P, R, B O S, LEERBOEK DEB UW Ü VlUOEKBII l F, MERM.EIKÏ ftJVSK'DK DEÏÏÏ. Wï II R R, B O S, LEERBOEK Uil* ES miEKIlf HERZIE • 1. F. MERMEYEli P. R, B O S, LEERBOEK DEB LflUD-EN VOLKEMÜSSE HERZ'IE? DOOR J, F. MEK MEI EK ZEYIJK&I PEÏK. ZEVENDE DRUK, '/?4/ 01 1753 3661 ue AMSTERDAM P. R. BOS, LEERBOEK DER LAND- EN VOLKENKUNDE. ZEVENDE, GEÏLLUSTREERDE DRUK. HERZIEN DOOK J. F. NIER ME VER. TE GRONINGEN BIJ J. B. WOLTERS' U. M., 1909. STOOMDRUKKERIJ VAN J. B W0LTER8 VOORBERICHT. De vorige druk van dit boek was sterk gewijzigd. Daarom was het gewenscht, ditmaal niet veel meer dan de noodigste verbeteringen aan te brengen. Ook de omwerking en verkorting van het eerste gedeelte, in het voorbericht der 6e uitgave aangekondigd, heb ik laten rusten. Bekorting bleek trouwens aan sommige collega's ongewenscht voor te komen; en daar men gemakkelijker wat kan weglaten dan bijvoegen heb ik hun gevoelen den doorslag doen geven; te meer omdat sommige anderen, met minder lesuren ter beschikking, liever dan alles nog beknopter te behandelen, een deel overslaan, bijv. Nederland, dat op vele lagere scholen al vrij uitvoerig besproken is en later nog eens een goede beurt krijgt. Om geheel te voldoen aan den eisch, dat deze druk zonder moeite naast den vorigen kan worden gebruikt, wordt in elk der aan leeraressen en leeraren gezonden exemplaren een opgaaf der wijzigingen ingelegd. Daarbij heb ik tevens gelegenheid gehad, eenige slordigheden van den 6en druk te verbeteren; de correktie moest toen te snel geschieden en was daardoor niet altijd voldoende. Deze keer is dat beter gegaan. — Meer exemplaren van die opgaaf zijn bij de Uitgevers verkrijgbaar. ISekort zijn een aantal bijschriften bij de platen, voor zoover zij weinig of geen direct verband hielden met de platen zelve. Daarentegen is het aantal der platen weer vermeerderd. Het vele zware plaatpapier maakt het boek wel wat lijvig en wichtig , maar ik geloof dat men goed doet, dit bezwaar op den koop toe te nemen. Van eenige gebruikers ontving ik ook nu belangrijke opmerkingen , waarvoor ik hun van harte dank zeg. Utrecht , Augustus 1909. J. F. NIERMEYER. EERSTE BOEK. A. INLEIDING. § I. Oriënteering. Om te kunnen bepalen en uitdrukken in welke richting een dorp, een stad, een heuvel zich ten opzichte van ons bevindt, moeten wij ons kunnen oriënteeren (letterlijk: het oosten vinden): wij moeten de hemelstreken kunnen aanwijzen. Waar wij ook op de aardoppervlakte zijn, we overzien altijd slechts een deel daarvan. Is naar alle kanten ons uitzicht onbelemmerd, dan bevinden wij ons in het middelpunt van een cirkelvlak, welks omtrek daar ligt, waar de aardoppervlakte en het hemelgewelf elkander schijnen te snijden. Dezen cirkelomtrek noemt men gezichtHorizon. • . c 1 einder of horizon. Een loodlijn, 's middags om 12 uur uit het middelpunt der Zon langs het hemelgewelf neergelaten op den horizon, snijdt dezen in het zuidpunt. Des avonds en des nachts kan de noord- of poolster op dezelfde wijze dienen 0111 het noordpunt te vinden, dat juist tegenover het zuidpunt in den horizon ligt. Op gelijken afstand van beide liggen in den horizon het oostpunt en het westpunt; het eerste Hemel- links, wanneer wij naar 't zuiden zien, het laatste streken, rechts. Tusschen deze vier hemelstreken liggen BOS—MKRMEVEK , I.eerb. L. en l'., 7e druk. 1 T het NO. het NW., het ZW. en het ZO., en tusschen deze N acht nog het NNO , het NNW., het YVNW., het VVZVV. enz. Bijgaande figuur noemt men een windroos. Eenzeer belangrijk instrument, dat men gebruikt om zich te oriënteeren, is het k o m pas. § 2. Meting. Wanneer ik wil weten, waar een punt op de aardoppervlakte ligt ten opzichte van het punt, waar ik mij bevind, dan is de kennis van de richting, waarin het ligt, niet voldoende. Ik moet tevens weten, hoe ver het van mij verwijderd is. Daartoe moet ik den afstand meten. Lengte- Als maat bedient men zich voor kleine afstanden maten, van den Meter, voor grootere van den Kilometer (KM.) of van mijlen, die in verschillende landen ongelijk zijn, en hoe langer hoe meer in onbruik geraken. Dat geldt ook van de geo gra p h i sc h e mijl (GM.). I GM. = 1V3 u' gaans. — 1 uur gaans = 5565 Meter. Men zie verder de tabel achterin dit boek. De aardoppervlakte is oneffen, niet alle punten Ho°gte' liggen even hoog. Wil ik de juiste ligging van een punt op de aardoppervlakte ten opzichte van mijn standpunt kennen, dan moet ik dus nog bekend zijn met het hoogteverschil van dat punt met mijn standpunt. Ik moet daartoe de lengte kennen van de loodlijn of vertikaal neergelaten uit dat punt op het waterpas of horizontaal vlak, dat door mijn standpunt gaat. Om de heogte der verschillende punten op de aardoppervlakte met elkander te kunnen vergelijken, herleidt men ze alle tot de hoogte van het vlak van den zeespiegel (in ons land Amsterdamsch peil, A.l'.), waarbij het laatste — o É wordt aangenomen. De hoogte van een punt ten opzichte Volstrekte van llet vlal< van clen zeesPieRel noemt men en betrek-de volstrekte of absolute hoogte van kelijke dat punt. De hoogte van een berg of heuvel hoogte. £en opzichte van den voet heet betrekkelijke of relatieve hoogte. Hoogte- De hoogte van een punt wordt in meters uitgeen diepte- drukt. De diepte van den zeebodem wordt door maten, meters of vademen gemeten. — I vadem = 1.80 M. § 3. Plaatsbepaling in een plat vlak en op de Aarde. Wij zagen, hoe men de plaats van een punt ten opzichte van een ander punt kan bepalen. Om de plaats van alle punten ten opzichte van elkander te kunnen kennen, is het noodzakelijk, dat men de plaats van alle punten ten opzichte van één punt bepaalt. Hoe kunnen wij de plaats van verschillende punten in een plat vlak ten opzichte van een aangenomen punt bepalen? Wij trekken daartoe een rechte lijn AB. In deze lijn nemen we een standvastig punt O aan. We kunnen nu de plaats van alle punten in het platte vlak ten opzichte van het punt O in die lijn AM bepalen. Wij willen b.v. de plaats van het punt C bepalen. Daartoe laten we eene loodlijn uit C neer op AH. We meten de lengte dezer loodlijn en de lengte van DO. Het punt C ligt 3.5 cM. links van O en 1.5 cM. boven AH. Op dezelfde wijze handelen wij met alle punten in hetzelfde platte vlak. Het j * punt li b.v. ligt 1.5 cM. rechts van O en 2 cM. beneden AB. De Aarde is een nagenoeg bolvormig lichaam. Om de plaats van de punten in de oppervlakte van dien bol te bepalen, handelen we op overeenkomstige wijze. We nemen een globe voor ons, een zeer verkleinde voorstelling van de Aarde. Den cirkel, die op gelijken Globe' afstand is getrokken van de eindpunten der aardas (polen), noemt men equator of evennachtslijn. Deze bewijst ons denzelfden dienst als straks de lijn AH. Wij meten er op af, hoe ver de voet van een loodlijn, uit een willekeurig punt op dien cirkel neergelaten van een aangenomen standvastig punt in den equator verwijderd is. Wat wij boven links en rechts noemden, heet hier wester- en oosterlengte. We meten met '/stio deel van den aardomtrek of 1 graad (i°) en zijne onderdeden: >Ln graad of 1 minuut (1% Vs, minuut of 1 seconde (1 ). Ligt een plaats 12 graden, 14 minuten en 6 seconden Lenete en ten W. van het standvastige punt, dan ligt zij breedte, op 12° 14' 6" WL. (= westerlengte). OL. = oosterlengte. Men telt de lengte tot i8o"\ — Den afstand van het punt tot den equator, langs de loodlijn gemeten, noemt men de breedte. Men onderscheidt noord er- en zuiderbreedte (NB. en ZB.). Ken punt, 25 14 27 ten N. van den equator gelegen, ligt op 25 14 27 - Men telt de breedte tot go°. Door lengte en breedte is de plaats van een punt op de aardoppervlakte volkomen bepaald. De bedoelde loodlijnen zijn op den bol halve cirkels, die elkander in polen ontmoeten; men noemt ze meridianen (middagslijnen). Kén der meridianen wordt als nulmeridiaan aangenomen , d. w. z. men beschouwt dezen als te gaan door wat we boven het standvastige punt noemden Als nulmeridiaan neemt men aan den meridiaan van Greenwich, vroeger ook wel dien van Ferro of dien van 1 anjs. Op de globe worden, behalve de equator en de dezen rechthoekig snijdende meridianen , ook nog cirkels evenwijdig aan den equator getrokken. Dat zijn breedtecirkels of parallellen. Men kan de lengte van een plaats afmeten op den equator, maar ook op een parallel, daar alle cirkels in 360 graden worden verdeeld. § 4. Grootte en beweging der Aarde. De omtrek van den equator is ruim 40 000 KM., de middellijn ruim 12750 KM. De aardas is V300 deel korter dan die middellijn, doordat de aarde naar de polen toe is afgeplat. De hoogste berg is bijna 9 KM. boven den zeespiegel hoog, de grootste bekende zeediepte bedraagt ruim 9.5 KM.; de diepste boring bereikte ruim 2 KM. De Aarde heeft drie bewegingen: I. De aswenteling, in 24 uur, van W. naar O.; een punt op den equator heeft daarbij een snelheid van 403 M. per seconde. 2. De beweging om de zon in 3^5 dagen, 5 uur> 4^ minuten en 45 seconden. Daar de afstand tot de zon + 149 n1''~ lioen KM. bedraagt, geschiedt deze beweging met een snelheid van bijna 30 KM. per seconde. 3. De beweging met de zon en het geheele zonnestelsel door het heelal; hiervan kennen wij de snelheid niet. § 5. Plattegrond. Kaart. Wanneer men zijn oog achtereenvolgens loodrecht boven elk hoekpunt van de verschillende voorwerpen in een vertrek denkt en uit het oog telkens een loodlijn door elk hoekpunt neerlaat op het horizontale vlak van den vloer en daarna de bij elkaar behoorende punten op den vloer door lijnen verbindt, dan is de daardoor ontstane teekening een plattegrond van dat vertrek. Wat in werkelijkheid in het horizontale vlak 1 M. lang is, is het ook in den plattegrond. De verhouding of schaal is dus 1 : 1 of l/i- Teekent men op een stuk papier denzelfden plattegrond in een andere verhouding, b.v. zoo dat 1 M. der werkelijkheid 1 cM. wordt, dan is de plattegrond op eene schaal van 1 : 100 (Vioo) geteekend. Hoe kleiner de schaal wordt, des te meer moet men zich beperken tot het aangeven der hoofdzaken. In den School- atlas van P. R. Bos is de grootste schaal, waarvan men zich heeft bediend, die van i : ioooo (De Neder Rijn boven Driel, op Blad 10). Hier is 10 M. in werkelijkheid op de kaart voorgesteld door i mM. Een kaart is dus een plattegrond op kleine schaal; bij de meeste kaarten van Nederland is die in den Schoolatlas I : 400000—1 : 800000; voor de landen van Europa moest men meestal nemen 1 : 3 000 000, voor de werelddeelen buiten Europa zelfs 1 : 25000000 of 1 : 30000000. Een stad wordt in de laatste gevallen eenvoudig door een stip aangegeven, een rivier door een bochtig streepje, waarbij de kronkelingen enkel de hoofdbochten aanduiden; bij een gebergte worden soms vele ketenen samengevat; toch zijn de meeste steden dan nog veel te groot geteekend, de rivieren veel- te dik. Bij het bezien der kaarten kan men opmerken, dat verschillende methoden zijn gebruikt om een deel der gebogen aardoppervlakte of de geheele boloppervlakte in een plat vlak voor te stellen. B. DE AARDOPPERVLAKTE EN DE MENSCHENWERELD. § 6. Verdeeling van Land en Water. Voor slechts ongeveer ljk is de aardoppervlakte niet met zeewater bedekt. Een globe of een wereldkaart geeft drie groote landmassa's Oude en te zien: de Oude Wereld, die uit drie wereld- Nieuwe deelen bestaat: Europa, Azië en Afrika; Wereld. Amerika, waarvan de beide helften door de smalle landengte van Panama zijn verbonden, en Australië. Amerika en Australië worden, omdat zij eerst sedert het begin der nieuwe geschiedenis zijn ontdekt en van Europa uit zijn gekoloniseerd, de Nieuwe Wereld geheeten. Wereld- gewone onderscheiding der vijf vverelddeelen deelen en berust gedeeltelijk op historische gronden : Europa vastelanden, heeft slechts den rang van werelddeel verkregen door de groote beteekenis, die het voor de geschiedenis der menschheid gehad heeft; Noord- en Zuid-Amerika zijn twee afzonderlijke vastelanden, maar worden nog altijd tot één werelddeel samengevat, als in de dagen der ontdekking , toen men hunne ligging nog niet goed kende. Naast de verdeeling in vijf werelddeelen kan men dus een andere stellen in vijf vastelanden of continenten: Azië—Europa; Afrika; Noord-Amerika; Zuid-Amerika; Australië. ^ Buitendien zijn er vele grootere en kleinere eilanden; de grootste zijn Groenland, NieuwGuinea, Borneo en Madagaskar. Meest worden de eilanden en de eilandengroepen of archipels gerekend te behooren tot het werelddeel, waar zij het dichtst bij liggen. De eilandenwereld van den Grooten oceaan aan weerszijden, doch meest ten Z. van den equator, wordt wel samengevat onder den naam Oceanië en tot het vijfde werelddeel, Australië, gerekend. De eilanden en archipels van de Noord- en de Zuidpoolzee kunnen, als zij ver van de kusten van Amerika of Azië—Europa liggen, moeilijk tot een der vijf werelddeelen worden gebracht. Om de zuidpool ligt nog een vasteland, dat echter kleiner moet zijn dan het continent Australië. § 7. Wereldzeeën. Evenals men vijf werelddeelen aanneemt, spreekt men ook nog dikwijls van vijf wereldzeeën of oceanen. Als zuidgrenzen van den Atlantischen, den Indischen en den Grooten Oceaan neemt men aan de lijnen, die kaap Hoorn, kaap Agulhas en de Zuidkaap van Tasmanië verbinden. Ten Z. van die lijnen ligt de Zuid er Oceaan. Als vijfde oceaan geldt dan de Noordelijke IJszee; voorzoover deze niet door land wordt ingesloten, heeft men den noordpoolcirkel als grens aangenomen. Op een globe valt echter in het oog, dat de Noordelijke IJszee eigenlijk te klein is om een wereldzee te mogen heeten, zoodat het beter is van vier dan van vijf oceanen te spreken. Als onderdeelen dezer oceanen kunnen we onderscheiden: ie- middellandsche zeeën, tusschen twee of drie werelddeelen gelegen, als de Middellandsche zee, de Roode zee, de Austraal-Aziatische middel- zee, He Noordelijke IJszee; 2e. binnenzeeën, ver in het Oceanen lancl dringend, als de Oostzee, de Hudsonsmiddelland- baai, de golf van Mexico enz.; en 3e. randsche zeeën en zeeën, als de Noordzee, de golf van Ochotsk, randzeeën. c]e Japansche zee, de Oost-Chineesche zee enz., die in den rand der werelddeelen liggen, § 8. Werelddeelen. Van de vijf werelddeelen is Azië het grootst: 4V2 maal 700 groot als Europa. Het noordeAzië en lijkste punt van Azië is kaap Tsjeljoeskin Europa. (?0 NB.), het zuidelijkste kaap Boeroe (? NB.), het westelijkste kaap Baba (?°OL.), het oostelijkste kaap Desjnew (?0 OL.). Europa is als een groot schiereiland van Azië. Het is betrekkelijk veel sterker geleed dan dit, vooral dringt de Atlantische Oceaan in 't \Y. (Noord- en Oostzee, Kanaal, Biskaaische golf), de Middellandsche zee (Tyrrheensche en Adriatische zee, Egeïsche zee, Zwarte zee) in t Z. diep binnen. Het vasteland van Europa reikt met de Noordkaap tot ? n NB., met kaap da Roca tot f WL. en bij Tarifa tot ? 0 NB. Kola, Skandinavië, Jutland, het Pyreneesch, het Apennijnsch en het Balkanschiereiland zijn de grootste schiereilanden van Europa. De grootste eilanden en eilandengroepen van Europa zijn het afgelegen IJsland, de Deensche archipel, de Britsche eilanden, de Balearen, Corsica, Sardinië, Sicilië, de Grieksche archipel en Candia of Kreta. Vinden wij op Europa's westrand slechts ééne, zeer ondiepe randzee, de Noordzee, die naar de zijde van den Atlantischen oceaan door de Britsche eilanden wordt begrensd, langs Azië's oostkust liggen vele randzeeën. Men kan daartoe ten eerste de Bering-zee rekenen, in 't Z. omzoomd door den boog der Aleoeten, in 't N. door de Bering-straat met de Noordelijke IJszee verbonden. Verder: de zee van Ochotsk, naar het O. door het schiereiland Kamtsjatka en de Koerilen begrensd; de Japansche zee, door de guirlande der Japansche eilanden en 't schiereiland Korea afgesloten; de Oost-Chineesche zee, doordeLioeKioe-eilanden begrensd, en ten slotte He Zuid-Chineesche zee, tusschen den Indischen archipel en 't vasteland. Naar 't Z. steken het Achterindische, het Voorindische en het Arabische schiereiland uit, door de golf van Bengalen en de Arabische zee onderling gescheiden. Tusschen Arabië en Afrika dringt de smalle Roode zee binnen. Op de westkust steekt het Kleinaziatische schiereiland uit. Afrika (3 maal zoo groot als Europa) is arm aan golven, Afrika schiereilanden en eilanden. Op de noordkust slechts de golven van Sydra en Gabes. Op de westkust de golf van Guinea. Ten O. van het vasteland, daarvan gescheiden door de straat van Mozambique, het groote eiland Madagaskar. Kaap Blanco en kaap Agulhas, het noordelijkste en het zuidelijkste punt (breedte ?), liggen op ongeveer gelijke, maar tegengestelde breedte. Kaap Verde (? " WL.) is het westelijkste, Ras (= kaap) Hafoen het oostelijkste punt (? 0 OL.). Noord-Amerika's vasteland reikt ongeveer A mrri ka even ver naar het N. (kaap Barrovv, ? 0 NB.) als Europa; kaap Hoorn, op Vuurland (? 0 ZB.), is het zuidelijkste punt van Zuid-Amerika. Amerika's westkust is de langste steile kust der Aarde. De golf van Californië en die van Panama vallen er het meest in 't oog. Ten N. van Amerika ligt een gansche eilandenwereld, waar tusschendoor de Noordwestelijke doorvaart. De weg van de Haffinsbaai uit langs Groenlands westkust noemt men de Noordelijke doorvaart. Geen dezer twee „doorvaarten" biedt een open weg voor de scheepvaart aan; evenmin doet dit de Noordoostelijke doorvaart langs Azië's noordkust. In 't N. van N.-Amerika dringt de Hudsonsbaai binnen, ten O. waarvan het weinig herbergzame schiereiland Labrador. New-Foundland ligt voor de St. Laurensbaai. 't Lage schiereiland Florida sluit met Yucatan de golf van Mexico af, en de VVestindische eilanden omsluiten, met Middel-Amerika, de Caribische zee.-—Zuid-Amerika vertoont in vorm eenige overeenkomst niet Afrika. Golven en schiereilanden van eenige beteekenis heeft het niet. Naar de grootte is Ame- rika het tweede werelddeel; bijna 4 maal zoo groot als Europa. Tot het vijfde werelddeel rekent men , behalve het vasteland Australië, de eilanden Tasmanië en NieuwAustralië. Qujnea en [iet dubbeleiland Nieuw-Zeeland, en verder Oceanië, de uitgestrekte eilandenwereld in den Grooten oceaan. Het is dan nog liet kleinste werelddeel (s/,, van Europa). Het vasteland en de groote eilanden liggen alle, de eilandengroepen van Oceanië grootendeels, op het zuidelijk halfrond. Op Australië's noordkust zien we de Carpentaria-golf, op de zuidkust de flauw gebogen Groote Australische golf. Europa en Azië zijn in 't N. grootendeels Hoogte' laag en vlak. De groote Europeesche en de Noordaziatische vlakte zijn ten deele van elkander gescheiden door den Oeral. Zuid- en Middel Europa is grootendeels hoog-, en wel meest bergland. Het centrum is het hooggebergte der Alpen. Van Klein-Azië's westkust tot in China strekt zich het reusachtige, zeer hooge Aziatische hoogland uit, ten deele hoogvlakte. De drie zuidelijke schiereilanden van beide werelddeelen zijn hooglanden. Afrika is bijna geheel hoogland, met smalle strooken laagland langs de kust. Amerika heeft een groot hoogland langs de westkust, dat in Middel Amerika 't smalst en 't langst is. In 't midden van Noord- en van Zuid-Amerika ligt het laagland. Langs de oostkust van beide continenten liggen lagere berglanden. Het vasteland Australië is liet hoogst langs de oosten zuidoostkust. § 9. De Menschenwereld. Naar verschillende eigenschappen verdeelt men de ± 1500 millioen menschen, die op aarde leven, in groepen. Hier volgt een verdeeling in negen groepen. 1. de Blanken, waartoe men rekent de Indo-Germanen (de bewoners van Noordelijk Voor-Indië, de Ierzen, de Armeniërs, bijna alle Europeanen en de blanken in de koloniën), de Chamieten (in Noord-Afrika), de Semieten (de Joden, de Arabieren en de Syriërs); 2. de Negers (in Afrika van den zuidrand der Sahara tot het gebied der Hottentotten en Boschjesmannen; en in Amerika, waar ze door den slavenhandel zijn gebracht) ; 3. de Hottentotten en de Boschjesmannen (in 't Z. van Afrika); 4. De Dravida's (op het hoogland van Dekan in Voor-Indië en op Ceylon); 5. de Mongolen (in 't grootste deel van Azië [hoofdvolken : Chineezen en Japanneezen) en enkele stammen in Oost-Europa); 6. De Maleiers (van Madagaskar tot de Sandwicheilanden , behalve op het vasteland Australië en op NieuwGuinea met omgelegen eilanden) ; 7. de Australiërs (de inboorlingen van het vasteland Australië) ; 8. de Papoea's (de bewoners van Nieuvv-Guinea en omgelegen eilanden); 9. De Indianen (de oorspronkelijke bewoners van Amerika). De hoofdgroepen zijn de Blanken (800 mil!.), de Mongolen (450 mill.) en de Negers (150 mill.). De bewoonbaarheid van een land hangt nauw samen met den aard van dat land, zijn klimaat en zijn plantengroei. Zoo zijn over 't geheel de landen, waar de bosschen meest zijn uitgeroeid, om voor bouw- en weiland plaats te maken, het dichtst bevolkt, door menschen met vaste woonplaatsen; de steppen dienen doorgaans aan zeer verspreid wonende, zwervende herdersvolken tot verblijf, en de woestijn is bijna onbewoond, evenals de hooggebergten en de poolstreken. De dichtheid van bevolking van een land of werelddeel drukt men uit door het aantal inwoners per KM2. Zie de tabel „Werelddeelen" achter in dit boek. C. EUROPA. § IO. Omtrek. Plet W. en Z. van Europa is het sterkst ingesneden. In 't N. slechts de Witte zee. Op de westkust vinden we de drukstbevaren deelen der oceanen; Noordzee en Kanaal. De Noordzee is gemiddeld slechts 90 M diep, en zonder een diepe geul langs de Zuidkust van Noorwegen maar 5° Het Skagerrak, het Kattegat, verder de Sont en de beide Belten geven toegang tot de Oostzee (gemidd. slechts 55 M. diep). De Iersche zee scheidt Ierland van Groot-Brittannië. In den rechten hoek tusschen Spanje en Frankrijk dringt de stormachtig Biskaaische golf binnen. De straat van Gibraltar verleent toegang tot de Middellandsche zee, waarin we een westelijk (gemidd. 1600 M. diep) deel (tot Sicilië) en een oostelijk (gemidd. 1450 M.) onderscheiden. Afgezonderd ligt nog de Zwarte zee (gemidd. noo M. diep), met de Middellandsche door de straat der Dardanellen (Hellespont), de zee van Marmora en de straat van Konstantinopel (Bosporus) verbonden. De onderdeelen van de genoemde zeeën op de kaart op te zoeken! Zoo ook de eilanden en schiereilanden van Europa! De Kaspische zee is een groot zoutwatermeer, ruim 13 maal zoo groot als Nederland. § 11' Hoogte. Door een lijn van den Rijn naar den Dnjeprmond wordt het vasteland van Europa in een zuidwestelijk en zuidelijk, grootendeels hoog en bergachtig en een noordoostelijk en oostelijk, hoofdzakelijk laag en \lak gedeelte gescheiden. Op de randen van dit laatste staan drie berglanden: het Skandinavische bergland, de Oeral en de Kaukasus. Het groote Europeesche laagland is in 't O. het breedst; het beslaat daar als Russisch of Oosteuropeesch laagland de gansche oosthelft van Europa. Tusschen de Weichsel en de hoogten , die in Noord-Frankrijk bij Calais de kust bereiken, is het als Germaansch laagland veel smaller. Als Fransch laagland eindigt het aan den voet der Pyreneeën. De kern van Europa's bergland is het hooggebergte der Alpen, dat zich van W. naar O. uitstrekt, in die richting toenemende in breedte en afnemende in hoogte. De hoogste top is de Mont-Blanc (4800 M.). Ten N. van de Alpen liggen de Duitsehe, ten W. hiervan en van de Alpen de Fransche, ten O. de Karpatische gebergten. De drie zuidelijke schiereilanden bestaan grootendeels uit bergland. In het bergachtige deel van Europa zijn eenige laagvlakten ingesloten: de Bovenrijnsche vlakte, de Po vlak te, de Walachijsche en de Hongaarsche vlakte. De eilanden van Zuid-Europa zijn meest alle bergachtig, Groot-Brittannie is in 't N. en W. bergland, in 't O. laagland. § 12. Rivieren. De hoofdwaterscheiding van Europa loopt van het ZW. naar het NO. (Een waterscheiding is een lijn, die stroomgebieden scheidt. Een stroomgebied is het land, dat water levert aan ééne rivier.) Naar het W. en N. stroomen . . . . ? Naar het O. en Z ? De rivieren der bergachtige schiereilanden, vooral die van Spanje en Skandinavië, hebben een zeer ongelijkmatig verval. (Verval is 't verschil in hoogte van den waterspiegel tusschen twee punten aan een rivier.) Zij vormen vele watervallen en stroomversnellingen, zelfs op korten afstand van de monding. Ze bêhouden het karakter van den bovenloop dus zeer lang. De andere rivieren hebben een betrekkelijk langen benedenloop. I11 ZuidEuropa, met zijn droge zomers en regenrijke winters, is de vvaterhoeveelheid der rivieren zeer ongelijkmatig. Slechts een klein deel van Europa (in 't ZO.) heeft stepperivieren, d. w. ;i. rivieren, die niet in een zee, maar in een meer of in een moeras eindigen. Zulk een meer of moeras bevat dan zout water. § 13. Klimaat. Een groot deel van Middel- en NoordEuropa geniet de voordeelen van een zeeklimaat, door de ligging aan den Atlantischen oceaan, waardoor hier een warme stroom loopt, de Golfstroom. Dit alles zou op Europa's klimaat echter geen invloed oefenen, wanneer hier niet meestal westenwinden waaiden. Oost-Europa heeft een vastelandsklimaat. Edinburg 14V20 C gemidd. Julitemp., + 3°gem.Januaritemp. Moskou 18VC » » —11 Beide steden liggen op ongeveer gelijke breedte (56°), De hoeveelheid regen neemt over 't geheel van liet \\ . naar het O. af: Bergen (Noorwegen) jaarlijks 186, t hristiania 58, Stokholm 44, Petersburg 43, Kazan 39, Astrakan 12 cM. regen. Zuid-Europa is door de zuidelijker ligging warmer dan Middel-Europa. De zomer is het droge jaargetijde, ook in 't zuiden van Rusland, terwijl elders de meeste regen juist in den zomer valt (aan de westkusten in den herfst). In de bergstreken is de hoeveelheid neerslag (regen en sneeuw) grooter dan in de vlakten. § 14. Bevolking. Staten. De Europeanen behooren bijna allen tot de Blanken en wel tot de afdeeling der Indo-Germanen. We onderscheiden hiervan in Europa naar de talen drie afdeelingen: de Slavische volken in 't O., de Grieksch-Romaansche volken in t Z. en de Germaansche volken in 't midden en N. lot het Mongoolsche ras behooren: de Samojeden, de Lappen en de Finnen; de Kalmukken, de Kirgiezen, de 1 artaren, de Turken en nog een paar stammen, allen in het Noorden en Oosten woonachtig; ze tellen samen maar 13 millioen. De Europeanen hebben vaste woonplaatsen, op weinige uitzonderingen na in het N. en O. der Russische vlakte, waar nog zwervende veeteelt volken of nomaden wonen de Lappen en Samojeden, Kirgiezen en Kalmukken. De geheele bevolking beloopt 425 mill. I'er KM2 wonen dus 43. De dichtheid van bevolking is grooter in t W. dan in het O. Van de staten hebben er zes den rang van groote mogendheden (Rusland, het Duitsche rijk, Oostenrijk-Hongarije, Frankrijk, het Britsche rijk en Italië); verder zijn er nog 19, waaronder enkele zeer kleine (vgl. tabel achterin). D. MIDDELEUROPA. § 15. De Alpen. Wij rekenen tot Middel-Europa: de Alpen, de Duitsche middelgebergten, het Ger- maansche laagland en ook nog de naar het O. bij de Alpen aansluitende Karpaten met de daardoor omsloten Hongaarsche vlakte. De oppervlakte der Alpen is yll2 maal die van Nederland. Ze bestaan uit een kleineren westelijken en een grooteren oostelijken vleugel, samenkomend in de berggroep van den Mont B1 anc, die den hoogsten top der Alpen bezit (4810 M.). De westelijke, van het Z naar het N. zich strekkende vleugel heet West-Alpen; de oostelijke bestaat uit de Centraal- en de Oost-Alpen. Als grens tusschen beide neemt men den B rennerpas aan. West- De W'est-Alpen loopen van den pas van Alpen. Altare (500 M.) tot dien van den Groot en St. Bern hard (2470 M.). Als voornaamste onderdeelen noemen we: de Zee-Alpen; de Cottische Alpen met den Monte Viso (3800 M.), waarop de Po ontspringt; de Grajische Alpen met den Mont-Cenis, waarover een straatweg gaat, die weinig meer gebruikt wordt sedert dicht ten W. ervan een 12 200 M. lange tunnel onder den Col de Fréjus de spoorweggemeenschap heeft tot stand gebracht tusschen Frankrijk en Italië (Lyon—Turijn); de Mont-Blanc, een zeer gletsjerrijke berggroep. Ten O. hiervan leidt een pad uit het Rhónedal van de kniebocht bij Martigny over den pas van den Grooten St. Bernhard naar het dal van de Dora Baltea. Met dezen weg valt samen de grens tusschen de West- en de Centraal-Alpen. Centraal- De Centraal-Alpen bevatten vele evenwijdige Alpen, lengtedalen. De Penninische Alpen zijn grootendeels met eeuwige sneeuw en gletsjers bedekt. De groep van de Monte Rosa (4640 M.) is een tegenhangster van die van den Mont Blanc, de fraaie slanke Mat terli om is een van de steilste Alpentoppen. De Sim pionpas (2000 M.) is door Napoleon I van een kunstweg voorzien ; thans is daaronder een tunnel geboord, de langste der aarde (19730 M.). Ten N. van het Rhónedal strekken zich de veel bezochte, gletsjerrijke Bern er Alpen uit met toppen (J u n g f r a u, M ö 11 c li, E i g e r, F i 11 s t e r a a r- horn), die ongeveer 4000 M. hoogte bereiken. Aan liet Vierwoudstrekenmeer liggen de voorbergen Rigi ten O., Pilatus ten W. Onder den Gotthardpas loopt de groote tunnel (15000 M. lang), waarlangs het spoorwegverkeer tusschen Zwitserland en Italië plaats heeft, \eider oostwaarts vallen te noemen de Adula Alpen, waarin de Achter-Rijn ontspringt; uit zijn dal voert zuidwaaits de weg over den Splügenpas (2100 M.). Oostelijk volgen de Rhatische Alpen, aan weerszijden van het Engadin, ten N. dezer groep vormt de A r 1 berg-tunnel (10 270 M. lang), de spoorweggemeenschap tusschen het Inndal en Zwitserland. Daarna komen de gletsjerrijke Oetzthaler Alpen in 't midden, de steile Ortler in 't zuiden. Door de N oord ti rolsc he Kalk-Alpen leiden passen naai het Inndal en naar den van ouds bekenden B renner pas (1360 M.), waarover in de Middeleeuwen de Indische waren door de Augsburgsche kooplieden van \ enetië werden gehaald en nu een spoorweg Inn- en Etschdal (Innsbruck en Brixen) verbindt. Deze spoorweg volgt van de Beiersche hoogvlakte af het Inndal tot Innsbruck, gaat verder over den Brennerpas en langs het dal van den Eisack en daatna langs dat van de Etsch; ze volgt de grenslijn tusschen de Centraal- en de Oost-Alpen. Oost- De Oost-Alpen, die de langste ketens hebben, Alpen, stijgen het hoogst in de Holie lauern, met toppen tot 3800 M. Naar het O. worden de lengtedalen breeder. In 't ZO. neemt het lager wordende bergland 111 den Karst het karakter van kleine kalksteen hoogvlakten aan met vele holen, ketelvormige dalen en verdwijnende rivieren. Dit gedeelte hangt samen met de westelijke gebergten van het Balkanschiereiland, die hetzelfde karakter bezitten. In het NO. stooten de Alpen met het Ween erwoud tegen den Donau. De spoorweg over den Semmeringpas (880 M.) brengt de belangrijke verbinding tot stand tusschen den Donau (Weenen) en de Adriatische zee (Triest). De Oost-Alpen zijn rijk aan zout (Salzburger Alpen) en bevatten ook ertsen. universiteit. „Hofburg." Vutivkerk. In Wccncn De Poesta, «Ie Hongaarsche steppe, met boomrijen langs de rivieren. De regenval is niet veel geringer dan in Nederland, maar valt meest in 't voorjaar. De nazomer is heet en droog. Groote kudden paarden, runderen, schapen en varkens zwerven op de vlakten rond. Dit oude landschap der poesta is echter in de laatste tientallen jaren uitzondering geworden in plaats van regel. Dank zij den aanleg der spoorwegen en de invoering der moderne landbouw methoden is de graanbouw (vooral tarwe en maïs) sterk uitgebreid en neemt thans "Itot ;,/4 van den "■»lni» ii. Im- \ . . . In den mond van vele Alpendalen, vooral in de Centraal Alpen, langs den noordvoet ook in de Oost-Alpen, liggen schoone meren. Welke? Naar de hoogte onderscheidt men de Alpen in Voor(600—1800 M.), Middel- (1800—2700 M.) en HoogVoor-, Mid- Alpen. De Voor-Alpen beslaan de grootste del-en Hoog-uitgestrektheid in 't noorden van 't gebergte, Alpen. jn de Oost-Alpen ook in 't Zuiden; verder behooren de meeste groote lengtedalen daartoe. Ze zijn rijk aan wouden en weiden en hebben in de dalen en op de lagere hellingen bouwland; er liggen steden en dorpen. De Middel-Alpen, boven de boomgrens gelegen, zijn met groote weiden bedekt, die alleen des zomers door herders met hunne kudden worden bezocht. De onbewoonde H oog-A lp en, boven de sneeuwgrens uitstekende, hebben woeste vormen en zijn grootendeels met sneeuw en ijs bedekt, de voorraadschuren van de watermassa, die langs de Po, de Rhóne, den Rijn en langs bijrivieren van den Don au naar zee stroomt. (Vgl. over Gletsjers § 29 in den 3en Leerkring.) § 16. De Noordelijke of Duitsche middelgebergten worden van de Alpen gescheiden door het Zwjtsersche heuvelland en door de Zwabisch-Beiersche hoog vlakte. Het Zwitsersche heuvelland is over t geheel een vruchtbaar gebied; de Zwabisch-Beiersche hoogvlakte is ten deele minder door de natuur bevoorrecht. Langs den noordrand der laatste stroomt de D o n a u , aan welker linkeroever de Zwabische Jura ligt, die als Frankische Jura naar het N. ombuigt. Bewesten de Zwitsersche heuvels verheft zich de Zwitsersche Jura, met vele evenwijdige ketenen. Ten X. daarvan zien we aan weerszijden van de Bovenrij nsche laagvlakte in Vogezen — H aardt en Zwarte woud—Oden woud de hooge randen van een paar bekkenvormige hoogvlakten: die van Lotharingen en de Frankische. Den Rijnloop verder volgende, zien we de rivier zich van Bingen tot Bonn een weg banen door de Leisteengebergten van den Rijn. Rechts: BOS—NIERMEYER , I.cerb. /.. en V., 7e druk. 2 Taunus, Westerwoud, ijzer- en kolenrijk Sauerland; links: Hunsrück en Ei fel. Verder oostelijk ligt het Hessische bergland (Rhön, Vogelsgebergte en Spessart) en daarna het Thüringerwoud en het Fichtelgebergte, dat bij den westhoek van Bohemen aansluit. Dit laatste is een vierhoekig bekken, aan drie zijden door gebergten ingesloten: het Bohemerwoud, het Saksisch Ertsgebergte en de Sudeten. In de laatste verheft zich, in het Reuzengebergte, de Schneekoppe (1600 M.), de hoogste top der Duitsche middelgebergten, die boven de boomgrens uitsteekt. Bohemen is in de groote zuidhelft een heuvelland, dat op den zuidoostrand, op de waterscheiding van Moldau en March, tot de Moravische hoogten aanzwelt. Tusschen Bohemen en de Karpaten is de Marchvlakte (Moravië) en de zoogenaamde Moravische poort. Zoo leidt zoowel door het westelijk deel der Duitsche middelgebergten als langs den oostkant hiervan een natuurlijke gemeenschapsweg van het N. naar het Z. De eerste komt van Nederland langs het Rijndal en door de Bovenrijnsche laagvlakte en zet zich naar het Z. voort door de Bourgondische poort naar het Saóne-Rhónedal en de Middellandsche zee. De tweede komt van het Noordduitsche laagland langs de Oder, door de Moravische poort en bereikt, na door de lagere oostelijke deelen der Alpen te zijn gegaan (Semmeringpas), de Adriatische zee. Op den zuidrand van het Noordduitsche laagland staat, als een voorpost van het bergland, de Harz, met den Broeken (1140 M.) als hoogsten top, die hier juist even boven de boomgrens uitsteekt. § 17. Het Germaansche laagland (van de Weichsel tot de hoogten van Artois), wordt door de vroeger zoo moerassige, toen moeilijk door te trekken venen bij de Eeins verdeeld in het Noordduitsche laagland en de Benedenrij nsche laagvlakte (in Nederland en Vlaanderen). Door het Noordduitsche laagland loopen twee ruggen, waarvan de noordelijke, de Baltische rug, de kust der Baltische of Oostzee volgt. De zuidelijke eindigt in het W. •odclo^oouips •Hjoqips.iih fiq 'joqofj op uua |up joq jin ojftioqotfuozno}! joij do iqoiZDQ '•«na»"» s»P ui:p iJii| sa|in : unrpaS ijods.iaiui* uto ïjn.ip „!p.ioo«uoü91 j9h| ipjo.w ,r.| uaziniiuaisuaoi i(oo sifi.w^ip sum|i •uanmisiapJaii |ïz uapiiKii" ,mi •apt»!(|uab9i)| ap 'uauuap ap ftq 'jaSirj |adi:i|sii!iua.iiii:'[ ap ua snvipiaddo» iai| di>i nap d(l ap v«i 'uaiiTiapdinii uaAoq.it.fa -uaaAÜooii siaap -puuisBj» s)aap si ai>pi|A-odd(.v| a(| ( ui 0i£H ai>PMA-addo\| ap uma uar/a* '(-ui 0 M. boven den zeespiegel, tusschen den W'etterhorn en den Mettenberg. Itechts van dezen top de hooge I* inster.iarhorn en de Agassizhorn. Met den laatsten begint een scherpe rug, de \ ieschergrat, waaruit de Groote Grindelwalder Viescherhorn het hoogst opsteekt. \an at deze „graat en daarvóór ligt het „firnveld" van den Unter-Grindelwaldgletsjer. Zoowel bij den Ober- als bij den Unter-Grindelwaldgletsjer valt gedurende de laatste jaren een sterke afsmelting waar te nemen, zoodat de gletsjertongen reeds hooger eindigen dan vóór een dertigtal jaren en een klein deel van de voormalige gletsjerbedding met haar inoreenepuin bloot ligt. waarover hot gletsjerwater zich naar omlaag spoedt. — Hechts van den Unter-Grindolwaldgletsjer de Eiger, nog verderop de Jungfrau. Tusschen beide, maar van ons standpunt niet zichtbaar, de Monch. — Voor het gebergte, links: de met weiden bedekte flauw oploopende rug van den Grooten Scheidegg, waarvan rechts het Grindelwaldthal met zijn bergweiden. Op den voorgrond een huisje M.), dat met zijn langzaam afloopend, ver uitstekend, tegen den wind met steenblokken beschermd dak, het eenvoudigste type geeft van de Zwitsersche dorpshuizen (chalets) in de bergstreken, die dikwijls veel fraaier en rijziger zijn. I I II I 11 I Hongarije of als België, in 't N. en midden wordt Duitsch (door 3/4 der bewoners), in 't Z\V. Fransch, in 't kanton Tessino Italiaansch gesproken. Zwitserland is een bondstaat van 22 kantons. Groote steden heeft dit landje weinig. Veeteelt (in het bergland), nijverheid (meest in het heuvelland) en handel zijn de hoofdbezigheden. De langdurige winters in 't gebergte bevorderden de handwerksnijverheid, die zich in menige streek tot fabrieksnijverheid ontwikkelde. De grondstoffen voor de katoen-, zijde- en metaalfabrieken moeten worden ingevoerd. Het stroomende water bewijst goede diensten aan de industrie. In het bergland liggen geen belangrijke steden. Waar de Rhóne het schoone meer van Genève verlaat, ligt de stad van dezen naam (met voorsteden 115 ooo invv.), met horlogefabrieken. Horloges worden ook gemaakt in den Jura: Le Locle en La Chaux de F o n d s. Op de hoogvlakte ligt, aan de Aar, de bondstad Bern; in den mond van met meren gevulde Alpendalen liggen Luzern en Zurich (18o) •), de laatste is de eerste handelsen tevens aanzienlijkste industriestad (zijde en katoen). Waar de Rijn met een waterval door den Jura breekt, Shaffhausen; waar hij Zwitserland verlaat, de handelsen fabriekstad Bazel (150). Bazel en Genève liggen in de beide belangrijkste toegangspoorten des lands. § 21. De Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie is ruim 20 maal zoo groot als Nederland. De bevolking is 9 maal die van Nederland. Oostenrijk-Hongarije bestaat uit een klein deel van de Centraal-Alpen, de Oost-Alpen, de Karstgebergten van Dalmatië, Bosnië en Hercegóvina (Hertzcgówina), den binnenrand der Boheemsche gebergten, de Karpaten en hunne noordhelling en de Hongaarsche vlakten. ') Het cijfer, tusschen () achter den naam eener stad geplaatst, wijst het aantal inwoners in duizendtallen aan; het is — buiten Nederland en koloniën — alleen hij de steden boven 100 000 inwoners opgenomen. Midden door de gansche monarchie stroomt de Don au. In staatkundig opzicht bestaat de monarchie uit het keizerrijk Oostenrijk en het koninkrijk Hongarije. De Oosten rij ksche helft wordt bewoond door Duitschers en Slaven, de Hongaarsche helft door Hongaren, Slaven en Romanen. De Oostenrijksche landen (vooral Bohemen, het aartshertogdom Oostenrijk en Stiermarken) doen meer aan fabrieksnijverheid dan de Hongaarsche, waar landbouw en veeteelt in meerdere mate dan in de Oostenrijksche de hoofdbezigheden zijn. Hongarije levert koren, vee en wijn, o. a. bij Tokaj. — De bodem van O.-H. is rijk aan mineralen, maar de mijnbouw staat nog sterk achter bij die van Duitschland. In het Hongaarsch en het Zevenburgsch Ertsgebergte wordt goud gewonnen. Bohemen en Stiermarken leveren ijzer, bij Indria wordt kwik verkregen. Galicië heeft petroleumbronnen en zoutlagen; ook Salzburg levert zout. Oostenrijk-Hongarije grenst slechts over een kleine uitgestrektheid aan de zee; het neemt dan ook veel minder deel aan den wereldhandel dan Nederland, zelfs minder dan België en is de eenige groote Europeesche staat, die geen bezittingen in andere werelddeelen heeft. In het Alpengebied liggen geen groote steden. Innsbruck, hoofdstad van Tirol, ligt aan den noordvoet van den Brennerpas, aan de Inn. Gratz (160), in mooie omgeving, ligt reeds buiten het gebied van het eigenlijke hooggebergte. Aan den Donau liggen We en en (2 mill.), de levendige hoofdstad van Oostenrijk, in een kruispunt van wegen (weikef), de eerste handels- en industriestad; Pressburg aan de toegangspoort van Hongarije; Budapest (900), de hoofdstad van Hongarije, bij 't begin der Groote Hongaarsche vlakte. De andere steden in deze laatste zijn eigenlijk groote dorpen: Szegedin (Segedin) (110) aan de Theiss, Debreczen (Debretzin). I11 Bohemen: I'raag (520) in een kruispunt van wegen. Aan den zuidvoet van het Saksisch Ertsgebergte liggen vele badplaatsen, o. a. Karlsbad. In Moravië ligt de industriestad Brünn (120). In het zoutland Galicië: Wieliczka (Wielitsjka) met een groote zoutmijn, en de hoofdstad Lemberg (185) met veel handel. In Bosnië-Hercegóvina de hoofdstad Sarajevo. Aan de Adriatische zee Triest (220), Oostenrijks voornaamste zeehaven, die door een spoorweg over den Semmeringpas met Weenen is verbonden. Fiume is de haven van de Hongaarsche landen. § 22. Het keizerrijk Duitschland is ió'/ï maal zoo groot als Nederland en heeft 11 maal zooveel inwoners. Duitschland omvat een smalle strook der Alpen, de meeste Duitsche middelgebergten, een klein deel van de Henedenrijnsche laagvlakte en het geheele Noordduitsche laagland. Het wordt door het Germaansche volk der Duitschers bewoond, dat zijn eigen taal heeft. Vooral de mijn- en industriestreken langs Rijn en Ruhr, van het koninkrijk Saksen en Opper-Silezië zijn dicht bevolkt. Schraal bewoond zijn de Baltische rug, die, uit West-Rusland komende, door Noord-Duitschland en Jutland om de Oostzee loopt, de Lüneburger heide, de veenstreken tusschen den W'ezer en de Xederlandsche grens, de dorre Eifel, de Alpenketens met het daarvoor gelegen zuidelijk deel der Zuidduitsche hoogvlakte en enkele andere bergketens. Handel en industrie hebben zich in Duitschland in de laatste jaren sterk ontwikkeld, meer dan in eenige andere staat van Europa, zoodat het op weg is Groot-Brittannië in te halen. De industrie is het meest gevestigd in de Rijnstreek, en langs en in tien noordrand der middelgebergten. De Duitsche staten, waarvan het koninkrijk Pruisen zoowel de grootste als de belangrijkste is, vormen samen het Duitsche keizerrijk. De koning van Pruisen is keizer van het Duitsche rijk. Op de Zwabisch-Beiersche hoogvlakte liggen M ii 11 c h e n (560), de hoofdstad van Beieren, aan de Isar, met vele kunstverzamelingen, en Augsburg (100) aan de Lech, welks handel in de Middeleeuwen belangrijker was dan nu. Aan de Donau: U1 m , waar de rivier bevaarbaar wordt, en Regensburg aan het noordelijkste punt. Tusschen Donau enMain: de nijvere, ouderwetsche stad Neurenberg (310) en Stuttgart (265), de hoofdstad van Wurttemberg, in het Neckardal. Aan of dichtbij den Rijn: Straatsburg (175) 'n een kruispunt van wegen (Rijn — Bourgondische poort — Rhöne, en Parijs—Weenen, over den pas van Zabern in de Vogezen en oostwaarts langs de Donau); Mainz (100) tegenover den mond van den Main, en het geldhandeldrijvende Frankfort (350) aan die rivier; Coblenz aan de samenvloeiing van Moezel en Rijn; Keulen (460) in de Rijnsche bocht, met drukken handel; Dusseldorf (270), de Rijnhandelstad voor het industriëele gebied van Elberfeldliarmen (325) (geweven stoffen) en Solingen (ijzer); Essen (250) met de grootsche metaalindustrie-ondernemingen van Krupp. Aan de Moezel de vesting Metz. Ten \\ . van den Rijn de fabrieksteden Aken (160), een aloude badplaats, en Krefeld (125) met fluweel- en zijdefabrieken. In het Wezergebied: Hannover (280), en B re men (225), dat een groot verkeer met Noord-Amerika heeft. I11 het Elbegebied: IJresden (535). de hoofdstad van het dichtbevolkte, stedenrijke Saksen; Leipzig (525)» met drukke missen en boekhandel; Maagdenburg (245), aan de groote Elbebocht; Berlijn (2 mill., met voorsteden 3 mill.); de hoofd- en residentiestad van Pruisen en tevens van het Duitsche rijk, aan de Spree, in het punt van samenkomst van vele spoorwegen. De stad drijft daarlangs en langs vele kanalen een drukken handel en heeft een zeer veelzijdige nijverheid. Hamburg (855), de eerste handelstad van Duitschland en van het Europeesche vasteland. Aan de Oder: B r e s 1 a u (490), de hoofdstad van de Pruisische provincie Silezië, het middelpunt voor den handel in industrie-producten en voortbrengselen van den bodem van het oosten, naar het aantal inwoners de tweede stad van Pruisen; Frankfort en Stettin (230), de eerste Duitsche handelstad aan de Oostzee. Aan de Oostzee: Danzig (170) aan een afgedamden Weichselmond en Koningsbergen (230), aan de Pregelmonding, beide handelshavens, met veel uitvoer van koren en hout. Luxem- Door België, Duitschland en Frankrijk ingesloten, burg. ligt het groothertogdom Luxemburg. De hoofdstad Luxemburg in het Moezelgebied, was vóór de ontmanteling in 1867 een sterke vesting. § 23. Nederlands natuurlijke gesteldheid. Het koninkrijk Nederland is groot 33000 KM- en heeft 5.8 mill. inw. Hoewel Nederland geheel tot de Benedenrijnsche laagvlakte behoort, kan het toch naar hoogte en aard van den bodem in twee deelen worden onderscheiden. Vooreerst het oostelijke hoogere deel, grootendeels bestaande uit veelal heuvelachtige zand- en grintgronden, waarop in Westerwolde, Drente, oostelijk Friesland, in noordelijk en oostelijk Overijsel en op de grenzen van Noord Brabant en Limburg veel hoogveen ligt of lag. I11 de tweede plaats het westelijke vlakke, lagere deel, bestaande uit gronden, die op de hellingen van het vorige deel liggen, derhalve later ontstaan zijn. Dit zijn zeekleigronden, waarop dikwijls laagveen en langs de rivieren rivierklei ligt. Langs de zee loopt een strook hoogere zandgrond, die gedeeltelijk tot duinen is opgestoven. De hooge deelen waren het vroegst bewoond; doch wijl ze over 't geheel in vruchtbaarheid moeten onderdoen voor de lage kleilanden van het \\. en N., die tevens aan zee liggen en derhalve zeehandel kunnen drijven, is de bevolking in deze laatste veel dichter geworden, is het aantal steden en dorpen hier veel grooter dan ginds, sedert men er in geslaagd is voor een voldoenden afvoer van het overtollige binnenwater en voor bescherming tegen het buitenwater te zorgen. Het lagere westelijke deel toch ligt voor een aanzienlijk deel op of zelfs beneden den gemiddelden zeespiegel, terwijl bij hooge vloeden en hoogen stand van het binnenwater, zonder voldoende maatregelen, een nog veel grooter deel zou moeten overstroomen. Men bepaalt in ons land de hoogte van den bodem ten opzichte van het Amsterdamsche Peil (A. P.). De grootste hoogteverschillen zijn ruim 320 M. + AP. (ten Z. van Vaals op de grens) en ongeveer 5 M. — AP. (sommige droogmakerijen). § 24. Het Nederlandsche polderland. Om liet lage westelijke en noordelijke deel des lands bewoonbaar te maken, heeft men het land, waar de kusten der zee en de rivieroevers niet hoog genoeg waren, door dijken omgeven, die bij de hoogere deelen aansluiten. Verder heeft men de wateren, in dit deel gelegen — zoowel de kleinere door de natuur gevormde als ook de gegravene, — door waterkeeringen (sluizen) van het zee- en rivierwater afgesloten, zoodat deze waterkeeringen , zoolang ze gesloten zijn, als 't ware deelen van de dijken vormen. De binnendijks gelegen landen zijn door kaden in afzonderlijke deelen gescheiden. Deze deelen heeten polders. Iedere polder heeft een bepaald peil, waarop men den waterstand houdt. Uit de kanalen en slooten van een polder w ordt het water opgemalen door windwatermolens of stoomgemalen in de afgesloten wateren, clie men boezems noemt. Alle polders, die hun water op denzelfden boezem uitslaan, noemt men gezamenlijk het gebied van dien boezem. Wanneer de waterstand van een boezem lager is dan die van een naburige rivier of van de zee, dus van het buitenwater, dan moet het water uit den boezem opnieuw worden opgemalen om het in t buitenwater te loozen. Is de stand binnen hooger dan buiten, dan kan de loozing eenvoudig met een uitwateringsluis geschieden. Het deel van ons land, dat deze kunstmatige waterloozing heeft, noemt men het polderland. § 25. Onze groote rivieren. Door het polderland heen loopen tusschen dijken de van het buitenland komende rivieren Rijn en Maas. De R ij 11 is bij zijne intrede binnen de Nederlandsche grenzen, bij Lobit, reeds bedijkt. Hij Panneren vertakt hij zich in Waal en Rijn. De Waal is de hoofdtak (2/3 van 't water). Zij stroomt evenwijdig met de veel kleinere Maas, die ten Z. van Maastricht het land is binnengekomen , en met aanzienlijk verval tusschen hooge oevers doorstroomt tot Grave, waar zij voor het eerst bedijkt is. Van Grave af is het verval van de Maas zeer gering. De benedenloop der Waal heet M er wede. Een deel van dit water gaat langs de Nieuwe Merwede naar het Hollandsch diep, een ander deel gaat als Oude Maas en Brielsche Maas naar zee. De tweede tak, de Rijn, zendt bij Westervoort den IJsel naar het X., die bij Kampen een delta vormt; de hoofdmond is hier het Ke te ld iep. De middelste tak (2/,, van al 't water) gaat voorbij Arnhem naar het W., neemt bij Wijk bij-Duurstede den naam van Lek aan en stroomt verder als Nieuwe Maas voorbij Rotterdam en als Rotterdamsche Waterweg langs een door kunst geopenden mond in de Noordzee. De Maas is geregeld bedijkt beneden Mook; de Rijndijken Bedijking;. afgebroken door de hooge Veluvve gronden en de Utrechtsche heuvels. De Geldersche IJsel is ongeregeld bedijkt, omdat lage en hooge oevers er afwisselen. Zoowel bij den Heneden-Maas als bij de Rijntakken staat de waterspiegel, vooral bij hoogen stand, ver boven het omgelegen land. Meestal heeft men de dijken op eenigen afstand van de zomerbedding aangelegd, om een groote watermassa te kunnen bergen. Langs het zomerbed liggen dan meest zomerkaden, die bij hooge waterstanden overstroomen. Het land tusschen de zomerUiterwaard. bedding en (jen rivierdijk heet uiterwaard en wordt gebruikt als weiland of als griend (griendhout = wilgenhout; voor kribwerken, hoepels, manden). De wateren tusschen de Zuidhollandsehe en de Zeeuwsche eilanden (namen?) zijn geen eigenlijke rivieren, doch zeearmen, waarin het water, bij vloed voor een aanzienlijk deel zeewater, met de getijen op en af stroomt. In de zuidelijkste daarvan, de Hont- of West er-Schel de, stroomt de Schelde uit. § 26. Veranderingen, die onze bodem heeft ondergaan. Het lage westelijke deel van ons land is voor een deel (Wadden en Zuiderzee) weggeslagen, grootendeels in voorhistorische tijden. Op den buitenrand liggen de met duinen bezette Waddeneilanden (welke?), gescheiden door zeegaten, waarvan het Marsdiep, het V1 i e en de Wester-Eems voor de scheepvaart van belang zijn. In de Zuiderzee zijn eveneens enkele stukken land als eilanden (welke?) achtergebleven. Tegenwoordig verhinderen overal, waar dit noodig is, dijken het verder Bedijking voortdringen van de zee. Waar de duinen op aan zee. de westkust ontbreken, zijn zware dijken gelegd (Westkappelsche dijk en Hondsbossche zeewering). Aan de Zuiderzee behoefden alleen de hooge deelen van het Gaasterland, de Veluwe en het Gooiland niet beschermd te worden. In de streek der Zuidhollandsche en Zeeuwsche eilanden hebben ook vele overstroomingen plaats gehad, die den Biesbosch vormden, Reiinerswaal en de „verdronken landen" van Zuid-Beveland en Saaftingen verslonden, en nog in 1806 een aantal polders in Zuid-Beveland en Zeeuwsch-Vlaanderen tijdelijk deden onderloopen. Inpolde- He Zeeuwsche en Zuidhollandsche eilanden ontderingen. stonden uit de vereeniging van vele tot eilandjes op- en aangewassen platen. Zoo scheidde de eertijds breede Bornisse (nu als Bernisse een gewoon boezemwater) Voorne, dat tot Zeeland werd gerekend, van Putten; Overflakkee, uit vele opwassen ontstaan, is eerst sinds het midden der 18e eeuw met Goeree verbonden; Schouwen is uit de vereeniging van zes opwassen ontstaan , Walcheren uit vier, enz. Ook in het N. van N.-Holland (Zijpe, Wieringerwaard, Waard-en-Groet, Anna-Paulowna-polder) is heel wat voormalige zeebodem ingepolderd. Nog grooter is de aanwinst van land geweest in Friesland en Groningen, waar behalve de vroegere Middelzee en aanzienlijke gedeelten van de Lauwerszee en den üollart, langs de Waddenkust vele kwelders tot polders zijn bedijkt. Sommige ingedijkte stukken lands bestaan uit zand, de meeste echter uit kleigrond. —1 De poging tot landaanwinning tusschen Friesland en Ameland heeft geen succes gehad. Het voormalige IJ heeft na drooglegging een zeer goeden bodem opgeleverd. Doch niet alleen op de kusten, ook in het land zelf is in de bodemgesteldheid veel veranderd. Het meest alweer Droog- in de lage westhelft, waar, vooral in Holland, makerijen, vele meren — meest vroeger tot op den kleibodem uitgeveende plassen zijn drooggemaakt. Deze droogmakerijen of meerpolders, gewoonlijk door een ringdijk en een ringvaart omgeven, zijn de laagste gedeelten des lands (zelfs tot ongeveer 5 M. — A.P.). 't Zijn nu dus ook polders, maar zij onderscheiden zich van de omliggende door lagere ligging en veelal ook door hun kleibodem; de andere bezitten nog hun veenbodem en zijn dus veenpolders. De droogmakerijen ten N. van het voormalige IJ (Heemster, Schermer, P11 mier, \\ ormer enz.) zijn grootendeels voor veeteelt in gebruik, ten Z. van het voormalige IJ (Haarlemmermeer, Zuidpias pol der, 1'rinsAlexanderpolder enz.) zijn ze meest bouwland geworden. Veen- In de oosthelft des lands hebben de hoogveenkoloniën. streken de grootste verandering ondergaan. \\ aar men op stelselmatige wijze door het graven van een stelsel kanalen in de venen zoowel voor den waterafvoer als voor 't vervoer van turf — de hoogvenen heeft afgegraven, zijn veenkoloniën ontstaan, die tot welvarende, nijvere dorpen aangroeiden. De meeste liggen in Groningen (Veen dam, Wildervank, Sappemeer, Hoogezand, enz.), Drente (Hoogeveen, Smi 1de, XieuwBuinen, enz.) en Friesland (He eren veen, Gorredijk, Drachten, enz.); ook Overijsel heeft er (D e d e m s vaar t) en in de Peel vindt men Hele na veen. De ondergrond der hoogvenen, een zandbodem , is door doelmatige bemesting een zeer bruikbare bouwgrond geworden, waar vooral aardappelen, rogge en haver worden verbouwd. In de oosthelft des lands heeft het gemeenschappelijk bezit der heidegronden lang de ontginning tegengehouden. Sedert men begonnen is deze te verdeelen, maakt de ontginning ook hier meer vorderingen. § 27. Gebruik van den bodem. Nuttige delfstoffen zijn buiten het hoog- en het laagveen tot dusver slechts weinig ontgonnen. Zuid-Limburg levert steenkool (Kerk- rade, Heerlen) en bouwsteen (Geuldal). De oostelijke hoo- gere gronden bevatten grint en keien. In vele Delfstoffen. , .. , . , . . , gronden, die langs de beken zijn bezonken, treft men ijzeroer aan. De zeeklei, zoowel als de rivierklei der uiterwaarden, en het leem leveren de grondstof voor de steenbakkerijen. De schelpen onzer kusten en stranden worden voor de kalkbranderijen verzameld. Ongeveer i8°/0 van Nederlands bodem ligt woest (heide- Woeste velden: de oogstvelden voor de bijen; onver- gronden. graven hoogvenen ; zandverstuivingen; duinen). De meeste woeste gronden (boven 't gemiddelde cijfer) vindt men in Drente, Overijsel, Noord-Brabant en Gelderland. Voor landbouw is ruim '/4 van den bodem in Landbouw. , .. ^ * . ■ gebruik. Zeeland, Groningen en Limburg zijn de voornaamste landbouwprovinciën. Warmoezerijen heeft men vooral in het Westland, de Streek, den Langedijk (bij Alkmaar), bij Delft en Breda; verder in de nabijheid der grootere steden. De Betuwe levert veel ooft. De bloembollenteelt van Haarlems omstreken is ook in het buitenland beroemd. Bosschen bezit Nederland zeer weinig. Wei- en hooiland nemen ruim iL van den bodem ^^cctcclt» i , T in beslag; 't meest in Friesland, Holland, Utrecht en Overijsel. Op de heidevelden zwerven nog groote kudden schapen rond. § 28. Klimaat. (Vgl. § 13). Nederland heeft, tengevolge van de hooge wintertemperatuur, een warmer klimaat dan alle andere landen op gelijke breedte, uitgezonderd Engeland en Ierland, waar de winters nog zachter zijn. In Utrecht Tempera- bedraagt de gemiddelde jaartemperatuur lO° C.; tuur. de hoogste thermometerstand, 34.5° C., werd er waargenomen in Augustus 1857 (even hoog in de Bilt, Juli 1900), de laagste in Januari 1850: — 21° C. Het temperatuurgemiddelde van het eene jaar verschilt hoogstens een paar graden van dat van het andere. Veel meer uiteenloopend is de jaarlijksche hoeveelheid neerslag. Gemiddeld bedraagt ze in Utrecht ruim 71 cM., maar in 1894 was ze bijv. 95, in 1902 slechts 63 cM. Het aantal regendagen is gemiddeld 205 , maar in 1901 was Neerslag, 2$6, in 1893 182; nog sterker loopt het aantal sneeuwdagen uiteen, dat gemiddeld 19 is: in 1895 was 't 34, in 18963. Het aantal onweersdagen, gemiddeld 18, was in 1895 29, in 1902 8. Dagen met sterken wind waren er in 1893 15, in 1895 64; gemiddeld 36. § 29. Noord-Holland. Holland was en is nog in vele opzichten het belangrijkste deel van Nederland. Dit gewest is vooral door den zeehandel rijk geworden. De met een breed strand afloopende Noordzeekust is bezet met een duinenreeks van afwisselende breedte, behalve tusschen Petten en Kamperduin (Hondsbossche zeewering). De duinen zetten zich voort op de Waddeneilanden, waarvan Texel, Vlieland en Terschelling tot N.-H. behooren. I11 1629 werd Eierland door een dijk met Texel verbonden; later is door aanstuiving de dijk in een duin veranderd. Landbouw, schapenfokkerij, visscherij en scheepvaart zijn de hoofdmiddelen van bestaan op Texel. Het geheele ZW. van Vlieland is een groote zandplaat. Vóór de lage Zuiderzeekust liggen het lage Marken en het hoogere Wieringen. Evenals het tot 8 M. hooge Urk hebben ze veel visscherij. De Noordzeekusten hebben visschers- en badplaatsen: Zandvoort, Wijk a/Z., Egmond. IJ muiden is de voorhaven van Amsterdam aan het Noordzeekanaal. Het heeft groote vischhandel. Op de noordpunt ligt, aan het einde van het Noordhollandsch kanaal, den Helder (met Nieuwediep 28), met verdedigingswerken; vóór de opening van het Noordzeekanaal was het de voorhaven van Amsterdam; thans oorlogshaven en vischmarkt. Men vindt er het Koninklijk Instituut voor de Marine en een zoölogisch station. Op de oostkust liggen verscheidene stadjes, nl. Medemblik, Enkhuizen, Hoorn (11), Eda 111, Monnikendam, die alle met meer of minder recht den naam van „doode steden" mogen dragen, daar ze na een periode van rijke vischvangst en bloeienden zeehandel zijn gaan kwijnen en nu alleen voor schepen van geringen diepgang toegankelijk zijn. Eenige mooie gebouwen zijn van de oude grootheid over. Hoorn heeft nog een groote kaas- en veemarkt. Op het zand der duinen en geestgronden volgt naar het O. zeeklei, vooral in West-Friesland, de IJpolders en de droogmakerijen. Voor 't overige (in Waterland, de Zaanstreek en Amstelland) is de zeeklei nog grootendeels met laagveen bedekt. Het klei- zoowel als het laagveengebied is polderland. De meeste vroeger aanwezige meren (Schermer, Beemster, Purmer, Wormer, Haarlemmermeer) zijn drooggemaakt. De grootste helft van Noord-Holland is grasland. Alkmaar, Hoorn en Purmerend hebben drukke kaasmarkten. In West-Friesland gedeeltelijk, in de IJpolders en de Haarlemmermeer grootendeels, is de bodem bouwland. Tuinbouw in de Streek, den Langendijk, den omtrek van Amsterdam en op de geestgronden; op de laatste van Alkmaar tot r.abij Leiden bloembollenteelt. De oostrand van de duinstreek en het Gooiland zijn Noordhollands schoonste streken. De handel heeft zijn hoofdzetel te Amsterdam. De fabrieksnijverheid is het drukst in Amsterdam, de Zaanstreek, het Gooi en Haarlem. Amsterdam (566), de hoofdstad des lands, ligt op een moerassigen veenbodem aan het IJ en aan den Amstelmond, die, door een dam afgesloten, reeds vroeg eene veilige haven aanbood, in 't midden van Europa's westkust. De oude stad wordt door kanalen doorsneden, die haar het voorkomen van een eilandenstad geven. De voornaamste verbindingswegen zijn: het Noordzeekanaal, dat zich bij IJmuiden tot een buitenhaven verbreedt; zijn voorganger, het Noordhollandsch kanaal, thans alleen voor de binnenvaart in gebruik; de weg door het IJ en de Oranjesluizen naar de Zuiderzee, en het Merwedekanaal, dat de stad met den Rijn en Duitschland in gemeenschap stelt; benevens4spoorwegen. Visschershaven te IJmuiden. ISeurs te Amsterdam. Het liinnenhof in den Haag, met de Ridderzaal, het eenig overblijfsel van het grafelijk slot. Inde zaal had de Afzwering van Kilips plaats, werd in 1651 de groote vergadering gehouden en in 1908, na de restauratie, de Tweede Vredesconferentie. Het Merwedekanaal kan niet wedijveren met de open rivier, die de Rijnschepen gemakkelijk voor Rotterdam brengt. Daarom heeft Amsterdam den doorvoer van de Noordzee naar Duitschland en omgekeerd bijna geheel aan Rotterdam moeten afstaan. Door de groote kapitalen is de handel nog zeer aanzienlijk, vooral de invoer van Indische producten en de effectenhandel. Groote fabrieken en winkels heeft de stad, doordat zij de plaats is waar een belangrijk deel van het land inkoopen doet. De oude stad is bizonder mooi en karakteristiek; de nieuwe wijken zijn ten deele zeer eentonig. Er zijn vele instellingen van kunst en wetenschap. Het Rijksmuseum bevat een hoogst belangrijke verzameling schilderijen van onze groote oude meesters; het stedelijk museum van de nieuwere; er zijn twee hoogescholen. In of bij het schilderachtige Gooiland, met zijn hoogeren zandbodem: de vesting Muiden (Muiderslot); \\ eesp met een beroemde chocoladefabriek; de vesting N aard en; Hilversum (26) en Bussum (10), in welke twee veel Amsterdammers wonen. De vroeger vermaarde buitens der mooie Vechtstreek zijn haast alle verlaten. Bij den Haarlemmermeerpolder Aalsmeer met boomen bloemkweekerij en vruchtenteelt. In Kennemerland ligt Haarlem (70), de hoofdstad van Xoord-Holland, aan het Spaarne. De stad dankte vroeger hare welvaart vooral aan de nijverheid, die na lang verval thans weer sterk opkomt; lettergieterij en drukkerij, fabriek voor spoorwagens. De omstreken zijn mooi (Overveen, Bloem en daal, Velzen). In Waterland het dorpje Broek, veel door vreemdelingen bezocht als type van den Noordhollandschen smaak voor popperige tuintjes, geschrobde steenen en geverfde boomen. In de Zaanstreek: Zaandam (24; molens en fabrieken voor hout, olie en rijst), Koog, Zaandijk, VVormerveer, Krommenie, Westzaan (molens, chocolade- en stijfselfabrieken). Aan 't Noordhollandsch kanaal liggen Purmerend en BOS NIERMKVKR , Leerb. L. en V., ye druk. 3 Alkmaar (20), beide met handel in kaas en vee. Alkmaar heeft een mooie waag. § 30. Zuid-Holland geniet het groote voordeel van twee van de drie Rijnmonden te bezitten en daarbij zeer gunstig gelegen te zijn voor den handel op Londen. De westkust komt overeen met N.-H.'s westkust. Ook hier visschers- en badplaatsen: Scheveningen, het drukste onzer zeebaden, Katwijk, Noordwijk. Ook vele plaatsen in he.t Rijnmondingsgebied hebben zeevisscherij: VIaardingen (21), Maassluis, Pernis. Geheel Zuid-Holland buiten de duinstreek is polderland. De wegen loopen in Holland ten Z. van het voormalige IJ meest over de dijken en kaden, en de meeste dorpen, zelfs steden, als Rotterdam en Dordrecht, zijn op verbree dingen daarvan ontstaan. Op de duinen en de geestgronden volgt naar het O. laagveen, behalve in de droogmakerijen (zeeklei) en langs de Merwede, de Lek, den IJsel en den Ouden Rijn (rivierklei). De eilanden hebben zeeklei. Ruim '/a van Zuid-Holland is wei- of hooiland. De eilanden en een groot deel van de „waarden" worden als bouwland gebruikt. Tuinbouw in 't Westland, om de groote steden, bij Boskoop (kweekerij van boomen, heesters en sierplanten) en langs de Lek. De belangrijkste waterwegen zijn vooreerst de groote rivieren (de Brielsche Maas is in de 18e eeuw verzand, zoodat Brielle zeer achteruit is gegaan) verder: de waterweg van Rotterdam naar Amsterdam langs den Hollandschen IJsel, de Gouwe, de Aar, de Drecht en de Amstel, en de vaart van Rotterdam door de Schie en de V liet naar Leiden (met zijtak naar den Haag) en door de Zijl en de Ringvaart van de Haarlemmermeer naar Amsterdam. Langs de groote rivieren wordt veel aan scheepsbouw en zalmvisscherij gedaan, terwijl langs IJsel, Lek en Ouden Rijn steenbakkerijen zijn. Op de geestgronden liggen vooreerst eenige dorpen met bloembollenteelt en warmoezerij, als Lis se, Hi lieg om, Noordwijk. Verder Leiden (58), de beroemde universi- teitstad, de drukke markt voor de omgeving; vooral komen er schapen en zuivel aan de markt; de lakenfabrieken waren voorheen veel belangrijker dan nu (alleen nog dekenweverij). Bij Katwijk loost het westelijk deel van den Ouden Rijn door groote sluizen. Voorschoten heeft een groote fabriek van gouden en zilveren werken. 's-Gravenhage (259)> oudtijds de verblijfplaats der graven, is de hoofdstad der provincie en de residentie des rijks. De oude stad heeft eenige mooie en in historisch opzicht merkwaardige gedeelten (Binnenhof), de nieuwe zijn ook hier meerendeels zeer eentonig. Heel mooi zijn de omstreken (Haagsche bosch, Scheveningsche boschjes). Den Haag is vooral een stad van ambtenaren , van renteniers, van gepensionneerden (zeer vele Indische). De kunstnijverheid is er zeer ontwikkeld. Delft (34) heeft drukke markten (boter en kaas) en veel industrie (groote gist en spiritusfabriek, aardewerkfabriek); Technische Hoogeschool. Schiedam (31) heeft vele branderijen, die echter in aantal afnemen; invoer van koren en kolen, uitvoer van jenever en gist. Rotterdam, waarbij Delfshaven en Kralingen zijn ingelijfd, is een stad van 412 000 inw. De scheepvaart is er overheerschend; ze stijgt steeds meer boven die van Amsterdam : ruim 2/3 van de handelsbeweging van Nederland, naar de tonnenmaat der schepen. Reusachtige nieuwe havenwerken zijn op den linker Maasoever aangelegd (F ei enoord). Het Voornsche kanaal, met de oorlogshaven Hellevoetsluis als voorhaven, is vervangen door den Rotterdamschen Waterweg, waarbij Hoek van Holland is ontstaan, voorhaven en loodsstation en haven voor 't Westland. Rotterdam is voor vele artikelen de haven van het Duitsche Rijngebied, vooral voor het transitoverkeer naar Engeland. Onder de havens van het Luropeesche vasteland wordt het in scheepvaartbeweging alleen door Hamburg en Antwerpen overtroffen. De nijverheid is er ook van belang. Rotterdam is de grootste veemarkt van Nederland. Voor margarine is het de grootste markt van Kuropa. 3* "Tweede handelstad van Zuid-Holland is Dordrecht (46), dat eerst in de 17e eeuw door Rotterdam overvleugeld werd; het heeft nog aanvoer van hout, maar de industrie is er thans van veel meer belang dan de handel. Aan den IJsel: Gouda (24), '"et pijpen- en stearinekaarsenfabrikatie. Aan den Ouden Rijn: Bodegraven, dat als kaasmarkt Gouda geheel overvleugeld heeft, door de meer centrale ligging; Woerden, tweede kaasmarkt der provincie. Aan de Lek: Vianen en Schoonhoven; het laatste heeft de grootste goud en zilverindustrie van ons land, zalmvisscnerij. Aan de Linge: Leerdam met glasblazerij. Aan de Merwede en Noord : G o r k u m of G o r i n c h e 111 (12) met boter- en kaasmarkt; in Giesendam, Slied recht enz. wonen vele aannemers van graaf- en waterwerken; hoepelmakerij door het wilgenhout op de grienden. Aan de Noord: Alblasserdam, met scheepswerven. Op de Zuidhollandsche eilanden liggen verscheidene welvarende landbouwdorpen , als Oud-Beierland, Middelli ar nis, Dirksland enz. Ridderkerk heeft groote fabrieken. Brielle is een stil stadje. § 31. Zeeland bestaat uit twee rijen van eilanden en uit Zeeuwsch Vlaanderen, eveneens een oud eilandengebied. We maakten reeds opmerkzaam op de geduchte vormveranderingen , die dit hoekje van ons land heeft ondergaan. \\ e vermelden hier nog slechts, dat het Zwin reeds geheel, het Hellegat bijna en de Braakman gedeeltelijk is verdwenen. En de strijd tusschen den mensch en het water duurt voort. De spoorweg naar Vlissingen is gelegd om de/.e stad (20), voorzien van nieuwe havenwerken, tot een uit- en invoerhaven voor het Duitsche Rijn-Ruhrgebied te maken en tot bescheiden mededingster van Antwerpen. Pas in de laatste jaren komt zij wat op. Dienst op Queenboro. ()m de \\ estermet de nu geheel afgesloten Ooster-Schelde in scheepvaartgemeenschap te doen blijven, wat ons land volgens verdrag met België verplicht was, groef men het Zuidbevelandsche kanaal en het groote kanaal door Walcheren, van Vlissingen langs Middelburg naar Vere, met een zijtak naar Arnemuiden. Het Slaak is eveneens afgedamd. Druk is de vaart in het kanaal van Terneuzen naar Gent. Buiten de duinstrooken, die behalve door de beide Scheldes, alleen op de westpunt van Walcheren (Westkappelsche dijk) zijn afgebroken, bestaat Zeeland uit vruchtbare zeeklei en is poldergebied Men kan echter bijna overal het water bij eb loozen, zonder dat het, als in Holland, vooraf behoeft te worden opgemalen. Oeverafschuivingen en -vallen veroorzaken in deze provincie veel schade. Landbouw is overal hoofdbezigheid. Suikerbieten, tarwe, gerst, erwten, boonen, aardappelen, vlas zijn de voornaamste producten. De meekrapteelt en de garancinefabrikatie zijn te niet gegaan. De vischvangst bepaalt zich tot de Zeeuwsche wateren, waarin de oesterteelt belangrijk is. De buitenlandsche handel van verscheiden steden was vroeger zeer levendig; ten gevolge van de dichtslibbing van vaarwaters en van de overmatige mededinging van Antwerpen, Rot terdam en Amsterdam, is hij zeer sterk verminderd. Gevolg: vele „doode" steden. De landbouw heeft echter vele dorpen tot bloei gebracht. Op Schouwen liggen Brouwershaven en Zi ei i kzee , in de 16e eeuw beide met drukken handel (het eerste was de invoerplaats voor Hollandsch bier in Zeeland); thans marktplaatsen. Op Duiveland Brui nis se met drukke mossel- en oester- teelt en -handel. Op Tolen het stadje van dien naam, met ansjovisvangst. X.-Beveland heeft eenige landbouwdorpen; Kort gene is het grootste. Op Z.-Beveland is Go es de marktplaats voor de voortbrengselen van vele landbouwdorpen, als Kloet in ge, een der mooiste, 's-Heer-Arendskerke, het grootste. 1 erse ke's oester-teelt en -handel gaan achteruit. Op het schoone Walcheren is Zeelands hoofdstad, Middelburg (20), van een belangrijke koopstad, die handel dreef op Oost en West, tot een markt voor den omtrek geworden. Vere en Arnemuiden zijn zeer in verval. Domburg is een zeebad. In Zeeuwsch Vlaanderen is Sluis, voor de verlanding van het Zwin de haven van Brugge, een landstadje evenals Aardenburg en IJ zendij ke. Terneuzen (kanaal over Sas-van-Gent naar Gent) heeft drukken doorvoerhandel. Hulst heeft korenhandel. § 32. Noord Brabant bestaat voor 3/4 uit zand- en grintgronden. Het hoogst ligt het schrale Kempenland in het Z. De stroompjes, die naar het N. en NVV. loopen, zijn bij hunne monding door sluizen afgesloten (de Donge pas bij Dongen); ze hebben een strook beekklei langs hunne oevers doen bezinken. Langs de Maas ligt een strook rivierklei. Het NW. is zeeklei. In het W. eindigen de zandgronden met den hoogen zoom, waarop BergenopZoom ligt. Op de Limburgsche grens liggen de voor een deel afgegraven venen van de Peel. De Peel voert veel turfstrooisel uit. De Maas, die in 't NO. en N. de grens vormt, doorbrak vroeger herhaaldelijk hare dijken. Om het gevaar te verminderen, heeft men den linker dijk tusschen Mook en Grave bij Heers lager gemaakt (Beersche overlaat), zoodat bij hoogen stand het water Noord-Brabant ten Z. van den Maasdijk en ten N. van de hoogere zandgronden kan binnenstroomen. Westwaarts gaande, stroomt dan dit ondiepe, maar breede water (Beersche Maas) naar de Dieze, om door deze weer op de Maas te komen. De Dieze kan dan het water van Dommel en A niet bergen. Daarom is een afwateringskanaal Den Bosch—Drongelen gegraven, dat op de Bergsche Maas loost. De Bergsche Maas is voltooid in 1904. Ze volgt grootendeels de bedding van een voormaligen arm, het Oude Maasje. Ze is gegraven om de Maas een snellere afvoer naar zee te verschaffen en tegelijk de Waal—Merwede van het Maaswater te ontlasten, zoodat het gevaar voor te hooge standen op beide rivieren verminderd is. De Maas is bij Hedikhuizen afgesloten door een dam en tusschen Giesen en Andel door een dam met groote schutsluis, ten behoeve der scheepvaart, die verder den arm naar Heusden kan volgen. Omdat de Maas in Limburg boven Venlo slecht bevaarbaar is, heeft men de Zuidwillemsvaart gegraven, die bij Maastricht uit de Maas gevoed wordt en tusschen de hoofdstad van Limburg en de ruim 40 M. lager gelegene hoofdstad van Noord-Brabant 22 schutsluizen bezit. 1/k van Noord-Brabants bodem ligt woest; ,/4 is als weiof hooiland in gebruik; il3 voor den landbouw. Rogge, haver, aardappelen zijn de hoofdproducten; verbouw van hop. De Langstraat heeft veel hooibouw. De fabrieksnijverheid is aanzienlijk, vooral die van wol en linnen (Tilburg, Eindhoven, Geldrop, Vechel, Bokstel), leder (dorpen aan de Langstraat: Raamsdonk, Waspik, Kapelle, Waalwijk, Baardwijk), tabak (Eindhoven) en suikerbieten (in 't W.). Aan den spoorweg: Bergen-op-Zoom (15) met ansjovisvangst, suikerfabrieken; Rozen daal (16) veel suikerfabrieken en als douanestation expeditiehandel; Breda (28), in mooie omgeving; Militaire Academie; velerlei industrie; teelt van aardbeien en frambozen in den omtrek; Tilburg (49), de volkrijkste stad der provincie, met vele lakenfabrieken , fabrieken voor werktuigen en leerlooierijen. De hoofdstad 's-Hertogenbosch (35), met de fraaie St.-Janskerk, heeft drukke markten en nijverheid. In de Meierij liggen St.-Michielsgestel (gestel = buurt) met een doofstommen-instituut; Eindhoven en Helmond (14), waar, evenals in den omtrek, veel nijverheid is; vooral in Eindhoven komt die sterk op (laken, linnen, sigaren, lucifers enz.); Helmond heeft katoenindustrie. In 't W. hebben Oudenbosch, Zevenbergen en Geertruidenberg bietsuikerfabrieken; bij Moerdijk is de langste spoorwegbrug van Nederland. Oosterhout is een groot dorp (12), met mooie bosschen en veel villa's; leerlooierij. § 33. Limburg is in 't Z. een schoon, vrij hoog heuvelland (tot 320 M.), grootendeels een hooge , golvende vlakte , waarin de Geul met hare zijtakken schilderachtige dalen met steile wanden heeft uitgeslepen. De rotsgrond komt hier en daar aan de oppervlakte, doch is grootendeels bedekt met een vruchtbare grondsoort, de Limburgsche klei. Op enkele plaatsen, vooral in het Geuldal, wordt bouwsteen uit den grond gehaald. Bij Kerk rade en Heerlen wordt steenkool gedolven. Het midden en N. van Limburg heeft een heuvelachtige of golvende zandbodem , waarop aan de Noordbrabantsche grens hoogveen ligt (de Peel). Daar wordt veel turfstrooisel verwerkt. De Maas stroomt tot Roermond met vrij sterk verval langs hooge oevers; wij weten reeds, dat deze rivier boven Venloo in ons land voor de scheepvaart niets beteekent. Landbouw is in Z. Limburg de hoofdbezigheid; men verbouwt er uitmuntende tarwe en rogge; de weiden liggen op de vlakke bodems der rivierdalen. Zoowel akker- als weiland wisselen met boomgaarden af. In 't N., dat rogge en aardappelen verbouwt, is de veeteelt hoofdzaak, vooral voor de boterfabrikatie, die ook in 't Z. sterk toeneemt. Van meer belang dan de handel is de nijverheid, vooral in 't Z.: Maastricht fabriceert glas, aardewerk, papier. Bier is hier de volksdrank on wordt bijkans overal gebrouwen. Op vele plaatsen worden heiligenbeelden vervaardigd , vooral in hout. Terwijl het Zuiden weinig bosch heeft, draagt Noord-Limburg uitgestrekte bosschen. Het nijvere Maastricht (= overtochtsplaats over de Maas; 38), de hoofdstad, ligt aan den voet van den St.-Pietersberg. In het mooie Geuldal, waar het snelstroomende riviertje molens in beweging brengt, liggen verscheiden plaatsjes: Meersen, Valkenburg, Gulpen. In 't ZO. Kerkraae en Heerlen, beide met steenkolenmijnen, Vaals, met electrische tram naar Aken, en Rolduc of Kloosterrade met een groote R. K. middelbare school en gymnasium. Ten N. van Sittard blijft de bodem wel heuvelachtig, maar wordt hij aanzienlijk lager. Roermond (13), marktplaats, Venloo (17), met industrie en groote expeditie- De Sint-Janskerk te 's-Hertogenbosch, de mooiste kerk van ons land, in 1280 begonnen, in 1410 geheel afgebrand, 1448—1517 herbouwd. Van 162'.» at' bij do Hervormden in gebruik, is de kerk in 1H10 aan de Roomsch-Katholieken teruggegeven: sedert zijn de fresco's hersteld en later is ze geheel gerestaureerd, ook liet achoone beeldhouwwerk. De onbeduidende toren past slecht bij deze grootsche kathedraal. Het Stadhuis te Middelburg. Een der mooiste gebouwen in N'ederlandsche gothiek. Gebouwd in de 2e helft der 15e eeuw door een lid van het beroemd geslacht van Gentsche bouwmeesters Keldermans. In tien fraaien voorgevel staan 25 beelden van Zeeuwsdie graven en gravinnen, van Dirk V, den tienden graaf, tot Karei V, den vieren dertigsten. De stoep leidt van de markt naar een ruime voorzaal , waar de Hooge Vierschaar van Zeeland werd gehouden. Het gebouw is de laatste jaren gerestaureerd onder leiding van den architect P rederiks, evenals de beroemde .abdij van Middelburg, I m Het kasteel Dooruerth in den uiterwaard bij Heelsum. In oude steden is de bodem in de loop der eeuwen meestal geleidelijk opgehoogd, bij liet bouwen van nieuwe huizen |op oude fundeeringen. In ons polderland komt er nog een andere reden bij: beveiliging tegen het water, zoowel het grondwater als de overstroomingen. Zoo staat in vele vaarten buiten de stad het water tot dicht bij den rand, terwijl dezelfde vaarten in de stad hooge wallen hebben, liet sterkst is dit bij Utrecht, dat grachten met verdiepingen heeft. Deze zijn gegraven (de Oude Gracht al in de 12e eeuw), maar ook de voormalige Rijnloop moet dwars door de opgehoogde stad geloopen hebben, als een diepe geul. Thans is de Oude Rijn de snelste verbinding tusschen Kromme Rijn en Vecht. handel, liggen aan de Maas. Weerd is een stil stadje. In 't N. Gennep en Mook. § 34. Gelderland bestaat uit drie stukken, door rivieren van elkander gescheiden. Vooreerst de hooge, schraalbewoonde Veluwe met zand en grintgrond, hier en daar rijk aan bosschen, elders met beide bedekt of met stuivend zand, en met den schoonen, steil afhellenden Veluwzoom aan de Z.- en Z.O. zijde. Ten tweede de Graafschap Zutfen met de Lijmers, bestaande uit zand en grint, behalve langs de rivieren, waar, vooral in de Lijmers, vruchtbare rivierklei ligt. Te midden hiervan verheft zich de heuvelgroep van de Montferland. In de derde plaats het vruchtbare rivierklei-gebied van Tieler- en Bommelervvaard, Betuwe en Land van Maas-en-Waal. In 't ZO. van dit gebied dringen de grintheuvels van Nijmegen op als voortzetting van de Kleefsche heuvels. '/5 van Gelderlands oppervlakte ligt woest. De Betuwe is een vruchtbare landbouwstreek, ook de Veluwezoom en de Lijmers zijn goede landbouwstreken. De tabaksteelt in 't W. van dë Veluwe en in de Betuwe is bijna geheel te niet gegaan. De ooftteelt is in de Betuwe van belang. De uiterwaarden worden meest als graslanden gebruikt. Op de groote rivieren wordt zalm en elft gevangen. Langs de Waal, den IJsel en den Rijn zijn vele steenbakkerijen. Van de Veluwe en uit de Graafschap wordt veel hout en eikenschors verzonden ; op de eerste neemt de boschaanplant steeds toe. In de Graafschap (Winterswijk, Aal ten, Groen loo) zijn katoenfabrieken. Gelderland grenst met de onvruchtbare Veluwe aan de Zuiderzee, die hier ondiep is; er liggen dan ook geen belangrijke handelsteden. Elburg en Harderwijk (het laatste met een werfdepot voor koloniale troepen) doen aan vischvangst op de Zuiderzee en aan bokkingrookerij. X ij kerk is een druk marktplaatsje; Putten vervoert veel hout. Venendaal heeft de bijenmarkt. Barneveld is een groot landbouwdorp; drukke schapenmarkten, Uit de beekklei wordt veel ijzeroer gedolven; de ijzergieterijen langs den Ouden IJsel zijn daardoor ontstaan. Aan den Veluwezoom: Arnhem (64), hoofdstad; snelle toeneming der bevolking, vooral door de mooie omstreken (Velp, Rozendaal, Dieren, Oosterbeek); vele buitens; het invaliedenhuis Hronbeek. Wageningen met de Rijks land-, tuin- en boschbouvvschool en landbouwproefstation; in de nabijheid het Sanatorium Oranje-Nassauoord. — Op de Veluwe ligt de uitgestrekte gemeente Apeldoorn (35) met papierfabrieken; grootste eiermarkt van ons land; uitgestrekt villadorp; hec Loo. In het riviergebied: Kuilenburg met industrie; ZaltHom mei, marktstadje; Ti el, grootste ooftmarkt; Nijmegen (55), waar de Waal langs het noordelijke einde van een boschrijken heuvelrug strijkt; het Valkhof; mooie stad met mooie omgeving; de bevolking neemt snel toe. Zevenaar is een grensstation. In den Achterhoek liggen: Ter borg, met ijzergieterij, Doetinchem, het centrum voor 't Z. van de Graafschap en Doesburg, alle drie langs den Ouden IJsel, die hier, blijkens de aanwezigheid van een strook rivier- (geen beek ) klei, door een oude Rijnbedding stroomt. Verder het reeds vermelde industriëele Winterswijk; Groenloo, Lochem en Zutfen (19) in het Berkelgebied. Het laatste is een marktplaats, terend op vroeger verkregen welvaart; kruispunt van spoorwegen; mooie Gothische kerk. § 35. Utrecht ligt in 't midden des lands. De oostelijke helft, de Utrechtsche heuvelrug, die naar het N. met het Gooiland samenhangt, heeft een meer of min Geldersche (Veluwsche), de westelijke helft, uit klei en laagveen, met plassen, bestaande, heeft een Zuidhollandsche natuur. Op de grenzen van Utrecht en Gelderland de Geldersche vallei, waarin Venendaal ligt, met wol (sajet) en katoenfabrieken. Door het lage midden van de provincie loopt, van de Zuiderzee tot Gorkum, een rij versterkingen en inundatiën, die te zamen de Utrechtsche of Hollandsche linie Vormen en moeten dienen om Holland te verdedigen. De westhelft van Utrecht, evenals het Eem-mondingsgebied, is polderland. De aanwezigheid van breede strooken rivierklei langs de oevers van den Krommen en den Ouden Rijn bewijst, dat zij vroeger, toen ze nog werkelijke Rijnarmen en dus rivieren waren, veel meer hadden te beteekenen. De Rijndijk loopt bij Wijkbij-Duurstede op den noordoever door; langs een duikersluis laat men, zoo noodig, water uit den Rijn in den Krommen Rijn stroomen. De Vecht loost bij Muiden het water van de omgelegen polders, van den Krommen en den Vaartschen Rijn, alsook van het oostelijk deel van den Ouden Rijn, op de Zuiderzee. De Hollandsche IJsel is even boven Gouda zoowel als bij de Lek afgesloten; dit deel loost op het stuk beneden Gouda dat een open rivier is. De Eem, uit de vereeniging van verschillende Veluvvsche watertjes ontstaan, is van Amersfoort af, waar een afsluiting is, een vrij afstroomend, voor kleine schepen bevaarbaar water. Het Merwedekanaal loopt van het afgesloten IJ ten O. van Amsterdam tot de Lek ten W. van Vreeswijk en verder door het Zederikkanaal naar Gorkum. Op de laagvenen en op de zeeklei van het Lemland worden veeteelt en hooibouw uitgeoefend. De rivierklei is voor landbouw, veeteelt en ooftbouw in gebruik. Op de Lek zalmvisscherij. Voor het binnenlandsch verkeer is de hoofdstad Utrecht (117), kruispunt van spoorwegen, een belangrijk middelpunt; veel industrie; Munt; veeartsenijschool. Over de Bilt (Meteorologisch Instituut) leidt de tram langs de villadorpen Zeist (stichting der Moravische broeders), Rijzenburg (aartsbisschoppelijk seminarium), Driebergen, Doorn, Amerongen, alle op de westelijke helling van den heuvelrug gelegen, naar Renen, evenals \V ij k-b ij-D u u rstede een oud stadje. Amersfoort (23) heeft weverij. Soest (Soestdijk) en Haam liggen aan de fraaie Gooische bosschen, Maarsen, H reukelen, X i eu wersl u is, L oen en, Vreeland langs de mooie, stille Vecht. Vreeswijk heeft vertier door de scheepvaart; Jutfaas, IJ seis te in en de dorpen langs de Lek hebben hoepelmakerij. § 36. Overijsel. Het O. en midden van Overijsel (Twente en Salland) ligt tamelijk hoog en watert grootendeels op natuurlijke wijze langs de bochtige Vecht op het Zwartewater af. De bodem is daar grootendeels zand; de heuvelrij van Salland en die van O. Twente bestaan uit grintgrond. Langs de beken ligt beekklei, langs IJsel en Zwartewater rivierklei; het Kampereiland is zeeklei. Uit de Overijselsche zoowel als uit de Geldersche beekklei wordt ijzeroer gedolven. In 't N. en NO. ligt hoogveen, dat reeds ten deele is vergraven. Dedemsvaart (Avereest) is de voornaamste veenkolonie, met veel fabrieken. Het NW. van Overijsel (Vollenhove) is grootendeels laagveen met door uitvening ontstane en door afslag grooter geworden plassen. In dit polderland ligt Giethoorn, eene oude veenkolonie, waar het verkeer uitsluitend te water plaats heeft. IJsel (Keteldiep) en Zwartewater (Zwolsche diep) zijn tusschen lange dammen in zee verlengd. Voor de kust ligt het lage Schokland, vroeger door schippers en visschers bewoond. De rivieren en kanalen op de kaart na te gaan. In 't W. der provincie, op de klei en het veen, meest veeteelt en hooibouw. In de streken van Olst en \\ ije houdt men veel varkens (uitvoer van hammen en worst). Van het bouwland op 't zand zijn rogge en boekweit produkten; heide en bosschen liggen er tusschen. De Zuiderzeestadjes en Kampen doen aan vischvangst. Van groot belang is de katoennijverheid van Twente, welke zoowel voor Tropisch Azië en Afrika als voor het vaderland werkt. De Twentsche huisvlijt, die zich vooral bezighield met het weven van linnen, is na de scheiding van ons land van België zich als fabrieksindustrie met uitstekend gevolg op de verwerking van katoen gaan toeleggen. Langs den IJsel zijn vele steenbakkerijen. Zwolle heeft ijzerfabr., Kampen (20) werkt in tabak, Deventer heeft o. a. een tapijtfabriek en koekbakkerijen. Zwartsluis heeft kalkovens en turfhandel. Hasselt heeft eveneens kalkovens. Zwolle (34), de hoofdstad, ligt aan de samenkomst van water- en landwegen, heeft drukke markten (tweede veemarkt van 't land) en veel nijverheid. Het oude Deventer (28) is ook een belangrijke marktplaats; het is de bloeiendste der IJselsteden. Enschede (34), Almeloo (20), Hengeloo (18), Oldenzaal, Ootmarsum zijn fabriekstadjes, waar vooral katoen wordt gesponnen, geweven en geverfd. Hengeloo heeft ook groote ijzerfabiieken. Rijsen heeft jute-fabrieken. Friezenveen, als veenkolonie mislukt, heeft handel in linnen en in tuinzaden. Enschede, het centrum der nijverheid, bezit een industrieschool. Hardenberg en Gramsbergen zijn landstadjes. Steenwijk heeft drukke markten. § 37. Drente is door zijne afgeslotenheid eerst laat tot ontwikkeling gekomen. De vooruitgang staat hier in nauw verband tot de vervening en de ontginning der heidevelden. Drente helt van het midden (Ellertsveld) naar de kanten af (de richting der stroompjes!). Langs de beekjes liggen, te midden van de zand- en grintgronden, waaruit het grootendeels bestaat, vochtige strooken grond, die als weiland voor runderen worden gebruikt. Ook hier delft men oer uit de gronden langs de stroompjes, evenals langs de Mussel- en Ruiten A in W esterwolde. De Drentsche kanalen, die uitsluitend voor het binnenlandsch verkeer dienen, zijn oorspronkelijk meest voor 't vervoer van turf en voor den waterafvoer gegraven. Welke zijn de belangrijkste? In 't O. en Z., ook in t\\., op de randen dus, ligt hoogveen, dat in de meeste streken reeds grootendeels is afgegraven. Daar zijn vele veenkoloniën ontstaan, als Hoogeveen (12), de volkrijkste gemeente van Drente, met drukke scheepvaart; Sm i 1de; Veenhuizen met zijne bedelaarsgestichten; het jeugdiger NieuwHuinen met glasblazerij, en verder verscheidene nog jongere, als N ieu w-Amsterdam , Xieu w-Dordrecht, alle gekenmerkt door de eigenaardige bouworde langs het veen- kanaal. In sommige veenkoloniën zijn kalkovens. In de nieuwste veenkolonie, Klazienaveen, is groote fabricatie van turfstrooisel. De keienrijke Hondsrug heeft nog vele hunnebedden. Nog bijna de helft van Drente ligt woest. De ontginning gaat onafgebroken vooruit, vooral sedert de verdeeling der gemeenschappelijke heidevelden is begonnen. Landbouw wordt op de hooggelegen esschen uitgeoefend: rogge, aardappelen, sedert de betere bemesting der laatste jaren ook haver; de boekweitbouw gaat sterk achteruit. De schapenteelt op de heidevelden is hinderlijk voor de uitbreiding der bosschen. Grasland voor runderteelt vindt ( men langs de beekjes en het meest rondom Mep pel (boterhandel; 11), dat aan de vereeniging van eenige stroompjes ligt. In Drente worden vele varkens gehouden. Assen (12), de hoofdstad, is een aardig landstadje; de nabijheid van Groningen, dat het marktverkeer trekt, houdt zijn ontwikkeling tegen. Norg heeft paardenmarkten. Het oude Koevorden is een voormalige vesting, die den toegang bewaakte tot den Hondsrug, tusschen de groote venen van Zuidenveld en die van Hoogeveen—Hollandsche Veld; het heeft thans niets ouds en moois meer. Het nabijgelegen Dalen heeft mooie omstreken. Emmen, Borger, Gieten en Zuidlaren liggen op den Hondsrug, langs den alouden heerweg naar Groningen en de Ommelanden. Sedert de weg van Groningen naar het zuiden over Assen en Meppel gaat, is Koevorden achteruitgegaan. Bij de Friesche grens ligt Frederiksoord, een kolonie van de Maatschappij van Weldadigheid, die met W i 1lemsoord in Overijsel en Wilhelm in a's oord in Friesland één geheel uitmaakt. § 38. Friesland bezit twee waddeneilanden: Ameland en Schiermonnikoog. Het eerste is door een weer stukgeslagen vangdijk met den vasten wal verbonden geweest; het is na Texel het belangrijkste waddeneiland (2100 bew.). In het O. en ZO. der provincie vindt men zand- en grintgronden, die verder Zuidwestwaarts nog herhaaldelijk uit het laagveen opsteken, vooral bij Joure en in het boschrijke Gaasterland. Op den zandbodem ligt in het O. hier en daar hoogveen; men vindt er ook veenkoloniën. In het midden en ZW. bestaat de oppervlakte uit laagveen, in het N. en NYY. uit zeeklei. Friesland is voor een groot gedeelte polderland. Riviertjes, tegenwoordig trouwens niet meer vrij afstroomende, vindt men in Friesland weinige: de Boorn, de gekanaliseerde Kuinder of Tjonger en de Linde. In de oosthelft zijn veenkanalen , de drie Compagnonsvaarten. In het lagere midden en westen ligt bijna ieder dorp aan een kanaal of kanaaltje. Aan meren is Friesland zeer rijk. Het bouwland ligt grootendeels ten X. van de lijnen Stroobos—Dokkum—Harlingen en in het O.; bovendien behoort een strook der zeeklei langs de kust bezuiden Harlingen er toe; samen 14 °/o- Het overige deel van Friesland, met uitzondering van de 8 °/0 woeste gronden (in 't O. en Z.), is grasland. Zuivelbereiding en vetweiderij zijn dan ook de hoofdbezigheden. Onder de landbouwprodukten zijn aardappelen, vlas, suikerbieten en cichorei van belang, hoewel de teelt der laatste achteruitgaat. Op de meren en plassen wordt veel paling gevangen en sommige kustplaatsen hebben wat zeevisscherij. De binnenlandsche handel, meest in vee, kaas en boter, is druk, vooral in Leeuwarden en Sneek. Harlingen drijft handel op Fngeland en Amsterdam. De nijverheid is gering: wat steenbakkerij, kalkbranderij, scheepsbouw en eenige Oud-Friesche industrieën: schaatsen, oorijzers, klokken, aardewerk. Leeuwarden (36) heeft aanzienlijken vee-, boter- en korenhandel. Naast de hoofdstad hebben zich in I' riesland verscheiden kleinere middelpunten als markt- en winkelplaatsen der omgeving ontwikkeld. Franeker-is o. a. zulk een klein centrum. Harlingen (10), met uitvoer van boter, kaas, vee en visch, vooral naar Engeland; invoer van hout, ongesponnen katoen en garens voor Iwente. Makkum Workum, Hindeloopen, Stavoren zijn kuststadjes; de twee laatste, eenmaal groote en rijke steden, zijn thans 't onbelangrijkste. Lemmer, de drukste haven voor de binnenvaart van Friesland, heeft veel vaart op Amsterdam en Groningen. Balk in het bekoorlijke Gaasterland. Het mooie Joure vervaardigt Friesche klokken. Sn eek (12), de tweede marktplaats der provincie, en het kleine Bolsward (eens een Hanzestad aan de Middelzee) drijven veel handel in boter en kaas. Ijlst maakt schaatsen, In de nabijheid van Heerenveen met zijn drukke scheepvaart ligt Oranjewoud. Gorredijk, Beesterzwaag en Drachten zijn door de hoogveenontginning opgekomen. In 't ZO. der provincie, waar de veengraverij minder geregeld plaats had en dus geen welvarende dorpen ontstonden, is een zeer arme bevolking. Bergum, boomkweekerijen. Dokkum is een schilderachtig oud stadje, met drukke markten. In het Bilt liggen landbouwdorpen als Vrouwen-, St. Annaen St. Jacobi-Parochie. De Biltdorpen liggen op den ouden Middelzeebodem, welke inham zich langs Leeuwarden tot Bolsward uitstrekte. — Naar den kant van Drente liggen de dorpen, als Wolvega, meest op zandstrooken tusschen de met veen gevulde dalen der stroompjes, de Hoorn, de Tjonger en de Linde. § 39. Tot Groning'en behoort slechts één waddeneiland, het kleine Rottumeroog. Een paar andere, als Bosch en Korenzand zijn verdwenen. Ten N. van Hoendiep en Eemskanaal en tot ver bezuiden den Dollart, ligt zeeklei. Dollart en Lauwerszee zijn geleidelijk naar het N. teruggedrongen. In den ZO. driehoek was een groot deel der zandgronden met hoogveen bedekt; 't is de streek der oude veenkoloniën: Hoogezand, Sappemeer, Veendam (12), Wildervank, Stadskanaal, Oude- en Nieuwe Pekela, langs kanalen gebouwde groote dorpen met landbouw en fabrieksnijverheid, als aardappelmeel- en spiritusfabrieken, stroopapierfabrieken, ook nog eenige scheepstimmerwerven. Nog verder ZO., in het schilderachtige Westerwolde, vindt men de meeste woeste gronden dezer provincie. Ten O. en Z\Y. van de hoofdstad is laagveen. Ongeveer de helft van de oppervlakte der provincie is voor landbouw in gebruik. Haver, aardappelen, rogge, gerst, tarwe, boonen en suikerbieten zijn de hoofdvoort bos — niermkyer, Leerb. L. en V., 7e druk. 4 bredgselen. De handel wordt gemakkelijk gemaakt door vele kanalen; de hoofdkanalen loopen alle op de hoofdstad uit. Deze heeft een levendigen binnen- en buitenlandschen handel, vooral in koren; de weekmarkten zijn er zeer druk. Groningen is bijna geheel polderland. Riviertjes zijn er slechts weinige, en deze zijn in het benedengedeelte van hun loop gekanaliseerd en afgesloten. De welvarende hoofdstad Groningen (75) ontstond op het einde van den Hondsrug, waar ze tegen vloeden veilig lag. Vanhier ging de eenige groote heerbaan, die het noorden over Koevorden met de andere landsdeelen verbond. Zoo werd de stad al vroeg het middelpunt van de omgeving en de markt van de vruchtbare Ommelanden. Door verlegging van de Hunze en de Drentsche A kwam Hunebed bij Gieten. In Giethoorn (Land van Vollenhove). Turfstrooisel- en brikettenfabriek te Griendtsveen tbij Helenaveen). Hoogveenlandschap bij Ter Apel. •(aplïiauiiuo ai2) 'lassn.