f _N \ H H e u K E 1 ? I school r g * c 3 L 2S-J EjWcfo't) te fa b h I LU5miB?£E 1 I0DLRORA /I ©va>(? © NEDERLAND ® ocdtï © •HHEUKilS-v [P-NGDRJ> HOFGrRSN IN&€Ni GEÏLLUSTREERDE SCHOOLFLOM VOOR NEDERLAND DOOK H. HEUKELS, Leeraar aan de Ie Hoogexe Burgerschool met ö-jarigen cursus (e Amsterdam. VIERDE vermeerderde en verbeterde druk. Met 15G0 Afbeeldingen. P. NOORDHOFF. — 1909. — GRONINGEN. E R R A T A. Voor het gebruik van dit werk gelieve men de volgende fouten te verbeteren: Op blz. 136 regel 12 v. b. -2|- veranderen in Q. „ „ 195 „ 18 „ „ Gierst veranderen in Pluimgierst. „ 257 „ 1 v. o. achter Aalstekel toevoegen Scheeren. „ 333 18 v. b. Berberis veranderen in Zuurbes. „ „ 504 „ 3 „ „ bloemdragende veranderen in niet-bloemdragende. Verklaring der gebruikte teekens. 0 = een eenjarige plant. Q0 = een tweejarige plant. 4 = een kruidachtige, overblijvende plant. f» = een houtige plant (boom, heester, halve heester). f = sierplant. 30,00 = 30 meter. 3.00 = 3 meter. 0,30 = 30 centimeter. 0,03 = 3 centimeter. 0,003 = 3 millimeter. Bladokselstandig, zie Okselstandig. Bladscheede, de den stengel scheedevormig omsluitende, niet zelden blaasachtig, dus buikig opgezwollen bladsteel of bladvoet. Bladschijf = bladvlakte. Bladvlakte, het meest in de vlakte uitgespreide deel van het blad. Bloeiwijze, iedere verzameling van bloemen aan een gemeenschappelijke as, die slechts bloemen en geen of slechts kleine schutbladen draagt. Bloembekleedsels, de bladachtige deelen der bloem, welke de meeldraden en stampers omgeven. Zjj vormen öf een dubbel omkleedsel, als er 2 in vorm en kleur verschillende bladkransen te onderscheiden zyn, waarvan de buitenste, meest kleiner en groen gekleurd, de kelk, de binnenste, meest grooter en niet groen, de bloemkroon heet, öf een enkel, dat dan meestal bloemdek heet. Dit kan gekleurd of groen zijn. Kelk, bloemkroon of bloemdek kunnen uit een blad bestaan, dat dan meestal insnijdingen vertoont. Zjjn deze ondiep, dan heet het tandig, dieper d e e 1 i g. Men spreekt in dit geval van de buis, het vergroeide deel, de zoom, die uit de slippen is gevormd, en de keel op de grens van beide. Als termen voor die deelen gebruikt men kroesvormig, klokvormig, buisvormig, ster-, trompet-en trechtervormig; zie aldaar. Bestaat de bloemkroon of het bloemdek uit verschillende bladen, dan onderscheidt men aan ieder blad de plaat en den nagel; zie aldaar. Bloembodem, het verbreede, de verschillende deelen der bloem dragende eind van den bloemsteel. Bloemdek, zie Bloembekleedsels. Bloeikolf en bloemkol f, een aarvormige bloeiwijze, met verdikte, vleezige spil. Bloemkroon, zie Bloembekleedsels. Bloemscheede, een vliezig, soms gekleurd schutblad, dat een bloem of een bloeiwjjze in den knoptoestand geheel omgeeft. Bochtig gelobd, aan den rand met stompe, afgeronde insnijdingen en even zulke uitsteeksels, b.v. het blad van den eik. Bol, een bolvormig deel onder den grond, bestaande uit een schjjf van onderen, waarop eenige vleezige rokken (gerokte bol) of schubben (geschubde bol) zitten. Bolgewas, plant met een bol, zie aldaar. Bovenstandig, de bloembekleedsels. als zjj aan den top van het vruchtbeginsel staan, b.v. sneeuwklokje, fuchsia; het vruchtbeginsel, als het boven de bloembekleedsels staat (niet met den kelk is vergroeid) (fiu. n). Buikig, zie Scheede en Kroesvormig. Iig' "• !• Buisvormig, het bloemdek, de kelk of de bloemkroon, als het een lange buis is, met korte tandjes (fig. m). Bij kelk, een krans van blaadjes op den kelk (fig. ïv). Bij kroon, een kroontje, gevormd door de tongetjes van de bloembladen bjj de anjelierachtigen, ook het kroontje bij de nareis. Bijseherm, een bloei wijze, waarbij aan den top van den stencrel een bloem staat, terwiil aan weerszijden van deze of alleen aan eene zjjde, jongere bloemen Fi6- '»• iv. staan, die steeds jonger zijn, hoe verder zjj zich van de topbloem bevinden. Een bijseherm heet los, als de bloemen ver van elkaar staan, dus de stelen lang zijn. Door de sterkere ontwikkeling der buitenste takken komen de bloemen vaak op gelijke hoogte te staan en lykt het bjjscherm veel op een scherm. Centraal, in het middelpunt stoand. Cleistogaam, bloemen, die, als de geslachtsorganen ontwikkeld zjjn, gesloten bljjven (als knoppen). Meestal komen aan dezelfde plant ook bloemen voor, die zich openen. Cylindrisch, op de doorsnede cirkelrond. Dakpansgewijs, als dakpannen over elkaar liggend, zoodat de rand der binnenste door de toppen der buitenste bladen bedekt wordt. Dekschubben, schubben aan den voet van den kelk. Dekvliesje, het teere, meest witte vliesje, dat bij vele varens de vruchthoopjes, althans in de jeugd , bedekt. Doorgroeid, een blad, waardoor de stengel heengaat. Doosvrucht, iedere droge, openspringende vrucht. Dopvrucht, een eenzadige, niet openspringende vrucht, waarin het zaadje niet geheel met den vruchtwand vergroeid is. Drietallig, drie bijeenstaand, b.v. de bladen der klaver. Drievoudig gevind, zie Samengesteld blad. Dubbel gevind, zie Samengesteld blad. Dubbel-gezaagd, een gezaagd blad, dat in de zaagtanden weer kleine insnijdingen bezit. Eenhuizig, mannelijke en vrouwelijke bloemen gescheiden, maar op dezelfde plant voorkomend. Eenslachtig, bloemen, die alleen meeldraden of alleen stampers bevatten. Eenzijdige tros, zie Tros. Eindelingsch, zie Eindstandig. Eindstandig, een bloem of bloeiwjjze, als deze alleen aan het eind van den stengel voorkomt. Eivormig, eirond, in het bovenste deel smaller dan in het onderste en hoogstens dubbel zoo lang als breed. Elliptisch, in het midden het breedst, omstreeks dubbel zoo lang als breed en naar boven en beneden gelijkmatig afgerond. Enkelvoudig blad, een blad, waaibij de schijf slechts uit één stuk bestaat. Even gevind, zie Samengesteld blad. Franjeachtig, een blad, dat aan den rand in veel smalle slippen uitloopt. Gaafrandig, zonder insnijdingen in den rand. Gaffelvormig gedeeld, als de vertakking telkens in 2en gaat. Gebaard, van een bosje of een rij haren voorzien. Gedeeld (in engeren zin), door insnijdingen, die bijna tot den voet reiken, in afdeelingen verdeeld. Gegolfd, rand met kleine, ronde insnijdingen. Gegroefd, van evenwijdig loopende groeven voorzien. Gekarteld, aan den rand met kleine, spitse insnijdingen en afgeronde llitstpplfuplti irr v^ • /- Gekield, van een scherpe, uitstekende ljjst, de kiel, voorzien. Gekleurd, wat niet groen is. Geleed, zie Knoop. Gelobd, door diepe insnijdingen, die echter niet tot het ƒ, 1U aiuocniJ^cu ^ïuuucu; L-:_ v verdeeld. licmaskerd, een tweelippige bloemkroon, waarvan de keel door een verwijding der onderlip (het gehemelte) gesloten is. G e nageld, een bloemblad, als plotseling het vlakke deel van het bloemblad (de plaat) in een steelachtigen voet (den nagel) overgaat. Geoord, aan weerszijden van korte, afgeronde, horizontaal afstaande lobbetjes of aanhangsels voorzien. Gerokte bol, zie Bol. GeBnaveld, met een snavel (zie aldaar) voorzien. Gespleten, door insnijdingen, die omstreeks tot het midden gaan, in alueelingen verdeeld. Gespoord, met een spoor (zie aldaar) voorzien. G e tand, met stompe insnijdingen en spitse uitsteek se Gevind, zie Samengesteld blad. Gevleugeld, met een vliezige of bladachtige j~ uitstekende lijst (vleugel) voorzien, zooals die aau den stengel (fig. vi a, b) of aan den "L rand van vruchten (fig. vi c) gevonden wordt. Gewimperd, een uitstekende lijn ot' een rand, die met afstaande haren bezet is. Gezaagd, aan den rand met kleine, spitse insnijdingen en spitse uitsteeksels. Glad, zonder oneffenheden, groeven, enz. Grijnzend, diep tweelippig, met open keel. Haarkroon, een kroontje van haren op een vrucht of zaad staand. Halfonderstandig, een vruchtbeginsel, als het ten deele met den kelk vergroeid is, ten deele er boven uitsteekt. Hand lobbig, een handnervig blad, met insnijdingen, die niet tot de helft gaan. Handnervig, een blad, waarbij de hoofdnerven van het eind van den bladsteel straalvormig uitgaan en de daarvan uitgaande aderen tot esn onregelmatig netwerk verbonden zijn. Handvormig samengesteld, zie Samengesteld blad. Handspletig, een handnervig blad, met insnijdingen, die tot de helft gaan. Hartvormig, aan den voet met een diepe insnijding en afgeronde lobben (op harten-aas gelijkend). Hauw, hauwtje. een door een tusschenschot 2-hokkige, van den voet naar den top met 2 kleppen openspringende vrucht, waarbij de zaden aan de randen van het tussehenschot bevestigd zijn. De hauw is meer dan 2-maal zoo lang als breed, het hauwtje hoogstens 2-maal zoo lang als breed. Hauwachtige doosvrucht, een vrucht, die veel op een hauw geljjkt, doch het tussehenschot mist. Hechtkliertjes, de onderste deelen der stuifmeelklompjes der Orchidaceeën, die kleverig zijn. Helmbindsel, het deel van den meeldraad, dat de beide stuifmeelhokjes verbindt. H e 1 m d r a a d, zie Meeldraden. Helmknopje, zie Meeldraden. Hoofdje, een bloeiwijze, waarbjj zittende of kortgesteelde bloemen aan het eind van de bloemspil zjjn geplaatst (fig. vu n, b). Ineengedrongen tros, zie Tros. Ingesneden, met diepe, smalle insnijdingen. Kaal, onbehaard. Kafjes, schubachtige. meest kielvormige blaadjes, die Fig. vu. bij de Gramineeën en Cyperaceeën de bloemen omgeven. Men onderscheidt a) kroon kafjes. die de afzonderlijke bloemen omgeven, en b) kelkkafjes, die aan den voet van een aartje staan, Kafnaald, een borstelvormige verlenging van de middelnerf (fig. vin). Kafschubben, teere, vliezige, lancetvormige tot haarfijne, meest bruinachtig gekleurde deelen der opperhuid van de bladen (vooral aan de bladstelen) der varens. Kamvormig, met zeer smalle, dicht opeenstaande slippen. Katje, een aarachtige, met onvolledige, eenslachtige bloemen dicht bezette bloeiwijze. Keel, zie Bloembekleedsels. Kegelvormig, met breed cirkelvormig grondvlak, langzamerhand spits toeloopeud. Kelk, zie Bloembekleedsels. Kelkbuis, het onderste deel van den kelk, tot zoover de bladen vergroeid zijn. Fig vm Kelkkafjes, zie Kafjes. Kiel, a) een scherpe, uitstekende lijst, b) de twee onderste, bootvormig samenkomende, meest vergroeide bloemkroonbladeneenervlinderbloem (fig. ixcc). Kiem, de in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant. Kiembladen, de eerste bladen eener plant, die reeds in het zaad aanwezig zyn. Klei n-g e z a a g d, met fijne zaagtandjes. Kleppen, de van elkaar loslatende en de zaden blootleggende stukken eener doosvrucht. Klierachtig-behaard, van klierharen (zie aldaar) voorzien. Klierachtig-getand, getand, doch de punten der tanden in kliertjes eindigend. Klierhaar, een haar met een droppeltje kleverig vocht aan den top (fig. x). Klimmend, opklimmend, zonder zich te winden. Klok vorm is. het bloemdek of de bloemkroon, als het den vorm van een klok heeft. F'e' x' Kluwen, een meest zjjstandige ophooping van zittende en kortgesteelde bloemen Knievormig gebogen, van een scherpe bocht voorzien. Knikkend, boogvormig overhangend. Knollen, vleezige, verdikte, onderaardsche stengeldeelen, b.v. aardappel. Knoop, een min of meer verdikte plaats aan den stengel, daar waar de bladen er aan zitten. Zjjn die knoopen duidelijk zichtbaar, dan heet de stengel geleed of knoopig. Knoopige stengel, zie Knoop. Kokervrucht, een eenhokkige vrucht met een rij zaden, die slechts aan een der naden openspringt. Krans, een bloeiwijze, die uit 3 tot meer zittende of kortgesteelde bloemen bestaat, die op gelijke hoogte rondom den stengel staan. Kransstandig, 3 of meer bijeen, op gelijke hoogte om den stengel (fig. xi) of tak geplaatst, b.v. de takken van den den. Kroesvormig, bloemdek of bloemkroon, die van on- « •• 1 V .. ^ CM r 4.' 4 U AAI AAV aeren verwyu en v«iu uuvcu vomaunu ^ ^ wel buikig. Kroonkafjes, zie Kafjes. Kruid, een idant met niet houtigen stengel. Kruipend, een stengel op den bodem liggend en in de knoopen wortelend. Kruipende wortelstok, zie Wortelstok. Lancetvormig, vier tot meermalen zoo lang als breed en aan beide einden versmald. Langwerpig, drie- tot viermaal zoo lang als breed. Lensvormig, den vorm van een brandglas hebbend. Liervormig, een vindeelig of vinspletig blad met groote eindlob. Liggend, een stengel op den bodem neerliggend, maar nist wortelend. L i p p i g, vooral t w e e 1 i p p i g, een vergroeidbladig bloembekleedsel (bloemkroon of kelk), dat door 2 diepe insnijdingen in tegenoverstaande .slippen, boven- en onderlip gedeeld is. Bij de Orchidaceeën verstaat men door onderlip of lip het in grootte en vorm van de overige bladen van het bloemdek afwekende, vaak gespoorde bloemdekblad. Losbladig, een bloembekleedsel, dat uit van elkaar gescheiden blaadjes bestaat. Los bjjscherm, zie Byscherm. Lijnvormig, met bjjna evenwijdig loopende randen. Mannelijk, een bloem, die alleen meeldraden bevat, dus geen stamper. Meeldraden, de zich in de bloem bevindende, in den regel uit een draadvormig deel, de helmdraad, en een daaraan bevestigd, in 2 helften gescheiden knopje, het helmknopje, bestaande organen (fig. xu). Meeldraadbloeinen. bloemen alleen met meeldraden. Nagel, het onderste, steelachtig versmalde deel van vele Fi«. xu. bloembladen. Nerven, de sterkere vaatbundels, die door de bladvlakte loopen en van onderen vaak als verheven ljjsten te voorschijn treden. De steeds het geval is (fig. xva), afgebroken gevind, als de opeenvolgende paren blaadjes in grootte verschillen, d u b b e 1 - ge v i n d als de blaadjes, die nu blaadjes le orde heeten, zelf nog weer gevind zijn (fig. xvt), 3-voudig gevind, als de blaadjes van het dubbel gevinde blad, die blaadjes 2e orde heeten, weer gevind zijn, afnemend gevind, als het gevind zjjn van het blad naar den top minder sterk wordt b.v. als het blad beneden dubbel-, hooger op enkel gevind is. Samengestelde bloeiwjjze, een bloeiwijze, waarbjj de bloemen tot bloeiwjjzeu vereenigd zijn, die samen weer een andere of dezelfde soort bloeiwijze vormen. Samengestelde tros, een bloeiwjjze met lange spil, waaraan trosjes van bloemen zitten. Schaafsgewjjs ingesneden, een vinspletig blad, met naar den blad voet gerichte slippen. Schacht, de steel eener bloeiwjjze. Scheede, zie Bladscheede. Bjj de paardestaarten bestaan de bladen alleen uit stengelomvattende scheeden. Scherm, een bloeiwjjze, waarbjj de gesteelde bloemen straalvormig uit één punt ontspringen en meest op gelijke hoogte staan. Het scherm heet enkelvoudig, als iedere bloemsteel slechts één bloem draagt (Primula) (fig. xvia), samengesteld, als iedere bloemsteel weer een schermpju draagt, zooals bjj de meeste schermbloemigen (fig. xvi6). Schermpje, de onderdeelen der bloeiwyze van het samengestelde scherm. Schermvormige tros, zie Tros. Schildvormig, een rond vlak, waaraan in het midden de bladsteel is vastgehecht. Schutblad, een aan den bloemsteel zittend, meest min of meer gekleurd, vaak vliezig of schubvormig blaadje (fig. xvna, b). Se hij naar, iedere op het eerste gezicht op een Ki*. xvn. aar gelijkende bloeiwjjze. Schjjnkrans. een bloeiwjjze, die op een krans gelijkt, doch het bij nauwkeurige beschouwing niet bljjkt te zijn. S c h ij n v r n r, h t, een vrucht, die niet alleen uit het vruchtbeginsel is ontstaan, doch waarbij ook andere deeien der bloem aan ue vrucntvorming hebben deelgenomen. Slippen, de deelen van een ingesneden orgaan. Snavel, een aan den top der vrucht zich bevindend, meest door den stijl gevormd, uitsteeksel, dat geen zaden bevat (Hg. xvnin, b, c, d). Spatelvorrnig, aan den top cirkelvormig afgerond, naar den voet lang versmald (bjjna den vorm van een lepel hebbende). Spiesvormig, aan den voet met spitse, horizontaal afstaande lobben. S p 1 i t v r u c h t, een droge, in gesloten blijvende deelen uiteenvallende vrucht. bpoor, een meest hol, kegel- of draadvor- Fig. xvm. mig uitsteeksel aan den voet der bloemdeelen (fig. xixa, b). u j>ui Hiug i U UI — UpUICttttpSCl. Spore, de fijne deelen in de sporekapsels der sporeplanten, die tot vermenigvuldiging dezer planten dienen. oporeïapsel. een zakje gevuld met sporen, KJg. XIX. dat openspringt, om deze vrjj te laten. Sporevruchten = Sporekapsel. Stamper, het in het midden der bloem zich bevindend, naden bloeitijd tot vrucht uitgroeiend orgaan , in den regel uit vruchtbeginsel, stjjl en stempel bestaand. Stamperbloemen, bloemen, die alleen stampers bevatten, dus geen meeldraden. Steenvrucht, iedere sappige vrucht met steenkern. Stekel punt. van een fijne punt voorzien. Stempel, het meest kleverige en verdikte, tot opneming van het stuifmeel dienendp pind van riem a+iil Stengelknoop, zie Knoop. Stengelomvattend, met den voet den stengel omgevend. Sterharen, stervormig vertakte haren. Stervormig = Radvormig. Steunblaadjes, 1-2 kleine, aan den voet van den bladsteel zittende , bladachtige aanhangsels (fig. xxa , b, c). Stralend, aan den rand eener bloeiwjjze staande, door hare grootte afwjjkende bloemkronen, 2. Bladen (in verhouding tot den stengel) klein. a. Stengel geleed. Bladen kransstandig, tot groote scheeden vergroeid. Sporekapsels (sporangiCn) vele bijeen aan de onderzijde van schildvormige, tot een eindelingsche aar gerangschikte bladen. Klasse 2. Paardestaarten. Equisetineeën. blz. SS. b. Stengel niet geleed. dicht niet bladen be:et. Bladen meest in spiralen staand. Sporekapsels (sporangiën) alleenstaand in de oksels der bladen of in die van tot aren vereenigde schutbladen. . . Klasse 3. Wolfsklauwachtigen. Lycopodineeën. blz. SS_ Groep 11. Planten met ware bloemen. Met zaden. Zaadplanten. Fhanerogamen. A. Eitjes (zaden) niet in een vruchtbeginsel ingesloten. Bouw van den stam zeer nabij dien der Dicotylen komend door vorming van jaarringen. Kiem met 2 of meer zaadlobben. Afdeeling 1. N a a k t z a d i g e n. Gymnospermen. blz. S3. Tot deze afdeeling beliooren van in'.andsche planten alleen de naaldboom en, waarby do bladen steeds naald- of schubvormig z(jn (uitz. Gingko triloba). B. Eitjes (zaden) in het zich later tot vrucht ontwikkelend vruchtbeginsel ingesloten. Afdeeling 2. Bedektzadigen. Angiospermen. 1. Bladen parallelnervig (recht- of kromnervig). Deelen der bloem meest 3-tallig. Stengel met verspreide vaatbundels, nooit houtvormend, meest niet-vertakt. De hoofdwortel is meestal onontwikkeld. Kiem met ^ zaadlob '). Klasse i. Eenzaadlobbigen. Monocotylen. blz. S4. 2. Bladen hand- of vinnervig (netaderig). Deelen der bloem meest 4- of 5-tallig. Stengel met in een krans gerangschikte vaatbundels. soms houtvormend en dan meestal jaarringen vertoonend en meest vertakt. De hoofdwottel is meestal ontwikkeld. Kiem met 2 zaadlobben. Klasse 2. Tweezaadlobbigen. Dicotylen. blz. SU. ') De inlandsche in liet wild groeiende Monocotvlen zijn alle kruidachtige gewassen. 2* OPMERKINGEN bij het gebruik der tabel „Overzicht der klassen van het natuurlijke stelsel." Alle planten behooren tot de groep der sporeplanten of tot die der zaadplanten. Heelt men een plant in handen, dan dient men dus eerst uit te maken, tot welke der beide groepen zij behoort. Heeft de plant werkelijk bloemen met kelk en bloemkroon (of een van beide), meeldraden en stumper(s), dan is het niet twijfelachtig een zaadplant, doch in tal van gevallen valt het niet zoo gemakkelijk dit te zien, vaak ook, omdat de bloemen klein zijn. Ziet men echter (wat soms alleen met behulp van een loupe mogelijk is), dat er meeldraden of stampers of althans een van beiden aanwezig zijn, dan heelt men met een zaadplant te doen. Is de plant echter een s-poreplant (wij letten hier alleen op die sporeplanten, waarbij men duidelijk stengel, wortel en bladen kan onderscheiden, dus op de varens, paardestaarten en wolfsklauwen, de eenige sporeplanten, die men met behulp dezer Hora kan determineeren), dan vindt men op zeer uiteenloopende plaatsen kleine doosjes, waarin zich een fijn poeder bevindt, de sporen, die tot vermenigvuldiging der plant dienen. Die kleine doosjes heeten sporangiën of sporekapsels. Sporeplanten. Deze worden verdeeld in de klassen der varens, paardestaarten en wolfsklauwachtige 11. De paardestaarten hebben een duidelijk uit geledingen bestaanaen stengel, waaraan getande scheeden zitten, die soms ook takken draagt met evenzeer getande scheeden, terwijl aan den top van de zoogen. vruchtbare stengels aan den voet van schubjes, die tot een aar vereenigd zijn, de sporekapsels zitten. De wolfsklauwachtigen, die landplanten zijn, hebben dicht met kleine bladen bezette stengels, die meestal over den grond liggen, terwijl meestal afzonderlijke vruchtaren, die de sporekapsels dragen, rechtop staan. Bij de ondergedoken vormen, die ook soms moerasplanten zijn, is de stengel kort, knolvormig en zijn de bladen biesaclitig. De varens hebben vrij sterk ontwikkelde bladen, die steeds in de vlakte zijn uitgespreid en meestal sterk zijn ingesneden. Is dit het geval, dan \indt inen de sporekapsels ook steeds aan de achtervlakte der bladen of soms zijn deelen der bladen geheel tot sporekapsels bevattende deelen vervormd. Alleen bij enkele moeras- en watervarens zitten de sporekapsels aan den voet der bladen en zijn soms de bladen minder sterk ontwikkeld. Zaadplanten. De groep der zaadplanten wordt eerst verdeeld in de afdeel ingen der naakt- en b ed e k t z a d i g e n. Tot de eerste aldeeling behooren in ons land alleen de naaldboomen. Zij zijn de eenige inlandsche groote 5 Bloeikolf rolrond, door een groote, blijvende schee.le omgeven (fig. xxiv). bloemen 1- of 2-slachtig. Bladen hart- en pijlvormig. Araceefin 133. Aren rolrond of bolvormig, de bovenste meest mannelijk, de onderste vrouwelijk (fig. xxv^, />). Bloemschecde klein, afvallend. Grasachtige moerasplanten . . Typh aceeen 0 Iedere bloem door 2 kafjes ingesloten. Bloemdek door 2 teere schubbetjes aangeduid. Stengel knoopig, hol. Bladscheeden meest gespleten. Gramineeên l&ti. Iedere bloem met een kafje. Bloemdek borstel-of kruikvormitr of ontbrekend. Stengel zonder knoopen , niet hol. Bladscheeden gesloten. Cypcraceeën !H3.^. 7 Vruchtbeginsel of de vruchtbeginsels bovenstad dig (d. i. in de bloem zittend) 8 Vruchtbeginsel onderstandig (d. i. onder de bloem is het vruchtbeginsel als een knobbeltje te zien) Fig. xxiv. Fig. xxv. (fig. xxvi a, 6, cy d, e) 14 8 Planten met een bloemdek 9 Kelk en bloemkroon zijn beide aanwezig en ieder diiebladig ... 12 9 Bloemdek kelkachtig, weinig ontwikkeld . ... 10 Bloemdek bloemkroonachtig. Meeldraden 0, zelden 4 of 8. Vrucht een driehokkigc doosvrucht of bes. LiliaceeCn liti. 10 Bloemdek kruidachtig of dunvliezig. meest groenachtig ^ Bloemdek droogvliezig. Vrucht¬ beginsel 1. Stijl '1, met . stempels. J uncaceefin 143 Fig. xxvi. Fig. xxvii. Fig. xxviii. II Bloemen in trosstn (fig. xxvil). Vruchtbeginsels IVO, min of meer vergroeid, ieder met een zittenden stempel. Meeldraden 0. Bladen grasachtig . . . J ti n ca gi n ac e e C n »3t. Uloemtr. in (schijnbaar) zijstajulige bloeikolven (fig. xxvili). Bloemdek 0-bladig, vliezig. Bladen zwaardvormig. Moerasplant. A'corus 131. Bloemen alleenstaand. Vruchtbeginsel 1. Stijlen 4—5. Meeldraden 8. Bladen kranswijs Paris 13». 12 Vruchtbeginsels 6 of talrijk, ieder met een stijl of stempel. Meeldraden 6, 9 of talrijk. Bloemen 2-slachtig of eenhuizig. Alismaceeën S33. Vruchtbeginsel 1 13 13 Bloemen 1-slachtig. Planten meest 2-huizig. Meeldraden 3-12. Stempels 3 of 6, meest 2-spletig. Vruchtbeginsel onderstandig. Waterplanten. Hydrocharitaceeën SSfi. Bloenion 2-slachtig. Meeldraden 6, met gelede haren bezet. Stijl 1. Vruchtbeginsel bovonstandig, 3-hokkig Vrucht oen doosvrucht. Sierplanten. C o m in el i n a c o e li n 152. 14 Land- of moerasplanten 15 Drijvende waterplanten. Bloemen 1-slachtig. Meeldraden 3-12, bovendien in de mannelijke en ook in de vrouwelijke bloemen vele onvruchtbare. Stempels 3 of 0, meest 2 spletig. Vrucht besachtig. Hydrocharitaceeën SSfi. 15 Bloemdek regelmatig of vrij regelmatig, d. i. alle bloemdekbladen of slippen zijn geheel of bijna geheel aan elkaar gelijk, soms symmetrisch. Meeldraden 3 of 6 16 Bloemdek symmetrisch, d. i. de bloem bezit een rechter- en een linkerhelft, die aan elkaar gelijk zijn, of onregelmatig. Meeldraden 1 of 2. 17 Iti Meeldraden 6. Helmknopjes naar binnen openspringend. Stempel enkelvoudig of 3-lobbig Amaryllidaceeën 111. Meeldraden 3. Helmknopjes naar buiten openspringend. Stempels 3, vaak verbreed , soms bloembladachtig . . Iridaceeën ISO. 17 Bloemdek 2 1ippig, 6-bladig (fig. xxix«,^,f). Meeldraden 1 of 2, met den stijl vergroeid. Bladen soms schubvormig. Orchidaceeën i38. Fig. xxix. Bloemdek uit 3 of 4 kransen van ongelijko blaadjes of slippen gevormd. Meeldraad I. CannaceeCn ê .1 ft. Klasse. Dicotylen. Tweezaadlobbigen 1). 1 Planten met een bloemdek (kelk- of bloemkroonachtig) of zonder bloembekleedsels Onderklasse 1. Choripetalen blz. It. O Is er om de meeldraden of stamper slechts een groene of anders gekleurde krans van blaadjes, dan spreekt men van bloemdek en liet heet kelkof bloemkroonachtig, al naar het groen of anders gekleurd is. Zijn er echter om de genoemde deelen twee duidelijk te onderscheiden kransen, ile eene meestal groen, de andere anders gekleurd, dan spreekt inen van kelk en bloemkroon. De bloemkroon kan uit een buisje bestaan, dat langer of korter is en in één of meer slippen uitloopt, zij heet dan vergroeidbladig, terwijl zij daarentegen losbladig is, als zij uit verschillende blaadjes bestaat, die dus afzonderlijk uitgetrokken kunnen worden. Planten met kelk en bloemkroon 2 2 Bloemkroon losbladig (uit 2 of meer afzonderlijke bladen bestaand). Onderklasse 1. Choripetalen blz. 2f. Bloemkroon vergroeidbladig (uit ten minste aan den voet vergroeide bladen bestaand) Onderklasse 2. Sympetalen blz. 40. Onderklasse 1. Choripetalen. Bloemen met losbladige bloemkroon of zonder bloemkroon1). 1 Er zijn geen bloembekleedsels of er is alieen een kelk- of bloemkroon¬ achtig bloemdek 2 Er is een kelk en een bloemkroon 50 2 Houtachtige gewassen 3 Kruidachtige gewassen (soms stengel beneden iets houtig) .... 25 3 Bloemen, althans de mannelijke, in katjes. Plantenof2-huizig. Bladen verspreid, in den herfst afvallend 4 Bloemen niet in katjes 1» 4 Mannelijke en vrouwelijke bloemen in katjes 5 Alleen de mannelijke bloemen in katjes !) d aatjes ei- tot roirona (ng. xxx«, O), tsiaaen ongedeeld, niet liandnervig. Stempels 2. 7 Katjes, althans de vrouwelijke, bolrond. Bladen liandnervig, gelobd 6 Katjes rolrond. Bladen gevind. Vrucht gevleugeld. Ptfirorar va 2 HU 0 Mannelijke katjes langwerpig, de vrouwelijke bijna bolrond. Bloemdek 4-bladig of 4-deelig (fig. xxxi). Meeldraden 4. Stempels 2. Urticaceeen 'UK. jMannel(jko en vrouwelijke katjes bolrond, parelsnoervormig (Hg. xxxu). muuuiuuK umuruKuuu. iuwiuiaut*u uuiijk. otyi pilemviuuiig. Nootjes eenzadig Platanacee6n-JS» 7 Planten eenhuizig. Vruchtbeginsels 2-hokkig, achter ieder schutblad 1-3. Stempels draadvormig. Vrucht een 1-hokkig, eenzadig nootje. Zaden zonder kuif. Cupuliferen ittO. 1 lg- XXX1, "fr x**n. Planten 2-huizig. Vruchtbeginsel 1-hokkig, in den oksel van iedere schub 1 N ') Komt men bij 'l op houtachtige gewassen, dan zal de beginner het best iloen niet verder volgens deze tabel te deterrnineeren, daar de bloemen in de ineeste gevallen zeer klein zijn, doch de tabel te gebruiken op blz. HM. Alleen als de bloemen Mink groot zijn. ga hij over tot 3. Katjes zijn lange, gewoonlijk hangende aartjes van zeer kleine bloempjes, ilie ot' alleen meeldraden of alleen stampers bezitten. Zie verder voor eenslauhtig, tweeslachtig, eenhuizig, tweehuiitg enz. de verklaring onder aan blz. H-t. 8 Helrnknopjes langer of korter gesteeld. Stempels meest kort, vaak gespleten. Vrucht een 2(-4)-kleppige doosvrucht. Zaden met kuif. Salicaceeen Stit. Helmknopies bijna zittend. Stempels draadvormig. Vrucht bijnasteen- vruchtachtig. Meeldraden 4. Zaden zonder kuif. Bladen klein Myricaceeën «««. .) Vrouwelijke bloemen alleenstaand of 2-5 bijeen, door een blijvend, zich later vergrootend, bekervormig omwindsel omsloten (hg. xxxnuz, o\ .n.inneiij«.c Fig. Xxxm. katjes rolrond of kogelvormig en dan langgesteeld. Bladen enkelvoudig, ongedeeld tot gelobd . . Cupuliferen a«». Vrouwelijke bloemen alleenstaand ot 2-.J Dyeen aan aen cup uer takjes. Mannelijke katjes rolrond, ongesteeld. Bladen oneven gevind (fig. xxxiv) .... J u g 1 a n daceeë tl 10 Bladen lederachtig. Altijd groene, meest kleine hees¬ ters '11 Fig. xxxiv. Bladen kruidachtig. Boomen en heesters , die •'des zomers groen zijn * 11 Bladen verspreid. Vrucht een bes. .... ld Bladen tegenoverstaand (fig. xxxv). Meeldraden 4 12 12 Een kleine, op boomen woekeronde heester. Planten 1-2-huizig. Styi ontbrekend. Stempel ongedeeld. Vrucht eon eenzadige t,es viscuin JJ9. rig. xxxv. Ken niet-woekorende heester (of boom).( Planten Miuizig. Stijlen 3, kort. Vrucht een driehokkige doosvrucht . . . . Buxus -m-mc. 13 Heidekruidachtig, liggend heesterije (fig. xxxvi). l'lanten 2 huizig. Kelk en bloemkroon 3-bla- dig. Meeldraden 3 . . E m p e t r u m 443. Fig XXXVI Klimmende heester met 3-5-lobbige bladen. Bloemen 2-slachtig. Kelk 5-tandig, vaak onduidelijk. Bloemkroon 5- bladig. Meeldraden 5-10 llédera Rechtopstaande, kleine heester met lancetvormige of lijnvormige bladen. Bloemen 2-slachtig. Bloemdek -ispletig, bloemkroonachtig. Meeldraden 8 Ddphne 4»3 I r. xtAAt- At* l»tarl#»n vpr^rhii npnr! 15 Bloemen tegelijk met of na de bladen ve 15 Bloemdek ontbrekend. Meeldraden 2. Vrucht gevleugeld (fig. xxxvild). Bladen oneven-gevind (fig. xxxvilrt). Knoppen zwart . Fraxinus rschijnend . . . 18 Bloemen in pluimen. lilocmdek aanwezig '« xxxv„. 10 Kleine heester. Bloemen rood of wit. in meest 3 bloemige, zijstandige bloeiwijzen. Meeldraden 8. Dapline 4»3 t IrlainA Urtocfpr mpt lanrptvnrmicTi» nf liinvOriTllCe ulaClCll. Planten met melksap Euphórbia 43e. 33 Vruchtbeginsel bovenstandig 34 Vruchtbeginsel onderstandig (d. i. onder de bloem is het vruchtbeginsel als een knobbeltje te zien) of half-onderstandig 48 34 Bladen krans- of wortelstandig 35 Bladen tegenoverstaand 30 Bladen verspreid, hoogstens de onderste tegenoverstaand .... 40 35 Bladen wortelstandig, pijl- of bijna spiesvormig. Bloemen in een einde- lingsche bloeikolf A' r u m 13li. Bladen kransstandie, bijna zittend. Bloe¬ men alleenstaand, groenachtig. P 6. r i s 13!*. 3ti Planten 1- of 2-huizig. Bloemen klein, weinig in het oog vallend .... 37 Bloemen 2-siachtig 38 37 Meeldraden 4 of 5. Bloemen, althans de mannelijke, in pluimen. Bladen onge- Fig. xlv. deeld, gedeeld of samengesteld (fig. xlv). Stengel rechtopstaand of windend. Planten met of zonder brandharen. Urticaceeën itH. Meeldraden 8 meer. Mannelijke bloemen in aren. Bladen ongedeeld. Stengel rechtopstaand. Plant zonder brandharen. Mercuriilis 440. Zie ook O b i ó n e blz. 300. 38 Kleine, vaak liggende kruiden met kleine bloemen . .... 39 Grootere, 0,60-1,20 liooge, rechtopstaande plant. Bloemen groot, niet bloemkroon- aclitig gekleurd, trompetvormig bloemdek Mi ra bi lis 30U 39 Kelk 4- tot 5-spletig tot 4- of 5-bladig. Kroon bladen zeer klein, meel¬ draadachtig of ontbrekend. Meeldraden 4-40. Stijlen 1-5. Caryophyllaceeen J(M> Kelk 5-deelig, rose. Meeldraden 5. Stijl met een stompen stempel. Gla u x 3t4 Kelk 12-tandig. klokvormig. Bloemkroon soms ontbrekend. Meeldraden meest 6. Stijl \ Péplis 49e. 4U Planten met melksap 41 Planten zonder melksap 42 41 Planten eenhuizig (t vrouwelijke en verscheiden mannelijke bloemen door een klokvormig, kelkachtig omwindsel om- froiron maacf .r<-nanrYca1\ /£/* V r 171 \ V n U X M V».B. • v • • " y " " * " » «■ Bloemen 2-slachtig. Kelk 1-2-bladig, afvallend (fig. xlvll). Bloemkroon 4-bladig. Vrucht een doosvrucht. Papaveraceeén 333. ICl Til. J... . • I .. 1 « I !• Diducu mei vuczigc, siengeiumvaiienue scneeaen 01 mei Fig. xlvii. steunbladen 43 Meeldraden 4. Stempel 1. Sttfl aanwezig. Vrucht een 4-doornige noot. Bladen ongedeeld, de drijvende in een roset Trapa 480. 60 Stijl 1 Stijlen 2 02 01 Kelk 2- of 4-deelig. Kroonbladen 2 of 4. Meeldraden 2 tot 8 (fig. Liv) .Onograceeën 483. Kelk 6-12-tandig (fig. lv). Kroonbladen meest 4-6. Meeldraden 4-12 . . . Lythraceeën 491. Kelk 2-spletig. Kroonbladen 5(4-6). Meeldraden 8-15. Stijl 3-6-spletig . . Portulaca 330. Vergelijk ook Jasióne blz. CJO en Fig. liv. Fig. lv. Phyteuma, blz. Htt. 62 Meeldraden 5. Kroonbladen 5. Kelk 5-tandig of onduidelijk. Split- vrucht in 2 vruchtjes uiteenvallend. Bloemen in schermen, zeldzamer in hoofdjes (fig. LI a, b). Bladen meest samengesteld (fig. I.I c, d). Umbelliferen 443. Meeldraden 8-10, soms 5. Kroonbladen meest 5. Kelkslippen 4-5. Doosvrucht 2-hoornig Saxifragaceeën 4!3. Meeldraden 10-20 (soms slechts 5). Kelkslippen en kroonbladen 5. Bladen afgebroken gevind Agrimónia 3W. 63 Bladen tegenoverstaand Bladen verspreid 64 Kelk 4-tandig, zeer klein. Kroonbladen en meeldraden 4. Stijl 1. Vrucht een steenachtige besvrucht Cornaceeên Kelkslippen en kroonbladen 4 of 5. Meeldraden 10 of vele. Stijlen 3-5. Vrucht een doosvrucht. Bladen zonder steunbladen. Saxifragaceeën 433. 65 Meeldraden 5-10 Meeldraden talrijk. Kelkslippen en kroonbladen 5. Bladen met steunbladen Rosaceeën 493. Meeldraden 4, met schubbetjes afwisselend, kort. Kroonbladen 4, lang lijnvormig, in de vrouwelUko bloemen ontbrekend. Bloemen in hoopjes van meest 3. Sierheesters 48<. 06 Kelk 5-tandig, vaak onduidelijk. Kroonbladen 5. Meeldraden 5-10. Bladen lederachtig. Stengel klimmend Hédera 410. Kelk 5-spletig, grooter dan de 5-bladige bloemkroon. Meeldraden 5. Bladen kruidachtig. Ribes S(if. Kelk 3-ö-deelig. Kroonbladen 5 of 3, ongelijk. Meeldraden 5-10. Vrucht oen peul. Bladen gevind. Boomen Ca esa 1 pi n iacee6n 5 J5. Zie ook I' t e a blz. 4 rs. 67 Vruchtbeginsels (2-)vele, vrij, ieder met 1 stijl of 1 stempel ... 68 Vruchtbeginsel 1, of verscheidene tot 1 vergroeid 72 Vergelijk ook Rosaceeën pag. 493. G8 Bladen dik, vleezig. Kelk 5- of 6-20-deelig. Bloemkroon 5- of 6-20bladig. Meeldraden 10-12. aan den voet van den kelk ingeplant. Crassulaceeën 43S. Bladen kruid- of lederachtig (39 69 Kelk losbladig 70 Kelk vergroeidbladig, 5- of 8-10-slippig. Bloemkroon 4-5-bladig. Meeldraden 15 of meer, op den kelk ingeplant. Bladen meest met steunbladen. Heesters of kruiden Rosaceeën 493. 70 Kruiden (zelden heesters). Kelk 3- of meeibladig. Bloemkroon 3-6- of meerbladig, soms zeer klein en eigenaardig van vorm. Meeldraden 5 tot vele, op den bloembodem ingeplant. Bladen zonder steunbladen. Ranunculaceeën 334. Sierstruiken, zeldzamer boomen. Bladen enkelvoudig, ongedeeld 71 >1 Bladen verspreid. Kelk 3-5-bladig. Kroonbladen H of meer. Meeldraden talrijk, op den bloembodem ingeplant MagnoliaceeCn333 Bladen tegenoverstaand. Kelk en kroonbladen in onbepaald getal aanwezig, langzaam in elkaar en in de meeldraden overgaand .... Ca 1 y ca n t h a ceeün 33-#. 72 Kroonbladen ongelijk van vorm en grootte 7;j Kroonbladen gelijk van vorm en grootte 82 73 Bloemen zonder spoor of knobbel 74 Bloemen met een spoor of knobbel (soms met 2 zakvormige bloembladen) 74 Kelkbladen vrij of alleen aan den voet venrroeid .... 75 Kelkbladen duidelijk vergroeid 77 75 Meeldraden tj, 4 langere en 2 kortere (fig. lvi). Kelk¬ bladen 4. Kroonbladen 4, de 2 buitenste grooter. Cruciferen 3Gt. Meeldraden 5 vruchtbaar en 5 onvruchtbaar. Kelkbladen 5, even groot. Kroonbladen 5, wat oneeliik. Vruchtjes 5, eenzadig . . . . Er odium «8. Fig. lvi. Meeldraden 8 of meer 76 <6 Kelkbladen 5, de 2 zijdelingsche grooter, gekleurd, vleugelachtig. Kroonbladen onderling en met de 8 tot 2 bundels vereenigde meeldraden vergroeid (fig. lvii). Polygalaceeën 499. Kelkbladen 4 tot 6. Kroonbladen ten deele onregelmatig in- gesneaen. ivieemraaen veie (11—3U; Vrucht vroegtijdig Fig. lvii. opengaand Resedaceeën 3»«. 77 Meeldraden 10, alle vergroeid of 1 vrij. Bloemkroon vlindervormig. Kelk 5-tandig tot 5-deelig of 2-lippig. Vrucht een peul. Kruiden , heesters of boomen Papilionaceeën 33S. 3» Meeldraden 5-10, vrij. Heesters of boomen 78 Vergelijk ook Portulaca, blz. 330. TH Kelk 5-tandig. Kroonbladen 4-5, iets ongelijk. Meeldraden meest 7 (6-8), vri). Vrucht een meest 3-hokkige doosvrucht. Bladen 5-7-tallig, handvormig samengesteld ol oneven gevind. Boomen of heesters S a pi nd aceeün SSü Kelk 3-5-deelig. Kroonbladen 5 of S, ongelijk. Meeldraden 5-10, vrij. Vrucht een peul. Bladen gevind of enkelvoudig. Boomen Caesa Ipiniaceeün üj. 79 Meeldraden 5. Helmknopjes samenhangend of samenneigend. . . 80 Meeldraden meer dan 5 81 80 Kelkbladen 3-5, meest 3, gekleurd, het grootere gespoord. Kroonbladen 5, de zijdelingsche 2 aan 2 vergroeid. . Balsaminaceeën 422. Kelkbladen 5, groen, aan den voet met aanhangsels. Kroonbladen 5, één gespoord (fig. lviim, b). Violaceeën 399. 81 Meeldraden 6, tot 2 bundels vergroeid. Kelkbladen 2, vroeg afvallend (fig. LIX). Kroonbladen 4, 1 of 2 er van Fig. i.viii. fig. ux. gespoord. F umariaceeën 339. Meeldraden talrijk. Stijl 1. Kelk gekleurd (fig. lx). Delphinium 33O. Meeldraden 8. Stiil 1. Kelk 5-deelig, gespoord. Kroonbladen 5, de 3 voorste genageld. Vrucht 3-deelig. Bladen schildvormig Tropaeolaceeön #IS. Zie ook Pelargónium blz. 413 en P ap i 1 i on ac eeën blz. 422. 82 Meeldraden 12 tot meer Meeldraden 2-10 s'i M#>plHraHpn min nf meer met elkaar vergroeid. . . 84 Meeldraden vrij 85 Fig. lx. ^ 84 Meeldraden tot één buis vergroeid. Vrucht in talrijke, eenzadige vruchtjes uiteenvallend. Bladen verspreid , gelobd tot gedeeld. Kelk met bijkelk (fig. lxi«, />). Malvaceeën 411. Meeldraden tot 3(-5) bundels vergroeid Fig. lxi. Fig. lxii. (fig. LXII). Vrucht een 3-hokkige doosvrucht. Bladen ongedeeld, tegenoverstaand, zelden kranswijs. . . . Hypericaceeën 40K. 85 Waterplanten. Kelk 4-5-bladig. Kroonbladen en meeldraden talrijk. Stempel stervormig. Bladen groot, drijvend. Nymphaeaceeën 334. Landplanten. Kruiden of zeer kleine heesters 86 Boomen of grootere heesters 89 80 Kelk vergroeidbladig 87 Kelk losbladig, vaak afvallend, zelden 1-bladig') 88 i) Is ile kelk aan volkomen ontwikkelde bloemen niet meer voorhanden, dan ga men de knoppen na. 87 Kelk 2-spletig, met afval'enden zoom. Kroonbladen 5(4-0), geel. Meel¬ draden 8-15. Stijl 3-ü-deelig. Doosvrucht dwars openspringend, 1-hokkig (tig. LX1II) Portulaca 330. Kelk (8-)12-tandig. Kroonbladen (4-)6. Meeldraden 12. Stijl 1. ■ n i 1 f • T /. i U u .. w. ««ft 9 uoosvrucni z-noKKig «,m u.« lxiii# 88 Kelkbladen 2 of 1. Kroonbladen 4. Vrucht een doosvrucht. Planten vaak met melksap Fapaveraceeën 333. Kelk- en kroonbladen 4, wit, afvallend. Vrucht een bes. Bladen samengesteld. Ac la óa 33 3. Kelkbladen 3 of 5 en dan 2 kleiner. Kroonbladen 5, geel. Doosvrucht 1-hokkig, meest .'1-kleppig. Bladen ongedeeld Cistaceeên 89 Kelk 5-spletig. Kroonbladen 5 (wit of rood). Steenvrucht. Boomen of heesters Kosaceeen 4H*. Kelk 5-bladig. Kroonbladen 5 (geelachtig). Uopvrucht. Bloemen in bijschermen, met een half vastgegroeid, lintvormig, bleek schutblad (fig. LXlV). Bladen hartvormig. Boomen Tiliaceeën 4IO. UU Kruidachtige planten Fig. lxiv. Boomen of (grootere of kleinere) heesters 104 91 Stijl 1. meest met één stempel, soms met 3 of 5 stempels. ... 92 Stijlen 2 of meer (zoo deze ontbreken, stempels 2 of meir) . . . 98 92 Kelk vergroeidbladig 93 Kelk losbladig 90 93 Bladen enkelvoudig, ongedeeld 94 Bladen gevind. Kelk 4-5-deelig. Kroonbladen 4-5. Meeldraden 8-10. RutaceeOn 4i.'< 94 Meeldraden 10 (fig. i.xv). Kelk o-deelig. Bloemkroon 5-deelig tot 5-bladig P f r o l a JBJ Meeldraden 3-0. soms tot 12, maar dan zijn zij opdenkeik ingeplant 95 Fig r.xv. 95 Kelk 8-12-tandig. Kroonbladen 4-0. Meeldraden 4-12, op den kelk ingeplant Lythraceeen 491. Kelk 2-spletig of -deelig. Bloemkroon 3-5-bIadig, meest aan den voet iets vergroeid. Meeldraden 3-5 . . . . Portulacaceeên 329. Kolk 4-5-spletig. Bloemkroon 4-5-bladig, langgenageld. Meeldraden 4-fl, met biyveilde lielmdraden. St()l 1. Stempels.'! Franken iaceefD i»#. Vrergelijk ook Primulaceeên blz. 3«3. 90 Planten met groene bladen 97 Planten zonder groene bladen. Kelk- en kroonbladen 4-5. Meeldraden 8-10. Monólropa J««. 97 Kelk- en kroonbladen 4. Meeldraden meest 0, 4 lange en 2 korte, zelden 4 of 2 Cruciferen Ml. Kelk- en kroonbladen 5. Meeldraden 5-10. Stijl 1 met 5 stempels. Vruchtjes 5, eenzadig, bij rijpheid met de stijlen van de middelzuil loslatend (fig. LXVl). Geraniaceeën 444. Kelk- en kroonbladen 4, de laatste aan den voet spoorachtig uitgehold. Meeldraden 4. Bladen dubbel 3-tallig. Epimédium 33S. 08 Bladen gelobd tot gedeeld, gevind of 3-tallig . 99 Bladen enkelvoudig, ongedeeld 100 99 Meeldraden 5-10. Stijlen 5. Vruchtjes 5, eenzadig, bij rijpheid met de stijlen van de middelzuil los- fig lxvi. latend. Bladen gelobd tot gedeeld of gevind. Geraniaceeën 414. Meeldraden 10. Vrucht een 5-kIeppigc, veelzadige doosvrucht. Bladen 3-tallig, met enkelvoudige, in de lengte gevouwen blaadjes. Oxalidaceeén 419. 100 Bladen verspreid, zelden tegenoverstaand (en dan is de bloemkroon wit met gelen voet). Kelk 4-5-slippig of -bladig. Kroonbladen 4-5, vaak beneden verbonden. Stijlen 4-5, soms beneden vergroeid. Linaceeën 4HI. Vergelijk ook Saxifraga, blz. 43 fi. Bladen tegenoverstaand of kransstandig 101 Bladen alle of op één na wortelstandig. Meeldraden 5 10*2 101 Kelk 2-4-deelig. Kroonbladen 3-4. Meeldraden 3, C of 8. Stijlen 3-4. Water- of oeverplanten Elatinaceeën 408. Kelk 4-5-tandig tot 4-5-bladig. Kroonbladen 4-5 of ontbrekend. Meeldraden meest 10. Stijlen '2-5 . . . Caryophyllaceeën 30K. 102 Bladen met roode, klierachtige (ranje, wortelstandig. Bloemen in trossen. Stijlen 3-5 Drósera 404. Bladen zonder roode, klierachtige franje, alle of op één na wortelstandig ^03 103 Bladen hartvormig, op één na wortelstandig. Bloemen alleenstaand. Stempels 4 Parnassia 439. Bladen lijnvormig of omgekeerd-eirond, alle wortelstandig. Bloemen in een hoofdje of een pluim. Stijlen 5. Plumbaginaceeën 334. Zie ook Claytónia, blz. 331. lOi Bladen enkelvoudig, ongedeeld 105 Bladen gelobd tot handvormig of vinvormig-samengesteld. . . . 108 105 Kelk vergroeidbladig. Bloemkroon 4-5-bladig 106 Kelk losbladig 107 10(1 Meeldraden 4-5, voor de kroonbladen staand. Stijl enkelvoudig of 2-4-spletig. Vrucht een steenvrucht . . . Rhamnaceeën 434. Onderklasse 2. SyiDfltttitlcil. Bloemen met vergroeidbladige bloemkroon1). 1 Vele bloemen tot een hoofdje vereenigd en door een gemeenschappelijk omwindsel omgeven 2 Bloemen niet in hoofdjes of, als zij in hoofdjes staan, niet door een gemeenschappelijk omwindsel omgeven 0 2 Vruchtbeginsel of de vruchtbeginsels bovenstandig 3 Vruchtbeginsel onderstandig (d. i. onder de bloem is het vruchtbeginsel als een knobbeltje te zien) 4 3 Meeldraden 5, voor de kroonslippen staand. Bloemkroon regelmatig, o-deelig. Bladen wortelstandig. Stijlen o (hg. I.XIX) Arméria 3!3. Meeldraden 4. Bloemkroon symmetrisch, 4-">-spletig. Stijl 1. Bladen wortel- of stengelstandig (fig. lxx). Globularia «««. 4 Meeldraden 4. Helmknopjes vrij. Kelk dubbel, de eene boven-, de andere onderstandig. Bloemkroon 4-5-spletig . Dipsacaceeën e.92. Meeldraden 5 5 5 Helmknopjes tot een buis vergroeid, zelden vrij. Bloemkroon buisvormig, 5-tandig tot 5-spletig ot lintvormig. Kelk meest een uit onvertakte Fig. i.xix. Fig. i.xx. of gevinde haren bestaande haarkroon vormend. Vrucht een dopvrucht. Compositen «»«. Helmkcopjes vrij of aan den voet iets verbonden. Bloemkroon 5-deelig. Kelk kruidachtig. 5-spletig. Vrucht een éénhokkige doosvrucht. Eenige geslachten der Campanulaceeën OtO. 6 Vruchtbeginsel onderstandig of halfonderstandig (d. i. onder de bloem is het vruchtbeginsel geheel of ten deele als een knobbeltje te zien). 7 Vruchtbeginsel of de vruchtbeginsels bovenstandig 16 Vruchtbeginsel in werkelijkheid onderstandig, doch door een omwindsel schijnbaar bovenstandig. Bloemen in kransen, rose. Bladen stekelig Sierplant. Mor i na OH3. 7 Kruidachtige planten .8 Kleinere of grootere heesters 13 8 Bladen verspreid (of bijna wortelstandig). Meeldraden 5 9 Bladen tegenoverstaand 11 Bladen kranswijs. Bloemkroon (3-)4-spletig. Meeldraden 4. Vruchten uit 2 knopjes bestaand, niet openspringend. . Rubiaceeên «?». 9 Kruiden zonder ranken 10 ') /gil ile bloemen klein, dan raadplege men de tabel op blz. SS Kruiden met ranken. Planten 1- of 2-huizig. Vrucht een bes. Cucurbitaceeën «76\ 10 Bloemkroon symmetrisch, 2-lippig, van boven gespleten. Helmknopjes vergroeid. Stempel ten laatste 2-lobbig. Lobeliaceeën 6ï3. Bloemen reeelmatie. Meeldraden vrij 12 11 Bloemen in trossen. Meeldraden 1-3. Bloemkroon 5-spletig (fig. Lxxirt, b). Valerianaceeën «8». Bloemen 5-9 bijeen, in een bijna kubusvormig, eindelingsch hoofdje. Meeldraden 8-10. Bloemkroon 4-o-aeeiig Zie ook Ecbiillium blz. 0 3H. 12 Stijl aan den top in 2-5 stempels gedeeld. Doosvrucht 2-5-hokkig. Bloemkroon blauw of violet, zelden wit. Campanulaceeën «?». Stijl enkelvoudig, met knopvormigen stempel. Doosvrucht 1-hokkig. Bloemen in trossen, wit. klein Samolus 3!3. Zie ook E c h i n o p s blz. 3 33. 13 Bladen verspreid 14 Bladen tegenoverstaand of in kransen van 3 15 14 Meeldraden 8-(10), op een bovenstandige schijf ingeplant. V acc f n i u m 36'f. Meeldraden ^ Vrucht met 4 vleugels. Sierheester of boom . . . Hal és ia 570. 15 Meeldraden 5, op de bloemkroon ingeplant. Bladen tegenoverstaand. Caprifoliaceeën H*3. Meeldraden 4. Bladen tegenoverstaand of in kransen van 3. Bloemen tot diclito hoofdjes vereenigd Cepha 1 an t h u s ONO. I(ï Vrnrhthpoinspl 4-rWliff in (\AU eenzadipe vruchties uit¬ eenvallend (fig. LXXlIa, b) 17 Vruchtbeginsels 2 (soms met 2 klieren afwisselend en dan schiinbaar 41. Meeldraden 5. Bladen meest tegen¬ overstaand 18 1 lg' ' Vruchtbeginsel 1, niet vierdeelig, meest enkelvoudig 19 17 Bladen tegenoverstaand. Bloemkroon meest symmetrisch, 21ippig. Meeldraden 4, 2 langer en 2 korter, zelden slechts 2. L a b i a t e n liif. Bladen verspreid. Bloemkroon 5-spletig, soms symmetrisch. Meeldraden 5 Asperifolieën 3fMt. 18 Bloemkroon trechtervormig. Helmdraden vrij. Stuifmeel poedervormig. Zaden zonder haarkuif. Bloemen alleenstaand in de bladoksels. Stengel liggend Vinca S8S. Bloemkroon stervormig. Helmdraden vergroeid. Stuifmeel tot wasachtige massa s samengebald. Zaden met haarkuif. Bloemen in schermen. Stengel rechtopstaand Asclepiadaceeüh 5 5 • 19 Meeldraden 8-10 20 Meeldraden 5-7 25 Meeldraden 2-4 35 20 Bloemkroon regelmatig 21 Bloemkroon symmetrisch 24 21 Meeldraden 6-10. Stijlen 1 of 2 22 Meeldraden meest 16 (8-50), beneden 2 aan 2 verbonden. Tweehuizige sierboomen. Dióspyros 51H. 22 Meeldraden (6 )9. Stijlen of stempels 2. Vruchtbeginsel 1-2-hokkig. Bladen tegenoverstaand. Kruiden Gentidna J(SO. Meeldraden 8-10 23 23 Helmknopjes vaak 2-hoornig. Stijl 1. met knopvormigen stempel. Vrucht¬ beginsel 4-5-hokkig. Kruiden of kleine heesters. Ericaceeën IfiO. Vruchtbeginsel half onderstandig. Bloemkroon 4-5-deelig. Bloemen 5-9 bijeen in bijna kubusvormige, eindelingsche hoofdjes. Adóxa 41i*. Vergelijk ook Trien ti.lis, blz. 36&. 24 Meeldraden 8, tot 2 bundels vergroeid. Kruiden of kleine heestertjes. P o 1 <' g a 1 a 430. Meeldraden talrijk, niet vergroeid. Kruid. . . Delphfnium 33». Vergelijk ook Trifólium, blz. 333 en Rhodóra blz. 365 25 Bladen tegenoverstaand, krans- of wortelstandig, soms aan jonge takken verspreid, maar dan is de plant een rechtopstaande heester . . 20 Bladen verspreid of ontbrekend 30 Bladen wortelstandig en onder de bloeiwijze één doorgroeid blad. Kelk 2-lippig. Meeldraden 5 Claytónia 331. 26 Kruidachtige planten 27 Heesters. Bloemkroon trechtervormig 28 27 Stijlen of stempels 1-2 29 Stijlen 5. Bloemen in, naar één zijde gekeerde aren, violet. Bladen wortelstandig Statice 3!3. 2m Bloemkroon trechtervormig, met onregelirnitigen zoom. Bloemen in eindelingsche tuilen Azalea &US. Bloemkroon trechtervormig, mot 5-Iobbigen zoom. Bladen altijd croon, lederachtig. Kërium 5X4 29 Meeldraden vóór de kroonslippen staand. Stijl 1. Vruchtbeginsel 1- hokkig. Centrale zaaddrager Primulaceeën 3St. Meeldraden afwisselend met de kroonslippen. Stijlen of stempels 1-2. Vruchtbeginsel 1-2-hokkig. Zaaddragers wanastandig. Bladen meest tegenoverstaand G e n t i a n a c e e ë n 3t». Vergelijk ook Phlox, blz. 5St0 en HydropliyllaceeOn blz. JOO. 30 Stijl 1. Stempel 1. Stengel niet windend 31 Klasse IV. TetrAndl'ia. Vierhelmigen. 1 Waterplanten i> Boomen of heesters 4 Kruidachtige planten 12 2 Bloemen in gesteelde aren. Bloemdek schijnbaar 4-deelig. Bladen ver¬ spreid. zeldzamer tegenoverstaand, drijvend of ondergedoken. Potamogéton IKI. Bloemen alleenstaand in de bladoksels 3 3 Bladen tegenoverstaand. Bloemkroon ontbrekend. Kelk 4-deelig. Isnardia 48&. Bladen in rosetten opeengehoopt. Bloemkroon 4-bladig Trap a 4H9 4 Bloemen vóór de bladen verschijnend 5 Bloemen tegelijk met of na de bladen verschijnend 6 5 Bloemen in bundels of hoofdjes. Vruchtbeginsel onderstandig. Bloem¬ dek 3-8-spletig Ulmus «««. Bloemen in schermen, door een 4-bladig omhulsel omgeven, geel. Bloemkroon 4-bladig. Kelk zeer klein. Vruchtbeginsel onderstandig. C ó r n u s 431, Zie ook Hamamelia, blz. 4&e. C Rechtopstaande heesters of boomen 7 Klimmende heesters Bignoniaceefin VOS. 7 Bladen verspreid Bladen tegenoverstaand 10 8 Bloemen met kelk en bloemkroon 9 Bloemdek 4-ti-spletig, van binnen geel. Bladen zilvergrys beschubd. Elaeagnus 404. 9 Bloemkroon wit. Bladen kaal, stekelig-getand, altijd groen. Ilex 433. Bloemkroon geelachtig-groen. Bladen :3-tallig, des zomers groen . . 1'télea 4S4. Bloemkroon geel. Bloemkroonbladen lang lijnvormig. Bladen scheet' ei-wigvormig. grof bochtig getand, des zomers groen H a mam él is 4NÏ 10 Vruchtbeginsel onderstandig (d. i. onder de bloem is het vruchtbeginsel als een knobbeltje te zien). Bloemkroon wit. Bloemen in bijschermen. Córnus 411. Zie ook Ceplialnnthus, blz OdO. Vruchtbeginsel bovenstandig H 11 Kelk grooter dan de bloemkroon. Meeldraden vóór de kroonbladen staand. Rhamnus 43S. Kelk kleiner dan de bloemkroon. Meeldraden met de kroonbladen afwisselend Euónymus IJl. 12 Planten zonder groene bladen 14 Planten met groene bladen 13 4# 13 Bladen tegenoverstaand of kransstandig Bladen verspreid of wortelstandig 21 Stengel met slechts een dubbel 8-tallig blad. Kelk en bloemkroon 4-bladig, de laatste aan den voet spoorachtig uitgehold • • • • Epimédium 339. 14 Stengel windend. Bloemen in kluwens. Kelk en bloemkroon 4- of 5-spletig Cuscüta 583. Stengel rechtopstaand 15 Schubben verspreid. Bloeiwijze naar alle zijden gekeerd. Orobanche ««3. Schubben tegenoverstaand. Bloeiwijze naar één zijde gekeerd. . Latli raé & (i31. 16 Bloemkroon losbladig of ontbrekend Bloemkroon vergroeidbladig 17 Kelk 4-spletig, met 2- of 3-spletige slippen. Bloemkioon 4-bladig. Doosvrucht 8-hokkig met 1-zadige hokjes .... Radfola 433. Kelk 3- of 4-deelig. Bloemkroon 3- of 4-bladig. Doosviuchten 3 of 4, 2-zadig Tillaéa 433. Kelk en bloemkroon 4- of 5- (vaak schijnbaar 10-) bladig. Geslachten der Caryophyllaceeën 30K. 18 Vruchtbeginsel bovenstandig ^ Vruchtbeginsel onderstandig (d. i. onder de bloem is het vruchtbeginsel als een knobbeltje te zien) 20 Vruchtbeginsel in werkelijkheid onderstandig, doch door een omwindsel om de bloem schijnbaar bovenstandig. Bloemen in kransen. Bladen stekelig. Sierplant. Mo ri nia «93 19 Bloemen eindelings, alleenstaand of in Hossen. Bloemkroon regelmatig, 4- (of 5-) spletig. Vruchtbeginsel 1, enkelvoudig. Geslachten der Gentian aceeen 539. Bloemen in dunne aren. Bloemkroon met ongelijk 5-spletigen zoom. Vruchtbeginsel in 4 eenzadige nootjes uiteenvallend. Verbéna «««. Bloemen meestal in schijnkransen. Bloemkroon 2-lippig, zeldzaam 1-lippig of regelmatig 4-spletig. Vruchtbeginsel 4-deelig, later in 4 eenzadige nootjes uiteenvallend Labiaten «31. 20 Bladen kransstandig, ongedeeld. Bloemen in bijschermen of pluimen. Kelk meestal onduidelijk Rubiaceeën «39. Bladen tegenoverstaand. Bloemen in hoofdjes, door een gemeenschappelijk omwindsel omgeven Dipsacaceeën «93. Bladen tegenoverstaand. Bloemen in bolvormige of langwerpige aren, zonder gemeenschappelijk omwindsel. Vruchtbeginsel schijnbaar onderstandig, 4-deelig Plantdgo BB8. 21 Bloemen met een bloemdek 22 Bloemen met kelk en bloemkroon 24 -- Bladen gevind. Bloemen in eindelingsche hoofdjes of aren. Kelk groen- of roodachtig, 4-deelig Potérium 514. Bladen gelobd, niervormig. Bloemen in pluimen. Kelk groenachtiggeel, 8-spletig, de 4 buitenste slippen kleiner . A1 c h e m f 11 a 514. Bladen enkelvoudig, ongedeeld 23 23 Bloemen in bladokselstandige kluwens, groenachtig. Bladen eirond of lancetvormig, netaderig Parietaria 999. Bloemen in een eindelingschen tros, wit. Bladen meestal 2, hartvormig, parallelnervig Majanthemum /W. 24 Bloemkroon losbladig 25 Bloemkroon vergroeidbladig 27 25 Bladen oneven-gevind. Kelk- en kroonbladen 4. Cardamine 3ïl. Bladen enkelvoudig 2ti -U Kelk 4-6-spletig. Bloemkroon 4-5-bladig. Meeldraden 4 of 0. Stempels 3. Fvankeniaeeeên 408, Kelk 2-deelig. Bloemkroon 3-5-bladig. Meeldraden 3 of 4. Styl 1, met 3-deeligen top_ Calendrinia 331. '2/ Bloemen in rolronde of bolvormige aren. Bloemkroon droogvliezig. Helmknopjes ver uitstekend. Bladen wortelstandig. Plantago «e*. Bloemen alleenstaand in de bladoksels. Bladen verspreid. Klein, 0,030,10 hoog plantje. Ce n t ü nc u 1 u s 590. Bloemen in hoofdjes. Bloemkroon niet droogvliezig, blauw. Bladen wortelstandig en verspreid Olobularia «««. Zie ook Incarvillea blz. 605. Klasse V. Feiltündria. V ij fhe 1 mi ge n. 1 Waterplanten Boomen of heesters ... , 5 Kruidachtige planten 2 Bladen ongedeeld 3 Bladen gedeeld of samengesteld 4 3 Bladen lijnvormig, meest ondergedoken. Bloemkroon 2-lippig. Helm¬ knopjes vergroeid Lobélia ut3. Bladen hartvormig-cirkelrond, drijvend. Bloemkroon stervormig, goudgeel. Limnanthemum 59». 4 Bladen kamvormig-vindeelig. ondergedoken. Bloemkroon met vlakken zoom Hottónia 593. Bladen 3-tallig-samengesteld, niet ondergedoken, langgestcald. Bloemkroon trechtervormig, van binnen gebaard. . Menyanthes 5HO > Bladens tijdens den bloeitijd nog niet ontwikkeld. Bloemen in hoofdies Grootere, 0,ü0-I,00 hoogo, rechtopslaande kruiden. Bloemen groot, in een kelkachtig omwindsel. Bloemdek trompetvormig, gekleurd Mirtibilis 30U. 29 Iiloemkroon trechtervormig, blauw. Stengel kruipend. Vinca 584. Bloemkroon stervormig, rood of geel, zeldzamer blauw of ontbrekend, maar dan is de klokvorinige kelk rose. Stengel rechtopstaand tot kruipend Geslachten der Primulaceeën 3«f. 30 Bloemkroon losbladig of ontbrekend 31 Bloemkroon vergroeidbladig 32 31 Bloemkroon wit, aan den voet geel. Stijlen 5. Stengel rechtopstaand. L f n u m 43 i. Bloemkroon wit, groenachtig of ontbrekend. Stijlen of stempels meestal ■J-5. Stengel vaak liggend. Geslachten der Caryophyllaceeën 31W. 32 Bloemkroon niet geelgroen. Vruchtbeginsel of de vruchtbeginsels boven- standig Bloemkroon klein, geelgroen. Vruchtbeginsel onder.standig. Bloemen in lesse byschermen. Bladen in kransen, lancetvormig Riibia «81. 33 Bloemkroon geel, stervormig. Stempel enkelvoudig. Lysimachia 5K8. Bloemkroon blauw, lila of rose, zeldzamer geel. Stempels 2. Geslachten der Gentianaceeën SfU. Bloemkroon wit of roodachtig, ster- of b(lna stervormig. Vruchtbeginsels 2. Asclepiadacoeën SN3. 34 Bloemdek enkelvoudig. Stijlen of stempels 2 of 3. Vruchtbeginsel bovenstandig Bloemen met kelk en bloemkroon. Bloemkroon losbladig .... 37 Bloemen met kelk en bloemkroon. Bloemkroon vergroeid blad ig. 40 35 Stijlen of stempels 2 of 3. Vruchtbeginsel bovenstandig .... 3(5 Styi 1. \ ruchtbeginsel onderstandig. Bloeiwijze eindelings, tros- of pluimvormig. Stengel rechtopstaand Thésium 5S7 3(5 Bladen aan den voet met vliezige scheeden, eirond tot lancetvormig. Bloemen in schijnaien. Bloemdek meest wit of roodachtig. Pol ygon aceefin S84. Bladen zonder vliezige scheeden, priemvormig tot lijnvormig. Chenopodiaceeën i»l. Bladen zonder vliezige scheeden, min of meer eirond. Bloemdek 5-bladig. Amardntus 303. 37 Bloemkroon symmetiisch Bioeinkroon regelmatig 39 38 Kelkbladen 3, gekleurd, het grootste gespoord. Kroonbladen 5, 2 aan 2 vergroeid Balsaminaceeën 4gg. Kelkbladen 5. groen, aan den voet met aanhangsels. Kroonbladen 5, één gespoord Violaceeën 3»». 39 Stengel rechtopstaand. Bloemen blauw of wit. Stijlen 5. Bladen lijn- of lancetvormig Lfnum«<. Stengel rechtopstaand. Bloemen geel, klein, in schermen. Stijlen 2. Bladen lijnvormig tot rondachtig-eirond . . . Bupleürum 433. Stengel liggend, vertakt. Bloemen zeer klein, witachtig. Bladen lijnvormig-langwerpig, van voren breeder . . . . Corrigfola 30*. Zie ook Sédum blz. 4/3. 40 Vruchtbeginsel 4-deelig, bovenstandig. Bladen meestal behaard en ruw. Bloemkroon ster- tot trechtervormig . . . Asperifolieën 3fHt. Vruchtbeginsel halfonderstandig of met den kelk vergroeid, dus onder de bloem als een knobbeltje te zien 41 Vruchtbeginsel bovenstandig, enkelvoudig. . 42 41 Bloemkroon wit, met gele keel. Bloemen klein, in een eindelingschen, ten laatste verlengden tros Samolus 333. Bloemkroon blauw of violet, zeldzamer wit. Bloemen vrij groot of groot, soms in hoofdjes of aren. Stempels 2-5. Campanulaceeën K30. Bloemkroon hemelsblauw, 2-lippig, met boven opengespleten buis. Bloemen in trossen Lobelia «33. 42 Stempel enkelvoudig. Stengel niet windend 411 Stempel of stijl niet enkelvoudig of enkelvoudig, knopvrrmig, traar dan is de stengel windend 44 Zie ook Plumbago, blz. S1U. 43 Meeldraden althans ten deele met witte of violette wol bezet, ongelijk. Bloemkroon stervormig, iets onregelmatig . . Verbascum ««». Meeldraden zonder wol, hoogstens aan den voet behaard, gelijk. Bloemkroon trechter- tot stervormig. Vrucht een doosvrucht of een bes. Solanaceeen KOI. 44 Bloemkroon trechtervormig, met 5 vouwen, groot. Stempel 2-deelig, zelden knopvormig. Doosvrucht 2-4-hokkig. Bladen hait-, pijl- of spiesvormig. Stengel meest windend. Convolvulaceefn 3*3. Bloemkroon met lange buis en afstaanden of vlakken zoom. Stempels 3. Doosvrucht 3-hokkig Polemoniaceefn Stitt. Klasse VI. Hextilldria. Zeshelm igen. 1 Bloemen met kelk en bloemkroon 2 Bloemen met een enkelvoudig bloemdek 11 2 Boomen of heesters 3 Kruidachtige planten 4 42 Stempel enkelvoudig. Stengel niet windend 43 Stempel of stijl niet enkelvoudig of enkelvoudig, knopvrrmig, traar dan is de stengel windend 44 Zie ook Plumbago, blz. Jï®. 43 Meeldraden althans ten deele met witte of violette wol bezet, ongelijk. Bloemkroon stervormig, iets onregelmatig . . Verbascum tuut. Meeldraden zonder wol, hoogstens aan den voet behaard, gelijk. Bloemkroon trechter- tot stervormig. Vrucht een doosvrucht of een bes. Solanaceeen ««#. 44 Bloemkroon trechtervormig, met 5 vouwen, groot. Stempel 2-deelig, zelden knopvormig. Doosvrucht 2-4-hokkig. Bladen hait-, pijl- of spiesvormig. Stengel meest windend. Convolvulaceeen 3*3. Bloemkroon met lange buis en afstaanden of vlakken zoom. Stempels 3. Doosvrucht 3-hokkig Polemoniaceeën Stitt. Klasse VI. Hextilldria. Zeshelm igen. 3 Bladen enkelvoudig of gevind. Bloemkroon (i-bladig, geel. Berbcridaceeen 333. Bladen 5-7-tallig, handvormig samengesteld. Bloemkroon 4- of' 5-bladig, iets onregelmatig. Boomen zonder doornen Afisculus -#27. 4 Stijlen of stempels 2 tot veel 5 Stijl 1 6 5 Bladen kransstandig, ondergedoken. Stengel 0,3CM,00 lang. Waterplant. E1 odéa 3SU. Bladen tegenoverstaand. Stengel 0,02-0,05 lang. Oeverplant. Elati'ne (hexandra) 409. Bladen wortelstandig of verspreid, lijnvormig tot elliptisch. Vruchtbeginsels talrijk. Water- en oeverplanten Alfsma 354. ü Bloemkroon losbladig 7 Bloemkroon vergroeidbladig 10 7 Kelk losbladig 8 Kelk vergroeidbladig 9 8 Kelk en bloemkroon 4-bladig. Vrucht een hauw of een hauwtje. C r u c i f e r e n 3(il. Kelk en bloemkroon 3-bladig. Bladen parallelnervig . . . ïrade sca n tia 1S3. 9 Kelk 5-12-tandig, blijvend. Bloemkroon 6-bladig, rood of wit, soms ontbrekend Lythraceeën 491. Kolk 4-ü-spletig. Bloemkroon 4-5 bladig. Meeldraden 4 of li. Fr a n ken i aceeên 4 OS. 10 Bloemkroon stervormig, diep 6 8-deelig. wit. Bovenste stengelbladen bijna kransstar.dig Trien t£ lis 5KS. Bloemkroon klok-trechtervormig, 4-9 spletig. Bladen tegenoverstaand. Gentiana 5SO. Bloemkroon klein, geel. Bloemen in bladokselstandige trossen. Bladen tegenoverstaand Lysimachia (thyrsiflóra) J«». 11 Stijlen of stempels 2-0 12 Stijl 1 15 12 Bladen tijdens den bloeitijd ontbrekend. Bloemen wortelstandig. Bloem- dek met 6-deeligen zoom en lange buis. Stijlen 3. Cólchicum 133. Bladen netaderig. verspreid, met vliezige stengelomvattende scheeden. 13 Bladen parallelnervig, meest wortelstandig, zelden verspreid ... 14 13 Bloemdek groen, 6-bladig, de buitenste blaadjes kleiner dan de bin¬ nenste. Stempels penseelvormig R ti m e x tst. Bloemdek rood- of witachtig, 4- of 5 spletig tot 4- of 5-deelig. Stempels klein, knopvormig . . . Polygonaceeên tst. 14 Bloemdek bloemkroonachtig gekleurd. Stijlen 3, soms kort. LiliaceeCn I3U. Bloemdek groenachtig, kelknchtig. Stempels 3-0, zittend Juncaginaceeën 334. 15 Bladen zeer klein, schubvormig. Stengel vaak vertakt, takjes borstelvormig, in bundel?. Bloemdek G deelig. Vrucht een bes. Asparagus Uladen netaderig, aan den voet met stengelom vattende, vliezige scheeden. Stengel knoopig-geleed. Bloemdek 4- o( 5-spletig, aan de binnenzijde gekleurd Polygonaceeën irti. Bladen parallelnervig, meest lijnvormig, steeds gaafrandig . . . . lt> 10 Bloemdek ontbrekend. Bloemen in een eindelingsche kolf, door een groote, van binnen witte scheede omgeven . . . . Ca 11a 13!. Bloemdek kelkachtig, 6-bladig 17 Bloemdek bloemkroonachtig gekleurd. IS 17 Bloemen in pluimvormig gerangschikte hoofdjes of aren. Bloemdek droogvliezig. Stempels 3. Bladen grasachtig of rolrond. J uncaceeen 143. Bloemen in een (schijnbaar) zijstandige bloeikolf. Slechts 1 stempel. Bladen zwaardvormig. Aromatische moerasplant. . A'corus 13!. 1N Vruchtbeginsel bovenstandig. Bloemdek 6-tandig tot G-bladig. Meest bolgewassen . Liliaceeënfüfi. Vruchtbeginsel ondei'tandig (d. i. onder de bloem als een knobbeltje te zien). Bloemdek ö deelig. Bolgewassen. A m a ry 11 i d a c e e ë n 144. Klasse Vil. Heptiilldl'ia. Zevenhelmigen. 1 Kruidachtige planten " Boonien. Bladen handvormig samengesteld, 5-r-tallig. Kroonbladen 4-5. Vrucht een doosvrucht Aésculus 42", '2 Bladen aan het midden \an den stengel bijna in kransen. Stengel meest lbloemig. Bloemkroon stervormig, diep ü-8-deelig, wit. T r i e n t a 1 i s Bladen tegenoverstaand. Bloemen in dichte, bladokselstandige trossen. Bloemkroon geel Lysimachia (thyrsi flora) 3KH. Bladen wortelstandig. Bloemen in een eindelingsche bloeikolf, door een groote, van binnen witte scheede omgeven. Bloemdek ontbrekend. Cal la 13! Klasse VIII. Octtilldria. Achthelmigen. 1 Hoornen of heesters ....... 2 Kruidachtige planten ' '2 Kleine of zeer kleine heesters. Bladen ongedeeld 3 Boomen of grootere heesters •» Klasse VII. HoptiUldria. Zevenhelmigen. 1 Kruidachtige planten " Boonien. Ëladen handvormig samengesteld, 6-r-tallig. Kroonbladen 4-B. Vrucht een doosvrucht Aésculus^ifty. '2 Bladen aan het midden \an den stengel bijna in kransen. Stengel meest l bloemig. Bloemkroon stervormig, diep 0-8-deelig, wit. T r i e n t a 1 i s Bladen tegenoverstaand. Bloemen in dichte, bladokselstandige trossen. Bloemkroon geel Lysimachia (thyrsi flora) 3Hft. Bladen wortelstandig. Bloemen in een eindelingsche bloeikolf, door een groote, van binnen witte scheede omgeven. Bloemdek ontbrekend. Cal la 13! 3 Bloemen symmetrisch, door 2 grootere, tegen de bloemkroon liggende kelkbladen vlak Pol ƒ ga la -MO. Bloemen regelmatig 4 4 Bloemdek buisvormig, met 4-deeligen zoom. Bloemen vóór de wig- lancetvormige bladen verschijnend Ddphne 493. Bloemen met kelk en bloemkroon. Bloemkroon kroes of klokvormig, zeldzamer stervormig, vaak kleiner dan de kelk. Ericaceeên 360. 5 Bloemen vóór de bladen verschijnend, in hoofdjes ot bundels. Stem¬ pels 2. Bloemen met een bloemdek Ulmus *80. Bloemen tegelijk met of na de bladen verschijnend 6 0 Bloemen groen- of geelachtig, in trossen of schermvormige trossen. Bladen min of meer gelobd A'cer 4g&. Bloemen wit, rood of geel, in trossen of pluimen. Bladen handvormig samengesteld of gevind SapindaceeCn 4'éU. Zie ook Hydrangea, blz. JSO. 7 Plant zonder groene bladen, geheel geelachtig. Bloemkroon rolrond- klokvormig. Kroonbladen aan den voet met knobbels. Monótropa Stw. Bladen samengesteld of min of meer diep gedeeld 8 Bladen enkelvoudig, ongedeeld 8 Bladen in kransen, kamvormig vindeelig. Bloemen in aren. Wateiplant. Myriophfllum 490. Bladen tegenoverstaand. Bloemen 5-9 bijeen in een eindel'ingsch, bijna kubusvormig hoofdje, groenachtig Adóxa 41». Bladen verspreid. Bloemkroon geel .) Bloemen in aren. Stijlen 2. Bladen afgebroken-gevind. A g r i m ó n i a 5fö. Bloemen in bijschermen. Stijl 1. Bladen gevind. . . . Rdta 4t4. 10 Bladen tegenoverstaand of kransstandig j | Bladen verspreid ^ 11 Vruchtbeginsel onderstandig (d. i. onder de bloem als een knobbeltje te zien) _ ^2 Vruchtbeginsel bovenstandig ^3 12 Kelk en bloemkroon 4-bladig. Stijl 1. Binden meest lancetvormig of langwerpig OnograceeÊn 4*3. Kelk 4- of 5-spletig, geelachtig. Bloemkroon ontbrekend. Stijlen 2. Bladen nier- tot cirkelvormig Chrysosplénium 4tH. 13 Stijlen 2 4 ^ Stijl 1. Bloemkroon vergroeidbladig, geel, met Meeligen zoom . . Chlóra JSO Zie ook L5'thrum salicaria, blz. 4»*. 14 Bladen tegenoverstaand. Bloemkroon losbladig. 4- of 5-bladig of oni- biekend. Stijlen 2-4 Caryophyllaceeën 3tm. Meeldraden O, 3 aan 3 vergroeid. Kroonbladen 4, 1 of 2 ervan gespoord. Kelkbladen 2, afvallend. Bladen samengesteld. Fumariaceeën 3S8. Klasse XY'III. Polyadélphia. Veelbroederigen. 1 Kelk 5-deelig of 5-bladig. Kroonbladen 5, geel. Stijlen (bij de inlandsche soorten) 3. Doosvrucht 3-liokkig. Bladen tegenoverstaand, ongedeeld Hyperfcum 40K. Klasse XIX. Sjllgenésia. SaAmhelmigen. 1 Bloemen in hoofdjes door een gemeenschappelijk omwindsel omgeven. 2 Bloemen niet in hoofdjes 3 Bloemen in hoofdjes zonder gemeenschappelijk omwindsel, doch iedere bloem met een omwindsel Echinopsïjï. 2 Helmknopjes tot een buis vergroeid. Bloemkroon buisvormig, 5-tandig of 5-spletig of lintvormig. Kclkzoom uit haren gevormd. Compositen «96. Helmknopjes vrij of alleen aan den voet iets verbonden. Bloemkroon 5-deelig. Kelk kruidachtig, 5-spletig . CampanulaceeCn tttO. 3 Bloemen gespoord. Vrucht een doosvrucht 4 Bloemen ongespoord 5 4 Kelkbladen 3-5, meest 3, het grootste gespoord, gekleurd. Kroonbladen 5, de zijdelingsche paarsgewijze vergroeid. Balsaminaceeen 4Ü3. Kelkbladen 5, groer , aan den voet met aanhangsels. Kroonbladen 5, één gespoord Vióla 399. 5 Bloemkroon regelmatig, stervormig, 5 spletig. Vrucht een bes. Soldnum S03. Bloemkroon symmetrisch , 2-lippig. Vrucht een doosvrucht. Lobélia 675. Klasse XX. GynAlldria. Helmstijligen. 1 Helmknopjes 1-2. Vruchtbeginsel onderstandig, d. i. onder de bloem te vinden. Bloemdek symmetrisch, 6-deelig of 6-bladig. Bladen paral- lelnervig, soms schubvormig OrchidaceeCn t38. Helmknopjes C. Bloemdek buikig-buisvormig, 1-lippig of 3-lobbig, afvallend. Bladen hartvormig Aristolóchia JJ«. Helmknopjes 12 tot veel 2 2 Waterplanten. Bloemen met kelk en bloemkroon. Kelk 4-5-bladig. Bloembladen talrijk Nymphaeaceefin 354. Landplanten g 3 Bloemdek klokvorniig, 3-spletig, bruin A'sarum SSO Bloemen met kelk en bloemkroon. Bloemkroon vergroeidbladig, wit. Vincetóxicum S(*5. Klasse XXI. Moiioéci». E e n h ti i z i g e n. 1 Waterplanten (in water drijvend of voor 't grootste deel ondergedoken). 2 Land- en moerasplanten g 2 Bebladerde planten 3 Kleine, bladlooze, drijvende plantjes met bladachtigen stengel. Bloemen uit een spleet van den stengel te voorschijn komend. Lémna 13t. 3 Bladen gedeeld, in kransen. Bloemen klein 4 Bladen enkelvoudig, ongedeeld 5 4 Bladen kamvormig-vindeelig. Bloemen in kransen, in zich boven den waterspiegel bevindende aren M y r i o p h y 11 u ni J90. Bladen heihaald gedeeld. Bloemen zittend in de bladokseis. Ondergedoken planten Ceratophyllaceefin e&t. 5 Bladen wortelstandig, langgesteeld, pijlvormig. Kelk en bloemkroon 3-bladig. Meeldraden en stampers talrijk. . . SagittSria 333. Bladen verspreid, tegenoverstaand of bijna kranswijs, lijn- tot draadvormig. Bloemdek enkelvoudig of ontbrekend. Geslachten der Najadaceeên 138. Bladen kruiswijs of kransstandig. Bloemen alleenstaand in de bladoksels, klein Callitrfche 441. Vergelijk ook Littorélla blz. KGt. 0 Grasachtige gewassen. Bladen smal-lijnvormig, parallelnervig . . 7 Kruiden p Boomen of heesters \n 7 In het wild groeiende gewassen Gekweekt gras. Mannelijke bloemen in een eindelingsclie pluim, de vrouwelijke in zjjdelingsclie bloeikolven ZéaJWJ 8 Bloemen in rolronde, boven elkaar staande bloeikolven of in bolvormige hoofdjes, de mannelijke boven de vrouwelijke staand. Typhaceeên 433. Bladen in de oksels van schubachtige schutbladen (kafjes), tot op verschillende wijzen gegroepeerde, zeldzaam alleenstaande aartjes vereenigd. Meeldraden 3. Stempels 2-3 Carex #««. 9 Bladen gelijkhelftig ^0 Bladen zeer ongeiyklielftig. Bloemdek 2-8-bladig, gekleurd. Vruchtbeginsel o'nder- standig. Sierplanten Begonia «SJ. 10 Bladen wortelstandig ^ 5» Meeldraden 5, de helmknoppen aan den voet iets vergroeid (fig. 1295). J a s i ó n e ttfo. Bladen onder aan den stengel lederachtig, naar den top breeder wordend, die aan den stengel lancetvormig. Meeldraden 4 (fig. 1287) G1 obularia 000. 42 Stengel liggend of kruipend, soms niet ontwikkeld. Meest kleine kruiden. 43 Stengel rechtopstaand of opstijgend go Bladen wortelstandig, zeer groot, tot 0,8 lang en breed Gunnéra 4» t 43 Bladen min of meer diep ingesneden 44 Bladen enkelvoudig, ongedeeld, hoogstens met kleine insnijdingen in den rand ^ 44 Bladen vinspletig tot vindeelig (fig. 026—709). Geslachten der Cruciferen 3H!• Bladen handnervig en 7-9-lobbig of 3-deelig. Bloempjes in hoopjes in de oksels der bladen of in pluimachtige bloeiwijzen aan de toppen der takken, groenachtig (fig. 974) Alchemflla 314. Bladen 3-tallig, met omgekeerd hartvormige blaadjes. Vaak met kleis- ji D,Te. bl°emen Oxalis 4SO. 4o Kladen nier- of hartvormig of rondachtig 4(5 Bladen elliptisch of eirond tot lijn-lancetvormig ^ Bladen lijn- tot priemvormig, dus zeer lang en smal, soms ook cylindrisch. 58 iO Bladen schildvormig, d. i. cirkelrond, met den steel in het midden van de schijf vastgehecht, gekarteld. Bloemen in gesteelde hoopjes in de bladoksels (fig. 816) Hydrocótyle 44S. Bladen nier- of hartvormig of rondachtig met aan den voet vastgehechten steel ^ Zie ook Viola odorata, die vaak kleistogame bloemen heeft, blz. 4»l. 47 Bloemen geel of groengeel, aan den top van den stengel tot bloeiwijzen vereenigd (fig. 892, 893) C h r y s o s p 1 é n i u m 4!*. Bloemen roodbruin, in de oksels van bladen, met een klokvormig omhulsel, knik- kend (tig, 1072) ., ' SSO 4b Bladen verspreid ^ Bladen tegenoverstaand *54 Stengel niet ontwikkeld. Bladen langgesteeld, lepelvormig, stomp. Bloemen langgesteeld in de bladoksels (fig. 1182). Limosélla kim llant lnet trossen van witte of blauwe, niet zeer kleine, symmetrische bloemen aan het eind der takken. PolfgalaserpylUcea 43». riant met zeer kleine bloempjes gy 50 Bladen vrij breed (eirond of ruitvormig) r,j Bladen langwerpig, lancetvormig of lijn-lancetvormig. " ! 5J 51 Bloomen in hoopjes in de bladoksels, groen. Bladen vrij kort-gesteeld. Parietaria ramiflóra its. 35 De uit de middelnerf ontspringende zijnerven gaan recht naar den blad- De" uit' dé middelnerf ontspringende zijnerven bereiken den bladrand niet, maar splitsen zich vóór dien tijd in vele kleine takjes. . • • 36 Bladen aan den voet hartvormig, rondachtig. omgekeerd-e.rond toege¬ spitst, dubbel-gezaagd, zwak gelobd Coryl ^ Bladen aan den voet niet hartvormig. . . • • • • • • • * • 37 Bladen 3-hoekig tot ruitvormig, toegespitst, dubbel"geZg|{^j J a6# Bladenarrondacht'ig'of rondachtig-omgekeerd-eirond, meest uitgerand- gezaagd, kaal Alnus S l u11 nósa *6*. 38 Bladen met hartvormigen voet Bladen zonder of met onduidelijk hartvormigen voet . . . ■ • • «J 39 Bladen toegespitst, scheef-hartvormig, gezaagd, van «wieren ™ kortbehaard ' ' . Bladen gekarteld-gozaagd, kaal • • • 1 111 nu s 'l ' ® j ' 40 Bladen 3-hoekig of ruitvormig, gekarteld-gezaagd, toegespitst panden voet meest afgeknot of wigvormig . . Soorten van Populus »94. Bladen rondachtig tot elliptisch of eirond • • • • 41 Bladsteel zijdelings samengedrukt. Bladen bijna cirkelrond stomp tand kaal Populus tremula 294. Bladsteel'niet samengedrukt. Bladen rondachtig tot elliptisch of eirond. • . . Hirus dfiVi klein-gezaagd, kort toegespitst • • • 42 De sterke zijnerven loopen recht tot aan den bladran . . . • • De zijnerven bereiken den bladrand niet, maar splitsen zich voor dien tijd in vele fijne takken ^ 43 Bladen niet grijs- of witviltig • • • ' ' ' Bladen van onderen grijs- of witviltig. dubbel-gezaagd of kle.ng.lobd langwerpig .. 44 Bladen aan den voet scheef of ongelijkzijdig, dubbel-gezaagd . . . Bladen aan den voet niet scheef of ongelijkzijdig . ..... • 45 Bladen aan den voet meest duidelijk ongelijkzijdig, van onderen^kort¬ behaard of kaal en alleen in de hoeken der aderen gebaard ,jaak r^. Bladen aan den voet scheef, alleen op de nerven van onderen Jets behaard. 40 Bladen met gegolfden rand, onduidelijk getand, gewimperd^van onderen in de hoeken der aderen met haarbundels. . . . • fagus Bladen meest dubbel-gezaagd, meest kortbehaard.^^ |U 47 Bladen gaafrandig of bijna gaafrandig Bladen gezaagd, getand of gekarteld 50 48 Bladen van onderen wit of grijsviltig 49 Bladen kaal of alleen op de nerven behaard, met behaarde stelen. Rhamnus 433. Vergelijk ook Salix, blz. Sttt. 4!) Bladen i>,01-0,0.i breed. Steunbladen lancetvormig Cotoneiister 499. Bladen 0,04-0,07 breed. Steunbladen ei vormig-rondachtig, klierachtig getand. C y dó nia SOO. 50 Bladsteel even lang of half zoo lang als de bladvlakte. Blaadjes meest behaard. klein-gezaagd Pfrus JOO. Bladsteel korter 51 51 Bladen van onderen kaal of behaard, stomp, spits of toegespitst, ge¬ zaagd of dubbel-gezaagd. Bladsteel aan den top soms klierachtig. Prunus 3 li9. Bladen kaal, van boven glanzig, klierachtig gezaagd, eirond-elliptisch. Bladsteel klierachtig Salix pentindra Bladen eerst van onderen viltig, aan weerszijden afgerond, of van voren afgeknot, gekatleld-gozaagd. Bladsteel nooit klierachtig Amelanchier SOO. 52 Bladen gaafrandig of bijna gaafrandig 53 Bladen gezaagd, getand of gekarteld 56 53 Bladen kaal 54 Bladen niet kaal 55 54 Takken naar beneden gebogen of hangend. Bladen langwerpig-lancetvormig. L y c i u m SOt. Takken niet hangend, kort. Bladen lancetvormig, aan den voet wigvormig versmald Ddphne 493. Takken rechtopstaand. Bladen langwerpigomgekeerd-eirond tot wiglancetvormig, aan den top iets gezaagd, van onderen dunviltig. M f ri c a Hit. 55 Bladen bijna zittend, van onderen wit of grijsschilferig, lijn-lancet- vormig. Doornige heester Hippóphaes 493. Bladen gesteeld, langwerpig-lancetvormig, van onderen viltig. Met of zonder doornen Méspilus 499. Bladen gesteeld, langwerpig-lancetvormig, aan weerszijden zilverwit schilferig. Met of zonder doornen Glaeagnus 494. Bladen gesteeld. smal-lancetvormig tot elliptisch lancetvormig, van onderen zijdeachtig-behaard of viltig, met steunbladen. Geen doornen. Soorten van S d 1 i x Mi. Zie ook Sarothamnus blz. J*«. 56 Knoppen door een kapvormig omhulsel omsloten. Bladen langwerpig tot lijn-lancetvormig, kaal, van onderen zijdeachtig-behaard of viltig, meest fijn-gezaagd, met steunbladen SiHix taf. Knopomhulsel uit verscheiden over elkaar liggende schubben bestaand. 57 57 Bladen min of meer lederachtig 58 Bladen kruidachtig, kaal 58 Bladen eirond-ïangwerpig, iets meer dan dubbel zoo lang als breed, gegolfd, stekelig-getand I lex 433. Bladen langwerpig-lancetvormig, 3-4-maal zoo lang als breed, lang-toegespitst gezaagd. . . . Castanea t04. getand j c ui j 59 Bladen gewimperd-gezaagd, langwerpig-omgekeerd-eirond. Steunbladen door stekels vervangen Berberis 333. Bladen stekelpuntig-gezaagd, lancetvormig, in den bladsteel versmald. Prunus (Persica) 5tO. Bladen naar den voet gaafrandig, langwerpig lancetvormig, kaal. Takken bruin, kantig, gegroefd Spiraéa salicifólia SMI 60 Klimmende heesters 61 Rechtopstaande heesters of boomen ®- 61 Bladen lederachtig, altijd groen, 5-hoekig-gelobd. Bladlobben gaafrandig. H éde ra 49H. Bladen kruidachtig, 3-5-lobbig. Bladlobben grofgetand V i tis 434 62 Bladen tegenoverstaand Bladen verspreid ^ 63 Bladsteel naar boven met knobbelvormige klieren. Bladen 3-lobbig, grof-getand V i b i'. r n u m O' p u 1 u s ««*. Bladsteel zonder klieren, 3-5-lobbig. met gaafrandige, grof gekarteldgezaagde of getande lobben A'cer ■***• 64 Bladen alle gelijk van vorm 6o Bladen van denzelfden boom tof heester), deels ongedeeld, deels door stomjie bochten 3-5-lobbig of spletig, alle ongeUlk-gezaagd, aan den voet iets ongeiyk, de bovenste duidelijk hartvormig MfSt. 6b Bladen vinlobbig of vinspletig 66 Bladen handlobbig of handspletig . 67 66 Bladlobben gaafrandig. Bladen bochtig-gelobd, in omtrek omgekeerd- eirond of langwerpig-omgekeerd-eirond Quércuslfc"-#. Bladlobben gezaagd of getand. Bladen in omtrek breed-eirond of langwerpig-elliptisch tot langwerpig. . . . Soorten van Sórbus SOt. Zie ook Crataégus blz. 493. 67 Bladen zeer groot (0,08 0,15 in middellijn) of van onderen witviltig. 68 Bladen kleiner, van onderen niet witviltig 68 Bladen van onderen witviltig, bochtig-gelobd . 1'ópulusalba tt4. Bladen van onderen kaal of korlbehaard, groot Platanus Ml. 69 Bladen aan den voet wigvormig in den bladsteel versmald, met steunbladen. Crataégus 49). Bladen aan den voet afgeknot of hartvormig, zonder steunbladen . . Ribes 481. 70 Bladen handvormig-samengesteld, 3-5(7-)-tallig, althans de onderste. 71 Bladen gevind 71 Bladen 3-tallig, de bovenste enkelvoudig, ongedeeld 'I Bladen alle 3-7-tallig ' 72 Blaadjes gaafrandig. Takken roedevormig, kantig. Stengel rechtopstaand. Sarothamnus SSU. Blaadjes gezaagd of van voren getand. Takken kort, meest wollig. Stengel liggend tot rechtopstaand Onónis J2». 73 Bladen verspreid • • 74 Bladen tegenoverstaand, 5-7-taUig. Blaadjes wigvormig-omgekeerd-eirond. getand. Boomen. Aisculus 437. "IC 74 Rechtopstaande of liggende heesters • ' Klimmende heester. Bladen S-5-tallig. Blaadjes kaal, glanzig. Ampelópsis 434. 75 Bladen 3-5-tallig, groot. Blaadjes gezaagd. Stekelige heesters. R u b u s 3«?. Bladen 3-tallig, klein of vrij groot. Blaadjes gaafrandig. Heesters zonder doornen. Cy't i su s 5 Ut. Bladen 8-tallig, groot. Blaadjes nauwelijks getand, liet middelste grooter. Sierstruik zonder doornen 4»4_ 7ü Bladen tegenoverstaand Bladen verspreid 77 Klimmende heester. Bladen enkelvoudig tot gevind met hartvormige of eironde, gaafrandige of gekartelde blaadjes. Clematis Vitilba 33G. Rechtopstaande heesters of boomen 78 78 Blaadjes zonder steunblaadjes Ieder blaadje aan den voet met zeer kleine, lijnvormige steunblaadjes. Takken houtig. Staphyléa 431. 79 Blaadjes min of meer duidelijk gesteeld. Takken met merg gevuld. Sambücus Blaadjes zittend. Takken houtig 80 80 Bladen met 7-15 blaadjes. Knoppen zwart . . . . Frdxinus J?;, Bladen meest met 5 blaadjes, soms met 3 of 7, het topblaadje vaak gelobd. Neg li li do 439. 81 Blaadjes duidelijk gezaagd Blaadjes gaafrandig of bijna gaafrandig 82 Stekelige heesters Heesters zonder stekels of boomen 84 83 Steunbladen blijvend, grootendeels met den bladsteel vergroeid. Rósa sot. Steunbladen klein, draadvormig, uit den bladsteel ontspringend. R ü b u s i d &. e u s SOS. 84 Bladen korter gesteeld Bladen laaggesteld (0,025-0,03 lang) tmt 11 -25 blaadjes, in de hoeken der aderen gebaard. Pteroearva «öo. 85 Bladen kleiner, met 11-15 blaadjes, althans in het begin behaard. Knoppen viltig of kaal Soorten van Sórbus SOS Bladen zeer groot (0,30-0,40 lang), met 17-23 blaadjes. Takken biuin behaard. Rhus ty'phina •#«». 86 Bladen even-gevind. Blaadjes omgekeerd-elrond of wigvormig langwerpig, gaafrandig . , , , taragiina stekelpuntig 8_ Bladen oneven-gevind • • ' , m7 Blaadies elliptisch tot langwerpig-airond, stomp of ingesneden. . . . ■ • • • • Blaadjes langwerpig-eirond tot langwerpig-lancetvorniig, spits of toegespitst. Boomen. » 88 Steunbladen in sterke stekels veranderd. Blaadjes tot 0,01 lang. . Bo 'niai«. Steunbladen klein, niet groen. Blaadjes nauwelijks 0,02 lang . . . Colutea JJ*. 80 Blaadjes langwerpig of langwerpig-eirond, bijna gaafrandig. . . . J " b' ans Blaadjes eirond tot langwerpig-lancetvormig, grof-getand, van onderen^ met aan eiken tand .... » » 2 Onvruchtbare bladen in spiralen staand, alle gelijk van vorm . 3 Onvruchtbare bladen aan de min of meer samengedrukte, onvruchtbare takken kruiswijs tegenoverstaand, 4-rijig, de aan de kanten staande gekield, ae op ae viaüisen staande niet 5 3 Stengel tot meer dan 1,00 lang, met een crrnnt aantal takken. weinisr beworteld. Vruchtbare bladen (fig. 106) korter dan de onvruchtbare 4 Stengel tot 0,10 lang, weinig vertakt, met vele wortels, Dros. v^nvi ucuiuciie bladen lijn-priemvormig (fig. 12a), gaafrandig, afstaand. Aar alleenstaand , eindelings. Vruchtbare bladen (fig. : 2b) bijna even lancr als of lantrer dan de onvrucht- Fig. 11. Lycopodium clavatum. l 21. Arnrs a Wad: fc rugzijde; c binnenzijde van a o T7 i • i • een vrucmuaar uiau, mei net Fig. io. Octr. Vochtige hei- geopende sporanginm. en veengrond. Algemeen. Moeras wolfsklauw. L inundatum L. 4 Aren meest 'l ot 6 bijeen, opeen laugen, los bebladerdeo steel (fig. 11). Onvruchtbare bladen in een lang, witachtig haar uitloopend , naar boven gebogen, dicht aanliggend, getand of gaafrandig. Juli. Augs. Heidevelden , vooral vochtige. Vrij algemeen . . . . Groote wolfsklauw. L. clavatum L. Aten zittend, alleenstaand. Onvruchtbare bladen in een stekende punt versmald (zonder haarachtige puntl, Horizontaal Hg. IJ. tig. 1:1. afstaand of naar beneden gericht, meest fijn gezaagd. Augs., Septr. In bosschen. Olteiterp (I r.) Stekende wolfsklauw. L. nnnotinum L. 5 Aren 2-6 op lange, los bebladerde stelen (fig. 13a). Vruchtbare bladen eirond, plotseling kort toegespitst (fig. 136), slechts l'/2-maal zoo lang als de sporekapsels. Stengel meest onderaardsch kruipend , tot over 1,00 lang. Augs.—Octr. Zevenkr'tid. Kleine wolfsklauw. L. complanatum L. Fig. 11. Lycopodium clavatum. Auc*s a b,ad: h rugzuae; c binnenz\ide van _ een vruchtbaar blad. met het Fig. 13. L. amiótinuiii L. Vruchtbare bla- Rechtopstaande takken waaiervormig vertakt, hunne takken een trechter vormend, de middentak meest onvruchtbaar. De bladen aan de kanten staand in het bovenste derde deel vrij, afstaand, duidelijk breeder dan de op de platte zijden staande aangedrukte bladen. Plant levendig groen. Heidegrond. Zeldzaam a. anceps Wallr. Rechtopstaande takken met takken, die tot dichte bosjes vereenigd zijn, de middentak aard ragend. De bladen aan de kanten staand niet opvallend breeder dan de aan de platte zijden staande, zoowel als deze aangedrukt. Plant grijsgroen. Heidegrond. Vrij zeldzaam . /3. Chamaecyparissus A. Br. III. Fam. Isoetaceeëii. xxiv. Sporekapsels en sporen van 2-erlei soort, nl. met groote en wet kleine sporen. Stengel knolvormig. Bladen lang, half rolrond, biesachtig. Ondergedoken trater- of moerasplan ten. Sporekapsels in een groeve van den sterk scheedeachtig verbroeden bladvoet zittend» alle gel^k van vorm, die der buitenste bladen vele groote sporen, die der binnenste nog meer kleine sporen bevattend Isoëtes JO 1. Isoëtes L. Biesvaren. Bladen kort toegespitst, stijf, donkergroen, meest 0,08-0,1 lang (fig. 14». Groote sporen met lage ten deele lijstachtig verlengde, gebogen knobbels bezet, zelden bijna glad. 2J.. .Juni- Septr. Op den bodem van plassen meest veel bijeen. Biesvaren. I lacüstris L. De vorm ". rectifólium. met rechte bladen, is bij Weert, de vorm ft. c u r v i f ó 1 i u m, met gekromde bladen, in Friesland gevonden. Bladen geleidelijk fijn toegespitst, buigzaam, lichtgroen. Groote sporen dicht met vry lange, dunne, zeer broze stekels bedekt. Juli —Septr. Op den bodem van plassen meest veel bijeen. Stekels p oor bies va ren. I. echinóspora Durieu. De vorm a. curvifólium, met alstaando, kortere en buitenste, teruggekromde bladen is met den vorm /3. rectifólium, waarbij de langere, aan den voet dikkere bladen rochtopstaan. bij Weert gevonden. Beide soorten gelijken in uiterlijk veel op ondergedoken en in dien toestand niet bloeiende ex. van L i 11 o r e 11 a. die zich intusschen door de draadvormige uitloopers en de witte wortels dadelijk onderscheiden. De Isoëtessoorten zijn door do -«porekapsels, door de donkere kleur der wortels, door den tweelobbigen knol, dien men door het onderste deel der bladen heen kan voelen, te herkennen. De aanwezigheid van de vaak van den oever niet zichtbare plant verraadt zich vooral in den herfst door de dan loslatende, drijvende bladen. die «oms groote massa's vormen. Hg. 14. Isoëtes lacüstris. a blad met sporekapsel met groote sporen: f> blad niet sporekapsel met kleine sporen: c -porekapsel met groote sporen. Klasse III. Filicineeën. Varens. IV. Fam. Polypodiaceeën. Eigenlijke varens, xxiv. Landplanten. Bladen in den knop spiraalvormig opgerold. Sporangiën aan de achterzijde der bladen meestal tot bruinachtige hoopjes cereenigd, die raak door een vliezig uitiras der bladvlakte (dekvliesje) bedekt zijn. 1 Vruchtbare bladen van de onvruchtbare in vorm verschillend (fig. 31). Bladen diep-vindeelig, met smalle, gaafrandige slippen, de onvruchtbare op den bodem liggend, de vruchtbare rechtopstaand. De vruchthoopjes bedekken ten laatste de geheele ondervlakte. Bléchnnm tto. Alle bladen zijn gelijk van vorm 2 '2 Bladen ongedeeld, verlengd. Vruchthoopjes lijnvormig, 2 aan 2 bij elkaar, later samenvloeiend, hunne dekvliesjes naar de vrije randen gekeerd (fig. 30) Scolopéndrium II». Bladen min of meer diep vindeelig. Vruchthoopjes groot, rond, zonder dekvliesje (fig. 15) Polvpódium tos. Bladen gevind tot 3-voudig gevind 3 3 Bladen klein of vrij groot (0,05-0,40 lang) 4 Bladen groot (0,30-1,50 lang) 7 In twijfelachtige gevallen determineere men volgens 4 en volgens 7. 4 Vruchthoopjes lijnvormig of langwerpig, met zijdelings aangehecht dekvliesje, slechts aan eene zijde der nerf (fig. 27). Asplénium lo«. Vruchthoopjes rond, op den rug van de nerf 5 5 Vruchthoopjes van den rand verwijderd of samenvloeiend, over de geheele bladondervlakte verdeeld 6 Vruchthoopjes langs den bladrand staande, ieder afzonderlijk en daar bedekt door den omgebogen bladrand (fig. 82a) Adiiintum III. C> Dekvliesje ontbrekend (fig. 17). Bladsteel langer dan de bladvlakte, die aan den voet het breedst is. . . . Phegópteris tos. Dekvliesje aanwezig (fig. 25a). Bladsteel weinig korter of langer dan de bladvlakte. Dekvliesje alleen aan de binnenzijde vastgehecht, naar den bladrand vrij, ten slotte teruggeslagen. Vrij groote varens. Cystópteris tot. 7 Vruchthoopjes geheel randstandig, een samenhangende lijn onder den omgerolden rand der bladslippen vormend (fig. 33) Bladen alleenstaand , zeer groot, meest 3-voudig gevind . . . Ptéris ttt. Vruchthoopjes niet randstandig 8 8 Vruchthoopjes slechts aan één zijde der nerf, langwerpig, zelden rond, vaker haakvormig, over de nerf reikend (fig. 29). Dekvliesje zijdelings aangehecht of zeer weinig ontwikkeld. A t h y r i u m 109. Vruchthoopjes op den rug der nerf, rondachtig 9 9 Dekvliesje ontbrekend (fig. 17). Bladsteel lang, met 2 vaatbundels. Wortelstok kruipend. Vrij groote varens. Phegópteris tos. Dekvliesje aanwezig, doch soms klein en groen, afvallend, rond of niervormig, in het midden of in de indeuking vastgehecht (fig. 18 en 19a) Polystichum tos. 1. Polypódium Trn. 1 Wortelstok kruipend, 2-rijig bebladerd (fig. 15). Bladen diep vindeelig, in omtrek langwerpig-lancetvormig of langwerpig, stijf, Fig. 16. Polypodium vulgare. a wortelstok: h onderzode van eon bladslip met vruchthoopjes: c vruchthoopje: rt sporangium bi) e i*tfpe sporen uitlatend. Fig. 16. Phegópteris polypodioides. « deel van oen blad met vruchthoopjes; b ligging der vruchthoopjes ten opzichte der nerven: c wortelstok. kaal, overwinterend. Bladslippen bjjna gaafrandig, stomp. 0,100,30. 2J-. Augs.—Octr. Op boomstronken, aan oude muren, op knotwilgen, op zandigen, belommerden boschgrond, aan wallen en duinhellingen. Algemeen. Eikenvaren. Stronkvaren. E i k v a r e n. P. vulgare L. 2. Phegópteris Fée. Beukvaren. Bladen gevind tot drievoudig gevind, afzonderlijk aan den kruipenden wortelstok staande, langgesteeld 1 Bladen met vinspletige blaadjes, in omtrek driehoekig, lang toegespitst, ^behaard (hg. 16). Blaadjes lancetvorrmg, het onderste paar meest naar beneden gebogen, van de overige verwijderd. 0,lolt, 30. 0).. Juli, Augs. Bosschen. Paterswolae, het Loo, Zuid-Limburg, Glanerbrug. (Polypodium Phegópteris L.) Smalle beukvaren. I*. polypodloides Fée. Bladen dubbel- tot 3-voudig gevind, in omtrek breed-drieboekig, kaal of klierachtig behaard. 2 Bladen kaal, levendig groen, teer (fig. 17). De bladvlakte staat bijna horizontaal ten opzichte van den steel. Bladsteel 2-3maal zoo lang als de bladvlakte. 0,10-0,40. Juli—Septr. Op muren en beschaduwde plaatseD. Vrij zeldzaam. (Polypodium Dryopteris L.) . . .Gebogen beukvaren. P.DryópterisFée. Bladen van onderen niet korte klierharen bezet, meer geelgroen, dof, wat hard. De bladvlakte staat in het verlengde van den steel. Bladsteel omstreeks IJ-rnaal zoo lang als de bladvlakte. 0,100,40. 2J-. JuliSeptr. In bosschen, aan den voet van boomen, op oude muren. Alleen in Zuid-Limburg. (Polypodium Robertianum Hoffm.i Rechte beukvaren. P. Robertianum A. Br. Riekt eigenaardig, de reuk heeft wel wat van S Fig. 17. Phegópteris Dryópteris a blaadje 2e orde, b bladslip van zulk een blaadje. ïgenaardig, de reuk heeft wei wat dien van Geranium Robertianum, vandaar de naam. 3. Polystichum Rth. Niervaren. Bladen in bundels, in omtrek iancetvorinig 1 Dekvliesje min of meer niervormig, in den inham, dus zijdelings hpupftt.i rrrl (f\a .2 — 0 \r-i - — / Dekvliesje schildvormig, in het middelpunt bevestigd (fig. 19a». Bladen tyjna dubbel gevind, donkergroen, meest overwinterend, tot 1,00 lang. Bladsteel met donkerbruine of roodbruine schubben bezet. Blaadjes le orde langwerDitr tot liin-lancetvormitr. toegespitst. Blaadjes 2e orde aan weerszijden tot 20 toe, rig. 1H. a aan den voet vaak geoord (fig. 19''). 0,30-1,00. Fig. 19. Juli—Septr. Beschaduwde wallen. Limburg, Wageningen. (Aspidium aculeatum DAI1.) Naald va ren. r. aculeatum I ral. 2 Bladsteel met 2 handvormige vaatbundels. Bladen 's zomers groen, gevind met vinspletige of vindeelige blaadjes. Dekvliesje klein, spoedig afvallend, daardoor schijnbaar ontbrekend 3 Bladsteel aan den voet met 5-11 vaatbundels. Bladslippen gezaagd of getand. Dekvliesje blijvend 4 3 Bladen langgesteeld (de steel omstreeks zoo lang als de bladvlakte), aan dpn vnpt nnnwpliiks: vpvcmalrl uan rtnHprpn 7nndpr klieren. Blaadjes spits, de vruchtbare aan den rand sterk omgerold (tig. 20), driehoekig of sikkelvormig. TTT _-i._l_i._l_ -1 ■ r »T UI IvlObUJV UUI1 , kruipend. 0,30-0,80. Fijf. -Ju. 2f. Juli, Augs. Veenachtige weilanden, moerassige veenstreken , vochtige heiden. Vrij algemeen. Addervaren. Moerasvar en. P. Thely pteris Roth. Deze wordt wei verward mot de volgende, waarvan zü zich echter al dadelijk onderscheidt door de sporehoopjes, die by deze in het midden tURschen de nerf en den rand staan. Bladen kortgesteeld (de steel veel korter dan de blad¬ vlakte) , naar boven en beneden versmald, van onderen met ver- i ig. 21. spreiae, goudgele klieren bezet. Blaadjes stomp (fig. 21), vlak, later met omgerolden rand. Wor- tplsfnk korf rlil: O ftfLO ftft 2L Juli, Augs. Belommerde bos- Fig" a Filix mas- schen, op vochtige plaatsen, ~ Zeldzaam . Stippel varen. van een hoopje zonder dekvliesje; P. Oreópteris D. C. d opengesprongen sporangium. Deze onderscheidt zich van de volgende, waarmee zty wel verward wordt, door het klierachtige, maar overigens kale blad, de bil na gaafrandige slippen en de randstandige sporehoopjes. 4 Hladsteel kort, krachtig, meest dicht met schubben bezet, met 6-8 vaatbundels. Bladvlakte in omtrek lancetvormig-langwerpig (naar den top langzamerhand, naar den voet minder, doch duidelijk versmald), enkel-gevind, met diep-vindeelige, dicht op elkaar staande blaadjes en langwerpige, stompe, meest gekarteld-gezaagde, 7. Scolopéndrium Sm. 1 Bladen in bundels, langwerpig tot lijn-lancetvonnig, aan den voet hartvormig, gaafrandig, vaak aan den rand iets gegolfd, kaal (fig. 30). Bladsteel kort, met bruine, bijna haarachtige kafschubben bezet. 0,15-0,50. 2j-, -Juli, Augs. Oude, vochtige muren, waterputten , beschaduwde steenachtige plaatsen. Zeldzaam. Ook als sierplant .... Hertstong. Tongvaren. S. vulgare Sm. Fig. 80. Scolopéndrium vulgare. Fig. 81. Blechnum Spicant. a deel van een vruchtbaar blad, ver- u onvruchtbaar blad: /> boven-, c onderzijde groot: l' r(ip, opengesprongen sporan- van een bladslip: tl vruchtbaar blad: e on- gium: c het bovenste deel van het blad derzijde van een vruchtbare bladslip, b(j f van een gekroesden vorm. sterk vergroot: g onrjjp, h rjjp sporangium. 8. Bléchnum L. Bladen in omtrek langwerpig tot langwerpig-lancetvormig, kamvormig-vindeelig, lederachtig, kaal (fig. 31). Bladslippen gaafrandig, die der vruchtbare smal ljjnvormig, die der onvruchtbare lijn-lancetvormig. 0,10-0,50. Juli—Septr. Vochtige, beschaduwde plaatsen , in bosschen. Vr{j algemeen. Slootvaren. Dubbelloof. B. Spicant With. ■u =ssras W° '«sawa! "•«*«sna* bladen, met veel meer en kleinere slippen. 9. Adiantum L. 1 Bladstelen lang, driekant, glanzig zwart (fig 3'J) Bladen 'J- of 3-maal gevind Blaadjes ei-wigvormig. Vruchthoopjes aan de onderzijde van den omgeslagen bladrand, zonder dekvliesje-. 0,16-0,:i0 Ju i, Augs. Oude muren. Maastricht. Vrouwenhaar Venushaar. A. t'Hpillus Vénerls L. 10. Ptéris L. 1 Bladen alleenstaand, dubbeltot 3-voudig gevind, in omtrek driehoekig, stjjf, bijna lederachtig, kaal of van onderen behaard (fig. 33). Blaadjes langwerpig of lijnlancetvormig, stomp, de onderste vinspletig. Bladsteel bij scheeve doorsnede aan den voet (ten gevolge der rangschikking der vaatbundels) een dubbelen adelaar vertoonende. 0,502,00. i-. Juli, Augs. Heidevelden, bosschen, be- , schaduwde plaatsen, soms alleen geheele oppervlakten Slangenbrood. Adderkruid. Fig. 32. Adiantum Capillus Veneris. , b -tukken van ecu -porendragenden bladrand ; c voorkiem met jonge plant. leslaand. Vrij algemeen. Adelaars varen. P. aquilina L. V. Fam. Osmundaceeën. Koningsvarens. xxiv. Landplanttn. Bladen in den knop spiraalvormig opgerold. Sporekapiels alleen awi het bovenste deel der bladen tot een tros vereen,gd. Kenmerken dezelfde als voor de familie zijn opgegeven. Os m fin da ff«- 1. Osmünda L. I Bladen dubbel-gevind, kaal, licht-, vaak geelgroen (fig. 34): Blaadjes Fig. 83. Pteris aquilina. " vïn^w ™rtaJtkinB van een blad; b deel van een blad, rechts met - vruchtbare blaadjes: c een onvruchtbaar deel van een blad: d eeniee oer randstandige vruchthoopjes, btf e een daarvan opengesprongen. Ie orde bijna tegenover elkaar staand. Blaadjes 2e orde lanzwer- ril Cf cfnmn tvwwifHt 1 atuiup, meest zwaK-geKarteld ^ ruchthoopjes aan hunne blaadjes in aren gerangschikt, ten slotte bruin. 0,50-1,50. 2J-. Juni, Juli. Bosschen, veenachtige, belommerde plaatsen, beschaduwde slootkanten. Vrij algemeen. Pluimvaren. Koningsvaren. 0. regalis L. VI. Fam. Ophioglossaceeën. xxiv. Addertonggewassen. Landplanien. Bladen in Jen knop niet spiraalrormio nnnernld de bladslippen van een sterk veranderd, een gesteelde aar of pluim vormend blad deel gesloten. Onvruchtbaar deel der bladen ongedeeld. Vruchtbaar deel aarvormig, lijnvormig, in 2 rijen de sporekapsels dragend. Ophioglóssum H3. Fig. S4. Osmunda regalis. a Hporanglum. Onvruchtbaar deel der bladen vinspletig tot dubbel-gevind. Vruchtbaar deel pluim-, zelden bijna aarvormig . Botrychium ti3. 1. Ophioglóssum Trn. 1 Onvruchtbaar deel der bladen eivormig of langwerpig-eivormig, stomp, gaafrandig, geelgroen, zich van het meest langer vruchtbaar deel in of over het midden scheidend (fig. 35). 0,05-0,25. 2).. Juni, Juli. Vochtige weilanden, duinpannen, vochtigen duingrond. Vrij algemeen Addertong. 0. vulgatum L. Fig. 35. Ophioglossum vulgatum. Fig. 36. Botrychium Lunaria. a deol van een vruchtaar met r^jpe s|»o- a deel van het vruchtbaar deel van rangiön; ft sporen, b\j c vergroot. oen blad ; b sporen. 2. Botrychium Sw. 1 Het onvruchtbaar bladdeel zittend, zich in het midden der plant van het vruchtbare scheidend, in omtrek langwerpig, gevind (fig. 36). Blaadjes halvemaanvormig met breeden, wigvormigen voet, ongedeeld, gaafrandig, zelden gekarteld tot gelobd. 0,05-0,20. 2J.. Juni, Juli. Duinhellingen, heigrond. Vrjj zeldzaam. Maankruid. Maan varen. B. Lunaria Sw. heikels, Oe'ill Flora, 4Jt druk. fe VIL Fam. Jlarsiliaceeën. Pilvarenachtigen. xxiv. M oerasplanten. Sporekapsels in ronde, doosachtige omhulsels ingesloten, die aan Hen voet der bladen zitten. In netzelfde omhulsel zitten Lenige grootere sporen (macrosporen) en verder talrijke kleine (microsporen). Bladen in de jeugd spiraalvormig opgerold. 1 Bladen in 2 rijen , steelachtig, zonder bladvlakte. Vruchtomhulsels kortgesteeld, kogelvormig, schijnbaar 2- of 4 hokkig, met 2 of 4 kleppen openspringend. Pilularia 114. 1. Pilularia Vaill. 1 Stengel draadvormig, kruipend, tot 0,50 lang. Bladen priemvormig toegespitst, meest 0,03-0,10 lang ffig. 37). Vruchtomhulsel zoo groot als een erwt, bruinzwart, 4-kleppig. Juli—Septr. Moerassigen heien veengrond, vochtige weilanden. Vaak vrij algemeen. P 11 v a r e n. P. globulifera L. Fig. 8- PiIularia globulifera. Deze plant bedekt, evenals de met haar in uiterlijk zoo overeonkomende H e 1 e ocharis acicularis, gehoele oppervlakten; zjj onderscheidt zich echter, ook als er peen sporekapsels ztfn, van deze door de bladen, die, als z\) .jong zijn, ingerold zyn en ook later vaak iets gewonden ztfn en in allen gevalle dikker en zachter z\jn dan de stengels der Heleocharis. VIII. Fam. SalTiniaceeën. Water varens. Op het water drijvende planten. Sporekapsels in doosachtige omhulsels aan den voet van draadvormig vertakte ivaterbladen. Sporekapsels met macro• en microsporen in afzonderlijke omhulsels gezeten. 1 In het water neerhangende wortels. De sporekapsels met macrosporen zitten alleen in een vruchtomhulsel. Bladen 0,001-0,003 lang, dicht opeengezeten Azólla lis. Behalve do 2 r^jen op het water drijvende, 0,005-0,015 lange bladen is er nog een rü in het water neerhangende, sterk verdeelde, op wortels gelijkende bladen. Geen wortels De sporekapsels met macrosporen zitten eenige byeen in een vruchtomhulsel. Sal vinia 115. 1. Salvinia Mich. Drijvende bladen kortgesteeld, elliptisch, aan den voet meest eenigszins hartvormig van boven lichtgroen met rjien van knobbeltjes, van onderen dichtbehaard, ten slotte bruin- of roodachtig (fig. 38). 0,02-0,07. Q. Septr., Octr. Stilstaande en langzaam stroomende wateren. Zwolle, Leerdam. Zilwschoon. Vlotvaren. S. natans Alk Fig. 38. Salvinia natans. Fig. 39. Azolla a sporangiën. filiculoides. 2. Azólla Lmk. Azolla. Plant krachtiger dan de volgende, met dikkere vertakkingen (fig. 39). Bladen diep 2-deelig, de bovenste bladslip 2 mM lang en 2' '2 mi) breed, meteen vrij breeden, ongekleurden rand en 1-cellige, papilachtige haren. 0,02-0,025. 2)- (?). Uit Z.-Amerika. In slooten en grachten in Utrecht en Holland, waar zjj het water met een veelal bruine laag bedekt. . . . Rood kroos. A. filiculoides Lmk. Plant met vrjj teere vertakkingen, büna gohoel op de wateroppervlakte drijvend. Bladen diep 2-deelig, de bovenste bladslip iets onsyinmetrisch, l'/i mM lang, >/2-l mM breed, zonder of met een smallen ongekleurden rand en vaak 2-cellige papilaehtige haren. n,007-0,0ir>. 1). (?). Uit N.-Anierika. Om Leiden in slooten. Kleine azolla. A. G'arolinlana Willd. GROEP II. PHANEROGAMEN. AFDEELING I. GYMNOSPERMEIN. NAAKTZADIGEN. FAMILIE 9 3 Bladen 0,02—0,07 lang 4 Bladen 0,12-0,20 lang, glanzend of groen van kleur. Jonge takken rood. Kegels ongesteeld, in rijpen toestand horizontaal afstaand of schuin naar beneden gericht, glanzend, meestgrooter dan by P. silvestris (flg. 47). Schors roodgrijs tot bruinrood. 12,00-30,00. Ij. Mei. Uit hot gebied der Middellandsche Zee. Op zandgrond, aangeplant. Heksenmast. Zeeden. f P. Pinaster Ait. 4 Bladen blauwgroen , 0,04-0,07 lang. Kegels duidelijk gesteeld, dadelijk na den bloeitijd haakvormig naar beneden gebogen, in rijpen toestand kegelvormig, dof ot' bijna dof (fig. 48), grijs. Vruchtschubben met een tamelijk vlak of verhoven tot haak vormitr schild. Vleugel 3-maal zoo lang als het zaad. 4,i- fig- *"• Schors eerst geelrood, later grijsbruin en met scheuren. 5,00-30,00. K Mei. Algemeen, in bosschen, op zand- en heigrond. Grove spar. Mastspar (grenenhout). Grove den. P. sil véstris L. Fig. 48. Pinus «ilve tris. Fig. 49. Abies albi. « tak met mannelijke katjes: b stuifmeel- a tak met mannelijke katjes; I» manno- zakken: r vrouwelijke katjes: d schub: iyko bloem; r meeldraad: d kegel: e, /, e vruchtdragende tak: /"rijpe kegel; y g schubben; h zaden. zaad met, /< zonder vleugel. Bladen donker grasgroen, korter, 0,02-0,05 lang. Kegels zittend of zeer kortgesteeld, later horizontaal afstaand of schuin naar beneden gericht, als z[) rijp zijn. glanzend. Vleugel 2-maal zoo lang als het zaad. Schors bruingrijs. De alleen in ons land gevonden vorm 8. Pumilio Haenke heeft gelykmatig gevormde kegels, die donkerbruin, bolvormig-eirond z«n met hoogstens halfbolvormige, gewelfde schilden en deze ziin korter dan de bladen. De stam is meest liggend en het is meestal een heester 1,00-2,00. Ij. Juni, Juli. B« Kerbeek vr« veel btjeen. Ook gekweekt. Bergden. +P. mntana 10. A bies Tm. xxr. 1 Bladen vlak, vaak 2-ryig, van onderen blauwgroen of witachtig. Kegels klein, han- Bladen* vlak", *vaak b\jna 2-rflig, van onderen meest wit. kegels rechtopstaand met afvallende schubben * * • 2 Bladen 0,008-0,014 lang, van boven met een ondiepe lengtegroef, van °»dere" 1 witte lengtestrepen. Kegels zittend, eirond, 0,02o lang met elliptische, afgeronde schubben en ingesloten schutbladen. 10,00-30,00. Ij. Sierboom uit N.-Amerika. (Tsuga canadensis Carr.) Hemlockspar. f A' canadensls Poir. Bladen 0,02-0,024 lang, spits, onregelmatig 2-ryig, van onderen blauwgroen. Kegels alleenstaand, eindelings, langwerpig-eirond (0,06-0,075). Opchubben blüia c^kelrond, gaafrandig. Schutbladen uitstekend. 30,00-60,09. Ij. Sierboom uit N.-Ameiika. b ® A. Douglasil Linul. 3 Bladen alleen van onderen met 2 witte strepen, dus van boven meest d°nkorgr°en. 4 Bladen zoowel van onderen als van boven inet blauwachtige of witte strepen ,aaai- door van boven meer dof of blauwgroen, op de doorsnede vlak, niet vierhoekig. Kegels 0,010-0,025 lang, 0,07-0,08 dik, de schubben voor de rijpheid leikleurig, maai door de ver uitstekende groene schutbladen blauwachtig aangeloopen. Schutbladen bijna geheel overdekt. 20,00-60,00. I). Sierboom uit N.-Amerika u Edele den. + A. nobllis Liudl. 4 Bladen 0,024 lang, dicht meerryig, later onregelmatig 2-r»)ig, stomp 2-tandie, van onderc-n met 2 witte strepen. Kegels bjina zittend, eirond. Schubben breed, randig, bekervormig. Schutbladen aan den top teruggeslagen, boven de schubben Uitstekend. 