f _N \ H H e u K E 1 ? I school r g * c 3 L 2S-J EjWcfo't) te fa b h I LU5miB?£E 1 I0DLRORA /I ©va>(? © NEDERLAND ® ocdtï © •HHEUKilS-v [P-NGDRJ> HOFGrRSN IN&€Ni GEÏLLUSTREERDE SCHOOLFLOM VOOR NEDERLAND DOOK H. HEUKELS, Leeraar aan de Ie Hoogexe Burgerschool met ö-jarigen cursus (e Amsterdam. VIERDE vermeerderde en verbeterde druk. Met 15G0 Afbeeldingen. P. NOORDHOFF. — 1909. — GRONINGEN. E R R A T A. Voor het gebruik van dit werk gelieve men de volgende fouten te verbeteren: Op blz. 136 regel 12 v. b. -2|- veranderen in Q. „ „ 195 „ 18 „ „ Gierst veranderen in Pluimgierst. „ 257 „ 1 v. o. achter Aalstekel toevoegen Scheeren. „ 333 18 v. b. Berberis veranderen in Zuurbes. „ „ 504 „ 3 „ „ bloemdragende veranderen in niet-bloemdragende. Verklaring der gebruikte teekens. 0 = een eenjarige plant. Q0 = een tweejarige plant. 4 = een kruidachtige, overblijvende plant. f» = een houtige plant (boom, heester, halve heester). f = sierplant. 30,00 = 30 meter. 3.00 = 3 meter. 0,30 = 30 centimeter. 0,03 = 3 centimeter. 0,003 = 3 millimeter. Bladokselstandig, zie Okselstandig. Bladscheede, de den stengel scheedevormig omsluitende, niet zelden blaasachtig, dus buikig opgezwollen bladsteel of bladvoet. Bladschijf = bladvlakte. Bladvlakte, het meest in de vlakte uitgespreide deel van het blad. Bloeiwijze, iedere verzameling van bloemen aan een gemeenschappelijke as, die slechts bloemen en geen of slechts kleine schutbladen draagt. Bloembekleedsels, de bladachtige deelen der bloem, welke de meeldraden en stampers omgeven. Zjj vormen öf een dubbel omkleedsel, als er 2 in vorm en kleur verschillende bladkransen te onderscheiden zyn, waarvan de buitenste, meest kleiner en groen gekleurd, de kelk, de binnenste, meest grooter en niet groen, de bloemkroon heet, öf een enkel, dat dan meestal bloemdek heet. Dit kan gekleurd of groen zijn. Kelk, bloemkroon of bloemdek kunnen uit een blad bestaan, dat dan meestal insnijdingen vertoont. Zjjn deze ondiep, dan heet het tandig, dieper d e e 1 i g. Men spreekt in dit geval van de buis, het vergroeide deel, de zoom, die uit de slippen is gevormd, en de keel op de grens van beide. Als termen voor die deelen gebruikt men kroesvormig, klokvormig, buisvormig, ster-, trompet-en trechtervormig; zie aldaar. Bestaat de bloemkroon of het bloemdek uit verschillende bladen, dan onderscheidt men aan ieder blad de plaat en den nagel; zie aldaar. Bloembodem, het verbreede, de verschillende deelen der bloem dragende eind van den bloemsteel. Bloemdek, zie Bloembekleedsels. Bloeikolf en bloemkol f, een aarvormige bloeiwijze, met verdikte, vleezige spil. Bloemkroon, zie Bloembekleedsels. Bloemscheede, een vliezig, soms gekleurd schutblad, dat een bloem of een bloeiwjjze in den knoptoestand geheel omgeeft. Bochtig gelobd, aan den rand met stompe, afgeronde insnijdingen en even zulke uitsteeksels, b.v. het blad van den eik. Bol, een bolvormig deel onder den grond, bestaande uit een schjjf van onderen, waarop eenige vleezige rokken (gerokte bol) of schubben (geschubde bol) zitten. Bolgewas, plant met een bol, zie aldaar. Bovenstandig, de bloembekleedsels. als zjj aan den top van het vruchtbeginsel staan, b.v. sneeuwklokje, fuchsia; het vruchtbeginsel, als het boven de bloembekleedsels staat (niet met den kelk is vergroeid) (fiu. n). Buikig, zie Scheede en Kroesvormig. Iig' "• !• Buisvormig, het bloemdek, de kelk of de bloemkroon, als het een lange buis is, met korte tandjes (fig. m). Bij kelk, een krans van blaadjes op den kelk (fig. ïv). Bij kroon, een kroontje, gevormd door de tongetjes van de bloembladen bjj de anjelierachtigen, ook het kroontje bij de nareis. Bijseherm, een bloei wijze, waarbij aan den top van den stencrel een bloem staat, terwiil aan weerszijden van deze of alleen aan eene zjjde, jongere bloemen Fi6- '»• iv. staan, die steeds jonger zijn, hoe verder zjj zich van de topbloem bevinden. Een bijseherm heet los, als de bloemen ver van elkaar staan, dus de stelen lang zijn. Door de sterkere ontwikkeling der buitenste takken komen de bloemen vaak op gelijke hoogte te staan en lykt het bjjscherm veel op een scherm. Centraal, in het middelpunt stoand. Cleistogaam, bloemen, die, als de geslachtsorganen ontwikkeld zjjn, gesloten bljjven (als knoppen). Meestal komen aan dezelfde plant ook bloemen voor, die zich openen. Cylindrisch, op de doorsnede cirkelrond. Dakpansgewijs, als dakpannen over elkaar liggend, zoodat de rand der binnenste door de toppen der buitenste bladen bedekt wordt. Dekschubben, schubben aan den voet van den kelk. Dekvliesje, het teere, meest witte vliesje, dat bij vele varens de vruchthoopjes, althans in de jeugd , bedekt. Doorgroeid, een blad, waardoor de stengel heengaat. Doosvrucht, iedere droge, openspringende vrucht. Dopvrucht, een eenzadige, niet openspringende vrucht, waarin het zaadje niet geheel met den vruchtwand vergroeid is. Drietallig, drie bijeenstaand, b.v. de bladen der klaver. Drievoudig gevind, zie Samengesteld blad. Dubbel gevind, zie Samengesteld blad. Dubbel-gezaagd, een gezaagd blad, dat in de zaagtanden weer kleine insnijdingen bezit. Eenhuizig, mannelijke en vrouwelijke bloemen gescheiden, maar op dezelfde plant voorkomend. Eenslachtig, bloemen, die alleen meeldraden of alleen stampers bevatten. Eenzijdige tros, zie Tros. Eindelingsch, zie Eindstandig. Eindstandig, een bloem of bloeiwjjze, als deze alleen aan het eind van den stengel voorkomt. Eivormig, eirond, in het bovenste deel smaller dan in het onderste en hoogstens dubbel zoo lang als breed. Elliptisch, in het midden het breedst, omstreeks dubbel zoo lang als breed en naar boven en beneden gelijkmatig afgerond. Enkelvoudig blad, een blad, waaibij de schijf slechts uit één stuk bestaat. Even gevind, zie Samengesteld blad. Franjeachtig, een blad, dat aan den rand in veel smalle slippen uitloopt. Gaafrandig, zonder insnijdingen in den rand. Gaffelvormig gedeeld, als de vertakking telkens in 2en gaat. Gebaard, van een bosje of een rij haren voorzien. Gedeeld (in engeren zin), door insnijdingen, die bijna tot den voet reiken, in afdeelingen verdeeld. Gegolfd, rand met kleine, ronde insnijdingen. Gegroefd, van evenwijdig loopende groeven voorzien. Gekarteld, aan den rand met kleine, spitse insnijdingen en afgeronde llitstpplfuplti irr v^ • /- Gekield, van een scherpe, uitstekende ljjst, de kiel, voorzien. Gekleurd, wat niet groen is. Geleed, zie Knoop. Gelobd, door diepe insnijdingen, die echter niet tot het ƒ, 1U aiuocniJ^cu ^ïuuucu; L-:_ v verdeeld. licmaskerd, een tweelippige bloemkroon, waarvan de keel door een verwijding der onderlip (het gehemelte) gesloten is. G e nageld, een bloemblad, als plotseling het vlakke deel van het bloemblad (de plaat) in een steelachtigen voet (den nagel) overgaat. Geoord, aan weerszijden van korte, afgeronde, horizontaal afstaande lobbetjes of aanhangsels voorzien. Gerokte bol, zie Bol. GeBnaveld, met een snavel (zie aldaar) voorzien. Gespleten, door insnijdingen, die omstreeks tot het midden gaan, in alueelingen verdeeld. Gespoord, met een spoor (zie aldaar) voorzien. G e tand, met stompe insnijdingen en spitse uitsteek se Gevind, zie Samengesteld blad. Gevleugeld, met een vliezige of bladachtige j~ uitstekende lijst (vleugel) voorzien, zooals die aau den stengel (fig. vi a, b) of aan den "L rand van vruchten (fig. vi c) gevonden wordt. Gewimperd, een uitstekende lijn ot' een rand, die met afstaande haren bezet is. Gezaagd, aan den rand met kleine, spitse insnijdingen en spitse uitsteeksels. Glad, zonder oneffenheden, groeven, enz. Grijnzend, diep tweelippig, met open keel. Haarkroon, een kroontje van haren op een vrucht of zaad staand. Halfonderstandig, een vruchtbeginsel, als het ten deele met den kelk vergroeid is, ten deele er boven uitsteekt. Hand lobbig, een handnervig blad, met insnijdingen, die niet tot de helft gaan. Handnervig, een blad, waarbij de hoofdnerven van het eind van den bladsteel straalvormig uitgaan en de daarvan uitgaande aderen tot esn onregelmatig netwerk verbonden zijn. Handvormig samengesteld, zie Samengesteld blad. Handspletig, een handnervig blad, met insnijdingen, die tot de helft gaan. Hartvormig, aan den voet met een diepe insnijding en afgeronde lobben (op harten-aas gelijkend). Hauw, hauwtje. een door een tusschenschot 2-hokkige, van den voet naar den top met 2 kleppen openspringende vrucht, waarbij de zaden aan de randen van het tussehenschot bevestigd zijn. De hauw is meer dan 2-maal zoo lang als breed, het hauwtje hoogstens 2-maal zoo lang als breed. Hauwachtige doosvrucht, een vrucht, die veel op een hauw geljjkt, doch het tussehenschot mist. Hechtkliertjes, de onderste deelen der stuifmeelklompjes der Orchidaceeën, die kleverig zijn. Helmbindsel, het deel van den meeldraad, dat de beide stuifmeelhokjes verbindt. H e 1 m d r a a d, zie Meeldraden. Helmknopje, zie Meeldraden. Hoofdje, een bloeiwijze, waarbjj zittende of kortgesteelde bloemen aan het eind van de bloemspil zjjn geplaatst (fig. vu n, b). Ineengedrongen tros, zie Tros. Ingesneden, met diepe, smalle insnijdingen. Kaal, onbehaard. Kafjes, schubachtige. meest kielvormige blaadjes, die Fig. vu. bij de Gramineeën en Cyperaceeën de bloemen omgeven. Men onderscheidt a) kroon kafjes. die de afzonderlijke bloemen omgeven, en b) kelkkafjes, die aan den voet van een aartje staan, Kafnaald, een borstelvormige verlenging van de middelnerf (fig. vin). Kafschubben, teere, vliezige, lancetvormige tot haarfijne, meest bruinachtig gekleurde deelen der opperhuid van de bladen (vooral aan de bladstelen) der varens. Kamvormig, met zeer smalle, dicht opeenstaande slippen. Katje, een aarachtige, met onvolledige, eenslachtige bloemen dicht bezette bloeiwijze. Keel, zie Bloembekleedsels. Kegelvormig, met breed cirkelvormig grondvlak, langzamerhand spits toeloopeud. Kelk, zie Bloembekleedsels. Kelkbuis, het onderste deel van den kelk, tot zoover de bladen vergroeid zijn. Fig vm Kelkkafjes, zie Kafjes. Kiel, a) een scherpe, uitstekende lijst, b) de twee onderste, bootvormig samenkomende, meest vergroeide bloemkroonbladeneenervlinderbloem (fig. ixcc). Kiem, de in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant. Kiembladen, de eerste bladen eener plant, die reeds in het zaad aanwezig zyn. Klei n-g e z a a g d, met fijne zaagtandjes. Kleppen, de van elkaar loslatende en de zaden blootleggende stukken eener doosvrucht. Klierachtig-behaard, van klierharen (zie aldaar) voorzien. Klierachtig-getand, getand, doch de punten der tanden in kliertjes eindigend. Klierhaar, een haar met een droppeltje kleverig vocht aan den top (fig. x). Klimmend, opklimmend, zonder zich te winden. Klok vorm is. het bloemdek of de bloemkroon, als het den vorm van een klok heeft. F'e' x' Kluwen, een meest zjjstandige ophooping van zittende en kortgesteelde bloemen Knievormig gebogen, van een scherpe bocht voorzien. Knikkend, boogvormig overhangend. Knollen, vleezige, verdikte, onderaardsche stengeldeelen, b.v. aardappel. Knoop, een min of meer verdikte plaats aan den stengel, daar waar de bladen er aan zitten. Zjjn die knoopen duidelijk zichtbaar, dan heet de stengel geleed of knoopig. Knoopige stengel, zie Knoop. Kokervrucht, een eenhokkige vrucht met een rij zaden, die slechts aan een der naden openspringt. Krans, een bloeiwijze, die uit 3 tot meer zittende of kortgesteelde bloemen bestaat, die op gelijke hoogte rondom den stengel staan. Kransstandig, 3 of meer bijeen, op gelijke hoogte om den stengel (fig. xi) of tak geplaatst, b.v. de takken van den den. Kroesvormig, bloemdek of bloemkroon, die van on- « •• 1 V .. ^ CM r 4.' 4 U AAI AAV aeren verwyu en v«iu uuvcu vomaunu ^ ^ wel buikig. Kroonkafjes, zie Kafjes. Kruid, een idant met niet houtigen stengel. Kruipend, een stengel op den bodem liggend en in de knoopen wortelend. Kruipende wortelstok, zie Wortelstok. Lancetvormig, vier tot meermalen zoo lang als breed en aan beide einden versmald. Langwerpig, drie- tot viermaal zoo lang als breed. Lensvormig, den vorm van een brandglas hebbend. Liervormig, een vindeelig of vinspletig blad met groote eindlob. Liggend, een stengel op den bodem neerliggend, maar nist wortelend. L i p p i g, vooral t w e e 1 i p p i g, een vergroeidbladig bloembekleedsel (bloemkroon of kelk), dat door 2 diepe insnijdingen in tegenoverstaande .slippen, boven- en onderlip gedeeld is. Bij de Orchidaceeën verstaat men door onderlip of lip het in grootte en vorm van de overige bladen van het bloemdek afwekende, vaak gespoorde bloemdekblad. Losbladig, een bloembekleedsel, dat uit van elkaar gescheiden blaadjes bestaat. Los bjjscherm, zie Byscherm. Lijnvormig, met bjjna evenwijdig loopende randen. Mannelijk, een bloem, die alleen meeldraden bevat, dus geen stamper. Meeldraden, de zich in de bloem bevindende, in den regel uit een draadvormig deel, de helmdraad, en een daaraan bevestigd, in 2 helften gescheiden knopje, het helmknopje, bestaande organen (fig. xu). Meeldraadbloeinen. bloemen alleen met meeldraden. Nagel, het onderste, steelachtig versmalde deel van vele Fi«. xu. bloembladen. Nerven, de sterkere vaatbundels, die door de bladvlakte loopen en van onderen vaak als verheven ljjsten te voorschijn treden. De steeds het geval is (fig. xva), afgebroken gevind, als de opeenvolgende paren blaadjes in grootte verschillen, d u b b e 1 - ge v i n d als de blaadjes, die nu blaadjes le orde heeten, zelf nog weer gevind zijn (fig. xvt), 3-voudig gevind, als de blaadjes van het dubbel gevinde blad, die blaadjes 2e orde heeten, weer gevind zijn, afnemend gevind, als het gevind zjjn van het blad naar den top minder sterk wordt b.v. als het blad beneden dubbel-, hooger op enkel gevind is. Samengestelde bloeiwjjze, een bloeiwijze, waarbjj de bloemen tot bloeiwjjzeu vereenigd zijn, die samen weer een andere of dezelfde soort bloeiwijze vormen. Samengestelde tros, een bloeiwjjze met lange spil, waaraan trosjes van bloemen zitten. Schaafsgewjjs ingesneden, een vinspletig blad, met naar den blad voet gerichte slippen. Schacht, de steel eener bloeiwjjze. Scheede, zie Bladscheede. Bjj de paardestaarten bestaan de bladen alleen uit stengelomvattende scheeden. Scherm, een bloeiwjjze, waarbjj de gesteelde bloemen straalvormig uit één punt ontspringen en meest op gelijke hoogte staan. Het scherm heet enkelvoudig, als iedere bloemsteel slechts één bloem draagt (Primula) (fig. xvia), samengesteld, als iedere bloemsteel weer een schermpju draagt, zooals bjj de meeste schermbloemigen (fig. xvi6). Schermpje, de onderdeelen der bloeiwyze van het samengestelde scherm. Schermvormige tros, zie Tros. Schildvormig, een rond vlak, waaraan in het midden de bladsteel is vastgehecht. Schutblad, een aan den bloemsteel zittend, meest min of meer gekleurd, vaak vliezig of schubvormig blaadje (fig. xvna, b). Se hij naar, iedere op het eerste gezicht op een Ki*. xvn. aar gelijkende bloeiwjjze. Schjjnkrans. een bloeiwjjze, die op een krans gelijkt, doch het bij nauwkeurige beschouwing niet bljjkt te zijn. S c h ij n v r n r, h t, een vrucht, die niet alleen uit het vruchtbeginsel is ontstaan, doch waarbij ook andere deeien der bloem aan ue vrucntvorming hebben deelgenomen. Slippen, de deelen van een ingesneden orgaan. Snavel, een aan den top der vrucht zich bevindend, meest door den stijl gevormd, uitsteeksel, dat geen zaden bevat (Hg. xvnin, b, c, d). Spatelvorrnig, aan den top cirkelvormig afgerond, naar den voet lang versmald (bjjna den vorm van een lepel hebbende). Spiesvormig, aan den voet met spitse, horizontaal afstaande lobben. S p 1 i t v r u c h t, een droge, in gesloten blijvende deelen uiteenvallende vrucht. bpoor, een meest hol, kegel- of draadvor- Fig. xvm. mig uitsteeksel aan den voet der bloemdeelen (fig. xixa, b). u j>ui Hiug i U UI — UpUICttttpSCl. Spore, de fijne deelen in de sporekapsels der sporeplanten, die tot vermenigvuldiging dezer planten dienen. oporeïapsel. een zakje gevuld met sporen, KJg. XIX. dat openspringt, om deze vrjj te laten. Sporevruchten = Sporekapsel. Stamper, het in het midden der bloem zich bevindend, naden bloeitijd tot vrucht uitgroeiend orgaan , in den regel uit vruchtbeginsel, stjjl en stempel bestaand. Stamperbloemen, bloemen, die alleen stampers bevatten, dus geen meeldraden. Steenvrucht, iedere sappige vrucht met steenkern. Stekel punt. van een fijne punt voorzien. Stempel, het meest kleverige en verdikte, tot opneming van het stuifmeel dienendp pind van riem a+iil Stengelknoop, zie Knoop. Stengelomvattend, met den voet den stengel omgevend. Sterharen, stervormig vertakte haren. Stervormig = Radvormig. Steunblaadjes, 1-2 kleine, aan den voet van den bladsteel zittende , bladachtige aanhangsels (fig. xxa , b, c). Stralend, aan den rand eener bloeiwjjze staande, door hare grootte afwjjkende bloemkronen, 2. Bladen (in verhouding tot den stengel) klein. a. Stengel geleed. Bladen kransstandig, tot groote scheeden vergroeid. Sporekapsels (sporangiCn) vele bijeen aan de onderzijde van schildvormige, tot een eindelingsche aar gerangschikte bladen. Klasse 2. Paardestaarten. Equisetineeën. blz. SS. b. Stengel niet geleed. dicht niet bladen be:et. Bladen meest in spiralen staand. Sporekapsels (sporangiën) alleenstaand in de oksels der bladen of in die van tot aren vereenigde schutbladen. . . Klasse 3. Wolfsklauwachtigen. Lycopodineeën. blz. SS_ Groep 11. Planten met ware bloemen. Met zaden. Zaadplanten. Fhanerogamen. A. Eitjes (zaden) niet in een vruchtbeginsel ingesloten. Bouw van den stam zeer nabij dien der Dicotylen komend door vorming van jaarringen. Kiem met 2 of meer zaadlobben. Afdeeling 1. N a a k t z a d i g e n. Gymnospermen. blz. S3. Tot deze afdeeling beliooren van in'.andsche planten alleen de naaldboom en, waarby do bladen steeds naald- of schubvormig z(jn (uitz. Gingko triloba). B. Eitjes (zaden) in het zich later tot vrucht ontwikkelend vruchtbeginsel ingesloten. Afdeeling 2. Bedektzadigen. Angiospermen. 1. Bladen parallelnervig (recht- of kromnervig). Deelen der bloem meest 3-tallig. Stengel met verspreide vaatbundels, nooit houtvormend, meest niet-vertakt. De hoofdwortel is meestal onontwikkeld. Kiem met ^ zaadlob '). Klasse i. Eenzaadlobbigen. Monocotylen. blz. S4. 2. Bladen hand- of vinnervig (netaderig). Deelen der bloem meest 4- of 5-tallig. Stengel met in een krans gerangschikte vaatbundels. soms houtvormend en dan meestal jaarringen vertoonend en meest vertakt. De hoofdwottel is meestal ontwikkeld. Kiem met 2 zaadlobben. Klasse 2. Tweezaadlobbigen. Dicotylen. blz. SU. ') De inlandsche in liet wild groeiende Monocotvlen zijn alle kruidachtige gewassen. 2* OPMERKINGEN bij het gebruik der tabel „Overzicht der klassen van het natuurlijke stelsel." Alle planten behooren tot de groep der sporeplanten of tot die der zaadplanten. Heelt men een plant in handen, dan dient men dus eerst uit te maken, tot welke der beide groepen zij behoort. Heeft de plant werkelijk bloemen met kelk en bloemkroon (of een van beide), meeldraden en stumper(s), dan is het niet twijfelachtig een zaadplant, doch in tal van gevallen valt het niet zoo gemakkelijk dit te zien, vaak ook, omdat de bloemen klein zijn. Ziet men echter (wat soms alleen met behulp van een loupe mogelijk is), dat er meeldraden of stampers of althans een van beiden aanwezig zijn, dan heelt men met een zaadplant te doen. Is de plant echter een s-poreplant (wij letten hier alleen op die sporeplanten, waarbij men duidelijk stengel, wortel en bladen kan onderscheiden, dus op de varens, paardestaarten en wolfsklauwen, de eenige sporeplanten, die men met behulp dezer Hora kan determineeren), dan vindt men op zeer uiteenloopende plaatsen kleine doosjes, waarin zich een fijn poeder bevindt, de sporen, die tot vermenigvuldiging der plant dienen. Die kleine doosjes heeten sporangiën of sporekapsels. Sporeplanten. Deze worden verdeeld in de klassen der varens, paardestaarten en wolfsklauwachtige 11. De paardestaarten hebben een duidelijk uit geledingen bestaanaen stengel, waaraan getande scheeden zitten, die soms ook takken draagt met evenzeer getande scheeden, terwijl aan den top van de zoogen. vruchtbare stengels aan den voet van schubjes, die tot een aar vereenigd zijn, de sporekapsels zitten. De wolfsklauwachtigen, die landplanten zijn, hebben dicht met kleine bladen bezette stengels, die meestal over den grond liggen, terwijl meestal afzonderlijke vruchtaren, die de sporekapsels dragen, rechtop staan. Bij de ondergedoken vormen, die ook soms moerasplanten zijn, is de stengel kort, knolvormig en zijn de bladen biesaclitig. De varens hebben vrij sterk ontwikkelde bladen, die steeds in de vlakte zijn uitgespreid en meestal sterk zijn ingesneden. Is dit het geval, dan \indt inen de sporekapsels ook steeds aan de achtervlakte der bladen of soms zijn deelen der bladen geheel tot sporekapsels bevattende deelen vervormd. Alleen bij enkele moeras- en watervarens zitten de sporekapsels aan den voet der bladen en zijn soms de bladen minder sterk ontwikkeld. Zaadplanten. De groep der zaadplanten wordt eerst verdeeld in de afdeel ingen der naakt- en b ed e k t z a d i g e n. Tot de eerste aldeeling behooren in ons land alleen de naaldboomen. Zij zijn de eenige inlandsche groote 5 Bloeikolf rolrond, door een groote, blijvende schee.le omgeven (fig. xxiv). bloemen 1- of 2-slachtig. Bladen hart- en pijlvormig. Araceefin 133. Aren rolrond of bolvormig, de bovenste meest mannelijk, de onderste vrouwelijk (fig. xxv^, />). Bloemschecde klein, afvallend. Grasachtige moerasplanten . . Typh aceeen 0 Iedere bloem door 2 kafjes ingesloten. Bloemdek door 2 teere schubbetjes aangeduid. Stengel knoopig, hol. Bladscheeden meest gespleten. Gramineeên l&ti. Iedere bloem met een kafje. Bloemdek borstel-of kruikvormitr of ontbrekend. Stengel zonder knoopen , niet hol. Bladscheeden gesloten. Cypcraceeën !H3.^. 7 Vruchtbeginsel of de vruchtbeginsels bovenstad dig (d. i. in de bloem zittend) 8 Vruchtbeginsel onderstandig (d. i. onder de bloem is het vruchtbeginsel als een knobbeltje te zien) Fig. xxiv. Fig. xxv. (fig. xxvi a, 6, cy d, e) 14 8 Planten met een bloemdek 9 Kelk en bloemkroon zijn beide aanwezig en ieder diiebladig ... 12 9 Bloemdek kelkachtig, weinig ontwikkeld . ... 10 Bloemdek bloemkroonachtig. Meeldraden 0, zelden 4 of 8. Vrucht een driehokkigc doosvrucht of bes. LiliaceeCn liti. 10 Bloemdek kruidachtig of dunvliezig. meest groenachtig ^ Bloemdek droogvliezig. Vrucht¬ beginsel 1. Stijl '1, met . stempels. J uncaceefin 143 Fig. xxvi. Fig. xxvii. Fig. xxviii. II Bloemen in trosstn (fig. xxvil). Vruchtbeginsels IVO, min of meer vergroeid, ieder met een zittenden stempel. Meeldraden 0. Bladen grasachtig . . . J ti n ca gi n ac e e C n »3t. Uloemtr. in (schijnbaar) zijstajulige bloeikolven (fig. xxvili). Bloemdek 0-bladig, vliezig. Bladen zwaardvormig. Moerasplant. A'corus 131. Bloemen alleenstaand. Vruchtbeginsel 1. Stijlen 4—5. Meeldraden 8. Bladen kranswijs Paris 13». 12 Vruchtbeginsels 6 of talrijk, ieder met een stijl of stempel. Meeldraden 6, 9 of talrijk. Bloemen 2-slachtig of eenhuizig. Alismaceeën S33. Vruchtbeginsel 1 13 13 Bloemen 1-slachtig. Planten meest 2-huizig. Meeldraden 3-12. Stempels 3 of 6, meest 2-spletig. Vruchtbeginsel onderstandig. Waterplanten. Hydrocharitaceeën SSfi. Bloenion 2-slachtig. Meeldraden 6, met gelede haren bezet. Stijl 1. Vruchtbeginsel bovonstandig, 3-hokkig Vrucht oen doosvrucht. Sierplanten. C o m in el i n a c o e li n 152. 14 Land- of moerasplanten 15 Drijvende waterplanten. Bloemen 1-slachtig. Meeldraden 3-12, bovendien in de mannelijke en ook in de vrouwelijke bloemen vele onvruchtbare. Stempels 3 of 0, meest 2 spletig. Vrucht besachtig. Hydrocharitaceeën SSfi. 15 Bloemdek regelmatig of vrij regelmatig, d. i. alle bloemdekbladen of slippen zijn geheel of bijna geheel aan elkaar gelijk, soms symmetrisch. Meeldraden 3 of 6 16 Bloemdek symmetrisch, d. i. de bloem bezit een rechter- en een linkerhelft, die aan elkaar gelijk zijn, of onregelmatig. Meeldraden 1 of 2. 17 Iti Meeldraden 6. Helmknopjes naar binnen openspringend. Stempel enkelvoudig of 3-lobbig Amaryllidaceeën 111. Meeldraden 3. Helmknopjes naar buiten openspringend. Stempels 3, vaak verbreed , soms bloembladachtig . . Iridaceeën ISO. 17 Bloemdek 2 1ippig, 6-bladig (fig. xxix«,^,f). Meeldraden 1 of 2, met den stijl vergroeid. Bladen soms schubvormig. Orchidaceeën i38. Fig. xxix. Bloemdek uit 3 of 4 kransen van ongelijko blaadjes of slippen gevormd. Meeldraad I. CannaceeCn ê .1 ft. Klasse. Dicotylen. Tweezaadlobbigen 1). 1 Planten met een bloemdek (kelk- of bloemkroonachtig) of zonder bloembekleedsels Onderklasse 1. Choripetalen blz. It. O Is er om de meeldraden of stamper slechts een groene of anders gekleurde krans van blaadjes, dan spreekt men van bloemdek en liet heet kelkof bloemkroonachtig, al naar het groen of anders gekleurd is. Zijn er echter om de genoemde deelen twee duidelijk te onderscheiden kransen, ile eene meestal groen, de andere anders gekleurd, dan spreekt inen van kelk en bloemkroon. De bloemkroon kan uit een buisje bestaan, dat langer of korter is en in één of meer slippen uitloopt, zij heet dan vergroeidbladig, terwijl zij daarentegen losbladig is, als zij uit verschillende blaadjes bestaat, die dus afzonderlijk uitgetrokken kunnen worden. Planten met kelk en bloemkroon 2 2 Bloemkroon losbladig (uit 2 of meer afzonderlijke bladen bestaand). Onderklasse 1. Choripetalen blz. 2f. Bloemkroon vergroeidbladig (uit ten minste aan den voet vergroeide bladen bestaand) Onderklasse 2. Sympetalen blz. 40. Onderklasse 1. Choripetalen. Bloemen met losbladige bloemkroon of zonder bloemkroon1). 1 Er zijn geen bloembekleedsels of er is alieen een kelk- of bloemkroon¬ achtig bloemdek 2 Er is een kelk en een bloemkroon 50 2 Houtachtige gewassen 3 Kruidachtige gewassen (soms stengel beneden iets houtig) .... 25 3 Bloemen, althans de mannelijke, in katjes. Plantenof2-huizig. Bladen verspreid, in den herfst afvallend 4 Bloemen niet in katjes 1» 4 Mannelijke en vrouwelijke bloemen in katjes 5 Alleen de mannelijke bloemen in katjes !) d aatjes ei- tot roirona (ng. xxx«, O), tsiaaen ongedeeld, niet liandnervig. Stempels 2. 7 Katjes, althans de vrouwelijke, bolrond. Bladen liandnervig, gelobd 6 Katjes rolrond. Bladen gevind. Vrucht gevleugeld. Ptfirorar va 2 HU 0 Mannelijke katjes langwerpig, de vrouwelijke bijna bolrond. Bloemdek 4-bladig of 4-deelig (fig. xxxi). Meeldraden 4. Stempels 2. Urticaceeen 'UK. jMannel(jko en vrouwelijke katjes bolrond, parelsnoervormig (Hg. xxxu). muuuiuuK umuruKuuu. iuwiuiaut*u uuiijk. otyi pilemviuuiig. Nootjes eenzadig Platanacee6n-JS» 7 Planten eenhuizig. Vruchtbeginsels 2-hokkig, achter ieder schutblad 1-3. Stempels draadvormig. Vrucht een 1-hokkig, eenzadig nootje. Zaden zonder kuif. Cupuliferen ittO. 1 lg- XXX1, "fr x**n. Planten 2-huizig. Vruchtbeginsel 1-hokkig, in den oksel van iedere schub 1 N ') Komt men bij 'l op houtachtige gewassen, dan zal de beginner het best iloen niet verder volgens deze tabel te deterrnineeren, daar de bloemen in de ineeste gevallen zeer klein zijn, doch de tabel te gebruiken op blz. HM. Alleen als de bloemen Mink groot zijn. ga hij over tot 3. Katjes zijn lange, gewoonlijk hangende aartjes van zeer kleine bloempjes, ilie ot' alleen meeldraden of alleen stampers bezitten. Zie verder voor eenslauhtig, tweeslachtig, eenhuizig, tweehuiitg enz. de verklaring onder aan blz. H-t. 8 Helrnknopjes langer of korter gesteeld. Stempels meest kort, vaak gespleten. Vrucht een 2(-4)-kleppige doosvrucht. Zaden met kuif. Salicaceeen Stit. Helmknopies bijna zittend. Stempels draadvormig. Vrucht bijnasteen- vruchtachtig. Meeldraden 4. Zaden zonder kuif. Bladen klein Myricaceeën «««. .) Vrouwelijke bloemen alleenstaand of 2-5 bijeen, door een blijvend, zich later vergrootend, bekervormig omwindsel omsloten (hg. xxxnuz, o\ .n.inneiij«.c Fig. Xxxm. katjes rolrond of kogelvormig en dan langgesteeld. Bladen enkelvoudig, ongedeeld tot gelobd . . Cupuliferen a«». Vrouwelijke bloemen alleenstaand ot 2-.J Dyeen aan aen cup uer takjes. Mannelijke katjes rolrond, ongesteeld. Bladen oneven gevind (fig. xxxiv) .... J u g 1 a n daceeë tl 10 Bladen lederachtig. Altijd groene, meest kleine hees¬ ters '11 Fig. xxxiv. Bladen kruidachtig. Boomen en heesters , die •'des zomers groen zijn * 11 Bladen verspreid. Vrucht een bes. .... ld Bladen tegenoverstaand (fig. xxxv). Meeldraden 4 12 12 Een kleine, op boomen woekeronde heester. Planten 1-2-huizig. Styi ontbrekend. Stempel ongedeeld. Vrucht eon eenzadige t,es viscuin JJ9. rig. xxxv. Ken niet-woekorende heester (of boom).( Planten Miuizig. Stijlen 3, kort. Vrucht een driehokkige doosvrucht . . . . Buxus -m-mc. 13 Heidekruidachtig, liggend heesterije (fig. xxxvi). l'lanten 2 huizig. Kelk en bloemkroon 3-bla- dig. Meeldraden 3 . . E m p e t r u m 443. Fig XXXVI Klimmende heester met 3-5-lobbige bladen. Bloemen 2-slachtig. Kelk 5-tandig, vaak onduidelijk. Bloemkroon 5- bladig. Meeldraden 5-10 llédera Rechtopstaande, kleine heester met lancetvormige of lijnvormige bladen. Bloemen 2-slachtig. Bloemdek -ispletig, bloemkroonachtig. Meeldraden 8 Ddphne 4»3 I r. xtAAt- At* l»tarl#»n vpr^rhii npnr! 15 Bloemen tegelijk met of na de bladen ve 15 Bloemdek ontbrekend. Meeldraden 2. Vrucht gevleugeld (fig. xxxvild). Bladen oneven-gevind (fig. xxxvilrt). Knoppen zwart . Fraxinus rschijnend . . . 18 Bloemen in pluimen. lilocmdek aanwezig '« xxxv„. 10 Kleine heester. Bloemen rood of wit. in meest 3 bloemige, zijstandige bloeiwijzen. Meeldraden 8. Dapline 4»3 t IrlainA Urtocfpr mpt lanrptvnrmicTi» nf liinvOriTllCe ulaClCll. Planten met melksap Euphórbia 43e. 33 Vruchtbeginsel bovenstandig 34 Vruchtbeginsel onderstandig (d. i. onder de bloem is het vruchtbeginsel als een knobbeltje te zien) of half-onderstandig 48 34 Bladen krans- of wortelstandig 35 Bladen tegenoverstaand 30 Bladen verspreid, hoogstens de onderste tegenoverstaand .... 40 35 Bladen wortelstandig, pijl- of bijna spiesvormig. Bloemen in een einde- lingsche bloeikolf A' r u m 13li. Bladen kransstandie, bijna zittend. Bloe¬ men alleenstaand, groenachtig. P 6. r i s 13!*. 3ti Planten 1- of 2-huizig. Bloemen klein, weinig in het oog vallend .... 37 Bloemen 2-siachtig 38 37 Meeldraden 4 of 5. Bloemen, althans de mannelijke, in pluimen. Bladen onge- Fig. xlv. deeld, gedeeld of samengesteld (fig. xlv). Stengel rechtopstaand of windend. Planten met of zonder brandharen. Urticaceeën itH. Meeldraden 8 meer. Mannelijke bloemen in aren. Bladen ongedeeld. Stengel rechtopstaand. Plant zonder brandharen. Mercuriilis 440. Zie ook O b i ó n e blz. 300. 38 Kleine, vaak liggende kruiden met kleine bloemen . .... 39 Grootere, 0,60-1,20 liooge, rechtopstaande plant. Bloemen groot, niet bloemkroon- aclitig gekleurd, trompetvormig bloemdek Mi ra bi lis 30U 39 Kelk 4- tot 5-spletig tot 4- of 5-bladig. Kroon bladen zeer klein, meel¬ draadachtig of ontbrekend. Meeldraden 4-40. Stijlen 1-5. Caryophyllaceeen J(M> Kelk 5-deelig, rose. Meeldraden 5. Stijl met een stompen stempel. Gla u x 3t4 Kelk 12-tandig. klokvormig. Bloemkroon soms ontbrekend. Meeldraden meest 6. Stijl \ Péplis 49e. 4U Planten met melksap 41 Planten zonder melksap 42 41 Planten eenhuizig (t vrouwelijke en verscheiden mannelijke bloemen door een klokvormig, kelkachtig omwindsel om- froiron maacf .r<-nanrYca1\ /£/* V r 171 \ V n U X M V».B. • v • • " y " " * " » «■ Bloemen 2-slachtig. Kelk 1-2-bladig, afvallend (fig. xlvll). Bloemkroon 4-bladig. Vrucht een doosvrucht. Papaveraceeén 333. ICl Til. J... . • I .. 1 « I !• Diducu mei vuczigc, siengeiumvaiienue scneeaen 01 mei Fig. xlvii. steunbladen 43 Meeldraden 4. Stempel 1. Sttfl aanwezig. Vrucht een 4-doornige noot. Bladen ongedeeld, de drijvende in een roset Trapa 480. 60 Stijl 1 Stijlen 2 02 01 Kelk 2- of 4-deelig. Kroonbladen 2 of 4. Meeldraden 2 tot 8 (fig. Liv) .Onograceeën 483. Kelk 6-12-tandig (fig. lv). Kroonbladen meest 4-6. Meeldraden 4-12 . . . Lythraceeën 491. Kelk 2-spletig. Kroonbladen 5(4-6). Meeldraden 8-15. Stijl 3-6-spletig . . Portulaca 330. Vergelijk ook Jasióne blz. CJO en Fig. liv. Fig. lv. Phyteuma, blz. Htt. 62 Meeldraden 5. Kroonbladen 5. Kelk 5-tandig of onduidelijk. Split- vrucht in 2 vruchtjes uiteenvallend. Bloemen in schermen, zeldzamer in hoofdjes (fig. LI a, b). Bladen meest samengesteld (fig. I.I c, d). Umbelliferen 443. Meeldraden 8-10, soms 5. Kroonbladen meest 5. Kelkslippen 4-5. Doosvrucht 2-hoornig Saxifragaceeën 4!3. Meeldraden 10-20 (soms slechts 5). Kelkslippen en kroonbladen 5. Bladen afgebroken gevind Agrimónia 3W. 63 Bladen tegenoverstaand Bladen verspreid 64 Kelk 4-tandig, zeer klein. Kroonbladen en meeldraden 4. Stijl 1. Vrucht een steenachtige besvrucht Cornaceeên Kelkslippen en kroonbladen 4 of 5. Meeldraden 10 of vele. Stijlen 3-5. Vrucht een doosvrucht. Bladen zonder steunbladen. Saxifragaceeën 433. 65 Meeldraden 5-10 Meeldraden talrijk. Kelkslippen en kroonbladen 5. Bladen met steunbladen Rosaceeën 493. Meeldraden 4, met schubbetjes afwisselend, kort. Kroonbladen 4, lang lijnvormig, in de vrouwelUko bloemen ontbrekend. Bloemen in hoopjes van meest 3. Sierheesters 48<. 06 Kelk 5-tandig, vaak onduidelijk. Kroonbladen 5. Meeldraden 5-10. Bladen lederachtig. Stengel klimmend Hédera 410. Kelk 5-spletig, grooter dan de 5-bladige bloemkroon. Meeldraden 5. Bladen kruidachtig. Ribes S(if. Kelk 3-ö-deelig. Kroonbladen 5 of 3, ongelijk. Meeldraden 5-10. Vrucht oen peul. Bladen gevind. Boomen Ca esa 1 pi n iacee6n 5 J5. Zie ook I' t e a blz. 4 rs. 67 Vruchtbeginsels (2-)vele, vrij, ieder met 1 stijl of 1 stempel ... 68 Vruchtbeginsel 1, of verscheidene tot 1 vergroeid 72 Vergelijk ook Rosaceeën pag. 493. G8 Bladen dik, vleezig. Kelk 5- of 6-20-deelig. Bloemkroon 5- of 6-20bladig. Meeldraden 10-12. aan den voet van den kelk ingeplant. Crassulaceeën 43S. Bladen kruid- of lederachtig (39 69 Kelk losbladig 70 Kelk vergroeidbladig, 5- of 8-10-slippig. Bloemkroon 4-5-bladig. Meeldraden 15 of meer, op den kelk ingeplant. Bladen meest met steunbladen. Heesters of kruiden Rosaceeën 493. 70 Kruiden (zelden heesters). Kelk 3- of meeibladig. Bloemkroon 3-6- of meerbladig, soms zeer klein en eigenaardig van vorm. Meeldraden 5 tot vele, op den bloembodem ingeplant. Bladen zonder steunbladen. Ranunculaceeën 334. Sierstruiken, zeldzamer boomen. Bladen enkelvoudig, ongedeeld 71 >1 Bladen verspreid. Kelk 3-5-bladig. Kroonbladen H of meer. Meeldraden talrijk, op den bloembodem ingeplant MagnoliaceeCn333 Bladen tegenoverstaand. Kelk en kroonbladen in onbepaald getal aanwezig, langzaam in elkaar en in de meeldraden overgaand .... Ca 1 y ca n t h a ceeün 33-#. 72 Kroonbladen ongelijk van vorm en grootte 7;j Kroonbladen gelijk van vorm en grootte 82 73 Bloemen zonder spoor of knobbel 74 Bloemen met een spoor of knobbel (soms met 2 zakvormige bloembladen) 74 Kelkbladen vrij of alleen aan den voet venrroeid .... 75 Kelkbladen duidelijk vergroeid 77 75 Meeldraden tj, 4 langere en 2 kortere (fig. lvi). Kelk¬ bladen 4. Kroonbladen 4, de 2 buitenste grooter. Cruciferen 3Gt. Meeldraden 5 vruchtbaar en 5 onvruchtbaar. Kelkbladen 5, even groot. Kroonbladen 5, wat oneeliik. Vruchtjes 5, eenzadig . . . . Er odium «8. Fig. lvi. Meeldraden 8 of meer 76 <6 Kelkbladen 5, de 2 zijdelingsche grooter, gekleurd, vleugelachtig. Kroonbladen onderling en met de 8 tot 2 bundels vereenigde meeldraden vergroeid (fig. lvii). Polygalaceeën 499. Kelkbladen 4 tot 6. Kroonbladen ten deele onregelmatig in- gesneaen. ivieemraaen veie (11—3U; Vrucht vroegtijdig Fig. lvii. opengaand Resedaceeën 3»«. 77 Meeldraden 10, alle vergroeid of 1 vrij. Bloemkroon vlindervormig. Kelk 5-tandig tot 5-deelig of 2-lippig. Vrucht een peul. Kruiden , heesters of boomen Papilionaceeën 33S. 3» Meeldraden 5-10, vrij. Heesters of boomen 78 Vergelijk ook Portulaca, blz. 330. TH Kelk 5-tandig. Kroonbladen 4-5, iets ongelijk. Meeldraden meest 7 (6-8), vri). Vrucht een meest 3-hokkige doosvrucht. Bladen 5-7-tallig, handvormig samengesteld ol oneven gevind. Boomen of heesters S a pi nd aceeün SSü Kelk 3-5-deelig. Kroonbladen 5 of S, ongelijk. Meeldraden 5-10, vrij. Vrucht een peul. Bladen gevind of enkelvoudig. Boomen Caesa Ipiniaceeün üj. 79 Meeldraden 5. Helmknopjes samenhangend of samenneigend. . . 80 Meeldraden meer dan 5 81 80 Kelkbladen 3-5, meest 3, gekleurd, het grootere gespoord. Kroonbladen 5, de zijdelingsche 2 aan 2 vergroeid. . Balsaminaceeën 422. Kelkbladen 5, groen, aan den voet met aanhangsels. Kroonbladen 5, één gespoord (fig. lviim, b). Violaceeën 399. 81 Meeldraden 6, tot 2 bundels vergroeid. Kelkbladen 2, vroeg afvallend (fig. LIX). Kroonbladen 4, 1 of 2 er van Fig. i.viii. fig. ux. gespoord. F umariaceeën 339. Meeldraden talrijk. Stijl 1. Kelk gekleurd (fig. lx). Delphinium 33O. Meeldraden 8. Stiil 1. Kelk 5-deelig, gespoord. Kroonbladen 5, de 3 voorste genageld. Vrucht 3-deelig. Bladen schildvormig Tropaeolaceeön #IS. Zie ook Pelargónium blz. 413 en P ap i 1 i on ac eeën blz. 422. 82 Meeldraden 12 tot meer Meeldraden 2-10 s'i M#>plHraHpn min nf meer met elkaar vergroeid. . . 84 Meeldraden vrij 85 Fig. lx. ^ 84 Meeldraden tot één buis vergroeid. Vrucht in talrijke, eenzadige vruchtjes uiteenvallend. Bladen verspreid , gelobd tot gedeeld. Kelk met bijkelk (fig. lxi«, />). Malvaceeën 411. Meeldraden tot 3(-5) bundels vergroeid Fig. lxi. Fig. lxii. (fig. LXII). Vrucht een 3-hokkige doosvrucht. Bladen ongedeeld, tegenoverstaand, zelden kranswijs. . . . Hypericaceeën 40K. 85 Waterplanten. Kelk 4-5-bladig. Kroonbladen en meeldraden talrijk. Stempel stervormig. Bladen groot, drijvend. Nymphaeaceeën 334. Landplanten. Kruiden of zeer kleine heesters 86 Boomen of grootere heesters 89 80 Kelk vergroeidbladig 87 Kelk losbladig, vaak afvallend, zelden 1-bladig') 88 i) Is ile kelk aan volkomen ontwikkelde bloemen niet meer voorhanden, dan ga men de knoppen na. 87 Kelk 2-spletig, met afval'enden zoom. Kroonbladen 5(4-0), geel. Meel¬ draden 8-15. Stijl 3-ü-deelig. Doosvrucht dwars openspringend, 1-hokkig (tig. LX1II) Portulaca 330. Kelk (8-)12-tandig. Kroonbladen (4-)6. Meeldraden 12. Stijl 1. ■ n i 1 f • T /. i U u .. w. ««ft 9 uoosvrucni z-noKKig «,m u.« lxiii# 88 Kelkbladen 2 of 1. Kroonbladen 4. Vrucht een doosvrucht. Planten vaak met melksap Fapaveraceeën 333. Kelk- en kroonbladen 4, wit, afvallend. Vrucht een bes. Bladen samengesteld. Ac la óa 33 3. Kelkbladen 3 of 5 en dan 2 kleiner. Kroonbladen 5, geel. Doosvrucht 1-hokkig, meest .'1-kleppig. Bladen ongedeeld Cistaceeên 89 Kelk 5-spletig. Kroonbladen 5 (wit of rood). Steenvrucht. Boomen of heesters Kosaceeen 4H*. Kelk 5-bladig. Kroonbladen 5 (geelachtig). Uopvrucht. Bloemen in bijschermen, met een half vastgegroeid, lintvormig, bleek schutblad (fig. LXlV). Bladen hartvormig. Boomen Tiliaceeën 4IO. UU Kruidachtige planten Fig. lxiv. Boomen of (grootere of kleinere) heesters 104 91 Stijl 1. meest met één stempel, soms met 3 of 5 stempels. ... 92 Stijlen 2 of meer (zoo deze ontbreken, stempels 2 of meir) . . . 98 92 Kelk vergroeidbladig 93 Kelk losbladig 90 93 Bladen enkelvoudig, ongedeeld 94 Bladen gevind. Kelk 4-5-deelig. Kroonbladen 4-5. Meeldraden 8-10. RutaceeOn 4i.'< 94 Meeldraden 10 (fig. i.xv). Kelk o-deelig. Bloemkroon 5-deelig tot 5-bladig P f r o l a JBJ Meeldraden 3-0. soms tot 12, maar dan zijn zij opdenkeik ingeplant 95 Fig r.xv. 95 Kelk 8-12-tandig. Kroonbladen 4-0. Meeldraden 4-12, op den kelk ingeplant Lythraceeen 491. Kelk 2-spletig of -deelig. Bloemkroon 3-5-bIadig, meest aan den voet iets vergroeid. Meeldraden 3-5 . . . . Portulacaceeên 329. Kolk 4-5-spletig. Bloemkroon 4-5-bladig, langgenageld. Meeldraden 4-fl, met biyveilde lielmdraden. St()l 1. Stempels.'! Franken iaceefD i»#. Vrergelijk ook Primulaceeên blz. 3«3. 90 Planten met groene bladen 97 Planten zonder groene bladen. Kelk- en kroonbladen 4-5. Meeldraden 8-10. Monólropa J««. 97 Kelk- en kroonbladen 4. Meeldraden meest 0, 4 lange en 2 korte, zelden 4 of 2 Cruciferen Ml. Kelk- en kroonbladen 5. Meeldraden 5-10. Stijl 1 met 5 stempels. Vruchtjes 5, eenzadig, bij rijpheid met de stijlen van de middelzuil loslatend (fig. LXVl). Geraniaceeën 444. Kelk- en kroonbladen 4, de laatste aan den voet spoorachtig uitgehold. Meeldraden 4. Bladen dubbel 3-tallig. Epimédium 33S. 08 Bladen gelobd tot gedeeld, gevind of 3-tallig . 99 Bladen enkelvoudig, ongedeeld 100 99 Meeldraden 5-10. Stijlen 5. Vruchtjes 5, eenzadig, bij rijpheid met de stijlen van de middelzuil los- fig lxvi. latend. Bladen gelobd tot gedeeld of gevind. Geraniaceeën 414. Meeldraden 10. Vrucht een 5-kIeppigc, veelzadige doosvrucht. Bladen 3-tallig, met enkelvoudige, in de lengte gevouwen blaadjes. Oxalidaceeén 419. 100 Bladen verspreid, zelden tegenoverstaand (en dan is de bloemkroon wit met gelen voet). Kelk 4-5-slippig of -bladig. Kroonbladen 4-5, vaak beneden verbonden. Stijlen 4-5, soms beneden vergroeid. Linaceeën 4HI. Vergelijk ook Saxifraga, blz. 43 fi. Bladen tegenoverstaand of kransstandig 101 Bladen alle of op één na wortelstandig. Meeldraden 5 10*2 101 Kelk 2-4-deelig. Kroonbladen 3-4. Meeldraden 3, C of 8. Stijlen 3-4. Water- of oeverplanten Elatinaceeën 408. Kelk 4-5-tandig tot 4-5-bladig. Kroonbladen 4-5 of ontbrekend. Meeldraden meest 10. Stijlen '2-5 . . . Caryophyllaceeën 30K. 102 Bladen met roode, klierachtige (ranje, wortelstandig. Bloemen in trossen. Stijlen 3-5 Drósera 404. Bladen zonder roode, klierachtige franje, alle of op één na wortelstandig ^03 103 Bladen hartvormig, op één na wortelstandig. Bloemen alleenstaand. Stempels 4 Parnassia 439. Bladen lijnvormig of omgekeerd-eirond, alle wortelstandig. Bloemen in een hoofdje of een pluim. Stijlen 5. Plumbaginaceeën 334. Zie ook Claytónia, blz. 331. lOi Bladen enkelvoudig, ongedeeld 105 Bladen gelobd tot handvormig of vinvormig-samengesteld. . . . 108 105 Kelk vergroeidbladig. Bloemkroon 4-5-bladig 106 Kelk losbladig 107 10(1 Meeldraden 4-5, voor de kroonbladen staand. Stijl enkelvoudig of 2-4-spletig. Vrucht een steenvrucht . . . Rhamnaceeën 434. Onderklasse 2. SyiDfltttitlcil. Bloemen met vergroeidbladige bloemkroon1). 1 Vele bloemen tot een hoofdje vereenigd en door een gemeenschappelijk omwindsel omgeven 2 Bloemen niet in hoofdjes of, als zij in hoofdjes staan, niet door een gemeenschappelijk omwindsel omgeven 0 2 Vruchtbeginsel of de vruchtbeginsels bovenstandig 3 Vruchtbeginsel onderstandig (d. i. onder de bloem is het vruchtbeginsel als een knobbeltje te zien) 4 3 Meeldraden 5, voor de kroonslippen staand. Bloemkroon regelmatig, o-deelig. Bladen wortelstandig. Stijlen o (hg. I.XIX) Arméria 3!3. Meeldraden 4. Bloemkroon symmetrisch, 4-">-spletig. Stijl 1. Bladen wortel- of stengelstandig (fig. lxx). Globularia «««. 4 Meeldraden 4. Helmknopjes vrij. Kelk dubbel, de eene boven-, de andere onderstandig. Bloemkroon 4-5-spletig . Dipsacaceeën e.92. Meeldraden 5 5 5 Helmknopjes tot een buis vergroeid, zelden vrij. Bloemkroon buisvormig, 5-tandig tot 5-spletig ot lintvormig. Kelk meest een uit onvertakte Fig. i.xix. Fig. i.xx. of gevinde haren bestaande haarkroon vormend. Vrucht een dopvrucht. Compositen «»«. Helmkcopjes vrij of aan den voet iets verbonden. Bloemkroon 5-deelig. Kelk kruidachtig. 5-spletig. Vrucht een éénhokkige doosvrucht. Eenige geslachten der Campanulaceeën OtO. 6 Vruchtbeginsel onderstandig of halfonderstandig (d. i. onder de bloem is het vruchtbeginsel geheel of ten deele als een knobbeltje te zien). 7 Vruchtbeginsel of de vruchtbeginsels bovenstandig 16 Vruchtbeginsel in werkelijkheid onderstandig, doch door een omwindsel schijnbaar bovenstandig. Bloemen in kransen, rose. Bladen stekelig Sierplant. Mor i na OH3. 7 Kruidachtige planten .8 Kleinere of grootere heesters 13 8 Bladen verspreid (of bijna wortelstandig). Meeldraden 5 9 Bladen tegenoverstaand 11 Bladen kranswijs. Bloemkroon (3-)4-spletig. Meeldraden 4. Vruchten uit 2 knopjes bestaand, niet openspringend. . Rubiaceeên «?». 9 Kruiden zonder ranken 10 ') /gil ile bloemen klein, dan raadplege men de tabel op blz. SS Kruiden met ranken. Planten 1- of 2-huizig. Vrucht een bes. Cucurbitaceeën «76\ 10 Bloemkroon symmetrisch, 2-lippig, van boven gespleten. Helmknopjes vergroeid. Stempel ten laatste 2-lobbig. Lobeliaceeën 6ï3. Bloemen reeelmatie. Meeldraden vrij 12 11 Bloemen in trossen. Meeldraden 1-3. Bloemkroon 5-spletig (fig. Lxxirt, b). Valerianaceeën «8». Bloemen 5-9 bijeen, in een bijna kubusvormig, eindelingsch hoofdje. Meeldraden 8-10. Bloemkroon 4-o-aeeiig Zie ook Ecbiillium blz. 0 3H. 12 Stijl aan den top in 2-5 stempels gedeeld. Doosvrucht 2-5-hokkig. Bloemkroon blauw of violet, zelden wit. Campanulaceeën «?». Stijl enkelvoudig, met knopvormigen stempel. Doosvrucht 1-hokkig. Bloemen in trossen, wit. klein Samolus 3!3. Zie ook E c h i n o p s blz. 3 33. 13 Bladen verspreid 14 Bladen tegenoverstaand of in kransen van 3 15 14 Meeldraden 8-(10), op een bovenstandige schijf ingeplant. V acc f n i u m 36'f. Meeldraden ^ Vrucht met 4 vleugels. Sierheester of boom . . . Hal és ia 570. 15 Meeldraden 5, op de bloemkroon ingeplant. Bladen tegenoverstaand. Caprifoliaceeën H*3. Meeldraden 4. Bladen tegenoverstaand of in kransen van 3. Bloemen tot diclito hoofdjes vereenigd Cepha 1 an t h u s ONO. I(ï Vrnrhthpoinspl 4-rWliff in (\AU eenzadipe vruchties uit¬ eenvallend (fig. LXXlIa, b) 17 Vruchtbeginsels 2 (soms met 2 klieren afwisselend en dan schiinbaar 41. Meeldraden 5. Bladen meest tegen¬ overstaand 18 1 lg' ' Vruchtbeginsel 1, niet vierdeelig, meest enkelvoudig 19 17 Bladen tegenoverstaand. Bloemkroon meest symmetrisch, 21ippig. Meeldraden 4, 2 langer en 2 korter, zelden slechts 2. L a b i a t e n liif. Bladen verspreid. Bloemkroon 5-spletig, soms symmetrisch. Meeldraden 5 Asperifolieën 3fMt. 18 Bloemkroon trechtervormig. Helmdraden vrij. Stuifmeel poedervormig. Zaden zonder haarkuif. Bloemen alleenstaand in de bladoksels. Stengel liggend Vinca S8S. Bloemkroon stervormig. Helmdraden vergroeid. Stuifmeel tot wasachtige massa s samengebald. Zaden met haarkuif. Bloemen in schermen. Stengel rechtopstaand Asclepiadaceeüh 5 5 • 19 Meeldraden 8-10 20 Meeldraden 5-7 25 Meeldraden 2-4 35 20 Bloemkroon regelmatig 21 Bloemkroon symmetrisch 24 21 Meeldraden 6-10. Stijlen 1 of 2 22 Meeldraden meest 16 (8-50), beneden 2 aan 2 verbonden. Tweehuizige sierboomen. Dióspyros 51H. 22 Meeldraden (6 )9. Stijlen of stempels 2. Vruchtbeginsel 1-2-hokkig. Bladen tegenoverstaand. Kruiden Gentidna J(SO. Meeldraden 8-10 23 23 Helmknopjes vaak 2-hoornig. Stijl 1. met knopvormigen stempel. Vrucht¬ beginsel 4-5-hokkig. Kruiden of kleine heesters. Ericaceeën IfiO. Vruchtbeginsel half onderstandig. Bloemkroon 4-5-deelig. Bloemen 5-9 bijeen in bijna kubusvormige, eindelingsche hoofdjes. Adóxa 41i*. Vergelijk ook Trien ti.lis, blz. 36&. 24 Meeldraden 8, tot 2 bundels vergroeid. Kruiden of kleine heestertjes. P o 1 <' g a 1 a 430. Meeldraden talrijk, niet vergroeid. Kruid. . . Delphfnium 33». Vergelijk ook Trifólium, blz. 333 en Rhodóra blz. 365 25 Bladen tegenoverstaand, krans- of wortelstandig, soms aan jonge takken verspreid, maar dan is de plant een rechtopstaande heester . . 20 Bladen verspreid of ontbrekend 30 Bladen wortelstandig en onder de bloeiwijze één doorgroeid blad. Kelk 2-lippig. Meeldraden 5 Claytónia 331. 26 Kruidachtige planten 27 Heesters. Bloemkroon trechtervormig 28 27 Stijlen of stempels 1-2 29 Stijlen 5. Bloemen in, naar één zijde gekeerde aren, violet. Bladen wortelstandig Statice 3!3. 2m Bloemkroon trechtervormig, met onregelirnitigen zoom. Bloemen in eindelingsche tuilen Azalea &US. Bloemkroon trechtervormig, mot 5-Iobbigen zoom. Bladen altijd croon, lederachtig. Kërium 5X4 29 Meeldraden vóór de kroonslippen staand. Stijl 1. Vruchtbeginsel 1- hokkig. Centrale zaaddrager Primulaceeën 3St. Meeldraden afwisselend met de kroonslippen. Stijlen of stempels 1-2. Vruchtbeginsel 1-2-hokkig. Zaaddragers wanastandig. Bladen meest tegenoverstaand G e n t i a n a c e e ë n 3t». Vergelijk ook Phlox, blz. 5St0 en HydropliyllaceeOn blz. JOO. 30 Stijl 1. Stempel 1. Stengel niet windend 31 Klasse IV. TetrAndl'ia. Vierhelmigen. 1 Waterplanten i> Boomen of heesters 4 Kruidachtige planten 12 2 Bloemen in gesteelde aren. Bloemdek schijnbaar 4-deelig. Bladen ver¬ spreid. zeldzamer tegenoverstaand, drijvend of ondergedoken. Potamogéton IKI. Bloemen alleenstaand in de bladoksels 3 3 Bladen tegenoverstaand. Bloemkroon ontbrekend. Kelk 4-deelig. Isnardia 48&. Bladen in rosetten opeengehoopt. Bloemkroon 4-bladig Trap a 4H9 4 Bloemen vóór de bladen verschijnend 5 Bloemen tegelijk met of na de bladen verschijnend 6 5 Bloemen in bundels of hoofdjes. Vruchtbeginsel onderstandig. Bloem¬ dek 3-8-spletig Ulmus «««. Bloemen in schermen, door een 4-bladig omhulsel omgeven, geel. Bloemkroon 4-bladig. Kelk zeer klein. Vruchtbeginsel onderstandig. C ó r n u s 431, Zie ook Hamamelia, blz. 4&e. C Rechtopstaande heesters of boomen 7 Klimmende heesters Bignoniaceefin VOS. 7 Bladen verspreid Bladen tegenoverstaand 10 8 Bloemen met kelk en bloemkroon 9 Bloemdek 4-ti-spletig, van binnen geel. Bladen zilvergrys beschubd. Elaeagnus 404. 9 Bloemkroon wit. Bladen kaal, stekelig-getand, altijd groen. Ilex 433. Bloemkroon geelachtig-groen. Bladen :3-tallig, des zomers groen . . 1'télea 4S4. Bloemkroon geel. Bloemkroonbladen lang lijnvormig. Bladen scheet' ei-wigvormig. grof bochtig getand, des zomers groen H a mam él is 4NÏ 10 Vruchtbeginsel onderstandig (d. i. onder de bloem is het vruchtbeginsel als een knobbeltje te zien). Bloemkroon wit. Bloemen in bijschermen. Córnus 411. Zie ook Ceplialnnthus, blz OdO. Vruchtbeginsel bovenstandig H 11 Kelk grooter dan de bloemkroon. Meeldraden vóór de kroonbladen staand. Rhamnus 43S. Kelk kleiner dan de bloemkroon. Meeldraden met de kroonbladen afwisselend Euónymus IJl. 12 Planten zonder groene bladen 14 Planten met groene bladen 13 4# 13 Bladen tegenoverstaand of kransstandig Bladen verspreid of wortelstandig 21 Stengel met slechts een dubbel 8-tallig blad. Kelk en bloemkroon 4-bladig, de laatste aan den voet spoorachtig uitgehold • • • • Epimédium 339. 14 Stengel windend. Bloemen in kluwens. Kelk en bloemkroon 4- of 5-spletig Cuscüta 583. Stengel rechtopstaand 15 Schubben verspreid. Bloeiwijze naar alle zijden gekeerd. Orobanche ««3. Schubben tegenoverstaand. Bloeiwijze naar één zijde gekeerd. . Latli raé & (i31. 16 Bloemkroon losbladig of ontbrekend Bloemkroon vergroeidbladig 17 Kelk 4-spletig, met 2- of 3-spletige slippen. Bloemkioon 4-bladig. Doosvrucht 8-hokkig met 1-zadige hokjes .... Radfola 433. Kelk 3- of 4-deelig. Bloemkroon 3- of 4-bladig. Doosviuchten 3 of 4, 2-zadig Tillaéa 433. Kelk en bloemkroon 4- of 5- (vaak schijnbaar 10-) bladig. Geslachten der Caryophyllaceeën 30K. 18 Vruchtbeginsel bovenstandig ^ Vruchtbeginsel onderstandig (d. i. onder de bloem is het vruchtbeginsel als een knobbeltje te zien) 20 Vruchtbeginsel in werkelijkheid onderstandig, doch door een omwindsel om de bloem schijnbaar bovenstandig. Bloemen in kransen. Bladen stekelig. Sierplant. Mo ri nia «93 19 Bloemen eindelings, alleenstaand of in Hossen. Bloemkroon regelmatig, 4- (of 5-) spletig. Vruchtbeginsel 1, enkelvoudig. Geslachten der Gentian aceeen 539. Bloemen in dunne aren. Bloemkroon met ongelijk 5-spletigen zoom. Vruchtbeginsel in 4 eenzadige nootjes uiteenvallend. Verbéna «««. Bloemen meestal in schijnkransen. Bloemkroon 2-lippig, zeldzaam 1-lippig of regelmatig 4-spletig. Vruchtbeginsel 4-deelig, later in 4 eenzadige nootjes uiteenvallend Labiaten «31. 20 Bladen kransstandig, ongedeeld. Bloemen in bijschermen of pluimen. Kelk meestal onduidelijk Rubiaceeën «39. Bladen tegenoverstaand. Bloemen in hoofdjes, door een gemeenschappelijk omwindsel omgeven Dipsacaceeën «93. Bladen tegenoverstaand. Bloemen in bolvormige of langwerpige aren, zonder gemeenschappelijk omwindsel. Vruchtbeginsel schijnbaar onderstandig, 4-deelig Plantdgo BB8. 21 Bloemen met een bloemdek 22 Bloemen met kelk en bloemkroon 24 -- Bladen gevind. Bloemen in eindelingsche hoofdjes of aren. Kelk groen- of roodachtig, 4-deelig Potérium 514. Bladen gelobd, niervormig. Bloemen in pluimen. Kelk groenachtiggeel, 8-spletig, de 4 buitenste slippen kleiner . A1 c h e m f 11 a 514. Bladen enkelvoudig, ongedeeld 23 23 Bloemen in bladokselstandige kluwens, groenachtig. Bladen eirond of lancetvormig, netaderig Parietaria 999. Bloemen in een eindelingschen tros, wit. Bladen meestal 2, hartvormig, parallelnervig Majanthemum /W. 24 Bloemkroon losbladig 25 Bloemkroon vergroeidbladig 27 25 Bladen oneven-gevind. Kelk- en kroonbladen 4. Cardamine 3ïl. Bladen enkelvoudig 2ti -U Kelk 4-6-spletig. Bloemkroon 4-5-bladig. Meeldraden 4 of 0. Stempels 3. Fvankeniaeeeên 408, Kelk 2-deelig. Bloemkroon 3-5-bladig. Meeldraden 3 of 4. Styl 1, met 3-deeligen top_ Calendrinia 331. '2/ Bloemen in rolronde of bolvormige aren. Bloemkroon droogvliezig. Helmknopjes ver uitstekend. Bladen wortelstandig. Plantago «e*. Bloemen alleenstaand in de bladoksels. Bladen verspreid. Klein, 0,030,10 hoog plantje. Ce n t ü nc u 1 u s 590. Bloemen in hoofdjes. Bloemkroon niet droogvliezig, blauw. Bladen wortelstandig en verspreid Olobularia «««. Zie ook Incarvillea blz. 605. Klasse V. Feiltündria. V ij fhe 1 mi ge n. 1 Waterplanten Boomen of heesters ... , 5 Kruidachtige planten 2 Bladen ongedeeld 3 Bladen gedeeld of samengesteld 4 3 Bladen lijnvormig, meest ondergedoken. Bloemkroon 2-lippig. Helm¬ knopjes vergroeid Lobélia ut3. Bladen hartvormig-cirkelrond, drijvend. Bloemkroon stervormig, goudgeel. Limnanthemum 59». 4 Bladen kamvormig-vindeelig. ondergedoken. Bloemkroon met vlakken zoom Hottónia 593. Bladen 3-tallig-samengesteld, niet ondergedoken, langgestcald. Bloemkroon trechtervormig, van binnen gebaard. . Menyanthes 5HO > Bladens tijdens den bloeitijd nog niet ontwikkeld. Bloemen in hoofdies Grootere, 0,ü0-I,00 hoogo, rechtopslaande kruiden. Bloemen groot, in een kelkachtig omwindsel. Bloemdek trompetvormig, gekleurd Mirtibilis 30U. 29 Iiloemkroon trechtervormig, blauw. Stengel kruipend. Vinca 584. Bloemkroon stervormig, rood of geel, zeldzamer blauw of ontbrekend, maar dan is de klokvorinige kelk rose. Stengel rechtopstaand tot kruipend Geslachten der Primulaceeën 3«f. 30 Bloemkroon losbladig of ontbrekend 31 Bloemkroon vergroeidbladig 32 31 Bloemkroon wit, aan den voet geel. Stijlen 5. Stengel rechtopstaand. L f n u m 43 i. Bloemkroon wit, groenachtig of ontbrekend. Stijlen of stempels meestal ■J-5. Stengel vaak liggend. Geslachten der Caryophyllaceeën 31W. 32 Bloemkroon niet geelgroen. Vruchtbeginsel of de vruchtbeginsels boven- standig Bloemkroon klein, geelgroen. Vruchtbeginsel onder.standig. Bloemen in lesse byschermen. Bladen in kransen, lancetvormig Riibia «81. 33 Bloemkroon geel, stervormig. Stempel enkelvoudig. Lysimachia 5K8. Bloemkroon blauw, lila of rose, zeldzamer geel. Stempels 2. Geslachten der Gentianaceeën SfU. Bloemkroon wit of roodachtig, ster- of b(lna stervormig. Vruchtbeginsels 2. Asclepiadacoeën SN3. 34 Bloemdek enkelvoudig. Stijlen of stempels 2 of 3. Vruchtbeginsel bovenstandig Bloemen met kelk en bloemkroon. Bloemkroon losbladig .... 37 Bloemen met kelk en bloemkroon. Bloemkroon vergroeid blad ig. 40 35 Stijlen of stempels 2 of 3. Vruchtbeginsel bovenstandig .... 3(5 Styi 1. \ ruchtbeginsel onderstandig. Bloeiwijze eindelings, tros- of pluimvormig. Stengel rechtopstaand Thésium 5S7 3(5 Bladen aan den voet met vliezige scheeden, eirond tot lancetvormig. Bloemen in schijnaien. Bloemdek meest wit of roodachtig. Pol ygon aceefin S84. Bladen zonder vliezige scheeden, priemvormig tot lijnvormig. Chenopodiaceeën i»l. Bladen zonder vliezige scheeden, min of meer eirond. Bloemdek 5-bladig. Amardntus 303. 37 Bloemkroon symmetiisch Bioeinkroon regelmatig 39 38 Kelkbladen 3, gekleurd, het grootste gespoord. Kroonbladen 5, 2 aan 2 vergroeid Balsaminaceeën 4gg. Kelkbladen 5. groen, aan den voet met aanhangsels. Kroonbladen 5, één gespoord Violaceeën 3»». 39 Stengel rechtopstaand. Bloemen blauw of wit. Stijlen 5. Bladen lijn- of lancetvormig Lfnum«<. Stengel rechtopstaand. Bloemen geel, klein, in schermen. Stijlen 2. Bladen lijnvormig tot rondachtig-eirond . . . Bupleürum 433. Stengel liggend, vertakt. Bloemen zeer klein, witachtig. Bladen lijnvormig-langwerpig, van voren breeder . . . . Corrigfola 30*. Zie ook Sédum blz. 4/3. 40 Vruchtbeginsel 4-deelig, bovenstandig. Bladen meestal behaard en ruw. Bloemkroon ster- tot trechtervormig . . . Asperifolieën 3fHt. Vruchtbeginsel halfonderstandig of met den kelk vergroeid, dus onder de bloem als een knobbeltje te zien 41 Vruchtbeginsel bovenstandig, enkelvoudig. . 42 41 Bloemkroon wit, met gele keel. Bloemen klein, in een eindelingschen, ten laatste verlengden tros Samolus 333. Bloemkroon blauw of violet, zeldzamer wit. Bloemen vrij groot of groot, soms in hoofdjes of aren. Stempels 2-5. Campanulaceeën K30. Bloemkroon hemelsblauw, 2-lippig, met boven opengespleten buis. Bloemen in trossen Lobelia «33. 42 Stempel enkelvoudig. Stengel niet windend 411 Stempel of stijl niet enkelvoudig of enkelvoudig, knopvrrmig, traar dan is de stengel windend 44 Zie ook Plumbago, blz. S1U. 43 Meeldraden althans ten deele met witte of violette wol bezet, ongelijk. Bloemkroon stervormig, iets onregelmatig . . Verbascum ««». Meeldraden zonder wol, hoogstens aan den voet behaard, gelijk. Bloemkroon trechter- tot stervormig. Vrucht een doosvrucht of een bes. Solanaceeen KOI. 44 Bloemkroon trechtervormig, met 5 vouwen, groot. Stempel 2-deelig, zelden knopvormig. Doosvrucht 2-4-hokkig. Bladen hait-, pijl- of spiesvormig. Stengel meest windend. Convolvulaceefn 3*3. Bloemkroon met lange buis en afstaanden of vlakken zoom. Stempels 3. Doosvrucht 3-hokkig Polemoniaceefn Stitt. Klasse VI. Hextilldria. Zeshelm igen. 1 Bloemen met kelk en bloemkroon 2 Bloemen met een enkelvoudig bloemdek 11 2 Boomen of heesters 3 Kruidachtige planten 4 42 Stempel enkelvoudig. Stengel niet windend 43 Stempel of stijl niet enkelvoudig of enkelvoudig, knopvrrmig, traar dan is de stengel windend 44 Zie ook Plumbago, blz. Jï®. 43 Meeldraden althans ten deele met witte of violette wol bezet, ongelijk. Bloemkroon stervormig, iets onregelmatig . . Verbascum tuut. Meeldraden zonder wol, hoogstens aan den voet behaard, gelijk. Bloemkroon trechter- tot stervormig. Vrucht een doosvrucht of een bes. Solanaceeen ««#. 44 Bloemkroon trechtervormig, met 5 vouwen, groot. Stempel 2-deelig, zelden knopvormig. Doosvrucht 2-4-hokkig. Bladen hait-, pijl- of spiesvormig. Stengel meest windend. Convolvulaceeen 3*3. Bloemkroon met lange buis en afstaanden of vlakken zoom. Stempels 3. Doosvrucht 3-hokkig Polemoniaceeën Stitt. Klasse VI. Hextilldria. Zeshelm igen. 3 Bladen enkelvoudig of gevind. Bloemkroon (i-bladig, geel. Berbcridaceeen 333. Bladen 5-7-tallig, handvormig samengesteld. Bloemkroon 4- of' 5-bladig, iets onregelmatig. Boomen zonder doornen Afisculus -#27. 4 Stijlen of stempels 2 tot veel 5 Stijl 1 6 5 Bladen kransstandig, ondergedoken. Stengel 0,3CM,00 lang. Waterplant. E1 odéa 3SU. Bladen tegenoverstaand. Stengel 0,02-0,05 lang. Oeverplant. Elati'ne (hexandra) 409. Bladen wortelstandig of verspreid, lijnvormig tot elliptisch. Vruchtbeginsels talrijk. Water- en oeverplanten Alfsma 354. ü Bloemkroon losbladig 7 Bloemkroon vergroeidbladig 10 7 Kelk losbladig 8 Kelk vergroeidbladig 9 8 Kelk en bloemkroon 4-bladig. Vrucht een hauw of een hauwtje. C r u c i f e r e n 3(il. Kelk en bloemkroon 3-bladig. Bladen parallelnervig . . . ïrade sca n tia 1S3. 9 Kelk 5-12-tandig, blijvend. Bloemkroon 6-bladig, rood of wit, soms ontbrekend Lythraceeën 491. Kolk 4-ü-spletig. Bloemkroon 4-5 bladig. Meeldraden 4 of li. Fr a n ken i aceeên 4 OS. 10 Bloemkroon stervormig, diep 6 8-deelig. wit. Bovenste stengelbladen bijna kransstar.dig Trien t£ lis 5KS. Bloemkroon klok-trechtervormig, 4-9 spletig. Bladen tegenoverstaand. Gentiana 5SO. Bloemkroon klein, geel. Bloemen in bladokselstandige trossen. Bladen tegenoverstaand Lysimachia (thyrsiflóra) J«». 11 Stijlen of stempels 2-0 12 Stijl 1 15 12 Bladen tijdens den bloeitijd ontbrekend. Bloemen wortelstandig. Bloem- dek met 6-deeligen zoom en lange buis. Stijlen 3. Cólchicum 133. Bladen netaderig. verspreid, met vliezige stengelomvattende scheeden. 13 Bladen parallelnervig, meest wortelstandig, zelden verspreid ... 14 13 Bloemdek groen, 6-bladig, de buitenste blaadjes kleiner dan de bin¬ nenste. Stempels penseelvormig R ti m e x tst. Bloemdek rood- of witachtig, 4- of 5 spletig tot 4- of 5-deelig. Stempels klein, knopvormig . . . Polygonaceeên tst. 14 Bloemdek bloemkroonachtig gekleurd. Stijlen 3, soms kort. LiliaceeCn I3U. Bloemdek groenachtig, kelknchtig. Stempels 3-0, zittend Juncaginaceeën 334. 15 Bladen zeer klein, schubvormig. Stengel vaak vertakt, takjes borstelvormig, in bundel?. Bloemdek G deelig. Vrucht een bes. Asparagus Uladen netaderig, aan den voet met stengelom vattende, vliezige scheeden. Stengel knoopig-geleed. Bloemdek 4- o( 5-spletig, aan de binnenzijde gekleurd Polygonaceeën irti. Bladen parallelnervig, meest lijnvormig, steeds gaafrandig . . . . lt> 10 Bloemdek ontbrekend. Bloemen in een eindelingsche kolf, door een groote, van binnen witte scheede omgeven . . . . Ca 11a 13!. Bloemdek kelkachtig, 6-bladig 17 Bloemdek bloemkroonachtig gekleurd. IS 17 Bloemen in pluimvormig gerangschikte hoofdjes of aren. Bloemdek droogvliezig. Stempels 3. Bladen grasachtig of rolrond. J uncaceeen 143. Bloemen in een (schijnbaar) zijstandige bloeikolf. Slechts 1 stempel. Bladen zwaardvormig. Aromatische moerasplant. . A'corus 13!. 1N Vruchtbeginsel bovenstandig. Bloemdek 6-tandig tot G-bladig. Meest bolgewassen . Liliaceeënfüfi. Vruchtbeginsel ondei'tandig (d. i. onder de bloem als een knobbeltje te zien). Bloemdek ö deelig. Bolgewassen. A m a ry 11 i d a c e e ë n 144. Klasse Vil. Heptiilldl'ia. Zevenhelmigen. 1 Kruidachtige planten " Boonien. Bladen handvormig samengesteld, 5-r-tallig. Kroonbladen 4-5. Vrucht een doosvrucht Aésculus 42", '2 Bladen aan het midden \an den stengel bijna in kransen. Stengel meest lbloemig. Bloemkroon stervormig, diep ü-8-deelig, wit. T r i e n t a 1 i s Bladen tegenoverstaand. Bloemen in dichte, bladokselstandige trossen. Bloemkroon geel Lysimachia (thyrsi flora) 3KH. Bladen wortelstandig. Bloemen in een eindelingsche bloeikolf, door een groote, van binnen witte scheede omgeven. Bloemdek ontbrekend. Cal la 13! Klasse VIII. Octtilldria. Achthelmigen. 1 Hoornen of heesters ....... 2 Kruidachtige planten ' '2 Kleine of zeer kleine heesters. Bladen ongedeeld 3 Boomen of grootere heesters •» Klasse VII. HoptiUldria. Zevenhelmigen. 1 Kruidachtige planten " Boonien. Ëladen handvormig samengesteld, 6-r-tallig. Kroonbladen 4-B. Vrucht een doosvrucht Aésculus^ifty. '2 Bladen aan het midden \an den stengel bijna in kransen. Stengel meest l bloemig. Bloemkroon stervormig, diep 0-8-deelig, wit. T r i e n t a 1 i s Bladen tegenoverstaand. Bloemen in dichte, bladokselstandige trossen. Bloemkroon geel Lysimachia (thyrsi flora) 3Hft. Bladen wortelstandig. Bloemen in een eindelingsche bloeikolf, door een groote, van binnen witte scheede omgeven. Bloemdek ontbrekend. Cal la 13! 3 Bloemen symmetrisch, door 2 grootere, tegen de bloemkroon liggende kelkbladen vlak Pol ƒ ga la -MO. Bloemen regelmatig 4 4 Bloemdek buisvormig, met 4-deeligen zoom. Bloemen vóór de wig- lancetvormige bladen verschijnend Ddphne 493. Bloemen met kelk en bloemkroon. Bloemkroon kroes of klokvormig, zeldzamer stervormig, vaak kleiner dan de kelk. Ericaceeên 360. 5 Bloemen vóór de bladen verschijnend, in hoofdjes ot bundels. Stem¬ pels 2. Bloemen met een bloemdek Ulmus *80. Bloemen tegelijk met of na de bladen verschijnend 6 0 Bloemen groen- of geelachtig, in trossen of schermvormige trossen. Bladen min of meer gelobd A'cer 4g&. Bloemen wit, rood of geel, in trossen of pluimen. Bladen handvormig samengesteld of gevind SapindaceeCn 4'éU. Zie ook Hydrangea, blz. JSO. 7 Plant zonder groene bladen, geheel geelachtig. Bloemkroon rolrond- klokvormig. Kroonbladen aan den voet met knobbels. Monótropa Stw. Bladen samengesteld of min of meer diep gedeeld 8 Bladen enkelvoudig, ongedeeld 8 Bladen in kransen, kamvormig vindeelig. Bloemen in aren. Wateiplant. Myriophfllum 490. Bladen tegenoverstaand. Bloemen 5-9 bijeen in een eindel'ingsch, bijna kubusvormig hoofdje, groenachtig Adóxa 41». Bladen verspreid. Bloemkroon geel .) Bloemen in aren. Stijlen 2. Bladen afgebroken-gevind. A g r i m ó n i a 5fö. Bloemen in bijschermen. Stijl 1. Bladen gevind. . . . Rdta 4t4. 10 Bladen tegenoverstaand of kransstandig j | Bladen verspreid ^ 11 Vruchtbeginsel onderstandig (d. i. onder de bloem als een knobbeltje te zien) _ ^2 Vruchtbeginsel bovenstandig ^3 12 Kelk en bloemkroon 4-bladig. Stijl 1. Binden meest lancetvormig of langwerpig OnograceeÊn 4*3. Kelk 4- of 5-spletig, geelachtig. Bloemkroon ontbrekend. Stijlen 2. Bladen nier- tot cirkelvormig Chrysosplénium 4tH. 13 Stijlen 2 4 ^ Stijl 1. Bloemkroon vergroeidbladig, geel, met Meeligen zoom . . Chlóra JSO Zie ook L5'thrum salicaria, blz. 4»*. 14 Bladen tegenoverstaand. Bloemkroon losbladig. 4- of 5-bladig of oni- biekend. Stijlen 2-4 Caryophyllaceeën 3tm. Meeldraden O, 3 aan 3 vergroeid. Kroonbladen 4, 1 of 2 ervan gespoord. Kelkbladen 2, afvallend. Bladen samengesteld. Fumariaceeën 3S8. Klasse XY'III. Polyadélphia. Veelbroederigen. 1 Kelk 5-deelig of 5-bladig. Kroonbladen 5, geel. Stijlen (bij de inlandsche soorten) 3. Doosvrucht 3-liokkig. Bladen tegenoverstaand, ongedeeld Hyperfcum 40K. Klasse XIX. Sjllgenésia. SaAmhelmigen. 1 Bloemen in hoofdjes door een gemeenschappelijk omwindsel omgeven. 2 Bloemen niet in hoofdjes 3 Bloemen in hoofdjes zonder gemeenschappelijk omwindsel, doch iedere bloem met een omwindsel Echinopsïjï. 2 Helmknopjes tot een buis vergroeid. Bloemkroon buisvormig, 5-tandig of 5-spletig of lintvormig. Kclkzoom uit haren gevormd. Compositen «96. Helmknopjes vrij of alleen aan den voet iets verbonden. Bloemkroon 5-deelig. Kelk kruidachtig, 5-spletig . CampanulaceeCn tttO. 3 Bloemen gespoord. Vrucht een doosvrucht 4 Bloemen ongespoord 5 4 Kelkbladen 3-5, meest 3, het grootste gespoord, gekleurd. Kroonbladen 5, de zijdelingsche paarsgewijze vergroeid. Balsaminaceeen 4Ü3. Kelkbladen 5, groer , aan den voet met aanhangsels. Kroonbladen 5, één gespoord Vióla 399. 