ïfl ai (aoR|,j puii.19) bioojo ap uce uazinqapitr) (Plla*»W»a) '(pllSfjaSiupii.i Jd|«| ) 'WAnuq (p.ptaiadilitpg) U'l!3sJ-M»3P!«'JM) •auJimis^.p lOH 'PI|a«apa!l*j|ii.»iuoos) *3BS lip «( ap "IdUJUj lip p.U!UdJ| tip lip Uttel BUI ITj UI UOSlUUl U'l UOSIUUI U'J UOSIUIU V'l UOSIUUJ U'j ap uosiüuj i:r( GILDEHUIZEN AAN DE GROOTE MARKT TE BRUSSEL. De Groote Markt is het mooiste plein van Europa. Links op den voorgrond een deel van het Stadhuis. Tegenover dit staat het Broodhuis, tijdens Karei Y gebouwd op de plaats der broodhal (ook Maison du Roi, omdat het tijdens de Habsburgers paleis was).- Bij het bombardement van Brussel door de Franschen in 1695 bleef van het geheele plein alleen het Stadhuis grootendeels gespaard. De meeste Gildehuizen en het Broodhuis zijn in de laatste jaren op kosten der gemeente gerestaureerd. Het laatste bevat gemeentelijke bureau's en het Gemeente-Museum. De Gildehuizen behooren aan of zijn in huur bij particulieren. Ze heeten naar hun uithangborden; het maison de la Louve heeft er een met de wolvin, die Romuius en Remus zoogt. Dit huis is driemaal afgebrand en herbouwd het laatst in 1596); daarom staat er een feniks op. het in het vereenigingspunt van beide stroompjes te liggen. De afsluitende ring der ontoegankelijke venen verhinderde de verovering van 't zuiden uit en maakte de stad zelfstandig, waarvan zij gebruik maakte om ten eigen bate den bloei van andere plaatsen te onderdrukken. Naast Groningen kwamen slechts een paar stadjes tot eenige ontwikkeling, nl. Appingedam en Delfzijl. Nog tegenwoordig is Groningen de markt voor de geheele provincie en het N. van Drente; ook drijft het buitenlandschen handel in graan. De .fabrieksnijverheid is ook belangrijk. Hoogeschool, doofstommeninstituut. Appingeda m (paardenmarkten). D e 1 f z ij 1, aan het Kemskanaal, is de haven van stad en provincie. Winschoten (14) is een welvarend landstadje. De grootste veenkoloniën zijn reeds genoemd. I11 het O. (Oldambt), N. (Hunsingoo en Fivelingoo) en \\'. (Westerkwartier) liggen vele landbouwdorpen: Zuid- en Noordbroek, Finsterwolde, Beert a, Sloch teren (12), Uithuizen, Warfurn, Grijpskerk. De dorpen in liet N. van Groningen en Friesland buiten de oude bedijkingen zijn meest op terpen of wierden gebouwd. De dorpen in het W esterkwartier vertoonen een dergelijke ligging als die in den ZO.hoek van Friesland, op strooken hoogeren zandgrond tusschen veenstrooken. W esterwolde zal door kanalisatie tot meer welvaart komen. Hier ligt het groote dorp Onstwedde (12). 40. Het koninkrijk België is iets kleiner dan Nederland, maar heeft, in weerwil van de schraal bevolkte Ardennen, nog 1.6 mill. inw. meer. Het bestaat uit een laagland, dat in 't W. (de Ylaanderens) grootendeels vruchtbaar en zeer dicht bevolkt, in het O. (de Kempen) onvruchtbaar is; een vruchtbaar, met Limburgsche klei bedekt heuvelland, langs de noordoevers van Sambre—Maas, en het onvruchtbare, schraal bevolkte bergland der Ardennen. De goed bevaarbare Schelde is er de rivier der vlakte; die van t bergland is de snelstroomende Maas, waarvan de Belgen echter het water door stuwen en schutsluizen ophouden, zoodat zij boven 4* Luik bevaarbaar is. Langs het volkrijke Sambre Maasdal vindt men veel ijzer en kolen; het heeft daardoor een groote ijzerindustrie. De Vlaanderens hebben veel fabricatie van geweven stoffen. In de vlakte wordt Vlaamsch (Nederlandsch), in het bergland W'aalsch (Fransch) gesproken. De mooie hoofdstad Brussel of Bruxelles (200, met de voorsteden 635) ligt op de grens van de vlakte en de noordelijkste uitloopers van het heuvelland, tevens op de grens van het Vlaamsch en het W aalsch sprekende gedeelte. In de vlakte liggen het herleefde Gent (205) en het achteruitgegane Brugge. Antwerpen (400) aan de Schelde is de bloeiende zeehandelstad van België. Os ten de is een badplaats en tevens handelstad. Namen of Namur en Luik of Liége (225) in het Maasdal hebben veel ijzerindustrie. Verviers fabriceert laken. Spa is een drukbezochte badplaats. E. WEST-EUROPA. § 41. De Fransche middelgebergten zijn het breedst en hoogst in 't midden van Frankrijks zuidhelft, waar het hoogland van Auvergne (met den Cantal, 1860 M. en den Mont Dore 1890 M.) en de Cevennes de hoofdbestanddeelen vormen van het Centrale Fransche hoogland. 't Is een schraal bevolkt gebied, dat naar 't Z. gescheiden is van de Pyreneeën door een laagte, de Aquitaansche poort, waar het Canal du Midi de scheepvaartgemeenschap tot stand brengt tusschen de Garonne en de Middellandsche zee. Naar het O. grenst het Centrale Hoogland met steile helling aan het Rhónedal. Naar het N.doorsnijdt een col (een laagte) den tak, die zich tusschen de Loire en de Rhóne uitstrekt, de Monts du Lyonnais. In deze laagte ligt St. Etienne. Verder noordelijk, tusschen de Monts du Charolais en de Cóte d'Or, verbindt het Canal du Centre, door een tweeden col gegraven, Loire en Saóne. Een derde col, tusschen Cóte d'Or en plateau de Langres, geeft aan het Bourgondische kanaal gelegenheid Seine- en Saónegebied te verbinden. Daarmee zijn we het Lotharingsche hoogland genaderd, welks oostrand, de Vogezen, in de laagte van Zabern het Marne-Rij n kan aal doorlaat. Tusschen Vogezen en Zwitserschen Jura geeft de Bourgondische poort gemeenschap tusschen Rijn en Saöne-Rhónegebied: Rhóne-Rijnkanaal. In 't zuiden der Vogezen ontspringt de Moezel. Moezel en Maas doorstroomen eerst Lotharingen, daarna de Rijnsche Leisteengebergten, waartoe de Ardennen behooren. § 42. De Fransche laagvlakte en hare rivieren. Deze laagvlakte is van de Germaansche gescheiden door de weinig in 't oog vallende hoogten van Artois. Zij bestaat uit drie, door heuvellanden onderling gescheiden gedeelten: het Seine-, het L o i r e- en het Garonnegebied. Tusschen de Seine en de Loire steken de schiereilanden Cotentin en Bretagne uit, het laatste met het niet hooge maar woeste Arrée gebergte. Ten Z. van de Gironde (vereeniging van Garonne en Dordogne) de niet duinen bezette kust der Landes of heidevelden. De Marne, r. bijrivier van de Seine, is door het bovengenoemde Marne-R ij 11 kanaa 1 verbonden met den Rijn, de Oise, eveneens r. bijrivier van de Seine, door een kanaal met de Sambre, dus met het Maasgebied. Het kanaal van Orleans verbindt Seine en Loire. De Seine is veel beter bevaarbaar dan de Loire en de Garonne. De Rhóne, die bij hare monding een moerassige delta vormt, stroomt te dicht langs gebergten, om goed bevaarbaar te zijn. Van het N. ontvangt zij bij Lyon de Saöne; uit de Alpen komen toestroomen de Isère en de D u r a n c e. § 43. De republiek Frankrijk is 16 maal zoo groot als Nederland en heeft 7 maal zooveel inwoners. Zij grenst zoowel aan den Atlantischen oceaan als aan de Middellandsche zee. Frankrijk bestaat uit de volgende natuurlijke afdeelingen: 1. de westhelft der West-Alpen (grens tegen Italië; spoor- weg door den Col de Fréjus, bij den Mont Cenis); 2. de westhelft van den Zwitserschen Jura (grensgebergte tegen Zwitserland); 3. het Saóne-Rhónedal; 4. de Fransche middelgebergten , waardoor in de breede zuidelijke helft geene, in de smallere noordelijke helft wèl gemeenschapswegen loopen tusschen de vlakten aan Oceaan en Middellandsche zee; 5. de Fransche laagvlakte; 6. de noordhelft der Pyreneeën. Tot Frankrijk behoort het bergachtige eiland Corsica, waar de bloedwraak nog in zwang is. In het N., bij Rij se 1 en Valenciennes, in en om Parijs, in en om Lyon, alsook in de ijzer- en kolenstreken van St. Etienne wordt veel aan fabrieksnijverheid gedaan. De bevolking is hier natuurlijk zeer dicht. Schraal bevolkt zijn de hooggebergten , het hoogland van Auvergne en de Landes. De landbouw is de hoofdbezigheid; de vlakten hebben veel vruchtbaren grond en het klimaat is gunstig. In de streken van Bordeaux, Cette, Reims (Champagne) en Dijon (Bourgondië) wordt veel wijn gemaakt. Het Rhónedal kweekt veel zijderupsen. Handel en nijverheid zijn ver achtergebleven bij die van Duitschland en Engeland. In het N. van Frankrijk liggen, dichtbij de grenzen, verscheiden industriesteden en vestingen, waarvan Rijsel of Lille (250, wol en linnen) de grootste is. Calais heeft overvaart naar Engeland. I.e Havre (145) 's hoofdhaven voor het Seinegebied. Rouaan (175) heeft veel katoenindustrie. Parijs (3 mill.), de industriëele en handeldrijvende hoofdstad, gelegen in het punt van samenkomst van vele natuurlijke wegen, als Le Havre—Parijs—Straatsburg; Keulen—Luik—Maas—Sambre— Oise—Parijs; Parijs Orleans—Bordeaux—Spanje; Parijs—Dijon Lyon—Marseille. Parijs heeft groote industrie van mode- en weelde artikelen. In de nabijheid Versailles en Sèvres (porseleinfabrieken). Reims (110) is een stapelplaats voor de Champagnewijnen. Aan 't Kanaal zijn Cherbourg en Brest oorlogshavens Aan de Loire: Orleans met nijverheid en Xantes (150), met de voorhaven St. Na/.ai re met overzeesch verkeer. Aan de Garonne: Toulouse (135), met fabrieken, en Steltloopers (Cousiots) in de Landes zie ommezijde). STELTLOOPERS IN DE LANDES. Vroeger bestonden de Landes bijna geheel uit heide, maar in de laatste halve eeuw zijn daarop groote bosschen aangeplant van de zeeden, I'inus maritimus, die kort na het 20ste iaar terpentijnhars begint te geven en in 50 of 60 jaar volwassen is. Om de harsvloeiing te bevorderen, worden smalle strooken van de bast afgeschild. Deze terpentijn is zeer gezocht. Doordat de handel daarin en in het hout toeneemt, vermeerdert de bevolking, maar nog is ze zeer dun. Het grootste deel des lands is nog heide en daarop ziet men vele schapenkudden met herders, die op stelten loopen. De stelten zijn I —1V2 M. hoog en worden aan de knie vastgebonden. Er zitten plankjes aan, waarop de voeten rusten. Met behulp van een langen stok staan de herders stil. Ze kunnen verbazend snel loopen. — Onze-meest gewone heideplant, de struikheide (Calluna vulgaris komt in de Landes weinig voor. De dopheide (Erica tetralix) groeit evenals bij ons op vochtige plekken. De karakterplant is Erica scoparia, die veel hooger kan worden dan onze heideplanten, maar t gewoonlijk niet \erder brengt dan 0.5 — 1 M., door de talrijke heidebranden. De plant bloeit niet in 't oog loopend en zoo is van de nazomer-kleurenpnicht onzer heiden hier niets te bemerken. De landbouw breidt zich in de Landes weinig uit door de onvruchtbaarheid van den bodem, waarin op de meeste plaatsen op ± 0.5 M. diepte een laag van verharde kiezelzuurverbindingen voorkomt, nhos genoemd ons ..zandoer . Kasteelen, elders in Frankrijk zoo veelvuldig, zijn in de Landes ntet te vinden, groote plaatsen evenmin, met uitzondering van Arcachon, dat als badplaats groot werd. Hier groeit veel loofhout en zoo vormt het landschap een oase. Ook de oesterteelt is van groot belang. Reeds veel langer "'dan de vlakte, sedert t Kaatst der lï>de eeuw (ingenieur Brémontier), zijn de duinen, die hier de grootste hoogte in Europa bereiken tot 89 M., zie het blad Kustvormen in Bos' Schoolatlas), met bosschen begroeid; deze bestaan mede uit 1 inus maritimus en zijn onbeschrijfelijk eentonig, maar zeer nuttig, doordat ze de verstuiving tegengaan, waardoor de duinen te voren soms 20—25 M. per jaar oostwaarts verplaatst werden. De rij van meertjes achter de duinen was vroeger door groote moerassen omgeven, maar die zijn drooggelegd door een kanaal, dat de meertjes verbindt. •(gpfizaiuuio aiz) aHpujj uopuo-] LONDON BRIDGE. Onder de 16 bruggen, die in Londen ongerekend de westelijke voorsteden over de Theems liggen, is wel het meest algemeen bekend London bridge, de oostelijkste, voordat de hooge Tower bridge de rivier overspande. Tot aan London bridge kunnen zeeschepen komen. Deze kolossale brug werd in 1831 voor 't verkeer geopend. Zij is van graniet gebouwd en heeft ongeveer 24 millioen gulden gekost. De lengte bedraagt 280 M.: de breedte werd in 1903 van 16 op 20 M. gebracht. Een 50 M. verder stroomop lag de oude London bridge, die in 1209 voltooid werd, tot 1769 de eenige was en in 1832 werd afgebroken. Daarop stond aan weerszijden een rij huizen en aan de uiteinden versterkte poorten. — Onder de verbindingen tusschen het noordelijke en het zuidelijke deel der reuzenstad is London bridge de drukste: per etmaal gaan er gemiddeld 22000 rijtuigen en 110 000 voetgangers over. Geen wonder, dat DlCKKNS hier dikwijls de gelegenheid waarnam 0111 de zoozeer uiteenloopende inenschentypen te bestudeeren, die de wereldstad herbergt. — Iiehalve een paar tunnels voor treinen zijn onder de Theems ook tunnels voor straatverkeer gelegd. De kleinste, ruim 2 M. hoog, de Tower subway, boven Tower bridge, werd in 1870 geopend, maar in 1897 (0111 de voltooiing van Tower bridge in 1S94 gesloten; ze dient nu voor gasbuis. Meer stroomaf, waar de havendrukte geen bruggenbouw toelaat, zijn nieuwe ruime tunnels gelegd: de Greenwich-tunnel, voor voetgangers, geopend in 1902, met electrische liften, en de reusachtige Blackwall-tunnel, ook voor rijtuigen, geopend in „ 1897, waartoe behalve trappen, twee lange hellingen toegang geven. Deze tunnel is een gegoten ijzeren buis van 9 M. middellijn, van binnen gecementeerd en betegeld. Op een punt ligt ze nog geen 2 M. onder water. De lengte is 1366 M, waarvan 372 onder de Theems; daarbij komen nog 530 M. voor de hellingen. Ze heeft in 1908 een tegenhanger gekregen in de Rotherhithe-tunnel. Bordeaux (300) voor zeeschepen bereikbaar, met wijnhandel. In het Moezelgebied ligt Nancy, in het Fransche deel van Lotharingen, na 1871 sterk opgekomen. In het Rhónegebied: Besangon met horlogefabrieken; Dijon met handel in Bourgognewijnen, en Lyon (500), de derde stad des rijks, met zijdefabrieken en -handel. Zuidwestwaarts St. Etienne (140) met ijzerfabrieken. Aan de Middellandsche zee Marseille (435), met veel handel, vooral op Algerië, de Levant en Indië. Toulon is een oorlogshaven, Nizza de grootste der hotelsteden aan de Riviera. Monaco met zijn speelbank is een vorstendommetje. § 44. Het Britsche koninkrijk. Groot-Brittannië is in 't ZO. laagland, waarin zich heuvelrijen verheffen. Xaar dezen kant stroomen de Theems en de Humber. Deze zoowel als de andere Britsche rivieren: de Forth, de Clyde, de kleine Mersey en de Severn, hebben breede mondingen, waarin de getijden, tot voordeel van den handel, hunne werking krachtig doen gevoelen. Het \\ . en N. is bergland, dat evenwel niet overal samenhangt, maar waarvan de deelen door laagten zijn gescheiden, die het binnenlandsch verkeer in het kanalen- en sporenrijk land bevorderen. Het lage bergland van Cornwall bezit koper en tin. Het zuidelijke deel van het bergland van Wales heeft kolen en ijzer; I het Peak- en Penninisch gebergte eveneens. De Znidschotsche gebergten worden door de kolen- en ijzerrijke Schotsche Laaglanden gescheiden van de woeste, veenrijke Schotsche Hooglanden (hoogste top de Ben Nevis, 1300 M.), ten \\ . van welke de bergachtige^Hebriden liggen. Noordelijk de Orka den en de Shet land-ei lan den. Schotlands westkust heeft vele fjordachtige insnijdingen. Ierland, door de Iersehe zee met het Noorder- en het St. Georges-kanaal van Groot-Brittannië gescheiden, is in t midden laag en rijk aan uitgestrekte venen, terwijl aan de randen berggroepen liggen, o. a. de Kerrybergen in 't Z\\ . Op de westkust loopt de Shannon uit. Groot-Brittannië en Ierland met omgelegen eilanden liggen ten W. van Middel-Europa, op den westrand van de Noordzee. Deze ligging, tevens die aan het Kanaal en aan den Atlantischen oceaan , tegenover de oostkust der Vereenigde Staten, alsmede de rijkdom aan ijzer en steenkool en de energie der bewoners hebben het Britsche rijkj tot het eerste handels land der wereld en een der belangrijkste industrielanden gemaakt. Geen land op dezelfde breedte geniet zoozeer de voordeelen van een gematigd zeeklimaat als dit. Het Britsche rijk is 91/2 maal zoo groot en heeft bijna 8 maal zooveel inwoners als Nederland. De bevolking is zeer dicht, vooral in de kolen- en ijzerstreken, waar zich, naast een levendig mijnwezen, een buitengewoon belangrijke fabrieksindustrie heeft ontwikkeld. Het is voor Groot-Brittannië een zeer gelukkige omstandigheid, dat de kolenen ijzerstreken onmiddellijk bij elkander liggen. Ierland heeft geen steenkolen. De Schotsche Hooglanden en het door allerlei ellenden geteisterde Ierland zijn niet dicht bevolkt. Sterke landverhuizing doet de bevolking van dit veen- en merenrijke eiland nog steeds afnemen. Op Engelands zuidkust zijn Southampton (iio) en I'ortsmouth (240), beide tegenover het schoone eiland Wight, de voornaamste handelsteden. Bri gh ton (170) is de grootste badplaats. Dover heeft stoomvaart op Galais. Aan de 1 heems de eerste handelstad der Aarde, Londen (5 mill., met voorsteden 7 mill.), de grootste stad tevens, met reusachtigen handel en allerlei nijverheid, kolossale dokken en alle denkbare inrichtingen voor wetenschap en kunst. De haven van Londen , zoo ver stroomop gelegen als de getijden merkbaar zijn , is volkomen veilig en niet alleen van uit Europa's vasteland gemakkelijk te bereiken, maar zij ligt ook dicht genoeg bij het Kanaal, om gunstig te zijn gelegen voor den handel op de oceanen. Greenwicli heeft een sterrenwacht. Aan de oostkust verder Huil (275) met levendigën handel op de landen van Noord- en Oostzee; Newcastle (335) voert veel kolen uit. Ed in burg (400) is de hoofdstad van Schotland. Dundee (170) met jute-industrie. In 't ZVV. Bristol (375) met handel en indüstrie. Zuid-Wales voert veel kolen uit (Cardiff, 195) en verwerkt koper en ijzer (Swansea). In het bij uitstek industriëele midden van Engeland: L i v e r p o o 1 (840), tweede handelstad, met vooral reusachtigen uitvoer; invoer van ruw katoen uit Amerika cn Br.-Indië; Liverpools uitvoer overtreft dien van Londen. Manchester (890) is voor katoen de eerste fabriekstad der Aarde en verwerkt bovendien veel ijzer (machines). Leeds (475) verwerkt wol, Sheffield (460) en Birmingham (690) ijzer; Sheffield maakt o. a. veel messen. In de westhelft der kolen- en ijzerrijke Schotsche Laaglanden de groote handel- en industriestad Glasgow (930). met de haven Greenock, beide aan de breede Clydemonding. In Ierland zijn de hoofdstad Dublin (355) en het industriëele Belfast (355) l'e voornaamste steden. De overige gaan meest in aantal inwoners achteruit. Cork heeft slagerijen. De Normandische eilanden, Gibraltar en Malta behooren aan het Britsche rijk. F. NOORD- EN OOST-EUROPA. § 45. Het koninkrijk Denemarken is 5000 KM2 grooter dan Nederland, doch heeft slechts 2.5 mill. invv. Denemarken bestaat uit het schiereiland Jutland, waarin de Baltische landrug eindigt, en een archipel, welks straten (Gr. en KI. Belt en Sont) toegang verleenen uit de Noordzee, het Skagerrak en het Kattegat naar de Oostzee. Jutlands hafifenrijke westkust is met duinen bezet en gevaarlijk. De oostkust heeft vele insnijdingen, fjorden of föhrden, waaraan kleine handelsteden liggen. Op het vruchtbare Seeland ligt aan de Sont, het drukst bevaren water van de drie verbindingen van Noord- en Oostzee, de hoofd- en handelstad Kopenhagen (525). Vóór 1857 hief men te Elseneur de Sonttol. De bevolking van Denemarken spreekt een eigen, Ger- maansche taal, het Deensch. Tot Denemarken behooren de grasrijke I* ar-öe r (= schapeneilanden) en het afgelegen IJsland met zijn fjordenrijke kust en een binnenland, dat niet veel anders is dan een sneeuw- en lavawoestijn. De vulkaan Hekla en de periodieke heete springbron, de Geiser, zijn algemeen bekend. Vischvangst en veeteelt zijn de bezigheden der bewoners. Hoornen groeien er bijna niet. Reikjavik in 't ZW. is het grootste plaatsje (4000 inw.). § 46. De koninkrijken Zweden en Noorwegen. Noorwegen, ofschoon 9.7 maal zoo groot als Nederland, heeft slechts 2.3 mill. inw.; Zweden, 13.6 maal Nederlands oppervlakte, telt nog iets minder inwoners dan ons vaderland (5.4 mill.). Door deze twee staten wordt het gansche schiereiland Skandinavië ingenomen. De Noren en de Zweden zijn Germanen. Zij hebben ieder een eigen taal; het Noorsch, oorspronkelijk een dialect van het Deensch, is in de iQe eeuw een afzonderlijke schrijftaal geworden. De bevolking woont natuurlijk meest langs de kusten en in Götarike of Gö tl and. Het rotsachtige binnenland is zeer schraal bevolkt. De westkust van Skandinavië heeft zeer vele, meest die]) indringende fjorden met steile kusten. Daarvoor ligt een heirleger van grootere en kleinere eilanden en rotsen, scheren geheeten. In 't N. de Lo fod den-arch i pel. Op de kusten zeer veel haring- en kabeljauwvangst (levertraan). Het binnenland is een hoogland met schilderachtige, diep ingesneden dalen. De hooglanden, Fjeld geheeten, zijn in 't Z. het hoogst. Hoogste top de Ymesfjeld of Galdhöpig, 2550 M. De rivieren (elven) zijn waterrijk en hebben een sterk" verval, soms zelfs tot dicht bij de monding nog watervallen, zoodat ze slecht bevaarbaar zijn: Luie elI ol Luleïi, Dal-elf, Klar-elf — Venermeer (Wener) - Götaelf met de Trollhattan vallen en -kanaal. 'jaJhrepjEH u; pjoIjjaSircirrej^ Kabel jauwvisscherij bij de Lofodden in den winter. ^Midden Januari—midden April). Noorwegen heeft een zeeklimaat; onder den invloed van den Golfstroom in verband met de heerschende westenwinden zijn de fjorden, zelfs tot het noordelijkste punt (de Noordkaap op 710 NB.), bijna vrij van ijs. Tot dichtbij de Noordkaap wordt op beschutte plekjes nog een weinig gerst en haver verbouwd. Het Z. van Skandinavië (Götland) is vruchtbaar, verder naar het N. zijn óf de hoogte óf de onvruchtbaarheid van den bodem, öf het vastelandsklimaat van oostelijk Zweden , belemmeringen voor den landbouw. Hoofdvoortbrengsel van Skandinavië is hout; 47 °/0 van Zwedens, 24 °/0 van Noorwegens oppervlakte is met bosschen bedekt. Zweden levert daarbij ijzer van zeer goede hoedanigheid (Gellivara). De Noren zijn uitmuntende zeevaarders en in dit opzicht echte nakomelingen van de oude Noormannen. De Noorsche handelsvloot is, na de Engelsche, deDuitsche en de Amerikaansche, de aanzienlijkste der wereld. De handeldrijvende hoofdstad van Zweden, Stokholm (345), heeft een mooie ligging aan en inliet Malarmeer. Göteborg of Gotenburg (165) is de tweede handelstad, met uitvoer van hout. Jönköping (Jöntjöping) fabriceert lucifers. S u n d s v a 1 (Sunclswal) en bijgelegen plaatsjes voeren hout uit. Christiania (230000 inw.; in 1800: 10000 inw.), Noorwegens hoofdstad , ligt mooi aan een diep insnijdende fjord ; uitvoer van hout, evenals vele langs de zuidkust gelegen havens. Hergen, op de regenrijke westkust, heeft uitvoer van visch en hout. Trondhjem of Drontheim, de oude hoofdstad, heeft nog gedeeltelijk houten huizen. Het kleine Hammerfest is de noordelijkste stad der Aarde. § 47. Het keizerrijk Rusland beslaat meer dan de helft van Europa doch heeft, met Finland en het eigenlijk tot Aziatisch Rusland behoorende Kaukasië, slechts 24maal de bevolking van Nederland. De bevolking behoort, met uitzondering van eenige Mongoolsche stammen, o. a. de Samojeden en de Finnen, tot den Slavischen stam. Europeesch Rusland is het breede oostelijke deel van de Groote Europeesche laagvlakte, de Oosteuropeesche of Russische vlakte geheeten, op welker oostrand zich de Oeral verheft. Het noordelijk deel van dit gebergte, tot de bronnen van de Petsjóra, heet Woeste Oeral; het middelste gedeelte heet Ertsrijke Oeral, het zuidelijke deel Woud rijke Oeral. Tusschen de zuidelijke uitloopers van den laatsten en de Kaspische zee brengt een laagte de Europeesche met de Aziatische laagvlakte in gemeenschap. De steppen langs den noordrand der Kaspische zee liggen gedeeltelijk beneden den spiegel des oceaans. Tusschen de Kaspische en de Zwarte zee verheft zich de reusachtige Kaukasus, welks hoogste toppen (Elbroes en Kasbek) ruim 5000 M. hoog zijn. De Darjalpas verbindt Wladikawkas met liflis. Aan den O.-voet van den Kaukasus wordt zeer veel petroleum gewonnen. — In 't NW. ligt de Einsche Rots- en Merenv lak te met een schoone maar woeste natuur en slecht bevaarbare rivieren. Naar het O. volgen hierop de groote meren Ladoga en Onéga, die langs de korte maar waterrijke Newa op de Einsche golf afstroomen. De NO. hiervan gelegen vlakte, het stroomgebied van Petsjóra en Dwina, is in het N., langs de IJszeekusten, toendra, d. i. mossteppe, met op eenige diepte altijd bevroren bodem. De toendra wordt bewoond door Satnojeden met hunne rendieren. Zuidwaarts breken flauw glooiende hoogteruggen de laagvlakte eenigermate af: de Xoordrussische hoogten, de Waldaïhoogten, de Westrussische en de \\ olgah oog ten, alsmede de Zuidrussische hoogten. De rivieren, als de Duna, (naar het W.), de Dnjestr, de Dnjepr en de Don (alle naar het Z.), welke door een van deze ruggen breken, lijden aan stroomversnellingen en verzandende mondingen. Bovendien wordt de periode van bruikbaarheid bij de Russische rivieren sterk verkort door den langdurigen winter, die het vastelandsklimaat van Oost-Europa met zich brengt. Toch bewijzen de rivieren groote diensten aan 't verkeer, ook doordien zij op vele plaatsen door kanalen met elkaar verbonden zijn. Het meest bevaren wordt de \\ olga, de grootste rivier van Europa, die, geholpen door zijn groote bijrivieren, de O ka (r.) en de Ka ma (1.), gemeenschap brengt tusschen het houtrijke noorden, het korenrijke midden (Zwarte Aarde), het metaalrijke oosten (Oeral) en het vee- en zoutrijke zuiden (de Zuidrussische en de Kaspische steppen). Van Kazan af, waar de rivier van hoofdrichting verandert, stroomt ze langs den zoogenaamden B ergo ever. Aan den anderen kant strekt zich de lage, vlakke Weideoever uit. De Wolga mondt uit bij Astrakan, in de afgesloten Kaspische zee, wat een zeer nadeelige omstandigheid is. De grensrivier de Oeral is van ondergeschikt belang. Rusland is nog veel meer een land van veeteelt en landbouw dan van fabrieksnijverheid. De laatste gaat echter sterk vooruit, gesteund door de ontginning der kolenbekkens van de Donetz, bij Moskou e. a., en door den steeds toenemenden invoer van huiden, katoen en andere ruwe voortbrengselen uit Russisch-Azië. De tsaar of keizer van Rusland is onbeperkt alleenheerscher over zijn onderdanen en tevens hoofd der Grieksch-Katholieke kerk. In 't N. is Archangel de voornaamste handelstad (hout en koren). Minder last hebben de havens van de Oostzee van den langdurigen winter, maar slechts een enkele, Li ba u, blijft steeds open. Behalve koren en hout, voeren ze vlas en lijnzaad uit. St.-Petersburg (1.4 mill.), de ruim gebouwde, door Peter den Grooten gestichte nieuwe hoofdstad, eerste handel- en fabriekstad, gelegen aan de westzijde des rijks, waar de Finsche golf diep in het land dringt en het korenrijke, oudrussische centrum nadert, waarmede de stad langs de Newa en verder langs rivieren en kanalen in gemeenschap staat. Riga (315), aan de Dunamonding. In het Njemengebied de handelstad Wilna (160). Aan de Weichsel ligt Warschau (700), de hoofdstad van het vroeger onafhankelijke Polen, de derde stad des rijks. De kolen van het bekken, dat zich op de grenzen van Silezië, Rusland en Oostenrijk bevindt, voeden hier de katoen- en wolnijverheid van Lods (350), een eeuw geleden nog een dorp. Ten W. van de Dnjestr Kiesjinew (120). Aan de Zwarte zee de stad üdessa (430), in 't laatst der 18e eeuw gesticht, de belangrijkste korenuitvoerhaven in het zuiden; Nikolajew, een oorlogshaven, Taganrog aan de ondiepe zee van Azow. Aan den Dnjepr Kijew (280), oude stad met vele kerken en kloosters. Tusschen Dnjepr en Don Charkow (200) met veel handel in paarden, wol en koren. In het Wolgagebied Moskou (1.1 mill.), de oude en ten deele ouderwetsche, kerken- en kloosterrijke hoofdstad, rondom het uitgestrekte Kremlin (= burcht) gebouwd, de eerste fabrieks- en tweede handelstad in het midden van Rusland; Niezjnii Nowgorod (100), waar groote missen worden gehouden; Kazan (145) met een reeds ten deele Aziatisch voorkomen; Perm aan de Karna, door een spoorweg verbonden met Jekaterinenburg, dat in de nabijheid der mijnen ligt. Aan den mond van den Wolga, en tevens aan de afgesloten Kaspische zee, Astrakan (150). G. ZUID-EUROPA. § 48. De koninkrijken Spanje en Portugal beslaan , met het kleine republiekje Andorra, in de Pyreneeën gelegen, het geheele I'yreneesche schiereiland. Bovendien behooren tot Spanje nog de Pithyusen en de Ba le ar en. Portugal is bijna 3, Spanje 15 maal zoo groot als Nederland; de bevolking van Portugal komt in getal bijna overeen met die van ons vaderland, terwijl die van Spanje 3,/'2 maal de bevolking van Nederland bedraagt. Spanjaarden en Portugeezen spreken elk hunne eigen (Romaansche) taal. Evenals de beide andere groote Zuideuropeesche schiereilanden, is het Pyreneesche bijna geheel hoogland. Het middelste deel wordt geheel door een hoogvlakte ingenomen, die door het Castiliaansche scheidingsgebergte in tweeën wordt verdeeld' een noordelijke die van Oud- Castilië en Leon (800 M.), en een zuidelijke, die van Nieuw-Castilië (650 M.). Deze hoogvlakten hebben een droog vastelandsklimaat; de Spanjaarden zeggen van Madrid, dat het negen maanden zomer en drie maanden hel heeft. De noordrand van de hoogvlakte wordt gevormd door het ten deele ertsrijke Cantabrisch-Asturischgebergte; Bilbao voert veel ijzer uit. In 't \\V., in Galicië, dringt de zee in de dalen tusschen de loodrecht op de kust staande ketenen (ria's). Op den zuidrand van de Nieuwcastiliaansche hoogvlakte staan de ketenen van de Siërra Mo re na. Ten /. hiervan dringt het Andalusische bekken, de vlakte van den Guadalquivir, ver in het land. Hier heeft men een echt Zuideuropeesch klimaat: warme en droge zomers en meer regenrijke winters. In het voor- en najaar is de natuur hier het schoonst. Langs de zuidkust verheft zich een hooggebergte, waarvan de Siërra X eva da, met den Mulhacen (3480 M.), het hoogste gedeelte is. Op den oostrand van de Castiliaansche hoogvlakte staat het Iberische randgebergte, dat in de bronnenrijke streek van Taag, Guadalaviar en Jucar den naam verdient van Iberisch bronnen land. In het NO. ligt de grootendeels dorre Aragonsche of Ebrovlakte, die door het Catalonische kustgebergte van de zee is afgesloten. Op de grenzen van Frankrijk verheffen zich de steile Pyreneeën, met toppen (Mont Perdu, Maladetta-groep) van ± 3400 M. Dit gebergte is arm aan bruikbare passen; spoorwegen leiden langs den west- en den oostvoet, langs de golf van Biskaje en de Middellandsche zee. Behalve in Portugal en Andalusië is de lage kustzoom slechts smal. In 't N. en Z. reikt het hoogland tot onmiddellijk aan de kust. De belangrijkheid der Spaansche rivieren is niet geëvenredigd aan hare lengte. Vooreerst toch deelen zij in de eigenschap der Zuideuropeesche rivieren: in den zomer armoede, in den winter dikwijls overvloed van water. Verder hebben zij zich diepe beddingen met steile wanden in het rotsachtige hoogland uitgeslepen en lijden zij aan vele stroomversnellingen en watervallen, de Guadiana zelfs nog op korten afstand van den mond. Het bevaarbare deel van den Douro en den Taag ligt binnen de Portugeesche grenzen. De Guadalquivir is het rijkst aan water en het best bevaarbaar. De Ebro is ook al weinig bruikbaar : Keizerskanaal. De landbouw is, vooral in 't Z. en langs de oostkust, meest tuinbouw; veel wijnbouw en teelt van sinaasappelen , citroenen en olijven. De hoogvlakten doen veel aan schapenteelt (merinos). Het sinds lang verwaarloosde mijnwezen herleeft, maar is grootendeels in handen van vreemden: ijzer in 't N., kwikzilver te Al maden (= de mijn), lood in t ZO., koper bij Rio I into. De nijverheid bloeit in Catalonië. In t ZO. doet men aan zijdeteelt. De handel is sedert het verlies van de koloniën in Amerika en Azië achteruitgegaan. Aan de monden van Douro en Taag liggen O porto (= de haven; 185), dat wijn uitvoert, en Lissabon (360), de handeldrijvende hoofdstad van Portugal. Setubal wint zout. Op Spanjes noordkust liggen verscheidene kleinere havensteden, als Bilbao, Santander e. a., die, sedert de wegen door het gebergte beter zijn geworden, een aanzienlijken handel drijven. Malaga (115)1 op de zuidkust, voert wijn en vijgen uit. De rotsvesting Gibraltar behoort aan Engeland. Murcia en Valencia (165) hebben zijde-industrie en uitvoer van zuidvruchten. De eerste handel- en industriestad van Spanje is liarcelona (535)- Sevilla, Córdoba en Granada liggen in het Guadalquivirgebied; alle drie hebben vele herinneringen uit den tijd der Mooren. Van den achteruitgang, die deze drie steden trof, is alleen Sevilla (150) weder bekomen; belangrijke zeehandel. Cadiz' handel is achteruitgegaan; oorlogshaven. De hoogvlakte is arm aan groote steden. Madrid (540), de hoofdstad van Spanje, bewijst door hare ligging aan een onbeteekenend riviertje de geringe beteekenis der Spaansche rivieren voor het verkeer. § 49. Het koninkrijk Italië is bijna 9 maal zoo groot en heeft 6 maal zooveel inwoners als Nederland. Het Italiaansch is een Romaansche taal. Italië bestaat uit de aan den west- en noordkust door de Alpen omzoomde Po vlakte, het Appennijnsch schiereiland en de eilanden Sardinië, Elbe en Sicilië. Geheel ingesloten door Italiaansch gebied is het republiekje San Marino. De Alpen, die naar den kant van Frankrijk, Zwitserland en Oostenrijk een grensmuur vormen, zijn tegenwoordig doorsneden door vele kunstwegen, waaronder eenige spoorwegen. Naar Frankrijk is de spoorweg door den MontCenis-tunnel een belangrijke gemeenschapsvveg, die Lyon en Turijn, verder ook West-Europa met Italië verbindt. Naar Zwitserland gaan de nog veel gewichtiger Gothardspoorweg, de kortste verbinding tusschen Middel-Europa en de Middellandsche zee en de nieuwe Simplon-spoorweg. De spoorwegen over den Hrenner en den Semmeringpas brengen de gemeenschap tot stand niet Zuid-Duitschland en Oostenrijk. De Brennerspoorweg bereikt langs het Etschof Adige-dal de Po-vlakte. De Po ontspringt op den 3800 M. hoogen Monto Viso. 't Is bijna geheel een rivier der laagvlakte, die langs vele bijrivieren o. a. den Ticino (lago Maggiore), de Adda (Como meer) en den Mincio (Gardameer) rijken watertoevoer van de Alpen ontvangt. Ze vormt een moerassige delta, ten N. waarvan de kust lagunen (== haffen) bezit. De Povlakte is zeer vruchtbaar, dichtbevolkt en rijk aan steden. Door het schiereiland loopen de holenrijke Apennijnen, clic de aanzienlijkste breedte en de grootste hoogte bereiken in de Abruzzen (Gran Sasso 2900 M.). Ten W. van de Apennijnen zijn lagere gebergten, waaronder van vulkanischen aard; bij de schoone golf van Napels de 1200 M. hooge Vesuvius. Op het bergachtige Sicilië verheft zicli de reusachtige vulkaan Etna (3300 M.). Italië's westkust is op vele plaatsen moerassig (ma re min en) en ongezond. De rivieren van het schiereiland (Arno, Tiber, Volturno) BOS—NIERMKVKR, Lttrb. /.. en V., 7e druk. 5 hebben slechts kleine stroomgebieden, ze hebben de waterarmoede in den zomer en de waterrijkdom in den winter met de overige Zuideuropeesche rivieren gemeen. De Povlakte verbouwt, behalve tarwe, ook rijst en mais. Het schiereiland heeft teelt van zuidvruchten (olijven, citroenen , sinaasappelen) en w ij n , alsmede van z ij d erupsen en, op de bergen alsook in de moerassige streken, veeteelt (veel geiten). De nijverheid (metalen en zijde) herleeft in t N. \ erder stroovlechterij (Toskane), glas- (Venetië) en aardewerkindustrie (fayence). De handel van verscheidene Italiaansche steden (Venetië, Genua, Pisa e. a.) in Indische waren is, na de ontdekking van den zeeweg naar Indië, te niet gegaan. Na de opening van het Suezkanaal en den aanleg der Alpen spoorwegen is de handel van Italië zich echter weer gaan uitbreiden tot buiten de Middellandsche zee. In de Povlakte liggen verscheiden belangrijke steden, als Turijn (300), Milaan (49°)> Venetië (150), de schoone eilandenstad, Verona, Padua en aan den ïand Hologna (155). Op de westkust liggen de handelstad Genua (190), in welker omgeving veel olijfolie wordt geperst, Livorno (85) en Napels (515), de grootste stad des lands, aan de schoone golf van dien naam en aan den voet van den Vesuvius. In het Arnodal ligt K 1 orencc (165), met hare rijke kunstverzamelingen; aan den Tiber de hoofdstad R o m e (440), met hare vele historische herinneringen, de zetel van den l'aus. Ravenna dicht bij de oostkust, lag vroeger aan zee; de kust der l'ovlakte is sterk aangeslibd. Op Sicilië liggen de handeldrijvende steden Palermo (270), en Catania (150), het laatste dicht bij den Etna. Sardinië levert zink bij Iglesias; Elba brengt ijzer voort. $ 50. Het Balkanschiereiland is slechts door de Egeïsche zee, de straat der Dardanellen (Hellespont), de de zee van Marmora en de straat van Konstantinopel (Bosporus) van Azië gescheiden. Ook het Balkanschiereiland is grootendeels hoogland. In de west hel ft, in Bosnië, Hercegóvina (Hertzegówina), Montenegro, een deel van Servië, in Albanië en Griekenland is het hoogland meest Karstgebergte, met vele grotten, verdwijnende rivieren en gesloten dalen. In het eigenlijke schiereiland, ten W. van de golf van Saloniki aanvangend, vinden we vele namen, die in de geschiedenis en de mythologie van het oude Griekenland voorkomen, als Olympus, Pindus, Parnassus, pas van Thermopylae e. a. — In de oost hel ft zijn de hooggebergten de Balkan (met den Sipka-pas, Sjipka pas) en de Despotodagh. Deze twee sluiten, met een veel lager gebergte langs de Zwarte zee, het bekken van de Maritza in. Ten N. van den Balkan zijn klimaat en plantengroei Oosteuropeesch; ten Z. van dit gebergte krijgt het landschap reeds een Zuideuropeesch karakter. Langs den noordrand van het bergland loopen de Don au en zijn bijrivier de Sau of Save. Nadat de Donau door de rij van rotsen is gebroken, waarvan de ij z e r e n poort bij Orsowa de laatste is, stroomt hij langs den zuidrand der YValachijsche laagvlakte naar het O., maar wendt zich, vóór hij met een delta in de Zwarte zee uitmondt, naar het N., om den hoogeren schraalbevolkten steppebodem van de Dobrudza (Dobroedsja) heen. De Soelina, de middelste der drie Donaumonden, wordt het meest voor het verkeer gebruikt. De W'alachijsche laagvlakte is aan de noordzijde begrensd door de Transsylvanische Alpen. Van het N. komen de Aloeta, de Sereth en de Proeth in den Donau uitstroomen. De rivieren van het Balkanschiereiland, buiten het Donaugebied, als de Maritza, de V a r d a r, de S a 1 a m b r i a, hebben des zomers weinig, des winters menigmaal overvloed van water. Landbouw is in het Balkanschiereiland een hoofdbezigheid. In de W'alachijsche laagvlakte wordt veel koren verbouwd; Galatz en Braila zijn belangrijke korenhavens. Ten Z. van den Balkan, in het Maritzagebied, worden 5* rozen gekweekt voor de destillatie van rozenolie. In de bergstreken houdt men vele geiten, die aan de bosschen veel kwaad doen. In het Z. worden krenten en wijn voortgebracht. De bevolking is naar taal, geloof en afstamming zeer gemengd. De Mohammedaansche Turken zijn slechts gering in getal. De Roemeniërs zijn Romanen. Verder is de bevolking, behalve de Grieken, die Griekenland alsook de kuststreken der Egeïsche zee bewonen, grootendeels Slavisch. Het schiereiland bevat vele staten. In het NO. ligt het koninkrijk Roemenië, met Boekarest (290) als hoofdstad. Jasi (Jabjifligt noordelijker. Op den moerassigen linker Donauoever liggen buiten de korenhavens Galatz en Braila geene steden van belang. Het kleine Constantsa, aan de kust', heeft mede grooten graanuitvoer. — Op den hoogeren rechter Donauoever, in het vorstendom Boelgarije, waartoe ook Oost-Roemeli ë, met de heofdstad Philippopel, behoort, ligt een rij van voormalige vestingen, o. a. Nikopoli. Hoofdstad van Boelgarije is Sofia. — Het koninkrijk Servië is grootendeels Morawa-gebied; hoofdstad is Belgrado. — Bosnië en Hercegóvina (Hertzegówina) met de stad Sarajevo, behooren tot Oostenrijk. Het vorstendommetje Montenegro, met de hoofdplaats Cetinje (Tsettienje) is een ruw bergland, met een arme, oorlogzuchtige bevolking. — Een deel van het oude Thracië, verder het oude Macedonië en het bergland der strijdlustige Albaneezen, vormen het Turksche keizerrijk. De prachtig gelegen handeldrijvende hoofdstad Konstant i n o p e 1 (960) aan den Bosporus, A d r i a n o p e 1 en de handelstad Salon iki (105) zijn tegenwoordig door spoorwegen (punt van splitsing bij Xis (Niesj) in Servië) met Middel-Europa verbonden. Aan de straat der Dardanellen ligt Gal li poli. De spoorwegen van het koninkrijk Griekenland zijn nog niet bij het Europeesche spoorwegnet aangesloten. De handeldrijvende hoofdstad Athene (17°) heeft vele herinneringen aan de grootheid van het oude Konstantinopel. Het Serai, een van de vroegere sultanspaleizen, ligt op de plaats van het oude Byzantium. Galata. Gouden lloorn. Serai. •IUOU1JUJV UVA 00/ '7. 1. snjodsog nap uua 3uu£)if) *9pö9J| De ruïnen-stad Olympia. Griekenland. Het kanaal door de landengte van Korinthe snijdt den weg om kaap Matapan af. Patras in het W. en Syra op een der Cy klad en, zijn handelsteden. De Ionische eilanden verbouwen veel krenten. I)e groote mogendheden beheeren het eiland Kreta; de bewoners zijn Grieken, die voor een klein deel tot den Islam zijn overgegaan. H. AZIË. § 51 Grootte. Ligging. Grenzen. Azië is ongeveer 4% maal zoo groot als Europa, dat als een groot schiereiland van Azië kan worden beschouwd. Het strekt zich eenige graden verder naar het N. uit dan Europa; de 70ste breedtecirkel, die over het uiterste noorden van Noorwegen loopt, snijdt in Azië over een aanzienlijke uit gestrektheid het bijna geheel onbewoonde toendragebied, het terrein der mossteppen, die op eenige diepte het gansche jaar door bevroren zijn. — Naar het Z. strekt het zich veel verder uit. Terwijl de 40ste parallelcirkel Spanje, Calabrië en Noord-Griekenland snijdt, loopt hij door het midden van Azië: over het I'amirhoogland en l'eking. I Iet vasteland van Azië reikt bijna tot aan den aequator, en deze snijdt de drie Groote Soenda-eilanden Sumatra, Horneo en Celebes. Met Europa is Azië verbonden over de geheele lengte van het Oeralgebergte, de Kaspische zee en den Kaukasus. Met Afrika hangt het alleen door de landengte van Suez samen; verder is het ervan gescheiden door de diepe, lange en smalle Roode zee. I11 't W. grenst het bovendien aan de Middellandsche zee. In 't Z., O. en N. zijn zeegrenzen. Welker Van noordwestelijk Amerika is Azië gescheiden door de smalle, ondiepe Beringstraat. §52. Omtrek. Azië heeft vele schiereilanden en eilanden, maar de romp is ten opzichte van de leden veel grooter dan bij Europa. De minste schiereilanden en eilanden heeft de noordkust. De oostkust heeft twee groote schiereilanden (Kamt- sjatka, Korea) en wordt van den open oceaan gescheiden door eilanden-guirlandes (Aleoeten, Koerilen, Japansclie eilanden, Lio e-K i o e-e i 1 a n d e n), die met het continent de volgende randzeeën insluiten: Beringzee, zee van Ochotsk, Japansche zee, Oostchineesche zee. Naar 't ZO. liggen de Zuidchineesche zee en de A us t raal-Azi a t i sc he middelzee, de laatste met een uitgestrekte eilandenwereld, den Indischen archipel, die den overgang vormt tusschen Azië en Australië. In 't Z., tusschen Achter- en Voor-Indië de golf van Bengalen, tusschen Voor-Indië en Arabic de Arabische zee met de Perzische golf. Tusschen Azië en Afrika de smalle Roode zee. § 53. Hoogte. Van Klein-Azië's west- tot Zuid-China's oostkust strekt zich een groot hoogland uit, dat uit een kleinere west- en een reusachtige en hoogere oosthelft bestaat. De eerste noemt men het Voor-, de tweede het Achteraziatische hoogland. Beide hangen onderling samen door den Hindoe Koesj, waarover enkele passen van Noord- naar Zuid-Azië leiden. Het hoogste gedeelte van het Ach terazi atische hoogland, de hoogste hoogvlakte der Aarde, is het hoogland van libet, dat tot 4- en 5000 M. stijgt. Daarvoor ligt naar het N., ervan gescheiden door den hoogen K w e n-L 11 n , een veel lager hoogland, de uitgestrekte Han-Hai. Op den zuidrand van de hoogvlakte van Tibet verheft zich de reusachtige Himalaja met den hoogsten bergtop der Aarde: den Mount Ever est (8880 M.). Op den rand van het Achteraziatisch hoogland verrijzen verder o. a. het hoogland 1'amir, de Tién-s jan, de ertsrijke Altaï en het eveneens ertsrijke bergland van Trans Baikalië. Naar het O. treffen wij liet Chineesche, naar het ZO. het Achterindische bergland aan. Het Achter- zoowel als het Vooraziatische hoogland is, binnen de randgebergten, voor een groot deel een gebied van steppen en woestijnen. liet Vooraziatische hoogland bestaat uit het hoog- land van Iran, dat van Armenië en dat van KleinA z i ë. Met het Kleinaziatische hoogland hangt het Syrische hoogland samen en hiermede weer het Arabische, dat in het N. en Z. eën woestijnkarakter heeft, in 't midden grassteppen bezit, waar de beroemde Arabische paarden te huis behooren. Afgezonderd ligt het Voorindische hoogland of hoogland van De kan. Ten N. van het groote Aziatische hoogland ligt een uitgestrekt laagland, dat door een heuvelachtige waterscheiding wordt verdeeld in de groote Siberische laagvlakte, met afstrooming naar de IJszee, en het laagland van Turkestan, welks rivieren in meren uitstroomen. Naar het O. wordt het Siberische laagland veel smaller, zoodat het zich eindelijk tot een smalle strook langs de IJszee bepaalt, terwijl oostelijk Siberië grootendeels een heuvel en laag bergland is. Tusschen het Syrische en het Iranische hoogland schuift zich het lage, vlakke Mesopotamië van Tigris en Euphraat in, terwijl tusschen den Himalaja en het Voorindische hoogland de Voorindische laagvlakte ligt, die in het O. (Hindostan, het Gangesgebied) zeer vruchtbaar en dicht bevolkt is. Ten O. van het Achteraziatische hoogland strekt zich langs de Oostchineesche zee, de vruchtbare, zeer bevolkte Chineesche laagvlakte uit. Mantsjoerije, dat ten NO. daarvan gelegen is, heeft bergketenen, waartusschen breede dalen en vlakten liggen. § 54- Rivieren. Een groot deel van het Aziatische hoogland binnen de randgebergten heeft geen afstrooming naar den oceaan. Het daar vallende water, voorzoover het rivieren vormt, eindigt zijn loop in zoutwatermeren of zoutmoerassen. 't Zijn stepperivieren. De grootste is de Tarim, die in het tegenwoordig tot een moeras uitgedroogde Lob-nor (nor = meer) eindigt. Ook de laagvlakte van Turkestan heeft stepperivieren; de grootste zijn de Ainoc en dc Syr, die in het Ar al meer uitstroomen. Naar de Noordelijke IJszee stroomen de Ob met dc Irtysj, dc Jcnisséi en de Lena. Het verkeer op alle drie, op dc laatste het meest, lijdt onder den kouden, langdurigen winter van Siberië en de noordelijke ligging der mondingen. Naar het O. stroomen de Am oer, die in de ondiepe Tartarensont uitmondt, de onstuimige Hoang-ho of Gele rivier, die dikwijls overstroomt en veel slib meevoert en de Jang-tse-kiang, die grootendeels goed bevaarbaar is en waaraan dan ook vele steden liggen. Naar het Z. stroomen, in Achter-Indië, de Me-khong en de I ra wadi: in Voor Indië de Brahmapoetra, die met den Ganges, den heiligen stroom der Hindoes, cén groote delta vormt, en de Indus; door Mesopotamië dc Ti^ris en de Euphraat, die gezamenlijk als Sjat-el-Arab in de Perzische golf uitmonden. § 55. Klimaat. Ligt Europa bijna geheel in de gematigde zone, Azië strekt zich ook tot in de heetc en de koude luchtstreek uit. De groote hoogvlakten, zoowel als Siberië en Turkestan, hebben een sterk vastelandsklimaat. De grootste winterkoude treft men aan in het Lenagebied. De zuid- en oostrand van Azië met den Indischen Archipel liggen in 't gebied der moesons, winden, die het eene halfjaar in ééne, het andere in tegengestelde richting waaien. De jaargetijden onderscheiden zich hier van elkaar door windrichting en hoeveelheid regen. De Gobi, dc Perzische en de Arabische woestijnen zijn zeer arm aan regen: ook de steppen van Turkestan hebben slechts geringen regenval. ^ 56. Bevolking. Het meerendcel van Azië s bevolking behoort tot het Mongoolsche ras (het Chineesche rijk, Japan, Siberië, Turkestan, Klein-Azië). In den Indischen archipel en in een deel van Achter-Indië wonen Maleiers. Tot het blanke ras behoort de bevolking van 1'erzië, Arabië en Voor-Indië. (In Dekan en op Ceylon wonen echter ook Dravida's). Azië (4'/2 maal Europa) heeft twee maal zooveel bewoners als Europa. Naar de bezigheden kan men onderscheiden: jagers en visschers in de noordelijkste streken, waar landbouw door de lange en strenge winters onmogelijk is, — met veeteelt, vooral rendierteelt, houden velen daarvan zich tevens bezig —, nomaden in Zuid-Siberië en in de steppen zonder afstrooming naar den oceaan, en landbouwende volken in de streken met afstrooming naar den oceaan. Langs de steppenrivieren, waar de landerijen dikwijls kunstmatig worden bevloeid, wonen landbouwers te midden van nomadiseerende stammen. § 57. Staten en bezittingen van Europeesche mogendheden. Het grootste deel van het Russische rijk ligt in Azië: geheel Siberië en West-Turkestan. In het laatste liggen twee vazalstaten, Khiwa en Boekhara. Engeland bezit geheel Voor-Indië en de westhelft van AchterIndië. Het oostelijk deel van laatstgenoemd schiereiland is Fransch ; het midden , Siam, is nog onafhankelijk. Aziatisch Turkije omvat Klein-Azië, een stuk van Armenië (dat voor het overige aan Rusland en Perzië behoort), Syrië, Mesopotamië en de westelijke kuststreek van Arabië. Onafhankelijk zijn Perzië, Afghanistan, twee Himalaja-staten, het groote Chineesche rijk en Japan. De Indische archipel behoort grootendeels aan Nederland; Engeland bezit het noordelijk deel van Borneo en Portugal de noordhelft van Timor; de I'hilippijnen behooren aan de V.-St. van Amerika. Japan heeft de opperhoogheid over Korea. In het binnenland van Arabië wonen onafhankelijke zwervende stammen. § 58.. Het Chineesche rijk is ruim grooter dan geheel Europa, maar telt waarschijnlijk minder inwoners dan ons werelddeel, 11I. naar schatting ± 330 mill. Hiervan leven alleen in het eigenlijke China (de kleine helft van t geheele rijk) 320 mill. Dun bevolkt zijn dus de Chineesche bijlanden: Mantsjoerije, Mongolië (grootendeels woestijn en steppe: Gobi), Oost-Tilrkestan (d. i. het Tarimbekken waarin de handelstad Jarkand, een middelpunt voor den karavanen handel) en het kolossale hoogland Tibet (waarin de stad Lhasa, met groote Boeddhistische kloosters). De Chincezen bezitten een eigenaardige, in sommige opzichten vrij hooge beschaving. Zonder onze Westersche hulpmiddelen, waarbij in de laatste eeuw de toepassingen van stoom en electriciteit op verkeersmiddelen en industrie zulk een groote rol spelen, hebben de Chineezen zich ontwikkeld tot een landbouwend, handeldrijvend en nijver volk. Hoofdproducten van den landbouw zijn rijst en thee, van de nijverheid (meest handenarbeid) zijde, porselein, papier. Eeuwenlang hebben zij zich tegtn de invallen der steppenvolken verdedigd door den grooten C h i n e e s c h e n muur en tegen het indringen der Westersche beschaving door hunne havens voor Europeesche en Amerikaansche schepen gesloten te houden. \ ooral sedert het midden dei negentiende eeuw zijn echter havens voor het verkeer geopend, terwijl nu met den aanleg van spoorwegen is begonnen. De meeste en grootste steden liggen in de laagvlakte, aan den Jang-tse-kiang en aan de oostkust, die in de zuidhelft zeer havenrijk is. De grootste stad in 't Z. >s Kanton (900). In de nabijheid het Britsche Hongkong (170) en het Portugeesche Macao. Amoy verscheept veel koelies. Sjanghai (650) is een belangrijke handelstad in het mondingsgebied van den Jang-tse-Kiang. Nanking (260) is de stad der Chineesche geleerdheid. Hankeoe (870) ligt in de theedistricten. Peking (1.6 mill. ?) in het N., is de hoofdstad, tevens de hoofdzetel des keizers; Ti entsin is de havenstad ervan (750). Port Arthur is „gepacht door Japan, Weihaiwei door Engeland en Kiautsjeoe door Duitschland. § 59. Japan is i'/r. maal zoo groot als Groot-Brittannië en Ierland, maar iets minder dichtbevolkt. Hondo is het hoofdeiland. Ten gevolge van den laatsten oorlog met China is liet eiland Formosa aan Japan gekomen en na den oorlog met Rusland kreeg Japan de macht in Korea. Japan is een landbouwende, industrieele en handeldrijvende staat. Rijst, thee en katoen zijn de hoofdvoortbrengselen van den landbouw; de nijverheid levert zijden en katoenen stoffen, porselein en aardewerk, kunstig lak- en koperwerk. Zijde en zijdenstoffen zijn de voornaamste uitvoerartikelen. De Japanneezen hebben in de laatste halve eeuw veel van de Westersche beschaving overgenomen. Tokio (1.8 mill.), is de hoofdstad. Osaka (i mill.) is de belangrijkste fabriekstad, Jokohama (330) en Kobe (290) zijn de grootste handelshavens. In de haven van Xagasaki (150) ligt het in onze geschiedenis bekende miniatuur eilandje Deciraa, nu met den vasten wal verbonden. Korea, in naam een keizerrijk, heeft goudmijnen en ten deele een vruchtbaren bodem. § 60. Perzië is in 't binnenland grootendeels steppe en woestijn. Langs de bergachtige randen er. waar zich in 't binnenland gebergten verheffen, waarop riviertjes ontspringen, heeft zich landbouw ontwikkeld. De regeering van den sjah heeft feitelijk slechts macht over de gezeten bevolking van dc steden en de landbouwstreken. De voornaamste handelsplaats, waar de wegen uit Kaukasië en Armenië met die van l'erzië samenkomen, is Tebris (200). Hoofdplaats is Teheran (280). Afghanistan is minder om het land zelf dan wel om zijn ligging tusschen het Rritsche en Russische gebied van belang. De bevolking van Baloetsjistan leidt voor 't grootste deel een nomadiseerend leven. Zij staat onder Engelsch oppergezag. § 61. Aziatisch Turkije bestaat uit de reeds in § 57 genoemde deelen. Dc bevolking is grootendeels Mohammedaanse!) , in de Levant (de kusten van Klein-Azië en Syrië) leven ook Christenen (Grieken). De eerste handelstad in de Levant is Smyrna (200), dat vijgen, rozijnen en tapijten uitvoert. In Syrië zijn A lep po (130) en Damaskus (140) van belang. In Mesopotamië is Bagdad (150) wel nog belangrijk, maar de roem van de oude kaliefenstad is Mogol. In 't gebied van den boven-Indus liet landschap Kasjmier, waar sjaals worden vervaardigd. Op de westkust van Dekan de groote handelstad B o mbay (780), die veel katoen uitvoert; op de oostkust de belangrijke handelstad Madras (510). In Achter-Indië bezit Engeland het rijst- en tekhoutuitvoerende Birma. Bij het zuidelijk einde van Malaka ligt de drukke handelspost Singapore (190). In Arabië heeft Engeland Aden, bij de Chineesche kust Hongkong en W ei h ai wei. Verder staat de noordhelft van Borneo onder Britsch beschermheerschap. § 64. Fransch Azië bepaalt zich hoofdzakelijk tot de oostkust van Achter-Indië: Tonkin, Annam, Kambo d s j a en NederCochinchina. Saigoen (180) is hier de groote handelstad. Het onafhankelijke Siam heeft tot hoofdstad Bangkok (200). § 65. De Oostindische archipel ligt geheel binnen de keerkringen; de aequator loopt juist midden over Sumatra en Borneo en over 't X. van Celebes. Eilanden Archipel bestaat uit de Philippijnen, die door de Vereenigde Staten van Amerika zijn veroverd (hoofdstad Manila (200), met uitvoer van tabak en sigarenfabrikatie), de vier groote Soenda-eilanden (Sumatra, Borneo, Celebes en Java), de Kleine Soendaeilanden (o. a. Bali, Lombok, Soembavva, Elores, Timor, welke laatste voor de noordhelft aan Portugal behoort) en de Molukken of Specerij-eilanden. De meeste eilanden van den Indischen archipel zijn bergachtig; vele der kleinere hebben hun ontstaan of hunne uitbreiding aan koraalvorming te danken. Van Achter-Indië uit loopt een vulkanenrij over dè Andamanen en de Xikobaren, door Sumatra en Java en verder over de Kleine Soenda-eilanden, de Moluk- u anen. ken noord-oostelijk Celebes, de Sangireilanden en de Philippijnen, alzoo langs den buitenrand van den archipel. De hoogste toppen zijn de Stnéroe op Java (3670 M.), de Korintji of piek van Indrapo era op Sumatra (3800 M.), Buiten cle vulkanenrij ligt de Kinibaloe op Borneo (4170 M.). Behalve op de Philippijnen, die het verst van Klimaat. den aequator iiggen, is er in den geheelen Archipel geen kouder jaargetijde. In Batavia is de gemiddelde temperatuur der warmste maand, October, slechts i° C. hooger dan die der minst warme, Januari. De gemiddelde jaartemperatuur is er 26° (vgl. § 13 en § 28). Men verdeelt het jaar niet naar de warmte in jaargetijden, maar naar den regenval. In de meeste streken van den Archipel waaien in ons zomerhalfjaar zuidoostelijke winden, die uit Australië komen en droog zijn, in ons winterhalfjaar noordwestelijke winden, die regen aanbrengen. Den eersten tijd noemt men drogen, den tweeden natten moeson; op Java, waar de winden sterk de richting van de lengteas der Java-zee volgen, spreekt men ook van oost- en west-moeson. De hoeveelheid regen is in Batavia gemiddeld bijna drie maal zoo groot als in Utrecht, in Buitenzorg ruim zes maal. Maar het aantal regendagen is in Batavia kleiner dan te Utrecht (133 tegen 205, ongerekend de sneeuw dagen). In Buitenzorg regent het bijna dagelijks, maar slechts 220 dagen hebben meer dan een klein buitje. Sumatra is 13-, Borneo 22-, Celebes s'/r< Java Grootte' met Madoera 4 maal zoo groot als Nederland. De bevolking van de groote westhelft van den Bevolking. Archjpel zijn Maleiers, die van de kleine oosthelft Papoea's. Het getal inwoners van de Nederlandsche bezittingen beloopt ongeveer 40 mill., waarvan 30 mil. op Java en Madoera. Het getal Europeanen en met dezen gelijkgestelden, bedraagt in onze Oost 81 000; 65000 op Java en Madoera, 16000 op de „Buitenbezittingen . Grooter is 't getal Chineezen (570 000, waarvan 300 000 op Java en Madoera), die als handelaren en handwerkslieden, als koelies op plantages of in de mijnen werkzaam zijn. Java is dichter bevolkt dan Nederland: 230 per KM-, tegen Nederland 170. — De inboorlingen zijn meest Moliamine- danen; de bewoners van de binnenlanden van Borneo en Celebes en ten deele van Sumatra en die van de meeste kleine eilanden in de oosthelft van den Archipel zijn heidenen. In de Minahasa van Menado is de Alfoersche bevolking grootendeels tot het Christendom bekeerd. Voortbreng- Onder de uitvoerartikelen van Indie staan voorselen. aan: suiker, tabak, koffie, rijst, copra, peper, thee, tin, muskaatnoten. In de groote westhelft is rijst het hoofdvoedsel van de bevolking; in de kleinere oosthelft levert de sago, bereid uit het merg van den sagopalm , den hoofdschotel. ^ ^ De Gouverneur-Generaal is in onze Oost de plaatsvervanger van de Koningin. Sommige deelen van Indië staan rechtstreeks onder Nederlands beheer, andere hebben nog eigen vorsten, die evenwel onder Gouvernements-opperbeheer staan of waarmee Nederland verdragen heeft gesloten. Op Java zijn nog slechts twee regeerende vorsten: de soesoehoenan van Soerakarta en de sultan van Djokjokarta. Deze hebben evenwel Nederlandsche residenten naast zich. Java en Madoera zijn in residentiën verdeeld, het overig deel (de Buitenbezittingen) in gouvernementen , residentiën en twee afzonderlijke assistent-residentiën. Langs Sumatra's westkust loopt een bergland, Boekit Barisan geheeten, dat vele hooge vulkaankegels draagt, o. a. de M era pi. De oostkust is laag en grootendeels moerassig; naar die kust loopen de grootste rivieren, die meest alle delta's vormen: de Siak, de Indragiri, de Djambi, de Moesi, welke laatste bij den mond rivier van Palembang heet. Op Sumatra zijn de voornaamste plaatsen: Padang op de westkust, met koffiehandel; daar de reede van Padang te weinig beschut is, is niet deze, maar de Wilhelmina-baai, ten '/. ervan, door een spoorweg langs Padang verbonden met Fort de Koek, op een hoogvlakte in 't binnenland, en met het Ombilien-kolenveld ten O. van het meer van Singkarah. Verder Palembang, aan de Moesi, een der belangrijkste plaatsen van Insulinde voor de inlandsche nijverheid: men vervaardigt hier kledingstukken (sarongs), wapens, prauwen, lakwerk, bamboeswaren. In 't N. zijn in het landschap Deli belangrijke tabaksondernemingen. Atjeh, met de hoofdplaats Kota Radja, is thans nagenoeg geheel onderworpen. De tinmijnen op Bangka behooren aan t Gouvernement, Bangka en die op Billiton aan een Nederlandsche maatBilliton. schappij. De werklieden zijn Chineezen. Java's noordkust is voor een groot deel laag , soms Iava' moerassig; de zuidkust is, behalve in 't midden, meest hoog. Het bergland van West- en Middel Java, tot de vulkanen Merapi en Merbaboe, hangt onderling samen en sluit in West-Java hoogvlakten in, als die van Bandoen g en van Ga roet. Middel-Java heeft één hoofc keten. In Oost-Java verheffen zich alleenstaande vulkanische berggroepen, gescheiden door vlakten, en drie lagere ketens. Door Java loopt van 't W. naar het O. een nj van vulkanen, waarvan hier slechts enkele genoemd worden: de Sa lak, de Gedeh, dan de groepen op de randen van de bovengenoemde hoogvlakten, verder in Middel-Java de Slamat, de Soembing, de Merapi, de Merbaboe, en in Oost-Java de'Lawoe, de \\ ilis, de Tengger, de Smeroe, dejangende Idjen met de Raoen. De grootste rivieren zijn in Oost-Java de Solo en de Brantas; in West Java zijn de belangrijkste de Tji Taroem en de Tji Manoek. Zeer dicht bevolkt is de vlakte van de Serajoe in Middel-Java. Op Java's noordkust liggen de drie voornaamste scheepvaart- en handelsteden van onze Oost: Batavia (22°)> Semarang (100) en Soerabaja (150), alledrie in vrij we overeenkomstige ligging: de oude, aan de moerassige kust gelegen stad is ongezond, ten gevolge waarvan naar t .. nieuwere voorsteden zijn ontstaan. Batavia heeft een kunsthaven bij Tandjong (= kaap) Priok. Ten Z. van Batavia ligt aan den voet van 't gebergte Buitenzorg, de zetel van den Gouverneur-Generaal. In 't binnenland liggen: Bandong in de 1'reanger regentschappen op een hoog- vlakte, met rijstvelden bedekt en met vele kinatuinen op de hellingen der omringende vulkanen; Djokjakarta en Soerakarta (120), de hoofdsteden der gelijknamige Vorstenlanden. Op de zuidkust de haven Tjilatjap, beschut door het rotseiland Noesa Kam bang an, de uitvoerhaven van zuidelijk Middel-Java. Een spoorweg verbindt Anjer aan Straat Soenda en Batavia over Bandoeng met Djokjokarta, Soerakarta, Soerabaja, Pasoeroean, I'robolinggo en Banjoewangi. Bij Tjilatjap bereikt een tak de zuidkust. Een lange zijtak verbindt Soerakarta met Semarang. Zijtakken loopen ook door de residentiën Kediri, Pasoeroean en Besoeki. Bomeo P°rneos binnenlanden zijn grootendeels hoogland; de hoofdketenen loopen meest in de richting W.—O. Langs de bochtige rivieren de Kapoeas, de Barito, de Mahakam dringt het laagland ver in 't binnenland door. In 't N. verheft zich de Kinibaloe. In de binnenlanden wonen de heidensche Dajaks. Op Bomeo zijn Pontianak, onder den aequator, en Bandjermasin, beide met een ten deele op vlotten wonende bevolking, de voornaamste plaatsen. Celebes natllur''jke gesteldheid van 't binnenland van Celebes is nog onvoldoende bekend; bergketenen met aanzienlijke lengtedalen nemen het grootste deel des eilands in De Minahasa van Menado in 't N. (koffie), met de stad Menado, en het Z., waar de stad Makasar ligt, zijn het dichtst bevolkt. Kleine De Kleine Soenda eilanden zetten den boog van Soenda eil. Sumatra en Java voort en zijn alle vulkanisch. Te Singaradja zetelt de resident van Bali en Lombok. Op Soembawa verheft zich de vulkaan Tambora, die in 1815 een uitbarsting had, even verwoestend als die van K rakat au in straat Soenda in 1883. Op Ti mor (hoofdstad Koepang) is de weersgesteldheid droger en de plantengroei minder welig dan op de meer westelijk gelegen eilanden. Molukken. Op de Molukken was vroeger de specerijenteelt van groot belang. Thans is alleen nog de teelt van BOS—NIERMEYER, Leerb■ L. cn V., 7e druk. 6 Het Suez-kanaal. De Mozes-bron aan de golf van Suez. Als een groon plekje in het gele woestijnzand ziet men van de mailboot deze kleine oase, waar volgens het Bijbelverhaal Mozes met zijn staf tegen de rots sloeg en zoo de bron deed uitspruiten. onbevaarbaar is. Het lange Tan ganji ka rn eer heeft afvloeiing naar de Kongo. In den Indischen oceaan stroomt de Zambesi uit, die ook groote watervallen vormt en het water van het Njassameer opneemt. Afrika heeft in zijne steppen en woestijnen vele wadi's, die alleen nu en dan water bevatten. § 70. Klimaat. Afrika ligt grootendeels in de lieete luchtstreek; het is het warmste werelddeel. De Atlaslanden en het zuidwestelijk gedeelte van het Kaapland hebben, evenals Zuid-Europa, winterregens. De Sahara en de Kalahari zijn bijna regenloos; ten gevolge van de onbewolkte lucht komen na heete dagen dikwijls koude nachten. De aequatoriale gordel is regenrijk. § 71. Bevolking. De bevolking van Noord-Afrika tot de Soedan wordt tot het Blanke ras gerekend. Met de Soedan begint het Negerras, dat verder bijna geheel Afrika bewoont. In en op de grenzen van de Kalahari leiden de Hottentotten en de Bosjesmannen een armoedig bestaan. I11 Kaapkolonie, Oranje Rivier-kolonie en Transvaal-kolonie wonen Engelse hen en Nederlanders, op de oostkust van Zuid-Afrika Arabieren. Arabieren zoowel als Europeanen (Portugeezen) hebben in Afrika veel kwaad gesticht door den slavenhandel, zoowel doordat duizenden bij duizenden van de krachtigste Negers werden uitgevoerd of omkwamen, als omdat bij zulke toestanden geen vertrouwen van de inboorlingen tot de vreemdelingen kon ontstaan. Nu wordt de slavenhandel door de meeste regeeringen zooveel mogelijk tegengegaan. ïi 72. Staten. De haast, waarmede voor eenige jaren verschillende Europeesche mogendheden zich van gedeelten van Afrika hebben meester gemaakt, heeft aan de inheemsche staten slechts weinig ruimte meer overgelaten. We noemen als onafhankelijke staten in de eerste plaats het sultanaat Marokko, met ten deele vruchtbaren, maar verwaarloosden bodem (steden Fez en Marokko, waar bekend leder wordt vervaardigd), en de negerrepubliek Liberia (hoofdstad Monrovia), gesticht voor in Amerika vrijgelaten negerslaven. Het bergachtige, moeilijk te genaken Abessinië, is een onafhankelijk koninkrijk. Het Kongogebied is een Belgische kolonie. Langs de rivieren liggen vele handelsposten, die de producten des lands (vooral kaoetsjoek; verder ivoor en palmolie) in ontvangst nemen. § 73. Bezittingen van Europeesche mogendheden. In 't NO. van Afrika liggen Egypte en Tripolis, beide nog bezittingen van den Turkschen sultan, het eerste alleen in naam. De Kngelschen regeeren er en hebben, zoogenaamd voor Egypte, het geheele Hoven-Nijlgebied veroverd. Bij de laatste stroomversnellingen van den Nijl ligt Assoean. De ruïnen van Thebe en Memphis herinneren aan den ouden bloei van Egypte. \\ aar de delta begint, ligt de belangrijke hoofdstad Kairo (660). Aan de kust der delta de handelstad Alexandrië (370). Aan de uiteinden van het drukbevaren Suezkanaal, Port Saïd en Suez. De stad Tripolis is het eindpunt van een der belangrijkste karavaanwegen, van het Tsaadmeer-gebied over M o e rz o ek. Tunis, met de hoofdstad van dien naam (170), niet ver van de ruïnen van het oude Carltiago, staat onder Fransch beschermheerschap. Algerië, met de hoofdstad Algiers (150), is een Fransche bezitting. Ten Z. van de Sahara behooren Senegambië (met de stad St. Louis) en de West-Soedan (met de stad Timboektoe) grootendeels aan Frankrijk. Op de kust van Opper-Guinea (de Ivoor-, de Gouden de Slavenkust) hebben Engeland, Frankrijk en Duitschland bezittingen. De belangrijkste stad is hier Lagos. Uit het Nigerdeltagebied wordt veel palmolie uitgevoerd. Waar de golf van Guinea het diepst in t land dringt, ligt het Duitsche Kameroen. Op de kust van Neder-Guinea liggen Fransch Kongo en het Portugeesche Angola. Ten Z. van Angola volgt Duitsch Zuidwest-Afrika. In de Pampas. en de daarvoor gelegen minder hooge deelen doen reeds veel aan land- en wijnbouw. Californië levert koren, wijn, vruchten en goud. Hoofdstad en belangrijke handelstad op de westkust is hier San Francisco (350). In den staat Colorado is" de zilverstad Denver (150) snel opgekomen. Het Mississippi-gebied, oorspronkelijk in de westhelft een terrein van prairiën, uitgestrekte grasvelden, waarin de bisons rondzwierven met hunne vervolgers, de Indianen, en waar langs de oevers der rivieren dichte bosschen waren, is reeds voor een aanzienlijk deel in vruchtbaar bouw- en weiland herschapen. Voor granen zijn de noordhelft der Vereenigde Staten en Rusland de eerste landen der Aarde. Daarnaast heeft het eerste een groote uitvoer van veeteeltproducten. Voor katoen is de zuidhelft der Vereenigde Staten het eerste land der wereld. Verder zijn daar suiker en tabak hoofdproducten. Ijzer en kolen, alsook petroleum, koper, goud en zilver, worden in groote hoeveelheid gewonnen. St. Louis (650), aan de vereeniging van Mississippi en Missouri, is een allerbelangrijkst centrum voor den handel. New-Orleans (315) is de Mississippi-mondingstad, een der belangrijkste uitvoerhavens van de producten der zuidelijke plantagestaten: katoen, tabak, suiker. In het gebied der vijf Canadasche meren is Chicago (2 mill.) de hoogst belangrijke markt van de producten der noordelijke staten: granen, meel, hout, vee, ijzer; groote slagerijen. Chicago is één voorbeeld uit vele van den verbazend snellen groei van sommige Noordamerikaansche steden: het was in 1830 nog een dorp, in 1841 een stadje van nog slechts 6000 inwoners. De Amerikaansche steden dragen in hare breede, rechte straten het kenmerk van naar één plan gebouwd te zijn. Pittsburg (600) aan de Ohio ligt te midden van kolen- en ijzermijnen en petroleumbronnen en is een groote ijzer-fabriekstad. In 't NO. liggen de meeste steden. Boston (600) is een belangrijke handel- en industriestad. New-York (met bijgelegen en nu ingelijfde steden, o. a. Brooklyn, 4.1 mill.) is na Londen de eerste handelstad der Aarde. Koren, vleesch, petroleum, tabak, ijzer, fabrikaten, en ook een deel van de voortbrengselen der zuidelijke plantages worden er uitgevoerd; hier komen de landverhuizers uit Europa aan. liet is ook de eerste fabriekstad der Unie. Philadelphia (1.4 mill.), is een leelijke fabriekstad, en drijft tevens veel handel evenals Baltimore (555). Washington (310) is de hoofdstad der Vereenigde Staten. § 84. Mexico, Middel-Amerika en West-Indië. In de beide eerste wordt Spaansch gesproken, in WestIndië allerlei talen. Flantagebouw en mijnwezen zijn de hoofdbezigheden; suiker, tabak, koffie, katoen, cacao, cochenille, mahonihout en verfhouten, goud en zilver zijn de voornaamste voortbrengselen. Mexico is een republiek, die veel heeft geleden door Mexico woe'inSen- 1° de laatste jaren is de maatschappelijke welstand echter zeer verbeterd. Vera Cruz ligt op de lage, moerassige en ongezonde oostkust. De meeste steden liggen op het koelere hoogland, o. a. de hoofdstad Mexico (350). Republ. v. De zes republieken van Middel-Amerika, GuateMiddel- mala, Honduras, San Salvador, Nicaragua, Amerika. Costarica en Panama zijn zeer vulkanisch en lijden dikwijls aan verwoestende aardbevingen. De grootste stad is Guatemala (100). Door de landengte van Panama loopt een spoorweg en wordt een groot kanaal gegraven. Men onderscheidt de Groote, de Kleine Antillen en de B ahama-eilanden. De eerste zijn de republiekCu ba (met de hoofdstad Havana 240), die suiker en tabak uitvoert, en Portorico (tabak), aan de V.-St. van , j... Amerika behoorend; het Engelsche eiland laWest-Indie. tt 1 • .... maica, en Haïti, dat uit een negerrepubliek en een republiek van kleurlingen bestaat. — De Kleine Antillen zijn meest in Britsch bezit, maar twee der belangrijkste, Martinique en Guadeloupe, behooren aan Frankrijk. Nederland heeft Saba, St. Eustatius, St. Martin (dat het met Frankrijk deelt), Aruba, Curagao en Bonaire. — De Bahama-eilanden zijn koraaleilanden, die aan Engeland behooren. § 82. Zuid-Amerika bestaat uit een doorloopend westelijk hoogland, waarop zich ketenen verheffen, die den naam dragen van Cordilleras de los Andes; verder uit drie laaglanden: dat van den Orinoco, waar men groote grasvelden (llano's) vindt, dat van de Amazone, welker oevers door groote wouden (selva's) zijn vergezeld, en dat van het La Platagebied, met veerijke pampa's. De oosthelft heeft twee berglanden, dat van Guyana en dat van Brazilië. Zuid-Amerika is grootendeels door Spanjaarden gekoloniseerd (Brazilië door Portugeezen). Behalve de drie Guyana's, bestaat het uitsluitend uit onafhankelijke republieken, die alle meer of minder door binnenlandsche woelingen en burgeroorlogen zijn of nog worden geteisterd. In 't \Y. liggen: Columbia, met de hoofdstad Bogota (120). Ecuadór, zoo genoemd naar zijne ligging onder den aequator; hoofdstad is het hooggelegen Quito (2850 M.). Pcrü en Bolivia, die beide voorheen rijker waren aan edele metalen dan thans. Hoofdsteden: Lima (135) en La Paz. Het langgerekte Chili, dat in 't N. (Atacama) rijke salpetervelden bezit en tot aan het Z. van Vuurland reikt, met de hoofdstad Santiago (390). Naar het O. grenst Chili aan het veerijke, sterk opkomende Argentina, met de hoofdstad Buenos-Ayres (1,1 mill.); veel Italianen verhuizen hierheen. Uruguay en Paraguay zijn de kleinste der Zuidamerikaansche republieken; het eerste heeft een groote hoofdstad, Montevideo (300). Brazilië is een reusachtig gebied, zoo groot als Europa, verminderd met de drie zuidelijke schiereilanden, maar met slechts 31/., maal zooveel inwoners als Nederland. Alleen de kusten zijn eenigszins dicht bevolkt. Daar liggen dan ook de groote steden: R i o Janeiro (810), met een prachtige haven en veel handel, San Salvador of Bahia (230) en Pernambuco (120). Voor koffieopbrengst is Brazilië het eerste land der wereld; verder is de uitvoer van kaoetsjoek aanzienlijk'. De Amazone begint eerst voor de stoomvaart van belang te worden. Guyana heet het land tusschen de kust, den Orinoco, de Cassiquiare, den Rio Negro en de Amazone. Het is te verdeelen in Braziliaansch, Venezuelaansch, Britsch, Nederlandsch en Fransch Guyana. De bevolking bestaat grootendeels uit negers. Hoofdvoortbrengselen zijn cacao, suiker, tabak, koffie en goud. Fransch Guyana (hoofdplaats Cayenne) heeft een verbanningstation. Op de plantages van Suriname (Nederl. Guyana) werken Voorindische en Javaansche koelies. Paramaribo aan de Surinamerivier is de hoofdstad van 't Nederlandsche gedeelte, Georgetown die van Britsch Guyana. — Op de noordkust ligt nog de republiek Venezuëla; hoofdstad Caracas. L. AUSTRALIË EN OCEANIË. § 83. Grootte. Ligging. Bestanddeelen. Het vijfde werelddeel, het laatst ontdekt, is het kleinste (het vasteland Australië is zoo groot als 7/n van Europa). Het bestaat uit het kleinste der vastelanden, Australië, dat vroeger algemeen \ieuvv-Holland werd geheeten (de Nederlanders hebben hier vele ontdekkingen gedaan), eenige nabijgelegen grootere eilanden (N i e u w-G u i n e a , het dubbel eiland N i e u wZeeland en Tasmanië) en groote zwermen van eilanden, die in den Grooten oceaan verspreid liggen. Op deze past men wel den naam Oceanië toe. Men onderscheidt buiten 't vasteland met Tasmanië: Melanesië, Micronesië en Polynesië. § 84. Bevolking. Het vasteland Australië en Tasmanië werden oorspronkelijk bewoond door een afzonderlijk menschenras, dat der Australiërs, die in aantal afnemen en op Tasmanië reeds geheel zijn uitgestorven. Australië, Tasmanië en Nieuw-Zeeland zijn gekoloniseerd door Europeanen, meest Engelschen. — Nieuw-Guinea en omliggende eilanden, alsook Nieuw-Caledonië, worden bewoond door* kroesharige Papoea's (Melanesiërs). I)e overige, kleine eilanden, alsmede Nieu w-Zeeland, hebben een bevolking, die men tot het Maleische ras brengt (Polynesiërs en Micronesiërs). Australië, Tasmanië en Nieuvv-Zeeland hebben te zamen bijna zooveel inwoners als Nederland. § 85. Australië is in 't binnenland grootendeels een steppe- en woestijngebied zonder afstrooming naar zee en met zoutwatermeren en -moerassen, 't Is meest hoogvlakte met lage ketenen. Op vele plaatsen bedekt een laag, bijna ondoordringbaar struikgewas den bodem. Deze landschappen zetten zich tot in de nabijheid van de west- en zuidkusten voort. Het oosten en zuidoosten is een bergland, waar meer regen valt, grootere rivieren en uitgestrekte weilanden zijn, waar ook reeds veel bouwland wordt aangetroffen. Oorspronkelijk bezat Australië geen herkauwende dieren en geen korensoorten, zoodat de inboorlingen zich dan ook niet van de zwervende levenswijze der plantenwortels etende en jagende volken konden verheffen tot veeteelt-drijvende of tot landbouwvolken. Engeland gebruikte Australië eerst als strafkolonie. Men voerde koeien, paarden en schapen in en zaaide koren. Het bleek weldra, dat vooral voor veeteelt Australië een uitmuntend geschikt land is; maar ook voor landbouw was menige streek wel te gebruiken. Toen omstreeks het midden dezer eeuw in het zuiden van Australië veel goud werd ontdekt, hield men op straf kolonisten te zenden. Weldra ontwikkelden zich de koloniën Victoria en Nieuw-Zuid-Wales buitengewoon snel, en met de ontdekking van rijke kopermijnen volgde weldra de kolonie Zuid-Australië, Ook Queensland bleek mineralen, o. a. kolen en goud te bezitten. West-Australië ontwikkelde zich langzamer; in den laatsten tijd is ook daar veel goud ontdekt. Tegenwoordig is Australië het eerste wolland der Aarde; ook groote vleeschuitvoer. De Australische steden hebben hetzelfde karakter als die der Vereenigde Staten van Amerika. Meibourne en Sydney tellen reeds 540000 en 5X0000 hos—NIKRMKYKR, I.ecrb. /.. en V., 7e druk. 7 inwoners; daarop volgen Adelaide, met 180000 en B r i s b a n e met 13 5 000. Tasmanië. Tasmanië gaat niet sterk vooruit, maar is door Nieuw-Zee- zijn gezond zeeklimaat een herstellingsoord voor land. Australië. — Nieuw-Zeeland is een bloeiende kolonie; het Xoordeiland is buitengewoon rijk aan allerlei vulkanische verschijnselen; uitvoer van wol, vleesch, goud, Nieuw-Zeelandsch vlas. Nieuw-Guinea's westhelft behoort aan NederN.-Guinea. jancj. jiet NO., Keizer-VVi 1 hems 1 and, is een Duitsche, het ZO. is een Britsche bezitting. § 86. Oceanië. Sommige eilanden in den Grooten oceaan zijn vulkanisch, andere zijn door koraaldieren gevormd; vele zijn door koraalriffen omgeven en ten gevolge van de daardoor veroorzaakte branding moeilijk te naderen. De jacht op den cachelot of potvisch, het zoeken naar guano of vogelmest, die op vele kleine eilanden tusschen de keerkringen voorkomt, en de drukke scheepvaart op Australië hebben gemaakt, dat de duizenden eilanden in den Grooten oceaan betrekkelijk snel zijn ontdekt. Op vele daarvan, die öf als aanlegplaatsen voor de schepen, öf om hunne producten veel door Europeesche en Amerikaansche zeevaarders worden bezocht, zijn de oorspronkelijke toestanden snel veranderd. Bijna alle archipels zijn thans door Europeesche mogendheden, vooral door Engeland en Frankrijk, in bezit genomen. De Carolinen en Marianen behoorden aan Spanje, maar zijn door Duitschland gekocht; dit bezit ook de Bismarck-Archipel en het grootste deel der Samoa-groep. — Nieuw-Caladonië is een Fransche strafkolonie. — De Viti- of Pidsjieilanden, door hunne ligging in de route San Francisco— Sandwicheilanden—Sydney van belang, behooren aan Engeland. De Gezelschapseilanden, oostwaarts gelegen , staan onder Fransch gezag. De eveneens aan Frankrijk behoorende archipel der Lage of Gevaarlijke eilanden is een opeenvolging van koraaleilanden en riffen. De vulkanische Sandwich- of Hawai-ei landen , met een gunstige ligging als station voor den handel, met een aangenaam klimaat en een vruchtbaren bodem, die veel suiker levert, zijn bij de Vereenigde Staten van Amerika ingelijfd. De hoofdstad Honoloeloe drijft een aanzienlijken handel. Op het eiland Hawai vindt men bijzonder lavarijke vulkanen met reusachtige kraters. TWEEDE BOEK. A. MIDDEL-EUROPA. § i. Zwitserland. Gr.: i % X Nederl. Inw.: 3'r, X Nederl. — Zwitserland bestaat uit drie natuurlijke afdeelingen: ccn Alpengebied, een heuvelland en een Ju ra-gebied. Het ligt in 't midden van Europa, maar 't werd om zijne hooge gebergten langen tijd gemeden door het groote verkeer, dat gemakkelijker over de lagere Oost-Alpen ging. In de 19e eeuw veranderde dit door den aanleg van straatwegen; sedert de opening van het Suezkanaal (1869) volgden de spoorwegen. Kenige belangrijke passen: 1. de pas van den Grooten St. Bernhard: Martigny in het Rhonedal—Aosta inliet Dora Baltea-dal (pashoogte 2470 M.), tusschen den gletsjerrijken Montblancgroep en de woeste Penninische Alpen, waarin de groep van de Monte-Rosa (4'>4° M) als hoogste gedeelte. 2. de Simplonpas: Brieg in het Rhonedal -üomodóssola in het Tocedal (pashoogte 2010 M.; tunnelhoogte 635—705 M.). 3. Gotthardpas: Göschenen in het Reussdal -Airoio in het Ticinodal (pashoogte 2110 M.; tunnelhoogte tot 1150 M.). 4- Splügenpas: Cluir in het Rijndal—Chiavenna in het Addagebied (pashoogte 2120 M.). — De gletsjerrijke Berner Alpen met bekende toppen (Jungfrau, Eiger, Mönch, Finsteraarhorn, alle ± 4000 M.; (zie plaat Berner Oberland", p. 14 ie Lier.) hebben geen paswegen van belang, behalve voor touristenverkeer de Grimsel (zie plaat nu. 1 van den Rhónegletsjer). Op de De \let«ch gletsier. de grootste gletsjer der Alpen, ongeveer 15 KM. hing (behalve de erboven selegen llrnvelden) en aanvankelijk 1,7 KM. breed, afdalend van 1700 tot 1530 M. Groote zijmorenen a:in de rechterzijde (links op de plaat); drie middenmorenen zijn ver zichtbaar, hooger op nog een v lerde. ft liezicht op den straatweg over den Spliigenpas van het Achter-Rijndal naar het dal der Liro (zijtak | Ier Mern). aangelegd 1K1!I-'21, niet \ele galerijen voor de lawinen, tot 500 M. Inng. I ashoogte 2117 M. is die emigratie sterk afgenomen (no^ „Italiaansche' metselaars uit Tessino en suikerbakkers uit Engadin). Het vreemdelingenverkeer is nergens grooter. De Zwitsersche hotels worden jaarlijks bezocht door ongeveer 2.5 millioen personen, die gemiddeld elk ruim 4 etmalen daar vertoeven. Zwitserland is een republiek, een bondstaat van 25 kantons, die elk hun eigen bestuur hebben. De kern zijn de oerkantons (Uri, Schwyz, Luzern, de beide halfkantons Unterwalden, aan het Vierwoudstedenmeer gelegen). In Zwitserland worden vier talen gesproken: Duitsch 70 °/0 der bevolking, Fransch in 't Zuidwesten (22 °/0), Italiaansch (7 °/0), Rhetoromaansch in Graubunderland (1 %). § 2. Oostenrijk-Hongarije. Gr.: 19 X Nederl. Inw.: ruim 8 X Nederl. Oostenrijk-Hongarije bestaat uit 5 natuurlijke afdeelingen: het Alpengebied; de Karstgebergten van Istrië, Dalmatië, Bosnië en Hercegóvina (Hertzcgówina); BohemenMoravië; de Karpatische gebergten met hun buitenrand in Galicië, en de Hongaarsche vlakten. Oostenrijk-Hongarije is naar ligging, klimaat, bestaansmiddelen en bevolking een overgangsland tusschcn Middelen Oost-Europa, terwijl het door zijn kustland Dalmatië zich tot binnen de sfeer van Zuid-Europa uitstrekt. De bevolking van O.