20,00-30,00. I>. Uit Z.-Rusland f A, Norilmauniana l.k. Bladen tot 0,024 lang, bijna 2-rjjig (Hg. 40), aan den top ingesneden, van onderen met 2 blauwwitte lengtestrepen. Kegels rolrond, roodachtig-violet, in rijpen staat bruin. Schubben even broed als lang, met franje. Schutbladen getand, met rechtopstaanden top. 20,00-50,00. I». Mei. Aangeplant en zelden verwilderd. (Pinus Picea L. A. pectinata D. C.) Zilver spar (dennenhout), f A. alba Mi». — Bladen 0,012-0,018 lang, onregelmatig 2-ryig, stomp tot ingesneden, van onderen blauwachtig-wit. Kegels 2-3 by elkaar, rolrond, spits violet. Schubben afjgerond. Schutbladen biina hartvormig, gekarteld , boven de schubben uitstekend. 10,00-1H,00. Ij. Uit N.-Amerika Balsemspar. +A. Ualsamilera Poir. 11. Picea L. xxi. 1 Bladen alleenstaand, vierkant, kort-gestekeld , aan beide zijden groen, naar boven en ter zijde gericht , (i—12 jaren blijvend. Kegels eindstandig, later hangend, geheel afvallend (fig. 50). Schors grijsbruin. 20,00-50,00. K Mei. Met dennen gemengd groote wouden vormend. (Pinus Abies L., Abies exoelsa I'oir.) Fijne spar {vurenhout). Spar. P. 6Xcélsa Lmk Als sierboomen vindt men aangeplant: 1 Jonge takken fluweelachtig-viitig. Naalden klein (0,012 lang)i. stomp, donkergroen. Kegels eirond, hoogstens 0,02 lang. 18,00-30,00. b Mei Lit N.-Amerika- Zwarte spar. t F. nijtra Link. Jonge takken kaal. Naalden grooter (0,012-0,02". langi, stomp, aan de kanten wit, welriekend. Kegels langwerpig, tot 0,07 lang. 13,00-30,00 Ij. Mei. Uit N -Amerika Witte spar. f P. alba Lmlt. 12. Larix Tra. xxr. 1 Bladen aan korte zijtakken in bundels, aan de jongere uitgroeiende takken alleenstaand, lichtgroen (fig. 51). Kegels eirond, rechtopstaand, in het eerste jaar rjjp wordend. Ke^relschubben aan den top verdund. Zaad niet blHvenden vleugel. Schors eerst geelbruin, later grijs. 10,00-25,00. Ij. April, Mei. Als woud-en sierboom vaak aangeplant, ook verwilderd. (Pinus Larix L., Larix europaea D. C.) Lorkenboom. Larke. Lork. f L. decfdna MUI. Fig. 50. Picea excelsa. Fig. 51. Larix decidua. (i. b doorsnede van een naald: c nianne- aa mannelijke, cc vrouwelijke katjes; Ujke, d vrouwelijke katjes: e meeldraad: b meeldraad: d vrouwelijke bloem,by e f schubbetje met 2 eitjes: y rtfpe kegel: hare eitjes; f rijpe kegels; g, /ivrucht- h schub met zaden. schubben; i zaad. 13. Cédrus Lk. xxi. 1 Takken rechtopstaand. Bladen donkergroen, byna rolrond, rechtopstaand. Kegels gesteeld, eirond, rechtopstaand, aan den top ingedrukt, grijsbruin. Schubben breed, afvallend, 2-zadig, fijn getand. Zaden gevleugeld. Sierboom uit den Taurus en den Libanon Ceder, "f C. Libani Barrel. spitse slippen, van onderen behaard, niet van boven onduideiyk gegroefde stelen, de bovenste met afgeknotten voet. Takken der lange smalle bloeiwyze rechtopstaand, tegen den stengel gedrukt. Bloemen witachtig. 2,00-2,60. %, Juni, Juli. Sierplant uit Thibet Russische rhabarber. f R. palmatnm L. 3. Polygonum L. Duizendknoop, vnr. Tweeslachtige kruiden met bebladerden stengel en verspreide, gaafrandige bladen. Nootjes driekant 1 1 Stempels niet scbildvormig of gevvimperd 3 Stempels schild vorm ig of gewimperd. Hooge (gewoonlijk meer dan 1,50 hoogc) sierplanten met bloemen in trossen of pluimen 2 2 Stengels krachtig, aan den top overhangend, evenals do bladstelen roodachtig aan- geloopen. Bladen gesteeld, breed-eirond of eirond langwerpig met afgeknotten of kortpljlvormigen voet. Bloemtrossen okselstandig, losbloemig, in bundels of tot pluimen vereenigd, zelden alleenstaand. Schutbladen stomp. Bloemen wit of roodachtig wit. 1,00 8,00. Augs., Septr. Sierplant uit Japan. Eembrug by Amersfoort, Monster, Rotterdam, Bussum—Hilversum verwilderd. + P. cospldatum Sieb. et Zucc. Stengels zeer dik. Bladen broeder en langer dan bij de vorige (tot 0,2 lang}, kortgesteeld, eirond of eirond-langwerpig met byna hartvormigen voet, van onderen meest blauwgroen. Bloemtrossen samengesteld, eind- en okselstandig, veel korter dan het blad. Schutbladen lang, toegespitst. Bloomen witachtig. 2,00-4,50. 2J.. Septr., Octr. Sierplant van het eiland Sacnalin, ook verwilderd (Den Haag». ook verwilderd (Den Haag). + F. sachalinénse F. Schmldt. 3 Bladen eirond, lancetvormig of lijnvormig ... 4 Bladen driehoekig, hart- of pijlvormig. Meeldraden 8. Stengel (rechts) windend. Bloemen in bundels in de bladoksels, tros- of pluimvormig 13 4 Bloemen in aren ... 5 Bloemen alleenstaand of 2-5 bijeen in de bladokeels, groen OI purperrood en Hg. 4oU. rolygonum aviculare. met witten rand, de bo- « bloem van achteren, in 6 van voren gezien; . . .. c vruchtbeginsel: d vruchtomhulsel: e vrucht. venste soms tot schijnaren vereenigd (fig. 450). Meeldraden 8. Stijlen 3, kort. Bladen elliptisch tot lijn-lancetvormig. Scheeden 2-spletig. Stengel meest liggend, tot aan den top bebladerd. Vruchten rimpelig gestreept, bjjna dof. 0,15-0,45. 0. Juni—Herfst. Langs wegen, op bebouwden grond. Zeer algemeen. Bargegras. Mottegras. Weggras. Kretipelgras Varkensgras. P. aviculare L. P. Bellardii A 11. onderscheidt zich van P. aviculare, doordat de vruchten ftyner gerimpeld en iets glanzig zijn en doordat de aren lang zijn met uiteenstaande kransen, zy schijnen onbebladerd. Deze is by Rotterdam en Amsterdam als aangevoerd, waargenomen. 5 Stengel niet vertakt, een enkele schijnaar dragend. Bladen la&gwerpig-eirond tot eirond-lancetvormig, met iets gegolfden rand Hg. 4oU. roiygonum avicuiare. n bloem van achteren, in b van voren gezien c vruchtbeginsel: d vruchtomhulsel: e vrucht en afgestompten of hartvormigen voet (fig. 451), de onderste in een langen, gevieugeiaen steei overgauuue, de bovenste zittend. Bloemdek roodachtigwit. 0,30-0,90. !)-• Juni- Juli. Op beschaduwde , vochtige plaatsen en in weilanden. Vrij zeldzaam. Adder wortel. P. Bistórta L. Stengel min of meer vertakt, iedere tak in een aar eindigend 6 6 Aren dicht, ineengedrongen, rolrond . . 7 Aren ijl en dun, draadvormig . . . .11 7 Bladsteel boven het midden uit de scheede gaand. Bladen langwerpig tot lancetvormig (fig. 452&). Meeldraden 5(4) (fig. 452«;. Bloemdek roodachtig-wit tot purper. Vrucht aan weerskanten gewelfd, scherpkantig. A nn 1 «A «I T • n i „ T l U,öU-l,OU. JUDl ovpu. lil vLl ickugo slooten en grachten, op bouw- en weiland. Algemeen. Fonteinkruid. Roowilg. Wilde wilg. Veenwortol. P. amphibium L. Vormen: se. natans Mnch. Stengel in het water zwevend. Bovenste bladen drijvend, langgesteeld, meest langwerpig, spits, evenals de scheeden kaal. Vrij algemeen. In het water. p. torréstro Leers. Stengel rechtopstaand, klierachtig behaard. Bladen meest lancetvormig, kort gesteeld, evenals de kortgewimperde scbeeden aangedrukt kort en stxjt behaard. Algemeen. Op het land. Bladsteel onder het midden uit de scheede gaand of bijna van den voet uitgaand. Meeldraden meer 6 of 7. 8 8 Scheeden meestal aangedrukt. Meeldraden 6 ... 9 Scheeden trechter- of bijna storvormig, uitstaand. Meeldraden 7. bloemen purperrood, in dichte rolronde, knikkende of hangende aren. (1,90-2,40. G). Juli-Herfst. Sierplant uit het Oosten, ook verwilderd. Vaassen—Epe, Deventer, Delft. Oostersche duizendknoop, -j- P. orientale L. 9 Bloemdek en bloemstelen met klieren. Bloemdek tijdens den vruchttgd met uitstekende nerven, meest groenachtig. Aren kort, dik. Bladen elliptisch-langwerpig tot lancetvormig (fig. 453), vaak in het midden met X _ 1.1. /N M J 1»1nf 1 rtO IV1 rtn C f tJtfU ZWttllC VltlV , VUU UUUCICU IXiüt QllV4|/uutjvO| dun grijs- en witviltig. Stengel meest weinig vertakt met rolronde knoopen. Scheeden los, kort en fijn gewimperd. Vrucht aan weerszijden verdiept. 0,30-0,60. O- Juli—Octr. Op akkers, in moestuinen. (P. pallidum With., P. lapathifólium L.t.d.) Jezusgras. Reek. Viltige duizendknoop. P. tomentÓSUin Schfk. Vormen : I. vulgatum de Br. Vruchten glim mand. a. gliibrum. Bladen van onderen niet witviltig, wel met klier- puntjes. Vrij algemeen. §. incanum Koch. Bladen smal, van onderen grijs- of witviltig. Stengel meest rechtopstaand en onvertakt. Vrij algemeen. II. somphoricarpum de Br. Vruchten dof. Zeldzaam. Bloemdek en meest ook de bloemstelen zonder klieren. Bloemdek ook tijdens den vruchttjjd met weinig uitstekende nerven, wit of roodachtig 10 10 Scheeden los, kort- en fijngewimperd (fig. 454). Bladen van onderen op de nerven aangedrukt-behaard en met klierachtige puntjes, langwerpig tot lancetvormig, lang toegespitst. Aren aan den voet pluirnv . vortnig, eenigszins slank, vaak naar boven verdund, knikkend. Vrucht aan weerszijden verdiept. Stengel mpAsf sta rif vprf.ak t m<»t. afnrlr vArdilrfp. Ifnnnnpn 0,30-1,20. O- Juli—Octr. Op akkers, in moes- 'S-ioihoven en op vochtige, veenachtige plaatsen. Algemeen. Jezusgras. Krod.de. Knoop ige duizendknoop. P. nodósum Pers. Een bastaard van P. tomentosum en P. nodosura, P. spociosissimum Fr., met liet uiterliik van P. nodosum on de bloemen van P. tomentosum, is b(j Leiden, den Haag en Lanteren gevonden. Scheeden nauw-aanliggend, langgewimperd (fig. 455). Bladen van onderen zonder klierachtige puntjes, meest lancetvormig, vaak zwart gevlekt. Aren langwerpig-rolrond, tamelijk lang. Vrucht aan weerszjjden vlak of aan eene zijde gewelfd. Stengel in de knoopen minder verdikt, vertakt. 0,30-0,90. O- Juli—Octr. Op akkers, in moestuinen en ook aan slootkanten. Vrjj algemeen. Wilde wilg. Jezusgras. Platzaad. Krodde. Roodbeen. P e r z i k k r u i d. P. Persicaria L. Vormen: a. agréste Fr. Takken liggend, uitgespreid, vertakt. Vrij algemeen. |3. bifórme Whlnb. Takken rechtopstaand of opstijgend. Vrij algemeen. ] 1 Bladen aan weerszoden versmald, langwerpig-lancetvormig of lancetvormig. Meeldraden meest 6 12 Bladen met afgeronden voet, bijna tot het midden even breed, lijnlancetvormig (fig. 456), zonder scherpen smaak. Scheeden kortbehaard en langgewimperd. Bloemdek zonder klieren, 5-deelig, ifieest' licht-purper. Meeldraden meest 5. Stengel meest liggend. 0,15-0,30. O- Jul'—Octr. Op vochtigen zandgrond, langs wegen en slootkanten. Vrij algemeen. Kleine duizendknoop. P minus Huds. De bastaard van P. Persicaria en P. minus, P. m in o r i-Per si ca r i a Braun heeft de bladen van P. Persicaria, de aren z(jn dichter dan zij in den regel by P. minus voorkomen, maar veel losser dan bi) P. Persicaria. Den Haag, Zwolle. 12 Scheeden kort-behaard en langgewimperd. Bladen niet scherp smakend (fig. 457). Bloemdek meest zonder klieren, 5-deelig, roodachtig. Vracht met onduidelijke puntjes. 0,15 0,45. Q. Juli—Octr. Aan slooten, op vochtige plaatsen. Vrij algemeen. (P. laxiflorum Weihe) . . . . Vormen: a. longifólium Fr. Plant dicht bebladerd met rechtopstaande takken. Bladen verlengd lancetvormig. Niet bloeiende aren knikkend, de bloeiende langer dan bij P. Persicaria. Lijkt overigens veel op P. Hydropiper, doch heeft de lengte van P. Persicaria. Zaden groot. Vrij algemeen. f). laxiflorum W h e. Plant los bebladerd. Stengel met wijd uitstaande takken. Bladen langwerpig- tot lijn lancetvormig. Bloemaren hangend. Lijkt overigens veel op een breedbladigen vorm van P. Hydropiper. Zeer zeldzaam. De bastaard van P. mite en P. Persicaria, P. bitense F. Schultz komt in vrucht vorm, zoo er vruchten gevormd worden, met P. Persicaria overeen, «tengel vertakt, rechtopstaand of opstijgend, glad. Bladen meest zwak gevlekt, lancetvormig of langwerpig-lancetvormig met wigvormigen voet, aan weerszijden en aan de langgewimnerde scheeden met aanliggende, korte haren bezet. Aren talrijk, dun rolrond, dichtbloemig. Bloemdek groot, meest purper. Meeldraden 6 8. Kampen. Zwolle, den Haag. Scheedcn bijna kaal, meest kortgewimperd (fig. 458a). Bladen scherp jieukex,s, GeïU. Florat druk. 1$ Zachte duizendknoop. P. mite Schrnk. peperachtig smakend. Bloemdek met klierpuntjes, meest 4-deelig, groen- of roodachtig. Vrucht knobbelig-ruw. Stengel opstijgend met lijn-lancetvormige bladen of rechtopstaand met elliptische of eironde, stompe bladen (fig. 458ó). 0,30-0,60. Q. Juli—Herfst. Aan en in slooten, in weilanden. Algemeen . . . Bitterplant. Waterpeper. P. Hydropiper L. De bastaard van P. Hydropiper en P. nodosum, P. laxum Rchb. hoeft de bladen en scheeden van P. Hvdropipor, doch z(j z(jn minder lang gewimperd en de dichte, slanke bloemaren en' kleine bloemen van P. nodosum. Den Haag, Rotterdam, Oudenbosch. 13 Stengel kantig, meest kortbehaard. Bladen hart-pjjlvormig (fig. 459). Buitenste slippen van het bloemdek op de rugzijde stompgekield. Vrucht dof. Bloemdek groen, van binnen en aan den rand wit. 0,07-0,90. O- Juü—Octr. Tusschen kreupelhout, in heggen, op bouwland. Algemeen. Wilde boekweit. Windom. Zwaluwtong. P. Convólvulus L. Vig. 458. Fig. 45!». Fig. 4H0. Stengel bijna glad, gestreept, kaal. Bladen hartvormig-driehoekig. Buitenste slippen van het bloemdek op de rugzijde vliezig-gevleugeld (fig. 460). Vruchten glanzig. Bloemdek groen, van binnen en aan den rand wit. 0,60-1,50. ©• Jul'—Octr. Vindplaatsen als de vorige. Vrjj algemeen. Heggeduizendknoop. P. dumetórum L. 4. Fagopy'rum Trn. Boekweit. Bladen oven lang als of meer lang dan breed (fig. 4tfl.» Bloemtrossen meest scherm pluimvormig blleen. Vrucht met scherpe, gaafrandige kanten. Bloemdek wit of roodachtig. Stengels ten laatste meest rood. 0,15*0,tfu. O* Juni—Augs. Gekweekt, op zandgrond. Uit Middel-Aziö. (Polygonum Fagopyrum L.). Boekeixt. Boekweit, f F. esculéntum Mnch. Bladen meest meer breed dan lang. Bloemtrossen vaak alleenstaand. Vrucht met stompgetande kanten. Bloemdek en stengel meest groen. 0,30-0,75. Q. Juli—Septr. Als onkruid tusschen de gekweekte boekweit, ook in aardappelvelden. Vrij algemeen. Uit Siberië. (P. tataricum L.) Franschmannen. Fransche boekweit. F. tataricum Gaertn. XXXIII. Fam. Chenopodiaceeën. Ganzevoetachtigen. Planten 1- of' 2-huizig of bloemen 2-slachtig. Jiloemilek 3-ö-deelig, -bladig of 2-kleppig, of ontbrekend. Meeldraden 5 of minder, aan den voet van het bloemdek ingeplant. Vruchtbeginsel met 1 stijl en 2-4 stempels of een 2-4-deeligen stijl. 1 Bloemdek kruidachtig, groen. . . 2 Bloemdek droogvliezig of ontbrekend. 4 2 Stengel geleed, zonder bladen, vleezig (fig. 464). Bloemen in de verdiepin¬ gen van de einden der takken. Bloem- Fig. 461. Fagopyrum oscuientum. dek vleezig, zich alleen met een spleet " 1,'oenl var> achteren, h van voopenend. Meeldraden 12. Bloemen Z «enoVh»T dtSïïE tweeslachtig . Salicórnia 2».ï. van 'iet ^aadStengel niet geleed, bebladerd 3 Planten 1- of 2-huizig. Bladen vlak, breed, niet lynvormig. . 9 Bloemen 2-slachtig 5 4 Bloemdek ontbrekend of 2-bladig (fig. 465). Meeldraden 1 tót 5 op den bloembodem ingeplant. Vruchten gevleugeld. Corispérmum t»4. Bloemdek ongelijk 5-bladig (fig. 463). Meeldraden 5, niet vergroeid. Bloemdekbladen na den bloeitijd op den rug met een dwars, vleugelachtig aanhangsel Salsola «»j. 5 liladen smal lijn-lancet- tot Ijjnvormig 6 Bladen breed, vlak, meest driehoekig of ruitvormig .... 8 6 Bloemdeksiippen na den bloeitijd op den rug onder den top met een aanhangsel (fig. 466) Bloemdeksiippen na den bloeitijd zonder aanhangsel (fig. 462). Bladen _ S u a é d a *»*. t Slippen van het bloemdek tijdens den vruchttjjd met een kegelvormig, doornig aanhangsel .... Echinópsilon g»s. 19* Slippen van het bloemdek tijdens den vruchttjjd op den rug met een dwarsstaanden vleugel K óch ia H9S 8 Bloemdek 5-dcelig, vrij. Meeldraden aan den voet van het bloem¬ dek ingeplant. Stempels 2-5 (fig. 477, 478). Chenopódium 3.9s. Bloemdek aan den voet met het vruchtbeginsel vergroeid (fig. 479). Meeldraden op een vleezigen, het vruchtbeginsel omgevenden ring ingeplant. Stempels 2-4 Bèta a».9. 9 Planten 1-huizig. Vrouwelijke bloemen zonder bloemdek, omgeven door 2 na den bloeitijd vergroote schutbladen. Stempels 2 . 10 l'lanten 2-huizig (fig. 4821. VrouweHike bloemen met 2-4-tandig bloemdek en 4 draadvormige stempels Spinacia JON. Fig. 462 Suaede maritima. Fig. 4H3. Salsula Kali. n bloem van achteren: h van vo- « vrucht met vruchtbloemdek. ren: e vruchtomhulsel; d zaad. 10 Schutbladen eter vrouwelijke bloemen aan den top 2- of 3-lobbig (fig. 485). Stempels tameljjk kort. Bladen gaafrandig. O b i ó n e aoo. Schutbladen der vrouwelijke bloemen min of meer toegespitst (fig. 489). Stempels vrij lang. Bladen min of meer getand of gelobd, zelden gaafrandig A' triplex 301. 1. Suaéda Forsk. Zout bloem. v. 1 Plant kaal, vleezig, blauwgroen, vaak wat roodachtig (fig. 462). Bladen lijnvormig, halfrolrond, de bovenste spits. Bloemen meest drie bij elkander in de bladoksels. Zaden glanzig, met fijne puntjes. 0,07-0,30. ©. Juli—Scptr. Op zeeklei. Algemeen. (Chenopódina maritima Moq. Tand., Schoberia maritima C. A. M.) Kleine zoutbloem. S. maritima Dum. Houtige plant. Bladen stomp en klein. Zaden glad, glanzig. 0,50-1,00, li. Mei—Octr. Walcheren. Texel, Zwijndrecht. (Schobéria fruticósa C. A. M.). Groote zoutbloem. S. fruticósa Kor.sk. 2. Salsóla L. v. 1 Plant grijsgroen (fig. 463). Stengel vertakt. Bladen zittend, lijnpriemvormig met stekelpunt. Bloemen alleenstaand in de bladoksels, zittend. Bloemdek tijdens den vruchttijd van onderen perk'Rtnentacntig, van boven dunvliezig. 0,25-0,45. Q- Juli—Septr. In de duinen, aan het zeestrand. Vrij algemeen. De variëteit tenuifólia met lange,draadvormige bladen, op zandvlakten aangevoerd. Russische distel. Loogkruid. S. Kali L. 3. Salicórnia Trn. Zeekraal, li. 1 Stengel meest vertakt, rechtopstaand, zelden uitgespreid of opstjjgend, vleezig (fig. 464). Stengelleden naar boven verdikt. Aren 3-bloemig. Middelste bloemen hooger staand dan de zijdelingsche (de 3 bloemen daardoor een driehoek vormend). 0,05-0,45. Q. Augs., Septr. Op zeeklei. Algemeen. Krabbekwaad, Ilanepoot. Krabbestruik. Zeekraal, s. herbacea L. bloemen; c de 2 meeldraden mei liet Vormen: vruchtbeginsel; d, t vruchten. a. patulaDuvalJoure. Stengel meest rood, rechtop-, takken rechtuitstaand , eerst bij vruchtrjjpheid neergebogen. Aren kort. Driehoeken omstreeks gelijkbeenig-rechthoekig. Zaden lang behaard, kleiner dan bij de volgende. Deze vorm komt het meest voor. Fig. 404. Salicórnia herbacea. IlIrtaillHnlf aclllltiluin • /. hrnu laHnn >vint P. procürubens Sm. Stengel groen, rechtopstaand of liggend. Bovenste takken schuin opstaand, de onderste vaak liggend. Aren lang en dunner. Driehoeken geljjkzijdig. Zaden grooter, lang behaard. Zeldzaam. 7 stricta Dum. Stengel opstijgend, takken steeds rechtopstaand. Aren korter en dunner. Zaden langer dan b\j do vorige, doch even breed, kort behaard. Zeeuwsch-Vlaanderen, Vlissingen. S. rad i ca lis Sm., Liggende zeekraal, een overblijvende plant met in het onderste deel houtigen stengel, is ook op zeeklei gevonden. Z.-Beveland, Schiermonnikoog. Fig. 405. Corispermum Marshallii. a bloem: t' nootje: bij c hetzelfde nog voor het schutblad zittend. Fig. 400. Echinopsilon hirsutus. a tweeslachtige, b mannelijke, c vrouwelijke bloem, de laatste met uitgespreid bloemdek. 4. Corispérmum Juss. v. 1 Bloemdek ontbrekend (fig. 465). Vruchten cirkelrond, breed-gevleugeld. Vleugel aan den top ingesneden en daar met 2 stekelpuntjes. Bovenste schutbladen eirond-lancetvormig, spits. 0,15-0,70. QAugs., Septr. Op zandig bouwland naar den zeekant meest. Vrij zeldzaam Vlieszaad. C. Marshallii Stev. Bloemdek aanwezig als 2 doorzichtige schubbetjes. Vruchten rond eirond, gevleugeld. Vleugel dun, alleen aan den rand smal doorschijnend, aan den top gaafrandig en daar met 2 stekelpuntjes. Bovenste schutbladen ovaal, met een vfiezigen rand, die half zoo breed is als het groene deel. 0,10-0,40. ©. Juli, Augs. Aangevoerd. RUswilk (G.), Amsterdam . ... - Breed vlieszaad. C. hyssopifóllum L. var. fi. leptópterum. 5. Kóchia Rth. ▼. 1 Bloemen in paren. Bladen lijn-lancotvormig, gewimperd. Aanhangsels der bloemdek- snppen zeer Kort, anenoekig, spits. o,su-i,uu. .•>. Juu-septr. Deventer, Schie- ötuaentenKruia. k. scoparia Sclirail. dam, Amsterdam G. Echinópsilon Moq. Tand. V. 1 Bladen lijnvormig, stomp (fig. 466). Bloemen in paren. Plant ruw behaard. 0,20-0,40. Q. Augs., Septr. Langs de zeekusten. Zeldzaam. (Kochia hirsuta Noïte.) Ruig zoutkraid. E. hirsutus Moq. Tand. 7. Chenopódium Trn. Ganzevoet. v. Kruiden met een meestal rechtopstaanden, vertakten stengel, verspreide. 1 Bladen lijnvormig, stomp (fig. 466). Bloemen behaard. 0,20-0,40. Q. Augs., Septr. gesteeiue. ureeae oiaaen en groenachtige bloemen in kluwens gezeten. Bloemen met 5 deelig bloemdek. 1 1 Bloemdek tijdens den vruchttijd sap¬ pig, vleezig, scharlakenrood (Bli- tum L.) 2 Bloemdek tijdens den vruchttijd nauwelijks veranderd, groenachtig. 3 2 Stengel tot aan den top bebladerd (fig. 4671. Bladen Iangwerpigruitvormig of driehoekig-langwerpig, met wigvormigen voet, toegespitst, ingesneden getand. Bloeiwijzen alle in de bladoksels, vrg ver van elkaar. 0,15-0,60. QJuni—Augs. Op bouw- en moesland en aan ruigten. Zeldzaam. (B. virgatum L.) Roode aardbeispinazie. C. foliósum Aschrs. Stengel naar boven niet bebladerd. Bladen driehoekig met afgestompten voet of bijna spies vorm ig, meest zwak getand. Bloei wij zen grooter, de bovenste tot een schijnaar verbonden, bladloos. 0,15-0,60. 0. Juni—Augs. Op bouw- en moesland en aan ruigten. Zeer zeldzaam. (B. capitiitum L.) Aardbeispinazie. C. capitatum Aschrs. Fig. 497. Chenopodium foliosum. a bloeiend eind van een tak: I' een bloemkluwen: c bloemdek: 'l meeldraad: e, /"bloemen meteen meeldraad en vruchtbeginsel, b\j ij dit laatste alleen: h zaad. 3 Bladen klierachtig. Planten lichtgroen, behaard, welriekend . . 4 Bladen zonder klieren, vaak meelachtig bestoven. Zonder reuk of onaangenaam riekend .... 5 4 Verspreid kortbehaard. Bladen langwerpig-lancetvormig of lancetvormig, verwijderd getand, de bovenste gaafrandig, alle van onderen met klierachtige puntjes. Bloeiwyzen kluwenvorraig, tot korte, bebladerde aren vereenigd. Byna citroenachtig riekend. 0,.'30-0,60. O* Juni — Septr Gekweekt en misschien verwilderd. (Apeiuoorn, Maastricnt, Kotteraam). Welriekende ganzevoet. f C. nmbrosioides L. Klierachtig kortbehaard, kleverig. Bladen langwerpig, stomp, byna bochtig-vin lob big, met meestal stompe lobben, de bovenste lyn-spatelvormig, gaafrandig (flg. 468). Plant groen, behaard, welriekend. Bloeiwyzen los, een trosvormige byna onbebladerde pluim vormend. 0,150.60. O. Juli, Augs. Leeuwarden, Delft, Soesterberg. Amsterdam. Ryswyk (G.), Eist, Utrecht, Rotterdam. Druifkruid. C. Rótr.vs L. 5 Bladen gaafrandig (fig. 470£) 6 Bladen getand of dieper ingesneden 8 6 Stempels kort. Eenjarige plan- ♦ nn mnnof nl ni^r»nnr>iuuu UIIKVÏ3UIV1UU • '6' .iiAM 1 « Flg. 4C»9. Chenopodium bonus TaKKen / Henricus. Stempels lang (fig. 469). Plant over- « bloem met 2 en 3, b bloem bljjvend, bijna rechtopstaand. Bladen met 5 meeldraden; c zaad. driehoekig, met spiesvormigen voet, vaak iets gegolfd, langgesteeld. Bloeiwijzen tot een dichte pluim verbonden. Plant met meelachtig stof bedekt of iets kleverig. 0,15-0,60. 2J.. Mei—Augs. up Douwiana en aan ruigten, vrg zeldzaam. (Blitum bonus Henricus C. A. M.) Goede Hendrik. Algoede. Lamsooren. Brave Hendrik. C. bonus Henricus L. 7 Plant zonder stof, donker- of lichtgroen, vaak iets roodachtig. Onderste bladen eirond tot lacgwerpig-eirond. Bloeiwijzen jjl. Bloemdek tijdens don TTi-imVi♦ tii/l nnun /fir* fl OA_H 7*» ,. V 1 * ©* > W|-W W* Juli—Septr. Langs wegen, op bouwland en in moestuinen. Vrjj algemeen, . Krui wuuniauu cu aau Kig. 475. ruigten. Vrij zeldzaam. (Blitum glaucum Prod.) Zeegroene ganzevoet. C. glaucum L. Bladen ei-ruitvormig of bijna ei-lancetvormig, meer lang dan breed, spits, de bovenste (zeldzaam alle) langwerpig-lancetvormig, bijna gaafrandig (fig. 477). Bloeiwijzen in dichte, recht- nnQtaftnHt» nrpn nf lr»o nlnimtrrvfmir. i - ui iu afgebroken aren. Bloemdek met meelachtig stof, de vrucht geheel bedekkend. 0,15-1,05. Q. Juli—Octr. Op bouw- en moesland en ook op ruigten en mesthoopen en langs wegen. Algemeen. Witte mei. Stokmel. Met/en. Luis melde. C. album L. Vormen: a. spicatum Koch. Dicht wit meelachtig bestoven. Bloeiwijzen tot dichte, rechtopstaande schjjnaren vereenigd. Algemeen. p. cymïgerum Koch. Groen, weinig bestoven. Bloeiwijzen los pluimvormig. Vrij algemeen. y. lanceoli'itum Mlihlenb. Bladen langwerpig-lancet- tot lancetvormig, bijna of geheel gaafrandig. Bloeiwijzen in afgebroken schjjnaren. Zeldzaam. raicrophyllum Coss. et Germ. Neerliggend, met kleine bladen. Zeldzaam. 14 Onderste bladen spiesvormig 3-lobbig, de middellob vele malen langer dan de zijlobben, met bijna evenwijdige zijranden, de bovenste lancetvormig (fig. 478). Zaden met puntjes. 0,30-0,90. ©• Juli — Septr. Op onbebouwde, ruige plaatsen, ook op bouwlnnd. Zeldzaam. Stippelganzevoet. C. fleifólium Sm. Onderste bladen rond- of ei-ruitvormig, iets 3-lobbig, de middellob weinig langer dan de zylobben, de hoogere bladen elliptisch-lancetvormig. Zaden dof niet fijne puntjes. 0,30-0,IK). O- Juli—Septr. By Doventer, Deurne en Middelburg gevonden. Sneeuwbalganzevoet. C. opulit'ólium Schrau. Fig. 478. Chenopodium ficifolium. Fig. 479. Beta vulgaris. « bloem; b meeldraad; c bloem zonder « bloempje; b vruchtbeginsel, meeldraden; d vruchtbeginsel: e vrucht. 8. Bèta Trn. Riet. Beetwortel, r. Onbehaarde, gladde, sappige krniden met tweeslachtige bloemen . 1 1 Stengel rechtopstaand, vertakt (lig 47»). Woitolbladen in een roset, langgesteeld. eirond, stomp, niet iets hartvormigen voet. Stengelbladen klein, langwerpig tot lancetvormig, spits. Bloeiwijzen in lange aren. 0,60-1,20. © of © • . Juli—Octr. Vaak gekweekt Biet. f II. vulgaris L. Vormen: Wortel rolrond, dik. Warmoes. M angelwortel. . . fi. clcla L. Wortel spilvorniig, vleezig. wit, geel of geringd (Suikerbiet) of buiten en binnen bloedrood (Roode biet) . . y. Rapa Dumort. Stengels teer, 2 of meer over den grond uitgespreid Onderste bladen eirond-ruitvormig, kort toegespitst (tig 4H0) Wortel houtig. 0,20-0,80. a.. .luni-SeDtr. Aan liet zeestiand. L'rk, Zwilndrecht. Strandbiet. II. maritinia L. Fig. 480. XXXVI. Fam. Nyctaginaceeën. Bloemen 2 - slacht ig. Bloemdek bloemkroonachtig gekleurd, 4-i0~spletig. Meeldraden 4-10. Vruchtbeginsel borenstandig, met knopvorm :gen stempel. 1 Omwindsel kruidachtig, uit 5 vergroeide bladen beslaand. Bloemdek trompetvormig. Meeldraden 5, aan den voet tot een korte buis vergroeid. Stempel knopvonnig. Bladen tegenoverstaand MirabilisJOö. 1. Mirabilis Riv. Wonderbloem. Nachtschoone. v. 1 Stengel kaal of weinig kortbehaard, rechtopstaand, gaffelvormig vertakt. Bladen gesteeld, eirond-toegespitst, met af'geronden of bijna hartvormigen voet, kaal of gewimperd, gaafrandig of iets ingesneden. Bloemen kortgesteeld. Slippen van het omwindsol 3-hoekig-lancetvormig, spits. Bloemdek kaal, purper, wit, geel of gestreept. Bloemdek reukeloos. 0,50-1,50. 4- Juli—Septr. Sierplant uit Mexico. Bonte wonderbloem, -f- M. Jalupa L. XXXVII. Fam. Caryophyllaceeën. Muurachtigen. x. Bladen meest tegenoverstaand. Kelk 3-6-tandig tot 4-6-bladig. Bloemicro in 3-6bladig, soms zeer kleiti , priemvormig of ontbrekend. Meeldraden 3-12. Vruchtbeginsel 1 met 1-5 stijlen of 1-3 zittende stempels. Vrucht meest een eenhokkige doosvrucht met centralen zaaddrager. 1 Kelk losbladig of 4-5-deelig. Bloemkroon soms zeer klein of ont¬ brekend 2 Kelk vergroeidbladig, aan den top meest 5-tandig. Bloemkroon bijna steeds aanwezig 16 2 Bladen met vliezige steunbladen (fig. 495a) 3 Bladen zonder vliezige steunbladen 7 3 Vrucht een veelzadige doosvrucht. Stijlen 3-5. Meeldraden 5-10. 4 Vrucht een eenzadige, niet openspringende vrucht. Stempels 3 of 2. 5 4 Stijlen 5 (fig. 507). Meeldraden 5-10. Doosvrucht 5-kleppig. Bla¬ den schijnbaar kransstandig Spérgula 3 li. Stijlen 3. Meeldraden 10. Doosvrucht 3-kleppig. Bladen tegenoverstaand (fig. 509) Spergularia 313. 5 Bladen verspreid, blauwgroen (fig. 494). Kroonbladen even groot als de kelkslippen. Stempels 3 . . . . Corrigiola 30«. Bladen, althans de onderste, tegenoverstaand. Kroonbladen klein, draadvormig of ontbrekend. Stempels 2 6 6 Kelkslippen niet verdikt, vlak, hol (fig. 495). Herniuria 309. Kelkslippen kraakbeenachtig verdikt, zijdelings samengedrukt (fig. 497). Illécebrum 309. 7 Kroonbladen getand of 2-spletig tot 2-deelig 8 Kroonbladen gaaf of iets ingesneden of ontbrekend 11 8 Kroonbladen getand (fig. 516). Meeldraden 3-5. Doosvrucht met 6, zich aan den top omrollende, tanden openspringend. Zaden schild- vormig Holósteum 3it. Kroonbladen 2-spletig tot 2-deelig. Zaden niervormig .... 9 9 Stjjlen 3. Kroonbladen 2-spletig tot 2-deelig (fig. 519). Meeldraden meest 10. Doosvrucht elliptisch tot bolvormig, tot aan het midden met 6 kleppen openspringend . . . . S t e 11 a r i a aa. Stijlen 5 10 10 Kroonbladen tot aan den voet 2-deelig (fig. 524). Doosvrucht eirond, tot over hot midden met 5 tweetandige kleppen openspringend. Malachium :t/». Kroonbladen omstreeks tot het midden gespleten (fig. 525). Doosvrucht cylindrisch, aan den top met 10 kleppen openspringend. Cerastium 31». 11 Stijlen 5 of 4 Stjjlen 3 of 2 Stijlen 2 of 1. Meeldraden 5(-10). Kroonbladen ontbrekend (fig. 498). Vrucht een eenzadige, niet openspringende vrucht. Bladen lijnvormig , tegenoverstaand Seleranthus Ji«. 12 Doosvrucht met 4 of 5 kleppen openspringend. Stijlen 4 of 5. Meeldraden 4, 5 of 10. Kroonbladen soms ontbrekend. Bladen lijn- tot draadvormig (fig. 500) Sagina 3it. Doosvrucht aan den top met 8 tanden openspringend. Stijlen 4. Meeldraden 4. Bladen lancetvormig. Stengel rechtopstaand (Hg. ó'-'Si Moénchia 3J®. 13 Doosvrucht met 3 kleppen openspringend 14 Doosvrucht met 6-4 tanden of 6-4 kleppen openspringend . . 15 14 Bladen lancetvormig of lijn- tot priemvormig. Zaden talrijk, klein, niervormig (fig. 513) Alsine 313. Bladen eirond, dik, vleezig, in 4 rijer. (fig. 512). Zaden weinig talrijk, dik, peervormig A m m a d é n i a 313. 15 Bladen eirond tot lijnvormig, ongesteeld (fig. 515). Doosvrucht met 6-4 tanden openspringend. Zaden knobbelig, zonder aanhangsel. A r e n ar i a 3 m. Bladen eirond tot draadvormig, de onderste in het eerste geval gesteeld (fig. 514;. Doosvrucht met 6 of 4 kleppen openspringend. Zaden glad met aanhangsels Moehringia 3tn. 16 Stijlen 3-5 17 Stjjlen 2 of 1 21 17 Vrucht een doosvrucht. Stengel niet klimmend 18 20* Vrucht een bes (fig. 542i. Stijlen 3. Kroonbladen 2 spletig met korte bekroon. Vruchtbeginsel 1-hokkig. Stengel klimmend Cucübalus 323. 18 Kroonbladen langer dan de kelktanden . » 19 Kroonbladen korter dan de kelkslippen, ongedeeld, zonder bijkroon (fig. 555). Doosvrucht 1-hokkig, zonder tusschenschotten, met 5 tandjes openspringend Agrostémraa 329. 19 Doosvrucht (vruchtbeginsel) aan den voet driehokkig, met 6 tanden openspringend (fig. 543). Stijlen 3. Bloemkroon wit of rood. Si 1 é n e 323- Doosvrucht (vruchtbeginsel) 1-hokkig, zonder tusschenschotten. Bloemkroonbladen met een tongetje 20 20 Kroonbladen 4-spletig of ongedeeld. Stijlen 5. Doosvrucht met 5 tanden openspringend (fig. 550) Coronaria 328. Kroonbladen 2-spletig. Stijlen 3 of 5. Doosviucht met 6 of 10 tanden openspringend (fig. 553) . . . Melandryum 21 Kelk met droogyliezige strepen, kort en breed. Kroonbladen ge¬ leidelijk in den nagel overgaand 22 Kelk zonder droogvliezige strepen. Kroonbladen met scherp afgescheiden nagel 23 Kelk vliezig-gerand, 5-spletig. Bloemkroon ontbrekend (fig. 498). Bladen lijnvormig, tegenoverstaand . . Scleranthus 3io. 22 Kelk aan den voet zonder schubben (fig. 531). G y p s ó p li i 1 a 3 ga. Kelk aan den voet door schubben omgeven . . . Tunica 322. 23 Kroonbladen met een tongetje (fig. 540). Kelk cylindrisch, zonder ribben, aan den voet zonder schubben . . Saponaria 324. Kroonbladen zonder tongetje 24 24 Kelk aan den voet zonder schubben, buikig opgeblazen, scherp 5-kantig (fig. 541) Vaccaria 324. Kelk aan den voet door schubben omgeven, cylindrisch, niet kantig (fig. 533) Dianthus 322. De familie der Caryophyllaceeön wordt vaak in 3 familiün gesplitst, nl. de Paronycbieën (gesl. Corrigiola, Herniaria, Illecebrum, Scleranthus), de A 1 s i n e e t! n (gesl. Sagina, Spergula, Spergularia, Ammadenia, Alsine, Moehringia, Arenaria, Holosteum , Stellaria, Moencbia, Malachium, Cerastiumt en do Sileneei'n (gesl. Gypsopbila, Dianthus, Tunica, Saponaria, Vaccaria, Cucubalus, Silene, Coronaria, Melandryum, Agrostemma). 1. Corrigiola L. V. 1 Stengel met vele liggende takken (tig. 494). Bladen lijn-langwerpig, van voren breeder. Bloemen zeer klein, in eind- en zjjstandige bijschermen. Bloemkroon wit. 0,07-0,30. Q- JUQi—Septr. Op vocbtigen zandgrond en aan rivieroevers, ook op drogere plaatsen. Vrij algemeen Riempjes. C. littoralis L. 2. Herniaria Tm. Breukkruid. Kleine weegbree, v. 1 Bladen langwerpig of lancetvormig, meest kaal (fig. 495). Kelk kaal, korter dan de lijpe vrucht, zonder borstels. Bloemkroon uit 5 draadvormige deelen, die op meeldraden gelijken, bestaand. Licht- of geelgroen. 0,05-0,15. 2J.. Juni—Herfst. Op drogen zand- en heigrond, ook aan rivieroevers. Vrij zeldzaam. Breukkruid. H. glabra L. Kolk behaard, met slippen, die in 1 of 2 borstels eindigen. Bladen ge* wimperd. Overigens als do vorige. 0,08-0,1"». 21. Juni—Augs. Diepenveen. uewinipera ureuKKiuiu. H. ciliata Bah. Fig. Bladon st\jfbehaard en gewimperd. Kelk stijf behaard, langer dan do vrucht (fl£. 41*5). Kelkbladen in een lange borstel uitloopend. Plant bijna grijsgroen. 0,05-0,15. 2^. Juli-Septr * i.i ... * Behaard breukkruid. H. liirsüta L. F'B- 494- Corrigiola littoralis. « bloemkluwen: b bloem: c kelk: 3 TlUf-^hrnm I. v <'» e geopende bloemen: f vrucht- Ö. llieceoium L.. V. beginsel; g vrucht. 1 Stengels liggend, draadvormig, meest roodachtig (fig. 497). Bladen omgekeerd-eirond. Bloemen 3-4 bijeen in kluwens in de bladoksels, sneeuwwit. 0,05-0,25. 2J.. Juli-Octr. Op J __ L * *auu- CU UC1- j.-,* 4yo. Herniaria glabra. grond. Vrjj al- a ta'c: ^ Moem: c vruchtbeginsel: d vrucht. gemeen Grondster. I. verticillatum L. gemeen Grondster. Kleine ex. l\jken wel wat op Contunculus minimus, doch zjjn door de 5-deelige. sneeuwwitte bloemen er gemakkelijk van te onderscheiden. 4. Scleranthus L. H a r d b 1 o e m. Knawel. v. x. Kleine, witachtig groene, veelstengelige kruiden met tegenoverstaande, priemvormige bladen en kleine, groenachtige bloemen in losse beschermen 1 Fig. 4J)7 Illecebrum verticillatum. a bloem, bi) h in doorsnede om stamper en meeldraden te doen zien; c bloemslip met een meeldraad en 2 onontwikkelde: d vruchtkelk; e zaad. Fig. 498. Scleranthus annuus. a bloem; h vruchtbeginsel: c bloemdok opengesneden en uitgespreid: d vrucht. 1 Bjjschermen eind- en bladokselstandig (fig. 498). Kelkslippen spits, smal-witgerand, tijdens den vruchttijd afstaand. Meeldraden 3-4maal zoo kort als de kelkslippen. Bloemen groen. 0,05-0,20. O en ©O- Juli—Octr. Op zandgrond, vaak in korenvelden. Algemeen . Eenjarige hard bloem. S. annuus L. Bijschermen meest alleen eindstandig. Kelkslippen stomp, breed melkwit gerand, tijdens den vruchttijd naar elkaar neigend (fig. 499). Meeldraden bijna even lang als de kelkslippen. 31oeinen groen. 0,05-0,20. 2}.. Mei—Octr. Up zand- en heigrond. Vrij algemeen. Fig. 49s». Overblijvende hard bloem. S. perénnis L. 5. Sagina L. V e t ïu u u r. jv. x. Kleine, teere, veelstengelige, meest onbehaarde kruiden, met tegenoverstaande, smal ljjn- ot' draadvormige bladen en kleine, gesteelde oksel- en eindstandige bloemen, die soms beschermen vormen . 1 1 Kelk 4-bladig. Kroonbladen korter dan de kelk. Meeldraden 4. 2 Kelk en bloemkroon 5-bladig. Meeldraden 5 of 10. 4 2 Stengel niet wortelend, opstijgend of rechtopstaand. 3 Stengel aan den voet wortelend, liggend of opstijgend (fig. 500). Bladen lijnvormig, stekelpuntig, kaal. Bloemstelen na den bloei haakvor- Fig. 600. Sagina procumbens. •_ _„i,i„„ o, b bloem (van ter züde en van boven); c vruchtbeginsel; mig gemoina, ten d vruchtI0lk met rype vrucht. laatste weer rechtopstaand. Kelkbladen zonder stekelpunt. Bloemkroon wit. 0,020,07. 4- ^ei—Septr. Zeer algemeen. Liggende vetmuur. S procumbens L. Vormen: a. nodósa Nolte. Stengels liggend. Bladen kort. Op zonnige, dorre plaatsen en tusschen straatsteenen. Algemeen. S. gracilis Nolte. Stengels opstijgend. Bladen aanzienlijk langer dan de stengelleden, schaduwvorm. Op vochtige, beschaduwde plaatsen. Vrjj zeldzaam, y. crassifólia Nolte. Bladen vleezig, zonder stekelpuntjes. Op zilte klei. Zeldzaam. 3 Bladen kaal, dik, stomp of met een klein spitsje (fig. 501). Bloemstelen na den bloeitijd steeds rechtopstaand. Kelkbladen alle stomp. Bloemkroon meest ontbrekend. 0,03-0,10. Q. Mei—Augs. /.andige weiden langs ae zeesusi. f ig E0I pig, 502. Zeldzaam. (S. maritima Don.) Stijve vetmuur. S. stricta Fr. Bladen aan den voet soms gewimperd, met stekelpunt (fig. 502). Buitenste kelkbladen stekelpuntig. Kroonbladen zeer 1 dig verdwijnend. 0,02-0,10. ©• Mei —Septr. Op b open zandgrond. Groenbloemvetmunr. S. apétala Ard. Vormen: i a. genuina Prod. Kelkbladen na den bloeitijd uitgespreid. Bladen meest aan den voet gewimperd. Bloemstengels recht. Vrij zeldzaam. J3. ciliata Fr. Kelkbladen na den bloeitijd aangedrukt (fig. 503). Bladen meest kaal aan den voet. Bloemstengels na den bloei eerst haakvormig gebogen , later weer recht. Zeldzaam. 4 Kolkbladon even lang als de kroonbladen ifig. 504fc). Binden aan den rand evenals liet bovenste deel van den stengel en de bloemstelen behaard, lynvorrnig. Bloemstelen lang, na den bloei gebogen, later weer recht (fig. 504a). Doosvrucht weinig langer dan de kelk. Bic 0,C6-0,lu. 2).. Juli, Augs. Vochtige zandgrond. Bussum, Ede, Hilvers Losser. Priem vet muur. 8. subulata Torr. et Gri Kelkbladen half zoo lang als de kroonbladen (fig. 505). 0 derste bladen lijn-draadvormig, kortpuntig, de bovcns kort, in de oksels een bundeltje bladen dragend. Bloei ;lein DUW Fig emki Ulll, »y- n- ite n- , spoeland en . 003. 'oor, wit. Vaarden, stelen rechtopstaand. Mengel evenals de bloemstelen, kelken en bladranden vrij kaal. Bloemkroon wit. 0,070,15. Ij.- Juli, Augs. Op vochtigen zand- en heidegrond . . . Knoopige vetmuur. S. nodósa Fenzl. Vormen: —I a. genuina r r o d. wet ae Fig. 504. ; Fig. 605. bovengenoemde kenmerken. Vrij algemeen. /3. glandulósa'Bess. Met klieren. Algemeen. •/. monilifórm is Lange. Plant uitgespreid neerliggend. Bovenste stengelleden zeer kort. Bovenste bladen van den hoofdstengel en van de korte okseltakken vleezig. Zeldzaam. 6. Spérgula L. Spurrie, x. v. Kruiden met tegenoverstaande, schijnbaar in kransen staande, eenigazins vleezige, priemvormige jbladen, breed eironde, menie, vliezige NUMIIIui.mt'ii t-ii K it'ine , winc bloemen in bjjsrhermen 1 1 Bladen van onderen in de lengte gegroefd Fift. ">06. (fig. 506a). Zaden sterk gewelfd, lensvormig, met zeer smallen, open zandgrond. Groenbloemvetmunr. S. apétala Ard. Vormen: i a. genuina Prod. Kelkbladen na den bloeitijd uitgespreid. Bladen meest aan den voet gewimperd. Bloemstengels recht. Vrij zeldzaam. J3. ciliata Fr. Kelkbladen na den bloeitijd aangedrukt (fig. 503). Bladen meest kaal aan den voet. Bloemstengels na den bloei eerst haakvormig gebogen , later weer recht. Zeldzaam. Kelkbladen even lang als de kroonbladen Itig. 5044). Binden aan den rand evenals het bovenste deel van den siengel en do bloemstelen ... behaard, lynvorrnig. Bloemstelen lang, na den bloei gebogen, later weer recht (fig. 504«i. Doosvrucht weinig langer dan do kelk. Bloemkroon wit. 0.C6-0.IU. 3L. Juli, Augs. Vochtige zandgrond. Bussum, Ede, Hilversum, Naardon, ken. Vrij algemeen. /3. glandulósa'Bess. Met klieren. Algemeen, y. monilifórm is Lange. Plant uitgespreid neerliggend. Bovenste stengelleden zeer kort. Bovenste bladen van den hoofdstengel en van de korte okseltakken vleezig. Zeldzaam. B Fig. 505. gladden vleugelrand (fig. 5066). Bloemkroon wit. 0,15-0,60. Q. Juni—Septr. Op bebouwden en onbebouwden zandgrond. Miere. Sparre. Spurrie. S. arvënsis L. Vormen: «. v u 1 g a r i s Boenngb. Zaden met witachtige, ten slotte bruinachtige wratjes bezet. Algemeen. p. sativa Boenngh. Zaden zwart, met fijne puntjes. Veel gekweekt en soms verwilderd. v. maxima Whe. Zaden even als de geheele plant veel groo- ter dan «. vulgaris. Zeldzaam Bladen van onderen zonder lengtegroe (fig. 507). Zaden afgeplat, lens vormig, door een straalvormig gestreepten vleugelrand omgeven Meeldraden 10, zeldzamer tot 6 Kroonbladen ovaal, wit. 0,07-0,30 O. April—Juni. Op dorren zand en heigrond. Vrij zeldzaam. Heidespurrie. S- Morisónii Bor 7. Spergularia Prsl. Sch ij n spu rri e. x. Kruiden met tegenoverstaande bladen witvliezice steunbladen en afzonder lijk of in beschermen staande bloemen, wier stelen na den bloei horizontaal afstaand of teruggeslagen zjjn en zich ten laatste weder oprichten 1 1 Stengel rechtopstaand. Bladen draadvormig, stekelpuntig. Kelkbladen spits, witvliezig, met groene rugnerf, dubbel zoo lang als de Fig. 507. Spergula Morisónii. a twee steunbladen: h, c bloem van achteren en van voren: d meeldraden en stamper; e vruchtkelk mol rijpe zaaddoos; f zaad (vergrooti. bloemkroon ihg. iOsl. Bloemkroon j.-jE ;,os. wit. 0,0:25-0,10. •).Juni,Juli.Korenvelden. W(ik bij Maastricht, Geleen. Koron sch(jnspurrio. S. segetiilis Fen/.l. Stengel liggend of opstijgend. Kelkbladen kruidachtig, groen, alleen de rand droogvliezig, stomp, weinig langer dan de bloemkroon. 2 2 Bladen aan weerskanten vlak, met stekelpunt, althans de bovenste ljjn-draadvormig (fig. 509). Steunbladen zilverglanzig, eirond of eirond-lancetvormig. Doosvrucht driehoekig-eirond, omstreeks even lang als de kelk. Zaden fijn gerimpeld, ongevleugeld met dikkeren rand, grijsbruin. Bloemkroon rose. 0,05-0,20. Q—2J.. Mei—Septr. Op bouwland, aan wegen op zandgrond. Algemeen. (Lepigonura rubrum Wahlbg., Alsine rubra Wahlbg.) Roode schijnspurrie. S. rübra Prsl. Bladen vleezig, aan weerskanten gewelfd of van boven vlak, stomp. Steunbladen breed-eirond, kort, weinig glanzend 3 Fig. 509. Spergularia rubra. Fig. 512. Ammadenia peploides. a bloem van achteren; b kroonblad; a bloem: b vruchtkelk met zaaddoos: c meeldraad; il vruchtkelk met zaad- c zaad in hot vruchtbeginsel, in door doos; f zaad (vergroot). snede. 3 Doosvrucht weinig langer dan de kelk (fig. 510). Zaden rond-eirond, samengedrukt, geelbruin, meest ongevleugeld. Schutbladen der bloemen vaak zeer klein 4 Doosvrucht bijna dubbel zoo lang als J.. 1,„U, Ü11«'L 7arIon rnnd gevleugeld (fig. 51 lé). Schutbladen der ''t" "Ji". Hg. 51I. bloemen onontwikkeld. Kelkbladen langwerpig eirond, spits. Bloemkroon bleekrose, meest weinig korter dan de kelkbladen. Krachtige plant met verdikten wortel. 0,15-0,30. 2}.. Juli—Septr. Op zilte klei. Vr{j algemeen. Gerande schijnspurrie. S. marginata Kittel. 4 Bladen aan weerszijden gewelfd. 0,10-0,20. © en ©©. Mei-Septr. Opzilten zandgrond. Vrij algemeen. Zilte schjjnspurrie. S. salinaPrsl. Bladen van boven vlak. 0,10-0,20. Q of QQ- Mei—Septr. Op zilten zandgrond. Vrij algemeen. Z eesc hij n spu r rie. S. média Fr. 8. Ammadénia Gmel. Stengel neerliggend, met opstijgende takken (fig. 512). Bladen zittend, eirond, spits, kaal, vleezig, meest geelachtig-groen. Bloemen alleenstaand in de bladoksels. Bloemkroon wit. 0,15- Fig. 513. Alsine tenuifolia. a bloem; b vrucht opengesprongen - Fig. 514. Moehringia trinervia. a bloem; /> vruchtbeginsel; c r^jpe zaaddoos , d zaad, sterk vergroot. 0,30. 2J.. Juni, Juli. Zeeduinen en zandige zeekust. Vrij algemeen. (Halianthus peploides Fr., Honkenya peploides Ehrb.) Zeemuur. Zeepostelei n. A. peploides Ruprecht. 9. Alsine Whlnbg. Kelkbladen langer dan de bloembladen (fig. 513). Bladen priemvormig. Stengel kaal, opstijgend, los vertakt. Kelkbladen eirondlancetvormig, met smallen, vliezigen rand, korter dan de doosvrucht. Bloemkroon wit. 0,05-0,10. 0. Juni, Juli. Op bebouwden zand- en kleigrond. Zeldzaam. Heggekruid. A. tenuifolia Whlnbg. 10. Moehringia L. 1 Kroonbladen korter dan de kelk, wit (fig. 514). Stengel opstijgend of rechtopstaand. Bladen eirond, spits, 3(-5)-nervig, de onderste gesteeld. Kelkbladen spits, drienervig. 0,15-0,30. Q of ©©. Mei, Juni. Op beschaduwde plaatsen, in bosschen en langs beekjes. Algemeen. Boschzandkruid. M. trinérvia Clairv. Door de voelnervige bladen en de ongedeelde bloembladen gemakkelijk van 81 e 11 a r i a media on S. n 1 i g i n o s a te onderscheiden. tig. 515. Arenaria serpyllifolia. Fig. 516. Holosteum umbellatum. « blad; b, c bloem van achteren en van voren; a bloem; I, vrucht, 'i meeldraden en stamper, de laatste in e alleen; / r()|>e zaaddoos, in tj overlangs, in h overdwars doorgesneden; i zaad, sterk vergroot. 11. Arenaria L. 1 Kroonbladen korter dan de kelk (fig. 515). Stengel zeer vertakt, °pstijgend of rechtopstaand, onbehaard of naar boven klierachtigbehaard. Bladen eirond, toegespitst, zittend. Kelkbladen lancetvormig, 3-5-nervig. 0,025-0,12. QQ en ©. Mei—Herfst. Op open en bebouwden zandgrond, soms op klei. Algemeen. Z a n d k r u i d. A. serpyllifolia L. Bloemen en vooral bladen veel kleiner dan bli Moehringia trinérvia 12. Holósteum L. 1 Blauwgroen (fig. 516). Stengel onvertakt, naar boven met 2 of 3 paar bladen, onder de bloemstelen klierachtig-behaard. Bladen langwerpig, kaal. Bloemstelen na den bloeitijd teruggeslagen, later weer rechtopstaand. Bloemkroon wit, vaak roodachtig. 0,025-0,22. 00 en O- Maart—Juli. Op open en bebouwden zandgrond. Vrij algemeen . . Heel been. H. umbellatum L. 13. Stellaria L. Ster re muur. Kruiden met rec-htopstaanden of neerliggenden, meest vertakten stengel, tegenoverstaande, gaaf'randige bladen en gesteelde bloemen, die öf 1-2 bijeen zitten öf losse bjjsehermen vormen 1 1 Vruchtbeginsel en kelk aan den voet afgerond 2 Vruchtbeginsel beneden versmald, daardoor de kelk aan den voet trechtervormig (fig. 5176). Kroonbladen 2-deelig (fig. 517a). Bladen langwerpig, zittend, aan den voet gewimperd. Stengel vierkant, kaal, meest liggend. Schutbladen droogvliezig. Bloemkroon korter dan de kelk, wit. 0,05-0,40. 1).. Mei—Juli. Op moerassige plaatsen en aan slooten. Vrij algemeen. Moer as muur. S. uliginósa Murr. Van Moehringia trinérvia te onderscheiden door den onbeliaarden stengel en de 1-nervige bladen. 2 Stengel rolrond. Onderste bladen gesteeld. 3 Stengel vierkant, vooral beneden. Bladen alle zittend. ... 4 3 Stengel klierachtig-zachtharig. Bladen hartvormig-eirond, toegespitst, teer (fig. 518). Kelkbladen veel korter dan de bloemkroon. Meeldraden 10. Bloemkroon wit. 0,30-0,60. 4- Mei, Juni. Op beschaduwde, vochtige plaatsen. Zeer zeldzaam. Boschmuur. S. némorum L. l'iterUlk van Malachium aquaticum, doch behalve door de :t stillen door meer dichte dan klierachtige beharing en de gewimperde bladen van deze to onderscheiden. Stengel met een rjj haren (fig. 519). Bladen eirond, korttoegespitst. Kelkbladen even lang als of langer dan de bloemkroon. Meeldraden meest 3-5. Bloemkroon wit. Fig. 5i«. 0,05-0,30. O* Bijna het geheelc jaar door bloeiend. Het meest gewone onkruid op akkers en onbebouwde gronden. Mier. Erf. Vogelkruid. Mitrik. Muur. S. média Cyrillo. Van Moehringia trinérvia enCerastlum semidecandrum te onderscheiden door de diep 2-spietige bloembladen en de i-y van haren aan den stengel: door deze laatste ook van S. u ' i g i n 0 s a. 4 Kroonbladen tot het midden 2-spletig (fig. 520), doch wat dieper dubbel zoo lang als de kelk. Schutbladen kruidachtig. Blader stijf, lijn-lancetvormig, althans de onderste van den voet af ver Fig. 519. Stellaria media. Fig. 520. a bloem; t> meeldraden en stamper, de laatste in c alleen: li vruchtkelk met zaaddoos, de laatste in e alleen, in /"rijp en opengesprongen. smald, ruw. Bloemkroon wit. 0,15-0,40. 2J.- April—Juni. In bosschen en op andere lommerrijke, vochtige plaatsen. Vrjj algemeen Grootbloemmuur. S. Holóstea L. Kroonbladen tot aan den voet 2-deelig (fig. 522ii. Schutbladen vliezig. Stengel en bladen glad 5 u stengel recutopsraana, meest niet vertakt. Jiladen meest grjjsgroen, iets vleezig, kaal. Schutbladen met kalen rand. Bloemkroon meest dubbel zoo lang als de kelk, wh u'g. oüi). 4. mei—üugs. up vc beschaduwde, grazige plaatsen en op veengrond, meen Zeegroene muur. De var. jS-viréscens Prod. (S. Dillenian; groene bladen, die öf smal, stijf met een se terwijl er eDkele groofe bloemen zijn, öf zij zijn slap, terwijl de bloemstelen 1-2-bloemig zijn. Zeldzaam. Stengel slap, opstijgend, meest vertakt. Bladen . grasgroen met gewimperden rand. Schutbladen gewimperd. Bloemkroon meest even lang als de kelk, wit (fig. 522a). 0,15-0,45. 2J.. Mei—Augs. Al £ «*«■ S. glauca With. i Moench.) heeft herpe punt zijn, auii wegeu, siooien, op uouwiana. Algemeen. G r a s m u u r. S. graminea L. smald, ruw. Bloemkroon wit. 0,15-0,40. 2J.- April—Juni. In bosschen en op andere lommerrijke, vochtige plaatsen. Vrjj algemeen Grootbloemmuur. S- Holóstea L. Kroonbladen tot aan den voet 2-deelig (fig. 522i). Schutbladen vliezig. Stengel en bladen glad 5 meen Zeegroene muur. S. glauca With. De var. ,5-viréscens Prod. (S. Dilleniana Moench.) heeft groene bladen, die öf smal, stijf met een scherpe punt zijn, * :;i ~ ^ ui i# •• 14. Móenchia Ehrh. ïv. 1 Plant blauwgroen, kaal (flg. 523). Stengel 1-3-bloemig, rechtopstaand, meest onver- r>iauen iijn-iauceuvuriui^, kuiiah uaii uo stengelleden. Kelkbladen lancetvormig, met witvliezigen rand, langer dan de kroonbladen. Bloemkroon wit. 0,02-0,10. Q. April—Juni. Op open zandgrond en tusschen het gras. Sneek, den Haag, Nijmegen. Maastricht, Simpelveld. Moenchia. M. erécta Fl. Wett. 15. Malachium Fr. 1 Stengel slap, liggend of klimmend (Ag. 524). Bladen teer, eirond of langwer-\ pig-eirond, toegespitst, zittend, de onderste gesteeld. Bloeiwijze een los bijscherm. Schutbladen kruidachtig, korter dan de bloemkroon. Stijlen 5. Bloemkroon wit. 0,30-1,20. IJ.. Juni— Augs. Op vochtige plaatsen, aan slootkanten en tusschen kreupelhout. Vrij algemeen. Watermuur. M. aquaticum Fr. 1 f» P.prafit-inm f. H n n r ri¬ ng. 523. Moenchia erecta. bloem. X. T. a bloem: b onrijpe vrucht; crtype vrucht in doorsnede; d ■/.aad, Behaarde kruiden met tegenoverstaande, gaatranuige Liladen en gesteelde, witte bloemen. die meest in bjjscherruen staan. Doosvrucht steeds langer dan de kelk ... 1 1 Bloemkroon nauwelijks langer dan de kelk. 2 Bloemkroon dubbel zoo lang als de kelk ("fit?. 525). Schutbla- Malachium aquaticum. rlun k-.oJ-K. o bloem van achteren; '-kelkblad: cbloem van voren: ((kroon- uen oteeavne- blad: « onrijpe vrucht: / vruchtkelk met rype vrucht, zig gerand. Bladen langwerpig- tot lijn-lancetvormig, evenals de stengel en bloemstelen kortbehaard. Stengel 5-15-bloemig. Bloemstelen na den bloeitijd rechtopstaand met knikkenden kelk. Bloemkroon wit. v,vi-v,zz. q.. Apru—juii. Op zandgrond tusschen het gras. Algemeen. Akkerhoornbloem. C. arvénseL. 2 Schutbladen tot aan den top kruidachtig en behaai-d (hoogstens aan de zijranden smal-droogvliezig en kaal), de haren boven den top uitstekend (fig. 526). Kroonbladen met behaarden nagel. Bloemstelen tijdens den vruchttijd even lang als of korter dan de kelk. Bloemkroon even lang als de kelk, wit. Plant bleek- of geelgroen , kortbehaard met of zonder klierharen. 0.07-0,45. O en ©O- Mei-Augs. Óp zandgrond, aan wegen, enz. Vrij algemeen. Kluwenhoornbloem. C glomeratum Thuill. Schutbladen aan den rand en aan den i.... J 1* _* 1 1 J „ 1 uiuugviiüAig CU naai, uu uaicu tig. 5üö. Cerastium arvense. aan de rugzijde niet boven den top «, i> bloem van achteren en van vo- nitatpVpnH fHtr ü27/j1 k'ronnhladpn ren: c kroonblad: cl meeldraden en uitstekend (ng. oiio). ivioonDiaaen stamper; <■ onrijpe,/-r«nevruchtmet en meeldraden kaal 6 vruchtkelk; g vrucht in doorsnede. 3 Stengel 0,07-0,45 lang, de zijstengels naar boven meest klierachtig, . in de onderste knoopon wortelend. Doosvrucht tot 2-maal zoo lang als de kelk. Bloemen grooter dan bij de volgende soorten (fig. 527a). Plant donkergroen. Bloemkroon wit. 00 en 2J.- April—Herfst. Op beschaduwde, grazige plaatsen. Algemeen. (C. caespitósum Gil.). Hoornbloem. C trlwinln Ik Stengel 0,03-0,15 lang, meest klierachtig kleverig, niet wortelend. Q en ©©. Maart—Mei. Dorre zandgronden, ook in de duinen. Zandhoornbloem. C. semidecandrum L. Vormen: «. glandulosum Prod. Schutbladen alle breed (voor '/3 tot bijna de helft) droogvliezig gerand (fig. 528). Bloemstelen tijdens den vruchttijd neergebogen. Bloemkroon wit. Algemeen. /3. glutinósum Pr. Onderste schutbladen kruidachtig, zonder 01 oijna z.onaer vuezigen rana (ng. de bovenste smal-droogvliezig gerand. Bloemstelen tijdens den vruchttijd hellend of horizontaal afstaand. Bloemkroon wit. Zeer zeldzaam, v. tetrandrum Prod. Schutbladen tre- heel kruidachtig, afstaand. Bloemstelen FiK- 520. Fig. 530. tijdens den vruchttijd langer dan de kelk, rechtopstaand. Bloemen meest 4-tallig (fig. 530). Bloemkroon wit. Zeer zeldzaam. Fig. 528. Cerastium semidecandrum. Fig. 031. Gypsophila muralit. a kelk: b bloem: c vruchtkelk met de rjjpe a vrucht. zaaddoos; deze in halleen; «zaad, sterk vergroot. Deze soort is van Holosteum umbellatum, waarop z\\ veel gelakt, te onderscheiden door de ge«4aihtskenmerken, doch verder door de beharing en de geelgroene kleur. In tuinen vindt men niet zelden C. tomentósum L. Stengel en bladen witviltig. Bloemstelen wollig viltig. Overigens op C. arvénse gelijkend. Heikels, Geil, Flora, 4de druk. 21 17. Gypsóphila L. Gips kruid. 1 Kelk 5-tandig. Stengel rechtopstaand, bijna van den voet af gaffel vormig vertakt, van boven kaal, van onderen kortbehaard (fig. 531) Bladen lijnvormig, nauwelijks 0,001 breed, naar beide einden versmald. Takken eenbloemig. Kroon bladen gekarteld , rose, donkerde] ~ ~ A AC A IC S~\ cuuio nu, UjUU-\jfXv» Juli—Octr. Op zandgrond en oude muren. Zeldzaam. Ook als sierplant. Gipskruid. G. muralis L. Kelk 5-deelig of' 5-spletig 2 2 Bladen lijnvormig. Stengel zwak vertakt, opstagend , geheel kaal. Bloemen wit of rose. Plant los zoden vormend. 0,05-0,15. 2J.. Juli, Augs. Sierplant uit de Alpen. -f- <». réjiens L. Bladen lancetvormig, zeer spits. Stengel rechtopstaand , zeer vertakt, van onderen kortbehaard. Bloeiwyze los. ver uitgespreid, kaal. Bloemkroon wit. 0,H0-0,93. 2J. Juli, Augs. Sierplant uit Zuid-Europa. Bij Zutphen, Deventer, Hoog-Keppel, Zandvoort en op IJselmonde verwilderd. Bruidsluier, f G. panieuluta L. 18. Tunica Scop. 1 Stengel rechtopstaand meest niet ver¬ takt. iiiaden Jynvormig. Bloemen in hoofdjes, verscheiden bijeen, door finVint hlurlpn nmclnton zelden (bij slecht ontwik- Fig' m Dian,hus CarthusUnoium. m. , . ,, ii stengel met bladscheede: b vergroot kelde exemplaren) alleen- deel van een blad; c kelk met schub- staand (fig. 532). Bloem- ben: '' liloem: e kroonblad: /'stam- i, 1,1 ' j ... |>er: y vruchtkelk niet rilpe vrucht, kroon klein, roodachtig- hp™ ,n Fig. 532. lila. 0,10-0,45. Q. Mei— Octr. Op open zandgrond, muren en steenachtigen grond. Zeldzaam. (Dianthus prolifer L.) Mantelanjer. T-prolifera Scop. 19. Dianthus L>. Anjelier. Anjer. Gnoffelbloem. Nagelbloem. Violetlen. Meestal onbehaarde kruiden met een knoopigen stengel. tegenover, staande, aan den voet eenigszins vergroeide, gaafrandige bladen en vrjj groote, sterk gekleurde bloemen 1 1 Bloemen zeer kortgesteeld, in hoofdjes of bundels 2 Bloemen langer gesteeld, alleenstaand of in losse bjjschermen . 4 2 Bladscheeden even lang, als de bladen breed zijn of korter. Kelk- of dekschubben kruidachtig 3 Bladscheeden 4-maal zoo lang, als de bladen breed z(Jn ittg. 583). Bladen lijnvormig. Fig. 533. Dianthus Carthusi^noium. a stengel met bladscheede; b vergroot deel van een blad: c kelk met schubben: d bloem: e kroonblad: /'stamper; y vruchtkelk met rijpe vrucht, deze in li afzonderlek. Bloemen in hoofdachtige hoopjes. Schutbladen en kelkschubben bruin, vliezig, omgekeerd-eirond, de bovenste priemvormig toegespitst. Bloemkroon rood, zelden wit. 0,80-0,45. Juni—Augs. Deventer, Utrecht, Olst. Karthuizor anjelier. I). Cart hiisianóriini L. o otengei Kaai. bladen breed-lancetvornng V of langwerpig (lig. 534). Schutbladen \Sv Ujnvormig, teruggebogen. Dokschubben v\ eircnd. Bloemkroon purper of rose. vSS^. 0.45-0,«50. 2|.. Juni—Augs. Sierplant uit v\N M.-Euro pa, ook verwilderd. Koerenpronkei\ Duizendschoon, f D. harbatus L. Stengel en bladen behaard. Schutbladen rechtopstaand, evenals de dekschubben lancet-priemvormig en ruw behaard (fig. 535). Bloemkroon klein , licht karmijnrood. 0,30-0,45. ©oJuli, Augs. Op grazigen, beschaduwden zandgrond. Zeldzaam. Ruige anjelier. D. Arméria L. 4 Plaat der kroonbladen ongedeeld, alleen geta Plaat der kroonbladen tot het midden of noj 5 Dekschubben meest 2, langwerpig, met een lange naald, met de naald half zoo lang als de kelkbuis (fig. 536a). Bladen breed lijnvormig, evenals de stengel ruw-behaard. Bloemkroon purper met donkeren ring en lichtgekleurde punten (fig. 5364). 0,22-0,45. 2|~ Juni—Herfst. Op beschaduwden zandgrond, ook in de duinen. Vrij zeldzaam, doch plaatseljjk algemeen. Plaat der kroonbladen ongedeeld, alleen getand Plaat der kroonbladen tot het midden of nog dieper ingesneden. 6 Steenanjelier. D. deltoides L. Fig r>36. Dokschubbon 4-6, kortgespitst en stomp (fig. 537). Stengel meerbloemig, grasgroen. Bladen spits, niet gladden rand, grijsgroen. Dekschubben bjjna ruitvormig, spits V,. uvnv I I'MIIU. IJIWII1IMUUII OCC1 vei ^>CII I11U11U Hl-hiruiu, meest gevuld, welriekend. 0,40-0,80. Juli, Augs. Sierplant uit Zuid-Europa. Anjelier, f D. t'aryophy'llus L. 6 Kroonbladen vinvormig ingesneden, met langwerpig middeldeel (fig. 538). ISladen grasgroen. 7 i\iuuuuirtueii nauuvormig ui^osneuen mg. o«»>, met omgekeerd eirond middeldeel, rose tot wit. Dekschubben eirond, met korte stekelpunt. Bladon grasgroen, Hjn-priemvormig. 0,15-0,30. Juli, Augs Sierplant. G ras filetten. f D. plumarius L. 7 Steill?pls Annhlnnmirr Ulrwlnn liinvnrmicr « ©tengels meest eenbloemig. Bladen lijnvormig, 9 spits. Dekschubben eirond, stomp, soms go- 517 r;™ vis Fi„ r.«, spitst, i maal zoo lang als de kelkbuis. Bloem- kroon wit, aan den voet der plaat met een groenachtige vlek en door witte of roode haren gehaard, welriekend. 0,22-0,46. X Juni—Septr. Vroeger op een paar plaatsen gevonden. (Zwolle, Nijmegen , 's-Gravenhagel. Z andanjelier. I). tirennrlus L. 91 * Stengel 2- of meerbloemig. Bladen Hjn-lancetvormig, de onderste stomp. DekschubIjen eirond, gespitst of met een korte naald, j-maal zoo lang als de kelkbuis. Bloemkroon lila, met een groene vlek aan den voet en rood gebaard, zelden wit, welriekend. 0,30-0,60. Juni—Septr. Zandruggen, in veenland. Meppel, Havelte. Ook als sierplant T u i n a n j o 1 i e r. f D. superbus L. 20. Saponaria L. 1 Stengel rechtopstaand, iets ruw (fig. 540). Bladen elliptisch of langwerpig, spits, meest kaal, drienervig. Bloemen in bundels. Bloemkroon wit of rose, iets welriekend. 0,40-0,70. 2).. Juli— Septr. Op zandgrond, in bosschen, ook gekweekt. Vrij algemeen. Soms met gevulde bloemen . Zeepkruid. S. officinalis L. Fig. M0. Saponaria officinalis. Fig. 641. Vaccaria parviflora. a bloem; b kroonblad; c kroonblad met « kelk: b vruchtkelk: <■ r«pe vrucht, meeldraad: ïl meeldraden en stamper; tl zaad, sterk vergroot. e onrijpe vrucht, in f in doorsnede; g zaad, sterk vergroot. 21. Vaccéria Med. 1 Stengel naar boven vertakt, kaal (fig. 541). Bladen lancetvormig, spits, aan den voet vergroeid, blauwgroen. Bloemen alleenstaand. Bloemkroon licbtpurper. 0,30-0,60. O- Juni» Juli- In bouwland, op kalk- en kleigrond. Aangevoerd op verschillende plaatsen. (Saponaria Vaccaria L., Vaccaria segetalis Grcke.) K o e k r u i d. V. parviflóra Mnch. '22. Cucübalus Trn. ] Stengel zeer vertakt, slap, klimmend, evenals de bladen kortbehaard (fig. 542). Bladen eirond of langwerpig, spits. Bloemen alleenstaand, groenachtig-wit. Bos rond, zwart. 0,60-1,20. 2i, Juli, Augs. Op vochtige plaatsen tusschen struiken en heggen, aan rivieroevers. Voorst, Ulenpas, Nijmegen, Weurt, Dieren. Besanjelier. C. haccifer L. l-'ig. 542. Cucubalus baccifer. Fig. 513. Silene vulgaris. a kroonblad; b vruchtbeginsel: c, il ben a kelk: h kroonblad: c meeldraden overlangs en overdwars doorgesneden: en stamper; d stamper; r vruchtkelk e zaden. en vrucht, de laatste in f overlangs, in 'j overdwars doorgesneden. 23. Siléne L. Silene. Kruiden met tegenoverstaande, aan den voet iets vergroeide, gaafranaige bladen 1 1 Kelk 20-30-nervig 2 Kelk 10-nervig 3 2 Kelk met 20 netvormig verbonden nerven, eirond, opgeblazen, ver open, kaal. Bloemkroonbladen 2-spletig, wit (tig. 543). Bloeiwjjze een los bijscherm. Planten meest 2-huizig. Bladen eirond of lancetvormig, spits, kaal. Stengel meest kaal. 0,30-0,60. !(.. Juli—Septr. Op zand- en kleigrond, op ruige plaatsen. Vrjj algemeen. (S. venosa Aschrs., S. inflata Sm.) Gewone silene, S. vulgaris Grcka. Kelk met 30 niet verbonden nerven, kegelvormig, boven vernauwd, aicuioeuaara (ng. ö44). liloemkroon rose, met schubben aan de keel. Stengel grijs en zachtbehaard. Kelk omstreeks 0,012-0,015 lang. Kroonbladen iets ingesneden , omgekeerd-hartvormig. Doosvrucht kegelvormig. Bladen lijn-lancetvormig, 0,15-0,45. Q. Juni, Juli. Op zandgrond en in de duinen. Vrij zeldzaam. Kegelsilene. S. conica L. o i)iuemKroon zonaer scnuDDen aan de keel. liloemkroonbladen ongedeeld, lijnvormig, groenachtiggeel. Planten 2-huizig. Bloeiwijze pluimvormig, met kransstandige, rijkbloemige takken (fig. 545). Kelk buis-klokvormig. Doosvrucht bijna zittend. VVortelbladen spatelvormig. Stengelbladen lijnvormig, alle spits, kortbehaard. Stengel niet vertakt, iets kleverig. 0,20-0,60. ï).. Juni—Septr. In de duinen. Zeldzaam. Geoorde silene. S. Otites Sm. Bloemkroon met schubben of kleine tandjes aan de keel ' 4 4 Bloemkroonbladen 2-spletig of 4-lobbig . . 5 Fie- 544- Fig. 5«ö. Bloemkroonbladen ongedeeld, hoogstens iets ingesneden of getand. 9 5 Bloemkroonbladen 2-spletig. Bloemen althans bij het opengaan knikkend of overhangend g Bloemkroonbladen 4 lobbig. Bladen lancetvormig. Doosvrucht «uuuc. rtis Ut* K1 ih. IMOOIUOn Wit. U,1 ■)"(»,.JU 4 •luni—Augs sierplant uit de Alpen .... Alponsilene. . t s- alpéstris Jacq b Kelk tannon stomp. Bloemkroon ros©. Bladen langwerpig, do onderste en middelste gestoeld, stomp, vaak met stokolpunt, do bovonste zittend, spits. Kolk tijdens den bloeitijd bijna cvlindtTvormig, daarna omgekeord-eirond. Stengel dichtbo haard, naar boven iets klierachtig, slap 0,30-0,45. 0. Juni— Septr. Sierplant uit Zuid-Furopa, eenigo malen verwilderd Soms ook aangevoerd. Amersfoort, Dordrecht, Utrecht, Rotterdam Hangsilene. f s. péndula L. t'iteiJUk nog al veranderlijk, Itjkt soms veel op Melandrvum rubrum. Kelktanden spits 7 7 Bloemkroon wit Bloemkroon rood. Stengel vertakt en naar boven zeer kleverigOnderste bladen omgekeerd eirond, de boven.sle lijn-lancetvormig, spits. Blueiwijze trosvormig, los. Kelk langwerpig, aan den t .p samengetrokken met spitse, lancetvormigo tanden. Keelschubben lang en stomp. 0,20-0,40. Q. Mei-Juli. Rotterdam Vliegen silene, s. musiinula L. 8 Stengel niet vertakt, evenals de bladen zacht-behaard, mar boven klierachtig. "\V ortelbladen spatelvormig, langgesteeld, stengelbladen langwei pig tot lancetvormig. Bloeiwjjze pluimvormig met 3-7- bloemige takken (fig. 546). 0,30-0,60. 4- ^ei—Op be- bescbaduwden zatidgrond, vooral in de duinen. Zeldzaam. . . . Nachtsilene. S. nütans L. Stengel gaffelvormig vertakt, evenals de bladen korten ruwbehaard. Onderste bladen spatelvormig, toegespitst, de hoogere langwerpig-lancetvormig. Bloemen zeer kort-gesteeld in gepaarde trossen aan het eind van den stengel en de takken en alleenstaand in de vertakkingen (fig. 547). Bloemkroon- uiauen aan ae Keel mei zeer Kleine schubben. 0,20-1,00. Q. Juli, Augs. Uit Zuid-Oost-Europa. Op ruige plaatsen. Aangevoerd. Vrjj zeldzaam. Gaffelsilene. S. dichótoma Ehrh. 9 Bloemen in armbloemige schijntrossen. Kelk rolrond, later eirond. meest ruw-behaard, met lancet-priemvormige tanden (fig. 548). Onderste bladen langwerpig-spatelvormig, bieseipuniig, ae Dovensie lancetvormig, spits. Plant behaard, naar boven klierachtig. Kroonbladen wit of rose (bij de variëteit S. quinquevüluera L. in het midden met een bloedroode vlek), (bij 's Gravenhage, Dordrecht, Ruurlo, Apeldoorn). 0,150,45. O- Juni—Augs. Op bebouwden zandgrond. Vrij zeldzaam. Fransche silene. S. gallica L. - uioemen in bgscnermen. Kelk buis-knotsvormig(fig. 549). Bloemkroon bleekpurper, zeldzamer wit Stengel evenals de geheele plant onbebaard, evenals de bladen blauwachtig berijpt, naar boven onder de knoopen kleverig. Bo¬ venste bladen eirond, ¥ig M9 Fig. ^ coronari. Flo. cucuii. Zittend. 0,15-0,45. 0. a kr00nblad met meeldraad: b meel- Juli, Augs. Gekweekt eo draden en vruchtbeginsel; c het in lipt wild in -/nndicru laatste afzonderlek; rf vruchtkelk in tiet wiia, in zandige met vrucht: e vrucht in doorsnede; streken. Vri) zeldzaam. f zaad vergroot. P e k b 1 o e m. 8. Arméria L. 24. Coronaria L.. Koekoeksbl I Kroonbladen 4-spletig, roserood, zelden wit, son Stengel ruwbehaard. Bladen smal laneetvorm diee langwerpig-spatelvormig, alle spits, eenigsi een los hg scherm. 0,:J0-0,90. 4. Mei—Juli, soms tot Herfst. In vochtige graslanden, vooral op veengrond. Algemeen (Lycbnis Flos cuculi L.). Vleeschbloem. Pinksterbloem. Kraaif bloem. Eilooi bloem. ftoodsteernt/e. Koekoeksbloem. C Flos cuculi A Br. Krnonl.laden ongedeeld, r«.od .Uk '"'.li. Stengel evenals «tv Ii|;kItaant1. Korlsi hubbon 0 c m. is gevuld 1 Hg. 550). ig, de wortelstan,ins ruw. Bloei wijze stuf. stekPllit. II.HIMV.»1. 4. .MUI, rtilL--. ' i /. 11 ju- r. 111 "|'rt ... , | [,,, - . (Lvciinis coronana De*r.K Sierplant. Soms verwilderd. ' " _ rriknou-. C. tomentosa A Itr. '25. Melandryum Röhl. 1 Planten 2-huizig. Bloemen in losse bij schermen. Stijlen 5 . . . 2 Bloemen 2-slachtig, alleenstaand of in armbloemige bijscbermen. Stijlen 3. Bloemkroon wit of bleekrose. Kelk buikig buisvormig Itig. 552). Stengel beneden ruwbehaard, boven klierachtig-zachtbehaard. Bladen kortbehaird, de onderste langwerpig, de hoogere lancet- of lancet-lijnvormig. ,150,45. ■ . Juni—Herfst. < >p kalken leemgrond. Vrij zeldzaam. (Silene noctiHora L., Lychnis viscida Mnch.). Nacht k oek 0e k s b 10e 111. M noctiflorum Fr. 2 Stengel van boven, evenals de bloemstelen, klierachtig zachtbarig (fig. 553). Bla<1 <«n «nit« d«> onderste Kil' Melandryum album. '/ -/ d»»olen »lor mannelijke plant; " lil". 111: l. kelk: ' kroon bla«l: t.iniper : // vriii-bt DiMMis«>i1 ilt*-li : ' *!••/' 11 langwerpig, de bovenste laneetvormig. Tanden der doosvrucni recarupsumuu. ,, dooi-nede. Bloemkroon wit. 0,45- I_(((). • •. Mei—Herfst. Aan wegen en dijken, op droge, grazige gronden. Algemeen. (Lychnis vespertina Sibth.) Ook als sierplant met gevulde bloemen. A v 0 n d k o e k 0 e k s b 1 o e m. M- album Grc.ko, i.,.,„„ amm-GivitnIrnrmur alle snils . eenitrszins ruw. Bloei wijze Sten cel dicht-zachtbarig, zonder klieren. Bladen toegespitst, de onderst.- eirond, de bovenste langwerpig. landen der doosvrucht omgerold i lig. 554). Bloemkroon licht purper, soms wit. 0,60-0,.10. 4. Mei—oepir. *'p uuscuauunu. , /.andige plaatsen. Algemeen I' hnis diurna Sil>th.) Ook als sierplant met gevulde bloemen. Dagkoe koeksbloe 111. M rübrum Grcke Iv,t bastaard van M. album .n iiibinm. M. ' du bi 111» Ha in I"'. en. l'lunt lil' t loow helmknopjes k ertj^, maai ove- iip-ns op M. rubrum gelijkend, w '".I Ap'ldoorn 011 Voorst gevonden. 26. Agrostémma L Geheele plant grijsviltig (lig 5551. Bladen lijnvormig, spits. Bloemen langgesteeld, alleenstaand. Kelk lederachtig, ruw-behaard. Kroonhladen korter dan de kelkslippen, iets ingesneden, vuilpurper. 0,5l- jAgrostémma Githago. I ii(> r. Juni, Juli. In koren- «k.-ik: • •; m-t l,uv. ♦ ii' ld raad: ' meeldraden ni«'t staiii|»«i: velden, op gemengden klei- en >rl|, ixk.-ik met vrii.-ht: /"rUii-vru.-iii landgrond. Algemeen. ("doorsnede Bol. Boldert, koomrozen. Bolderik. A Githago L \ XX. VIII. lam. I'ortulncnceeë» 1' os t e 1 e i nacli t igen. 1. ii- | J Mlilrif raai- '<" Ml ai'ralleifl. Bèotmkrvo* I-H oj ■tlippig, met o^gelyke bladen of slippen, op df.n tdkjcule*. Metklndem ï /•> ;»« bloemkroon ingeplant. t-hokko/, met .1-6-tph hg en Ml 'en Imrenstandig <■/ half-onderstand'g craehtheginsel. I rurht een dooier,oh>. Hoogere bladen doorgroeid (tig. 558). . . . CUytuma Ml. Hoogere bladen niet doorgroeit! . . • ■ . • • • ■ • • * » 2-spletiff de /.oom afvallend (tig. o5*>). Kroonldaden aeel. Meeldraden 8-15, aan den voet vaak vergroeid. Doosvrucht met een dekseltje openspringend, veelzadig . 1'ortulaca Kelk diep 2-spletig of 2-deelig, blijvend. Meeldraden:,-.» . . •> :j Kelk die . 2-spletig (Hg. 5571. Bloemkroon trechtervormig, de zoom ongelijk 5-deelig, de buis aan -ene zijde opengespleten, wit. 24. Coronaria L. Koekoeksbloem. 1 Kroonbladen 4-spletig, roserood, zelden wit, soms gevuld (Hg. 550). Stengel ruwbehaard. Bladen smal lancetvormig, de wortelstandieo laDgwerpig-spatelvormig, alle spits, eenigszins ruw. Bloei wijze een los bijscherm. 0,30-0,90. 2J.. Mei—Juli, soms tot Herfst. In vochtige graslanden, vooral op veengrond. Algemeen (Lychnis Flos cuculi L.). Vleeschbloem. Pinksterbloem. Kraaiebloem. Eiloofbloem. Roodsteerntje. Koekoeksbloem. C. Flos cuculi A. Br. Kroonbladen ongedeeld , rood (Hg. 651). Stengel evenals de bladen witviltie. Bloemen alleenstaand. Keelsth ubben Stijf, stekend. 0,60-0,90. 4. Juli, Augs. Uit Zuid-fcuropa (Lychnis coronaria Desr.1. Sierplant. Soms verwilderd. rif. 001. ng. .;o„. p r i k 110 u s. -J- C. tomentósa A. Ilr. 25. Melandryum Röhl. 1 Planten 2-huizig. Bloemen in losse bijschermen. Stijlen 5 ... 2 Bloemen 2-slachtig, alleenstaand ol in armbloemige bijschermen. Stijlen 3. Bloemkroon wit of bleekrose. Kelk buikig buisvormig (tig. 552). Stengel beneden ruwbehaard, boven klierachtig-zachtbehaard. Bladen kortbehaard , de onderste langwerpig, de hoogere lancet- of lancet-lijnvormig. 0,150,45. O- Juni—Herfst. Op kalken leemgrond. Vrij zeldzaam. (Silene noctiflora L., Lychnis viscida Mnch.). Nachtkoekoeksbloem. M. noctiflórum Fr. Z stengel van Doven, evenais de bloemstelen, klierachtig 1 11 • //-» » rn , Tïl _ zacuiuarig ^ng. ooo). ijiuden spits, de onderste langwerpig, de bovenste lancetvormig. Tanden der 1 li 1 1 _i 3 tig. 658. Melandryum album. a—d deelen der mannelijke plant; a bloem: h kelk: c kroonblad: d meeldraden: e—i deelen der vrouwelijke plant; e bloem; /"kolk; «/stamper: I, vrucht. 1 mptiposi ii*< • i rlovn in aoosvrucni recmupsuutuu. Fjg 554 doorsnede! Bloemkroon wit. 0,45- 1,00. ©©• Mei—Herfst. Aan wegen en dijken, op droge, grazige gronden. Algemeen. (Lychnis vespertina Sibth.) Ook als sierplant met gevulde bloemen. Avondkoekoeksbloem. M. album Grcke. Stengel dicht-zachtharig, zonder klieren. Bladen toegespitst, de onderste eirond, de bovenste langwerpig. Tanden der doosvrucht omgerold (fig. 554). Bloemkroon lichtpurper, soms wit. 0,60-0,90. Ij.. Mei—öeptr. Up Descnaauwae, zandige plaatsen. Algemeen (Lychnis diurna Sibth.) Ook als sierplant met gevulde bloemen. Dagkoekoeksbloem. M. rübrum Grcke Een bastaard van M. album en rubrum, M. dubium Hampe, een plant met looze lielmknopjes en eenige kliertjes, maar overigens op M. rubrum gelijkend, is b;j Apeldoorn en Voorst gevonden. 26. Agrostémma L. Gebeele plant grijsviltig (fig. 555). Bladen lijnvormig, spits. Bloemen langgesteeld, alleenstaand. Kelk lederachtig, ruw-behaard. Kroonbladen korter dan de kelkslippen, iets ingesneden, vuilpurper. 0,501,00. ©. Juni, Juli. In korenvelden, op gemengden klei- en zandgrond. Algemeen. Bol. Boldert. Koornrozen. Fig. 556. Agrostémma Githago. a kelk; b bloem; c kroon blad met meeldraad : d meeldraden met stamper: e vruchtkelk met vrucht; /'rype vrucht in doorsnede. Bolderik. A. Githago L. XXXVIII. Fam. Portulaeaceeën. P os t el e i n ach t igen. Kelk 2-3-spletig, raak ten ileele afrollend. Bloemkroon ö-(4-6J-bla. C. 1 XL. Fam. Magnoliaceeën. xiii. Kelk .1 o-bladig. Kroonbladen 6 of meer. Meeldraden talrijk, op den bloembodem ingeplant. Vruchtbeginsels vele, enkelvoudig. Heesters of boomen. Bloemkroon 6-9-bladig. Stampers om een eironde» or langwerpigen drager gerangschikt, Doosvrucht openspringend. Bladen ongedeeld , gaafranebg.^ ^ ^ ^^^ Bloemkroon 6 bladig, klokvormig. Stampers om oen verlengden drager gerangschikt. Vrucht niet openspringend. Bladen gelobd Lirioaenaron jjj 1. Magnolia L. Bloemkroonbladen wit, 9-12 (tot 0,35 lang). Bladen lancetvormig, zeer groot, aan do einden der takken schermachtig uitgespreid. 6,00-9,00. (>- Mei, Juni. Sierboom uit N.-Amerika. (M. ümbrella Lmk.l Magnolia, f JI. tripetala I,. Bloemstelen meest met 2 schutblaadjes. Bloemkroonbladen wit, 0-9 welriekend. Bloemen voor den bloei lelieachtig. Bladen omgekeerd eirond, lang toegopitst. 3,00-12,00. I). April, Mei. Sierboom uit China (M Yulan Desr.) T !H. conspicua Salisb. 2. Liriodéndron L. Bladen langgesteeld, afgoknot 4 lobbig. b(Jna driehoekig , kaal. Bloonien groot Uilpvormig, groenachtig-roodgeel. Kelkbladen teruggeslagen Meeldraden boven de stempels uitstekend. 8,00-16,00 Ij. Juni, Juli. Sierboom uit Noord-Amerlka. * Tu 1 penboom. -{- L. tullpirera L. XLI. Fam. Calycanthaceeën. xn. Heesters of hoornen. Kelk- en kroonbladen in onbepaald aantal. langzaam in elkaar en in de meeldraden overgaand. Vele vruchtbeginsels in de verdiepte kelkbuis liggend. 1 Meeldraden talrijk. alleen de bui¬ tenste (omstreeks 12) met helmknopjes. Bladen tegenoverstaand, ongedeeld. Calycanthus 334. 1. Calycanthus L. 1 Bloemen zeer kortgesteeld, donkerbruin, evenals de geheele plant aromatisch riekend (fig. 501). Bladen kortgesteeld, eirond tot langwerpig, gaafrandig, van onderon bleekgroen, meest viltig. 1,00-2,00 b. Juni, Juli. Sierstruik uit N.-Amerika. Fig. 561. Calycanthus floridus. Specerystruik. f C. floridns L. „ door8nede der b!oenl. XI.II. Fam. Ranunculaceeën. Ranonkelachtigen. xiii. Kelk 3-veel-, meest 5-bladig, soms gekleurd, regelmatig of symmetrisch. Bloemkroon 3- of meerbladig, raak met honigschub/es aan den voet, soms door honitjhakjes vertegenwoordigd of ontbrekend. Meeldraden meest veel, op den bloembodem ingeplant. Ilelmknopven met overlangsche spleten openspringend. Stampers vele, enkelvoudig, zelden weinige of 1. Vruchten dop- of kokervruchten. 1 Bladen tegenoverstaand (fig. 563). Kelk 4- of 5-bladig, afvallend. Bloemkroon ontbrekend. Bladen enkel- of dubbel-gevind of ongedeeld Clématis 33«. Bladen wortel- of schijnbaar kransstandig 2 Bladen verspreid 6 2 Bloemen blauw, violet, wit of geel (zijn de bloemen blauw, dan is onder de bloem een omwindsel van gedeelde schutbladen) . . 3 Bloemen blauw, zeldzamer rose of wit (fig.5t>6>. Dicht onder den -9-bladigen kelk (kelk blauw, bloemkroon ontbrekend!) een 3-bladig, schijnbaar den kelk voorstellend omwindsel. Omwindsel ongedeeld Hepatica 339. 3 Bloemkroon ontbrekend (fig. 568). Kelk 5- of 6-bladig. Stengel onder de bloera met 3 kransstandige, gedeelde schutbladen. A n e ra ó n e 339. Kelk en bloemkroon aanwezig. Bladen wortelstandig. Stengel onbebladerd 4 4 Bladen ongedeeld, lijnvormig (fig. 573). Meeldraden meest 5. Kelk en bloemkroon 5-bladig. Bloembodem later cylindrisch verlengd. Myosüms 341. Maden gedeeld. Kelk grootcr dan de bloemkroon. Bloemkroonbladen honigbakvormig, buisvormig, 2-lippig (fig. 598, 599). 5 5 Kelk 5-bladig, wit (fig. 599). Bloemen zonder omwindsel. Helléborus 349- Kelk 6i6-8-)-bladig, geel (fig. 598). Bloem omgeven door een veeldeelig omwindsel. Eranthis 6 Bloemen gespoord of symmetrisch ' Bloemen ongespoord, regelmatig 7 Bloemen regelmatig (fig. 604). Bloemkroonbladen trechtei vormig, gespoord. Kelkbladen 5, vlak, eirond, gekleurd. A q u i 1 é g ï a 3JO. Bloemen symmetrisch • • • • . ® 8 Het bovenste kelkblad gespoord, 1—2 gespoorde kroonbladen in¬ sluitend (fig. 605) Delphi mum sso Het bovenste kelkblad helmaclitig geweird, 2 langgesteelde (langgonageldel, kapvormige, gespoorde kroonbladen (lionigreservoirs) insluitend (tig. («>). s Aoon i tu m 31 * 9 Slechts een krans van bloembekleed»els, nl. een bloeinkroonachtig gekleurde kelk ■ • • • * Twee kransen van bloembekleedsels. Bloemkroonbladen vaak klein en eigenaardig van vorm ' j 10 Bloemen groot, weinig in getal (fig. 597). Kelk grooter dan de meeldraden. Bladen enkelvoudig, ongedeeld. . C a 11 h a, 34». Bloemen klein, talrijk (fig. 564). Kelk korter dan de meeldraden. Bladen veelvoudig gevind Thalictrum 33K. Vergelijk ook Tróllius blz. 3. Juni—Augustus. Als klimplant gekweekt, soms ververwilderd. (Boxmeer). Italiaansche clematis, -j- C. Viticella L. Bloemen groot. Kelkbladen meest 5-8 , 0,02-0,06 lang, blauw of wit mot blauw. St\jlen der vruchtjes verlengd, in het onderste deel of geheel wit, zelden geel gebaard of zacht behaard. Bladen gevind, zeldzamer 3 tallig of enkelvoudig. 2,00-4,00. b. Juni—Septr. Sierklimplant, ook met gevulde bloemen. Bastaard van C. tlorida on r Vitirniin A- f!. .Inckniiiuni Host. 4 Bladen enkel-gevind (fig. 563). Blaadjes hartvormig Fig. 562. of eirond, gaafrandig of gekarteld. Kelkbladen aan weerszijden viltig, van buiten groen, van binnen wit. Helmknopjes klein, 0,001-0,002 lang. 1,50-5,00. K Juni—Augs. In heggen, tusschen kreupelhout, bijna uitsluitend in Zuid-Limburg en langs de rivieren. Ook in de duinstreek. Vrij zeldzaam. Vergiftig! Boschrank. C. Vitalba L. Bladen dubbel-gevind. Blaadjes ovaal-lancet- of lijnvormig, ongedeeld of 2-3-lobbtg. Kelkbladen aan de rugzijde met viltigen rand. Ilelmknopjes groot. 0,<»08-0,004 lang. 150-4,50. b. Juni-Augs. Sierplant, ook verwilderd. (Zandvoort, Aardenhout). Scherpe clematis, -j- C. Flammula L. 2. Thalictrum L. Ruit. Kruiden met rechtopstaanden, meest vertakten stengel, afwisselende, 2-4-voudig gevinde bladen en pluim- of schermvormige bloeiwjjzen. De bloemen zyn door de vele uitstekende meeldraden met hangende, gele helmknoppen vaak geel gekleurd 1 1 Helmdraden nauwelijks verdikt. Vruchtjes rechtopstaand, overlangs gestreept, zittend. Bloemen geel- of groenachtig, in pluimen. 2 Helmdraden naar boven verdikt. Vruchtjes overhangend, driekantig, aan de kanton gevleugeld, gesteeld. Bloemen lila, in beschermen. Vertakkingen van den bladsteel met rondachtige, vliezige steunblaadjes Blaadjes rondachtig ot omgekeerdeirond. gekarteld. 0,60-1,20. Mei, Juni Sierplant Verwilderd bij Nijmegen. A k »> I o i r n i t, 4- T niiiiilt*irifYtliniti L. 2 Bloemen vrij ver van elkaar, evenals de meeldraden hangend (fig. 564). Bloeiwjjze pyramidaal of eirond. Blaadjes rondachtig of wigvormig-oujgekeerd-eirond. Oortjes der bladscheeden rond, stomp, vaak in slippen gedeeld. Ook als sierplant. Kleine ruit. T. minus L. Vormen: a. dun én se. Stengel gestreept, rechtopstaand, aan den voet met eenige bladlooze scheeden. Blaadjes gekarteld of naar den top ingesneden en wel 3-tandig tot 3-spletig, soms 5-tandig, met van onderen uitstekende nerven, groen, hunne stelen meest HEUKEl.s. O'e't/l. Flora, 4Je druk. 22 Fig. 563. Clematis Vitalba a bloem: b meeldraad: i> stamper; rl vruchtkogol mot haarkroon: e afzonderlijk vruchtje. Fig. 564. Thalictrum minus a bloem. met uitstekende kanten, zonder steunblaadjes. Takken der pluim uitgespreid of horizontaal. Vrucht meest 8-ribbig. 0,30-0,60. " 2J.. Mei, Juni. Op drogen grond, vooral in de duinen, ook op dijken en in uiterwaarden langs de rivieren. Vrij zeldzaam. ,3. flexuósum Bernh. Stengel gestreept, meest heen en weer gebogen, van den voet af bebladerd, vaak rood aangeloopen. Blaadjes van voren ingesneden of diep gekarteld met van onderen weinig uitstekende nerven, groen, bunne stelen niet uitstekende kanten, met of zonder steunblaadjes. Takken deipluim rechtopstaand. Vrucht meest 10-ribbig. 0,50-1,20. Ij.. Juni—Augs. Langs den Rijn en zijne takken. Vrij zeldzaam. y Hil va tic u m Kocli. Stengel liooger dan bil dumnse (tot 0,80). Blaadjes grootrr dan bj| dnnónso, dunviiezig. met samengedrukt ronde stelen. Overigens ais dunénse. Jn liossclien langs den duinkant. Sandpoort, Bloemondaai, Overveen, Wassenaar, Tenderen. Fig. "h>"). Thalictrum flavum. Fig. ótiö. Hepatica triloba. u blad; f> stengeldeel met bladaanhethtlng. a vruchthoopje met omwindsel. Bloemen dicht opeen, evenals de meeldraden rechtopstaand. Bloeiwijze met bijna even hooge takken. Bladen 2- tot 3-voudig gevind. Stengel gegroefd. Blaadjes meest 3-spletig, die van de onderste bladen rond-omgekeerd-eirond of langwerpig-wigvormig, die der bovenste langwerpig of lijnvormig itig. 565). Stelen der onderste blaadjes met steunblaadjes. Bloemen geelachtig, welriekend. Vruchtjes rond. 0,45-0,90. 2).. Juni, Juli. Vooral in de lage veenstreken langs vaarten en veenplassen, ook in vochtige duinpannen en op vochtige plaatsen op /and- en kleigrond. Vaak plaatselijk algemeen. . . I/eelblad. 1'oelruit. T. flavum L. 3. Hepatica Dill. Bladen langge*teeld, 3-lobbig, met hartvormigen voet i tig. 5iW>. Bloemstelen afstaandbehaard. Kelkbladen ri-'.i, blauw, zeldzaam rosé of wit. 0,07-0,1 •">. ï|.. Maart April. lAnemone Hepatica L.l Sierplant. Paddekaatje. Hepatica. -- H. trilolia Uil. 4. Anemóne Trn. Anemoon. Behaarde kruiden, die onder de bloem een krans van bladen (het omwindsel) dragen. Bladen o-tallig ot' hand- of vinvormig ingesneden, de wortelstandige steeds gedeeld ' Bladen van het omwindsel gesteeld, van denzelfden vorm als de vaak ontbrekende wortelbladen. Kelk meest wit of geel. Stijlen kort ^ Bladen van liet omwindsel zittend . • • • • • . • • Omwindselbladen met hunne scheedon onderling vergroeid, handvormig-veeldeeiig sterk behaard (fig.obi). stijlen lang, gebaard. Wortelbladen dubbel gevind met vindeeli:e blaadjes en smal-lUnvormige slippen. Kelkbladen, evenals do stengel, dicht behaard. dubbel zoo lang als de meeldraden, liclit-violet. 0,0"i-o,20, later 0,30-0,40. ^. Maart—Mei. Op de de rivieren begeleidende zandheuvels. Deventer, Zutphen, Terborg, silvolde, N'iimegen, Zeist. Ook als sierplant. ilMil-atil'a vuJgaris Trn.) W i 1 d e m a n s k r u i d. A. Pnlsatilla L Omwindselbladen zittend, niet vergroeid. Stalen kort. Wortelstok knolvormig ... 3 Bloemen tot 0,07 in middellijn, meest gevuld. Wortelbladen 3-tallig. Blaadjes gestoei<1. vindeelig tot afnemend-dubbelvindeelig met langwerpige ot' laneetvormige, van voren gezaagde slippen. Omwindselbladen diep gedeeld. Kelkbladen »>(">-*). van buiten evenals de bloemstelen aan¬ liggend behaard, rood, blauw of geel. 0,07-0,22. U. April, F,«- Anemone Pulsatilla. Mei. Sierplant uit Z.-Europa + A. coronaria L. Bloemen tot 0,07 in middellijn, meest gevuld. Wortelbladen «liep 3-deelig of 3-tallig met zittende blaadjes. Slippen gaaf, rondachtig-omgekeerd-eirond, van voren gekarteld-gezaagd of diep 2-3-deelig met laneetvormige, gave of ingesneden slippen. Omwindselbladen gaafrandig of ingesneden. Kelkbladen H»-1 - of ïmer. van buiten kaal, purper, wit of violet, o,07-0,30. "4. April, Mei. Sierplant uit Z.-huropa. f A. Iiorténsis L. Vruchtjes kaal of stijf behaard. Kelkbladen van buiten weinig of niet behaard ® Vruchtjes dichtwollig. niot st(|fbehaard Kelkbladen van buiten zijdeachtig behaard. Wortelstok kruipend. Bladen 3-tallig of :i-deelig, de blaadjes of slippen hartvormig .'I-lobbig, gezaagd Bloemstelen 1- of moerbloetnig. Bloemen groot, veelbladlg, purper tot wit. 0,1n-0,5n. ^.. Mel-Octr. Sierplant uit Japan. -j- A. japónica Sleb. el /ucc. 22* 5 Bloemen wit, blauw of paars 6 Meest 5 gele kelkbladen, van buiten, evenals de bloemsteel behaard. Omwindselbladen vele malen langer dan hun steel. Blaadjes kaal. Bloemen dikwijls 2-3 bijeen. 0,15-0,22. Ij.. Maart—Mei. In bosschen en kreupelhout. Vrij zeldzaam, doch plaatselijk veel. Ook als sierplant . . Gele anemoon. A. ranunculoides L. 0 Bloemen wit, van buiten vaak roodachtig, zelden purper, meest 6bladig, kaal (fig. 568). Omwindselbladen dubbel zoo lang als hun steel. Blaadjes en bloemsteel behaard. Bloemen meest alleenstaand, soms gevuld Wortelstok lang, kruipend. 0,07-0,22. 2}.. Maart—Mei. In bosschen, kreupelhout, onder heggen. Algemeen. Ook als sierplant . Boschhanevoet. Bosch anemoon. A. nemorósa L. Fig. 563. Anemone nemorosa. a bloem van achteren; b meeldraden en stampers; c vruchtkogel; deen vruchtje vergroot. Fig. 560. Adonis vernalis. n bloem van achteren: b bloembodem met vruchtjes in doorsnede: r vruchtkogel; d, e vruchtjes; f zaad in doorsnede. Wortelstok kort-k nol vorm ig. Bloemen blauw, soms wit, l(M2-bladig. Bloeiende plant met wortelbladen. Sierplant, ook b\j Leiden, Haarlem en Vleuten verwilderd. Uit Z -Europa 0,15-0,26. April, Mei. Blauwe anemoon. -f A. Apennina L. 6. Adónis Dill. Adonis. Kruiden mot rochtopstaanden stengel, verspreide 2-3-voudig gevinde bladen, lijnvormige, gaafrandige blaadjes en eindelingsche, alleenstaande bloemen . . . . 1 Bloemkroonbladen 5-8. Vruchtjes kaal 2 Bloemkroonbladen 12-16, langwerpig, uitgespreid, glanzig, lichtgeel, groot (fig. 569). Kelk zacht-behaard. Vrucht behaard niet haakvormig gekromden snavel. 0,15-0,50. 2|.. April-Juni. In een bosch b(j Deventer, waarschiinlijk verwilderde sierplant. Af sv ^ { n n ». l. n rl sv .1 < i. X 1 CU. I yvvijaaiTcauuiiia. JA. VCrilUHS li. 2 Kelk kaal. Bloemkroonbladen omgekeerd-eirond 3 Kelk ru w-behaard, tegen do bloemkroon aangedrukt. Bloemkroon bladen langwerpig, soms scharlakenrood, aan den voet zwartgevlekt. Vruchtjes aan den bovenkant met een ronden knobbel (fig 570). 0.25-0.50. Juni, Juli. Sierplant. . . Kooltje vuur. -j- A. (lammens Jacq. Fig. 570. 3 Kelk van de half bolvormige samenneigende bloemkroonbladen afstaand. Vruchtjes zonder tanden (tig 571). Bloemkroonbladen bloedrood, aan den voet met een zwarte vlek. 0,15-0,30. Q. Juni-Septr Sierplant uit Z.-Europa. nermtauuiii». ja. aurumnaiis l. Kelk tegen de uitgespreide kroonbladen aangedrukt. Vruchtjes van boven met een spit9en knobbel (tig. 572). Bloemkroonbladen vermiljoen rood, met of zonder zwarte vlek, zelden lichtgeel, aan d«n voet donkerbruin ere vlekt. 0.25-0.50 /Tv Mei—Juli. Franeker, Weurt (korenveld), Nijmegen , Rotter- Fig.571. Fig.572. dam, Vlaardingen. Aangevoerd Ook als sierplant. Jiruinnettekens. Zomer adonis f A. aesti valis L. 6. Myosürus L. 1 Bladen wortelstandig, lijnvormig, korter dan de eenbloemige stengel ing. Jiioemkroon klein, groen¬ achtig wit of geel. 0,02-0,10. ©O, soms O- Mei, Juni. Vochtige akkers, meest tusschen koren. ook op onbebouwde plaatsen. Vrij zeldzaam. M uizestaart. M. mimimus L. 7. Batrachium Wimm. Waterranonkel. Waterboterbloem. Witte boterbloem. Onbehaarde water- of moerasplanten. Bladen met vliezige stengelomvattende seheeden.de ondergedokene steeds gaffelvormig gedeeld met lijnvormige slippen. i. 1.1 r»i . . i ..'i 1 KCBirciu. uiucuiKruuu WIL . . . . i . . n wujBiuü. Myosuru# minimus. (Bij verschillende Ritrachiumsoorten komen ook a KiAAm vprm-ont- h k«lkhl-id- land vormen voor, die eenjarig zHn en waarb« , kloonb'lad. £ onderste deel der bladen van den vorm der dravende ontbreken, vl.uchtaar. e vruchtje, bu f In doch de anders ondergedoken bladen zijn aan* doorsnede wezig, hebben kortere, meer ineengedrongen, min of meer vleezige. heldergroene, onbehaarde slippen, terwijl ook de planten in haar geheel korter ineengedrongen zijn). 1 Stengel kruipend, in de knoopen wortelend, rond, hol. Bladen alle gelijksoortig, niervormig, 3-5-lobbig (fig. 574a). Bloemen klein. Kroonbladen nauwelijks langer dan de kelk (fig. 574A). Meeldraden 8-10, langer dan de stampers. Vruchtjes en bloem- bodera kaal. 0,05-0,22. 4; April—Septr. In helder water, meest op liet diluvium. Vrij zeldzaam. _ Klimopwater ranonkel. B. hodcrsceuni L. Stengel zwevend, meest gevuld 2 2 Alleen ondergedoken bladen, deze veel korter dan de stengelleden en bloemstelen, in omtrek bijna cirkelrond, stijf en vlak uitstaande, de . , , . ... . ij onuersie uuri gcatcciu, uo _ bovenste zittend, alle eerst meest in 3en vertakt en daaina i .li : — /firt r»7M TilnAman lancfcffi- iciatuD iu \"n' - pp steeld. Kroonbladen 5. Vruchtjes vrij spits, in de jeugd behaard. 0,30-1,00. Juni-— Augs. In stilstaand en stroomend water, bij voorkeur met kleigrond. Algemeen. « i rt J! !. ' i C.U.Ii Stijve waterranonsei. d. uivanuaium *• Meest alleen ondergedoken bladen (drijvende, zoo zg aanwezig zijn, niervormig 5-lobbig), eerst een paar malen in 3en en dan verder in 2en vertakt met lange, smalle, evenwijdige vertakkingen en slippen, zeer langwerpig (tig. o to). vnuerau, bladen langgesteeld, de hoogere tot zittend, alle behalve de bovenste langer dan de stengelleden. Bloemstelen verschillend van lengte, <1 Murlun ATfieldviiden UULU Oltvuo nvi WW 111 r 1 C% -TT \ i. korter dan de kogel van stampers. Kroonbladen 5-12. Vruchtbodem kaal. Vruchtjes otngekeerd-eirond, met stompen, breeden top, onbehaard. 0,90-6,00. 2J~ Juni—Augs. Stroomend water, in of in de nabijheid der rivieren, vooral in den Hijn en in Limburg. Zeldzaam. Vlottende waterranonkel. B. fluitans Lmk. De ondergedoken bladen staan in vorm tusschen die van B. divaricatum en B. fluitans, en zijn uitgespreid in omtrek rond ot niervormig. Vaak ook drijvende bladen van verschillenden vorm aanwezig • • • • •.. • ,, 3 Bijna alle bladen met oorvormige steunblaadjes, deze zijn bij de bovenste bladen het grootst, laag aan den bladsteel aangehecht, stomphoekig, vierkant-ruitvormig. Ondergedoken bladen meest zeer slap. Meestal ook drijvende, schildvormige 3-deelige bladen. Nagel der kroonbladen wit of flauw geel ' ,• Steunblaadjes bij de lagere bladen al of niet aanwezig of klein, die der bovenste bladen, zoo aanwezig, breed en stomp geooi > halverwege of hooger aangehecht. Nagel der kroonbladen duidelijk geel ° In helder water, 4 Bloemen vrij groot (0,015-0,018). Bloemkroon 2-3-maal zoo groot als de kelk (fig. 577). Bovenste deel der plant met rechtuitstaande, zachte haren. Vrucht langwerpig, door " een draadvormigen. vaak haakvormig omgebogen stijl Fig. 577. gekroond. 0,15-0,60. 4. Mei—Juli. Heide- en veenstreken van het diluvium. Zeldzaam. Witbloemwaterranonkel. B. hololeücum v. d Bosch. De landvorm fi-terrestre is b(j Jlaarsbergen, Driebergen en Boxmeer gevonden. Bloemen klein (U.UU411,1 KJoj. BioemKroon even jung ais ™ i»> langer dan de kelk (tig. ".78). Bovenste deel der plant weinig behaard Vrucht naar don top gezwollen, hooggewelfd, met een zydelingsch stempel puntje. 0,10-0,50. Mei, Juni. Alleen op Texel gevonden. Driedeeiige waterranonkel. B. trii»artCtum 1). C. 5 Bloemstelen 2- of meermalen zoo lang als de onder- Fig.578. Fig 579. gedoken bladen. Bloembodem kegelvormig verheven, min of meer behaard of kaal (fig. 579 en 580). Drijvende bladen ontbrekend of 5-lobbig, afgeknot, schild vormig-driedeelig en groot of driedeelig. Bijna steeds in zilte wateren. Zilte waterranonkel. B. salinum Sur. a. Plant kaal. Vruchten zeer klein, kort en breed, driehoekig tot halfcirkelvormig, met spitsen voet en snavel en horizonlale of schuinsche stijlpunt. Meeldraden niet boven den kogel van stampers uitstekend. 0,15 0,80. 2).. Mei—Augs. In wateren op zilte gronden naar den zeekant, soms ook binnenslands in de nabijheid der rivieren. Vrij zeldzaam (B. Baudotii v. d. Bosch). Ondersoort. B. Baudótii Prod. De vormen 13-stihmersum Uren. et Godr. met alleen ondergedoken bladen en de landvorm y-terrestre Grtn. et Godr. zijn eenige malen waargenomen, do laatste by Putten en Bergen. b. Achtervlakte der drijvende bladen min of meer dicht met aangedrukte haren bezet. Stengel, scheeden en bloembodem min of meer behaard (fig. 580). Vruchten iets grooter dan bij de vorige, meest meer langwerpig en mei, meet opgerichte stijlpunt, min of meer behaard. 0,10-0,50. Ij.. Mei—Augs. In wateren op zilte gronden naaiden zeekant, enkel ook binnenslands in de nabijheid der rivieren. Vrij algemeen. (B. confusum Fig. tso. Godr., B. Petiveri Koch). Ondersoort. B. confusum Prod. Ook van deze ondersoort z()n de vormen /3-submtrnim Sur. en y-tenestre Sur enkele malen gevonden. Bloemstelen evmlang als of iels langer of korter dan de ondergedoken bladen. Bloembodem bolvormig, dicht stjjfbehaard. Drij- veilde bladen ontbrekend of 5-lobbig, afgeknot schildvormig, schildvormrg-3-deelig of 3-deelig. Waterranonkel. B. aquatile Dnm. a. Bloemen meest groot (fig. 581). Kroonbladen meest breed. Ronigklier vaak langwerpig omwald. Meeldraden meest meer dan <20. Vrucht scheetomgekeerd-oirond, naar den bovenkant der rugzijde breed rond gezwollen, naar voren schuins stomp gesnaveld. Ondergedoken bladen zeer verschillend van grootte, soms fin stroomend water) zeer lang. Drijvende bladen meest aanwezig, meest afgeknot of schildvormig. 0,10-3,00. 2J.. April—Augs. Stilstaand en stroomend water, bij voorkeur op het diluvium. Algemeen. Ondersoort. Ongelijkbladige waterranonkel. B. heterophy llum Wigg. De vormen fi-suhmersum Godr. ft Gren. met or.dergedoken bladen alleen en y-terrestre Godr. en Oren., de land vorm, z^jn ook vry vaak aangetroffen. b. Bloemen klein. Kroonbladen smal. Honigklier rond , ho¬ rizontaal gerand. Meeldraden minder dan 20. Vrucht min of meer langwerpig en spits, met soms opgerichte stjjlpunt, overigens zeer verschillend in vorm en grootte. Drijvende bladen meest ontbrekend, bij voorkeur driedeelig. 0,30-2,00. !(.. Mei—Augs. Stilstaande en stroomende wateren, bjj voorkeur op het alluvium. Algemeen . . . Ondersoort. Haarblad waterranonkel. B. trichophy'llum Chaix. De vormon a-natans Sur. met drijvende bladen en fi-submersum Sur. met ondergedoken bladen alleen zQn beide algemeen. De landvorm y-terrestre is ook nog al eens waargenomen. Fig. 581. Batrachium heterophyllum a meeldraden en stampers; b vruchthoofdje; c stamper, vergroot; hnKW.ip RlnpmlrrAnn klein, bleekgeel (fig. 586a). Bloembodem rolrord. Vruchtjes zeer talrijk, klein (fig. 5864). Bladen iets vleezig, de onderste drie- aeeng mei rona- ot omgeueera-eironde, naar voren ingesneden slippen, de bovenste drietallig met langwerpige blaadjes. Stengel hol, evenals de bladen kaal. Bloemstelen behaard. 0,15-0,60. Q, ook ©O, enkel 2}.. Mei—Xovr. Langs en in slooten en moerassen. Algemeen. Vergiftig! Jeukkruid. Kankerbloempje. Kikkerbloempje. Blaartrekkende boterbloem. R. sceleratus L. Honiggroefje met een schubbetje bedekt 5 5 Stengel aan den voet knolvormig verdikt, beneden evenals de blad- stelen afstaand-, boven aanliggend-behaard. Vluchtjes met ge- | kromden snavel, glad (fig. 587a). Bloemkroon goudgeel. 0,15- u,:ju. 4. Mei, juni. JJroge, grazige plaatsen, aan kanten van wegen. Vrij algemeen. Vergiftig. St. Avthonümnnifi TCnnlhnf Arhlnom R hlilhÓQUQ I IJ Stengel aan den voet niet verdikt, evenals de bladen en «*<• bladstelen atstaand-behaard. \ nichtjes met rechten snavel , vaak met knobbeltjes aan den rand (fig. 588). Bloemkroon goudgeel. 0,15-0,40. Q> OO soms 2J.. Mei—Septr. Op ir/\nVi + irtn»i lnnm. dn 1/1 m ri rl WAAl'01 nnnx ' s' Vrij zeldzaam. (R. 1'hilonotis Ehrh.) Behaarde boterbloem. R. sardóus Crntz. Gelijkt veel op li. bulbosus, doch ia er doof het ontbreken van den knol gemakkelijk van te onder-scheiden. 6 Bloemstelen rond 7 Bloemstelen gegroefd 10 7 Vruchtjes 4-8, meest stekelig 8 Vruchtjes talrijk, glad of met fijne puntjes «) 8 Stengel vertakt, meest evenals de bladstelen behaard. Onderste Diaden meest ü-deeiig, de noogere j-taing met gesteelde 3-spletige of 3-deelige blaadjes. Bloemstelen rond. Bloemkroon bleekgeel, klein. Kelk los aanliggend. Vruchtjes groot, met langen, iets gekromden snavel (fig. 589). 0,22-0,60. © of O©. Mei— Juli. Tusschen het koren vooral. Vri) algemeen. Kroon. Akkerboterbloem. R. arvénsis L. Stengel vertakt. Geheele plant met verspreide borstelharen. Onderste bladen rondachtig of' niervormig, 8-Ö lobbig of H-5-deelig met gekartelde slippen, de bovenste lang wig-of lancetvormig. Bloemstelen kantig, Kort. tsioeniKroon Kiem , geei. ivenc aisiaanu. v ruiuijes prooi, op ae p. 2 vlakken met stekels bezet met zwaardvormigen, aan den topgekrom* * den snavel I_ i. .1: O r. Hö.ilicr ii.tTiWllP.loil . IllOt lil 11- 01 DlUU^IlUlitHI , ...f,. --- » |yii lancetvorniige slipjes, snavel der vruchtjes Fig. Ranunculus acer. a kelk- en kroonbladen: l> kroonbladen, meeldraden en stampers: c vruclitUoofdje: vruchtie in doorsnede. lijn lancetvonnige supju*. ^ «itt'ttrr&i, op rivierklei. VOravesande. VilUIV IIIDWI «»»»• •• ' ■ Leiden. Leeuwarden, Gulpen, Winscho¬ ten. veeiDioemige uuivi loem. Kleine plomp. a vruchthoopje. Dotterbloem. C. palustris L. 11. Trólliui L. 1 Stengel rechtopstaand, meest niet vertakt, ééubloeinig. Bladen handdeelig met 3spletigo, gezaagde slippen. Kelk bolvormig samensluitend, citroengeel. Bloemkroon dooiergeel. 0,3U-U,ilO. . Mei, Juni. Sierplant. K o ge I b I oe m. -J T. ruropnéus L. 12. Eranthis Sillsb. 1 Wortelstok knolvormig (lig. 59S). Stengel l bloemie. Bladon langgesteeld. hartvormigrondachtig, ü-Tdeeiig met lijnvormige slippen. Kelkbladen langwerpig, geel. 0,1CM),16. 4 rebr., Maart. In tuinen als sierplant, niet zelden verwijderd, in bosschen en op beschaduwde plaatsen Wint era co niet. f E. hiemalis Salisb. 13. Helléborus Adans. Nieskruid. Wrangwortel. \Vrangkruid. Nieswortel. Onbehaarde kruiden roet een rechtopstaanden, weinig bebladerden (soms slechts met schutblaadjes voorzienen) stengel, langgesteelde. deelige wortelbladen en groote knikkende bloemen 1 Fig. 598. Eranihi» hiemalis. a omwindsel; b, c kelkbladen: ft—q kroonblaadjes; h, i meeldraden: A* stamper : I vruchtje in doorsnede. Fig. 5SK». Hellcborus niger. ii kelkblad met 3 honigbakjes; h honig bakje met meeldraad en stampers: c vruchtjes, rf geopend; e zaad 1 Stengel niet vertakt, onbebladerd, slechts met 2-3 eironde schutbladen bezetitig. 511», 1-<3)-bloemig. Wortelbladen met langwerpiglancetvormige o( wigvormige, van boven gezaagde blaadjes. Kelkbladen wit of roodachtig, uitgespreid. 0,154.80. 4Decr-Maart. Sierplant. Vergiftig! Kerstroos. fH niger l„ SteDgel vertakt, bebladerd, 2-meeibloemig 2 2 Stengel alleen aan den voet der takken en bloemstelen bebladerd. Slippen der wortelbladen Dreea-Jancexvormig, met uitspringende aderen. Kelkbladen tamelijk vlak, groengeel (fig. 600). 0,22-0,40 2L Maart, April. Op bescha¬ duwde plaatsen. Waarschijnlijk oorspronkelijk verwilderd. Zeldzaam. Ook als sierplant. Vergiftig! Wrangwortel. H- viridis L. Fig. 600. Stengel van beneden af bab'aderd. Blaadjes der wortelbladen smal-lancetvormig met niet, uitspringende aderen. Kelkbladen hol, klokvormig samenneigend, groen achtig met purperkleurigen rana (tig. 601). 0,30 0,4ó. i\. Maart, April. Huis te Bronkhorst aan den IJsel Waarschijnlijk verwilderde sierplant, ook nu n>g gekweekt. Vergiftig! Stinkend Nieskruid. Fig. 601. H. loétidus L. 14. Nigélla Tm. Ni ge 11e. Eenjarige planten met rechtopstaanden, bebladerdon stengel, *2-meervoudig vinspletige of vindeelige bladen, lijnvormige bladslippen, alleenstaande bloemen en langgesnavelde doosvruchten. 1 Bloemen zonder omwindsel (lig. 602). Stengel byna kaal. Kelkbladen toegespitst, met langen nagel, wit, van binnen blauwachtig, niet groene aderen. Doosvruchten tot hot midden vergroeid, u,070,83. ©. Juli—Septr. Valkenburg (tusschen koren). Aangevoerd b\j Vonlo, Deventer, Doesburg. Wilde n i g e 11 e. X. arvénais L. Bloemen omgeven door een veeldeelig omwindsel (tig. 603). Kelkbladen toegespitst, mot korten nagel, lichtblauw met groer.en top en aan ae biutenzuue groene nerven. Doosvruchten tot aan den top vereroeid. 0.22 0.45. Juni—Augs. Sierplant uit Z.-Europa, vaak met go- vu Ma hlnomon r»«m r>n. kele maal verwilderd. Juffertje in het groen. •j* N. (Iflmasi'énn L. Fig. (iu2. Nigella arvensis. a vrucht. 15. Aquilégia Tm. Stengel rechtopstaand (fig. 604). Onderste bladen dubbel-3-tallig, de middelste 3-tallig, de bovenste 3-spletig. Sporen der kroonbladen aan den top haakvormig gekromd. Meeldraden boven de kroonbladen uitstekend. Kelk en bloemkroon violet, zelden rose of wit. 0,45-0,60. 1).. Mei—Juli. Gekweekt. In bossullen en beschaduwde plaatsen, doch daar waarschjjnlijk verwilderd. Vrjj zeldzaam . . . Klokbloem. Klokje. Akelei. A. vulgaris L. 16. Delphinium L. Ridderspoor. Kruiden met een vertakten , bebladerden stengel. band- of vindeelige bladen en gesteelde . meest blauwe of violette bloemen , die in ein- delingsche trossen staan 1 Vruchtbeginsel 1. Een gespoord kroonblad aanwezig .... 2 Vruchtbeginsels 36. Twee gespoorde kroonbladen aanwezig 4 2 Tros arnibloemig (tig. 605). Bloemstelen draadvormig, laiger dan het schutblad. Vruchtjes kaal, plotseling in den langen stijl toegespitst. Kelk donkerblauw, zelden rose of wit. 0,15-0,oU. 0 of QQ. Juni—Augs. Tusschen het koren en op akker?. Vrij algemeen. Ook als sierplaot gekweekt. ..... Kalketrip. Wilde ridderspoor. D. Consolida L. Tros veelbloemig. Bloemstelen kort, dik. Vruchtjes behaard. . i Fig. Aquilegia vulgaris. a kroonblad: U kelkblad; c meeldraden en stampers; d stampers omgeven door de helmdraden: r stampers, de lielmdraden omgelegd. Fig. 605. Delphinium Consolida. a bloem in doorsnede: b vrucht; c zaad, vergroot. :j stengel mot opgerichte takken. Onderste bladen U-voudlg gevind, de bovenste 3-voudig al lig met lijnvormige slippen. Tros los. Schutbladen even lang als of korter dan de afstaande bloemsteel. Hloemkroon rose, blauw of wit. Vruchtjes langzaam in den tamelijk korten sti.il versmald. 0,80 /.*>. 0. Juni-Augs. Sierplant. Lit Z.-Europa, een enkele maal op akkers verwilderd, soms ook aangevoerd. Ridderspoor, f ü. Ajai'is L. Stengel rechtopstaand vertakt. Tros dicht. Schutbladen langer dan de rechtopstaande bloemsteel. Bloemkroon violet, rose of wit. Vruchtjes aan den voet klierachtig, plotseling in den korten styl versmald. Verder als de vorige. 0,^00,HO. ©• Juni— Augs. Zeldzaam als sierplant. Aangevoerd. Deventer, Apeldoorn. Oostersche ridderspoor. O. orientale I. Gay. 4 Bloemen geel of scharlaken rood geel /j Bloemen blauw. lila, vleesch kleurig of wit . . . . . •••••; : * ? 5 Stengel bruinachtig, evenals de bladstelen. Wortelbladen ;.>•<-lobbig tot-deelig, met omgekeerd-eirond-wigvormige slippen. Bloemen scharlakenrood-oranje me. bjjna rechte spoor Kroonbladen oven lang als de kelkbladen, lijnvormig, dun, geel. 0,20-0,30. *4 Juni, Juli. sierplant uit Californiv. t D. nudicaule forr. et frray* Bladen langgesteeld, ingesneden, met smalle slippen. Stengel naar boven breed pyramidaal vertakt. Bloemen zeer talrijk, zwavelgeel. Vaderland onbekend. 1,00-1,50. 2|.. Juli, Augs. Sierplant . . t D. sulpliüream Boiss. et Haassku. 6 Bladen hand vorm ig-veelspletig, met lijnvormige slippen, met aan den voet nietscheedeach tig verbreede bladstelen. Bloemstelen langer dan de bovenste stengel bladen. Bloemen groot, blauw, lila, vleeschkleurig of wit. 0,60-0.80. 2J.. Juni—Septr. Sierplant uit Siberië en China -j- D. grandiilórnm L. Bladen 3-taIlig tot veeldeelig, met aan den voet schoedoacht.ig verbreede bladstelen. Bloemen in dichte, evenals de doosvruchten, donzig-behaarde trossen. Bloemen blauw, zelden wit. 0,80-1,00. Juli, Augs. Sierplant uit den Kaukasus en Hongarije f D. hy brldurn Willd. Fig. 606. Aconitum Napellus. ft bloem; h binnenste bloemdeelen, kroonbladen, meeldraden en stampers; r honigblaadjes en stampers afzonderlijk; .;iiu< f Bloemen geol. Bloemstelen afstaand. Bovenste kelkblad (helm) om- Fic 6ü7 streeks 3-inaal zoo lang als breed. Bovenste kroonbladen op een rechten nagel vertikaal staand , met draadvormige ingerolde spoor (fig 607). 