5 Bloemkroon regelmatig, stervormig, 5 spletig. Vrucht een bes. Soldnum S03. Bloemkroon symmetrisch , 2-lippig. Vrucht een doosvrucht. Lobélia 675. Klasse XX. GynAlldria. Helmstijligen. 1 Helmknopjes 1-2. Vruchtbeginsel onderstandig, d. i. onder de bloem te vinden. Bloemdek symmetrisch, 6-deelig of 6-bladig. Bladen paral- lelnervig, soms schubvormig OrchidaceeCn t38. Helmknopjes C. Bloemdek buikig-buisvormig, 1-lippig of 3-lobbig, afvallend. Bladen hartvormig Aristolóchia JJ«. Helmknopjes 12 tot veel 2 2 Waterplanten. Bloemen met kelk en bloemkroon. Kelk 4-5-bladig. Bloembladen talrijk Nymphaeaceefin 354. Landplanten g 3 Bloemdek klokvorniig, 3-spletig, bruin A'sarum SSO Bloemen met kelk en bloemkroon. Bloemkroon vergroeidbladig, wit. Vincetóxicum S(*5. Klasse XXI. Moiioéci». E e n h ti i z i g e n. 1 Waterplanten (in water drijvend of voor 't grootste deel ondergedoken). 2 Land- en moerasplanten g 2 Bebladerde planten 3 Kleine, bladlooze, drijvende plantjes met bladachtigen stengel. Bloemen uit een spleet van den stengel te voorschijn komend. Lémna 13t. 3 Bladen gedeeld, in kransen. Bloemen klein 4 Bladen enkelvoudig, ongedeeld 5 4 Bladen kamvormig-vindeelig. Bloemen in kransen, in zich boven den waterspiegel bevindende aren M y r i o p h y 11 u ni J90. Bladen heihaald gedeeld. Bloemen zittend in de bladokseis. Ondergedoken planten Ceratophyllaceefin e&t. 5 Bladen wortelstandig, langgesteeld, pijlvormig. Kelk en bloemkroon 3-bladig. Meeldraden en stampers talrijk. . . SagittSria 333. Bladen verspreid, tegenoverstaand of bijna kranswijs, lijn- tot draadvormig. Bloemdek enkelvoudig of ontbrekend. Geslachten der Najadaceeên 138. Bladen kruiswijs of kransstandig. Bloemen alleenstaand in de bladoksels, klein Callitrfche 441. Vergelijk ook Littorélla blz. KGt. 0 Grasachtige gewassen. Bladen smal-lijnvormig, parallelnervig . . 7 Kruiden p Boomen of heesters \n 7 In het wild groeiende gewassen Gekweekt gras. Mannelijke bloemen in een eindelingsclie pluim, de vrouwelijke in zjjdelingsclie bloeikolven ZéaJWJ 8 Bloemen in rolronde, boven elkaar staande bloeikolven of in bolvormige hoofdjes, de mannelijke boven de vrouwelijke staand. Typhaceeên 433. Bladen in de oksels van schubachtige schutbladen (kafjes), tot op verschillende wijzen gegroepeerde, zeldzaam alleenstaande aartjes vereenigd. Meeldraden 3. Stempels 2-3 Carex #««. 9 Bladen gelijkhelftig ^0 Bladen zeer ongeiyklielftig. Bloemdek 2-8-bladig, gekleurd. Vruchtbeginsel o'nder- standig. Sierplanten Begonia «SJ. 10 Bladen wortelstandig ^ 5» Meeldraden 5, de helmknoppen aan den voet iets vergroeid (fig. 1295). J a s i ó n e ttfo. Bladen onder aan den stengel lederachtig, naar den top breeder wordend, die aan den stengel lancetvormig. Meeldraden 4 (fig. 1287) G1 obularia 000. 42 Stengel liggend of kruipend, soms niet ontwikkeld. Meest kleine kruiden. 43 Stengel rechtopstaand of opstijgend go Bladen wortelstandig, zeer groot, tot 0,8 lang en breed Gunnéra 4» t 43 Bladen min of meer diep ingesneden 44 Bladen enkelvoudig, ongedeeld, hoogstens met kleine insnijdingen in den rand ^ 44 Bladen vinspletig tot vindeelig (fig. 026—709). Geslachten der Cruciferen 3H!• Bladen handnervig en 7-9-lobbig of 3-deelig. Bloempjes in hoopjes in de oksels der bladen of in pluimachtige bloeiwijzen aan de toppen der takken, groenachtig (fig. 974) Alchemflla 314. Bladen 3-tallig, met omgekeerd hartvormige blaadjes. Vaak met kleis- ji D,Te. bl°emen Oxalis 4SO. 4o Kladen nier- of hartvormig of rondachtig 4(5 Bladen elliptisch of eirond tot lijn-lancetvormig ^ Bladen lijn- tot priemvormig, dus zeer lang en smal, soms ook cylindrisch. 58 iO Bladen schildvormig, d. i. cirkelrond, met den steel in het midden van de schijf vastgehecht, gekarteld. Bloemen in gesteelde hoopjes in de bladoksels (fig. 816) Hydrocótyle 44S. Bladen nier- of hartvormig of rondachtig met aan den voet vastgehechten steel ^ Zie ook Viola odorata, die vaak kleistogame bloemen heeft, blz. 4»l. 47 Bloemen geel of groengeel, aan den top van den stengel tot bloeiwijzen vereenigd (fig. 892, 893) C h r y s o s p 1 é n i u m 4!*. Bloemen roodbruin, in de oksels van bladen, met een klokvormig omhulsel, knik- kend (tig, 1072) ., ' SSO 4b Bladen verspreid ^ Bladen tegenoverstaand *54 Stengel niet ontwikkeld. Bladen langgesteeld, lepelvormig, stomp. Bloemen langgesteeld in de bladoksels (fig. 1182). Limosélla kim llant lnet trossen van witte of blauwe, niet zeer kleine, symmetrische bloemen aan het eind der takken. PolfgalaserpylUcea 43». riant met zeer kleine bloempjes gy 50 Bladen vrij breed (eirond of ruitvormig) r,j Bladen langwerpig, lancetvormig of lijn-lancetvormig. " ! 5J 51 Bloomen in hoopjes in de bladoksels, groen. Bladen vrij kort-gesteeld. Parietaria ramiflóra its. 35 De uit de middelnerf ontspringende zijnerven gaan recht naar den blad- De" uit' dé middelnerf ontspringende zijnerven bereiken den bladrand niet, maar splitsen zich vóór dien tijd in vele kleine takjes. . • • 36 Bladen aan den voet hartvormig, rondachtig. omgekeerd-e.rond toege¬ spitst, dubbel-gezaagd, zwak gelobd Coryl ^ Bladen aan den voet niet hartvormig. . . • • • • • • • * • 37 Bladen 3-hoekig tot ruitvormig, toegespitst, dubbel"geZg|{^j J a6# Bladenarrondacht'ig'of rondachtig-omgekeerd-eirond, meest uitgerand- gezaagd, kaal Alnus S l u11 nósa *6*. 38 Bladen met hartvormigen voet Bladen zonder of met onduidelijk hartvormigen voet . . . ■ • • «J 39 Bladen toegespitst, scheef-hartvormig, gezaagd, van «wieren ™ kortbehaard ' ' . Bladen gekarteld-gozaagd, kaal • • • 1 111 nu s 'l ' ® j ' 40 Bladen 3-hoekig of ruitvormig, gekarteld-gezaagd, toegespitst panden voet meest afgeknot of wigvormig . . Soorten van Populus »94. Bladen rondachtig tot elliptisch of eirond • • • • 41 Bladsteel zijdelings samengedrukt. Bladen bijna cirkelrond stomp tand kaal Populus tremula 294. Bladsteel'niet samengedrukt. Bladen rondachtig tot elliptisch of eirond. • . . Hirus dfiVi klein-gezaagd, kort toegespitst • • • 42 De sterke zijnerven loopen recht tot aan den bladran . . . • • De zijnerven bereiken den bladrand niet, maar splitsen zich voor dien tijd in vele fijne takken ^ 43 Bladen niet grijs- of witviltig • • • ' ' ' Bladen van onderen grijs- of witviltig. dubbel-gezaagd of kle.ng.lobd langwerpig .. 44 Bladen aan den voet scheef of ongelijkzijdig, dubbel-gezaagd . . . Bladen aan den voet niet scheef of ongelijkzijdig . ..... • 45 Bladen aan den voet meest duidelijk ongelijkzijdig, van onderen^kort¬ behaard of kaal en alleen in de hoeken der aderen gebaard ,jaak r^. Bladen aan den voet scheef, alleen op de nerven van onderen Jets behaard. 40 Bladen met gegolfden rand, onduidelijk getand, gewimperd^van onderen in de hoeken der aderen met haarbundels. . . . • fagus Bladen meest dubbel-gezaagd, meest kortbehaard.^^ |U 47 Bladen gaafrandig of bijna gaafrandig Bladen gezaagd, getand of gekarteld 50 48 Bladen van onderen wit of grijsviltig 49 Bladen kaal of alleen op de nerven behaard, met behaarde stelen. Rhamnus 433. Vergelijk ook Salix, blz. Sttt. 4!) Bladen i>,01-0,0.i breed. Steunbladen lancetvormig Cotoneiister 499. Bladen 0,04-0,07 breed. Steunbladen ei vormig-rondachtig, klierachtig getand. C y dó nia SOO. 50 Bladsteel even lang of half zoo lang als de bladvlakte. Blaadjes meest behaard. klein-gezaagd Pfrus JOO. Bladsteel korter 51 51 Bladen van onderen kaal of behaard, stomp, spits of toegespitst, ge¬ zaagd of dubbel-gezaagd. Bladsteel aan den top soms klierachtig. Prunus 3 li9. Bladen kaal, van boven glanzig, klierachtig gezaagd, eirond-elliptisch. Bladsteel klierachtig Salix pentindra Bladen eerst van onderen viltig, aan weerszijden afgerond, of van voren afgeknot, gekatleld-gozaagd. Bladsteel nooit klierachtig Amelanchier SOO. 52 Bladen gaafrandig of bijna gaafrandig 53 Bladen gezaagd, getand of gekarteld 56 53 Bladen kaal 54 Bladen niet kaal 55 54 Takken naar beneden gebogen of hangend. Bladen langwerpig-lancetvormig. L y c i u m SOt. Takken niet hangend, kort. Bladen lancetvormig, aan den voet wigvormig versmald Ddphne 493. Takken rechtopstaand. Bladen langwerpigomgekeerd-eirond tot wiglancetvormig, aan den top iets gezaagd, van onderen dunviltig. M f ri c a Hit. 55 Bladen bijna zittend, van onderen wit of grijsschilferig, lijn-lancet- vormig. Doornige heester Hippóphaes 493. Bladen gesteeld, langwerpig-lancetvormig, van onderen viltig. Met of zonder doornen Méspilus 499. Bladen gesteeld, langwerpig-lancetvormig, aan weerszijden zilverwit schilferig. Met of zonder doornen Glaeagnus 494. Bladen gesteeld. smal-lancetvormig tot elliptisch lancetvormig, van onderen zijdeachtig-behaard of viltig, met steunbladen. Geen doornen. Soorten van S d 1 i x Mi. Zie ook Sarothamnus blz. J*«. 56 Knoppen door een kapvormig omhulsel omsloten. Bladen langwerpig tot lijn-lancetvormig, kaal, van onderen zijdeachtig-behaard of viltig, meest fijn-gezaagd, met steunbladen SiHix taf. Knopomhulsel uit verscheiden over elkaar liggende schubben bestaand. 57 57 Bladen min of meer lederachtig 58 Bladen kruidachtig, kaal 58 Bladen eirond-ïangwerpig, iets meer dan dubbel zoo lang als breed, gegolfd, stekelig-getand I lex 433. Bladen langwerpig-lancetvormig, 3-4-maal zoo lang als breed, lang-toegespitst gezaagd. . . . Castanea t04. getand j c ui j 59 Bladen gewimperd-gezaagd, langwerpig-omgekeerd-eirond. Steunbladen door stekels vervangen Berberis 333. Bladen stekelpuntig-gezaagd, lancetvormig, in den bladsteel versmald. Prunus (Persica) 5tO. Bladen naar den voet gaafrandig, langwerpig lancetvormig, kaal. Takken bruin, kantig, gegroefd Spiraéa salicifólia SMI 60 Klimmende heesters 61 Rechtopstaande heesters of boomen ®- 61 Bladen lederachtig, altijd groen, 5-hoekig-gelobd. Bladlobben gaafrandig. H éde ra 49H. Bladen kruidachtig, 3-5-lobbig. Bladlobben grofgetand V i tis 434 62 Bladen tegenoverstaand Bladen verspreid ^ 63 Bladsteel naar boven met knobbelvormige klieren. Bladen 3-lobbig, grof-getand V i b i'. r n u m O' p u 1 u s ««*. Bladsteel zonder klieren, 3-5-lobbig. met gaafrandige, grof gekarteldgezaagde of getande lobben A'cer ■***• 64 Bladen alle gelijk van vorm 6o Bladen van denzelfden boom tof heester), deels ongedeeld, deels door stomjie bochten 3-5-lobbig of spletig, alle ongeUlk-gezaagd, aan den voet iets ongeiyk, de bovenste duidelijk hartvormig MfSt. 6b Bladen vinlobbig of vinspletig 66 Bladen handlobbig of handspletig . 67 66 Bladlobben gaafrandig. Bladen bochtig-gelobd, in omtrek omgekeerd- eirond of langwerpig-omgekeerd-eirond Quércuslfc"-#. Bladlobben gezaagd of getand. Bladen in omtrek breed-eirond of langwerpig-elliptisch tot langwerpig. . . . Soorten van Sórbus SOt. Zie ook Crataégus blz. 493. 67 Bladen zeer groot (0,08 0,15 in middellijn) of van onderen witviltig. 68 Bladen kleiner, van onderen niet witviltig 68 Bladen van onderen witviltig, bochtig-gelobd . 1'ópulusalba tt4. Bladen van onderen kaal of korlbehaard, groot Platanus Ml. 69 Bladen aan den voet wigvormig in den bladsteel versmald, met steunbladen. Crataégus 49). Bladen aan den voet afgeknot of hartvormig, zonder steunbladen . . Ribes 481. 70 Bladen handvormig-samengesteld, 3-5(7-)-tallig, althans de onderste. 71 Bladen gevind 71 Bladen 3-tallig, de bovenste enkelvoudig, ongedeeld 'I Bladen alle 3-7-tallig ' 72 Blaadjes gaafrandig. Takken roedevormig, kantig. Stengel rechtopstaand. Sarothamnus SSU. Blaadjes gezaagd of van voren getand. Takken kort, meest wollig. Stengel liggend tot rechtopstaand Onónis J2». 73 Bladen verspreid • • 74 Bladen tegenoverstaand, 5-7-taUig. Blaadjes wigvormig-omgekeerd-eirond. getand. Boomen. Aisculus 437. "IC 74 Rechtopstaande of liggende heesters • ' Klimmende heester. Bladen S-5-tallig. Blaadjes kaal, glanzig. Ampelópsis 434. 75 Bladen 3-5-tallig, groot. Blaadjes gezaagd. Stekelige heesters. R u b u s 3«?. Bladen 3-tallig, klein of vrij groot. Blaadjes gaafrandig. Heesters zonder doornen. Cy't i su s 5 Ut. Bladen 8-tallig, groot. Blaadjes nauwelijks getand, liet middelste grooter. Sierstruik zonder doornen 4»4_ 7ü Bladen tegenoverstaand Bladen verspreid 77 Klimmende heester. Bladen enkelvoudig tot gevind met hartvormige of eironde, gaafrandige of gekartelde blaadjes. Clematis Vitilba 33G. Rechtopstaande heesters of boomen 78 78 Blaadjes zonder steunblaadjes Ieder blaadje aan den voet met zeer kleine, lijnvormige steunblaadjes. Takken houtig. Staphyléa 431. 79 Blaadjes min of meer duidelijk gesteeld. Takken met merg gevuld. Sambücus Blaadjes zittend. Takken houtig 80 80 Bladen met 7-15 blaadjes. Knoppen zwart . . . . Frdxinus J?;, Bladen meest met 5 blaadjes, soms met 3 of 7, het topblaadje vaak gelobd. Neg li li do 439. 81 Blaadjes duidelijk gezaagd Blaadjes gaafrandig of bijna gaafrandig 82 Stekelige heesters Heesters zonder stekels of boomen 84 83 Steunbladen blijvend, grootendeels met den bladsteel vergroeid. Rósa sot. Steunbladen klein, draadvormig, uit den bladsteel ontspringend. R ü b u s i d &. e u s SOS. 84 Bladen korter gesteeld Bladen laaggesteld (0,025-0,03 lang) tmt 11 -25 blaadjes, in de hoeken der aderen gebaard. Pteroearva «öo. 85 Bladen kleiner, met 11-15 blaadjes, althans in het begin behaard. Knoppen viltig of kaal Soorten van Sórbus SOS Bladen zeer groot (0,30-0,40 lang), met 17-23 blaadjes. Takken biuin behaard. Rhus ty'phina •#«». 86 Bladen even-gevind. Blaadjes omgekeerd-elrond of wigvormig langwerpig, gaafrandig . , , , taragiina stekelpuntig 8_ Bladen oneven-gevind • • ' , m7 Blaadies elliptisch tot langwerpig-airond, stomp of ingesneden. . . . ■ • • • • Blaadjes langwerpig-eirond tot langwerpig-lancetvorniig, spits of toegespitst. Boomen. » 88 Steunbladen in sterke stekels veranderd. Blaadjes tot 0,01 lang. . Bo 'niai«. Steunbladen klein, niet groen. Blaadjes nauwelijks 0,02 lang . . . Colutea JJ*. 80 Blaadjes langwerpig of langwerpig-eirond, bijna gaafrandig. . . . J " b' ans Blaadjes eirond tot langwerpig-lancetvormig, grof-getand, van onderen^ met aan eiken tand .... » » 2 Onvruchtbare bladen in spiralen staand, alle gelijk van vorm . 3 Onvruchtbare bladen aan de min of meer samengedrukte, onvruchtbare takken kruiswijs tegenoverstaand, 4-rijig, de aan de kanten staande gekield, ae op ae viaüisen staande niet 5 3 Stengel tot meer dan 1,00 lang, met een crrnnt aantal takken. weinisr beworteld. Vruchtbare bladen (fig. 106) korter dan de onvruchtbare 4 Stengel tot 0,10 lang, weinig vertakt, met vele wortels, Dros. v^nvi ucuiuciie bladen lijn-priemvormig (fig. 12a), gaafrandig, afstaand. Aar alleenstaand , eindelings. Vruchtbare bladen (fig. : 2b) bijna even lancr als of lantrer dan de onvrucht- Fig. 11. Lycopodium clavatum. l 21. Arnrs a Wad: fc rugzijde; c binnenzijde van a o T7 i • i • een vrucmuaar uiau, mei net Fig. io. Octr. Vochtige hei- geopende sporanginm. en veengrond. Algemeen. Moeras wolfsklauw. L inundatum L. 4 Aren meest 'l ot 6 bijeen, opeen laugen, los bebladerdeo steel (fig. 11). Onvruchtbare bladen in een lang, witachtig haar uitloopend , naar boven gebogen, dicht aanliggend, getand of gaafrandig. Juli. Augs. Heidevelden , vooral vochtige. Vrij algemeen . . . . Groote wolfsklauw. L. clavatum L. Aten zittend, alleenstaand. Onvruchtbare bladen in een stekende punt versmald (zonder haarachtige puntl, Horizontaal Hg. IJ. tig. 1:1. afstaand of naar beneden gericht, meest fijn gezaagd. Augs., Septr. In bosschen. Olteiterp (I r.) Stekende wolfsklauw. L. nnnotinum L. 5 Aren 2-6 op lange, los bebladerde stelen (fig. 13a). Vruchtbare bladen eirond, plotseling kort toegespitst (fig. 136), slechts l'/2-maal zoo lang als de sporekapsels. Stengel meest onderaardsch kruipend , tot over 1,00 lang. Augs.—Octr. Zevenkr'tid. Kleine wolfsklauw. L. complanatum L. Fig. 11. Lycopodium clavatum. Auc*s a b,ad: h rugzuae; c binnenz\ide van _ een vruchtbaar blad. met het Fig. 13. L. amiótinuiii L. Vruchtbare bla- Rechtopstaande takken waaiervormig vertakt, hunne takken een trechter vormend, de middentak meest onvruchtbaar. De bladen aan de kanten staand in het bovenste derde deel vrij, afstaand, duidelijk breeder dan de op de platte zijden staande aangedrukte bladen. Plant levendig groen. Heidegrond. Zeldzaam a. anceps Wallr. Rechtopstaande takken met takken, die tot dichte bosjes vereenigd zijn, de middentak aard ragend. De bladen aan de kanten staand niet opvallend breeder dan de aan de platte zijden staande, zoowel als deze aangedrukt. Plant grijsgroen. Heidegrond. Vrij zeldzaam . /3. Chamaecyparissus A. Br. III. Fam. Isoetaceeëii. xxiv. Sporekapsels en sporen van 2-erlei soort, nl. met groote en wet kleine sporen. Stengel knolvormig. Bladen lang, half rolrond, biesachtig. Ondergedoken trater- of moerasplan ten. Sporekapsels in een groeve van den sterk scheedeachtig verbroeden bladvoet zittend» alle gel^k van vorm, die der buitenste bladen vele groote sporen, die der binnenste nog meer kleine sporen bevattend Isoëtes JO 1. Isoëtes L. Biesvaren. Bladen kort toegespitst, stijf, donkergroen, meest 0,08-0,1 lang (fig. 14». Groote sporen met lage ten deele lijstachtig verlengde, gebogen knobbels bezet, zelden bijna glad. 2J.. .Juni- Septr. Op den bodem van plassen meest veel bijeen. Biesvaren. I lacüstris L. De vorm ". rectifólium. met rechte bladen, is bij Weert, de vorm ft. c u r v i f ó 1 i u m, met gekromde bladen, in Friesland gevonden. Bladen geleidelijk fijn toegespitst, buigzaam, lichtgroen. Groote sporen dicht met vry lange, dunne, zeer broze stekels bedekt. Juli —Septr. Op den bodem van plassen meest veel bijeen. Stekels p oor bies va ren. I. echinóspora Durieu. De vorm a. curvifólium, met alstaando, kortere en buitenste, teruggekromde bladen is met den vorm /3. rectifólium, waarbij de langere, aan den voet dikkere bladen rochtopstaan. bij Weert gevonden. Beide soorten gelijken in uiterlijk veel op ondergedoken en in dien toestand niet bloeiende ex. van L i 11 o r e 11 a. die zich intusschen door de draadvormige uitloopers en de witte wortels dadelijk onderscheiden. De Isoëtessoorten zijn door do -«porekapsels, door de donkere kleur der wortels, door den tweelobbigen knol, dien men door het onderste deel der bladen heen kan voelen, te herkennen. De aanwezigheid van de vaak van den oever niet zichtbare plant verraadt zich vooral in den herfst door de dan loslatende, drijvende bladen. die «oms groote massa's vormen. Hg. 14. Isoëtes lacüstris. a blad met sporekapsel met groote sporen: f> blad niet sporekapsel met kleine sporen: c -porekapsel met groote sporen. Klasse III. Filicineeën. Varens. IV. Fam. Polypodiaceeën. Eigenlijke varens, xxiv. Landplanten. Bladen in den knop spiraalvormig opgerold. Sporangiën aan de achterzijde der bladen meestal tot bruinachtige hoopjes cereenigd, die raak door een vliezig uitiras der bladvlakte (dekvliesje) bedekt zijn. 1 Vruchtbare bladen van de onvruchtbare in vorm verschillend (fig. 31). Bladen diep-vindeelig, met smalle, gaafrandige slippen, de onvruchtbare op den bodem liggend, de vruchtbare rechtopstaand. De vruchthoopjes bedekken ten laatste de geheele ondervlakte. Bléchnnm tto. Alle bladen zijn gelijk van vorm 2 '2 Bladen ongedeeld, verlengd. Vruchthoopjes lijnvormig, 2 aan 2 bij elkaar, later samenvloeiend, hunne dekvliesjes naar de vrije randen gekeerd (fig. 30) Scolopéndrium II». Bladen min of meer diep vindeelig. Vruchthoopjes groot, rond, zonder dekvliesje (fig. 15) Polvpódium tos. Bladen gevind tot 3-voudig gevind 3 3 Bladen klein of vrij groot (0,05-0,40 lang) 4 Bladen groot (0,30-1,50 lang) 7 In twijfelachtige gevallen determineere men volgens 4 en volgens 7. 4 Vruchthoopjes lijnvormig of langwerpig, met zijdelings aangehecht dekvliesje, slechts aan eene zijde der nerf (fig. 27). Asplénium lo«. Vruchthoopjes rond, op den rug van de nerf 5 5 Vruchthoopjes van den rand verwijderd of samenvloeiend, over de geheele bladondervlakte verdeeld 6 Vruchthoopjes langs den bladrand staande, ieder afzonderlijk en daar bedekt door den omgebogen bladrand (fig. 82a) Adiiintum III. C> Dekvliesje ontbrekend (fig. 17). Bladsteel langer dan de bladvlakte, die aan den voet het breedst is. . . . Phegópteris tos. Dekvliesje aanwezig (fig. 25a). Bladsteel weinig korter of langer dan de bladvlakte. Dekvliesje alleen aan de binnenzijde vastgehecht, naar den bladrand vrij, ten slotte teruggeslagen. Vrij groote varens. Cystópteris tot. 7 Vruchthoopjes geheel randstandig, een samenhangende lijn onder den omgerolden rand der bladslippen vormend (fig. 33) Bladen alleenstaand , zeer groot, meest 3-voudig gevind . . . Ptéris ttt. Vruchthoopjes niet randstandig 8 8 Vruchthoopjes slechts aan één zijde der nerf, langwerpig, zelden rond, vaker haakvormig, over de nerf reikend (fig. 29). Dekvliesje zijdelings aangehecht of zeer weinig ontwikkeld. A t h y r i u m 109. Vruchthoopjes op den rug der nerf, rondachtig 9 9 Dekvliesje ontbrekend (fig. 17). Bladsteel lang, met 2 vaatbundels. Wortelstok kruipend. Vrij groote varens. Phegópteris tos. Dekvliesje aanwezig, doch soms klein en groen, afvallend, rond of niervormig, in het midden of in de indeuking vastgehecht (fig. 18 en 19a) Polystichum tos. 1. Polypódium Trn. 1 Wortelstok kruipend, 2-rijig bebladerd (fig. 15). Bladen diep vindeelig, in omtrek langwerpig-lancetvormig of langwerpig, stijf, Fig. 16. Polypodium vulgare. a wortelstok: h onderzode van eon bladslip met vruchthoopjes: c vruchthoopje: rt sporangium bi) e i*tfpe sporen uitlatend. Fig. 16. Phegópteris polypodioides. « deel van oen blad met vruchthoopjes; b ligging der vruchthoopjes ten opzichte der nerven: c wortelstok. kaal, overwinterend. Bladslippen bjjna gaafrandig, stomp. 0,100,30. 2J-. Augs.—Octr. Op boomstronken, aan oude muren, op knotwilgen, op zandigen, belommerden boschgrond, aan wallen en duinhellingen. Algemeen. Eikenvaren. Stronkvaren. E i k v a r e n. P. vulgare L. 2. Phegópteris Fée. Beukvaren. Bladen gevind tot drievoudig gevind, afzonderlijk aan den kruipenden wortelstok staande, langgesteeld 1 Bladen met vinspletige blaadjes, in omtrek driehoekig, lang toegespitst, ^behaard (hg. 16). Blaadjes lancetvorrmg, het onderste paar meest naar beneden gebogen, van de overige verwijderd. 0,lolt, 30. 0).. Juli, Augs. Bosschen. Paterswolae, het Loo, Zuid-Limburg, Glanerbrug. (Polypodium Phegópteris L.) Smalle beukvaren. I*. polypodloides Fée. Bladen dubbel- tot 3-voudig gevind, in omtrek breed-drieboekig, kaal of klierachtig behaard. 2 Bladen kaal, levendig groen, teer (fig. 17). De bladvlakte staat bijna horizontaal ten opzichte van den steel. Bladsteel 2-3maal zoo lang als de bladvlakte. 0,10-0,40. Juli—Septr. Op muren en beschaduwde plaatseD. Vrij zeldzaam. (Polypodium Dryopteris L.) . . .Gebogen beukvaren. P.DryópterisFée. Bladen van onderen niet korte klierharen bezet, meer geelgroen, dof, wat hard. De bladvlakte staat in het verlengde van den steel. Bladsteel omstreeks IJ-rnaal zoo lang als de bladvlakte. 0,100,40. 2J-. JuliSeptr. In bosschen, aan den voet van boomen, op oude muren. Alleen in Zuid-Limburg. (Polypodium Robertianum Hoffm.i Rechte beukvaren. P. Robertianum A. Br. Riekt eigenaardig, de reuk heeft wel wat van S Fig. 17. Phegópteris Dryópteris a blaadje 2e orde, b bladslip van zulk een blaadje. ïgenaardig, de reuk heeft wei wat dien van Geranium Robertianum, vandaar de naam. 3. Polystichum Rth. Niervaren. Bladen in bundels, in omtrek iancetvorinig 1 Dekvliesje min of meer niervormig, in den inham, dus zijdelings hpupftt.i rrrl (f\a .2 — 0 \r-i - — / Dekvliesje schildvormig, in het middelpunt bevestigd (fig. 19a». Bladen tyjna dubbel gevind, donkergroen, meest overwinterend, tot 1,00 lang. Bladsteel met donkerbruine of roodbruine schubben bezet. Blaadjes le orde langwerDitr tot liin-lancetvormitr. toegespitst. Blaadjes 2e orde aan weerszijden tot 20 toe, rig. 1H. a aan den voet vaak geoord (fig. 19''). 0,30-1,00. Fig. 19. Juli—Septr. Beschaduwde wallen. Limburg, Wageningen. (Aspidium aculeatum DAI1.) Naald va ren. r. aculeatum I ral. 2 Bladsteel met 2 handvormige vaatbundels. Bladen 's zomers groen, gevind met vinspletige of vindeelige blaadjes. Dekvliesje klein, spoedig afvallend, daardoor schijnbaar ontbrekend 3 Bladsteel aan den voet met 5-11 vaatbundels. Bladslippen gezaagd of getand. Dekvliesje blijvend 4 3 Bladen langgesteeld (de steel omstreeks zoo lang als de bladvlakte), aan dpn vnpt nnnwpliiks: vpvcmalrl uan rtnHprpn 7nndpr klieren. Blaadjes spits, de vruchtbare aan den rand sterk omgerold (tig. 20), driehoekig of sikkelvormig. TTT _-i._l_i._l_ -1 ■ r »T UI IvlObUJV UUI1 , kruipend. 0,30-0,80. Fijf. -Ju. 2f. Juli, Augs. Veenachtige weilanden, moerassige veenstreken , vochtige heiden. Vrij algemeen. Addervaren. Moerasvar en. P. Thely pteris Roth. Deze wordt wei verward mot de volgende, waarvan zü zich echter al dadelijk onderscheidt door de sporehoopjes, die by deze in het midden tURschen de nerf en den rand staan. Bladen kortgesteeld (de steel veel korter dan de blad¬ vlakte) , naar boven en beneden versmald, van onderen met ver- i ig. 21. spreiae, goudgele klieren bezet. Blaadjes stomp (fig. 21), vlak, later met omgerolden rand. Wor- tplsfnk korf rlil: O ftfLO ftft 2L Juli, Augs. Belommerde bos- Fig" a Filix mas- schen, op vochtige plaatsen, ~ Zeldzaam . Stippel varen. van een hoopje zonder dekvliesje; P. Oreópteris D. C. d opengesprongen sporangium. Deze onderscheidt zich van de volgende, waarmee zty wel verward wordt, door het klierachtige, maar overigens kale blad, de bil na gaafrandige slippen en de randstandige sporehoopjes. 4 Hladsteel kort, krachtig, meest dicht met schubben bezet, met 6-8 vaatbundels. Bladvlakte in omtrek lancetvormig-langwerpig (naar den top langzamerhand, naar den voet minder, doch duidelijk versmald), enkel-gevind, met diep-vindeelige, dicht op elkaar staande blaadjes en langwerpige, stompe, meest gekarteld-gezaagde, 7. Scolopéndrium Sm. 1 Bladen in bundels, langwerpig tot lijn-lancetvonnig, aan den voet hartvormig, gaafrandig, vaak aan den rand iets gegolfd, kaal (fig. 30). Bladsteel kort, met bruine, bijna haarachtige kafschubben bezet. 0,15-0,50. 2j-, -Juli, Augs. Oude, vochtige muren, waterputten , beschaduwde steenachtige plaatsen. Zeldzaam. Ook als sierplant .... Hertstong. Tongvaren. S. vulgare Sm. Fig. 80. Scolopéndrium vulgare. Fig. 81. Blechnum Spicant. a deel van een vruchtbaar blad, ver- u onvruchtbaar blad: /> boven-, c onderzijde groot: l' r(ip, opengesprongen sporan- van een bladslip: tl vruchtbaar blad: e on- gium: c het bovenste deel van het blad derzijde van een vruchtbare bladslip, b(j f van een gekroesden vorm. sterk vergroot: g onrjjp, h rjjp sporangium. 8. Bléchnum L. Bladen in omtrek langwerpig tot langwerpig-lancetvormig, kamvormig-vindeelig, lederachtig, kaal (fig. 31). Bladslippen gaafrandig, die der vruchtbare smal ljjnvormig, die der onvruchtbare lijn-lancetvormig. 0,10-0,50. Juli—Septr. Vochtige, beschaduwde plaatsen , in bosschen. Vr{j algemeen. Slootvaren. Dubbelloof. B. Spicant With. ■u =ssras W° '«sawa! "•«*«sna* bladen, met veel meer en kleinere slippen. 9. Adiantum L. 1 Bladstelen lang, driekant, glanzig zwart (fig 3'J) Bladen 'J- of 3-maal gevind Blaadjes ei-wigvormig. Vruchthoopjes aan de onderzijde van den omgeslagen bladrand, zonder dekvliesje-. 0,16-0,:i0 Ju i, Augs. Oude muren. Maastricht. Vrouwenhaar Venushaar. A. t'Hpillus Vénerls L. 10. Ptéris L. 1 Bladen alleenstaand, dubbeltot 3-voudig gevind, in omtrek driehoekig, stjjf, bijna lederachtig, kaal of van onderen behaard (fig. 33). Blaadjes langwerpig of lijnlancetvormig, stomp, de onderste vinspletig. Bladsteel bij scheeve doorsnede aan den voet (ten gevolge der rangschikking der vaatbundels) een dubbelen adelaar vertoonende. 0,502,00. i-. Juli, Augs. Heidevelden, bosschen, be- , schaduwde plaatsen, soms alleen geheele oppervlakten Slangenbrood. Adderkruid. Fig. 32. Adiantum Capillus Veneris. , b -tukken van ecu -porendragenden bladrand ; c voorkiem met jonge plant. leslaand. Vrij algemeen. Adelaars varen. P. aquilina L. V. Fam. Osmundaceeën. Koningsvarens. xxiv. Landplanttn. Bladen in den knop spiraalvormig opgerold. Sporekapiels alleen awi het bovenste deel der bladen tot een tros vereen,gd. Kenmerken dezelfde als voor de familie zijn opgegeven. Os m fin da ff«- 1. Osmünda L. I Bladen dubbel-gevind, kaal, licht-, vaak geelgroen (fig. 34): Blaadjes Fig. 83. Pteris aquilina. " vïn^w ™rtaJtkinB van een blad; b deel van een blad, rechts met - vruchtbare blaadjes: c een onvruchtbaar deel van een blad: d eeniee oer randstandige vruchthoopjes, btf e een daarvan opengesprongen. Ie orde bijna tegenover elkaar staand. Blaadjes 2e orde lanzwer- ril Cf cfnmn tvwwifHt 1 atuiup, meest zwaK-geKarteld ^ ruchthoopjes aan hunne blaadjes in aren gerangschikt, ten slotte bruin. 0,50-1,50. 2J-. Juni, Juli. Bosschen, veenachtige, belommerde plaatsen, beschaduwde slootkanten. Vrij algemeen. Pluimvaren. Koningsvaren. 0. regalis L. VI. Fam. Ophioglossaceeën. xxiv. Addertonggewassen. Landplanien. Bladen in Jen knop niet spiraalrormio nnnernld de bladslippen van een sterk veranderd, een gesteelde aar of pluim vormend blad deel gesloten. Onvruchtbaar deel der bladen ongedeeld. Vruchtbaar deel aarvormig, lijnvormig, in 2 rijen de sporekapsels dragend. Ophioglóssum H3. Fig. S4. Osmunda regalis. a Hporanglum. Onvruchtbaar deel der bladen vinspletig tot dubbel-gevind. Vruchtbaar deel pluim-, zelden bijna aarvormig . Botrychium ti3. 1. Ophioglóssum Trn. 1 Onvruchtbaar deel der bladen eivormig of langwerpig-eivormig, stomp, gaafrandig, geelgroen, zich van het meest langer vruchtbaar deel in of over het midden scheidend (fig. 35). 0,05-0,25. 2).. Juni, Juli. Vochtige weilanden, duinpannen, vochtigen duingrond. Vrij algemeen Addertong. 0. vulgatum L. Fig. 35. Ophioglossum vulgatum. Fig. 36. Botrychium Lunaria. a deol van een vruchtaar met r^jpe s|»o- a deel van het vruchtbaar deel van rangiön; ft sporen, b\j c vergroot. oen blad ; b sporen. 2. Botrychium Sw. 1 Het onvruchtbaar bladdeel zittend, zich in het midden der plant van het vruchtbare scheidend, in omtrek langwerpig, gevind (fig. 36). Blaadjes halvemaanvormig met breeden, wigvormigen voet, ongedeeld, gaafrandig, zelden gekarteld tot gelobd. 0,05-0,20. 2J.. Juni, Juli. Duinhellingen, heigrond. Vrjj zeldzaam. Maankruid. Maan varen. B. Lunaria Sw. heikels, Oe'ill Flora, 4Jt druk. fe VIL Fam. Jlarsiliaceeën. Pilvarenachtigen. xxiv. M oerasplanten. Sporekapsels in ronde, doosachtige omhulsels ingesloten, die aan Hen voet der bladen zitten. In netzelfde omhulsel zitten Lenige grootere sporen (macrosporen) en verder talrijke kleine (microsporen). Bladen in de jeugd spiraalvormig opgerold. 1 Bladen in 2 rijen , steelachtig, zonder bladvlakte. Vruchtomhulsels kortgesteeld, kogelvormig, schijnbaar 2- of 4 hokkig, met 2 of 4 kleppen openspringend. Pilularia 114. 1. Pilularia Vaill. 1 Stengel draadvormig, kruipend, tot 0,50 lang. Bladen priemvormig toegespitst, meest 0,03-0,10 lang ffig. 37). Vruchtomhulsel zoo groot als een erwt, bruinzwart, 4-kleppig. Juli—Septr. Moerassigen heien veengrond, vochtige weilanden. Vaak vrij algemeen. P 11 v a r e n. P. globulifera L. Fig. 8- PiIularia globulifera. Deze plant bedekt, evenals de met haar in uiterlijk zoo overeonkomende H e 1 e ocharis acicularis, gehoele oppervlakten; zjj onderscheidt zich echter, ook als er peen sporekapsels ztfn, van deze door de bladen, die, als z\) .jong zijn, ingerold zyn en ook later vaak iets gewonden ztfn en in allen gevalle dikker en zachter z\jn dan de stengels der Heleocharis. VIII. Fam. SalTiniaceeën. Water varens. Op het water drijvende planten. Sporekapsels in doosachtige omhulsels aan den voet van draadvormig vertakte ivaterbladen. Sporekapsels met macro• en microsporen in afzonderlijke omhulsels gezeten. 1 In het water neerhangende wortels. De sporekapsels met macrosporen zitten alleen in een vruchtomhulsel. Bladen 0,001-0,003 lang, dicht opeengezeten Azólla lis. Behalve do 2 r^jen op het water drijvende, 0,005-0,015 lange bladen is er nog een rü in het water neerhangende, sterk verdeelde, op wortels gelijkende bladen. Geen wortels De sporekapsels met macrosporen zitten eenige byeen in een vruchtomhulsel. Sal vinia 115. 1. Salvinia Mich. Drijvende bladen kortgesteeld, elliptisch, aan den voet meest eenigszins hartvormig van boven lichtgroen met rjien van knobbeltjes, van onderen dichtbehaard, ten slotte bruin- of roodachtig (fig. 38). 0,02-0,07. Q. Septr., Octr. Stilstaande en langzaam stroomende wateren. Zwolle, Leerdam. Zilwschoon. Vlotvaren. S. natans Alk Fig. 38. Salvinia natans. Fig. 39. Azolla a sporangiën. filiculoides. 2. Azólla Lmk. Azolla. Plant krachtiger dan de volgende, met dikkere vertakkingen (fig. 39). Bladen diep 2-deelig, de bovenste bladslip 2 mM lang en 2' '2 mi) breed, meteen vrij breeden, ongekleurden rand en 1-cellige, papilachtige haren. 0,02-0,025. 2)- (?). Uit Z.-Amerika. In slooten en grachten in Utrecht en Holland, waar zjj het water met een veelal bruine laag bedekt. . . . Rood kroos. A. filiculoides Lmk. Plant met vrjj teere vertakkingen, büna gohoel op de wateroppervlakte drijvend. Bladen diep 2-deelig, de bovenste bladslip iets onsyinmetrisch, l'/i mM lang, >/2-l mM breed, zonder of met een smallen ongekleurden rand en vaak 2-cellige papilaehtige haren. n,007-0,0ir>. 1). (?). Uit N.-Anierika. Om Leiden in slooten. Kleine azolla. A. G'arolinlana Willd. GROEP II. PHANEROGAMEN. AFDEELING I. GYMNOSPERMEIN. NAAKTZADIGEN. FAMILIE 9 3 Bladen 0,02—0,07 lang 4 Bladen 0,12-0,20 lang, glanzend of groen van kleur. Jonge takken rood. Kegels ongesteeld, in rijpen toestand horizontaal afstaand of schuin naar beneden gericht, glanzend, meestgrooter dan by P. silvestris (flg. 47). Schors roodgrijs tot bruinrood. 12,00-30,00. Ij. Mei. Uit hot gebied der Middellandsche Zee. Op zandgrond, aangeplant. Heksenmast. Zeeden. f P. Pinaster Ait. 4 Bladen blauwgroen , 0,04-0,07 lang. Kegels duidelijk gesteeld, dadelijk na den bloeitijd haakvormig naar beneden gebogen, in rijpen toestand kegelvormig, dof ot' bijna dof (fig. 48), grijs. Vruchtschubben met een tamelijk vlak of verhoven tot haak vormitr schild. Vleugel 3-maal zoo lang als het zaad. 4,i- fig- *"• Schors eerst geelrood, later grijsbruin en met scheuren. 5,00-30,00. K Mei. Algemeen, in bosschen, op zand- en heigrond. Grove spar. Mastspar (grenenhout). Grove den. P. sil véstris L. Fig. 48. Pinus «ilve tris. Fig. 49. Abies albi. « tak met mannelijke katjes: b stuifmeel- a tak met mannelijke katjes; I» manno- zakken: r vrouwelijke katjes: d schub: iyko bloem; r meeldraad: d kegel: e, /, e vruchtdragende tak: /"rijpe kegel; y g schubben; h zaden. zaad met, /< zonder vleugel. Bladen donker grasgroen, korter, 0,02-0,05 lang. Kegels zittend of zeer kortgesteeld, later horizontaal afstaand of schuin naar beneden gericht, als z[) rijp zijn. glanzend. Vleugel 2-maal zoo lang als het zaad. Schors bruingrijs. De alleen in ons land gevonden vorm 8. Pumilio Haenke heeft gelykmatig gevormde kegels, die donkerbruin, bolvormig-eirond z«n met hoogstens halfbolvormige, gewelfde schilden en deze ziin korter dan de bladen. De stam is meest liggend en het is meestal een heester 1,00-2,00. Ij. Juni, Juli. B« Kerbeek vr« veel btjeen. Ook gekweekt. Bergden. +P. mntana 10. A bies Tm. xxr. 1 Bladen vlak, vaak 2-ryig, van onderen blauwgroen of witachtig. Kegels klein, han- Bladen* vlak", *vaak b\jna 2-rflig, van onderen meest wit. kegels rechtopstaand met afvallende schubben * * • 2 Bladen 0,008-0,014 lang, van boven met een ondiepe lengtegroef, van °»dere" 1 witte lengtestrepen. Kegels zittend, eirond, 0,02o lang met elliptische, afgeronde schubben en ingesloten schutbladen. 10,00-30,00. Ij. Sierboom uit N.-Amerika. (Tsuga canadensis Carr.) Hemlockspar. f A' canadensls Poir. Bladen 0,02-0,024 lang, spits, onregelmatig 2-ryig, van onderen blauwgroen. Kegels alleenstaand, eindelings, langwerpig-eirond (0,06-0,075). Opchubben blüia c^kelrond, gaafrandig. Schutbladen uitstekend. 30,00-60,09. Ij. Sierboom uit N.-Ameiika. b ® A. Douglasil Linul. 3 Bladen alleen van onderen met 2 witte strepen, dus van boven meest d°nkorgr°en. 4 Bladen zoowel van onderen als van boven inet blauwachtige of witte strepen ,aaai- door van boven meer dof of blauwgroen, op de doorsnede vlak, niet vierhoekig. Kegels 0,010-0,025 lang, 0,07-0,08 dik, de schubben voor de rijpheid leikleurig, maai door de ver uitstekende groene schutbladen blauwachtig aangeloopen. Schutbladen bijna geheel overdekt. 20,00-60,00. I). Sierboom uit N.-Amerika u Edele den. + A. nobllis Liudl. 4 Bladen 0,024 lang, dicht meerryig, later onregelmatig 2-r»)ig, stomp 2-tandie, van onderc-n met 2 witte strepen. Kegels bjina zittend, eirond. Schubben breed, randig, bekervormig. Schutbladen aan den top teruggeslagen, boven de schubben Uitstekend. 20,00-30,00. I>. Uit Z.-Rusland f A, Norilmauniana l.k. Bladen tot 0,024 lang, bijna 2-rjjig (Hg. 40), aan den top ingesneden, van onderen met 2 blauwwitte lengtestrepen. Kegels rolrond, roodachtig-violet, in rijpen staat bruin. Schubben even broed als lang, met franje. Schutbladen getand, met rechtopstaanden top. 20,00-50,00. I». Mei. Aangeplant en zelden verwilderd. (Pinus Picea L. A. pectinata D. C.) Zilver spar (dennenhout), f A. alba Mi». — Bladen 0,012-0,018 lang, onregelmatig 2-ryig, stomp tot ingesneden, van onderen blauwachtig-wit. Kegels 2-3 by elkaar, rolrond, spits violet. Schubben afjgerond. Schutbladen biina hartvormig, gekarteld , boven de schubben uitstekend. 10,00-1H,00. Ij. Uit N.-Amerika Balsemspar. +A. Ualsamilera Poir. 11. Picea L. xxi. 1 Bladen alleenstaand, vierkant, kort-gestekeld , aan beide zijden groen, naar boven en ter zijde gericht , (i—12 jaren blijvend. Kegels eindstandig, later hangend, geheel afvallend (fig. 50). Schors grijsbruin. 20,00-50,00. K Mei. Met dennen gemengd groote wouden vormend. (Pinus Abies L., Abies exoelsa I'oir.) Fijne spar {vurenhout). Spar. P. 6Xcélsa Lmk Als sierboomen vindt men aangeplant: 1 Jonge takken fluweelachtig-viitig. Naalden klein (0,012 lang)i. stomp, donkergroen. Kegels eirond, hoogstens 0,02 lang. 18,00-30,00. b Mei Lit N.-Amerika- Zwarte spar. t F. nijtra Link. Jonge takken kaal. Naalden grooter (0,012-0,02". langi, stomp, aan de kanten wit, welriekend. Kegels langwerpig, tot 0,07 lang. 13,00-30,00 Ij. Mei. Uit N -Amerika Witte spar. f P. alba Lmlt. 12. Larix Tra. xxr. 1 Bladen aan korte zijtakken in bundels, aan de jongere uitgroeiende takken alleenstaand, lichtgroen (fig. 51). Kegels eirond, rechtopstaand, in het eerste jaar rjjp wordend. Ke^relschubben aan den top verdund. Zaad niet blHvenden vleugel. Schors eerst geelbruin, later grijs. 10,00-25,00. Ij. April, Mei. Als woud-en sierboom vaak aangeplant, ook verwilderd. (Pinus Larix L., Larix europaea D. C.) Lorkenboom. Larke. Lork. f L. decfdna MUI. Fig. 50. Picea excelsa. Fig. 51. Larix decidua. (i. b doorsnede van een naald: c nianne- aa mannelijke, cc vrouwelijke katjes; Ujke, d vrouwelijke katjes: e meeldraad: b meeldraad: d vrouwelijke bloem,by e f schubbetje met 2 eitjes: y rtfpe kegel: hare eitjes; f rijpe kegels; g, /ivrucht- h schub met zaden. schubben; i zaad. 13. Cédrus Lk. xxi. 1 Takken rechtopstaand. Bladen donkergroen, byna rolrond, rechtopstaand. Kegels gesteeld, eirond, rechtopstaand, aan den top ingedrukt, grijsbruin. Schubben breed, afvallend, 2-zadig, fijn getand. Zaden gevleugeld. Sierboom uit den Taurus en den Libanon Ceder, "f C. Libani Barrel. spitse slippen, van onderen behaard, niet van boven onduideiyk gegroefde stelen, de bovenste met afgeknotten voet. Takken der lange smalle bloeiwyze rechtopstaand, tegen den stengel gedrukt. Bloemen witachtig. 2,00-2,60. %, Juni, Juli. Sierplant uit Thibet Russische rhabarber. f R. palmatnm L. 3. Polygonum L. Duizendknoop, vnr. Tweeslachtige kruiden met bebladerden stengel en verspreide, gaafrandige bladen. Nootjes driekant 1 1 Stempels niet scbildvormig of gevvimperd 3 Stempels schild vorm ig of gewimperd. Hooge (gewoonlijk meer dan 1,50 hoogc) sierplanten met bloemen in trossen of pluimen 2 2 Stengels krachtig, aan den top overhangend, evenals do bladstelen roodachtig aan- geloopen. Bladen gesteeld, breed-eirond of eirond langwerpig met afgeknotten of kortpljlvormigen voet. Bloemtrossen okselstandig, losbloemig, in bundels of tot pluimen vereenigd, zelden alleenstaand. Schutbladen stomp. Bloemen wit of roodachtig wit. 1,00 8,00. Augs., Septr. Sierplant uit Japan. Eembrug by Amersfoort, Monster, Rotterdam, Bussum—Hilversum verwilderd. + P. cospldatum Sieb. et Zucc. Stengels zeer dik. Bladen broeder en langer dan bij de vorige (tot 0,2 lang}, kortgesteeld, eirond of eirond-langwerpig met byna hartvormigen voet, van onderen meest blauwgroen. Bloemtrossen samengesteld, eind- en okselstandig, veel korter dan het blad. Schutbladen lang, toegespitst. Bloomen witachtig. 2,00-4,50. 2J.. Septr., Octr. Sierplant van het eiland Sacnalin, ook verwilderd (Den Haag». ook verwilderd (Den Haag). + F. sachalinénse F. Schmldt. 3 Bladen eirond, lancetvormig of lijnvormig ... 4 Bladen driehoekig, hart- of pijlvormig. Meeldraden 8. Stengel (rechts) windend. Bloemen in bundels in de bladoksels, tros- of pluimvormig 13 4 Bloemen in aren ... 5 Bloemen alleenstaand of 2-5 bijeen in de bladokeels, groen OI purperrood en Hg. 4oU. rolygonum aviculare. met witten rand, de bo- « bloem van achteren, in 6 van voren gezien; . . .. c vruchtbeginsel: d vruchtomhulsel: e vrucht. venste soms tot schijnaren vereenigd (fig. 450). Meeldraden 8. Stijlen 3, kort. Bladen elliptisch tot lijn-lancetvormig. Scheeden 2-spletig. Stengel meest liggend, tot aan den top bebladerd. Vruchten rimpelig gestreept, bjjna dof. 0,15-0,45. 0. Juni—Herfst. Langs wegen, op bebouwden grond. Zeer algemeen. Bargegras. Mottegras. Weggras. Kretipelgras Varkensgras. P. aviculare L. P. Bellardii A 11. onderscheidt zich van P. aviculare, doordat de vruchten ftyner gerimpeld en iets glanzig zijn en doordat de aren lang zijn met uiteenstaande kransen, zy schijnen onbebladerd. Deze is by Rotterdam en Amsterdam als aangevoerd, waargenomen. 5 Stengel niet vertakt, een enkele schijnaar dragend. Bladen la&gwerpig-eirond tot eirond-lancetvormig, met iets gegolfden rand Hg. 4oU. roiygonum avicuiare. n bloem van achteren, in b van voren gezien c vruchtbeginsel: d vruchtomhulsel: e vrucht en afgestompten of hartvormigen voet (fig. 451), de onderste in een langen, gevieugeiaen steei overgauuue, de bovenste zittend. Bloemdek roodachtigwit. 0,30-0,90. !)-• Juni- Juli. Op beschaduwde , vochtige plaatsen en in weilanden. Vrij zeldzaam. Adder wortel. P. Bistórta L. Stengel min of meer vertakt, iedere tak in een aar eindigend 6 6 Aren dicht, ineengedrongen, rolrond . . 7 Aren ijl en dun, draadvormig . . . .11 7 Bladsteel boven het midden uit de scheede gaand. Bladen langwerpig tot lancetvormig (fig. 452&). Meeldraden 5(4) (fig. 452«;. Bloemdek roodachtig-wit tot purper. Vrucht aan weerskanten gewelfd, scherpkantig. A nn 1 «A «I T • n i „ T l U,öU-l,OU. JUDl ovpu. lil vLl ickugo slooten en grachten, op bouw- en weiland. Algemeen. Fonteinkruid. Roowilg. Wilde wilg. Veenwortol. P. amphibium L. Vormen: se. natans Mnch. Stengel in het water zwevend. Bovenste bladen drijvend, langgesteeld, meest langwerpig, spits, evenals de scheeden kaal. Vrij algemeen. In het water. p. torréstro Leers. Stengel rechtopstaand, klierachtig behaard. Bladen meest lancetvormig, kort gesteeld, evenals de kortgewimperde scbeeden aangedrukt kort en stxjt behaard. Algemeen. Op het land. Bladsteel onder het midden uit de scheede gaand of bijna van den voet uitgaand. Meeldraden meer 6 of 7. 8 8 Scheeden meestal aangedrukt. Meeldraden 6 ... 9 Scheeden trechter- of bijna storvormig, uitstaand. Meeldraden 7. bloemen purperrood, in dichte rolronde, knikkende of hangende aren. (1,90-2,40. G). Juli-Herfst. Sierplant uit het Oosten, ook verwilderd. Vaassen—Epe, Deventer, Delft. Oostersche duizendknoop, -j- P. orientale L. 9 Bloemdek en bloemstelen met klieren. Bloemdek tijdens den vruchttgd met uitstekende nerven, meest groenachtig. Aren kort, dik. Bladen elliptisch-langwerpig tot lancetvormig (fig. 453), vaak in het midden met X _ 1.1. /N M J 1»1nf 1 rtO IV1 rtn C f tJtfU ZWttllC VltlV , VUU UUUCICU IXiüt QllV4|/uutjvO| dun grijs- en witviltig. Stengel meest weinig vertakt met rolronde knoopen. Scheeden los, kort en fijn gewimperd. Vrucht aan weerszijden verdiept. 0,30-0,60. O- Juli—Octr. Op akkers, in moestuinen. (P. pallidum With., P. lapathifólium L.t.d.) Jezusgras. Reek. Viltige duizendknoop. P. tomentÓSUin Schfk. Vormen : I. vulgatum de Br. Vruchten glim mand. a. gliibrum. Bladen van onderen niet witviltig, wel met klier- puntjes. Vrij algemeen. §. incanum Koch. Bladen smal, van onderen grijs- of witviltig. Stengel meest rechtopstaand en onvertakt. Vrij algemeen. II. somphoricarpum de Br. Vruchten dof. Zeldzaam. Bloemdek en meest ook de bloemstelen zonder klieren. Bloemdek ook tijdens den vruchttjjd met weinig uitstekende nerven, wit of roodachtig 10 10 Scheeden los, kort- en fijngewimperd (fig. 454). Bladen van onderen op de nerven aangedrukt-behaard en met klierachtige puntjes, langwerpig tot lancetvormig, lang toegespitst. Aren aan den voet pluirnv . vortnig, eenigszins slank, vaak naar boven verdund, knikkend. Vrucht aan weerszijden verdiept. Stengel mpAsf sta rif vprf.ak t m<»t. afnrlr vArdilrfp. Ifnnnnpn 0,30-1,20. O- Juli—Octr. Op akkers, in moes- 'S-ioihoven en op vochtige, veenachtige plaatsen. Algemeen. Jezusgras. Krod.de. Knoop ige duizendknoop. P. nodósum Pers. Een bastaard van P. tomentosum en P. nodosura, P. spociosissimum Fr., met liet uiterliik van P. nodosum on de bloemen van P. tomentosum, is b(j Leiden, den Haag en Lanteren gevonden. Scheeden nauw-aanliggend, langgewimperd (fig. 455). Bladen van onderen zonder klierachtige puntjes, meest lancetvormig, vaak zwart gevlekt. Aren langwerpig-rolrond, tamelijk lang. Vrucht aan weerszjjden vlak of aan eene zijde gewelfd. Stengel in de knoopen minder verdikt, vertakt. 0,30-0,90. O- Juli—Octr. Op akkers, in moestuinen en ook aan slootkanten. Vrjj algemeen. Wilde wilg. Jezusgras. Platzaad. Krodde. Roodbeen. P e r z i k k r u i d. P. Persicaria L. Vormen: a. agréste Fr. Takken liggend, uitgespreid, vertakt. Vrij algemeen. |3. bifórme Whlnb. Takken rechtopstaand of opstijgend. Vrij algemeen. ] 1 Bladen aan weerszoden versmald, langwerpig-lancetvormig of lancetvormig. Meeldraden meest 6 12 Bladen met afgeronden voet, bijna tot het midden even breed, lijnlancetvormig (fig. 456), zonder scherpen smaak. Scheeden kortbehaard en langgewimperd. Bloemdek zonder klieren, 5-deelig, ifieest' licht-purper. Meeldraden meest 5. Stengel meest liggend. 0,15-0,30. O- Jul'—Octr. Op vochtigen zandgrond, langs wegen en slootkanten. Vrij algemeen. Kleine duizendknoop. P minus Huds. De bastaard van P. Persicaria en P. minus, P. m in o r i-Per si ca r i a Braun heeft de bladen van P. Persicaria, de aren z(jn dichter dan zij in den regel by P. minus voorkomen, maar veel losser dan bi) P. Persicaria. Den Haag, Zwolle. 12 Scheeden kort-behaard en langgewimperd. Bladen niet scherp smakend (fig. 457). Bloemdek meest zonder klieren, 5-deelig, roodachtig. Vracht met onduidelijke puntjes. 0,15 0,45. Q. Juli—Octr. Aan slooten, op vochtige plaatsen. Vrij algemeen. (P. laxiflorum Weihe) . . . . Vormen: a. longifólium Fr. Plant dicht bebladerd met rechtopstaande takken. Bladen verlengd lancetvormig. Niet bloeiende aren knikkend, de bloeiende langer dan bij P. Persicaria. Lijkt overigens veel op P. Hydropiper, doch heeft de lengte van P. Persicaria. Zaden groot. Vrij algemeen. f). laxiflorum W h e. Plant los bebladerd. Stengel met wijd uitstaande takken. Bladen langwerpig- tot lijn lancetvormig. Bloemaren hangend. Lijkt overigens veel op een breedbladigen vorm van P. Hydropiper. Zeer zeldzaam. De bastaard van P. mite en P. Persicaria, P. bitense F. Schultz komt in vrucht vorm, zoo er vruchten gevormd worden, met P. Persicaria overeen, «tengel vertakt, rechtopstaand of opstijgend, glad. Bladen meest zwak gevlekt, lancetvormig of langwerpig-lancetvormig met wigvormigen voet, aan weerszijden en aan de langgewimnerde scheeden met aanliggende, korte haren bezet. Aren talrijk, dun rolrond, dichtbloemig. Bloemdek groot, meest purper. Meeldraden 6 8. Kampen. Zwolle, den Haag. Scheedcn bijna kaal, meest kortgewimperd (fig. 458a). Bladen scherp jieukex,s, GeïU. Florat druk. 1$ Zachte duizendknoop. P. mite Schrnk. peperachtig smakend. Bloemdek met klierpuntjes, meest 4-deelig, groen- of roodachtig. Vrucht knobbelig-ruw. Stengel opstijgend met lijn-lancetvormige bladen of rechtopstaand met elliptische of eironde, stompe bladen (fig. 458ó). 0,30-0,60. Q. Juli—Herfst. Aan en in slooten, in weilanden. Algemeen . . . Bitterplant. Waterpeper. P. Hydropiper L. De bastaard van P. Hydropiper en P. nodosum, P. laxum Rchb. hoeft de bladen en scheeden van P. Hvdropipor, doch z(j z(jn minder lang gewimperd en de dichte, slanke bloemaren en' kleine bloemen van P. nodosum. Den Haag, Rotterdam, Oudenbosch. 13 Stengel kantig, meest kortbehaard. Bladen hart-pjjlvormig (fig. 459). Buitenste slippen van het bloemdek op de rugzijde stompgekield. Vrucht dof. Bloemdek groen, van binnen en aan den rand wit. 0,07-0,90. O- Juü—Octr. Tusschen kreupelhout, in heggen, op bouwland. Algemeen. Wilde boekweit. Windom. Zwaluwtong. P. Convólvulus L. Vig. 458. Fig. 45!». Fig. 4H0. Stengel bijna glad, gestreept, kaal. Bladen hartvormig-driehoekig. Buitenste slippen van het bloemdek op de rugzijde vliezig-gevleugeld (fig. 460). Vruchten glanzig. Bloemdek groen, van binnen en aan den rand wit. 0,60-1,50. ©• Jul'—Octr. Vindplaatsen als de vorige. Vrjj algemeen. Heggeduizendknoop. P. dumetórum L. 4. Fagopy'rum Trn. Boekweit. Bladen oven lang als of meer lang dan breed (fig. 4tfl.» Bloemtrossen meest scherm pluimvormig blleen. Vrucht met scherpe, gaafrandige kanten. Bloemdek wit of roodachtig. Stengels ten laatste meest rood. 0,15*0,tfu. O* Juni—Augs. Gekweekt, op zandgrond. Uit Middel-Aziö. (Polygonum Fagopyrum L.). Boekeixt. Boekweit, f F. esculéntum Mnch. Bladen meest meer breed dan lang. Bloemtrossen vaak alleenstaand. Vrucht met stompgetande kanten. Bloemdek en stengel meest groen. 0,30-0,75. Q. Juli—Septr. Als onkruid tusschen de gekweekte boekweit, ook in aardappelvelden. Vrij algemeen. Uit Siberië. (P. tataricum L.) Franschmannen. Fransche boekweit. F. tataricum Gaertn. XXXIII. Fam. Chenopodiaceeën. Ganzevoetachtigen. Planten 1- of' 2-huizig of bloemen 2-slachtig. Jiloemilek 3-ö-deelig, -bladig of 2-kleppig, of ontbrekend. Meeldraden 5 of minder, aan den voet van het bloemdek ingeplant. Vruchtbeginsel met 1 stijl en 2-4 stempels of een 2-4-deeligen stijl. 1 Bloemdek kruidachtig, groen. . . 2 Bloemdek droogvliezig of ontbrekend. 4 2 Stengel geleed, zonder bladen, vleezig (fig. 464). Bloemen in de verdiepin¬ gen van de einden der takken. Bloem- Fig. 461. Fagopyrum oscuientum. dek vleezig, zich alleen met een spleet " 1,'oenl var> achteren, h van voopenend. Meeldraden 12. Bloemen Z «enoVh»T dtSïïE tweeslachtig . Salicórnia 2».ï. van 'iet ^aadStengel niet geleed, bebladerd 3 Planten 1- of 2-huizig. Bladen vlak, breed, niet lynvormig. . 9 Bloemen 2-slachtig 5 4 Bloemdek ontbrekend of 2-bladig (fig. 465). Meeldraden 1 tót 5 op den bloembodem ingeplant. Vruchten gevleugeld. Corispérmum t»4. Bloemdek ongelijk 5-bladig (fig. 463). Meeldraden 5, niet vergroeid. Bloemdekbladen na den bloeitijd op den rug met een dwars, vleugelachtig aanhangsel Salsola «»j. 5 liladen smal lijn-lancet- tot Ijjnvormig 6 Bladen breed, vlak, meest driehoekig of ruitvormig .... 8 6 Bloemdeksiippen na den bloeitijd op den rug onder den top met een aanhangsel (fig. 466) Bloemdeksiippen na den bloeitijd zonder aanhangsel (fig. 462). Bladen _ S u a é d a *»*. t Slippen van het bloemdek tijdens den vruchttjjd met een kegelvormig, doornig aanhangsel .... Echinópsilon g»s. 19* Slippen van het bloemdek tijdens den vruchttjjd op den rug met een dwarsstaanden vleugel K óch ia H9S 8 Bloemdek 5-dcelig, vrij. Meeldraden aan den voet van het bloem¬ dek ingeplant. Stempels 2-5 (fig. 477, 478). Chenopódium 3.9s. Bloemdek aan den voet met het vruchtbeginsel vergroeid (fig. 479). Meeldraden op een vleezigen, het vruchtbeginsel omgevenden ring ingeplant. Stempels 2-4 Bèta a».9. 9 Planten 1-huizig. Vrouwelijke bloemen zonder bloemdek, omgeven door 2 na den bloeitijd vergroote schutbladen. Stempels 2 . 10 l'lanten 2-huizig (fig. 4821. VrouweHike bloemen met 2-4-tandig bloemdek en 4 draadvormige stempels Spinacia JON. Fig. 462 Suaede maritima. Fig. 4H3. Salsula Kali. n bloem van achteren: h van vo- « vrucht met vruchtbloemdek. ren: e vruchtomhulsel; d zaad. 10 Schutbladen eter vrouwelijke bloemen aan den top 2- of 3-lobbig (fig. 485). Stempels tameljjk kort. Bladen gaafrandig. O b i ó n e aoo. Schutbladen der vrouwelijke bloemen min of meer toegespitst (fig. 489). Stempels vrij lang. Bladen min of meer getand of gelobd, zelden gaafrandig A' triplex 301. 1. Suaéda Forsk. Zout bloem. v. 1 Plant kaal, vleezig, blauwgroen, vaak wat roodachtig (fig. 462). Bladen lijnvormig, halfrolrond, de bovenste spits. Bloemen meest drie bij elkander in de bladoksels. Zaden glanzig, met fijne puntjes. 0,07-0,30. ©. Juli—Scptr. Op zeeklei. Algemeen. (Chenopódina maritima Moq. Tand., Schoberia maritima C. A. M.) Kleine zoutbloem. S. maritima Dum. Houtige plant. Bladen stomp en klein. Zaden glad, glanzig. 0,50-1,00, li. Mei—Octr. Walcheren. Texel, Zwijndrecht. (Schobéria fruticósa C. A. M.). Groote zoutbloem. S. fruticósa Kor.sk. 2. Salsóla L. v. 1 Plant grijsgroen (fig. 463). Stengel vertakt. Bladen zittend, lijnpriemvormig met stekelpunt. Bloemen alleenstaand in de bladoksels, zittend. Bloemdek tijdens den vruchttijd van onderen perk'Rtnentacntig, van boven dunvliezig. 0,25-0,45. Q- Juli—Septr. In de duinen, aan het zeestrand. Vrij algemeen. De variëteit tenuifólia met lange,draadvormige bladen, op zandvlakten aangevoerd. Russische distel. Loogkruid. S. Kali L. 3. Salicórnia Trn. Zeekraal, li. 1 Stengel meest vertakt, rechtopstaand, zelden uitgespreid of opstjjgend, vleezig (fig. 464). Stengelleden naar boven verdikt. Aren 3-bloemig. Middelste bloemen hooger staand dan de zijdelingsche (de 3 bloemen daardoor een driehoek vormend). 0,05-0,45. Q. Augs., Septr. Op zeeklei. Algemeen. Krabbekwaad, Ilanepoot. Krabbestruik. Zeekraal, s. herbacea L. bloemen; c de 2 meeldraden mei liet Vormen: vruchtbeginsel; d, t vruchten. a. patulaDuvalJoure. Stengel meest rood, rechtop-, takken rechtuitstaand , eerst bij vruchtrjjpheid neergebogen. Aren kort. Driehoeken omstreeks gelijkbeenig-rechthoekig. Zaden lang behaard, kleiner dan bij de volgende. Deze vorm komt het meest voor. Fig. 404. Salicórnia herbacea. IlIrtaillHnlf aclllltiluin • /. hrnu laHnn >vint P. procürubens Sm. Stengel groen, rechtopstaand of liggend. Bovenste takken schuin opstaand, de onderste vaak liggend. Aren lang en dunner. Driehoeken geljjkzijdig. Zaden grooter, lang behaard. Zeldzaam. 7 stricta Dum. Stengel opstijgend, takken steeds rechtopstaand. Aren korter en dunner. Zaden langer dan b\j do vorige, doch even breed, kort behaard. Zeeuwsch-Vlaanderen, Vlissingen. S. rad i ca lis Sm., Liggende zeekraal, een overblijvende plant met in het onderste deel houtigen stengel, is ook op zeeklei gevonden. Z.-Beveland, Schiermonnikoog. Fig. 405. Corispermum Marshallii. a bloem: t' nootje: bij c hetzelfde nog voor het schutblad zittend. Fig. 400. Echinopsilon hirsutus. a tweeslachtige, b mannelijke, c vrouwelijke bloem, de laatste met uitgespreid bloemdek. 4. Corispérmum Juss. v. 1 Bloemdek ontbrekend (fig. 465). Vruchten cirkelrond, breed-gevleugeld. Vleugel aan den top ingesneden en daar met 2 stekelpuntjes. Bovenste schutbladen eirond-lancetvormig, spits. 0,15-0,70. QAugs., Septr. Op zandig bouwland naar den zeekant meest. Vrij zeldzaam Vlieszaad. C. Marshallii Stev. Bloemdek aanwezig als 2 doorzichtige schubbetjes. Vruchten rond eirond, gevleugeld. Vleugel dun, alleen aan den rand smal doorschijnend, aan den top gaafrandig en daar met 2 stekelpuntjes. Bovenste schutbladen ovaal, met een vfiezigen rand, die half zoo breed is als het groene deel. 0,10-0,40. ©. Juli, Augs. Aangevoerd. RUswilk (G.), Amsterdam . ... - Breed vlieszaad. C. hyssopifóllum L. var. fi. leptópterum. 5. Kóchia Rth. ▼. 1 Bloemen in paren. Bladen lijn-lancotvormig, gewimperd. Aanhangsels der bloemdek- snppen zeer Kort, anenoekig, spits. o,su-i,uu. .•>. Juu-septr. Deventer, Schie- ötuaentenKruia. k. scoparia Sclirail. dam, Amsterdam G. Echinópsilon Moq. Tand. V. 1 Bladen lijnvormig, stomp (fig. 466). Bloemen in paren. Plant ruw behaard. 0,20-0,40. Q. Augs., Septr. Langs de zeekusten. Zeldzaam. (Kochia hirsuta Noïte.) Ruig zoutkraid. E. hirsutus Moq. Tand. 7. Chenopódium Trn. Ganzevoet. v. Kruiden met een meestal rechtopstaanden, vertakten stengel, verspreide. 1 Bladen lijnvormig, stomp (fig. 466). Bloemen behaard. 0,20-0,40. Q. Augs., Septr. gesteeiue. ureeae oiaaen en groenachtige bloemen in kluwens gezeten. Bloemen met 5 deelig bloemdek. 1 1 Bloemdek tijdens den vruchttijd sap¬ pig, vleezig, scharlakenrood (Bli- tum L.) 2 Bloemdek tijdens den vruchttijd nauwelijks veranderd, groenachtig. 3 2 Stengel tot aan den top bebladerd (fig. 4671. Bladen Iangwerpigruitvormig of driehoekig-langwerpig, met wigvormigen voet, toegespitst, ingesneden getand. Bloeiwijzen alle in de bladoksels, vrg ver van elkaar. 0,15-0,60. QJuni—Augs. Op bouw- en moesland en aan ruigten. Zeldzaam. (B. virgatum L.) Roode aardbeispinazie. C. foliósum Aschrs. Stengel naar boven niet bebladerd. Bladen driehoekig met afgestompten voet of bijna spies vorm ig, meest zwak getand. Bloei wij zen grooter, de bovenste tot een schijnaar verbonden, bladloos. 0,15-0,60. 0. Juni—Augs. Op bouw- en moesland en aan ruigten. Zeer zeldzaam. (B. capitiitum L.) Aardbeispinazie. C. capitatum Aschrs. Fig. 497. Chenopodium foliosum. a bloeiend eind van een tak: I' een bloemkluwen: c bloemdek: 'l meeldraad: e, /"bloemen meteen meeldraad en vruchtbeginsel, b\j ij dit laatste alleen: h zaad. 3 Bladen klierachtig. Planten lichtgroen, behaard, welriekend . . 4 Bladen zonder klieren, vaak meelachtig bestoven. Zonder reuk of onaangenaam riekend .... 5 4 Verspreid kortbehaard. Bladen langwerpig-lancetvormig of lancetvormig, verwijderd getand, de bovenste gaafrandig, alle van onderen met klierachtige puntjes. Bloeiwyzen kluwenvorraig, tot korte, bebladerde aren vereenigd. Byna citroenachtig riekend. 0,.'30-0,60. O* Juni — Septr Gekweekt en misschien verwilderd. (Apeiuoorn, Maastricnt, Kotteraam). Welriekende ganzevoet. f C. nmbrosioides L. Klierachtig kortbehaard, kleverig. Bladen langwerpig, stomp, byna bochtig-vin lob big, met meestal stompe lobben, de bovenste lyn-spatelvormig, gaafrandig (flg. 468). Plant groen, behaard, welriekend. Bloeiwyzen los, een trosvormige byna onbebladerde pluim vormend. 0,150.60. O. Juli, Augs. Leeuwarden, Delft, Soesterberg. Amsterdam. Ryswyk (G.), Eist, Utrecht, Rotterdam. Druifkruid. C. Rótr.vs L. 5 Bladen gaafrandig (fig. 470£) 6 Bladen getand of dieper ingesneden 8 6 Stempels kort. Eenjarige plan- ♦ nn mnnof nl ni^r»nnr>iuuu UIIKVÏ3UIV1UU • '6' .iiAM 1 « Flg. 4C»9. Chenopodium bonus TaKKen / Henricus. Stempels lang (fig. 469). Plant over- « bloem met 2 en 3, b bloem bljjvend, bijna rechtopstaand. Bladen met 5 meeldraden; c zaad. driehoekig, met spiesvormigen voet, vaak iets gegolfd, langgesteeld. Bloeiwijzen tot een dichte pluim verbonden. Plant met meelachtig stof bedekt of iets kleverig. 0,15-0,60. 2J.. Mei—Augs. up Douwiana en aan ruigten, vrg zeldzaam. (Blitum bonus Henricus C. A. M.) Goede Hendrik. Algoede. Lamsooren. Brave Hendrik. C. bonus Henricus L. 7 Plant zonder stof, donker- of lichtgroen, vaak iets roodachtig. Onderste bladen eirond tot lacgwerpig-eirond. Bloeiwijzen jjl. Bloemdek tijdens don TTi-imVi♦ tii/l nnun /fir* fl OA_H 7*» ,. V 1 * ©* > W|-W W* Juli—Septr. Langs wegen, op bouwland en in moestuinen. Vrjj algemeen, . Krui wuuniauu cu aau Kig. 475. ruigten. Vrij zeldzaam. (Blitum glaucum Prod.) Zeegroene ganzevoet. C. glaucum L. Bladen ei-ruitvormig of bijna ei-lancetvormig, meer lang dan breed, spits, de bovenste (zeldzaam alle) langwerpig-lancetvormig, bijna gaafrandig (fig. 477). Bloeiwijzen in dichte, recht- nnQtaftnHt» nrpn nf lr»o nlnimtrrvfmir. i - ui iu afgebroken aren. Bloemdek met meelachtig stof, de vrucht geheel bedekkend. 0,15-1,05. Q. Juli—Octr. Op bouw- en moesland en ook op ruigten en mesthoopen en langs wegen. Algemeen. Witte mei. Stokmel. Met/en. Luis melde. C. album L. Vormen: a. spicatum Koch. Dicht wit meelachtig bestoven. Bloeiwijzen tot dichte, rechtopstaande schjjnaren vereenigd. Algemeen. p. cymïgerum Koch. Groen, weinig bestoven. Bloeiwijzen los pluimvormig. Vrij algemeen. y. lanceoli'itum Mlihlenb. Bladen langwerpig-lancet- tot lancetvormig, bijna of geheel gaafrandig. Bloeiwijzen in afgebroken schjjnaren. Zeldzaam. raicrophyllum Coss. et Germ. Neerliggend, met kleine bladen. Zeldzaam. 14 Onderste bladen spiesvormig 3-lobbig, de middellob vele malen langer dan de zijlobben, met bijna evenwijdige zijranden, de bovenste lancetvormig (fig. 478). Zaden met puntjes. 0,30-0,90. ©• Juli — Septr. Op onbebouwde, ruige plaatsen, ook op bouwlnnd. Zeldzaam. Stippelganzevoet. C. fleifólium Sm. Onderste bladen rond- of ei-ruitvormig, iets 3-lobbig, de middellob weinig langer dan de zylobben, de hoogere bladen elliptisch-lancetvormig. Zaden dof niet fijne puntjes. 0,30-0,IK). O- Juli—Septr. By Doventer, Deurne en Middelburg gevonden. Sneeuwbalganzevoet. C. opulit'ólium Schrau. Fig. 478. Chenopodium ficifolium. Fig. 479. Beta vulgaris. « bloem; b meeldraad; c bloem zonder « bloempje; b vruchtbeginsel, meeldraden; d vruchtbeginsel: e vrucht. 8. Bèta Trn. Riet. Beetwortel, r. Onbehaarde, gladde, sappige krniden met tweeslachtige bloemen . 1 1 Stengel rechtopstaand, vertakt (lig 47»). Woitolbladen in een roset, langgesteeld. eirond, stomp, niet iets hartvormigen voet. Stengelbladen klein, langwerpig tot lancetvormig, spits. Bloeiwijzen in lange aren. 0,60-1,20. © of © • . Juli—Octr. Vaak gekweekt Biet. f II. vulgaris L. Vormen: Wortel rolrond, dik. Warmoes. M angelwortel. . . fi. clcla L. Wortel spilvorniig, vleezig. wit, geel of geringd (Suikerbiet) of buiten en binnen bloedrood (Roode biet) . . y. Rapa Dumort. Stengels teer, 2 of meer over den grond uitgespreid Onderste bladen eirond-ruitvormig, kort toegespitst (tig 4H0) Wortel houtig. 0,20-0,80. a.. .luni-SeDtr. Aan liet zeestiand. L'rk, Zwilndrecht. Strandbiet. II. maritinia L. Fig. 480. XXXVI. Fam. Nyctaginaceeën. Bloemen 2 - slacht ig. Bloemdek bloemkroonachtig gekleurd, 4-i0~spletig. Meeldraden 4-10. Vruchtbeginsel borenstandig, met knopvorm :gen stempel. 1 Omwindsel kruidachtig, uit 5 vergroeide bladen beslaand. Bloemdek trompetvormig. Meeldraden 5, aan den voet tot een korte buis vergroeid. Stempel knopvonnig. Bladen tegenoverstaand MirabilisJOö. 1. Mirabilis Riv. Wonderbloem. Nachtschoone. v. 1 Stengel kaal of weinig kortbehaard, rechtopstaand, gaffelvormig vertakt. Bladen gesteeld, eirond-toegespitst, met af'geronden of bijna hartvormigen voet, kaal of gewimperd, gaafrandig of iets ingesneden. Bloemen kortgesteeld. Slippen van het omwindsol 3-hoekig-lancetvormig, spits. Bloemdek kaal, purper, wit, geel of gestreept. Bloemdek reukeloos. 0,50-1,50. 4- Juli—Septr. Sierplant uit Mexico. Bonte wonderbloem, -f- M. Jalupa L. XXXVII. Fam. Caryophyllaceeën. Muurachtigen. x. Bladen meest tegenoverstaand. Kelk 3-6-tandig tot 4-6-bladig. Bloemicro in 3-6bladig, soms zeer kleiti , priemvormig of ontbrekend. Meeldraden 3-12. Vruchtbeginsel 1 met 1-5 stijlen of 1-3 zittende stempels. Vrucht meest een eenhokkige doosvrucht met centralen zaaddrager. 1 Kelk losbladig of 4-5-deelig. Bloemkroon soms zeer klein of ont¬ brekend 2 Kelk vergroeidbladig, aan den top meest 5-tandig. Bloemkroon bijna steeds aanwezig 16 2 Bladen met vliezige steunbladen (fig. 495a) 3 Bladen zonder vliezige steunbladen 7 3 Vrucht een veelzadige doosvrucht. Stijlen 3-5. Meeldraden 5-10. 4 Vrucht een eenzadige, niet openspringende vrucht. Stempels 3 of 2. 5 4 Stijlen 5 (fig. 507). Meeldraden 5-10. Doosvrucht 5-kleppig. Bla¬ den schijnbaar kransstandig Spérgula 3 li. Stijlen 3. Meeldraden 10. Doosvrucht 3-kleppig. Bladen tegenoverstaand (fig. 509) Spergularia 313. 5 Bladen verspreid, blauwgroen (fig. 494). Kroonbladen even groot als de kelkslippen. Stempels 3 . . . . Corrigiola 30«. Bladen, althans de onderste, tegenoverstaand. Kroonbladen klein, draadvormig of ontbrekend. Stempels 2 6 6 Kelkslippen niet verdikt, vlak, hol (fig. 495). Herniuria 309. Kelkslippen kraakbeenachtig verdikt, zijdelings samengedrukt (fig. 497). Illécebrum 309. 7 Kroonbladen getand of 2-spletig tot 2-deelig 8 Kroonbladen gaaf of iets ingesneden of ontbrekend 11 8 Kroonbladen getand (fig. 516). Meeldraden 3-5. Doosvrucht met 6, zich aan den top omrollende, tanden openspringend. Zaden schild- vormig Holósteum 3it. Kroonbladen 2-spletig tot 2-deelig. Zaden niervormig .... 9 9 Stjjlen 3. Kroonbladen 2-spletig tot 2-deelig (fig. 519). Meeldraden meest 10. Doosvrucht elliptisch tot bolvormig, tot aan het midden met 6 kleppen openspringend . . . . S t e 11 a r i a aa. Stijlen 5 10 10 Kroonbladen tot aan den voet 2-deelig (fig. 524). Doosvrucht eirond, tot over hot midden met 5 tweetandige kleppen openspringend. Malachium :t/». Kroonbladen omstreeks tot het midden gespleten (fig. 525). Doosvrucht cylindrisch, aan den top met 10 kleppen openspringend. Cerastium 31». 11 Stijlen 5 of 4 Stjjlen 3 of 2 Stijlen 2 of 1. Meeldraden 5(-10). Kroonbladen ontbrekend (fig. 498). Vrucht een eenzadige, niet openspringende vrucht. Bladen lijnvormig , tegenoverstaand Seleranthus Ji«. 