assyrië en Chaldea, waar hij bekend was onder den naam van Phallou. Uit dit land zou hij in Egypte gekomen zijn, waar hij tot de 4e eeuw van onze tijdrekening voortbestond. Bij de feesten van Osiris droeg men een Priapus in processie door de velden, om een overvloedigen oogst te verkrijgen; de priesters deden hem bewegen door middel van een veer, die door een koord gespannen was. Deze plechtigheid werd in 1787 aan den Congo door de Grandpré weergevonden; Plutarchus had er in de volgende regels melding van gemaakt: „Men vierde de geboorte van den God Osiris op de lente-nachtevening. Men voerde zijn beeld rond, waarvan de phallus driemaal de lengte van het lichaam had; want deze god is het beginsel der voortteling, en elk beginsel vermenigvuldigt door zijn voortbrengende kracht al, wat van hem uitgaat. De Egyptische vrouwen moesten zich ook, zegt Herodotus, voor den nieuwgekozenen stier Apis in het openbaar ontkleeden, want deze eer, die zij den vertegenwoordiger van den god bewezen, moest haar voor onvruchtbaarheid vrijwaren. Met hetzelfde doel droegen zij ook, zooals Michel Montaigne zegt, amuletten, die den vorm van een priapus hadden: „de Egyptische dames droegen er om den hals, voortreffelijk uit hout gesneden, groot en zwaar, een elk naar hare kracht; terwijl het beeld van haar god er een te aanschouwen gaf, die in grootte het overige van het lichaam overtrof." Om deze zeden te begrijpen, moet men zich rekenschap geven, dat het eerste godsdienstige gevoel der menschen, toen zij zich uit den staat van wilden ophieven, de aan- bidding was der geheimzinnige machten, die tot de voortplanting van de|soort strekken. Zij aanbaden de zon; en door al de volken der oudheid werd de zon als het beginsel van het vuur beschouwd; het vuur als het beginsel van de voortplanting; en de geslachtsorganen als het zinnebeeld van de godheid, die de natuur bevrucht. Al deze denkbeelden vermengen zich en geven aan dezelfde eerediensten het ontstaan. De godsdienstige prostitutie werd in Egypte door de Chaldeeërs en door andere volken van Westelijk Azië ingevoerd ('). Het vurige gestel der Egyptische vrouwen leende er zich overigens evengoed toe als hare onverzadigbare inhaligheid, en hare verbreiding strekte zich des te gemakkelijker uit, daar zij in de priesters machtige en rechtstreeks belanghebbende bondgenooten vond. Deze vergoddelijkten dus de zon of Osiris, als den vertegenwoordiger van het manlijke geslacht en de aarde of Isis, als het beginsel der vrouwlijke natuur. Bij deze plechtigheden, zegt Pierre Dufour, droegen de priesteressen der godin de zinnebeeldige wan, die het graan en de zemelen ontvangt, maar die het eerste slechts behoudt en het tweede uitwerpt. De priesters van den god droegen het Sint Antonie's kruis of den sleutel, die de best geslotene sloten opent. Dat kruis of dien sleutel stelde het manlijk orgaan voor; de wan dat der vrouw. Men had nog het oog, met of zonder wenkbrauwen, dat in de attributen van Osiris naast den sleutel geplaatst werd, om de betrekking tusschen de beide seksen voor te stellen. Evenzoo droegen bij de feesten van Isis onmiddellijk achter de (1) De Egyptenaren zijn van Aziatischen oorsprong. Door hun kenmerkende eigenschappen evenals door hun taal waren zij verwant aan de blanke bevolking van West-Azifi. Maspero. melkkoe, gewijde jonge meisjes, Cistophoren genaamd, den bij de feesten van Ceres gebruikelijken korf, en bij haar stond een priesteres, die in haar schoot een gouden urn droeg, waarin de Phallus zich bevond, die volgens Apuleus het aanbiddelijk beeld van de verhevenste godheid was en het werktuig voor de meest geheime vermaken. „De gewijde prostitutie moest bij een dergelijken eeredienst de grootste uitbreiding hebben; maar zij was zeker, ten minste in de eerste eeuwen, voor de priesters bewaard, die er een van de meest winstgevende inkomsten voor hunne altaren van maakten. „Zij heerschte schaamteloos bij de inwijdingen, waartoe men zich voorbereiden moest door wasschingen, rust en vasten. De god en de godin hadden volmacht gegeven aan dienaren, die er geheel stoffelijk gebruik van maakten. Epiphanus zegt beslist, dat die geheime plechtigheden een toespeling waren op de zeden der menschen voor de vestiging der maatschappij. Het waren dus de gemengdheid der seksen en al de uitspattingen van de grofste losbandigheid." De studie der geschreven en figuurlijke bewijsstukken der geschiedenis van de oudheid laat geen twijfel meer over aan de geloofwaardigheid van die buitensporige zeden. Volgens Strabo werden de schoonste maagden den Egyptischen god aangeboden, aan wien zij zich door tusschenkomst van zijn priester moesten overgeven. Later huwde men haar uit. Maar hierbij bepaalden zich de voordeelen voor de priesters van Isis niet. Zij wijdden de nieuwelingen van beiderlei kunne in de geheimen der buitensporigste losbandigheid in bij plechtigheden, die om de tempels en in onderaardsche gewelven, die met het binnenste van den tem- De archeologen kunnen, als zij de steenen van het monument tellen, aangenomen dat deze pyramide eene hoogte van 147 meter heeft, zich rekenschap geven van het aantal vorstelijke gunstbewijzen, die de dochter van Cheops aan de onderdanen van haar koninklijken vader toestond. De geschiedenis heeft ons de namen van vele beroemde lichtekooien van Egypte bewaard en voornamelijk die der stad Naucratis: laat ons Rhodopis aanhalen, die de pyramide van Mycerinus liet bouwen. Zij verwierf ter wille van hare schoonheid verbazende rijkdommen van haar talrijke minnaars, onder welke Charaxus van Mytilene, de broeder van de befaamde Sapho, genoemd moet worden; na haar was het Archidice, die haar gunsten op zoo'n hoogen prijs stelde, dat een fortuin noodig was, om ze te verwerven. In de aanteekeningen van Larcher vindt men aangaande deze vrouw de volgende anecdote: Een jonge Egyptenaar, die slechts een middelmatig vermogen bezat en smoorlijk verliefd op haar was, stelde voor een enkelen nacht harer liefde, al wat hij bezat, te harer beschikking. Archidice weigerde zijn aanbod. Onze verliefde smeekte in zijn wanhoop Venus hem in den droom de gunsten toe te staan, die de schoone hem in de werkelijkheid weigerde. Zijn wenschen werden vervuld, maar toen de inhalige lichtekooi de zaak vernomen had, daagde ze haar smachtenden minnaar voor de rechters, om betaling te eischen van den prijs van dezen wellustigen droom. De magistraten zonden hen terug, zonder het geschil te beslechten, terwijl zij aan de schoone Archidice wijselijk aanraadden, aan dezelfde godin te vragen, haar in den droom het geld te laten zien, dat zij van haar denkbeeldigen minnaar eischte. De wettelijke prostitutie werd, zooals men ziet, ten allen tijde in Egypte geduld en met dezelfde verdraagzaamheid als de gewijde prostitutie behandeld. De Ptolomeüssen gingen nog verder: zij begunstigden de beroemde lichtekooien derwijze, dat zij haar, zooals Ptolemeüs Philadelphus deed, zekere ambten aan het hof gaven. Het is dus niet te verwonderen, dat deze Egyptische lichtekooien, met de bescherming der Koningen eenerzijds en met de baatzuchtige aanmoedigingen der priesters van den anderen kant, maar bovendien met haar onvergelijkelijke talenten om de hartstochten op te wekken, de vermaardheid verkregen hebben, die haar door alle geschiedschrijvers toegeschreven is. Zij hadden evenwel eenige Grieksche lichtekooien tot mededingsters, die groote geldelijke voordeelen verwierven bij de Egyptische Vorsten, zooals wij in het hoofdstuk, aan de lichtekooien van Athene en Corinthe gewijd, zullen zien. Overigens hadden de koninginnen en prinsessen van Thebe en Memphis geen afkeer van de prostitutie, en vonden zij het zelfs zeer natuurlijk, voordeel uit hunne bekoorlijkheden en koninklijke liefde te trekken. Zoo was koningin Cleopatra even beroemd door hare schoonheid als door hare misdaden. Cesar betaalde haar gunsten, door haar den troon van Egypte terug te geven, en Antonius verkreeg ze op zijn beurt, door haar eenige Eomeinsche provinciën in het Oosten af te staan. Wat zou zij van Octavius geëischt hebben, indien de overwinnaar van Actium erin toegestemd had Cesar en Antonius op te volgen in de welwillendheid van de dochter der Lagiden ?... Maar zij was reeds negen en dertig jaar oud en op dien leeftijd slaagt men zelden erin, een overwinnend generaal te verleiden. Zij had dit wel begrepen, toen zij haar borst aan den doodelijken beet van de hoornslang overliet. Men weet, dat er in het Oosten en voornamelijk in Egypte een klasse van vrouwen bestond, die, evenals de Indische bayaderen, een corporatie van danseressen, zangeressen en toonkunstenaressen vormde. Dit waren de Almeën, van het Arabische Almeh, dat geleerde wil zeggen. Hare zangen waren bovenal wulpsch en ofschoon zij bij familie-plechtigheden toegelaten werden, behoorden zij niettemin tot de klasse der groote lichtekooien. Zij, die zich aan het volk vertoonden, werden Gawasi genoemd. Men kon de eene zoowel als de andere zonder schande huwen: de zedenleer verzette er zich niet tegen en de godsdienst evenmin. Er werden trouwens geen feesten zonder haar gegeven, geen partijen, waarvan zij het sieraad niet uitmaakten (1). Savary voegt er bij: „De lenigheid van haar lichaam is onbegrijpelijk. Men is verwonderd over de beweeglijkheid harer gelaatstrekken, aan welke zij naar willekeur de uitdrukking geven, die voor de rol past, welke zij spelen. Dikwijls wordt de onbetamelijkheid harer standen tot het uiterste gevoerd. De blikken, de gebaren, alles spreekt, maar op een zoo veelbeteekenende wijze, dat het niet mogelijk is, zich te vergissen. „Bij den aanvang van den dans leggen zij, tegelijk met haar sluiers, de schaamte harer kunne af. Een lang dun zijden kleed reikt tot aan haar hielen ; een rijke ceintuur omsluit haar zacht; de lange zwarte haren hangen gevlochten en welriekend over haar schouders; een als gaas doorschijnend hemd verbergt ternauwernood haar boezem. Naar gelang zij zich in beweging stellen, schijnen de vormen, de omtrekken van haar lichaam zich achtereenvolgens los te maken. De toon van de fluit, van de trom en der cimbaal (1) Savary, Voyage en Egypte. regelt haar passen en verhaast of vertraagt de maat. Woorden, voor deze soort scènes geschikt, wekken haar nog meer op; zij schijnen dronken: het zijn waanzinnige bacchanten. Op zoo'n oogenblik geven zij zich, alle ingetogenheid vergetende, geheel aan de wanorde harer zinnen over." De Hebreeuwen, voor wie door een lang verblijf in Egypte de gewoonten van dat land een tweede natuur waren geworden, hadden ook Almeën. Het schijnt dat zij te Jeruzalem evenals te Cairo les gaven aan de vrouwen. Markus heeft een geschiedenis bewaard, die bewijst welke macht de Oostersche dans over het hart der menschen uitoefende: Herodes-Antipas vierde zijn geboortedag met een kwistig feestmaal, waarop hij de hoofden van het volk, de tribunen en de vorsten van Galilea verzameld had. Terwijl de gasten aan tafel zaten, kwam Salomé, de dochter van Herodias, binnen en danste voor hen volgens de wijze van het land. Het geheele gezelschap juichte de bevalligheid toe, die zij ten toon gespreid had. De koning zwoer in verrukking, dat hij haar geven zou, wat zij verlangde, al ware het de helft van zijn rijk. Door haar moeder opgestookt, vroeg de jonge Salomé het hoofd van Johannes den Dooper, en verkreeg het. De Almeën wonen tegenwoordig nog de huwelijksfeesten bij; zij gaan, op instrumenten spelende, voor de bruid uit. Maar de voorname Almeën gaan slechts bij de vorsten en bij de rijken en laten haar uitvoeringen duur betalen. Een dichter heeft voor haar deze verzen geschreven, die slechts een vrije vertaling zijn van de Oostersche ode: Kom dan, hemelsche Almee, Mijn welbeminde Houri; Kom bij 't vallen van den dag Onder den ouden vijgeboom. De zoete geuren en de zang van den Moor, Fathma! Fathma! doen mij van liefde droomen. De Almeën werden voor de rol afgericht, die zij in de maatschappij te vervullen hadden. Men koos ze uit de schoonste en edelste meisjes van het land. Salomé was de volle nicht van Herodes en toch noemde men haar slechts onder den naam van Salomé de danseres. Men gaf deze lichtekooien een volledig onderwijs: de toonkunst, de zang en de letterkunde vormden den grondslag van haar opvoeding. Zij improviseerden verzen, die slechts liefdezangen waren en niets dan den hartstocht en wellust der zinnen ademden, de eenige dingen wellicht, die men niet zeer noodig moest oordeelen, in het program harer studiën opgenomen te worden — om geleerd te worden in de kunst van Yenus! DE PROSTITUTIE BIJ DE HEBREEUWEN. De eercdienst van Baal. Met reden zegt A. Béraud, dat de prostitutie tot den oorsprong van de wereld opklimt en dat zij zich met de gebruiken van de oudste godsdiensten ineenstrengelt. Genesis toont ons Hagar, zich aan Abraham prostitueerende; de twee dochters van Lot aan haren vader, na hem dronken gemaakt te hebben; terwijl Lea en Rachel hare dienstmaagden aan Jakob prostitueeren; de bijzit van Jakob, Bela, zich aan zijn zoon Ruben; en Thamar zich aan haren schoonvader Judas prostitueert. De Aartsvaders waren de eersten om het voorbeeld van losbandigheid en van wulpschheid aan hun kinderen te geven. Maar, toen zij onder geleide van Mozes Egypte verlieten, waren de Hebreeuwen wel anders verdorven door den omgang, dien zij met de aanbidders van Isis en Osiris gehad hadden. Gedurende de veertig jaren, die zij in de woestijn doorbrachten, hadden zij betrekkingen met andere volken, die nog dieper gezonken waren dan de Egyptenaren, want allen waren in de eerediensten van Baal en Mylitta, de Aziatische goden, ingewijd. Mozes begreep toen, hoe moeielijk het zou zijn, de verdorvene neigingen van zijn volk te keeren. Hij spande al zijn krachten in, om in naam der dictatoriale en godsdienstige macht, die hij beweerde van Jehovah te ontleenen, hun neigingen tot losbandigheid, welke de eeredienst der afgoden hun aanbood, tegen te gaan. Op den berg Sinaï zeide hij hun: „Gij zult niet hoereeren, gij zult de vrouw van uw buurman niet verlangen." In Exodus is hij weder verplicht hun te zeggen: „hij, die vleeschelijke gemeenschap zal gehad hebben met een lastdier, zal met den dood gestraft worden. Gij zult geen geslachtsgemeenschap hebben noch met een man, noch met een vrouw, want dat is een gruwel. Gij zult met geen dier inwonen noch u daaraan bezoedelen, de vrouw zal geen hoererij plegen met een dier, en zij zal zich met hetzelve niet vereenigen, want dat is een wanbedrijf." Den noodlottigen invloed voorziende, dien de Canaanieten op de zeden zouden hebben, zeide hij in Leviticus, in naam van zijn God: „Gij zult de dwalingen van deze volkeren niet volgen, want zij hebben schanddaden gepleegd, die ik u verbied. Gij zult uwe dochter niet prostitueeren, opdat de aarde niet bezoedeld worde, noch vervuld van onreinheid." En in Deuteronomium: „er zullen geen hoeren zijn onder de dochteren, noch boeleerders onder de zonen Israëls." Daarentegen stond Mozes de wettige prostitutie met vreemde vrouwen toe. Hij zelf gaf het voorbeeld door in onecht te leven met eene Ethiopische. Met zijn wijze voorschriften voor de Hebreeuwen had hij niet alleen ten doel, den godsdienst van Abraham te verdedigen, maar ook het Joodsche ras, dat reeds gedeeltelijk ontaard was, te beschermen tegen losbandigheid. Hij verbiedt zoowel uit een hygiënisch beginsel als volgens een wijsgeerig leerstelsel de samenleving van een man met zijn bloedverwante, moeder of schoonmoeder, zuster of schoonzuster, dochter, kleindochter of schoondochter, tante van moeders- of vaders zijde, volle nicht of halve nicht. Dit is wel de veroordeeling van de vereeniging van bloedverwanten, die de volken ontaardt, welke er zich aan overgeven. Het is ook in naam der gezondheidsleer, dat de wet van Mozes den bijslaap verbiedt met vrouwen in den tijd der maandelijksche zuivering, om de ziekten, die na dergelijke vereenigingen de geslachtsorganen van den man aandoen. „Die Jodinnen," zegt Pierre Dufour, „waren - hoe schoon zij ook waren met haar groote zwarte oogen, met haar wellustigen mond met kersroode lippen en spierwitte tanden, met haar lenige en goed gevormde taille, met haar vasten en gevulden hals, met al de schatten van haar mollige vormen — indien men Mozes gelooven wil, met geheime ongemakken behept, die zekere archeologen der geneeskunde als de kenteekenen van de venerische ziekte hebben willen beschouwen." Men kan evenwel het venerische karakter van de geheime ongemakken der schoone Jodinnen niet betwisten, als men Hoofdstuk XV van Leviticus leest betreffende de vloeiing, die bij den man plaats heeft: Vir qui partitur fluxum seminis immundus erit; et tune indicabitur huic vitio subjacere, cum per singula momenta adheeserit carni ejus atque concreverit feedas humor. Dit zijn wel de kenteekenen van de blennoragie, en het was voor de mannen, die vloeiden, volgens de uitdrukking der orthodoxe vertalers van den Bijbel, dat Mozes zoo ge- n „Daarna sprak de priester Eleazar aldus tot de soldaten: dit is het bevel, dat Jehovah aan Mozes gegeven heeft. Het goud, het zilver, het koper, het ijzer, het tin en het lood, al wat het vuur doorstaat, moet door het vuur gaan; men zal met water reinigen, al wat het vuur niet weerstaat. En gij zult uwe kleederen den zevenden dag wasschen, en gij zult, gereinigd zijnde, in het leger kunnen wederkeeren." De genomene voorzorgen bleken waarschijnlijk onvoldoende te zijn, want in een anderen tekst van het Oude Testament is weder sprake van de ziekte van Péor: „Was het niet genoeg, Péor aangebeden te hebben, dat de oorzaak is der plaag, die het volk van Jehovah getroffen heeft en waarvan wij nog niet gereinigd zijn." (') De verbreiding der ziekte geschiedde voornamelijk door het Joodsche leger. Josephus, de geschiedschrijver en generaal, van de sekte der Pharizeën, zegt zeer juist (a): „de hoererij was toen door het geheele leger verspreid; er bleef toen zelfs om zoo te zeggen geen spoor van de oude zeden over. Het gevolg van de uitspattingen der Joden met de dochteren Moabs was een besmettelijke ziekte, die zich aan de bloedverwanten van den besmetten persoon mededeelde." Het is klaarblijkelijk, dat deze besmettelijke ziekte slechts «en venerische kon zijn, daar zij, volgens de verordeningen van Mozes, uit de geslachtelijke gemeenschap der Israëlieten met de Moabitische vrouwen voortkwam, zoodat slechts de samenleving met maagdelijke meisjes aan de Joden geoorloofd werd. Nu moet de kwaal wel sterk gewoed hebben, (1) Jozua. Hoofdst. 22 vers 17. (2) Antiquités judaïques. Lib. IV. chap. 6. om door den grooten wetgever van het Hebreeuwsche volk den moord van 23,000 krijgsgevangenen en het ter dood brengen van al de vrouwelijke gevangenen (er waren er 32,000), die gemeenschap met mannen gehad hadden, te doen bevelen. Alleen de maagden werden gespaard. Na deze venerische epidemie, gedurende welke door het Joodsche volk de wetten der hygiëne verwaarloosd waren geworden, gelastte Jozua, toen hij in het land van Canaan aankwam, in naam van Jehovah de besnijdenis van alle kinderen Israëls, een bewerking, die in den aanvang op den berg Araloth door middel van steenen messen plaats had. Niettegenstaande dit verdween de ziekte van Péor, die kenbaar was aan onreine vloeiingen en zweren aan de geslachtsdeelen, nooit geheel bij het Joodsche volk. De ziekte werd, niettegenstaande de strengste verbodsbepalingen van den godsdienst, door de prostitutie der vrouwen onderhouden. Zij gaven zich niet evenals de Moabitische vrouwen in de tempels over, noch prostitueerden zich als bij de andere volken van Azië, volgens den eeredienst van Mylitta; maar velen onder haar oefenden het beroep van publieke vrouw uit, zooals verscheidene passages uit het Oude Testament bewijzen. Volgens het Boek der Koningen (*) stonden er in de nabijheid van den tempel te Jeruzalem hutten in den vorm van cellen met de beelden van Astarte, waarin de Joodsche meisjes zich ter eere der godin voor geld prostitueerden. Zooals men ziet, is het Hebreeuwsche volks, evenals alle Oostersche volken, een der ijverigste verspreiders geweest van de syphilis en de prostitutie in de oudheid. Deze gevolg (1) Boek der Koningen. II, Hoofdst. 17 vers 30. trekking kan niet betwist worden, niettegenstaande de strijdige beweringen, die opgeworpen zijn, en door den Joodschen godsdienst gestelde voorschriften ten aanzien van de gezondheidsleer. Talrijke documenten bewijzen inderdaad, dat de prostitutie bij de Joden een algeheele vrijheid genoot en niet als onteerend beschouwd werd. Jephta, die als opperbevelhebber aan het hoofd van hun legers stond, was de zoon van een lichtekooi en zonder zijn belangen te schaden, kon hij de maagdelijkheid van zijn dochter aan Baal opofferen. Met reden dus hebben al de geschiedschrijvers bevestigd, dat de „geesel der prostitutie, evenals de melaatschheid, het Joodsche volk bleef aankleven," niettegenstaande de gevaren die zij voor de openbare gezondheid opleverde, zooals men het eenen keer te meer kan staven in een hoofdstuk van de Spreuken van Salomon, waar deze duizend-vrouwen-rijke vorst zegt: „Honing vloeit van de lippen eener lichtekooi, hare mond is zachter dan olie, maar zij laat sporen na, die bitterder zijn dan alsem en snijdender dan een tweesnedig zwaard...Deze woorden kunnen wel als de bekentenis uitgelegd worden van een venerische ziekte, die de Joodsche monarch tengevolge van een der talrijke erotische plechtigheden opliep, waaraan hij in de tempels van Astarte en Moloch deelnam. (l) (1) Salomon aanbad Astarte, godin der Sydoniërs; Camos, god der Moabieten, en Moloch, god der Ammonieten; hij stichtte voor al die valsche goden tempels en beelden op den berg, die tegenover Jeruzalem gelegen was; hij brandde wierook voor hen en bracht hun onreine offeranden. Zijn vrouwen en bijwijven waren de priesteressen bij deze offeranden. In dat tijdperk had de prostitutie bij het Joodsche volk een wettig, erkend en beschermd bestaan. De heldinnen van het vermaarde oordeel van Salomon waren twee prostitué's (meretricea.) (Dufour.) De geschiedkundige feiten zijn trouwens overvloedig, om den trap van schande te kennen, waartoe de prostitutie bij de Hebreeuwen afdaalde. „De profetieën van Ezechiël vertoonen ons," zegt Dufour, „slechts publieke slechte huizen, tenten voor de ontucht op alle wegen geplaatst en huizen van schande en ontucht; men bespeurt slechts lichtekooien in zijde en met borduurwerken gekleed, schitterend van edelgesteenten, doortrokken van welriekende geuren, en men beschouwt slechts tooneelen van hoererij!" Dit maakten de ondeugd, de afgodendienst en de prostitutie van de zonen van Abraham, Isaak en Jakob, niettegenstaande de wijze en strenge voorschriften van Mozes. DE PROSTITUTIE IN GRIEKENLAND. § 1. De eeredienst van Venus en van Phallus. De Grieken hebben, misschien meer dan alle andere volken, de werking der voortplanting vergood; zij hebben de bedwelmingen van de genietingen der liefde niet kunnen begrijpen dan onder de geheimzinnige bescherming van een goddelijk wezen, dat even volmaakt was door zijn lichamelijke schoonheid als door de bekoorlijkheden van zijn geest. Ook zag men ze naar alle zijden tempels voor Yenus oprichten, wier eeredienst tevens — onder de verschillende namen, waaronder hun dichterlijke en wulpsche geest haar kende en vereerde — de verheerlijking der liefde door de scheppende volmaking der vrouw en het zinnebeeld der wulpsche begeerten is. Vandaar de twee Yenussen van Xenephon, de hemelsche Venus-Urania, wier eeredienst kuisch is, en de menschelijke Yenus, die onrein is. De Hellenen deden hun Venus uit het schuim der zee geboren worden, hetgeen zeker, zooals Bouillet gezegd heeft, beteekent, dat haar eeredienst door vreemde zeevaarders in Griekenland gebracht werd. Al de Grieksche schrijvers, twistten eens, terwijl zij zich in den omtrek van Syracuse baadden, om den prijs der schoonheid; een jonge man uit de stad, die daar langs ging, zag, zonder gezien te worden, de stukken van het proces, boog, als voor Venus zelf, een knie ter aarde en riep uit, dat de oudste den prijs gewonnen had. De beide twistenden vluchtten half naakt. De jonge man kwam te Syracuse terug en vertelde, nog bewogen door aandoening, wat hij gezien had. Zijn broeder verklaarde, door dit verhaal opgetogen, dat hij zich met de jongste zou vergenoegen. Kortom, zij brachten het kostbaarste, dat zij bezaten, bijeen, gingen naar den vader der twee zusters en vroegen hem hun schoonvader te willen worden. De jongste was uit verdriet en verontwaardiging, dat zij overwonnen was, ziek geworden; zij verzocht een herziening van de zaak, en de beide broeders verklaarden, als uit een mond, dat zij beiden recht hadden op de overwinning, al naar dat de scheidsrechter de een van de linker- en de andere van de rechterzijde beschouwde. De twee zusters huwden dus de beide broeders en brachten naar Syracuse een roep van schoonheid mede, die steeds grooter werd. Men overlaadde haar met geschenken en zij verzamelden zooveel waarde, dat zij een tempel konden oprichten voor de godheid, die de oorzaak van hun geluk was geweest. Het standbeeld, dat men in den tempel bewonderde, gaf tegelijkertijd de verborgen bekoorlijkheden van elke zuster weder, en de vereeniging van deze twee modellen in een enkel beeld had het volmaakte type gevormd van Venus Callipyge, dat is: van de stoffelijke schoonheid van het lichaam der vrouw en van de volmaakte vormen uit het oogpunt van een beeldhouwer beschouwd. De tempels van Venus waren dikwijls op kosten van lichtekooien opgericht, die zich tijdens de gewijde prostitutie als de wezenlijke priesteressen ervan beschouwden; maaide voornaamste inkomsten der altaren behoorden den priesters, van wie zij slechts handlangsters waren. De tempel van Corinthe werd door een groot aantal prostitué's in orde gehouden, die onderhouden werden door de geloovigen en