-H. is zeer gemengd naar afkomst en taal. Er zijn vier hoofdstammen: 1. Slaven (21 mill.), het grootst in aantal, verdeeld in twee hoofdgroepen, de Noord- en de Zuid-Slaven; van de eersten zijn de voornaamste volkstammen: de Tsjechen in Bohemen en Moravië, de Polen en Roet hen en of K1 e i n-R u sse n in Galicië; onder de Zuid-Slaven zijn de Kroaten en Serven (in Bosnië) het talrijkst. 2. Duitschers (11.3 mill.), die de Alpenlanden, de Donaustreek tot Pressburg, Silezië en de randen van Boheme bewonen; 3. Magyaren (9 mill.) in de Hongaarsche vlakten, en 4. Romanen (Roenieniërs 3 mill. en Italianen 0.7 mill.) in Zevenburgen en het Etschgebied. In staatkundig opzicht vormen Oostenrijk en Hongarije een dubbelstaat; ze hebben één monarch (Keizer-Koning), één leger en gemeenschappelijke buitenlandsche aangelegenheden , maar ieder hunne eigene regeering en volksvertegenwoordiging. Bosnië en Hercegóvina, in 1878 bezet, in 1908 ingelijfd, staan onder afzonderlijk beheer. De oosthelft der monarchie (Galicië en de Hongaarsche landen) onderscheidt zich van de westhelft door een veel geringere volksontwikkeling. Het Duitsche element is er zeer in de minderheid. Het is een landbouw en veeteeltgebied, waar de industrie, in de westhelft zoo aanzienlijk, nog van ondergeschikt belang, maar in opkomst is. I)e landbouw breidt er zich sterk uit en door de vruchtbaarheid van den bodem kunnen deze landen in de toekomst groote beteekenis krijgen. De Donau stroomt dwars door den geheelen staat en verbint de deelen onderling, geholpen door vele meest goed bevaarbare zijrivieren (welker). Xiet minder dan 82 °/0 van de monarchie is Donaugebied. De ondiepten op de Hongaarsch-Servisch-Roeineensche grens, die den handel bemoeilijken en de overstroomingen van het Banaat verergeren, zijn ten deele uit den weg geruimd, maar voor groote schepen blijft de engte bij de IJzeren l'oort slecht bevaarbaar. Bij de beschouwing der deelen beginnen we met het Alpengebied. Dit is hier zeer breed en bestaat meest uit lange ketens, in drie strooken gelegen, die door lengtedalen zijn gescheiden. In het midden de gletsjerrijke ötzthaler Alpen, de Hohe Tauern (metdenGross Glockner, 3800 M.), en de Stiermarksche Alpen. Ten N. van het Inndal de Noordtirolsche, de zoutrijke Salzburger en de ertsrijke Oostenrijksche Alpen, die als Weenerwoud tegen den Donau stooten. Ten Z. van de Vintschgau (boven-Etsch), de Ortler Alpen, met het Stilfser Joch (2760 M. pashoogte), ten Z. van het Pusterdal (Drau en Riënz) de Dolomieten, de Karnische en de Julische Alpen (kwik- zilver bij Idria); ze bestaan grootendeels uit kalksteen, die vooral in de Dolomieten uiterst grillige vormen vertoont. Tusschen de Ötzthaler Alpen en de Hohe Tauern leidt de weg over den B renner pas (spoorweg; 1360 M. pashoogte) uit het Inndal (Innsbruck) naar het Etschdal (Hrixen , Botzen). De Semmeringpas (pashoogte 990 M., spoorwegtunnel 880 M.), waarover de spoorweg loopt van Weenen naar Triëst via: Graz (157), een fabriekstad en toch een mooie stad, Laibach (40), door aardbevingen zwaar geteisterd, en Adelsberg met zijn bekende druipsteengrot. — In de streek der Salzburger Alpen het fraai gelegen Salzburg (37) aan de Salzach (= zoutrivier); oostelijk daarvan het zoutrijke Salzkammergut (Raininergut = kroondomein). In de Oostenrijksche Alpen Steyr (18), het middelpunt voor de ijzerbewerking. Het verkeer in de Oostenrijksche Alpenlanden staat hoofdzakelijk onder den invloed van twee factoren; vooreerst de ligging tusschen de Duitsche landen en de Middellandsche zee, en in de tweede plaats de rijkdom aan hout, vee, metalen en zout en velerlei industrieproducten. Daarbij werken vele lengtedalen en lage passen met goede wegen het verkeer in de hand. Zoo schiep een opeenvolging van drie lengtedalen (Enns—Salzach—Inn tot Landeck en verder door den Arlbergpas) met tusschenliggende verbindingen een gemeenschap (nu spoorweg) tusschen het Weener Bekken en het Bodenmeer, en ook het lange lengtedal Dra 11 dal— 1'usterdal, vormde een diep in het Alpenland doordringenden verkeersweg, in 't \V. aansluitend bij den Brennerspoorweg, die de Alpen in volle breedte van N. naar Z. doorsnijdt. Op den Semmeringspoorweg is al gewezen; een zijtak brengt kortere verbinding tusschen Weenen en Venetië tot stand. De industrie is in de Oostenrijksche Alpenlanden zeer aanzienlijk. Van de waarde van alle industrieproducten der monarchie komt */* op de Alpenlanden. In het Donaudal is de belangrijkste stad Linz (18), hoofdstad van Opper-Oostenrijk, Waar de Donau het bergland verlaat, ligt de hoofdstad Weenen (2 mill.) in het snijpunt van twee ons reeds bekende groote, aloude verkeerswegen; daarbij was liet in de middeleeuwen het voornaamste Duitsche bolwerk tegen de oostelijke barbaren en werd het steeds meer het belangrijkste station voor den handel op den Donau. Het is de eerste industrie- en handelstad des lands (ruim 9 °/0 van de waarde van de industrie-producten der monarchie). Bohemen is het Oostenrijksche Elbegebied. De zuidlielft is een heuvelachtig plateau, dat zijn water zendt naar de het land middendoor snijdende Mo ld au; in de noordelijke lagere helft, is de bodem het vruchtbaarst, de nijverheid het meest ontwikkeld, de bevolking het dichtst. Steen- en bruinkolen levert het land veel; industrie van geweven stoffen (kant), glas, ijzer. Bohemen wordt langs de randen door Duitschers, in 't midden grootendeels door Slaven (Tsjechen) bewoond. Bohemen, Silezië en Moravië zijn de dichtst bevolkte deelen der Monarchie. Het kruispunt van de hoofdwegen door Bohemen is de hoofdstad Praag (480), met zijn vele kerken en torens en het oude slot Hradsjin, zeer schilderachtig gelegen tegen de steile Moldau-oevers. Pilsen (81) ligt dicht bij een kolen- en ijzergebied en aan den weg van Praag naar Beieren. Karlsbad (16) en Marien bad zijn badplaatsen. Moravië is een breed dal, waarin zich het water van de March verzamelt. De westhelft behoort tot het gebied van de zacht aanzwellende Moravische hoogten, de oosthelft tot dat van de voorbergen der Karpaten. Naar 't N. leidt de Moravische poort naar het 1 arnowitzer kolengebied; naar 't Z. ligt de weg naar het Marchfeld en naar Weenen open. De westhelft is zeer vruchtbaar en industriëel. De hoofdstad Brünn (120) is de eerste wolindustriestad van Oostenrijk. Galicië (= zoutland) is een afgelegen hoek des rijks: de Karpaten bezitten weinig passen; een woudrijk, woest en eenzaam gebergte. Galicië is een met löss bedekt tafelland, waar de landbouw terrein wint op de steppen. Langs den noordrand der Karpaten vindt men in 't W. veel zout (Wieliczka; spreek uit Wielitsjka), in 't O. petroleum. De handel is in handen der Israelieten, die een groot deel der stedenbevolking uitmaken. Lemberg (180) is de hoofdstad en hoofdmarkt, Krak au (140) de eerste handelstad. Eveneens een uithoek, maar een onmisbaar deel der monarchie, is het Kustland, met Oostenrijks eenige groote zeehandelstad Triest (216), die vooral onder den invloed van drie gebeurtenissen tot bloei is gekomen: de stichting van de Oostenrijksche Lloyd (1833), de voltooiing van de spoorwegverbinding met Weenen en de opening van het Suezkanaal. Hongarije is het best bebouwd in de Kleine Hongaar sche vlakte. Buiten onze korensoorten brengt de Ilongaarsche landbouw mais en tabak voort. De veeteelt is zeer belangrijk, vooral in de Groote Hongaar sche vlakte. Veel meer dan in Galicië wordt hier de steppe in de laatste jaren tot bouwland gemaakt; aanleg van spoorwegen, soms ook van bevloeiingskanalen, is daarbij noodzakelijk. De heuvellanden, die de vlakten omringen, hebben grooten wijnbouw (Tokaj). Hongarije is ook rijlc aan metalen, vooral goud en zilver (Hongaarsch en Zevenburgsch Ertsgeb.). — Pressburg (70) ligt bij de Hongaarsche poort, de mijnstad Sjemnitz (16) inliet Hongaarsch Ertsgebergte. De mooi gebouwde hoofdstad Budapest (890) ligt op den rand der Groote Hongaarsche vlakte; zij is door den aanleg der spoorwegen steeds meer het centrum voor den Hongaarschen handel geworden. Debreczen (85), het middelpunt van een groot steppe gebied, is een echte Hongaarsche „boerenstad", buiten de kern ver uit elkaar gebouwd. Szegedin, de tweede stad van Hongarije (115)1 bij de samenvloeiing van Maros en Theiss, in een vruchtbare omgeving. M aria-The re si op el (90) is een belangrijke markt voor den veerijken omtrek. Zevenburgen of Transsylvanië is rijk aan wouden. Kroonstad is een der Duitsche koloniën te midden van een Romaansche bevolking. Kroatië-Slavonië maakt in de vlakte dezelfde ontwikkeling door van veeteelt tot landbouw als Hongarije. De belangrijkste plaats is Agram (65), hoofdstad \an Kroatië. Fiume (45) is de zeehaven der Hongaarsche landen (spoorweg!). Dal mat ië is een arm land, grootendeels bestaande uit schrale weide, een gevolg van ontwouding tijdens het bestuur van Venetië. \\ ijnbouw en vischvangst zijn er van belang. Italianen zijn de handelaars en groot-grondbezitters. De kustvorm (verschillend zoowel van den fjord- als van den riasvorm) is zeer gunstig, maar de gemeenschap met het achterland wordt door de evenwijdig met de kust loopende, ruwe gebergten zeer bemoeilijkt. Hoofdstad is Xara (14)- Bosnië en Hercegovina gaan onder het Oostenrijks beheer sterk vooruit. Groote eikenwouden wisselen af met goede weiden. Hoofdsteden zijn Sarajevo (38) en Most ar (17). § 3. Duitschland. Gr.: 16V3 X Nederl. Inw.: ruim 10 X Nederl. Duitschland bestaat uit drie van west naar oost gerichte stronken: Noord-, Midden en Z u i d-Dui tsc h 1 an d 01 wel: het Noordduitsche laagland, de Middendu i t s c h e berglandschappen en de Zuidduitsche vlakten en gebergten. Tusschen het Noordduitsche laagland en de aangrenzende zone der middelgebergten (ten N. der dalen van Nahe, en Main en Eger) bestaat een eigenaardig verband. De laatste is, door haar rijkdom aan ertsen, kolen en snelstroomend water, het n a t u u r 1 ij k e i n d u s t r i e g e b i e d van Duitschland, waar reeds lang een dichte bevolking woont, die het tekort aan voedingsmiddelen voor een goed deel van het hoofdzakelijk landbouw- en veeteeltdrijvende laagland moest ontvangen. Dit kan echter niet meer in voldoende mate daarin en tevens in eigen behoeften voorzien en moet daarom zoowel voedingstoffen als vele grondstoffen voor de fabrikaten invoeren, wat te gemakkelijker valt, omdat het aan twee zeeën grenst en bevaarbare rivieren bezit. In de I9e eeuw kwam natuur- Calvariën-berg in «le Adelsberger grot. Op een 40 M. hoogen heuvel, waarboven liet gewelf zich nog 17 M. verheft, staan honderden groote en kleine kolommen van druipsteen. Men he/.oekt t'at deel der grot langs een onderaardscheti spoorweg. Kroatië-Slavonië maakt in de vlakte dezelfde ontwikkeling door van veeteelt tot landbouw als Hongarije. De belangrijkste plaats is Agram (65), hoofdstad van Kroatië. Fi unie (45) is de zeehaven tier Hongaarsche landen (spoorweg!). Dalmat ie is een arm land, grootendeels bestaande uit schrale weide, een gevolg van ontwouding tijdens het bestuur van Venetic. Wijnbouw en vischvangst zijn er van belang. Italianen zijn de handelaars en groot-grondbezitters. De kustvorm (verschillend zoowel van den fjord- als van den riasvorm) is zeer gunstig, maar de gemeenschap met het achterland wordt door de evenwijdig met de kust loopende, ruwe gebergten zeer bemoeilijkt. Hoofdstad is /-ara (14). Hosnië en Hercegovina gaan onder het Oostenrijks beheer sterk vooruit. Groote eikenwouden wisselen af met goede weiden. Hoofdsteden zijn Sarajevo (38) en Mostar (17). § 3. Duitschland. Gr.: i6'/3 X Nederl. Inw.: ruim 10 X Nederl. Duitschland bestaat uit drie van west naar oost gerichte strooken: Noord-, Midden en Z uid-Duitsch! and 01 wel: het Noordduitsche laagland, de Midden duitsche berglandschappen en de Zuidduitsche vlakten en gebergten. Tusschen het Noordduitsche laagland en de aangren zende zone der middelgebergten (ten N. der dalen van Nahe, en Main en Kger) bestaat een eigenaardig verband. De laatste is, door haar rijkdom aan ertsen, kolen en snelstroomend water, het natuurlijke industriegebied van Duitschland, waar reeds lang een dichte bevolking woont, die het tekort aan voedingsmiddelen voor een goed deel van het hoofdzakelijk landbouw- en veeteeltdrijvende laagland moest ontvangen. Dit kan echter niet meer in voldoende mate daarin en tevens in eigen behoeften voorzien en moet daarom zoowel voedingstoffen als vele grondstoffen voor de fabrikaten invoeren, wat te gemakkelijker valt, omdat liet aan twee zeeën grenst en bevaarbare rivieren bezit. I11 de 19c eeuw kwam natuur- ('alvariën-herg in de Adelsherger grot. Op oen 40 M. taoogen heuvel, waarboven liet gewelf zich nog 17 M verheft, staan honderden groote en kleine kolommen van druipsteen. Men liezoekt Tat deel der grot langs een onderaardschen spoorweg. Dolinen in Istrië, de meeste gevuld met sneeuw. Het dorp St. C inzian nabij Triest). Op den voorgrond een halfcirkelvormige inzinking in den kalksteen, waarin de Reka verdwijnt. lijk bij liet rivier- liet spoorwegverkeer. Geen wonder, dat langs den bergrand vele belangrijke steden zijn ontstaan, waar de producten van landbouw cn veeteelt tegen die van mijnwezen en nijverheid worden uitgewisseld; dat op de kusten van het laagland, vooral aan den mond der rivieren, groote handelsteden voor den uit- en invoer tot bloei zijn gekomen, terwijl in het laagland zelf, trouwens meest kleinere, marktplaatsen voor de landbouw(en nijverheids-)producten zijn ontstaan. Bovendien ligt in het laagland de hoofdstad des rijks, het hoofdcentrum voor de spoorwegen. Over de zuidelijke strook van het laagland heeft de industrie zich, van de bergen uit, in sterke mate uitgebreid. In Zuid-Duitschland ontstond in de laatste jaren een dergelijk contrast tusschen de beide hoofddeelen, nl. het Rijnbekken cn de Donau-hoogvlakte. Het ontbreken van kolen (behalve in Lotharingen) stond lang de ontwikkeling van de moderne groot-industrie in den weg; toch waren reeds vroeg op verschillende punten industrieën ontstaan, die dikwijls getuigenis aflegden van grooten kunstzin, welke krachtig werd gesteund door de rijkdommen, die de handel op de Noorditaliaansche steden, vóór het ontdekken van den zeeweg naar Indië, hier had opgehoopt. Thans echter heeft vooral het Rijn- en Xeckardal, de verdere Juravoet en het beneden-Main-dal een veelzijdige fabrieksnijverheid, die meer en meer in de gebergten doordringt, sedert het gebruik van waterkracht door omzetting in electriciteit wordt vergemakkelijkt. De Donau-hoogvlakte neemt vooral in Xuid-Xwabcn ook deel aan de industrie, maar is toch in de eerste plaats landbouw- en veeteeltgebied. De voornaamste industrieën staan met beide in verband: bierbrouwerijen, brandewijnstokerijen , kaasfabrieken. Tegenwoordig vormt Duitschland, door liet '1 olverbond, één handelsgebied, waartoe ook Luxemburg behoort. Het Tolverbond schrijft voor vrij verkeer tusschen de verbonden staten en een gemeenschappelijk tarief. Dolinen in Istrië, de meeste gevuld met sneeuw. Het dorp St. Canzinn 'nabij Triest). Op den voorgrond een halfcirkelvormige inzinking in den kalksteen, waarin de Reka verdwijnt. lijk bij het rivier- het spoorwegverkeer. Geen wonder, dat langs den bergrand vele belangrijke steden zijn ontstaan , waar de producten van landbouw en veeteelt tegen die van mijnwezen en nijverheid worden uitgewisseld; dat op de kusten van het laagland, vooral aan den mond der rivieren, groote handelsteden voor den uit- en invoer tot bloei zijn gekomen, terwijl in het laagland zelf, trouwens meest kleinere, marktplaatsen voor de landbouw(en nijverheids-)producten zijn ontstaan. Bovendien ligt in het laagland de hoofdstad des rijks, het hoofdcentrum voor de spoorwegen. Over de zuidelijke strook van het laagland heeft de industrie zich, van de bergen uit, in sterke mate uitgebreid. In Zuid-Duits chland ontstond in de laatste jaren een dergelijk contrast tusschen de beide hoofddeelen, nl. het Rijnbekken cn de Donau-hoogvlakte. Het ontbreken van kolen (behalve in Lotharingen) stond lang de ontwikkeling van de moderne groot-industrie in den weg; toch waren reeds vroeg op verschillende punten industrieën ontstaan, die dikwijls getuigenis aflegden van grooten kunstzin, welke krachtig werd gesteund door de rijkdommen, die de handel op de Noorditaliaansche steden, vóór het ontdekken van den zeeweg naar Indië, hier had opgehoopt. Thans echter heeft vooral het Rijn- en Xeckardal, de verdere Juravoet en het beneden-Main dal een veelzijdige fabrieksnijverheid, die meer en meer in de gebergten doordringt, sedert het gebruik van waterkracht door omzetting in electriciteit wordt vergemakkelijkt. De Donau-hoogvlakte neemt vooral in Zuid-Zwaben ook deel aan de industrie, maar is toch in de eerste plaats landbouw- en veeteeltgebied. De voornaamste industrieën staan met beide in verband: bierbrouwerijen, brandewijnstokerijen , kaasfabrieken. Tegenwoordig vormt Duitschland, door het 1 olverbond, één handelsgebied, waartoe ook Luxemburg behoort. Het Tolverbond schrijft voor vrij verkeer tusschen de verbonden staten en een gemeenschappelijk tarief. Slechts J/3 der bevolking leeft van landbouw en veeteelt, 2/5 van industrie en mijnbouw, van handel en zeevaart. Niet minder dan 1/J, des lands is met bosch bedekt, waarvan '/3 loofwoud (vooral beuken»), 2/3 naaldhout. Zuid-Duitschland is in 't zuidoosten Donaugebied, in 't noordwesten Rijngebied. De grens tusschen beide vormt ongeveer de Zwabisch-Frankische Jura. Het Donaugebied bestaat uit den noordrand der Alpen, de Zwabisch-Beiersche hoogvlakte (met de OpperPalts benoorden den Donau), in 't N\V. begrensd door den genoemden Jura, in 't noordoosten door het Bohemer woud met het Beiersche woud. De strook der Alpen in Duitschland noemt men gewoonlijk de Duitsche Kalk-Alpen. Het grootste deel hunner ketenen is met naaldhout bekleed; daarboven liggen de „matten" en dan de zeer steile, woestgevormde en naakte bovendeelen der hoogere ketens, waarvan de hoogste toppen boven de sneeuwgrens (2500 M.) uitsteken, het hoogst de Zugspitze (3000 M.), waarop een meteorologisch observatorium gebouwd is. De Zwabisch-Beiersche hoogvlakte is deels heuvelig, deels zeer vlak; de Hier, de Lech, de Isar en de Inn hebben zich breede dalen in de losse aardlagen uitgeschuurd. Door hun groot verval zijn ze, behalve de Inn, nagenoeg onbevaarbaar. Open naar 't noorden, afgesloten van 't zuiden, heeft de vlakte, die gemiddeld 500 M. hoog ligt, een guur klimaat. De vruchtbaarheid is ongelijk, maar meestal niet groot; evenzoo de bevolkingsdichtheid. Langs den zuidrand liggen kleine Alpenmeren, langs de oevers van Isar en Donau groote veenmoerassen. Van oudsher waren de hoogvlakte en het Donaudal het doortochtsgebied tusschen Oostenrijk en de Rijnlanden en thans gaat de groote verkeersweg van Londen tot Konstantinopel over Augsburg en Mtinchen. Van veel meer belang dan deze route van west naar oost was in de middeleeuwen, 11a de kruistochten, die van zuid naar noord, waardoor Augsburg en Ulm toen voor den handel dezelfde beteekenis hadden als nu Hamburg en Breinen. Ulm (52), tweede stad van Wurtemberg, waar de groote route van west naar oost den Donau snijdt. Regensburg (52) was in de middeleeuwen, vóór de groote bloei van Augsburg begon, een groote koopstad, en is thans, dank zij de gunstige ligging, weer de belangrijkste stad aan den Donau in Duitschland; eerst hier begint de stoombootvaart op den stroom. Het is de hoofdstad van de Opper-Palts, die een voortzetting der hoogvlakte benoorden den Donau vormt. Pass au (19) is een kleinere grensstad, schilderachtig gelegen aan de vereeniging van de Inn met den Donau. Augsburg (97) was in de latere middeleeuwen en in de eerste helft der 16e eeuw het beheerschende centrum der hoogvlakte, de rijkste en bloeiendste stad van Duitschland , door den handel met Italië en de weefindustrie. Xog altijd is het een groote geldmarkt en de weverij is nu weer zeer aanzienlijk. München (560), de centrale stad der hoogvlakte, is met Beieren groot geworden, sedert den tijd van Napoleon. De koningen hebben er veel voor kunst en wetenschap gesticht. De hoogvlakte is in 't NO. afgesloten door het Bohemer woud; de breede pas (500 M.) waarover de spoorlijn München—Praag gaat, deelt het in een lagere, toegankelijke noordhelft en een hooge zuidhelft, die groote wouden draagt, waaronder nog enkele oerwouden; er voor ligt het Beiersche woud. Bijna woudloos daarentegen, en arm aan water, is de noordwestelijke begrenzing, de kalkrug van den ZwabischFrankischen Jura, met steilen rand naar 't N\V. en W. Groote pompwerken tot bevloeiing der hooge vlakken van den rug zijn aangelegd en in uitvoering. De Frankische Jura is Duitschlands grootste holengebied. Van den steilen rand der Zwabische heeft het stroomend water in den loop der eeuwen een aantal toppen afgescheiden, waarop de middeleeuwsche burchten verrezen. Het Zuidduitsche Rijngebied omvat in 't midden de Hovenrijnsche laagvlakte met hare randgebergten; ten westen daarvan de hoogvlakte van Lotharingen; ten oosten het Z w a b i s c h-F rankische terrassen land. Het laatste is een golvend gebied, met akkers, boomgaarden, wouden en wijnbergen, waardoor de mooie, vruchtbare dalen van Neckar en Main gaan Het Neckar-dal is zeer dicht bevolkt, vol industrie-stadjes, waartusschen Wurtembergs hoofdstad Stuttgart (210) dat, overeen komstig met München, eerst in de 19c eeuw met den staat zeiven opkwam; in tegenstelling tot de Heiersche hoofdstad is het een der mooist gelegen groote steden van Ruropa. Aan de Main is W'ürzburg (80) het grootste centrum (universiteit), maar van veel meer gewicht is het oude Neurenberg, in 't dal der Regnitz, eenmaal Augsburg's mededingster, thans veel grooter, Heierens grootste fabriekstad (310), met mooie oude huizen en wallen. Vruchtbaar en dicht bevolkt is de Hovenrijnsche laagvlakte, met haar zacht klimaat. Het dichtst is ze bewoond aan de randen; löss bedekt daar de vlakte en op de aangrenzende hellingen wordt wijnbouw gedreven. Daarbij komt belangrijke nijverheid, in 't Z. vooral weverij, in den Rlzas meer dan in Raden; de Rlzas heeft bijna '/3 der Duitsche katoenfabrikatie; Mülhausen (103) is er het centrum van. In 't N. zijn de Rijnoevers bezet met chemische fabrieken (verfstoffen uit steenkoolteer; geneesmiddelen). Hier liggen ook grootere steden aan den stroom, bezuiden Mannheim geen enkele, doordat hij er vroeger voortdurend overstroomde en geheel onbevaarbaar was. Thans is hij, ondanks het groot verval, voor kleinere schepen tot Straatsburg te gebruiken en ook het stuk Straatsburg Bazel wordt nu genormaliseerd; zoo kunnen de fabrieken hunne grondstoffen en vooral de kolen uit het Ruhrgebied langs den goedkoopen waterweg verkrijgen. De randgebergten dragen, als de meeste berglanden van het geheele Rijn- en Wezergebied, groote wouden, vooral van naaldhout, die alle geregeld worden geëxploiteerd. 113 Hun afwisseling met het lichtgroen der weiden maakt de grootste schoonheid dezer gebergten uit. I Iet land beoosten den Rijn behoort aan B a d e n en Hessen. Baden reikt nog tot aan en over de Bodensee (Konstanz, 25) en omvat het Schwarzwald en liet Xeckarheuvelland. Het eerste bewerkt thans zijn naaldhout meest zelf, zoodat het vlottenvervoer sterk is afgenomen; het heeft allerlei industrie. Mooi zijn de dalen, rond de toppen (ook de hoogste, de Feldberg), eentonig veelal de bosschen. Aan den voet liggen Freiburg (80), universiteitstad , en de oude badplaats Baden-Baden (15000 inw.; 70000 badgasten). Over het golvend Neckar-heuvelland gaat de spoorlijn Straatsburg—Ulm, waaraan Badens hoofdstad, het in 1715 als residentie gestichte Karlsruhe (110). Waar de Neckar in de vlakte treedt, ligt in mooie omlijsting de universiteitstad Heidelberg (47). Het Oden woud ligt grootendeels in Hessen, een der bloeiendste staten van Duitschland, met de hoofdstad Darmstad (90) en de Rijn- en Mainhaven Mainz (80). Tot het noordelijk deel van Hessen behoort de Wetterau, de voortzetting der Rijnvlakte. Tusschen beide deelen ligt de grootste stad der vlakte, Frankfort a'M. (355), stad van groothandel en geldhandel. Links van den Rijn liggen de oude Romeinsehe vestingen Mainz, Spiers, Worms (45). Straatsburg. Spiers (22), in de veelvuldig verwoeste, maar zich altijd weer herstellende Rijnpalts, is de eenige Rijnstad die niet mee opkomt met de moderne industrie en handel; het is geheel overvleugeld door Ludwigshafen (60), tegenover Mannheim. Straatsburg, de hoofdstad van den Flzas, ontstond aan het einde van den hoogen muur der Vogezen, waar de groote verkeersroute van oost naar west Frankrijk binnengaat; de stad is, als de geheele Elzas, sedert 1871 sterk opgekomen (115). De hoogvlakte van Lotharingen, de eeuwige twistappel, is sedert 1871 staatkundig gehalveerd. Terwijl de Llzas, behalve eenige dalen der Vogezen, geheel Duitsch BOS—NIERMEYER, Leerb. L. cn V., 7e druk. 8 114 is, wonen in Duitsch-Lotharingen 200000 Franschen; de Duitschers wilden de sterke vesting Met/, hebben (60; het neemt niet toe in bevolking). Lotharingen is een vruchtbaar akkerland. De grootere plaatsen liggen in het mooie Moezeldal en in het kolengebied aan de Saar, met groote ijzerindustrie, die het ruwe ijzer krijgt van de rijke groeven aan de Fransche grens bewesten Metz, in de laatste jaren de rijkste van Duitschland. Middel-Duitschland is een berggordel, die uit tlrie deelen bestaat: het leisteenplateau van den Rijn, de \\ ezer"eberoten en de noordelijke bergrand van Bohemen. Het leisteenplateau van den Rijn is door de mooie dalen van den Rijn (Hingen— Bonn), Moezel, Lahn en Sic» , verdeeld in twee westelijke en drie oostelijke stukken. Ilunsrück, Eifel (roet Ardennen, zie België), Tannus, Westerwoud en Sauerland. De ketenen die zie 1 op deze hoogvlakte verheften, dragen groote wouden, behalve de westelijkste en regenrijkste, das Hohe \ enn, waarvan de naam de begroeiing aangeeft. De hoogere: deelen ceiplateau's hebben mageren landbouw, op t Westerwoud veeteelt; daar ziet men weiden met slooten op de berden, de lagere deelen zijn vruchtbaarder; het armst is de Eifel, het rijkst het Bergische Land, waardoor de Wupper stroomt. De dalhellingen hebben beroemden wijnbouw en veel vruchtenteelt. De grootere plaatsen liggen haast alle in de dalen of aan den buitenrand; aan beide komen minerale bronnen te voorschijn, waardoor badplaatsen ontstonden: Wiesbaden (110), Homburg (14). Kreuznach (24). Ems (7), Aken (155). Van de vroegere vulkanische werkin" Betuigen ook de bazaltkoppen van het Zevengebergte (straatkeien) en de vulkanen met kraters en kratermeren (Maare) van den Eifel (tras). Het centrum van het gebied is Koblenz (60), van de Moezelstreek Tri er (47), mct de mooiste Romeinsche ruïnen der Germaansche landen; Bonn (88) heeft een universiteit. Op en langs den noordrand van het plateau heeft zie i een reusachtige nijverheid ontwikkeld, die zich ook uitstrekt De ruïne Gutenfels en de I'falz. De Zackenfall. Waterval in het Reuzengebergte, aan het boveneinde van een prachtig, kloofvormig dal, met 100 M. hooge, steile wanden, waarlangs met groote moeite een pad tusschen rots en stroom is aangelegd. Miinchen. Het nieuwe stadhuis op de Marienplatz, in 1905 voltooid. Links de torens der O. L. Vrouwe-kerk. De Zackenfall. Waterval in liet Reuzengebergte, aan het boveneinde van een prachtig, kloofvormig dal, met 100 M. hooge, steile wanden waarlangs met groote moeite een pad tusschen rots en stroom is aangelegd. München. Het nieuwe stadhuis op de Marienplatz, in 1905 voltooid. Links de torens der O. L. Vrouwe kerk. Unter den Linden, met ruiterstandbeeld van Frederik den (jrooten, in Berlijn. Links het keizerlijk paleis. over de Keulsche Bocht, den inham der laagvlakte in 't gebergte. In die vlakte liggen de groote Rijnhavens Keulen (430), Duisburg—Ruhrort (210; door het steenkoolvervoer de grootste binnenhaven van Europa) en Dusseldorf (260). Keulen, ontstaan uit de Romeinsche Colonia Agrippina, later een machtige aartsbisschopzetel en belangrijke hanzestad, drijft van oudsher een levendigen handel, ook met de landen van het Rijnmondingsgebied. De andere zijn eerst in de 19e eeuw tot bloei gekomen. De twee grootste industrieën zijn de ijzerfabrikatie en de weverij. De eerste ontstond door de rijke ijzer- en steenkoolmijnen langs den noordrand van het plateau, zoowel ten westen van den Rijn (Aken) als vooral in het Ruhrgebied, de grootste ijzerindustrie der aarde: Essen (231; Krupp), Dortmund (190) en tallooze andere groote en kleine steden; verder ook in het Hergische Land (Solingen, 50). In het laatste ligt aan de Wupper de groote dubbelstad der textielnijverheid Elberfeld—Bannen (325)! het andere groote weverijgebied ligt westelijk van den Rijn, met Krefeld (110; zijde) en Aken. De Wezergebergten bestaan uit een zuidelijke en een noordelijke rij, en elk van deze uit een westelijke en een oostelijke groep. In 't zuiden liggen westwaarts drie schraal bewoonde bergen: de Spessart, met het grootste loof woud van Middel-Europa bedekt, de Vogelsberg, een groote vulkaan, met zacht glooienden kegelvorm en straalvormig uitgaande ravijnen, en de R h ö n ; oostwaarts het dichtbevolkte Thüringer woud, vol huisindustrie en 's zomers vol vreemden (Friedrichroda), zich voortzettend in het F ranken woud, dat bij het F i c h t e lge be rg t e aansluit. Het Thüringer woud is een der weinige gebergten dat dichter bewoond is dan de omringende vlakte: industrie voedt meer menschen dan landbouw. Toch is de I h üringsche hoogvlakte een zeer vruchtbaar en geheel bebouwd gebied. Het centrum is Erfurt (110), omgeven door bloemkweekerijen; in 't midden van den verkeersweg waaraan de beroemde kleine residenties liggen: 1'. i sen ac h (37 5 8* niet den Wartburg), Gotha (38). ^ eimar (32), Jena (29) heeft een bekende universiteit. — In 't westen is liet verkeerscentrum Kassei (14°); Güttingen (35) heeft een beroemde universiteit. De noordelijke rij bestaat in 't W. uit de lage ruggen van het Teutoburgerwoud, met de snelgroeiende fabriekssteden Hielefeld (75) en Osnabrück (64) aan den noordvoet, en het Wezergebergte, waardoor de Wezer breekt in de Porta Westfalica; in 't O. de bergklomp van den Harz, waarvan het hooge NW. deel (Broeken 1140 M.), de Oberharz, grootendeels met naaldhout bedekt is en bezocht om zijn mooie rotsige dalen; de eeuwenoude zilverproductie is nog altijd de grootste van Duitschland; de uitgestrektere Unterharz is een effen plateau, met loof- wouden en akkers. De bergrand van liohemen is het laatste stuk van den Middenduitschen berggordel en bestaat uit het Saksisch Ertsgebergte, de Sudeten en daartusschen, waar de Elbe erdoor breekt, het om zijn steile, kale rotstoppen bekende Elbezandsteengebergte, de „Sachsische Schweiz' . Het naar 't N. flauw glooiend Ertsgebergte is het dichtstbevolkte bergland van Europa, tengevolge van den vroegeren mijnbouw (vooral zilver), die thans nagenoeg verdwenen is; de bevolking der talrijke stadjes en dorpen leeft voornamelijk van huisindustrie; in de laatste jaren is de fabrieksnijverheid toegenomen. Ook de zilvermijnen van den Pruisischen staat in Freiberg (37; mijnakademie worden geleidelijk verlaten. Het fabrieksbedrijf is veel •rrooter aan den voet van 't gebergte, waar het kolenbekken van Z wiek au (70), welks mijngangen tot onder de stad doorloopen, aanleiding gaf tot het ontstaan van het groote Saksische industriegebied, na de Ruhrstreek het "grootste van Duitschland; vooral textielnijverheid (katoen) en ijzerwerken; het centrum is Chemnitz (260). De toeneming der bevolking in deze industriestreek, zoowel als in die van het Rijngebied, is in de laatste jaren buitengewoon. Amerikaansch is zij in 1'lauen dat bijna zonder inlijving van voorsteden, van 47000 invv. in 1890 kwam op 113000 in 1908, door den grooten bloei der borduurnijverheid. In de vele dalen tusschen de ketenen der Sudeten wordt, zoowel als aan den voet van 't gebergte, in Silezië en in Bohemen , groote weverij gedreven , deels nog linnen , deels katoen; deels nog in dorpen, deels in fabrieken (Görlitz, 14). De laatste fabriekstreek in den Middelduitschen gordel is het ]> lat eau van Tarnowitz, met het rijkste steenkoolbekken van Duitschland na de Ruhrstreek, en tegelijk met de menigvuldigste ertslagen des lands: zink (galmei == zinkerts; 40 °/0 van de zinkproductie der aarde), ijzer, lood, zilver; daardoor groote metaalbereiding in tal van dicht opeengelegen steden en dorpen, welker snelle opkomst uit de laatste jaren dagteekent; vele liggen nog midden in de wouden. Het Xoordduitsche laagland heeft alleen naar de Xoordzee een regelmatige afhelling. Langs de Oostzee heft zich de in den ijstijd gevormde Balt ische rug, meteen grillig onregelmatige oppervlakte (hoogste punt 330 M,), doorsneden door de dalen van Weichsel en Oder, onder de namen van Pruisische, Pommersche, Mecklen burgsche merenplateau en verder als Holsteinsch S1 ees w ij ksche rug naar Jutland. Vóór de genoemde doorbrekingsdalen zich gevormd hadden, liep de Weichsel door de dalen van Xetze en Warthe en in de richting der kanalen benoorden Berlijn naar de Elbe bij Havelberg; de Oder ging door het Spreedal in dezelfde richting. Zoo ligt in 't midden der vlakte, van west naar oost, een groote laagte, waar de rivieren dikwijls moerassige oevers hebben; op het zand der breede, vlakke dalen ligt veel laag veen. Zuidwaarts daarvan verheft het terrein zich tot een rij van flauwe hoogten, van het Tarnowitzer plateau tot de Lüneburger heide, waar de Oder boven Glogau en de Elbe bij Maagdenburg met een groote bocht doorheen breken. Zuidwaarts daarvan liggen weer twee lagere doelen, de Silezische bocht en de kom van Leipzig. Van de rivieren cler vlakte is, na den Rijn, de Elbe de belangrijkste waterweg, daarna de O der, die bijna eheel vlaktestroom is. De Elbe is voor grootere schepen bevaarbaar tot Praag, de Oder tot nabij het plateau van Tarnowitz. De Elbe heeft een zeer groot en belangrijk achterland en hare monding ligt gunstiger dan die der Oder. Van de kanalen zijn de drukste het Keizer-W ilhelmsk anaai voor zeeschepen , het Dort m u nd-Eeraskanaa naar Einden, de nieuwe kanaalverbinding van Lübeck naaide Elbe en de waterweg Oder-Elbe bezuiden Herlijn. Een kanaal van Dortmund naar den Rijn en een van het Eetnskanaal bij Rheine via Hannover naar de Elbe bij Maagdenburg (Mittelland-kanaal) zijn in aanleg. De vruchtbaarheid van den bodem is zeer ongelijk. Vruchtbaar zijn de met löss bedekte heuvellanden langs den zuidrand, de breede rivierkleistrooken der groote stroomen, de zeekleilanden langs de Noordzee (marschen) en de delta's van Weichsel en Memel; de afwatering deilaatste is verbeterd door elektrische polderbemaling, tot dusver de eenige met die onzer Donge- en Biesboschpolders. De bodem van den Raltischen rug is ten deele met leem bedekt en dan met tarwe bebouwd, maar bestaat meerendeels uit zand en grint en draagt dan de "ewassen van ons diluvium, met groote naaldwouden wisselend: daartusschen heiden, met schapen- en bijenteelt. De golvingen van den bodem en de meren, veelal door beukenwouden omgeven, brengen afwisseling in het landschap. Zeer onvruchtbaar zijn de zandgronden in de streek der groote, vlakke dalen tusschen de beide ruggen. De naaldwouden zijn daar en in gansch Brandenburg nog veel uitgestrekter dan op de plateaus. De hoogvenen in tNW. zijn reeds voor een aanzienlijk deel ontgonnen. Daar de vaste rots bijna nergens aan de oppervlakte komt, zijn nuttige delfstoffen zeldzaam; hier en daar in de zuidelijke helft zout en bruinkool. Het noorden der vlakte heeft zeer weinig industrie, het zuiden des te meer. Ten eerste door den reusachtigen verbouw van suikerbieten om den Harzen in het Saaiedal, zoowel als in Silezië en Posen. Dan de weverijen, die zich van de gebergten hierheen hebben uitgebreid. Hier is de bevolking dicht, in 't noorden dun , behalve bij de riviermonden , waar de handel zich concentreert en industrieën schept. De groote steden liggen langs den noord- en den zuidrand. In 't midden heeft zich de hoofdstad Berlijn tot een stad van 3 millioen inwoners ontwikkeld. De meerendeels vruchtbare landbouwstreek Silezië heeft een groot centrum, de tweede stad van Pruisen, Breslau (49°)- groote graan- en wolmarkt en fabriekstad. Het Oosten is door Polen bewoond, die de meerderheid vormen in Posen, met gelijknamige hoofdstad (145), een halfPoolsche, half Duitsche stad. Van hier gaat een groote verkeersweg oostelijk naar Rusland (splitsing bij Thorn), westelijk over Frankfort aO. (65) naar Berlijn in Brandenburg, „de Mark", waaruit Pruisen ontstond. Berlijn (2 mill. inw., met voorsteden, o. a. Charlottenbnrg, 3 mill.) is met Pruisen en Duitschland groot geworden, vooral sedert het midden der 19e eeuw, veel later dus dan Londen en Parijs (in 1S40 ruim 300000 inw., in 1871 ruim 800000). Er loopen elf groote spoorlijnen samen, evenals in Londen; geen andere stad in Europa heeft er zooveel. Het is een zeer belangrijke industriestad (machines, kleedingstoffen, weeldeartikelen) en met Parijs de eerste geldmarkt van het Europeesch vasteland. De omstreek is ten deele zacht golvend, bosch- en merenrijk, maar overigens vlak en zandig. De architectuur haalt niet hij die van Parijs. In mooie omgeving ligt de residentie Potsdam (62). Het Spreewald, waar alle verkeer te water gaat, heeft groententeelt voor Berlijn. Aan de Elbe ligt Dresden (540), overeenkomstig met Breslau, en evenals dit fabriekstad, maar bovendien vele bewoners trekkend door zijn eigenschappen als residentie en door zijn mooie ligging aan den rand der vlakte. In het laagland ligt, in 't midden der Leipziger bocht, de handelstad Leipzig (530), middelpunt van den Duitsclien boekhandel; groote universiteit. De noordelijke en oostelijke vlaktezoom om den Harz is het meest industrieele gebied van het laagland, vooral door de rijkdom aan bruinkolen en zouten (chemische fabrieken, o. a. van kunstmest) en den verbouw van suikerbieten. De middelpunten zijn de fabrieksteden Brunswijk (140), een mooie oude stad, Maagdenburg (245), de hoofdmarkt van cfen Duitschen suikerhandel, en Halle (175)- Westwaarts strekt het fabrieksland zich uit naar Ha lino ver (310) met een veelsoortige industrie. De Duitsche Noordzeekust is een \\ addenkust met de drie wijde trechtermonden van Eems, W ezer en Elbe en een baai, de Jade-golf, waaraan de oorlogshaven \\ ïlhelmshaven (26). Aan de Eems tracht Pruisen van hm den (25), in Oost-Friesland, een groote haven te maken ter concurrentie met Breinen en Hamburg en vooral met de Nederlandsche havens. Oldenburg is een landbouwstaatje, evenals aan de Oostzee de beide Mecklenburgen. \ an veel meer beteekenis zijn de vrije steden Breinen (225) en vooral Hamburg (803; met de Pruisische voorsteden o a Altona, 1 mill.) de grootste zeehandelstad van het Europeesch vasteland. Breinen houdt de concurrentie goed vol als zetel van den Noordduitschen Lloyd; en c at hoewel de groote zeeschepen niet verder kunnen komen dan Bremerhaven (25), terwijl ze Hamburg kunnen bereiken, Cuxhaven (26) is alleen loodsstat.on. Norderney is een groote badplaats, evenzoo Helgoland. De Oostzeekust is in de westhelft vol afwisseling, met haar bochten en heuvelige oevers, bezaaid met mooie badplaatsen (ook op het eiland Rügen). Daartusschen de oorlogshaven en reederijstad Kiel (180; in i86°: 20 , waar het Keizer Wilhelmkanaal eindigt, en Lubeck (95), eenmaal de grootste Hanzestad, daarna geheel door de Noordzeehavens overvleugeld, thans weer krachtig concurreerend met de Pruisische Oostzeehavens, maar toch van minder beteekenis dan het snel opkomende Stettin (2*5) de havenstad van Berlijn, derde haven des rijks Eentoniger zijn de duinkusten van Pommeren en op de en"ïe ''even"tóoÏÏTvior*"Mldêr'™dW.,dei.lr" ^ü' "" beel?"VT ï» VOOr«evel stelle" "ei«r het gemeentebestuur onve™?i"srht^f K^nwijn ^>or gins ?erS,t'^1"" °""S "'kende """"Mt. waar voor rekening van Werf „Vulkan" bij Stettin, waar de grootste Duitsche handels en oorlogschepen gebouwd zijn; zeven hellingen; ook groote locomotieven-fabriek; 7000 werklieden. Stadhuis van Leuven. Brugge. Lakenhal met Belfried. landtongen der haften; de vele wandelende duinen zijn thans meest vastgelegd. Het oude Danzig (135) en het later groot geworden Koningsbergen (280) hebben veel uitvoer van landbouwproducten, ook uit Rusland, vooral het tweede; de Russische belastingpolitiek doet hun echter veel kwaad. Op de kusten van Sa 111 land wordt barnsteen gevischt en, in het land, gedolven. §4. België. Grootte: iets kleiner dan Nedcrl. Inwoners: 1.6 mill. meer dan Xederl. Het koninkrijk België bestaat in 't Zuiden uit de Ardennen, het noordwestelijk deel van het Rijnsche leisteenplateau. Ze vormen een hoogvlakte, die zich in de Hautes Fagnes (= hoogvenen: op de vlakke deelen zijn venen ontstaan) tot een hoogtemaximum van 700 M. verheft, en waarin de rivieren (de Maas met de Semois, de Sambre en de Ourthe) zich diepe, mooie dalen hebben uitgeslepen. Dit bergland heeft in de hoogste deelen een guur klimaat met sneeuwrijke winters en is grootendeels onvruchtbaar en schraal bevolkt; het bezit ook groote, mooie loofwouden. De noordelijke lagere deelen zijn beter bebouwd. Het bochtige dal der Semois heeft een aangenaam klimaat. Tusschen Maas en Vesdre ligt het land van Herve, met veel veeteelt. Het Vesdre-dal heeft veel fabrieken, vooral te Verviers (72; laken); in een zijdal ligt de badplaats Spa (8). In het onzijdig gebied van Moresnet liggende zinkgroeven van V i e i 11 e M o n t a g n e. In het dvvarsdal der Maas D i n a n t (7), niet ver van den mond der Lesse, die door de grot van Han stroomt. De kolen- en ijzergordel aan den noordrand van het Leisteenplateau loopt in België langs de dalen van Henne (Fr. Haine), Sambre en Maas, door de provincies Henegouwen , Namen en Luik. De eene mijn, oven en fabriek volgt hier op de andere. Mons of Hergen (27), de hoofdstad van Henegouwen, is door de kolenmijnen der Borinage het middelpunt geworden van vele volkrijke gemeenten. Rondom Charleroi (27) zijn vele fabrieksplaatsen ontstaan en daarmee haast samengegroeid; overal ziet men hier rookende schoorsteenen, vuurhaarden, hoogovens en glasblazerijen. Ook Namen (43) heeft ve e metaal- en glasfabrieken. Te Seraing (74) vindt men de belangrijkste ijzerfabriek des lands. Het middelpunt van deze noordelijke kolen- en metaalindustriestreek is Luik (225), de oude zwaardvegersstad, waar nog tegenwoordig wapens worden gefabriceerd. Aan de noordzijde van Sambre en Maas ligt een naar het N. afbellend, golvend heuvelland, dat voor een goed deel met vruchtbare Hesbaaische klei (lóss) is bedekt. Hier delft men den blauwen Escauzijnschen steen, marmer en Quenastkeien. Het dichtbevolkte Belgische heuvelland was'reeds vroeg een doortochtsland tusschen de ruwe Ardennen en de voorheen reeds moeilijk begaanbare Be oische vlakte. Hier was een belangrijke handelsweg, maar hier was ook de heerbaan der legers, die slag leverden bij Landen en Neerwinden, bij Waterloo en Quatre-Bras, bij Fleurus, Seneffe, bij Malplaquet. De derde natuurlijke afdeeling is de vlakte, die uit een onvruchtbaar, zandig en venig oostelijk deel, de Kempen, en een lager westelijk deel, de V1 aanderens bestaat. Dit laatste, van nature slechts ten deele tot bebouwing geschikt, is door ingespannen arbeid, door kleidelven en bemesting, door bedijking en bemaling grootendeels vruchtbaar gemaakt. Het Land van Waes, nu een vruchtbaar ••ebied, was voorheen een moeras (waes, l r. vase, — modder), dikwijls blootgesteld aan overstroomingen der Schelde. Langs de Noordzee loopt een duinenreeks, waarvoor een gevaarlijke kust ligt (Vlaamsche banken). Ostende (42) is een kunsthaven met verkeer op ingeland (spoorlijn Ostende—Brussel Luik Keulen), tevens drukke badplaats. Ook Blankenberghe (6) en Heyst zijn badplaatsen. België behoort tot het Maas- en Scheldegebied. De Maas is er de rivier van het bergland. Haar dal, met dat der Sambre, is een deel van den ouden weg van Parijs naar Keulen; maar de rivier zelve was slecht bevaarbaar; thans is ze boven Luik door stuwen en schutsluizen voor de scheepvaart geschikt gemaakt. Van Luik tot Maastricht loopt er een kanaal langs. — De Schelde is de rivier der vlakte. Doornik ligt slechts 17 M. boven den zeespiegel. De Schelde neemt verscheidene bijrivieren op: de Leyc — Fransch: Lys — bij Gent, waar de werking der getijden reeds duidelijk merkbaar is, de Ru pel en de rivieren welke deze vormen. De Schelde is een goed bevaarbare rivier, die ook het voordeel biedt dat de monding in de nabijheid des lands ligt. De bevolking spreekt twee talen: de grootste helft Vlaamsch in de vlakte, de kleinste Waalsch in liet bergland. België is het dichtst bevolkte land van Europa; liet dunst bevolkst zijn de Ardennen. Hoewel België vrij wat koren verbouwt, moeten voor de dichte bevolking heel wat voedingstoffen worden ingevoerd. Voor de opbrengst van kolen is Belgie het zesde, voor die van ruw ijzer het vijfde land der Aarde. Behalve de Sambre-Maas-gordel heeft ook liet /. van Luxemburg rijke ijzermijnen, één gebied vormend met die van Lotharingen (zie Duitschland). De Belgische nijverheid is oud; reeds iu de middelecuwen waren de Vlaamsche wollen en linnen stoffen wereldberoemd; nog tegenwoordig is de vlakte de hoofdzetel der textielindustrie. Was de Belgische vlakte in den bloeitijd van Gent en Brugge, later van Antwerpen, een roemrijk handelsgebied, ook tegenwoordig is de handel des lands zeer aanzienlijk. Oorzaken: het mijnwezen en de levendige nijverheid, die vele vreemde grondstoffen noodig heeft en vele fabrikaten en delfstoffen uitvoert; de behoefte aan voedingstoffen, en verder de gunstige ligging; 't is het doortochtsland van Frankrijk naar Nederland en ten deele ook naar Duitschland, het biedt den kortsten weg van de industriëele Rijnprovincie naar zee en naar Engeland. liet bezit het dichtste spoorwegnet van Europa. Zoo kon België, hoewel het tot iyo8 geen koloniën had, 2 NI!. Naerodal, ile smalle voortzetting van een der smalle takken van den Sognefjord sllos' Schoolatlas, blad 7'. In den winter krijgt men maandenlang in bet dal de zon niet te zien. De kale strooken op do hellingen zijn de banen der lawinen skieden . De foto is genomen van de dalwaterscheiding. hen gezicht op Moskou: op de achtergrond liet Kremlin. IwanWeliki Kroninga» Wachttoren. Kazerne. Wachttoren. liet groote Paleis. kerk. kerk. liet Kremlin van Moskou (eigenlijk Kreml = burcht; ook andere Itussische steden hebben hun Kreml), een der grootste vorsten«tedon („kratons"), met paleizen, kazernes, kerken, kloosters en regeeringsgebouwen. . ijzelproductie ontstaan uit de schatrijke ertslagen, vooral bij Kiruna1); uitvoer naar Lulea (9) en sedert kort vooral naar de nieuwe stad Narvik (4) aan de westkust. Zuidelijk Zweden daalt van 't Noorden af naar de laagte der groote meren en verheft zich dan weer tot een lang plateau. Het heeft meer bouwland (8 °/0 van Zweden is bebouwd), maar eiken- en beukenwouden en heiden zijn in de meerderheid; ijzer komt ook hier veel voor, hoewel nu door 't N. sterk overtroffen. Door de merenlaagte gaat het groote verkeer van west naar oost, langs kanaal en spoorlijn van Stokholm naar Gotenburg, welker haven bijna altijd ijsvrij is. Beide zijn belangrijke handels- en fabrieksteden. Stokholm (345) heeft een prachtige ligging op eilandjes en schiereilanden, op rotsen en in de vlakte, aan den ingang van het Malar-meer. Gotenburg (165) is een stichting van Gustaaf Adolf. Jönköping (24) aan het Vetter (Wetter) meer is de stad der lucifersfabrieken. Karlskrona (26) is oorlogshaven. Malmö, eenmaal mededingster van Kopenhagen, is nog de derde stad des lands (80). De universiteitsteden zijn Lund (20) en het oude Upsala (25). Op Go tl and ligt te midden van groote ruïnen, vooral van kerken, het kleine Visby (9), van de 12e tot 14e eeuw de machtigste stad der Oostzee. § 11. Rusland. Gr.: ruim half Europa. Inw.: 25 X derl. — Rusland is het continentale oosten van Europa. Het is bijna geheel een laagvlakte, waarvan men de hoogere strooken ruggen pleegt te noemen: Noordrussische rug, Waldaïhoogten, Westrussische rug, Baltische hoogten, Zuidrussische rug, Wol ga-rug; meerendeels zijn het breede, zeer flauw glooiende bodemaanzwellingen; sommige dragen lage heuvels; steile hellingen vertoont alleen de Wolga-bergoever, doordat de rivier de kalkrotsen heeft ondermijnd en tot een 100—300 M. hooge falaisewand vervormd. Door het Finsche Rots- en Meren ') Dit komt nog niet voor op den t8en druk van Hos' Schoolatlas; het ligt op bijna 68' NBr., aan de spoorlijn. 10* land loopen eenige lange, in den ijstijd gevormde heuvelketenen. De Oeral (Woeste, Ertsrijke, Woudrijke Oeral) op den oostkant is een lang, maar geenszins een hoog gebergte; hoogste top de Töll-pos (1660 M.). In t ZO., ten N. van de Kaspische zee, daalt de bodem tot beneden den spiegel des oceaans. De Kaspische-zeespiegel ligt 26 M. lager dan het niveau der Middellandsche zee. Rusland grenst wel aan vier zeeën, maar een daarvan is een groot zoutwatermeer, twee zijn binnenzeeen en de vierde is de afgelegen Noordelijke IJszee met haar ongunstig klimaat. De lange winters en dichtvriezende havens deelt de Oostzee nog eenigermate met de \\ itte zee. Rusland beslaat meer dan de helft van geheel Europa, maar hoezeer ook t N. van t Z. in klimaat en voortbrengselen verschilt, de oostelijke ligging drukt overal één stempel op, dien van een streng vastelandsklimaat met lange, strenge winters, warme zomers; groot verschil tusschen dag- en nachttemperatuur en groote warmtesprongen van den eenen dag op den anderen. De verre afstanden bemoeilijken het verkeer der deelen onderling en hielden het gansche land, tot den tijd der spoorwegen, van WestEuropa afgezonderd. Rusland is de naaste buur van Azië en heeft in 't Z. uit dat werelddeel een groot deel zijner cultuur ontvangen, in de Middeleeuwen, door de heerschappij der Tartaren. Thans werkt Rusland veel meer in op Azië dan omgekeerd. Groote oppervlakten zijn daar gemaakt tot leveranciers van ruwe stoffen voor de fabrieken (katoen uit Ttirkestan), doch op zijn beurt ontvangt Rusland nog vele fabrikaten uit Middel- en West-Europa en voert het zijn koren, hout en vlas naar het westen uit. Zoo is het een overgangsland tusschen Europa en Azië. Rusland heeft in 't N. een smalle strook, waar 't geheele jaar door een dikke laag in den bodem bevroren blijft; daar liggen de toendra's, in den langen winter diep onder de sneeuw begraven, die 's zomers smelt tot moerassen, waarin zich een rijke mosflora en vele bloeiende planten ontwikkelen. Hier wonen de Samojeden met hunne rendieren. Buiten deze poolsteppen is het land in twee helften te verdeelen: een woud- en een steppenstreek. De grens tusschen beide loopt ongeveer van Z\Y. naar NO., over Kijew en Kazan. In het woud land is de bodem grootendeels bedekt met in den ijstijd gevormde afzettingen, die dus op ons diluvium gelijken. Het heeft in 't N. en O. alleen naaldwouden, westwaarts van een lijn Onega-meer—Kazan ook loofwouden. De bosschen van het Petsjora-gebied en een groot deel van de landen om de Witte zee zijn nog ongerept; alleen wordt langs de rivieren roofbouw gedreven. In de verdere woudstreek is veel landbouw, weinig veeteelt. Het steppenland heeft beide. Bosschen ontbreken hier tengevolge der zomerdroogte, waardoor de vruchtbaarheid naar 't zuiden afneemt en de steppen aan de Kaspische zee grootendeels onbruikbaar zijn, door het zout in den bodem, die daar niet door rivieren wordt uitgeloogd. Bij voldoende besproeiing is de steppenbodem uiterst vruchtbaar. Ze bestaat uit de humusrijke zwarte aarde; toch is in jaren van groote zomerdroogte gebleken dat men ook dezen grond geregeld moet gaan bemesten en bewerken om misgewas en hongersnood te voorkomen. Sterk is hare bevolking toegenomen sedert de afschaffing der lijfeigen schap (1867), toen de Russische boeren mochten gaan verhuizen. Te voren was het geheel grootendeels een grassteppe, maar sedert heeft de landbouw zich steeds verder zuidwaarts uitgebreid en thans reiken de akkers tot aan de Zwarte zee en in de Krimr^ De hoofdeigenschappen der Russische rivieren staan in nauwe betrekking tot den vorm des bodems en het klimaat. De groote uitgestrektheid der vlakte, met weinig scherpe waterscheidingen, heeft gelegenheid gegeven tot ontwikkeling van uitgebreide stroomgebieden, waartusschen kanalen gemakkelijk gemeenschap tot stand konden bren gen; die kanalen zijn echter alleen geschikt voor vlotten en kleine vaartuigen, en hetzelfde geldt van vele rivieren van het Russische Oost- en Zwartezeegebied (Duna, Njemen, Don, Dnjepr, Dnjestr, Boeg), doordat ze door de ruggen moeten breken. De korte waterrijke Newa en de kolossale Wolga, alsmede de Oeral, de Petsjora en de Dwina deelen deze mingunstige eigenschap niet. Maar de Wolga, en nog meer de Oeral, heeft reeds eenigermate de eigenschappen van een stepperivier, door hare vele banken en zich verleggende beddingen. De Petsjora vooral, maar ook de Dwina, ondervinden de nadeelen van een hooge geographische breedte alsook van het vastelandsklimaat. De lange winter bedekt alle Russische rivieren met ijs. Zelfs de Donaumonden (breedte van Bordeaux) zijn eiken winter eenigen tijd dichtgevroren! Dit alles belet echter niet, dat de Russische rivieren aan het verkeer uitnemende diensten bewijzen. Geen is er belangrijker dan de Wolga, die gemiddeld viermaal zooveel water heeft als de Rijn.. Zoowel bij Niezjnii-Nowgorod als bij Samara stijgt het hooge water jaarlijks 8 M. boven den gewonen stand. Door zijn afzonderlijke ligging en zijn grootte is Rusland een wereld op zich zelve gebleven, met een eigen (Slavisch) hoofdvolk, de Russen (Groot-, Klein- en Wit-Russen), 3,^ t|er bevolking, nagenoeg allen behoorend tot de Griekschorthodoxe Staatskerk, waarvan de tsaar het hoofd is. Ze zijn door een kring van andere volken omgeven. In t verste westen wonen de Polen (it io tnill.), een Slavisch volk, maar naar den godsdienst Roomsch-Katholiek; aan de Oostzee de Litauers en Letten (± 5 mill. samen), aan de Slaven verwant, de Est hen en de (Luthersche) Finnen (5 mill.), beiden Mongoolsche talen sprekend, maar zonder Mongoolsch type. Met laatste is meer bewaard bij de verspreide stammen in de Oosthelft des rijks (zie kaart 8; samen 4*U millioen). De Samojeden en hun verwante naburen zijn heidenen, de I urksche volken Mohammedanen, de Kalm ukken Boeddhisten. In Bessarabië wonen Roemenen. Overal wonen de Russen tusschen deze volken verspreid, alleen zeer weinig in Finland en in 't uiterste noorden. Slechts over korten afstand gaan ze in Europa over de grens, nl. in Galicië. — Als kolonisten wonen in Rusland de Duitschers en Joden, de eersten vooral in Polen en de Oostzeeprovinciën, verder bij de Zwarte zee en aan de Wolga bij Saratow (samen (rfc 2 mill.); de laatsten in 't westen des rijks, tot en met het Dnjepr- en het Duna-gebied (± 5 mill.). Een eigenaardige groep der Russen zijn de Kozakken, die oorspronkelijk in twee streken woonden, aan de Dnjepr en aan de Don. De eersten ontstonden in de middeleeuwen uit avonturiers en vluchtelingen, afkomstig uit de door Polen en Tartaren onderworpen streken. Ze organiseerden zich tot militaire bondgenootschappen , die lang voor Polen tegen de Tataren streden, en veel Tataarsch bloed in zich opnamen. Hun land, de Oekraine, werd in de 17e eeuw door Rusland onderworpen en in 1773 werden ze naar CisKaukasië verplaatst. De Donsche Kozakken zijn ontstaan uit vluchtelingen uit Rusland, vooral tijdens Iwan den Verschrikkelijken (16e eeuw). Hun militaire republiek werd spoedig van Rusland afhankelijk. In 't laatst der 16e en de eerste helft der 17e eeuw veroverden de Donsche Kozakken Siberië voor de Russen. Sedert heeft de Russische Regeering de Kozakken in haar legers ingelijfd. De meeste regimenten liggen in Siberische garnizoenen. Rusland is nog grootendeels een landbouw.staat. De tarwebouw neemt van 't Z. naar 't N. af, die van rogge en haver omgekeerd. Vlas is zoowel aan de Oost- als aan de Zwarte zee van beteekenis. I11 de strook daartusschen, van Polen tot Kazan, neemt de beetsuikerteelt en -industrie toe. Daarbij komen in 't Z. maïs en gierst, in eenige streken tabak en wijn; aardappelen overal. De veeteelt omvat runderen , paarden , schapen. Jacht en vischvangst zijn van veel grooter belang dan voor de landen van West- en Middel-Europa; vooral de laatste, o. a. de steurvisscherij op de Wolga en andere zuidelijke rivieren. Het mijnwezen is in 't leven geroepen door Peter den Grooten. De ertsrijke Oeral is een rijk mijngebied; goud, platina, koper (malachiet), maar vooral ijzer. Kolen vindt men 't meest bij den Donetz, en op het 1 arnowitzer plateau. De Kaukasus levert zeer veel petroleum; voor deze delfstof is Rusland liet tweede land der Aarde. Zout wordt vooral gewonnen bij den Oeral en uit de steppemeren ten N. van de Kaspische zee. Rusland is pas bezig een industrieland te worden; zeer oud is echter de huisvlijt, vooral op het platteland, in de lange winters; meestal in verband met de voortbrengselen uit den omtrek (linnenweverij, houtsnijden, metaal- en lederwerk). De fabrieksindustrie is tijdens Peter den Grooten ontstaan, maar begint pas in de laatste jaren een hooge vlucht te nemen. De tabaksfabrieken, bierbrouwerijen, brandewijnstokerijen en bietsuikerfabrieken verwerken inheemsche grondstoffen; de wol-, linnen- en lederindustrie voor een goed deel ook. De katoenfabrieken van Moskou en omliggende steden verwerken reeds veel katoen uit Turkestan. Ijzerfabrieken vindt men in verschillende groote steden, het meest weer in Moskou en omstreken, verder Petersburg en Warschau. De uitbreiding der industrie is lang tegengehouden door het volslagen gemis aan goede straatwegen; het daardoor dubbel onmisbaar spoorwegnet is eerst in den jongsten tijd goed ontwikkeld. Ruslands buitenlandsche handel is met huropa nog ongeveer dertien maal zoo groot als met Azië. De uitvoer over de Europeesche grenzen — grootendeels ter zee bestaat in goede oogstjaren voor meer dan de helft uit voedingsmiddelen; tarwe bovenaan; ook rogge, gerst, haver, maïs, eieren, verder vooral uit grondstoffen (petroleum, vlas, hennep, hout en hunne bijproducten). Voor rogge, gerst, haver en vlas is Rusland nog de grootste leverancier der aarde, voor tarwe is het door de Vereenigde Staten overtroffen. De invoer omvat vooral benoodigdheden voor de industrie (katoen, machines, ijzer, steenkool) en thee. ls handel met Turkestan, sterk toenemend door de nieuwe spoorlijn daarheen. Noord-Rusland heeft slechts één belangrijke handelstad, nl. Archangel (21) aan den Dwinamond; uitvoer graan (langs den spoorweg aangevoerd), hout en visch. Rusland heeft sedert enkele jaren naast den tsaar een volksvertegenwoordiging, de Doema; de tsaar is het hoofd der (Grieksche) staatskerk. D. ZUID-EUROPA. § 12. Spanje en Portugal. Spanje: 15 X Nederland. Invv.: 3'/4 X Nederland. Portugal: 22/3 X Nederland. Invv.: als Nederland. Het westelijke der drie Zuideuropeesche schiereilanden is liet scherpst van Europa's romp afgesloten en ligt dus vrij geïsoleerd. I)e geringe kustontwikkeling zoowel als de bodemgesteldheid belemmeren liet verkeer tusschen zee en binnenland. Het grootste deel des lands wordt ingenomen door het centrale hoogland. In 't NO. en Z. is dit door laagvlakten begrensd, terwijl zich op den buitenrand van beide laagvlakten weer een hooggebergte verheft. Kleinere kustvlakten liggen aan de west- en oostkust. Het binnenland heeft een droog klimaat met groote temperatuursverschillen tusschen zomer en winter. Madrid (650 M.) ontvangt jaarlijks slechts 38 cM. regen. Het vriest er wel eens zoo sterk, dat men er in December en Januari kan schaatsenrijden. In den korten, maar lieeten zomer is er dagelijks gemiddeld niet minder dan 270' verschil tusschen hoogste en laagste temperatuur, een echt plateauklimaat alzoo. Ten gevolge van de geringe regenhoeveelheid zijn zelfs de groote rivieren des zomers arm aan water, met uitzondering van den Guadalquivir, die water ontvangt van de Siërra Nevada (= sneeuwgebergte). Beschouwen wij eerst het Centrale hoogland. Het staat enkel langs bergpassen, enge rivierdalen en onherbergzame parainera's (d. z. hoogvlakten in de bergketenen, door steilwandige toppen gescheiden), met de kuststreken in gemeenschap. Het is een eentonig land, zeer arm aan bosch, waarvan de horizon wordt gevormd door de steile, meest met struikgewas bedekte, zaagvormige kammen (Siërra's) der randgebergten; alleen het noordelijk kustgebergte heeft dien zaagvorm niet. De kudden merinos, die op de hoogvlakten rondzwerven, trekken in den winter naar de dalen van Estremadura, het zuidwestelijk terras- 15S land en naar de vlakten van Andalusië; de teelt vermindert ten bate van den landbouw. Het hoogland sluit twee hoogvlakten in: die van O u dCastilië en Leon (gemidd. 800 M.) en die van NieuwCastilië (650 M.). De eerste vindt hare afstrooming door den in Spanje bijna geheel onbevaarbaren Duero, die op de grenzen van Spanje en Portugal nog stroomversnellingen vormt; de tweede door den Taag (= kloof) en den Guadiana. Beide zijn in Spanje ook onbevaarbaar; de Guadiana vormt in Portugal nog een waterval, de Pulo do Lobo (wolfssprong). De beide hoogvlakten zijn grootendeels steppen; de noordelijke heeft vele grassteppen en heiden, op de zuidelijke beslaan de geheel onvruchtbare zoutsteppen groote uitgestrektheid; evenzoo de terreinen, bedekt met het harde espartogras, dat veel voor de papierfabricatie gebruikt wordt; beide vooral in de eentonige Mancha. De landbouw neemt op de noordelijke hoogvlakte groote streken in beslag, vooral in de Ti er ra de Campos; fcr wordt in den voorzomer geoogst; daarna ligt alles dor en kaal. Al deze velden der hoogvlakte zijn onbevloeid, behalve smalle strooken in de diepe rivierdalen; zoo is de opbrengst zeer wisselvallig. De beide hoogvlakten worden gescheiden door een reeks van gebergten, die men op de kaarten als Castiliaansch Scheidingsgebergte samenvat; naar het W. zet dit zich in Portugal als Serra da Estrella voort. Het Centrale hoogland is arm aan groote steden, en de ligging hiervan is maar zelden door de rivieren bepaald. Op de hoogvlakte van Oud-Castilië en Leon: Valladolid (64), een oude vorstenzetel, evenals Burgos (27), dat een prachtige kathedraal bezit. Op de hoogvlakte van NieuwCastilië ligt op den hoogen Taagoever het oude stadje Toledo (20), dat langen tijd de zetel der Westgothische koningen was. Na de vereeniging van Castilië en Aragon werd Madrid (520), op een kale vlakte gelegen, de hoofdstad en de zetel van den Castiliaanschen adel; het is een grootsche, moderne stad, centrum van het staatkundig leven en van den binnenlandschen handel. Aranjuez (li) is de voorjaarsresidentie, een heerlijke oase, welker parken met Taagwater worden bevloeid. De noordrand wordt gevormd door het Cantabrisch gebergte; de westhelft, in Asturië, is het hoogst, tot 2600 M. De gemeenschap van de Biskaaische kust met het achterland ten Z. van 't gebergte is vergemakkelijkt door eenige spoorwegen (de drukste van Bilbao en Santander uit). In 't NW. vertakt de keten zich tot het bergland van Galicië. Bij de bronnen der Ebro hangt het Iberisch randgebergte, dat den oostrand van het Centrale hoogland vormt, samen met het Cantabrisch bergland. Door dien oostrand loopen de verkeersweg van Oud-Castilië over Burgos met Frankrijk en die van Nieuw-Castilië met het Ebrogebied (Madrid—Saragossa). Zuidelijker, waar het randgebergte de kust nadert, ontspringen verscheiden rivieren , waarom dit gedeelte wel het Iberische bronnenland wordt genoemd. Langs de steile, kale hellingen stormen onbevaarbare bergstroomen naar de Middellandsche zee. In den tijd der winterregens richten ze soms vreeselijke verwoestingen aan. De zeerand van het Centrale hoogland is de Siërra Morena die zich alleen van de zijde der Andalusische laagvlakte als een aanzienlijk gebergte vertoont. Het heeft zijn naam (donker gebergte) naar de donkergroene tint van het struikgewas dat op de Spaansche bergen zoo groote terreinen bedekt. Langs de woeste kloof D e s p e n aperros leidt de oude heerweg (nu spoorweg) van Castilië naar Andalusië. In dit bergland liggen de kwikzilvermijnen van Alm ad én en de rijke kopermijnen van de Rio Tinto. De kloof van den Guadiana scheidt het Spaansche van het Portugeesche deel, dat de provincie Algarvië afsluit en tot een weelderig zuidelijk kustland maakt. De randgebieden van het schiereiland zijn te verdeelen in de oceanische en de mediterrane. Tusschen beide bestaat een scherp contrast; de eerste hebben veel of althans genoeg regen, de laatste veel te weinig, vooral in den zomer, die er zeer warm is. Zij vormen het terrein der steppen en der kunstmatige bevloeiingen (zie het bijkaartje op blad Spanje en Portugal in den Schoolatlas). Te midden van troosteloos dorre vlakten en berghellingen, waarvan de minst droge met espartogras bedekt zijn, liggen als oasen , om de steden in de kustvlakten en in eenige dalen, de bevloeide vega's, bezet met wijnstokken, olijven, sinaasappelen, andere zuidvruchten, dan wel met granen; de deelen, die genoeg water krijgen om twee oogsten per jaar te geven, heeten huerta's (tuinen). Vega is een Arabisch woord, dat vlakte beteekent; de Mooren zijn de leermeesters geweest in het afdammen der rivieren en het aanleggen der kanalen. Ook de naaste, bevloeibare berghellingen zijn, als in onze Oost, dikwijls tot terrassen aangelegd, hier voor de vruchtenteelt. De grootste vega-steden zijn Malaga (115). aan ('e tropische zuidkust, waar veel suikerriet groeit, en ook katoen; Valencia (165), waar het waterverbruik uitstekend geregeld is; groote uitvoer van sinaasappelen, veel kleiner is Mure ia (31), met handel in dadels uit het dadelpalmenbosch van Elche, het eenige van Europa; Alicante (40) is de haven van Madrid aan de Middellandsche zee, Cartagena (41) oorlogshaven en uitvoerhaven van lood en zilver. Al deze steden hebben ook industrie, vooral zijdeweverij en vlechterij van espartogras, waarvan ook veel papier gemaakt wordt. Van nog veel meer gewicht is de nijverheid in Ca talon ië — met name katoen-, wol- en zijdeweverij, en papierfabricatie — het meest in de bloeiende hoofdstad Barcelona (535), de eerste handel en fabriekstad des lands. Het onvruchtbaarst gebied van Spanje is Aragon, het Ebro-bekken, een eentonige steppe, waarin men dagen lang reizen kan zonder een dorp aan te treffen. Alleen langs de rivieren vindt men hier en daar bouwland; de grootste oase is de vega, waarin Saragossa (75) ligt, tusschen de Ebro en het Keizerskanaal, dat zeer oneigenlijk genoemd is naar Karei V, want die gaf wel vergunning tot den aanleg, maar gegraven werd het pas in 't laatst der 18e eeuw. In haar dal door het Catalonisch kustgebergte vormt de Ebro geen stroomversnellingen; toch is ze maar over korten afstand bevaarbaar, door de geringe watermassa. — Het boven-Ebro-gebied, Navarra, is ten deele vruchtbaar, maar te dun bevolkt. Van de Pyreneën, reeds bij Frankrijk beschouwd, ligt de hoogste en wildste groep op de Spaansche zijde, de Maladetta (tot 3400 M.). De bewoners (5000) van het republiekje Andorra leven van veeteelt en smokkelhandel. De laagvlakte van Andalusië is ten deele goed bevloeid en bebouwd, maar kon 't veel meer zijn; groote streken lijden nog altijd onder gebrek aan bevolking tengevolge van de verdrijving der Mooren. Cordova (50), de oude kaliefenstad, met een beroemde, groote moskee, thans kathedraal, was eeuwenlang een doode stad; thans begint het als industrieplaats te herleven. Se villa (150), ten tijde van Spanje's wereldheerschappij de eerste handelstad des rijks, is thans door rivierverbetering weer voor kleine zeeschepen bereikbaar; het is de eenige levendige stad in Zuid-Spanje's binnenland. Het overvleugelt Cadiz (64), een Phenicische kolonie, gelegen op een vlakke rots aan het uiteinde van een smalle landtong, aan een goede baai, maar zonder gelegenheid tot uitbreiding; het heeft in Cuba veel verloren. Naar Jerez (52) heet de sherry.— De zeekust is bezet met hooge duinen, met pijnbosschen begroeid; in de moerassige weiden der laagvlakte erachter worden vechtstieren gefokt. De vele ketenen van het Andalusisch gebergte zijn deels met struikgewas bedekt, deels geheel naakt. Goed bebouwde dalen liggen er tusschen , o. a. de prachtige vega van Granada (70), aan den voet van den hoogsten keten, de Siërra Nevada (3480 M.). Hoven de stad verrijst de beroemde Alhambra, het Moorsche koningspaleis. Bos -NIERMEYER , I.eerb. /.. en V., 7e druk. 11 Het gebergte zet zich in Afrika voort aan gene zijde der diepe straat van Gibraltar (tot 900 M. diep). Het Engelsch gebiedt is een afzonderlijk verrijzende berg (425 M.), aan welker westvoet de stad (19) ligt; de kazematten voor de groote batterijen zijn in de zuidhelling uitgehold, boven de Punt van Europa. Een geheel ander landschap dan het overige Spanje vertoont' de noord- en noordwestkust. Deze behoort naar het klimaat niet tot zuid-, maar tot middel Europa. Door den regenrijkdom, ook in den zomer, zijn de hellingen van het Cantabrisch gebergte bedekt met loofwouden (o. a. kastanjes) en welige weiden; de dalen zijn goed bebouwd, in het middendeel, vooral in As tune, bezit het gebergte een grootsche alpennatuur en ook Galicie is een er mooiste berglanden van Europa, met dichte bevolking, die echter door het grootgrondbezit een armoedig bestaan leidt en ten deele buiten de provincie haar brood moet verdienen. Van belang is hier ook de zeevaart en de visscherij, aan de daarvoor zoo geschikte naskust; maar de handel van La Coruiia (43) heeft door het verlies van Cuba sterk geleden; Ferrol (24) is oorlogshaven, Vigo (20) stoomboot- en telegraafstation. Het eine Santiago (10), vroeger de hoofdstad, is aartsbisschopzetel en bedevaartplaats en heeft een drukbezochte universiteit. De noordkust heeft naast den landbouw grooten mijnbouw en industrie, vooral in het Baskenland al wordt nog een groot deel van het ijzererts uitgevoerd; Bilbao (80) is het levendig centrum. Het Baskisch is een geheel op zichzelf staande taal. — Santander (48) is de haven van MTegenover de golf van Valencia liggen de Balearen en Pityusen, het grootste en belangrijkste is Majorca (Sn Mallorca), met groote vruchtencultuur, evenals Minorca (S,.. Menora). De hoofdstad Palma (40) is een levendige ^Portugal omvat de westelijke terrassen en kustvlakten «"» . ti 1 a I nntr daarmee de bevaarbare cleeien van uüuiu en Ongelukkig heerscht evenals in Spanje ook hier het grootgrondbezit, vooral ten Z. van den Taag; niet minder dan 45% der oppervlakte, ongeveer evenveel als in Spanje, ligt woest. Oporto, juister Porto (= de haven; 185),' met veel uitvoer van portwijn, en Lissabon (360), dehoofdstad en eerste handelstad, hebben beiden een schoone ligging en een goede rivierhaven, vooral het laatste. Alle leven van Portugal schijnt zich in beide steden te concentreeren. Spanje en Portugal zijn achterlijke landen. De bevolkingsdichtheid is gering, behalve in eenige kuststreken. Het eerste heeft pas voor enkele jaren de laatste deelen van zijn groot-Amerikaansch rijk verloren, tegelijk met de Philippijnen; zijn Afrikaansch bezit is onbelangrijk, dat van Portugal daarentegen uitgestrekt, maar slecht beheerd. De regeeringen doen nog te weinig voor verbetering van den landbouw, die met de veeteelt het voornaamste bestaansmiddel uitmaakt. Het grootgrondbezit, dat in beide landen zeer aanzienlijk is, vormt voor verbetering en uitbreiding der bebouwing een sterke belemmering. Ook zijn krachtiger maatregelen noodig tot herwouding, 11a eeuwenlanden roofbouw in de bosschen; beide landen waren vroeger veel boschrijker dan nu, en vooral Spanje moet veel hout invoeren, evenals steenkool, hoewel er groote steenkoollagen zijn. Spanje's rijke ertsmijnen zijn voor een goed deel in het bezit van vreemdelingen, en die aan den staat behooren, zijn meest aan buitenlandsche bankiers verpacht. Zoo wordt het grootste deel der ertsen nog altijd uitgevoerd. Andere belangrijke uitvoerartikelen zijn wijn, zuidvruchten, olijfolie, kurk; van Portugal vooral wijn en kurk. Tengevolge van het verlies der koloniën heeft de handel van Spanje een zware crisis doorgemaakt. De in- en uitvoer daalde van een waarde van 925 mill. gulden in 1896 op 740 mill. in 1901, maar steeg weer tot 925 mill. in 1906. Ze is geringer dan die van Zwitserland, maar het herstel is bemoedigend, terwijl ook uit andere teekenen blijkt dat het verlies tot krachtsinspanning schijnt te prikkelen. De 11* meeste handel is op Frankrijk cn Engeland, d.e op Portugal is gering. Ook Portugal's handel, die voor een gro deel in Engelsche handen is, gaat wat vooruit S ,3 Italië. Gr.: 9 X Nederland. Inw. 6 X Neder Het koninkrijk Italië bestaat uit het Apennijnsc schiereiland, de Po-vlakte met den stellen binnenren der Alpen en eenige eilanden, waarvan de grootste zijr Sardinië. Sicilië en Klba. ' I„ klimaat verschilt de Po-lvlakte van de deelen door haar strenge winters. Oaardoorontbreektcr de olijf, die voor de volksvoeding in het M^deUandsche zee gebied van groot gewicht is; in de zmderda en de Alpen komt ze wel voor. De regenval wordt ook in 1talie naar t Z- steeds geringer, vooral des zomers maar alken in Calabrië en Sicilië is de zomer bijna regenloos V an de drie schiereilanden is Italië het regennjkst en doordat ook de meeste laagvlakten en heuvellanden bezit, is t het vruchtbaarst der drie. itnlii- De landbouw is, als overal in Zuid-Europa, 1 • belangrijker dan veeteelt en industrie. 1 och zijn c beide laatste hier van meer heteekenis dan in t\\estcl.jk ™ VTw *»"<•» de ,,iiïer"e; „ï sterk toe, me. name in de Po-vlakte, »aar aan de randen ile waterkracht de ontbrekende steenkolen »«"»"« ■ der laatste iar» £*££££ SSÏÏL"'d. VESÏÏ*zijdespinnerij de, weverij^; van belang is ook de kunstnijverheid goud, zilver marnier, brons, terra cotta, glas, koraal. ' Ongunstig werkt op den landbouw het overheerschen groot grondbezit; door de kostbaarheid der waterwerken in de laagvlakten werd dit bevordeid. Sedert "de opening van het Suezkanaal, den aanleg, van spoorwegen over de Alpen en de eenwording des lands il de Italiaansche handel sterk vooruitgegaan in de eer plaats met Duitschland. Onder de u.tvoerar ke en staat zijde ver bovenaan; verder komen wijn, olijfolie, zuid Se!lee,tT hCÜ, i'tidriW «■= !>■■ l .-.-.m. nli..f in In t Alli:nilhr:i te C.nn.Hl.t. . Het amphitheatcr van F lavius of (Jolossemn. In het c olosseum waarvan «!«• imucn 4.x M . ]mo- zijn k,„>«!, „ S.kxk> tncsrliouwi-rs plaats vin^n. vruchten. Ingevoerd worden vooral graan cn katoen uit de Unie, steenkolen uit Engeland. De bevolkingsdichtheid is groot in de Po-vlakte, op Sicilië en op vele hellingen en laagvlakten cfer kusten van het schiereiland; nergens elders in Zuid-Europa wordt zoon dichte bevolking aangetroffen, tenzij in zeer kleine gebieden. De hoogere deelen der Apennijnen zijn weinig bevolkt, maar zeer gering is de dichtheid in Sardinië, de hoogere deelen der Alpen en de op vele plaatsen moerassige kustzone van l-.lba tot kaap Circeo; het laatste een gevolg van de malaria en van het grootgrondbezit, die ook vele andere streken tot woestijnen doemen. Zij zijn oorzaken van de groote emigratie der Italianen (vooral naar Zuid-Amerika). De malaria wordt in tic laatste jaren met succes bestreden. De Po-vlakte reikt in t NO. cn ZO. ver over het stroomgebied der rivier, waarnaar zij genoemd is. Van links ontvangt deze de Dora Ri paria (weg over den Col de Préjus), de Dora Baltea (weg over den Grooten St. Bernhardpas), de 1 icino, die door het Lago Maggi ore stroomt (weg over den Gothardpas), de Adda met het Co momeer (Splügenpas), de Mincio, die door het Gardameer stroomt. De Adige (welker dal den weg wijst naar den Brennerpas), bereikt den Po niet meer, maar stroomt zelfstandig in de Adriatischc zee uit, evenals de Brenta, die om de lagune van Venetië is heen geleid. De rechterbijrivieren zijn veel minder waterrijk dan de linker, vooral in den zomer. De Po-vlakte is een aanslibbingsproduct van de rivieren en wast, in de Po-delta en de lagunen, steeds verder in zee; in de delta bedraagt de verplaatsing der kustlijn jaarlijks 70 80 M. Reeds uit de oudheid worden van de Po-vlakte dijken, sluizen cn bevloeiingskanalen vermeld. De laatste verschaffen water aan de mais- en rijstvelden, de moerbezieboomen en wijngaarden, en de weiden (groote zuivelbereiding). Zeer (licht en goed ingericht is dit kanaalnet en voor een groot deel dient het de scheepvaart tevens. Van Cremona stroomaf is de Po geregeld bedijkt met zware dijken; daarvoor liggen breede uiterwaarden, door zomerkaden beschermd. De Po-vlakte was sedert de oudheid een der groote slagvelden van Europa. Het bijeenwonen in steden werd daardoor in de hand gewerkt en zoo is de vlakte, ook in verband met het grootgrondbezit, veel rijker aan bloeiende steden dan aan welvarende dorpen; de boeren zijn veelal arme pachters. In de steden is de belangrijkste industrie van Italië, vooral zijdespinnerij. In Piemont (= bergvoet) ligt Turijn (300), waar de wegen over de West-Alpen samenkomen. In Lombardije, de meest industriëele provincie (zijde, parmesaansche kaas, ijzer) ligt Milaan (490), het centrum der Po-vlakte en punt van samenkomst der belangrijkste Alpenwegen; de grootste handelstad en geldmarkt des lands, de hoofdzetel voor de zijde-industrie; beroemde domkerk. Pavia (30) was eens de zetel der Longobardenvorsten; Mantua (30) is een moerasvesting; Verona (65) beheerscht den toegang tot den lirennerpas. Venetië (150), de schoone eilandenstad met hare rijke geschiedenis (in de latere middeleeuwen de eerste handelstad van Europa, die hare bezittingen en kantoren had op vele kuststreken van de oosthelft der Midde landsche zee), wordt door onvoldoende havendiepte m haar handel belemmerd. Padua (52) heeft een oude universiteit Emilia heet naar de Via Emilia, die bij Piacenza (3) aan de Po begint en langs Parma (50) en Modena (30) voert naar het mooie, ouderwetsche, stille Bologna (130), oudste universiteit van Europa, aan den belangrijken weg van Rome en het Arno-dal naar de Po-vlakte. Ravenna (20), in de eerste middeleeuwen nog een groote havenstad, is thans een armelijk landstadje. De Apennijnen vertoonen in de hooge deelen meest naakte rotsen; behalve in de beide uiteinden, in Ligurië en Calabrië, bestaan ze voor een groot deel uit kalksteen, en hebben veelal den vorm van lange ketenen, met stelle wanden en scherpe toppen. De grootste hoogte en breedte bereikt het gebergte in de woeste, holenrijke Abruzzen (Gran Sasso d'Italia, 2900 M.). Tusschen de ketenen liggen lengtedalen, waarvan vele vruchtbaar en goed bevolkt. Binnen den bergboog wisselen heuvelketenen af met kleine vlakten en met vulkaangebieden. Het grootste heuvelland is dat van Toscane. De vlakten liggen ten deele aan den voet der Apennijnen, zooals die met het Trasimeensche meer; maar de meeste zijn aan de kust gelegen. De grootste rivieren, Arno en Tiber, hebben de baaien, waarin ze vroeger uitstroomden, geheel opgevuld. Kleine eilanden zijn door de aanslibbingen met den vasten wal verbonden en vormen thans kapen tusschen de sierlijke, licht gebogen guirlandes der kustlijn (vgl. kaart 9 op blad 7). Strandinoerassen (maremmen) zijn talrijk aan deze kust; de malaria maakt hun omtrek schier onbewoonbaar. Meer zuidwaarts vormt de kust nog een reeks van diepe golven. De vulkaanterreinen liggen aan weerszijden van den beneden-Tiber en om de golf van Napels; alleen het laatste vertoont nog werking in den Vesuvius (1700 M.), den eenigen werkenden vulkaan van Europa's vasteland (grootste uitbarstingen in 79 en 1631). De westkustlanden vormen de gelaatzijde van het schiereiland, het terrein van zijn rijke historie. De oostkust is de rugzijde, arm aan golven en bruikbare rivieren, afgesloten door 't gebergte, gelegen tegenover onbelangrijke gebieden, Dalmatië en Albanië. Het Zuiden (Groot-Griekenland) lag open voor de oud-Grieksche beschaving. Het smalle kustland Ligurië is door den boog der Apennijnen beschut; het zachte winterklitnaat maakt dan ook de Italiaansche Riviera bijzonder gezocht als winterherstellingsoord (o. a. San Remo, 20), Genua (190), in de middeleeuwen de schatrijke concurrent van Venetië, is thans, na langen tijd van verval, Italië's eerste handelshaven; spoorweg naar het N. en den Gothard. De stad heeft een grootsche ligging, als een amphitheater tegen de rotsen. Spezia (40) is oorlogshaven. Hij Carrara zijn bekende marmergroeven. In Toskane ligt Florence (165), in een mooi en vruchtbaar bekken der Arno, in de middeleeuwen het beroemdste centrum van geestelijk leven, vooral der dichtkunst, waardoor het dialect van Toscane de schrijftaal van Italië werd. De prachtige gebouwen en kunstverzamelingen zijn vooral uit de i5e eeuw, den grooten tijd der Medici; belangrijke kunstnijverheid (terracotta's, majolica's, marmerwerk, stroovlechtwerk). 