12 Doosvrucht met 4 of 5 kleppen openspringend. Stijlen 4 of 5. Meeldraden 4, 5 of 10. Kroonbladen soms ontbrekend. Bladen lijn- tot draadvormig (fig. 500) Sagina 3it. Doosvrucht aan den top met 8 tanden openspringend. Stijlen 4. Meeldraden 4. Bladen lancetvormig. Stengel rechtopstaand (Hg. ó'-'Si Moénchia 3J®. 13 Doosvrucht met 3 kleppen openspringend 14 Doosvrucht met 6-4 tanden of 6-4 kleppen openspringend . . 15 14 Bladen lancetvormig of lijn- tot priemvormig. Zaden talrijk, klein, niervormig (fig. 513) Alsine 313. Bladen eirond, dik, vleezig, in 4 rijer. (fig. 512). Zaden weinig talrijk, dik, peervormig A m m a d é n i a 313. 15 Bladen eirond tot lijnvormig, ongesteeld (fig. 515). Doosvrucht met 6-4 tanden openspringend. Zaden knobbelig, zonder aanhangsel. A r e n ar i a 3 m. Bladen eirond tot draadvormig, de onderste in het eerste geval gesteeld (fig. 514;. Doosvrucht met 6 of 4 kleppen openspringend. Zaden glad met aanhangsels Moehringia 3tn. 16 Stijlen 3-5 17 Stjjlen 2 of 1 21 17 Vrucht een doosvrucht. Stengel niet klimmend 18 20* Vrucht een bes (fig. 542i. Stijlen 3. Kroonbladen 2 spletig met korte bekroon. Vruchtbeginsel 1-hokkig. Stengel klimmend Cucübalus 323. 18 Kroonbladen langer dan de kelktanden . » 19 Kroonbladen korter dan de kelkslippen, ongedeeld, zonder bijkroon (fig. 555). Doosvrucht 1-hokkig, zonder tusschenschotten, met 5 tandjes openspringend Agrostémraa 329. 19 Doosvrucht (vruchtbeginsel) aan den voet driehokkig, met 6 tanden openspringend (fig. 543). Stijlen 3. Bloemkroon wit of rood. Si 1 é n e 323- Doosvrucht (vruchtbeginsel) 1-hokkig, zonder tusschenschotten. Bloemkroonbladen met een tongetje 20 20 Kroonbladen 4-spletig of ongedeeld. Stijlen 5. Doosvrucht met 5 tanden openspringend (fig. 550) Coronaria 328. Kroonbladen 2-spletig. Stijlen 3 of 5. Doosviucht met 6 of 10 tanden openspringend (fig. 553) . . . Melandryum 21 Kelk met droogyliezige strepen, kort en breed. Kroonbladen ge¬ leidelijk in den nagel overgaand 22 Kelk zonder droogvliezige strepen. Kroonbladen met scherp afgescheiden nagel 23 Kelk vliezig-gerand, 5-spletig. Bloemkroon ontbrekend (fig. 498). Bladen lijnvormig, tegenoverstaand . . Scleranthus 3io. 22 Kelk aan den voet zonder schubben (fig. 531). G y p s ó p li i 1 a 3 ga. Kelk aan den voet door schubben omgeven . . . Tunica 322. 23 Kroonbladen met een tongetje (fig. 540). Kelk cylindrisch, zonder ribben, aan den voet zonder schubben . . Saponaria 324. Kroonbladen zonder tongetje 24 24 Kelk aan den voet zonder schubben, buikig opgeblazen, scherp 5-kantig (fig. 541) Vaccaria 324. Kelk aan den voet door schubben omgeven, cylindrisch, niet kantig (fig. 533) Dianthus 322. De familie der Caryophyllaceeön wordt vaak in 3 familiün gesplitst, nl. de Paronycbieën (gesl. Corrigiola, Herniaria, Illecebrum, Scleranthus), de A 1 s i n e e t! n (gesl. Sagina, Spergula, Spergularia, Ammadenia, Alsine, Moehringia, Arenaria, Holosteum , Stellaria, Moencbia, Malachium, Cerastiumt en do Sileneei'n (gesl. Gypsopbila, Dianthus, Tunica, Saponaria, Vaccaria, Cucubalus, Silene, Coronaria, Melandryum, Agrostemma). 1. Corrigiola L. V. 1 Stengel met vele liggende takken (tig. 494). Bladen lijn-langwerpig, van voren breeder. Bloemen zeer klein, in eind- en zjjstandige bijschermen. Bloemkroon wit. 0,07-0,30. Q- JUQi—Septr. Op vocbtigen zandgrond en aan rivieroevers, ook op drogere plaatsen. Vrij algemeen Riempjes. C. littoralis L. 2. Herniaria Tm. Breukkruid. Kleine weegbree, v. 1 Bladen langwerpig of lancetvormig, meest kaal (fig. 495). Kelk kaal, korter dan de lijpe vrucht, zonder borstels. Bloemkroon uit 5 draadvormige deelen, die op meeldraden gelijken, bestaand. Licht- of geelgroen. 0,05-0,15. 2J.. Juni—Herfst. Op drogen zand- en heigrond, ook aan rivieroevers. Vrij zeldzaam. Breukkruid. H. glabra L. Kolk behaard, met slippen, die in 1 of 2 borstels eindigen. Bladen ge* wimperd. Overigens als do vorige. 0,08-0,1"». 21. Juni—Augs. Diepenveen. uewinipera ureuKKiuiu. H. ciliata Bah. Fig. Bladon st\jfbehaard en gewimperd. Kelk stijf behaard, langer dan do vrucht (fl£. 41*5). Kelkbladen in een lange borstel uitloopend. Plant bijna grijsgroen. 0,05-0,15. 2^. Juli-Septr * i.i ... * Behaard breukkruid. H. liirsüta L. F'B- 494- Corrigiola littoralis. « bloemkluwen: b bloem: c kelk: 3 TlUf-^hrnm I. v <'» e geopende bloemen: f vrucht- Ö. llieceoium L.. V. beginsel; g vrucht. 1 Stengels liggend, draadvormig, meest roodachtig (fig. 497). Bladen omgekeerd-eirond. Bloemen 3-4 bijeen in kluwens in de bladoksels, sneeuwwit. 0,05-0,25. 2J.. Juli-Octr. Op J __ L * *auu- CU UC1- j.-,* 4yo. Herniaria glabra. grond. Vrjj al- a ta'c: ^ Moem: c vruchtbeginsel: d vrucht. gemeen Grondster. I. verticillatum L. gemeen Grondster. Kleine ex. l\jken wel wat op Contunculus minimus, doch zjjn door de 5-deelige. sneeuwwitte bloemen er gemakkelijk van te onderscheiden. 4. Scleranthus L. H a r d b 1 o e m. Knawel. v. x. Kleine, witachtig groene, veelstengelige kruiden met tegenoverstaande, priemvormige bladen en kleine, groenachtige bloemen in losse beschermen 1 Fig. 4J)7 Illecebrum verticillatum. a bloem, bi) h in doorsnede om stamper en meeldraden te doen zien; c bloemslip met een meeldraad en 2 onontwikkelde: d vruchtkelk; e zaad. Fig. 498. Scleranthus annuus. a bloem; h vruchtbeginsel: c bloemdok opengesneden en uitgespreid: d vrucht. 1 Bjjschermen eind- en bladokselstandig (fig. 498). Kelkslippen spits, smal-witgerand, tijdens den vruchttijd afstaand. Meeldraden 3-4maal zoo kort als de kelkslippen. Bloemen groen. 0,05-0,20. O en ©O- Juli—Octr. Op zandgrond, vaak in korenvelden. Algemeen . Eenjarige hard bloem. S. annuus L. Bijschermen meest alleen eindstandig. Kelkslippen stomp, breed melkwit gerand, tijdens den vruchttijd naar elkaar neigend (fig. 499). Meeldraden bijna even lang als de kelkslippen. 31oeinen groen. 0,05-0,20. 2}.. Mei—Octr. Up zand- en heigrond. Vrij algemeen. Fig. 49s». Overblijvende hard bloem. S. perénnis L. 5. Sagina L. V e t ïu u u r. jv. x. Kleine, teere, veelstengelige, meest onbehaarde kruiden, met tegenoverstaande, smal ljjn- ot' draadvormige bladen en kleine, gesteelde oksel- en eindstandige bloemen, die soms beschermen vormen . 1 1 Kelk 4-bladig. Kroonbladen korter dan de kelk. Meeldraden 4. 2 Kelk en bloemkroon 5-bladig. Meeldraden 5 of 10. 4 2 Stengel niet wortelend, opstijgend of rechtopstaand. 3 Stengel aan den voet wortelend, liggend of opstijgend (fig. 500). Bladen lijnvormig, stekelpuntig, kaal. Bloemstelen na den bloei haakvor- Fig. 600. Sagina procumbens. •_ _„i,i„„ o, b bloem (van ter züde en van boven); c vruchtbeginsel; mig gemoina, ten d vruchtI0lk met rype vrucht. laatste weer rechtopstaand. Kelkbladen zonder stekelpunt. Bloemkroon wit. 0,020,07. 4- ^ei—Septr. Zeer algemeen. Liggende vetmuur. S procumbens L. Vormen: a. nodósa Nolte. Stengels liggend. Bladen kort. Op zonnige, dorre plaatsen en tusschen straatsteenen. Algemeen. S. gracilis Nolte. Stengels opstijgend. Bladen aanzienlijk langer dan de stengelleden, schaduwvorm. Op vochtige, beschaduwde plaatsen. Vrjj zeldzaam, y. crassifólia Nolte. Bladen vleezig, zonder stekelpuntjes. Op zilte klei. Zeldzaam. 3 Bladen kaal, dik, stomp of met een klein spitsje (fig. 501). Bloemstelen na den bloeitijd steeds rechtopstaand. Kelkbladen alle stomp. Bloemkroon meest ontbrekend. 0,03-0,10. Q. Mei—Augs. /.andige weiden langs ae zeesusi. f ig E0I pig, 502. Zeldzaam. (S. maritima Don.) Stijve vetmuur. S. stricta Fr. Bladen aan den voet soms gewimperd, met stekelpunt (fig. 502). Buitenste kelkbladen stekelpuntig. Kroonbladen zeer 1 dig verdwijnend. 0,02-0,10. ©• Mei —Septr. Op b open zandgrond. Groenbloemvetmunr. S. apétala Ard. Vormen: i a. genuina Prod. Kelkbladen na den bloeitijd uitgespreid. Bladen meest aan den voet gewimperd. Bloemstengels recht. Vrij zeldzaam. J3. ciliata Fr. Kelkbladen na den bloeitijd aangedrukt (fig. 503). Bladen meest kaal aan den voet. Bloemstengels na den bloei eerst haakvormig gebogen , later weer recht. Zeldzaam. 4 Kolkbladon even lang als de kroonbladen ifig. 504fc). Binden aan den rand evenals liet bovenste deel van den stengel en de bloemstelen behaard, lynvorrnig. Bloemstelen lang, na den bloei gebogen, later weer recht (fig. 504a). Doosvrucht weinig langer dan de kelk. Bic 0,C6-0,lu. 2).. Juli, Augs. Vochtige zandgrond. Bussum, Ede, Hilvers Losser. Priem vet muur. 8. subulata Torr. et Gri Kelkbladen half zoo lang als de kroonbladen (fig. 505). 0 derste bladen lijn-draadvormig, kortpuntig, de bovcns kort, in de oksels een bundeltje bladen dragend. Bloei ;lein DUW Fig emki Ulll, »y- n- ite n- , spoeland en . 003. 'oor, wit. Vaarden, stelen rechtopstaand. Mengel evenals de bloemstelen, kelken en bladranden vrij kaal. Bloemkroon wit. 0,070,15. Ij.- Juli, Augs. Op vochtigen zand- en heidegrond . . . Knoopige vetmuur. S. nodósa Fenzl. Vormen: —I a. genuina r r o d. wet ae Fig. 504. ; Fig. 605. bovengenoemde kenmerken. Vrij algemeen. /3. glandulósa'Bess. Met klieren. Algemeen. •/. monilifórm is Lange. Plant uitgespreid neerliggend. Bovenste stengelleden zeer kort. Bovenste bladen van den hoofdstengel en van de korte okseltakken vleezig. Zeldzaam. 6. Spérgula L. Spurrie, x. v. Kruiden met tegenoverstaande, schijnbaar in kransen staande, eenigazins vleezige, priemvormige jbladen, breed eironde, menie, vliezige NUMIIIui.mt'ii t-ii K it'ine , winc bloemen in bjjsrhermen 1 1 Bladen van onderen in de lengte gegroefd Fift. ">06. (fig. 506a). Zaden sterk gewelfd, lensvormig, met zeer smallen, open zandgrond. Groenbloemvetmunr. S. apétala Ard. Vormen: i a. genuina Prod. Kelkbladen na den bloeitijd uitgespreid. Bladen meest aan den voet gewimperd. Bloemstengels recht. Vrij zeldzaam. J3. ciliata Fr. Kelkbladen na den bloeitijd aangedrukt (fig. 503). Bladen meest kaal aan den voet. Bloemstengels na den bloei eerst haakvormig gebogen , later weer recht. Zeldzaam. Kelkbladen even lang als de kroonbladen Itig. 5044). Binden aan den rand evenals het bovenste deel van den siengel en do bloemstelen ... behaard, lynvorrnig. Bloemstelen lang, na den bloei gebogen, later weer recht (fig. 504«i. Doosvrucht weinig langer dan do kelk. Bloemkroon wit. 0.C6-0.IU. 3L. Juli, Augs. Vochtige zandgrond. Bussum, Ede, Hilversum, Naardon, ken. Vrij algemeen. /3. glandulósa'Bess. Met klieren. Algemeen, y. monilifórm is Lange. Plant uitgespreid neerliggend. Bovenste stengelleden zeer kort. Bovenste bladen van den hoofdstengel en van de korte okseltakken vleezig. Zeldzaam. B Fig. 505. gladden vleugelrand (fig. 5066). Bloemkroon wit. 0,15-0,60. Q. Juni—Septr. Op bebouwden en onbebouwden zandgrond. Miere. Sparre. Spurrie. S. arvënsis L. Vormen: «. v u 1 g a r i s Boenngb. Zaden met witachtige, ten slotte bruinachtige wratjes bezet. Algemeen. p. sativa Boenngh. Zaden zwart, met fijne puntjes. Veel gekweekt en soms verwilderd. v. maxima Whe. Zaden even als de geheele plant veel groo- ter dan «. vulgaris. Zeldzaam Bladen van onderen zonder lengtegroe (fig. 507). Zaden afgeplat, lens vormig, door een straalvormig gestreepten vleugelrand omgeven Meeldraden 10, zeldzamer tot 6 Kroonbladen ovaal, wit. 0,07-0,30 O. April—Juni. Op dorren zand en heigrond. Vrij zeldzaam. Heidespurrie. S- Morisónii Bor 7. Spergularia Prsl. Sch ij n spu rri e. x. Kruiden met tegenoverstaande bladen witvliezice steunbladen en afzonder lijk of in beschermen staande bloemen, wier stelen na den bloei horizontaal afstaand of teruggeslagen zjjn en zich ten laatste weder oprichten 1 1 Stengel rechtopstaand. Bladen draadvormig, stekelpuntig. Kelkbladen spits, witvliezig, met groene rugnerf, dubbel zoo lang als de Fig. 507. Spergula Morisónii. a twee steunbladen: h, c bloem van achteren en van voren: d meeldraden en stamper; e vruchtkelk mol rijpe zaaddoos; f zaad (vergrooti. bloemkroon ihg. iOsl. Bloemkroon j.-jE ;,os. wit. 0,0:25-0,10. •).Juni,Juli.Korenvelden. W(ik bij Maastricht, Geleen. Koron sch(jnspurrio. S. segetiilis Fen/.l. Stengel liggend of opstijgend. Kelkbladen kruidachtig, groen, alleen de rand droogvliezig, stomp, weinig langer dan de bloemkroon. 2 2 Bladen aan weerskanten vlak, met stekelpunt, althans de bovenste ljjn-draadvormig (fig. 509). Steunbladen zilverglanzig, eirond of eirond-lancetvormig. Doosvrucht driehoekig-eirond, omstreeks even lang als de kelk. Zaden fijn gerimpeld, ongevleugeld met dikkeren rand, grijsbruin. Bloemkroon rose. 0,05-0,20. Q—2J.. Mei—Septr. Op bouwland, aan wegen op zandgrond. Algemeen. (Lepigonura rubrum Wahlbg., Alsine rubra Wahlbg.) Roode schijnspurrie. S. rübra Prsl. Bladen vleezig, aan weerskanten gewelfd of van boven vlak, stomp. Steunbladen breed-eirond, kort, weinig glanzend 3 Fig. 509. Spergularia rubra. Fig. 512. Ammadenia peploides. a bloem van achteren; b kroonblad; a bloem: b vruchtkelk met zaaddoos: c meeldraad; il vruchtkelk met zaad- c zaad in hot vruchtbeginsel, in door doos; f zaad (vergroot). snede. 3 Doosvrucht weinig langer dan de kelk (fig. 510). Zaden rond-eirond, samengedrukt, geelbruin, meest ongevleugeld. Schutbladen der bloemen vaak zeer klein 4 Doosvrucht bijna dubbel zoo lang als J.. 1,„U, Ü11«'L 7arIon rnnd gevleugeld (fig. 51 lé). Schutbladen der ''t" "Ji". Hg. 51I. bloemen onontwikkeld. Kelkbladen langwerpig eirond, spits. Bloemkroon bleekrose, meest weinig korter dan de kelkbladen. Krachtige plant met verdikten wortel. 0,15-0,30. 2}.. Juli—Septr. Op zilte klei. Vr{j algemeen. Gerande schijnspurrie. S. marginata Kittel. 4 Bladen aan weerszijden gewelfd. 0,10-0,20. © en ©©. Mei-Septr. Opzilten zandgrond. Vrij algemeen. Zilte schjjnspurrie. S. salinaPrsl. Bladen van boven vlak. 0,10-0,20. Q of QQ- Mei—Septr. Op zilten zandgrond. Vrij algemeen. Z eesc hij n spu r rie. S. média Fr. 8. Ammadénia Gmel. Stengel neerliggend, met opstijgende takken (fig. 512). Bladen zittend, eirond, spits, kaal, vleezig, meest geelachtig-groen. Bloemen alleenstaand in de bladoksels. Bloemkroon wit. 0,15- Fig. 513. Alsine tenuifolia. a bloem; b vrucht opengesprongen - Fig. 514. Moehringia trinervia. a bloem; /> vruchtbeginsel; c r^jpe zaaddoos , d zaad, sterk vergroot. 0,30. 2J.. Juni, Juli. Zeeduinen en zandige zeekust. Vrij algemeen. (Halianthus peploides Fr., Honkenya peploides Ehrb.) Zeemuur. Zeepostelei n. A. peploides Ruprecht. 9. Alsine Whlnbg. Kelkbladen langer dan de bloembladen (fig. 513). Bladen priemvormig. Stengel kaal, opstijgend, los vertakt. Kelkbladen eirondlancetvormig, met smallen, vliezigen rand, korter dan de doosvrucht. Bloemkroon wit. 0,05-0,10. 0. Juni, Juli. Op bebouwden zand- en kleigrond. Zeldzaam. Heggekruid. A. tenuifolia Whlnbg. 10. Moehringia L. 1 Kroonbladen korter dan de kelk, wit (fig. 514). Stengel opstijgend of rechtopstaand. Bladen eirond, spits, 3(-5)-nervig, de onderste gesteeld. Kelkbladen spits, drienervig. 0,15-0,30. Q of ©©. Mei, Juni. Op beschaduwde plaatsen, in bosschen en langs beekjes. Algemeen. Boschzandkruid. M. trinérvia Clairv. Door de voelnervige bladen en de ongedeelde bloembladen gemakkelijk van 81 e 11 a r i a media on S. n 1 i g i n o s a te onderscheiden. tig. 515. Arenaria serpyllifolia. Fig. 516. Holosteum umbellatum. « blad; b, c bloem van achteren en van voren; a bloem; I, vrucht, 'i meeldraden en stamper, de laatste in e alleen; / r()|>e zaaddoos, in tj overlangs, in h overdwars doorgesneden; i zaad, sterk vergroot. 11. Arenaria L. 1 Kroonbladen korter dan de kelk (fig. 515). Stengel zeer vertakt, °pstijgend of rechtopstaand, onbehaard of naar boven klierachtigbehaard. Bladen eirond, toegespitst, zittend. Kelkbladen lancetvormig, 3-5-nervig. 0,025-0,12. QQ en ©. Mei—Herfst. Op open en bebouwden zandgrond, soms op klei. Algemeen. Z a n d k r u i d. A. serpyllifolia L. Bloemen en vooral bladen veel kleiner dan bli Moehringia trinérvia 12. Holósteum L. 1 Blauwgroen (fig. 516). Stengel onvertakt, naar boven met 2 of 3 paar bladen, onder de bloemstelen klierachtig-behaard. Bladen langwerpig, kaal. Bloemstelen na den bloeitijd teruggeslagen, later weer rechtopstaand. Bloemkroon wit, vaak roodachtig. 0,025-0,22. 00 en O- Maart—Juli. Op open en bebouwden zandgrond. Vrij algemeen . . Heel been. H. umbellatum L. 13. Stellaria L. Ster re muur. Kruiden met rec-htopstaanden of neerliggenden, meest vertakten stengel, tegenoverstaande, gaaf'randige bladen en gesteelde bloemen, die öf 1-2 bijeen zitten öf losse bjjsehermen vormen 1 1 Vruchtbeginsel en kelk aan den voet afgerond 2 Vruchtbeginsel beneden versmald, daardoor de kelk aan den voet trechtervormig (fig. 5176). Kroonbladen 2-deelig (fig. 517a). Bladen langwerpig, zittend, aan den voet gewimperd. Stengel vierkant, kaal, meest liggend. Schutbladen droogvliezig. Bloemkroon korter dan de kelk, wit. 0,05-0,40. 1).. Mei—Juli. Op moerassige plaatsen en aan slooten. Vrij algemeen. Moer as muur. S. uliginósa Murr. Van Moehringia trinérvia te onderscheiden door den onbeliaarden stengel en de 1-nervige bladen. 2 Stengel rolrond. Onderste bladen gesteeld. 3 Stengel vierkant, vooral beneden. Bladen alle zittend. ... 4 3 Stengel klierachtig-zachtharig. Bladen hartvormig-eirond, toegespitst, teer (fig. 518). Kelkbladen veel korter dan de bloemkroon. Meeldraden 10. Bloemkroon wit. 0,30-0,60. 4- Mei, Juni. Op beschaduwde, vochtige plaatsen. Zeer zeldzaam. Boschmuur. S. némorum L. l'iterUlk van Malachium aquaticum, doch behalve door de :t stillen door meer dichte dan klierachtige beharing en de gewimperde bladen van deze to onderscheiden. Stengel met een rjj haren (fig. 519). Bladen eirond, korttoegespitst. Kelkbladen even lang als of langer dan de bloemkroon. Meeldraden meest 3-5. Bloemkroon wit. Fig. 5i«. 0,05-0,30. O* Bijna het geheelc jaar door bloeiend. Het meest gewone onkruid op akkers en onbebouwde gronden. Mier. Erf. Vogelkruid. Mitrik. Muur. S. média Cyrillo. Van Moehringia trinérvia enCerastlum semidecandrum te onderscheiden door de diep 2-spietige bloembladen en de i-y van haren aan den stengel: door deze laatste ook van S. u ' i g i n 0 s a. 4 Kroonbladen tot het midden 2-spletig (fig. 520), doch wat dieper dubbel zoo lang als de kelk. Schutbladen kruidachtig. Blader stijf, lijn-lancetvormig, althans de onderste van den voet af ver Fig. 519. Stellaria media. Fig. 520. a bloem; t> meeldraden en stamper, de laatste in c alleen: li vruchtkelk met zaaddoos, de laatste in e alleen, in /"rijp en opengesprongen. smald, ruw. Bloemkroon wit. 0,15-0,40. 2J.- April—Juni. In bosschen en op andere lommerrijke, vochtige plaatsen. Vrjj algemeen Grootbloemmuur. S. Holóstea L. Kroonbladen tot aan den voet 2-deelig (fig. 522ii. Schutbladen vliezig. Stengel en bladen glad 5 u stengel recutopsraana, meest niet vertakt. Jiladen meest grjjsgroen, iets vleezig, kaal. Schutbladen met kalen rand. Bloemkroon meest dubbel zoo lang als de kelk, wh u'g. oüi). 4. mei—üugs. up vc beschaduwde, grazige plaatsen en op veengrond, meen Zeegroene muur. De var. jS-viréscens Prod. (S. Dillenian; groene bladen, die öf smal, stijf met een se terwijl er eDkele groofe bloemen zijn, öf zij zijn slap, terwijl de bloemstelen 1-2-bloemig zijn. Zeldzaam. Stengel slap, opstijgend, meest vertakt. Bladen . grasgroen met gewimperden rand. Schutbladen gewimperd. Bloemkroon meest even lang als de kelk, wit (fig. 522a). 0,15-0,45. 2J.. Mei—Augs. Al £ «*«■ S. glauca With. i Moench.) heeft herpe punt zijn, auii wegeu, siooien, op uouwiana. Algemeen. G r a s m u u r. S. graminea L. smald, ruw. Bloemkroon wit. 0,15-0,40. 2J.- April—Juni. In bosschen en op andere lommerrijke, vochtige plaatsen. Vrjj algemeen Grootbloemmuur. S- Holóstea L. Kroonbladen tot aan den voet 2-deelig (fig. 522i). Schutbladen vliezig. Stengel en bladen glad 5 meen Zeegroene muur. S. glauca With. De var. ,5-viréscens Prod. (S. Dilleniana Moench.) heeft groene bladen, die öf smal, stijf met een scherpe punt zijn, * :;i ~ ^ ui i# •• 14. Móenchia Ehrh. ïv. 1 Plant blauwgroen, kaal (flg. 523). Stengel 1-3-bloemig, rechtopstaand, meest onver- r>iauen iijn-iauceuvuriui^, kuiiah uaii uo stengelleden. Kelkbladen lancetvormig, met witvliezigen rand, langer dan de kroonbladen. Bloemkroon wit. 0,02-0,10. Q. April—Juni. Op open zandgrond en tusschen het gras. Sneek, den Haag, Nijmegen. Maastricht, Simpelveld. Moenchia. M. erécta Fl. Wett. 15. Malachium Fr. 1 Stengel slap, liggend of klimmend (Ag. 524). Bladen teer, eirond of langwer-\ pig-eirond, toegespitst, zittend, de onderste gesteeld. Bloeiwijze een los bijscherm. Schutbladen kruidachtig, korter dan de bloemkroon. Stijlen 5. Bloemkroon wit. 0,30-1,20. IJ.. Juni— Augs. Op vochtige plaatsen, aan slootkanten en tusschen kreupelhout. Vrij algemeen. Watermuur. M. aquaticum Fr. 1 f» P.prafit-inm f. H n n r ri¬ ng. 523. Moenchia erecta. bloem. X. T. a bloem: b onrijpe vrucht; crtype vrucht in doorsnede; d ■/.aad, Behaarde kruiden met tegenoverstaande, gaatranuige Liladen en gesteelde, witte bloemen. die meest in bjjscherruen staan. Doosvrucht steeds langer dan de kelk ... 1 1 Bloemkroon nauwelijks langer dan de kelk. 2 Bloemkroon dubbel zoo lang als de kelk ("fit?. 525). Schutbla- Malachium aquaticum. rlun k-.oJ-K. o bloem van achteren; '-kelkblad: cbloem van voren: ((kroon- uen oteeavne- blad: « onrijpe vrucht: / vruchtkelk met rype vrucht, zig gerand. Bladen langwerpig- tot lijn-lancetvormig, evenals de stengel en bloemstelen kortbehaard. Stengel 5-15-bloemig. Bloemstelen na den bloeitijd rechtopstaand met knikkenden kelk. Bloemkroon wit. v,vi-v,zz. q.. Apru—juii. Op zandgrond tusschen het gras. Algemeen. Akkerhoornbloem. C. arvénseL. 2 Schutbladen tot aan den top kruidachtig en behaai-d (hoogstens aan de zijranden smal-droogvliezig en kaal), de haren boven den top uitstekend (fig. 526). Kroonbladen met behaarden nagel. Bloemstelen tijdens den vruchttijd even lang als of korter dan de kelk. Bloemkroon even lang als de kelk, wit. Plant bleek- of geelgroen , kortbehaard met of zonder klierharen. 0.07-0,45. O en ©O- Mei-Augs. Óp zandgrond, aan wegen, enz. Vrij algemeen. Kluwenhoornbloem. C glomeratum Thuill. Schutbladen aan den rand en aan den i.... J 1* _* 1 1 J „ 1 uiuugviiüAig CU naai, uu uaicu tig. 5üö. Cerastium arvense. aan de rugzijde niet boven den top «, i> bloem van achteren en van vo- nitatpVpnH fHtr ü27/j1 k'ronnhladpn ren: c kroonblad: cl meeldraden en uitstekend (ng. oiio). ivioonDiaaen stamper; <■ onrijpe,/-r«nevruchtmet en meeldraden kaal 6 vruchtkelk; g vrucht in doorsnede. 3 Stengel 0,07-0,45 lang, de zijstengels naar boven meest klierachtig, . in de onderste knoopon wortelend. Doosvrucht tot 2-maal zoo lang als de kelk. Bloemen grooter dan bij de volgende soorten (fig. 527a). Plant donkergroen. Bloemkroon wit. 00 en 2J.- April—Herfst. Op beschaduwde, grazige plaatsen. Algemeen. (C. caespitósum Gil.). Hoornbloem. C trlwinln Ik Stengel 0,03-0,15 lang, meest klierachtig kleverig, niet wortelend. Q en ©©. Maart—Mei. Dorre zandgronden, ook in de duinen. Zandhoornbloem. C. semidecandrum L. Vormen: «. glandulosum Prod. Schutbladen alle breed (voor '/3 tot bijna de helft) droogvliezig gerand (fig. 528). Bloemstelen tijdens den vruchttijd neergebogen. Bloemkroon wit. Algemeen. /3. glutinósum Pr. Onderste schutbladen kruidachtig, zonder 01 oijna z.onaer vuezigen rana (ng. de bovenste smal-droogvliezig gerand. Bloemstelen tijdens den vruchttijd hellend of horizontaal afstaand. Bloemkroon wit. Zeer zeldzaam, v. tetrandrum Prod. Schutbladen tre- heel kruidachtig, afstaand. Bloemstelen FiK- 520. Fig. 530. tijdens den vruchttijd langer dan de kelk, rechtopstaand. Bloemen meest 4-tallig (fig. 530). Bloemkroon wit. Zeer zeldzaam. Fig. 528. Cerastium semidecandrum. Fig. 031. Gypsophila muralit. a kelk: b bloem: c vruchtkelk met de rjjpe a vrucht. zaaddoos; deze in halleen; «zaad, sterk vergroot. Deze soort is van Holosteum umbellatum, waarop z\\ veel gelakt, te onderscheiden door de ge«4aihtskenmerken, doch verder door de beharing en de geelgroene kleur. In tuinen vindt men niet zelden C. tomentósum L. Stengel en bladen witviltig. Bloemstelen wollig viltig. Overigens op C. arvénse gelijkend. Heikels, Geil, Flora, 4de druk. 21 17. Gypsóphila L. Gips kruid. 1 Kelk 5-tandig. Stengel rechtopstaand, bijna van den voet af gaffel vormig vertakt, van boven kaal, van onderen kortbehaard (fig. 531) Bladen lijnvormig, nauwelijks 0,001 breed, naar beide einden versmald. Takken eenbloemig. Kroon bladen gekarteld , rose, donkerde] ~ ~ A AC A IC S~\ cuuio nu, UjUU-\jfXv» Juli—Octr. Op zandgrond en oude muren. Zeldzaam. Ook als sierplant. Gipskruid. G. muralis L. Kelk 5-deelig of' 5-spletig 2 2 Bladen lijnvormig. Stengel zwak vertakt, opstagend , geheel kaal. Bloemen wit of rose. Plant los zoden vormend. 0,05-0,15. 2J.. Juli, Augs. Sierplant uit de Alpen. -f- <». réjiens L. Bladen lancetvormig, zeer spits. Stengel rechtopstaand , zeer vertakt, van onderen kortbehaard. Bloeiwyze los. ver uitgespreid, kaal. Bloemkroon wit. 0,H0-0,93. 2J. Juli, Augs. Sierplant uit Zuid-Europa. Bij Zutphen, Deventer, Hoog-Keppel, Zandvoort en op IJselmonde verwilderd. Bruidsluier, f G. panieuluta L. 18. Tunica Scop. 1 Stengel rechtopstaand meest niet ver¬ takt. iiiaden Jynvormig. Bloemen in hoofdjes, verscheiden bijeen, door finVint hlurlpn nmclnton zelden (bij slecht ontwik- Fig' m Dian,hus CarthusUnoium. m. , . ,, ii stengel met bladscheede: b vergroot kelde exemplaren) alleen- deel van een blad; c kelk met schub- staand (fig. 532). Bloem- ben: '' liloem: e kroonblad: /'stam- i, 1,1 ' j ... |>er: y vruchtkelk niet rilpe vrucht, kroon klein, roodachtig- hp™ ,n Fig. 532. lila. 0,10-0,45. Q. Mei— Octr. Op open zandgrond, muren en steenachtigen grond. Zeldzaam. (Dianthus prolifer L.) Mantelanjer. T-prolifera Scop. 19. Dianthus L>. Anjelier. Anjer. Gnoffelbloem. Nagelbloem. Violetlen. Meestal onbehaarde kruiden met een knoopigen stengel. tegenover, staande, aan den voet eenigszins vergroeide, gaafrandige bladen en vrjj groote, sterk gekleurde bloemen 1 1 Bloemen zeer kortgesteeld, in hoofdjes of bundels 2 Bloemen langer gesteeld, alleenstaand of in losse bjjschermen . 4 2 Bladscheeden even lang, als de bladen breed zijn of korter. Kelk- of dekschubben kruidachtig 3 Bladscheeden 4-maal zoo lang, als de bladen breed z(Jn ittg. 583). Bladen lijnvormig. Fig. 533. Dianthus Carthusi^noium. a stengel met bladscheede; b vergroot deel van een blad: c kelk met schubben: d bloem: e kroonblad: /'stamper; y vruchtkelk met rijpe vrucht, deze in li afzonderlek. Bloemen in hoofdachtige hoopjes. Schutbladen en kelkschubben bruin, vliezig, omgekeerd-eirond, de bovenste priemvormig toegespitst. Bloemkroon rood, zelden wit. 0,80-0,45. Juni—Augs. Deventer, Utrecht, Olst. Karthuizor anjelier. I). Cart hiisianóriini L. o otengei Kaai. bladen breed-lancetvornng V of langwerpig (lig. 534). Schutbladen \Sv Ujnvormig, teruggebogen. Dokschubben v\ eircnd. Bloemkroon purper of rose. vSS^. 0.45-0,«50. 2|.. Juni—Augs. Sierplant uit v\N M.-Euro pa, ook verwilderd. Koerenpronkei\ Duizendschoon, f D. harbatus L. Stengel en bladen behaard. Schutbladen rechtopstaand, evenals de dekschubben lancet-priemvormig en ruw behaard (fig. 535). Bloemkroon klein , licht karmijnrood. 0,30-0,45. ©oJuli, Augs. Op grazigen, beschaduwden zandgrond. Zeldzaam. Ruige anjelier. D. Arméria L. 4 Plaat der kroonbladen ongedeeld, alleen geta Plaat der kroonbladen tot het midden of noj 5 Dekschubben meest 2, langwerpig, met een lange naald, met de naald half zoo lang als de kelkbuis (fig. 536a). Bladen breed lijnvormig, evenals de stengel ruw-behaard. Bloemkroon purper met donkeren ring en lichtgekleurde punten (fig. 5364). 0,22-0,45. 2|~ Juni—Herfst. Op beschaduwden zandgrond, ook in de duinen. Vrij zeldzaam, doch plaatseljjk algemeen. Plaat der kroonbladen ongedeeld, alleen getand Plaat der kroonbladen tot het midden of nog dieper ingesneden. 6 Steenanjelier. D. deltoides L. Fig r>36. Dokschubbon 4-6, kortgespitst en stomp (fig. 537). Stengel meerbloemig, grasgroen. Bladen spits, niet gladden rand, grijsgroen. Dekschubben bjjna ruitvormig, spits V,. uvnv I I'MIIU. IJIWII1IMUUII OCC1 vei ^>CII I11U11U Hl-hiruiu, meest gevuld, welriekend. 0,40-0,80. Juli, Augs. Sierplant uit Zuid-Europa. Anjelier, f D. t'aryophy'llus L. 6 Kroonbladen vinvormig ingesneden, met langwerpig middeldeel (fig. 538). ISladen grasgroen. 7 i\iuuuuirtueii nauuvormig ui^osneuen mg. o«»>, met omgekeerd eirond middeldeel, rose tot wit. Dekschubben eirond, met korte stekelpunt. Bladon grasgroen, Hjn-priemvormig. 0,15-0,30. Juli, Augs Sierplant. G ras filetten. f D. plumarius L. 7 Steill?pls Annhlnnmirr Ulrwlnn liinvnrmicr « ©tengels meest eenbloemig. Bladen lijnvormig, 9 spits. Dekschubben eirond, stomp, soms go- 517 r;™ vis Fi„ r.«, spitst, i maal zoo lang als de kelkbuis. Bloem- kroon wit, aan den voet der plaat met een groenachtige vlek en door witte of roode haren gehaard, welriekend. 0,22-0,46. X Juni—Septr. Vroeger op een paar plaatsen gevonden. (Zwolle, Nijmegen , 's-Gravenhagel. Z andanjelier. I). tirennrlus L. 91 * Stengel 2- of meerbloemig. Bladen Hjn-lancetvormig, de onderste stomp. DekschubIjen eirond, gespitst of met een korte naald, j-maal zoo lang als de kelkbuis. Bloemkroon lila, met een groene vlek aan den voet en rood gebaard, zelden wit, welriekend. 0,30-0,60. Juni—Septr. Zandruggen, in veenland. Meppel, Havelte. Ook als sierplant T u i n a n j o 1 i e r. f D. superbus L. 20. Saponaria L. 1 Stengel rechtopstaand, iets ruw (fig. 540). Bladen elliptisch of langwerpig, spits, meest kaal, drienervig. Bloemen in bundels. Bloemkroon wit of rose, iets welriekend. 0,40-0,70. 2).. Juli— Septr. Op zandgrond, in bosschen, ook gekweekt. Vrij algemeen. Soms met gevulde bloemen . Zeepkruid. S. officinalis L. Fig. M0. Saponaria officinalis. Fig. 641. Vaccaria parviflora. a bloem; b kroonblad; c kroonblad met « kelk: b vruchtkelk: <■ r«pe vrucht, meeldraad: ïl meeldraden en stamper; tl zaad, sterk vergroot. e onrijpe vrucht, in f in doorsnede; g zaad, sterk vergroot. 21. Vaccéria Med. 1 Stengel naar boven vertakt, kaal (fig. 541). Bladen lancetvormig, spits, aan den voet vergroeid, blauwgroen. Bloemen alleenstaand. Bloemkroon licbtpurper. 0,30-0,60. O- Juni» Juli- In bouwland, op kalk- en kleigrond. Aangevoerd op verschillende plaatsen. (Saponaria Vaccaria L., Vaccaria segetalis Grcke.) K o e k r u i d. V. parviflóra Mnch. '22. Cucübalus Trn. ] Stengel zeer vertakt, slap, klimmend, evenals de bladen kortbehaard (fig. 542). Bladen eirond of langwerpig, spits. Bloemen alleenstaand, groenachtig-wit. Bos rond, zwart. 0,60-1,20. 2i, Juli, Augs. Op vochtige plaatsen tusschen struiken en heggen, aan rivieroevers. Voorst, Ulenpas, Nijmegen, Weurt, Dieren. Besanjelier. C. haccifer L. l-'ig. 542. Cucubalus baccifer. Fig. 513. Silene vulgaris. a kroonblad; b vruchtbeginsel: c, il ben a kelk: h kroonblad: c meeldraden overlangs en overdwars doorgesneden: en stamper; d stamper; r vruchtkelk e zaden. en vrucht, de laatste in f overlangs, in 'j overdwars doorgesneden. 23. Siléne L. Silene. Kruiden met tegenoverstaande, aan den voet iets vergroeide, gaafranaige bladen 1 1 Kelk 20-30-nervig 2 Kelk 10-nervig 3 2 Kelk met 20 netvormig verbonden nerven, eirond, opgeblazen, ver open, kaal. Bloemkroonbladen 2-spletig, wit (tig. 543). Bloeiwjjze een los bijscherm. Planten meest 2-huizig. Bladen eirond of lancetvormig, spits, kaal. Stengel meest kaal. 0,30-0,60. !(.. Juli—Septr. Op zand- en kleigrond, op ruige plaatsen. Vrjj algemeen. (S. venosa Aschrs., S. inflata Sm.) Gewone silene, S. vulgaris Grcka. Kelk met 30 niet verbonden nerven, kegelvormig, boven vernauwd, aicuioeuaara (ng. ö44). liloemkroon rose, met schubben aan de keel. Stengel grijs en zachtbehaard. Kelk omstreeks 0,012-0,015 lang. Kroonbladen iets ingesneden , omgekeerd-hartvormig. Doosvrucht kegelvormig. Bladen lijn-lancetvormig, 0,15-0,45. Q. Juni, Juli. Op zandgrond en in de duinen. Vrij zeldzaam. Kegelsilene. S. conica L. o i)iuemKroon zonaer scnuDDen aan de keel. liloemkroonbladen ongedeeld, lijnvormig, groenachtiggeel. Planten 2-huizig. Bloeiwijze pluimvormig, met kransstandige, rijkbloemige takken (fig. 545). Kelk buis-klokvormig. Doosvrucht bijna zittend. VVortelbladen spatelvormig. Stengelbladen lijnvormig, alle spits, kortbehaard. Stengel niet vertakt, iets kleverig. 0,20-0,60. ï).. Juni—Septr. In de duinen. Zeldzaam. Geoorde silene. S. Otites Sm. Bloemkroon met schubben of kleine tandjes aan de keel ' 4 4 Bloemkroonbladen 2-spletig of 4-lobbig . . 5 Fie- 544- Fig. 5«ö. Bloemkroonbladen ongedeeld, hoogstens iets ingesneden of getand. 9 5 Bloemkroonbladen 2-spletig. Bloemen althans bij het opengaan knikkend of overhangend g Bloemkroonbladen 4 lobbig. Bladen lancetvormig. Doosvrucht «uuuc. rtis Ut* K1 ih. IMOOIUOn Wit. U,1 ■)"(»,.JU 4 •luni—Augs sierplant uit de Alpen .... Alponsilene. . t s- alpéstris Jacq b Kelk tannon stomp. Bloemkroon ros©. Bladen langwerpig, do onderste en middelste gestoeld, stomp, vaak met stokolpunt, do bovonste zittend, spits. Kolk tijdens den bloeitijd bijna cvlindtTvormig, daarna omgekeord-eirond. Stengel dichtbo haard, naar boven iets klierachtig, slap 0,30-0,45. 0. Juni— Septr. Sierplant uit Zuid-Furopa, eenigo malen verwilderd Soms ook aangevoerd. Amersfoort, Dordrecht, Utrecht, Rotterdam Hangsilene. f s. péndula L. t'iteiJUk nog al veranderlijk, Itjkt soms veel op Melandrvum rubrum. Kelktanden spits 7 7 Bloemkroon wit Bloemkroon rood. Stengel vertakt en naar boven zeer kleverigOnderste bladen omgekeerd eirond, de boven.sle lijn-lancetvormig, spits. Blueiwijze trosvormig, los. Kelk langwerpig, aan den t .p samengetrokken met spitse, lancetvormigo tanden. Keelschubben lang en stomp. 0,20-0,40. Q. Mei-Juli. Rotterdam Vliegen silene, s. musiinula L. 8 Stengel niet vertakt, evenals de bladen zacht-behaard, mar boven klierachtig. "\V ortelbladen spatelvormig, langgesteeld, stengelbladen langwei pig tot lancetvormig. Bloeiwjjze pluimvormig met 3-7- bloemige takken (fig. 546). 0,30-0,60. 4- ^ei—Op be- bescbaduwden zatidgrond, vooral in de duinen. Zeldzaam. . . . Nachtsilene. S. nütans L. Stengel gaffelvormig vertakt, evenals de bladen korten ruwbehaard. Onderste bladen spatelvormig, toegespitst, de hoogere langwerpig-lancetvormig. Bloemen zeer kort-gesteeld in gepaarde trossen aan het eind van den stengel en de takken en alleenstaand in de vertakkingen (fig. 547). Bloemkroon- uiauen aan ae Keel mei zeer Kleine schubben. 0,20-1,00. Q. Juli, Augs. Uit Zuid-Oost-Europa. Op ruige plaatsen. Aangevoerd. Vrjj zeldzaam. Gaffelsilene. S. dichótoma Ehrh. 9 Bloemen in armbloemige schijntrossen. Kelk rolrond, later eirond. meest ruw-behaard, met lancet-priemvormige tanden (fig. 548). Onderste bladen langwerpig-spatelvormig, bieseipuniig, ae Dovensie lancetvormig, spits. Plant behaard, naar boven klierachtig. Kroonbladen wit of rose (bij de variëteit S. quinquevüluera L. in het midden met een bloedroode vlek), (bij 's Gravenhage, Dordrecht, Ruurlo, Apeldoorn). 0,150,45. O- Juni—Augs. Op bebouwden zandgrond. Vrij zeldzaam. Fransche silene. S. gallica L. - uioemen in bgscnermen. Kelk buis-knotsvormig(fig. 549). Bloemkroon bleekpurper, zeldzamer wit Stengel evenals de geheele plant onbebaard, evenals de bladen blauwachtig berijpt, naar boven onder de knoopen kleverig. Bo¬ venste bladen eirond, ¥ig M9 Fig. ^ coronari. Flo. cucuii. Zittend. 0,15-0,45. 0. a kr00nblad met meeldraad: b meel- Juli, Augs. Gekweekt eo draden en vruchtbeginsel; c het in lipt wild in -/nndicru laatste afzonderlek; rf vruchtkelk in tiet wiia, in zandige met vrucht: e vrucht in doorsnede; streken. Vri) zeldzaam. f zaad vergroot. P e k b 1 o e m. 8. Arméria L. 24. Coronaria L.. Koekoeksbl I Kroonbladen 4-spletig, roserood, zelden wit, son Stengel ruwbehaard. Bladen smal laneetvorm diee langwerpig-spatelvormig, alle spits, eenigsi een los hg scherm. 0,:J0-0,90. 4. Mei—Juli, soms tot Herfst. In vochtige graslanden, vooral op veengrond. Algemeen (Lycbnis Flos cuculi L.). Vleeschbloem. Pinksterbloem. Kraaif bloem. Eilooi bloem. ftoodsteernt/e. Koekoeksbloem. C Flos cuculi A Br. Krnonl.laden ongedeeld, r«.od .Uk '"'.li. Stengel evenals «tv Ii|;kItaant1. Korlsi hubbon 0 c m. is gevuld 1 Hg. 550). ig, de wortelstan,ins ruw. Bloei wijze stuf. stekPllit. II.HIMV.»1. 4. .MUI, rtilL--. ' i /. 11 ju- r. 111 "|'rt ... , | [,,, - . (Lvciinis coronana De*r.K Sierplant. Soms verwilderd. ' " _ rriknou-. C. tomentosa A Itr. '25. Melandryum Röhl. 1 Planten 2-huizig. Bloemen in losse bij schermen. Stijlen 5 . . . 2 Bloemen 2-slachtig, alleenstaand of in armbloemige bijscbermen. Stijlen 3. Bloemkroon wit of bleekrose. Kelk buikig buisvormig Itig. 552). Stengel beneden ruwbehaard, boven klierachtig-zachtbehaard. Bladen kortbehaird, de onderste langwerpig, de hoogere lancet- of lancet-lijnvormig. ,150,45. ■ . Juni—Herfst. < >p kalken leemgrond. Vrij zeldzaam. (Silene noctiHora L., Lychnis viscida Mnch.). Nacht k oek 0e k s b 10e 111. M noctiflorum Fr. 2 Stengel van boven, evenals de bloemstelen, klierachtig zachtbarig (fig. 553). Bla<1 <«n «nit« d«> onderste Kil' Melandryum album. '/ -/ d»»olen »lor mannelijke plant; " lil". 111: l. kelk: ' kroon bla«l: t.iniper : // vriii-bt DiMMis«>i1 ilt*-li : ' *!••/' 11 langwerpig, de bovenste laneetvormig. Tanden der doosvrucni recarupsumuu. ,, dooi-nede. Bloemkroon wit. 0,45- I_(((). • •. Mei—Herfst. Aan wegen en dijken, op droge, grazige gronden. Algemeen. (Lychnis vespertina Sibth.) Ook als sierplant met gevulde bloemen. A v 0 n d k o e k 0 e k s b 1 o e m. M- album Grc.ko, i.,.,„„ amm-GivitnIrnrmur alle snils . eenitrszins ruw. Bloei wijze Sten cel dicht-zachtbarig, zonder klieren. Bladen toegespitst, de onderst.- eirond, de bovenste langwerpig. landen der doosvrucht omgerold i lig. 554). Bloemkroon licht purper, soms wit. 0,60-0,.10. 4. Mei—oepir. *'p uuscuauunu. , /.andige plaatsen. Algemeen I' hnis diurna Sil>th.) Ook als sierplant met gevulde bloemen. Dagkoe koeksbloe 111. M rübrum Grcke Iv,t bastaard van M. album .n iiibinm. M. ' du bi 111» Ha in I"'. en. l'lunt lil' t loow helmknopjes k ertj^, maai ove- iip-ns op M. rubrum gelijkend, w '".I Ap'ldoorn 011 Voorst gevonden. 26. Agrostémma L Geheele plant grijsviltig (lig 5551. Bladen lijnvormig, spits. Bloemen langgesteeld, alleenstaand. Kelk lederachtig, ruw-behaard. Kroonhladen korter dan de kelkslippen, iets ingesneden, vuilpurper. 0,5l- jAgrostémma Githago. I ii(> r. Juni, Juli. In koren- «k.-ik: • •; m-t l,uv. ♦ ii' ld raad: ' meeldraden ni«'t staiii|»«i: velden, op gemengden klei- en >rl|, ixk.-ik met vrii.-ht: /"rUii-vru.-iii landgrond. Algemeen. ("doorsnede Bol. Boldert, koomrozen. Bolderik. A Githago L \ XX. VIII. lam. I'ortulncnceeë» 1' os t e 1 e i nacli t igen. 1. ii- | J Mlilrif raai- '<" Ml ai'ralleifl. Bèotmkrvo* I-H oj ■tlippig, met o^gelyke bladen of slippen, op df.n tdkjcule*. Metklndem ï /•> ;»« bloemkroon ingeplant. t-hokko/, met .1-6-tph hg en Ml 'en Imrenstandig <■/ half-onderstand'g craehtheginsel. I rurht een dooier,oh>. Hoogere bladen doorgroeid (tig. 558). . . . CUytuma Ml. Hoogere bladen niet doorgroeit! . . • ■ . • • • ■ • • * » 2-spletiff de /.oom afvallend (tig. o5*>). Kroonldaden aeel. Meeldraden 8-15, aan den voet vaak vergroeid. Doosvrucht met een dekseltje openspringend, veelzadig . 1'ortulaca Kelk diep 2-spletig of 2-deelig, blijvend. Meeldraden:,-.» . . •> :j Kelk die . 2-spletig (Hg. 5571. Bloemkroon trechtervormig, de zoom ongelijk 5-deelig, de buis aan -ene zijde opengespleten, wit. 24. Coronaria L. Koekoeksbloem. 1 Kroonbladen 4-spletig, roserood, zelden wit, soms gevuld (Hg. 550). Stengel ruwbehaard. Bladen smal lancetvormig, de wortelstandieo laDgwerpig-spatelvormig, alle spits, eenigszins ruw. Bloei wijze een los bijscherm. 0,30-0,90. 2J.. Mei—Juli, soms tot Herfst. In vochtige graslanden, vooral op veengrond. Algemeen (Lychnis Flos cuculi L.). Vleeschbloem. Pinksterbloem. Kraaiebloem. Eiloofbloem. Roodsteerntje. Koekoeksbloem. C. Flos cuculi A. Br. Kroonbladen ongedeeld , rood (Hg. 651). Stengel evenals de bladen witviltie. Bloemen alleenstaand. Keelsth ubben Stijf, stekend. 0,60-0,90. 4. Juli, Augs. Uit Zuid-fcuropa (Lychnis coronaria Desr.1. Sierplant. Soms verwilderd. rif. 001. ng. .;o„. p r i k 110 u s. -J- C. tomentósa A. Ilr. 25. Melandryum Röhl. 1 Planten 2-huizig. Bloemen in losse bijschermen. Stijlen 5 ... 2 Bloemen 2-slachtig, alleenstaand ol in armbloemige bijschermen. Stijlen 3. Bloemkroon wit of bleekrose. Kelk buikig buisvormig (tig. 552). Stengel beneden ruwbehaard, boven klierachtig-zachtbehaard. Bladen kortbehaard , de onderste langwerpig, de hoogere lancet- of lancet-lijnvormig. 0,150,45. O- Juni—Herfst. Op kalken leemgrond. Vrij zeldzaam. (Silene noctiflora L., Lychnis viscida Mnch.). Nachtkoekoeksbloem. M. noctiflórum Fr. Z stengel van Doven, evenais de bloemstelen, klierachtig 1 11 • //-» » rn , Tïl _ zacuiuarig ^ng. ooo). ijiuden spits, de onderste langwerpig, de bovenste lancetvormig. Tanden der 1 li 1 1 _i 3 tig. 658. Melandryum album. a—d deelen der mannelijke plant; a bloem: h kelk: c kroonblad: d meeldraden: e—i deelen der vrouwelijke plant; e bloem; /"kolk; «/stamper: I, vrucht. 1 mptiposi ii*< • i rlovn in aoosvrucni recmupsuutuu. Fjg 554 doorsnede! Bloemkroon wit. 0,45- 1,00. ©©• Mei—Herfst. Aan wegen en dijken, op droge, grazige gronden. Algemeen. (Lychnis vespertina Sibth.) Ook als sierplant met gevulde bloemen. Avondkoekoeksbloem. M. album Grcke. Stengel dicht-zachtharig, zonder klieren. Bladen toegespitst, de onderste eirond, de bovenste langwerpig. Tanden der doosvrucht omgerold (fig. 554). Bloemkroon lichtpurper, soms wit. 0,60-0,90. Ij.. Mei—öeptr. Up Descnaauwae, zandige plaatsen. Algemeen (Lychnis diurna Sibth.) Ook als sierplant met gevulde bloemen. Dagkoekoeksbloem. M. rübrum Grcke Een bastaard van M. album en rubrum, M. dubium Hampe, een plant met looze lielmknopjes en eenige kliertjes, maar overigens op M. rubrum gelijkend, is b;j Apeldoorn en Voorst gevonden. 26. Agrostémma L. Gebeele plant grijsviltig (fig. 555). Bladen lijnvormig, spits. Bloemen langgesteeld, alleenstaand. Kelk lederachtig, ruw-behaard. Kroonbladen korter dan de kelkslippen, iets ingesneden, vuilpurper. 0,501,00. ©. Juni, Juli. In korenvelden, op gemengden klei- en zandgrond. Algemeen. Bol. Boldert. Koornrozen. Fig. 556. Agrostémma Githago. a kelk; b bloem; c kroon blad met meeldraad : d meeldraden met stamper: e vruchtkelk met vrucht; /'rype vrucht in doorsnede. Bolderik. A. Githago L. XXXVIII. Fam. Portulaeaceeën. P os t el e i n ach t igen. Kelk 2-3-spletig, raak ten ileele afrollend. Bloemkroon ö-(4-6J-bla. C. 1 XL. Fam. Magnoliaceeën. xiii. Kelk .1 o-bladig. Kroonbladen 6 of meer. Meeldraden talrijk, op den bloembodem ingeplant. Vruchtbeginsels vele, enkelvoudig. Heesters of boomen. Bloemkroon 6-9-bladig. Stampers om een eironde» or langwerpigen drager gerangschikt, Doosvrucht openspringend. Bladen ongedeeld , gaafranebg.^ ^ ^ ^^^ Bloemkroon 6 bladig, klokvormig. Stampers om oen verlengden drager gerangschikt. Vrucht niet openspringend. Bladen gelobd Lirioaenaron jjj 1. Magnolia L. Bloemkroonbladen wit, 9-12 (tot 0,35 lang). Bladen lancetvormig, zeer groot, aan do einden der takken schermachtig uitgespreid. 6,00-9,00. (>- Mei, Juni. Sierboom uit N.-Amerika. (M. ümbrella Lmk.l Magnolia, f JI. tripetala I,. Bloemstelen meest met 2 schutblaadjes. Bloemkroonbladen wit, 0-9 welriekend. Bloemen voor den bloei lelieachtig. Bladen omgekeerd eirond, lang toegopitst. 3,00-12,00. I). April, Mei. Sierboom uit China (M Yulan Desr.) T !H. conspicua Salisb. 2. Liriodéndron L. Bladen langgesteeld, afgoknot 4 lobbig. b(Jna driehoekig , kaal. Bloonien groot Uilpvormig, groenachtig-roodgeel. Kelkbladen teruggeslagen Meeldraden boven de stempels uitstekend. 8,00-16,00 Ij. Juni, Juli. Sierboom uit Noord-Amerlka. * Tu 1 penboom. -{- L. tullpirera L. XLI. Fam. Calycanthaceeën. xn. Heesters of hoornen. Kelk- en kroonbladen in onbepaald aantal. langzaam in elkaar en in de meeldraden overgaand. Vele vruchtbeginsels in de verdiepte kelkbuis liggend. 1 Meeldraden talrijk. alleen de bui¬ tenste (omstreeks 12) met helmknopjes. Bladen tegenoverstaand, ongedeeld. Calycanthus 334. 1. Calycanthus L. 1 Bloemen zeer kortgesteeld, donkerbruin, evenals de geheele plant aromatisch riekend (fig. 501). Bladen kortgesteeld, eirond tot langwerpig, gaafrandig, van onderon bleekgroen, meest viltig. 1,00-2,00 b. Juni, Juli. Sierstruik uit N.-Amerika. Fig. 561. Calycanthus floridus. Specerystruik. f C. floridns L. „ door8nede der b!oenl. XI.II. Fam. Ranunculaceeën. Ranonkelachtigen. xiii. Kelk 3-veel-, meest 5-bladig, soms gekleurd, regelmatig of symmetrisch. Bloemkroon 3- of meerbladig, raak met honigschub/es aan den voet, soms door honitjhakjes vertegenwoordigd of ontbrekend. Meeldraden meest veel, op den bloembodem ingeplant. Ilelmknopven met overlangsche spleten openspringend. Stampers vele, enkelvoudig, zelden weinige of 1. Vruchten dop- of kokervruchten. 1 Bladen tegenoverstaand (fig. 563). Kelk 4- of 5-bladig, afvallend. Bloemkroon ontbrekend. Bladen enkel- of dubbel-gevind of ongedeeld Clématis 33«. Bladen wortel- of schijnbaar kransstandig 2 Bladen verspreid 6 2 Bloemen blauw, violet, wit of geel (zijn de bloemen blauw, dan is onder de bloem een omwindsel van gedeelde schutbladen) . . 3 Bloemen blauw, zeldzamer rose of wit (fig.5t>6>. Dicht onder den -9-bladigen kelk (kelk blauw, bloemkroon ontbrekend!) een 3-bladig, schijnbaar den kelk voorstellend omwindsel. Omwindsel ongedeeld Hepatica 339. 3 Bloemkroon ontbrekend (fig. 568). Kelk 5- of 6-bladig. Stengel onder de bloera met 3 kransstandige, gedeelde schutbladen. A n e ra ó n e 339. Kelk en bloemkroon aanwezig. Bladen wortelstandig. Stengel onbebladerd 4 4 Bladen ongedeeld, lijnvormig (fig. 573). Meeldraden meest 5. Kelk en bloemkroon 5-bladig. Bloembodem later cylindrisch verlengd. Myosüms 341. Maden gedeeld. Kelk grootcr dan de bloemkroon. Bloemkroonbladen honigbakvormig, buisvormig, 2-lippig (fig. 598, 599). 5 5 Kelk 5-bladig, wit (fig. 599). Bloemen zonder omwindsel. Helléborus 349- Kelk 6i6-8-)-bladig, geel (fig. 598). Bloem omgeven door een veeldeelig omwindsel. Eranthis 6 Bloemen gespoord of symmetrisch ' Bloemen ongespoord, regelmatig 7 Bloemen regelmatig (fig. 604). Bloemkroonbladen trechtei vormig, gespoord. Kelkbladen 5, vlak, eirond, gekleurd. A q u i 1 é g ï a 3JO. Bloemen symmetrisch • • • • . ® 8 Het bovenste kelkblad gespoord, 1—2 gespoorde kroonbladen in¬ sluitend (fig. 605) Delphi mum sso Het bovenste kelkblad helmaclitig geweird, 2 langgesteelde (langgonageldel, kapvormige, gespoorde kroonbladen (lionigreservoirs) insluitend (tig. («>). s Aoon i tu m 31 * 9 Slechts een krans van bloembekleed»els, nl. een bloeinkroonachtig gekleurde kelk ■ • • • * Twee kransen van bloembekleedsels. Bloemkroonbladen vaak klein en eigenaardig van vorm ' j 10 Bloemen groot, weinig in getal (fig. 597). Kelk grooter dan de meeldraden. Bladen enkelvoudig, ongedeeld. . C a 11 h a, 34». Bloemen klein, talrijk (fig. 564). Kelk korter dan de meeldraden. Bladen veelvoudig gevind Thalictrum 33K. Vergelijk ook Tróllius blz. 3. Juni—Augustus. Als klimplant gekweekt, soms ververwilderd. (Boxmeer). Italiaansche clematis, -j- C. Viticella L. Bloemen groot. Kelkbladen meest 5-8 , 0,02-0,06 lang, blauw of wit mot blauw. St\jlen der vruchtjes verlengd, in het onderste deel of geheel wit, zelden geel gebaard of zacht behaard. Bladen gevind, zeldzamer 3 tallig of enkelvoudig. 2,00-4,00. b. Juni—Septr. Sierklimplant, ook met gevulde bloemen. Bastaard van C. tlorida on r Vitirniin A- f!. .Inckniiiuni Host. 4 Bladen enkel-gevind (fig. 563). Blaadjes hartvormig Fig. 562. of eirond, gaafrandig of gekarteld. Kelkbladen aan weerszijden viltig, van buiten groen, van binnen wit. Helmknopjes klein, 0,001-0,002 lang. 1,50-5,00. K Juni—Augs. In heggen, tusschen kreupelhout, bijna uitsluitend in Zuid-Limburg en langs de rivieren. Ook in de duinstreek. Vrij zeldzaam. Vergiftig! Boschrank. C. Vitalba L. Bladen dubbel-gevind. Blaadjes ovaal-lancet- of lijnvormig, ongedeeld of 2-3-lobbtg. Kelkbladen aan de rugzijde met viltigen rand. Ilelmknopjes groot. 0,<»08-0,004 lang. 150-4,50. b. Juni-Augs. Sierplant, ook verwilderd. (Zandvoort, Aardenhout). Scherpe clematis, -j- C. Flammula L. 2. Thalictrum L. Ruit. Kruiden met rechtopstaanden, meest vertakten stengel, afwisselende, 2-4-voudig gevinde bladen en pluim- of schermvormige bloeiwjjzen. De bloemen zyn door de vele uitstekende meeldraden met hangende, gele helmknoppen vaak geel gekleurd 1 1 Helmdraden nauwelijks verdikt. Vruchtjes rechtopstaand, overlangs gestreept, zittend. Bloemen geel- of groenachtig, in pluimen. 2 Helmdraden naar boven verdikt. Vruchtjes overhangend, driekantig, aan de kanton gevleugeld, gesteeld. Bloemen lila, in beschermen. Vertakkingen van den bladsteel met rondachtige, vliezige steunblaadjes Blaadjes rondachtig ot omgekeerdeirond. gekarteld. 0,60-1,20. Mei, Juni Sierplant Verwilderd bij Nijmegen. A k »> I o i r n i t, 4- T niiiiilt*irifYtliniti L. 2 Bloemen vrij ver van elkaar, evenals de meeldraden hangend (fig. 564). Bloeiwjjze pyramidaal of eirond. Blaadjes rondachtig of wigvormig-oujgekeerd-eirond. Oortjes der bladscheeden rond, stomp, vaak in slippen gedeeld. Ook als sierplant. Kleine ruit. T. minus L. Vormen: a. dun én se. Stengel gestreept, rechtopstaand, aan den voet met eenige bladlooze scheeden. Blaadjes gekarteld of naar den top ingesneden en wel 3-tandig tot 3-spletig, soms 5-tandig, met van onderen uitstekende nerven, groen, hunne stelen meest HEUKEl.s. O'e't/l. Flora, 4Je druk. 22 Fig. 563. Clematis Vitalba a bloem: b meeldraad: i> stamper; rl vruchtkogol mot haarkroon: e afzonderlijk vruchtje. Fig. 564. Thalictrum minus a bloem. met uitstekende kanten, zonder steunblaadjes. Takken der pluim uitgespreid of horizontaal. Vrucht meest 8-ribbig. 0,30-0,60. " 2J.. Mei, Juni. Op drogen grond, vooral in de duinen, ook op dijken en in uiterwaarden langs de rivieren. Vrij zeldzaam. ,3. flexuósum Bernh. Stengel gestreept, meest heen en weer gebogen, van den voet af bebladerd, vaak rood aangeloopen. Blaadjes van voren ingesneden of diep gekarteld met van onderen weinig uitstekende nerven, groen, bunne stelen niet uitstekende kanten, met of zonder steunblaadjes. Takken deipluim rechtopstaand. Vrucht meest 10-ribbig. 0,50-1,20. Ij.. Juni—Augs. Langs den Rijn en zijne takken. Vrij zeldzaam. y Hil va tic u m Kocli. Stengel liooger dan bil dumnse (tot 0,80). Blaadjes grootrr dan bj| dnnónso, dunviiezig. met samengedrukt ronde stelen. Overigens ais dunénse. Jn liossclien langs den duinkant. Sandpoort, Bloemondaai, Overveen, Wassenaar, Tenderen. Fig. "h>"). Thalictrum flavum. Fig. ótiö. Hepatica triloba. u blad; f> stengeldeel met bladaanhethtlng. a vruchthoopje met omwindsel. Bloemen dicht opeen, evenals de meeldraden rechtopstaand. Bloeiwijze met bijna even hooge takken. Bladen 2- tot 3-voudig gevind. Stengel gegroefd. Blaadjes meest 3-spletig, die van de onderste bladen rond-omgekeerd-eirond of langwerpig-wigvormig, die der bovenste langwerpig of lijnvormig itig. 565). Stelen der onderste blaadjes met steunblaadjes. Bloemen geelachtig, welriekend. Vruchtjes rond. 0,45-0,90. 2).. Juni, Juli. Vooral in de lage veenstreken langs vaarten en veenplassen, ook in vochtige duinpannen en op vochtige plaatsen op /and- en kleigrond. Vaak plaatselijk algemeen. . . I/eelblad. 1'oelruit. T. flavum L. 3. Hepatica Dill. Bladen langge*teeld, 3-lobbig, met hartvormigen voet i tig. 5iW>. Bloemstelen afstaandbehaard. Kelkbladen ri-'.i, blauw, zeldzaam rosé of wit. 0,07-0,1 •">. ï|.. Maart April. lAnemone Hepatica L.l Sierplant. Paddekaatje. Hepatica. -- H. trilolia Uil. 4. Anemóne Trn. Anemoon. Behaarde kruiden, die onder de bloem een krans van bladen (het omwindsel) dragen. Bladen o-tallig ot' hand- of vinvormig ingesneden, de wortelstandige steeds gedeeld ' Bladen van het omwindsel gesteeld, van denzelfden vorm als de vaak ontbrekende wortelbladen. Kelk meest wit of geel. Stijlen kort ^ Bladen van liet omwindsel zittend . • • • • • . • • Omwindselbladen met hunne scheedon onderling vergroeid, handvormig-veeldeeiig sterk behaard (fig.obi). stijlen lang, gebaard. Wortelbladen dubbel gevind met vindeeli:e blaadjes en smal-lUnvormige slippen. Kelkbladen, evenals do stengel, dicht behaard. dubbel zoo lang als de meeldraden, liclit-violet. 0,0"i-o,20, later 0,30-0,40. ^. Maart—Mei. Op de de rivieren begeleidende zandheuvels. Deventer, Zutphen, Terborg, silvolde, N'iimegen, Zeist. Ook als sierplant. ilMil-atil'a vuJgaris Trn.) W i 1 d e m a n s k r u i d. A. Pnlsatilla L Omwindselbladen zittend, niet vergroeid. Stalen kort. Wortelstok knolvormig ... 3 Bloemen tot 0,07 in middellijn, meest gevuld. Wortelbladen 3-tallig. Blaadjes gestoei<1. vindeelig tot afnemend-dubbelvindeelig met langwerpige ot' laneetvormige, van voren gezaagde slippen. Omwindselbladen diep gedeeld. Kelkbladen »>(">-*). van buiten evenals de bloemstelen aan¬ liggend behaard, rood, blauw of geel. 0,07-0,22. U. April, F,«- Anemone Pulsatilla. Mei. Sierplant uit Z.-Europa + A. coronaria L. Bloemen tot 0,07 in middellijn, meest gevuld. Wortelbladen «liep 3-deelig of 3-tallig met zittende blaadjes. Slippen gaaf, rondachtig-omgekeerd-eirond, van voren gekarteld-gezaagd of diep 2-3-deelig met laneetvormige, gave of ingesneden slippen. Omwindselbladen gaafrandig of ingesneden. Kelkbladen H»-1 - of ïmer. van buiten kaal, purper, wit of violet, o,07-0,30. "4. April, Mei. Sierplant uit Z.-huropa. f A. Iiorténsis L. Vruchtjes kaal of stijf behaard. Kelkbladen van buiten weinig of niet behaard ® Vruchtjes dichtwollig. niot st(|fbehaard Kelkbladen van buiten zijdeachtig behaard. Wortelstok kruipend. Bladen 3-tallig of :i-deelig, de blaadjes of slippen hartvormig .'I-lobbig, gezaagd Bloemstelen 1- of moerbloetnig. Bloemen groot, veelbladlg, purper tot wit. 0,1n-0,5n. ^.. Mel-Octr. Sierplant uit Japan. -j- A. japónica Sleb. el /ucc. 22* 5 Bloemen wit, blauw of paars 6 Meest 5 gele kelkbladen, van buiten, evenals de bloemsteel behaard. Omwindselbladen vele malen langer dan hun steel. Blaadjes kaal. Bloemen dikwijls 2-3 bijeen. 0,15-0,22. Ij.. Maart—Mei. In bosschen en kreupelhout. Vrij zeldzaam, doch plaatselijk veel. Ook als sierplant . . Gele anemoon. A. ranunculoides L. 0 Bloemen wit, van buiten vaak roodachtig, zelden purper, meest 6bladig, kaal (fig. 568). Omwindselbladen dubbel zoo lang als hun steel. Blaadjes en bloemsteel behaard. Bloemen meest alleenstaand, soms gevuld Wortelstok lang, kruipend. 0,07-0,22. 2}.. Maart—Mei. In bosschen, kreupelhout, onder heggen. Algemeen. Ook als sierplant . Boschhanevoet. Bosch anemoon. A. nemorósa L. Fig. 563. Anemone nemorosa. a bloem van achteren; b meeldraden en stampers; c vruchtkogel; deen vruchtje vergroot. Fig. 560. Adonis vernalis. n bloem van achteren: b bloembodem met vruchtjes in doorsnede: r vruchtkogel; d, e vruchtjes; f zaad in doorsnede. Wortelstok kort-k nol vorm ig. Bloemen blauw, soms wit, l(M2-bladig. Bloeiende plant met wortelbladen. Sierplant, ook b\j Leiden, Haarlem en Vleuten verwilderd. Uit Z -Europa 0,15-0,26. April, Mei. Blauwe anemoon. -f A. Apennina L. 6. Adónis Dill. Adonis. Kruiden mot rochtopstaanden stengel, verspreide 2-3-voudig gevinde bladen, lijnvormige, gaafrandige blaadjes en eindelingsche, alleenstaande bloemen . . . . 1 Bloemkroonbladen 5-8. Vruchtjes kaal 2 Bloemkroonbladen 12-16, langwerpig, uitgespreid, glanzig, lichtgeel, groot (fig. 569). Kelk zacht-behaard. Vrucht behaard niet haakvormig gekromden snavel. 0,15-0,50. 2|.. April-Juni. In een bosch b(j Deventer, waarschiinlijk verwilderde sierplant. Af sv ^ { n n ». l. n rl sv .1 < i. X 1 CU. I yvvijaaiTcauuiiia. JA. VCrilUHS li. 2 Kelk kaal. Bloemkroonbladen omgekeerd-eirond 3 Kelk ru w-behaard, tegen do bloemkroon aangedrukt. Bloemkroon bladen langwerpig, soms scharlakenrood, aan den voet zwartgevlekt. Vruchtjes aan den bovenkant met een ronden knobbel (fig 570). 0.25-0.50. Juni, Juli. Sierplant. . . Kooltje vuur. -j- A. (lammens Jacq. Fig. 570. 3 Kelk van de half bolvormige samenneigende bloemkroonbladen afstaand. Vruchtjes zonder tanden (tig 571). Bloemkroonbladen bloedrood, aan den voet met een zwarte vlek. 0,15-0,30. Q. Juni-Septr Sierplant uit Z.-Europa. nermtauuiii». ja. aurumnaiis l. Kelk tegen de uitgespreide kroonbladen aangedrukt. Vruchtjes van boven met een spit9en knobbel (tig. 572). Bloemkroonbladen vermiljoen rood, met of zonder zwarte vlek, zelden lichtgeel, aan d«n voet donkerbruin ere vlekt. 0.25-0.50 /Tv Mei—Juli. Franeker, Weurt (korenveld), Nijmegen , Rotter- Fig.571. Fig.572. dam, Vlaardingen. Aangevoerd Ook als sierplant. Jiruinnettekens. Zomer adonis f A. aesti valis L. 6. Myosürus L. 1 Bladen wortelstandig, lijnvormig, korter dan de eenbloemige stengel ing. Jiioemkroon klein, groen¬ achtig wit of geel. 0,02-0,10. ©O, soms O- Mei, Juni. Vochtige akkers, meest tusschen koren. ook op onbebouwde plaatsen. Vrij zeldzaam. M uizestaart. M. mimimus L. 7. Batrachium Wimm. Waterranonkel. Waterboterbloem. Witte boterbloem. Onbehaarde water- of moerasplanten. Bladen met vliezige stengelomvattende seheeden.de ondergedokene steeds gaffelvormig gedeeld met lijnvormige slippen. i. 1.1 r»i . . i ..'i 1 KCBirciu. uiucuiKruuu WIL . . . . i . . n wujBiuü. Myosuru# minimus. (Bij verschillende Ritrachiumsoorten komen ook a KiAAm vprm-ont- h k«lkhl-id- land vormen voor, die eenjarig zHn en waarb« , kloonb'lad. £ onderste deel der bladen van den vorm der dravende ontbreken, vl.uchtaar. e vruchtje, bu f In doch de anders ondergedoken bladen zijn aan* doorsnede wezig, hebben kortere, meer ineengedrongen, min of meer vleezige. heldergroene, onbehaarde slippen, terwijl ook de planten in haar geheel korter ineengedrongen zijn). 1 Stengel kruipend, in de knoopen wortelend, rond, hol. Bladen alle gelijksoortig, niervormig, 3-5-lobbig (fig. 574a). Bloemen klein. Kroonbladen nauwelijks langer dan de kelk (fig. 574A). Meeldraden 8-10, langer dan de stampers. Vruchtjes en bloem- bodera kaal. 0,05-0,22. 4; April—Septr. In helder water, meest op liet diluvium. Vrij zeldzaam. _ Klimopwater ranonkel. B. hodcrsceuni L. Stengel zwevend, meest gevuld 2 2 Alleen ondergedoken bladen, deze veel korter dan de stengelleden en bloemstelen, in omtrek bijna cirkelrond, stijf en vlak uitstaande, de . , , . ... . ij onuersie uuri gcatcciu, uo _ bovenste zittend, alle eerst meest in 3en vertakt en daaina i .li : — /firt r»7M TilnAman lancfcffi- iciatuD iu \"n' - pp steeld. Kroonbladen 5. Vruchtjes vrij spits, in de jeugd behaard. 0,30-1,00. Juni-— Augs. In stilstaand en stroomend water, bij voorkeur met kleigrond. Algemeen. « i rt J! !. ' i C.U.Ii Stijve waterranonsei. d. uivanuaium *• Meest alleen ondergedoken bladen (drijvende, zoo zg aanwezig zijn, niervormig 5-lobbig), eerst een paar malen in 3en en dan verder in 2en vertakt met lange, smalle, evenwijdige vertakkingen en slippen, zeer langwerpig (tig. o to). vnuerau, bladen langgesteeld, de hoogere tot zittend, alle behalve de bovenste langer dan de stengelleden. Bloemstelen verschillend van lengte, <1 Murlun ATfieldviiden UULU Oltvuo nvi WW 111 r 1 C% -TT \ i. korter dan de kogel van stampers. Kroonbladen 5-12. Vruchtbodem kaal. Vruchtjes otngekeerd-eirond, met stompen, breeden top, onbehaard. 0,90-6,00. 2J~ Juni—Augs. Stroomend water, in of in de nabijheid der rivieren, vooral in den Hijn en in Limburg. Zeldzaam. Vlottende waterranonkel. B. fluitans Lmk. De ondergedoken bladen staan in vorm tusschen die van B. divaricatum en B. fluitans, en zijn uitgespreid in omtrek rond ot niervormig. Vaak ook drijvende bladen van verschillenden vorm aanwezig • • • • •.. • ,, 3 Bijna alle bladen met oorvormige steunblaadjes, deze zijn bij de bovenste bladen het grootst, laag aan den bladsteel aangehecht, stomphoekig, vierkant-ruitvormig. Ondergedoken bladen meest zeer slap. Meestal ook drijvende, schildvormige 3-deelige bladen. Nagel der kroonbladen wit of flauw geel ' ,• Steunblaadjes bij de lagere bladen al of niet aanwezig of klein, die der bovenste bladen, zoo aanwezig, breed en stomp geooi > halverwege of hooger aangehecht. Nagel der kroonbladen duidelijk geel ° In helder water, 4 Bloemen vrij groot (0,015-0,018). Bloemkroon 2-3-maal zoo groot als de kelk (fig. 577). Bovenste deel der plant met rechtuitstaande, zachte haren. Vrucht langwerpig, door " een draadvormigen. vaak haakvormig omgebogen stijl Fig. 577. gekroond. 0,15-0,60. 4. Mei—Juli. Heide- en veenstreken van het diluvium. Zeldzaam. Witbloemwaterranonkel. B. hololeücum v. d Bosch. De landvorm fi-terrestre is b(j Jlaarsbergen, Driebergen en Boxmeer gevonden. Bloemen klein (U.UU411,1 KJoj. BioemKroon even jung ais ™ i»> langer dan de kelk (tig. ".78). Bovenste deel der plant weinig behaard Vrucht naar don top gezwollen, hooggewelfd, met een zydelingsch stempel puntje. 0,10-0,50. Mei, Juni. Alleen op Texel gevonden. Driedeeiige waterranonkel. B. trii»artCtum 1). C. 5 Bloemstelen 2- of meermalen zoo lang als de onder- Fig.578. Fig 579. gedoken bladen. Bloembodem kegelvormig verheven, min of meer behaard of kaal (fig. 579 en 580). Drijvende bladen ontbrekend of 5-lobbig, afgeknot, schild vormig-driedeelig en groot of driedeelig. Bijna steeds in zilte wateren. Zilte waterranonkel. B. salinum Sur. a. Plant kaal. Vruchten zeer klein, kort en breed, driehoekig tot halfcirkelvormig, met spitsen voet en snavel en horizonlale of schuinsche stijlpunt. Meeldraden niet boven den kogel van stampers uitstekend. 0,15 0,80. 2).. Mei—Augs. In wateren op zilte gronden naar den zeekant, soms ook binnenslands in de nabijheid der rivieren. Vrij zeldzaam (B. Baudotii v. d. Bosch). Ondersoort. B. Baudótii Prod. De vormen 13-stihmersum Uren. et Godr. met alleen ondergedoken bladen en de landvorm y-terrestre Grtn. et Godr. zijn eenige malen waargenomen, do laatste by Putten en Bergen. b. Achtervlakte der drijvende bladen min of meer dicht met aangedrukte haren bezet. Stengel, scheeden en bloembodem min of meer behaard (fig. 580). Vruchten iets grooter dan bij de vorige, meest meer langwerpig en mei, meet opgerichte stijlpunt, min of meer behaard. 0,10-0,50. Ij.. Mei—Augs. In wateren op zilte gronden naaiden zeekant, enkel ook binnenslands in de nabijheid der rivieren. Vrij algemeen. (B. confusum Fig. tso. Godr., B. Petiveri Koch). Ondersoort. B. confusum Prod. Ook van deze ondersoort z()n de vormen /3-submtrnim Sur. en y-tenestre Sur enkele malen gevonden. Bloemstelen evmlang als of iels langer of korter dan de ondergedoken bladen. Bloembodem bolvormig, dicht stjjfbehaard. Drij- veilde bladen ontbrekend of 5-lobbig, afgeknot schildvormig, schildvormrg-3-deelig of 3-deelig. Waterranonkel. B. aquatile Dnm. a. Bloemen meest groot (fig. 581). Kroonbladen meest breed. Ronigklier vaak langwerpig omwald. Meeldraden meest meer dan <20. Vrucht scheetomgekeerd-oirond, naar den bovenkant der rugzijde breed rond gezwollen, naar voren schuins stomp gesnaveld. Ondergedoken bladen zeer verschillend van grootte, soms fin stroomend water) zeer lang. Drijvende bladen meest aanwezig, meest afgeknot of schildvormig. 0,10-3,00. 2J.. April—Augs. Stilstaand en stroomend water, bij voorkeur op het diluvium. Algemeen. Ondersoort. Ongelijkbladige waterranonkel. B. heterophy llum Wigg. De vormen fi-suhmersum Godr. ft Gren. met or.dergedoken bladen alleen en y-terrestre Godr. en Oren., de land vorm, z^jn ook vry vaak aangetroffen. b. Bloemen klein. Kroonbladen smal. Honigklier rond , ho¬ rizontaal gerand. Meeldraden minder dan 20. Vrucht min of meer langwerpig en spits, met soms opgerichte stjjlpunt, overigens zeer verschillend in vorm en grootte. Drijvende bladen meest ontbrekend, bij voorkeur driedeelig. 0,30-2,00. !(.. Mei—Augs. Stilstaande en stroomende wateren, bjj voorkeur op het alluvium. Algemeen . . . Ondersoort. Haarblad waterranonkel. B. trichophy'llum Chaix. De vormon a-natans Sur. met drijvende bladen en fi-submersum Sur. met ondergedoken bladen alleen zQn beide algemeen. De landvorm y-terrestre is ook nog al eens waargenomen. Fig. 581. Batrachium heterophyllum a meeldraden en stampers; b vruchthoofdje; c stamper, vergroot; hnKW.ip RlnpmlrrAnn klein, bleekgeel (fig. 586a). Bloembodem rolrord. Vruchtjes zeer talrijk, klein (fig. 5864). Bladen iets vleezig, de onderste drie- aeeng mei rona- ot omgeueera-eironde, naar voren ingesneden slippen, de bovenste drietallig met langwerpige blaadjes. Stengel hol, evenals de bladen kaal. Bloemstelen behaard. 0,15-0,60. Q, ook ©O, enkel 2}.. Mei—Xovr. Langs en in slooten en moerassen. Algemeen. Vergiftig! Jeukkruid. Kankerbloempje. Kikkerbloempje. Blaartrekkende boterbloem. R. sceleratus L. Honiggroefje met een schubbetje bedekt 5 5 Stengel aan den voet knolvormig verdikt, beneden evenals de blad- stelen afstaand-, boven aanliggend-behaard. Vluchtjes met ge- | kromden snavel, glad (fig. 587a). Bloemkroon goudgeel. 0,15- u,:ju. 4. Mei, juni. JJroge, grazige plaatsen, aan kanten van wegen. Vrij algemeen. Vergiftig. St. Avthonümnnifi TCnnlhnf Arhlnom R hlilhÓQUQ I IJ Stengel aan den voet niet verdikt, evenals de bladen en «*<• bladstelen atstaand-behaard. \ nichtjes met rechten snavel , vaak met knobbeltjes aan den rand (fig. 588). Bloemkroon goudgeel. 0,15-0,40. Q> OO soms 2J.. Mei—Septr. Op ir/\nVi + irtn»i lnnm. dn 1/1 m ri rl WAAl'01 nnnx ' s' Vrij zeldzaam. (R. 1'hilonotis Ehrh.) Behaarde boterbloem. R. sardóus Crntz. Gelijkt veel op li. bulbosus, doch ia er doof het ontbreken van den knol gemakkelijk van te onder-scheiden. 6 Bloemstelen rond 7 Bloemstelen gegroefd 10 7 Vruchtjes 4-8, meest stekelig 8 Vruchtjes talrijk, glad of met fijne puntjes «) 8 Stengel vertakt, meest evenals de bladstelen behaard. Onderste Diaden meest ü-deeiig, de noogere j-taing met gesteelde 3-spletige of 3-deelige blaadjes. Bloemstelen rond. Bloemkroon bleekgeel, klein. Kelk los aanliggend. Vruchtjes groot, met langen, iets gekromden snavel (fig. 589). 