de aanbidders. Men noemde haar hiérodules of gewyjden, en zij hadden priesterlijke verrichtingen (openbare gebeden tot de godin, processies, enz.) te vervullen, dat zeker een onomstootbaar bewijs voor de gewijde prostitutie is. Aan den eeredienst van Venus verbonden zij dien van Adonis, dien de liefde van zijn beschermvrouw vergoddelijkt had. En die feesten werden, voor zij ineensmolten met die van Priapus, met de grootste praal gevierd; zij trokken een aanzienlijk aantal vreemdelingen, die zij met een wonderlijke kunst plukten ter eere van Yenus en ten voordeele van haar geestelijkheid. De eeredienst van Yenus was niet de eenige, dien Azië aan Griekenland schonk; de dienst van den manlijken god had er zich voor het eerst gevestigd, toen de Pelasgen in het land vielen en hunne goden medebrachten. Deze vertegenwoordigden alle krachten der natuur. Een dezer goden was samengesteld uit een mannenkop op een kolom staande, die met manlijke organen omringd was; men maakt Hermes ervan. Een andere werd de Grieksche Bacchus, die volgens Aristophanus, de Atheners van een ernstige aandoening der heilige deelen genas. De Egyptische Priapus kwam insgelijks in Griekenland. Op zijn reis had hij de inwoners van Lampsaque, waar hij sedert aangebeden werd, van een zelfde ziekte genezen als die der Atheners. Volgens Herodotus en Lucianus hadden de vrouwen der steden en dorpen wassen beeldjes van hem, waarvan zij het monsterachtige lid naar welgevallen lieten bewegen, dat hij, volgens de mythologie, aan Juno, de godin van het kraambed, verschuldigd was. De Grieksche Phallus stamde van den Assyrischen Phallus af, evenals de Priapus oorspronkelijk was uit Egypte. Evenals in die streken deden de ziekten, waaraan de mannelijke en vrouwelijke organen in hun buitensporige verrichtingen lijdende zijn, de Grieken goede en kwade geniussen veronderstellen, die al hunne gewaarwordingen bestuurden. De denkbeelden van een bizondere bescherming aan die bovennatuurlijke wezens toegeschreven door de priesters werden natuurlijk, evenals in Azië, het uitgangspunt van de gewijde prostitutie. Eerst was het de Phallus van het standbeeld of van den priester, die de meisjes ontmaagde als een offer, dat zij den mannelijken god verschuldigd waren ; daarna bedacht men den handel met het lichaam der meisjes, ten voordeele van de altaren en somtijds half ten voordeele van haar famielje. Talrijke legenden zijn verhaald geworden, om de invoering van den eeredienst van Phallus in Griekenland te verklaren. Maar zij zijn weinig belangrijk, daar zij zich slechts bepalen tot de pederastie door de priesters der eerste stammen onderwezen, die zich in het land kwamen vestigen. Na ze in haar schaamtelooze bizonderheden verteld te hebben, voegt Dulaure deze juiste overweging er aan toe: „Door deze ontuchtige verhalen, die de onzedelijkheid deitijden verraden, waaraan zij ontleend zijn, vermaakten de priesters het volk, en bedrogen zij het met de werkelijke aanleiding tot de invoering van den eeredienst van Phallus, alsof dergelijke logens den eeredienst meer voordeel aan- open, alleen verhinderde een hel gekleurd voorhangsel den voorbijgangers hun onbescheiden blikken naar binnen te werpen. Achter dit gordijn stond een oude Thessaalsche vrouw, die eenigszins in de hoedanigheid van tooverkol drankjes en reukgoed verkocht; hare bezigheden waren de bezoekers binnen te laten, hun inlichtingen te geven en waarschijnlijk ook het entreegeld te ontvangen. Dit entreegeld was in de vrije dictérions niet hetzelfde als in die van den staat; en het verschilde ook volgens de weelde, die er heerschte en de vrouw, die men koos; maar het was vrij hoog en bedroeg soms een gouden stater f8.72. Ook brachten de groote dictérions van Griekenland ruime voordeelen op aan hen, die ze hielden en aan de eigenaars der gebouwen. De openbare losbandigheid heeft ten allen tijde veel lieden rijk gemaakt, die weinig nauwgezet zijn over den oorsprong van het geld, dat voor hun begeerlijkheid noodig is. De Grieksche dictérions werden als inrichting zoo noodig beschouwd voor de handhaving der openbare zeden, dat zij door de wetgevers als schuilplaatsen erkend werden. Zij waren dus onschendbaar. Binnen hun muren kon de gehuwde man niet van overspel beschuldigd worden, de vader kon er zijn zonen niet zoeken, evenmin als de schuldeischer er zijn schuldenaars kon vervolgen. Demosthenes zegt het in een zijner pleidooien: „De wet staat niet toe op overspel te betrappen bij vrouwen, die in een huis van prostitutie zijn of die zich neerzetten om hetzelfde bedrijf op een openbaar plein uit te oefenen," de dictérions waren dus onder bescherming der wet geplaatst als inrichtingen van openbaar nut, om in de physiologische behoeften der vreemdelingen en jongelieden te voorzien. Dit was zeker wel de onzedelijk- heid beschermen ter wille van de openbare gezondheid. „Want," zegt P. Dufour, „men kon daar geen gevaar oploopen, daar het doorzicht van Solon een apotheek aan zijn stichting toegevoegd had" — eene meening, die door deze aanhaling van den wijsgeer Eubulides versterkt wordt: „Bij deze mooie meisjes kunt gij voor enkele kronen genoegen koopen en wel zonder het minste gevaar." De geheime prostitutie bood dus reeds gevaar aan. Om zich een denkbeeld te vormen van de waarde deistichting van Solon, moet men nagaan hoe de zeden te Sparta waren; waar de wettige prostitutie niet bestond. Daar de wetten van zijn eersten wetgever alle vrouwen nagenoeg als gemeenschappelijk deden beschouwen en zij de schaamte bij de spelen der jeugdige Lacedemonische meisjes verbanden, traden de losbandigheden onder alle standen der maatschappij in de plaats der openbare ontucht bij andere volkeren bestaande. Terwijl Lycurgus er slechts op bedacht was flinke soldaten te vormen, die alleen de africhting der krijgsoefeningen, der gymnastische spelen, als vereischten voor een krijgsman kenden of daarnaar streefden, had hij er niet aan gedacht het gedrag der vrouwen te regelen. Overigens hadden de vrouwen van Sparta, deugdzaam of ontrouw, slechts weinig invloed op die krijgsmannen, welke slechts de eer op het slagveld hoog hielden en daardoor vanzelf weinig vatbaar waren voor vrouwelijke verleiding. Onder den invloed van deze denkbeelden heerschte in Sparta eene soort van prostitutie, die men vaderlandslievend zou kunnen noemen. „De mannen," zegt H. d'Hancarville, „brachten bij het bed hunner vrouwen mannen met een flink voorkomen om sterke en welgeschapen kinderen te krijgen." (*) Deze toestand van maatschappelijke prostitutie, die te Sparta heerschte, was het noodlottig gevolg van het ver- (X) Deze soort van prostitutie is aan alle wilde volken eigen en is slechts een afwyking der prostitutie van de gastvrijheid. Aan deze volken, die weinig waarde hechten aan de ingetogenheid en de kuischheid der vrouwen, ontbreken zedelijke denkbeelden en gewoonten, die slechts verkregen worden door de samenleving. „Onder zekere stammen van Kamtschatka," zegt Sabatier, „beschouwen de mannen het als een onvermijdelijken plicht, als zij een vriend bij zich ontvangen, dezen het genot hunner vrouwen en dochters aan te bieden: en het zou een beleediging jegens zijn gastheer zijn, indien men deze beleefdheid van de hand wees." Op de kust van Guinea, op enkele eilanden der Zuidzee en in vele andere streken der wereld hebben de inwoners de gewoonte vooreenige nietige geschenken hun vrouwen den vreemdelingen aan te bieden, die het land doortrekken. De Laplander, beschaamd over zijn eigen misvormdheid, noodigt den gast uit, dien hij ontvangt, hom kinderen te verwekken van een minder zwakke en onvolkomeno soort. Cook deelt mede dat de vrouwen van het eiland Paschen zich op het zelfde uur aan een menigte matrozen overgaven. Bij de Jalofi, de Foelis, de Madingoos en andere Afrikaansche stammen zijn de negers zeer vereerd, indien de Europeanen bij hun vrouwen, zusters of dochters willen slapen. Zij bieden liaar dikwijls den officieren van de kantoren aan. Te Juida wijdt men meisjes de fetisj slang, d. i. aan het genoegen der priesters. Deze gelasten in zekere omstandigheden een algemeene prostitutie om de goden gunstig te stemmen. De eerste inwoners van Mexico leefden vrij met alle vrouwen tot den dag van het huwelijk. De Illineezen, Irokeezen en andere volken van Zuid-Amerika breidelen zich niet in den omgang met vrouwen, die dan ook van een losbandigheid zonder weerga zjjn. In Arabie ziet men op de groote wegen vrouwen, die zich den pelgrims, welke naar Mekka gaan, aanbieden, om kinderen te krijgen, aan wie een dergelijke omgang een reuk van heiligheid geeft. Sabatier. Het was haar verboden de openbare tempels binnen te gaan, en met de matrones deel te nemen aan de plechtigheden van den eeredienst. Indien zij het deden, kon men haar evenals de overspelige vrouwen beleedigen, haar tooi afrukken, ze mishandelen door woorden en daden, mits men ze niet verwondde. Te Corinthe en te Athene evenwel konden de courtisanen als priesteressen deelnemen aan de feesten van Yenus. Maar hare tegenwoordigheid in de tempels werd als een goddeloosheid beschouwd (1). De Wet op de Prostitutie, door Solon uitgevaardigd, was dus zeer streng voor de prostituées. In een zijner redenen beveelt Eschine dit artikel aan: „Wie zich de koppelaarster gemaakt zal hebben van een jongen man en een vrouw uit den vrijen stand, zal met den dood gestraft worden." Maar boete werd evenwel altijd in de plaats van de doodstraf gesteld, want de overtredingen werden altijd voor de rechtbank van de opzieners of der politie gebracht, die slechts lichte straffen kon opleggen. Als schadeloosstelling werden de boeten ruim toegepast op de overtreders niet alleen, maar dikwijls op de geheele corporatie, die erkend werd verantwoordelijk te zijn voor de vergrijpen door hare leden gepleegd. gedicht van Amphicrates op de beroemde mannen, worden de volgende regels aan hem gewijd: „Ik ben Abratonum, Thracische vrouw, die gebaard heeft, „Waarop ik mij beroem, den grooten Themistocles van Griekenland." (1) De beschuldiging van goddeloosheid was zeer ernstig en werd met de uiterste gestrengheid gestraft. De wet duidde niet voldoende het karakter der misdaad van goddeloosheid aan, en liet de deur open voor veel beschuldigingen, die slechts op feiten zonder waarde berustten en door particulieren wrok gestookt werden. De hetairen, vooral die van Grieksche afkomst waren, werden met minder gestrengheid behandeld dan de dicteriaden, auletriden, danseressen of muziekspeelsters. Indien in zekere omstandigheden evenwel haar gedrag te veel in tegenspraak was met den geest der wet, aarzelden de rechtbanken niet haar aan het vernederende van haar treurig beroep te herinneren. Tot voorbeeld moet men het pleidooi lezen van Demosthenes tegen Neera, een courtisane, die een burger van Athene, Stefanus genaamd, gehuwd had. De groote redenaar, na de wetten aangehaald te hebben, volgens welke men burger werd, eindigt met dit welsprekend slot, dat een echt bewijsstuk daarstelt van de wet op de prostitutie: „Gij kunt de beleedigingen tegen onze zeden van de zijde eener vrouw niet ongestraft laten, die zich openlijk door geheel Griekenland geprostitueerd heeft, eener vrouw, wier voorouders haar geen titel van burgeresse nagelaten hebben of aan wie het volk dien toegestaan heeft. En waar heeft zij haar schandelijk bedrijf niet uitgeoefend ? Waar heeft zij het loon voor hare misdadige genegenheid niet ontvangen? Heeft zij niet den geheelen Peloponnesus doorloopen? Heeft men haar niet gezien in Thessalië en in Magnesië met Simus van Larisse en met Eurydamos, zoon van Midias ? In Chio en in het grootste deel van Jonië met Sotades den Cretenzer? Prees Nicarette haar niet, toen zij haar nog toebehoorde? Maar waartoe is eene vrouw niet in staat, die zich aan mannen overgeeft, en die overal een ieder volgt, die haar betaalt ? Moet zij zich niet schikken naar elk verlangen van hen, aan wie zij zich overgeeft ? Kunt gij een dergelijke vrouw, van wie openbaar en algemeen bekend is, dat zij zich door het geheele land geprostitueerd heeft, „Wat' hebt gij daarop gedaan ? zullen zij dan vragen. Wij hebben haar vrijgesproken, zult gij zeggen. De eerbaarste vrouwen zullen verontwaardigd zijn, dat gij haar de burgerlijke en godsdienstige voorrechten zult laten deel en met Neera en hare dochter: de slechtste zullen toonen, dat zij al haar grillen mogen inwilligen, daar de wet en de rechters haar straffeloosheid waarborgt. Indien gij een onachtzaam of een zwak oordeel velt, zult gij er voor gehouden worden, schuldig te zijn aan de losbandigheid der beschuldigde, zoodat het oneindig beter ware geweest, haar in het geheel niet te oordeelen, dan haar vrij te spreken. Van stonde af zullen de lichte vrouwen een vrijpas hebben te huwen, wien zij begeeren, en haar kinderen toe te schrijven aan den eerste, dien zij ontmoeten zullen. Uwe wetten zullen zonder kracht zijn, en de liefkoozingen van een lichtekooi zullen haar alles doen verkrijgen, wat zij wil. Let op onze burgeressen en verhindert niet, dat de dochters van arme burgers uitgehuwelijkt kunnen worden. Nu toch verschaft de wet een voldoenden bruidsschat aan het meisje, hoe arm zij ook zij, mits zij van de natuur een voorkomen heeft verkregen, dat behaagt. Maar indien gij deze wet vertreedt, indien gij haar vernietigt, door Neera vrij te spreken, dan zal de eerloosheid der prostituées het deel worden der dochters van uwe burgers, die uit gebrek aan een bruidsschat niet uitgehuwelijkt kunnen worden, en de waardigheid der deugdzame vrouwen zal overgedragen worden op de lichtekooien, die ongestraft kinderen zullen kunnen hebben, zooals zij verkiezen, aan de offeranden zullen kunnen deelnemen, aan de mysteriën der tempels en aan alle eerbewijzen, waarvan een burgeres kan genieten. Dat een ieder van u zich dus bedenke, dat hij hier een uitspraak heeft te doen hetzij voor zijn vrouw, of voor zijn dochter, een ander voor zijn moeder, weer een ander in het belang van Athene, voor de wetten, de tempels en de offeranden, opdat eerbare vrouwen niet gelijkgesteld worden met een prostituée, opdat burgeressen, die met veel zorgen en wijsheid door hun ouders opgevoed en volgens de wetten uitgehuwelijkt zijn geworden, niet verward worden met een vreemdelinge, die verscheidene malen op een dag met verschillende mannen gemeenschap heeft gehad en naar de keus van ieder op de eerlooste wijze." Volgens de rede van Desmosthenes, waarvan wij de per• soonlijke gevoelens hebben doen kennen met betrekking tot de huwelijkstrouw der burgers, is het klaarblijkelijk, dat de courtisanen eerst in Griekenland beschouwd werden of als gemeene werktuigen tot genoegen, of als vriendinnetjes bestemd het leven op te vroolijken door de lieftalligheden van haren geest, de verleiding harer praal en de kunst harer wellustige liefkoozingen, maar dat zij geen enkel recht bezaten in de maatschappij, die haar onverbiddelijk opofferde aan de strengheid van haar strafwet. Zoo waren de vrije courtisanen, voordat de wetten van Solon in verval geraakten, verplicht een bijzondere kleeding te dragen, die haar van de fatsoenlijke vrouwen moest doen onderscheiden. De kleeding bestond uit bonte stoffen met sprekende kleuren, waar boquetten op gedrukt waren. Haar kapsel bestond slechts in een rozenkrans. De tunica en de mantel uit een effen stof, de gouden kroon en de juweelen waren slechts aan getrouwde vrouwen toegestaan, later evenwel uit inschikkelijkheid ook aan de groote hetairen. De politiereglementen eischten bovendien, dat heur haren geel geverfd waren, welke kleur zij verkregen door een oplossing van saffraan en van andere planten. Maar velen onder haar gaven er eenvoudig de voorkeur aan een blonde in Germanië gekochte pruik te dragen. Evenals alle voorgaande en toekomstige prostituées namen zij haar toevlucht tot blanketsel; zij bedekten zich het gelaat met wit en rood om de gelaatskleur der jeugd na te bootsen; de ouden vulden de rimpels harer huid met vischlijm. De hetairen en de befaamdste dictériaden lieten zich beschilderen door artisten, pornotroplioi bijgenaamd, die de specialiteit beoefenden standbeelden te beschilderen evengoed als het gelaat der lichtekooien. „De oude hetairen," zegt P. Dufour, „plaatsten zich als zij beschilderd en getooid waren aan een bovenvenster, dat op straat uitkwaam, vanwaar zij met een mirtetakje tusschen de vingers en dit als een tooverstokje of het langs de lippen bewegende, de voorbijgangers aanriepen. Hield een van hen stil, dan maakte de vrouw een bekend teeken door den duim met den ringvinger saam te brengen, waardoor deze met de halfgeslotene hand een ring vormden. Als antwoord op dit teeken hief de man slechts den wijsvinger deirechterhand in de hoogte, waarop de vrouw onmiddellijk verdween, om hem tegemoet te gaan!" De koppelarij werd niettegenstaande de gestrengheid deiwet openlijk te Athene uitgeoefend. Als altijd waren het oude lichtekooien gewoon van de prostitutie te leven, die zich belastten jonge meisjes te verliederlijken en haar in de geheimen van het beroep in te wijden. Terzelfder tijd maakten zij liefdedrankjes klaar, en belastten zij zich als vroedvrouwen met bevallingen of liever met vruchtafdrijvingen ('). (1) In de samenspraak tusschen Socrates en Theetetes van Plato zien wij door Socrates, de zoon van de vroedvrouw Phenarete, aan zijn onder- die schudde van het lachen, wierpen zij zich op de danseressen, die ofschoon zij zoo'n warm onthaal niet verwachtten» zich toch aan de plichten der gastvrijheid onderwierpen." De liefde der Auletriden was niet altijd veil. Deze vrouwen waren aan betere gevoelens onderhevig, die zij aan de oefening harer kunst verschuldigd waren, en aan de onafhankelijkheid, die deze haar verschafte. Onder den invloed van de opwekkingen op een feestmaal, waarvoor zij geëngageerd waren geworden, ondervonden zij zelf de gewaarwordingen, die de bezieling harer muziek en dans bij haar toeschouwers opwekte; evenals zij werden zij overweldigd door de koorts van den wellust, en dan weigerden zij als gewone courtisanen behandeld te worden. Die danseressen, fluitspeelsters, bijna altijd jong en lieftallig, schertsend, vroolijk, onbezorgd voor haar toekomst, vol geestdrift voor haar kunst, medesleepend en opgeruimd, waren bij de bevolking van Athene zeer gezien, die nooit naliet haar komst op de feesten door herhaalde bravo's te begroeten. Velen zijn beroemd gebleven : Boa was de moeder van den eunuuk Philaeterus, die zich tot koning van Pergamus verhief, waarvan hij gouverneur was; Parthenis, die voor de rechtbanken een klacht indiende tegen een burger, die haar geslagen had en die afgewezen werd, omdat zij vreemdelinge en een courtisane was; Pyrallis, bijgenaamd de vogel, omdat zij vleugels scheen te hebben, als zij danste; Sigea, aan wie de strengste deugd geen weerstand wist te bieden; Phormcesium, die in de armen eener niaitres stierf, enz. De vermaardste onder allen was zeker de Atheensche Lamia. Fluitspeelster in Egypte, won zij het hart van Ptolemeüs, aan wien zij behoorde tot aan zijn nederlaag op zee door den koning Demetrius Poliorcetus. Krijgsgevangene gemaakt door den overwinnaar, werd zij onmiddellijk zijn erkende minnares en verkreeg zij over den geest van den koning van Macedonië een macht, die eerst bij zijn dood tijdens een drinkgelag ophield. De schrijver van de Histoire de la Prostitution heeft in de navolging van Atheneus en Machon de liefdeopwekkende geheimen beschreven door deze beroemde fluitspeelster aangewend om haar koninklijken minnaar te boeien: Zij gebruikte dag en nacht met een wonderlijke kunst; 's nachts noopte zij hem te erkennen, dat zij geen gelijke had; overdag schreef zij hem bekoorlijke brieven, vermaakte hem met levendige en geestige uitvallen, bedwelmde hem door de tonen harer fluit, maar bovenal vleide hem. „Machtige koning," schreef zij hem, „gij staat een hetaire toe U brieven te zenden, en gij denkt, dat het niet beneden uw waardigheid is, eenige oogenblikken aan mijn brieven te wijden, omdat gij u zelf aan mijn persoon gewijd hebt! Mijn gebieder, indien ik u buiten mijn huis hoor of zie met den diadeem bekroond, omringd door wachten, legers en afgezanten, dan, bij Venus Aphrodite! dan beef ik en ben ik bevreesd; dan wend ik van u mijn blikken af, zooals ik die van de zon afwend, om niet verblind te worden, dan herken ik in u Demetrius, den stedendwinger. Wat is uw blik verschrikkelijk en krijgshaftig. Ternauwernood kan ik mijn oogen vertrouwen en zeg ik tot mij zelf: O Lamia, is deze waarlijk de man, met wien gij het bed deelt." Plutarchus heeft in zijn Leven van beroemde mannen breedvoerig over de liefde van Demetrius en Lamia geschreven. Hij toont ons den Koning van Macedonië als zoo'n volmaakte schoonheid, met zoo'n edel en majestueus voorkomen, dat nooit een schilder of beeldhouwer zijn gelijkenis kon machtig worden; zijn gelaat drukte tegelijk de zachtmoedigheid en den ernst uit, het verschrikkelijke en het aangename; en aan de fierheid, aan de levendigheid der jeugd waren gepaard een heldhaftig voorkomen, een waarlijk koninklijke waardigheid, die bijna onmogelijk was na te bootsen. - Ziedaar den held van Atilla, den overwinnaar van Ephesus, den stedendwinger, den gemaal van verscheiden vorstinnen, maar bovenal den verdorven minnaar van een fluitspeelster. Zijn wellustige krankzinnigheid was zoo sterk, dat hij „in het bed zijner beminde zich verbeeldde haar n°g te hooren en met wellust de maat volgde, die hem onder het souper bekoord had. Ait Demetrium ab incubante Lamia concinne suaviterque subagitatum fui-sse — dat van alle reukwerken, die in Azië uit planten bereid werden, geene hem zoo aangenaam was als de onreine uitwasemingen van Lamia, cum pudendum manu confricavisset ac digitis contreclavisset. Plutarchus heeft verscheiden anecdoten verhaald, die de onbeperkte macht bewijzen, die Lamia over den zoon van Antigonus uitoefende, ofschoon hij vele andere courtisanen aan zich verbonden had en zelfs schandjongens. Met betrekking hiertoe verhaalt de groote Grieksche levensbeschrijver en zedenleeraar het volgende: Eens ging zijn vader, gehoord hebbende, dat Demetrius ziek was, hem bezoeken. Binnenkomende ontmoette hij aan de deur van het vertrek een mooi jongmensch, die heenging. Demetrius vertelde hem, dat hij pas de koorts kwijt was. — Ik weet het, mijn zoon, zeide Antigonus; ik heb haar aan de deur ontmoet, terwijl zij heenging. Lamia kende de ondeugden van den grooten generaal der Oudheid en gebruikte al haar talent om ze te bevredigen: zij waren de een den ander waard. De dichter Philippidus heeft Demetrius geschetst met zijn minnares het Parthenon bewonende: Hij die in den Acropolis als in een logement leeft, En lichtekooien in 't verblijf der Maagd gebracht heeft. De Auletride had van haar minnaar verkregen den tempel van Minerva in een slaapkamer te veranderen! En de Atheensche had na die heiligschennis haar landgenooten als een overwonnen volk behandeld: Toen Athene genomen was, legde Demetrius, op aanstoken van Lamia, der stad een oorlogsschatting op van twee honderd vijftig talenten, een millioen drie honderd duizend franken. Toen na veel moeite deze som gevonden en aan de voeten van den overwinnaar neergelegd was, zeide Demetrius verachtelijk: „dat men dit goud aan Lamia geve, opdat zij zeep koope voor haar toilet." De schande van een dergelijk gebruik van hun geld, voegt Plutarchus er aan toe, deed den Atheners meer aan dan de opbrengst, en dit gezegde beleedigde hen meer dan de zaak zelve. En toch richtten zij na den dood van de lichtekooi een standbeeld op voor de Venus-Lamia (!) wat bewijst dat de onzedelijkheid der vorsten dikwijls slechts de uiting is van die der volken. § V. De hetairen. De hetairen waren de groote prostituées van Griekenland. Dit een maatschappelijk oogpunt beschouwd vervulden zij te Athene zoo ongeveer de rol van onze vrouwen der groote wereld. Zooals haar naam het aanwijst, was de hetaire de vriendin van alle notabiliteiten in de financiën, het leger, de wijsbegeerte, de letteren en de kunsten. De betrekkingen n e roemde mannen met bekende hetairen was van algemeene bekendheid en de geschiedschrijvers hebben er getrouw melding van gemaakt. Noch de Romeinsche, noch de &e esc ïaving, uitgezonderd misschien in Frankrijk Ninon de Lenclos en Marion Delorme, hebben hare hetairen gehad ,, D. asse van lichtekooien, die uitsluitend in Griekenland' uis oort. Men moet inderdaad deze „trotsche ganstelingen niet verwarren met gewone prostituees. De eenen werpen over den handel der zinnelijkheid een sluier vol illusien, die hem versiert en vergoddelijkt. De edelmoedigste artstochten, de bekoorlijkheid voortgebracht door de bevalligheid en den geest vormen den band van deze onweeraan aie vei leiding. Zoo denkt de schrijver over de Fêtes 7ii r*01^1SanGS de la Grèce' en wat de anderen aangaat: en Zlc^ s^ecllts de zinnen en vermaken zich een °i ïjgaande opwelling of een bedriegelijke bedwelming te doen opbruisen. Gewoonhjk kwamen de hetairen van Corinthe, de hoogechool van elke prostitutie; daar leerden zij niet alleen de unst van te beminnen, maar ook die van te behagen, de muziek de wijsbegeerte, de welsprekendheid. Evenals alle 10 ^ekooien, wijdden zij zich aan den eeredienst vq n v, enUS' 011 offerden ziJ aan ha,i'e tempels de opbrengst aai eerste liefdesbetrekkingen. Maar de dienst van deze gewijde prostitutie duurde niet lang, want weldra ging zij zich te Athene of in eene andere stad van Griekenand af van de beschaafde wereld vestigen. Daar joegen zij e ortuin na voor de voor haar succes noodige weelde; en dan stelden zij roem er in een hof van aanbidders te vormen tot alle aristocratiën behoorende, in welks midden zij de elementen van overheersching vonden, waarnaar zij streefden. Zoo slaagden zij er in een overwegende rol te spelen in de geschiedenis der Grieksche beschaving. Hunne krachten