0,50J,Lo. 4- Juni—Augs Meest gekweekt, zeer zelden verwilderd (in Z -Limburg». Zeer vergiftig! Gele monnikskap. A. Lycóctoiiam L. 18. Actaéa L. 1 Stengel vertakt (fig. 608). Bladen groot, 3-tallig, met enkel- of dubbel gevinde blaadjes. Bloemen klein, in eironde trossen. Kroonbladen even lang als de meeldraden Keik en bloemkroon geelachtig-wit. Bes zwart. 0,30-0,60. !(.• Mei, Juni, zelden Augs In bosschon en op beschaduwde plaatsen. Z.-Limburg, Arnhem. C h ri s to ff e I k r u i d. A. spicüta L. Bloemen in zeer lange aarvormige trossen, zuiver wit, met 2-spletige kroonblaadjes Vrucht een doosvrucht. Overigens als de vorige. 1,00-.;00. 4. Juli, Augs. Sierplant uit N.-Amerika A. raoemosa L. 19. Xanthorrhiza L'Hérit. 1. Heester. Bladen gevind, met ei-wigvormige, diep gezaagde blaadjes en 3-lobbig eindblaadie Bloemen klein, in trossen, bruinachtig-purper. Meeldraden o-(10). Vruchten 1-3-za'diè 0,60-100. b. April-Juni. Uit N.-Amerika. Sierstruik, by Olst verwilderd. b • Geel wortel, f X. apiifólia L'üerit. Fig. 600. Paeor.ia officinali». Fig. 610. Nymphaea alba. a rijpe vrucht. n stamper: fc een buitenste, c twee bin- nensto meeldraden: d vrucht; e zaad met liet vlies er om , f zonder dit. 20. Paeónia Tm. Pioen. Kruiden of heesters met ver-preide gesteelde, dubbel-3 tallig ingesneden bladen, eindelingsche, alleenstaande bloemen, met greote, veelbladige, halrbolvormige bloemkioon en viltige doosvruchten ■ • 1 1 Stengel kruidachtig (fig. 600). Wortelvezels tot gesteelde, op sommige plaatsen dunnere knollen aangezwollen. Bladen dubbel-3-tallig met 3-spletigo of 3-deelige nnddalblaadjes. Vruchtjes '.'-3 Bloemen enkel of gevuld. Bloemkroon purper. 0,S01,00. 5V. Mei, Juni. Sierplant uit Z.-Europa. Tuinpioen. + 1'. offlclnalis l„ Stengel houtig. Blaadies der stengelbladen langwerpig-eirond, van onderen grijsgroen, het middelste 3-lobbig tot 3-spletig. Vruchtjes 6, np een bekervormige verwijde ilei'kels, Gei.11. Flora. 4'lc druk. 2.3 schijf ingevoegd. Bloemen meest gevuld. Bloemkroon rozerood, aan den voet donkerder. 0,80-1,50. Mei, .luni. Sierplant uit China (P. Moutan Sims.). Struikpioen. t I». nrbórea Don. XI.III. Fam. Nymphaeaceeën. Waterleliën, xni. Kelk 4-5-bladig. Bloembladen veel, langzamerhand naar linnen in meeldraden overgaand. Vruchtbeginsel veelhokkig, met veelstraligen stempel. 1 Kelk 4-bladig (fig. 610). Bloembladen zonder honiggroefje, wit. Meeldraden aan den voet met bet vruchtbeginsel vergroeid. N y m p h a é a 334. Kelk 5-bladig (fig. 611). Bloembladen aan de rugzijde van een honiggroefje voorzien, geel. Meeldraden vrij . . Nüpbar 334. 1. Nymphaéa Sm. Bladen drijvend, rond, met havtvoimigen voet, gaafïandig (fig. 610). Bladstelen rond, evenals de bloemsteel buisvormig (met 4 groote luclitholten). Bloemen groot (circa 0,10 in middellijn), iets welriekend. Stempelstralen 8-24, smal, niet gegroefd , geel. Bloemkroon wit. 2|. Mei—Augs. In kolken, vijvers, slooten en veenplassen. Algemeen. Witte pompebloemen. Waterroos. Witte watertulpen. Waterlelie. N. alba L. Bij ons is alleen de ondersoort melocarpa ' Casp., waarvan de kenmerken dan ook boven zijn opgegeven, aangetroffen. 2. Nüphar Sm. Bladen drijvend, eirond, hartvormig ingesneden, gaafrandig (fig. 611). Bladstelen driekantig, evenals de bloemstelen fijn-buisvormig. Stempelschijf gaafrandig, 10-20-stralig, met Dij oen rana veruwiji™ Fig. 6ll. Nuphar lu.eum. Stralen. Bloemen U,lM-0,U4 in a kolk: 6, c kroonbladen; d, e meelmiddellijn, onaangenaam riekend, draden; f vrucht; meeldraden en stamden en stamper: d meeldraad, ver- per; c deel der hauwachtige doosgroot : e vrucht. b\j f in doorsnede. vrucht vergroot en in doorsnede. Doosvrucht omgekeerd-eirond met afgeronden voet. Stempelstralen 7-12, zwartviolet, elkaar ten deele bedekkend. Bloembladen scharlakenrood, aan den voet vaak zwart gevlekt. 0,30-0,60. Q en O©. Juni, Juli. Op bouwland, langs wegen, op ruigten. In tuinen, met witgerande, blauwachtige, liehtroode en gevulde bloemen . . Koornroos. Kankerbloem. De Itoode. Kollebloem. Klaproos. P. Rhoèas L. Vormen: a. genuinum Prod. Bloemstelen met horizontaal afstaande borstels bezet. Algemeen. 3. strigósum Boenngh. Bloemstelen stjjf en aangedruktbehaard. Algemeen. Stengel en bladen met afstaande, bloemstelen met aanliggende bor¬ stels bezet. Doosvrucht langwerpig-knotsvormig, met versmalden voet (fig. 615). Stempelstralen 7-9, bruin, elkaar niet bedekkend. Bloembladen scharlakenrood. 0,30-0,60. ©. Juni, Juli. Langs wegen en op zandig bouwland. Vrii al ere meen. Kleine klaproos. P. dübium L. Fig. «is. 4. Glaucium Tm. Hoornpapaver. 1 Stengel byna kaal (fig ($16). Bladen met diep hartvormig ingesneden voet, langwerpig-eirond. Doosvrucht kaal, ruw door knobbels. Bloemkroon groot, citroengeel Plant blauwgroen 0,80-0,60. QQ. Juni—Augs. Duinen b^j Zandvoort en Hoek van Holland (G. luteum Scop). Gele hoornpapaver. G. llavum Crntz. Stengel en bladen behaard. Bladen met afgeknotten voet, in omtrek langwerpig. Doosvrucht stijf-behaard , zonder knobbels Bloemkroonbladen rood . met of zonder zwarte vieK aan aen voei. ^ juni— Augs. Aangevoerd op akkers. Eenige malen gevonden. Roode hoorn papaver. G. corniculatom Curt. 5. Chelidónium Trn. 1 Stengel, evenals do bladen, verspreid behaard (fig. 617). Bladen teer, van onderen blauwgroen , de onderste gevind , de bovenste vinspletig. Bladslippen eirond of rond, gekarteld. Bloemen in schermen. Bloemkroon geel. 0,30-0,90. ïj.- ^ei—Herfst. Tusschen kreupelhout, langs heggen, op ruigten. Algemeen . . Oogenklciar. Stinkende gouwe. C. majus L. 6. Eschschólzia Cham. 1 Stengel opstijgend, zeer vertakt, kaal. Bladen blauwgroen, met meest lijnvormige slippen. Bloemen langgesteeld. Kelk toegespitst. Kroonbladen met donker oranjekleurigen voet. 0,800,ó0 O» Juni —Herfst. Sierplant uit Californië, bh Dordrecht verwilderd Paavie. Knipmutsje. f E. callfórnlc» Cham. F?. H17. Chelidónium majus. a r.j; e vrucht; b zaad. XLV. Fam. Fumariaceeën. D u i v en k er velach t ig en. xvn. Kelk 2-bladig, afvallend of ontbrekend. Bloemkroon 4-bladig, symmetrisch, soms wat vergroeid. Meeldraden 6. in 2 bundels ran 3, welker zijdelingsche helm knopjes 1- en het middelste 2 hokkig zijn. Stamper 1 hokkig met 1 stijl en 2 stempels. Doosvrucht of nootje. 1 Slechts één der buitenste kroonbladen aan den voet gespoord (fig. 619) 2 De beide buitenste kroonbladen aan den voet met een korte cpoor, de bloemkroon daardoor min of meer hartvormig. Vrucht een tweekleppige doosvrucht D i ë 1 y't r a 3JN. 2 Vrucht langwerpig, 2-kleppig, openspringend, veekadig. Bladen 3-tallig of dubbel-3-tallig of gevind (fig. 619). Corydalis 3J8. Vrucht bolrond, nootachtig, niet openspringend, 1-zadig. Bladen dubbel-gevind (fig. 624) F u m a r i a 339. 1. Dièlytra D. C. 1 Stengel rechtopstaand. Bladen dubbel-3-tallig. Blaadjes omgekeerd eirond, S-sp!etig, grasgroen. Bloemen in eind- en okselstandigo trossen, knikkend, groot. Kroonbladen purper, de binnenste wit. U,50-0,HO. 24.. Mei, Juni. Sierplant uit Siberië. (Dieéntra spectabilis Borkli.) .... Matroosjes. VoUmtammertjes. Afarialutrtjes. Gebroken hartjos. t ü. spectabilis I). C. 2. Corydalis D. C. H e 1 m b 1 0 e m. Onbehaarde kruiden met een meestal weinig bebladerden stengel (zelden stengellooa), 3-tallige of vinvoruiig ingesneden bladen en gesteelde trossen van bloemen 1 1 Bloemkroon purper, lila of wit. Stengel aan den voet knolvormig. 2 Bloemkroon geelachtig-wit of geel. Stengel niet knolvormig . 4 2 Tros veelbloemig, als de vrucht rijp is, rechtopstaand. Stengel meest niet vertakt. . ' o Tros armbloemig, als de vrucht rijp is. overhangend (Hg. 618). Schutbladen gaafrandig. '/.-maai zoo lang als de doosvrucht. Doosvrucht langwerpïg-lancetvormig. Bloemkroon hchtpurper 0,07-n,2(». 2|.. Maart, April. In bos se hen. Haagsche bosch. (C. fabacea Fors.). Boon helm bloem. C. intermedia M. P. E. 3 Knollen meest hol (fig. 619). Stengel beneden zonder schub. Schutbladen gaafrandig. Bloemsteeltjes '/,-maal zoo lang als de doosvrucht. Bloemkroon purper of wit. 0,15-0,30. 2J.. April, Mei. In bosschen en aan beschaduwde slootkanten. Zeer zeldzaam. Ook als sierplant. (C. bulbósa Pers.). Kippen en haantjes. Holwortel. C. cava Schw. et K. Knollen niet hol. Stengel beneden met een gootvormige schub. Schutbladen handdeelig (fig. 620). Bloemsteeltjes even lang als de doosvrucht. Bloemkroon purper, soms wit. 0,12-0,25. 2|~ Maart, April. Op beschaduwde, zandige plaatsen en in bosschen. Vrii algemeen. Ook als sierplant. (C. digitata Pers.) J Helm bloem. C. solida Sm. 4 Wortel vezelig vertakt. Stengel rechtopstaand of opstij¬ gend. Bladen 3-tallig met dubbel-gevinde f blaadjes zonder ranken. Schutbladen met haarvormigen top, korter dan de bloemsteelties (fig. 621). Fig. 620. Bloemkroon goud¬ geel. 0,15-0,30. 2J-. Mei—Herfst. Up steenen wanen en mu- r -»r .. l i ren. v ry zeldzaam, schijnlijk verwilderde sierplant, ook nu nog gekweekt. CJ e 1 e helm di o em. *IL9 « 8 Plaatjes van den stempel verdikt.. Bladen grijs Mattnioia J • Plaatjes van den stempel vlak (tig. 042» Bladen groen .... H esperïs • Plaatjes van den stempel priemvormig, dicht tegenover elkaar liggend (flg. 64-3). Bladen spatel vorm ig of langwerpig, gaafrandig, door aangedrukte 2-4-deelige haren ïuw. Ma 1 có 1 m ia » • «*• 9 Bladen met hartvormigen voet, gesteeld. Hauwen rondachtig-vier- kant. Plant gewreven naar knoflook riekend (fig. 651). A 11 i tt r i a 3ts. Bladen zonder hartvormigen voet 1® Hauwen niet geleed. . . Hauwen geleed, overdwars ingesnoerd, langwerpig (fig. 70«). Stengel en bladen met gestoelde klieren bezet Chorispóra II Stengelbladen zittend. Kleppen der hauwen sterk 3-nervig (fig. 650). Steno phragma 313. Stengelbladen kortgesteeld. Kleppen der hauwen 1-nervig. iou • A'rabis 3tO. I- Hauwen openspringend. Bladen gevind, soms vindeelig ... 13 Hauwen niet openspringend, 2-lcdig of niet geleed (fig. 700'. ]5 13 Stengel rechtopstaand of opstijgend . 14 Stengels liggend. Bladen bochtig-vinspletig. Bloemen in do bladoksels, wit of iets geel. Hauwen lijnvormig, rolrond ifig. U52) Braya 14 H.luwen kort, rolrond, /aden in ieder hokje onregelmatig 2-rijig (d. i. de 2 rijen zaden in ieder hokje staan op zich zelf). Helmknoppen geel. Bloemkroon wit. Bladen gevind (tig. 627). Nastürtium (officinale) 3ue. Hauwen lang. Zaden in ieder hokje 1-rijig (d. i. de 2 rijen zaden in ieder hokje vormen schijnbaar één lij). Bladen gevind. Helmknoppen geel of rood. Bloemkroon wit tot lila (fig. 640). irrnj >, Cardamine 3ti. I.» Bladen kaal, vleezig, vindeelig. Hauw 2-ledig, het bovenste lid zwaardvormig. Strandplant (tig. 705) . . . . C a k i 1 e 3»«. Bladen ruw behaald, liervornng. Hauw-2-ledig of niet geleed. Gekweekt en verwilderd iflg. 709, Raphanus 3U7. 16 Stengelbladen met hart- of pijlvormigen voet stengelomvattend . 17 Stengelbladen gesteeld of met versmalden voet, niet stengelomvattend , soms met oortjes aan den voet 20 17 Stengelbladen alle ongedeeld. Bloemkroon geelachtig-wit . .' .18 Onderste stengelbladen liervormig-vinspletig tot gevind. Bloemkroon See' 18 Bladen nnn of meer spits. Hauwen rechtopstaand, tegen de bloem- spil aangedrukt. Zaden in ieder hokje 2-rijig. Stengelbladen kaal, gaafrandig (fig. 634) Turritis 3 e». Bladen aan den top afgerond, evenals de stengel kaal. Hauwen afstaand of rechtopstaand. Zaden in ieder hokje 1-rijig (fig. 653;. Erysimum (orientale) 3tr. Zie ook B r li s s i c a blz. 399. 19 Stengel bladen met pijlvormigen voet, grasgroen. Hauwen kortge- snaveld, afgerond-vierkant (fig. 631) . . . Barbar éa j«m. Stengelbladen met hartvormigen voet, de hoogere blauwgroen. Hauwen langgesnaveld, rond of bijna vierkant (fig. 660). 20 Bladen alle of alleen de bovenste ongedeeld, gaafrandig of bochtig- getand 2j Bladen alle gedeeld tot gevind of 3-tallig 25 21 Stempel diep 2-lobbig, met later naar buiten gekromde lobben (fig. 626). Hauwen vierkant, ongesnaveld. Bladen alle ongedeeld, lancetvormig, meest gaafrandig . . . . Cheiranthus 3««. Stempel niet duidelyk 2-lobbig 22 22 Hauwen vierkant, iets samengedrukt, ongesnaveld of zeer kort ge- snaveld. Kleppen 1-nervig (fig. 654) . . . Erysimum 3ir. Hauwen duidelijk gesnaveld (fig. 662, 665). . . . • • ■ • ~3 23 Hauwen overdwars ingesnoerd, geleed, niet openspringend (hg. 70b). Kelk rechtopstaand. Onderste bladen liervorraig, evenals de stengel stijf behaard Raphanistrum "ƒ■ Hauwen niet geleed, openspringend • • «24 24 Hauwen roet rechten, 2-4-snedigen snavel, rond, knobbelig, de kleppen met 3 sterke, rechte nerven. Kelk horizontaal-afstaand. Stengel meest kort borstelvormig behaard (fig. 662). Sinapis 3w«. Hauwen met rolronden of kegelvormigen snavel (fig. 660), rolrond of bijna vierkant, de kleppen 1-nervig of soms met bovendien nog 2 zwakke heen- en weergebogen zijnerven. Stengel kaal of verspreid behaard Brassica 3 J». Vergelijk ook Diplotaxis blz. 38* en Erucastrum blz. 381. 25 Kleppen der hauwen zonder of met 3 zwakke nerven .... 26 Kleppen der hauwen 1-3-nervig 26 Hauwen niet of zeer kortgesnaveld, rolrond, elliptisch tot lijnvormig, kort. Bladen vinspletig tot gevind, kaal (fig. 627). Nastiirtium 3KH- Hauwen langgesnaveld. Snavel sabel- of kegelvormig. Bladen vindeelig (fig. 662) Sinapis 3wo. 27 Hauwen ongesnaveld of zeer kortgesnaveld. Kleppen met 3 krach¬ tige nerven. Zaden in ieder hokje 1-rijig. Bladen meest behaard (fig. 645) Sisymbrium 3tê. Hauwen niet zeer kort-, meest langgesnaveld . . . • _• • • 2° 28 Kleppen der hauwen met 3 krachtige nerven. Zaden in ieder hokje 1-rijig. Bloemen geel (fig. 662) Sinapis 38®. Kleppen der hauwen 1-nervig 29 29 Zaden in ieder hokje 1-rijig. Kleppen gewelfd. Bladen meest be¬ haard (fig. 663) Erucastrum 38*. Vergelijk ook Barbaréa blz. 3«8. Zaden in ieder hokje 2-rjjig • 3® 30 Bloemkroon geel, niet violet geaderd. Bloemstelen even lang als of langer dan de kelk (fig. 665) . . . . Diplotaxis 383. Bloemkroon treelaclitig wit, violet geaderd. Bloemstelen korter dan de kelk h. r 11 C U j9j. 31 Bloemkroon wit, roodachtig, lila of violet 32 Bloemkroon geel, soms tot wit verbleekend . . . • • • • 47 Bloemkroon ontbrekend Lepidium 391. 32 Bloembladen gespleten of ongelijk van grootte . . . . . • -33 Bloembladen niet gespleten noch ongelijk, hoogstens iets ingesneden 33 Kroonbladen tweespletig 34 Kroonbladen ongelijk, de buitenste grooter . . 35 34 Bladen over den geheelen stengel verdeeld. Meeldraden met tand- vormig aanhangsel aan den voet (fig. 671) . Bertéroa 383. Bladen in een wortelroset. Meeldraden zonder aanhangsel (fig, 674). E r ó p h i 1 a 38S. 35 Bladen over den geheelen stengel verdeeld. Stengel vertakt. Meel¬ draden zonder aanhangsel. Hokjes der hauwtjes eenzadig (fig. 686). I' b e r i s 390 Bladen alle of op 1 -2 na in een wortelroset. Stengel onvertakt. De langere meeldraden aan den voet met een vliezig aanhangsel. Hokjes der hauwtjes 2-zadig (fig. 685) . . Te es dal ia 389. 36 Bovenste bladen hart- of pijlvormig-stengelomvattend . ... 37 Bovenste bladen niet hart- of pijlvormig-stengelomvattend . . 42 37 Plant onbehaard Plant min of meer behaard 40 38 Alle bladen ongedeeld. Hauwtjes openspringend •. 39 Wortelbladen bochtigvinspletig. Kauwtjes rondaclitlgeirond, gezwollen, kort-toegespitst, niet openspringend (tig. Tiö) • Calepina3»«. 39 Hauwtjes bijna bolrond, ongevleugeld (fig. 675). Wortelbladen rond,' niervormig of eirond, gesteeld Cochlearia 38«. Hauwtjes min of meer platgedrukt, vooral aan den top gevleugeld (fig. 684). Wortelbladen omgekeerd-eirond of langwerpig. T h 1 a s p i 388. 40 Hokjes ran het bauwtje eenzadig (fig. 692). Stengelbladen met pijl- vormigen voet stengelomvattend . . , . Lepidium 391. Hokjes van het hauwtje 2-meerzadig 41 41 Hauwtjes elliptisch, aan den top niet ingesneden. Stengelbladen met hartvormigen voet stengelomvattend (fig. 673) Dra ba 38M. Hauwtjes drieboekig-omgekeerd-hartvorinig. Stengelbladon met pijlvormigen voet stengelomvattend (fig. 696) . . Ca ps él la 393. 42 Bladen althans ten deele vinspletig tot gevind of gelobd ... 45 Bladen alle (of althans de stengelbladen) ongedeeld Stengel meest rechtopstaand 4:3 43 Bladen met hartvormigen voet, gesteeld, groot. Hauwijes zeer groot, vlak. Bloem- kroon lila ol'violet ;flg 1172» Lunaiia Bladen zonder hartvormigen voet. Bloemkroon klein , wit of iot paars .... 44 44 Bladen priemvormig, wortelstandig. llanwtjes langwerpig, opgezwollen. Zeer kleine 0,02*0,08 hooge oever- of waterplanten Ifig. «811 Su b uliiria 388 Bladen lynvormig of Hjnvormig langwerpig. Hauwtjes elliptisch. Stengel sterk vertakt met opstijgende of liggende takken . . Alvssum (maritimum) 383 Bladen langweipig-lancetvormig, langs den stengel staand. Hauwtjes bjjna bol- of eirond, gesnaveld, niet openspringend (fig. 702| Sóriaa»J. 45 Stengel rechtopstaand. Hauwtjes met 2 kleppen openspringend. 46 Stengel liggend. Bladen alle vindeelig. Hauwtjes 2-knoppig, rimpelig, niet openspringend, doch zich eindelijk deelend (fig. 697). Corónopus 391. 46 Hauwtjes vlak, met 1-zadige hokjes. Onderste bladen vinspletig of vindeelig tot dubbel-vindeelig (fig. 692) . Lepidiuni 3»«. Hauwtjes gezwollen, bijna bolrond. Onderste en middelste bladen gelobd tot vinspletig (fig. 675) Cochléaria 3*«. 47 Bovenste bladen met hart- of pijlvormigen voet stengelomvattend (fig. 679, 689) • Bovenste bladen niet hart- of pijlvormig stengelomvattend of stengel onbebladerd • • • • • • ^ 48 Bovenste bladen met pijlvormigen voet stengelomvattend . . .49 Bovenste bladen met haitvormigen voet stengelomvattend. Hauwtjes rond, elliptisch, vlak, met 1-zadige hokjes (fig. 689). Lepidium (perfoliatum) 391. 49 Hauwtjes openspringend, bolrond of peervormig. Hokjes meerzadig. Bloemkroon lichtgeel (fig. 679) . . . . . Cainelina Hauwtjes niet openspringend. Bloemkroon geel 50 50 Planten kaal of verspreid-behaurd • • l'lanten ruw door gaffelvormige haren. Hauwtjes bolrond, 1-hokkig, 1-zadig (fig. 701) Néslea 3»J- 51 Hauwtjes langwerpig, iets gevleugeld, haDgend, 1-hokkig, 1-zadig. Onderste bladen ongedeeld (fig. 699) I'satis 3.95. Hauwties samengedrukt peervormig, :)-hokkig, doch slechts 1-zadig. Onderste bladen ongedeeld (tig. 700) My agrum J»4. 52 Bladen kaal, ongedeeld tot vinspletig of langwerpig. Hauwtjes bolvormig tot langwerpig. Land- en waterplanten (fig. 629). Nastürtium (amphibium) 3«tBladen niet kaal. Landplanten 53 53 Bladen ongedeeld. Stengel bebladerd 54 De onderste bladen althans vinspletig of liervormig, stijf of ruwbe- haard * 5,5 54 Bladen grijs- of witviltig, langwerpig tot omgekeerd-eirond. Hauwtjes rondachtig of eirond (fig. 669). . . Alyssum 3*3- Bladen stlif-behaard, langwerpig tot lUnvormig, gaafrandig tot boclitig-getand. • Hauwtjes bril vorm ig (tig. JOO. 55 Hauwtjes 1-ledig, scheef-eirond , 2-hokkig, wrattig. Onderste bladen liervormig, de middelste meest met spiesvormigen voet, langwerpig- lancetvormig, ruw-behaard (fig. 704) . . B ü n i a s 39#. Hauwties "ledig het onderste lid rolrond, steelachtig, het bovenste bolvormig, in den Mttil spits uitluopend. Bladen vinspletig of liervormig (dg. 707). Rapist.rumJw#. 1. Matthïola R. Br. Stengel evenals do lancetvormigo, stompe bladen, grUsviltig. Hauwen op even dikke stelen rechtopafstaand. Bloemkroon violet, lila, wit, bruinachtig, enz., vaak gevuld, welriekend, 0,300,4"). ©. April-Septr. Sierplant uit Z.-Europa. De in hot voorjaar bloeiende heeten winterviolieren, de later bloeiende zoinerviölteren. (Cheiranthus dnnTïi» L.) Violier, f SI. anuua Sweet. 2. Cheiranthus L. 1 Bladen aangedrukt-behaard, lancetvormig, spits, de bovenste naar voren breeder (fig. 626). Hauwen vlakgedrukt. Bloemkroon goudtot oranje-geel, bij de gekweekte plant bruingeel tot bijna purper, welriekend, soms gevuld. 0,20-0,90. 4- Mei, Juni. Op oude muren. Vrij zeldzaam. Ook veel als sierplant. Filetten. Vlier. Muurbloem. C. Cheiri L. Fig. 627. Nasturtium officinale. (i bloem: b meeldraden, stamper en 1 kroonblad; c moeldraad, vergroot: d hauw; e zaad in doorsnede. Fig. 6*26. Cheiranthus Cheiri n meeldraden, stamper en een kroonblad : />, c kelkblad ivan voren en van achteren); d hauw. by e in doorsnede: f zaad, in doorsnede. 3. Nasturtium R. Br. Waterkers. Onbehaarde kruiden met bebladerden, vertakten stengel, meest gedeelde liladen, veelbloemige trossen en korte bauwen of hauwtjes. 1 1 Bloemkroon wit, langer dan de kelk (fig. 627). Stengel kantig, hol, aan den voet kruipend, wortelend. Bladen gevind. Hauwen lijnvormig-langwerpig, meest sikkelvormig gekromd, even lang als de steel Helmknopjes geel. 0,10-0,90. 4. Mei—Septr. Aan of in beken, slooten en moerassen. Waterkers. N. officinale R. Br. Vormen : a. genuiDum Gren.et Godr. Bladen 3-4-jukkig. Blaadjes ovaal, uitgerand, het eindelingsche grooter, vaak hartvormig. Algemeen. fl. asarifólium K ra lik. Bladen alleen beslaande uit een rond-hartvormig topblaadje. Siongel korl. Groningen, Leiden. y. intermedium Gren. Blaadjeslang-ovaal. Stengel 0,30-0,40. Vrij zeldzaam. r. Siifólium Stend. Blaadjes 4-6 paar aan ieder blad. de blaadjes groot, lancetvormig, gelijk. Stengels lang. s-Gravenhage. f- pa r v if ó 11 u m 1'eterm. Zijblaadjes cirkelvormig. Topblaadje groot, liartvormig. Stengel laag, opgericht. Eenigo malen gevonden. bloemkroon geel 4 2 Bloemkroon langer dan de kelk, hoog¬ geel 3 Bloemkroon even lang als of iets korter dan de kelk, bleekgeel (fig. 628). Hauwen langwerpig, iets gezwollen, omstreeks zoo lang als de steel. Stijl zeer kort. Bladen vinspletig, de onderste bijna liervormig-vindeelig. Bladslippen langwerpig, getand. Stengel vertakt, rechtopstaand, opstijgend of liggend. 0,20-0,40. Q en QQ. Juni— Septr. Aan of in slooten, ook op moerassige plaatsen. Vrij algemeen. Moeraskers. N. palustre D. C. 3 Bladen alle of althans de bovenste on¬ gedeeld. Hauwen elliptisch of bolvormig, 2-3-maal zoo lang als do stijl, 2-4-maal zoo kort als de steel (fig. 629a). Stengel beneden kruipend, wortelend, meest hol. Bladen lang¬ werpig of lancetvormig, getand of Fig. «28. Nasturtium palustre. eezaaud, zittend, de onderste gesteeld, « meeldraden en Stamper: b kelk- ° , 1 C i: : F i„4; ' blad van voren en van achteren vaak kaïn- of liet votmig-vinspletlg r kroonblad: <1, e onrijpe en rijpe (fig. 6294). 0,45-0,90. 2).. Mei—Juli. hauw; f zaad in doorsnede. Aan of in beken, slooten, vaarten en op moerassige plaatsen. Algemeen .... Gele waterkers. N. amphibium R. Br. De vorm o-indi visum met onderste bladen, die aan den voet hoogstens kleine zybiaadjes iieüDen, oocniig 01 geiana z\jii en ongedeelde, niet geoorde bovenste bladen is vry vaak gevonden, de vorm fl-v a r i i f ó 1 i u m 1). C. met bijna liervormige, vinvormige ingesneden onderste en ongedeelde of weinig getande, niet geoorde bovenste bladen is verscheiden malen gevonden , evenals de vorm y a u r i c ulatum, waarby de bladen aan den voet kleine oortjes hebben. Stengelbladen vinspletig tot gevind. Hauwen lijnvormig, omstreeks even lang als de steel (fig. 630). Bladen niet langwerpig-lancet- vormige ot lijnvormige, getande tot vinspletige slippen of blaadjes, gestoeld, aan den voet geoord. Stengel zeer vertakt, uitgespreid. 0,22—0,45. IJ.. Fig. 630. Juni—Augs. Op bouwland, op vochtige muren en ruigten, langs wegen en dijken. Algemeen. Akkerkers. N. silvéstre R. Br. De gewone vorm is b(j ons de a-de n ta t o-i n c i s u m. Hierbij zijn de bladen vinspletig tot. gevind met getande slippen of blaadjes, terwijl bjj den vorm f)-r i v u 1 a r e, die eenige malen is gevonden, de bladen minder diep zyn ingesneden en de rijpe vruchten grooter zjjn dan bij de andereen langer dan hare stelen. Tusschen vormen tusschen N. palustre en X. silvestre (N. brachyslylum Wallr.) zijn gevonden b(j Neerlangbroek, Muiden en op Schiermonnikoog. ' Daarbij z(jn de vruchten meer dan 2-maal zoo kort als de steel en l>reed-ljjnvorniig i0,0010,005 lang en 0,001 breed». Tusschenvormen tussclien N. amphibium en N. silvestre iN. brachycarpum) z(jn meermalen gevonden. Hierbij z(jn de hauwen elliptisch, nauwelijks 2-maaI langer dan de st(jl en 3-4-maal zoo kolt als de stelen 4. Barbaréa R. Br. Barbarakruid. Winterkers. Steenkruid. Onbehaarde kruiden met rechtojistaanden, bebladerden stengel, gedeelde bladen, veelbloemige trossen, j;ele bloemen en kortgesteelde, lange, lijnvormige hauwen 1 Vruchtstelen bijna zoo dik als de rijpe hauwen. Kroonbladen 2-maal zoo lang als de kelk. Bovenste bladen vindeelig, de onderste gevind . . 2 Vruchtstelen dunner dan de rijpe hauwen. Bovenste bladen hoekig getand, tot bijna vinspletig (fig. 631). Bloem¬ kroon bijna dubbel zoo lang als de kelk (0,0070,009), goudgeel. Zijblaadjes der onderste bladen grooter, het bovenste paar even breed als het topblaadje. Bloemtrossen tijdens het opengaan in- npniTpHrnnfTdn Hpl mlinlripc j i. "J- Fig. 632. aan den voet evenwijdig. Hauwen rechtopstaand op eenigszins afstaande steeltjes. Topblaadje der onderste bladen rondachtig eirond, vaak aan den voet hartvormig (fig. 632). 0,30-0,90. OO > soms 4* Mej, Juni. Op Fig. 681. Barbarea vulgaris y-stricta. a bloem zonder kelkbladen: b kelkbladen: c hauw, rl in doorsnede, vergroot; e r^pe hauw: f zaad; tyi y in doorsnede. vochtige plaatsen, in bouw- en grasland. Ook aan slootkanten en rivieroevers. Vrij algemeen. , . 13a r barakruid. B. vulgaris R. Br. Als variëteit komt vrU zeldzaam voorga^a 1^b,-I.««*■ tomèlhkUi'Tun de helmliöwea aan den voet uiteenweken, de hauwen op horizontale stelen naar bovenboogvo'-miggekrom^ langer ?11n dan bij de soort. Verder is het topblaadje der onderste bladen ei-ruitvormig. De andere variëteit 7-stricta Andrzj. komt vr« algemeen aansloo-en in uiterwaarden en op vochtigen boscl,grondvoorenonder&ch«« Hnorriat dn bloemkroon '/•» langer dan de kelk (0,00>-0,00o) en ntntgeu 4'fig 681) de top der 'kelkbladen is penseelachtig- behaard de zu1 blaadjes dei 'onderste bladen W zeer klem het bovenste paar is smalIer dan het topblaadje, de hauwen zyn rechtopstaand. 2 * Onderste bladen 8-10-parig gevind, met rondachtige zijblaadjes en een grooter, rond topblaadje, de bovenste met lijnvormige zijslippen en langwerpig-lijnvormige eindslip. Hauwen 0,04-0,06 laDg, boogvormig opstijgend. Bloemkroon lichtgeel. 0,10-0,45. ÜU- April juni. Vochtig gras- en bouwland. Zeer zeldzaam. tig. bi;.. Vroeg barbarakruid. B. praecox R. Br. Onderste bladen .'i-5-parig-gevind, de bovenste met lijnvormige, gaatïandige zuslippen en lijn-langwerpige eindslip. Hauwen 0,02-0,03 lang, rechtop- of iets afstaand. Bloemkroon lichtgeel. 0,80-0,60. O0. April—Juni. Aangevoerd. Apeldoorn, Rotterdam. Amsterdam . . . . Bitter barbarakruid. B. intermedia Uor. Door den bitteren smaak gemakkelijk van de vorige te onderscheiden. 5. Turritis Dill. 1 Stengel stijf rechtopstaand, meest on vertakt, beneden, evenals de tijdens den bloeitijd vaak ontbrekende wortelbladen, door vertakte haren ruw (fig. 634). Stengelbladen blauwgroen, eirond-lancetvoi mig, gaafrandig, met diep hartpijlvormigen voet stengelomvattend. Hauwen rechtopstaand, aangedrukt. Bloemkroon geelachtig-wit. 0,501,20. OQ. Juni, Juli. In bosschen, op steenachtige plaatsen. Vrij zeldzaam. Torenkruid. T. glabra L. hei kels, O'eïll. Flora, 4'le druk. • ii Fig. IC!4. Turriti» glabra n meeldraden en stamper met een kroonblad: '.kelkblad van voren eu van achteren; c rype hauw. in '< in doorsnede; e zaad, In f In doorsnede. 24 6. A'rabis L. S c h e e f k e 1 k. ltandjesbloem. Behaarde, zelden onbehaarde kruiden met rechtopstaanden. zeldzaam opstijgenden, bebladerden stengel, witte bloemen en lijnvormige, rechte hauwen 1 Stengel bladen met hart- of bart-pijlvormigen voet stengel- niuwnHnnrï <»n otnn»/>l m!» — l..l j 1 Stengel bladen met lmrt- of bart-pijlvormigen voet stengelomvattend. Bladen en stengel min of meer behaard. Bloemen wit 2 stengel bladen kortgesteeld. Stengel vertakt, uitgespreid, ruwbehaard. Do woitolbladen en de onderste stengelbladen liervormig-vinspletlg, met 4-ii lobbetjes aan weerszijden, de bovenste langweipig-lancetvoimig. getand tot gaalrandig ifig. C3->). Hauwen bijna vlak. Bloemkroon lila, zelden wit. 0,10-0,50. ©m. April — Septr. Op open zandgrond, muren en rotsen. Hij ons alleen op enkele plaatsen, waarschijnlijk aangevoerd, liet, meest langs de rivieren. Zandscheefkelk. A. aienósa Srop. ?! Met met-bloeiende bebladerde takken tfig. flSB). Stengel en bladen met gatl'elvormige haren. Bladen bochtig-getand , do wortelstandlge langwerpig-nnigekeerd-eirond, in den steel versmald. Bloemen 0,00-1-0,01 groot. Kroonbladen afstaand , langwerpig omgekeerd-eirond . wit 0,10- 0.40. 21. April — Augs. Veel trekweekt als slernlnnt .... i.... >.1.,-,, sen verwilderd. Onschuld. tUyijntje . . . Randjesbloem. f A. alpina I.. Zonder niet-bloeiende, bebladerde takken. Bloemen ' 0,004-0,006 i. \7 111 l ■ i\ i uuii uitiueii ït'coiopsiaana, lijn-wigvormig. 0,30-0,90. QO en 4- Mei, Juni. Tiirrenlritid. Ruige scheefkelk. A. hirsuta Scop. Vormen: a. b i r s u t a S. S. Stengel en bladen met meest enkelvoudige haren, meest beneden dicht afstaand ruw¬ behaard, alleen naar boven bijna kaal, tamelijk dicht bebladerd. Stengelbladen aan den voet met afgeknotte afstaande oortjes of hartvormig, zittend thg. <537J. Wortelbladen langwerpig-omgekeerd-ei- F's* ö3"rond, in een bladsteel versmald. Bloemkroon wit. Op grazigen, beschaduwden zand- en kalkgrond, in bosschen. Vrij zeldzaam, in c "" FIg. 686. Arabis alpina. Sagittata L). C. Deze onder- « bloem; 6 kelk: c kroonblad: scheidt zich van de vorige, door- rf r(|po hauw: <■ zaad, vergroot, dat de stengel beneden met afstaande en naar beneden gerichte haren zwak ruw-behaard is en doordat de stengelbladen met hart-pijlvormigen voet zitten. Meest in de duinen. Vrij zeldzaam. •/. Gerardi Bess. Bij deze is de stengel, evenals de bladen, door aangedrukte, meest gegaffelde haren ruw, stijf-rechtopstaand, meest onvertukt, diehtbebladerd. De stengelbladen zitten met diep hartpijlvormigen voet, met recht naar beneden gerichte, tegen den stengel liggende oortjes (fig. 688). De »..rlrtr> liin nofirnrmiff tmn nnntiftR vnnr7.ipn Tn vnp.Vit.iorp o r o o j'jg (jgg weiden, op muren, in bosschen. Vrij zeldzaam. 7. Cardamine L. V e 1 d k e r s. Onbehaarde, zelden iets behaarde kruiden met bebladerden stengel, lila of witte bloemen en rechtopstaande, rechte, lijnvormige hauwen. 1 1 Kroonbladen vrij groot (0,007-0,015 lang), 2-3-maal zoolang als de kelk 2 Kroonbladen klein (0,003-0,005 lang), dubbel zoolang als de kelk, ïechtopstaand, wigvormig-langwerpig, wit. © en ©©. April— .Tuni, vaak Augs.— Octr. weer. 0,07—0,30. Op open en bebouwde zandgronden en op bescüaduwae, vociitige plaatsen . . . Kleineveldkers. C. hirsüta L. Ondersoorten: a. Meest meer stengels, ieder 1-3-bladig (fig. 639a). Wortelbladen in een roset. Meeldraden meest 4. Hauwen op iets afstaande stelen, rechtopstaand, ver boven de bloemen uitstekend (fig. 63fi). Stijl korter dan de breedte der hauw. 0,07-0,22. ©. April—Juni. Op open zandgronden. Algemeen (C. hirsuta S. S.). n miiltiraulic Hnnnn b. Meest een stengel, rijk bebladerd. Meeldraden meest 6. Hauwen rechtopstaand op afstaande stelen, weinig of niet boven de bloemen uitstekend. Stijl even lang als de breedte der hauw. 0,15-0,30. ©Q. April—Juni, soms Juli. Augs. weer. Op beschaduwde plaatsen. C. silvatica Lk. V ormen: a. genuinaGren. et Godr. Blaadjes der bovenste bladen langwerpig, geheel of bijna gaafrandig. Vrij zeldzaam. 24* 0. latifólia Prod. Blaadjes bijna rond of eirond. Alleen bil Leiden gevonden. •/. u ra bró sa G r e n. et G odr. Plant sterk vertakt. Blaadjes alle breed ovaal, hoekig, getand of zelfs ingesneden. Vrij algemeen. Er zjjn ook tuss hen vormen tus9chen beide ondersoorten gevonden. 2 Stengel rond, hol, meest kaal (fig. 640). Blaadjes der stengelbladen Fig. 640. Cardamine pratensis. Fig. 642. Hesperis matronalis. a bloem; b meeldraden en stam- a bloem; b dezelfde van voren; c kelk, per; ckroonblad; rfrtlpehauw. meeldraden en stamper; d hauw. 4 6 parig, zittend, lijnvormig of langwerpig, gaafrandig. Helmknopjes geel. Stijl kort, stomp. Bloemkroon lila tot wit. 0,15-0,30. Apin—juni. in weilanden en langs waterkanten. Zeer algemeen Koekoeksbloem. Kievitsbloem. Pinksterbloem. C. praténsis L. Stengel kantig, gevuld, beneden evenals de bladen behaard. Blaadjes der stengelbladen 2- tot 4-parig, rond-eirond tot langwerpig, hoekig-getand (fig. 641). Helmknopjes violet. Stijl lang, spits. Bloemkroon wit, zelden lichtviolet. Scherpe smaak. 0,15-0,45. 2|. Mei, Juni. Op moerassige plaatsen, aan slootkanten en niterwnnrrlfin Vrg zeldzaam. . . . Bittere veldkers. C. amara L. Fig. 641. Deze soort wordt wel met Nasturtium officinale verwisseld, doch is er door de kleur der holmknoppen cn den niet hollen stengel van te onderscheiden. Een bastaardvorm van C. amara en C. praten sis (C. palustris Peterm.) is bij Zwijndrecht en te Boekbergen gevonden. 8. Hésperis L. Damastbloem. Nachtriool. Bladen eirond tot lancetvorniig, toegespitst, getand, do ondersto gostwld, de bovenste bijna zittend (lig. 642). Kroonbladen omgekeerd enond zeei stompend een spitse. Hauwen tamelijk rolrond. Bloemkroon lila, zelden uit, wolnckena. 0,45-0,90. oo en "4- Mei, Juni. Gekweekt, vrij zeldzaam voimldenl Damastbloem, f H. matronaiis u. Onderste bladen gesteeld. spatolvormig, gelobd, de b°venste zittend iots getand. Kroonbladen spatelvormig. Bloemkroon paars, Kiem. u,jlu OHO 4- • 'luni- Van de kustlanden dor Middellandsche Zee. Aangevo.il. Zwolle, Deventer, AP^°eü™ u „ t j g 0 d a ra a s t b 1 o o m. H. bicuspldéta Willd. Fig. 648. Malcolmia maritima. a 2 kelkbladen met stamper; b kroonbiad. Fig. 6iö. Sisymbrium officinale. o kelk: '» bloem: c meeldraden en stamper; << stamper, vergroot; e stuk van een vruchtaar; f rijpe hauw: g vrucht in doorsnede. 9. Malcolmia R. Br. Malcolmia. Tweo der kelkbladen duidelijk bultig aan den voet (fig. 64:!). Stijl blijvend- tótbe?,aaLden0,V0°0Vie. n der Middellandsche Zee. Waarschijnlük verwilderd, Br. Kelkbladen niet of weinig bultig aan den voet. Stijl kort. Stempel k^elvofm'g. twApdeelie Bloemen klein, violet. Hauwen ruwbehaaid, met clik, sjwnsacnwg tusschensc'hot. 0,10-0,40. ©. April, Mei. Van de kusten <*<* M'dde 'andscto Zee. Aangevoerd. Arnhem. Afrika anache malcolmia. M. africana K. Br, 10. Sisymbrium L. Raket. Onbehaarde, zelden iets behaarde, vaak onaangenaam riekende kruiden met meestal rerhtopstaanden, bebladerden stengel en uele meest kleine bloemen [ 1 Bladen vinspletig of -deelig, hoogstens eenmaal gevind ... 2 Bladen 2-3-voudig gevind, met lijnvormige slippen, evenals' de stengel kortbehaard, zelden bijna kaal (fig. 644). Hauwen dun, opstijgend op afstaande stelen. Blopmkinnn hlpnl-m».! zeer klein. 0,30-0,90. Q. Mei—Herfst. In zandige streken langs akkers en dijken en op ruigten. Algemeen S o p h i e k r u i d. S. Sophia L. 2 Hauwen naar don top versmald (priemvormig), kortgesteeld, tegen den stengel gedrukt, meest kortbehaard (fig. 645). Bladen met langwerpige, eetande ziislinnnn en spiesvormige eindslip, evenals de stengel kortbe- Flg 644 haard. Bloemkroon bleekgeel, klein. 0,30-0,80. Q. Mei Septr. Op onbebouwde plaatsen, langs wegen en heggen. Zeer algemeen . Raket. S. officinale L. Hauwen overal dik, min of meer afstaand 3 3 Bloemstelen slank, dun (dunner dan de hauwen). Bladslippen zon- der oortjes Bloemstelen kort, dik (bijna zoo dik als de hauwen). Hauwen in de richting der bloemstelen afstaand. Bladslippen getand, aan den onderrand meest met een opgericht oortje 4 l Kelk ver afstaand. Bovenste bladen gevind met smal-lijnvormige blaadjes (fig. 646). Stengel beneden, evenals de «-j i.. .... 1 1 1 • ', onaerste bladen, ruw-behaard, boven kaal, vaak berijpt. Bloemkroon geelachtig-wit. 0,40-0,60. O© en 2J.. Mei—Juli. Op ruigen zandgrond. Aangevoerd en verspreid. Vrij algemeen. (S. pannonicum Jacq.). Hongaarsche raket. S. altissimum L. Kelk rechtopstaand, gesloten. Bladslippen der bo- Venste hln.rlf»n ln.np.pt.ünvmirr rh> lengd spiesvormig (fig. 647;. Stengel, althans fig. «46. Flg. «47. aan den voet, evenals de onderste bladen ruw-behaard. Bloemen bleekgeel. 0,20-1,00. OO- Mei—Juli. Op onbebouwde plaatsen. Aangevoerd. Vrij algemeen. (S. Columnae Jacq.) Oostersche raket. S. orientale L. Hauwen, als zij rijp zijn, circa 2-maal zoo lang als baar steel, de jonge niet boven de bloeiwijze uitstekend, boogvormig naar boven gekromd. Stengel en onderste bladen ruw-behaard. Bladslippen bijna onbehaard. Slippen der Fig. (Ms. He-Kli'- biaden getand of gaafrandig, _ cnipRvormiiï langwerpig of eirond-lancetvormig, de eindslip drielobbig (tig. 64;)). Bloemkroon dooiergeel, klein. 0,15-0,00. O en OQ. Mei-Juli, soms tot Herfst. Op onbebouwde plaatsen. Aangevoerd. Zeldzaam. . • Br eed blad raket. 8. I riO L. Po aan liet Pothoofd te Deventer., te Middelburg en te Amste-jf m aangov^de . . W 01 gé nse Bi eb .Ie K uhis « « .^kpiellien vorm ^vlnspletlg en spiesvorniig lagere bladen zjju btf den vroegtijdig (Jui li , bovenste bladen Ipvornng- met lange zilsllppen en een groote eindstip,, wi wm ue™ diealleen ontstaat, als de &S&SSL b^«V=er^3£^t4„de Xerte stelen bl,,a rechtopstaand, lijnvormig, in bundel-. Uit /.ma Busianu. 11. Stenophragma Celak. 1 Stengel armbladig, beneden ruw-behaard. Bladen eirond tot langwerpig-lancetvorraig, gewimperd en met verstrooide gaffelharen, de S3a «» «&VU- TH' vormige, wijd uitstaande stelen. 0,05-0,30. p.' "1' Mei, zelden Herfst. Op open en bebouwden zandgrond. Algemten. (Sisymbrium Tbalianum Gay S. fhalianum Celak. getand, langwerpig, die der bovenste bladen lancetvormig, dc eindshp spicsvormig ing. vioj. Bloemkroon goudgeel. 0,300,90. ©O- Mei—Septr. Op onbebouwde plaatsen , ook langs de rivieren. Aangevoerd. Zeldzaam. Spiosraket. S- Loesèlii LHauwen, als zij rijp zijn, circa 4-maal zoo lang als haar steel, afstaand, de jonge ver boven de bloei wijze uitstekend. Sten„«1 Warlnn nnhehaard of 12. Alliaria Adans. 1 Bladen hartvormig, bochtig-getand, de onderste niervormig, giol gekarteld, langgésteeld ifig 651). Hauwen aai, korte, afstaande stelen tamelijk rechtopstaand. Bladen gewreven naar knoflook riokend. 0,15-0,90. QQ. April—Juni. In zandige streken, tus- Fig. 650. Stenophragma Thalianum. n bloem; li kolk; <• kroonblad; tl meoldraden 011 stamper; e rij po hauw, bil f lil doorsnede; 'j zaad, b() h in doorsnede. Fig. 651. AUiaria officin ilis. a kelk: b kroonblad; r meeldraden en stamper; rf stampor. schen hakhout en langs heggen. Algemeen. (Sisymbrium Alliaris ocop.j Look zonder look. A. offlcinalis Andrzj. 13. Braya Sternb. et Hoppe. 1 Stengels liggend (fig. rtr>2i. Bladen bochtig-vinspletig tot vindeelig, korten stUf behaard. Bloemen okselstandig, wit, zeer klein. 0,15-0,50. 0. Jnni-Augs. Op vochtige plaatsen, aan rivieroevers. Maastricht, Rtf^wUk . Hiuwkers. r,s- **>*• *>raya supina. B. sujiinn Koch. °>6 wortelbladen; <• hauw, in doorsnede; zaad, in doorsnede, 14. Erysimum L. Steenraket. Behaarde kruiden met rechtopstaanden , vertakten , sterk bebladerden stengel, meestal spitse , aan den voet versmalde bladen, meestal groote, gele bloemenen lijnvormige hauwen 1 1 Stengelbladen diep-hartvormig stengel- omvattend (hg. boa). Kroonbladen rechtopstaand. Bladen kaal, blauw berijpt, gaafrandig, de onderste omgekeerd-eirond, kortgesteeld. Hauwen afstaand, vierkant, vele malen langer Fig. 653. (jan bloem: c kroonblad; d meeldraden en stamper; e hauw. O ook 00- Mei—Herfst. Op Algemeen. Kleine knopkiek. Wilde drarjon. Steen rak et. E. cheiranthoides L. Bloemsteeltjes omstreeks even lang als de kelk. Plaat der kroonbladen wigvormig in den nagel versmald, 0,002-0,004 breed. Hauwen vele malen langer dan haar steel 8 Bloemsteeltjes korter dan de kelk. Hauwen samengedrukt, stomp vierkant. Bladen en hauwen iets ruw door meestal aangedrukte 2-armige (schijnbaar enkelvoudige) haren 5 Bladen zonder onvruchtbare takjes in de bladoksels, langwerpig tot lijn-lancetvorinig, gaafrandig totuitgeschulpt-getand, door 3-spletige haren iets ruw. Hauwen grijsgroen, rechtopstaand (fig. 655). Zaden aan den top gevleugeld. 0,30-0,90. 00 en ^J- Mei—Septr. Op muren en langs rivieroevers. Stijve steenraket. E. hieraciifólium L. Vormen: a. stri ctum P r o d. Bladen b reeder, uitgeschulpt-getand. Vrij zeldzaam. /3. virgatum Prod. Bladen smaller,gaafrandig. Waarschijnlijk niet gevonden. Bladen met enkelvoudige of 2-spletige haren. Hauwen grijs met groene randen 4 4 Bladen zonder onviuehtbare takjes in de bladoksels. Hauwen op schuins uitstaande stelen opgericht. Bladen langwerpig-lancetvorniig, kort-toegespitst, iets ruw. Stengel beneden iets houtig. Langs kanten van wegen. 00. Mei, Juni. Zutphen Houtige steen raket. E. safli'uticósum Spr. Bladen met onvruchtbare takjes in de bladoksels (tig. 656f>). Hauwen afstaand Fig. 655. Fig. 656. Fig. 657. (tig. 6ó6«). Bladen lyn-lancetvormig, gaafrandig of iets getand, aan den top meest teruggebogen, door bijna uitsluitend enkelvoudige haren iets ruw. Zaden ongevleugeld. Bloemkroon lichtgeel. 0,30—1,00. QO» Mei-Juli. Aangevoerd. Deventer, Venlo, Valkenswaard. Gr{jze steen raket. E. canéscens Rtli. Bloenisteeltjes omstreeks half zoo lang als de kelk. Kelk aan den voet niet knobbelig. Plaat der kroonbladen wigvormig in den nagel versmald. Hauwen groen, knobbelig, op bijna even dikke, horizontaal afstaande stelen recht of naar boven gekromd (tig. 6*>7). Bladen lancetvormig, toegespitst, groen, bloemkroon citroengeel. 0,10-0,30. O. Mei—Juli Aangevoerd. Op eenige plaatsen. Uitgespreide steen raket. E. repainlnm L. Bloemsteeltjes V2—V, maal zoo lang als de kelk. Zijdelingsche kelkbladen aan den voet knobbelig. Plaat der kroonbladen o m gekeerd ei rond, lang-genageld. Hauwen iets gr^js, glad, stijf, op dunnere stelen schuin opstaand. Bladen langwerpiglancetvorniig, de bovenste lijnvormig, aan den top vaak omgebogen. Stengel naar boven vertakt. Bloemkroon zwavelgeel, reukeloos. 0,30-0,60. ©O* Mei, Juni. Aangevoerd. Apeldoorn, Amsterdam. Vaste steenraket. E. crepidifóliunt Rchb. Bladen lancetvormig, gaafrandig tot ach er p-gezaagd Plaat der kroonbladen groot, bijna cirkelrond. Bloemen oranje, welrieKend. u,30-0,60. (v. Maart-Juni Sierplant uit den Kaukasus t E. Perowsklénum Flech. et Mey. Nog is (waarschgnlyk bff Rijns burg in vlasland) gevonden E. ochroléucum D. C. de geelwitte steenraket. Deze heeft de bloemsteeltjes /s—'/4 maal zoo lang alsde kelk, lancet tot lijn lancet vormige. gaafrandigo tot iets getande, stompe, iets ruwbehaarde bladen, waarvan de onderste lang gesteeld zijn. L>e bloemen zijn bleekgeel, groot, welriekend. Hauwen samengedrukt, vierkant, dik, knobbelig, vrij lang gesnaveld, uitstaand op uitstaande stelen. 0,10-0,90. Mei, Juni. 15. Brassica L. Kool. Kruiden met rechtopstaanden stengel, meest liervormig-vindeelige wortelbladen, vry groote, gele bloemen en langgesnavelde hauwen, in lange, losse trossen 1 1 Hauwen rechtopstaand, tegen den stengel aaugediukt .... 2 Hauwen min of meer afstaand 3 2 Bladen alle gesteeld, grasgroen (fig. 658), de bovenste lancctvormig gaafrandig. Kelkbladen ten laatste horizontaal-afstaand. Bloemkroon goudgeel. Kleppen met een sterke nerf. 0,60-1,20. OJuni—Septr. Langs dijken en wegen, in bouwland, op ruigten, ook gekweekt. Vrij algemeen. Bruine mosterd. Zwarte mosterd. B. nigra Koch. Bladen geheel kaal, de onderste lancetvormig, bochtig-getand, de bovenste ook lancetvormig, b(jna gaafrandig. Hauwen lijnvormig, gesnaveld. Kleppen 3-nervig, met zwakke heen- en weergebogen zijnerven. ©. In Egypte en Arabië als oliezaad gekweekt. l>evonter, Vogelenzang. Rotterdam. (Sinapis juncea L.) . . Sarepta mosterd. it. lanreolata Lange. Kolkbladen rechtopstaand (aanliggend togen do kroonbladen) ifig. O-'jö). Alle meeldraden rechtopstaand. Tros yi , reeds voor het opengaan verlengd. (Knoppen boven de open bloemen uitstekend i. Bloemkroon lichtgeel. Zaden glad. 0,60-1,20. :->Q. Mei, Juni. ©. Fig. liü». Juli-Septr In vele lornien gekweekt, zelden verwilderd Kool. r B. oleracea L. a wortelblad; b bloem; c vrucht, geopend. Vormen: 1. Stengel aan den voet knolvormig verdikt. Koolraap boven den grond. 'J. Stengel verkort. Bladen gewelfd en tot een dichten knop vereemgd, wit (Witte kool) of rood iH o o d e kool). 3. Stengel iets verlengd Bladen opgeblazen en gekroesd tot een lossen kop vereenigd: Savoyekool. 4. Stengel verlengd met opgeblazen bladen en half gesloten eind- en vele zyknoples: Spruitkool. 5. Stengel verlengd. Bladen niet tot een kop gesloten, vinspletig of vmdeelig, bochtig, vlak of gekroesd: B o e r e n k o o I, S pr u i t j o s. 0. Bovonste bladen en b'oeinstelen tot een witte, vleezlge nias«a verdikt: Bloemkool. Kelkbladen meer of minder afstaand. Kortere meeldraden afstaand. Zaden met groefjes en puntjes * 4 Bloemtrossen tijdens liet opengaan der bloemen vlak (de geopende bloemen boven do nog niet eeoDende knonnon uitafalranrtt rr i/nii, ten laatste horizontaal uitstaand. Hauwen rechtopstaand. Onderste bladen grasgroen, aan weerszijden iets behaard, de bovenste blauwgroen, eirond, diep hartvormig stengelomvattend. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,80. Gekweekt en vrij zeldzaam verwilderd. Raapzaad, f B. Rapa L. Vormen: 1. Wortel dun. 0. Juli, Augs.: Zomer raap- zaad. 2. Wortel dun. 0©. April, Mei: Wint er raap- zaad. 3. Wortel verdikt, vleezig. 00. April, Mei- Raap, knol. Bloemtrossen ijl, reeds tijdens het opengaan der bloemen verlengd (knoppen boven de geopende bloemen staand). Kelk ten laatste schuin afstaand. Hauwen afstaand. Bladen alle blauwgroen, kaal of de onderste iets behaard, de bovenste langwerpig met een verbreeden hartvormigen voet stengelomvattend. Bloemkroon goudgeel. 0,00-1,20. Gekweekt en vrij vaak verwilderd. Koolzaad. + B. Napns L. Vormen: 1. Wortel dun. 0. Juli, Augs: Zomerk ooi¬ zaad. 2. Wortel dun. ©©. April, Mei: Winterkool- za a d. 3. Wortel en stengel voet knolvormig verdikt, vlee¬ zig. ©0. Mei: Koolraap onder den grond. Bladen van onderen blauwgroen, langwerpig-eirond, Fig. 660. Brasica Rapa naar onderen versmald, vinspletig, onregelmatig stomp- a meeldraden «n «tamnor getand, stythang bewimperd, de bovenste Ityiivormig- en stamper, elliptisch, gaafrandig. Tros tamelijk ijl, verlengd. Hauwen boven de invoeging van den kelk kortgesteeld. Kelk iets afstaand. Bloemkroon geel. © of 0,00-0,90. Juni-Septr. Troskool. B. elonurata Khrh. BU ons is alleen aangevoerd (by Doventor, Rotterdam, Apeldoorn) govonden de var. p a r m o rac ï oïdes Czern., waarbij do bladen grootendeols ongedeeld zijn. 16. Sinapis Tm. Mosterd. Stjjfbehaarde of naar boven kale kruiden met rechtopstaanden, vertakten, bebladerden stengel en gele bloemen. Kelk meest horizontaal afstaand. Hauwen rolrond of byna vierhoekig ..... 1 1 Kelk horizontaal afstaand (fig. 662&) . 2 Kehniwern,^Stai!nli .^lade" aJ1(' dieP vinspletig of gevind. Blaadjes of bladslippen langwerpig, ongeluk getand, de bovenste lijnvormig, gaafrandig. Hauwen kaal met meest korten snavel. Bloemkroon zwavelgeel 0,20-1,00. • en • ■ . Mei riam'' Aanf5evoerd- Wflchen .Njjmegen, Rozendaal, Winsum, Deventer, AmstorMuurbloemmosterd s. C'helranthas Kocli. 2 Hauwen met 3-5 nerven op iedere klep 3 "O"™ k?,rt' [ne/' we'ni,8 zichtbare nerven of zonder nerven. Snavel kegelvormig. bladen van net wortelroset liervormig vindeelig, gesteeld, de bovenste zittend. Bloemen geel. 0,30-0,60. April—Octr. Aangevoerd. Apeldoorn Behaarde mosterd, g. pubésceus L. 3 Kleppen der hauwen met 3-5 nerven. Snavel kegelvormig, weinig samengedrukt. Bladen eirond, ongelijk bochtig-getand, de onderste soms bijna liervormig, aan den voet meest geoord. Hauwen kaal of soms stijf-bebaard. Snavel 2-4-kantig, recht, meest korter dan de bauw (fig. 661). Zaden glad, zwart. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,80. Q. Mei—Septr. Op bouwland, langs wegen en dijken. Algemeen. Gele kiek. Hering. Herk. Krod.de. Herik. S. arvénsis L. Kloppen der hauwen met 3 geljke, uitstekende nerven. Snavel samengedrukt of zwaardvormig i Fig. 661. Fig. 662. Sinapis alba. a bloem; b kelkbladen, meeldraden en stamper: c stamper; tl hauw; e rype hauw. Fig. 663. Erucastrum Pollichli. a bloem ; b meeldraden en stamper; c onrijpe, tl r()pe hauw. 4 Bladen liervormig-vindeelig, met ongeiyk-get.nndo slippen (fig. 6621. Hauwen stt)fbeliaard. Zaden geel of bruin . gegroefd. Bloemkroon geel. 0,30-0,80 ©. Mei-Juli. (iekweekt en nog al eens verwilderd Gele mosterd, -j-g. allia L. Bladen vindeelig, doch niet liervormig, met smallere, dieper ingesneden slippen dan s. alba. Hauwen niet of weinig behaard. Bloemkroon geel. 0,30-0,60. ©. April— Juni. B(; Zwolle gevonden. Aangevoerd. Ingesneden mosterd. 8. ilissécta Lag. 17. Erucastrum Presl. 1 Bloemen bleekgeel met groenachtige aderen, de onderste in de oksels van schutbladen (fig. 663). Kelk bijna opstaand. Hauwen schuin-afstaand. Stengel en bladen kortbehaard. 0,20-0,60. Q en ©©. Moi—Octr. Op zandgrond, aan ruigten. Vaak aangevoerd. Vrij zeldzaam. Schijn raket. E. Pollichii Sch. et Sp. 18. Diplotaxis D. C. Zand kool. Kruiden met meestal alleen beneden bebladerden stengel, armbloemige trossen, gele bloemen en langgesteelde, breed-lijnvormige, gesna- velde hauwen in lange trossen 1 1 Stengel aan den voet halfstruikvormig, bebladerd. Bladen vinspletiir. met liinvormice slippen. Bloemstelen 3- 4 4-maal zoo lang als de kelk (fig. 664a). Kroonbladen rond-omgekeerd-eirond, in een korten nagel versmald (fig. 6644). Hauwen boven de invoeging van den kelk kortgesteeld. Bloem- Fig. 064. kroon citroengeel, bij het verwelken bruinachtig, welriekend. 0,30-0,80. 2j.. Juni—Herfst. Op onbebouwden zandgrond, b.v. langs veie spoorwegen, op ouue muren. Algemeen. Vaak aangevoerd Wilde raket. Zandkool. D. tenuïfólia 0. C. Stengel alleen aan den voet bebladerd, kruidachtig. Hauwen bo^en de invoeging van den kelk niet gesteeld. Bladen bochtig-getand tot vinspletig 2 2 Kroonbladen rond-omgekeerd-eirond, in eenen korten nagel versmald (fig. 665). Bloemstelen 2 maal zoo lang als de kelk. Bloemkroon citroengeel, welriekend, na den bloeitijd bruinachtig. 0,15-0,40. O en OO- Mei—Octr. Op muren en steenachtige gronden , ook langs de spoorwegen. Vaak aangevoerd en plaatselijk ingeburgerd. Vr{j zeldzaam. Zandkool. n .tü. n n u. IIIUICIII9 u. \j. Kroonbladen langwerpigomgekeerd-eirond. wigvormig , geleidelijk in ilmi noiral viiromobl ifiir Fig 665. Diplotaxis muralis. a kelk: b bloem; c kroonblad: d meeldraad : e stamper; f onrype bauw; rr", t:. ------— i ;-. li rill»e nauw, uuvensie ueoi. itööfc). Bloemstelen even rig. noo. a lang als de kelk (tig. Bloemkroon als b(j de vorige soort. 0,15-0,25. O- Mei- Septr. Aangevoerd. Nyniegon, Amsterdam, Rotterdam. Twtygzandkool. D. vimüiea I). C. 19. Erüca D. C. 1 Stengel stijfbehaard of kaal ifig. 6ti7). Bladen liervormig-vindeelig, bijna of geheel onbehaard. Bloemstelen korter dan de afvallende kelk. Kroonbladen witachtig of witachtig-geel, violet geaderd. Hauwen kort en dik, tegen de spil liggend. 0,'J00,60. O» April-Juni. Aangevoerd. Amsterdam, Rotterdam, Enschede, Middelburg, Vlaardingen. Wilde kool. E. sativa Lam. var. glaliréscens Jord. 20. Alyssum Tm. Schil dzaad. Behaarde, grjjsviltige kruiden met bebladerden stengel, gaafrandige bladen en kleine , gele , zelden witte bloemen in dichte trossen. 1 1 Bloemkroon klein, lichtgeel, tot wit verbleekend. Langere meeldraden zonder tand 4 Bloemkroon vrij groot, goudgeel, wit of iets paars. Meeldraden allo getand of gevleugeld. 2 2 Bloemkroon goudgeel 3 Bloemkroon wit of iets paars, flauwtjes min rig. Mn. fcruca sativa. tig. Mi». Alyssum calycinum. a hauw. a kelkblad; /> meeldraden, stamper en 1 kroon blad; c halfgeopend hauwtje: il zaad in doorsnede. of meer behaard, kort ovaal. Meeldraden noch gevleugeld, noch getand. Bloembladen 2-maal zoo lang als de kelk. met ronde schijf, plotseling in den nagel versmald. Tros zeer verlengd, gevuld. Bladen lijnvormig of lijnvormig-langwerpig, zilverglanzend. Kauwtje» meest 2-zadig. 0,10-0,40. ^. Mei— Septr. Aangevoerd. Domburg, Apeldoorn, Zuilon, Muiden, Rotterdam. Amsterdam. (Lobularia maritima Desv.) Zeeschildzaad. A. maritiiiiuiii Lk. 3 Stengel half-struikachtig, mot liggende uit een centraal roset ontspringende, aan den top wortelende takken, waaruit bladrosetten en weinig bebladerde, naar boven vertakte bloemstengels voortkomen. Wortelbladen langwerpigspatelvormig, in den bladsteel versmald, stomp, verwijderd getand, zacht grijsviltig Meeldraden van binnen met oen stompen tand Vruchttrossen kort Hauwtjes kaal. Stijl kort. 0,10-0,90. Ij. April, Mei. Sierplant uit M.-Europa . . . . f A. saxatile L. Stengel kruidachtig, aan den voet bijna lialfstruikachtig met korte, niet bloeiende lOien eil ii^geuuo ui upstygeiiue, uuvciutRic , die evenals de bladen en hauwtjes grya z\jn door sterharen. Bladen lancetvorniig, de onderste meest omgekeerd-eirond, in den bladsteel versmald. Langere meeldraden gevleugeld, de kortere aan den voet met een vleugelvormig aanhangsel ilig. 6(58a). Vruchttrossen verlengd, Still vrij lang. 0,07-0,25. 2J.. Mei—Juli. Aangevoerd (flg. l'686). Werkendam, Deventer, Wilp Bergschildzaad. A. montaiiom L. 4 Kelk blijvend (fig. 669j. Meeldraden ongevleu¬ geld , de kortere aan weerszijden aan den voet Fig. 669. met een tand. Bladen omgekeerd-eirond totlancetvormig, evenals Fig. 671. Berteroa incana. Fig. 672. Lunaria annua. n meeldraden, stamper en ] kroon- a meeldraden, stamper en 1 kroon- blad; 6 hauwtje geopend, c in door- blad: b, c kelkblad van voren en van snede; kelk: c bloem // kroonblad c meeldraden en stamper; / rtJp hauwtje. 23. Draba L. Kroonbladen wit, klein, gaaf of iets ingesneden (fig.678». Stengel bebladerd. Wortelbladen spatelvormig, kortgesteeld. Stengelbladen zittend, rondachtig-eirond, stengelom vattend, gezaagd. Bloemstelen tot dubbel zoo lang als de hauwtje«. Hauwtjes Heukels, Gcïll. Flora, 4Je druk. SSSSSVMIBK 24. Eróphila D. C. 1 Kroonbladen wit, 2-spletig (fig. 674). Stengel Bladen in een wortelroset, lancetvormig, spits, gaafrandig ot getand, met versmalden voet. Vrachtstelen meest schmn afstaand 0,03-0,15. © en ©0. Maart-Mei, zelden Herfst Opjopen zandige gronden . . . . Vroegeling. E. verna E. Meijer. V°a.mLvulgaris Prod. Hauwtjes langwerpig of ovaal-langwerpig. /3. mfcroTirpa Prod. Hauwtjes langwerpig-lancetvormig. Zeld- y. pTaécox Stev. Hauwtjes bijna bolrond. Zeldzaam. 25. Cochlearia L. Lepelblad. Onbehaarde kruiden met gesteelde wortel- en zittende of kortgesteelde stengelbladen en witte bloemen . . 1 1 Hauwtjes zonder middelnerf (fig. 675). Plant 0,60-1,20 hoog. Onbehaard. Wortelbladen zeer groot, langwerpig, gekarteld, onderste stengelbladen vinspletig, de bovenste lancetvormig tot lijnvormig, stomp, met versmalden voet zittend. Bloemkroon wit. 2)-. Mei—Juli. Gekweekt en vrij zeldzaam ver¬ wilderd aan waterkanten en op moerassige plaatsen. (Armoracia rusticana Fl. Wett.) Peperivortel. Mierikswortel. C. Armoracia L. Hauwtjes met een middelnerf opdekleppen. Planten 0,10-0,40 hoog. 2 2 Bovenste bladen met diep hartvormigen voet stengelomvattend . . 3 Bladen bijna alle duidelijk Fig. 675. Cochlearia Armoracia. a bloem: i> kelkblad; c kroonblad met meeldraden en stamper; rf hauwtje, in e geopend ; f zaad. gesteeld, de onderste Fig. 676. hartvormig, hoekig, de middelste 3- of 5-lobbig, de bovenste euond- Fig. 675. Cochlearia Armoracia. a bloem: i> kelkblad; c kroonblad met meeldraden en stamper; rf hauwtje, in e geopend: f zaad. lancetvormig, kortgesteeld (fig. 676). Bloemkroon wit. 0,05-0,25. 0O. Mei, juni. up zanaig zeesirana, in de duinen. Vrij algemeen. Deensch lepelblad. C. danica L. 3 Onderste bladen cesteeld , rondacbtig-hartvor- mig (fig. 677b), de middelste eirond, stomp-getaud (fig. 677a). Hauwtjes bijna bolrond. Bloemkroon wit. 0,10-0,40. OO en Mei, Juni. Langs de zeekusten, algemeen, ook soms binnenslands. (Mijdrecht, Nieuwkoop). Lepelblad. C. officinalis L. Onderste bladen eirond of eirond-langwerpig, met afgeronden voet of in den bladsteel overgaand (fig. 678), de middelste langwerpig, getand of gaafrandig. Hauwtjes zijdelings samengedrukt, grooter. Bloemkroon wit. 0,10-0,30. OO- Mei> Juni- Langs de zeekusten, op kleigrond. Vrij zeldzaam. Engelsch lepelblad. C. anglica L. 26. Camelina Crntz. Hutten tut. Vlaadodder. Deder. Kruiden met langwerpige oflancetvormige, aan den voet pijlvormige bladen en kleine, lichtgele bloemen. De onderate bladen gesteeld, soms vinspletig, de andere met pjjlvormigen voet zittend. 1 1 Stengelbladen langwerpig-lancetvormigof lancetvormig, gaafrandig of getand. Hauwtjes boven afgerond, reeds vroeg hard van schil. 0,20-0,60. O- — Juli. Op zandgrond, gekweekt als zomer-oliezaad en verwilderd. Door. H u 11 e n t u t. C. sativa Crntz. Vormen: st. nilósa Koch. Plant behaard (fig. 679). Vruchttrossen vele, ta- Fig. 67 Juli* .Meest tusschen het vlas, ook op bouwland. Vrij zeldzaam. Vlashuttentut. C. dentata Pers. 27. Subuliria L. Bladen alle«n wortelstandig, priemvorraig (fig. ö8l). Bloemen in armbloemige, losse trossen. 0,01-0,09. O* Juni— Septr. In vijvers en meren met zandigen bodem Tusschcn Lunteren en Ede (1881). Priemkruid. 8. aquatica L. 28. Thlaspi Dill. Boerenker s. Fig. 68V. Subularia aquatica. « ketk; b bloem: c meeldraden en stamper: d, e hauwtje: f rijp hauwtje; g zaad. Meestal kale kruiden met bebladerden stengel, meest gaafrandige bla- i r_ i aen en gevieuKeiuc , . hauwtjes. Stengelbladen met hart- of pölvormigen voet zittend. 1 1 Planten met uitsluitend bloemdragende takken, 1-jarig. ... 2 Planten met takken, die uitsluitend bladen dragen en ook t^indi^nde takken , overblijvend. Stengelbladen met hart-pUlvormigen voet stengelom vattend. Helmknoppen meest boven de bloem uit^tekond.^Kroonbladen meest weinig langer dan de kelk, wit, ten'patste roatal Hauwtjes wigvormig-omgekeerd-hartvormig, met 4-(8-)zadige nokje (fig. 682' 0,07-0,30. April—Juni. In bergachtige streken. \ aals. Alpenboerenkers. T. alpestre h. n . T . 4 n.nt liAlmlrnnnnan riiat hnVOM Ho De var. p-caiaminare uvj. mot j u 7 ,.u.> bloem uitstekend en kroonbladen veel langer dan de kelk, is op zinkhoudenden bodem aangetroffen. Oevers van de Geul in Z. Limburg. 2 Stengel gegroefd. Stengelbladen met pijlvormigen voet zittend , lang- werpig, meest bochtig-getand. Hauwtjes tot aan den voet breed- govleugeld, bijna cirkelrond, diep ingesneden, groot (0,015-0,18 breed), met veelzadige hokjes (fig. 683). Zaden zwart gestreept. Plant geelgroen. 0,15-0,30. r?I «n RfD. Mei—Sentr. Od bebouwden zandgrond. ook aan dijken en wegen. Algemeen. Witte kiek. Fig. m. Kannetjeslcruid. Taschjes . . Witte krodde. T- arvé(188 L. Stengel zwak gegroefd. Ktengelbladon met hartvormigen voot, gaafrandig of iets getand. Hanwtjfs wigvormig-omgekeerd-hartvormig, alleen naar boven gevleugeld, met 8-5-zadige hokjes (Hg. 614). Plant blauwgroen. 0,07-0,'25. O© en ©. Maart-Mei. Aangevoerd. Werkendam. Doorgroeide boerenkers. T. |icrloliatuiu li. Fig. 084. Thlaspi perfoliatum. fig. 686). Bladen wigvormig-langwerpig unu " auviii uiuuvu. JJI'/UI »»l|/.C lUfl, UI" mig. Bloemkroon wit, zelden bleek-violet. 0,07-0,30. 0. Juni—Septr. Sierplant, soms verwilderd. . . . Scheefbloem. f I. amiira L. Hauwtjes 2-spletig (fig 687). Bladen lancetvormig, spits, gaafrandig, de onderste zwak-getand. Bloeiwjjze scherm-trosvormig. Bloemkroon lichtpurper. 0,15-0,60. Q. .luni-Septr. Als sierplant gekweekt en nnm« VArwil/lorH TTif 7. .ÏTurnnn Schermscheefbloem. f I. nmhellata L. Fig. 687. Fig. 686. Iberis amara. Fig. 688. Biscutella apula. a kelk, meeldraden en stamper: b bloem- " kelk: b kroonblad; c meeldradrn en kroon: c liauwtje: deen klep er van: e zaad. stamper: rfvruchttros:e onrijphauwtje. 31. Biscutélla L. 1 Stengel beneden, evenals de bladen 8t(jfbehaard (fig. 688). Wortelbladen wigvormiglangwerpig, in den bladsteei versmald, de bovenste langwerpig-iancet tot lijnvormig, zittend. Bloemkroon lichtgeel. 0,10-0,30. ©. Mei, Juni. Uit Z.-Kuropa. Aangevoerd. Deventer. B r i 1 k r u i d. B. apula L. 32. Lepidium L. Kruidkers. Meestal kruiden met reehtopstaanden, bebladerden stengel en kleine bloemen 1 Stengelbladen hart- of pijlvormig stengelomvattend (fig. 691A). Hauwtjes duidelgk ingesneden 2 Stengelbladen niet pijlvormig stengelomvattend ...... 4 2 Bladen meest alle ongedeeld. Hauwtjes aan horizontaal afstaande stelen * Onderste bladen 2-3-voudig-vindeelig, met lijnvormige slippen, de Doveusiü ruüuttcuwg-cuuiju, ****,« — voet den stengel omvattend (fig. 689). Hauwtjes rond-elliptisch, naar voren smal-gevleugeld, op afstaande stelen. Bloemkroon geel. 0,15-0,30. ©. Mei, Juni. Uit Zuid-Oost-Europa. Aangevoerd. Zeldzaam. Doorgroeide kruidkers. L. perfoliatum L 3 Hauwtjes bartvormig-eirond, spits, ongevleugeld (fig. 690). Stijlen even lang als het tusschenschot. Bladen langwerpig, getand, de ' onderste in den steel versmald. Bloemkroon wit. 0,30-0,60. 2J-- Langs Fig. 690. rivieren en het strand, langs wegen, op braakland. Meestal aangevoerd. Vrij zeldzaam. Pijlkruidkers. L. Draba L. Hauwties eirond-elhptisch, naar boven oreeu- J 1 IJ /C_ gevleugeld (ng. o»ia;. Stijl zeer kort. Wortelbladen gesteeld, lang- werpig-Iancetvormig, ei- Fig m rona, soms iiervormig ingesneden, de bovenste langwerpig, getand. Bloemkroon wit. 0,15-0,50. © en ©©. Mei—Juli, soms Septr. Op kalk- en kleigrond. Vrij algemeen. Veldkruidkers. L- campéstre R. Br. 4 Hauwtjes duidelijk ingesneden, rondachtig «> Hauwtjes zeer zwak ingesneden, ongevleugeld < B Hauwties op rechtopstaande stelen tegen de as van den tros aangedrukt , breed gevleugeld (fig. 692). Onderste bladen vindeelig, de middelsto .'l-deelig, do bovenste ongedeeld, litnvormig. Bloemkroon wit. Plant onbehaard, blauwgroen. 0,20-0,t.0. Q. Juni, Juli. Gekweekt en vit) zeldzaam verwilderd. . Bitterkers. Sterkers. Tuinkers, + L. sativum L. Hanwt.ips on afstaande stelen, niet of zeer smal gevleugeld. Meeid raden meest 2 ^ 6 Stengel meestal van den voet af sterk vertakt. Onderste ttiict. mpf lancrwprnicrft of lancet- uiaucu gcoiowu, » c —ro~ ~ vormige slippen, de bovenste lijnvormig, gaafrandig, Fig. «> f al \rr»r mier nr07.ani*(l OI aail Üiaufll mug w öi i;iB-apaw)i » w. »"B > e ., den voet vinspletig (fig. Bloemkroon wit. jrjg gös. 33. Capsélla Vent. Hauwtjes driehoekig-omgekeerd-eirond, met korten stijl, op horizontaal afstaande stelen (fig. 096). Stengel rechtopstaand, vertakt of niet vertakt. Wortelbladen in een roset, gesteeld, meest bochtiggetand of vinspletig, de bovenste kleiner, zittend. Bloemkroon wit. 0,05-0,60. © en ©Q. Maart—Deer. Op bebouwde en onbebouwde gronden. Zeer algemeen. Beursjeskniid. lepelblad. Tuinlepeltje. Lepeltjesdief. I^epels en vorken. H erderstaschj e. C. Bürsa pastóris Mnch. 34. Corónopus Hall. Varkenskers. Kruiden met neerliggenden, vertakten stengel, vindeehge bladen en kleine, witte bloemen Bloemstelen korter dan de bloemen (fig. 697). Hauwtjes niervormig, kamvormig-getand. Stjjl kort. Bladen vindeelig. Stengels liggend, vertakt. Bloemkroon wit. 0,05-0,25. ©. Juni Augs. Op vochtigen kleigrond, aan wegen, ruigten, langs bouwland. Vrjj algemeen. (Senebiera Coronopus P°ir-' Kraaienpoot. Varkenskers. C. Ruéllil All. Bloemstelen langer dan de bloemen. Hauwtjes aan den voet en aan den top ingesneden, 2-knoppig (fig- 698). Stijl kort, afvallend. Verder als de vorige. 0.08-0,40. FU. U97. Coronopus Ruellii. a kolk: h bloem; c hauwtje, in d de hellt er van in doorsnede in de lengte; e zaad, zeer vergroot. ©. Mei—Septr. Op vochtige plaatsen en bebouwde gronden. Zeldzaam. (Senebiera didyma Pers.) Tweeknopvarkenskers. C. didymus Sm. 35. I'satis L. 1 Bladen blauwachtig-groen, de onderste langwerpig-lancetvormig, gesteeld, de bovenste diep pijlvormig-stengelomvattend (fig. 699). Hauwtjes hangend, langwerpig-knotsvormig. Bloemkroon geel. 0,60-1,20. ©©. Mei, Juni. Op ruige plaatsen in de duinen en aan rivieroevers, vroeger veel als verfstofplant gekweekt. Zeldzaam W ee de. I. tinctória L. Fig. 699. Isatis tinctória. Fig. 701. Neslea paniculata. a bloem; />kelk, meeldraden en stam- a hauwtje, b in doorsnede per: c de laatste in de lengte doorge- c zaad, vergroot. sneden: d hauwtje, in e geopend en in f in doorsnede; g zaad. 36. Myagrum Trn. 1 Onderste bladen bochtig-vinspletig, stomp, de bovenste langwerpig, spits, met pijlvormigen voet stengelomvattend (lig. 700». Hauwtjes kort-gosteeld, samengedrukt peervormig. Bloemkroon geel. 0,30-0,80. O on ©O» Mei-Juli. Aangevoerd. Deventer, Rotterdam Myagrum. M. perloliatum L. 37. Néslea Desv. 1 Stengel, evenals de bladen, ruw-behaard (fig. 701). Bladen lang- werpig tot lancetvormig, met pijlvormigen voet zittend. Hauwtjes Fig. 702. Soria syriaca. a bloem; b vrucht. Fif?. 7Ü0. Myagrum perfoliatum. a jeugdige bloei wijze; b vruchttros; c meeldraden en stamper met één paar kelk- en één paar bloembladen: ii geopend vruchtbeginsel, sterk vergroot ; e liauwtje, by f en g in doorsnede. op afstaande stelen. Stijl lang. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,80. O- Mei—Juli. Aangevoerd. Zeldzaam. V inkenzaad. Fig. 703. Calepina Coivini. N naniculata Desv. « vrucht. N. paniculata Desv. Komt in uiterlUk met Camelina microcarpa overeen, doch is er door de vrucht en de hooggele bloemen van te onderscheiden. 38 Sória Desv. 1 Stengel, bladen en bloemstelen door 8-gaflelige haren ruw (fig. .02). 8tengelbladen gesteeld, langwerpig-lancetvormig, gaafrandig of verwijderd gezaagd Hauwtjes kortbehaard, zeer kortgesteeld. Bloemkroon wit. 0,10-0.30. Q. Mei-Juli. Aangevoerd. Deventer, Apeldoorn, Leiden, Vlaardingen, M.ddelburg. (Euclidium synacum R. Br. Snavelhauw tje. S. syriaca Desv. 39 Calepfna Adans. 1 Geheele plant onbehaard (fig 703). Stengel opst«gend. Wortelbladen in een roset. bochtig-vinspletig, de bovenste langwerpig, pijlvormig. Hauwtjes rimpelig, op naar boven gebogen stelen. Bloemkroon wit. 0,80-0,80. 0. April-Juli. Op braakland. St.-Pietersberg Calepina. C. Corvinl Desv. 40. Bünias L. 1 Hauwtjes 2-hokkig, scheef-eirond (fig. 704). Stengel ruw door klierachtige knobbels. Bladen ruwharig, de onderste liervormig met rugwaarts gerichte zijslippen en een zeer groote langwerpiglancetvormige eindstip, de middelste langwerpig-lancetvormig, soms met spiesvormigen voet. Bloemkroon geel. 0,45-1,20. QQ. Mei, Juni. Aangevoerd. Zeldzaam. Hard vrucht. B. orientalis L. Fig. 704. Bunias orientalis. a wortelblad; b stengel mot vruchten: c vrucht: d bloem. Fig. 705. Cakile maritima. « kelk: b kroonblad; c meeldraden en stamper: d hauw: in e het bovenste deel geojiend; f zaad. 41. Cakile Tm. Stengel vertakt, dik en sappig (fig. 705). Bladen vleezig, vindeelig, soms ongedeeld. Hauwen kurkachtig hard, op korte, dikke stelen. Bloemkroon groot, roodachtig wit. 0,10-0,60. © en QO- Juni— Octr. Zeeduinen en langs het strand. Algemeen. Zeeraket. C. maritima Scop. 3.9 ? •12. Choiispöra D. C. 1 Onderste bladen vinspletig, de bovenste lancetvormig, getand. Hauwen overdwars ingesnoerd (fig. 706). Stengel en bladen met verspreide, gcsteeldo klieren bezet. Bloemkroon violet. Uit Z.-O.-Europa. 0,0ö-0,2ö. ©. Mei—Augs. Aangevoeld. Amsterdam, Haarlem, Arnhem, Rotterdam, Boxmeer. Chorispora. C. tenella rail. 43. Rapistrum Boerh. Rapistrum. 1 Onderste bladen vinspletig, niet ongeluk getande slippen (fig. 77). Stijl I korter dan het bovenste lid van het hauwtje. Hauwtjes min ot "^ behaald. Bloemkroon goudgeel. 0,60-1,00. ^4- ouni, Juli. Aangevoerd. Amsterdam, den Bosch, Deventer, Leiden, Rotterdam , 's Gravenhage. ,iio Overblijvende rapistrum. R. perenue AU. Fig. 706. Fig. 707. Rapistrum perenne. « vrucht; b vrucht in doorsnede: c wortelblad. Fig. 708. Raphanistrum Lampsana. a kelk: b kroonblad: c meeldraden en stamper: d hauw. Ondersta bladen liervormig, met zeer groote, omgekeerd eironde eindsli». Hauwtjes kort-borstelig. St(jl draadvormig, langer dan het bovenste lid \an net hauwtje. Bloemkroon geol. 0,30-n,H0. ©. Mei-Octr. BH ons komt allee!n de'rorm u «<•abrum Host., die ruw behaard is, voor. Aangevoerd. BtJnsburg, Rotterdam, Amsterdam Eenjarige rapistrum. R. rugosnm Berger. De plant komt in uiteriyk wel wat met Brassica nigra overeen. 44. Raphanistrum Tm. Hauw overdwars ingesnoerd, geleed, langwerpig, veelstrepig. Stengel rechtopstaand, van onderen, evenals de bladen, stijf-behaard, (fig. 708). Kelk rechtopstaand. Stjjl 4-5-maal zoo lang als de bovenste aanzwelling der rechtopstaande hauwen. Bloemkroon lichtgeel, geaderd, zeldzamer wit. 0,20-0,60. ©. Juni—Angs. Op zandige akkers. Algemeen. (Raphanus Raphanistrum L.) Herik, h roeide. Wilde radijs. Gele kiek. Knopherik. R. Lampsana Gaertn. "Tree'vaWnate Zfofscheld'^ 3 r V 0 n s'8' do,:h ix er door den «^topst-nden 45. Raphanus Trn. Rad(js. 1 ,la^?nJa"5Y!!r,)lg' .opgeblazen, sponzig, iets overlangs gestreept, niet ingesnoerd, H11™ > uiteenvallend, met langen stijl (fig. Vuil). Kelk rechtopstaand, sw,™ 5w w't,01 Ida, violet geaderd. 0,o0-0,S0. 00en0. Mei, Juni, zelden oepir., uctr. Gekweekt en soms verwilderd. Afkomstig uit Azië. + K. saf iv ns L. *.6. .w. .xapuduub sauvus. fig. . d(.. Mei—Juli. Sierplant Z i n k v iool tj e. t V. lutea Sm. De var. ri-mu 11ieau 1 is Kocli (V. calaminare Lej.) met talrijke, liggende stengels en lakken en bloemen kleiner (nauwelijks grooter dan van V. tricolor «. vulgarisi, geel is in Z.-Limburg, b.v. langs de Geul, op zinkhoudenden bodem gevonden. 10 Stengel kaal. Bladen eirond of elliptisch, kaal. Bloemen groot. Bloemkroon donker violet en geel met verschillende teekeningen 0,07-0,15. Mei, Juni. Sierplant uit de Krim en Siberië Groot viooltje, f V. altaiea Pall. Stengel kaal. Bladen hartvormig, eirond of langwerpig-lancelvormig, gekarteld-geznagd, meest gewimperd. Bloemen klorner, blauw, wit of geel. Spoor prlemvormig, langer dan de bloemkroon. 0,100,20. Mei-Augs. Sierplant uit M.-Europa. f V. corniita L. XL1X. Fam. Droseracecën. Zonnedauwachtigen. v. Kelk n-deelig. Moeinkroon B-Uadig, regelmatig. Meeldraden 3. I rwhtbeginsel l-hokkig met wandttandige zaadlijsten. Stijlen 3-5. Doonrrurht. 1 Doosvrucht l-hokkig. Bladen wortelstandig, met roode klierharen, in de jeugd slakkenhuisvormig opgerold. . . Drósera 404. 1. Drósera L. Zonnedauw. Vliegenvangertje. Kleine, teere moeraskruiden, met langgesteelde wortelbladen en een langen bloemstengel met in een aar staande, kleine, witte bloemen. 1 Bloemstengel rechtopstaand, 2-4-maal zoo lang als de bladen. Doosvrucht niet gegroefd • 2 Bloemstengel opstijgend, d.i. aan den voet gebogen, weinig langer dan de ' bladen (fig. 722). Doosvrucht gegroefd. Bladen wigvormig-omgekeerd-eirond, rechtopstaand. Bloemkroon wit. 0.025-0,10. 21. Juli.Augs. Op raoe- rassigen heide- en veengrond. Algemeen. j..jg -t*,, Kleine zonnedauw. D. intermédia Hayne. 2 Bladen bijna cirkelrond, uitgespreid, langgesteeld (fig. 723). Bloemkroon wit. 0,06-0,28. 4. Juni—Augs. Op de vindplaatsen der vorige. Algemeen. Ronde zonnedauw. D. rotundifolia L. Bladen" lijn-langwerpig tot lijn-wigvormig, opgericht, 3-4-roaal_ zoo lang als breed, langzaam in den bladsteel versmald (fig. 4). Bloemkroon wit. 0,07-0,20. 4- Augs. Op de vindplaatsen der vorige. Zeldzaam. (D. longifolia Rchb). Lange zonnedauw. D. anglica Huds. L. Fam. Cistaceeën. Zonnekruidachtigen. xiii. Kelk H of 5 bladig, in het laatste geral de 2 buitenste blaadjes kleiner blijvend. Bloemkroon ö bladig. Meeldraden veel. Vruchtbeginsel 1-mcerhokkig. Doosvrucht 3-kle]>)tig, veelzadig. Fig. 728. Drósera rotundifolia. a blad met gevangen vliegje: h kelk niet de 3-deelige vrucht: t- bloem in doorsnede. Fig. 724. F'g- 72J- Helianthemum Chamaecistus. a blad: h kolk: c bloem: d stamper: t vrucht, in /' zijdelings geopend; (j zaad in doorsnede. Doosvrucht l-hokkig of onvolkomen 3-hokkig. Bloemen in schijntrossen, zelden alleenstaand. . Helianthemum -#05. 1. Helianthemum Tm. Zonneroosje. Stengel kruidachtig, rechtopstaand of opstijgend (lig. 725). Onderste bladen tegenoverstaand, omgekeerd-eirond , zonder s'^un* blaadjes, do bovenste verspreid, soms met steunblaadjes. Stijl bijna ontbrekend ifig. 726). Bloemkroon citroengeel, aan den voer, meest bloedrood gevlekt. 0,06-0,40. • . Mei—Augs. Op zonnige plaatsen op dorre zmdgronden. Texel, Vlieland, Terschelling. Soesterberg. _ li n v 1 n L-1 '/n n n n ro o s i o. II. «rut f :it iiiii .tIiII. De bloembladen vallen reeds des voormiddag* at en dan valt de j,-jg -05 grijsgroeno plant weinig op. Stengel ten deele houtig, liggend of opstijgend (ftg. <2ii. Bladen tegenover- Fig. 726. taand met steunblaadjes, eirond tot lijn-langwerpig, vlak of met omgekruldon rand. Bloemkroon licht-of donkergeel. 0,10-0,40. I/. Mei-Septr. Alleen op don St.-rietersberg, den Lauberg en b(j Cadzand gevonden (H. vulgare Gaertn.l Gestippold zo n n er oos je. H. Chamnecblns Mill. I.I. Fam. Hypericaceeën. Hertshooiachtigen. xvni. Kelk a decllg of 5 bladig. liloemkroon 5-bladig. Meeldraden in 3, -5) bundelt. Vruchtbeginsel 1 H-hokkig met 't-5 stijlen. Doosvrucht. Hinden raak met doorschijnende stippels. 1 Stijlen 3. Doosvrucht driehokkig . . . . Hypericuiu «*«. 1. Hypericum L. Hertshooi. Kruiden of heesters met zittende, gaafrandige bladen, eindelingsche en soms ook okselstandige bjjscheriuen en gele bloemen 1 1 Kruidachtige gewassen 2 Halve heester. Stengels liggend, wijd uitgespreid, vierkant, roodachtig. Bladen altijd groen, lederachtig, langwerpig tot eirond, stomp, mot doorschijnende puntjes. Bloemen alleenstaand, eindeling», (0,024-0,05 broedl, goudgeel Kelkbladen lederachtig, zeer stomp. 0,300,60. h. Juli— Octr. Sierplant uit Klein-Azië. -J- II. cal.v'elnum I,. 2 Kelkbladen gaafrandig, niet of weinig klierachtig-gewimperd. Sten¬ gel kantig, rechtopstaand of weinig kantig en dan liggend (fig. 729, 731a, 732a). Doosvrucht 3-hokkig 3 Kelkbladen met klierachtig gezaagden of gewimperden rand. Stengel rond, rechtopstaand of liggend 6 3 Stengel rechtopstaand 4 -.'Oi .C'y^ Stengel liggend, draadvormig, iets tweekantig (fig. 728). Bladen eirond-langwerpig, alleen de ' 72g bovenste met doorschijnende puntjes. Kelkbladen langwerpig, stomp, met stekelpunt, dubbel zoo lang als het vruchtbeginsel. Bloemkroon lichtgeel. 0,05-0,20. !).• Juni— Septr. Op vochtigen zandgrond. Algemeen. Liggend hertshooi. H. humifusum L 4 Stengel tweekantig (fig. 729), Bladen eirond of langwerpig met 0 doorschijnende puntjes (fig. 730). Kelkbladen lancetvormig, zeer spits, dubbel zoo lang als het vruchtbeginsel. Bloemkroon goudgeel. 0,20-0,80. 2J.. Juli—Septr. Op drogen Fig. T2:>. grasgrond en aan wegen. Algemeen. Jaag den duivel. S t.-J a n s k r u i d. H. perforatum L. Stengel vierkant, liol (fig. 731a). Kelkbladen omstreeks zoo lang als het vruchtbeginsel 5 5 Stengel zwak-vierkant (fig. 731a), vertakt of niet vertakt. Bladen eirond of langwerpig, met geene of slechts weinig doorschijnende puntjes. Kelkbladen elliptisch of eirond, stomp (fig. 731é). Bloem- kroon goudgeel. 0,20-0,70, ï|.. Juli—Septr. Aan slootkanten en op beschaduwde, vochtige plaatsen. Vrij algemeen. Kantig hertshooi. H. quadrangulum L. Stengel gevleugeld-vierkant, vertakt (Hg. 732a). Maden eirond- langwerpig, dicht met doorschijnende puntjes bezet. Kelkbladen lancetvorinig, toegespitst , bijna evenlang als de bloemkroon. Bloemkroon lichtgeel. 0,30-0,60. 2|~ JuliSentr. Aun waterkanten en op moerassige plaatsen. Algemeen. Gevleugeld hertshooi. H. tetrapterum Fr. 6 Stengel rechtopstaand. Doosvrucht 3-hokkig 7 Stengel liggend of opstijgend. aan den voet wortelend, evenals de bladen behaard (tig. 733). Bladen zittend, rond-eirond. Bloeiwijze armbloemig. Kelkbladen eirond. Bloemkroon lichtgeel. Doosvrucht 1-hokkig. 0,10-0,30. 2}.. Juli-Septr. In moerassige veenstreken en heipoelen. Vrij algemeen. Moerashertshooi. H. helodes L. 7 Stengel onbehaard. Bladen zittend 8 FIg. 7:10. Hypericum perforatum. a blad: (> kolk: c bloem: d stamper: c rijpe vrucht, f in doorsnodo. Stengel evenals de bladen benaard, rond. Diaden kortgesteeld, eirond of langwerpig (fig. 734). Bloeiwijze langgerekt, los. Bloemkroon lichtgoudgeel. 0,40-1,00. 2).. Juli—Septr. Op hoogen, drogen boschgrond. Zeldzaam. Ruie hertshooi. H.- hirsutum L. 8 Kelkbladen eirond of omgekeerd-eirond, zeer stomp (fig. 735). Bloeiwijze langgerekt. Bladen eirond, stomp, met hartvormigen voet half-stengelomvattend, die van de niet bloeiende stengels eirond met versmalden voet. Stengel rond. Bloemkroon goudgeel, in den knop van buiten rood. 0,30-0,60. 2|. Juni—Septr. Op drogen bosch- en hoidegrond. Vrij algemeen. Fraai hertshooi. H. pülchrum L. Kelkbladen lancetvormig, spits (fig. 736a). Stengel rond, weinig DeDiadera. Bladen met hartvormigen voet, eirond tot lancetvormig (fig. 736/>). Bloeiwiize biina een hoofdie. Fig. 736. Bloemkroon bleekgeel. 0,40-0,80. 2J.. Juni—Septr. Droge bosschen, tusschen kreupelhout. Vrij zeldzaam. Berghertshooi. H. montanum L. IJL Fam. Frankeninceeën. iv. vi. Kelk 4'5'tandig. Bloemkroon 4-5-bladig. Meeldraden 4-6 Vruchtbeginsel 1 met 1 stijl en 2-4 stempels. Doosvrucht 1-hokkig. Meeldraden met blijvende, breede helmdraden. Sty 11 met 21 stempels Frankéuia JO§. 1. Frankénia L. tsiaaen omgoKeera-eirona aigoiuiot, van onderen wit bestoven (Hg. 737.) Stengels vertakt. Mei — Augs. Fig. 7:i7. Q. Leiderdorp. Zwnndreeht, Rotterdam. Frankénia pulverulenta. Frankénia. F. pntveralénta L. „ bloem. IJL Fam. Frankeninceeën. iv. LIII. Fam. Elatinacecën. Elatineachtigen. Kelk- 2-5 dei lig. Bloemkroon 3-5-bladig. Meeldraden 3, 4, 6 of 8. Vruchtbeginsel 1 me! 2-.ï slijten en knopvormige stempels. Vrucht een 2-5-hokkige doosvrucht, liladen tegenoverstaand of i.n kransen. Kelk 2-4-deelig. Kroonbladen 3-4. Meeldraden 3, 4, 6 of 8. Stijlen 3-4. Doosvrucht 3-4-hokkig, veelzadig. Elatine .«os. 1. Elatine L. Elatine. iu. vin. Onbehaarde, kleine moeras- en waterplanten, met sterk bebladerden . kruipenden stengel, gaifrandige bladen en alleenstaande, witte of Jichtroode bloemen. . t ( . . , , f ...... J 1 Bladsteel langer dan de bladvlakte (fig. 738). Bladen langwerpig» elliptisch. Bloemen zittend. Bloemkroon 4-bladig. Meeldraden 8. Zaden noefïizervormig gekromd. 0,025-0,15. ©. Juni—Septr. Op moerassige plaatsen, aan slooten en rivierkanten. Vlij zeldzaam. Kleine elatine. C UiiilpAninar I Bladstelen korter dan de blad- 1 lg' " vlakte. Zaden zwak-gekromd ....»• 2 Bloemen zittend (fig. 739). Kelk 2-deelig. Bloemkroon 3-bladig. Meeldraden 3. Bladen langwerpig. 0,025 0.15. r\ iiii.i_Vrtvp Aan rivieroevers. slooten en vijvers. Papend recht, Utrecht, Sliedrecht, Dordrecht, Krimpen ^ , Kruiselatine. E. triiindra Sclik. Bloemen gesteeld . Bladen . langwerpig-elliptisch. 0,026-0,10. ©. Juni— Sont.r. Aan slooten. vaarten en plassen. Uddelermeer, Kootw\jk, Apeldoorn, Lpe, Fig. 739. Elatine triandra. Spoordonk, Oorschot. . . _ Fig. 710. « bloem; fc vrucht. Steelelatine. E. hexanilra D. C. De 3 vormen komen in uiterlijk met de landvorinen van C a 1111 r 1 e h e v e r 11 a 11 s overeen, doch onderscheiden er zich o.a. van door den kleurloozen, glasachtigen stengel, waarin men de vaatbundels kan waarnemen, zij groeien steeds in vrij groote dichto zoden bijeen. LIV. Fam. Tamaricaceeën. Hoornen of heesters, liladen klein, schub- of naaldoormig. Kelk 4-n-bladig. Bloemkroon 4-o-bladig. Meeldraden 4 . 5 of 10. Vruchtbeginsel 1 met 4 (,'2-SJ stijlei en stempels. Vrucht een 2-5-kleppige doosvrucht. Meeldraden 5, aan den voet vergroeid. Stijlen 3 Tamarix Meeldraden 10. eonbroederig. Stijlen 3, vergroeid Myricaria ). Tamarix L. Tamariske. v. Takken rechtopstaand, slank, dicht bobladerd. Bladen zeer klein, lancotvormig, meest van het midden af afstaand, groen. Bloemen in eindeluigsche, pluimvor. mig gerangschikte aren. Kelkbladen eirond, vaak spits, zonder groene middelnerf. Bloemkroon lichtrood of rose, zelden wit. 2,00-3,00. h. Juni, Juli. Sierstruik van do oevers dor Middellandsche Zee. (T. pentandra Pal].) , Fransche tamariske -j- T. gallica L. 2. Myricaria Desv. Bloemen in eilidelingsche aren. Schutbladen langer dan de bloomen. Bloemen bleekrose 100-''50 I» Juli—Septr. Sierheester uit M.- en Z.-Kuropa. (Tamarix germanica L.) ' ' % f Jl. germanica Desv, LV. Fam. Tiliaceeën. Lindeachtigen. xm. Hoornen, liladen afwisselend. Kelk 4-ö-bladig. Bloemkroon 4-5-bladig. Meeldraden veel, vrij of veelbroederig. Stamper 1 niet ii-10-hokkig vruchtbeginsel, 1 stijl en 5 lobbigen stempel. Vrucht een eenhokkig nootje met 1 of 2 zaden. 1 Kelk 5-bladig, afvallend. Kroonbladen 5. Bloemen in bijschermen, inet een meest half vastgegroeid, tongvormig, bleek schutblad. Bladen scheef-bartvormig, toegespitst Tilia 4to. 1. Tilia L. Linde. Bijkroonbladen ontbrekend. Meeldraden langer dan de kroonbladen xuei veioonaen nemen aer neimknoppen 2 Bijkroonbladen voorhanden of door bladachtig verbreede meeldraden aangeduid. Meeldraden met gescheiden helften der helmknoppen. Stijl na den bloeitijd verlengd. Bjjschormen hangend 8 Bladen van onderen zacht-behaard, in de hoeken der nerven witgebaard, lichtgroen. Bijschermen 2-5-bloemig, hangend. Stijl behaard , met samenhangende stempels (fig. 741, 2a). Noten kantig met houtige schaal (fig. 741, 2é). Bloemkroon lichtgeel. 18,00-30,00. tl- Juni, Juli. In bosschen. Zeldzaam. Vaak aangeplant. (T. grandifólia Ehrh.). Grootbladlinde. T. platyphy llus Scop. Bladen aan weerszijden kaal, van onderen blauwgroen. in de hoe¬ kon der nerven rocstkleurig-ge- Fig. 741. Tilia uimifoiia. baard (fig. 741, 1). Büschermen '• a bloeiende tak: b bloem: c stam- e in ui • 11 1 per; d vruchtdragende tak; «stamper 5-10-bloemig. Stijl onbehaard, ^ in doorsnede. met ten laatste afstaande stempels. Fig. 741, 2. Tilia piatyphyiius. Noten onduidelijk kantig, dun- " stamper; li vruchtje, schalig. Bloemkroon geelachtig-wit. 18,00-24,00. K Juni. Juli. In bosschen. Zeldzaam. Vaak aangeplant. (T. parvifólia Ehrh., T. cordata Mill.) . . Kleinbladlinde. T. ulmifólia Scop. Bladen van onderen groen, in de hoeken der nerven grijsgroen, geelachtig- of wit-gebaard. Bijschermen 5-7-bloemig. Stijl alleen aan den voet behaard, met ten laatste horizontaal afstaande stempels Noten onduidelijk kantig, met lederachtige schaal. Bloemkroon grooter dan bij T. parvifolia, donkerder. 1). Juni. Niet zelden "aangeplant. (T. vulgaris Hayne.). Een bastaard van T. srandifolia en T. parvifolia. . _ „ Hollandsche linde. T. intermedia D. C. Als sierboom (uit de Krim) komt ook wel voor T. euclilóra Kocli. (T. dasystyla 1 oud) Takken des zomers geelgroen, in den winter lichtgeel of koraalrood, rechtnnXand Bladen aan weerszijden kaal, van onderen in de hoeken der nerven vuilgrijs 'gebaard, van boven donker-, van onderen bleekgroen, gezaagd. Stijlen onbehaard met rechtopstaande stempels. Noten lederachtig, zwak 5-ribbig. b. Juni. Klarien aan weerskanten kaal, groen, zeldzaam van onderen iets behaard. Stjjlen aan den voet behaard Bladen weinig meer lang dan breed, dunvliezig, met weinig scheeven en hartvormigen voet, van onderen met enkele haren bezet, eerst niet brninachtig Beschermen veelbloemig. Stijlen afvallend. Noten rond. Bloemkroon lichtgeel b Juli. Sierboom uit Canada (T. glabra Vent., T. mgra Borkh.t. b ' 1 Amerik aanschelinde. fl. americana L. Bladen van onderen ovenals de bladstelen witviltig. Bijschermen meerbloem^ Bladen'8gezaagd6."van onderin' evenals de 'bladstelen b'iijiend 'viitig. 'st'ijlên aan den voet viiti" Vrucht eirond, spits, zwak 5-ribbig. Bloemkroon lichtgeel I}. Kindo van Ju Sierboom uit Hongarije. (T alba W. et K„ T argéntea best ) Zilverlinde. t T. tomentosa Mnch. Bladen scherp getand, dun, van onderen dunviltig, de bladstelen ten laatste onbeli-iard Stillen geheel onbehaard. Vrucht van boven samengedrukt, diep ;>*groevig. Bloemkroon groot. lichtgeel. Takken moest iets overhangend. (T. americana pendula hort.) 1;. Augs. Uit Noord-Amenka. (T. americaira Dur. LVI. Ffm. Malvaceeën. Ma 1 veachtigen. xvi. Kelk- ö-spletig, vaak met bijkelk. liloemkroon 5-bladig. Meeldraden veel', eenbroederig. me' eenhokkige helmknoppen Stamper 1, niet i ele stijlen. I rucht in talrijke, eenzadige splitvruchten uiteenvallend of een doosvrucht. 1 Kruidachtige planten. Stamper 1, met veel meer dan vijf stijlen. Vruchtjes talrijk, 1-zadig, zich ten laatste van elkaar scheidend, niet openspringend 2 Heesters, kleine boomen, soms kruiden. Stamper l, met 5 aan den voet vergroeide stijlen. Vrucht een 5-hokkige, 5-kleppigc, meerzadige doosvrucht. Bjlkelk veeldeelig. Ji 1 D I SC U H • ■ *• 2 Vruchtjes in een cirkel Vruchtjes een hoofdje vormend. Bijkelk 8-bladig, don kelk omhullend, met hartvormige bladen (fig. 3 Bijkelk 3-spletig of 3-bladig • • • • 4 Bijkelk 6-9-spletig, vrij (fig. 746). ..... A lthaéa*«J. 4 Bijkelk 3-bladig, aan den voet met den kelk vergroeid. J M a 1 v a 41*. Bijkelk 8spletig, niet met den kelk vergroeid iflg. 747) . . . . Lavatera 414 1. Malva L. Kaasjeskruid. Maluwe. Kaasjesbloem. KeetjeMoem. JCeesjeskruid. Kruiden met vertakten stengel, gesteelde, handnervige bladen met ateunblaadjes en okselstandige bloemen 1 Bloemen alleenstaand in de bladoksels, of alleen van boven in bundels , groot. Stengelbladen handvormig gedeeld ot' gespleten. Wortelbladen hartvormigrondachtig, gelobd. Stengel rechtopstaand ... 2 Bloemen in de bladoksels in hoopjes bijeen. Bladen handlobbig, zelden handspletig 4 Ke'iS,1iiPPoJ smyKeihüjaaen eirond ot Jancetvormig, iets toegespitst (hg. 742a). Vruchties kn.nl- nvpr^wnrc rrnn m filnnrfnl door aanliggende haren grijsgroen. Stengelbladen 5-deelig, de bovenste 3-spletig. Kroonbladen ingesneden. Bloemkroon rose, reukeloos. 0,501,00. 21. Juni—Sentr. On baseball nwrlfl rnirr« plaatsen en langs dijken. Zeldzaam. ^{jfdeclig kaasjeskruid. M. A'lcea L. mj kelk bladen lancet- of lijnvormig (fig. 742£). Vrucht ruw behaard, niet gerimpeld. Stengel door alstaande haren ruw. Stengelbladen 5-deelig met vinspletige tot dubbel-vinspletige slippen, die der bovenste met lijnvormige slippen. Bloemkroon lichtrose tot wit, zwak naar muskus riekend. 0,30-0,60. 2J.. Juli—Septi. Op ruige, grazige plaatsen, aan heggen. Vrij algemeen. Muskuskaasjeskruid. M. moschata L. Bloemstelen ten minste tijdens den vruchttijd veel malen langer dan de kelk Bloemstelen zerr kort, tijdens den vruchttijd hoogstens dubbel zoo lang als de kelk. Bloemkroon even lang als de kolk, witichtig. vruchtjes dwars gerimpeld Bladen met gekroesden rand. Stengel rechtopstaand. 0,8 >-1,80. •. Juli-Herfst sierplant en soms, doch zeer zeldzaam, verwilderd. L'it Z.O.-AziO en Abvssimë Dessertbladen, t M. ciispa L. \ ruchtstelen afstaand of rechtopstaand (lig. 743). Bloemkroon 3-4maal zoo lang als de kelk. Bloemen vrjj groot. Stengel ruwbehaard, liggend of rechtopstaand. Bladen meest met 5 spitse lobben. Bijkelkbladen langwerpig. Bloemkroonbladen diep ingesneden, Jichtpurper, met donkere of witte strepen. 0,30-1,20. 00 en 4- Juni—Herfst. Aan dijken, langs wegen en op bouwland. Algemeen. Soms ook gekweekt. i Groot kaasjeskruid. M. silvestris L. Vruchtstelen naar beneden gebogen. Bijkelkbladen lijn-lancetvormig Cfirr 7441 Bloemen vrii klein G Kelkslippen vlak. Bloemkroonbladen met vrij diepe randinsnijding, 2 a O-mam /.uu de kelk, rose ot' wit. Vruchtjes glad, met afgeronden rand. 0,070,45. 0—4- Juni— Octr. (M. vulgaris Pr.) nnnn on Kohnil wdfiFl zandgrond, langs wegen. Kl«Algemeen. Klein kaasjeskruid. M. neglécta Wallr. Kelkslippen gekroesd. Kroonbladen met ondiepe randinsnijding, even lang als of korter dan 'f* de kelk, witachtig. Vruchtjes rimpelig, scherp gerand (fig. Flg' 74rj" 745). 0,15-0,ao. 0-4- Juni—Octr. Aan wegen en wallen. AaTKTPtroerd. Vrii zeldzaam. (M. o-;- T . Fig. 74:i. Maiva snvesiris. rotundltolia li.) , . , „ kelk met bykelk :b kroonblad: <• meel- Rondbladig kaasjeskruid. draadkoker met stijlen: d stamper,by M. borealis Wallmann. «• en f in doorsnede; g Vluchtjes. Blocmhoopjes mei moer Wwra to b« vu^aM* k ApolUoorl) en rand. Bloemkroonbladen vrij diep ingesneden, 2-maal zoo lang als de kelk. ©. 0,20 -0,60. MBi-JnU. , kruid, is alleen bij Winterswijk en "■ snsrBsss Bloonikroonbladen weinig grooter dan de kelk. 0,20-0,50. Q. April .tuil. uk i 2. Althaéa L. Heemst. Behaarde kruiden met ges teel Je, handvormige bladen met stennblaad- jes en groote oksel- of eindstandige bloemen 1 Bloemen in rijkbloemige, bladokselstandige hoopjes (fig. 746). Bladen eirond, zwak 5-lobbig. Stengel rechtopsUand. Geheele plant fluweelachtig-viltig. Bloemkroon roodacbtig-wit. 0,60-1,20. 4. Juli Septr. Op vochtige plaatsen naar den zeekant, soms aan rivieroevers. Vrij algemeen. . . Heemst. A. officinalis L. Bloemen alleenstaand in de bladoksels 2 2 Stengel rechtopstaand of opstijgend, evenals de gebeele plant ruwbehaard. Bladen iond-mervorm:g, iets 5-lobbig, de bovenste diep 5- of JJ-spletig, waarboven de afstaande bloemstelen uitsteken. Bloemkroon bleek rose of lila. 0,10-0,40. O MeiAangevoerd. Apoldoorn, Heerewaarden, Deventer, Hillegersberg. Breda Middelburg Ruige heemst! A. hirsiita L. klungel recntonsiaana, iets ruwbehaard. Bladen rondachtig, meest met hartvormigen voet, 5- of 7-hoekig of gekarteld, stjjfharigviltig. Bloemkroon zeer groot, purper of bijna zwart, wit of geel. 1,60-2,50. 0©en 2^. Juli-Octr. Sierplant uit Klein-Azië, vaak ook met gevulde bloemen. Stokroos. A. rósea Cav. 3. Lavatera L. 1 1'lant bijna kaal ilig. 747). Bladen Irondachtig-hartvormig, de boven- nu ste vaak hoekig of gelobd, vooral JWJ van onderen dunviltig. Bloem- JCJ& stelen afstaand. Kroonbladen afgeknot of ingesneden. Bloemkroon rose of wit. 0,60-1,20. <■ . FiE. 747. Juli—Herfst. Sierplant uit Z.Europa. Verwilderd (Apeldoorni. -f- L. trlméstrls L. 4. Malope L. 1 Bladen langgesteeld , rond , kaal, gotand , 3spletig of gelobd of ongedeeld. Bloemen langgosteeld, alleenstaand in de bladoksels, groot. Schutbladen borstelig-gewimperd. Bloemkroon niiri inr rlnnL-ni-iW gestreept. 0,«0-1,00. ©. JuliOctr. sierplant uit Spanje. (M. ' grandiflóra Hort.) f M. trillda I,. 5. Hibfscus L. Fig. 746. Althaea officinalis. a kelk met, bilkelk; h kroonblad: c meeldraadkoker, opengesneden; 1 Heester. Bladen el-ruitvormig 3. I''48. " stamper; e vruchtjes. Kruidachtige plant. Onderste bladen bijna cirkelrond, iets S-É-lotb^g ^o boTens^ Bruinmen^ Middelburg, SLS& «KfSTc ü s^fóon^T LVU. Fam. Geraniaceeën. Ooievaarsbekken x en xvi. Kelk 5-bladig. Bloemkroon 5-bladig. Meelt/rclen 10, waarvan S soms onvruchtbaar, som, aan den roet iets vergroeid. Stampers 5, onderling en met een 'entraal zuiltje tot em vereenigd. Stempels vrij. Vruchtjes 5, bij rijpheid met de stijlen van het middelzuiltje loslatend. Kelk ongespoord. Kroonbladen niet of weinig ongelijk. . . . 2 Ivelk met een korte, met den bloemsteel vergroeide spoor. Rro^onblade^meestongelU^. Meeldraden 10, meestal alle met helmkuopjes (fig. 749a). Stijlen van binnen kaal, bij de rijpheid boogvormig naar boven loslatend (fig. 749b). Bloeiwijzen 1- of 2-bloemig. Geranium 44S. Meeldraden 10, slechts 5 met helmknopjes (fig. 750a). Stijlen van k^Viaofd Kii rta riinheid MlUUl/U MVMUW.v. J ~ XJ T,. aan den voet schroefvormig samen- Fig. 749. ng. ««• draaiend (fig. 7506). Bloeiwijzen 3-9-bloemig, een scherm vormend (zelden 1- of 2-bloemig) Er odium 418. 1. Pelargónium L'Herit. Geranium. ajaswasap^-. 2. Ger&nium L. Ooievaarsbek. Meestal behaarde kruiden met vertakte stengels , blijvende aleunblaadjes, 1 i uiorlori waarvan de bovenste meest ~ oanuvuriui^ ^cucciuc — ; verspreid en vaak zittend, de overige tegenoverstaand en gesteeld zijn en meestal 2-bloeniige bloemstelen. 1 Overblijvende soorten. Bloemen meest groot. Bloeiwijzen 1- of 2-bloemig . . . • • • • •. 2 Eenjarige soorten. Bloemen meest klein. Bloeiwijzen 2-bloemig ,, Bloeiwijzen 2-bloemig. Kroonbladen kortgenageld. Kelk tijdens den bloeitijd uitgespreid . ... d Hinfliwilzen 1-bloemie. Bladen 7-deelig, met S-6-spletige slippen en lijnvormige slipjes. Kroonbladen groot (O.ifi lang), !> " 3-maïl zoo lang als de kelk. iets ingesneden i«g. ;«•> draden kaal. Stengel en bloeiwijzen afstaand behaard <^W-0,45. 2(.. Mej Auffs. Sierplant, ook bij Bunnik, Maastricht, Utrecht, Vclzen, Schermer, Rotterdam,' Winterswijk en 111 het Gooi 'verwilderd . . . Bloedooievaarsbek. +G. sanguineum L. tsSS; b.»» <-- r violetrood, zeldzamer wit, 2 i 3 maal zoo1 lang als de(kelk (0,008-0,01 lang) (fig. 7526). Vruchtjes glad of hjn behaard. Bloomstelen Da den bloeitijd naar beneden gebogen. Klierachtig zachtbehaard. Stengel rechtopstaand of uitgespreid. Bladslippen niet spits toeloopend (fig. 752a). 0,20-0,60. 2|. Mei—Septr. Aan wegen en spoordijken. Zeldzaam. Pyreneesche ooieva arsbek. G. pyrenaïcum L. 4 Kroonbladen kort toetresioitst-omcekeerd-eirond. rood- ■t nroonoiaaen koic toegespitst-omgeKeera-eirona, rooabruin , vaak bijna geheel naar beneden gebogen (fig. 753n). Meeldraden tot aan het midden lang afstaand- /c_ nr.ni. v ir...... i.a* . _ UUlUlillU V,J0* " VOUJ, > 1 UCll l-Jt'S behaard. Bladen 5-7-spletig. Stengel evenals de bladen kortbehaard, naar boven met lange haren bezet. 0,45-0,60.1L. Mei— Juli. In boschachtige streken. Vlij zeldzaam. tig. 752. Donkere ooievaarsbek. G- phaéum L. Kroon bladen afgerond. Meeldraden kaal of zeer fijn behaard. Vluchtjes niet rimpelig. Stengel naar JCO UICU lliupcug. 1JUU1 boven evenals de bloemstelen klierachtig-behaard. ... 5 5 Bloemkroon blauw, soms wit (fig. 754). Bladen 7-deelig met bijna vinspletige slippen. Helmdraden met breed driehoekigen voet, plotseling naar boven versmald. Bloemstelen na den bloeitijd naar beneden gebogen , later weer rechtopstaand. 0,30-0,90. 2|. Juni—Augs. Op beschaduwde en grazige plaatsen. Vrij zeldzaam. Beemdooieva arsbek. G. pratênse L. Bloemkroon roodachtig. Helmdraden lancet vormig, geleidelik versmald Bloemstelen steeds rechtopstaand. Bladen 7spletig, met ingesneden gezaagde slippen. 0.40-0,40. Juni—Augs. in bergachtlge boschen. Valkenberg. Boschooie va arsbek. G. silvaticani L. 6 Kelkbladen tijdens den bloeitijd uitgespreid 7 Kelkbladen tijdens den bloeitijd rechtopstaand, tijdens den vruchttijd samenueigend .... 11 7 Bladen niet of nauwelijks tot over de helft gespleten 8 r«g. 754. Geranium pratense. n bloem, met afgevallen kroonbladen: t> meeldraden en vruchtbeginsel na den bloeityd: c doorsnede in de lengte door het centraal zuiltje met de vruchtbeginsels: d vruchtje. Bladen tot aan den voet of bijna tot aan den voet gedeeld. Kroon- bladcn ingesneden, omgekeerd-bartvormig 10 8 Kroonbladen niet ingesneden. laiigwerpig-wigvormig rozerood. Kelkbladen kort genaald. Vruchtjes afstaand kortbeliaard (lig. <5oa). Zaden gegroefd (fig. <556). Stengel uitgespreid vertakt, kort- en zaciitoenaaia , naai boven klierachtig behaard. 0.10-0,40. Q. April — Septr. Aan wegen en op ruige plaatsen. Apeldoorn, Leiden, Z.-Limburg. Kondbladooievaarsbek. G. rotnndilóllum L. Komt in uiterlijk niet G. p u s i 11 u ni overeen, doch wtfkt er van af door de rozoroode, ongedeelde bloembladen, door het laatsto ook van G. mol le. Kroonbladen ingesneden, omgekeerd-bartvormig. Bladen in omtrek rond, 5-9spletig. Kelkbladen kort-toegespitst. Zaden glad y 9 Stengels kortbehaard , uitgespreid vertakt, liggend of opstijgend. Bladslippen wigvormig-langwerpig, van voren meest gekarteld. Vruchtjes niet rimpelig, aangedrukt-behaard (fig. 756i). Hlrtomlrrrwm vvunl»' ifltfpstipdfin . lila. klein. Soms 5 onvruchtbare meeldraden (tig. 756a). 0,07-0,50. 0, soms ©©. Mei—Herfst. Op zandgrond, langs wegen en heggen. Algemeen Kleine ooievaarsbek, G. pusillum L. De vaak zeer grooto, op beschaduwdo plaatsen groeiende ex. gelijken soms veel op G. pyrenaicum. Stengels zacbtbebaard en met langere haren , liggend en opstijgend. Slippen der onderste bladen langwerpig, van voren ingesneden, die der bovenste lancetvormig. Vruchtjes kaal, dwars gerimpeld (fig. 757é). Bloemkroon diep ingesneden, grooter, rose (fig. 757a). 0,10-U,4Ü. 0. Mei—Septr. Langs wegen, op akkers, aan dijken. Algemeen. Zachte ooievaarsbek. G. mólle L. 10 Stengel met afstaande haren. Bloeiwijzen kort, even lang als of korter dan het schutblad. Vruchtjes met afstaande klierharen. Bloemkroon even lang als de kelk, purperkleurig. 0,10-0,40. ©, ook O©. Mei—Septr. Op bouwlanden, aan wegen en dijken, op kleigrond meest. Vrjj algemeen. Slipbladooievaarsbek. G. disséetum L. Stengel aangedrukt-behaard. Bloeiwijzen zeer lang, boven de schutbladen uitstekend. Vruchtjes onbehaard. Bloemkroon iets langer dan de kelk, licht-purperrood. 0,20-0,60. ©. Juni—Septr. Op open en bebouwden grond. Vrjj zeldzaam. F jj nblado oie vaar sbek. G. columbinum L. iieukels , Gei//. Flora, 4Jc druk. * 27 11 Stengel 011 bladen bl)na geheel kaal en glanzig. Bladen handlobbig of -«(.letig met X-IJ. ..i: T.',.1 l.V.ln^n>i rliirnv rforimnr>M KfKctlLülUO owpp'-ti. v. .-.-r- met stekel punt (fig. 7586). Plaat der kroon bladen korter dan do nagnl (fig. 758a). Bloemkroon rose. 0,10-0,80. OO» zeldzaam O» Mei-Augs. Op drogen, beschaduwden grond. Aangevoerd. Bunnik, Xfi«iiTiTf»rt:liiie "Rroii. Alifildoom. Glanzige ooieva arsbek. G. Incidum L. Stengel mot afstaande klierharen. Bladen 3-5-tallig, met gesteelde, dubbel-vinspletige Diaaajes ^ng. iovuj. Kelkbladen niet dwars gerimpeld, met naald. Plaat der kroonbladen even lang als de nagel (fig. 7596). Bloem¬ kroon rose, zelden wit. istinuenae ïeuit. 0,10-0,50. © en QQ. Mei—Septr. In boschachtige streken, op beschaduwde plaatsen. Algemeen . . Slinkende ooievciarsbek. liobbertskruid. G. Robertianum L- 3. Eródium L'Herit. Reiger sbek. Behaarde kruiden met vertakte stengels. Bloemstelen okselstandig, langer dan de bladen, een 1-ö-bloemig , scherm dragend 1 , ^ 1 Bladen langwerpig met hartvormigon voet, gekarteld :iig. «wei, ui. iijcu " «• _ VruchtsteJen min of meer omgobogen 0,10-0,50. tig. uü cu p. grazige plaatsen. Algemeen. Reigersbek. E. cicutarium L'Hérit. De var. ft. pimpinéllifolium Wil ld., met enkel gezaagde blaadjes, terwijl de 2 bovenste grootere kroonbladen een geelachtige vlek hebben, is vrij algemeen gevonden. Vruchtbare meeldraden aan hun voet aan weerszijden met een tandje. Blaadjes kortgesteeld of zittend, dubbel-gezaagd. Stengel opstijgend. Bloemkroon purperrood. 0,10 0,40. © en OO* ^e'—Septr. Op ruige plaatsen. Zeldzaam. Muskusreigersbek. E. moschatBm L'Hérit. LVIII. Fam. Tropaeolaceeën. vin. Kelk 3lippig, B-de.lig, gespoord. Bloemkroon 5-bladig, symmetrisch. Meeldraden S. Vruchtbeginsel 1 met 1 stijl. Vrucht driedeelig. Bladen schild- Hl oem kroonbiadon ö, de 3 voorste genageld, vaak kleiner dan de 2 achterste. Vrucht met 3 knobbels, niet openspringend. Stengel klllll^1™di;a60,um J1W 1. Tropaéolum L. Oostindischo kers. rood. 1,50-3,00 ©, in haar vaderland X'dTsThe Ter' f T. majus U Fig. 762. Erodium cicutarium. Fig. 7Ö;i. Tropaéolum majus. Bladen hitna hartvormig, 5-7-spletig, met gelobdo of caafrandige slippen , met stekelico punten. Do 2 bovenste bloemkroonbladen gespleten, de 3 onderste met franjo. Spoor gebogen. Bloomkroon geel. 1,60-8,00. ©. Juni—Herfst. Sierplant uit Peru. (T. canarienso Hort., 1'. peregrinum Jacq.l ilakige Oostindische kors -j- T. iiduneum Sm. LIX, Fam. Oxalidaceeën. Klaverzuringachtigen x. Bladen 3 tallig, zuur. Kelk 5-bladig of -deelig. Bloemkroon 5-bladig. Meeldraden 10, u-aarvan de 5 buitenste korter zijn, raak aan den voet vergroeid. Stamper 1 met 5 stijlen. Vrucht een 5-hokkige doosvrucht. 1 Meeldraden 10, aan den voet iets vergroeid. Bladen 3-tallig, langgestceld. Blaadjes orngekeerd-hartvormig . . . O'xalis 4Sn. 1. O'xalis L. Klaverzuring. 1 Stengel niet bebladerd , slechts met 2 schutblaadjes, 1-bloemig, langer dan de bladen (hg. 764). Bloemkroon wit, rood geaderd met gele vlekken aan den voet. Bloemen soms ook kleistogaam. 0,05-0,20. 2}.. April, Mei. In bosschen of op beschaduwde, vochtige plaatsen. Vrij algemeen. Koekoeksbrood. Ilazenkla ver. Witte klaverzuring. 0. Acetosélla L. Stengel bebladerd. Bloei wij zen 2-5bloemig. Bloemkroon geel. . 2 2 Stengel rechtopstaand (fig. 765). Bladstelen aan den voet zonder steunblaadjes. Bloembladen afgerond. Vruchtstelen opgericht of uitstaand. 0,10-0,30. 21. Juni—Octr. Op bouw¬ land en in moestuinen, ook onder Fig. 704. Oxaiis Acetoseiia. heggen Algemeen. Koekoeksbrood. " Ilazenklaver. Schapenklaver. Stijve klaverzuring. 0. stricta L. Stengel liggend, aan den voet wortelend (fig. 766). Bladstelen aan den voet met 2 kleine, vastgegroeide steunblaadjes. Bloembladen vaak iets ingesneden. Vruchtstelen naar beneden gebogen. 0,05-0,30. O en 00- April—Octr. Tusschen groenten in moestuinen. Vrij zeldzaam Schapenklaver. Gehoornde klaverzuring. 0. corniculata L. LX. Fam. Linaceeën. Vlasachtigen. Kelk 4 5-bladig of -deelig. Bloemkroon 4-öbladig. Meeldraden 4 5, vaak ran onderen 'vergroeid. Stamper 1 met 4 of 5 stijlen. Doosvrucht 4-5-, schijnbaar 810-hukkiy. Kelk 5-bladig, met ongedeelde bladen. Bloembladen o. Meeldraden 5. Doosvrucht onvolkomen 10-hokkig . . L i n u m set. Kelk 4-deelig, de slippen 2-3-spletig. Bloembladen 4. Meeldraden A nnnsvrucht 8-hokkisi R a d i o 1 a 4S'£. 1. Lfnum L. Vlas. v. Meestal onbehaarde kruiden met sterk bebladerden stengel, zittende, meest smalle bladen en bloemen in trossen of bjjschermen 1 Fig. 708. Linum catarcticum. Fig. 7t>7. Linum usitatissimum. a vrucht. « bloem van achteren, b van voren , , j. i is i *• gezien; c meeldraden en vruchtbeginKelkbladen fijn, doch n,c'^ klierachtig gewim- j. ^ vruchtbeginsel; e zaaddoos, i>y perd. Bloemen blauw, zeldzamer wit, vry /'in doorsnede. groot. Bladen (boven) verspreid, Ujn-lancet- ' , vormig (lig. 707). Kelkbladen eirond, bijna zoo lang als do doosvrucht. 0,301,20. G) Juni, Juli. Gekweekt, vry vaak verwilderd of als opslag. Lijnzaad. Vlas. -|- L. usit at isslmum h. «tengel hooger. Bloemen en doosvruchten kleiner. Doosvrucht niet openspringend. Zaden donkerder. De variëteit: a. vnlgére Schbl. et Mart. Kelkbladen klierachtig gewimperd. Bloemen groot, rood of klein. wit met gelen voet 2 Fig. 769. Radiola linoides. Fig. 770. Impatiens Noli tangere. a bloem van achteren gezien; h kroon blad ; « kroonblad. r meeldraad: il meeldraden en vruchtbeginsel: <■ vruchtbeginsel; / vrucht; a£8WerpigJ»|»|Jtisch o.O^bree^flaKtm^an'iK, elliptisch, naarbeidoeindenyersmald uu^ui a,,^ vruchten zoo groot als van onder lichter groen Bloemen wit « S®®'^drlfkt koraal- of scharlakenrood, een erwt, vlakrond, kantig, aan den I , ^ |n.|(j||(ca xhnnltg. 2,00-3,00. Ij. Mei, Juni. (S. oblata Moore) -I LXIII. Fam. Simarubaceeën. liladen meest geviml. Planten meest 2-huaig. kelk 4-o-declig. Bloemhmn 4-5-bladig. Meeldraden 2 10. Vruchtbeginsels 3-0. ï . • e u MfiPidndeiï 2-3. in de mannelijke bloemen 10. Viuclit Bloor?,27^!^ uit. 3-5 langwerpige, samengeuruKuj ^oubci" ten bestaand. Ailanthus /, vrouwelijke) verspreid. bloem. LXIV. Fam. Anacardiaceeën. Hoornen en heesters, meest 1- of Mig. kroon 8-B bladig of ontbrekend. 1 nichtbeginsel 1 J • steenvrucht. , .... i- f o i,ni9i^pSèn?Ptweeslachtig. groenachtig- in losse, tudens den vruchttUd dicht-woinge piu» ■ . z.-F.uropa. geel, soms wit. 3,00-4,"0. h. Jun^^n fnuiken boo m. fR. Cótlnus L. Bladen samengesteld ■ • • • • ' „„behaard met'knobbelige 'puntjes. 131a- Stednen13-tgamgd, langde" Blaadje" "reed eirond . toegespitst. Bloemen in kleine, losse pluimen, groenachtig, vaak purper geaderd. 0,60-2,40. 1^. Mei, Juni. Uit Noord-Araerika. Vergiftig! Hier en daar als sierstruik, een enkele maal (Leyduin, Lonneker) verwilderd . . G i f tige pr uik e nbo om. f K. Toxicodéndron L. Stengel rechtopstaand, vertakt. Bladen oneven-gevind. Blaadjes talrijk (11-25),langwerpig-lancetvormig, toegespitst, gezaagd. Bloemen in een dichte pluim ... 