0,22-0,60. © of O©. Mei— Juli. Tusschen het koren vooral. Vri) algemeen. Kroon. Akkerboterbloem. R. arvénsis L. Stengel vertakt. Geheele plant met verspreide borstelharen. Onderste bladen rondachtig of' niervormig, 8-Ö lobbig of H-5-deelig met gekartelde slippen, de bovenste lang wig-of lancetvormig. Bloemstelen kantig, Kort. tsioeniKroon Kiem , geei. ivenc aisiaanu. v ruiuijes prooi, op ae p. 2 vlakken met stekels bezet met zwaardvormigen, aan den topgekrom* * den snavel I_ i. .1: O r. Hö.ilicr ii.tTiWllP.loil . IllOt lil 11- 01 DlUU^IlUlitHI , ...f,. --- » |yii lancetvorniige slipjes, snavel der vruchtjes Fig. Ranunculus acer. a kelk- en kroonbladen: l> kroonbladen, meeldraden en stampers: c vruclitUoofdje: vruchtie in doorsnede. lijn lancetvonnige supju*. ^ «itt'ttrr&i, op rivierklei. VOravesande. VilUIV IIIDWI «»»»• •• ' ■ Leiden. Leeuwarden, Gulpen, Winscho¬ ten. veeiDioemige uuivi loem. Kleine plomp. a vruchthoopje. Dotterbloem. C. palustris L. 11. Trólliui L. 1 Stengel rechtopstaand, meest niet vertakt, ééubloeinig. Bladen handdeelig met 3spletigo, gezaagde slippen. Kelk bolvormig samensluitend, citroengeel. Bloemkroon dooiergeel. 0,3U-U,ilO. . Mei, Juni. Sierplant. K o ge I b I oe m. -J T. ruropnéus L. 12. Eranthis Sillsb. 1 Wortelstok knolvormig (lig. 59S). Stengel l bloemie. Bladon langgesteeld. hartvormigrondachtig, ü-Tdeeiig met lijnvormige slippen. Kelkbladen langwerpig, geel. 0,1CM),16. 4 rebr., Maart. In tuinen als sierplant, niet zelden verwijderd, in bosschen en op beschaduwde plaatsen Wint era co niet. f E. hiemalis Salisb. 13. Helléborus Adans. Nieskruid. Wrangwortel. \Vrangkruid. Nieswortel. Onbehaarde kruiden roet een rechtopstaanden, weinig bebladerden (soms slechts met schutblaadjes voorzienen) stengel, langgesteelde. deelige wortelbladen en groote knikkende bloemen 1 Fig. 598. Eranihi» hiemalis. a omwindsel; b, c kelkbladen: ft—q kroonblaadjes; h, i meeldraden: A* stamper : I vruchtje in doorsnede. Fig. 5SK». Hellcborus niger. ii kelkblad met 3 honigbakjes; h honig bakje met meeldraad en stampers: c vruchtjes, rf geopend; e zaad 1 Stengel niet vertakt, onbebladerd, slechts met 2-3 eironde schutbladen bezetitig. 511», 1-<3)-bloemig. Wortelbladen met langwerpiglancetvormige o( wigvormige, van boven gezaagde blaadjes. Kelkbladen wit of roodachtig, uitgespreid. 0,154.80. 4Decr-Maart. Sierplant. Vergiftig! Kerstroos. fH niger l„ SteDgel vertakt, bebladerd, 2-meeibloemig 2 2 Stengel alleen aan den voet der takken en bloemstelen bebladerd. Slippen der wortelbladen Dreea-Jancexvormig, met uitspringende aderen. Kelkbladen tamelijk vlak, groengeel (fig. 600). 0,22-0,40 2L Maart, April. Op bescha¬ duwde plaatsen. Waarschijnlijk oorspronkelijk verwilderd. Zeldzaam. Ook als sierplant. Vergiftig! Wrangwortel. H- viridis L. Fig. 600. Stengel van beneden af bab'aderd. Blaadjes der wortelbladen smal-lancetvormig met niet, uitspringende aderen. Kelkbladen hol, klokvormig samenneigend, groen achtig met purperkleurigen rana (tig. 601). 0,30 0,4ó. i\. Maart, April. Huis te Bronkhorst aan den IJsel Waarschijnlijk verwilderde sierplant, ook nu n>g gekweekt. Vergiftig! Stinkend Nieskruid. Fig. 601. H. loétidus L. 14. Nigélla Tm. Ni ge 11e. Eenjarige planten met rechtopstaanden, bebladerdon stengel, *2-meervoudig vinspletige of vindeelige bladen, lijnvormige bladslippen, alleenstaande bloemen en langgesnavelde doosvruchten. 1 Bloemen zonder omwindsel (lig. 602). Stengel byna kaal. Kelkbladen toegespitst, met langen nagel, wit, van binnen blauwachtig, niet groene aderen. Doosvruchten tot hot midden vergroeid, u,070,83. ©. Juli—Septr. Valkenburg (tusschen koren). Aangevoerd b\j Vonlo, Deventer, Doesburg. Wilde n i g e 11 e. X. arvénais L. Bloemen omgeven door een veeldeelig omwindsel (tig. 603). Kelkbladen toegespitst, mot korten nagel, lichtblauw met groer.en top en aan ae biutenzuue groene nerven. Doosvruchten tot aan den top vereroeid. 0.22 0.45. Juni—Augs. Sierplant uit Z.-Europa, vaak met go- vu Ma hlnomon r»«m r>n. kele maal verwilderd. Juffertje in het groen. •j* N. (Iflmasi'énn L. Fig. (iu2. Nigella arvensis. a vrucht. 15. Aquilégia Tm. Stengel rechtopstaand (fig. 604). Onderste bladen dubbel-3-tallig, de middelste 3-tallig, de bovenste 3-spletig. Sporen der kroonbladen aan den top haakvormig gekromd. Meeldraden boven de kroonbladen uitstekend. Kelk en bloemkroon violet, zelden rose of wit. 0,45-0,60. 1).. Mei—Juli. Gekweekt. In bossullen en beschaduwde plaatsen, doch daar waarschjjnlijk verwilderd. Vrjj zeldzaam . . . Klokbloem. Klokje. Akelei. A. vulgaris L. 16. Delphinium L. Ridderspoor. Kruiden met een vertakten , bebladerden stengel. band- of vindeelige bladen en gesteelde . meest blauwe of violette bloemen , die in ein- delingsche trossen staan 1 Vruchtbeginsel 1. Een gespoord kroonblad aanwezig .... 2 Vruchtbeginsels 36. Twee gespoorde kroonbladen aanwezig 4 2 Tros arnibloemig (tig. 605). Bloemstelen draadvormig, laiger dan het schutblad. Vruchtjes kaal, plotseling in den langen stijl toegespitst. Kelk donkerblauw, zelden rose of wit. 0,15-0,oU. 0 of QQ. Juni—Augs. Tusschen het koren en op akker?. Vrij algemeen. Ook als sierplaot gekweekt. ..... Kalketrip. Wilde ridderspoor. D. Consolida L. Tros veelbloemig. Bloemstelen kort, dik. Vruchtjes behaard. . i Fig. Aquilegia vulgaris. a kroonblad: U kelkblad; c meeldraden en stampers; d stampers omgeven door de helmdraden: r stampers, de lielmdraden omgelegd. Fig. 605. Delphinium Consolida. a bloem in doorsnede: b vrucht; c zaad, vergroot. :j stengel mot opgerichte takken. Onderste bladen U-voudlg gevind, de bovenste 3-voudig al lig met lijnvormige slippen. Tros los. Schutbladen even lang als of korter dan de afstaande bloemsteel. Hloemkroon rose, blauw of wit. Vruchtjes langzaam in den tamelijk korten sti.il versmald. 0,80 /.*>. 0. Juni-Augs. Sierplant. Lit Z.-Europa, een enkele maal op akkers verwilderd, soms ook aangevoerd. Ridderspoor, f ü. Ajai'is L. Stengel rechtopstaand vertakt. Tros dicht. Schutbladen langer dan de rechtopstaande bloemsteel. Bloemkroon violet, rose of wit. Vruchtjes aan den voet klierachtig, plotseling in den korten styl versmald. Verder als de vorige. 0,^00,HO. ©• Juni— Augs. Zeldzaam als sierplant. Aangevoerd. Deventer, Apeldoorn. Oostersche ridderspoor. O. orientale I. Gay. 4 Bloemen geel of scharlaken rood geel /j Bloemen blauw. lila, vleesch kleurig of wit . . . . . •••••; : * ? 5 Stengel bruinachtig, evenals de bladstelen. Wortelbladen ;.>•<-lobbig tot-deelig, met omgekeerd-eirond-wigvormige slippen. Bloemen scharlakenrood-oranje me. bjjna rechte spoor Kroonbladen oven lang als de kelkbladen, lijnvormig, dun, geel. 0,20-0,30. *4 Juni, Juli. sierplant uit Californiv. t D. nudicaule forr. et frray* Bladen langgesteeld, ingesneden, met smalle slippen. Stengel naar boven breed pyramidaal vertakt. Bloemen zeer talrijk, zwavelgeel. Vaderland onbekend. 1,00-1,50. 2|.. Juli, Augs. Sierplant . . t D. sulpliüream Boiss. et Haassku. 6 Bladen hand vorm ig-veelspletig, met lijnvormige slippen, met aan den voet nietscheedeach tig verbreede bladstelen. Bloemstelen langer dan de bovenste stengel bladen. Bloemen groot, blauw, lila, vleeschkleurig of wit. 0,60-0.80. 2J.. Juni—Septr. Sierplant uit Siberië en China -j- D. grandiilórnm L. Bladen 3-taIlig tot veeldeelig, met aan den voet schoedoacht.ig verbreede bladstelen. Bloemen in dichte, evenals de doosvruchten, donzig-behaarde trossen. Bloemen blauw, zelden wit. 0,80-1,00. Juli, Augs. Sierplant uit den Kaukasus en Hongarije f D. hy brldurn Willd. Fig. 606. Aconitum Napellus. ft bloem; h binnenste bloemdeelen, kroonbladen, meeldraden en stampers; r honigblaadjes en stampers afzonderlijk; .;iiu< f Bloemen geol. Bloemstelen afstaand. Bovenste kelkblad (helm) om- Fic 6ü7 streeks 3-inaal zoo lang als breed. Bovenste kroonbladen op een rechten nagel vertikaal staand , met draadvormige ingerolde spoor (fig 607). 0,50J,Lo. 4- Juni—Augs Meest gekweekt, zeer zelden verwilderd (in Z -Limburg». Zeer vergiftig! Gele monnikskap. A. Lycóctoiiam L. 18. Actaéa L. 1 Stengel vertakt (fig. 608). Bladen groot, 3-tallig, met enkel- of dubbel gevinde blaadjes. Bloemen klein, in eironde trossen. Kroonbladen even lang als de meeldraden Keik en bloemkroon geelachtig-wit. Bes zwart. 0,30-0,60. !(.• Mei, Juni, zelden Augs In bosschon en op beschaduwde plaatsen. Z.-Limburg, Arnhem. C h ri s to ff e I k r u i d. A. spicüta L. Bloemen in zeer lange aarvormige trossen, zuiver wit, met 2-spletige kroonblaadjes Vrucht een doosvrucht. Overigens als de vorige. 1,00-.;00. 4. Juli, Augs. Sierplant uit N.-Amerika A. raoemosa L. 19. Xanthorrhiza L'Hérit. 1. Heester. Bladen gevind, met ei-wigvormige, diep gezaagde blaadjes en 3-lobbig eindblaadie Bloemen klein, in trossen, bruinachtig-purper. Meeldraden o-(10). Vruchten 1-3-za'diè 0,60-100. b. April-Juni. Uit N.-Amerika. Sierstruik, by Olst verwilderd. b • Geel wortel, f X. apiifólia L'üerit. Fig. 600. Paeor.ia officinali». Fig. 610. Nymphaea alba. a rijpe vrucht. n stamper: fc een buitenste, c twee bin- nensto meeldraden: d vrucht; e zaad met liet vlies er om , f zonder dit. 20. Paeónia Tm. Pioen. Kruiden of heesters met ver-preide gesteelde, dubbel-3 tallig ingesneden bladen, eindelingsche, alleenstaande bloemen, met greote, veelbladige, halrbolvormige bloemkioon en viltige doosvruchten ■ • 1 1 Stengel kruidachtig (fig. 600). Wortelvezels tot gesteelde, op sommige plaatsen dunnere knollen aangezwollen. Bladen dubbel-3-tallig met 3-spletigo of 3-deelige nnddalblaadjes. Vruchtjes '.'-3 Bloemen enkel of gevuld. Bloemkroon purper. 0,S01,00. 5V. Mei, Juni. Sierplant uit Z.-Europa. Tuinpioen. + 1'. offlclnalis l„ Stengel houtig. Blaadies der stengelbladen langwerpig-eirond, van onderen grijsgroen, het middelste 3-lobbig tot 3-spletig. Vruchtjes 6, np een bekervormige verwijde ilei'kels, Gei.11. Flora. 4'lc druk. 2.3 schijf ingevoegd. Bloemen meest gevuld. Bloemkroon rozerood, aan den voet donkerder. 0,80-1,50. Mei, .luni. Sierplant uit China (P. Moutan Sims.). Struikpioen. t I». nrbórea Don. XI.III. Fam. Nymphaeaceeën. Waterleliën, xni. Kelk 4-5-bladig. Bloembladen veel, langzamerhand naar linnen in meeldraden overgaand. Vruchtbeginsel veelhokkig, met veelstraligen stempel. 1 Kelk 4-bladig (fig. 610). Bloembladen zonder honiggroefje, wit. Meeldraden aan den voet met bet vruchtbeginsel vergroeid. N y m p h a é a 334. Kelk 5-bladig (fig. 611). Bloembladen aan de rugzijde van een honiggroefje voorzien, geel. Meeldraden vrij . . Nüpbar 334. 1. Nymphaéa Sm. Bladen drijvend, rond, met havtvoimigen voet, gaafïandig (fig. 610). Bladstelen rond, evenals de bloemsteel buisvormig (met 4 groote luclitholten). Bloemen groot (circa 0,10 in middellijn), iets welriekend. Stempelstralen 8-24, smal, niet gegroefd , geel. Bloemkroon wit. 2|. Mei—Augs. In kolken, vijvers, slooten en veenplassen. Algemeen. Witte pompebloemen. Waterroos. Witte watertulpen. Waterlelie. N. alba L. Bij ons is alleen de ondersoort melocarpa ' Casp., waarvan de kenmerken dan ook boven zijn opgegeven, aangetroffen. 2. Nüphar Sm. Bladen drijvend, eirond, hartvormig ingesneden, gaafrandig (fig. 611). Bladstelen driekantig, evenals de bloemstelen fijn-buisvormig. Stempelschijf gaafrandig, 10-20-stralig, met Dij oen rana veruwiji™ Fig. 6ll. Nuphar lu.eum. Stralen. Bloemen U,lM-0,U4 in a kolk: 6, c kroonbladen; d, e meelmiddellijn, onaangenaam riekend, draden; f vrucht; meeldraden en stamden en stamper: d meeldraad, ver- per; c deel der hauwachtige doosgroot : e vrucht. b\j f in doorsnede. vrucht vergroot en in doorsnede. Doosvrucht omgekeerd-eirond met afgeronden voet. Stempelstralen 7-12, zwartviolet, elkaar ten deele bedekkend. Bloembladen scharlakenrood, aan den voet vaak zwart gevlekt. 0,30-0,60. Q en O©. Juni, Juli. Op bouwland, langs wegen, op ruigten. In tuinen, met witgerande, blauwachtige, liehtroode en gevulde bloemen . . Koornroos. Kankerbloem. De Itoode. Kollebloem. Klaproos. P. Rhoèas L. Vormen: a. genuinum Prod. Bloemstelen met horizontaal afstaande borstels bezet. Algemeen. 3. strigósum Boenngh. Bloemstelen stjjf en aangedruktbehaard. Algemeen. Stengel en bladen met afstaande, bloemstelen met aanliggende bor¬ stels bezet. Doosvrucht langwerpig-knotsvormig, met versmalden voet (fig. 615). Stempelstralen 7-9, bruin, elkaar niet bedekkend. Bloembladen scharlakenrood. 0,30-0,60. ©. Juni, Juli. Langs wegen en op zandig bouwland. Vrii al ere meen. Kleine klaproos. P. dübium L. Fig. «is. 4. Glaucium Tm. Hoornpapaver. 1 Stengel byna kaal (fig ($16). Bladen met diep hartvormig ingesneden voet, langwerpig-eirond. Doosvrucht kaal, ruw door knobbels. Bloemkroon groot, citroengeel Plant blauwgroen 0,80-0,60. QQ. Juni—Augs. Duinen b^j Zandvoort en Hoek van Holland (G. luteum Scop). Gele hoornpapaver. G. llavum Crntz. Stengel en bladen behaard. Bladen met afgeknotten voet, in omtrek langwerpig. Doosvrucht stijf-behaard , zonder knobbels Bloemkroonbladen rood . met of zonder zwarte vieK aan aen voei. ^ juni— Augs. Aangevoerd op akkers. Eenige malen gevonden. Roode hoorn papaver. G. corniculatom Curt. 5. Chelidónium Trn. 1 Stengel, evenals do bladen, verspreid behaard (fig. 617). Bladen teer, van onderen blauwgroen , de onderste gevind , de bovenste vinspletig. Bladslippen eirond of rond, gekarteld. Bloemen in schermen. Bloemkroon geel. 0,30-0,90. ïj.- ^ei—Herfst. Tusschen kreupelhout, langs heggen, op ruigten. Algemeen . . Oogenklciar. Stinkende gouwe. C. majus L. 6. Eschschólzia Cham. 1 Stengel opstijgend, zeer vertakt, kaal. Bladen blauwgroen, met meest lijnvormige slippen. Bloemen langgesteeld. Kelk toegespitst. Kroonbladen met donker oranjekleurigen voet. 0,800,ó0 O» Juni —Herfst. Sierplant uit Californië, bh Dordrecht verwilderd Paavie. Knipmutsje. f E. callfórnlc» Cham. F?. H17. Chelidónium majus. a r.j; e vrucht; b zaad. XLV. Fam. Fumariaceeën. D u i v en k er velach t ig en. xvn. Kelk 2-bladig, afvallend of ontbrekend. Bloemkroon 4-bladig, symmetrisch, soms wat vergroeid. Meeldraden 6. in 2 bundels ran 3, welker zijdelingsche helm knopjes 1- en het middelste 2 hokkig zijn. Stamper 1 hokkig met 1 stijl en 2 stempels. Doosvrucht of nootje. 1 Slechts één der buitenste kroonbladen aan den voet gespoord (fig. 619) 2 De beide buitenste kroonbladen aan den voet met een korte cpoor, de bloemkroon daardoor min of meer hartvormig. Vrucht een tweekleppige doosvrucht D i ë 1 y't r a 3JN. 2 Vrucht langwerpig, 2-kleppig, openspringend, veekadig. Bladen 3-tallig of dubbel-3-tallig of gevind (fig. 619). Corydalis 3J8. Vrucht bolrond, nootachtig, niet openspringend, 1-zadig. Bladen dubbel-gevind (fig. 624) F u m a r i a 339. 1. Dièlytra D. C. 1 Stengel rechtopstaand. Bladen dubbel-3-tallig. Blaadjes omgekeerd eirond, S-sp!etig, grasgroen. Bloemen in eind- en okselstandigo trossen, knikkend, groot. Kroonbladen purper, de binnenste wit. U,50-0,HO. 24.. Mei, Juni. Sierplant uit Siberië. (Dieéntra spectabilis Borkli.) .... Matroosjes. VoUmtammertjes. Afarialutrtjes. Gebroken hartjos. t ü. spectabilis I). C. 2. Corydalis D. C. H e 1 m b 1 0 e m. Onbehaarde kruiden met een meestal weinig bebladerden stengel (zelden stengellooa), 3-tallige of vinvoruiig ingesneden bladen en gesteelde trossen van bloemen 1 1 Bloemkroon purper, lila of wit. Stengel aan den voet knolvormig. 2 Bloemkroon geelachtig-wit of geel. Stengel niet knolvormig . 4 2 Tros veelbloemig, als de vrucht rijp is, rechtopstaand. Stengel meest niet vertakt. . ' o Tros armbloemig, als de vrucht rijp is. overhangend (Hg. 618). Schutbladen gaafrandig. '/.-maai zoo lang als de doosvrucht. Doosvrucht langwerpïg-lancetvormig. Bloemkroon hchtpurper 0,07-n,2(». 2|.. Maart, April. In bos se hen. Haagsche bosch. (C. fabacea Fors.). Boon helm bloem. C. intermedia M. P. E. 3 Knollen meest hol (fig. 619). Stengel beneden zonder schub. Schutbladen gaafrandig. Bloemsteeltjes '/,-maal zoo lang als de doosvrucht. Bloemkroon purper of wit. 0,15-0,30. 2J.. April, Mei. In bosschen en aan beschaduwde slootkanten. Zeer zeldzaam. Ook als sierplant. (C. bulbósa Pers.). Kippen en haantjes. Holwortel. C. cava Schw. et K. Knollen niet hol. Stengel beneden met een gootvormige schub. Schutbladen handdeelig (fig. 620). Bloemsteeltjes even lang als de doosvrucht. Bloemkroon purper, soms wit. 0,12-0,25. 2|~ Maart, April. Op beschaduwde, zandige plaatsen en in bosschen. Vrii algemeen. Ook als sierplant. (C. digitata Pers.) J Helm bloem. C. solida Sm. 4 Wortel vezelig vertakt. Stengel rechtopstaand of opstij¬ gend. Bladen 3-tallig met dubbel-gevinde f blaadjes zonder ranken. Schutbladen met haarvormigen top, korter dan de bloemsteelties (fig. 621). Fig. 620. Bloemkroon goud¬ geel. 0,15-0,30. 2J-. Mei—Herfst. Up steenen wanen en mu- r -»r .. l i ren. v ry zeldzaam, schijnlijk verwilderde sierplant, ook nu nog gekweekt. CJ e 1 e helm di o em. *IL9 « 8 Plaatjes van den stempel verdikt.. Bladen grijs Mattnioia J • Plaatjes van den stempel vlak (tig. 042» Bladen groen .... H esperïs • Plaatjes van den stempel priemvormig, dicht tegenover elkaar liggend (flg. 64-3). Bladen spatel vorm ig of langwerpig, gaafrandig, door aangedrukte 2-4-deelige haren ïuw. Ma 1 có 1 m ia » • «*• 9 Bladen met hartvormigen voet, gesteeld. Hauwen rondachtig-vier- kant. Plant gewreven naar knoflook riekend (fig. 651). A 11 i tt r i a 3ts. Bladen zonder hartvormigen voet 1® Hauwen niet geleed. . . Hauwen geleed, overdwars ingesnoerd, langwerpig (fig. 70«). Stengel en bladen met gestoelde klieren bezet Chorispóra II Stengelbladen zittend. Kleppen der hauwen sterk 3-nervig (fig. 650). Steno phragma 313. Stengelbladen kortgesteeld. Kleppen der hauwen 1-nervig. iou • A'rabis 3tO. I- Hauwen openspringend. Bladen gevind, soms vindeelig ... 13 Hauwen niet openspringend, 2-lcdig of niet geleed (fig. 700'. ]5 13 Stengel rechtopstaand of opstijgend . 14 Stengels liggend. Bladen bochtig-vinspletig. Bloemen in do bladoksels, wit of iets geel. Hauwen lijnvormig, rolrond ifig. U52) Braya 14 H.luwen kort, rolrond, /aden in ieder hokje onregelmatig 2-rijig (d. i. de 2 rijen zaden in ieder hokje staan op zich zelf). Helmknoppen geel. Bloemkroon wit. Bladen gevind (tig. 627). Nastürtium (officinale) 3ue. Hauwen lang. Zaden in ieder hokje 1-rijig (d. i. de 2 rijen zaden in ieder hokje vormen schijnbaar één lij). Bladen gevind. Helmknoppen geel of rood. Bloemkroon wit tot lila (fig. 640). irrnj >, Cardamine 3ti. I.» Bladen kaal, vleezig, vindeelig. Hauw 2-ledig, het bovenste lid zwaardvormig. Strandplant (tig. 705) . . . . C a k i 1 e 3»«. Bladen ruw behaald, liervornng. Hauw-2-ledig of niet geleed. Gekweekt en verwilderd iflg. 709, Raphanus 3U7. 16 Stengelbladen met hart- of pijlvormigen voet stengelomvattend . 17 Stengelbladen gesteeld of met versmalden voet, niet stengelomvattend , soms met oortjes aan den voet 20 17 Stengelbladen alle ongedeeld. Bloemkroon geelachtig-wit . .' .18 Onderste stengelbladen liervormig-vinspletig tot gevind. Bloemkroon See' 18 Bladen nnn of meer spits. Hauwen rechtopstaand, tegen de bloem- spil aangedrukt. Zaden in ieder hokje 2-rijig. Stengelbladen kaal, gaafrandig (fig. 634) Turritis 3 e». Bladen aan den top afgerond, evenals de stengel kaal. Hauwen afstaand of rechtopstaand. Zaden in ieder hokje 1-rijig (fig. 653;. Erysimum (orientale) 3tr. Zie ook B r li s s i c a blz. 399. 19 Stengel bladen met pijlvormigen voet, grasgroen. Hauwen kortge- snaveld, afgerond-vierkant (fig. 631) . . . Barbar éa j«m. Stengelbladen met hartvormigen voet, de hoogere blauwgroen. Hauwen langgesnaveld, rond of bijna vierkant (fig. 660). 20 Bladen alle of alleen de bovenste ongedeeld, gaafrandig of bochtig- getand 2j Bladen alle gedeeld tot gevind of 3-tallig 25 21 Stempel diep 2-lobbig, met later naar buiten gekromde lobben (fig. 626). Hauwen vierkant, ongesnaveld. Bladen alle ongedeeld, lancetvormig, meest gaafrandig . . . . Cheiranthus 3««. Stempel niet duidelyk 2-lobbig 22 22 Hauwen vierkant, iets samengedrukt, ongesnaveld of zeer kort ge- snaveld. Kleppen 1-nervig (fig. 654) . . . Erysimum 3ir. Hauwen duidelijk gesnaveld (fig. 662, 665). . . . • • ■ • ~3 23 Hauwen overdwars ingesnoerd, geleed, niet openspringend (hg. 70b). Kelk rechtopstaand. Onderste bladen liervorraig, evenals de stengel stijf behaard Raphanistrum "ƒ■ Hauwen niet geleed, openspringend • • «24 24 Hauwen roet rechten, 2-4-snedigen snavel, rond, knobbelig, de kleppen met 3 sterke, rechte nerven. Kelk horizontaal-afstaand. Stengel meest kort borstelvormig behaard (fig. 662). Sinapis 3w«. Hauwen met rolronden of kegelvormigen snavel (fig. 660), rolrond of bijna vierkant, de kleppen 1-nervig of soms met bovendien nog 2 zwakke heen- en weergebogen zijnerven. Stengel kaal of verspreid behaard Brassica 3 J». Vergelijk ook Diplotaxis blz. 38* en Erucastrum blz. 381. 25 Kleppen der hauwen zonder of met 3 zwakke nerven .... 26 Kleppen der hauwen 1-3-nervig 26 Hauwen niet of zeer kortgesnaveld, rolrond, elliptisch tot lijnvormig, kort. Bladen vinspletig tot gevind, kaal (fig. 627). Nastiirtium 3KH- Hauwen langgesnaveld. Snavel sabel- of kegelvormig. Bladen vindeelig (fig. 662) Sinapis 3wo. 27 Hauwen ongesnaveld of zeer kortgesnaveld. Kleppen met 3 krach¬ tige nerven. Zaden in ieder hokje 1-rijig. Bladen meest behaard (fig. 645) Sisymbrium 3tê. Hauwen niet zeer kort-, meest langgesnaveld . . . • _• • • 2° 28 Kleppen der hauwen met 3 krachtige nerven. Zaden in ieder hokje 1-rijig. Bloemen geel (fig. 662) Sinapis 38®. Kleppen der hauwen 1-nervig 29 29 Zaden in ieder hokje 1-rijig. Kleppen gewelfd. Bladen meest be¬ haard (fig. 663) Erucastrum 38*. Vergelijk ook Barbaréa blz. 3«8. Zaden in ieder hokje 2-rjjig • 3® 30 Bloemkroon geel, niet violet geaderd. Bloemstelen even lang als of langer dan de kelk (fig. 665) . . . . Diplotaxis 383. Bloemkroon treelaclitig wit, violet geaderd. Bloemstelen korter dan de kelk h. r 11 C U j9j. 31 Bloemkroon wit, roodachtig, lila of violet 32 Bloemkroon geel, soms tot wit verbleekend . . . • • • • 47 Bloemkroon ontbrekend Lepidium 391. 32 Bloembladen gespleten of ongelijk van grootte . . . . . • -33 Bloembladen niet gespleten noch ongelijk, hoogstens iets ingesneden 33 Kroonbladen tweespletig 34 Kroonbladen ongelijk, de buitenste grooter . . 35 34 Bladen over den geheelen stengel verdeeld. Meeldraden met tand- vormig aanhangsel aan den voet (fig. 671) . Bertéroa 383. Bladen in een wortelroset. Meeldraden zonder aanhangsel (fig, 674). E r ó p h i 1 a 38S. 35 Bladen over den geheelen stengel verdeeld. Stengel vertakt. Meel¬ draden zonder aanhangsel. Hokjes der hauwtjes eenzadig (fig. 686). I' b e r i s 390 Bladen alle of op 1 -2 na in een wortelroset. Stengel onvertakt. De langere meeldraden aan den voet met een vliezig aanhangsel. Hokjes der hauwtjes 2-zadig (fig. 685) . . Te es dal ia 389. 36 Bovenste bladen hart- of pijlvormig-stengelomvattend . ... 37 Bovenste bladen niet hart- of pijlvormig-stengelomvattend . . 42 37 Plant onbehaard Plant min of meer behaard 40 38 Alle bladen ongedeeld. Hauwtjes openspringend •. 39 Wortelbladen bochtigvinspletig. Kauwtjes rondaclitlgeirond, gezwollen, kort-toegespitst, niet openspringend (tig. Tiö) • Calepina3»«. 39 Hauwtjes bijna bolrond, ongevleugeld (fig. 675). Wortelbladen rond,' niervormig of eirond, gesteeld Cochlearia 38«. Hauwtjes min of meer platgedrukt, vooral aan den top gevleugeld (fig. 684). Wortelbladen omgekeerd-eirond of langwerpig. T h 1 a s p i 388. 40 Hokjes ran het bauwtje eenzadig (fig. 692). Stengelbladen met pijl- vormigen voet stengelomvattend . . , . Lepidium 391. Hokjes van het hauwtje 2-meerzadig 41 41 Hauwtjes elliptisch, aan den top niet ingesneden. Stengelbladen met hartvormigen voet stengelomvattend (fig. 673) Dra ba 38M. Hauwtjes drieboekig-omgekeerd-hartvorinig. Stengelbladon met pijlvormigen voet stengelomvattend (fig. 696) . . Ca ps él la 393. 42 Bladen althans ten deele vinspletig tot gevind of gelobd ... 45 Bladen alle (of althans de stengelbladen) ongedeeld Stengel meest rechtopstaand 4:3 43 Bladen met hartvormigen voet, gesteeld, groot. Hauwijes zeer groot, vlak. Bloem- kroon lila ol'violet ;flg 1172» Lunaiia Bladen zonder hartvormigen voet. Bloemkroon klein , wit of iot paars .... 44 44 Bladen priemvormig, wortelstandig. llanwtjes langwerpig, opgezwollen. Zeer kleine 0,02*0,08 hooge oever- of waterplanten Ifig. «811 Su b uliiria 388 Bladen lynvormig of Hjnvormig langwerpig. Hauwtjes elliptisch. Stengel sterk vertakt met opstijgende of liggende takken . . Alvssum (maritimum) 383 Bladen langweipig-lancetvormig, langs den stengel staand. Hauwtjes bjjna bol- of eirond, gesnaveld, niet openspringend (fig. 702| Sóriaa»J. 45 Stengel rechtopstaand. Hauwtjes met 2 kleppen openspringend. 46 Stengel liggend. Bladen alle vindeelig. Hauwtjes 2-knoppig, rimpelig, niet openspringend, doch zich eindelijk deelend (fig. 697). Corónopus 391. 46 Hauwtjes vlak, met 1-zadige hokjes. Onderste bladen vinspletig of vindeelig tot dubbel-vindeelig (fig. 692) . Lepidiuni 3»«. Hauwtjes gezwollen, bijna bolrond. Onderste en middelste bladen gelobd tot vinspletig (fig. 675) Cochléaria 3*«. 47 Bovenste bladen met hart- of pijlvormigen voet stengelomvattend (fig. 679, 689) • Bovenste bladen niet hart- of pijlvormig stengelomvattend of stengel onbebladerd • • • • • • ^ 48 Bovenste bladen met pijlvormigen voet stengelomvattend . . .49 Bovenste bladen met haitvormigen voet stengelomvattend. Hauwtjes rond, elliptisch, vlak, met 1-zadige hokjes (fig. 689). Lepidium (perfoliatum) 391. 49 Hauwtjes openspringend, bolrond of peervormig. Hokjes meerzadig. Bloemkroon lichtgeel (fig. 679) . . . . . Cainelina Hauwtjes niet openspringend. Bloemkroon geel 50 50 Planten kaal of verspreid-behaurd • • l'lanten ruw door gaffelvormige haren. Hauwtjes bolrond, 1-hokkig, 1-zadig (fig. 701) Néslea 3»J- 51 Hauwtjes langwerpig, iets gevleugeld, haDgend, 1-hokkig, 1-zadig. Onderste bladen ongedeeld (fig. 699) I'satis 3.95. Hauwties samengedrukt peervormig, :)-hokkig, doch slechts 1-zadig. Onderste bladen ongedeeld (tig. 700) My agrum J»4. 52 Bladen kaal, ongedeeld tot vinspletig of langwerpig. Hauwtjes bolvormig tot langwerpig. Land- en waterplanten (fig. 629). Nastürtium (amphibium) 3«tBladen niet kaal. Landplanten 53 53 Bladen ongedeeld. Stengel bebladerd 54 De onderste bladen althans vinspletig of liervormig, stijf of ruwbe- haard * 5,5 54 Bladen grijs- of witviltig, langwerpig tot omgekeerd-eirond. Hauwtjes rondachtig of eirond (fig. 669). . . Alyssum 3*3- Bladen stlif-behaard, langwerpig tot lUnvormig, gaafrandig tot boclitig-getand. • Hauwtjes bril vorm ig (tig. JOO. 55 Hauwtjes 1-ledig, scheef-eirond , 2-hokkig, wrattig. Onderste bladen liervormig, de middelste meest met spiesvormigen voet, langwerpig- lancetvormig, ruw-behaard (fig. 704) . . B ü n i a s 39#. Hauwties "ledig het onderste lid rolrond, steelachtig, het bovenste bolvormig, in den Mttil spits uitluopend. Bladen vinspletig of liervormig (dg. 707). Rapist.rumJw#. 1. Matthïola R. Br. Stengel evenals do lancetvormigo, stompe bladen, grUsviltig. Hauwen op even dikke stelen rechtopafstaand. Bloemkroon violet, lila, wit, bruinachtig, enz., vaak gevuld, welriekend, 0,300,4"). ©. April-Septr. Sierplant uit Z.-Europa. De in hot voorjaar bloeiende heeten winterviolieren, de later bloeiende zoinerviölteren. (Cheiranthus dnnTïi» L.) Violier, f SI. anuua Sweet. 2. Cheiranthus L. 1 Bladen aangedrukt-behaard, lancetvormig, spits, de bovenste naar voren breeder (fig. 626). Hauwen vlakgedrukt. Bloemkroon goudtot oranje-geel, bij de gekweekte plant bruingeel tot bijna purper, welriekend, soms gevuld. 0,20-0,90. 4- Mei, Juni. Op oude muren. Vrij zeldzaam. Ook veel als sierplant. Filetten. Vlier. Muurbloem. C. Cheiri L. Fig. 627. Nasturtium officinale. (i bloem: b meeldraden, stamper en 1 kroonblad; c moeldraad, vergroot: d hauw; e zaad in doorsnede. Fig. 6*26. Cheiranthus Cheiri n meeldraden, stamper en een kroonblad : />, c kelkblad ivan voren en van achteren); d hauw. by e in doorsnede: f zaad, in doorsnede. 3. Nasturtium R. Br. Waterkers. Onbehaarde kruiden met bebladerden, vertakten stengel, meest gedeelde liladen, veelbloemige trossen en korte bauwen of hauwtjes. 1 1 Bloemkroon wit, langer dan de kelk (fig. 627). Stengel kantig, hol, aan den voet kruipend, wortelend. Bladen gevind. Hauwen lijnvormig-langwerpig, meest sikkelvormig gekromd, even lang als de steel Helmknopjes geel. 0,10-0,90. 4. Mei—Septr. Aan of in beken, slooten en moerassen. Waterkers. N. officinale R. Br. Vormen : a. genuiDum Gren.et Godr. Bladen 3-4-jukkig. Blaadjes ovaal, uitgerand, het eindelingsche grooter, vaak hartvormig. Algemeen. fl. asarifólium K ra lik. Bladen alleen beslaande uit een rond-hartvormig topblaadje. Siongel korl. Groningen, Leiden. y. intermedium Gren. Blaadjeslang-ovaal. Stengel 0,30-0,40. Vrij zeldzaam. r. Siifólium Stend. Blaadjes 4-6 paar aan ieder blad. de blaadjes groot, lancetvormig, gelijk. Stengels lang. s-Gravenhage. f- pa r v if ó 11 u m 1'eterm. Zijblaadjes cirkelvormig. Topblaadje groot, liartvormig. Stengel laag, opgericht. Eenigo malen gevonden. bloemkroon geel 4 2 Bloemkroon langer dan de kelk, hoog¬ geel 3 Bloemkroon even lang als of iets korter dan de kelk, bleekgeel (fig. 628). Hauwen langwerpig, iets gezwollen, omstreeks zoo lang als de steel. Stijl zeer kort. Bladen vinspletig, de onderste bijna liervormig-vindeelig. Bladslippen langwerpig, getand. Stengel vertakt, rechtopstaand, opstijgend of liggend. 0,20-0,40. Q en QQ. Juni— Septr. Aan of in slooten, ook op moerassige plaatsen. Vrij algemeen. Moeraskers. N. palustre D. C. 3 Bladen alle of althans de bovenste on¬ gedeeld. Hauwen elliptisch of bolvormig, 2-3-maal zoo lang als do stijl, 2-4-maal zoo kort als de steel (fig. 629a). Stengel beneden kruipend, wortelend, meest hol. Bladen lang¬ werpig of lancetvormig, getand of Fig. «28. Nasturtium palustre. eezaaud, zittend, de onderste gesteeld, « meeldraden en Stamper: b kelk- ° , 1 C i: : F i„4; ' blad van voren en van achteren vaak kaïn- of liet votmig-vinspletlg r kroonblad: <1, e onrijpe en rijpe (fig. 6294). 0,45-0,90. 2).. Mei—Juli. hauw; f zaad in doorsnede. Aan of in beken, slooten, vaarten en op moerassige plaatsen. Algemeen .... Gele waterkers. N. amphibium R. Br. De vorm o-indi visum met onderste bladen, die aan den voet hoogstens kleine zybiaadjes iieüDen, oocniig 01 geiana z\jii en ongedeelde, niet geoorde bovenste bladen is vry vaak gevonden, de vorm fl-v a r i i f ó 1 i u m 1). C. met bijna liervormige, vinvormige ingesneden onderste en ongedeelde of weinig getande, niet geoorde bovenste bladen is verscheiden malen gevonden , evenals de vorm y a u r i c ulatum, waarby de bladen aan den voet kleine oortjes hebben. Stengelbladen vinspletig tot gevind. Hauwen lijnvormig, omstreeks even lang als de steel (fig. 630). Bladen niet langwerpig-lancet- vormige ot lijnvormige, getande tot vinspletige slippen of blaadjes, gestoeld, aan den voet geoord. Stengel zeer vertakt, uitgespreid. 0,22—0,45. IJ.. Fig. 630. Juni—Augs. Op bouwland, op vochtige muren en ruigten, langs wegen en dijken. Algemeen. Akkerkers. N. silvéstre R. Br. De gewone vorm is b(j ons de a-de n ta t o-i n c i s u m. Hierbij zijn de bladen vinspletig tot. gevind met getande slippen of blaadjes, terwijl bjj den vorm f)-r i v u 1 a r e, die eenige malen is gevonden, de bladen minder diep zyn ingesneden en de rijpe vruchten grooter zjjn dan bij de andereen langer dan hare stelen. Tusschen vormen tusschen N. palustre en X. silvestre (N. brachyslylum Wallr.) zijn gevonden b(j Neerlangbroek, Muiden en op Schiermonnikoog. ' Daarbij z(jn de vruchten meer dan 2-maal zoo kort als de steel en l>reed-ljjnvorniig i0,0010,005 lang en 0,001 breed». Tusschenvormen tussclien N. amphibium en N. silvestre iN. brachycarpum) z(jn meermalen gevonden. Hierbij z(jn de hauwen elliptisch, nauwelijks 2-maaI langer dan de st(jl en 3-4-maal zoo kolt als de stelen 4. Barbaréa R. Br. Barbarakruid. Winterkers. Steenkruid. Onbehaarde kruiden met rechtojistaanden, bebladerden stengel, gedeelde bladen, veelbloemige trossen, j;ele bloemen en kortgesteelde, lange, lijnvormige hauwen 1 Vruchtstelen bijna zoo dik als de rijpe hauwen. Kroonbladen 2-maal zoo lang als de kelk. Bovenste bladen vindeelig, de onderste gevind . . 2 Vruchtstelen dunner dan de rijpe hauwen. Bovenste bladen hoekig getand, tot bijna vinspletig (fig. 631). Bloem¬ kroon bijna dubbel zoo lang als de kelk (0,0070,009), goudgeel. Zijblaadjes der onderste bladen grooter, het bovenste paar even breed als het topblaadje. Bloemtrossen tijdens het opengaan in- npniTpHrnnfTdn Hpl mlinlripc j i. "J- Fig. 632. aan den voet evenwijdig. Hauwen rechtopstaand op eenigszins afstaande steeltjes. Topblaadje der onderste bladen rondachtig eirond, vaak aan den voet hartvormig (fig. 632). 0,30-0,90. OO > soms 4* Mej, Juni. Op Fig. 681. Barbarea vulgaris y-stricta. a bloem zonder kelkbladen: b kelkbladen: c hauw, rl in doorsnede, vergroot; e r^pe hauw: f zaad; tyi y in doorsnede. vochtige plaatsen, in bouw- en grasland. Ook aan slootkanten en rivieroevers. Vrij algemeen. , . 13a r barakruid. B. vulgaris R. Br. Als variëteit komt vrU zeldzaam voorga^a 1^b,-I.««*■ tomèlhkUi'Tun de helmliöwea aan den voet uiteenweken, de hauwen op horizontale stelen naar bovenboogvo'-miggekrom^ langer ?11n dan bij de soort. Verder is het topblaadje der onderste bladen ei-ruitvormig. De andere variëteit 7-stricta Andrzj. komt vr« algemeen aansloo-en in uiterwaarden en op vochtigen boscl,grondvoorenonder&ch«« Hnorriat dn bloemkroon '/•» langer dan de kelk (0,00>-0,00o) en ntntgeu 4'fig 681) de top der 'kelkbladen is penseelachtig- behaard de zu1 blaadjes dei 'onderste bladen W zeer klem het bovenste paar is smalIer dan het topblaadje, de hauwen zyn rechtopstaand. 2 * Onderste bladen 8-10-parig gevind, met rondachtige zijblaadjes en een grooter, rond topblaadje, de bovenste met lijnvormige zijslippen en langwerpig-lijnvormige eindslip. Hauwen 0,04-0,06 laDg, boogvormig opstijgend. Bloemkroon lichtgeel. 0,10-0,45. ÜU- April juni. Vochtig gras- en bouwland. Zeer zeldzaam. tig. bi;.. Vroeg barbarakruid. B. praecox R. Br. Onderste bladen .'i-5-parig-gevind, de bovenste met lijnvormige, gaatïandige zuslippen en lijn-langwerpige eindslip. Hauwen 0,02-0,03 lang, rechtop- of iets afstaand. Bloemkroon lichtgeel. 0,80-0,60. O0. April—Juni. Aangevoerd. Apeldoorn, Rotterdam. Amsterdam . . . . Bitter barbarakruid. B. intermedia Uor. Door den bitteren smaak gemakkelijk van de vorige te onderscheiden. 5. Turritis Dill. 1 Stengel stijf rechtopstaand, meest on vertakt, beneden, evenals de tijdens den bloeitijd vaak ontbrekende wortelbladen, door vertakte haren ruw (fig. 634). Stengelbladen blauwgroen, eirond-lancetvoi mig, gaafrandig, met diep hartpijlvormigen voet stengelomvattend. Hauwen rechtopstaand, aangedrukt. Bloemkroon geelachtig-wit. 0,501,20. OQ. Juni, Juli. In bosschen, op steenachtige plaatsen. Vrij zeldzaam. Torenkruid. T. glabra L. hei kels, O'eïll. Flora, 4'le druk. • ii Fig. IC!4. Turriti» glabra n meeldraden en stamper met een kroonblad: '.kelkblad van voren eu van achteren; c rype hauw. in '< in doorsnede; e zaad, In f In doorsnede. 24 6. A'rabis L. S c h e e f k e 1 k. ltandjesbloem. Behaarde, zelden onbehaarde kruiden met rechtopstaanden. zeldzaam opstijgenden, bebladerden stengel, witte bloemen en lijnvormige, rechte hauwen 1 Stengel bladen met hart- of bart-pijlvormigen voet stengel- niuwnHnnrï <»n otnn»/>l m!» — l..l j 1 Stengel bladen met lmrt- of bart-pijlvormigen voet stengelomvattend. Bladen en stengel min of meer behaard. Bloemen wit 2 stengel bladen kortgesteeld. Stengel vertakt, uitgespreid, ruwbehaard. Do woitolbladen en de onderste stengelbladen liervormig-vinspletlg, met 4-ii lobbetjes aan weerszijden, de bovenste langweipig-lancetvoimig. getand tot gaalrandig ifig. C3->). Hauwen bijna vlak. Bloemkroon lila, zelden wit. 0,10-0,50. ©m. April — Septr. Op open zandgrond, muren en rotsen. Hij ons alleen op enkele plaatsen, waarschijnlijk aangevoerd, liet, meest langs de rivieren. Zandscheefkelk. A. aienósa Srop. ?! Met met-bloeiende bebladerde takken tfig. flSB). Stengel en bladen met gatl'elvormige haren. Bladen bochtig-getand , do wortelstandlge langwerpig-nnigekeerd-eirond, in den steel versmald. Bloemen 0,00-1-0,01 groot. Kroonbladen afstaand , langwerpig omgekeerd-eirond . wit 0,10- 0.40. 21. April — Augs. Veel trekweekt als slernlnnt .... i.... >.1.,-,, sen verwilderd. Onschuld. tUyijntje . . . Randjesbloem. f A. alpina I.. Zonder niet-bloeiende, bebladerde takken. Bloemen ' 0,004-0,006 i. \7 111 l ■ i\ i uuii uitiueii ït'coiopsiaana, lijn-wigvormig. 0,30-0,90. QO en 4- Mei, Juni. Tiirrenlritid. Ruige scheefkelk. A. hirsuta Scop. Vormen: a. b i r s u t a S. S. Stengel en bladen met meest enkelvoudige haren, meest beneden dicht afstaand ruw¬ behaard, alleen naar boven bijna kaal, tamelijk dicht bebladerd. Stengelbladen aan den voet met afgeknotte afstaande oortjes of hartvormig, zittend thg. <537J. Wortelbladen langwerpig-omgekeerd-ei- F's* ö3"rond, in een bladsteel versmald. Bloemkroon wit. Op grazigen, beschaduwden zand- en kalkgrond, in bosschen. Vrij zeldzaam, in c "" FIg. 686. Arabis alpina. Sagittata L). C. Deze onder- « bloem; 6 kelk: c kroonblad: scheidt zich van de vorige, door- rf r(|po hauw: <■ zaad, vergroot, dat de stengel beneden met afstaande en naar beneden gerichte haren zwak ruw-behaard is en doordat de stengelbladen met hart-pijlvormigen voet zitten. Meest in de duinen. Vrij zeldzaam. •/. Gerardi Bess. Bij deze is de stengel, evenals de bladen, door aangedrukte, meest gegaffelde haren ruw, stijf-rechtopstaand, meest onvertukt, diehtbebladerd. De stengelbladen zitten met diep hartpijlvormigen voet, met recht naar beneden gerichte, tegen den stengel liggende oortjes (fig. 688). De »..rlrtr> liin nofirnrmiff tmn nnntiftR vnnr7.ipn Tn vnp.Vit.iorp o r o o j'jg (jgg weiden, op muren, in bosschen. Vrij zeldzaam. 7. Cardamine L. V e 1 d k e r s. Onbehaarde, zelden iets behaarde kruiden met bebladerden stengel, lila of witte bloemen en rechtopstaande, rechte, lijnvormige hauwen. 1 1 Kroonbladen vrij groot (0,007-0,015 lang), 2-3-maal zoolang als de kelk 2 Kroonbladen klein (0,003-0,005 lang), dubbel zoolang als de kelk, ïechtopstaand, wigvormig-langwerpig, wit. © en ©©. April— .Tuni, vaak Augs.— Octr. weer. 0,07—0,30. Op open en bebouwde zandgronden en op bescüaduwae, vociitige plaatsen . . . Kleineveldkers. C. hirsüta L. Ondersoorten: a. Meest meer stengels, ieder 1-3-bladig (fig. 639a). Wortelbladen in een roset. Meeldraden meest 4. Hauwen op iets afstaande stelen, rechtopstaand, ver boven de bloemen uitstekend (fig. 63fi). Stijl korter dan de breedte der hauw. 0,07-0,22. ©. April—Juni. Op open zandgronden. Algemeen (C. hirsuta S. S.). n miiltiraulic Hnnnn b. Meest een stengel, rijk bebladerd. Meeldraden meest 6. Hauwen rechtopstaand op afstaande stelen, weinig of niet boven de bloemen uitstekend. Stijl even lang als de breedte der hauw. 0,15-0,30. ©Q. April—Juni, soms Juli. Augs. weer. Op beschaduwde plaatsen. C. silvatica Lk. V ormen: a. genuinaGren. et Godr. Blaadjes der bovenste bladen langwerpig, geheel of bijna gaafrandig. Vrij zeldzaam. 24* 0. latifólia Prod. Blaadjes bijna rond of eirond. Alleen bil Leiden gevonden. •/. u ra bró sa G r e n. et G odr. Plant sterk vertakt. Blaadjes alle breed ovaal, hoekig, getand of zelfs ingesneden. Vrij algemeen. Er zjjn ook tuss hen vormen tus9chen beide ondersoorten gevonden. 2 Stengel rond, hol, meest kaal (fig. 640). Blaadjes der stengelbladen Fig. 640. Cardamine pratensis. Fig. 642. Hesperis matronalis. a bloem; b meeldraden en stam- a bloem; b dezelfde van voren; c kelk, per; ckroonblad; rfrtlpehauw. meeldraden en stamper; d hauw. 4 6 parig, zittend, lijnvormig of langwerpig, gaafrandig. Helmknopjes geel. Stijl kort, stomp. Bloemkroon lila tot wit. 0,15-0,30. Apin—juni. in weilanden en langs waterkanten. Zeer algemeen Koekoeksbloem. Kievitsbloem. Pinksterbloem. C. praténsis L. Stengel kantig, gevuld, beneden evenals de bladen behaard. Blaadjes der stengelbladen 2- tot 4-parig, rond-eirond tot langwerpig, hoekig-getand (fig. 641). Helmknopjes violet. Stijl lang, spits. Bloemkroon wit, zelden lichtviolet. Scherpe smaak. 0,15-0,45. 2|. Mei, Juni. Op moerassige plaatsen, aan slootkanten en niterwnnrrlfin Vrg zeldzaam. . . . Bittere veldkers. C. amara L. Fig. 641. Deze soort wordt wel met Nasturtium officinale verwisseld, doch is er door de kleur der holmknoppen cn den niet hollen stengel van te onderscheiden. Een bastaardvorm van C. amara en C. praten sis (C. palustris Peterm.) is bij Zwijndrecht en te Boekbergen gevonden. 8. Hésperis L. Damastbloem. Nachtriool. Bladen eirond tot lancetvorniig, toegespitst, getand, do ondersto gostwld, de bovenste bijna zittend (lig. 642). Kroonbladen omgekeerd enond zeei stompend een spitse. Hauwen tamelijk rolrond. Bloemkroon lila, zelden uit, wolnckena. 0,45-0,90. oo en "4- Mei, Juni. Gekweekt, vrij zeldzaam voimldenl Damastbloem, f H. matronaiis u. Onderste bladen gesteeld. spatolvormig, gelobd, de b°venste zittend iots getand. Kroonbladen spatelvormig. Bloemkroon paars, Kiem. u,jlu OHO 4- • 'luni- Van de kustlanden dor Middellandsche Zee. Aangevo.il. Zwolle, Deventer, AP^°eü™ u „ t j g 0 d a ra a s t b 1 o o m. H. bicuspldéta Willd. Fig. 648. Malcolmia maritima. a 2 kelkbladen met stamper; b kroonbiad. Fig. 6iö. Sisymbrium officinale. o kelk: '» bloem: c meeldraden en stamper; << stamper, vergroot; e stuk van een vruchtaar; f rijpe hauw: g vrucht in doorsnede. 9. Malcolmia R. Br. Malcolmia. Tweo der kelkbladen duidelijk bultig aan den voet (fig. 64:!). Stijl blijvend- tótbe?,aaLden0,V0°0Vie. n der Middellandsche Zee. Waarschijnlük verwilderd, Br. Kelkbladen niet of weinig bultig aan den voet. Stijl kort. Stempel k^elvofm'g. twApdeelie Bloemen klein, violet. Hauwen ruwbehaaid, met clik, sjwnsacnwg tusschensc'hot. 0,10-0,40. ©. April, Mei. Van de kusten <*<* M'dde 'andscto Zee. Aangevoerd. Arnhem. Afrika anache malcolmia. M. africana K. Br, 10. Sisymbrium L. Raket. Onbehaarde, zelden iets behaarde, vaak onaangenaam riekende kruiden met meestal rerhtopstaanden, bebladerden stengel en uele meest kleine bloemen [ 1 Bladen vinspletig of -deelig, hoogstens eenmaal gevind ... 2 Bladen 2-3-voudig gevind, met lijnvormige slippen, evenals' de stengel kortbehaard, zelden bijna kaal (fig. 644). Hauwen dun, opstijgend op afstaande stelen. Blopmkinnn hlpnl-m».! zeer klein. 0,30-0,90. Q. Mei—Herfst. In zandige streken langs akkers en dijken en op ruigten. Algemeen S o p h i e k r u i d. S. Sophia L. 2 Hauwen naar don top versmald (priemvormig), kortgesteeld, tegen den stengel gedrukt, meest kortbehaard (fig. 645). Bladen met langwerpige, eetande ziislinnnn en spiesvormige eindslip, evenals de stengel kortbe- Flg 644 haard. Bloemkroon bleekgeel, klein. 0,30-0,80. Q. Mei Septr. Op onbebouwde plaatsen, langs wegen en heggen. Zeer algemeen . Raket. S. officinale L. Hauwen overal dik, min of meer afstaand 3 3 Bloemstelen slank, dun (dunner dan de hauwen). Bladslippen zon- der oortjes Bloemstelen kort, dik (bijna zoo dik als de hauwen). Hauwen in de richting der bloemstelen afstaand. Bladslippen getand, aan den onderrand meest met een opgericht oortje 4 l Kelk ver afstaand. Bovenste bladen gevind met smal-lijnvormige blaadjes (fig. 646). Stengel beneden, evenals de «-j i.. .... 1 1 1 • ', onaerste bladen, ruw-behaard, boven kaal, vaak berijpt. Bloemkroon geelachtig-wit. 0,40-0,60. O© en 2J.. Mei—Juli. Op ruigen zandgrond. Aangevoerd en verspreid. Vrij algemeen. (S. pannonicum Jacq.). Hongaarsche raket. S. altissimum L. Kelk rechtopstaand, gesloten. Bladslippen der bo- Venste hln.rlf»n ln.np.pt.ünvmirr rh> lengd spiesvormig (fig. 647;. Stengel, althans fig. «46. Flg. «47. aan den voet, evenals de onderste bladen ruw-behaard. Bloemen bleekgeel. 0,20-1,00. OO- Mei—Juli. Op onbebouwde plaatsen. Aangevoerd. Vrij algemeen. (S. Columnae Jacq.) Oostersche raket. S. orientale L. Hauwen, als zij rijp zijn, circa 2-maal zoo lang als baar steel, de jonge niet boven de bloeiwijze uitstekend, boogvormig naar boven gekromd. Stengel en onderste bladen ruw-behaard. Bladslippen bijna onbehaard. Slippen der Fig. (Ms. He-Kli'- biaden getand of gaafrandig, _ cnipRvormiiï langwerpig of eirond-lancetvormig, de eindslip drielobbig (tig. 64;)). Bloemkroon dooiergeel, klein. 0,15-0,00. O en OQ. Mei-Juli, soms tot Herfst. Op onbebouwde plaatsen. Aangevoerd. Zeldzaam. . • Br eed blad raket. 8. I riO L. Po aan liet Pothoofd te Deventer., te Middelburg en te Amste-jf m aangov^de . . W 01 gé nse Bi eb .Ie K uhis « « .^kpiellien vorm ^vlnspletlg en spiesvorniig lagere bladen zjju btf den vroegtijdig (Jui li , bovenste bladen Ipvornng- met lange zilsllppen en een groote eindstip,, wi wm ue™ diealleen ontstaat, als de &S&SSL b^«V=er^3£^t4„de Xerte stelen bl,,a rechtopstaand, lijnvormig, in bundel-. Uit /.ma Busianu. 11. Stenophragma Celak. 1 Stengel armbladig, beneden ruw-behaard. Bladen eirond tot langwerpig-lancetvorraig, gewimperd en met verstrooide gaffelharen, de S3a «» «&VU- TH' vormige, wijd uitstaande stelen. 0,05-0,30. p.' "1' Mei, zelden Herfst. Op open en bebouwden zandgrond. Algemten. (Sisymbrium Tbalianum Gay S. fhalianum Celak. getand, langwerpig, die der bovenste bladen lancetvormig, dc eindshp spicsvormig ing. vioj. Bloemkroon goudgeel. 0,300,90. ©O- Mei—Septr. Op onbebouwde plaatsen , ook langs de rivieren. Aangevoerd. Zeldzaam. Spiosraket. S- Loesèlii LHauwen, als zij rijp zijn, circa 4-maal zoo lang als haar steel, afstaand, de jonge ver boven de bloei wijze uitstekend. Sten„«1 Warlnn nnhehaard of 12. Alliaria Adans. 1 Bladen hartvormig, bochtig-getand, de onderste niervormig, giol gekarteld, langgésteeld ifig 651). Hauwen aai, korte, afstaande stelen tamelijk rechtopstaand. Bladen gewreven naar knoflook riokend. 0,15-0,90. QQ. April—Juni. In zandige streken, tus- Fig. 650. Stenophragma Thalianum. n bloem; li kolk; <• kroonblad; tl meoldraden 011 stamper; e rij po hauw, bil f lil doorsnede; 'j zaad, b() h in doorsnede. Fig. 651. AUiaria officin ilis. a kelk: b kroonblad; r meeldraden en stamper; rf stampor. schen hakhout en langs heggen. Algemeen. (Sisymbrium Alliaris ocop.j Look zonder look. A. offlcinalis Andrzj. 13. Braya Sternb. et Hoppe. 1 Stengels liggend (fig. rtr>2i. Bladen bochtig-vinspletig tot vindeelig, korten stUf behaard. Bloemen okselstandig, wit, zeer klein. 0,15-0,50. 0. Jnni-Augs. Op vochtige plaatsen, aan rivieroevers. Maastricht, Rtf^wUk . Hiuwkers. r,s- **>*• *>raya supina. B. sujiinn Koch. °>6 wortelbladen; <• hauw, in doorsnede; zaad, in doorsnede, 14. Erysimum L. Steenraket. Behaarde kruiden met rechtopstaanden , vertakten , sterk bebladerden stengel, meestal spitse , aan den voet versmalde bladen, meestal groote, gele bloemenen lijnvormige hauwen 1 1 Stengelbladen diep-hartvormig stengel- omvattend (hg. boa). Kroonbladen rechtopstaand. Bladen kaal, blauw berijpt, gaafrandig, de onderste omgekeerd-eirond, kortgesteeld. Hauwen afstaand, vierkant, vele malen langer Fig. 653. (jan bloem: c kroonblad; d meeldraden en stamper; e hauw. O ook 00- Mei—Herfst. Op Algemeen. Kleine knopkiek. Wilde drarjon. Steen rak et. E. cheiranthoides L. Bloemsteeltjes omstreeks even lang als de kelk. Plaat der kroonbladen wigvormig in den nagel versmald, 0,002-0,004 breed. Hauwen vele malen langer dan haar steel 8 Bloemsteeltjes korter dan de kelk. Hauwen samengedrukt, stomp vierkant. Bladen en hauwen iets ruw door meestal aangedrukte 2-armige (schijnbaar enkelvoudige) haren 5 Bladen zonder onvruchtbare takjes in de bladoksels, langwerpig tot lijn-lancetvorinig, gaafrandig totuitgeschulpt-getand, door 3-spletige haren iets ruw. Hauwen grijsgroen, rechtopstaand (fig. 655). Zaden aan den top gevleugeld. 0,30-0,90. 00 en ^J- Mei—Septr. Op muren en langs rivieroevers. Stijve steenraket. E. hieraciifólium L. Vormen: a. stri ctum P r o d. Bladen b reeder, uitgeschulpt-getand. Vrij zeldzaam. /3. virgatum Prod. Bladen smaller,gaafrandig. Waarschijnlijk niet gevonden. Bladen met enkelvoudige of 2-spletige haren. Hauwen grijs met groene randen 4 4 Bladen zonder onviuehtbare takjes in de bladoksels. Hauwen op schuins uitstaande stelen opgericht. Bladen langwerpig-lancetvorniig, kort-toegespitst, iets ruw. Stengel beneden iets houtig. Langs kanten van wegen. 00. Mei, Juni. Zutphen Houtige steen raket. E. safli'uticósum Spr. Bladen met onvruchtbare takjes in de bladoksels (tig. 656f>). Hauwen afstaand Fig. 655. Fig. 656. Fig. 657. (tig. 6ó6«). Bladen lyn-lancetvormig, gaafrandig of iets getand, aan den top meest teruggebogen, door bijna uitsluitend enkelvoudige haren iets ruw. Zaden ongevleugeld. Bloemkroon lichtgeel. 0,30—1,00. QO» Mei-Juli. Aangevoerd. Deventer, Venlo, Valkenswaard. Gr{jze steen raket. E. canéscens Rtli. Bloenisteeltjes omstreeks half zoo lang als de kelk. Kelk aan den voet niet knobbelig. Plaat der kroonbladen wigvormig in den nagel versmald. Hauwen groen, knobbelig, op bijna even dikke, horizontaal afstaande stelen recht of naar boven gekromd (tig. 6*>7). Bladen lancetvormig, toegespitst, groen, bloemkroon citroengeel. 0,10-0,30. O. Mei—Juli Aangevoerd. Op eenige plaatsen. Uitgespreide steen raket. E. repainlnm L. Bloemsteeltjes V2—V, maal zoo lang als de kelk. Zijdelingsche kelkbladen aan den voet knobbelig. Plaat der kroonbladen o m gekeerd ei rond, lang-genageld. Hauwen iets gr^js, glad, stijf, op dunnere stelen schuin opstaand. Bladen langwerpiglancetvorniig, de bovenste lijnvormig, aan den top vaak omgebogen. Stengel naar boven vertakt. Bloemkroon zwavelgeel, reukeloos. 0,30-0,60. ©O* Mei, Juni. Aangevoerd. Apeldoorn, Amsterdam. Vaste steenraket. E. crepidifóliunt Rchb. Bladen lancetvormig, gaafrandig tot ach er p-gezaagd Plaat der kroonbladen groot, bijna cirkelrond. Bloemen oranje, welrieKend. u,30-0,60. (v. Maart-Juni Sierplant uit den Kaukasus t E. Perowsklénum Flech. et Mey. Nog is (waarschgnlyk bff Rijns burg in vlasland) gevonden E. ochroléucum D. C. de geelwitte steenraket. Deze heeft de bloemsteeltjes /s—'/4 maal zoo lang alsde kelk, lancet tot lijn lancet vormige. gaafrandigo tot iets getande, stompe, iets ruwbehaarde bladen, waarvan de onderste lang gesteeld zijn. L>e bloemen zijn bleekgeel, groot, welriekend. Hauwen samengedrukt, vierkant, dik, knobbelig, vrij lang gesnaveld, uitstaand op uitstaande stelen. 0,10-0,90. Mei, Juni. 15. Brassica L. Kool. Kruiden met rechtopstaanden stengel, meest liervormig-vindeelige wortelbladen, vry groote, gele bloemen en langgesnavelde hauwen, in lange, losse trossen 1 1 Hauwen rechtopstaand, tegen den stengel aaugediukt .... 2 Hauwen min of meer afstaand 3 2 Bladen alle gesteeld, grasgroen (fig. 658), de bovenste lancctvormig gaafrandig. Kelkbladen ten laatste horizontaal-afstaand. Bloemkroon goudgeel. Kleppen met een sterke nerf. 0,60-1,20. OJuni—Septr. Langs dijken en wegen, in bouwland, op ruigten, ook gekweekt. Vrij algemeen. Bruine mosterd. Zwarte mosterd. B. nigra Koch. Bladen geheel kaal, de onderste lancetvormig, bochtig-getand, de bovenste ook lancetvormig, b(jna gaafrandig. Hauwen lijnvormig, gesnaveld. Kleppen 3-nervig, met zwakke heen- en weergebogen zijnerven. ©. In Egypte en Arabië als oliezaad gekweekt. l>evonter, Vogelenzang. Rotterdam. (Sinapis juncea L.) . . Sarepta mosterd. it. lanreolata Lange. Kolkbladen rechtopstaand (aanliggend togen do kroonbladen) ifig. O-'jö). Alle meeldraden rechtopstaand. Tros yi , reeds voor het opengaan verlengd. (Knoppen boven de open bloemen uitstekend i. Bloemkroon lichtgeel. Zaden glad. 0,60-1,20. :->Q. Mei, Juni. ©. Fig. liü». Juli-Septr In vele lornien gekweekt, zelden verwilderd Kool. r B. oleracea L. a wortelblad; b bloem; c vrucht, geopend. Vormen: 1. Stengel aan den voet knolvormig verdikt. Koolraap boven den grond. 'J. Stengel verkort. Bladen gewelfd en tot een dichten knop vereemgd, wit (Witte kool) of rood iH o o d e kool). 3. Stengel iets verlengd Bladen opgeblazen en gekroesd tot een lossen kop vereenigd: Savoyekool. 4. Stengel verlengd met opgeblazen bladen en half gesloten eind- en vele zyknoples: Spruitkool. 5. Stengel verlengd. Bladen niet tot een kop gesloten, vinspletig of vmdeelig, bochtig, vlak of gekroesd: B o e r e n k o o I, S pr u i t j o s. 0. Bovonste bladen en b'oeinstelen tot een witte, vleezlge nias«a verdikt: Bloemkool. Kelkbladen meer of minder afstaand. Kortere meeldraden afstaand. Zaden met groefjes en puntjes * 4 Bloemtrossen tijdens liet opengaan der bloemen vlak (de geopende bloemen boven do nog niet eeoDende knonnon uitafalranrtt rr i/nii, ten laatste horizontaal uitstaand. Hauwen rechtopstaand. Onderste bladen grasgroen, aan weerszijden iets behaard, de bovenste blauwgroen, eirond, diep hartvormig stengelomvattend. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,80. Gekweekt en vrij zeldzaam verwilderd. Raapzaad, f B. Rapa L. Vormen: 1. Wortel dun. 0. Juli, Augs.: Zomer raap- zaad. 2. Wortel dun. 0©. April, Mei: Wint er raap- zaad. 3. Wortel verdikt, vleezig. 00. April, Mei- Raap, knol. Bloemtrossen ijl, reeds tijdens het opengaan der bloemen verlengd (knoppen boven de geopende bloemen staand). Kelk ten laatste schuin afstaand. Hauwen afstaand. Bladen alle blauwgroen, kaal of de onderste iets behaard, de bovenste langwerpig met een verbreeden hartvormigen voet stengelomvattend. Bloemkroon goudgeel. 0,00-1,20. Gekweekt en vrij vaak verwilderd. Koolzaad. + B. Napns L. Vormen: 1. Wortel dun. 0. Juli, Augs: Zomerk ooi¬ zaad. 2. Wortel dun. ©©. April, Mei: Winterkool- za a d. 3. Wortel en stengel voet knolvormig verdikt, vlee¬ zig. ©0. Mei: Koolraap onder den grond. Bladen van onderen blauwgroen, langwerpig-eirond, Fig. 660. Brasica Rapa naar onderen versmald, vinspletig, onregelmatig stomp- a meeldraden «n «tamnor getand, stythang bewimperd, de bovenste Ityiivormig- en stamper, elliptisch, gaafrandig. Tros tamelijk ijl, verlengd. Hauwen boven de invoeging van den kelk kortgesteeld. Kelk iets afstaand. Bloemkroon geel. © of 0,00-0,90. Juni-Septr. Troskool. B. elonurata Khrh. BU ons is alleen aangevoerd (by Doventor, Rotterdam, Apeldoorn) govonden de var. p a r m o rac ï oïdes Czern., waarbij do bladen grootendeols ongedeeld zijn. 16. Sinapis Tm. Mosterd. Stjjfbehaarde of naar boven kale kruiden met rechtopstaanden, vertakten, bebladerden stengel en gele bloemen. Kelk meest horizontaal afstaand. Hauwen rolrond of byna vierhoekig ..... 1 1 Kelk horizontaal afstaand (fig. 662&) . 2 Kehniwern,^Stai!nli .^lade" aJ1(' dieP vinspletig of gevind. Blaadjes of bladslippen langwerpig, ongeluk getand, de bovenste lijnvormig, gaafrandig. Hauwen kaal met meest korten snavel. Bloemkroon zwavelgeel 0,20-1,00. • en • ■ . Mei riam'' Aanf5evoerd- Wflchen .Njjmegen, Rozendaal, Winsum, Deventer, AmstorMuurbloemmosterd s. C'helranthas Kocli. 2 Hauwen met 3-5 nerven op iedere klep 3 "O"™ k?,rt' [ne/' we'ni,8 zichtbare nerven of zonder nerven. Snavel kegelvormig. bladen van net wortelroset liervormig vindeelig, gesteeld, de bovenste zittend. Bloemen geel. 0,30-0,60. April—Octr. Aangevoerd. Apeldoorn Behaarde mosterd, g. pubésceus L. 3 Kleppen der hauwen met 3-5 nerven. Snavel kegelvormig, weinig samengedrukt. Bladen eirond, ongelijk bochtig-getand, de onderste soms bijna liervormig, aan den voet meest geoord. Hauwen kaal of soms stijf-bebaard. Snavel 2-4-kantig, recht, meest korter dan de bauw (fig. 661). Zaden glad, zwart. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,80. Q. Mei—Septr. Op bouwland, langs wegen en dijken. Algemeen. Gele kiek. Hering. Herk. Krod.de. Herik. S. arvénsis L. Kloppen der hauwen met 3 geljke, uitstekende nerven. Snavel samengedrukt of zwaardvormig i Fig. 661. Fig. 662. Sinapis alba. a bloem; b kelkbladen, meeldraden en stamper: c stamper; tl hauw; e rype hauw. Fig. 663. Erucastrum Pollichli. a bloem ; b meeldraden en stamper; c onrijpe, tl r()pe hauw. 4 Bladen liervormig-vindeelig, met ongeiyk-get.nndo slippen (fig. 6621. Hauwen stt)fbeliaard. Zaden geel of bruin . gegroefd. Bloemkroon geel. 0,30-0,80 ©. Mei-Juli. (iekweekt en nog al eens verwilderd Gele mosterd, -j-g. allia L. Bladen vindeelig, doch niet liervormig, met smallere, dieper ingesneden slippen dan s. alba. Hauwen niet of weinig behaard. Bloemkroon geel. 0,30-0,60. ©. April— Juni. B(; Zwolle gevonden. Aangevoerd. Ingesneden mosterd. 8. ilissécta Lag. 17. Erucastrum Presl. 1 Bloemen bleekgeel met groenachtige aderen, de onderste in de oksels van schutbladen (fig. 663). Kelk bijna opstaand. Hauwen schuin-afstaand. Stengel en bladen kortbehaard. 0,20-0,60. Q en ©©. Moi—Octr. Op zandgrond, aan ruigten. Vaak aangevoerd. Vrij zeldzaam. Schijn raket. E. Pollichii Sch. et Sp. 18. Diplotaxis D. C. Zand kool. Kruiden met meestal alleen beneden bebladerden stengel, armbloemige trossen, gele bloemen en langgesteelde, breed-lijnvormige, gesna- velde hauwen in lange trossen 1 1 Stengel aan den voet halfstruikvormig, bebladerd. Bladen vinspletiir. met liinvormice slippen. Bloemstelen 3- 4 4-maal zoo lang als de kelk (fig. 664a). Kroonbladen rond-omgekeerd-eirond, in een korten nagel versmald (fig. 6644). Hauwen boven de invoeging van den kelk kortgesteeld. Bloem- Fig. 064. kroon citroengeel, bij het verwelken bruinachtig, welriekend. 0,30-0,80. 2j.. Juni—Herfst. Op onbebouwden zandgrond, b.v. langs veie spoorwegen, op ouue muren. Algemeen. Vaak aangevoerd Wilde raket. Zandkool. D. tenuïfólia 0. C. Stengel alleen aan den voet bebladerd, kruidachtig. Hauwen bo^en de invoeging van den kelk niet gesteeld. Bladen bochtig-getand tot vinspletig 2 2 Kroonbladen rond-omgekeerd-eirond, in eenen korten nagel versmald (fig. 665). Bloemstelen 2 maal zoo lang als de kelk. Bloemkroon citroengeel, welriekend, na den bloeitijd bruinachtig. 0,15-0,40. O en OO- Mei—Octr. Op muren en steenachtige gronden , ook langs de spoorwegen. Vaak aangevoerd en plaatselijk ingeburgerd. Vr{j zeldzaam. Zandkool. n .tü. n n u. IIIUICIII9 u. \j. Kroonbladen langwerpigomgekeerd-eirond. wigvormig , geleidelijk in ilmi noiral viiromobl ifiir Fig 665. Diplotaxis muralis. a kelk: b bloem; c kroonblad: d meeldraad : e stamper; f onrype bauw; rr", t:. ------— i ;-. li rill»e nauw, uuvensie ueoi. itööfc). Bloemstelen even rig. noo. a lang als de kelk (tig. Bloemkroon als b(j de vorige soort. 0,15-0,25. O- Mei- Septr. Aangevoerd. Nyniegon, Amsterdam, Rotterdam. Twtygzandkool. D. vimüiea I). C. 19. Erüca D. C. 1 Stengel stijfbehaard of kaal ifig. 6ti7). Bladen liervormig-vindeelig, bijna of geheel onbehaard. Bloemstelen korter dan de afvallende kelk. Kroonbladen witachtig of witachtig-geel, violet geaderd. Hauwen kort en dik, tegen de spil liggend. 0,'J00,60. O» April-Juni. Aangevoerd. Amsterdam, Rotterdam, Enschede, Middelburg, Vlaardingen. Wilde kool. E. sativa Lam. var. glaliréscens Jord. 20. Alyssum Tm. Schil dzaad. Behaarde, grjjsviltige kruiden met bebladerden stengel, gaafrandige bladen en kleine , gele , zelden witte bloemen in dichte trossen. 1 1 Bloemkroon klein, lichtgeel, tot wit verbleekend. Langere meeldraden zonder tand 4 Bloemkroon vrij groot, goudgeel, wit of iets paars. Meeldraden allo getand of gevleugeld. 2 2 Bloemkroon goudgeel 3 Bloemkroon wit of iets paars, flauwtjes min rig. Mn. fcruca sativa. tig. Mi». Alyssum calycinum. a hauw. a kelkblad; /> meeldraden, stamper en 1 kroon blad; c halfgeopend hauwtje: il zaad in doorsnede. of meer behaard, kort ovaal. Meeldraden noch gevleugeld, noch getand. Bloembladen 2-maal zoo lang als de kelk. met ronde schijf, plotseling in den nagel versmald. Tros zeer verlengd, gevuld. Bladen lijnvormig of lijnvormig-langwerpig, zilverglanzend. Kauwtje» meest 2-zadig. 0,10-0,40. ^. Mei— Septr. Aangevoerd. Domburg, Apeldoorn, Zuilon, Muiden, Rotterdam. Amsterdam. (Lobularia maritima Desv.) Zeeschildzaad. A. maritiiiiuiii Lk. 3 Stengel half-struikachtig, mot liggende uit een centraal roset ontspringende, aan den top wortelende takken, waaruit bladrosetten en weinig bebladerde, naar boven vertakte bloemstengels voortkomen. Wortelbladen langwerpigspatelvormig, in den bladsteel versmald, stomp, verwijderd getand, zacht grijsviltig Meeldraden van binnen met oen stompen tand Vruchttrossen kort Hauwtjes kaal. Stijl kort. 0,10-0,90. Ij. April, Mei. Sierplant uit M.-Europa . . . . f A. saxatile L. Stengel kruidachtig, aan den voet bijna lialfstruikachtig met korte, niet bloeiende lOien eil ii^geuuo ui upstygeiiue, uuvciutRic , die evenals de bladen en hauwtjes grya z\jn door sterharen. Bladen lancetvorniig, de onderste meest omgekeerd-eirond, in den bladsteel versmald. Langere meeldraden gevleugeld, de kortere aan den voet met een vleugelvormig aanhangsel ilig. 6(58a). Vruchttrossen verlengd, Still vrij lang. 0,07-0,25. 2J.. Mei—Juli. Aangevoerd (flg. l'686). Werkendam, Deventer, Wilp Bergschildzaad. A. montaiiom L. 4 Kelk blijvend (fig. 669j. Meeldraden ongevleu¬ geld , de kortere aan weerszijden aan den voet Fig. 669. met een tand. Bladen omgekeerd-eirond totlancetvormig, evenals Fig. 671. Berteroa incana. Fig. 672. Lunaria annua. n meeldraden, stamper en ] kroon- a meeldraden, stamper en 1 kroon- blad; 6 hauwtje geopend, c in door- blad: b, c kelkblad van voren en van snede; kelk: c bloem // kroonblad c meeldraden en stamper; / rtJp hauwtje. 23. Draba L. Kroonbladen wit, klein, gaaf of iets ingesneden (fig.678». Stengel bebladerd. Wortelbladen spatelvormig, kortgesteeld. Stengelbladen zittend, rondachtig-eirond, stengelom vattend, gezaagd. Bloemstelen tot dubbel zoo lang als de hauwtje«. Hauwtjes Heukels, Gcïll. Flora, 4Je druk. SSSSSVMIBK 24. Eróphila D. C. 1 Kroonbladen wit, 2-spletig (fig. 674). Stengel Bladen in een wortelroset, lancetvormig, spits, gaafrandig ot getand, met versmalden voet. Vrachtstelen meest schmn afstaand 0,03-0,15. © en ©0. Maart-Mei, zelden Herfst Opjopen zandige gronden . . . . Vroegeling. E. verna E. Meijer. V°a.mLvulgaris Prod. Hauwtjes langwerpig of ovaal-langwerpig. /3. mfcroTirpa Prod. Hauwtjes langwerpig-lancetvormig. Zeld- y. pTaécox Stev. Hauwtjes bijna bolrond. Zeldzaam. 25. Cochlearia L. Lepelblad. Onbehaarde kruiden met gesteelde wortel- en zittende of kortgesteelde stengelbladen en witte bloemen . . 1 1 Hauwtjes zonder middelnerf (fig. 675). Plant 0,60-1,20 hoog. Onbehaard. Wortelbladen zeer groot, langwerpig, gekarteld, onderste stengelbladen vinspletig, de bovenste lancetvormig tot lijnvormig, stomp, met versmalden voet zittend. Bloemkroon wit. 2)-. Mei—Juli. Gekweekt en vrij zeldzaam ver¬ wilderd aan waterkanten en op moerassige plaatsen. (Armoracia rusticana Fl. Wett.) Peperivortel. Mierikswortel. C. Armoracia L. Hauwtjes met een middelnerf opdekleppen. Planten 0,10-0,40 hoog. 2 2 Bovenste bladen met diep hartvormigen voet stengelomvattend . . 3 Bladen bijna alle duidelijk Fig. 675. Cochlearia Armoracia. a bloem: i> kelkblad; c kroonblad met meeldraden en stamper; rf hauwtje, in e geopend ; f zaad. gesteeld, de onderste Fig. 676. hartvormig, hoekig, de middelste 3- of 5-lobbig, de bovenste euond- Fig. 675. Cochlearia Armoracia. a bloem: i> kelkblad; c kroonblad met meeldraden en stamper; rf hauwtje, in e geopend: f zaad. lancetvormig, kortgesteeld (fig. 676). Bloemkroon wit. 0,05-0,25. 0O. Mei, juni. up zanaig zeesirana, in de duinen. Vrij algemeen. Deensch lepelblad. C. danica L. 3 Onderste bladen cesteeld , rondacbtig-hartvor- mig (fig. 677b), de middelste eirond, stomp-getaud (fig. 677a). Hauwtjes bijna bolrond. Bloemkroon wit. 0,10-0,40. OO en Mei, Juni. Langs de zeekusten, algemeen, ook soms binnenslands. (Mijdrecht, Nieuwkoop). Lepelblad. C. officinalis L. Onderste bladen eirond of eirond-langwerpig, met afgeronden voet of in den bladsteel overgaand (fig. 678), de middelste langwerpig, getand of gaafrandig. Hauwtjes zijdelings samengedrukt, grooter. Bloemkroon wit. 0,10-0,30. OO- Mei> Juni- Langs de zeekusten, op kleigrond. Vrij zeldzaam. Engelsch lepelblad. C. anglica L. 26. Camelina Crntz. Hutten tut. Vlaadodder. Deder. Kruiden met langwerpige oflancetvormige, aan den voet pijlvormige bladen en kleine, lichtgele bloemen. De onderate bladen gesteeld, soms vinspletig, de andere met pjjlvormigen voet zittend. 1 1 Stengelbladen langwerpig-lancetvormigof lancetvormig, gaafrandig of getand. Hauwtjes boven afgerond, reeds vroeg hard van schil. 0,20-0,60. O- — Juli. Op zandgrond, gekweekt als zomer-oliezaad en verwilderd. Door. H u 11 e n t u t. C. sativa Crntz. Vormen: st. nilósa Koch. Plant behaard (fig. 679). Vruchttrossen vele, ta- Fig. 67 Juli* .Meest tusschen het vlas, ook op bouwland. Vrij zeldzaam. Vlashuttentut. C. dentata Pers. 27. Subuliria L. Bladen alle«n wortelstandig, priemvorraig (fig. ö8l). Bloemen in armbloemige, losse trossen. 0,01-0,09. O* Juni— Septr. In vijvers en meren met zandigen bodem Tusschcn Lunteren en Ede (1881). Priemkruid. 8. aquatica L. 28. Thlaspi Dill. Boerenker s. Fig. 68V. Subularia aquatica. « ketk; b bloem: c meeldraden en stamper: d, e hauwtje: f rijp hauwtje; g zaad. Meestal kale kruiden met bebladerden stengel, meest gaafrandige bla- i r_ i aen en gevieuKeiuc , . hauwtjes. Stengelbladen met hart- of pölvormigen voet zittend. 1 1 Planten met uitsluitend bloemdragende takken, 1-jarig. ... 2 Planten met takken, die uitsluitend bladen dragen en ook t^indi^nde takken , overblijvend. Stengelbladen met hart-pUlvormigen voet stengelom vattend. Helmknoppen meest boven de bloem uit^tekond.^Kroonbladen meest weinig langer dan de kelk, wit, ten'patste roatal Hauwtjes wigvormig-omgekeerd-hartvormig, met 4-(8-)zadige nokje (fig. 682' 0,07-0,30. April—Juni. In bergachtige streken. \ aals. Alpenboerenkers. T. alpestre h. n . T . 4 n.nt liAlmlrnnnnan riiat hnVOM Ho De var. p-caiaminare uvj. mot j u 7 ,.u.> bloem uitstekend en kroonbladen veel langer dan de kelk, is op zinkhoudenden bodem aangetroffen. Oevers van de Geul in Z. Limburg. 2 Stengel gegroefd. Stengelbladen met pijlvormigen voet zittend , lang- werpig, meest bochtig-getand. Hauwtjes tot aan den voet breed- govleugeld, bijna cirkelrond, diep ingesneden, groot (0,015-0,18 breed), met veelzadige hokjes (fig. 683). Zaden zwart gestreept. Plant geelgroen. 