bestonden, onafhankelijk van alle drijfveeren van zinnelijk genoegen, in het uitgelezene harer weelde en de scherpzinnigheid van haren geest, dat een buitengewone tegenstelling vormde met de eenvoudigheid, de kuischheid en de onwetendheid der gehuwde vrouwen. Aan deze de strenge plichten der echtgenoote en der moeder; aan gene de vermaken van het wereldsche, elegante en hartstochtelijke leven: de Grieksche zeden wilden het alzoo, sedert Pericles gedurende zijn dictatuur het voorbeeld gegeven had der vorstelijke mildheid en der onwettige liefdesverbintenissen, met hem al de beroemde mannen van zijn eeuw medeslepende: Sophocles, Euripidus, Aristophanus, Phidias, Callicrates, Zeuxis, enz. De hetairen waren de modellen voor de schilders en de beeldhouwers; zij juichten de dichters toe in den schouwburg en de redenaars in de academische vergaderingen. Zij waren het sieraad van alle feesten, van alle wereldsche plechtigheden, van alle militaire of burgerlijke bijeenkomsten. Zij hielden haar hof in de tuinen van het Ceramicon; daar critiseerden zij de eenen, roemden de anderen, maar tevens het succes van allen aanmoedigende. Op de openbare wandelingen verschenen zij voortreffelijk door schoonheid en bevalligheid, op prachtige wagens staande, met de rijkste stoffen van het Oosten gekleed, schitterend en getooid als de onbeperkte heerscheressen van een dweepziek volk. „Haar bevallige geest," zegt Dufour, „schiep geoefend en dat de een zoowel als de andere tot de zwakkere psychologie behooren. De beroemde Hetairen. — Aspasia. Zij werd te Milete geboren, een stad beroemd door haar vermaken, fabelen en courtisanen ; zij kwam te Athene, om er hare denkbeelden over de wijsbegeerte en de vrije gedachte te verspreiden. De natuur had haar alle bekoorlijkheden geschonken, haar vader alle talenten. Zij was vergezeld door een menigte schoone Grieksche jonge meisjes, de schitterendste van haar school, allen met een volmaakt voorkomen, met een uitmuntende opvoeding, maar ook allen hetairen even galant als haar leermeesteres. Met een buitengewoon verstand en een voorbeeldelooze schoonheid moest Aspasia door dezen voortreffelijken stoet van zendelingen vergezeld een buitengewoon succes behalen. Ook heeft Chaussard met recht gezegd, dat de wulpsche en wellustige tooi en gang en de kunstgrepen van deze soort vrouwen meer en meer verleidelijk werd, en dat Athene van toen af de eerste school werd voor het vermaak en voor alle schoone zaken in het algemeen. Haar huis werd dus de plaats van bijeenkomst van de merkwaardigste mannen van Griekenland. Er werden conferentiën gehouden, waar de belangrijkste vraagstukken over wijsbegeerte, staatkunde en letterkunde verhandeld werden. Niet alleen zag men er Socrates, Pericles, Alcibiades, Phidias, Anaxagores en den geheelen hoogen adel der stad, maar ook de matronen en hare dochters, ter wille van Aspasia, de gewoonten en de wetten van haar land vergetende. „Zij gingen er heen om haar te hooren spreken, ofschoon zij een leven leidde dat weinig eervol was, daar zij in haar huis jonge meisjes hield, die handel met haar lichaam dreven." (1) (1) .Tacques Amyot, traduction de Plutarque. Nooit drukte een koningin haar karakter zoo op haar on derdanen, als Aspasia dit op het volk van Athene deed Zij bestuurde de openbare zaken, besliste over vrede en oorl loste alle betwistbare artistieke en letterkundige vraagstuk ken op, gaf den mannen den toon en den vrouwen d'e°mode aan. Zij verpersoonlijkte de overwinning van de prostitutie En indien men geschiedkundig zegt: de eeuw van Pericles' kan men even gegrond zeggen: de eeuw van Aspasia ' Hare oppervlakkige wijsbegeerte overheerschte dermate Pericles, den overwinnenden held van Mycali, het erkende hoofd van de Republiek, dat hij van zijn vrouw scheidde om haar te huwen. Aldus slaagde een prostituée erin een werkdadig aandeel te nemen aan de staatkundige belangen van Griekenland, en de veldtochten van Samos, Migare en den Peloponnesus te veroorzaken om redenen van persoonlijk be lang. Die bloedige oorlogen waren zeker haar oorlogen- nu eens omdat de Samiërs in strijd waren met de Mileters haar landgenooten; dan weer omdat de Megariërs twee hetairen van haar hof opgelicht hadden uit weerwraak, dat Alcibia des, een harer minnaars, de schoone Simaetha, eene vrouw van Megare, geschaakt had. En opdat de vrede niet zonder hare toestemming zou gesloten worden, volgde zij al de bewegingen van het leger met haar vliegend legioen van courtisanen. Deze moesten overigens hare bevelen mededeelen aan de andere hoofden van het Atheensche leger, die haar dan ook om strijd met goud en kostbare steenen beloonden. Het despotische karakter van Aspasia eindigde haar hef tige vijandschap te berokkenen vooral van de zijde der vrouwen. Men verweet haar de onzedelijkheid harer wijsbegeerte en zij werd voor den Areopagus gedaagd onder de verschrik- stelde. Demosthenes ondervond het te zijnen koste: Niettegenstaande zijn grooten roem van welsprekendheid vroeg Laïs hem 10000 drachmen voor een nacht: „Ik koop zoo duur geen berouw," antwoordde de beroemde Athener, die ternauwernood het tiende deel van die som in zijn zak had. Daarentegen bood zij zich zelf Xenocratus aan, een deileerlingen van Plato; maar het was tevergeefs, dat zij den strengen wijsgeer trachtte te verblinden door haar wondervolle schoonheid, tevergeefs dat zij zijn zenuwen trachtte op te wekken door hare liefkoozingen en hare meest wellustige omhelzingen. Xenocratus weerstond hare verleiding geheel. „Ik had gewed een man gevoelig te maken," zeide zij, „en niet een beeld." Zij was niet gelukkiger bij Eubates, een der overwinnaars in de Olympische spelen. Die jonge man wilde trouw blijven aan zijn liefde voor een meisje van Cyrene en weigerde al haar dringende uitnoodigingen. Laïs was wispelturig, zij zocht de tegenstellingen. Op hetzelfde tijdstip had zij voor minnaars den eleganten en geestigen Aristippus en den lompen, onbeschaamden Diogenes, aan wien zij zich in het openbaar overgaf. In haar tegenwoordigheid trachtten de beide wijsgeeren elkander wederkeerig te bekeeren tot hun leer, maar zonder succes. Hun argumenten versterkten slechts de groote hetaire in de electrische wijsbegeerte van haar liefde. Plutarchus verhaalt aangaande haar dood de volgende geschiedenis: Corinthe verlaten hebbende om een jong man naar Thessalië te volgen, waarop zij verliefd was, vermoordden de vrouwen dier streek haar, omdat zij jaloersch waren op haar schoonheid. De Corinthiërs erkentelijk voor de vorstelijke geschenken, die zij hun stad deed, richtten voor haar een gedenkteeken op, dat een leeuw voorstelt, die een ram ter aarde werpt. Men zegt ook, dat men voor haar een grafstede liet bouwen op de plaats, waar zij het leven liet en dat men er dit grafschrift op plaatste : Het roemrijke en onoverwinlijke Griekenland is door de goddelijke schoonheid van Laïs onderworpen geworden. Dochter der liefde, in de school van Corinthe gevormd, rust zij in de velden van Thessalifi. Het zou buitengewoon geweest^ zijn, indien in Frankrijk geen galant dichter opgestaan ware om aan Laïs een strophe of een vers te wijden. Voltaire heeft zich hiermede belast door ons een vertaling te "geven van de opdracht van Laïs aan Yenus, toen zij op gevorderden leeftijd haar spiegel aan de voeten van het beeld der godin legde. In deze chmx de fleurs, scherpe puntdichten onder den naam van Anthologie grecque bekend, doet de schrijver de hetaire van Corinthe als volgt spreken: Ik geef hem aan Venus, omdat die altijd schoon is; Want hij vermeerdert slechts mijn zorgen! Ik zou mij niet meer kunnen zien in dien trouwen spiegel Zooals ik was, noch zooals ik ben. Groote mannen en hetairen. — De meesten van de hetairen waren haar vermaardheid verschuldigd aan de groote mannen, die haar beschermers waren. Onder de menigte zullen wij aanhalen: H e r p y 1 i s. Zij werd door Aristoteles bemind en schonk hem een zoon, De vorst der wyjsgeeren maakte haar tot zijn erfgenaam, vóór hij stierf. Lagischus. De leeraar der welsprekendheid Isocrates, de vriend van Philippus van Macedonië en de mededinger van Demosthenes, weerstond de bekoorlijkheden van dit mooie meisje niet. Magalostrates. Zij was een aanhangster der erotische wijsbegeerte van Alcman, een dichter, die Homerus voorafging, en die door zijn erotische uitspattingen eene ziekte opliep, waaraan hij stierf. L e o n t i u m. Atheensche hetaire, leerling en maïtres van Epicures, opmerkenswaardig door de sierlijkheid van haar stijl; zij boezemde eens hevigen hartstocht in aan den dichter Hermasianax en onderhield een levendigen pennestrijd met den wijsgeer Theophrastus. T h a ï s. Hetaire van Athene, zij slaagde erin, toen Alexander in deze stad kwam; hem door haar schoonheid te ketenen en volgde hem tot in Azië. Zij nam deel aan de zwelgpartij, waarbij zij de overwinnaar Persepolis liet verbranden. Zij werd daarna de maitres van Ptolemeüs, die koning van Egypte werd. Deze verhief haar onder zijn wettige vrouwen en had drie kinderen bij haar. B a c c h i s. Deze trouwe minnares van den redenaar Hyperides was bekend door haar belangeloosheid en de goedheid van haar hart. Men noemde haar de goede Bacchis; Hyperides schreef, dat zij den naam van courtisane geadeld had. T e o d e t e. Zij beminde Alcibiades teeder, en bewees zeer vroom de laatste eer aan den beroemden generaal van Athene. Gr 1 y c è r e. Zij verkreeg van Menander, de prins van het nieuwe tooneelspel, dat hij de comedie, die hij te harer eere gemaakt had, op de lijst van zijn geliefkoosde stukken plaatste. Zij zeide dikwijls: „Ik ben liever de koningin van Menander dan van Tarsus, * eene stad, die zij bewoonde, toen zij door den gouverneur van de Aziatische provinciën koninklijk onderhouden werd. geer Stilpon van Megare. Buitengewone wiskunstenares, had haar hart een sterk zwak voor haar broeders in de wiskunde. Theoris. Zij gaf zich aan de dorre liefde van den grooten Sophocles over. Demosthenes liet haar, om zich over haar afkeer te wreken, ter dood veroordeelen voor een voorgewende misdaad van goddeloosheid in hare werkzaamheden als priesteresse van den tempel van Venus en van Neptunus gepleegd. Voor Theoris richtte de oude Sophocles dezen lofzang tot Yenus: „O Godin, verhoor mijn bede! Maak Theoris ongevoelig voor de liefkoozingen van die jeugd, die gij begunstigt, stort bekoorlijkheid over mijn grijze haren uit; maak dat Theoris een grijsaard de voorkeur geeft. De krachten van den grijsaard zijn uitgeput, maar zijn geest begrijpt nog de vervoeringen." Theodote. Zij was dermate verliefd op Socrates, die zich den wijzen raadsheer der liefde deed noemen, den viiend der vrouwen, dat Aristophanus, de mededinger van den wijsgeer zich wreekte door tegen dezen de ernstige beschuldiging in te brengen van de jeugd te verderven en nieuwe goden in te voeren, een beschuldiging, die door den gifbeker gevolgd werd, maar die den dichter niet gelukkiger maakte bij de schoone courtisane. G n a t e n a. Beroemd door haar geest en de gevatheid harer uitvallen, was zij langen tijd de tyrannieke minnares van den dichter Dyphile. Op het voorbeeld van de wijsgeeren, die in hun academie de tafelen van hun bizondere wetten ophingen, had zij in haar voorportaal het wetboek harer instelling, de erotische wetten en de reglementen van het huis in 320 verzen geplaatst. kunnen, zoo zij goede zeden hebben, en aan wie het gebrek aan wijsheid alle hulpmiddelen zou ontnemen. De wetgever nochtans, steeds vol argwaan, wijst duidelijk het uur aan, waarop een vrij kind naar school moet gaan, en wanneer het er uitgaat. Hij verbiedt den meesters en hoofden van gymnasiën voor het opgaan der zon deze te openen, en hij gelast hun, de eenzaamheid en de duisternis voor verdacht houdende, ze voor zonsondergang te sluiten. Hij wil, dat de bestuurder der feesten van Bacchus, die daarbij kinderen gebruikt, boven de veertig jaar zij, opdat hij slechts met hen op een rijpen leeftijd in aanraking komt. Volgens den wetgever kan een welopgevoed kind, tot man opgegroeid, zijn vaderland nuttig zijn. Maar als reeds dadelijk de inborst bedorven is door een slechte opvoeding, kunnen de kinderen slechts verdorven burgers zooals Timarchus worden. „De wetgever heeft, ook voor de veiligheid uwer kinderen, nog een andere wet vastgesteld, die op de prostitutie: Zij stelt de zwaarste straffen vast tegen wie ook, die een vrij kind of vrouw prostitueert. Welke andere wet heeft hij nog afgekondigd? De wet tegen de beleediging, die in één woord al de overtredingen van dezen aard omvat. Zij zegt uitdrukkelijk, dat wie ook een kind, een man of een vrouw, hetzij vrij of slaaf, beleedigt (en men beleedigt hen, als men ze voor zijn vermaak koopt), wie zich tegen een dezer personen aan misdadige buitensporigheden zal overgeven, beschuldigd en tot een lichamelijke kastijding veroordeeld kan worden." Eschinus herinnert voorts de beschikking der wet tegen mannen, die zich zeiven aan de prostitutie overleveren, en die aldus vervat is: „Wie der Atheners zich prostitueeren zal ten genoege van anderen, zal niet gekozen kunnen worden voor de negen Archonten; hij zal tot geene hoogepriesterschap beroepen kunnen worden; hij zal voor het volk niet kunnen pleiten, noch een overheidsplaats in of buiten de stad, door het lot of bij stemming kunnen verkrijgen* hij zal noch als afgevaardigde, noch als heraut afgezonden kunnen worden; hij zal zijn meening niet kunnen zeggen noch in den Senaat, noch in de volksvergadering." , Al deze voorzorgen, door den wetgever genomen, bewijzen wel de neiging, die de Grieken hadden voor de tegennatuurlijke ontucht. Inderdaad verkreeg Athene, niettegenstaande al de gestrengheid der wetten, bijna evenveel befaamdheid door zijne pederasten en zijn kindervrienden als Corinthe door zijn tribaden. Aristophanus zegt in zijn comedie de Wolken, tegen Socrates geschreven: „Voorheen was het een jongen verboden in de Arena te gaan zitten anders dan met een kleed, dat hem laag over de dijen hing, ten einde niets onwelvoegelijks aan vreemden te vertoonen; hij vergat nooit, als hij opstond, tot zelfs de sporen van zijn zitten weg te maken, opdat de indruk van de vleezige deelen geen verlangen bij verliefden zou opwekken. Volgens de Grieksche geschiedschrijvers weten wij ook, dat in de nabijheid der gymnasia en van de worstelperken zich winkels bevonden van barbiers, parfumeurs, wisselaars en fabrikanten, benevens badplaatsen, die tot plaats van samenkomst dienden voor actieve en passieve pederasten. Indien men vertrouwt op de toespraak van Eschinus, hadden de bedrijven van Pederastie en Sodomie dezer mannen openlijk plaats in de afgelegen en donkere plaatsen van de stad, voornamelijk op de Pnix, een plein in Athene tegenover den Acropolis. Deze ondeugd, die volgens Elien, Plato en Xenophon gestraft werd met oneer, verbanning en den dood, werd bij de Elieners en Beotiërs geduld en zelfs toegestaan. En zij was in de stad Chalcis in Eubea, op Chios en op Siphnos, eilanden van den Archipel, zoodanig verbreid, dat men zich spreekwoordelijk van den naam dezer landen als wortel bediende om werkwoorden te maken, die eensluidend waren met sodomieteren. „Volgens Rosenbaum zagen de Grieken in de pederastie slechts een tegennatuurlijken hartstocht, een soort van losbandigheid. Men vond misschien bij de eenen, zegt hij, redenen, die hun bizonderen smaak schenen te wettigen, en men zag in hun doen, om zich vermaak te verschaffen, slechts een middel om hun zinnen te verpoozen, slechts een figura Veneris, die het onanisme nabij kwam. Maar voor den passieven pederast, die de eersten aanmoedigde, bestond een dergelijke reden niet, want men kon een zekere kitteling niet aannemen als een der physische oorzaken van dezen hartstocht. Men moest hem beschouwen als een wezen, dat onder een ziekelijken invloed geplaatst is " Deze tegennatuurlijke betrekkingen bestonden niet alleen tusschen individuen der lagere standen, maar zij vonden ook plaats bij mannen, die tot de aristocratie behoorden. Een hetaire, Nico genaamd en beroemd om haar spottenden geest, was eens met den schandjongen van Sophocles, Demophon genaamd. Deze vroeg haar verlof, zich te verzekeren of zij geschapen was als de Venus Callipyge: „Wat wilt gij daarmede uitvoeren," zei de zij verachtelijk, „is het om aan Sophocles te geven?" Een ander geschiedkundig bewijs voor de tegennatuurlijke liefde is de geschiedenis van den hartstocht van Socrates voor Alcibiades, die verscheidenen beschouwd hebben als een gevoel van sentimenteele liefde, van overdreven kinderliefde. Men vatte de zaak op, zooals men wil; maar Plato heeft een brokstuk van een gesprek tusschen Aspasia en Socrates over Alcibiades medegedeeld, dat geen volkomene en kuische onschuld van de zijde des wijsgeers in zich sluit. De vertaling is: — Socrates, ik heb in uw hart gelezen; het klopt voor den zoon van Dinomachus en Clinias. Hoor, als gij wilt, dat de schoone Alcibiades u wederliefde betoont, let dan op den raad van mijn genegenheid... — O verrukkelijk gesprek! roept Socrates uit, o vreugde!... Een klam gevoel heeft mijn lichaam doorloopen, mijn oogen vullen zich met tranen... — Houd op met zuchten, brak zij af; doordring u met een verheven geestdrift; verhef uw geest tot de goddelijke hoogte der poëzie: deze betooverende kunst zal u de ziel openen. De zoete dichtkunst is de bekoring van het verstand; het oor is de weg naar het hart, en het hart is die naar het overige... — Waarom weent gij, dierbare Socrates? Zal ze dan altijd uw hart storen, die liefde, die als de bliksem uit de oogen van een gevoelloos jongmensch geschoten is? Ik heb je beloofd hem voor je te vermurven. Hoe moet men die liefde noemen van een man voor een opgeschoten knaap? De zedenmeesters hebben gezegd, dat de oorzaak van de tegennatuurlijke ondeugden der Grieken gezeteld was in zekeren omgang, dien zij zich als eerbaar veroorloofden, maar die hen noodlottig tot eerlooze handelingen moest voeren. De samenspraak der liefde, aan Lucianus toegeschreven, geeft een andere oorzaak aan de liefde vooi kleine jongens. Wij vinden inderdaad twee personen, die in den omtrek van den tempel van Cnide, de een over de liefde der vrouwen, de anderen over die der jongens debatteeren. Onze twee redenaars zijn Charicles en Callicratidas. Wij zullen de argumenten hooren, die zij aanvoeren, voor hunne meeningen. Charicles. Uw slachtoffer lijdt en weent onder uw afschuwelijke liefkoozingen; als men dergelijke verstoringen bij de mannen toelaat, moet men aan de Lesbische vrouwen hare dorre liefde laten. Callicratidas. Leeuwen huwen geen leeuwen, zegt gy. Dat komt omdat leeuwen niet philosopheeren. 's Morgens lijkt de vrouw, als zij uit het bed komt, een apin; oude vrouwen en dienstmeisjes, op een rij geschaard als bij een processie, brengen haar de gereedschappen en de drogerijen voor haar toilet: een zilveren waschkom, een waterkan, een spiegel, frizeerijzers, blanketsel, potjes met opiaat en zalf om haar tanden schoon te maken, de wenkbrauwen zwart te maken en het haar te kleuren en te parfumeeren; men zou meenen de werkplaats van een apotheker te zien. Zij bedekt half haar voorhoofd onder de krullen van haar haren, terwijl een ander gedeelte over haar schouders golft. De riemen van haar schoeisel zijn zoo nauw aangehaald dat zij in het vleesch dringen; zij is minder gekleed dan wel in een doorschijnende stof ingesloten, die zien laat, wat zij gehouden is te verbergen. Zij doet kostbare paarlen in haar ooren, en armbanden in den vorm van een slang aan haar polsen en armen; een diadeem van diamanten en edelsteenen uit Indië zit op haar hoofd; lange halssnoeren hangen om haar hals; gouden hakken versieren haar purperen schoenen; zij maakt haar schaamtelooze wangen rood om haar bleekheid te verbergen. Zoo uitgedost gaat zij uit, om onbekende godinnen te aanbidden, die noodlottig voor haar man zijn. Deze aanbiddingen worden gevolgd door slecht befaamde inwijdingen en verdachte mysteriën. Zij komt weer thuis, en gaat na lang een bad gebruikt te hebben aan een overdadige tafel zitten; zij overlaadt zich met spijzen én neemt van alle gerechten. Een weelderig bed wacht haar: zij geeft zich aan een onverklaarbaren slaap over, indien het een slaap is; en als zij van dit donzige bed opstaat, gaat zij gauw naar de naastbijzijnde warme bronnen. Laat ons nu een jongen man beschouwen. Hij staat voor het krieken van den dag op, dompelt zich in frisch water, bestudeert de grondregels van de wijsheid, speelt op de lier, oefent zijn kracht met loopers van Thessalië en. werpt de spies. Wie zou de vriend niet zijn van zoo'n jongeling? De liefde was de bemiddelaar der vriendschap tusschen Orestes en Pilades; zij voeren beiden op hetzelfde schip door het leven; het is schoon elkander tot heldhaftige daden op te wekken door een drievoudige gemeenschap van vermaken, gevaren en roem. De ziel van hen, die volgens deze hemelsche liefde beminnen, bewoont de hemelsche streken en twee minnenden van deze soort krijgen na het leven den onvergankelyken prijs der deugd. Callicratidas, heeft Chateaubriand (l) gezegd, heeft in zijn pleidooi de meening uitgedrukt van Plato en van Sociates, de wijsten der menschen. Hij doet opmerken hoe Lincinius het geding tusschen Charicles en Callicratidas beslist: hij laat de vrouwen voor de gewone stervelingen en de kleine jongens voor de wijsgeeren. (1) Chateaubriand, études liistoriques. 9 Theomnestes, een ander rechter in het debat, „lacht om de vermeende reinheid der wijsgeerige liefde, en eindigt met de schildering van een verleiding, waarvan de naaktheden nauwelijks verdraagbaar zijn in het kleed van de Grieksche taal." Het is Chateaubriand, die deze passage aldus vertolkt, en hem tot de gevolgtrekking leidt, dat de grootste personages van Griekenland en de grootste namen onder het juk van deze vernederende hartstochten gebukt gingen. Alexander deed zijn soldaten blozen om zijn gemeenzaamheid met den gesnedenen Bagoas. Sophocles gaat uit Athene met een jongen, die hem zijn mantel steelt; Euripides bespot Sophocles en verklaart hem, dat hij hetzelfde schepsel voor niets gehad heeft. Een ander feit: In de samenspraak der Courtisamn van Lucianus hoort men Chelidonion aan Drosé voorstellen met houtskool op de muren van het Ceramicon te schrijven: Aristenet corrupit Clinias. Deze Aristenet was een wijsgeer die Clinias van Drosé geschaakt had.... Het is stichtend! Zoo waren de Grieksche zeden! De dichters bezongen de tegennatuurlijke liefde der goden, van Minos voor Theseüs, van Laïus voor Chrisippus. Hiëronanymus, de peripatetische wijsgeer, prees de pederastie en roemde het legioen van Theba; en Agnon, het lid der Academie, beschouwde de prostitutie van beider kunne voor het huwelijk bij de Spartanen geoorloofd. Halen wij nog een zeer zonderlinge passage aan van Dion Chrysostomus ('), die de verschrikkelijke verspreiding bewijst, welke de pederastie bij de inwoners van Tarsus genomen had, en die een denkbeeld kan vormen, wat toen (1) Orationes XXXIII vol. II. die ondeugd in het Oosten was. Ziehier: „Het zal niet zonder belang zijn, een opmerkelijk feit te doen kennen, en wel, dat veel individuen door een ziekte aangetast zijn, die vroeger bij anderen veel algemeener was dan bij u. Gij vraagt mij, welke die ziekte is. Ofschoon ik mij niet duidelijker kan uitdrukken, zal het niettemin niet moeilijk vallen haar te raden. „Denkt niet, dat ik van geheime of verborgen zaken spreek ; neen, de feiten spreken duidelijk genoeg voor zich zeiven. Velen slapen wandelende en sprekende, ofschoon zij goed wakker schijnen en toch is dit zoo niet. Het duidelijkste bewijs van hun slaap is, dat zij snurken. Ik kan mij zekei met niet meer betamelijkheid uitdrukken. Allen evenwel, die slapen, zijn door het kwaad niet aangetast. Deze ondeugd verteert en brandmerkt de stad. Zij vooral, die oveidag slapen, zyn de grootste schande voor het vaderland, en gij moest ze het land uitbannen, evenals men hen overal vandaan moest jagen. Ofschoon met alle straffen bedreigd en aan de openbare verachting overgegeven, vindt men hen op alle tijdstippen in verschillende plaatsen der stad. Oveiigens zijn hun ondeugden voor de kleine en de aankomende jongens verderflijk: zonder op te houden braaf te zijn, beschouwen deze de zaak slechts als onbeteekenend, en ofschoon zij zich voor het feit wachten, verlangen zij het niettemin. Indien men een stad vond, waar men slechts zuchten zou hooren en waar niemand zou kunnen wandelen, zonder ieder oogenblik gekweld te worden door klachten, wie zou daar inderdaad willen wonen ? Het gewone zuchten is, zooals een ieder weet, de uitdrukking van het ongeluk; maar dat waarvan ik spreek, is het gevolg van de afschuwelijkste ontucht. Het is zeker verkieslijker betrekkingen te hebben met ongelukkigen dan met pederasten. „Zoo het onmogelijk is altijd de fluit te hooren spelen, en indien, zooals men zegt, het verblijf op de rots, die van den zang der sirenen weerklinkt, ondragelijk is, welk deugdzaam man zou kunnen wennen aan deze onwelluidende en rauwe tonen? Wie langs een huis gaat, waarin hij dit klagen hoorde, zou zeker denken, dat het een bordeel is; maar wat zou hij van een stad zeggen, waar die zuchten zijn oor op alle plaatsen, op elk uur, in elke minuut treffen ? „De pederastie wordt in de straten, in de huizen, op de openbare pleinen, in den schouwburg, op de gymnasiën gepleegd. Ik voeg er aan toe, dat ik tot heden nog geen fluitspeler gehoord heb, die zich 's morgens vroeg op zijn instrument oefende, terwijl het afschuwelijk misbaar deipederasten reeds bij het krieken van den dag aanvangt. „Waarlijk, ik verheel mij niet, dat men mij beschuldigen zal ongerijmdheden te vertellen, als ik van deze zaken spreek; zij zijn evenwel niets minder dan nietig. Gij die op uw karren groenten naar de markt brengt, kijkt niet alleen op uw weg naar de groote