3 3 Blaadjes kaal, van onderen blauwgroen. Bladstelen en takken kaal of (zooals bjj de mannelijke planten) behaard. Bloemen vaak 2-huizig, groenachtig. Vruchten rood gekleurd. 3,00-6,00, b. Juli,Augs. Sierstruik uit Noord-Amerika. Azijn boom. -j- R. glubra L. Blaadies van onderen fijn-behaard, vaak gr(jsachtig-wit, meest lichtgroen. Bladstelen en'takken dicht-behaard. Bloemen meest 2-huizig, geelaclitig-wit. Vrucht purperrood. 3,00-6,00. b. Juni, Juli. Sierstruik uit Noord-Amerika, enkel verwilderd (Doetinchem) A z ij n p r ui k en bo o ra. f R. typhina L. LXV. Fara. Sapindaceeën. Kastanjeachtigen. vu. Boomen of heesters. Bloemen veeltelig. Kelk 5-tandig. Bloemkroon 4 5bladig, symmetrisch. Meeldraden "> 8. Stamper 1, met een H-hokkig vruchtbeginsel. Vrucht 1-bokkig, meest éenzadig. Doosvrucht met 3 kleppen openspringend. 1 Bladen verspreid, oneven gevind . . . . • • • ■ • • • • - Bladen tegenoverstaand, handvormig samengesteld , 5-7-talhg . Ausculns Si. 2 Bloemen symmetrisch Koelreutérla#£7. Bloemen regelmatig .. Xanthoceras 411, Fig. 775. Rhus Cotinus. ii bloem, ti deze zonder kroonbladen: <■ meeldraad; <( deel van de bloempluiin tijdens den vruchttijd: e vrucht; f zaad in doorsnede, vergroot. Kig. 776. Aesculus Hippocastanum. a kelk en meeldraden eener mannelijke, c kelk. meeldraden en stamper eener 2-slachtlge bloem: h kroonbladen • d stam per; e vrucht; f zaad in doorsnede. 1. Aésculus L. Wilde kastanje. Knoppen meer of minder kleverig. Kroonbladen meest u. Meeldraden mee.t,, n ^ KnCpernierXerig.' troofoladen 4. Meeldraden 5-8, recht. Doosvrucht met Bladf SS* SÉ soms^iS den Herfst weer. Vaak als A Blppocastanum L. Blln "'.Vtailig. Blaadje, b«na geheel vlak of buitenste niet veel kleiner. Kroonbladen 4 of 5, *Vnr.rg 120» ^ A. Plivia Ij. Bladen 5-7-tallig. Blaadjes ongel«k gezaagd', van onder»> ev™al>< de stelen ^chtbehaard. Bloemkroon lichtgeel. Overigens als kas'ian je. f A. tlava Alt. 2. Koelreutéria Lx. Kroon Maden 1, aan (jon i nage! mot Zoomen^"imtoMn^olio^wissoo. Doos- aaauss «*—» TfT-— 3. Xanthóceras Bunge. Kroonbladen .Y Mceld'a4c%8'taïï?^e™|ej^ «clitopstaande, 0,2 lange trossen." ' ' + * 80rWfÓlln Bnnge' LXVI. Fam. Aceraceeëu. Eschdoornachtigen. Hoornen met tegenoverstaande bladen, 2-slacht,g, 1-■ oj ontbrekend. 5-f4 9-Jtandig of deelig. Bloemkroon meest o-, 4 9 , ^ y Meeldraden meest 8 (5-12;. Stamper 1 met 1 stijl en Witte eschdoorn. f A. dawyearpum Ehrh. Bloemen gestoeld. Kolk en bloemkroon der niannellike bloemen 5-bladig, der vrouwelijke bloemen meest 4-bladig. Vruchtbeginsel en vrucht kaal. Vrucht eindelijk langgesteeld, overhangend. Bladen meest 8-lobbig, ongel Ijk-gezaagd, bruinachtig, van ondoren roodachtig. Bloemen scharlakenrood, zeldzamer lichter. 5,00-8,00. I;. April. Uit Koord Amerika . . . . Roode esch doorn, t A. rubrnm I.. Kig. 7V9. Acer campestre. ti bloem van achteren, b van voren; c dezelfde in uoorsneue; « «"«'i"» •" . ., meeldraden, vorgroot; e vrucht. Fig. <81. Negundo aceroides, 2. Negündo Mnch. XXII. Rladen :i- of ö-tallig gevind (lig. 781). Blaadjes eirond. grof gezaagd, het middolsto vaak gelobd. Bloemen klein, in veelbloemigo bundels, aan lange, draadvormig stelen groenachtig of roodachtig. Vruchten met weinig afstaando vleugels, kaal ÏOOO-IHUO b Maart, April. Sierboom uit Noord-Ainerika. (Acer Negundo L.) LXVII. Fam. Pol.v^alaceeën. Kruisbloemachtigen. Kelk n-bladig. de 2 zijdelingrche blaadjes (vleugel*) groot, gekleurd. Jlloemkroonhladen S(-5!, met elkaar en met de meeldraden tot een meestal naar achteren gespleten buis vergroeid, het voorste omgeeft de meeldraden en loopt naar voren in franje uit. .ireeldraden 8, eenbroederig, doch naar boven in 2 bundels gescheiden. Stamper 1, met 2-hokkig vruchtbeginsel. Vrucht meest een doosvrucht. Bloemstelen met 3 schutblaadjes. Bloemen in trossen Pol y gala 43n 1. Polygala L. Vleugel tjesbloem xvni. Kale, meest veelstengelige kruiden met bebladerden stengel, gaafrandige, meest ongesteelde bladen en eindelingsche trossen (soms alleenstaande bloemen) 1 ] Schutbladen duidelijk korter dan of de middelste even lang als de bloemsteel . 2 Middelste schutbladen langer dan de steel der bloemen , vóór den bloei boven de bloemen uitstekend, de kegelvormig versmalde tros inhullend (fig. 782). Tros veelbloomig, verlengd. Bloemen kloiner dan by P. vulgaris. Bladen lancetvormig, de onderste eirond-langwerpig. Stengel opstijgend, iets stijf. Bloemkroon vuil rozerood, zelden wit of blauw. 0,070,30 2|. Mei—Juli. Aan boschkanten en weiden. ■\r.. 11 v.., **„..1.^1..-. Valkenburg, Meubelen. . . . Kuil'vleugoltjesbloem. P. comósa Schk. 2 Tros veelbloemig, eindelings, aan den top afgerond (fig. 783). Vleugels iets langer en gewoonlijk breeder dan de doosvrucht, stomp. Bladen lijn-lancetvormig, spits, de onderste kleiner, spatelvormig of breed lancetvormig, alle verspreid. Stengels liggend of opstijgend, vaak in een cirkel uitgespreid. Bloemen blauw, zeldzamer roserood of wit. 0,07-0,30. ij.. Mei—Juli. Op grazigen zand- en heigrond en in de duinen. Vrij algemeen. Vleugeltjesbloem. P. vulgaris L. De var-. |S. oxy'ptera R c h b. met spitse vleugels, smaller dan de doosvrucht en blauwe, roode of groenachtig-witte bloemen, terwjjl de geheele plant armbloemigcr is, is het meest aangetroffen. De vorm P. d u n é n s i s Dam. op de Noordzee-eilanden heeft liggende, uitgespreide stengels. Tros armbloemig, meest 5-bloemig, ten slotte zijstandig (doordat er zijtakken boven uitstekeD). Vleugels duidelijk langer dan de kleine doosvrucht. Bladen breeder dan bij P. vulgaris, lancetvormig, opeengedrongen, de onderste langwerpig, tegenoverstaand of bijna tegenoverstaand. Stengels liggend, dun, draadvormig, vaak sterk vertakt. Bloemen klein, lichtblauw, soms rose of wit. 0,06-0,25. !(.. Mei—Septr. Op vochtigen heide- en veengrond. Vrij algemeen. (P. depressa Wenderoth.) Liggende vleugeltjesbloem. P. serpyllacea Whe. LXVIII. Fam. Celastriiiaceeën. ÏSJL •srjsznn SLSSL Igetende schijf geplant. Stamper 1 met 1-3 stylen en .tempels. Vrucht een 2 5 lwkkiae doosvrucht. 1 Bladen enkelvoudig, ongedeeld. Zaden met gekleurden zaadmantel. Kelk 4-5-spletig ffig. 785). Kroonbladen en meeldraden 4-5, de eerste op den rand, de laatste op een vleezige schijf ingevoegd. Stijl 1. Doosvrucht 4-5-lobbig en -hokkig. Hokjes 1-zadig. Bladen tegenoverstaand. Euónymus 431. Bladen 3-tallig of gevind (lig. ï«4). Zaden zonder zaadmantel. Kelk »-deelig. gekleurd, afvallend. Kroonbladen en meeldraden ■">. Stijlen 'J-3. Vrucht vliezig, opgezwollen. 2-3-hokkig. Zaden becmg. B'uemen in hangende trossen. Staphyléa 4 JM. 1. Staphyléa L. Pimpernoot, v. 1 Bladen ö-7-tallig, gevind (fig. 7K4) Bloemen bil het opengaan bolrond, >n lange, iets vertakte trossen. Kroonbladen wit, van buiten vaak roodachtig. Helmdraden kaal. 2,00-5,00. b. Mei, Juni. Sierstruik uit /'uia-(feu^"0a;.'d'0 pimpernoot. Fig. 784. Staphyléa pinnata. + S. pinmita Ij. „ bloem; l> meeldraden en stamper: Bladen B-tallig, de bovenste 3-tallig, ge- c stamper en scl* 0P6eb>Men doos- vind. Bloemen bi] het opengaan om- vrucht; e zaad, \ergroot. gekeerd rolrond-kegelvormig, in recht- . . Helmdraden beneden behaard. opstaande tot overhangende ^oed^ronde.pluunen ukasus. Bloemen wit 3,00-5,00. Ij. Mei, juni. ^ g colchlca Stev. 2. Euónymus L. v. Heesters met tegenoverstaande, enkelvoudige, fijn okselstandige, gesteelde beschermen en een roode, 4-5 lobbige doos- Bloemen meest 4-tallig. Doosvrucht stompkantig, zonder Bloemen meest 5-talllc Takken rolrond urpèr. zïldmantel' oranje, het den rond, groenachtig. Uoosvr el gevleugeld, ujt Zuid.Duit8chland. zaad gelieel omgevend. 1,504,00. Ij. Mei, 4. ^ jat ifólins Scop Bladen veel grooter dan b(] E. europaeus, bloemstelen als by E. verrucosus, dunner. 2 Takken vierkant, glad of met enkele wratjes (fig. 785). Kroonbladen langwerpig, lichtgroen. Doosvrucht menierood. Zaadinantel oranje, het geheele zaad omgevend. Zaden wit. 0,90-2,40. 1% Mei, Juni. In boschrijke streken en heggen. Vrij algemeen. Ook als sierstruik . Papenmuts. Kardinaals muts. E. europaéus L. Fig. 78-"). Euónymus europaeus, Fig. 78»5. a kolk: !> bloem van voren; in c van achteren : Euónymus verrucosus. d stamper en schj)f; e onrijpe, /' rype vrucht: y zaad. Takkon rolrond, dik met zwarto wratjes bezet (fig. 7^'»». Kroonbladen rond, groenachtig met bloedroode punten. Doosvrucnt geelachtig. Zaadinantel bloedrood, slechts de helft van het zaad omgevend. Zaden zwart. 1,20-1,80. b. Mei, Juni. Sierstruik uit Oost-Duitschland -j* E. verrucósos Scop. LX1X. Fam. Aquifolinccecil. Hulstachtigen, v. Heesters of hoornen met stijve Maden. Kelk 4 9-spie tij. Bloemkroon 4-9 deelig. Meeldraden 4-9, voor de kelkslippen staand. Stamper 1, met zittend en, 4 6lobhigen stempel. Vrucht een bes. 1 Kolk 4-5-tandig, blijvend. Bloemkroon stervormig, 4-5-deelig. Meeldraden 4-5. Stempels 4-5, zittend. Bes 4-5-zadig. Ilex 433. Kelk <4)-6tandig. Bloemkroon stervormig, 4-6-spletig. Meeldraden 4-6. Stempels 6-8. Vrucht een ö-8-steenige bes Prinos 1. Ilex L. Bladen eirond, met stekelpunt, stekelig getand en gegolfd, glanzig, lederachtig (fig. 787). Bloemen in 5-10-bloemige bijschermen, in de bladoksels. Bloemkroon wit. Vruchten rood. 0,60-3,60. Mei, Juni, vrij vaak ook Herfst. In bosschen. Vrij algemeen. Ook vaak als sierstruik Hulst. I. Aquifólium L. Fig. 787. Ilex Aquifolium. Fig. 788. Vitis vinifera. u kelk: b bloem: c stamper: d vruch- a kelk; b bloem, die open gaat; c meelton' bil e dwars doorgesneden. draden en stamper: d vrucnttros; e bes ' v in doorsnede; / zaad. 2. Prfnos L. 1 Bladen alttfd groen, langwerpig, spits, aan den top iets getand, glanzend. Bloemen in de bladoksels, meest !i bijeen. Bloemkroon wit. Vruchten zwart. 1.00-2,Ou. b. Juli, Angs. Sierheester uit Canada Alt. LXX. Fam. Vitaceeën Wjjnstokachtigen. v. Klimplanten mei heclitranken. Kelk gaafrandig tot 4-5-tandig. Blotmkroon 4-5bladig, raak van boven verbonden. Meeldraden 4 5. voor de kroonbladen staand. Stumper met 1 stijl en stempel. Vrucht een tweehokkige bes. 1 Kelk 6-tandig. Kroonbladen van boven verbonden, mutsachtig van den voet loslatend. Bladen meest gelobd - v ' J'8 •••■ Kelk bijna gaaf. Kroonbladen uitgespreid, van den top naar den voet loslatend. Bladen handvormig-samengesteld Ampelópsis S34. hei kels, Geïll. Flora, 4'le druk. 28 1. Vitis L. Wijnstok. 1 Bladen hartvormig, 3-ü-lobbig, grof-getand, kaal, zeldzamer behaard of viltig, zich in den herfst niet rood kleurend iflg. 788>. Bloemen in pluimen , meest tweeslachtig. Bloemkroon geelachtig-groen. Bessen rond of langwerpig, donkerblauw of groenachtig 1,00-9,00. b. Juni. Gekweekt, zelden verwilderd. Afkomstig uit de landen om de Middellandsche Zee Wijnstok, f V. vinifera L. Fig. 789. Ampelopsis quinquefolia. Fig. 791. Rhamnus catarctica. « bloemknop: h open bloem; c bloem a mannelijke bloem: h vrouwelijke in doorsnede: U bessen; e bes in door- bloem, beide vergroot; c vrucht, d gesnede. opend om de zaden te doen zien. 2. Ampelopsis Michx. 1 Bladen 3-ö-tallig, kaal (tig. 789). Blaadjes eirond-lancetvormig of langwerpig, gezaagd, glanzig, zich in den herfst rood kleurend. Bloemen in bijschermen. Bloemkroon groen. Bessen donkerblauw tot zwartachtig. rt,ih<-12.1KJ. n. Juli, Augs. Veel als klimplant gekweekt. Uit Noord-Amerika. lA. hederacea Mchx.) Wilde wingerd, f A. quinquefolia R. et Sch. Bladen ten deele 3-tallig met omgekeerd of scheef eironde blaadies (de binnenrand der zijblaadjes met oen tand of zonder tanden, do buitenrand 2-3-tandigi, ten deelo Slobbig met 3 korte, toogespitste lobben, ten deele ongolobd, hartvormig of rondaelitig-driehoekig. Jonge bladen purperkleurig, de oudere purper aangeloopen, in den herfst metaalbruin, vuurrood tot citroengeel wordend. Bloemen in bijschermen. Bloemkroon groen. Bessen donkerblauw. Ranken zeer kort, met vele takken en sterk hechtende schijfjes. I». Juli, Augs. Klimheester uit Japan en China f A. Veftschli Hort. LXXI. Fam. Rhamnaceeën. Wegedoornachtigen. Heesters of hoornen, 2-slaclitig of 2-huizig. Kelk 4-5-spletig. Bloemkroon 4-5-bladig, op den kelk• ingeplant. Meeldraden 4-5, voor de kroonbladen utaand. Stamper 1, meest met 2-4-spletigen stijl Vrucht een besachtige steenvrucht. 1 Kroonbladen kort of niet genageld, vlak 2 Kroonbladen lang genageld, kapvormig. Doosvrucht 3-ribbig, 3-knoppi^ ^ ^ ^ 2 Planten onvolledig 2-liuizig. Kroonbladen 4-5, ongenageld. Meel¬ draden 4-5. Stijl 2-4-spletig R h a m n u s 433. Planten met 2-slauhtige bloemen, 5-tallig. Kroonbladen genageld. Stijl ongedeeld, met knopvormigen stempel . Frangula 433. 1. Rhamnus Trn. xxn. (iv. v.) 1 Takken, evenals de bladen, tegenoverstaand, in doornen overgaande (fier. 790). Bladsteel 3- of 4-maal zoo lang als de steunbladen. T*i° * ; J „ii* Bladen eirond elliptisch of elliptisch. Slippen van den kelk even lang als de buis. Bloemen in de bladoksels, ten deele eenslachtig , groenachtig. Vrucht zwart. 1,50-3,00. ti. Mei, Juni. In bosschen en in struikgewas, ook in de duinen. Vrij zeldzaam. Duinbessen. Duindoorn. We ge do om. R. catarctica L. 2. Frangula Trn. v. 1 Takken en bladen verspreid (fig. 791). Zonder doornen. Bladen elliptisch, gaafrandig. Bloemen in bladokselstandige beschermen. Bloemkroon groenachtig-wit. Vruchten eerst rood, dan zwart. 1,50-3,00. K Mei—Septr. Tusschen kreupelhout en in bosschen. Algemeen. (Rhamnus Frangula L ) Stinkhout. Sprokkel. Kraaibessm. Bloedhout. Sprakel. Wakelenhout. Hondebeien. Vuilboom. F. Alnus Mill. 3. Ceanóthus L. v. 1 Bladen eirond, toegespitst, Snervig, gezaagd, van onderen behaard. Bloemen in lange trossen, met later uitstekende meeldraden, wit. Bloemspil zachtbehaard. O,«0-1,00. Ij. Juli—Septr. Sierheester uit N.-Amerika . . f C. nmericaiius L. Fig. 791. Frangula Alnus. a bloem, bij b met opengesneden kelk; c twee kelkslippen, daartusschen een bloemkroonblaa en daarvoor een meeldraad; d stamper; e vruchten. 28* LXXII Fam. Euphorbiaceeën. Wo 1 f s'm e 1 k ach t i g e n. Planten kruidachtig, 1■ of 2-liuizig. Bloemdek ontbrekend of aanwezig. Meeldraden 1 of meer. Vruchtbeginsel bovenstandig, 2 3 hokktg met 2 3 stijlen en meest gespleten stempels. Vrucht een 3-kluizige splitvrucht. Meest met melksap. 1 Bladen enkelvoudig, ongedeeld • ^ Bladen handvormig-gelobd. Planten eenhuizig. Meeldraden telrUk , ve^roeid, in een n-deelig bloemdek. Vrouwelijke bloemen met 3 tweespletige stempels in een driedeelie bloemdek. Vrucht driehokkig Kifclnus ■S -J 2 Planten met melksap, eenhuizig. Verscheiden ui bestaande mannelijke bloemen en een gesteelde vrouwelijke bloem door een klokvormig omwindsel, dat aan den rand 4-5 naar buiten gerichte klieren draagt, om- rroron (fi rt 7Q9l 11 n h O T b 1 & S36- Planten zonder melksap, (1- of) 2-huizig. Hg. <92. a jn^nei^'ke, Bloemdek 3-4-deelig. Meeldraden 9-12. b vrouwelijke bloem. Vruchtbeginsel met een korten stjjl en 2 . stempels (fig. 793) Mercurialis 4to. 1. Euphórbia L. Wolfsmelk, xxi. Kruiden met wit melksap, bebladerden stengel en meestal gaafiandige bladen 1 l Bladen verspreid, soms tegenoverstaand, doch dan gesteeld * Bladen kruisw(js staand, zittend, langwerpig-Iancetvormig, stomp, stckelpunti-', de bovenste met liartvormigen voet. öcnerm -*4straliir. zeer groot. Randklieren van het omwindsel kort tweehoornig, lichtgeel (fig. TOti. Doosvrucht zwak gerimpeld. Zaden netvormig gerimpeld. 0,30-1,00. O0* ''lln—Augs. uit Zuid- r.urupa. uns ais sici- 'i .ni o*..t*■ • -■ - ... — kweek! en nog al eens verwilderd. Kruisbladigewolfsmelk. -j- E. Lathy ris L. 2 Randklieren van het omwindsel rond of dwars elliptisch, afgerond (fig. 795, 79(36, 800a). 3 Randklieren van het omwindsel halvemaanvormig of tweehoornig (fig. 807a) 9 3 Bladen tegenoverstaand, kortgesteeld, eirond, bUna rcnd- achtig met scheeven voet. stengels teer, op den bodem i-ii>iiiir.mn■ i ,nt, 7u.m Kinemen klem. alleen¬ staand in de bladoksels. O.KMyJO. Q, Juni —Augs lil -93 een moestuin t»H Endegeest en bi) den Hortus te Amsterdam. Uit Z Europa. „ „ , Kleinste wolfsmelk. E. Chamaes.Vce L. Bladen verspreid * 4 Scherm 3-5-stralig. Stengel 0,15-0,30 hoog 5 Bladen verspreid . Scherm 3-5-stralig. n i ï nnni-Ulnoonda rtlanton .... 8 OCUeilll o-vcciauaiig. v » vi «.y . v 5 Eenjarige planten. Wortel spilvormig. Scbermstralen eerst 3-, daarna 2-deelig ... 6 Overblijvende planten itig. 7i*fir/) Wortelstok kruipend, dik, geleed. Zaden glad (fig. 7966) Schermen meest 5-stralig. Randklieren donkerpurper. Doosvrucht met ongelijke stompe wratien. öchermstralen meest slechts eenmaal 2-deelig. Bladen levendig groen , zeer kortL'esteeld, stomp, van onderen verspreid behaard, 'lancetvormig-langwerpig, de onderste omgekeerd-oirond. kloiner. Stengel rond, verspreid-behaard. 0/_1 0,4o. ~A. Mei. Leiden (lo-wi. Zoete wolfsmelk. E. iluleis Jacq. tig. o "|v' **rv r o~' Ij.. Juni, Juli. Langs wegen en rivierdijken. Vrij Fig. »02. algemeen. . Zand wolfsmelk. E. Gerardiana Jacq. Uiterlijk als E. Eau la, doch door de halvemaanvormige randklieren gemakkelijk te UUUÜl St UUlUt'U. 9 Bladen dik en vleezig of lederachtig, langwerpig, zeer dicht opeengezeten (fig. 803). Klieren sikkelvormig of fijn getand. Stengel wat houtig, rechtopstaand. Scherm soms 3-5-, soms meerstralig. 0,30-0,60. 2}.- Mei—Juli. In de duinen. Vrij zeldzaam . . . Z e e w o 1 f s m e 1 k. E. Paralias L. Bladen dun of iets stijf . . 10 10 Schermen 3-5-stralig. Planten eenjarig. Zaden rim¬ pelig of gegroefd 14 Schermen veelstralig Vrucht ruw. Planten over¬ blijvend. Zaden glad 11 ï"g. soa 11 Schutblaadjes daar, waar de schermstralen zich gaffelvormig ver¬ takken , aan den voet niet vergroeid 12 Schutblaadjes daar, waar de schermstralen zich gaffelvormig vertakken .aan den voet vergroeid. Schutbladen eirond. Bladen zachtbehaard, die van het vorige .jaar eirond langwerpig of lancetvormig, m den steel versmald, de jongere langwerpig. 0,30-1,00. April, Mei. Valkenburg (L.) A in a n d e 1 w o 1 f s m e 1 k. E. amy^daloi'des L. 12 Bladen onder het midden het breedst, naar voren min of meer versmald. Bladen lancet- of Hjnlancetvormig, plotseling in den korten steel versmald, met zeer scherphoekig van de middennerf uitgaande zijnerven, van 1l>°ven dof en dofgroen van onderen bieeker. Schutbladen overdwars breeder .stekelpuntig. Stengels vu) slap, armbladig. 0.30-0,70. Mei-Juli. Deventer, Amsterdam. Roedewolfsmelk. E. virgata et K. Bladen boven bet midden het breedst en overal even breed, naar den voet versmald, vrij dun, dof, zeer kort-gesteeld, lichtei crroen ^ 13 Onderste stengelbladen tijdens den bloeitijd vaak nog aanwezig (fig. 804). Bladen lijnvormig tot lijn-wigvormig, meest zonder stekelpunt, die aan do onvruchtbare tauiten zeer smai, uiju» borstelvormig. Schutbladen ruitvormig, geel, ten slotte roodachtig. 0,15-0,30. 2).. April, Mei. Op open en bebouwden zandgrond, ook aan wegen. Vrij algemeen. Cy preswo 1 fsmelk. E. Cyparissias Scop. Onderste stengelbladen tijdens den bloeitijd afgevallen (fig. 805). Bladen langwerpig-lancetvormig of lijnvormig-langwerpig, naar den voet wigvor¬ mig versmald, meest stomp, die aan ue onviuiui- _ bare zijtakken iets smaller. Schutbladen ei-ruitvormig, meest stekelpuntig, groen of geel. Plant grijsgroen of bijna geelgroen. Zaden geelbruin. 0,30-0,70. 2|~ Mei—Juli. Langs dijken, in weilanden, uiterwaarden, duinen en heggen. Vrij algemeen. Heksenmelk. E. Èsula L. 14 Bladen omgekeerd-eirond, stomp, gesteeld, gaafrandig (fi.. 797, 1). Schutbladen eirond, zittend of kortgesteeld. Hokjes der viucht op den rug met 2 zwak gevleugelde lijsten. Scherm 3-stralig. Schermstralen eerst 3-, later 2-deelig. Blauwgroen. 0,07-0,30. Q. Juli—Herfst. Op moes- en bouwland en aan heggen. Algemeen. Zilverblad. Kroontjeskruid. Tu in wol fs me 1 k. E. Peplus L Van de er veel op gelijkende E. helioscopia door de gaafrandige bladen direct te onderscheiden. Bladen lancetvormig of lijnvormig, zittend. 15 15 Bladen lijnvormig , meest met verbreeden voet zittend, spits of stomp, met stekelpunt (fig. 806a). Schutbladen lijnvormig, met breeden, bijna hartvormigen voet (tig. 8066). Zaden iets knobbelig. 0,07-0,22. Q. Juni— Herfst. Op bebouwden klei- en zandgrond. Algemeen. Kleine wolfsmelk. E. exigua L. Door de kleinere, meest zeer talrijke vruchten en den vorm der schutbladen van alle andere soorten te onderscheiden. Bladen blauwgroen, lijnvormig, toegespitst, stekelpuntig itig.807a». Schutbladen ovaal (fig 8076). Scherm 6 stralig. ScTiermstralen herhaald '2-deelig. Doosvrucht fijn en ruw gepunt. 0,25-0,30.0. Juni-Augs. Op akkers. Gelderland» Walcheren(?). Korenwolfsmelk. E. segetalia L. 2. Mercurialis Trn. Bingelkruid, xxii. (xxi). Kale, vergiftige, 1- of 2-huizige planten met tegenoverstaande, gekartelde of gezaagde bladen, groenachtige bloemen en boratelige vruchten. 1 i oiengei onvenaKi, siorap vieiKani, met uitloopers. Bladen gesteeld, eirond-langwerpig tot elliptischlancetvormig. Vrouwelijke bloemen langgesteeld. Vrucht ruw-behaard. 0,22-0,30. Ij.. April, Mei. In bosscheo. Zuid-Limburg (vrij algemeen) . . . . Overblijvend bingelkruid. M. perénnis L. Stengel vertakt, stompkantig (fig. 808). Waden langwerpig-eirond tot langwerpig-lancetvormig. Vrouwelijke bloemen bijna zittend. Vrucht ..L li. iul'1 0|j1i.0c, ccu haar dragende knobbels. 0,220,60. ©. Juni— Herfst. Op bouwen moesland en op onbebouwde gronden. Algemeen. ft i n cr a 1 lr r n i ri Fig. 808. Mercurialis annua. a aar van mannelijke bloemen; b man- \P — —. ,. iieiyKö uiueiii; v vruuwenise piani; M. annua L. *'8* d vrouwelijke bloem; e vrucht. 3. Ricinus L. xxi. I Stengel rechtopstaand, berUpt. B aden groot, handvormig 7-D-lobbig, niet lancetvormigo, gezaau'do lobben, glanzig. Bloemen in trossen, de mannelijke onder do vrouwelijke itig. 809). Vrucht stekelig. Bloemdek geelachtig. Stompe's rood. U,7-V_\50. 0. Juli, Augs. Sierplant uit Oostlndië. Wonderboom. + R. communis L. I.XXIII. Fam. Cnllitrichaceeën. Waterplanten, 1-huizig of 2-slachtiy. Jiloemen omgeven c'oor 2 teere schutblaadjes. Bloemdek onduidelijk. Meeldraden l-(2J. Vruchtbeginsel vierkant met twee stijlen. Vrucht een 4-deeliije splitvruclit. 1 Bloemen alleenstaand in de bladoksels (fig. 811). Meeldraad 1. Stempels 2 . . , Callitriche 441. 1. Callitriche L. Sterrekroos. Watersterrekruid. i. Stengel draadvormig. Bladen tegenoverstaand, gaafranditf, de bovenste vaak in rosetten en drijvend 1 Bladen naar den voet versmald of even breed, lichtgroen, de bo¬ venste meest een roset vormend (fig. 811). Bloemen met sikkelvormige schutbladen • • • • " " , Bladen lijnvormig, niet breeden voet en ingesneden top met steiK uitstekende middelnerf, donkergroen , de bovenste nooit rosetvormend, steeds geheel ondergedoken (fig. 810). Bloemen zonder schutbladen. Vrucht cirkelrond, breed-vleugelvormig gekield, tetglen gekromd, afvallend. 0,15-0,25. 2J.. Juli-Octr. In slooten en andere stilstaande en stroomende wateren. Vrij zeldzaam. Herfststerrekroos. C- autumnalis L. Deze is door de donkergroene, in gedroogden toestand doorschijnende bladen en de meest zeer tairiike vruchten gemakkelijk te herkennen. ..„„„„j „, „„ 2 Vruchtjes aan de hoeken afgerond met onduidelijke groeven. T^®r"p®.|,W' non]bufg richt of afstaand, 4-maal zoo lang als de vrucht. Noordwyk, Leiden, lholen, DomDius,. Amsterdam ■ . Stomphooklg sterrekroos. V. obtusangula Le Gall. Vruchtjes aan de hoeken gekield, soms gevleugeld 3 3 Stempels rechtop- of afstaand, lang blijvend * Stempels haakvormig gekromd, vroeg afvallend, zeer lang. Vrucht rondachtig of iets meer breed dan lang. Vruchtjes zeer smal gevletigeld-gekield. 0,050,25. April—Herfst. Vindplaatsen ais de vorige. Zeldzaam. . Haakster re kroos. C. hamulata Kütz. 4 Stempels blijvend (fig. 811). Vruchtjes rondachtig, breed gevleugeldgekield, van elkaar afstaand \JJ) (fig. 812). Bladen alle rondachtig omgekeerd-eirond tot FiB"812, spatelvormig of (platycarpa Klitz.) de onderste bladen lijnvormig, de bovenste omgekeerd-eirond. 0,05-0,25. 1).. Juni—üctr. Vindplaatsen als de vorige, ook op vochtigen grond. Algemeen . . . Moeras sterrekroos. C. stagnalis Scop. Stempels eerst kort voor de vrucht r$jp Fig. «11. Callitriche stagnalis. na bladen: 6 mannelijke, c vrouwelijke bloem: d vrucht, bij e in doorsnede. is, afvallend. Vrucht meer lang dan breed (fig. 813). Vruchtjes zeer smal gevleugeld-gekield, sainenneigend. Bladen omgekeerd eirond, de onderste lijnvormig. 0,05-0,25. 2J.. April—Herfst. Vindplaatsen als de vorige. Vrij algemeen. Voorjaarssterrekroos. C. vérna L. Kig. 813. Fig. 814. Buxus sempervirens. u mannelijke bloem; b vrouwelijke bloem; c jonge vrucht; (l rijpe vrucht; e zaad. LXXIV. Fam. Buxaceesn. xxi. Heesters, 1-huizig. Mannelijke bloemen met 4-f5-)slippig bloemdek en 4(-6) meeldraden. Vrouwelijke bloemen met 5-slippig bloemdek en een bovenstandiq, 3-liokkig vruchtbeginsel met 3 stijlen en stempels. Vrucht een 3-hokkige doosvrucht. Bloemdek ongelijk 4-ó-slippig. Stijlen blijvend. Stempels groot. Vrucht een lederachtige doosvrucht Buxus 44». 1. Buxus Tm. Bladen tegenoverstaand, elliptisch , gaafrandig, lederachtig, van boven donkergroen , van onderen witachtig (fig. 814). Bloemen in kluwens, in de bladoksels, groengeelachtig. 1,00-4,00. Ij. Maart, April. Vaak gekweekt en söms verwilderd. Buksboom. Palmboompje, B. sempervirens L. LXXV. Fam. Empetraceeën. xxii. Heesters, 2-huizig. Kelk en bloemkroon 3-bladig. Meeldraden 3. Stamper 1, met bovenstandig vruchtbeginsel, 1 stijl en 6-9 stervormig geplaatste stempels. Vrucht een 6-9-zadige bes. 1 Planten 2-huizig, zelden 2-slachtig. Stijl zeer kort. Émpetrum 443. 1. Émpetrum Tra. 1 Stengel liggend, met opstijgende, dichtbebladerde takken (fig. 815). Bladen bijna kransstandig, lijnvormig-langwerpig met opgerolden rand. Bloemen zittend in de bladoksels, klein, rose of purperkleurig. Bes zwart. 0,150,45. April, Mei. Op yeenachtigen heigrond, ook in de duinen. Vrij algemeen. Besheide. Kraaiheide. E. nigrum L. LXXV1. Fam. Umbelliferen. Schermbloemigen. v. Ulmlon infipxt samennesteld. met scheeden aan den roet. Bloemen meest in samengtstelde Fig. 815. Émpetrum nigrum. schermen soms in hoofdjes. De bloeiwijzen « tak niet mannelijke bloemen, b(j hebben veelal aan den voet een krans van teTy\eafb^mTi«<^™vLV"h: schutbladen, het omwindsel. Vaak ook: vtnac teietlj by e Vau voren gezien: men aan den voet der schermpjes een krans f vruchttak; j geojiende vrucht, b(j van schutbladen, het omwindseltje. Krik klein, >> in doorsnede: i zaad. ö-tandig, soms onduidelijk of ontbrekend. Bloemkroon o-bladnj. De buitenste bloemen zijn vaak stralend, d.w.z. de bloemkroonbladen aan de buitenzijde staand zijn qrooter dan de naar binnen aeleqene. Meeldraden 5. Vruchtbeginsel 1, onderstandig, met 2 stijlen, die 'ieder aan den voet in een kussentje uitkopen, dat op het vruchtbeginsel zit. Vrucht een 2-notige tplitrrucht. Bloemen niet in duidelijk samengestelde schermen (fig. 816, 817, 818). 2 Bloemen in duidelijk samengestelde schermen 4 Bladen ongedeeld ,' schildvormig (fig. 816). Schermen klein, hoofdjesachtie armbloeinig. Kelkzoom onduideljjk. Omwindsel 3-5-bladig. 6 Hydrocótvle 44t. Bladen gedeeld of samengesteld. Kelkzoom 5-tandig 3 Plant distelachtig (fig. 818, 819). Bloemen in hoofdjes. Vrucht met schubbetjes en knobbeltjes bezet. Omwindsel yeeldeelig, doornig. Ervngium 448. Plant niet distelachtig (fig. 817). Bladen handdeelig. bloemkroon wit of rood. Schermen samengesteld , maar de schermpjes hoofdjes- L achtig met mannelijke randbloeinen. Vrucht met haakvormige stekels bezet Sanieula 448. Zie ook S c a n d i x blz. i«« en T ó r i 1 i s blz. 4H5. 4 Bloemkroon geel, groengeel of groenachtig 5 Bloemkroon wit of roodachtig 13 5 Bladen enkelvoudig, ongedeeld, gaafrandig (6g. 835, 836). Omwindsel 1-meerbladig of ontbrekend. Omwindseltjes meerbladig. Kroon- bladen ingerold, geel Bupleürum 433. Bladen samengesteld 6 Onderste bladen 3-voudig 3-tallig, de stengoibladen zittend, cirkelrond-niervormig, geheel den stengel omvattend, de hoogste doorgroeid . . . Smy rnium 6 Omwindsel en omwindseltjes ontbrekend of uit 1-2 blaadjes bestaand. 8 Omwindsel ontbrekend. Omwindseltjes veelbladig 11 Omwindsel en omwindseltjes veelbladig. Kelkzoom onduidelijk 7 7 Vrucht gevleugeld iflg. 847). Bladen dubbel-gevind. Kroonbladen rondaehtig, inge¬ rold. Alle ribben gevleugeld. . . . . . . . Le v i s t i c u m 45 ft. Vrucht eirond, niet gevleugeld ifig. 84üi. Onderste bladen dubbel-, do bovenste onkelgevind, zeegroen, vleezig, stekend. Zeeplant CrlthmumJJiW. 8 Stengel gegroefd. Deelvruchtjes met gevleugelden rand ... 10 Stengel glad. Bladslippen priemvormig. Kelk onduidelijk '•> 'i Bladscheeden aan den top met mutsvormigo oortjes itlg. 848). Vrucht in doorsnede rond, niet gevleugeld Foeniculum SS8. Bladscheeden zonder oortjes tfig. 8ö3). Vrucht lensvormig, breedgevleugeld. Anéthum 4UH. 10 Bladslippen lijnvormig (tig. 852). Kelkzoom 5-tandig. Kroonbladen omgekeerd-eirond, met naar binnen gebogen topjes, geelachtig-wit of groenachtig . . . l'euccdanum (c a r v i f ó 1 i u m) 4«i. Bladslippen eirond tot lancetvormig (fig. 854). Kelkzoom onduidelijk. Kroonbladen rond, afgeknot, ingerold, geel. Pastinaca 4SS. 11 Kelkzoom onduidelijk. Vrucht niet gevleugeld 12 Kelkzoom 5-tandig ifig. 851). Vrucht niet gevleugelden rand. Blaadjes lijnvormig. Kroonbladen omgekeerd-eirond, met naar binnen gebogen topjes, geel. Randen der deelvruchton tegen elkaar liggend , . . 1'ouccdanum (Officinale) 401 12 Kroonbladen langwerpig-omgekeeid-eirond, in een naar binnen ge¬ bogen topje versmald, bleekgeel (tig. 845). Vrucht in doorsnede rond Silaus 43». Kroonbladen rond, in een naar binnen gebogen lobbetjo versmald . groenachtig-geel (fig. 822). Vrucht zijdelings samengedrukt, •J-kantig . . Pe t r ose I i n u m 430. Zie ook A n g é 1 i c a, blz. 4«o. 13 Vruchtbeginsel (vrucht) lijnvormig of gesnaveld *). Kelkzoom on¬ duidelijk (fig. 863, 864, 868, 869) 14 Vruchtbeginsel (vrucht) borstelig of stekelig, ongesnaveld. Kelkzoom 5-tandig (Hg. 856, 857, 858, 859, 860, 861, 862) . .17 Vruchtbeginsel (vrucht) langwerpig tot eirond of rondachtig, ongesnaveld, kaal, zeldzamer behaard (fig. 820, 825, 827, 841, 871). 22 *) B\j Anthriscus vormt do snavel vaak slochts oen donkergroenen, geribden hals <5p het vruchtbeginsel. 14 Vrucht minstens 0,02 lang, onbehaard, geribd (is er een snavel, dan is deze stijf behaard) ■ Vrucht nauwelijks 0,01 lang. Schermen veelstralig. . . . . H> 15 Vrucht langgesnaveld (de snavel veel langer dan de vrucht) (hg. Hbo). Scherm 1-3-stralig • ® c * ° ^ ** 4Ha Vrucht onge-naveld, zwartbruin, sterk glanzend (fig. 8b'J). Scherm^veeUtralig.^^ 16 Vrucht kort-gesnaveld *) (snavel hoogstens half zoo lang als de vrucht, geribd), zonder ribben, glad, borstelig (fig. 865) of knobbelig. 6 Anthriscus 46t- Vrucht ongesnaveld, stomp, geribd, kaal (fig. 868). Chaerophyllum 17 Bladen enkel-gevind (fig. 859). Omwindsel en omwindseltjes 3-meer- bladig. Scherm 2-4-stralig. Blaadjes van het omwindsel langwerpig stomp, vliezig. Vrucht zijdelings samengedrukt, met stekelige ribben lurgénia 463 Bladen, ten minste de onderste, 2-3-voudig gevind . . . . 1» Bladen :S-declig, de zi'slippen in 2en, de eindslip in 3en gedeeld. Bladslippen Ujnvoimig. Omwindsel en omwindseltjes 2-4-bladig. Bloemen stralend . Cuminum JIM- 18 Omwindsel ontbrekend of 1-bladig . . . . . • • • • • • Omwindsel en omwindseltjes veelbladig. Scherm veelstralig . . iU 19 Omwindseltjes armbladig (fig. 858). Scherm 2- of 3-stralig Vrucht langwerpig, met stekelige ribben CaucalïS Omwindseltjes veelbladig (fig. 860). Schermen veelstralig. Vrucht met hakige stekels bezet T ° r 111 ® 46 f 20 Omwindselbladen 3-deelig tot vindeelig, met lijnvormige slippen. Hootd- ribben der vrucht borstelig, nevenribben stekelig. Daucus 4«3. Omwindselbladen ongedeeld • • • • • • • ,21 21 Bloemkronen klein, wit of roodachtig (fig. 862). Vrucht langwerpig- eirond, dicht met hakige stekels bezet.... Tor111 s 4«S. Randbloemkronen groot, wit (fig. 877). Vrucht lensvormig. HoofUnbben borsM^. Nevenribben ieder met 2 of 3 rijen van stekels. . . • • ■ ■ Orlaya*®». 22 Bladen 3-tallig of dubbel- tot 3-voudig 3-tallig (hg. 825, 827) 23 Bladen enkel-gevind, zeldzaam slechts vindeelig 24 Bladen dubbel- tot 3-voudig gevind . . • • • • • • • 23 Omwindsel en omwindseltjes ontbrekend of slechts uit 1 of 2 blaadjes bestaand (fig. 827). Blaadjes eirond of eirond-langwerpig, gezaagd. Vrucht langwerpig, ongevleugeld . . . A e g o p ó d i u m ƒ**. Omwindsel en omwindseltjes 3-meerbiadig (fig. 825). Bladen 3-tallig met 2- of3-spletige blaadjes en Uin-lancetvormige, gezaagde slippen. Kroonbladen langwerpigelliptisch, stomp. Vrucht ongevleugeld Vergelijk ook A'pium, blz. 449 24 Omwindsel ontbrekend of slechts uit 1-2 blaadjes bestaand (fig. 855). Omwindseltjes 3-meerbladig. Stengel ruw-behaard. Blaadjes ge- •1 B« Anthriscus vormt de snavel vaak slechts een donkergroenen, geribden hals op liet vruchtbeginsel. lobd tot vinspletig. Vrucht lensvormig met gevleugelden rand. Heracléum ■#««. Vergelijk ook Helosciadium, blz. 430. Omwindsel en omwindseltjes ontbrekend of uit 1-2 blaadjes bestaand. 25 Omwindsel en omwindseltjes 3-meerbladig. Moeras-of oeverplanten. 27 25 Kelkzoom 5-tandig. Onderste bladen meest dubbel gevind. Ocnanthe (fistulósa) 436. Kelkzoom onduidelijk 26 26 Kroonbladen rond, gaat'randig, stervormig uitgespreid, groenachtig- wit (fig. 821). Vrucht rond, 2-knoppig . . . A'pium 449. Kroonbladen omgekeerd-hartvormig, met naar binnen gebogen lobbetjes, wit (fig832). Vrucht eirond of langwerpig-eirond. P i m pi nél 1 a 433. 27 Stengel drijvend of in het slijk kruipend. Schermen (schijnbaar) tegenover de bladen staand. Vrucht rond, 2-knoppig. Kroonbladen eirond, spits Helosciadium 430. Stengel rechtopstaand 28 28 Stengel rond, gestreept (fig. 833). Schermen tegenover de bladen staand. Vrucht eirond, bijna 2-knoppig. , . . Bérula 434. Stengel kantig, gegroefd (fig. 834). Schermen eindelings. Vrucht laDgwerpig-eirond Sium 434. 29 Omwindsel en omwindseltjes ontbrekend (fig. 828). Kroonbladen omgekeerd-hartvormig met naar binnen gebogen lobbetjes. Schermen veelstralig Carum 43». Omwindsel ontbrekend of veelbladig. Omwindseltjes naar één zijde gekeerd, 2-4-bladig 30 Omwindsel ontbrekend. Omwindseltjes naar alle zijden gekeerd. 3-meerbladig 33 Omwindsel en omwindseltjes 3-meerbladig 36 30 Schermen 10-20-stralig. Kelkzoom onduidelijk 32 Schermen 8-ti-stralig. Omwindsel ontbrekend. Vrucht bol- of brilvormig. Planten met wantsachtigen reuk 81 81 Kelkzoom -Vtandig. Vrucht bolvormig (fig. 8711 Coriandrum se» Kelkzoom onduidelijk. Vrucht brilvormig (fig. 872) Bi fora S90. 32 Omwindsel ontbrekend (fig. 842). Omwindseltjes meest langer dan de schermpjes. Vrucht bol-eirond . . . . Aethüsa 43t. Omwindsel 3-5-bladig (fig. 870). Omwindseltjes korter dan de schermpjes. Vrucht eirond Cónium 4H9. 33 Kelkzoom onduidelijk 34 Kelkzoom 5-tandig 35 34 Kroonbladen elliptisch of lancetvormig, spits (fig. 849). Blaadjes eirond of breed-lancetvormig, groot. Vrucht met 2-vleugeligen rand. A n g é 1 i c a *«« Kroonbladen ompekeerd-eirond of omgekeerd-hartvormig met een naar binnen gebogen lobbetje (tig. 84HI. Stengel kantig-gegroefd. Scherm 15-20-stralig. Vrucht met 'Jvleugeligen rand Selinum 4SO 35 Blaadjes groot, lancetvormig tot lijn-lancetvormig, scherp gezaagd (fig. 820). Vrucht rond, 2-knoppig, geribd . . C i c ut a 449. Blaadjes of bladslippen klein, lijnvormig (fig. 838). Kelktanden lang9 spits, dun. Stijlen lang, rechtopstaand . . Oenanthe 36 Kelkzoom onduidelijk. Vrucht ongevleugeld Kelkzoom 5-tandig • • • • • " . * 1 37 Omwindselbladen ongedeeld. Vrucht langwerpig. Blaadjes of bladslippen gaafrandig, lijn- tot draadvormig (fig. 829, 830). C a rum Omwindselliladen 3- tot vindeelig (fig. 826). Vrucht eirond-langwerpig. KroonWaden ongeluk. Blaadjes gezaagd , langwerpig-lancetvormig A m m ï «•» * • 38 Vrucht gevleugeld aan den rand, lensvormig, met draadvormige hootd- ribben en ontbrekende zijribben (fig. 850). Peucédanum (palustre) 4St. oq Vrucht ongevleugeld * . 39 Vrucht langwerpig, geribd, kaal (fig. 841). Scherm 5-12-stialig. Stengel 0,40-0,60 lang, beneden fijn gestreept, boven kantig, soms ook gesleufd • . • ■ • • • • • Oenanthe 436- Vrucht elliptisch of eirond, gestreept, kort-behaard (fig. *44). Scherm meest 20-:»stralig. Stengel 0,60-1,20 hoog, kantig gegroefd (.itanuus 1. Hydrocótyle L. 1 Stengel kruipend (fig. 816). Bladen langgesteeld, schildvormig, cirkel- mri rl rrol'fl rfplH ftphpirnifin hoofdjes- achtig, 5-10-bloemig. Bloemkroon wit of roodachtig. 0,05-0,25. !}-• Fig. 816. Hydrocotyle vulgaris. n oioem; o siamper. Fig. 817. Sanicula europaea. rt uiurui i " »»«*.»»»<. ff uiueni; « sutnipvi. — * Herfst. Op vochtige plaatsen, vooral in moerassigen veengrond. Algemeen Waternavel. H. vulgaris L. 2. Sanicula L. 1 Stengel met 1-2 zittende bladen (fig. 817). Wortelbladen handdeelig met 3-spletige slippen, van boven glanzend. Tweeslachtige bloemen zittend, de mannelijke kortgesteeld. Bloemkroon wit of roodachtig. 0,30-0,45. 2}.. Mei, Juni. In bosschen. Zeldzaam. Heelkruid. S. europaéa L. 3. Eiyngium Trn. Kruisdistel. Doornige, distelachtige, onbehaarde kruiden met rechtopstainden stengel. Wortelbladen gesteeld, stengelbladen zittend, alle lederachtig. 1 1 Wortelbladen dubbel-vinspletig . 2 Wortelbladen ongedeeld. ... 3 2 Bloemkroon korter dan de kelk. Sten¬ gelbladen met oortjes, die slippig getand zijn, den stengel omvattend. Omwindselbladen lijnvormig, doornig-getand (fig. 818). Bladen 3-tallig, met dubbel-vinspletige, stekeliggetande blaadjes. Hoofdjes bijna bolvormig. Stengel zeer vertakt. Bloemkroon wit of grijsgroen. 0,150,60. 4- Juli, Augs. Aan zandige wegen en dijken, ook in de duinen. Vrij algemeen . . Paardendistel. Kruisdistel. E. campéstre L. Bloemkroon langer dan de kelk. Stengelbladen met een scheedeachtigen , gaafïandteen voet den stengel omvattend. Stengel alleen aan u«u veriaKL, unurn uw Kiiuupt'u, evenals t),0 — . _ de bladnerven, schutbladen enz. blauw aan- Eryngium campestre. geloopen. Overigens als de vorige. O,30-0,60. a een bloempje, l>, c kroonblad 2J.. Juli, Augs. Sierplant uit Tirol. van 2 zijden: d stamper: e in •j- E. ametliy stiiium L. doorsnede. 3 Stengel sterk vertakt, de hoofdjes alleenstaand aan de toppen der takken. Umwindselbladen eirond , doornig-getand (fig. 819). Onderste bladen ongedeeld, hart-niervormig, gesteeld, de andere handvormig gelobd, stengelom vattend. Bloemkroon wit of blauwachtig. Geheele plant wit of blauwachtig-zeegroen. 0,300.60. (?)(?). Juni—Autrs In de zeeduinen. Algemeen. Blauwe distel. Meerdistel. Zeedistel. E. maritimum L. Stengel sterk vertakt, de hoofdjes alleenstaand aan de toppen der Stengel niet vertakt, met 1-3 hoofdjes. Omwindselbladen vinspletig, borstelig getand, iets langer dan het hoofdje. Onderste bladen diep hartvormig. gezaagdgetand, gesteeld, de andere handvormig 3—>spletig, zittend. Bloemkroon wil ot blauwachtig, Plant grasgroen , doch vooral de omwindselbladen aan den top meest violet aangeloopen. 0,1)0-1,00. -luli, Angs. Sierplant uit de Alpen, f E. alpinuni L Fig. 820. Cicuta virosa. a doorsnede in de lengte van den wortelstok; fcde 2 halve vruchtjes: c in doorsnede. Fig. 821. Apium graveolens. a bloem; b stamper: c onrijpe, d rijpe vrucht; e halve vrucht in doorsnede. 4. Cicuta L. Wortelstok dik, vleezig, hol, door dwarswanden in vakjes verdeeld (fig. 820). Bladen 3-voudig-gevind met scherp gezaagde, lancetvormige lot lijnvormige blaadjes. Bloemkroon wit. 0,60-1,20. 1^. Juni—Augs. In moerassige veenstreken en aan slootkanten. \ rij algemeen. Zeer vergiftig! Dolwortel. Dolle kervel. Wa ter seh e e r 1 i n g. C. virósa L. 5. A'pium Trn. Bladen glanzig, de onderste gevind, de bovenste 3-tallig, inet wigvormige blaadjes (fig. 821). Schermen zeer kortgesteeld. Bloemkroon witachtig. 0,30-0,ti0. 00- Juli—Herfst. Meest op zilte heukels. Geïll. Flora, 4do druk. 29 gronden langs slooten en in moerassen. Vrij algemeen. Ook gekweekt Selderie. A. gravéolens L. 6. Petroselfnum HofFm. 1 Onderste bladen .'3-voudig-gevind, niet eirond-wigvormige, kraakbeenachtig getande tot 3-spletige, van boven glanzige blaadjes, bovenste bladen U-tallig (ng. 822). Bloemkroon groen geelachtig 0,60-0,UO. 00. Juni, Juli. Gekweekt, zelden verwilderd. Peterselie. -J- !*• sativom IIofTin. Fig. 822. Petroselinum sativum. a bloem; b stamper: c vrucht. Fig. 823. Helosciadium inundatum. a bloem; b stamper. /. Helosciadium Koch Moerasscherm. Onbehaarde moerasplanten met tegenover de bladen staande armstralige schermen en zeer kleine, witte bloemen 1 Ondergedoken bladen dubbel-vindeelig, met haarfijne slippen, de bovenste gevind, met wigvormige, vaak 3-lobbige blaadjes (fig. 823). Schermen 2- of 3-stralig. Stengel drijvend of in het slijk kruipend. Bloemkroon wit. 0,15-0,60. 2}- ^un'—Augs. In slooten en op moerassige plaatsen in veenstreken. Vrij algemeen. Ondergedoken moerasscherm. H. inundatum Koch. Alle bladen gevind 2 Blaadjes rondachtig, gezaagd of gelobd. Schermen 3-ti-stralig, korter dan de steel. Omwindsel 4-5-bladig. Stengel draadvormig, kruipend. Bloemkroon wit. 0,10-0,30. 2].. Juni—Octr. Op overstroomde gronden en aan slootkanten, vooral in veenstreken. Zeer zeldzaam. Kruipend moerasscherm. H. répens Koch. Blaadjes eirond-lancetvormig. gekarteld-gezaagd. Schennen meerstralig, kortgesteeld of zittend (tig. 824a, b). _ Omwindsel veelal 1-2-bladig. Sten- C$3j§JL gel kruipend of opstijgend. Bloem- ' kroon groenachtig-wit. 0,30-1,00. 2).. a & Juni—Septr. Aan slootkanten en in Flg S24. moerassige weilanden. Vrij algemeen. Knoopbloemig moerasscherm. H. nodiflórum Koch. Fig. N2f>. Falcaria vulgaris. Fig. 826. Ammi majus. a bloem: 6 stamper; c vrucht. a schermpje met omwindseltje en bloempje: h bloem; c stamper met een meeldraad: d vrucht, bU e in doorsnede. 8. Falcaria Riv. 1 Stengel uitgespreid verlakt (Hg. 825). Bladen meest 3-tallig, het middelste blaadje diep 3-splotig, de zitdelingsche 2- of 3-spletig, alle met lijnvormige, scherp-stekelig gezaagde blaadjos. Bloemkroon wit. 0,90—0,46. ^.. .luni-Septr. Langs akker- en wegkanten, vooral op leem- en kalkgrond. Aangevoerd St.-Pietersberg, Apeldoorn, Middelburg. (F. sioides Aschs.i. . Sikkelk ruid. K. vulgaris Bernh. 9. Ammi Trn. 1 Stengol kaal, fijn gegroeid iflg. 82ti). Onderste bladen enkel- of dubbel-gevind. Blaadjes eirond of lahcetvormig, gezaagd. Schermen veelstralig. Omwindsel armbtadig met 29" 3- tot vindeeiige blaadjes. Omwindseltjes veelbladig. Bloemkroon wit. 0.60-0,90. ©. Juni—Septr. Aangevoerd. Op akkers te Nieuw- en St.-Joosland, Oostkapelle. A k k e r s c h e r m. A. nuijus L. 10. Aegopódium L. 1 Onderste bladen dubbei-3-tallig, met eironde, ongelijk gekarteld-gezaagde blaadjes en buikige scbeeden , bovenste bladen 3-tallig (tig. 827). Bloemkroon wit, zelden rose. 0,60-0,90. 1|.. Juni, Juli. Op belommerde plaatsen, langs wegen, heggen, slooten, enz. Algemeen. Geitepnot. Drieblad. Wilde vlier. Wilde geer. F/ereci/nkruid. Ilirs. lieers. Hanepoot. Zevenblad. A. Podagraria L. Kig. 827. Aegopodium Podagraria. Kig. 828. Carum Carvi. a bloem; l onrUpe vrucht, bil c in « bloem, bjj '-in doorsnede;c vrucht, doorsnede. by d in doorsnede. 11. Carum Koch. Kar wij. Onbehaarde kruiden met rechtopstaanden, weinig behaardun stengel en veelstralige. regelmatige schermen 1 Omwindsel ontbrekend of 1-bladig (tig. 828). Omwindseltjes ontbrekend of weinigbladig. Bladen dubbel-gevind. Blaadjes vindeelig, de beide onderste paren kruiswjjs. Bloemkroon wit of roodachtig. 0,30-0,60. O©. Mei. Juni. In weilanden, langs wegen en op dijken. Vrij algemeen. Ook veel gekweekt. Komijmaad. Kar wij. C- Carvi D. C. Omwindsel en omwindseltjes veelbladig. Bloemkroon wit... 2 2 Wortelstok bijna bolrond, yleezig. Bladen bijna 3-voudig gevind u . • i i. 3...* i 1 • „ /£_ met Jynvormige Diaaajes, in omiraK. aueuucüiy Schermen 8-20-stralig. Omwindsel en omwindseltjes 6-10-bladig. 0,30-0,70. 2}.. Juni, Juli. Op kalkhoudende wei- en bouwlanden. Vrij zeldzaam. (Bünium Bulbociistanum L.) A a r d k a s t a n j e. C. Bulbocastanum Koch. Wortelstok met verlengde, vleezige vezels. Bladen gevind met veeldeelige blaadjes en draadvormige kranswijs staande slippen , in omtrek langwerpig- lancetvormig (fig. 830). Schermen 8-15-stralig, Omwindsel en omwindseltjes veelbladig. 0,30, .. T ■ : 1 .j — U,ÖV. if. JU11, AUgS. in mueiuBaigu nuiiuura. Op de grens van N.-Brabant en Limburg. K r a n s k a r w ij. C. verticillatum Koch. 12. Pimpinélla L. Pimpernel. Meestal onbehaarde kruiden met rechtopstaanden, vertakten, weinig bebladerden stengel en kleine, veelstralige , naakte schermen. . 1 1 Overblijvende planten. Vruchten kaal 2 Eenjarige plant. Vruchten zachtbeliaard. onderste bladen ongedeeld, rondachtigniervormig, de middelste gevind, met wigvormige, meest 8-spletige blaadjes, de bovenste 3-deelig. Bloemkroon wit. 0,10-0,45. 0. Juli, Augs. Gekweekt, zelden verwilderd. (Haarlem, Leiden.) An||s. f P. Anisum Ailans. 2 Stengel kantig-gegroefd, bebladcrd. Blaadjes der onderste bladen gesteeld, eirond of langwerpig, gezaagd (fig. 831a), die der bovenste lijnvormig. Stijl tijdens den bloeitijd langer dan het vruchtbeginsel (fig. 831i). Bloemkroon wit, zelden rose. 0,30-0,90. q.. juni—aeptr. In weilanden en op beschaduwde plaatsen, o.a. onder heggen. Vrij ai^tujccu. Fig. g'j], ,f "»wiii, u nuini^'i , « wuv-iiw ü r o o t e pimpernel. P. magna L. Stengel rond, gestreept, van boven zonder bladen (fig. 832). Blaadjes der wortelbladen zittend, rondachtig, die der stengelbladen vindeelig, met lancet- of lijnvormige slippen. Stjjl tijdens den bloeitijd korter dan bet vruchtbeginsel. Bloemkroon wit. 0,30-0,60. 2J.. Juli — Septr. In weilanden en op open zandgronden. Vrij algemeen. Kleine pimpernel. P. Saxifraga L. Plant krachtiger, van boven kort grijs-behaard. De wortelstok op de doorsnede meest spoedig blauw wordend. Misschien inlandsch, de variëteit, ft niirra Willd. Fig. 833. Berula angustifolia. Hg. H34. Sium latifolium. a'bloem: b onrijpe vrucht. a bloem; l> kelk en stamper 13. Bérula Koch. 1 Bladen gevind, de onderste met eironde, de bovenste met langwerpige, gezaagde blaadjes (fig. 833). Schermen kortgesteeld. Bloemkroon wit. 0,30-0,60. 24.. Juli—Septr. In of langs slooten en vijvers en in moerassen. Algemeen. Kleine watereppe. B. angustifolia Koch. J4. Sium Trn. 1 Bladen gevind (fig. 834). Blaadjes scheef-lancetvoi mig, scherp- gezaagd, die der ondergedoken bladen dubbel-vindeelig, met lijnvormige slippen. Bloemkroon wit. 0,60-1,20. i).. Juli, Augs. Aan of in slooten, vijvers en moerassen. Algemeen. Groote watercppe. S. latifólium L. 15. Bupleürum Trn. Doorwas. Onbehaarde kruiden met 1 of meer parallelnervige , gaafrandige bladen. Schermen met weinig stralen en gele bloemen 1 1 Omwindsel en omwindseltjes aanwezig. Stengel niet door de bladen gegroeid • • • * ^ Omwindsel ontbrekend. Omwindseltjes aanwezig. Stengel althans door de bovenste bladen gegroeid 3 2 Bladen dor omwindseltjes vleezig, veel langer dan de schermpjes. Vruchten bjjna glad, fijn-geribd. Schermen 2-5-stralig. Bladen spits, lijnvormig, met halt'stengelomvattenden voet. 0,0.'>-0;i0 COJuni-Augs. Uit Z.-Europa. Amsterdam, Apeldoorn. Draaddoorwas. B. ödontftes L« Bladen der omwindseltjes niet vleezig, langer dan de schermpjes. Vrucht Korrelig ruw (ng. 8356). Eindelingsch scherm 3-stralig, de zijdelingsche onvolkomen. Onderste bladen lijn-lancetvormig, de andere lijnvormig , zittend (fig. 835a). 0,10-0,30. ©. Juli—Septr. Op zeeklei. Vrii zeldzaam. Fijn doorwas. B. tenuissimum L. 3 B'aden omgekeerd-eirond of byna spatelvormig tot rondachlig. Omwindseltjes uu üeironae maaojes Fig. 836. bestaand. 0'20-0,50. ©. Juni—Augs. Uit Z.-Oos tenryk? Aangevoerd. Apeldoornf Bupleurum rotund.folmm. Vorlengd doorwas. a bloem: b vrucht; c zaden. B. prolractnm Lk. et Hoffmng. Bladen eirond tot rondachtig (fig. 836). Omwindseltjes uit 3-5 rondachtige blaadjes bestaande. 0,15-0,45. ©. Juni—Augs. In koren- en bouwlanden. Aangevoerd. Zeldzaam. Rondbladdoorwas. B. rotundifólium L- Hceft wel wat van een Eupliorbia, docli is er behalve door de familiekenmerk en door het ontbreken van melksap van te onderscheiden. 16. Oenanthe Tra. T o r k r u i d. Onbehaarde moerasplanten met rechtopstaanden. meest vertakten stengel, aterk gedeelde bladen, 3-veelstralige schermen en veelbloemige schermpjes, die na den bloei meestal sterk samengetrokken zyn. 1 1 Wortels niet knolvormig verdikte vezels. Schermen eindelings. Bloemkronen stralend .... Wortels draadvormig. Bladen dabt gevind-vinspletig, met lancetvoimip gezaagde slippen, de ondergedoke met draadvormige slippen (fig. 837' Schermen tegenover de bladen staan omwindsel. Bloemkroon niet stralen Augs. In slooten en moerassen. Algemeen. (0- Phellandrium Lam.) Waterkervel. Bet hot. Water venkel. 0. aquatica Lam. -2 Stelen der stengelbladen evenals de stengel hol (fig. 838). Onderste bladen dubbel-, de bovenste enkelgevind , korter dan de bladsteel, met lijnvormige, vaak 3-spletige blaadjes. Eindelingsch scherm 3-stralig, vruchtdragend , de zijdelingsche 35-stralig, onvruchtbaar. Omwindsel ontbrekend ot' 1-bladig. Bloemkroon roodachtig-wit. 0,30-0,60. 2|~ Juni—Augs. In en langs slooten en moerassen. Algemeen. Welriekende waterbiezen. Pijptor kruid. 0. fistulósa L. Stelen der sten¬ gelbladen niet buisvormig. Schermen 5- 12-st.rH.lia . 8 Fig. 838. Oenanthe fistulósa. a schermpje met omwindseltjo en een bloem: b bloem, by c van boven gezipn r tl. p vniühten:/"een half vruchtje I 3 Omwindsel meer Fig. 839. ln door,n®de- dan 3-bladig. Wortelbladen dubbel gevind met ei-wigvormige slippen, de boogere bladen met lange, lijnvormige slippen . 4 omwindsel ontbrekend of 1-bladig (tig. 889n>. Uiterste slippen der wortelbladen en stengelbladen van denzelfden vorm, n.1. lijnvormig ifig. S3W. Kroonbladen wit, niet tot bet midden gespleten. 0,4n-0,80. Juni-Augs. In lage weilanden. Dordrecht, Rotterdam, Westland, Maastricht, Lith , ZwUndreclit. Varken skerveitorkruid. O. peuoedanlfolla Poll. 4 Stengel gegroefd. Styien even lang als de vrucht (fig. 840&I. Wortels tot ronde knol- - leties gezwollen (tig. 840a) Bloemen geelachtig-wit. 0,30-0,tf0- Juni, .luli. Een enkele maai, in weilanden. NUmegen (?>. , . „ , ,, .. , Pi m pernel tor k ru ld. O. pimplnelloiiles L. Stengel gestreept. Stijlen korter dr de vrucht (fig. 8414). Wortels t verlengde, knotsvormige knolletj opgezwollen. Onderste en middels bladen dubbel-gevind met eiwigvormige blaadjes (fig. 841< Omwindsel meest 4-6-bladig. Kroo bladen tot bet midden gesplete wit. 0,30-0,60. 4- Juli—Sepi Langs slooten en op drassige la den naar den zeekant. Vrij al^ meen . . Weidetorkrui 0. Lachenalii Gm Fig. 842. Aethusa Cynapium. . Juli, Augs. Vochtige beschaduwde grasgrond. Breda Waarden aan de Waal, Berg en Dal. Karw«selle. S. Carvifolla L. 20. Silaüs Bernh. 1 Wortelbladen 3-4-voudig gevind, met lancetvormige, fi.jngezaagde slippen (fig. 845). üiuwindseltjesbladen lijnvormig, vliezig gerand. Bloemkroon bleekgeel. 0,30-0,90. 2}.. Juni Septr. Op viuchtbaren grasgrond en aan dijken. Zeldzaam, vooral langs ue Maas gevonden. (S. pratensis Bess.). W ei de ke wel. S. flavescens Bernh. Aan het fijn gezaagd zijn van den bladrand en de kleur der bloem (als Levlsticum» van alle dergeiyKe srhermbloemigen te onderscheiden. Fig. S4ti. Crithmum maritimum. a vrucht, b dezelfde in dwarsdoorsnede. Fig. 847. Levisticum officinale. « bloem, by 0 deze na verwydering der kroonbladen; c, d vrucht, by f in doorsnede. Door het ontbreken van het omwindsel en de nauweljiks aan den voet iets ruwe schermstralen van Peu'cedanum palustre te onderstheiden. 24. Angélica Trn. 1 Stengel rond, gestreept, vertakt, berijpt, buisvormig (fig. 849). Bladen meest 3-voudig-gevind. Blaadjes meest eirond, niet of nauwelijks afloopend, gezaagd, de zijdelingsche bijna zittend, het eindelingsche meest ongedeeld. Bladsteel kantig. Bladscheeden buikig opgeblazen. Bloemkroon wit, zelden rose. 0,90-1,80. 00. Juli—Septr. Op beschaduwde, vochtige en moerassige plaatsen. AlgemeeD. Engelwortel. A. silvestris L. Fig. 848. Selinum Carvifolia. a bloem: b kroonblad: c stamper: (I vrucht, by e in doorsnede. Fig. 849. Angelica silvestris. « bloem: b onrype, c rype vrucht, by ff in doorsnede. 25. Peucédanum Trn. Varkenskerve). 1 Omwindsel ontbrekend of arrabladig, afvallend 2 Omwindsel en omwindseltjes veelbladig, bljjvend, het omwindsel teruggeslagen. Stengel kantig-gegroefd, hol (fig. 850). Onderste bladen 3-voudig-gevind. Blaadjes eirond, meest diep-vinspletig, met lijn-lancetvormige slippen met witten top., Omwindse.blaadjes vliczig-gerand. Bloemkroon wit. 0,60-1,00. 4 Juli, Augs Langs vijvers en slooten en op moerassige plaatsen. Algemeen, ilhysse ïnnm nalustre Hott'm.) . . • Melkeppe. P. palóstre Mnch. Dezo ondarscheidt zithvan Se 1 i n u m Ca rvi fo,fatoor het omwindsel en de ruwo schermstralen. Fie. «"O. Peucedanum palustre. Fig. 851. Peucedanum officinale. r, hind- h vrucht vereroot. " een schermpje; 6 bloem, Ml c zonder a blad. b vrucht, \ergioot. kr00nbladen; d onrype, e rijpe vrucht, by f oen helft doorgesneden. i a it\cr K.M t. Rladen meermalen 3-tallig. Blaadjes Ulnvorm g aan weerzoden versmald. Schermstralen kaal. Bloemkroon geel. 0//0-i,50 ^• Juli, Augs. Vroeger waarsehtjnlUk ee*paar maal gevonden Gewone varkenskervel. P. officinale L. Van A n e t h u m graveolens te onderscheiden door de wyze van ver' deeling der bladen en de veelbladigo omwindsels, ook door den wortelstok. Stengel gegroefd. Bladen gevind, aan weerszijden glanzig. Blaadjes veelspletig, met lijn-lancetvormige, aan den voet, gekruiste slippen (fig. 852). Schermstralen aan de binnenzijde kort-behaard. Bloemkroon geelachtig of groenachtigwit. 0,30-0,80. 4. Juni—Augs. In vochtige weilanden. IT. •• _ _1 J lV> PVinUfOOI "RpVlVl \ vil /XlUiUUlU. v »- • / , .. ..... Q'O Karwg blad varkenskervel. P. carvifólium VIII. 2ti. Anéthum Trn. Stengel rond , gestreopt (lig. 853). Bladen 2-3-voudig-gevind, met veeldeelige blaadjes en draadvormige slippen. Bladscheeden kort, wit-gerand, met ingesneden top. Bloemkroon geel. 0,46-1,20. ©. Juli—Septr. Gekweekt en soms verwilderd. Dille, -j- A. gravéolens L. Deze gelijkt op 1' oenicul urn officinale maar is er, behalve door de geslachtskenmerken, gemakkelijk van te onderscheiden door den reuk en door de kortere bladslippen. Fig. 853. Anethum graveolens. Fig. 854. Pastinaca sativa. a bloem; b stamper; c vrucht, b» cl a bloem; b vrucht, b() c rjjp, b(j rf een helft doorgesneden. een helft doorgesneden. 27. Pastinaca Trn. 1 Schermstrnlen (6-)8-10, ongelijk van lengte (fig. 854). Bloemkroon geel. Omwindsel en omwindseltjes ontbrekend of 1-2-bladig, afvallend. ' Bladen van boven meest glanzend, van onderen zacht-bebaard, enkel-gevind. Blaadjes eirond-langwerpig of langwerpig, stomp, vaak gelobd, ODgelijk gekarteld-gezaagd. Stengel kantig gegroefd, kortbebaard, van boven vertakt. 0,30-1,00. ©©. Juli—Septr. Gekweekt. Op open en bebouwde gronden, ook langs dijken. Algemeen Pastinaak. Witte wortel. Witte peen. P i n k s t e r n a k e 1. P. sativa L. 28. Heracléum L. 1 Geheele plant ruw-behaard (fig. 855). Stengel kantig-gegroefd. Bladen gevind, zeldzamer vinspletig. Blaadjes langwerpig tot lancet- vorinic, vaak gelobd of handvormig gedeeld. Bladscheeden buikig. Schermen stralend. Bloemkroon wit, zeldzamer rood of geelachtig. 0,90-1,50. 2j.. Juni—Herfst. In grasland, langs dijken en wegen, in bosschen en op beschaduwden zandgrond. Algemeen. Bereklauw. H. Sphondy'lium L. H n h r q i c u m Desf., Perzische bereklauw, vindt men niet zelden ais sierplant 'in tuinen. Bladen van boven kaal, van onderenzacht-behaard.Blaadjesi^spretig, mpr l-in^werniK-lancetvormiee. lang toegespitste, ongeluk getande . lippen. Un windsel e^ o^wfndseltjes veeibladig. Vruchtbeginsel dicht-behaard- Bl^n,kroon wit 1 80-2 40. 4. Juli, Augs. Uit Perzie. ook verwilderd (den Haag, Doidreclit). Ook v'indt men als sierplant 11.' villósum Fisch. (H. giganteum Hort.). JBJadMi boclitie vinsDletig scherp gezaagd, toegespitst, van onderen griisviltig. Oniwind selt es neergeboiren. Scherm met weinig stralen. Vrucht elliptisch, gewimperd, in de jeugd vUtig^ later wollig. Bloemen wit. i;i0-2,00. ©0. Juni-Augs. Uit Sibene. Fig. 855. Heracleum Sphondylium. a een omwindselblaadje; b bloem; c vrucht. Fig. 856. Daucus Carota. a bloem; b vrucht; c halve vrucht doorgesneden. 29. Cüminum Bauh. Bloemen rose of purperrood, stralend. Plant onbehaard met. dubbel-geunde bladen, vallig opgeslagen (Leiden, Haarlem) Kom (In. C. Cy mlnum Li. 30. Daücus Trn. Peen. Stengel stijfbehaard (fig. 856). Bladen dubbel- tot 3-voudig-gevind. Blaadjes vinspletig, met langwerpig-lancetvormige slippen. Omwindselbladen 3- of vinspletig. Het middelste schermpje (bij de wildgroeiende plant) vaak weinig ontwikkeld en roodbruin. Bloemkroon wit of rose. 0,30-0,90. O© of Q. Juni—Herfst. Gekweekt en op grazige plaatsen, ook langs wegen. Algemeen. Gele wortel. Gele peen. Itoode wortel. Peeën. Peen. D. Caróta L. D. littoralis Sibth., Strandneen (zeeduinen bü Katwtfk (?i) wijkt af, doordat de blaadjes van het. omwindsel slechts *'s van de breedte der schermen beslaan en doordat de stekels op de vrucht haakvormig omgebogen zijn. Juni-Septr. 31. Orlaya Hoffm. 1 Stengel meest kaal (fig. 85»i. Bladen dubbel-tot3-voudig-gevind. Blaadjes vindeelig, met Ujn- ancetvormige slippen, van onderen op de nerven stijf-behaard. Bloemkroon groot, stralend, wit. 0,10-0,30. 0. Juni—Augs. in korenlanden en op ruige plaatsen. Aangevoerd. Valkenburg (L.), Overveen, Scheveningen, Deventer, Leiden, Vaals, Middelburg, Tilburg, Maastricht . . Straalscherm. O. graiiilitlóra Hoffm. 32. Caücalis Trn. 1 Stengel behaard (fig. 858). Bladen dubbel- tot 3-voudig-gevindvinspletig met lancet- of lijnvormige slippen. Schermen 2-(5-)stralig. Fig. 857. Orlaya grandiflora. a straalbloem; b binnenste bloem: c een omwindselblaad.je: d stamper; e vruchtscherm: f vrucht: g, h deze van voren . . en van achteren gezien. Fig. 858. Caucalis daucoides. a bloem: b bloemkroonblad; c vrucht, by d in doorsnede. Blaadjes der omwindseltjes lancetvormig, vliezig-gerand. Bloemkroon wit, eerst roodachtig. 0,15-0,30. ©. Juni, Juli. Aangevoerd. Zeer zeldzaam . . . . Caucalis. C- daucoides L. 33. Turgénia Hoffm. 1 Stengel sterk-gegroefd , kort-borstelig (fig. 859) Bladen gevind, met langwerpig-lancetvormige, getande blaadjes. Schermen 2-4-stralig. Omwindseltjesbladen vliezig-gerand. Bloemkroon roodachtig of wit. 0,20-0,50. O. Mei—Augs. Aangevoerd. Zeer zeldzaam. Borstelscherm. T. latlfolia Hoffm. 4. Tórilis Adans. Doornzaad. Stijf bebaarde kruiden met ronden, vertakten stengel, enkel of dubbelvindeelige bladen, schermen met meestal weinig stralen en lijn-priemvormige schutblaadjes 1 Bloem schermen langgesteeld . . 2 Bloemschermen bijna zittend, in kluwens , zeer klein, arrnbloemig, •M Fig. 8ö9. Turgenia latifolia. fiS* Torilis nodosa. « bloem: b stamper: c, d halve vrucht- " vruchthoofdje. jes; e dezelfde in doorsnede. tegenover de bladen staand (fig. 860). Omwindsel ontbrekend. Buitenste vruchten met weerhaken, de binnenste korrelig-ruw. Bloemen wit. Bladen 3-voudig-gevind. 0,05-0,40. ©. April - Augs. Aan dijken naar den zeekant en op muren. Vrij algemeen. Knoopig doornzaad. T. nodósa Gacrtn. 2 Omwindsel en omwindseltjes 5- tot meerbladig (tig. 861). Stekels der vruchten zwak naar beneden gekromd, niet ?! als weerhaken. Bladen dubbelgovind, met vinspletige of Fig. 8*1. heikels, Géill. l-'lora, 4de druk. 30 gezaagde slippeD. Stengel door aangedrukte haren ruw. Bloemkroon wit of roodachtig. 0,60-0,90. ©©. Juni —Augs. Aan heggen, op ruige plaatsen en tusschen kreupelhout. Algemeen. Heggedoomzaad. T. Anthriscus Gmel. T. microcarpa Bess. var. aculeata Boiss., het k 1 e i n v r u c h t d o o r nzaad, een plant van kalkheuvels van de Levant en b(j ons by Deventer en bij Rotterdam gevonden, onderscheidt zicli door sterk stralende bloemen en doordat zij eenjarig is. 0,60-0,70. Omwindsel ontbrekend of eenbladig (fig. 862). Stekels der vruchten als weerhaken. Blaadjes met langen , gezaagden top. Bloemkroon wit of rose. 0,50-0.90. ©© en ©. Juli, Augs. Op kalk- en kleigrond. Zeer zeldzaam. (T. infésta Koch.) Zwitsersch doornzaad. T. helvética Gmel. Fig. 862. Torilis helvetica. Fig. 8B3. Scandix Pecten Veneris. n bloem: b vrucht; r doorsnede der vrucht a bloem; b vrucht; c halve vrucht (b^j de eene helft zjin de gekromde stekels in doorsnede. ( r\)pe vrucht, by r een helft a bloem: b stamper: c vruchten: in doorsnede. d rijpe vrucht. Stengel beneden st^jfbehaard en daar alleen roodgevlekt, boven kaal, onder de knoopen verdikt ifig. 888). Bladen 3-4-voudiggevind, met spitse, lancetvormige tot lijnvormige slippen. Omwindseltjes bijna altijd kaal. Bloemkroon wit. 0,60-1,80. r.,(. . Juni, Juli. Nijmegen, Oostvoorne, Rijswijk (O.), Alblasserdam. Knolribzaad. C. bnlbósum L. Deze lukt op Anthriscus si 1 vest ris, doch is er door de vrucht gemakkelijk van te onderscheiden. 38. My rrhis Tm. Bladen .S-voudig-gevind, zacht-behaard (fig. 869). Blaadjes vinspletig, met langwerpigeironde, vaak getande slippen. Bladen der omwindseltjes gewimperd, later terug- 37. Chaerophyllum Trn. Rib zaad. 1 Stengel weinig ruw-behaard, onder de knoopen iets verdikt, meest overal roodgevlekt. bladen dubbel-gevind, dofgroen, met vinspletige blaadjes en stompe slippen (fig. 867A). Bladen der omwindseltjes gewimperd (fig. 867a). Bloemkroon wit. 0,30-1,20. O©- Mei— Juli. Aan heggen , onder kreupelhout, op ruigten. Algemeen. Wilde kervel. Dronkert. Dolle kervel. C. témulum L. geslagen. Bloemkroon wit. Vruchten glanzig bruin. Plant sterk riekend, 0,00-1,20. 2).. Mei, Juni. Gekweekt en verwilderd (op verschillende plaatsen in Gelderland, Maartensdijk, Werkendam, Denekamp;. Hoomstlie kervel. + JI. odorata Seop. 39. Cónium L. 1 Stengel kaal, aan den voet vaak bruinrood-gevlekt (fig. 870). Onderste bladen 3-voudig-gevind , glanzig, met ronde, holle bladstelen, diepvinspletige blaadjes en gezaagde slippen. Omwindseltjes 3-5-bladig, teruggeslagen, naar één zijde gekeerd. Bloemkroon wit. 0,60-1,80. OO* Juni—Herfst. Aan dijken, wegen, langs weilanden, onder heggen en op kerkhoven. Vrij algemeen. Zeer vergiftig! Scheerlink. Dollekervel. Gevlekte scheerling. C maculatum L. Fig. 87ö. Conium maculatum. Fig. 871. Coriandrum sativum. a bloemscliermpje: b bloem: c vrucht, « bloemschermp.ie; li straalbloem, bij ede b(| d in doorsnede. kelk en de stamper van deze; c binnenste bloem, b(j /'kelk en stamper van deze; tl kroonblad: g vrucht; li een half vruchtje. 40. Smy'rnium Trn. M y r r h e k e r v e 1. 1 Stengel ongevleugeld, dichtbebladerd, gestreept. Omwindsel bijna ontbrekend. Omwindseltjes zeer kort. Bloemkroon geelachtig. 0,t)0-l,00. 4. Mei, Juni. Haastrecht. Kleine myrrhekervel. S. rolundll'oliiim It. C. 41. Coriandrum Trn. 1 Onderste bladen gevind, met vinspletige blaadjes en eironde slippen, de bovenste dubbelgevind met ongedeelde of vinspletige blaadjes «n lijnvormige slippen ifig. «711. Bloem- kroon stralend, wit. Naar wantsen riekend. 0,30-0,45. ©. Juni, Juli. Gekweekt en verwilderd (Haarlem, Dordrecht) Koriander, -j- C. sativum L. 4:2. Bifora Hoffm. 1 Stengel sterk gegroefd. Bladen 2-3-voudig gevind met lHn-draadvormige blaadjes (fig. 872). Scherm 5-8-stralig. Omwindseltjes 1-3-bladig. Kroonbladen stralend. Vrucht •'•knoppig. 0.2U-0,30. ©. Juni, Juli Aangevoerd. IJselmonde, Arnhem, Deventer, Dordrecht, Usselo bi) Enschede, Groenhoven bij Leiden, Riienen, Maastricht, Alkmaar. Holzaad. It. radiaus >1. I<. LXXVU. Fam. Araliaceeën. Klimopachtigen. v. Heesters. Kelk klein, 4-o-tandig. Bloemkroon 5-10-bladig. Meeldraden 5-10. Vruchtbeginsel onderstandig, 2-meerhokkig met 2-5, meest samengeklee fde stijlen. Vrucht een ceelhokkige bes. 1 Bladen hoekig 3-5-lobbig of gaaf. Stijlen of stempels 4, samen- neigend of vergroeid Hédera 490. Bladen samengesteld. Planten gestekeld ... 2 2 Bladen 5-tallig, handvormig samengesteld Acanthópanax 471 Bladen 2-3-voudig gevind Aralia JJI, Fig. 872. Bifora radians. Fig. 873. Hedera Helix. a, b vrucht. a blad eener niet bloeiende tak; b vrucht: f bloem. 1. Hédera L. 1 Stengel klimmend met hechtwortels (fig. 873). Bladen kaal, glanzig, lederachtig, 3-5-lobbig, die der bloeiende takken eirond, ongedeeld. Bloemen in schermen. Bloemkroon groenachtig-geel. Bessen zwart. 3,00-15,00. Septr.—Novr. In boschachtige streken, langs boomen of muren. Algemeen. Ook vaak aangeplant, soms met bont gekleurde bladen . . Ebich. Klemmer. Eiloof. Ijle. Klimop. H. Hélix L. Dc als stekken behandelde bloemdragende takken behouden hunne karakteristieke bladen en groeien rechtop (H. arborea Hort.). 2. Acanthópanax Des. et Planch. 1 Bladen kaal. Blaadjes langwerpig, aan den top gezaagd, bijna gestoeld. Stekeltjes okselstandig, horizontaal. Bloemen in enkelvoudige schermen. 1,00-2,00. Ij. Sierheester of boom uit Japan * A. spinósum Des. el Planch. 3. Aralia L. 1 Takken gedoomd. Bladen 2-3-voudig-gevind. Blaadjes eirond, toegespitst, gezaagd. Tros sterk vertakt, fluweelachtig-behaard. Bloemen groenachtig-wit. l',(K»-3,00. li. Augs., Septr. Sierheester uit N.-Amerika . . . Aralia. -j- A. spinusa L. LXXVIII. Fam Cornaceeëii. iv. Boomen of heesters, tweeslachtig of 2-huizig. Kelk klein, 4-tandig. Bloemkroon 4-bladig. Meeldraden 4. Vruchtbeginsel onderstandig niet 1 stijl en 1 stempel. Vrucht een 2-f1 J-hokkige steenvrucht. 1 Bloemen 2-slachtig. Bladen tegenoverstaand, gaafrandig, afvallend. Cornus -tri. Planten 2-liuizig. Bladen tegenoverstaand, lederachtig, vaak geel gevlekt, bevend. Aucuba4•ü 1. Cornus Trn. Kornoelje. Kornel. Koraalhout. Boomen, heesters of krniden niet kromnervige bladen, hoofdjesachtige schermen of schermachtige, samengestelde bjjschermen en een sappige steenvrucht 1 1 Bloemen wit, in vlakke bijschernaen, niet door een bijzonder omwindsel omgeven 2 Fig. 874. Cornus mas. a bloemscherm; l> bes in doorsnede. Bloemen in enkelvoudige, door een viermaaig Cornus sanguinea. omwindsel omgeven, schermen, voor de «s- • bladen verschonend iflg. 874a). Bladen ei- « kelk van achteren. b bloei rond, toegespitst, aan weerszijden groen. c stamper. « vrucriten. Takken kaal, de jongere aangedrukt-behaard. . Schermen omstreeks even lang als het omwindsel. Vrucht langwerpig, hangend, kersrood en glanzig ifig. 8746). Bloemkroon citroengeel. 3,00-6,00. b. April. Ge. kweekt en verwilderd Gele kornoelje. •{* C. mas L. 2 Bladen aan weerszijden groen, kort-behaard, eirond, toegespitst, craafrandig (fig- 875). Takken in herfst en winter bloedrood. Vrucht bolrond, "zwart. 0,90-1,80. 1j. Mei, Juni, soms in den Herfst weer. In bosschen en heggen. Vrij algemeen. Ook in parken aangeplant Koode kornoelje. C. sanguinofl L- Bladen van onderen grasgroen, eirond tot elliptisch, toegespitst. Takken afstaand, in herfst en winter bloedrood. Vrucht wit , bolvormig. 1.50-3,00. b. Juni, Juli. In parken, niet zeldzaam. Uit Noord-Amerika. (C. al ba Wangenh.) Witte kornoelje. fC. stolonifera Mchx. Bladen van onderen wit, breed-elliptischi, b«na kaal. TakkengciH'elofbunarechtopstaand, in herfst en winter levendig rood. Vrucht wit of blauwachtig-wit. 2,00-8,00. Ij. April, Mei. Sierstruik uit Sibern" f C. sibirica Lodü. 2. Aucüba Thnbg. 1 Bladen langwerpig, toegespitst, groen, meest geel gelekt .vaak slechts naar het midden toe verwijderd gezaagd. Bessen koraalrood. Altijdgroen. MO---'1 . ). Mei-Augs. Sierstruik uit Japan 7 A. japonica Tnnbj.. LXXIX. Fam. Crassulaceeën. Vetplanten. Bladen vleezig. Kelk meest ö-f3-20-J deelif/. Bloemkroon 3-20-bladig, soms -deelig. Meeldraden 3-20, op den kelk ingeplant. Stampers 3-20. Vruchten kokervruchten. 1 Meeldraden en kroonbladen 3-4 (fig. 876). Kelk 3-4-deelig. Vruchtbeginsels 3-4. Bladen tegenoverstaand . . . . Tillaéa 4tt. Meeldraden 5-20 2 2 Kelk 5(-6)-deelig (fig. 882). Kroon¬ bladen 5(-6), vrij. Meeldraden 5, 10, zeldzaam 12. Vruchtbeginsels 5. Bladen meest verspreid. Sé du m 4t3. Kelk ö-20-deelig ifig. Stöi. Kroonbladen 6-20, aan den voet met elkaar en mei de 12-40 meeldraden vergroeid. Vruchtbeginsels tt-2». Bladen meest in rosetten. Sempervivum 473 1. Tillaéa Mich. VI. (ni). 1 St!T' dU°' ligf-e°d • "2? rtÖgend,e » "« «™"vanmeeUn,ebl"'en- takken (fig. 876). Bladen ovaal, den tak: bloem: c kelk-, spits,dicht opeen. Bloemen zittend, rf kroonbiad. drietallig. Doosvrucht 2-zadig. Bloemkroon wit of roodachtig. 0 03-0 05 O- Juni—Septr. Op vochtigen, beschaduwden zandgrond ' Zeer zeldzaam . . Mos bloempje. T. muscosa L. Dit Plantje Is vaak rood nangeloopen en komt in uiterlijk veel overeen met kleine niet bloeiende ex. van Sagina nodosa. 2. Sédum L. Vetkruid. v. x. fxn). Sapuige, onbehaarde kruiden met sterk bebladerden stengel , vleezige bladen en stervormige bloemen in samengestelde bijschermen ot pluimen 1 Bladen breed, vlak (fig. 878) . • . . Bladen rolrond of half rolrond (fig. 883a) * 2 Bladen naar voren getand of gezaagd a Rlidpn eaafrandie stomp. Stengel aan den voet liggend, verder rechtopstaand. Bla- Blatlen gaatrancug, p kransen van 3 of 4. omgekeerd-eirond. de bovenste Ignwigvormig (fig- «77i. Bloeiw(jze los. langwerpig. Stengel boven klierachtig behaard. ...b . " » t _ ï „..I öioemKiuuuuiauüii ai"«'i — donkerrood© streep. Wortel draadvormig. O en OO- 0,10-0,40. Juni-Augs. Steenachtige, beschaduwde plaatsen. Sint-I ietersberg, Valkenburg. # Omgebogen vetkruid. S. Cepaea L. 8 Stengel aan den voet iiggenu, \eider rechtopstaand, kortbe.iaard. Bladen tegenoverstaand, wigvormig-omgekeerd-eirond, van voren gekarteld-gezaagd met gewimperden rand. Bloemkroon wit. 0,12-0,20. I;. Juli, Angs sierplant uit den Kaukasus. Verwilderd by Thorn (L.) op een muur. Kozenvetkruid. + S. opposltifóllum Slms. Stengel rechtopstaand. Bladen langwerpig tot lancetvormig, de onderste kort hnvenste met een afgeronden voet zit- Fig. 877. Fig. «78. Sedum purpureum. tend, tegenoverstaand of " ~ verspreid (fig. 878). Kroonbladen van het midden af teruggekromd, bleekpurper. Wortel knolvormig verdikt. 0,30-0,60 4. Jüli Augs In zandige streken tusschen kreupelhout, op akkers, in bosschen. Vrij algemeen. Ook gekweekt. (S. purpurascens Kocli) Huislook. Smeerwortel. St.-Janskruid. Hemelsleutel. S. purpureum Lk. In tuinen komt ook voor + S. Fabaria K0ch, die zich onderscheidt, doordat de bladstand afwisselend is, de meeldraden voor 'I, deel met de purperkleurige kroonbladelf"()n vergroeid en de stengelbladen een wigvormigen voet hebben. 4 Bloemkroon wit of roodachtig. Kruipende, niet-bloeiende bijstecgels aanwezig Bloemkroon geel « C DT.J 1" 1 • V i ■. . . " uiuudu ji|u-iaugncipig, uijuii roironu, verspreid ('fig. 879). Bijschermen kaal of verspreid klierachtigbehaard. Bloembladen langwerpig, wit of rose. Helmknopjes bruin. 0,15-0,20. 2J.. Juni, Juli. Op drogen zandgrond , muren en daken. Vrij algemeen. . Klein huislook. Wit v e t k r u i d. S. album L. Bladen omgekeerd-eirond, meestal tegenoverstaand (fig. 880) Bijscherin klierachtig zacht-behaard. Bloembladen ovaal wit. aan Ho nio. zyde purperachtig. 0,04-0,12. 4- JuniAugs. Maastricht. Op muren. Di k blad vet- 3 kruid. S. dns.vphy'ilum L. G Bladen zonder stekelpuntje. 7 Bladen met een kort stekeltje aan den top. 8 i Bladen lijnvormig, stomp, aan den voet met een spoorvormig aanhangsel (fig. 882). 0,05-0,10. 2].. Juni, Juli. Op zandgrond. Vrij algemeen. (S. sexangulare Aut. n. L.) Zacht vetkruid. S. Boloniénse Loisl. Deze heeft geen scherpen smaak en onderscheidt, zich van S. acre, doordat de takken moer bloemen dragen en deze wat kleiner en bleekor z\jn. Bladen eirond, aan de bloeiende stengels verspreid (fig. 883). Rijk- Fig. 8». Fjg 886. Sempervivum tectorum. bloemig. Gewoonlijk met scherpen , a bloem van ter z(jde, b van voren peperachtigen smaak. 0,05-0,10. 4- v^oot! Juni, Juli. Op zandgrond, oude muren, in de duinen. Algemeen. Eeuwige leven. Bergknop. Muurpeper. 8. acre L. 8 Kelkslippen spits, eirond-lancetvormig (fig. 884). Bloemkroon goudvel . afstaand. Biischermen later teruggebogen. Bladen lijn-priemvormig, aan den voet onder de plaats van aanhechting met een kort, stomp uitsteeksel. 0,lo-0,d0. 2J.. Juni, Juli. Op hoogen, dorren zandgrond, muren en wallen. Vrij algemeen. Fj T r ï p m a d a m. o. rentsxum u. Kelkslippen stomp. Bloemkroon goudgeel. Bladen grasgroen, IJ) n-'j weerszijden iets afgeplat, aan den top vaak met een rood puntje. Juli. Maastricht Sierlik vetkruid. S. elegans Lej. 3. Sempervivum L. XI. 1 Kroonbladen en kelkslippen 10-20, stervormig uitgespreid (fig. 885).k^^Bost^Dt langwerpig-omgekeerd-eirond, stekelpuntig. Bloemkroon rosé, donker k P • 0 22-0 45 Juli. Gekweekt op muren en daken, en verwilderd. , . Dakenloof. Huisloof. Domlerhlad. Huislook. f S. teetorum L. LXXX. Fam. Saxifragaceeën. Steenbreekachtigen. Kelk 4-5-spletiu of -deelig. Bloemkroon 4-5-bladig, op den kelk ingeplant, soms ontbrekend. Meeldraden 4-veel, op den kelk gezeten. Vruchtbeginsel bocenstandig, halfonderstandig of onderstandig met 1-5 stijlen oj 4 zitten,ie stempels. Vrucht een doosvrucht of bes. 1 Kruidachtige planten ~ Heesters „ 2 Vruchtbeginsel halfonderstandig • • ' , Vruchtbeginsel bovenstandig (fig. 895). Stempels 4 Meeldraden 5, met 5 klierachtig gewimperde deelen (onvruchtbare meeldraden) afwisselend. Doosvrucht 1-hokkig. . . . Parnassia 4t9. 3 Stijlen 2. Kelk 4- of 5-deelig . . • • • ■ • • • • • • * Stijlen 4 of 5 (fig. 894;. Meeldraden 4 of 5, tot aan den voet; 2- deelig (daardoor schijnbaar 8 of 10). Bloemkroon 4- of o-bladig. Kelk 2- of 3-spletig Adoxa 439. 4 Kelk groen tot geel • • Kelk bloedrood, kiokvormig. Kroonbladen 'zeer klein of ontbrekend. Meeldraden vrl) wat korter dan de kelk Heuchera MWB. 5 Bloemkroon 5-bladig (fig. 886). Meeldraden 10. Doosvrucht 2- i i i • O Bloemkroon ontbrekend'(fig. 892, 893). Meeldraden 8. Doosvrucht 1-hokkig Chrysosplénium 4fS. 6 Bladen enkelvoudig 7 Bladen dubbel- tot drievoudig gevind Hotóia 4'&. 7 Kroonbladen gaafrandig. Doosvrucht 2-hokkig. Saxifraga 4m. Kroonbladen min of' meer sterk ingesneden. Doosvrucht 1 hokkig. T e 11 i m a 43&. 8 Bladen ongedeeld. Meeldraden 10 of meer. Stijlen 8-">. Vrucht een doosvrucht. Bloemen wit, vr(j groot ü Bladen 3-5-iobbig of -spletig (fig. 899). Meeldraden meest 5. Stijl 1. Vrucht een bes. Bloemen niet wit, klein Ribes 4Sl. II Bladen verspreid. Meeldraden 5. Stijl 1, zich later in 2en scheidend. Vruchtbeginsel halfonderstandig. Bloemen klein, in trossen Itea 4 71) Bladen tegenoverstaand. Meeldraden 8, lu of meer. Stijlen 2-5. Bloemen «root of' vr(j Kroot 7 . 10 10 Meeldraden talrijk (16 of meer). Kelkslippen 4-5. Kroonbladen 4-5. Stijlen 4-5, meest vergroeid Ph i 1 adélp h u s 4SO Meeldraden hoogstens 15, meest .8-10, zelden 4 of 5 n 11 Bloemen vaak allo of ten deele onvruchtbaar, groot. Helmdraden 8-10, draadvormig. Kelkslippon 4-5. Kroonbladen 4-5. Stijlen 2-4 Hvdrangea 480. Bloemen allo 2-slachtig. Helmdraden lu, govleugeld. Kelkslippen' 5. Kroonbladen 5* ht«len f* De ii tz ia J80.' De familie der Saxifragaceeën wordt in 6 onderfatniliën verdeeld, nl. de Escallonieeën (gesl. Itea), de Saxifrageeën (gesl. Saxifraga, Telliraa, Hoteia, Heuchera, Chrysosplenium, Adoxa), de Parnassieeën (gesl. Parnassia), deHydrangeeën (gesl. Hydrangea), de Philadelpheeën (gesl. Philadelphus, Deutzia) en de Ribesieeën (gesl. Kibes). 1. I'tea L. v. 1 Kroonbladen 5, lancet-lijnvormig. Bloemen klein, in eindelingsche, smalle trossen Bladen ei- tot lancetvormig, spits, getand. Bloemen wit. 1,002,HO. h .Inli Autrs Sierheester uit Virginiê t i/v|rBJnlea L.' 2. Saxffraga L. Stccnbreek. x. Meestal kieine kruiden met enkelvoudige bladen , wier onderste zeer vaak dichte rosetten vormen, en meestal witte bloemen. ... 1 1 Behalve de bloemstengel zijn er bebladerde nevenstengels aanwezig (fig. 886) 2 Geen bebladerde nevenstengels. Bloemkroon wit (fig. 887) ' .' 3 2 Kelk niet het vruchtbeginsel vergroeid, zijne slippen rechtop, of afstaand. Bloembladen wit, 3-4-maal zoo lang als de kelk. Bladen der rosetten handvormig .i-S-suletiir !Ji. ,V. ornlig toegespitste, stekelpuntige slippen, hoogere bladen meest oneedeeld lijnvormig. Gesteelde bladknoppen in de bladoksels. Tros 'l-l2-bloe m0,06-0,12. 4. Mei, Juni In tuinen gekweekt, een paar malen verwilderd. «• v. . . M oss teen b reek. + S. hvinioiiles L rrn ^len vL?am»1e" J'JIÜ» ' de kJelk"i1liPPei' teruggeslagen ifig.88rt). 'Bloembladen aan den \oet met - knobbels, goudgeel, aan den voet niet roode puntjes. 4-".-maal zoo lang als de kelkslippen. Met onderaardsche, bebladerde uitloopers. Bladen lancet-lynvormlg, gaafrandig. 0,12-0,25. 4. Juli-Septr. Alleen in een veen W neerdinge gevonden Bokjessteenbreek. S. Ilirculus L. 3 Wortelstok zonder bolletjes (tig. 887). Stengel veelbladig. Onderste bladen spatelvormig, ongedeeld of31obbig, de bovenste wigvoimig, handvormig-3-spletig of ongedeeld. Bloemen klein. Kroonbladen 2maal zoo lang als de eironde kelkslippen. 0,05-0,15. ©©. April— Juni. Op drogen zandgrond, soms tusschen straatsteenen, op muien. yry algemeen . . • Kandelaartjes. S. tridflCtylltöS L- Fi gy6 Fig. 887. Fis?. 888. Saxifraga granulata. Saxifraga Hirculus. Saxifraga a kelk: 6 bloem; c meeldraden en « kelk en stamper. tridactylites. stamper: d zaaddoos met kelk, in e en stamper. j vry en overlangs doorgesneden in f overdwars doorgesneden. Wortelstok sterk met kleine bolletjes bezet (fig. 888). Stengel artnbladig. Onderste bladen rond-niervormig, gekarteld-gelobd, de bovenste wigvormig, 4-8-tandig of-lobbig. Bloemen tamelijk groot. Kroonbladen 3-maal zoolang als de langwerpig-lancetvormige kelkslippen. 0,15-0,30. 4. Mei, Juni. Op open grasvelden en akkers, soms zeer algemeen, op sommige plaatsen met gevulde bloemen (bet Haarlemsch klokkenspel), ook gekweekt. Knolsteenbreek. S. granulata L Bekende sierplanten z()n: o 1 Hladen niet schildvormig (dus niet met den steel 111 liet midden). ■ • . • • ■ • . - Bladen langgesteeld, schildvormig, zeer groot (tot 0,«In middell()n|. WorwNtok vteez.R. Bloemen bleekrood, in een dicht biischerm, op epn böna onbebladerden, tot l,U hoogen steel. 0,80-1,00. -4. Augs., Octr. Sierplant uit Californie. Schildbladige steen breek. f S. pcltata Torr. 2 Zonder bebladerde nevenstengels. Stengel bladloos, bruinrood. Bladen elliptisch of omgekeerd eirond, stomp, getand, lederachtig, zeer groot, Ianggesteeld. Bloemkroon rose. 0,30-0,80. 2(.. April, Mei. Uit Siberië. Dikbladigesteenbreek. f 8. crasslfólia L. Met bebladerde nevenstengels. Bloemen wit met roode puntjes, of wit of rose zonder puntjes - 3 Bloemen wit met gele en roode puntjes. Stengel bladloos ! ! 4 Bloemen wit, in armbloemige gedrongen trossen. Wortelbladen niervormig, 8-f>-lobbig Ianggesteeld, behaard. Lobben wigvormig, diep getand. Stengel iets kleverig behaard met lijnvormige bladen. 0,20-0,30. 2|.. Mei, Juni. Sierplant uit de Pyreneeën. Geraniumachtige steenbreek. f 8. geranioides L. 4 Bladen omgekeerd-eirond-wigvormig, b(jna kraakbeenachtig, gekarteld-gezaagd ifig. ooi7». v,iw-u,ou. -+. üuui, uuu. uil uö x-yroiioeeii. mcnnisitzu.yes. Porseleinbloem pje. f S. ombrósa L. Bladen rondachtig of elliptisch, met hartvormigen voet, gekarteld (fig. 89u), aan weerszoden behaard (of kaal, S. punctata L.), Ianggesteeld. 0,20-0,40. 2J.. Mei—Juli. Uit de Pyreneeën. Jehovabloempje, f S. hirsüta L. Fig. 890. Fig. 891. Hoteia japonica. a bloeiwjjze; b^een bloem. 3. Tellfma Lindl. 1 Bladen hartvormig-rondachtig, gelobd, getand. Bloemen knikkend, wit, later roodachtig-wit. 2J.. 0,30-0,35. Mei, Juni. Sierplant uit N.-Amerika. B|j Haarlem en den Haag verwilderd. f T. graudiflóra Lindl. 4. Hotéia Morr. x. t Blaadjes lancetvormig, gezaagd. Bloemen in een samengestelden tros, wit iflg. 891) Plant op een Spiraea gelijkend. 0,30-0,60. V Juni. Juli. dierplant uit Japan (Spiraea japonica Hort.) pjg 8y2 en 993. •f* H. japonica Morr. l. Chrysosplenium alternifolium. 5. Heüchera L. v. la bloem; 16 rype, 1 c rtfpe door 1 Plant geheel kaal. Bladen rondachtig, gelobd en ge- 0 den kel,k °.mSeve11 vrucht. tand, met een diep hartvormigen voet. Kelk *" ^"rysosPl©n,um oppositifolium. 5-lobbig. Stengel» zwak, aan den top met een -a bloem. pluim van roode bloemen. 0,20-0,40. 2f. Mei-Juli. Sierplant uit Mexico. f H. sanguiiiea Englni. 6. Chrysosplénium Trn. G o u d v e i 1. vin. (x). Sappige, teere kruiden met gesteelde, ronde, gekartelde bladen en een eindelingsch vlak bjjscherm van bloemen 1 1 Bladen verspreid, langgesteold, niervormig, diepgekartold (fig. 892, 1). Stengel kantig. Bloemen en schutbladen goudgeel. 0,05 0,15. 2).. Maart—Mei. Op vochtigen, beschaduwden grond, vooral aan oevers van beekjes. Vrij zeldzaam. Wisselbladig goud veil. C alternifólium L. Bladen tegenoverstaand, kortgesteeld, halfcirkelrond, verwijderd gekarteld, met afgeknotten voet (fig. 893, 2). Stengel kantig. Bloemen eD schutbladen groenachtig-geel. 0,05—0,10. 2J.. April, Mei. Op dezelfde plaatsen als de vorige. Vrij zeldzaam. Paarbladig goudveil. C. oppositifólium L. Kleiner en teerder dan de vorige, ook in zomer en herfst, aan de verlengde bladloten door den bladstand te herkennen. 7. Adóxa L. v. 1 Wortelstandige bladen langgesteeld, dubbel-3-tallig, het paar bladen aan den stengel 3-tallig (fig- 894). Bloemen 5-7 bijeen in een eindelingseb, bijna dobbelsteenvormig hoofdje. Bloemkroon groenaehtig-wit. Plant zwak naar muskus riekend. 0,07-0,20. 2}.Maart—Mei. Op lossen, zandigen, vochtigen boschgrond, soms veel bijeen. Vrij algemeen. Muskuskruid. A. Moschatellina L. Kig. S!»4. Adoxa Moschatellina. a bloem van achteren: b van voren: e kelk eener topbloem; d, e meeldraad : f st()l; g vrucht. Fig. H!tó. Parnassia palustris. a nevendoelen der bloemkroon niet don stamper. 8. Parnassia Trn. v. Stengel rechtopstaand, kantig (fig. 895). Wortelbladen langgesteeld, het stengelblad zittend, hartvormig-eirond, stengelomvattend. Bloemkroon groot, wit, de nevendeelen geelgroen. 0,15-0,30. 4. Juni—Septr. Op vochtigen hei- en veengrond en in duinpannen. Vrij algemeen . . Parnaskruid. P. palüstris L. 9. Hydrangea L. Hortensia, viii. x. 1 Bloemen bjjna alle 2-slachtig (slechts enkele randbloemen geslachtloos). Kroonbladen der vruchtbare bloemen staan blijvend tot na het stuiven der meeldraden. Bladen van onderen donzig, de onderste eirond, met byna hartvormigen voet, de bovenste lancetvonnig. Bijschermen vlak. Bloemkroon wit. 0,80-1,20. b. Juli—üctr. Sierstruik uit Noord-Amerika • -j- H. arboréscens L. Handbloemen of soms alle bloemen geslachtloos, groot. Kroonbladen der kleine, vruchtbare bloemen vroeg afvallend . 2 '2 Bloeiwijze een plat of bolrond byscherm. Bladen kaal of bijna kaal, eirond of breedelliptisch. Bloemkroon rose, blauw of wit. 0,40-0,60. Ij. Juli-Sfeptr. Vooral in potten gekweekt. Uit China en .Japan. (Hortensia speciósa Pers.» -j- II. opuloides Lam. Bloeiw\)ze rolrond of pyramidaal-pluimvormig. Bladen aan weerszijden scherp behaard. uimiiH rtf InnffwArttitr-nlrnnd. Bloemen eerst . . wit. later rose, dan vuilrood. 1,00-2,01». b. Juli—Septr. Sierheester uit Japan. f H. paniculata Sieh. et Zucc. 10. Philadélphus L. Jasmijn, xn. 1 Bloemen in trossen • • - Bloemen alleenstaand of :S bijeen. Kelkshppen kaal. Bladen langwerpig ot' langwerpiglancetvormig, gaafrandig ot' met eenige tanden, bijna alleen aan den voet en van onderen op de nerven behaard. Bloemen reukeloos. Bloemkroon wil. I»,iv0-1,20. b. iP. grandiflórus Willd.t Keukeiooze jasmflin. f I'. inóilorus L. 2 Kelkslippen kort-loegespitst, behalve den rand kaal (fig.89H). Stijlen bijna tot aan den voet gescheiden. Bladen elliptisch, toegespitst, kaal of van onderen op de nerven behaard. Bloemen sterk riekend. Bloemkroon geelaehtig-wit of wit. 2,00-8,00. Ij. Mei, Juni. Sierstruik uit Z.-Europa. Verwilderd (Maastricht, Diepenveen). Boerenjasm(jn. + I'. coronarius L. f„ll. I: l„ knl.nn^ «Stiilrtll alleen aan den top gescheiden. Bladen Fjg. y9(; Philadélphus coronarius. eirond, tTOge^itst, van onderen g^s, kort- „ kelk. 6 bloem. c st(ji; d stamper behaard. Bloemen zwak riekend. Bloemkroon t ke|k r doosvrucht, opengespion- wit. 3,00-5,00. b. Juli. Sierstruik uit Noord- j doorknede Amerika. (P. joribündus Schrad.l gen, in aoor necie. Zachtliariïfl i a s m ii n. t P. pubéscens Lolsl. 11. Deützia Thunb. Deutzia. x. 1 Bladen eirond, lang toegespitst, aan weerszijden, vooral van boven grijsgroen. Kelkslippen eirond ilig. 8!I7|. Kroonbladen rechtopstaand, wit. 1,20-1,80 b. Juli. Sierstruik uit Japan, vaak mei gevulde bloemen. Gekartelde deutzia. f D. crcnatu Sleh. et Zuce. Bladen eirond-lancetvorniig, aan den voet wig- vormig, iets behaard, groen. Kelkslippen lancetvormig, kaal. Kroonbladen lateiafstaand, wit. 0,80-0,80. Ij. Mei-Juli. Sierstruik uit Japan, vaak met gevulde bloemen. Slanke deutzia. -j- D. gracilis Sieb. et Zucc. 12. Ribes L. v. Heesters met verspreide, gestoelde, handlobbige bladen en z^jstandige bloemen . . 1 1 Stengel stekelig. Trossen 1-3-bloemig. Bladen rondachtig, 3-5 lobbig, van onderen , evenals de stelen, zachtharig. Kelk klokvormig. Kelkslippen langwerpig, teruggeslagen. Vrucht kaal of met klierachtige borstels, groen, vuilpurper of geel. Bloemen meest groenaclitig-geel ifig. 81)8). 0,«30-1,20. b. April. Gekweekt of verwilderd Doornbes. Klapbes. Stekelbes. Kruisdoorn. Krissen. Kruisbes -J- R. Grossularia L. Stengel zonder stekels. Trossen, althans de mannelijke, meerbloemig 2 2 Bloemen groenachtig, groenachtig-geel of roodachtig. Bladen 3 6-lobbig. Kelk vlak bekken- of klokvormig 8 Bloemen geel of lichtpurperrood 5 8 Trossen knikkend of hangend (fig. 901a). Schutbladen korter dan de bloemstelen . 4 Trossen rechtopstaand 899). Bloemen onvolledig 2-buizlg. Mannelijke trossen 20-30-bloemig, vrouwelyke 2-3-bloemig. As van den tros en bloemstelen klierachtig behaard. Schutbladen lancetvormig, langer dan de bloemsteeltjes. Bladen meest diep 3-5-lobbig, van onderen glanzend. Bloemkroon groenachtig geel. Bessen rood. 0,60-1,50. Ij. April, Mei. Sierplant, ook verwilderd. Krentenboompje. f R, alpinum L. J RlnHnn van onHaron Ho kollr mot klioi*. achtige puntjes en zachtbehaard, f spits, diep 3-ö-lobbig. Schutbladen eirond. Kelkbuis klokvormig, zachtbehaard. Kelkslippen teruggerold (fig. 9J0). Bloemen van binnen roodachtig. Bessen zwart. Takken en Fig. 900. bladen met sterken geur. 0,60-0,80. Ij. April, Mei. Gekweekt en ook verwilderd, misschien ook wild. Zwarte aalbes, -j- R. m£ram L. Bladen en kelken zonder klierachtige puntjes. Schutbladen stomp ovaal. Kelkbuis vlak-bekkenvormig, kaal (tig. 9016». Bladen 8-5-lobüig, stomp. Kelkslippen afstaand. Bloemkroon geelachtiggroen. Bessen rood of wit. 0,90-1,50. Ij. April, Mei. Gekweekt en verwilderd. Aalbes. + R. rul» rum L. 5 Bloemen lichtpurperrood (of pjg. 901. wit). Kelkbuis buis-klokvormig. Trossen hangend, klierachtig-behaard. Schutbladen even lang als de bloemstelen , spatelvormig, gekleurd. Bladen 3-5lobbig, van onderen grysviltig. Bessen blauw-zwart. 1,00-2,00. b. April. Mei. Sier¬ struik uit Zuidwestelijk Noord Amerika Fig. 899. Ribes alpinum. Ribes. + R sanjruiiieum Pursh. a bloemdragende tak: b bloem met Bloemen goudgeel, welriekend. Kelkbuis lang, schutblad; c vruehttros; d vruchten rolrond. Trossen reclitopafstaand. Bladen 3-spletig met gekartelde lobben. Schutbladen langer dan de bloemstelen, met gekleurd. Vrucht ten laatste meest oranjekleurig. 1,00-2,50. b. April, Mei. Sierstruik uit Noord-Amerika Gele ribes, f R. nuréum Pursh. Heikels, Geïll. Flora, 4de druk. 31 LXXXL Fam. Hamamelidaceeën. Heesters of hoornen. Eenhuizig, veeltelig of 2-slachtig. Bloemen in okselstaner. . . . Godétia 488. 31* 8 Bloemen groen (fig. 913). Bloemkroon ontbrekend. Vrucht een vievhokkige doosvrucht Isnardia 488. Bloemen wit (fig. !>1B). Bloemkroon 4-bladig. Vrucht een eenzadige (door de ten deele blijvende kelkslippen) vierdoornige noot Trapa 48». ]. Epilóbium L. B as ter d wederik, vut. Kruiden met enkelvoudige, niet inge sneden bladen en eindelingsche mees bebladerde aran. Bloemen meest rosi of purperrood, zelden wit ... 1 Bladen verspreid. Bloemkroon uitge spreid. Meeldraden en stijlen naai beneden gebogen ï Onderste bladen tegenoverstaand (zeidei o aan 3 in een krans), de bovenste verspreid. Bloemkroon trechtervormig. Meeldraden en stijlen rechtopstaand 3 2 Bladen lancetvormig, gaafrandig ol zwak-getand, van onderen iets bleekgroen , met uitstekende zijnerven (fig. 903). Bloemtros verlengd. Kroonbladen langgenageld, omgekeerdeirond, lichtpurper, zelden wit. 0,601,20. 2).. Juni—Septr. Op vochtigen, beschaduwden zandgrond en langs SlOOten. Algemeen. Fjg. 903 Epilóbium angustifolium. Kattestaart. Slangebloem. Wilde selve. a onderzijde van een blad met de W i 1 ge n r 0 0 sj é. E. angustifolium L. b'?®,r'''mce,l.draden en " J * de gesloten stempel, in d in vieren Bladen lijnvormig, bUna gaafrandig, van onderen gedeeld; e stamper niet kelk : b\jna zonder aderen. Bloemtros kort, bebla- f vrucht; g zaad. derd. Kroonbladen zittend, elliptisch-langwerpig met smallen voet, purperrood. Kelk bleekrood. 0,30-1,00. 2J.. Juni—Augs. Sierplant uit M.-Europa. f E. Dodonaei VIII. 3 Stempel 4-spletig (teQ minste bij zijne volle ontwikkeling, fig. 904). Oi 1 1_ • • _ i. „ 1 J . A uicugci uijua aiocuo iuuuuu . • •» Stempel knotsvormig, zwak gegroefd (fig. 905, 909a) 6 4 Bladen zittend of bijna zittend, vaak iets afioopend (fig. 908). Stengel meest be- behaard. Jonge bloemen rechtopstaand. 5 Fig.904. Fig. 905. Fig. 906. Bladen kortgesteeld, eirond-lancetvormig, bijna kaal, grasgroen, meest tegenoverstaand, zelden kransstandig (fig. 906). Bloemen 0,008-0,01 lang, vóór het bloeien iets knikkend. Stengel aan- liggend-behaard, zonder verheven lijnen. Bloemkroon rose, zelden wit. Doosvrucht 0,06-0,09 lang, zachtbehaard. 0,30-0,60. 2}.. Juni—Septr. Op vochtigen zandgrond, onder hakhout, in boschjes, aan heggen. Vrij algemeen. Bergbasterdwederik. E. montanum L. 5 Bloemen groot, 0,01-0,02 lang (0,02-0,025 in middellijn) (fig. 907). Bladen iets stengelomvattend, de middelste kort-afloopend, langwerpig-lancetvormig. Stengel met langere, afstaande haren, naar boven ook met korte klierharen bezet. Bloemkroon purperkleurig. Wortelstok reeds vóór of tijdens den bloei¬ tijd met vlcezige, ondsraardsche uitloopers. 0,60-1,20. 2|~ Juni—Octr. In vochtige bosschen, aan slootkanten, op moerassige plaatsen. Algemeen . . . Wilde selve. Groote basterd wederik. E. hirsütumL. Bloemen veel kleiner (0,006-0,01 lang). Bladen met afeeronden of versmalden voet zittend, lancetvormig of langwerpig, getand IiB Hg. 908. (fig. 908). Stengel zacht-behaard. Bloemkroon lichtpurper. Wortelstok tijdens den vruchtlijd met zittende of kortgesteelde, zich spoedig verlengende bladrosetten. 0,15-0,60. Ij.. Juni—Septr. In vochtige bosschen , aan slootkanten en op moerassige plaatsen. Algemeen. Klein bloembasterd wede rik. E. parviflórum Schreb. 6 Stengol met 2-4 verheven lijnen 7 Stengel zonder verheven lijnen, rolrond, iijn-behaard, gewoonlijk met twee haarlijsten, meest onvertakt. Bladen lancetvormig tot lijnvormig, gaafrandig of iets getand, met wigvormigen voet zittend, met iets oingerolden rand, dofgroen. Bloemen klein (0,004- 0,0Ub iangi, voor het bloeien meest knikkend. Bloemkroon roodachtig-wit, zelden wit. Doosvrucht zachtbehaard. 0,150,60. 2).. Juli, Augs. Op veengrond, aan slootkanten. Algemeen . Moeras basterd wederik. E. palustre L. 7 liladen alle duidelijk of tamelijk langgesteeld (tig. 9094), langwerpig, aan weerszijden versmald, aicht-geland. Bloemen vóór 0,005-0,006 lang, eerst wit, later rose. top met afstaande kelkbladspitsen. Stengel meest sterk vertakt, onduideljjk vierkant. Doosvrucht met afgeronde kanten. 0,30-0,90. 2).. Juli, Augs. Op vochtige, beschaduwde plaatsen. Vrij zeldzaam. Rose basterd wederik. E- róseüm Schreb. Bladen zittend of zeer kort gesteeld (fig. 910) met afgeronden voet. 8 Fig. 909. het bloeien knikkend , Bloemknoppen aan den 8 Wortelstok gedurende of kort na den bloeitijd zittende of kortgc- steolde bladrosetten vormend, Stengel rechtopstaand, meest vertakt. Bloemen steeds rechtopstaand. Bladen lichtgroen, lancetvormig, met breeden voet zittend, de middelste met de randen kort afloopend, dicht en scherp getand, 0,08 lang, 0,01 breed (fig. 910). Bloemen 0,0040,006 lang. Bloemkroon roserood. Stengel vierkant door 4 verheven lijnen bijna gevleugeld. 0,30-0,90. 2J.. Juni—Augs. Op vochtigen grond, ook langs slooten. Vrij algemeen. Vierkante basterdwederik. E. tetragónum LWortelstok verlengde uitloopers vormend. Stengel naar boven zachtharig, met 2 of 3 verheven lijnen. Bladen donkergroen, dof, de middelste zittend, langwerpig tot lijn-lancetvormig, aan den voet meest afgerond, soms iets afloopond, getand. Bloemen 0,0050,007 lang, vóór den bloei knikkend. Bloemkroon rose. 0,30- 0,90. Juli, Augs. Op veengrond , aan slootkanten. Vrij zeldzaam. (E. chordorrhizum Fr.). . S t ij v e basterdwederik. E. virgatum Fr. Van E. tetragónum te onderscheiden door de verlengde uitloopers, dedonkerder kleur, de minder duidelijk gelande bladen en de knikkende bloemknoppen. 2. Clarkia Pursh. C1 a r k i a. vin. 1 Kroonbladen 3-spletig tot ü-deelig, lichtpurper tot wit, groot, wigvormig in den nagel versmald, aan weerszijden in het midden van den nagel met een smallen, omgebogen tand. Meeldraden afwisselend i.ti, .tui. ui.. den lancet- tot Ikvorm*. *'8- »»• Clarkia pulchella. 0,30-0,«0 0. Juli—Septr. Sierplant uit Callfornif', ook bil Middelburg „'evonden. Fraaie clarkia. -f-C. palcliéll Stengel beneden houtig, vertakt, roodachtig. Bladen „ml vormig, spits, iets getand Kelk min of meer roodachtw. Krronb aiJen omgelkeeid eirond, ingesneden, goudgeel. Doosvrucht knotsvormig-lang erpig, g. > 0,60. Juli, Augs. Sierplant uit N.-Amerika. « Struikachtige teunisbloem, t O. truticosa L. Stengel kruidachtig. Bladen zittend, breed eirond tot ' rSSjTvrucht verwilderd getand. Kroonbladen ingesneden .langer dan de mwldraden. . omgekeerd-«irond, vierkant. 0,40-5,80. 4. Juiu-Augs. Sierplant wt N^AmerilM. lirtysgroene tounisbloeni. v O. ulauca IHcnx# Stengel kruidachtig, rood, uitgespreid. Bladen langgesteeld, lancetvormig, klierachtig getand, aan rand en aderen zijdeachtig behaard. Kelk met roode puntjes. Kroonbladen omgekeerd-hartvormjg, zwak getand. Doosvrucht groot, langwerpig-ellipiiscïi iuet 4 vleugels. 0,60-1,00. Juli—Octr. Sierplant uit Missouii. Missouri teunisbloem, f U. missouriénsls Sims. 4. Godstia Spach. 1 Bladen grijsgroen, lancetvormig, gaafrandig. Kroonbladen purper, omgekeerd-eirond, iets gekarteld, veel langer dan de meeldraden. Helmknopjes geel. 0,15-0,40 O- Juli — Ocir. Sierplant uit N.-Amerika, zelden verwilderd. (Arnhem). (Oenothera purpuiea Willd.) f (*. Willdeiiowiana Spach. 5. Isnardia L. iv. 1 Stengel aan den voet wortelend. Bladen tegenoverstaand, eirond- spatelvormig, spits , gaafrandig, iets vleezig, glanzig (fig. 913). Bloemen zittend , alleenstaand in de bladoksels. groen. 0,150,30. 2J.. Juli, Augs. In beken en slooten in veen- en heidestreken. Zeldzaam. W a t e r 1 e p e 11 j e. I. palüstris L. ureillKi vtci up repns ror- tula, doch is er door de Fig. 913. Isnardia palüstris. bloemen en de spitse bladen a bloem, by b opengesneden, om de meeldraden van te onderscheiden. te doen zien. 6. Fuchsia PI. vm. 1 Bladen tegenoverstaand of in kransen van 8, eirond, spits, getand met roode nerven. Kelk trechtervormig, scharlakenrood. Kroonbladen violet, omgekeerd-eirond, over elkaar gerold, korter dan de kelkslippen. 0,75-1,00. Mei—Novr. Sierplant uit Chili. F. coccinea Alt. Behalve deze soort komen vele door kruising van andere soorten ontstane voor (F. hybrida Hort.). Zfl hebben vaak gevulde bloemen on ook wel kroonbladen langer dan de kelk. 7. Circaéa L. Heksen kruid. 11. Teere kruiden met rechtopstaanden stengel, tegenoverstaande. gesteelde, gave bladen en kleine, witte of roode bloemen in trossen. Vruchten met haakjes bezet 1 I Bloemtrossen mot zoor kleine, borstelvormige schutblaadjes (aan don voet der bloem- behaard. Bladen eirond, met hartvormige» voot, toegespitst, met vaak gevleugelde» steel (fig. 914a). Kroonbladen even lang als de kelk. Vrucht peervormig, ü-hokkig (lig. MI4'n. Bloemkroon wit, vaak iets rood. O l.i O.'Kl "TL Juni In hncurlion Mniutrinlii Klein h eksenk ruid. C. intermedia Ehrh. Bloemtrossen zonder schutbladen (fig. 915). Bladen eirond tot langwerpig, met afgeronden voet, toegespitst, getand, met vanboven /.i 1 IJ... gegi oeiaen, ougevieuguiueii sieei. Kroonbladen even lang als de kelkslippen. Vrucht peervormig, met gekromde borstels bezet, 2-hokkig. Stengel meestal behaard. Bloemkroon wit, vaak iets rood. 0,300,60. IJ.- Juni—Septr. In bosschen en onder struikgewas. Vrij algemeen . . . . Stevenskruid. C lutetiana L. f. Gaüra L. vm. Onderste bladen spatelvormig, liervormlg of bochtig vinspletig, de overige ljncetvormig, bochtig getand, de bovenste meest gaatïandig. Kelkzoom veel langer dan de buis. Kroonbladen spatel-ruitvormig, wit. Meeldraden 6-8. 1,00-1,50. (■—Augs., Septr. Sierplant uit N.-Amerika. G. Lindheliuérl Kiifilnt. 9. Trapa L. IV. Ondergedoken bladen paarsgewijs, lijnvormig, vormig vertakte wortels , de drijvende in Fig. 915. Circaea lutetiana. rosetten . langgesteeld, ruitvormig, getand, a i,|00tll; i, na wegneming der lederachtig (lig. 916). Bladstelen in het mid- kroonbladen; c vrucht, bij rf dwars den vaak buikig opgeblazen. Bloemen alleen- doorgesneden; c zaad. staand in de bladoksels. Bloemkroon klem, wit. 0,60-1,20. • . Juli—Septr. Vroeger inlandsch, in vijvers, nu niet meer. Water noot. T. nat hum L. Tig. 916. Trapa natans. n bloem b bloem, bij c zonder kelk; 'I vruchtbeginsel met meeldraad r vrucht, b(j /' overlangs doorgesneden. LXXXV. Fam. Halorrhagidaceeën. Water- of landvlanten meeat eenhuizig of 2-slachtig. Kelk• 2-4 slippig of ontbrekend. Bloemkroon 2-4-bladig of onduidelijk. Meeldraden S of 4, met de bloemkroon op dm kelk gezeten, of 1-2 (doch dan is de bloem 2-slarhtigJ. Vruchtbeginsel onderstandig, 4-hokkig met 4 zittende, stempels of 1-hokkig. Vrucht een 4 deelige splitvrucht of een eenzadige vrucht. Bladen krans- of wortelstandig. 1 Wildgroeiende, meestal waterplanten 2 Sierplant. Landplant met «eer groote bladen Gunnéra J01. 2 Planten 1-huizig. Mannelijke bloemen: Kelk 4-deelig. Kroonbladen 4, spoedig afvallend. Meeldraden 4 of 8. Vrouwelijke bloemen: Kelk kleiner. Kroonbladen zeer klein. Splitvrucht 4-deelig. Bladen vindeelig Myriophyllum j»o. Bloemen 2-slachtig. Bloemdek onduidelijk, een iets vooruitstekenden, ongedeelden rand vormend. Meeldraad 1. Stijl 1. Vrucht eenhokkig, eenzadig. Bladen lijnvormig . . Hippüris 49t. 1. Myriophyllum L. Vederkruid. Waterduxzendblad. xxi. Kale, ondergedoken, alleen tijdens den bloeitijd met de bloeiende tak- ütrii zien uuvtrii ueii Wciiurspicgcj veiheffende kruiden met draadvormigen stengel , kransstandige . sterk gedeelde bladen en kleine witte of roode bloemen, die aren vormen. . . 1 1 Schutbladen alle vinspletig of gevind, even lang als of langer dan de bloemen (fig. 917). Bladkransen 5-6-tallig. Aren steeds rechtopstaand. Bloemen alle in kransen, C\ At? A O/» -s I T • ruae. . ifuui— Augs. In vijvers en in slooten in heide- en veenstreken. Vrjj algemeen. Kransveder kruid. M. verticillatum L M. proserpinacoides Gilt. et Honk. dicht vederkruid. met dicht bebladerde, boven water tig. 918. Myriophyllum spicatum. uitgroeiende takken. Bladkransen Fig. 917. u mannelijke, b vrouwelijke bloem. 4-p-tallig. Bladen kamvormig- vindeclig. Uit Z.-Amerika. Ontvlucht uit den Leidschen Hortus. B(j Leiden. Bovenste schutbladen ongedeeld, korter dan de bloemen. Bladkransen meest 4-tallig 2 2 Aren x-echtopstaand (Hg. 918). Bloemen in kransen, Bladslippen Septr. Als de eerstgenoemde. Algemeen. Aarvederkruid. M. spicatum L. Mannelijke bloemen alleenstaand, in een eerst overhangende aar, aan wier voet de vrouwelijke in een krans staan. Bladslippen meest afwisselend (fig. 919). Bloemkroon rose. 0,15-0,30. 4. Juli—Septr. vi-vi-icrR. Vrii zeldzaam .  Fig. 919. Als de . Teer meest tegenoverstaand. Bloemkroon rose. 0,30-1,50. 2).. Juli Septr. Als de eerstgenoemde. Algemeen. Aarvederkruid. M. spicatum L. Mannelijke bloemen alleenstaand, in een eerst overhangende aar, aan wier voet de vrouwelijke in een krans staan. Bladslippen meest afwisselend (fig. 919). Bloemkroon rose. 0,15-0,30. 4. Juli—Septr. vi-vi-icrR. Vrii zeldzaam . Fig. 919. Als de . T e e r vederkruid. M. alterniflórum D. C. 2. Hippüris L. 1. 1 Stengel rechtopstaand, boven het water uitstekend, zelden drijvend, buisvormig, dicht bebladerd (fig. 920). Bladen 8-12 bijeen in een krans, lijnvormig, gaafrandig, de ondergedoken teruggeslagen. Bloemen zittend in de bladoksels, groen. 0,15-0,90. 1|~ Mei— Augs. In en langs poelen, moerassen «*1 o 1 /-int o n Vrii fllfypmppn. ou oiuuvvui * o ., « » • 1 Duizendknoop. Lidsteng. H. vulgaris L. 3. Gunnéra L. Tl. 1 Bladen groot (-0,8 lang en breedi, niervormig. bijna cirkelrond, hoekig gelobd en grof gezaagd, zachtstekelig, aan 1,3-3,0 lange. purperkleurige stelen. Bloemen in dichte aren, aan wortelstandigo stelon, die korter dan de bladstelen zuil. 4- Apr.—beptr. Sierplant uit Peru en Chili t svabra R. et l «v. Fig. 920. Hippuris vulgaris- a stengeldeel met bladen en bloemen; b mannelijke, c vrouwel(jko bloem; d vruchtbeginsel, overlangs doorgesneden, b(j e in dwarsdoor- sneue:/ zaaa. LXXXVI. Fani. Lythraceeën. Kattenstaartachtigen. Kelk- 6-1'2-tandig. Bloemkroon 4-7-bladig of ontbrekend. Meelt/raden 4-14 , wet dr bloembladen op den kelk gezt ten. Vruchtbiginsel 2-4-hokkig met 1 stijl 0f zittenden stempel. Vrucht een doosvrucht. 1 Kelkbuis klokvormig, iets samengedrukt, 12-tandig. Kroonbladen 6, klein of ontbrekend. Meeldraden 6. Doosvrucht onregelmatig openspringend , • • Péplis 49t. Kelkbuis buis- of trechtervormig. Bloemkroon soms ontbrekend. 2 2 Kelk 8-12-tandig. Kroonbladen 4-6, rood. Meeldraden 6-12. Doosvrucht langwerpig, met 2 of 4 kleppen openspringend. Lythrum 4»*. Kelk tf-12-tandig, beneden met \ knobbel of spoor. Kroonbladen 6-7, ongelijk of ontbrekend. Meeldraden 9-14 Cup hén S&9. 1 Fig. 921. Lythrum salicaria. a kelk en stijl; I» kelk, opengesneden, niet meeldraden en een kroon blad: e stamper: d vrucht, bit e in doorsnede. Fig. 023. Peplis Portula. a bloem: h stamper: c vrucht, bij il in doorsnede • Tian j-vi. '< »iuuul, u\j r ui aoorsneae. Bloemen alleenstaand in de bladoksols met 6-2 meeldraden: klour roodachtig-lila. Kelk aan den voet met 2 zeer korte, priemvormigo schutblaadjes. Bladen verspreid, langwerpig-lancetvormig (fig. 922). 0,07-0,22. 0.Jnli-Soptr Rotterdam. Hyssop kattenstaart. L.liyssopil'ólia L. 3. Péplis L. vi. Stengel liggend, roodachtig, vertakt (fig. 923). Bladen tegenoverstaand, omgekeerd-eirond, stomp. Bloemen bijna zit- Fig. !»22. 1. Cuphéa Jacq. XJ. 1 Bladen verspreid of tegenoverstaand, eirond-lancetvormig, st^fbehaard. Kelk lichtviolet, boven groenachtig, ongelijk ti-12-tandig. Kroonbladen ongelük, rose tot purper en scharlakenrood, boven vaak met een purperkleurige vlek. 0,80-0,50. Q. Juli—Octr. Sierplant uit Mexico i* C. lanceolata Alt. 2. Lythrum L. Kattenstaart. Parlijke. xi. vi. Kruiden met enkelvoudige, gaafrandige bladen en in kransen gerangschikte, een eindelingsche aar vormende, purperkleurige ot roode bloemen 1 1 Bloemen in een verlengde, 8-12 meeldraden (fig. 921), uit schijnkransen bestaande aar, met purperkleurig. Buitenste 6 kelktanden priemvormig, dubbel zoo lang als de 6 binnenste driehoekige. Bladen tegenoverstaand of in kransen, lancetvormig met hartvormigen voet. Plant min of meer behaard, meest niet vertakt. 