1'isa (30), ,,la morta , heeft door de aanslibbing van den Arno mond zijn handel verloren aan Livorno (85), dat echter tegen Genua niet op kan. In het oude Latium zijn de heuvels vruchtbaar en wel bevolkt, maar uitgestrekt zijn de door malaria schier onbewoonbare kustvlakten, vooral de Campagna di Roma en ten Z. daarvan de Pontijnsche moerassen. De Campagna was in de oudheid beter bevolkt, maar de malaria heeft zich uitgebreid met het grootgrondbezit: dit verving de bouwlanden door weiden, liet daarom de afvoerkanalen vervallen en de jaarlijksche, zware banjirs van den Tiber, door de ontwouding verergerd, deden de rest. Waar kleine zeeschepen in de oudheid den Tiber nog konden opvaren, ontstond in voor de banjirs veilige hgging, op heuvels, Rome (440). Van deze stad uit, gelegen in 't midden van Italië's westkust, in het centrum tevens van de Middellandsche zee, ging de wereldheerschappij van de Romeinen en die van den 1 aus. Bouwvverken uit alle tijdperken en velerlei kunstschatten zijn de roem van „het eeuwige Rome", dat de zetel is van den Paus (het Vaticaan), zoowel als hoofd- en residentiestad (het Quirinaal) van Italië. Handel en industrie staan bij die der andere groote steden achter en het in de oudheid zoo groote zeeverkeer heeft opgehouden. Zuid-Italië vormde tot i8f>o met Sicilië het koninkrijk Napels. De gevolgen van een slecht bestuur zijn hier nog niet verdwenen. Het land ten W. van de Apennijnen heet Campanië. Beroemd om hare schoonheid en vruchtbaarheid is de Campagna Felice, waarin Napels (515) ligt, de grootste stad en tweede havenstad des lands. Voor de prachtige golf van Napels liggen de veelbezochte eilanden Ischia en Capri. Calabrië is, in tegenstelling met de meeste deelen der Apennijnen, rijk aan wouden. Ondanks de reeds opgesomde nadeelen hunner ligging, zijn de oostkustlanden van het schiereiland goed bevolkt, vooral in de Marken en aan den voet der Abruzzen; de bodem is er vruchtbaar en nergens is sedert Italië's éénwording de welvaart, door de zorg der regeering, zoo toegenomen als hier. Ancona (35) is de belangrijkste havenstad. — San Marino is een republiekje, onder protectoraat van Italië (11 000 bew.). Achter den afzonderlijken berggroep Monte Gargano ligt de Apulische laagvlakte. Veel dichter bevolkt zijn dc wijn- en vruchtenrijke kusthellingen van het plateau van Apulië, meer zuidwaarts, dat zelve een kale kalkvlakte is. Van de zeer talrijke steden aan de kust is Bari (75) de grootste. Over Brindisi (23) gaat de Engelsche mail. Aan gene zijde der drukbevaren straat van Messina zetten de Apennijnen zich langs Sicilië's noordkust voort. Vandaar daalt het terrein als een heuvelland met hooge, maar ronde toppen naar 't W. en Z. Afzonderlijk verrijst in 't O. de reusachtige vulkaan Etna (3280 M.), te midden van heerlijke tuinen van wijnstokken, sinaasappels en citroenen. — Sicilië was door zijn vruchtbaarheid al in de oudheid een korenschuur. Hoewel het nog lijdt onder de gevolgen van eeuwenlang wanbestuur, voert het thans opnieuw graan uit — naast wijn en vruchten — en dat ondanks de volkrijkheid: */r. der dichtheid van Nederland is hoog voor een land met vele bergen. In den regenloozen zomer is het buiten de hooge bergen woudlooze eiland een woestijn, behalve in de besproeide kustvlakten, de oasen; maar in 't voorjaar bedekt het graan de heuvels allerwegen. Falermo (270) en Catania (150) zijn de uitvoerhavens; het laatste werd in 1893 verwoest door een der in Zuid-Italië talrijke aardbevingen; nog veel ernstiger gevolgen had de aardbeving van 1908, waardoor Messina, liet tegenover gelegen Reggio en eenige kleinere plaatsen puinhoopen werden, en hun bevolking grootendeels omkwam. Sicilië heeft de grootste zwavelmijnen van Europa, achter het midden der zuidkust. — De Liparische eilanden zijn vulkanisch (Stromboli, Vulcano). Sardinië is een bergachtig eiland met een woeste natuur. Ijzer-, lood- en zinkmijnen. De hoofdstad is Cagliari(7). Elba is rijk aan ijzer. Napoleon heeft in zijn kort vei blij f hier veel verbeterd. De ten Z. van Sicilië gelegen Maltagroep (hoofdstad La Valletta (32; uitmuntende haven), op de grens van het westelijke en het oostelijke bekken der Middellandsche zee, behoort aan Engeland. § 14. De staten van het Balkanschiereiland. Het Balkanschiereiland keert den rug naar t \\., het aangezicht naar t O. Naar de zijde van Azië toch gaan zijne schiereilanden uit, naar dien kant liggen de eilanden van den Griek schen archipel verspreid, die een brug naar Klein-Azië vormen, en op twee plaatsen (Bosporus en Dardanellen) scheidt slechts een smalle straat de beide werelddeelen. Steeds stond dan ook dit schiereiland met Azië in betrekking. In de Oudheid trachtten de Perzen Griekenland te onderwerpen; omgekeerd beproefde Alexander de Groote het Oosten door het Westen te doen beheerschen. De Aziatische Osmanen kwamen naar het schiereiland over; eerst in de 19e eeuw werd hunne macht er langzamerhand gebroken. Zoo zijn deze landen in vele opzichten Aziatisch gebleven. Van de spoorwegverbindingen met het overig Europa heeft men de opening eener nieuwe periode in de ontwikkelingsgeschiedenis der Balkanlanden gehoopt, maar zoowel de slechte exploitatie als de voortdurende woelingen op Turksch gebied hebben dat tot dusver verhinderd. De westhelft van het schiereiland is een gebied van Karstgebergten, d. z. kalksteengebergten met verdwijnende rivieren, periodiek opdrogende meren en moerassen met onderaardsche afstrooming, gesloten dalen en vlakten. Meestal is het een kaal en woest bergland, waar de ruwe bewoner der bergen in overeenstemming is met het karakter zijns lands. Zoo zijn de gebergten van Bosnië en Hercegovina, van Montenegro, Albanië, Rpirus en van een groot deel van Griekenland. In de oosthelft vormt de Balkan een afsluiting; ten N. ligt het Bulgaarsche plateau, ten Z. het Thracische bekken, dat naar het O. wordt begrensd door een lage kustketen, naar het W. door den hoogeren Despoto dagh. De rivieren van 't schiereiland deelen in de algemeene eigenschappen van de Zuideuropeesche rivieren: waterarmoede in den zomer, woesten overvloed in den winter. De Don au en de Sau hebben deze gebreken niet. Met Balkan-Schiereiland is benoorden 41 naar klimaat, en dus ook naar plantengroei, niet Zuid- maar MiddelEuropeesch, behalve aan de Westkust. De winters zijn er strenger door den grooten afstand van den Oceaan en ten deele door het openliggen naar 't Oosten; daardoor ontbreken de altijd groene loofboomen, die meer zuidwaarts en aan de Westkust voorkomen. De laatste komt in regenrijkheid met de NW. kust van het Pyreneesche schiereiland overeen, ja overtreft haar. Zelfs ligt hier in Zuid-Dalmatië het regenrijkste station van geheel Europa, met een jaarlijksche neerslag van 436 cM. (Buitenzorg, een der regenrijkste stations van Java, heeft juist evenveel). De bevolking bestaat uit zeer verschillende bestanddeelen : de Slaven (Serviërs en Boelgaren), de A1 banee z e n , de Grieken en de lurken of Osmanen (vgl. kaart 29). De bevolkingsdichtheid is zeer gering. De Grieksche kerk telt de meeste volgelingen. De Turken, een groot deel van de Albaneezen en kleinere gedeelten van de Serviërs en Boelgaren zijn Mohammedanen. De vele oorlogen, die in het Balkanschiereiland zijn gevoerd, de talrijke opstanden, de onzekerheid en onveiligheid onder de Turksche heerschappij, de traagheid der Turken, de onvoldoende wegen, zijn oorzaak, dat ook waar de bodem vruchtbaar is, lang niet de voordeelen worden getrokken, die hij aanbiedt. I11 de laatste jaren is cr in de Slavische staten cenige vooruitgang. De Slaven zijn meest landbouwers en veehouders; de Grieken, vooral in de kuststreken, ook handelslieden en zeevaarders; ook in Turkije drijven ze, met de Armeniërs, den handel grootendeels. De industrie is weinig ontwikkeld en grootendeels huisvlijt. Wij beginnen de beschouwing van de afzonderlijke deelen Grieken-1" met Griekenland. Dit land toont sprekend, dat land. de bodemvorm nu eens gunstig, dan weer ongunstig kan inwerken. Geopend met vele golven en eilanden naar den kant van het in de Oudheid reeds beschaafde Voor-Azië en Egypte, afgesloten naar het N. tegen de invallen van woeste barbaren door een doolhof van gebergten , werd Griekenland in de oudheid een kweekplaats der beschaving. Maar dezelfde beschermende gebergten werden later de scheidsmuur, die de gemeenschap niet Middel-Europa afsneed. Wie Griekenland van het N. wilde binnendringen, had vele moeilijkheden te overwinnen. Eerst waren het de Pin dus en Olympus die Thessalië afsluiten; dan versperde de steile Othrys den doorgang; daarna liet de Oeta bij Thermopylae slechts een smallen weg langs de kust open. Wie verder in liet bekken van 1 hebe en de vlakte van Attika wilde doordringen, moest telkens nieuwe bergen beklimmen. De toegang tot denPeloponnesus kon op de landengte van Korinthe gemakkelijk worden afgesloten, en ten Z. van dezen isthmus, waar de golven van Salamis en Korinthe elkander naderen, begonnen de moeilijkheden eerst recht. Daardoor kwam het ook, dat de Grieken zoo lang verschillende staatjes bleven vormen, die slechts opéén terrein elkander ontmoetten: op de zee, die allen verbond. De Grieken zijn te allen tijde een kustvolk geweest en zijn het nog. Buiten het eigenlijke Griekenland bewonen zij de kusten van Macedonië, Thracië en Klein-Azië. Het tegenwoordige Griekenland omvat Thessalië, de oosthelft "van Epirus, Hellas, den Peloponnesus, E u b o e a, de Noordel ij ke S p o r a d c n , de C y k 1 a d e n Theseion. Athene en de Akropolis (zie ommezijde). '|9dui97 *uouaq)ji;({ *uoiain "9V.K -Xdojj -qo0.i%j er in de Slavische staten eenige vooruitgang. De Slaven zijn meest landbouwers en veehouders; de (jrieken, vooral in de kuststreken, ook handelslieden en zeevaarders; ook in Turkije drijven ze, met de Armeniërs, den handel grootendeels. De industrie is weinig ontwikkeld en grootendeels huisvlijt. Wij beginnen de beschouwing van de afzonderlijke deelen Grieken- niet Griekenland. Dit land toont sprekend, dat land. de bodemvorm nu eens gunstig, dan weer ongunstig kan inwerken. Geopend met vele golven en eilanden tiaar den kant van het in de Oudheid reeds beschaafde Voor-Azië en Egypte, afgesloten naar het N. tegen de invallen van woeste barbaren door een doolhof van gebergten , werd Griekenland in de oudheid een kweekplaats der beschaving. Maar dezelfde beschermende gebergten werden later 'de scheidsmuur, die de gemeenschap met Middel-Europa afsneed. Wie Griekenland van het N. wilde binnendringen, had vele moeilijkheden te overwinnen. Eerst waren het de I'indus en Olympus die Thessalië afsluiten; dan versperde de steile Othrys den doorgang; daarna liet de Oeta bij Thermopylae slechts een smallen weg langs de kust open. Wie verder in het bekken van 1 hebe en de vlakte van Attika wilde doordringen, moest telkens nieuwe bergen beklimmen. De toegang tot den 1'eloponnesus kon op de landengte van Korinthe gemakkelijk worden afgesloten, en ten Z. van dezen isthmus, waar de golven van Salamis en Korinthe elkander naderen, begonnen de moeilijkheden eerst recht. Daardoor kwam liet ook, dat de Grieken zoo lang verschillende staatjes bleven vormen, die slechts op één terrein elkander ontmoetten: op de zee, die allen verbond. De Grieken zijn te allen tijde een kustvolk geweest en zijn het nog. Huiten het eigenlijke Griekenland bewonen zij de kusten van Macedonië, Thracië en Klein-Azië. liet tegenwoordige Griekenland omvat Thessalië, de oosthelft van Epirus, Hellas, den 1'eloponnesus, Euboea, de Noordelijke Sporaden, de Cykladen . O ATHENE EN DE AKROPOLIS. Het oudste Athene lag op den 50 M. hoogen Akropolis, die thans nog de ruïnen der beroemde heiligdommen draagt; bij den I K' k der Propylaën toegangspoorten . op een naar t \\ . uitstekend I. ast n de Nike tempel, gewijd aan Athene Nike, de zegenrijke Athene „p het topvlak zelve de grootsche ruïnen van het 1 artheno den tempel van Athene Parthenos = de jonkvrouw), waarin 1 h.d.as beeld van Athene, 13 M. hoog, uit 'voor en goud gemaakt, zich verhief; tegenover het Parthenon liggen de bouwvallen van het Erechtheion, gewijd aan Poseidon Erechtheus. . , \'an de Akropolis breidde de stad zich over de v lakte ult„ *a . oudheid verviel zij het best bewaard bleef het zoogenaamde J^eseion - tempel van Theseus - doordat het als kerk in gebruik bleef) en in de middeleeuwen werden niet, als 111 Rome, mentale gebouwen bij en op de ruïnen der oude gesticht, \anaaar een groot verschil tusschen beide steden: Rome s ruinen, trouwens ook veel kolossaler en talrijker, dateeren uit een reeks van 1£' Klt"; in Athene staat naast de overblijfselen van de oudheid de moderne stad, die slechts voor een klem deel hetzelfde terrein in beslag neemt, terwijl het nieuwe Home juist op de plaat van het oude ligt. Bij het einde van den bevrijdingsoorlog was Athene ingekrompen tot een landstadje van misschien 6000 inwon , thans telt het 170000. Het is een weinig fraaie moderne stad . nut rechte straten en eentonige gevelrijen, slecht geplaveid, met g aan water, stoffig, zonnig, winderig en niet zeer gezond. I)e Parnassus: beneden tegen de helling Delphi. Gezicht op Dama^Uus ,z't ommezijde. GEZICHT OP DAMASKUS. Damaskus, Syrië's grootste stad, is gelegen aan den rand der Syrische woestijn en aan den voet van den Anti Libanon, die het water verschaft; zoo ligt de stad in een oase, die zich in Maart in volle pracht vertoont. Zij bestaat uit Mohammedaansche wijken , een Christen en een Jodenwijk en is omgeven door een muur die ten deele uit den Romeinschen tijd, ten deele uit de Arabische ten deele uit de Turksche periode dateert. De stad gaat tegenwoordig achteruit, doordat haar handel overvleugeld wordt door dien van Aleppo, maar meer nog doordat de transitohandel sedert de opening van het Suezkanaal meest den zeeweg is gaan volgen Het belangrijkst is de handel nu nog in den tijd van de bedevaarten naar Mekka. De wapenindustrie — bekend waren immers de Damascener klingen! — is sinds de inneming en verwoesting door Timoer (1406) meest naar Samarkand en Chorasan verhuisd, en ook de aardewerk industrie is er bijna te niet gegaan. Het hoofdmiddelpunt voor het leven in Damaskus is de bazar, die door branden herhaaldelijk is geteisterd. Iedere groep van waren heeft er haar eigen afdeeling. Een herleving van den handel is te wachten van den sedert kort voltooiden spoorlijn naar de havenstad Beiroet, vooral wanneer de groote lijn naar Medina en Mekka gereed zal zijn. Deze is thans reeds genaderd tot nabij de golf van Akaba en heeft bovendien een zijlijn van Haifa, aan de baai van Akka, die door de vruchtbare vlakte Jesreël en het Jordaan-dal loopt. Ook is een lijn noordwaarts gereed tot Aleppo; ze zal later aansluiting krijgen aan de Bagdad spoorweg. ... . . . Maar door dit alles wordt Damaskus en zijn handel sterk gemoderniseerd. De stad valt daarom den vreemdeling op het eerste gezicht thans niet mede. Het oostersche straatleven is er reeds veel minder tvpisch dan in menige kleinere plaats. De „Damascener waren zijn voor een groot deel uit Duitschland afkomstig. Mooie, echte, oude dingen zijn er thans niet meer te koop. Damaskus heeft zijn 250 moskeeën, vele met vergulde koepels, de groote moskee, een oud christelijke basiliek, is erg verknoeid, hoewel als geheel indrukwekkend. Van de minarets heeft men een wijd vergezicht over de huizenzee der stad, met haar meestal smalle straten , en haar platte daken, De laatste dienen des zomers als slaapplaats. De huizen der rijken zijn ruim en prachtig, met een grooten voorhof, waarin een fontein, omgeven door granaat-, citroen , oranjeboomen met zuilengangen en vertrekken, wier bodem met marmermozaiek is versierd, dat ten deele schuil gaat onder Perzische tapijten, waarop, het licht, vallende door gekleurde ruiten , allerlei tinten toovert. en de Ionische eilanden. Teelt van zuidvruchten, vooral van krenten en wijn, veeteelt (veel geiten) en in de kuststreken en op de eilanden scheepvaart cn vischvangst, ook sponsvisscherij, zijn de hoofdbezigheden. De hoofdstad Athene (i/O) trekt het meest de aandacht door de monumenten uit haar bloeitijd, vooral de ruïnen van de Akropolis; de handel, waarop de rijkdom van het oude Athene berustte, is in de haven Piraeus (75) voor een deel teruggekeerd; groote reederij. In het vruchtbare, maar in den laatsten oorlog met Turkije zeer geteisterde Thessalië ligt Larissa (18). Op Morea is Patras (40), met uitvoer van krenten, de belangrijkste stad. Sparta (4) herinnert alleen nog in den naam aan zijn alouden naamgenoot. De heerlijkheid van Korinthe (5) is verdwenen. Het kanaal door de landengte heeft voor den handel weinig beteekenis door te geringe breedte. Op het eiland Syra ligt de reederijstad Hermopolis (20). De groep Santorino is een saamgestelde vulkaan. De Jonische eilanden, met hun mooie natuur en heerlijk klimaat, zijn goed bebouwd; zij leveren vooral krenten en andere zuidvruchten; Corfu en Zante zijn de belangrijkste. Het Europeesche deel van het sultanaat Turkije is sterk ingekrompen en omvat nog slechts de zuidelijke helft van het oude Thracië en Macedonië, verder Albanië en de westhelft van Epirus, alsmede eenige Turkije. ej]anc}en jn de Egeïsche zee. Kreta staat onder Turksche suzereiniteit, maar wordt door de groote mogendheden bestuurd. Aan den Bosporus, op heuvelen gebouwd, zetelt de schoone stad Konstantinopel (960, met de Aziatische voorsteden 1.1 mill.) aan den Gouden Hoorn, op de grens van twee werelddeelen. Door hare onvergelijkelijke ligging aan den ingang der Zwarte zee en aan den landweg van Europa naar Oost-Azië, kon zij een groote handelstad zijn. Maar de massa der bevolking is verarmd en brengt weinig voort. Groote industrie is er niet, alleen het transitoverkeer is aanzienlijk, vooral ter zee. Het beneden-Maritzabekken is even vruchtbaar als het bovenbekken, maar in tegenstelling daarvan grootendeels een onbebouwde steppe, door gebrek aan bewoners en Turksch wanbeheer. Aan de straat der Dardanellen (forten) ligt de handcishaven Gallipoli; Turkije s tweede stad Saloniki (105 ; voor de helft Spaansche joden) lijdt onder den ellendigen rassenstrijd in het vruchbare Macedonië. Ten W. van Sar-dagh (Sjar) en Pindus verheft zich het ruwe bergland van Albanië. De eenige vlakte van beteekenis daarin is die van Scutari (20), waardoor de Drin stroomt. I11 1876 heeft de Sultan een constitutie afgekondigd op aandrang der groote mogendheden , maar spoedig heeft hij, van hun verdeeldheid gebruik makend , die weer afgeschaft. Die verdeeldheid en naijver zijn er schuld aan, dat de Christenen in het Turksche Rijk in de laatste jaren weer veel erger werden verdrukt dan te voren. Gelukkig schijnt een betere tijd aan te breken nu de beweging voor volksvrijheid bij de Turken zeiven tot uitbarsting is gekomen, en na korte worsteling de constitutioneele monarchie is gevestigd. Boelgarije is sedert 1878 een vorstendom onder Boelgarije. SU7ereinitejt van Turkije. Het omvat sinds 1885 ook Oost-Roemelië, dat ten Z. van den Balkan ligt en hoofdzakelijk uit het boven-Maritzabekken bestaat. Aan den zuidvoet van den Balkan, in de rozentuinen, wijngaarden en walnotenbosschen, is de lucht zacht en duurt de zomer lang; de noordhelling heeft een ruwere weersgesteldheid, maar toch veel landbouw. Onder de vele passen over 't gebergte is de meest bekende de Sipkapas (Sjipka) il33o M.). Eéne rivier stroomt dwars door den Balkan, nl. de Isker; sedert kort gaat een spoorlijn door het nauwe dal. Hoogerop ligt de hoofdstad Sofia (83) ineen kleine vlakte. In het vruchtbare boven-Maritzabekken Philippopel (46). Aan den Donau eenige vestingen , waarvan Roestsjoek (34) de grootste. Er wordt veel graan uitgevoerd. Het koninkrijk Servië bezit langs zijn noordgrens in den Donau en in het midden in 't Morawadal Servië, belangrijke verkeerswegen. Het is de best bevolkte staat van 't schiereiland; de uitvoer neemt toe (vooral vee). Het bergachtige land was vroeger rijk aan wouden, die nu meest zijn uitgeroeid of althans vernield, door de bewoners zoowel als door hunne geiten en varkens. De hoofdstad Belgrado (70) ligt op een rots aan den Donau. Nis (Nisj; 25) is het splitsingspunt van den spoorweg naar Konstantinopel en naar Saloniki. Het woeste bergland Montenegro was de toevluchtsplaats van vele Serviërs, toen hun land door de Turken Monte- was veroverd. Veeteelt is er de eenige bezigheid negro. van belang. Cetinje (4) is de hoofdplaats van liet vorstendommetje. § 15. Het koninkrijk Roemenië ligt buiten het schiereiland. Het omvat Wa 1 achij e, Moldavië, de moerassige Donau-delta en het steppeland der Dobruza (Dobroedsja). De beneden-Donauvlakte is vruchtbaar (löss) en verbouwt veel koren. Uitvoerhavens vooral van graan zijn Galatz (65), Braila (60) en Constantsa (15); ze hebben geregelde vaart op Rotterdam. De Soelina, de middelste der drie Donaumonden, is de waterweg. Hoofdstad is Boekarest (290), dat steeds een meer Westersch voorkomen verkrijgt. De bevolking van Jasi (80), hoofdstad van Moldavië, bestaat voor bijna de helft uit Israëlieten, die in geheel Roemenië veel wonen, en zeer verdrukt worden. De Roemeniërs spreken tengevolge der Romeinsche kolonisatie een Romaansche taal. Het land is sedert 1878 sterk vooruitgegaan. E. AZIË. § 16. Bodemgesteldheid. Azië bestaat, naar den bouw der oppervlakte, uit de volgende hoofddeelen : 1. een groot hoogland, dat zich van liet \V. naar het O. dwars door het werelddeel uitstrekt; 2. een waaiervormige ver- breeding van dit hoogland naar het oosten; 3. een groot laagland ten N. van het groote hoogland; 4. kleinere, minder hooge hooglanden en kleine laagvlakten in het zuiden. Het groote hoogland bestaat uit een opeenvolging van berglanden en daartusschen gelegen hoogvlakten; in t \\ . is het smaller en minder hoog, in het O. breed en zeer hoog. Zoo onderscheidt men een \\ est- of \ ooraziatisch en een M i d d el azi a t i sch hoogland. Het eerste bestaat uit het Kleinaziatische, het Armenische hoogland en het hoogland van Iran, welk laatste door den Hindoe-Koesj met het Centraalaziatisch hoogland is verbonden. Dit wordt gevormd door het hoogland van Tibet (4-5000 M.) en dat van Pamir, de hoogste plateaus der Aarde, en het veel lagere hoogland Han-Hai (800—1200 M.), bestaande uit het Tari m-bekken en den Go bi. Nergens wordt dit hoogland, van 25 tot 950 OL. v. Gr., door een laagland afgebroken. De gemeenschap tusschen Noord-Azië en VoorIndië kon van oudsher slechts plaats hebben langs de hooge passen in den Hindoe-Koesj. Naar het O. strekken de uitloopers van het Aziatische hoogland zich waaiervormig uit: naar het ZO. het A c h t e rindische, naar het O. het Chineesche, naar het NO. het Siberische bergland. Naar den oceaankant liggen nog het Chineesche laagland en het bekken van Mantsjoerije. De oostrand van Azië is beneden den zeespiegel gedaald en alleen de buitenrand der landzeeën steekt, als vulkaanrijke eilandenrijen en schiereilanden, boven het water uit. Ten X. van het Aziatisch hoogland is een groot laagland gelegen, waarvan de Kaspische zee met hare omgeving het laagste gedeelte is: het Siberische laagland en het laagland van Furkestan. Ten Z. van het groote Aziatische hoogland steken twee schiereilanden uit, waarvan Arabic, het westelijkste, van Afrika wel gescheiden is door de Roode zee, maar toch eenzelfde bodembouw heeft alsNoord-Afrika. Het Syrisch Arabische hoogland is door het laagland van Kuphraat en Ti gris, een voortzetting van de Perzische golf, van het hoogland van Iran gescheiden, evenals het hoogland van De kan van dat van Middel-Aziö door het Voorin dische laagland. § 17- Klimaat (vj;l. de kaartjes op Klad I en III van den Schoolatlasi. Terwijl van Europa slechts geringe oppervlakten, in dc hooggebergten en in 't hooge noorden, weinig of BOS—NIERMEVER, /.ecrt>. /.. cn V., 7e druk. 12 niet bewoonbaar zijn, tengevolge van het klimaat, is de klimaattoestand van Azië veel ongunstiger. En de onbewoonbaarheid wordt niet in de eerste plaats, als in Europa, door te groote koude veroorzaakt, maar door te groote droogte. Te koud om meer dan een zeer dunne bevolking te herbergen zijn Noord- en vooral NoordoostSiberie, dat de koudste streek der aarde is, door dc ontzettend lage wintertemperatuur, en verder 1 ibet en Pamir, met de aangrenzende hooggebergten, waar bovendien de ijlheid der lucht een grens stelt aan het leven. Te droog zijn geheel Centraal-Azië, Arabic en de woestijnen en zoutsteppen in het overig Voor-Azië, met de laagvlakte van Turkestan, en het Indusgebied. Zoo bevat het grootste continent ook de grootste gebieden van zeer geringen neerslag. Een reusachtige woestijnen- en zoutsteppengordel strekt zich van Arabië tot en met de Gobi uit. Dat in deze door randgebergten afgesloten hoogvlakten, w'aai bovendien het grootste deel des jaars noordelijke winden heerschen, de regenval gering is, is begrijpelijk. Voor dc laagvlakte van Turkestan is de verklaring vooral in diezelfde windrichting te zoeken, benevens in den grooten afstand van den Oceaan. Tegenover de droge, heete zomers, staan op al de groote hoogvlakten strenge winters. De uitzonderingen in het groote gebied van geringen regenval worden gevormd door de gebergten, die de winden tot opstijgen en daardoor tot neerslag dwingen. Zoo zijn de oasen vooral aan den voet der gebergten gelegen, en verder langs de groote rivieren; dus waar bevloeiing mogelijk is. Het regenrijkst zijn de aan zee gelegen bergranden in 't westen. Daar vindt men de dichtste bergwouden, en in de dalen de palmen en vruchtboomen van het Middellandsche zee-gebied. De verder van zee gelegen gebergten zijn, als in Zuid-Europa, over groote uitgestrektheden met kreupelhout begroeid. Graanbouw op groote schaal zonder- bevloeiing is mogelijk in Zuid Siberië, waar de regenval voldoende is in verhouding tot de temperatuur. Tegenover het in 't algemeen droge westen en noorden staat, in scherpe tegenstelling, de zuid- en oostrand, aan gene zijde van Centraal-Azië's grenswallen. De hooge luchtdruk boven Centraal-Azië in den winter veroorzaakt een afstroomen der lucht naar de zuidelijke en oostelijke zeeën, de geringe luchtdruk in den zomer omgekeerd toetreding der zeewinden. Dit geheele gebied van halfjaarlijksche winden heet het moesongebied. De zeewinden zijn er de regenbrengers, de zomer is dus de regentijd (natte moeson). In het noordoosten is, door de overheersching der noordenwinden, de zomertemperatuur te gering voor graanbouw; zoo in Kamtsjatka, Sachalin en de naburige kustlanden. Maar overigens is dit gebied vruchtbaar bij uitnemendheid; al veroorzaakt het uitblijven van zomerregens in sommige jaren misgewas, bijv. in Dekan. Door den geringen neerslag is het centrale deel van Azië zonder afstrooming naar den Oceaan; de weinige rivieren eindigen in meren en moerassen. § 18. Bevolking''). Het blanke ras bewoont van oudsher Zuidwest-Azië en sedert kort ook een deel van Siberië. In Zuidwest-Azië zijn het Semieten en Indo-Germanen. Onder de eerste zijn de Arabieren het talrijkst; de Bedoeïenen , de herderstammen , die ook in Syrië en Mesopotamië weiden, zijn het zuiverst van afstamming, de kustbewoners meer met negerbloed gemengd. De Indo-Germanen zijn de Grieken, de Armeniërs, een aantal Kaukasusstammen, de Koerden, de Iraniërs, waarvan de Perzen het hoofdvolk vormen, en de Hindoe's. In zuidelijk Voor-Indië en in 't N. van Ceilon woont het afzonderlijk, donkerkleurig ras der Dravida's, thans nog voor een klein deel van zuiver type, meerendeels met Hindoe's vermengd. Bijna geheel overig Azië — enkele kleine Maleische stammen in Achter-Indië uitgezonderd — wordt bewoond ') Zie voor de dichtheid van bevolking en de buitengewone verschillen daarin het bijkaartje op blad 31 van den Schoolatlas. 12* door liet Mongoolsche of gele ras. Dit is niet, als de meeste andere rassen, aan een bepaalde luchtstreek gebonden, maar in de koude, gematigde en heete zone verspreid. Daarmee hangt samen een grooter verschil in beschavingstoestand der verschillende volken dan bij ecnig ander ras. In de meest door de natuur bevoorrechte landen , China en Japan, werd ook de hoogste cultuur bereikt. Meer zuidwaarts, in Achter-Indië, waar Birmanen, Siameezen en Annamieten wonen, werkt het heete klimaat verslappend en hebben de Cliineezen in t O. en midden op de winstgevende bedrijven beslag gelegd. \\ el is China door de krijgshaftige steppenvolken uit hetN., Mongolen en Mantsjoe's, onderworpen, maar daarna werd het de beheerscheres van beiden, zoowel als van deTibetanen. Westelijker wonen de Turksch-Tataarsche volken, waartoe de Kirgiezen, de Turkmenen en de Osmanen of Turken in Klein-Azië behooren. Oorspronkelijk zijn al deze volken nomaden. Lager nog staan, en de omgeving verklaart het, de Siberische natuurvolken. In de oorspronkelijke godsdiensten is bij het blanke ras de vereering der natuurkrachten het voornaamste bestanddeel, bij het gele daarentegen de vooroudervereering. De natuurdienst der Hindoe's ontwikkelde zich tot een ingewikkeld godsdienstig-wijsgeerig stelsel, het Brahmanisme. Onder de Semieten ontstonden de drie groote monotheistische diensten, het Jodendom, het Christendom en de Islam. Ongerekend het Christendom bij de Europeesche kolonisten en hun bekeerlingen (o a. dejakoeten), heeft alleen de Islam zich ver over Azië uitgebreid. Zij wordt beleden in bijna geheel Voor-Azië (niet door de Grieken en Armeniërs en eenige kleinere Christelijke stammen en Joodsche koloniën) en in de aangrenzende deelen van Centraal-Azië en Voor-Indië. De vooroudervereering is nog het eenig geloof der meeste Siberische stammen, en wel in den vorm van het Sjamanisme: de priesters (sjamanen) treden als middelaars tusschen geesten en menschen op. Ook bij de Chineezen, Japanneezen en Achter-Indiërs is de vereering der afgestorvenen en van hunne graven zeer diep geworteld. Maar deze volken gevoelden bovendien behoefte aan verbinding dezer vereering met wijsgeerige overdenking der levensraadselen. Zoo ontstonden in China de leer van Confucius en het Taoïsme, in Japan het Sjintoïsme. De beide laatste kennen een priesterstand, het eerste, de oude Chineesche staatsgodsdienst, niet. In beide landen vond bovendien voor de behoefte der minder ontwikkelden liet verbasterd Boeddhisme ingang, dat ook in Tibet, Mongolië en Achter-Indië de heerschende godsdienst is. In Voor-Indië ontstaan, als een wijsgeerige heilsleer, heeft het zich daar niet kunnen handhaven en is elders meest verbasterd tot een veelgodenvereering. § 19. Voor-Azië. Dit bestaat uit het West- of VoorAziatisch hoogland, het Syrisch-Arabische hoogland, de laagvlakte van Mesopotarnië en het landschap Kaukasië. Voor de geschiedenis der menschheid is dit gebied van buitengewoon belang. De drie groote monotheïstische godsdiensten namen hier hunnen oorsprong. In Mesopotarnië heeft zich de oudste beschaving ontwikkeld, naast de Egyptische. Later volgden Pheniciërs, Joden , Meden en Perzen, Grieken, en in de Middeleeuwen de Arabieren, maar sedert is de tijd van verval aangebroken. De landbouw berust hier overal op bevloeiing; vooral onder de heerschappij der Turken werden de meeste waterwerken verwaarloosd. Thans behooren tot het Turksche rijk: Klein-Azië, het grootste deel van Armenië, Mesopotarnië, Syrië en de helft der kustlanden van Arabië. Klein-Azië komt naar bodem en klimaat sterk overeen met het Spaansche schiereiland. Het binnenland is een 800—1000 M. hooge hoogvlakte, die nog sterker met bergketenen bezet is dan in Spanje. In 't midden ligt een groote vlakte, een zoutwoestijn; overigens vindt men er steppen, geschikt voor veeteelt (Angora-geiten) en bij bevloeiing voor landbouw; de graanverbouw neemt toe sedert de spoorwegen den uitvoer mogelijk maken. De randgebergten zijn zeer breed in 't N. (Pontische gebergten) en in 't W.; smaller, maar hoog in 't Z. (Taurus); ze dragen fraaie wouden. De richting der ketenen is, als in het Pyreneesch schiereiland, meest west—oost, zoodat te westkust een opene kust, noord- en zuidkust gesloten kusten zijn. Het rias-kusttype, in Spanje tot het noordwesten beperkt, strekt zich hier over de geheele westkust uit. In de vruchtbare dalen woont een dichte bevolking, voornamelijk Grieken, evenals in de oudheid. Het binnenland is meest door Turksche boeren bewoond. Smyrna (200) is de eerste handelstad van de Levant, ja van het geheele Turksche rijk; uitvoer van alle landspreducten: vijgen, rozijnen, sponzen, graan, katoen, geitenhaar, en van de beroemde tapijten. Smyrna heeft een oude, rijke Hollandsche kolonie van voorname kooplieden thans geheel vergriekscht. Het mooi gelegen Broessa (76) was voor 1453 de hoofdstad der Osmanen. Trebizonde (35) is de tweede handelstad, met grooten invoer, ook naar Perzië. .... 1 De Bagdad-spoorlijn doorsnijdt Klein-Azië reeds van Scutari (82) tot de Cilicische passen over den laurus. Ook de eilanden — Lesbos, Chios, Samos — zijn meest goed bevolkt; Rhodos het minst. Bij de zuidkust ligt het vroeger rijke, thans arme Lyprus. Sedert 1878 staat het onder Engelsch beheer en dit heeft reeds veel verbetering aangebracht, vooral door bevloenng. Armenië is een woest en mooi hoogland, met vruchtbare dalen en groote meren. Op een basis van ongeveer 1200 M. hoogte verheffen zich vele vulkaankegels, o. a. de 5200 M. hooge Ararat. De Armeniërs zijn Christenen; in hun vaderland zijn ze meest landbouwers en veehouders; velen leven daarbuiten als handelaars. Zuidwaarts wonen, in Koerdistan, de roofzuchtige Koerden, waarvan de Armeniërs veel te lijden hebben. De belangrijkste stad van Turksch-Armenië is Erzeroem (40). Armenië ontvangt genoeg regen om het aanzijn te geven aan eenige belangrijke rivieren; naar t Z. de 1 ïgns en Fufraat. Deze doorstroomen de laagvlakte Mesopo- tamië, die door gebergten en woestijnen wordt ingesloten. Het noordwestelijk deel is een dorre steppe; in 't noordoosten lag oudtijds in het Tigris-dal de staat Assyrië; nabij Mosoel (61) vindt men de grootsche ruïnen van de hoofdstad Niniveh. Waar Eufraat en Tigris elkaar naderen, beginnen de beide strooken rivierklei, die eenmaal door grootsche kanaalnetten tot welige tuinen waren gemaakt. Deze bestonden nog in den klassieken tijd, maar sedert zijn de werken vervallen en daarmee traden zanden en moerassen in de plaats der meeste akkers en boomgaarden. Toch is de productie van graan en dadels nog van belang. Bagdad (145), de khaliefenstad, is na een langen tijd van verval thans weder aan 't opkomen en zal, indien de Bagdad-spoorweg voltooid wordt, opnieuw de stapelplaats worden voor den handel tusschen Indië en de Levant. Aan den Eufraat liggen de uitgestrekte ruïnen van Babyion. Basra of Bassora (40) aan den Sjat el Arab heeft reeds levendigen handel. De bewoners van Mesopotamië, slechts een half millioen in aantal, zijn meest Arabieren. Het Syrisch-Arabische hoogland bestaat in 't binnenland uit zand- en rotswoestijnen en woestijnsteppen. Het hoogste, centrale deel, het bergachtige Nedsjed, heeft de hoogste regenval en den meesten grasgroei; hier wonen de meeste Bedoeïenen. De zuidelijke woestijn, nagenoeg zonder oasen, is een van de grootste onbekende gebieden der aarde. Behalve aan de Perzische golf is het hoogland meest door randgebergten omgeven, De beide hoogste (tot boven 3000 M.) in 't Noorden en in 't Zuiden, het Libanon-land en liet bergland van Jemen, ontvangen veel regen, het eerste uit de Middellandsche zee, het tweede uit den Indischen oceaan. Het Libanon-kustland lijkt op de Spaansche zuidkust; de oude Phenicische steden Sidon en Tyrus liggen nog altijd in welige oasen. Het zijn thans kleine stadjes. De handel heeft zich verplaatst naar Beiroet (120), na Smyrna de belangrijkste havenstad van Turksch-Azië, door ten spoorlijn verbonden met Damascus (14°) > de aloude karavaanstad, in een groote oase gelegen, achteruitgegaan door de opening van het Suez-kanaal, maar zicli weer herstellend, 1111 de spoorlijn naar Mekka den handel en het pelgrimsverkeer doet toenemen. Het is ook de groote markt voor de Bedoeïenen der Syrische W oestijn. De handel van Mesopotamië en Perzië naar de Middellandsche zee gaat meer over Aleppo (130). Hoog tegen den Libanon gaan aan den westrand de boomgaarden en akkers (ook veel zijdeteelt); droger is de oosthelling en zeer dor de Anti-Libanon, met uitzondering van den hoogen, boschrijken Hermon. Een lange, diepe dalspleet doorsnijdt geheel Syrië, evenwijdig met de zeekust. Het middendeel, het Jordaandal, ligt beneden den oceaanspiegel; het laagst de zeer zoute Doode zee, de diepste inzinking der aardkorst buiten de oceanen (—400 M.). Het land ten W. van het Jordaandal is Palestina, een kalklandschap, dat steil afdaalt naar het dal, terrasvormig naar de met duinen omzoomde kust, clie maar weinig havens biedt. Het dun bevolkte land is grootendeels dor en kaal, hier en daar woestijn. Sedert de Oudheid is de bebouwing door wanbestuur achteruitgegaan , en waarschijnlijk is ook het klimaat wat droger geworden. Maar ook in het Bijbelsche land, „overvloeiende van melk en honig", was schapenteelt het hoofdmiddel van bestaan. Door verbetering der toestanden en door bevloeiing is nog veel weer goed te maken. Jeruzalem (80) heeft in de laatste jaren weer een overwegend Joodsche bevolking gekregen door vestiging van duizenden kolonisten; spoorlijn naar Jaffa. Het Sin a i-schiereiland bestaat in 'tN. uit een woestijn, in 't Z. uit het gelijknamige, kale, door enge kloven doorploegde gebergte. Een woestijnstrook is ook de gansche Arabische kust der Roode zee; de terrassen daarachter krijgen wat meer regen, maar zijn in Hedsjas en Asir toch nog dor. In het eerste liggen de heilige steden Mekka (60; Kaaba) en Medina (30). Jemen is „ge- lukkig Arabië", een vruchtbaar hoogland met cultuur van koffie (mokka), dadels, wierook en myrrhe. De zuidwestpunt is in bezit van Engeland (Aden; 23, kolenstation en handelshaven voor Jemen); evenzoo het eilandje 1'erim (kolen- en Lloyds-station). De oasen langs de zuidkust v(in Arabië vormen samen het landschap Hadramaut, waaruit de Arabieren in Nederlandsch Indië afkomstig zijn Op de Zuidoostkust ligt de staat Oman, met de hoofdstad M a s k a t e (40), vanwaar uit de Arabieren Afrika's Oostkust veroverden en Zanzibar stichtten. Kaukasië behoort aan Rusland. De Kaukasus is een uitgestrekt, moeilijk toegankelijk hooggebergte tusschen Zwarte en Kaspische zee. De hoogste top is de Elboers (5600 M.). Langs den Kasbek (5000 M.) loopt de Darjalkloof, met den voornaamsten pasweg tusschen Trans- en Cis-Kaukasië. De zuidhelling van 't gebergte, naar den kant van de Zwarte zee. is regenrijk en heeft groote bosschen. Cis-Kaukasië is daarentegen steppe, evenals het laagland aan den benedenloop der Koera. Het eerste wordt echter meer en meer door de Russen gekoloniseerd en in bouwland omgezet. De Kaukasus wordt bewoond door zeer verschillende stammen, die door Rusland eerst na langdurigen strijd onderworpen zijn. Van de vesting VVladikawkas naar de hoofdplaats van Trans-Kaukasië, het fraai gelegen Tiflis (160), leidt een kunstweg door den Darjal. Op het schiereiland Apsjeron wordt bij Ha koe (120) zeer veel petroleum gewonnen, ongeveer een vierde der wereldopbrengst. Iran bestaat uit groote ketengebergten, waartusschen woestijnen en steppen zonder afvloeiing, met vele moerassen. In de grassteppen trekken nomadenstammen rond, die nagenoeg onafhankelijk zijn. De gezeten bevolking woont aan de lagere hellingen en den voet der gebergten, waar bevloeiingswerken zijn aangelegd. De handel wordt geheel met karavanen gedreven. De wegen zijn nog slecht. De geringe nijverheid is huisvlijt (tapijten , zijde, rozenwater). een spoorlijn verbonden met Damascus (140), de aloude karavaanstad, in een groote oase gelegen, achteruitgegaan door de opening van het Suez-kanaal, maar zich weer herstellend, nu de spoorlijn naar Mekka den handel en het pelgrims verkeer doet toenemen. Het is ook de groote markt voor de Bedoeïenen der Syrische \\ oestijn. De handel van Mesopotamië en I'erzië naar de Middellandsche zee gaat meer over Aleppo (13°)- Hoog tegen den Libanon gaan aan den westrand de boomgaarden en akkers (ook veel zijdeteelt), droger is de oosthelling en zeer dor de Anti-Libanon, met uitzondering van den hoogen, boschrijken Hermon. Een lange, diepe dalspleet doorsnijdt geheel Syrië, evenwijdig met de zeekust. Het middendeel, het Jordaandal, ligt beneden den oceaanspiegel; het laagst de zeer zoute Doode zee, de diepste inzinking der aardkorst buiten de oceanen (—400 M.). Het land ten W. van het Jordaandal is Palestina, een kalklandschap , dat steil afdaalt naar het dal, terrasvormig naar de met duinen omzoomde kust, die maar weinig havens biedt. Het dun bevolkte land is grootendeels dor en kaal, hier en daar woestijn. Sedert de Oudheid is de bebouwing door wanbestuur achteruitgegaan, en waarschijnlijk is ook het klimaat wat droger geworden. Maar ook in het Bijbelsche land, ,,overvloeiende van melk en honig", was schapenteelt het hoofdmiddel van bestaan. Door verbetering der toestanden en door bevloeiing is nog veel weer goed te maken. Jeruzalem (80) heeft in de laatste jaren weer een overwegend Joodsche bevolking gekregen door vestiging van duizenden kolonisten; spoorlijn naar Jaffa. Het Sinaï-schiereiland bestaat in 't N. uit een woestijn, in 't Z. uit het gelijknamige, kale, door enge kloven doorploegde gebergte. Een woestijnstrook is ook de gansche Arabische kust der Roode zee; de terrassen daarachter krijgen wat meer regen, maar zijn in Hedsjas en Asir toch nog dor. In het eerste liggen de heilige steden Mekka (60; Kaaba) en Medina (30). Jemen is „ge- lukkig Arabië", een vruchtbaar hoogland met cultuur van koffie (mokka), dadels, wierook en myrrhe. De zuidwestpunt is in bezit van Engeland (Aden; 23, kolenstation en handelshaven voor Jemen); evenzoo het eilandje I'erim (kolen- en Lloyds-station). De oasen langs de zuidkust van Arabië vormen samen het landschap Hadramaut, waaruit de Arabieren in Nederlandsch-Indië afkomstig zijn Op de Zuidoostkust ligt de staat Oman, met de hoofdstad Maskate (40), vanwaar uit de Arabieren Afrika's Oostkust veroverden en Zanzibar stichtten. Kaukasië behoort aan Rusland. De Kaukasus is een uitgestrekt, moeilijk toegankelijk hooggebergte tusschen Zwarte en Kaspische zee. De hoogste top is de El boers (5600 M.). Langs den Kasbek (5000 M.) loopt de Darjalkloof, met den voornaamsten pasweg tusschen I rans- en Cis-Kaukasië. De zuidhelling van't gebergte, naar den kant van de Zwarte zee. is regenrijk en heeft groote bosschen. Cis-Kaukasië is daarentegen steppe, evenals het laagland aan den benedenloop der Koe ra. Het eerste wordt echter meer en meer door de Russen gekoloniseerd en in bouwland omgezet. De Kaukasus wordt bewoond door zeer verschillende stammen, die door Rusland eerst na langdurigen strijd onderworpen zijn. Van de vesting \\ ladikawkas naar de hoofdplaats van Trans-Kaukasië, het fraai gelegen Tiflis (160), leidt een kunstweg door den Darjal. Op het schiereiland Apsjeron wordt bij Bakoe (120) zeer veel petroleum gewonnen, ongeveer een vierde der wereldopbrengst. Iran bestaat uit groote ketengebergten, waartusschen woestijnen en steppen zonder afvloeiing, met vele moerassen. In de grassteppen trekken nomadenstammen rond, die nagenoeg onafhankelijk zijn. De gezeten bevolking woont aan de lagere hellingen en den voet der gebergten, waar bevloeiingswerken zijn aangelegd. De handel wordt geheel met karavanen gedreven. De wegen zijn nog slecht. De geringe nijverheid is huisvlijt (tapijten, zijde, rozenwater). De groote westhelft vormt de staat Perzië. Het is een slecht bestuurde staat, waar de grond in handen is van den sjah, den adel en de priesters. Het volk is trotsch op de vroegere beschaving, en in den allerlaatsten tijd openbaart zich een streven tot nationale herleving, dat misschien nog bijtijds zal verhinderen dat Rusland het N. en Engeland het Z. onder hun gezag brengen, gelijk ze er thans hun handel uitbreiden. Rusland drijft die met de beste provinciën des rijks, in 't Noordwesten (Tebris, 200) en langs de Kaspische zee, waar de meeste regen valt (groote wouden op het hooge Elboers-gebergte). Aan den zuidvoet van den Elboers ligt de hoofdstad Teheran (280), een indrukwekkende, ten deele gemoderniseerde stad. In 'tZW., in een vruchtbaar dal, ligt Sjiras, met zijn rozentuinen. Niet ver vandaar de grootsche ruïnen van Persepolis. De Perzen, die de gezeten bevolking uitmaken, zijn Sjiïtische Mohammedanen; meest nomaden zijn in t N\\ . de Tataren, in t \\ . de Koerden, in t NO. de loerkmenen, in 't Z. de Arabieren. Afghanistan is vermaard als de „bufferstaat , die door Engelschen en Russen met spoorlijnen besprongen wordt. De Afghanen zijn meest nomaden; de landbouwers en stadbewoners zijn Perzen. De emir te Kaboel (60) ontvangt een jaargeld van Engeland, dat den Khaiber-pas beheerscht. Over de hooge passen van den Hindoe-Koesj leidt de kortste weg van het Russisch laaglandsgebied naar Indië, maar ze worden zeer weinig begaan. Beloetsjistan staat onder Engelsch beheer. DeHeloetsjen zijn schier allen nomaden, die slechts ten deele den Khan van Kelat erkennen. § 20. Midden-Azië. Dit reusachtigste hoogland der aarde behoort grootendeels tot de Chineesche bijlander). Het vangt in 't W. aan met het hoogland Pamir, waarover de „zijdeweg" liep, langs welke de Chineesche kooplieden de zijde naar het Romeinsche rijk brachten, en waarover Marco Polo in de 13e eeuw China bereikte. De gure steppen, 3—4000 M. hoog gelegen, die alleen 111 den zomer door Kirgiezen met hunne kudden worden bezocht, behooren thans aan Rusland. Ze liggen in het stroomgebied der Amoe-Darja, en zijn gescheiden en omringd door ketenen, in sommige toppen 7—8000 M. hoog. Die ketenen loopen oostwaarts sterk uiteen en gaan drie groote bergstelsels vormen: de Tien-sjan, de Kwen-lun en de Himalaja (met den Karakaroem). In de Himalaja reiken zes berggroepen boven 8000 M.; de hoogste top is de Gaurisankar, 8880 M.; een zevende groep, in den Karakaroem, is na deze de hoogste. De zuidhelling vormt de meest grootsche bergwand der aarde. Aan den voet beginnen, boven de Indus-Ganges-vlakte, de dichte tropische oerwouden; vooral in 't vochtige oosten, het Ganges-gebied, bekleeden ze de benedenhellingen grootendeels, hoewel met rijstvelden en ander bouwland afwisselend. Hun onderrand vormt de grens der bergstaten Nepal en Bhoetan. Naar boven gaan ze in boschvormen der gematigde luchtstreek over, die tot 3000 M. reiken en waarboven nog meer dan 1000 M. hoog de prachtige, bloemenrijke alpenweiden liggen. Dan vangt de sneeuwgordel aan, met zijn reusachtige gletsjers en groote steenwoestijnen. Aan de veel minder hooge, zeer dorre en kale noordzijde ontbreken de diepe dalkloven van den zuidkant. Merkwaardigerwijze is de Himalaja geen waterscheiding; ze wordt door tal van rivieren doorbroken, in 't W. en O. door de twee grootste, Indus en Brahmapoetra, wier bovenloopen samen het grootste lengtedal der aarde vormen, tusschen de Himalaja en de Trans-Himalaja, het pas in 1909 door Sven Hedin beter bekend geworden gebergte, dat evenwijdig aan de Himalaja ten N. ervan gelegen is. Tibet schijnt — want groote streken zijn nog onbekend — in 't gebied zonder afvloeiing veel overeenkomst met Iran te bezitten, alleen de trekken van dat gebied nog scherper te vertoonen. Ook hier is het grootste deel van het hoogland door bergketenen doorsneden, waarvan de noordelijke tot het breede bergstelsel van den Kwen-lun behooren. Nog dieper dan in Iran zijn hier die ketenen onder hun eigen puin begraven, dat de dalen er tusschen tot breede vlakten heeft opgevuld. Nog talrijker zijn de zoutmeren , nog woester en minder bewoond de zoutsteppen. De meeste ketenen verrijzen iooo—2000 M. boven de 4—5000 M. hooge vlakten , sommige hooger, als het Dupleix-gebergte (8000 M.). Het oostelijk deel, waar meer regen valt, heeft een ander karakter: dieper liggen hier tusschen steile ketenen de geweldige bovendalen der Chineesche en Achter-Indische stroomen, die het bergpuin meevoeren. Dit gedeelte is wat meer bevolkt, hoewel de dalkloven te smal zijn om dichte bewoning te veroorloven. Tibet is een priesterstaat, onder het geestelijk hoofd der Boeddhisten, den Dalai-Lama, zetelend te Lhasa(25?), het Boeddhistisch Mekka. De in kloosters wonende Lama's (monniken) zijn zeer talrijk en verdrukken het volk. Alleen de groote dalen in 't Z. en ZO. worden door een gezeten bevolking bewoond. De Chineesche Regeering heeft grooten invloed. De noordelijke ketenen van den Kwen-lun verrijzen als een steile bergmuur boven het Man-li ai. Het I arimbekken, dikwijls Oost-Turkestan genoemd, is in 't midden , zoover bekend, een groote zandwoestijn, vol duinen, waartusschen ruïnen van oude steden liggen. De larim-rivier ontstroomt het in 't N., langs den Tiën-sjan, een grootsch ketengebergte, met ruime lengtedalen; eetiige toppen reiken tot boven 7000 M. Aan de randen van het bekken liggen op löss-grond rijen oasen , die het water der meeste rivieren opgebruiken; belangrijke steden zijn Jarkand (100) en Kasjgar (80). De Gobi, het Chineesche bijland Mongolië, bestaat uit zand- en steenwoestijnen, maar ook uit steppen, doch heeft minder oasen dan het Tarim-bekken. Vandaar dat de eigenlijke Mongolen, die het bewonen, meest van veeteelt leven. Het is echter onbegrijpelijk, dat deze menschen , die nog wel veel aanleg toonen, maar toch zeer verstompt zijn, eenmaal het grootste deel vau Azië en zelfs Oost- huropa door liun veroveringstochten in beroering brachten. Naar t W. trokken ze door het landschap Dzjoengarije, het doortochtsland tusschen den Tien-sjan en den Alt ai, waardoor ook een groote karavaanweg van Peking gaat. Naar 't O., naar China, is bij de groote knie der Hoang-ho eveneens een poortgebied tusschen de randgebergten ; daar bouwden de Chineezen hun Grooten Muur. § 21. Noord-Azië omvat de noordelijke laagvlakte verdeeld in de vlakte van West-Turkestan en de Siberische — en het Siberisch bergland. Het behoort geheel tot het Russische Rijk. I urkestan of Toeran heeft hetzelfde droge klimaat als de besproken hooglanden en bestaat daardoor ook uit woestijnen en steppen met drie groote zoutwatermeren zonder hoog zoutgehalte —: de Kaspische zee, het A ral-meer, waarin de Syr-Darja en Amoe-Darja uitloopen, en het Ralkasj-meer. Ook hier liggen de oasen, als in het Tarimbekken, op vruchtbare lössranden langs de gebergten; verder in de kleistrooken langs de rivieren. Voor de stoffelijke ontwikkeling van dit gebied heeft Rusland veel gedaan. De Transkaspische spoorlijn, om strategische redenen gebouwd, heeft het mogelijk gemaakt groote uitbreiding aan den landbouw te geven, vooral den katoenbouw. De nieuwe lijn Orenburg-Tasjkent zal het noordelijk deel helpen. Fabrieken zijn opgericht; Syr en Amoe worden met stoombooten bevaren. De nomadenstammen, zelfs de krijgshaftige Toerkmenen (centrum Merw) zijn ten deele aan een gezeten leven gewend. De stedenbewoners zijn grootendeels Perzen. Het ambtenarenen militairen-regime heerscht zeer drukkend. Achteruitgegaan zijn de hoofdsteden der beide vazalstaten, het khanaat K h i w a en het emiraat B o e k h a r a. 1 )e stad B o e k h a r a (70), hoofdzetel van Mohammedaansche wetenschap, heeft nog prachtige gebouwen uit den bloeitijd, toen 't het centrum van den karavaanhandel was. Samarkand (55), de stad van I imoer-lenk, heeft grootsche gebouwen uit de 1 5e eeuw. De hoofdstad van het generaal-gouvernement Turkestan is Tasjkent (160), dat snel opkomt; het heeft een moderne Europeesche wijk naast de sombere oude stad. Kokan (90) ligt in het zeer vruchtbare bekken Ferghana, de hoofdzetel van den katoenbouw; hierdoor gaat de handelsweg naar Kasjgar. Er is een groot, hooger gelegen overgangsgebied tusschen de vlakten van Turkestan en Siberië: het grassteppengebied der Kirgiezen, het Russische „generaal-gouvernenient der Steppen." Door de meerdere vruchtbaarheid (meer regen) zijn de Kirgiezen welvarender dan de zuidelijker nomaden; roof behoefden ze daardoor niet af te leeren, en een gezeten leven leeren ze moeilijk aan. Schapenteelt is hoofdzaak. Het Siberisch laagland omvat het stroomgebied van de O b en de kuststrook ten oosten daarvan. Het eerste vormt het grootste gebied op aarde, dat minder dan 100 M. hoog ligt; liet is ook een der jongste deelen der continenten en bestaat voor een groot deel uit veen-moerassen, die met naaldwouden afwisselen. In de hoogere strook, in 't zuiden, langs den Transsiberischen spoorweg, gaan de wouden over in savannen, waarin vooral de berk voorkomt. Die strook is de Siberische streek der Zwarte aaide, zij is reeds ten deele voor den landbouw gewonnen door Russische kolonisten. Van de 7 millioen bewoners \an Siberië zijn meer dan 6 millioen Russen. Zij wonen verder in de mijnstreken en langs de groote rivieren, die rijk aan visch en goed bevaarbaar zijn, maar waarvan de monden bijna altijd door ijs zijn versperd. In de landbouwstreek liggen Omsk (40) aan de Irtysj, en de grootste stad van Siberië Tomsk (55). — De noordelijke kuststrook is voor een groot deel toendra. Het Siberische berg- en heuvelland ligt in de stroomgebieden vanjenissei en Lena; het is overwegend bedekt door naaldwouden, met wat bouwland in t Z., met toendra s op de vlakke ruggen in 't N. In t zuidelijke, hooge deel, is het rijk aan metalen, vooral goud. Rusland is het vierde goudland der aarde (na Zuid-Afrika, Australië en de \ ereenigde Staten) en Siberië levert veel meer dan de Oeral. De vroeger aanzienlijke zilveropbrengst is sterk verminderd. De grootste stad in het bergland is Irkoetsk (55), met fabrieken. Het ligt aan de Boven-Toengoeska, die uit het B a i k a 1-m eer komt, het grootste bergmeer der wereld, tot 1450 M. diep. Het NO. van Siberië is voor een groot deel nog onbekend ; het is weinig bewoond en alleen van belang om de pelsdieren, die in overig Siberië sterk zijn verminderd. Om de pelzen is Siberië door de Kozakken voor de Russische Regeering veroverd. De Noordelijkste Mongoolsche stammen , die het rendier en den hond tot huisdier hebben , leven van jacht, vischvangst en het zoeken van fossiel ivoor (mammouthstanden); zuidelijker, reeds bij de Jakoeten, den grootsten stam, komt daarbij veeteelt — bij de Jakoeten vooral paarden — en ook wat landbouw. — Ook het boschrijke Kamt sj at ka, dat hooge vulkanen draagt, is weinig bewoond; de Mongolen zijn er bijna uitgestorven. In Noordoost-Siberië ligt het gebied van de grootste winterkoude der aarde. Er zijn in Werchojansk temperaturen tot —70 C. waargenomen. Toch hebben niet alleen de menschen, maar ook de planten zich daaraan weten te gewennen. De noordelijke wouden staan op een bodem, die in de diepte altijd bevroren is en 's winters bevriezen ook de sappen in den stam. In den zomer gaat de temperatuur dikwijls boven 20°, soms tot 30° in Werchojansk; tot bij Jakoetsk (gemiddelde Juli-temperatuur igp; Januaritemp. — 43 ) is nog graanbouw mogelijk. Telken jare worden nog een paar duizend veroordeelden (vroeger veel meer), waaronder vele politieke bannelingen, naar Siberië gezonden, deels naar de gevangenissen, deels tot verblijf in een aangewezen stad. Vele bedrijvers van zware misdaden gaan naar Sachalin, dat men er mee wilde koloniseeren; een jammerlijk mislukte poging. § 22. Oost-Azië bestaat uit China, Mantsjoerije, Korea en Japan. China is te verdéelen in een noordelijk bergland, een zuidelijk bergland en een laagvlakte. Door liet N o o r d-C h i n eesc h e bergland stroomt de Hoang-ho. Deze doorbreekt de oostelijke Kwen-lun en ontsnapt naar het noorden, waar ze in een groote noordelijke bocht de Gobi binnengaat. Terugkeerend , doorstroomt ze het Chineesche lössgebied, dat het grootste deel van het noordelijk bergland inneemt. Dalen en ketenen zijn onder dikke losslagen bedolven en het water heeft daarin de meest zonderlinge vormen uitgeschuurd. Duizenden wonen in holen, in de loodrechte wanden der dalterrassen. Door de groote vruchtbaarheid is, ondanks het gure klimaat, tarwebouw mogelijk tot boven 2000 M.; zoo is dit dichtbevolkte bergland China's tarweland. Het heeft ook zeer rijke kolen- en ijzerlagen. Over zijne ketenen loopen de groote Chineesche muren, waarvan er een zich westwaarts over de Hoang-ho voortzet, de grens van eigenlijk China vormend. Reeds in de 3e eeuw v. Chr. werd een groot deel gebouwd; thans zijn vele stukken vervallen en verdwenen. Alleen in China komt het voor dat in een bergland een millioenenstad ligt: Hsi-ngan (± 1 mill.), groote graanmarkt en centrum voor den handel naar de westelijke bijlanden. Nog veel dichter bevolkt dan dit bergland is de Chineesche laagvlakte, grootendeels een rijstland; ook veel zijdeteelt. Het grootste noordelijk deel vormt de delta der Hoang-ho (gele rivier) die het gele löss-slib over de vlakte heeft uitgespreid. Het eveneens sterk bevolkte bergland van Sjan-toeng was eenmaal een eiland. De stroomverleggingen van de Hoang-ho veroorzaakten zware rampen. Van de 13e eeuw tot 1852 stroomde hij door een zuidelijk bed, tot 1887 door een noordelijk, waarin hij sedert weer werd teruggeleid. Door dien ongeregelden toestand heeft zijn benedenloop geen groote haven en is voor de scheepvaart van weinig belang. De hoofdstad Peking (1.6 mill.?) bestaat (sedert 1644, toen de Mantsjoe's China veroverden), uit een Mantsjoeen een Chineezenstad. Peking is in verval, maar maakt nog altijd een grootschen indruk. Sedert kort loopen spoor lijnen naar Mantsjoerije en naar de Jang-tse-kiang (met zijlijnen). Ti entsin (750) is de leelijke havenstad. Het Kei 7. er kanaal, gegraven tot vervoer van de rijst, als belasting, naar Peking, wordt druk bevaren, ondanks den slechten toestand, waarin groote stukken verkeeren. — Aan de kust van het schiereiland Sjan-toeng heeft Engeland Wei-h ai-wei in pacht, dat weinig beteekent, Duitschland Kiau-tsjeoe, dat opkomt en al door een spoorweg met de Hoang-ho verbonden is. In het zuiden der vlakte mondt de machtige stroom Jang-tse-kiang, de verkeersader van Mfdden-China, die aan den noordrand van het zuidelijk bergland drie zeer vruchtbare bekkens doorstroomt. Nu de stad Tsoengking (700), in het Roode bekken, bij den vrede met Japan bij de „verdraghavens" gevoegd is, die voor buitenlandschen handel openstaan, zal de drukke scheepvaart zich wel daarheen voortzetten. De grootste binnenhaven is Hankeoe (met voorsteden 2 mill.f) in een zeer dichtbevolkte streek; het is de grootste theemarkt. Nanking (260), vroeger veel grooter, als fabriekstad en wetenschappelijk centrum, is achteruitgegaan door de verwoesting in den hevigen Taiping-opstand, in 't midden der 19e eeuw. Sjanghai (650), bij den mond, heeft meer dan de helft der handelsbeweging van de Chineesche havens; reusachtige uitvoer van zijde. Het zuidelijk bergland is langs de kust zeer dicht' bevolkt; het is daar een theeland; in 't Z. ook veel suikerteelt. De kust is een riaskust, maar met verzande bochten en slechte havens. Van hier emigreeren vele Chineezen, o. a. uit Amoy. Aan den mond der Si-kiang ligt Kanton (900), eerste industrie- en tweede handelstad, ten deele op vlotten gebouwd, als Bangkok en Palembang. Het hngelsche Hong-kong (of Victoria, 170), heeft de grootste scheepvaartbeweging van alle havens ter wereld; station voor de lijnen van China, Japan, Australië, San !• rancisco, enz.; de in- en uitvoer naar China is meer dan 2'3 van die van Sjang-hai. BOS —NIERMEVER, Leerb. L. en , 7e druk. 13 Jün-nan, de zuidwestelijkste provincie van China, is rijk aan metalen, en daarom een terrein van naijver voor de naburige Fransche en Engelsche koloniën; de Engelsche spoorlijnen loopen tot de grens, een Fransche lijn tot even erover. De vruchtbare bodem, de warme en regenrijke zomers en de rustelooze werkzaamheid der overtalrijke bewoners hebben China tot het eerste landbouwland der aarde gemaakt. Vroeger was thee het belangrijkste uitvoerproduct, zijde het tweede. De mededinging van de Indische thee heeft de volgorde omgekeerd. Ook ruwe katoen wordt veel uitgevoerd en nog te weinig verwerkt. Katoenen stoffen zijn daardoor 't eerste invoerartikel, daarna, tot 1907, opium, waarvan de invoer sedert geleidelijk vermindert, volgens voorschrift der wet. Artikelen van kunstindustrie als porcelein, snijwerk, lakwerk, voert vooral Zuid-China uit. De fabrieksnijverheid (katoen, zijde) breidt zich uit. China, „het rijk van het midden", wordt geregeerd door een beambtenadel, de Mandarijnen. De slecht ingerichte examens zijn afgeschaft, scholen voor betere opleiding opgericht. De „onderkoningen" der 18 provinciën hebben groote zelfstandigheid. Vooral onder invloed van Japan begint de Chineesche regeering in de eeuwenoude, verroeste regeeringsmachine verbeteringen aan te brengen, maar het gaat nog langzaam. Mantsjoerije is in 1858 ten halve, benoorden de groote rivier Am oer, aan Rusland afgestaan. In 't Z. heeft het vruchtbare vlakten, en een dichtere bevolking, meest Chineezen, in 't N. groote bosschen, waarin veel pelsdieren huizen. De hoofdstad Moekden (170) is een heilige stad, als begraafplaats der Chineesche keizers. Door ChineeschMantsjoerije loopt de Transsiberische spoorlijn naar de Russische haven VVladiwostok. De zijlijn over Moekden zuidwaarts heeft Rusland in 1905 aan Japan moeten afstaan, evenals de havens Port Arthur en Dalni, die sedert met de spoorlijn door Korea verbonden zijn. Korea, vroeger schatplichtig aan China, daarna een in De wallen van 1'ekinj. Gedeelte van de Keizerstad in Peking. Gezicht op Tokio. fc Landschap in Japan. naam onafhankelijk keizerrijk, staat sedert 1905 geheel onder invloed van Japan, dat de Koreanen zwaar verdrukt. Er zijn goudmijnen. Vroeger heeft de bevolking een hooge beschaving bezeten, thans is ze arm en onontwikkeld. Hoofdstad is Seöel (195). Japan is een eilandenrijk. Het hoofdgebied, vier groote eilanden omvattend, is iets grooter dan Groot-Brittannië en Ierland, maar iets minder bevolkt, door de geringere bevolking van Jesso. Dit is sedert 1700 door de Japanneezen langs de kusten gekoloniseerd, maar eerst in de laatste jaren is er een sterke stroom van landbouwers heengegaan, zoodat het aantal bewoners, twintig jaar geleden 100 000, thans ongeveer een millioen bedraagt. Van de onbeschaafde Aino's zijn er nog slechts 17 000. Het ketengebergte, dat het grootste deel van Japan inneemt, heeft gemakkelijke passen en vruchtbare lengtedalen, waarvan vele eindigen in diepe baaien. De vruchtbaarheid wordt zeer vermeerderd door de vele aschregens der vulkanen. Honderden vulkanen staan op de ketenen en in de vlakten, de meeste niet werkend, maar een aantal zeer sterk. De hoogste en bekendste berg is de regelmatige vulkaankegel Foedsji-jama (3780 M.), niet hooger dan de hoogste kegels van Java en Sumatra, maar tien maanden van 't jaar met sneeuw bedekt; een heilige berg voor de Boeddhisten. Door het gematigd warm klimaat en de fraaie plantengroei is Japan een heerlijk land; een ongeluk zijn de veelvuldige, zeer verwoestende aardbevingen. Landbouw is de hoofdbezigheid, vooral van rijst en thee, maar ook andere gewassen. Het voornaamste artikel van den uitvoer is zijde, van den invoer ruwe katoen. De kunstnijverheid — lakwerk, porselein, zijde, koperen vazen (cloisonné) — is hoog ontwikkeld. In de laatste jaren kwam daarbij fabrieksindustrie op Europeeschen voet (katoen, papier, lucifers). Telegrafen, een wel ingericht postwezen, goede wegen en spoorwegen bevorderen het verkeer. Japan heeft zijne beschaving van China gekregen. Evenals 13* dit sloot het zich lang voor Westerschen invloed af, maar het liet toch de Nederlanders toe er handel te drijven; aan hen ontleende het ook de kennis van Europeesche wetenschappen en uitvindingen in beperkte mate. Sedeit 1868 is dat geheel veranderd. In dat jaar maakte de tegenwoordige Mikado zich onafhankelijk van de adelsheerschappij, verplaatste zijn residentie van Kioto naar Tokio, aan zee, en opende het land geheel voor de Europeesche beschaving. Zonder weerga is de wijziging in begrippen en toestanden, die daarop volgde. Standsprivilegiën bestaan bijna niet meer. Het land heeft een parlementaire regeeringsvorm, goede rechtspraak, algemeene oefenplicht, achtjarige schoolplicht, drie universiteiten. De bewondering voor Europeesche dingen werd eerst sterk overdreven; thans is een zuiverder toestand ingetreden, waarin men tracht de nieuwe instellingen met den volksaard in overeenstemming te brengen. Het hoofdeiland is Hondo, met de hoofdstad Tokio (1.8 mill.) en aan dezelfde baai Jokohama (33°)> de voor" naamste haven. Kioto (380) is het centrum der oude cultuur en kunstnijverheid. De vroegere haven Osaka is voor groote schepen te ondiep, zoodat de oceaan-scheepvaart zich verplaatst heeft naar Kobe (285), de tweede havenstad. Het rijke Osaka (1 mill.) heeft nog den meesten binnenlandschen handel; in den laatsten tijd ook groote fabrieken, vooral weverijen. Op Kioesjioe ligt Nagasaki (i5°)i waarbij het vroeger Nederlandsche Decima, een zeer klein eilandje. In 1895 stond China aan Japan Formosa af; het is grootendeels door Chineezen en verder door eenige onbeschaafde bergstammen bewoond. Japan heeft voor de exploitatie al veel gedaan. Evenzoo voor de reeds langer er toe behoorende L i u-k i u-eilanden, waarvan de hoogste vulkaan, in 't N., de Li n schot en-berg is. Van weinig belang zijn de eveneens vulkanische Koerilen. Met deze strekt Japan zich over bijna dertig lengtegraden uit. Sedert 1905 heeft Japan ook de zuidhelft van Sachalin, waar veel visscherij is. § 23- Zuid-Azië. Arabië is bij West-Azië behandeld, Insulinde zal afzonderlijk worden besproken, zoodat voor ZuidAzië overblijven Voor- en Achter-Indië en de Philippijnen. De Philippijnen behooren aan de Vereenigde Staten. De bevolking is bijna geheel van Maleisch ras; ongeveer de helft is door de Spanjaarden, de vroegere bezitters, tot het Katholicisme bekeerd. De Amerikanen werken met krachtige hand aan de ontwikkeling van land en volk. Op het hoofdeiland Lu zon ligt de hoofdstad Manilla (15°)Voortbrengselen zijn suiker, tabak, manillahennep. Achter-Indië. Het stelsel van hooge, evenwijdige meridiaanketenen, bij Oost-Tibet genoemd, verbreedt en verruimt zich zuidwaarts. In 't W. laat het plaats voor de breede, vruchtbare lengtedalen van de Irawadi en zijne zijrivieren, die het belangrijkste deel van het land Birma vormen, dat door Engeland veroverd is. De hoofdstroom is hoog op bevaarbaar en vormt een reusachtige delta, die één groot rijstveld is. Doordat in Achter-Indië de bevolking zooveel minder dicht is, dan in de andere rijstlanden van Azië, levert het de meeste rijst voor den wereldhandel. Rangoen (235) is de grootste rijsthaven der wereld en de derde handelshaven van Britsch-Indië. Mandale (185) is de voormalige hoofdstad van het despotisch bestuurde Opper-Birma. Sedert deze streken Engelsch gebied vormen, zijn ze een kolonisatiegebied voor de I Iindoe s geworden. De dicht begroeide bergen , waarin vele stammen leven, dragen groote teak(djati)wouden. De lange Saloeën heeft een zoo smal stroomgebied als geen andere groote rivier; ze loopt bijna geheel door een diepe kloof en is onbevaarbaar. De Andamanen en Nicobaren zijn de dichtbegroeide bergtoppen van den onderzeeschen rug, die Sumatra s bergland verbindt met dat van Achter-Indië. Op de eerste wonen een paar duizend Negrito's en eenige duizenden strafkolonisten uit Britsch-Indië, die de kostbare wouden ontginnen. De Nicobaren hebben een Maleische bevolking, die veel kopra uitvoert. In het koninkrijk Siam liggen ruime vlakten tusschen de ketenen; de oostelijke zijn droog en steppeachtig. Het hoofdland is het gebied der goed bevaarbare Menam, in welker dal een groot bevloeiingswerk onder Nederlandsche leiding is aangelegd. De Fransch-Engelsche naijver houdt Siam in leven. De Chineezen maken een vierde der bevolking uit en zijn de kooplui. De handel concentreert zich in de hoofdstad Bangkok (200); belangrijke uitvoer van rijst en teakhout. Het bergachtige schiereiland Malakka behoort in t N. tot Siam. De Maleische staten in 't Z. staat onder Engeland , dat er veel tin ontgint, als rechtstreeksch bezit heeft het de Straits Settlements, o. a. Poeloe Pinang, Malakka en Singapore (185), de door Raffles gestichte Chineezenstad, met grooten doorvoerhandel tusschen Europa en OostAzië, ook voor het naburig deel van onzen Archipel. Indo-China is het Fransche gebied, in de laatste halve eeuw veroverd; er woont meer dan de helft der bevolking van Achter-Indië. De handel neemt pas in den jongsten tijd sterk toe. Zeer dicht bevolkt zijn de delta s van de Me-khong (Neder-Cochin-China) en de Song-koi of rivier van Tonkin; beide zijn groote rijstlanden. De rijsthavens zijn de hoofdsteden Saigon (180, met de Chineezenstad Cholon) en Hanoi (105). Onderhoorige staten zijn Kambodsja en Annam. 'Voor-Indië bestaat uit de Indus-Ganges-vlakte en het hoogland van Dekan. Het Indus-gebied is alleen vruchtbaar in den Pendsjaab, het vijfstroomenland, zoover de bevloeiing uit de rivieren reikt; het centrum is er Lahore (200), waar de moskeeën en minarets toonen dat in het Indusgebied de Islam overheerscht. Het zuidelijk deel is een droog woestijn- en steppegebied. (In den Himalaja behoort tot Engeland liet bergland Kasjmier, met een prachtige Alpennatuur; de hoofdstad Srinagar (130) >s 0,11 haar fraaie ligging beroemd). De Gangesvlakte is in vruchtbaarheid en bevolkingsdichtheid een tegenhanger van de Chineesche. Ook hier is rijst het hoofdgewas; verder katoen, opium en jute. Groote irrigatiewerken zijn door de Engelschen aangelegd. De vlakte is rijker aan groote steden dan de Chineesche; reusachtige bouwwerken zijn er door de vorsten en priesters opgericht, vooral in het bovendeel, Hindostan. Delhi (210) herinnert door zijn prachtige paleizen aan den bloeitijd onder den Groot-Mogol, vooral in de 16e eeuw. Agra (190) is beroemd door de gebouwen in den kraton van den vermaarden Groot Mogol Akbar; buiten de stad het marmeren mausoleum Tadsj-mahal, een der fraaiste gebouwen ter wereld. De grootste stad van Hindostan is Lucknow (265), met veel kunstnijverheid. Allahabad (170) en het heilige Benares (210) zijn bedevaartplaatsen voor de Hindoes. Het benedendeel der Ganges-vlakte heet Bengalen. Hiertoe behoort de delta, een rijstland. Aan den Hugli-mond ligt Calcutta, 200 jaren geleden een visschersdorp, thans 1.1 mill. inw., waarvan slechts 13 000 Europeanen; uitvoer van jute, opium, thee; jute-spinnerij. Het theegebied is het bergland van Assam, aan den zuidoever van den Brahmapoetra, die zijn geweldige watermassa's in den hoofdarm van den Ganges uitstort. In Assam en OostBengalen zijn de Mohammedanen overwegend. In 't geheel heeft Voor-Indië 60 millioen Mohammedanen van de 300 millioen inwoners. Het hoogland van Dekan, 500—800 M. hoog, heeft een gesloten randgebergte in 't Westen, de \\ est-Ghats. Hunne westhelling heeft een zeer hoogen regenval en is met dichte wouden bezet; het smalle kustland is dicht bevolkt. In den tijd der Portugeezen was de grootste handelstad, aan de kust van Malabar, Goa, dat als Nieuw-Goa nog altijd Portugeesch is, maar niets meer beteekent (8). Daarna kwam Soerate op (120), waar onze Oost-Indische Compagnie een belangrijk kantoor had. Het is op zijn beurt overvleugeld door Bombay (780), tweede handelstad en eerste fabriekstad van Britsch-Indië; eerste haven voor uitvoer van ruw katoen en katoenen garens (groote spinnerijen). Ook de katoenweverij neemt hier en elders in Britsch-Indië toe. Het hoogland zelve is te droog; een savannenland, met djatiwouden op de hoogere hellingen. De bevloeide streken krijgen hun water niet, als in de Ganges-vlakte, uit kanalen , maar uit duizenden stuwbekkens. Gierst is het hoofdgewas, in 't N. ook tarwe. In droge jaren ontstaat soms een vreeselijke hongersnood, waartegen hier minder leniging is dan wanneer in de Indus-Ganges-vlakte misgewas voorkomt: de laagvlakte is nagenoeg geheel rechtstreeksch Engelsch bezit, Dekan bestaat voor meer dan de helft uit inlandsche staten. De voornaamste zijn: de Radjpoetana-staten in 't verste noorden, het Rijk van den Xizam, met de belangrijke hoofdstad Haiderabad (450) en de staat Misore (Maisoer). De breede strandvlakte der oostkust, die ten deele kust van Koromandel heet, heeft ook niet overal en altijd genoeg regen, maar ze heeft goede bevloeiing, vooral in en nabij de vele delta's. Ze lijkt op Java's vlakten, met haar rijstvelden, pisangs, kokospalmen en bamboestoelen, met haar open reeden, die hier veel meer branding hebben. Een kunsthaven heeft Madras (510), de voornaamste invoerhaven voor het dichtbevolkte Zuid-Dekan. De Fransche bezittingen beteekenen weinig. Ceylon biedt sterke tegenstellingen, een gevolg van het verschil in regenval. Het zuidwesten heeft sterken neerslag, geen droog jaargetijde en daardoor een zeer weelderigen plantengroei, tot hoog tegen de steile hellingen van het bergland (Adams Piek, 2240 M.). Hier is een dichte bevolking, vooral bestaande uit Singhaleezen, van Hindoeoorsprong; in 't dorre, vlakke Noorden wonen, veel minder dicht opeen, de Dravidische Tamielen. Op een geheel van 3.5 mill. bewoners zijn slechts 9500 Europeanen en 24000 „Burghers", ten deele nog van gemengdHollandsch bloed, in de steden woonachtig, soms nog in versterkte wijken. Colombo (160) is de belangrijkste stad. Het komt snel op; doordat vele schepen het aandoen, Ganges-oever te Benares, met tempels. releipiïen torens en badplaatsen ((Jh'its) voor«le vele duizenden pelgrims, die jaarlijks de heilige stad bezoeken. Bij de vele parasols is de beroemdste badplaats, Manikaranika-Cihat. Aan gene zijde van den tempel op den voorgrond mondt de Yuurpoort uit, waar op liet hellend vlak naar de rivier de lijken op den brandstapel worden gelegd. Een weg op Ceylon. Op den weg een paar karren, met een zeboe bespannen. Op het erf rechts kokospalmen. Kongo-Negers. Een Nubicr. Een Bosjesman. heeft het de grootste scheepvaartbeweging van alle BritschIndische havens; de kantorenwijk heeft ten deele nog het Oud-Hollandsche type. — De voornaamste uitvoerproducten zijn thee en copra. Sedert kort wordt veel kaoet sjoek aangeplant. F. AFRIKA. § 24. Overzicht. Afrika bezit slechts éen groot ketengebergte , de Atlas; het is een voortzetting van de Apennijnen en hangt ook met de Spaansche gebergten samen. Verder wordt het werelddeel bijna geheel door hoogvlakten ingenomen. Van 't Z. naar 't N. nemen die geleidelijk in hoogte af. Het Zu i d- A frikaan sch e hoogland is in 't Z. gemiddeld 1200 M., in 't N. 8—900 M. hoog; het Kongobekken 8—400 M.; de Soedan 7—300 M., de Sahara 6—200 M. Het hoogst is het lange en smalle Oost-Afrikaansche hoogland, 1000—2000 M. Ver boven deze hoogvlakten verrijzen de randgebergten waarmede de meeste omzoomd zijn; de Sahara heeft dit niet, maar heeft hooge bergen in 't midden. De meeste randgebergten dalen in terrassen naar de kusten af; óf de laatste trap staat steil in zee, öf ze wordt door een strandvlakte begeleid. Aan de kusten der Sahara en de Westkust van Zuid-Afrika is die vlakte zandig, aan de kusten van Guinea en van den Indischen Oceaan is ze over groote afstanden begeleid met mangrove-bosschen, vanwaar de myriaden muskieten de gevaarlijke malaria verspreiden. § 25. Klimaat, plantengroei. Door de ligging aan weerszijden van den aequator vertoont het klimaat van Afrika zeer duidelijk een symmetrie, die ook in de flora te herkennen is: in de aequatoriale streken is de regenval het aanzienlijkst (kaart 1): daardoor zijn groote deelen er bedekt met dichte tropische wouden, die vooral in het Kongo bekken een reusachtige uitgestrektheid beslaan. De warmte is er 't geheele jaar door zeer hoog (zie kaart 3). De hooge plateau s hebben een meer gelijk- hen Bosjesman. hen Nubiër. heeft het de grootste scheepvaartbeweging van alle BritschIndische havens; de kantorenwijk heeft ten deele nog het Oud-Hollandsche type. — De voornaamste uitvoerproducten zijn thee en copra. Sedert kort wordt veel kaoet sjoek aangeplant. F. AFRIKA. § 24. Overzicht. Afrika bezit slechts éen groot ketengebergte , de Atlas; het is een voortzetting van de Apennijnen en hangt ook met de Spaansche gebergten samen. Verder wordt het werelddeel bijna geheel door hoogvlakten ingenomen. Van 't Z. naar 't N. nemen die geleidelijk in hoogte af. Het Zuid-Afrikaansche hoogland is in 't Z. gemiddeld 1200 M., in 't N. 8—900 M. hoog; het Kongobekken 8—400 M.; de Soedan 7—300 M., de Sahara 6—200 M. Het hoogst is het lange en smalle Oost-Afrikaansche hoogland, 1000- 2000 M. Ver boven deze hoogvlakten verrijzen de randgebergten waarmede de meeste omzoomd zijn; tle Sahara heeft dit niet, maar heeft hooge bergen in 't midden. De meeste randgebergten dalen in terrassen naar de kusten af; óf de laatste trap staat steil in zee, öf ze wordt door een strandvlakte begeleid. Aan de kusten der Sahara en de Westkust van Zuid-Afrika is die vlakte zandig, aan de kusten van Guinea en van den Indischen Oceaan is ze over groote afstanden begeleid met mangrove-bosschen, vanwaar de myriaden muskieten de gevaarlijke malaria verspreiden. § 25. Klimaat, plantengroei. Door de ligging aan weerszijden van den aequator vertoont het klimaat van Afrika zeer duidelijk een symmetrie, die ook in de flora te herkennen is: in de aequatoriale streken is de regenval het aanzienlijkst (kaart 1): daardoor zijn groote deelen er bedekt met dichte tropische wouden, die vooral in het Kongo bekken een reusachtige uitgestrektheid beslaan. De warmte is er 't geheele jaar door zeer hoog (zie kaart 3). De hooge plateau's hebben een meer gelijk- matig klimaat en op de hoogste bergen ligt eeuwige sneeuw. Naar weerszijden neemt de regenval af en in plaats van 't woud wordt de heerschende landschapsvorm de savanne (grasland met verstrooide boomen of boomgroepen). Vooral in den Soedan beslaat deze groote terreinen. In vele savannen is de baobab een kenmerkende boom; in Guinea de o liep alm. Nog verder noord- en zuidwaarts verdwijnen de boomen, zoodat zich steppen vertoonen, die eindelijkovergaan in de woestijnen van Noord- en Zuid-Afrika. Hier is duidelijk een warmer en een koeler jaargetijde te onderscheiden; maar de gemiddelde jaartemperatuur is in 't Noorden, in Noord-Soedan en Zuid-Sahara, hooger dan ergens op aarde, ± 30°. Grooter dan het temperatuurverschil tusschen zomer en winter is dat tusschen dag en nacht, door de helderheid der lucht. In de oasen van de Sahara, evenals op Afrika's noordrand, is de dadelpalm de meest kenmerkende boom. Negerkoren (een gierstsoort) is het voornaamste voedingsgewas bij bijna allé negerstammen. — In het uiterste noorden en zuiden valt weer meer regen. § 26. Bevolking. De oude bewoners der landen langs de Noordkust, behalve Egypte, noemt men Berbers (van de oude Romeinsche betiteling „barbaren"). Berbers en Egyptenaren, samengevat als Hamieten, zijn onderworpen door de Arabieren, wier afstammelingen in de meeste streken nog duidelijk van hen zijn te onderscheiden; toch heeft er ook, vooral in de steden, vermenging plaats gehad. De Abessiniërs zijn verwant aan de Arabieren. De Sahara, het midden-Nijlgebied en het Somali-schiereiland worden bewoond door stammen, ontstaan uit de vermenging van de blanken in 't N. en de Negers in 't Z. In de woestijn zijn de Toearegs het hoofdvolk; ten O. van hen wonen de Tibboe's; in de Nijlstreek wonen zeer vele stammen, o. a. de Nubiürs, de menschenetende Niam-niam bezuiden de Bahr-el-Ghazal, tot in 't Kongogebied, de Gal la's en Somali's in 't schiereiland. De Negers, de hoofdmassa der bevolking, worden naar de talen verdeeld in Soedan- en Bantoe-Negers. In 't binnenland van den Soedan, tusschen den Boven-Niger en het Tsaad-meer, woont tusschen de donkere, wolharige Negers in, een volk van lichter huidskleur, met golvend haar, wellicht uit 't N. afkomstig, dat in de 19e eeuw groote steden in dat gebied gesticht heeft, de Foelbe. — De bekendste groep der Bantoe-Negers zijn de Kaffers in 't Zuidwesten, waartoe de Zoeloe's en de Beetsjoeanen behooren. — Hottentotten en Bosjesmannen onderscheiden zich van de Negers door geringere lengte (vooral de laatste), lichtere huidkleur en doordat het haar in bundels groeit. In het Kongo-woud wonen tusschen de Negers eenige dwergstammen. De Bantoe- en de zuidelijke Soedan-negers, benevens de Niam-Niam, de Hottentotten en de Bosjesmannen zijn heidenen; alleen heeft in Zuid-Afrika de zending vele bekeerlingen gemaakt. De Noord Afrikanen zijn bijna allen Mohammedanen en langs de Oostkust reikt de Islam onder den invloed der Arabische heerschappij tot bezuiden Zanzibar. De Abessiniërs en een klein deel der Egyptenaren (Kopten) zijn Christenen. Het aantal inwoners van Afrika is vroeger te laag, daarna te hoog geschat. Het zal wel niet meer dan 150 millioen bedragen. Over de vreemdelingen wordt bij de afzonderlijke landen gesproken. § 27. Het Barbarijsche hoogland of het Atlasgebergte ontvangt alleen op de naar de zee gekeerde zijde een voldoende regenhoeveelheid voor landbouw zonder bevloeiing. In Marokko verheft zich de woudrijke Hooge Atlas met toppen van 4000—45°° In Algerië ligt een groote hoogvlakte, het steppenland der sjots (zoutmoerassen) of der halfagrassteppen; dit wordt aan de noordzijde door den Kleinen, aan de zuidzijde door den Grooten Atlas begrensd. Sjots vindt men ook in het beneden den zeespiegel gelegen terrein ten X. van het hoogland, ten W. van de Kleine Syrte, dat reeds tot de Sahara behoort. De bevolking bestaat uit Berbers, in Algerië Kabylen geheeten, en Arabieren, in Algerië Bedoeïenen genoemd. Marokko is nog een zelfstandige, despotisch geregeerde Mohammedaansche staat, die vijandig is tegenover de Europeesche beschaving. Fanatisme, slecht beheer, roofzucht en verwaarloozing van den bodem benadeelen de maat schappelijke toestanden. De sultan zetelt bij afwisseling in Fez (150) en het prachtig gelegene Marokko (50). Tange r [Tandzjer] (20) is de voornaamste haven. De inheemsche nijverheid vervaardigt de roode, naar de stad Fez genoemde, hoofddeksels, en lederwaren. Spanje bezit op de kust de Presidio's, waarvan Ceuta [Dséoeta] (13) het belangrijkst is. Algerië behoort sedert 1830 aan Frankrijk. De landbouw wordt vooral gedreven in de regenrijke en daardoor vruchtbare kuststreek (Teil). Verder zuidwaarts hebben de Franschen de bebouwing uitgebreid door stuwdammen en artesische putten, de laatste zelfs in de Sahara. Uitvoer van wijn, vee, koren, halfagras, groenten, vooral over de hoofdstad Algiers (150) naar Marseille. Tunis (het Africa propria, het eigenlijke Afrika der Romeinen , van waar de naam op het geheele werelddeel is overgedragen) is een vruchtbaar land aan de Sicilische straat, die de beide helften der Middellandsche zee verbindt. De hoofdstad Tunis (170) is de belangrijkste handelstad van Barbarije; evenals in alle andere steden dezer landen wordt de handel voor een groot deel gedreven door de talrijke Joden. In de nabijheid de onbelangrijke ruïnen van Karthago. Sedert 1881 staat Tunis onder Fransch protectoraat en gaat sterk vooruit. Tripolis (onder Turksch beheer) omvat den hier tot aan zee reikenden noordrand der Sahara, met de oasengroep F e z z a n (stad M o e r z o e k, 8) en het plateau van Bar ka, in de oudheid een bloeiende Grieksche kolonie, thans zeer achteruitgegaan, maar nog altijd ten deele vruchtbaar, ten deele zeer goed vruchtbaar te maken. — 0;lse In df Algerijnse Sahara. Op den voorgrond ziet men noj iets van de bron, waaraan deze kleine oase - er ziin takken 8deUinderem''van6 LmTZ 7 vruchil««rt.eid De M'»« beide vrouwen malen koren tot meel tisschen twee steenen, door den bovensten aan handvatsels rond te draaien. - In dit deel der woestiin hebben de FransHien vele nieuwe oasen doen ontstaan door het boren van Artesische putten. n—m itmp r- i i ■■■ i„— Een wadi in zandsteen (Egypte). Ho V li tlieops De grootste van liet tachtigtal p.vramiden, koningsgraven uit het oude Egvpte. Meestal bevatten c?„ lil een nc' Krafkelder in t midden onder liet grondvlak; deze bevat er bovendien twee, liie hooger zijn "elegeu Sin.dle gangen voeren erheen. De hoogte, oorspronkelijk 146 M., is thans 137 M. Op een grondvlak van 5MU0 .M-' wenfdê p>ramide opgebouwd uit meer dan 2 milliuen zorgvuldig behouwen steenblokken, elk van ongeveer 1 M-"*: De Sphinx na de ontgraving en de twee groote piramiden. Romp en hoofd zijn gehouwen rots, deelen van den bodem zelf; de pooten zijn van baksteen. Kraal van een Kafferhoofd bij Roorke's Drift. De hoofdstad Tripolis (30) is belangrijk als uitgangspunt voor de karavanen naar den Middel Soedan. De Sóhara is niet overal een woestijn; behalve de oasen vindt men er, vooral aan de randen, uitgestrekte steppen en weilanden ('/g van 't geheele gebied). De Sahara is bijna zoo groot als Europa. In 't algemeen is zij een hoogland van 200—600 M. Beneden of slechts weinig boven 200 M. liggen alleen eenige terreinen in 't westen, o. a. de streek der sjots (in deze laagte ligt de oasa W a r g 1 a), alsmede een strook ten Z. van B a r k a, met de oase Siwah. — Men onderscheidt in de Sahara drie hoofdvormen: de rotswoestijn , de grintwoestijn en de zandwoestijn. De tweede is door verbrokkeling uit de eerste ontstaan. De derde wordt gevormd door de fijnste deeltjes, die de wind tot dninen ophoopt. — In het midden der Sahara verheffen zich eenige kale berglandschappen ter hoogte van de Duitsche middelgebergten. Het hoogst is het gedeeltelijk uit vulkanische gesteenten bestaande bergland van Ti best i dat tot 2400 M. stijgt. Vele wadi's dalen van deze gebergten af en daardoor hebben sommige streken aan hun voet grasgroei, zelfs alleenstaande boomen; door dit gebied loopt de belangrijke karavaanweg Tripolis—Moerzoek— Bornoe. — De Libysche woestijn is grootendeels waterloos. Hier heeft, voor zoover zij onderzocht is, het duinlandschap de overhand; het wordt door kalkplateau's afgewisseld , soms met glad gepolijst oppervlak, elders met groote steenkogels bedekt. Regen valt in de Sahara zelden, soms niet in maanden , zelfs niet in jaren; toch komen zware regenbuien voor. Dit water zoowel als dat, hetwelk aan de randen der woestijn en op hare gebergten gevallen en in den zandbodem gedrongen is, bereikt op zekere diepte een ondoordringbare laag, en waar deze in laagten aan den dag komt, verschijnen bronnen, die het aanzijn geven aan oasen. Deze zijn de eenige deelen der Sahara, die voordurend bewoond worden en waar landbouw (koren, dadels) wordt uitgeoefend. Ze zijn tevens de rustplaatsen der karavanen. De karavaan- De Sphinx na de ontgraving en de twee groote piramiden. Romp en hoofd zijn gehouwen rots, deelen van den bodem zelf: de pooten zijn van baksteen. Kraal van een Kafferhoofd bij Roorke's Drift. De hoofdstad Tripolis (30) is belangrijk als uitgangspunt voor de karavanen naar den Middel-Soedan. De Sahara is niet overal een woestijn; behalve de oasen vindt men er, vooral aan de randen, uitgestrekte steppen en weilanden ('/« van 't geheele gebied). De Sahara is bijna zoo groot als Europa. In 't algemeen is zij een hoogland van 200—600 M. Beneden of slechts weinig boven 200 M. liggen alleen eenige terreinen in 't westen, o. a. de streek der sjots (in deze laagte ligt de oasa \Y a r g 1 a), alsmede een strook ten Z. van Barka, met de oase Siwah. — Men onderscheidt in de Sahara drie hoofdvormen: de rotswoestijn , de grintwoestijn en de zandwoestijn. De tweede is door verbrokkeling uit de eerste ontstaan. De derde wordt gevormd door de fijnste deeltjes, die de wind tot dninen ophoopt. — In het midden der Sahara verheffen zich eenige kale berglandschappen ter hoogte van de Duitsche middelgebergten. Het hoogst is het gedeeltelijkuit vulkanische gesteenten bestaande bergland van 'I ibesti dat tot 2400 M. stijgt. Vele wadi's dalen van deze gebergten af en daardoor hebben sommige streken aan hun voet grasgroei, zelfs alleenstaande boomen; door dit gebied loopt de belangrijke karavaanweg Tripolis—Moerzoek— Bornoe. — De Libysche woestijn is grootendeels waterloos. Hier heeft, voor zoover zij onderzocht is, het duinlandschap de overhand; het wordt door kalkplateau's afgewisseld, soms met glad gepolijst oppervlak, elders met groote steenkogels bedekt. Regen valt in de Sahara zelden, soms niet in maanden , zelfs niet in jaren; toch komen zware regenbuien voor. Dit water zoowel als dat, hetwelk aan de randen der woestijn en op hare gebergten gevallen en in den zandbodem gedrongen is, bereikt op zekere diepte een ondoordringbare laag, en waar deze in laagten aan den dag komt, verschijnen bronnen, die het aanzijn geven aan oasen. Deze zijn de eenige deelen der Sahara, die voordurend bewoond worden en waar landbouw (koren , dadels) wordt uitgeoefend. Ze zijn tevens de rustplaatsen der karavanen. De karavaan- wegen der West- en Midden-Sahara, vroeger door de Toearegs onveilig gemaakt, worden in de allerlaatste jaren door Fransche militaire posten in de voornaamste oasen goed beschermd. De bodem van de Sahara bevat op vele plaatsen zout, een belangrijk uitvoerartikel naar den Soedan, vooral ui} de oase Bilma. Egypte bestaat uit het smalle Xijldal tot Wadi Halfa, bij de tweede stroomversnelling, en de driehoekige Nijldelta ; verder uit de Arabische woestijn met de Roode-zeekust en het oostelijk deel der Libysche woestijn met daarin gelegen oasen. Jaarlijks wordt het Nijldal van Juli tot September door het slibrijke rivierwater overstroomd. Deze natuurlijke bevloeiing, door kanalen over de geheele breedte van het dal uitgebreid, maakte van Egypte een landbouwstaat en deed er een dichte bevolking, geregeld bestuur en verdeeling van den arbeid ontstaan. Thans reikt de overstrooming minder ver dan in de oudheid, doordat de stroomversnellingen sterker zijn uitgeslepen en het water dus niet meer zoo hoog opstuwen. Om dit euvel te herstellen hebben de Engelschen bij Assoean en in 1909 bij Ksneh groote stuwdammen gemetseld; een derde, die echter niet hoog genoeg reikt om bij de hoogste standen het water op te houden, ligt bij Sioet (zie Schoolatlas, Blad 39). De vierde opstuwing, bij de splitsing beneden Kaïro, is reeds omstreeks 1845 beproefd, maar mislukt; ze is thans ook in orde gebracht, ten behoeve der delta. De regeering onder den Khedive heeft de verplichting van een jaarlijksche schatting aan den Sultan van Turkije, maar staat in de laatste jaren geheel onder Engelschen invloed. De bewoners van Egypte heeten Fe 11 ah in en Kopten. De eersten, verreweg het talrijkst, zijn de boeren; zij hebben den Islam aangenomen en zijn daardoor vooral in 't N. met Arabieren vermengd. Kopten is de naam voor de stedenbewoners, die Christenen zijn gebleven. Verder wonen er wat Arabieren in de steden en in de woestijn; de laatsten heeten ook hier Bedoeïenen. In de oudheid was Egypte een belangrijk korenland; nu levert het nog koren, maar vooral katoen, suikerriet, aardnoten. Beneden Assoean (13), waar de eerste (laatste) stroomversnelling de scheepvaart bij lagen waterstand onmogelijk maakt, liggen in een verbreeding van het dal de ruïnen van Thebe; waar het Nijldal zich naar den kant der delta begint te verwijden , verheffen zich op den hoogen woestijnrand de hoogste piramiden en liggen de ruïnen van Memphis. Iets verder stroomaf, waar de delta begint, ligt de hoofdstad K a i r o (660), door de Arabieren gesticht, de grootste stad van Afrika en een der schoonste steden der Mohammedaansche wereld. Alexandrië (370), de stichting van Alexander den Grooten, is, na een periode van achteruitgang , weer de eerste handelstad van Noord-Afrika. Tegenwoordig mondt de Nijl langs twee armen uit: bij Rosette (14) en Damiette (31). Het Suez-kanaal, van Port Saïd (42) naar Suez (17), 169 KM. lang, in 1869 geopend, heeft de scheepvaart van Europa op Indië on Oost-Azië reusachtig doen toenemen. Sedert 1871 wordt het door geregelde Nederlandsche lijnen bevaren. § 28. De Soedan en zijn kustgebied (Senegambië en Opper-Guinea). De Soedan bestaat uit een reeks van heuvelachtig of flauw golvende hooglanden, in 't algemeen wat hooger dan de Sahara, hier en daar door groepen van middelgebergten afgebroken. Men onderscheidt den West-Soedan, waar de Niger met Binoewé de hoofdrivier is; den Middel-Soedan, welks laagste deel het Tsaadmeer bevat, waarin de Sjari uitstroomt, en den Oost-Soedan, die door het steppen- en woestijnland Nubië van Egypte wordt gescheiden en den Witten Nijl als hoofdrivier bezit. De bevolking van den Soedan is viij dicht; zij oefent landbouw (koren, o. a. negergierst, verder katoen, indigo) en veeteelt uit, drijft veel handel en beoefent allerlei handswerksnij verheid. De vele snel opkomende en weer vervallende staten van den Soedan zijn in de allerlaatste jaren bijna alle onder het gezag gekomen van Frankrijk en Engeland. Erankrijk bezit reeds lang Senegal, het laagland der gelijknamige rivier, waar vooral aardnoten worden verbouwd en arabische gom in de savanen wordt verzameld (hoofdplaats St.