hoeveelheid wit brood en naar het versche en gezouten vleesch, maar beschouwt deze afschuwelijkheid ook eens met dezelfde oplettendheid. „Zoo iemand in een stad kwam, waar die ondeugd met den vinger aangewezen kon worden, wat zou hij van zoo'n plaats zeggen? Wat zou het wezen, indien allen er met het kleed opgetrokken wandelden, alsof zij in de modder liepen? Weet gij dan niet, vanwaar uw schande komt, die aan uw vijanden het recht geeft u te verachten ? En waarom noemt men u Kerchidas ? Weinig kan het u schelen, wat anderen van u zeggen, maar wel wat gij zelf doet. „Is het niet afschuwelijk (en ik denk) gevaarlijker dan de pest door een ziekte zekere mannen van het volk te zien treffen, zoodat zij allen een vrouwenstem krijgen, en geen grijsaard, noch jongeling meer een manlijk geluid kunnen voortbrengen ? — Een ieder hoort met genoegen een vrouw spreken, omdat die stem natuurlijk is; maar het is niet hetzelfde met de tweeslachtigen of met de individuen, van wie men de geslachtsdeelen afgesneden heeft. Ofschoon men dien toon niet overal en bij allen hoort, is hij hun niettemin eigen; voor hen is het een kenmerkend schandmerk. Welnu! indien iemand u op een afstand wilde beoordeelen door den klank alleen van uw stem, zou hij kunnen beslissen welk soort man gij zijt en wat gij doet, wapt gij zijt slechts goed om ossen of schapen te hoeden. In plaats van u te beschouwen als de afstammelingen der Argiven, zooals gij volhoudt, zou hij u voor Grieken houden, die de Pheniciërs in ontucht en wellust overtreffen. Wat mij aangaat, ik denk dat een deugdzaam man niets beter te doen heeft, dan zich de ooren met was dicht te stoppen, indien hij zich in een stad bevindt, die vol sirenen scheen, die hij voorbijkwam. Hier beloopt hij doodsgevaar: maar daar dat der oneer en der schandelijkste ontucht. Vroeger, hoorde men bij u slechts de tonen der Jonische of Dorische muziek of wel de Phrygische of Lydische harmonie; maar tegenwoordig vindt gij slechts de muziek der Arcadiërs en Pheniciërs bekoorlijk; gij geeft de voorkeur aan deze maat alsof het mogelijk is goede muziek te maken door den neus? - Zoo'n rhythmus moet noodwendig door iets anders gevolgd worden. „Gij weet, dat een inheemsche ziekte uw neuzen aangetast heeft, op dezelfde wijze als de toorn des hemels bij anderen de handen, de voeten en het gezicht. Men zegt, dat Aphrodite om de vrouwen van Lesbos te straffen haar dagen en nachten waren aan een lectuur gewijd, die zuchten en zenuwtrekkingen bij haar opwekten, die 's nachts in vurige droomen veranderden en haar de tafereelen schetsten, in haar verbeelding gezien. Aan Cercola van Andros gehuwd, werd zij spoedig weduwe, (omstreeks het jaar 590 voor de gewone tijdrekening). Wijsgeer en dichteres kwam zij door een toenemende verbijstering harer verbeelding en harer zinnen ertoe zich te overtuigen, dat de liefde van vrouwen onderling verheven was boven de physiologische liefde. „Zij was schoon," zegt Plato. En Mevr. Dacie, die haar leven geschreven heeft, schetst haar aldus: „Het karakter van het hoofd van Sapho, zooals het op de oude medailles voorgesteld is, toont een buitengewoon erotisch gestel. Sapho was bruin en klein; haar zwarte oogen schoten vlammen. In de redevoeringen, die zij tot hare leerlingen en beminden over de Lesbische liefde hield, lag ongelukkig een overredende welsprekendheid, die haar talrijke volgelingen maakte, waaronder: Amyctene, Athys, Cydno, Anagore, Phyrrine, Andromede en „honderd anderen; zegt zij, die ik niet zonder mij te bezondigen bemind heb." Atque Alioe centum, quar non sine crimine amavi. De ouden waren eenstemmig in de bewondering van de geestdrift en den gloed, die in de verzen van Sapho schitterden ; zij noemden haar de tiende muze, wat aan Lebrun doet zeggen; Sapho sliep met de muzen, Zij was bijna haar minnaar. Wat zeker het schoonste is in de fragmenten van haar Pythagoras werd voor tien mina's verkocht, omdat men ontdekt had, dat hij een gouden dij had. De anderen zullen ons een juist denkbeeld geven van hun zedenleer. Hoort: Mercurius laat Diogenes binnenkomen. Men ondervraagt hem. — Welk is uw beroep? — Diogenes. Geneesheer der ziel, heraut der vrijheid en der waarheid. Ziehier mijn leer: op alles wat te zeggen te hebben, een rauwe stem, een barbaarsch voorkomen, een woest en wild gedrag te hebben; onder de menigte te leven, alsof er niemand is, alleen te zijn te midden van allen, de voorkeur te geven aan de Venus der prostitutie en in het openbaar doen waarvan een ander kleurt, als hij het in het verborgen doet. Als je je verveelt een weinig vergift nemen en de wereld verlaten. Ziedaar het geluk, wilt gij er van gediend zijn? Na Diogenes, voor wien slechts twee obolen gegeven worden, laat Mercurius Aristippus komen; hij is dronken en kan niet antwoorden. Mercurius legt zijn leer uit: zich om niets bekommeren, van alles gebruik-maken en, onverschillig waar, den wellust zoeken. Socrates volgt op Heraclites en Democrites. Men stelt hem deze vraag: Wat zijt gij? Hij antwoordt onbeschaamd: — Een liefhebber van kleine jongens en meester in de kunst der liefde. De Grieksche tekst is nog juister dan de vertaling. Over zijn leer, zegt hij: ik heb een republiek ontworpen en gedraag mij volgens haar wetten. De vrouwen behooren niet aan een enkelen man; ieder man kan met haar gemeenschap hebben. Men doet hem nog vele andere vragen: — Zijn de wetten op het overspel ingetrokken? - Onnoozelheid, antwoordt hij. _ En wat hebt gij voor de kleine en mooie jongens vastgesteld? . , , _ Zij zullen, antwoordt Socrates, den prijs der deugd worden en hun liefde de belooning van den moed...! Socrates wordt voor twee talenten verkocht, voegt Lucianus eraan toe. t1) , .. „„ En wat moet men thans zeggen van de wysgeeren van dit volk, dat in den tempel van Corinthe twaalfhonderd prostitué's als vestalen had, die geraadpleegd en gebruikt werden in de aangelegenheden van de republiek. ( ) kan men hen van onzedelijkheid beschuldigen, als de dienaren der goden van den Olympus al de schandelijkheden van de Mythologie onderwezen. Juno, die zich bij Jupitei beklaagt, dat hij haar niet meer liefkoost sinds hij Ganjmedes ontvoerd heeft, Mercurius met Apollo spottende over het avontuur van Mars door Vulkaan in de armen van Venus geketend en de moeder der liefde Paris tot overspel overhalende ?... , Zou men niet zeggen dat de godsdiensten bewonderenswaardig ontworpen werden om al de ondeugden toe te staan en elke prostitutie aan te moedigen? Dit is de conclusie. Overigens regeert men de menschen slechts door hunne hartstochten (') te vleien en de bedienaren der oude eerediensten hebben altijd de heerschappij zeer bemind. "m Men kent de waardeering van Lélut van den psychologischen toestlnd van Socrates. De toestand van krankzinnige excentncte.t van den wijsgeer paarde zich aan de werkdadige zinsverbijstermgen van het geh . (2) Athaen, bib. XII. (3) (en wel hunne slechte). Vert. DE GEWIJDE PROSTITUTIE VAN ITALIË. De eeredienst van Priapus en van Venus. Zuidelijk Italië, dat de Ouden Groot-Griekenland noemden, was lang voor de stichting van Rome, door de Pheniciërs, Egyptenaren en Grieken bevolkt geworden. Deze hadden hun godsdiensten en zeden medegebracht en bijgevolg ook de gewijde prostitutie, die de grondslag was van deneeredienst der Oostersche Venussen. Noordelijk van Groot-Griekenland lag Etrurië, waarvan de bewoners volgens de geschiedschrijvers afstammen van de Pelasgen, maar die volgens latere archeologische ontdekkingen uit Lydië kwamen. Evenwel waren het de Corybanten, priesters van Cybelle, die, zooals Heraclites verhaalt, den eeredienst van Phallus en van Bacchus in Italië overbrachten. Deze Corybanten, ook Cabiren genoemd, kwamen uit Phiygie, waar zij zich schuldig hadden gemaakt aan twee broedermoorden, waarna zij den gewijden korf stalen, waarin de phallus van den god Bacchus zich bevond. Zij brachten dien naar Etrurië over; en daar zij uit hun land verjaagd waren, vestigden zij hun woning bij de Etruriërs, predikten hun leer en bevalen dezen volken aan Phallus en den gewijden korf te aanbidden. slaven hunner zinnen en hartstochten waren. De bestialiteit en de pederastie waren hunne gewone ondeugden, en deze afschuwelijkheden, naïef gemeen aan alle leeftijden en alle standen der maatschappij, hadden geen ander middel tot herstel dan ceremoniën voor boetedoening en zuivering, die somwijlen de onbelemmerde uitoefening ervan schorsten. Evenals bij alle oude volken huldigde de gemengdheid der seksen de wetten der natuur en was de vrouw, aan de brutale ingevingen van den man onderworpen, gewoonlijk slechts het geduldig werktuig van zijn genietingen: zij behoorde aan hem, die kracht had. De physische ontwikkeling van deze wilde voorvaderen der Romeinen rechtvaardigt overigens al hetgeen men van hun schaamtelooze zinnelijkheid kan verwachten: zij hadden de mannelijke geslachtsdeelen van gelijken vorm als die van een stier, zij geleken op bokken en hadden aan het onderlijf een bos rood haar, dien men onmogelijk als een conventioneel teeken kan beschouwen op de teekeningen, die dit sikje aan het achterste, dit vleezige en harige uitwas tevens, dit begin van een werkelijken dierenstaart vertoonen. Men zou zeer in verlegenheid zitten om .te zeggen op welk tijdstip dit vreemdsoortig kenteeken van een bestiaal gestel geheel en al verdween, men bewaarde het in de allegorische beeldenleer als het kenmerk van den sater en den faun. (') Wij vinden de gewijde prostitutie bovendien in Sicilië terug in den tempel van Venus-Erycine. Aan dien tempel waren slavinnen verbonden, die zich, evenals te Corinthe en in Azië, half ten voordeele van het altaar en half voor zich zelve prostitueerden, totdat zij h«t rantsoen harer vrij- (1) Histoire de la prostitution. Dufour. gewoonte beschouwd," zegt de H. Augustinus, „de jonge bruiden op de ongehoorde en overgroote manlijkheid van Priapus te doen zitten. Sed quid hoe dicam, cum ibi sit et Priapus nimius masculus, super eujiis immanissimum et turpissimum fascinum, sedere nova nupta jubeatur, more honestissimo et religiosissimo malronarum." (l) Op zijn beurt zegt Lucianus: „Zal ik over den Mutunus spreken, op welks uiteinde de jonggehuwden gaan zitten, opdat het schijne, dat de god het eerst het offer harer schaamte ontvangen heeft. Et Mutunus in cujus sinupudendo nubentes prcesident; ut illarum puditiam prio deus delibasse videatur." (a) Het is duidelijk, dat deze plechtigheden uit Indië en Westelijk Azië overgebracht waren, die de zetel waren van de gewijde prostitutie. De onvruchtbare vrouwen namen de toevlucht tot dezelfde godheden om de invloeden te bannen, die zich tegen haar zwangerschap verzetten, zooals Arnold aan zijn landgenooten gezegd heeft: „Geleidt gij zelf niet met ijver uw vrouwen bij Mutunus? En laat gij ze niet om een soort begoocheling te vernietigen op de afschuwelijke en geweldige Phallos van dit afgodsbeeld zitten? Etiamme Mutunus, cujus imrnanibus pudendis horrentique fascino, vestras inequitare matronas, et auspicabile ducitis et optatis?" (a) Hoe meer de mindere standen voor hun Priapus een vurige en diep godsdienstige toewijding over hadden, destemeer verachtten de menschen der hoogere klasse deze domme Aziatische godheid. De eerste wetgevers hadden het voordeel begrepen een eeredienst te erkennen, die belang- (1) Civit. Dei. lib. 6. Cap. 9. (2) De falsa religione. Ibid. I. (3) Lib. IV. p. 131. rijk de uitbreiding der bevolking bevorderde. Maar innerlijk stelden zij niet meer belang er in dan Horatius, toen hij aan een vriend schreef, dat hij een vijgeboom geveld had, waarvan een bank of een Priapus ad libitum gemaakt zou worden. Door de beelden, die men voor hem in de tempels oprichtte, werd Priapus voorgesteld in de gedaante van een behaard man, met bokkepooten en hoorns, in de hand een staafje houdende en voorzien van een ontzaglijk manlijk lid, waarop somtijds plechtige bezweringen vermeld stonden. In' de oudste tijden der Latijnsche beschaving bewezen de Romeinsche vrouwen, matronen zoowel als jeugdige meisjes, hem een bizondere eer en verwaarloosden zij voor hem Venus zelf. Zij legden aan zijn voeten talrijke offers neder, niet alleen in de openbare tempels, maar ook in kapellen, die zij tehuis opgericht hadden. Zij hadden voor dezen belachelijken god een bizonder zwak, terwijl zij toch haar eerbaarheid als vrouw hoog hielden. Hij verpersoonlijkte in haar oogen het beginsel der voortteling; hij was het embleem der algemeene bevruchting, zooals de Lingam van Indië en de Osiris der Egyptenaren. Zij bekroonden hem met groen en versierden hem met guirlanden van bloemen en vruchten. En de dochter van Augustus voornamelijk legde eiken morgen zooveel kronen op zijn beeld, als zij hem 's nachts offers gebracht had. Op zekere dagen ontstaken de gehuwde vrouwen vreugdevuren voor zijn standbeelden en dansten zij op de tonen van de fluit om zijn voetstuk. Het is waar, dat zij na zonsondergang of 's morgens bij het aanbreken van den dag schaamtevol gesluierd aan den god van Lamsache kwamen vragen haar liefde te beschermen en de schandelijke onvruchtbaarheid van haar te weren. Maar zij waren in het minst niet geërgerd door zijn naaktheid. De eeredienst van Priapus kon, zoo begrepen en beoefend, eenigen schijn van godsdienstige bijgeloovigheid hebben, maar hij had bovenal het aandeel in plechtigheden van een twijfelachtige reinheid eerbare vrouwen en jonge meisjes met al de prostituées der stad in aanraking te brengen. Deze priapische feesten werden dus zeker een der elementen van verderf voor de Romeinsche vrouwen. Als embleem van het huwelijksleven en der voorttelende kracht werd Priapus onder de gestalte van het manlijk lid als heerschend motief in alle omstandigheden van het daaglijksch leven teruggevonden. Men zag hem in den vorm der brooden, der glazen en van het tafelgereedschap, in toiletbenoodigdheden, de kostbaarheden, de lampen en de flambouwen. Men maakte er van edel metaal, hoorn, ivoor, brons en aardewerk. Evenals de Phallos en de Lingam diende hij aldus als amulet voor vrouwen en kinderen. Men zag hem in één woord overal (de talrijke teekeningen in de ruïnen van Pompei gevonden bewijzen het) en hij eindigde zelfs door zijn alledaagschheid een groot gedeelte van zijn ontuchtig karakter te verliezen, zooals men het nog in Turkye en in eenige steden van Algiers onder den naam van Garageuss ziet. De boeren van Apulië noemen hem heden nog: il membro santo, het heilige lid. Wat de mannen aangaat, deze hadden de traditie deiinwoners van Lamsachus bewaard en zagen in hem slechts den beschermgod van het uitwendig orgaan der voortteling, den god, die de besmettelijke aandoeningen en de geheime ziekten genas. Een gedicht der Priapeés leert ons de geschiedenis kennen van een ongelukkige, wiens penis ernstig aangetast is. Maar het mes van den chirurg vreezende en beschaamd de oorzaak van zijn kwaal te bekennen, nam hij zijn toevlucht tot een gelofte aan Priapus en had het geluk te genezen zonder -de hulp van een arts. (J) Het is werkelijk een document voor de geschiedenis der venerische ziekten. De godenleer der volkeren van de oudheid leende zich uitstekend voor al hunne hartstochten. De Romeinen, zoowel als de Grieken, hadden hun godin der liefde, die hunne vermaken beschermde en aan wie de vrouwen, door haar wierook en myrrhe te offeren, om de gunst smeekten van te behagen en te verleiden. Er bestonden in Rome twee Yenussen evenals te Athene : eene eerbare Venus, die de kuische liefde bestuurde, maar die weinig getrouwen telde en de Venus der courtisanen, die meer succes dan de eerste had. Haar eeredienst was, het is waar, nooit innig genoeg om dweepzieke priesteressen tot haar te trekken, die tot haar voordeel het bedrijf der (1) VOTI SOLUTIO. Cur pictum memori sit in tabella Membrum quaeritis unde procreamur? Cum penis mihi forte lcesus esset, Chirurgique manum miser timerem. Diis me legitimis, nimisque magnis Ut Phoebo, puta, filioque Phoebi Curatam dare mentulam verebar, Huic dixi: fer opem, Priape, parti, Cujus tu, pater, ipse par videris CJua salva sine sectione facta, Ponetur tibi piëta, quam levaris, Parque, consimilisque, concolorque. Promisit forte: mentulam movit Pro nutu deus et rogata fecit. Priapeia, tive diversoi um pottarum in Priapum hisges No. 37. 11 den wellust en de losbandigheid overgaf. De meest wulpsche liederen, de ongebondendste gesprekken beantwoordden aan PhÏÏlo ddelmgen' Een PraChtige Wagen' die een enorme allos droeg, ging langzaam voort tot midden op de openbare plaats. Daar verwijlde men en zag men dan een matrone mater famütas, een kroon plaatsen op dit ontuchtige zinne' eeld Zoo waren de feesten en plechtigheden der gewijde prostitutie in Italië s De wettige prostitutie. Evenals in Athene bestonden in Rome twee groote klas sen van prostituées: zy, die haar bedrijf in de publieke huizen de lupanars, uitoefenden en de vrije courtisanen, die huwde Waren 6n in Wier rang6n een gf00t aantal gehuwde vrouwen met of zonder toestemming van haar mannen, heimelijk binnensloop. (l) Ofschoon de Romeinsche jeugd op een zeker tijdstip de groote courtisane onder den naam van Amica heeft willen TLIT* mak6n alS mededingster ™ di* ^n Athene en Connthe, zag men te Rome nooit vrouwen, die op de hetairen van Griekenland geleken en door haar schoonheid en hooge geestesontwikkeling opmerking verdienden De Romeinen waren te stoffelijk in hun hartstochten, te trotsch op hun staatkundige grootheid om zich met gewone cour- 1Sanen te verl)inden, die overigens noch door haar geest, (1) Om haar minnaar, aan de wet op de prostitutie te doen ontsnap- prlZTj." S ,r°UW" "• » d* grooten naam te Rome verworven, ter wille harer volkomen bedrevenheid in alle geheimen van den wellust; zij lieten zich zeer duur betalen en voegden de voordeelen harer kunst bij die der prostitutie. Men zag haar slechts bij rijke lieden op het einde der feestmalen te midden der zwelgpartijen. De Caditanen van Spanje deden de andere vreemde danseressen een groote mededinging aan: Martialis en Juvenalis hebben van haar talent om de wellustige begeerten bij de toeschouwers op te wekken gewag gemaakt. Men noemde haar Saltatrices, fidicinm, tibicince al naar zij danseressen, fluit- of lierspeelsters waren. Men kan zich geen denkbeeld vormen van de ongebondenheid der bewegingen, die zij op de tonen der instrumenten uitvoerden, terwijl zij de verschillende phasen der liefde nabootsten, dan door zich te herinneren, hetgeen wij van de Auletriden van Athene en Corinthe gezegd hebben, ofschoon zij nooit het prestige van de groote Grieksche courtisanen bereikten. Eenigen hadden wel is waar de eer door de groote Latijnsche dichter Horatius, Ovidius, Catullius, Propertius, Tibullus bemind te worden. Cytheris ontving dikwijls Cicero en andere groote burgers aan haar tafel, maar haars gelijken hadden nooit een invloedrijke rol in de publieke aangelegenheden. De groote courtisanen, bonce meretrices, gaven den toon aan, schreven de mode voor, trokken de aristocratie tot zich, ruïneerden de ouden en verdierven de jongen, doofden de physieke en zedelijke wilskracht van allen uit, maar dat was ook alles. TTaa.r praal was bijna even groot als die der Atheensche hetairen en zij vertoonden zich in het openbaar op straat in al haar glans en in al haar onbeschaamdheid. Daar moest men 's avonds gaan om ze te zien in haar opzichtige toiletten, met juweelen beladen en onderling wedijverende in coquetterie, terwijl zij haar wellustige nonchalance in hare draagkoetsen ten toon spreidden, die door een zwerm van krachtige negers getorst werden. Zij speelden met den waaier met een volmaakte bevalligheid of hielden den metalen spiegel in de hand, die haar veroorloofde de kunstigheid van haar kapsel en den weerschijn van den gouden diadeem op de blonde kleur harer haren waar te nemen. Er waren er die te paard reden en met vaardigheid prachtige paarden of rijk opgetuigde muildieren bestuurden. Er waren weer anderen, die te voet gingen, maar steeds voorafgegaan of gevolgd door eenige slaven, die haar minnebriefjes droegen of aannamen. Ofschoon zeer rijk, waren zij de belasting op de prostitutie niet verschuldigd en bijgevolg niet onderworpen aan de Ucentia stupri: de wet is nooit anders gemaakt dan voor de arme slokkers. De groote lichtekooien van onzen tijd zijn evenmin in de registers der politie ingeschreven. En dat zal altijd zoo zijn. De bonce mcritrices van Rome bezaten een wonderlijke gave haar gedachten aan de mannen mede te deelen, die zij op haar wandelingen tegenkwamen Het wenken met de oogen, onmerkbare teekenen met de handen en vingers, een welsprekende mimiek harer lippen, dat alles zeide evenveel en nog meer dan de langste redevoeringen. Deze pantomime der liefde was haar evenwel niet alleen eigen; zij muntten erin uit, maar het was voor alles de taal der geliefden van alle klassen der maatschappij. "Wat de gewone prostitutie aangaat, deze had te Rome verschillende erkende plaatsen, die van de politie gekend en geduld werden, en de geheime huizen. Een bizondere clientèle bezocht deze verschillende inrichtingen: de ingeschreven meisjes waren in de lupanars, de tegenstrevenden in de logementen, de winkels der bakkers, wijnverkoopers en barbiers. In deze soort rendez-vous, verborgen de gehuwde vrouwen en jonge meisjes haar minnarijen. De publieke huizen bevonden zich voornamelijk in de buitenwijken, zooals die van Suburre, op den berg Coelius bij de kazernen van Esquilius en van het groote Circus. In het middenpunt der stad bij den tempel van den Vrede stonden er ook eenigen; dit waren de meest aristocratische en de best ingerichte, — natuurlijk. De lupanars van het volk, die Tertullianus de raadkamers der openbare ontucht genoemd heeft, bestonden uit een aantal donkere cellen met volmaakt naakte personen van beide seksen bevolkt. De schatting der prostitutie werd vooraf ontvangen. Deze cellen hadden een in- en een uitgang in twee verschillende straten uitkomende. Het ameublement eener cel bestond slechts in een biezen mat of een slecht bed, pulvinar, van een vuile en gelapte deken voorzien, cento; verder een lamp met een stinkende olie gevuld, die door den stank van den rook, dien zij op de kleêren overbracht, een ieder verried, die deze plaatsen der ontucht verliet. Op de muren zag men ruw uitgevoerde wellustige teekeningen. Voor de deur van het lupanar verrees een priapus, als sprekend wapen, die 's nachts verwisseld werd voor een lantaarn, die denzelfden vorm had. Verder wees een bordje boven elke cel aan of zij ledig, nuda, dan wel bezet, occupata, was, evenals het tarief der gunsten van de bewoonster, welke het afdingen vermeed. In de aristocratische op zich nam en begeerig was een snelle hervorming in zijn kamp daar te stellen, er tweeduizend publieke vrouwen uit liet jagen. Sebatier. De vrouwen, die zich aan de geheime Prostitutie overgaven, d. i. zonder ingeschreven te zijn op de registers der edilen, werden tot eene boete veroordeeld en ingeval van herhaling de stad uitgezet, als zij ten minste geen leno konden vinden, die haar positie regelde en haar verder onder zijn kostgangsters opnam. Niettegenstaande dit was er te Rome een aanzienlijk getal zwervende meisjes, erratica scorta, die geen ander verblijf hadden dan de straat, de groote wegen, de treden van de monumenten, de banken der markten, de grafzerken, de gewelven der waterleidingen, den voet van een standbeeld van Yenus of van Priapus. De geruchtmakende en dikwijls belanghebbende ijver der edilen was ontoereikend om de geheime prostitutie te bestrijden en de schandelijke tooneelen, misdaden en overtredingen weg te nemen, die zij dagelijks uitlokte. Overigens hadden zij slechts uit het oogpunt van het belang der schatkist tusschenbeide te komen en behoefde zij geen kennis te nemen van aanslagen tegen de openbare zedelijkheid. Bijna alle nachten deden zij, door verscheidene lictoren vergezeld, ronden en als zij er geen werk van maakten de louves in de vuile schuilhoeken te vervolgen, waar zij haar leven sleten, des te meer bewerkstelligden zij huiszoekingen in sommige bordeelen. Somtijds onthielden zij zich door de lictoren te doen aankondigen en verlangden zij van enkele courtisanen gunsten, die zij als de prerogatieven van hun mandaat beschouwden. Zoo werd Hostilius Mancinus verwond door een steenworp van de courtisane Mamilia, wier deur hij wilde forceeren, onder voorwendsel haar woning te inspecteeren. De Romeinsche prostitutie was niet alleen het uiteinde van het wangedrag der vrouwen; men wierf voor haar ook maagden, die zonder slag of stoot in de ondeugd debuteerden, als slachtoffers der wulpschheid der amatores voorgeworpen. „Als een ongelukkige, als een arm kind," zegt Pierre Dufour, „zich voor de eerste maal opofferde, was het feest in het lupanar; men hing aan de deur een lantaarn, die een ongewoon licht over den omtrek van de slechte plaats wierp; men hing om den gevel van het afschuwelijk heiligdom lauriertakken, die gedurende vele dagen de openbare zedigheid beleedigden en dikwijls werd na het volvoeren van het offer, de bedrijver van deze lage daad, die hij zeer duur betaalde, zelf met laurierbladen getooid, als hij het hol verliet. Deze onreine vijand der maagdelijkheid verbeeldde zich een schoone overwinning behaald te hebben en deed haar door muziekspelers vieren, die ook tot het personeel van de ontucht behoorden. Een dergelijk gebruik, door de edilen geduld, was een zooveel te bloediger beleediging der zeden, omdat de jonggehuwden, vooral onder het volk, een gelijksoortig gebruik bewaarden, door ook 's daags na de bruiloft de deur hunner woning met lauriertakken te versieren. „Ormntur postes et grandi juana lauro", heeft Juvenalis gezegd. Tertullianus heeft dit gebruik afgekeurd en gezegd: „dat zij uit hare deur durven komen, die, versierd met guirlandes en lantaarnen, als een nieuwe raadskamer der