0,60-0,90. Ij.. Juni— Septr. Aan waterkanten, in vochtige weilanden en in rietgronden. Zeer algemeen. Kattenstaart. L. salicaria L. tend in de bladoksels. Bloemkroon zeer klein, rose. 0,07-0,22. O-Ij- Juni—Herfst. Op moerassige plaatsen in zand- en heidestreken. Vrij algemeen. Waterpostelein. P. PÓPtllla L. De kleine vormen lilken op Centuncu lus minimus, de groote op Isnardia p a 1 u s t r i s; van beide zijn zij te onderscheiden door de stompe bladen en van C a 1111 r i c h e s t a g n a 1 i s door den brozen aard van deze. LXXXVII. Fam. Thymelaeaceeën. vm. Heesters of hoornen. Kelk onderstandig, gikleurd, 4-föjsplettg. Meeldraden 8-flOJ. Stamper 1 met korten stijl en stempel. 1 Kelk bloemkroonachtig gekleurd, afvallend. Vrucht een steenvrucht. Heester Daphne 493 1. Daphne L. 1 Bloemen in bundels, meest van 3, zittend, in de oksels van afgevallen bladen, vóór de bladen verschijnend, licbtpurper of wit (fig. 924). Vruchten rood, sappig. 0,30-1,20. K Maart, April. In bosschen. Zeer zeldzaam. Ook als sierplant. Vergiftig! Ronde peper. Peperboompje. 0. Mezeréum LLXXXVIir. Fam. Èlaeagnaceeën. Heesters of hoornen, 2-huizig of 2 slachtig. Bloemdek onderstandig, van binnen gekleurd, 2-4 spletig of -deelig. Meeldraden 4-6. Vrurlit- if i mot 1 ilnl fin stPIHTifil 1 Pianten 2-huizig (fig. 925). Mannelijke Fte- 9-4- DaPhne Mezereum. bloemen: bloemdek diep 2-deelig. ^^TKwIarvlSfde Meeldraden 4. Vrouwelijke bloemen : vleezlge mag^ain^wcggenomen, bloemdek buisvormig, 2-spletig. Stempel 1. Schijnbes eenzadig Hippóp haes 493. Bloemen tweeslachtig, soms door het ontbreken van den stamper mannelijk (tig. 926). Kelk klokvormig, 4-D-spletig. Meeldraden 4-6. Styl 1. . . Elaeagnus 4 94. 1. Hippóphaes L. xxii. 1 Doornige struik (fig. 925). Bladen lijn-lancetvoimig, kortgesteeld, van boven kaal, van onderen wit of grijsschilferig. Bloemen klein. Kelk bruinachtig. Schijnbes oranje. 1,20-4,50. f\ April, Mei. In de duinen. Algemeen. Ook als sierstruik. Kattendoorn. Duindoorn. H. rhamnoides L. 2. Elaeagnus Tra. Olijfwilg. iv. Zonder doornen. .Jonge takken roestkleurig-schilferig. Bladen elliptisch. aan weerszijden zilverwitsuliilferig; Bloemen ten laatste naar beneden gebogen , welriekend. Bloemen van binnen geel. 1,50-3,ü0. I). Mei, Juni. Sierstruik uitXoord-Amerika. Zilverkleurige olijfwilg. f E. argéntea Fursli. Fig. 92». Hippophaes rhamnoides. « tak met mannelijke, c met vrouwelijke bloemen; h mannelijke, d vrouwelijke bloem: e stamper: /"vrucht, overlangs doorgesneden. I"ig «2ti. Elaeagnus angustifolia. n bloem: /< opengespleten bloenidek met meeldraden : c stamper; tl vrucht, by e overlangs doorgesneden. Zonder doornen. Jonge takken bruin-schilferig Bladen eirond of eirond langwerpig gaafrandig, van onderen zllverwit-schilferig met eenige bruine schilfers in het begin er bil, van boven lichtgroen. Bloemdek van binnen zwavelgeel. lnO-200 Ij. Mei. Sierstruik uit. Japan. (E. edulis Hort.i f K. lóngipesGray Meest doornig, boomachtig ifig. 926). Jonge takken zilverwit-schilferig Bladen lang' werpig-lancetvorniig tot lancetvormig, van onderen dicht-, van boven los zilverwit, schilferig. Bloemen rechtopstaand, welriekend. Bloenidek van binnen geel. 3"j0-ti(0 I». Mei, Juni. Sierstruik uit Z. Kuropa. Smalbladige ol«fwilg. + e. angnstlfólla l. 1,XXXIX. Fam. Rosaceeën. Roosachtigen. Kelk- 3-5-slippig, som» met bijkelk. Bloemkroon 4-6-bladig of ontbrekend. Meeldraden 1-4 ot' ceel, erenals de bloembladen op den kelk gezeten. Smnpers 1 tot veel, vrij, elk met een stijl of een onderstandig 1 o-hokkig vruchtbeginsel met 1-5 stijlen. Vrucht een dop-, steen-, bes-, appel- of kokervrucht. 1 Kruidachtige planten ^ Heesters of boornen „ 2 Bloemen zonder bloemkroon , klein Bloemen met kelk en bloemkroon . . . . • • • • • • • o Kelkslippen 4 (fig. 977). Bloemen 2-slachtig (meeldradett 4J of planten eenhuizig (mannelijke bloemen met vel» meeldi aden). Vruchtbeginsels 1-3. Bladen gevind • • • P 0 u' r 1U m *"• Kelkslippen 8, afwisselend kleiner (fig: 974). Bloemen 2-slachtig, met 4 of 1 meeldraad. Vruefctbeginsel 1. Bladen gelobd ot gespleten • • . . Alchem.U.m 4 Kelkslippen in een rij, evenveel als kroonbladen . . • • • » Kelkslippen in 2 rijen, dubbel zooveel als kroonbladen, de buitenste 5 Bloemkroon geel' (fig. '979).' Vruchtbeginsels en stijlen 2 Kelk met hakige, later uitgroeiende stekels bezet. Bloemen in aai vormige trossen. Bladen afgebroken-gevind . AgrimoniaJf«. Bloemkroon witachtig. Kelkslippen en kroonbladen 5 .... b 6 Bladen enkel- of dubbel-gevind • ■ ■ o Bladen 3-tallig of handvormig-samengesteld. . . . . ■■ • * 7 Bloemen 2-slachtig, in samengestelde bgscherraen (fig. 981). Vrucüt- ies meest meer dan 5, niet openspringend. Steunbladen aanwezig, groot Ulman.m Planten '2-huizig. Bloemen in pluiravormig gerangschikte aren. Vrachtjes raeest 8, doosvruchtachtig, openspringend. Steunbladen ontbrekend. . A ru ncu* 5 J ». 8 Vruchtjes steenvruchtachtig, sappig, tot een schijnbes vergroeid. Bloemen alleenstaand of in schermvormige trossen (hg. «&<)• Kubus sot. Vruchtjes droog, 5, 1-4-zadig. Bladen 3-tailig. Kroonbladen Uin-lancetvorraiK, iets ongelijk. Bloemen in pluitnvormige trossen Gillen ia & M». 9 Vruchtjes langgenaald door de blijvende, behaarde stijlen. Vrucht¬ bodem droog, rolrond. Bladen afgebroken-liervormig-gevind. Bloemkroon geel of roodachtig . • • • • • • G e u m i0?\ Vruchtjes ongenaald, met korte, afvallende stijlen . • • • • ,lu 10 Vruchtbodem droog, zich niet vergrootend. Bladen handvolmig- samencesteld, zelden gevind. Bloemkroon geel, zelden wit. Potentilla stt. Vruchtbodem zwamachtig, zich vergrootend (fig. 965, 966). Bla- den gevind. Bloemkroon kleiner dan de kelk, donkerpurper. TT , , . Cómarum s 10. \ ïuchtbodem sappig wordend en tot een schijnbos uitgroeiend (fig. 959). Bladen 3-tallig. Bloemkroon wit . . F r a g a r i a so9. Stijlen talrijk. Vruchtbeginsels bovenstandig of schijnbaar onder- standig. Stekelige heesters 12 Stijlen 1-5 13 12 Vruchtbeginsels in den hollen krocsvormigen, tan laatste vleezigen bloembodem ingesloten (fig. 947). Vruchtjes nootachtig. Bladen v geIAud "• 3M. Vruchtbeginsels met ingesloten (fig. 957). Vruchtjes sappig, steenvruchtachtig, samen tot een schijnbes vergroeid. Bladen hand- vormig-samengesteld , zelden gevind Ru bus sot. Vergelyk ook Potentilla fruticósa bladz. 5 11. 13 Viuchtbeginsel onderstandig (dus onder de bloem als een knob¬ beltje te zien) Vruchtbeginsel of de vruchtbeginsels bovenstandig (soms is onder de bloem wel een knobbeltje, maar dan zit het vruchtbeginsel los daarin) 20 14 Kelk 5-spletig of 5-deelig ...!.! 15 !?etj 'c°r';e. tanden (fig. 930). Bladen ongedeeld, gaafrandig. Vrucht met 3-5 steenharde hokjes . Co toneasier tvonmg (flg. 038). Vrucht met 5 dunvliezige hokken Bloemen in trossen Am elancliier 5««. 20 Stijl 1. Vrucht een steenvrucht. Bloemen alleenstaand of in 2- raeerbloemige bloeiwijzen *) 24 Stjllen 2-5. Vrucht doosvruchtachtig, openspringend, meerzadig 21 21 Bladen verspreid 22 Bladen tegenoverstaand, enkelvoudig. Sierheester . . . Rliodoty pos 5 tti. 22 Vruchtjes meerzadig, vrij of' vergroeid (fig. 982). Kroonbladen wit tot rood, op een schijfvor¬ mig uitgebreiden bloembodem. Planten 2-slachtig of 2-huizig. Kruiden of heesters. 23 Vruchtjes eenzadig, bolrond, vrij. Kroonbladen geel. Bloemen 2-slachtig. Heesters. K é r r i a SI O. 28 Vruchtjes aan den voet verbonden, met 2-4 zaden, b(j rijpheid opgeblazen, 2-kleppig. Steunbladen vr(j groot, afvallend. Bloeiwijze scherm-pluimvoimig. Physocarpus S17. Vruchtjes vrij, meerzadig, niet opgeblazen, alleen aan den buiknaad openspringend, voor de kroonbladen staand. Steunbladen klein of verdwijnend. Bladen ongedeeld of gelobd. Spiriiea 317. Vruchtjes aan den voet verbonden, voor de kelkslippen staand, niet opgeblazen, alleen aan den buiknaad openspringend Steunbladen duidelijk. Bladen oneven-gevind. Ba s i 1 i m a sié» 24 Bloemkroon meest wit of lichtrose (fig. 988). Vleesch der steenvrucht sappig. Steen gegroefd of glad . . . . Prunus 319. Bloemkroon rosé (fig. 9831. Vleesch der steenvrucht niet sappig. b(j rijpheid onregelmatig openspringend. Bloemen 2 aan 2, zelden alleenstaand. Aniygdaius Sin. De tamilie der Rosaceeën wordt in 6 onderfamiliën verdeeld nl. de Pomeeën (gesl. Crataegus, Mespilus, Cotoneaster, Cydonia, Amelanchier, Pirus, Sorbus), de Roseeën (gesl. Rosa), de Potentilleeën (gesl. Geum, Rubus, Fragaria, Comarum, Potentilla, Alchemilla), de Poterieeën (gesl. Sanguisorba, Agrimonia), de Spiraeeën (gesl. Aruncus, Spiraea, Physocarpus, Basilima, Ulmaria, Gillenia, Rhodotypos, Kerria) en de Pruneeën (gesl. Aniygdaius, Prunus). 1. Crataégus L. Meidoorn. Hagedoom. Haagapptlboom. xn, Iioomen of heesters met gedoomde takken, verspreide, gesteelde, aan den voet meest wigvormige bladen , halfhartvormige steunbladen en eindelingsche , schermvormige trossen of beschermen van bloemen. 1 1 Bladen langgesteeld of gelobd tot gedeeld 2 Bladen kortgesteeld, ongelobd 4 2 Stglen 1 of 2 3 Styien ö. Meeldraden meest 1015. Waden eirond of hartvormig, zwak gelobd,gezaagd, dun, niiii of moer behaard, zeer groot. Vrucht melig, met groote gezaagdo kelkslippen, behaard, scharlakenrood. Bloemkroon wit. 3,00-6,00. Ij. Mei. UitN.-Amerika. Sc ha rl a k en r oo d e meidoorn, t C. eoecinea L. 3 Hladen 3- zeldzamer 5-lobbig, met naar voren gerichte, ongelijk ge¬ zaagde lobben, van onderen bleeker, evenals de takjes kaal. Kelk- •| lil liet wild komt van do onder 24 go noem de geslachten b y ons alleen het geslacht Prmias voor. heikels, Gtiü. Flora, 4-13,00. b. April, Mei. Sierstruik uit N.-Amerika. Ook wel verwilderd. Kanadeesche rots mispel, ■j* A. cauadénsis Torr. et (iray. 6 Pirus L. xil. Boomen of heesters met gestoelde bladen en witte of' roseroode bloemen in 8chermvormige trossen . 1 1 Bladen in den knoptoestand ineenge¬ rold. Bloemen in schennvormige Fig. 9;i3. Amelanchier vulgaris. trossen 2 a bloem: h kroonblad: c stamper. Bladen in den knoptuestand gevouwen. Bloemen in tuilvormige trossen. Stijlen vrij. Kroonbladen niet onbeliaarden nagel. Vrucht rood, behaard. Bladen langwerpigovaal, Steeds van onderen behaard. Bloemen wit. Ij. 1,00-2,oo. Mei. Uit NoordAnienka. B(j ons gekweekt en enkele malen verwilderd. Arbutusappel. -}• P. arhutifólia L. var. erythrocar|m. <2 !5ti]Ien vrg. Helmknopjes rood. Hladen rond of eirond, kort-toegespitst, klein-ge/aagd, omstreeks even lang als de steel (fig. 934). Vrucht aan den voet versmald of afgerond. Vruchthokjes naar buiten afgerond. Bloemkroon wit. 6,00-18,00. t> April, Mei. In bosschen zeldzaam wild, dan doornig. In vele variëteiten ge¬ kweekt Peer. P. communis L. Fig.m. Stijlen aan den voet vergroeid (fig. 935). Helmknopjes geel. Bladen in de jeugd van onderen viltig, eirond. Bloemstelen 2-3-maal zoo lang als de kelkslippen, evenals de kelk dunviltig. Vrucht boven en aan den voet verdiept. Vruchtbokjes naar buiten scherpkantig. Bloemkroon rose, zelden geheel wit. 6,00-9,00. K Mei. In bosschen zeldzaam wild, dan doornig. In vele variëteiten gekweekt Appe 1. P. Malus L. Als sierplanten vindt men: Stylen vrii. Schtfnvruchten aan den voet versmald. Bloemstelen met schutblaadjes bezet. Bladen lancet vorm ig tot lijn-lancet zonnig, gaafrandig, vooral in de jeugd grijsviltig. Takken verlengd, slank, overhangend, evenals de knoppen behaard. Bloemen in een enkelvoudigen, schermvormigen tros, klein, kortgesteeld. Kroonbladen lanswerpig, in een steel versmald, wit. 3,00-"),00. I>. Mei, Juni. Afkomstig uit West-Azië Wilgappel, f P. siilicitolia L. til. Stylen aan den voet vergroeid. Vrucht aan den voet verdiept. Bloomen reukeloos of zwak riekend, in schermen of hoopjes 2 Fig. 935. Pirus Malus. a bloem na verwijdering der kroonbladen en der meeste meeldraden: h stamper; r vrucht, dwars doorgesneden: d vakje van het klokhuis met 1 zaadje. Fig. '.*36. Sorbus aucuparia. a kelk: h bloem na verwijdering der kroonbladen: ckrounblad: '/stampers: e steenvrucht in dwarsdoorsnede, bij /" in lengte-doorsnede. Kelkslippen afvallend. Stylen aan den voet onbehaard. Stelen der witte bloemkroonbladen korter dan «Ie kelkslippen. Bladen eirond tot rondachtig. gespitst, gezaagd, meest kaal. Vrucht zoo groot als een kers, zuur, rood of geel, langgesteeld. •2,50-3,00. Ij. Mei, Juni. Uit, Siberië Bes appel, -j- P. haccata L. Kelkslippen blijvend. Styi aan den voet behaard. Bloemen kortgesteeld. Vrucht grooter. Bladen in de jeugd behaard, gekarteld gezaagd 3 Bloemen roserood, groot. Steel der kroonbladen langer dan de kelkslippen. Bladen eirond-langwerpig. Vrucht aan den voet niet of slechts weinig verdiept, meest (8)10'hokkig. Meest lieesterachtig. In tuinen vaak gevuld, met roode en witte bloemen. 'J,óO-.'S-5a I). Mei. Uit China. Prachtappol. -j- V. speetabilis Ait. Bloemkroon wit, kleiner. Steel der kroonbladen korter dan de kelkslippen. Bladen eirond tot elliptisch. Vrucht aan den voet verdiept, 5-hokkig. Boomachtig. .'),0tHi,0h. 1/. Mei. Uit Noord-China en Zuid-Siberiê. Pruimappel. + P. prunitolia W'illd. 7. Sórbus L. Lijsterbes, xir. Boomen met enkelvoudige, oneven-gevinde of vindeelige bladen, veelbloemige, schermvormige bloei wijzen en witte bloemen . . . . 1 1 Bladen oneven-gevind, in de jeugd dicbtbehaard, later kaal of van onderen iets behaard 2 Bladen enkelvoudig, niet (of hoogstens aan den voet iets) gevind. Stijlen 2 of 3. Boomen of groote struiken. Kroonbladen afstaand, wit 3 2 Knoppen viltig, droog (fig. 936). Blaadjes langwerpig-lancetvormig, ongelijk gezaagd. Bloeiwijzen veelbloemig. Stijlen meest 2-5. Vrucht bolrond, zoo groot als een erwt, rood. Bloemkroon wit. 3,00-9,00. K Mei, Juni. In zandige, boschrijke streken, ook vaak aangeplant. (Firus aucuparia Gaertn.) Kraalboovi. Vogelbessenboom. Kwetsenbeienboom. Kwalsterboom. Siepenhout. Stiphout. Lijsterbes. S. aucuparia L. Knoppen bijna kaal, kleverig. Blaadjes langwerpig, spits, scherpgezaagd. Bloeiwijzen 6-12-bloemig. Stijlen meest 5. Vrucht peervormig, zoo groot als een kers, rood (fig. 937). Bloemkroon wit. 8,00-1"),U0. I). Mei. Sierboom. (Firus domestica Sm.) Peerlijsterbes, -f S. doméstlca L. i Bladen ton laatste aan weerszijden kaal, gelobd, aan weerszijden met .1-5 ziinerven: lobben ongeluk-gezaagd. sDits. de ondersto veel grooter, afstaand (fig.938i. Vrucht elliptisch, bruin, lang pj„ m- pi_ <,os hard blijvend. 3,CKM2,00. Ij. Mei, Juni. Sierplant uit Zuid- Duitschland +8. tormlnalis Crtz. Bladen ton laatste alleen van boven kaal, van onderen gr(js- ot witviltig, rond-eirond . ongelijk dubbel gezaagd of zwak gelobd, stevig, aan weerszijden met 7-10 zijnerven (fig. H89>. Lobben gezaagd, naar voren gericht, evenals de zaagtanden van liet midden naar don voet kleiner wordend. Vrucht bijna bolrond, bruinrood of geelbruin, melig. .*i,(XM5,00. h. Mei. Sierboom. (Pirus Aria Ehrh.) . . . . Meelpeer. + S. Aria Crtz. Ken bastaard van S. Aria en S. aucuparia is S. hvbrida L.. een bastaard van S. Aria en S. torminalis is S. latifolia Pers. Fig. 939. 8. Rósa Trn. Roos. xn. Stekelige heesters met oneven-gevinde bladen, met den bladsteel vergroeide steunbladen, groote. meest welriekende bloemen en vleezige schgnvruchten. Bloemen alleenstaand of' in beschermen. ... 1 Stjjlen vrij, veel korter dan de meeldraden, als een vlak hoofdje uit de kelkbuis stekend .3 .Stijlen tot een zuil vergroeid, ver uit de kelkbuis stekend. Bloemen in schermvormige trossen. Meest kruipende o!' klimmende soorten - Takken klimmend. Steunbladen diep ingesneden, gewimperd. Blaadjes gezaagd. Bloemen 10-20. in dichte trossen aan de einden van korto takken. tisch of omgekeerd-oirond, behaald. Bloemen '>chtros^.Pu[P?{ "'i™1; •t'°°-4'U0- ■ juni, .Tuil Uit China én Japan Gekweekt en verw^derd Haarlem). Veelbloemroos. j R. mnltinora Ihunng. Takken meost liggend. Steunbladen eirond-lancetvormig, vrij smal. Blaadjes dun, enkel eezaaedBloemen aanstaand of tot scherm vormige trossen vereen,g.i. Blaadjes meest breed elliptisch, meest spits, van onderen bleekgroen. Bloemkroon wit. Vrucht rechtopstaand, elliptisch of btjna bolrond, scharlakenrood l^^SO. >. Juni. Hoog-Keppel, St.-Pietersberg, Valkenburg,^ronsveld. (R. 3 Bladloten niet 2 soorten stekels, nl. met rechte, priemvormige of gekromde stekels en met borstels bezet, de bloemdragende takken vaak zonder stekels (fig. 940) 4 Bladloten met tameliik celiike, rechte of ge¬ bogen tot haakvormige stekels bezet (hg. Fig.940. Fig.941. Fig.«+2. 941, 942) 7 4 Buitenste kelkslippen met meer of minder talrijke zydelingsche aanhangsels, na den bloeMidteruSagra, v^-,r de vrucht r«p is, afvallend. Bloemkroon zeer groot, meest bloeityd teruggeslagen, vuoruevx , of »Una bolrond, donker scharla¬ kenrood. Bloemstelen en kelken met gesteeiae Klieren oe/et. ciaueii stijf en hard, laat afvallend. Blaadjes ij, groot, breed elliptisch, met breede, stompe, meest klierachtig-getande tanden, van boven donkergroen, van onderen bleeker tot wit, min ot meei behaard r ix b-iiprjH'htiEr-trttwimDerd. Grootere Fig. i>43. stekels min of meer gebogen. 0,30-1,20. Ij. Mei, Juni. Gekweekt, ook zelden verwilderd in heggen en langs akkerranden. „41110* I Franse ne roos. 7 K. gaiuca l. Grootere stekels krachtig, sikkelvormig. Blaadjes minder styf, klierachtiggewimperd Bloemen knikkend meest 'thtT^e bllna steeds geyu d. Kelkslippen eirond-lancetvormig. Veel gekweekt, de variëteit c e n 11 i u 1 ia L. Een variëteit hiervan is do K. muscósa L., de mosroos, waarby de bloem' stelen en kelken door bladachtig uitgegroeide klierborstels byna mosathti^ bekleed zijn. Stekels"'tametijk gelijk' gSkrömd, ^LlTS^Knbladen meest katnvormig-ingesnèdenT Blaadjes ni'eest eh"nd langwerpig, iets t^gespRst gezaagd van boven kaal irlanzend-groen van onderen min ol meer behaard. Bloemen vaak In scherm vorniige trossen ot sclierinen. Kelkslippen na den bloe.tv)d teruggeslage.i son.s afvallend. Bloemkroon rove. Vrucht langwerpig-omgekeerd-eirond^ 1.00-2,«J. I>. Een der voornaamste grondvorme^voor^teelt der ^kweekt M||| (irootere stekels krachtig, sikkelvormig. Blaadjes groot roie" ^èn gezaagd, van onderen iets behaard en klierachtig, ■wat' S met klierborstels bezet. de eerste meest vrO lang. Kelkslippen ten aatste terug j^slagem Bloemenmeést gevuld. Bloemkroon «uiver wit ot roodachtig. Vrucht eirond, rood. 1,00-2,50. Ij. Gekwoekt als sierplant. Witte roos. f R. albii L. «> «. 111 j rttiwfnnnrl f) tveiKSlippen ongeueeiu, na uun "iwuyu 5 Steunbladen alle geljjk, smal. Blaadjes meest 9 (7—11), klein , eirond-langwerpig of omgekeerd-eirond , gezaagd, kaal, van boven donkergroen, van ondeui ï /■<;„ qai\ Rlnemen alleenstaand. icu tsivvnv» V ©* v" */* r l_ * l l ig. ft». Bloemstelen kaal, met klierborstels of borstels. Kelkslippen van de rijpe vrucht laat afvallend. Bloemkroon wit, van buiten rood of geelachtig. Vrucht bolrond, zwart- purper. 0,30-0,90. K Juni, Juli. In de duinen zeer veel, ook als sierplant Duinroos. R. pimpinellifólia L. Steunbladen de? "Bloemdragende takken vorbreed. Bloemkroon rose tot rood. zelden wit .. li Grootere stekels aan den voet der bladen parig. Blaadjes gezaagd. Steunbladen deiniet bloeiende takken met hilnn linisvnrmipr.inppnoornlH» ranHan Blaadjes o of 7, ovaal tot langwerpig, vuilgroen, vaak met roode nerven, van onderen dichtgas, zachtbehaard (lig. 945). Bloemstelon meest kort en evenals de kelken kaal en zonder klieren. Kelkslippen blijvend. Bloemkroon klein, levendig rose. Vrucht ■trom, iuiiu ui uvaai, scnariaKenrooa. xaKKen roodbruin. onbe- .... haard. Gepaarde stekels min of meer haakvormig gekromd. 1,20- *>• ' ■ 1,80. Ij. Mei, Juni. Gekweekt en verwilderd, vooral in de duinstreek. Ka nee Ir o os. f R. cinnamómea L. Stekels verspreid, recht, vaak geheel ontbrekend. Steunbladen vlak. Blaadjes meest 91,-11) langwerpig of langwerpig elliptisch, dubbel-gezaagd, van boven groen, van onderen bleeker, verspreid-behaard. Bloemstelen en kelken meest met klierachtige borstels. Kelkslippen blijvend. Bloemkroon rose tot karmijnrood. Vrucht knikkend op een gekronulon steel of hangend, meest elliptisch, van boven vernauwd, bloedrood. 0,50-1,20. Ij. Juni, Juli. Sierstruik. Alpenroos. + R. alpi'na XIII. Ook wordt als sierstruik aangeplant R. rugósa Thunbg. uit O.-Azië. Deze is gemakkelijk kenbaar aan de 5!» groote, van boven donkergroene door het ingezonken adernet rimpelige blaadjes en de behaarde stelen, umo1,50. Ij. Mei—Juli. 7 Blaadjes van onderen zonder klieren 8 Blaadjes van onderen met (vaak in de beharing verborgen) klieren bezet, zelden zonder klieren, doch dan bezitten de bloemstelen klierborstels U >< Kelkslippen ongedeeld, zelden de buitenste met enkele, zeer kleine aan- nangseis. rsiaaen en takken blauwgroen, roodachtigaangeloopen, kaal. Blaadjes elliptisch of eirond-lancetvormig, gezaagd, met eenigszins wigvormigen voet. Blad- en bloemstelen kaal. Stekels weinig, klein. Bloemkroon klein, levendig rose. Vrucht klein, bijna bolrond, rood (flg. 9461. 1,00-3,00. I/. Juni. Sierplant. Roodbladige roos. r RrubrifóllaVIII. Buitenste kelkslippen met duidelijk vinvormige aanhangsels. Fig. 940. Stekels krachtig, haakvormig gekromd 9 9 Bloemstelen lang (langer dan de schutbladen). Kelkslippen terug¬ geslagen, meest vrij vroeg afvallend. Stijlen behaard tot kaal. 10 Bloemstelen kort (korter dan de schutbladenj. Kelkslippen na den bloeitijd afstaand, eerst als de vrucht rijp is, afvallend. Stijlen vvitvvollig. Zie R. tomentosa Sm. 10 Blaadjes geheel kaal, van boven frisch, vaak glanzend-groen, van onderen ^doffer, vaak berjjpt, eirond of elliptisch, scherp-gezaagd (fig. 947). Bladsteel klierachtig, kaal of' in de jeugd zwakbehaard. Bloemstelen meest langer dan de vrucht. Kelkslippen klierachtig-gewimperd. Bloemkroon lichtrose, zelden wit. Stijlen meest dichtbehaard. Vrucht bolrond of langwerpig, scharlakenrood. 1,20-2,40. k Juni. In heggen en aan wegen. Vrjj algemeen Witte bottelroos. Wiepedoorn. Wilde roos. Hondsroos. R. canina L. Rl.iadios van onderen annhireond-beliaard. van boven vaak mot iangore haren, donker groen, eirond of elliptisch, met breede samenneigende tanden. Bladstelen -•'! maal zoo lang als do schutbladen en de vrucht. Kelkslippen behaard. Bloemkroon wit of bleekrose. Vrucht bolrond of langwerpig. 1,20-2,40. b. Juni. Aan heggen en wegen. Amersfoort. ZuidBeveland. lleggeroos. K. duiuetórnm Tliuill. Blaadjes van onderen evenals de bladstelen zachtbehaard, bleeker groen, van boven kaal of met, verspreide korte haren , groen , elliptisch of omgekeord-eirond, toegespitst, met afstaande, toegespitste zaagtanden. Bloemstelen en kelken dicht bezet met klierharen. Bloemkroon groot, levendig-rose. Struik dicht bebladerd met rechtopstaande takken. 1,00-1,50. h Juni. Aan heggen en wegen. Vrij zeldzaam. Heuvelroos. R. collina Jacq. 11 uiaaajes Kiein. oiesets meest ge¬ kromd tot haakvormig, breed. Rosa canlna* ,,, .. . . i a stekels: l> bloem zondoi kroonbladen: Blaadjes van onderen met vele , meeldraad: l). Blaadjes langwerpig, spu>, gaafrandig, van onderen zijdeachtig-behaard. Bloemen in armbloemige, scherm vormige trossen aan liet eind der takken. ®'°®™b?den!®.n vruchtjes ruw-behaard. Bloemkroon geel, groot. 0,60-0,90. I;. Juni, Juli. Sierstruik uit Midden-Europa, soms verwilderd. Heester ganzerik. -{■ P. fraticosa L. Stengel kruidachtig 2 Bloemkroon wit ot geel " Bloemkroon donkerpurper. Plant zijdeachtig dicht behaard. Bladen 3-tallig. Blaadjes diep gezaagd, van onderen witviltig. Kroonbladen omgekeerd-eirond. 0,-10-0,60. 21. Juli—Septr. Sierplant uit Nepal. , „ . __ , ^ Roode ganzerik, f P. atrosanguinea Loilil. Bloemkroon wit. Bladen handvormig-samengesteld, 3-5-tallig . 4 Bloemkroon treel ° Onderste bladen 8-ü-tallig. Blaadjes omgekeerd-eirond-langwerpig of onigekeerd-eirond, grof- en afstaand-gezaagd, ae eindelings staande zaagtand veel kleiner dan die er dient Dy staan (fig. 962). Stengel 2-4-bloemig. Mei, Juni. In het vroegere Beekbergerwoud gevonden. (P. hybrida wanr., r. aiba X fragariastrum). Witte ganzerik. P. alba-sterills Grcke. Bladen 3-tallig. Stengels 1-2-bloemig. Kelkbladen aan den voet van binnen groenachtig, de buitenste slippen nauwelijks na'i zoo lang als de binnenste. Kroonbladen even lang als ol iets langer dan de kelk. Blaadjes aan weerszijden 4-6-tandig. 0,05-0,10. 2J-. April, Mei. Alleen in bosschen in ZuidLimburg gevonden. Aard bei ganzerik. P. frasrarló stram hnm. Lijkt op Fragaria vesca, doch is in bloeienden toestand door de kleinere, elkaar niet aanraKonue uiwihümubu, «y* .nHpi..n herfst door de bebladerde, stijve, bjlna houtige ultloopers en altijd dooi do van onderen HrtnL-öt-blnnwiyroene. aan den rand sterker behaarde b.aadjes te onderscheiden. Bloemkroon korter dan de kelk, klein, lichtgeel (fig. 963) 6 Bloemkroon even lang als of langer dan de kelk. t Stengel liggend of opstijgend, evenals de bladen J U»VinnK/1 niai^nn fTPvin rl Ho bovenste ttlSlttttUU-ucuuaiu. , " . U 3-tal li e (lig. 964). Bloemstelen na den bloei naar bene- \> i 1 nninn (?1 «n /TifTi Tnni—Sentr. Aan ii(ï- -*»4. aen eeuugen. v,urv,tü. -— - » rivieroevers, op des winters overstroomde zandgronden. Zeldzaam. Liggende ganzerik. P. aupina L. s 2550 Deventer, Den Haag. Zutphen, Naarden^s^Am^rdam^^ p L 7 Bloemen alleenstaand of 2 aan 2 ... 8 Bloemen in bijschermen .11 8 Bladen handvormig-samengesteld, 3-5-tallig 9 Bladen afgebroken-gevind (fig. 965). Blaadjes vinspletig, gezaagd, van onderen wit-zijdeachtig behaard. Stengel uitlooperachtig, in de knoopen wortelend. Bloemen meest 5-tallig. 0,15-0,45. IjMei—Juli. Aan slooten en dijken en op grasgrond. Algemeen. Zilverkruid. Blik. Berkho'tterklaver. Reinevaar. Zilverschoon. P. anserina L. Fig. 965. Fotentilla anserina. Fig. tttitj. Potentilla Tormentilla. ii achterayde: h voorzijde der bloem : a bloem van achteren : h kroonblad : c kelk met de meeldraden: <1 vrucht- c kelk met b()kelk, 2 meeldraden en de kelk. stampers: d kelk en de vruchtjes. • ötengel uitlooperachtig, liggend, vaak wortelend 10 Stengel meest opstijgend, niet wortelend (Hg. 966). Stengelbladen alle 3-tallig, zittend, met groote, diep 2-7-lobbige steunblaadjes. Blaadjes langwerpig-wigvormig. Bloemkroon omstreeks zoo lang als de kelk. Wortelstok dik, van binnen rood. 0,15 0,30. I).. Juni—Augs. Op open zand- en heigrond. Algemeen. (Tormentilla erécta L., 1'. silvestris Neck.) Weewortel. Schijtwortel. Meerwortel. Tormentil. P. Tormentilla Neck. 10 Bloemen 5-tallig, groot. Bladen 5-tallig, gesteeld. Blaadjes wig- ri*. vormis-omgekeerd-eirond, gezaagd-gekarteld. Stengel niet of weinig vertakt, vaak kruipend (fig. 967). 0,30■ ^>Fi' o,60. 2J-. Juni—Augs. Langs wegen, slooten en dijken, Fis. 967. ook ODder kreupelhout. Vrij algemeen. Y ij f v i n g e r k r u i d. r. reptans L. Bloemen meest 4-tallig. Bladen 3-tallig, de onderste meest 5-tallig, de bovenste zeer kortgesteeld (fig. 968). blaadjes wigvovmig-omgekeerd-eirond, van voren gezaagd. Sten cel naar boven meest vertakt. u,i»-u,*o. 4. jum Fig. .«g. Augs. Op beschaduwden zandgrond. ^ rij zeldzaam. (Tormentilla reptans L.j. , ..... Kruip ganzerik. P. procünibens oiutn. Van P reptans ook door de niet in de knoopen r-setachtig opeengedrongen bladen, van P. Tormentiiia door de «««tere ^ steeldo Diaoen, ae miuuei geueeiuo »wuu«»«««» oo Bloemend- of S-taMi^''Vruchtjes moest onontwikkeld. Bladen 5-tallig soms 4-tallige er b(j iflg. Blaadjes °™|«^rd-eirond tot^ang- werpig. Stengel naar boven vertakt O,15" |:4n>- J'01 A g ■ Misschien mei gevunueu. l ,uy..„Tr WtJiiieiiguc feaiitv..». ». j. Kii den eersten aanblik houdt men deze voor een klein ex. van 1'. r eptan s mot kleinere 4-tallige bloemen, doch de beharing en de voim d< herinneren eerder aan P. pr 0cu 111 be 11 s. 11 De bloemdragende stengels staan eindelings. . • • ■ • De bloemdragende stengel staat zijdelings en is opstijgend. Onderste bladen 5-(7)-tallig (fig. 970). Stengel en bladstelen ruw-behaard. Blaadjes kaal ot aan den rand, beneden of aan weerszijden behaard, zelden van onderen met sterharen. Vruchtstelen opstijgend, aan den top gekromd. 0,05-0,15. 4. Maart-Juni. Op droge gronden en dijken, in de duinen. Vrij algemeen. (P. opaca li.) Voorjaarsganzerik. P. verna nOtn. 12 Stengel rechtopstaand of opstijgend. Vruchten geplooid • T 1 '-1J . lt) rimpelig, eeiueiu • . D. . i- Stengel opstijgend, viltig. Bloemen klein. Vruchtjes fijn rimpelig, niet gekield. Blaadjes met omgerolden rand, van onderen grij of witviitig (hg. öiaaajes wigvuiimp, aan weerszijden meest met 3 tanden. 0,20-0,60. I}.. Juni—Augs. Op open en bebouwden zandgrond. Vrij algemeen. Z ï 1 v e r a a n z e r i k. P. aroéntea L. 13 Kortere haren van den stengel recht, geen vilt Fl*- ü'1- *■ ig. f2' vormend. Stengel met afstaande, lange haren en dichte, kortere klierharen bezet. Bladen 5-7-tallig met wigvormig-langwerpige blaadjes (fig. 972). Bloemstelen na den bloei rechtopstaand. Blocin- Heikels. Geill. Flora, 4er; d vruchtjes, in e overlangs doorgesneden. Bladen van onderen met tal van kleine, geelachtige klieren bezet (fig. 979). Kelk los-behaard, bij de rijpheid met tot het midden reikende groeven en teruggeslagen stekels. Kroonbladen langwcrpig-omgekeerd-hartvormig, goudgeel. 0,45-1,50. 2J.- Juni— Augs. In bosschen, heggen en aan wegen. Welriekend. Zeer zeldzaam. . . Welriekende agrimonie. A. odorata Mill. 17. Arüncus L. xii. Plant niet 8-tallig dubbelgevinde bladen, ontbrekende steunbladen en tot pluimen gerangschikte aren van bloemen. „a v**™ 1 Blaadjes breed eirond, spits, vaak lang-toegespitst, scherp dubbel-gezaagd. Kroonbladen geelactatig-wit 0,90-1,80. 2*. Juni. Bij ons soms gekweekt en een paai malen verwilderd, i Arnhem , Njjmogen). Uit M. en O.-Europa. (Spnaea Aruncus L.) Gei tob aard. f A. silvester Korstel. 18. Spiraea Trn. Spiraea. xn. Heesters met ongedeelde bladen en meest kleine of weinig ontwikkelde steunblaadjes. 1 1 Bloemen in eindelingsclie pluimen 7 Bloemen in schermvormige trossen of schermen 2 Bloemkroon rood. Bladen van onderen viltig • • ■ • • \ • T Bloemkroon lichtgeel. Bloemen een groote, samengestelde pluim vormend. laKken zwak, vaak overhangend. Bladen breed eirond, min ol meer gelobd, minstens dubbel-gezaagci, van onderen behaard, zeldzamer viltig. 1,50-.i,00. i;. juii, Aug.. Sierstruik uit Noordwest-Anlerika ,ts- '» tur uHAi Rl.'irïen lantrwernitr-lancet vormig, scherp en meest ongel ij K gezaagd, kaal. Kelkslippen afstaand. Takken meest licht en geelrood. Bloemkroon wit of rood. 0,902,00. b. Juni, Juli. Sierstruik uit ZuidoostEuropa en op verscheiden plaatsen verwilderd. Theeboompje, -J- S. saliclfóllii L. :i Bladen eirond-langwerpig, gezaagd, van onderen, evenals de takken, roestkleurig-viltig. Pluimen tamelijk dicht, aan het benedendeel bebladerd. Meeldraden nauwelijks langer dan de bloemkroon. I,ii0-1,"i0. Ij. Juli, Augs. Sierstruik uit NoordAmerika. verwilderd (Apeldoorn:. Viltige spiraea. f S. toinentósa L. Bladen langwerpig, van voren iets gezaagd, van onderen, evenals de takken, griis-viltig. Pluim zeer dicht. lang, aan den voet weinig bebladerd. Meeldraden veel langer dan de bloemkroon. 0,901,20. Ij. Juni. Juli. Sierstruik uit NoordwestAmerika, ook verwilderd (Ruurlo, Deventeri. Douglasspiraea. | 8. Doaglasil Hook. 4 Bloemkroon rood, zelden wit, klein. Bladen eirondlancetvormig, van voren dubbel-gezaagd. Stengel meest alleen van boven vertakt, rond. Bladen van onderen blauwgroen en iels viltig, als zü jong z(jn. evenals de takken roodbruin. Schermvormige trossen eindelings, bijna vlak. 1,00-1,25. b. Juni, Juli. Sierstruik uit China en Japan. -j- S. callósa Tliunhg. Kelkslippen tegen de kroonbladen aangedrukt. Schermaan zlirielinarschebebladerde takies. Stijlen rechtopstaand. Bladen langwerpig of eirond- Fig. 980. Spiraea'salicifolia. elliptisch, scherp gezaagd, met afgeronden voet, bioem waarvan 2 bloem- stur, van onderen bleek, van boven glanzig. Kelk- V'lajen ziln weggenomen: h deze slippen ook later rechtopstaand. Bloemen soms doorgesneden, met g, vuld, wit. 1,00-2,00. b- April, Mei Uit Japan. S^Spers er in: ■ vrucht-j- S. prunifolla Sieb. et ^ncc. met de vruchten. 19. PhysocSrpus Chambess. XII. 1 Blailen langgesteeld, met wigvormigen voet, meest 3-lobbig, in omtrek rondachtig of eirond, ongeluk dubbel gekarteld-gezaagd. Bloemstelen behaard. Kelkslippen eiiond rechtopstaand, dlchtbehaard. Kroonbladen wit. Zaden glanzend 1,50-8,. I). Juni. Sierstruik uit N.-Amerik.i. Verwilderd. (Doetlnchem, Overveen.) (Spiraea opulifolia L.i ..... Sneeuwbal spiraea. f P. opnlil'iülus flaximw. 20. Basilima Rafin. XII. 1 Blaadjes langwerpig, spits, scherp- en aan den voet dubbel gezaagd, het eerste paar kleiner dan de volgende. Bloeiw(jze pluimvormig. Ktoonbladen wit. 1,00-2,40 I; Juni, Juli. Sierheester uit Siberië. (S. sorbifólia L.) . . t U. sorhlfólia Rafln. 21. Ulmaria Trn. xil. Kruidachtige planten met groote, met den bladsteel verbonden steunbladen en afgebroken-gevinde bladen. Bloemen in beschermen. 1 1 Bloemkroon wit. Bladen afgebroken-gevind. Vruchtbeginsels meest meer dan 5 Bloemkroon purper of roso, soms wit met roode meeldraden. Bladon zonder of met zeer weinige eironde zijblaadjes en een zeer groot,, hartvormig 5-7-spletig topblaadje Vruchtjes meest, 5, gedeeld, rechtopstaand. 0,t0 0,80. b. Juni-Augs. Sierplanv uit Japan. (Spiraea palmata Thnbg.) f U. purpiirea Maxlmw. tig. 981. Ulmaria palustris. Fig. H32. Ulmaria filipendula. (( kelk: b bloem, c stampers: d vrucht- a kelk: b bloemen: c vruchtjes: jes; c een vruchtje. a een vruchtje. J Stengel bebladerd (fig. 981). Blaadjes groot, eirond, aan weerszijden groen of van onderen witvi'ltig, ODgedeeld, het eindelingsche grooter, handvormig 3-5-spletig, allo ongelijk gezaagd. Vruchtjes kaal, gewonden. Bloemkroon geelachtig-wit. 0,60-1,20. 2J.. Juni Augs. Op moerassigen veeDgrond, aan slootkanten. Algemeen. (Spiraea Ulmaria L.) Ook als sierplant. Bloeiende olm. Moerasspiraea. U. palustris Moench. Si engel van boven bijna bladloos (tig. 982). Blaadjes klein , '^^«{e^'i'f fn Vruchtjes behaard • recht. Bloemkroon wit,vaa het midden knolvormig verdikt. 0,S0-06a *. Juni, Jun^ Filipendula L.t maal gevonden. Ook als sierplant, dusKwna^p°i" ^ea. f U. tillpéurtula 1. HUI. 22. Gillénia Mnch. XII. 1 Blaadjes langwerpig-lancetvormig. steunbladen Ujnvorniig, Kolk l""m' Bloemkroon wit. 0,f0-l,60. Juli, Augs. Sierplant uit *™ ifoliata MncU. 2-'{. Rhodothy'pos Sieb. et Zucc. XII. 1 Bladen eirond scherp gezaagd. oTi'^chti^0"mS? k'loine'Uis''.°11enpj^Kroon^ kort gesteeld, wit. Kelkslippen 4' j 030-1 00 ÏÏ April—Juli. Sierheester bladen 4, cirkelrond. Vruchtbeginsels 4. vvh.UUI' i'imii jimiuunuiiu, AU ui. ui/ccii rond. —,ö0-iï^X). I>. April, Mei. Uit Azië. Fig. !tS7. Fig. '.'Hl. Persica vulgaris. In vele variëteiten gek week en verwilderd. 7.11 re kers. t P. Cérasus L. Hoofdvormen: Bloemsteel korter. Sap van liet vruchtvlee-ch kleurloos of lichtrood. Meikers. a. udda Ehrh. Bloemsteel langer. Sap van liet vruchtvleeacli roodachtig. Morel. b. aastéra Elirh. ti Bladen meest en kei-gezaagd, bi|na lederachtig, ovaal tot langwerpig-Iancotvorm'g toegespitst, kaal of van onderen op de middelnerf behaard , van bovon glanzend. Trossen los, afstaand, ten laatste knikkend. Bloembladen omgekeerd-eirond, wit. vrucht zwartpurper. t>,i>0-33,00. I>. Begin Juni. Sierboom uit X.-Amerika, ook verwilderd Amerikaanse he vogelkers. + p. serótlna Ehrh. liladen meest dubbel-gezaagd, dunvliezig 7 7 Bladen langwerpig-omgekeerd-eirond of elliptisch, toegespitst, bijna kaal, met afstaande zaagtanden. Trossen meest hangend. Bloembladen omgekeerd-eirond, wit. Vracht zwart. 3,00-18,00. April, Mei. In bosschen en heggen. Vlij algemeen. Wilde sering. Turksche krenten Vogelkers. P. Padus L. Lager. Bladen kleiner, slaver, Trossen sun, rechtopstaand. Vruchten spits. Overigens als de vorige. Gekweekt en verwilderd. Iiotskers. f P. petraéa Tauscli. Bladen ovaal of btfna omgekeerd-eirond, toegespitst, met vaak aangedrukte zaagtanden, van onderen meest in de oksels der aderen behaard. Trossen rechtop- o!' afstaand. Bloembladen rondachtig, wit. Vrucht rood. .'{,00-15,00. Ij. Einde Mei. Uit N.-Amenka. Sierboom, soms verwilderd. Virginische kers. + P. virginiana L. 8 Vruchtbeginsel en vrucht kaal. Vrucbt berijpt. Bloemen duidelijk gesteeld. Pruim. 9 Vrucht fluvveelachtig-viltig, onberijpt. Bloemen bijna zittend of kortgesteeld. . . . Abrikoos. 13 9 Takken eerst behaard .... 10 Takken kaal (of bij P. italica soms dun en fijn behaard). Vrucht hangend. Meest zonder dorens . 11 10 Bloemen meest een in iederen knop, vóór de bladen verschijnend (fig. 988). Bloemstelen kort, kaal. Kroonbladen langwerpig, circa 0,006 lang. Bladen meest langwerpig-elliptisch, gezaagd, van onderen weinig behaard, ten slotte kaal. Vrucht rechtopstaand, circa 0,01 dik, bolrond, donkerblauw, niet de steenkern; f zaad. sterk beriiDt. hard. zeer wrang. Takken zeer kortbehaard. Ge doornd. 1,50-3,00. k April, Mei. In heggen, aan kanten van akkers, ook in de duinen. Vrij algemeen. Slee. Sleepruim. Sleien. Trekkebek, Sleedoorn. P. spinósa L Bloemen meest '2 bHeen in iederen knop. Bloemstelen zachtbehaard, lang. Kroonbladen bijna rond 0,01-0,015 lang. Bladen eirond of langwerpig, van onderen en in het eerst ook van boven verspreid behaard. Vrucht hangend, bolrond, zwartviolet, zoet (krlekpruim) of geel (mirabellei of groen 'Reine claude?). Takken fiuweelachtig-viltig. Minder gedoomd of zonder dorens. 8,0"-(>,o0. Ij. April, Mei. Gekweekt en soms verwilderd. K roosjes. f P. Insltitla L. Vrucht rechtopstaand, klein. Bloemstelen weinig behaard. Overigens als de voiige. 3,00«i00. b. April. Mei. Zuid-Beveland, Apeldoorn, Gram-bergcll. Breda, Walcheren. H e e 31 o r p r u i m. P. friiticans Weihe. 11 Bladen tamelijk klein (tot 0,04-0,07 langi, eirond-langwernlg of omgekeerd-eirondlangwerpig, weinig behaard, van onderen op de middelnerl eerst b(jna viltig. Bloomen alleenstaand in iederen knop. Bloemstelen kaal. Kelkslippen van binnen Fig. 988. Prunus spinosa. « bloemdragende tak: h vruchtdragende tak: c bloem: <1 kelk met stam¬ per en oen meeldraad: e halve vrucht aan den voet fijngrjjsviltig. Vrucht bolrond (tot 0,053 in middellijn), rood. 3,00o,00. April, Mei. Uit. West-AziC. Ook verwilderd. Vooral wordt gekweekt de vorm met bruinrood gekleurde bladen. (P. Pissardi Carr.) geK weekt ae „ „ Kerspruim. + P. cerasifera Ehrli. Bladen srooter. Kekslippen van binnen verspreid en fijn zachtharig. Bloemen meest 2 byeen. Bloemstelen ri.eest behaard . 10 12 Bladen eirond-langwerpig, stomp, van boven van liet begin af kaalvan onderen eerst op de nerven verspreid, op de middennerf di.hter behaard, later kaal. Kroon bladen rond, 0,01-0,015 lang, zuiver wit. Vrucht rond, meest eroenach t ie(Reine claude). Tot 10,00. April. Mei. Vaderland onbekend. Italiaan sche pruim, f P. italica Borkh. ^cgespiisi-, van Doven eerst , spreid ftm behaard, van onderen blijvend zacht behaard 1 iflg. novu. K loon bladen langwerpig-eirond, groenwit. Vrucht langwerpig, meest blauwzwart, zeldzamer rood of goudeeel (eierpruim). 3,00-7,00. I). April. Uit West-Azië. Gekweekt in velo variëteiten en verwilderd. Kuets. Pruim, t P. rinmvsii»» i Bladen rondachtig-eirond, vaak aan den voet eenigszins hartvormig, toegespitst dubbel-gezaagd, kaal, langgesteeld (fig. 090). Blaastéel vaak met ■» ' Klieren. Bloemen voor de bladen verschijnend, zittend Bloemkroon wit. \ rucht vrij groot, b(jna bolrond. 'gegroefd geel aan de lichtzijde rood. 2,00-4,00. I;. April. Uit M.-Azfe. Abrikoos + P. Armeniaea L. Bladen eirond of elliptisch, toegespitst, dubbel-gezaagd, van voren soms 3-lobbig, van boven iets behaard, van onderen grijs-behaard. Bloemen alleenstaand, kortgesteeld, meest gevuld. Bladsteel met lierheoster ult^iiina. 6m 00n "*"■ ^ Maart' AP'»- Amandelabrikoos. f P. trllóba'LIndl. P. Lauro-Cerasus L., laurierkers, een der schoonste altijd F/£™^?ihefme!?' ,wor..d,t vrl) vaak gekweekt, Bladen donkergroen, L.l.fV ' ot langwerpig, met omgebogen rand, flinge- zaagd of gaafrandig. Bloemen in rechtopstaande, okselstaridige trossen. Bloemkroon klein, wit. Vrucht zwartachtig. 1,00-3,00 l> April, Mei. Uit Zuid-Europa. l' XC. Fam. Papilionaeeeën. Vlinderbloemigen. XVII. XVI. Bladen meest samengesteld. Kelk 5-tandig tot 5-deelig of 2 lippig. Bloemkroon S bladtg, vlindervomng (vlag, zwaarden, kiel). Meeldraden 10, eenbroederig of tweebroeder,g (9 vergroeid, 1 vrijj. Stamper 1, met l-hokkin vr uchtbegmsel, 1 stijl < n stempel. Vrucht een peulvrucht. 1 Bladen enkelvoudig, ODgedceld « Bladen 3-tallig of 5-tallig, bandvormig-samengesteld . 5 Bladen gevind 17 2 Bladen priemvormig, stekend (fig. 991). ' Kelk' tot aan'den voet 2- dcelig. Peul weinig langer dan de kelk . . . . U1 e x sse. Bladen niet stekend. Kelk omstreeks tot liet midden 2-lipni Bladon n-meortailig, handvormig samengesteld (lig. 995). Kiel gesnavold. Stempel knopvurmig. Peul met zwamachtigo dwarswanden L,upmus G Heesters { Kruiden 7 Vlag eirond tot cirkelvormig ° Vlag lang, lancetvormig. Zwaarden en kiel nauwelijks te voorschijn komend. Bloomen groot, koraalrood tnrina 554. 8 Meeldraden 1-broederig . 9 Meeldraden 2-broederig. Vlag omgekeerd-eirond of langwerpig. Bladen gevind 3-bladig met gaafrandige blaadjes. Bloemen purper ot rood . . . Lespcauzia j-io. 9 Bloemkroon vose, zeldzamer wit (fig. 997). Kelk 5-spletig. Stijl niet opgerold. Kiel gesnaveld (lang toegespitst) . . O n ó n i s 599. Bloemkroon geel. Kelk 2-lippig • • • 10 Stijl cirkelvormig opgerold, zeer lang (fig. 992). Stempel ver¬ breed. Bovenste bladen ongedeeld . . Sarothamnus Si6. Stj)i niet opgerold, gekromd (tig. 994). Kiel stomp. Bladen alle 8-talUg.^^^ S91 11 Kiel gesnaveld (toegespitst). Bladen met groote steunbladen en daardoor schijnbaar 5-tallig Kiel niet gesnaveld • 12 Bloemen in schermvormige hoofdjes (fig. 1029). Stijl geleidelijk dunner wordend. Peul rolrond of samengedrukt, ongevleugeld. L ó t u s 339. Bloemen alleenstaand of 2 aan 2 in de bladoksels. Stijl naar boven verdikt (fig. 1030). Peul vierkant met 4 vleugels Tetrafonolobu» Ml 13 Kiel niet spiraalvormig opgerold Kiel met de meeldraden en den sti)I spiraalvormig opgerold steunbladen, groot. Bloemkroon niet geel. Gekweekt . . Fliaseolus ijl 14 Kroonbladen niet met de meeldraden vergroeid, afvallend. . 15 Kroonbladen met de meeldraden en ook onderling vergroeid, blijvend, rpvwpIkpnH vnnrl. wit of sreel (fie. 1017). Peul kort, meest eirond met weinig zaden, ingesloten door den kelk of de bloem- < m • 1 _r VinnWioc kroon, uioemen in vaaK aar- üi öuucuuvuiuji^ Trifólium 333 15 Bloemen in korte, vaak hoofdjesachtige trossen of alleenstaand of 2 bijeen 1(* Bloemen in verlengde, aarvormige trossen, meest hangend (fig. 1010). Bloemkroon geel of wit. Peul kort, eirond tot bolrond, 1-3-zadig. Mei i lotus 33a. Bloemen in verlengdo trossen. Bloemkroon blauw. Peul bol- tot eirond, opgezwollen. Kroonbladen byna even lang. Meeldraden niet vergroeid . . Baptisia 385 10 1'eul lijnvormig, zwak gebogen of langwerpig-eirond, borstelig-gesnaveld (fig. 1007). Bloemen alleenstaand of 2 bijeen (geelachtig) of in hoofdjesachtige trossen (blauwachtig). Stengel rechtopstaand. n Trigonélla 33». leul sikkel- of slakkenhuisvormig opgerold (fig. 1001). Bloemen in korte, vaak hoofdjesachtige trossen, geel, violet of blauwachtig. . Medicago 33H. 17 isladen even-gevind (zonder eindblaadje) 18 Bladen oneven-gevind (met eindblaadje) 2iJ 18 Kruiden _ 20 Heesters. Bloemen alleenstaand of in schermen of trossen 19 lil I eul (vruchtbeginsel) gesteeld, buikig. Bloemkroon violet. Bloemen in trossen. Haiimodéndron S-tS. 1 eul zittend, min of meer rolrond. Bloemkroon geel. Bloemen alleenstaand of in schermen. OA TJ • J ,11 Caragiina -iü Muis der meeldraden scheef naar beneden afgesneden, zoodat het vrije deel der bovenste meeldraden veel langer is dan dat dei- onderste 21 Buis der meeldraden recht afgesneden, zoodat het vrije deel van alle meeldraden even lang is 22 21 Kelk 5-taodig of 5-spletig (fig. 1042, 1047, 1054). ' Stijf draadvor¬ mig, naar boven rondom gelijkmatig of aan de kielzijde sterk behaard. Peul 2-meerzadig Vicia .%w Kelk 5-deelig (fig. 105:1). St\j! vlak, aan de vlagzjjde behaard. aan de kielzhde kaal leul 1-2-zadig Lens SSO 22 Stijl vlak, aan de binnenzijde met een rij haren, aan de buitenzjjde kaal (fig. 1062, 1067). Bladen met of zonder rank. Lathyrus 331. SLU'jn gootvormig samengebogen, naar boven aan do binnenzijde gebaard ing. 105«). Bladon met gedeelde rank. Steunbladen zeer groot. Pisum 331 23 Kruiden gj Booinen of heesters 24 Bloemkroon geel ö- Bloemen niet geel <»• ... D.raum m irossen ujg. i JJ4. 31 Bovenste meeldraad tot aan het midden met de andere vergroeid ifig. 1032). Bloemkroon lila. Peul lijnvormig, rond, veelzadig. Gal'ga 3 4 3 Bovenste meeldraad geheel vrij 1031). Kiel 2-bladig. Bloemkroon lila. Peul eirond of langwerpig, samengedrukt, 1-hokkig, 1-4zadfg . • . • • Glycyrrhiza 34 4. 35 Poul door een naar binnen gebogen naad volledig of onvolledig 2-hokkig, veelzadig tng. 1035). Bloemkroon niet rose. Astragalus 544. Peul 1-hokkig, beenig, niet openspringend, vaak stekelig-getand, 1-zadig (fig. 10401. Bloemkroon rose. Onobrv chis 540 Peul overdwars ingesnoerd, in eenzadige leden uiteenvallend. Bloemkroon purperrood. Hedysaruni 540. 1. Sophóra L. , 99). Ulex europaeus. 1 Blaadjes '.1-15, langwerpig, spits, van onderen (( b|oc|11.' /, lnoeldraadbuis, ovorlanggrijsgroen behaard. 1 hnrnen >,|l'delj.^- „p^nge-neden: r stamper: d onröpe, Bloemkroon witachtig. Bu eeno vari tolt c riii,0 peul: / zaad. is nendula Hort.)z(jn de lakken han- 'u|u 1 ' genj- 10,"0-2U,OO. Ij. Junl-Hoptr. bierboom' uit Japan en China. jBpinlCB L -2. Bapti'sia Vent. L Kelk 4-5-sllppig, bijna 2-llppig. Zijkanten der vlag teruggeslagen. Steunbladen lancet- vormig. Blaadjes langwerpig-wigvormig, stomp. Bloemkroon blauw, kiel witachtig. 0,60-1,00. 2|. Juni—Augs. Sierplant uit Carolina . . f B. australis R. Br. 3. Ulex L. 1 Stengel, evenals de bloemstelen, kelken en peulen, afstaand behaard (fig. 991). Bladen priem vorraig, stijf, met stekelpunt; die, in welker oksels de bloemen staan, even lang als de bloemsteel. Bloemkroon geel. 0,60-1,20. K Mei, Juni, ook wel Deer., Janr. Op dorren zandgrond. Vrij algemeen. Soms aangeplant. Steekbrem. Gaspeldoorn. U. europaêus L. 4. Sarothamnus Wimm, 1 Stengel, evenals de roedevormige takken , kantig (fig. 992). Onderste Kinzon Q inllin nnni ..u! — W luuig ) UJCl iul'o" 1 O ~ omgekeerd-eironde blaadjes , de bovenste enkelvoudig, ongedeeld. Bloemen okselstandig, alleenstaand of 2 bijeen. Bloemkroon geel. 0,60-1,50. K Mei, Juni, soms Septr., Octr. weer. Op zandgrond en in heidevelden. Algemeen. Soms aangeplant. (Sarothamnus scoparius Koch.) Bezemkruid. Brem. S. vulgaris Wimm. 5. Genista L. Heidebrem. Lage, rechtopstaande of liggende heestertje» met ongedeelde bladen en gele bloemen 1 1 Bloemen alleenstaand of 2 bijeen in de bladoksels, zjjstandig. Bladen lantrweroic-lannetvnrm 1 Cf vil n nn. deren, evenals de bloemstelen, kelk, „ ^ vlag, kiel en peul, aangedrukt- niig is opgerold. bebaard. Stengel aan den voet liggend, sterk^vertakt, zonder doornen. Bloemkroon geel. f0,07 0,30. K Mei, Juni, vaak Augs., Septr. weer. In heidestreken, i Algemeen. . . , ,. , * Kruipbrem.J G. pilósa L. Bloemen in eindelingscbe trossen (fig. 993) . . 2 2 Bladen zonder steunbladen. Stengel meest gedoomd .... 3 Bladen met korte, priemvormige steunbladen, elliptisch tot lancetvormig, verspreid-behaard of kaal, aan den rand gewimperd. I 90. P a p i 1 i o n a e e e ë n. Kelk, bloemkroon en peulen kaal. Stengel opstijgond of rechtopstaand , zonder doornen. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,60. K Juni—Augs. In bossehen en heidevelden. Vrij algemeen. Verfbrem. G. tinctória L. G. elatior Kool) met steeds rechtopgaanden stengel en 0,90-1,20 lange takken, is bii Rhenen gevonden. 3 Bladen blauwgroen, evenals de takken , bloemstelen, kelken en peulen kaal. Schutbladen ovaal, langer dan de bloemsteel. Bloemkroon geel. 0,15-0,90. K Mei, Juni, soms tot Augs. In de heide-en veengronden. Algemeen. . IIiethekel. Stekelheide. Kattendoorn. Stekelbrem. G. anglica L. Fig. 998. Genista germanica. a kelk; b bloem; c vlag: d zwaarden; e kiel: f meeldraadbuis en stamper; g stamper, opengesneden. Tig. 9'.*4. Cytisus Laburnum. Bladen grasgroen, aan den rand, evenals de takken, bloemstelen, kelken en peulen , ruwbehaard (Kg. 993). Schutbladen priemvormig, half zoo lang als de bloemsteel. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,60. K Mei, Juni. In bossehen. Zeer zeldzaam. Alleen in Gelderland en Noord-Brabant. Duitsche brem. G. germanica L- 6. Cytisus Tm. Gouden regen. Hoesters'ot' boonien met moestal 3-talligo bladen 011 meest gelo bloemen, die meestal in hoofdjes of troMM TtlW 1 Stengel niet govloupeld. Bladen 'Mal lig 2 Bladen ongedeeld. Bloemen in dichte, armbloemige, eindelingsche trossen. Stongel liggend, kort, rechtopstaande of opstijgende takken vormend. Bladen vrij ver uiteen, zittend, langwerpig, spits, ruw-behaard, van de aanhechting van deze loopen - breede, zich naar beneden versmallende vleugels af. Kelk ruw-behaard. Kroonbladen goudgeel. 0,15-0,80. 1^. Mei, .luni. Zuid-Limburg ((ienista sagittalis L.i P ij 1 b r e m. C. sagittalis Koch. - Bloemen in trossen. Kelk klokvormig. Bloemen geel 3 Bloemen meestal 2 aan 2 in de bladoksels. Kelk buisvormig. Bloemen purper tot roserood, zeldzamer wit. Peul kaal. Blaadjes breed-elliptisch, evenals de takken kaal of iets behaard. 0,80-0,50. Ij. Mei, Juni. Sierstruik uit Oostenrijk en N.-Italië. Hoode gouden regon. -j* C. purpüreus Scop. •3 Trossen rijk bloemig, hangend, in de oksels der bladen. Boomen 4 Trossen rechtopstaand, eindelings. Heesters 5 4 Blaadjes van onderen , evenals de as van den tros én de bloemstelen, aangedrukt-behaard, elliptisch PIoHfln m 1 ■■"iv.viu. -ilu^-ni i uiuüiuif;. r>i»iaujf van onderen aangedrukt-behaard, van bovei kaal. Peul aangearukt-ruw behaard. Bloem kroon dooiergeel. Bladen en bloemen by he drogen zwart wordend. 1,00-2,00. b. Mei Juni. Sierstruik uit M.-Europa. Zwarte gouden regon f C. nigricaus L Binden zeer kortgesteeld, de bovenste zittend Trossen 4-s-bloemig. Blaadjes kaal. Poulei: kaal. Bloemkroon goudgeel. 0,30-1.00. b Mei, Juni. Sierstruik. uit Midden-Europa Ongesteeldbladigo gouden regen. T C. sessilitolius L. Een bastaard van C Laburnum en C. purpureus is C. A d «i m i P o i t. met 3-erleisoort takken en 3-erlei bloemen nl. takken met bladen en bloemen van C. purpu reus, takken met bladen en bloemen van C. Laburn um en takken met iets kleinere en donkerder groene bladen dan by C. Laburnum en kortere trossen van vleeschkleurige bloemen. 7. Lupfnus Trn. Lupine. Kruiden met rechtopstaanden stengel, handvormig samengestelde bladen, gaafrandige blaadjes en eindelingsche bloemtrossen. 1 1 Onderlip van den kelk 3-tandig ifig. Wn. Bovenlip 2-deelig. Bloemen byna zittend, in tros- '""'"ë gcidiiKauiiiKLtj Kransen, niaaci es qq- i, langwerpig. Bloemkroon hooggeel. 0,3(>-0,6U. .. ' "Pjnus luteus. CO. Juni-Septr. Gekweekt, ook verwilderd. , 7 an züde' i' van voren; Lic Zuid-Europa. ( ' een kleP van deze met nog Hole lupine, r L. lüteüs L. 6611 zaad' dit in " verproot. Onderlip van den kolk ongedeeld. Bloemen in trossen - Uant minstens 0.90 hoog, overblijvend. Bladen met i» 15 lancetvormige blaadjes" H oemen in zeer lange, 0,3-0,5 lange trossen. Bovenlip van don kelk ongedeeld. Bloemkroon rood-blauw, rood of wit. 0,'.K>1,50. 2J.. Juni—Augs. Sierplant uit ^••Amerika. . . . . . . Voelbladigolupino. v L. polvphvllus Lindl. l lant hoogstens 0,00 hoog, eenjarig •> Blaadjes omgekeerd-eirond-langwerpig. Bloemen gestoeld. Bovenlip van don kolk ongedeeld. Bloemkroon wit. 0,30-0,60. Q. Juni-Septr. Zeldzamer gekweekt, ut Zuid-Europa Witte lupine, f L. al bus L. Blaadjes lijnvormig (fig. 996). Bloemen kortgesteeld. Bovenlip van den kelk 2-spletig. Bloemkroon hemelsblauw. 0,30-0,HO. 0. Juni—Septr. Soms gekweekt. Uit Zuid-Europa . . . Blauwe lupine, t L. nngnstiiolins L. ^. - 8. Onónis L. Stal kruid. Behaarde kruiden met meestal 3-tallige bladen en okselstan- » dige, soms tot trossen of aren vereenigde bloemen . . 1 ''£• öö111 Peul even lang als of langer dan de kelk (fig. 997). Stengel opstijgend of rechtopstaand, 1- of 2-rijig behaard, met talrijke, vaak vertakte, gedoomde takken. Blaadjes tamelijk kaal, langwerpig, getand. Bloemen meest alleenstaand in de bladoksels. Vlag stomp. Bloemkroon rose, zelden wit. Reuk onaaDgenaam. 0,30-0,60. 2).. Juni—Septr. Aan wegen en dijken en in de duinen. Algemeen . . . Heetegaal. Kattendoorn. 0. spinósa L. Fig. 9M7. Ononis spinosa. Fig. 9HH. Anthyllis Vulneraria. « bloem: b kelk met de meel- a kelk: '< bloem; c vlag: cld zwaarden: draadbuis; <• vruchtkelk mot e kiel; f, g meeldraadbuis; k vruchtpeul , de laatste in <1 vergroot. kelk met r()pe peul. Peul korter dan de kelk (fig. 998). Blaadjes klierachtig behaard. Stengel liggend of opstijgend, met weinige of' zonder door- kMjl nen, met klierbaren. Bloemen meest alleenstaand, soms V/W? 2 aan 2 in de bladoksels. Vlag toegespitst. Bloemkroon ' rose, zelden wit. 0,30-0,60. 1).. Juni—Septr. Op zand- Fig. 998. grond, vooral in de duinen. Vrij algemeen. Kruipend stalkruid. 0- répens L. heukels, 0'eïll. Flora, 4Je druk. 34 9. Anthyllis L. ] Stengel meest opstijgend (fig. 999). Bladen oneven-gevind met grooter topblaadje , de onderste enkelvoudig, langwerpig, langgesteeld. Bloemen in bolvormige hoofdjes met een handdeelig schutblad. Kelk buikig, viltig. Bloemkroon goudgeel. 0,15-0,30. 2J.. Mei— Herfst. Op droge, zandige gronden en in de duinen. Vrij algemeen. Soms ook gekweekt. Gele zandklaver. Wondklaver. A. Vulneraria L. 10. Medicago L. Rupsklaver. Kruiden met drietallige, gesteelde bladen, getande of fijngezaagde blaadjes en okselstandige, langge^teelde bloemlioofdjes of 1-3 bloe¬ men oyeen op een langen steel . . 1 Trossen veel bloemig. Vrucht onge- stekeld (fig. 1000) 2 Trossen armbloemig (1-8-bloemig). Vruchten meest gestekeld (fig. 1004) 4 2 Bloemen tamelijk groot (0,01 laDg). Windingen der peul in het midden een open ruimte latend ... 3 Bloemen klein (omstreeks 0,003 lang). Trossen tijdens den bloeitijd bijna bolrond. Hioemkroon geel. Peul niervormig, aan den top met slechts ééD winding, in het midden gesloten. in de lenste generfd. Hg. woo. gewelfd (fig. 1000). Vorm der blaadjes, steunblaadjes, kleur der bloem en beharing der geheele plant nogal veranderlijk. 0,07-0,60. O en 00- Mei—Herfst. Op grasen bouwland. Algemeen. Gele kl>e. Hopklaver. M. Lupulina L. Van de veel er od eelilkende T r i fo 11 u ni procumbens en T minus gemakkeiyk door de vruchtjes te onderscheiden. 8 Stengel rechtopstaand, tamelijk kaal (fig. 1001). Bloemtrossen langwerpig. Blaadje* omgekeerd-eirond ot' langwerpig. Peul met 2 of 3 windingen. Bloemkroon violet of blauwachtig. 0,30-o,9o. Juni—Septr. Gekweekt en verwilderd. Uit ZuidEuropa Eeuwige klaver. Framche klaver. Luzerne, f J|, satfva L. Stengel opstijgend of rechtopstaand. Trossen eirond. Peul met xfl-2y/1 windingen. Bloemkroon meest eerst geelachtig, dan groen, ten laatste blauwachtig of violet. 0,25-0,60. 2J-. Juni—Septr. Een Fig. 1001. Medicago sativa. a bloem, overlangs doorgesneden: b, c peulen. bastaardvorm van M. sativa en M. falcata. Gekweekt en verwilderd op akkers en dijken. Zeldzaam. Gele luzerne. M. média Pers. Stengel liggend of opstijgend, aangedrukt-behaard. Trossen kort, vaak bijna bolrond. Peul sikkelvormig of met een winding (tig. 1002). Bloemkroon lichtgeel. 0,d0-0,ö0. 2f. 31 ei— Septr. Op drogen zand- en grasgrond. Vrij algemeen. S i k k e 1 k 1 a v e r. M. falcata L. 4 Vruchten gestekeld 5 Vruchten ongestekeld, cirkelrond, lensvormig. Zaden met wrattige puntjes voorzien. (• . 0,20-0,»»0. Mei—Juli. Aangevoerd. Apeldoorn . . Cirkelrupsklavor. M. orbicularis L. 5 Vrucht zonder de stekels tot 0,008 breed . . 6 Vrucht zonder de stekels 0,01 breed of nog breeder, met 6-u YViiiwiiJ£trii, uui* iui ciiuiiu , uo v idiYrvow » v» _ niet behaard (tig. 1003). Steunblaadjes diep ingesneden. Bloemen geel. 0.20-0,40. ©. Mei, Juni. Haarlem. Uit Z.-Europa. (M. echinus D. C.) Stekelrupsklaver. M. intertéxta Giirtn. var. eeliiaus Are. (i Jonge peulen na den bloeitijd spiraalvormig in den kelk teruggetrokken. R(]|ie vrucht met dicht aanliggende windingen met verdikten rand, die van korte stekels is voorzien, onbehaard, met r>-y windingen. Steunbladen ingesneden. Zaden sterk gebogen. 0,15-0,35. Q. Mei, Juni. Aangevoerd. Apeldoorn. Ronde rupsklaver. M. spliaerocurpa Bertol. Jonge peulen na den bloeitijd uit de kelktanden naar buiten gedraaid. Rijpe peul met losse windingen met knobbels of stekels, die aan den voet gegroefd zijn, zelden glad 7 7 Windingen der peulen 0,003-0,004 in middellijn (tig. 1004). Zaden ,1.™.. mbnttun vnn plkaar tresehniden. Trossen 1-5- bloemig. Kelktanden even lang als de kelkbuis. Blaadjes omgekeerd-eirond , aan weerszijden behaard. Steunbladen gaafrandig of aan den voet getand. Peul met O i C Ui iirin^inrron Iilnoml*rnnn itpoI ü i» U njiij;cauuiuv •" ——- O Fig. 1004. 0,05-0,45. O- Mei—Juli. Op zandigen grasgrond. Zeldzaam . . . . Kleine rupsklaver. M. minima L. Windingen der peulen 0,005-0,01 in middellijn (hg. ÏUU&J. Zaden door tusschenschotten gescheiden. Blaadjes van 1 1 1 fi uuveu naai _ jqq- 8 Plant althans aan den voet van de stelen der trossen door * gelede haren iets ruw. Steunbladen diep-getand. Blaadjes meest purper-gevlekt. Trossen 2-5-bloemig. Zwaarden korter dan de kiel. Kugnaad van de peul gegroefd. Bloemkroon dooiergeel. 0.20-0.60. 0. Mei—Juli. Aan wegen, dijken en ruigten. Vrij zeldzaam (M. maculala Willd.). Gevlekte rupsklaver. M. arabica All. Plant kaal of dun met enkelvoudige haren bezet. Steunbladen vinspletig. Blaadjes niet gevlekt. Tros 4-8-bloemig. Zwaarden langer dan de kiel. Bloemkroon geel, meest met bruine lijnen op de vlag. Windingen der peulen 1 ^-3, 0,004-0,006 in middellijn (fig. 1006). Rugnaad der peul gewelfd of vlak. 0,15-0,90. © en ©O* — Augs Ruige rupsklaver. M. hispida Gaertn. Vormen: a. apiculata Willd. Stekels korter dan de halve middellijn der peul, bijna recht. Zwijndrecht. |S. denticulata Willd. Stekels aan den top meest haakvormig gebogen, even lang als of langer dan de halve middellijn der peul. Op ruige plaatsen. Zeldzaam. 11. Trigonélla L. Hoornklaver. 1 Bloemen lichtblauw. Peulen langwerpig-eirond, overlangs geaderd. Bloemen in hoofdjesachtige trossen, rechtopstaand. Zwaarden langer dan de kiel, korter dan de vlag. Peul toegespitst. Stengel rechtopstaand. 0,30-0,60. ©. Juni, Juli. Sterkriekend. Aangevoerd. Zeldzaam. (Melilotus coeruleus Desr.) Zevengetijdenklaver. T. coerülea Ser. Bloemen roodachtig-wit of witachtig 2 O Ulrtnomi» n-it ,i\rt limTl 1 O ftfllnn Peulen lynvormig-langwerpig, ongeaderd. Blaadjes omgekeerd hartvormig, gezaagd. Plant onbehaard. O* 0,05-0,20. Mei—Juli. In de duinen. Bergen, OostKapelle, Vlieland. Vogelpoothoornkla ver. T. ornithopodioides D. C. T. orthóceras K a r i 1 i n et K i r i 1 o f f, de rechte hoornklaver, is op Groenhoven by Leiden gevonden. Hierb\j is de plant aangedruktbehaard, de stengel rechtopstaand en z\]n de peulen netvormig geaderd. De bloemen zitten in trossen van '2-4 en de blaadjes z\jn omgekeerd- nirnml n n n ^J/m> tnn Bloemen witachtig, zittend of bijna zittend in do bladoksels, alleenstaand of in paren. Peulen Hjnlancetvormig, lan'ggesnaveld, met overlangsche nerven. Blaadjes wigvormig-langwerpig, aan den top getand. Stengel behaard. 0,05-0,2"). 0. Mei, Juni. Aangevoeld. Middelburg. Zwaardhoornklaver. T. gladiata Stev. 12. Melilótus L. Honigklaver. Onbehaarde kruiden met gesteelde, 3-tallige bladen, stompe blaadjes en langgesteelde, okselstandige trossen of hoofdjes 1 1 Steunbladen (althans de onderste) priemvormig, met een breeden, steeds getanden voet. Peulen onbehaard . 2 Steunbladen priemvormig, aan den voet gaafrandig, weinig verbreed (fig. 1010). Kelk 5-nervig. Peulen eirond. 3 2 Blaadjes der onderste bladen omgekeerd-eirond, verwijderd getand, die der bovonste langwerpig-wigvormig, scherp getand. Zwaarden korter daa de kiel. Peulen bolrond ot' omgekeerd eirond, boogvormig geaderd, stomp. Stengel rechtopstaand ot' opstijgend. 0,>0-0,40. O» April-Juni. Aangevoerd. Apelaoorn, Amsterdam. Gegroefde honigklaver. M. snlcatus Desf. Blaadies der onderste bladen breed-omgekeerd-eirond, iets ingesneden en alleen in het'voorste deel getand, die der bovenste langwerpig-wigvormig (tig. 1008). Zwaarden even lang als de kiel. Peulen byna bolrond, zeer stomp, met een zeer kort stekelpuntje, netvormig geaderd. Stengel rechtopstaand of opstijgend. 0,10-0,40. ©. Juli. B(j 's Gravenliage, Dordrecht, Amersfoort, Maastricht, Viaardingen, Middelburg, Leiden, Deventei en Amsterdam aangevoerd. (M. parviflora Desf.) Kleinbloem honigklaver. .11. milieus All. Blaadjes van alle bladen langwerpig-elliptisch, dicht stekeipuntig-gezaagd. Zwaarden langer dan de kiel. Peul eirond, spits, kaal, netvormig geaderd. Bloemen bleekgeel. Stengel meest opstijgend. 0,15 0,60. ©G en Cv- Mei—Septr. Op zouthoudenden grond. Amsterdam, Apeldoorn. Getande honigklaver. M ilentatus 1 ers. 3 Bloemkroon goudgeel ® Bloemkroon wit. Peul meest 1-zadig • • • 4 4 Bloemsteeltjes half zoo lang als de kelk. Zwaarden even lang als de kiel, korter dan de vlag. Peul stomp, stekelpuntig, kaal, nauwelijks half zoo groot als van M. officinalis. 0,30-1,50. 0©. juni—Septr. Langs wegen en dijken. Vrij algemeen. \\ elriekend. Witte honigklaver. M. albus Desr. Bloemsteeltjes langer dan de kelk. Zwaarden en kiel bijna even lang als de vlag. Peul eirond, samengedrukt. Trossen zeer los, armbloemig. 0,-3ul,5ü. • . Juni, Juli. Aangevoeld. Uit Rusland. Amsterdam. . . „ _ Rutlieensche honigklaver. M. ruthenicns M. B. 5 Stengel rechtopstaand, /waarden en .A kiel even lang als de vlag. pf Peul toegespitst, aangedruktbehaard, meest 2-zadig (fig. Fig. 1009. 1009)> Welriekend. 0,601,20. O©. Juni—Septr. Langs rivieroevers en in vochtige weilanden, ook op ruigten. Vrij algemeen. (M. officinalis Willd., M. macrorrhiza Pers.) . . . Melnte. Gele honigklaver. M. altissimus Thuill. Stengel opstijgend of liggend (fig1010). Zwaarden langer dan de kiel, even lang als de vlag. Peul stomp, stekelpuntig, kaal, meest eenzadig. Welriekend. 0,30-0,90. QO ook Q. Juni—üctr. Op bouwland, langs wegen, ook op ruigten. Vrij algemeen. (M. arvensis Wallr. 1. Akkerhonigklaver. K.g. ÏOIO. Melilotus arvensis. Mnffirinalk DftSP " vla£> 6 zwaarden, e kiel der bloem ; . UTHCindlIS UvBi • kelk inet meeldraadbuis 011 stamper: Onderscheidt zich van de vorige ook door de e onrijpe, f r\jpe vrucht, dunnere, lossere bloemtrossen. 13. Trifólium L. Klaver. Kruiden met gestoelde 3 tallige bladen, met den bladsteel vergroeide steunblaadjes, eindelingsche hoofdjes of' aren en vergroeidbladige, na het bloeien blijvende, de eenzadige peulen omhullende bloemkronen j 1 Bloemen wit, rood of geelachtig wit. Peul niet buiten den kelk uitstekend 2 Bloemen helder geel, korter of langer gesteeld, aan den voet der bloemsteeltjes met kleine steeltjes met kleine schutblaadjes, later meest bruin. Peul uit den kelk stekend, 1-zadig. (Steen-, Tocht-, Schapenklaver) 21 2 Bloemen meest gesteeld. Keel van den kelk van binuen naakt, zonder verbeven lijst of haarkrans. Stijl niet haakvormig gebogen. 3 Bloemen zittend. Stijl aan den top haakvormig gebogen. Bloemkroon na den bloei verwelkend, doch zitten blijvend. ... 9 3 Bloemen in hoofdjesachtige schermen, zonder omwindsel. Kelk 10- nervig, niet 2-lippig, ia den vruchttoestand niet opgeblazen. Tauden alle even lang of de bovenste 2 langer. Peul 2-4-zadig. Vlag geheel of bjjna geheel vrij. Kelk half zoo lang als de bloemkroon. 4 Bloemen in hoofdjes, meest door bladen omgeven. Hoofdjes tijdens den vruchttijd bol- of eirond. Kelk meest 2-lippig, netvormig geaderd. Vruchtkelk buikig opgeblazen. Peul 1-4-zadig. Vlag niet de overige kroonbladen verbonden 6 4 Hoofdjes kort- of langgesteeld. Bloemen vrij Jaoggesteeld, na den bloei hangend 5 Hoofdje» zittend. Bloemen zeer kort gesteeld. Kelk met horizontaal afstaande tanden, die alle even lang zijn. Tanden van den vruclitkelk met liartvormigen voet, plotseling priem vorniig toegespitst, de bovenste door een spitse bocht gescheiden. Bloemen klein, rose. 0,10-0,90. 0. Mei—Juli. Aangevoerd. Apeldoorn. Kluwenklaver. T. glomeratum L. 5 De 2 bovenste kelktanden aan den voet door een ronde bocht, die — J: _i_ -e i • i -ï . * cvclj uicp «na ui uug uieper uuu ue overige gaat, gescueiden, aan den voet van elkaar afstaand (tig. 1011). Steunbladen kruidachtig. Binnenste bloemstelen 2- a 3-maal zoo lang als de kelkbuis. Stengel opstijgend of liggend, doch nipt Vir»l nnLIimnl sltonnKl.uInn J 1 7 ^ivuuuiuviVU CJIUUUy Fig. ion. zaam in een naald uitloopend. Blaadjes omgekeerd-eirond of eirond-langvverpig, aan weerszijden met omstreeks 20 aderen. Bloemkroon wit, later rose. 0,30-0.90. 2J.. Mei—Septr. In weiden, op grasgrond, tusschen klaver. Meest aangevoerd. Vrij algemeen. Ook gekweekt. Bas terd kl a v e r. T. hy bridum L Ue var. Ii-elogan» Savi |T. elegans Savii heeft den stengel liggend, niet hol, naar boven iets behaard. Steunblaadjes eirond-lancet vorniig (fig. 1UI2). Blaadjes aan weerszoden niet omstreeks 40 aderen. Bloemkroon licht rose, later donkerder. Peul meest 2-zadig. Plant slanker, sierlijker dan de voriee O.HO-O.45. .inni. .i»ii On als de vorige. Zeldzaam. Fig. 1012. J)e 2 bovenste kelktanden door do spitse bocht, die minder diep guat dan de overige, gescheiden en dicht opeenstaand (fig. 1013). Steunblaadjes droogvliezig, plotseling in een naald toegespitst. Stengel kruipend, wortelend. Binnensie uiuemswicu cvcu lang°als de kelkbuis. Steunblaadjes eirond. Peul langer dan de kelk. Blaadjes omgekeerd-eirond. Bloemen wit of roodachtig. 0,07-0,22. 4- Mei—Herfst. Tusschen het »un1 j _.'1j 1 n v/.üuuiu , /.menu or ,Ai_ gesteeld of de bloemen vor- g' subterraneum. men gesteelde, naakte aren Kelk 10-ribbig. met vernauwde, behaarde doch nog open keel. Bloemkroon klein, met korte buis. Vlag smal. Hoofdjes duidelijk okselstandjg, talrijk, vrij ver van elkaar staand, alleenstaand of ,, n }*l}?en> "ïina steeds zonder omhullende bladen 19 Overblijvende of althans 2-jarige planten. Kelk veel korter dan de bloemkroon 22 Eenjarige planten. Aren of hoofdjes alleenstaand, eirond, tenslotte ,N-?? 'Dj" 20-nervig, aan de vrucht niet buikig. 14 - Kelktanden lijn-borstelvormig, sterk gewimperd, meest langer dan de buis rechtopstaand, buigzaam, de onderste langer dan de andere. Keel van den kelk dichtbehaard, open of door een verheven ring weinig vernauwd. Hoofdjes vaak door bladen omceven. Kelk 10-nervig. Bloemen in hoofdjes 13 K6lita"de,"Ianc?H,liem v.orm '8' tydensden vruchttjjd afstaand, stijf biina stekend verheven rin^ lt°"def1e zeeKr, lang' Keel van deï. kelk door «n rii«Lu,,j ^ • mef geslote»- Bloemen vrij groot of groot Kelkbuis toLrlifu, Ho°fdJes meest alleenstaand, bolrond, vaak niet omwindsd Kelk Bloemkroon geelachtig-wit. Blaadjes langwerpig-elliptisch tot lancetJun? TnifanAWeer'SZl) 5n b®haard* Steunbladen lancet-priemvormig. 0,30-0,4\ Juni, Juli. Aangevoerd. Haarlem. Geelwitte klaver. T. ochroleiiénm L. 1 'A Sfon rrnl u.ni.; _ 1 I l i-i. i i « oV.4 „vlu,ë ucuaaiu. oceunDiaaen lan eet vorm i I IH.IILK.C-11V Vlie/ilg, CI'MUftYUUlllB , UC MIIUOU mig, priem vorm ig, niet stekend, bros, de onderste tand breeder, naar binnen gebogen. Hoofdjes zittend of kortgesteeld. Stengel opstijgend of rechtopstaand. Steunbladen lancet-priemvormig. Blaadje» omgekeerdeirond of langwerpig, zwak getand. 0,10-0,30. Juni, Juli. Aangevoerd. Zwolle. Al exandrynsche klaver. T. alexninlrmuin L. 17 Steunbladen lancet-priem vormig ifig. 1018), toegespitst. Hoofdjes eerst bolrond, later eirond, eindstandig, zittend of kortgesteeld, meest met 2 bladen omhuld. Vruchtkelk zeer vergroot, buis-klokvormig, sterk samen- «r,^riib-f TonHan ai.lnn.'otirr»rmi(T at.Hf wtolrpnri Vlair 11-maal ZOO lailC als de kiel. Hoofdjes wit of bleekrood. Stengel rechtopstaand of opstijgend, min of meer behaard. Blaadjes lancet vormig of lancet-wigvormig, b(jna gaafrandig. 0,10-0,40. O- Mei-Juli. Amsterdam, Katwiik. Zee klaver. T. maritlmum llads. Steunbladen lijnvormig, spits. Hoofdjes r\rond, oksel- en schijnbaar eindstandig, langeesteeld. zonder bladen er om. Kelkbuis tijdens den vruchtthd naar boven zeer verwijd met gesloten keel. Tanden lang, stijf, priemvormig. Vlag veel langer dan de kiel. Hoofdjes klein. Stengel liggend of opstijgend, aanliggend behaard. Blaadjes elliptisch, langwerpig of omgokeerdeirond. O- Mei, Juni. Aangevoerd. Middelburg. Uitgespreide klaver. T. sapumm Savi. 18 Keel van den kelk door haren niet geheel gesloten, wel vernauwd. KelktnnHon liinvnrmicr stiif. hilna lii? 1019). Aren teil slotte CVlill- drisch. Steunbladen eirond. Blaadjes omgekeerd-eirond. Bloemkroon bloedrood, zelden lichtrood. 0,15-0,30. Q. Juni—Augs. Gekweekt en Fig. 1010, vi'U vaak verwilderd. Uit Z.-Europa Fransclte klaver Incarnaatklaver. f T. incarnatum L "OOI »C4I1 Uvli IVCIIV UUUI L.-CI1 VOlUJliltJU , SltJIK behaarden ring gesloten (flg. 1020). Kelktanden aan de vrucht aan den voet zeer verbreed, lancetvormig, 3-nervig , byna even lang. Steunbladen eirond. Bloemen wit-rose. 0,05-0,25. ©. Mei—Ju!i. Aangevoerd. Apeldoorn. Ster klaver. T. stellatniii L. Keel van den kelk door lipvormig naar binnen stekende knobbels gesloten. Kelktanden priemvorraig, zeer spits en stijf. Aren langwerpig-kegelvorrnig. Steunbladen lancetpriemvorraig. Blaadjes lijn- of iijn-lancetvormig. Bloemen rose. 0,10-0,40. ©. MeiJuli. Aangevoerd. Apeldoorn. S m a 1 b 1 a d k 1 a v e r. T. an^nstifóliom L. 19 Vruchtkelk buikig en vergroot, tusschen de ribben vliezig. Bloemen gemakkelijk afvallend. ... 20 Kfllt InHArnr-Vlfiff mnocf otai-Ir rrnm'hH fnn den kort- en sttlf-behaard, lancetvormig, a vruchthoofdje; b vruchtkelk. genaaid, stjjf, bijna stekend. Bloemen stevig aan de spil bevestigd. Hoofdjes eirond, armbloemig, okselstandig of schijnbaar eindelings, zittend. _ Blaadjes omgekeerd-eirond of langwerpig-wig vormig, vv. —«uil V/JJ giuu- den. Apeldoorn, Wageningen, West-Kapelle, Domburg. Ruwe klaver. T. scabrum L. 2U nooidjesgesteeld, zonder omhullende bladen. Kelktanden vedervormig-gewimperd , 3-4-maal zoo lang als de buis en veel langer dan de bloemkroon (fig. 1022). Blaadjes lijn-langwerpig. Steunbladen priem vormig. Bloemkroon wit. later rose. 0.07-0 :!0 rTv Juli — Herfst. Op open en bebouwden zandgrond. Algemeen. Hazepootje. T. arvënse L. Hoofdjes zittend, met omhullende bladen, oksel- of schijnbaar eind- _i_ 3' rriii i • i ■» . • . . aiauuig. lYüiKiaaaen Korter aan ae Duis, lancetpriemvormig, stijf, doornig-genaald, tijdens den vruchttjjd afstaand ('fig. 10234, c). Steunbladen eirond, plotseling in een punt versmald (fig. iVi-ia). Uiaadjes omgekeerd-eirond ot wigvormig, van voren getand of gaafrandig. 0,07-0,30. Meest ©O- Mei—Juli. Opdrogen , grazigen zandgrond. Vrij zeldzaam. Gestreepte klaver. T. striatum L. 21 Hoofdies 6-15-hlnemicr. klnin. lnclil nomirr Bloemkroon lichtgeel. Vlag nauweljjks merkbaar gegroefd, samengevouwen. Blaadjes wigvormig-omgekeerd-eirond, het middelste langer gesteeld. Steunbladen eirond. Stengel liggend of iets op- stijgend. 0,07-0,30. O- Juni—Septr. Op schrale gronden, aan wegen. Vrij algemeen. (T. filitorme Kocb.) Kleine klaver. T. minusRelhan. Deze Hikt vooral veel op Medicago Lupulina, doch is er door de vrucht gemakkelijk van te onderscheiden De var. ft. m i n i m u m G a u d. met liggenden stengel, 2-8-bloemige hoofdjes en bladen, wier blaadjes alle even groot en zeer kort-gesteeld zijn, is een paar malen gevonden. Hoofdjes *20-40-bloemig. vlag gegroeid, naar voren lepelvormig verwijd, de zwaarden ver uit elkaar tredend. 22 nn m. ji.. i • i -J ,1 nlln b-<-.!•+ rrautaalH ificr —& langwci pig-uiugcivruiu-ciiuiiu . e>— . -o- 1024). Steunbladen langwerpig-lancetvormig, aan den voet niet breeder. Stengel opstijgend of' rechtopstaand. Bloemkroon goudgeel. 0,15-0,30. • 0 en O» Juni—Augs. Op heuvels, in boschrijke streken. Deventor. Spanbroek, Nijmegen, Maastricht. (T. aureum ral.) # Vifr 1004 Akkerklaver. T. agrariam L. r,g" ** Blaadjes omgekeerd-eirond, bet middelste langer gesteeld dan de zyaenngscne. öteunoiaaen eirona iutu ui ccderen voet. Stengel liggend, opstijgend ot rechtopstaand. Bloemkroon citroen-goudgeel. 0,05-0,30. O- Jun'—Septr. In weiden en akkers. Algemeen. (T. agrarium Poll.) Liggende klaver. T. procümbens L. Vormen: fetengel rechtopstaand. lakken opsty- Fj 102B. Fig. 1026. gend. Hoofdjes groot, hunne stelen omstreeks even lang als het blad (fig. 1025). Bloemen grooter, goudgeel, bij het verwelken bruinachtig, (a.majus Koch.) Algemeen «• campéstre Schreb. Stengel on takken liggend. Hoofdjes kleiner, hunne stelen tot dubbel zoo laag als het blad (fig. 1026). Bloemen klein, lichtgeel, bjj het verwelken donkerder. Vrij algemeen. (1. procümbens Schreb.) ?• Koen. 14. Lótus L. Rolklaver. Jufferschoenen. Schoentjes cn laarsjes. Steenklaver. Kruiden met kortgesteeMe 8 tallige bladen (door de even groote steunblaadjes schijnbaar 5-tallig). gaafrandige blaadjes en okselstandisje, langgesteelde, schermen van gele bloemen. 1 1 lienjarige plant met dunnen wortel. Bloemen 1-2, op oen draadvormigen stoel, die langer is dan de bladen. Vrucht veel langer dan de kelk (fig. 1027i. Bloemen geel. vlag vaak iets rood. 0,05-0,50. Mei—Juli. Deventer. Uit Z.-Europa. Smallerolklaver. h. angustissimus L. Overblijvende plant met onderaardschen stengel. Bloem- öootdjes 3-lü-üloemig. uioemen geei, vi»g vu.ib. """■ Fig. 1027. bruinrood ' 2 Kelktanden voor het opengaan der bloemen samenneigend. Hoofdjes meest 5-bloemig • . 8 Kelktanden voor het opengaan der bloem teruggekroiud. Hoofdjes meest 10(6-15)-bloemig (fig. 1028). Kiel boogvormig, geleidelijk in den snavel toegespitst. Vrucht geleidelijk toegespitst. Stengel frtnrl monct , — « " SCfe- buisvormig, rechtopy staand of opstijgend. Fig 1028 Bloemkroon geel. ng. 0|30.0)45_ ^ Juni_ Augs. In bosschen, aan slootkanten, op moerassigen grond. Algemeen. Si oe rasrolklaver. L. uliginósus L. Is grooter en krachtiger dan L. corniculatus. 3 Blaadjes langwerpig of omgekeerd eirond (fig. 1029), Stengel kantig, met merg gevuld of nauw buisvormig, opstijgend of liggend. Bloemkroon geel, vaak in de jeugd rood aangeloopen. 0,07-0,30.1}.. Mei—Herfst. Op grazigen zandgrond. 1 Algemeen. Rolklaver. L. corniculatus L. Gelijkt vrij veel op M e d i c a g o laicata, aocn is er aoor de pirr 14..„ . , . duideiyko schermvormige bloei- ,, * Lotus corniculatus. wijze en de groote steunbladen a DIoem« vergroot, jn b overlangs doorgesneden; direct van te onderscheiden. c stamper; d vrucht. Blaadjes lijn-laneetvormig 0f lijnvormig, iets dik, blauwgroen. Stengel slanker, nauw buisvormig. Overigens als de vorige soort. 0,30-0,80. 2J~ Juni—Septr. Op grasvelden meost op zilten grond. Vrij algemeen. (L. tenuis Kit.) Smalbladrolklaver. L. tenuifólius L. 15. Lespedézia Mich. t Bladen, stengels, bloemstelen en kelken aangedrukt behaard. Blaadjes oiugekeerdeirond, ovaal of elliptisch, stomp, het topblaadje iets grooter. Bloemen 2 aan 2 aan een stoel, tot okselstatidige, korte trossen vereenigd, vrij groot lichtpuroer of rose. Vlag langer dan de kiel. Kelktanden half zoo lang als de buis. 1,00-250 I;. Jull-Hprfst. Sierstruik uit Siberië ■}- L bivolor Tnrézi Bladen van onderen grijsgroen behaard. Stengels kaal, lang, re htonstaand doch aan den top overhangend. Blaadjes elliptisch of eirond-langwerpig, spits. Bloemen in okselstandige, lange trossen, purper, rood of violot. Vlag korter dan de kiel. Kelktanden dubbel zoo lang als de kelkbuis. 1,001,."0. li. Augs-Herfst Sierstruik uit Japan. (Dosmodium penduliflórum Oud.i ~t~ L. fomiósa Koehne. IC,. Tetragonólobus Scop. 1 Stengel liegend of opstijgend (fig. 1030). Blaadjes wigvormig-onigekeerd eirond. Bloemen groot, alleenstaand of 2 aan 2 in de bladoksels. Bloemstelen . 4 maal zoo lang als het blad. Bloemkroon lichtgeel, zwaarden donkenier. 0,10-0,30. 4Mei-Juli. Den Haag, Rotterdam . . . • Hauwklaver. T. siliquosus Rth. Als sierplant wordt soms T. pnrpureus Rth. aangetroffen. Bloemkroon donker scharlakenrood. Bloemen alleenstaand of b(j paren. Vleugels der peulen gegolfd. 0,15-0,30. O» Juni—Augs. Uit Zuid-Europa. Fig. 1030. Tetragonolobus siliquosus. Fig. 1031. Glycyrrhiza glabra. a-c kroonbladen: cl meel draad buis; e stamper; f open peul. 2. T. purpureus. Peul. 17. Glycyrrhiza L. 1 Stengel rechtopstaand, evenals de bladen kaal (fig. 10311. Blaadjes ovaal-elliptisch of langwerpig, stomp, van onderen kleverig. Steunbladen ontbrekend. Bloemtrossen gestee d, korter dan do bladen. Bloemkroon lila, vlag wit Peul kaal. Wortelstok houtig. 0,50-1,80. Juli, Augs. Gekweekt en verwilderd. (ZuidBeveland , Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen, Zevenbergen. Klundert). D« uu, Zoethout, f G. xlabra L. 18. Indigófera L. 1 Bladen met 0-8 paar langwerpige of eironde aan weerszoden roodachtig behaarde blaadjes Bloemen in okselstandige aren, die korter zijn dan het «chutlkul. donkerroae. 0,00-1,20. h. Mei-Augs. Uit de Himalaya. Sierstrink. f 1. Ilolua Dun. 19. Galéga L. 1 Stengel rechtopstaand (fig. 1032). Blaadjes 9-17, langwerpig of lancetvormie stekel P1,11'1^ kaal. Steunbladen half-pjjlvormig. Bloemtrossen langer dan hot bla< BloeinSioon lila of wit. 0,00-1,20. Juni—Augs. Gekweekt en verwilden (Zwolle, Zeist, Hilversum, Dordrecht). . . . Gafigaan. -j- G. oflloinAIis L 20. Amórpha L. 1 Min of meer behaard tot bijna kaal. Takken rechtopstaand. Blaadjes {>-13, olliDtiscl 2L,ang*WerP% met doorschünendo puntjes. Bloemen in vaak pluimvormig oneen genoopte dichte trossen, tamelijk klein. Vlag purper-violet. 1,00-3,00. b Juni Juli. Sjerstruik uit Noord-Amerika -|- A. fruticósa L ïig. 1032. Galega officinalis. Fig. 1033. Colutea arborescens. a kelk: b bloem : c meeldraadbuis: a kelk; b-d kroonbladen: e meeldraadbuis (( stamper; e geopende peul. en stamper; f onrijpe, y rijpe vrucht. 21. Colutea L. Blazenstruik. 1 Blaadjes meest 11, omgekeerd eirond tot omgekeerd-hartvormig, matgroen, duide ijk g'h " ]ros. 2-t'-b|oeni(g, okselstandig. I'eul aan den top gesloten. Bloemkroon hooggeel, vlag met een bruine vlek. 1,50-4,50. I>. Juni, Juli, soms Octr. Slerstruik uit Z.-Duitschland, soms verwilderd, .. „ v, , Blazenstruik. f C. arborescens L. Blaadjes , of », blauwgroen, zwak of niet geaderd. Tros meest S-bloeniig. Peul aan den top open. Bloemkroon rood of bruingeel, vlag met 2 gele vlekken. Overigens als de vorige soort. 1,'20-1,811. b. Juni—Augs. Sierstruik uit Zuid-Europa. (C. cruenta Alt.) Oostersche blazen struik. + C. orientalls Mlll. 22. Robfnia L. Eoomen met oneven-gevinde bladen, talrijk gaafrandige blaadjes en eindelingsche, veelbloemige trossen "... t 1 Steunbladen lot sterke stekels vervormd (Hg. 10141. Takken en peuleu kaal. Blaadjes y-25, eirond tot langwerpig-eirond, soms ook de forma m o 110 p h v 11 a, waarby het blad slechts uit een blaadje of uit enkele groote blaadjes bestaat. Bloemtrossen hangend, los. kortgesteeld. Bloemen wit, welriekend. 15,00-27,00. I,». Juni, Juli. sierbooni uit Noord-Amerika, ook vaak verwilderd. Acacia. f R. Pseuil-Acacia L. Steunbladon niet stekelig, afvallend • * 2 2 Takken en peulen kleverig. Blaadjes 15-21, elliptisch of eirond. Bloemtrossen half rechtopstaand, dicht, langwerpig. Bloemen roodachtig-wit, reukeloos. 8,00-12,00. Jj. Juni, Juli. Sierboom uit Noord-Amerika. Kleverige robinia. y R. viscosa Vent. Takken dicht met bruine borstels bezet. Peulen afstaand behaard. Blaadjes 11-13, rondachtigeirond. Bloemtrossen hangend, bijna bolrond, los. Bloemen roserood, groot. l,:jo-.'},00. I). Juni, Juli. Sierstruik uit Noord-Amerika. Borstelige robinia. r R. hispida L. a kelk, meeldraden en stamper: b—d kroonbladen: e stamper: /' klep van Fig. 103). Astragalus glycyphyllus. een peul met zaden: y zaaa. a vruchthoofdje. 23. WistSria Nutt. 1 Klimmende heester. Blaadjes 7-13, tegenoverstaand, gesteeld, gaafrandig, langwerpiglancetvormig lang toegespitst. Trossen hangend, njkbloenng. Bloemkroon blauw. 500-7,110. b. Mei—Augs. Sierstruik uit China. (Glycine chinensis D. C.) Blauwe regen. ff. chlnónsls D. C. 24. Caragana Lmk. Erwtenstruik. I Bladen 4 -8-parig, elliptisch of elliptlsch-langwerplg, eerst aanliggend behaard. Steunbladen stekelig. Bloemen in schermen. Bloemkroon citroengeel. 2^0-4,00 b. Mei. Sierstruik uit Siberië. Groote erwtenstruik. C. arliorésoens Lmk. Bladen 2-pari". Bloemen alleenstaand. Steunbladen vliezig of stekelig. Blaadjes wigvormig-langwerpig of langwerpig-spatelvorniig. kaal of behaard. Bloemkroon hooggeel. 1,20-2,00. b. Mei, Juni. Sierstruik uit Zuid-Rusland. Kleine erwtenstruik, t C. frntéscens D. C. 25. Halimodéndron Fisch. 1 Takken uitgespreid. Biaden (l-) 2-parig, langwerpig-spatelvormig, grjjs door aanlig gende haren. Steunbladen priem vormig, meest stekend. Bloemen in 2-5-bloemigc trossen. Bloemkroon violet. 1,00-1,60. Ij. Juni, Juli. Sierstruik uit Siberië en Tartartfe Zo ut struik, f- H. argénteam Lmk, 26. Astragalus L. Hokjes peul. 1 Bloemkroon groenachtig geel (fig. 1035). Stengel liggend of opstijgend, bijna kaal, Blaadjes 9-13, ovaal. Onderste steunbladen vergroeid. Peulen lijnvormig, iets gebogen, kaal. 0,.'50-1,20. 2J.. Juni—Septr. In heggen en tusschen kreupelhout in de omstreken van Nijmegen, Valkenburg en Hilversum. Hokjes peul. A. glycyphyllus L. Bloemkroon purper-blauw. Stengel opstijgend, evenals de bladen en kelken behaard. Blaadjes 15-25. Peulen eirond, toegespitst. Trossen dicht, veelbloemig, omgekeerd-eirond, met een steel veel langer dan het blad. 0,20-0,50. Juli— Septr. Op een ruigte by Rotterdam en bij Arnhem. Esparcette hokjespeul. A. Onobry'chls L. 27. Coronilla L. Kroonkruid. Kruiden of heesters met oneven-gevinde, zelden 3-tallige bladen , gaafrandige blaadjes en okselstandige, gesteelde schermen 1 1 Rechtopstaande heester. Blaadjes 5-13. Scher¬ men (2-)3-bloemig. Bloemstelen korter dan de kelkbuis. Nagel der kroonbladen 2-3maal zoo lang als de kelk. Peulen rolrond. Bloemkroon geel. 1,00-1,50. Ij. Mei—Juli. Sierplant uit de Alpen. Struikkroonkruid. f C. Kmeras L. Kruidachtige plant 2 2 Steunbladen vrij (fig. 1036). Scher¬ men 5-20-bloemig. Bloemkroon wit, vlag rose, kiel met donkerpurperkleurigen snavel. Stengel liggend of opstijgend. Blaadjes 15-25. Bloemstelen 3-maal zoo lang als de kelkbuis. 0,30-1,20. I).. Juni—Septr. Op droge, grazige plaatsen. Vrij zeldzaam. Kroonkruid. C. varia L. Steunbladen, althans de onderste, vergroeid. Bloemen geel. Bladen 3-tallig. Schermen £4-Dioemig. cuu-0,40. Mei-Juii w. Uit Fig< 1036> Coronilla varia. /uid-Luropa. Op moerasgrond. Apeldoorn, „ ... . . t , Amersfoort, Rotterdam, Amsterdam. :kr°°" mde^: (/,moe' Schorpioen kroonkruid. draden en stamper: «meeldraad:/-peul, C. seurploidrs Koch. b« 9 opgesneden; * zaad. 28. Ornithopus L. Vogelpootje. Veelstengelige. behaarde kruiden met oneven-gevinde, uit vele blaadjes bestaande bladen en okselstandige, langgesteelde schermen. 1 1 Bloemen lila, gewoonlijk meer dan 0,006 breed. Vrucht reclit of bijna recht (fig. 1037).JSchermen dubbel zoo lang als het blad. Blaadjes puntig en behaard, die der bovenste bladen tot elkaar genaderd. Stengel meest opstijgend. 0,30-0,60. O en ook Juni—Augs. Soms geFig. 1037. kweekt en verwilderd . . . Serradelle. -]• O. sativus Itrot. De geheele plant is veel krachtiger dan O. perpusillus, de bloemen zijn S-maal zoo groot. Bloemen geel of witachtig, purperkleurig geaderd, meestal minder dan 0,006 breed 2 l'ig. 103». Ornithopus perpusillus. Fig. 1040. Onobrychis viciaefolia a kelk: b bloem; c kroonbladen: d peul, n blaadje; h bloem; c kelk, meeldradon in e overlangs doorgesneden. en stamper; d, e vruchten. 2 Bloemen geel of witachtig, purperkleurig geaderd (fig. 1038;, Kiel geel. Blaadjes met afgeronden top. Stengel meest liggend. Blaadjes 11-25, ovaal tot langwerpig. Schermen even lang als of laDger dan het blad. Kelkbuis 3-4-maal zoo lang als de eironde kelk- tanden. Peulen meest iets gebogen. 0,05-0,30. Q en 4* Mei Juli. Op open en bebouwden zandgrond. Algemeen. Vogelpootje. 0. perpusillus L- Bloemen geel. Blaadjes met gepunten top. Kelktanden 'J a maal zoo kort als de buis. Peulen aan den top sterk boogvormig gekromd itig. 1039). 0,20-0,50. • . April — .inni. Uit. Z.-Kurona. Breda. Vlak vogelpootje. O. compréssus L. Fig. 10®. HEIKELS, G'eill. Flora, 4de druk. 35 2d. Onobry chis Tm. 1 Stengel rechtopstaand of opstijgend (fig. 1040). Blaadjes 18-25, langwerpig-omgekeerdeirond tot Hjnvormig. Kelk tanden dubbel zoo lang als de kelkbuis. Zwaarden korter dan de kelk tanden. Bloemkroon rose. 0,30-0,60. Mei—Juli. Soms gekweekt en verwilderd (O. sativa Lam.) llanekammetjes. Esparcette. -J- O. vieiaefolia Scop. 80. Hedy'sarum L. 1 Bladen met 6-9 paar blaadjes. Blaadjes langwerpig-elliptisch, van onderen kortbeliaard. Trossen okselstandig, langer dan het schutblad. Leden der vrucht elliptisch, kaal, hangend. Bloemen karmijnrood. 0,H0-1,00. Juli, Augs. Sierplant uit Siberië. •j- H. sibiricum Foir. 31. Cicer Trn. 1 Geheele plant klieraclitig-behaard (fig. 1041). Bladen oneven gevind, met ovale, aan den top gezaagde blaadjes. Vruchtsteel naar beneden gebogen. Bloemen bleek-lila of violetrood tot wit. 0,22-0,45. CO. Juni, Juli. Aangevoerd. Amersfoort, Deventer, Dordrecht, Arnhem, Tilburg, Amsterdam Keker. C. ariétiuum L. 32. Vicia Trn. Wikke. Kruiden met even-gevinde bladen, waarvan de bladsteel meestal in een rank uitloopt, en okselstandige, op verschillende wijzen vereenigde bloemen 1 1 Bloemen in langgesteelde, soms armof eenbloemige trossen (fig. 1045, 1047) 2 Bloemen in zeer kortgesteelde trossen of alleenstaand of in paren op korte stelen in de bladoksels (fig. 1052, 1054) 7 tig. 1041. Cicer arietinum. Fig. 1042. Vicia hirsuta. « deel van den stengel met steunblad « steunblaadjes: h blaadje: c kelk: en peul. d bloem: e kroonbladen: f meeldra¬ den en stamper: g peul. 2 Trossen 1-6-bloemig. Bloemen klein, bleek of witachtig. Bladen 2-10-parig, lijnvormig (Ervum Tm.) 3 Trossen veelbloemig. Bloemen tamelijk groot. Bladen 6-12-parig, lijn- of lijn-lancetvormig. Steunbladen halfspiesvormig, gaaf- randig. Tros langer dan het blad (fig. 1047,) 5 3 Bladen 6-10-parig, meest 6-parig (fig. 1042). Tros 3-8-(soms 1- of 2-)bloemig, even lang als of korter dan het blad. Peul meest 2zadig, bebaard. Bloemkroon blauwachtig-wit. 0,30-0,60. 0. Mei Augs. Op zandig bouwland, aan ruigten, tusschen kreupelhout. Algemeen. (E. hirsutnm L.) Kleine krok. Nachtwikke. Duivelsnaaigaren. Ringelwikke. V. hirsüta Koch. ^ , . ,n r» i i • n i Diaaen z-4-pang. irossen i-o-uiuemig. i cui kaal 4 4 Peul meest 4-zadig. Bloemkroon groenachtig wit. Trossen aan den top zonder naald, even lang als of langer dan het blad. Bladen 3-8-parig. Blaadjes stomp, metstekelpunt (fig. 1043). 0,15-0,50. ©. Mei—Juli. In bouwland, ook op klei- r»rnn rl V rn alrromaan fïT. tatrnsnprmnm L.ï. Groóte krok. V ierzaad w i k ke. V. tetraspérma Mnch. Fig.1043. Peul meest 6-zadig (fig. 10441. Bloemkroon bleekblauw of roodachtig, donkerder geaderd, grooter dan bij de vorige soort. Trossen aan den top genaaid, langer (ten laatste dubbel zoo lang) dan hun blad. Bladen 2-4-parig, vooral de bovenste toegespitst of spits (fig. 1(145). 0,20-0,3(1. (3. Mei—Juli. Op zandgrond. Utrecht!?), Hoek, Waarde. IJzendilke, Amsterdam. (E.gracileD.C.i Slanke wikke. V. grai'llls Loisl. 5 Plaat der vlag even lang als of langer dan de nagel. Overblijvende planten. G Plaat der vlag half zoo lang als de nagel (fig. 1046). Steel der peul langer dan de kelkbuis. Bladen meest 8-parig. Plant dichtbehaard. Bloemkroon blauwviolet, zelden wit. 0,301,50. OO en O- Jan'— Augs. Op zandig bouw¬ land. v rij zeiazaam. «jok Flj?, i04ü. vicia viiiosa. gekweekt. « blaadje; l> bloem, c vlag; U zwaar Zachte wikke. V. villósa Rth. « kial: f meeldraden en stamper: y peul. Bloemen iet.s grooter dan van V. Cracea. Is gemakkelijk voor liet begin van den bloei te herkennen aan de trossen, die door de kelktanden vederachtig gekuifd schjjnen. 35* 6 Plaat der vlag dubbel zoo lang als de nagel. Steel der peul even lang als de kelkbuis. Bloemen grooter dan bij V. Cracca. Bladen 8-14-parig. Stengel beneden kaal, boven bijna aangedrukt wit behaard. Bloemen bleek of violet-blauw. 0,301,50. 21-. Juni-Augs. Ntfkerk Teere wikke. V. teiiailölia Rth. Plaat der vlag omstreeks zoo lang als de nagel. Bladen meest 10- v-xofir» .3 1 1 L J J_ 1__11_ uicci uci peut nurter u I mwu uittuwviuiet, Aeiueu wil. v,ou-i,zv. £|., Juni—Augs. In heggen, tusschen kreupelhout, op bouwland, aan waterkanten. Algemeen. YVinset. Rivgelwikke. Blauwerwtjes. Vogel wikke. V. Cracca L. 7 Bloemen in trossen op een soms zeer korten gemeenschappelijken steel, zelden alleenstaand of gesteeld 8 Bloemen 1-2 bijeen, zittend in de bladoksels 11 8 Bladen met 1-3 paar groote blaadjes. Peul niet gesteeld, bij rijp¬ heid zwart. Kelk met ongelijke tanden. Blaadjes 0,02-0,04 breed 17 Bladen, althans de bovenste, uit meer dan 3 paar blaadjes bestaand. Peul gesteeld. Bloemen langer dan 0,01, 1-5 bijeen op een gemeenschappelijken steel, die korter is dan een der bloemen en steeds korter dan het blad, in wiens oksel hij staat .... 9 9 Overblijvende plant met kruipenden wortelstok. lSlaadjes stomp-ovaal, 0,01 breed. Bloemen vuilviolet, pur¬ per gestreept, zelden bijna wit. Peulen glad, bij rijpheid zwart. Vlag en peul onbehaard. Kelk korter dan de kroonbuis, aan den voet breed-driehoekig (fig. 1048). Stengel, evenals de bladen , kaal of iets behaard. 0,30-0,60. 11. Juni—Augs. In heggen, langs wegen, aan slootkanten en op bouwland. Al- Fig- Fis- 10*9. gemeen Vitsen. Kleine wilde wikke. H e g g e w i k k e. V. sépium L. Planten eenjarig niet dunnen wortel. Blaadjes langwerpig, 0,005 breed. Bloemen purper of geelachtig, Peul zijdeachtig bebaard of knobbelig, bjj ryplieid geelachtig. 10 10 Vlag behaard. Peul op de zijvlakken zijdeachtig behaard. Bloemkroon purperkleurig of geelachtig, rose getint. Keiktanden omstreeks even lang al- de kelkbuis, priemvormig. Blaadjes langwerpig (tig 104«Ji. .stengel evenals de bladen behaard. 0,30-0,60. 0. April—Juli. Aangevoerd op vrij veel plaatsen. 11 ongaarsche wikke. V. pannónica Ja<*q. Vlag onbehaard, reuion op do zijvlakken glad. op do naden met haren op knobbels staand. Bloemen 3-kleurig, geel, zwart en purper. Keiktanden ongelijk. Blaadjes langwerpig, l'lant behaard. 0,30-0,60. ©. Mei, Juni. Aangevoerd. Amersfoort. Zwarte wikke. V. mélanops Sihth. et Sm. 11 Kelk onregelmatig, met ongelijke tanden. Peulen langwerpig, bij rijpheid hangend 12 Kelk regelmatig met gelijke tanden. Peulen lijnvormig, opgericht of uitstaande bjj rapheid 14 12 Bloemen bleekviolet, vrij klein. Peul kort aanliggend behaard. Blaadjes lijnvormig, uitgerand ot' in 2 spitse lobbetjes eindigend. 0,20-0,50. ©. Mei, Juni. Aangevoerd. Amsterdam Vreemde wikke. v. peregrina L. Bloemen geel of iets violet, groot. I'eul met lange uitstaande haren. Bladen niet in 2 spitse lobbetjes eindigend . . 13 13 Vlag behaard. Bloemen alleenstaand. Bladen 5-7-parig. Kelktanden priemvormig, ongelijk, recht naar voren staand. Vrucht hangend, ruw-behaard (fig. 1050i. 0,20-0,80. 0. April-Juni. Uit Zuid-Europa. Aangevoerd. Hilversum, Amersfoort. Basterdwikke. V. Iiv hridul,. Vlag onbehaard. Vrucht hangend Iig lOoO. lig. 1051. (lig. lOöla). Haren der vrucht op sterke knobbeltjes zittend ilig. 1051M. Blaadjes Hjnvormig-langwerpig. 0,20-0,50. 0. Mei—Juli. Aangevoerd. Gronsveldt, Nflmegen, Amsterdam, Overschie, Middelburg, Deventer, Amersfoort, Arnhem Gele wikke. V. Iiitea L. 11 Stengels liggend, uitgespreid, dun. Onderste bladen 1-2-jukkig met omgekeerd hartvormige blaadjes, do bovenste langwerpig of lancet- vormig, met Dijna steeds enkelvoudige rank (fig. 1053). Peul onbehaard. Steunbladen gaaf, niet gevlekt. Bloemen klein, al- I leensiaana, oijna ziuena, F,g. 1053 lichtviolet. Stijl over de geheele lengte gebaard. 0,05-0,22. O. April—Juni. Op open zandgrond en in de duinen. Vrij algemeen . . Lathyrus wikke V. lathyroides L. Stengels opstijgend of rechtopstaand, zelden liggend. Bladen alle of de , bovenste uitloopend in een vertakte J rank, met 3-7 paren blaadjes. Peul behaard, soms later kaal . . 15 15 Bloemen kleiner dan 0,02, levendig rood of met violette vlag en roodc zwaarden. Peul smal cilindrisch , weim'2 samengedrukt, niet knob- :CX'V,. 1 belig, bij rijpheid zwart. Bovenste lig. 1052. Vicia sativa. ui-.» j „„.1 i-_ 1 . • c a steunbladen; h blaadje: 0 kelk: blaadjes smal, lyn-lancetvormig of <1, e, f kroonbladen: g meeldraden en lijnvormig, de onderste omgekeerd- stamper: h peul eirond 0,10-0 45. O© en ©■ Mei, Juni, soms tot Herfst. Op zandgrond. Algemeen. Nachtwikke. V. angustifólia Roth. Is van Lathyrus montanus door de ranken en do niet in trossen staando bloemen te onderscheiden. Bloemen groot (0,02-0,03). Peul breed-lijnvormig, samengedrukt. 10 10 Bloemen met blauwachtige vlagen purperkleurige zwaarden (fig. 1052). Peul bij rijpheid met knobbels, bruin of geelachtig. Blaadjes alle breed, omgekeerd-eirond tot langwerpig, stekelpuntig. 0,30-0.90. Q. Mei—Juli. Op bouwland , aan wegen en dijken. Vrij algemeen. Ook gekweekt Tamme vitaen. Voederwikke. V. sativa L- Bloemen vuil witachtig geel met iets blauwachtige, zwartgestreepto vlag. Peul niet knobbelig, by rijpheid zwart. Blaadjes omgekeerd hartvormig of langwerpig-lijnvormig. Keiktanden half zoo lang als de kelkbuis. 0,20-0,50. ©. Mei, Juni. Aangevoerd. Deventer Grootbloemwikke. V. grandlflóra Scop. Fig. 1054. Vicia faba. Fig. 105ti. Lens esculenta. ii kelk: b bloem: c kroonbladen: d meel- a steunbladen; Ij, r blaadjes; . Bloemtrossen meest 2-bloenng. Zaden rond, eenkleurie. Bloemkroon meest wit, zelden de vlag roserood. 0,30-0,90. O» Mei— •luli. Gekweekt als doperwten en peulen en verwilderd. Vaderland onbekend. Erwt. f P. sativum L. Blaadjes verwijderd gekarteld. Tros vaak 1blóemig. Zaden ingedrukt-kantig, bruin en grijsgroen gevlekt. Vlag blauwachtig, zwaarden purper, kiel wit. 0,30-1,00. ©• Mei— Juli. Gekweekt als capucjjners enz., en verwilderd. Vaderland onbekend. Akkererwt. f P. arvénse L. 35. Lathyrus L. Lathyrus. i. <-»f rrovlenoplrfpn IVI UIUC11 mei nivuugvu V. n---- -r, -- stengel, even-gevinde bladen of blad- ng. 1057. Pisum sativum. stelen zonder bladen, in een rank a bloem: b meeldraden en stamper; uitloopend en okselstandige , 1-2- c stamper; d peul; e geopende peul. bloemige bloemstelen of gesteelde ^ bloemtrossen 1 Blaadjes geheel of ten deele ontbrekend (fig. 1058, 1059) 2 Blaadjes aanwezig ...... 3 2 Hovenste en miaaeiste uiuueu iu muncu Fig- jojm. veranderd. Steunbladen zeer groot, ovaal-spiesvormig (fig- 1058). Tros 1- of 2-bloemig. Bloemkroon geel. 0,20-0,50. Q Mei Juli. In korenvelden in Zuid-Limburg vrij algemeen. Aangevoerd op andere plaatsen. Naakte lathyrus. L. A'phaca L. Bladen tot stelen vervormd (fig. 1059). Steunbladen zeer klein, priemvormig, aan den voet half-spiesvormiz Tros 1- of 2-bloeinig. Bloemkioon rosé. 0,30- ** - . . .. /\ ii* J rg 0,60. 0. «J uni, JUll. *'P vocuugen grusgiuuu. zeldzaam G r a s 1 a t h y r u s. L. NlSSOlia L. 3 Bladen met rankeD. Stengel klimmend T' * ' ,i Bladen zonder ranken. Stengel rechtopstaand. (Orobus L.) . .11 Nissólia L 4 4 Stengel ongevleugeld, kantig. Tros veelbloemig. Bladen 1-parig (fig. 1060a) 5 Stengel duidelijk gevleugeld 6 5 Bloemen donkerroserood, welriekend. Blaadjes langwerpig, stomp v..e. .y.. gel kaal. Wortelstok draadvormig, indeknoopen met knollen zoo groot als hazelnoten (fig. 1060i!>). 0,30-0,90. 2J.. Juni—Augs. Gekweekt en op kleiachtige bouwlanden, soms zeer veel in het wild Aardeikel. Aardnoot. Aardaker. L. tuberósus L. Bloemen geel, reukeloos (fig. 1061). Blaad jes langwerpig-lancetvorinig, spits. Steunblaadjes pjjllancetvonnig. Stengel zachtharig of bijna onbehaard. Wortelstok zonder knollen. 0,30-1,20. 2].. Juni, Juli. Aan wegen en dijken, op bouw- oi weiland. Algemeen. Gele wikke. Gele linze. V e 1 d 1 a t li y r u s L. pratensis L. Is door de bladen en bloeiwyze gemakkelek van de L o t u ssoorten te onderscheiden. J m i .» li. . . • Dl. J... \j xiu&acu i-o-uiuemig. uiuuuu 1-pari g 7 Trossen m eer bloera ig. . 9 7 Blaadjes Hjn-lancetvormig ... 8 Blaadjes elliptisch of eirond. Tros 2-3-bloemig. Peul samengedrukt. Zaden b^jna bolrond, glad. Bloemkroon groot. Vlag violet of rose. Vleugels en kiel blauwachtig of wit. 0,80-1,50. 0. Juni—Augs. Sierplant uit Sicilië. Pronkerwt. -j- L. odoratosL. 8 Plant kaal (fig. 1062). Tros 1-(zelden2») rig. IOÖ2. Fig. 1001. Lathyrus pratensis. bloemig. Peul aan den bovenrand naar buiten gekromd, 2-vleugelig. Zaden kantig, glad. Bloemkroon wit, zelden rood of'blauwachtig. 0,15-0,45. 0. Mei. Juni. Lobit, Kotterdam, Deventer, Berkcnwoude, Zutphen, Stolwyk. Zaa i 1 at h y ru s. L. sativas L. Plant ruwbehaard. Trossen 1-3-bloemig. Peul ltfnvormig-langwerpig. ruwbehaard iharen opeen knobbelvoet staand). Zaden knobbelig-ruw Bloemkroon eerst violet later blauw. 0,30-1,00. 0Q. Me.-Jull s L. hlrsüta» L. 0 Bladen 1-parig (fig. 1064a) • • • • ■ • • Bladen 2-4-parig (fig. 1063). Tros 3-8-bloermg. Bloemkroon vuil- uiauw. v,ov-u..!»■ Augs. In moerassen en venen. Vrij algemeen. Moeraslathyrus. L. palüster L. 10 Blaadjes lancetvormig, stomp of soits. Vleugels van don stengel dubbel zoo breed als Fig. 1063. Fig. 1064. die der bladstelen (fig. 10646). Tros iets langer dan het blad. Vlag rose, van buiten groenachtig, zwaarden purper, kiel groenachtig. 1,00-2,00. 2|~ Juni—Augs. In Z.-Limburg en verder op andere plaatsen verwilderd . - • Boschlathyrus. L. silvéster L. L heterophy'llus L. unijugis Koch.de ongelijkbladige lathyrus, is waarschijnlijk bij ('bbergen gevonden en onderscheidt zich van den breedbladigen vorm van L. siivester alleen door do blauwgroene kleur, de breede bladsteelvleugels en de grootere steunbladen (tig. 10Ö5 is de at'b. van den grondvorm). Blaadjes eirond of lancetvormig, stomp, toegespitst. Vleugels aan den stengel even breed als of weinig breeder dan die der bladstelen. Tros veel langer dan het blad. Bloemkroon levendig rood. 0,90-1,80. Juli. Augs. Sierplant uit Oostenrijk, ook verwilderd. (Breda, Berg en Dal, Huurlo, Ulenpas, 's-Gravezande). Breedbladlathyrus. L. latifolius L. 11 Stengel duidelijk gevleugeld (fig. 10666). Bladen 2-3-parig, met langwerpige of lancetvonnige. van onderen blauw- rfvnnno rlnffa Klundip^ fficf TrflS 3-10-bloemig. Wortelstok indeknoo- Fig. lOtSÜ. Lathyrus heterophyllus. pen knollig (fig. 1066c). Bloemkroon a |,eul' lichtpurper, later blauw. 0,15-0,30. 2].. April—Juni, soms tot Augs. In bosschen. Het meest in Zuid-Limburg en om Nijmegen, ook zeldzaam op andere plaatsen. (O. tuberósus L). K n o 11 a t h y r u s. L. montanus Bernh- Stengel ongevleugeld of alleen van boven zeer smal gevleugeld. Bladen 2-4-parig, met eironde lang-toegespitste, van onderen glanzige blaadjes (fig. 1067). Trossen langer dan hun blad, 8-8-bloemig. Stengel samengedrukt vierkant en met 2 schei pe kanten. Bloemkroon purper, iaier blauw, ten laatste blauwgroen. 0,22-0,80. 2|. April, Mei. In heuvelachtige streken en bosschen. Sittard, Maastricht. (O. vernus L.i Voorjaarslathyrus. L. vérnus Iteruli. 36. Ery thrina L. Stengel moest knolvormig tot boomachtig, zonder stekels of met de slanke, gladde, lichtgroene takken en bladstelen zwak gestekeld. Blaadjes eirond. Kelk 2-tandk\ Kiel 8-maal zoolang als do kelk. Bloemen scharlakenrood, b. Mei-Septr. Sierstruik uit Brazilië Koraal3truik. -j- E. Crista jralli L. 37. Phaséolus L. Boon. Kruiden met meestal windenden stengel, gaafrandige, toegespitste blaadjes en lang- gestoelde trossen van bloemen 1 1 Stengel steeds windend. Blaadjes eirond, kort toegespitst. Tros veel bloemig. langer dan liet blad. Peulen iets sikkelvormig, ruw. Bloemkroon scharlakenrood, zeldzamer wit. 2.00-3,60. O» Juni—Septr. Gekweekt. Uit Zuid-Amerika. Turksche boonen. Pronkers. Pronkboon. -j-p. multlllórus Lmk. Kig. 10*17. Lathyrus vernus. Fig. lOtW. Phaséolus vulgaris. « kelk: b bloem: c meeldraden en a kelk met schutblaadje en stamper: stamper;» peul. /, kroonbladen: e meeldraden: n Hnr tnlfk'pn t.nft lanÊrzamer- liuai ucu «Y " , . —-o 7 hand dubbolgevind. Blaadjes langwerpig of langwerpig-lancetvormig. iets gekarteldgezaagd. Bloemen in okselstandige trossen, groenachtig, klein. Peulen hangend, Hjnlangwerpig (tot 0,30 lang, zonder vruchtbrtll. 10,00-20,00. I;. Juni, Juli. Sierboom uit Noord-Amerika. Christusdoorn. •{■ li. trlacanthos L. Ook O. sinénsis Lam. komt als sierboom voor. Hierbij z(jn de doornen enkelvoudig of stork vertakt, vaak in bundels, rolrond. Peul met vruclitbrt). Overigens als de vorige. Uit China. 2. uymnociaaus Lam. xxn. Fig. 1069. Gleditschia trlacanthos. Bloemen klein. in trossen. Blaadjos eirond, " gedoomde zijtak. lang gespitst, gaafrandig. Bloemen wit. 0,00-10,00. I). Mei, Juni. Sieiboom (ïfiwfliboom. + I». canariensis Lam. uit Canada. 3. Cércis L. xxui. Kelk ongelijk, stomp B-tandig. Bloemkroon bijna vlindervormig. Bladen na do bloemen komend. Bladen gesteeld, hartvormig rond, stomp, kaal. Bloemen ïn okseistandigo hoopjes. Peulen met vleugelrand. Bloemen rose tot wit. 8,(JO-8,.jO. i>. April, Mei. Sierboom uit Z.-Europa . . Judasboom. -J- C. Silli|uastrum I,. XCII. Fam. Aristolochiaceeën. Hloemdek gekleurd, borenstandig, onregelmatig, ongedeeld of 3-4-tpl< tig. Meeldraden 6 of' 12, rrij of met den stijl vergroeid, op den top van het vruchtbeginsel gezeten, met korte of zonder helmdraden. Vruchtbeginsel 3 6-hokkig. Vrucht een doosvrucht. 1 Bloemdek buisvormig, aan den voet verwjjd, 1 lippig of 3-lobbig (fig. 1070). Helmknoppen 6, aan den stijl ouder den stempel vastgegroeid Aristolóobin 33V- Bloemdek klokvormig, 3-spletig (tig. 107'J). Meeldraden 12, op het vruchtbeginsel staand, vr(j A'sirum 3JO 1. Aristolóchia L. P ij p b 1 o e m. xx. 1 SteDgcl rechtopstaand (fig. 1070). Bladen rondachtig tot eirond, stomp, kaal. Bloemen in bundels, in de bladoksels. Bloemdek recht Fig. 1070. Aristolóchia Clematitis. Fig. 1072. Asarum europaeum. « bloem: b onderstandig vruchtbeginsel en a bloem: l deze overlangs doorgo- aan den voet der opengeneden bloemdek- sneden: c meeldraden: d styi met de buis, de meeldraden en de stempels: c de stempelstralen; e vrucht, laatste afzonderlijk: .ifr>orL'lollHcr i fi Bloemkroon 2-lippig. Bovenlip 8-lobbig. onderlip 2deelig . • . Rhodóra 505. Bloemkroon regelmatig of althans niet 2-lippig 10 Vrucht oen bes. Bloemkroon kroesvormig, 0 lobbig. Onder het vruchtbeginsel een 5-16-lobbige ring Pe r n é11 y a SöS. Vrucht een doosvrucht. Bloemkroon Ó-spletig tot .j-deelig. trech ter-klok vorm ig . . 