0,15-0,30. r?I «n RfD. Mei—Sentr. Od bebouwden zandgrond. ook aan dijken en wegen. Algemeen. Witte kiek. Fig. m. Kannetjeslcruid. Taschjes . . Witte krodde. T- arvé(188 L. Stengel zwak gegroefd. Ktengelbladon met hartvormigen voot, gaafrandig of iets getand. Hanwtjfs wigvormig-omgekeerd-hartvormig, alleen naar boven gevleugeld, met 8-5-zadige hokjes (Hg. 614). Plant blauwgroen. 0,07-0,'25. O© en ©. Maart-Mei. Aangevoerd. Werkendam. Doorgroeide boerenkers. T. |icrloliatuiu li. Fig. 084. Thlaspi perfoliatum. fig. 686). Bladen wigvormig-langwerpig unu " auviii uiuuvu. JJI'/UI »»l|/.C lUfl, UI" mig. Bloemkroon wit, zelden bleek-violet. 0,07-0,30. 0. Juni—Septr. Sierplant, soms verwilderd. . . . Scheefbloem. f I. amiira L. Hauwtjes 2-spletig (fig 687). Bladen lancetvormig, spits, gaafrandig, de onderste zwak-getand. Bloeiwjjze scherm-trosvormig. Bloemkroon lichtpurper. 0,15-0,60. Q. .luni-Septr. Als sierplant gekweekt en nnm« VArwil/lorH TTif 7. .ÏTurnnn Schermscheefbloem. f I. nmhellata L. Fig. 687. Fig. 686. Iberis amara. Fig. 688. Biscutella apula. a kelk, meeldraden en stamper: b bloem- " kelk: b kroonblad; c meeldradrn en kroon: c liauwtje: deen klep er van: e zaad. stamper: rfvruchttros:e onrijphauwtje. 31. Biscutélla L. 1 Stengel beneden, evenals de bladen 8t(jfbehaard (fig. 688). Wortelbladen wigvormiglangwerpig, in den bladsteei versmald, de bovenste langwerpig-iancet tot lijnvormig, zittend. Bloemkroon lichtgeel. 0,10-0,30. ©. Mei, Juni. Uit Z.-Kuropa. Aangevoerd. Deventer. B r i 1 k r u i d. B. apula L. 32. Lepidium L. Kruidkers. Meestal kruiden met reehtopstaanden, bebladerden stengel en kleine bloemen 1 Stengelbladen hart- of pijlvormig stengelomvattend (fig. 691A). Hauwtjes duidelgk ingesneden 2 Stengelbladen niet pijlvormig stengelomvattend ...... 4 2 Bladen meest alle ongedeeld. Hauwtjes aan horizontaal afstaande stelen * Onderste bladen 2-3-voudig-vindeelig, met lijnvormige slippen, de Doveusiü ruüuttcuwg-cuuiju, ****,« — voet den stengel omvattend (fig. 689). Hauwtjes rond-elliptisch, naar voren smal-gevleugeld, op afstaande stelen. Bloemkroon geel. 0,15-0,30. ©. Mei, Juni. Uit Zuid-Oost-Europa. Aangevoerd. Zeldzaam. Doorgroeide kruidkers. L. perfoliatum L 3 Hauwtjes bartvormig-eirond, spits, ongevleugeld (fig. 690). Stijlen even lang als het tusschenschot. Bladen langwerpig, getand, de ' onderste in den steel versmald. Bloemkroon wit. 0,30-0,60. 2J-- Langs Fig. 690. rivieren en het strand, langs wegen, op braakland. Meestal aangevoerd. Vrij zeldzaam. Pijlkruidkers. L. Draba L. Hauwties eirond-elhptisch, naar boven oreeu- J 1 IJ /C_ gevleugeld (ng. o»ia;. Stijl zeer kort. Wortelbladen gesteeld, lang- werpig-Iancetvormig, ei- Fig m rona, soms iiervormig ingesneden, de bovenste langwerpig, getand. Bloemkroon wit. 0,15-0,50. © en ©©. Mei—Juli, soms Septr. Op kalk- en kleigrond. Vrij algemeen. Veldkruidkers. L- campéstre R. Br. 4 Hauwtjes duidelijk ingesneden, rondachtig «> Hauwtjes zeer zwak ingesneden, ongevleugeld < B Hauwties op rechtopstaande stelen tegen de as van den tros aangedrukt , breed gevleugeld (fig. 692). Onderste bladen vindeelig, de middelsto .'l-deelig, do bovenste ongedeeld, litnvormig. Bloemkroon wit. Plant onbehaard, blauwgroen. 0,20-0,t.0. Q. Juni, Juli. Gekweekt en vit) zeldzaam verwilderd. . Bitterkers. Sterkers. Tuinkers, + L. sativum L. Hanwt.ips on afstaande stelen, niet of zeer smal gevleugeld. Meeid raden meest 2 ^ 6 Stengel meestal van den voet af sterk vertakt. Onderste ttiict. mpf lancrwprnicrft of lancet- uiaucu gcoiowu, » c —ro~ ~ vormige slippen, de bovenste lijnvormig, gaafrandig, Fig. «> f al \rr»r mier nr07.ani*(l OI aail Üiaufll mug w öi i;iB-apaw)i » w. »"B > e ., den voet vinspletig (fig. Bloemkroon wit. jrjg gös. 33. Capsélla Vent. Hauwtjes driehoekig-omgekeerd-eirond, met korten stijl, op horizontaal afstaande stelen (fig. 096). Stengel rechtopstaand, vertakt of niet vertakt. Wortelbladen in een roset, gesteeld, meest bochtiggetand of vinspletig, de bovenste kleiner, zittend. Bloemkroon wit. 0,05-0,60. © en ©Q. Maart—Deer. Op bebouwde en onbebouwde gronden. Zeer algemeen. Beursjeskniid. lepelblad. Tuinlepeltje. Lepeltjesdief. I^epels en vorken. H erderstaschj e. C. Bürsa pastóris Mnch. 34. Corónopus Hall. Varkenskers. Kruiden met neerliggenden, vertakten stengel, vindeehge bladen en kleine, witte bloemen Bloemstelen korter dan de bloemen (fig. 697). Hauwtjes niervormig, kamvormig-getand. Stjjl kort. Bladen vindeelig. Stengels liggend, vertakt. Bloemkroon wit. 0,05-0,25. ©. Juni Augs. Op vochtigen kleigrond, aan wegen, ruigten, langs bouwland. Vrjj algemeen. (Senebiera Coronopus P°ir-' Kraaienpoot. Varkenskers. C. Ruéllil All. Bloemstelen langer dan de bloemen. Hauwtjes aan den voet en aan den top ingesneden, 2-knoppig (fig- 698). Stijl kort, afvallend. Verder als de vorige. 0.08-0,40. FU. U97. Coronopus Ruellii. a kolk: h bloem; c hauwtje, in d de hellt er van in doorsnede in de lengte; e zaad, zeer vergroot. ©. Mei—Septr. Op vochtige plaatsen en bebouwde gronden. Zeldzaam. (Senebiera didyma Pers.) Tweeknopvarkenskers. C. didymus Sm. 35. I'satis L. 1 Bladen blauwachtig-groen, de onderste langwerpig-lancetvormig, gesteeld, de bovenste diep pijlvormig-stengelomvattend (fig. 699). Hauwtjes hangend, langwerpig-knotsvormig. Bloemkroon geel. 0,60-1,20. ©©. Mei, Juni. Op ruige plaatsen in de duinen en aan rivieroevers, vroeger veel als verfstofplant gekweekt. Zeldzaam W ee de. I. tinctória L. Fig. 699. Isatis tinctória. Fig. 701. Neslea paniculata. a bloem; />kelk, meeldraden en stam- a hauwtje, b in doorsnede per: c de laatste in de lengte doorge- c zaad, vergroot. sneden: d hauwtje, in e geopend en in f in doorsnede; g zaad. 36. Myagrum Trn. 1 Onderste bladen bochtig-vinspletig, stomp, de bovenste langwerpig, spits, met pijlvormigen voet stengelomvattend (lig. 700». Hauwtjes kort-gosteeld, samengedrukt peervormig. Bloemkroon geel. 0,30-0,80. O on ©O» Mei-Juli. Aangevoerd. Deventer, Rotterdam Myagrum. M. perloliatum L. 37. Néslea Desv. 1 Stengel, evenals de bladen, ruw-behaard (fig. 701). Bladen lang- werpig tot lancetvormig, met pijlvormigen voet zittend. Hauwtjes Fig. 702. Soria syriaca. a bloem; b vrucht. Fif?. 7Ü0. Myagrum perfoliatum. a jeugdige bloei wijze; b vruchttros; c meeldraden en stamper met één paar kelk- en één paar bloembladen: ii geopend vruchtbeginsel, sterk vergroot ; e liauwtje, by f en g in doorsnede. op afstaande stelen. Stijl lang. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,80. O- Mei—Juli. Aangevoerd. Zeldzaam. V inkenzaad. Fig. 703. Calepina Coivini. N naniculata Desv. « vrucht. N. paniculata Desv. Komt in uiterlUk met Camelina microcarpa overeen, doch is er door de vrucht en de hooggele bloemen van te onderscheiden. 38 Sória Desv. 1 Stengel, bladen en bloemstelen door 8-gaflelige haren ruw (fig. .02). 8tengelbladen gesteeld, langwerpig-lancetvormig, gaafrandig of verwijderd gezaagd Hauwtjes kortbehaard, zeer kortgesteeld. Bloemkroon wit. 0,10-0.30. Q. Mei-Juli. Aangevoerd. Deventer, Apeldoorn, Leiden, Vlaardingen, M.ddelburg. (Euclidium synacum R. Br. Snavelhauw tje. S. syriaca Desv. 39 Calepfna Adans. 1 Geheele plant onbehaard (fig 703). Stengel opst«gend. Wortelbladen in een roset. bochtig-vinspletig, de bovenste langwerpig, pijlvormig. Hauwtjes rimpelig, op naar boven gebogen stelen. Bloemkroon wit. 0,80-0,80. 0. April-Juli. Op braakland. St.-Pietersberg Calepina. C. Corvinl Desv. 40. Bünias L. 1 Hauwtjes 2-hokkig, scheef-eirond (fig. 704). Stengel ruw door klierachtige knobbels. Bladen ruwharig, de onderste liervormig met rugwaarts gerichte zijslippen en een zeer groote langwerpiglancetvormige eindstip, de middelste langwerpig-lancetvormig, soms met spiesvormigen voet. Bloemkroon geel. 0,45-1,20. QQ. Mei, Juni. Aangevoerd. Zeldzaam. Hard vrucht. B. orientalis L. Fig. 704. Bunias orientalis. a wortelblad; b stengel mot vruchten: c vrucht: d bloem. Fig. 705. Cakile maritima. « kelk: b kroonblad; c meeldraden en stamper: d hauw: in e het bovenste deel geojiend; f zaad. 41. Cakile Tm. Stengel vertakt, dik en sappig (fig. 705). Bladen vleezig, vindeelig, soms ongedeeld. Hauwen kurkachtig hard, op korte, dikke stelen. Bloemkroon groot, roodachtig wit. 0,10-0,60. © en QO- Juni— Octr. Zeeduinen en langs het strand. Algemeen. Zeeraket. C. maritima Scop. 3.9 ? •12. Choiispöra D. C. 1 Onderste bladen vinspletig, de bovenste lancetvormig, getand. Hauwen overdwars ingesnoerd (fig. 706). Stengel en bladen met verspreide, gcsteeldo klieren bezet. Bloemkroon violet. Uit Z.-O.-Europa. 0,0ö-0,2ö. ©. Mei—Augs. Aangevoeld. Amsterdam, Haarlem, Arnhem, Rotterdam, Boxmeer. Chorispora. C. tenella rail. 43. Rapistrum Boerh. Rapistrum. 1 Onderste bladen vinspletig, niet ongeluk getande slippen (fig. 77). Stijl I korter dan het bovenste lid van het hauwtje. Hauwtjes min ot "^ behaald. Bloemkroon goudgeel. 0,60-1,00. ^4- ouni, Juli. Aangevoerd. Amsterdam, den Bosch, Deventer, Leiden, Rotterdam , 's Gravenhage. ,iio Overblijvende rapistrum. R. perenue AU. Fig. 706. Fig. 707. Rapistrum perenne. « vrucht; b vrucht in doorsnede: c wortelblad. Fig. 708. Raphanistrum Lampsana. a kelk: b kroonblad: c meeldraden en stamper: d hauw. Ondersta bladen liervormig, met zeer groote, omgekeerd eironde eindsli». Hauwtjes kort-borstelig. St(jl draadvormig, langer dan het bovenste lid \an net hauwtje. Bloemkroon geol. 0,30-n,H0. ©. Mei-Octr. BH ons komt allee!n de'rorm u «<•abrum Host., die ruw behaard is, voor. Aangevoerd. BtJnsburg, Rotterdam, Amsterdam Eenjarige rapistrum. R. rugosnm Berger. De plant komt in uiteriyk wel wat met Brassica nigra overeen. 44. Raphanistrum Tm. Hauw overdwars ingesnoerd, geleed, langwerpig, veelstrepig. Stengel rechtopstaand, van onderen, evenals de bladen, stijf-behaard, (fig. 708). Kelk rechtopstaand. Stjjl 4-5-maal zoo lang als de bovenste aanzwelling der rechtopstaande hauwen. Bloemkroon lichtgeel, geaderd, zeldzamer wit. 0,20-0,60. ©. Juni—Angs. Op zandige akkers. Algemeen. (Raphanus Raphanistrum L.) Herik, h roeide. Wilde radijs. Gele kiek. Knopherik. R. Lampsana Gaertn. "Tree'vaWnate Zfofscheld'^ 3 r V 0 n s'8' do,:h ix er door den «^topst-nden 45. Raphanus Trn. Rad(js. 1 ,la^?nJa"5Y!!r,)lg' .opgeblazen, sponzig, iets overlangs gestreept, niet ingesnoerd, H11™ > uiteenvallend, met langen stijl (fig. Vuil). Kelk rechtopstaand, sw,™ 5w w't,01 Ida, violet geaderd. 0,o0-0,S0. 00en0. Mei, Juni, zelden oepir., uctr. Gekweekt en soms verwilderd. Afkomstig uit Azië. + K. saf iv ns L. *.6. .w. .xapuduub sauvus. fig. . d(.. Mei—Juli. Sierplant Z i n k v iool tj e. t V. lutea Sm. De var. ri-mu 11ieau 1 is Kocli (V. calaminare Lej.) met talrijke, liggende stengels en lakken en bloemen kleiner (nauwelijks grooter dan van V. tricolor «. vulgarisi, geel is in Z.-Limburg, b.v. langs de Geul, op zinkhoudenden bodem gevonden. 10 Stengel kaal. Bladen eirond of elliptisch, kaal. Bloemen groot. Bloemkroon donker violet en geel met verschillende teekeningen 0,07-0,15. Mei, Juni. Sierplant uit de Krim en Siberië Groot viooltje, f V. altaiea Pall. Stengel kaal. Bladen hartvormig, eirond of langwerpig-lancelvormig, gekarteld-geznagd, meest gewimperd. Bloemen klorner, blauw, wit of geel. Spoor prlemvormig, langer dan de bloemkroon. 0,100,20. Mei-Augs. Sierplant uit M.-Europa. f V. corniita L. XL1X. Fam. Droseracecën. Zonnedauwachtigen. v. Kelk n-deelig. Moeinkroon B-Uadig, regelmatig. Meeldraden 3. I rwhtbeginsel l-hokkig met wandttandige zaadlijsten. Stijlen 3-5. Doonrrurht. 1 Doosvrucht l-hokkig. Bladen wortelstandig, met roode klierharen, in de jeugd slakkenhuisvormig opgerold. . . Drósera 404. 1. Drósera L. Zonnedauw. Vliegenvangertje. Kleine, teere moeraskruiden, met langgesteelde wortelbladen en een langen bloemstengel met in een aar staande, kleine, witte bloemen. 1 Bloemstengel rechtopstaand, 2-4-maal zoo lang als de bladen. Doosvrucht niet gegroefd • 2 Bloemstengel opstijgend, d.i. aan den voet gebogen, weinig langer dan de ' bladen (fig. 722). Doosvrucht gegroefd. Bladen wigvormig-omgekeerd-eirond, rechtopstaand. Bloemkroon wit. 0.025-0,10. 21. Juli.Augs. Op raoe- rassigen heide- en veengrond. Algemeen. j..jg -t*,, Kleine zonnedauw. D. intermédia Hayne. 2 Bladen bijna cirkelrond, uitgespreid, langgesteeld (fig. 723). Bloemkroon wit. 0,06-0,28. 4. Juni—Augs. Op de vindplaatsen der vorige. Algemeen. Ronde zonnedauw. D. rotundifolia L. Bladen" lijn-langwerpig tot lijn-wigvormig, opgericht, 3-4-roaal_ zoo lang als breed, langzaam in den bladsteel versmald (fig. 4). Bloemkroon wit. 0,07-0,20. 4- Augs. Op de vindplaatsen der vorige. Zeldzaam. (D. longifolia Rchb). Lange zonnedauw. D. anglica Huds. L. Fam. Cistaceeën. Zonnekruidachtigen. xiii. Kelk H of 5 bladig, in het laatste geral de 2 buitenste blaadjes kleiner blijvend. Bloemkroon ö bladig. Meeldraden veel. Vruchtbeginsel 1-mcerhokkig. Doosvrucht 3-kle]>)tig, veelzadig. Fig. 728. Drósera rotundifolia. a blad met gevangen vliegje: h kelk niet de 3-deelige vrucht: t- bloem in doorsnede. Fig. 724. F'g- 72J- Helianthemum Chamaecistus. a blad: h kolk: c bloem: d stamper: t vrucht, in /' zijdelings geopend; (j zaad in doorsnede. Doosvrucht l-hokkig of onvolkomen 3-hokkig. Bloemen in schijntrossen, zelden alleenstaand. . Helianthemum -#05. 1. Helianthemum Tm. Zonneroosje. Stengel kruidachtig, rechtopstaand of opstijgend (lig. 725). Onderste bladen tegenoverstaand, omgekeerd-eirond , zonder s'^un* blaadjes, do bovenste verspreid, soms met steunblaadjes. Stijl bijna ontbrekend ifig. 726). Bloemkroon citroengeel, aan den voer, meest bloedrood gevlekt. 0,06-0,40. • . Mei—Augs. Op zonnige plaatsen op dorre zmdgronden. Texel, Vlieland, Terschelling. Soesterberg. _ li n v 1 n L-1 '/n n n n ro o s i o. II. «rut f :it iiiii .tIiII. De bloembladen vallen reeds des voormiddag* at en dan valt de j,-jg -05 grijsgroeno plant weinig op. Stengel ten deele houtig, liggend of opstijgend (ftg. <2ii. Bladen tegenover- Fig. 726. taand met steunblaadjes, eirond tot lijn-langwerpig, vlak of met omgekruldon rand. Bloemkroon licht-of donkergeel. 0,10-0,40. I/. Mei-Septr. Alleen op don St.-rietersberg, den Lauberg en b(j Cadzand gevonden (H. vulgare Gaertn.l Gestippold zo n n er oos je. H. Chamnecblns Mill. I.I. Fam. Hypericaceeën. Hertshooiachtigen. xvni. Kelk a decllg of 5 bladig. liloemkroon 5-bladig. Meeldraden in 3, -5) bundelt. Vruchtbeginsel 1 H-hokkig met 't-5 stijlen. Doosvrucht. Hinden raak met doorschijnende stippels. 1 Stijlen 3. Doosvrucht driehokkig . . . . Hypericuiu «*«. 1. Hypericum L. Hertshooi. Kruiden of heesters met zittende, gaafrandige bladen, eindelingsche en soms ook okselstandige bjjscheriuen en gele bloemen 1 1 Kruidachtige gewassen 2 Halve heester. Stengels liggend, wijd uitgespreid, vierkant, roodachtig. Bladen altijd groen, lederachtig, langwerpig tot eirond, stomp, mot doorschijnende puntjes. Bloemen alleenstaand, eindeling», (0,024-0,05 broedl, goudgeel Kelkbladen lederachtig, zeer stomp. 0,300,60. h. Juli— Octr. Sierplant uit Klein-Azië. -J- II. cal.v'elnum I,. 2 Kelkbladen gaafrandig, niet of weinig klierachtig-gewimperd. Sten¬ gel kantig, rechtopstaand of weinig kantig en dan liggend (fig. 729, 731a, 732a). Doosvrucht 3-hokkig 3 Kelkbladen met klierachtig gezaagden of gewimperden rand. Stengel rond, rechtopstaand of liggend 6 3 Stengel rechtopstaand 4 -.'Oi .C'y^ Stengel liggend, draadvormig, iets tweekantig (fig. 728). Bladen eirond-langwerpig, alleen de ' 72g bovenste met doorschijnende puntjes. Kelkbladen langwerpig, stomp, met stekelpunt, dubbel zoo lang als het vruchtbeginsel. Bloemkroon lichtgeel. 0,05-0,20. !).• Juni— Septr. Op vochtigen zandgrond. Algemeen. Liggend hertshooi. H. humifusum L 4 Stengel tweekantig (fig. 729), Bladen eirond of langwerpig met 0 doorschijnende puntjes (fig. 730). Kelkbladen lancetvormig, zeer spits, dubbel zoo lang als het vruchtbeginsel. Bloemkroon goudgeel. 0,20-0,80. 2J.. Juli—Septr. Op drogen Fig. T2:>. grasgrond en aan wegen. Algemeen. Jaag den duivel. S t.-J a n s k r u i d. H. perforatum L. Stengel vierkant, liol (fig. 731a). Kelkbladen omstreeks zoo lang als het vruchtbeginsel 5 5 Stengel zwak-vierkant (fig. 731a), vertakt of niet vertakt. Bladen eirond of langwerpig, met geene of slechts weinig doorschijnende puntjes. Kelkbladen elliptisch of eirond, stomp (fig. 731é). Bloem- kroon goudgeel. 0,20-0,70, ï|.. Juli—Septr. Aan slootkanten en op beschaduwde, vochtige plaatsen. Vrij algemeen. Kantig hertshooi. H. quadrangulum L. Stengel gevleugeld-vierkant, vertakt (Hg. 732a). Maden eirond- langwerpig, dicht met doorschijnende puntjes bezet. Kelkbladen lancetvorinig, toegespitst , bijna evenlang als de bloemkroon. Bloemkroon lichtgeel. 0,30-0,60. 2|~ JuliSentr. Aun waterkanten en op moerassige plaatsen. Algemeen. Gevleugeld hertshooi. H. tetrapterum Fr. 6 Stengel rechtopstaand. Doosvrucht 3-hokkig 7 Stengel liggend of opstijgend. aan den voet wortelend, evenals de bladen behaard (tig. 733). Bladen zittend, rond-eirond. Bloeiwijze armbloemig. Kelkbladen eirond. Bloemkroon lichtgeel. Doosvrucht 1-hokkig. 0,10-0,30. 2}.. Juli-Septr. In moerassige veenstreken en heipoelen. Vrij algemeen. Moerashertshooi. H. helodes L. 7 Stengel onbehaard. Bladen zittend 8 FIg. 7:10. Hypericum perforatum. a blad: (> kolk: c bloem: d stamper: c rijpe vrucht, f in doorsnodo. Stengel evenals de bladen benaard, rond. Diaden kortgesteeld, eirond of langwerpig (fig. 734). Bloeiwijze langgerekt, los. Bloemkroon lichtgoudgeel. 0,40-1,00. 2).. Juli—Septr. Op hoogen, drogen boschgrond. Zeldzaam. Ruie hertshooi. H.- hirsutum L. 8 Kelkbladen eirond of omgekeerd-eirond, zeer stomp (fig. 735). Bloeiwijze langgerekt. Bladen eirond, stomp, met hartvormigen voet half-stengelomvattend, die van de niet bloeiende stengels eirond met versmalden voet. Stengel rond. Bloemkroon goudgeel, in den knop van buiten rood. 0,30-0,60. 2|. Juni—Septr. Op drogen bosch- en hoidegrond. Vrij algemeen. Fraai hertshooi. H. pülchrum L. Kelkbladen lancetvormig, spits (fig. 736a). Stengel rond, weinig DeDiadera. Bladen met hartvormigen voet, eirond tot lancetvormig (fig. 736/>). Bloeiwiize biina een hoofdie. Fig. 736. Bloemkroon bleekgeel. 0,40-0,80. 2J.. Juni—Septr. Droge bosschen, tusschen kreupelhout. Vrij zeldzaam. Berghertshooi. H. montanum L. IJL Fam. Frankeninceeën. iv. vi. Kelk 4'5'tandig. Bloemkroon 4-5-bladig. Meeldraden 4-6 Vruchtbeginsel 1 met 1 stijl en 2-4 stempels. Doosvrucht 1-hokkig. Meeldraden met blijvende, breede helmdraden. Sty 11 met 21 stempels Frankéuia JO§. 1. Frankénia L. tsiaaen omgoKeera-eirona aigoiuiot, van onderen wit bestoven (Hg. 737.) Stengels vertakt. Mei — Augs. Fig. 7:i7. Q. Leiderdorp. Zwnndreeht, Rotterdam. Frankénia pulverulenta. Frankénia. F. pntveralénta L. „ bloem. IJL Fam. Frankeninceeën. iv. LIII. Fam. Elatinacecën. Elatineachtigen. Kelk- 2-5 dei lig. Bloemkroon 3-5-bladig. Meeldraden 3, 4, 6 of 8. Vruchtbeginsel 1 me! 2-.ï slijten en knopvormige stempels. Vrucht een 2-5-hokkige doosvrucht, liladen tegenoverstaand of i.n kransen. Kelk 2-4-deelig. Kroonbladen 3-4. Meeldraden 3, 4, 6 of 8. Stijlen 3-4. Doosvrucht 3-4-hokkig, veelzadig. Elatine .«os. 1. Elatine L. Elatine. iu. vin. Onbehaarde, kleine moeras- en waterplanten, met sterk bebladerden . kruipenden stengel, gaifrandige bladen en alleenstaande, witte of Jichtroode bloemen. . t ( . . , , f ...... J 1 Bladsteel langer dan de bladvlakte (fig. 738). Bladen langwerpig» elliptisch. Bloemen zittend. Bloemkroon 4-bladig. Meeldraden 8. Zaden noefïizervormig gekromd. 0,025-0,15. ©. Juni—Septr. Op moerassige plaatsen, aan slooten en rivierkanten. Vlij zeldzaam. Kleine elatine. C UiiilpAninar I Bladstelen korter dan de blad- 1 lg' " vlakte. Zaden zwak-gekromd ....»• 2 Bloemen zittend (fig. 739). Kelk 2-deelig. Bloemkroon 3-bladig. Meeldraden 3. Bladen langwerpig. 0,025 0.15. r\ iiii.i_Vrtvp Aan rivieroevers. slooten en vijvers. Papend recht, Utrecht, Sliedrecht, Dordrecht, Krimpen ^ , Kruiselatine. E. triiindra Sclik. Bloemen gesteeld . Bladen . langwerpig-elliptisch. 0,026-0,10. ©. Juni— Sont.r. Aan slooten. vaarten en plassen. Uddelermeer, Kootw\jk, Apeldoorn, Lpe, Fig. 739. Elatine triandra. Spoordonk, Oorschot. . . _ Fig. 710. « bloem; fc vrucht. Steelelatine. E. hexanilra D. C. De 3 vormen komen in uiterlijk met de landvorinen van C a 1111 r 1 e h e v e r 11 a 11 s overeen, doch onderscheiden er zich o.a. van door den kleurloozen, glasachtigen stengel, waarin men de vaatbundels kan waarnemen, zij groeien steeds in vrij groote dichto zoden bijeen. LIV. Fam. Tamaricaceeën. Hoornen of heesters, liladen klein, schub- of naaldoormig. Kelk 4-n-bladig. Bloemkroon 4-o-bladig. Meeldraden 4 . 5 of 10. Vruchtbeginsel 1 met 4 (,'2-SJ stijlei en stempels. Vrucht een 2-5-kleppige doosvrucht. Meeldraden 5, aan den voet vergroeid. Stijlen 3 Tamarix Meeldraden 10. eonbroederig. Stijlen 3, vergroeid Myricaria ). Tamarix L. Tamariske. v. Takken rechtopstaand, slank, dicht bobladerd. Bladen zeer klein, lancotvormig, meest van het midden af afstaand, groen. Bloemen in eindeluigsche, pluimvor. mig gerangschikte aren. Kelkbladen eirond, vaak spits, zonder groene middelnerf. Bloemkroon lichtrood of rose, zelden wit. 2,00-3,00. h. Juni, Juli. Sierstruik van do oevers dor Middellandsche Zee. (T. pentandra Pal].) , Fransche tamariske -j- T. gallica L. 2. Myricaria Desv. Bloemen in eilidelingsche aren. Schutbladen langer dan de bloomen. Bloemen bleekrose 100-''50 I» Juli—Septr. Sierheester uit M.- en Z.-Kuropa. (Tamarix germanica L.) ' ' % f Jl. germanica Desv, LV. Fam. Tiliaceeën. Lindeachtigen. xm. Hoornen, liladen afwisselend. Kelk 4-ö-bladig. Bloemkroon 4-5-bladig. Meeldraden veel, vrij of veelbroederig. Stamper 1 niet ii-10-hokkig vruchtbeginsel, 1 stijl en 5 lobbigen stempel. Vrucht een eenhokkig nootje met 1 of 2 zaden. 1 Kelk 5-bladig, afvallend. Kroonbladen 5. Bloemen in bijschermen, inet een meest half vastgegroeid, tongvormig, bleek schutblad. Bladen scheef-bartvormig, toegespitst Tilia 4to. 1. Tilia L. Linde. Bijkroonbladen ontbrekend. Meeldraden langer dan de kroonbladen xuei veioonaen nemen aer neimknoppen 2 Bijkroonbladen voorhanden of door bladachtig verbreede meeldraden aangeduid. Meeldraden met gescheiden helften der helmknoppen. Stijl na den bloeitijd verlengd. Bjjschormen hangend 8 Bladen van onderen zacht-behaard, in de hoeken der nerven witgebaard, lichtgroen. Bijschermen 2-5-bloemig, hangend. Stijl behaard , met samenhangende stempels (fig. 741, 2a). Noten kantig met houtige schaal (fig. 741, 2é). Bloemkroon lichtgeel. 18,00-30,00. tl- Juni, Juli. In bosschen. Zeldzaam. Vaak aangeplant. (T. grandifólia Ehrh.). Grootbladlinde. T. platyphy llus Scop. Bladen aan weerszijden kaal, van onderen blauwgroen. in de hoe¬ kon der nerven rocstkleurig-ge- Fig. 741. Tilia uimifoiia. baard (fig. 741, 1). Büschermen '• a bloeiende tak: b bloem: c stam- e in ui • 11 1 per; d vruchtdragende tak; «stamper 5-10-bloemig. Stijl onbehaard, ^ in doorsnede. met ten laatste afstaande stempels. Fig. 741, 2. Tilia piatyphyiius. Noten onduidelijk kantig, dun- " stamper; li vruchtje, schalig. Bloemkroon geelachtig-wit. 18,00-24,00. K Juni. Juli. In bosschen. Zeldzaam. Vaak aangeplant. (T. parvifólia Ehrh., T. cordata Mill.) . . Kleinbladlinde. T. ulmifólia Scop. Bladen van onderen groen, in de hoeken der nerven grijsgroen, geelachtig- of wit-gebaard. Bijschermen 5-7-bloemig. Stijl alleen aan den voet behaard, met ten laatste horizontaal afstaande stempels Noten onduidelijk kantig, met lederachtige schaal. Bloemkroon grooter dan bij T. parvifolia, donkerder. 1). Juni. Niet zelden "aangeplant. (T. vulgaris Hayne.). Een bastaard van T. srandifolia en T. parvifolia. . _ „ Hollandsche linde. T. intermedia D. C. Als sierboom (uit de Krim) komt ook wel voor T. euclilóra Kocli. (T. dasystyla 1 oud) Takken des zomers geelgroen, in den winter lichtgeel of koraalrood, rechtnnXand Bladen aan weerszijden kaal, van onderen in de hoeken der nerven vuilgrijs 'gebaard, van boven donker-, van onderen bleekgroen, gezaagd. Stijlen onbehaard met rechtopstaande stempels. Noten lederachtig, zwak 5-ribbig. b. Juni. Klarien aan weerskanten kaal, groen, zeldzaam van onderen iets behaard. Stjjlen aan den voet behaard Bladen weinig meer lang dan breed, dunvliezig, met weinig scheeven en hartvormigen voet, van onderen met enkele haren bezet, eerst niet brninachtig Beschermen veelbloemig. Stijlen afvallend. Noten rond. Bloemkroon lichtgeel b Juli. Sierboom uit Canada (T. glabra Vent., T. mgra Borkh.t. b ' 1 Amerik aanschelinde. fl. americana L. Bladen van onderen ovenals de bladstelen witviltig. Bijschermen meerbloem^ Bladen'8gezaagd6."van onderin' evenals de 'bladstelen b'iijiend 'viitig. 'st'ijlên aan den voet viiti" Vrucht eirond, spits, zwak 5-ribbig. Bloemkroon lichtgeel I}. Kindo van Ju Sierboom uit Hongarije. (T alba W. et K„ T argéntea best ) Zilverlinde. t T. tomentosa Mnch. Bladen scherp getand, dun, van onderen dunviltig, de bladstelen ten laatste onbeli-iard Stillen geheel onbehaard. Vrucht van boven samengedrukt, diep ;>*groevig. Bloemkroon groot. lichtgeel. Takken moest iets overhangend. (T. americana pendula hort.) 1;. Augs. Uit Noord-Amenka. (T. americaira Dur. LVI. Ffm. Malvaceeën. Ma 1 veachtigen. xvi. Kelk- ö-spletig, vaak met bijkelk. liloemkroon 5-bladig. Meeldraden veel', eenbroederig. me' eenhokkige helmknoppen Stamper 1, niet i ele stijlen. I rucht in talrijke, eenzadige splitvruchten uiteenvallend of een doosvrucht. 1 Kruidachtige planten. Stamper 1, met veel meer dan vijf stijlen. Vruchtjes talrijk, 1-zadig, zich ten laatste van elkaar scheidend, niet openspringend 2 Heesters, kleine boomen, soms kruiden. Stamper l, met 5 aan den voet vergroeide stijlen. Vrucht een 5-hokkige, 5-kleppigc, meerzadige doosvrucht. Bjlkelk veeldeelig. Ji 1 D I SC U H • ■ *• 2 Vruchtjes in een cirkel Vruchtjes een hoofdje vormend. Bijkelk 8-bladig, don kelk omhullend, met hartvormige bladen (fig. 3 Bijkelk 3-spletig of 3-bladig • • • • 4 Bijkelk 6-9-spletig, vrij (fig. 746). ..... A lthaéa*«J. 4 Bijkelk 3-bladig, aan den voet met den kelk vergroeid. J M a 1 v a 41*. Bijkelk 8spletig, niet met den kelk vergroeid iflg. 747) . . . . Lavatera 414 1. Malva L. Kaasjeskruid. Maluwe. Kaasjesbloem. KeetjeMoem. JCeesjeskruid. Kruiden met vertakten stengel, gesteelde, handnervige bladen met ateunblaadjes en okselstandige bloemen 1 Bloemen alleenstaand in de bladoksels, of alleen van boven in bundels , groot. Stengelbladen handvormig gedeeld ot' gespleten. Wortelbladen hartvormigrondachtig, gelobd. Stengel rechtopstaand ... 2 Bloemen in de bladoksels in hoopjes bijeen. Bladen handlobbig, zelden handspletig 4 Ke'iS,1iiPPoJ smyKeihüjaaen eirond ot Jancetvormig, iets toegespitst (hg. 742a). Vruchties kn.nl- nvpr^wnrc rrnn m filnnrfnl door aanliggende haren grijsgroen. Stengelbladen 5-deelig, de bovenste 3-spletig. Kroonbladen ingesneden. Bloemkroon rose, reukeloos. 0,501,00. 21. Juni—Sentr. On baseball nwrlfl rnirr« plaatsen en langs dijken. Zeldzaam. ^{jfdeclig kaasjeskruid. M. A'lcea L. mj kelk bladen lancet- of lijnvormig (fig. 742£). Vrucht ruw behaard, niet gerimpeld. Stengel door alstaande haren ruw. Stengelbladen 5-deelig met vinspletige tot dubbel-vinspletige slippen, die der bovenste met lijnvormige slippen. Bloemkroon lichtrose tot wit, zwak naar muskus riekend. 0,30-0,60. 2J.. Juli—Septi. Op ruige, grazige plaatsen, aan heggen. Vrij algemeen. Muskuskaasjeskruid. M. moschata L. Bloemstelen ten minste tijdens den vruchttijd veel malen langer dan de kelk Bloemstelen zerr kort, tijdens den vruchttijd hoogstens dubbel zoo lang als de kelk. Bloemkroon even lang als de kolk, witichtig. vruchtjes dwars gerimpeld Bladen met gekroesden rand. Stengel rechtopstaand. 0,8 >-1,80. •. Juli-Herfst sierplant en soms, doch zeer zeldzaam, verwilderd. L'it Z.O.-AziO en Abvssimë Dessertbladen, t M. ciispa L. \ ruchtstelen afstaand of rechtopstaand (lig. 743). Bloemkroon 3-4maal zoo lang als de kelk. Bloemen vrjj groot. Stengel ruwbehaard, liggend of rechtopstaand. Bladen meest met 5 spitse lobben. Bijkelkbladen langwerpig. Bloemkroonbladen diep ingesneden, Jichtpurper, met donkere of witte strepen. 0,30-1,20. 00 en 4- Juni—Herfst. Aan dijken, langs wegen en op bouwland. Algemeen. Soms ook gekweekt. i Groot kaasjeskruid. M. silvestris L. Vruchtstelen naar beneden gebogen. Bijkelkbladen lijn-lancetvormig Cfirr 7441 Bloemen vrii klein G Kelkslippen vlak. Bloemkroonbladen met vrij diepe randinsnijding, 2 a O-mam /.uu de kelk, rose ot' wit. Vruchtjes glad, met afgeronden rand. 0,070,45. 0—4- Juni— Octr. (M. vulgaris Pr.) nnnn on Kohnil wdfiFl zandgrond, langs wegen. Kl«Algemeen. Klein kaasjeskruid. M. neglécta Wallr. Kelkslippen gekroesd. Kroonbladen met ondiepe randinsnijding, even lang als of korter dan 'f* de kelk, witachtig. Vruchtjes rimpelig, scherp gerand (fig. Flg' 74rj" 745). 0,15-0,ao. 0-4- Juni—Octr. Aan wegen en wallen. AaTKTPtroerd. Vrii zeldzaam. (M. o-;- T . Fig. 74:i. Maiva snvesiris. rotundltolia li.) , . , „ kelk met bykelk :b kroonblad: <• meel- Rondbladig kaasjeskruid. draadkoker met stijlen: d stamper,by M. borealis Wallmann. «• en f in doorsnede; g Vluchtjes. Blocmhoopjes mei moer Wwra to b« vu^aM* k ApolUoorl) en rand. Bloemkroonbladen vrij diep ingesneden, 2-maal zoo lang als de kelk. ©. 0,20 -0,60. MBi-JnU. , kruid, is alleen bij Winterswijk en "■ snsrBsss Bloonikroonbladen weinig grooter dan de kelk. 0,20-0,50. Q. April .tuil. uk i 2. Althaéa L. Heemst. Behaarde kruiden met ges teel Je, handvormige bladen met stennblaad- jes en groote oksel- of eindstandige bloemen 1 Bloemen in rijkbloemige, bladokselstandige hoopjes (fig. 746). Bladen eirond, zwak 5-lobbig. Stengel rechtopsUand. Geheele plant fluweelachtig-viltig. Bloemkroon roodacbtig-wit. 0,60-1,20. 4. Juli Septr. Op vochtige plaatsen naar den zeekant, soms aan rivieroevers. Vrij algemeen. . . Heemst. A. officinalis L. Bloemen alleenstaand in de bladoksels 2 2 Stengel rechtopstaand of opstijgend, evenals de gebeele plant ruwbehaard. Bladen iond-mervorm:g, iets 5-lobbig, de bovenste diep 5- of JJ-spletig, waarboven de afstaande bloemstelen uitsteken. Bloemkroon bleek rose of lila. 0,10-0,40. O MeiAangevoerd. Apoldoorn, Heerewaarden, Deventer, Hillegersberg. Breda Middelburg Ruige heemst! A. hirsiita L. klungel recntonsiaana, iets ruwbehaard. Bladen rondachtig, meest met hartvormigen voet, 5- of 7-hoekig of gekarteld, stjjfharigviltig. Bloemkroon zeer groot, purper of bijna zwart, wit of geel. 1,60-2,50. 0©en 2^. Juli-Octr. Sierplant uit Klein-Azië, vaak ook met gevulde bloemen. Stokroos. A. rósea Cav. 3. Lavatera L. 1 1'lant bijna kaal ilig. 747). Bladen Irondachtig-hartvormig, de boven- nu ste vaak hoekig of gelobd, vooral JWJ van onderen dunviltig. Bloem- JCJ& stelen afstaand. Kroonbladen afgeknot of ingesneden. Bloemkroon rose of wit. 0,60-1,20. <■ . FiE. 747. Juli—Herfst. Sierplant uit Z.Europa. Verwilderd (Apeldoorni. -f- L. trlméstrls L. 4. Malope L. 1 Bladen langgesteeld , rond , kaal, gotand , 3spletig of gelobd of ongedeeld. Bloemen langgosteeld, alleenstaand in de bladoksels, groot. Schutbladen borstelig-gewimperd. Bloemkroon niiri inr rlnnL-ni-iW gestreept. 0,«0-1,00. ©. JuliOctr. sierplant uit Spanje. (M. ' grandiflóra Hort.) f M. trillda I,. 5. Hibfscus L. Fig. 746. Althaea officinalis. a kelk met, bilkelk; h kroonblad: c meeldraadkoker, opengesneden; 1 Heester. Bladen el-ruitvormig 3. I''48. " stamper; e vruchtjes. Kruidachtige plant. Onderste bladen bijna cirkelrond, iets S-É-lotb^g ^o boTens^ Bruinmen^ Middelburg, SLS& «KfSTc ü s^fóon^T LVU. Fam. Geraniaceeën. Ooievaarsbekken x en xvi. Kelk 5-bladig. Bloemkroon 5-bladig. Meelt/rclen 10, waarvan S soms onvruchtbaar, som, aan den roet iets vergroeid. Stampers 5, onderling en met een 'entraal zuiltje tot em vereenigd. Stempels vrij. Vruchtjes 5, bij rijpheid met de stijlen van het middelzuiltje loslatend. Kelk ongespoord. Kroonbladen niet of weinig ongelijk. . . . 2 Ivelk met een korte, met den bloemsteel vergroeide spoor. Rro^onblade^meestongelU^. Meeldraden 10, meestal alle met helmkuopjes (fig. 749a). Stijlen van binnen kaal, bij de rijpheid boogvormig naar boven loslatend (fig. 749b). Bloeiwijzen 1- of 2-bloemig. Geranium 44S. Meeldraden 10, slechts 5 met helmknopjes (fig. 750a). Stijlen van k^Viaofd Kii rta riinheid MlUUl/U MVMUW.v. J ~ XJ T,. aan den voet schroefvormig samen- Fig. 749. ng. ««• draaiend (fig. 7506). Bloeiwijzen 3-9-bloemig, een scherm vormend (zelden 1- of 2-bloemig) Er odium 418. 1. Pelargónium L'Herit. Geranium. ajaswasap^-. 2. Ger&nium L. Ooievaarsbek. Meestal behaarde kruiden met vertakte stengels , blijvende aleunblaadjes, 1 i uiorlori waarvan de bovenste meest ~ oanuvuriui^ ^cucciuc — ; verspreid en vaak zittend, de overige tegenoverstaand en gesteeld zijn en meestal 2-bloeniige bloemstelen. 1 Overblijvende soorten. Bloemen meest groot. Bloeiwijzen 1- of 2-bloemig . . . • • • • •. 2 Eenjarige soorten. Bloemen meest klein. Bloeiwijzen 2-bloemig ,, Bloeiwijzen 2-bloemig. Kroonbladen kortgenageld. Kelk tijdens den bloeitijd uitgespreid . ... d Hinfliwilzen 1-bloemie. Bladen 7-deelig, met S-6-spletige slippen en lijnvormige slipjes. Kroonbladen groot (O.ifi lang), !> " 3-maïl zoo lang als de kelk. iets ingesneden i«g. ;«•> draden kaal. Stengel en bloeiwijzen afstaand behaard <^W-0,45. 2(.. Mej Auffs. Sierplant, ook bij Bunnik, Maastricht, Utrecht, Vclzen, Schermer, Rotterdam,' Winterswijk en 111 het Gooi 'verwilderd . . . Bloedooievaarsbek. +G. sanguineum L. tsSS; b.»» <-- r violetrood, zeldzamer wit, 2 i 3 maal zoo1 lang als de(kelk (0,008-0,01 lang) (fig. 7526). Vruchtjes glad of hjn behaard. Bloomstelen Da den bloeitijd naar beneden gebogen. Klierachtig zachtbehaard. Stengel rechtopstaand of uitgespreid. Bladslippen niet spits toeloopend (fig. 752a). 0,20-0,60. 2|. Mei—Septr. Aan wegen en spoordijken. Zeldzaam. Pyreneesche ooieva arsbek. G. pyrenaïcum L. 4 Kroonbladen kort toetresioitst-omcekeerd-eirond. rood- ■t nroonoiaaen koic toegespitst-omgeKeera-eirona, rooabruin , vaak bijna geheel naar beneden gebogen (fig. 753n). Meeldraden tot aan het midden lang afstaand- /c_ nr.ni. v ir...... i.a* . _ UUlUlillU V,J0* " VOUJ, > 1 UCll l-Jt'S behaard. Bladen 5-7-spletig. Stengel evenals de bladen kortbehaard, naar boven met lange haren bezet. 0,45-0,60.1L. Mei— Juli. In boschachtige streken. Vlij zeldzaam. tig. 752. Donkere ooievaarsbek. G- phaéum L. Kroon bladen afgerond. Meeldraden kaal of zeer fijn behaard. Vluchtjes niet rimpelig. Stengel naar JCO UICU lliupcug. 1JUU1 boven evenals de bloemstelen klierachtig-behaard. ... 5 5 Bloemkroon blauw, soms wit (fig. 754). Bladen 7-deelig met bijna vinspletige slippen. Helmdraden met breed driehoekigen voet, plotseling naar boven versmald. Bloemstelen na den bloeitijd naar beneden gebogen , later weer rechtopstaand. 0,30-0,90. 2|. Juni—Augs. Op beschaduwde en grazige plaatsen. Vrij zeldzaam. Beemdooieva arsbek. G. pratênse L. Bloemkroon roodachtig. Helmdraden lancet vormig, geleidelik versmald Bloemstelen steeds rechtopstaand. Bladen 7spletig, met ingesneden gezaagde slippen. 0.40-0,40. Juni—Augs. in bergachtlge boschen. Valkenberg. Boschooie va arsbek. G. silvaticani L. 6 Kelkbladen tijdens den bloeitijd uitgespreid 7 Kelkbladen tijdens den bloeitijd rechtopstaand, tijdens den vruchttijd samenueigend .... 11 7 Bladen niet of nauwelijks tot over de helft gespleten 8 r«g. 754. Geranium pratense. n bloem, met afgevallen kroonbladen: t> meeldraden en vruchtbeginsel na den bloeityd: c doorsnede in de lengte door het centraal zuiltje met de vruchtbeginsels: d vruchtje. Bladen tot aan den voet of bijna tot aan den voet gedeeld. Kroon- bladcn ingesneden, omgekeerd-bartvormig 10 8 Kroonbladen niet ingesneden. laiigwerpig-wigvormig rozerood. Kelkbladen kort genaald. Vruchtjes afstaand kortbeliaard (lig. <5oa). Zaden gegroefd (fig. <556). Stengel uitgespreid vertakt, kort- en zaciitoenaaia , naai boven klierachtig behaard. 0.10-0,40. Q. April — Septr. Aan wegen en op ruige plaatsen. Apeldoorn, Leiden, Z.-Limburg. Kondbladooievaarsbek. G. rotnndilóllum L. Komt in uiterlijk niet G. p u s i 11 u ni overeen, doch wtfkt er van af door de rozoroode, ongedeelde bloembladen, door het laatsto ook van G. mol le. Kroonbladen ingesneden, omgekeerd-bartvormig. Bladen in omtrek rond, 5-9spletig. Kelkbladen kort-toegespitst. Zaden glad y 9 Stengels kortbehaard , uitgespreid vertakt, liggend of opstijgend. Bladslippen wigvormig-langwerpig, van voren meest gekarteld. Vruchtjes niet rimpelig, aangedrukt-behaard (fig. 756i). Hlrtomlrrrwm vvunl»' ifltfpstipdfin . lila. klein. Soms 5 onvruchtbare meeldraden (tig. 756a). 0,07-0,50. 0, soms ©©. Mei—Herfst. Op zandgrond, langs wegen en heggen. Algemeen Kleine ooievaarsbek, G. pusillum L. De vaak zeer grooto, op beschaduwdo plaatsen groeiende ex. gelijken soms veel op G. pyrenaicum. Stengels zacbtbebaard en met langere haren , liggend en opstijgend. Slippen der onderste bladen langwerpig, van voren ingesneden, die der bovenste lancetvormig. Vruchtjes kaal, dwars gerimpeld (fig. 757é). Bloemkroon diep ingesneden, grooter, rose (fig. 757a). 0,10-U,4Ü. 0. Mei—Septr. Langs wegen, op akkers, aan dijken. Algemeen. Zachte ooievaarsbek. G. mólle L. 10 Stengel met afstaande haren. Bloeiwijzen kort, even lang als of korter dan het schutblad. Vruchtjes met afstaande klierharen. Bloemkroon even lang als de kelk, purperkleurig. 0,10-0,40. ©, ook O©. Mei—Septr. Op bouwlanden, aan wegen en dijken, op kleigrond meest. Vrjj algemeen. Slipbladooievaarsbek. G. disséetum L. Stengel aangedrukt-behaard. Bloeiwijzen zeer lang, boven de schutbladen uitstekend. Vruchtjes onbehaard. Bloemkroon iets langer dan de kelk, licht-purperrood. 0,20-0,60. ©. Juni—Septr. Op open en bebouwden grond. Vrjj zeldzaam. F jj nblado oie vaar sbek. G. columbinum L. iieukels , Gei//. Flora, 4Jc druk. * 27 11 Stengel 011 bladen bl)na geheel kaal en glanzig. Bladen handlobbig of -«(.letig met X-IJ. ..i: T.',.1 l.V.ln^n>i rliirnv rforimnr>M KfKctlLülUO owpp'-ti. v. .-.-r- met stekel punt (fig. 7586). Plaat der kroon bladen korter dan do nagnl (fig. 758a). Bloemkroon rose. 0,10-0,80. OO» zeldzaam O» Mei-Augs. Op drogen, beschaduwden grond. Aangevoerd. Bunnik, Xfi«iiTiTf»rt:liiie "Rroii. Alifildoom. Glanzige ooieva arsbek. G. Incidum L. Stengel mot afstaande klierharen. Bladen 3-5-tallig, met gesteelde, dubbel-vinspletige Diaaajes ^ng. iovuj. Kelkbladen niet dwars gerimpeld, met naald. Plaat der kroonbladen even lang als de nagel (fig. 7596). Bloem¬ kroon rose, zelden wit. istinuenae ïeuit. 0,10-0,50. © en QQ. Mei—Septr. In boschachtige streken, op beschaduwde plaatsen. Algemeen . . Slinkende ooievciarsbek. liobbertskruid. G. Robertianum L- 3. Eródium L'Herit. Reiger sbek. Behaarde kruiden met vertakte stengels. Bloemstelen okselstandig, langer dan de bladen, een 1-ö-bloemig , scherm dragend 1 , ^ 1 Bladen langwerpig met hartvormigon voet, gekarteld :iig. «wei, ui. iijcu " «• _ VruchtsteJen min of meer omgobogen 0,10-0,50. tig. uü cu p. grazige plaatsen. Algemeen. Reigersbek. E. cicutarium L'Hérit. De var. ft. pimpinéllifolium Wil ld., met enkel gezaagde blaadjes, terwijl de 2 bovenste grootere kroonbladen een geelachtige vlek hebben, is vrij algemeen gevonden. Vruchtbare meeldraden aan hun voet aan weerszijden met een tandje. Blaadjes kortgesteeld of zittend, dubbel-gezaagd. Stengel opstijgend. Bloemkroon purperrood. 0,10 0,40. © en OO* ^e'—Septr. Op ruige plaatsen. Zeldzaam. Muskusreigersbek. E. moschatBm L'Hérit. LVIII. Fam. Tropaeolaceeën. vin. Kelk 3lippig, B-de.lig, gespoord. Bloemkroon 5-bladig, symmetrisch. Meeldraden S. Vruchtbeginsel 1 met 1 stijl. Vrucht driedeelig. Bladen schild- Hl oem kroonbiadon ö, de 3 voorste genageld, vaak kleiner dan de 2 achterste. Vrucht met 3 knobbels, niet openspringend. Stengel klllll^1™di;a60,um J1W 1. Tropaéolum L. Oostindischo kers. rood. 1,50-3,00 ©, in haar vaderland X'dTsThe Ter' f T. majus U Fig. 762. Erodium cicutarium. Fig. 7Ö;i. Tropaéolum majus. Bladen hitna hartvormig, 5-7-spletig, met gelobdo of caafrandige slippen , met stekelico punten. Do 2 bovenste bloemkroonbladen gespleten, de 3 onderste met franjo. Spoor gebogen. Bloomkroon geel. 1,60-8,00. ©. Juni—Herfst. Sierplant uit Peru. (T. canarienso Hort., 1'. peregrinum Jacq.l ilakige Oostindische kors -j- T. iiduneum Sm. LIX, Fam. Oxalidaceeën. Klaverzuringachtigen x. Bladen 3 tallig, zuur. Kelk 5-bladig of -deelig. Bloemkroon 5-bladig. Meeldraden 10, u-aarvan de 5 buitenste korter zijn, raak aan den voet vergroeid. Stamper 1 met 5 stijlen. Vrucht een 5-hokkige doosvrucht. 1 Meeldraden 10, aan den voet iets vergroeid. Bladen 3-tallig, langgestceld. Blaadjes orngekeerd-hartvormig . . . O'xalis 4Sn. 1. O'xalis L. Klaverzuring. 1 Stengel niet bebladerd , slechts met 2 schutblaadjes, 1-bloemig, langer dan de bladen (hg. 764). Bloemkroon wit, rood geaderd met gele vlekken aan den voet. Bloemen soms ook kleistogaam. 0,05-0,20. 2}.. April, Mei. In bosschen of op beschaduwde, vochtige plaatsen. Vrij algemeen. Koekoeksbrood. Ilazenkla ver. Witte klaverzuring. 0. Acetosélla L. Stengel bebladerd. Bloei wij zen 2-5bloemig. Bloemkroon geel. . 2 2 Stengel rechtopstaand (fig. 765). Bladstelen aan den voet zonder steunblaadjes. Bloembladen afgerond. Vruchtstelen opgericht of uitstaand. 0,10-0,30. 21. Juni—Octr. Op bouw¬ land en in moestuinen, ook onder Fig. 704. Oxaiis Acetoseiia. heggen Algemeen. Koekoeksbrood. " Ilazenklaver. Schapenklaver. Stijve klaverzuring. 0. stricta L. Stengel liggend, aan den voet wortelend (fig. 766). Bladstelen aan den voet met 2 kleine, vastgegroeide steunblaadjes. Bloembladen vaak iets ingesneden. Vruchtstelen naar beneden gebogen. 0,05-0,30. O en 00- April—Octr. Tusschen groenten in moestuinen. Vrij zeldzaam Schapenklaver. Gehoornde klaverzuring. 0. corniculata L. LX. Fam. Linaceeën. Vlasachtigen. Kelk 4 5-bladig of -deelig. Bloemkroon 4-öbladig. Meeldraden 4 5, vaak ran onderen 'vergroeid. Stamper 1 met 4 of 5 stijlen. Doosvrucht 4-5-, schijnbaar 810-hukkiy. Kelk 5-bladig, met ongedeelde bladen. Bloembladen o. Meeldraden 5. Doosvrucht onvolkomen 10-hokkig . . L i n u m set. Kelk 4-deelig, de slippen 2-3-spletig. Bloembladen 4. Meeldraden A nnnsvrucht 8-hokkisi R a d i o 1 a 4S'£. 1. Lfnum L. Vlas. v. Meestal onbehaarde kruiden met sterk bebladerden stengel, zittende, meest smalle bladen en bloemen in trossen of bjjschermen 1 Fig. 708. Linum catarcticum. Fig. 7t>7. Linum usitatissimum. a vrucht. « bloem van achteren, b van voren , , j. i is i *• gezien; c meeldraden en vruchtbeginKelkbladen fijn, doch n,c'^ klierachtig gewim- j. ^ vruchtbeginsel; e zaaddoos, i>y perd. Bloemen blauw, zeldzamer wit, vry /'in doorsnede. groot. Bladen (boven) verspreid, Ujn-lancet- ' , vormig (lig. 707). Kelkbladen eirond, bijna zoo lang als do doosvrucht. 0,301,20. G) Juni, Juli. Gekweekt, vry vaak verwilderd of als opslag. Lijnzaad. Vlas. -|- L. usit at isslmum h. «tengel hooger. Bloemen en doosvruchten kleiner. Doosvrucht niet openspringend. Zaden donkerder. De variëteit: a. vnlgére Schbl. et Mart. Kelkbladen klierachtig gewimperd. Bloemen groot, rood of klein. wit met gelen voet 2 Fig. 769. Radiola linoides. Fig. 770. Impatiens Noli tangere. a bloem van achteren gezien; h kroon blad ; « kroonblad. r meeldraad: il meeldraden en vruchtbeginsel: <■ vruchtbeginsel; / vrucht; a£8WerpigJ»|»|Jtisch o.O^bree^flaKtm^an'iK, elliptisch, naarbeidoeindenyersmald uu^ui a,,^ vruchten zoo groot als van onder lichter groen Bloemen wit « S®®'^drlfkt koraal- of scharlakenrood, een erwt, vlakrond, kantig, aan den I , ^ |n.|(j||(ca xhnnltg. 2,00-3,00. Ij. Mei, Juni. (S. oblata Moore) -I LXIII. Fam. Simarubaceeën. liladen meest geviml. Planten meest 2-huaig. kelk 4-o-declig. Bloemhmn 4-5-bladig. Meeldraden 2 10. Vruchtbeginsels 3-0. ï . • e u MfiPidndeiï 2-3. in de mannelijke bloemen 10. Viuclit Bloor?,27^!^ uit. 3-5 langwerpige, samengeuruKuj ^oubci" ten bestaand. Ailanthus /, vrouwelijke) verspreid. bloem. LXIV. Fam. Anacardiaceeën. Hoornen en heesters, meest 1- of Mig. kroon 8-B bladig of ontbrekend. 1 nichtbeginsel 1 J • steenvrucht. , .... i- f o i,ni9i^pSèn?Ptweeslachtig. groenachtig- in losse, tudens den vruchttUd dicht-woinge piu» ■ . z.-F.uropa. geel, soms wit. 3,00-4,"0. h. Jun^^n fnuiken boo m. fR. Cótlnus L. Bladen samengesteld ■ • • • • ' „„behaard met'knobbelige 'puntjes. 131a- Stednen13-tgamgd, langde" Blaadje" "reed eirond . toegespitst. Bloemen in kleine, losse pluimen, groenachtig, vaak purper geaderd. 0,60-2,40. 1^. Mei, Juni. Uit Noord-Araerika. Vergiftig! Hier en daar als sierstruik, een enkele maal (Leyduin, Lonneker) verwilderd . . G i f tige pr uik e nbo om. f K. Toxicodéndron L. Stengel rechtopstaand, vertakt. Bladen oneven-gevind. Blaadjes talrijk (11-25),langwerpig-lancetvormig, toegespitst, gezaagd. Bloemen in een dichte pluim ... 3 3 Blaadjes kaal, van onderen blauwgroen. Bladstelen en takken kaal of (zooals bjj de mannelijke planten) behaard. Bloemen vaak 2-huizig, groenachtig. Vruchten rood gekleurd. 3,00-6,00, b. Juli,Augs. Sierstruik uit Noord-Amerika. Azijn boom. -j- R. glubra L. Blaadies van onderen fijn-behaard, vaak gr(jsachtig-wit, meest lichtgroen. Bladstelen en'takken dicht-behaard. Bloemen meest 2-huizig, geelaclitig-wit. Vrucht purperrood. 3,00-6,00. b. Juni, Juli. Sierstruik uit Noord-Amerika, enkel verwilderd (Doetinchem) A z ij n p r ui k en bo o ra. f R. typhina L. LXV. Fara. Sapindaceeën. Kastanjeachtigen. vu. Boomen of heesters. Bloemen veeltelig. Kelk 5-tandig. Bloemkroon 4 5bladig, symmetrisch. Meeldraden "> 8. Stamper 1, met een H-hokkig vruchtbeginsel. Vrucht 1-bokkig, meest éenzadig. Doosvrucht met 3 kleppen openspringend. 1 Bladen verspreid, oneven gevind . . . . • • • ■ • • • • - Bladen tegenoverstaand, handvormig samengesteld , 5-7-talhg . Ausculns Si. 2 Bloemen symmetrisch Koelreutérla#£7. Bloemen regelmatig .. Xanthoceras 411, Fig. 775. Rhus Cotinus. ii bloem, ti deze zonder kroonbladen: <■ meeldraad; <( deel van de bloempluiin tijdens den vruchttijd: e vrucht; f zaad in doorsnede, vergroot. Kig. 776. Aesculus Hippocastanum. a kelk en meeldraden eener mannelijke, c kelk. meeldraden en stamper eener 2-slachtlge bloem: h kroonbladen • d stam per; e vrucht; f zaad in doorsnede. 1. Aésculus L. Wilde kastanje. Knoppen meer of minder kleverig. Kroonbladen meest u. Meeldraden mee.t,, n ^ KnCpernierXerig.' troofoladen 4. Meeldraden 5-8, recht. Doosvrucht met Bladf SS* SÉ soms^iS den Herfst weer. Vaak als A Blppocastanum L. Blln "'.Vtailig. Blaadje, b«na geheel vlak of buitenste niet veel kleiner. Kroonbladen 4 of 5, *Vnr.rg 120» ^ A. Plivia Ij. Bladen 5-7-tallig. Blaadjes ongel«k gezaagd', van onder»> ev™al>< de stelen ^chtbehaard. Bloemkroon lichtgeel. Overigens als kas'ian je. f A. tlava Alt. 2. Koelreutéria Lx. Kroon Maden 1, aan (jon i nage! mot Zoomen^"imtoMn^olio^wissoo. Doos- aaauss «*—» TfT-— 3. Xanthóceras Bunge. Kroonbladen .Y Mceld'a4c%8'taïï?^e™|ej^ «clitopstaande, 0,2 lange trossen." ' ' + * 80rWfÓlln Bnnge' LXVI. Fam. Aceraceeëu. Eschdoornachtigen. Hoornen met tegenoverstaande bladen, 2-slacht,g, 1-■ oj ontbrekend. 5-f4 9-Jtandig of deelig. Bloemkroon meest o-, 4 9 , ^ y Meeldraden meest 8 (5-12;. Stamper 1 met 1 stijl en Witte eschdoorn. f A. dawyearpum Ehrh. Bloemen gestoeld. Kolk en bloemkroon der niannellike bloemen 5-bladig, der vrouwelijke bloemen meest 4-bladig. Vruchtbeginsel en vrucht kaal. Vrucht eindelijk langgesteeld, overhangend. Bladen meest 8-lobbig, ongel Ijk-gezaagd, bruinachtig, van ondoren roodachtig. Bloemen scharlakenrood, zeldzamer lichter. 5,00-8,00. I;. April. Uit Koord Amerika . . . . Roode esch doorn, t A. rubrnm I.. Kig. 7V9. Acer campestre. ti bloem van achteren, b van voren; c dezelfde in uoorsneue; « «"«'i"» •" . ., meeldraden, vorgroot; e vrucht. Fig. <81. Negundo aceroides, 2. Negündo Mnch. XXII. Rladen :i- of ö-tallig gevind (lig. 781). Blaadjes eirond. grof gezaagd, het middolsto vaak gelobd. Bloemen klein, in veelbloemigo bundels, aan lange, draadvormig stelen groenachtig of roodachtig. Vruchten met weinig afstaando vleugels, kaal ÏOOO-IHUO b Maart, April. Sierboom uit Noord-Ainerika. (Acer Negundo L.) LXVII. Fam. Pol.v^alaceeën. Kruisbloemachtigen. Kelk n-bladig. de 2 zijdelingrche blaadjes (vleugel*) groot, gekleurd. Jlloemkroonhladen S(-5!, met elkaar en met de meeldraden tot een meestal naar achteren gespleten buis vergroeid, het voorste omgeeft de meeldraden en loopt naar voren in franje uit. .ireeldraden 8, eenbroederig, doch naar boven in 2 bundels gescheiden. Stamper 1, met 2-hokkig vruchtbeginsel. Vrucht meest een doosvrucht. Bloemstelen met 3 schutblaadjes. Bloemen in trossen Pol y gala 43n 1. Polygala L. Vleugel tjesbloem xvni. Kale, meest veelstengelige kruiden met bebladerden stengel, gaafrandige, meest ongesteelde bladen en eindelingsche trossen (soms alleenstaande bloemen) 1 ] Schutbladen duidelijk korter dan of de middelste even lang als de bloemsteel . 2 Middelste schutbladen langer dan de steel der bloemen , vóór den bloei boven de bloemen uitstekend, de kegelvormig versmalde tros inhullend (fig. 782). Tros veelbloomig, verlengd. Bloemen kloiner dan by P. vulgaris. Bladen lancetvormig, de onderste eirond-langwerpig. Stengel opstijgend, iets stijf. Bloemkroon vuil rozerood, zelden wit of blauw. 0,070,30 2|. Mei—Juli. Aan boschkanten en weiden. ■\r.. 11 v.., **„..1.^1..-. Valkenburg, Meubelen. . . . Kuil'vleugoltjesbloem. P. comósa Schk. 2 Tros veelbloemig, eindelings, aan den top afgerond (fig. 783). Vleugels iets langer en gewoonlijk breeder dan de doosvrucht, stomp. Bladen lijn-lancetvormig, spits, de onderste kleiner, spatelvormig of breed lancetvormig, alle verspreid. Stengels liggend of opstijgend, vaak in een cirkel uitgespreid. Bloemen blauw, zeldzamer roserood of wit. 0,07-0,30. ij.. Mei—Juli. Op grazigen zand- en heigrond en in de duinen. Vrij algemeen. Vleugeltjesbloem. P. vulgaris L. De var-. |S. oxy'ptera R c h b. met spitse vleugels, smaller dan de doosvrucht en blauwe, roode of groenachtig-witte bloemen, terwjjl de geheele plant armbloemigcr is, is het meest aangetroffen. De vorm P. d u n é n s i s Dam. op de Noordzee-eilanden heeft liggende, uitgespreide stengels. Tros armbloemig, meest 5-bloemig, ten slotte zijstandig (doordat er zijtakken boven uitstekeD). Vleugels duidelijk langer dan de kleine doosvrucht. Bladen breeder dan bij P. vulgaris, lancetvormig, opeengedrongen, de onderste langwerpig, tegenoverstaand of bijna tegenoverstaand. Stengels liggend, dun, draadvormig, vaak sterk vertakt. Bloemen klein, lichtblauw, soms rose of wit. 0,06-0,25. !(.. Mei—Septr. Op vochtigen heide- en veengrond. Vrij algemeen. (P. depressa Wenderoth.) Liggende vleugeltjesbloem. P. serpyllacea Whe. LXVIII. Fam. Celastriiiaceeën. ÏSJL •srjsznn SLSSL Igetende schijf geplant. Stamper 1 met 1-3 stylen en .tempels. Vrucht een 2 5 lwkkiae doosvrucht. 1 Bladen enkelvoudig, ongedeeld. Zaden met gekleurden zaadmantel. Kelk 4-5-spletig ffig. 785). Kroonbladen en meeldraden 4-5, de eerste op den rand, de laatste op een vleezige schijf ingevoegd. Stijl 1. Doosvrucht 4-5-lobbig en -hokkig. Hokjes 1-zadig. Bladen tegenoverstaand. Euónymus 431. Bladen 3-tallig of gevind (lig. ï«4). Zaden zonder zaadmantel. Kelk »-deelig. gekleurd, afvallend. Kroonbladen en meeldraden ■">. Stijlen 'J-3. Vrucht vliezig, opgezwollen. 2-3-hokkig. Zaden becmg. B'uemen in hangende trossen. Staphyléa 4 JM. 1. Staphyléa L. Pimpernoot, v. 1 Bladen ö-7-tallig, gevind (fig. 7K4) Bloemen bil het opengaan bolrond, >n lange, iets vertakte trossen. Kroonbladen wit, van buiten vaak roodachtig. Helmdraden kaal. 2,00-5,00. b. Mei, Juni. Sierstruik uit /'uia-(feu^"0a;.'d'0 pimpernoot. Fig. 784. Staphyléa pinnata. + S. pinmita Ij. „ bloem; l> meeldraden en stamper: Bladen B-tallig, de bovenste 3-tallig, ge- c stamper en scl* 0P6eb>Men doos- vind. Bloemen bi] het opengaan om- vrucht; e zaad, \ergroot. gekeerd rolrond-kegelvormig, in recht- . . Helmdraden beneden behaard. opstaande tot overhangende ^oed^ronde.pluunen ukasus. Bloemen wit 3,00-5,00. Ij. Mei, juni. ^ g colchlca Stev. 2. Euónymus L. v. Heesters met tegenoverstaande, enkelvoudige, fijn okselstandige, gesteelde beschermen en een roode, 4-5 lobbige doos- Bloemen meest 4-tallig. Doosvrucht stompkantig, zonder Bloemen meest 5-talllc Takken rolrond urpèr. zïldmantel' oranje, het den rond, groenachtig. Uoosvr el gevleugeld, ujt Zuid.Duit8chland. zaad gelieel omgevend. 1,504,00. Ij. Mei, 4. ^ jat ifólins Scop Bladen veel grooter dan b(] E. europaeus, bloemstelen als by E. verrucosus, dunner. 2 Takken vierkant, glad of met enkele wratjes (fig. 785). Kroonbladen langwerpig, lichtgroen. Doosvrucht menierood. Zaadinantel oranje, het geheele zaad omgevend. Zaden wit. 0,90-2,40. 1% Mei, Juni. In boschrijke streken en heggen. Vrij algemeen. Ook als sierstruik . Papenmuts. Kardinaals muts. E. europaéus L. Fig. 78-"). Euónymus europaeus, Fig. 78»5. a kolk: !> bloem van voren; in c van achteren : Euónymus verrucosus. d stamper en schj)f; e onrijpe, /' rype vrucht: y zaad. Takkon rolrond, dik met zwarto wratjes bezet (fig. 7^'»». Kroonbladen rond, groenachtig met bloedroode punten. Doosvrucnt geelachtig. Zaadinantel bloedrood, slechts de helft van het zaad omgevend. Zaden zwart. 1,20-1,80. b. Mei, Juni. Sierstruik uit Oost-Duitschland -j* E. verrucósos Scop. LX1X. Fam. Aquifolinccecil. Hulstachtigen, v. Heesters of hoornen met stijve Maden. Kelk 4 9-spie tij. Bloemkroon 4-9 deelig. Meeldraden 4-9, voor de kelkslippen staand. Stamper 1, met zittend en, 4 6lobhigen stempel. Vrucht een bes. 1 Kolk 4-5-tandig, blijvend. Bloemkroon stervormig, 4-5-deelig. Meeldraden 4-5. Stempels 4-5, zittend. Bes 4-5-zadig. Ilex 433. Kelk <4)-6tandig. Bloemkroon stervormig, 4-6-spletig. Meeldraden 4-6. Stempels 6-8. Vrucht een ö-8-steenige bes Prinos 1. Ilex L. Bladen eirond, met stekelpunt, stekelig getand en gegolfd, glanzig, lederachtig (fig. 787). Bloemen in 5-10-bloemige bijschermen, in de bladoksels. Bloemkroon wit. Vruchten rood. 0,60-3,60. Mei, Juni, vrij vaak ook Herfst. In bosschen. Vrij algemeen. Ook vaak als sierstruik Hulst. I. Aquifólium L. Fig. 787. Ilex Aquifolium. Fig. 788. Vitis vinifera. u kelk: b bloem: c stamper: d vruch- a kelk; b bloem, die open gaat; c meelton' bil e dwars doorgesneden. draden en stamper: d vrucnttros; e bes ' v in doorsnede; / zaad. 2. Prfnos L. 1 Bladen alttfd groen, langwerpig, spits, aan den top iets getand, glanzend. Bloemen in de bladoksels, meest !i bijeen. Bloemkroon wit. Vruchten zwart. 1.00-2,Ou. b. Juli, Angs. Sierheester uit Canada Alt. LXX. Fam. Vitaceeën Wjjnstokachtigen. v. Klimplanten mei heclitranken. Kelk gaafrandig tot 4-5-tandig. Blotmkroon 4-5bladig, raak van boven verbonden. Meeldraden 4 5. voor de kroonbladen staand. Stumper met 1 stijl en stempel. Vrucht een tweehokkige bes. 1 Kelk 6-tandig. Kroonbladen van boven verbonden, mutsachtig van den voet loslatend. Bladen meest gelobd - v ' J'8 •••■ Kelk bijna gaaf. Kroonbladen uitgespreid, van den top naar den voet loslatend. Bladen handvormig-samengesteld Ampelópsis S34. hei kels, Geïll. Flora, 4'le druk. 28 1. Vitis L. Wijnstok. 1 Bladen hartvormig, 3-ü-lobbig, grof-getand, kaal, zeldzamer behaard of viltig, zich in den herfst niet rood kleurend iflg. 788>. Bloemen in pluimen , meest tweeslachtig. Bloemkroon geelachtig-groen. Bessen rond of langwerpig, donkerblauw of groenachtig 1,00-9,00. b. Juni. Gekweekt, zelden verwilderd. Afkomstig uit de landen om de Middellandsche Zee Wijnstok, f V. vinifera L. Fig. 789. Ampelopsis quinquefolia. Fig. 791. Rhamnus catarctica. « bloemknop: h open bloem; c bloem a mannelijke bloem: h vrouwelijke in doorsnede: U bessen; e bes in door- bloem, beide vergroot; c vrucht, d gesnede. opend om de zaden te doen zien. 2. Ampelopsis Michx. 1 Bladen 3-ö-tallig, kaal (tig. 789). Blaadjes eirond-lancetvormig of langwerpig, gezaagd, glanzig, zich in den herfst rood kleurend. Bloemen in bijschermen. Bloemkroon groen. Bessen donkerblauw tot zwartachtig. rt,ih<-12.1KJ. n. Juli, Augs. Veel als klimplant gekweekt. Uit Noord-Amerika. lA. hederacea Mchx.) Wilde wingerd, f A. quinquefolia R. et Sch. Bladen ten deele 3-tallig met omgekeerd of scheef eironde blaadies (de binnenrand der zijblaadjes met oen tand of zonder tanden, do buitenrand 2-3-tandigi, ten deelo Slobbig met 3 korte, toogespitste lobben, ten deele ongolobd, hartvormig of rondaelitig-driehoekig. Jonge bladen purperkleurig, de oudere purper aangeloopen, in den herfst metaalbruin, vuurrood tot citroengeel wordend. Bloemen in bijschermen. Bloemkroon groen. Bessen donkerblauw. Ranken zeer kort, met vele takken en sterk hechtende schijfjes. I». Juli, Augs. Klimheester uit Japan en China f A. Veftschli Hort. LXXI. Fam. Rhamnaceeën. Wegedoornachtigen. Heesters of hoornen, 2-slaclitig of 2-huizig. Kelk 4-5-spletig. Bloemkroon 4-5-bladig, op den kelk• ingeplant. Meeldraden 4-5, voor de kroonbladen utaand. Stamper 1, meest met 2-4-spletigen stijl Vrucht een besachtige steenvrucht. 1 Kroonbladen kort of niet genageld, vlak 2 Kroonbladen lang genageld, kapvormig. Doosvrucht 3-ribbig, 3-knoppi^ ^ ^ ^ 2 Planten onvolledig 2-liuizig. Kroonbladen 4-5, ongenageld. Meel¬ draden 4-5. Stijl 2-4-spletig R h a m n u s 433. Planten met 2-slauhtige bloemen, 5-tallig. Kroonbladen genageld. Stijl ongedeeld, met knopvormigen stempel . Frangula 433. 1. Rhamnus Trn. xxn. (iv. v.) 1 Takken, evenals de bladen, tegenoverstaand, in doornen overgaande (fier. 790). Bladsteel 3- of 4-maal zoo lang als de steunbladen. T*i° * ; J „ii* Bladen eirond elliptisch of elliptisch. Slippen van den kelk even lang als de buis. Bloemen in de bladoksels, ten deele eenslachtig , groenachtig. Vrucht zwart. 1,50-3,00. ti. Mei, Juni. In bosschen en in struikgewas, ook in de duinen. Vrij zeldzaam. Duinbessen. Duindoorn. We ge do om. R. catarctica L. 2. Frangula Trn. v. 1 Takken en bladen verspreid (fig. 791). Zonder doornen. Bladen elliptisch, gaafrandig. Bloemen in bladokselstandige beschermen. Bloemkroon groenachtig-wit. Vruchten eerst rood, dan zwart. 1,50-3,00. K Mei—Septr. Tusschen kreupelhout en in bosschen. Algemeen. (Rhamnus Frangula L ) Stinkhout. Sprokkel. Kraaibessm. Bloedhout. Sprakel. Wakelenhout. Hondebeien. Vuilboom. F. Alnus Mill. 3. Ceanóthus L. v. 1 Bladen eirond, toegespitst, Snervig, gezaagd, van onderen behaard. Bloemen in lange trossen, met later uitstekende meeldraden, wit. Bloemspil zachtbehaard. O,«0-1,00. Ij. Juli—Septr. Sierheester uit N.-Amerika . . f C. nmericaiius L. Fig. 791. Frangula Alnus. a bloem, bij b met opengesneden kelk; c twee kelkslippen, daartusschen een bloemkroonblaa en daarvoor een meeldraad; d stamper; e vruchten. 28* LXXII Fam. Euphorbiaceeën. Wo 1 f s'm e 1 k ach t i g e n. Planten kruidachtig, 1■ of 2-liuizig. Bloemdek ontbrekend of aanwezig. Meeldraden 1 of meer. Vruchtbeginsel bovenstandig, 2 3 hokktg met 2 3 stijlen en meest gespleten stempels. Vrucht een 3-kluizige splitvrucht. Meest met melksap. 1 Bladen enkelvoudig, ongedeeld • ^ Bladen handvormig-gelobd. Planten eenhuizig. Meeldraden telrUk , ve^roeid, in een n-deelig bloemdek. Vrouwelijke bloemen met 3 tweespletige stempels in een driedeelie bloemdek. Vrucht driehokkig Kifclnus ■S -J 2 Planten met melksap, eenhuizig. Verscheiden ui bestaande mannelijke bloemen en een gesteelde vrouwelijke bloem door een klokvormig omwindsel, dat aan den rand 4-5 naar buiten gerichte klieren draagt, om- rroron (fi rt 7Q9l 11 n h O T b 1 & S36- Planten zonder melksap, (1- of) 2-huizig. Hg. <92. a jn^nei^'ke, Bloemdek 3-4-deelig. Meeldraden 9-12. b vrouwelijke bloem. Vruchtbeginsel met een korten stjjl en 2 . stempels (fig. 793) Mercurialis 4to. 1. Euphórbia L. Wolfsmelk, xxi. Kruiden met wit melksap, bebladerden stengel en meestal gaafiandige bladen 1 l Bladen verspreid, soms tegenoverstaand, doch dan gesteeld * Bladen kruisw(js staand, zittend, langwerpig-Iancetvormig, stomp, stckelpunti-', de bovenste met liartvormigen voet. öcnerm -*4straliir. zeer groot. Randklieren van het omwindsel kort tweehoornig, lichtgeel (fig. TOti. Doosvrucht zwak gerimpeld. Zaden netvormig gerimpeld. 0,30-1,00. O0* ''lln—Augs. uit Zuid- r.urupa. uns ais sici- 'i .ni o*..t*■ • -■ - ... — kweek! en nog al eens verwilderd. Kruisbladigewolfsmelk. -j- E. Lathy ris L. 2 Randklieren van het omwindsel rond of dwars elliptisch, afgerond (fig. 795, 79(36, 800a). 3 Randklieren van het omwindsel halvemaanvormig of tweehoornig (fig. 807a) 9 3 Bladen tegenoverstaand, kortgesteeld, eirond, bUna rcnd- achtig met scheeven voet. stengels teer, op den bodem i-ii>iiiir.mn■ i ,nt, 7u.m Kinemen klem. alleen¬ staand in de bladoksels. O.KMyJO. Q, Juni —Augs lil -93 een moestuin t»H Endegeest en bi) den Hortus te Amsterdam. Uit Z Europa. „ „ , Kleinste wolfsmelk. E. Chamaes.Vce L. Bladen verspreid * 4 Scherm 3-5-stralig. Stengel 0,15-0,30 hoog 5 Bladen verspreid . Scherm 3-5-stralig. n i ï nnni-Ulnoonda rtlanton .... 8 OCUeilll o-vcciauaiig. v » vi «.y . v 5 Eenjarige planten. Wortel spilvormig. Scbermstralen eerst 3-, daarna 2-deelig ... 6 Overblijvende planten itig. 7i*fir/) Wortelstok kruipend, dik, geleed. Zaden glad (fig. 7966) Schermen meest 5-stralig. Randklieren donkerpurper. Doosvrucht met ongelijke stompe wratien. öchermstralen meest slechts eenmaal 2-deelig. Bladen levendig groen , zeer kortL'esteeld, stomp, van onderen verspreid behaard, 'lancetvormig-langwerpig, de onderste omgekeerd-oirond. kloiner. Stengel rond, verspreid-behaard. 0/_1 0,4o. ~A. Mei. Leiden (lo-wi. Zoete wolfsmelk. E. iluleis Jacq. tig. o "|v' **rv r o~' Ij.. Juni, Juli. Langs wegen en rivierdijken. Vrij Fig. »02. algemeen. . Zand wolfsmelk. E. Gerardiana Jacq. Uiterlijk als E. Eau la, doch door de halvemaanvormige randklieren gemakkelijk te UUUÜl St UUlUt'U. 9 Bladen dik en vleezig of lederachtig, langwerpig, zeer dicht opeengezeten (fig. 803). Klieren sikkelvormig of fijn getand. Stengel wat houtig, rechtopstaand. Scherm soms 3-5-, soms meerstralig. 0,30-0,60. 2}.- Mei—Juli. In de duinen. Vrij zeldzaam . . . Z e e w o 1 f s m e 1 k. E. Paralias L. Bladen dun of iets stijf . . 10 10 Schermen 3-5-stralig. Planten eenjarig. Zaden rim¬ pelig of gegroefd 14 Schermen veelstralig Vrucht ruw. Planten over¬ blijvend. Zaden glad 11 ï"g. soa 11 Schutblaadjes daar, waar de schermstralen zich gaffelvormig ver¬ takken , aan den voet niet vergroeid 12 Schutblaadjes daar, waar de schermstralen zich gaffelvormig vertakken .aan den voet vergroeid. Schutbladen eirond. Bladen zachtbehaard, die van het vorige .jaar eirond langwerpig of lancetvormig, m den steel versmald, de jongere langwerpig. 0,30-1,00. April, Mei. Valkenburg (L.) A in a n d e 1 w o 1 f s m e 1 k. E. amy^daloi'des L. 12 Bladen onder het midden het breedst, naar voren min of meer versmald. Bladen lancet- of Hjnlancetvormig, plotseling in den korten steel versmald, met zeer scherphoekig van de middennerf uitgaande zijnerven, van 1l>°ven dof en dofgroen van onderen bieeker. Schutbladen overdwars breeder .stekelpuntig. Stengels vu) slap, armbladig. 0.30-0,70. Mei-Juli. Deventer, Amsterdam. Roedewolfsmelk. E. virgata et K. Bladen boven bet midden het breedst en overal even breed, naar den voet versmald, vrij dun, dof, zeer kort-gesteeld, lichtei crroen ^ 13 Onderste stengelbladen tijdens den bloeitijd vaak nog aanwezig (fig. 804). Bladen lijnvormig tot lijn-wigvormig, meest zonder stekelpunt, die aan do onvruchtbare tauiten zeer smai, uiju» borstelvormig. Schutbladen ruitvormig, geel, ten slotte roodachtig. 0,15-0,30. 2).. April, Mei. Op open en bebouwden zandgrond, ook aan wegen. Vrij algemeen. Cy preswo 1 fsmelk. E. Cyparissias Scop. Onderste stengelbladen tijdens den bloeitijd afgevallen (fig. 805). Bladen langwerpig-lancetvormig of lijnvormig-langwerpig, naar den voet wigvor¬ mig versmald, meest stomp, die aan ue onviuiui- _ bare zijtakken iets smaller. Schutbladen ei-ruitvormig, meest stekelpuntig, groen of geel. Plant grijsgroen of bijna geelgroen. Zaden geelbruin. 0,30-0,70. 2|~ Mei—Juli. Langs dijken, in weilanden, uiterwaarden, duinen en heggen. Vrij algemeen. Heksenmelk. E. Èsula L. 14 Bladen omgekeerd-eirond, stomp, gesteeld, gaafrandig (fi.. 797, 1). Schutbladen eirond, zittend of kortgesteeld. Hokjes der viucht op den rug met 2 zwak gevleugelde lijsten. Scherm 3-stralig. Schermstralen eerst 3-, later 2-deelig. Blauwgroen. 0,07-0,30. Q. Juli—Herfst. Op moes- en bouwland en aan heggen. Algemeen. Zilverblad. Kroontjeskruid. Tu in wol fs me 1 k. E. Peplus L Van de er veel op gelijkende E. helioscopia door de gaafrandige bladen direct te onderscheiden. Bladen lancetvormig of lijnvormig, zittend. 15 15 Bladen lijnvormig , meest met verbreeden voet zittend, spits of stomp, met stekelpunt (fig. 806a). Schutbladen lijnvormig, met breeden, bijna hartvormigen voet (tig. 8066). Zaden iets knobbelig. 0,07-0,22. Q. Juni— Herfst. Op bebouwden klei- en zandgrond. Algemeen. Kleine wolfsmelk. E. exigua L. Door de kleinere, meest zeer talrijke vruchten en den vorm der schutbladen van alle andere soorten te onderscheiden. Bladen blauwgroen, lijnvormig, toegespitst, stekelpuntig itig.807a». Schutbladen ovaal (fig 8076). Scherm 6 stralig. ScTiermstralen herhaald '2-deelig. Doosvrucht fijn en ruw gepunt. 0,25-0,30.0. Juni-Augs. Op akkers. Gelderland» Walcheren(?). Korenwolfsmelk. E. segetalia L. 2. Mercurialis Trn. Bingelkruid, xxii. (xxi). Kale, vergiftige, 1- of 2-huizige planten met tegenoverstaande, gekartelde of gezaagde bladen, groenachtige bloemen en boratelige vruchten. 1 i oiengei onvenaKi, siorap vieiKani, met uitloopers. Bladen gesteeld, eirond-langwerpig tot elliptischlancetvormig. Vrouwelijke bloemen langgesteeld. Vrucht ruw-behaard. 0,22-0,30. Ij.. April, Mei. In bosscheo. Zuid-Limburg (vrij algemeen) . . . . Overblijvend bingelkruid. M. perénnis L. Stengel vertakt, stompkantig (fig. 808). Waden langwerpig-eirond tot langwerpig-lancetvormig. Vrouwelijke bloemen bijna zittend. Vrucht ..L li. iul'1 0|j1i.0c, ccu haar dragende knobbels. 