-Louis, 20). Vandaar heeft het zijn gezag uitgebreid langs den rand der woestijn tot voorbij het Tsaadmeer, zoodat Fransch Soedan door het Tsaad-territorium met Fransch-Kongo samenhangt. Een overeenkomst tusschen Frankrijk en Engeland heeft zelfs de Sahara verdeeld, zoodat de groote westhelft, aansluitende aan de Fransche bezittingen, ter beschikking van Frankrijk is, terwijl Engeland, van het BovenNijlgebied uit, de oosthelft der woestijn kan beheerschen. In het steppengebied, den overgang tot de woestijn, ligt bij het noordelijkste punt van den Niger, op korten afstand van de rivier, de handelstad Timboektoe, waar de karavaanwegen van het W. en N. samenkomen en het zout van de Sahara en Europeesche waren geruild worden tegen het graan, het katoen en de kolanoot (de koffie voor deze streken) van den Soedan. In de dichtbevolkte streken tusschen Niger en Binoewé zijn Kano en Sokoto belangrijke markten. Dit gebied is thans als Noord-Nigeria Engelsch bezit. Terwijl de Niger, door'de stroomsnelten boven Rabba, een deel van 't jaar onbevaarbaar is, is de Binoewé een der best bevaarbare rivieren van Afrika en thans op weg een groote handelsroute te worden. De Midden-Soedan bevat eenige om het Tsaadmeer gelegene Negerlanden, waarvan Bornoe langen tijd het belangrijkste was. De hoofdstad Koeka, eindstation van den grooten handelsweg naar Tripolis, is in 1894 verwoest door den veroveraar Rabah , een neger uit Egyptisch Soedan, die bezuiden het Tsaad-meer een militaire heerschappij stichtte en een groot deel van Midden-Soedan schatplichtig maakte. Na moeilijken strijd is hij in 1900 door Fransche troepen verslagen en gedood. De door hem gestichte hoofdplaats Dikoa, thaus een groote markt, ligt in de Duitsche kolonie Kameroen. Het Tsaadmeer behoort tot de ondiepe meren van Afrika; het is door groote rietbosschen omgeven en neemt sterk in omvang af. De Oost-Soedan was in 1876 geheel onder Egyptisch beheer gekomen. Dat beheer was slecht en de roofzuchtige bevolking liet zich gemakkelijk in opstand brengen, vooral toen op haar dweepzucht gewerkt werd. In 1881 verscheen in haar midden een man, die zich uitgaf voor den „Mahdi", den door de Mohammedanen verwachten profeet. Binnen enkele jaren veroverde hij Egyptisch-Soedan, verwoestte Chartoem, en stichtte daartegenover de hoofdstad van het rijk van den Mahdi, Omdoerman (42) waar groote slavenhandel werd gedreven. Eerst in 1899 hebben de Engelschen, van Egypte uit, het gansche gebied heroverd en daarna Chartoem herbouwd (15). Het land staat nu, als Anglo-Egyptische Soedan, ondereen gouverneurgeneraal , door Egypte benoemd onder goedkeuring van Engeland. De Nijl-spoorweg heeft Chartoem bereikt; een zijtak gaat naar de nieuwe haven Port Soedan. Opper- en Neder-Guinea waren de kuststreken, die na de Portugeesche ontdekkingen der 15e eeuw, door hun goud, hunne specerijen, hun ivoor en hunne slaven het eerst de zeevarende natiën tot zich trokken. Verschillende volken vestigden zich, trouwens slechts in factorijen en niet in groote Europeesche koloniën, op de meestal ongezonde kusten. In Opper-Guinea en aan de westkust van Soedan bezit Engeland Gambia, Siërra Eeone, de Goudkust (met Asjanti) en Zuid-Nigeria met de hoofdstad Lagos (57). Frankrijk heeft Da home aan de Slavenkust en de Ivoorkust; Duitschland Togo op de Slavenkust. Op de Peperkust is de Negerrepubliek Liberia (hoofdstad Monrovia, 8) van Amerika uit gesticht voor bevrijde negerslaven, die er den regeerenden stand vormen. Er zijn er ongeveer 12000, tegen ± 2 mill. inboorlingen. In den binnenhoek van de golf van Guinea ligt de Duitsche bezitting Kameroen, die het grootste hoogland van den Soedan bevat en vlak aan de kust den hoogsten berg, den Kameroen-vulkaan (4060 M.). BOS—NIERMEYER, Leerb. L. en V., 7e druk. 14 De voornaamste uitvoerartikelen dezer koloniën zijn palmpitten en kaoetsjoek; verder aardnoten, kopra, ivoor, houtsoorten , dierenvellen. § 29. Het Kongo-bekken en Neder-Guinea. De voornaamste bronrivier van den reusachtigen Kongo ontspringt in den ZO. hoek van het bekken, op den rand van het Oost-Afrikaansche tafelland, stroomt door het Bangweolo-meer, dat met zijn geringe diepte en de rietbosschen aan zijn oevers veel op het I saad-meer gelijkt, en krijgt daarna den naam Loeapoela. Een der diepe bergmeren van het Oost-Afrikaansche tafelland, het I a nganj ika-meer, stroomt daarheen af. Onder den aequator wordt de scheepvaart afgebroken door de Stanley-watervallen ; voorbij deze is de breede, zich veel splitsende stroom bevaarbaar tot zijn loop door het randgebergte, waar hij de Livingstone-vallen vormt; langs deze is een spoorlijn aangelegd. In 1885 is de Kongo-Staat gesticht, met Leopold II van België als Soeverein; in 1908 is haar gebied aan België overgegaan. De bestuurszetel is Boma. België heeft den handel grootendeels aan zich getrokken. Het voornaamste uitvoerproduct is kaoetsjoek; verder ivoor, palmpitten en -olie. Evenzoo in Fransch-Kongo. — Het optreden der Europeanen in het Kongo-bekken bepaalt zich dus voornamelijk tot het doen inzamelen van ruwe producten door negers, die bovendien gedwongen worden deze naar de kust of de rivieren te vervoeren. Daarbij wordt door de negers weinig minder ellende geleden dan vroeger door de slavenjachten der Arabieren , van Zanzibar uit. Met plantagebouvv is nog slechts een gering begin gemaakt. Van meer belang (koffie, suiker) is die in de oudere Portugeesche kolonie Angola, aan de kust van Xeder-Guinea (hoofdstad Loanda, 20?), maar ze berust op gedwongen arbeid. Het arbeidersvraagstuk is de grootste moeilijkheid bij het in cultuur brengen van Afrika. De Bantoe-Negers, die meest van jacht en primitieven landbouw leven, zijn moeilijk tot geregelden arbeid te brengen. § 30. Het Oostafrikaansche tafelland daalt, van Massaoea aan de Roode zee tot den Zambesi, bijna nergens beneden iooo M., behalve in de lange dalen, waarin de langwerpige bergmeren gelegen zijn. Het is onder den aequator het breedst en versmalt zich noordwaarts sterk, waar het Rudolfmeer gelegen is, om zich dan weer tot het Abessinische hoogland te verbreeden. Het Oost Afrikaansche hoogland is dat deel van Afrika, waar het vulkanisme het meest gewerkt heeft. Abessinië is grootendeels bedekt met dikke lavalagen; de Kenia, de Kilima Ndzjaro e. a. zijn oude vulkanen; werkende vulkanen liggen westwaarts van deze en ook bij Massaoea. Het Oostafrikaansche hoogland heeft een meest hoogen oostrand en een minder geregeld doorloopenden en minder hoogen westrand. Het steilst is de oostrand in Abessinië, waar men uit het 200—800 M. hooge kustland tegen bergwanden van 2000—4000 M. opziet. De Kenia is 5600, de Kilima Ndzjaro 6100 M. Abessinië, al heeft het niet de hoogste toppen, is het hoogste deel; de rivieren hebben er diepe dalkloven uitgeslepen; op de hoogvlakten daartusschen staan vele tafelbergen, de „amba's"' Het hoogland bevat vele lange dalen en groote bekkens, waarin moerassen en meren liggen: het Tanameer in Abessinië, het Albert-meer, het Albert-Edward-meer, het V i c t o ri a-m ee r (ruim 2 maal zoo groot als Nederland), het Tanganjika, het Njassameer (zie de hoogte op de kaart). De beide laatste hebben groote diepte, vooral het Njassameer, tot bijna 800 M. De N ij 1 is na de Missouri-Mississippi de langste rivier der Aarde. Het Victoria nieer verzamelt zijne bronrivieren. Al dadelijk na de uittreding uit dit meer vormt de Nijl watervallen en stroomversnellingen. Spoedig stroomt hij door het noordeinde van het Albert-meer, dat het water van het Albert-Edward-meer opneemt. De Nijl heet 1111 Bahr-el-Dzjebel en is ondiep en rijk aan banken, papyrusen rietbosschen, zoodat de rivier zich dikwijls vertakt en soms verstopt raakt. Weldra neemt, in een moerassig gebied, de Bahr-el-Dzjebel links den Bahr-el-Ghazal op, 14* de vereeniging van vele stroomen, die van den hoogterug komen, welke hier de waterscheiding tegen het Kongogebied vormt. Van het O. komt de Sobat. Nu wendt de Nijl zich, als Witte Nijl, noordwaarts, om bij Chartoem den Blauwen Nijl op te nemen, die uit het I ana-meer komt, en boven Berber den Atbara, die ook op het Abessinische hoogland ontspringt. Tusschen Chartoem en Berber begint, bij den zesden katarakt, de Nijl het Saharagebied binnen te treden. Zijn geweldige watermassa stelt hem in staat zonder verderen toevoer en ondanks de sterke verdamping aan het groote verbruik door bevloeiing te voldoen, de lange oase van het Nijldal te doorstroomen en de Middellandsche zee te bereiken. Abessinië is in dc lagere deelen rijk aan altijd groene bosschen; op de hooge tafellanden heerscht een koeler klimaat en worden de Europeesche korensoorten, eindelijk nog slechts gerst verbouwd. De bevolking is van Arabische afkomst en heeft in haar bergland het Christendom, dat er reeds vroeg werd ingevoerd, behouden, trouwens meer naar den vorm dan naar het wezen. De Negus heeft thans Addis Abeba (50) als hoofdstad. Aan Italië behoort het grootste deel van het kustland, Eritrea geheeten, met de haven Massoea (8). Aan Bab-el-Mandeb heeft Frankrijk zich in O bok gevestigd; van dat gewest is een spoorlijn naar Addis Abeba in aanleg. ^ De noordkust van het Somali-schiereiland is Engelsch gekleurd, de oostkust Italiaansch. De oostkust van tropisch Afrika werd sinds de middeleeuwen door Arabieren bezocht, vooral de kust van Zanzibar. De stad Zanzibar (± 50), op een eiland voor de kust gelegen, was en is nog het uitgangspunt van de handels- en ontdekkingswegen naar het binnenland. Vóór de onderdrukking .van den slavenhandel werden van hier uit de meeste slaven naar Azië gevoerd. Thans uitvoer van kruidnagelen, die op de kusteilanden groeien. De Arabische sultan van Zanzibar staat onder Britsche leenroerigheid. Het achterland van Zanzibar is Duitsch Oost-Afrika. In Duitsch en Britsch Oost-Afrika zijn ruwe producten als kaoetsjoek, ivoor, kopra, nog hoofdzaak, evenals aan de Westkust, maar de plantagebouw (koffie) is hier toch reeds meer ontwikkeld, vooral doordat men wat gemakkelijker werkkrachten kan krijgen, uit Indië. De spoorwegbouw, zoo gewenscht voor het vervoer der producten van de hoogvlakten, is in het Duitsch gebied minder ver gevorderd dan het Britsche, waar de lijn reeds het Victoriameer bereik heeft, dat door stoombooten bevaren wordt. § 31. Zuid-Afrika vertoont zeer duidelijk den vorm van tafelland. Op de randen staan gebergten, die in het O. het hoogst zijn en steiler afloopen, terwijl ze naar't W. en Z. trapsgewijze afdalen. Het zuidelijke terras heeft langs de kust een gezond klimaat en op vele plaatsen vruchtbaren bouwgrond. Aan de noordzijde der Zwarte bergeu strekt zich het tweede terras uit, de Karroo (= hard), in het droge jaargetijde een woestenij, in den regentijd grasrijk en dan bezocht door groote kudden tam vee, door antilopen en leeuwen. Hierop volgt naar 't N. een randgebergte, dat Nieuweveldbergen heet en oostwaarts ombuigt tot de hooge Drakensbergen (3500M.). Ten N. en ten W. van deze bergen ligt het hooge binnenland van Zuid-Afrika, dat vele „kopjes" draagt; in 't Z. wordt het doorstroomd door de onbevaarbare Oranjerivier. Ten N. daarvan ligt de Kalahari, een aaneenschakeling van zandwoestijnen en steppen vlakten. In 't N. hiervan verzamelt zich het water in het Ngami-meer (moeras) en andere ondiepe zoutwaterpiassen. Eenzelfde karakter als de Kalahari vertoonen de westelijke terrassen, waar de regenval mede zeer gering is. Naar 't oosten neemt zij toe en zoo is het hooggelegen steppenland der voormalige Boerenrepublieken, het Hooge Veld, beter voor veeteelt en landbouw geschikt. De laatste zal hier door bevloeiing nog sterker kunnen worden uitgebreid, zooals dat in de Kaapkolonie reeds is geschied. Noordwaarts neemt de hoogte af naar de Li m po po; en de natuur krijgt daar, in het Lage Veld, een meer tropisch karakter. Werkelijk regenrijk is alleen de Oostkust, waar de passaat tot opstijging gedwongen wordt; het grootst is de neerslag in Natal, waar de terrassen snel omhooggaan naar de Drakensbergen. Wat beter gesteld dan de Kalahari, alweer door meerderen neerslag, is het lager gelegen Zambesi-gebied. In haar middenloop vormt deze stroom o. a. den merkwaardigen Victoria-val. Boven Tete betreedt ze, na nog eens vele stroomversnellingen gemaakt te hebben, het laagland. Ze neemt daar de Sjire op, den afvoerweg van het Njassa-meer. In het meer regenrijke oosten wonen de krijgszuchtige Kaffers, in het droge westen en de binnenlanden zwerven de Hottentotten en de Bosjesmannen rond; de vruchtbare streken zijn gekoloniseerd door Europeanen (Nederlanders en Engelschen), vooral in 't Z. In 1909 is tot stand gekomen de Unie der Zuid Afrikaansche Britsche Koloniën, bestaande uit vier staten: ie. de Kaapkolonie; veeteelt is er de hoofdbezigheid (veel schapen en struisvogels), maar er worden ook tarwe, wijn en zuidvruchten gekweekt, \abij de \ aal worden bij Kimberley (34) diamanten gevonden. Uit de groote havens Kaapstad (17°) en l>ort Elizabeth (33) > en het minder belangrijke East-London (25) worden goud (uit Transvaal en Rhodesia), diamanten, wol en struisveeren uitgevoerd. De blanke bevolking is, als overal in ZuidAfrika, sterk in de minderheid tegenover de inboorlingen (zie de tabel achterin). De grootste helft der blanken zijn Boeren, die in de westhelft de meerderheid vormen, zooals de Engelschen in het oosten en in de kuststeden. 2e. Het vruchtbare Natal met de haven Durban (70) en de hoofdstad Pieter-Maritzburg (3')' 3e. De Oranj e Vrij staat met de hoofdstad Bloemfontein (34), een land van Boeren, met weinig Engelschen. Veeteelt is de hoofdbezigheid. Met bevloeiing is een begin gemaakt. 4e- Transvaal, met de hoofdstad Pretoria (37). Hoofdbezigheid is ook hier de veeteelt (schapen, runderen); en dan is het thans het eerste goudland der aarde; centrum Johannesburg (160) aan den Witwatersrand. Ook de land- en ooftbouw geven reeds goede opbrengsten. 1 Je ui tv oei heeft plaats langs spoorlijnen naar Delagoabaai, Port-Natal en Kaapstad. Goud is verreweg het voornaamste uitvoerproduct; daarna diamanten. In de toekomst van nog meer belang dan de genoemde spoorwegen kan de lijn worden die van Kaapstad langs de vvestgi ens der voormalige republiek noordwaarts gaat en thans reeds den Victoria-val overschreden heeft. Zij moet dienen tot ontsluiting van Rhodesia, het groote gebied, dat Engeland heeft ingelijfd om Zuid-Afrika en het moederland in de toekomst te voorzien van tropische plantageproducten. Ken zijtak loopt van Hoelawayo naar de hoofdplaats van Rhodesia Salisbury. 1 ortugeesch Oost-Afrika wordt slecht bestuurd; het meeste land is in handen van groote maatschappijen. die de bevolking uitzuigen; hoofdstad is Mozambique (6), belangrijkste haven L011 ren50 Marquez (6), aan de Delagoabaai. Duitsch Zuid west-Afrika strekt zich, met uitzondering van de aan Engeland behoorende Walvischbaai, van de Oranje- tot de Koenene-monding uit. 't Is een droog land, waar veeteelt bij de inboorlingen (de Herero's, een negerstam, in t N., Hottentotten en Rosjesmannen in 't Z.) de hoofdbezigheid is. Putboring voor water geeft goede uitkomsten. Thans zijn de kolonisatie en de handel nog van geringen omvang. § 32. De eilanden in den Atlantischen oceaan. De A zo ren (Portugeesch) verbouwen veel ananassen en sinaasappelen. Madeira (Portugeesch) is een groote vulkanische rots, met diepe voren , door stortbeken uitgeslepen ; aanzienlijke wijnbouw; de hoofdstad Funchal (21) is'een belangrijk kolenstation voor de lijnen op West-Afrika en Zuid-Amerika; tevens herstellingsoord. De Kanarische eilanden (Spaansch) voeren veel zuidvruchten (bananen) en voorjaarsgroenten uit; op Tenerilïe de piek van Teneriffe (vulkaan, 3700 M.). De Kaap-Ver de eilanden (Portugeesch), zijn van minder belang. De vier Guinea eilanden (twee Portugeesch, twee Spaansch) hebben vooral cacao-plantages. Ascension en St.-Helena zijn Engelsch. Het laatste was vóór de openstelling van het Suezkanaal een belangrijk station voor de zeevaart en een kolendepót. § 33. De eilanden van den Indischen oceaan. Het aan Frankrijk behoorende Madagaskar, door de straat van Mozambique van het vasteland gescheiden, is grooter dan Duitschland. Het is grootendeels een tafelland van gemiddeld 600 M. hoogte. De hooge oostzijde van het eiland ontvangt den meesten regen en is woudrijk; het hoogland is voor het grootste deel grassteppe, met veel veeteelt. De Hova's, van Maleisch ras, vormen de hoofdbevolking; zij hebben den rijstbouw op sawahs ingevoerd. Tananarivo (60) in het binnenland, is de voornaamste stad, Tamatave (15) °P tl6 oostkust de belangrijkste haven. De Komoren en een der Maskarenen, nl. Réunion, behooren aan Frankrijk; het laatste brengt veel suiker voort, benevens de meeste vanille van den wereldhandel; Mauritius (hoofdstad Port Louis), dat nog meer suikerriet verbouwt, is Kngelsch, evenals de Amiranten en de Seychellen en het bij kaap Guardafui gelegen Sokótra. G. NOORD-AMERIKA (met Middel-Amerika en West-Indië). § 34. Britsch Noord Amerika. (Dominion of Canada en New-Foundland). Aan de landzijde van het westelijk hoogland verheft zich met wilde, steile pieken het Rotsgebergte (Rocky mountains). Uitgestrekte deelen van het hoogland zijn nog onbezocht, ook van de groote gletsjers Ossenkarren der Hoeren, een Zuidafrikaansche rivier bij lagen waterstand doortrekkende. De Zigzagpas in de Zwarte Bergen (Kaapkolonie). Waterval van de Snake-rivier of Slangenrivier, bijrivier van de Columbia, in Idaho. (Naar Hölzel's Geoer. Characterbilder.) Een geiser in het Nationaal park. dragende kustketenen. Het binnenland is nagenoeg onbewoond ; alleen in 't verre noorden trokken de goudvelden van Klondike duizenden goudzoekers; ze liggen ten deele in Alaska; hun opbrengst vermindert. Het kustland is een grootsche fjordenkust, het is — evenals de Rocky mountains — grootendeels met naaldwouden bedekt; het hoogst zijn die nabij de kusten, en vol mossen en varens, door den grooten regenval. Houthandel en vischvangst (zalm) zullen hier de hoofdmiddelen van bestaan moeten blijven. De eenige stadjes liggen in 't verste zuiden: Victoria (21), de hoofdstad van Britsch-Columbia, op het eiland Vancouver; Vancouver (26), eindpunt der Canadian Pacific Line. Het Canadeesche laagland vertoont in 't N. toendra's en geheele kale rotsvlakten (de „barren grounds "); bewesten de Hudsonsbaai is deze strook het breedst. Zuidwaarts ligt een der grootste boschstreken der aarde, het Canadeesche woudgebied, meerendeels uit pijnbosschen bestaande, die in 't verste Zuiden reeds voor een groot deel zijn gekapt. Ue dunne humuslaag spoelt dan spoedig weg en de rotsbodem, die het grootste deel der vlakte inneemt, komt te voorschijn. Daardoor en door het klimaat zullen de Hudsonsbaai-landen en Labrador nooit van beteekenis worden, tenzij voor mijnbouw. Landbouw is er onmogelijk door de geringe zomerwarmte, een gevolg van het verbruik der warmte voor het smelten van het ijs in de zeeën en meren. Kleine Indianen- en Eskimostammen zwerven er rond, de laatsten aan de kusten. De Indianen leveren nog altijd pelzen aan de Hudsonsbaaicompagnie, wier forten en factorijen de eenige vestigingen zijn. De grootste rivier is de Mackenzie, waartoe het Groot-Berenmeer en Groot-S la ven meer behooreri. Een betere toekomst is weggelegd voor het Canadeesche prairiegebied, in Manitoba en westwaarts daarvan. Hier rijpen vroege graansoorten, in 't bijzonder tarwe, in de meeste jaren uitstekend op den vruchtbaren grond en sedert den aanleg tier spoorlijnen komt de prairie 218 allerwege in cultuur. De hoofdstad van Manitoba, \\ i nnipeg (20), ligt midden in het grootste tarweveld der aarde. Naar 't Westen neemt de regenval af, zoodat landbouw daar alleen door bevloeiing mogelijk is. Maar de veeteelt op de prairie is hier aanzienlijk. Al deze landen zijn tot ontwikkeling gekomen sedert den aanleg der Canadian Pacific. Om de Hudsonsbaai ligt een krans van vele groote en tallooze kleine meren, het grootste merengebied der aarde, een tegenhanger van den krans om de Oostzee en evenals deze in den Ijstijd ontstaan. Daartoe behoort de reusachtige samenhangende zoetwatermassa der Canadeesche meren (samen ruim 7 X Nederland), het Boven-Meer (Lake Superior; 2V2 X Nederland), Michigan-, Huron-, Rrie- en Ontario-ineer. De vier eerste verschillen weinig in hoogte, de beide laatste 100 M. De verbinding tusschen die twee is de Niagara, met den waterval van 50 M. hoogte. Boven den val is de rivier 2 KM. breed, eronder 300 M. Ongeveer 10 °/0 der watermassa, of 700 000 paardekrachten , worden voor electrische krachtoverbrenging gebruikt, tot 250 KM. ver. De geheele kracht van den val is gelijk aan die der totale kolenproductie der aarde. De watermassa der meren wordt afgevoerd door den St. L a u r e n s, eiken winter zetten zich daarin ijsdammen vast, waarover men spoorlijnen laat loopen. Het oude landschap Canada omvat alleen het St. Laurens-dal en het schiereiland tusschen drie meren, dus de zuidelijke deelen der provinciën Ouebec en Ontario. ZuidQuebec is het voormalig Neder-Canada, Zuid-Ontario het voormalig Opper-Canada. Beide hebben veel industrie en zijn goed bebouwd, maar de landbouw kan zich niet noordwaarts uitbreiden. Daar begint het groote woudgebied. Zuid-Quebec is overheerschend bewoond door de l*ransche Canadeezen („habitants"), een krachtig ras, vasthoudend aan Fransche taal en zeden, sedert 1763 toegenomen van 65000 op 1800000, 3O°/0 der bevolking van de geheele Dominion. In groothandel en industrie zijn echter de 219 Engelschen overheerschend. Montreal (270) is de belangrijkste stad van Britsch-Amerika. Tot hier is de St. Laurens voor alle zeeschepen bevaarbaar. Stroomop moeten ze de stroomsnelten door kanalen vermijden. Het prachtig gelegen Ouebec (70), de oude hoofdstad, blijft achter. — In Öntario ligt Ottawa (60), de bondstad, centrum van den houthandel en de houtstoffabrikatie. Belangrijker is Toronto (210), fabriekstad en meerhaven, een eentonige, echtAmerikaansche stad, in tegenstelling met de twee St. Laurens-steden. Nieuw-Schot land en Nieuw-Brunswijk zijn meest met bosch bedekt. Ze leven vooral van vischvangst en houthandel. Ze zijn dun bevolkt, wat nog meer geldt van het afzonderlijk bestuurde New-Foundland. Hier wonen bijna alleen visschers (kabeljauw), zoodat het binnenland ten deele nog onbekend is; de oostkust van Labrador, waar ook veel visscherij gedreven wordt, behoort tot N'ewKoundland. — Halifax (41) in Nieuw-Schotland is de belangrijkste stad dezer drie staten; zijn prachtige haven bevriest niet, zoodat 's winters het geheele Atlantische verkeer van Canada hierover gaat; visschershaven, oorlogshaven, kabelhaven. — Frankrijk heeft nog, om de visscherij, St. I'ierre en Miquelon. De Pool-Archi pel is voor enkele jaren door Canada geannexeerd als Franklin-territory. Aan de zuidelijke kusten wonen een paar duizend Eskimo's. De in den Golfstroom gelegen koraaleilanden der Bermuda's zijn een versterkt station voor de Britsche marine. § 35. De Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Terwijl Britsch-Noord-Amerika op een oppervlakte, gelijk aan die van Europa, 6 millioen bewoners heeft, beslaat het hoofdland der Vereenigde Staten \'5 van Europa's grootte en heeft 85 millioen bewoners; in 1800 had het ook 6 millioen. De immigratie bedraagt in de laatste jaren ongeveer 1 millioen per jaar; van 1821 —1900 kwamen 20 millioen menschen binnen, waarvan 2Öu/0 Duitschers (het hoogst 220 is hun percent in Pennsylvanië), 2O°/0 Ieren, 16 °/0 Engelschen. Een ongunstig verschijnsel is de sterke afneming der geboorten in de Noordelijke Staten. De Vereenigde Staten zijn in vele opzichten reeds de belangrijkste staat der aarde en geen andere neemt zoozeer in beteekenis toe. Hun grootste voordeel boven de Europeesche staten, behalve Rusland, is natuurlijk hun uitgestrektheid, die het gemis aan groote koloniën ruimschoots vergoedt. Daarbij komt de eenheid van taal, zelfs voor de Negers, die 12 °/0 der bevolking uitmaken. Chineezen en Japanneezen waren er in 1900 ieder slechts ± 100 000 (vooral in 't Westen); het aantal der laatste is sedert sterk toegenomen, maar thans wordt de toevloed belemmerd. Roodhuiden zijn er nog + 250000. Geen land is zoo scherp in tweeën te deelen naar de bruikbaarheid van den bodem, waarvan de voornaamste factor hier is de regenval. De Oost helft heeft regen genoeg, de Westhelft, de ,,Arid Region", te weinig, met uitzondering van een smalle strook langs den Grooten Oceaan. De overgangsstrook tusschen beide helften ligt aan vveerszyden van den iooen graad Westerlengte. Hewesten dien meridiaan liggen ruim 45 °/0 der oppervlakte, met ongeveer 7 millioen bewoners of nog geen twee bewoners per KM2, tegen 15 per KM2 in de Oosthelft (in Europa 42, in Europeesch Rusland 20). De landbouw heeft in 't Westen bevloeiing noodig en daaraan wordt op groote schaal gewerkt, al zal toch altijd slechts een gering deel, langs de gebergten en de rivieren, ervan gebruik kunnen maken. De beste toekomst heeft in 't Westen het kustland langs den Grooten Oceaan. Hier ligt een dubbele bergrij: een kustgebergte, met struikgewas begroeid, en een hooggebergte, dat in 't N. Cascadengebergte, in t Z. Siërra Nevada heet, en vooral aan de westhellingen bedekt is met wouden, die tot de dichtste der aarde behooren en meest uit coniferen bestaan. Op de Siërra Nevada groeien de Mammouthboomen (tot 120 M. hoog). Gezicht in den Grand Canon van de Colorado. Jonge ..Zwartvoet-Indiaan" Het Kapitool te Washington. New-York, Third Avenue. Beroemd om zijn watervallen is het Yosemite (Josèmmitti)-dal; de Yosemite-waterval is de hoogste der wereld, 800 M. Aan de grootsche bergnatuur der Siërra Nevada ontbreken eeuwige sneeuw en gletsjers bijna geheel, door de zomerhitte. Den naam draagt het naar de groote massa sneeuw in den winter. In het Cascaden-gebergte zijn de hooge toppen vulkanen; de meest indrukwekkende is de kegel van den M o u n t R a i n i e r (4700 M.), het hoogste punt des lands buiten Alaska, die tot „een nationaal park" verklaard is en de grootste gletsjers heeft. Tusschen kust- en hooggebergten liggen lengtedalen, die de voornaamste cultuurstreken vormen. In 't N., in Washington, ligt het dal ten deele onder zee, als het fjordstelsel van de Pugetsound, waaraan in de laatste jaren handelsteden ontstaan zijn, vooral Seattle (105), met uitvoer van hout, graan, vee, visch; en doorvoer uit 't binnenland naar Oost-Azië en omgekeerd. In Oregon opent het dal zich naar den breeden mond der Columbia en heeft Portland (110) tot centrum. Van veel meer belang is het Sacramento-dal in Californië, waarvan de bodem akkers, boomgaarden en weiden draagt, terwijl tegen de hellingen groote wijnlanden liggen. De Siërra Nevada levert nog altijd veel goud. De uitvoerhaven is San Francisco aan de Golden Gate (360, met de voorsteden ter overzijde 500), een wereldhandelstad; groote doorvoer van en naar Oost-Azië. Een afzonderlijk landbouwgebied vormt Zuid-Californië. De hoofdstad Los Angeles (235) groeit snel, vooral als herstellingsoord, door haar heerlijk klimaat. Achter de hooggebergten liggen de dorre steppen en woestijnen van het Groote Pekken, alleen bevloeibaar aan den voet der bergketenen, die ze doorkruisen. De grootste oase is door de Mormonen geschapen: de omstreek van Salt Lake City (60) aan het Groote Zoutmeer. In het bijna onbewoonde Nevada en zuidwaarts daarvan heeft het woestijnkarakter de overhand; noordwaarts, in het stroomgebied der Co 1 umbia, komen meer grassteppen 222 voor, die voor veeteelt geschikt zijn. Dit Columbia-plateau is de grootste met lava bedekte hoogvlakte der aarde. Het breede Rotsgebergte, naar 't Z. in breedte en hoogte toenemend, heeft bijna geen zomersneeuw en gletsjers, schrale boschgroei, veel puinhellingen; de toppen („peaks") bestaan meest uit verbrokkelde graniet en gneis. Het sluit vele door ketenen omringde vlakten in, de „Parks", voor landbouw en veeteelt geschikt. Thans is nog van veel meer belang de metaalrijkdom, vooral goud en zilver, beide het meest in Colorado, dat het meeste edele metaal der Unie geeft, maar ook in Montana, dat bovendien veel koper levert. De rivieren, die over de ,,Parks" stroomen, breken in diepe kloven door 't gebergte. Zoo de Missouri, de Yellovvstone, wier park tot „National Park" verklaard is — met een honderdtal geisers —, de Colorado, die bezuiden het gebergte door het troosteloos woeste Colorado-plateau stroomt, in de reusachtigste kloof der wereld; een reeks van „canons" waarvan de diepste, de Grand Canon, 350 KM. lang en tot 1800 M. diep is. Het M i s s i s s i p p i-b e k k e n was voor honderd j aren beoosten den stroom bijna geheel met wouden bedekt. Westwaarts gingen ze in savannen over en deze op hun beurt in prairieën. Thans zijn er nog maar twee groote woudstreken overgebleven, beide in drukke exploitatie: in Wisconsin, waar de houtvoorraad reeds vermindert en in het niet hooge, maar uitgestrekte Ozark-gebergte, ten zuidwesten van St. Louis, dat het boven-Mississippi-gebied van de kustvlakte scheidt. Het bovendeel van het bekken, ongeveer benoorden 370 Breedte, is het grootste graanland der aarde; in 't noorden is tarwe hoofdzaak, meer zuidwaarts mais. Naast den landbouw staat een reusachtige veeteelt. Het minst vruchtbaar is de streek nabij de meren, het oude woudland, zeer vruchtbaar het prairieland. Het eerste heeft echter rijke ijzer- en kopermijnen. De eerste tarwemarkt der wereld isMinneapolis, gesticht waar de Mississippi bevaarbaar wordt; de tweelingstad St. Paul (samen 400) heeft voornamelijk invoer. Sedert 223 den aanleg der spoorlijnen is de scheepvaart op Mississippi, Misouri en Ohio sterk verminderd. De Missouri is het slechtst bevaarbaar, als een echte stepperivier. Van de gezamenlijk watermassa van het stroomgebied levert ze slechts 14 °/0; de boven-Mississippi 18 °/n, de Ohio 31%. Al deze rivieren wassen in 't voorjaar zeer sterk, de Ohio het meest: in Cincinnati rijst de waterspiegel tot 22 M. boven laagwater! In den nazomer zijn ze alle slecht bevaarbaar. Uitgevoerd wordt de tarwe vooral over de meerhavens: Duluth (70; ook groote uitvoer van hout en ijzererts), Milwaukee (320) en Chicago (2 mill.). Het laatste was in 1830 nog een Indianendorp en een handelspost met 70 blanken; in 1841 kreeg het stadsrechten, en had 6000 inwoners. Het is de eerste markt der aarde voor granen, vee, vleesch, hout, ijzer en staal. De industrie is reusachtig, allereerst de vleeschfabricatie (varkens, runderen , schapen). Een vijftigtal spoorlijnen loopen te Chicago samen; aanzienlijk is het zeeverkeer. Langs Detroit (360) passeeren bijna driemaal zooveel zeeschepen als door het Suez-kanaal. Het Ohio-bekken heeft vooral in het heuvelland bezuiden de rivier een uitgebreide tabaksteelt, vooral in Kentucky. Louisville (230) is daarvoor de markt. Cincinnati in Ohio (met voorsteden boven 400; een derde Duitschers) is het oudste centrum van het bekken. Vroeger noemde men het ,,Porcopolis": thans is de vleeschpakkerij overvleugeld door die van Indianopolis in Indiana (220). Pittsburg (met voorsteden ± 600) in Pennsylvanië is het centrum van de grootsche industriestreek der Unie (vooral ijzer- en staalfabricatie) en van het petroleum- en steenko- f lengebied. Uitvoer naar de Erie-meer-havens, vooral naar Cleveland (460). Buffalo (385) drijft zijn industrie met de kracht van den Niagara-val. Terwijl de staten aan weerszijden der Mississippi sterk voortgaan met zich te ontwikkelen — het hoofdcentrum is St. Louis (650) met groote nijverheid —■ is in de wes- 224 telijke prairiestaten (Kansas, Nebraska, cle Dakota s) eeri stilstand ingetreden, ten deele zelfs achteruitgang der bevolking; men heeft er den landbouw te ver westwaarts willen uitbreiden, waar het droge klimaat het niet veroorlooft. De mislukking daarvan heeft haar terugslag doen gevoelen op steden als Omaha, dat van 140000 inwoners in 1890 daalde op 103000 in 1900. De toekomst der prairiestrook tusschen 100 lengte en het Rotsgebergte, de Great Plains genoemd — hoewel ze lang niet overal vlak zijn —, ligt vooral in de steppen-veeteelt, die er reeds zeer aanzienlijk is. Sommige streken zijn ook daartoe ongeschikt: niet de Mauvaises terres (Badlands) van Dakota, die door de Fransche pioniers zoo genoemd zijn omdat ze een zeer oneffen terrein vormen en dus moeilijk zijn door te trekken ; maar wèl de groote zandstuivingen van westelijk Kansas en Nebraska, die in het laatste een oppervlakte van anderhalf maal Nederland beslaan. In 'tZ., in Texas, behoort tot de strook der Great Plains de Llano Estacado, die zoo droog is, dat het midden een zoutsteppe vormt. Toch is Texas het grootste veeteeltland der wereld. In een bevloeide oase aan den voet van het Rotsgebergte ligt Denver (152), the City of the Plains, de hoofdstad van Colorado, de markt voor de rijke metaalopbrengst van dezen staat. In Oklahoma, waartoe het vroeger Indianen-territorium behoort, woont ongeveer een vierde van de Indiaansche bevolking der Vereenigde Staten, nl. ruim 60000; vele stammen zijn uit de oostelijke Staten met geweld hierheen verplaatst. Het eigenlijke laagland der vlakte wordt gevormd door de Mississippi-vallei en -delta, en de kuststrook 01 * Golfvlakte. De Mississippi heeft elk voorjaar groote overstroomingen, die in sommige jaren een oppervlakte van drie maal Nederland overstroomen en veel schade aanrichten. De rivier verlegt daarbij veelvuldig haren loop. Het aanleggen van dijken heeft weinig gebaat. Dit regenrijke laagland is het voornaamste katoen land 225 der Unie. In de Mississippi-delta bovendien veel rijst. Door den geweldigen katoenuitvoer hebben Xew-Orleans (315) in Lousiana en Galveston (40) in Texas het grootste handelscijfer der Amerikaansche havens na New-York en Boston '). In het katoenland is de negerbevolking verreweg overheerschend in aantal. De dichtheid der bevolking is nog zeer gering, maar neemt sterk toe. Het schiereiland Florida is een ineren- en moerassenland , met zuidvruchtenteelt, sponzenvisscherij en vreemdelingenbezoek in de vele badplaatsen. De Golfvlakte gaat onmerkbaar over in de Atlantische kustvlakte, die tot 37° NBr., in Georgië en de Carolina's, het tweede katoen- en rijstland vormt, waar tusschen de katoenvelden groote naaldbosschen liggen, die veel terpentijn en teer opbrengen (90 "/„ van de wereldproductie), maar doordat de inoogsting als een ware roofbouw gedreven wordt, sterk achteruitgaan. Achter de lagune-kust liggen de uitgestrekte, prachtige boschmoerassen, vooral met cypressen bezet. De grootste haven is Savannah (65; katoen, terpentijn); het heeft met Fernandina, in Florida, een geregelden dienst op Rotterdam (katoenzaadolie, terpentijn en hars, phosphaat). Het gebied neemt niet snel in bevolking toe. Ook hier is het negerelement zeer sterk. In Virginië, een tabaksland, versmalt zich de vlakte en wijzigt zich de kustvorm. De moerasgordel eindigt; groote aestuariën gaan ver naar binnen en geven plaats voor tal van havens, die het belangrijk achterland noodig had. De verbinding daarmede was gemakkelijk: de Alleghanies zijn hier veel lager dan in 't Z. en worden door rivieren doorsneden. Aan de Chesapeake-baai is de voornaamste handelstad Bal timore (555), met de voorhaven Newport News, aan den ingang der baai, die geregeld door de vrachtbooten der Holland-Amerika-lijn wordt be- l) Daarmee is bedoeld de waarde van in- en uitvoer samen, waarbij trouwens Galveston in 1908 door 1'hiladelphia even is overvleugeld. Naar de tonnen maat komen de katoenhavens wat meer naar achteren. bos—NIERMEYF.R, l.ccrb. /.. en V., 7e druk. 15 226 varen. Washington (310), de bondshoofdstad, in het bondsdistrict Columbia, is een ambtenaarstad, vol regeeringsgebouwen. Philadelphia (i-4 niill.), in I ennsylvanië, aan de Delaware, een eentonig gebouwde reuzenstad, met omvangrijke industrie. l)an aan de Hudson New-\ ork en voorsteden. New-York werd als Nieuw-Amsterdam gesticht op het eiland Manhattan, omgrensd door Hudson, East River en Haarlem River. Even volkrijk als de stad zelve zijn thans de voorsteden aan gene zijde der beide laatste en op Staten-Island (de grootste is Brooklyn op Long-Island); het geheel heet (ireater New-\ ork (4,1 mill. i.). Daarbij komen nog als deelen van het stadscomplex de steden west van de Hudson, in. den staat Xew-Jersey (samen ruim 300), o. a. Jersey City en Hoboken, en verder westwaarts een krans van groote plaatsen, o. a. Newark (290). De ontwikkeling van New-York is vooral bepaald door de geschiktheid van de Hudson als haven en als handelsweg; door het Erie-kanaal werd ze met de groote meren verbonden, maar voor de huidige eischen is dit kanaal te ondiep, zoodat de goederenaanvoer thans grootendeels langs de spoorlijnen geschiedt, een nieuw kanaal is in aanleg. New-York heeft bijna 'ƒ3 van de scheepvaartbeweging, bijna 'ƒ2 van het handelsverkeer der Unie. Daarbij is het de eerste fabriekstad. Het A11 eghany-gebergte bestaat, als een Zwitsersche Jura in 't groot, uit een menigte parallelketenen, met afgeronde vormen. Eenmaal was het geheel met woud overtogen, en thans nog zijn bijna alleen de dalen in cultuur gebracht. De voortzetting er van vormen de berggroepen der N i e u w-E n g e 1 a n d-S t a t e n en van Nieuw Brunswijk, die verrijzen uit een heuvelig landschap, dat sterk aan Finland herinnert, door zijn groote wouden, met weiden afwisselend, zijn meren, zijn gletsjervormingen uit den ijstijd en zijn fjordkust. Het wijkt af door zijn belangrijke industrie, het meest in de zuidhelft, waar de dichtstbevolkte staten der Unie liggen: Massachusetts en Rhode-Island, en het ook goed bevolkte Conecticut. Het gewichtigst is 227 de katoenindustrie; ondanks de toenemende concurrentie der Zuidelijke Staten heeft Nieuw-Engeland nog meer dan de helft der katoenverwerking van de Unie. Het heeft verder een zeer belangrijke veeteelt, vooral melkerij en zuivelbereiding, en de grootste visscherij der Vereenigde Staten. — Vermont, New-Hampshire en Maine hehben maar zeer geringe dichtheid. — Het centrum van Nieuw-Engeland is Boston (750), de tweede handelshaven der Unie, fraai gelegen aan een diepe baai en niet eentonig gebouwd. Het is ook een hoofdcentrum van geestelijk leven (Harvard-universiteit in de voorstad Cambridge). De welvaart der Vereenigde Staten berust, als in Rusland en Frankrijk, allereerst op den landbouw, die grootendeels machinaal gedreven wordt. Het voornaamste graan is de maïs (daarom in Amerika „corn" genoemd); de Unie brengt 900/o van de wereldopbrengst voort. Het wordt als menschenen als vee- (vooral varkens-)voeder gebruikt. Voor den uitvoer is van meer gewicht de tarwe, gemiddeld een vierde der wereldproductie, tegen Rusland een vijfde, hrankrijk een negende. Van de geheele katoenoogst levert de Unie ± 7° °/o- Verder is zij een der groote hout leveranciers (na Rusland, Oostenrijk-Hongarije, Zweden, Canada). Bosch bedekt nog een vierde van het land, maar er wordt roekeloos gekapt. De veeteelt is grooter dan in eenige andere staat, vooral van runderen en varkens. De nijverheid onderging in de laatste 30 jaren een reusachtige uitbreiding. Naast de industrieën die op landbouw en veeteelt berusten, nam vooral de metaal-industrie geweldig toe, met name de staalproductie (in 1870 70000 ton, thans ± 20 mill ton, meer dan in eenig ander land, ruim 40 0 0 der wereldopbrengst ; die van ruw ijzer is nog grooter); ook de chemische industrie (het meest in New-York en Philadelphia). Van alle bestaansmiddelen is de uitbreiding veel sneller geweest dan de oude wereld die ooit gekend heeft — zelfs niet bij de westersche nijverheid in Japan — en de hoofdzaak is dat ze nog steeds snel voortgaat. Het sterkst geldt dat van den mijnbouw, waarin de Unie reeds verreweg 15* 228 het eerste land der aarde is. De steenkoolproductie is sedert tien jaar grooter dan die van Groot-Brittannië, en bijna 2/- der wereldopbrengst, die van petroleum ongeveer 2/3. De opbrengst der metalen in percenten van de wereldproductie is gemiddeld: ijzer 40; goud 22; zilver 35, koper 60; lood 40; zink 26; kwik 30; aluminium 40. Het verkeer in de Vereenigde Staten heeft een geheel andere geschiedenis dan in Europa. Het grootste deel der Unie had eerst spoorwegen, daarna straatwegen, ja in de meeste staten is de aanleg der laatste pas begonnen , omdat men hun nut als toevoerwegen tot de spoorlijnen gaat inzien, en ten behoeve der automobielen. In geen land der aarde komen zooveel brieven , telegrammen en kranten per hoofd der bevolking. De handelsvloot is de derde der aarde (na Groot-Brittannië en Duitschland), maar bovendien is overwegend veel Amerikaansch kapitaal betrokken in de groote transatlantische lijnen onder Euro- peesche vlaggen. Alaska is een bijna onbewoond land, met een oostsiberisch klimaat in 't binnenland en natte koude aan de zuidkust. Het grootste deel is bergland. In 't Z. ligt de hoogste kustketen van Amerika, met de grootste gletsjers, die tot in zee afdalen en toppen tot 5 en 6000 M. De hoogste is de Mount Logan (5950 M.). Nog hooger rijzen in 't binnenland de Alaska bergen in den Mount Mac Kinley, den eenigen top van Noord-Amerika boven 6000 M. De Vereenigde Staten vormen een democratische republiek; het bondsbestuur bestaat uit een wetgevend lichaam (Congres) en een uitvoerend staatshoofd (President). Het Congres bestaat uit het Huis der Afgevaardigden (afgevaardigden der staten en der georganiseerde territoriën, naar het aantal inwoners door de bevolking zelve gekozen) en den Senaat, welks leden door de wetgevende macht van iederen staat worden verkozen. De President wordt voor den tijd van 4 jaar gekozen door kiezers, welke laatste door de burgers der staten worden aangewezen. De afzonderlijke staten kiezen hun Congres en hun Gou- 229 vcrneur. — Er zijn tegenwoordig 46 staten, 2 territorien (Arizona en Nieuw-Mexico) en 2 niet georganiseerde territorien (Alaska en Hawaii). § 36. Mexico vertoont gelijkenis met Spanje, in zoover de kern des lands uit een groote hoogvlakte bestaat. Ze is hier echter veel hooger, in 't N. 12 1500 M., dan zuidwaarts rijzend tot 2000 a 2300 M. Het klimaat is droog, vooral in 't Noorden, waar groote steppen en woestijnen liggen, ten deele met doornstruiken bedekt; de schapenteelt breidt er zich uit. Zuidwaarts neemt met den regenval het aantal oasen toe en in de zuidelijke landschappen heerscht een eeuwige lente en valt door de zuidelijke ligging en door de grootere hoogte genoeg regen om landbouw in 't groot te drijven, die door bevloeiing sterk wordt uitgebreid. De hoogvlakte is er door bergketenen in kleine plateau's gedeeld. Reuzen vulkaankegels verheffen zich daartusschen , waarvan vele nog uitbarstingen hebben. I)e hoogste zijn dc l'iek van Orizaba (5500M.) en de Popocatepetl (5450 M.). De hoogvlakte is bovendien rijk aan metalen, vooral zilver, waarvoor Mexico het eerste land der aarde is. De oudste mijnen liggen in 'tZ., nieuwe, rijke groeven komen meer noordwaarts tot ontginning. De zeer gemoderniseerde hoofdstad Mexico (35°) I'S* in het bondsdistrict, op het plateau van Anahuac. De tweede stad des lands is Guadalajara (101), de derde Pu eb la (94). De bekendste mijnstad is San Luis Potosi (61). Veel regen ontvangen de buitenhellingen en terrassen der randgebergten in 't Z., vooral aan de Atlantische zijde, daar strekken zich de dichte tropische oerwouden, en omhoog de.prachtige eiken- en dennenbosschen uit. Daar worden de tropische cultures gedreven, vooral suikerriet (dat hier tot 1500 M. hoogte groeit, terwijl het op Java alleen in de laaglanden geplant wordt), koffie, tabak, rijst, katoen, vruchten (bananen). Op den ZW.rand zijn deze cultures nog voor groote uitbreiding vatbaar, en evenzoo in het Isthmusgebied. Op het lage schiereiland Yucatan wordt de agave-soort gekweekt, die een der belangrijkste uitvoer- 230 producten levert, de sisal-hennep of henequen, concurrent voor jute. — De belangrijkste haven is Vera Cruz (31). Het bergachtig schiereiland Neder-Californië, is grootendeels struik- en cactuswoestijn. Het heeft op een grootte van bijna 5 X Nederland slechts 50000 bewoners, meest mijnwerkers. De bevolking van Mexico neemt sterk toe, maar bedraagt toch nog slechts 14 millioen, waarvan een vijfde zich rekent tot de blanken (Creolen), tegen twee vijfde Indianen en evenveel Mestiezen. Bijna de geheele bevolking is katholiek. De hoofdtaal is het Spaansch, maar de Indianen spreken meest nog hunne eigen talen. Zij wonen vooral in de tropische deelen en in de bergen, de Creolen en Mestiezen meer op de hoogvlakten. De Azteken en de Maya's op Yucatan, van welker vroegere beschaving grootsche ruïnen getuigen, behooren nog tot de hoofdstammen. In den allerlaatsten tijd begint een deel der Indianen mee te leven in de Europeesche gedachtenwereld.— Het aantal vreemdelingen is gering, maar in den handel nemen ze een belangrijk deel, vooral de Duitschers en Amerikanen '). Op de bevrijding van het drukkend juk der Spanjaarden (1809) volgden zestig jaren vol woelingen, waarin het land slecht werd geregeerd. Sedert is rust en welvaart ingetreden door toedoen van één man, den president Porfirio Diaz. Onder zijn bestuur is het land ongewoon snel vooruitgegaan, o. a. door aanleg van het grootsche spoorwegnet; de laatste voltooide lijn is die door de landengte van Tehuantepec. Ook de industrie ontwikkelt zich snel. Mexico vormt een bondsrepubliek, met sterker centraal gezag dan in de Vereenigde Staten. § 37. Middel-Amerika. In het isthmus-land liggen de hoogste bergketenen langs den Grooten Oceaan , waaronder een menigte vulkanen; de vele uitbarstingen en aard- *) In Noord-Amerika pleegt men de Vereenigde Staten Amerika te noemen , de bewoners Amerikanen. 231 bevingen waaronder zeer heftige, brengen veel schade, maar aan de eerste dankt het bergland zijn groote vruchtbaarheid, alsmede aan het tropische, zeer gelijkmatige klimaat, met hoogen regenval (passaatregens). Oerwouden bedekken het land meerendeels; het brengt een groote verscheidenheid van tropische producten voort, maar kon veel meer opbrengen ; koffie is het hoofdproduct. De dun gezaaide bevolking, die meest uit Indianen en kleurlingen bestaat — al rekenen van de laatsten zich velen tot de blanken — is hier minder werkzaam dan in Mexico; het klimaat zal daarop wel van invloed zijn. Staatkundige woelingen doen veel kwaad. Van de zes republiekjes is Guatemala de belangrijkste en meest bevolkte; grooten uitvoer van koffie naar Duitschland; de gelijknamige hoofdstad (100) is de grootste stad van Middel-Amerika. Britsch-Honduras is onbeduidend. San-Salvador, Honduras en Nicaragua hebben alle drie aandeel aan de Fonseca-baai, een prachtige haven. Zuidelijk van het groote Nicaragua-meer ligt Costa Rica. De Westkust heeft meer goede havens en daar de plantages er meestal dicht bij liggen, trekt ze het meeste verkeer; de Oostkust, met duinen en mangrove-bosschen bezet, evenals de kusten der golf van Mexico, heeft open reeden. Voor 't verkeer met Europa zou daarom een interoceaansch kanaal van groot gewicht zijn. Na de mislukte poging van De Lesseps zal thans het Panama-Kanaal door toedoen der Unie worden voltooid. Om niet van Columbia afhankelijk te zijn, heeft zij de afscheiding van Panama van dat land gesteund. De haven Panama (30) heeft veel personenverkeer langs de spoorlijn. §38. West-Indië. De diepe Caribische zee (tot meer dan 6000 M.) wordt omgeven door den boog der G roote en Kleine Antillen. Noordelijker liggen de B aha maeilanden , die het eerst door Columbus werden ontdekt (San Salvador of Watling-eiland). Hij meende Oost-Azië bereikt te hebben en hield Cuba voor Japan; vandaar den naam Indianen en, later, V\ est-Indië. De Indianen zijn op de eilanden nagenoeg geheel door de Spanjaarden 232 uitgeroeid; de door hen ingevoerde Negers vormen nu het hoofddeel der bevolking, daarna de Mulatten. Het regenrijke tropische klimaat — regenrijk althans op de bergachtige eilanden — heeft een weelderigen plantengroei ontwikkeld. Het hoofdproduct is suiker; daarnaast koffie , tabak, vruchten (in den laatsten tijd veel bananen). Door de suikercrisissen zijn vele eilanden sterk achteruitgegaan. I och is handel en scheepvaart er in t algemeen levendig, vooral op de Kleine Antillen. Op de laatste zijn uitbaristingen en aardbevingen dikwijls hevig en alle eilanden hebben van orkanen te lijden. De Bahama-eilanden zijn weinig bewoonde koraalriffen; ze behooren aan Engeland, maar drijven den meesten handel met de Unie (ananas-uitvoer); de hoofdplaats Nassau (5) is een badplaats voor de Amerikanen. De republiek Cuba is weinig kleiner dan Java, maar terwijl dit ruim 30 mill. bewoners telt, heeft Cuba er ruim 2 mill. Toch is t het eerste rietsuikerland der aarde en verbouwt beroemde tabak, vooral op de westpunt, in de Vuelta abajo (streek beneden den wind). Het grootste deel van het eiland is een heuvelland, dat meest uit kalksteen bestaat en daardoor fantastische vormen heeft; alleen de dalen en kustvlakten zijn bebouwbaar. Havana (300) heeft groote sigarenfabrieken. Haïti bestaat uit twee republieken: Haïti, waar bijna alleen negers, Domingo, waar bijna alleen mulatten wonen. Hij hun heftige twisten hebben beide elementen het eiland aldus verdeeld; de blanken hebben zij grootendeels verjaagd. Haïti is het kleinst, maar t belangrijkst en meest bevolkt (1 '/2 van de 2 millioen), maar Domingo gaat meer vooruit. De hoofdstad van Haïti is l'ort au 1'rince (60). De toestanden zijn in beide staatjes allertreurigst; de natuur des lands is prachtig; hooge gebergten met fraaie wouden en vruchtbare dalen. Jamaica, grootendeels een kalklandschap, is Britsch bezit en heeft betere toestanden. Het is een suikerland, vrij goed bevolkt (800 000 bew.). =- . . 1 ■ w VHW kandelaar-cactussen en bloeiende agave Het 1'latcu van Anahuac met den l'iek van Orizaba Citlaltepetl , 5580 M. I)e sneeuwgrens li^t op ongeveer 4200 M. uitgeroeid; de door hen ingevoerde Negers vormen nu het hoofddeel der bevolking, daarna de Mulatten. Het regenrijke tropische klimaat — regenrijk althans op de bergachtige eilanden — heeft een weelderigen plantengroei ontwikkeld. Het hoofdproduct is suiker; daarnaast koffie, tabak, vruchten (in den laatsten tijd veel bananen). Door de suikercrisissen zijn vele eilanden sterk achteruitgegaan. Toch is handel en scheepvaart er in 't algemeen levendig, vooral op de Kleine Antillen. Op de laatste zijn uitbaristingen en aardbevingen dikwijls hevig en alle eilanden hebben van orkanen te lijden. De B a h a m a-eilanden zijn weinig bewoonde koraalriffen; ze behooren aan Engeland, maar drijven den meesten handel met de Unie (ananas-uitvoer); de hoofdplaats Nassau (5) is een badplaats voor de Amerikanen. De republiek Cuba is weinig kleiner dan Java, maar terwijl dit ruim 30 mill. bewoners telt, heeft Cuba er ruim 2 mill. Toch is 't het eerste rietsuikerland der aarde en verbouwt beroemde tabak, vooral op de westpunt, in de Vuelta abajo (streek beneden den wind). Het grootste deel van het eiland is een heuvelland, dat meest uit kalksteen bestaat en daardoor fantastische vormen heeft; alleen de dalen en kustvlakten zijn bebouwbaar. Havana (300) heeft groote sigarenfabrieken. Haïti bestaat uit twee republieken: Haïti, waar bijna alleen negers, Domingo, waar bijna alleen mulatten wonen. Bij hun heftige twisten hebben beide elementen het eiland aldus verdeeld; de blanken hebben zij grootendeels verjaagd. Haïti is het kleinst, maar 't belangrijkst en meest bevolkt (i'/2 van de 2 millioen), maar Domingo gaat meer vooruit. De hoofdstad van Haïti is Port au Prince (60). De toestanden zijn in beide staatjes allertreurigst; de natuur des lands is prachtig; hooge gebergten met fraaie wouden en vruchtbare dalen. Jamaica, grootendeels een kalklandschap, is Britsch bezit en heeft betere toestanden. Het is een suikerland, vrij goed bevolkt (800 000 bew.). Kandelaar-cactussen en bloeiende agave Het Plateu van Anahuac niet tien Piek van Orizaba (Citlaltepetl), 5580 M. De sneeuwgrens ligt op ongeveer 4200 M. De Popocatepetl. Deze majestueuze vulkaan had herhaaldelijk groote uitbarstingen in de 16e en 17e eeuw, maar is sedfert 1804 in rust, behoudens de solfataren. De in de 19e eeuw meest werkzame vulkaan in Mexico is de Colima. Rio de Janeiro, thans dikwijls alleen Rio genoemd. Het heet Januari-rivier, omdat men bij de ontdekkingsreis langs de kust van Brazilië, waaraan Amerigo Vespucci deelnam, de nauwe ingang der prachtige t>aai voor een ri\ier hield en omdat men er op i Januari (1501) langs voer. Rio is een mooie, gezonde, goed . geordende stad en maakt daardoor met het erg verwaarloosd binnenland van Brazilië een scherp contrast. Ingang der baai van Rio de Janeiro, op den voorgrond een zuidelijke voorstad. Portorico, aan de Unie behoorend, heeft een nog dichter bevolking (i mi 11.) en daarvan bijna 60 °/0 blanken, terwijl Jamaica bijna geheel door negers bewoond is. Portorico is daardoor meer voor ontwikkeling vatbaar. Het is een schilderachtig heuvelland, dat veel koffie en suiker verbouwt; tabak minder dan vroeger. Van de Kleine Antillen worden de Nederlandsche later besproken. De eilanden boven den wind zijn meest vruchtbaar en dicht bevolkt, en drijven veel cultuur en handel. De meeste behooren aan Engeland, o. a. het belangrijke Barbados en het kusteiland Tri 11 i dad; de grootste aan Frankrijk (Martinique en Guadeloupe), de westelijkste aan Denemarken (o. a. de haven St. Thomas); de onbeduidendste aan Nederland. H. ZUID-AMERIKA. § 39. Het westelijk hoogland van Z.-Amerika wordt Cordilléras de los Andes (ketenen van het Oosten) of kortweg Andes genoemd. Oorspronkelijk was die naam gegeven aan de ketens ten O. van Cuzco, den stad der Inca's. Noordwaarts vandaar sluiten de bergreeksen lange lengtedalen of kleine hoogvlakken in. Door de eerste stroomen in Peru de bronrivier der Amazone, en in Columbia de Magdalena met haar tweelingstroom. Daartusschen, in Ecuador, liggen de kleine, hooge plateau's, woest of met armelijke veeteelt en landbouw7, o. a. dat van Quito (2850 M.). Ze zijn omgeven door de hoogste bergreuzen der noordelijke Andes, allen vulkanen, waaronder vele werkende; de hoogste is de Chimborazo in 't W. (6300 M.), waarvan geen uitbarstingen bekend zijn; een der meest werkende is de Cotopaxi in 't O. (5940 M.). In 't N. van Columbia gaan de ketenen uiteen. De westelijke buigt over naar den Isthmus, de middelste verheft zich tot de hooge, steile Siërra Nevada de Santa Marta (5100 M.). De oostelijke buigt om de Lagune van Maracaïbo heen en vormt het Kustgebergte van Venezuela. Zuidwaarts van Cuzco beginnen breede, zeer hooge, golvende hoogvlakten tusschen de West- en Oost-Cordilléra, en bij de ombuiging der kust neemt het gansche gebergte in breedte toe, om daarna weer geleidelijk te versmallen. Het vruchtbaarste deel is in 't N., om het Ti ticaca-meer (3850 M.); zuidwaarts wisselen grassteppen (pampa s) , zoutsteppen en woestijnen af. De ketenen zijn ook hiei aan weerszijden zeer hoog; de hoogste toppen zijn de pato (6950 M.) in 't W., de Sorata (6620 M.) in 't O. Op 27° ZBr. loopt de hoogvlakte te niet en verder bestaat het gebergte uit één hoofdketen met vele uitloopers, in 't N. zeer hoog, ja met den hoogsten top van gansch Amerika, den Aconcagua (ruim 7000 M.), zuidwaarts steeds lager en smaller wordend. Het smalle kustland langs den Grooten Oceaan is in Columbia en Noord-Ecuador een weelderige tropische boschwildernis, in Zuid-Ecuador beter in cultuur gebracht. Maar reeds daar begint het gebrek aan regen, dat de betgachtige kustlanden van Peru onvruchtbaar maakt en voorbij de ombuiging steeds sterker wordt. In de bocht vangt een kale kustketen aan, waarachter meer zuidwaarts als een hoog terras de Atacama-woestijn is gelegen, slechts bewoond waar de rijke salpeterlagen liggen. In de streek \ an Valparaiso neemt dan de regenval sterk toe, ja de kust van Z u i d-C h i 1 i is een der regenrijkste der aarde; vandaar de groote vruchtbaarheid van het lengte-dal, dat hier tusschen de Cordilléra en den kustketen gelegen is. In Patagonië zet de laatste zich voort op de eilanden langs de sterk verbrokkelde kust. § 40. Het laagland en de rivieren van Z.-Amerika. Dit laagland bestaat uit drie bekkens, door lage ruggen gescheiden. Het eerste is dat van den waterrijken Orinoco , die langs den noordrand van het Guyana-berglant stroomt en een groote delta vormt. In den bovenloop zendt hij een deel van zijn water naar de Rio Negro (bifurcatie). De Llano's van de Orinoco-vlakte zijn groote grassteppen met boomgroepen, welke laatste in aantal toenemen. Nog waterrijker is de Amazone, die door de geweldige equatoriale regens wordt gevoed. Het stroomgebied is ruim zoo groot als Europeesch Rusland. De reusachtige stroom heeft weinig verval; sedert eenige jaren wordt hij dan ook tot in Peru door stoombooten bevaren. Onder de bijrivieren zijn vele, die de lengte en watermassa van groote zelfstandige stroomen bezitten. De Rio Negro (= zwarte rivier, omdat hij door dichte wouden stroomt) is de grootste linker, de Madeira (= woudstroom) de grootste rechter bijrivier. De Selvas (= wouden), die nagenoeg de gansche Amazone-vlakte beslaan, hebben nergens hunne wedergade, of het moest zijn in westelijk Insulinde. Planten, tot geheel verschillende familiën behoorende, — zooals in de tropische wouden meestal het geval is, — wassen hier naast, door en op elkander. Groote loofboomen vormen het hoogwoud ; lianen slingeren zich van stam tot stam; orchideeën met prachtige bloemen hangen aan de reusachtige takken; ertusschen staan de sierlijke boomvarens en palmen. Het derde bekken is dat der Parana; deze neemt het water van den Paraguay en den Uruguay op en de gezamenlijke waterschat stort zich in een golf uit, de Rio de la Plata. De Gran Chaco bestaat afwisselend uit wouden en savannen; in de Pampa's (= vlakten) wisselen uitgestrekte grasvlakten, waarin groote runderkudden weiden, af met zoutrijke en woeste gebieden, de Salinas. Naar 't '/. worden de vlakten steeds meer rotsachtig en armer aan planten, door den geringen regenval, en in NoordPatagonië vertoonen alleen de diep ingesneden rivierdalen welige plantengroei. In Zuid-Patagonië neemt de neerslag weer toe en vindt men groene weiden. § 41. De hooglanden van oostelijk Z.-Amerika. Van deze twee hooglanden is het Noordelijke het tafelland van Guyana. Dit bestaat uit een hooger westelijk en een lager oostelijk deel. Beide dragen ketenen, die in 't W. tot 2600 M. reiken. Bosschen bedekken de meeste lagere deelen, savannen de hooge landen in 't \\ Langs den noordrand ligt een lage, moerassige kuststrook. Het binnenland is weinig bekend. Het zuidelijke is het Brazili aansche tafelland, dat tusschen 300 en 1000 M. hoog is. De kustgebergten bereiken achter Rio Janeiro hun grootste hoogten (tot 2700 M.). Ueze kustketenen ontnemen aan de passaten zooveel regen, c a de tafellanden erachter savannen zijn, de camp os. c ai De westelijke staten van Zuid-Amerika behooren tot het gebied der Andes; hun aandeel aan de vlakten is voorloopig van weinig beteekenis. De rijkdom aan edele metalen trok hier alweer de Spanjaarden aan. De opbrengst is sterk afgenomen, maar Bolivia en 1 eru leveren nog zilver, Columbia goud Alle staten zijn republieken , die veel hebben geleden en nog lijden aan woelingen. Het cijfer van den handelsomzet met het buitenland is in Chili bijna twee maal zoo groot als in de vier andere staren samen, maar slechts ruim een tiende deel van dat van Nederland. Onder de bevolking van Columbia zijn veel mulatten en negers, zuidwaarts neemt hun aantal sterk af; de heerschende standen zijn in alle staten Creolen en Mestiezen. Het grootst in aantal zijn echter in de meeste staten nog de zuivere Indianen; alleen in Chili zijn er weinig. De verkeerstaal is overal hetSpaansch, de godsdienst (in geheel Zuid-Amerika) de katholieke. Columbia zou een der bloeiendste Andes-staten kunnen zijn; het heeft zeer vruchtbare hoogdalen en meervlakten in de bergen, veel mineralen en ligt aan twee oceanem het is een der minst beduidende. Behalve de goed bc\ a< bare benedenloop der Magdalena heeft het sc ïer geen ve keerswegen; Sabanilla bij den mond heeft dan ook den meesten uit- en invoer, vooral koffie en goud. De^hoofdstad Bogota (120) ligt op een hooge meervlakte in de bergen. Ecnador, de kleinste Andes-staat, heeft op de kale plateau s een armoedige bevolking. Op een der noorde lijkste ligt de stille hoofdstad Quito (80). De berghellingen zijn nog bijna geheel met dichte wouden bedekt; een belangrijk boschproduct is het plantaardig ivoor, steenharde palmpitten , waarvan in menigte knoopen gemaakt worden ; kinabast was vroeger als boschproduct van belang, ook in Peru, maar is voor den wereldhandel geheel overvleugeld door de Java-kina. Alleen de streek bij de levendige haven Guayaquil (50) is goed in cultuur gebracht en is het eerste cacaoland der aarde. Peru omvat het grootste deel van het rijk der Inca's. De bebouwing stond onder de Inca's in omvang en verzorging veel hooger dan nu; de bevloeiingswerken waren veel beter, en evenzoo het wegennet. Gebrek leed niemand, dat kwam pas na de verovering, toen de Indianen tot werken in de mijnen gedwongen werden. Thans zijn niet de hoogvlakten het meest bevolkt, maar het kustgebied, hoewel er door de droogte alleen oasenkultuur gedreven wordt. Het is door een Spaansch sprekend mengras van Spanjaarden, Indianen en Negers bewoond, die op de Indianen van het hoogland — welke hun oude talen gebruiken — laag neerzien; wat niet wegneemt dat handel en bedrijf meest in handen zijn van vreemdelingen, vooral Engelschen, Duitschers en Amerikanen. Vreemdelingen hebben ook voor de Regeering, in de goede jaren der Peru-guano, de prachtige bergsporen gebouwd. De hoofdstad Lima (135) heeft een Spaansch type; de haven is Callao (50). Bolivia is een slecht bestuurd land, waar de blanken en mestiezen de Indianan verdrukken. Het best bebouwd zijn de dalen der Oost-Andes en de omgeving van het Titicaca-meer, waar de hoofdstad La Paz (67) ligt. In de Oost-Andes zijn ook de meeste mijnen. Metalen — vooral zilver en tin — en kaoetsjoek zijn de voornaamste uitvoerartikelen. Chili is de langwerpigste staat der aarde. Het best bevolkt is het land van de hoofdstad Santiago (390) en de hoofdhaven Valparaiso (200) tot de haven Valdivia (15). Den grootsten uitvoer hebben de havens der Atacaina- woestijn, nl. Chili-salpeter, verreweg het belangrijkst handelsartikel. — De Chileenen zijn werkzamer dan de bewoners der noordelijke staten, maar de Europeanen staan ook hier in den handel vooraan. Een vreemdelingenkolonie is de zuidelijkste stad der aarde, Punta Arenas, aan de straat van Magelhaens, met grooten uitvoer van wol en schapenvleesch. § 43. De oostelijke landen van Zuid-Amerika. Argentina is in de laatste jaren het bloeiendste land van Zuid-Amerika geworden en kan in de toekomst een staat worden van den eersten rang. Tot voor kort vormden de veeteeltproducten de hoofdzaak bij den uitvoer (wol, vleesch en huiden), maar thans zijn ze door de granen overvleugeld (vooral tarwe). Verder quebracho-hout uit de Gran Chaco, de voornaamste looizuurhoudende stof in den handel. Een grootsche stad is de hoofdstad Buenos Aires (1,1 mill., of bijna een vijfde van de bevolking des lands). De haven Ensenada is door Nederlandsche ingenieurs gebouwd. Rosario (150) wordt ook nog door zeeschepen bereikt. Aan den voet der Andes ligt een rij steden, met tropische en subtropische oasencultures. — De bevolking is van Romaansch-Europeeschen oorsprong en voor een vierde in Europa geboren. Onder de laatsten zijn de Italianen het talrijkst, dan Spanjaarden en Pranschen. Spaansch is de verkeerstaal. Paraguay omvat een deel der Gran Chaco, waarin een 100 000 Indianen zwerven, en als hoofdgebied het parkachtig heuvelland tusschen Paraguay en Parana. Het land is vruchtbaar en vormde in de 18e eeuw een bloeiende republiek onder leiding der Jezuïeten. Na de verovering door Portugal ging het achteruit, maar nog veel erger na de vrijwording, met name door den oorlog van 1865—'70; te voren telde het 1.3 mill, inw., erna 220000, waarvan 30000 mannen. Thans is het aantal tot 600000 gestegen (behalve de Chaco-Indianen), grootendeels mestiezen. De handel is gering; het eerste uitvoerproduct is de yerbo, de plant, waarvan de paraguay-thee bereid wordt, die in Argentina volksdrank is. De hoofdstad Asuncion (70) maakt den indruk van verval. Uruguay ging in zijn ontwikkeling juist andersom. In 1800 schatte men het aantal inwoners op 30000, thans is het i,i mill. Het heeft een dergelijke samenstelling der bevolking als Argentina en is grootendeels een golvend grasland, met veel runder- en schapenteelt. Belangrijke vleeschindustrie. De hoofdstad is Montevideo (310). Brazilië (de Vereenigde Staten van), evenals Columbia en Venezuela een bondsrepubliek en evenals deze slecht geregeerd, waardoor de groote natuurlijke rijkdommen weinig tot ontwikkeling komen. Zeer weinig bewoond zijn nog de ongerepte selvas en de campos van het binnenlandsch plateau. Indianen leven er in kleine stammen; hun aantal wordt op ruim '/, millioen geschat. In de selvas komen verder bijna alleen de kaoetsjoekverzamelaars; Brazilië levert nog drie vijfde van den kaoetsjoek-oogst der aarde. \ roeger was Para (of Belem, 100) de hoofdmarkt (vandaar Para-rubber), thans Manaos (40). Op de zuidelijke campos, meer bij de kust gelegen, wordt veel vee gehouden. De kustgebergten zijn zeer regen- en woudrijk en daar woont bijna de geheele bevolking, die allerlei tropische cultures drijft. Verreweg de belangrijkste is de koffiecultuur, voor het allergrootste deel in de provincie Sao Paulo; de gelijknamige hoofdstad is een rijke, snel groeiende stad (33°)- haven Santos (35) voert veel koffie uit. Brazilië levert gemiddeld twee derde van den wereldoogst. — De bondshoofdstad Rio (de Janeiro; 810) aan een prachtige baai, met zeer vruchtbaar achterland, is de tweede handelstad van Zuid-Amerika; het is door Buenos-Aires overvleugeld, evenals de handelsomzet van het geheele land door die van Argentina. Bahia (230), aan de Allerheiligenbaai, voert veel tabak uit („baai"). In Pernambuco (120) herinnert de naam van de haven, Recife, aan den Hollandschen tijd, toen het Recief en Olinda (thans een villa-voorstad) Hollandsche vestigingen waren. — In de zuidelijke provinciën, vooral in Rio Grande do Sul, zijn veel Duitsche koloniën. Veel aanzienlijker in aantal onder de vreemdelingen zijn de Italianen (i Va milHoen), die vooral op de koffielanden werken; daarna de Portugeezen. De bevolking bestaat verder uit creolen, mestiezen en in de kustprovinciën zeei vee negers en mulatten. Het zwarte element is nergens in /uidAmerika zoo groot als hier en in Venezuela. De verkeerstaa is het Portugeesch. Venezuela is een mulatten-republiek, met zeer slechte wegen en weinig handel, na Paraguay het minst van alle Zuid-Amerikaansche staten. Het bergland van Guyana en de llano's zijn weinig bewoond, zoodat de goede bevaar" baarheid van den waterrijken Orinico niet veel helpt Ue meeste bevolking woont in de vruchtbare dalen en hoogvlakten der Andes en langs de naburige kusten. De aarcbevingen, die in de Andes dikwijls voorkomen, zijn hier het hevigst. De hoofdstad Caracas (70?) is er meermalen door verwoest; hare haven is La Guaira (15 .')• De drie Guyana's zijn kwijnende koloniën. Het Bntsche deel (hoofdstad Georgetown, 55) is nog het belangrijkst; het Fransche (hoofdstad Cayenne, 13) heelt een deportatiestation. De landsnatuur komt overeen met die van Suriname, dat later besproken wordt. I. AUSTRALIË EN OCEANIË. § 44. Australië (Zuidland) heeft zijn naam te danken aan de meening der zestiende-eeuwsche zeevaarders, dat de op het zuidelijk halfrond aangeloopen, half bekende kusten, deelen waren van één groot vastland, „Terra Austraiis", om de Zuidpool gelegen. De naam is zeer toepasselijk voor het eenige werelddeel, dat geheel op het zuidelijk halfrond ligt. Australië heeft weinig ingesneden kusten, evenals cc beide andere zuidelijke vastelanden. In 't N. dringt de Carpentaria-golf binnen en steekt het schiereiland \ ork uit, dat door de slechts enkele M. diepe Torres-straat van Nieuw-Guinea gescheiden is; in 't Z. bevindt zie 1 te slechts flauw gebogen Groote Australische golf. Langs de noordoostkust ligt het Groote Barrière rif, dat langen tijd de achtergelegen kust bijkans ontoegankelijk deed schijnen. Later bleek, dat zoowel daar als op verschillende andere kustgedeelten zeer goede havens te vinden zijn. Het bodemrelief is voor een groot deel ongunstig. Het binnenland is meest vlakland van ongeveer 300 M. hoogte, met vele niet hooge ketenen en kleine berggroepen. De randen zijn iets hooger, vooral in het ZO., waar zich hoogvlakten met bergketenen verheffen als de Australische Alpen (tot ruim 2200 M.) en de Blauwe bergen. Alle ketenen zijn echter middelgebergten; ook de hoogere toppen hebben meest ronde vormen. Ook het klimaat moet, en wel in hooge mate, ongunstig heeten, terwijl de rivieren daarvan maar al te zeer de weerkaatsing geven. Het massieve binnenland wordt des zomers, dus in onzen winter, sterk verwarmd, zoodat van alle zijden de lucht wordt aangetrokken; maar de van de zeezijde komende damnen verdichten zich bijna alleen op de hooge randen, vooral in de zuidoostelijke berglandschappen , tot regens. Het binnenland is droog en de rivieren zijn er meest kreken, die water bevatten, wanneer er eens regen valt en dan menigmaal zware banjirs hebben, maar gedurende de maanden-, ja soms jarenlange droogte in een rij van plassen en moerassen veranderen, zelfs geheel uitdrogen. De zoetwatermeren van het binnenland worden dan soms tot zoutmoerassen of drogen uit (het grootste is het Kyremeer). Tusschen zoutsteppen en zandwoestijnen vindt men groote streken, bedekt met scrub, een ondoordringbaar struikgewas, en in de betere terreinen savannen, die voor de veeteelt geschikt zijn. De boomen — acacia's, eucalypten enz. — hebben meest smalle, leerachtige bladeren, die weinig schaduw geven. Langs sommige kusten en rivieren is de plantengroei weliger. Het best ontwikkeld is het rivierstelsel van de Murray met de Darling in 't ZO. De laatste is het grootste deel van 't jaar zelfs voor schuiten onbevaarbaar; de Murray wordt bij hoog BOS—NIERMEYER, Leerb. L. en V., 7e druk. 16 water door kleine stoombooten bevaren, in den benedenloop zelfs 't geheele jaar, maar ze kunnen niet over de bank heen, die voor den mond ligt. Door opstuwing op groote schaal en vooral door artesische putten wordt in de laatste jaren niet alleen de veeteelt, maar ook de landbouw sterk uitgebreid. — Noordelijk Australië tot ongeveer iy° ZB. heeft een (beter) moesonklimaat, en een tropischen plantengroei. Dieren, geschikt om tot huisdieren te worden gemaakt en den mensch tot veeteelt te brengen, ontbraken in Australië. Planten, die tot landbouw konden voeren, bezat het evenmin. Zoo zijn de inboorlingen , hoewel niet ontbloot van aanleg, zich blijven voeden met wortels en vruchten van wildgroeiende planten en het vleesch van enkele dieren, vooral van de kangoeroe. Het land scheen door de natuur gedoemd om altijd achter te blijven in beschaving. In de 16e eeuw werd Australië ontdekt, en in de eerste helft der 17e eeuw werden door de Oostindische Compagnie verschillende expedities uitgezonden (Abel Tasman), om de kusten van „Nieuw-Holland" te onderzoeken. Vandaar de vele Nederlandsche namen, die de kaart vertoonde, ten deele nog vertoont (Arnheinsland, Houtmanrotsen en Geelvinkkanaal, Kaap Leeuwin, enz.). Maar de kusten, die men bezocht, noodigden niet sterk tot nadere kennismaking uit. Eerst na de ontdekking van James Cook, die de zuidoostkust voor Engeland in bezit nam, kreeg het land Europeesche bewoners, trouwens voorloopig nog maar als strafkolonie (1788 Port Jackson). Met de ontdekking van goud in het ZO. (1851) brak echter een nieuwe periode aan in de geschiedenis van Australië. De stroom der immigranten (meest Engelschen) wies met kracht. Het hield op een strafkolonie te zijn. Runderen, paarden, schapen werden ingevoerd, de Europeesche korensoorten uitgezaaid en de savannen bleken uitstekend geschikt voor de veeteelt. De woluitvoer nam geweldig toe en de Australische planten- en dierenwereld maakten weldra in de kuststreken plaats voor een bijna volslagen Europeesche. De Murrumbidgee (zijrivier van de Murray). Droge ^Savanne in Australië. Om «Ie regen aan het gras ten goede te doen komen laat men de boomen atsterven door een ring van de _ uZS en zijn 8chors- Ilet is een gezicht, deze onafzienbare doode parken, met Vochtige Savanne in Australië. De weiden, waar genoeg regen valt om het ringschillen overbodig te maken, zijn maar van geringen omvang. Kotomahana (Warm-watermeer) op het Noord-eiland van Nieuw-Zeeland, gevoed door het water van heete bronnen, die prachtige kalksinterrassen hadden gevormd, van witte en rose kalksteen, met blauwe waterbekkens. Meer en terrassen zijn bij de uitbarsting van den vulkaan Tarawera in 1880 in de diepte verdwenen. In 1810 voerde Australië 70 KG. wol uit, in 1907 voor een bedrag van 29 mill. p. st. Australië is het eerste wolland der Aarde. Granen, vleesch , talk, huiden , boter en leder zijn eveneens belangrijke uitvoerartikelen. Wijn gedijt uitmuntend. De goudproductie is ook nog aanzienlijk en neemt in de laatste jaren in 't westen sterk toe; de opbrengst staat alleen achter bij die van Zuid-Afrika en die der Vereenigde Staten. De inboorlingen sterven uit; in de kuststreken zijn ze tot harden arbeid voor de Blanken genoodzaakt; sterke dranken en besmettelijke ziekten, vooral pokken, hebben veel kwaad gedaan; op Tasmanië zijn ze reeds verdwenen. De in de mijnstreken gevestigde Chineezen nemen in aantal af. Australië is een land van groote contrasten, ook in de levenswijze der menschen. In een werelddeel 4/s X Europa in grootte, en waarin maar 4.5 millioen menschen wonen, zijn twee steden van ruim een half millioen en twee andere van boven 100000, zoodat in deze vier bijna der bevolking huist, en van alle inrichtingen der moderne steden gebruik maakt; terwijl het binnenland, buiten de mijnstreken, een land is van veeboeren, dagreizen van elkaar verwijderd. § 45. De Australische Koloniën vormen sedert 1901 een statenbond (Commonwealth), met een door de Engelsche kroon benoemden Gouverneur-Generaal, een ministerraad en een rechtstreeks gekozen volksvertegenwoordiging. Deze nieuwe regeling heeft voorloopig vooral het voordeel, dat geen beschermende en beperkende bepalingen den handel van de koloniën onderling en met de buitenwereld meer belemmeren. — Er zijn zes staten: Nieuw-Zuid-Wales, de oudste kolonie, heeft de meeste veeteelt. Vooral sedert de ontdekking van goudaders werd deze kolonie bevolkt; de sterk afgenomen productie gaat in de laatste jaren weer vooruit. De hoofdstad Sydney (580) heeft veel handel; ze bezit in Port Jackson een van de beste havens der Aarde. Xe wc ast le (60) voert veel steenkool uit. — De Australische steden zijn snel gewassen en even regelmatig gebouwd als de Amerikaansche. 16* Victoria is de dichtst bevolkte en de bloeiendste der staten. Hier waren de goudmijnen nog rijker dan in Oueensland. Wel is de productie moeilijker geworden en wat afgenomen, maar nog is ze belangrijk. De hoofdstad Melbourne (540) aan de ruime baai Port Phillip, is de grootste stad van Australië. Ballarat (30) is het hoofdcentrum der goudmijnen. Zuid-Aus tralie, met de hoofdstad A d e 1 a i d e (180), heeft rijke kopermijnen. West-Australië is wel de grootste, maar was tot dusver de onbelangrijkste kolonie. Sedert echter hier zeer rijke goudrififen zijn gevonden, — o. a. die van Coolgardie — die thans meer opbrengen dan die der andere staten samen, gaat het sterk vooruit. Een groot bezwaar voor de mijnontginning bij Coolgardie was het gebrek aan water, maar men heeft dit opgeheven door den aanleg eener buisleiding van 565 KM. lengte, langs de spoorlijn, gevoed uit een rivier nabij de hoofdstad Perth (50). Queensland, met de hoofdstad Brisbane (135)» on*-" wikkelt zich mede zeer sterk; goud-, zilver-en kopermijnen. Ten westen van 't gebergte zijn in 't Z. weiden; in 't N. zijn suiker- en katoenplantages, waarop zoowel Chineezen als Polynesiërs werken, maar in verminderend getal. Noord-Australië, met de kabelhaven Palmerston aan Port Darwin, is een territorium; er wonen slechts enkele duizenden menschen. Tasmanië (voorheen Van Diemensland geheeten), tweemaal zoo groot als Nederland , is in de oosthelft vruchtbaar (vooral rijk aan ooft); tevens is het een belangrijk station voor de vischvangst; de kolonie is evenwel niet zoo snel toegenomen in bevolking als de meeste koloniën op t vasteland , doordien de goudkoorts vroeger velen naar de overzijde deed gaan. Wol is het hoofduitvoerartikel. Hoofdstad is Hobart (35). § 46. Nieuw-Zeeland ligt op gelijke, maar tegengestelde breedte van Italië. Het bestaat uit twee eilanden, door de Cookstraat gescheiden. Het Noordeiland is Ken Australiër. Getatoeëerd Maori-opperhoofd. zeer vulkanisch (vulkanen, geisers); het Zuideiland heeft een hoog gebergte (de Zuid el ij k e Alpen, boven de sneeuwgrens reikend, met den Mount Cook, 3800 M.); de kust is in 't ZYV. een fjordkust. Het klimaat is zeer aangenaam en gelijkmatig. Hoofdvoortbrengselen zijn wol, vleesch , goud, boter en kaas, Nieuw-zeelandsch vlas; handel en scheepvaart zijn zeer belangrijk. De inboorlingen, de Maori's, zijn in aantal afgenomen, hoewel hun aanleg niet gering is (thans 43 000); de kolonisten nemen vrij snel in aantal toe (0.9 mill.). De hoofdstad Wellington (70) evenals de haven Auckland (65), liggen op het Noordeiland; Dunedin (60) op het Zuideiland, ligt in de nabijheid van goudmijnen. Ook de kleinere steden zijn van alle moderne inrichtingen voorzien. § 47. Nieuw-Guinea, door de Torresstraat van't vasteland gescheiden, het grootste eiland der Aarde (24 maal Nederland), het land der kroesharige Papoea's, is grootendeels met dichte bosschen bedekt, waarin schoone vogelsoorten (papagaaien, paradijsvogels) leven. In 't N. verheft zich, bij de Geelvinkbaai, het Arfakgebergte tot 2900 M. Door het midden van het eiland loopt een , in 't binnenland nog onbekend hoogland, dat in 't W. tot groote hoogte stijgt; de sneeuwtoppen zijn van de kust af gezien. In het oostelijke schiereiland bereiken eenige toppen een hoogte van 4000 M. Op de zuidkust vormt de Flyrivier een groote delta; de kusten zijn op vele plaatsen moerassig. De westhelft, tot 1410 OL., behoort aan Nederland, het ZO. aan de Republiek Australië, het NO. (Keizer-Wilhelmsland) aan Duitschland. De nabijgelegen Bismarck-archipel staat onder Duitsch beschermheerschap. § 48. Oceanië. Onder de vele archipels en kleine eilanden, die in den Grooten oceaan verspreid liggen, zijn hooge en lage eilanden. De eerste zijn meest van vulkanische!! oorsprong. De lage eilanden zijn koraaleilanden. Men onderscheidt kustriffen, die onmiddellijk aan de kust verbonden zijn, barrièreriffen, die een kanaal tusschen het rif en de kitst openlaten, welke laatste doorgaans langs een of meer geulen toegankelijk is, en atollen of ringriffen, waarbij een ring van riffen een bekken (lagune) insluit. De grootere, in de nabijheid van Nieuw-Guinea gelegen eilanden worden door Papoea's bewoond; men vat ze samen onder den naam van Melanesië. De bewoners der meeste andere eilanden, de Polynesiërs, behooren tot liet Maleische ras. Op sommige eilandengroepen hebben de Papoesche inboorlingen zich meer of minder niet Polynesische kolonisten vermengd; dit is het geval op de Micronesische eilanden. De vangst van den cachelot en de aanwezigheid van guano op vele koraaleilanden en de gunstige ligging als tusschenstation voor den handel tusschen Amerikaansche en Australische havens, lokten Europeesche zeevaarders aan. Handelaars en zendelingen kwamen, en zoo is de eilandenwereld van den Grooten oceaan betrekkelijk snel ontdekt. De meeste eilandengroepen behooren aan huropeesche mogendheden. Hoewel op sommige eilanden liet kannibalisme bestond, zijn Ruropeesche beschaving en Christendom vrij snel ingevoerd; maar de inboorlingen sterven uit. Bananen, kokospalmen, broodvruchtboomen en verschillende knolgewassen (yamswortels en bataten) zijn oorspronkelijk de hoofdproducten en verschaffen, met visch, het hoofdvoedsel aan de inboorlingen. De kokospalm levert het belangrijkste handelsartikel, de kopra, Engelschen en Duitschers hebben voor het winnen van kopra groote kokosaanplantingen aangelegd. De dierenwereld is er zeer arm. Van de Melanesische eilanden zijn reeds genoemd de Bismarck-archipel (Duitsch); verder Nieuw-Caledonië (Fransch), grootendeels een strafkolonie, en de Salomonseilanden (ten deele Duitsch, ten deele Britsch). Hoewel de Fidsj i-e i 1 a n den (Britsch) gewoonlijk tot Melanesië worden gerekend, is de bevolking van gemengden oorsprong. Van de Micronesische eilanden zijn de voornaamste groepen de Marianen en de Carolinen, beide vroeger Spaansch, nu Duitsch. De voornaamste Polynesische groepen zijn: de Tongaeilanden (Britsch), de Samoa-eilanden (Duitsch: haven Apia), de Gezelschaps-eilanden (met het paradijsachtig 1 ahiti, een station voor de vaart tusschen Amerika en Australië- Azië) onder Fransch protectoraat, de groote archipel der Lage-eilanden, de Marquesas-eilanden (beide Fransch), en de Hawaii- of Sandwich eilanden. Deze laatste behooren aan de V. St. van Amerika. Ze zijn een belangrijk centrum voor den handel op den Grooten oceaan en verbouwen veel suikerriet. Hoofdstad is Honoloeloe (40). Het eiland Hawaii draagt een uitgebranden vulkaan, het hoogste punt van Polynesië, den Mauna Kea (= Witte berg, 4200 M.), alsook den nog werkzamen Mauna Loa (4150 M.) met een kolossalen zijkrater Kilauea, die 14 KM. in omtrek meet. H. DE POOLSTREKEN. § 49. Het Noordpoolgebied. Door Nansens tocht met de Fram is gebleken dat de Noordelijke IJszee zich tot ver in de richting der pool uitstrekt. Hij vond diepten tot boven 3000 M. Daardoor is waarschijnlijk geworden dat het nog onbekend gebied, dat ongeveer '/s van Europa's oppervlakte heeft, grootendeels uit zee bestaat. Om deze poolzee liggen een aantal archipels, waaronder de tweede in grootte der aarde, de Noord-Amerikaansche, en naast deze het grootste eiland der wereld, Groenland. Groenland's binnenland heeft waarschijnlijk even lage wintertemperaturen als Oost-Siberië. In den Xoord-Atlantischen Oceaan werkt de Golfstroom nog tot bij Spitsbergen temperatuurverhoogend, maar in de Poolzee nam Nansen lage wintertemperaturen waar: zij is des winters met ijs bedekt en dit gedraagt zich, wat de warmte betreft, meer als land dan als water. Het zeeijs smelt 's zomers niet geheel weg, hoewel de gemiddelde Juli-temperatuur in 't geheele Noordpoolbekken — zoover bekend — , behalve in Groenland's binnenland, boven het vriespunt ligt. Wel raken groote stukken los en dit drijf ijs gaat met de stroomen naar zuidelijker breedten, evenals de ijsbergen, die meest ontstaan door het „kalven" der gletsjers in Groenland en Frans Jozefsland en, den Golfstroom vermijdend, in den Westelijken Atlantischen Oceaan worden aangetroffen, waar ze tot 38° NBr. komen en dus op de vaart naar New-York wel gezien worden. Aan de Siberische kust ontstaan ook hooge ijsbergen door het kruien van het rivierijs, maar zoo groot als de Atlantische — tot 800 M. hoog, waarvan ruim 100 M. boven water — worden ze niet. Ten derde kunnen groote ijstorens ontstaan in het pakijs, dat zich des winters in de Poolzee vormt door het aanvriezen van het overjarig ijs; zonder overschuiving wordt de ijskorst niet dikker dan 4 M. De opeenschuiving is het sterkst in de straten benoorden Noord-Amerika, waar het ijs niet weg kan en groote velden tot 25 M. dik worden. Ook zijn daar veel minder wakken dan in de open Poolzee. De neerslag valt in het poolbekken bijna alleen in den vorm van sneeuw, maar de sneeuwval is niet zoo aanzienlijk dat daardoor alleen de aangroeiing van het 1 andijs verklaard kan worden, dat de bergachtige eilanden der Poolzee geheel of ten deele bedekt. Het schijnt dat hierbij de rijpvorming bij vochtige winden een groote rol speelt. Met landijs bedekt zijn eenige eilanden van Frans Jozefsland, Noord-Spitsbergen, de Noordpunt van Nova-Zembla, bijna geheel Groenland en de hoogste deelen der eilanden van den Amerikaanschen Archipel die tegenover Groenland's westkust liggen. Het grootste deel van dien Archipel is vrij van ijs, maar ligt natuurlijk 's winters en in 't voorjaar onder de sneeuw. Ook IJsland kent de geheel met ijs bedekte hooglanden en de ijsvelden van Scandinavië hebben hetzelfde type. Geweldig is de landijsvorming op Groenland, dat in waarheid in een ijstijd verkeert. Het heeft ruim 1 5 der oppervlakte van Europa. Het ijsdek welft zich naar binnen, en waarschijnlijk ook van Zuid naar Noord. Men schat de grootste dikte op 2000 M. Nansen doorkruiste het in 't Z., en bereikte ruim 2700 M. hoogte. Peary trok er in 't uiterste N. driemaal over. De centrale massa heeft een volkomen effen oppervlakte; een onafzienbare vlakte van fijne stofsneeuw, die eerst op groote diepte in ijs overgaat. Aan de randen komt het ijs te voorschijn, vertoont spleten, rotstoppen steken er uit; 's zomers stroomen er daar beken en staan er meertjes op. I11 't Oosten reikt de ijsmassa veelal tot aan de kust en breekt er in loodrechte muren af. Langs de Zuid- en de Westkust ligt een ijsvrije strook, door reusachtige, ten deele zeer snel stroomende gletsjers doorsneden (de snelheid bedraagt bij sommige gem. 1 cM. per minuut, tegen 1 cM. per uur in de Alpen). In 't N. zijn de gletsjers het grootst; de grootste, de Humboldt gletsjer daalt in zee met een wand van 110 KM. lengte en 100 M. hoogte. Aan de kusten van Groenland en in den Amerikaanschen Archipel wonen de Eskimo's, evenals langs de Noordkust van het vasteland; samen 35—40000. Ze hebben een Mongoolsch type en leven van robbenslag, vischvangst en jacht op rendieren, muskusossen en ijsberen. Ze wonen meest in hutten van steen en aarde, in den Archipel ook van ijs en sneeuw. De Groenlandsche, die onder Denemarken staan, zijn Christenen; kooplieden koopen er hun jacht- en vischbuit. — De overige Poolarchipels zijn onbewoond , behalve eenige koloniën van Samojeden op Nova-Zembla. De Nieuw-Siberische eilanden leveren veel fossiel ivoor. § 50. Het Zuidpoolgebied. Hier ontmoet men in de nabijheid van den Poolcirkel op de meeste plaatsen een ondoordringbare ijsmassa, bezuiden Australië een lange loodrechte muur vormend, den rand eener land-ijsmassa. Men heeft dit land Wilkes-land genoemd. Slechts op twee plaatsen is het tot dusver gelukt ver naar de Pool door te dringen, juist op tegengestelde lengte, 20° WL. en 160° OL., het verst op de laatste, waar Wilkesland rechthoekig ombuigt als Victorialand. Shackleton kwam daar in 1909 op de hoogste, ooit bereikte breedte: 88° 23', nog slechts 180 KM. van de Zuidpool. Bij Victorialand en in Grahamland liggen groote vulkanen. De ijsbergen van het Zuidpoolgebied schijnen meest van Wilkes-land afkomstig; zij zijn veel grooter en veel effener van oppervlak dan die van het Noordpoolbekken, tafels van 400— 1000 M. doorsnede en ± 60 M. hoogte. Landdieren wonen er niet in het Antarctisch gebied, wel veel walvisschen en robben en millioenen pinguins, die tot 1.3 M. hoog worden. DERDE BOEK A. NEDERLAND. § i. Ligging; kust; landgrens. Nederland ligt aan de drukst bevaren zee der aarde: de zuiderhelft der Noordzee (met het Kanaal, die samen een dubbelen trechter vormen, verbonden door het Nauw van Galais). Door Nederland stroomt de drukst bevaren rivier der aarde, de Rijn. Het ligt tusschen de beide grootste handels- en nijverheidslanden van Europa, Groot-Brittannië en Duitschland. Dat zijn de voordeelen onzer ligging. Zoo gunstig de ligging, zoo slecht de kust. Duinkusten zijn de ongenaakbaarste van alle; gelukkig was de onze in 't Noorden en in 't Zuiden doorbroken. Maar thans zijn van al die zeegaten sleehts twee voor de groote scheepvaart van gewicht, en die liggen aan de beide uiteinden der kust en hebben meer belang voor onze naburen dan voor ons. Het zijn de monden van West er-Schelde en W e s t e r-E e m s, twee diepe riviertrechters, die de duinkust afbreken, evenals die van Wezer en Elbe. De Rijnmonden daarentegen zijn deltamonden, veel ondieper, en ten slotte voor de groote vaart alle ongeschikt geworden. Zoo heeft men de groote Rijnhaven, Rotterdam, moeten helpen met een gegraven waterweg dwars door de duinen; en Amsterdam , de oude Zuiderzeehaven, evenzoo. Voor de kleinere vaart zijn nog van belang de monden der O o s t e r-S c h e 1 d e, het Brouwershavensche en het Goereesche Gat, het T e s s e 1 s c he gat en het V1 i e. Duinkusten vormen meest sierlijk gebogen lijnen. Waar de lijn uitbuigt, heeft afslag plaats, waar zij inbuigt aanspoeling en aanstuiving. Zoo moest de verst uitstekende punt, die van Walcheren, beschermd worden door de Westkappelsche dijk. Tusschen den Hoek van Holland en den Haagsteken de Delflandsche hoofden uit het strand. Een tweede zeedijk, de Hondsbossche, sluit het vroegere zeegat van de Zijpe af. Afslag heeft ook plaats op de westpunt van Texel, en de Onrust is daar al ver naar binnen gewandeld. Het eiland Rottum, dat een weinig buiten de rooilijn uitsteekt, verdwijnt gaandeweg. De landgrens is in 't NO. voor een groot deel een natuurgrens, waar ze loopt over het nog altijd onontgonnen Bourtanger hoogveen, over de Zuidenveldsche venen en die van Overijsel. Verder wordt ze over korten afstand door den Rijn, over langeren door de Maas gevormd. Groote bochten maakt ze in Noord-Brabant, waar ook een enclave ligt: het Belgische Baarle-Hertog; de Nederlandsche helft van het dorp heet Baarle-Nassau. § 2. Bodemgesteldheid. Zoowel uit een hoogtekaart als uit een kaart der grondsoorten blijkt dat Nederland uit twee zeer verschillende helften bestaat Het Noorden en Westen verkeert in een toestand, die bijna eenig is op aarde, doordat het onder zeevloed ligt. Er zijn wel deelen der vastelanden, die veel dieper onder den oceaanspiegel gelegen zijn, maar deze liggen