11 11 Meeldraden 5 (of 10). Helmknopjes aan den top met 2 poriën openspringend. Doos¬ vrucht v^jfhokkig. Bladen afvallend Az;ilea 5«J. Meeldraden 10. Bladen lederachtig en blijvend. Verder als Azalea. Rhododéndron SOS. 12 Plant met groene bladen (fig. 1082, 1084). Bloemen 5-tallig. Kelk 5-deelig. bloemkroon 5-deelig tot 5-bladig. Bloemkroonbladen zonder knobbels. Stempel op een verlengden stijl, boven do meeldraden uitstekend 13 Plant zonder groene bladen (fig. 1085). Eindbloem 5-, zijbloemen 4-tallig. Kelk en bloemkroon 4-5-bladig. Bloemkroonbladen aau den voet met knobbels Monótropa .»<;« i3 Tros naar alle zijden gekeerd, los of slechts een eindelingsche bloem. Bloemen wit of rose Pi rol a 3G3. Tros naar eene ziide gekeerd, dicht. Bloemen groenachtig wit, eirond-langwerpig. Ramischia J O O De familie der Ericaceeën wordt in 6 onderfamiliën gesplitst, n.1. de Vaccinieën (gesl. Yaecinium), de E r i c e ë n (gesl. Calluna, Erica, Andromeda), de Arbuteeën (gesl. Perneltya), de Rhodoraceeën (gesl. Gaultheria, Azalea, Rbododendron, Bhodora, Ledum, Clethra), de Pirolaceeën (gesl. Pirola, Ramischia) en de Monotropeeën (gesl. Monotropa). 1. Vaccinium L. Boschbes. vin. Heestertjes met verspreide, gave, kortgesteelde bladen, alleen in de bladoksels staande of een korten eindelingseben tros vormende bloemen en bolronde bessen 1 1 Bloemkroon kroes- of klokvormig (fig 1075). Stengel rechtopstaand o: opstjjgend 2 Bloemkroon stervormig, diep 4-5deelig, met teruggeslagen slipper (fig. 1077). Bladen altijd groen Stengel draadvormig, kruipend. A 2 Bladen vlak, afvallend. Bloemkroor kroesvormig. Bloemen meest ic de oksels der bladen, hangend meest 5-tallig. Helmknoppen Of den rug met 2 naalden . . , c liladen altijd groen, lederachtig, glanzend, met omgerolden rand, van onderen lichtgroen , met donkerder puntjes, omgekeerd-eirond of elliptisch , stomp (fig. 1074). Bloemen in dichte, knikkende trossen. Bloem kroon klokvormig, wit, meest iets rose. Bes rood, zelden wit. Heikels, O'eï/l. Flora, 4de druk. 36 Kig. 1075. Vaccinium Myrtillus. a bloem overlangs doorgesneden: '■ meeldraad ; c vrucht (bes). 0,07-0,15. K Mei, Juni en Augs—Octr. In hooggelegen bosschen , ook op heidegrond. Vrij algemeen. Kreuzen. Hnodsbes. Vossenbes. lino Je bleeken. Kroozen. Roode boschbes. V. vitis idaéa L. 3 Takken scherpkantig (fig. 1075) Bladen eirond of langwerpigeirond, spits, iets gekarteld-gezaagd, aan weerszijden lichtgroen. Bloemkroon roodachtig-groen. Bes zwartblauw, met purperkleurig sap, zelden wit. 0,15-0,30. t). Mei, Juni, soms ook Augs.— Octr. In hooggelegen bosschen. Algemeen. Waldbts. Blauwbes. Bikbecren. Waldbeeren. Bleeken. Klokkebeien. Blauwe boschbes. V. Myrtillus L. De tusschenvorm van V. Myrtillus on V. Vitis idaea V. in termédium Ruthe, is bü Apeldoorn gevonden. HJJ onderscheidt zich van V. Vitis idaea, waarop hfl het meest gelijkt. door de breedere, meer lichtgroene, duidelyk gekartelde bladen, de meer roodachtige bloemen en de bloeiw\jzo, op het eerste gezicht van V. Myrtillus vooral in den winter door het grooter of kleiner getal groenbiy vende bladen. Tot 0,25. Ij. Mei—Juli. Takken rond. Bladen elliptisch of omgekeerd-eirond, stomp, gaafrandig, van boven donker-, van onderen blauwgroen (fig. 1076). Bloemkroon croenachtiff of roodachtig-wit. Bes zwartblauw, van binnen groenachtig, met kleurloos sap. 0,30-1,20. K Mei, Juni, zelden in den nazomer. Moerassige veengrond. Zeer Fig. ïoTts. zeldzaam. Veenboschbes. Stronkbes. Rjjsbes. V. uliginósum L 4 Bladen klein, 0,005-0,007 lang, eirond tot langwerpig, spits, met omgerolden rand, van onderen blauwgroen (fig. 1077). Bloemen langgesteeld, knikkend, 1-4 bjjeen. Bloemkroon lichtpurper. Bes rood, zeer zelden wit, tot 0,01 in middellijn. 0,15-0,45. 1?. llei. Juni. Op lagen veengrond. Vrij zeldzaam Kreuzen. Veenbes. V. Oxycóccus L. Bladen iets grooter (U, meelc bloem: d meeldraad; 1 h blad; lc bloem; 1 d draad; c stamper: r/vrucht, by e stamper. stamperen meeldraad. e dwars doorgesneden. 1 Meeldraden in de kroonbuis gesloten. Helmknopjes aan den voet niet 2 naalden 2 Meeldraden uit de kroonbuis stekend. Helmknopjes ongonaald. Bloemtros eenigszins naar eene ztfde gekeerd. Bladen kaal, scherp gerand, in kransen van 4 Bloemkroon vleeschkleurig. 0.80-0,60. Ij. Maart—Mei. Sierplant uit M.-Europa, ook verwilderd (Oosterwyk, Nieuw-en St.-Joosland) f E. carnea L. 2 Bladen met stijfharig gewimperden, omgerolden rand, meest in 4- tallige kransen (fig. 1079). Bloemen 5-12 bijeen in een einde- 36* lingscli scherm, knikkend. Kclkslippen evenals de bloemstelen wollig, viltig, stijfharig gewimperd. Bloemkroon rose, zelden wit. 0,15-0,45. 1?- Juni—Herfst. Op heidegrond. Zeer algemeen. Ook in duinvalleien. Bezemhtide. Fijne heide. Dopheide. E. Tetralix L. Rlndpn met nauwelijks gewimnerden rand, scherp, in 3-tallige kransen. Bloemen in trossen (fig. 1080). Kelkslippen kaal, ongewimperd. Bloemstelen kort behaard. Bloemkroon roodviolet. 0,30-0,60. 1> Juni—Septr. Op heidegrond. Oorschot, Limburg. Grauwe dopheide. E. cinérea L. 4. Andrómeda L. x. Fjg 1(m 1 Bloemkroon kroesvormig-eirond. Helmknopjes op den rug met 2 naalden. Bladen elliptisch-lancetvormig, met omgerolden rand, van onderen wit (fig- 1081). Bloemen in eindelingsche, armbloemige schermen, knikkend. Bloemstelen 3-4-maal zoo lang als de bloemen, evenals de kelken rose. Bloemkroon rose tot wit. 0 15-0,30. t>. Mei, Juni, soms in den Herfst weer. In lage venen en heipoelen. Vrij algemeen. Rotsbes. A. polifólia L. Bloemkroon klokvorraig tot rolrond. Helmknopjes verlengd, aan den top met 4 naalden - 2 Bladen eirond-langwerpig, toegespitst, fijn gezaagd, gewimperd. Bloemen in dichte trossen, naar eene zijde gekeerd, overhangend. Bloemkroon ei-rolrond, 5-lobbig, wit. 0 60-1,20. I). Juni, Juli. Sierstruik uit N.-Amerika. -j- A. Horlbiimln l'ursh. Bladen eirond-langwerpig, gekarteld. Bloemen in korte trossen, overhangend. Bloemkroon buikig klokvormig. 5-lobbig, wit. 0,60-1,00. I). Juli, Augs. Sierstruik uit N.-Amerika. iZenobia speciosa Don.) t A. speciósa Nchx. 5. Pernéttya Gdch. i Bladen blijvend, eirond-langwerpig, toegespitst stekelpuntig, verwijderd gezaagd. Bloemen alleenstaand, okselstandlg, knikkend, wit, met steeltjes oven lang als do bladen. Stengel rechtopstaand, kaal. 0,26-0,60. Ij. Mei, Juni. Sierheester uit Z.-Amerika. f P. mucronata Gdch. 6. Gaulthéria Kalm. x. 1 Plant bijna liggend. Bladen langwerpig-omgekeerd-eirond, stekelpuntig, fijn gezaagd, blijvend. Bloemen in de bovenste bladoksels, 1-2 b(jeen, knikkend, wit of rose, welriekend. Sch(jnbes rood. 0,60-1,00. Ij. Mei-Augs. Sierheester uit Canada. f G. prociimbens L. 7. Azalea L. v (x). I Takken behaard. Bladen kruidachtig, langwerpig-lancetvormig, toegespitst, met gewimperden rand. Bloemen groot, in schermen. Bloemkroon niet kleverige buis, geel oranje, wit. 0,60-1,20. b. Mei, Juni. Uit den Kaukasus. Azalea. + A. póntica L. Jongo takken behaard. Bladen langwerpig-lancetvormig, spits gewimperd. Bloemen in eindelingsche hoofdjes. Bloemkroon van buiten zijdeachtig-behaard, rood, geel, oranje. 0,10-1,00. Ij. Mei, Juni Sierstruik uit China. + A. mollis Hlume. 8. Rhodo éndron L. x. t Kelk 5-lobbig 2 Kelk ö-deelig met langwerpige slippen. Bladen lederachtig, lancet-wigvormig, gewimperd, de stelen evenals de kelken en takken aangedrukt borstelig behaard. Bloemen 1-3 bijeen, eindelings, gestoeld, rood. 0,69-1,00. Ij. Mei, Juni. Sierstruik uit China en Japan (Azalea indica L.) T inc"('nin. '2 Boomachtig. Bladen lancetvormig, beneden schilferig glanzend. Bloemen in dichte schermvormige trossen. Vruchtbeginsel 8-10-hokkig. Bloemen rood, wit, bont en bladen beneden wit tot bruinviltig. 1,30-4.00. b. Maart, April. I it Nepal. f R. arboream Sm. Hees terachtig. Bladen langwerpig-lancetvormig, naar weerszijden versmald, kaal beneden bleeker tot roestbruin. Bloemen in dichte, schermvormige trossen. Bloemen purper, lila, soms met bruine puntjes. 1,00-2,t>o. I». Mei, Juni. Uit W.-Azie. Soms verwilderd • • • • ; + ponticnm L. Bekende Alpenplanten zijn K. hirsütum L., met stulgewimperde en R. fermgin é u m L., met van onderen roestkleurige bladen, beide zoogenaamde alpenrozen. 9. Rhodóra^Duh. x. 1 Bladen omgekeerd-eirond-langwerpig, blauwgroen. Bloemen in eindelingsche, «germvormige trossen, violet. 0,30-1,00. b. April, Mei. Sierheester mt N.-Amerika. f R. canadensis L. 10. Lédum L. v. X. 1 Bladen lijn-lancetvormig, met omgerolden rand, van onderen roestkleurig-viltig. Meeldraden 10 langer dan de bloemkroon. Bloemen wit, van buiten roodachtig, naar citroenen riekend. 0,60-l.m b. Mei, Juni. Sierheester ult^U£Lp™,'^tre L Bladen langwerpig-elliptisch. Meeldraden 5, omstreeks even lang als de bloemkroon. Overigens als de vorige. 0,10-0.30. I,. Mei, Juni. Sierheester uit^merika.^^ 11. Cléthra L. v. 1 Bladen kaal, gesteeld, verspreid, afvallend. Bloemen kortgesteeld, in lange trossen. Kelk witachtig tot groen. Bloemkroon welriekend. bierstruik uit Oostelijk-Amerika. 1,00-2,00. I>. Augs., Septr. Een paarmalen, nl. bU Amersfoort, Delden, Kuurlo, Lonneker, verwilderd aangetroffen. . Wüdesering. Clethra. f C. alnil'ólia L. ' 12. Pirola Tm. Wintergroen, x. Onbehaarde kruiden met gesteelde, altijdgroene, glanzende bladen en een onvertakten, naar boven altijd bladloozen stengel, die meestal een tros van bloemen draagt 1 I Bloomen alleenstaand, oindeiings, groot. Bloemkroon vlak uitgespreid, wit. Kelkslippen eirond, stomp. Bladen rund of rond spatelvormig, gekarteld gezaagd, even lang als do Steel. 0,050,10. ^.. Mei, Juni. Appelschac.'i, Denekamp. Eenbloemwi ntergroen. 1'. uiiinora L. Uloemen in trossen . & 2 Bloemkroon open, klok- vormigffig. 1082). Meeldraden naar boven , stijl naar beneden gekromd. Fig. 108}. Pirola minor. "\Kirln/-»Vifl rt—XTl »*_ * O kant, zachtbehaard. Bladen tegenoverstaand , zelden in kransen. Kelkslippen met roodachti¬ ge n rand (tig. JU88 , '-'g. iuss. knop). Bloemkroon goudgeel. 0,60-1,20. 2J-- Juni. Juli- Op vochtige, beschaduwde plaatsen en aan waterkanten. Algemeen. Gele veenwortel■ Wilde wilg. Wederik. L. vulgaris L. 4 Bladen rond, stomp (fig. 1089). Bloemstelen meest korter dan het blad. Kelkslippen hartvormig-eirond. Meeldraden aan den voet vergroeid. Bloemkroon croot. iroudsreel. 0.15- 0,45. 4. Juni, Juli. Aan Fig. 1089. Lysimachia Nummularia. slootkanten, in vochtige wei- a meeldraden en stamper. landen en in de venen. Algemeen. Penningkruid. L- Nummularia L. Bladen eirond, spits (fig. 1090a). Bloemstelen meest veel langer dan bet blad. Kelkslippen ljjn-priemvormig (fig. 10906). Meel» draden vrij. Bloemkroon kleiD, dooiergeel. 0,10-0,45. I).. Mei, Juni en Juli—Octr. In bosschen, op lage, vochtige plaatsen en langs beekjes. Vrij zeldzaam. Boschwederik. L. némorum L. 3. Anagallis Trn. Guichelheil, v. Onbehaarde, eenjarige kruiden met tegenoverstaande, gaafrandige bladen en langgesteelde bloemen in de bladoksels 1 1 Bladen zittend, eirond tot langwerpig-eirond, van onderen met zwarte puntjes (fig. 1091). Bloemkroon even lang als of iets langer dan de kelk, menierood, zeldzaam vleeschkleurig, violet of hemelsblauw. Kroonslippen meest dicht klierachtig gewimperd. 0,07-0,15. © en 00. Mei—Herfst. Op bouwland, op zand-en kleigrond, in moeshoven en in de duinen. Vlij algemeen. Roode mier. Spaansch groen. Hanetree. lloode muur. Guichelheil. A. arvénsis L. Do var. ft. coeriiloa Schreb. niet bijna kliorlooze, getande bloemkroonslippen en hemelsblauwe bloemkroon is zeldzaam gevonden. Kig. 1(1!». Lysimachia nemorum. I'ig. 1091. Anagallis arvénsis. « bloem: b knop: c vrucht. « deel van den stengel met oen paar bladen: /< jonge vrucht: c bloem: <1 opengesprongen vrucht. Bladen gesteeld, rond-eirond, kort-toegespitst. Bloemkroon roserood, bijna 3-4-maal zoo lang als de kelk. Stengel teer, draadvormig (fig. 1092). 0,05-0,12. ï}.- Af«; Sartfi* Fn duinvlnlftpn «»n nn mnnrnccirr*» Viairfpn en weiden. Vrij zeldzaam. Teer guichelheil. A. tenélla L. 4. Centünculus Dill. v. 1 Stengel rechtopstaand, niet of uitgespreid vertakt (lig. 10'JÜ). Bladen rondaehtig-eirond, zeer kortgesteeld, spits. Bloemen alleenstaand in de bladoksels, zeer kortgesteeld. Bloemkroon wit of roodachtig, alleen des middags open. 0,01-0,10. ©. Juni—Septr. Op vochtieen zandgrond. Zeldzaam. Dwergbloem. C. minimus L. Do/e spli'kt oii Peplis Portula en ook zonder vrucht op kleine ex. van Herniarfa en Illecebrum, doch de eerste en de laatste hebben tegenoverstaande, stompe bladen. 5. Primula L. Sleutelbloem. Bakkruid. Pannekoekjrs. Eier kruid. Kruiden met een wcrtelroset van bladen en een onvertakten stengel, die een scherm van bloemen draagt Fig. ÏO'.O. Centunculus minimus. o deel van den stengol, vergroot: l> blooni; c opengesprongen vrucht. Fig. 10(16. Primula officinalis. II kelk: b bloem, bij c opengespleten: •I stamper: e onrjtpe doosvrucht met de verwelkte bloemkroon: f rtfpo doosvrucht. 1 Bladen in de jeugd met naa.- boven oinpOTldMi rand later vtak MknM kantig »«g lOUtai. Bladen omgekeerd-eirond, langwerpig oiruiiu, B0tand ilig UW4M. juin of meer duidolijk kantig (Hg. 1095) 2 Bladen beneden behaard. Kelk even lang als of bijna zoo lang als do kroonbuis 3 Bladen geheel kaal. Kelk '/2 ii Vs maal zoo lang als de kroonbuis. Bladen bijna zittend, omgekeerd-oirond. Bloemen in tot een tros verecnigde, 3-ü-bloemige kransen, purper. 0,30-0,45. "4. Mei, Juni. Sierplant uit Japan . . f F. japóulca A. (ir. 3 Bladen niet duidelijk gelobd 4 Bladen hartvormig-eirond, gelobd (diep ingesneden gekarteld), behaard. Kelk bijna kroesvormig, niet kantig, gestreept. Kroonslippen omgekeerd hartvormig. Bloemen purper, keel geel. 0,25-0,35. 4- April-Juni. Sierplant uit Siberië. •|- P. cortusoiiles L. 4 Zoom der bloemkroon verdiept, klokvormig samenneigend, dooier¬ geel met 5 oraDje-gele vlekken aan de keel (fig. 1096). Kelk opgeblazen, wit met eironde, kort-toegespitste tanden. Bloemstelen en kelken dunviltig. 0,15-0,30. IJ.. April—Juni, ook Herfst weer. Op hoogen zandgrond, ook in vochtige weilanden en bosschen. (P. veris a. officinalis L.). Ook als sierplant. Vrij algemeen. Gewone sleutelbloem. P. officinalis Jacq. Zoom der bloemkroon vlak, afstaand. Bloemkroon lichtgeel met donkeren ring van vlekken aan de keel. Kelktauden lancetvormig, toegespitst 5 5 Scherm op een verlengden bloemstengel. Bloemstelen koitbehaard (haren slechts even lang als de dwarsdoorsnede der bloemstelen) meest naar eene zijde hangend. Bladen plotseling in den gevleu. gelden steel versmald (fig. 1097). Bloemkroon 0,012-0,018 breed o,Xö-0,au. 4. Maart—Mei, ook Herfst weer. In vochtige bosschen, drassige weilanden en uiterwaarden, vrij zeldzaam. (P. veris b. elatior L) Ook als sierplant, met bloemen in allerlei kleuren. Slanke sleutelbloem. P. elatior Jacq. Bloemen langgesteeld, alleenstaand, wortelstandig, zelden een scherm op een langeren of korteren bloemstocgel. Bloemstelen dichtbehaard (haren langer dan de dwarsdoorsnede der bloemstelen), rechtopstaand. Bladen langzamerhand versmald in den gevleugelden steel (hg. 1098). Bloem- Fig. ton?. Fig. toys. kroon 0,02-0,03 breed. 0,05-0,15. 2J.. Maart, April. In bosschen, tusschen hakhout. Vrij zeldzaam. Ook als sierplant, mot bloemen in allerlei kleuren. (P. veris c. acaulis L.) Stengellooze sleutelbloem. P. acaulis Jacq. 6. Cortüsa L. v. Bladen hartvorm ig-rondach tig, gelobd en gezaagd. Scherm 5- veel bloem ig. Bloemen purper-violot. 0,15-0,31). Mei, Juni. Sierplant, uit de Alpen, -j- C. Mutthioli L. 7. Dodecétheon L. v. Bladen eirondlangwerpig, ongeluk getand, wortelstandig. Scherm veelbloeniig. Bloemen knikkend, lila. Meeldraden van onderen vergroeid. 0,20-0/50. !(.. Mei, Juni. Sierplant uit N.-Amerika f I). Jleadéa L. 8. Cyclamen L. v. 1 Bladen niervormig, bijna cirkelrond, iets gekarteld, van onderen purper. Kelkslippen spits. Stjjl nauwelijks uitstekend. Bloemen purper, weinig riekend. 0,08-0,15. 4. Augs., Septr. Sierplant uit de Alpen -f- C. europueum L. 9. Hottónia L. v. 1 Hladen ondergedoken (fig, 1099}. Bloemen in een eindstandigen, ijlen tros. Steel van den tros en de bloemstelen en kelken klierachtig-behaard. Bloemkroon wit of bleekrose, keel geel. 0,150,45. 4. Mei—Juli. In slooten, poelen en op moerassige gronden. Algemeen. Pinksterbloem. \V a te r v io 1 i e r. H. palüstris L. Fig. 10U9. Hottonia palüstris. n opengelegde bloemkroon: h kelk met vruchtbeginsel, dat by c dwars is doorgesneden ; d 5-kleppige, rüpe doosvrucht. Fig. 1100. Samolus Valerandi. a kelk: h bloem: c opengelegde bloemkroon: (l kelk en vruchtbeginsel: «kelk en doosvrucht. 10. Samolus Trn. v. Bladen spatelvormig-omgekeerd-eirond, verspreid, iets vleezig, de onderste in een roset (fig. 1100). Bloemen klein, in een eindelingschen, ten laatste verlengden tros. Bloemkroon wit, keel geel. 0,05-0,45. 2J.. Juli—Herfst. In venen en moerassige hooilanden. Vrij algemeen Waterpunge. S. Valerandi L. 11. Glaux Tm. v. 1 Stengel dicht-bebladerd (fig. 1101). Bladen klein, langwerpig-lancetvorinig tot spatelvormig-elliptisch , iets vleezig, meest tegenoverstaand. Bloemen alleenstaand, zittend in de bladoksels, lichtrose. 0,025-0,15. 2J.. Mei, Juni. Op zilten kleigrond. Vrij algemeen. M e 1 k k r u i d. G. maritima L. XCVII. Fam. Plumbaginaceeën. v. Kelk vliezig, 5-lO-tandig of -slippig. Iiloemkroon 5-bladig of -deelig. )Teeltballen 5, voor de kroonslippen. Vruchtbeginsel 1-hokkig met 5 stijlen of 1 stijl en S stempels. Vrucht meest een blaasvrucht. 1 Bloemkroon diep 5-deelig of 5-bladig. Stjjlen geheel of bijna ge- urt*l VI IJ £. Bloemkroon trorapetvorniig, met 5-spletigen zoom. Stalen tot aan den top vergroeid, met 5 stempels . . Plnmbago 570. 2 Stengel niet vertakt (fig. 1102). Bloeiwijze hoofdjesachtig, aan den voet met een naar beneden gerichte cylindrische scheede. Stjjl behaard. Arméria srs. Fig. 1102. Armeria elongata. a kelk: !> bloempje: c kroonblad en een Fig. 1101. Glaux maritima. e onrUpe, f rijpe vrucht Stengel vertakt (fig. 1103). Bloeiwjjze scherm-pluimvormig, uit naar één zijde gerichte aren samengesteld. Stijl kaal. Statice 575. 1. Arméria Willd. Strandkruid. Spaanach gras. Kruiden met een wortelroset van bladen, een onbebladerden atengel en een eindelingsch hoofdje van rose of lila-kleurige bloemen . 1 1 Bladen lijnvormig, gaafrandig, spits of stomp, met gewimperden voet en van onderen uitstekende middennerf (fig. 1102). Steel der bloeiwijze 4-6-maal zoo lang als de bladen, kaal. Schutbladen met droogvliezigen rand, de buitenste langwerpig-driehoekig, dooide uitstekende, groene middenstreep stomp toegespitst, voor het opengaan der bloem langer dan de andere, de binnenste eirond, breedvliczig gerand, stomp afgerond. Kelkbuis alleen aan de kanten behaard. Bloemen rose, zelden purper of wit. Kelkslippen kort, genaaid. 0,30-0,45. 4- Mei—Herfst. Op zilte gronden tusschen het gras, aan zeedijken op vochtige zandgronden, vrij algemeen, ook gekweekt en verwilderd. (Statica elongata Hoöm.) Engelsch gras. A. vulgaris Willd. De var. fi. maritima M i 11. (A. maritima Willd.) wordt meest niet hooger dan 0,15. Bladen meest stomp, alleen gewimperd of bovendien kort behaard. Steel der bloeiwijze kort behaard , 2-M-maal zoo lang als de bladen. Buitenste omwind^elbladen kort driehoekig, de groene middenstreep weinig boven den vliezigen rand uitstekend. Kelk vaak ook tusschen de kanten behaard. Bloemkroon meest lila. Juni, Juli, soms weer Augs., Septr. Op weiden aan het zeestrand en in de duinen. Vrtf algemeen. 2. Statice L. Lamsooren. 1 Bladen langwerpig-omgekeerd-eirond tot langwerpig-lancetvormig, in den steel versmald, aan weerszijden met duidelijke zijnerven , stekelpuntig , gaafrandig, kaal, lederachtig (tig. 1103). Takken der bloeiwijze afstaand, ten slotte teruggebogen. Schutbladen spits, alleen de bovenste met bloemen. Bloemen dicht opeenstaand. Bloemkroon blauw-violet. 0,20-0,50. 2].. Augs. Op zilte klei. Vrij algemeen. Soms als sierplant. Schapennor. Limoenkruid. Lamsooren. Hu l(UHW(jk (G.l is gevonden S. Thouini Viv., Thouin's lamsooren, een blauwgroene plant met bladen in een wortelroset, bochtig of liervormig-vindeelig met ronde lobben en aan den rand kort-gewimperd. Takken der bloeiwijze gevleu- Fig. 1103. Statice Limonium. a kelk en schutbladen: h bloem; r stamj>er. S. Limonium L. gold. Schutbladen, althans de ondersta, vliezig. liet binnenste lederachtig Bloemen geel. 0. 0,10-0,40. .luli.Augs. Uit Z.-Europa. 8. Plumbago Tra. 1 Stengel aangedrukt behaard en beschubd. Bladen omgekeerd-eirond , spits, met kleine schubbetjes gewimperd. Bloemen in dichte bundels. Kelk gewimperd, zonder klieren. Bloemkroon blauw, later violet. 0,:l0-0,«0. 2*. Augs., Septr. Sierplant uit China -j- i». Larpentao I,indl. XCVIII. Fani. Oleacceën. O 1 ij f a c h t i g e n. 11. Heesters of hoornen. met meest tegenoverstaande bladen. K'elk' 4-8 tandig oj -deelig of ontbrekend. Bloemkroon 3-4-bladig of -deelig of ontbrekend óf ö-8-slippig. Meeldraden 2. Vruchtbeginsel 2 hokkig, met 1 stijl 6. Kelk ti-lobbig. Bloemkroon trompetvormig, ti-slippig, geel . . . Ja sm in i u m JJ7. 4 Kelk 4-tandig, blijvend ifig. 1105). Bloemkroon blauw, violet, lila of' wit. Syringa 57 7. Kelk 4-deeIig, afvallend. Bloemkroon geel. Forsy thia 57 7. 1. Ligüstrum L. 1 Bladen meest elliptisch, gaafrandig, kaal, iets lederachtig (fig. 1104). Bloemen in een eindelingsche, dichte pluim. Bloemkroon wit. Bes zwart, zeldzamer groen. 1,203,00. K Juni, Juli. In kreupelhout, vooral naar den duinkant. Vrjj algemeen. Aangeplant als heggen en in parken. Augustus. Heggeserivg. Liguster. L. vulgare L. Fig. 1104. Ligustrum vulgare. a deel der bloempluim: b kelk; c uitgespreide bloemkroon; rf stamper; e vruchten. 2. Syringa L. Sering. 1 Bloemen duidelijk ge3teeld. Bloemsteel langer dan de kelk Bloemen zeei'kort-of ongesteeld , meest opeengedrongen. Bladen van onderen lichter, i! Bladen met hartvormigen voet, breed-eirond, spits, gaalïandlg, kaal ifig. 1105). Zoon der bloemkroon iets verdiept. Bluemkroon blauwachtig, lila of wit. 3,00-6,00. I) Mei, Juni. Sierstruik uit Hongarije, soms verwilderd Sering, f S. vulgiirls l, Bladen aan den voet versmald 3 Bladen eirond-lancetvormig, toegespitst. Zoom der bloemkroon vlak. Bloemkroon rood ach tig of lila. 3,00-4,50. I/. Mei,Juni. Sierstruik ui„ China (S. Rothomagénsis Renault. Chineesche sering. -J- s. cliiiiéiisls Willd Bladen lancetvormig, met breederen voet, soms vinsplet:g ingesneden (S. laciniata. 7nnm Har hlnoinlfrnnn iot.u varHiont. Riftom» « kroon blauw-lila of wit. 1,50-3,(X>. b. Mei, Juni. Sierstruik uit Perziö. Perzische sering, f S. pérsica L. 4 Bladen langwerpig, spits, iets vleezig, van boven donkergroen, mot van ouderen niet vooruitspringende nerven. Zoom der bloemkroon iets verdiept. Bloemkroon violetblauw. 'J,00-3,50. Ij. Juni. Sierstruik uit Hongarije. Hongaarsche sering, f S. Josikaa Jacq. Bladen langwerpig of langwerpig-lancetvormig, van onderen met vooruitspringende nerven. Zoom der bloemkroon vlak. Bloemkroon wit, iets roodachtig. 2,0J-3,50. Ij. Juni. Sierstruik uit het Himalayagebergte. Edmodi's sering, -j- S. Emódi Wallr. 3. Forsy thia Vahl. 1 Bladen langwerpig, in den steel versmald, behalve het onderste derdedeel gezaagd, donkergroen, na de bloemen te voorschijn komend. Bloomen meest in paren, aan i rechtopstaande takken. Kelkslippen eirond . 1 spits Bloemen geel. 1,20-1,80. Ij. Maart, April. Sierstruik uit China. Chineesche klokjes, f F. viridi suna Lindl. uiuut'u Lefct-uuvtmiatuiu v» iii iwauocii «ou « T, lf w _ gaat'ot'.'i-tallig vindeelig. Bloemen aan over- HOo- Syringa vulgaris. hangende takken, geel. 1,00-3,00. I;, Maart, n kelk: h bloem, bij c do bloemkroon April. Sierheester uit China en Japan. opengelegd; <1 stamper; onrjjpo, f rijpe t F. suspens» Vahl. doosvrucht; g zaad. 4. Fraxinus Tm. 1 Bloetnbekleedsels dubbel. Knoppen gr|jsviltig. Blaadjes 7-H, gesteeld, langwerpig tot langwerpig-lancetvoriuig, toegespitst, gekarteld-gezaaj-d, van onderen langs de middennerven behaard. Bloemen in pluimen, tegelijk met de bladen verschijnend. Vrucht lijnvormig, rechtopstaand (Hg. 11061. Bloemkroon witachtig. 6,00-0,00. I/. Mei. Uit Zuid-I'uropa. 1'iiimtscli. Mannaesch. t F. Ornns L. ülocmdek ontbrekend (fig. 1107Knoppen zwart, fluweelachtig. Bliudjes 9-13, bijna zittend, langwerpig-lancet- • x :i.„* »U1 llllj^ , ( Uiu wuunvu uttu vtvu voet behaard. Bloemen vóór de bladen verschijnend, F'8- 1,0°pluimvormig. Vruchten overhangend, lijnvormig-langwerpig. Helm- iieukels, Géill. Flora, 4Je druk. 8" knopjes donkerrood. Takken aschgrauw, zeldzamer geel (F. aürea) of roodachtig. De vorm met hangende takken is F. pendnla vam., treurescn. io,uu-üu,uj, K April, Mei. In bosschen, langs wegen. Vrij algemeen. Vaak aangeplant. E s c b. F. excélsior L. Bladen meest enkelvoudig, eirond, onregelmatig-gezaagd of aan den voet gevind. (F. moiiophylla Desf.) Als sierboom gekweekt, de variëteit. t F. heterophy lla Vahl. 5. Jasmi'nium Trn. 1 Bladen verspreid, 3-tallig. Blaadjes eirond, spits. Bloemen voorde bladen verschonend, alleenstaand, groot (0,022 langt, aan den voet be^chubd, geel. Slippen 6, stomp, ingesneden. 0,60-1.00. b. Deer., Janr. Sierheester uit N.-China. f J. nudiflórum Lindl. IC. Fam. Ebenaoeeën. xxu. Heesters of bon men , meest 2-hitizirj. Kelk S./ï.on/u/i/i lil/iaml'rnnn liiinn letlprnrliti u .3-6 spiedt/. Meeldraden meest 16 (6-veèl) Fig. 1107. Fraxinus excelsior. reraroe'd Vruchtbeginsel " met manneltlke bloemen; l> manOeneaen laaL lergroe.a. yrucmoeginsei nenjke bloem: c tak met tweeslachtige 3-12 hok'ktg met evenveel stijlen. Vrucht bloemen, by d een bloem afzonderlek : een bes. « vruchtdragende tak; ƒ vleugelvrucht 1 Tweehuizig. Bloemkroon 4-(>-spletig. Meeldraden meest lti (8-50) beneden 2 aan 2 verbonden Dióspyrosjf®. 1. Dióspyros L. 1 Heester of boom. Bladen langwerpig, lang toegespitst, van onderen zachtbehaard. Bloemen okseistandig, alleenstaand, de kleinere mannelijke 1-8 byeen. Kelk 4(-ö)spletig. Bloemen geelachtig, met purperkleurige slippen. Bessen zoo groot als een kers, zwartblauw. 3,00-10,00. Ij. Juni —Augs. Sierboom uit Z.-Europa. Lotos boom. t D. Lotus L. C. Fam. Styraceeën. Heesters of hoornen met tweeslachtige bloemen. Kelk (4j ö-slippig. Jiloemkroon 6.(4-7 ySlippig. kink- tot bijna stervormig. Meeldraden H. 10 of veel, vrij of 1- of meerhroederig. Vruchtbeginsel boven- of half of geheel onderstandig , 2-5-hokkig met 1 stijl. Vrucht meest besachtig. 1 Bloemkroon 4 tandig tot 4-deelig, klokvormig. Meeldraden 8-16, vaak bf neden verbonden. Vrucht een gevleugelde dopvrucht Halósia Jï» 1. Halésia Ellis. xi. 1 Bloemen hangend, wit. Bladen eirond-lancetvormjg, toegespitst, fijngezaagd. Bloem kroon 4-spletig. Meeldraden 12. Vrucht met 4 vleugels. 2,ti0-4,»30. Ij. .Juni, Juli. Uit Carolina f H. tetraptera L. Cl. Fam. Gentianaceeën. Gentiaanachtigen. Bladen meest tegenoverstaand. Kelk 5(4-8)-slippig of -tandig. Bloemkroon 5(4-8J-slippig. Meeldraden 5(4-8). afwisselend met de kroonslippen. Stamper 1, 1-hokktg met wandstandige zaadlijsten, met 2 geheel of ten deele vergroeide stijlen. Doosvrucht met 2 heppen openspringend. 1 Bladen enkelvoudig, tegenoverstaand. Landplanten 2 Bladen drijvend of 3-tallig, verspreid (fig. 1108, 1109). Moeras- en waterplanten 5 2 Stijl draadvormig, duidelijk van het vruchtbeginsel afgescheiden. 3 Stijl kort of ontbrekend (Hg. 1113). Bloemkroon klok-, trechter- of trom- petvormig met 4-9-spletigen zoom, de slippen zonder honiggroefjes. Gentiana s*o. 3 Meeldraden 4 (fig. 1116). Bloemkroon met 4-spletigen zoom, geel. Stempel 2-lobbig. Bloemen alleenstaand. Klein plantje. C i c é n d i a JS*. Meeldraden 5-8. Bloemen in bijschermen 4 4 Bloemkroon met 5-deeligen zoom, rood, zelden wit (fig. 1118). Meeldraden 5. Helmknoppen na den bloeitijd schroefvormig gedraaid. Stempel 2-lobbig Erytbraéa SM3. Bloemkroon niet 6-K-deeligen zoom, geel ifig. 1110). Meeldraden C-8. Helmknoppen na den bloeityd slechts weinig gedraaid. Stempel 2 maal gegaffeld. Chlóra 3HO. 5 Bloemkroon trechtervormig, met gebaarden zoom (fig. 1109). Vrucht¬ beginsel aan den voet door een gewimperden klierring omgeven. Moerasplanten Menvanthes s&o. Bloemkroon stervormig, met gebaarde keel (fig. 1108). Vruchtbeginsel aan den voet met 5 klieren, die met de meeldraden afwisselen. Waterplanten Limnanthemum Sift. 1. Limnanthemum Gmel. V. 1 Bladen drijvend, langgesteeld, bijna cirkelrond met hartvormige insnijding (fig. 1108). Bloemen schermachtig, in de bladoksels. Bloemkroon goudgeel, slippen met een donkerder middenstreep. 0,90-1,50. 2].. Juli—Septr. Inslooten, grachten, vaarten. Vrij algemeen. (Villarsia nympbaeoides Vent.). Watergentiaan. L. nymphaeoides Lk. 37* 2. Menyanthes Tm. v. 1 Bladen 3-tallig, langgesteeld, wortelstandig (fig. 1109). Blaadjes omgekeerd-eirond, bijna zittend. Bloemen in een langgesteelden tros. Bloemkroon roodachtig-wit of wit. 0,15-0.30. 2|. Mei, Juni soms Octr. weer. In veenstreken. Vrij algemeen. Waterklaver. Water drieblad. M. trifoliata L Fig. 1108. Limnanthemum nymphaeoides. Fig. 1109. Menyanthes trifoliata. (i kelk: h bloemkroon opengelegd; a kelk; b bloem; c opengelegde bloem- c stamper: d vrucht in doorsnede; kroon ;d meeldraden; e stam per: /"vrucht c zaad. in doorsnede, in g opengesprongen. 8. Chlóra L. B i 11 e r 1 i n g. vin. Onbehaarde, blauwgroen oerypte Ktuiaen met rechtopstaanden stengel, gaafrandijre bladen en bloemen in gesteelde beschermen. "Wortelbladen in een roset, de overige tegenoverstaand. Bloemkroon geel . 1 1 Stengelbladen ovaal-driehoekig, over hun gehecle breedte vergroeid (flg. 1110». Kelk^lippen lyn-priemvormig, korter dan de bloemkroon Kroonslippen langwerpig, stomp. Bloemkroon geel. <',20-0,80. ©• Mei-Septr. Groene strand b\j Rokanje. Zomerhitterling. C. perfoliata Ij. Stengelbladen ovaal of ovaal-lancetvormij?, alleen aan den afgeronden voet vergroeid. Kelkslippen lijn-lancetvonnig, omstreeks even lang als do bloemkroon 1111). Kroonslippen tamelijk spits. Bloemkroon geel. 0,100,4U. • . •)uni—auk». m ae omstreKen van Brielle. Staalduin. Herfstbitterling. C. serótina Kuch. Fig. 1111. 4. Gentiéna Trn. Gentiaan, v. Onbehaarde kruiden met tegenoverstaande, gaafrandige bladen (de wortelstandige vaak een roset vormend) en gekleurde, meest groote, rechtopstaande bloemen 1 1 Keel der bloemkroon van binnen kaal 2 Keel der bloemkroon van binnen gebaard 4 2 Stempels gescheiden, kaal, later teruggebogen ' "•! \foi_.lllli S:nr. plant uit de Alpen *J* 1*. acaolis L. o Bloemen in de oksels der bovenste bladen en aan den top van den stengel in kransen (tig. 11126). Bloemkroon van buiten blauwgrijs, van binnen hemelsblauw, 4-spletig, met een kuolsvormigo buis. Onderste bladen aan den voet in een lange scbeede vergroeid (fig. 1112a). Stengel dicbtbei.i. j ..j a at a A " i ; \ t« UlUUl'IU. VJVI'VJTU, funi J. Li uuiu- valleien. Zeldzaam fCruisworttl. Mablegeer. K r u i s g e n t i a a n. G. cruciata L Bloemen alleenstaand of 2 bijeen in de bladoksels of eindelings (fig. 1113). Bloemkroon klok-trechtervormig, naar boven verwijd. Bloemen 1113). Bladen 1-3-nervig, lijn-lancet- tot lijnvormig. Kelkbuis nauwelijks langer dan de kelkslippen. Stengel zijstandig. Bloemkroon donker hemelsblauw, van builen met 5 groene strepen. 0,15-0,60. 2J.. Juli—Septr. Op vochtige plaatsen in heide- en veenstreken. Algemeen Blauive klokjes Duizendschoon. Klokjesgentiaan. G. Pneumonanthe L. Bloemen meest alleenstaand, zittend, in de oksels der bladen en eindelings. Bloemkroon knotsklokvormig. Bladen niet vergroeid, eirond-lancetvormig, lang toegespitst, S-5-nervig. Bloemen blauw of wit. 0,1!0-1,00. I).. Augs., Septr. Sierplant uit de Alpen f (i. asclepiadea L. 4 Kelk bijna tot aan den voet 4-deelig (tig. 1114). Kelkslippen ongelijk, de 2 buitenste breed-elliptisch. Bloemkroon 4-spletig. Stengel aan den voet met bruine, vliezige overblijfsels van bladen. Wortelbladen en onderste stengelbladen omgekeerd-eirond of tongvormig. Bloemkroon violet, zelden geelacblig-wit. 0,025-0,20 O©. Augs.—Octr. Op droge, zonnige, grazige plaatsen in de hoogere streken en in de duinen. Zeldzaam. . . Veldgentiaan. ü. campesins L. Fig. nu. Kelk en bloemkroon 5-spletig 5 5 Bloemkroon klein (0,015-0,018 lang), klokvormig. Doosvrucht zittend. Stengel door bruine, vliezige overblijfsels van bladen om¬ geven. »v orteioiaaen tong- ui sputeivurmig. Kelkslippen lijn-lancetvormig, bijna gelijk. Bloemkroon rood-lila, zelden geelachtig-wit. 0,025-0,30. O- Augs.—Octr. In duinvalleien. Vrij zeldzaam. Slanke gentiaan. G Amarélla L. Bloemkroon grooter (0,025-0,030), naar boven verwijd. Doosvrucht duidelijk gesteeld. Middelste stengolbladen spits. Bloeiwijze trosvormig. Kelkslippen driehoekig, taug toegespitst, vaak . „ mat nmffor.tlrlon ranH Ijin^Ar dan do kelkbuis, hare randen langs de buis als groene ribben neerloopend ifig. 1115). Bloemkroon liiablauw, soms witachtig of geel. 0,025-0,45. O» Augs.—Octr. Z.-Limburg, Roermond . . Duitsche gentiaan. G. germaulca Willd. Fig. 1115. 5. Cicéndia Adans. n. 1 Stengel zeer dun (fig. 1116). Bladen langwerpig tot lijnvormig. Bloemen alleenstaand, eindelings, langgesteeld, zeer Iflttiri K'nlL- tl.f'iruïiir muf H ru»Vir»nL 1 rr_ lancetvormige tanden. Bloemkroon geel, ^'e,^"espreide'bZ^ Wit Of rose. 0,025-0,15. ©. Juli—Octr. kroon <• stamper Fig. 1115. 5. Cicéndia Adans. iv. Stengel zeer dun (fig. 1116). Bladen langwerpig tot lijnvormig. Bloemen alleenstaand, eindelings, langgesteeld, zeer klein. Kelk 4-tandig, met driehoekiglancetvormige tanden. Bloemkroon geel, wit of rose. 0,025-0,15. ©. Juli—Octr. Op lagen hei- en veengrond en vochtigen zandgrond. Vrij algemeen. Draad gentiaan. C- filiformis Del. Van Sagina en Moenchia, waarmede zij wel verward kan worden, onderscheidt zij zich door de gele, vergroeidbladige bloemkroon en den slechts 4-tandigen, niet gedeelden kelk. li. Erythraéa Rich. Duizendgulden lcrnid. Centauris. v. Tweejarige, bittere kruiden met rechtopstaanden. vierkanten, vertakten stengel, tegenoverstaande, gaafrandige bladen en bijsehermen van kleine, roode of witte bloemen. Wortelbladen vaak in een roset, de stengelstandige altijd zittend 1 Onderste bladen een roset vormend (fig. 1118). Zuorn der bloemkroon tamelijk vlak. 2 Onderste bladen geen roset vormend. Stengel gaffelvormig vertakt (fig. 1117a). Bladen largwerpig-eirond tot eirond (fig. 111 0). Kelk bij het opengaan even lung als do kroonbuis. Bloemkroon donkerrose. 0,01-0,15. Q en ©©. Juni—Octr. In duinvalleien en op vochtigen, grazigen zandgrond. Vrij zeldzaam. Praai duizendguldenkruid. E pulchélla Fr. Bloemkroon kleiner en donkerder dan bij de 2 andere soorten. Stengel bladen langwerpig-eirond tot lijn-lancetvormig, meest 5nervig, met gladden rand (fig. 1118). Bloemen der bijsehermen bijna alle even hoog. Kelk bij het opengaan halt' zoo lang als de kroonbuis. Bloemkroon rose. 0.15-0,30. ©O en 0. Juli—Septr. Vindplaatsen als de vorige. Vrjj algemeen. Duizendguldenkruid. E. Centaürium Pers. Magere, smalbladige vormen, vooral in den herfst na het afmaaien van den boofdstengel, komen in uiterlijk vaak mei E. Ilttoralis overeen. Stengelbladen lijnvormig, meest Ü-nervig, met vrij gladden rand Fig. 1118. Erythraéa Centaurium. a kelk; b bloem van achteren, c van voren: U opengelegde bloemkroon; e meeldraad; /"stamper: g vruchten, in h een in doorsnede. (fig. 1119). Bloemen der bijsehermen op verschillende hoogti C + O-inrl 111 1' Viii linl nv>nn/Ynnv> nnnn Innn <\1n uiwmuui uy uvn u^uuu v • vu miu^ aio de kroonbuis. Bloemkroon rose. 0,07-<\45. O en ©O- Ju'i—Septr. In duinvalleien. Vrij algemeen (E. linariifolia Koch.). Strandduizendguldenkruid. E. littoralis Fr. CII. Fara. Apocynaceeëu. Maagdepal rr Kelk 5-deelig- Bloemkroon 5-slippig. Meeldraden ö. i Stamper 1. 2-liokkig, met 1 stijl en 2-lobbigen stempel, Vrucht 1 of 2 kokervruchten. 1 Bloemkroon trechtervormig, aan de keel verw zoom, blauw, zelden wit (fig. 1120). Vruchtbeginsels 2, met gemeenschappelijken stijl. V i n c a S84. Bloemkroon trechtervormig, met 5 lobbigen zoom, rozerood, zelden wit. Vruchtbeginsel 1 Nériurn au4. 1. Vinca L. Maagdepalm. 1 Niet bloeiende stengels liggend, de bloeiende takken rechtopstaand (fig. 1120). Bladen kortgesteeld, langwerpig tot lancetvormig, kaal. Bloemen alleen¬ staand. l\.eiK Kaai. Wioemüroon Fig. 1120. Vinca minor, lichtblauw, zelden wit. 0.15- « deel van den stengel met vruchten: 0,30. 4. April, Mei. Op be- h ope,,g<;"ïpro,IRen vrudlt lommerde plaatsen, aan heggen en slootkanten. Vrjj algemeen. Ook gekweekt in tuinen . . . Maagdepalm. V. minor L. Niet bloeiende stengels liggend en wortelend, de bloeiende rechtopstaand. Bladen eirond, naar voren versmald , beneden afgerond of hartvormig, langer gosteeld, aan den rand fijn gewimperd. Bloemkroon grooter dan b(j de vorige, wat meer violet. 0,90-0,50. 2j.. Maart—Juni. Oekweekt als sierplant, soms ook bontbladig. BU Oud-Valkmburg verwilderd . . Groote maagdepalm. V. niajur L. 2. Nérium L. 1 Altijdgroene heester. Stengel rechtopstaand. Bladen lederachtig stijf, glanzend groen, gaafrandig, lancetvormig. Bloemen in eindelingsche tuilen, we riekend, roserood, zelden wit. 1,503,<10. I;. Juli, Augs. Sierplant, soms ook bontbladig. Oleander, fjf. oleander L. Fig. 1119. CII. Fara. Apocynaceeëa. Maagdepal machtigen, v. Kelk ö-deelig■ Bloemkroon 5-slippig. Meeldraden 5. Stuifmeel poedervormig. Stamper 1. 2-hokkig, met 1 stijl en 2-lobbigen stempel, of 2, ieder 1-hokkig. Vrucht 1 of 2 kokervruchten. 1 Bloemkroon trechtervormig, aan de keel verwijd, met 5-deeligen CIIT. Fam. Asclepiadaceeën. CIV. Fam. CoilYOlTlllaceeëll. Winden, v. Stengel meest windend. Kelk en bloemkroon 4-n-lobbig of -spletig. Meeldraden n. Vruchtbeginsel 2- of 4-hokkig, op een schijf zittend. met 1 of 2 stijlen en stempels. Vrucht een doosvrucht met een bepuald aantal zaden. Kelk ö deelig. Bloemkroon 5-spletig. Meeldraden o, eenbroederig. aan den stijl zittend, met aanhangsels aan de helmknoppen. Vruchtbeginsels 2 met 2 stijlen en 1 koek vorm igen stempel. Stuifmeel in klompjes. Koker vruchten. Zaden met kuif. 1 Bloemkroon stervormig (fig. 1121). Helmknopjes van buiten met aanhangsels, die tot een v\jt'splotigen krans vergroeid ztfn. Stempel met een kort puntje. Vincetóxicum 5SS. Bloemkroon met teruggeslagen slippen (fig. 1122). Aanhangsels der helmknopjes gegesche den, mutsvormig, van binnen _ met een hoorntje. Stempel zonder puntje. A sclépias 3&3. 1. Vincetóxicum Mnch. 1 Bladen kortgesteeld. toegespitst, gaafrandig, hartvormig-eirond-langwerpig, de bovenste langwerpig-lancetvormig (fig. 1121). Bloemen in schermen naast de bladoksels. Bloemkroon kaal, wit. Krans der helmknopjes geelachtig. 0,30-1,20. Zi. Mei-Augs. Gaaster and, Maastricht. (Cvnanchum Vincetóxicum R. Br.) Engbloem. V. officinale Mnch. 2. Asclépias L. 1 Stengel naar boven, evenals de steel van het biScherm. kort- grysbehaard. Bladen kortgesteeld, elliptisch, stomp, van onderen grtysviltig. Schermen knikkend. 1-loemkroon vleeschrood, sterk riekend (fig 1122). 0,90-1,50. 2*. Juni —Augs. Sier. nlant uit Noord-Ame- nka en bij Haarlem, Fig. 1122. Bloemendaal en OudValkenburg verwilderd. Vergiftig! Z(| d e p 1 a n t. f A. euriiiitl Des. Plant kaal of iets behaard. Bladen kortge- sieeiu, langwerpiK-ianceivormig, met. .... ..... stompon vuet, kaal. tegenoverstxand ot' 1 '*>' Vlni=etoxicum officinale, in kransen van :i. Schermen rechtop- <* twee bloemen; h kelk; c bloemkroon van staand. Bloemkroon vleeschrood. 1.00- boven: d de krans van helmknopjes; <-, I ],«0. 4. Juli—Septr. Sierplant uit N.- Iielmknopjes: 0. 2).. Mei—Octr. In 1 1 • . 1 ut) ztreuuiueu. tuguiuccu. Zeewinde. C. Soldanélla L. Bladen spiesvormig met hoekige oortjes. Scliutbladen eirond met teruggeslagen rand, gewiinperd. Stengel zachtbeliaard. Bloemkroon vleeschrnorf . mpftst. ffftvuld. 2.00-4.00. 2l. Juli. Auw Sierplant uit N.China. (Calystegia pubescens Lindl.) *j" C. pubéscens Liiidl. Fig. 1124. 5 SteDgel liggend of windend. Bladen gesteeld, laogwerpig- mrnnd frvf lon^t7rtrmifr mpt r»fil- nf s ni ps vnr m i crpn voet. O 7 LiJ l O # Schutbladen lijnvormig. Kelkslippen rond, stomp of uitgerand. Doosvrucht kaal. Bloemkroon wit of roodachtig, van buiten mot 5 roode strepen (fig. 1125). 0,30-0,60. n„. 4. Juni—Herfst. Op bouwland en grasvlakten, langs 'g' wegen. Algemeen. Klokjeswinde. Kleine winde. Windsel. Slingerrnns. Akkerwinde. C. arvénsis L. Stengel rechtopstaand of opstijgend. Bladen zittend, iangwerpig-spatelvormig tot langwerpig-lancetvormig, van voren breeder, aan den voet gewimperd. Schutbladen Hin-borstelvormig. Kelksli|ipen langwerpig-eirond, stekelpuntig. Doosvrucht ruw-behaard. Bloemkroon donkerblauw, de buis wit, aan den voet lichtgeel. 0,30-1,00. 0. Juni—Septr. Sierplant uit Zuid-Europa. D r i e k 1 e u r i ge winde. + C. tricolor L. 2. Pharbitis Choisy. 1 Stengel windend, aangedrukt-behaara. Bladen hartvormig-eirond, behaard. Bloeiwyzen meest 2-öbloentig. Bloemstelen behaard. Kelkslippeu breed-lancetvormig, spits. Bloemkroon meest violet-purper, zelden purper of wit. 3,00-4,00. ©. Juli—Herfst. Sierplant uit Tropisch Amerika. (Convólvulus purpüreus L., Ipomaea purpürea Lmk .l Ipomaeu. Jantje Korvendraagtter. Purper winde. + Ph. purpiirea Aschs. 3. Cuscüta Trn. Warkruid. Duivelsnaaigaren. Woekerplanten met gele of roode, draadvormige stengels en zjjstandige hoopjes van kleine, witte of geelachtige bloeuien. in wier bloemkroonbuis zich vleezige, getande schubben onder de meeldraden bevinden 1 1 Stijl even lang als of korter dan het vruchtbeginsel. Schubben der kroonbuis rechtopstaand, aangedrukt Stijl langer dan het vruchtbeginsel, buiten do kroonbuis uitstekend. Kroonbuis door de naar elkaar hellende schubben gesloten (fig. 1127). Bloemkroon wit of roodachtig. Stengel zeer dun, vertakt, meest rood. O.yO-O.öO. C7) Juli—Sentr. Od heidegrond (op klaver, tijm, brem, boschbes en vooral op Fig. 1127. heide woekerend). Algemeen. Klein warkruid. C. Epithymum L- 2 Kroonbuis even lang als de zoom (fig. 1128). Stijl even lang als de bloemkroon. Bloemkroon en stengel meest roodachtig. Stengel vertakt, draadvormig. 0,80-1,50. Q. Juni—Augs. In boichachtige streken tusscben kreupelhout (op brandnetels, walstroo, hop, wormkruid enz. woekerend). Vrij algemeen. Groot warkruid. C. europaea L. J..UU..1 i 11 r niwiiuiiis uuuut'i »uu jufig ais ao zoom, buikig (fig. 1126). Stijl korter dan de bloemkroon. Stengel meest niet vei takt, groengeel. Bloemkroon geelachtig wit. 0,300,60 O- Juli. Augs. Ot) vlasakkers (op vlas woekerend). Zeer zeldzaam. Fig. 1126. Wijnsel. Wilde klimmer. Vlaswarkruid. C. epihnum Whe. Fig. 1128. Cuscuta europaea. n vijftallige, b viertallige bloem; c, d bloemkronen van beide, opengelegd: e vruchtbeginsel; /'doosvrucht: (/het bovenste en onderste deel er van. Fig. 1129. Polemonium coeruleum. a kelk: h bloem: c opengelegde bloemkroon: ft stamper; e, f doorsneden deidoosvrucht. Kelk en bloemkroon 5 lobbig of •*/iletig. Meeldi wlen n, op de bloemkroon gezeten. Vruchtbeginsel op een schijf, 3-hokkig met 1 stijl en H stempels. 9* Vrucht een doosvrucht. 1 Klimmende heester. Bladen gevind met rank Cobaóa JSf>. Kruidachtige planten 2 2 Meeldraden op ongelijke hoogte vastgehecht. Hokjes van liet vruchtbeginsel mot 1 (-5) eitjes 3 Meeldradon op dezelfde hoogte vastgehecht. Hokjes van het vruchtbeginsel met vele eityes .... 4 3 Meeldraden ingesloten. Bloemen zonder schutblaadjes Phlox.s&ff. Meeldraden vaak uitstekend. Bloemen met schutbladen . . . . C o 11 ó m ia SS». 4 Bloemen in trossen, zonder schutbladen. Meeldraden neergebogen (fig. 1129). Polemónium .fbit. Bloemen in hoofdjes of alleenstaand, vaak met schutbladen. Meeldraden niet neergebogen. G i 1 i a 1. Folemónium Trn. t Stengel kaal (tig. 112»:. Bladen gevind. Blaadjes elliptisch-lancetvormig, spits. Bloemen in een pluim. Bloemkroon hemelsblauw of wit. 0,.10-0,90. 2f. Juni, Juli. Sierplant en misschien soms verwilderd. Speerkruid. Jacobsladder. f P, coertileam L. 2. Gilia R. et Pav. 1 Bladen 2-8-voudig vindeelig, met lijnvormige slippen. Hoofdjes rijkbloemig, langgesteeld. Kelk wollig. Kroonslippen omgekeerd eirond-langwerpig. Bloemen violetblauw. 0,30-0,0'}. 0. Juni, Juii. Sierplant uit Californië, soms verwilderd (Arnhem, de Bi tl Gilia. -j- G. acliilneilóllH Kenth. Bladen 2-3-voudig vindeelig met lijnvormige slippen. Trossen 3-6 bloemig. Kelk niet wollig, iets kleverig. Kroonbuis geel, keel purper, zoom bleek-lila. 0,30-0,60. Q. Juli, Augs. Sierplant uit CaliforniP f (J. tricolor Kenth. 3. Collómia Nutt. 1 Stengel rechtopstaand, dichtbebladerd, boneden kaal, boven evenals de bladen en kelken klierachtig kortbehaard. Bladen langwerpig-lancetvormig, zittend. Bloemen vr(j groor. Kelkslippeireirond-lancetvormig, stomp. Bloemkroon eerst geelachtig, later vuil-vleeschrood. Keel verwijd, zoom verdiept. 0,80-0,60 ©. Juni, Juli. Sierplant uit Westelijk N.-Amerika, verwilderd b(j Leimnlden. Col lom ia. f 0. graniliflóra Dougl. 4. Cobaea Cav. 1 Blaadjes eirond, de bovenste aan den voet ongelijk versmald, die van het ouders!ü paar aan den voet verbreed, stomp tot hartvormig. Bloemkroon (0,0tii vuilpurper. 2,00-3,00. Ij. Mei-Augs. Sierheester uit Mexico . . . . f C. scandens Cav. 5. Phlox L. 1 Stengel kaal, glad of naar boven iets scherp, gevlekt. Bladen hartvormig-eirond, kaal. Bloemen in pluimen. Kelktanden borstelig toegespitst, recht. Kroonslippen omgekeerd-eirond. Bloemkroon purper, mse. lila of wit. 0,so-l,r>0. . Augs., Septr. Sierplant uit Noord-Amerika . , . Herfstseringon. + P. paniculatn L. Stengel ruw-klierachtig-behaard. Bladen langwerpig tot lancetvormig, de bovenste met hartvormigen voet stengelom vattend. Kelkslippen omgorold. Kroonslippen ori gekeerdeirond. Bloemkroon purper, roserood of lila. 0;I0-0,S0. Juli — Soptr. Sierplant uit Texas. Phlox. tl'. Druninióiidil Hook. Stengel ruw-behaard. Bladen eirond tot langwerpig. Trossen fll. Kelk ruwbehaard, met Hjnvormig-borstelige slippen. Kroonslippen 2-spletig. Bloemkroon lila of bleekblauw. 0,30-0,411. 4. April—Jtini. 8ierplant uit N.Amerika. I f. dlvurloata I,. CVI. Fani. Hydrophyllaceeën. v. Kelk ö-10-slippig. Bloemkroon 5-lobbig. Meeldraden 5. Vruchtbeginsel 1 of onvolkomen 2-hokkig met 2 stijlen of 2 stempels. Vrucht een doosvrucht. 1 Kelk 10-slippig, de slippen afwisselend teruggeslagen . . . . Nemóp'nila J#n Kelk 5-slippig - Kroonbuis van binnen met 10 vouwen. Bladen gevind . . Phacéliaj»» Kroonbuis zonder vouwen. Bladen enkelvoudig ..... Whitlavia J0O 1. Nemöphila Nutt. B o s c h 1 i e f j e. 1 Bloemkroon buis- tot ster-klokvormig. Buitenste kolkslippen 8-maat zoo kort als de binnenste. Bloemkroon blauw, aan den voet wit, vaak met zwarte puntjes of violet met witten rand. 0,20-0,60. Q. Juni—Juii. Sierplant uit Californiê, soms verwilderd. ... , ... Bosc h 1 i e fje. t N. Insiguls Benth. Bloemkroon stervormig. kleiner dan hu Hn wit, met zwarte puntjes, aan den voet sterk- en zachtbehaard. 0,lu-0,80. 0. Juni, Juli. Sierplant uit Californiê. Ook verwilderd. iNoordbroeki. Gevlekt boschliefje, f -V. atomaria Flach. en lley. 2. Phacélia Juss. Phacelia. 1 Blaadjes vinspletig, met gezaagde slippen (fig. 1 l.'ÏOi. Bloemen in dichte, naar ééne zjjdo gekeerde slakkenliuisvormig opgerolde, aarachtige trossen. Bloemkroon klok-schotelvormig, met 10 halvemaanvormige schubben, blauw of rose. 0,30-0,70. 0. Juli-Septr. Sierplant uit Californiê. Verwilderd by Arnhem, St. Michielsgestel, Deventer uorarecnt, niburg, Anna Paulowna . Ajwldoorn , Fig ll.iO Winterswijk DrieWgen gevonden Phacelia tanacetifolia. rnacelia. r P. tanacetifolia Bentli. 3. Whitlévia Harvey. 1 Kelk 5 slippig Bloemkroon klokvormig, 5-slippig. Meeldraden beneden binnen met 5 schubjes Bladen b(jna deltavornng, gesteeld , dubbel-getand. Bloemen groot, blauw. Stengel liggend. 0,20-0,30. ©. Juni, Juli. Sierplant uit Californiê. Verwilderd bi) ROswJk (G.) op vochtigen, beschaduwden grond. (Phacelia Whitlavia Gray.) Whitlavia. t VV. grandlflóra Harvey. CVII. Fam. Asperifoliëu. (Boraginaceeen). Ruwbladigen. v. liladen meest run-behaard. Bloeiwijze een opg,-roldi bloeitop of schicht. Kelk 8-huidig of •deelig. Bloemkroon 5'lobbig of -spletig, soms iets onregelmatig, vaak met schubben aan de keel. Meeldraden 5, op de bloemkroon gezeten. Stamper bestaande, uit een meest 4-deelig, soms 2-deelig of gaat', 4 lwkkig vruchtbeginsel, op een schijf gezeten, 1 stijl en 1 of 2 stempels. Vrucht meest een 4-notige splitrrucht. 1 Bloemkroon stervormig of bijna stervormig, blauw of wit, (fisr 1136, 1138) . 2 Bloemkroon trechter-, klok- of trompetvormig 3 2 KrooDslippen spits (fig. 1138). Keel van do bloemkroon met 5 korte ingesneden schubben. Meeldraden onder den top met een hoornvormig aanhangsel Borago 393. Kroonslippen stomp (fig. 1130). Keel van de bloemkroon door 5 knobbels gesloten. Meeldraden zonder aanhangsels Omphalódes jlli. 3 Bloemkroon zonder schubben aan de keel 4 Bloemkroon altijd mot schubben aan de keel (fig. 1L32, 1135. 1141). 9 4 Vruchtbeginsel reeds tijdens den bloeitijd in vieren gedeeld . . 5 Vruchtbeginsel tijdons den bloeitijd ongedeeld (fig. 1181). Bloemkroon trompetvormig, witachtig, met geplooiden zoom HeliotropiumJ0J9. 5 Bloemkroon met scheeven, ongelijk 5-lobbigen zoom, violet of blauw (fig. 1142j. Meeldraden ongelijk, uitstekend. Echium 391. Bloemkroon met regelmatigen zoom. Meeldraden ingesloten . . 6 6 Deelen van het vruchtbeginsel geheel vrij van den stijl ... 7 Deelen van het vruchtbeginsel tot aan het midden met den stijl vergroeid . min of meer driekant. Bloemkroon geel. Bloemen kortgesteeld . A m s in c. k ia 3 94. 7 Kelk niet tot het midden ingesneden (fig. 1143). Bloemkroon trechtervormig, violet of blauw, aan de keel met 5 haarbosjes. PnlmoDaria 398. Kelk bijna tot aan don voet ingesneden 8 8 Bloemkroon trechter-of trompetvormig, witachtig, geelachtig, blauw of rood (fig. 1144). Helmknopjes langwerpig. Lithos pérmum 398. Bloemkroon rolrond-klokvormig, vrij groot, geel ifig. 1137). Vruchtjes 2. Planten kaal, blauwgroen, berijpt Cerinthe 39*. 9 Kelk na den bloeitijd vergroot, samengedrukt, 2 bochtiggetande lobbeu vormend (fig 1132). Bloemkroon trechtervormig, klein, blauw. Nootjes knobbelig-ruw Asporügo 39S. Kelk na den bloeitijd niet samengedrukt 10 10 Nootjes met weerhaken bezet (fig. 1133, 1135» 11 Nootjes zonder stekels " 11 Bloemkroon trompetvormig, lichtblauw (fig. 1134). Nootjes met vooruitstekenden, met stekels bezetten rand . Lappula 393. Bloemkroon trechtervormig, bruinrood of purperviolet (fig. 1135). Nootjes op de geheele buiteuvlakte stekelig, platgedrukt. Cynoglóssum 393. 12 Bloemkroon donkerblauw, rosé purper of geelachtig, vrij groot, rolrond klokvormig, met lancet-piïernvormige, kegelvormig samecneigende, klierachtig getande schubben (fig. 1141). Symphytum 39H. Bloemkroon blauw of violet of alleen in het begin geel, later blauw, meest klein 13 Bloemkroon groenachtig-geel of geelachtig-wit, klein, buis-trechtervormig (fig. 1144) . . • Lithospérmum officinale 398. 13 Keelscbubben knal, geel (fig. 1146). Bloemkroon Irompetvorrnig. M y o s ó t i s j»». Keel.-chubben behaard, wit Anchüsa 593. 1. Heliotrópium Trn. 1 Stengel vertakt, dicht behaard (fig. 1131). Biaden gesteeld, eirond-elliptisch, ruw, gaafrandig. Kelkslippen dicht behaard, hij de rijpheid der vrucht stervormig uitgespreid. Bloemkroon wit of witachtig-lila. 0,15 0,30. O-Juni-Augs. Aangevoerd. Dordrecht, Amsterdam . • . Zonnebloem. Heliotroop, li. europaémii L. Heesterachtig. Takken kortbehaard. Bladen eirond-lancetvormig, rimpelig, van onderen grtfsviltig. Bloemen wnblauwachtig, welriekend. 0,30-1,83. I}. Augs., Septr. Sierstruik uit Chili + U. per u\iainuiii L. Fig. 1131. Heliotropium europaeum. a kelk; b bloem: c opengelegde bloemkroon: d stamper met iï meeldraden: e een meeldraad: f vrucht: (/zaad. Fig. 1182. Asperugo procumbens. a kelk ; b bloem: c opengelegde bloemkroon: d een meeldraad: e stamper: f vergroote kelk en vruchtjes; g zaad. 2. Asperugo Trn. Stengel liggend, door gekromde stekels ruw (fig. 1132). Bladen langwerpigelliptisch. borstelig-gfnvimperd. Bloemkroon klein, blauw, met witte buis, eerst purper-violet. Bloemen alleenstaand of 2 bijeen. 0,15-0,60 0. Mei, Juni. Op duin-en zandgrond. Zeldzaam Scherpkruid. A. procumbens L. 3. Lappula Rupp. Sfekelzaad. 1 Bladen aaDgedrukt-behaavd. Bloemstelen ten slotte rechtopgaand. Nootjes aan den rand met 2 rijen dikke weerhaken (fig. 1133). Bloemkroon lichtblauw. 0,22-0,45. ©O en ©• Juni— Septr. Op droge, zonnige, ruige plaatsen, aan wallen en heggen. Zeldzaam. (Echinospermum Lappula Lehm.) Stekelzaad. L- Myosótis Mnch. Bladen afstaand-behaard (fig. 1134) Bloemstelen ten slotte neergebogen. Nootjes aan weerszijden van den rand mfif, 1 ril WAPrlialrAn Rlnomlrriinn lichtblauw O 1 0,25. O- Juni—Augs. Aangevoerd. Ruurlo, Deventer, Fig. 1133. Kampen, Utrecht, Vlaardingen, Rotterdam, Valkenswaard, Amsterdam. (Echinospermum deflexum Lehm.) Krom stekelzaad. L. delléxa Grcke. Fig. 1134. Lappula deflexa. a stengeldeel; 1> kelk: c bloem van ter z^jde: (I bloemkroon: e deze opengelegd: /' zaad. Fig. 1185. Cynoglossum officinale. a bloem: & opengelegde bloemkroon met de meeldraden: c stamper; d vruchtjes met den kelk er om: e zaad. 4. Cynoglossum Trn. 1 Plant kort-behaard, grjjs (fig. 1135). Bladen langwerpig-lancetvormig, aan weerszjjden kort-bebaard, de middelste en bovenste half-stengelomvattend. Nootjes met uitstekenden rand. Bloeroiieuket.s, Oeïll. Flora, 4,lf druk. ."8 kroon bruinrood, zelden wit. 0,60-0,90. ©©. Mei—Juli. Op zandige gronden, langs dijken, ook in de duinen. Algemeen. Hondstong. C. officinale L. Plant witviltig. Bladen langwerpig-spatelvormig, aan weerszijden witviltig, de bovenste zittend, doch naar den voet versmald. Bloemkroon roodachtig, later meer blauwachtig. 0,10-0,40. ©Q. April—Juni. Uit het gebied der Middellandsche Zee. Gorsel (1847) Muurbloomhondstong. C. Chelrll'óllum L. 5. Omphalódes Trn. 1 Bloeiwd'zen armbloemig, alleen aan den voet bebladerd of onbebladerd (fig. 1136). Bloem stelen ten slotte naar beneden gebogen. Bladen stekelpuntig, de onderste langgesteeld eirond of hartvormig-eirond. Stengelbladen eirond-lancetvormig. Bloemkroon hemelsblauw. 0,00-0,15. 4. April, Mei. Sierplant uit Oostenrijk, soms verwilderd in bosschen . . . Amerikaanse!! vergee t m|j n ietje. -j- O. vérua Mnch Fig. 1130. Omphalódes verna. a kelk: h opengelegde bloemkroon met de meeldraden. Fig. 1137. Cerinthe minor. « bloem: b bloemkroon, geopend: c stamper: (I, e vruchtjes. 6. Cerinthe Trn. 1 Bloemkroon (tot over het derde deel) 5-spletig, mot samensluitende slippen, geel (lig. 1137). Onderste bladen langwerpig-spatelvormig eirond, de bovenste hartvormig eirond, stengelomvattend. ,.0,16-0,'4r>. 4. Mei-Juli. Aangevoerd. Deventer, Rotterdam. Geel waubloempje. C. minor L. 7. Amslnckia Lehm. 1 Bladen lijnvormig, de lioogere eirond, zittend. Stengel iets vertakt, met 4 of 5 aar vormige trossen aan den top. Trossen onbebladerd of beneden bebladerd. Bloemkroon geel. 0,10-0,30. 0. Mei—Juli. Uit Californië. B|j Koudekerk b|j Alphen, Hiilegoiu, Nieuw- en St. Joosland, Arnhem, Rotterdam, Deventer, Middelburg, Zoeterwoude en Haarlem gevondeu Amsinckia. A. Ijcopstdlofdeg Lehm. 8. Borago Tm. 1 Stengel vertakt, stijf-behaard (fig. 1138). Onderste bladen eirond, in den bladsteel versmald, de bovenste eirond-langwerpig tot langwerpig-lancetvormig, stengelomvattend. Kelkslippen, als de vruchten rijp zijn, samenneigend. Bloemkroon blauw, zelden wit of roodachtig. Augurkachtig smakend. 0,30-0,90. ©. Juni— Augs., soms tot Herfst. Op bouwland, ruigten, puinhoopen, langs wegen. Vrij zeldzaam. Ook gekweekt. Prikneuzen. B e r n a g i e. B. officinalis L. Fig. 1138. Borago officinalis. Fig. 1139. Anchusa officinalis. a kelk; 6 bloem: c keelschubboii en « bloem, overlangs doorgesneden; b stam- meeldraden, den stamper omsluitend: per; c vruchtkelk, overlangs doorgesneldI stamper; e zaad. den ; rf, e, f zaden. 9. Anchüsa L. Ossentong. 1 Bloemkroonbuis recht. Bloemen vrij groot 2 Bloemkroonbuis knievormig gebogen. Bloemen kleiner. Plant borsteligbehaard (fig. 1139). Stengel rechtopstaand of opstijgend. Bloemstelen na den bloeitijd rechtopstaand. Bladen langwerpig- tot Hjn-laLcetvormig, getand. Bloemkroon lichtblauw, met witte buis. 0,15-0,30. © en ©0. April—Octr. Op zandgrond, aan wegen en in bouwland. Vrij algemeen. (Lycopsis arvénsis L.). Kromhals. A. arvénsis M. B. 38* 2 Keelscbubben ovaal, door zeer korte haren fluweelachtig. Bloemstelen na den bloeitijd naar buiten gekromd (tig. 1140). Bladen langwerpig tot lijn-lancetvormig. Bloemkroon purperviolet, zelden blauw of wit. 0,30-0,90. Q0 4' Mei—Herfst. In de duinen, ook aan wegen en op andere onbebouwde plaatsen. Vrij zeldzaam. Ossentong. A. officinalis L. A. ochroléuca M. et K., de geelwitte ossentong, is bH Zand voort, Venlo en Amsterdam aangevoerd. Deze onderscheidt zich van A. officinalis doordat de bloemen geei, de bladen zachtbehaard, iets teruggeslagen z\jn (A. officinalis var. ochroléuca). Keeischubben langwerpig, door tyjna 0,002 lange haren penseelvormig behaard. Bladen gegolfd, glanzend. Bloemkroon groot, fraai azuurblauw of rose. 0,80-0,80. Mei-Augs. Aangevoerd. Nieuw en St. Joosland. Italiaan sche ossentong. A. italica Retz. Fig. 1140. Anchusa arvensis. a bloemkroon, b\j b in overlangsche doorsnede. Fig. 1141. Symphytum officinale. a bloem: b opengelegde bloemkroon met meeldraden; c bloem, overlangs doorgesneden: d vruchtjes, door den kelk omgeven: e zaad. 10. Symphytum Tm. Stengel vertakt (fig. 1141). Bladen lang atloopi'nd, de onderste eirond- tot langwerpig-lancetvormig, da bovenste laneetvormig. Kelkslippen toegespitst. Kroonslippen omgeslagen. Bloemkroon vuilpurper of violet, rozerood of wit. Vruchtjes glad, glanzend. 0,30-0,90. 4- Mei—Augs. Op voebtigen grasgrond en aan waterkanten. Algemeen. Scheurwortel. Schuurwortel. Spekwortel. Veticortel. Smeerwortel. S. officinale L. 11. Échium Trn. 1 Stengel kort-bebaard en met verspreide, langere, op witte of biuine knoopjes staande haren bezet (fig. 1142). Kroonbuis korter dan do kelk. Meeldraden uitstekend. Bladen 1-nervig, lancetvormig, zittend, niet stengelom vattend. Bloemkroon eerst roodachtig, later blauw, zeldzamer wit of vleescbkleurig. 0,30-1,00. ©O- Mei— Septr. In de duinen en op hoogen zandgrond. Algemeen. Slangenkop. Slangenkruid. E. vulgare L. Fig. 1142. Echium vulgare. n kelk met schutblaadje: h bloem, links beneden: deze opengelegd: c stamper: (1 vruchtjes door den kelk omgeven: e dopvruchtjes. Fig. 1143. Pulmonaria officinalis. a bloem van ter zjjde. h van voren: c opengelegde bloemkroon met de meeldraden : <( stamper: c dopvruchtjes door den kelk omgeven: f zaad. Stengel uitgespreid ol'opstijgend, stekelig, uitstaand behaard. Bladen 1-nervig, omgekeerdeirond-langworpig tot langwerpig, zittend. Bloemkroon blauw, vry klein, huiskogelvormig, vaak weinig uit den kelk stekend. Meeldraden ingesloten. Kelk na (len bloeitijd grooter wordend met bladachtige slippen. 0,15-0,4". ©• Maart—Mei. (Jcbied der Middellandsche Zee. Aangevoerd. Apeldoorn. Gfootkelkslangenkruid. E. cal.v'cinum Viv. 12. Pujmonaria Tm. 1 Wortelbladen hartvormig-eirond, spits, 1 '/'2-iriaal zoo lang als breed, wit gevlekt (fig. 1143). Bladsteel even lang als of iets korter dan de schijf. Bloemkroon eerst rose, later blauwviolet. 0,07-0,30. 2J.. Maart—Mei. Iu boschachtige streken. Vrij zeldzaam. iio ng kruid. P. officinalis L. °0l5 i"? 5'-? VaaI2 en Mook (Piasmolen) gevonden F. 1 ongif01 ia Bast., het lango ï a a i o n g k r li 1 d, die zich onderscheidt, doordat de wortelbladen niet of weinig gevlekt en langwerpig-lancetvormig zyn. 13. Lithospérmum Trn. Parelkruid. Scherpbehaarde kruiden met rechtopstaanden, vertakten stengel , gaafrandige bladen en okselstandige bloemen, die ten laatste eon naar «én zijde gekeerden tros vormen » 1 1 Bloemen klein, wit of geelachtig, zelden blauwachtig .... 2 Broot (0,014-0,016 breed). Bloemkroon met wijde buis en 5 witte of licht» i J0's' ®erst rood , later blauw laan Pultnonaria herinnerend). Niet j ?e ee rechtopstaand, later liggend en aan den top wortelend, loeiendo rechtopstaand. 0,80-0,(50. 2*. Mei', Juni. Aangevoerd. Apoldoorn. 0 G, ij-, Purper parelkruid, L. parpureo-coernleam L. " dieht bebladerd (fig. 1144). Bladen met duidelijke zijner ven. Bloemkroon met korte huis «n Wleïnc keelschubben, groenachtig-geel of witachtig. Nootjes glad, glanzig, witof blauwgrijs. 0,30-1,20. 2J.. Mei, •Juni. In de duinen en op zandig bouwland en op bosebgrond. Zeldzaam . . . Glad parelkruid. L. officinale L stengel niet dicht bebladerd. Bladen zonder duidelijke zjjnerven (fig. 1145), Bloemkroon met lange buis, zonder keelschubben , witachtig, zelden blauwachtig, meest met violetten ring aan ,3 ~ i : _ \T . • uc UUI5. IN OO IJ es rimpelig, bjjna dof, bruin. 0,15 0,45. QQ en ©. April—Juni. Op plaatsen als de vorige. Vrjj algemeen. ituw parelkruid. Kig. 114». L. arvénse L. t'ig. 1144. Lithospérmum officinale* i kelk • b bloem : c bloemkroon, bij d >pengelegd; e stamper; f de vruchtjes door den kelk omgeven: g dopvruchtjes. 14. Alkanna Tausch. 1 Stengel liggend, stijf behaard. Bladen lancetvorinig, die in wier oksels de bloemen staan, bijna hartvormig. Kelkslippen lijnvormig, weinig korter dan de bloemkroonbuis. Vruchtjes knobbelig. Bloemen blauw. 0,20-0,30. O. Juli—Octr. Sierplant uit Z.-Europa f A. tlnctória Tausch. 15. Myosótis Dill. Vergeet- m ij -nietj e. Behaarde kruiden met vertakten, sterk bebladerden stengel, gaafrandige bladen en meestal een dubbele schicht van bloemen. Bloemen hemelsblauw met gele keel 1 1 Kelk aangedrukt-behaard 2 Kelk met afstaande, meest teruggekromde haren bezet .... 4 2 Stengel kantig. Stijl even lang als of langer dan de kelkbuis. Kelk tot '/3 zijner lengte ingesneden, 5-tandig 3 Fig. 1146. Myosotis palustris. Fig. 1147. u stengeldeel; tbladdeel; ckelk; d bloem; e opengelegde bloemkroon: f kelk en stamper, overlangs doorgesneden: g de vruchtjes. Stengel rolrond. Bladen langwerpig, van voren breeder, stomp. Kelk tot de helft zijner lengte ingesneden. 5-spletig. Stijl zeer kort, nauwelijks half zoo lang als de kelk. Bloemkroon hemelsblauw. 0,15-0,45. 00, ook ©. Mei—Septr. Aan waterkanten en op moerassigen grond. Algemeen. Zodevergeet-mij-niet.je. M. caespitósa Schultz. 3 Stengel onbehaard of kort behaard (fig. 1146). Bloemen groot, hemelsblauw, zeldzamer wit. Bladen langwerpig-lancetvormig, spits. 0,15-0,45. 2).. Mei—Angs., soms tot Herfst. Aan waterkanten en op moerassige plaatsen. Algemeen. Moeras vergcet-mij-nietje. M. palustris L. Vormen: <*. vulgaris Cop. (a. gennina Aschrs). Stengel opstijgend, soms kruipend , vooral aan den voet afstaand-behaard. Algemeen. p. aquatica Cop. Plant sappig, krachtig onbebaard of spaarzaam behaard. Vrij zeldzaam. y. strigulósa Kchb. Stengel aangedrukt behaard. Bladen smaller, spitser. Bloemen kleiner, bleekblauw. Vrii zeldzaam. 4 Zoom der bloemkroon vlak 0,004-0,008 in middellijn (fig. 11474). Vruchtstelen 2-3-maal zoo lang als de kelk (fig. 1147«). Kelk rijkelijk met gekromde haren bezet. Kelktanden korter dan of juist even lang als de kroonbuis (bij M. intermedia duidelijk langer). Bloemkroon hemelsblauw, omstreeks zoo groot uls bij M. palustris. 0,15 0,45. 2J. ook ©©. Mei, Juni Vrij zeldzaam. In bosschen en op hooge gronden, ook veel gekweekt (M. alpestris Hort.) . . Bosch vergeet-m ij -nietje. M. silvatica Hoffm. Gelijkt soms veel op M. pal listris, doch is er gemakkelijk door de beharing, den dieper gedeelden kelk, de in een roset staande wortelbladen en den vroegeren bloeitijd van te onderscheiden. Van M. intermedia, waarmede z\j ook wordt verward, onderscheidt zij zich door de grootere bloemkroon met vlakken zoom. Zoom der bloemkroon meestal verdiept, 0,003-0,005 in middellijn . 5 > Trossen onbebladerd (fig. 1148). Vruchtstelen meest bijna horizontaal afstaand 6 Trossen beneden bebladerd, veelbloemig, laag aan den steDgol beginnend. Vruchtstelen bijna rechtopstaand, korter dan de gesloten vruchlkelk. Bloemkroon klein, lichtblauw. 0,07-0,22. ©. April— Juni. Up bouwland, langs wegen en dijken. Vrij algemeen. (M. stricta Lk.) V o o r j a a r s v e r g e e t - m ij - n i e t j e. M. arenaria Schrad. Bloemkroon geel, later lichtblauw, eindelijk hemelsblauw. Kroonbuis ten laatste bijna dubbel zoo laxig als de kelk. Vruchtstelen korter dan de kelk. 0,15-0,22. ©© en ©. Mei, Juni. Op plaatsen als de vorige. Algemeen. Veelkleurig vergeet-mjj-nietje. M. versicolor Pers. In dezelfde bloeiwyze vindt men in den regel tegelijk gele en blauwe bloemen. Bloemkroon blauw. Kroonbuis in den kelk ingesloten .... 7 Vruchtstelen tot dubbel zoo lang als de kelk (fig. 1148) Kelk tijdens den vruchttijd gesloten. De geheel ontwikkelde trossen meestal korter dan de stengel onder het begin van den tros. 0,15-0,fiO. 00 en ©• zelden 2].. Mei—Herfst. Op plaatsen als de vorige. Algemeen . . . . Mi da eist vergeet-mij-n ietje. M. intermédia Lk. Vruchtstelen even lang als of iets korter dan de kelk. Kelk tijdens den vruchttijd open (fig. 1149). De geheel ontwikkelde trossen zijn even lang als of langer dan do dunne stengel onder het begin van den tros. 0,07-0,30. ©Q en O- Mei, Jnni. On nlaatsen als de voriee. Vrii alsemeen. li u w vcrgeet-mij-nietje. Fig' "J8' Iift'1UBM. hispida Schldl. Goiykt veel op M. stricta en M. versicolor, doch is er door de langere bloemstelen en den open vruchtkelk van te onderscheiden. CVIII. Fam. Solanaceeën. Nachtschaden, v. Kelk 5(4-6)-spletig of -ileelig. Bloemkroon 5f4-6J-lobbig. Meeldraden 5(4-6) y op de bloemkroon gezeten. Vruchtbeginsel 2-, zelden meerh' kkig, met 1 stijl en 1- of 2-lobbigen stempel. Vrucht een bes of doosvrucht met veel zaden. 1 Helmknoppen samenneigend ("aaneensluitend). Vrucht een bes. 2 Helmknoppen niet samenneigend 5 '2 Bloemkroon klokvormig, lichtblauw, aan den voet wit (tig. 1155). Kelk 5-deelig, 5-kantig, na den bloeitijd vergroot. Bes zonder sap, 3-5-kantig. Bloemen alleenstaand . . Ni ca n dra tsos. Bloemkroon stervormig of bijna stervormig 3 3 Bloemen scherm-trosvormig bijeen (fig. 1151, 1153). Kelk tijdens den vruchttijd niet vergroot. Helmknoppen zich meest aan den top met 2 poriën openend Solanum ««.?. Bloemen alleenstaand, zelden 2-3 bijeen. Helnikno|>jes met overlangsche spleten openspringend * 4 Kelk klokvormig, kantig, ö-deeiig, later opgeblazen, menierood en de roode, bolronde bes omsluitend ifig I1Ö4). Bloemkroon breed klok-stervormig, 5-boclitig. Pb y'salis «o.ï. Kelk klokvormig, afgeknot of 5-tHandig. later niet opgeblazen. Bloemkroon stervormig, met vouwen, 6-0-spletig. Vrucht gekleurd, zondersap. Capsicum tiH-Ê. 5 Heesters (fig. 1150). Bloemkroon trechtervormig met vlakken zoom. Kelk kort-klokvormig, 2-lippig of ongelijk 3-5-tandig. Vrucht een bes. Lycium «o«. Zie ook Salpichroa blz. UOt. Kruidachtige planten 6 0 Bloemkroon niet geplooid 7 Bloemkroon min ot' meer geplooid met een meest gelijkinatigen 5 lobbigen of -spletigen zoom 9 7 Kelk 5-deelig, tijdens den vruchttijd nauweljjks vergroot, uitgespreid (fig. 1157). Bloemkroon rolrond, klokvormig, bruin. Vrucht een bes. A' t r o p a «««. Kelk 5 tandig. Vrucht een doosvrucht, die met een dekseltje openspringt 8 8 Bloemkroon uitgespreid-trechtervormig met ongelijk 5-lobbigen zoom, geel, meest violet geaderd (fig. 1158) . . Hyosevamns «o«. Bloemkroon rolrond-klokvormig, onduidelijk 5-lobbig, van buiten bruin, van binnen olijfgroen (fig. 1156; Seopólia VOS 9 Kelk bijna geheel afvallend (fig. 1160). Bloemkroon trechtervormig, wit. zeldzamer violet. Doosvrucht stekelig, 4-kleppig. Datüra tiot Kelk blijvend Fig. 1150. Lycium halimifolium. b, c kelk en stamper in verschillende vormen; d opengelogde bloemkroon; e vrucht, overlangs doorgesneden. Fig. 1151. Solanum tuberosum. « bloem; b meeldraad: c vrucht. 10 Vrucht een bes. Bloemkroon iets vleezig, buisvormig met iets vernauwde keel ot trechtervormig. Kelk 5 deelig, zelden 5-spletig S a 1 p i c h r o a 0O 9 Vrucht een 2-kleppige doosvrucht 11 11 Kelk 5-spletig (fig. 1159). Bloemkroon trechter-of trompetvormig. Bloemen in pluimen of trossen. Doosvrucht met 2-tandige of 2-spletigo kloppen . Ni co t ia na HOU Kolk 5-deelig. Bloemkroon trechtervormig met verlengde buis. Kleppen der doovrucht ongedeeld. Bloemen alleenstaand Petlin ia tfo7 1. Lycium L. 1 Takken slank, ten deele rechtopstaand, ten deele overhangend, vaak gedoomd (fig. 1150). Bladen langwerpig-Iancetvormig, langzaam in den steel versmald. Bloemen alleenstaand of in armbloemige bjjschermen in de bladoksels. Kroonslippen bijna even lang als de buis. Bloemkroon lila-purper. Bes langwerpig, scharlakenrood. 1,00-3,00. K Mei—Herfst. Soms gekweekt en verwilderd in de zeeduinen en in heggen bij Nijmegen en in Limburg. Vergiftig! (L. biirbarum Koch.). Boksdoom. L. halimifólium Milt. 2. Solanum L. Nachtschade. Kruiden, zelden houtachtige planten met vertakten, bebladerden stengel, gesteelde bijschermen en sappige, veelzadige, vergiftige bessen . 1 1 Bladen afgebroken gevind (fig. 1151) 2 Bladen niet gevind (fig. 1153) 3 2 Bloemkroon dubbel zoo lang als de kelk, B-hoekig, violet, lila of wit (lig. 1151 >. Hetmknopjes vr(j, aan den top met 2 poriën openspringend. Bloemen tamelijk groot. Blaadjes eirond, toegespitst, aan den voet scheef, vaak hartvormig, gaafrandig. Met knollen (aan den top der uitloopers). Bes bolrond, glad, groenachtig. 0,60-1,20. Juni—Augs. Overal gekweekt, ook als opslag op verschillende plaatsen. Afkomstig uit Zuid-Amerika . . Aardappel. + S. taberósum L. Bloemkroon even lang als de kelk, geel. Helmknopjes vergroeid, van binnen met oveiiangsche spleten openspringend. Bloemen meer dan 5-tallig. Blaadjes langwerpig, vinspletig. Geen knollen. Bes afgeplat bolrond, gegroefd, glanzig, scharlakenrood, zelden geel of wit. 0,6(1-1,20. ©. Juli-Octr. Sierplant uit TropischAmerika, ook gekweekt om de vrucht, ook enkele malen verwilderd. lo maat. v s. li.vcopersicum irn. 3 Planten kruidachtig. Bladen eirond of bijna driehoekig, bochtig-getand (fig. 1153). Bes bolrond. Bloemkroon wit . . 4 Plant heesterachtig. Stengel vaak windend, ui..J IV 1*111. Utuutu iUIU^ II VI ^lig-VtLVUU 9 vaak met hartvormigen voet, de bovenste vaak spiesvormig of geoord 3-tallig (fig. 1152). Bloemkroon ten laatste teruggeslagen, violet, aan den voet van iedere slip met 2 Fig. 1162. groene, witgerande vlekken, zelden wit. Bes eirond of elliptisch, scharlakenrood. 0,30-1,80. K Juni—Augs. Aan heggen, tusschen kreupelhout op vochtige plaatsen. Algemeen. Vergiftig! Iitkop. Wild zoethout. Walschot. Kwalsterhout. Dolbesienhont. Kwalster. Sl'/gter. Hondebeishout. E! frank. Bitterzoet. S. Dulcamara L. Fig. llBS. Solanum nigrum. 4 Stengel en takken min of ineer scherpkan- a kelk: f> bloem; cmeeldraden ° . , -j * rf stamper; e vrucht (bes). tig, evenals de bladen met verspreide, naar binnen gekromde of iets opstaande baren bezet of bijna kaal (fig. 1153). Bladen donkergroen, wigvormig in den steel versmald, meest iets bochtig-getand tot gaafrandig. Bloemkroon meest klein, wit. Bes zwart, glanzend. 0,07-0,30. © Juni—Herfst. Op bouwland en ruige plaatsen, laDgs wegen en in moestuinen. Algemeen. ^Vergiftig! Dolbes. Hondsbes. Dolltbeien. Walschot. Zwarte nachtschade. S. nigrum L stengel en takken stompkantig, byna viltig en vooral naar boven, evenals de bloemstelen en kelken, door talrijke, afstaande, gelede klierharen dichtbehaard. Bloemkroon 2-4-maal zoolang als de kelk, wil. Bladen b}jna viltig, eirond, met versmalden of afgeronden voet. Bes meest geel. o,07-0,45. O Juni—Herfst. Amsterdam. Vergiftig! Donsnachtschade. S. vlllósom Lmk. Deze soort onderscheidt zich vooral van de vorige, doordat de b aden, die by S. nigrum meer vleezig zijn en btf het drogen byna zwart worden, hier lichter en dunvliezig z\jn (bij hot drogen geelgroen worden). Ook heefr S. nigrum meestal geen of een geringen musku.-achtigen geur, terwjjl die bi) deze zeer onaangenaam en karakteristiek is. By Bennekoni. Rotterdam, Tilburg, Middelburg, Amsterdam, Wester voort. Groen hoven bii Leiden. Hintham. Waalre. Zoe- terwoudo, Oosterend (Texel), Maastricht en VJaardingen is gevonden. Stekelnachtschade. S. rost ra turn I)un. Deze eenjarige plant bezit een beneden vaak houtigen stengel, die dicht gestokeld is. De bladen zijn dubbel of enkel-vinspletig. De bloemen ztfn geel (0,02 in middellijn) met teruggebogen meeldraden en styl en de vrucht is een bes, ingesloten in don sterk gedoornden kelk. 0,'i0-0,60. Augs., Septr. Oorspronkelijk uit Amerika. 1'ig. 1165. Nicandra physaloide Fig. 1154. Physalis Alkekengi. a blcem, in doorsnede. « kelk: l> opengelegde bloemkroon met* de meeldraden: c stamper: <1 vruchtomhulsel (kelk); e bes: f bes in doorsnede & Capsicum L. 1 Bladen elliptisch of eirond, toegespitst. Bloemen klein. Helmknoppen kleiner dan de helmdraden. Bes weinig sappig, meest langwerpig, scharlakenrood, oranje, geel, ook bont, door den ver^rooten kelk omgeven. Bloomen wit. 0,80-0,»50. ^ JuniHoptr. Uit Mexico. Vergiftig! Gekweekt om do vrucht en als sierplant. Spaan sehe peper. -J- annuam L. 4. Phy salis L. 5» i». ... 5. Nicandra Adans. 1 Diaden eirond-langwerpig of langwerpig, meest bochtig-getand (fig. 1155). Bloemen gafl'el- en eindstandig, tamelijk groot. V,"chtkelk knikkend. Vrucht bijna rolrond Bloemkroon lichtblauw, aan den voet wit. 0,30-1,00. ©. Juli-Octr. Soms aangeplant en verwilderd op vuilnishoopen, ook aangevoerd. Zeldzaam. Nicandra. N. physaloidos Gaertn. Fig. 1156. Scopolia carniolaca. Fig. 1167. Atropa Belladonna. « bloem ; I, meeldraden: c stamper: . bloem; doorsnede der bloem; (I vrucht, door den kelk omgeven: u VL"L, U t vrucht, vrVJ. ti. Scopolia Jacq. ... !. tqnpwpmiL' Ifie 1 I"6). Bloemen alleenstaand in de Mei. Sierplant uit Oostenri)!, ook verwilderd (Haarlem. ApeWoornK ^ ^ 7. A'tropa L. 1 Bladen eirond of eirond-langwerpig, kortgesteeld, in den steel afloopend, de bovenste 2 aan 2, één daarvan kleiner (fig. 1157). Bloemen knikkend. Bes bolrond, glanzig zwart, met violet sap. Bloemkroon vuil-roodbruin. 0,60-1,50. 2|. Juni—Augs. In boschachtige streken, tusschen hakhout. Zeer zeldzaam. Zeer vergiftig! Belladonna. Wolfskers. Doodkrnid. A. Belladonna L. Fig. 1158. Hyoscyamus niger. Fig. 1159. Nicotiana Tabacum. a bloem; b vruchtkelk; D vrucht. a bloemkroon, opengelegd; I> vrucht met kelk. 8. Hyoscyamus Trr). 1 Stengel, bladen en kelken kleverig, wollig behaard (fig. 1158^. Bladen langwerpig-eirond, grof-bochtig getand, de onderste gesteeld, de bovenste steDgelomvattend. Bloemen bijna zittend. Bloemkroon vuilgeel, sierlijk violet geaderd. 0,30-0,60. ©Q> zelden ©. Juni—Octr. Bij steden en dorpen op mesthoopen. kerkhoven, langs wegen en dijken. Vrij algemeen. Zeer vergiftig! Malwillempjesbruid. Dolkruid. Bilzenkruid. H. nlger L. 9. Nicotiana Trn. Tabak. 1 Bloemkroon rosé, trechtervormig met spitse zoomlobben (fig. 11511). Bladen langwerpig lancetvormig, toegespitst, de onderste afloopend. Pluim uitgespreid. Doosvrucht spits. 1,00-1,2."». 0, ook Juli—Septr. Gekweekt. Uit Zuid-Amerika. Vereiftie! Tabak, f N. Tabacam L. Bloemkroon groenachtig-geel, trompet vorm jg, met afgeronde, stompe zoomlobben. Bladen gesteeld, eirond, vaak aan den voet iets hartvormig, stomp. 0,60-1,25. O» ook Juli—Septr. Soms gekweekt. Uit Mexico. Vergiftig! Boeren tabak. + rüstica L. 10. Salpfchroa Miers. 1 Bladen ei-ruitvormig, aan den voet scheef in den bladsteel versmald, van boven J. UiUUCII behaard en beril pt. Bloemstelen alleenstaand, eenbloemig,slank, iets hangend. Stengel beneden iets houtig. 2J.. Uit Z.-Amerika. Aangevoeld. Rotterdam. S a 1 p i c h r o a. S. rhomboidea Miers. 11. Datüra L. ] Bladen gesteeld, eirond, ongelijk-bochtig getand, kaal (tig. 1160). Bloemen alleenstaand , gaffel- en eindstandig. Bloemkroon groot, wit. Doosvrucht eirond. Zaden niervormig, zwart. 0,15-0,90. O Juli—Septr. Op mesthoopen, in tuinen, op bouwland. Vrij algemeen. Zeer giftig! Dolappel. Datura Stramonium. a vrucht. Doornappel. D. Stramonium L. 12. Petünia Juss. 1 Bloemstelen langer dan de bladen. Kroonbuis slank, S-4-maal zoo lang als de kelk. Zoomlobben afgerond. Bloemkroon wit, violet gestreept. 0,301,20. ©• Juni— Herfst. Sierplant uit Zuid-Amerika, ook een enkele maal verwilderd. (Nicotiana nyctaginiflura Lehm.) Petunia. f P. uyetaginlOóra Juss. C1X. Fam. Scrophulariaceeên. Leeuwenbekachtigen. Kelk 4-5-tandig, •spletig of •deelig. Bloemkroon onregelmatig 4-n-tandig of -spletig of 2-lippig. Meeldraden 5, of 4, tueemachtig of 2. Vruchtbeginsel 1-2-hokkig met 1 stijl en 1 of 2 stempels. Zaden met kiemwit. 1 Kruidachtige planten 2 Boom met groote, hartvormige, soms 3-lobbige bladen en licht-rose gekleurde, welriekende bloemen ifig. 1210) Paulównia 031. 2 Planten met groene bladen 3 Planten zonder groene bladen (lig 1209). Kelk 4 spletig. Bloemkroon 2-lippig. Aan den voet van liet vruchtbeginsel een vleozige honigklier. Schubvormige bladen tegenoverstaand LathraeaBJJ. 3 Meeldraden 5, ongelijk, gedeeltelijk of alle met violette of witte wol bezet (6g. 1166). Bloemkroon stervormig, 5-spletig. Kelk 5-spletig V e r b a s c u m «o». Meeldraden 2 4 Meeldraden 4, 2 langere en 2 kortere, soms ook 4 even lange. 7 4 Bloemkroon ster- of klokvormig, niet 2-lippig of althans de onder¬ lip niet sterk opgeblazen 5 Bloemkroon 2lippig. Onderlip groot, sterk opgeblazen . . . Calceolaria Ott, 5 Bladen langs den stengel staand. Bloemkroon ster-of klokvormig. 6 Bladen b(jna alle wortelstandig, gesteeld, de overige b(jna schubvormig. Bloemkroon bijna '2-lippig w u 1 fé n i a u i O. 6 Kelk 5-deelig, dicht er onder 2 schutblaadjes (fig. 1180). Bloem¬ kroon 2-lippig, met verlengde buis. Behalve de vruchtbare, 2 onvruchtbare meeldraden Gratiola nito. Kelk 4-, zeldzamer 5-deelig, zonder schutblaadjes vlak daarbij (fig. 1191, 1195). Bloemkroon meest stervormig, 4-deelig, met eenigszins ongelijke slippen. Geen onvruchtbare meeldraden. Verónica e<». 7 Bloemkroon aan den voet met een spoor of bult, 2-lippig, gemas¬ kerd (fig. 1171, 1177) 8 Bloemkroon zonder spoor of knobbel 11 8 Middenslip der onderlip niet kielvormig, niet de meeldraden om¬ sluitend 9 Middenslip der onderlip kielvormig, de meeldraden omsluitend. Bloemen schijnbaar vlmdervormig, beneden met een knobbel C ol 1 i n s ia Ó # Jt. 9 Helmknopjes 2-hokkig 10 Helmknopjes l hokkig. Bladen tegenoverstaand, getand tot dieper ingesneden. Sierplant. Nemésia OIO. 10 Bloemkroon met een bult (fig. 1171). Doosvrucht aan den top met 4 gaten openspringend Antirrhinum S13. Bloemkroon met een lange spoor (fig. 1173, 1177). Doosvrucht roet kleppen openspringend Li n aria en. 11 Kelk 2-spletig of 5-tandig of 5-spletig (lig. 1203). Bloemkroon 2-lippig, de bovenlip helmachtig, zijdelings samengedrukt. Bladen vindeelig tot gevind, verspreid . . . . Pedicularis 026'. Kelk 5-tandig tot 5-deelig. Bladen ongedeeld , zeldzamer gevind, doch dan tegenoverstaand 12 Kelk 4-tandig of 4-spletig. Bladen ongedeeld, tegenoverstaand. 16 12 Doosvrucht althans van boven 1-hokkig (fig. 1182). Kleine (0,02- 0,05 hooge), eenjarige oeverplanten. Bladen in een wortelroset, langgesteeld. Kelk 5-tandig. Bloemkroon bjjna regelmatig 5-spletig. L i m o s é 11 a «!$. Doosvrucht 2-hokkig. Grootere, meer dan 0,30 hooge planten . 13 13 Bladen tegenoverstaand of kransstandig (althans beneden) . . .15 Bladen verspreid 14 14 Bloemkroon buikig-buisvorroig, met korten 4-lobbigen zoorc, groot, naar beneden geiicht Digitalis 6tS. Bloemkroon groot, scheef buis-trechtervormig, met wyde keel en gelijkmatig 5-slipeigen zoom. Slippen ingesneden of 2-spletig. Meeldraden ingesloten. Salpiglóssis «»». 15 Bloemkroon bijna bolrond, 2-lippig met smallen, 5-iobbigen zoom (fig. 1168) 'Middenlob der onderlip teruggeslagen. Als begin van een 5en meeldraad is meest een klierachtige schub aanwezig. S c r o ]i b u 1 a r i h ki2 Bloemkroon buis-trechtervormig, 2-lippig, met 2lobbige boven- en S-lobbige onderlip, geel (fig. 1181) Miniulus ui 3. Bloemkroon buikip-buisvormig, 2-lippig met iets ingesneden tot 2-deeligo boven- en S-spletige onderlip. Sierplant Pentitémon tJI. 16 Kelk buikig-opgebluzen, min of meer zijdelings t-amengedi ukt (tig. 1204). Bovenlip der bloemkroon samengedrukt, onder den top aan weerszijden met een tand. Bladen smal Aleutorólophus u<23. Kelk niet opgeblazen, buis- of klokvormig 17 17 Hukjes der vrucht veelzadig (fig. 1208). Doosviucht meest bebaard. 18 Hokjes der vrucht 1-2-zadig (fig. 1202). Doosvrucht glad. Zaden glad. Bladen (niet te verwarren met de soms gekleurde schutbladen !) gaafrandig Melampyrnm 623. 18 Onderlip der bloemkroon met 3 uitgerande of 2-lubbige lobben. Onderste belmbokjes der 2 kortste meeldraden langer genaaid dan de bovenste. Vrij teere planten . . . . Euphrasia eas. Onderlip der bloemkroon met 3 gave, stompe lobben. Helmbokjes alle gelijk toegespitst aan den voet. Planten 0,10—0,60 hoog. 19 19 Bloemen klein (0,004-0.008 lang) in dichte, eenzijdige trossen. Bladen gaaf of weinig diep getand. Eenjarige, meest niet steik vertakte planten Enphrinia «««. Bloemen vrij groot, langer dan 0,008, in vrfl losse, meest eenzijdige trossen Bladen sterk getand. Eenjarige planten, weinig of niet vertakt. Parentucéllia »Jt. De familie der Scmphulanaceeiin wordt in 3 ondertamjliën verdeeld, nl. de Salpiglosseeën (gesl. Salpiglóssis), de A ntirrhioeeën (gesl. Verbascum, Soropbularia, Antirrhinum , Collinsia, Linaria, Nemesia, Gratiola, Calceolaria, 1'entstemon, Mimulus, Limosellu, Digitalis, Wulfenia en Veronica) en de Khinantbeeën (gesl. Melampyrum, Pedicularis, Alectorolophus, Euphrasia, Parentucellia, Latbraea, Paulownia). 1. Salpiglóssis R. et Pav. xiv. 1 Plant kherachtig-kleverig. Bladen gesteeld, langwerpig-elliptisch, bochtig, de bovenste zittend, lancet-lUnvormlg, bllna gaafrandin. Bloemen verschillend gekleurd, donkerpurper, soms in het midden oranje, donkerder geaderd, of ieel, vaak blauwpurper geteekend, wit, blauw geaderd, bruin met gele strepen enz. 0,30-0,60. 0. Juli-Septr. Sierplant uit Chili (S. variabiiis Hort.). -j-S. sinuuta R. et Pav. 2. Verbascum L. Toorts, v. Viltig-wollig behaarde planten met reebtopataanden stengel, zittende of afloopende bladen en een eindelingschen tros of pluim van bloemen. 1 meukels, Gel//. Flora. 4Je druk. 1 Bloemen in een enkel voudigen, verlengden tros. Bloemkroon vlak. Meeldraden violet-wollig. Bladen niet afloopend 2 Bloemen in aarvormig gerangschikte kluwens (bijschermen)(fig. 1166). 3 2 Bladen van onderen kortbehaard, de wortelstandige in een roset, eirond of langwerpig, grofgekarteld, gesteeld, de stengelstandige klein, zittend. Bloemstelen vele malen langer dan de schutbladen. Helmknopjes even groot. Bloemkroon violet 0,80-0,60. OO en Mei—Juli en Septr. Aangevoerd. Sandpoort, Hoog-Keppel, Bussum, Deventer en Arnhem. Ook als sierplant Paarse toorts. V. phoeni^eum L. Bladen kaal, de onderste langwerpig, bochtig, kortgesteeld, de bovenste met eeniuszins hartvormigen voet, zittend (fig. 1161). Bloemstelen bij bet opengaan der bloemen Fig. 1161. l'/2-2 maal zoo lang als de schutbladen. Helmknopjes ongelijk. Bloemkroon lichtgeel, van buiten voor het opengaan roodachtig. 0,60-0,90. OO- JUQi—Augs. In zandige streken op vochtige plaatsen, aan waterkanten. Vrij zeldzaam. M o 11 e n k r u i d. V. Blattaria L. 3 Bloemstelen tijdens den bloeitijd zeer kort. Helmknopjes der 2 langste meeldraden min of weer afloopend. Bladen aan weerszijden wollig-viltig 4 Bloemstelen tijdens den bloeitijd dubbel zoo lang als de kelk. Alle meeldraden wollig. Helmknopjes tamelyK geljjK, niervormig. Bladen niet of kort langs deu stengel afloopend. 6 4 Zooui der bloemkroon verdiept. De 2 langere meeldraden (minstens) 3-4-maul zoo lang als hunne kort afloopende helmknopjes, kaal of bijna kaal. Stempel knopvormig (fig. 1162). Bladen van blad tot blad afloopend. Bloemkroon tameliik croot (0.015-0.025 breed), lichtgeel. 0,30- 0,80. 00- Juli—Septr. Op onbebouwden zandgrond, Fig. 1162. tusschen kreupelhout Vrij algemeen. (V. Schraderi O. Mey.) Arcnsstaf. Nachtkaars. Koningskaars. V. Thapsus L. Zoom der bloemkroon vlak of bijna vlak. De 2 langere meeldraden l'/j-z-maal zoo lang als hunne atloopende üelmKnoppen. Stempel langs den stijl afloopend, knotsvormig (fig. 1163) 5 ) Bladen, geheel of bijna geheel tot een volgend blad afloopend, duidelijk gekarteld, langwerpig-elliptiscb. Bloemkroon groot (0,03 0,035 breed), lichtgeel. 0,30-1,80. OOJuli—Octr. Op bebouwde zandgronden en in bosschen. Vrii zeldzaam . Stalkaars. V. thaDslfÓrme Schrad. Bladen kort, eirond, de middelste langwerpig-eirond, zei- !• 'g. lias. den alle langwerpig-lancetvormig. Vilt geelaohtiger. Overigens als de vorige soort. 0,60-1,20. OO- Juli, Augs. Op dezelfde plaatsen als de vorige. Vrjj zeldzaam. Windbloemtoorts. V. phlomoides L. i Meeldraden witwollig. Stengel naar boven, evenals de tukken, Fig. 1164. Fig. 116">. Fig. 1166. Verbascum nigrum. Vll UI IJUIll. U,OU-U,DU. -f. u U111 ~ öc JJ l> l • OlCipiaiJL Uit 6U1U- Europa, ook verwilderd, doch vr(j zeldzaam, op otide muren. Leeuwenbek, i- A. nnijus L. o. Collinsia Nutt. Hg. 1172. 1 Bloemen in rijkbloemige schjjnkransen. Bloemstelen korter dan de kelk. Kelk half zoo lang als de bloemkroon. Bloemkroon 0,010-0,02 lang, wit tot licht violet. Onderlip wit, aan den top vuilpurper, aan de z(jden violet, rose-purper. 0,30-0,45. Q. Juni—Augs. Sierplant uit Californië. Bij Gendringen (N.-Br.) verwilderd. f C. biculor llenth. 6. Linaria Trn. V 1 a s 1 e e u w e n b e k. Leeuwenbek. Vlash uid. *). xiv. Verschillend gevormde kruiden met meestal verspreide, gaafrandige bladen en gesteelde, okselstandige ot in eindelingsche trossen gerangschikte bloemen 1 1 Stengel liggend of kruipend (fig. 1173). Bladen gesteeld. Bloemen alleenstaand in de bladoksels ... 2 Stengel rechtopstaand of opstijgend (fig. 1177). Bladen meest zittend 4 2 Plant kaal (fig. 1173). Bladen korter dan do steel, hart-niervorraig, 5-lobbig, handnervig, van onderen meest roodachtig. Bloemkroon licht-violet, met 2 gele vlekken. 0,15-0,60. 2).. Mei—Herfst. Op oude muren. Vrij algemeen. Ook als sierplant. Muur leeuwenbek. L. Cymbalaria Mill. Plant klierachtig-zticht-bebaard. Bladen langer dan de steel, vinnervig. 3 3 Middelste bladen spies- vormig (fig. 1174), de bovenste pjjlvormig. bloemstelen meest kaal. Kelkslippen lancctvor- inig. Spoor recht. Bloemkroon geelachtig-wit, bovenlip van binnen Fig. 1174. Fig. 1173. Linaria Cymbalaria. a kelk; b bloem; c stamper; donr(1pe, e rype, openspringende doosvrucht. BU dit geslacht komen radiaal symmetrische bloemen (Pelori«"n) voor, en wel in ü vormen, zonder spoor of met 5 sporen. violet, onderlip hooggeel. 0,07-0,45. Q- JUD'—Herfst. Op bouwland. Vrij zeldzaam . Spiesleeuwenbek. L. Elatine Mill. Alle bladen met ufgeronden voet (fig. 1175). Bloemstelen meest ruwbehaard. Kelkslippen eirond-lancetvormig- spoor gebogen. Bloemkroon als bij de vorige soort. 0,07-0,30. (7). Juli—Herfst. Vindplaatsen als de vorige. Zeldzaam. Eironde leeuwenbek. L. spüria Mill. Fig. 1175. Bloemstelen even lang als of langer dan de kelk 5 Bloemstelen korter dan de kelk, zelfa gedurende de vruchtvorming. Bloemen in eindelingsche trossen 9 Fig. 1176. Bladen langwerpig-luncetvormig tot lancetvormig, stomp, kort gesteeld. Bloemen in de bladoksels, ijle trossen vormend (fig 11764). Bloemstelen 3-4-maal zoolang als 'de kelk, meest langer dan de bloemkroon. Kelkslippen lijn— vormig-langwerpig (fig. 1176a). Plant klierachtig behaard. Bloemkroon bleek-violet met bleekgeel gehemelte. 0,07-0,22. Q. Juni—Octr. Op zandgrond en in moestuinen op teelaarde. Vrij zeldzaam . . . Kleine leeuwenbek. L. minor Desf. Hinden liin- of lijn-lancetvormiir. zittend of bijna zittend. Bloemen in eindelingsche trossen. Bloemstelen meest korter dan de bloemen. 6 Bladen dicht opeen, verspreid, lijn-lancetvormig, met iets omgebogen rand (fig. 1177). Stengel niet of weinig vertakt. Bloemen in dichte trossen, lichtgeel, zelden bijna wit, met oranje gehemelte. Zaden vlak, gevleugeld. Spil van den tros en bloemstelen meest klierachtig zacht behaard. 0,30-0,90. 2J.- Jun'—Herfst. Op zandgrond, ook in weiden, langs dijken, ook in de duinen. Algemeen. Gele leeuwenbek. L. vulgaris Mill. Fig. 1177. Linaria vulgaris. a bloem; b geopende kelk met den stamper: c opengelegde bloemkroon: <1 meeldraden; e onrype, f rijpe doosvrucht, b(j g in doorsnede; n zaaa. Althans de onderste bladen tegenoverstaand of in kransen van 8 of 4 7 7 Bloemstelen veel langer dan de kelk. Spoor langer dan de bloemkroon, gekromd. Bovenlip der bloemkroon diep 2-deeliu', rechtopstaand. Bloemkroon meest violet met oranje verhemelte. Bladen breed lijnvormig. Plant byna grasgroen. 0,15-0,45. 0. Juni-Augs. Sierplant uit Marocco f L, bipartita Willd. Bloemstelen evenlang als of iets langer dan de kelk 8 8 Plant blauwgroen, kaal. Spoor gekromd, langer dan de bloemkroon. Bloemen in lange, vr\j dichte trossen. Bloemkroon 0,008-0,01. purperviolet mot gebaard gehemelte. 0,60-1,00. Juli,Augs. Sierplant uit de landen langs do Middellandsche Zee. f L. purpiirea Mill. Plant blauwachtig-groen , kaal. Spoor kort, recht. Bloemen in lange, yIe tros«en. Bloemkroon 0,008-0,014 lang, blauwachtig, violet gestreept, met geel of wit ge- IIVIUVIIAJ IHOI. 0,80. Juni-Septr. Maastricht, op muren, ook in de duinen b\j Bloemendaal, verder btf Borne en Bleiswjjk . . Gestreepte leeuwenbek. L. striata D. C. Fig. 1178. 9 Kelk klierachtig behaard, evenals de geheele bloeiwjjze. Stengels rechtopstaand of opstijgend, onbehaard, meest vertakt. Spoor korter dan de bloemkroon. Bloemkroon lichtblauw , met donkerder strepen , klein (omstreeks 0,. Zaden vrU dof en overlangs gestreept. (VX)-0,90. X Juni-Herfst. Sierplant uit Chili, ook verwilderd. (Dordrecht, Haarlem, Leiden, Rotterdam, Ble*kensgraaf, Surh uister veen, Amersfoort, Velp). . . Potter. Maskerbloem. t M. Iiiteus L. Kelktanden bijna gelUk 2 2 Pl«nt rechtopstaand, kleverig. Bladen eiroud , stengelom vattend, getand. Kroonslip- Fig 1181. Mimulus luteus. a bloemkroon; b deze opengelegd; c stamper; d doosvrucht. pen teruggeslagen. Helmknopjes behaard. Bloemen scharlakenrood, rose of oranje UWIJIVCI 1 UUU gUl HM Uil gestreept. U,0-'iu-U,045 lang. 0,60-1,00. Juli —Septr. sierplant uit N.-Amerika. f M.cardiualisDoagl. Plant klierachtig-kleverig-behaard, naar muskus riekend. Bladen gesteeld, getand of gezaagd. Bloemen klein, geel, meest met bruine puntjes. 0,t50-,90. 2J-. Juni—Septr. Sierplant uit Columbia. M u s k u s b 1 o e m p j e. M. iiioschata Dougl. Fig. 118*2. Limosella aquatica. « bloem; b opengelegde bloemkroon met de meeldraden: c meeldraad; d stamper: e onrijpe, f r^Jpe, geopende doosvrucht. 12. Limosélla Lindl. xiv. 1 Bladen in een worlelroset, langgesteeld, lijn-spatelvormig of lang¬ werpig, langer dan de bloemstelen ffig. 1182). Bloemkroon witachtig of roodaehtig-wit. 0,0250,05. Q. Juni—Octr. Aan oevers van rivieren, beken en plassen, op overstroomde plaatsen. Zeldzaam. Slijkgroen. L. aquatica L. 13. Digitélis Tm. Vingerhoedskruid. Vingerhoed, xiv. 1 Stengel en bloemstelen grijsviltig ffig. 1183). Bladen eirond tot eirondlaucetvormig, gekavteld, van onderen grijsviltig. Bloemkroon van builen geheel kaal, van binnen gebaard, liebtpurper, met witgerande vlekken, zelden wit. 0,30-1,50. OO. Mei—Octr. In hooge streken in bo;-sehen en op ruige plaatsen. Vrij aljjemeen. Ook als sierplant gekweekt, waarschijnlijk dan ook Fig. 1181 Digitalis purpurea. veelal een verwilderde sierplant. " kelk: l bloem; e geopend bovenste tt • i it • ■ j i -j deel der bloemkroon; a meeldraad: Vergiftig! Vingerhoedskruid. f stamper; f mpe vrucht, b« g In 0. purpurea L. doorsnede. Bloemen scharlakenrood, roso of oranje Ktpnept pn hloemstelen kaal of klierachtig-behaavd. Bladen kaal, gewimperd. Bloemkroon ceel (001ö-0,02>, buisklokvormig, van binnen niet gevlekt. 0/,0-1,00. ©©. Juni Juli Waarschijnlijk een verwilderde sierplant. Dieren. Vergiftig! Geel vingerhoedskruid, ü. lütea L. 14. Wulfénia Jacq. II. 1 Wortelbladen omgekeerd-eirond-langwerpig, gekarteld, de overige schubvormig. Trossen dicht Bloemen donkerviolet. 0,15-0,35. !(.. Juli. Sierplant uit Karinthifi. -j- \V. carintbiaca Jacq. 15. Verónica Tm, Ecrc prijs. Gamander, n. Verschillend gevormde kruiden met okselstandige of in trossen staande bloemen, die een ster- of trechtervormige bloemkroon hebben, welke meest blauw van icleur is 1 1 Bloeiwijzen bcherp afgescheiden van de bebladerde plant, meestal gesteelde trossen of aren vormend (fig. 1185, 11H8). Schutbladen der bloemen klein, door de bloemen geheel bedekt, de tros daardoor schijnbaar naakt 2 Bloeiwijzen niet scherp afgescheiden (fig. 1194). Stcngelbladen naar boven toe langzamerhand in groene schutbladen overgaand, die door de bloemen nooit geheel bedekt worden. De bloeiwijzen vormen daardoor aan bet eind van den stengel of der takken bebladerde trossen, of, als de stengelbladen alle gelijk van vorm zijn, zijn de bloemen alleenstaand in do bladoksels. Kroonbuis zeer kort 2 Trossen in de bladoksels (fig. 1185). Kroonbuis zeer kort . . 4 Trossen laan den stengel en ook aan de takken) eindelings (soms ook bladoksel- standig), dichtbloemig 3 !? Kroonbuis meer lang dan breed. Bladen spits, tot aan den top scherp, aan den voet bijna dubbel-gezaagd (fig. 1184), in kransen van 3-4 of tegenoverstaand, langwerpig-lijn-lancetvormig met hartvormigen ofafgeronden voet. Doosvrucht ingesneden. Bloemkroon hemelsblauw. 0,60-1,20. 4 Juli, Augs. Op vochtige Fig- lig¬ plaatsen. Ook als sierplant gekweekt en verwilderd. • • Langbladeerepiijs. V. longifólia LVormen: a. vulguris Koch. Bladen met hartvormigen voet. Zeldzaam. p. maritima L- Bladen met afgeronden voet, meest smal-lancetvormig. Zeldzaam. f' iTïdh'rt H^rarf' ®,'a^en n,el Wigvonnigen voet' Don Bosch. r a Sch rad. Bladen geheel onbehaard. Haarlem Amsterdam Bovtel ovaaf, aTn'dln^oet yersmald 'of'afgeron?' zïdra^Mt^nuto'"'i)*8'1''' 'aPBwerpigBloemkroon hemelsblauw, zelden rose. (,,20-0,40. 2Mun"-Au^ —El— »«-»•«-■ <»«»"{: l7AfK"±32'.'lUi?S3ï;lï Bladen gesteeld, tegenoverstaand, langweroie tot lan,.»tv™ fere,1"anülI,WK°• Schild vruchteoreprijs. V. scutellata L. hl^Hnn teg^°Ve,rf«r 'nin dBVkseI Van beide bladen van een Ü-5 ( gpf ® K Do,osv.rucht opgezwollen, rondachtig, zwak 7 ct ®,tdeD' ?'a.D' le*s v'eezig. Stengel dik, hol. . . 7 7 Stengel bijna vierkant. Bladen langwerpig-lancetvormig tot'lancetvormig, spits, fijn-gezaagd tot biina bloem met goopende bloemkroon: c doosvrucht door den kelk omgeven, by il vrij, e in dwarsdoorsnede. Fig. Paulownia tomentosa. Do bü ons voorkomende ondeisoort E. praten sis Fr. is bij Helmond en Maastricht gevonden, stengel krachtig, beneden vertakt. Bladon kort toegespitst, aan weers zijden met :J-»> tanden, van onderen geplooid, gestreept en evenals de schutbladen en kelk witachtigkortborsteligen mot langere klierharen bezet. Juni—Octr. U/J0-0/>0. 20. Parentucéllia Viv. 1 Plant kleverig behaard, geelgioen. Bladen langwerpig tot la neet vorm ig, met klierachtige tanden. Bloemen groot, geel. Bloemkroon 2-lippiff« tweemaal zoo lang als de kelk, de onderlip met gewelfd gehemelte. Doosvrucht behaard met ongedeelde kleppen. 0,10-0,óu. ©. Mei—Septr. Aangevoerd. Apeldoorn (Euphragia viscosa Benth.) I*. viscósa L. 21. Lathraéa L. xiv. 1 Geheele plant bleekroserood, de bloemen donkerder (fig 1209). Bloemen in een dichten, knikkenden, voor liet opengaan overgebogen tros. Helmknopjes gewimperd. 0.07-0,22. Maart-Mei. Bosschen. Vaals, Monster(?). Schubwortel. L. sqaamaria L. 22. Paulównia S. et Z. xiv. 1 Kelk 5-deelig (fig. 1210). Bloemkroon klok-trechtervormig, 5-spletig. 2-lippig, licht* blauw-rose, van binnen met bruine punten met 2 gele strepen. Meeldraden tweemachtig. Bloemen groot, in een trosvormige bloei wijze. Bladen groot. 8,00-5,00. b. De bloemen ontwikkelen zich vr\j laat in den zomer, maar ontplooien zich eerst het volgende jaar. Sierboom uit Japan (P. imperialis S. et Z.) f P. tomentósa Thnnbg. CX. Fam. Labiatcn. Lipbloemigen, xiv. (11). Stengel met st vierkant. Bladen tegenoverstaand. Bloemen in schijnkransen. Kelk 5-tandig. vaak 2 lippig■ Bloemkroon jnee.it 2-lippig, grijnzend. Meeldraden 4, uf gelijk, Bloemkroon schijnbaar 1-lippig (fig. 1268, 1269) 5 3 Meeldraden 2, met nog 2 draadvormige, onvruchtbare meeldraden (fig. 1218). Kelk klokvormig, 5-spletig. . • Lycopus U38. Meeldraden 4 4 4 Meeldraden bijna even lang (fig. 1215). Helften der helmknoppen evenwijdig aan elkaar loopend. Kelk 5-tandig, zeldzamer 2-lippig. M é n t h a .14. Onderste meeldraden duidelijk langer. Helften der helmknoppen naar beneden uit elkaar tredend, ten slotte boven samenvloeiend. Kelk 5-tandig . Elsshólzialfjj. 5 Bovenlip zeer kort, 2-lobbig (fig. 1268). Onderlip 3-spletig. Kroon- buis van binnen met een haarring. Bloemkroon blijvend. A j ü g a U3f. Bovenlip diep gespleten, hare slippen tegen de onderlip liggend, waardoor deze schijnbaar 5-spletig is (fig. 1269). Kroonbuis zonder haarring. Bloemkroon afvallend . . T e ü c r i u m «j». 6 Meeldraden 2 (fig- 1219, 1225) 7 Meeldraden 4, zeer kort, soms onvruchtbaar, geheel in de buis dei- bloemkroon verscholen 9 Meeldraden 4, 2 langere en 2 kortere, de langere althans boven de bloemkroonbuis uitstekend 7 Bladen breeder dan lijnvormig. Hloemen groot of vrij groot. . 8 Bladen lijnvormig. Bloemen klein. Bovenlip der bloemkroon 2-lobbig. Meeldraden ultstekend, aan den voet ieder met een rugwaarts gerichten tand. Helmknopjes 1-hokkig. Rosmarinus BJJ. 8 kelk ei-klok vormig, 2-lippig (fig. 1219, 1223). Bovenlip der bloem¬ kroon gaafrandig of iets ingesneden. Meeldraden onder de bovenlip verscholen met lang, boogvormig gekromd helmbindsel. S ii 1 v i a «38. Ke'vr,rmiS7°^1 ? ^'«kniatig ó-tandig (Hg. 12251. Lippen der 100de bloemkroon lijnvormig, de bovenlip recht naar voren gestrekt, de onderlip aan den top kort-8-lobbig. Monurda 041. Alle 4 meeldraden onvruchtbaar. Stijl buiten de bloemkroonbuis uitstekend 20 Meeldraden althans 2 vrucht baar. Stijl in de bloemkroon buis verscholen. Stengel rechtopstaand 10 Kelk duidelijk 2-lippig (fig. 1229). Bloemkroon rood of'wit. Stengel „ 'ggend Thymus««. Kelk 5-tandig (fig. 1239). Bloemkroon blauw. Stengel kruipend. 110 f 1 • , Glechóma «#«. 11 ochgnkransen in de oksels van gewone bladen. Bloemkroon wit Schjjnkransen in de oksels van schutbladen. Kelk kort 5-tandig, tijdens den vruchttiid door een dekselvormigaanhangsel van den bovensten tand gesloten. Bloemkroon blauw. _ La va n d u 1 a «a J. 12 Kelk 5-10-tandig (fig. 1259). Vruchtjes boven afgeknot en zacht- behaard. Vruchtbare meeldraden 4. Schutbladen gelijk van vorm met de stengelbladen. Bloemen klein, wit. Stengel en bladen Marrübium ksi. Ke«n..«tSndieili1gj12'8'- B'oemkroon geel. Vruchtjes boven afgerond, stomp, kaal. Soms 2 meeldraden onvruchtbaar. Schutbladen anders van vorm dan de stengelbladen. Sideritis vs4. 13 Bovenlip der bloemkroon vlak of slechts weinig gewelfd ... 14 Bovenlip der bloemkroon uitgehold of gewelfd. Meeldraden dicht naast elkander liggend en althans in het begin evenwijdig loopend, onder de bovenlip der bloemkroon verborgen (soms buigen dé meeldraden na het stuiven naar buiten) T . 22 14 Meeldraden, althans de 2 langere naar boven uiteenwijkend onder de bovenlip uitstekend (fig. 1226, 1229, 1235, ..... 15 Meeldraden niet tegen de onderlip liggend en ook niet onder de bovenlip uitstekend 17 M' knnninJ' gpt,oge" • V?0" llt' onderlip liggend, mot niervonnige helm- Knopjes, die na hot openen oei) vlak , rond schijfje vormen (lig. 121 li. Bloomkroon 110. Lab ia ten. wit of blauw. Kelk 2-lippig. met 4-sptetige onderlip en ongedeelde bovenlip. Bovenlip der bloemkroon 4-spletig, de onderlip ongedeeld . . O'cimum 15 Helmhokjes gescheiden, naar beneden uit elkaar gaand. Bloemen vrij klein. Slippen der onderlip tamelijk gelijk aan elkaar . 16 Helmhokjes boven versmolten (Hg. 12»), Middelslip der onderlip grooter dan de zijslippen. Kelk 5-tandig. Bloemen vr(] groot, blauw of rood. Hyssópus O 45. 16 Kelk 5-tandig of scheef gespleten (fig. 1226). Bloemen met vaak gekleurde schutbladen Origanume-#!. Kelk duidelijk 2-lippig (lig. 1229). Bloemen in tot hoofdjes opeengehoopte schijnkransen Thymus titï 17 Meeldraden tijdens den bloeitijd evenwijdig aan elkaar onder de bovenlip liggend (fig. 1237, 1239). Kelk gelijkmatig 5-tandig, niet opgeblazen _ • 18 Meeldraden onder de bovenlip uit elkaar tredend of samenneigend (fig. 1230, 1231) 19 IS Bloemkroon wit, roodachtig-wit of violet (fig. 1237). Helmknopjes na het bloeien naar buiten gebogen. Stengel rechtopstaand. Népeta «43. Bloemkroon blauw (fig. 1239). Helmknopjes paarsgewijs na het bloeien een kruis vormend. Stengel kruipend. Glechóma nl(i 19 Kelk 2-lippig (bovenlip 3-, onderlip 2-spletig of 2-tandig) . . 20 Kelk tamelijk gelijkmatig 5-tandig, klokvormig (flg. 1230). Bovenlip der bloemkroon ongedeeld, iets ingesneden. Meeldraden er onder samenneigend. Bloemkroon klein. Bladen l(Jn-lancetvormig, gaafrandig Saturéja V43. 20 Kelk rolrond. Bovenlip der bloemkroon vlak. Slippen der onderlip even groot. Helmhokjes boven gescheiden 21 Kelk klokvormig iflg. 12-341. Bovenlip der bloemkroon iets gewelfd. Middelslip der onderlip grooter. Helmhokjes boven versmolten Melissa U45. 21 Schijnkransen zonder priemvormige schutblaadjes (fig. 1231). Calamintha H43. Schijnkransen aan den voet door lijn-priemvormige, lang en dikbehaarde schutblaadjes omgeven (fig. 1233). C1 i n o p <'> d i u m S44. 22 Kelk 5-tandig 23 Kelk 2-lippig 29 23 Kelk niet opgeblazen na den bloeitijd 24 Kelk eerst buis-klokvormig, later opgeblazen klokvormig tot bolrond. Bloemen sch()nbaar in aren P h y ao s tégi a « J 7. 24 Bloemen klein, rose (fig. 1262). Meeldraden min of meer uit de kroonbuis stekend. Nootjes driekant, van boven afgeknot. Slippen van de onderlip der bloemkroon stomp (door omrollen der randen spits schijnend) Leonürus «J«. Bloemen groot of vrij groot 25 23 Onderlip der bloemkroon met zeer kleine, hoogstens tandvormige zijslippen en een grootero ingesneden middelslip (fig. 1246). Bloemkroon rood of wit Lamium tt4t. Onderlip der bloemkroon niet 3 tamelijk gelijke, spitse slippen (fig. 1247). Bloemkroon goel . . . , Galeóbdolon «4ff. Onderlip der bloemkroon met 3 stompe of ingesneden slippen waarvan de middelste de grootste is 26 20 Onderlip der bloemkroon aan den voet aan weerszijden met een hollen rechten tand of knobbel (fig. 1250). Galeópsis «j» Onderlip der bloemkroon zonder holle tanden 27 -7 Kelk buis-klokvormig, 5- of 10-nervig. Langere meeldraden meest na het stuiven gewonden en naar buiten gebogen (fig. 1255). 28 Kelk trechtervormig, met 10 uitpuilende nerven (fig. 1261), Meeldraden ook na het stuiven recht, onder de bovenlip evenwijdig loopend. oq v , • , . B a 11 ó t a G3S. Kroonbuis van binnen met een haarring (fig. 1255). ir , ■ ,, Stachys tist. „„ ST."'/ Van,b'DncD zonder Jaarring (fig. 1257). Betónica H33 Kelk tüdens den vruchttijd gesloten (tig. 1264, 1266). Onderste meeldraden langer > Ke|Lta,d®4m dHnJonUiintVjd w'61 g£sloten.