0,220,60. ©. Juni— Herfst. Op bouwen moesland en op onbebouwde gronden. Algemeen. ft i n cr a 1 lr r n i ri Fig. 808. Mercurialis annua. a aar van mannelijke bloemen; b man- \P — —. ,. iieiyKö uiueiii; v vruuwenise piani; M. annua L. *'8* d vrouwelijke bloem; e vrucht. 3. Ricinus L. xxi. I Stengel rechtopstaand, berUpt. B aden groot, handvormig 7-D-lobbig, niet lancetvormigo, gezaau'do lobben, glanzig. Bloemen in trossen, de mannelijke onder do vrouwelijke itig. 809). Vrucht stekelig. Bloemdek geelachtig. Stompe's rood. U,7-V_\50. 0. Juli, Augs. Sierplant uit Oostlndië. Wonderboom. + R. communis L. I.XXIII. Fam. Cnllitrichaceeën. Waterplanten, 1-huizig of 2-slachtiy. Jiloemen omgeven c'oor 2 teere schutblaadjes. Bloemdek onduidelijk. Meeldraden l-(2J. Vruchtbeginsel vierkant met twee stijlen. Vrucht een 4-deeliije splitvruclit. 1 Bloemen alleenstaand in de bladoksels (fig. 811). Meeldraad 1. Stempels 2 . . , Callitriche 441. 1. Callitriche L. Sterrekroos. Watersterrekruid. i. Stengel draadvormig. Bladen tegenoverstaand, gaafranditf, de bovenste vaak in rosetten en drijvend 1 Bladen naar den voet versmald of even breed, lichtgroen, de bo¬ venste meest een roset vormend (fig. 811). Bloemen met sikkelvormige schutbladen • • • • " " , Bladen lijnvormig, niet breeden voet en ingesneden top met steiK uitstekende middelnerf, donkergroen , de bovenste nooit rosetvormend, steeds geheel ondergedoken (fig. 810). Bloemen zonder schutbladen. Vrucht cirkelrond, breed-vleugelvormig gekield, tetglen gekromd, afvallend. 0,15-0,25. 2J.. Juli-Octr. In slooten en andere stilstaande en stroomende wateren. Vrij zeldzaam. Herfststerrekroos. C- autumnalis L. Deze is door de donkergroene, in gedroogden toestand doorschijnende bladen en de meest zeer tairiike vruchten gemakkelijk te herkennen. ..„„„„j „, „„ 2 Vruchtjes aan de hoeken afgerond met onduidelijke groeven. T^®r"p®.|,W' non]bufg richt of afstaand, 4-maal zoo lang als de vrucht. Noordwyk, Leiden, lholen, DomDius,. Amsterdam ■ . Stomphooklg sterrekroos. V. obtusangula Le Gall. Vruchtjes aan de hoeken gekield, soms gevleugeld 3 3 Stempels rechtop- of afstaand, lang blijvend * Stempels haakvormig gekromd, vroeg afvallend, zeer lang. Vrucht rondachtig of iets meer breed dan lang. Vruchtjes zeer smal gevletigeld-gekield. 0,050,25. April—Herfst. Vindplaatsen ais de vorige. Zeldzaam. . Haakster re kroos. C. hamulata Kütz. 4 Stempels blijvend (fig. 811). Vruchtjes rondachtig, breed gevleugeldgekield, van elkaar afstaand \JJ) (fig. 812). Bladen alle rondachtig omgekeerd-eirond tot FiB"812, spatelvormig of (platycarpa Klitz.) de onderste bladen lijnvormig, de bovenste omgekeerd-eirond. 0,05-0,25. 1).. Juni—üctr. Vindplaatsen als de vorige, ook op vochtigen grond. Algemeen . . . Moeras sterrekroos. C. stagnalis Scop. Stempels eerst kort voor de vrucht r$jp Fig. «11. Callitriche stagnalis. na bladen: 6 mannelijke, c vrouwelijke bloem: d vrucht, bij e in doorsnede. is, afvallend. Vrucht meer lang dan breed (fig. 813). Vruchtjes zeer smal gevleugeld-gekield, sainenneigend. Bladen omgekeerd eirond, de onderste lijnvormig. 0,05-0,25. 2J.. April—Herfst. Vindplaatsen als de vorige. Vrij algemeen. Voorjaarssterrekroos. C. vérna L. Kig. 813. Fig. 814. Buxus sempervirens. u mannelijke bloem; b vrouwelijke bloem; c jonge vrucht; (l rijpe vrucht; e zaad. LXXIV. Fam. Buxaceesn. xxi. Heesters, 1-huizig. Mannelijke bloemen met 4-f5-)slippig bloemdek en 4(-6) meeldraden. Vrouwelijke bloemen met 5-slippig bloemdek en een bovenstandiq, 3-liokkig vruchtbeginsel met 3 stijlen en stempels. Vrucht een 3-hokkige doosvrucht. Bloemdek ongelijk 4-ó-slippig. Stijlen blijvend. Stempels groot. Vrucht een lederachtige doosvrucht Buxus 44». 1. Buxus Tm. Bladen tegenoverstaand, elliptisch , gaafrandig, lederachtig, van boven donkergroen , van onderen witachtig (fig. 814). Bloemen in kluwens, in de bladoksels, groengeelachtig. 1,00-4,00. Ij. Maart, April. Vaak gekweekt en söms verwilderd. Buksboom. Palmboompje, B. sempervirens L. LXXV. Fam. Empetraceeën. xxii. Heesters, 2-huizig. Kelk en bloemkroon 3-bladig. Meeldraden 3. Stamper 1, met bovenstandig vruchtbeginsel, 1 stijl en 6-9 stervormig geplaatste stempels. Vrucht een 6-9-zadige bes. 1 Planten 2-huizig, zelden 2-slachtig. Stijl zeer kort. Émpetrum 443. 1. Émpetrum Tra. 1 Stengel liggend, met opstijgende, dichtbebladerde takken (fig. 815). Bladen bijna kransstandig, lijnvormig-langwerpig met opgerolden rand. Bloemen zittend in de bladoksels, klein, rose of purperkleurig. Bes zwart. 0,150,45. April, Mei. Op yeenachtigen heigrond, ook in de duinen. Vrij algemeen. Besheide. Kraaiheide. E. nigrum L. LXXV1. Fam. Umbelliferen. Schermbloemigen. v. Ulmlon infipxt samennesteld. met scheeden aan den roet. Bloemen meest in samengtstelde Fig. 815. Émpetrum nigrum. schermen soms in hoofdjes. De bloeiwijzen « tak niet mannelijke bloemen, b(j hebben veelal aan den voet een krans van teTy\eafb^mTi«<^™vLV"h: schutbladen, het omwindsel. Vaak ook: vtnac teietlj by e Vau voren gezien: men aan den voet der schermpjes een krans f vruchttak; j geojiende vrucht, b(j van schutbladen, het omwindseltje. Krik klein, >> in doorsnede: i zaad. ö-tandig, soms onduidelijk of ontbrekend. Bloemkroon o-bladnj. De buitenste bloemen zijn vaak stralend, d.w.z. de bloemkroonbladen aan de buitenzijde staand zijn qrooter dan de naar binnen aeleqene. Meeldraden 5. Vruchtbeginsel 1, onderstandig, met 2 stijlen, die 'ieder aan den voet in een kussentje uitkopen, dat op het vruchtbeginsel zit. Vrucht een 2-notige tplitrrucht. Bloemen niet in duidelijk samengestelde schermen (fig. 816, 817, 818). 2 Bloemen in duidelijk samengestelde schermen 4 Bladen ongedeeld ,' schildvormig (fig. 816). Schermen klein, hoofdjesachtie armbloeinig. Kelkzoom onduideljjk. Omwindsel 3-5-bladig. 6 Hydrocótvle 44t. Bladen gedeeld of samengesteld. Kelkzoom 5-tandig 3 Plant distelachtig (fig. 818, 819). Bloemen in hoofdjes. Vrucht met schubbetjes en knobbeltjes bezet. Omwindsel yeeldeelig, doornig. Ervngium 448. Plant niet distelachtig (fig. 817). Bladen handdeelig. bloemkroon wit of rood. Schermen samengesteld , maar de schermpjes hoofdjes- L achtig met mannelijke randbloeinen. Vrucht met haakvormige stekels bezet Sanieula 448. Zie ook S c a n d i x blz. i«« en T ó r i 1 i s blz. 4H5. 4 Bloemkroon geel, groengeel of groenachtig 5 Bloemkroon wit of roodachtig 13 5 Bladen enkelvoudig, ongedeeld, gaafrandig (6g. 835, 836). Omwindsel 1-meerbladig of ontbrekend. Omwindseltjes meerbladig. Kroon- bladen ingerold, geel Bupleürum 433. Bladen samengesteld 6 Onderste bladen 3-voudig 3-tallig, de stengoibladen zittend, cirkelrond-niervormig, geheel den stengel omvattend, de hoogste doorgroeid . . . Smy rnium 6 Omwindsel en omwindseltjes ontbrekend of uit 1-2 blaadjes bestaand. 8 Omwindsel ontbrekend. Omwindseltjes veelbladig 11 Omwindsel en omwindseltjes veelbladig. Kelkzoom onduidelijk 7 7 Vrucht gevleugeld iflg. 847). Bladen dubbel-gevind. Kroonbladen rondaehtig, inge¬ rold. Alle ribben gevleugeld. . . . . . . . Le v i s t i c u m 45 ft. Vrucht eirond, niet gevleugeld ifig. 84üi. Onderste bladen dubbel-, do bovenste onkelgevind, zeegroen, vleezig, stekend. Zeeplant CrlthmumJJiW. 8 Stengel gegroefd. Deelvruchtjes met gevleugelden rand ... 10 Stengel glad. Bladslippen priemvormig. Kelk onduidelijk '•> 'i Bladscheeden aan den top met mutsvormigo oortjes itlg. 848). Vrucht in doorsnede rond, niet gevleugeld Foeniculum SS8. Bladscheeden zonder oortjes tfig. 8ö3). Vrucht lensvormig, breedgevleugeld. Anéthum 4UH. 10 Bladslippen lijnvormig (tig. 852). Kelkzoom 5-tandig. Kroonbladen omgekeerd-eirond, met naar binnen gebogen topjes, geelachtig-wit of groenachtig . . . l'euccdanum (c a r v i f ó 1 i u m) 4«i. Bladslippen eirond tot lancetvormig (fig. 854). Kelkzoom onduidelijk. Kroonbladen rond, afgeknot, ingerold, geel. Pastinaca 4SS. 11 Kelkzoom onduidelijk. Vrucht niet gevleugeld 12 Kelkzoom 5-tandig ifig. 851). Vrucht niet gevleugelden rand. Blaadjes lijnvormig. Kroonbladen omgekeerd-eirond, met naar binnen gebogen topjes, geel. Randen der deelvruchton tegen elkaar liggend , . . 1'ouccdanum (Officinale) 401 12 Kroonbladen langwerpig-omgekeeid-eirond, in een naar binnen ge¬ bogen topje versmald, bleekgeel (tig. 845). Vrucht in doorsnede rond Silaus 43». Kroonbladen rond, in een naar binnen gebogen lobbetjo versmald . groenachtig-geel (fig. 822). Vrucht zijdelings samengedrukt, •J-kantig . . Pe t r ose I i n u m 430. Zie ook A n g é 1 i c a, blz. 4«o. 13 Vruchtbeginsel (vrucht) lijnvormig of gesnaveld *). Kelkzoom on¬ duidelijk (fig. 863, 864, 868, 869) 14 Vruchtbeginsel (vrucht) borstelig of stekelig, ongesnaveld. Kelkzoom 5-tandig (Hg. 856, 857, 858, 859, 860, 861, 862) . .17 Vruchtbeginsel (vrucht) langwerpig tot eirond of rondachtig, ongesnaveld, kaal, zeldzamer behaard (fig. 820, 825, 827, 841, 871). 22 *) B\j Anthriscus vormt do snavel vaak slochts oen donkergroenen, geribden hals <5p het vruchtbeginsel. 14 Vrucht minstens 0,02 lang, onbehaard, geribd (is er een snavel, dan is deze stijf behaard) ■ Vrucht nauwelijks 0,01 lang. Schermen veelstralig. . . . . H> 15 Vrucht langgesnaveld (de snavel veel langer dan de vrucht) (hg. Hbo). Scherm 1-3-stralig • ® c * ° ^ ** 4Ha Vrucht onge-naveld, zwartbruin, sterk glanzend (fig. 8b'J). Scherm^veeUtralig.^^ 16 Vrucht kort-gesnaveld *) (snavel hoogstens half zoo lang als de vrucht, geribd), zonder ribben, glad, borstelig (fig. 865) of knobbelig. 6 Anthriscus 46t- Vrucht ongesnaveld, stomp, geribd, kaal (fig. 868). Chaerophyllum 17 Bladen enkel-gevind (fig. 859). Omwindsel en omwindseltjes 3-meer- bladig. Scherm 2-4-stralig. Blaadjes van het omwindsel langwerpig stomp, vliezig. Vrucht zijdelings samengedrukt, met stekelige ribben lurgénia 463 Bladen, ten minste de onderste, 2-3-voudig gevind . . . . 1» Bladen :S-declig, de zi'slippen in 2en, de eindslip in 3en gedeeld. Bladslippen Ujnvoimig. Omwindsel en omwindseltjes 2-4-bladig. Bloemen stralend . Cuminum JIM- 18 Omwindsel ontbrekend of 1-bladig . . . . . • • • • • • Omwindsel en omwindseltjes veelbladig. Scherm veelstralig . . iU 19 Omwindseltjes armbladig (fig. 858). Scherm 2- of 3-stralig Vrucht langwerpig, met stekelige ribben CaucalïS Omwindseltjes veelbladig (fig. 860). Schermen veelstralig. Vrucht met hakige stekels bezet T ° r 111 ® 46 f 20 Omwindselbladen 3-deelig tot vindeelig, met lijnvormige slippen. Hootd- ribben der vrucht borstelig, nevenribben stekelig. Daucus 4«3. Omwindselbladen ongedeeld • • • • • • • ,21 21 Bloemkronen klein, wit of roodachtig (fig. 862). Vrucht langwerpig- eirond, dicht met hakige stekels bezet.... Tor111 s 4«S. Randbloemkronen groot, wit (fig. 877). Vrucht lensvormig. HoofUnbben borsM^. Nevenribben ieder met 2 of 3 rijen van stekels. . . • • ■ ■ Orlaya*®». 22 Bladen 3-tallig of dubbel- tot 3-voudig 3-tallig (hg. 825, 827) 23 Bladen enkel-gevind, zeldzaam slechts vindeelig 24 Bladen dubbel- tot 3-voudig gevind . . • • • • • • • 23 Omwindsel en omwindseltjes ontbrekend of slechts uit 1 of 2 blaadjes bestaand (fig. 827). Blaadjes eirond of eirond-langwerpig, gezaagd. Vrucht langwerpig, ongevleugeld . . . A e g o p ó d i u m ƒ**. Omwindsel en omwindseltjes 3-meerbiadig (fig. 825). Bladen 3-tallig met 2- of3-spletige blaadjes en Uin-lancetvormige, gezaagde slippen. Kroonbladen langwerpigelliptisch, stomp. Vrucht ongevleugeld Vergelijk ook A'pium, blz. 449 24 Omwindsel ontbrekend of slechts uit 1-2 blaadjes bestaand (fig. 855). Omwindseltjes 3-meerbladig. Stengel ruw-behaard. Blaadjes ge- •1 B« Anthriscus vormt de snavel vaak slechts een donkergroenen, geribden hals op liet vruchtbeginsel. lobd tot vinspletig. Vrucht lensvormig met gevleugelden rand. Heracléum ■#««. Vergelijk ook Helosciadium, blz. 430. Omwindsel en omwindseltjes ontbrekend of uit 1-2 blaadjes bestaand. 25 Omwindsel en omwindseltjes 3-meerbladig. Moeras-of oeverplanten. 27 25 Kelkzoom 5-tandig. Onderste bladen meest dubbel gevind. Ocnanthe (fistulósa) 436. Kelkzoom onduidelijk 26 26 Kroonbladen rond, gaat'randig, stervormig uitgespreid, groenachtig- wit (fig. 821). Vrucht rond, 2-knoppig . . . A'pium 449. Kroonbladen omgekeerd-hartvormig, met naar binnen gebogen lobbetjes, wit (fig832). Vrucht eirond of langwerpig-eirond. P i m pi nél 1 a 433. 27 Stengel drijvend of in het slijk kruipend. Schermen (schijnbaar) tegenover de bladen staand. Vrucht rond, 2-knoppig. Kroonbladen eirond, spits Helosciadium 430. Stengel rechtopstaand 28 28 Stengel rond, gestreept (fig. 833). Schermen tegenover de bladen staand. Vrucht eirond, bijna 2-knoppig. , . . Bérula 434. Stengel kantig, gegroefd (fig. 834). Schermen eindelings. Vrucht laDgwerpig-eirond Sium 434. 29 Omwindsel en omwindseltjes ontbrekend (fig. 828). Kroonbladen omgekeerd-hartvormig met naar binnen gebogen lobbetjes. Schermen veelstralig Carum 43». Omwindsel ontbrekend of veelbladig. Omwindseltjes naar één zijde gekeerd, 2-4-bladig 30 Omwindsel ontbrekend. Omwindseltjes naar alle zijden gekeerd. 3-meerbladig 33 Omwindsel en omwindseltjes 3-meerbladig 36 30 Schermen 10-20-stralig. Kelkzoom onduidelijk 32 Schermen 8-ti-stralig. Omwindsel ontbrekend. Vrucht bol- of brilvormig. Planten met wantsachtigen reuk 81 81 Kelkzoom -Vtandig. Vrucht bolvormig (fig. 8711 Coriandrum se» Kelkzoom onduidelijk. Vrucht brilvormig (fig. 872) Bi fora S90. 32 Omwindsel ontbrekend (fig. 842). Omwindseltjes meest langer dan de schermpjes. Vrucht bol-eirond . . . . Aethüsa 43t. Omwindsel 3-5-bladig (fig. 870). Omwindseltjes korter dan de schermpjes. Vrucht eirond Cónium 4H9. 33 Kelkzoom onduidelijk 34 Kelkzoom 5-tandig 35 34 Kroonbladen elliptisch of lancetvormig, spits (fig. 849). Blaadjes eirond of breed-lancetvormig, groot. Vrucht met 2-vleugeligen rand. A n g é 1 i c a *«« Kroonbladen ompekeerd-eirond of omgekeerd-hartvormig met een naar binnen gebogen lobbetje (tig. 84HI. Stengel kantig-gegroefd. Scherm 15-20-stralig. Vrucht met 'Jvleugeligen rand Selinum 4SO 35 Blaadjes groot, lancetvormig tot lijn-lancetvormig, scherp gezaagd (fig. 820). Vrucht rond, 2-knoppig, geribd . . C i c ut a 449. Blaadjes of bladslippen klein, lijnvormig (fig. 838). Kelktanden lang9 spits, dun. Stijlen lang, rechtopstaand . . Oenanthe 36 Kelkzoom onduidelijk. Vrucht ongevleugeld Kelkzoom 5-tandig • • • • • " . * 1 37 Omwindselbladen ongedeeld. Vrucht langwerpig. Blaadjes of bladslippen gaafrandig, lijn- tot draadvormig (fig. 829, 830). C a rum Omwindselliladen 3- tot vindeelig (fig. 826). Vrucht eirond-langwerpig. KroonWaden ongeluk. Blaadjes gezaagd , langwerpig-lancetvormig A m m ï «•» * • 38 Vrucht gevleugeld aan den rand, lensvormig, met draadvormige hootd- ribben en ontbrekende zijribben (fig. 850). Peucédanum (palustre) 4St. oq Vrucht ongevleugeld * . 39 Vrucht langwerpig, geribd, kaal (fig. 841). Scherm 5-12-stialig. Stengel 0,40-0,60 lang, beneden fijn gestreept, boven kantig, soms ook gesleufd • . • ■ • • • • • Oenanthe 436- Vrucht elliptisch of eirond, gestreept, kort-behaard (fig. *44). Scherm meest 20-:»stralig. Stengel 0,60-1,20 hoog, kantig gegroefd (.itanuus 1. Hydrocótyle L. 1 Stengel kruipend (fig. 816). Bladen langgesteeld, schildvormig, cirkel- mri rl rrol'fl rfplH ftphpirnifin hoofdjes- achtig, 5-10-bloemig. Bloemkroon wit of roodachtig. 0,05-0,25. !}-• Fig. 816. Hydrocotyle vulgaris. n oioem; o siamper. Fig. 817. Sanicula europaea. rt uiurui i " »»«*.»»»<. ff uiueni; « sutnipvi. — * Herfst. Op vochtige plaatsen, vooral in moerassigen veengrond. Algemeen Waternavel. H. vulgaris L. 2. Sanicula L. 1 Stengel met 1-2 zittende bladen (fig. 817). Wortelbladen handdeelig met 3-spletige slippen, van boven glanzend. Tweeslachtige bloemen zittend, de mannelijke kortgesteeld. Bloemkroon wit of roodachtig. 0,30-0,45. 2}.. Mei, Juni. In bosschen. Zeldzaam. Heelkruid. S. europaéa L. 3. Eiyngium Trn. Kruisdistel. Doornige, distelachtige, onbehaarde kruiden met rechtopstainden stengel. Wortelbladen gesteeld, stengelbladen zittend, alle lederachtig. 1 1 Wortelbladen dubbel-vinspletig . 2 Wortelbladen ongedeeld. ... 3 2 Bloemkroon korter dan de kelk. Sten¬ gelbladen met oortjes, die slippig getand zijn, den stengel omvattend. Omwindselbladen lijnvormig, doornig-getand (fig. 818). Bladen 3-tallig, met dubbel-vinspletige, stekeliggetande blaadjes. Hoofdjes bijna bolvormig. Stengel zeer vertakt. Bloemkroon wit of grijsgroen. 0,150,60. 4- Juli, Augs. Aan zandige wegen en dijken, ook in de duinen. Vrij algemeen . . Paardendistel. Kruisdistel. E. campéstre L. Bloemkroon langer dan de kelk. Stengelbladen met een scheedeachtigen , gaafïandteen voet den stengel omvattend. Stengel alleen aan u«u veriaKL, unurn uw Kiiuupt'u, evenals t),0 — . _ de bladnerven, schutbladen enz. blauw aan- Eryngium campestre. geloopen. Overigens als de vorige. O,30-0,60. a een bloempje, l>, c kroonblad 2J.. Juli, Augs. Sierplant uit Tirol. van 2 zijden: d stamper: e in •j- E. ametliy stiiium L. doorsnede. 3 Stengel sterk vertakt, de hoofdjes alleenstaand aan de toppen der takken. Umwindselbladen eirond , doornig-getand (fig. 819). Onderste bladen ongedeeld, hart-niervormig, gesteeld, de andere handvormig gelobd, stengelom vattend. Bloemkroon wit of blauwachtig. Geheele plant wit of blauwachtig-zeegroen. 0,300.60. (?)(?). Juni—Autrs In de zeeduinen. Algemeen. Blauwe distel. Meerdistel. Zeedistel. E. maritimum L. Stengel sterk vertakt, de hoofdjes alleenstaand aan de toppen der Stengel niet vertakt, met 1-3 hoofdjes. Omwindselbladen vinspletig, borstelig getand, iets langer dan het hoofdje. Onderste bladen diep hartvormig. gezaagdgetand, gesteeld, de andere handvormig 3—>spletig, zittend. Bloemkroon wil ot blauwachtig, Plant grasgroen , doch vooral de omwindselbladen aan den top meest violet aangeloopen. 0,1)0-1,00. -luli, Angs. Sierplant uit de Alpen, f E. alpinuni L Fig. 820. Cicuta virosa. a doorsnede in de lengte van den wortelstok; fcde 2 halve vruchtjes: c in doorsnede. Fig. 821. Apium graveolens. a bloem; b stamper: c onrijpe, d rijpe vrucht; e halve vrucht in doorsnede. 4. Cicuta L. Wortelstok dik, vleezig, hol, door dwarswanden in vakjes verdeeld (fig. 820). Bladen 3-voudig-gevind met scherp gezaagde, lancetvormige lot lijnvormige blaadjes. Bloemkroon wit. 0,60-1,20. 1^. Juni—Augs. In moerassige veenstreken en aan slootkanten. \ rij algemeen. Zeer vergiftig! Dolwortel. Dolle kervel. Wa ter seh e e r 1 i n g. C. virósa L. 5. A'pium Trn. Bladen glanzig, de onderste gevind, de bovenste 3-tallig, inet wigvormige blaadjes (fig. 821). Schermen zeer kortgesteeld. Bloemkroon witachtig. 0,30-0,ti0. 00- Juli—Herfst. Meest op zilte heukels. Geïll. Flora, 4do druk. 29 gronden langs slooten en in moerassen. Vrij algemeen. Ook gekweekt Selderie. A. gravéolens L. 6. Petroselfnum HofFm. 1 Onderste bladen .'3-voudig-gevind, niet eirond-wigvormige, kraakbeenachtig getande tot 3-spletige, van boven glanzige blaadjes, bovenste bladen U-tallig (ng. 822). Bloemkroon groen geelachtig 0,60-0,UO. 00. Juni, Juli. Gekweekt, zelden verwilderd. Peterselie. -J- !*• sativom IIofTin. Fig. 822. Petroselinum sativum. a bloem; b stamper: c vrucht. Fig. 823. Helosciadium inundatum. a bloem; b stamper. /. Helosciadium Koch Moerasscherm. Onbehaarde moerasplanten met tegenover de bladen staande armstralige schermen en zeer kleine, witte bloemen 1 Ondergedoken bladen dubbel-vindeelig, met haarfijne slippen, de bovenste gevind, met wigvormige, vaak 3-lobbige blaadjes (fig. 823). Schermen 2- of 3-stralig. Stengel drijvend of in het slijk kruipend. Bloemkroon wit. 0,15-0,60. 2}- ^un'—Augs. In slooten en op moerassige plaatsen in veenstreken. Vrij algemeen. Ondergedoken moerasscherm. H. inundatum Koch. Alle bladen gevind 2 Blaadjes rondachtig, gezaagd of gelobd. Schermen 3-ti-stralig, korter dan de steel. Omwindsel 4-5-bladig. Stengel draadvormig, kruipend. Bloemkroon wit. 0,10-0,30. 2].. Juni—Octr. Op overstroomde gronden en aan slootkanten, vooral in veenstreken. Zeer zeldzaam. Kruipend moerasscherm. H. répens Koch. Blaadjes eirond-lancetvormig. gekarteld-gezaagd. Schennen meerstralig, kortgesteeld of zittend (tig. 824a, b). _ Omwindsel veelal 1-2-bladig. Sten- C$3j§JL gel kruipend of opstijgend. Bloem- ' kroon groenachtig-wit. 0,30-1,00. 2).. a & Juni—Septr. Aan slootkanten en in Flg S24. moerassige weilanden. Vrij algemeen. Knoopbloemig moerasscherm. H. nodiflórum Koch. Fig. N2f>. Falcaria vulgaris. Fig. 826. Ammi majus. a bloem: 6 stamper; c vrucht. a schermpje met omwindseltje en bloempje: h bloem; c stamper met een meeldraad: d vrucht, bU e in doorsnede. 8. Falcaria Riv. 1 Stengel uitgespreid verlakt (Hg. 825). Bladen meest 3-tallig, het middelste blaadje diep 3-splotig, de zitdelingsche 2- of 3-spletig, alle met lijnvormige, scherp-stekelig gezaagde blaadjos. Bloemkroon wit. 0,90—0,46. ^.. .luni-Septr. Langs akker- en wegkanten, vooral op leem- en kalkgrond. Aangevoerd St.-Pietersberg, Apeldoorn, Middelburg. (F. sioides Aschs.i. . Sikkelk ruid. K. vulgaris Bernh. 9. Ammi Trn. 1 Stengol kaal, fijn gegroeid iflg. 82ti). Onderste bladen enkel- of dubbel-gevind. Blaadjes eirond of lahcetvormig, gezaagd. Schermen veelstralig. Omwindsel armbtadig met 29" 3- tot vindeeiige blaadjes. Omwindseltjes veelbladig. Bloemkroon wit. 0.60-0,90. ©. Juni—Septr. Aangevoerd. Op akkers te Nieuw- en St.-Joosland, Oostkapelle. A k k e r s c h e r m. A. nuijus L. 10. Aegopódium L. 1 Onderste bladen dubbei-3-tallig, met eironde, ongelijk gekarteld-gezaagde blaadjes en buikige scbeeden , bovenste bladen 3-tallig (tig. 827). Bloemkroon wit, zelden rose. 0,60-0,90. 1|.. Juni, Juli. Op belommerde plaatsen, langs wegen, heggen, slooten, enz. Algemeen. Geitepnot. Drieblad. Wilde vlier. Wilde geer. F/ereci/nkruid. Ilirs. lieers. Hanepoot. Zevenblad. A. Podagraria L. Kig. 827. Aegopodium Podagraria. Kig. 828. Carum Carvi. a bloem; l onrUpe vrucht, bil c in « bloem, bjj '-in doorsnede;c vrucht, doorsnede. by d in doorsnede. 11. Carum Koch. Kar wij. Onbehaarde kruiden met rechtopstaanden, weinig behaardun stengel en veelstralige. regelmatige schermen 1 Omwindsel ontbrekend of 1-bladig (tig. 828). Omwindseltjes ontbrekend of weinigbladig. Bladen dubbel-gevind. Blaadjes vindeelig, de beide onderste paren kruiswjjs. Bloemkroon wit of roodachtig. 0,30-0,60. O©. Mei. Juni. In weilanden, langs wegen en op dijken. Vrij algemeen. Ook veel gekweekt. Komijmaad. Kar wij. C- Carvi D. C. Omwindsel en omwindseltjes veelbladig. Bloemkroon wit... 2 2 Wortelstok bijna bolrond, yleezig. Bladen bijna 3-voudig gevind u . • i i. 3...* i 1 • „ /£_ met Jynvormige Diaaajes, in omiraK. aueuucüiy Schermen 8-20-stralig. Omwindsel en omwindseltjes 6-10-bladig. 0,30-0,70. 2}.. Juni, Juli. Op kalkhoudende wei- en bouwlanden. Vrij zeldzaam. (Bünium Bulbociistanum L.) A a r d k a s t a n j e. C. Bulbocastanum Koch. Wortelstok met verlengde, vleezige vezels. Bladen gevind met veeldeelige blaadjes en draadvormige kranswijs staande slippen , in omtrek langwerpig- lancetvormig (fig. 830). Schermen 8-15-stralig, Omwindsel en omwindseltjes veelbladig. 0,30, .. T ■ : 1 .j — U,ÖV. if. JU11, AUgS. in mueiuBaigu nuiiuura. Op de grens van N.-Brabant en Limburg. K r a n s k a r w ij. C. verticillatum Koch. 12. Pimpinélla L. Pimpernel. Meestal onbehaarde kruiden met rechtopstaanden, vertakten, weinig bebladerden stengel en kleine, veelstralige , naakte schermen. . 1 1 Overblijvende planten. Vruchten kaal 2 Eenjarige plant. Vruchten zachtbeliaard. onderste bladen ongedeeld, rondachtigniervormig, de middelste gevind, met wigvormige, meest 8-spletige blaadjes, de bovenste 3-deelig. Bloemkroon wit. 0,10-0,45. 0. Juli, Augs. Gekweekt, zelden verwilderd. (Haarlem, Leiden.) An||s. f P. Anisum Ailans. 2 Stengel kantig-gegroefd, bebladcrd. Blaadjes der onderste bladen gesteeld, eirond of langwerpig, gezaagd (fig. 831a), die der bovenste lijnvormig. Stijl tijdens den bloeitijd langer dan het vruchtbeginsel (fig. 831i). Bloemkroon wit, zelden rose. 0,30-0,90. q.. juni—aeptr. In weilanden en op beschaduwde plaatsen, o.a. onder heggen. Vrij ai^tujccu. Fig. g'j], ,f "»wiii, u nuini^'i , « wuv-iiw ü r o o t e pimpernel. P. magna L. Stengel rond, gestreept, van boven zonder bladen (fig. 832). Blaadjes der wortelbladen zittend, rondachtig, die der stengelbladen vindeelig, met lancet- of lijnvormige slippen. Stjjl tijdens den bloeitijd korter dan bet vruchtbeginsel. Bloemkroon wit. 0,30-0,60. 2J.. Juli — Septr. In weilanden en op open zandgronden. Vrij algemeen. Kleine pimpernel. P. Saxifraga L. Plant krachtiger, van boven kort grijs-behaard. De wortelstok op de doorsnede meest spoedig blauw wordend. Misschien inlandsch, de variëteit, ft niirra Willd. Fig. 833. Berula angustifolia. Hg. H34. Sium latifolium. a'bloem: b onrijpe vrucht. a bloem; l> kelk en stamper 13. Bérula Koch. 1 Bladen gevind, de onderste met eironde, de bovenste met langwerpige, gezaagde blaadjes (fig. 833). Schermen kortgesteeld. Bloemkroon wit. 0,30-0,60. 24.. Juli—Septr. In of langs slooten en vijvers en in moerassen. Algemeen. Kleine watereppe. B. angustifolia Koch. J4. Sium Trn. 1 Bladen gevind (fig. 834). Blaadjes scheef-lancetvoi mig, scherp- gezaagd, die der ondergedoken bladen dubbel-vindeelig, met lijnvormige slippen. Bloemkroon wit. 0,60-1,20. i).. Juli, Augs. Aan of in slooten, vijvers en moerassen. Algemeen. Groote watercppe. S. latifólium L. 15. Bupleürum Trn. Doorwas. Onbehaarde kruiden met 1 of meer parallelnervige , gaafrandige bladen. Schermen met weinig stralen en gele bloemen 1 1 Omwindsel en omwindseltjes aanwezig. Stengel niet door de bladen gegroeid • • • * ^ Omwindsel ontbrekend. Omwindseltjes aanwezig. Stengel althans door de bovenste bladen gegroeid 3 2 Bladen dor omwindseltjes vleezig, veel langer dan de schermpjes. Vruchten bjjna glad, fijn-geribd. Schermen 2-5-stralig. Bladen spits, lijnvormig, met halt'stengelomvattenden voet. 0,0.'>-0;i0 COJuni-Augs. Uit Z.-Europa. Amsterdam, Apeldoorn. Draaddoorwas. B. ödontftes L« Bladen der omwindseltjes niet vleezig, langer dan de schermpjes. Vrucht Korrelig ruw (ng. 8356). Eindelingsch scherm 3-stralig, de zijdelingsche onvolkomen. Onderste bladen lijn-lancetvormig, de andere lijnvormig , zittend (fig. 835a). 0,10-0,30. ©. Juli—Septr. Op zeeklei. Vrii zeldzaam. Fijn doorwas. B. tenuissimum L. 3 B'aden omgekeerd-eirond of byna spatelvormig tot rondachlig. Omwindseltjes uu üeironae maaojes Fig. 836. bestaand. 0'20-0,50. ©. Juni—Augs. Uit Z.-Oos tenryk? Aangevoerd. Apeldoornf Bupleurum rotund.folmm. Vorlengd doorwas. a bloem: b vrucht; c zaden. B. prolractnm Lk. et Hoffmng. Bladen eirond tot rondachtig (fig. 836). Omwindseltjes uit 3-5 rondachtige blaadjes bestaande. 0,15-0,45. ©. Juni—Augs. In koren- en bouwlanden. Aangevoerd. Zeldzaam. Rondbladdoorwas. B. rotundifólium L- Hceft wel wat van een Eupliorbia, docli is er behalve door de familiekenmerk en door het ontbreken van melksap van te onderscheiden. 16. Oenanthe Tra. T o r k r u i d. Onbehaarde moerasplanten met rechtopstaanden. meest vertakten stengel, aterk gedeelde bladen, 3-veelstralige schermen en veelbloemige schermpjes, die na den bloei meestal sterk samengetrokken zyn. 1 1 Wortels niet knolvormig verdikte vezels. Schermen eindelings. Bloemkronen stralend .... Wortels draadvormig. Bladen dabt gevind-vinspletig, met lancetvoimip gezaagde slippen, de ondergedoke met draadvormige slippen (fig. 837' Schermen tegenover de bladen staan omwindsel. Bloemkroon niet stralen Augs. In slooten en moerassen. Algemeen. (0- Phellandrium Lam.) Waterkervel. Bet hot. Water venkel. 0. aquatica Lam. -2 Stelen der stengelbladen evenals de stengel hol (fig. 838). Onderste bladen dubbel-, de bovenste enkelgevind , korter dan de bladsteel, met lijnvormige, vaak 3-spletige blaadjes. Eindelingsch scherm 3-stralig, vruchtdragend , de zijdelingsche 35-stralig, onvruchtbaar. Omwindsel ontbrekend ot' 1-bladig. Bloemkroon roodachtig-wit. 0,30-0,60. 2|~ Juni—Augs. In en langs slooten en moerassen. Algemeen. Welriekende waterbiezen. Pijptor kruid. 0. fistulósa L. Stelen der sten¬ gelbladen niet buisvormig. Schermen 5- 12-st.rH.lia . 8 Fig. 838. Oenanthe fistulósa. a schermpje met omwindseltjo en een bloem: b bloem, by c van boven gezipn r tl. p vniühten:/"een half vruchtje I 3 Omwindsel meer Fig. 839. ln door,n®de- dan 3-bladig. Wortelbladen dubbel gevind met ei-wigvormige slippen, de boogere bladen met lange, lijnvormige slippen . 4 omwindsel ontbrekend of 1-bladig (tig. 889n>. Uiterste slippen der wortelbladen en stengelbladen van denzelfden vorm, n.1. lijnvormig ifig. S3W. Kroonbladen wit, niet tot bet midden gespleten. 0,4n-0,80. Juni-Augs. In lage weilanden. Dordrecht, Rotterdam, Westland, Maastricht, Lith , ZwUndreclit. Varken skerveitorkruid. O. peuoedanlfolla Poll. 4 Stengel gegroefd. Styien even lang als de vrucht (fig. 840&I. Wortels tot ronde knol- - leties gezwollen (tig. 840a) Bloemen geelachtig-wit. 0,30-0,tf0- Juni, .luli. Een enkele maai, in weilanden. NUmegen (?>. , . „ , ,, .. , Pi m pernel tor k ru ld. O. pimplnelloiiles L. Stengel gestreept. Stijlen korter dr de vrucht (fig. 8414). Wortels t verlengde, knotsvormige knolletj opgezwollen. Onderste en middels bladen dubbel-gevind met eiwigvormige blaadjes (fig. 841< Omwindsel meest 4-6-bladig. Kroo bladen tot bet midden gesplete wit. 0,30-0,60. 4- Juli—Sepi Langs slooten en op drassige la den naar den zeekant. Vrij al^ meen . . Weidetorkrui 0. Lachenalii Gm Fig. 842. Aethusa Cynapium. . Juli, Augs. Vochtige beschaduwde grasgrond. Breda Waarden aan de Waal, Berg en Dal. Karw«selle. S. Carvifolla L. 20. Silaüs Bernh. 1 Wortelbladen 3-4-voudig gevind, met lancetvormige, fi.jngezaagde slippen (fig. 845). üiuwindseltjesbladen lijnvormig, vliezig gerand. Bloemkroon bleekgeel. 0,30-0,90. 2}.. Juni Septr. Op viuchtbaren grasgrond en aan dijken. Zeldzaam, vooral langs ue Maas gevonden. (S. pratensis Bess.). W ei de ke wel. S. flavescens Bernh. Aan het fijn gezaagd zijn van den bladrand en de kleur der bloem (als Levlsticum» van alle dergeiyKe srhermbloemigen te onderscheiden. Fig. S4ti. Crithmum maritimum. a vrucht, b dezelfde in dwarsdoorsnede. Fig. 847. Levisticum officinale. « bloem, by 0 deze na verwydering der kroonbladen; c, d vrucht, by f in doorsnede. Door het ontbreken van het omwindsel en de nauweljiks aan den voet iets ruwe schermstralen van Peu'cedanum palustre te onderstheiden. 24. Angélica Trn. 1 Stengel rond, gestreept, vertakt, berijpt, buisvormig (fig. 849). Bladen meest 3-voudig-gevind. Blaadjes meest eirond, niet of nauwelijks afloopend, gezaagd, de zijdelingsche bijna zittend, het eindelingsche meest ongedeeld. Bladsteel kantig. Bladscheeden buikig opgeblazen. Bloemkroon wit, zelden rose. 0,90-1,80. 00. Juli—Septr. Op beschaduwde, vochtige en moerassige plaatsen. AlgemeeD. Engelwortel. A. silvestris L. Fig. 848. Selinum Carvifolia. a bloem: b kroonblad: c stamper: (I vrucht, by e in doorsnede. Fig. 849. Angelica silvestris. « bloem: b onrype, c rype vrucht, by ff in doorsnede. 25. Peucédanum Trn. Varkenskerve). 1 Omwindsel ontbrekend of arrabladig, afvallend 2 Omwindsel en omwindseltjes veelbladig, bljjvend, het omwindsel teruggeslagen. Stengel kantig-gegroefd, hol (fig. 850). Onderste bladen 3-voudig-gevind. Blaadjes eirond, meest diep-vinspletig, met lijn-lancetvormige slippen met witten top., Omwindse.blaadjes vliczig-gerand. Bloemkroon wit. 0,60-1,00. 4 Juli, Augs Langs vijvers en slooten en op moerassige plaatsen. Algemeen, ilhysse ïnnm nalustre Hott'm.) . . • Melkeppe. P. palóstre Mnch. Dezo ondarscheidt zithvan Se 1 i n u m Ca rvi fo,fatoor het omwindsel en de ruwo schermstralen. Fie. «"O. Peucedanum palustre. Fig. 851. Peucedanum officinale. r, hind- h vrucht vereroot. " een schermpje; 6 bloem, Ml c zonder a blad. b vrucht, \ergioot. kr00nbladen; d onrype, e rijpe vrucht, by f oen helft doorgesneden. i a it\cr K.M t. Rladen meermalen 3-tallig. Blaadjes Ulnvorm g aan weerzoden versmald. Schermstralen kaal. Bloemkroon geel. 0//0-i,50 ^• Juli, Augs. Vroeger waarsehtjnlUk ee*paar maal gevonden Gewone varkenskervel. P. officinale L. Van A n e t h u m graveolens te onderscheiden door de wyze van ver' deeling der bladen en de veelbladigo omwindsels, ook door den wortelstok. Stengel gegroefd. Bladen gevind, aan weerszijden glanzig. Blaadjes veelspletig, met lijn-lancetvormige, aan den voet, gekruiste slippen (fig. 852). Schermstralen aan de binnenzijde kort-behaard. Bloemkroon geelachtig of groenachtigwit. 0,30-0,80. 4. Juni—Augs. In vochtige weilanden. IT. •• _ _1 J lV> PVinUfOOI "RpVlVl \ vil /XlUiUUlU. v »- • / , .. ..... Q'O Karwg blad varkenskervel. P. carvifólium VIII. 2ti. Anéthum Trn. Stengel rond , gestreopt (lig. 853). Bladen 2-3-voudig-gevind, met veeldeelige blaadjes en draadvormige slippen. Bladscheeden kort, wit-gerand, met ingesneden top. Bloemkroon geel. 0,46-1,20. ©. Juli—Septr. Gekweekt en soms verwilderd. Dille, -j- A. gravéolens L. Deze gelijkt op 1' oenicul urn officinale maar is er, behalve door de geslachtskenmerken, gemakkelijk van te onderscheiden door den reuk en door de kortere bladslippen. Fig. 853. Anethum graveolens. Fig. 854. Pastinaca sativa. a bloem; b stamper; c vrucht, b» cl a bloem; b vrucht, b() c rjjp, b(j rf een helft doorgesneden. een helft doorgesneden. 27. Pastinaca Trn. 1 Schermstrnlen (6-)8-10, ongelijk van lengte (fig. 854). Bloemkroon geel. Omwindsel en omwindseltjes ontbrekend of 1-2-bladig, afvallend. ' Bladen van boven meest glanzend, van onderen zacht-bebaard, enkel-gevind. Blaadjes eirond-langwerpig of langwerpig, stomp, vaak gelobd, ODgelijk gekarteld-gezaagd. Stengel kantig gegroefd, kortbebaard, van boven vertakt. 0,30-1,00. ©©. Juli—Septr. Gekweekt. Op open en bebouwde gronden, ook langs dijken. Algemeen Pastinaak. Witte wortel. Witte peen. P i n k s t e r n a k e 1. P. sativa L. 28. Heracléum L. 1 Geheele plant ruw-behaard (fig. 855). Stengel kantig-gegroefd. Bladen gevind, zeldzamer vinspletig. Blaadjes langwerpig tot lancet- vorinic, vaak gelobd of handvormig gedeeld. Bladscheeden buikig. Schermen stralend. Bloemkroon wit, zeldzamer rood of geelachtig. 0,90-1,50. 2j.. Juni—Herfst. In grasland, langs dijken en wegen, in bosschen en op beschaduwden zandgrond. Algemeen. Bereklauw. H. Sphondy'lium L. H n h r q i c u m Desf., Perzische bereklauw, vindt men niet zelden ais sierplant 'in tuinen. Bladen van boven kaal, van onderenzacht-behaard.Blaadjesi^spretig, mpr l-in^werniK-lancetvormiee. lang toegespitste, ongeluk getande . lippen. Un windsel e^ o^wfndseltjes veeibladig. Vruchtbeginsel dicht-behaard- Bl^n,kroon wit 1 80-2 40. 4. Juli, Augs. Uit Perzie. ook verwilderd (den Haag, Doidreclit). Ook v'indt men als sierplant 11.' villósum Fisch. (H. giganteum Hort.). JBJadMi boclitie vinsDletig scherp gezaagd, toegespitst, van onderen griisviltig. Oniwind selt es neergeboiren. Scherm met weinig stralen. Vrucht elliptisch, gewimperd, in de jeugd vUtig^ later wollig. Bloemen wit. i;i0-2,00. ©0. Juni-Augs. Uit Sibene. Fig. 855. Heracleum Sphondylium. a een omwindselblaadje; b bloem; c vrucht. Fig. 856. Daucus Carota. a bloem; b vrucht; c halve vrucht doorgesneden. 29. Cüminum Bauh. Bloemen rose of purperrood, stralend. Plant onbehaard met. dubbel-geunde bladen, vallig opgeslagen (Leiden, Haarlem) Kom (In. C. Cy mlnum Li. 30. Daücus Trn. Peen. Stengel stijfbehaard (fig. 856). Bladen dubbel- tot 3-voudig-gevind. Blaadjes vinspletig, met langwerpig-lancetvormige slippen. Omwindselbladen 3- of vinspletig. Het middelste schermpje (bij de wildgroeiende plant) vaak weinig ontwikkeld en roodbruin. Bloemkroon wit of rose. 0,30-0,90. O© of Q. Juni—Herfst. Gekweekt en op grazige plaatsen, ook langs wegen. Algemeen. Gele wortel. Gele peen. Itoode wortel. Peeën. Peen. D. Caróta L. D. littoralis Sibth., Strandneen (zeeduinen bü Katwtfk (?i) wijkt af, doordat de blaadjes van het. omwindsel slechts *'s van de breedte der schermen beslaan en doordat de stekels op de vrucht haakvormig omgebogen zijn. Juni-Septr. 31. Orlaya Hoffm. 1 Stengel meest kaal (fig. 85»i. Bladen dubbel-tot3-voudig-gevind. Blaadjes vindeelig, met Ujn- ancetvormige slippen, van onderen op de nerven stijf-behaard. Bloemkroon groot, stralend, wit. 0,10-0,30. 0. Juni—Augs. in korenlanden en op ruige plaatsen. Aangevoerd. Valkenburg (L.), Overveen, Scheveningen, Deventer, Leiden, Vaals, Middelburg, Tilburg, Maastricht . . Straalscherm. O. graiiilitlóra Hoffm. 32. Caücalis Trn. 1 Stengel behaard (fig. 858). Bladen dubbel- tot 3-voudig-gevindvinspletig met lancet- of lijnvormige slippen. Schermen 2-(5-)stralig. Fig. 857. Orlaya grandiflora. a straalbloem; b binnenste bloem: c een omwindselblaad.je: d stamper; e vruchtscherm: f vrucht: g, h deze van voren . . en van achteren gezien. Fig. 858. Caucalis daucoides. a bloem: b bloemkroonblad; c vrucht, by d in doorsnede. Blaadjes der omwindseltjes lancetvormig, vliezig-gerand. Bloemkroon wit, eerst roodachtig. 0,15-0,30. ©. Juni, Juli. Aangevoerd. Zeer zeldzaam . . . . Caucalis. C- daucoides L. 33. Turgénia Hoffm. 1 Stengel sterk-gegroefd , kort-borstelig (fig. 859) Bladen gevind, met langwerpig-lancetvormige, getande blaadjes. Schermen 2-4-stralig. Omwindseltjesbladen vliezig-gerand. Bloemkroon roodachtig of wit. 0,20-0,50. O. Mei—Augs. Aangevoerd. Zeer zeldzaam. Borstelscherm. T. latlfolia Hoffm. 4. Tórilis Adans. Doornzaad. Stijf bebaarde kruiden met ronden, vertakten stengel, enkel of dubbelvindeelige bladen, schermen met meestal weinig stralen en lijn-priemvormige schutblaadjes 1 Bloem schermen langgesteeld . . 2 Bloemschermen bijna zittend, in kluwens , zeer klein, arrnbloemig, •M Fig. 8ö9. Turgenia latifolia. fiS* Torilis nodosa. « bloem: b stamper: c, d halve vrucht- " vruchthoofdje. jes; e dezelfde in doorsnede. tegenover de bladen staand (fig. 860). Omwindsel ontbrekend. Buitenste vruchten met weerhaken, de binnenste korrelig-ruw. Bloemen wit. Bladen 3-voudig-gevind. 0,05-0,40. ©. April - Augs. Aan dijken naar den zeekant en op muren. Vrij algemeen. Knoopig doornzaad. T. nodósa Gacrtn. 2 Omwindsel en omwindseltjes 5- tot meerbladig (tig. 861). Stekels der vruchten zwak naar beneden gekromd, niet ?! als weerhaken. Bladen dubbelgovind, met vinspletige of Fig. 8*1. heikels, Géill. l-'lora, 4de druk. 30 gezaagde slippeD. Stengel door aangedrukte haren ruw. Bloemkroon wit of roodachtig. 0,60-0,90. ©©. Juni —Augs. Aan heggen, op ruige plaatsen en tusschen kreupelhout. Algemeen. Heggedoomzaad. T. Anthriscus Gmel. T. microcarpa Bess. var. aculeata Boiss., het k 1 e i n v r u c h t d o o r nzaad, een plant van kalkheuvels van de Levant en b(j ons by Deventer en bij Rotterdam gevonden, onderscheidt zicli door sterk stralende bloemen en doordat zij eenjarig is. 0,60-0,70. Omwindsel ontbrekend of eenbladig (fig. 862). Stekels der vruchten als weerhaken. Blaadjes met langen , gezaagden top. Bloemkroon wit of rose. 0,50-0.90. ©© en ©. Juli, Augs. Op kalk- en kleigrond. Zeer zeldzaam. (T. infésta Koch.) Zwitsersch doornzaad. T. helvética Gmel. Fig. 862. Torilis helvetica. Fig. 8B3. Scandix Pecten Veneris. n bloem: b vrucht; r doorsnede der vrucht a bloem; b vrucht; c halve vrucht (b^j de eene helft zjin de gekromde stekels in doorsnede. ( r\)pe vrucht, by r een helft a bloem: b stamper: c vruchten: in doorsnede. d rijpe vrucht. Stengel beneden st^jfbehaard en daar alleen roodgevlekt, boven kaal, onder de knoopen verdikt ifig. 888). Bladen 3-4-voudiggevind, met spitse, lancetvormige tot lijnvormige slippen. Omwindseltjes bijna altijd kaal. Bloemkroon wit. 0,60-1,80. r.,(. . Juni, Juli. Nijmegen, Oostvoorne, Rijswijk (O.), Alblasserdam. Knolribzaad. C. bnlbósum L. Deze lukt op Anthriscus si 1 vest ris, doch is er door de vrucht gemakkelijk van te onderscheiden. 38. My rrhis Tm. Bladen .S-voudig-gevind, zacht-behaard (fig. 869). Blaadjes vinspletig, met langwerpigeironde, vaak getande slippen. Bladen der omwindseltjes gewimperd, later terug- 37. Chaerophyllum Trn. Rib zaad. 1 Stengel weinig ruw-behaard, onder de knoopen iets verdikt, meest overal roodgevlekt. bladen dubbel-gevind, dofgroen, met vinspletige blaadjes en stompe slippen (fig. 867A). Bladen der omwindseltjes gewimperd (fig. 867a). Bloemkroon wit. 0,30-1,20. O©- Mei— Juli. Aan heggen , onder kreupelhout, op ruigten. Algemeen. Wilde kervel. Dronkert. Dolle kervel. C. témulum L. geslagen. Bloemkroon wit. Vruchten glanzig bruin. Plant sterk riekend, 0,00-1,20. 2).. Mei, Juni. Gekweekt en verwilderd (op verschillende plaatsen in Gelderland, Maartensdijk, Werkendam, Denekamp;. Hoomstlie kervel. + JI. odorata Seop. 39. Cónium L. 1 Stengel kaal, aan den voet vaak bruinrood-gevlekt (fig. 870). Onderste bladen 3-voudig-gevind , glanzig, met ronde, holle bladstelen, diepvinspletige blaadjes en gezaagde slippen. Omwindseltjes 3-5-bladig, teruggeslagen, naar één zijde gekeerd. Bloemkroon wit. 0,60-1,80. OO* Juni—Herfst. Aan dijken, wegen, langs weilanden, onder heggen en op kerkhoven. Vrij algemeen. Zeer vergiftig! Scheerlink. Dollekervel. Gevlekte scheerling. C maculatum L. Fig. 87ö. Conium maculatum. Fig. 871. Coriandrum sativum. a bloemscliermpje: b bloem: c vrucht, « bloemschermp.ie; li straalbloem, bij ede b(| d in doorsnede. kelk en de stamper van deze; c binnenste bloem, b(j /'kelk en stamper van deze; tl kroonblad: g vrucht; li een half vruchtje. 40. Smy'rnium Trn. M y r r h e k e r v e 1. 1 Stengel ongevleugeld, dichtbebladerd, gestreept. Omwindsel bijna ontbrekend. Omwindseltjes zeer kort. Bloemkroon geelachtig. 0,t)0-l,00. 4. Mei, Juni. Haastrecht. Kleine myrrhekervel. S. rolundll'oliiim It. C. 41. Coriandrum Trn. 1 Onderste bladen gevind, met vinspletige blaadjes en eironde slippen, de bovenste dubbelgevind met ongedeelde of vinspletige blaadjes «n lijnvormige slippen ifig. «711. Bloem- kroon stralend, wit. Naar wantsen riekend. 0,30-0,45. ©. Juni, Juli. Gekweekt en verwilderd (Haarlem, Dordrecht) Koriander, -j- C. sativum L. 4:2. Bifora Hoffm. 1 Stengel sterk gegroefd. Bladen 2-3-voudig gevind met lHn-draadvormige blaadjes (fig. 872). Scherm 5-8-stralig. Omwindseltjes 1-3-bladig. Kroonbladen stralend. Vrucht •'•knoppig. 0.2U-0,30. ©. Juni, Juli Aangevoerd. IJselmonde, Arnhem, Deventer, Dordrecht, Usselo bi) Enschede, Groenhoven bij Leiden, Riienen, Maastricht, Alkmaar. Holzaad. It. radiaus >1. I<. LXXVU. Fam. Araliaceeën. Klimopachtigen. v. Heesters. Kelk klein, 4-o-tandig. Bloemkroon 5-10-bladig. Meeldraden 5-10. Vruchtbeginsel onderstandig, 2-meerhokkig met 2-5, meest samengeklee fde stijlen. Vrucht een ceelhokkige bes. 1 Bladen hoekig 3-5-lobbig of gaaf. Stijlen of stempels 4, samen- neigend of vergroeid Hédera 490. Bladen samengesteld. Planten gestekeld ... 2 2 Bladen 5-tallig, handvormig samengesteld Acanthópanax 471 Bladen 2-3-voudig gevind Aralia JJI, Fig. 872. Bifora radians. Fig. 873. Hedera Helix. a, b vrucht. a blad eener niet bloeiende tak; b vrucht: f bloem. 1. Hédera L. 1 Stengel klimmend met hechtwortels (fig. 873). Bladen kaal, glanzig, lederachtig, 3-5-lobbig, die der bloeiende takken eirond, ongedeeld. Bloemen in schermen. Bloemkroon groenachtig-geel. Bessen zwart. 3,00-15,00. Septr.—Novr. In boschachtige streken, langs boomen of muren. Algemeen. Ook vaak aangeplant, soms met bont gekleurde bladen . . Ebich. Klemmer. Eiloof. Ijle. Klimop. H. Hélix L. Dc als stekken behandelde bloemdragende takken behouden hunne karakteristieke bladen en groeien rechtop (H. arborea Hort.). 2. Acanthópanax Des. et Planch. 1 Bladen kaal. Blaadjes langwerpig, aan den top gezaagd, bijna gestoeld. Stekeltjes okselstandig, horizontaal. Bloemen in enkelvoudige schermen. 1,00-2,00. Ij. Sierheester of boom uit Japan * A. spinósum Des. el Planch. 3. Aralia L. 1 Takken gedoomd. Bladen 2-3-voudig-gevind. Blaadjes eirond, toegespitst, gezaagd. Tros sterk vertakt, fluweelachtig-behaard. Bloemen groenachtig-wit. l',(K»-3,00. li. Augs., Septr. Sierheester uit N.-Amerika . . . Aralia. -j- A. spinusa L. LXXVIII. Fam Cornaceeëii. iv. Boomen of heesters, tweeslachtig of 2-huizig. Kelk klein, 4-tandig. Bloemkroon 4-bladig. Meeldraden 4. Vruchtbeginsel onderstandig niet 1 stijl en 1 stempel. Vrucht een 2-f1 J-hokkige steenvrucht. 1 Bloemen 2-slachtig. Bladen tegenoverstaand, gaafrandig, afvallend. Cornus -tri. Planten 2-liuizig. Bladen tegenoverstaand, lederachtig, vaak geel gevlekt, bevend. Aucuba4•ü 1. Cornus Trn. Kornoelje. Kornel. Koraalhout. Boomen, heesters of krniden niet kromnervige bladen, hoofdjesachtige schermen of schermachtige, samengestelde bjjschermen en een sappige steenvrucht 1 1 Bloemen wit, in vlakke bijschernaen, niet door een bijzonder omwindsel omgeven 2 Fig. 874. Cornus mas. a bloemscherm; l> bes in doorsnede. Bloemen in enkelvoudige, door een viermaaig Cornus sanguinea. omwindsel omgeven, schermen, voor de «s- • bladen verschonend iflg. 874a). Bladen ei- « kelk van achteren. b bloei rond, toegespitst, aan weerszijden groen. c stamper. « vrucriten. Takken kaal, de jongere aangedrukt-behaard. . Schermen omstreeks even lang als het omwindsel. Vrucht langwerpig, hangend, kersrood en glanzig ifig. 8746). Bloemkroon citroengeel. 3,00-6,00. b. April. Ge. kweekt en verwilderd Gele kornoelje. •{* C. mas L. 2 Bladen aan weerszijden groen, kort-behaard, eirond, toegespitst, craafrandig (fig- 875). Takken in herfst en winter bloedrood. Vrucht bolrond, "zwart. 0,90-1,80. 1j. Mei, Juni, soms in den Herfst weer. In bosschen en heggen. Vrij algemeen. Ook in parken aangeplant Koode kornoelje. C. sanguinofl L- Bladen van onderen grasgroen, eirond tot elliptisch, toegespitst. Takken afstaand, in herfst en winter bloedrood. Vrucht wit , bolvormig. 1.50-3,00. b. Juni, Juli. In parken, niet zeldzaam. Uit Noord-Amerika. (C. al ba Wangenh.) Witte kornoelje. fC. stolonifera Mchx. Bladen van onderen wit, breed-elliptischi, b«na kaal. TakkengciH'elofbunarechtopstaand, in herfst en winter levendig rood. Vrucht wit of blauwachtig-wit. 2,00-8,00. Ij. April, Mei. Sierstruik uit Sibern" f C. sibirica Lodü. 2. Aucüba Thnbg. 1 Bladen langwerpig, toegespitst, groen, meest geel gelekt .vaak slechts naar het midden toe verwijderd gezaagd. Bessen koraalrood. Altijdgroen. MO---'1 . ). Mei-Augs. Sierstruik uit Japan 7 A. japonica Tnnbj.. LXXIX. Fam. Crassulaceeën. Vetplanten. Bladen vleezig. Kelk meest ö-f3-20-J deelif/. Bloemkroon 3-20-bladig, soms -deelig. Meeldraden 3-20, op den kelk ingeplant. Stampers 3-20. Vruchten kokervruchten. 1 Meeldraden en kroonbladen 3-4 (fig. 876). Kelk 3-4-deelig. Vruchtbeginsels 3-4. Bladen tegenoverstaand . . . . Tillaéa 4tt. Meeldraden 5-20 2 2 Kelk 5(-6)-deelig (fig. 882). Kroon¬ bladen 5(-6), vrij. Meeldraden 5, 10, zeldzaam 12. Vruchtbeginsels 5. Bladen meest verspreid. Sé du m 4t3. Kelk ö-20-deelig ifig. Stöi. Kroonbladen 6-20, aan den voet met elkaar en mei de 12-40 meeldraden vergroeid. Vruchtbeginsels tt-2». Bladen meest in rosetten. Sempervivum 473 1. Tillaéa Mich. VI. (ni). 1 St!T' dU°' ligf-e°d • "2? rtÖgend,e » "« «™"vanmeeUn,ebl"'en- takken (fig. 876). Bladen ovaal, den tak: bloem: c kelk-, spits,dicht opeen. Bloemen zittend, rf kroonbiad. drietallig. Doosvrucht 2-zadig. Bloemkroon wit of roodachtig. 0 03-0 05 O- Juni—Septr. Op vochtigen, beschaduwden zandgrond ' Zeer zeldzaam . . Mos bloempje. T. muscosa L. Dit Plantje Is vaak rood nangeloopen en komt in uiterlijk veel overeen met kleine niet bloeiende ex. van Sagina nodosa. 2. Sédum L. Vetkruid. v. x. fxn). Sapuige, onbehaarde kruiden met sterk bebladerden stengel , vleezige bladen en stervormige bloemen in samengestelde bijschermen ot pluimen 1 Bladen breed, vlak (fig. 878) . • . . Bladen rolrond of half rolrond (fig. 883a) * 2 Bladen naar voren getand of gezaagd a Rlidpn eaafrandie stomp. Stengel aan den voet liggend, verder rechtopstaand. Bla- Blatlen gaatrancug, p kransen van 3 of 4. omgekeerd-eirond. de bovenste Ignwigvormig (fig- «77i. Bloeiw(jze los. langwerpig. Stengel boven klierachtig behaard. ...b . " » t _ ï „..I öioemKiuuuuiauüii ai"«'i — donkerrood© streep. Wortel draadvormig. O en OO- 0,10-0,40. Juni-Augs. Steenachtige, beschaduwde plaatsen. Sint-I ietersberg, Valkenburg. # Omgebogen vetkruid. S. Cepaea L. 8 Stengel aan den voet iiggenu, \eider rechtopstaand, kortbe.iaard. Bladen tegenoverstaand, wigvormig-omgekeerd-eirond, van voren gekarteld-gezaagd met gewimperden rand. Bloemkroon wit. 0,12-0,20. I;. Juli, Angs sierplant uit den Kaukasus. Verwilderd by Thorn (L.) op een muur. Kozenvetkruid. + S. opposltifóllum Slms. Stengel rechtopstaand. Bladen langwerpig tot lancetvormig, de onderste kort hnvenste met een afgeronden voet zit- Fig. 877. Fig. «78. Sedum purpureum. tend, tegenoverstaand of " ~ verspreid (fig. 878). Kroonbladen van het midden af teruggekromd, bleekpurper. Wortel knolvormig verdikt. 0,30-0,60 4. Jüli Augs In zandige streken tusschen kreupelhout, op akkers, in bosschen. Vrij algemeen. Ook gekweekt. (S. purpurascens Kocli) Huislook. Smeerwortel. St.-Janskruid. Hemelsleutel. S. purpureum Lk. In tuinen komt ook voor + S. Fabaria K0ch, die zich onderscheidt, doordat de bladstand afwisselend is, de meeldraden voor 'I, deel met de purperkleurige kroonbladelf"()n vergroeid en de stengelbladen een wigvormigen voet hebben. 4 Bloemkroon wit of roodachtig. Kruipende, niet-bloeiende bijstecgels aanwezig Bloemkroon geel « C DT.J 1" 1 • V i ■. . . " uiuudu ji|u-iaugncipig, uijuii roironu, verspreid ('fig. 879). Bijschermen kaal of verspreid klierachtigbehaard. Bloembladen langwerpig, wit of rose. Helmknopjes bruin. 0,15-0,20. 2J.. Juni, Juli. Op drogen zandgrond , muren en daken. Vrij algemeen. . Klein huislook. Wit v e t k r u i d. S. album L. Bladen omgekeerd-eirond, meestal tegenoverstaand (fig. 880) Bijscherin klierachtig zacht-behaard. Bloembladen ovaal wit. aan Ho nio. zyde purperachtig. 0,04-0,12. 4- JuniAugs. Maastricht. Op muren. Di k blad vet- 3 kruid. S. dns.vphy'ilum L. G Bladen zonder stekelpuntje. 7 Bladen met een kort stekeltje aan den top. 8 i Bladen lijnvormig, stomp, aan den voet met een spoorvormig aanhangsel (fig. 882). 0,05-0,10. 2].. Juni, Juli. Op zandgrond. Vrij algemeen. (S. sexangulare Aut. n. L.) Zacht vetkruid. S. Boloniénse Loisl. Deze heeft geen scherpen smaak en onderscheidt, zich van S. acre, doordat de takken moer bloemen dragen en deze wat kleiner en bleekor z\jn. Bladen eirond, aan de bloeiende stengels verspreid (fig. 883). Rijk- Fig. 8». Fjg 886. Sempervivum tectorum. bloemig. Gewoonlijk met scherpen , a bloem van ter z(jde, b van voren peperachtigen smaak. 0,05-0,10. 4- v^oot! Juni, Juli. Op zandgrond, oude muren, in de duinen. Algemeen. Eeuwige leven. Bergknop. Muurpeper. 8. acre L. 8 Kelkslippen spits, eirond-lancetvormig (fig. 884). Bloemkroon goudvel . afstaand. Biischermen later teruggebogen. Bladen lijn-priemvormig, aan den voet onder de plaats van aanhechting met een kort, stomp uitsteeksel. 0,lo-0,d0. 2J.. Juni, Juli. Op hoogen, dorren zandgrond, muren en wallen. Vrij algemeen. Fj T r ï p m a d a m. o. rentsxum u. Kelkslippen stomp. Bloemkroon goudgeel. Bladen grasgroen, IJ) n-'j weerszijden iets afgeplat, aan den top vaak met een rood puntje. Juli. Maastricht Sierlik vetkruid. S. elegans Lej. 3. Sempervivum L. XI. 1 Kroonbladen en kelkslippen 10-20, stervormig uitgespreid (fig. 885).k^^Bost^Dt langwerpig-omgekeerd-eirond, stekelpuntig. Bloemkroon rosé, donker k P • 0 22-0 45 Juli. Gekweekt op muren en daken, en verwilderd. , . Dakenloof. Huisloof. Domlerhlad. Huislook. f S. teetorum L. LXXX. Fam. Saxifragaceeën. Steenbreekachtigen. Kelk 4-5-spletiu of -deelig. Bloemkroon 4-5-bladig, op den kelk ingeplant, soms ontbrekend. Meeldraden 4-veel, op den kelk gezeten. Vruchtbeginsel bocenstandig, halfonderstandig of onderstandig met 1-5 stijlen oj 4 zitten,ie stempels. Vrucht een doosvrucht of bes. 1 Kruidachtige planten ~ Heesters „ 2 Vruchtbeginsel halfonderstandig • • ' , Vruchtbeginsel bovenstandig (fig. 895). Stempels 4 Meeldraden 5, met 5 klierachtig gewimperde deelen (onvruchtbare meeldraden) afwisselend. Doosvrucht 1-hokkig. . . . Parnassia 4t9. 3 Stijlen 2. Kelk 4- of 5-deelig . . • • • ■ • • • • • • * Stijlen 4 of 5 (fig. 894;. Meeldraden 4 of 5, tot aan den voet; 2- deelig (daardoor schijnbaar 8 of 10). Bloemkroon 4- of o-bladig. Kelk 2- of 3-spletig Adoxa 439. 4 Kelk groen tot geel • • Kelk bloedrood, kiokvormig. Kroonbladen 'zeer klein of ontbrekend. Meeldraden vrl) wat korter dan de kelk Heuchera MWB. 5 Bloemkroon 5-bladig (fig. 886). Meeldraden 10. Doosvrucht 2- i i i • O Bloemkroon ontbrekend'(fig. 892, 893). Meeldraden 8. Doosvrucht 1-hokkig Chrysosplénium 4fS. 6 Bladen enkelvoudig 7 Bladen dubbel- tot drievoudig gevind Hotóia 4'&. 7 Kroonbladen gaafrandig. Doosvrucht 2-hokkig. Saxifraga 4m. Kroonbladen min of' meer sterk ingesneden. Doosvrucht 1 hokkig. T e 11 i m a 43&. 8 Bladen ongedeeld. Meeldraden 10 of meer. Stijlen 8-">. Vrucht een doosvrucht. Bloemen wit, vr(j groot ü Bladen 3-5-iobbig of -spletig (fig. 899). Meeldraden meest 5. Stijl 1. Vrucht een bes. Bloemen niet wit, klein Ribes 4Sl. II Bladen verspreid. Meeldraden 5. Stijl 1, zich later in 2en scheidend. Vruchtbeginsel halfonderstandig. Bloemen klein, in trossen Itea 4 71) Bladen tegenoverstaand. Meeldraden 8, lu of meer. Stijlen 2-5. Bloemen «root of' vr(j Kroot 7 . 10 10 Meeldraden talrijk (16 of meer). Kelkslippen 4-5. Kroonbladen 4-5. Stijlen 4-5, meest vergroeid Ph i 1 adélp h u s 4SO Meeldraden hoogstens 15, meest .8-10, zelden 4 of 5 n 11 Bloemen vaak allo of ten deele onvruchtbaar, groot. Helmdraden 8-10, draadvormig. Kelkslippon 4-5. Kroonbladen 4-5. Stijlen 2-4 Hvdrangea 480. Bloemen allo 2-slachtig. Helmdraden lu, govleugeld. Kelkslippen' 5. Kroonbladen 5* ht«len f* De ii tz ia J80.' De familie der Saxifragaceeën wordt in 6 onderfatniliën verdeeld, nl. de Escallonieeën (gesl. Itea), de Saxifrageeën (gesl. Saxifraga, Telliraa, Hoteia, Heuchera, Chrysosplenium, Adoxa), de Parnassieeën (gesl. Parnassia), deHydrangeeën (gesl. Hydrangea), de Philadelpheeën (gesl. Philadelphus, Deutzia) en de Ribesieeën (gesl. Kibes). 1. I'tea L. v. 1 Kroonbladen 5, lancet-lijnvormig. Bloemen klein, in eindelingsche, smalle trossen Bladen ei- tot lancetvormig, spits, getand. Bloemen wit. 1,002,HO. h .Inli Autrs Sierheester uit Virginiê t i/v|rBJnlea L.' 2. Saxffraga L. Stccnbreek. x. Meestal kieine kruiden met enkelvoudige bladen , wier onderste zeer vaak dichte rosetten vormen, en meestal witte bloemen. ... 1 1 Behalve de bloemstengel zijn er bebladerde nevenstengels aanwezig (fig. 886) 2 Geen bebladerde nevenstengels. Bloemkroon wit (fig. 887) ' .' 3 2 Kelk niet het vruchtbeginsel vergroeid, zijne slippen rechtop, of afstaand. Bloembladen wit, 3-4-maal zoo lang als de kelk. Bladen der rosetten handvormig .i-S-suletiir !Ji. ,V. ornlig toegespitste, stekelpuntige slippen, hoogere bladen meest oneedeeld lijnvormig. Gesteelde bladknoppen in de bladoksels. Tros 'l-l2-bloe m0,06-0,12. 4. Mei, Juni In tuinen gekweekt, een paar malen verwilderd. «• v. . . M oss teen b reek. + S. hvinioiiles L rrn ^len vL?am»1e" J'JIÜ» ' de kJelk"i1liPPei' teruggeslagen ifig.88rt). 'Bloembladen aan den \oet met - knobbels, goudgeel, aan den voet niet roode puntjes. 4-".-maal zoo lang als de kelkslippen. Met onderaardsche, bebladerde uitloopers. Bladen lancet-lynvormlg, gaafrandig. 0,12-0,25. 4. Juli-Septr. Alleen in een veen W neerdinge gevonden Bokjessteenbreek. S. Ilirculus L. 3 Wortelstok zonder bolletjes (tig. 887). Stengel veelbladig. Onderste bladen spatelvormig, ongedeeld of31obbig, de bovenste wigvoimig, handvormig-3-spletig of ongedeeld. Bloemen klein. Kroonbladen 2maal zoo lang als de eironde kelkslippen. 0,05-0,15. ©©. April— Juni. Op drogen zandgrond, soms tusschen straatsteenen, op muien. yry algemeen . . • Kandelaartjes. S. tridflCtylltöS L- Fi gy6 Fig. 887. Fis?. 888. Saxifraga granulata. Saxifraga Hirculus. Saxifraga a kelk: 6 bloem; c meeldraden en « kelk en stamper. tridactylites. stamper: d zaaddoos met kelk, in e en stamper. j vry en overlangs doorgesneden in f overdwars doorgesneden. Wortelstok sterk met kleine bolletjes bezet (fig. 888). Stengel artnbladig. Onderste bladen rond-niervormig, gekarteld-gelobd, de bovenste wigvormig, 4-8-tandig of-lobbig. Bloemen tamelijk groot. Kroonbladen 3-maal zoolang als de langwerpig-lancetvormige kelkslippen. 0,15-0,30. 4. Mei, Juni. Op open grasvelden en akkers, soms zeer algemeen, op sommige plaatsen met gevulde bloemen (bet Haarlemsch klokkenspel), ook gekweekt. Knolsteenbreek. S. granulata L Bekende sierplanten z()n: o 1 Hladen niet schildvormig (dus niet met den steel 111 liet midden). ■ • . • • ■ • . - Bladen langgesteeld, schildvormig, zeer groot (tot 0,«In middell()n|. WorwNtok vteez.R. Bloemen bleekrood, in een dicht biischerm, op epn böna onbebladerden, tot l,U hoogen steel. 0,80-1,00. -4. Augs., Octr. Sierplant uit Californie. Schildbladige steen breek. f S. pcltata Torr. 2 Zonder bebladerde nevenstengels. Stengel bladloos, bruinrood. Bladen elliptisch of omgekeerd eirond, stomp, getand, lederachtig, zeer groot, Ianggesteeld. Bloemkroon rose. 0,30-0,80. 2(.. April, Mei. Uit Siberië. Dikbladigesteenbreek. f 8. crasslfólia L. Met bebladerde nevenstengels. Bloemen wit met roode puntjes, of wit of rose zonder puntjes - 3 Bloemen wit met gele en roode puntjes. Stengel bladloos ! ! 4 Bloemen wit, in armbloemige gedrongen trossen. Wortelbladen niervormig, 8-f>-lobbig Ianggesteeld, behaard. Lobben wigvormig, diep getand. Stengel iets kleverig behaard met lijnvormige bladen. 0,20-0,30. 2|.. Mei, Juni. Sierplant uit de Pyreneeën. Geraniumachtige steenbreek. f 8. geranioides L. 4 Bladen omgekeerd-eirond-wigvormig, b(jna kraakbeenachtig, gekarteld-gezaagd ifig. ooi7». v,iw-u,ou. -+. üuui, uuu. uil uö x-yroiioeeii. mcnnisitzu.yes. Porseleinbloem pje. f S. ombrósa L. Bladen rondachtig of elliptisch, met hartvormigen voet, gekarteld (fig. 89u), aan weerszoden behaard (of kaal, S. punctata L.), Ianggesteeld. 0,20-0,40. 2J.. Mei—Juli. Uit de Pyreneeën. Jehovabloempje, f S. hirsüta L. Fig. 890. Fig. 891. Hoteia japonica. a bloeiwjjze; b^een bloem. 3. Tellfma Lindl. 1 Bladen hartvormig-rondachtig, gelobd, getand. Bloemen knikkend, wit, later roodachtig-wit. 2J.. 0,30-0,35. Mei, Juni. Sierplant uit N.-Amerika. B|j Haarlem en den Haag verwilderd. f T. graudiflóra Lindl. 4. Hotéia Morr. x. t Blaadjes lancetvormig, gezaagd. Bloemen in een samengestelden tros, wit iflg. 891) Plant op een Spiraea gelijkend. 0,30-0,60. V Juni. Juli. dierplant uit Japan (Spiraea japonica Hort.) pjg 8y2 en 993. •f* H. japonica Morr. l. Chrysosplenium alternifolium. 5. Heüchera L. v. la bloem; 16 rype, 1 c rtfpe door 1 Plant geheel kaal. Bladen rondachtig, gelobd en ge- 0 den kel,k °.mSeve11 vrucht. tand, met een diep hartvormigen voet. Kelk *" ^"rysosPl©n,um oppositifolium. 5-lobbig. Stengel» zwak, aan den top met een -a bloem. pluim van roode bloemen. 0,20-0,40. 2f. Mei-Juli. Sierplant uit Mexico. f H. sanguiiiea Englni. 6. Chrysosplénium Trn. G o u d v e i 1. vin. (x). Sappige, teere kruiden met gesteelde, ronde, gekartelde bladen en een eindelingsch vlak bjjscherm van bloemen 1 1 Bladen verspreid, langgesteold, niervormig, diepgekartold (fig. 892, 1). Stengel kantig. Bloemen en schutbladen goudgeel. 0,05 0,15. 2).. Maart—Mei. Op vochtigen, beschaduwden grond, vooral aan oevers van beekjes. Vrij zeldzaam. Wisselbladig goud veil. C alternifólium L. Bladen tegenoverstaand, kortgesteeld, halfcirkelrond, verwijderd gekarteld, met afgeknotten voet (fig. 893, 2). Stengel kantig. Bloemen eD schutbladen groenachtig-geel. 0,05—0,10. 2J.. April, Mei. Op dezelfde plaatsen als de vorige. Vrij zeldzaam. Paarbladig goudveil. C. oppositifólium L. Kleiner en teerder dan de vorige, ook in zomer en herfst, aan de verlengde bladloten door den bladstand te herkennen. 7. Adóxa L. v. 1 Wortelstandige bladen langgesteeld, dubbel-3-tallig, het paar bladen aan den stengel 3-tallig (fig- 894). Bloemen 5-7 bijeen in een eindelingseb, bijna dobbelsteenvormig hoofdje. Bloemkroon groenaehtig-wit. Plant zwak naar muskus riekend. 0,07-0,20. 2}.Maart—Mei. Op lossen, zandigen, vochtigen boschgrond, soms veel bijeen. Vrij algemeen. Muskuskruid. A. Moschatellina L. Kig. S!»4. Adoxa Moschatellina. a bloem van achteren: b van voren: e kelk eener topbloem; d, e meeldraad : f st()l; g vrucht. Fig. H!tó. Parnassia palustris. a nevendoelen der bloemkroon niet don stamper. 8. Parnassia Trn. v. Stengel rechtopstaand, kantig (fig. 895). Wortelbladen langgesteeld, het stengelblad zittend, hartvormig-eirond, stengelomvattend. Bloemkroon groot, wit, de nevendeelen geelgroen. 0,15-0,30. 4. Juni—Septr. Op vochtigen hei- en veengrond en in duinpannen. Vrij algemeen . . Parnaskruid. P. palüstris L. 9. Hydrangea L. Hortensia, viii. x. 1 Bloemen bjjna alle 2-slachtig (slechts enkele randbloemen geslachtloos). Kroonbladen der vruchtbare bloemen staan blijvend tot na het stuiven der meeldraden. Bladen van onderen donzig, de onderste eirond, met byna hartvormigen voet, de bovenste lancetvonnig. Bijschermen vlak. Bloemkroon wit. 0,80-1,20. b. Juli—üctr. Sierstruik uit Noord-Amerika • -j- H. arboréscens L. Handbloemen of soms alle bloemen geslachtloos, groot. Kroonbladen der kleine, vruchtbare bloemen vroeg afvallend . 2 '2 Bloeiwijze een plat of bolrond byscherm. Bladen kaal of bijna kaal, eirond of breedelliptisch. Bloemkroon rose, blauw of wit. 0,40-0,60. Ij. Juli-Sfeptr. Vooral in potten gekweekt. Uit China en .Japan. (Hortensia speciósa Pers.» -j- II. opuloides Lam. Bloeiw\)ze rolrond of pyramidaal-pluimvormig. Bladen aan weerszijden scherp behaard. uimiiH rtf InnffwArttitr-nlrnnd. Bloemen eerst . . wit. later rose, dan vuilrood. 1,00-2,01». b. Juli—Septr. Sierheester uit Japan. f H. paniculata Sieh. et Zucc. 10. Philadélphus L. Jasmijn, xn. 1 Bloemen in trossen • • - Bloemen alleenstaand of :S bijeen. Kelkshppen kaal. Bladen langwerpig ot' langwerpiglancetvormig, gaafrandig ot' met eenige tanden, bijna alleen aan den voet en van onderen op de nerven behaard. Bloemen reukeloos. Bloemkroon wil. I»,iv0-1,20. b. iP. grandiflórus Willd.t Keukeiooze jasmflin. f I'. inóilorus L. 2 Kelkslippen kort-loegespitst, behalve den rand kaal (fig.89H). Stijlen bijna tot aan den voet gescheiden. Bladen elliptisch, toegespitst, kaal of van onderen op de nerven behaard. Bloemen sterk riekend. Bloemkroon geelaehtig-wit of wit. 2,00-8,00. Ij. Mei, Juni. Sierstruik uit Z.-Europa. Verwilderd (Maastricht, Diepenveen). Boerenjasm(jn. + I'. coronarius L. f„ll. I: l„ knl.nn^ «Stiilrtll alleen aan den top gescheiden. Bladen Fjg. y9(; Philadélphus coronarius. eirond, tTOge^itst, van onderen g^s, kort- „ kelk. 6 bloem. c st(ji; d stamper behaard. Bloemen zwak riekend. Bloemkroon t ke|k r doosvrucht, opengespion- wit. 3,00-5,00. b. Juli. Sierstruik uit Noord- j doorknede Amerika. (P. joribündus Schrad.l gen, in aoor necie. Zachtliariïfl i a s m ii n. t P. pubéscens Lolsl. 11. Deützia Thunb. Deutzia. x. 1 Bladen eirond, lang toegespitst, aan weerszijden, vooral van boven grijsgroen. Kelkslippen eirond ilig. 8!I7|. Kroonbladen rechtopstaand, wit. 1,20-1,80 b. Juli. Sierstruik uit Japan, vaak mei gevulde bloemen. Gekartelde deutzia. f D. crcnatu Sleh. et Zuce. Bladen eirond-lancetvorniig, aan den voet wig- vormig, iets behaard, groen. Kelkslippen lancetvormig, kaal. Kroonbladen lateiafstaand, wit. 0,80-0,80. Ij. Mei-Juli. Sierstruik uit Japan, vaak met gevulde bloemen. Slanke deutzia. -j- D. gracilis Sieb. et Zucc. 12. Ribes L. v. Heesters met verspreide, gestoelde, handlobbige bladen en z^jstandige bloemen . . 1 1 Stengel stekelig. Trossen 1-3-bloemig. Bladen rondachtig, 3-5 lobbig, van onderen , evenals de stelen, zachtharig. Kelk klokvormig. Kelkslippen langwerpig, teruggeslagen. Vrucht kaal of met klierachtige borstels, groen, vuilpurper of geel. Bloemen meest groenaclitig-geel ifig. 81)8). 0,«30-1,20. b. April. Gekweekt of verwilderd Doornbes. Klapbes. Stekelbes. Kruisdoorn. Krissen. Kruisbes -J- R. Grossularia L. Stengel zonder stekels. Trossen, althans de mannelijke, meerbloemig 2 2 Bloemen groenachtig, groenachtig-geel of roodachtig. Bladen 3 6-lobbig. Kelk vlak bekken- of klokvormig 8 Bloemen geel of lichtpurperrood 5 8 Trossen knikkend of hangend (fig. 901a). Schutbladen korter dan de bloemstelen . 4 Trossen rechtopstaand 899). Bloemen onvolledig 2-buizlg. Mannelijke trossen 20-30-bloemig, vrouwelyke 2-3-bloemig. As van den tros en bloemstelen klierachtig behaard. Schutbladen lancetvormig, langer dan de bloemsteeltjes. Bladen meest diep 3-5-lobbig, van onderen glanzend. Bloemkroon groenachtig geel. Bessen rood. 0,60-1,50. Ij. April, Mei. Sierplant, ook verwilderd. Krentenboompje. f R, alpinum L. J RlnHnn van onHaron Ho kollr mot klioi*. achtige puntjes en zachtbehaard, f spits, diep 3-ö-lobbig. Schutbladen eirond. Kelkbuis klokvormig, zachtbehaard. Kelkslippen teruggerold (fig. 9J0). Bloemen van binnen roodachtig. Bessen zwart. Takken en Fig. 900. bladen met sterken geur. 0,60-0,80. Ij. April, Mei. Gekweekt en ook verwilderd, misschien ook wild. Zwarte aalbes, -j- R. m£ram L. Bladen en kelken zonder klierachtige puntjes. Schutbladen stomp ovaal. Kelkbuis vlak-bekkenvormig, kaal (tig. 9016». Bladen 8-5-lobüig, stomp. Kelkslippen afstaand. Bloemkroon geelachtiggroen. Bessen rood of wit. 0,90-1,50. Ij. April, Mei. Gekweekt en verwilderd. Aalbes. + R. rul» rum L. 5 Bloemen lichtpurperrood (of pjg. 901. wit). Kelkbuis buis-klokvormig. Trossen hangend, klierachtig-behaard. Schutbladen even lang als de bloemstelen , spatelvormig, gekleurd. Bladen 3-5lobbig, van onderen grysviltig. Bessen blauw-zwart. 1,00-2,00. b. April. Mei. Sier¬ struik uit Zuidwestelijk Noord Amerika Fig. 899. Ribes alpinum. Ribes. + R sanjruiiieum Pursh. a bloemdragende tak: b bloem met Bloemen goudgeel, welriekend. Kelkbuis lang, schutblad; c vruehttros; d vruchten rolrond. Trossen reclitopafstaand. Bladen 3-spletig met gekartelde lobben. Schutbladen langer dan de bloemstelen, met gekleurd. Vrucht ten laatste meest oranjekleurig. 1,00-2,50. b. April, Mei. Sierstruik uit Noord-Amerika Gele ribes, f R. nuréum Pursh. Heikels, Geïll. Flora, 4de druk. 31 LXXXL Fam. Hamamelidaceeën. Heesters of hoornen. Eenhuizig, veeltelig of 2-slachtig. Bloemen in okselstaner. . . . Godétia 488. 