geen van alle vlak aan zee, en hooger dan de naburige meren, waarheen zij dus een natuurlijke afwatering hebben (Kaspische zee, Noord-Afrikaansche en Zuid-Australische meren, SaltonLake in de Imperial Valley in Zuid-Californië). Ook zijn er langs de rivieren landstrooken, die lager liggen dan de r i v i e rspiegel, doordat een rivier hare bedding ophoogt en aan weerszijden daarvan slibdammen neerlegt, die de bewoners veelal tot kunstdijken vervormen. De lager blijvende strooken achter de dijken behoeven dan nog niet altijd van een kunstmatige waterloozing voorzien te worden, want ze hellen met de rivier mede en kunnen hun water dus naar zee of naar de gerijmonden brengen; de spiegel der laatste ligt bij eb meestal lager dan het land. Zoo is het geval met de Betuwe, die door de Linge naar de Merwede afwatert. Maar moeilijker is de toestand in de horizontale en komvormige terreinen, die men aantreft in delta's en in kustlanden, waarvoor een duinrij ligt, die de afwatering naar zee belemmert. Vele delta's zijn daarom nog moerassig, zelfs in Europa, als die van de Donau; die van de Po is pas ten deele ingepolderd; evenzoo vindt men moerassen en meren achter de duinen der Landes. De noord- en westhelft van ons land is een duinkust- en deltavorming; de eerste zet zich voort als een smallere strook, in Vlaanderen en langs de Duitsche kust. Maar nergens vindt men daar een zoo groot terrein als in Holland en zuidelijk Friesland, dat onder den gemiddelden zeespiegel, zelfs onder de eb bestanden ligt; het afwateringsvraagstuk is hier dus veel minder gemakkelijk op te lossen; vooral door het groot aantal zeer diep gelegen kommen der drooggemaakte meren, die men nergens elders aantreft. Eenmaal hebben de zand- en grintgronden, die thans het grootste deel der hoogere landhelft uitmaken, zich tot de duinen uitgestrekt, bij boringen treft men ze overal aan. De duinrij moet toen in 't N. en in't Z. meer gesloten zijn geweest dan nu. Het water der rivieren breidde zich daarachter uit tot grootere en kleinere meren; in het grootste, een echte lagune, die door openingen in de Hollandsche duinrij met de zee in verbinding stond, bezonkeen laag zeeklei, die thans op den bodem der drooggemaakte meren zoowel als op die der Zuiderzee voor den dag komt. In de kleine plassen, in 't Zuiden en in 't Noorden, groeide op het zand een koek van laagveen, uit waterplanten ontstaan; en toen de Hollandsche lagune zich met klei gevuld had, had ook daar de laagveenvorming plaats. Dit laagveen bedekte ook de Zuiderzee, de Lauwerzee, de Dollard. Het ligt op vele plaatsen weer bedolven onder nieuwere zeeklei, als derrie, en evenzoo onder de duinen, die er overheen zijn gestoven. Op de hoogere stukken lands , tusschen de laagveenpoelen , groeiden wouden , die men thans i n den bodem kan terugvinden bij Fochteloo in Friesland, bij Boskoop enz.; een bewijs dat de grond is gedaald. Op die hoogere deelen is een vruchtbare humuslaag ontstaan, die de wereldberoemde plantenkweekerij van Boskoop mogelijk maakt. Het laagveen is in Holland meestal 3—5 dik, op sommige plaatsen echter tot 10 M.; de oudere zeeklei eronder heeft 1—5 M. dikte. In Friesland en Groningen is het laagveen minder dik; in Friesland is het bijna geheel met een dunne laag zeeklei bedekt; de scheiding tusschen zeeklei en laagveen op de kaart is hier dus eenigermate figuratief. Uit de daling des lands zijn wellicht de groote doorbraken in 't N. en Z. der duinrij te verklaren; in 't midden loopen de vloeden minder hoog op. Door die doorbraken ontstonden de Zuiderzee en de kleinere baaien in 't N. en ging ook in 't Z. veel land verloren. Het is nog lang niet alles herwonnen, maar de hoedanigheid vergoedt de hoeveelheid: zeeklei is beter dan laagveen. De zeeklei wordt, naarmate het zandgehalte grooter of kleiner is, in zware en lichte onderscheiden. Bij aanzienlijk zandgehalte spreekt men van zavelgrond. Ze is op de kaart als klei gekleurd. Op het Hollandsche laagveen liggen langs de tegenwoordige en vroegere Rijntakken breede strooken rivierklei. Al deze gronden behooren tot het alluvium, d. w. z. zij zijn gevormd in de tegenwoordige periode van de geschiedenis der aarde, na de ijsperiode, waarover straks. Alluviaal zijn verder eenige gronden die in losse stukken en strooken op het zand en grint liggen: de zandstuivingen, de hoogvenen, de moerasvenen en de beekbezinking. De beide laatste liggen langs de beken. Zijn er veel leembanken in de zandgronden, dan bevat ook het beekwater veel leem, dat zich bij overstroomingen afzet, maar altijd met zand en plantendeelen vermengd is. Is er weinig slib, clan hebben de veendeelen der moerasplanten de overhand. Beekbezinking en moerasveen gaan dus in elkaar over. Samen worden ze groengronden genoemd, omdat ze voor weiland dienen. De hoogvenen ontstaan in streken met geringe helling en hoogen grondwaterstand , waar de korst der afgestorven plantendeelen vochtig blijft en een veenkoek vormt, die in het midden der venen tot 6 M. dikte bereikt. In de middelste, natste deelen groeit vooral het veen mos, waarvan de veenkorst veel tot turfstrooisel wordt verwerkt; aan de randen groeien de heideplanten. In vele hoogvenen vindt men begraven wouden, soms eenige boven elkaar, wat schijnt te wijzen op een herhaalden strijd tusschen boschgroei en veenvorming, m. a. w. op afwisseling van drogere en nattere klimaatperioden. De grootste zand s tui vingen liggen aan de westelijke hellingen der hooge gronden; zoo op de Veluwe en bezuiden Bergen op Zoom. Vele zijn vastgelegd door boombeplanting, vooral dennen, zoo o. a. het laatstgenoemde terrein; op de Veluwe liggen de grootste nog stuivende zanden. Een afzonderlijke groep vormen de rivierduinen, langs de Maas in noordelijk Limburg, de Overijselsche Vecht, enz. Ze zijn ontstaan doordat de hoogere randen van rivierdalen sterk uitdrogen en, als ze uit zandgrond bestaan, licht gaan stuiven. Een alluviale grondsoort is ook de mulle humus of plantenaarde, gevormd door vermenging van de bovenkorst met verrotte plantendeelen. Men vindt haar vooral in wouden en voormalige woudstreken; in een bosch is de voorraad afstervende planten het grootst en dat deze niet tot een koek samenbakken is te danken aan de regenwormen en bacteriën. \\ aar die ontbreken, zooals op de heide, heeft die koekvorming plaats; men krijgt dan, door gebrekkige toetreding van zuurstof, niet de vruchtbare mulle humus, maar de zure humus of heiplag, een droge turfvorming. Veel langer dan de tegenwoordige, alluviale periode, moet de vorming van het diluvium hebben geduurd. Hiertoe behoort het groote terrein der zandgronden (behalve duinen en zandstuivingen), die ten deele fijn en grof grint en keien bevatten, en afwisselen met leembeddingen, waarin ook veelal keien liggen. Onder het alluvium bereikt het diluvium zijn grootste dikte, tot ± 150 M. In 't O. en Z. des lands komen oudere gronden er hier en daar doorheen of dicht aan het oppervlak. Het diluvium is gevormd in den ijstijd, toen geheel Noord Europa, als thans Groenland, bedekt was met het landijs, dat ook de noordelijke helft van Nederland ongeveer tot het Rijndal — bereikte, en daar zijne gronden eindmoreenen neerlegde. In Overijsel en zuidwaarts tot het Rijndal wisselden deze af met zuidelijker gesteenten, die door den Rijn zijn aangevoerd. Men spreekt daarom van noordelijk diluvium, in en om Drente, en gemengd diluvium. In Vlaanderen, Brabant en Limburg ligt het zuidelijk diluvium, dat geheel door Rijn, Maas en Schelde is aangebracht, die toen gevoed werden door groote gletsjers, die op de Midden-Europeesche gebergten voorkwamen. Waarschijnlijk ook uit den diluvialen tijd afkomstig is de löss (Limburgsche klei), de vruchtbare grondsoort, die het grootste deel van Zuid-Limburg bedekt, en zich naar weerszijden in België en Duitschland voortzet. Of ze door wind of water is neergelegd, is nog niet uitgemaakt. Eenigszins er op gelijkend zijn de leemgronden, die op den Veluwe-zoom en langs den noordrand der Nijmeegsche heuvels liggen. Alluvium en diluvium vat men samen als quartair, dus als ontstaan in het jongste tijdvak van de geschiedenis der aardkorst. Uit den voorafgaanden, tertiairen tijd zijn hier te lande eenige leemgronden aanwezig, zoowel in het oosten van Twente en de Graafschap als in ZuidLimburg en op de grens van ZeeuwschA laanderen. Die in 't Oosten verschillen in tijd en wijze van ontstaan van die in 't Zuiden. De eerste zijn in een zee afgezet, want men heeft er zeeschelpen, haaientanden en beenderen van walvischachtigen in gevonden. Ze komen op de hellingen van vele heuvels aan of dichtbij de oppervlakte en vormen een vruchtbaren bouwgrond. De laatste zijn een moerasvorming, afwisselend met zandgronden en met bruinkoollagen , die nabij Heerlen door dagbouw zullen worden ontgonnen. Deze Limburgsche tertiaire gronden komen vooral aan den dag langs de dalwanden van de Maas, de Geleen en eenige kleinere riviertjes. Van meer belang zijn de gronden uit het secundaire tijdvak, met name in Zuid-Limburg. Het zijn krijtrotsen, die ook aan de dalwanden te voorschijn komen, dikwijls door de tertiaire gronden en steeds door het löss bedekt. Ze bereiken een dikte tot meer dan 300 M. en bestaan uit verschillende lagen. De bekendste is het Maastrichtsche tufkrijt, dat in de rots zeer zacht is — vandaar de naam—, maar aan de lucht blootgesteld hard wordt. Het bestaat uit bijna zuivere koolzure kalk. In ons land komt het te voorschijn aan weerszijden van het Jekerdal, waar het links den Louwberg, rechts, tusschenJekerenMaas, den St. Pietersberg vormt; verder over grootere lengte aan den rechter Maas-dalwand, bezuiden de Geul tot de Belgische grens: langs het Geuldal vooral aan de linkerhelling, bijna doorloopend; eindelijk op verschillende meer neordelijke punten in kleinere uitgestrektheid. De hoofdmassa der krijtlagen wordt gevormd door foraminiferen. In de 18e eeuw werd de groote schedel eener 8 M. lange reuzenhagedis ontdekt, waarnaar het geslacht Mosasaurus genoemd is. Oudere gronden uit hetzelfde tijdvak liggen nabij de oppervlakte in het oosten van Twente en de Graafschap. Horingen hebben in deze streken in den jongsten tijd de aanwezigheid van dikke steenzoutlagen in den bodem aangetoond. Onze oudste gronden, uit het primaire tijdvak, bevatten de steenkolen, waarover later meer. Ze komen nergens aan de oppervlakte, maar zeer dicht daarbij in het dal der Worm. Zuid-Limburg is het Nederlandsche berglatidje, een randbos—niermeyer , Leerb. L. en V., 7e druk. 17 gebied van het Rijnsche plateau. Het hoogste deel zijn de mggen langs de zuidgrens, die boven 200 M. reiken, liet hoogste punt, in 't ZO., is 322 M. Ken beschrijving volgt bij de bespreking der landschappen ; evenzoo voor de heuvelruggen van het diluvium. Alleen zij hier erop gewezen, dat in het zuidelijk en noordelijk diluvium weinig heuvelvorming voorkomt, terwijl het gemengd diluvium door een aantal heuvelruggen doorsneden wordt, die bijna alle een richting noord-zuid hebben. Dit is ook de hoofdstrekking van de vlakke verheffingen in 't N. en Z., de Hondsrug en de Peel, beide met afwijking naar t \\ . ^ 3 Het Water. Ten opzichte van den waterafvoer bestaat tusschen de beide helften des lands een tegenstelling. De oostelijke, hoogste helft, in t algemeen gesproken de diluviale gronden met de daarop gelegen venen, beek- en rivierbezinkingen omvattende, heeft natuurlijke afwatering. Daar vloeit het grondwater het in den bodem gedrongen regenwater — door de helling \ an den grond langs beken en kleine rivieren, langs greppels, slooten en kanalen naar de hoofdrivieren of ook rechtstreeks naar zee. Geheel anders echter, tevens anders dan in bijna alle overige deelen der aardoppervlakte, is het in de noordelijke en westelijke lage helft onzes lands; grootendeels beneden den gemiddelden stand der zee en geheel beneden de vloedstanden gelegen. Deze moet tegen het buitenwater, d. i. het water der zee en der groote rivieren, beschermd worden door dijken, voor zoover de zeekust niet hoog genoeg is. Ook heeft men de kleinere wateren, in dit deel des lands gelegen, door waterkeeringen (sluizen) van het zee- en rivierwater afgesloten. Men noemt ze boezemwateren. Dit gebied van kunstmatige waterloozing heet het polderland, het land van dijken, kaden, sluizen en watermolens, waarover in § 7 nader wordt gesproken. In beide helften des lands zijn streken, die in een uitzonderingstoestand verkeeren; ze hebben geen zichtbare, maar ondergrondsche afwatering. Het zijn de duinen en vele heuvelachtige zandgronden. Een zandbodem is een uitstekende natuurlijke waterfilter, zoodat het grondwater dezer terreinen voor drinkwater zeer geschikt is. Vele naburige steden hebben er de prise d'eau hunner waterleiding, in de duinen dichter bij het oppervlak, in de oudere zandgronden op grootere diepte, § 4. Onze groote rivieren. Door het polderland heen loopen, tusschen dijken door, onze groote rivieren; haar waterspiegel staat, althans bij hoogen stand, boven het omgelegen land. Meestal heeft men de dijken op eenigen afstand van de zomerbedding aangelegd, om zoodoende beter een groote watermassa te kunnen bergen. Langs het zomerbed liggen dan in den regel zomerkaden, die bij hooge waterstanden overstroomen. Het land tusschen de zomerbedding en den rivierdijk heet uiterwaard en wordt gebruikt als weiland of als griend (griendhout = wilgenhout; voor kribwerken, hoepels, manden). Waar de Rijn ons land binnenkomt, even boven Lobit, bedraagt zijn vermogen (d. i. de hoeveelheid water, die in i seconde door het dwarsprofiel stroomt) bij middelbaren rivierstand (de gemiddelde zomerstand) 2300 M3, bij zeer hoogen stand wel 10 en 12 000 M3, bij lagen stand echter maar 1750 M3, soms nog minder. Bij Lobit ligt de spiegel 12 M. boven den eb-, 10.5 M. boven den vloedstand van den riviermond bij den Hoek van Holland. De splitsing van den Rijn in zijn delta-armen is in den historischen tijd aan groote veranderingen onderworpen geweest. In een delta is de kortste arm, die ongeveer loodrecht op de kust loopt, gewoonlijk de hoofdmonding, want zij heeft het grootst verval en trekt dus het meeste water. Dit gold vroeger ook voor den Rijn: de namen Kromme Rijn en Oude Rijn wijzen uit, welke de hoofdarm was; deze werd ook de grens van het Romeinsche rijk, met de grensvesting Trajectum (Utrecht) en de haven Arx Brittannica (Brittenburg). — Door het ontstaan der Zuiderzee werd de IJsel sterk verkort en deze schijnt toen ook veel water getrokken te hebben: zij werd de groote handelsweg van West-Duitschland naar de Scandinavische landen. (Ook door de Geldersche vallei heeft waarschijnlijk een Rijntak gestroomd, maar alleen in voorhistorischen tijd). — Nieuwe wijziging bracht de St. Elizabethsvloed van 1421, waardoor de Waal zeer sterk verkort wetd (de monding lag te voren tusschen onbedijkte landen bij tien Briel, na 1421 bij Gorkum) en steeds meer water ging Verdeeling van Rijn en Waal. Donker: loop tot het begin der 18e eeuw. Het Pannerdensch kanaal is geopend in 1707. De „Oude Waal" is gevormd in 1770 en afgesneden door liet Kijlandsch kanaal in 1775* trekken. I11 de 17e eeuw kreeg de Beneden-Rijn nog maar van het water, en de scheepvaart op dezen arm en op den IJsel was bijna onmogelijk geworden, terwijl langs W aal voortdurend doorbraken voorkwamen. Daarom groef men in 't begin der 18e eeuw het Pannerdensch kanaal. Het bovendeel van den Neder-Rijn slibde dicht; het heet nu Oude Rijn en doet alleen bij zeer hooge stranden nog dienst tot afvoer van Rijnwater. Bij „middelbare rivier (de gemiddelste stand van het water gedurende de zes zomermaanden) krijgt thans de Waal 2/3 van liet water, de IJsel 19, terwijl 2/9 gaat door Pannerdensch kanaal—Neder-Rijn—Lek—Nieuwe Maas—Waterweg, die thans ééne hoofdrivier vormen, zoodat aan den Hoek van Holland een Rijn- en geen Maasmond ligt. Dat niet alleen de Kromme en de Oude Rijn, maar ook de Vecht en de Hollandsche IJsel vroeger belangrijke takken waren, blijkt uit de breede strooken rivierklei langs hunne oevers. De Waal stoot bij Nijmegen tegen de heuvels van het Nederrijkswoud. Het kanaal van St. Andries (met schutsluis) geeft scheepsgemeenschap met de Maas, evenals de vroegere Maasloop, die tot 1904 bij Loevestein in de Waal viel (thans groote schutsluis bij Andel). Van Woudrichem stroomt de Waal onder den naam Merwede tot Werkendam, waar ze zich splitst in Nieuwe en BenedenMerwede; de eerste krijgt gemiddeld 2/3 van het water. Bij Dordrecht neemt de Beneden-Merwede den naam van Oude Maas aan; deze zendt een deel van haar water zuidwaarts naar het Hollandsch Diep door de diepe Dordtsche Kil, ontstaan uit een gegraven geul. De Oude Maas geeft, vóór zij als Mond van de Maas in zee stroomt, nog wat water af aan het Spui. — De Waal en Rijn—Lek ontvangen zeer weinig water van Nederlandschen bodem. De Merwede krijgt door middel van de Linge en haar verlengstuk het Kanaal van Steenenhoek al het water van Over- en Neder-Betuwe, de Tielerwaard en de Vijfheerenlanden. — Voor de scheepvaart is de Waal de hoofdweg, waarin schepen van 2.70 M. diepgang kunnen varen. Die voor Antwerpen gaan verder door de Nieuwe Merwede, die voor Rotterdam — de groote meerderheid door de Beneden-Merwede en de Noord, die veel te smal is voor de drukke vaart. De IJsel is bij gewone waterstanden voor de scheepvaart geschikt; bij zeer hoogen stand bergt zij veel meer dan een negende van het Rijnwater, waardoor het gevaar van overstrooming voor den Beneden-Rijn en de Lek zeer vermindert; aan den IJsel is dit gevaar minder ernstig, omdat hooge gronden haar dicht naderen. Het gedeelte van de rivier van Westervoort tot den Ouden IJsel bij Doesburg, de zoogenaamde Nieuwe IJsel of Drususgracht, is waarschijnlijk door de Romeinen verbeterd. Aan zee vormt de IJsel een delta; van de monden is het Ketel diep de hoofdweg voor de scheepvaart; het wordt tusschen twee lange hoofden in zee geleid. De IJseldelta, het Kampereiland, is slechts omkaad en wordt dus bij hooge rivier- of zeestanden overstroomd, waarbij slib achterblijft, dat de vruchtbaarheid verhoogt. De IJsel ontvangt het water van de Graafschap Zutfen en van het oostelijk deel der Veluwe langs den Ouden IJsel (die voor een groot deel den weg van een ouden Rijntak volgt), de Berkel, de Schipbeek, de Veluwsche Weteringen en eenige andere stroompjes. De Maas heeft veel minder water doch nauwer bed en meer ongelijkmatig verval dan de Rijn, zoodat de stroomsnelheid bij gene veel sneller kan toe- en afnemen dan bij dezen. Bij Maastricht is het vermogen bij de laagste standen 45 M3, bij hooge standen meer dan 2000 M3 per seconde. Even boven Eisden treedt de Maas Nederland binnen Hier ligt de rivierspiegel 45 M. boven A. P. 'lot Roermond is 't verval zeer sterk; de hoogte is er nog maar 15 M. Vandaar tot Venlo neemt het verval sterk af en beneden deze plaats is het veel geringer dan op de Rijntakken. De Maasspiegel te Venlo ligt bij gemiddelden stand ongeveer even hoog als de Rijnspiegel te Pannerden (ruim 10 M. boven A. P.). In het W.—O. gerichte deel van den loop was het verval tot 1904 slechts de helft van dat op de Waal, tengevolge der vele bochten; door de opening van den nieuwen mond is het vermeerderd. Deze mond, de Bergsche Maas, volgt grootendeels de bedding van een voormaligen arm, het Oude Maasje. Ze is gegraven om Waal en Maas geheel te scheiden als afvoerwegen. Twee groote rivieren, die in laag land samenvloeien , oefenen licht een ongunstigen invloed op elkanders toestand. Zoolang Maas en Waal bij Loevestein samen- vloeiden, kwam het bij hooge standen herhaaldelijk voor, dat de Merwede niet spoedig genoeg al het water kon afvoeren, waardoor beide rivieren sterk werden opgestuwd. Overstrooniing der W aal werd dan voorkomen door een veiligheidsklep: de Heerenwaardensche overlaten bij St. Andries, die een deel van het water op de Maas brachten; de Maas, te sterker opgestuwd, vond op hare beurt een uitweg in den Beerschen overlaat (een overlaat is een verlaagd gedeelte van den rivierdijk) boven Grave. Deze overlaat werkt trouwens ook wel, zonder dat er Waalwater op de Maas gebracht wordt, en blijft daarom voorloopig bestaan, terwijl de Heerenwaardensche overlaten reeds zijn gedicht (opgehoogd). In de toekomst, als de Maasbedding door het grooter verval meer is uitgeschuurd, hoopt men ook de Beersche overlaat te kunnen dichten. Het water dat over de Beersche overlaat stroomt, loopt als een breede, ondiepe stroom, de Beersche Maas, naar 's-Hertogenbosch en vandaar door de Dieze weer op de Maas, of, wanneer ook Dommel en A hoog staan, westwaarts door het Afwateringskanaal naar de Bergsche Maas. De Maas is bij laag water zeer ondiep en wordt boven 's-Hertogenbosch weinig bevaren. Evenwel is men aan de normaliseering bezig, voorloopig beneden Roermond. Vandaar tot Venlo tracht men een geringste diepte van 1.20 M. bij gewoon laag water te bereiken, beneden Venlo tot 1.60 M. In de Zuid Willemsvaart is de diepte ruim 2 M. De Maas ontvangt het water van verscheiden bijrivieren: de Jeker (links), de Geu 1, de Ge 1 een , de Roer, de Niers (rechts) en de Neer (links). Verder wateren op haar af het Rijk van Nijmegen, van Maas-en-Waal en de Bommelerwaard; bij Crèvecoeur krijgt ze al het water van het gebied van den Dommel en de A door middel van de Dieze, die bij Den Bosch zoowel als aan de Maas door sluizen is afgesloten. Daar de breedte der rivieren in den zomer en in den winter zeer ongelijk is, heeft men bij het bouwen der vaste bruggen, zooals Nederland sinds den tijd der spoorwegen er vele heeft, met den winterstand rekening moeten houden. Onze kunstigste brug is die bij Kuilenburg, met een spanning van 150 M.; onze grootste, en tevens een van de grootste der Aarde, is die bij den Moerdijk. Het Hollandsch diep is hier 2250 M. breed; de vaste brug heeft echter een veel geringere lengte, nl. van 1470 M., daar aan weerszijden een steenen hoofd den afstand verkort; in 't zuidelijk hoofd ligt een draaibrug. Behalve vaste bruggen dienen vele veer- en gierponten en schipbruggen op de groote rivieren als overtochtsmiddelen; bij ijsgang kunnen ze worden weggenomen. § 5. Zijtakken en kleine rivieren. De zijtakken en kleine rivieren in ons land vertoonen hetzelfde karakter als de Maas: zeer ongelijke waterstand. Van de Maas-takken hebben de Geleen en de Swalm zeer weinig water; Jeker, Geul, Niers en Dommel voeren bij lagen stand nabij de mondingen slechts een paar M3 per seconde af, en zolfs bij gemiddelden nog slechts 3—6, bij hoogen daarentegen 50—100; waterrijker zijn de Roer en de A (die naar de Dieze gaat), waarbij dat vermogen tot 240 en 120 M3 stijgen kan. Bij de Limburgsche rivieren, met hun hooge oevers, geven de hooge standen niet tot groote overstroomingen aanleiding; wel bij Dommel en A, waar men deze overstroomingen bevordert, om de zandgronden door de dunne sliblaag tot schrale weiden te maken. Deze wijze van grondverbetering door bevloeiing wordt in de laatste jaren ook elders op het diluvium toegepast en levert met goed slibhoudend water uitstekende resultaten. Schadelijk zijn de overstroomingen vooral bij de oostelijke IJseltakken en de Overijselsche rivieren, waar het terrein weinig helt en het water dus te lang staan blijft. Daarom zijn de eerste en worden de laatste gekanaliseerd: door afsnijding van bochten en verschaffing eener regelmatige bedding versnelt men de afstrooming. Het maximumvermogen bedraagt bij den Ouden IJsel te Keppel 110 M3, bij de Berkel en Schipbeek in den benedenloop slechts 36 M3, bij de Vecht te Ommen 200 M3. Veel onbeduidender zijn de Drentsche diepen en de Sallandsche w eteringen; de beken aan de oostzijde der Veluwe hebben zeer waterrijke bronnen (sprengen) en in den bovenloop een groot verval, waardoor ze molens kunnen drijven. § 6. Getijden en getij wateren. Langs onze kust beweegt zich een uit 't Z. komende vloedgolf, die naar 't N. in hoogte afneemt: te Vlissingen stijgt de gewone vloed 3.6 M. boven de eb, de springvloed 4.6 M., bij den Helder is de eerste nog slechts 1.25 M. Maar daarna wordt deze vloedgolf versterkt door een tweede, die oversteekt van de Engelsche kust, zoodat bij Delfzijl de vloedhoogte 3.7 M. is. De Zeeuwsche en Zuid-Hollandsche stroomen , noordwaarts tot en met Haringvliet en Hollandsch Diep, noemt men getij wateren. Het vloedwater uit zee loopt er met krach tigen stroom naar binnen en vult ze geheel, terwijl bij ebbe groote stukken (platen) droogloopen. In de noordelijkste en zuidelijkste stroomt rivierwater af, maar dat men ook daarbij niet met gewone riviermonden te doen heeft, blijkt, behalve uit de plotselinge toeneming in breedte, ook uit de diepte der geulen, die in YVester- en Ooster-Schelde tot 50 M. bedraagt. Een natuurlijke riviermond is de Brielsche Maas, een kunstmatige de Nieuwe Waterweg. Ook in deze stroomt het vloedwater op. De vloedstroom is op de rivieren bij gewone standen merkbaar tot Gouda, Schoonhoven, Sliedrecht, terwijl het water nog wordt opgestuwd tot Vreeswijk, Zalt Bommel en Andel. In de komvormige Zuiderzee verspreidt het vloedwater zich zoo sterk, dat de hoogte zeer gering is (o. 1 — 0.5 M.); daardoor is opstrooming op den IJsel bij gewonen stand slechts merkbaar tot Kampen, opstuwing tot Katerveer, bij sterke noordwesterstormen echter tot Zutfen. Ook Zwolle heeft dan groot waterbezwaar. § 7- Afwatering in het Polderland. Boezemgebieden. Het grootste deel van het alluvium bestaat uit polders. Een polder is een door dijken of kaden (lage dijken) omringd stuk land. Het is steeds door sloten doorsneden, die als bergplaats voor het regenwater dienen. Toen men de lage Hollandsche polders ging bekaden — waarschijnlijk in de 14e eeuw — moets het overtollig water door hand werktuigen worden geloosd. Omstreeks 1400 valt de belangrijke uitvinding der windwatermolens; sedert ging men op grooter schaal aan 't inpolderen en in de eerste helft der 17e eeuw was in Hollands klei- en veengebied geen oningepolderd land meer over. De waterloopen tusschen de polders, de boezemwateren liggen thans meest hooger dan de polders; de laatste zijn ingedroogd, de waterspiegel der boezemwateren is gerezen , doordat men ze voor berging van het polderwater ging gebruiken. In het Zuidwestelijk zeekleigebied liggen de meeste polders hooger dan de eb en behoeven dus niet bemalen te worden. Doordat de zee met vele armen in 't land dringt, kan men gemakkelijk loozen eu behoeft men het polderwater in den regel niet eerst in bergboezems te verzamelen. De loozing geschiedt grootendeels door zeer eenvoudige, zelfwerkende sluizen, die zich bij ebbe openen en bij vloed sluiten. Alleen de polders van vele ZuidHollandsche eilanden liggen lager dan de eb en hebben dus wèl bemaling. Op het vasteland van Noord- en Zuid-Holland moet bijna al het polderwater eerst worden opgemalen in de boezemwateren, en uit deze weer in het buitenwater (zee en rivieren), behalve bij enkele boezems, die hooger liggen dan de eb. Een boezem is een samenstel van boezemwateren, die op hetzelfde peil staan en door sluizen zijn afgescheiden van het buitenwater en van aangrenzende boezems. Meestal staat elk boezemgebied (d. w. z. het poldercomplex, dat zijn water op een boezem loost) onder een gemeenschappelijk beheer; het vormt een waterschap of hoogheemraadschap. De grootste waterschappen zijn Schermerboezem, al het land benoorden het IJ, behalve West-Friesland, omvattend, en Rijnland, gelegen tusschen Amsterdam, Haarlem, Leidschendam en Gouda. Rijnlands boezem loost met groote stoomgemalen bij Spaarndam en Halfweg op het IJ, bij Katwijk in zee, bij Gouda in den Hollandschen IJsel, die beneden dat stadje een open rivier, erboven een boezemwater is. Hoezeer in dit gebied de voormalige rivierarmen van karakter veranderd kunnen wezen, blijkt het sterkst uit den Ouden Rijn, die door vier sluizen in vijf panden verdeeld is, die tot verschillende boezems behooren, waarvan de twee oostelijkste hun water zenden naar de Vecht, het middelste naar Amsterdam (boezem van Amsteiland); de beide westelijke zijn de langste (Harmeien—Bodegraven en BodegravenKatwijk); het eerste kan loozen op het laatste, dat tot Rijnlands boezem behoort. Een tusschentoestand tusschen de beide uitersten — grootendeels geen bemaling in 't ZYV., dubbele bemaling in Holland — hebben de polderlanden van Friesland en Groningen, waar wel het water in boezems moet worden bewaard, maar deze hooger liggen dan de ebbestanden in zee en dus door sluizen kunnen loozen. Bovendien liggen de meeste landen hier hooger dan de boezemwateren, en zijn daarvan niet door kaden gescheiden. Ten deele zijn, ondanks die hooge ligging, de landen toch van den boezem afgescheiden, maar eenvoudig door dwarsdammen in de slooten, die anders met den boezem gelijk zouden staan, maar nu op la^er peil kunnen gehouden worden, wat men bij bouwland gaarne heeft. Zulke landen worden dan bemalen. De overige zijn niet van den boezem gescheiden; in Groningen zijn dat de hoogere kleistreken, in Friesland bovendien vele laagveenstreken langs de groote meren. Die Friesche landen heeten boezemland; staat de boezem, na veel regen, hoog, dan loopen de laagst gelegene onder, vooral in het merengebied. Het rivierkleigebied heeft ingewikkelde toestanden. Grootendeels bestaat dat uit polders, ten deele zonder, ten deelc met bemaling. De Linge en andere weteringen doen dienst als boezems, maar lijken in zoover op riviertjes dat ze, althans ten deele, vrij veel stroom hebben. § 8 Bevolking. De groote meerderheid der bevolking van ons land bezit de lichaamseigenschappen van het Germaansche ras: blond haar, lichte oogen (blauw of grijs), een langwerpigen schedel. Maar er bestaat in dit opzicht een groot verschil tusschen het Noorden en Zuiden des lands^ Bezuiden de groote rivieren is bijna overal 30—45 °/o der bevolking bruinoogig; kortere schedels en kleinere gestalten komen hier veel meer voor dan in 't Noorden. Men leidt daaruit af, dat de Germanen, uit t Noorden van Europa komend, een ander ras zuidwaarts drongen, dat thans nog het grootste deel van Midden-Europa bewoont en dat men het Alpenras noemt. In Friesland, Groningen en Drente en Noord-Holland (binnen de duinstreek) is het aantal bruinoogigen het kleinst (10 2O°/0) en ook in Overijsel en Gelderland blijft het gering tot den Rijn, die hier een scherpe scheiding vormt, terwijl ZuidHolland, waarheen zooveel bewoners van elders zijn getrokken, een overgangsgebied is. Merkwaardig is wel, dat onder de bewoners der Hollandsche geestgronden veel brunetten voorkomen (30—35%); op dezen onvruchtbaren grond zou de oude bevolking het minst vermengd zijn. In de groote steden heeft natuurlijk zeer sterke vermenging plaats gehad. Het onderzoek naar dit alles is nog in vollen gang. Evenzoo dat naar de tongvallen. Gewoonlijk neemt men aan dat hier drie Germaansche dialecten worden gesproken, Friesch, Saksisch en Frankisch, en hunne vermengingen. Zuiver Friesch wordt alleen nog in Friesland gesproken, behalve door de Overtjongsters, die Friesch-Saksisch spreken, evenals de Groningers en Vollenhovers. Saksisch wordt gesproken in Drente, Westerwolde, Salland, Twente en de Graafschap; in het overig Gelderland heeft meestal vermenging met het Frankisch plaats gehad, dat de Brabanders en Limburgers spreken. Het Zeeuwsch en het Een boerin v/d Zuidhollandsche eilanden. Een Markensche. Een Ncx)rdhollandsche Westfriezin. Een Friezin. Een Veluwsche (Xijkerk . Een Noordbrabantsche. Zuidbevelanders. Een Walchersche boer. Hollandsch zijn Friesch-Frankisch, maar in Holland is, evenals in het type, weer veel verschil, en merkwaardig is dat het Frankisch element hier gebracht is door de Bataven en Kaninefaten (in Kennemerland), in welker gebied men ook het donkere type sterk terugvindt; Frankisch en donkerkleurig schijnt samen te gaan en al is de taal van het Alpenras verdwenen , het Frankisch kenmerkt zich door een andere, zangerige uitspraak, die in Brabant en Limburg zeer sterk is. In 1830 had ons land 2600000 inwoners, in 1 900 tweemaal zooveel (in 1908 5 800000). Het minst is de bevolking in die jaren toegenomen op het platte land en in de kleine steden, het meest in de groote steden. In de gemeenten beneden 20000 inwoners vermeerderde ze met 7°°/o> 'n de grootere met 166°/0. Een uitzondering op dezen regel vormt Drente, waar de bevolking ongeveer even sterk toenam als in Noord- en Zuid-Holland (met 133 > '34 en 139%)- De provinciën met de geringste toeneming waren Zeeland en Friesland, met 58 en 66°/o- Van de 5 200000 inwoners waren in 1900 1 800OOO Katholieken, 104000 Israëlieten. De landverhuizing is het sterkst uit Groningen en Friesland, waar zij in de jaren 1861 tot en met 1900 6.43 % en 5-2°/o der tegenwoordige bevolking bedroeg, tegen 0.9 en 0.51 % in Limburg en Brabant. De dichtheid van bevolking eener streek hangt voornamelijk af van den rijkdom des bodems en van de geschiktheid der streek voor handel en industrie. Kr zijn streken in ons land die niets of nagenoeg niets voortbrengen en waar dus geen of bijna geen bevolking wordt aangetroffen. Zeer dun bevolkt zijn de heidevelden, vooral in Drente, waar ze het uitgestrektst zijn, en ook het schrale bouwland op het zand voedt niet veel menschen. Nog in vele andere streken is het platteland niet dicht bevolkt, vooral waar grasland hoofdzaak is. In de landbouw- en tuinbouwstreken der klei en der geestgronden is een dichtere bevolking. Zoowel in deze als in de veeteeltgebieden hebben een aantal stadjes zich tot marktplaatsen ontwikkeld. Weer dichter is de bevolking in streken waar industrie zich vestigde, als Twente, het Groningsche veenkolonie-land en eenige deelen van Noord-Brabant; benevens langs rivieren en kanalen. Dit alles betreft de op het platteland verspreide bevolking, benevens die der dorpen en kleinere steden. De groote steden zijn het talrijkst in Holland, het aloude handelsgebied; verder liggen ze langs de rivieren en zijn als grootere markten en nijverheidscentra over het land verspreid. Men zie ook de tabel Nederland achterin het boek. § 9. Van de delfstoffen is de turf het belangrijkst. Laagveenturf wordt vooral nog bij Amsterdam en tusschen de Friesche meren gebaggerd. De vervaardiging van ge perste turf en turfstrooisel uit de hoogvenen is in de laatste jaren aanzienlijk toegenomen. — Van meer gewicht staat de steenkoolontginning in 't Z. des lands te worden, zooals nader zal ter sprake komen. In 1908 was de opbrengst 900000 ton (van 1000 KG.) waarvan ruim 1 3 in Nederland werden verbruikt, misschien >/i5 van het geheele verbruik in ons land. — Grint en keien worden bij aanleg van wegen en van zeeweringen gebruikt, klei en leem in de steenbakkerijen, vooral langs de rivieren en in Groningen. — IJzeroer komt voor in de beekbezinkingen en wordt ten deele in onze smelterijen verwerkt, ten deele naar Duitschland uitgevoerd. — Het Maastrichtsche tufkrijt doet dienst als bouwsteen, het gruis is geschikt voor bemesting van landerijen. De groeven liggen langs de oevers van Geul, Maas en Jeker. De grootste en oudste, in den St. Pietersberg, waarin niet meer gegraven wordt, strekken zich uit over ruim 3 KM. lengte en tot 700 M. breedte; de gangen zijn er 3.5 M. breed en 4 10 M. hoog. — Schelpen vischt men langs de Wadden, de Zuiderzee en het Noordzeestrand; de meeste gaan naar de kalkbranderijen. § 10. Woeste Gronden. Achttien procent van Neder- lands oppervlakte ligt woest, maar toch niet geheel ongebruikt. Als woeste gronden beschouwt men duinen, stuivende zanden , heidevelden (die de heideschapen voedsel verschaffen en een oogstveld voor bijen zijn) en onontgonnen hoogveen. De hoogveen-ontginning is al in de 17e eeuw begonnen in Groningen. De zandige ondergrond der venen , met de onderste veenlaag vermengd, heet dalgrond. De heide-ontginning is pas in het laatst der 19e eeuw aangevangen , vooral door aanplant van dennebosschen; ook herschept men heiden door bevloeiing tot vruchtbare weiden (vloeiweiden). Voor ontginning tot bouwland is maar een deel der heidevelden geschikt; zware bemesting is daarbij noodig. — In 1833 bedroeg de oppervlakte der woeste gronden nog 28 °/0 van den bodem. § 11. Landbouw en Veeteelt. Voor landbouw is ruim '/i van de oppervlakte des lands in gebruik. Op de klei (vooral in 't N. van Groningen, in Zeeland, de ZuidHollandsche eilanden en droogmakerijen, de Betuwe en 't Z. van Limburg) is de landbouw meer ontwikkeld dan op het zand, maar door het gebruik van kunstmest geven de zandgronden in de laatste jaren veel grooter opbrengst dan vroeger. Tarwe, haver, rogge, koolzaad, erwten, boonen, aardappelen, vlas en suikerbieten groeien op de klei; rogge, haver, boekweit (ook, maar zeer weinig meer, op de hoogvenen) en aardappelen op liet zand. De teelt van tarwe neemt af, die van boekweit zeer sterk; de koolzaadteelt, vroeger van veel belang, is bijna te niet gegaan, evenzoo die van tabak (in Gelderland en Utrecht op klei en zand gedreven) ten gevolge van den grooten aanvoer uit Indië; de meekrapteelt is nagenoeg verdwenen. De verbouw van suikerbieten , aardappelen , haver en rogge neemt toe. De invoer van granen is veel grooter dan de uitvoer; tarwe, rogge en gerst uit Rusland , Amerika en Hongarije, rijst uit Indië. Aardappelmeel wordt veel uitgevoerd. Aan tuinbouw wordt overal veel gedaan in den omtrek van groote steden. I11 enkele deelen heeft de warmoezerij zich bijzonder ontwikkeld, zooals in het Westland, in de Streek (tusschen Enkhuizen en Hoorn), aan den Langendijk ten N. van Alkmaar, om Delft en benoorden Rotterdam. Vruchten worden veel gekweekt in de Betuwe, in Utrecht nabij den Krommen Rijn, Zuid-Limburg, Noord- en ZuidHolland en Zuid-Beveland. De beroemde bloembollenteelt zetelt ten O. van de duinen van Leiden tot Litgeest, 't meest in den omtrek van Haarlem. De uitvoer van groenten , vruchten , bloembollen en heesters is aanzienlijk ; het meeste gaat naar Engeland en Duitschland. Sterk breidt de tuinbouw zich uit, vooral door de snelle verbindingen met het buitenland. Als grasland is ruim '/a des lands in gebruik. 1-riesland is voor 3,5 weiland, Holland voor meer dan de helft. Runderteelt is van het meeste belang, in Noord-Holland en Friesland ook schapenteelt, waarbij komt de teelt der heideschapen, het meest in Drente; de schapenteelt neemt af, die van de heideschapen het sterkst. Zeer aanzienlijk is de uitvoer van boter, kaas en slachtvee. De oprichting der boter- en kaasfabrieken heeft een groote verbetering in het zuivelbedrijf gebracht. De paardenteelt gaat, on danks het toenemend gebruik van machines, niet achteruit. De varkensteelt is vooral voor de kleine landbouwers van belang en neemt geregeld toe. Aan bijenteelt wordt het meest gedaan op de heidestreken, waar menigmaal de boekweitvelden in de nabijheid zijn. Vroeger was ze veel belangrijker dan nu, maar ze neemt weer toe. Van de boerenbedrijven (landbouw, veeteelt en tuinbouw samen) worden 54. 5 « 3 ^ 3 3-—» CR * -.«52 ® r" -i. ®3 £■ » i Ï = k!? I §ES ® I Hoeddha-beeld van den Horo-ISoedoer. Oostelijke krater van den Tangkoeban I'rahoe (= omgekeerde prauw), zoo genoemd door zijn lange kamlijn. Hij heeft een dubbelen krater: twee wijde 3°° 350 M. diepe kraterkolken, samen omsloten door een elliptischen wal' van 1600 M lengte en 1200 M. breedte. De kraterwanden bestaan uit tuflagen (verharde vulkanische asch) met steenen doorspikkeld. Dessa aan den grooten weg op Java. De palmen zijn kokospalmen (klappers); in de verte over den weg heen afdak van een paardenpost, zooals er elke vijf paal (7.5 KM.) een gebouwd is. Batavia (200), de hoofdstad van Nederlandsch-Indië, is de grootste ambtenaarstad, fabriekstad en ook handelstad , als zetel van de meeste hoofdkantoren der groote handelsinstellingen, al is het in den goederenhandel door Soerabaja overtroffen, dat een rijker achterland bezit. Het is tevens het middelpunt van het geestelijk leven der Nederlandsche bevolking. Batavia bestaat uit een oude beneden-en een bovenstad, omgeven door een groot aantal inlandsche wijken, en verbonden door een rechten weg en vaart, met den oudhollandschen naam Molenvliet. De oude, dicht ineengebouwde stad is in het eind der 18e en begin der 19e eeuw als woonstad door de Nederlanders verlaten. Daendels verbeterde er wel den zeer slechten gezondheidstoestand door demping van grachten en slechting van muren, maar bevorderde tevens de verhuizing naar de droge gronden ten zuiden der stad. In de oude stad zijn thans nog de meeste kantoren en veel winkels van Chineezen. De nieuwe is een reusachtig villa-park, waar op een oppervlakte, ongeveer gelijk aan die van Rotterdam, 9000 Europeanen wonen, met hunne inlandsche bedienden. Men noemt haar \\ eltevreden, naar een voormalig landgoed. Batavia is de eenige stad van Java, die een kunsthaven heeft. Alle andere steden der Noordkust hebben opene reeden, behalve Soerabaja, waar de reede iets heeft van een natuurlijke baai. De reede van Batavia verondiepte sterk en daarom heeft men bij den hoek landjong 1'riok, waar geen aanslibbing, maar afslag plaats heeft, de daarnaar genoemde haven aangelegd (in 1883 voltooid). Indramajoe (16) is een groote rijsthaven. Aan den zuidrand der vlakte ligt het mooie Buitenzorg (33), zetel van den gouverneur-generaal en het centrale regeeringslichaam, de Algemeene Secretarie; prachtige Plantentuin. Het bergland van West-Ja va bestaat uit een afzonderlijke vulkaangroep in Noordwest-Bantam, waarvan de Karang de hoogste kegel is en verder uit het meestgrootsche 21* Dessa aan den grooten weg op Java. De palmen zijn kokospalmen (klappers); in de verte over den weg heen 1—♦ van een paardenpost, zooals er elke vijf paal (7.5 KM.) een gebouwd is. Batavia (200), de hoofdstad van Nederlandsch-Indië, is de grootste ambtenaarstad, fabriekstad en ook handelstad , als zetel van de meeste hoofdkantoren der groote handelsinstellingen, al is het in den goederenhandel door Soerabaja overtroffen, dat een rijker achterland bezit. Het is tevens het middelpunt van het geestelijk leven der Nederlandsche bevolking. Batavia bestaat uit een oude beneden-en een bovenstad, omgeven door een groot aantal inlandsche wijken, en verbonden door een rechten weg en vaart, met den oudhollandschen naam Molenvliet. De oude, dicht ineengebouwde stad is in het eind der 18e en begin der 19e eeuw als woonstad door de Nederlanders verlaten. Daendels verbeterde er wel den zeer slechten gezondheidstoestand door demping van grachten en slechting van muren, maar bevorderde tevens de verhuizing naar de droge gronden ten zuiden der stad. In de oude stad zijn thans nog de meeste kantoren en veel winkels van Chineezen. De nieuwe is een reusachtig villa-park, waar op een oppervlakte, ongeveer gelijk aan die van Rotterdam, 9000 Europeanen wonen, met hunne inlandsche bedienden. Men noemt haar Weltevreden, naar een voormalig landgoed. Batavia is de eenige stad van Java, die een kunsthaven heeft. Alle andere steden der Noordkust hebben opene reeden, behalve Soerabaja, waar de reede iets heeft van een natuurlijke baai. De reede van Batavia verondiepte sterk en daarom heeft men bij den hoek Tandjong I'riok, waar geen aanslibbing, maar afslag plaats heeft, de daarnaar genoemde haven aangelegd (in 1883 voltooid). Indramajoe (16) is een groote rijsthaven. Aan den zuidrand der vlakte ligt het mooie Buitenzorg (33), zetel van den gouverneur-generaal en liet centrale regeeringslichaam, de Algemeene Secretarie; prachtige Plantentuin. Het bergland van West-Java bestaat uit een afzonderlijke vulkaangroep in Noordwest-Bantam, waarvan de Ka rang de hoogste kegel is en verder uit liet meest grootsche bergland van Java, grootendeels in de Preanger (Regentschappen) gelegen. Het begint in Zuid-Bantam met dichte bosch- en rietwildernissen, oostwaarts opstijgend tot een ruw bergland met zware terreinvormen, waarin, bezuiden Lebak, de kleine heidensche stain der Badoewi's huist.-— Van het Preanger Bergland is het belangrijkste deel het land der jonge, deels nog werkende vulkanen, in 't NW. aanvangend met het tweelingpaar Salak en Gede, waartegen groote theelanden liggen. Op den flauw hellenden, met sawahterrassen bedekten zuidvoet ligt Soekaboemi (15), om zijn frisch klimaat gezocht. Vulkaanrijen omsluiten de voormalige meerbeddingen, die thans de zeer effene plateau's van Bandoeng en Garoet vormen. Beide zijn met sawah's bedekt; tegen de berghellingen zijn, vooral om het plateau van Bandoeng, te midden der wouden kinatuinen gelegen; zoo bijv. tegen den Tangkoeban Prahoe, die een grootschen dubbelkrater heeft. Bandoeng (47) is een snelgroeiende stad, Garoet (15) een gezondheidstation. Hierbij liggen de Papandajan (= smederij) met heftig stoomende solfataren in een zijner wijde kraters en de Goentoer, met grauwe, ruwe lavastroomen. De Tji Taroem en Tji Manoek verlaten de meervlakten door enge diepe kloven, waarin de eerste een prachtige waterval vormt, de Halimoen (= nevel)-val. Afzonderlijk verrijst boven Cheribon de indrukwekkende Tj eri mai-kegel, de hoogste berg van West-Java. De Zuid-Preanger is een weinig bewoond hellingland, door diepe ravijnen doorploegd; zeer kleine kustvlakten zijn door duinenrijen afgesloten; een goede haven biedt alleen de Wijnkoopersbaai. Aan Java's Westkust liggen de haventjes Laboean en Anjer. Waar Java zich versmalt, versmalt zich ook zijn gebergte en neemt den ketenvorm aan. De hoofdketen verheft zich in 't midden tot den majestueuzen kegel van den Slamat, en verbreedt zich in 't Oosten tot het Diëng-gebergte, waar op een vlakken kraterbodem, het Diëng-plateau, de Tjandi ArdjoenS, een der Diëng-tempels. de(n)Pv,C!|i"„nanen' 2T°fM' h°°« kraterbodem van den \ ulkaan »ieng, het zoogenaamde Diëng-plateau ver- Si'^Tk ' ,Z"u fr-aaie "«hmaansche tempels ,f i V. bevatten slechts eene ruimte, die bij de boven afgebeelde 2.5 M. in t vierkant groot is. Alleen de priesters betraden dit heiligdom, maar talrijk waren de pelgrimscharen die de moeilijke bergreis aflegden naar de heilige tempelstad' Tegen de steilste hellingen waren trappen van honderden treden aangelegd. I)e Boeddhisten bouwden hunne tempels alleen in de vlakten, de Brahmanen ook op hooge bergtoppen bergland van Java, grootendeels in de Preanger (Regentschappen) gelegen. Het begint in Zuid-Hantam met dichte bosch- en rietwildernissen, oostwaarts opstijgend tot een ruw bergland met zware terreinvornien, waarin , bezuiden Lebak, de kleine heidensche stam der Badoewi's huist.— Van het Preanger Bergland is het belangrijkste deel het land der jonge, deels nog werkende vulkanen, in 't NW. aanvangend met het tweelingpaar Salak en Gede, waartegen groote theelanden liggen. Op den flauw hellenden, met sawahterrassen bedekten zuidvoet ligt Soekaboemi (15), om zijn frisch klimaat gezocht. Vulkaanrijen omsluiten de voormalige meerbeddingen, die thans de zeer effene plateau's van Bandoeng en Garoet vormen. Beide zijn met sawah's bedekt; tegen de berghellingen zijn, vooral om het plateau van Bandoeng, te midden der wouden kinatuinen gelegen; zoo bijv. tegen den Tangkoeban Prahoe, die een grootschen dubbelkrater heeft. Bandoeng (47) is een snelgroeiende stad, Garoet (15) een gezondheidstation. Hierbij liggen de Papandajan (= smederij) met heftig stoomende solfataren in een zijner wijde kraters en de Goentoer, met grauwe, ruwe lavastroomen. De Tji Taroem en Tji Manoek verlaten de meervlakten door enge diepe kloven, waarin de eerste een prachtige waterval vormt, de Halimoen (= nevel)-val. Afzonderlijk verrijst boven Cheribon de indrukwekkende Tj erimai-kegel, de hoogste berg van West-Java. De Zuid-Preanger is een weinig bewoond hellingland, door diepe ravijnen doorploegd; zeer kleine kustvlakten zijn door duinenrijen afgesloten; een goede haven biedt alleen de Wijnkoopersbaai. Aan Java's Westkust liggen de haventjes Laboean en Anjer. Waar Java zich versmalt, versmalt zich ook zijn gebergte en neemt den ketenvorm aan. De hoofdketen verheft zich in 't midden tot den majestueuzen kegel van den Slamat, en verbreedt zich in 't Oosten tot het Diëng-gebergte, waar op een vlakken kraterbodem, het Diëng-plateau, de Tjandi Ardjoena, een der Diëng-tempels. Op den vlakken, 2000 M. hoog gelegen kraterbodem van den vulkaan Diëng, het zoogenaamde Diëng-plateau, verrijzen eenige kleine, zeer fraaie Iirahmaansche tempels (tjandi s). Ze bevatten slechts ééne ruimte, die bij de boven afgebeelde 2.5 M. in t vierkant groot is. Alleen de priesters betraden dit heiligdom, maar talrijk waren de pclgrimscharen, die de moeilijke bergreis aflegden naar de heilige tempelstad, legen de steilste hellingen waren trappen van honderden treden aangelegd. De Boeddhisten bouwden hunne tempels alleen in de vlakten, de Brahmanen ook op hooge bergtoppen. Rotswand van Rongkob, aan de Zuidkust van Java. Javanen klimmen omlaag langs een ladder van rotan, bereiken een netwerk en dalen'vandaar af langs een kortere, vrij hangende ladder tot nabij de branding, om dan langs een koord zwemmende in de grot door te dringen en de eetbare nestjes der salanganen te plukken. De Chineezen betalen de vogelnesten duur: ze koken er soep van. 1.7™ " Lamongan. In iSc8 verrees, aan den voet van den Lamongan, midden in een gouvemements koffietuin, een lavaheuvel De lava heeft , als meestal in Indië, het uiterlijk van ruwe cokes Op den voorgrond door de hitte verschroeide koffieheesters met schaduwboomen. De Zandzee met den Bromo, die links achter de puddinKvormiee niet E Smero! * ko,m' «V *» «hJgrondV S nog fraaie ruinen van Hindoe-tempeltjes staan, overblijfselen van een tempelstad, die eenmaal door scharen van pelgrims bezocht werd. Aan den zuidvoet van den keten Ioopen de lengtedalen van Tji Tandoei en Kali Serajoe, het laatste vooral zeer dicht bevolkt. Beneden de hoofdstad Banjoemas (5) breekt deze door het Zuid-Serajoe-gebergte en bereikt de kustvlakte waarin Tjilatjap (16), de eenige handelshaven der Zuidkust van Java, gelegen is. Westwaarts wordt dit kustland door den heuvelrug van Noesa Kambangan, oostwaarts door duinenrijen omzoomd. Het was nog in historischen tijd grootendeels moeras en dat is het nog in t \\ esten, een schier onbewoond waterwoud. Het laagste deel is een open plas, de Segara anakan (= Kindzee, kleine zee), waar langs de kust een achttal paaltlorpen, door visschers bewoond, in 't water staan. In de kustvlakten van Banjoemas en Kedoe — het oude landschap Bagelèn — zijn de rawa's in de laatste halve eeuw drooggelegd. Ze behooren tot de dichtstbevolkte deelen des lands, door onafgebroken kampongrijen doorsneden. Vooral Bagelèn heeft overbevolking en daardoor armoede. Armoede ten gevolge van den staatkundigen toestand heeft de vlakte van Djokjakarta, genoemd naar de hoofdstad (80), waar in een kraton van bijna 5 KM. omtrek de sultan woont met zijn groote hofhouding: vrouwen, prinsen, lijfwacht en tal van kampongs met bedienden en ambachtslieden. In Djokjakarta groeit veel suiker, tabak en indigo, door Europeesche landhuurders geteeld. Oostelijk van den Diëng loopen twee vulkanenrijen noordzuid: westelijk het fraai kegelvormig tweelingpaar SindoroSoembing, oostelijk de Oengaran, Merbaboe en Merapi; daartusschen ligt het schoone, vruchtbare hoogdal van Kedoe, waar, evenals tegen den Diëng, veel tabak groeit voor de inlandsche markt; ook hier is de bevolking arm, omdat de Chineezen den tabakshandel in handen hebben. M a g e 1 a n g (28) is de mooie hoofdplaats. De Merapi is de meest werkzame vulkaan, heeft dan ook de best be- i a„ ,met de" Rromo- di<= links achter de puddingvormiire niet den Smero£ * voorschijn komt °P den achtergrond de kegei van nog fraaie ruïnen van Hindoe-tempeltjes staan, overblijfselen van een tempelstad, die eenmaal door scharen van pelgrims bezocht werd. Aan den zuidvoet van den keten loopen de lengtedalen van Tji Tandoei en Kali Serajoe, het laatste vooral zeer dicht bevolkt. Beneden de hoofdstad Banjoemas (5) breekt deze door het Zuid-Serajoe-gebergte en bereikt de kustvlakte waarin Tjilatjap (16), de eenige handelshaven der Zuidkust van Java, gelegen is. Westwaarts wordt dit kustland door den heuvelrug van Noesa Kambangan, oostwaarts door duinenrijen omzoomd. Het was nog in historischen tijd grootendeels moeras en dat is het nog in t \\ esten , een schier onbewoond waterwoud. Het laagste deel is een open plas, de Segara anakan (= Kindzee, kleine zee), waar langs de kust een achttal paaldorpen, door visschers bewoond, in 't water staan. In de kustvlakten van Banjoemas en Kedoe — het oude landschap Bagelèn — zijn de rawa's in de laatste halve eeuw drooggelegd. Ze behooren tot de dichtstbevolkte deelen des lands, door onafgebroken kampongrijen doorsneden. Vooral Bagelèn heeft overbevolking en daardoor armoede. Armoede ten gevolge van den staatkundigen toestand heeft de vlakte van Djokjakarta, genoemd naar de hoofdstad (80), waar in een kraton van bijna 5 KM. omtrek de sultan woont met zijn groote hofhouding: vrouwen, prinsen, lijfwacht en tal van kampongs met bedienden en ambachtslieden. In Djokjakarta groeit veel suiker, tabak en indigo, door huropeesche landhuurders geteeld. Oostelijk van den Diüng loopen twee vulkanenrijen noord zuid: westelijk het fraai kegelvormig tweelingpaar SindoroSoembing, oostelijk de Oengaran, Merbaboe en Merapi; daartusschen ligt het schoone, vruchtbare hoogdal van Kedoe, waar, evenals tegen den Diëng, veel tabak groeit \oor de inlandsche markt; ook hier is de bevolking arm, omdat de Chineezen den tabakshandel in handen hebben. Magelang (28) is de mooie hoofdplaats. De Merapi is de meest werkzame vulkaan, heeft dan ook de best be- bouwde hellingen, maar ook de anderen zijn tot hoog opwaarts in cultuur gebracht. De noordervlakte van MiddenJava is het westelijkste groote suikerland; in de laatste jaren zijn er groote bevloeiingswerken aangelegd, waarbij de Kali Losari een nieuwen mond gekregen heeft. De suikerstreken liggen vooral bij de drie steden Cheribon (24), Tegal (32) en I'ekalongan (42), die tevens de uitvoerhavens zijn; het laatste heeft bovendien een belangrijke batiknijverheid. Semarang (97) heeft evenals Batavia een oude, bekrompen stratenstad en een ruime, nieuwe lanenstad. Het is de eenige kustplaats van Java, waar steile heuvels dicht de kust naderen. Men heeft daarop de voorstad Tjandi gebouwd. Semarang heeft de uitvoer van een kleiner achterland dan Batavia en Soerabaja. Het breede deel van Oost-Ja va kenmerkt zich door een merkwaardige afwisseling van berg- en laaglandstrooken. Steil verrijst uit den Oceaan deGoenoengKidoel(= Zuidergebergte), in 't middendeel een bergland inderdaad, heuvelland in de vleugels, waar het kalkgesteente overheerscht. Een zeer eigenaardige oppervlakte heeft dit in den meest 300 500 M. hoogen westervleugel, den GoenoengSèwoe (duizendgebergte): het kalkplateau is bezaaid met duizenden topjes, de meesten half bolvormig, 30—60 M. hoog, waartusschen tallooze kleine kommen (dolinen) en blinde dalen: door schachten en grotten vindt het regenwater onderaardsche afvloeiing; een echte karstformatie dus. Ze is dun bezaaid met kleine gehuchten; de kust is onbewoond en wordt alleen bezocht om den vogelnestpluk in de grotten van Kongkob. Het hoogere middendeel heeft wat meer bevolking ; roofbouw en koffiecultuur hebben er de meeste wouden doen verdwijnen; de laatste is te niet gegaan en het eentonige alang-alang bedekt de meeste hellingen. De kust is hier door baaien — met kleine vlakten — ingesneden. Het kalkgebergte van den oostvleugel is nog grootendeels met oerwoud overtogen en weinig bewoond. De vulkaanrij van dit deel des eilands bestaat uit drie geheel afzonderlijk uit de laagvlakte oprijzende bergklompen; de ruig begroeide ruïnen van Lawoe en Wilis en de groep Ardjoeno-Kawi-K 1 oet, die vol afwisseling is: de Ardjoeno bestaat uit een rij van kegeltoppen en aan de noorderhelling ligt het natuurlijke parkland, waar de bewoners van Soerabaja verfrissching zoeken. Tusschen Ardjoeno en Kawi ligt een der mooiste hoogdalen van Java. De Kloet heeft hevige asch-uitbarstingen, en werpt daarbij het water van zijn bergmeer uit, waardoor de Brantas een moddervloed wordt; maar de koffietuinen krijgen door de asch nieuwe vruchtbaarheid. De laagvlakten, die de vulkanen scheiden, zijn de vlakten van Soerakarta, Madioen en Kediri, met de gelijknamige hoofdplaatsen (118, 23, 40), waarvan Soerakarta, ook Solo genoemd, een zelfde karakter heeft als Djokjakarta, met een kleineren kraton, maar met meer adellijke inwoners; ook de vlakte is, in cultuur en economischen toestand, een tegenhanger van het sultansland. Madioen en vooral Kediri zijn ook suikerlanden, de dichte bevolking komt in het laatste sawahs te kort voor hare rijstteelt. Volgt men de Kali Brantas in de residentie Soerabaja, dan neemt de suikercultuur nog toe en in de delta is zij het aanzienlijkst; ook is daar de bevolking het allerdichtst. De Brantas is van Papar (beneden Kediri) af bedijkt en genormaliseerd. Toch is ze alleen voor prauwen bevaarbaar. De delta was in t begin der 18e eeuw nog bijna geheel een woudmoeras; een eeuw later waren nog vele rawa's over. Thans zijn ze alle verdwenen, wat te danken is aan den aanleg van een grootsch waterwerk, waardoor men de afwatering van de delta geheel in zijn macht kreeg: In t midden der 19e eeuw is in den bovenmond van ilen zuidelijken delta-arm, de Kali-I'orong, een groote stuwdam gelegd, wat toen in Europa nog nergens geschied was. I wee groote bevloeiingskanalen voor de delta konden door deze opstuwing uit de 1'orong worden gevoed. De noordelijke delta-arm, de Kali Mas, werd door een schutsluis afgesloten, om alleen als scheepvaartweg te dienen, maar zoo min mogelijk de reede van Soerabaja te verzanden. Later zijn deze werken nog verbeterd en pas in Ï900 geheel voltooid. De praauw- en vlotvaart is in de Kali Mas zeer druk. Soerabaja (150) is Indië's grootste koopstad, meteen achterland, dat veel meer voortbrengt en veel meer koopkracht bezit dan dat van Batavia. De groote omvang der industrie staat daarmee ook in verband. De stad strekt zich ver langs de Kali Mas, een levensader die Batavia noode mist. Het is de levendigste stad van onze Oost. Langs de kust der Brantas-delta, en ook noord- en zuidwaarts daarvan, ligt een breede strook vischvijvers, waarin zeevisch wordt geteeld, die door den geheelen Archipel verzonden wordt. Visch is het voornaamste dierlijk voedsel der inlanders. Van Semarang tot Soerabaja strekt zich een langwerpige vlakte, die een uitlooper heeft, zuidwaarts van den vulkaan Moeria om, in de richting der stille stad Rembang (13). De Moeria was nog niet lang geleden een eiland; in de 18e eeuw konden zeeschepen er nog zuidwaarts omheer. varen; zoo is de vlakte van Demak een zeer jong en bijna horizontaal land, een binnendelta, waar de overstroomingen der bergrivieren zeer hinderlijk zijn, omdat het water slecht afloopt. Een groot waterwerk heeft eenige verbetering gebracht. De stad Demak (5) is Java's voornaamste bedevaartplaats; zeven malen erheen te gaan staat met den Mekka-tocht gelijk. De drogere deelen om den Moeria-voet zijn een suikerstreek. Daarin ligt Koedoes (28), een belangrijk centrum voor den binnenlandschen handel, die hier niet alleen in handen is van Chineezen, maar ook van inlandsche kooplieden. Een nog veel grootscher waterwerk dan in Demak is voor 15 jaar ondernomen ter bevloeiing en afwatering van het oostelijk deel der lange vlakte, de Solo-vallei; het is om het tegenvallen der kosten gestaakt, en zoo blijft dit dal, door te geringen regenval, onvruchtbaar, en is zijn Krater van den G. Tender (Zandzee) niet den G. Bromo. Idjenrelief, van bovenaf gefotografeerd. Idjenrelief, van terzijde gefotografeerd. Het relief is vervaardigd door den heer L. de Boer te Dordrecht). Zuidkust van Java, res. Besoeki, beoosten de Kali Majang. Zeeprauw van Madoera. Mad°ereezen doen met hunne handelsprauwen groote tochten over de binnenzeeën van den Archipel. Vroeger dreven ze ook veel zeeroof, maar daaraan is een eind gemaakt. benedendeel blootgesteld aan overstroomingen der rivier die soms 9 M. rijst boven zijn laagsten stand. De beide lange heuvelruggen, de Goenoeng Kendeng en het -\oorder Kalksteengebergte, zijn de streek der djatiwouden, de eenige bosschen van Indië die onder beregeld beheer staan. Het smalle deel van Oost-Java heet de Oosthoek. Het is een landje van niet geringe beteekenis, daar het Java's grootste koffiestreek, zijn grootste tabakstreek en een der grootste suikerstreken bevat. De eerste is het landschap Ma lang, de koffietuinen liggen tegen de berghellingen die het met sawah's bedekte plateau van Malang omringen. Teen stad op Java is in den jongsten tijd zoo snel in bevolking toegenomen als Malang (53), een druk verkeerscentrum, met gezond klimaat. Oostwaarts rijst uit het plateau Java's meest vermaard gebergte, de Tengger-Smeroe-groep. Smeroeen Teneger vormen een contrast; het zijn twee fraaie voorbeelden der belangrijkste vulkaantypen: de ongeschonden kegel en de groote kratercircus. De eerste is de Smeroe, Java's hoogste berg (7,676 M.), en een der werkzaamste; minstens om het half uur stoot zijn kleine krater een aschkolom uit met steenen gemengd; ook zware aschregens komen voor en in 1885 doorbrak een lavastroom den kraterwal in t ZO.; sedert echter heeft de vulkaan den wal weer opgebouwd. — De Tengger heeft een reuzenkrater van elliptischen vorm, ruim twee uren gaans in lengte en bijna anderhalf in breedte. Zulke kratercircussen zijn waarschijnlijk vroeger door een hoogen top gekroond geweest, die bij een geweldige uitbarsting is ingestort of in de lucht geblazen. Bij den Tengger verheft de steile ringwand zich 250-500 M. boven een vlakken, geheel onbegroeiden kraterbodem, de doodsche Zandzee, met donkergrauw vulkanisch zand bedekt. In 't midden daarvan verrijst een groep van vijf nieuwe eruptiepunten, waarvan één sterk werkend is, de kegel van den Bromo. — De noordelijke bovenhellingen van den Tengger zijn door den heidenschen n . , Zeeprauw van Madoera. h ' nljl hunne handelsprauwen groote tochten over de binnenzeeën 1 den Arch'Pel- VroeK,er dreven ze ook veel zeeroof, maar daaraan is een eind gemakt benedendeel blootgesteld aan overstroomingen der rivier die soms 9 M. rijst boven zijn laagsten stand. , b^!de ,an£e heuvelruggen, de Goenoeng Kendenen het Noorder Kalksteengebergte, zijn de streek der djatiwouden, de eenige bosschen van Indië die onder geregeld beheer staan. Het smalle deel van Oost-Java heet de Oosthoek Het is een landje van niet geringe beteekenis, daar het Java's grootste koffiestreek, zijn grootste tabakstreek en een deigrootste suikerstreken bevat. De eerste is het landschap Malang; de koffietuinen liggen tegen de berghellingen die het met sawahs bedekte plateau van Malang omringen.' Teen stad op Java is in den jongsten tijd zoo snel in bevolking toegenomen als Malang (53), een druk verkeerscentrum, met gezond klimaat. Oostwaarts rijst uit het plateau Java's meest vermaard gebergte, de Tengger-Smeroe-groep. Smeroe en Ten —er vormen een contrast; het zijn twee fraaie voorbeelden der belangrijkste vulkaantypen: de ongeschonden kegel en de groote kratercircus. De eerste is de Smeroe, Java's hoogste h^h'if e" -60" der vverkzaamsteminstens om het half uur stoot zijn kleine krater een aschkolom uit met steenen gemengd; ook zware aschregens komen voo,^ en in 1885 doorbrak een lavastroom den kraterwal in t /O.; sedert echter heeft de vulkaan den wal weer opgebouwd. - De Tengger heeft een reuzenkrater van elliptischcn vorm, ruim twee uren gaans in lengte en bijna anderhalf in breedte. Zulke kratercircussen zijn waarschijnlijk vroeger door een hoogen top gekroond geweest, die bij een geweldige uitbarsting is ingestort of in de lucht geblazen. Bij den Tengger verheft de steile ringwand zich 250-500 M. boven een vlakken, geheel onbegroeiden kraterbodem, de doodsche Zandzee, met donkergrauw vulkanisch zand bedekt. In 't midden daarvan verrijst een groep van vijf nieuwe eruptiepunten, waarvan één sterk werkend is, de kegel van den Bromo. — De noordelijke bovenhellingen van den Tengger zijn door den heidenschen stam der Tenggereezen ten deele in uitgestrekte aardappelen groententuinen herschapen. Hier ligt het herstellingsoord Tosari (1780 M.), het hoogst gelegene op Java. De kleine vulkaan Lamongan is een der werkzaamste van Java, met prachtige kratermeertjes aan den voet. De kustvlakte aan den noordvoet van Tengger en Lamongan is het suikerland, met de afscheephavens 1'asoeroean (29) en Probo 1 i nggo (15). Op de grens der residentiën Pasoeroean en Besoeki staat de Jang-vulkaan, een zeer ruw en ongenaakbaar bergmassief met de diepste ravijnen van Java (tot meer dan 1000 M.!). Zuidwaarts daarvan ligt de tabakstreek Dj ember, de eenige vlakte van beteekenis aan het Zuiderstrand, buiten die van MiddenJava. Oostelijk van haar steekt steil een ruig, geheel onbewoond bergland uit zee, dat zich noordwaarts aansluit bij den laatsten vulkaanreus in de rij, den IdjenRaoen; tusschen Raoen en Idjen bestaat een zelfde verhouding als tusschen Smeroe en Tengger. De Raoen is een geweldige kegel (3333 M.), met een grooten kraterput, 5—600 M. diep en gemiddeld 2 KM. in doorsnee. Die wijdte is gering vergeleken bij den reusachtigen kratercircus van den Idjen, een der ruimste der aarde, die een doorsnede heeft van drie uren gaans (17 KM.), en waarin niet minder dan een twintigtal nieuwe kraterbergen liggen. De wal is alleen aan den noordkant aanwezig, aan de zuidzijde door hooge kegels verbroken. De kraterbodem is met hoog gras, in 't N. zelfs met een dicht oerwoud begroeid; er liggen twee koffietuinen in. De hoofdplaats der residentie Besoeki is li o n d owoso (9). De stad Banjoewangi (19), in de kleine vlakte aan straat Bali, is het landingspunt van de Engelsche telegraafkabels naar Australië en naar Singapore en heeft een groot overseinkantoor. Het eiland Madoera wordt staatkundig bij Java gerekend. De kalk- en mergelheuvels, die het grootendeels innemen, zijn, hoe gering hunne vruchtbaarheid ook is, grootendeels bedekt met droge velden, waarop vooral maïs gekweekt wordt, en waartusschen verspreide boomen en woningen staan, een landschap dat men op Java nergens aantreft. Madoera is een zeer dicht bewoond eiland en kan zijne bevolking niet voeden. Zoo heeft groote landverhuizing plaats gehad naar den overwal, waar de noordelijke kustvlakten van Pasoeroean overwegend, die van Besoeki geheel met Madoereezen bevolkt zijn. Bovendien trekken jaarlijks vele duizenden heen en weer om in den Oosthoek op de koffie- en suikerlanden te gaan werken, maar tegen den maïsoogst naar hun dorpen terug te keeren. Anderen varen ter zee, waarin ze zeer ervaren zijn; hunne schepen brengen veel rijst van Achter-Indië naar Java. Grootere plaatsen liggen alleen in de sawahs dragende kustvlakten, vooral aan de zuidkust. Pamekasan (8) is de hoofdplaats, de grootste en drukste plaats is Soemenep (18). Bij het laatste ligt „het zoutland", het voornaamste der zoutpanterreinen, die zich, als vischvijverstrooken in t klein, langs Madoera's zuidkust uitstrekken; de Regeering koopt daar het zout op, waarmede zij in monopolie, en met aanzienlijke overwinst, het grootste deel van den Archipel voorziet. § 38. Sumatra is 13 maal zoo groot als Nederland; het aantal inwoners is te schatten op ongeveer 4millioen, zoodat de dichtheid der bevolking 9 per KM2 of V; van die van Drente bedraagt. Het best bevolkt zijn eenige van de kleine vlakten der Noord- en Westkust — andere zijn moerassig en onbewoonbaar — en verder een aantal der hoogvlakten en lengtedalen in het grootsche gebergte, dat zich langs die kust strekt, de Boe kit Barisan. Geen ander bergland in den Archipel bezit zooveel hoog rijzende ketenen en nog hooger verheffen zich daartusschen de kegels der talrijke vulkanen. In t Noorden ligt Atjeh, de voormalige statenbond, uit roofstaatjes langs de kusten bestaande, de opperheerschappij erkennend van den te Kota Radja (vorstenstad, 4) wonenden sultan, die rechtstreeks alleen het bestuur voerde over een deel van Groot-Atjeh, een klein landschap , het lengtedal van het Atjeh-riviertje aan de Noordpunt. — Atjeh is het voornaamste peperland ter wereld. Op het eilandje Poeloe-Weh ligt de nieuwe kolenhaven Sabang. Er bestaat plan tot stichting van een handelshaven aan de Langsar-baai. Het binnenland is een hoogvlakte, met uitgestrekte savannen, bewoond door de Gajoe's en Al as, die in de laatste jaren aan ons gezag zijn onderworpen, als alle vroeger onafhankelijke stammen in de binnenlanden des eilands. Van de Langsar-baai wil men in de toekomst ook uitvoeren de tabak van D e 1 i, het eenige welbevolkte landschap der residentie Sumatra's Oostkust, voor veertig jaar nog een oerwoud, nu bijna niets vertoonend dan alangalang (op Sumatra lalang genoemd) en tabak. Geen andere streek van onze Oost heeft op zoo klein bestek een zoo kostbare oogst, hoewel in den allerlaatsten tijd de kwaliteit der tabak achteruitgaat (oogstwaarde in 1906 61 , in 1907 39 millioen gulden). Medan (14) is de residentiezetel. Bezuiden Deli beginnen de breede moeraswouden de kust te begeleiden, soms ver in het binnenland doordringend. En ook verder is de breede vlakte, die Sumatra's Oostkust, Indragiri, Djambi, Palembang en de Lampongs grootendeels inneemt, overheerschend met wouden bedekt. Alleen langs de rivieren en langs den bergrand ligt wat cultuurland. Uitgevoerd worden boschproducten , en uit de Lampongs peper, maar van veel meer belang is de petroleum uit Sumatra's Oostkust en Palembang. De groote stad Palembang (61), een oude Javaansche kolonie, vroeger een sultanszetel, is een haven van gewicht, gelegen aan en op vlotten in de breede Moe si. Wordt eenmaal deze laagvlakte in ' cultuur gebracht, dan zullen de groote rivieren -— Moesi, Hari, Kwantan — geschikt als verkeerswegen te gebruiken zijn. De savannen der Gajo-hoogvlakte zijn door een dicht beboscht bergland gescheiden van de geheel boomlooze In de vlotstad van Palembang: het middelste huis is een warong (eethuis). Op de Moesi voor Palembang. Een Bataksch huis met rijstschuur. De hooge boom met de verwaaide kruin rechts achter het huis is Areca catechu, de pinangpalm, die de pinang noot levert, welke als bestanddeel van de bete wordt gekauwd. Gewoonlijk zijn deze palmen veel sierlijker \ an vorm, n is de kruin zeer regelmatig, terwijl de aren daarentegen als de voge! erschrikker onder de Indische boomen kan gelden. Bataksche familiegroep. Eilandheuvel in het Karbouwengat, een der dalkloven in het tufplateau van Agam. steppen op het plateau van Toba (± 1300 M.), gelegen om het Toba-meer, het grootste der vele fraaie bergmeren des eilands: het is zonder het schiereiland in 't midden iets kleiner dan de provincie Utrecht. De rivieren zijn 30—50 M. diep in het plateau ingesneden, met loodrechte wanden en vlakke bodems, waarop de savvahs zijn geleden • deze dalvorming is eigen aan de vele plateaus van den Boekit Bansan, die met verhard vulkanisch zand (tuf) bedekt zijn. De hoogvlakte en het omringend bergland worden bewoond door de Ba taks — de naam wordt door hen zeiven als een scheldwoord beschouwd —, een bergstam, die door Hindoeschen invloed een niet geringe ontwikkeling heeft bereikt. Toch waren ze heidenen gebleven en bestond van oudsher bij vele stammen het menscheneten, maar alleen als een straf op zware misdrijven. Sedert de Bataks onder Nederlandsch bestuur gesteld zijn, komt daaraan een einde; ook aan de eindelooze vechtpartijen tusschen de dorpen onderling. De zending werkt hiervoor ook zeer gunstig; na de Minahasa heeft zij hier de meeste bekeeringen gemaakt, ± 80000 of '/2 der bevolking, ongerekend de noordelijke, pas onder ons gezag gebrachte landschappen, die nog geheel heidensch zijn. Zuidwaarts van de Toba-hoogvlakte bewonen de Ba taks de geheele residentie I apanoeli. Hier beginnen reeds de vruchtbare lengtedalen, met veel rijstbouw en koffiecultuur, die de bergwouden van Midden-Sumatra afbreken. De hoofdplaats Siboga (18) ligt aan de veilige, ruime en fraaie baai van 1 apanoeli; het is een vrij levendige havenplaats. In het prachtige bergland der Padangsche Bovenlanden zijn de dalen en de tufplateau's veel dichter bevolkt dan in I apanoeli, ja zij vormen de meest bewoonde streek des eilands. De rivieren zijn hier dieper in de tuffen ingesneden dan op de Toba-hoogvlakte; bij de kloof van Harau zijn de wanden 2—300 M. hoog. Niet alleen de dalbodems, ook de plateau vlakken zijn met sawahs bedekt. Fort de Koek (2) is de hoofdplaats. De zuidelijke tak van de spoorlijn loopt langs het mooie bergmeer van Singkarah kilandheuvel in het Karbouwengat, een der dalkloven in het tufplateau van Agam. steppen op het plateau van Toba (± 1300 M.), gelegen om het Toba-rneer, het grootste der vele fraaie bergmeren des e,hnds: het is zonder het schiereiland in t midden iets kleiner dan de provincie Utrecht. De rivieren zijn 3° 50 M. diep in het plateau ingesneden, met loodrechte wanden en vlakke bodems, waarop de sawahs zijn gelegen; deze dalvorming ,s eigen aan de vele plateaus van den oek.t Bansan, die met verhard vulkanisch zand (tuf) bedekt zijn. e hoogvlakte en het omringend bergland worden bewoond door de Bat aks - de naam wordt door hen zeven als een scheldwoord beschouwd —, een bergstam, die door Hmdoeschen invloed een niet geringe ontwikkeling heeft bereikt. Toch waren ze heidenen gebleven en bestond van oudsher bij vele stammen het menscheneten, maar a een als een straf op zware misdrijven. Sedert de Bataks onder Nederlandsch bestuur gesteld zijn, komt daaraan een einde, ook aan de emdelooze vechtpartijen tusschen de dorpen onder mg. De zending werkt hiervoor ook zeer gunstig; na de Minahasa heeft zij hier de meeste bekeerlingen gemaakt, ± 80000 of n lapanoeh, ja zij vormen de meest bewoonde streek des eilands. De rivieren zijn hier dieper in de tuffen ingesneden dan op de Toba-hoogvlakte; bij de kloof van Harau zijn de wanden 2-300 M. hoog. Niet alleen de dalbodems, ook de plateauvlakken zijn met sawahs bedekt. Fort de Koek (2 is de hoofdplaats. De zuidelijke tak van de spoorlijn loopt langs het mooie bergmeer van Singkarah naar Sawahloento , waar de O m b i 1 i e nkolen naar de kust worden verladen. — De Merapi is de meest werkende der vele vulkanen. De bewoners der Padangsche Bovenlanden zijn een afzonderlijken stam van de -eigenlijke Maleiers: de Menangkabauers. Bij hen bestaat het matriarchaat (Gr. mater, moeder, en archein , regeeren), de gezinsinrichting, waarbij de vader niet geacht wordt tot het gezin te behooren; een gezin bestaat uit broeders en zusters en de kinderen van de zusters; de oudste oom is het gezinshoofd. In de Padangsche Benedenlanden, die veel minder bevolkt zijn dan de Bovenlanden, ligt, behalve eenige kleine havenstadjes, de hoofdstad Padang, de eenige belangrijke handelsplaats ter Westkust, met Emmahaven in de Koninginnebaai. Koffie uit de Boven-, kopra uit de Benedenlanden zijn de voornaamste uitvoerproducten. Het pas bij ons gebied ingelijfde landschap Korintji ligt bezuiden den gelijknamigen vulkaan, het toppunt van Sumatra. Meer zuidwaarts is alleen in boven-Palembang het bergland eenigermate bevolkt; de koffiecultuur breidt zich hier uit op de maagdelijke gronden. Van hier komt het meeste goud van den Archipel. Benkoelen (8) is een onbelangrijk stadje. Van meer beteekenis voor den handel is Telok Betong (4), de peperhaven van de Lampongs. Eenmaal heeft Sumatra gereikt tot de westwaarts gelegen eilandenrij, een half verzonken bergketen. Het grootste en meest bevolkte eiland is Ni as. De bevolking staat er op even lagen trap als op de andere. De oostelijke eilanden vormen een voortzetting van Malakka en hebben daarmee den tinrijkdom gemeen. In den Riouw-Lingga Archipel zijn niet alleen de handel, maar ook de landbouw (gambir- en peperteelt) grootendeels in handen van Chineezen, die hier niet als op Java een blijvende bevolking vormen, maar, evenals de duizenden Chineesche koelies in Deli, na eenige jaren naar China terugkeeren; hunne dorpen zijn bijna alleen door mannen bewoond. Ingang van de Kloof van Harau. naar Sawahloento, waar de O m b i 1 i e nkolen naar de kust worden verladen. — De Me rap i is de meest werkende der vele vulkanen. De bewoners der Padangsche Bovenlanden zijn een afzonderlijken stam van de -eigenlijke Maleiers: de Menangkabauers. Bij hen bestaat het matriarchaat (Gr. mater, moeder, enarchein, regeeren), de gezinsinrichting, waarbij de vader niet geacht wordt tot het gezin te behooren; een gezin bestaat uit broeders en zusters en de kinderen van de zusters; de oudste oom is het gezinshoofd. In de Padangsche Benedenlanden, die veel minder bevolkt zijn dan de Bovenlanden, ligt, behalve eenige kleine havenstadjes, de hoofdstad Padang, de eenige belangrijke handelsplaats ter Westkust, met Emmahaven in de Koninginnebaai. Koffie uit de Boven-, kopra uit de Benedenlanden zijn de voornaamste uitvoerproducten. Het pas bij ons gebied ingelijfde landschap Korintji ligt bezuiden den gelijknamigen vulkaan, het toppunt van Sumatra. Meer zuidwaarts is alleen in boven-Palembang het bergland eenigermate bevolkt; de koffiecultuur breidt zich hier uit op de maagdelijke gronden. Van hier komt het meeste goud van den Archipel. Benkoelen (8) is een onbelangrijk stadje. Van meer beteekenis voor den handel is Telok Betong (4), de peperhaven van de Lampongs. Eenmaal heeft Sumatra gereikt tot de westwaarts gelegen eilandenrij, een half verzonken bergketen. Het grootste en meest bevolkte eiland is Ni as. De bevolking staat er op even lagen trap als op de andere. De oostelijke eilanden vormen een voortzetting van Malakka en hebben daarmee den tinrijkdom gemeen. In den Riouw-Lingga Archipel zijn niet alleen de handel, maar ook de landbouw (gambir- en peperteelt) grootendeels in handen van Chineezen, die hier niet als op Java een blijvende bevolking vormen, maar, evenals de duizenden Chineesche koelies in Deli, na eenige jaren naar China terugkeeren; hunne dorpen zijn bijna alleen door mannen bewoond. Ingang van de Kloof van Harau. Tooneel op de pasar (passer, markt) in Pajakombo, Padangsche Bovenlanden. Noordkant van den berg Tiloeng. 1113 M. (tafelberg, uit vulkanische tuf bestaande); op den voorgrond de .Mandai-rivier (zijtak van de boven-Kapoeas), met twee bidars (reisprauwen) en een laadpramv. Borneo. Drijvende Maleische woning te Smitau, aan de Kapoeas. è. Landschap in de Minahassa, bij Tondano; op den achtergrond de vulkaan Lokon. De tinontginning op Ban ka en Billiton geschiedt ook door Chineezen, op Banka als pachters der Regeering, op Billiton als werklieden der Billiton-Maatschappij. Banka levert ongeveer twee maal zooveel tin als Billiton. De hoofdstad van Banka is Muntok. § 39- Borneo. De grootste eilanden der aarde zijn de minst bevolkte. Wel wonen er onder den aequator wat meer menschen op dan in de poolstreek, maar een schatting als voor Korneo, twee millioen, is toch uiterst gering v oor een land, 22 maal zoo groot als het onze, en dat bij even groote dichtheid als Java 165 millioen bewoners tellen zou. In de kustlanden hebben Maleiers, Chineezen, Javanen en Boegineezen hun koloniën gevestigd, aan de riviermonden of tegen de heuvels, die de eindelooze moerasbosschen afbreken, bij welke zich binnenwaarts het vlakte- en dan het bergwoud aansluit. Ver strekken de laagvlakten langs de groote rivieren, spoedig smaller wordend langs de Kapoeas, zeer breed blijvend langs de Mahakam en vooral in het uitgestrekte gebied dat door Barito, Kleine en Groote Dajak Rivier doorstroomd wordt. Langs den oostrand dezer vlakte, aan den westelijken voet van het meridionaal gerichte Meratoesgebergte, is de eenige vrij welbevolkte streek van Borneo te vinden, in de afdeelingen Martapoera en Amoentai, die samen V2 millioen bewoners hebben, of de helft der geheele residentie Zuider- en Ooster-Afdeeling. Alleen hier zijn groote sawahlanden, alleen hier is een belangrijke inlandsche nijverheid, met name de ijzerindustrie van Negara. De hoofdstad Banjermasin (17) heeft in ligging overeenkomst met 1'alembang; het is op palen en op vlotten gebouwd aan en in den breeden stroom, waarop een vrij drukke vaart is; er is hier een groote uitvoer van boschproducten. In Koetei is in de laatste jaren een belangrijke petroleumproductie, dicht nabij Samarinda (5), de hoofdplaats; om de slechte bevaarbaarheid der deltamonden brengen tank bootjes de olie naar Balik Papan, aan een diepe baai Landschap in de Minahassa, bij Tondano; op den achtergrond de vulkaan Lokon. De tinontginning op Ban ka en Bi 11 i ton geschiedt ook door Chineezen, op Banka als pachters der Regeering, op Billiton als werklieden tier Billiton-Maatschappij. Hanka levert ongeveer twee maal zooveel tin als Billiton. De hoofdstad van Banka is M u n t o k. § 39. Borneo. De grootste eilanden der aarde zijn de minst bevolkte. \\ el wonen er onder den aequator wat meer menschen op dan in de poolstreek, maar een schatting als voor Borneo, twee millioen, is toch uiterst gering \oor een land, 22 maal zoo groot als het onze, en dat bij even groote dichtheid als Java 165 millioen bewoners tellen zou. In de kustlanden hebben Maleiers, Chineezen, Ja\anen en Boegineezen hun koloniën gevestigd, aan de riviermonden of tegen de heuvels, die de eindelooze moerasbosschen afbreken, bij welke zich binnenwaarts het vlakte- en dan het bergwoud aansluit. Ver strekken de laagvlakten langs de groote rivieren, spoedig smaller wordend langs de Kapoeas, zeer breed blijvend langs de Mahakam en vooral in het uitgestrekte gebied dat door Barito, Kleine en Groote Dajak Rivier doorstroomd wordt. Langs den oostrand dezer vlakte, aan den westelijken voet van het meridionaal gerichte Meratoesgebergte, is de eenige vrij welbevolkte streek van Borneo te vinden, in de afdeelingen Martapoera en Amoentai, die samen ' .j millioen bewoners hebben, of de helft der geheele residentie Xuider- en Ooster-Afdeeling. Alleen hier zijn groote sawahlanden, alleen hier is een belangrijke inlandsche nijverheid, met name de ijzerindustrie van Negara. De hoofdstad Banjermasin (17) heeft in ligging overeenkomst met Palembang; het is op palen en op vlotten gebouwd aan en in den breeden stroom, waarop een vrij drukke vaart is; er is hier een groote uitvoer van boschproducten. In Koetei is in de laatste jaren een belangrijke petroleumproductie, dicht nabij Samarinda (5), de hoofdplaats; om de slechte bevaarbaarheid der deltamonden brengen tank bootjes de olie naar Balik Papan, aan een diepe baai gelegen, waar ze wordt gezuiverd en door zeebooten afgehaald. In de Westerafdeeling, die '/2 millioen bewoners tellen mag, is het best bevolkt gebied de noordpunt, de afdeeling Sambas. Er is veel aanplant van sagopalmen, en er wonen veel Chineezen, die er gouden diamanten kwamen zoeken, waarvan de opbrengst sterk vermindert. In de omstreken van Pontianak (21), de hoofdplaats, is belangrijke klappercultuur, zoodat kopra het eerste uitvoerartikel vormt. Borneo's bergland is alleen voor de Westerafdeeling goed bekend. Het mist de bekoring der contrasten van natuur en cultuur, die de Padangsche Bovenlanden en de Preanger zoo aantrekkelijk maken. Maar in grootschheid van natuur doet het voor beide niet onder en in verscheidenheid van vormen overtreft het hen. Alleen ontbreken de hooge kegels der jonge vulkanen; uit oudere, geheel uitgedoofde, met de meest grillige vormen, bestaat het Müller-gebergte; uit tal van steile ketenen en diepe dalen het Boven Kapoeasgebergte; uit zandsteen-hoogvlakten, met venen bedekt, het Madi-Plateau en het Schwaner-gebergte, dat den hoogsten top van Nederlandsch Borneo, den Boekit Raja (2280 M.) draagt. De voortzettingen dezer meest W.-O. gerichte verheffingen in de Zuider- en Ooster-Afdeeling zijn nog onvoldoende onderzocht. De bewoners van dit bergland zijn de Dajaks, gesplitst in tal van stammen, die tegen de dalhellingen hunne droge rijstvelden aanleggen, telkens andere gronden zoekend, en door den slechten aanleg toch door rijstgebrek chronisch geplaagd; ze verzamelen boschproducten, vooral veel getah en rotan, en verkoopen die aan Maleische en Chineesche handelaars. Ze gaan gebukt onder de naarste ziekten en het grofste bijgeloof, maar hebben groote geestkracht, veel kunstzin en zijn zeer betrouwbaar. Het koppensnellen vermindert, maar is nog lang niet verdwenen; het meest komt het voor bij eenige zwervende jagerstammen, als de Poenans. Britsch-Borneo. Van dit gebied stond de Westkust vroeger in naam onder het gezag van den sultan van Broenei, de Oostkust onder dat van den sultan der Soeloeeilanden. In 1840 vestigde zich in het landschap Serawak een oud-officier der Engelsche O.