openbare zedeloosheid is." Een niet minder belangrijke passage voor de geschiedenis der Romeinsche zeden is deze van Symphosianust1), waarin dit gesprek voorkomt: (1) Symphosianus, Histoire d'Appolonius de Tyr. Te Rome en te Athene hadden de vroedvrouwen met alleen het monopolie der vruchtafdrijvingen en der kindermoorden, misdaden die door de wetten en de openbal e zeden zoo wat geduld werden, maar ook dat der geheimhoudingen en der vooronderstellingen van de geboorte van een kind. Zij brachten de jonggeborenen, waarvan men zie i ontdoen wilde, naar de boorden van den poel van Velabie, aan den voet van den berg Aventin. In dezen afschuwlijken grafkuil zag men anderen de voorwerpen komen zoeken, die zij voor een gefingeerde bevalling noodig hadden om een erfenis te bemachtigen. Juvenalis zegt wel inderdaad in zijn welsprekende satire op de vrouwen: „Ik dring niet aan op de onderschuiving van kinderen, noch op de trouwloosheid van haar, die me de wenschen en vreugde van een echtgenoot spottende, hem van de boorden der schandelijke Velabre erfgenamen medebrengen, waarvan hij de vader denkt te zijn. Deze kwaadstichtende schepsels deinsden voor geen misdaad terug om haar inhaligheid te voldoen, zij verkoc i en ook drankjes tot prikkeling of tot beteugeling der minnedrift, waarin dikwijls, zooals Horatio ons gezegd heeft, bloed van een jong kind kwam, dat door haar vermoord was. De drogerijen van Canidie, de recepten van Salpe O, de nageboorte der paarden van de tooverkollen O, de Enjngion ( ) (1) Salpé, een obstetrU, door Plinius en.. van Sapho: hieruit bestonden haar geneeskunde en middelen. Het is onnoodig andere schrijvers aan te halen en talrijker nasporingen over dit onderwerp te doen, wij weten nu wat de functiön waren der vrouwelijke geneeskundigen in Rome. Zij hadden bovenal het monopolie der vruchtafdrijvingen en waren de hulp der prostitutie. De Romeinsche wet strafte evenwel vrij streng de vruchtafdrijving, maar men paste haar niet toe; de overheid liet de Saga met hun winstgevend bedrijf ongemoeid. De tekst der wet was als volgt: „Wie een vruchtafdrijvend drankje zal hebben laten innemen, zelfs zonder eenige misdadige bedoeling, zal, zoo hij arm is, naar de mijnen gezonden worden. En als hij rijk is, zal hij naar een eiland verbannen worden en een gedeelte zijner bezittingen verbeurd verklaard. Indien de moeder of het kind door het gebruik van dezen drank zullen bezweken zijn, zullen de schuldigen met den dood gestraft, worden." Qui abortitionis poculum dant, et si dolo non faciant humiliores ad metallum, honestiores in insulem, amissa parte bonorum, relegantur. Quod si poculo muiier aut homo perierit, summo supplicio afflciuntur. Niettegenstaande dit had de vruchtafdrijving burgerrecht verkregen in de Romeinsche zeden en werd zij openlijk uitgeoefend. De schrijvers spreken ervan als de gewoonte, die door de wetten gedeeld werd en waartoe vorstinnen en patricischen uit verschillende beweegredenen haar toevlucht namen. Juvenalis toont ons nog in zijn Satire tegen de schijnheiligen, hoe Domitianus wetten tegen het overspel maakte, terwijl zijn nicht Julia zich befaamd maakte door haar afdrijvingen. Quum tot abortivis foecundum Julia v u 1 v a m, en dat zij uit haar te vruchtbare lendenen nog trillende stukken scheurde, die door hun gelijkenis tegen haar oom getuigden. Solveret, et patruo similes effunderet offas. Men ziet: Julia had de vrucht af laten drijven om het bewijs harer betrekking met haar oom Domitianus te vernietigen. Het was ook meestal voor gelijke redenen dat de vrouwen haar toevlucht namen tot de vruchtafdrijving. Corinna, de minnares van Ovidius en de kleindochter van Augustus, liet zich ook behandelen om het bewijs harer betrekkingen met den dichter te doen verdwijnen: „Corinna heeft als zooveel anderen," zegt de schrijver van Amoura, „een aanklager zien komen, die haar levensdagen zou komen verontrusten en als zooveel andere vrouwen heeft zij getracht het kind te vernietigen, dat haar rust en haar schoonheid bedreigde." Dum labefactat onus gravidi temeraria ventris, In dubio vitae lassa Corinna jacet. Ovidius, die niet medeplichtig was aan de misdaad, werd verontwaardigd tegen zijn minnares, daarna heeft hij de goden gesmeekt haar te vergeven; maar hij heeft de vrouw vervloekt, die het eerst het voorbeeld van een dergelijke misdaad gegeven had. „Zij verdiende," zegt hij, „in dezen strijd tegen de natuur te bezwijken, want zij wilde haren buik slechts voor eenige tijdrimpels besparen;" Ut careat rugarum crimine venter; „en zij beliep de kans in het graf te dalen." keling en overspanning. Maar het waren de losbollen en lichtekooien voornamelijk die er het meeste gebruik van maakten. „Hoofdzakelijk," zegt Dufour, in de inleiding van de Worstelschool van Venus, palaestra venera, „kwamen, om ons van een oude uitdrukking te bedienen, de paifumeriën den wellust te hulp. De beide minnenden lieten zich het geheele lichaam met liefelijk geurende oliën zalven, na in welriekend water een bad genomen te hebben; de wierook brandde in de kamer als voor een offer; het bed was met bloemenslingers versierd en met rozenbladeren bestrooid, de meubels ontvingen een regen van nardus- en kaneelolie. De zuiveringen met aromatische waters werden dikwijls herhaald, gedurende die lange uren aan de liefde gewijd, te midden eener atmosfeer, die meer welriekend was dan de Olympus." Al de hulpmiddelen van den wellust, al de voorwerpen, die nog aan de prostitutie het middel konden verschaffen om kunstmatig de zinnen op te wekken, behoorden tot de geheime handelsartikelen van de Saga. Wij zullen de beschrijving niet geven van al die werktuigen van den wellust en ontaarding, die den dienst der tegennatuurlijke liefde bevorderden. Die monsterachtige verfijningen van de ontaarde zonen der eerste Romeinen werden door den apostel Paulus geschandmerkt (1) i God heeft hen aan de hartstochten dei schande overgeleverd; want de vrouwen hebben het natuurlijk gebruik der mannen verwisseld voor een tegennatuurlijke gewoonte; en evenzoo hebben de mannen, het natuurlijk gebruik der vrouw verwaarloozende, zich vervuld met onreine (1) Eerste brief van Paulus aan omnibus est infamatus. Hij gaf zich bij voorkeur aan een vriigemaakten slaaf over, die door hem Onon genoemd weid, uit hoofde van zekere physische bizonderheden van dit individu, die aan den ezel deden denken. Voordat hij zich voor al zijn lage gunstelingen prostitueerde had hij zijn zuster en bloedverwanten verkracht en het betreurd, dat hij geen bloedschande met zijn moeder kon Pl Volgens Herodianus kon Commodius niet lang dit ontuchtig leven uithouden, waardoor hij dan ook een ziekte opliep die als kenteekenen had groote gezwellen m de liezen en talrijke roede plekken in het gelaat en op de. handen. Heliogabalus was de verpersoonlijking van de ondeugd en van den waanzin van het priapismus. Hij kleedde ontvangen had. Hij beminde hem niet met een slappe en voorbijgaande drift, maar met een sterken en standvastigen hartstocht, zoodat hij, in stede van kwaad te worden over de slechte behandelingen, die hij van hem ontving, hem des te teederder beminde. Hij had hem tot Cesar doen uitroepen, indien zijne moeder en grootmoeder zich niet tegen deze waanzinnige schanddaad verzet hadden. Deze slaaf was niet de eenige bevoorrechte minnaar van den keizer. Hij had als mededinger den kok Aurelius Zoticus, dien Heliogabalus, op het verhaal, dat men hem van zijn lichamelijke voordeelen deed, zonder hem te kennen, kamerheer deed worden. „Zoodra Heliogabalus hem in het paleis zag komen, liep hij met een hoog blozende kleur naar hem toe en toen Zoticus, hem groetende, heer en keizer genoemd had, antwoordde hij hem, terwijl hij het hoofd met een weeklijk voorkomen als dat eener vrouw afwendde en wulpsche blikken op hem wierp: „Noem mij geen heer, daar ik een dame ben!" Terstond nam hij hem met zich naar het bad en daar hij hem bevond, zooals men hem voorgesteld had, soupeerde hij als zijn beminde in zijn schoot liggende. Wij zouden nog veel meer zaken te vertellen hebben over dien vuilen hoogepriester van de zon, over zijn betrekkingen met de priesters van Cybele en met de vertegenwoordigers der vrouwelijke en mannelijke prostitutie, maar die keizerlijke poel van gemeenheid maakt ons mislyk en wij breken hier de geschiedenis van de verdorvenheid der Cesarsender andere tyrannen van het oude Rome af, aan anderen overlatende te zeggen tot welk een trap van verachtelijkheid een volk gekomen moet zijn om zich zulke meesters te geven! Van deze historische schets evenwel van de afschuwelijk- heden der Romeinsche keizers zijn vele gevolgtrekkingen te maken; vooreerst de invloed der zeden van de vorsten op die van het volk; de verderfelijke werking van de losbandigheid der aristocratie op de lagere maatschappelijke standen; en dan het aanstekend voorbeeld dat de prostitutie aan de hoven noodlottig op al de rangen der maatschappij uitoefent. De geleerde Barthelémy heeft dit denkbeeld in de Introduction du Voyage de la Grèce aldus uitgedrukt: „Hoe lager zij vallen, die aan het hoofd van het bewind staan, hoe dieper de indruk, dien zij veroorzaken. Het zedenbederf der minste burgers wordt gemaklijk onderdrukt en strekt zich slechts in het verborgen uit, want het bederf klimt nooit van de eene klasse tot de andere op; maar als het zich van de plaatsen durft meester maken, waar het gezag zetelt, treft het van daar met meer kracht dan de wetten zeiven: ook heeft men niet geschroomd te beweren, dat de zeden van een volk alleen van die van den vorst afhangen. O Om deze reden is in alle tijdperken en bij alle volken het onbeperkt gezag een voorbeeld geweest der zedelijke verdorvenheid en een der werkende oorzaken van de prostitutie. En het zou niet anders kunnen zijn, als men in de handen van een man, die onder pluimstrijkerij verheven wordt, de oppermacht geeft, die hem toestaat volgens zijn grillen over gunsten, onderscheidingen en rijkdommen te beschikken en als men om dien troon en in de binnenkamer van dien vorst edele hofdames laat naderen, die slechts de gewillige werktuigen zijn voor de eerzucht der edele hovelingen. Deze bloeddorstige Saters, die in elk opzicht gevaarlijn waren, zijn door de wijsgeeren niet altijd beschouwd gewoidek (1) Anaeharsi». p. 272. als geheel verantwoordelijk te zijn voor hun misdaden. Zij behooren tot een zeker punt, het is waar, tot de psychologie der ziekteverschijnselen; tot de clientèle van den geleerden Moreau du Tours, d. i. tot de rechterlijke geneeskunde. Als zooveel andere vorsten en vorstinnen, evenals de maarschalk Gilles de Rez en als de befaamde markies de Sades, waren zij zeker door een ziekelijke verdorvenheid der geslachtsdrift van een bloeddorst igen vorm aangetast, waarvoor als hoofdkenmerk door M. Ball erkend wordt: een onmogelijk te voldoene geslachtsdrift, waarvan de afwijking zich door wreedheid kenmerkt C); — de onverschilligheid die de schuldigen toonen om hun wandaden te verbergen of te ontkennen; — de bijna zekere tegenwoordigheid bij de lijkschouwing van stoffelijk letsel tot zekere bizondere punten der zenuwcenters beperkt. (1) Dergelijke neigingen kunnen tot wreedheid en het eten van menschenvleesch voeren. Een Duitsch schrijver haalt het feit aan van een man, wiens halve borst door een geile vrouw weggevreten werd. Een herder, Andreas Pichel genaamd, kwam voor het crimineel gerecht in Duitschland voor het verkrachten, dooden en in stukjes snijden \- d. r Z1J" naam 18 Hyperid8^ "» "«t gei de gunsten van Phrynea genoten, en pleit met warmte de onschuld van zijn vroegere minnares. De rechtbank spr'eke'n aTten T ge™ell°°S' en Zal het noodIottig vonnis uitspreken Toen brengt Hyperides door een vlugge beweging de beroemde courtisane voor de balie, rukt haar de kleederen geheel naakt in al haar welgevormde schoonaf en toont haa' ^onderde blikken van de rechters. Hij eischt heid aan de ver ^ diënt in naam der schoonheidsleer, in de vrijspraak v'\maaktheid der vormen, waaraan de Grieken naam van de v bewezen. En Phrynea wordt vrijgesproken ! altijd hulde heb aan toevoegen, dat Phrynea dankbaar was, Moet men e betwistbare bewijzen van gaf aan haar welen dat zij er °ndediger? Dat was zeker. Maar zij werd versprekenden verntiger, en weigerde hare gunsten niet meer volgens voorZieraten 'en rechters van Athene, een altijd onaan de magis om nje^ van goddeloosheid jegens de godin feilbare voorZ01 WOrden. Het fortuin van Phrynea werd toen beschuldigd te r/J- liet te Corinthe onderscheidene tempels onberekenbaar- -c^en. zij bood de Thebanen aan op haar en gebouwen ^ doen herbouwen, op de enkele voorkosten hun op jiaar muren deze enkele inscriptie zou waarde, dat ^ ^er heeft Thebe verwoest en Phrynea heeft plaatsen: AleXboUWCl. Maar hare landgenooten weigerden het weder dat zy met het bedrijf der prostitutie ge- waardig het 8 jiaar dood richtte men haar evenwel een wonnen had- ^ op; door praxitelus gebeiteld en dat in gouden stand ^ Diana te Ephesus geplaatst werd. den tempel even beroemd om haar geest als om Laïs. - ^Lelijke schoonheid. Nog kind zijnde, werd zij haar onverg^W ^ ^ Niciag genomen, van Sicilië naar in een exped' en a]g slavin aan den schilder Apelles verAthene gebrac ^ ^ Uefde leerde kennen. Eenige jaren later kocht, die zy naar Corinthe, leerde er de kunst van vrij zijnde, g1' en vestigde zich in deze stad, waar van het hetairism'- ^ wereid rijke vreemdelingen kwamen om alle kanten ^ eriangen, die zij op een fabelachtigen prijs haar gunsten Agathoclea oefende een onbeperkte heerschappij uit over Ptolemeüs Philopator, wiens rijk zij het onderst boven keerde. Archeanassa werd evenals Ninon tot op een hoogen leeftijd bemind. Plato beminde haar, en vergat voor haar de strenge beginselen van zijn wijsbegeerte. Men zegt dat hij haar deze verzen wijde: De beminnelijke Archeanassa heeft mijn trouw verdiend, Zij heeft rimpels, maar ik zie Een bende liefdegoodjes in de rimpels spelen. Gij, die haar kondet zien, voor dat haar bekoorlijkheden Door den loop der jaren die kleine gebreken oekomen hadden, O, wat moet gij niet beleden hebben. Aristagore, courtisane van Corinthe, minnares van Demetrius van Phalere. Deze op het feest der Panatheneas tot hipparchus benoemd, liet voor deze hetaire een zetel plaatsen boven Hermes. Bij het vieren der mysteriën van Eleusis plaatste hij haar aan den ingang van het heiligdom. Demetrius voor den Areopagus gedaagd om zijn weelde, antwoordde: „Ik leef als een welgeboren man; indien ik voor maitres een zeer schoone vrouw heb, doe ik niemand nadeel. Ik drink wijn van Chio, ik leef weelderig, maar ik verteer slechts mijn inkomsten. Ik leef niet verkocht door giften of als overspeler, zooals eenigen uwer." En hij noemde vele leden van de rechtbank. Antigonus maakte hem na deze rede thesmotheet. Bedion, rijk door den roof op den dichter Antagoras. Simonidas maakte tegen haar en twee harer vriendinnen deze verwensching: Ontvlucht, ontvlucht Cytlier en deze ondankbare kust Verpest door de Sireen en den begeerigen zeeroover , De minnaar van Bedion en die van Ihais T ichten u genoeg in door hun volkomen ondergang. Zij weenen : omdat zij uitgeschud zijn. Ga op den "i^euk , üi oogen verschrikken door een waanzinnige schipbreuk . C1 e o n i c e. Zij heeft ons verscheiden wijsgeerige werken geschreven, die niet tot ons gekomen zijn. Zij kwam bij vergissing door een dolksteek van Pausanias om het leven, doordat zij 's nachts zijn kamer binnenkwam zonder te waarschuwen. Mania. Men noemde haar ook de Wesp om de dunte van haar taille. Zij had de houding en de trekken van een der gratiën en de stem eener Sireen. Zij ketende aan haar wagen van courtisane talrijke burgers en vreemdelingen. De Grieken noemden haar liefde een zachte krankzinnigheid. Demetrius vroeg haar eens die verborgen schoonheden te mogen zien, die Venus Callipyge haar benijd zou hebben: Zij keerde zich om en twee regels van Sophocles parodieerende, zeide zij : „Aanschouw, voortreffelijke zoon van Agamemnon, deze zaken, waarvoor gij steeds zoo'n sterke genegenheid koestert." Zij werd haar minnaar, Leonticus, ontrouw voor twee jonge mannen, die zij denzelfden nacht bij haar ontving, e n aan wien zij zich beurtelings overgaf, zonder dat zij het wisten: „Ik was nieuwsgierig te weten, vertelde zij later, welke wond twee athleten, beiden overwinnaars in de olympische spelen, mij wel in eenzelfden nacht konden toebrengen." M i 11 o. Men noemde haar de Oostersche Aspasia. Zij werd in Phocide geboren; hare zedigheid evenaarde haar schoonheid. Men verhaalt hare geschiedenis als volgt: een satraap licht haar op en brengt haar te Sardip in het paleis van Cyrus. De gesnedenen brengen haar in het vrouwenverblijf. Milto weent; het afschuwelijke van haar noodlot ontplooit zich voor haar blikken ; zij werpt met verontwaardiging den tooi van zich, dien men haar aanbiedt; zij roept beurtelings de goden, haar vader en de wraak aan. Men sleept haar naar de feestzaal. Cyrus was dronken. Zij weerstaat eerst alle pogingen tegen haar schaamte gericht, maar eindelijk staat zij der liefde toe, wat zij den dwang geweigerd had. Cyrus wilde haar met geschenken overladen ; zij antwoordde hem met deze in den mond van een lichtekooi zeldzame woorden : „Deze prachtige geschenken moeten Parisatis, de moeder van Cyrus, toebehooren. Dit geld, deze schatten zijn van uw volk ; maar mijn schat is in uw hart." Zij richtte nochtans een gouden standbeeld op voor Yenus, die haar lot geleid had. Na den dood en de nederlaag van Cyrus werd zij als gevangene bij Artaxerxes gebracht, die haar schoon vond, en tot maitres nam. Maar zij had nooit liefde voor dezen vorst, die naast haar als mededinger naar zijn koninklijke gunst een afschuwelijke eunuuk plaatste, voor wien hij een grooten hartstocht koesterde. L ere na. Wijsgeerige hetaire, maitres van Harmodius; spande met hem samen tegen den tyran Hippias. Op de pijnbank gebracht, opdat zij haar medeplichtigen zoude noemen, beet zy, om zeker te zijn stand te houden en haar geheim te bewaren, met haar tanden haar tong af, en spoog die haar beulen in 't gelaat. Men richtte voor haar een koperen gedenkteeken op, een leeuwin met geopenden muil en zonder tong voorstellende, dat men bij den burcht van Athene plaatste. T a r g e 1 i a. Zij weigerde haar vaderland te verraden, ten voordeele van Xerxes; zij was de maitres van al de hoofden van de Grieksche legers, en aan haar opmerkelijk verstand zoowel als aan haar schoonheid was zij het verschuldigd, koningin van Thessalië te worden. Zooals Plutarchus geschreven heeft. N i c a r e t e. Zij was de maitres van den beroemden wijs- Pithionice. Beroemd om de weelde, die zij ten toon spreidde ten koste van Harpalus, den luitenant van Elexan- der, die Babyion knevelde. Scyonne, Satyra, Lamia en Nanion, die zich eens voor den wagen van Themistoeles spanden. En meer anderen nog, courtisanen en liefhebbenden, haar intiemste gunsten even gevallig aan de meesters der dichtkunst, welsprekendheid en kunst aanbiedende als aan de bevoorrechten door het fortuin of de geboorte. § VI. De tegennatuurlijke liefde in Griekenland. Pederastie en Sodomie. De ontaardingen, de Aziatische zeden, de tegennatuuilijke betrekkingen tusschen mannen en vrouwen, breidden zich in Griekenland met den eeredienst der afgoden uit, door over te gaan, zegt men, in een overgevoelige en zinnelijke afdwaling der schoonheidsleer van het menschelijk lichaam. De eeredienst van Yenus en de prostitutie der viouw hielden gedeeltelijk deze neiging der Grieken tegen naar deze ingekankerde ondeugd der Oostersche volken en voornamelijk der Lydiërs, Syriërs en Macedoniërs. Ook vestigden de eerste wetgevers, Draco en Solon, al hun aandacht erop, om de noodlottige gevolgen van de tegennatuurlijke liefde te ondeidrukken en bovenal om de jeugd tegen de aanslagen te beschermen, waaraan deze was blootgesteld. In zijn pleidooi tegen den ontuchtigen Timarchus, zegt Eschinus tot de rechters: „Wij zijn verplicht onze kinderen aan de schoolmeesters toe te vertrouwen, die slechts bestaan een ziekte aan de oksels gezonden heeft; welnu! zoo heeft de goddelijke toorn den neus van de meesten van u verwoest, vandaar ontstaat die bizondere klank, want uit welke andere oorzaak zou hij voortkomen? Het is het teeken der schandelijkste tot den waanzin gedreven ontucht en van de verachting der zedelijkheid. Uw taal, uw gang, uw blik, alles levert er het bewijs van." Deze aandoening van den neus, die wijst op de verzwering van syphilitische puistjes van het slijmvlies en op de beenvreting van den neus, die er het gevolg van zijn, is ook door Ammianus Marcellus gemeld geworden in zijn beschrijving der zeden van de Romeinen ('): aut pugnaciter aleis certant, turpi sono fragosis naribits introrsum reducto spiritu concrepantes. Het was niet alleen aan de stem, dat de pederast herkenbaar was, Aristoteles(*) teekende hem als volgt uit: „De pederast heeft een schuwen blik, de bewegingen deihanden zijn slap; hij gaat met de beenen over elkander slaande, de oogen zijn zeer beweeglijk. Zoo was de drogredenaar Dionysius." Polemon(3) van zijn kant herkent den tweeslachtige „aan zijn kwijnenden en wulpschen blik, hij beweegt de oogen; hij ondervindt een groote beweeglijkheid en zenuwtrekken aan het voorhoofd en de wangen en samentrekkingen deioogleden; de hals is gebogen; de heupen zijn voortdurend in beweging; de knieën en handen schijnen gebogen; de blik is vast en recht vooruit. Hij spreekt met een fluitende, schreeuwerige en bevende stem." (1) Ammiatus Marcellus, Kerum gutarum lib. XIV cap. 19. (2) Physiognomicon, caj>. 3. (3) Physiognomicon, lib. II. Philon, platonisch wijsgeer heeft, na over de wetten van Mozes op de hoererij gesproken te hebben, een zeer nauwkeurige leer der ziekte-kenteekenen van den pederast beschreven, die recht heeft ook in de geschiedenis der prostitutie opgenomen te worden. Hij zegt: „Een ander kwaad, grooter dan ik zooeven aangeduid heb, is de staten binnengeloopen, te weten de peredastie. Vroeger was het bijna een schande dit woord uit te spreken; heden is het bijna een eer niet alleen voor hen, die er zich aan overgeven, maar voor hen zelf, die men zegt door de aarsverzakking aangetast te zijn; deze ziekte doet bij hen nochtans eiken trek van manlijkheid verdwijnen en verwijft hen op het ergst. Om hun doel te bereiken vlechten en maken zij hun haar op; zij blanketten zich en tinten het gelaat met loodwit, rood en andere dergelijke dingen; zij parfumeeren zich met welriekende oliën, (want aan reukwerken hebben zij de grootste behoefte); veel aan zichtbare weelde hechtende, zijn zij niet beschaamd, zich kunstmatig in vrouwen te veranderen. Men moet streng tegen hen zijn, indien men de wet der natuur wil gehoorzamen; men moet hun geen dag laten leven, zelfs geen uur, want zij zijn niet alleen een schande voor zich zelf, maar ook voor hun famielje, hun vaderland en zelfs voor de geheele menschheid. „De pederast moet deze straf ondergaan, omdat hij een tegennatuurlijk genot zoekt, en omdat hij van zijn kant niet bijdraagt aan de vermeerdering der bevolking, want hij' vernietigt in zich zelf de macht om voort te telen en hij verbreidt twee der grootste ondeugden: de onmacht en de verwijfdheid ; hij schikt de jonge mannen op als vrouwen en verslapt de mannen in den bloei des levens, in plaats van hen aan te moedigen kracht en energie te verkrijgen. Kortom, op de wijze van een slecht landbouwer, laat hij een diepen en vruchtbaren grond braak en maakt hem onvruchtbaar; hij beploegt daarentegen nacht en dag een terrein, waarvan hij met zekerheid geen oogst kan verwachten. Dat komt, zooals ik geloof, omdat men in een groot aantal landen, prijzen ingesteld heeft op de wulpschheid der pederasten en pathetischen." In een andere passage zegt Philon, over de inwoners van Ho dom sprekende, dat: „indien het gebeurde, dat zij kinderen kregen, zij pathici zouden worden en zich een gebrek op den hals zouden halen, waartegen alles nutteloos aangewend is geworden, en zij konden zoo het geheele menschdom verderven." De geschiedenis van de pederastie heeft aan Starck reeds toegelaten deze ondeugd als een Vitium corporis of effeminatio inferno morboso corporis statu procrcata te beschouwen. De hedendaagsche pathologisten rangschikken haar onder de zelf-bewuste erotische krankzinnigheid, en zien slechts in haar een ontaarding van de teeldrift. Zij erkennen zelfs een onderscheid tusschen de aangeboren en de aangewende pederastie. De eerste bij de geboorte ontstaan komt uit een oorspronkelijke verstoring der hersenen voort. De tweede ontstaat nu eens door slechte gewoonten als: Ontucht en dronkenschap; dan eens door ziekten, zooals de algeheele verlamming bij grijsaards of door aandoeningen der geslachtsdeelen, voornamelijk de ontsteking van het vlies om de blaas. (x) (1) Dr. Ball drukt zich in een zijner clinische lessen als volgt uit: „In de oudheid werd de pederastie toegelaten als een zeer natuurlijke en bijna in eer zijnde zaak. Het is zeker, dat zij gepaard kan gaan aan De prostitutie gaf niet alleen het aanzijn aan de pederastie. Zij wijdde de menschen in alle soorten van ontucht in en leverde hun de ondeugden, waarvoor de Grieken een epaa woord hadden, dat beteekende : de Lesbische vrouwen nadoen. het gezondste verstand en de schitterendste kennis. Ook zien wij Ganymedus met Jupiter dingen verrichten, die men tegenwoordig met op de altaren zou zien. . » • _ t„ Wij hebben de gewoonte de oudheid door een prisma te zien. I " J • a omntn mannen van Plutarchus vergeten wij onze bewondering voor de groote ma . , . dikwerf, dat de braafste der helden van Griekenland Epaminondasde minnaar van zijn soldaten was, en dat twee van zijn » hij op het slagveld van Mantinea viel, zich uit wanhoop het zwaard door ^ofg^Alexander zelf hield slechts van jongens, zoo zelfs dat het moeilijk werd, hem