31* 8 Bloemen groen (fig. 913). Bloemkroon ontbrekend. Vrucht een vievhokkige doosvrucht Isnardia 488. Bloemen wit (fig. !>1B). Bloemkroon 4-bladig. Vrucht een eenzadige (door de ten deele blijvende kelkslippen) vierdoornige noot Trapa 48». ]. Epilóbium L. B as ter d wederik, vut. Kruiden met enkelvoudige, niet inge sneden bladen en eindelingsche mees bebladerde aran. Bloemen meest rosi of purperrood, zelden wit ... 1 Bladen verspreid. Bloemkroon uitge spreid. Meeldraden en stijlen naai beneden gebogen ï Onderste bladen tegenoverstaand (zeidei o aan 3 in een krans), de bovenste verspreid. Bloemkroon trechtervormig. Meeldraden en stijlen rechtopstaand 3 2 Bladen lancetvormig, gaafrandig ol zwak-getand, van onderen iets bleekgroen , met uitstekende zijnerven (fig. 903). Bloemtros verlengd. Kroonbladen langgenageld, omgekeerdeirond, lichtpurper, zelden wit. 0,601,20. 2).. Juni—Septr. Op vochtigen, beschaduwden zandgrond en langs SlOOten. Algemeen. Fjg. 903 Epilóbium angustifolium. Kattestaart. Slangebloem. Wilde selve. a onderzijde van een blad met de W i 1 ge n r 0 0 sj é. E. angustifolium L. b'?®,r'''mce,l.draden en " J * de gesloten stempel, in d in vieren Bladen lijnvormig, bUna gaafrandig, van onderen gedeeld; e stamper niet kelk : b\jna zonder aderen. Bloemtros kort, bebla- f vrucht; g zaad. derd. Kroonbladen zittend, elliptisch-langwerpig met smallen voet, purperrood. Kelk bleekrood. 0,30-1,00. 2J.. Juni—Augs. Sierplant uit M.-Europa. f E. Dodonaei VIII. 3 Stempel 4-spletig (teQ minste bij zijne volle ontwikkeling, fig. 904). Oi 1 1_ • • _ i. „ 1 J . A uicugci uijua aiocuo iuuuuu . • •» Stempel knotsvormig, zwak gegroefd (fig. 905, 909a) 6 4 Bladen zittend of bijna zittend, vaak iets afioopend (fig. 908). Stengel meest be- behaard. Jonge bloemen rechtopstaand. 5 Fig.904. Fig. 905. Fig. 906. Bladen kortgesteeld, eirond-lancetvormig, bijna kaal, grasgroen, meest tegenoverstaand, zelden kransstandig (fig. 906). Bloemen 0,008-0,01 lang, vóór het bloeien iets knikkend. Stengel aan- liggend-behaard, zonder verheven lijnen. Bloemkroon rose, zelden wit. Doosvrucht 0,06-0,09 lang, zachtbehaard. 0,30-0,60. 2}.. Juni—Septr. Op vochtigen zandgrond, onder hakhout, in boschjes, aan heggen. Vrij algemeen. Bergbasterdwederik. E. montanum L. 5 Bloemen groot, 0,01-0,02 lang (0,02-0,025 in middellijn) (fig. 907). Bladen iets stengelomvattend, de middelste kort-afloopend, langwerpig-lancetvormig. Stengel met langere, afstaande haren, naar boven ook met korte klierharen bezet. Bloemkroon purperkleurig. Wortelstok reeds vóór of tijdens den bloei¬ tijd met vlcezige, ondsraardsche uitloopers. 0,60-1,20. 2|~ Juni—Octr. In vochtige bosschen, aan slootkanten, op moerassige plaatsen. Algemeen . . . Wilde selve. Groote basterd wederik. E. hirsütumL. Bloemen veel kleiner (0,006-0,01 lang). Bladen met afeeronden of versmalden voet zittend, lancetvormig of langwerpig, getand IiB Hg. 908. (fig. 908). Stengel zacht-behaard. Bloemkroon lichtpurper. Wortelstok tijdens den vruchtlijd met zittende of kortgesteelde, zich spoedig verlengende bladrosetten. 0,15-0,60. Ij.. Juni—Septr. In vochtige bosschen , aan slootkanten en op moerassige plaatsen. Algemeen. Klein bloembasterd wede rik. E. parviflórum Schreb. 6 Stengol met 2-4 verheven lijnen 7 Stengel zonder verheven lijnen, rolrond, iijn-behaard, gewoonlijk met twee haarlijsten, meest onvertakt. Bladen lancetvormig tot lijnvormig, gaafrandig of iets getand, met wigvormigen voet zittend, met iets oingerolden rand, dofgroen. Bloemen klein (0,004- 0,0Ub iangi, voor het bloeien meest knikkend. Bloemkroon roodachtig-wit, zelden wit. Doosvrucht zachtbehaard. 0,150,60. 2).. Juli, Augs. Op veengrond, aan slootkanten. Algemeen . Moeras basterd wederik. E. palustre L. 7 liladen alle duidelijk of tamelijk langgesteeld (tig. 9094), langwerpig, aan weerszijden versmald, aicht-geland. Bloemen vóór 0,005-0,006 lang, eerst wit, later rose. top met afstaande kelkbladspitsen. Stengel meest sterk vertakt, onduideljjk vierkant. Doosvrucht met afgeronde kanten. 0,30-0,90. 2).. Juli, Augs. Op vochtige, beschaduwde plaatsen. Vrij zeldzaam. Rose basterd wederik. E- róseüm Schreb. Bladen zittend of zeer kort gesteeld (fig. 910) met afgeronden voet. 8 Fig. 909. het bloeien knikkend , Bloemknoppen aan den 8 Wortelstok gedurende of kort na den bloeitijd zittende of kortgc- steolde bladrosetten vormend, Stengel rechtopstaand, meest vertakt. Bloemen steeds rechtopstaand. Bladen lichtgroen, lancetvormig, met breeden voet zittend, de middelste met de randen kort afloopend, dicht en scherp getand, 0,08 lang, 0,01 breed (fig. 910). Bloemen 0,0040,006 lang. Bloemkroon roserood. Stengel vierkant door 4 verheven lijnen bijna gevleugeld. 0,30-0,90. 2J.. Juni—Augs. Op vochtigen grond, ook langs slooten. Vrij algemeen. Vierkante basterdwederik. E. tetragónum LWortelstok verlengde uitloopers vormend. Stengel naar boven zachtharig, met 2 of 3 verheven lijnen. Bladen donkergroen, dof, de middelste zittend, langwerpig tot lijn-lancetvormig, aan den voet meest afgerond, soms iets afloopond, getand. Bloemen 0,0050,007 lang, vóór den bloei knikkend. Bloemkroon rose. 0,30- 0,90. Juli, Augs. Op veengrond , aan slootkanten. Vrij zeldzaam. (E. chordorrhizum Fr.). . S t ij v e basterdwederik. E. virgatum Fr. Van E. tetragónum te onderscheiden door de verlengde uitloopers, dedonkerder kleur, de minder duidelijk gelande bladen en de knikkende bloemknoppen. 2. Clarkia Pursh. C1 a r k i a. vin. 1 Kroonbladen 3-spletig tot ü-deelig, lichtpurper tot wit, groot, wigvormig in den nagel versmald, aan weerszijden in het midden van den nagel met een smallen, omgebogen tand. Meeldraden afwisselend i.ti, .tui. ui.. den lancet- tot Ikvorm*. *'8- »»• Clarkia pulchella. 0,30-0,«0 0. Juli—Septr. Sierplant uit Callfornif', ook bil Middelburg „'evonden. Fraaie clarkia. -f-C. palcliéll Stengel beneden houtig, vertakt, roodachtig. Bladen „ml vormig, spits, iets getand Kelk min of meer roodachtw. Krronb aiJen omgelkeeid eirond, ingesneden, goudgeel. Doosvrucht knotsvormig-lang erpig, g. > 0,60. Juli, Augs. Sierplant uit N.-Amerika. « Struikachtige teunisbloem, t O. truticosa L. Stengel kruidachtig. Bladen zittend, breed eirond tot ' rSSjTvrucht verwilderd getand. Kroonbladen ingesneden .langer dan de mwldraden. . omgekeerd-«irond, vierkant. 0,40-5,80. 4. Juiu-Augs. Sierplant wt N^AmerilM. lirtysgroene tounisbloeni. v O. ulauca IHcnx# Stengel kruidachtig, rood, uitgespreid. Bladen langgesteeld, lancetvormig, klierachtig getand, aan rand en aderen zijdeachtig behaard. Kelk met roode puntjes. Kroonbladen omgekeerd-hartvormjg, zwak getand. Doosvrucht groot, langwerpig-ellipiiscïi iuet 4 vleugels. 0,60-1,00. Juli—Octr. Sierplant uit Missouii. Missouri teunisbloem, f U. missouriénsls Sims. 4. Godstia Spach. 1 Bladen grijsgroen, lancetvormig, gaafrandig. Kroonbladen purper, omgekeerd-eirond, iets gekarteld, veel langer dan de meeldraden. Helmknopjes geel. 0,15-0,40 O- Juli — Ocir. Sierplant uit N.-Amerika, zelden verwilderd. (Arnhem). (Oenothera purpuiea Willd.) f (*. Willdeiiowiana Spach. 5. Isnardia L. iv. 1 Stengel aan den voet wortelend. Bladen tegenoverstaand, eirond- spatelvormig, spits , gaafrandig, iets vleezig, glanzig (fig. 913). Bloemen zittend , alleenstaand in de bladoksels. groen. 0,150,30. 2J.. Juli, Augs. In beken en slooten in veen- en heidestreken. Zeldzaam. W a t e r 1 e p e 11 j e. I. palüstris L. ureillKi vtci up repns ror- tula, doch is er door de Fig. 913. Isnardia palüstris. bloemen en de spitse bladen a bloem, by b opengesneden, om de meeldraden van te onderscheiden. te doen zien. 6. Fuchsia PI. vm. 1 Bladen tegenoverstaand of in kransen van 8, eirond, spits, getand met roode nerven. Kelk trechtervormig, scharlakenrood. Kroonbladen violet, omgekeerd-eirond, over elkaar gerold, korter dan de kelkslippen. 0,75-1,00. Mei—Novr. Sierplant uit Chili. F. coccinea Alt. Behalve deze soort komen vele door kruising van andere soorten ontstane voor (F. hybrida Hort.). Zfl hebben vaak gevulde bloemen on ook wel kroonbladen langer dan de kelk. 7. Circaéa L. Heksen kruid. 11. Teere kruiden met rechtopstaanden stengel, tegenoverstaande. gesteelde, gave bladen en kleine, witte of roode bloemen in trossen. Vruchten met haakjes bezet 1 I Bloemtrossen mot zoor kleine, borstelvormige schutblaadjes (aan don voet der bloem- behaard. Bladen eirond, met hartvormige» voot, toegespitst, met vaak gevleugelde» steel (fig. 914a). Kroonbladen even lang als de kelk. Vrucht peervormig, ü-hokkig (lig. MI4'n. Bloemkroon wit, vaak iets rood. O l.i O.'Kl "TL Juni In hncurlion Mniutrinlii Klein h eksenk ruid. C. intermedia Ehrh. Bloemtrossen zonder schutbladen (fig. 915). Bladen eirond tot langwerpig, met afgeronden voet, toegespitst, getand, met vanboven /.i 1 IJ... gegi oeiaen, ougevieuguiueii sieei. Kroonbladen even lang als de kelkslippen. Vrucht peervormig, met gekromde borstels bezet, 2-hokkig. Stengel meestal behaard. Bloemkroon wit, vaak iets rood. 0,300,60. IJ.- Juni—Septr. In bosschen en onder struikgewas. Vrij algemeen . . . . Stevenskruid. C lutetiana L. f. Gaüra L. vm. Onderste bladen spatelvormig, liervormlg of bochtig vinspletig, de overige ljncetvormig, bochtig getand, de bovenste meest gaatïandig. Kelkzoom veel langer dan de buis. Kroonbladen spatel-ruitvormig, wit. Meeldraden 6-8. 1,00-1,50. (■—Augs., Septr. Sierplant uit N.-Amerika. G. Lindheliuérl Kiifilnt. 9. Trapa L. IV. Ondergedoken bladen paarsgewijs, lijnvormig, vormig vertakte wortels , de drijvende in Fig. 915. Circaea lutetiana. rosetten . langgesteeld, ruitvormig, getand, a i,|00tll; i, na wegneming der lederachtig (lig. 916). Bladstelen in het mid- kroonbladen; c vrucht, bij rf dwars den vaak buikig opgeblazen. Bloemen alleen- doorgesneden; c zaad. staand in de bladoksels. Bloemkroon klem, wit. 0,60-1,20. • . Juli—Septr. Vroeger inlandsch, in vijvers, nu niet meer. Water noot. T. nat hum L. Tig. 916. Trapa natans. n bloem b bloem, bij c zonder kelk; 'I vruchtbeginsel met meeldraad r vrucht, b(j /' overlangs doorgesneden. LXXXV. Fam. Halorrhagidaceeën. Water- of landvlanten meeat eenhuizig of 2-slachtig. Kelk• 2-4 slippig of ontbrekend. Bloemkroon 2-4-bladig of onduidelijk. Meeldraden S of 4, met de bloemkroon op dm kelk gezeten, of 1-2 (doch dan is de bloem 2-slarhtigJ. Vruchtbeginsel onderstandig, 4-hokkig met 4 zittende, stempels of 1-hokkig. Vrucht een 4 deelige splitvrucht of een eenzadige vrucht. Bladen krans- of wortelstandig. 1 Wildgroeiende, meestal waterplanten 2 Sierplant. Landplant met «eer groote bladen Gunnéra J01. 2 Planten 1-huizig. Mannelijke bloemen: Kelk 4-deelig. Kroonbladen 4, spoedig afvallend. Meeldraden 4 of 8. Vrouwelijke bloemen: Kelk kleiner. Kroonbladen zeer klein. Splitvrucht 4-deelig. Bladen vindeelig Myriophyllum j»o. Bloemen 2-slachtig. Bloemdek onduidelijk, een iets vooruitstekenden, ongedeelden rand vormend. Meeldraad 1. Stijl 1. Vrucht eenhokkig, eenzadig. Bladen lijnvormig . . Hippüris 49t. 1. Myriophyllum L. Vederkruid. Waterduxzendblad. xxi. Kale, ondergedoken, alleen tijdens den bloeitijd met de bloeiende tak- ütrii zien uuvtrii ueii Wciiurspicgcj veiheffende kruiden met draadvormigen stengel , kransstandige . sterk gedeelde bladen en kleine witte of roode bloemen, die aren vormen. . . 1 1 Schutbladen alle vinspletig of gevind, even lang als of langer dan de bloemen (fig. 917). Bladkransen 5-6-tallig. Aren steeds rechtopstaand. Bloemen alle in kransen, C\ At? A O/» -s I T • ruae. . ifuui— Augs. In vijvers en in slooten in heide- en veenstreken. Vrjj algemeen. Kransveder kruid. M. verticillatum L M. proserpinacoides Gilt. et Honk. dicht vederkruid. met dicht bebladerde, boven water tig. 918. Myriophyllum spicatum. uitgroeiende takken. Bladkransen Fig. 917. u mannelijke, b vrouwelijke bloem. 4-p-tallig. Bladen kamvormig- vindeclig. Uit Z.-Amerika. Ontvlucht uit den Leidschen Hortus. B(j Leiden. Bovenste schutbladen ongedeeld, korter dan de bloemen. Bladkransen meest 4-tallig 2 2 Aren x-echtopstaand (Hg. 918). Bloemen in kransen, Bladslippen Septr. Als de eerstgenoemde. Algemeen. Aarvederkruid. M. spicatum L. Mannelijke bloemen alleenstaand, in een eerst overhangende aar, aan wier voet de vrouwelijke in een krans staan. Bladslippen meest afwisselend (fig. 919). Bloemkroon rose. 0,15-0,30. 4. Juli—Septr. vi-vi-icrR. Vrii zeldzaam .  Fig. 919. Als de . Teer meest tegenoverstaand. Bloemkroon rose. 0,30-1,50. 2).. Juli Septr. Als de eerstgenoemde. Algemeen. Aarvederkruid. M. spicatum L. Mannelijke bloemen alleenstaand, in een eerst overhangende aar, aan wier voet de vrouwelijke in een krans staan. Bladslippen meest afwisselend (fig. 919). Bloemkroon rose. 0,15-0,30. 4. Juli—Septr. vi-vi-icrR. Vrii zeldzaam . Fig. 919. Als de . T e e r vederkruid. M. alterniflórum D. C. 2. Hippüris L. 1. 1 Stengel rechtopstaand, boven het water uitstekend, zelden drijvend, buisvormig, dicht bebladerd (fig. 920). Bladen 8-12 bijeen in een krans, lijnvormig, gaafrandig, de ondergedoken teruggeslagen. Bloemen zittend in de bladoksels, groen. 0,15-0,90. 1|~ Mei— Augs. In en langs poelen, moerassen «*1 o 1 /-int o n Vrii fllfypmppn. ou oiuuvvui * o ., « » • 1 Duizendknoop. Lidsteng. H. vulgaris L. 3. Gunnéra L. Tl. 1 Bladen groot (-0,8 lang en breedi, niervormig. bijna cirkelrond, hoekig gelobd en grof gezaagd, zachtstekelig, aan 1,3-3,0 lange. purperkleurige stelen. Bloemen in dichte aren, aan wortelstandigo stelon, die korter dan de bladstelen zuil. 4- Apr.—beptr. Sierplant uit Peru en Chili t svabra R. et l «v. Fig. 920. Hippuris vulgaris- a stengeldeel met bladen en bloemen; b mannelijke, c vrouwel(jko bloem; d vruchtbeginsel, overlangs doorgesneden, b(j e in dwarsdoor- sneue:/ zaaa. LXXXVI. Fani. Lythraceeën. Kattenstaartachtigen. Kelk- 6-1'2-tandig. Bloemkroon 4-7-bladig of ontbrekend. Meelt/raden 4-14 , wet dr bloembladen op den kelk gezt ten. Vruchtbiginsel 2-4-hokkig met 1 stijl 0f zittenden stempel. Vrucht een doosvrucht. 1 Kelkbuis klokvormig, iets samengedrukt, 12-tandig. Kroonbladen 6, klein of ontbrekend. Meeldraden 6. Doosvrucht onregelmatig openspringend , • • Péplis 49t. Kelkbuis buis- of trechtervormig. Bloemkroon soms ontbrekend. 2 2 Kelk 8-12-tandig. Kroonbladen 4-6, rood. Meeldraden 6-12. Doosvrucht langwerpig, met 2 of 4 kleppen openspringend. Lythrum 4»*. Kelk tf-12-tandig, beneden met \ knobbel of spoor. Kroonbladen 6-7, ongelijk of ontbrekend. Meeldraden 9-14 Cup hén S&9. 1 Fig. 921. Lythrum salicaria. a kelk en stijl; I» kelk, opengesneden, niet meeldraden en een kroon blad: e stamper: d vrucht, bit e in doorsnede. Fig. 023. Peplis Portula. a bloem: h stamper: c vrucht, bij il in doorsnede • Tian j-vi. '< »iuuul, u\j r ui aoorsneae. Bloemen alleenstaand in de bladoksols met 6-2 meeldraden: klour roodachtig-lila. Kelk aan den voet met 2 zeer korte, priemvormigo schutblaadjes. Bladen verspreid, langwerpig-lancetvormig (fig. 922). 0,07-0,22. 0.Jnli-Soptr Rotterdam. Hyssop kattenstaart. L.liyssopil'ólia L. 3. Péplis L. vi. Stengel liggend, roodachtig, vertakt (fig. 923). Bladen tegenoverstaand, omgekeerd-eirond, stomp. Bloemen bijna zit- Fig. !»22. 1. Cuphéa Jacq. XJ. 1 Bladen verspreid of tegenoverstaand, eirond-lancetvormig, st^fbehaard. Kelk lichtviolet, boven groenachtig, ongelijk ti-12-tandig. Kroonbladen ongelük, rose tot purper en scharlakenrood, boven vaak met een purperkleurige vlek. 0,80-0,50. Q. Juli—Octr. Sierplant uit Mexico i* C. lanceolata Alt. 2. Lythrum L. Kattenstaart. Parlijke. xi. vi. Kruiden met enkelvoudige, gaafrandige bladen en in kransen gerangschikte, een eindelingsche aar vormende, purperkleurige ot roode bloemen 1 1 Bloemen in een verlengde, 8-12 meeldraden (fig. 921), uit schijnkransen bestaande aar, met purperkleurig. Buitenste 6 kelktanden priemvormig, dubbel zoo lang als de 6 binnenste driehoekige. Bladen tegenoverstaand of in kransen, lancetvormig met hartvormigen voet. Plant min of meer behaard, meest niet vertakt. 0,60-0,90. Ij.. Juni— Septr. Aan waterkanten, in vochtige weilanden en in rietgronden. Zeer algemeen. Kattenstaart. L. salicaria L. tend in de bladoksels. Bloemkroon zeer klein, rose. 0,07-0,22. O-Ij- Juni—Herfst. Op moerassige plaatsen in zand- en heidestreken. Vrij algemeen. Waterpostelein. P. PÓPtllla L. De kleine vormen lilken op Centuncu lus minimus, de groote op Isnardia p a 1 u s t r i s; van beide zijn zij te onderscheiden door de stompe bladen en van C a 1111 r i c h e s t a g n a 1 i s door den brozen aard van deze. LXXXVII. Fam. Thymelaeaceeën. vm. Heesters of hoornen. Kelk onderstandig, gikleurd, 4-föjsplettg. Meeldraden 8-flOJ. Stamper 1 met korten stijl en stempel. 1 Kelk bloemkroonachtig gekleurd, afvallend. Vrucht een steenvrucht. Heester Daphne 493 1. Daphne L. 1 Bloemen in bundels, meest van 3, zittend, in de oksels van afgevallen bladen, vóór de bladen verschijnend, licbtpurper of wit (fig. 924). Vruchten rood, sappig. 0,30-1,20. K Maart, April. In bosschen. Zeer zeldzaam. Ook als sierplant. Vergiftig! Ronde peper. Peperboompje. 0. Mezeréum LLXXXVIir. Fam. Èlaeagnaceeën. Heesters of hoornen, 2-huizig of 2 slachtig. Bloemdek onderstandig, van binnen gekleurd, 2-4 spletig of -deelig. Meeldraden 4-6. Vrurlit- if i mot 1 ilnl fin stPIHTifil 1 Pianten 2-huizig (fig. 925). Mannelijke Fte- 9-4- DaPhne Mezereum. bloemen: bloemdek diep 2-deelig. ^^TKwIarvlSfde Meeldraden 4. Vrouwelijke bloemen : vleezlge mag^ain^wcggenomen, bloemdek buisvormig, 2-spletig. Stempel 1. Schijnbes eenzadig Hippóp haes 493. Bloemen tweeslachtig, soms door het ontbreken van den stamper mannelijk (tig. 926). Kelk klokvormig, 4-D-spletig. Meeldraden 4-6. Styl 1. . . Elaeagnus 4 94. 1. Hippóphaes L. xxii. 1 Doornige struik (fig. 925). Bladen lijn-lancetvoimig, kortgesteeld, van boven kaal, van onderen wit of grijsschilferig. Bloemen klein. Kelk bruinachtig. Schijnbes oranje. 1,20-4,50. f\ April, Mei. In de duinen. Algemeen. Ook als sierstruik. Kattendoorn. Duindoorn. H. rhamnoides L. 2. Elaeagnus Tra. Olijfwilg. iv. Zonder doornen. .Jonge takken roestkleurig-schilferig. Bladen elliptisch. aan weerszijden zilverwitsuliilferig; Bloemen ten laatste naar beneden gebogen , welriekend. Bloemen van binnen geel. 1,50-3,ü0. I). Mei, Juni. Sierstruik uitXoord-Amerika. Zilverkleurige olijfwilg. f E. argéntea Fursli. Fig. 92». Hippophaes rhamnoides. « tak met mannelijke, c met vrouwelijke bloemen; h mannelijke, d vrouwelijke bloem: e stamper: /"vrucht, overlangs doorgesneden. I"ig «2ti. Elaeagnus angustifolia. n bloem: /< opengespleten bloenidek met meeldraden : c stamper; tl vrucht, by e overlangs doorgesneden. Zonder doornen. Jonge takken bruin-schilferig Bladen eirond of eirond langwerpig gaafrandig, van onderen zllverwit-schilferig met eenige bruine schilfers in het begin er bil, van boven lichtgroen. Bloemdek van binnen zwavelgeel. lnO-200 Ij. Mei. Sierstruik uit. Japan. (E. edulis Hort.i f K. lóngipesGray Meest doornig, boomachtig ifig. 926). Jonge takken zilverwit-schilferig Bladen lang' werpig-lancetvorniig tot lancetvormig, van onderen dicht-, van boven los zilverwit, schilferig. Bloemen rechtopstaand, welriekend. Bloenidek van binnen geel. 3"j0-ti(0 I». Mei, Juni. Sierstruik uit Z. Kuropa. Smalbladige ol«fwilg. + e. angnstlfólla l. 1,XXXIX. Fam. Rosaceeën. Roosachtigen. Kelk- 3-5-slippig, som» met bijkelk. Bloemkroon 4-6-bladig of ontbrekend. Meeldraden 1-4 ot' ceel, erenals de bloembladen op den kelk gezeten. Smnpers 1 tot veel, vrij, elk met een stijl of een onderstandig 1 o-hokkig vruchtbeginsel met 1-5 stijlen. Vrucht een dop-, steen-, bes-, appel- of kokervrucht. 1 Kruidachtige planten ^ Heesters of boornen „ 2 Bloemen zonder bloemkroon , klein Bloemen met kelk en bloemkroon . . . . • • • • • • • o Kelkslippen 4 (fig. 977). Bloemen 2-slachtig (meeldradett 4J of planten eenhuizig (mannelijke bloemen met vel» meeldi aden). Vruchtbeginsels 1-3. Bladen gevind • • • P 0 u' r 1U m *"• Kelkslippen 8, afwisselend kleiner (fig: 974). Bloemen 2-slachtig, met 4 of 1 meeldraad. Vruefctbeginsel 1. Bladen gelobd ot gespleten • • . . Alchem.U.m 4 Kelkslippen in een rij, evenveel als kroonbladen . . • • • » Kelkslippen in 2 rijen, dubbel zooveel als kroonbladen, de buitenste 5 Bloemkroon geel' (fig. '979).' Vruchtbeginsels en stijlen 2 Kelk met hakige, later uitgroeiende stekels bezet. Bloemen in aai vormige trossen. Bladen afgebroken-gevind . AgrimoniaJf«. Bloemkroon witachtig. Kelkslippen en kroonbladen 5 .... b 6 Bladen enkel- of dubbel-gevind • ■ ■ o Bladen 3-tallig of handvormig-samengesteld. . . . . ■■ • * 7 Bloemen 2-slachtig, in samengestelde bgscherraen (fig. 981). Vrucüt- ies meest meer dan 5, niet openspringend. Steunbladen aanwezig, groot Ulman.m Planten '2-huizig. Bloemen in pluiravormig gerangschikte aren. Vrachtjes raeest 8, doosvruchtachtig, openspringend. Steunbladen ontbrekend. . A ru ncu* 5 J ». 8 Vruchtjes steenvruchtachtig, sappig, tot een schijnbes vergroeid. Bloemen alleenstaand of in schermvormige trossen (hg. «&<)• Kubus sot. Vruchtjes droog, 5, 1-4-zadig. Bladen 3-tailig. Kroonbladen Uin-lancetvorraiK, iets ongelijk. Bloemen in pluitnvormige trossen Gillen ia & M». 9 Vruchtjes langgenaald door de blijvende, behaarde stijlen. Vrucht¬ bodem droog, rolrond. Bladen afgebroken-liervormig-gevind. Bloemkroon geel of roodachtig . • • • • • • G e u m i0?\ Vruchtjes ongenaald, met korte, afvallende stijlen . • • • • ,lu 10 Vruchtbodem droog, zich niet vergrootend. Bladen handvolmig- samencesteld, zelden gevind. Bloemkroon geel, zelden wit. Potentilla stt. Vruchtbodem zwamachtig, zich vergrootend (fig. 965, 966). Bla- den gevind. Bloemkroon kleiner dan de kelk, donkerpurper. TT , , . Cómarum s 10. \ ïuchtbodem sappig wordend en tot een schijnbos uitgroeiend (fig. 959). Bladen 3-tallig. Bloemkroon wit . . F r a g a r i a so9. Stijlen talrijk. Vruchtbeginsels bovenstandig of schijnbaar onder- standig. Stekelige heesters 12 Stijlen 1-5 13 12 Vruchtbeginsels in den hollen krocsvormigen, tan laatste vleezigen bloembodem ingesloten (fig. 947). Vruchtjes nootachtig. Bladen v geIAud "• 3M. Vruchtbeginsels met ingesloten (fig. 957). Vruchtjes sappig, steenvruchtachtig, samen tot een schijnbes vergroeid. Bladen hand- vormig-samengesteld , zelden gevind Ru bus sot. Vergelyk ook Potentilla fruticósa bladz. 5 11. 13 Viuchtbeginsel onderstandig (dus onder de bloem als een knob¬ beltje te zien) Vruchtbeginsel of de vruchtbeginsels bovenstandig (soms is onder de bloem wel een knobbeltje, maar dan zit het vruchtbeginsel los daarin) 20 14 Kelk 5-spletig of 5-deelig ...!.! 15 !?etj 'c°r';e. tanden (fig. 930). Bladen ongedeeld, gaafrandig. Vrucht met 3-5 steenharde hokjes . Co toneasier tvonmg (flg. 038). Vrucht met 5 dunvliezige hokken Bloemen in trossen Am elancliier 5««. 20 Stijl 1. Vrucht een steenvrucht. Bloemen alleenstaand of in 2- raeerbloemige bloeiwijzen *) 24 Stjllen 2-5. Vrucht doosvruchtachtig, openspringend, meerzadig 21 21 Bladen verspreid 22 Bladen tegenoverstaand, enkelvoudig. Sierheester . . . Rliodoty pos 5 tti. 22 Vruchtjes meerzadig, vrij of' vergroeid (fig. 982). Kroonbladen wit tot rood, op een schijfvor¬ mig uitgebreiden bloembodem. Planten 2-slachtig of 2-huizig. Kruiden of heesters. 23 Vruchtjes eenzadig, bolrond, vrij. Kroonbladen geel. Bloemen 2-slachtig. Heesters. K é r r i a SI O. 28 Vruchtjes aan den voet verbonden, met 2-4 zaden, b(j rijpheid opgeblazen, 2-kleppig. Steunbladen vr(j groot, afvallend. Bloeiwijze scherm-pluimvoimig. Physocarpus S17. Vruchtjes vrij, meerzadig, niet opgeblazen, alleen aan den buiknaad openspringend, voor de kroonbladen staand. Steunbladen klein of verdwijnend. Bladen ongedeeld of gelobd. Spiriiea 317. Vruchtjes aan den voet verbonden, voor de kelkslippen staand, niet opgeblazen, alleen aan den buiknaad openspringend Steunbladen duidelijk. Bladen oneven-gevind. Ba s i 1 i m a sié» 24 Bloemkroon meest wit of lichtrose (fig. 988). Vleesch der steenvrucht sappig. Steen gegroefd of glad . . . . Prunus 319. Bloemkroon rosé (fig. 9831. Vleesch der steenvrucht niet sappig. b(j rijpheid onregelmatig openspringend. Bloemen 2 aan 2, zelden alleenstaand. Aniygdaius Sin. De tamilie der Rosaceeën wordt in 6 onderfamiliën verdeeld nl. de Pomeeën (gesl. Crataegus, Mespilus, Cotoneaster, Cydonia, Amelanchier, Pirus, Sorbus), de Roseeën (gesl. Rosa), de Potentilleeën (gesl. Geum, Rubus, Fragaria, Comarum, Potentilla, Alchemilla), de Poterieeën (gesl. Sanguisorba, Agrimonia), de Spiraeeën (gesl. Aruncus, Spiraea, Physocarpus, Basilima, Ulmaria, Gillenia, Rhodotypos, Kerria) en de Pruneeën (gesl. Aniygdaius, Prunus). 1. Crataégus L. Meidoorn. Hagedoom. Haagapptlboom. xn, Iioomen of heesters met gedoomde takken, verspreide, gesteelde, aan den voet meest wigvormige bladen , halfhartvormige steunbladen en eindelingsche , schermvormige trossen of beschermen van bloemen. 1 1 Bladen langgesteeld of gelobd tot gedeeld 2 Bladen kortgesteeld, ongelobd 4 2 Stglen 1 of 2 3 Styien ö. Meeldraden meest 1015. Waden eirond of hartvormig, zwak gelobd,gezaagd, dun, niiii of moer behaard, zeer groot. Vrucht melig, met groote gezaagdo kelkslippen, behaard, scharlakenrood. Bloemkroon wit. 3,00-6,00. Ij. Mei. UitN.-Amerika. Sc ha rl a k en r oo d e meidoorn, t C. eoecinea L. 3 Hladen 3- zeldzamer 5-lobbig, met naar voren gerichte, ongelijk ge¬ zaagde lobben, van onderen bleeker, evenals de takjes kaal. Kelk- •| lil liet wild komt van do onder 24 go noem de geslachten b y ons alleen het geslacht Prmias voor. heikels, Gtiü. Flora, 4-13,00. b. April, Mei. Sierstruik uit N.-Amerika. Ook wel verwilderd. Kanadeesche rots mispel, ■j* A. cauadénsis Torr. et (iray. 6 Pirus L. xil. Boomen of heesters met gestoelde bladen en witte of' roseroode bloemen in 8chermvormige trossen . 1 1 Bladen in den knoptoestand ineenge¬ rold. Bloemen in schennvormige Fig. 9;i3. Amelanchier vulgaris. trossen 2 a bloem: h kroonblad: c stamper. Bladen in den knoptuestand gevouwen. Bloemen in tuilvormige trossen. Stijlen vrij. Kroonbladen niet onbeliaarden nagel. Vrucht rood, behaard. Bladen langwerpigovaal, Steeds van onderen behaard. Bloemen wit. Ij. 1,00-2,oo. Mei. Uit NoordAnienka. B(j ons gekweekt en enkele malen verwilderd. Arbutusappel. -}• P. arhutifólia L. var. erythrocar|m. <2 !5ti]Ien vrg. Helmknopjes rood. Hladen rond of eirond, kort-toegespitst, klein-ge/aagd, omstreeks even lang als de steel (fig. 934). Vrucht aan den voet versmald of afgerond. Vruchthokjes naar buiten afgerond. Bloemkroon wit. 6,00-18,00. t> April, Mei. In bosschen zeldzaam wild, dan doornig. In vele variëteiten ge¬ kweekt Peer. P. communis L. Fig.m. Stijlen aan den voet vergroeid (fig. 935). Helmknopjes geel. Bladen in de jeugd van onderen viltig, eirond. Bloemstelen 2-3-maal zoo lang als de kelkslippen, evenals de kelk dunviltig. Vrucht boven en aan den voet verdiept. Vruchtbokjes naar buiten scherpkantig. Bloemkroon rose, zelden geheel wit. 6,00-9,00. K Mei. In bosschen zeldzaam wild, dan doornig. In vele variëteiten gekweekt Appe 1. P. Malus L. Als sierplanten vindt men: Stylen vrii. Schtfnvruchten aan den voet versmald. Bloemstelen met schutblaadjes bezet. Bladen lancet vorm ig tot lijn-lancet zonnig, gaafrandig, vooral in de jeugd grijsviltig. Takken verlengd, slank, overhangend, evenals de knoppen behaard. Bloemen in een enkelvoudigen, schermvormigen tros, klein, kortgesteeld. Kroonbladen lanswerpig, in een steel versmald, wit. 3,00-"),00. I>. Mei, Juni. Afkomstig uit West-Azië Wilgappel, f P. siilicitolia L. til. Stylen aan den voet vergroeid. Vrucht aan den voet verdiept. Bloomen reukeloos of zwak riekend, in schermen of hoopjes 2 Fig. 935. Pirus Malus. a bloem na verwijdering der kroonbladen en der meeste meeldraden: h stamper; r vrucht, dwars doorgesneden: d vakje van het klokhuis met 1 zaadje. Fig. '.*36. Sorbus aucuparia. a kelk: h bloem na verwijdering der kroonbladen: ckrounblad: '/stampers: e steenvrucht in dwarsdoorsnede, bij /" in lengte-doorsnede. Kelkslippen afvallend. Stylen aan den voet onbehaard. Stelen der witte bloemkroonbladen korter dan «Ie kelkslippen. Bladen eirond tot rondachtig. gespitst, gezaagd, meest kaal. Vrucht zoo groot als een kers, zuur, rood of geel, langgesteeld. •2,50-3,00. Ij. Mei, Juni. Uit, Siberië Bes appel, -j- P. haccata L. Kelkslippen blijvend. Styi aan den voet behaard. Bloemen kortgesteeld. Vrucht grooter. Bladen in de jeugd behaard, gekarteld gezaagd 3 Bloemen roserood, groot. Steel der kroonbladen langer dan de kelkslippen. Bladen eirond-langwerpig. Vrucht aan den voet niet of slechts weinig verdiept, meest (8)10'hokkig. Meest lieesterachtig. In tuinen vaak gevuld, met roode en witte bloemen. 'J,óO-.'S-5a I). Mei. Uit China. Prachtappol. -j- V. speetabilis Ait. Bloemkroon wit, kleiner. Steel der kroonbladen korter dan de kelkslippen. Bladen eirond tot elliptisch. Vrucht aan den voet verdiept, 5-hokkig. Boomachtig. .'),0tHi,0h. 1/. Mei. Uit Noord-China en Zuid-Siberiê. Pruimappel. + P. prunitolia W'illd. 7. Sórbus L. Lijsterbes, xir. Boomen met enkelvoudige, oneven-gevinde of vindeelige bladen, veelbloemige, schermvormige bloei wijzen en witte bloemen . . . . 1 1 Bladen oneven-gevind, in de jeugd dicbtbehaard, later kaal of van onderen iets behaard 2 Bladen enkelvoudig, niet (of hoogstens aan den voet iets) gevind. Stijlen 2 of 3. Boomen of groote struiken. Kroonbladen afstaand, wit 3 2 Knoppen viltig, droog (fig. 936). Blaadjes langwerpig-lancetvormig, ongelijk gezaagd. Bloeiwijzen veelbloemig. Stijlen meest 2-5. Vrucht bolrond, zoo groot als een erwt, rood. Bloemkroon wit. 3,00-9,00. K Mei, Juni. In zandige, boschrijke streken, ook vaak aangeplant. (Firus aucuparia Gaertn.) Kraalboovi. Vogelbessenboom. Kwetsenbeienboom. Kwalsterboom. Siepenhout. Stiphout. Lijsterbes. S. aucuparia L. Knoppen bijna kaal, kleverig. Blaadjes langwerpig, spits, scherpgezaagd. Bloeiwijzen 6-12-bloemig. Stijlen meest 5. Vrucht peervormig, zoo groot als een kers, rood (fig. 937). Bloemkroon wit. 8,00-1"),U0. I). Mei. Sierboom. (Firus domestica Sm.) Peerlijsterbes, -f S. doméstlca L. i Bladen ton laatste aan weerszijden kaal, gelobd, aan weerszijden met .1-5 ziinerven: lobben ongeluk-gezaagd. sDits. de ondersto veel grooter, afstaand (fig.938i. Vrucht elliptisch, bruin, lang pj„ m- pi_ <,os hard blijvend. 3,CKM2,00. Ij. Mei, Juni. Sierplant uit Zuid- Duitschland +8. tormlnalis Crtz. Bladen ton laatste alleen van boven kaal, van onderen gr(js- ot witviltig, rond-eirond . ongelijk dubbel gezaagd of zwak gelobd, stevig, aan weerszijden met 7-10 zijnerven (fig. H89>. Lobben gezaagd, naar voren gericht, evenals de zaagtanden van liet midden naar don voet kleiner wordend. Vrucht bijna bolrond, bruinrood of geelbruin, melig. .*i,(XM5,00. h. Mei. Sierboom. (Pirus Aria Ehrh.) . . . . Meelpeer. + S. Aria Crtz. Ken bastaard van S. Aria en S. aucuparia is S. hvbrida L.. een bastaard van S. Aria en S. torminalis is S. latifolia Pers. Fig. 939. 8. Rósa Trn. Roos. xn. Stekelige heesters met oneven-gevinde bladen, met den bladsteel vergroeide steunbladen, groote. meest welriekende bloemen en vleezige schgnvruchten. Bloemen alleenstaand of' in beschermen. ... 1 Stjjlen vrij, veel korter dan de meeldraden, als een vlak hoofdje uit de kelkbuis stekend .3 .Stijlen tot een zuil vergroeid, ver uit de kelkbuis stekend. Bloemen in schermvormige trossen. Meest kruipende o!' klimmende soorten - Takken klimmend. Steunbladen diep ingesneden, gewimperd. Blaadjes gezaagd. Bloemen 10-20. in dichte trossen aan de einden van korto takken. tisch of omgekeerd-oirond, behaald. Bloemen '>chtros^.Pu[P?{ "'i™1; •t'°°-4'U0- ■ juni, .Tuil Uit China én Japan Gekweekt en verw^derd Haarlem). Veelbloemroos. j R. mnltinora Ihunng. Takken meost liggend. Steunbladen eirond-lancetvormig, vrij smal. Blaadjes dun, enkel eezaaedBloemen aanstaand of tot scherm vormige trossen vereen,g.i. Blaadjes meest breed elliptisch, meest spits, van onderen bleekgroen. Bloemkroon wit. Vrucht rechtopstaand, elliptisch of btjna bolrond, scharlakenrood l^^SO. >. Juni. Hoog-Keppel, St.-Pietersberg, Valkenburg,^ronsveld. (R. 3 Bladloten niet 2 soorten stekels, nl. met rechte, priemvormige of gekromde stekels en met borstels bezet, de bloemdragende takken vaak zonder stekels (fig. 940) 4 Bladloten met tameliik celiike, rechte of ge¬ bogen tot haakvormige stekels bezet (hg. Fig.940. Fig.941. Fig.«+2. 941, 942) 7 4 Buitenste kelkslippen met meer of minder talrijke zydelingsche aanhangsels, na den bloeMidteruSagra, v^-,r de vrucht r«p is, afvallend. Bloemkroon zeer groot, meest bloeityd teruggeslagen, vuoruevx , of »Una bolrond, donker scharla¬ kenrood. Bloemstelen en kelken met gesteeiae Klieren oe/et. ciaueii stijf en hard, laat afvallend. Blaadjes ij, groot, breed elliptisch, met breede, stompe, meest klierachtig-getande tanden, van boven donkergroen, van onderen bleeker tot wit, min ot meei behaard r ix b-iiprjH'htiEr-trttwimDerd. Grootere Fig. i>43. stekels min of meer gebogen. 0,30-1,20. Ij. Mei, Juni. Gekweekt, ook zelden verwilderd in heggen en langs akkerranden. „41110* I Franse ne roos. 7 K. gaiuca l. Grootere stekels krachtig, sikkelvormig. Blaadjes minder styf, klierachtiggewimperd Bloemen knikkend meest 'thtT^e bllna steeds geyu d. Kelkslippen eirond-lancetvormig. Veel gekweekt, de variëteit c e n 11 i u 1 ia L. Een variëteit hiervan is do K. muscósa L., de mosroos, waarby de bloem' stelen en kelken door bladachtig uitgegroeide klierborstels byna mosathti^ bekleed zijn. Stekels"'tametijk gelijk' gSkrömd, ^LlTS^Knbladen meest katnvormig-ingesnèdenT Blaadjes ni'eest eh"nd langwerpig, iets t^gespRst gezaagd van boven kaal irlanzend-groen van onderen min ol meer behaard. Bloemen vaak In scherm vorniige trossen ot sclierinen. Kelkslippen na den bloe.tv)d teruggeslage.i son.s afvallend. Bloemkroon rove. Vrucht langwerpig-omgekeerd-eirond^ 1.00-2,«J. I>. Een der voornaamste grondvorme^voor^teelt der ^kweekt M||| (irootere stekels krachtig, sikkelvormig. Blaadjes groot roie" ^èn gezaagd, van onderen iets behaard en klierachtig, ■wat' S met klierborstels bezet. de eerste meest vrO lang. Kelkslippen ten aatste terug j^slagem Bloemenmeést gevuld. Bloemkroon «uiver wit ot roodachtig. Vrucht eirond, rood. 1,00-2,50. Ij. Gekwoekt als sierplant. Witte roos. f R. albii L. «> «. 111 j rttiwfnnnrl f) tveiKSlippen ongeueeiu, na uun "iwuyu 5 Steunbladen alle geljjk, smal. Blaadjes meest 9 (7—11), klein , eirond-langwerpig of omgekeerd-eirond , gezaagd, kaal, van boven donkergroen, van ondeui ï /■<;„ qai\ Rlnemen alleenstaand. icu tsivvnv» V ©* v" */* r l_ * l l ig. ft». Bloemstelen kaal, met klierborstels of borstels. Kelkslippen van de rijpe vrucht laat afvallend. Bloemkroon wit, van buiten rood of geelachtig. Vrucht bolrond, zwart- purper. 0,30-0,90. K Juni, Juli. In de duinen zeer veel, ook als sierplant Duinroos. R. pimpinellifólia L. Steunbladen de? "Bloemdragende takken vorbreed. Bloemkroon rose tot rood. zelden wit .. li Grootere stekels aan den voet der bladen parig. Blaadjes gezaagd. Steunbladen deiniet bloeiende takken met hilnn linisvnrmipr.inppnoornlH» ranHan Blaadjes o of 7, ovaal tot langwerpig, vuilgroen, vaak met roode nerven, van onderen dichtgas, zachtbehaard (lig. 945). Bloemstelon meest kort en evenals de kelken kaal en zonder klieren. Kelkslippen blijvend. Bloemkroon klein, levendig rose. Vrucht ■trom, iuiiu ui uvaai, scnariaKenrooa. xaKKen roodbruin. onbe- .... haard. Gepaarde stekels min of meer haakvormig gekromd. 1,20- *>• ' ■ 1,80. Ij. Mei, Juni. Gekweekt en verwilderd, vooral in de duinstreek. Ka nee Ir o os. f R. cinnamómea L. Stekels verspreid, recht, vaak geheel ontbrekend. Steunbladen vlak. Blaadjes meest 91,-11) langwerpig of langwerpig elliptisch, dubbel-gezaagd, van boven groen, van onderen bleeker, verspreid-behaard. Bloemstelen en kelken meest met klierachtige borstels. Kelkslippen blijvend. Bloemkroon rose tot karmijnrood. Vrucht knikkend op een gekronulon steel of hangend, meest elliptisch, van boven vernauwd, bloedrood. 0,50-1,20. Ij. Juni, Juli. Sierstruik. Alpenroos. + R. alpi'na XIII. Ook wordt als sierstruik aangeplant R. rugósa Thunbg. uit O.-Azië. Deze is gemakkelijk kenbaar aan de 5!» groote, van boven donkergroene door het ingezonken adernet rimpelige blaadjes en de behaarde stelen, umo1,50. Ij. Mei—Juli. 7 Blaadjes van onderen zonder klieren 8 Blaadjes van onderen met (vaak in de beharing verborgen) klieren bezet, zelden zonder klieren, doch dan bezitten de bloemstelen klierborstels U >< Kelkslippen ongedeeld, zelden de buitenste met enkele, zeer kleine aan- nangseis. rsiaaen en takken blauwgroen, roodachtigaangeloopen, kaal. Blaadjes elliptisch of eirond-lancetvormig, gezaagd, met eenigszins wigvormigen voet. Blad- en bloemstelen kaal. Stekels weinig, klein. Bloemkroon klein, levendig rose. Vrucht klein, bijna bolrond, rood (flg. 9461. 1,00-3,00. I/. Juni. Sierplant. Roodbladige roos. r RrubrifóllaVIII. Buitenste kelkslippen met duidelijk vinvormige aanhangsels. Fig. 940. Stekels krachtig, haakvormig gekromd 9 9 Bloemstelen lang (langer dan de schutbladen). Kelkslippen terug¬ geslagen, meest vrij vroeg afvallend. Stijlen behaard tot kaal. 10 Bloemstelen kort (korter dan de schutbladenj. Kelkslippen na den bloeitijd afstaand, eerst als de vrucht rijp is, afvallend. Stijlen vvitvvollig. Zie R. tomentosa Sm. 10 Blaadjes geheel kaal, van boven frisch, vaak glanzend-groen, van onderen ^doffer, vaak berjjpt, eirond of elliptisch, scherp-gezaagd (fig. 947). Bladsteel klierachtig, kaal of' in de jeugd zwakbehaard. Bloemstelen meest langer dan de vrucht. Kelkslippen klierachtig-gewimperd. Bloemkroon lichtrose, zelden wit. Stijlen meest dichtbehaard. Vrucht bolrond of langwerpig, scharlakenrood. 1,20-2,40. k Juni. In heggen en aan wegen. Vrjj algemeen Witte bottelroos. Wiepedoorn. Wilde roos. Hondsroos. R. canina L. Rl.iadios van onderen annhireond-beliaard. van boven vaak mot iangore haren, donker groen, eirond of elliptisch, met breede samenneigende tanden. Bladstelen -•'! maal zoo lang als do schutbladen en de vrucht. Kelkslippen behaard. Bloemkroon wit of bleekrose. Vrucht bolrond of langwerpig. 1,20-2,40. b. Juni. Aan heggen en wegen. Amersfoort. ZuidBeveland. lleggeroos. K. duiuetórnm Tliuill. Blaadjes van onderen evenals de bladstelen zachtbehaard, bleeker groen, van boven kaal of met, verspreide korte haren , groen , elliptisch of omgekeord-eirond, toegespitst, met afstaande, toegespitste zaagtanden. Bloemstelen en kelken dicht bezet met klierharen. Bloemkroon groot, levendig-rose. Struik dicht bebladerd met rechtopstaande takken. 1,00-1,50. h Juni. Aan heggen en wegen. Vrij zeldzaam. Heuvelroos. R. collina Jacq. 11 uiaaajes Kiein. oiesets meest ge¬ kromd tot haakvormig, breed. Rosa canlna* ,,, .. . . i a stekels: l> bloem zondoi kroonbladen: Blaadjes van onderen met vele , meeldraad: l). Blaadjes langwerpig, spu>, gaafrandig, van onderen zijdeachtig-behaard. Bloemen in armbloemige, scherm vormige trossen aan liet eind der takken. ®'°®™b?den!®.n vruchtjes ruw-behaard. Bloemkroon geel, groot. 0,60-0,90. I;. Juni, Juli. Sierstruik uit Midden-Europa, soms verwilderd. Heester ganzerik. -{■ P. fraticosa L. Stengel kruidachtig 2 Bloemkroon wit ot geel " Bloemkroon donkerpurper. Plant zijdeachtig dicht behaard. Bladen 3-tallig. Blaadjes diep gezaagd, van onderen witviltig. Kroonbladen omgekeerd-eirond. 0,-10-0,60. 21. Juli—Septr. Sierplant uit Nepal. , „ . __ , ^ Roode ganzerik, f P. atrosanguinea Loilil. Bloemkroon wit. Bladen handvormig-samengesteld, 3-5-tallig . 4 Bloemkroon treel ° Onderste bladen 8-ü-tallig. Blaadjes omgekeerd-eirond-langwerpig of onigekeerd-eirond, grof- en afstaand-gezaagd, ae eindelings staande zaagtand veel kleiner dan die er dient Dy staan (fig. 962). Stengel 2-4-bloemig. Mei, Juni. In het vroegere Beekbergerwoud gevonden. (P. hybrida wanr., r. aiba X fragariastrum). Witte ganzerik. P. alba-sterills Grcke. Bladen 3-tallig. Stengels 1-2-bloemig. Kelkbladen aan den voet van binnen groenachtig, de buitenste slippen nauwelijks na'i zoo lang als de binnenste. Kroonbladen even lang als ol iets langer dan de kelk. Blaadjes aan weerszijden 4-6-tandig. 0,05-0,10. 2J-. April, Mei. Alleen in bosschen in ZuidLimburg gevonden. Aard bei ganzerik. P. frasrarló stram hnm. Lijkt op Fragaria vesca, doch is in bloeienden toestand door de kleinere, elkaar niet aanraKonue uiwihümubu, «y* .nHpi..n herfst door de bebladerde, stijve, bjlna houtige ultloopers en altijd dooi do van onderen HrtnL-öt-blnnwiyroene. aan den rand sterker behaarde b.aadjes te onderscheiden. Bloemkroon korter dan de kelk, klein, lichtgeel (fig. 963) 6 Bloemkroon even lang als of langer dan de kelk. t Stengel liggend of opstijgend, evenals de bladen J U»VinnK/1 niai^nn fTPvin rl Ho bovenste ttlSlttttUU-ucuuaiu. , " . U 3-tal li e (lig. 964). Bloemstelen na den bloei naar bene- \> i 1 nninn (?1 «n /TifTi Tnni—Sentr. Aan ii(ï- -*»4. aen eeuugen. v,urv,tü. -— - » rivieroevers, op des winters overstroomde zandgronden. Zeldzaam. Liggende ganzerik. P. aupina L. s 2550 Deventer, Den Haag. Zutphen, Naarden^s^Am^rdam^^ p L 7 Bloemen alleenstaand of 2 aan 2 ... 8 Bloemen in bijschermen .11 8 Bladen handvormig-samengesteld, 3-5-tallig 9 Bladen afgebroken-gevind (fig. 965). Blaadjes vinspletig, gezaagd, van onderen wit-zijdeachtig behaard. Stengel uitlooperachtig, in de knoopen wortelend. Bloemen meest 5-tallig. 0,15-0,45. IjMei—Juli. Aan slooten en dijken en op grasgrond. Algemeen. Zilverkruid. Blik. Berkho'tterklaver. Reinevaar. Zilverschoon. P. anserina L. Fig. 965. Fotentilla anserina. Fig. tttitj. Potentilla Tormentilla. ii achterayde: h voorzijde der bloem : a bloem van achteren : h kroonblad : c kelk met de meeldraden: <1 vrucht- c kelk met b()kelk, 2 meeldraden en de kelk. stampers: d kelk en de vruchtjes. • ötengel uitlooperachtig, liggend, vaak wortelend 10 Stengel meest opstijgend, niet wortelend (Hg. 966). Stengelbladen alle 3-tallig, zittend, met groote, diep 2-7-lobbige steunblaadjes. Blaadjes langwerpig-wigvormig. Bloemkroon omstreeks zoo lang als de kelk. Wortelstok dik, van binnen rood. 0,15 0,30. I).. Juni—Augs. Op open zand- en heigrond. Algemeen. (Tormentilla erécta L., 1'. silvestris Neck.) Weewortel. Schijtwortel. Meerwortel. Tormentil. P. Tormentilla Neck. 10 Bloemen 5-tallig, groot. Bladen 5-tallig, gesteeld. Blaadjes wig- ri*. vormis-omgekeerd-eirond, gezaagd-gekarteld. Stengel niet of weinig vertakt, vaak kruipend (fig. 967). 0,30■ ^>Fi' o,60. 2J-. Juni—Augs. Langs wegen, slooten en dijken, Fis. 967. ook ODder kreupelhout. Vrij algemeen. Y ij f v i n g e r k r u i d. r. reptans L. Bloemen meest 4-tallig. Bladen 3-tallig, de onderste meest 5-tallig, de bovenste zeer kortgesteeld (fig. 968). blaadjes wigvovmig-omgekeerd-eirond, van voren gezaagd. Sten cel naar boven meest vertakt. u,i»-u,*o. 4. jum Fig. .«g. Augs. Op beschaduwden zandgrond. ^ rij zeldzaam. (Tormentilla reptans L.j. , ..... Kruip ganzerik. P. procünibens oiutn. Van P reptans ook door de niet in de knoopen r-setachtig opeengedrongen bladen, van P. Tormentiiia door de «««tere ^ steeldo Diaoen, ae miuuei geueeiuo »wuu«»«««» oo Bloemend- of S-taMi^''Vruchtjes moest onontwikkeld. Bladen 5-tallig soms 4-tallige er b(j iflg. Blaadjes °™|«^rd-eirond tot^ang- werpig. Stengel naar boven vertakt O,15" |:4n>- J'01 A g ■ Misschien mei gevunueu. l ,uy..„Tr WtJiiieiiguc feaiitv..». ». j. Kii den eersten aanblik houdt men deze voor een klein ex. van 1'. r eptan s mot kleinere 4-tallige bloemen, doch de beharing en de voim d< herinneren eerder aan P. pr 0cu 111 be 11 s. 11 De bloemdragende stengels staan eindelings. . • • ■ • De bloemdragende stengel staat zijdelings en is opstijgend. Onderste bladen 5-(7)-tallig (fig. 970). Stengel en bladstelen ruw-behaard. Blaadjes kaal ot aan den rand, beneden of aan weerszijden behaard, zelden van onderen met sterharen. Vruchtstelen opstijgend, aan den top gekromd. 0,05-0,15. 4. Maart-Juni. Op droge gronden en dijken, in de duinen. Vrij algemeen. (P. opaca li.) Voorjaarsganzerik. P. verna nOtn. 12 Stengel rechtopstaand of opstijgend. Vruchten geplooid • T 1 '-1J . lt) rimpelig, eeiueiu • . D. . i- Stengel opstijgend, viltig. Bloemen klein. Vruchtjes fijn rimpelig, niet gekield. Blaadjes met omgerolden rand, van onderen grij of witviitig (hg. öiaaajes wigvuiimp, aan weerszijden meest met 3 tanden. 0,20-0,60. I}.. Juni—Augs. Op open en bebouwden zandgrond. Vrij algemeen. Z ï 1 v e r a a n z e r i k. P. aroéntea L. 13 Kortere haren van den stengel recht, geen vilt Fl*- ü'1- *■ ig. f2' vormend. Stengel met afstaande, lange haren en dichte, kortere klierharen bezet. Bladen 5-7-tallig met wigvormig-langwerpige blaadjes (fig. 972). Bloemstelen na den bloei rechtopstaand. Blocin- Heikels. Geill. Flora, 4er; d vruchtjes, in e overlangs doorgesneden. Bladen van onderen met tal van kleine, geelachtige klieren bezet (fig. 979). Kelk los-behaard, bij de rijpheid met tot het midden reikende groeven en teruggeslagen stekels. Kroonbladen langwcrpig-omgekeerd-hartvormig, goudgeel. 0,45-1,50. 2J.- Juni— Augs. In bosschen, heggen en aan wegen. Welriekend. Zeer zeldzaam. . . Welriekende agrimonie. A. odorata Mill. 17. Arüncus L. xii. Plant niet 8-tallig dubbelgevinde bladen, ontbrekende steunbladen en tot pluimen gerangschikte aren van bloemen. „a v**™ 1 Blaadjes breed eirond, spits, vaak lang-toegespitst, scherp dubbel-gezaagd. Kroonbladen geelactatig-wit 0,90-1,80. 2*. Juni. Bij ons soms gekweekt en een paai malen verwilderd, i Arnhem , Njjmogen). Uit M. en O.-Europa. (Spnaea Aruncus L.) Gei tob aard. f A. silvester Korstel. 18. Spiraea Trn. Spiraea. xn. Heesters met ongedeelde bladen en meest kleine of weinig ontwikkelde steunblaadjes. 1 1 Bloemen in eindelingsclie pluimen 7 Bloemen in schermvormige trossen of schermen 2 Bloemkroon rood. Bladen van onderen viltig • • ■ • • \ • T Bloemkroon lichtgeel. Bloemen een groote, samengestelde pluim vormend. laKken zwak, vaak overhangend. Bladen breed eirond, min ol meer gelobd, minstens dubbel-gezaagci, van onderen behaard, zeldzamer viltig. 1,50-.i,00. i;. juii, Aug.. Sierstruik uit Noordwest-Anlerika ,ts- '» tur uHAi Rl.'irïen lantrwernitr-lancet vormig, scherp en meest ongel ij K gezaagd, kaal. Kelkslippen afstaand. Takken meest licht en geelrood. Bloemkroon wit of rood. 0,902,00. b. Juni, Juli. Sierstruik uit ZuidoostEuropa en op verscheiden plaatsen verwilderd. Theeboompje, -J- S. saliclfóllii L. :i Bladen eirond-langwerpig, gezaagd, van onderen, evenals de takken, roestkleurig-viltig. Pluimen tamelijk dicht, aan het benedendeel bebladerd. Meeldraden nauwelijks langer dan de bloemkroon. I,ii0-1,"i0. Ij. Juli, Augs. Sierstruik uit NoordAmerika. verwilderd (Apeldoorn:. Viltige spiraea. f S. toinentósa L. Bladen langwerpig, van voren iets gezaagd, van onderen, evenals de takken, griis-viltig. Pluim zeer dicht. lang, aan den voet weinig bebladerd. Meeldraden veel langer dan de bloemkroon. 0,901,20. Ij. Juni. Juli. Sierstruik uit NoordwestAmerika, ook verwilderd (Ruurlo, Deventeri. Douglasspiraea. | 8. Doaglasil Hook. 4 Bloemkroon rood, zelden wit, klein. Bladen eirondlancetvormig, van voren dubbel-gezaagd. Stengel meest alleen van boven vertakt, rond. Bladen van onderen blauwgroen en iels viltig, als zü jong z(jn. evenals de takken roodbruin. Schermvormige trossen eindelings, bijna vlak. 1,00-1,25. b. Juni, Juli. Sierstruik uit China en Japan. -j- S. callósa Tliunhg. Kelkslippen tegen de kroonbladen aangedrukt. Schermaan zlirielinarschebebladerde takies. Stijlen rechtopstaand. Bladen langwerpig of eirond- Fig. 980. Spiraea'salicifolia. elliptisch, scherp gezaagd, met afgeronden voet, bioem waarvan 2 bloem- stur, van onderen bleek, van boven glanzig. Kelk- V'lajen ziln weggenomen: h deze slippen ook later rechtopstaand. Bloemen soms doorgesneden, met g, vuld, wit. 1,00-2,00. b- April, Mei Uit Japan. S^Spers er in: ■ vrucht-j- S. prunifolla Sieb. et ^ncc. met de vruchten. 19. PhysocSrpus Chambess. XII. 1 Blailen langgesteeld, met wigvormigen voet, meest 3-lobbig, in omtrek rondachtig of eirond, ongeluk dubbel gekarteld-gezaagd. Bloemstelen behaard. Kelkslippen eiiond rechtopstaand, dlchtbehaard. Kroonbladen wit. Zaden glanzend 1,50-8,. I). Juni. Sierstruik uit N.-Amerik.i. Verwilderd. (Doetlnchem, Overveen.) (Spiraea opulifolia L.i ..... Sneeuwbal spiraea. f P. opnlil'iülus flaximw. 20. Basilima Rafin. XII. 1 Blaadjes langwerpig, spits, scherp- en aan den voet dubbel gezaagd, het eerste paar kleiner dan de volgende. Bloeiw(jze pluimvormig. Ktoonbladen wit. 1,00-2,40 I; Juni, Juli. Sierheester uit Siberië. (S. sorbifólia L.) . . t U. sorhlfólia Rafln. 21. Ulmaria Trn. xil. Kruidachtige planten met groote, met den bladsteel verbonden steunbladen en afgebroken-gevinde bladen. Bloemen in beschermen. 1 1 Bloemkroon wit. Bladen afgebroken-gevind. Vruchtbeginsels meest meer dan 5 Bloemkroon purper of roso, soms wit met roode meeldraden. Bladon zonder of met zeer weinige eironde zijblaadjes en een zeer groot,, hartvormig 5-7-spletig topblaadje Vruchtjes meest, 5, gedeeld, rechtopstaand. 0,t0 0,80. b. Juni-Augs. Sierplanv uit Japan. (Spiraea palmata Thnbg.) f U. purpiirea Maxlmw. tig. 981. Ulmaria palustris. Fig. H32. Ulmaria filipendula. (( kelk: b bloem, c stampers: d vrucht- a kelk: b bloemen: c vruchtjes: jes; c een vruchtje. a een vruchtje. J Stengel bebladerd (fig. 981). Blaadjes groot, eirond, aan weerszijden groen of van onderen witvi'ltig, ODgedeeld, het eindelingsche grooter, handvormig 3-5-spletig, allo ongelijk gezaagd. Vruchtjes kaal, gewonden. Bloemkroon geelachtig-wit. 0,60-1,20. 2J.. Juni Augs. Op moerassigen veeDgrond, aan slootkanten. Algemeen. (Spiraea Ulmaria L.) Ook als sierplant. Bloeiende olm. Moerasspiraea. U. palustris Moench. Si engel van boven bijna bladloos (tig. 982). Blaadjes klein , '^^«{e^'i'f fn Vruchtjes behaard • recht. Bloemkroon wit,vaa het midden knolvormig verdikt. 0,S0-06a *. Juni, Jun^ Filipendula L.t maal gevonden. Ook als sierplant, dusKwna^p°i" ^ea. f U. tillpéurtula 1. HUI. 22. Gillénia Mnch. XII. 1 Blaadjes langwerpig-lancetvormig. steunbladen Ujnvorniig, Kolk l""m' Bloemkroon wit. 0,f0-l,60. Juli, Augs. Sierplant uit *™ ifoliata MncU. 2-'{. Rhodothy'pos Sieb. et Zucc. XII. 1 Bladen eirond scherp gezaagd. oTi'^chti^0"mS? k'loine'Uis''.°11enpj^Kroon^ kort gesteeld, wit. Kelkslippen 4' j 030-1 00 ÏÏ April—Juli. Sierheester bladen 4, cirkelrond. Vruchtbeginsels 4. vvh.UUI' i'imii jimiuunuiiu, AU ui. ui/ccii rond. —,ö0-iï^X). I>. April, Mei. Uit Azië. Fig. !tS7. Fig. '.'Hl. Persica vulgaris. In vele variëteiten gek week en verwilderd. 7.11 re kers. t P. Cérasus L. Hoofdvormen: Bloemsteel korter. Sap van liet vruchtvlee-ch kleurloos of lichtrood. Meikers. a. udda Ehrh. Bloemsteel langer. Sap van liet vruchtvleeacli roodachtig. Morel. b. aastéra Elirh. ti Bladen meest en kei-gezaagd, bi|na lederachtig, ovaal tot langwerpig-Iancotvorm'g toegespitst, kaal of van onderen op de middelnerf behaard , van bovon glanzend. Trossen los, afstaand, ten laatste knikkend. Bloembladen omgekeerd-eirond, wit. vrucht zwartpurper. t>,i>0-33,00. I>. Begin Juni. Sierboom uit X.-Amerika, ook verwilderd Amerikaanse he vogelkers. + p. serótlna Ehrh. liladen meest dubbel-gezaagd, dunvliezig 7 7 Bladen langwerpig-omgekeerd-eirond of elliptisch, toegespitst, bijna kaal, met afstaande zaagtanden. Trossen meest hangend. Bloembladen omgekeerd-eirond, wit. Vracht zwart. 3,00-18,00. April, Mei. In bosschen en heggen. Vlij algemeen. Wilde sering. Turksche krenten Vogelkers. P. Padus L. Lager. Bladen kleiner, slaver, Trossen sun, rechtopstaand. Vruchten spits. Overigens als de vorige. Gekweekt en verwilderd. Iiotskers. f P. petraéa Tauscli. Bladen ovaal of btfna omgekeerd-eirond, toegespitst, met vaak aangedrukte zaagtanden, van onderen meest in de oksels der aderen behaard. Trossen rechtop- o!' afstaand. Bloembladen rondachtig, wit. Vrucht rood. .'{,00-15,00. Ij. Einde Mei. Uit N.-Amenka. Sierboom, soms verwilderd. Virginische kers. + P. virginiana L. 8 Vruchtbeginsel en vrucht kaal. Vrucbt berijpt. Bloemen duidelijk gesteeld. Pruim. 9 Vrucht fluvveelachtig-viltig, onberijpt. Bloemen bijna zittend of kortgesteeld. . . . Abrikoos. 13 9 Takken eerst behaard .... 10 Takken kaal (of bij P. italica soms dun en fijn behaard). Vrucht hangend. Meest zonder dorens . 11 10 Bloemen meest een in iederen knop, vóór de bladen verschijnend (fig. 988). Bloemstelen kort, kaal. Kroonbladen langwerpig, circa 0,006 lang. Bladen meest langwerpig-elliptisch, gezaagd, van onderen weinig behaard, ten slotte kaal. Vrucht rechtopstaand, circa 0,01 dik, bolrond, donkerblauw, niet de steenkern; f zaad. sterk beriiDt. hard. zeer wrang. Takken zeer kortbehaard. Ge doornd. 1,50-3,00. k April, Mei. In heggen, aan kanten van akkers, ook in de duinen. Vrij algemeen. Slee. Sleepruim. Sleien. Trekkebek, Sleedoorn. P. spinósa L Bloemen meest '2 bHeen in iederen knop. Bloemstelen zachtbehaard, lang. Kroonbladen bijna rond 0,01-0,015 lang. Bladen eirond of langwerpig, van onderen en in het eerst ook van boven verspreid behaard. Vrucht hangend, bolrond, zwartviolet, zoet (krlekpruim) of geel (mirabellei of groen 'Reine claude?). Takken fiuweelachtig-viltig. Minder gedoomd of zonder dorens. 8,0"-(>,o0. Ij. April, Mei. Gekweekt en soms verwilderd. K roosjes. f P. Insltitla L. Vrucht rechtopstaand, klein. Bloemstelen weinig behaard. Overigens als de voiige. 3,00«i00. b. April. Mei. Zuid-Beveland, Apeldoorn, Gram-bergcll. Breda, Walcheren. H e e 31 o r p r u i m. P. friiticans Weihe. 11 Bladen tamelijk klein (tot 0,04-0,07 langi, eirond-langwernlg of omgekeerd-eirondlangwerpig, weinig behaard, van onderen op de middelnerl eerst b(jna viltig. Bloomen alleenstaand in iederen knop. Bloemstelen kaal. Kelkslippen van binnen Fig. 988. Prunus spinosa. « bloemdragende tak: h vruchtdragende tak: c bloem: <1 kelk met stam¬ per en oen meeldraad: e halve vrucht aan den voet fijngrjjsviltig. Vrucht bolrond (tot 0,053 in middellijn), rood. 3,00o,00. April, Mei. Uit. West-AziC. Ook verwilderd. Vooral wordt gekweekt de vorm met bruinrood gekleurde bladen. (P. Pissardi Carr.) geK weekt ae „ „ Kerspruim. + P. cerasifera Ehrli. Bladen srooter. Kekslippen van binnen verspreid en fijn zachtharig. Bloemen meest 2 byeen. Bloemstelen ri.eest behaard . 10 12 Bladen eirond-langwerpig, stomp, van boven van liet begin af kaalvan onderen eerst op de nerven verspreid, op de middennerf di.hter behaard, later kaal. Kroon bladen rond, 0,01-0,015 lang, zuiver wit. Vrucht rond, meest eroenach t ie(Reine claude). Tot 10,00. April. Mei. Vaderland onbekend. Italiaan sche pruim, f P. italica Borkh. ^cgespiisi-, van Doven eerst , spreid ftm behaard, van onderen blijvend zacht behaard 1 iflg. novu. K loon bladen langwerpig-eirond, groenwit. Vrucht langwerpig, meest blauwzwart, zeldzamer rood of goudeeel (eierpruim). 3,00-7,00. I). April. Uit West-Azië. Gekweekt in velo variëteiten en verwilderd. Kuets. Pruim, t P. rinmvsii»» i Bladen rondachtig-eirond, vaak aan den voet eenigszins hartvormig, toegespitst dubbel-gezaagd, kaal, langgesteeld (fig. 090). Blaastéel vaak met ■» ' Klieren. Bloemen voor de bladen verschijnend, zittend Bloemkroon wit. \ rucht vrij groot, b(jna bolrond. 'gegroefd geel aan de lichtzijde rood. 2,00-4,00. I;. April. Uit M.-Azfe. Abrikoos + P. Armeniaea L. Bladen eirond of elliptisch, toegespitst, dubbel-gezaagd, van voren soms 3-lobbig, van boven iets behaard, van onderen grijs-behaard. Bloemen alleenstaand, kortgesteeld, meest gevuld. Bladsteel met lierheoster ult^iiina. 6m 00n "*"■ ^ Maart' AP'»- Amandelabrikoos. f P. trllóba'LIndl. P. Lauro-Cerasus L., laurierkers, een der schoonste altijd F/£™^?ihefme!?' ,wor..d,t vrl) vaak gekweekt, Bladen donkergroen, L.l.fV ' ot langwerpig, met omgebogen rand, flinge- zaagd of gaafrandig. Bloemen in rechtopstaande, okselstaridige trossen. Bloemkroon klein, wit. Vrucht zwartachtig. 1,00-3,00 l> April, Mei. Uit Zuid-Europa. l' XC. Fam. Papilionaeeeën. Vlinderbloemigen. XVII. XVI. Bladen meest samengesteld. Kelk 5-tandig tot 5-deelig of 2 lippig. Bloemkroon S bladtg, vlindervomng (vlag, zwaarden, kiel). Meeldraden 10, eenbroederig of tweebroeder,g (9 vergroeid, 1 vrijj. Stamper 1, met l-hokkin vr uchtbegmsel, 1 stijl < n stempel. Vrucht een peulvrucht. 1 Bladen enkelvoudig, ODgedceld « Bladen 3-tallig of 5-tallig, bandvormig-samengesteld . 5 Bladen gevind 17 2 Bladen priemvormig, stekend (fig. 991). ' Kelk' tot aan'den voet 2- dcelig. Peul weinig langer dan de kelk . . . . U1 e x sse. Bladen niet stekend. Kelk omstreeks tot liet midden 2-lipni Bladon n-meortailig, handvormig samengesteld (lig. 995). Kiel gesnavold. Stempel knopvurmig. Peul met zwamachtigo dwarswanden L,upmus G Heesters { Kruiden 7 Vlag eirond tot cirkelvormig ° Vlag lang, lancetvormig. Zwaarden en kiel nauwelijks te voorschijn komend. Bloomen groot, koraalrood tnrina 554. 8 Meeldraden 1-broederig . 9 Meeldraden 2-broederig. Vlag omgekeerd-eirond of langwerpig. Bladen gevind 3-bladig met gaafrandige blaadjes. Bloemen purper ot rood . . . Lespcauzia j-io. 9 Bloemkroon vose, zeldzamer wit (fig. 997). Kelk 5-spletig. Stijl niet opgerold. Kiel gesnaveld (lang toegespitst) . . O n ó n i s 599. Bloemkroon geel. Kelk 2-lippig • • • 10 Stijl cirkelvormig opgerold, zeer lang (fig. 992). Stempel ver¬ breed. Bovenste bladen ongedeeld . . Sarothamnus Si6. Stj)i niet opgerold, gekromd (tig. 994). Kiel stomp. Bladen alle 8-talUg.^^^ S91 11 Kiel gesnaveld (toegespitst). Bladen met groote steunbladen en daardoor schijnbaar 5-tallig Kiel niet gesnaveld • 12 Bloemen in schermvormige hoofdjes (fig. 1029). Stijl geleidelijk dunner wordend. Peul rolrond of samengedrukt, ongevleugeld. L ó t u s 339. Bloemen alleenstaand of 2 aan 2 in de bladoksels. Stijl naar boven verdikt (fig. 1030). Peul vierkant met 4 vleugels Tetrafonolobu» Ml 13 Kiel niet spiraalvormig opgerold Kiel met de meeldraden en den sti)I spiraalvormig opgerold steunbladen, groot. Bloemkroon niet geel. Gekweekt . . Fliaseolus ijl 14 Kroonbladen niet met de meeldraden vergroeid, afvallend. . 15 Kroonbladen met de meeldraden en ook onderling vergroeid, blijvend, rpvwpIkpnH vnnrl. wit of sreel (fie. 1017). Peul kort, meest eirond met weinig zaden, ingesloten door den kelk of de bloem- < m • 1 _r VinnWioc kroon, uioemen in vaaK aar- üi öuucuuvuiuji^ Trifólium 333 15 Bloemen in korte, vaak hoofdjesachtige trossen of alleenstaand of 2 bijeen 1(* Bloemen in verlengde, aarvormige trossen, meest hangend (fig. 1010). Bloemkroon geel of wit. Peul kort, eirond tot bolrond, 1-3-zadig. Mei i lotus 33a. Bloemen in verlengdo trossen. Bloemkroon blauw. Peul bol- tot eirond, opgezwollen. Kroonbladen byna even lang. Meeldraden niet vergroeid . . Baptisia 385 10 1'eul lijnvormig, zwak gebogen of langwerpig-eirond, borstelig-gesnaveld (fig. 1007). Bloemen alleenstaand of 2 bijeen (geelachtig) of in hoofdjesachtige trossen (blauwachtig). Stengel rechtopstaand. n Trigonélla 33». leul sikkel- of slakkenhuisvormig opgerold (fig. 1001). Bloemen in korte, vaak hoofdjesachtige trossen, geel, violet of blauwachtig. . Medicago 33H. 17 isladen even-gevind (zonder eindblaadje) 18 Bladen oneven-gevind (met eindblaadje) 2iJ 18 Kruiden _ 20 Heesters. Bloemen alleenstaand of in schermen of trossen 19 lil I eul (vruchtbeginsel) gesteeld, buikig. Bloemkroon violet. Bloemen in trossen. Haiimodéndron S-tS. 1 eul zittend, min of meer rolrond. Bloemkroon geel. Bloemen alleenstaand of in schermen. OA TJ • J ,11 Caragiina -iü Muis der meeldraden scheef naar beneden afgesneden, zoodat het vrije deel der bovenste meeldraden veel langer is dan dat dei- onderste 21 Buis der meeldraden recht afgesneden, zoodat het vrije deel van alle meeldraden even lang is 22 21 Kelk 5-taodig of 5-spletig (fig. 1042, 1047, 1054). ' Stijf draadvor¬ mig, naar boven rondom gelijkmatig of aan de kielzijde sterk behaard. Peul 2-meerzadig Vicia .%w Kelk 5-deelig (fig. 105:1). St\j! vlak, aan de vlagzjjde behaard. aan de kielzhde kaal leul 1-2-zadig Lens SSO 22 Stijl vlak, aan de binnenzijde met een rij haren, aan de buitenzjjde kaal (fig. 1062, 1067). Bladen met of zonder rank. Lathyrus 331. SLU'jn gootvormig samengebogen, naar boven aan do binnenzijde gebaard ing. 105«). Bladon met gedeelde rank. Steunbladen zeer groot. Pisum 331 23 Kruiden gj Booinen of heesters 24 Bloemkroon geel ö- Bloemen niet geel <»• ... D.raum m irossen ujg. i JJ4. 31 Bovenste meeldraad tot aan het midden met de andere vergroeid ifig. 1032). Bloemkroon lila. Peul lijnvormig, rond, veelzadig. Gal'ga 3 4 3 Bovenste meeldraad geheel vrij 1031). Kiel 2-bladig. Bloemkroon lila. Peul eirond of langwerpig, samengedrukt, 1-hokkig, 1-4zadfg . • . • • Glycyrrhiza 34 4. 35 Poul door een naar binnen gebogen naad volledig of onvolledig 2-hokkig, veelzadig tng. 1035). Bloemkroon niet rose. Astragalus 544. Peul 1-hokkig, beenig, niet openspringend, vaak stekelig-getand, 1-zadig (fig. 10401. Bloemkroon rose. Onobrv chis 540 Peul overdwars ingesnoerd, in eenzadige leden uiteenvallend. Bloemkroon purperrood. Hedysaruni 540. 1. Sophóra L. , 99). Ulex europaeus. 1 Blaadjes '.1-15, langwerpig, spits, van onderen (( b|oc|11.' /, lnoeldraadbuis, ovorlanggrijsgroen behaard. 1 hnrnen >,|l'delj.^- „p^nge-neden: r stamper: d onröpe, Bloemkroon witachtig. Bu eeno vari tolt c riii,0 peul: / zaad. is nendula Hort.)z(jn de lakken han- 'u|u 1 ' genj- 10,"0-2U,OO. Ij. Junl-Hoptr. bierboom' uit Japan en China. jBpinlCB L -2. Bapti'sia Vent. L Kelk 4-5-sllppig, bijna 2-llppig. Zijkanten der vlag teruggeslagen. Steunbladen lancet- vormig. Blaadjes langwerpig-wigvormig, stomp. Bloemkroon blauw, kiel witachtig. 0,60-1,00. 2|. Juni—Augs. Sierplant uit Carolina . . f B. australis R. Br. 3. Ulex L. 1 Stengel, evenals de bloemstelen, kelken en peulen, afstaand behaard (fig. 991). Bladen priem vorraig, stijf, met stekelpunt; die, in welker oksels de bloemen staan, even lang als de bloemsteel. Bloemkroon geel. 0,60-1,20. K Mei, Juni, ook wel Deer., Janr. Op dorren zandgrond. Vrij algemeen. Soms aangeplant. Steekbrem. Gaspeldoorn. U. europaêus L. 4. Sarothamnus Wimm, 1 Stengel, evenals de roedevormige takken , kantig (fig. 992). Onderste Kinzon Q inllin nnni ..u! — W luuig ) UJCl iul'o" 1 O ~ omgekeerd-eironde blaadjes , de bovenste enkelvoudig, ongedeeld. Bloemen okselstandig, alleenstaand of 2 bijeen. Bloemkroon geel. 0,60-1,50. K Mei, Juni, soms Septr., Octr. weer. Op zandgrond en in heidevelden. Algemeen. Soms aangeplant. (Sarothamnus scoparius Koch.) Bezemkruid. Brem. S. vulgaris Wimm. 5. Genista L. Heidebrem. Lage, rechtopstaande of liggende heestertje» met ongedeelde bladen en gele bloemen 1 1 Bloemen alleenstaand of 2 bijeen in de bladoksels, zjjstandig. Bladen lantrweroic-lannetvnrm 1 Cf vil n nn. deren, evenals de bloemstelen, kelk, „ ^ vlag, kiel en peul, aangedrukt- niig is opgerold. bebaard. Stengel aan den voet liggend, sterk^vertakt, zonder doornen. Bloemkroon geel. f0,07 0,30. K Mei, Juni, vaak Augs., Septr. weer. In heidestreken, i Algemeen. . . , ,. , * Kruipbrem.J G. pilósa L. Bloemen in eindelingscbe trossen (fig. 993) . . 2 2 Bladen zonder steunbladen. Stengel meest gedoomd .... 3 Bladen met korte, priemvormige steunbladen, elliptisch tot lancetvormig, verspreid-behaard of kaal, aan den rand gewimperd. I 90. P a p i 1 i o n a e e e ë n. Kelk, bloemkroon en peulen kaal. Stengel opstijgond of rechtopstaand , zonder doornen. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,60. K Juni—Augs. In bossehen en heidevelden. Vrij algemeen. Verfbrem. G. tinctória L. G. elatior Kool) met steeds rechtopgaanden stengel en 0,90-1,20 lange takken, is bii Rhenen gevonden. 3 Bladen blauwgroen, evenals de takken , bloemstelen, kelken en peulen kaal. Schutbladen ovaal, langer dan de bloemsteel. Bloemkroon geel. 0,15-0,90. K Mei, Juni, soms tot Augs. In de heide-en veengronden. Algemeen. . IIiethekel. Stekelheide. Kattendoorn. Stekelbrem. G. anglica L. Fig. 998. Genista germanica. a kelk; b bloem; c vlag: d zwaarden; e kiel: f meeldraadbuis en stamper; g stamper, opengesneden. Tig. 9'.*4. Cytisus Laburnum. Bladen grasgroen, aan den rand, evenals de takken, bloemstelen, kelken en peulen , ruwbehaard (Kg. 993). Schutbladen priemvormig, half zoo lang als de bloemsteel. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,60. K Mei, Juni. In bossehen. Zeer zeldzaam. Alleen in Gelderland en Noord-Brabant. Duitsche brem. G. germanica L- 6. Cytisus Tm. Gouden regen. Hoesters'ot' boonien met moestal 3-talligo bladen 011 meest gelo bloemen, die meestal in hoofdjes of troMM TtlW 1 Stengel niet govloupeld. Bladen 'Mal lig 2 Bladen ongedeeld. Bloemen in dichte, armbloemige, eindelingsche trossen. Stongel liggend, kort, rechtopstaande of opstijgende takken vormend. Bladen vrij ver uiteen, zittend, langwerpig, spits, ruw-behaard, van de aanhechting van deze loopen - breede, zich naar beneden versmallende vleugels af. Kelk ruw-behaard. Kroonbladen goudgeel. 0,15-0,80. 1^. Mei, .luni. Zuid-Limburg ((ienista sagittalis L.i P ij 1 b r e m. C. sagittalis Koch. - Bloemen in trossen. Kelk klokvormig. Bloemen geel 3 Bloemen meestal 2 aan 2 in de bladoksels. Kelk buisvormig. Bloemen purper tot roserood, zeldzamer wit. Peul kaal. Blaadjes breed-elliptisch, evenals de takken kaal of iets behaard. 0,80-0,50. Ij. Mei, Juni. Sierstruik uit Oostenrijk en N.-Italië. Hoode gouden regon. -j* C. purpüreus Scop. •3 Trossen rijk bloemig, hangend, in de oksels der bladen. Boomen 4 Trossen rechtopstaand, eindelings. Heesters 5 4 Blaadjes van onderen , evenals de as van den tros én de bloemstelen, aangedrukt-behaard, elliptisch PIoHfln m 1 ■■"iv.viu. -ilu^-ni i uiuüiuif;. r>i»iaujf van onderen aangedrukt-behaard, van bovei kaal. Peul aangearukt-ruw behaard. Bloem kroon dooiergeel. Bladen en bloemen by he drogen zwart wordend. 1,00-2,00. b. Mei Juni. Sierstruik uit M.