> met S-splotige bovenlip en 2-deelige onderlip (lig. 1240). Bovenlip der bloemkroon ingesneden. Bovenste meeldraden langer. IJracocéphalus OS O 30 Beide lippen van den kelk ongedeeld, gaaf, de bovenste aan de rugzijde met een rechtopstaande, holle schub (fig. 1264). Bovenlip der bloemkroon 3-spletig, onderlij) ongedeeld. t> s c u t el 1 a r ia «*«. Bovenlip van den kelk kort 3-tandig, onderlip 2-spletig (fig. 1266). Bovenlip der bloemkroon ongedeeld, onderlip 3-spletig. ^Lan^ere meeldraden onder de helmknopjes getand . . B r u n é 11 a esr. 1. O cimum Riv. 1 Stengel naar boven fijn-behaard (tig. 1211). Bladen eirond of langwerpig moest spits -rliijnkransen meest 6-bloemig. Bloemkroon wit of roodachtig wil i Juni—Herfst. Sierplant uit Oost-IndiP . . Baiiel k r«id f o. Basilicum L.' 2. Lavandula L. 1 Bladen lijnvormig, met omgerolden rand, eerst grjjsviitig, ten slotte groen met bauTviolot V^rvHÏrh erliScliU'rk'I'"S011 e®n a,8ebroke» aal' vormend. Bloemkroon blauw-\iolet. 0,30-0,1)0. Juli-beptr. Sierplant uit Z.-Europa. (L. vera D. C. Lavendel, f l. spica L. •i. Elsshólzia Willd. 1 Bladen gosteeld , eirond tot langwerpig-eirond, naar weerszijden versmald Schiinkransen pluimvormige, dichte, aren vormend. Schutbladen breed-eirond' gewim ped, naar eene zijde gekeerd. Bloemkroon roodachtig-lila. 0,:iC-ü,«0. ■. Juli Augs. Uit Azie. Vroeger sierplant. Maastricht. J Klsshoizia. f K. I'atriui (Irckc. 4. Méntha Tm. Munt. Ment. Stsrk riekende kruiden met gave bladen en kleine bloemen, die veelal tot aren ot hoofdjes gerangschikt zijn. Zeer veranderlijke planten met sterke neiging tot vorming van bastaarden ... I - —iugMuuuvu aiiuucu. waarvan do middelste de grootste is . . . '2h On^orl l' n rln»« KlAnmlrKAnvi J J <• 1 ~ uiucmaiuuii «au ucij voec aan weerszijden met een 1 Keel van den kelk open. Bloemkroonbuis geleidelijk verwijd naaide keel toe . . 2 Keel van den kelk na den bloeitijd door een krans van haren gesloten (fig- 1212). Bloemkroonbuis plotseling in de keel verwijd. (Pulegium Riv.). Bladen gesteeld, eirond of ovaal, weinig getand. Schijnkransen alle afzonderlijk in de bladoksels, bolrond. Kelk rolrond-trechtervormig, gegroefd. Bloemkroon roodachtig-lila. 0 15-0,30. 2J.. Juli—Septr. Langs waterkanten, in vochtige weilanden. Zeldzaam. (P. vulgave Mill.). , Polei. M. Pulegium L. Kig. 1511. Ocimum Basilicum. Fig. 1212. Mentha Pulegium. « bloem openrclecd: b kelk. « kelk met at(|l:J' bloemkroon van « uioeiu opLiifcLi t,u voren; c bloemkroonbuis met de meeldraden. 2 Bladen zittend of de onderste kort gesteeld. Schjjnkrausen in de oksels van verkleinde schutbladen, aan het einde van den stengel en der takken (althans boven) onafgebroken aarvormig gerangschikt. Kelk zwak gegroefd. Kroonbuis van binnen kaal . • • • • a Bladen gesteeld.' Schijnkransen (althans de onderste) in de oksels van gewone bladen. Kelktanden, als de vrucht rijp is, rechtuitstaand. Bloemkroonbuis van binnen meestal behaard ... 4 3 Uitloopers ten deele onder, ten deele boven den grond. Meer cellige haren ten deelt» v«vfnVf achtig-eirond, met hartvormigen voet, gekarteldgezaagd, rimpelig, van onderen witviltig. Schijnaren dun (fig. 1213n). Schutbladen lijn-lancetvormig. Kelktanden laneetvormig (fig. 12134). Bloemkroon hcht-lila, bijna wit. 0,30-0,60. 4. Juli—Octr Langs slooten en vaarten en op vochtige plaatsen. Vrg zeldzaam. tt.,1 w i 11 e m U n t. M. rotundifólia L. Uitloopers alleen onder dpn crmnrl 1 - O ^VVIVVUIKÜUOICU ru 1n,„ onvertakt. Bladen langwerpig tot laneetvormig. 'g' Kelktanden lijn-priemvormig evenals de schutbladen. 4. 0,30U,90. Juli—Septr. Langs rivieroevers en dijken, in grienden aan slootkanten en heggen, meest verwilderd. Hertsmuni. M. silvéstris L Vormen: *• vul garis Koch. Bladen althans van onderen dicht aanlig- 0 . © ——^itiucu langwerpig-iancetvor- vormig met afgeronden voet, tamelijk vlak. Bloemstelen behaard. Kelk niet kaal aan den voet (fig 1214). 0.50-1,00. Vrii alcrpmppn De vorm nemorosa (M. neinorosa Willd.) met van '4 onderen aangedrukt witachtigviltig behaarde bladen en stengel en dichtere aren, is vrij zeldzaam gevonden. e voim velutina Lej., die fluweelachtig behaard is is zeldzaam gevonden. ' /3. viiidis (M. viridis L.). Bladen aan weerszijden kaal of van onderen op de nerven verspreid behaard, meest laneetvormig tot langwerpig-lancetvormig. Schijnaren dun, slank Iti.T ™- 4 Schijnkransen alleen in de oksels der bovenste bladen, grootendeels tot, «fin PinrtolinrY.DnV.0 1. .,, . .. ' O ICUUCfclS tot een eindehngsche, hoofdjesachtige bloei wijze samengedrongen soms daaronder nog 1 of 2, iets daarvan verwijderd (fig 1215). Kelkbuis aan den voet sterker behaard rolrond-trechtervormig, 13-nervig, gegroefd. Kelktanden lancet-pnemvormig, veel meer lang dan breed. Bladen eirond tot langwerpig-elliptisch. Bloemkroon rood- achtior.llln n 9fi.fl on II T • rr , , - 0 — _f. juui—nerisi. in en langs Hg. 1215. slooten en vaarten en in duinpannen. Algemeen. Rottement. Hondtnkruid. Bnerenbalsem. Watermunt. M. aquatica L non tv Jgn-Prlemvormig evenals de schutbladen. 4. 0,-300,90. Juli—Septr. Langs rivieroevers en dijken, in grienden aan slootkanten en heggen, meest verwilderd. ' Sehijnkransen alle van elkaar verwijderd, in de oksels van gewone kinzon /I/» cfarirrol ^hiinsi QtnAflc\ mot een bundeltje bladen eindigend, (fig. 1216a, b) 5 5 Kelkbuis klokvormig, 10-nervig, niet gegroefd (tig- 1216c). Kelktanden driehoekig, even lang als broed (fig. 1216c/). Bladen meest eirond , gezaagd-getand, soms bijna gaafrandig. Stengel al ot' niet vertakt, meest liggend of opstijgend. Bloemkroon lila. 0.15-0.45. 4- Juli—Herfst. Op akkers, in vocbtigen zandgrond en aan waterkanten. Algemeen. Munte. Knijpmunt. Akkermunt. M. arvénsis L. Kelkbuis rolrond. Kelktanden lancetvormig. Sehijnkransen meest alle in de oksels der gewone bladen, hoogstens de bovenste dichter bijeen, in de oksels van kleinere schutbladen. Zeer veranderlijke piant. 0,20-0,50. 2J.. Juli—Herfst. Op akkers en aan waterkanten. (M. verticillata L.) M. aquatica X arvénsis. \TAfmon • *. latifólia Malinv. Bladen eirond, stomp. I. subspicata Whe, Sehijnkransen talrijk, de bovenste dichter bijeen, maor toch duidelijk gescheiden , hare schutbladen naar boven afnemend, de bovenste zittend, weinig langer dan de sehijnkransen. Zeldzaam. IT. s a 11 v a (M. sativa L.). Sehijnkransen van elkaar verwijderd, alle in de oksels van gesteelde, vrij wel even groote gewone bladen. Stengel van boven met een bundeltje bladen. Vrij zeldzaam. p. a c tl tl fó 1 i a Sm. Bladen eirondlancetvormig tot lancetvormig, spits. i VT n,..,n>v-tanaig mei rechte tanden, onderlip 2 spletig. Bovenlip der bloemkroon sikkelvormig gebogen. 7 Kelk buisvormig, bovenlip afgeknot met 3 kleine, van elkaar verwijderde tanden. Bladen gesteeld, eirond-lancetvormig. Sch\jnkransen van elkaar verwijderd, meest O-bloemig. Bovenste schutbladen een donkerblauw, violet of witachtig bundeltje boven aan den stengel vormend. Bloemen bleekpurper of blauwachtig. 0,30-0,60 0. Juli, Augs. Sierplant uit Z.-Europa, by Rotterdam verwilderd. Bonte salie, f 8. Horimuum L. Fig. 1220. Salvia officinalis. Fig. 1221. a bloem; 6 kroonbuis met de meeldraden : c opengelegde bloemkroon: d stamper: e vruchtjes. 4 Bovenlip van den kelk kort 3-tandig, onderlip 2-spletig. Bovenlip der bloemkroon sikkelvormig samengedrukt 5 Bovenlip van den kelk gaafrandig. Plant klierachtig behaard, vooral naar boven. Bladen langgesteeld, langwerpig-eiiond, toegespitst, met hartspiesvorrnigen yuet, ongelilk gekarteldgezaagd, zacht, vlak, het bovenste paar klein, kurtgesteeld. Schiinkransen -J-6-bloemig, in do oksels van kruidachtige, langwerpigeironde, toegespitste aan den voet afgeronde, ten slotte teruggeslagen schutbladen, die korter dan de kelken zSfn , aan liet eind van den stengel een losse bloeiwüze vormend. Bloemen groot, lichtgeel met bruinroode puntjes. 0,80-0,60. 2^. Juli—Septr. Sierplant uit de Alpen Kleverige salie, f S. glutinosa L. 5 Bovenlip van den kelk niet afgerond b Bovenlip van den kelk afgerond met 8 zeer kleine tanden Mg. 1221). ^.h"™aden groen. Bloemkroon minstens 2 maal zoo lang als de keik. Onderste bladen mm (no'Öso di01' in?nsn?dei?' S6stoe'd - do bovenste zittond. Bloemen blau «v-violet. o,JU u.50. 4 April—Juni, soms Septr. Op drogen "raserend Enehuizen Ulnn ,,as, St.-Jooslami, Nieuwland , Middelburg, Noord-Beve?and, lLinmekGns? U" Klein bloem salie, f S. Verbenaoa L. 6 Stengel aan den voet met een wortelroset (fig. 1222). Plant naar boven klierachtig behaard. Wortelbladen langwerpig tot langwerpigeirond, spits, met hartvormigen voet, gerimpeld. Stengel met weinige, van elkaar staande paren bladen. Schutbladen groen, langweipig-eirond, toegespitst, stengelomvattend, ten slotte teruggeslagen , de bovenste korter dan de kelk. Bloemen 0,015-0,025 gro.ot» donkerblauw, zelden rose of wit. 0,30-0,60. 2|~ Mei— Juli. Op drogen grasgrond, aan dijken en wegen, ook in uiterwaarden. Vrij algemeen . . . Veldsalie. S. praténsis L. stengel zonder wortelroset aan den voet. Plant zonder klieren, vrij aicut DeDladerd. ülaaen langwerpig-lancetvormig, stomp of spits, gerimpeld (fig. 1223). Schutbladen eirond, lang toegespitst , stengelomvattend, ten slotte horizontaal afstaand, donkerpurper, (aan den witbloeienden vorm groen) even lang als de kelk. Bloeiwijze aan den top van den stengel voor het opengaan door de elkaar dakpansgewijze bedekkende schutbladen, vierkant. Bloemen tot 0,01-0,014 groot, blauw, zelden rose of wit. 0,30-0,60. 2J.- Juli—Septr. Op onbebouwde plaatsen. Zeldzaam. Aangevoerd. Boschsalie. S ailvAstrifi I tf. OIITO0II IO U. Fig. 1222. Salvia praténsis. Fig. 1228. a kelk: /> deel der bloemkroon met do meeldraden : cmeeldraden; dstamper: e vruchtjes. 7 SClBU|LdeneLoedeeirondB dl,dicl,t ^'^oUige kelk. Kelk klokvormig. stengel witwollie Rlnpnffrn 1/ boc'htig of gelobd, zeer rimpelig, evenals de sloten OSSOÖO *Êw°n, i1 rWnViS.let aa»geIoopen. Helmhokjes inge- (SrdanÜX'heSf: Schutbladen veel langer dan de klierachtig behaarde kelk breed eirond vliezig ^lila" » dS dnaabre'ïES» "fS ^ dort&fe stengel donzig, naai boven klierachtig behaard. Bloemkroon lichtblauw, met witte onderlip (tig. 1224). Helmhokjes vaak uitstekend. 0,40-0,>0. Juni—Septi. Uit Z.-Europa. Sierplant, soms verwilderd. (Vlissingen, Middelburg). Schar lei. •(* S. Sclarea L. Schutbladen vliezig, iets kleverig, groen, slechts halt'zoo lang als de kelk. Wortelbladen ges teel d, bochtig gelobd, wollig. Stengel zijdeaehtig-viltig. Bloemkroon o-maal zoo lang als de kelk. rose wit. Kroonbuis in het midden nauwer en van binnen met 2 bijna vergroeide tandjes. Bovenlip sikkelvormig. 0/30*0,». 00. Juli, Augs. Sierplant uit de landen om de Middellandsche Zee. Zilver blad salie. + S. argéntea L. 7. Rosmarinus L. 1 Altijd groene heester met rechtopstaande, roedovormige takken. Bladen zittend lijnvormig, lederachtig, met omgerolden » rana, van onaeren grysvutig. tfioeniKroon klein, bleek-blauw. 0,50-1,50. Ij. April-Juni. Sierheester uit Z.-Europa. Rosmarijn, j R. oflöcinalis L. 8. Monarda L„ Monarde. 1 Bloemkroon kaal. scharlakenrood 12'"r>l. Keel van den kelk bijna kaal. Bladen 1224. Fig. 1225. langwerpig-eirond, toegespitst, aan den voet afgerond of iets hartvormig, gezaagd • 0,50-1,00. i. Juni—Septr. Sierplant uit Noord-Amerika. Scharlakenroode raonarde. f M. didvma L. 9. Origanum Tm, Sterk riekende kruiden met reclitopstaanden. vertakten stengel, gaatrandige bladen en scbjjnkransen, die tot aren of' hoofdjes opeengehoopt zijn. liloemen klein Fig. 1220. Origanum vulgare. l-'ig. 1227. f> dool van een Hrlilliilfrana • 1.1-n)L- ■ r tilnom- kroon.meeldraden en styl;r,p U'P rpc 1 nnïtQQiv nf nnct , ^>1. a_i_» ™ , , bioik vei Lam. ciaaen zittend, langwerpig tot Umvormig, met stork omgerolden rand, !? "I'S °o,sels ,bundel? van bladen «korte takjes) dragend (fig. 1228). Bloomkroon lichtgeel. (M5-O.20. I>. M«i .inni Merpiant uit/.uid-Europa . . . T*jm. f T. vul-aris L. Fig. 1228. Stengel aan den voet zeer vertakt, liggend of opstijgend (fig. 1229). nillflon 1 n nnn ® ""•«vu iu vcu aui ICU steel versmald, vlak of iets omgerold, aan den voet meest borstelig gewimperd, overigens kaal. Bloemkroon lichtpurper, soms wit, tweeslachtig (de grootste), vrouwelijk (de kleinste) en mannelijk (zeldzaam). 0,0250,30. K Juni-Septr. Op zand-, duin- en heidegrond. Zeer algemeen Vormen: a. Chamaedrys Fr. Los zodenvormend. Stengel hooger met van elkaar staande bladparen, meest aan de 2 smallere kanten opvallend sterker behaard. Bladen elliptisch, omgekeerd-eirond ot rondaehtig, plotseling in den steel versmald, de onderste nauwelijks gewimperd, met weinig uitstekende zijnerven. Schijnkransen vaak beneden vrij ver van elkaar, de hoogere tot een hoofdje samengedrongen. Vrij algemeen. dno^'rieCdo'var^r10" h eeni«e maIen *ovomlen- Ook ee,ll"ai" 'J' anf?ustifolius Pers. Dicht zodenvormend. Stengel lam» met, dicht opcenstaande paren bladen, meest rondom kort be" r ig. 1229. Thymus Serpyllum. ii kantig, h rond stengeldeel; c kelk; rf bloem. . • Wilde tijm. T. Serpy llum L. haard. Bladen lijnvormig tot langwerpig, geleidelijk in den bladsteel versmald, met van onderen sterk te voorschijn tredende zijnerven , iets meer omgerold. Schijnkransen tot hoofdjes samengedrongen. Vrij algemeen. Een paar malen is de vorm met witte bloemen gevonden. U. Saturéja Tm. 1 Stengel rechtopstaand, zeer vertakt (fig. 12301. Bladen lijn-lancetvormig, gaai'randig spits, gewimperd, dol'. Bloemen klein, meest 5 bijeen in de bladoksels, in schijnkransen. Bloemkroon rose of witachtig, aan de keel met purperkleurige puntjes. 0,30-0,45. O. Juli—Herfst. In tuinen gekweekt, enkele malen verwilderd. (Spaarne Apeldoorn, Leiden). Uit Zuid-Europa Kunne. Boonenkruid. -j- s. hortéusls L. Fig. 1230. Saturéja hortensis. Fig. 1231. Calamintha Acinos. a blad met olieklieren en wimpers: b kelk: a deel van den stengel: b blad; c kelk: '■ bloem: blad; c kelk: d bloem; e opengelegde bloemkroon met meeldraden en stjll. Kelkbuis gelijkmatig c:\linilrisch (fig. 1232a). Bladen eirond, gesteeld, stomp, grof* gezaagd (flg. 1232/;). Schijnkransen 6-10-bloemig, korter dan de schutbladen. Bloem- Kroon purper (u,uiö-u,uia lang), vrucnt.ios eirona. 0,30-0,60. Juli—Septr. Nijmegen, St.-Pietersberg, Nieuw- en St-Joosland. Bergs teen tij m. C. officiniilis Mnch. 2 Vruchtkelk door de samenneigende tanden gesloten. Bladen eirond of langwerpig-ruit- vormig, lichtgroen. Schijnkransen 6-10- bloemig, zittend , in de oksels van gewone bladen (Hg. 1231). Bloemkroon lila, zelden wit, 0,006-0,008 lang. 0,15-0,30. IJ. doch ook 00 en ©. Juli—Septr. Op zand- en heidegrond. Vrij zeldzaam Steen tij in. C. Acinos Clairv. Fig. 1233. Clinopodium vulgare. a een bloem hoopje: h kelk. links er naast de stamper: c bloemkroon, in d opengelegd. Fig. 1234. Melissa officinalis. a kolk: f> bloem ; c opengelegde bloemkroon met de meoldraden: '/stamper: e vruchtkelk: f vruchtjes. Vruchtkolk open. Bladen ovaal tot laneetvormig. Schijnkransen t5-10-bloomig, gestoeld. Bloemkroon donkerviolet of wit (0,012-0,02 lang). 0,20-0,30. Mei-Óctr. Sierstruik uit de Alpen Alpensteentty m. c. alpina Lam 13. Clinopodium Tm. Stengel afstaand en dichtbehaard (fig. 1233). Bladen eirond, van onderen meer bleekgroen. Schijnkransen rijkbloeraig. Keel van den kelk niet door haren gesloten. Bloemkroon puiper, zelden wit. 0,30-0,60. 2J.. Juli—Septr. In de duinen en in heuvelachtige streken. Vrij zeldzaam. (Calamintha Clinopodium Spenner). Borstelkrans. C. vulgare L. 14. Meli'ssa Tm. 1 Bladen gesteeld , eirond, gekarteld of gekarteld-gezaagd, aan den voet vaak byna hart vormig (fig. 1234). Schijnkransen armbloemig, naar één zijde gekeerd. Bloemkroon wit. Naar citroen riekend. 0,45-0,90. 24* uli, Augs. Aangevoerd in tuinen. In Zuid-Europa inheemsch, misschien een enkele maal verwilderd. Melisse. -j- M. officinalis L. (i. citriodóra. Fig. 1230. Hyssopus officinalis. a kolk: l> bloem, in c van voren; '/stamper; e vruchtjes in de kelk: f vruchtjes. Fig. 1237. Nepeta Cataria. a kelk: f> bloem: c bloemkroon. 15. Hy'ssopus Tm. 1 Meesterachtig (flg. 1235). Bladen Ujn-lancetvormig of Ijjnvormig. gjafrandig. Schijnkransen dichte, eindelingsche, naar éón /ijdo gekeorde aren vormend. Bloemkroon donkerblauw, zeidon roso of wit. 0,30-0,45. 1^. Juli—Septr. Op oude muren. Harderwijk, Utrecht, tusschen Tiel en Kuilenburg. Ook gekweekt. Hyssop. f H. officinalis L. 16. Népeta L. Katten kruid. Sterk riekende kruiden met rechtopstaanden, vertakten stengel en paars-witachtiffe bloemen in gesteelde scbjjnkrausen 1 1 Bovenste bladen ongostoeld. Kelktanden gelijk of bijna gelijk (lig Stengel- fe °n??1,afd- Moemen in Hoopjes van ft A 5) in deksels 6 A ,, - * -* 600TO0HI. ÜIUÜJUL-IJ uaais UI WIL. U.OU-1/JU. 21, Augs, Septr. Uit Zuid-Rusland. 's-Hertogenbosch. ' Russisch kattenkruid. N. ucrauica L t, n 01 meer gesteeld. Kelktanden ongelijk. 2 Fig- 1236. üovenste bladen met hartvormigen voet, de middelste omstreeks 2maal zoo lang als breed (fig. 1237). Buis der bloemkroon weinig ianger dan de kelk, wit met roode vlekken. 0,40-0,80. 21. Juli, Augs. Op ruige plaatsen, aan dijken en muren. Vrij algemeen! Kattenkruid. N. Catéria L. Fig. 1239. Glechoma hederacea. « kelk: li bloem: c opengelegde bloemkroon met de meeldraden: il de m een kruis staande helmbnfciAu Bovenste bladen zonder hartvormigen voet (flg. 12S86), de middelste 3- a 6-maal zoo hS5>wr Bloemhoofdjes ver uiteenslaand (fig. 1238n). Bloemen roodachtig. lyflMViO. 4■ Juli, Augs. Brummon, Weurt. Kaal kattenkruid. Jf. Nepetélla L. 17. Glechóma L. 1 Stengel kruipend, de bloemdragende takken opstijgend (fig. 1239). Bladen nier- of rondachtig-hartvormig, alle gekarteld. Schijnkransen meest 6-bloemig. Bloemkroon lila, zelden vleesehkleur'ig. 0,15-0,00. 2J.. April—Juli. Tusschen het gras, langs wegen, op vochtige plaatsen, onder hakhout. Algemeen. (Népeta Glechóma Benth.) Onderhave. Kruip door den tuin. Aardveil. Hondsdraf. G. hederacea L. L>e vorm gynodioicea met vrouwelijke, kleinere bloemen is op sommige plaatsen soms meer algemeen dan de hoofdvorm. IS. Dracocéphalus Riv. Drakenkop. i Bloemen groot, ver uit den kelk stekend. Bladen gesteeld, lancet vormig, gekarteld, van ouderen met kliorpuntjes, lang/aam in de smallere, gezaagde schutbladen overgaand (fig. 1240). Schijnkransen tot een verlengde bloeiwijze vereenigd. Bloemkroon blauwviolet of wit. 0,30-0,50. ©. Juli, Augs. Uit Zuid-Azië. In tuinen. Turksche drakenkop. + », Moldavica L. Bloemen klein, nauwelijks buiten den kelk uitstekend -J 2 Bladen gesteeld, de onderste hartvormig, do hoogere ei- tot cirkelrond. Schijnkransen veelbloemig, tot een langen tros vereenigd. Bloemkroon blauw. 0,10-1,Ou. ©. Mei—Augs. Aangevoerd. Haarlem. Tymbloemrirakenkop. D. thymiflórus L. Bladen gesteeld, lancetvormig, eirond of langwerpig, dun . gezaagd. Schijnkransen veelbloemig in dichte, eindelingsche aren en soms ook in de oksels der bovenste bladen. Schutbladen eirond tot langwerpig, kamvormig getand. Bloemkroon lichtblauw, nauwelijks langer dan de kelk. 0,15-0,60. © of O©- Mei—Augs. Uit Amerika. B(j Moerdijk, Rotterdam. Aangevoerd. K! einb 1 oem d raken kop. 1). parviflórus Xutt. 19. Lamium Trn. Doovenetel. Ruw behaarde kruiden met ten deele gesteelde bladen en arm- (meest C-) bloemige , in de oksels der bovenste bladen staande schjjnkransen. 1 1 Kroonbuis recht, van binnen zonder haarring. Bovenste bladen zittend, half stengelomvattend, nier- vormig (hg. 1241a), de onderste gesteeld, hartvormig-rondachtig, alle diep-gekarteld. Bloemkroon opvallend ver uit den kelk stekend, met lange, dunne buis, donkerpurper (fig. 12416). Kelk klein, grijs met kort-gewimperde tanden. 0,15-0,30. O en O©- Maart—Octr. Op bouw- en moesland. Vrij algemeen. Hoender beet. L. amplexicaule L. Vooral in het voorjaar, doch ook later komen kleistogamo bloemen. waarbij de bloemkroon in don kelk ingesloten bliift. voor. Fig. 1240. Dracocephalus Moldavica a kelk. Kroonbuis boven den voet vernauwd, daarboven van binnen (meest) met een haarring (fig. 1242) 2 2 Bloemen vrij kleio. Kroonbuis bijna recht. Bovenlip niet gekield. Kelktanden (ook na den bloeitijd) uitgespreid (fig. 1243). Bladen gekarteld , kortbehaard , de onderste rondaehtig, langgesteeld , Fig. 1242. Flg. 1243. Fig. 1244. stomp (fig. 1244), de bovenste kortgesteeld, hartvormig-eirond, tamelijk spits. Kroonbuis dun, met dwarsloopenden haarring, naar boven plotseling in de keel verwijd. Bloemkroon lichtpurper, zelden wit. 0,07-0,30. © en ©©. Maart—Herfst. In moestuinen, langs wegen, op bouwland en onder hakhout. Algemeen. Makke brandekkel. Paarse doovenetel. L. purpüreüm L. De bastaardvorm L. amplexicauleX purpureum heeft de onderste bladen gesteeld en rondaehtig, de hoogere kort tot zeer kort gesteeld , met een afgeknotten of korten wigvormigen voet (nooit stengelomvattend), min of meer ingesneden, evenals de stengel naar boven mee«t rood aangeloopen. Kelktanden afstaand. Bloemkroon purper, kleiner dan bij L. amplexicaule, grooter dan of even groot als bij L. purpureum. Kroonbuis recht. © en ©©. 0,10-0,30. Maart—Juni, soms ook in den Herfst. Op onbebouvvden grond, tusschen de stamouders. Do vorm A. in ter médium 1 lielniknopje: »■ stamper; / vructitjes. Fig. 1247. Galeobdolon luteum. a bloem: I» kelk. 20. Galeobdolon Huds. 1 Onderste bladen langgesteeld, dubbel-gekarteld, stomp, vaak witachtig gevlekt, de bovenste korter gesteeld, spits (fig. 1247). Kroonbuis gekromd, van binnen met een schuinen haarring. 0,15-0,40. 2).. April—Juni. In bosschen, op vochtige plaatsen, tusschen hakhout. Vrij zeldzaam. (Lamium Galeobdolon Crntz.) Hondsnetel. Gele doovenetel. G lüteüm Huds. 21. Galeópsis L. Hennepnetel. Behaarde kruiden met meestal vertakten stengel, gesteelde, ongedeeld bladen en bladokselstandige of eindelingsche, 6-bloemicre scbijnkrar sen of ook 1-2 bijeenstaande bloemen 1 Stengel onder de knoopen niet of weinig verdikt, met zachte, eers aangedrukte haren bezet. Bladen gesteeld, de bovenste bijna zittend met wigvormigen voet, spits, gezaagd, kortbehaard. Kroonbui dun, meest veel langer dan de kelk ; Stengel onder de knoopen duidelijk verdikt.' Bladen'eirond tot lang werpig-eiruna, toegespitst . . 3 2 Bloemkroon vrij groot tot klein , lichtpurper, zeldzaam wit. Bladen langwerpig tot lijn-lancetvormig (fig. 1248). Schijnkransen 6-10-bloemig. Bovenlip iets of ingesneden getand. 0,07-0,30. 0. Juni—Herfst. Op bouwland, in bosschen , op zandige plaatsen. Vrij zeldzaam. Raai. G. Ladanum L. Vormen: a. latifólia iG. latifólia HoU'm.) Plant naar boven meestal klierachtig behaard, .stengel meest dicht vertakt. Bladen langwerpig tot langwerpig iancetvormig met vry dicht opeenstaande zaagtanden. onder het midden het breedst. Deventer ï, i°t P ' wiarlois, Rotterdam, I'ig. 1248. KatwUkT Wassenaar.r"' X oorsclloten' Galeópsis Ladanum fl, angustifolia. /?. an gu s tifólia Ehrli. Plant naar " doorsnede van den stengel: b kelk. kortbehaard, zonder klieren. Stengel meest los vertakt, om streeks in het°midden het'brewist.' W6'nig ««W^en of gaafrandig. Werkendam glvonden"3 met bovenS»'enoemde kenmerken is b« Nijmegen en /''„üa rv'f'oraK"ch, waarb(j de bloemkroon hoogstens half zoo groot is. is zeldzaam gevonden, by Waalre, met witte bloemen. Bloemkroon vrij groot (0,02-0,03 lang), geelachtig-wit, zelden purperkleurig. Bladen langwerpig-eirond tot langwerpig-lancetvormig, aan weerszijden dicht zijdeachtig-behaard. Schijnkransen 1030-bloemig. Bovenlip ingesneden-getand. 0,07-0,30. Q. Juni— Herfst. Op zandig bouwland en in de duinen. Vrij algemeen. Bleekgele hennepnetel G. ochroleüca Lmk. Stengel, vooral onder de knoopen stijf behaard, overigens (althans beneden) kaal Stengel met gerichte, zachte haren bezet, onder de knoopen len ook daar Titopronden be,laard- Bladen met afgeknotten. soms b()na hartvormigen ! ' o?®" met versmalden voet. Schijnkransen ver van elkaar of boven ™ Wilt, &r r™ k ^ t-*root' Bloemkroon fraai purper, aan den voot der onderlip lichter. Kroonbuis wit, naar boven bruinachtig, vrU wat langer dan d« Fig. 1248. Galeópsis Ladanum fi. angustifolia. (i doorsnede van den stengel: b kelk. kelk. Overigens als G. Tetrahit. (1,15-0,75. ©. Juni-Herfst. Aangevoerd. Emmen, Valtlie, Deventer, Groenhoven bi) Leiden. Zachte honnepnetel. G. pubéscens Hess. 4 Bladen eirond tot langwerpig-eirond, toegespitst, met meest versmalden voet, grof gekarteld-gezaagd, zacht, verspreid behaard ffig. 1'249). Schijnkransen meest boven dicht bijeen. Bloemen vrij klein of gemiddeld van grootte. Bloemkroon vuillichtpurper, soms wit. Onderlip meest geelachtig donkerpurper gevlekt. Kroonbuis even lang als ot korter dan de Kelk. Middelslip der onderlip bijna vierhoekig, vlak, gekarteld. 0,15-0,75. ©. Juni—Herfst. Op bouwland, tusschen hakhout, langs wegen, op ruige plaatsen. Algemeen. Hennepnetel. G. Tètrahit L. Do var. 8. bif'ida ,♦50-1,20. 00» zelden 2|. of O» Juli—Septr. Sittard, Zwolle, Nieuw- en St. Joosland, Ouderkerk, Burum (Fr.) Duitsclie audoorn. 8. germanicus L. Bij Rotterdam is als aangevoerd waargenomen S. italieus Mijl., de I la 11aansche an doorn, die zich van S. germanicus onderscheidt, doordat de beharing meer aangedrukt, viltig is, doordat de kelktanden smaller zijn, doordat do bladen stomp zjjn en stomp gekarteld. 0,40*0,80. Juli, Augs. 4 nioemKroon auDoei zoo lang ais ae kcik. neiKianueu pnoui- vormig Bloemkroon nauwelijks langer dan de kelk (fig. 1254). Kelktanden lancetvormig. Schijnkransen meest 6-bloemig. Bladen gesteeld, rondachtig-eirond, aan den voet iets hartvormig, de bovenste langwerpig, zittend. Stengel liggend of opstijgend. Bloemkroon bleekrose. 0,07-0,30. O- Juli—Herfst. Op bouwland, in moestuinen. Algemeen A k k e r a n d o o r n. S. arvénais L. 5 Bladen breed. dien bartvormig-eirond, behalve de bovenste laDggesteeld, toegespitst, grof gekarteld-gezaagd, zacht Fig. 12."4. (fig. 1255). Schijnkransen meest 6-bloemig. Bloemkroon vuil donkerpurper. Onderaardsche uitloopers overal even dik. 0,60-1,20. 2J.. Juni—Augs. Op lossen bosebgrond en aan slootkanten. Algemeen. . . Boschandoorn. S. silvaticus L. Bladen smal, aan den voet zwak-hartvormig, langwerpig-lancetvormig tot lancetvormig, spits, iets gekarteld, de onderste kortgp- 125.3a). Kelktanden toegespitst, stekelpuntig ilig. 1253/<). Bloemkroon lichtpurper. Stengel dicht wollig-behaard. meest onvertakt. Bladen eirond-langwerpig ot langwerpig, spits, gekarteld, witviltig, de onderste gesteeld. de bovenste zittend. ,«-1.20. ©O, zelden 4 of©. -Juli ■— Septr. Sittard, Zwolle, Nieuw- en St. Joosland, Ouderkerk, Burum (Fr.l Duitsclie andootn. S. germanicus L. Bij Rotterdam is als aangevoerd waargenomen S. italicus Mill., de Italiaansche andoor 11, die zich van S. germanicus onderscheidt, doordat de beharing meer aangedrukt, viltig is, doordat de kelktanden smaller zijn, doordat do bladen stomp z\jn en stomp gekarteld. 0,40*0,80. Juli, Augs. Fig. 1256. JUll, AUgS. AUU V\ ttLCl IVrtUtCLl ) vp J- in bosschen Algemeen. . Moerasandoorn. S. palüster L. De verwante + S tuberifera Xaudin, de Japansche andoorn, wordt in dB laatste ia'ren vrii veel om de knollen als groente aangekweekt. S silvaticus V Daluster (S. ambiguus Sm.) is eenige malen aangetroffen. Bladen alle sesièeld met hartvormigen voet, eirond-lancefrvormig tot langwerpigSnMtvormil lekarteld-gezaagd. Stengel stüfbehaard. Kroonbuis van af den ifaarrine iets' venv d. Uitloopers niet knolvormig verdikt. 0,80-0,61!. "4- Juli aS Od beschaduwde en vochtige plaatsen, aan slootkanten. <*esteeld de bovenste zittend, half-stengelomvattend (fig. 1256). ScViiinlfransen fi-10-bloemiff. Bloemkroon vuil- rose, zelden wit. Onderaardsche uitloopers aan den top knolvormig verdikt. 0,30-0,60. 2|~ Juli, Augs. Aan waterkanten, op bouwland en Fig. 125». Stachysjsilvaticus. n kolk; b bloem: '' bloemkroon: il nootjes ln den kelk: e nootjes. Fig. 1257. Betonica officinalis. ii kelk: b opengelegde bloemkroon mot do meeldraden; c onderlip; <1 meeldraad: e stamper: /' nootjes, een in doorsnede. 23. ^Betónica Tm. Stengel niet vertakt, kort-behaard (Hg. 1257). Hladen langwerpig-eirond, aan den voet hartvormig, de onderste zeer langgesteeld, de boveuste kortgesteeld, kleiner. Bloeiwijze eindelings, dicht. Kelktanden driehoekig, langgewimperd. Bloemkroon purper, zelden wit. 0,300,90. jl jun'i Augs. Op weiland, in bosschen, in zandige streken. Vrij zeldzaam. (Stachys Betónica 1'euth.) Betonie. B. officinalis L. Stengel dichtbeljaard. Bladen gesteeld, hartvormig-eirond stonn, eekartnld «,-hhn kransen njkbloemig, van elkaar verwijderd de onderin»L,JzJ^ »f?- Bladen sterk C ' im g'- r°ldaCht:g?lr0JDd' onKelgk-gekarteld. Schijnkiansen veelbloem.g bijna bolrond. Kelktanden van het midden af kaal, met aan het einde haakvormig omgebogen stekelnunt Bloemkroon wit. 0 30-0,60. 4. Juni-Herfst. In de dufnen, op zandvlakten, ruigten en muren. Vrij algemeen. Malrove. M. vulgare L Stengel sterk vertakt. Bladen langwerpig of lancetvormig, ir. den bladsteel versmald h <• it.r ïtu/ srimik-ranwen h-mfiprn oemie. tvciKlanuen steeds rechtopstaand, tot aan den top viltig, niet stekend Bloemkroon wit. 0,30-0,80. Juli-Septr. Aangevoerd Zutphen (1848). Cretonzer malrove. II. créticnm Jlill. M. creticum X vulgare (M. pannonicum Echb.) (fig. 1200' onderscheidt zich van M. creticum door den ongelijk ö-10-tandigen kelk, met tanden, die van boven kaal en iets omgebogen z(jn, Amsterdam (1885). Fig. 1201. Ballota nigra, Fig. 1262. Leonurus Cardiaca. ii kelk met stijl; bjj c vergroot, opengo- u bloem; h kolk; c bloemkroon, bU spleten,aan den voet borstelvormige schut- il opengelegd: e vruchtkelk: f, 'j blaadjes: ü bloemkroon; <1 nootjes in den nootjes. doorgesneden kelk, e een afzonderlijk. 26. Ballóta Tm. Bladen kortgesteeld , eirond, spits of de onderste stomp, grof-gekarteld-gezaagd met afgeronden of afgeknotten voet (fig. 1261). Kelktanden driehoekig-eirond, plotseling in een vrij lange of korte stekelpunt toegespitst. Bloemkroon vuihose, zelden wit. Onaangenaam riekend. 0,60-0,90. 4- Jali—Herfst. Aan wegen, in heggen, tusschen hakhout en op ruige plaatsen. Vrij algemeen. (H. foetida Lmk.) . . . Stinkende ballote. B nigra L. 27. Leonürus Trn. 1 Waden van boven donker-, van onderen lichtgroen, de onderste met hartvormigen voet, handvormig 5-spletig, de bovenste aan den voet wigvormig, 3-spletig of 3-lobbig (fig. 1262). Bloemkroon klein, ïose, uit den kelk stekend. Buis der bloemkroon met scheeven haarring. 0,30-0,90. 2).. Juni—Augs. Op ruige plaatsen en langs wegen. Vrij zeldzaam. Hartgespan. L. Cardiaca L. 28. Scutellaria L. Glidkruid. Onbehaarde kruiden met meest vertakten stengel, kortgesteelde bladen en meeat alleen in de bladoksels staande, violette of blauwe bloemen 1 1 Bloemen alleenstaand in de oksels der bladen, even gioot als of * kleiner dan deze. Kelk niet klierachtig-behaard. Bladen wH verspreid-getand . . . 2 ' èf Bloemen in een eindeiingschen tros, 3 grooter dan de schutbladen (fig. 12B8). Bladon grof-gekarteld. Kelk met T klierharen. Bladen langgosteeld, . T. eirond-langwerpig of'driehoekig. 0,25- N.XF 0,60. 2|.. Juni. Juli. Bij Haarlem Vul/I gevonden . . Trosglid k r ui d. AjfcV S. Coliimnae All. var. Gussoni Ten. j 2 Bloemen vrij groot (fig. 12641. I Kroonbuis gebogen. Bladen stomp-gekarteld, met hartvonnigen voet, langwerpig-lancetvormig. Bloe- men tegenovei Staand , naar ééne zijde Fig. 1264. Scutellaria galericulata. gekeerd. Kelk meest kaal. Bloemen « kelk: /'bloemkroon, bij c openblauwviolet, zelden roodachtig of Be'?gd: cl stamper, wit. 0,15-0,45. 2].. Juni—Septr. Op vochtige plaatsen, aan waterkanten, enz. Algemeen. Blauwe godst/enade. Glidkruid. S. galericulata L. Bloemen klein. Kroonbuis recht. Kelk zachtharig. Onderste bladen eiiond, de bovenste lancetvormig, nan den voet aan weerszijden met 1-2 stompe tand_en of geheel gaafrandig tfig. 1265». Bloemkroon vuilrose. 0,0<-0,22. 2J.. Juni—Octr. Op veenachtigen, vochtigen heigrond. Vrij zeldzaam. Klein glidkruid. S. minor L. Krachtige ex. m ken wel, vooral in uitgebloeide» toestand, op L y t h r u m hvssopilolia, doen onderscheiden er zich o.a. van door de langgesteelde bloemen. 29. Brunélla Trn. Brunei. 1 Bloemkroon lilaviolet of roodachtig, zeer zelden wit (fig. 1266). Tanden der bovenlip van den kelk zeer kort. Bloemkroon hoogstens dubbel zoo lang als de kelk. Kroonbuis recht. Tand der langere meeldraden priemvormig, recht. Bladen langwerpig-eirond tot langwerpig-lancetvormig, getand of gaafrandig. 0,07-0,45. 2J.. Mei—Herfst. Op wei- en bouwland, aan wegen en dijken. Algemeen .... Biienkorfies. Brunei. B. vulaaris L. Fig. 1265. Scutellaria minor. Fig. 12H0. Brunélla vulgaris. a bloemkroon; h kolk. u kelk; b bloem; c bloemkroon openge¬ legd met de meeldraden: d vruchtkelk. Bloemkroon geelachtig-wit, zeer zelden lichtpurper, omstreeks li-maal zoo lang als de kelk. Tand der langere meeldraden priem vormig, gebogen. Tanden der bovenlip van den kelk toegespitst. Bladen langwerpig-elliptisch, gaafrandig, getand of vinspletig. 0,05-0,15. 2J.. Juli, Augs. Venlo, Rotterdam . Witte brunel. B. alba I'all. 80. Physostégia Benth. I Vruclitkelk eirond. Bovenlip der bloemkroon iets uitgehold. Keel ver open. Bloemen in 0,3 lange sch ij naren, vaak beneden vertakt. Bloemkroon tot 0,02 lang, vieeschrood of purper. 0,60—1,00. 2J.. Juli—Septr. dierplant uit N.-Amerika. f P. virginica Keiitli. 31. Ajüga L. Zen eg r oen. Kruiden met onvertakten stengel 1 1 Bloemen in aarvoriuig samengedrongen schijnkransen IHg. 1268). Bloemkroon blauw, zelden rose of wit 2 Heikels , Geïll. Flora, 4l|c druk. -42 Bloemen alleenstaand in de bladoksels. Bladen 3-deelig, met lijnvormige slippen de onderste ongedeeld, lijnvormig (tig. 1207). Stengel dichtbeliaard, meest aan'den voet met verscheiden opstijgende takken. Bloemkroon geel. 0,05-u,20. ©0 en r- . Mei—Herfst. Op kalkhoudenden bouwgrond. Maastricht, Deventer (aangevoerd). Akkerzenegroen. A. chamaepitvs Schreli. 2 Met bebladerde uitloopers (fig. 1268). Stengel kaal of weinig behaard. Wortelbladen groot, langgesteeld, spatelvorrnig. Ste'ngelbladen klein. Schutbladen iets gekarteld of gaafrandig, de bovenste korter dan de bloemen. 0,07-0,30. 2J.. April—Juni. Op vochtige, grazige plaatsen, op boschgrond, in duinpannen. Algemeen. Zenegroen. A. réptans L. ng-jao,. r,g. laD3. Ajuga reptans. Hg. 121!». I. Teucrium Scordium. (i kelk; 6 bloem: cbloemkroon en l«kelk: 16bloem. lcstamDer-1,/dennnti«« meeldraden: rf stamper. bjj I. twee afzonderlijk, ^n doorge'neden: — Teucrium Scorodonia. Kelk. Geen uitloopers S Stengel meestal kortbehaard'. Svórtêlbladon in oen roset, iii ren korten broeden Jt«!| verstaald Stengelbladen dicht op elkaar. Schtjuaar eerst zeer dicht vferkam Schutbladen gaafrandig of bijna gaafrandig, de bovenste dubbel zoo lang als d.' bloemen. Bloemkroon lichtblauw. 0.07-0,30. '4. Mei, Juni. Leiden (Hortus) Pyramidezonegroen. A. nvramiilnlis I Stengel dichtbeliaard. Wortelbladen meest rechtopstaand, langgesteeld tildens dei" bloeitijd moest niet meer voorhanden. Stengelbladen vr(j ver van elkaar Schiina u V'U Jlf- °nderste schutbladen 3-lobbig. de bovenste korter of nauwelijks zoo lanc als de bloemen. 0,05-0,30. -4. Mei, Juni, vaak in Augs., Septr. weder üd zand en heidegrond, aan wegen. Sittard. <'0. 0©. Juli—Herfst. Gulpen, Heerenwaarden, Vaals, Etenaken, Zwolle (?) £ Trosganiander. T. Bótrvs L. 3 Bladen zittend, langwerpig tot langwerpig-lancetvormig, £ grofgekarteid, de onderste met afgeronden voet, de bo- w venste wigvormig-versmald (fig. 12ö9, 1). Schijn kransen meest^4-bloemig. Bloemkroon lichtpurper. Reuk knotlookachiig en smaak bitter. 0,15-0,45. %. Juli—Septr. In moerassige weilanden en duinvalleien. Lisse, Oostvoorne, T j ' ut...,'7 ... u ^, i.-. IliOTIUiUU , tfina-'i/iiviiu, tiomiuai , uvnun>. Watergamauder. T. Scordluni Iv. I Bladen gesteeld, langwerpig, wigvormig in don steel versmald, gekarteld (Hg. 1271). Scliynkransen meest li-bloemig, tot een eindelingschen tros vereenigd. Bloemkroon purper, zelden wit. 0,15-0,30. 2(— Ij. Juli—Septr. Op heuvelachtige gronden en op ruige plaatsen. Friesland, Maastricht, den Haag. Gamander. T. Chamaéiirvs li. CXI. Fam. Lentibulariaceeën. Blaasjeskruidachtigen. n. Water■ of moerasplanten. Kelk' 2-5 deelig. Bloemkroon 2-lippig, gespoord. Meeldraden 2. Vruchtbeginsel 1-hokkig met centraleri zaaddrager en 1 stijl. Vrucht een doosvrucht. 1 Bloemen alleenstaand (fig. 1272). Kelk ongelijk 5-deelig. Bloemkroon open. Bladen in een wortelroset, eirond tot elliptisch, klierachtig-kleverig, vetglanzend, geelgroen. Landplanten. P i n g u i c u 1 a «««. Bloemen in trossen (fig. 1274). Kelk 2-deelig. Bloemkroon gemaskerd , geel. Bladen in het water ondergedompeld, veeldeelig met lijnvormige slippen en rondaebtige luchtblaasjes. Waterplanten. Utriculiiria «««. 42* 1. Pinguicula Trn. 1 Bloemen blauwviolet, van binnen vaak met 2 witte vlekken of liinei i&r. io7o\ : • J '.'tl' wpwi jniciu YUI uijy , tamelijk recht, half zoo lang als de bloemkroon. Doosvrucht stomp. 0,05 0,15. I).- Mei, Juni. Op moerassigen veengrond en in de duinen. Vrij algemeen. Vet blad. P. vulgaris L. 2. Utricularia L. Blaasjeskruid. Onbehaarde, ondergedoken waterplanten met draadvormigen, vertakten stengel, die alleen tijdens den bloeitijd hiire op lange, naakte stelen staande trossen boven den waterspiegel verheffen 1 1 Bladslippen aan den rand gewimperdgezaagd (fig. 1273). Spoor vele malen meer lang dan dik. Gehemelte gewelfd, de keel sluitend. 2 / ' t Dle[ gewim- F. |2?2_ Pineuicula vulearis perd-gezaagd Spoor kort, knob- „ kolk. ,, bloemkroon: <■ meeldraden belvormig. Gehemelte vlak, de en stamper, de laatste in d afzonder- bloemkroon niet geheel sluitend * opengesprongen doosvrucht: „ , , o biuuenu. f doosvrucht, overlangs doorgesneden, irossen 2-6-bloemig .... 4 2 Bladslippen naar alle zijden uitstaand, 2-3-voudig vindeelig, alle gelijk van vorm en meest alle met luchtblaasjes. Bloemen in 5-10- bloemige trossen, de stelen tijdens den vruehttijd teruggeslagen. 3 Bladslippen (met den stengel) bjjna in één vlak liggend (fig. 1273a). Bladen twpounrmirr rla nnnn h o n _ vormig-herhaald gaffeldeelig, zonder luchtblaasjes, de andere meest aan bijzondere takken, weinig ontwikkeld , met enkele groote luchtblazen. Bloemen in 2-5-bloemige trossen, de stelen tijdens den vruehttijd rechtop- of afstaand. Bovenlin der bloemkroon dubbel zoo lang als het gehemelte (fig. 12736). Onderlip vlak. Bloemkroon bleekgeel, gehemelte en bovenlip purper gestieept. 0,15-0,22. 2J.. Juni—Septr. In slooten en heipiassen. Zeei' zeldzaam. Middelst blaasjeskruid. U. intermédia Hayne (fig. 1272). Spoor priemvort tamelijk recht, half zoo lang de bloemkroon. Doosvrucht sto 0,05 0,15. 4. Mei, Juni. moerassigen veengrond en in duinen. Vrij algemeen. Vet blad. P. vulgaris 2. Utricularia L. Blaasjeskri Onbehaarde, ondergedoken waterp ten met draadvormigen, vertal stengel, die alleen tijdens den bl tjjd h:ire op lange, naakte sti staande trossen boven den wn spiegel verheffen Do breedere, gelande bladslippen onderscheiden haar steeds, ook in niot bloeienden toesiand van U. minor. 3 Bovenlip der bloemkroon rondaehtig-eirond , omstreeks zoo lang als het 2-lobbige gehemelte (fig. 1274). Onderlip met omgeslagen vandon T^l Aamcf nloTl 111 Aal 70 O lang als hot schutblad. Bloem kroon dooiergeel met oranje ge streept gehemelte. 0,15-0,30. 2} Juni—Septr. In slooten en hei plassen. Vrij algemeen. Blaasjeskruid. U vulgaris L Bovenlip der bloemkroon eirond-lang werpig, 2-3-maal zoo lang als he afgerond gehemelte. Onderlip vlal of bijna vlak (fig. 1275). Bloem stelen bijna 4-5-maal zoo lang al het schutblad. Bloemkroon citroen geel, met oranje gestreept gehemelte 0,15-0,20. 1|.. Juni—Septr. Ii Fig. 1274. Utricularia vulgaris. a blaadje niet blaasje: b kelk niet stamper: c bloem van achteren, d van voren: e bovenlip: /"meeldraad: (/stamper: h doosvrucht met, in i zonder dekseltje. veenpoelen en moerassen. Zeer zeldzaam. Vergeten blaasj esk ru id. U. neglécta Lehm. 4 Onderlip eirond, met ten slotte omgekrulde randen (fig. 1276). Bovenlip ingesneden, even lang als het gehemelte. Kelkslippen rond, toegespitst. Bloemkroon bleekgeel met vaak bruin gestreept gehemelte. 0,05-0,22. 4- -Turn—Augs. In slooten en heipiassen. Vrij algemeen . . • Klein blaasj es kr ui d. U. minor L. Onderlip cirkelrond, vlak. Kelkslippen afgerond, kort stekelpuntig. Bloemkroon bleekgeel. liet gehemelte bloedrood gestreept. Overigens als de vorige soort,doch do goheele plant krachtiger. 0,08*0,20. 4- -'uli, Augs. lil veen slooten en heipoelen. Udel, Borkel, Breda, Mook, Stamprooi, Winterswijkr.'i. Vlnklippig b 1 a a s j e 9 k r ui d. I'. Itrcinll Heer. Men lette er vooral op, dat b(l liet begin van den bloei ook b() U. 1» i 11 0 r de onderlip vlak is en eerst later de randen zich ombuigen. CXIf. Fam. Oi'obanchnceeën. Bremraapachtigen. xiv. Woekerplanten met schubben in plaats van bladen. Kelk 4-5spletig of 2bladig. Bloemkroon 2-lippig, 5-lobbig. Meeldraden 4, tweemachtig. Vruchtbeginsel 1-hokkig. met 1 stijl en 1 of 2 stempels. Vrucht een doosvrucht. 1 Bloemkroon ten laatste tot op den blijvenden voet Da afvallend. Schubben verspreid Orobanche trns. 1. Orobanche L. B re ra r a a p. Niet groen gekleurde . op de wortels van andere planten woekerende planten met gewoonlijk onvertakten , rechtopstaauden, aan den voet gezwollen, beschubden stengel, met een aar van bloemen ... 1 1 Kelk 2-bladig, de helften beneden vaak verbonden en zelf weder 2-spletig, slechts door een enkel schutblad gesteund. ... 2 Kelk vergroeid blad) g, 4-5-tandig, aan den voet door 3 schutbladen, nl. 1 onderst en 2 zijdelingsche omgeven (fig. 12854) 9 2 Meeldraden dicht boven het onderste derde- of vierde-deel der kroonbuis ingeplant (fig. 1277c). ... 3 \fpp]HrnH*>n non rïon rnfif nf /linUt Ki-J den voet der bloemkroonbuis ingeplant (fig. 1277a, b) . 7 3 Bloemkroon rolrond, met nauwe buis (fig. 1279, 1280). Meeldraden aan den voet verspreid-behaard 4 r»i 1 1 -ïii.i • «... * * ijiucmiviuuij ruirona-Kiunvurinicr or Kiokvormi£ ifif. 1283, 1284) 6 4 Bloemkroon aan den voet plotseling knievormig gebogen en naar voren gericht (fig. 1278). Bovenlip ingesneden of 2-lobbig. Bloemen wit tot lila, purper gestreept, stengel beneden purperrood, boven bleeker. 0,20-0,50. Juni, Juli. Op Eryngium campestre woekerend. Op eenige plaatsen gevonden. V i n I «11. p lironi ra:i n 1> .»»»..*k.Thniii Bloemkroon gelijkmatig gekromd u stengel geei. doornkroon u,ui-u.u^ lang, boven het midden iets samengetrokken, geel, roodachtig geaderd, violet aangeloopen ifig. 127!». Lippen ongelijk-stompgekarteld-getand. Bovenlip ingesneden, mee naar boven geslagen lobben. Slippen der onderlip afstaand, spits, de middelste langer. Aar meest verlengd ijl Ou' Hedera Helix woekerend. 0,10-0,mi. 4. Mei—Juli. st!Pietersberg. Klimopbremraap. O. Héderae l)ub. ^tdflinrtl fAArl f\f kpm' n 7i.lilan .-r.-w.l L — w. ö .. kroon 0,011-0,016 lang, wit, violet geaderd e- of geelachtig, (fig. 1280). Lippen stomp-getand, gegolfd. Bovenlip 2-lobbig met naar voren gerichte lobben. Onderlip met 3 Niet groen gekleurde . op de wortels van andere planten woekerende afgeronde, bijna even groote slippen. 0,10 0,50. 2j.. Mei— Augs. Op Trifolium pratense en medium. Vrij zeldzaam. Klavervreter. 0. minor Sutt. Kelkbladen half zoo lang als de kroonbiiis. Meeldraden niin- li Kelkbladen half zoo lang als de kroonbuis. Meeldraden minstens tot het. midden behaard. Lobben der bovenlip afstaand (fig. 1281). Bloemkroon 0,02-0,08 lang. Kelkbladen ongelijk 2-spletig, eirond. Bloemkroon aan den voet gekromd, op den rug recht, onder den zoom naar beneden gekromd. Meeldraden bijna even lang, naar boven evenals do stijl kaal. Bloemkroon geel. roodbruin aangeloopen. Stempel wasgeel. 0,30-0,45. 2J.. Mei—Juli. Op Medicago sativa en 1'alcata woekerend. Beek, Kuilenburg, Brummen, Apeldoorn, Diepenveen, Scheveningen, Deventer. Roodo bremraap. O. nibeus ttallr. kroonbuis laD Juli. Ou Achillea millefolium woekerend. Duinen, hooge zandige streken. Zeldzaam. (O. coerulea Vill.) Blauwe bremraap. 0. purpürea Jacq. stengel meest vertakt, dun. Bloemen klein, 0,01-0.015 lang. Kelk 4-tandig (fig. 1286a). Kelktanden priemvormig met eironden voet. Bloemkroon boven het vruchtbeginsel sterk samengesnoerd en iets naar voren gekromd (fig. 12864). Helmknoppen kaal. Isloemkroon geelachtig, van voren iets blauwviolet. Stempel witachtig of iets blauwachtig. 0,15-0,25. ©. Juli, Augs. Op tabak en hennep woekerend. Zeer zeldzaam. Hennepvreter. 0. ramósa L. CXIII. Fam. Bignoniaceeën. Heesters of hoornen. Kelk meest 5 deetiy, zelden '2-lippig. Bloemkroon 5lobbig, bijna 2lippig. Meeldraden 4 , twee machtig of 2 , vaak ook 1-3 071 ~ vruchtbare. Vruchtbeginsel met 1 stijl en stempel. Doosvrucht 1-2-hokkig. Zaden gevleugeld, zonder kiem wit. 1 Meeldraden 2 (met 3 draadvormige onvruchtbare». Doosvrucht hartvormig. Catalpa Meeldraden 4, met 1 onvruchtbare • " 2 Kruidachtige plant, rechtopstaand. Bladen eerst in een wortelroset, waaruit zich de bloemen ontwikkelen Incarvilloa öGS. Heesters of boomen. Bloemkroon kort buisvormig, buikig tot klokvormig. Klimmende heesters ot' halve heesters * 3 Doosvrucht 1-hokkig. Kroonslippen zeer kort, omgerold. Bladen dubbel vindeelig- Eccreniocarpus ÖÖ3 ■ Doosvrucht 2-hokkig. Kroonslippen afstaand. Bladen oneven gevind. Tecóma ttO3 1. Eccremocarpus R. et Pav. xiv. 1 Stengel vierkant. Bladen tegenoverstaand, met een rank aan den top. Bloemen in hangende, tegenoverstaande trossen, scharlaken-en geelrood. Halve klimmende heester. ">,00-»i,00. Ij. Juni—Octr. Uit Chili -|* E. scaher R. et Pav. 2. Incarvillea Juss. xiv. 1 Plant eerst byna stengelloos. Bladen iets vleezig, vindeelig met hartvormig eironde of eirond-langwerpige slippen met grootere eindslip. Bloemen in zeer losse trossen, purperrose. Bloemkroon met wijde buis en grooten zoom met breede afgeronde slippen. 0,801,00. Zomer. Sierplant uit China. f I Delavayi Frauchet. 3. Catalpa Scop. II. 1 Bladen hartvormig eirond, toegespitst, van onderen behaard, meest 3 b;jeen, grootBloemen in een rechtopstaande pluim. Kelkslippen gaaf. Bloemkroon wit, van binnen met roodbruine puntjes, met 2 gele vlekken. 3,C0-7,00. Ij. Juli, Augs. Sierboom uit Noord-Amerika. (Bignónia Catalpa L., B. syringaefOlia Sims.) Trom pet boom. -j- C. Iii^aonioides Walt. 4. Tecóma Juss. xiv. 1 Klimmende heester. Blaadjes 9—11, eirond, gezaagd-getand. Bbemen in eindelingsche trossen, groot (0,050 langi. Meeldraden ingesloten Bloemen goudgeel en scharlakenrood. (5,00-ö.HO. I>. Augs.-Novr. Sierheester uit Virginiê. f T. radicans Jnss. CXIV. Fam. Acanthaceeën. Kiik meest 2-lifipig. Bloemkroon onregelmatig tot 1-2 lippig. Meeblradeii 4(-n), tireeinachtig of 2, vaak 1-2 onvruchtbare. Vruchtbeginsel 2-hokkig mei 1 stijl. Vrucht een 2 kleppige doosvrucht. Meestal heesters. 1 Me^draden 4 l-hokkig, de korte boven naar binnen gekromd. Bloemkroon I-lippig mei 3-suppigen zoom A c a n t h u s «««. 1. Acanthus L. xiv. 1 Wortelbladen vindeelig met gevleugelden bladsteel. Bladslippen breed of Mina ruitvormigeirond, aan don voet plotseling versmald, met getanden rand. Bovenste bladen liervormig-vinspletig met, smalle slippen, die in een spits uitloopen. Bloemen in een langwerpige, dichte aar met eironde, doornig getande schutbladen Bloemen wit. violet of blauw. 0,400,80. Juli, Augs. sierplant uit, Z.-Europa.' f A. longlfólias Host. CXV. Farn. Globulariaceeën. iv. Kelk 5 spletig. Bloemkroon 4 5 spletig, symmetrisch. Meeldraden 4. Vruchtbeginsel 1-hokkig , met 1 stijl en 2 spletigen stempel. Vrucht niet openspringend. Bloemkroon onregelmatig 4-5-spletig. Vrucht droog, eenzadig, niet openspringend. Bloemen in bolvormige hoofdjes. Globularia ooti 1. Globularia Trn. Stengel rechtopstaand, kruidachtig, geheel bebladerd (tig. 12S71. Wortelbladen langgesteeld, omgekeerd-eirond, ingesneden, met een tandje in do insnijding. Stengelbladen zittend, lancetvormig. Bloemkroon blauw, zeer zelden wit. 0,05-0,30. 2^.. April — Juni. Vroeger een enkele maal gevonden. (Loosduinen, Zwolle, Heemsei. Kogel bloem. «. vnlgftris L. Pi„ _, . , . '»• l-8(. Globularia vulgaris. a omwindsel; b een blaadje er van; c kelk: d bloempje. CXVI. Fam Yerfooiinceeëii. Kelk 5-tandig. Bloemkroon öslippig, iets Ü lippig. Meeldraden 2 machtig of 2. 1 ruchtbegmsel 4 hokkig, met 1 stijl en l ii 2 stempels. Vrucht een 4notige split• if een steenrrucht. Bloemkroon trechter- of trompetvormig, met ongelijk 5-spletigen zoom. Meeldraden (2-)4. Vrucht in 4 eenzadige nootjes uiteenvallend. Verbena «««. 1. Verbéna Trn. Ijzerhard. Verbena, xiv. Stengel rechtopstaand, vierkant, vertakt (fig. 1288). Bladen tegen- overstaand, de onderste langwerpig, de middelste 3-spletig, de hoogere langwerpig, gekarteld, de bovenste gaafrandig. Bloemen klein , zittend, in pluimvormig gerangschikte, dunne aren. Bloemkroon bleek-lila. 0,30-0,90. 2J.. Juni—Herfst. Langs wegen , op dijken, op muren, enz. Vrij algemeen. IJ z e r h a r d. V. offlcinalis L. In vele variëteiten vindt men in tuinen gekweekt: Bladen eirond-langwerpig, 3-spletig, diep gezaagd , aan den voet plotseling in den steel versmald, bijna glad. Stengel opstijgend. Bloemen in slappe aren, groot. Keel van de bloemkroon behaard, lichtpurper of bleek-lila. 0,50-0,80. O en 00* Juli—Octr. Sierplant uit Virginit". Verbena, f V. Aublétia L. CXVII. Fam. Plantaginaceeën Weegbreeachtigen. 1'lanten 2 slarhtig of 1-huizig. Kelk vliezig, 4-slippig of 2-3-bladig. Bloemkroon 3tanilig of 4-spletig. Meeldraden 4, op dc bloemkroon of den bloembodem gezeten. Vruchtbeginsel 1-4-hokkig met l stijl. Vrucht een bloem: c bloemkroon, bij d opengelegd met de meeldraden; e stamper: f vruchtkelk met de 4 vruchtjes (j vruchtje. 1 Planten eenhuizig (fig. 1289). Kelk der mannelijke bloemen 4-deelig' Bloemkroon buisvormig, met 4-deeligen zoom. Kelk der vrouwe lijke bloemen 2-3-bladig. Bloemkroon kroesvormig, 3-tandig Vrucht een eenzadig nooije Littorella ««; Bloemen 2-slachtig, in aren (Hg. 1292). Kelk diep 4-deelig. Bloem kroon buisvormig, met 4-deeligen, teruggeslagen zoom. Vrucht een 2-4-hokkige, rondom openspringende doosvrucht. Plantage* ««*. 1. Littorélla Berg. xxi. 1 Bladen in een wortelroset, lijn-priemvormig, aan den voet gootvormig, de onderste niet breede scheede (fig. 1289). Bloeiwijze meest 3bloemig, uit een langgesteelde, mannelijke en l(-8) zittende, vrouwelijke bloemen bestaand. Bloemkroon witachtig. 0,05-0,10. 2J.. Juni—Augs. Op vochtigen heidevijvers en plassen. Vrij algemeen. (L. lacustris L.) Oeverkruid. L jüncea Berg. Deze plant is ook, zonder te bloeien, van groote vormen van Trig 1 och in ma ri ti m a te onderscheiden door liet ontbroken van een tongetje. 2. Plantago L. Weegbree, iv. Kruiden met meestal onvertakten, onbebladerden. een aar of hoofdje dragenden stengel en een wortelroset van bladen. Kelk 4-deelig. Bloem kroon geel- of bruinachtig . . 1 1 Bladen wortelstandig (fig. 1292). 3 Stengel bebladerd, vaak vertakt . 2 2 Stengel heesterachtig, vertakt, aan den voet liggend. Bladen smal Hjn-priemvormig, gaafrandig. Aren eirond. Schutbladen breedeirond, stomp, de onderste in een naald ui Bloemkroon witachtig. 0,10-0,40. 2J.. Mei—Ai duin- en veengrond, ook in Fig. 1289. Littorella juncea mannelijke bloem: U vrouwelijke bloemen: c vrucht: d zaad. P. arenaria W. et K. uit.Innnpnrl Wo i,nt.n.iUfn . "UYOHOTO OLCMJIUUIJUL'. "Aucs. AnncrovnarH ITiiannni-W Sttaaf1 kHrUidafChtig' rech.t0Pstaand» vertakt.6 Bladen ^ijnvönnig" 'tw! ° -etS 8e*an<^ Aren bolrond tot langwerpig. Onderste schutbladen eirond, genaaid, de bovenste spatelvormig, stomp. Bloemkroon witachtig (fig. 1290). 0,15-0,30. Q. Juni-Herfst. Aangevoerd. \rij zeldzaam. ZnnduroatvlivAA n »_»_ m ■ •< Zand weegbree. o Kroonbuis kaal 4 Kroonbuis behaard. Aarstelen rolrond, niet gesnoept, üien iijnvormigrolrond . . 7 4 Bladen eirond of elliptisch (fig. 1292). Aarstelen rondachtig, zwakgestreept. Doosvrucht 4-meerzadig g Bladen lancet- tot lijn-lancetvormig. Doosvrucht 2-zadig. Schutbladen droogvliezig. Aarstelen gegroefd 5 ■j Schutbladen droogvliezig, eirond, toegespitst, kaal (fig. 1291). Aren eirond tot eirondlantrwernitr a u:.- j langwerpig. Bloemkroon doorschijnend Fig' I290, Fig' 1:1,1 Meeldraden geelachtig-wit. 0,05-0,45. 4. Mei-Herfet. Langs wegen, d}]ken, op weilanden, ook op onbebouwde gronden. Algemeen. Vormen: Smalle weegbree. P. lanceolata L. «. vulgaris Cop., met lancetvormige bladen. Algemeen. P. «ngustifoha Cop., met smallere bladen. Vrij algemeen. V ranitelliitaKoch. Dwergvorm. Bladen smal, ruwbeliaard, vooral aau den voet Aren bijna bolrond. Zeldzaam, d übi a Lil jeb 1 ad. Bladen en vooral de bladstelen afstaand wollig behaard. Zeldzaam. f. silvatica Cop Hoog, met zeer lange, dichtecylindrischeaar. Zeldzaam. t. elliptica Cop. Bladen breeder elliptisch. Leiden. Monstrositeiten met vertakte aar of met tot bladen vervormde schutbladen komen voor. Schutbladen eirond-lancetvormig, toegespitst, evenals de kelk aan den top gebaard. Aren eirond of langwerpig. Bloemkroonslippen meest aan de rugzijde behaard._ 0,10-0,80. April—Juni. Apeldoorn (18i7). I'. I.ajiópus L. Ü Bladen eirond of elliptisch, 3-5-nervig, kaal, met tamelijk langen steel (fig. 1292). Aarstelen weinig langer dan de bladen. Aren verlengd cylindrisch. Bloemkroon bruinachtig. Meeldraden witachtig. 0,10-0,50. 2J.. Mei—Novr. Langs wegen, dijken, weilanden, enz. Algemeen. Wegel/laden. Weegwortel. Wijkerblad. Konijnenblad. Groo G r o o t e Fig. 1292. Plantago major. a kelk: I» bloem: c onrijpe, d rijpe doosvrucht, bij e geopend en met zaden. weegbree. P. major L. Bladen elliptisch, 7-9-nervig, kort-behaard, met korten steel (fig. 1293). Aarstelen vele malen langer dan de bladen. Aren langwerpig-cylindrisch. Bloemkroon doorschijnend. Meeldraden lila. 0,30-0,45. ©. Mei, Juni. Op zandgrond , aaD wegen, enz. Algemeen. Ruige weegbree. P. média L. 7 Bladen blauwgroen, lijnvormig, kaal, meest gaafrandig, gootvormig, drienervig (fig- 1294). Achterste kelkslippen met een scherpe kiel. Doosvrucht spits. Bloemkroon witachtig. 0,15-0,30. 4- Septr. Op zeeklei. Zeeweegbree. P. maritima L. Vormen: a. genuina Koch. Kenmer- — "*" ken, zie boven. Algemeen. Fig 12!)4 fi. dentiïta Kth. Bladen met eenige wijd uiteenstaande tanden. Zeer zeldzaam. y. su bul ata ltth. Plant teerder, soms zeer laag. Zeldzaam. Ook bit deze soort zijn monstrositeiten. b.v. met samengestoldo aren aangetroffen. Bladen lichtgroen, getand, vinspletig of dubbel-vinspletig. Achterste kelkslippen met een vliezig gevleugelde, gewimperde kiel. Doos- vrucht stomp. Bloemkroon witachtig. 0,03-0,30. 0(7) Tl]n; bchutblaadjes lijnvormig, de onderste zeoiMaiiL' Doosvnicht^ 2 I'i-ï>e1ïiaardAmerika. 0,10-0,4(1. QQ. Mei—Oetr. uoosvrucnt <3-zadig. Uit Noord- CXVIII. Fam. Cainpauulaceeën. K lokjes ach ti gen. v. (xix). Kelk en bloemkroon 5-slippig. Meeldraden 5, met soms zijdelinas verbonden 1 2 T'7en' i Sta"'J"'r, onderstandig met een 2-5-hokkig vruchtbeginsel j ,„y/ en 2-n stempels. Vrucht een doosvrucht. ' J 1 Slippen der bloemkroon lijnvormig, eerst verbonden, later van beneden af loslatend. Bloemen klein, in hoofdjes of aren door een gemeenschappelijk omwindsel omgeven o PP®? der bloemkroon vrij, breed. Bloemen in trossen of pluimen" n gemeenschappelijk omwindsel o 2 .Meeldraden priemvormig ffig. 1295). Helmknopjes aan den voet iets samenhangend. Stempels 2, kort . . . . Jasi"ne«,« , "SSS fs,T4aü5-4 mr\Z'">■ '3o5»: «.» Hloewkroon stervormig (fig. 1306).' Meeldraden niuivclijks »„b,e,/ t* bel «*•."*»j?*"»*-' 4 Bloemkroon min of meer klokvormig, 5-lobbig tot 5-spletig.1 ^"ofvrucht tolvormig, met 3-5 gaten ter zijde openspringend. 1. Jasióne L. K deehJp hUH bened*n. ^ ^bladerden stengel, verspreide, ongeil , 'lJe,J.eu kleine, kortgesteelde, blauwe bloemen in hoofdjes 1 Z°!dr uftf" lfig" 1295>" ^eest'verscheiden stengels,' naar'boven 1 n ei ''deid en kaal. Bladen tamelijk gaafrandig, met gegolfden rand, de onderste langwerpig-omgekeerd-eirond, stomp, de bovenste lancet- tot lijnvormig, spits. Bloemkroon hemelsblauw, zelden wit of roodachtig. 0,30-0,45. © en ©O- Juni—Augs. Op drogen zand- en heigrond en in de duinen. Algemeen. Zandblauwtje. J. montana L. 2. Phytéuma L. v. Kruiden met onvertakten stengel, verspreide, ongedeelde bladen en meest blauwe of violette bloemen in hoofdjes of aren. Stijl draadvormig met 2-3 stempels 1 Fig. 1293. Jasione monlana. Fig. l'-W. Phytéuma spicalum. «kelk: h bloemhoofdje: c bloem; d meel- « meeldraden, stamper en bloemkroon draden en stamper: <■ stamper na do tydens de bestuiving, c, d daarna: bevruchting: f vrucht. '> meeldraad: e doosvrucht in doorsnede. Bloemen geelachtig-wit, aan den top groenachtig, in een langwerpige aar (fig. 1297). Schutbladen lancet- tot borstelvormig. Bladen bijna dubbel-gezaagd-gekarteld, do onderste steeds rondachtig tot langwerpig-eirond. 0,30-0,90. 2J.. Mei, Juni. In bosschen. Zeldzaam Rapunzel. P. spicatum L. De var. ,5. Rapimculus Pers. (P. nigrum Schmidt) heeft donkerblauwe bloemen, ongelijk gekartelde bladen, een meer eironde bloeiwijze. 0,20-0,00. ïj-. Mei, Juni. In bosschen op hooge gronden. Zeldzaam. Mei—Aug'^ Sierplant'uit ^eTo^™' .8U# f^^irïtaSfö -4. 3. Campanula Trn. Klokje. Kruiden met onbeblnderden, meestal vertakten stengel. verspreide, ongedeelde bladen en eind- eu okselstandige bloemen, wier kelk •-aeeiig is de bloemkroon klok- of trechtervormig, met 5-lobbigen zoom. v ruchtbegin8cl met 3, soms 5 stempels 1 oenten tusscnen de kelkslippen zonder aanhangsels . 2 BOaanTamS«hmlr 1?„welkolippen, met teruggeslagen, eironde, stompe ït tal il KW)' Stempels 5. Doosvrucht 5-hokkig. Bloemkroon kórteesbwiri °™8<^°8ei?. lichtblauw of wit. Bloemen zeer groot, 'ï!! £ i . eindehngsche trossen. 1'lant stjjfbeiiaard. 0,60-0,80. nl SePtr. Sierplant uit Zuid-Europa, soms met dubbele bloemen. -> ni Tuin klokje, -j- C. Medium L. - Jiloemen gestoeld. in firnccon r»f nlnimon O ui w, 't — — — ^iuhuvu . . . . . fj r jg. Jtatfö. loemen «ttend, in hoofdjes of kluwens. Plant meest kortbehaard. Underste bladen ovaal, langwerpig of lancetvormig, met afgeronden 01 nart vorm ïapn Trnui a ^ j i • I- .. o v* v. uuïcubic pnuuu-iauLCbviirm |g. Kelkslippen lancetvormig, spits (fig. 1299). Bloemkroon lichtviolet. 0,30-0,90. ££. Juli—Octr. Op vochtige, grazige en beschaduwde plaatsen. Zeldzaam. Ook als sierplant. .. ,,, , , . Kluwenklokje. C. glomerata L. u».ivuiiuig.eirona ot eirond tot eirond-Iancetvormig Fig.iüöo. (hg. 13U1, 1302). Doosvrucht overhangend, aan den voet onensprmgend ... 4 Bladen (behalve de onderste) lancet- of lijnvormig (fier. 13031 meest kaal 6 4 Bloemen afstaand of overhangend (fig. 1300). Kelkslippen iancetvormig. stengel evenals de bladen kort behaard, stompkantig. ll V? Understo. bladen langwerpig, langgesteeld, do bovenste Jangvverpig-lancetvormig, zittend, gekarteld-gezaagd. Bloeig. 13(ki. men in een naar één zjjde gekeerden tros. Bloemkroon met crewimnprdpn ronH met onderaardsche uitloopers. 0,45-1,20. 4. Juni—Augs. Op droge gronden , aan heggen, op bouwland en in moestuinen. Vrij zeldzaam. Duivelsnaaigaren. Akkerklokje.^C. rapunculoides L- Op beschaduwdo plaatsen worden de bladen grooter riD n^ac ,r' ,^e tros korter, zoodat de plant aan X I a v 11v1 JU ni en zeits aan C. 1 a t i f o 1 i a Fig. 1301. Fig. 1302 herinnert, docli de bloemen zijn steeds kleiner dan btf deze. Bloemen afstaand of rechtopstaand (fig. 1301). Kelkslippen eirondIancetvormig of lancetvormig (fig, 1302a) 5 5 Bloemkroon blokvormig, meer lang dan breed, vrij groot, gewim- perd. Doosvrucht overhangend, aan den voet openspringend. 6 Bloemkroon wijd klokvormig, even lang als breed, groot. Doosvrucht rechtopstaand, zich boven iiet midden ot'aan den top openend. 1'lant kaal ot'niet verspreide, korte borstelharen, «tengels slap, rechtopstaand of opstijgend, vertakt. Bladen gesteeld, hartvorniig-eirond, gekarteld-gezaagd, de bovenste met afgeronden voet. Bloemen 1 of meer, vrij ver uiteen. Bloemstelen in hot midden met 2 blaadjes. Kelkslippen lancetvormig. Bloemkroon hemelsblauw. 0,15-0,45. Juni—Septr. Sierplant uit Hongarije •{•(;. carpatlca .lacq. Bloemkroon klokvormig, iets meer lang dan breed, groot. Doosvrucht rechtopstaand, aan den voet openspringend. Stengel kanlig gegroefd. Bladen eirond-langwerpig, spits, gezaagd, de onderste met hartvornn'gen voet. Bloemen zeer talrijk, in een langen (0,3-0,öi pyramidalen tros, blauw of wit. 0,60-2,00. 4. Juli, Augs. Sierplant uil Z.-Europa -j- C. p.vramidalis L. 6 Stengel scherpkantig, evenals de bladen eenigszins stijf-behaard. Onderste bladen bartvormig-eirond, langgesteeld, ongelijk gezaagdgetand. Bloemstelen aan den voet met 2 blaadjes. Bloemkroon blauw-lila, zelden wit. Plant zonder onderaardsche uitloopers. 0,60-0,90. 2|.. Juli, Augs. In bosschen, tusschen kreupelhout, in Limburg en de hooge diluviale streken, ook in de duinen. Zeldzaam. Ook als sierplant. Ruig klokje. C. Trachélium L. Stengel stompkantig, fijn behaard. Bladen aan weerszijden eenigszins zachtbehaard, de onderste met gevleugelden steel, nauwelijks hartvormig, de bovenste zittend (fig. 13024). Bloemstelen onder het midden met 2 blaadjes. Bloemkroon lichtviolet, soms wit. 0,60-0,90. 2).. Juni, Juli. Op vochtige, beschaduwde plaatsen. Zeer zeldzaam. B reed blad k 1 okj e. C. latifólia L. 7 Bloemen vrij groot of klein. Kelkslippen priemvormig .... 8 Bloemen groot, wijd klokvormig (fig. 1303), in armbloemige trossen. Kelkslippen lancetvormig. Zijde- lingsche bloemstelen aan den voet Biet 2 blaadjes. Bladen kaal, stijf, de onderste langwerpig-lancetvormig, in den steel versmald. Doosvrucht rechtopstaand. Bloemkroon hemelsblauw, zelden wit. 0,30-0,90. 2).. Juni, Juli. In bosschen, tusschen kreupelhout, op heidegrond. Zeldzaam. Ook als sierplant. P e r z i k b 1 a d k 1 o k j e. C. persicifólia L. 8 Bloemkroon klokvormig, 5-lobbig, donkerblauw (fig. 1304). Bloemen 0,015-0,02 lang, meest in een pluim. Doosvrucht overhaDgend, aan den voet openspringend. Onderste stengelbladen lancetvormig. Fig. 1303. Campanula persicifólia. a vrucht. HEI'KELS, (i'eïll. Flora, 4,le druk. •I ü 118. Campanulacceën. Stengelbladen vrij ver uiteen, gaafrandig. Bloemknoppen bijna icuuiu|iaiauuu. i jam, los-zoaevormenu, mei weinige nict-bloeiende takken. 0,15 0,60. 2).. Juni— Herfst. In bosschen, langs wegen en grasvelden, in kreupelhout. Zandklokje. Kleine wilde klokskens. arasklokje. C. rotundifólia L. Bloemkroon trechtervormig, 5-spletig, in veelbloemige, ijle pluimen (fig. 1305). Doosvrucht rechtopstaand , zich boven het midden of aan den top openend. Onderste stengelbladen langwerpig-spatelvormig of langwerpig-wigvormig .... 9 .» «nu mg. xuvji. jjiaueu viaK. xiuiiuuii iiiöi. aisiaanuc takken. Z(jdelingsche bloemstelen boven het middon met 2 blaadjes. Kelkslippen lancet-priemvormig. Bloemkroon blauwlila, zelden wit. 0,.'50-0,00. ©0. Mei—Juli. Op vochtige, grazige, beschaduwde plaatsen. Zalk. Apeldoorn. W e i d e k 1 o k j e. C. patnla L. Fig. 1305. Campanula patula. Kig. 1806. Specularia Speculum. a bloem, wier kelk en bloemkroon ten a meeldraad; h styi. deele verwijderd zj]n: h kelk, meeldraden en stamper: c zaaddoos, bj] rl in doorsnede. Wortel dik, vleezig. Bladen met gegolfden rand. Pluim smal, met korte, rechtopstaande takken. Zjjdelingsche bloemstelen dicht bij den voet met 2 blaadjes. Kelkslippen lijn-priemvormig. Bloem- kroon levendig-blauw. 0,60-0,90. ©Q. Moi— Augs., soms tot Octr. Op droge, beschaduwde gronden, vooral in het Oosten van ons land. Vrij zeldzaam. R a p u n z o 1 k 1 o k j e. C Rapünculus L. 4. Platycódon D. C. fil, 1 Stengel weinig verlakt. Bladen lancetvorraig, gezaagd, blauwgroen, de onderste eirond tot eirond Iancetvormig. gekarteld-gezaagd. Bloemkroon groot (0,05-0,07breedl met spitse slippen, blauw, als gelakt. 0,30-0,ti0. Juli-Septr. Sierplant uit Siberië. f P. grandiilórum D. C. til. 5. Specularia Heist. V o n u s s p i e g e 1. v. Kruiden met vertakten stengel en kortgesteeide bloemen in eind- en zjjstandige beschermen 1 1 Kelkslippen afstaand, lijnvormig, even lang als de kelkbuis en de bloemkroon (tig. 1306). Bloemen een ijle pluim vormend. Bladen zwak-gekarteld, langwerpig, de onderste omgekeerd-eirond. Bloem¬ kroon vioiei, zeiden wit. U,lö-U,zo. 0. Juni—Augs. Tusschen het koren, op zandgrond. Vrij algemeen. Ook als sierplant Vrouwenspiegel. Venusspiegel. S. Spêculum 0 C. fil. Kelkslippen rechtopstaand, elliptisch-lancetvormig, balf zoo lang als de kelkbuis, dubbel zoo lang als de bloemkroon (fig. 1307). Bloemen dichter bijeen, kleiner. Bloemkroon purper. Overigens als de vorige soort. 0,10-0,25. Q. Fis-13""April—Juni. Tusschen het koren. Zeldzaam. Kleine venusspiegel. S. hy'brida D. C. fil. CX1X. Fam. Lobeliafeeën. xix. Keil' 5-slippig of gaaf. Bloemkroon 5-spletig, onregelmatig. iets 2-li/ipig. Meeldraden 5, met rergroeide helmknopjes. Vruchtbeginsel onderstand ig, ï-3hokkig nu t een stijl. Vrucht een doosvrucht. 1 Kelk 5-spletig. Bloemkroon 2-lippig, met boven opengespleten buis. Helmknopjes vergroeid. Doosvrucht 2-3-hokkig, aan den top 2-3-kleppig. Bloemen in eindelingsche trossen. Lobelia Hts. 1. Lobélia L. Lobelia. 1 Stengel bijna zonder bladen, hol (fig. 1308). Bladen in een dicht wortelroset, lijnvormig, stomp, hol, ondergedoken. Bloemen in 43* een annbloemigen tros, knikkend. Bloemkroon wit, niet blauwachtige buis. 0,20-0,70. 2J.. Juli, Augs. In heipoeleD. Vrij zeldzaam . . . . . . Waterlobelia. L. Dortmanna L. Is van Littorella stoeds, ook als de bloemen nog niet ontwikkeld z(jn, te onderscheiden door de iets afgeplatte, melksap bovattende bladen. c<4Anrra nph adorn * , 2 Plant hoogstens 0,30 hoog Plant krachtig, meer dan 0,50 hoog . ... '. '4 3 Stengel meest pluimvormig vertakt. Bladen ovaal of omgekoeid-eirond, stomp, de bovenste zittend, ovaal, langwerpig, eirond of ei-lancetvormig. Bloemen in ©enigszins aarvormige trossen. Schutbladen bladachtig. Bloemkroon lichtblauw. 0. Juni—Augs. Uit N.-Amerika. Apeldoorn. Opgeblazen lobelia. L. lnfliita L. Stengel zwak, uitgespreid vertakt. Bladen langwerpig-omgekeerd-eirond, steelachtig-versmald stomp-getand, de bovenste lancet- tot lijnvormig, gaafrandig. Bloemen in trossen. Schutbladen bladachtig. Blcemkroon hemelsblauw. 0,15-0,30. 0. Juni—Herfst. Sierplant uit Zuid-Amerika, een enkele maal verwilderd. Tuinlobelia. -j-L. Eriuus L. 4 Bloemsteeltjes half zoo lang als de schutbladen. Stengel rond. Bladen gezaagd. Bloemen in een langen, aarvormigen tros. Kelkslippen lancetvormig, beneden geoord, half zoo lang als de bloemkroon. Bloemen blauw of wit, de buis violet. 0,60-1,60. ?(.. Augs.—Octr. Sierplant uit N.-Amerika . . . . f L. svphlHtlca L. Onderste bloemsteeltjes korter, do bovenste langer dan de schutbladen. Bladen breed lancetvorniig gezaagd. Bloemen in verlengde, bijna naar cene zildo gekoerde trossen. Schutblaadjes klierachtig gezaagd. Kelkslippen bynaeven lang als de bloemkroonbuis, lyn-lancetvonnig Bloemen scharlakenrood. 0,60-1,00. i. Juli-Septr. sierplant uit N.-Amerika. f L. cardlnalls V. Fig. '308. Lobelia Dortmanna. « kelk met stijl; b bloemkroon; c meeldraden. CXX. Fam. ( iicurbitaceeëii. Komkommerachtigen. XXI (xxu). J'lanlen 1- oj 2-hinzig, meent met ranken. Kelk• 5-tandig. Bloemkroon 6loblug. Meeldraden 3, 2 met 2 bokkige helmknoppen. 1 met 1-hokkigen helmknop , soms 5. Vruchtbeginsel onderstandig, 6-10-hokkig, met of zonder stijl en 3-5 stempels. Vrucht een bes. ] Plant met ranken ... o Plant zonder ranken. Meeldraden 3 Rcballiiim070 2 Helmknoppen vrij. Bloemkroon 5-deeliif trechter- of klokvormijr. Bes 3-hokkig B' Helraknoppen vergroeid. Bloemkroon 5-spletig • • 3 3 Bloemkroon groot, geel (fig. 1309). Stempels 2-spletig. Bes veelzadig, driehokkig, zonder stekels. Zaden met verheven rand Cucürbita Ö77. Bloemen klein, groenachtig-wit (flg. 1312) Stempels ongedeeld. Bes 1-hokkig, eenzadig, stekelig Sicvos öJJI. 4 Voet van den kelk zonder schubbetjes 5 Voet van den kelk met een schubbetje. Meeldraden 5. Helmknopjes recht. Thladiantha 07 7. 5 Bloemkroon klein, geelachtig-wit (fig. 1311). Hokjes der bes 2-zadig. Zaden nauwelijks samengedrukt Bryónia et8. Bloemkroon groot, geel (fig. 1310». Hokjes der bes veelzadig. Zaden samengedrukt, met scherpen rand Cucumh 079. 1. Thladiantha Bunge. 1 Wortels met knollen. Bladen hartvormig, gekarteld. Bloemkroon klokvormig, 5- dfifilitr. Vrwht lansrweroier-eirond. styf-behaard. scharlakenrood, donkerder overlangs gestreept. Zaden zwart. Bloemen goudgeel. 4,00-6,00. 0. Juli—Septr. Sierplant uit China. *|- T. diibia Bange. Fig. 1309. Curcurbita Pepo. Fig. 1310. Cucumis sativus. a vrouwelijke bloem in doorsnede: o meeldraden der mannelijke h meeldraden en onderdeel dor man- bloem: b stamper in doorsnede; neljjke bloem. c zaad, b\j d in doorsnede. 2. Cucürbita L. 1 Stengel klimmend, evenals de bladen sttjf-behaard (fig. 1309). Bladen zeergroot, hartvormig. 5-lobbig. Ranken vertakt, vrucht rondaentig of langwerpig, oranje, groen of witachtig, zeldzaam gestreept. Bloemkroon dooiergeel. 3,00-8,00. ©. Juni-A.ugs. Gekweekt. Uit Middel-Azie Kalebas. Pompoen. -{- C. Pépo L. *3. Cucumis L. 1 Bladen spits-vtyfhoekig gelobd, ongelijk getand, aan den voet niet een diepe, smalle jnsnfyaing (fig. 1310). Vrucht langwerpig, recht of gekromd, groen, wit of geel. sénh'lltrotSwloiS-r0en"i,01 ziltig. Bloemkroon dooiergoel. 0,50-4,U0. • . Mei— septi. Gekweekt, ook verwilderd (Goeree). Uit Indië. Riirfov, ti, Komkommer. Augurk. + C. sativns L. Vrucht bolrond'Tf nUmrf01h t0bKKn.'- aan den voet bl'eed-hartvormig ingesneden, riekend S °L°l1fg.t'se1''.knobbelig-riiw of met een netaclitig oppervlak, weikleiner l asS ri r 'S 0 ro°daehtig, zelden groen. Bloemkroon bleekgeel, Kleiner. 1,50-1,00. ©. Juni-Septr. Gekweekt. Uit Indië. Meloen, f C. lelo L 4. Bryónia Trn. 1 1 1 anten 2-huizig (6g. 1311). Kelk der vrouwelijke bloeraeD half zoo lang als de bloemkroon. Stempels ruwharig. Bloemkroon geelachtig-wit. Bes kersrood. 2,40-3,60. 4. Juni—Septr. In '8g0n, tusschen kreupelhout. Vrij algemeen. Vergiftig! Wilde wingerd. Heggerank. B. dióica Jacq. FVt?J-„5ry0nl!ï di0ica- l ig. 1312. Sicyos angulatus. met vruchten. « mannelijke bloem zonder de kroonbla- den: l> vrouwelijkc bloem: c zaad, bij 1I in doorsnede. I la]''»lS Vaai/lgHI,,d'nn .vro,uweltlke bloemen evonlang als de bloemkroon. Stem- %. •'nniI Juli. Ve?gTlig: 1SSJÏÏi,6|,Ht M?kllBró™[nkr00n Bf"'ln, l'tlK wif' Witte heggerank. J- B. nllia L. 5. Ecballium Rich. 1 Bladen hartvormig, gekarteld gezaagd, bijna gelobd, rimpelig, blauwgroen. Plant borstelig behaard. Bes eirond, borstelig, bij ryplieid van den steel loslatend en door de ontstane opening den inhoud uitspuitend. Bloemen geel. 0,60-1,00. ©. •luli, Augs. sierplant uit Z. Europa. Spri nga ugurk. -j- K. Elaterium Rl' h. 6. Sicyos L. 1 Stengel stjjfharig (tig. 1312). Bladen hartvormig-5-hoekig, gelobd, met getande, spitse lobben. Ranken vertakt. Mannelijke bloemen in armbloemige trossen, de vrouwelijke bijna tot schermen opeengehoopt. Bloemkroon groenachtig-wit, klein. 2,00-0,00. O- Juli - Septr. Sierplant uit Noord-Amerika. St eekaugurk. -j- S. unirnlatus L. CXXI. Fam. Rubiaceeën. Sterbladigen. ïv. Bladen meest in kransen. Kelkzoom meest klein, 3-6 slippig. Bloemkroon meest 4f3-6-)slippig. Meeldraden 3-6', op de bloemkroon gezeten. Vruchtbeginsel onderstandig, 2-hokkig. Vrucht een 2-notige split- of een steenvrucht. Bloemen gesteeld of niet in hoofdjes op een bolvormigen bloembodem 2 Bloemen ongesteeld op een bolronden bloembodem tot een dicht hoofdje vereenigd. Stijl met een knopvormigen stempel uitstekend . . . Cop halii n t h us OSO. Bloemkroon trechter- of klokvormig, wit, blauw of lila (fig. 1313, 1315,). 3 Bloemkroon stervormig, vlak (fig. 13246) 5 Kelkzoom duidelijk 4(-6)- tandig (fig. 1313), Bloemkroon lila, trechtervormig. . . Sherardia «wo. Kelkzoom onduidelijk (fig. 1315). 4 Bloemkroon buis-trechtervormig, 3-4spletig, wit, rood óf blauw (en dan de schutbladen der bloeiwijze borstelig gewimperd). A spérula «*o. Bloemkroon lang buis-trechtervormig, geelachtig tot rood. St\jl 1. Vrucht, droog. Crucianólla QHi Vrucht droog (fig. 1318,1328). Bloemkroon wit of geel (en dan de bladen 3-nervig of de stengel niet stekeligruw) . . . . G ii 1 i u m «Hl. Vrucht sappig, steen vrucht ach tig dig. 1:117». Bloemkroon geelgroen. Bladen inervig. Stengel met weerliaakjon. Kii biafj&f. Fig. 1H1M. Sherardia arvensis. a kelk; h stjjl: c bloem. 1. Sherardia Dill. I Stengel meest liggend, vertakt, evenals de bladen aan den rand stekelig, ruw (fig. 1313). Bladen met stekelpunt, de onderste 4 aan 4, spatelvormig, de bovenste 6 aan 6, lancetvormig. Bloemen in hoofdjes. 0,15-0,25. Q. Juni—Herfst. Op bouwland. Vrij algemeen Blauw w a 1 s t r o o. S. arvénsis L. 2. Cephalanthus L. Heester. Bladen tegenoverstaand of in kransen van 3, eirond, lang toegespitst, glad. Bloeiwijze langgesteeld, bolrond. Bloemen wit, welriekend. ?> 00-3 00 I;- Juli, Augs. Sierheester uit N.-Amerika -j- C. occidentalis L. 3. Aspérula L. R u w krui d. Kruiden met vertakten, meest 4-kantigen stengel, kransstandige. gaafrandige bladen en bloemen in beschermen. Bloemkroon trechter of klokvormig, wit of blauw 1 Bloemkroon wit of roodachtig. Planten overblijvend .... 2 Bloemkroon blauw. Planton eenjarig. Schutbladen borstelig-gewimperd (fig- 1314). H nrlr>»i van nnHorPIl on flfln Hnn ranH mnr ,1^. . . r .— ««« , «ü uiiuüifjLu uiiigüKeeru- eirond, 4 aan 4. do bovenste Ityn-lancetvormig, 6-8 bijeen. Bloemen in hoofdjes, korter dan de buitenste schutbladen. Bloemkroon 4spletig. Vrucht groot, glad. 0,15-0,80. • . Mei, Juni. Op bouwland Liua-uiuii, "vn,uuaiu, uuiurecnc, MiaaeiDurK, Halfwesr. Amsterdam, Tilburg. ° ^1^14, Akker ruw kruid. npv^noiü 1 I4jkt wel op Sherardia, doch is er door de dicht witborstelige schutbladen gemakkelijk van te onderscheiden Vruchten met haakvormige borstels bezet (fig. 1315). Stengel 4-kantig. Bladen met ruwen rand, stekelpuntig, de onderste 6 aan ti, spatelvormig, de bovenste 8 aan 8, lancetvormig. Bloemen in bijschermen, InDggesteeld. Bloemkroon trechtervormig, 4-spletig, wit. 0,15-0,30. 4- Mei, Juni. Zeer welriekend. In dicht beschaduwde bosschen, ook gekweekt. Zeldzaam. Waldmeister. Meihuid. Lieve-vrouwen-bedstroo. A. odorata L. Vruchten kaal ö Bladen lancetvormig, in kransen van 8, aan rand en nerven van onderen, evenals do stengel ruw, door rugwaarts gerichte stekels. Bloemkroon t-spletig, wit. Vruchten korrelig ruw. 0,60-030. ^1 Tul, AoiKKH-nnvH Dn»»..)... -t- • «uii, AU(;n. » "viu, wcveiiiür. X tek el ru w k ru ld. A. Apnrine ,M, lliel». Pig. 1815. Asperula odoraia. Bladen lijnvormig « bloom: li opengelegde bloem- Bladrn stekelpuntig, meest in kransen van 4. kroon: •• stamper: 'I vrucht. li iet borstelig Denaarue vruciib \au iu uiwD.ou.vmv.,, bladen aan den stengel in kransen van 8, stekolpuntig. Bloemkroon l ig. 131 >. klokvormig. Stengel rechtopstaand, beneden vaak mot niet bloeiende takken. Schutbladen ongewimperd. Plant blauwgroen. Bloemkroon 4-spletifc , wit. Vruchten kaal. glad. 0,30O,O". ~4. Mei—Juli. In weiden langs de Maas ovei den St Pietersberg Walstroo ruwkruid. A. galioides M. B. 4. Rübia Tm. 1 Stengel vierkant, aan de kanten stekelig, ruw (lig. 131,). Bladen aan de onderzode sterk vooruitspringende nerven, de onderste m kransen van 4, de bovenste van li bladen. Bloemen in ijle beschermen. Bloemkroon geelgroen, iut zwart. 0,(50-0,90. "4■ Juni, Juli. Gekweekt en verwilderd in heggen in Zeeland. I[ee. Uoodte. Meekrap. ■ R. tinctorum L. Plant grasgroen. Bloemkroon trechtervormig (tig. 1316). Stengels talrijk uitgespreid. Schutbladen lancetvornug ui uutnuim, ,'"7TS' Bloemkroon meest 4-splefig, wit, van buiten ruw en vaak roodachtig. Vruchten korrelig ruw. 0,05-0,30. Juni-Augs. Opzonnige plaatsen op zand- en heigrond. Utrecht. Zwolle, \elzen, Katwijk, Den Haaf,. p Wit ruwkiuid. A. cynanchlca L. Lykt wel op Galium A parine, doch is er door de bloei wijze en de li iet borstelig uenaarue vruciiL \aii uiiud.ou.v.Uv.., Bladen aan den stengel in kransen van 8, stekolpuntig. Bloemkroon l ig. 131,. klokvormig. Stengel rechtopstaand, beneden vaak mot niet bloeiende takken. Schutbladen ongewimperd. Plant blauwgroen. Bloemkroon 4-spletife , w"t Vruchten kaal, glad. 0,30 0,0». ~4. Mei-Juli. In weiden langs de Maas ovei den St Pietersberg Waidtroo ruwkruid. A. galioides M. B. 4. Rübia Tm. 1 Stengel vierkant, aan de kanten stekelig, ruw (lig. 131,). Bladen aan de onderzijde sterk vooruitspringende nerven, de onderste m kransen van 4, de bovenste van 0 bladen. Bloemen in ijle beschermen. Bloemkroon geelgroen, i ut zwart. 0,(50-0,90. "4■ Juni, Juli. Gekweekt en verwilderd in heggen in Zeeland. I[ee. Uoodte. Meekrap. ■ R. tinctorum L. met Fig. 1317. Rubia tinctorum. Fig. 1318. Galium Cruciata a kelk: & vier-, c v\ifïallige bloem : « blad- en bloemkrans: b bloem hoopje: d stamper: e vruchten. c, d bloemen; e sttyl: f vrucht. 5. Crucianélla L. 1 Stengel liggend. Bladen in kransen van 8-10, lancetvormig, stUf behaard. Bloemen in eindelingsche hoofdjes, rose. St\jl knotsvonnig, ver uitstekend. (ViU-0,'>0 4Juli—Octr. Sierplant uit Perziü *j- C. stylósa Trin. (5. Galium L. Walstroo. Kruiden met kransstandige binden. Bloemen in bÜBcliermen. Bloemkroon ster- of' klokvormig, gewoonljjk wit, soms geel t 1 Bladen 3-nervig (fig. 1318), in kransen van 4. o Baden l-nerv,g of bijna zonder nerven, in krans'en van 4-12' 3 2 Bloemkroon geel (fig. 1318). Bijscbermen in de bladoksels. Sten¬ gels ïuw-behaard. Bladen lfingwerpig-ellinti«ch t»nmn behaard gewimperd Bijschermen en pluimen met uZ'e.W-' grazige plaatsen, op nvierklei. Vrij algemeen Uosette. Kruis wals troo. G. Cruciata L ■*WMassai n» «Btsaas 'si Kw- *• O O, , ... , Noorsch walstroo. G. horeale h. stengel bijna steeds door weerhaakjes ruw. Bladen in kransen van 4-8 ' ^ Stengel zonder weerhaakjes, kaal of behaard ' 8 4 Middellijn der bloemkroon kleiner dan die der riine vrucht. Na de vruchtriinheid afstprron^ Junti^. PlaatSeD gr0eieDd• B,adeD Iön"lance'v'ormig, stekelMiddellijn der bloemkroon grooter'dan die der rijpe vrucht Bloen,5 vochtige ap]aatse^0g,roeiendC?1';OPS'aand . °^de plant^ 5 Bladen aan den rand met naar voren gerichte stekelrips moAutoi • i Beschermen veelbloemig, eind- en zijstandig (fig. I3^)a>?Vrucht^ kransen van 6 ( 0015 breed) rflVÏSVTm i Korreng ruw. klein <0,001nSKV\'Ül®1 Bloemkroon groenachtig geel. ó.io 0,20. O» 00^ 4- Juni—Septr. Duinen. Zandvoortf) Rinp amSJoum Huds*) mme'h°Ut A™ela,ld W, Apeldóirn ,G. angncum Huds.» . . Fransch walstroo. _ "• parlsieiise L. 13. leiocarnani Tanscli Gelijkt in uiterlflk door de meer verwijderde kransen van kleine bladen en de kleine vruchten mee? op G. uliginosum en il iin. ' doch is er door de vermelde kenmerken eemakkelijk van te onderscheiden. Het is een dor kleinste fn teerste soorten van het geslacht Kleinste en hr 1^99 , riDd' d001' Drl' "cLteren gerichte stekeltjes, ruw (hg. 1322a), in kransen van 6—8 6 0 Bloemstelen na den bloeitiid teruertrehncren (Kr, iqoi, Vrucht groot, wrattig. Biiscbermen meest 3-bloeroig, korter dan het blad. Stengel liggend Bloemkroon wit of geelachtig-wit. 0,30-0,60. Q. Ju]i_ £e.r{st' „OP bouwland, vooral in Zeeland en op de Zuid-Holl. eilanden. Zeldzaam. ui ieooornig walstroo. G. tricórne With. 1 '?SdeFh0,*'iin" ""VnTr£,'™nief'Uett^lX't"oZor- Bloemstelen na den bloeitijd recht. Vrucht meest met hakige borstels (fig. 13226). Bijschermen samengesteld, langer dan het blad. Stengel liggend of klimmend. Bloemkroon wit- of groenachtig. 0,60-1,20. O© en ©•_ Juni—Herfst. Langs heggen, wegen, dijken, in kreupelhout, ook op bouwland. Algemeen. Kleef. Klet. Klissen. Klift. Tongel. Rijpeltocht. Kleefkruid. 6. Aparine L. 7 Tlln/lon A_Q_+allirro WanCPTl _ 111 Tl-1 flTlC.fttvnrm 1 Cf (fig. 1323), spitsstekelpuntig. Vrucht korrelig-ruw. Bloemkroon rt K ft QA ">1 Ti-ini Rpntr ,uu' v/,xv-v,vv. ^ -t-. « J • In moerassige heistreken en in duinpannen. Algemeen . . Kleverig walstroo. G. uliginósum L. Bladen in 4-5-tallige kransen (fig. 1324, 13za). -bloemen in okseistanaige uij- schermen, wit. Bladen langwerpig-lijnvormig, stomp, met versmalden voet. Takken der pluim wijd afstaand. Vrucht glad. Stengel teer, vaak sterk vertakt. 0,15-0,60. !).. Mei—Septr. In en langs slooten, vaarten en poelen. Algemeen. Moeraswalstroo. G. palustre L. Deze soort l(jkt soms op G. Aparine, soms op G uliginósum, doch is er steeds van te onderscheiden door de stompe bladen. De var. /3. elongatum Presl. (G. elongatum Presl.), met minder afstaande takken . serimnelde vruchten en vrii stevigen stengel (fig. 1325), is in ons land aan en in slooten en vaarten vrij algemeen. 8 Bloemkroon citroengeel. Bladen in kransen van 6-12, lijnvormig, omgerold, zachtbehaard (tig. 1326). Stengel rond. met 4 fijne ribben, recuiopstaana oi opsujgenu. uiueiucu iu ui|- Fig 1305. pig. i^og, schermen, die een dichte pluim vormen. 0,10- 0,60. 2).. Juni—Herfst. Op drogen zandgrond en in de duinen. Vrjj algemeen Echt walstroo. G. vérum L. Bloemkroon wit of witachtig, zeldzamer lichtgeel of witgeel. Bladen in kransen van 4—8 9 9 Slippen der bloemkroon genaaid of stekelpuntig 10 Slippen der bloemkroon spits, zonder stekelpunt. Bladen met duij_ini— r 11 utiijbc uiiuuuiiicu cu • • • . • • • 10 Pluim sclierm-trosvormig mot verlengde zijtakken, die beneden geen bloemen dragen Wortelstok meestal enkele of' weinig stengel-s voort- l...nnoan VJ111 li K I li«r Vt7. UUnmbi-nan bekkenvormig verdiept, met spitse slippen, melkwit. Stengel st||frechtopstaand. rond, met. 4 fijne ribben. Bladen langwerpig-lamotvormig, meest stomp met stekelpunt, vooral van onderen blauwgroen. Worfolstok kort, byna kuolvörraig-yördiJct. 0,80-1,00. Juni-Augs. In bosschen op hooxe avonden Nijmegen, Mook, Kuilenburg Bosch walstroo. G. silvaticam L. Pluim trosvormig, met korte zijtakken, dio vrij wel van beneden af bloemen dragen (fig. 1328). Kroonslippen genaaid. Bladen inaar voren min of meer verbreed, stekelpuntig, aan dèii rand meest naar boven stekelig-ruw, aan weerszijden groen. Stengels meest vele, vierkant. Bloemkroon vuilwit. Vruchten kaal, iets rimpeli" (fig. 13304) . . . . . Weidewalstroo. G. Mollüao lT Vormen: «. élatum Th ui 11. Stengel opstijgend of liggend, ook klimmend, slap. Bladen langwerpig-lancetvormig, stomp, dof (tig. 1329b), teer. Pluim los, met horizontaal afstaande takken (fig. 1329a). Vrucht klein. Vruchtstelen vaak nauwelijks langer dan de vrucht, horizontaal afstaand of zelfs wat teruggeslagen. 0,801,20. 4. Mei—Septr. Aan heggen en in kreupelhout, aan wegen , dijken en grazige plaatsen. Vrij algemeen. S. eréetum Huds. Stengel recht¬ opstaand, stijf. Bladen lang- fig- 1328. Galium Mollugo. werpig-lijnvormig, spits, met 2 " b,oenl: '' dezelfde in doorsnede, glanzende strepen naast de rugnerf, stevig. Pluim dichter met schuin afstaande takken (tig. 1330a). Bloemkroon zuiver wit, grooter. Vrucht groot. Vruchtstelen lane rechtopstaand. 0,30-0 80. Mei-Septr. Langs we 0,20-0,30. Q. Juli, Augs. In bouwland. (V. dentata Poll.) Getande veldsla. V. Morisónii D. C. Vormen: a. leiocarpa D. C. Vrucht kaal. Vrii i viuutii ' ïuiui naai. V ril zeldzaam. p. lasiocarpa Koch. Vrucht rondom Fig. 1850. behaard. Haren uitgespreid, aan het Fig. 1351. '< dwars-doöruind gekromd. Zeldzaam. snede. Vrucht bijna bolvormig-eirond, opgezwollen (fig. 1351). Kelkzoom '/,-maal zoo breed als de vrucht. 0,15-0,30. 0* Juli, Augs. Op bouwland Ook gekweekt. (V. Auricula D. C.) Geoorde veldsla. V. rimósa Bast. V ormen: «. leiocarpa Koch. Vrucht kaal. Zeldzaam. /3, lasiocarpa Krok. Vrucht behaard. Zeer zeldzaam. CXXIV. Fam. Dipsacaceeën. Kaardeachtigen. Bloemen in hoofdjes, omgeven door een omwindsel. Elke bloem draagt een bovenstandigen kelk, die vaak borstelvormig is, en een bijzonder omwindsel, dat onderstandig is. /lloeuikroon 4-5-splelig. Meeldraden 4 , op de bloemkroon gezeten. Vruchtbeginsel met 1 stijl en stempel. Vrucht een dopvrurht. 1 Bloemen in hoofdjes of in aavvormige hoofdjes ...... 2 Bloemen in kransen Planten stekelig Mor i na 2 Planten stekelig (fig. 1353). Bloembodem met stekende strooschub- ben bezet. Kelk bekkenvonnig, zonder borstels. Bijzonder omwindsel met 8 groeven Dipsacus «».? Planten niet stekelig. Kelkzoom meest in borstels eindigend. . 3 3 Bloembodem zonder strooschubben, met haren bezet (fig. 1354). Bijzonder omwindsel ongegroefd. Kelk met 8-16 borstels. Bloemkroon 4-spletig, de randbloemen meest stralend. Knaütia U94. Bloembodem met strooschubben (fig. 1355, 1356). Bijzonder omwindsel gegroefd. Kelk meest met 5 borstels 4 4 Bloemkroon 4-spletig (fig. 1355). Randbloemen niet stralend. Bijzonder omwindsel met kruidachtigen , 4-tandigen zoom. Succisa Bloemkroon 5-spletig (fig. 1356j. Randbloemen stralend. Bijzonder omwindsel met vliezigen klok-of stervormigen zoom. Scabiósa «»j. 1. Morina L. 1 Bladen bochtig vinspletig, bijna doornig gewimperd, die in wier oksels de bloemen staan, bijna donzig. Kelkslippen diep uilgerand. Bloemkroon lang buisvormig, rose. 0,60-1,20. %. Juli, Augs. Sierplant uit Nepal (M. elegans Fisch. et Lallem.) . f M. longifólin Wallich. 2. Dipsacus Trn. Kaaide bol. Ciroote kruiden, met krachtigen, rechtopstaanden. stekeligen «tengel, tegenoverstaande bladen en hoofdjes van bloemen, door schutbladen omgeven. 1 1 Bladen zittend, de aan den stengel staande aan den voet breed vergroeid. Hoofdjes langwerpig, 0,050,08 lang. Omwindselbladen stekend, veel langer dan de strooschubben 2 Bladen gedeeld, niet vergroeid, ovaal-langwerpig. de bovenste 'i-deeli^ niet zeer 'V in-Anta r>i in ivl ■ 11 lliirtfiiiau Irloin hilrifi T- bolrond. Omwindsel bladen niét ste- Fig. 1853. Dipsacus silvester. k.°nd' •hn'hhLw'!^ n bloemhoofdje in doorsnede: /.schut- strooschubben (tig. , Sttooschub- ^Jad van jiet hoofdje: <• een bloempje, .. ben even lang uIh de b.oemen Bloe* ^ ^ Op0 e vrucht met opon- 0T-l^ekKOL j!TliCn0AngsZWaOp 8e,egd bijzonder omwindsel: /'vrucht, lig. 1352. VoChtige, beschaduwde plaatsen. Zeer zeldzaam, waarschijnlijk alleen in Z.-Limburg Kleine kaard •bol. |). pllósus L. 2 Omwindselbladen lijn-priemvormig, boogvormig naar boven gekromd (fig. 1353). Strooschubben langer dan de bloemen, buigzaam, recht. Wortelbladen gekarteld-gezaagd, evenals de langwerpiglancetvormige stengelbladen met kalen of stekeligen rand. Bloemkroon lila, zelden wit. 0,90-1,50. ©O- Juli—Septr. Op drogen kleigrond, aan dijken en langs slooten, enz. Vrij zeldzaam. Kaardekruid. Kanneivasscher. Wilde kaardebol. D. silvéster Mill. Omwindselbladen lijn-lancelvormig. horizontaal afstaand, nauwelijks langer dan de bloemen. Bladen ongedeeld, langwerpig-lancetvormig, bjjna of geheel zonder stekels. Strooschubben even lang als de bloemen, styf, met gekromden top. Bloemkroon lila. 1,00-1,HO. O0. .Juli, Augs. Gekweekt, een paar malen verwilderd. Weversk aarde, f D. follónuin L. l ig. 1304. ivnautia arvensis *ig. 1865. Succisa pratensis. a randbloem: l binnenste bloem: a bloembodem met strooschubben; b bloem, c vrucht, by d in doorsnede. bjj c in doorsnede: d vrucht, bij e met. het opengesneden bijzonder omwindsel. 3. Knaütia Coulter. 1 Bladen grijsgroen, dof, de bovenste meest vinspletig, de onderste meest ongedeeld, zelden alle ongedeeld of vinspletig (fig. 1354). Stengel door zeer korte baren grijs-, door laBgere haren s^ijfbehaard. Randbloemen meest stralend. Bloemkroon blauwachtig, zeldzaam wit. 0,15-0,60. Ij.. Juni—Herfst. Op zandigen grond. Vrij algemeen. (Scabiósa arvensis L.) Honigbloem. Apos/eemkruid. Kuautia. K. arvensis Coulter 4. Succisa Vaill. 1 üiizonder omwindsel ruw-behaard, met eironde, spitse en stekelpuntige tanden (fig. 1355). Kelk met 5 borstels. Bladen langwerpig of langwerpig-lancetvormig, gaafrandig, zelden getand, de bovenste lancetvormig. Bloemhoofdjes half-bolrond, later bolrond. Bloemkroon blauw, zelden wit of roodachtig. 0, Zoom van liet bijzonder omwindsel groot, met 24 strepen. Bladen lijn-laucetvorralg, gaafrandig tot vindeelig. Bloemen bleekblauw. 0,60-1,00. 4. '«li, Augs. » kiiiAn.lnr nmtrmdeol tfirt. Zoom van het bijzonder omwindsel Kori, schijnbaar gesteeld met lange borstels, grofgezaagd, de andere bladen vindee groot, zwart purper, zelden rose of wit, Zuid-Europa Fig. 1350. Scabiosa Columbaria. a bloemhoofdje, van achteren; /' bloembodem met strooschubben: c randbioem: (l binnenste bloem: e vrucht: / bil zonder omwindsel: g zaad; hh strooschubben. Sierplant uit den Kaukasu?. f 8. caucéslcn M. B. , naar binnen gebogen, kraakbeenig. Kolk donkerpurper. Wortelbladen spatelvormig, lig, de bovenste lijnvormig. Bloemen zeer . 0,«0-1,20. • . Juli—Herfst. Sierplant uit . . Scabiosa. +8. atropurpurea L. CXXV. Fam. Compositen. Samengesteldbloemigen. xix. Bloemen in hoofdjes met omwindsel. Soms bezit iedere bloem nog een vlieziq schutblad fstrooschubj, zoodat de geheele gemeenschappelijke bloembodem na het rertrt/deren der bloemen met schobben „/borstels bekleed is, anders is deze naakt en ziet men alleen de groefjes. waarin de bloemen hebben gezeten. Alle bloemen van het hoofdje zijn buis-, trechter, of lintvormig, of de buitenste of straalbloemen zijn lintvormig, de binnenste of srlujf bloemen buisvormig. Vaak zijn niet alle bloem, n 2-slachtig. Kelk uit haren of borstels bestaand, later M Z P . °J haarkroon vormend of afwezig. Bloemkroon 4 5-tandiq. Meeldraden o, saumhelmig. Vruchtbeginsel onderstandig met een stijl en 2 fsoms IJ stempels. Vrucht een dopvrucht. 1 Bloemkroon der randbloemen lintvormig, meestal een duidelijk lint vormend, die der schijf bloemen buisvormig 2 Bloemkroon van alle bloemen buis- of trechtervormig, die der rand bloemen soms draadvormig Bloemkroon van alle bloemen lintvormig 67 2 Kelkzoom .althans die der middelste bloemen , een haarkroon vórmend u'ui 1°65, 1374, 1413, 1414). Bloembodem zonder strooschubben. . ^ Kelkzoom niet uit haren bestaand (tig. 1364,1370,1381.1401, 1405)! 14 ° " schubben bezet (tig. 1358, 1359). Bloemen vóór de bladen verschijnend. Omwindsel bladen in 2 rijen. ... 4 Stengel niet met schubben bezet. Bloemen na de bladen verschijnend.' 5 enge met 1 bloemhoofdje (tig. 1358). Randbloemen vrouwelijk, de middelste 2-slachtig. Bloemkroon geel . T u s s i 1 a g o ios. Stengel met veel bloemhoofdjes, in trossen (tig. 1359). Bloemkroon purper of wit 8 Petasites ,os. Straalbloemen wit rood of blauw (of ontbrekend), nooit geel . 6 ötrualbloemen geel of oranje 9 °Tfigini360ad1366)D Ve'e 10611' 8lkaar dal£PUDS8ewÜze bedekkend '. gr00.t ^elkz<:om van 3116 dubbel , die der buitenste H°XeniVvruc^ gemiddeld van grootte (tig!* Is®).' tol'kzoom"* oinnenste vrutliten dubbel, de buitenste nj uil korte borstels gevormd. QiwnniLiA • .. . Erlgeron lannuus) 9tO. Straalbloemen in een rij, lintvormig, wit, rood, blauw of lila (hg. 1360) .Aster aos. Straalbloemen in meer rijen, zeer smal-lijnvormig,' bijna draadvor- n ^'a ti°I Wlt"cht|g 1366) Erlgeron *«» Um windsel bladen elkaar dakpansgewijze bedekkend (tig. 1368, 1373, Omwindselbladen in 1-3 rjjen (tig. 1413," 1414, 1415, *1419)." 12 10 Straalbloemen rueest 5-8 (fig. 1368). Helmknopjes aan den voet zonder aanhangsels Solidugo?**. Straalbloemen talrijk (fig. 1373, 1374). Helmknop.jes naar onderen in 2 borstels uitloopend 11 11 Kelkzoom enkelvoudig, uit een rij ruwe haren bestaand (fig. 1373). I' n u 1 a Jtt. Kelkzoom dubbel, de buitenste kort, tot. een borstelvormig ingesneden kroontje vergroeid (fig. 1374) . . . . Pulicaria 313. 12 Omwindselbladen in 2-3 rijen (fig. 1413, 1414). Hoofdjes groot, alleenstaand ^ Omwindselbladen in 1 rij, soms met een tweede rij van korte blaadjes aan den voet, aan den top vaak zwartachtig (fig. 1415, 1419). Straalbloemen soms omgerold (of geheel ontbrekend). Hoofdjes klein of vrij groot, in pluimen of schermvormige trossen. S e n é c i o 331. 13 Bladen verspreid (fig. 1413). Omwindsel half-bolvormig of tamelijk vlak. Buitenste vruchten zonder haarkroon. Dorónicum 33a. Bladen tegenoverstaand (fig. 1414). Omwindsel rolrond. Alle vruchten met haarkroon A'rnica 33i. 14 Bladen in een wortelroset (fig. 1364). Stengel met 1 hoofdje. Om¬ windselbladen in 2 rijen , even lang. Bloembodem zonder stroo- schubben. Straalbloemen wit Béllis som. Bladen tegenoverstaand. Omwindselbladen in 1 of meer rijen. Bloembodem met strooschubben 15 Bladen verspreid , althans de bovenste 19 15 Hoofdjes vrij groot of klein 17 Hoofdjes groot. Kelkzoom ontbrekend ttf Hl Omwindselbladen in meer riien, dakpansgewijze, beneden aangedrukt, boven afstaand. Straalbloemen geel. Bladen ongedeeld Silpniuniff#. Omwindselbladen in 2 rijen, de buitenste (circa 5) kruidachtig, de binnenste (12-16), aan den top vliezig, afstaand of teruggeslagen. Straalbloemen verschillend van kleur. Bladen gevind Dahlia 7 IS. 17 Straalbloemen geel of donkerbloedrood tot donkerpurper ... 18 Straalbloemen wit, meest 5 (fig- 1379). Hoofdjes klein. Omwindselbladen in 1 rjj■ Kelkzoom strooschubachtig Galinsoga/J#. 18 Omwindselblaadjes alle even lang of ongelijk (fig. 1381). Kelkzoom uit 2-4 naalden met weerhaken of uit 2-4 borstels met rugwaarts gerichte haren bestaand. Straalbloemen soms ontbrekend. B i d e n s 3 ik. Buitenste omwindselblaadjes bladachtig, afstaand, kleiner daiVde buitenste gokleurde. Kelkzoom ontbrekend of onduidelijk 2-tandig Calliopsisyif#. Omwindselblaadjes in 1 ï-y met vouwen. Kelkzoom ontbrekend. Madaria J|#. 19 Straalbloemen wit of rose. Omwindselbladen elkaar dakpansgewijze bedekkend 20 Straalbloemen geel, zelden tot bruinachtig, soms purper ... 23 20 Bloembodem zonder strooschubben (fig. 1408, 1410, 1411 1412, Omwindselbladen met duidelijk vliezigen rand . . ' 21 ni bloembodem met strooschubben bezet (fig. 1401, 1403) ' 22 " Umwindselbladen in weinige rijen, tamelijk wel evenlang ('fig.'1407) Bladen dubbel- tot dnevoudig-vindeelig, met lijnvormige tot bijna draadvorm.ge slippen MJat r i c ér i a ia windsel bladen m vele rijen, du buitenste korter (fier. 1408 1411) aden ongedeeld of vindeelig of gevind-vindeelig met langwerpig -2 r int 1?ncet'0r"?'f sl,PPl'n ; ■ • ■ Chrysanthem u m 33» v T,en 1'0üd.acht>' vvit « Omwjndselbladen in een rij miTaad7es'bbest;iand! ^üSwoemon'^raakV2-ïj^'g j g^'t^t°i?ruitiadifi^SC''U'>aC''t'^'' Omwindselbladen vr«. Kelkzoom ontbrekend. Straalbloemen geel. PekachtÜ! MtaSi 20 R Plant arroen dubbel"vindeelig («* 1403). Kelkzoom "ontbrekend.' Rl . ® A n t h e ra is (t i n c t ó r i a) 333. 'vormend. "Hoofdjes'groot Kelkzoon' uit «otande schubben bestaand. een kroontje Bladen zeer sterk ingesneden (flg.'l.W,. 'plant vilt'ig.' Bloomhoó'fdjés klóïm "" 30 Kellf?rtrMn -i l , Acbilléa (tomentósa) 7as Kelkzoom niet uit haren gevormd (fig. 1377, 1396, 1407, 1432). 31 Kelkzoom een duidelijke haarkroon vormend . . . . ... 45 31 Bloemen groenachtig. Helmknopjes vrij of bijna vrij (hg. 1377). 3Z Bloemen niet groenachtig. Helmknopjes tot een buis vergroeid. 34 32 Helmknopjes geheel vrij. Planten eenhuizig. Bloemen groenachtig. Vrouwelijke bloemen 1 of 2 bijeen in een gemeenschappelijk, stekelig, tot een schijnvrueht uitgroeiend omwindsel besloten. Mannelijke bloemen talrijk, in hoofdjes 33 Helmknopjes iets vergroeid. Buitenste bloemen vrouwelijk. zonder bloemkroon. Bloemkroon der schyfbloemen zwartachtig groen 1 va 3** 33 Omwindsel der mannelijke bloemen veelbladig, dat der vrouwelijke gesloten, 2-bloemig (fig. 1377). Bladen gaaf of gelobd. 8 Xanthium 314. Omwindsel der mannelijke bloemen veeldeelig, dat der vrouwelijke komvormig, 1-bloemig. Bladen dubbel-vindeelig. Ambrosia 313. 34 Hoofdjes alle 'uit meer dan één bloem bestaand 35 Hoofdies alle slechts uit één tweeslachtige bloem bestaand, tot een bolronde bloeiw(jze vereenigd. Helmknopjes blauw. Bloemkronen wit . . EchinopsJJ*. 35 Hoofdjes in schermvormige trossen, in pluimen of trossen (hg. 1396, 1407) • • • ••••,,• ' 07 Hoofdjes alleenstaand aan den top des stengels ot der takken . ó' 3G Hoofdjes pluimvormig of trosvormig, zeer klein (nauwelijks tot 0,0ü5 breedi, bolvormig of eirond (fig. 1396). Bloembodem kaal of dichtbehaard. Vruchten omgekeerd-eiiond. Bloemen geel, roodachtig of bruinachtig • t e m is 1 a 3S3. Hoofdjes in vlakke, schermvormige trossen, half-bolrond (meer dan 0 0Ó5 breed) (fig. 1407). Bloembodem naakt. Bloemen goudgeel. 1 Chrysanthemum 930. 37 Bloembodem kaal. Bloemen geel. Bladen verspreid . . . 38 Bloembodem met strooschubben of borstels bezet. Bladen tegenoverstaand of verspreid • • • • • 38 Bloembodem kegelvormig, hol (fig. 1412). Vruchten iets samen¬ gedrukt, ongesteeld. Bladen dubbel- tot drievoudig-vindeelig. 6 Matricaria ?«». Rlnembodom biina vlak (tig. 1897). Vruchten der randbloemen bladachtig vlak, geX^HoofdJes klein. Bladen vinspletig. Stengel liggend . . Cotula 1*5 39 Omwindselbladen in 1 of 2 rijen (fig. 1379, 1381). Bladen tegen- Omwindselbladen elkaar dakpansgewijze bedekkend (fig. 1397, 1398. 1447,1452) • • • • ; • • " 40 Omwindselbladen in twee rijen, de buitenste afstaand fig. 13811. Kelkzoom uit 2-4 naalden met weerhaken bestaand. Bloembodem vlak Bidens tie. Omwindselbladen in 1 rH, meest 6 ,fig. 1379». Kelkzoom strooschubachtig. Bloembodem kegelvormig. Hoofdjes klem Galinsóga 41 Bladen verspreid * purpo/of0schariakenroo"tVOrmift'eilond' sten8el°m vattend. Straaióloemen meestal ïsrj?™"-"O.** v*asn " ® geslachtloos (6g. 144?',' A.eikzoom u,t ko.te haren beslannd of geheel ontbrekend. 44 °mWindSelbladen sira,end' Hoofdjes vr(J groot.' br^gev^d''" Omwindselbladen groen tti" 1 i1 ;x i 11n/iivi; , , . Ammübium f&M. groen (ng. 13S«.. Hoofdjes klem. Stengel rechtopstaand, vertakt. Buitenste omwindselbladen bladachtio «Mtoii,» . . Santolina 3»S. °fn "°8 brf der). Kroonbuis der mfdde ste Wofn en vr" groot f0-02"0'08 slotte donker oranje oemen diaadvormig. Bloemkroon ten iLenflbllltn Tï ^ekeil>- 'h00«stens scherp-geZaa«drthamUS '*46 Stengelbladen stekehg-getand. Omwindselbladen meest met stiive 4ft R. uD|e PUDt0n> elkaar dakpansgewijze bedekkend «2 4ü Bloembodem zonder strooschubben (fig.13607 ' Tl Bloembodem met strooschubben of borstels bezet ('fig' 1440 1442 «'»-s Bloemhoó^'djes'fn' [ D* ^ bloeme° verschijnend. Bladen ongedeeld ver^nrpirl * • *j * ,,* • * ©tasites 90&. 43 Bla72etbedekkend' de bui,en'ste Ja^thS\oerterar ***»«& B1f?e? tegenoverstaand, althaas de onderste Z n ' • \i , Bladen verspreid ïfio- liifii 'n ' ' / ,l, fuPatónum ïM. 50 Hoofdjes in doorsnede vijfkanti" ffi„ 1'iS.h n • Rhodant!le '»* bladen althans aan den J•a i'RuUeDSte omwindsel- droogvliezig. Bloemkroon geelachtig'*' WOll'g V d? • binnenS,e droóg,li',«igdT™t.o7«l %'*»• '»«V OmÜll"» «Hoor,(s ^=^x»,"xcarj£ s Hoofdjes aan den top van den stengel dicht opeen, door stervormig uitgospieide, witviltige bladen omgeven , . . . LeontopoCium ?««. 52 Planten 2-huizig (fig. 1390). Hoofdjes der mannelijke plant met buisvormige, 5-t,andige bloempjes. Hoofdjes der vrouwelijke plant met draadvormige bloemen. Om windselbladen wit of rose . 53 Planten niet tweehuizig. Tweeslachtige en vrouwelijke bloemen in hetzelfde hoofdje • • • • > • • • ^ 53 Plant met uitloopers. Stengel niet vertakt. Wortelbladen spatelvormig. Antennuria 331. Plant zonder uitloopers. Stengel vertakt. Bladen lijnvormig. Anaplialis 54 Kandstandige vrouwelijke bloemen in verscheiden rijen. Omwindsel- bladen bruinachtig of geelachtig-wit. Bloemkroon geelachtig-wit. Gnaphulium 3to. Kandstandige vrouwelijke bloemen in een ri). of geheel ontbrekend (flg. im Omwindselbladen en bloemkronen geel t»t oranjekleurig. . He 11 c h r > sumfll, 55 Bloemkronen geel of purper • Bloemkronen witachtig of lila (fig- 1367). Randbloemen vrouwelijk. Bladen langwerpig- tot lijn-lancetvormig . . Erigeron ?o». 50 Bloemen purper, alle 2-slachtig Bloemen geel 57 Bladen lijnvormig. Omwindselbladen in weinig rijen dakpansgewijze. L i a t r i s JO 4 Bladen lang-lancetvormig Omwindselbladen dakpansgewijze, beneden aangedrukt, boven met afstaande borstels vernonia ru*. 58 Randbloemen vrouwelijk, 3-tandig. Schijf bloemen 2-slachug, 5- tandig. Bladen lancetvormig tot eirond . . . . I' n u 1 a tli. Bloemen alle 2-slachtig, 5-tandig (fig. 1360). Stengelbladen lijnvormig^ ^ ^ ^. g, ^ 59 Randbloemen meest grooter, trechtervormig, geslachtloos . • 60 Randbloemen niet grooter. Bloemkroon purper - bl 60 Omwindselbladen met een vliezig aanhangsel of met een stekel (hg. 1447). Kelkzoom korter of ontbrekend . . Centauroa 344 ftmwind*Alhladfln ronder vliezig aanhangsel of stekel. Vruchtpluis uit 2 r«en haren bestaand, do buitenste rjj zwart, de binnenste 2è-maal zoo lang^als het vriwhtje. 61 Omwindselbladen aan den top niet haakvormig gekromd (fig. 1442). Haren van de haarkroon afzonderlijk afvallend, met vergroeid. Vruchten samengedrukt Serratula '43. Omwindselbladen aan den top (soms behalve de binnenste) haakvormig gekromd (fig. 1440). Vrucht samengedrukt 4-kantig. Bladen ongedeeld . ... • Lappa »■<*. 62 Bloemkroon geel tot witachtig, niet puiper 63 Bloemkroon purper Bloemkroon blauwviolet (tig. U33). Omwindselbladen ingesneden, in de insnijding met een stekelpunt, lederachtig, aan den voet vleezig. Bloembodem vleezig. van de haarkroon gevind 'c ' . .. . 63 Binnenste omwindselbladen stralend, geelachtig of wit, vliezig, de buitenste bladachtig (fig. 1441). Haren der haarkroon gevind, bebaard ^ t0t strooschubachtige blaadjes vergroeid. Vruchten Binnenste en buitenste omwindselbladen bladachtig, bleek'ffig*1429)' Kelkzoom uit gevinde haren bestaand. Bloemkroon bleXgeel. t>- Cirsium (oleraceum) ^itkK)^n?t^re&d''>'blat}achti?n Hanrfhi"^611' b5Ite?8te in ee» enkelvoudigen doorn de andere. KXoom in ^'((^ rt« KÏÏfn • onvruchtbaar, kleiner dan langborstelig , r« -"otelvormig de midM 04 Bloembodem diep gegroefd, vleezig. de randen der «roeven'franif iü u j ruchten bgna vierkant . . . . Ononórdon «i 65 B?d!T T DIf. dleP Seëroefd, borstelig (fig. 1427, 14-371. . 65 met" bladachtiff ' T°0t 'f8' A434^ [iuiteDSte omwindselbladen met bladachtige aanhangsels. Haren der haarkroon «etand Helm draden vergroeid. Bloemkroon purper . . Silybum ^»" fi(i u n ,Dle , wit gevlekt. Helmdraden vrij. . . . 'y 66' > ai en der haarkroon enkelvoudig, getand (fig. 1437). Haren der haarkroon gevind (fig 1427. Carduus 939. 6. Kelkzoom „ie, „i, *£ korte, ^ "„"«ijt vormige ïand aanwezig of onduidelijk ifig. 1453 1454 1455) g8 68 Omwindselbladen kruidachtig, groen.' In ZZtfaalrml0 * binnenste bestaand. Bloemkroon meest blauw * 8ChUbbetJes 70 ^fitiS64 bCbladerd Omwind^bl^l^ïaX samenneigend. Kelkzoom duidelijk. Vrucht 10-ribbig Stengel geheel beboerd (fig. 1453). OmwindselbideVs-lS' naTn lechtopstaand. Kelkzoom onduidelijk. Vrucht 20-rib big. 71 Haren der haarkroon (ten minste ten deele) vedei^rmiWd &i 'mei HaÏÏTtjet VT2i6D) 1456- 1459, 1463, 1465). ( 72 12 Blad./i, ^'oTlroM "d'r'or",i« <6«' '««■ "71,1476). 78 Bladen aan den stengel verdeeld ! .' ^ t°°üm ton™. v..l,pletig., TOrm^d6 tóJ.teL.Jt«"«rtBenud. Bloemkroon de, uitenste bloemen van onderen grgsblauw gestreept. T h r i n c i a té9. Kelkzoom van alle bloemen uit haren bestaand (fig. 1457, 146/, 1465) . • • • • • • • 74 74 Bloembodem met kleine, smalle schutblaadjes (strooschubbenj bezet (fim VUUVIVU II ll> llllg, UIUÜlil kroon goudgeel. 0,07-0,22. 2J.. Maart—Mei. Op vochtige klei, op bouwland, aan dijken. Algemeen. Hoeven. Paardevott. Stinkblad. Hoosblad. Huidsblad. Tabak. Klein hoefblad. T. Farfara L. 5. Petasites Trn. Groot Hoefblad. 1 Bladen rondachtig-hartvormig, van onderen dun grijs wollig of dunviltig 2 Bladen driehoekig-hartvormig, van onderen dicht en byna sneeuwwit viltig. Bloemkronen roodachtig-wit. St^jl der 2-slachtige bloemen diep. 2-spletig. met lange, Ujnlancotvormigc stempels. Lobben van den bladvoet uit elkaar tredend, gaaf of bjjna 2-lobbig. 0.15-0.J30. 