-I. Compagnie, James Brooke, en dwong den sultan hem dat gebied af te staan. Hij noemde zich radja, organiseerde zijn staat uitstekend en breidde de grenzen uit; onder zijn neef en opvolger Charles Johnson Brooke, die thans, sedert 1868, regeert, verkreeg Serawak zijn groote uitgestrektheid. De hoofdstad is Koetjing (30). Er worden veel sago, peper, kopra en boschproducten uitgevoerd. — Het gebied van den sultan van Broenei is sterk ingekrompen en wordt door een Britschen resident bestuurd. — De State of North Borneo behoort aan een maatschappij. De hoofdstad is Sandakan (6). Hier zijn verschillende Kuropeesche cultures; de voornaamste is die der tabak, welke meest te Amsterdam aan de markt wordt gebracht. § 40. Celebes. Bij dit eiland treft de spinvormige gedaante, die bij geen enkel ander eiland voorkomt, behalve bij het naburig Halmaheira, wat het geval nog merkwaardiger maakt. Halmaheira is een bijna gelijkvormige miniatuuruitgave van Celebes; wel ontbreekt de noordelijke arm, maar daar ligt het eiland Moro, dat door een zeer ondiepe straat is afgescheiden. Een voldoende verklaring van deze zonderlinge vormen kan nog niet worden gegeven bij de geringe bekendheid der binnenlanden, vooral naar hun geologische gesteldheid. Wellicht heeft men te doen met sterk gebogen concentrische ketenen, zooals die bij meer gebergten voorkomen (bijv. de Karpaten), waarvan gedeelten onder zee zijn verzonken. I11 tegenstelling met de drie andere groote Soenda-eilanden bezit Celebes geen uitgestrekte laagvlakten. Het is een bergland, grootendeels met dichte wouden bedekt, waartusschen de zeer talrijke kleine stammen leven. Nergens in den Archipel worden zooveel verschillende talen en dialecten gesproken als op Celebes. De bevolking is in de meeste deelen uiterst dun gezaaid. Er zijn slechts twee landschappen, waar een wat dichter en meer ontwikkelde bos—niermeyer, Lcerb, ('i V., 7e druk. 22 bevolking woont, het uiterste Zuiden en Noorden, waarvan vooral het laatste het uiterlijk van een cultuurland draagt. Het is de Minahassa. Voor zestig jaren heerschten daar nog dezelfde toestanden als tot op heden in CentraalCelebes: voortdurende oorlogen, woeste offerfeesten, slavenhandel, koppensnellen. De zending heeft daaraan een eind gemaakt en, met behulp van het bestuur, een toestand van rust en welvaart geschapen; de bevolking is bijna geheel tot het Christendom bekeerd. De Minahassers zijn lichter van huidskleur dan de overige bewoners van het oosten van den Archipel. Ze hebben eenige overeenkomst met de Japanneezen, zoowel lichamelijk als geestelijk. De Minahassa is een der mooiste berglanden van den Archipel, naast Padangsche Bovenlanden en Preanger, vooral door de afwisseling van cultuur en natuur; de talrijke vulkanen zijn nog met oerwoud bedekt. Een der meest werkende is de Lokon, westelijk van den weg van Menado, de hoofden havenplaats, naar Tondano, het centrum van het binnenland, op een hoogvlakte aan het fraaie bergmeer van Tondano. De vroeger beroemde Menado-koffie is sterk achteruitgegaan, terwijl de kopra-uitvoer zeer toeneemt. In het middendeel van den noorderarm van Celebes liggen langs de noordkust een aantal goudontginningen, waarvan de opbrengst, pas voor weinig jaren van beteekenis geworden, thans reeds weder afneemt. Centraal-Celebes is een bergland met vele ruime lengtedalen , waarin eenige groote bergmeren liggen, o. a. het I'oso-meer. In de dalen liggen de velden van de talrijke kleine stammen der Toradja's (= bovenlanders); hun kleine dorpen bouwen ze liefst op heuveltoppen. Aan de oorlogen, het koppensnellen, de slavernij en den slavenhandel zal een einde komen, nu het Nederlandsch gezag hier gevestigd wordt. Het oostelijk deel, vroeger tot de residentie 1 ernate behoorend, is pas bij het gouvernement Celebes gevoegd. Het zuidelijk schiereiland wordt bewoond door de Boegi nee zen en Ma kassa ren. De eersten zijn het hoofd- volk van Celebes geworden, doordat ze liet zeevolk zijn. Ze hebben zich aan verschillende kusten des eilands gevestigd en vandaar uit hun gezag naar het binnenland uitgebreid. Ze zijn tegenwoordig het meest zeevarend volk van den Archipel, dat vooral in 't oostelijk deel verre tochten doet en vele producten brengt naar Makasser (26), de levendige doorvoerhaven, waar boschproducten, kopra, tripang, paarlemoer en parels naar Europa worden vervracht. De bewoners van Makasser zijn een vermenging van Makassaren en Boegineezen. De onvermengde Makassaren zijn een bergvolk, dat in de westelijke landschappen van het schiereiland woont. Het rijk Gowa is daar pas ten val gebracht, evenals het Hoegineesche rijk Boni, aan de oostkust. Boegineezen en Makassaren zijn in naam Mohammedanen, maar meer heidensch gebleven dan de andere aanhangers van den Islam. Ken heidensche priesterkaste heeft bij hen nog grooten invloed. Nabij de Zuidkust ligt Celebes hoogste vulkaan, de L o 111 p o B a t a n g, gelijkend op de kolossen van Oost-Java, I engëer cn Idjen, met wijden ingestorten krater. ^ Kleine Soenda-eilanden. Hooge vulkanen \ errijzen in de noordelijke rij; de hoogste van den geheelen Archipel is de Piek van Lombok (3800 M.). Soemba en Dmor zijn niet vulkanisch. — Ba li heeft, van Java uit, beschaving gekregen, in den Hindoe-tijd en het heeft die oude beschaving trouw bewaard, het is niet geïslamiseerd. Bij de vele goden van het Hindoeïsme worden nog tal van geesten uit den ouden natuurdienst vereerd. Het land is vol van tempels, zoowel vlak bij de dorpen als aan het strand en op de bergen. De dorpen zijn gekenmerkt door de afscheiding der honderden erven met kleimuren; ook de huisjes zijn meest van klei of van baksteen. Vermaard is de uitstekende inrichting van de sawahbevloeiing, waardoor het dichtbevolkte eiland rijst kan uitvoeren. Veel uitvoer van kopra, koffie en andere producten, meest naar Singapore, door Chineesche en Boegineesche handelaars. Tot 1906 was maar een klein stuk van Bali onder ons O'»* bestuur; het grootste deel stond onder eenige onafhankelijke vorsten. In 1906 is het eiland geheel onder Nederlandsch gezag gebracht. De resident van Bali en Lombok woont te S i ng a ra dj a (9). Lombok werd tot 1894 door Balineezen overheerscht. De groote meerderheid der bevolking, de Sasaks, zijn Mohammedanen; ze werden niet weinig verdrukt. De instelling van ons bestuur is gevolgd door een sterke toeneming der welvaart en van den handel (uitvoer van kopra, katoen en tabak). De haven is Ampënan. De Kleine Soenda-eilanden hebben, door de nabijheid van Australië, een zeer drogen oostmoeson en dit werkt sterk in op het plantenkleed. Tegen de hooge bergen zijn op Bali en Lombok nog dichte wouden en die eilanden hebben dan ook nog genoeg bevloeiing, maar in de vlakte begint het savannelandschap reeds de overhand te krijgen en oostwaarts nemen de grasvlakten steeds toe, worden de bosschen ijler en verliezen in den oostmoeson hun bladeren. Mais is het hoofdvoedsel buiten Bali en Lombok. In de grasvlakten weiden de talrijke, veel uitgevoerde paarden van Soembawa en de beroemde paarden van Soemba, Sandelwoods genoemd met den Engelschen naam van het welriekend sandelhout, als sierhout en voor reukwerk gebruikt, dat echter altijd veel meer door Timor dan door Soemba geleverd is. \\ at de Regeering voor Lombok verricht heeft, en voor Bali bezig is te verrichten, blijft voor de andere eilanden nog te doen. En er zal veel te doen zijn, vóór een geregelde toestand is geschapen, vooral op Flores, Timor en Soemba, waar de voortdurende vechtpartijen tusschen dorpen en stammen een bloedig karakter dragen, en waar slavernij, menschenroof en slavenhandel, koppensnellen en martelen tot de orde der dingen behooren. Flores is (1907) het eerst aangevat; het afloopen van kustdorpen door de woeste bergstammen heeft een expeditie noodig gemaakt. Behalve op Soembawa, is de meerderheid der bevolking heidensch, zoodat hier voor de zending nog een belangrijk arbeidsveld ligt. De bevolking is overal veel minder dicht dan op Bali en Lombok. Koepang (4), de hoofdplaats der residentie Timor, voert sandelhout en was van wilde bijen uit. Portugeesch Timor heeft andere toestanden dan het Nederlandsch gebied. De bevolking is er door dwang tot geregelden arbeid gebracht, nl. tot koffiecultuur. Door negertroepen wordt die dwang onderhouden. De koffie wordt uitgevoerd; de hoofdplaats is Dilli. § 42. De Molukken. Niet minder dan de peper van Bantam, waren het de kruidnagelen en muskaatnoten der Molukken, die Portugeezen en Nederlanders naar Indië lokten. Ze verdreven er de Javanen uit den groothandel in specerijen , die deze gedurende de gansche Middeleeuwen hadden bezeten. Portugeezen en Nederlanders, Javanen en Makassaren, Chineezen en Arabieren hebben zich, vooral op de kleine eilanden, in sterke mate met de oorspronkelijke bevolking gemengd. De kleine eilanden zijn in de Molukken altijd belangrijker en meer bevolkt geweest dandegroote, aan welker kusten de bewoners der eerste zich vestigden. Het sterkst is dat overwicht der kleine in 't Noorden, waar de sultans van Ternate en Tidore schier het gansche gebied van Oost-Celebes tot half Nieuw-Guinea onder hun gezag brachten, dat veelal alleen bestond uit het houden van roofen moordtochten, hongi-tochten geheeten. Dit was echter voldoende om aan Nederland, eenvoudig door met beide sultans verdragen te sluiten, de bezitsrechten op het geheele gebied te verzekeren. De Compagnie zette de hongi-tochten voort, vooral voor de beperking van de specerijen teelt, waarbij vele eilanden verwoest werden. lernate en Tidore zijn de noordelijkste kegels inde fraaie rij der eilandvulkanen langs Halmaheira's Westkust. Het zijn thans vervallen grootheden, zondereenigebeteekenis. In het stadje Ternate (4) woont de Resident. Halmaheira is een weinig bevolkt en nog slecht onderzocht eiland. In de Ainbongroep is het hoofdeiland nog Am bon, waaide gelijknamige residentiehoofdstad (8) ligt aan een ruime, veilige baai; ze is een vrij belangrijk handelscentrum, al heeft ze door dep achteruitgang der kruidnagelteelt veel verloren. Aardbevingen hebben haar herhaaldelijk verwoest, het laatst zeer hevig in 1898. Ceram is met dichte bergwouden bedekt en levert veel sago. Aan de vechtpartijen der bergstammen is pas een eind gemaakt. Boe roe is het meest vreedzame eiland van den Archipel; strijd is er onbekend, vandaar dat het Nederlandsch gezag zich weinig met de bewoners der centrale hoogvlakte bemoeit. De vulkanische Banda-eilanden zijn in verhouding tot hunne microscopische afmetingen nog altijd zeer belangrijk door de muskaatnootcultuur, al is deze bij vroeger achteruitgegaan en zoo de welvaart verminderd. De binnenvaait in de zee tusschen de hoofdeilanden —, Banda Neira met hei witte stadje Neira (4), de kegel Goenoeng Api, en het grootste Banda-eiland Lontar, waarop de meeste notenperken liggen —, vormt het glanspunt van de zooveel schoons biedende Molukkenreis. De bevolking is in den Compagnie's tijd uitgeroeid en door een mengelmoes van bewoners vervangen. De eilanden tusschen Timor en Nieuw-Guinea heeten wel samen de Groote Oost. De meeste hebben weinig vreemden invloed ondervonden en de bevolking leeft er nog in den wilden staat. Het zijn de Zuidwester- en Zuidooster-eilanden, onder welke laatste de Kei- en de Aroe-eilanden de belangrijkste zijn. \ ooral op de Aroeeilanden wordt groote handel gedreven. Van Dobo komen de Chineezen, Arabieren en Boegineezen de tripang, parelmoer en parels, schildpad, paradijsvogels en eetbare vogelnestjes halen, die de groep zelve, de naburige zeeën en eilanden, ook Nieuw-Guinea, leveren. § 43. Nederlandsch Nieuw-Guinea is de minst bekende onzer bezittingen, al begint het in de laatste jaren uit zijn isolement te voorschijn te komen. Het noordelijk deel is overwegend bergland; het wordt door groote baaien ingesneden , o. a. de Geelvinkbaai. i ot zeer groote hoogte verheft zich een nog onbekend gebergte, waarvan met bamboe, zooals bijna^>tc!al elders in^do^Archij^l m'^rTan klti '"eeSta! "iet van h»"t en de erven met afgescheiden door uuuucrs ,heiden . m,J .. l.™" baksteen- 0<* rijn veilige baai; ze is een vrij belangrijk handelscentrum, al heeft ze door dep achteruitgang der kruidnagelteelt veel verloren. Aardbevingen hebben haar herhaaldelijk verwoest, het laatst zeer hevig in 1898. Ceram is met dichte bergwouden bedekt en levert veel sago. Aan de vechtpartijen der bergstammen is pas een eind gemaakt. Boeroe is het meest vreedzame eiland van den Archipel; strijd is er onbekend, vandaar dat het Nederlandsch gezag zich weinig met de bewoners der centrale hoogvlakte bemoeit. De vulkanische Ban da-eilanden zijn in verhouding tot hunne microscopische afmetingen nog altijd zeer belangrijk door de muskaatnootcultuur, al is deze bij vroeger achteruitgegaan en zoo de welvaart verminderd. De binnenvaart in de zee tusschen de hoofdeilanden —, Banda Neira met hei witte stadje Neira (4), de kegel Goenoeng Api, en het grootste Banda-eiland Lontar, waarop de meeste notenperken liggen —, vormt het glanspunt van de zooveel schoons biedende Molukkenreis. De bevolking is in den Compagnie's tijd uitgeroeid en door een mengelmoes van bewoners vervangen. De eilanden tusschen Timor en Nieuw-Guinea heeten wel samen de Groote Oost. De meeste hebben weinig vreemden invloed ondervonden en de bevolking leeft er nog in den wilden staat. Het zijn de Zuidwester- en Zuidooster-eilanden, onder welke laatste de Kei- en de Aroe-eilanden de belangrijkste zijn. Vooral op de Aroeeilanden wordt groote handel gedreven. Van Dobo komen de Chineezen, Arabieren en Boegineezen de tripang, parelmoer en parels, schildpad, paradijsvogels en eetbare vogelnestjes halen, die de groep zelve, de naburige zeeën en eilanden, ook Nieuw-Guinea, leveren. § 43. Nederlandsch Nieuw-Guinea is de minst bekende onzer bezittingen, al begint het in de laatste jaren uit zijn isolement te voorschijn te komen. Het noordelijk deel is overwegend bergland; het wordt door groote baaien ingesneden, o. a. de Geelvinkbaai. Tot zeer groote hoogte verheft zich een nog onbekend gebergte, waarvan met i.VnTcfs & r- - -« * erven „ie, -fcJdW*» " *-^PC'' -T ""! °f "" 1»'»«"■ <« #. Dorp op Letti. Bewoners van Ainmer op de Aroe-eilanden. In het oerwoud van Suriname (groote liaan). Het brengen van een boot over een stroomversnelling in de Coppename. sneeuw bedekte toppen aan de Zuidkust zichtbaar zijn. Zuidwaaits daarvan ligt een groote laagvlakte, langs zee door een breeden moerasgordel omzoomd. De Papoea's der kusten vertoonen in uiterlijk, taaien geaardheid groote verschillen. Er zijn zeer woeste en ook meer vredelievende stammen. Hongi-tochten (raak-tochten) zijn nog in vele kuststreken aan de orde, en slavenhandel evenzoo. Toch ontbreekt het niet aan aanleg, zelfs aan kunstzin. Sedert enkele jaren is de vestiging van ons gezag begonnen. Daartoe zijn bestuursposten gesticht te Manol^ wari, Fakfak en Merauke en de Zuidoostkust is tot een zelfstandige assistent-residentie gemaakt, met Merauke als hoofdplaats. C. NEDERLANDSCH WEST-INDIË. § 44 Suriname. In 1667, in een tijd toen men liever plantagekoloniën had dan bezittingen in de gematigde luchtstreek, leek de ruil Nieuw-Nederland—Suriname voor ons land niet slecht. Een hoogen bloei heeft Suriname echter nooit bereikt en na de afschaffing der slavernij in 1863 is het sterk achteruitgegaan. Pas in den jongsten tijd begint Nederland wat voor zijn verwaarloosde kolonie te doen en is werkelijk eenige verbetering te bespeuren. I och is ze nog gering. Het in cultuur gebrachte land beslaat ± 160 KM2 of ruim een duizendste deel der kolonie, die 4.5 X zoo groot is als Nederland. In een strook achter de Kustmoerassen, voornamelijk tusschen Coppename en Marowyne, hebben de voorvaderen de plantages aangelegd, zooals zij er nóg liggen: door dijken omringd en doorsneden door vaarten en slooten, die bij vloed met sluizen afgesloten worden; schier alle verkeer gaat te water. De vroeger belangrijke koffiecultuur is verdwenen, die van suiker heeft zich alleen op enkele groote plantages gehandhaafd, de cacao teelt was tot 1902 van belang, maar gaat hard achteruit door een ziekte; die van bananen tracht men thans te bevorderen. Nog meer gesukkel brc'""cn v:tn een boot over ee" stroomversnelling in de Coppename. sneeuw bedekte toppen aan de Zuidkust zichtbaar zijn Zuidwaarts daarvan ligt een groote laagvlakte, langs zee door een breeden moerasgordel omzoomd. De Papoea's der kusten vertoonen in uiterlijk, taaien geaardheid groote verschillen. Er zijn zeer woeste en ook meer vredelievende stammen. Hongi-tochten (raak-tochten) zijn nog in vele kuststreken aan de orde, en slavenhandel evenzoo. Toch ontbreekt het niet aan aanleg, zelfs aan kunstzin. Sedert enkele jaren is de vestiging van ons gezag begonnen. Daartoe zijn bestuursposten gesticht te Manokwari, Fakfak en Merauke en de Zuidoostkust is tot een zelfstandige assistent-residentie gemaakt, met Merauke als hoofdplaats. C. NEDERLANDSCH WEST-INDIË. § 44- Suriname. In 1667, in een tijd toen men liever plantage-koloniën had dan bezittingen in de gematigde luchtstreek, leek de ruil Nieuw-Nederland—Suriname voor ons land niet slecht. Een hoogen bloei heeft Suriname echter nooit bere.kt en na de afschaffing der slavernij in 1863 is het sterk achteruitgegaan. Pas in den jongsten tijd begint Nederland wat voor zijn verwaarloosde kolonie te doen en is werkelijk eenige verbetering te bespeuren. I och is ze nog gering. Het in cultuur gebrachte land beslaat ± 160 KM2 of ruim een duizendste deel der kolonie, die 4 5 X zoo groot is als Nederland. In een strook achter de kustmoerassen, voornamelijk tusschen Coppename en Marowyne, hebben de voorvaderen de plantages aangelegd, zooals zij er nog liggen: door dijken omringd en doorsneden door vaarten en slooten, die bij vloed met sluizen afgesloten worden; schier alle verkeer gaat te water. De vroeger belangrijke koffiecultuur is verdwenen, die van suiker heeft zich alleen op enkele groote plantages gehandhaafd, de cacao teelt was tot 1902 van belang, maar gaat hard achteruit door een ziekte; die van bananen tracht men thans te bevorderen. Nog meer gesukkel dan met de producten had men met de werkkrachten; na de opheffing der slavernij zijn veel Britsch-Indische en later Javaansche koelies ingevoerd. Sterk breidt zich de kleine landbouw uit, door negers en vrije koelies; de Regeering bevordert haar zeer; de rijstcultuur is daarbij de voornaamste. Suriname heeft 80000 bewoners, die onder maatschappelijk verband staan (over de anderen straks). Daarvan zijn + 2400 blanken, waarvan een duizendtal Europeanen en ongeveer 1200 Joodsche Creolen, meest uit Brazilië afkomstig, en die den blijvenden eersten stand der kolonie vormen. Zij hebben de meerderheid in de Koloniale Staten. Suriname is nl. onze eenige kolonie met een parlement; het wordt door een 400-tal kiezers gekozen , want de census is hoog. De Gouverneur is voorzitter. — Er zijn + 20000 Britsch-Indiërs en 6000 Javanen; de overige bevolking zijn negers en kleurlingen. De groote meerderheid daarvan is tot het Christendom bekeerd en daarvan zijn de meesten leden der Moravische broedergemeenten. Zij spreken het Neger-Engelsch. De eenige stad der kolonie is Paramaribo (34). Daarbuiten woont de bevolking meest op de plantages en de kleine bouwgronden. Achter de strook der alluviale gronden, waarin, behalve de plantages, uitgestrekte moerassen gelegen zijn, volgt een smallere gordel van savannen en dan vangt het bergland aan, dat het grootste deel der kolonie inneemt en met dichte wouden overtogen is. Het Nederlandsch Hestuur heeft daar weinig bemoeienis mede. Er gaan wat goudzoekers heen en vooral balata-zoekers (balata is een goed soort getah pertja), er wordt wat hout gekapt, maar nog veel te weinig; en verder wonen er, geheel in volkomen onafhankelijkheid, eenige duizenden Boschnegers en een paar duizend Indianen. De laatsten vooral zijn zeer vredelievende menschen, die rijp blijken voor schier volledige individueele vrijheid en daarop ook zeer gesteld zijn. De Boschnegers drijven wat handel in hout en in korjalen - booten uit uitgeholde boomstammen —, de Indianen Een Indiaansch kamp aan de Wajombo. (Hutten van palmbladeren. Aan den oever liggen twee korjalen). dan met de producten had men met de werkkrachten; na de opheffing der slavernij zijn veel Britsch-Indische en later Javaansche koelies ingevoerd. Sterk breidt zich de kleine landbouw uit, door negers en vrije koelies; de Regeering bevordert haar zeer; de rijstcultuur is daarbij de voornaamste. Suriname heeft 80000 bewoners, die onder maatschappelijk verband staan (over de anderen straks). Daarvan zijn ± 2400 blanken, waarvan een duizendtal Europeanen en ongeveer 1200 Joodsche Creolen, meest uit Brazilië afkomstig, en die den blijvenden eersten stand der kolonie vormen. Zij hebben de meerderheid in de Koloniale Staten. Suriname is nl. onze eenige kolonie met een parlement; het wordt door een 400-tal kiezers gekozen, want de census is hoog. De Gouverneur is voorzitter. — Er zijn + 20 000 Britsch-Indiërs en 6000 Javanen; de overige bevolking zijn negers en kleurlingen. De groote meerderheid daarvan is tot het Christendom bekeerd en daarvan zijn de meesten leden der Moravische broedergemeenten. Zij spreken het Neger-Engelsch. De eenige stad der kolonie is Paramaribo (34). Daarbuiten woont de bevolking meest op de plantages en de kleine bouwgronden. Achter de strook der alluviale gronden, waarin, behalve de plantages, uitgestrekte moerassen gelegen zijn, volgt een smallere gordel van savannen en dan vangt het bergland aan, dat het grootste deel der kolonie inneemt en met dichte wouden overtogen is. Het Nederlandsch Bestuur heeft daar weinig bemoeienis mede. Er gaan wat goudzoekers heen en vooral balata-zoekers (balata is een goed soort getah pertja), er wordt wat hout gekapt, maar nog veel te weinig; en verder wonen er, geheel in volkomen onafhankelijkheid, eenige duizenden Boschnegers en een paar duizend Indianen. De laatsten vooral zijn zeer vredelievende menschen, die rijp blijken voor schier volledige individueele vrijheid en daarop ook zeer gesteld zijn. De Boschnegers drijven wat handel in hout en in korjalen — booten uit uitgeholde boomstammen —, de Indianen E-en Indiaansch kamp aan de Wajombo. (.Hutten van palmbladeren. Aan den oever liggen twee korjalen). Een Indiaansch kamp in de Boven-Cottica. (Hutten van palmbladeren.) »IJe publieke weg" in Coronie. i boomen langs den weg zijn kokospalmen. Aan den boom links en aan dien rechts op den voorgrond is een tros vruchten zichtbaar.) De Maagdenstraat in Paramaribo. don di« «*»«°* houden zich nog meer afgezonderd en zijn sober genoeg om ongeveer geheel in eigen behoeften te kunnen voorzien. Het bergland is pas in de allerlaatste jaren beter bekend geworden door een reeks onderzoekingstochten. Het schijnt zijn hoogste verheffingen te hebben in de ketenen, die de boven-Coppename omringen (tot 1160 M.). De grenzen tusschen Suriname en de naburige landen staan nog niet vast. De driehoek tusschen de twee hoofdtakken der Marowyne, waarover wij geschil hadden met Frankrijk, werd ons in 1888 door den tsaar als scheidsrechter toegewezen. Maar nu is nog onzeker of de grens langs de Litani of langs de Marowynekreek moet loopen. Evenzoo is in 't W., aan de boven-Corantijn, nog keus tusschen Coeroni en Nieuwe Rivier, terwijl ook de grens met Hrazilië nog slechts gedeeltelijk bekend is. § 45. De Nederlandsche Antillen. Van de WestIndische eilanden bezit Nederland de drie belangrijkste eilanden beneden den wind en twee en een half der onbeduidendste van de bovenwindsche. De eerste zijn Curagao, Bonaire en Aruba, heuvelige eilanden, die sterk van de droogte te lijden hebben. Lagen ze in den Oost-Indischen Archipel, ze zouden , behalve Curagao, niet of nauwelijks de moeite van het noemen waard geacht worden. — Onder de flora overheerschen cactussen, opuntia's en agaven. Geiten- en schapenteelt zijn er van belang. De bevolking bestaat overwegend uit negers, waarvan de meesten Katholiek zijn. Hare taal is het Papiamento, een mengelmoes van Indiaansche, Spaansche en Hollandsche bestanddeelen. Curagao heeft nog geen derde der grootte van Zeeland (zie het kaartje op blad 44 van den Schoolatlas). In de 18e eeuw werd het rijk, door smokkelhandel op de Spaansche koloniën en zijn besten tijd had het in den Amerikaanschen vrijheidsoorlog. Thans wordt vooral handel op Venezuela gedreven, wanneer de toestanden in dat land het toelaten. De grond is meest in handen van groote plantagehouders, waaronder vele Israëlieten. De cultuur van aardnoten (Curagao'sche mangelen) is verminderd door de groote pro- De Maagdenstraat in Paramaribo. [aneiroPen op Cey^o^TiraMcclwom"«ordt'tèphin^111' de" komn&spalm' die ()ok Rio de houden zich nog meer afgezonderd en zijn sober genoeg om ongeveer geheel in eigen behoeften te kunnen voorzien. Het bergland is pas in de allerlaatste jaren beter bekend geworden door een reeks onderzoekingstochten. Het schijnt zijn hoogste verheffingen te hebben in de ketenen, die de boven-Coppename omringen (tot 1160 M.). De grenzen tusschen Suriname en de naburige landen staan nog niet vast. De driehoek tusschen de twee hoofdtakken der Marovvyne, waarover wij geschil hadden met Frankrijk, werd ons in 1888 door den tsaar als scheidsrechter toegewezen. Maar nu is nog onzeker of de grens langs de Litani of langs de Marowynekreek moet loopen. Evenzoo is in 't W., aan de boven-Corantijn, nog keus tusschen Coeroni en Nieuwe Rivier, terwijl ook de grens met Brazilië nog slechts gedeeltelijk bekend is. § 45. De Nederlandsche Antillen. Van de WestIndische eilanden bezit Nederland de drie belangrijkste eilanden beneden den wind en twee en een half der onbeduidendste van de bovenwindsche. De eerste zijn Curagao, Bonaire en Aruba, heuvelige eilanden, die sterk van de droogte te lijden hebben. Lagen ze in den Oost-Indischen Archipel, ze zouden, behalve Curagao, niet of nauwelijks de moeite van het noemen waard geacht worden. — Onder de flora overheerschen cactussen, opuntia's en agaven. Geiten- en schapenteelt zijn er van belang. De bevolking bestaat overwegend uit negers, waarvan de meesten Katholiek- zijn. Hare taal is het Papiamento, een mengelmoes van Indiaansche, Spaansche en Hollandsche bestanddeelen. Curagao heeft nog geen derde der grootte van Zeeland i,zie het kaartje op blad 44 van den Schoolatlas). In de 18c eeuw werd het rijk, door smokkelhandel op de Spaansche koloniën en zijn besten tijd had het in den Amerikaanschen vrijheidsoorlog. Thans wordt vooral handel op Venezuëla gedreven, wanneer de toestanden in dat land het toelaten. De grond is meest in handen van groote plantagehouders, waaronder vele Israëlieten. De cultuur van aardnoten (Curagao'sche mangelen) is verminderd door de groote pro- ductie van Afrika; die van oranjeschillen (voor de likeur Curagao) bestaat nog. Het hoofdvoedingsgewas is de Afrikaansche gierst (Sorghum) of negerkoren, hier maïs genoemd. Een betere toekomst kan de landbouw misschien krijgen door kunstmatige bevloeiing; men is daartoe begonnen met het graven van putten. Het aantal bewoners is 31 000, waarvan 14000 in Willemstad, aan een ruime, uitstekende baai gelegen met vrij drukke scheepvaart; het is de zetel van den Gouverneur der West-Indische eilanden en de eenige stad in Nederlandsch West-Indië. De andere eilanden hebben niets dan dorpen. Aruba, hoewel het kleinste der drie (wat kleiner dan Texel) is in beteekenis het tweede. Het heeft 10000 bewoners en voert wat goud en fosfaat uit. Bonaire heeft 6000 bewoners. De eilanden boven den wind zijn Saba, St. Eustatius en St. Martin, waarvan de noordhelft aan Frankrijk behoort. Alle drie zijn bergachtig, de beide eerste vulkanisch. Het hoogst is Saba, dat uit een bijna ongenaakbare vulkaankegel van ruim 1000 M. hoogte bestaat. Het is het kleinst en onbelangrijkst, half zoo groot als Wieringen, en met 2000 bewoners. Voor plantagebouw is het nooit geschikt geweest en daarom zijn hier minder negers in verhouding tot de blanken (creolen) dan op de beide andere eilandjes. Op alle drie wordt voornamelijk Engelsch gesproken en zijn er meer Protestanten dan Katholieken. St. Eustatius en St. Martin hebben voor de afschaffing van de slavernij een bloeiende suikercultuur gehad. Thans is er geen uitvoer van beteekenis, tenzij het zout uit de pannen van St. Martin. St. Martin is iets kleiner dan Vlieland en heeft in het Nederlandsche deel 4000 bewoners; St. Eustatius heeft er 1500. Aucaner Boschnegers van de Sara kreek. ductie van Afrika; die van oranjeschillen (voor de likeur Curagao) bestaat nog. Het hoofdvoedingsgewas is de Afrikaansche gierst (Sorghum) of negerkoren, hier maïs genoemd. Een betere toekomst kan de landbouw misschien krijgen door kunstmatige bevloeiing; men is daartoe begonnen met het graven van putten. Het aantal bewoners is 31 000, waarvan 14 000 in Willemstad, aan een ruime, uitstekende baai gelegen met vrij drukke scheepvaart; het is de zetel van den Gouverneur der West-Indische eilanden en de eenige stad in Nederlandsch West-Indië. De andere eilanden hebben niets dan dorpen. Aruba, hoewel het kleinste der drie (wat kleiner dan Texel) is in beteekenis het tweede. Het heeft 10 000 bewoners en voert wat goud en fosfaat uit. Bonaire heeft 6000 bewoners. De eilanden boven den wind zijn Saba, St. Eustatius en St. Martin, waarvan de noordhelft aan Frankrijk behoort. Alle drie zijn bergachtig, de beide eerste vulkanisch. Het hoogst is Saba, dat uit een bijna ongenaakbare vulkaankegel van ruim 1000 M. hoogte bestaat. Het is het kleinst en onbelangrijkst, half zoo groot als Wieringen, en met 2000 bewoners. Voor plantagebouw is het nooit geschikt geweest en daarom zijn hier minder negers in verhouding tot de blanken (creolen) dan op de beide andere eilandjes. Op alle drie wordt voornamelijk Engelsch gesproken en zijn er meer Protestanten dan Katholieken. St. Eustatius en St. Martin hebben voor de afschaffing van de slavernij een bloeiende suikercultuur gehad. Thans is er geen uitvoer van beteekenis, tenzij het zout uit de pannen van St. Martin. St. Martin is iets kleiner dan Vlieland en heeft in het Nederlandsche deel 4000 bewoners; St. Eustatius heeft er 1500. Aucaner Boschnegers van de Sara-kreek. VIERDE BOEK. A. DE DAMPKRING. § i. Hoogte en samenstelling. Het luchthulsel, dat liet buitenste deel der aarde vormt, heet de atmosfeer of dampkring. Uit waarnemingen aan vallende sterren (meteoorsteenen) is afgeleid, dat de atmosfeer minstens 300 KM. hoog is. Ditzelfde cijfer is gevonden door de zwakke schaduw, die de atmosfeer bij maansverduisteringen op de maan werpt. Op die hoogte is de dichtheid der lucht dus nog groot genoeg om meteoren te doen gloeien en een deel van het zonnelicht te onderscheppen. I och is die dichtheid daar zoo gering, dat wij er ons geen voorstelling van vormen kunnen. Op 100 KM. hoogte is ze waarschijnlijk nog slechts gelijk aan den druk van o.ooi mM. kwik; op 10 KM. hoogte 217 mM.; aan de aardoppervlakte, zooals bekend is, gemiddeld 760 mM. Droge lucht bestaat, in volumepercenten, uit ± 78 % stikstof, 1 °/o argon (aan stikstof verwant), 21% zuurstof en 0.03% koolzuur. Bovendien bevat zij waterdamp in zeer wisselende hoeveelheid; bij ons gemiddeld 1, aan den equator 3 volumepercenten. § 2. Verwarming. De atmosfeer wordt bijna uitsluitend door de zon verwarmd. Slechts voor een klein deel geschiedt die verwarming rechtstreeks, door absorbtie van een gedeelte der warmtestralen op hun weg naar de aarde. Overigens heeft zij plaats door bemiddeling van het aardoppervlak en wel op drie manieren: door straling, door geleiding en door convectie. De eerste werkt het sterkst; de zonnewarmte wordt door de aarde weer uitgestraald, maar in gewijzigden vorm, als donkere warmte, en de lucht heeft de eigenschap deze veel meer te absorbeeren dan de lichtende. De werking door geleiding werkt het meest dicht bij de aarde, weinig in de hoogere • luchtlagen: lucht is een slechte warmtegeleider. Die door convectie — de opgaande stroomingen, in de lucht veroorzaakt — gaat ook niet zeer hoog, omdat de lucht bij de opstijging afkoelt, doordat voor hare uitzetting onder den geringeren druk warmte verbruikt wordt. — Het verschil tusschen de luchttemperatuur en de stralende warmte der Zon is duidelijk merkbaar aan 't verschil in temperatuur tusschen een aan de Zon blootgestelde en een beschaduwde plek. In de poolstreken kan in den zonneschijn het pek uit de naden van een schip smelten, terwijl het in de schaduw vriest. Men leest daarom de luchttemperatuur af op een in de schaduw hangenden thermometer. Deze mag bovendien niet bij een warmen muur hangen, niet op een plaats, waar de lucht stagneert en niet te dicht bij den grond (minstens iM. hoog). In de stations hangt men de thermometers in huisjes met jalouzie-wanden De warmtegraad der luchtlagen in de nabijheid der aardoppervlakte hangt hoofdzakelijk af van de volgende vier factoren. 1. De grootte van den hoek, waaronder de bestraling (insolatie) der Zon de aardoppervlakte treft. Deze factor veroorzaakt een dagelijksche periode (verschil tusschen dag- en nachttemperatuur) en een jaarlijksche periode (verschil in temperatuur tusschen de jaargetijden). 2. De lengte van den dag, die op den dagelijkschen gang grooten invloed oefent en de jaarlijksche periode versterkt, te meer naarmate de geographische breedte grooter is. Op gemiddelde breedten is de afwisseling van den dag en nacht zoowel als die der jaargetijden in de temperatuur zeer merkbaar; in de tropische streken bemerkt men de grootste temperatuurverschillen tusschen dag en nacht, in de poolgewesten treedt het temperatuurverschil tusschen de jaargetijden op den voorgrond. 3. De aard van het oppervlak: een plantenlooze streek wordt sterker verwarmd dan een woud, daar de planten een deel van de warmte verbruiken; een droge landstreeksterker dan een vochtige bodem, waar een deel van de warmte voor de verdamping wordt gebezigd. Vooral is er verschil tusschen land en zee. Het eerste wordt sneller verwarmd en koelt sneller weer af dan de tweede; vandaar de tegenstelling tusschen vastelandsklimaat (warme zomers en koude winters) en zeeklimaat (koelere zomers en minder koude winters). Oorzaken van dit verschil: grootere soortelijke warmte van het water; verdamping van het water, waarvan het gevolg is afkoeling en achtereenvolgens zinken van de bovenste lagen, die door dieper gelegene worden vervangen. 4. De meerdere of mindere geschiktheid der lucht om de warmtestralen door te laten. Droge lucht is meer diathermaan dan vochtige lucht, want waterdamp absobeert veel meer warmte dan de lucht zelve. Zij veroorzaakt dus overdag een zwakkere insolatie, des nachts een zwakkere uitstraling, en de wolken doen dit nog sterker. Des zomers overweegt de dagtoestand, des winters de nachttoestand en zoo zal een streek met veelal vochtige en bewolkte lucht een lagere zomertemperatuur en een hoogere wintertemperatuur hebben dan een in den regel droge, onbewolkte. Dit is een tweede oorzaak van het verschil tusschen zeeklimaat en vastelandsklimaat. Door den invloed der zeewinden kan een zeeklimaat meer of minder ver in het land doordringen. Landen aan zee gelegen, maar met overheerschende landwinden , kunnen daarentegen een vastelandsklimaat hebben. Men vindt de gemiddelde temperatuur voor een etmaal door liet gemiddelde te berekenen van vierentwintig waarnemingen , uur op uur verricht, of ook het gemiddelde van drie goed over den dag verdeelde waarnemingen, 's morgens, 's middags en 's avonds. Uit de daggemiddelden berekent men de gemiddelde temperatuur van een maand en van een jaar. Zijn de waarnemingen over een reeks van jaren voortgezet, dan kan men de normale temperatuur voor het waarnemingsstation berekenen. In de dagelijksche temperatuursverandering der lucht heerscht de volgende gemiddelde gang: des morgens tegen zonsopgang is de temperatuur het laagst, des middags, een of twee uren na de culminatie der Zon, is zij het hoogst. De jaarlijksche temperatuurstaten wijzen voor het noordelijk halfrond gewoonlijk Januari als gemiddeld de koudste, Juli als gemiddeld de warmste maand aan. O]) zee en aan vele kustplaatsen vallen de uitersten later, in Februari en Augustus. Voor het zuidelijk halfrond is het andersom. Een zeer aanschouwelijke voorstelling van den dagelijkschen gang geeft de kromme, geteekend door een thermograaf (zelfschrijvende thermometer). Ook voor den luchtdruk, de vochtigheid en den regenval bestaan zelfregistreerende werktuigen. § 3. Afneming der temperatuur naar de hoogte. Zooeven is gezegd, dat de verwarming der atmosfeer grootendeels plaats heeft van de aarde uit. Dit kan natuurlijkalleen geschieden overdag en hoogstens nog in 't begin van den nacht, als de bodem nog een overschot van warmte heeft, maar weldra krijgt de uitstraling de overhand en dan blijkt dat de bodem sneller afkoelt dan de lucht, want er treedt nu in een toeneming der luchttemperatuur naar boven. Deze reikt echter niet hooger dan enkele honderden meters. Daarboven heeft tot op zeer groote hoogte (± 10000 M.) altijd afneming plaats en al heerscht die in de lagere luchtlagen alleen overdag, zij is daar grooter dan de toeneming 's nachts, zoodat zij in het gemiddelde cijfer voor het etmaal den doorslag geeft. De overheerschende toestand is dus afneming der temperatuur naar de hoogte. De mechanische warmte theorie leert dat de afkoeling van opstijgende droge lucht, als gevolg van hare uitzetting, bijna i C. per 100 M. bedraagt. Maar veel minder groot is de afkoeling van niet waterdamp verzadigde lucht, want bij condensatie van een deel van den waterdamp komt warmte vrij. Naarmate de lucht warmer is, kan zij meer waterdamp bevatten en wordt dus bij verzadiging de condensatie sterker. Daarom neemt warme vochtige lucht bij opstijging veel minder in temperatuur af dan koude vochtige lucht: verzadigde lucht, die op o M. hoogte een temperatuur heeft van — io°, heeft bij 100 M. stijging 0.76° in warmte verloren, daarentegen lucht van 30° slechts0.38°. Dicht nabij de oppervlakte is de afneming overdag, vooral des zomers, dikwijls grooter dan 1 1 C. per 100 M.; de lucht is dan in labiel evenwicht en er ontwikkelen zich opstijgende luchtstroomen. Maar door de warmteomkeering des nachts, is de gemiddelde afneming ongeveer o.? . Evenveel bedraagt zij hooger, in de streek der wolken, omdat daar zooveel condensatie plaats heeft, maar boven de hoogte der meeste wolken, d. w. z. boven 3—4000 M. is de afneming grooter, gemiddeld 0.7—o.8°. In den zomer is de afneming grooter dan in den winter, vooral in de onderste lagen. — Boven 10000 M. ongeveer neemt de temperatuur niet meer af. Dit alles geldt voor de vrije atmosfeer. Hoe is 't nu in gebergten en op hoogvlakten ? Gebergten heeft men te beschouwen als in de luchtzee omhoogstekende eilanden, waar wel de verwarming der hellingen tegen de afneming der warmte inwerkt, maar deze toch de overhand heeft, omdat de luchtzee door horizontale stroomen, de winden, wordt dooreengemengd en de lucht boven een gebergte dus een niet veel hoogere temperatuur kan bezitten dan de vrije atmosfeer op gelijke hoogte. Een uitzondering vormen de tegen de heerschende windrichting afgesloten dalen, waar des winters de zware, afgekoelde lucht op den bodem kan blijven hangen. Vandaar dat in vele Alpendalen meer dorpen op de hellingen liggen dan op de bodems, zelfs als deze breed en vruchtbaar zijn. Voor groote plateaus, die door randgebergten zijn afgesloten, kan de reden der uitwisseling van temperatuur tengevolge der winden niet voor de afneming gelden. Toch valt zij ook daar waar te nemen, hoewel in mindere mate dan in gebergten. De verklaring schijnt alleen te zoeken in het feit dat de lucht er dunner en droger is dan in de laagvlakten en daardoor de uitstraling zeer groot. Overdag kan 't er in de zon even heet zijn, maar in de schaduw en des nachts heerscht aanzienlijke koude. § 4. Isothermen. Men kan de op verschillende hoogten boven het niveau der zee waargenomen temperaturen herleiden tot het zeevlak. Lijnen, die punten der aardoppervlakte met elkaar verbinden, welke onderling dezelfde gemiddelde (liefst: normale) temperatuur (tot het zeevlakherleid) bezitten, noemt men isothermen. Men onderscheidt jaar-isothermen en isothermen voor de verschillende maanden. De isothermen leeren ons niet de werkelijke verdeeling van de warmte op de aardoppervlakte kennen, omdat de hoogte-factor daarbij geëlimineerd is. Isothermenkaarten zijn echter nuttig 0111 er de overige factoren mee op te sporen, die invloed oefenen op de temperatuursverdeeling. Het is een bezwaar, dat de waarnemingsstations zeer ongelijkmatig over de vastelanden zijn verspreid, zoodat het beloop der isothermen voor vele streken nog wijziging kan ondergaan. Voor de zeeën helpt men zich vrij_ voldoende met gemiddelden uit scheepswaarnemingen en met de gegevens der eilandstations. Van veel belang zijn de isothermenkaarten voor de koudste en de warmste maand (zie Blad 3, kaart A en B). In Januari ligt de gordel van de grootste warmte (tusschen de isothermen van 20°) grootendeels ten Z. van den aequator. Zeer hooge temperaturen (30° en 350) hebben de binnenlanden van Australië, Zuid-Afrika en ZuidAmerika. De isothermen op het zuidelijk halfrond vertoonen weinig bochten (er is slechts weinig land!), die op het noordelijk halfrond des te meer. Op gemiddelde, maar nog sterker op hoogere breedten, keeren zij hare convexe zijde boven de twee oceanen naar de pool, boven de continenten naar den aequator. Hijzonder sterk zijn ze gebogen bij de westzijde (in de richting naar de pool) en bij de oostzijde der continenten (in tegengestelde richting). Zij wijzen dus aan, dat het binnenland en de oostkusten koude, de oceanen en de westkusten zachte winters hebben. Zeer groote koude heerscht in den Noordamerikaanschen poolarchipel (—350 en lager), nog grootere in noordoostelijk Siberië (—40 en lager) en waarschijnlijk ook in Groenland , waar echter de isothermen voor het binnenland alleen door berekening geconstrueerd zijn. Dit zijn de drie zoogenaamde koude-polen. De isothermenkaart voor Juli vertoont den gordel van de grootste warmte voor een zeer groot deel op het noordelijk halfrond. De streken met de grootste warmte (meer dan 350) liggen in Xoord-Afrika (Sahnra), Arabië, Pendsjaab, Mesopotamië en het westelijk hoogland (zuidhelft) van Noord-Amerika. De isothermen van het zuidelijk halfrond (gemiddelde breedten) maken ook nu slechts kleine bochten; die op het noordelijk halfrond maken bochten (minder sterk!) als de Januari-isothermen, doch in tegengestelden zin: des zomers zijn dus de continenten op gemiddelde breedten warmer dan de onder dezelfde parallellen gelegen deelen der oceanen. § 5. Luchtdrukking en Winden. — Passaten. Door isobaren (lijnen van gelijken luchtdruk) stelt men de gemiddelde luchtdrukverdeeling op aarde voor, het meest voor Januari en Juli. Het verband tusschen de luchtdrukking en de winden of luchtstroomen is uitgedrukt in de Wet van Buys Ballot: De lucht stroomt van streken met hoogeren luchtdruk naar Streken met lageren luchtdruk, maar wijkt daarbij door de aswenteling der aarde af, op het noordelijk halfrond naar rechts, op het zuidelijk naar links. De aequatoriale gordel wordt sterker verwarmd dan dc andere deelen der aardoppervlakte. De luchtlaagjes zetten zich daar uit, de benedenste schuiven de bovengelegene bos—niermeyer , Leerb. L. en V., 7e druk. 23 naar boven; de vlakken van gelijke drukking zijn daardoor nabij den equator meer gerezen dan op hoogere breedten. Het evenwicht in de hoogere luchtlagen is verbroken. Er ontstaan twee luchtstroomingen in de lagen der bovenlucht, van den aequator naar hoogere breedten. Door dit wegvloeien van lucht daalt de barometer op den bodem van den aequatorialen luchtgordel. De aequatoriale windstiltengordel of gordel van opstijgende lucht is een gordel met lagen barometerstand. De barometerstand zal hier laag b 1 ij v e n, omdat de oorzaak voor de afstrooming in de hoogere lagen, nl. de hooge temperatuur van dit deel de aardoppervlakte, voortdurend werkt. Er moet toestrooming komen (langs de aardoppervlakte) van plaatsen met hoogere drukking. De boven uit den aequatorialen gordel wegstroomende lucht gaat niet tot de polen, maar slechts tot ongeveer 30° N. en ZBr. Door de aswenteling der aarde wijken deze bovenwinden voortdurend meer naar 't O. af en op die breedte is hunne richting zuiver West geworden. Daardoor hoopt de lucht zich aldaar op tot gordels van h 00gen barometerstand (subtropische maxima). Van deze gordels uit stroomt voortdurend (beneden) lucht weg naar plaatsen met lagen barometerstand, zoowel naar die op lagere, als die op hoogere breedten gelegen. De benedenstroomen van de gordels met hoogen luchtdruk naar den aequatorialen windstiltengordel met lagen barometerstand heeten passaten (NO. en ZO. passaat). De bovenstroomen heeten bovenpassaten. De passaten waaien boven den Atlantischen en den Grooten oceaan zeer regelmatig. Boven de vastelanden ondergaan ze afwijkingen. De grenzen der passaten en die der tusschen beide gelegen aequatoriale windstiltenzone verschuiven met de isothermen, of liever: komen in hare verschuiving achter die der isothermen aan. Terwijl de grens-isothermen der warme zone hare noordelijkste en zuidelijkste ligging bereiken tegen 't laatst van Januari en Juli, verschuiven de grenzen der windstilten- en passaatgordels tusschen de uitersten in Maart en September. Meest bedraagt die verschuiving enkele graden aan weerszijden van den 3oen parallel, maar in het Middellandsche Zee-gebied gaat de noordgrens van den passaat in den zomer tot benoorden den 4oen graad, zoodat in dat gansche gebied dan noordenwinden waaien (de e t e s i ë n der Grieken). De reden daarvan is, dat ook het gebied van grootste verwarming en dus van grootste luchtopstijging dan ver benoorden den aecjuator ligt, in de Sahara. De passaatachtige winden veroorzaken de groote zomerdroogte, waardoor het Middellandsche Zee-gebied zich kenmerkt. Men noemt de streken met droge zomers, aan de grenzen der passaten gelegen, de subtropische streken. § 6. Moesons. Hoven den oostelijken Indischen oceaan tn de naburige deelen van Indië en Australië waaien de passaten slechts een half jaar. De streek der grootste verwarming blijft hier niet nabij den aequator: de vastelanden Azië en Australië worden om beurten sterker verwarmd dat de tusschengelegen zee. In het zomerhalfjaar van het Noordelijk halfrond heeft de groote verwarming van Azië ten gevolge, dat de zuidoostpassaat over den aecjuator heen getrokken wordt, waarbij ze in een zuidwestenwind verandert (behalve aan de oostkust van Azië, waar ze zuidoost blijft). Omgekeerd waait in het zomerhalfjaar van het zuidelijk halfrond de noordoostpassaat over den aequator naar Australië en wordt daarbij noordwestenwind. Men noemt deze halfjaarlijksche winden moesons, naar een Arabisch woord, dat jaargetijde beteekent. Een der inoesons brengt gewoonlijk regen, de andere droogte en zoo verdeelt men het jaar naar hen in twee jaargetijden. Bezuiden den aequator is de zuidoostmoeson de droge wind en daar ze uit Australië komt, voert ze zoo weinig waterdamp mede, dat ze droog blijft voor den geheelen Indischen Archipel, het sterkst echter voor de dicht bij Australië gelegen eilanden. Hoe meer ze Azië nadert, des 23* te meer vocht neemt ze op boven de zeeën, en zoo is zij voor Azië's kustlanden de vochtige wind (Z\V. of ZO.). Omgekeerd is daar de NO. wind de droge en voor onzen Archipel is die reeds de regenbrenger geworden (meest NW.). Uitzonderingen op dezen regel worden vooral veroorzaakt door de bergketenen. Waar de droge winden tegen deze moeten opstijgen, koelen ze zoo sterk af, dat ze toch regen brengen, en waar de vochtige winden neerdalen naar plaatsen over een gebergte, zijn ze droog. Aldus heeft de zuidkust van Ceram een natte zuidoostmoeson en droge noordwestmoeson, terwijl de toestand van de noordkust regelmatig is, dus omgekeerd. Op Java spreekt men niet van noordwest- en zuidoost-, maar kortweg van west- en oostmoeson. Inderdaad nadert daar de hoofdrichting, vooral aan de noordkust, meer tot west en oost, in verband met de richting der Java-zee; binnenzeeën zijn trekgaten voor de winden, die daar getinger v\rijving ondervinden dan op de naburige landen, vooral als deze bergachtig zijn. I)e overgangstijden tusschen de moesons noemt men kenteringen. Ze zijn gekenmerkt door veranderlijke winden, onweders en stormen. § 7 • Cyklonen en Anti-Cyklonen. Op het zuidelijk halfrond schijnen bezuiden ± 30° Br. voornamelijk westelijke winden te heerschen. Op het noordelijk halfrond benoorden ± 3° ^r- hebben de winden met westelijke componenten ook de overhand, maar luchtdrukking en winden zijn er veel onregelmatiger, in verband met de afwisseling van land en water. Het overheerschen der westenwinden heeft tengevolge dat de oostkusten der vastelanden op hoogere breedten (dus vooral Noord-Amerika en Azië) meer landwinden hebben, de westkusten meer zeewinden, de eersten dus een landklimaat (New-York), de laatsten een zeeklimaat (Zie kaart 3 D). \ oor den Noord-Atlantischen oceaan en de streken aan weerszijden daarvan -zijn de klimaattoestanden het best bekend. Ze worden er vooral beheerscht door een voortdurende afwisseling en verplaatsing van gebieden van lagen luchtdruk (cyk 1 onen, minima, depressies) en gebieden van hoogen luchtdruk (anti-cyklonen, maxima). I)e naam cykloon is ontleend aan de heftige wervelstormen, die vooral in de tropische streken — behalve in den aequatorialen gordel — veel voorkomen en ook Xoord-Amerika dikwijls teisteren. En inderdaad bestaat tusschen deze en de depressies in onze streken alleen een \erschil van graad. Voor hun vorming is noodig, dat plaatselijk een geringe luchtdruk ontstaat. Het ligt voor de hand dat men als oorzaak dezer gebieden van geringen luchtdruk dezelfde aannam als voor de circulatie der lucht tusschen de tropen: ongelijke verwarming, te meer omdat beide luchtbewegingen ook daarin overeenkomen, dat de lucht in t midden opstijgt en van boven afvloeit. Uit waarnemingen is echter gebleken dat de lucht in een cykloon in den regel niet warmer is dan in de omgeving en men zoekt het ontstaan der draaiende bewegingen nu in de ontmoeting van horizontale luchtstroomen uit verschillende richting. is eenmaal plaatselijk een geringe luchtdruk ontstaan, c an is de draaiing der winden daaromheen te verklaren uit de \\ et van Buijs Ballot. Voor een gebied van hoogen luchtdruk geldt hetzelfde; in zulk een maximum heeft in 't midden daling, boven toevloeiing plaats. Verder kan men zeggen dat een cykloon, eenmaal gevormd, de neiging heeft krachtiger te worden en ten tweede zich te verplaatsen. Legt men door het centrum der cykloon op bijgaande figuur een rechte lijn van ZW. naar NO., dan blijkt, dat links van die lijn de winden meest een noordelijke component hebben, rechts een zuidelijke component. De laatste zijn warmer, komen in kouder streken , zien daardoor een deel van hun waterdamp condenseeren. Zoo heeft een cykloon een polaire helft met dalende temperatuur en een aequatoriale met stijgende temperatuur en aanzienlijken neerslag. Bovendien stijgt in de eerste de barometer, in de laatste daalt zij. Men drukt dit wel uit door te zeggen dat men bij noordenwind uit stijging van den barometer geen weersverbetering mag afleiden. Hoe dichter de isobaren bijeenliggen, des te krachtiger is de wind. In een cykloon is hij gewoonlijk sterker dan in een anti-cykloon. Een merkwaardige eigenschap der cyklonen is, dat zij zich over groote afstanden verplaatsen. In de tropen gaan zij naar t Westen. Die welke zich uit de tropen naar hoogere breedten begeven, buigen aan de poolgrenzen deipassaten om naar 't Oosten, waarbij zij verliezen aan kracht, maar winnen aan uitgestrektheid. Uit Noord-Amerika gaan vele cyklonen den Atlantischen oceaan op en meer dan de helft daarvan bereikt de overzijde, meest in 4—5 dagen. Hun snelheid is daarbij verminderd, ze bedraagt in NoordAmerika gemiddeld 42 KM. per uur, op den oceaan 29, in West-Europa 27, en stijgt dan weer in Rusland op 34. Hoe sneller zij zich verplaatsen, des te grooter is de veranderlijkheid van het klimaat. Deze is dan ook in Noord-Amerika veel aanzienlijker dan bij ons. Dat ook Rusland een meer veranderlijk klimaat heeft dan wij, wekt allicht verwondering. Maar daarbij moet in 't oog gehouden, dat Rusland een landklimaat heeft: de temperatuursprongen zijn er grooter dan in West-Europa, maar toch blijft 't er s zomers meestal warm — alleen meer en minder warm , en s winters bijna steeds vriezend weder, al vriest het den eenen dag sterk, den anderen weinig. Bij ons daarentegen geeft de temperatuur 's zomers nu eens een gevoel van warmte, dan van koude, en, wat erger is, s winters wisselt zij veelal af om het vriespunt; dit nu eens vriezen, dan weer dooien, is nadeelig voor de gezondheid. Ook de anti-cyklonen leggen soms afstanden af, in dezelfde richting als de cyklonen, maar meestal zijn ze langzaam in hun bewegingen en veelal geruimen tijd stationnair. Dit laatste zijn de depressies dikwijls bij IJsland en zoo teekent de isobarenkaart daar een gemiddeld minimum. Het spreekt vanzelf dat deze kaarten slechts een figuratieve beteekenis hebben — alleen de heerschende winden aangeven. Dat geldt met name van onze breedten. Voor de tropen is de voorstelling het meest nabij de waarheid. § 8. Plaatselijke winden. Deze zijn te onderscheiden in periodieke en niet-periodieke. De eersten zijn de land- en zeewinden en de berg- en dalwinden. Zij doen zien dat ook geringe luchtdruk-verschillen, mits dicht bijeengelezen, winden doen ontstaan. Land- en zeewinden zijn de dagelijksche moesons. Des daags doet de sterkere verwarming van het land, vooral na den middag, een bovenstroom naar de zee toe ontstaan, terwijl de koelere zeelucht als benedenstroom (zeewind) naar het land stroomt, waar een lagere drukking ontstaan is. Des nachts geschiedt het omgekeerde, omda't dan de zee warmer wordt dan het sneller afkoelende land. Dan stroomt — na middernacht — beneden de koele landlucht naar zee (landwind), omdat in de hoogere luchtlagen een stroom in tegengestelde richting afvloeit. Land- en zeewinden komen voor, wanneer de verwarming aanzienlijk en de kracht der groote luchstroomen gering is. Daardoor zijn ze in de tropen het duidelijkst waarneembaar. Daar is de zeewind vooral aan lage, moerassige kusten een zegen, omdat hij verfrissching aanbrengt en de miasmen verstrooit. Eenzelfde karakter hebben de berg- en dalwinden. De lucht tegen de dalhellingen wordt overdag door den invloed van den bodem sterker verhit dan die der vrije atmosfeer op hetzelfde niveau, vooral aan hellingen die naar de zon gekeerd zijn. Ze stijgt daardoor op en moet door toestroomende lucht worden vervangen; deze komt uit het dal (dal wind). Des nachts koelen de hoogere deelen van hellingen en dalen sterker af dan de lagere en deze koudere, zware lucht glijdt omlaag (bergwind). Noemen wij thans enkele der bekendste niet-periodieke lokale winden. Zoowel de warme kusten van Languedoc en Provence als die van het noorden der Adriatische zee grenzen aan koude hoogvlakten: Cevennes en Karst. Wanneer nu op de hoogten een krachtig maximum ligt of van de zeezijde een minimum nadert, stort zich de zware, koude lucht omlaag. Daarbij rijst de temperatuur der dalende lucht, maar ze blijft gewoonlijk aanzienlijk kouder dan de lucht van de warme kustzone en de zee. De valwind komt beneden als een hevige koude en droge wind en is als Mistral in de Provence, als Hora in de noordelijke streken der Adriatische zee gevreesd. Als een diepe depressie Europa's westkust over den Atlantischen oceaan tusschen Spanje en Schotland nadert, wordt uit de naar het NW. openliggende dalen der Alpen de lucht weggezogen. De zuiging zet zich dikwijls over den bergkam voort en langs de dalen en passen stroomt dan lucht van de zuidzijde toe. De opwaarts waaiende wind geeft de meegevoerde waterdamp grootendeels af en stormt neer in de bedoelde dalen, terwijl ze al dalende steeds warmer en dus ook droger wordt. Deze wind, in Zwitserland Föhn geheeten, is in het voorjaar soms' de brenger der lente, maar veroorzaakt ook dikwijls plotselinge overstrooniingen der bergbeken door het smelten der sneeuw, en branden zijn bij zijn stormachtig karakter en uitdrogende werking zeer gevreesd. Ook de Föhn is dus een valwind, maar doordien hij neervalt langs dalen die minder warm zijn, komt hij beneden als een warme wind. Föhn-achtige winden komen ook bij vele andere gebergten voor. § 9- Waterdamp en Neerslag. Het water op Aarde volbrengt een eindeloozen kringloop uit de lucht naar de vaste aarde, en van deze naar de oceanen en weer naar de lucht, of weer rechtstreeks naar de laatste, terwijl een klein deel onderweg de organismen helpt voeden. — Hoe groot het gedeelte is, dat zich aan dien kringloop onttrekt, door ver in de aardschors door te dringen, is onbekend, maar in elk geval wordt dit verlies vergoed door de groote massa water, die als damp bij vulkanische uitbarstingen te voorschijn komt. Van groot belang in de huishouding der natuur is het water in den dampkring, in de vormen van damp, wolken en neerslag (regen, sneeuw, hagel, dauw, rijp). Steeds bevat de lucht waterdamp, maar in de woestijnen in zeer geringe hoeveelheid. Warme lucht kan veel meer waterdamp bevatten dan koude, kan een grootere absolute y°cht,gheid hebben (meer grammen waterdamp per M lucht). In onze vochtige streken heeft de lucht des winters een groote betrekkelijke vochtigheid (aanwezige waterdamp uitgedrukt in °/0 der maximale hoeveelheid) , ja is veelal met waterdamp verzadigd. Heeft er in het laatste geval afkoeling plaats, zoo gaat een gedeelte van den damp uit den onzichtbaren gasvorm over in fijne waterdruppels van gemiddeld 0,02 m.M. doorsnede: er vormen zich wolken. Heeft deze afkoeling aan de oppervlakte plaats, dan noemt men de wolken mist of nevel; deze komt voor als de onderste luchtlaag kouder is dan de aardoppervlakte, zoodat de verdamping der laatste onmiddellijk verdicht wordt; maar ook omgekeerd als een warmere, vochtige luchtstroom over een koud, met sneeuw of ijs bedekt oppervlak strijkt (poolnevels). Veel menigvuldiger geschiedt de wolkenvorming in de bovenlucht en wel het meest op hoogten van i —12 KM. Daarboven is de lucht te ijl om nog veel waterdamp te kunnen bevatten. Het laagst hangen de regenwolken (nimbi), dan de stapelwolken (cumuli) en laagwolken (strati); veel hooger drijven de schaapjeswoken (cumulocirri), en het hoogst de vederwolken (cirri), die steeds uit fijne ijskristallen bestaan. Gaat de afkoeling verder door, dan vereenigen de kleine waterdruppels zich tot grootere, de ijsnaaldjes tot sneeuwvlokken; beide worden onder het vallen grooter. Hagelvorming schijnt plaats te hebben, wanneer waterdamprijke lucht zeer snel en sterk afkoelt en dat gebeurt vooral des zomers; de sterke verwarming en verdamping aan de aardoppervlakte doet dan opstijgende luchtstroomen ontstaan, die veel waterdamp bevatten. § 10. Verdeeling van regen en sneeuw over de aarde (zie Blad I van den Schoolatlas). De neerslag is zeer onregelmatig over de Aarde verdeeld, zoowel wat betreft de hoeveelheid als den tijd, waarop hij valt. Beide zijn van zeer groot belang; in rechtstreeksch verband ermede staat de vruchtbaarheid en bewoonbaarheid. Ter verklaring dezer onregelmatige verdeeling, is voorop te stellen, dat neerslag altijd veroorzaakt wordt door a f koeling van vochtige lucht. Daarvoor is drieërlei oorzaak te noemen: 1 e. Aanraking met koude voorwerpen, waartegen de waterdamp neerslaat als water (dauw) of als ijs (rijp, ij zei). Deze condensatie kan zeer aanzienlijk zijn en in streken met weinig regen van groot belang. Het landijs bij de polen schijnt voor een groot deel door rijpvorming te ontstaan. 2c. Vermenging van horizontale luchtstroomen van verschillende temperatuur. De zuidwestenwinden brengen bij ons meer regen dan de noordwestenwinden, omdat ze in koudere streken komen. 3e. Opstijging van luchtstroomen, in de vrije atmosfeer en tegen berghellingen. Dit is de belangrijkste oorzaak: Horizontale luchtstroomen, die tegen de gebergten stuiten, brengen daar regen , zelfs indien ze anders droogte brengen (passaatregens). Maar ook zonder gebergten kunnen ze gedwongen worden tot opstijgende bewegingen, wanneer hun snelheid vertraagd wordt. Dat gebeurt niet alleen door meerdere wrijving — bij overgang van zee op land, van een grasland naar een woudstreek —, maar zelfs midden op den oceaan, zooals van de cyklonen vermeld is. Dan nog de zelfstandige opstijgende luchtstroomen. Deze ontwikkelen zich het sterkst in den aequatorialen kalmtegordel, maar ook in onze vlakten, in de heete namiddaguren van windstille zomerdagen. Elke luchtzuil wordt dan door een cumulus gekroond. In de tropen vallen, behoudens plaatselijke oorzaken (Tsjerrapoendsji tegen de Kassia-bergen; zie de tabel achterin), de meeste regens nabij den aequator, in den gordel der opstijgende luchtstroomen. Men heeft er de zwaarste regens tijdens de hoogste zonnestanden, want dan is de opstijging het sterkst. Door de sterke verdamping en de groote absolute vochtigheid is de regenmassa er zeer aanzienlijk. In de passaatstreken valt de meeste regen, wanneer de passaat het minst krachtig waait, dus ook tijdens den hoogsten zonnestand. In Arabië, de Sahara en het aangrenzend gebied van den Atlantischen oceaan waait zij zeer regelmatig; vandaar de geringe regenval (vgl. het regenkaartje op Blad i). De gordels der subtropische maxima hebben in 't algemeen regenarmoede, die vooral zeer sprekend is aan de westkusten der continenten bij of even buiten de keerkringen. De oostkusten der drie zuidelijke vastelanden hebben daar passaatregens tegen de bergen. Over de subtropische zomerdroogte van het Middellandsche zeegebied is reeds gesproken, en evenzoo over de halfjaarlijksche moeson regen s. In tegenstelling tot deze periodieke regens der lagere breedten staan de regens in alle jaargetijden der hoogere breedten. Terwijl nabij den aequator ook midden in de vastelanden de verdamping aanzienlijk genoeg is om zware regens te veroorzaken, moet in onze breedten de regen voornamelijk door de zeewinden worden aangevoerd. Dit verklaart de afneming van de kusten naar het binnenland , zeer sterk in Europa—Azië van \\ . naar O.; in Noord-Amerika, waar in 't W. een hooggebergte ligt, van O. naar W. De afsluiting der Aziatische hoogvlakten door randgebergten verklaart hun woestijnkarakter. § ii. Het klimaat van den Oost-Indischen Archipel. Streken die dicht bij den aequator liggen, als Insulinde, hebben geen warmer en koeler jaargetijde, In Batavia is de gemiddelde temperatuur van de heetste maand, October, maar eén graad Celsius hooger dan die van de minst warme, Januari. En voor t gevoel lijkt Januari gewoonlijk heeter, omdat er dan de meeste waterdamp in de lucht is. Het weer is dan drukkend, de lucht klam en zwoel, zout en suiker zijn nattig; sigaren papieren en linnengoed vochtig; metalen roesten, lijm laat los; leer beschimmelt; hout zet uit. Dit gelijkmatige, broeikaswarme, hebben alle laagvlakten \ an Indië. Er zijn ook nooit zulke uitersten tusschen dag en nacht als in de woestijnen en steppen van de tropische luchtstreek, die wat verder van den aequator liggen. In de Sahara en in Australië zijn schaduwtemperaturen van 50 geen zeldzaamheid en is zelfs 551 waargenomen; de hoogste temperatuur te Batavia, waar al 40 jaar lang waarnemingen zijn gedaan, was 35.6°, wat in ons land bijna bereikt werd in Juli 1900, toen 't aan De Bilt tot 34.50 kwam. De langste temperatuur, te Batavia waargenomen, is 190; dit was iets buitengewoons en men vond 't erg koud, want de huid wordt in de tropen zeer gevoelig voor kleine warmteverschillen. Jn de woestijnen komen daarentegen werkelijk koude nachten voor. Het is juist de waterdamp in de lucht, die overdag de bestraling en s nachts de uitstraling vermindert: wolken doen dit nog \ eel meer en zoo zijn de geringste uitersten in den regentijd. De gemiddelde jaartemperatuur is ongeveer overal in de kustvlakten even hoog: te Batavia 26°, te Padang en Palembang een halven graad hooger. Kan men het jaar niet naar de warmte in jaargetijden verdeelen, dan doet men het naar den regenval. De meeste streken van Insulinde hebben een natten en een drogen moeson. Dicht onder den aequator echter pleegt 't het geheele jaar door flink te regenen. En in 't Westen van den Archipel, vooral op Sumatra en in West-Borneo is de drogere tijd nog nat genoeg. Een werkelijk zeer droge tijd heeft alleen het Zuidoosten van den Archipel (dooide nabijheid van Australië): de Groote Oost-, de Kleine Soenda-eilanden, Oost-Java en Zuid-Celebes. Ook de gemiddelde jaarlijksche regenhoeveelheid neemt naar 't Zuidoosten af, zooals blijkt uit de volgende afgeronde cijfers (alle van kust-stations) : Sumatra Westkust: 310—470 cM. ,, Oostkust: 160 320 ,, (met nab. Archipels). Borneo: 200—330 ,, Celebes: 140—380 „ Molukken : 190—350 ,, Java: 110—380 „ Kleine Soenda-eil. en Zuidoostelijke eil.: 100—150 „ (één station 240 cM.). Al deze cijfers zijn veel hooger dan die voor ons regenrijk Nederland, waar de gemiddelde jaarlijksche val 50— 75 mM. is. Maar Indië heeft ook veel meer regen noodig, door de groote verdamping. Men moet zich niet voorstellen dat 't er langer regent dan bij ons. Het aantal regendagen per jaar bedraagt in de vlakte-stations van Java 70—190: in Utrecht is het 205. Ook regent het zelden onafgebroken den geheelen dag, zelfs in den regentijd wisselt zonneschijn meestal de buien af. Het is trouwens bekend dat motregen in Indië weinig voorkomt, en 't er gewoonlijk plasregent. Maar ook daaromtrent bestaan overdreven voorstellingen, bijv. dat de regen in draden of stroomen zou neervallen. Dit is een gezichtsbedrog en een onmogelijkheid, want een dunne waterstraal verdeelt zich onder 't vallen juist in droppels. De kracht van den wind is in de tropen veel geringer dan op onze breedten. De snelheid bedraagt te Batavia gemiddeld per jaar nog geen meter in de seconde, terwijl zij voor het binnenland van Europa op 3.5 M., voor de Westkust op 5.5 M., voor den Noord-Atlantischen Oceaan op 15 M. berekend is. De plantengroei heeft zich aan deze geringe windkracht aangepast. De groote bladontwikkeling der palmen zou bij dezelfde temperatuur, maar bij krachtige winden niet mogelijk zijn. Daardoor doen stormen, die zelden voorkomen, veel schade; ook door den lichten bouw der woningen. De nachten zijn meest volkomen windstil. Deze volmaakte rufct van den dampkring, die in tropische streken, zelfs op hooge berghellingen, den nacht kenmerkt, maakt een zeer eigenaardigen indruk. Reeds bij stijging tot enkele honderden meters hoogte gevoelt men in Indië een weldadig gevoel van verfrissching, wat niet zoozeer wordt veroorzaakt door verlaging der luchttemperatuur dan wel door de grootere windkracht. Hooger op is ook de sterkere afkoeling 's nachts zeer aangenaam. Overdag bemerkt men van afkoeling weinig voor men groote hoogten bereikt. De regenval neemt bergopwaarts sterk toe. Alleen voor Java staan ons een voldoend aantal bergstations ten dienste, waar de regenval 180—720 cM. bedraagt. B. DE LANDOPPERVLAKTE. § 12. De aardkorst. De zonnestralen doen haren invloed op de verwarming der Aarde slechts tot een geringe diepte gevoelen. Daar is de temperatuur konstant. Beneden die dunne laag neemt de temperatuur toe, zooals blijkt in boorgaten, mijnen en bij uit de diepte komend water van warme bronnen. Gemiddeld is de toeneming i° bij ± elke 35 M. In groote diepten moet, blijkens de in gesmolten toestand verkeerende vulkanische stoffen, de temperatuur zeer hoog zijn, minstens 2000° Het buitenste gedeelte der Aarde is waarschijnlijk door afkoeling vast geworden. De bestan'ddeelen waaruit de gesteenten bestaan, die zich later op die hardgevvorden korst hebben gevormd, moeten zijn ontstaan door veranderingen van de bestanddeelen van die oorspronkelijke korst en ten deele ook uit stoffen, die door vulkanische werkingen uit de diepte zijn te voorschijn gekomen. De stoffen, waaruit de aardkorst bestaat, noemt men gesteenten. Zand, klei, veen, zijn in dezen zin evengoed gesteenten als graniet, bazalt, kalksteen. Naar hun wijze van ontstaan onderscheidt men de gesteenten in twee hoofdgroepen: stollingsgesteenten (eruptieve gesteenten), die in gesmolten toestand opwaarts zijn geperst en aan de oppervlakte of op weg daarheen zijn gestold, en afzettingsgesteenten (sedimentgesteenten), die aan de buitenzijde der aardkorst zijn ontstaan, hetzij ze in het water zijn afgezet of daarin door dieren opgebouwd, hetzij ze boven water, door den wind of door gletsjers zijn gevormd. In vele sedimentgesteenten vindt men fossielen of versteeningen van planten en dieren ingesloten, die in vroegere tijdperken hebben geleefd. Deze fossielen zijn het belangrijkste hulpmiddel bij de bepaling van den betrekkelijken ouderdom der gesteenten. Waren de gesteentelagen, die achtereenvolgens zijn bezonken, rustig blijven liggen , dan zou de bepaling van den betrekkelijken ouderdom der lagen gemakkelijk zijn: de oudste lagen moesten onder, de jongere lagen daarop liggen. Maar, zooals we straks zullen zien, hebben er dikwijls verschuivingen, verzakkingen en plooiingen plaats gehad. De aard der fossielen en van de gesteenten zelve kan ook in veel gevallen doen uitmaken of men te doen heeft met een afzetting in diep of in ondiep zeewater, dan wel in een meer, langs een rivier of in den droge; en ook kunnen de versteeningen soms inlichten omtrent liet klimaat der der periode, waarin de afzetting plaats had. § 13- De stollingsgesteenten bestaan bijna altijd uit kleine kristallen, die elkaar meestal in hun groei hebben gehinderd, dus een onvolkomen uitwendigen vorm bezitten en waarvan de kristalvorm dan alleen door splijting te her kennen valt. Slechts enkele gesteenten zijn niet kristallijn, maar amorf, bijv. vulkanisch glas (obsidiaan). De stollingsgesteenten bezitten een ander uiterlijk, wanneer ze onder het aardappervlak — dus onder hoogen druk — zijn gestold, dan wanneer re zich over de aarde hebben uitgegoten. Van de eerste kent men voornamelijk de oudere, want als deze vormingen later hebben plaats gehad, zijn ze nog door de bedekkende lagen bekleed; terwijl die bij de oudere dikwijls zijn weggespoeld. Men noemt ze wel diepte- en ganggesteenten (bijv. graniet, porfier). Daarentegen zijn de aan de oppervlakte ontstane, die men vulkanische gesteenten noemt, talrijker uit jongere tijden, wellicht omdat de oudere meer vernield zijn, wat vooral gemakkelijk ging, wanneer ze bestonden uit losse kristallen (vulkanische asch en zand) of steenen. Behalve deze komen uit de vulkanen de steenmassa's als vloeibare of halfvloeibare stroomen te voorschijn. Men noemt die lava (bijv. bazalt, trachiet). Graniet (van 't Lat. granum = korrel) is een fijn- of grofkorrelig mengsel van veldspaat, kwarts en glimmer; het wordt veel als bouwmateriaal gebruikt, vooral het Zweedsche. Het porfier (van't Gr. porphyra = purper), naar zijne kleur geheeten, bestaat uit een dichte grondmassa, waarin groote kristallen liggen. In Zweden zijn groote porfierslijperijen. De bazalten vertoonen dikwijls den zuilenvorm, o. a. in de bekende hingalsgrot op Staffa, den Keuzendam in 't N. van Ierland. Het zuilenbazalt wordt voor den aanleg van kaden en als bouwmateriaal gebruikt. De bazalt van Niedermendig levert molensteenen. Sommige trachieten (van t Gr. trachys = ruw) worden ook gebruikt, o.a voor straatkeien (Zevengebergte). De reuzenvulkanen der Andes bestaan uit trachietachtige gesteenten, die andesiet ge noemd worden; ze komen ook in den Indischen Archipel veel voor. — Vulkanische asch en zand verharden later tot tuf. Zoo lag Pompeji onder tuf bedolven. § 14. De afzettingsgesteenten bestaan in de meeste gevallen niet uit kristallen. Dat kan wèl 't geval zijn, wanneer in water opgeloste stoffen zich daaruit hebben neergeslagen, bijv. steenzout, kiezelzuur, kalk, maar meestal zetten kalk en kiezel zich in 't groot, in de zee, op andere wijze af, nl. met behulp der organismen. Kristallijn zijn ook sommige laaggesteenten, die zich kenmerken door een schilferachtige structuur, waarover straks nader. De meeste echter zijn niet kristallijn, maar klastisch (Gr. klastós = verbrokkeld, vergruisd). Naar de grootte der deelen onderscheidt men ze: Conglomeraten bestaan uit gerolde en geslepen steenbrokken, door een bindmiddel verbonden; bij brecciën zijn de steenbrokken hoekig. Zandsteen bestaat uit kleine kwartskorrels (zand), die door een bindmiddel of onder sterken druk tot steen zijn verbonden; ze leveren bouwsteen (Elbezandsteengebergte), molen- en slijpsteenen. Leisteen is meestal fijn gelaagd en bestaat uit verharde, oude kleislib; wanneer hij verweert of wordt fijngeslepen, levert hij weer klei. Sommige leisteen wordt gebruikt als dakleien , andere als schrijfleien, nog andere voor griffels. Het zand en de klei, waaruit zandsteen en leisteen bestaan, zijn veelal gevormd door verweering van graniet, waarbij de kwarts het zand, de veldspaat de klei levert. Daardoor is klei meest met zandkorrels en glimmerblaadjes vermengd. Windvormingen (aeolische vorming) zijn de duinen en zandstuivingen en wellicht ook de löss. Ze zijn onder de oudere aardlagen nog weinig herkend, waarschijnlijk doordat ze tegenover de afzettingen in water ver in de minderheid zijn. Datzelfde is het geval met gletsjervormingen , maar deze begint men toch ook onder oudere lagen te vinden. Ze onderscheiden zich van de neptunische (in water afgezette) en aeolische vormingen doordat ze geen gelaagdheid vertoonen. bos—niermeyer , Leerb. L. en V., 7e druk. 24 Een afzonderlijke en zeer belangrijke groep zijn de gesteenten van organischen oorsprong, zoowel plantaardige als dierlijke vormingen. De plantaardige ondergaan, indien ze van de lucht zijn afgesloten, een verkolingsproces. Hout bevat ongeveer 5o°/o koolstof, turf 6o°/o, bruinkool 70%, steenkool 80%, anthraciet 90% (alles gemiddeld), grafiet 100%; diamant is gekristalliseerde koolstof. Belangrijke koolwaterstoffen zijn asfalt en petroleum. Het laatste is waarschijnlijk van dierlijken oorsprong, ontstaan door het afsterven van massa's waterdieren, hetzij in de zee (op Java zijn in de petroleum foraminiferen-huisjes gevonden), hetzij in meren. Uitgestrekte aardlagen zijn er mee gedrenkt; men verkrijgt het door boring (in Amerika tot 1400 M. diepte, op Java tot meer dan 600 M.). De petroleum moet worden gezuiverd van water, van erin zwevende vaste mineralen, van de lichtste koolwaterstoffen, die brandgevaar opleveren, en van teerachtige stoffen, die veel op schepen gestookt worden. Men houdt na die raffineering over eenige koolwaterstoffen met verschillend kookpunt, die door distillatie worden gescheiden, o. a. benzine, lichtpetroleum, machineolie, vaseline, paraffine. Van dierlijken oorsprong is ook veelal de kalksteen, die thans nog misschien het meest van alle vormingen ontstaat, door de ophooping van milliarden kalkhuisjes van zeedieren op den zeebodem; daarbij komen de koraalriffen. Kalkgebergten vormen een groot deel der aardkorst. Slechts de oudste schijnen geen organische formaties te zijn, zoo bijv. de kristallijne kalken (o. a. marmer) en de gelaagde lithografische steen van Solenhofen, de eenige die in de steendrukkerij kan worden gebruikt. § i5. Tijdvakken. Men onderscheidt in de geschiedenis der aardkorst vijf tijdvakken. De ouderdom der stollingsgesteenten moet daarbij worden bepaald naar hunne ''gg'ng ten opzichte der afzettingsgesteenten. ic- Het archaeische tijdvak, het oudste (Gr. archaios oud), waarin geen organische overblijfselen zijn gevonden. De afzettingsgesteenten zijn hierin kristallijn en van schilferige stiuctuur (kristallij ne schalies), bijv. gneis, dat uit dezelfde mineralen bestaat als graniet, en glimmerschalie, die uit de zachtschilferige glimmer (mica) bestaat. Ze zijn waarschijnlijk afgezet bij hooge temperatuur en vormen wellicht de oorspronkelijke korst der aarde. Vroeger meende men dat alle kristallijne schalies tot dit tijdvak behoorden, maar sedert is gebleken dat klastische afzettingen onder hoogen druk of door aanraking met gloeiende stollingsgesteenten de kristallijne schilferstructuur kunnen aannemen. 2e. Het palaeozoï sche of primaire tijdvak (Gr. palaios = oud; zöon = dier) '). Het is wel zeer merkwaardig, dat in ééne onderafdeeling van dit tijdvak verreweg de meeste steenkool op aarde — ook de anthraciet — is gevormd. \ ele deelen der aarde hebben toen een bijzonder rijken plantengroei gehad; de oorzaak daarvan is onbekend. Men noemt die onderafdeeling de Steenkoolforniatie of het Ca 1 boon. De kolenlagen zijn van enkele centimeters tot 15 M. dik en liggen — tot 8o boven elkaar — tusschen \ eel dikkere banken van zandsteen en leisteen. De groote lagen zijn ontstaan uit strandmoeraswouden, bijna geheel uit reusachtige cryptogamen bestaande (zegel- en schubboomen, varens, paardestaarten); de kleinere zijn in kommen en spleten van het gesteente samengespoeld. Onder het productieve kolengebergte liggen de zware lagen der kolenkalksteen , die geen steenkool bevat; ze is als hardsteen in gebruik. 3e- Det mesozoische of secundaire tijdvak (Gr. meson = het midden), waarvan de krijtformatie, die o. a. in Zuid-Limburg voorkomt, het jongste lid is. Ouder secundair zijn groote deelen der Noordelijke en Zuidelijke Kalkalpen, o. a. de grillige gevormde Dolomieten, die ten deele uit duizenden meters dikke koraalriffen bestaan. I rimair als liet eerste tijdvak, waarin organismen voorkomen. 24* 4e- Het kaenozoïsche tijdvak (Gr. kainos = nieuw), verdeeld in tertiair en quartair. De laatste onderafdeeling vertegenwoordigt stellig een veel kortere periode dan het archaeïsch, primair, secundair en tertiair; in elk daarvan kunnen de lagen tot duizenden meters dikte bereiken , in het quartair niet meer dan enkele honderden. Het wordt weer onderverdeeld in diluvium en alluvium. Het diluvium is gevormd in de ijstijden, het alluvium in den tegenwoordigen tijd. In de tropische luchtstreek, waarin geen ijstijden geheerscht hebben, is de verdeeling der quartaire lagen in alluvium en diluvium niet uitvoerbaar. In 't algemeen kan men zeggen dat de geheele tijdperken-indeeling naar de geologische gesteldheid van Europa is ingericht en voor vele zuidelijke landen slechts met moeite kan worden pasklaar gemaakt. § 16. Verdeeling van Land en Water. Ruim 28 u/0 van de bekende aardoppervlakte is land. Voortgezette ontdekkingen in de poolgewesten zullen dit cijfer nog eenige wijziging kunnen doen ondergaan. Waren de zeeën droog, dan zouden de vastelanden zich voor het oog van den toeschouwer uit den zeebodem verheffen als hooglanden. Europa verheft zich gemiddeld ongeveer 300, Australië ook 300, Zuid-Amerika 650, Afrika 650, Noord-Amerika 700, Azië 950 M. boven den zeespiegel. Gemiddeld zal het land ± 700 M. boven den zeespiegel liggen. Nemen we de gemiddelde diepte der oceanen op 3600 M. aan, dan is, daar land en zee naar de oppervlakte zich verhouden als 28:72, de verhouding der inhouden tusschen beiden ongeveer als 28 X 700 : 72 X 3600 of als 1:14. Het boven den zeespiegel gelegen land zou dus ongeveer 14 maal in de oceanen plaats kunnen vinden. Van het noordelijke halfrond is 0.40, van het zuidelijke 0.15 deel land. Tegenover een halfrond met het meeste land, met een punt bij den Loire-mond als pool (47°3o' NBr., 2°30 WL. Gr.), staat een halfrond met de grootste massa water, met de pool in de zee ten O. van Bountyeiland bij Nieuw-Zeeland. Les orgues d Espalv, nabij Le Puy, in Auvcrgne (Zuilvormige bazalt). 4e- Het kaenozoïsche tijdvak (Gr. kainos = nieuw), verdeeld in tertiair en quartair. De laatste onderafdeeling vertegenwoordigt stellig een veel kortere periode dan het archaeïsch, primair, secundair en tertiair; in elk daarvan kunnen de lagen tot duizenden meters dikte bereiken, in het quartair niet meer dan enkele honderden. Het wordt weer onderverdeeld in diluvium en alluv i u m. Het diluvium is gevormd in de ijstijden, het alluvium in den tegenwoordigen tijd. In de tropische luchtstreek, waarin geen ijstijden geheerscht hebben , is de verdeeling der quartaire lagen in alluvium en diluvium niet uitvoerbaar. In 't algemeen kan men zeggen dat de geheele tijdperken-indeeling naar de geologische gesteldheid van Europa is ingericht en voor vele zuidelijke landen slechts met moeite kan worden pasklaar gemaakt. § 16. Verdeeling van Land en Water. Ruim 28 % van de bekende aardoppervlakte is land. Voortgezette ontdekkingen in de poolgewesten zullen dit cijfer nog eenige wijziging kunnen doen ondergaan. Waren de zeeën droog, dan zouden de vastelanden zich voor het oog van den toeschouwer uit den zeebodem verheffen als hooglanden. Europa verheft zich gemiddeld ongeveer 300, Australië ook 300, Zuid-Amerika 650, Afrika 650, Noord-Amerika 700, Azië 950 M. boven den zeespiegel. Gemiddeld zal het land ± 700 M. boven den zeespiegel liggen. Nemen we de gemiddelde diepte der oceanen op 3600 M. aan, dan is, daar land en zee naar de oppervlakte zich verhouden als 28 : 72, de verhouding der inhouden tusschen beiden ongeveer als 28 X 700 : 72 X 3600 of als 1 : 14. Het boven den zeespiegel gelegen land zou dus ongeveer 14 maal in de oceanen plaats kunnen vinden. Van het noordelijke halfrond is 0.40, van het zuidelijke 0.15 deel land. Tegenover een halfrond met het meeste land, met een punt bij den Loire-mond als pool (47°3o' NBr., 2°3o'WL. Gr.), staat een halfrond met de grootste massa water, met de pool in de zee ten O. van Bountyeiland bij Nieuw-Zeeland. Les orgues d'Espaly, nabij Le Puy, in Auvergne (Zuilvormige bazalt) gebergten , waarbij echter allerlei combinaties en wijzigingen voorkomen. Breuk- zoowel als vouwingsgebergten deden bij hun ontstaan den aardomtrek kleiner worden. Waren de Zwitsersche Jura en de West-Alpen niet opgevouwen, ze zouden respectievelijk oostwaarts tot Lausanne—Bern en tot Milaan reiken. Van veel minder omvang, maar door het catastrofekarakter meer de aandacht trekkende, zijn de vulkanische werkingen. Vulkanische stoffen schijnen in vroegere geologische tijdperken veelal langs spleten te voorschijn te zijn gekomen. Althans zoo denkt men zich de vulkanische ketenen en plateau's gevormd, die meest uit den tertiairen tijd dagteekenen. Tot plateau's breidden de lava's zich uit, wanneer ze dunvloeibaar waren, bijv. de bazalt. Voorbeelden zijn het Columbia-plateau (blz. 222) en het XW. deel van Dekan. Op Java komen eenige tertiaire vulkanische ketenen voor, maar ook dagteekenen er uit dien tijd reeds ruïnen van vulkanen, die kegelvormig om een centraalpunt zijn opgehoopt, zooals alle in den tegenwoordigen tijd ontstane. Veel uitgestrekter dan de tertiaire lavaketenen en-kegels zijn op Java de uit tal van ketenen bestaande tertiaire gebergten die opgebouwd zijn uit los vulkanisch materiaal '), somtijds tuffen, maar vooral grove puingesteenten, brecciën en conglomeraten. Meestal liggen ze in lagen en wisselen af met kalkbanken, wat op onderzeesche afzetting wijst. De quartaire kegelvulkanen zijn veelal in rijen gerangschikt. Ze liggen in terreinen, waar de aardkorst plooiingen ol breuken heeft, het meest langs de randen van den Grooten Oceaan, den Indischen Archipel inbegrepen. Indien een gebergte ligt om een ketelvormige inzinking („ketelbreuk"), dan liggen de vulkanen aan den binnenrand : zoo bij de Apennijnen (de Etna vormt een uitzon- ') De eerste zijn op de geologische kaart in den Schoolatlas (34 A) donkerbruin gekleurd, de laatste donkergeel. dering, in verband wel met de dwarsbreuk der Straat van Messina), bij de Banda zee, bij de Kleine Antillen. Het meest werkzaam zijn thans nog de vulkanen, die aan de randen der vastelanden of op de bijgelegen eilandbogen liggen; bovendien hebben onder zee vele uitbarstingen plaats. De eenvoudigste vorm der vulkanen is de bekende tot een kegel naderende figuur, waarvan de helling naar boven steiler wordt, en tot ± 370 kan bedragen. Zeer verschillend van grootte is de topkrater. Vele bergen hebben bovendien nog flankkraters, soms in grooten getale (Etna, Lamongan). De meeste vulkanen zijn zoowel uit lava als uit losse producten opgebouwd. Sommige blazen met korte tusschenpoozen een aschwolkuit, andere rusten eeuwen, om dan plotseling weer te heftiger te gaan werken; zoo rustte de Krakatau van 1680 tot 1883, de \ esuvius bleef tijdens de Middeleeuwen soms ook een of twee eeuwen in rust, na de 17e eeuw niet meer. De kans op nieuwe erupties wordt gering, wanneer de vulkaan door de inwerking der atmosferische krachten tot een ruïne is geworden, wat op een zeer lange rustperiode wijst. Het regenwater heeft, ook bij de meeste werkende vulkanen, diepe ravijnen in den kegelmantel uitgeschuurd, die alleen bij den top veelal ontbreken, maar naar beneden sterk in aantal toenemen. Samengestelde vulkanen noemt men die, waarbij liet topgedeelte van den kegel is verdwenen (ingestort, in de lucht geblazen of door het atmosferisch water in den loop der eeuwen meegevoerd) en zich in de wijde kraterruimte een of meer nieuwe kegels hebben opgebouwd. Bij den V esuvius staat nog slechts een deel van den ouden kraterwal, de Monte Somma. Bij Java zijn de groote samengestelde vulkanen lengger en Idjen besproken (blz. 329—30). Bij een uitbarsting komen dikwijls zoowel lavastroomen als losse producten te voorschijn, soms ook een van beide Beide zijn van geheel dezelfde samenstelling en het uiteenblazen van het gloeiend vloeibare mag na tot losse deelen \ esuvius, Monte Somma en Phlegreïsche velden. Schaal i : 225 000. wordt alleen veroorzaakt door de geweldige massa's waterdamp, die bij elke uitbarsting te voorschijn komen en ook als groote zuilen uit de lavastroomen ontsnappen. Wanneer een eruptie is geëindigd en de vulkaan zijne kracht heeft uitgeput, dan vindt men in den krater en de spleten nog sol fataren, d. z. uitstootingen van zwavelverbindingen en waterdamp. Wordt alleen waterdamp uitgestooten, dan spreekt men van fumarolen; wordt koolzuurgas uitgestooten, dan heeft men te doen met mofetten, als de Hondsgrot bij Napels, het Doodendal op Java, de koolzuurbronnen in den Eifel. Warme bronnen zijn dikwijls de laatste sporen van vulkanische werkzaamheid; zij houden doorgaans verschillende stoften opgelost (mineraalwaterbronnen). Periodieke, warme springbronnen noemt men geisers. — in de Phlegreïsche velden ten \\ . van Xapels vindt men allerlei vulkanische werkingen bij elkander. Enkele vulkanen zijn in historischen tijd gevormd; in 1538 c'e Monte Nuovo in de Phlegreïsche velden, 139 M die later nooit meer een uitbarsting gehad heeft; in 1759 de Jorullo in Mexico, 1309 M. § 18. Niveauveranderingen. Of in het tegenwoordige geologische tijdperk nog bergvorming door groote, langzame plooiingen en verschuivingen heeft plaats gehad, ?s onzeker. Wel staat vast, dat sommige deelen der vastelanden zijn gerezen, andere gedaald ten opzichte van den zeespiegel. Daarbij dient gevraagd of het de zee was clan wel het land dat rees en daalde? In de meeste gevallen wel het laatste. — Rijzing van het land ten opzichte van de zee noemt men continentale (of negatieve) niveau verandering; daling heet marine (of positieve) niveauveranderi ng. \an de eerste zijn veel meer voorbeelden bekend dan van de laatste. Geen wonder, want bij deze overspoelt het water de getuigenissen van wat vroeger boven zee lag en overdekt ze met nieuwe afzettingen. Bij boringen komen ze echter voor den dag. Daardoor heeft men aan de kusten, onder zeeniveau, bedolven rivierdalen en wouden gevonden; de laatste o. a. hier te lande, nog wortelend in den ondergrond. Zij bewijzen een marine strandverschuiving in den alluvialen tijd. Voor den historischen tijd zijn de bewijzen moeilijker te leveren; kuststeden kunnen verzakt zijn door plaatselijke inzinkingen, of eerst kan de zee het land overstroomd hebben en daarna de fundeeringen der bouwwerken hebben doen verzakken. Bewijzen voor continentale strandverschuiving zijn de s t r ,1 n d 1 ij n e n , horizontale, wegvormige insnijdingen , door de branding uitgeschuurd aan steile kusten, soms eenige boven elkander, wat op afwisselende stilstand en rijzing .des lands wijst; en de banken van recente zeeschelpen, mede ver boven zee aangetroffen. Het best bekend zijn beide voor Scandinavië, waar ze tot hoog in het binnenland voorkomen, de strandlijnen tot op 180 M. hoogte. Scandinavië heeft sedert den ijstijd een opeenvolging van rijzingen, stilstanden en dalingen beleefd; ook voor andere landen zijn zulke afwisselingen waarschijnlijk gemaakt. De oostkust van Zweden schijnt in de laatste jaren nog eenige millimeters per jaar te dalen. § 19. Aardbevingen. Als de vulkanische werkingen tegenover de plooiingen en verschuivingen, zoo staan de aardbevingen tegenover de niveauveranderingen. Zij zijn de snel verloopende bewegingen. Aan zeer lichte trillingen, slechts waarneembaar voor de gevoelige instrumenten der aardbevingsstations, is de aardkorst onophoudelijk blootgesteld. Ze schijnen echter grootendeels aan uitwendige oorzaken (wind, toe- en afneming van luchtdruk) toegeschreven te moeten worden, terwijl de oorzaken der ware aardbevingen in de aarde zelve worden gezocht. Men onderscheidt daarnaar: ie. Vulkanische aardbevingen, in verband met uitbarstingen; beperkt van terrein en gewoonlijk niet heftig. -e. Instortingsaardbevingen, veroorzaakt door instorting van holten in kalk-, gips- en zoutlagen. 