de noodige voorzorgen te doen nemen, den roem van ziin naam voort te planten. .. , , „Maar dit waren slechts de gevolgen van de ondeugd en wij hebben ons slechts met zieken bezig te houden. Een beroemd en bijna histo- • i_ , ,1 • j#i vfln wie hij hartstochtelijke brieven schreef en tooneelen van jaloerschheid en ontrouw aandeed, werd hij vervolgd, veroordeeld en krank van geest klaard, misschien wel een weinig door den machtigen invloed van zijn ""^menschen van mijn ouderdom herinneren zich nog wel een gelijke vereeniging, die gedurende de laatste jaren van he tweede Ue, zerrijk te Parijs Moeide en die de grootste namen van Frankrijk verborg. Men had vele soorten van waardigheden ingesteld, o. a. die van aartsbisschop van Parijs, die de huwelijken inzegende. Deze vereeniging, langen tijd geheim gehouden, weerstond de toen zeer ijverige nasporingen van de prefectuur van politie niet. Hierover moet men Lucianus (') lezen, terwijl hij zich tot den onwaardigen Timarcus richt, die zijn vrouw door de vuilste liefkoozingen bezoedeld had. „Welnu, waarom wordt gij woedend, als het volk nog eraan toevoegt, dat gij een fellator en cunnilingus zijt, woorden die gij even weinig schijnt te begrijpen als apophrus: mogelijk neemt gij ze als eervolle titels aan ? Of zijt gij er wel aan gewoon zonder het aan het woord apophrus te zijn? Wilt gij van uwe titels dien weglaten, dien gij niet kent? „Ik weet al, wat gij in Palestina, Egypte, Phenicië, Syrië, Hellas en Italië doet en wat gij thans te Ephesus uitvoert, waar gij de kroon op uw werken zet. „Maar gij zult nooit er in slagen uw medeburgers te overtuigen, dat gij niet aan hen allen walgt, dat gij het uitvaagsel van de geheele stad niet zijt. Gij boogt misschien op de meening, die men van u in Syrië had, waar men u van geen enkele fout, van niet een ondeugd beschuldigd heeft? Maar, bij Hercules, geheel Antiochië kent de geschiedenis van den jongen man van Tarsus, dien gij verdorven hebt; en evenwel past het mij weinig dergelijke zaken openbaar te maken. Al die zich op de plaats bevonden hebben, herinneren het zich en weten het zeer goed, wijl ZÜ u geknield gezien hebben om te doen, wat gij wel weet. indien gij het niet vergeten hebt. „Maar toen men u op de knieën van den zoon van den kuiper Oinopion liggende verraste, wat dacht gij toen ? Hield men u toen niet voor zoo iets, toen men dergelijke dingen zag ? Bij Jupiter, hoe zoudt gij ons nog durven omhelzen na een dergelijke daad ? Liever een adder gekust! Want een (1) Pseudologist (Opera) Cap. VIII. geneesheer kan ten minste het gevaar van den beet nog wegnemen. Maar wie zou, na van u een kus, die zulk venijn heeft, ontvangen te hebben, nog een tempel of een altaar durven naderen? Welke god zou dien verzoeker nog willen aanhooren? Hoeveel wijwaterbakjes en drievoeten zou ij niet noodig hebben ?" Evenals men een woord gebruikte om de ondeugd van fellator aan te duiden, zoo wees men onder een ander wooi de schandelijke gewoonte van cunnilingere aan, die in e- nicië plaats greep. Men dreef de verachting der schaamte zoo ver, zegt Rosenbaum, dat men zich niet schaamde zich van vrouwen en meisjes te bedienen, die de regels hadden; ditis een feit van groot belang voor het ontstaan van het syphilis. Deze ondeugd, dikwijls onder een bizonderen naam aangeduid, omdat zij door de honden gepleegd wordt, was zeer algemeen in Griekenland; zooals de puntdichten van Anstophanes, die niet aarzelde in zijn comedies (») er over te spreken, zekere passages der grieksche bloemlezing ( ) en eindelijk de opmerkingen van Galianus l8) het bewijzen. Tribaderie en Saphisme. Men heeft erkend, dat bij een volk, als de zeden der mannen ontaard zijn, die der vrouwen het steeds erger zyn. Deze stelling moet besproken worden. De Lesbische lietde bestond in Griekenland in den hoogsten graad, het is waar, maar zij was onbekend aan de vrouwen en dochters der (1) Acharw. 271. - Equit. 1284. - Pax 885. (2) Lib. II tit. 13. N". 1». (3) De simpl. medic. teraperam. ac facult. Lib. X. cap. . Atheensche burgers, die de wijsheid des wetgevers in het vrouwentimmer opgesloten had. Onbekend met de uitspattingen der zinnen waren de matronen door hem van het wereldsche leven buitengesloten en met opzet binnen de nauwe grenzen van een meer dan middelmatige opvoeding gehouden. De groote courtisanen, de musiciennes, danseressen, wijsgeerige, dichterlijke en welsprekende hetairen waren daarentegen zeer verslaafd aan de Aziatische ondeugd. Zich tot het gebied der hoogere geestesontwikkeling willende verheffen, de voorschriften der gewone zedenleer verachtende, hadden zij de vruchten van den boom der kennis gevonden. En evenals bij de mannen verscheen bij de vrouwen de tegennatuurlijke liefde in den vorm van nymphomanie, maar uitsluitend gepleegd door eenige courtisanen, wier zinnen door de uitspattingen verstomd waren. Onder den naam van Lesbische liefde bekend, werd zij eerst door de dichterlijke verbeelding van Sapho juist omschreven: zij omvat dus in haar geheel de studie der afdwalingen van het verstand en van het gevoel. De geschiedschrijvers der oudheid hebben ons het relaas der ziekelijke aandoeningen achtergelaten, die tegelijkertijd de pathologie en de psychologie raken. De Grieken hadden aan deze ondeugd der vrouwen den naam van wederzijdsche liefde gegeven en aan haar, die er zich aan overgaven, dien van tribaden. Lucianus heeft in haar kleinste bizonderheden een nachtelijke zwelgpartij van tribaden weergegeven in den vorm van een samenspraak tusschen twee courtisanen, Clenarium en Leaena. Deze, door haar vriendin ondervraagd, bekent onder welke omstandigheden zij geslachtsgemeenschap met Megilla gehad heeft, en hoe zij nog onschuldig zijnde, door deze tribade van Corinthe verleid werd. Zij eindigt aldus het verhaal van dit tooneel van hysterische verrukking. Megilla vervolgde my langen tijden maakte mij een prachtig halssnoer en een doorschijnen kleed cadeau. Ik gaf mij aan haar over; z« omhelsde mij toen als een man: zij dacht dit te zijn; zij ha.ndel1de en bezweek onder den indruk van den wellust. „En welke of hoe waren jouw gewaarwordingen?» vraagt haar v"en^Clenan rium. „Vraag mij de rest niet," antwoordt haar Lesena „Een werkelijke schandelijkheid! Bij Urania! Dat zal ik met open- zeer lang uitweidt over de tribaderie der courtisanen en fluitspeelsters, heeft belangrijke overwegingen op dit punt gemaakt: „Deze vrouwen waren minder gesteld op de liefde der mannen," zegt hij, „dan op die waarvani ztf alleen het genot hadden. Jong reeds in de kunst van den wellust geoefend, ontstonden bij haar weldra u|tsP^"g^ waarin haar verbeelding heur zinnen meesleepte Haar g heele leven was één eeuwigdurende strijd naar ontucht een onafgebroken studie van lichaamlijk schoon; door steeds haar eigen naaktheid en die harer gezellinnen te zienvo den zij smaak erin en schiepen zij zich zonderlinge genietingen' die des te meer zonder medewerking harer minnaars vurig waren. daar deze haar dikwijls koud en gevoelloos lieten De geheimzinnige hartstochten, die aldus ij e aultriden ontbrandden, waren heftig, verschriklijk, ijver- "Deze' oxiden waren bij de fluitspeelsters zoo ingeworteld, dat zij zich dikwijls onderling op feesten vereenigden, waarop geen man toegelaten wei , maakten zij uitspattingen onder aanroeping v Peribasia. Op deze feesten, die men calhpygische feesten noemde, te midden der met rozen versierde wynbekers voor deze vierschaar van halfnaakte vrouwen werd de stryd om de schoonheid nogmaals geleverd evenals ten tijde van Cypelus, zeven eeuwen voor de Christelijke jaartelling op de boorden van de Alphea. Om zich juist rekenschap te geven van deze nachtelijke feesten, waar de hetairen, fluitspeelsters en danseressen elkander den palm der schoonheid niet alleen, maar ook dien der wellust betwistten, moet men de brieven van Alciphron O lezen. In deze verzameling is een brief, dien Megare, de loszinnigste courtisane van haar tijd aan de zachtzinnige Bacchis schreef, de kuischte der hetairen, wier zeden en gedrag volgens haar gezellinnen te deugdzaam waren voor den staat, waarin zij leefde. Megare verhaalt aldus de bizonderheden van een prachtig feest voor hetairen en aulétriden: „Wat een overheerlijk maal! Welke liederen ! Welke uitvallen! Men heeft de bekers geledigd tot het aanbreken van den dag. Er waren reukwerken, bloemkransen, de uitgezochtste wijnen, de lekkerste spijzen. Een schaduwrijk boschje van laurierboomen was de feestzaal, niets ontbrak eraan..." Men kan het overige raden; het zijn tooneelen van prostitutie en van waanzin, die elkander opvolgen en die meer en meer opgewonden worden door de dronken en de meest ontuchtige gesprekken. Naast de nymphomanische zinnelijkheid der prostitutie moeten wij ook de erotomanie plaatsen. Esquiral heeft zeer juist deze twee aandoeningen gescheiden. Bij de nymphomanie ontstaat het kwaad bij de voortplantingswerktuigen, (1) Zij zijn in het Fransch uitgegeven in 1785 door den abt Kichard en vervolgens door Chaussard. waarvan de verhitting op de hersenen terugwerkt. Bij de erotomanie zetelt de liefdedrift in het hoofd. De nymphemaan is het slachtoffer van een physische storing, de erotomaan is de speelbal van zijn verbeelding; hij is door een gedeeltelijken waanzin aangetast. Met andere woorden de erotomanie staat tot de nymphomanie gelijk de levendige aandoeningen van het hart tot de losbandigheid. „Gedurende de erotomanie," voegt degeleerde er bij, „zijn de oogen levendig, bezield, de blik hartstochtelijk, de gesprekken teeder, de handelingen openhartig... Maar in hun slaap hebben de zieken droomen, die het nachtwijfje en de nachtmerrie doen ontstaan." Men moet dus niet uit het oog verliezen, zooals Lorry het gezegd heeft, dat bij erotischen er altijd een zekere overspanning der geslachtsorganen bestaat. De uitleggingen, die Esquirol ons geeft over het verband tusschen de zenuwtoevallen en den bijslaap der vrouwen, waren noodig om de Lesbische liefde te begrijpen, die Sapho aan de Grieksche wereld bekend maakte en die het onderwerp is geweest van verschillende uitleggingen. In de geschiedenis der tegennatuurlijke liefde is Sapho de vrouwelijke Socrates van Griekenland. Het uitgangspunt van haar wijsbegeerte was de overgevoelige liefde der vrouw voor de vrouw en de uitkomst waarschijnlijk deze: „overspanning der organen", die de Lesbische vrouwen op een gegeven oogenblik ertoe bracht haar lichaam schaamteloos over te geven. Dit is een opmerkelijk geval der prostitutie. Sapho evenwel was geen courtisane in de beteekenis van het woord; zij behoorde tot een rijke en aanzienlijke familie van Metylene op Lesbos. Nauwelijks huwbaar verslond zij de erotische dichtwerken en liefderomans. Haar poëzie, die tot ons gekomen zijn, is zeker de ode aan de beminde. De waanzin, die in deze poëzie heerscht — waarin de heete koorts der liefde, de verrukking, de verlegenheid, het verlangen, de onderwerping, de verbijstering en tot zelfs de laatste crisis van den hartstocht met een tweevoudig vuur van het genie en den wellust zijn gepenseeld; waarvan zij alle beelden op den bodem van het hart drukken, en dat zij door de eenvoudige waarheid van de schilderij verleiden, verwonderen en medesleepen door die vervoering, welke niet veinst en die men ondervonden moet hebben, om haar te kunnen schilderen — die is het, die Sapho op den eersten rang in de jaarboeken der kunst en der liefde geplaatst heeft. Zoo is de waardeering van den schrijver van Fêles et cour onnes de la Grèce. De kenteekenen van de koorts der liefde, voegt hij er aan toe, hebben in de geneeskunde den naam van Saphisch karakter gekregen. En men moet het durven zeggen, het genie van Sapho hangt met haar zeden samen. Deugdzaam, zou zij de hartstochtelijkste dichteres van de oudheid niet geweest zijn. Men vindt in de gedichten van Sapho wellustige verzen terug aan twee Griekschen gewijd, haar leerlingen en minnaressen. Op deze gedenkteekenen, en niet op de getuigenis van eenige schrijvers, vestigde zich de roep der ontucht van deze vrouw. Deze afwijkingen, die verdorvenheid van smaak, welke de natuur doen blozen, vonden een voorbeeld en geen verontschuldiging in deze algemeene ontaarding, die toen de andere sekse in dorre en slechte omhelzingen stortte. Doch het beeld der vervoeringen van Sapho is minder walgelijk dan dat der afdwalingen van Socrates (Chaussard). Lesbische, hartstochtelijk, op haar tijd courtisane zal Sapho van Metylene niettegenstaande dit alles een der grootste 10 genieën en een der grootste dichteressen der oudheid blijven. Begaafd met een vurige ziel, een heldere verbeeldingskracht en een uitgezochten smaak vraagt men zich af, hoe zooveel genie zich met zooveel verdorvenheid kon vereenigen. Om zich rekenschap te geven van dit feit, moet men de losheid der zeden in de oudheid en de macht van de prostitutie kennen, die alleen aan deze vrouwen toestond tot de groote verstandelijke ontwikkeling toegelaten te worden, en men moet het ook wel zeggen, men moet die vreemde uitstralingen van het Oosten genoten hebben, die het hoofd ontwikkelen en het hart doen ontvlammen. Sapho leefde door den geest en door de zinnen, overal het coëfficiënt stichtende van het idéale en van de werkelijkheid: vurig mengsel van ether en stof, dat onwillekeurig de aardsche wetten miskent! Wat deze vrouw zingt, is van gloed doortrokken, zeide Plutarchus, en het vuur, dat evenals de liefde alles zuivert, staat tot een zeker punt toe aan de dichteres, die de ode aan de beminde geschreven heeft en vervolgens aan haren beminde haar leven geoflerd heeft, recht te doen wedervaren. De schoone zang op de liefde is voor ons bewaard gebleven door den leeraar Longin, die er de ontleding van gegeven heeft in zijn Traité du Sublime: „Als Sapho," zegt hij, „de drift der liefde wil uitdrukken, verzamelt zij van alle zijden de gebeurtenissen, die dezen hartstocht inderdaad volgen en vergezellen; maar, waarin hare bekwaamheid voornamelijk uitkomt, is van al die gebeurtenissen die te kiezen, welke het voordeeligst de buitensporigheid en het geweld der liefde kenschetsen, en om dit alles goed saam te voegen. • • Door hoeveel tegenstrijdige gevoelens wordt zij niet bewogen! Zij bevriest, zij verteert, of zij is geheel buiten zich zelve of zij sterft. In één woord, men zou zeggen, dat zij niet door een hartstocht aangegrepen wordt, maar dat haar ziel het verzamelpunt is van alle hartstochten ; en dit gebeurt werkelijk aan wie beminnen." Catullius heeft een navolging van deze schoone ode gemaakt, maar zij is ongelukkig genoeg niet in zijn geheel voor ons bewaard gebleven. Hij droeg haar aan Lesbie op: IUe mi per esse deo videtur. Na hem heeft Boileau haar willen vertalen, maar hij is er slechts in geslaagd een kleur- en gevoelloos twaalftal alexandrijnen voort te brengen. De vertaling van Delille geeft een juister denkbeeld der saphische verzen (l). Men oordeele er over: Gelukkig hij, die bij je toeft, Op wien alleen je schoone oogen staren, Voor wien deze lieve tonen en dit teeder lachen zyn ! Hij is gelijk den goden. Van ader tot ader doorloopt een vluchtig vuur Mijn borst, zoodra ik je zie; En door de onrust, waarin mijn ziel verkeert, Verstikt mijn stem. Ik hoor niet meer, een sluier dekt mijn gezicht, Ik droom vol smachtend verlangen; En ademloos, verstomd, verward Beef ik en vermeen te sterven. De Almanach des Muses van 1775 heeft een navolging van M. de Langcac opgenomen, die niet zonder leven is. (1) Het saphische vers: een trochaeus, een spondeus, een dactylus en twee trochaeussen werd door Sapho gevonden. Het nummer van hetzelfde journal heeft twee andere navolgingen van Louis Gorsse en C. de Guerle. Er bestaan er nog meer, maar wij zijn een bizondere vermelding verschuldigd aan den Engelschen schrijver van den lofzang aan Venus, Addison, die in zijn verzen die trapsgewijze ontwikkeling der beelden en der gewaarwordingen heeft weergegeven, wat door Longin zoo bewonderd is geworden en door Cetullen zoo goed is weergegeven. De titel, door Sapho aan de ode gegeven, laat geen twijfel over, dat het een harer beminden was, die ze haar inboezemde. De eenvoudige, woordelijke vertaling, die ik mij veroorloof ervan te maken, zal bij benadering de geheele hartstochtelijkheid ervan doen begrijpen: „Hij schijnt mij gelijk aan de goden, die uw gelaat kunnen zien en uw lieve stem hooren. Uw glimlach ontbrandt mijn hart en in mijn borst is het aan den waanzin ten prooi. — Zoodra ik je zie, kan het woord mijn mond niet meer verlaten, noch mijn tong zich bewegen. — Een vluchtig vuur doorloopt snel mijn leden; mijn oogen bedekken zich en een plotselinge tuiting treft mijn ooren. — Een koud zweet staat op mijn geheele lichaam, ik beef en bleeker dan een vreesachtig blad, zonder adem. voel ik, dat ik sterf..." Het is moeilijk dergelijke dichterlijke gevoelens te doen samengaan met de gewone bedrijven der tribaderie, waarvan de hetairen en de fluitspeelsters ons een te treffend bewijs hebben geleverd. Niettegenstaande dit hebben zekere schrijvers bevestigd, dat de leerlingen van Sapho „vroegtijdig het tegennatuurlijk gebruik harer ontwikkelde bekoorlijkheden leerden", en dat de leer van de schrijfster van dit meer eleyisch dan erotisch gedicht „een school der prostitutie" was. Men kan aan deze strenge oordeelvelling de schoone minnezangen tegenstellen, die zij ter eere van bruiloften en van haar liefde voor haar dochter Cléis maakte, van wie zij in een harer oden zeide: „Ik heb een schoon kind, welks schoonheid gelijk is aan die der chrysanthimen, Cléis, mijn welbeminde Cléis, die ik voor geheel Lydië niet zou afstaan." En indien Sapho werkelijk de gewaarwordingen der tegennatuurlijke liefde gekend heeft, was het door deze toch niet, dat zij het meest geleden heeft en waaraan men haar dood moet toeschrijven. Op een avond vertoonde zich een jonge man, van een uitstekende schoonheid, overeind in een bootje door de golven der fcee gewiegd, aan haar oogen; het was Phaon. Zij beminde, verafgoodde hem en slaagde er in zich weder te doen beminnen. Maar de liefde is onbestendig en Phaon vertrok weldra zonder terug te komen. Voor hem maakte zij vele harer gedichten en inzonderheid dezen lofzang op Venus, waarvan hier de vertaling volgt van M. P. de Sivry: Geduchte Venus, die op Cyprus aangebeden U vermaakt door stervelingen te misleiden, Verlaat Paphos en zijn altaren, En kom de onrust stillen, waaraan mijn ziel ten prooi is. O Godin! o Venus! gij weet, hoe dikwerf Gij uw troon verliet om op mijn stem te komen. Eens voor mijn oogen, terwijl zij de hemelen doorboorden, Daalden uw rappe vogelen, sneller dan de zephirs Met uw wagen van het azure gewelf; Gij wildet toen zelf, beminnelijke Cytherea, Mijn smart ondervragen en mijn verlangen streelen. Sapho, zeidet gij mij met een lachenden mond Mijn Sapho! welk verdriet verbittert uw leed! Van welke jonge ondankbare, wilt gij, nieuwe beminde, De liefdedrift boeien? 6a, die uw gang ontvlood, zal weldra uw sporen volgen: Wie uw gaven verwierp, zal er u nu spoedig mee overladen; En in uw oogen of zijn ondergang of zijn genade zoekende Zal uw hoogmoedige yijand voor u beven. Godin, het is nu tijd, vervul uwe beloften. Heb medeleden met de kwellingen, waaraan gij mij ziet lijden. Wreek voor mij de schicht, die mij verwondt, En laat de ondankbare, dien ik bemin, leeren zich te verteederen. Sapho scheen, hebben hare uitleggers gezegd, van de goden de hemelsche gave der ingeving verkregen te hebben. Door dichtvuur verterende, improviseerde zij verzen zonder gezochtheid en zonder moeite, die uit een zuivere en gemaklijke bron schenen te vloeien. De Muzen wilden haar schadeloos stellen voor de gestrengheid van Venus. Maar zij konden niet erin slagen. Toen zij zag, dat haar bekoorlijkheden en haar lier het hart van den ontrouwen Lesbiër niet meer konden treffen, wierp zij zich verward, krankzinnig, radeloos in de zee van Leucade (*). De dichters hebben niet nagelaten te zeggen, dat het tragische uiteinde van Sapho eene wraakneming van Yenus was, die haar niet had kunnen vergeven „dat zij haar leerlingen buitensporig bemind had" volgens de uitdrukking van Barthelemy. Laten wij voor ons dien vrijwilligen dood als den uitslag beschouwen van een verwarde verbeelding, als de uitwerking van de wanhoop eener grootsche ziel. Deze Lesbische hysterische had al haar verstandelijke en physische krachten tot een brandpunt van stoutmoedigen (1) In dit oogenblik van wanhoop laat Ovidius haar zeggen: Hoeveel verkieslijker zou het zijn, fluisterde zij, dat uw hart met het mijne vereenigd ware, in plaats van deze rotsen afgestort te worden! Het is dit hart, o Phaon, hetwelk gij gewoon waart te roemen, dat u zoo dikwerf voorkwam als voor de liefde geboren. wellust saamgetrokken. Daar vond zij de geheimen dei Saphische liefde, die de maatschaplijke wetten terecht om dezelfde reden veroordeelden als de Socratische liefde, want beiden zijn in strijd met de wetten der natuur; en daar in die ontzenuwende omgeving, ontmoette zij de ontgoocheling en de wanhoop, die haar tot zelfmoord voerden, een uiteinde, dat op het gebied der psychologie der ontzenuwende ziekten thuis behoort. Al de moderne wijsgeerige stelsels hebben de tegennatuurlijke liefde veroordeeld, omdat zij allen betrekkelijk kuisch zijn in vergelijking met de leerlingen der Oudheid. Maar om deze met onpartijdigheid te beoordeelen, moet men rekening houden met de zeden van toen, die verre van streng waren. Lezen wij niet in de Dialogues des femmes van Lucianus op elk oogenblik tooneelen tusschen moeders en dochters? De moeders trachten haar dochters te verderven, haar alle wroeging en alle schaamte te ontnemen, terwijl' zij haar de ontucht, de geheimen der prostitutie, den diefstal, de leugen leeren, en haar aanraden zich aan den onbeschoftste, oudste, eerlooste over te geved, vermits hij betaalt en zich gemakkelijk door haar laat uitkleeden. Is dit niet de zedelijke verdorvenheid tot haar hoogsten ti ap gebracht en overerfelijk gemaakt? In les Sectes d l'encan van denzelfden schrijver, vinden wij een zonderling staaltje der leerlingen van de meesters der wijsheid, dat een kostbaar bewijsstuk is voor de wijsgeerige geschiedenis der Oudheid. Jupiter zit voor en is afslager op de verkooping van alle philosophische ondeugden. Hij heeft voor deurwaarder Mercurius, die de kooplieden oproept en hun aanbiedt tegen borgstelling een jaar crediet te geven... De Etruriërs deelden weldra aan de Romeinen deze nieuw e godsdienstige instelling mede, evenals de ceremoniën en gebruiken, die haar vergezelden. Het tijdstip evenwel dei invoering van dezen eeredienst in Rome schijnt niet hoog op te klimmen, want diens inwoners kenden ten tijde hunner koningen den eeredienst van Yenus niet. Die van Bacchus en van Priapus moest hun eveneens onbekend zijn. Het bewijst overigens, dat de eeredienst van Priapus sedert geruimen tijd in Etrurië inheemsch was, daar Athaeneus reeds gezegd heeft, dat de Etruriërs een tuchteloos leven leidden en dat de Messapiërs, Samnieten en Locriërs, andere volksstammen van Latium, hun dochters prostitueerden, van de Romeinen evenwel spreekt hij niet. In de Etrurische en Italiaansch-Grieksche begraafplaatsen heeft men toch een menigte geschilderde vazen ontdekt, die verschillende tooneelen der gewijde prostitutie voorstellen, zooals men het in het hoofdstuk over de zinnebeeldige gedenkteekenen der geschiedenis van de prostitutie zien kan. Het zijn altijd dezelfde offeranden, zooals de meisjes die brachten in de tempels van Babyion en Tyrus, van Bubastis en Naucrates, van Corinthe en Athene. De gewijde gaat in het heiligdom naast het beeld van de godin zitten; een vreemdeling bedingt den prijs van haar schaamte en zij legt dezen op het altaar, dat rijk wordt door dezen schandelijken handel, waarbij de priester alleen belang heeft. Zoo is volgens .de urnen de schier onveranderlijke vorm, onder welken de prostitutie in de Phenicische en Grieksche koloniën in Italië zich uitte.... De schilderingen der Etrurische vazen laten ons niet onwetend met de reeds verfijnde verdorvenheid, die tot deze inboorlingen was doorgedrongen, die de blinde en domme heid verworven hadden. De eeredienst van Venus-Erycine was beroemd; maar onder Tiberius was haar tempel verlaten en werd hij bouwvallig. Deze keizer liet hem herstellen en bevolkte hem met slavinnen, die met de functiën van priesteressen van Venus belast waren. Er bestond nog in Etrurië een eeredienst, die overeenkomstig was met dien van den Indischen Lingam en den Aziatischen Phallos. Hij diende tot hetzelfde doel: de meisjes voor haar huwelijk te ontmaagden en als zoodanig behoorde hij tot de gewijde prostitutie. Deze Etrurische goden, die wij niet alleen door de zinnebeeldige gedenkteekenen dei geschiedenis, maar ook door de geschriften van Arnobe, en van den H. Augustinus kennen, heetten Mutunus en Mutuna; want er bestond een god en een godin. Hun tempels waren slechts geringe kapellen door boschjes omgeven, waarin het beeld van de godheid geplaatst was. _ Toen de dienst van de gewijde prostitutie zich in Rome en in het zuiden van Italië verspreidde, werden Priapus en Mutunus steeds als godheden beschouwd, die de vruchtbaaiheid der vrouwen en de macht der echtgenooten leidden en de schadelijke invloeden op het voltrekken van het huwelijk en op de zwangerschap der vrouwen weerden. Aan deze veronderstelde deugden moet het gebruik van de gods lenstige prostitutie toegeschreven worden, die daarin bestond dat de jeugdige bruiden naar het afgodsbeeld van Priapus ) gebracht werden en men ze op het vooruitstekend gedeelte, dat dit beeld aanbood, deed zitten. „Het werd onder de Romeinsche dames als een zeer eerbare en godsdienstige (1) De Phallos alleen heette Mutunus; als hij bij Hennes of Ternus behoorde, werd hij Priapus genoemd. prostitutie uitoefenden. En zoo eenige priesters somtijds poogden de