2J.. April, Mei. Sierplant uit do Alpen, verwilderd (Endegeest). öiitjuuwwju uoeiuiau. • __ . „ . + F. niveas Baarog. l lS- 13o°- Pe,asl,es officinalis. o i ii.i j i « blad'i. na den bloeitijd;'. h bloem- - Uloemkionen, schutbladen en stengel- hoofdje; c bloem; d stampei-: e stijl schubben bruinachtig of roodachtig en stempels, (fig. 1359). Stijl der tweeslachtige bloemen aan den top niet 2spletig, met korte, eironde stempels. Bladen tot op de beide takken der zijnerven ingesneden, vaak meer dan 0,30 breed. Wortelstok aan de einden der leden knolvormig verdikt. 0,15-0 45. 2}.. Maart, April. Aan slootkanten, op moerassige plaatsen. Vrij algemeen. Paddebladen. Groot hoefblad. P. officinalis Mnch. Bloemkroon, ook schutbladen en stengolbladen- bleek ot' geelachtig-wit. Styi der tweeslachtige bloemen aan den top 2-spletig, met lange 1 |jn-lancetvormige stempels. Takken der ztynerven der bladen door bladmdes omgeven. Wortelstok niet verdikt. 0,07-0,.'#). April. Sierplant uit de Alpen, ook verwilderd. (Amersfoort, Schalkwijk , Overveen, Leiderdorp) Wit hoefblad. p. albus Gaertn. 6. A'ster L. Aster. Kruiden met rechtopstaanden, meest vertakten stengel en ongedeelde HKl'KELS, Gtïll. Flora, 4de druk. 45 l ig. 1350. Petasites officinalis. a bladv. na den bloeit^;* b bloemhoofdje: c bloem; d stamper: e stijl en stempels. bladen. Bloemhoofdjes met lange, verschillend gekleurde (meest blauw- of' lila-kleurige) straal- en gele schjjfbloemen 1 1 Bladen zonder hartvormige!) voet. Vrucht meestal samengedrukt. Straalbloemen lila, blauw, soms wit 2 Bladen (vooral de onder.«te) langgesteeld met hartvormige» voet. Vrucht nauwelijks of weinig samengedrukt, geribd. Straalbloemen t>-8, wi'„ Om windsel li laden stomp. 0,HO-1,20. Juli—Septr. Sierplant uit N. Amerika, ook wel verwilderd (Doetinchem). Tuilaster, t i. corymbósus Alt. 2 Straalbloemen vrouwelijk, soms ontbrekend 3 Straalbloemen geslachtloos, vaak ontbrekend. Bladen met ingestoken puntjes. Vrucht behaard 4 Fig. 1360. Aster Linosyris. Fig. 1861. Aster Tripolium. o omwindsel en bloembodem, bO b in doorsnede: c bloem; tl meeldraden en st()l; e styi afzonderlijk; f vrucht» 3 Bladen vleezig, kaal. Plant, nadat de vrucht rijp is, afstervend, kaal. Haren der haarkroon zacht. (Tripólium.) Stengel meest rechtopstaand, naar boven vertakt. Bladen ljjn-laacetvormig, drienervig, gaafrandig, de wortelstandige langgesteeld, elliptisch tot lancetvormig, van voron breeder, iets gezaagd. Omwindselbladen aangedrukt, lancetvormig, stomp (fig. 1361), dc binnenste langer. Straalbloemen blauw-lila (soms zonder straalbloemen en dan 0,070,30 hoog). 0,07-0,90. ©©• Juli—Septr. Op zilte gronden. Algemeen. (T. vulgare N. ab K.). Zeeaster. Zulte. A- Tripólium L. Bladen niet vleezig. Plant overblijvend. Haren der haarkroon min 4 Stengel iets ruw", recbtöpntóand, naBf boven metrr~^^|®°erd.°eBladen6iets ruw, spfts'f aangedrukt. Lint der lila ^u^n^ang a'8 h6t °m* 'D ^ ' 0,30-0,60. 2).. Augs., Septr. SlerPlant ult Z' s c'h e r p e a 91 e r. f A. acer L. Stengel rechtopstaand, niet, v®^Vónn?g aan weersz U de n'vers ma ld, kaal. Hoofdjes •' 0l'llmofdJe.11>Bfa van voren: c .scli^tbloem, b(j 'f zonder bloemkroon: e straal bloem: f vrucht, b\j g in doorsnede. Bladen langwerpig tot lijn-langwerpig, gaafrandig. Straalbloemen rood- of blauwachtig, bijna dubbel zoo lang als het omwindsel rfi io67. Hoofdjes vrij groot, in trossen of schermvorraige pluimen. Takken meest met 1 hoofdje. Omwindselbladen aangedrukt, de buitenste kruidachtig, behaard Haarkroon wit of (E serótinus Weihe) roodachtig. 0,15-0,30. ©O en 4. Jun.-Septr. Op dezelfde plaatsen als de vorige. Vrij algemeen. 1 1 Scherpe fi]n straal. E. acer L. Bovenste bladen amBl-iynvomiK. onde^te Ungwen^^^ bloemen draadvomng. Ovengens tT?adf y ns t r a a 1 - E llnitóllus Wllld. 5 Stengels weinig vertakt, lot aan den top beb'®{J^ en ïïtó ZStf^JStiSSX li,/of t vormig of omgekeerd-eirond. • ^ . .Li'jpn ïiinvormitf viltig. Straalbloemen lang™ Irpigdancetvormig of eirond 0™^^ Bu den «tffi °' : . F ra a^e f(| nstraa 1. f E. pulchéUas Mcl,x. 10. Solidago L.. Guldenroede. Heidensch wonderkruid. 1 W„nMi«s in rechtopstaande, naar alle kanten gekeerde trossen (fig. 1368). Omwindsel omstreeks 0,006 lang. Straalbloemen langer dan het om windsel, lijnvormig-langwerpig, goudgeel, zelden geelwit. Onderste bladen elliptisch of langwerpig, met gevleugelden steel, gezaagd, de bovenste lancetvormig, bijna zittend en gaafrandig. 0,lo0,90. 4 Juli—Herfst. In boschachtige streken. Vrij algemeen. Guldenroede. S. Virga auréa L. Hoofdjes in pluimvormige of scherrnvormige trossen klein. Omwindsel 0,002-0,004 lang 2 0 Steneei kortbehaard. Bladen langworpig-Iancelvormig tot lancetvorinig. toegespitst, «clierpgezaagd, behaard of kaal. de bovenste gaafrandig. Straalbloemen 9 -lö. nauwelijks langei dan het omwindsel 'fig- 13BU). Lint der straalbloemen /eer kort, omstreeks zoo lang als de sch(jfbloemen. o'«j.lV 4- Augs.-Octr. Sierplant uit Noord-AineriKa, «en pam ......... verwilderd. (S. arcuata Tausdi.) Kanadeesclie guldenroede. -j- S. canadênsis L. Stengel beneden kaal. naar boven, evenals de bloemstelen, kortbehaard , iets glanzend. Bladen lancetvormig, toegespitst, scherpcf/aaed. kaal of met behaarden Fig. 13t>3. Solidago Virga aurea. a bloemhoofdje; b een straal- en een schUt'bloem op den bloembodem. rand. Straalbloemen 7-14, ooven Fi im het omwindsel mtHtekend O^t Noord.Amerika. 1,60. v^r. o f Late guldenroede, f S. serotina I* I • 11. Buphthalmum L. 1 Bladen dubbel-gezaagd-getaud,liartvormig-eirond, gesteeld.de bovenste eirond zittend met liartvormigen of afgeronden voet ifig. 1370). Boordjes groot (0 07 breed). Omwind' selbladeneirond, toegespitst. Bloemkroon goudgeel. 0,90-1,50. zi. Juli, Augs. Sierolant uit Oost-Europa, een enkele maal verwilderd (Leiden). (Telékia speciosa Baumg.) Koeien oog. t B. speuiósimi Sohreli. 12. I'nula L. Alant. Overblijvende planten met verspreide , niet ingesneden bladen en hallbolvormige omwindsels, gele straal- en schijfbloewen. Straalbloemen zeer talrijk, smal, zelden onduidelijk 1 1 Straalbloemen lintvormig (fig. 1373), hooggeel 2 Fig. 1370. Buphthalmum speciosum. a straalbloem; b schijfhloom : c buis der helmknopjes; d schutblaadje. Fig. 13i3. Inula britannica. Straalbloemen bijna buisvormig (fig. 13716), driespletig, even lang als het omwindsel. vnodnrhticr. # i n- Omwindselbladen aan den top afstaand. Stengel dunviltig. Bladen langwerpig-cirond tot lancetvormig, van onderen viltig, de bovenste met versmalden voet zittend (fig. 1371a). Hoofdjes klein, in scbermvormige trossen. Schijfbloemen lichtbruin. 0,300 90 21. Juli—Octr. Op droge, zonnige plaatsen. Vrg zeldzaam. (I. Conyza D. C.) . . Donderkruid. I. vulgaris Trevisan 2 Althans de bovenste bladen stengelomvattend • 3 Bladen aan den voet versmald, zittend, donzig, klierachtiggetand. Omwindselbladen zwartachtig ruw behaard. Stengel afstaand en zacht kort behaald, met 1 hoofdje. Bloemen geel. 0,00-0,60. "4 Juli, Augs. Sierplant uit den a Rinnpnsto omwindselbladen aan den top breeder, spatelvormig. de buitenste eiiond, bladaebtig (lig. Hooldjes in K-herrn- vormige pluimen, groot <0,0t>-0,u7 breed). Bladen groot, on pel uk cetand, van onderen viltig, de stengelstandige hartvormjg-eirond, toegespitst, stengelomvattend. Wortelstok knolvormig. Bloemkroon hooggeel. 0,90-1,50. Juli, Augs. Gekweekt en soms verwilderd (Amsterdam, Noordwyk, Zeeuwsch-Vlaanderen). A 1 a 11 l. y l. ntieuiuiu u. Buitenste omwindselbladen lijn-priemvormig, de binnenste toegespitst- lancet- ot lijnvormig (ng. Stengel wollig. Hoofdjes tamelijk groot. Bladen lancetvormig, gaafrandig of iets getand, van onderen wollig, de onderste in den bladsteel versmald, de bovenste met hartvormigen voet stengelomvattend, behaard. Bloemkroon geel. 0,15-0,90. 2].. Juli—Septr. Aan de oevers van beken en rivieren en op vochtigen grasgrond. Vrij algemeen. Kngelsche alant. I britannicaL. 13. Pulicaria Gaertn. Vlooienkruid. Kruiden met rechtopstaandeu, vertakten stengel, verspreide, spitse, gaafrandige , langwerpig-lancetvorniige , wollige bladen. lijnvormige omwind¬ selblaadjes en gele bloemen . . 1 Fjg 1;j74 puucarja vulgaris. 1 Hoofdjes klein 1374). Straal- « omwindsel en bloembodem in door- bloemen rechtopstaand, nauwelijks »"<*»• b> e' ^'oempjes; e, f vruchtjes, langer dan het omwindsel Onderste bladen kortgesteeld, de bovenste zittend, met afgeronden voet. Stengel naar boven dichtbehaard. Bloemkroon dooiergeel. 0,07-0,30. 0. Juli—Septr. In zandige streken, op vochtige, grazige plaatsen. Zeer zeldzaam. (Inula pulicaria L.) . . Vlooienkruid. P. vulgaris Gaertn. Hoofdjes vrij groot. Straalbloemen uitgespreid, veel langer dan bet omwindsel. Bladen met hartvormigen voet stengelomvattend, Fit* 1:174. Pulicaria vuleraris. omwindsel en bloembodem in door- van onderen griisviltig (fis. 1375a). Stengel naar boven wollicr- viltig. Bloemkroon dooiergeel. 0,60-0,90. 2J.. Juli—Septr. Langs slooten en wegen en in de duinen, op vochtige plaatsen. Vrjj algemeen. (Inula dysentérica L.) H e e 1 b 1 a a d j e s. P. dysentérica Gartn. Lijkt op Inula britannica, doch heeft kleinere hoofdjes en kortere straalbloemen. u o~.. n « u i j _ i*. i^aiuia vdv. u iX 11 i i a. 1 Stengel onberijpt. Bladen meest 5-tallig gevind, met eironde, toegespitste, gezaagde blaadjes. Randbloemen met stampers. Wortel met langwerpige knollen. Straalbloemen wit, rose, purper, rood, violet, zeldzaam lichtgeel, in de gevulde bloemen meest onvruchtbaar. 1,00-1,80. 2J-. Augs.—Octr. Sierplant uit Mexico. (Georgina variabilis Willd.) Verschillend gekleurde dahlia . . . . -j- D. variabilis Desf. 1^1 1377. Xanthium strumarium. a onvruchtbare bloem; b twee vruchtFig. 187-"). Pulicaria dysenterica. bare vrouwelijke bloemen; c stamper. 15. Si'lphium L. I Stengel vierkant, kaal, groen. Bladen breed eirond-lancetvormig, verwijderd getand, de bovenste aan den voet met elkaar vergroeid. Omwindselbladen eirond, stomi», gewimperd, de buitenste uitstaand. Straalbloemen 15-25, geel. 2,00-3,00. 21. JuliÜctr. Sierplant uit N.-Amerika f s. perfoliatnm L. 16. Xénthium Trn. Stekelnoot. Klitte, xxi. Kenhuizige kruiden met rechtopstaanden. vertakten stengel, verspreide, gesteelde binden en groenachtige bloemtrossen. De manneljjke bloemen staan in hoofdjes, ile vrouweliike ziin nllpi>n. staand, door een vergroeid omwindsel omgeven, dat na den bloeitjjd hard wordt 1 . X Stengel zonder stekels (fig. 1877). Bladen niet viltie ... 2 Stengel aan den voet der bladstelen met 1 of 2 sterke, driedeelige, * 137tï. gele stekels (fig. 1376). Bladen aan den voet wigvormig, meest 3-Iobbig, met 1 J ,„n nnrtBrBii witviltie Vruchten tusschen de dunne stekels «r Kntwiik den Bosch Amsterdam, St.-Piotersberg. , t KatwuK, aen bosui, Gedoomde stekelnoot. X. spinosum L. vormig gekromde, gele stekels bezet, aaanusscnen koil- «'• »»««■• Xeh^Fd Bloemkroon groenachtig. Plant grijsgroen. 0,15-1,20. ©. Juli—Herfst. Aan ruigten, op me^thoopen enz. Deventer, Dordiecht, den Bosch, Maastricht .Kampen ,V,. «recht ^ ^ x strQm. rlam L RlndAn niet afeeronden of wigvormige» voet, 3-5-lobbig inef getande lobben. Vruchtomhulsels langwerpig, tamelijk dicht met gebogen, aan den top biiui cirkelvormig ingerolde stekels bezet, daartusschen klierachtig en styfbehaai ™(fig- 1878.. 0,30-0,60. ©. Augs . Septr. Aangevoerd. meren in ZoU^boqc. Dj«ent»r. # ,» « 01. x. maeroctrpum D. C. Fig. 1378". Ambrosia artemisiaefolia. Fig. 137!). Galin.oga parviflora. « vruchti " Ssfned" h°,ii!0Dtale 1SSÏÏ?T; «same:t ha—; 17. Ambrosia Tm. Ambrosia. 1 Stengel gestreept-gegroefd, zachtbehaard (fig. 1378'"). Bladen dnbbelvinspletisr, de bovenste enkel-vinspletig. Bladslippen meest lancetvorroiff, spits. Mannelijke trosten 3 bjjeen, eindstandig. \ .ouwelijke hoofdjes 1—3 bijeen, okselstandig. 0,20-1,00. ©. Septr., Octr. Aangevoerd, Zeldzaam. Uit Noord-Amerika. AlseraambroHia. A. artemisiaefolia L. Stengel stekelharig of byna glad. Bladen 3-nervig, diep 3-51obbig, de bovenste soms ovaal en niet ingesneden. Bladlobben iancetvormig of ovaal, scherp gezaagd, spits of toegespitst. Onvruchtbare hoofdjes in trossen, met komvormige, 3-ribbige omwindselbladen. Vruchtbare hoofdjes in de oksels der bovenste schutbladacbtige bladen opeengehoopt. 0,30-1,70. ©. Augs , Septr. Uit N.-Amerika aangevoerd. Groenhoven by Leidon, Middelburg, Vlaariiingen, Amsterdam. Driedeelige ambrosia. A. tritlda L. 18. Galinsóga R. et Pav. 1 Stengel sterk vertakt (fig. 1370). Bladen tegenoverstaand, eirond, getand, de bovenste langwerpiglancetvormig Hoofdjes klein. Straalbloemen meest 5, kort, soms ontbrekend, wit. Scli(jfbloemen geel. 0,300,45. • . Juni—Herfst. Vooral in aardappelakkers gevonden. Harderwijk, Amsterdam, Vollenhoven, Vorden, Wageningen. Knopkruid. G. parvlflóra Cav. 10. Madia Mol. 1 Plant dicht- en kleverig-behaard. Stengel rechtopstaand, diclit-bebladerd. Bladen Iancetvormig, gaafrandig, half-stongelomvattend. Hoofdjes vrjj klein, in trossen. Bloemkroon lichtgeel. 0,30-0,45. ©. Juli, Augs. Afkomstig uit Chili. Soms gokweekt en verwilderd (Arnhem) Madia. -j- M. satfva Mol. 20. Madaria D. C. 1 Plant borstelig en klierachtig behaard. Bladen lijn-lancetvormig. Hoofdjes bolrond, tot trossen vereenigd. Straalbloemen geel, aan den voet bruin gevlekt. 1,30-2,00. ©. Juli-Septr. Sierplant uit Californiê -}- n. élegans D. C. 21. Helénium L. 1 Bladon iots dik, gaafrandig, langwerpig-lancetvormig of de onderste spatelvormig. Bloembodem half-bolrond. Bloemen goudgeel. 0,50-1,00. 2J.. Mei, Juni. Sierplant uit N.-Amerika f H. Hoopésii Grav. 22. Tagétes Trn. Afrikanen. Fluweeltjes. I Stongel met afstaande takken. Bladen verspreid, zittend, oneven govind. Blaadjes Htn Iancetvormig, naar den bladvoet kleiner. Bloemstelen onder het hoofdje weinig verdikt. Omwindsel rondachtig. Blormkroon oranje tot bruinachtig, onaangonaam riekend. 0,30-0,80. 0. Augs.-Herfst. Sierplant uit Mexico. Tulitanen. Uitgespreide afrikanen, f T. piitula L. Stengel rechtopstaand, vertakt. Blaadjes Iancetvormig. Bloemstelen onder het hoofdjo knotsvormig verdikt Hoofdjes grooter. Omwindsol iets kantig. Bloemkroon dooiergeel. Overigens als de vorige soort. 0,H0-1,0o. 0. Augs.-Herfst Sierplant uit Mexico Rechtopstaande afrikanen, f T. eréeta h. 23. Bidens Trn. Tandzaad. Eenjarige kruiden met vertakten stengel, tegenoverstaande bladen, eind- en okselstandige, gesteelde bloemhoofdjes van gele, donker- bloedroode of' purperkleurige bloemen 1 1 Straalbloemen geel, geelbruin of ontbrekend 2 Straal- en sch(jfbloemen donker bloedrood of fluweelachtigpurper. Vruchten met 2-4 rugwaarts behaardo borstels. Bladen vindeelig met ruitvormig eironde slippen. Hoofdjes op lange, roodachtige, okselstandige stelen. 0,30-0,60. 0. Juli-Octr. Sierplant uit Mexico. (Cosmos atrosanguineus Voss.l. f B. atrosangtuneus Ortgies. 2 Hoofdjes rechtopstaand (fig. 1380). Bladen in een korten, gevleugelden steel versmald, meest 3-(7)-deelig, zelden ongedeeld. Bladslippen met grove, meest rechte zaagtanden. Hoofdjes even boot» als of hooger dan breed, soms armbloemig. Straalbloemen bijna steeds ontbrekend. Vruchten met 2-3 naalden, tamelijk vlak samengedrukt, naar den voet weinig versmald. Buitenste omwindselbladen 5-8 , kort borstelvormig gewimperd. Strooschubben lijnvormig-langwerpig, even lang als do vruchten zonder de naalden. Bloemkroon grijs-roodbruin Plant donkergroen. 0,15-0,90. ©. Juli—Septr. Aan waterkanten en op moerassige plaatsen. Vrij algemeen. Klissen. Driedeelig tandzaad. B. tripartltus L. Ft" 1880. Bidens tripartitus. Hg- 1WI- Bmens cernuus. ,, n bloamhoofd.ie van achteren; b straal- " ' bloem; c scl^f bloem; d meeldiaden en styi; e vruchtje. Hoofdjes knikkend, meest met goudgele straalbloemen. Buitenste omwindselbladen meest -5-8, aan den voet gewimperd (fig. 1381). Omwinds-elbladen met vliezigen rand, bruinachtig. Strooschubben omstreeks even lang als of langer dan de vruchten met de 4 naalden. Vruchten niet vlak gedrukt, naar den voet sterk versmald Bladen zittend, aan den voet iets vergroeid, ongedeeld, lancetvormig, gezaagd. Plant geelgroen, naar boven verspreid kortbehaard. 0,15-0,90. ©. Juli-Octr. Vindplaatsen als de vorige. Vrjj algemeen. Knikkend tandzaad. B. cernuus L. Kig. 1382. Helianthus annuus. Fig. l:W3. Rudbeckia Iaciniata. « bloeiulioofdje: h deel eoner straalbloem: a hloemhooldie. <■ 8cht)fbIoem; tl meeldraad: e, f st(jl: !r : • t d! Dr-«mmóndU Cn. 27. Zinnia L. 1 Strooschubben toegespitst on aan den top kamvormig gezaagd , ntet gaafra" hart vorm iff-eirond of rondachtig-ovaal, stengelomvattend. Stelen dei nooiajes cynn drisch, langer dan het blad. Straalbloemkronen omgekeerd-eirond, b*jna rond, wit, geel, purper, 111a 01 scnanaKeiuuuu. uiuo».hoofdjes groot, eindelings, alleenstaand. Vrucht door 2 ongelijke borstels gekroond. 0,30-1,00. O- Juli—Octr. Sierplant uit Mexico. Zinnia, f Z. éle^ans Jacq. Strooschubben spits of stomp, gaafrandig. Bladen eirond-lancetvormig, behaard, b eien der hoofdjes boven dikker. Schijf bloemen gooi tot bruin. Straalbloemen 7-11, oranje. Strooschubben oranje. 0,30-0,50. O- Juli — Novr. Sierplant uit Mexico. + 'l. Haageana Regel. 28. Echinacea Mnch. 1 Stengel glad. Bladen kaal, de onderste eirond de bovenste lancetvormig. Straalbloemen lang neerhangend, purper. Bloembodem gewelfd met donkergroene schijf bloemen. 1,00-2,00. 2^. Juli-Septr. Sierplant uit N. Amerika . . . t E. pnrpiirea Mnch. 29. Filago Tm. Vil'tkruid. Kleine, eenjarige, viltige kruiden met vertakten stengel, zittende. dicht opeengehoopte, spitse bladen en kleine, meestal opeengeooop™^ .- ]m germanica. hoofdjes met gele bloemen (straal- a bloegnlkluwerl. /, een hoofdje; erf bloemen nauwelyks waarneem uaar, tweosiac(,tige bloemen; < vrouwelijke zeer smal) ^ bloem met strooschub, bij / beide los 1 Omwindselblaadjes met lange, haar- van elkaar. achtige punt, tijdens den vruchttijd rechtopstaand (hg. ld»4). Hoofdjes in kluwenB van 10-30 . , Omwindselbladen stomp (Hg. 1385, 1386), tijdens den vruchttrjd stervormig uitgespreid. Hoofdjes in hoopjes van 2-7 bijeen . 3 2 Takken rechtopstaand (fig. 1384). Bladen aan den voet niet versmald. Hoofdjes in kluwens van 15-30. Plant wollig viltig. Bladen lancetvormig. Hoofdjes gaffelstandig, zittend of eindstandig, gesteeld. Omwindselbladen langwerpig-laneetvormig, gekield. 0,10-0,30. ©. Juli —Septr. Aan dijken, wegen, op bouwlanden. Vrij zeldzaam. D u i t s c h v i 11 k r u i d. F. germanica L. Vormen: =t. 1 u t é s c e n s J o r d. (F. apiculata Sm.). Stengel meest van den voet af gaffelvormig vertakt. Takken rechtopstaand. Bladen afstaand. Bloeiwijzen met 15-30 hoofdjes. Plant geelgroen , zelden wilachtig-groen, viltig. Toppen der omwindselbladen rood. ,5. v i r é s c e n s W i r t g. Plant bijna kaal, grasgroen. y. canéscensJord. Stengel naar boven gaffelvormig vertakt. Takken rechtopstaand. Bladen opgericht of aangedrukt. Bloeiwijzen met 10-15 hoofdjes. Plant witviltig. Toppen der binnenste kale omwindselblaadjes geelachtig. Takken afstaand. Stengel aan den voet vertakt, rechtopstaand. Bladen iets afstaand, aan don voet versmald, langwerpig-spatelvornrig. Hoofdjes in kluwens van 10-15, waarboven de bladen, in wier oksels zj) staan, uitsteken. Toppen der omwindselbladen geel. 0,10-0,80. ©. Juli, Augs. Aan akkers, dj)kon, wegen. Arnhem, Nijmegen, Vianen, Rosmalen, IIook, Sittard, Meersen, Montfort, Maasbracht. Spatelv iltkruid. F. sputhulata Prsl. 3 Stengel meest tros- of pluimvormig vertakt. Bladen lijn- of lijn- Jaucetvormig. Kluwens zij- en eindstandig. Hoofdjes rolrond, meest 0,005 lang. Omwindselbladen niet gekield, tot aan den top dicht-wollig (fig. 1385). Bloemkroon geelachtig-wit. 0,15-0,30. Q. Juli—Septr. Op open tin KaKnmr/^an ar» 7onrlrf»*r\n/I vnnrnl lnnrrc rla »«ittJm-on ~ ~ ~ o ~ t>" lööö. Zeer zeldzaam. Akkerviltkruid. F. arvénsis L. Stengel met gaffelvormige takken. Bladen lijn-lancetvormig. Hoofdjes eirond-kegelvormig, 0,002-0,003 lang. Kluwens gaffel-, zij- en eindstandig. Omwindselbladen gekield, de binnenste met droogvliezigen, geelachtigen, glanzigen top (fig. 1386), Bloemkroon geelachtig-wit. 0,025-0,15. Q. Juli—Septr. Op open en bebouwden zandgrond, ook in Fig. ias«. de duinen. Algemeen . . Dwergviltkruid. F. minima Fr. 30. Gnaphalium L. Droogbloem, lioerkruid. Zevenjacirsbloem. Viltige kruiden met verspreide, gaafrandige, kleine bladen en kléine gele, witte of roodachtige bloemhoofd jes, waarvan het omwindsel uit droogvliezige, gekleurde blaadjes bestaat . j 1 1 Hoofdjes in het bovenste deel Tan den stengel in aren of trossen staand (hg. 13ö/«). UmwindsKbladen daKpansgewijze, de buitenste slechts '/3 maal zoolang als het hoofdje (fig. 13876) ........ 2 Hoofdjes tot kluwens opeengehoopt (fig. 1388.1389) 3 2 Hoofdjes meest talrijk, in een verlengde, meest vertakte aar. Bladen alle even lang of de boveDSte langzamerhand kleiner wordend, meest 1-nervig, van boven kaal wordend (fig. 1387A). Bloemkroon meest geelachtig-wit. 0.30 0.45. 1}.. Juli—Septr. A„ 1 .1 »nn/1 rtC V 1*11 nlrfOmPO»l VJJ uco^uauutvutu VI uvigiwuv*. ■ -y "-pi"" Boschdroogbloem G. silvatlcum L. Hoofdjes minder talryk, in een verkorte, ineengedrongen, btfna onvertakte aar. Middelste stengelbladen even lang als of nog langer dan de onderste, alle 8-nervig, van boven dunviltig. 0,15-0 30. %. Juli- Septr. Apeldoorn. Noorsche droogbloem. G. iiorvegicum Gunner. . - n • . . i , ni i 3 Stengel van den voet ai ungespreia-venuKi. Diuuen ii|ulangwerpig, met versmalden voet (fig. 13886). Kluwens van hoofdjes bebladeid (fig. 1388a). Omwindselbladen geel- of bruinachtig. Bloemkroon geelachtig-wit. 0.05-0,22. ©. JuDi—Octr. Op vochtige rrrrtnilpn lnncrs slontlfanien. Alsemeen. Moerasdroogbloem. G. uliginósum L. tig. 1388. Stengel meest vertakt, zeldzamer met opstijgende takken (fig. 1389). ■w*P i i IA . 1 J J. J 1 ~ An Diaaen naiiMeDgennuvattcuu, uo uuunsic jou^wj^'g, «v hoogere lijnvormig. Kluwens van hoofdjes zonder bladen. v Omwindsetbladen geeluchtig-wit. Bloemkroon oranje. 0,05 0,30. ©. Juli—Outr. Op vochtige zandgronden, langs slootkanten. Vrjj algemeen. Bleekgele droogbloem. G. liiteo album L. Btj Maastricht is als aangevoerd waargenomen G. undulatum L., de b o» o i f ri n rtróncbloem. te onderscheiden van G. luteo-album , doordat de hoofdies bebladerd zijn, de l.innensie omwindselbladen iets Kig. lifcU. spits zijn en doordat de bladen van boven ruw en groen. van onderen witwollig zijn en langs den rand stekelig behaard z(Jn. 7.\j zltn afloopend langs den stengel. 0,8u-0,8". <7). Augs.. Septr. Van Kaap do Goede IIoop. Bij Apeldoorn is als aangevoerd waargenomen G. purpureus L., de purperen droogbloem Deze plant heeft een onvertaktrn, 0| genchten «tengel of deze is van den voet af vertakt niet opstijgende takken. Bladen spatelvormig ot de hoogste lijnvormig, meest stomp, met stekelpuntie, van onderen wollig, van boven groen, zittend of de lagere in een bladsteel versmald. Hoofdjes in een eindelingschen, soms bebladerden, vaak afgebroken tros of de onderste ver afstaand en asstandig. Oiuwindseiblaadies geelbruin of purper, lancetvormig langwerpig, spits, do Buitenste aan den'voet wollig. Vruchtjes ruw. Vruchtpluisharen aan den voet voreenigd. © en 4. Juli-Septr. Uit Amerika. 31. Antennaria Gaertn. 1 Stengel niet vertakt (fig. 1390). Wortelbladen spatelvormig, de hoogere lijnvormig. Omwindselbladen der mannelyke bloemen nerkEt,s, Ireill. Flora. druk. 4tl meest wit, die der vrouwelijke meest rose. Bloemen wit of roodachtig. 0,07-0,15. 24.. Mei, Juni. Op drogen zand-of heigrond, ook in de duinen. Vrij algemeen. (Gnaphalium dioicum L.) Heiroosje. Rozenkransje. A. dióica Gaertn. 32. Anaphalis D. C. 1 Stengel vertakt. Bladen l(1n- of Iyn-lancetvormig, lang toegespitst. Omwindselbladen sneeuwwit. Bluemkroon geel. 0,80-0,60. 2(.. Juli, Augs. Soms gekweekt, in tuinen en ook verwilderd (Assen). (Anapalis margaritacea R. Br., Gnaphalium margaritaceum L.) . . . Prachtr0ze 11 kransJe. -j- A. mar^aritaceMm L. Fig. 1890. Antennaria dioica. Fig. 1381. Helichrysum arenarium. « bloemhoofdje; b een omwindsel- u deel der bloeiwyze: h een omwindselblaadje: c, <1 mannelijke bloemen. blaadje: c bloem. 33. Leontopódium R. Br. 1 Hoofdtes 5-9, dicht opeengedrongen, door groote eironde, stervormig uitstaande dichtwollige bladen omgeven. 0,10-0,15. 2).. Juli-Septr. Sierplant uit de Alpen. Edelweiss, f l, alpiuum Cass. 34. Helichry sum Gaertn. Stroobloein. 1 Stengel niet vertakt, evenals de bladen wollig viltig (fig. 1391). Onderste bladen langwerpig omgekeerd-eirond, stompachtlg, de bovenste Utn-lancotvormig, spits. Hoofdjes in dichte, sclierravormlge trossen. Omwindselbladen citroengeel, zeldzamer oranje. Bloemkroon oranje. 0,15-0,80. 5(.. Jull-Octr. Kttmegen, Coevorden. Uyssen, Dolden, Oldenzaal, Uenekamp, Lingen, Hersol. (Gnaphalium arenarium L.) Stroobloem. H. arenarium D. C. Stengel naar boven vertakt ovenals de bladen wat ruw. Bladen lancetvormig tot llin-lancetvormig, spits. Hoofdjes groot, alleenstaand aan het eind van den stengel en der takken. Buitpnste omwindselbladen kort, stomp, aan den top bruinachtig, de middelste liet langst, spits, meest goudgeel, zelden witachtig. Bloemkroon geelbruin. 0,60-1,20. O Q. Juli-Herfst. «ïorplant uit Nieuw-Holland. Goudstroobloem. y D' biucteatum willa. 35. Artemisia L. Artomisi a. Kruiden met meestal slanken stengel, meestal gedeelde bladen en kleine bloemhoofdjes van meestal gele bloemen , zonder duidely ken straal. 1 Bloembodem kaal Bloembodem bebaard. Hoofdjes bijna bolrond, knikkend, klein. Bloemkroon lichtgeel. Buitenste omwiudselblaadjes viltig. Bladen zijdeachtig grijsviltig, 2-3-voudig-vindeelig met lang- ^ werpig-lancetvormige, stompe slippen (fig. 1392). Bladslippen aan den voet zonder ooitjes. Stengel rechtopstaand of opstijgend, zeer vertakt. Pluim groot, ^ bebladerd, met afstaande takken. 0.60-1,20. 2]-. -Juli ïïg. 1392. Septr. Op hoogen zandgrond, in de duinen, langs dijken. Vrij algemeen . . AuLtt. Abwt. A1 s e in. A. Absinthium L- ■' Bladen ongedeeld (alleon de eerstverschUnende onaersie n eesi 3-spletigi, lancet- tot ïyn-lancetvormig, stekelpuntig .evenals de stengel kaal. Hoofdjes zeer klein, b\jna bolrond, rechtopstaand. Omwindselbladen haal. Bloemkronen wit. 0,60-1,20. 4- Augs., Septr. Gekweekt. Uit Z.-Europa. , . . Dragon. + A. Dracunculüs L. Bladen, althans de onderste en middelste gedeeld. 3 3 Bloemen alle 2-slachtig (fig. 1393n). Bloemkroon geel. Hoofdjes langwerpig-eirond, viltig (fig. 13934). Bladen sneeuwwit-viltig of ten slotte kaal, 2-3-voudigvindeelig met korte, stompe, lijn-draadvormige slippen. 0,30-0,60. 2|. Septr., Octr. Op zeeklei. Vrij algemeen . . Zeealsem. A. maritima L. Bandbloemen vrouwelijk 4 Bladen aan den voet van den bladsteel zonder oortje taan den voet van den bladsteel aan weerszUden zonder lobbetje). Hoofdje» bijna b Irond, knikkend. Bloemkroon geel. Plant <),»>0-l,_0 hoog. struikachtig. Stengel rechtopstaand. Hoofdjes behaard, klein. Buitenste omwindselbladen langwerpig-lancetvormig, spits, de binnenste stomp. Bladen van onderen grys-behaard, de onderste dubbel-gevind met zeer smal-iynvormige, slippen (lig. 1894), die in wier oksels de hoofdjes staan, driespleiig of ongedeeld, lijnvormig. I>. Septr. Novr. Aangevoerd by Deventer en Beekbergen. (Jok al3 sierplant. r i t r n B n k r u i d. v A. Abrotauum L. Bladen aan den voet van den bladsteel met een oortje .... 5 5 Hoofdjes eirond, rechtopstaand of knikkend. Omwindselbladen kaal, vliezig-gerand, glanzig. Stengels talrijk, de niet-bloeiende liggend, de bloeiende opstijgend, met trosvormige pluimtakken, meest donkerrood. Bladen 2-3-voudig vindeelig, zijdeachtig-grijs, 46* later bijna kaal, met lijnvormige stekelpuntige slippen (fig, i nAr> r*i 1 .1 Diuciuaiuucu ruuu- achtig. 0,30-0,60. 2).—t). Augs.—Herfst. Up drogen zandgrond, ook in de duinen. Zeldzaam. Veldalsem. Wilde [averuit. A. campéstris L. Hoofdjes eirond-langwerpig, klnin r«r»htODStaand Cficr. 139(5). Omwindselbladen ilg- 1395van buiten viltig. Bladen van boven kaal, van onderen witviltig, vindeelig, met lancetvormige slippen (bij de variëteit coarctuta Forsk., dubbel-vinspletig met lijnvormige slippen en diebtopeenstaande hoofdjes, zoo bij Deventer gevonden). Bloemkronen geel of roodbruin. Stengel rechtopstaand, vertakt, meest donkerrood. 0,60-1,20. 2|.. Juli—Septr. Langs i . i i_i i. i wegeu, iu uaauuut, vuuiai Fig. 1396. Artemisia vulgaris. op zandgrond. Vrjj algemeen. « schyf-, h straalbloemen. Krcibbeklootjes. B ij v o e t. A. vulgaris L. A. Tournefortiana Rchb., de pl ui mal som, is by Bennekom en Deventer gevonden. Plant kaal. Stengel rechtopstaand. Onderste bladen vindeelig met scherp gezaagde slippen, de hoogbre 3-deelig. de bovenste ongedeeld. Hoofdjes holrond, rechtopstaand in eene smalle, dichte, bebladerde pluim. 0,50-1,00. 31. Augs.—Octr. Uit Zuid-Rusland. A annua L., do zomeralsem, is aan den Rijnoever b(| Arnhem, Apeldoorn en de Bilt gevonden. Plant kaal. Onderste bladen 2-S-voudie vindeelig met langwerpige tot lijnvormige slippen, de bovenste vindeelig. Hoofdjes bolvormig, knikkend, tot een pluim vereenigd. 0,50-1,50. 0. Uit Zuid-Europa. Augs.—Octr. 3tf. Ammóbium R. Br. 1 Stengel en takken door atloopende bladen gevleugeld, diclit-beliaard. Bladen ïynlancetvormig. de wortelstandige langwerpig-lancetvormig tot bij na spatelvormig, alle van onderen witviltig. Hoofdjes bolvormig, alleenstaand, eindelings, langge-iteeld. Omwindselbladen stralend, wit. Bloemkroon geel. 0,">0-0,80. ^- Juli— Herfst. Sierplant uit Nieuw-Holland. . . Zandbloem. + A. alatnm R. Br. 87. Rhodanthe Lindl. 1 Omwindsolbladen eirond, de middelste aangedrukt, d® binnenste stervormig uitgespreid. Hoofdjes alleenstaand, eindelings, rose, wit, stralend. SchUfbloemen geel. Bladon stengelom vattend, langwerpig, stomp, gaafrandig. 0,30-0,60. 0. Septr.— Deer. Sierplant uit N.-Hollana j- B. Manglésll Llndl. 3K. Cótula L. 1 Stengel liggend, met takken ieder met 1 hoofdje ifig. 13971. Bladen lün-lancetvormig, vinspletig, getand of gelobd. Bloemkroon geel. 0,07-0,10. ©. Juli, Augi. Vroeger b(f Amsterdam gevonden Goudknopje. C. corounplfólla L. 39. Santolina L. 1 Plant grijsviltig iflg. 13931. Stengel met vele rechtopstaande takken. Bladen Hlnvormig, in 4 riten, getand, dik. Hoofdjeslanggesteeld. Bloem- n omwindsel en bloembodem; b schyfbloem, Fig. 1398. Santolina Fig. UOO. by ii tUdens den vruchtt(jd: c straalbloem. Chamaecyparissus. kroon geel. 0,300,60. Juli, Augs. Sierplant uit Zuid-Europa. Dwergduizendblad. -j-S. Chamaecyparissus L. Ook S. pinnata L. (bladen groen, bloemen wit), wordt wel gekweekt. 40. Achilléa L. Duizendblad. Kruiden met rechtopstaanden, aan den top vertakten stengel, verspreide bladen en talrijke kleine, een dichten, schermvormigen tros vormende bloemhoofdjes met witte straal- en gele of bruinachtige schjjt bloemen. 1 1 Bloemen geel. Plant viltig-behaard. Bladen sterk ingesneden (Hg. 1399). 0,10-0,50. 1|.. Mei—Juli. Uit Zuid-Europa. Zutphen, Deventer, Mmuiden, Arnhem. Vil tig duizendblad. A. tnmcntósa L. Bloemen wit, rose of paarsachtig .2 2 Bladen ongedeeld, lgn-lancetvormig, tot het midden klein en dicht, van daar tot den top diep- en verwijderd-gezaagd, evenals de stengel kaal (fig. 1400). Straalbloemen omstreeks 10, haar plaat omstreeks even lang als het half bolvormige omwindsel, wit. Schiifbloemen geelachtig-wit. Hoofdjes circa 0.015 breed. 0,30-0,90. 21. Juli—Septr. Aan waterkanten en op vochtige plaatsen. Algemeen Ook als sierplant met gevulde bloemen. Wilde b er tram. A. Ptarmica L. Bladen 2-3 voudig-vindeelig (Hg. 1401, 1-102) . . . . . .. 3 3 Straalbloemen 4-5, de plaat korter dan het eironde omwindsel. 4 Str.vilbloemen meest 10, de plaat even lang als of langer dan het meest halfbolronde omw?nd«el, wit Bladen t«na kaal. 1-laat. der s.raalbloemcr,vrfl groot MMW. Sliniien der stengelbladen lancetvormig, toegespitst, ingesneden gezaagd. 0,-30-0,80. ïl.Tuil, Augs. Uit de Alpen. Sierplant, verwilderd ,Rhoon). Grootbladduizendblad. -j- A. macrophylla L. 4 Straal bi oemeD nonzontaai-aisiaana, omstreeks half zoo lang als het omwindsel (lig. 1401). Bladen in omtrek lancet- of lijnvormig met kort-lancet- of lijnvormige slippen, evenals de stengel min ot meer bebaard. Bladspil zonder tanden of alleen aan den top iets getand. Straalbloemen wit, zeldzamer rose. Wortelstok met uitloopers. 0,150,45. 4- Juni—Herfst. Langs wegen, dijken en op grasgrond. Algemeen. Duizendtak. Hazengerwe. Hazengras. Hazenkerrel. Hondelclaar. Duizendblad. A Millefólium L. Straalbloemen teruggeslagen, i- of {-maal zoo lang als het omwindsel. Bladen in omtrek langwerpig-eirond, dubbel vindeelig met lijnvormige bijna kamachtigo slippen. (fig. 1402). Bladspü van Fi*« "J>1. nullefolium. liet. midden tot aan den top van liet blad ge- a omwindsel: /> bloemnoofdje: c straaltand Bloemkroon wit ot' geelachtig wit. bloem; d schijf bloem: e bloenihoofdje Wortel-tok zonder uitloopers. 0,15-o,i0. in doorsnede, zonder straalbloemen. Juli-^ptr. Aangevoer . Deventer, Nijmegen, Middelburg Moergestel, Zutphen. Oudenbosch, Rotterdam, Amsterdam, Arnhem. F del duizendblad. A. nóltilis L. 41. A'nthemis L. Eoomsclie kamille. Krniden met 1-3-voudig-yinspletise of vindeelige bladen en witte, zeldzaam gele straal- en gele . zelden witte sebjifbloemen. Bloembodem met ' 1 Strooschubben lijn-priemvormig of zoo zij breeder zijn met een middennerf, die in een stijve stekelpunt uitloopt 2 Strooschubben langwerpig, aan rand en top vliezig, spits of s'?nlPnle'tJi.1puntjes. Bladen teer, in omtrek eirond, alle gesteeld, vindeelig met langwerpige of langwerpig-eironde, stompe, vinspletige slippen en langwerpige, vaak ingesneden gezaagde slipjes en niet gezaagde spil, vaak geelgroen. 0,'to-0,60. ^. Juni—Septr. Niet zelden gekweekt, soms ook met gevulde bloemen, ook vrij zeldzaam verwilderd b(j woningen en in tuinen. (Pyrethrum Parthenium Sm.) Maler. Moederkruid, f C. ParthénlUDi Heruli. ötraaiotoemen geet, wit, rood of bruin, half of geheel gevuld, zie C. indicuni blz. 33i. Bladen ongedeeld, elliptisch of langwerpig (fig. 1409), gekarteld-gezaagd, de bovenste meest geoord. Hoofdjes in een lossen, schermvormigen tros. Bloemkroon geel. 0,60-1,20. ^ Augs.—Octr. In linrnutnirioii trol crplr crcwlr r Tilt". Zuid-Europa. (Tanacetum Balsamita L.) DnloammnrmlrrnlH rig. i*iu. wnrysanuiciuuiu ft een deel van een blad: b omwindsel en bloembodem; c omwindselblaadje: f C. majus Aschs. FiS- 1400. tf, e bloemen: f vruchtje. Bladen vindeelig met langwerpig-lancetvormige, aan de onderste bladen vinspletige, aan de bovenste gezaagde slippen (fig. 1410). Hoofdjes in een dichte, schermvormige pluim. Bloemkroon geel. 0,60-1,20. !(.. Juli—Herfst. Langs wegen en dijken, vooral op hoogen zandgrond. Algetncen. (Tanacetum vulgare L.) Wild wormkruid. Re invaren. Rt ine vaar. Boerenworm kruid. C. vulgare Bernh. 4 Vruchten alle gelijk van vorm. Straalbloemen wit, geel, rood, bruin, rose, zelden ontbrekend 5 Vruchten der straalbloemen anders van vorm dan die der schjjfbloemen. Straalbloemen meest geel 8 5 Kelk ontbrekend of bij de straalbloemen als een oorvormig randje aanwezig b Kelk als een kort oorvormig randje aanwezig. Sierplanten 7 6 Onderste bladen langgesteeJd, rondachlig tot wig-lancetvormig, meest gekarteld-gezaagd of ingesneden, de bovenste zittend, langvverpiglancetvoriuig tot bijna spatelvormig, met st verwijderd grof-gezaagd, aan den voet vaak vinspletig (tig. 1411). Vruchten der straalbloemen meest zonder kelkzoom. Stengel met 1 hoofdje of met weinige takken ieder met 1 hoofdje. 0,30 0,60. 2}.. Mei—Augs. Langs wegen, dijken, in weilanden en in grasland. Algemeen. Gioote madelief. Wambuisknoopen. Wille qamebloem. Margriet. C. L«uranthemum L. Onderste bladen gesteeld, lancetvormig, gezaagd, de overige zittend, lün-lancetvormig, gezaagd. Omwindselbladen naar den top toe vliezig. 0,3(M),60. 2^. Juli, Augs. Sierplant uit de Pvreneeën T ^ maximum D. C. 7 Meesterachtig. Bloemhoofdjes half of geheel gevuld. Bladen eirond, ingesneden tot vinspletig. de bovenste vaak gaafrandig. Hoofdjes tot 0,04* broed, geel, rood, wit of blauw, alleenstaand of tot schermvormige trossen vereemgd. 1,00-1,50. !>. Nov.-Janr. Sierplant uit China en Japan. Chrysanthemum, t C. indicom Cass. Kruidachtig. Bladen vindeelig, met ingesneden of vinspletige slippen, de onderste gesteeld Hoofdjes groot, alleenstaand, eindelings. Straalbloemen rose of wit. 0,300,60. 2L. Juni, Juli. Sierplant uit den Kausasus en Perzië, ook gevuld. •|* C. ruseum Web. et Mohr. Fig. 1411. Chrysanthemum Leucanthemum. Fig. 1412. Chrysanthemum segetum. h vrucht, by b horizontale doorsnede van deze. 8 Bladen langwerpig-omgekeerd-eirond tot lancetvormig, de onderste steelachtig-versmald, vaak bijna vinspletig, met gezaagde slippen, de bovenste grof-gezaagd, naar voren breeder, vaak 3-spletig, (fig. 1412). Straalbloemen dooiergeel, zelden ontbrekend. 0,30-0,60. ©. Juni—Herfst. Op zandig bouwland. Vrjj algemeen. Goudsbloem. Wilde goudsbloem. Gele ganzebloem. C. ségetum L. Bladen dubbel-vindeelig met laucotvormige, vaak ingesneden gezaagdo slippen, de onderste gesteeld, de bovenste met oortjes vormenden voet halfstengelomvattend. Stelen der hoofdjes weinig verdikt. Straalbloemen geel. zolden wit of ontbrekend. 0,30-0,60. ©. Juli—Herfst. Sierplant uit Z.-Europa, vaak met gevulde bloemen, ook verwilderd. (Veenklooster, Vogelenzang». Gekroonde ganzeb'.oom. f C. coronarium L. 44. ï'va L. 1 Hoofdjes klein, tot trossen en deze tot pluimen vereenigd. Straalbloemen •>, zonder bloemkroon. Schyfblopmen groen. Bladen dik, ruw-behaard, gezaagd. de bovenste langwerpig-Iancetvormig, de onderste b(jna driehoekig-eirond. Bloemen groenachtiggeel. 1,20-2,40. O- Augs.—Octr. Uit Xoord-Atnerika. Vlissingen, Apeldoorn, Amsterdam. Aangevoerd Iva. I. xanthiifólia Nmt. 45. Dorónicum Trn. 1 Wortelstok met onderaardsche, verlengde uitloopers (fig. 1413). vvorteistanaige olaaen ianggesteeia, diep hartvormig-eirond, de middelste met geoorden voet zittend, de bovenste hartvormig-stengelomvattend. Bloembodem behaard. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,90. 1).. Juni. In bosschen. Vrij zeldzaam. Misschien oorspronkelijk verwilderd. Voorjaarszonnebloem. D. Pardalianches L. Wortelstok zondor uitloopers. Onderste bladen gesteeld, diep hartvormig, de bovenste zittend met afgoknotten of ronden voet. Hoofdjes talrijk, geel. 1,00-1,30. 2J.. Mei. Sierplant uit Perziö. t D. macrophy'llam Fisch. 46. A'rnica L. 1 Stengel niet of weinig vertakt, met l-(3) hoofdjes (fig. 1414). Bladen tegenoverstaand, zittend , de wor~ 1 ] i ) , Fig. 14)3. Doronicum Pardalianches. Stengelstandige langwerpig tot lan* n omwindsel: h bloemhoofdje; c straaleetvormiif. Hoofdjes groot. Bloe- bloe,n • de buis van deze ver- r, n.in * c t • groot en opengelegd; e schi|fbloem: men oranje. 0,22-0,45. 2J.. Juni, / vruchtbodem: g vruchtje der schyfJuli. Op hooge, veenachtige hei- bloem, li der randbloem. develden. Vrij algemeen. [Volverlei. Val kruid. A. montana L. 47. Senécio Trn. K r u i s k r u i d. Kruiden niet verspreide bladen, rolrond of klokvormig, i rjjigomwind- sel met meest kleine, sehubvormige schutblaadjes er onder en gele of violette straal- en gele schijf bloemen, soms alleen schijf bloemen. ^ 1 Straalbloemen geel 2 Straalbloemen violet of licbtpurper. Plant witwollig. Stengel met 3-10 hoofdjes, dio 0,03-0.09 breed zijn. Bladen langwerpig-lancetvormig, iets golobd, do onderste g"stueld, de bovenste zittend. 0,30-1,20. 0,ook 3(.. Augs.—Octr. Sierplant uit Z.-Amerika. •f S. pulctaer Hook. et Arn. 2 Hoofdjes zonder buitenomwindsel. Omwindselbladen aan den top niet of nauwelijks gevlekt (fig. 1415). Stengel meest vertakt, vooral boven behaard, dik, hul. Wortelbladen tijdens den bloeitijd afgestorven. Stengelbladen talrijk, lancetvonnig, half-stengelomvattend, de onderste bochtig getand. Hoofdjes opeengedrongen. Omwindselbladen spits. Vruchten kaal. Bloemkroon geel. 0.300,60. © en OO- Mei—Ju''- moerassen en lage veenstreken. Vrij algemeen. (Cineraria palustris L.) ... Wilde andijvie. Moerasand iivie, S. palüster D. C. V'ig. 1-414. Arnica montana. Fig. 1415. Senecio paluster. u bloembodem met straal- oh schijfbloomen; ft vruchtbeginsel met haarkroon i c vruchtje. Hoofdjes met buitenomwindsel. Omwindselbladen aan den top gevlekt ® 3 Bladen bochtig-vinspletig tot vindeelig (fig. 1417a, 1418a) . 4 Bladen ongedeeld, eirond-langwerpig tot langwerpig (fig. 1422). 10 •4 Omwindsel rolrond (fig. 1416). Omwiodselbladen lijnvormig. Straalbloemen ontbrekend of zeer kort, meest omgekruld .... 5 Omwindsel klokvormig. Omwindselbladen eirond tot lancetvormig. Straalbloemen langer afstaand (fig. 1419) 7 5 Straalbloemen ontbrekend (fig. 1416). Buitenste omwindselblaadjes zeer kort, omstreeks voor de helft zwart. Bladen meest kaal, boebtig-vinspletig met (naar den voet) langzamerhand in grootte atnemenae slippen. u,u/-u,3u. moeit bijna het geheele jaar. Op moesland, ook op bebouwde en onbebouwde gronden. Algemeen. Sensejoen. Pluiikruid. Kanariekruid. Kruiskruid. S. vulgaris L. Vergelijk ook S. Jaeobaea L. pag 331. Straalbloemen meest omgerold, kort, lichtgeel 6 G Plant klierachtig-kleverig-bebaard. Buitenste omwindselblaadjes los, half zoo lang als uc auuciot uuu uvu 6niu lav/utijj 1417é). Vruchten ten laatste kaal. 0,15-0,45. Q. Juni—Herfst. Op beschaduwden en bebouwden zandgrond, ook op ruige plaatsen, langs heggen en wallen en in de duinen. Vrij algemeen. Kleverig kruiskruid. S. viscósus L. Plant zachtharig, zonder klieren. Buitenste omwindselbladen omstreeks '/s-maal zoo lang als de andere, meest niet zwartachtig (hg. 14184). Vruchten aangedrukt-kort-behaard. 0,15-0,90. O- JUQi—Augs. Aan beschaduwde wallen, heggen, in bosschen en kreupelhout. Vrij algemeen. Boschkruiskruid. S silvaticus L 7 Buitenste omwindselbladen 4-6, half zoo lang als de andere. Vruchten behaard. Bladen vindeelig, de onderste gesteeld, de overige zittend. Bladslippen lijnvormig, ongedeeld of getand tot vinspletig, de onderste kleiner, oorvormig. Schermvormige tros met vele hoofdjes, dicht. Bloemkroon bleekgeel. 0.30-1,20. 2].. Augs., Septr. In kreupelbosschen, aan beplante dijken en wegen, in grazige duinvlakten. Vrij algemeen. Smalbladkruiskruid. S erucifólius L. Buitenste omwindselbladen 1-4, vele malen korter dan het omwindsel. Kandstandige vruchten kaal 8 8 Vruchten der scbijfbloemen dicht behaard. Ondersto bladen tijdens den bloeitijd meest afgestorven. Middennerf der bladen tusschen de slippen gaaf (tig 1419). Wortelstok afgeknot. Bloemstelen rechtopstaand, een grooten, tamelijk dichten, schermvormigen Hg. 14ISt. Senecio Jaoobaea. Fig. 1420. Fig. 1421. a hoofdje, in doorsnede; b omwindselblaadje: c straalbloempje; rf sch(jfbloempje. Stengel aan den top niet een schermvormigen tros, inet rechtopstaande takken. Bladen geelgroen met sterk naar voren gerichte zij-lippen en langwerpige eindslip (fig. 1421). Hoofdjes grooter. 0,80-C,60. ©O- Jun'—Augs. Op moerassige plaatsen en in vochtige graslanden. Vrjj algemeen. Waterkruiskruid. S. aquaticus Hurts. 10 Straalbloemen 5-8. Buitenste omwindselbladen 3-5 11 tros vormend. Onderste bladen liervormig-vindeelig met eironde, gekartelde eindslip, de bovenste vindeelig, met langwerpige, vaak 2-3-spletige slippen. 0,30-0,90. QO ^1- Octr. Op grasgronden en aan wegen. Algemeen. Jakob's kruiskruid. S. Jacobaéa L. Vruchten der schijfbloemen weinig behaard of kaal. Onderste bladen tijdens den bloeitijd nog frisch, ongedeeld, de middelste lier- vormig-vinspletig • • _ • • • • • • ® 0 Stengel omstreeks van het midden af in een uitgespreid vertakten, schermvormigen tros uitloopend. Bladen donkergroen met rechthoekig afstaande of weinig naar voren gerichte zijslippen en wigvormige eindslip (fig. 1420). 0,30-1,20. O©. Juli, Augs. Op moerassige plaatsen en aan waterkanten. Zeldzaam. Dwalend kruiskruid. S. erraticus Bertol. Straalbloemen 12-20. Buitenste omwindselbladen 10 of meer, circa half zoo lang als het omwindsel. Bladen lijn-lancetvormig, fijngetand (fig. 1422), van onderen viltig, zittend, de onderste gesteeld. Straalbloemen goudgeel. 0,60-1,80. !}.. Juni—Augs. Langs slooten, plassen en rivieren. Vrij algemeen. Moeraskruiskruid. S. paludósus L. 11 Omwindsel rolrond, meest 8-bladig, kaal. Wortelstok ver kruipend, vertakt. Bladen met recht afstaande tanden. Straalbloemen meest 5, lichtgeel. Bladen kaal, de bovenste in een smalgevleugelden, aan den voet nauwelijks verbreeden bladsteel versmald. Stengel vaak rood. 0,60-1,50. 2j~ Juli—Septr. In bosschen, op vochtige plaatsen, ook langs wegen. Zeldzaam. Fuchs'kruiskruid. S- Fuchsii Gmel. Omwindsel klokvormig-rolrond, 10-12-bladig. Straalbloemen 6-8, goudgeel (fig. 14234, c). Wortelstok ver kruipend. Bladen ellip- uscn-ianceivormig mg. i^oaj mei naar voren gerichte tanden, de onderste gesteeld, de bovenste met breedeh voet zittend. 0,90-1,50. 4. Augs., Septr. Langs de groote rivieren, ook langs beschaduwde slootkanten. Vrij zeldzaam. (S. saracenicus L.) Lancetbladig kruiskruid. S. fluviatilis Wallr. rlg. 14L_. rift' 1 iB* >w. ^aienauia arvensis. n straalbloem: b schijf bloem: c vruchthoopje: ri vruchtje. 48. Caléndula L, Goudsbloem. 1 Bladen alle langwerpiK-lancetvormig itig. 14J41. Buitenste vruchton lijnvormig, recht, gesnaveld, de middelste hootvorinig, de binnenste cirkelvormig opgerold. Bloemkroon goudgeel, ii.t0-o.20. O. -tuni—Herfst. Op bouwland. Maast,richt. Apeldoorn. Akkcrgoudsbloem. (}. arvénsis L Onderste bladen steelachiig versmald, bijna spa tel vorm ig, do bovenste langwerpig tot lancetvormig. Vruchten bijna alle gekromd, bootvormig (tig. 14_5). Bloemkroon oraple. 0.30-0,45. Juni—Novr. Sierplant ujt Zuid-Europa, ook ver¬ wilderd Goudsbloem. ? U. oracliialis li. A\). Echfnops L. 1 Bladen dubbel vinsplotig, bochtig doornig getand, van boven kaal, van Dl i;..U*k|n,,Tr 1 OA.O Oi \ I) .11 1 Sfint I*. JMflf- onderen witviltig. Bloemen lichtblauw. 1,00-2,00. n. ^uü beptr. öier- p.f plant uit Zuid-Europa 50. Cirsium Adans. Veder distel. Kruiden met meestal rechtopstaanden stengel, meest vindeelige of vinspletige, doornig getande, zelden ongetande bladen en bloemhoofdjes van purperkleurige. zelden witte ot gele bloemen met trechtervormige bloemkroon. Haren der haarkroon vedervornug. 1 1 Bloemkroon diep 5-spletig. Helmdraden bijna kaal. Planten meest 2-huizig. Hoofdjes klein, in schermvormige pluimen op spinnewebachtig viltige stelen (fig. 1426). Bladen weinig atloopend, lancetvormig , bochtig tot vinspletig, meest gekroesd. doorniggewiinperd. Wortel met knoppen. Bloemkroon lichtpurper, zelden wit. 0,601,20. Juli—Septr. Langs wegen en dijken. ook in bouwland. Algemeen . . Stekel. A kkerveder distel. C. arvênse Scop. Bloemkroon 5-spletig. Helmdraden behaard. Planten met tweeslachtige bloemen ........ 2 2 Bladen van boven ruw door kleine stekels. Hoofdjes alleenstaand. 3 Bladen van boven kaal of behaard, maar niet stekelicr 4 :J Bladen afloopend, van onderen kort-bebaard, dun grijsviltig, met iets omgerolden rand (fig. 1427). Hoofdjes tamelijk groot. Omwindsel eirond, iets spinnewebachtig-behaard. Bloemkroon lichtpurper, zelden wit. 0,60-1,20. ©©. Juli, Augs. Langs wegen, dijken en op ruige plaatsen. Algemeen. Doorn. Putterdistel. Stekel. Speerdistel. C. lanceolatum Scop. HKi'KFii.s. Geïtl. Flora, 4a), van onderen kortbehaard. 2J.. JuliSeptr. Op drogen, steenachtigen grond. Zuid-Limburg. Aardvederdistel. C. acaule Scop. Di 1 .1 3 A OA 1 KA 1 a tJl'CIJgCl YCIRU^U J VjUU-ljWV JULIg .•••%/ 6 Stengel van boven bladloos met 1 hoofdje (fig. 1431a). Stengelbladen weinige (3-5), boven den verbreeden stengelomvattenden voet samengetrokken (fig. 14316) ongedeeld of iets bochtig. 0,30-1,00. 2j. Juni, Juli. Op drassigen veengrond. Vrij algemeen. Spaansche ruiter. C anglicum Lobel. Stengel tot bovenaan bebladerd, evenals de binden spinnewebiichtig-behaard. Maden afloopend, lijn-lancetvormig, bochtig-vinspletig, met 2-3-spletige slippen. Hoofdjes klein, vele bijeen, op korte spinnewebachtig-behaarde Fig. 1481. stelen. 0,60-1,50. ©©. Juni—Septr. Op vochtige, moerassige plaatsen, langs slooten. Algemeen. Kale jonker. C. palustre Scop- •*>1. Cynara Vaill. 1 Bladen stekelig, van onderen grijsviltig. Hoofdjes met eenigszins vleezigen bloembodem. Omwindselbladen eirond-lancetvormig, stekelig. Bloemkroon violet-blauw. 0,70-1,50. Juli, Augs. Gekweekt als groente. Kardaus. f C. Cnrriiinralus L. Bladen weinig stekelig. Hoofdjes veel grooter met vleezigen bloembodem ifig. 1433). Omwindselbladen eirond, aan den voet vleezlg, niet of weinig stekelig. Overigens als de vorige soort. 0,70-1,50. 2).. .luli, Augs. Gekweekt als groente. Artisjok, f C. Soólvmns L. Fig. HS2. Fig. 14:18. Fig. 1434. Silybum Marianum. « bloem ; h vruclitje. 52. Silybum Vaill. 1 Stengel en bladen kaal (fig. 1434). Bladen aan den rand mot gele stekels, wit-gevlekt, de onderste bochtig vinspletig, de bovenste lancet vormig, stengelomvattend. Omwindsel bolrond. Bloemkroon purper. 0,60-1,50. Q. Juli, Augs. Sierplant uit Zuid-Europa. Langs wegen, op mesthoopen en bij moestuinen. Zeldzaam, waarschijnlijk steeds verwilderd. Mariadistel. S. Marianum Gaertn. 53. Cérdulls L. Distel. Doornige kruiden met meestal gevleugelden stengel en purperkleurige, zeldzaam witte bloemen, wier haarkroon uit enkelvoudige, niet gevinde haren bestaat 1 1 Hoofdjes langwerpig, Mina rolrond, talrijk, dicht opeen, do zydelingsche zittend, 47* (fig. 143ÖI. Bladen afloopend, van onderen witwollig, bochtig of vinspletig met eirond-driehoekige, getande, doornige slippen. Bloemkroon licbtpurper, zelden wit. 0.15-0,3(1. OO Juni—Augs. Aangevoerd. Maarsbergen, Schouwen, jmaaoiourg, ucrecnt, . . . j engere aistei. t;. lenuinorus *.un Hoofdjes eirond of bolvormig (fig. I4i7) 2 2 Om windselbladen boven den breeden voot iets ingesnoerd en daar teruggeb >gen. Bloeraboofdjes zeer groot, tot 0,05 breed, alleenstaand, knikkend (fig. 14;i6), neergedrukt- hiïlvnnrl aan tniimliiL* lfincrp nncrrtvlellcreMft stelen. Hinden Tl — O O O e vindeelig, raet bijna handvormige, 3-5-spletige slippen, Fig. 1485. aan weerszijden groen, lang- en stijfgestekeld. Bloemkroon purper, 1 1 • , /-V .IA A AA T .1 ' zemen WIL. juii, Augs. Op zandgrond , langs wegen en aan dijken, ook in de duinen. Vrij algemeen. Knikkende distel. C.nütansL. Fig. 1486. Carduus nutans. Fig. 1437. Carduus acanthoides. a omwindselblaadje. a bloempje, b(| li zonder kroonbuis: c vruchtje; tl vruchtbodo.'ii. Omwindselbladen rechtop- of boogvormig-slaand (fig. 1437). Takken en bloemstelen meest tot aan den top stekelig-gevleugeld. Hladen vinspletig tot vindeelig 3 3 Stengel en takken in den bladloozen steel van het hoofdje overgaand. Bladen van onderen spinnewebachiigwollig, alle afloopend. Top der omwindselbladen rugwaarts gekromd. Onderste bladen laiiKwerpiglancetvorinig. vinspletig, de bovenste b\tna lijnvormig. Bloemen purper. 0,80-0,60. ©Q. Juli, Augs. Aangevoerd. Deventer, Zuiphen Haakdistel. C. Iiauiulósus Khrli. Stengel en takken tot aan de hoofdjes behladerd en gevleugeld, ODder de meest kleine hoofdjes witviltig (fig. 1437, 1438). Bladen vindeelig, raet bijna handvormige, 3-5-spletige slippen, Fig. 1485. aan weerszijden groen, lang- en stijfgestekeld. Bloemkroon purper, eD vleugels gedoomd. Omwindsel kaal of spinnewebachtig behaard. Bloemen purper 4 4 Bladen aan weerszijden groen, van boven b^jnakaal, van onderen kort-behaard, diepvin^plotig met byna handvormig 3-5*lobbige slippen, lang- en tameluk styfstekelig (fig. 1437). Hoofdjes alleenstaand, rechtopstaand, vr\j groot. Bloemkroon licht- Êurper, zelden wit of geel. 0,80-0,90 QO- Juni-Sepir. Aangevoerd. Deventer, [iddelburg, Leiden, Rotterdam, Nieuw- en St. Joosland, Amsterdam, Ntykerk. Veeldoorndistel. C. acanthoides L. rig. 1439. Onopordon Acanthium. (i bloem ! h vriirht• r vrnrht.ip m«t. Fig. 1435S. Carduus crispus. oen doel van den vruchtbodom. Bladen van onderen min of meer viltig (fig. 1438). Omwindselschubben korter dan de bloemen. Hoofdjes 2-5 bijeen of alleenstaand aan het eind der takken. Takken breed-gevleugeld. Bladen bochtig-vinspletig met 2- of 3-lobbige slippen en grootere eindslip, de bovenste soms slechts wat gelobd. Bloemkroon purper, zelden wit. 0,60-0,90. OO- Jil'—Septr. Langs wegen , dijken , op muren, enz. Algemeen. Doornstekel. Kruldistel. C. crispus L. ">4. Onopórdon Vaill. Stengel witviltig, door de afloopende bladen breed-gevleugeld, stekelig (fig. 1489). Hoofdjes alleenstaand, rondachtig, tamelijk groot. Omwindselbladen lijn-priemvormig, de onderste ver afstaand. Haarkroon rossig. Bloemkroon iichtpurper. 0,(50-1,50. 00- Juli—Septr. Aan wegen, djjken en ruige plaatsen, vooral by zeedorpen. Vrij zeldzaam. Wegdistel. 0. Acanthium L. 55. Lappa Tm. Klis. Klit. Kladdewortel. Klarrebos. Kladdebos. Kruiden met rechtopstaanden, vertakten stengel, groote eironde of hartvormige bladen en bloemhoofdjes, welker omwindselblaadjes haakvormig omgebogen zjjn. Bloemkroon rood of wit .... 1 1 Oimvindselbladen alle met haakvormige punt of alleen de binnenste in een rechte punt versmald. Hoofdjes kaal of iets behaard. 2 Binnenste omwindselbladen stomp of vrg stomp, met korte spits, aan den top vaak purperkleurig, bijna stralend. Hoofdjes vrij klein, in een dichten, schermvormigen tros, wollig-behaard. Bloemkroon purper. 0,50-1,00. ©©. Juli— Septr. Op dijken , langs wegen, op onbebouwde plaatsen. Zeldzaam. Donzige klis. L. tomentósaLink. 2 Hoofdjes in een lossen , schermvormigen tros, tamelijk groot, bijna kaal. Omwindselbladen alle groen. Bloemkroon purper. 0,60-1,50. ©©. Juli, Augs. Op dezelfde plaatsen als de vorige. Vrij zeldzaam. (L officinalis All) Groote klis. L. major Gaertn. Hoofdjes trosvormig of tros-pluimvormig. Binnenste omwindselbladen of alle aan den top rood .... 3 3 Hoofdjes vrij klein, zoo groot als ha¬ zelnoten, iets wollig (ng. 1440J. Om- windselbladcn kleiner dan de bloemen. Vruchten 0,006-0.007 lang. Stengel met rechtopstaande takken. Bloemen purper. 0 60-1,20. ©©. Juli—Septr. Vindplaatsen als de vorige. Vrij algemeen. Kleine klis. L. minor D. C. Hoofdjes groot, bijna kaal. Omwindselbladen omstreeks even lang als de bloemen. Vruchten 0,008-0,011 lang. Stengel met lange, afstaande, ten slotte bjjna overhangende takken. Bloemen purper. 0,90-1,80. ©0. Augs. Zeer zeldzaam. (L. intermedia Rchb.i Middelste klis. L. nemorósa Koernlcke- a bloem, in doorsnede: b vruchtje. 56. Carlina Tm. 1 Stengel lang, met 2 tot meer hoofdjes (Hg. 1441). Bladen lancetvormig, bochtig-getand, van onderen meest iets viltig. Hoofdjes vrij groot. Binnenste omwindselbladen stroogeel. Haarkroon even lang als de vrucht. 0,15-0,45. QO en O- —Öeptr. Op onbebouwden zandgrond en in de duinen. Vlij algemeen. D r i e d i s t e 1. C. vulgaris L. Fig. 1441. Carlina vulgaris. Fig. 1442. Serratula tinctoria. a bloempje; b omwindselblaadjes; « bloemhoofdje; b bloem , bjj _c met r vruchtje. opengelegde bloemkroon: d omwindsel. Stengel zeer kort, met een dicht by den bodem zittend, groot hoofdje, zeldzamer met oen tot 0,3 lioogen stengel (rt. caulescens Lmk.t. Bladen in een roset, diep-vinspletig tot gevind. Binnenste omwindselbladen sneeuwwit, zelden donker rose. Ktlkzoom dubbel zoo lang als de vrucht. 4. .luli—Septr. Sierplant uit M.-Europa. Stengellooze driedistel, -j- C. acaülts L. 57. Serraiula L. 1 Bladen eirond-langwerpig, scherp gezaagd, ongedeeld of min of meer vinspletig, de onderste langgesteeld, de bovenste zittend (fig. 1442). Hoofdjes bijna in schermvormige trossen, 2-huizig. Bloemkroo purper-lila. 0,30 0,90. 2J.. Juli—Septr. In boschrijke, zandig streken, op droge plaatsen. Zeer zeldzaam. Zaagblad. S. tinctória L 58, Crupina D, C. 1 Wortelbladen langwerpig, getand, zittend, de andere bladen vinvormig ineesnedei met smal lijnvormige slippen. Hoofdjes smal-langwerpig, 3-5-bloemig, vrij klein Omwindselbladen bleek-vliezig, smal witgerand. Bloempjes purper, weinig laneei dan het omwindsel. 0,200,n0. ©. Mei—Juli. Aangevoerd. Haarlem. Crupina. vulgaris I'eri 59. Centauréa L. Centaurie. Kruiden uiet meestal vertakten stengel, verspreide bladen en bloem hoofdjes, welker omwindselbladen aan den top meest droogvliezii; zjjn. Bloemen purper, zeldzamer geel, wit, blauw of violet, de randstandige geslachtloos, gewoonlijk stralend 1 Hoofdjes tot 0,08 groot, geel. Omwindselbladen aan den top met een drooKvliwie ongedoornd aanhangsel. Bladen kort alloopend, langworpig-lancetvormie" stekel' 5ÏÏS.V&' rwMg?d® °.nsteeld. Stengel niet vertakt, onder het'hoofdje verdikt. 0,b0-l,00. 00. Juli—Septr. Sierplant uit Armenië. f C. macrucéphala M. P. Hoofdjes niet geel of, zoo zy geel zijn, zijn zij kleiner en eindigen de omwindselbladen in stekels 2 2 Omwindselbladen met handvormig gedeelden stekel, zonder franje (fig. 1444) Omwindselbladen met droogvliezig aanhangsel of aan den ton droosvliezig (fig. 1447) e 3 Bloemen citroengeel. Hoofdjes minder dan 0,012 breed, zonder de stekels (fig. 1443). Bladen langs den gevleugelden stengel afloopend. Langste stekels van het omwindsel meer dan 0,015 lang. Bladen grijsviltig. 0,30-0,90. ©©, zelden Q. Juli—Septr. Aange¬ voerd. Zeldzaam. Fig. 1443. Fig. 1444. Zomer centaurie. C. solstitialis L. Bloemen rose of purper, zelden wit 4 Langste stekels van het omwindsel niet meer dan 0,007 lang . 5 Langste stekels van het omwindsel langer dan 0,007 (fig. 1444). Bladen niet afloopend, de onderste afgebroken-vindeelig met lijnlancetvormige, getande slippen, gesteeld, de bovenste Q lijnvormig, stekelpuntig, zittend. 0,15-0,60. ©©. Juli— X Septr. Aan wegen en dijken, meest dicht bij zee. Vrjj T zeldzaam. Sterrediatel. Kalketrip. C. Calcitrapa L. Fig. utó•r> Stokols van het omwindsel hoogstens 0,004 lang (lig. 144ö). Hoofdjes zeer klein. Bloemen witachtig. Onderste bladen fl-vondlg-vindeollg. 0,10-0,60. 0Q Bloemen citroengeel. Hoofdjes minder dan 0,012 breed, zonder de /G ~ UI. 1 J 1 ,, atcucio umueu jaugs loopend. Langste stekels van het omwindsel meer dan 0,015 lang. Bladen grijsviltig. 0,30-0,90. ©©, 7.ftlHpn 1^) Tilli Spntr 4 n n rrn. 1UU(JCUU. UtlUgSLÜ SLUKCIS VUH iiei omwindsel meer dan 0,015 lang. Bladen grijsviltig. 0,30-0,90. ©©, zelden f-*). Juli—Sentr Annot*. Juli- Soptr. Uit. Z.-Europa. Aangevoerd. Deventer, Middelburg, Venlo, Oudenbosch, Dommelen, Asten, Arnhem. Wjjdgetakte centaur! e. C. dlffiisa Lmk. Stekels van het omwindsel fijn, de grootste niet langor dan 0,002. Zie C. rheuaua Hor. 6 Aanhangsels der omwindselbladen ongedeeld of met franje, de top- fraDje gelijk aan de andere (fig. 1449) 10 Omwindselbladen aan rand en top droogvliezig, van franje voorzien, de topfranje breeder (fig. 1448) 7 7 Bladen ongedeeld, soins de onderste vinspletig. Bloemkroon der randbloemen blauw, zelden rose of wit 8 Bladen vindcelig tot dubbel-vindeelig. Omwindselbladen met borstelige franje. Bloenjkronen vuil-purper, zelden wit. ... 9 N Bladen langs den stengel afloopend, langwerpig-lancetvormig, gaafrandig of verwilderd-getand, soms de onderste bochtig (fis. 144(5). Bloemkroon der schUfbloemen violet. Omwindselbladen aan den rand zwart, franieachtig gezaagd , de tanden omstreeks even lang als of korter dan de vliezige rand. Stengel en bladen spinnewebaclitig behaard, de eerste meest breed-gevleugeld. 0,80-0.60. y.. Mei Septr. Aangevoerd. Diepenveen, Rotterdam. Bergcentaurie. C. moutana L. Bladen niet langs den stengel afloopend, " lijn-lancet70rmig, de ... onderste getand tot 'B' 3-deelig, iets spinnewebaclitig behaard (fig. 1447). Omwindselbladen franjeachtig gezaagd , bruin of witachtig. Kelkzoom omstreeks oven lang als de vrucht. 0,30-0.60. t7). Juni—Aucs., soms tot Octr. 0. Juni—Augs., soms tot Uctr. *>*■ wj--..— TnccoVion Jn w omwindsel: b bloemhoofdje; c straal- oov vu vu u vu iu au v bloem :<# vruchtbodem: e vruchtje. ken. Algemeen. Ook gekweekt. Roggebloem. Blauwbloem. Tremse. Korenbloem. C. Cy anus L. 9 Hoofdjes alleenstaand aan den top van den stengel en der tukken, groot. Omwindsel bolrond (fig. 14486). Kelkzoom even lang als de vrucht. Bladen met lancetvormige, in een dikke punt eindigende slippen (fig. 1448n). Bloemkronen vuilpurper, zelden wit. 0,30-1,20. 4. Juli, Augs., soms tot Octr. Op droge, gra¬ zige gronden. Zeldzaam. Grootbloemcontaurie. C ScabiósaL- Hoofdjes pluimvormig opeengehoopt, klein (ilg. 1441», 14501. Omwindsel rond-eirond. Kelkzoom half zoo lang als de vrucht. Bladen met Ijjn-lancetvormige, aan den rand naar beneden omgerolde slippen. Bloemkronen bleekpurper. 0,30-0,!X). 00 JuliOctr. Aangevoerd. Deventer, Venlo, Asten (C. mactilosa Koch, C. paniculata Jacq.) Rijnsche centaurie. C. rhenana Kor. Fig. 1449. Fig. 1450. 1'ig. 1451. 10 Aanhangsels der omwindselbladen rond, iets uitgehold, ongedeeld, gescheurd of de onderste kamvormig-gedeeld (Kg. 1451a, b). Bladen langwerpig-lancet- of lijnvormig, ongedeeld (fig. 1451c) of de onderste bochtiggetand tot vinspletig. Haarkroon ontbrekend. Bloemkroon vuil lichtpurper. 0,30-0,90. 2).. Juni—Herfst. Aan wegen, dijken en in droge grasgronden. . . . Wambuisknonpen. K n o o p k r u i d. C. Jacéa L. Vormen: a. genuina Koch. Alle aanhangsels lepelachtig, gaafrandig of zwak getand, maar hoogstens hier en daar ingescheurd. Zeldzaam. p. commutata Koch. Alle omwindselblaadjes, behalve de onderste met diep en regelmatig gedeeld aanhangsel met lün-borstelvormige franje. Apeldoorn. Nijmegen. '/. praten sis Koch. Omwindselblaadjes met spits, verlengd, vaak teruggekromd aanhangsel, dat verwijderd de franje draagt. Zeldzaam. '1. vulgaris Koch. De onderste 1-3 omwindselbladen met franjeachtig aanhangsel, overigens als a. Zeldzaam. i. 1 ace ra Koch. De meeste onderste omwindselbladen met franjeachtig aanhangsel, de volgende niet ingescheurd, de bovenste met gaafrandig aanhangsel. Aanhangsels bruin tot zwartachtig. Vrij algemeen. Er is een vorm «. met straalbloemen (C. decipiens Rchb.) en een b. zonder straalbloemen. (C. decipiens Thuill.) Aanhangsels der omwindselbladen lancet- tot priemvormig met vinvormige franje. Haarkroon '/a maal zoolang als de vrucht . 11 11 Aanhangsels der omwindselbladen lancetvormig, meest zwart, rechtopstaand, die der 3 binnenste rijen rondachtig, verscheurd getand, boven de buitenste uitstekend. Franje borstelig, dubbel zoolang als het middenveld breed is. Bloemen meest 2-slachtig, oven groot. Bladen lancetvormig. Bloemkroon lichtpurper. 0,30- 1,00. 2|. Juli—Herfst. Aan wegen, dijken en op ruige plaatsen. Vrij algemeen Wambui&knoopen. Zwart knoopkruid. C. nigra L- Aanhangsels iler omwindsolbladen omgobogen, met lijn-lancetvormigen voet, dio van de binnenste rij omwindselbladen rondachtig, verscheurd getand, door de franje der volgende rij bedekt. Hoofdjes rondachtig. Bladen langwerpig. Randbloemen geslachtloos, stralend. Bloemkronen lichtpurper. 0,30-1,00. 2).. Juni-Augs. C. pseadophry ifia C. A. M. B(j Arnhem is de var. ji. capitata, zonder straalbloomon gevonden. BO. Xeranthemum Tm. 1 Stengel, evenals de bladen grys-wollig-viltig (lig. Uö2). Bladen ljjn-lancetvonmg, stekelpuntig, gaafrandig. Omwindselbladen kaal, de buitenste bruinachtig wit, eirond, de binnenste rose, rood of lila, dubbel zoo lang als de bloemen. Bloemkroon purper. 0,30-0,60. 0. Juni, Juli. Sierplant uit Zuid-Europa, soms verwilderd. (Venlo, Arnheml Papierbloem. f X. annniim L. Fig. 1452. Xeranthemum annuum. « straalbloem: b schijfblooni; c vruchtje. lig. 14-Vi. Lampsana communis. a omwindsel; b bloembodem, in doorsnede ; r bloem: cl vruchtje. ril. Carthamus L. I 1'lant kaal. Bladen Inngwerpig-elrond met hartvorinigeu voet haifstengoloinvattend , stekelig getand . st\jf. Hoofdjes in schermvormige trossen. Bloemkronen eerst geel, later oranjo, eindelyk vuurrood. 0,00-1,20. 0. Juli, Augs. Sierplant uit Egypte. Aangevoerd. (Arnhem, Rotterdanil Saffloer, -j- C. tlnetórius L. l>2. Cnïcus Vaill. 1 Steugel evenals de bladen dun-wollig behaard. Bladen bochtig- tot vinspletig doomiggetand. Binnenste omwinduelbjaden met vindeelige, buitenste met enkelvoudige doornen, breed, bladachtjg. Bloemkroon b'eekgeel. 0,10-0,40. Q. April-Juli. Wel gekweekt en verwilderd (Wassenaar). Uit Z.-Europa. Gezegende distel, f C. benedict ns L. 63. Lampsana Tm. 1 Bladen hoekig-getand, de onderste meestal liervormig-vindeelig, met zeer groote eindslip, de bovenste langwerpig-lancetvormig (fig. 1453). Hootdjes klein, armbloemig, los-pluimvormig. Bloeiiikroon bleekgeel. 0,30-1,20. 0. Juni—Augs, soms tot Herfst. Langs wegen, dijken, heggen, tusschen kreupelhout en op bebouwde en onbebouwde gronden. Algemeen . Akkerkool. L. communis L. Van Lactura muralis door hot ontbreken van de haarkroon te onderscheiden. Fig. 1454. Arnoseris pusilla. Fig. 1455. Cichorium Intybus. a bloem; b vrucht. « omwindsel: b bloem hoofdje; c bloem; 'l meeldraden, uitgespreid; estyi; f vru htbodem met vruchtjes; g vrucht. 64- Arnóseris Gaertn. 1 Bladen in een roset, langwerpig-spatelvormig, ge/.aagd-getand (fig. 1454). Stengel met 1 hoofdje of met eenige 1-hoofdige takken, beneden bruinrood. Bloemstelen naar boven knotsvormig, hol. Bloemkroon goudgeel. 0,06-0,27. ©. Jnni - Septr. Op°zandig bouwland. Algemeen. (A. pusilla Gaertn.) K o r e n s 1 a. A. minima Lk. \ an Hypochoeris glabra behalve door het ontbreken der liaarkroon en den beneden rooden stengel vooral door de knotsvormige stelen der hoofdjes te onderscheiden. 60. Catanance Trn. 1 Bladen lijnvormig, donzig, soms beneden veelspletig. Omwindselbladen droogvüezig, glanzend. Bloemen blauw. 0,30-1,00. ©• Juli, Augs. Sierplant uit Z.-Kuropa. ■j- C. coerül»a L. 66. Cichórium Trn. Cichorei. Suikerij. Lof. Witlof. Witloof. Kruiden met rechtopstaanden, vertakten stengel en eind- en okselstandige bloemhoofdjes van gewoonlijk lichtblauwe bloemen . . 1 1 OnderMe bladen bochtig-vinspletig, de hoogere langwerpig, ongedeeld, de bovenste lancotvortnig met breeden, bijna stengelomvattenden voet (fig. 1455). Bloemkroon lichtblauw, zelden rose of wit. 0.15-1,20. 2J~ Juli, Augs., soms tot Herfst. Langs wegeu, op nooge gronuen en op dijken langs de groote rivieren. Vrij algemeen. Ook gekweekt. Cichorei. C. I'n'ybus L. Onderste bladen langwerpig, de bovenste eirond mee hartvorinicen voet stengelomvattend. Bloemkroon lichtblauw. 0,50-1,50. O en Juli, Augs Gekweekt als groente, een enkele maal verwilderd. AndUvie. f C. Endivla L. 67. Thrincia Rth. 1 Stengel opstijgend, on vertakt. Bladen in een wortelruset, ljjn-langwerpig, getand tot bochtig-vint-pletig, meest ruw-behaard (hg. 145ÖJ. Hoofdjes vóór het opengaan overhangend. Oniwindselbladen zwart gerand. Bloemkroon goudgeel, de randstandige bloemkronen aan de on- derziide met een blauwgrijze of Fig. 1466. Thrincia hirta. roodachtige streep. 0.025-0,22. 1|_. a stengelharen, vergroot; Juli—Novr. Aan wegen, op iets », c vruchtjes. vochtigen zandgrond en in de duinen. Vrjj algemeen Thrincia. T. hirta Rth. Onderscheidt zich van de L o o 111 o d o 11- en H v p 0 c [l o e r i s-söorten, afgezien van liet kroontje der randstanaige vruchten, door de blauwgrijze stropon op dc randbloemen en de zwartgerande omwindselbladen. 68. Leóntodon L. Leeuwentand. Overblijvende kruiden met een wortelroset van bladen en gewoonlijk GU. Picris L. 1 Stjjfbehaard (^8- 1459). Stengel vertakt, bebladerd. Bladen langwerpig-lancetvorniig, zittend , getand, zelden gaafrandig, de bovenste halt stengelomvattend. Hoofdjes in scliennvormige trossen. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,90. 00- —Septr. Op zandgrond en ia de duinen. Vrij algemeen. Bitterkruid. P. hieracioides L. Onderscheidt zich van andere soorten door do bekleeding met st(jvu borstels. onueoiaaeraen stengel en gele bloemen .... 1 1 Stengel meest vertakt en 2of meerhoofdig, bladloos (fig. 1457). Hoofdjes altijd rechtopstaand. Stelen der hoofdjes onder do hoofdjes langzaam verdikt en bcschubd. Wortelbladen bochtig-getand of vinspletig, kaal of weinig behaard. Randbloemen aan de onderzijde met een rood- of bruinachtige streep. 0,070,45. 2).. Juli-Octr. Langs wegen, dijken, op grazige plaatsen en in weilanden. Algemeen. Paardenbloem. Her fstleeuw entand. L autumnalis L. Van alle er op gelükende planten te onderscheiden door de onder de hoofdjes breedere, met schubben bezette bloemstelen. Stengel onvertakt en 1-hoofdje. met 1-2 uriemvormise Fig. 145". Leontodon autumnalis. « omwindsel en bloembodem: h bloom: c, <1 vruditjos. blaadjes bezet of zonder blaadjes. Hoofdjes voor den bloei knikkend. Wortelbladen langwerpig- of omgekeerd-lancetvormig, getand tot vinspletig, kaal of met korte haren (fig. 1458). 0,15-0,30. 2J.. Juni—Herfst. Aan wegen en op grazige plaatsen. Zeldzaam. (L. hispidus L.) . .. . Ruige leeuwentand. L. hastilis L- Bij ons is alleen de vorm «. hispidus I.. met bladen, die aan weerszijden gatlel-en sterharen dragon, gevonden. 70. Helminthia Juss. i Plant stekelig (fig. 1460). Bladen langwerpig of lancetvormig, gaafrandig of gegolfd-getand, de bovenste stengelomvattend. Omwindsel uit 2 kransen bestaand. Bloemkroon goudgeel. 0,30 0,60. O. Juli—Septr. Langs dijken en wegen aan den zeekant. Zeeland, Gulpen, St.-Pietersberg. Dubbelkelk. H. echioides Gaertn. 71. Tragopógon Trn. Boksbaard. Tweejarige , onbehaarde kruiden met melksap, rechtopstaanden stengel, ljjn- of ljjii-laiicetvormige, gaafrandige, haltstengeloiuvattende bladen en eenige eindelingsche bloeuihoofdjes van gewoonlijk gele. soms violette bloemen ' 1 Bloemstelen naar boven langzamerhand knotsvormig verdikt. Omwindselbladen 8, even lang als of langer dan de bloemen. Oppervlakte der bloeiende hoofdjes vlak. Bloemkroon violet. 0,60-1,20. ©O; Juni, Juli. Langs'wegen, dijken en op bouw-en grasland. Vrjj zeldzaam . Salzafij. Wilde schorseneer. T. porrifóiilis L. Fig. 1459. Picris hieracioides. « omwindsel en bloembodem: h bloem: <• vruchtbodem met 2 vruchtjes: d vrucht. Fig. 14t>0. Helminthia echioides. a omwindsel en bloembodem: b vrucht, b\j c sterk vergroot. Bloemstelen even dik blijvend, alleen onder het hoofdje iets verdikt. Bladen met breeden voet geleidelijk versmald, lijnvormig, meest rechtopstaand (fig. 1461). Omvvindsclbladen 8, even lang als de bloemen, boven den voet overdwars ingedrukt. Bloemkroon goudgeel. Helmknopjes donkerbruin. Vrucht iets knobbelig, de randstandige oven lang als of langer dan de draadvormige snavel. 0,30-0,60. OQ. Mei—Juli. Langs wegen, dijken, op bouwland. Algemeen. SaUafy. Boksbaard. Gele morgenster. T. praténsis L. Fig. 1461. Tragopogon praténsis. Fig. 1462. Fig. 1463. Scorzonera hispanica. a omwindsel en vruchtbodem: " vrucht. h bloem: c vrucht. De var. jS. minor Fr. (T. minor Fr.) met smal-lijnvormige slappe, afhangende bladen cn omwindselbladen dubbel zoo lang als de bloemen, is zeldzaam gevonden. De var 1 orientalis L. (T. orientalisL.) met grootere hoofdjes, omwindselbladen korter dan de bloemen, donker goudgeel gekleurde bloemkroon, goudgeel gekleurde helmknop.ies met bruine strepen en kortstekehge randstandlge vruchten, die bijna dubbel zoo lang z()n als hun snave ifig. 1462), is by Zutphen, Utrecht, l.oevestein, Sleenw()k, Arnhem en Schevenlngen govonden. 72. Scorzonéra Tm. Stengel naar boven vertakt, iedere tak mot 1 hoofdje (fig. 1468). Omwindsel kaal, lialf zoo lang als de blueinen. Omwindselbladen spits. Lint der bloemkroon iets langer dan do buis. Bloemkroon citroengeel. 0,60-1,20. 2).. Mei—Juli. Uit ZuidEuropa. Gekweekt en verwilderd. . . . Schorseneer, f S. hlspnniea L. 73. Hypochoéris L. Biggenkruid. Kruiden met een wortelroset van ongesteelde bladen en eindelingsche bloemhoofdjes van gele bloemen. Stelen onder de bloemhoofdjes verdikt , hol I 1 Bladen kaal (fig. 14646). Hoofdjes klein , op iets verdikte stelen. Bin¬ nenste omwindselbladen even lang als de bloemen. Randstandige vruchten zonder snavel (fig. 1464a). Bloemkroon lichtgoudgeel. 0,070,30. ©. Juli— Septr. Op zandig bouwland, tusschen het koren. bouwland, tus- Fig.jutü. schen het koren. Vrij algemeen. Glad biggenkruid. H. glabra L. Bladen borstelig (fig. 1465). Hoofdjes grooter, op nauwelijks verdikte stelen. Alle omwindselbladen korter dan de bloemen. Vruchten alle gesnaveld. Bloem¬ kroon donker-goudgeel, de buitenste van onderen blauwgrijs. 0,15-0,60. 2j.- —Septr. Op open zandgrond, in grasland en aan wegen en dijken. Algemeen. Biggenkruid. H. radicata L. Onderscheidt zicli van Loontodon au tuin na lis, waarop zü veel ïykt, door den grijs-groenen >tengel, de meest veel grootere hoofdjes, do kleur der randbloemen en de niet-vordikte bloemstelen, bij nadere onderzoeking dadelijk door de strooschubben. 74. Taraxacum Juss. 1 Stengel met 1 hoofdje, hol (fig. 1466). Bladen in een wortelroset, bochtig-vinspletig, met schaafsgewijs ingesneden slippen, zelden getand of bijna gaafrandig. Omwindselbladen ljjn-lancetvormig, de buitenste neergebogen. Vruchten lichtbruin. Snavel 2-3-maal zoo lang als do vrucht. Bloomkroon licht- of goudgeel. 0,025-0,30. heukels, Geïll. Flora, 4(le druk. 4* Fig. 14t>5. Hypochoéris radicata. u bloem hoofdje: b, c bloemen: '/ strooschub: e vruchtbodem: /' vrucht, bi) g zonder haarkroon. 2].. April, Mei, soms ook later weer. Langs wegen, in weilanden en graslanden. Algemeen. (Leóntodon Taraxacum L.) Hondsbloem. Honnebloem. Kettingbloem. Papenstoelen. Pissebloem. Erdgatle. Kaarsjes. Molsla. Paardenbloem. T. officinale Weber. Vormen: a. genuinum Koch. Omwindselbladen alle lijnvormig, de buitenste naar beneden gebogen. Algemeen. ,5. glaucéscens Rcbb. Plant vaak blauwgroen. Buitenste omwindselbladen horizontaal afstaand, lancetvormig of evenals de binnenste lijnvormig. Hiervan schijnt alleen do vorm b. c o r n i c u 1 a t u m D. C., waarbij de binnenste omwindselbladen onder den top een hoorntje of een knobbel hebben, voor te komen. Zeldzaam. Duinen. y. laevigütum D. C. Buitenste om windselbladen eirond, afstaand. Domburgsclie manteling. bloempje, by c zonder bloemkroon: d vrucht: / vrucht zonder liaarkroon, bi) y in doorsnede. Bladen met pijlvormigen voot en toegespitste, afstaande oortjes (fig. 1475). Schermvormige trossen dicht, veelhoofdig, evenals de omwindsels met zwarte klierbaren. Hoofdjes omstreeks 0,03 in middellijn. Vruchten geelbruin. Bloemkroon bleekgeel. 0,90-3,30. 2|~ Juli—Septr. In moerassen, tusscben bet riet. Vrij zeldzaam. M o e r a s m e 1 k d i s t e 1. S. palüster L. 79. Crépis L. Streepzaad. Kruiden met meestal vertakten stengel, waarvan de wortelbladen in een roset staan. iiloemen geel, zelden rood. ... 1 1 Vruchten alle of althans de middelste langgesnaveld , 10ribbig. Kelkzoom sneeuwwit. (Barkhausia Mnch.) . . 2 Vruchten niet of zeer kort gesnaveld, 10-30-ribbig. . 5 2 Bloemen geel, de buitenste soms purper gestreept ... 3 Bloemen purper. Stengel alleen beneden bebladerd. Wortel bladen schaatsgewys ingesneden, ruwbehaard. Onaangename reuk. 0,10-0/-'5. 0. Juli, Augs. Sierplant uit Dalmatië. f C. riilira L. 3 Hoofdjes vóór liet opengaan knikkend (fig. 147ti>. Bloemkroon citroongeel, de randstandige van buiton rood gestreept. Stengel behaard. Bladen zachtbehaard, vinspletig, de bovenste lancetvormig met diep ingesneden voet. Buitenste omwindsel bladen van buiten gr^js kor'harig. Binnenste vruchten met haar snavel iets langer dan de omwindselbladen. 0,15-0,80. O. Juni —Augs. Op onbebouwde, droge plaatsen. Deventer, Zutphen, Valkenburg, Zeeland r.'). (Barkhausia foetida I). C.) Stinkend streepzaad. C. foétida L. Hoofdjes vóór bet opengaan rechtopstaand. 4 4 Bloemstelen en omwindsel met stjive borstels bezet (fig. 1477A). groen. Haarkroon weinig boven het omwindsel uitstekend 'fig. I477a>. Bloembodem kaal. Bloemen licht citroengeel. 0,15-0,45. O* Juni, Juli. Apeldoorn, Venlo, Arnhem. (B. setosa D. t'. li U J » l C I "M I V ü ^ A 11 n U \ . .Tl UMI IIII 11. ■ . Bloemstelen en omwindsel bijna kaal ifig. 1478) of kortbehaard. Haarkroon ver boven het omwindsel uitstekend. B oembodem behaard. Bloemen citroengeel, vrucht, b(J c zonder « omwindsel: b bloemhoofdie van haarkroon. achteren, c van voren; d bloem: e vruchtbodem; f vrucht. onbebladerd of armbladig. Stengel en bladen borstelig-behaard. Bladen ongedeeld, laDgzaam in den steel versmald, nooit met hartvormigen of afgeronden voet, gaafrandig of iets getand, nooit scherp-getand. Wortelstok meestal met bebladerde uitloopers (fig. 1483) 2 Vruchtjes 0,0025-0,0045 lang, aan den bovenrand ringvormig ver- *) Bd het determmeeren der Hieracium-soorton is het noodig, ook den wortelstok uit ie trekken, daar men moet weten, of de plant uitloopers heeft, en om tevens rllpe vruchtjes te verzamelen. dikt, niet getand, met 10-13 ribben en vruchtpluisharen, dio niet gelijk van lengto zijn. Bladen slechts zelden in een wortelroset, de stengel meest veelbladig. Bladen vaak getand of gedeeld, niet zelden aan den voet afgerond of hartvormig. Wortelstok zonder uitloopers 5 2 Stengel met een hoofdje, soms met 2 (fig. 1483). Bloemen van onderen meest rood-gestrecpt. Bladen omgekeerd-eirond tot lancetvonnig, gaafrandig, van boven grasgroen, van onderen meest wit-viltig, evenals de stengel en de omvvindselbladen. Omwindselbladen lijnvormig, 0,001-0,002 breed, spits, grijs sterviltig. Bloemkroon lichtgeel. 0,025-0,45. 2J.' Mei, Jnni (—Octr.). Op open en grazigen zandgrond. Algemeen. Muizenoor. H. Pilosella L. Slengel aan den top scherm-trosvormig of scherm-pluiinvormig, met 2 tot veel hoofdjes (soms slechts 1, maar dan zitten er in de oksels van 1 of meer schutbladen eenige onontwikkelde) . . 3 3 Stengel laag, 0,15-0,30 hoog, met 2-6 hoofdjes (fig. 1484), boven »—* 1.1: i u „r met ster- en klierharen bezet, onbebladerd of l-bladig. Bladen blauwachtig-groen, bijna geheel kaal, meest alleen aan den voet met borstels bezet, oingekeerd-eirond-lancetvormig, stomp of met kapvormig samengetrokken top. Hnofdips klpinpr dnn hii H. PilnKplIn Om- • • Fis 14^1 windselbladen ei-kegelvormig, licht-gerand, met verspreide borstels en klierharen. Bloemkronen lichtgeel, eenkleurig. Wortelstok kruipend, met uitloopers. 0,15-0,30. 2].. Mei, Juni, soms ook later. Op drogen zand-en heidegrond. Vrij zeldzaam . . . . Spits havikskruid. H. Auricula L. Stengel 0,25-1,00 lang, met 3-veel hoofdjes en 1 tot 3 bladen. Bladen grasgroen , zachtharig 4 4 Bloemkronen lichtgoudgeel, eenkleurig. Stijlen geel. Hoofdjes talrijk, vrij klein, in een dichte, schermvormige pluim. Omwindsel bijna rolrond, evenals het bovenste deel van den stengel viltig met zwarte borstels en klierharen. bladen langwerpig-Jancetvormig, naar voren vaak breeder, de onderste stomp, de bovenste spits. Stengel rechtopstaand, verstrooid-behaard, vooral beneden met lange, zachte haren bezet, die langer zijn dan de middellijn van den stengel. 0,30-0,90. IJ.. Juni. Up drogen grasgrond. Zeldzaam. Weidehaviks kruid. H. praténse Tausch. De lange en vr\j zachte haren stin voor deze soort bijzonder karakteristiek. Bloemkronen donker-oranje, zelden gooi. Stijlen bruin. Hoofdjes 3-10, vrU groot, in een losse schermvormige pluim ifig. 14*5). Omwindsel breed-eirond. Bladen langwerpig tor langwerpig-lancetvormig. * Stengel iets opstijgend. Overigens als H. pratense. 0,30-0,15. 21. Juni, Juli. Ii tuinen gekweekt, ook verwilderd. Oranje havikakruid. + H. uuriiutiiicuni I. üenalve do duidelijker naar voren verbreede bladen en de grootere hoofdjes is er geei doorgaand verschil mei H. praten se. 5 Wortelbladen tijdens don bloeitijd niet meer voorhanden, daaventogoi draagt de stengel vele bladen, die soms aan bet onderste deel dicbi opeen staan en niet met wortelbladen verward moeten worden. ( Wortelbladen tijdens den bloeitijd bijna altijd voorbanden en groen Stengelbladen ontbrekend of aanwezig £ u jiiaueisie en bovenste bladen met breeden voet zittend of iets stengelomvattend (fig. 1486). Stengel krachtig, met verheven strepen , ruvv-behaard, dieht-bebladerd. Vruchten min of meer zwart. Omwindselbladen vrij breed. zwartgroen, gedroogd zwartachtig, kaal. Bloemkroon goudgeel. 0,30-1,20. 2).. Juli—Octr. Op muren en tusschen houtgewas. Zeldzaam. (H. boreale Fr.) Boschhavikskruid. H. silvéstre Tausch. Stengelbladen aan den voet niet stengelomvattend, meest T7orcmnl/1 J r» j «niuuvi vi auilgCOlCOiU 7 Buitenste omwindselbladen min of nieer afstaand, met omgebogen top, de binnenste breeder, stomp, alle gelijk van , zwin luouug- oi vuugroen, meest kaal. Bloeiwijze scherm-pluimvormig of schermvormig. Stengel kaal of kortbehaard, dichtbebladerd (fig. 1487). Bladen stijf met versmalden voet zittend of zeer kortgestecld, lancetvorraig, vaak met omgerolden rand, gaafrendig of getand, vaak ruwgewimperd. Bloemkronen goudgeel. Stijlen meest geel. 0,301,20. IJ.. Juni—Herfst. Op open en grazigen zandgrond, in de duinen en in de heide. Vrij algemeen. Scherm havikskruid. H. umbellatum L. i.. v i uil « "77° umwiuuseiüiaaen aanilggena , Fig. 14ft- Hieracium umbellatum. ue binnenste spits, alle donkergroen, met bleeken rand. Omwindsels cylindrisch-klokvormig. Bloeiwijze een schermvormige tros of pluim met veel hoofdjes. Stelen der hoofdjes rechtop-afstaand, naar boven vaak klierachtig. Stengel meest stijf, bijna kaal of behaard. Biaden lancet- tot lijn-lancetvormig, de onderste gesteeld of in den bladsteel versmald, de bovenste zittend. 0,60-1,20. 2J.. Juli, Augs. (H. Fig. 14*7. Hieracium umbellatum. rigidum Havtm.) Op droge gronden, tusscben hakhout. Vrij zeldzaam. . . Stjjfhavikskruid. H. laevigatum Willd. Bladen aan weerszijden met weinige (meest 3) grootere tanden, de bovenste meest met afgeronden voet zittend. Stengel tamelijk gelijkmatig of vrij los bebladerd. Omwindselbladen lijnvormig, meest lichtgroen, de buitenste iets grijswit, met weinige haren (meest zonder klierharen). 0,40-1,00. ïj.. Juli, Augs. In boschachtige streken, op beschaduwde plaatsen, aan wallen. Vrij algemeen. (H. tridentatum Fr.) ,s. tridentatum Fr. Bladen min of meer gelijkmatig getand, de middelste en bovenste meest met versmalden voet zittend. Stengel dichter bebladerd, niet vertakt, stijf, alleen boven behaard. Omwindselbladen groen, kaal, vr(1 broed. Omwindsel tijdens den bloeitijd tolvormig. ",-10-0,89. Juli, Augs. In bosschen. Grebbe (?) (H. virescens Sond.) y- viréscens Soud. 8 Omwindselbladen min of meer regelmatig dakpansgewijze liggend. 9 Omwindselbladen onregelmatig dakpansgewijze liggend, de binnenste bijra oven lang, de buitenste <1 of 2 rijen) veel korter. Bovenste stengelbladen met versmalden voet zittend of kortgesteeld . .10 0 Plant geheel met geelachtige, aan den voet vaak met zwarte klierharen bezet, ook tusschen de wimpers aan den bladrand. Stengel met veel hoofdjes (fig. 1488a), reeds laag w(jd-vertakt, daartusschen bebladerd en er onder 1 a 2 bladen. Bladen dik, iets stijf, de wortel3tandige langwerpigelliptisch, naar den voet versmald, grotbochtig-getand (flg. H88i). Hoofdjes geel. n.20-0,40. 4. .Iuni,-Tnli. Op muren. Haarlem. Uit de Alpen. . Stengelomvattend h a v I k sk ru id. II amplexir&nle l>. Fig. 14H8. Fig. 1-18». Fig. 1490. Hieracium vulgatum. Bladrand niet k 1 ierachtig-gewimperd. Stengel diclitbebladerd. Bladen lancotvormig itig. 1489), de tioogere ei iancetvoimig, alle sterk behaard, ovenals degeheele plant. Hoofdjes groot, alleenstaand in de bladoksels. 0,30-0,60. Juli, Augs. Op muren. Utrecht. Uit de Alpen . . WasbI oem h avik s k r uid. ||. ccrluthoides Kr. 10 Stengel onbebladerd of 1- (zelden 2-bladig) (Hg. 1491a). Bladen groen of blauwachtig-groen, zachtbehaard. Stijlen althans ten slotte, donker gekleurd 11 Stengel veelbludig. Buitenste omwindselbladen spits, eirond-lanuotvorraig, evenals de stelen der hoofdjes met sterharen en tegelijk met zwarte klierborstels bezet (fig. 1490). Stengel meest gelijkmatig bebladerd, met verscheiden hoofdjes. Bladen méést grasgroen, van onderen en aan den rand ruw-behaard, lancetvormig of langwerpig met naar voren gerichte tanden, de onderste in een bladsteel versmald. Wortelbladen meest langgesteeld, 1-3, tijdens den bloeitijd vaak reeds verdroogd. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,90. !(.. Juni, Juli. In boschachtige streken. Vrij algemeen. (H. silvaticum Lmk.). Gewoon havikskruid. H. vulgatum Fr. 11 Wortelbladen met eenigszins hartvorniigen voet, meest eirond of langwerpig, naar den voet toe getand, niet vaak eenige rugwaarts gerichte tanden. Omwindsels klierachtig. Omwindselbladen stomp, de binnenste spits. Bloemen in een schermvormige pluim met boogvormig opstijgende stelen. Hoofdjes meest gemiddeld van grootte. Bladen meest grasgroen (fig. 14914). liloemkroon goudgeel. 0,300,90. 2).. Mei—Septr. Op muren en droge gronden. Vrij zeldzaam. Muurhavikskruid. H. murórum L. Wortelbladen, ten minste de binnenste, in een bladsteel versmald. Omwindsels zonder klierharen , grjjsviltig met eenige borstelharen. Wortelbladen meest vele, eirond-langwerpig tot lancetvormig, toegespitst , raar den voet min of meer ge¬ tand , aan den rand en van onderen meest met sterharen of spinnewebachtig. Plant blauwgroen. Omwindsel bijna bolrond. Zoom der bloemkroon kaal. Hoofdjes 3-5, gemiddeld van grootte. 0,150,40. 2J.. Juni, Juli. In boschachtige streken. Zeer zeldzaam. Blauwgroen havikskruid. H. caésium Fr. BETEEKENIS DER SOORTNAMEN.*) Abifis. spar. alnlfolia. elsbladig. abortivus. mislukt. Alkekengi. besvrucht. Abrotanum. teerbladig. aloides. aloëachtig. Absinthium. naar alsem sma- alpestre, -is. Alpenbewonend. kend. alpigena. als alpestre. abyssinica. Abyssinisch. alpinus, -a, -urn. als alpestre. Acanthium. stekelachtige. Alnus. els. acanthoides. stekelachtig. Alsinastrum. alsineachtig. acaule, -is. stengelloos. altaica. Altaï. acer, acre. scherp. alterniflorum. afwisselendbloemig. aceroides. eschdoornachtig. alternifolium. afwisselendbladig. Acetosa. zuurachtig. altissimum-, us, -a. zeer hoog. Acetosella. weinig zuurachtig. althaeoides. heemstachtig, acicularis. naaldvormig. amabilis. beminnelijk. Acinos. bazielkruid. amara. bitter. aculeatum. stekelig. Amarella. weinig bitter, acuminata. lang-puntig. ambigua. twijfelachtig, acutifolius. spitsbladig. ambrosioides. ambrosiaïtchtig. acutiformis. spitsvormig. americana, -us. Amerikaansch. acutum, -a, -us. spits. amethystea. amethystkleurig. Adiantum. droogblijvend. amethystinum. amethystkleurig. adulterinum. overspelig. amoena. bevallig. aduncum. hakig, gekromd. amphibium. èn op het droge, aestivalis. 'szomers bloeiend. èn in het water aestivum. zomer-. levend. aethiopis. Aethiopisch. amplexicaule,-is. stengelomvattend. affine, -is. verwant. ampullacea. fleschvormig. africana. Afrikaansch. amygdalina. amandelachtig, aggregatus. opeengehoopt. amygdaloides. amandelachtig, agrarium. akkerbewonend. Anagallis. tweemaal bloeiend, agrestis. wild groeiend. anceps. tweehoofdig. Ajacis. Ajax'. anglica, um. Engelsch. alatum, -a. gevleugeld. angulatus. hoekig. alba sterilis. wit onvruchtbaar. angustifolius, -a, -um. smalbladig. albes,.ens. witachtig. angustissimus. zeer smal. albida. witachtig. Anisum. anijs. albus, -a, -um. wit. annuus, -a, -um. éénjarig. Alcea. bewapend. Anserina. ganzen-. Alectorolophus. hanekim. Anthriscus. Bastaardpeterselie. alexandrinum. Alexandrijnsch. anthropophora. menschdragend, Alliaria. knoflookkruid. popvormig. •) Van niet opgenomen soortnamon is de beteekonis onbekend. Aparine. aanhangend. auricomus. geelgekuifd. apetala. -um. bloembladloos. Auricula. oortje. Aphaca. onechte linze. aurita. geoord. apiculata. spitspuntig. australis. zuidelijk. apifera. bijdragend. austriaca. Oostenrijksch. Apennina. Apenijnsch. autumnalis, -e. herfst-. apiifolia. selderijbladig. Avellana. Avella's. apula, -um. Apulisch. aviculare. vogelminnend. aquatica, -um. water-. avium. vogel. aquatile. water-. azureum. hemelsblauw. Aquifolium. naaldblad. Babingtonii. Babington's. aquilegifolium. nkeleibladig. babylonica. Babylonisch, arabica. Arabisch. baccata. besdragend. arborea, -um. boomachtig. baccifer. besdragend. arborescens. als aborea. badius. kastanjebruin, arbutifolia. arbutusbladig. Baeothryon. klein bies. arcuata. boogvormig. Balbisii. Balbis'. arenaria, -um. zand-. Balsamifera. balsemrijk. arenosa. als arenaria. Balsamita. balsemkruid. Argemone. op het oog stoppen. balticus, -a. Noorsch. argentatus. zilverglanzend. Banningii. Banning's. argentea, -um. zilverkleurig. barbarum. vreemd, argyrophyllus. zilverbladig. barbatus, -a. gebaard. Aria. Ares. Basilicum. koningskruid, arietinum. opeen ram gelijkend. Baudotii. Baudot's. ariaefolia. ariabladig. Beccabunga. beekpunge. aristata. naalddragend. Belladonna. schoone vrouw. Armeniaca. Armenisch. Bellardii. Bellard's. Armeria. dicht bij zee. benedi:tus. gezegend. Armoracia. Bretagne's. bengalensis. Bengaalsch. Arrhenii. Arrhenius'. Betonica. goed voor het hoofd, arrhiza. wortelloos. Betulus. berk-, artemisiaefolia. Artemisiabladig. bicolor. tweekleurig. Aruncus. Geitebaard. bicuspidata. tweepuntig, arundinacea. rietachtig. biennis. tweejarig. arvense, -is. veld-. bifida. tweespiet ig. ascalonicum. Ascalon's. bifolia, -um. tweebladig. asclepiadea. Asclepiasachtig. bignonioides. Bignoniaftchtig. asiatica. Aziatisch. bipartita. tweedeelig. asper. ruw. bistorta. dubbel gedraaid, aspleniifolia. Aspleniumbladig. Blattaria. Kakkerlakskruid. atomaria. met atomen be- Blitum. roodling. strooid. Boehmeri. Bühmer's. atropurpurea. donkerpurper. Boenninghausiana. Boeninghausen's. atrorubens. donkerrood. Boloniense. Boulogneesch. atrosanguineus, -a. donkerrood. Bonus Henricus. Goede Hsndrik. aucuparia. vogelvanger. boreale, -is. noordsch. aurantiacum. -us. oranjerood Borreri. Borrer's. aureum, -a. gouden. botryoides. trosvormig. Botrys. tros. Carduncijlus. disteltje, brachycarpum. kortvruchtig. Carica. Karisch. brachystylum. kortstijlig. carinatum, -a. gekield, bracteatum. met schutbladen carinthiaca. Uit Karinthië. bezet. carnea. vleeschkleurig. Bremii. Bremius'. carniolaca. Uit Karinthië. britannica. Britsch. Carolliana. Uit Carolina. briziformis. trilgrasvormig. Carota. Wortel. brizoides. trilgrasachtig. Carpatica. Karpatisch. Brockmulleri. Brockmulier's. carpinifolius. haagbeukbladig. bromoides. dravikvormig. Carthusianorum. Karthauser-. brumalis. winter-, Carvi. karwij. bufonius. padde. Carvifolia, -um. karwijbladachtig. bulbiferum. boldragend. caryophylleus, -a. anjelierachtig. Bulbocastanum. bolkastanje. Caryophyllus. kruidnagel, bulbosus, a.-um. boldragend. Castanea. kastanje. Bursa pastoris. herderstaschje. Cataria. kattekruid. Buxbaumii. Buxbaum's. catarcticum, -a. purgeerend. caespitosa, -us, zodevormend. caucasica. Kaukasisch. -um. caudatus. gestaart. caesius, -um. blauwgrijs. cava. hol. calaminare. op kalmeigrond Centaureum. duizendgulden- groeiend. kruid. Calamus. riet. centifolia. honderdbladig. Calceolus. muiltje. Cepa. ui. Calcitrapa. voetangel. Cepaea. tuinkruid, californica. Kalifornisch. cereale. koorngevend. callosa. eeltig. cerefolium. kervel. calycinum. kelkdragend. cerifera. wasdragend. campanulatus. klokvormig. cerinthoides. cerintheachtig. campestris, -e. veld . cernutls. gekromd, knikkend, canadensis. Kanadeesch. Cerris. franjedragend. canariensis. -e. Kanarisch. Chabraei. Chabraetis'. candicans. wit wordend. Chaixi. Chaix'. candidum. glanzend wit. Chaixii. Chaix'. canescens. grijsachtig. Chamaecistus. dwergcistus. canira, -um. honds-. chalcedonica. Chalcedonisch. cannabinum. hennepachtig. chalepensis. Van Aleppo. capillaceum. haarfijn. Chamaecyparissus.dwergcvpresachtig. capillare haarfijn. chamaedrifolia. gamanderbladig. Capillus Veneris. venushaar. Chamaedrys. gamander, capitatus, -um. kopvormend. Cliamaepitys. dwergspar. Caprea. geit. Chamaesyce. dwergvijg. capreola ranken vormend. Chamomilla. kamille. capreolata. rankdragend of cheiranthoides. muurbloemachtig. rankend. Cheiranthus. handbloem. Caprifolium. geiteblad. Cheiri. paarde-. Cardiaca. hartpijnkruid. Cheirifolium. muurbloembladig. cardinalis. kardinaal. chiloensis. Chileensch. Bet eek enis der soortnamen. chinensis. chlorantha. chorothyrsus. chordorrhizum. cicutarium. ciliata. cinerea. cinnamomea. citriodora. clavatum. claviculata. Clematitis. Clinopodium. coccinea, -um. coelestis. coerulea, -um, us. colchica. collinus, -a, -uin. columbaria. columbinum. Columnae. Colurna. communis. commutatus. comosa, -us, ■ um. complanatum. compressus, -a. comptoniifolia. concinnus. confusum. conglomeratus. conica. conopsea. conothyrsus. Consolida. conspersus. conspicuus, -a. Convolvulus. Conyza. coraeensis. cordata. cordifolia. coriophora. corniculatus, -a, -um. cornuta. cornuti. coronarius, -a, -um coronata. Chineesch. groenbloemig. groentuilig. draad wortelig, cicutaachtig. gewimperd. aschgrauw. kaneelbruin. citroenriekcnd. knots vormig. rankend. clematisachtig. bed voet. scharlakenrood. hemelsblauw. blauw. Uit Colchis. heuvelbewonend duifachtig. duiven . Columna's. Byzantijnsch. gewoon. verwisseld. kuifdragend. afgeplat. samengedrukt. comptoniabladig. sierlijk. ineengeward. kluwenvormend. kegelvormig. steekmugachtig. kegeltuilig. wondenheeler. bestoven. in het oog vallend. winde-. aschbedekt. Uit Korea. hartvormig. hartbladig. wantsachtig. gehoornd. gehoornd. hoorn vormig. , kroondragend. gekroond. coronopifolia. Coronopus. cortusoides. Corvini. corymbosus. Cotinus. [ Cotula. Cracca. crassifolia. crenata. crepidifolium. creticum. crispus, -a. Crista galli. cristatus, -a. -um croceum. crocosmaeflora. Cruciata. cruenta. cruentatus. Crus galli curta. cuspidata, -um. Cyanus. cylindrica. Cymbalaria. Cyminum cynanchica. Cynapium. Cvparissias. Dactylon. damascena. danica. dasycarpum. dasyphyllum. daucoides. Davalliana. decandra. decidua. decumbens. decussata. deflexum. -a. deltoïdes. deltoideus, -nm. demersum. Dens canis. densiflora. kraaiepootbladig. kraaiepoot. cortusachtig. Corvini's. tuildragend. olijfboom. napje. krakend, dikbladig. gekarteld, streepzaadbladig. Uit Kreta, gekroesd, hanekam. , kamdragend. saffraangeel, met de bloemen van Crocosma. kruiswijs bebladerd bloedrood, bloedrood, hanepoot. kort, afgeknot, gespitst, hemelsblauw, rolrond, cymbelkruid. komijn. Op Cynanchus g i- lijkend, hondseppe. cypresblad. vingerdrager.d. Damascus-. Ueensch. ruwvruchtig. ruwbladig. peenachtig. Daval's. tienhelmig. afvallend. liggend. kruiswijs, afgebogen. delta vormig. delta vormig. ondergedoken, hondetand. dichtbloemig- (lensus. dicht. egregius. voortreffelijk, dentata, -us. getand. Ehrharti. Ehrhart's. denticulata. fijn getand. Elaeagnos. olijfboom, depressa. ingedrukt, laag. Elaterium. wegslingerend, dichotomus, -a. tweetakkig. Elatine. spar-. dicoccum. tweekluizig. elatior. hoog, slank, didyma. tweelingachtig. elatum. hoog. diffusus, -a, -um. wijdgetakt. elegans. sierlijk. Digitalis. vingerhoedskruid. elongatus, -a, -um, verlengd. digitata. vingervormig. Emerus. getemd. dilatata. uitgespreid. Emodi. van de Himalaya. Dilleniana. Dilienius'. Endivia. andijvie. dioica. tweehuizig. ensifolia. zwaardbladig. discoidea. schijfvormig. Epigeios. over de aarde discolor. tweekleurig. kruipend, dissectum, -a. onregelmatig inge- epilinum. vlasbewonend. sneden. Epithymum. tijmbewonend. distachyon. tweearig. erectus, -a, -um. overeindstaand. distans. verwijderd. ericetorum. heide-. disticha, -um tweerijig. Erinus. katoen-. diurna. over dag bloeiend, eriocarpa. wolvruchtig. divaricatus, -um, wijdgetakt. eriophorum. woldragend. -a. erraticus. dwalend, diversifolia. ongelijkbladig. erucifolius. raketbladig. divulsa. afgebroken geaard, esculentum, -a. eetbaar. Dodartii. Dodart's. Eupatoria. Eupator's. Dodonaei. Dodoen's. europaeus, -a, -um. Europeesch. domesticus, -a. inheemsch. excelsa. hoog. Dortmanna. Dortmann's. excelsior. verheven. Douglasii. Dotiglas'. exigua. klein. Dracunculus. slangetje. extensa. uitgebreid, uitge. Drumtnondii. Drummond's. zet, gestrekt. Dryopteris. eikvaren. Faba. boon-. dubium, -a. twijfelachtig. fabacea. boonachtig. Dulcamara. zoetbitterkruid. falcata. sikkelvormig, dulcis. zoet. fallax. bedtiegelijk. dumetorum. wildernis. Fagopyrum. boekweit. dunensis. duinlievend. Farfara. meeldragend. duracina. met een harde schil, fatua. smakeloos, duriuscula. hardachtig femina. vrouwelijk. du rum. hard. ferrugineum. roestkleurig. Duvalii. Duval's. fertilis. vruchtbaar, dysenterica. dysenterie ver- festucaceum. op zwenkgras ge- wekkend. lijkend. Ebulus. eppe. ficifolium. vijgbladig. echinus. egel. filiculoides. vatentjesachtig. echioides stekelachtig. filiformis, -e. draadvormig, echinata. stekelharig. Filipendula. hangend aan een effusus, -um, -a. wijd uitgespreid. draad. Hei kels, Oeïll. Flora, 4de druk. 19 Filix femina. varenwijfje. Gerardi. Gerards. Filix mas. mannetjesvaren. Gerardiana. Gerard s. fissus. gespleten. germanica. Duitsch. fistulosus, -a. pijpvormig. Gesneriana. Gesner s. flacca. slap. gibba. bultig. flammeus. vuurrood. gigantea. reusachtig, Flammula. vlammetje. Githago. op zwarte komijn flava, -um. geel. gelijkend, flavescens. geelachtig. glabra, -rum -er. onbehaard, flexuosa, -um. bochtig. glabrata. bijna onbehaard, florentina. Florentijnsch. glanduligera. klierdragend. tloribunda, -us. rijkbloeiend. glandulosa, -um. klierachtig, floridus. bloeiend. glaucus, -a, -um. zeegroen. Flos cuculi. koekoeksbloem. globulifera. kogeltjedragend. Flos jovis. Jupiterbloem. glomerata,-um. tot een kluwen op fluitans. drijvend. eengehoopt. rtuviatilis. rivier. glutinosa, -um. kleverig. foetidus, -a. stinkend. glycyphyllus. zoetbladig. foliosus. bladrijk. Goodenoughii. Goodenough s. formosa. statig, fraai. Gordonianum. Gordons. formosissima. bijzonder schoon. | gracilis, -e. slank. Fragariastrum. aardbeiachtig. graecum. Grieksch. fragiferum. aardbeidragend. gramineus, -a. grasachtig, fragillis. bros, breekbaar. graminifolium. grasbladig. fragrans. welriekend. granditlora, -um. grootbloemig. Frangula. bros. grandifolia. grootbladig. fraxinifolia. eschbladig. granulata. korreldragend. Fraxinella. op esch gelijkend, gratus. aangenaam, frutescens. heesterachtig. graveolens. sterk riekend, fruticans. als frutescens. Greigii. Greig s. fruticosus, -a. als frutescens. Grossularia. kleine, onrijpe vijg Fuchsii. Fuchs's. guttatum. gevlekt. fulgens. schitterend. Haageana. HSage's. fullonum. der volders. halimifolium. halimusbladig. fulvus, -a. blond. Halleriana. Haller's. fusco-ater. bruinzwart. hamulata. van haakjes voor- fuscus, -a. bruin. zier. Gale. balsem. hamulosus. haakvormig. Galeobdolon. bunzingstank. hastatum. spiesvormig. ealericulata. helnivormig. hastilis. spies*. Galii. op Galium levend.' Hederae. op klimop groeiend gallica. Fransch. hederaefolia. klimopbladig. genevensis. Geneefsch. hederacea, -um. klimopachtig, geniculatus. knievormig, ge- Helenium. alnntswortel. knikt. helioscopia. zonnewendend. gentianioides. gentiaanachtig. Helix. windend. gentilis. stamverwant. helodes. op helodes gel ij - genuina. echt. _ kend. geranioides. geraniumachtig. helvetica. /witsersch. »TtiCa- ,leV^"' • infestus, -a. besmet herbacea. kruidachtig. inflata ifi hercynicum. Hercynisch. innata' opgeblazen, heterophylla. , ingeboren. -um, -us. ongelijkbladig. insi»nisS' !^ll^eloos- hexandra. zeshelmig. insiUtia.' vêredeT °PCnd' tesr- Sï: ÏSE" t s sssaaas ribfr- 3?' hircinum. j Hirculus. bokje 'a' ",,S' ^Iiaansch. hirsuta, -um. ruwharig. Tackminni egengift. hirta, -us. kortharig. lacotoea Jwkmann s. hispanica. Spaansch. alana J«»bskruid. hispidus, -a. stijf harig. laponica Jalapa. hololeucum zuiver wit. losikaa ' Japansch. Holostea. heelbeen-, /ubatum Josika s. Hoopesii. Hoopes'. * n. manen voor- hordeaceus. gerstach'tig. iuncea -um v Zlen'.. Hornemanni. Horneman's. Kali ' ' blesachtig. Hornschuchiana. Hornschuch's. Ivkltênbirhii v?u u hortensis, -e. tuin-, kerrioWes Kaltenbach's. humifusum. op den grond neer- ' Pk K®rr,a Selij- humile. Koc"s." hybridum, -a. basterd-, I abmnum K°ehler's. Hydrolapathum. waterzuring. ' °P I-aburnum ge- Hydropiper. waterpeper. Iachenalii r 'u i hyemalis, -e. winter-, laciniata „m .Lachena1's. hypnoides. mosachtig. lac.ea Sf"' hypomalacus. weekachtig. lacustris melkwit. hypopitys. op dennen groeiend, I.adanum mam ' hyssopifolia,-um. hyssopbladi»-. ' naam v'an een soort KEI;*. incisum. ineesneden vruchten. inclinata. LT™" JSfi»*"""»• janceolala, -um. indica, -um, -us. Indisch.' kpathtfólium 2we.ePkkr.UI'd.- inermis. weerloos luringbladig. eerioos. lappaceum. klitachtig. 49* Lappula. kleine klit. Lunaria. sikkelbladig. Larix. lork. lupulina. hopachtig. Larpentae. Op Larpenta ge- Lupulus. ruwbladig. lijkend. luteus, -a, um. geel. lasioclados. ruwtakkig. luteo album. geelwit. Lathyris. heftig purgeerend. luteola. geelachtig, lathyroides. lathyrusachtig. lutescens. geelachtig, latifolius, a, -um. breedbladig. lutetiana. Parijsch. Lauro-cerasus. laurierkers. Lychnitis. lampenkruid. Lawsoniana. Lawson's. Lycoctonum. wolfsdood. laxiflorum. wijdbloemig. Lycopersicum. wolfsperzik. laxum. los-of wijdbloemig. lycopsidioides. Lycopsisachtig. Ledebourii. Ledebour's. macrocarpon,-um. grootvruchtig. Lejeuni. Lejeune's. macrocephala. groothoofdig. Lens. linze. macrophyllum. -a. grootbladig. leporina. hazen. macrorhizus. grootwortelig. leptoclados. met dunne takken, macrosiphon. langbuizig. leucandrus. witbloemig. macrostemon. met groote meel- Leucanthemum. witbloem-. draden, leucanthemus. witbloeiend. maculata, -um,-us. gevlekt. Libani. Van den Libanon, maculosa. gevlekt. ligerica. Loire-. magna. groot. Liliago. Op Liliago gelij- majalis. in Mei bloeiend. kend. major. grooter of een- Limonium. weideplant. voudig groot, limosa, -um. slijk-. Majorana. marjolein, linariifolia. Linariabladig. malacoides. malveachtig. Lindheimeri. Lindheimer's. Malus. appel-. Lindleyanus. Lindleys. Manglesii. Mangle's. lineare. lijnvormig. marginata. gerand. Lingua. tong. margaritaceum. parelkleurig, linicola. vlasminnend. Marianum. Maria-. linifolium, -us. vlasbladig. marinus, -a. zee-. Linosyris. op vlas gelijkend. maritimus,-a,-um. zee-. littoralis, -e. strand-. Marshallii. Marshall's. littorea. strand-. Martagon. kind van Mars. Loeselii. Loesel's. mas. mannelijk. loliacea. raaigrasachtig. mascula. mannelijk, longiflora. langbloemig. matronalis. dame. longifolia, us. langbladig. Matthioli. Matthioli's. longipes. langvoetig. maximus, a-,-um. grootste. Lonicera. Loriicer's. media, -um. middelste. Lotus. oude naam voor Medium. Medisch kruid. versch. Papi- melanoxylon. zwarthoutig. lionaceeën. Meleagris. als een parelhoen' lucens. sterk glanzig. gestippeld, lucidum. blinkend. Melo. meloen. Luciliae. Nepaulsche naam mexicana. Mexicaansch. cfer plant. microcarpa. kleinvruchtig. microphylla. kleinbladig. Napus. raap mÜteris1"' gierstachtig. narbonensis Fransch. mi lans. krijgszuchtig. natans. zwemmend Millefolium. duizendblad. Neesii. Nee? minimus, -a, -um. kleinste. neelecta . minus' kl'einer' verwaarloosd. ssssl waardig. nemorum. boschmissounensis. Van den Missouri nemorosus, -a. bosch-.' mite afkomstig Nepetella. kleine Nepeta. mixta. gemengd °S' ™aeensi.s- Van Nizza. Moldavica. Moïdavfsch n i"* 3VlS- vogelnest, mollis, -e. week n g •' 2wart' M0ll"f- -cht.' NiSS' N"asok'stig' mnnilifCra" * rozenkrans dragend, nitens. Aanzend' se- èür- EiP monorchis. eenknollig. nobilis. edel montanus.- a, -um. berir „„„.a . . . Monspeliensis. Montpellier's nnH fl« nachtbloemig. Morio harlekijn nodiflarum. knoopbloemig. Morisonii. Morison s' Sf' -um- knoopig. Morsusranae. kikvorschbeet langere. raak niet aan. moschata, -um. mulkusachu