3e- Tektonische aardbevingen, d. w. z. die in verband staan met die bewegingen der aardkorst, waartoe men de plooiingen, verschuivingen en niveauveranderingen rekent. Tot deze brengt men de meeste en de heftigste aardbevingen, die dan ook plaats hebben in streken, die groote storingen der aardlagen vertoonen , in Europa vooral de Alpen (Laibach), de Apennijnen en Griekenland, in Azië Syrië en de groote hooglandsgordel van den Kaukasus tot den Himalaja, maar vooral de kustlanden van den Grooten Oceaan en daarvan het meest Japan (± 600 per jaar; soms zeer heftige, die duizenden slachtoffers maken); dan Centraal-Amerika en de kust van Zuid-Amerika. Dat sommige dezer gebieden sterk vulkanisch zijn, maakt waarschijnlijk dat vulkanisme en aardbevingen uitwerkingen zijn van eenzelfde oorzaak; men vindt echter in Italië en in Japan de erupties meer aan de binnenzijde, de bevingen meer aan de buitenzijde van den bergboog. Sommige baaien, waarschijnlijk door instortingen ontstaan , worden sterk door aardbevingen getroffen en daar zij gewoonlijk goede havens vormen en dus steden hebben, is dit zeer nadeelig (Lissabon, Ambon, San Francisco). Het heftigst zijn aardbevingen in de losse aardlagen, die een rotsbodem bedekken. Naar omlaag neemt de intensiteit snel af. In mijnen bespeurt men soms niets van sterke bevingen. De krachtigste geven aanleiding tot bergstortingen, vorming van spleten, ook in den rotsbodem, en dit tot groote diepte, want heete bronnen veranderen van temperatuur. Dikwijls zijn de laagverschuivingen, die tot de aardbevingen aanleiding gaven, aan de oppervlakte over langen afstand te bespeuren; ook daarbij vormen zich dikwijls spleten, zoo bij de groote aardbeving van 1891 in Japan een van 112 KM. lengte. Aardbevingen kunnen uitgaan van een punt (centrale), van een lijn (lineaire) of van een vlakte. Ze kunnen zich zeer ver voortplanten, ja de heftigste zijn voor de instrumenten soms schier over de gansche aarde bespeurbaar. Groote laagvlakten zijn meestal bijna vrij van aard- bevingen. Hier te lande komen nu en dan lichte aardschokken voor. Er zijn ook een groot aantal zeebevingen waargenomen , die door tektonische en vulkanische bewegingen van den zeebodem veroorzaakt schijnen te worden. § 20. Uitwendige krachten, die het aardoppervlak wijzigen. Zoodra een gebergte, van welken oorsprong ook, ontstaat, beginnen daarop atmosferische invloeden te werken. Door die modelleering gaat de vorm, dien de tektonische werkingen hebben geschapen, meestal geheel verloren en alleen een nauwkeurig onderzoek kan dien oorspronkelijken vorm uit de ligging der lagen reconstrueeren. Nevenstaande plaat, een landschap uit het kanton Unterwalden, niet ver van Engelberg, geeft een voorbeeld van sterk gebogen lagen, die door verweering voor een aanzienlijk deel zijn verdwenen. Niet minder belangrijk is de invloed der zee op hetbodemrelief. Over beide zal thans achtereenvolgens worden gehandeld § 21. Atmosferische invloeden. Hieronder moeten hoofdzakelijk worden verstaan: de mechanische werking der insolatie, van het in de rotsspleten bevriezend water en van plantenwortels (mechanische ver weering); de chemische werking van water, lucht en planten op en in den rotsbodem (chemische verweering) en de mechanische werking van den wind op de aardoppervlakte. Middellijk behoort ook de werking van het stroomend water en het gletsjerijs hiertoe, die immers beide uit atmosferische producten ontstaan. Bergli met Juchlipas bij Engelberg. bevingen. Hier te lande komen nu en dan lichte aardschokken voor. Er zijn ook een groot aantal zeebevingen waargenomen , die door tektonische en vulkanische bewegingen van den zeebodem veroorzaakt schijnen te worden. § 20. Uitwendige krachten, die het aardoppervlak wijzigen. Zoodra een gebergte, van welken oorsprong ook, ontstaat, beginnen daarop atmosferische invloeden te werken. Door die modelleering gaat de vorm, dien de tektonische werkingen hebben geschapen, meestal geheel verloren en alleen een nauwkeurig onderzoek kan dien oorspronkelijken vorm uit de ligging der lagen reconstrueeren. Nevenstaande plaat, een landschap uit het kanton Unterwalden, niet ver van Engelberg, geeft een voorbeeld van sterk gebogen lagen, die door verweering voor een aanzienlijk deel zijn verdwenen. Niet minder belangrijk is de invloed der zee ophetbodemrelief. Over beide zal thans achtereenvolgens worden gehandeld. § 21. Atmosferische invloeden. Hieronder moeten hoofdzakelijk worden verstaan: de mechanische werking der insolatie, van. het in de rotsspleten bevriezend water en van plantenwortels (mechanische verweering); de chemische werking van water, lucht en planten op en in den rotsbodem (chemische verweering) en de mechanische werking van den wind op de aardoppervlakte. Middellijk behoort ook de werking van het stroomend water en het gletsjerijs hiertoe, die immers beide uit atmosferische producten ontstaan. Berg li met Juchlipas bij Engelberg. Schwarzhom en Fluëia-hospitium. De Schwarzhom (3150 M.) verrijst boven den Fluëlapas (van het Engadin naar Davos), uit het miMT < '.rooto puinhollin^on (SrhutthalHen). Misurina-meer met de Drie Tinnen (de hooge berg rechts) in de Dolomieten (voorbeeld der scherpe spitsen van een kalkgebergte). De „Schrammsteine" in de Sachsische Schweiz (Elbezandsteengebergte; op den achtergrond tafelbergen). De sterke insolatie doet in de warme, plantenlooze gewesten, dus in de woestijnen, het meest haren invloed gelden; door haar ontstaat de Hammada in de Sahara, de rotsbodem, die met tallooze, hoekige splinters bezaaid is. In onze streken is de mechanische werking van het in de rotsspleten gedrongen, daar bevriezend water van grooten invloed, (i cM3 water van on wordt bij bevriezing 1.09 cM3 ijs). Het sterkst is deze werking in de landen met een gematigd klimaat en in de hooggebergten, waar de temperaturen gedurende langen tijd zich bij afwisseling beneden en boven het vriespunt bewegen. Aan deze werking zijn hoofdzakelijk de woeste vormen van de toppen en hellingen in het hooggebergte toe te schrijven. De in de kleinste spleten der gesteenten dringende plantenwortels werken als wiggen en maken kleinere of grootere deelen los. De chemische verweering geschiedt door de inwerking van zuurstof, koolzuur en water, zoomede van plantenzuren. Zij doet de rotsen soms tot groote diepten verbrokkelen en verkruimelen. Afstortingen en het neersijpelend en neerstroomend water brengen de verweeringsproducten naar omlaag, zoodat steeds weer nieuwe deelen der rotsen aan verweering worden blootgesteld. Verweering en den 11 dat ie (ontblooting) hebben gebergten tot ruïnen gemaakt van wat ze eens waren. Op bijgaande plaat van den Schwarzhom steekt een sterk verweerd en gedenudeerd gebergte uit een dikken mantel van verweeringsproducten omhoog. Waar zich boven de kolossale puinkegels blijvend sneeuw heeft opgehoopt, vertoonen ze in diepe geulen waterbeddingen. Aan het boveneinde dier geulen is duidelijk de uitslijpende werking van het afstroomende smeltwater in de vaste rots te onderscheiden. Ean gebied, dat oorspronkelijk een hoogvlakte was, kan door de verweering verdeeld worden in tafelbergen en pilaren (zie nevenstaande plaat uit de Sachsische Schvveiz). Zeer sterk werkt de chemische verweering bij kalk- De „Schrammsteine" in de Sachsische Schweiz Elbe-zandsteengebergte; np den achtergrond tafelbergen). De sterke insolatie doet in de warme, plantenlooze gewesten, dus in de woestijnen, het meest haren invloed gelden; door haar ontstaat de Hammada in de Sahara, de rotsbodem, die met tallooze, hoekige splinters bezaaid is. In onze streken is de mechanische werking van het in de rotsspleten gedrongen, daar bevriezend water van grooten invloed, (i cM3 water van o° wordt bij bevriezing 1.09 cM3 ijs). Het sterkst is deze werking in de landen met een gematigd klimaat en in de hooggebergten, waar de temperaturen gedurende langen tijd zich bij afwisseling beneden en boven het vriespunt bewegen. Aan deze werking zijn hoofdzakelijk de woeste vormen van de toppen en hellingen in het hooggebergte toe te schrijven. De in de kleinste spleten der gesteenten dringende plantenwortels werken als wiggen en maken kleinere of grootere deelen los. De chemische verweering geschiedt door de inwerking van zuurstof, koolzuur en water, zoomede van plantenzuren. Zij doet de rotsen soms tot groote diepten verbrokkelen cn verkruimelen. Afstortingen en het neersijpelend en neerstroomend water brengen de verweeringsproducten naar omlaag, zoodat steeds weer nieuwe deelen der rotsen aan verweering worden blootgesteld. Verweering cn den 11 dat ie (ontblooting) hebben gebergten tot ruïnen gemaakt, van wat ze eens waren. Op bijgaande plaat van den Schwarzhorn steekt een sterk verweerd en gedenudeerd gebergte uit een dikken mantel van verweeringsproducten omhoog. W'aar zich boven de kolossale puinkegels blijvend sneeuw heeft opgehoopt, vertoonen ze in diepe geulen waterbeddingen. Aan het boveneinde dier geulen is duidelijk de uitslijpende werking van het afstroomende smeltwater in de vaste rots te onderscheiden. Ean gebied, dat oorspronkelijk een hoogvlakte was, kan door de verweering verdeeld worden in tafelbergen en pilaren (zie nevenstaande plaat uit de Sachsische Schweiz). Zeer sterk werkt de chemische verweering bij kalk- gebergten, doordat kalk in het koolzuurhoudend regenwater sterk oplosbaar is. Die oplosbaarheid wisselt plaatselijk naarmate het gesteente harder of zachter, zuiverder of onzuiverder is, en daardoor vertoonen kalkgebergten veelal zeer grillige vormen, spitsen zoowel als logge klompen, en dikwijls ook trechtervormige gaten (dolinen), in scherpe kammen (karren) gedeelde vlakten, naar alle zijden gesloten dalen (poljes) en periodieke meren. Bovendien dringt het water langs spleten in den bodem en holt daar de zachtere deelen uit tot diepe schachten en ruime grotten. Al deze verschijnselen samen noemt men naar het Oostenrijksche Karstgebergte karstverschijnselen. Ze ontstaan door bovengrondsche en ondergrondsche erosie samen. De verweering heeft groote beteekenis voor den mensch. Verweeringsbodems zijn vruchtbare terreinen, behalve wanneer ze uit zuiver zand bestaan. De werking van het stroomende water en die der gletsjers komen later ter sprake. De werking van den wind treedt op den voorgrond, waar zelden regen valt of waar een gemakkelijk waterdoorlatende, plantenlooze bodem den wind, ook na een regenbui, reeds spoedig weer vrij spel laat met de korreltjes aan de oppervlakte. Het laatste zien we bij onze duinen en zandstuivingen, het eerste in de woestijnen en woestij nsteppen van de bijna regenlooze streken der Aarde, waarin zich ook groote duinterreinen en platgewaaide zandvlakten bevinden, en waar het fijnste stof, de kleideeltjes, ver wordt opgejaagd; daaruit ontstond wellicht de löss, in de vochtiger randgebieden der woestijnen, waar het stof liggen blijft. § 22. Werking van het zeewater. Deze bepaalt zich rechtstreeks tot de kuststrook, gelegen tusschen de eb- en vloedlijn, tevens het terrein der branding. Indirect strekt de branding op steile kusten hare werking verder uit, daar zij de rotsen ondermijnt en op den duur hooger gelegen deeTen omlaag doet storten. Zoo dringt de zee op een steile kust met sterke branding landwaarts in, tot het hellende vlak (brandingsterras), dat zij geschapen heeft, te hoog oploopt en de golven hare kracht verliezen.— De enorme kracht der branding blijkt uit waarnemingen bij vuurtorens, waarbij een drukking tot ruim 30000 KG. per M2 werd vastgesteld. Rotsblokken van 40000 KG. gewicht kunnen door de branding worden verplaatst. De vernielende werking der zee aan vlakke kusten is in de geschiedenis van ons land duidelijk gebleken. Niet alleen vernielend, maar ook opbouwend werkt de zee, door aanspoeling; in de bochten van steile kusten zoowel als in de wadden en baaien der vlakke kusten. § 23. Biologische invloeden. Ook planten en dieren oefenen invloed op den aard en den vorm der aardoppervlakte, zoowel opbouwend als vernielend. Wat de planten betreft, is reeds gewezen op het verkolingsproces en de rol bij de verweering. Wat de dieren aangaat op de vorming van petroleum en van kalkafzettingen. Onder de laatste verdient eene groep nog een nadere bespreking. Polypen onttrekken aan het zeewater koolzure kalk en vormen hiermede de bekende koraalriffen. Deze laatste komen alleen in de warmere deelen der Aarde voor, daar de rifbouwende koraaldieren een gemiddelde zeewatertemperatuur van 20 tot 25° eischen en hoogstens 60 M. beneden den zeespiegel voorkomen. Waar koraalrifmateriaal, waarvan de dieren gestorven zijn, op diepten van honderden meters voorkomt, wijst dit op een daling des bodems. Volgens de theorie van Darwin en Dana heeft een kust rif door daling des bodems zich kunnen veranderen in een barrière-ri f, dat door een zeestrook van de kust is gescheiden, terwijl (ingeval het proces bij een eiland plaats had) bij nog voortgaande daling het eiland beneden de zeeoppervlakte verdween en de steeds naar boven bouwende koraaldieren een ringrif, lagunerif of atol vormden. Latere onderzoekingen hebben echter twijfel gewekt of deze theorie algemeen van toepassing is. Kustriffen, bijna onmiddellijk aan de kusfgelegen, vindt men o. a. veel langs de Oostkust van Afrika, in de Roode zee, langs de kusten van Ceylon, van de Nikobaren, den Oost Indischen Archipel, Florida en West-Indië. Aan kusten met koude zeestroomingen ontbreken ze. Bijna alle hooge eilanden van den Grooten Oceaan zijn door barrière-riffen omgeven, die door een smaller of breeder kanaal van de kust zijn gescheiden. In dit kanaal, dat langs openingen in het rif is te bereiken, bieden dergelijke rifkusten uitmuntende havens aan. Een zeer groot barrière-rif (the Great Barrier-reef) strekt zich ter lengte van 1800 K.M. langs het NO. van Australië uit. Atollen hebben doorgaans den vorm van een tot een cirkel of een ellips naderenden veelhoek, die soms in zijn geheel een weinig boven 't water uitsteekt, soms ook op eenige plaatsen beneden den zeespiegel duikt en een zoutwaterlagune omsluit. Van deze riffen geven de Lakkadiven en de Malediven vele voorbeelden en tallooze liggen er in den Grooten Oceaan. Ook kalkafscheidende planten nemen een aanzienlijk deel in het opbouwen der riffen. —• De rhizophoren kunnen aan vlakke kusten met weinig branding de aanslibbing bevorderen, doordat het slib tusschen hunne wortelstoelen liggen blijft. § 24. Grondwater en Bronnen. Om de rivieren en hunne aardvervormde werking te kunnen nagaan, dienen wij eerst te zien, hoe het atmosferische water rivieren vormt. Slechts een klein deel vloeit daarbij af aan de oppervlakte van ondoordringbare bodems. Een grooter deel blijft eerst liggen als sneeuw en vormt gletsjers, waarover later nader. Het meeste water dringt in den bodem en vormt het grondwater. Ondoordringbaar of weinig doordringbaar zijn klei, leem , mergel en de meeste kristallijne gesteenten. In de andere bodemsoorten stuit men steeds op grootere of kleinere diepen, ook in de woestijn, op het grondwater. Waar dat aan de bovenzijde van een ondoordringbare laag, hetzij door werking der zwaartekracht of onder hydrostatischen druk, aan de oppervlakte komt, is een w e 1 of bron. Zoo kan het voorkomen, dat waar een ondoordringbare laag aan een berghelling aan den dag treedt, een geheele rij van bronnen te voorschijn komt, als op bijgaande plaat. Ook kan het water, tot groote diepten in de aardkorst gedrongen en onder hydrostatischen druk weer opwaarts geperst, als warme bron (therme) te voorschijn treden; indien althans de warme bronnen inderdaad een atmosferischen oorsprong hebben en niet uit de aardkern afkomstig zijn. In vulkanische streken kan het water ook met een op geringere diepte gelegen warmtehaard in aanraking zijn geweest. — Daar een hoogere temperatuur het water een grooter oplossend vermogen geeft, zullen warme bronnen tevens dikwijls mineraalwaterbronnen zijn. Heeft het water over zoutlagen gecirculeerd, dan zal het als zoutwaterbron voor den dag komen. Geisers zijn periodieke heete springbronnen, die uitsluitend in enkele vulkanische streken voorkomen (IJsland, Noordeiland van Nieuw-Zeeland, Yellowstonepark). Aardvervormend werken de kalk- en kiezelzuurrijke bronnen , die groote banken en terrassen kunnen afzetten; de kiezelzuurrijke behooren steeds tot de heete bronnen. § 25. Rivieren. Waar het water uit bronnen of afsmeltend gletsjerijs afstroomt, wordt een rivierbedding uitgeslepen. In vele steppen en sommige woestijnen bevatten dergelijke beddingen slechts tijdelijk water; men noemt ze wadi's. Rivieren, die wel voortdurend water bevatten, maar niet genoeg om naar zee af te stroomen, noemt men stepperivieren; zij eindigen in een meef of een moeras. In woestijnen ligt de oppervlakte van het grondwater dikwijls zeer diep; alleen in de laagste deelen komt het als bronnen, die oasen te voorschijn roepen, aan de oppervlakte. Slechts zeer waterrijke rivieren, die van buiten het droge gebied veel water ontvangen, kunnen aan de sterke verdamping in de woestijn weerstand bieden en dwars door de woestijn heen de zee bereiken (Nijl, Colorado). Het land, dat water levert aan één rivier, heet haar stroomgebied. De grenslijn tusschen twee stroomgebieden heet waterscheiding; deze wordt soms door een bifurcatie opgeheven, 't Laatste komt veel voor BOS—NIERMEVKR , Leerb. L. en V., 7e druk. 25 in Amerika, ook in Rusland. Een waterscheiding behoeft niet over een bergkam te loopen, maar kan ook op de grens van twee tegengestelde hellingen van een en 't zelfde dal liggen of door een laagvlakte gaan. De hoeveelheid water, die in één seconde door het dwarsprofiel eener rivier stroomt, heet haar vermogen op dat punt. Het is afhankelijk van de grootte van het dwarsprofiel en van de stroomsnelheid. De laatste neemt stroomafwaarts af; het eerste, en wel in veel sterker mate, toe. De verweering is de vvegbereidster voor een belangrijke dubbele arbeid der rivieren: de wegvoering der verweeringsproducten door het stroomende water (den u dat ie), en de uitslijping van kleinere en grootere beddingen (erosie). Het stroomende water stuwt de door de verweering verkruimelde stoften en door het bevriezende water afgebroken rotsblokken voort en deze schuiven en rollen over de bedding, terwijl ze door de wrijving die ze uitoefenen niet alleen zeifin kleinere deeltjes worden verdeeld, maar de bedding uitslijpen, erodeeren. Waar het verval zwakker wordt, kunnen de grovere vaste stoften niet meer worden meegevoerd. Er beginnen zich sedimenten al te zetten, terwijl de erosie de bedding slechts in geringere mate uitdiept. Wordt eindelijk het verval zeer gering, dan houdt de erosie bijna op en bepaalt ze zich hoofdzakelijk tot zijwaartsche verlegging der bedding, waarbij oude verlaten beddingen, doode rivierarmen , achterblijven (b.v. bij de Maas in Nederland); de bezinking heeft er de overhand. Men onderscheidt deze drie hoofdstadiën echter alleen bij een normaal ontwikkelde rivier. Bij zulk eene (de Rijn zou als voorbeeld kunnen dienen) heeft in den bovenloop de erosie, in den benedenloop de sedimentvorming de overhand, terwijl in den middelloop erosie en bezinking ongeveer in evenwicht met elkander zijn. Vele rivieren beantwoorden echter niet aan dit type. Om een paar voorbeelden te noemen: de Wolga ontspringt niet in een eigenlijk gebergte en kent dus geen eigenlijken bovenloop; de Afrikaansche rivieren ontmoeten dichtbij den mond nog een dwarsdam, waar de erodeerende werking opnieuw be^ gint. De Donau heeft bij de IJzeren Poort nog eens weer een stuk bovenloop. — Bij een normale rivier wordt de bovenloop door erosie in een steeds lager niveau verlegd, doordien het dal steeds dieper insnijdt; de middelloop blijft ongeveer in hetzelfde niveau en in den benedenloop wordt de bedding opgehoogd. Het verval wordt alzoo in verloop van tijd geringer. Het krachtigst ontwikkeld is de erosiewerking bij die plaatsen, waar het de rivier nog niet is gelukt hare bedding tot een flauw afloopende lijn uit te slijpen, waar buitengewone moeilijkheden waren te overwinnen. Zij vormt dan stroomversnellingen of watervallen. De plaat bij blz. 217 stelt een waterval voorin de Slangenrivier, een bijrivier van de Columbia in westelijk Noord-Amerika. Het laat duidelijk zien, dat de rivier hare bedding in een hoogvlakte heeft uitgeslepen, alsook, dat zij in den val zeiven nog bezig is dat uitslijpingsproces aan rijen van rotsen, die nog uit het water opsteken, voort te zetten. De rivier transporteert op drieërlei wijze: ie. Steenen, grint en zand worden over den rivierbodem voortgerold en ondergaan daarbij een sorteeringsproces door de a&ieming der stroomsnelheid; bij bandjirs kunnen zeer zware rotsblokken worden meegevoerd. 2e. Slibdeeltjes worden in zwevenden toestand meegevoerd en in den benedenloop op de oevers afgezet of in zee gebracht. Het slibgehalte is in de tropen veel grooter dan bij ons. In den Rijn is het bij 1'annerden gemiddeld 37 gram per M3, in de beneden-Solo 2750 gram, dus bijna 75 maal zoo groot! De Solo heeft, naar men berekent, 8 maanden noodig om zijn stroomgebied 1 111M. te verlagen, de Rijn 6.3 jaar. 3e. Eenige zouten zijn in het water opgelost, vooral koolzure en zwavelzure kalk; keukenzout maar zeer weinig. In zee worden de beide eerste door de dierenwereld verbruikt. 25 § 26. De dalen. Dalen zijn langgerekte en betrekkelijk smalle insnijdingen van de landoppervlakte, die, ten deele met bochtigen loop, hetzij trapvormig of voortdurend hellend, naar de zee of naar het centrale, laagst gelegen gedeelte van een vlakte afhellen en zich soms als onderzeesche dalen beneden den zeespiegel voortzetten. Waar twee dalen elkander ontmoeten, daar smelten zij tot één enkel dal samen, dat de voortzetting van beide is. In hunne verbreiding zijn ze gebonden aan rivieren, en waar men droge dalen (zonder rivier) aantreft, zijn toch dikwijls sporen aanwezig van de vroegere werkzaamheid van stroomend water. Meestal hebben de regenrijkste streken de meeste dalen. Onder gelijke klimatologische omstandigheden is een bodem, die het water gemakkelijk opzuigt of het opneemt in kloven, armer aan rivieren en ook aan dalen, dan de gesteenten, die voor het water weinig doordringbaar zijn. Zoo is de Zwabisch-Frankische Jura arm aan dalen en rivieren, terwijl aan den voet van 't gebergte het in den kalkbodem gedrongen water als bronnen voor den dag komt. In het hoogland zijn de dalen dieper dan in het laagland, waar gewoonlijk de rivieren hare bedding ophoogen in plaats van ze nog verder uit te diepen. De bovenvermelde hoofdvoorwaarde voor de geographische verspreiding der dalen sluit niet in, dat zij, met hunne vertakkingen, steeds hun ontstaan te danken hebben aan het stroomend water. De rivieren kunnen immers door de bodenvormen aangewezen dalwegen volgen; dit is bijv. het geval bij de breede lengtedalen der gebergten, terwijl de smalle dwarsdalen en doorbrekingsdalen meestal door de erosie zijn gevormd. De helling der dalwanden is een product van de samenwerking van verweering, denudatie en erosie, waarbij het afvloeiende en afsijpelende water een hoofdrol speelt. \\ aar het rivierdal is ingesneden in een bodem, die het water gemakkelijk doorlaat, zoodat de bergwanden, ook na regenbuien, zeer spoedig droog zijn, daar zullen verweering en afspoeling het minst sterk werken en de dalwanden het steilst blijven. Een voorbeeld vinden wij in de Via Mala, waar de Achter-Rijn door een kalksteengebergte met bijkans loodrechte wanden stroomt; in de vele „Schluchten" en „Klamme" der Alpen; in de dalen van het Elbezandsteengebergte; in vele dalen van tropische hoogvlakten, waar het dichte plantenkleed de wanden voor denudatie en erosie beschermt. Bijzonder geschikt voor de vorming van diep ingesneden dalen met ongeveer loodrechte wanden zijn droge hoogvlakten, op welker hoogen, regenrijken, soms veraf liggenden bergrand krachtige rivieren ontspringen. Deze laatste snijden zich een bedding uit, welker wanden , bijna onaangetast door verweerende en afspoelende werkingen, den ongeveer loodrechten stand soms tot eene hoogte van honderden meters blijven bewaren. Dit is het geval met de canons (= buizen) van de westelijke Noordamerikaansche hooglanden. Men zie de plaat van den Grand Canon der Colorado (bij blz. 220). Van vele rivierdalen zijn de wanden terrasvormig. Soms bestaan deze dalterrassen uit los puin en zand, soms zijn ze in de rots uitgeschuurd. De eerste zijn stellig neergelegd door de rivieren, toen ze op hooger niveau stroomden en meer materiaal meevoerden. Later volgde dan een tijd van nieuwe erosie. Het eerste stadium stelt men in een ijstijd, het tweede in een periode, dat de zeespiegel daalde. Langs den Beneden Rijn zijn hooge en en lage terrassen te onderscheiden, wellicht uit verschillende ijstijden afkomstig. — De rotsterrassen zijn misschien de overblijfselen van uitdieping van het rivierbed door gletsjers. § 27. Haf- en Deltavorming. Het land, dat een rivier bij hare monding in de zee of in een meer heeft doen bezinken, noemt men een delta, onverschillig of de rivier zich daarin al dan niet vertakt. Het klassieke voorbeeld van een delta is de Nijldelta, aan welker driehoekige vorm dan ook de Grieksche naam voor deze landvorming is ontleend. Sommige delta's steken vóór de kustlijn in zee uit (Mississippi, Po), andere (Hoang-ho, Indus) doen dit niet; in de meeste gevallen is er eerst een aestuarium, een bekkenvormige verwijding van den riviermond, dichtgeslibd. De deltavorming wordt zeer in de hand gewerkt door het ontstaan van een dam voor de riviermonding, een schoor wal, die kan ontstaan, waar de stuwkracht van de rivier en de aanrollende baren der zee elkander in zoodanige verhouding en richting treffen, dat de in zee gevoerde erosieproducten bezinken. In sommige gevallen ontstaan uit dien schoorwal op eenigen afstand van de kust en evenwijdig aan hare hoofdrichting één of meer langwerpige eilanden, die zich onder gunstige omstandigheden als landtong (nehrung, lido, flèche, peresip) aan de kust vasthechten. Daarachter ligt dan een steeds ondieper wordend deel der zee (strandmeer, haf, lagune, étang, liman, albufera). Deze haffen geven een geschikte gelegenheid tot bezinking, tot deltavorming. De Nijldelta heeft nog eenige haffen. Het Koersche en het Finsche haf hebben de vorming van de Memel- en de Weichseldelta bevorderd. De lagune van Venetië en die van Chioggia, waarin slechts kleinere rivieren uitmonden, zijn nog maar ten deele gevuld (blad 7 in den Schoolatlas); de oude Po-Etsch-lagune is daarentegen reeds geheel dichtgeslibd en ten O. van de oude lido, die nog zichtbaar is in duinenrijen, welke de lidi van Chioggia en van Venetië met elkaar verbinden, is reeds een aanzienlijk deel der delta verder in zee uitgebouwd. Door de Brenta zuidwaarts af te leiden, heeft men het verder dichtslibben van de lagune van- Venetië zoeken te verhinderen. Nog grooter dan de Nijldelta is de eigenaardig gevormde Mississippi-delta, die aan weerszijden van de zich in drie monden (passen) splitsende rivier hare dammen in de golf van Mexico vooruitbouwt (Blad 40, karton Mississippi-delta , in den Schoolatlas). Veel grooter is nog de GangesBrahmapoetra-delta, en nog reusachtiger is het aanslibbingsgebied van den onstuimigen slibrijken Hoang-ho. Deze rivier heeft door hare gele lüss-slib niet alleen de Chineesche laagvlakte geschapen, waarin zij hare bedding herhaaldelijk heeft verlegd, maar ook de banken vóór de kust in de Gele zee: een nieuwe, nog onderzeesche delta. De Rijndelta zou, zonder de bedijkingen en bemalingen, nog ten deele bij vloed onder water staan. Daar het voorkomt, dat vrij groote laagvlakten door aanslibbing langs de kust in zee of ook in een voormalig meer in het binnenland zijn ontstaan, moeten de rivieren ook in dit opzicht worden genoemd, wanneer wordt gesproken van de factoren, die de aardoppervlakte hebben gevormd. Dat niet alle in ondiepe zeeën uitmondende rivieren delta's vormen, moet aan verschillende oorzaken worden toegeschreven. Zoo kan het gebeuren, dat het verval der rivier zoo gering is, dat de vaste stoffen reeds grootendeels bezonken zijn, voordat de rivier de zee bereikt; dat een buitengewoon sterk verval en te sterke stroom de zwevende stoffen te ver in zee voortstuwen; dat sterk werkende getijden het aestuarium zuiveren van de aanslibbingsstoffen; dat eene krachtige zeestrooming ze wegveegt; dat de rivier kort voor hare monding door een meer stroomt, hetwelk hare vaste stoffen vasthoudt; eindelijk dat een kustdaling liet resultaat der aanslibbing neutraliseert. § 28. Meren. Onder den naam van meer verstaat men zoowel watervlakten als de Kaspische zee (440000 KM2) die in grootte haast overeenkomt met Sumatra of Zweden, het Boven meer(81 000 KM2), het Victoria-meer (75 000KM2), het Aral-meer (67000 KM2), het Haikal-meer (37000 KM2), grooter dan Nederland (33 oooKM-')en liet Ladoga-meer(i 8 130 KM2), als plassen van slechts enkele honderden schreden in het vierkant. Men begrijpt er onder waterbekkens, die, als het Titicaca-meer, 3900 M. boven den zeespiegel liggen, zoowel als in, ja beneden den zeespiegel gelegene; de Doode zee ligt zelf 400 M. beneden het niveau des oceaans in het door sterke verzakking ontstane Jordaandal. De meren zonder afstrooming naar zee hebben meest zoutwater; ze vormen het eindstation van een steppe-rivier en behouden derhalve alle zouten, welke door de rivier en het water, dat haar voedt, uit den bodem worden opgelost. Dc omvang en de diepte van een meer zonder afstrooming (boven- of onderaardsch) wordt geregeld door de verhouding tusschen wateraanvoer en verdamping. Het zoutgehalte is zeer ongelijk en wisselt van een geringe breuk tot 37 /0. De Doode zee (24 oy en hct Elton-meer (27 o/0) behooren tot de zoutste. Een klein meer aan den Ararat heeft het grootste zoutgehalte. Geen wonder dat bij zoo uiteenloopende grootheden een aantal categorieën zijn te onderscheiden; ie. Meren in aangespoelde laagvlakten, lan. /.. en V., 7e druk. 27 groot belang is, vooral in Duitschland, de exploitatie der kalizouten als kunstmest. Steenkool (met bruinkool en anthraciet) komt het meest uit de Unie, die sedert eenigejaren Groot-Brittannië overvleugeld heeft en nu 40 °/0 der wereldproductie levert; Groot-Brittannië 25 °/0, Duitschland 13 "/0; dan volgen Frankrijk, België, Oostenrijk-Hongarije. Europa geeft 55% der wereldopbrengst. De petroleum is reeds besproken op blz. 370. De Vereenigde Staten (Pennsylvanië) leveren ruim 2/3; daarop volgt Rusland (bij de Kaspische zee); dan Galicië, Roemenië , Nederlandsch-Indië. E. DE MENSCH. § 44. Menschenrassen. (Kaart 2). Men heeft zeer verschillende indeelingen van het menschelijk geslacht beproefd. De meest gangbare is die, welke vooral let op huidkleur, haargroei en gezichtstype, verder ook op schedelvorm en lichaamsbouw. Zij verdeelt de menschheid in vijf hoofdrassen, waarvan vier, die elk het talrijkst zijn in een der vier groote werelddeelen; terwijl het vijfde de Indisch-Polynesische eilandenwereld bewoont. Dan blijven nog een viertal verdrongen rassen over, in Australië en eenige kleinere streken van het Zuidelijk Halfrond. De hoofdrassen zijn: le- Het blanke of Middellandsche ras, dat den laatsten naam draagt omdat zijn oude woonplaats ligt om de Middellandsche zee. Het heeft Europa als hoofdgebied, maar woont ook in Voor-Azië en in Noord-Afrika. Geen ras heeft zooveel kracht tot uitzwerming en verovering getoond, en ten deele zoo hooge cultuur bereikt. Het omvat thans meer dan de helft van de bewoners der aarde (ruim 800 millioen). Naar de talen is het in drie hoofdstammen te verdeelen: de Indo-Germanen, waartoe o'. a. de Europeanen, de Iraniërs en de Hindoe's behooren (zie verder blz. 179), de Hamieten (Berbers en Egyptenaren, vgl. blz. 202), en de Semieten (Arabieren, Joden). Afzonderlijk staan naar de taal de Basken en enkele Kaukasus-stammen. Voor de Europeanen heeft men in den laatsten tijd een andere indeeling beproefd, in drie onderrassen, naar lichaamskenmerken: ie. het noordelijke, lang, blank van huid, blond van haar, blauwoogig, langhoofdig, waartoe men de echte Germanen brengt, wellicht ook de oorspronkelijke Finnen en Russen; 2e. het Alpine onderras, waartoe de meeste Franschen, Belgen en Zuid-Duitschers en de Alpenbewoners behooren; ze zijn kleiner, met bruine oogen en donker haar, wat donkerder van huid, met een rond hoofd en een kort gezicht; 3e. het Mediterrane onderras in Zuid-Europa, nog kleiner, nog donkerder, maar weer langhoofdig Voor de onderverdeeling der Indo-Germanen naar de talen zie men kaart 8. Evenzoo voor de Mongoolsche volkstammen van Europa. 2e. Het gele of Mongoolsche ras, het hoofdras van Azië, ± 450 millioen tellend, met gele huidskleur, plat en bi eed gezicht, waar de jukbeenderen bijna evenver uitsteken als de neus, kortschedelig; met grof, sluik en zwart haar, weinig baardgroei, een grooten mond, met dunne lippen; vele volken hebben een schuine oogspleet. Vgl. blz. 180. 3e. Het zwarte of Negerras, het hoofdras van Afrika; lang, krachtig; donkerbruin tot zwart van huid, met wollig haar, een breeden, platten neus, een grooten mond met dikke lippen; een langen schedel, met groot achterhoofd en terugwijkend voorhoofd; een scheeve gegelaatshoek. Zie verder blz. 203. Het aantal is wellicht 110—120 millioen. 4e. Het Amerikaansche ras, met geelbruine huidskleur , ten onrechte wel het roode ras genoemd: sommige stammen zijn koperrood, doordat ze zich verven; zwart, sluik haar, weinig baardgroei, dus eenige Mongoolsche kenmerken, maar meest een gebogen, smalle neus. De Eskimo's gelijken naar het gelaat meer op Mongolen, 27* maar kortschedelig zijn ze niet. Het aantal der Amerikanen zal wellicht 18 millioen bedragen; ongeveer evenveel mestiezen. 5e. Het Maleisch-Polynesische ras, het eilandenras, het hoofdras in den Oost-Indischen Archipel (met de Philippijnen) en Polynesië, dat ook Malakka en een deel van Madagascar bewoont; zwart, grof haar, meest sluik, als de Mongolen; sotns ook geel van huidskleur, maar veelal wat donkerder, tot prachtig brons; de eigenlijke Maleiers gelijken ook in het gelaat meer op Mongolen, maar de Polynesiërs, die wellicht de raskenmerken zuiverder bewaarden, hebben een meer ovaal gelaat, minder jukbeen en grooter neus, zachter haar en een langeren schedel. Aantal ± 50 millioen. De kleinere rassen van het Zuiden schijnen door de andere te zijn verdrongen. Het zijn: 6e. De Dravida's, in Zuidelijk Voor-Indië. Ze hebben donkere huidskleur, tot zwart toe, zacht, golvend haar, een sterken baardgroei. Ze zijn zoo met de Hindoe's gemengd , dat het aantal alleen kan bepaald worden als men de taal tot criterium neemt; dan zijn er 60 millioen. Van uitsterven is geen sprake, wel bij de twee volgende groepen. 7e. De Hottentotten en Bosjesmannen, geelbruin, met een weinig scheefstaande oogen, klein en sierlijk van lichaamsbouw; de Centraal-Afrikaansche dwergvolken zijn hen wellicht verwant. 8e. De Austraalnegers, weinig onderzocht, in 't algemeen sterk behaard, donker van huid en haar, wellicht verwant aan 9e. De Papoea's, in Nieuw-Guinea en Melanesië en wellicht als dwergstammen op de Phillippijnen (Negrito's), Celebes (To-Ala) en Malakka. In huidskleur gelijken ze op de negers, maar het haar is fijner en dichter, ze hebben meer baard en grooter neus. § 45. De verspreiding der menschen. De menschen laten alleen die gedeelten der aarde geheel onbewoond, waar geen voedsel te vinden is. Groote koude is hen geen absolute belemmering, want zelfs de Siberische koude pool is bewoond. Dicht bevolkt zijn maar twee streken op aarde, een in de gematigde gordel, West-Europa, een in de tropische en warm gematigde, Zuidoost-Azië. In die beide terreinen zijn de methoden toegepast om de aarde meer vrucht te doen voortbrengen dan zij uit zichzelven geeft: kunstmatige bevloeiing, vooral in Azië en in ZuidEuropa; bemesting, die in Europa thans wetenschappelijk wordt toegepast. Daarbij komt de kruising van rassen der huisdieren. Waar de blanken gaan, brengen zij den wetenschappelijken landbouw, en vooral de bevloeiing is op weg, het gelaat der aarde een groote wijziging te doen ondergaan. Terreinen, die tot dusver tot eeuwige onvruchtbaarheid gedoemd schenen, worden daardoor voor bebouwing geschikt gemaakt. Zoo vooral in westelijk Noord-Amerika, Australië, Zuid-Afrika, Egypte. Aldus maakt de mensch zich meer onafhankelijk van de natuur dan hij vroeger was. In dezelfde richting werkt hij door havens aan te leggen aan havenlooze kusten, door verkeerswegen te maken, waar men vroeger onoverkomelijke hinderpalen meende te vinden: spoorlijnen, welhaast automobieldiensten; in een niet te verre toekomst zal wellicht de vliegmachine alle bezwaren opheffen. Over dit verkeer dient ten slotte nog gehandeld. § 46. Het verkeer in de geschiedenis. In de Oudheid was het verkeer grootendeels beperkt tot de landen om de Middellandsche zee en het westen van Azië; de scheepvaart was toen hoofdzakelijk in handen van twee kustvolken: de Phoeniciërs en de Grieken. Kaap Malea om te varen gold reeds voor gevaarlijk en de zuilen van Hercules te passeeren was een waagstuk. Men verwijderde zich niet te ver van de kusten en meed den open oceaan. De Britsche eilanden, Jutland, een enkele maal Scandinavië, de kusten van Afrika, Arabië en Indië, dat waren de landen, die de ondernemenden buiten de kusten der Middellandsche zee durfden bezoeken. De Romeinen legden wegen aan in hun wereldrijk en bevorderen zoo het ver- keer. De wegen, waarlangs de kostbare zijde van Serica (China) naar het westen werd gevoerd, werden bijna alleen door Aziatische handelaars begaan. In de .Middeleeuwen breidde het verkeer zich over een zeer groot deel van de Oude \\ ereld uit. In de eerste plaats werkte daartoe mede de snelle uitbreiding van den Islam over Noord-Afrika en Spanje en zuidwestelijk Azië. Ondervond daardoor de landhandel een uitbreiding van den Soedan tot in 1 urkestan , de zeehandel der Arabieren, geholpen door de regelmatig waaiende moesons, verbond met elkander de kusten van den Indischen Oceaan van Oost-Afrika tot den Indischen Archipel. De Noormannen bezochten de west-, ja de zuidkusten van Europa en waagden zich zelfs tot over den Atlantischen Oceaan, naar IJsland, Groenland en het noorden van het Amerikaansche vasteland. De Hanzeaten beteugelden de zeerooverij op Noord- en Oostzee en stichtten hunne kantoren van Engeland tot Rusland. Marco Polo bereisde ± 1280 China en bi acht van het Rijk van het Midden berichten naar Europa, die den tijdgenoot ongeloofelijk schenen. De Kruistochten werkten mede tot eene levendiger verbinding met de Levant. De Italiaansche steden kregen den handel in Indische waren in handen. Toen de Portugeezen, de leerlingen der Italianen, in de 15c eeuw tochten ondernamen langs Afrika's westkust en in 1486 de Kaap de Goede Hoop ontdekten, was de weg gebaand voor de ontwikkeling van den wereldhandel in den nieuweren zin. De nieuwere wereldhandel, na de ontdekkingen van Columbus (1492), Vasco da Gama (1498), de eerste reis om de Aarde door de tochtgenooten van Magelhaens (1520—22), omspant de gansche Aarde. Het kompas, reeds in de 14e eeuw door de Italiaansche zeevaarders ingevoerd, bewees steeds belangrijker diensten, de roeiriemen werden geheel door de zeilen vervangen; de zeekaarten werden voortdurend verbeterd. De wereldhandel ging met het begin der nieuwe geschiedenis van de Italianen op de Portugeezen en de Spanjaarden over. De rijkdom van Amerika aan edele metalen wekte de begeerte der Spanjaarden, die er zich het monopolie aanmatigden, behalve in Brazilië, dat in handen der Portugeezen kwam. Zoo werden Mexico, Middel- en Zuid-Amerika katholieke landen met Romaansche talen en zijn dat gebleven, ook nadat ze hunne onafhankelijkheid hadden verkregen De Fransche taal handhaafde zich aan den St.-Laurensstroom, maar het grootste deel van Noord-Amerika spreekt Engelsch, als geheel Australië en een deel van Zuid Afrika. Engeland verloor in Amerika het belangrijkst deel van zijn gebied, maar veroverde in Indië het meest bevolkt koloniaal bezit ter aarde. In den Indischen Archipel veroverden de Nederlanders hunne „Oost" en werden de Spanjaarden en Portugeezen grootendeels verdreven. De Nederlandsche taal begint in de Oost pas bij de inlanders wat bekend te worden. In Zuid-Afrika neemt zij de eerste plaats in. Nederlandsche ontdekkingsreizigers werden in de 17e eeuw met de kusten van het vijfde werelddeel bekend, maar eerst in de laatste helft der 18e eeuw bewezen de ontdekkingen van den Engelschman Cook, dat de oostkust van NieuwHolland havenrijk en geschikt voor kolonisatie was. Zoo werden groote deelen van de Oude en de Nieuwe Wereld in bezit genomen of tevens gekoloniseerd door Europeesche volken. Waren overbevolking, vrijheidszin, begeerte naar edele metalen of kostbare specerijen tot de 19e eeuw meestal de drijfveeren of de lokmiddelen voor kolonisatie, in onze eeuwis daarnaast een ander motief gekomen: het zoeken van markten voor de Europeesche industrieproducten. Deze drijfveer heeft geleid tot de snelle bezetting van de kusten en het binnenland van Afrika en de eilanden van den Grooten Oceaan, en daarbij hebben zich ook volken, als Duitschers en Italianen, die vroeger niet of slechts in geringe mate zelfstandig als kolonisten waren opgetreden, gehaast om in de verdeeling van het Zwarte werelddeel nog hun stuk te krijgen. In den nieuwsten tijd zijn ook de V. St. van Amerika als koloniale mogendheid opgetreden. Met deze geweldige uitbreiding van den wereldhandel ging een meerdere volmaking en uitbreiding van de verkeersmiddelen gepaard. Sedert 1830 heeft zich in alle werelddeelen een meer of minder dicht spoorwegnet ontwikkeld; sinds 1838 is het getal stoomschepen, minder afhankelijk van den wind en drie- tot vijfmaal vlugger dan de zeilschepen, steeds toegenomen, en sedert 1840 bewijst de electrische telegraaf ook aan den handel onschatbare diensten. § 47. De hoofdverkeerswegen van den tegenwoordigen tijd op het land. Waar eene dichte bevolking en vele voortbrengselen, soms ook (als in de Vereenigde Staten) alleen de laatste, een snel verkeer wenschelijk maken, treft men meestal een dicht spoorwegnet aan. Een uitzondering op dezen regel maakt China, dat, afkeerig van Westerschen invloed, pas met spoorwegaanleg begonnen is. De gezamenlijke spoorweglengte op Aarde beloopt reeds ruim 20 maal de lengte van den aequator. Van de 934000 KM. spoorweg, die de Aarde bij het begin van 1907 bezat, kwamen 473000 KM. op Amerika (waarvan 362000 in de Ver. St.), 316000 op Europa, 88000 op Azië, 29000 op Australië en 28000 op Afrika. Het vervoer langs rivieren en kanalen is goedkooper dan per spoorweg en heeft in landen met minder talrijke bevolking nog veelal de overhand. In Middel-Europa en vooral in Noord-Amerika is het vervoer langs vele rivieren in de laatste jaren voor een aanzienlijk deel aan de spoorwegen afgestaan; in Rusland is de Wolga daarentegen nog altijd de hoofdader van 't verkeer en de Rijn en de Duitsche rivieren worden veel bevaren. Over 't geheel worden zware en volumineuze waren, als steenkolen, ertsen, koren, ruwe katoen, hout, ook in sporenrijke landen meest per vaartuig vervoerd. Daarom gaat, naast den aanleg van kanalen, nog voort de normaliseering der rivieren, de aanleg van kribben en strekdammen, met uitbaggering en springen van rotsen, ter verkrijging eener zooveel mogelijk regelmatige diepte en breedte. te'^ii^ii^e^nthlgt^I'voOTl,rec™teUeei^Mh^(w^re™ve^V(re^ro!ee-üder.raC'',' k!'na#l ^8"»™ "m de Wve» Met deze geweldige uitbreiding van den wereldhandel ging een meerdere volmaking en uitbreiding van de verkeersmiddelen gepaard. Sedert 1830 heeft zich in alle werelddeelen een meer of minder dicht spoorwegnet ontwikkeld; sinds 1838 is het getal stoomschepen, minder afhankelijk van den wind en drie- tot vijfmaal vlugger dan de zeilschepen, steeds toegenomen, en sedert 1840 bewijst de electrische telegraaf ook aan den handel onschatbare diensten. § 47. De hoofdverkeerswegen van den tegenwoordigen tijd op het land. Waar eene dichte bevolking en vele voortbrengselen, soms ook (als in de Vereenigde Staten) alleen de laatste, een snel verkeer wenschelijk maken, treft men meestal een dicht spoorwegnet aan. Een uitzondering op dezen regel maakt China, dat, afkeerig van Westerschen invloed, pas met spoorwegaanleg begonnen is. De gezamenlijke spoorweglengte op Aarde beloopt reeds ruim 20 maal de lengte van den aequator. Van de 934000 KM. spoorweg, die de Aarde bij het begin van 1907 bezat, kwamen 473000 KM. op Amerika (waarvan 362000 in de Ver. St.), 316000 op Europa, 88000 op Azië, 29000 op Australië en 28000 op Afrika. Het vervoer langs rivieren en kanalen is goedkooper dan per spoorweg en heeft in landen met minder talrijke bevolking nog veelal de overhand. In Middel-Europa en vooral in Noord-Amerika is het vervoer langs vele rivieren in de laatste jaren voor een aanzienlijk deel aan de spoorwegen afgestaan; in Rusland is de \\ olga daarentegen nog altijd de hoofdader van 't verkeer en de Rijn en de Duitsche rivieren worden veel bevaren. Over 't geheel worden zware en volumineuze waren, als steenkolen, ertsen, koren, ruwe katoen, hout, ook in sporenrijke landen meest per vaartuig vervoerd. Daarom gaat, naast den aanleg van kanalen, nog voort de normaliseering der rivieren, de aanleg van kribben en strekdammen, met uitbaggering en springen van rotsen, ter verkrijging eener zooveel mogelijk regelmatige diepte en breedte. te Berlijn te ontlaste^vXVdastKe^schgwderenvi^ "e! kanaal is'eeBraiPn om de Spreehavens Station Giornico. Over de brug toegang Travi-tunnel aan de lage zijde (400 Al.) Pianotondo- en Travi tunnel (keertunnels) in het Hoven Ticinodal (zie hiernaast). Op het midden van de phiat toegang Travitunnel aan de hooge zijde (496 M.) Toegang Piana-Tundo tunnel aan d< hoosrA zijde <«• M.). KEERTUNNELS IN HET BOVEN-TICINODAL. In den St. Gotthardspoorweg is meer dan in de meeste andere bergsporen gebruik gemaakt van keertunnels, om snel te kunnen stijgen en dalen. Er zijn er drie aan de noordzijde, in het Reuss-dal, vier aan de zuidzijde, in het Ticinodal. I)e beide zuidelijkste zijn hier afgebeeld. Ze liggen even boven 't station Giornico, 8 KM. boven Biasca. Men ziet het dal af, naar 't Z. Een der vier toegangen, die van den Piano Tondo tunnel aan de lage zijde, is niet zichtbaar. Door een kompas kan men, in den trein zittend, de draaiing in de keertunnels waarnemen. Viermaster voor de groote zeilvaart, niet hulpstoomvermogen (in de Rijnhaven te Rotterdam . Europa. Onder de groote verkeersaderen in ons werelddeel zijn er enkele, die het geheel doorsnijden: „ ,1 e: „De Noord-Expres, van Londen en van Parijs over O.sten de-Brussel x-. « . T . J st. (^uentin » Cliai leroi, L u i k, Keulen, Dusseldorf, Essen, Dortmund, Hannover, Herlijn, en vandaar over Koningsbergen en Wilna naar St. Petersburg en over Posen, 1 horn en Warschau naar Moskou, waar men aansluiting heeft op de Transsiberische lijn. Deze „Noord-Expres" zou beter Oost-Expres heeten, wanneer dan geen verwarring te vreezen was met: 2e. De Orient-Expres, van Londen (over Dover, Galais, Amiens, Rheims) en van Parijs, over Chalons sur Marne, Nancy, Straatsburg, Karlsruhe, Stuttgart, Ulm, Augsburg, München, Salzburg, Linz, Pressburg, Buda pest, Ma. Theresiopel, Belgrado, Nisj, Sofia, Philippopel, Adrianopel naar Konstan tinopel; of van Boedapest over Szegedin , Orsowa, Boekarest naar Constantsa (Kustendsje) en per boot naar Konstantinopel. Daarbij komen eenige lijnen met aansluiting op de mailbooten door het Suez-Kanaal, o. a.: 3e. De Lloyd-Expres van Hamburg over Brem en, Münster, Essen, Dusseldorf, Keulen, Bonn, Koblenz, \\ iesbaden, Mainz, Straatsburg, Bazel, Luzern, door den St. Gothard en over Milaan naar Genua. 4e. De P. en O. Expres (zie blz. 429) van Londen over Dover, Galais, Amiens, Parijs, Dijon, Bourg, Aix-lesBains, door den Mont-Cenis, over Turijn, Alessandria, Piacenza, Bologna, Ancona naar Brindisi. Exprestreinen uit allerlei richtingen van Midden-Europa en ook uit Rusland gaan naar de Riviera en Italië. Onder de laatste o. a.: Se- Aoord-Zuid-Brenner Expres, van Berlijn over Leipzig, Hof, Regensburg, München, Innsbruck, Brenner, Botzen naar V e r o n a. lerwijl de Riviera-treinen des zomers grootendeels niet rijden, komen er dan expres-treinen in de plaats van de hoofdplaatsen naar Engadin, Karlsbad, enz. 6e. De Zuid-Expres verbindt Parijs met Madrid en Lissabon (splitsing bij Medina). Het goederenvervoer volgt natuurlijk geheel andere hoofdrouten , vooral van en naar de groote havens, hoofdsteden, industriegebieden. Azië. Geheel Middel-Azië heeft nog karavaanwegen, waarlangs de tweebultige kameel de waren vervoert, o. a. de „karavaanthee". Noord Azië maakt ook eenig gebruik van 't vervoer langs de rivieren naar de Kara-zee. De groote Siberische spoorweg naar Wladiwostok en Port Arthur is ruim 7000 KM. lang. Mohammedaansch Azië moet zich nog bijna uitsluitend met karavaanwegen behelpen; Klein-Azië en Syrië hebben enkele, door Europeesche maatschappijen aangelegde spoorwegen naar de kust en thans, van Scoetari uit, den Anatolischen spoorweg, het begin van een lijn door Klein-Azië Mesopotamië en Perzië naar Indië, de voortzetting van den weg naar Londen—Parijs—W'eenen—Konstantinopel. Voor een groot deel gereed is de Mekka-lijn van Beiroet uit via Damascus. De spoorweg tusschen de Zwarte en Kaspische zee van Poti naar Bakoe vindt in den Transkaspischen spoorweg naar Kokan, met een zijtak naar Tasjkent, een voortzetting. Van Tasjkent is een lijn naar Orenburg geopend. Een vrij dicht spoorwegnet heeft Voor-Indië, terwijl Achter-Indië nog slechts eenige losse lijnen heeft. Op Java en Sumatra, vooral op het eerste, hebben de Nederlanders spoorwegen aangelegd. Onder de Aziaten zelf bezitten alleen de Japanneezen een dicht spoorwegnet, terwijl het in China pas langzaam van beteekenis wordt. Afrika (Kaart 39). Er zijn een aantal spoorweglijnen als aanvoervvegen naar de kust, maar een spoorwegnet hebben alleen Zuid-Afrika, I^gypte en Algerië met Tunis. In de beide eersten is gearbeid aan het groote denkbeeld van Rhodes: de Kaapstad-Kairo-lijn, die in Egypte gaat tot Chartoem (met een nieuwe zijlijn naar Port Soedan), in Zuid-Afrika tot over den Zambesi; in de laatste jaren komen geen van beide verder. De rivieren zijn nog ongecoi rigeerd, hoezeer ze aan normaliseering ook behoefte hebben. Zelfs de groote rivieren zijn slechts tusschen de eene stroomversnelling en een volgende bevaarbaar, de Kongo en zijn zijtakken het best en het verst. Reeds worden in t hart des vverelddeels de groote meren en stroomen door kleine stoombooten bevaren. Voor 't overige zijn de verkeersmiddelen nog geheel Afrikaansch: Noord-Afrika tot den Soedan is het karavaangebied, waar de kameel meen dan het paard last- en rijdier is; Zuid Afrika heeft de ossenkarren. Tusschen de Sahara in het N., en de Koenene en Zambesi ligt het gebied der dragerkaravanen, waar de meeste waren door lastdragers worden vervoerd. In Afrika blijft alzoo voor verbetering der verkeerswegen en -middelen nog zeer veel te doen. Australië heeft reeds vrij diep in het binnenland doordringende spoorwegen, hoofdzakelijk uitgaande van Sydney Melbourne en Adelaide; in den laatsten tijd hebben ook Oueensland en \\ est-Australië, onderden krachtigen invloed van goudvondsten in de binnenlanden, spoorwegen gekregen Het spoorwegnet van Nieuw-Zeeland is al vrij dicht. Amerika. In dit werelddeel moeten we ten opzichte van de verkeerswegen een groot onderscheid maken tusschen Noord- en Zuid-Amerika. De groote rivieren van het laatste worden nog slechts weinig gebruikt en spoorwegen dringen van de belangrijkste kuststeden nog maar weinig diep in het binnenland door. Het best voorzien zijn in dit opzicht Argentina, Chili en zuidelijk Brazilië. De spoorwegen in 1 eru, de hoogste der wereld , zullen eerst groote beteekenis krijgen, wanneer ze over de oostelijke Cordilléra's naar het Amazonegebied worden doorgetrokken. Anders in Noord-Amerika, vooral in de Vereenigde Staten, die een spoorwegnet hebben, dat voor het Kuropeesche niet onderdoet. De west- en de oostkust van NoordAmerika werden het eerst (1869) verbonden door een spoorweg van New-York over Chicago naar San Francisco; sedert hebben de V. St. door nog eenige spoorwegen de beide kusten verbonden (Kaart 42). Vooral ten O. van den Mississippi is het spoorwegnet zeer dicht. Nevv-York en de overige groote steden op de oostkust, Chicago, St. Louis en New Orleans zijn belangrijke punten van samenkomst. Van Quebec en Montreal loopt de kortste spoorwegverbinding dwars door Canada voor het verkeer van Engeland met Oostelijk Azië. Een tweede Canadeesche lijn is bijna voltooid. Mexico breidt zijn spoorwegnet sterk uit en heeft het met dat der Vereenigde Staten verbonden. De Panamaspoorweg bestaat reeds sinds 18551 en hierlangs zal de stroom van het personen- en postverkeer belangrijk blijven, zoolang het Panama-kanaal nog niet gereed is. De dubbele overlading voor een zoo kort landtraject en de hooge vrachtprijzen op den Panama-spoorweg zijn evenwel oorzaak, dat het goederenvervoer tusschen Europa en Amerika's west- en Azië's oostkust meer den weg langs de Pacificlijnen door Noord-Amerika en de vaart door straat Magelhaens verkiest. Wat de kanalen aangaat: het Niagara-kanaal geeft aan niet te groote zeeschepen gelegenheid tot Chicago in het continent te komen; een kanaal verbindt verder deze stad met den Illinois en alzoo met den grooten waterweg van den Mississippi en de groote Canadeesche meren met New-Orleans. Deze meren zijn naar het O. bij Buffalo ook met de Hudson-rivier en New-York verbonden door het Erie-kanaal; deze verbinding wordt thans verbeterd. § 48. De voornaamste oceanische verkeerswegen van den tegenwoordigen tijd. Daar het vervoer per schip veel goedkooper is dan te land, zoekt men voor het goederenvervoer van het binnenland uit langs den kortsten weg een goede haven te bereiken. Personen en brieven gaan, omgekeerd, zoo lang mogelijk over land, om de meerdere snelheid. De Engelsche landmail gaat tot Brindisi over land; de Engelsche waren gaan echter, hetzij per zeilschip om Afrika, hetzij per stoomschip door de straat van Gibraltar. De geringere kosten zijn oorzaak, dat tegenwoordig nog een aanzienlijk deel van het overzeesche goederenvervoer per zeilschip plaats heeft. Het drukstbevaren gedeelte der wereldzee is natuurlijk de noordhelft van den Atlantischen Oceaan, waar WestEuropa en oostelijk Amerika elkander de hand reiken. Tusschen de twee dichtstbevolkte deelen der Aarde heeft een levendig handelsverkeer plaats, te meer daar Zuidoost Azië rijk is aan grondstoffen, voedingsartikelen en genotmiddelen (rijst, tarwe, katoen, koffie, thee, zijde, specerijen; daarbij de Australische wol), W est-Europa een overvloed van fabrikaten levert. De zeeweg van West-Europa naar Indië om de Kaap werd in de periode der stoomscheepvaart al spoedig verlegd naar de Middellandsche zee. De mailbooten der Peninsular Steam Navigation Company (zoo geheeten, omdat de maatschappij oorspronkelijk alleen den postdienst op het I yreneesche schiereiland, nl. op Gibraltar, had) voeren op Alexandrië; de mail werd per trein naar Suez gebracht en verder door stoombooten naar Indië. Toen dezelfde maatschappij ook de vaart door de Roode zee naar Indië in handen kreeg, noemde zij zich Peninsular and Oriental Steam Navigation Company („P. and O."). Deze maatschappij is sedert 1869, toen het Suezkanaal geopend werd, de belangrijkste voor den postdienst en tevens voor het goederenvervoer. Met de opening van het Suezkanaal werd de Middellandsche zee na de Noordzee en het Kanaal liet drukst bevaren gedeelte der Oceanen. Verreweg de eerste plaats in het scheepvaartverkeer door het Suezkanaal neemt hngeland in: ongeveer 60 °/0 van het gezamenlijk aantal schepen, dat er door gaat. Op Engeland volgen Duitschland, I'rankrijk, Nederland, Oostenrijk-Hongarije, Japan, Italië, ten opzichte van de tonnenmaat. MiddelEuropa zocht sedert 1869 door spoorwegen door de Alpen de Middellandsche zee langs de kortste wegen te bereiken. De mailbooten der „P. and O. bereiken van Londen uit via Marseille in 11 dagen Port-Saïd, waar een zijlijn van Brindisi (met de Indische „landmail") aansluit; dan gaat het over Suez en Aden in 10 dagen naar Bombay; van hier in 4 dagen naar Colombo, vervolgens in 13 dagen over Singapore naar Hongkong, eindelijk in 8 dagen naar Jokohama. Andere booten van de P. and O. leggen den weg van Londen naar Calcutta in 32 dagen af. De hoofdlijn der Messageries maritimes gaat van Marseille uit naar Sjanghai en Yokohama en doet o. a. Djiboeti aan. \ an Saigoen gaat een zijlijn naar Tonkin, van Singapore een naar Batavia. De mailbooten van den Noordduitschen Lloyd van Bremerhaven en Hamburg uit varen \ia Rotterdam of Antwerpen, Colombo en Singapore naar de havens van China en Japan. In Singapore sluit zich daarbij aan de dienst van de Kon. Paketvaart-Maatschappij naar Batavia, Semarang, Soerabaja. De Stoomvaartmaatschappij „Nederland heeft een veertiendaagschen maildienst van Amsterdam via Genua op Indië en de „Rotterdamsche Lloyd eveneens een veertiendaagschen maildienst, over Marseille. De goederenbooten der maatschappij Oceaan \aren mede om de 14 dagen van Amsterdam af. De langste stoomvaartlijn voor mailbooten is wel die van Londen en Plymouth uit over Teneriffe, Kaapstad, Hobart naar Wellington op Nieuw-Zeeland (in 45—48 dagen) en van daar in 40 dagen terug over Rio Janeiro of Montevideo en Teneriffe. Aan de stoomvaart op Amerika, vooral op de productenrijke Vereenigde Staten, maar verder ook op West-Indië en Zuid-Amerika, nemen alle Westeuropeesche volken deel. Het drukste verkeer met Amerika heeft plaats van Liverpool uit, zoowel naar Canada (aankomst in den zomer in Ouebec, in den winter in Halifax) en de Vereenigde Staten (New-York) als naar West-Indië en Colon en naar Rio Janeiro. Verder van Hamburg, Bremerhaven, Havre, Southampton, Rotterdam, Antwerpen uit. Steeds kleiner is het aantal dagen geworden, waarin men van West-Europa Noord-Amerika kan bereiken; de snelste reizen werden afgelegd in 5 dagen. Sedert verschillende Europeesche mogendheden beslag hebben gelegd op stukken van Afrika, is het verkeer met dit werelddeel toegenomen. Nog altijd, evenals in den handel met Azië en Amerika, heeft Engeland het leeuwen- deel in den handel op Afrika. De snelste maildienst op Kaapstad, van Southampton uit over Madeira, heeft slechts 16 dagen noodig. De bezittingen van Duitschland hebben de Duitsche scheepvaart bevorderd. De Groote Oceaan wordt o. a. doorsneden door de Engelsche stoombootrouten Vancouver—Jokohama (12 dagen) en Vancouver—Honoloeloe—Sydney (25 dagen) en door de Amerikaansche San Francisco—Jokohama (over Honoloeloe, 18 dagen) en Seattle—Jokohama (16 dagen). § 49- Telegraaflijnen en -kabeis. Tegenwoordig zijn de telegraaflijnen niet alleen langs alle spoorwegen gespannen, maar ook zelfs groote landoppervlakten, die nog geen spoorwegen kennen, worden door telegraaflijnen doorsneden. Zoo is Palmerston, aan Port Darwin in Noord Australië, telegrafisch met Adelaide verbonden, Pekingen zelfs Hsi-ngan over Kiachta met Rusland, Kanton met de steden aan de Jang-tse-kiang. Een telegrafische verbinding met Indië gaat van Konstantinopel door Klein-Azië en Mesopotamië (ook van Kaukasië uit over Teheran en Boesjir) naar de Perzische golf, dan per kabel naar Karatsji, over land over Bombay naar Madras, dan per kabel over Poeloe Pinang naar Singapore, van daar èn naar Batavia, èn over Banjoewangi naar Palmerston en naar Broome,' aan de Roebuck Baai, waar de Australische telegraaflijnen beginnen. Ook zetten de door de Middellandsche zee loopende telegraafkabels zich door de Roode en de Perzische zee voort naar Bombay. De Middellandsche zee heeft ook eenige telegrafische verbindingen tusschen Zuid-Europa en NoordAfrika. Op den bodem van den Noord-atlantischen oceaan liggen verscheiden telegraafkabels, uitgaande van Ierland, Cornwall en Bretagne naar New-Foundland en New-Scotland (telegraafplateau) en vandaar naar Boston en New-York. Een paar nieuwe Duitsche kabels verbinden Emden over Payal (Azoren) direct met New-York. Afrika en Zuid-Amerika hebben weinig telegraaflijnen: Frankrijk heeft in 1905 een kabel voltooid van zijne \\ est-Afrikaansche bezittingen naar het moederland. Door den Grooten oceaan zijn enkele jaren geleden de eerste kabels gelegd, een Amerikaansche van San Francisco over Hawaii en Goeam (Marianen) naar de Philippijnen, een Engelsche van Victoria op Vancouver over de Fidsji-eil. naar Norfolk-eiland en vandaar naar Auckland en Brisbane. Een Nederland-Duitsche kabel verbindt sedert 1905 de bezittingen van beide landen in Azië en Australië met het wereldkabelnet. De Nederlandsche tak gaat van Menado naar ^ ap, waar ze aansluit bij de Duitsche die van Goeam naar Sjanghai gaat; aldaar verbinding met de lijn via Kiachta. Ook de draadlooze telegrafie begint een rol te spelen in het wereldverkeer, eerst tusschen Europa en Noord Amerika. taeellen. NEDERLAND. PROVINCIËN. Woeste gronden. Bouwlanden. Wei- en hooilanden. Bosch. Bevolking op 31 Dec. 1908. Dichtheid v. bevolking op I KM2. Grootte in KM2. Groningen . . . 9% 55% 25 % j 0.5% 331213 j 141 I 2350 Friesland .... 8 » 14 » 64 » 2.3 » 362912 110 1 3320 ')renle 48 » 17 » 26 » : 4.3 172892 65 2650 Overijsel ... 29 » 18 » 39 » 6.0» 379^34 "4 3320 Gelderland . . . j 21 » j 24 » 31 » 16.2» 639431 j 128 ! 4940 VMM ' A ' ' ' ' " ! '3 " 52 " 1 + 2 * 285480 205 1390 N.-Holland. . . 10 » 13 . 55 » 2.4»; 1103514 ; 400 | 2760 /..-Holland ... 3 * 1 20 » 55 » , 2.9» 1363277 453 3010 VIee];,,K' 2 " 62 " '9 » 0.8 231958 13P 1780 IM. Brabant ... 25 » 30 » 25 » 12.6 620101 127 4860 Limburg . . . . | 16 » , 41 . | 12 . 17.4 » | 334586 I52 ( 2200 Nederland . . .j i8%| 26 %| 37 % J 7.9%! 5825198 | 179 32570 DE WERELDDEELEN. WERELDDEELEN. Grootte in | Bevolking ; Bevolking mill. KM2. ! in mill. op [ KM2. Europa. . 9 9 43° 4^t~ 44-3 829 18.7 Afrika 130 43 Noord-Amerika!) 20.7 118 - 7 Zuid-Amerika i8!o 47 2.6 Australië en Oceanië 9.0 6 8 08 Poollanden 127 0.013 Totaal der landoppervlakte . . | 144.4 | 1538 10.8 Wateroppervlakte 365.6 Oppervlakte der aarde .... 510 1) Met -Middel-Amerika en West-Indië, maar zonder den Poolarchipel en Groenland. BOS-NIERMEVER , Leerb. L. en V., 7e druk. 28 EUROPA. LAND E N. Oppervlakte Bevolking Bevolking if in duizend- op iooo KM2. tallen. i KM2. 33 | 5 825 179 4'-3 I 3 525 85 °-'6 9.6 60 675.9 S°499 75 547-8 60641 112 2.6 237 92 536.5 39252 74 0.0015 15 — 29-5 7 318 248 5 377 125 344 23 323 2 346 7 448 5 430 I 12 39 2 589 ; 66 106 95 1 0.9 3'4-9 45 OI5 143 504.9 18 737 ! 37 °-45 5.2 I 12 89.4 5 022 | 56 3-2 407 j 127 286.7 33 9'o I 118 0.06 11 183 96-3 4035 1 42 '31 6780 52 48.3 2 784 ! 58 9 228 j 25 65 2632 ! 41 '7°-7 6 130 36 8.6 310 36 0.46 53 114 Nederland Zwitserland Liechtenstein Oostenrijk-Hongarije .... Duitschland Luxemburg Frankrijk Monaco België Rusland (zonder Kaukasië). . Noorwegen Zweden Denemarken j IJsland en de Kar-Öer Groot-Brittannië en Ierland Spanje Andorra Portugal Azoren en Madeira . Italië San Marino Boelgarije (met O.-Roemelië). Roemenië Servië Montenegro Griekenland I Turkije Kreta Samos . AZIË. LANDEN EN EUROPEESCHE Oppervlakte I Bevolking _ . BEZITTINGEN. "} ,n duizend- | IOOO KM2. ) tallen. p r ivM • Chineesche rijk. 11139 33° 130 30 Eigenlijk China .... 3877 , 319500 8-> {?P;in 453 52922 .,8 p°r(:? 218.2 9782 i 45 Sr; 'S i g£l) U H imalaja-Staten ,88 3350 173 Kaukasië ,7, .„i , Siberië : ! ; ; [2^j i 6 801 L Russisch Centraal-Azië . , . 3 647 | 9118 -> 4 't Geheele Russische rijk . 22296 j 154009 6 q Afghanistan 624 | 4 550 7 'X Alle Britsche bezittingen in Azië 5184 | 302592 c8° Keizerrijk Indië .... 4809 | 20? 21"? 61 Nederlandsch Oost-Indië . . 1 yIS 40^ ,, Java en Madoera. . . . I3,.s ( 30000 Fransch Azie 664 16 130 24 Portugeesch Azië 2Q 7q6 * Aziatisch Turkije 1 767 16 899 7o Arabie (onafhankelijk) ... 2 279 qc0 n 1 °™n '94 . o5o 5'4 1 lnlippijnen 2()6 7 635 I 2c.7 A K R I KA. 1.ANDEN EN EUROPEESCHE °PPenïakte Bevolking R. BEZITTINGEN. m 111 duizend 1000 KM2. tallen. Per KM • R-frov. ; ■ 456 7 000 T~ Britsche bezitt. (met Egypt. Soedan, maar zonder Sahara) 7810 35 500 45 Kaapkolonie ?l? 2 soo2) t-. Oranje Vrijstaat .... I25 4478) U Transvaal . . .... 305 1 4404) 4.7 I ortugeesche bezittingen . . 2 070 6 460 ? , r ransche bezittingen (met Tunis en eilanden, m. zonder Sahara) 5 174 ->6000 £!f?rië ,• 890 "5 232 6 Madagaskar r^2 2 707 a 6 Duitsche bezittingen .... 2412 12000 ng.yPte, 994 11 291 11.3 Belgische bezittingen. . . . 2383.1 19000») 79 Abessinie 8oo g ^ Liberia z mQQ ^ Turksche bezittingen. ... i 051 i ^oo 'i Spaansche . .... 213 ! 29. ,.3 Ital.aansche » .... 4QO 680 , * iJIi,fw«,T,rVab 25°J!T nomaden- 2> Waarvan 580 000 blanken. 3) Waarvan 143 000 blanken. 4) Waarvan 300 000 blanken. •<) Waarvan 2 760 blanken 28* AMERIKA. LANDEN EN EUROPEESCHE Oppervlakte Bevolking Bevolking BEZITTINGEN. du««nd- * iooo KM2. tallen. Pe' KM • Vereenigde Staten v. Amerika ! (met Aljaska en Hawaii) . ! 9403 85663 ! 9.1 Britsche bezittingen in Amerika ! 10341 8505 ! 0.8 Dominion of Canada . . 9 898 6154 0.6 ^ l'ba 118.8 2050 17 San Domingo 48.6 500 ' 10.3 28.7 1 500 | 52 Portorico 9 3 , ^ Io8 Mexico 1 987 13607 7 Guatemala n3 j 883 16.6 "on^u,;as- 114.7 500 4.4 r>an Salvador 21 1 116 --x Nicaragua ,28.3 46o '3.6 Costa-Rica 48 35I £a?ama 87-5 340 39 Columbia , ,82 4 142 , 3.6 \ enezuela 942 2 647 8 Ecuador 3o7 , 2?2 J.c™ 1 77o 4 560 2.6 ®°!jy,a ' 334 1 816 ,.4 Vhl" 759 3400 I 4.4 Argentina 2950 6005 2 Uruguay 178.7 , ,03 6.2 'arah'.uay 253 631 2.6 Brazilië 836, ,, 4Ó, ,6 1' ransche bezitt. in Amerika . ] 82 437 | 5 Ned. gouvernement Curagao . I 1.1 53.6 j 47 Ned. gouvernement Suriname 129 92 j 0.7 AUSTRALIË. Oppervlakte j Bevolking ,{..vnn EUROPEESCHE BEZITTING BIN. in I in duizend- tSexolkln8 " 1000 KM2. | tallen. '>er KM2- Queensland 1 730 650 ' 0.37 Nieuw Zuid-Wales 804.6 1577 j ,.9 Victoria 227.6 1 258 5.5 /. Australië m. h. Noord Terr. 2 340.5 422 | 0.2 West Australië 2 527.5 I 469 f 0.2 I asmanië 68.3 I 184 27 N'euwZeeland 271.2 j 990 j 3.6 TEMPERATUUR. PLAA T S. -t Z ~ si ?* I | o I £ : CD ' o r | Verschil. j Quito .... o 14'Z. 2880 13.5 Juli 13.3 Jan. 13.8 0.5 Singapore. . . 1° 17'N. — 26.9 Jan. 25.7 Juli 27.6 1.9 Gondokoro . . 4 56' » 465 26.5 Aug. 24.3 Febr. 30.3 6.0 Paramaribo . . 5°4S' " 21 26.6 Jan. 25.4 Sept. 28.6 2.8 Batavia ... 6 11'Z. 7 25.9 Jan. 25.3 [ Mei 26.4 1.1 Koeka in Soedan i 13 10'N. 276 28.7 Dec. 22.2 | April 33.5 11.3 Manilla ... 14 36' » — 26.1 Jan. 24.1 Mei 28.1 4.0 Mexico . . . I 19 26' » 2282 15.5 Dec. 12.0 Mei 18.1 6.1 C.ilcutta . . . 22 33 » 26.2 Jan 19.8 Mei 30.0 10.2 Rio Janeiro . . 22 54'Z. 64 22.8 Juli 19.9 Febr. 25.4 5.5 Hongkong . . 22-56'N. — 21.8 Kebr. 14.1 Juli 27.5 13.4 New-Orleans. . 2957'» — 19.8 Jan. 12.4 Juli 26.9 14.5 Suez 29 58 » - 20.8 Febr. 13 Juli 28.4 15.3 Funchal (Madeira) 32°44' » — 18.4 Febr. 15.2 Aug. 22.3 7.1 Valparaiso . -33 2 Z. 14.5 Aug. 12.2 Febr. 17.2 5.0 Bagdad . . . 33°2i'N. — 23.3 Jan. 9.7 Juli 34.9 25.2 Sydney. . . . j 33° 52' Z. 47 171 Juli 11.2 Jan. 21.8 io.6 Kaapstad. . . ; 33 56 » 16.7 Juli 12.5 Jan. 20.9 8.4 San Francisco . 37° 48' N. 46 12.7 Jan. 9.8 I Sept. 14.6 4.8 Athene 37" 54' , 113 18.2 Jan. 8.5 Juli 28.2 19.7 St. Louis . . . 38-37'» 137 12.8 Jan. —0.2 Juli 25.9 26.1 Washington. . 3®J54' » 24 12.3 Jan. 0.4 Juli 24.1 23.7 Peking. . . . 39-57'» 11.8 Jan. —4.6 Juli 26.1 30.7 Madrid. . . . 40 25' 630 14.3 Jan. 7 j Juli 24.9 17.9 Astrakan. . .! 46-21' » — 9.4 Jan. — 7.1 I Juli 25.5 32.6 P L A A T S. Breedte. I Hoogte in meters. Temperatuur in graden Celsius gedurende het de koudste de warmste jaar. maand. maand. Verschil. Quebec . . . 46^9'N. 31 4.6 Jan.—12.3 Juli 19.3 :31.6 Weenen . . . 48=13'» 202 9.3 Jan. —1.8 Juli 19.7 21.5 I'arijs .... 48= 50' » — 9.9 Jan. 2.2 Juli 18.1 15.9 Lemberg ... 49 50' - 295 8.0 Jan. —3.8 Juli i9.5 | 23.3 Londen (Greenwich). 5, = 28' » 40 1 9.4 Jan. 3.4 Juli ,M ,4 Warschau . . 52°13' » 120; 7.2 Jan. -4.4 Juli ,8.6 23 Irkoetsk . . . 52" 16' » 460 -0.1 Jan.—20.5 Juli 18.8 39.3 Amsterdam . . 52=23' » - j 9.9 Jan. 0.7 Aug. ,8.5 17.8 Barnaoel . . . 53 20' » 140 ; 0.4 Jan.—19.4 Juli ,9.6 39 , Dublin. . . . 53=24' » — 10.1 Jan. 5.1 Juli ,5.8:10.7 Sitka .... 57° 3' » — -.7 Jan. _,-0 Aug ,, 6 j [;j 6 Naïn (Labrador). 57° 10' . - -3.8 Jan.-20.6 Aug. 9.9 30.5 St.-Petersburg . 59=56' » - 3.6 Fan. -9.4 Ju|j ,7.5 26.9 Bergen. . . .60=24'» - 6.9 Febr. 0.0 Juli 14.4 .4.4 Jakoetsk ... 62° 1' » 160 ■ - 11.2 Jan. —42.8 Juli 18.8 61.6 Lady Franklin bay. 81 44' » — -20.0 Febr.-40.1 Juli 2.9 :43.0 Werchojansk. . 67=34'» ,,0 -17.3 Jan.-5..1 Juli 15.0 66.1 Hammerfest. . 70=40' » - 1.8 Jan. -5., IJuli ,,.3 ,6.4 (tEMIDDEI.DE jaarlijksche hoeveelheid regen. PLAA T S. I Centi-i1 I meter.i P I. A A T S. Centimeter. Amsterdam 67 Brussel 7! Hannover 57 Bloksberg j(,y Berlijn 59 Breslau 56 Straatsburg 67 Parijs 5g Lyon 78 Bordeaux ...... 66 Manchester go Londen 61 Dublin 69 Seathwaite (westk. v. Eng.) 561 Edinburg S9 Christiania i 58 Bergen I 172 St.-Petersburg ! 42 Kijev t 49 Kazan | Odessa 36 Astrakan I I2 Barnaoel '23 Weenen • •! 59 1 raag ; 47 Boeda-Pest Laibach I 142 Triest ! 111 Fiume 1 Crkvice (Dalmatië) . . j 456 R«me 8o Palermo -8 Athene 39 Milaan Madrid ,8 Valladolid 39 Lissabon 73 Oporto 152 Zürich | 110 Bregenz | IS5 Salzburg rl6 Tolmezzo 244 Laguno ,57 Algiers 79 Suez 3 Kaapstad 61 Tokio 177 Peking 61 Batavia 178 Buitenzorg 446 Jeruzalem 40 Perth 78 Sydney 129 Adelaide 54 New-York 120 St.-Louis 9j I San Francisco 60 Sitka ........ 225 New-Orleans 121 Rio Janeiro 121 Asuncion 208 Cordova (Zuid-Amerika) . 69 Mendoza (Zuid-Amerika) . 20 Buenos Aires 87 Copiapo oS Serena 4 Valparaiso 34 Valdivia 227 Cerrapoenjie (Voor-lndië) . 1253 Paramaribo 362 Cayenne -5-30 Siërra Leone 320 Havana 232 Singapore 228 Calcutta 167 Tahiti 121 Cerrapoenjie (Voor-lndië) Paramaribo Cayenne Siërra Leone .... Havana Singapore Calcutta Tahiti 1 graad v/d evenaar = 15 geogr. m. 1 geografische mijl =iu.2om.gns. 1 uur gaans = 5.565 KM. 1 Javaansche paal =1.507 » 1 Eng. zeemijl =1.855 " 1 Engelsche mijl =1.609 » I F ransche lieue =4.452 » eenige lengtematen. 1 Fransche lieu marine = 5.5Ó5 KM. 1 Russische werst = 1.067 » 1 toise =1.949 M. 1 Engelsche yard =0.914 1 Parijsche voet =0.325 » 1 Engelsche » =0.305 » 1 Rijnlandsche voet =0.314 " INHOUD. EERSTE BOEK. A. Inleiding. Pgr. Blz. 1. Oriënteering I 2. Meting 2 3. Plaatsbepaling in een plat vlak en op de Aarde . . 3 4. Grootte en beweging der Aarde 5 5. Plattegrond. Kaart ... 5 B. De aardoppervlakte en de menschen wereld. 6. Verdeeling van Land en Water 6 7. Wereldzeeën 7 8. Werelddeelen 8 9. De Menschenwereld . . 10 c. Europa. 10. Omtrek 12 11. Hoogte 12 12. Rivieren 13 13. Klimaat 13 14. Bevolking. Staten . . .14 D. Middel-Europa. 15. De Alpen 14 16. De Noordelijke of Duitsche middelgebergten .... 17 17. Het Germaansche laagland 18 18. De Karpaten 19 J | Pgr. Blz. 19. Rivieren 19 20. De republiek Zwitserland 20 21. De Oostenr.-Hongaarsche monarchie 21 22. Het keizerrijk Duitschland 23 23. Nederlands natuurlijke gesteldheid 25 24. Het Nederlandsche polderland 26 25. Onze groote rivieren . . 26 26. Veranderingen, die onze bodem heeft ondergaan . 27 27. Gebruik van den bodem . 30 28. Klimaat 30 29. Noord-Holland . . . .31 30. Zuid-Holland 34 31. Zeeland 36 32. Noord-Brabant .... 38 33. Limburg 39 34. Gelderland 41 35. Utrecht 42 36. Overijsel 44 37. Drente 45 38. Friesland 46 39. Groningen 49 40. Het koninkrijk België. . 51 E. West-Europa. 41. De Fransche middelgebergten 52 42. De Fransche laagvlakte en hare rivieren 53 43. De republiek Frankrijk . 53 44. Het Britsche koninkrijk . 55 F. Noord- en Oost-Europa. Pgr. Blz. 45. Het koninkrijk Denemarken ... _ 57 46. De koninkrijken Zweden en Noorwegen .... 58 47. Het keizerrijk Rusland . 59 G. Zuid-Europa. 48. De koninkrijken Spanje en Portugal 62 49. Het koninkrijk Italië. . 65 50. Het Balkanschiereiland . 66 H. Azië. 51. Grootte. Ligging. Grenzen 69 52. Omtrek 69 53. Hoogte 70 54. Rivieren 71 55. Klimaat 72 56. Bevolking 72 57. Staten en bezittingen van Europeesche mogendheden . . 73 58. Het Chineesche rijk . . 73 59. Japan 74 60. Perzië 75 61. Aziatisch Turkije ... 75 62. Aziatisch Rusland ... 76 63. Britsch Azië 76 64. Fransch Azië 77 65. De Oostindische archipel 77 I. Afrika. 66. Grootte. Ligging. Grenzen 82 67. Omtrek 82 68. Bodemgesteldheid ... 82 69. Rivieren 84 70. Klimaat 85 71. Bevolking 85 72. Staten ,,,,,, .85 Pgr. Blz. 73. Bezittingen van Europeesche mogendheden . 86 I<. Amerika. 74. Grootte. Ligging. Grenzen 87 75. Omtrek 88 76. Bodemgesteldheid ... 88 77. Rivieren 90 78. Klimaat 90 79. Bevolking 90 80. Noord-Atnerika .... 91 81. Mexico, Middel-Amerika en West-Indië .... 94 82. Zuid-Amerika .... 95 L. Australië en Oceanië. 83. Grootte. Ligging. Bestanddeelen 96 84. Bevolking 96 85. Australië 97 86. Oceanië 98 TWEEDE BOEK. A. Middei.-Europa. 1. Zwitserland 100 2. Oostenrijk-Hongarije . . 103 3. Duitschland 108 4. België 121 5. Luxemburg 125 B. West-Europa. 6. Frankrijk 125 7. Het Britsche Rijk . . . 134 C. Noord- en Oost-Europa. 8. Denemarken 142 9. Noorwegen ..... 144 psr. BI; 10. Zweden 11. Rusland 14 D. Zuid-Europa. 12. Spanje en Portugal . .15; '3- Italië i6a 14. De staten van het Balkanschiereiland 17c 15. Het koninkrijk Roemenië 175 E. Azië. 16. Bodemgesteldheid . . . 175 17- Klimaat j 77 18. Bevolking 179 19. Voor-Azië g f 20. Midden-Azië 186 21. Noord-Azië jgg 22. Oost-Azië I9, 23. Zuid-Azië 197 F. Afrika. '75 177 179 181 186 24. Overzicht 201 25. Klimaat, plantengroei . 201 26. Bevolking 202 27. Het Barbarijsche Hoogland of het Atlasgebergte 203 28. De Soedan 207 29. Het Kongo-bekken en Neder-Guinea .... 210 30. Het Oostafrikaansche tafelland 210 31. Zuid-Afrika ..... 213 32. De eilanden in den Atlantischen oceaan . . . .215 33- De eilanden van den Inschen oceaan 216 G. Noord-Amerika. 34- Britsch Noord-Amerika . 216 35. De Vereenigde Staten van Noord-Amerika . , , , 219 j I pKr' Blz. 36. Mexico 229 37- Middel-Amerika. . . 230 38. West-Indië 231 H. Zuid-Amerika. 39- Het westelijk hoogland van Z.-Amerika .... 233 40. Het laagland en de rivieren van Z.-Amerika . . 234 41. De hooglanden van oostelijk Z.-Amerika .... 235 42. De westelijke staten van Zuid-Amerika 236 43- De oostelijke landen van Zuid-Amerika 238 I. Australië en Oceanië. 44. Australië 240 45- De Australische Koloniën 243 46. Nieuw-Zeeland . . . . 244 47- Nieuw-Guinea .... 245 48. Oceanië 245 k. De Poolstreken. 49- Het Noordpoolgebied . 247 50. Het Zuidpoolgebied . . 249 derde boek. A. Nederland. 1 • Ligging; kust; landgrens 251 2. Bodemgesteldheid . . .252 3. Het Water 258 4. Onze groote rivieren . . 259 5. Zijtakken en kleine rivieren 264 6. Getijden en getijwateren. 265 7. Afwatering in het Polderland; Boezemgebieden . 266 8. Bevolking 268 9. Delfstoffen 270 10. Woeste gronden . . . 270 11. Landbouw en Veeteelt . 271 Pgr- Blz. 12. Bosschen 273 13. Visscherij 273 14. Nijverheid 274 15. Handel 275 16. Verkeer 276 17. Landschapsverdeeling . 279 18. Zuid-Limburg .... 280 19. Het zuidelijk diluvium . 282 20. Het rivierkleigebied . . 284 21. Het zuidwestelijk zeekleigebied 285 22. Het Hollandsch-Utrechtsche laagveen- en kleigebied 289 23. Het gemengd diluvium ten Westen van den IJsel 294 24. Het gemengd diluvium ten Oosten van den Ijsel 296 25. Het noordelijk diluvium. 297 26. Het noordelijk zeeklei- en laagveengebied .... 298 27. De Waddenzee en de Zuiderzee met hunne eilanden 301 B. De Oost-Indische archipel. 28. Zeeën en eilanden. . . 302 29. Plantenkleed; bebouwing 304 30. Mineralen 312 31. De bevolking . . .313 32. Kunstnijverheid . . . .316 33. Bezittingen 316 34. Bestuur van Ned.-Indië . 316 35. Staatkundige verdeeling. 318 36. Inkomsten-stelsels; Handelmaatschappij. . . . 319 37. Java 320 38. Sumatra 331 39. Borneo 335 40. Celebes 337 41. De Kleine Soenda eilanden 33y 42. De Molukken . . . .341 43. Neder!. Nieuw-Guinea . 342 Pgr. Blz. C. Nederlandsch WestIndië. 44. Suriname 343 45. De Nederl. Antillen . . 345 VIERDE BOEK. A. De Dampkring. 1. Hoogte en samenstelling 347 2. Verwarming . ... 347 3. Afneming der temperatuur naar de hoogte . . 350 4. Isothermen 352 5. Luchtdruk en Winden. — Passaten 353 6. Moesons 355 7. Cyklonen en Anti-Cyklonen ....... . 356 8. Plaatselijke winden . . 359 9. Waterdamp en Neerslag 361 10. Verdeeling van regen en sneeuw over de aarde . 362 11. Het klimaat van den Oost-Indischen Archipel. 364 B. 1)e Landoppervlakte. 12. De aardkorst 366 13. De stollingsgesteenten . 368 14. De afzettingsgesteenten . 369 15. Tijdvakken 370 16. Verdeeling van Land en Water 372 17. Bergvorming 373 18. Niveauveranderingen . . 377 19. Aardbevingen .... 378 20. Uitwendige krachten , die het aardoppervlak wijzigen 3S0 21. Atmosferische invloeden. 380 22. Werking van het zeewater 382 23. Biologische invloeden . 383 24. Grondwater en Bronnen. 384 psr- Blz. 25. Rivieren 385 26. De dalen 388 27. Haf- en Deltavorming . 389 28. Meren 3^ 29- Gletsjers 3^3 C. De Zee. 30. De wereldzee en hare deelen 398 31. Diepte der zeeën. De zeebodem 3^8 32. Zoutgehalte, Temperatuur 401 33- Golfbeweging .... 402 34- Getijden 402 35. Zeestroomingen .... 403 36. Locale zeestroomen . . 407 37. Eenige kustvormen . . 408 38. Eilanden 409 D. De nuttige Planten, Dikken en Delfstoffen. 39. De voornaamste landbouw en handelsgewassen 410 1 PSr- Blz. ; 40. Genotmiddelen . . . .412 41. Olie- en vezelstofplanten, TT, nouisoorten 413 42. De voornaamste nuttige dieren 4,4 43 voornaamste nuttige delfstoffen 415 E. De Mensch. 44- Menschenrassen . . . 418 45- lJe verspreiding der menschen 420 46. Het verkeer in de geschiedenis 421 47- We hoofdverkeerswegen van den tegenwoordigen tijd op het land . . . 424 48. De voornaamste oceanische verkeerswegen van den tegenwoordigen tijd 428 49. Telegraaflijnen en-kabels 431 Tabelien 433 VERBETERINGEN. Blz- 115, regel 12 v. o. staat: groote; lees; doode. I^1' 12 v. b. » 'zie blz. 150); lees: zie bijschrift bij de plaat Steltloopers in de Landes, bij blz. 54. 147 . * 5 v. b. » lang; lees : laag. •54. » 12 v. o. de woorden en de Boven Dwina weg te laten. '59. » 14 v. o. staat: zeerand; lees: zuidrand. '74. » 3 v. b. in te voegen: het centrum is Adrianopel !80 " 218, » 2 v. b. staat: (20); lees: (90). » «o, » , v. b. » Pennsylvanië; lees. Wisconsin. "5 > * 1 v. o. » magna; lees: magma. PLAATSING DER PLATEN. Blad*. In Weenen 16 De Poesta 17 Gezicht op het Reuzengebergte uit het dal van de Bober, bij Hirschberg 18 Schneekoppe gezien van de Koppevlakte 18 Teufelsbriicke in het Reussdal 19 Gezicht in het Berner Oberland 20 Beurs te Amsterdam.... 32 Visschershaven te IJmuiden . 32 Het Binnenhof in den Haag. 33 IJe St.-Janskerk te 's-Hertogen- bosch 40 Het Stadhuis te Middelburg . 40 Het kasteel Dorenwcrd of Doonverth 41 De Oude Gracht te Utrecht . 41 In Giethoorn. (Land van Vol- lenhove) 50 j Hunebed bij (lieten . . . .50 Hoogveenlandschap bij Ter Apel . 50 j Turfstrooisel- en brikettenfabriek te Griendtsveen (bij Helenaveen) 50 Gildehuizen aan de Groote Markt te Brussel . . . .51 Steltloopers in de Landes . .54 I.ondon Bridge 55 Mauranger fjord in Hardanger 58 j Kabeljauwvisscherij bij de Lo- fodden in den winter. . . 59 | Het Seraï te Konstantinopel . 68 J De ruïnen-stad Olympia . . 69 Himalaja. Dardsjiling en de Kantsjintsjinga in Sikkim . 76 Aden met zijn waterleiding . 76 Kloof en waterval van de Timboelon (zijrivier van de Ombilin) 77 Bladz. Missigit (moskee) in de Pa- dangsche Bovenlanden. . 77 Gezicht in de Sahara ... 84 Het Suez-kanaal 85 De Mozesbron aan de golf van Suez 85 Een gedeelte van de Niagara 92 1 In de Pampas 93 De Aletsch-gletsjer .... 100 Gezicht op den straatweg over den Spliigenpas .... 100 Zugspitze, hoogste berg van Duitschland, met toeristenhuis en weerstation . . .101 Calvariën-berg in de Adels- berger grot 108 Dolinen in Istrië, de meeste gevuld met sneeuw . . . 109 Het dorp St. Canzian (nabij Triest) 109 De ruïne Gutenfels en de Pfalz U4 De Zackenfall 114 Miinchen. Het nieuwe stadhuis op de Marienplatz . 115 Unter den Linden en ruiterstandbeeld van Frederik den Grooten, in Berlijn . 115 Het Raadhuis van Bremen . 120 Werf „Vulkan" bij Stettin . 120 Stadhuis van Leuven . . .121 Brugge. Lakenhal met Bel- fried 121 Les Falaises bij Etretat (Ia Manneporte) 126 De kathedraal van Rheims . 126 Gezicht op Lyon 127 Romeinsch theater te Orange 127 Riviera nabij Eze, tusschen Nice en Monte Carlo . . 127 Lands End 136 ISladz Gezicht op Oxford van Mag- dalen Tower De kathedraal van Lincoln . 137 Ben Nevis, gezien van de ('den More uit 137 Het boveneinde der Sunaly- Qord .146 Naerodal r<6 Een gezicht op Moskou . .147 Het Kremlin te Moskou . .147 He Taag bij Toledo . . .164 He Leeuwenhof in het Al- hambra te Granada . . . 164 Het amphitheater van Flavius en het Colosseum . . . 165 San Marco te Venetië. . . 165 Athene en de Akropolis . . 172 He Parnassus; beneden tegen de helling Delphi . . . 172 Gezicht op Damascus . . .173 De wallen van Peking . . 194 Gedeelte van de Keizerstad in Peking Gezicht op Tokio . . . .195 Landschap in Japan . . .195 Ganges-oever te Benares . . 200 Een weg op Ceylon . . . 200 Kongo-Negers Een Nubiër Een Boschjesman .... 201 Oase in de Algerijnsche Sahara 204 Een wadi in zandsteen (Egypte) 204 De Piramide van Cheops . 205 I De Sphinx na de ontgraving j en de twee groote piramiden 205 Kraal van een Kafferhoofd bij Koorke's Drift, Zoeloeland 205 Ossenkarren der Boeren, een Zuidafrikaansche rivier bij lagen waterstand doortrek kende 216 De Zigzagpas in de Zwarte Bergen (Kaapkolonie) . .216 Waterval van de Snakc river Bladz. of Slangenrivier, bijrivier » van de Columbia, in Idaho 217 Een geiser in het Nationaal . Park 217 Gezicht in den Grand Canon van de Colorado .... 220 Jonge „Zwartvoet-Indiaan" . 220 Het Kapitool te Washington 221 New-\ork, third Avenue. . 221 Het plateau van Anahuac met de Piek van Orizaba . . 232 De Popocatepetl 232 Rio de Janeiro 233 Ingang der baai van Rio de Janeiro 233 De Murrumbidgee (zijrivier van de Murray) .... 242 Droge Savanne in Australië. 242 i \ ochtige Savanne in Australië 243 Rotomahana (Warm-water111 eer) op het Noord-eiland van Nieuw-Zeeland . . . 243 Een Australiër 244 Getatoeëerd Maori-opperhoofd 245 Eene Markensche .... 268 Eene boerin van de Zuidhol- landsche eilanden . . . 268 Eene Noordhollandsche West- , friezi« 268 Eene Friezin 268 Een Walchersche boer . . 269 Zuidbevelanders 269 Eene Veluwsche (Nijkerk) . 269 Eene Noordbrabantsche . . 269 I wee gezichten in het Beekhuizer zand (tusschen Harderwijk en de Hierdensche . beek) 280 \ loeiweide bij Enschedé . . 280 De groeve in den Louwberg, bewesten het Jeker-dal . .281 Boro-Boedoer 322 Uoeddha-Beeld van de BoroBoedoer Bladz. Oostelijke krater van den Tangkoeban Prahoe. . . 323 Dessa aan de groote weg op Jav* 323 Ijandi Ardjoena, een der Diëng-tempels 324 Rotswand van Rongkob, aan de Zuidkust van Java . . 324 Lava van den Lamongan . 325 De Zandzee met den Bromo 325 Krater van den G. Tengger (Zandzee) met den G. Bromo 328 Idjenrelief, van bovenaf gefotografeerd 328 Idjenrelief, van terzijde gefotografeerd 328 Zuidkust van Java, res. Besoeki, beoosten de Kali Majang 329 Zeeprauw van Madoera . . 329 Op de Moesi voor Palembang 332 In de vlotstad van Palembang 332 Ken Bataksch huis met rijstschuur ... 332 Bataksche familiegroep . . 333 Eilandheuvel in het Kar bouwengat, een der dalkloven in het tufplateau van Agam 333 Ingang van de kloofvan Harau 334 I ooneel op den pasar in I'ajakomba 334 Noordkant van den berg Ti'oeng 335 Drijvende Maleische woning te Smitau, aan de Kapoeas 335 Landschap bij Tondano . .335 Kampong bij Singaradja . . 342 Dorp op Letti 342 Bewoners van Ammer op de Aroe-eilanden 342 In het oerwoud van Suriname 343 j Het brengen van een boot over een stroomversnelling in de Coppename . . . 343 Bladz. Een Indiaansch kamp aan de Wajombo 344 Een Indiaansch kamp in de Boven-Cottica. Hutten van palmbladeren 344 | ,,De publieke weg" in Co- r°nie ■ • 345 Maagdenstraat in Paramaribo 345 Aucaner Boschnegers van de Sara-kreek 346 Les orgties d'Espaly, nabij Le I'ny, in Auvergue . . 372 Axenstrasse 373 Bergli metjuchlipas bij Engelberg 380 Schwarzhorn en Fluela-hos- pitium 380 Misurina-meer met de Drie tinnen 381 De „Schrammsteine" in de Sachsische Schweiz . . .381 Siebenbrunnen 392 Einde van den glacier d'Ar- gentière 392 Khónegletsjer met Furka- en Grimselweg 393 Khónegletsjer met het dorpje Gletsch en den weg naar den Furkapas 393 Rhónegletsjer, benedendeel . 396 Gletsjerpoort, met beek . . 396 Gletschergarten van Luzern . 397 Serpentinen van den Maloja- weg. • • 397 Het nieuwe Teltow-kanaal, ten Z. van Berlijn, met electrische trekkracht. . . . 424 Pianotondo- en Travi-tunnel (keertunnels) in het Boven- Ticinodal 424 Viermaster voor de groote zeilvaart, met hulpstoomvermogen (in de Rijnhaven te Rotterdam) 425 4 j 1 1 « i t voorbij. In Arabic zijn Medina en vooral Mekka als drukbezochte bedevaartplaatsen der Mohammedanen bekend. In 't ZW. van Arabic ligt het aan Engeland behoorende Aden, een aanlegplaats voor stoombooten en kolenstation § 62, Aziatisch Rusland bestaat uit Siberië, Rus sisch Centraal-Azië en Kaukasië. Siberië is in 't N. toen dra ge bied, waar mammouthstanden worden gevonden. Op de toendra volgen naar 't Z. groote wouden, waarin pelsdieren leven, en weldra, vooral langs de rivieren bouwland. De Altaï, Trans-Ba'ikalië en de Oeral leveren ertsen. De duizenden ballingen, die Rusland naar Siberië zendt, belemmeren de welvaart der vrije kolonisten. De bevolking woont zeer verspreid. Van Wladiwostok gaat de I rans-Siberische spoorlijn door Mantsjoerije, en over Irkoetsk en Omsk naar Europa. Russisch Centraal Azië of West-Turkestan, hoofdzakelijk een steppegebied, begint zich te ontwikkelen onder Russischen invloed, niet het minst door den Transkaspischen spoorweg en de nieuwe lijn naar Orenburg. In de oasen en langs de rivieren verbouwt men reeds katoen voor de Russische fabrieken. De Kirgiezensteppe wordt door nomaden bewoond. Welk een enorme oppervlakte Aziatisch Rusland beslaat en hoe weinig menschen er wonen, blijkt bij een vergelijking met Europa en Nederland. Het is nl. i2/3 maal zoo groot als geheel Europa en heeft maar 3'/, maal zooveel inwoners als Nederland. § 63. Britsch Azië. Voor-Indië bestaat uit de Voor indische laagvlakte en het hoogland van De ka 11. Daarbij ligt het thee- en kaneeleiland Ceylon, waar bij Colombo (160) vele stoombooten aanleggen. De Gangesvlakte is zeer vruchtbaar en dicht bevolkt. In het koele jaargetijde gedijen er onze korensoorten, in het warme kweekt men rijst, thee, opium. In de delta ligt de hoofdstad Calcutta (1.1 mill.). In het Gangesgebied verder de bedevaartplaats Benares (210) en Delhi (210), het laatste eens de zetel van den Groot- Himalaia. Dardsjiling en de Kantsjintsjinga (8580 MO, in Sikkim, Aden met z.ijn waterleiding. Aan den groote kolen- en oorlogshaven Aden is niet veel te zien, wat de stad betreft. Ze ligt op de kust van een aan het land gegroeid rotseiland, \an .",4(1 M. hoogte. De vestingwerken zijn zeer sterk en merkwaardig is de waterleiding, uit een kloof in den eilandberg, waarin het water door een tiental sluizen wordt opgehouden, om door ondergrondsche leidingen naar de stad te worden gevoerd. De eenige plantengroei bij het regenlooze Aden is langs dit waterwerk. Kloof en waterval van de Timboelon. (Zijrivier van de Ombilin). Aden niet zijn waterleiding. Aan den groote kolen- en oorlogsliaven Aden is niet veel te zien, wat «Ie stad betreft. Ze ligt op de kust vin ecii aan liet land «egroeid rotseiland, van V»o M. hoogte. I>«' vestingwerken zijn /.eer sterk n merkwaardig is de waterleiding, uit een kloof in den eilandberg, waarin liet water door een tiental slni/.en wordt opgehouden, om door ondergrondsche leidingen naar de stad te worden gevoerd. De eenige plantengroei bij liet regenlooze Aden is langs dit wateiwerk. Kloof en waterval van Nederl. — Zwitserland bestaat uit drie natuurlijke afdeelingen: een Alpengebied, een heuvelland en een Ju ra-gebied. Het ligt in 't midden van Kuropa, maar t werd om zijne hooge gebergten langen tijd gemeden door het groote verkeer, dat gemakkelijker over de lagete Oost-Alpen ging. In de iye eeuw veranderde dit door den aanleg van straatwegen; sedert de opening van het Sue/.kanaal (1869) volgden de spoorwegen. Kenige belangrijke passen: 1. de pas van den (irooten St. Bernhard: Martignv in liet Rhonedal Aosta inliet Dora Baltea dal (pashoogte 2470 M.), tussclien den gletsjerrijken Montblancgroep en de woeste 1'enn i 11 i sche Alpen, waarin de groep van de Monte-Rosa (4f,40 M-i als hoogste gedeelte. 2. de Simplon-pas: Brieg in liet Rhonedal Domodóssola in het 1 ocedal (pashoogte 2010 M., tunnelhoogte 635—705 M.). 3. Gotthardpas: Goschenen in het Reussdal -Airoio in het Ticinodal (pashoogte 2 110 M.; tunnelhoogte tot 11 50 M.). 4- Splügenpas: Chur in het Rijndal -Chiavenna in het Addagebied (pashoogte 2120 M.). De gletsjerrijke Berner Alpen met bekende toppen (Jung frau, Eiger, Mönch, Finsteraarhorn, alle ± 4000 M.; (zie ]>laat Berner Oberland , p. 14 'c I-kr.) hebben geen paswegen van belang, behalve voor touristenverkeei en waar de Rhóne uit het meer stroomt, Genève (120), een der grootste vreemdelingencentra, met handel en uurwerkindustrie. Genève ligt in de toegangspoort tot Zuid-Frankrijk, zooals Bazel (130) in die naar het N.; Bazel heeft groote zijde-industrie. Aan de Aar, de hoofdstroom, de bondstad Bern (75). Het heuvelland en de breede Alpendalen hebben nogal wat landbouw. Toch kan deze niet van groot belang zijn in een land, van welks oppervlakte 25 °/0 niet productief is, verder 37 °,'0 voor wei- en hooiland in gebruik is en 21 °/0 door bosch wordt ingenomen. Slechts i6°/n van de oppervlakte is voor landbouw in gebruik. Zwitserland heeft dus behoefte aan invoer van koren; verder van de meeste grondstoffen voor zijne belangrijke nijverheid. Deze was, dikwijls door armoede ontstaan, eerst klein-, later ook groot-industrie (katoen- en zijdeweverij, horlogerie, stroovlechterij, houtsnijwerk), waarbij het stroomende water dikwijls de beweegkracht verschaft. Kolen en metalen bezit het land niet noemenswaard. Koren , meel, ruwe en gesponnen zijde, katoen en kolen zijn de voornaamste invoer-, zijden en katoenen stoffen, horloges, kaas en melk de belangrijkste uitvoerartikelen. Vele Zwitsers zochten vroeger, als meer bergvolken, in 't buitenland hun onderhoud, ook als huurlingen; thans