gewijde overleveringen der tempels van Corinthe te Eome in te voeren, stuiten zij bijna altijd af op het godsdienstig scepticisme van het Romeinsche volk. Wij weten dat de tempels van Venus te Rome zeer talrijk waren; wij zullen onder de voornaamsten de volgende aanhalen: dien van Venus-victrix, Venus-genitrix, Venus-erycine, Venus-volupia, Venus-salacia, Venus-myrtea, Venus-lutentia, enz. Alleen de dienst der gewijde prostitutie werd er niet beoefend. Doch indien de courtisanen, minder belangloos, zich niet in de tempels verkochten ten voordeele van de godin en der priesters, namen zij er soms genoegen mede zich aan de laatsten over te geven om van Venus te erlangen hun liefdehandel te bevoordeelen ; maar dit was ook alles. De tempels der Godin waren hoofdzakelijk plaatsen van bijeenkomst voor verliefden en de Beurs der koppelaars. Zij waren vervuld met ex-voto's: spiegels en andere toiletartikelen, lampen, maar vooral priapen, die plechtig beloofd waren. Men offerde op hun altaren duiven, geiten en bokken. Haar voornaamste feesten hadden in de lente plaats en bestonden in dansen, soupers en zwelgpartijen, overeenkomstig met onze carnavals. Dit alles had 's nachts buiten de tempels plaats en die uitspattingen werden Avondbijeenkomsten van Venus genoemd. De maand April werd dus aan de godin der liefde gewijd, die door de jongelieden en courtisanen met meer of minder onbetaamlijkheid en ontuchtige gebruiken gevierd werd, volgens den trap van opvoeding der speelgenooten, die aan de lentevermaken deelnamen. In dit opzicht kan men dus zeggen: Er is niets nieuw onder de zon. De feesten der kerkelijke Prostitutie. Men weet wie de eerste inwoners van Rome waren. een samenraapsel van dieven en vagebonden en van vrouwen, die niet beter waren dan de mannen. Voordat hun eerste wetgever het huwelijk ingesteld had, bestond bij hen geen zedelijkheid en het geslachtsleven verhief zich van Titus Livius af niet boven het beestachtige. Ook vond men reeds publieke vrouwen in Rome, voordat dit eene geschiedenis had. Aan de geprostitueerden van den Tiber had men den bijnaam van wolvin, lupa, gegeven, evenals men de ellendige dicteriaden der voorsteden van Athene met een scheldnaam aanduidde. De min van Romulus, Acca Laurentia, was slechts een wolvin van deze soort, eene der bevoorrechte prostituées der herders van Paustulus. Hare woning had den naam van lupanar gekregen en de feesten, te harer eere na haar dood gevierd, dien van lupercaliën, welke de Senaat verbood om de wanordelijkheden, die zij veroorzaakten. Niettegenstaande dit kan men toch zeggen, dat de schoone tijd van Oud Rome onder de eerste koningen begon: strenge overheden gaven het voorbeeld der deugd. De Censoren, zegt Sabatier, waren met de macht bekleed de misbruiken te verbeteren, waarin de wetten niet voorzien hadden, de openbare en huiselijke ongeregeldheden te hervormen en de losbandigheid vond een heilzamen breidel in den eerbied, dien de burgers in het algemeen voor de fatsoenlijkheid en de welvoeglijkheid hadden. In dit tijdperk hadden de verre oorlogen, de rijkdommen van Azië en de leerstellingen van Epicurus, die Frabricius door al de vijanden van zijn vaderland wenschte aangenomen te zien, de Romeinen niet ontaard. „Later drongen de weelde, de weekheid, de gehechtheid voor goud en wellust tot alle klassen door en bedierven zij die. Hun ondeugden vertoonden zich, na gelegenheid gehad te hebben in de beroering en te midden der afschuwlijkheden der burgeroorlogen losgebarsten te zijn, zonder vrees in de kalmte en genoegens van den vrede. De veelvuldigheid van het overspel, een schandalig celibaat, een waanzinnige ontucht volgden spoedig den buit, dien de overwinning aanbracht en droegen er aan toe de kwalen van de wereld te wreken." Toen zag men een andere wolvin, Flora genaamd, met Taritius huwen, een der rijkste patriciërs van Rome, aan welke stad deze prostituée stervende haar onmetelijk fortuin vermaakte. Het goud van deze courtisane aannemende, dacht de stad verplicht te zijn hare erkentelijkheid te bewijzen door feesten te harer eere vast te stellen: Dit waren de Floralia's, die in de circussen onder bescherming der prostituées en edilen gevierd werden. Deze ontuchtige feesten, die Juvenalis' onsterfelijke verzen onder den naam van pana et circenses aangeduid heeft, dagteekenen reeds van de zesde eeuw der stichting van Rome. Misschien moet men ze gelijk stellen met de Flora-spelen, die, van de Sabijnen afkomstig en ter eere van Flora, de godin der tuinen, ingesteld waren? Wat er ook van zijr deze feesten waren buitengewoon onzedelijk; zij zijn door Lactance in de volgende termen beschreven geworden: „De Courtisanen verlieten in optocht hare huizen, door trompetters voorafgegaan en in zeer wijde kleederen gewikkeld, waaronder zij geheel naakt en met al haar kostbaarheden getooid waren; zij verzamelden zich in het circus onder de oogen van het volk, dat zich om haar verdrong en daar ontdeden zij zich' van haar kleêren en vertoonden zij zich in de schaamtelooste naaktheid, terwijl zij met welgevallen aan de toeschouwers tentoonstelden, wat deze wilden zien en van schandelijke bewegingen deze ontuchtige tentoonstelling deden vergezeld gaan. Zij liepen, dansten, worstelden en sprongen als athleten en baladijns en elk harer wellustige houdingen ontrukte kreten en bijvalsbetuigingen aan dit in waanzin verkeerende volk. Eensklaps wierpen zich dan mannen, die insgelijks naakt waren, op de tonen der trompetten in de arena en een verschrikkelijke algemeene prostitutie werd dan in het openbaar onder nieuwe toejuichingen van het volk gepleegd. Cato, de strenge Cato, verscheen eens in het circus op het oogenblik, dat de edilen het signaal voor het spel zouden geven; maar de tegenwoordigheid van dien grooten burger verhinderde de orgie los te breken. De courtisanen bleven gekleed, de trompetters hielden op en het volk wachtte. Men deed Cato opmerken, dat hij alleen een hinderpaal was voor de viering deifeesten ; hij stond op, hield de slip van zijn kleed voor zijn gelaat en verliet zoo het circus. Het volk klapte in de handen, de courtisanen ontkleedden zich, de trompetten weerschalden en het schouwspel begon." Om andere voorbeelden van openbare prostitutie terug te vinden ter eere eener godin, die slechts eene vergode courtisane was, moet men teruggaan tot de tooneelen van erotischen waanzin, die om het beeld van Moloch plaats vonden en tot zekere feesten van Isis, die de Romeinen niet nalieten van de Egyptenaren over te nemen. Deze feesten, onder den naam van Isiaques bekend, zyn door Apuleus in de Ane d'or verhaald geworden. Zij hadden gedeeltelijk in de straten en op de openbare wegen plaats, waarheen men de ingewijden, mannen en vrouwen, van alle kanten der stad zag samenstroomen, allen gekleed met witte doorschijnende kleederen en hun metalen citers bespelende. Zij begaven zich in optocht naar den tempel der godin in het gevolg der priesters van Isis, de walgelijkste en verachtelijkste personages van den eeredienst der prostitutie. Zij droegen in hun armen een gouden phallos „de achtingswaardige beeltenis van de eerbiedwaardige godin," zegt Apuleus. Zoodra de geheele troep binnen was gegaan, begon de inwijding in de mysteriën van Isis, d. w. z. tooneelen van verschrikkelijke zinnelijke worstelingen, gelijksoortig aan die der Floraliën, die wij zooeven bespraken. Het waren nog dezelfde priesters van Isis, bedelaars en koppelaars van een terugstootende onreinheid, die bij andere feesten der prostitutie ter eere van Bacchus voorgingen, welke gevierd werden onder den naam van Bacchanaliën of van Dionysiachen, omdat men in Bacchus een der vleeschwordingen van Osiris zag. De plaatsen, die men bij voorkeur voor de viering der Dionysiachen koos, waren de meest eenzame, zoowel omdat de eenzaamheid de bacchanten aanmoedigde, als omdat zij meer geëigend was voor het geluid van de stem. Evohe! Evohe! was de kreet, zegt men, waarmede Jupiter zijn zoon Bacchus aanmoedigde om de hinderpalen te verwinnen, die de jaloersche Juno hem in den weg legde. Het beeld van den god was gewoonlijk met vermiljoen geschilderd. De hiërophantm of de priester, belast om de gewijde dingen te openbaren, heette de schepper Demiourgos. Zij die de fakkels droegen, werden Lampadophoren genaamd ; hun hoofd of Daduche stelde de zon voor. De voornaamste plechtigheden bestonden in omgangen, waarbij men vazen droeg met wijn gevuld en met wijnran- ken versierd. Jonge vrouwen, beladen met korven vol vruchten en bloemen, volgden daarop: dit waren de Cenephoren. Achter deze zag men fluit- en cymbaalspeelsters en vervolgens troepen van Saters, pans, faunen, sylenen, nimfen en bacchanten, vermomde mannen en vrouwen; allen waren gekroond met viooltjes en klim-op-bladeren met de haren in wanorde en het gelaat door de dampen des wijns verhit; de kleederen waren met een ontuchtigen smaak zóó geschikt, dat zij alles bloot lieten, wat verborgen had behooren te blijven; en allen zongen de phallica, ontuchtige liedeien, ter eere van Bacchus. De Phallophoren en de ltyphalen volgden deze massa; de eersten vertoonden onbeschaamd aan de blikken der toeschouwers nagemaakte priapen op de heupen, door middel van riemen vastgemaakt, terwijl de tweeden dezelfde voorwerpen van grooter afmetingen op lange staken ronddroegen. Eindelijk werd de colonne door veertien priesteressen gesloten, die door den archont-koning of voorzitter van het feest belast waren met alle voorbereidselen. Op de plaats van bijeenkomst aangekomen, die of midden in een verlaten woud of wel in een diepe door rotsen omringde vallei was, haalde deze menigte van losbollen en dwepers uit een koffer, door de Latijnen arca ineffabilis genaamd, het beeld van Bacchus te voorschijn, plaatsten dit op een Hermes en offerden hem een varken. De wijn en de vruchten weiden vervolgens vrijgevig uitgedeeld. In weinig tijds brachten de overvloed van dronken, de herhaalde kreten, de onmatige vreugde en de vermenging der seksen de hoofden van allen op hol en werden de priesters van deze schandelijke godheid met waanzin getroffen. Iedereen deed dan in tegenwoordigheid van allen, alsof hij van de geheele wereld afgeschei- den was, en de meest schandelijke ontuchtigheden hadden als getuigen verscheiden honderden van toeschouwers. Naakte vrouwen liepen hier en daar, terwijl zij de mannen met gebaren en wulpsche gesprekken aanspoorden; en deze dachten op dit oogenblik er weinig aan wat hun vrouwen, zusters of dochters in die menigte uitvoerden; de oneer scheen hun weinig toe, omdat zij wederkeerig was; er was zeker geen uitspatting in een woord, die bij deze gelegenheid niet verfijnd werd. Als eindelijk de nacht, die zijn sluier over dit tooneel van afschuwelijkheden uitgespreid had, voor den bleeken gloed van het Oosten vluchtte, werd de god in de arca ineffabilis opgeborgen. De mannen gingen verzadigd van wijn en ontzenuwd door het genot waggelend naar hun eenzame woning terug of kwamen achtereenvolgens met hun vrouwen en kinderen maar geschonden en onteerd! Deze schandelijkheden werden zoo walgelijk, dat de Senaat ze dikwijls verbood, maar zonder er ooit in te kunnen slagen ze geheel uit te roeien. De eer, ze beslist uit de zeden deiRomeinen te doen verdwijnen, moest den keizer Diocletianus toekomen. Maar niet alleen in deze soorten van feesten speelden de courtisanen een rol. Titus Livius (l) zegt, dat de Romeinen de gewoonte hadden haar op het tooneel te brengen. Zij figureerden in de voorstelling van den Sabijnschen maagdenroof en zij prostitueerden zich als de spelen afgeloopen waren; ook maken vele schrijvers der oudheid geen onderscheid tusschen de schouwburgen en de bordeelen. Tertullianus zegt, dat een heraut hardop deze heldinnen der prosti- (1) Lib. II. tutie aanbeval, terwijl hij een omschreven lofspraak harer bekoorlijkheden gaf, haar woningen en den prijs opgaf, dien men voor haar bereidwilligheid moest over hebben. Zij waren zoo talrijk, dat zij buiten de plaatsen in de zaal nog het geheele tooneel innamen om beter blootgesteld te zijn aan de blikken der toeschouwers. Pompejus zag, nadat hij zijn schouwburg ingewijd had, dat hij een vrijplaats voor de ontucht geopend had en veranderde hem in een tempel, dien hij aan Venus wijdde, ten einde door dezen schijn van godsdienst het verwijt te ontgaan, dat hij vreesde, waarmede de censoren zijn nagedachtenis zouden bezwaren. (l) De courtisanen, die de kluchten speelden, vertoonden zich geheel naakt op het tooneel; zij bootsten voor de oogen van het volk al de bedrijven der prostitutie na en eindigden, in het tijdperk van Heliogabalus, het schouwspel ervan in werkelijkheid op te voeren. Lampside bevestigt dit. Aldu.' waren de vermaken der Romeinen, de overwinnaars dei wereld! Titus Livius heeft ons ook een stuitend tafereel gescni derd der wanordelijkheden, die op de nachtelijke en godsdienstige bijeenkomsten, Bacchanaliën geheeten, plaats grepen ; hij heeft ons de beschrijving van de plechtigheid dei inwijding tot de mysteriën van Bacchus achtergelaten. Het was de priesteres Paculla Minia, die het eerst haar beide zonen inwijdde. Van af dat tijdstip nam men de jonge mannen aan, als zij hun twintigste levensjaar intraden. ( ) Door priesters in onderaardsche plaatsen gebracht, was de jonge ingewijde aan hun beestelijkheid overgeleverd. (X) Balinger, de Theatro lib. I; Kosin, antiq. roin. lib. V, (2) Dulaure, Les divinitéa génératrices ou le culte de I hallus. » ari» 1805. Afschuwelijk gebrul en de tonen van verscheiden instrumenten, cimbalen en trommen, dienden om de kreten te smoren, die de gewelddadigheden, waaraan hij blootstond, hem ontrukten. De buitensporigheden aan tafel, waar de wijn in overvloed vloeide, spoorden tot andere buitensporigheden aan, welke de nacht door zijn duister begunstigde. Leeftijd en geslacht waren vermengd. Iedereen voldeed den smaak, waaraan hij overgegeven was; alle schaamte was verbannen; alle soorten van wellust, zelfs die, welke de natuur verbiedt, bezoedelden die der godheid. (Plura virorum inter sese, quam foeminarum esse stupra). Indien enkele jeugdige ingewijden schaamte deden blijken voor zooveel gruwelijks en weerstand boden aan die ontuchtige priesters of zelfs, indien zij zich slordig kweten van hetgeen men van hen eischte, werden zij opgeofferd; en uit vrees voor hun praatzucht ontnam men hun het leven. Men bond ze stevig aan zekere werktuigen vast, waardoor zij plotseling opgeheven en vervolgens in een diep hol geslingerd werden. De priesters rechtvaardigden in het openbaar hun verdwijnen, door te zeggen dat de vertoornde god de bedrijver van deze ontvoering was. De dans, het loopen, de kreten der mannen en vrouwen, van welke men zeide, dat zij door een goddelijke woede vervoerd waren, en die het slechts door de dampen van den wijn waren, vormden eene voorname episode dezer plechtigheden, en maakten een afwending voor andere wanordelijkheden. Men zag vrouwen met verwarde haren in de handen brandende fakkels houden, die zij in den Tiber dompelden, zonder ze te blusschen. Maar dit voorgewende wonder was mooglijk, zegt Titus Livius, omdat de ontbrandbare stof dezer flambouwen uit zwavel en kalk was saamgesteld. Op deze nachtelijke bijeenkomsten vond men ingewijden van alle rangen en zelfs mannen en vrouwen van de eerste standen; en hun aantal was grenzenloos. Het was geen gezelschap, maar een geheel volk, dat deze afschuwelijke uitspattingen pleegde en zelfs tegen den Staat samenspande. Uit dit laatste gezichtspunt deed de consul Posthumius deze vereeniging beschouwen, toen hij haar bij den Senaat aanklaagde en het is misschien alleen deze beschouwing, die hem deed besluiten den godsdienst van Bacchus aan te vallen door deze bijeenkomsten in het jaar 624 van Rome af te schaffen. O Indien de Romeinen al voor eenigen tijd de Bacchanalien verboden hebben, lieten zij toch den eeredienst der goede godin bestaan. De mannen waren wel is waar van haie mysteriën verbannen, maar de uitspattingen waren het met. Juvenalis geeft er ons een beschrijving van in zijn zesde satire, die wij in een onzer vorige werken ontleed hebben. ( ) De Liberaliën waren ook gelijksoortige feesten, die in de maand Maart gevierd werden, ter eere van den Pater liber, een pseudoniem van Bacchus. De Phallos nam met eere een plaats in op de feesten der Liberaliën. Zooals wij weten, noemden de Romeinen dit namaaksel der manlijkheid Mutunus. „Dit was het onkuische symbool," zegt de H. Augustinus, „dat men niet in het geheim, maar in het openbaar vereerde en dat men vol praal gedurende de Liberaliën op een wagen door de voorsteden der stad rondvoerde." Te Livinium duurde het feest van den god Liber een maand, gedurende welke men zich, zegt Varron, aan de vreugde, (1) Titus Livius, 4e 1). liv. 9. (2) Médecine et moours de Rome, d'après les poètes latins. noch door haar kennis uitblonken. Hun zinnelijkheid waardeerde slechts een zwelgpartij met de meisjes en de brutale bevrediging hunner lusten. Zij vergenoegden zich met veile vrouwen, die zij ddicatoR of prstioscs noemden, als zij slechts rijke lieden bezochten, manieren hadden en weelde vertoonden. Voor het volk bestond een categorie van publieke vrouwen der laagste rangen, die aangeduid werden onder den naam van prostïbula en onderverdeeld in putm, alicarice, casvritce, copm, diabolo", forarice, blitidce, noctuvigilai, drabolte, prosedce, perigrinee, quadrantarue, vagm, scorta, scrantice. al naar gelang zij de broodbakkerijen, de herbergen, de openbare pleinen, de straten, de begraafplaatsen of de aanliggende bosschen bezochten; of wel dat zij min of meer gezonken, Italiaanschen of vreemdelingen waren, de klanten bij zich aan huis opwachtten, of die van uit haar venster of op straat aanklampten; zij min of meer ruim haar gunsten deden betalen, aan burgers, slaven of vrijgemaakten de voorkeur gaven. Al deze benamingen hebben geen andere waarde dan ons te leeren, dat de openbare prostitutie zich over de geheele stad uitstrekte, dat zij voor alle standen genietbaar was en dat zij geduld werd zonder eenige andere beperking dan inschrijving op de registers en betaling der belasting, meretricium. Het is evenwel noodig eene afzonderlijke klasse vast te stellen voor de danseressen en fluitspeelsters, die aan de befaamde Grieksche Auletriden herinnerden, en die de Romeinsche politie liet begaan, zonder haar aan de licentia stupri (') te onderwerpen. Bijna allen overigens kwamen uit het Oosten, Griekenland of Egypte. Zij hadden weldra een (1) Vergunning tot hoererij. lupanars kwamen de cellen, cellce, niet op straat uit, maar op een binnenplaats, in welks midden een fontein zich in een bekken verhief O. De ontuchtige teekeningen waren op de muren door mythologische tooneelen vervangen, waarin de goden en godinnen aan de liefde offerden. Het meubilair was ook comfortabel en de liefhebbers vonden daar een volledig personeel voor den dienst. De ancillce ornatrices waren bedienden, bestemd voor het toilet der meisjes, om ze te kleeden, te tooien, te blanketten, enz.; de aquarioli brachten den bezoekers verfrisschende dranken en wijn (2); de bacario was belast met de hygiënische zuiveringen, waaraan de man en de vrouw zich voor en na den bijslaap onderwierpen; de villicus was de chef van den le.no of de lena, die het huis hield en aan hem gaf men het geld op het bordje vermeld over. De admixsarii waren eindelijk mannen en vrouwen, die belast waren op den openbaren weg klanten te werven en die naar het lupanar te brengen. Om deze reden noemde men ze ook adductores of conductores. Het aantal lupanars was aanzienlijk en toch waren er nog vele vrouwen, die zich aan de geheime prostitutie overgaven. Deze had zich in de legerkampen verspreid met verachting der gestrengheid van de oude krijgstucht, die den vrouwen niet toestond de legers te volgen. Valerius Magenius, die dit feit aangeteekend heeft, voegt er bij, dat de zaak zoo ver gekomen was, dat de jonge Scipio, toen hij het bevel in Afrika tijdens den derden Punischen oorlog (1) Er waren er die voorzien waren van een balkon, waarop de meisjes in een bont toilet en met bloemen gekroond stonden, terwijl zij in de hand een mirtetak hielden. (2) Lib. II Cap. 2, til. I. 12 — Hebt medelijden met mijn maagdelijkheid, zegt een arme slavin voor het lupanar gekocht, prostitueer mijn lichaam niet door mij door een schandelijk bordje te onteeren! — Dat eene dienstmaagd, zegt de leno tot den pachter der meisjes, haar kome tooien en dat men op het bordje schrijve: „Wie Tarsia ontmaagdt zal een half pond zilver geven, daarna zal zij een ieder geleverd worden tegen een goudstuk." Men moet aannemen, dat de maagdelijkheid tegen een zeer hoogen prijs verkocht werd, want Latijnsche schrijvers bevestigen, dat het verlangde loon der lupanars zeer laag was. Zoo schrijft Juvenalis, om te zeggen dat Messalina den prijs harer gunsten eischt, Aera poposcit, d. i. vraagt eenige stuivers. Petronius laat hetzelfde door Ascijlte zeggen, als deze „door een achtenswaardigen grijsaard" naar een lupanar gebracht wordt: Jam pro cella meretrix assem exegerat. Reeds had de pachtster der meisjes een as voor den prijs van haar cel gekregen. (') Deze handel in de maagdelijkheid was evenwel dikwijls niet anders dan een speculatie van de zijde der koppelaars. Men vond meer pseudo-maagden dan werkelijke. En Lucillius laat in een zijner satieren niet na aan een onervaren jonkman dezen zeer practischen raad te geven: „Koop het meisje zonder waarborg." De bondgenooten der prostitutie te Rome. Evenals de offlcieele koppelaars waren de vrouwelijke geneeskundigen van Rome de medeplichtigen der groote (1) Pjtronius. Satyricon. Cap. VIII. courtisanen en der overspelige matronen, aan wie zij haar zorgen wijdden. Men duidde deze vrouwen, die zich aan de praktijk der cliniek der minnenden overgaven, onder verschillende namen aan: Medicce, obstetrices, saga. Zij waren belanghebbende helpsters der prostitutie, voornamelijk de saga. En een ieder weet dat van dit woord sage-femme, vroedvrouw, afgeleid is, wat Stern met reden aanraadt niet met femme-sage, wijze vrouw, te verwarren. In een van zijn puntdichten in La Me'decine et les Moeurs de la Rome antique, d'après les poètes latins, spreekt Martialis, van deze mediccc, die een hysterische, de schoone Leda, behandelden, die aan een ouden onvermogenden grijsaard gehuwd was. Zij trekken zich onmiddellijk terug, zegt de dichter, zoodra men het noodig oordeelt, geneesheeren te laten roepen: Protinus accedunt medici medicaeque recedunt. De obstetrices waren de eigenlijke verloskundigen; zij hadden als handlangsters de adstetrices. De saga;, evengoed als de medica en de obstetrices hielden zich met verlossingen en met vrouwenziekten op. Die geheele wereld was dus niet veel waard en hield zich voornamelijk bezig met verboden handelingen, vruchtafdrijving en koppelarij. Onder haar werden de tooverheksen, de reukwerkmaaksters, de kapsters, enz. geworven. Alle hare handelingen droegen het kenmerk van een bijgeloovigen oude-wij venpraat, die op de behaagzucht, de ontucht en de lichtgeloovigheid der vrouwen speculeerde. Er was in haar iets van de koppelaarster, van de vroedvrouw en van de kleerenkoopster. Zij lieten niet erkende kinderen verdwijnen, bereidden door offeranden een gelukkige zwangerschap en een gunstige verlossing vrij van tegenspoed voor. Onder het werk riepen zij Diana driemaal aan, of meer, indien dit noodig was. Aan haar nog was de plicht het kind te wasschen en gedurende vijf dagen het toilet van de kraamvrouw te maken. Eindelijk riep men haar nog als de pasgeborene ziek was, en haar geheele behandeling bij deze gelegenheid bestond in het lichaam van het kind met amuletten te bedekken, waarbij zij Juno, Lucine, Diana en zelfs Castor en Pollux aanriepen. Plinius heeft eenige harer voorschriften medegedeeld betrekkelijk de behandeling van ziekten door versch of tot asch verbrand bloed der stonden. Tusschenpoozende koortsen en dolheid waren geneesbaar door het virus lunare (') hetzij door wrijvingen of door aanraking met de huid in een zakje of in een zilveren medaljon. Dit bloed had volgens de Romeinsche vroedvrouwen nog een hoedanigheid: een vrouw, die de regels had, vernietigde de rupsen en de insekten van een veld, indien zij er eens of meermalen omheen liep. Maar als tegenwicht sloeg zij de planten met onvruchtbaarheid, deed zij de vruchten van de boomen vallen, de merries voor den tijd werpen, verjoeg zij de bijen, maakte zij de scheermessen bot, enz. Het privaatleven der vrouwen stond in verband met haar onwetendheid; zij hadden een zwak voor druivennat, zooals men ziet in Andrienne, een der bekoorlijkste tooneelstukjes van Terentius, waarin Lesbie, de sagce, die geroepen wordt om de jonge Glycerie bij te staan, ons voorgesteld wordt als de gezellin der drinkgelagen van oude slaven. Dezelfde Lesbie schreef, volgens denzelfden schrijver, onmiddellijk na de bevalling van haar patiënt een bad voor en vier dooiers van eieren. (1) Maandelijksche vloeiingen. „Vrouwen," roept hij uit, „waarom in uwen buik een moordend ijzer te steken, waarom het kind, dat nog niet leeft, vergif te geven." Vestra quid effodi tis subj eet is viscera telis. Et nondum natis dira venena datis. Hij besluit zijn welsprekende elegie met deze slotrede: „Zij sterft na haar kind gedood te hebben en als men haar met loshangende haren op haar sterfbed draagt, roepen allen die haar zien uit: „Dat is rechtvaardig, dat is goed. Zij heeft het wel verdiend!" Saepe, suos utero q u se necat, ipsaperit. Ipsa, perit, ferturque toro resoluta capillos: Et clamant, merito! qui nodocumque vident. In de Heroïde laat Ovidius ons den brief na van Cassana aan haar broeder Macarea, van wien zij zwanger is: Mijne min had het eerst het voorgevoel van mijn zwangerschap; zij zeide mij: Dochter van Eole, gij bemint! Ik kleurde, de schaamte deed mij de oogen op mijn boezem nederslaan; dit zwijgen, deze bekentenis waren reeds beteekenend. Reeds rondde de last mijn ontuchtige lendenen en waren mijn zieke ledematen bezwaard door zijn heimlijk gewicht." Jamque tumescebant vitiati pondera ventri s, Aegraque furtivum membra gravabatonus. „Wat een kruiden, wat een medicamenten bracht mijn min mij niet, hoeveel liet zij mij niet stoutmoedig innemen," Quasmihi non herbas, quae non medicamina nutrix Attulit, audaci supposuitque manu; „om, — en dat alleen hebben wij u verborgen, — den steeds grooter wordenden last uit mijn ingewanden geheel te verdrijven! O, te taai reeds weerstond het kind de pogingen der kunst en was het in veiligheid tegen zijn ge heimen vijand." Wij zien daardoor, dat het meestal met behulp van zelfstandigheden, die de maandelijksche zuivering bevorderen, was, dat men de afdrijving zocht uit te lokken, maar deze middelen slaagden niet altijd en het kind bleef veilig in een hoek der baarmoeder. Dan moest men de vrucht met een moordend ijzer doorsteken, zooals men dit het jonge meisje deed, die „stierf na haar kind gedood te hebben. Maar het was niet altijd om de vrucht van onwettige betrekkingen te vernietigen, dat de Romeinsche vrouwen zich lieten behandelen. Het was ook en wel het meest, zooals Ovidius zegt, om de misvorming van de taille te voorkomen en uit vrees voor de striemen op den buik, die aan een minnaar een deel zijner illusiën ontnemen... — striemen, die een eerbare vrouw als de roemrijke litteekenen van het moederschap beschouwt! De last der zwangerschap, de barensweeën, de zorgen van het moederschap, te "vermijden en het bewaren der bekoorlijkheden om aan haar minnaars te behagen, waren dus de zedenleer der Romeinsche matrone in het tijdperk van verval. Tot haar richt zich Arela-Gellius met een gerechtvaardigde verontwaardiging;, „Denkt gij, dat de natuur aan de vrouw borsten heeft gegeven als bevallige verhevenheden om de borst te versieren en niet om kinderen te zoogen ?' Met dit denkbeeld bezield spannen de meeste onzer modepoppen, prodigiosae muller es, zich in om deze heilige bion uit te putten en op te doen drogen, waaraan het menschelijk geslacht het leven ontleent en wagen zij het haar melk, te bederven, alsof deze de attributen harer schoonheid be- derft. Dezelfde dwaasheid brengt er haar toe de vrucht te doen afdrijven door verschillende kwaaddoende middelen opdat de gladde oppervlakte van haren buik niet rimpele en niet neerhangt onder den druk van zijn last en de weeën van het kraambed." Wij hebben gezien, dat de Sagae niet alleen werk maakten van de koppelarijen en de vruchtafdrijving, maar dat zij ook de blanketsels, de reukwerken en alle liefdedrift opwekkende middeltjes leverden. Yoor de bereiding gebruikten zij de aromatische zelfstandigheden van Azië en Afrika, die een prikkelende werking op de geslachtsorganen hadden. In het overdreven gebruik dezer stoffen vonden de Romeinen het geheim hunner onvergelijkelijke wellustigheid en hunner wulpsche buitensporigheden. Al de soorten van prostitutie waren dus schatplichtig aan de Sagae, die tegelijk reukwerkverkoopsters en tooveressen, vroedvrouwen en koppelaarsters waren, maar ook altijd oude lichtekooien, die in het gareel der prostitutie grijs geworden waren. Evenals de scheerders, werkzame handlangers der pederastie, trokken zij groote voordeelen uit haar nijverheid, want iedereen parfumeerde zich in Rome: de mannen, de vrouwen, de kinderen, de publieke vrouwen en de schandjongens. Bij het opstaan, bij het naar bed gaan, voor den maaltijd, na het bad werd het geheele lichaam met welriekende oliën overgoten, de kleederen en de haren waren met geurige aftreksels doortrokken; men liet in de vertrekken aromatische poeders branden, men deed er van in de spijzen, in de dranken, in de meubels, in het water, voor de zuiveringen bestemd; men besprenkelde er de beddekens mede. Het zenuwstelsel was door den doordringenden reuk der parfumerieën in een voortdurenden staat van overprik- Wetten en reglementen op de prostitutie in Rome. Dank zij de strenge wetten van. Romulus en de bekwaamheid van zijn opvolgers gaf de instelling van het huwelijk, voornamelijk uit een staatkundig oogmerk in het leven geroepen, aan de vrouwen strenge zeden, die het voornaamste grondbeginsel waren van de Romeinsche grootheid. De wetten van Romulus, ten getale van vier, waren noodig om de heftigheid der hartstochten van die half wilde mannen te breidelen en om den voornaamsten maatschappelijken orondslag van den nieuwen staat te vormen. Maar de beschikkingen van het huwelijkswetboek, op koperen platen gegraveerd in het Capitool, raakten slechts de burgeressen; het vrijge worden volk bleef overgeleverd aan de onechtelijke samenwoning en aan de prostitutie. Dit was een groote politieke misslag, ongelukkig bestemd om dat brandpunt van verderf te onderhouden, dat zich onder het keizerrijk, na de groote Aziatische oorlogen, tot alle klassen der maatschappij uitstrekte en al verergerende het verval der Romeinen met zich bracht. Het huwelijk was te Rome in aanzien, had min of meer uitgestrekte burgerlijke kracht, naar den vorm, waarin het gesloten was. Dat, hetwelk zich met het offer der confarration bezegelde, d. i. door het gebruik van hetzelfde brood, dat de echtelieden bij de plechtigheid aten, werd als het welvoegelijkste beschouwd; dit was het, hetwelk de meeste rechten evenals de eervolste titels aan de vrouw toestond. Het huwelijk bij umicapion, minder geëerd en waaraan men den naam van half-huwelijk gaf, kwam enkel door de samenwoning van een jaar tot stand, mits er geen afbreking van drie achtereenvolgende dagen had plaats gehad: het werd veelvuldig door het verslappen der zeden. De onwettige samenleving had volstrekt niets schandelijks in zich; zij werd voor een derde soort huwelijk gehouden; de wetten noemden haar een geoorloofde gewoonte. Deze staat evenwel, waarvan de wettigheid slechts berustte op het schijnbare voornemen van hen, die hem aannamen, en waarvan het bestaan slechts uitgemaakt werd door het vermoeden van hun wil, ex sola anim destinatione, zooals de wetgever zich uitdrukt, kreeg de benaming van niet gerechtelijk huwelijk, injvsta; nupticc. De bijzit was geen echtgenoote; zij nam er de plaats voor in en was er van onderscheiden door de kleeding. De kinderen, ofschoon toegelaten tot den omgang met andere burgers, maakten geen deel uit van de famile hunner vaders; zij erfden niet van hem; en toen het slechts vergund werd vrouwen uit den slavenstand of uit geringe ouders tot bijzit te nemen of wel die van een hooge geboorte onteerd zouden worden door zich aan de prostitutie over te geven of door andere beroepen uit te oefenen, die evengoed laag en verachtelijk waren, waren de bijzitten niet zeer gezien; men onderscheidde haar weinig van de lichtekooien; de openbare losbandigheid kwetste de zeden niet meer, omdat zij er een deel van uitmaakten. (') De geschiedschrijvers hebben ons de verachting der Romeinen van de Republiek doen kennen voor het overspel, de afschuwelijke straffen aan de schuldige vrouwen opgelegd, die, in het openbaar aan de bespringing door een ezel overgeleverd, als beesten voor den wagen van den beul werden gespannen, om ten slotte tot de openbare prostitutie (1) Sabatier, Romeinsche wetgeving. — Terrasson, Geschiedenis van do Romeinsche Rechtspraak. gedoemd te worden. Maar terwijl de matrone, mater familias, door ontzag en eerbewijzen omringd werd, terwijl de vestalen belast waren op de altaren het heilig vuui deL eerbaarheid te onderhouden, onderwierpen vele vrouwen en meisjes zich aan de zwaarste der slavernijen: de prostitutie. De groote jurist Domitius Ulpianus, schrijver van singularis regularum, van wien de werken over Romeinsch recht bijna geheel weergegeven zijn in de Pandectes, heeft ons onder den titel De ritu nuptiarum de wettelijke omschrijving der prostitutie te Rome nagelaten. Hij zegt: Een vrouw bedrijft in het openbaar prostitutie, als zij niet alleen zich in een plaats van ontucht prostitueert, maar ook als zij kroegen en andere plaatsen bezoekt, waar zij niet voor hare eer zorg draagt. Men verstaat door een openbaar bedrijven de handeling dier vrouwen, die zich aan iedereen en zonder keus prostitueeren. Deze uitdrukking strekt zich niet uit tot gehuwde vrouwen, die zich aan overspel schuldig maken, noch tot meisjes, die zich laten verleiden. Een vrouw, die zich voor geld aan een of twee personen overgegeven heeft, wordt niet gerekend in het openbaar prostitutie te bedrijven. Octavianus deyikt met recht dat zij, die zich in het openbaar prostitueeren, zelfs zonder geld aan te nemen, tot die vrouwen behooren gerekend te worden, die in het openbaar prostitutie bedrijven. De publieke vrouwen werden niet in volkstelling begrepen, maar zij waren op de registers der prostitutie, dooide edilen gehouden, ingeschreven, die haar dan het equivalent van de hedendaagsche politiekaart afgaven, een vrijbrief voor ontucht in het latijn licentia stupri genaamd. Deze Een ander staaltje van zijn zedeloosheid en despotisme wordt door Suetonius en Marcus Antonius medegedeeld; „Midden in een feest liet Octavius van de eetzaai de vrouw van een afgetreden consul naar een aangrenzende kamer gaan, ofschoon haar man onder de gasten was; en toén zij met Octavius terugkwam, na aan de genoodigden tijd gelaten te hebben om menig glas ter eere van Cesar te ledigen, waren de ooren van de dame rood en haar haren in wanorde. Alleen de man sloeg er geen acht op." Suetonius voegt in een volgend hoofdstuk eraan toe: „Men sprak ook veel van een geheim feestmaal, dat men den maaltijd der twaalf goden noemde, waarop de gasten als goden en godinnen gekleed waren en hij zelf Apollo voorstelde." Antonius heeft in verscheiden zeer heftige brieven tegen den keizer niet geaarzeld degenen te noemen, die op dit belaamde feest kwamen, waarop een anonymus de volgende dichtregelen gemaakt heeft : Als onder luide kreten, het schandaal en gehoon Cesar en zijn vrienden door misdadigen jok Het vermaak nabootsten en de misdaden der goden, Van Apollo ontheiligend het heerlijk en heilig beeld, Keerden al die beschermende goden van Rome en Italië Vol walging de oogen van zoo'n godloos bedrijf. En de groote Jupiter daalde vol toorn Van den troon, waarop Romulus hem voor ons plaatste. Dit was Octavius-Augustus, de schijnheilige maker van de wet op het overspel, en de bloedschendende minnaar van zijn dochter Julia. Tiberius. — Suetonius heeft de verdorvenheid van zijn zeden verhaald ('): Hij stelde een nieuwe magistratuur in, (1) Cap. XL1II, XL1V en XLV. hirsuto atque olido seni clare exprobata." O In de AteUanen pastte men ook onder algemeene toejuiching op Tiberius de voorstelling toe van een ouden bok, die een geit likt, hircum vetulum capris naturam ligurite. De geschiedenis heeft Pomponius Flaccus, Sestius Gallus en anderen gebrandmerkt, met wie hij zich op nachtelijke zwelgpartijen prostitueerde, waarbij hij door naakte jonge meisjes bediend werd. Nudis puellis ministrantibus. C a 1 i g u 1 a. - Hij had, zegt Suetonius, een misdadigen en aanhoudenden omgang met al zijn zusters, die hij later aan zijn sckandjongem overgaf. Hij was even schandelijk in zijn huwelijken als in zijn echtscheidingen. Hij was verdorven en verleider. Hij beminde met een schandelijken lust Marcus Lepidus, .Enester den hansworst en eenige gijzelaars. En Valerius Oatulus, een jonge man uit een consulsgeslacht, verweet hem, dat hij van zijn jeugd misbruik had gemaakt, tot hij er pijn van in de lendenen had. Valerius Catulus consulari familia juienis strupratum a se, ac lalera sibt contubernio ejus defessa etiam vociferatu» est. Zonder van de bloedschande jnet zijn zusters te spreken en van zijn hartstocht voor de lichtekooi Pyrallida, eerbiedigde hij de hoogst geplaatste vrouwen niet. Hij noodigde haar met hare mannen bij zich uit op een souper, liet ze voor hem de revue passeeren, ze mèt oplettendheid en de kieskeurigheid van een slavenhandelaar beschouwende en haar zelfs onder de kin steunende, indien de schaamte haar het hoofd deed buigen. Hij bracht haar dan, die hem beviel, in een zijkamer: en als hij met de nog versche sporen van den wellust op het gelaat weer binnenkwam, prees of laakte hij luid de (1) Satirische en wulpache liederen, die te Atella uitgevoerd werden. bekoorlijkheden en gebreken, die hij gelegenheid had gehad waar te nemen. Hij at en sliep in een stal met jonge koetsiers. Aan een hunner, Cythicus genaamd, gaf hij na een feestmaal twee millioen sesternen om zijn bereidwilligheid te beloonen. Hij veranderde zijn paleis in een lupanar en een speelhol, waar hij de hooge Romeinsche aristocratie heenlokte om haar te bestelen en deelgenoot te maken van zijn vuile uitspattingen. Aan hem is men de Vedigal op de prostitutie verschuldigd, een belasting van een achtste op de dagelijksche winsten (ex capturis) O, die elke publieke vrouw en persoon, die voordeel uit de openbare ontucht trok, betalen moest. Claudius. De domme echtgenoot van Messalina, die zich aan de muilezeldrijvers van Suburre overgaf. Hij had ten minste dit op zijn voorgangers voor, dat hij zich niet voor tooneelspelers prostitueerde en zijn hartstochten beperkte tot zuiver physiologische uitspattingen. Suetonius heeft het zich tot plicht geacht hem in dit opzicht te rechtvaardigen in deze passage van zijn geschiedenis: „Libidinis in feminas profusissimce, marium omnino cxpers." Hij dreef de liefde voor vrouwen tot het uiterste, maar hij had geen gemeenschap met mannen. Deze uitzondering moest gemeld worden. Nero. — Domitius, zijn vader, antwoordde aan zijn vrienden, die hem bij de geboorte van zijn zoon kwamen geluk wenschen: „Van Agrippina en mij kan slechts een monster, een geesel der menschheid voortkomen, Domiti negantis quidquam ex se et Agrippina nisi detestabilc et malo publico (J) Het hoerenloon. nasci potuisse." De voorspelling was juist, doch volgen wij Suetonius, den geschiedschrijver der Cesars: „Zonder over zijn schandelijken omgang met vrije mannen en over zijn overspelige minnarijen te spreken, verkrachtte hij een Vestaalsche maagd, Rubria genaamd. Hij liet een jongen, Sporus genaamd, ontmannen en huwde hem met den plechtigsten luister. „Puerum Sporum. exsectis teslibus, etiam in muliebrem naturam transfigurare conatus est: cum dote et flarnmeo p< i solemni nuptiarum celeberrimo officio deductum ad se irro uxore habutt." (») Hij liet dezen Sporus als een keizerin kleeden en vergezelde hem in een draagkoets op de vergaderingen en markten van Griekenland en in de verschillende wijken van Rome, terwijl hij hem af en toe kuste, identidem exosculans. Het is bewezen, dat hij van zijn moeder zijn minnares wilde maken en dat de vijanden van Agrippina hem terughielden, uit vrees dat deze heerschzuchtige en geweldige vrouw misbruik zou maken van deze nieuwe soort van gunst. Hij nam onder zijn bijwijven een lichtekooi op, die veel op Agrippina geleek; en men verzekert zelfs dat men telkenmale, dat hij met zijn moeder in een draagkoets uitging, op zijn kleed sporen van zelfbevlekking zag, libidinatum inceste ac maeulis vestis prodüum affirmant. Hij prostitueerde zich dermate, dat er geen lid aan zijn lijf was, dat niet bezoedeld was. Suam quidem pudidtiam usque adeo prostituit, ut contamimtis pene omnibus membris. Hij verzon als een nieuw soort van spel zich met een dierenhuid te bedekken en zich uit een loge op mannen en vrouwen te werpen, die aan palen gebonden en aan zijn lusten overgeleverd waren; en als hij die voldaan had, (1) Suetonius. Leven van Nero, cnp. XXVIII. zich als vrouw, droeg juweelen en stelde er een eer in zich aan een ieder te prostitueeren, die bij hem kwam. Hij was de waardige zoon van de courtisane Semiamiris en van Caracalla. Hij deed door zijn geheele rijk de mannen opsporen, die de gunstigste physieke hoedanigheden bezaten, die voor zijn wellust van lichtekooi het meest geschikt waren. Op de spelen in het circus zag hij slechts naar de zwaarst gebouwde gladiators om er zijn gezellen in de schande van te maken. Daar merkte hij veel koetsiers op, die hij aan zijn vuile uitspattingen liet medewerken, o. a. Hierocles, voor wien hij zoo'n hartstocht gevoelde, dat hij hem in het openhaalde walgelijkste liefkoozingen gaf. Hieroclem vero sic amavit ut eidem oscularetur inguina. Om geheel op zijn gemak de keus zijner minnaars te kunnen doen, volgens de hoedanigheden, die hij zocht, ut ex eo conditiones bene vasatorum hominum colligeret, deed hij in zijn paleis openbare baden bouwen, waarin hij zich met het heele gepeupel van Rome baadde. Met hetzelfde doel bezocht hij dagelijks de bordeelen, de boorden van den Tiber en de drukste punten der stad, en verhief hij tot de hoogste waardigheden van het Rijk hen, die de zwaarste mannelijke geslachtsdeelen bezaten. Commendabos sibi pedibilium enor- mitate membrorum. Eens onmoette hij een slaaf, die een reuzengestalte en athletische vormen had. Hij liet hem, geheel met zweet en stof bedekt, wegvoeren en naar zijn slaapkamer brengen. Den volgenden dag huwde hij hem plechtig. Hier volgt overigens de vertaling door den president Cousin van den geschiedschrijver don Cassius: „Hij liet zich door zijn man mishandelen, uitschelden en zoo hevig slaan, dat hij dikwijls op zijn gelaat de sporen droeg van de slagen, die hij Hoe anders kan men inderdaad de wreedheden van die mannen verklaren, die in verschillende tijdperken van de geschiedenis de vertegenwoordigers geweest zijn van de geslachtsafwijkingen der volkeren, dan als een soort op wellenden waanzin of als een omgekeerde orde van de geslachtsdrift ? De afschuwelijkheden van Gilles de Laval, Heer van Retz, tegen het midden der XVe eeuw zijn een treffend voorbeeld van deze priapische en bloeddorstige manie. Deze hooge en machtige heer der leenroerigheid offerde na den veldtocht van Frankrijk op zijn kasteel van Machecoul in Bretagne, in de tijdruimte van enkele jaren, meer dan achthonderd kinderen aan zijn tegennatuurlijke hartstochten op. Hij werd hiervoor voor het hooge Hof van Bretagne gebracht. Hij bekende zijn misdaden en schreef aan Karei VII een brief, waarin hij zijn geschiedenis verhaalt. Deze blief is een ware clinische waarneming en verdient medegedeeld te worden. „Ik weet niet," zegt hij, „of ik heb uit mij zelf en uit mijn eigen hoofd, zonder raad van anderen, deze gedachten gekregen aldus te handelen, alleen uit vermaak en opwelling van wellust; trouwens ik vond er een onvergelijkelijk genot in, zeker door aanstoken van den duivel. Het is acht jaar geleden, dat dit duivelsche denkbeeld bij mij opkwam... Toen in de bibliotheek van het kasteel snuffelende, vond ik een Latijnsch boek over het leven en de zeden der Cesars te Rome, door een geleerd geschiedschrijver, Suetonius genaamd. Dit boek was met zeer goed geteekende plaatjes versierd, waarop de uitspattingen van de heidensche keizers gezien werden, en ik las in die mooie geschiedenis, hoe Tiberius, Caracalla en andere Cesars zich verlustigden met kinderen en er vermaak in vonden ze te martelen. Waarop ik die Cesars wilde nadoen en dienzelfden avond begon ik het te doen volgens de plaatjes van de les en van het boek." Hij bekende de kinderen misbruikt te hebben „voor zijn aandrift en bevrediging van den wellust en ze door zijn lieden te hebben doen dooden, hetzij door hen de keel af te doen snijden, met daggen en messen het hoofd van den romp scheidende, of door hen de hoofden te verbrijzelen met stokslagen of andere dingen, en enkele keeren hun de ledematen ontnam of deed ontnemen om de ingewanden te hebben, ze aan een ijzeren haak deed binden om ze te wurgen of te doen wegkwijnen, daar zij draalden met sterven, wat ik van hen gewoon was; en een enkelen keer, nadat zij dood waren, vond ik er pleizier en welbehagen in de mooiste hoofden dezer kinderen te zien, welke vervolgens zeldzaam werden." Verder vervolgde hij: „Wat de te.... vermoorden aangaat, die werden op mijn kamer verbrand, op eenige mooie hoofdjes na, die ik als reliquieën bewaarde. Nu kan ik niet juist zeggen, hoeveel er aldus gedood werden als anderszins, dan dat zij wel zestig per jaar bedroegen. Dikwijls betreur ik het en verwijt het mij voor zes jaren uw dienst verlaten te hebben, mijn hoog vereerde heer, want door er in te blijven had ik zooveel misdaden niet begaan; maar ik moet niettemin bekennen, dat ik door een woedenden hartstocht en verlangen gedwongen werd mij op mijn goederen van Raijs terug te trekken, daar ik dien reeds zoozeer voor uw eigen dauphin gevoelde, dat ik hem eens bijna vermoordde, zooals ik sedert door verzoeking van den duivel zooveel kleine kinderen vermoord heb. Ik bezweer u dus, zeer gevreesde heer, uw zeer nederige kamerheer en maarschalk van Frankrijk niet in dit gevaar te verlaten, die volgens de Carmelieter orde gered kan worden door een schoone boetedoening voor zijn misdaden." Niettegenstaande dit werd hij te Nantes in 1440 veroordeeld en verbrand. Misschien zou men heden weifelen een dergelijk monster ter dood te brengen en zou men hem als gedeeltelijk onverantwoordelijk beschouwen. De rechterlijke geneeskunde en psychologie der ziekteverschijnselen toonen al meer en meer neiging de ontuchtigen. verdorvenen en prostituées op te eischen als voorwerpen, tot hun rechtspraak behoorende. Ongelukkig ontduiken zij de wet, als zij op den troon zitten. § II. De wettige pederastie. De Etruriërs, de Samniërs en de Messapiërs kenden evenals de eerste inwoners van Groot-Griekenland de ondeugd van de pederastie en brachten haar bij de Romeinen over. Men moet zich dus na de schandalige zwelgpartijen der keizers niet verwonderen, dat men mannen en kinderen der lagere klassen zag, die zich aan de prostitutie overgaven en zich lijdelijk onderwierpen aan de brutale hartstochten van andere mannen. Men vond weldra in de huizen van ontucht evenveel cellen voor jongens bestemd als er voor meisjes waren. De wet paste op de pederastie en op de tegennatuurlijke betrekkingen dezelfde verdraagzaamheid toe als op de veile minnarijen der lichtekooien. Zij ontving evengoed de belasting op de prostitutie der mannen als op die der vrouwen. De beperking was vrije mannen te ontzien!1), maar deze konden naar goedvinden slaven, mannen (1) Een zekere Fabricius werd veroordeeld voor pederastie gepleegd te liebben op een vrijen man Publius genaamd. En dezelfde Publius werd later veroordeeld voor een gelijksoortig feit op een ander vrij individu. en kinderen, die niet als burgers beschouwd werden, gebruiken. Zoo wilde de wet Scantinia het, die uitgevaardigd werd naar aanleiding van een poging tot verkrachting door Caius Scantinius op den zoon van den patriciër Metellus gepleegd. Deze wet liet dus alle vrijheid aan de aanslagen der burgers op de ongelukkige heloten der Romeinsche beschaving, zóó zelfs dat enkele aristocratische families aan hun zonen een jongen slaaf, Concubinus, gaven om er hun opkomende hartstochten op te oefenen. De Epithalame van Julia en Mallius door Catullus(l), geeft er een merkwaardig voorbeeld van met welken trots en verdorvenheid van zeden de patricische famieljes de overwonnen volken, de vrijgemaakten en al de ongelukkigen behandelden, die onder hun gezag gebukt gingen. De Latijnsche taal had de uitdrukking pueri meritorii aangenomen om kinderen aan te duiden, die tot de manlijke prostitutie gedoemd waren; daarna werden zij op een zekeren leeftijd, pathici, ephebi, gemelli genoemd. Sedert hun kindsheid afgericht voor het droevig bedrijf, waarvoor zij geboren schenen, leerden zij zich het haar uittrekken, zich parfumeeren. het lange hoofdhaar vlechten en aan hun voorkomen een schijn van vrouwelijkheid geven. De danseressen, de tooneelspelers en hansworsten werden onder hen aangeworven en werden daarna cinaidi, die men meestal liet snijden. De ontmanning werd of door de scheerders, tonsores, of Morgus, een militair tribuun, werd insgelijks veroordeeld om een officier van zijn legioen niet ontzien te hebben. De centurion Cornelius werd gedood 01A een burger van zijn compagnie verkracht te hebben. (1) Dupouy, Médicine et moeurs de la Rome antique, d'apres les poètea latins. hij na zijn dictatuurschap velden gebouwd had, die zoo uitgestrekt waren als de ruimte door een der paleizen van zijn afstammelingen ingenomen. Het volk is niet meer waard dan de Senatoren; het heeft geen sandalen aan de voeten en laat zich luid klinkende namen geven; het drinkt, speelt en geeft zich aan ontucht over: het circus is zijn tempel, woning en forum. De oudsten zweren bij hun rimpels en grijze haren, dat de Republiek verloren is als zoo'n koetsier niet het eerst afrijdt en behendig langs den hoeksteen gaat. Door de lucht van het vleesch gelokt volgen die meesters der wereld vrouwen, die als verhongerde pauwen schreeuwen en sluipen zij de eetzalen der meesters binnen." Volgens Socrates, den schoolschen godgeleerde, door Chateaubriand aangehaald, waren de ongeregeldheden der politie buitengewoon; men kan er over oordeelen door een gebeurtenis onder de regeering van Theodosius voorgevallen: de keizers hadden groote gebouwen laten oprichten waar de molens en de ovens zich bevonden om het koren te malen en het brood te bakken, dat aan het volk uitgedeeld werd. Verscheidene herbergen hadden zich nabij die huizen gevestigd ; publieke vrouwen lokten de voorbijgangers in die inrichtingen; maar zij waren ternauwernood binnen, of zij vielen door luiken in sousterrains. Daar bleven zij voor het overige 'van hun leven gevangen om de molens te draaien, zonder dat ooit hun bloedverwanten konden te weten komen, wat van hen geworden was. Een soldaat van Theodosius, in den strik gelokt, trok zijn dolk, doodde wie hem vast wilden houden en ontkwam. Theodosius liet de gebouwen slechten, die boven deze holen stonden; en hij deed tevens de huizen van prostitutie verdwijnen, waarheen overspelige vrouwen verwezen werden. 15