-Europa. Zwarte gouden regon f C. nigricaus L Binden zeer kortgesteeld, de bovenste zittend Trossen 4-s-bloemig. Blaadjes kaal. Poulei: kaal. Bloemkroon goudgeel. 0,30-1.00. b Mei, Juni. Sierstruik. uit Midden-Europa Ongesteeldbladigo gouden regen. T C. sessilitolius L. Een bastaard van C Laburnum en C. purpureus is C. A d «i m i P o i t. met 3-erleisoort takken en 3-erlei bloemen nl. takken met bladen en bloemen van C. purpu reus, takken met bladen en bloemen van C. Laburn um en takken met iets kleinere en donkerder groene bladen dan by C. Laburnum en kortere trossen van vleeschkleurige bloemen. 7. Lupfnus Trn. Lupine. Kruiden met rechtopstaanden stengel, handvormig samengestelde bladen, gaafrandige blaadjes en eindelingsche bloemtrossen. 1 1 Onderlip van den kelk 3-tandig ifig. Wn. Bovenlip 2-deelig. Bloemen byna zittend, in tros- '""'"ë gcidiiKauiiiKLtj Kransen, niaaci es qq- i, langwerpig. Bloemkroon hooggeel. 0,3(>-0,6U. .. ' "Pjnus luteus. CO. Juni-Septr. Gekweekt, ook verwilderd. , 7 an züde' i' van voren; Lic Zuid-Europa. ( ' een kleP van deze met nog Hole lupine, r L. lüteüs L. 6611 zaad' dit in " verproot. Onderlip van den kolk ongedeeld. Bloemen in trossen - Uant minstens 0.90 hoog, overblijvend. Bladen met i» 15 lancetvormige blaadjes" H oemen in zeer lange, 0,3-0,5 lange trossen. Bovenlip van don kelk ongedeeld. Bloemkroon rood-blauw, rood of wit. 0,'.K>1,50. 2J.. Juni—Augs. Sierplant uit ^••Amerika. . . . . . . Voelbladigolupino. v L. polvphvllus Lindl. l lant hoogstens 0,00 hoog, eenjarig •> Blaadjes omgekeerd-eirond-langwerpig. Bloemen gestoeld. Bovenlip van don kolk ongedeeld. Bloemkroon wit. 0,30-0,60. Q. Juni-Septr. Zeldzamer gekweekt, ut Zuid-Europa Witte lupine, f L. al bus L. Blaadjes lijnvormig (fig. 996). Bloemen kortgesteeld. Bovenlip van den kelk 2-spletig. Bloemkroon hemelsblauw. 0,30-0,HO. 0. Juni—Septr. Soms gekweekt. Uit Zuid-Europa . . . Blauwe lupine, t L. nngnstiiolins L. ^. - 8. Onónis L. Stal kruid. Behaarde kruiden met meestal 3-tallige bladen en okselstan- » dige, soms tot trossen of aren vereenigde bloemen . . 1 ''£• öö111 Peul even lang als of langer dan de kelk (fig. 997). Stengel opstijgend of rechtopstaand, 1- of 2-rijig behaard, met talrijke, vaak vertakte, gedoomde takken. Blaadjes tamelijk kaal, langwerpig, getand. Bloemen meest alleenstaand in de bladoksels. Vlag stomp. Bloemkroon rose, zelden wit. Reuk onaaDgenaam. 0,30-0,60. 2).. Juni—Septr. Aan wegen en dijken en in de duinen. Algemeen . . . Heetegaal. Kattendoorn. 0. spinósa L. Fig. 9M7. Ononis spinosa. Fig. 9HH. Anthyllis Vulneraria. « bloem: b kelk met de meel- a kelk: '< bloem; c vlag: cld zwaarden: draadbuis; <• vruchtkelk mot e kiel; f, g meeldraadbuis; k vruchtpeul , de laatste in <1 vergroot. kelk met r()pe peul. Peul korter dan de kelk (fig. 998). Blaadjes klierachtig behaard. Stengel liggend of opstijgend, met weinige of' zonder door- kMjl nen, met klierbaren. Bloemen meest alleenstaand, soms V/W? 2 aan 2 in de bladoksels. Vlag toegespitst. Bloemkroon ' rose, zelden wit. 0,30-0,60. 1).. Juni—Septr. Op zand- Fig. 998. grond, vooral in de duinen. Vrij algemeen. Kruipend stalkruid. 0- répens L. heukels, 0'eïll. Flora, 4Je druk. 34 9. Anthyllis L. ] Stengel meest opstijgend (fig. 999). Bladen oneven-gevind met grooter topblaadje , de onderste enkelvoudig, langwerpig, langgesteeld. Bloemen in bolvormige hoofdjes met een handdeelig schutblad. Kelk buikig, viltig. Bloemkroon goudgeel. 0,15-0,30. 2J.. Mei— Herfst. Op droge, zandige gronden en in de duinen. Vrij algemeen. Soms ook gekweekt. Gele zandklaver. Wondklaver. A. Vulneraria L. 10. Medicago L. Rupsklaver. Kruiden met drietallige, gesteelde bladen, getande of fijngezaagde blaadjes en okselstandige, langge^teelde bloemlioofdjes of 1-3 bloe¬ men oyeen op een langen steel . . 1 Trossen veel bloemig. Vrucht onge- stekeld (fig. 1000) 2 Trossen armbloemig (1-8-bloemig). Vruchten meest gestekeld (fig. 1004) 4 2 Bloemen tamelijk groot (0,01 laDg). Windingen der peul in het midden een open ruimte latend ... 3 Bloemen klein (omstreeks 0,003 lang). Trossen tijdens den bloeitijd bijna bolrond. Hioemkroon geel. Peul niervormig, aan den top met slechts ééD winding, in het midden gesloten. in de lenste generfd. Hg. woo. gewelfd (fig. 1000). Vorm der blaadjes, steunblaadjes, kleur der bloem en beharing der geheele plant nogal veranderlijk. 0,07-0,60. O en 00- Mei—Herfst. Op grasen bouwland. Algemeen. Gele kl>e. Hopklaver. M. Lupulina L. Van de veel er od eelilkende T r i fo 11 u ni procumbens en T minus gemakkeiyk door de vruchtjes te onderscheiden. 8 Stengel rechtopstaand, tamelijk kaal (fig. 1001). Bloemtrossen langwerpig. Blaadje* omgekeerd-eirond ot' langwerpig. Peul met 2 of 3 windingen. Bloemkroon violet of blauwachtig. 0,30-o,9o. Juni—Septr. Gekweekt en verwilderd. Uit ZuidEuropa Eeuwige klaver. Framche klaver. Luzerne, f J|, satfva L. Stengel opstijgend of rechtopstaand. Trossen eirond. Peul met xfl-2y/1 windingen. Bloemkroon meest eerst geelachtig, dan groen, ten laatste blauwachtig of violet. 0,25-0,60. 2J-. Juni—Septr. Een Fig. 1001. Medicago sativa. a bloem, overlangs doorgesneden: b, c peulen. bastaardvorm van M. sativa en M. falcata. Gekweekt en verwilderd op akkers en dijken. Zeldzaam. Gele luzerne. M. média Pers. Stengel liggend of opstijgend, aangedrukt-behaard. Trossen kort, vaak bijna bolrond. Peul sikkelvormig of met een winding (tig. 1002). Bloemkroon lichtgeel. 0,d0-0,ö0. 2f. 31 ei— Septr. Op drogen zand- en grasgrond. Vrij algemeen. S i k k e 1 k 1 a v e r. M. falcata L. 4 Vruchten gestekeld 5 Vruchten ongestekeld, cirkelrond, lensvormig. Zaden met wrattige puntjes voorzien. (• . 0,20-0,»»0. Mei—Juli. Aangevoerd. Apeldoorn . . Cirkelrupsklavor. M. orbicularis L. 5 Vrucht zonder de stekels tot 0,008 breed . . 6 Vrucht zonder de stekels 0,01 breed of nog breeder, met 6-u YViiiwiiJ£trii, uui* iui ciiuiiu , uo v idiYrvow » v» _ niet behaard (tig. 1003). Steunblaadjes diep ingesneden. Bloemen geel. 0.20-0,40. ©. Mei, Juni. Haarlem. Uit Z.-Europa. (M. echinus D. C.) Stekelrupsklaver. M. intertéxta Giirtn. var. eeliiaus Are. (i Jonge peulen na den bloeitijd spiraalvormig in den kelk teruggetrokken. R(]|ie vrucht met dicht aanliggende windingen met verdikten rand, die van korte stekels is voorzien, onbehaard, met r>-y windingen. Steunbladen ingesneden. Zaden sterk gebogen. 0,15-0,35. Q. Mei, Juni. Aangevoerd. Apeldoorn. Ronde rupsklaver. M. spliaerocurpa Bertol. Jonge peulen na den bloeitijd uit de kelktanden naar buiten gedraaid. Rijpe peul met losse windingen met knobbels of stekels, die aan den voet gegroefd zijn, zelden glad 7 7 Windingen der peulen 0,003-0,004 in middellijn (tig. 1004). Zaden ,1.™.. mbnttun vnn plkaar tresehniden. Trossen 1-5- bloemig. Kelktanden even lang als de kelkbuis. Blaadjes omgekeerd-eirond , aan weerszijden behaard. Steunbladen gaafrandig of aan den voet getand. Peul met O i C Ui iirin^inrron Iilnoml*rnnn itpoI ü i» U njiij;cauuiuv •" ——- O Fig. 1004. 0,05-0,45. O- Mei—Juli. Op zandigen grasgrond. Zeldzaam . . . . Kleine rupsklaver. M. minima L. Windingen der peulen 0,005-0,01 in middellijn (hg. ÏUU&J. Zaden door tusschenschotten gescheiden. Blaadjes van 1 1 1 fi uuveu naai _ jqq- 8 Plant althans aan den voet van de stelen der trossen door * gelede haren iets ruw. Steunbladen diep-getand. Blaadjes meest purper-gevlekt. Trossen 2-5-bloemig. Zwaarden korter dan de kiel. Kugnaad van de peul gegroefd. Bloemkroon dooiergeel. 0.20-0.60. 0. Mei—Juli. Aan wegen, dijken en ruigten. Vrij zeldzaam (M. maculala Willd.). Gevlekte rupsklaver. M. arabica All. Plant kaal of dun met enkelvoudige haren bezet. Steunbladen vinspletig. Blaadjes niet gevlekt. Tros 4-8-bloemig. Zwaarden langer dan de kiel. Bloemkroon geel, meest met bruine lijnen op de vlag. Windingen der peulen 1 ^-3, 0,004-0,006 in middellijn (fig. 1006). Rugnaad der peul gewelfd of vlak. 0,15-0,90. © en ©O* — Augs Ruige rupsklaver. M. hispida Gaertn. Vormen: a. apiculata Willd. Stekels korter dan de halve middellijn der peul, bijna recht. Zwijndrecht. |S. denticulata Willd. Stekels aan den top meest haakvormig gebogen, even lang als of langer dan de halve middellijn der peul. Op ruige plaatsen. Zeldzaam. 11. Trigonélla L. Hoornklaver. 1 Bloemen lichtblauw. Peulen langwerpig-eirond, overlangs geaderd. Bloemen in hoofdjesachtige trossen, rechtopstaand. Zwaarden langer dan de kiel, korter dan de vlag. Peul toegespitst. Stengel rechtopstaand. 0,30-0,60. ©. Juni, Juli. Sterkriekend. Aangevoerd. Zeldzaam. (Melilotus coeruleus Desr.) Zevengetijdenklaver. T. coerülea Ser. Bloemen roodachtig-wit of witachtig 2 O Ulrtnomi» n-it ,i\rt limTl 1 O ftfllnn Peulen lynvormig-langwerpig, ongeaderd. Blaadjes omgekeerd hartvormig, gezaagd. Plant onbehaard. O* 0,05-0,20. Mei—Juli. In de duinen. Bergen, OostKapelle, Vlieland. Vogelpoothoornkla ver. T. ornithopodioides D. C. T. orthóceras K a r i 1 i n et K i r i 1 o f f, de rechte hoornklaver, is op Groenhoven by Leiden gevonden. Hierb\j is de plant aangedruktbehaard, de stengel rechtopstaand en z\]n de peulen netvormig geaderd. De bloemen zitten in trossen van '2-4 en de blaadjes z\jn omgekeerd- nirnml n n n ^J/m> tnn Bloemen witachtig, zittend of bijna zittend in do bladoksels, alleenstaand of in paren. Peulen Hjnlancetvormig, lan'ggesnaveld, met overlangsche nerven. Blaadjes wigvormig-langwerpig, aan den top getand. Stengel behaard. 0,05-0,2"). 0. Mei, Juni. Aangevoeld. Middelburg. Zwaardhoornklaver. T. gladiata Stev. 12. Melilótus L. Honigklaver. Onbehaarde kruiden met gesteelde, 3-tallige bladen, stompe blaadjes en langgesteelde, okselstandige trossen of hoofdjes 1 1 Steunbladen (althans de onderste) priemvormig, met een breeden, steeds getanden voet. Peulen onbehaard . 2 Steunbladen priemvormig, aan den voet gaafrandig, weinig verbreed (fig. 1010). Kelk 5-nervig. Peulen eirond. 3 2 Blaadjes der onderste bladen omgekeerd-eirond, verwijderd getand, die der bovonste langwerpig-wigvormig, scherp getand. Zwaarden korter daa de kiel. Peulen bolrond ot' omgekeerd eirond, boogvormig geaderd, stomp. Stengel rechtopstaand ot' opstijgend. 0,>0-0,40. O» April-Juni. Aangevoerd. Apelaoorn, Amsterdam. Gegroefde honigklaver. M. snlcatus Desf. Blaadies der onderste bladen breed-omgekeerd-eirond, iets ingesneden en alleen in het'voorste deel getand, die der bovenste langwerpig-wigvormig (tig. 1008). Zwaarden even lang als de kiel. Peulen byna bolrond, zeer stomp, met een zeer kort stekelpuntje, netvormig geaderd. Stengel rechtopstaand of opstijgend. 0,10-0,40. ©. Juli. B(j 's Gravenliage, Dordrecht, Amersfoort, Maastricht, Viaardingen, Middelburg, Leiden, Deventei en Amsterdam aangevoerd. (M. parviflora Desf.) Kleinbloem honigklaver. .11. milieus All. Blaadjes van alle bladen langwerpig-elliptisch, dicht stekeipuntig-gezaagd. Zwaarden langer dan de kiel. Peul eirond, spits, kaal, netvormig geaderd. Bloemen bleekgeel. Stengel meest opstijgend. 0,15 0,60. ©G en Cv- Mei—Septr. Op zouthoudenden grond. Amsterdam, Apeldoorn. Getande honigklaver. M ilentatus 1 ers. 3 Bloemkroon goudgeel ® Bloemkroon wit. Peul meest 1-zadig • • • 4 4 Bloemsteeltjes half zoo lang als de kelk. Zwaarden even lang als de kiel, korter dan de vlag. Peul stomp, stekelpuntig, kaal, nauwelijks half zoo groot als van M. officinalis. 0,30-1,50. 0©. juni—Septr. Langs wegen en dijken. Vrij algemeen. \\ elriekend. Witte honigklaver. M. albus Desr. Bloemsteeltjes langer dan de kelk. Zwaarden en kiel bijna even lang als de vlag. Peul eirond, samengedrukt. Trossen zeer los, armbloemig. 0,-3ul,5ü. • . Juni, Juli. Aangevoeld. Uit Rusland. Amsterdam. . . „ _ Rutlieensche honigklaver. M. ruthenicns M. B. 5 Stengel rechtopstaand, /waarden en .A kiel even lang als de vlag. pf Peul toegespitst, aangedruktbehaard, meest 2-zadig (fig. Fig. 1009. 1009)> Welriekend. 0,601,20. O©. Juni—Septr. Langs rivieroevers en in vochtige weilanden, ook op ruigten. Vrij algemeen. (M. officinalis Willd., M. macrorrhiza Pers.) . . . Melnte. Gele honigklaver. M. altissimus Thuill. Stengel opstijgend of liggend (fig1010). Zwaarden langer dan de kiel, even lang als de vlag. Peul stomp, stekelpuntig, kaal, meest eenzadig. Welriekend. 0,30-0,90. QO ook Q. Juni—üctr. Op bouwland, langs wegen, ook op ruigten. Vrij algemeen. (M. arvensis Wallr. 1. Akkerhonigklaver. K.g. ÏOIO. Melilotus arvensis. Mnffirinalk DftSP " vla£> 6 zwaarden, e kiel der bloem ; . UTHCindlIS UvBi • kelk inet meeldraadbuis 011 stamper: Onderscheidt zich van de vorige ook door de e onrijpe, f r\jpe vrucht, dunnere, lossere bloemtrossen. 13. Trifólium L. Klaver. Kruiden met gestoelde 3 tallige bladen, met den bladsteel vergroeide steunblaadjes, eindelingsche hoofdjes of' aren en vergroeidbladige, na het bloeien blijvende, de eenzadige peulen omhullende bloemkronen j 1 Bloemen wit, rood of geelachtig wit. Peul niet buiten den kelk uitstekend 2 Bloemen helder geel, korter of langer gesteeld, aan den voet der bloemsteeltjes met kleine steeltjes met kleine schutblaadjes, later meest bruin. Peul uit den kelk stekend, 1-zadig. (Steen-, Tocht-, Schapenklaver) 21 2 Bloemen meest gesteeld. Keel van den kelk van binuen naakt, zonder verbeven lijst of haarkrans. Stijl niet haakvormig gebogen. 3 Bloemen zittend. Stijl aan den top haakvormig gebogen. Bloemkroon na den bloei verwelkend, doch zitten blijvend. ... 9 3 Bloemen in hoofdjesachtige schermen, zonder omwindsel. Kelk 10- nervig, niet 2-lippig, ia den vruchttoestand niet opgeblazen. Tauden alle even lang of de bovenste 2 langer. Peul 2-4-zadig. Vlag geheel of bjjna geheel vrij. Kelk half zoo lang als de bloemkroon. 4 Bloemen in hoofdjes, meest door bladen omgeven. Hoofdjes tijdens den vruchttijd bol- of eirond. Kelk meest 2-lippig, netvormig geaderd. Vruchtkelk buikig opgeblazen. Peul 1-4-zadig. Vlag niet de overige kroonbladen verbonden 6 4 Hoofdjes kort- of langgesteeld. Bloemen vrij Jaoggesteeld, na den bloei hangend 5 Hoofdje» zittend. Bloemen zeer kort gesteeld. Kelk met horizontaal afstaande tanden, die alle even lang zijn. Tanden van den vruclitkelk met liartvormigen voet, plotseling priem vorniig toegespitst, de bovenste door een spitse bocht gescheiden. Bloemen klein, rose. 0,10-0,90. 0. Mei—Juli. Aangevoerd. Apeldoorn. Kluwenklaver. T. glomeratum L. 5 De 2 bovenste kelktanden aan den voet door een ronde bocht, die — J: _i_ -e i • i -ï . * cvclj uicp «na ui uug uieper uuu ue overige gaat, gescueiden, aan den voet van elkaar afstaand (tig. 1011). Steunbladen kruidachtig. Binnenste bloemstelen 2- a 3-maal zoo lang als de kelkbuis. Stengel opstijgend of liggend, doch nipt Vir»l nnLIimnl sltonnKl.uInn J 1 7 ^ivuuuiuviVU CJIUUUy Fig. ion. zaam in een naald uitloopend. Blaadjes omgekeerd-eirond of eirond-langvverpig, aan weerszijden met omstreeks 20 aderen. Bloemkroon wit, later rose. 0,30-0.90. 2J.. Mei—Septr. In weiden, op grasgrond, tusschen klaver. Meest aangevoerd. Vrij algemeen. Ook gekweekt. Bas terd kl a v e r. T. hy bridum L Ue var. Ii-elogan» Savi |T. elegans Savii heeft den stengel liggend, niet hol, naar boven iets behaard. Steunblaadjes eirond-lancet vorniig (fig. 1UI2). Blaadjes aan weerszoden niet omstreeks 40 aderen. Bloemkroon licht rose, later donkerder. Peul meest 2-zadig. Plant slanker, sierlijker dan de voriee O.HO-O.45. .inni. .i»ii On als de vorige. Zeldzaam. Fig. 1012. J)e 2 bovenste kelktanden door do spitse bocht, die minder diep guat dan de overige, gescheiden en dicht opeenstaand (fig. 1013). Steunblaadjes droogvliezig, plotseling in een naald toegespitst. Stengel kruipend, wortelend. Binnensie uiuemswicu cvcu lang°als de kelkbuis. Steunblaadjes eirond. Peul langer dan de kelk. Blaadjes omgekeerd-eirond. Bloemen wit of roodachtig. 0,07-0,22. 4- Mei—Herfst. Tusschen het »un1 j _.'1j 1 n v/.üuuiu , /.menu or ,Ai_ gesteeld of de bloemen vor- g' subterraneum. men gesteelde, naakte aren Kelk 10-ribbig. met vernauwde, behaarde doch nog open keel. Bloemkroon klein, met korte buis. Vlag smal. Hoofdjes duidelijk okselstandjg, talrijk, vrij ver van elkaar staand, alleenstaand of ,, n }*l}?en> "ïina steeds zonder omhullende bladen 19 Overblijvende of althans 2-jarige planten. Kelk veel korter dan de bloemkroon 22 Eenjarige planten. Aren of hoofdjes alleenstaand, eirond, tenslotte ,N-?? 'Dj" 20-nervig, aan de vrucht niet buikig. 14 - Kelktanden lijn-borstelvormig, sterk gewimperd, meest langer dan de buis rechtopstaand, buigzaam, de onderste langer dan de andere. Keel van den kelk dichtbehaard, open of door een verheven ring weinig vernauwd. Hoofdjes vaak door bladen omceven. Kelk 10-nervig. Bloemen in hoofdjes 13 K6lita"de,"Ianc?H,liem v.orm '8' tydensden vruchttjjd afstaand, stijf biina stekend verheven rin^ lt°"def1e zeeKr, lang' Keel van deï. kelk door «n rii«Lu,,j ^ • mef geslote»- Bloemen vrij groot of groot Kelkbuis toLrlifu, Ho°fdJes meest alleenstaand, bolrond, vaak niet omwindsd Kelk Bloemkroon geelachtig-wit. Blaadjes langwerpig-elliptisch tot lancetJun? TnifanAWeer'SZl) 5n b®haard* Steunbladen lancet-priemvormig. 0,30-0,4\ Juni, Juli. Aangevoerd. Haarlem. Geelwitte klaver. T. ochroleiiénm L. 1 'A Sfon rrnl u.ni.; _ 1 I l i-i. i i « oV.4 „vlu,ë ucuaaiu. oceunDiaaen lan eet vorm i I IH.IILK.C-11V Vlie/ilg, CI'MUftYUUlllB , UC MIIUOU mig, priem vorm ig, niet stekend, bros, de onderste tand breeder, naar binnen gebogen. Hoofdjes zittend of kortgesteeld. Stengel opstijgend of rechtopstaand. Steunbladen lancet-priemvormig. Blaadje» omgekeerdeirond of langwerpig, zwak getand. 0,10-0,30. Juni, Juli. Aangevoerd. Zwolle. Al exandrynsche klaver. T. alexninlrmuin L. 17 Steunbladen lancet-priem vormig ifig. 1018), toegespitst. Hoofdjes eerst bolrond, later eirond, eindstandig, zittend of kortgesteeld, meest met 2 bladen omhuld. Vruchtkelk zeer vergroot, buis-klokvormig, sterk samen- «r,^riib-f TonHan ai.lnn.'otirr»rmi(T at.Hf wtolrpnri Vlair 11-maal ZOO lailC als de kiel. Hoofdjes wit of bleekrood. Stengel rechtopstaand of opstijgend, min of meer behaard. Blaadjes lancet vormig of lancet-wigvormig, b(jna gaafrandig. 0,10-0,40. O- Mei-Juli. Amsterdam, Katwiik. Zee klaver. T. maritlmum llads. Steunbladen lijnvormig, spits. Hoofdjes r\rond, oksel- en schijnbaar eindstandig, langeesteeld. zonder bladen er om. Kelkbuis tijdens den vruchtthd naar boven zeer verwijd met gesloten keel. Tanden lang, stijf, priemvormig. Vlag veel langer dan de kiel. Hoofdjes klein. Stengel liggend of opstijgend, aanliggend behaard. Blaadjes elliptisch, langwerpig of omgokeerdeirond. O- Mei, Juni. Aangevoerd. Middelburg. Uitgespreide klaver. T. sapumm Savi. 18 Keel van den kelk door haren niet geheel gesloten, wel vernauwd. KelktnnHon liinvnrmicr stiif. hilna lii? 1019). Aren teil slotte CVlill- drisch. Steunbladen eirond. Blaadjes omgekeerd-eirond. Bloemkroon bloedrood, zelden lichtrood. 0,15-0,30. Q. Juni—Augs. Gekweekt en Fig. 1010, vi'U vaak verwilderd. Uit Z.-Europa Fransclte klaver Incarnaatklaver. f T. incarnatum L "OOI »C4I1 Uvli IVCIIV UUUI L.-CI1 VOlUJliltJU , SltJIK behaarden ring gesloten (flg. 1020). Kelktanden aan de vrucht aan den voet zeer verbreed, lancetvormig, 3-nervig , byna even lang. Steunbladen eirond. Bloemen wit-rose. 0,05-0,25. ©. Mei—Ju!i. Aangevoerd. Apeldoorn. Ster klaver. T. stellatniii L. Keel van den kelk door lipvormig naar binnen stekende knobbels gesloten. Kelktanden priemvorraig, zeer spits en stijf. Aren langwerpig-kegelvorrnig. Steunbladen lancetpriemvorraig. Blaadjes lijn- of iijn-lancetvormig. Bloemen rose. 0,10-0,40. ©. MeiJuli. Aangevoerd. Apeldoorn. S m a 1 b 1 a d k 1 a v e r. T. an^nstifóliom L. 19 Vruchtkelk buikig en vergroot, tusschen de ribben vliezig. Bloemen gemakkelijk afvallend. ... 20 Kfllt InHArnr-Vlfiff mnocf otai-Ir rrnm'hH fnn den kort- en sttlf-behaard, lancetvormig, a vruchthoofdje; b vruchtkelk. genaaid, stjjf, bijna stekend. Bloemen stevig aan de spil bevestigd. Hoofdjes eirond, armbloemig, okselstandig of schijnbaar eindelings, zittend. _ Blaadjes omgekeerd-eirond of langwerpig-wig vormig, vv. —«uil V/JJ giuu- den. Apeldoorn, Wageningen, West-Kapelle, Domburg. Ruwe klaver. T. scabrum L. 2U nooidjesgesteeld, zonder omhullende bladen. Kelktanden vedervormig-gewimperd , 3-4-maal zoo lang als de buis en veel langer dan de bloemkroon (fig. 1022). Blaadjes lijn-langwerpig. Steunbladen priem vormig. Bloemkroon wit. later rose. 0.07-0 :!0 rTv Juli — Herfst. Op open en bebouwden zandgrond. Algemeen. Hazepootje. T. arvënse L. Hoofdjes zittend, met omhullende bladen, oksel- of schijnbaar eind- _i_ 3' rriii i • i ■» . • . . aiauuig. lYüiKiaaaen Korter aan ae Duis, lancetpriemvormig, stijf, doornig-genaald, tijdens den vruchttjjd afstaand ('fig. 10234, c). Steunbladen eirond, plotseling in een punt versmald (fig. iVi-ia). Uiaadjes omgekeerd-eirond ot wigvormig, van voren getand of gaafrandig. 0,07-0,30. Meest ©O- Mei—Juli. Opdrogen , grazigen zandgrond. Vrij zeldzaam. Gestreepte klaver. T. striatum L. 21 Hoofdies 6-15-hlnemicr. klnin. lnclil nomirr Bloemkroon lichtgeel. Vlag nauweljjks merkbaar gegroefd, samengevouwen. Blaadjes wigvormig-omgekeerd-eirond, het middelste langer gesteeld. Steunbladen eirond. Stengel liggend of iets op- stijgend. 0,07-0,30. O- Juni—Septr. Op schrale gronden, aan wegen. Vrij algemeen. (T. filitorme Kocb.) Kleine klaver. T. minusRelhan. Deze Hikt vooral veel op Medicago Lupulina, doch is er door de vrucht gemakkelijk van te onderscheiden De var. ft. m i n i m u m G a u d. met liggenden stengel, 2-8-bloemige hoofdjes en bladen, wier blaadjes alle even groot en zeer kort-gesteeld zijn, is een paar malen gevonden. Hoofdjes *20-40-bloemig. vlag gegroeid, naar voren lepelvormig verwijd, de zwaarden ver uit elkaar tredend. 22 nn m. ji.. i • i -J ,1 nlln b-<-.!•+ rrautaalH ificr —& langwci pig-uiugcivruiu-ciiuiiu . e>— . -o- 1024). Steunbladen langwerpig-lancetvormig, aan den voet niet breeder. Stengel opstijgend of' rechtopstaand. Bloemkroon goudgeel. 0,15-0,30. • 0 en O» Juni—Augs. Op heuvels, in boschrijke streken. Deventor. Spanbroek, Nijmegen, Maastricht. (T. aureum ral.) # Vifr 1004 Akkerklaver. T. agrariam L. r,g" ** Blaadjes omgekeerd-eirond, bet middelste langer gesteeld dan de zyaenngscne. öteunoiaaen eirona iutu ui ccderen voet. Stengel liggend, opstijgend ot rechtopstaand. Bloemkroon citroen-goudgeel. 0,05-0,30. O- Jun'—Septr. In weiden en akkers. Algemeen. (T. agrarium Poll.) Liggende klaver. T. procümbens L. Vormen: fetengel rechtopstaand. lakken opsty- Fj 102B. Fig. 1026. gend. Hoofdjes groot, hunne stelen omstreeks even lang als het blad (fig. 1025). Bloemen grooter, goudgeel, bij het verwelken bruinachtig, (a.majus Koch.) Algemeen «• campéstre Schreb. Stengel on takken liggend. Hoofdjes kleiner, hunne stelen tot dubbel zoo laag als het blad (fig. 1026). Bloemen klein, lichtgeel, bjj het verwelken donkerder. Vrij algemeen. (1. procümbens Schreb.) ?• Koen. 14. Lótus L. Rolklaver. Jufferschoenen. Schoentjes cn laarsjes. Steenklaver. Kruiden met kortgesteeMe 8 tallige bladen (door de even groote steunblaadjes schijnbaar 5-tallig). gaafrandige blaadjes en okselstandisje, langgesteelde, schermen van gele bloemen. 1 1 lienjarige plant met dunnen wortel. Bloemen 1-2, op oen draadvormigen stoel, die langer is dan de bladen. Vrucht veel langer dan de kelk (fig. 1027i. Bloemen geel. vlag vaak iets rood. 0,05-0,50. Mei—Juli. Deventer. Uit Z.-Europa. Smallerolklaver. h. angustissimus L. Overblijvende plant met onderaardschen stengel. Bloem- öootdjes 3-lü-üloemig. uioemen geei, vi»g vu.ib. """■ Fig. 1027. bruinrood ' 2 Kelktanden voor het opengaan der bloemen samenneigend. Hoofdjes meest 5-bloemig • . 8 Kelktanden voor het opengaan der bloem teruggekroiud. Hoofdjes meest 10(6-15)-bloemig (fig. 1028). Kiel boogvormig, geleidelijk in den snavel toegespitst. Vrucht geleidelijk toegespitst. Stengel frtnrl monct , — « " SCfe- buisvormig, rechtopy staand of opstijgend. Fig 1028 Bloemkroon geel. ng. 0|30.0)45_ ^ Juni_ Augs. In bosschen, aan slootkanten, op moerassigen grond. Algemeen. Si oe rasrolklaver. L. uliginósus L. Is grooter en krachtiger dan L. corniculatus. 3 Blaadjes langwerpig of omgekeerd eirond (fig. 1029), Stengel kantig, met merg gevuld of nauw buisvormig, opstijgend of liggend. Bloemkroon geel, vaak in de jeugd rood aangeloopen. 0,07-0,30.1}.. Mei—Herfst. Op grazigen zandgrond. 1 Algemeen. Rolklaver. L. corniculatus L. Gelijkt vrij veel op M e d i c a g o laicata, aocn is er aoor de pirr 14..„ . , . duideiyko schermvormige bloei- ,, * Lotus corniculatus. wijze en de groote steunbladen a DIoem« vergroot, jn b overlangs doorgesneden; direct van te onderscheiden. c stamper; d vrucht. Blaadjes lijn-laneetvormig 0f lijnvormig, iets dik, blauwgroen. Stengel slanker, nauw buisvormig. Overigens als de vorige soort. 0,30-0,80. 2J~ Juni—Septr. Op grasvelden meost op zilten grond. Vrij algemeen. (L. tenuis Kit.) Smalbladrolklaver. L. tenuifólius L. 15. Lespedézia Mich. t Bladen, stengels, bloemstelen en kelken aangedrukt behaard. Blaadjes oiugekeerdeirond, ovaal of elliptisch, stomp, het topblaadje iets grooter. Bloemen 2 aan 2 aan een stoel, tot okselstatidige, korte trossen vereenigd, vrij groot lichtpuroer of rose. Vlag langer dan de kiel. Kelktanden half zoo lang als de buis. 1,00-250 I;. Jull-Hprfst. Sierstruik uit Siberië ■}- L bivolor Tnrézi Bladen van onderen grijsgroen behaard. Stengels kaal, lang, re htonstaand doch aan den top overhangend. Blaadjes elliptisch of eirond-langwerpig, spits. Bloemen in okselstandige, lange trossen, purper, rood of violot. Vlag korter dan de kiel. Kelktanden dubbel zoo lang als de kelkbuis. 1,001,."0. li. Augs-Herfst Sierstruik uit Japan. (Dosmodium penduliflórum Oud.i ~t~ L. fomiósa Koehne. IC,. Tetragonólobus Scop. 1 Stengel liegend of opstijgend (fig. 1030). Blaadjes wigvormig-onigekeerd eirond. Bloemen groot, alleenstaand of 2 aan 2 in de bladoksels. Bloemstelen . 4 maal zoo lang als het blad. Bloemkroon lichtgeel, zwaarden donkenier. 0,10-0,30. 4Mei-Juli. Den Haag, Rotterdam . . . • Hauwklaver. T. siliquosus Rth. Als sierplant wordt soms T. pnrpureus Rth. aangetroffen. Bloemkroon donker scharlakenrood. Bloemen alleenstaand of b(j paren. Vleugels der peulen gegolfd. 0,15-0,30. O» Juni—Augs. Uit Zuid-Europa. Fig. 1030. Tetragonolobus siliquosus. Fig. 1031. Glycyrrhiza glabra. a-c kroonbladen: cl meel draad buis; e stamper; f open peul. 2. T. purpureus. Peul. 17. Glycyrrhiza L. 1 Stengel rechtopstaand, evenals de bladen kaal (fig. 10311. Blaadjes ovaal-elliptisch of langwerpig, stomp, van onderen kleverig. Steunbladen ontbrekend. Bloemtrossen gestee d, korter dan do bladen. Bloemkroon lila, vlag wit Peul kaal. Wortelstok houtig. 0,50-1,80. Juli, Augs. Gekweekt en verwilderd. (ZuidBeveland , Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen, Zevenbergen. Klundert). D« uu, Zoethout, f G. xlabra L. 18. Indigófera L. 1 Bladen met 0-8 paar langwerpige of eironde aan weerszoden roodachtig behaarde blaadjes Bloemen in okselstandige aren, die korter zijn dan het «chutlkul. donkerroae. 0,00-1,20. h. Mei-Augs. Uit de Himalaya. Sierstrink. f 1. Ilolua Dun. 19. Galéga L. 1 Stengel rechtopstaand (fig. 1032). Blaadjes 9-17, langwerpig of lancetvormie stekel P1,11'1^ kaal. Steunbladen half-pjjlvormig. Bloemtrossen langer dan hot bla< BloeinSioon lila of wit. 0,00-1,20. Juni—Augs. Gekweekt en verwilden (Zwolle, Zeist, Hilversum, Dordrecht). . . . Gafigaan. -j- G. oflloinAIis L 20. Amórpha L. 1 Min of meer behaard tot bijna kaal. Takken rechtopstaand. Blaadjes {>-13, olliDtiscl 2L,ang*WerP% met doorschünendo puntjes. Bloemen in vaak pluimvormig oneen genoopte dichte trossen, tamelijk klein. Vlag purper-violet. 1,00-3,00. b Juni Juli. Sjerstruik uit Noord-Amerika -|- A. fruticósa L ïig. 1032. Galega officinalis. Fig. 1033. Colutea arborescens. a kelk: b bloem : c meeldraadbuis: a kelk; b-d kroonbladen: e meeldraadbuis (( stamper; e geopende peul. en stamper; f onrijpe, y rijpe vrucht. 21. Colutea L. Blazenstruik. 1 Blaadjes meest 11, omgekeerd eirond tot omgekeerd-hartvormig, matgroen, duide ijk g'h " ]ros. 2-t'-b|oeni(g, okselstandig. I'eul aan den top gesloten. Bloemkroon hooggeel, vlag met een bruine vlek. 1,50-4,50. I>. Juni, Juli, soms Octr. Slerstruik uit Z.-Duitschland, soms verwilderd, .. „ v, , Blazenstruik. f C. arborescens L. Blaadjes , of », blauwgroen, zwak of niet geaderd. Tros meest S-bloeniig. Peul aan den top open. Bloemkroon rood of bruingeel, vlag met 2 gele vlekken. Overigens als de vorige soort. 1,'20-1,811. b. Juni—Augs. Sierstruik uit Zuid-Europa. (C. cruenta Alt.) Oostersche blazen struik. + C. orientalls Mlll. 22. Robfnia L. Eoomen met oneven-gevinde bladen, talrijk gaafrandige blaadjes en eindelingsche, veelbloemige trossen "... t 1 Steunbladen lot sterke stekels vervormd (Hg. 10141. Takken en peuleu kaal. Blaadjes y-25, eirond tot langwerpig-eirond, soms ook de forma m o 110 p h v 11 a, waarby het blad slechts uit een blaadje of uit enkele groote blaadjes bestaat. Bloemtrossen hangend, los. kortgesteeld. Bloemen wit, welriekend. 15,00-27,00. I,». Juni, Juli. sierbooni uit Noord-Amerika, ook vaak verwilderd. Acacia. f R. Pseuil-Acacia L. Steunbladon niet stekelig, afvallend • * 2 2 Takken en peulen kleverig. Blaadjes 15-21, elliptisch of eirond. Bloemtrossen half rechtopstaand, dicht, langwerpig. Bloemen roodachtig-wit, reukeloos. 8,00-12,00. Jj. Juni, Juli. Sierboom uit Noord-Amerika. Kleverige robinia. y R. viscosa Vent. Takken dicht met bruine borstels bezet. Peulen afstaand behaard. Blaadjes 11-13, rondachtigeirond. Bloemtrossen hangend, bijna bolrond, los. Bloemen roserood, groot. l,:jo-.'},00. I). Juni, Juli. Sierstruik uit Noord-Amerika. Borstelige robinia. r R. hispida L. a kelk, meeldraden en stamper: b—d kroonbladen: e stamper: /' klep van Fig. 103). Astragalus glycyphyllus. een peul met zaden: y zaaa. a vruchthoofdje. 23. WistSria Nutt. 1 Klimmende heester. Blaadjes 7-13, tegenoverstaand, gesteeld, gaafrandig, langwerpiglancetvormig lang toegespitst. Trossen hangend, njkbloenng. Bloemkroon blauw. 500-7,110. b. Mei—Augs. Sierstruik uit China. (Glycine chinensis D. C.) Blauwe regen. ff. chlnónsls D. C. 24. Caragana Lmk. Erwtenstruik. I Bladen 4 -8-parig, elliptisch of elliptlsch-langwerplg, eerst aanliggend behaard. Steunbladen stekelig. Bloemen in schermen. Bloemkroon citroengeel. 2^0-4,00 b. Mei. Sierstruik uit Siberië. Groote erwtenstruik. C. arliorésoens Lmk. Bladen 2-pari". Bloemen alleenstaand. Steunbladen vliezig of stekelig. Blaadjes wigvormig-langwerpig of langwerpig-spatelvorniig. kaal of behaard. Bloemkroon hooggeel. 1,20-2,00. b. Mei, Juni. Sierstruik uit Zuid-Rusland. Kleine erwtenstruik, t C. frntéscens D. C. 25. Halimodéndron Fisch. 1 Takken uitgespreid. Biaden (l-) 2-parig, langwerpig-spatelvormig, grjjs door aanlig gende haren. Steunbladen priem vormig, meest stekend. Bloemen in 2-5-bloemigc trossen. Bloemkroon violet. 1,00-1,60. Ij. Juni, Juli. Sierstruik uit Siberië en Tartartfe Zo ut struik, f- H. argénteam Lmk, 26. Astragalus L. Hokjes peul. 1 Bloemkroon groenachtig geel (fig. 1035). Stengel liggend of opstijgend, bijna kaal, Blaadjes 9-13, ovaal. Onderste steunbladen vergroeid. Peulen lijnvormig, iets gebogen, kaal. 0,.'50-1,20. 2J.. Juni—Septr. In heggen en tusschen kreupelhout in de omstreken van Nijmegen, Valkenburg en Hilversum. Hokjes peul. A. glycyphyllus L. Bloemkroon purper-blauw. Stengel opstijgend, evenals de bladen en kelken behaard. Blaadjes 15-25. Peulen eirond, toegespitst. Trossen dicht, veelbloemig, omgekeerd-eirond, met een steel veel langer dan het blad. 0,20-0,50. Juli— Septr. Op een ruigte by Rotterdam en bij Arnhem. Esparcette hokjespeul. A. Onobry'chls L. 27. Coronilla L. Kroonkruid. Kruiden of heesters met oneven-gevinde, zelden 3-tallige bladen , gaafrandige blaadjes en okselstandige, gesteelde schermen 1 1 Rechtopstaande heester. Blaadjes 5-13. Scher¬ men (2-)3-bloemig. Bloemstelen korter dan de kelkbuis. Nagel der kroonbladen 2-3maal zoo lang als de kelk. Peulen rolrond. Bloemkroon geel. 1,00-1,50. Ij. Mei—Juli. Sierplant uit de Alpen. Struikkroonkruid. f C. Kmeras L. Kruidachtige plant 2 2 Steunbladen vrij (fig. 1036). Scher¬ men 5-20-bloemig. Bloemkroon wit, vlag rose, kiel met donkerpurperkleurigen snavel. Stengel liggend of opstijgend. Blaadjes 15-25. Bloemstelen 3-maal zoo lang als de kelkbuis. 0,30-1,20. I).. Juni—Septr. Op droge, grazige plaatsen. Vrij zeldzaam. Kroonkruid. C. varia L. Steunbladen, althans de onderste, vergroeid. Bloemen geel. Bladen 3-tallig. Schermen £4-Dioemig. cuu-0,40. Mei-Juii w. Uit Fig< 1036> Coronilla varia. /uid-Luropa. Op moerasgrond. Apeldoorn, „ ... . . t , Amersfoort, Rotterdam, Amsterdam. :kr°°" mde^: (/,moe' Schorpioen kroonkruid. draden en stamper: «meeldraad:/-peul, C. seurploidrs Koch. b« 9 opgesneden; * zaad. 28. Ornithopus L. Vogelpootje. Veelstengelige. behaarde kruiden met oneven-gevinde, uit vele blaadjes bestaande bladen en okselstandige, langgesteelde schermen. 1 1 Bloemen lila, gewoonlijk meer dan 0,006 breed. Vrucht reclit of bijna recht (fig. 1037).JSchermen dubbel zoo lang als het blad. Blaadjes puntig en behaard, die der bovenste bladen tot elkaar genaderd. Stengel meest opstijgend. 0,30-0,60. O en ook Juni—Augs. Soms geFig. 1037. kweekt en verwilderd . . . Serradelle. -]• O. sativus Itrot. De geheele plant is veel krachtiger dan O. perpusillus, de bloemen zijn S-maal zoo groot. Bloemen geel of witachtig, purperkleurig geaderd, meestal minder dan 0,006 breed 2 l'ig. 103». Ornithopus perpusillus. Fig. 1040. Onobrychis viciaefolia a kelk: b bloem; c kroonbladen: d peul, n blaadje; h bloem; c kelk, meeldradon in e overlangs doorgesneden. en stamper; d, e vruchten. 2 Bloemen geel of witachtig, purperkleurig geaderd (fig. 1038;, Kiel geel. Blaadjes met afgeronden top. Stengel meest liggend. Blaadjes 11-25, ovaal tot langwerpig. Schermen even lang als of laDger dan het blad. Kelkbuis 3-4-maal zoo lang als de eironde kelk- tanden. Peulen meest iets gebogen. 0,05-0,30. Q en 4* Mei Juli. Op open en bebouwden zandgrond. Algemeen. Vogelpootje. 0. perpusillus L- Bloemen geel. Blaadjes met gepunten top. Kelktanden 'J a maal zoo kort als de buis. Peulen aan den top sterk boogvormig gekromd itig. 1039). 0,20-0,50. • . April — .inni. Uit. Z.-Kurona. Breda. Vlak vogelpootje. O. compréssus L. Fig. 10®. HEIKELS, G'eill. Flora, 4de druk. 35 2d. Onobry chis Tm. 1 Stengel rechtopstaand of opstijgend (fig. 1040). Blaadjes 18-25, langwerpig-omgekeerdeirond tot Hjnvormig. Kelk tanden dubbel zoo lang als de kelkbuis. Zwaarden korter dan de kelk tanden. Bloemkroon rose. 0,30-0,60. Mei—Juli. Soms gekweekt en verwilderd (O. sativa Lam.) llanekammetjes. Esparcette. -J- O. vieiaefolia Scop. 80. Hedy'sarum L. 1 Bladen met 6-9 paar blaadjes. Blaadjes langwerpig-elliptisch, van onderen kortbeliaard. Trossen okselstandig, langer dan het schutblad. Leden der vrucht elliptisch, kaal, hangend. Bloemen karmijnrood. 0,H0-1,00. Juli, Augs. Sierplant uit Siberië. •j- H. sibiricum Foir. 31. Cicer Trn. 1 Geheele plant klieraclitig-behaard (fig. 1041). Bladen oneven gevind, met ovale, aan den top gezaagde blaadjes. Vruchtsteel naar beneden gebogen. Bloemen bleek-lila of violetrood tot wit. 0,22-0,45. CO. Juni, Juli. Aangevoerd. Amersfoort, Deventer, Dordrecht, Arnhem, Tilburg, Amsterdam Keker. C. ariétiuum L. 32. Vicia Trn. Wikke. Kruiden met even-gevinde bladen, waarvan de bladsteel meestal in een rank uitloopt, en okselstandige, op verschillende wijzen vereenigde bloemen 1 1 Bloemen in langgesteelde, soms armof eenbloemige trossen (fig. 1045, 1047) 2 Bloemen in zeer kortgesteelde trossen of alleenstaand of in paren op korte stelen in de bladoksels (fig. 1052, 1054) 7 tig. 1041. Cicer arietinum. Fig. 1042. Vicia hirsuta. « deel van den stengel met steunblad « steunblaadjes: h blaadje: c kelk: en peul. d bloem: e kroonbladen: f meeldra¬ den en stamper: g peul. 2 Trossen 1-6-bloemig. Bloemen klein, bleek of witachtig. Bladen 2-10-parig, lijnvormig (Ervum Tm.) 3 Trossen veelbloemig. Bloemen tamelijk groot. Bladen 6-12-parig, lijn- of lijn-lancetvormig. Steunbladen halfspiesvormig, gaaf- randig. Tros langer dan het blad (fig. 1047,) 5 3 Bladen 6-10-parig, meest 6-parig (fig. 1042). Tros 3-8-(soms 1- of 2-)bloemig, even lang als of korter dan het blad. Peul meest 2zadig, bebaard. Bloemkroon blauwachtig-wit. 0,30-0,60. 0. Mei Augs. Op zandig bouwland, aan ruigten, tusschen kreupelhout. Algemeen. (E. hirsutnm L.) Kleine krok. Nachtwikke. Duivelsnaaigaren. Ringelwikke. V. hirsüta Koch. ^ , . ,n r» i i • n i Diaaen z-4-pang. irossen i-o-uiuemig. i cui kaal 4 4 Peul meest 4-zadig. Bloemkroon groenachtig wit. Trossen aan den top zonder naald, even lang als of langer dan het blad. Bladen 3-8-parig. Blaadjes stomp, metstekelpunt (fig. 1043). 0,15-0,50. ©. Mei—Juli. In bouwland, ook op klei- r»rnn rl V rn alrromaan fïT. tatrnsnprmnm L.ï. Groóte krok. V ierzaad w i k ke. V. tetraspérma Mnch. Fig.1043. Peul meest 6-zadig (fig. 10441. Bloemkroon bleekblauw of roodachtig, donkerder geaderd, grooter dan bij de vorige soort. Trossen aan den top genaaid, langer (ten laatste dubbel zoo lang) dan hun blad. Bladen 2-4-parig, vooral de bovenste toegespitst of spits (fig. 1(145). 0,20-0,3(1. (3. Mei—Juli. Op zandgrond. Utrecht!?), Hoek, Waarde. IJzendilke, Amsterdam. (E.gracileD.C.i Slanke wikke. V. grai'llls Loisl. 5 Plaat der vlag even lang als of langer dan de nagel. Overblijvende planten. G Plaat der vlag half zoo lang als de nagel (fig. 1046). Steel der peul langer dan de kelkbuis. Bladen meest 8-parig. Plant dichtbehaard. Bloemkroon blauwviolet, zelden wit. 0,301,50. OO en O- Jan'— Augs. Op zandig bouw¬ land. v rij zeiazaam. «jok Flj?, i04ü. vicia viiiosa. gekweekt. « blaadje; l> bloem, c vlag; U zwaar Zachte wikke. V. villósa Rth. « kial: f meeldraden en stamper: y peul. Bloemen iet.s grooter dan van V. Cracea. Is gemakkelijk voor liet begin van den bloei te herkennen aan de trossen, die door de kelktanden vederachtig gekuifd schjjnen. 35* 6 Plaat der vlag dubbel zoo lang als de nagel. Steel der peul even lang als de kelkbuis. Bloemen grooter dan bij V. Cracca. Bladen 8-14-parig. Stengel beneden kaal, boven bijna aangedrukt wit behaard. Bloemen bleek of violet-blauw. 0,301,50. 21-. Juni-Augs. Ntfkerk Teere wikke. V. teiiailölia Rth. Plaat der vlag omstreeks zoo lang als de nagel. Bladen meest 10- v-xofir» .3 1 1 L J J_ 1__11_ uicci uci peut nurter u I mwu uittuwviuiet, Aeiueu wil. v,ou-i,zv. £|., Juni—Augs. In heggen, tusschen kreupelhout, op bouwland, aan waterkanten. Algemeen. YVinset. Rivgelwikke. Blauwerwtjes. Vogel wikke. V. Cracca L. 7 Bloemen in trossen op een soms zeer korten gemeenschappelijken steel, zelden alleenstaand of gesteeld 8 Bloemen 1-2 bijeen, zittend in de bladoksels 11 8 Bladen met 1-3 paar groote blaadjes. Peul niet gesteeld, bij rijp¬ heid zwart. Kelk met ongelijke tanden. Blaadjes 0,02-0,04 breed 17 Bladen, althans de bovenste, uit meer dan 3 paar blaadjes bestaand. Peul gesteeld. Bloemen langer dan 0,01, 1-5 bijeen op een gemeenschappelijken steel, die korter is dan een der bloemen en steeds korter dan het blad, in wiens oksel hij staat .... 9 9 Overblijvende plant met kruipenden wortelstok. lSlaadjes stomp-ovaal, 0,01 breed. Bloemen vuilviolet, pur¬ per gestreept, zelden bijna wit. Peulen glad, bij rijpheid zwart. Vlag en peul onbehaard. Kelk korter dan de kroonbuis, aan den voet breed-driehoekig (fig. 1048). Stengel, evenals de bladen , kaal of iets behaard. 0,30-0,60. 11. Juni—Augs. In heggen, langs wegen, aan slootkanten en op bouwland. Al- Fig- Fis- 10*9. gemeen Vitsen. Kleine wilde wikke. H e g g e w i k k e. V. sépium L. Planten eenjarig niet dunnen wortel. Blaadjes langwerpig, 0,005 breed. Bloemen purper of geelachtig, Peul zijdeachtig bebaard of knobbelig, bjj ryplieid geelachtig. 10 10 Vlag behaard. Peul op de zijvlakken zijdeachtig behaard. Bloemkroon purperkleurig of geelachtig, rose getint. Keiktanden omstreeks even lang al- de kelkbuis, priemvormig. Blaadjes langwerpig (tig 104«Ji. .stengel evenals de bladen behaard. 0,30-0,60. 0. April—Juli. Aangevoerd op vrij veel plaatsen. 11 ongaarsche wikke. V. pannónica Ja<*q. Vlag onbehaard, reuion op do zijvlakken glad. op do naden met haren op knobbels staand. Bloemen 3-kleurig, geel, zwart en purper. Keiktanden ongelijk. Blaadjes langwerpig, l'lant behaard. 0,30-0,60. ©. Mei, Juni. Aangevoerd. Amersfoort. Zwarte wikke. V. mélanops Sihth. et Sm. 11 Kelk onregelmatig, met ongelijke tanden. Peulen langwerpig, bij rijpheid hangend 12 Kelk regelmatig met gelijke tanden. Peulen lijnvormig, opgericht of uitstaande bjj rapheid 14 12 Bloemen bleekviolet, vrij klein. Peul kort aanliggend behaard. Blaadjes lijnvormig, uitgerand ot' in 2 spitse lobbetjes eindigend. 0,20-0,50. ©. Mei, Juni. Aangevoerd. Amsterdam Vreemde wikke. v. peregrina L. Bloemen geel of iets violet, groot. I'eul met lange uitstaande haren. Bladen niet in 2 spitse lobbetjes eindigend . . 13 13 Vlag behaard. Bloemen alleenstaand. Bladen 5-7-parig. Kelktanden priemvormig, ongelijk, recht naar voren staand. Vrucht hangend, ruw-behaard (fig. 1050i. 0,20-0,80. 0. April-Juni. Uit Zuid-Europa. Aangevoerd. Hilversum, Amersfoort. Basterdwikke. V. Iiv hridul,. Vlag onbehaard. Vrucht hangend Iig lOoO. lig. 1051. (lig. lOöla). Haren der vrucht op sterke knobbeltjes zittend ilig. 1051M. Blaadjes Hjnvormig-langwerpig. 0,20-0,50. 0. Mei—Juli. Aangevoerd. Gronsveldt, Nflmegen, Amsterdam, Overschie, Middelburg, Deventer, Amersfoort, Arnhem Gele wikke. V. Iiitea L. 11 Stengels liggend, uitgespreid, dun. Onderste bladen 1-2-jukkig met omgekeerd hartvormige blaadjes, do bovenste langwerpig of lancet- vormig, met Dijna steeds enkelvoudige rank (fig. 1053). Peul onbehaard. Steunbladen gaaf, niet gevlekt. Bloemen klein, al- I leensiaana, oijna ziuena, F,g. 1053 lichtviolet. Stijl over de geheele lengte gebaard. 0,05-0,22. O. April—Juni. Op open zandgrond en in de duinen. Vrij algemeen . . Lathyrus wikke V. lathyroides L. Stengels opstijgend of rechtopstaand, zelden liggend. Bladen alle of de , bovenste uitloopend in een vertakte J rank, met 3-7 paren blaadjes. Peul behaard, soms later kaal . . 15 15 Bloemen kleiner dan 0,02, levendig rood of met violette vlag en roodc zwaarden. Peul smal cilindrisch , weim'2 samengedrukt, niet knob- :CX'V,. 1 belig, bij rijpheid zwart. Bovenste lig. 1052. Vicia sativa. ui-.» j „„.1 i-_ 1 . • c a steunbladen; h blaadje: 0 kelk: blaadjes smal, lyn-lancetvormig of <1, e, f kroonbladen: g meeldraden en lijnvormig, de onderste omgekeerd- stamper: h peul eirond 0,10-0 45. O© en ©■ Mei, Juni, soms tot Herfst. Op zandgrond. Algemeen. Nachtwikke. V. angustifólia Roth. Is van Lathyrus montanus door de ranken en do niet in trossen staando bloemen te onderscheiden. Bloemen groot (0,02-0,03). Peul breed-lijnvormig, samengedrukt. 10 10 Bloemen met blauwachtige vlagen purperkleurige zwaarden (fig. 1052). Peul bij rijpheid met knobbels, bruin of geelachtig. Blaadjes alle breed, omgekeerd-eirond tot langwerpig, stekelpuntig. 0,30-0.90. Q. Mei—Juli. Op bouwland , aan wegen en dijken. Vrij algemeen. Ook gekweekt Tamme vitaen. Voederwikke. V. sativa L- Bloemen vuil witachtig geel met iets blauwachtige, zwartgestreepto vlag. Peul niet knobbelig, by rijpheid zwart. Blaadjes omgekeerd hartvormig of langwerpig-lijnvormig. Keiktanden half zoo lang als de kelkbuis. 0,20-0,50. ©. Mei, Juni. Aangevoerd. Deventer Grootbloemwikke. V. grandlflóra Scop. Fig. 1054. Vicia faba. Fig. 105ti. Lens esculenta. ii kelk: b bloem: c kroonbladen: d meel- a steunbladen; Ij, r blaadjes; . Bloemtrossen meest 2-bloenng. Zaden rond, eenkleurie. Bloemkroon meest wit, zelden de vlag roserood. 0,30-0,90. O» Mei— •luli. Gekweekt als doperwten en peulen en verwilderd. Vaderland onbekend. Erwt. f P. sativum L. Blaadjes verwijderd gekarteld. Tros vaak 1blóemig. Zaden ingedrukt-kantig, bruin en grijsgroen gevlekt. Vlag blauwachtig, zwaarden purper, kiel wit. 0,30-1,00. ©• Mei— Juli. Gekweekt als capucjjners enz., en verwilderd. Vaderland onbekend. Akkererwt. f P. arvénse L. 35. Lathyrus L. Lathyrus. i. <-»f rrovlenoplrfpn IVI UIUC11 mei nivuugvu V. n---- -r, -- stengel, even-gevinde bladen of blad- ng. 1057. Pisum sativum. stelen zonder bladen, in een rank a bloem: b meeldraden en stamper; uitloopend en okselstandige , 1-2- c stamper; d peul; e geopende peul. bloemige bloemstelen of gesteelde ^ bloemtrossen 1 Blaadjes geheel of ten deele ontbrekend (fig. 1058, 1059) 2 Blaadjes aanwezig ...... 3 2 Hovenste en miaaeiste uiuueu iu muncu Fig- jojm. veranderd. Steunbladen zeer groot, ovaal-spiesvormig (fig- 1058). Tros 1- of 2-bloemig. Bloemkroon geel. 0,20-0,50. Q Mei Juli. In korenvelden in Zuid-Limburg vrij algemeen. Aangevoerd op andere plaatsen. Naakte lathyrus. L. A'phaca L. Bladen tot stelen vervormd (fig. 1059). Steunbladen zeer klein, priemvormig, aan den voet half-spiesvormiz Tros 1- of 2-bloeinig. Bloemkioon rosé. 0,30- ** - . . .. /\ ii* J rg 0,60. 0. «J uni, JUll. *'P vocuugen grusgiuuu. zeldzaam G r a s 1 a t h y r u s. L. NlSSOlia L. 3 Bladen met rankeD. Stengel klimmend T' * ' ,i Bladen zonder ranken. Stengel rechtopstaand. (Orobus L.) . .11 Nissólia L 4 4 Stengel ongevleugeld, kantig. Tros veelbloemig. Bladen 1-parig (fig. 1060a) 5 Stengel duidelijk gevleugeld 6 5 Bloemen donkerroserood, welriekend. Blaadjes langwerpig, stomp v..e. .y.. gel kaal. Wortelstok draadvormig, indeknoopen met knollen zoo groot als hazelnoten (fig. 1060i!>). 0,30-0,90. 2J.. Juni—Augs. Gekweekt en op kleiachtige bouwlanden, soms zeer veel in het wild Aardeikel. Aardnoot. Aardaker. L. tuberósus L. Bloemen geel, reukeloos (fig. 1061). Blaad jes langwerpig-lancetvorinig, spits. Steunblaadjes pjjllancetvonnig. Stengel zachtharig of bijna onbehaard. Wortelstok zonder knollen. 0,30-1,20. 2].. Juni, Juli. Aan wegen en dijken, op bouw- oi weiland. Algemeen. Gele wikke. Gele linze. V e 1 d 1 a t li y r u s L. pratensis L. Is door de bladen en bloeiwyze gemakkelek van de L o t u ssoorten te onderscheiden. J m i .» li. . . • Dl. J... \j xiu&acu i-o-uiuemig. uiuuuu 1-pari g 7 Trossen m eer bloera ig. . 9 7 Blaadjes Hjn-lancetvormig ... 8 Blaadjes elliptisch of eirond. Tros 2-3-bloemig. Peul samengedrukt. Zaden b^jna bolrond, glad. Bloemkroon groot. Vlag violet of rose. Vleugels en kiel blauwachtig of wit. 0,80-1,50. 0. Juni—Augs. Sierplant uit Sicilië. Pronkerwt. -j- L. odoratosL. 8 Plant kaal (fig. 1062). Tros 1-(zelden2») rig. IOÖ2. Fig. 1001. Lathyrus pratensis. bloemig. Peul aan den bovenrand naar buiten gekromd, 2-vleugelig. Zaden kantig, glad. Bloemkroon wit, zelden rood of'blauwachtig. 0,15-0,45. 0. Mei. Juni. Lobit, Kotterdam, Deventer, Berkcnwoude, Zutphen, Stolwyk. Zaa i 1 at h y ru s. L. sativas L. Plant ruwbehaard. Trossen 1-3-bloemig. Peul ltfnvormig-langwerpig. ruwbehaard iharen opeen knobbelvoet staand). Zaden knobbelig-ruw Bloemkroon eerst violet later blauw. 0,30-1,00. 0Q. Me.-Jull s L. hlrsüta» L. 0 Bladen 1-parig (fig. 1064a) • • • • ■ • • Bladen 2-4-parig (fig. 1063). Tros 3-8-bloermg. Bloemkroon vuil- uiauw. v,ov-u..!»■ Augs. In moerassen en venen. Vrij algemeen. Moeraslathyrus. L. palüster L. 10 Blaadjes lancetvormig, stomp of soits. Vleugels van don stengel dubbel zoo breed als Fig. 1063. Fig. 1064. die der bladstelen (fig. 10646). Tros iets langer dan het blad. Vlag rose, van buiten groenachtig, zwaarden purper, kiel groenachtig. 1,00-2,00. 2|~ Juni—Augs. In Z.-Limburg en verder op andere plaatsen verwilderd . - • Boschlathyrus. L. silvéster L. L heterophy'llus L. unijugis Koch.de ongelijkbladige lathyrus, is waarschijnlijk bij ('bbergen gevonden en onderscheidt zich van den breedbladigen vorm van L. siivester alleen door do blauwgroene kleur, de breede bladsteelvleugels en de grootere steunbladen (tig. 10Ö5 is de at'b. van den grondvorm). Blaadjes eirond of lancetvormig, stomp, toegespitst. Vleugels aan den stengel even breed als of weinig breeder dan die der bladstelen. Tros veel langer dan het blad. Bloemkroon levendig rood. 0,90-1,80. Juli. Augs. Sierplant uit Oostenrijk, ook verwilderd. (Breda, Berg en Dal, Huurlo, Ulenpas, 's-Gravezande). Breedbladlathyrus. L. latifolius L. 11 Stengel duidelijk gevleugeld (fig. 10666). Bladen 2-3-parig, met langwerpige of lancetvonnige. van onderen blauw- rfvnnno rlnffa Klundip^ fficf TrflS 3-10-bloemig. Wortelstok indeknoo- Fig. lOtSÜ. Lathyrus heterophyllus. pen knollig (fig. 1066c). Bloemkroon a |,eul' lichtpurper, later blauw. 0,15-0,30. 2].. April—Juni, soms tot Augs. In bosschen. Het meest in Zuid-Limburg en om Nijmegen, ook zeldzaam op andere plaatsen. (O. tuberósus L). K n o 11 a t h y r u s. L. montanus Bernh- Stengel ongevleugeld of alleen van boven zeer smal gevleugeld. Bladen 2-4-parig, met eironde lang-toegespitste, van onderen glanzige blaadjes (fig. 1067). Trossen langer dan hun blad, 8-8-bloemig. Stengel samengedrukt vierkant en met 2 schei pe kanten. Bloemkroon purper, iaier blauw, ten laatste blauwgroen. 0,22-0,80. 2|. April, Mei. In heuvelachtige streken en bosschen. Sittard, Maastricht. (O. vernus L.i Voorjaarslathyrus. L. vérnus Iteruli. 36. Ery thrina L. Stengel moest knolvormig tot boomachtig, zonder stekels of met de slanke, gladde, lichtgroene takken en bladstelen zwak gestekeld. Blaadjes eirond. Kelk 2-tandk\ Kiel 8-maal zoolang als do kelk. Bloemen scharlakenrood, b. Mei-Septr. Sierstruik uit Brazilië Koraal3truik. -j- E. Crista jralli L. 37. Phaséolus L. Boon. Kruiden met meestal windenden stengel, gaafrandige, toegespitste blaadjes en lang- gestoelde trossen van bloemen 1 1 Stengel steeds windend. Blaadjes eirond, kort toegespitst. Tros veel bloemig. langer dan liet blad. Peulen iets sikkelvormig, ruw. Bloemkroon scharlakenrood, zeldzamer wit. 2.00-3,60. O» Juni—Septr. Gekweekt. Uit Zuid-Amerika. Turksche boonen. Pronkers. Pronkboon. -j-p. multlllórus Lmk. Kig. 10*17. Lathyrus vernus. Fig. lOtW. Phaséolus vulgaris. « kelk: b bloem: c meeldraden en a kelk met schutblaadje en stamper: stamper;» peul. /, kroonbladen: e meeldraden: n Hnr tnlfk'pn t.nft lanÊrzamer- liuai ucu «Y " , . —-o 7 hand dubbolgevind. Blaadjes langwerpig of langwerpig-lancetvormig. iets gekarteldgezaagd. Bloemen in okselstandige trossen, groenachtig, klein. Peulen hangend, Hjnlangwerpig (tot 0,30 lang, zonder vruchtbrtll. 10,00-20,00. I;. Juni, Juli. Sierboom uit Noord-Amerika. Christusdoorn. •{■ li. trlacanthos L. Ook O. sinénsis Lam. komt als sierboom voor. Hierbij z(jn de doornen enkelvoudig of stork vertakt, vaak in bundels, rolrond. Peul met vruclitbrt). Overigens als de vorige. Uit China. 2. uymnociaaus Lam. xxn. Fig. 1069. Gleditschia trlacanthos. Bloemen klein. in trossen. Blaadjos eirond, " gedoomde zijtak. lang gespitst, gaafrandig. Bloemen wit. 0,00-10,00. I). Mei, Juni. Sieiboom (ïfiwfliboom. + I». canariensis Lam. uit Canada. 3. Cércis L. xxui. Kelk ongelijk, stomp B-tandig. Bloemkroon bijna vlindervormig. Bladen na do bloemen komend. Bladen gesteeld, hartvormig rond, stomp, kaal. Bloemen ïn okseistandigo hoopjes. Peulen met vleugelrand. Bloemen rose tot wit. 8,(JO-8,.jO. i>. April, Mei. Sierboom uit Z.-Europa . . Judasboom. -J- C. Silli|uastrum I,. XCII. Fam. Aristolochiaceeën. Hloemdek gekleurd, borenstandig, onregelmatig, ongedeeld of 3-4-tpl< tig. Meeldraden 6 of' 12, rrij of met den stijl vergroeid, op den top van het vruchtbeginsel gezeten, met korte of zonder helmdraden. Vruchtbeginsel 3 6-hokkig. Vrucht een doosvrucht. 1 Bloemdek buisvormig, aan den voet verwjjd, 1 lippig of 3-lobbig (fig. 1070). Helmknoppen 6, aan den stijl ouder den stempel vastgegroeid Aristolóobin 33V- Bloemdek klokvormig, 3-spletig (tig. 107'J). Meeldraden 12, op het vruchtbeginsel staand, vr(j A'sirum 3JO 1. Aristolóchia L. P ij p b 1 o e m. xx. 1 SteDgcl rechtopstaand (fig. 1070). Bladen rondachtig tot eirond, stomp, kaal. Bloemen in bundels, in de bladoksels. Bloemdek recht Fig. 1070. Aristolóchia Clematitis. Fig. 1072. Asarum europaeum. « bloem: b onderstandig vruchtbeginsel en a bloem: l deze overlangs doorgo- aan den voet der opengeneden bloemdek- sneden: c meeldraden: d styi met de buis, de meeldraden en de stempels: c de stempelstralen; e vrucht, laatste afzonderlijk: .ifr>orL'lollHcr i fi Bloemkroon 2-lippig. Bovenlip 8-lobbig. onderlip 2deelig . • . Rhodóra 505. Bloemkroon regelmatig of althans niet 2-lippig 10 Vrucht oen bes. Bloemkroon kroesvormig, 0 lobbig. Onder het vruchtbeginsel een 5-16-lobbige ring Pe r n é11 y a SöS. Vrucht een doosvrucht. Bloemkroon Ó-spletig tot .j-deelig. trech ter-klok vorm ig . . 11 11 Meeldraden 5 (of 10). Helmknopjes aan den top met 2 poriën openspringend. Doos¬ vrucht v^jfhokkig. Bladen afvallend Az;ilea 5«J. Meeldraden 10. Bladen lederachtig en blijvend. Verder als Azalea. Rhododéndron SOS. 12 Plant met groene bladen (fig. 1082, 1084). Bloemen 5-tallig. Kelk 5-deelig. bloemkroon 5-deelig tot 5-bladig. Bloemkroonbladen zonder knobbels. Stempel op een verlengden stijl, boven do meeldraden uitstekend 13 Plant zonder groene bladen (fig. 1085). Eindbloem 5-, zijbloemen 4-tallig. Kelk en bloemkroon 4-5-bladig. Bloemkroonbladen aau den voet met knobbels Monótropa .»<;« i3 Tros naar alle zijden gekeerd, los of slechts een eindelingsche bloem. Bloemen wit of rose Pi rol a 3G3. Tros naar eene ziide gekeerd, dicht. Bloemen groenachtig wit, eirond-langwerpig. Ramischia J O O De familie der Ericaceeën wordt in 6 onderfamiliën gesplitst, n.1. de Vaccinieën (gesl. Yaecinium), de E r i c e ë n (gesl. Calluna, Erica, Andromeda), de Arbuteeën (gesl. Perneltya), de Rhodoraceeën (gesl. Gaultheria, Azalea, Rbododendron, Bhodora, Ledum, Clethra), de Pirolaceeën (gesl. Pirola, Ramischia) en de Monotropeeën (gesl. Monotropa). 1. Vaccinium L. Boschbes. vin. Heestertjes met verspreide, gave, kortgesteelde bladen, alleen in de bladoksels staande of een korten eindelingseben tros vormende bloemen en bolronde bessen 1 1 Bloemkroon kroes- of klokvormig (fig 1075). Stengel rechtopstaand o: opstjjgend 2 Bloemkroon stervormig, diep 4-5deelig, met teruggeslagen slipper (fig. 1077). Bladen altijd groen Stengel draadvormig, kruipend. A 2 Bladen vlak, afvallend. Bloemkroor kroesvormig. Bloemen meest ic de oksels der bladen, hangend meest 5-tallig. Helmknoppen Of den rug met 2 naalden . . , c liladen altijd groen, lederachtig, glanzend, met omgerolden rand, van onderen lichtgroen , met donkerder puntjes, omgekeerd-eirond of elliptisch , stomp (fig. 1074). Bloemen in dichte, knikkende trossen. Bloem kroon klokvormig, wit, meest iets rose. Bes rood, zelden wit. Heikels, O'eï/l. Flora, 4de druk. 36 Kig. 1075. Vaccinium Myrtillus. a bloem overlangs doorgesneden: '■ meeldraad ; c vrucht (bes). 0,07-0,15. K Mei, Juni en Augs—Octr. In hooggelegen bosschen , ook op heidegrond. Vrij algemeen. Kreuzen. Hnodsbes. Vossenbes. lino Je bleeken. Kroozen. Roode boschbes. V. vitis idaéa L. 3 Takken scherpkantig (fig. 1075) Bladen eirond of langwerpigeirond, spits, iets gekarteld-gezaagd, aan weerszijden lichtgroen. Bloemkroon roodachtig-groen. Bes zwartblauw, met purperkleurig sap, zelden wit. 0,15-0,30. t). Mei, Juni, soms ook Augs.— Octr. In hooggelegen bosschen. Algemeen. Waldbts. Blauwbes. Bikbecren. Waldbeeren. Bleeken. Klokkebeien. Blauwe boschbes. V. Myrtillus L. De tusschenvorm van V. Myrtillus on V. Vitis idaea V. in termédium Ruthe, is bü Apeldoorn gevonden. HJJ onderscheidt zich van V. Vitis idaea, waarop hfl het meest gelijkt. door de breedere, meer lichtgroene, duidelyk gekartelde bladen, de meer roodachtige bloemen en de bloeiw\jzo, op het eerste gezicht van V. Myrtillus vooral in den winter door het grooter of kleiner getal groenbiy vende bladen. Tot 0,25. Ij. Mei—Juli. Takken rond. Bladen elliptisch of omgekeerd-eirond, stomp, gaafrandig, van boven donker-, van onderen blauwgroen (fig. 1076). Bloemkroon croenachtiff of roodachtig-wit. Bes zwartblauw, van binnen groenachtig, met kleurloos sap. 0,30-1,20. K Mei, Juni, zelden in den nazomer. Moerassige veengrond. Zeer Fig. ïoTts. zeldzaam. Veenboschbes. Stronkbes. Rjjsbes. V. uliginósum L 4 Bladen klein, 0,005-0,007 lang, eirond tot langwerpig, spits, met omgerolden rand, van onderen blauwgroen (fig. 1077). Bloemen langgesteeld, knikkend, 1-4 bjjeen. Bloemkroon lichtpurper. Bes rood, zeer zelden wit, tot 0,01 in middellijn. 0,15-0,45. 1?. llei. Juni. Op lagen veengrond. Vrij zeldzaam Kreuzen. Veenbes. V. Oxycóccus L. Bladen iets grooter (U, meelc bloem: d meeldraad; 1 h blad; lc bloem; 1 d draad; c stamper: r/vrucht, by e stamper. stamperen meeldraad. e dwars doorgesneden. 1 Meeldraden in de kroonbuis gesloten. Helmknopjes aan den voet niet 2 naalden 2 Meeldraden uit de kroonbuis stekend. Helmknopjes ongonaald. Bloemtros eenigszins naar eene ztfde gekeerd. Bladen kaal, scherp gerand, in kransen van 4 Bloemkroon vleeschkleurig. 0.80-0,60. Ij. Maart—Mei. Sierplant uit M.-Europa, ook verwilderd (Oosterwyk, Nieuw-en St.-Joosland) f E. carnea L. 2 Bladen met stijfharig gewimperden, omgerolden rand, meest in 4- tallige kransen (fig. 1079). Bloemen 5-12 bijeen in een einde- 36* lingscli scherm, knikkend. Kclkslippen evenals de bloemstelen wollig, viltig, stijfharig gewimperd. Bloemkroon rose, zelden wit. 0,15-0,45. 1?- Juni—Herfst. Op heidegrond. Zeer algemeen. Ook in duinvalleien. Bezemhtide. Fijne heide. Dopheide. E. Tetralix L. Rlndpn met nauwelijks gewimnerden rand, scherp, in 3-tallige kransen. Bloemen in trossen (fig. 1080). Kelkslippen kaal, ongewimperd. Bloemstelen kort behaard. Bloemkroon roodviolet. 0,30-0,60. 1> Juni—Septr. Op heidegrond. Oorschot, Limburg. Grauwe dopheide. E. cinérea L. 4. Andrómeda L. x. Fjg 1(m 1 Bloemkroon kroesvormig-eirond. Helmknopjes op den rug met 2 naalden. Bladen elliptisch-lancetvormig, met omgerolden rand, van onderen wit (fig- 1081). Bloemen in eindelingsche, armbloemige schermen, knikkend. Bloemstelen 3-4-maal zoo lang als de bloemen, evenals de kelken rose. Bloemkroon rose tot wit. 0 15-0,30. t>. Mei, Juni, soms in den Herfst weer. In lage venen en heipoelen. Vrij algemeen. Rotsbes. A. polifólia L. Bloemkroon klokvorraig tot rolrond. Helmknopjes verlengd, aan den top met 4 naalden - 2 Bladen eirond-langwerpig, toegespitst, fijn gezaagd, gewimperd. Bloemen in dichte trossen, naar eene zijde gekeerd, overhangend. Bloemkroon ei-rolrond, 5-lobbig, wit. 0 60-1,20. I). Juni, Juli. Sierstruik uit N.-Amerika. -j- A. Horlbiimln l'ursh. Bladen eirond-langwerpig, gekarteld. Bloemen in korte trossen, overhangend. Bloemkroon buikig klokvormig. 5-lobbig, wit. 0,60-1,00. I). Juli, Augs. Sierstruik uit N.-Amerika. iZenobia speciosa Don.) t A. speciósa Nchx. 5. Pernéttya Gdch. i Bladen blijvend, eirond-langwerpig, toegespitst stekelpuntig, verwijderd gezaagd. Bloemen alleenstaand, okselstandlg, knikkend, wit, met steeltjes oven lang als do bladen. Stengel rechtopstaand, kaal. 0,26-0,60. Ij. Mei, Juni. Sierheester uit Z.-Amerika. f P. mucronata Gdch. 6. Gaulthéria Kalm. x. 1 Plant bijna liggend. Bladen langwerpig-omgekeerd-eirond, stekelpuntig, fijn gezaagd, blijvend. Bloemen in de bovenste bladoksels, 1-2 b(jeen, knikkend, wit of rose, welriekend. Sch(jnbes rood. 0,60-1,00. Ij. Mei-Augs. Sierheester uit Canada. f G. prociimbens L. 7. Azalea L. v (x). I Takken behaard. Bladen kruidachtig, langwerpig-lancetvormig, toegespitst, met gewimperden rand. Bloemen groot, in schermen. Bloemkroon niet kleverige buis, geel oranje, wit. 0,60-1,20. b. Mei, Juni. Uit den Kaukasus. Azalea. + A. póntica L. Jongo takken behaard. Bladen langwerpig-lancetvormig, spits gewimperd. Bloemen in eindelingsche hoofdjes. Bloemkroon van buiten zijdeachtig-behaard, rood, geel, oranje. 0,10-1,00. Ij. Mei, Juni Sierstruik uit China. + A. mollis Hlume. 8. Rhodo éndron L. x. t Kelk 5-lobbig 2 Kelk ö-deelig met langwerpige slippen. Bladen lederachtig, lancet-wigvormig, gewimperd, de stelen evenals de kelken en takken aangedrukt borstelig behaard. Bloemen 1-3 bijeen, eindelings, gestoeld, rood. 0,69-1,00. Ij. Mei, Juni. Sierstruik uit China en Japan (Azalea indica L.) T inc"('nin. '2 Boomachtig. Bladen lancetvormig, beneden schilferig glanzend. Bloemen in dichte schermvormige trossen. Vruchtbeginsel 8-10-hokkig. Bloemen rood, wit, bont en bladen beneden wit tot bruinviltig. 1,30-4.00. b. Maart, April. I it Nepal. f R. arboream Sm. Hees terachtig. Bladen langwerpig-lancetvormig, naar weerszijden versmald, kaal beneden bleeker tot roestbruin. Bloemen in dichte, schermvormige trossen. Bloemen purper, lila, soms met bruine puntjes. 1,00-2,t>o. I». Mei, Juni. Uit W.-Azie. Soms verwilderd • • • • ; + ponticnm L. Bekende Alpenplanten zijn K. hirsütum L., met stulgewimperde en R. fermgin é u m L., met van onderen roestkleurige bladen, beide zoogenaamde alpenrozen. 9. Rhodóra^Duh. x. 1 Bladen omgekeerd-eirond-langwerpig, blauwgroen. Bloemen in eindelingsche, «germvormige trossen, violet. 0,30-1,00. b. April, Mei. Sierheester mt N.-Amerika. f R. canadensis L. 10. Lédum L. v. X. 1 Bladen lijn-lancetvormig, met omgerolden rand, van onderen roestkleurig-viltig. Meeldraden 10 langer dan de bloemkroon. Bloemen wit, van buiten roodachtig, naar citroenen riekend. 0,60-l.m b. Mei, Juni. Sierheester ult^U£Lp™,'^tre L Bladen langwerpig-elliptisch. Meeldraden 5, omstreeks even lang als de bloemkroon. Overigens als de vorige. 0,10-0.30. I,. Mei, Juni. Sierheester uit^merika.^^ 11. Cléthra L. v. 1 Bladen kaal, gesteeld, verspreid, afvallend. Bloemen kortgesteeld, in lange trossen. Kelk witachtig tot groen. Bloemkroon welriekend. bierstruik uit Oostelijk-Amerika. 1,00-2,00. I>. Augs., Septr. Een paarmalen, nl. bU Amersfoort, Delden, Kuurlo, Lonneker, verwilderd aangetroffen. . Wüdesering. Clethra. f C. alnil'ólia L. ' 12. Pirola Tm. Wintergroen, x. Onbehaarde kruiden met gesteelde, altijdgroene, glanzende bladen en een onvertakten, naar boven altijd bladloozen stengel, die meestal een tros van bloemen draagt 1 I Bloomen alleenstaand, oindeiings, groot. Bloemkroon vlak uitgespreid, wit. Kelkslippen eirond, stomp. Bladen rund of rond spatelvormig, gekarteld gezaagd, even lang als do Steel. 0,050,10. ^.. Mei, Juni. Appelschac.'i, Denekamp. Eenbloemwi ntergroen. 1'. uiiinora L. Uloemen in trossen . & 2 Bloemkroon open, klok- vormigffig. 1082). Meeldraden naar boven , stijl naar beneden gekromd. Fig. 108}. Pirola minor. "\Kirln/-»Vifl rt—XTl »*_ * O kant, zachtbehaard. Bladen tegenoverstaand , zelden in kransen. Kelkslippen met roodachti¬ ge n rand (tig. JU88 , '-'g. iuss. knop). Bloemkroon goudgeel. 0,60-1,20. 2J-- Juni. Juli- Op vochtige, beschaduwde plaatsen en aan waterkanten. Algemeen. Gele veenwortel■ Wilde wilg. Wederik. L. vulgaris L. 4 Bladen rond, stomp (fig. 1089). Bloemstelen meest korter dan het blad. Kelkslippen hartvormig-eirond. Meeldraden aan den voet vergroeid. Bloemkroon croot. iroudsreel. 0.15- 0,45. 4. Juni, Juli. Aan Fig. 1089. Lysimachia Nummularia. slootkanten, in vochtige wei- a meeldraden en stamper. landen en in de venen. Algemeen. Penningkruid. L- Nummularia L. Bladen eirond, spits (fig. 1090a). Bloemstelen meest veel langer dan bet blad. Kelkslippen ljjn-priemvormig (fig. 10906). Meel» draden vrij. Bloemkroon kleiD, dooiergeel. 0,10-0,45. I).. Mei, Juni en Juli—Octr. In bosschen, op lage, vochtige plaatsen en langs beekjes. Vrij zeldzaam. Boschwederik. L. némorum L. 3. Anagallis Trn. Guichelheil, v. Onbehaarde, eenjarige kruiden met tegenoverstaande, gaafrandige bladen en langgesteelde bloemen in de bladoksels 1 1 Bladen zittend, eirond tot langwerpig-eirond, van onderen met zwarte puntjes (fig. 1091). Bloemkroon even lang als of iets langer dan de kelk, menierood, zeldzaam vleeschkleurig, violet of hemelsblauw. Kroonslippen meest dicht klierachtig gewimperd. 0,07-0,15. © en 00. Mei—Herfst. Op bouwland, op zand-en kleigrond, in moeshoven en in de duinen. Vlij algemeen. Roode mier. Spaansch groen. Hanetree. lloode muur. Guichelheil. A. arvénsis L. Do var. ft. coeriiloa Schreb. niet bijna kliorlooze, getande bloemkroonslippen en hemelsblauwe bloemkroon is zeldzaam gevonden. Kig. 1(1!». Lysimachia nemorum. I'ig. 1091. Anagallis arvénsis. « bloem: b knop: c vrucht. « deel van den stengel met oen paar bladen: /< jonge vrucht: c bloem: <1 opengesprongen vrucht. Bladen gesteeld, rond-eirond, kort-toegespitst. Bloemkroon roserood, bijna 3-4-maal zoo lang als de kelk. Stengel teer, draadvormig (fig. 1092). 0,05-0,12. ï}.- Af«; Sartfi* Fn duinvlnlftpn «»n nn mnnrnccirr*» Viairfpn en weiden. Vrij zeldzaam. Teer guichelheil. A. tenélla L. 4. Centünculus Dill. v. 1 Stengel rechtopstaand, niet of uitgespreid vertakt (lig. 10'JÜ). Bladen rondaehtig-eirond, zeer kortgesteeld, spits. Bloemen alleenstaand in de bladoksels, zeer kortgesteeld. Bloemkroon wit of roodachtig, alleen des middags open. 0,01-0,10. ©. Juni—Septr. Op vochtieen zandgrond. Zeldzaam. Dwergbloem. C. minimus L. Do/e spli'kt oii Peplis Portula en ook zonder vrucht op kleine ex. van Herniarfa en Illecebrum, doch de eerste en de laatste hebben tegenoverstaande, stompe bladen. 5. Primula L. Sleutelbloem. Bakkruid. Pannekoekjrs. Eier kruid. Kruiden met een wcrtelroset van bladen en een onvertakten stengel, die een scherm van bloemen draagt Fig. ÏO'.O. Centunculus minimus. o deel van den stengol, vergroot: l> blooni; c opengesprongen vrucht. Fig. 10(16. Primula officinalis. II kelk: b bloem, bij c opengespleten: •I stamper: e onrjtpe doosvrucht met de verwelkte bloemkroon: f rtfpo doosvrucht. 1 Bladen in de jeugd met naa.- boven oinpOTldMi rand later vtak MknM kantig »«g lOUtai. Bladen omgekeerd-eirond, langwerpig oiruiiu, B0tand ilig UW4M. juin of meer duidolijk kantig (Hg. 1095) 2 Bladen beneden behaard. Kelk even lang als of bijna zoo lang als do kroonbuis 3 Bladen geheel kaal. Kelk '/2 ii Vs maal zoo lang als de kroonbuis. Bladen bijna zittend, omgekeerd-oirond. Bloemen in tot een tros verecnigde, 3-ü-bloemige kransen, purper. 0,30-0,45. "4. Mei, Juni. Sierplant uit Japan . . f F. japóulca A. (ir. 3 Bladen niet duidelijk gelobd 4 Bladen hartvormig-eirond, gelobd (diep ingesneden gekarteld), behaard. Kelk bijna kroesvormig, niet kantig, gestreept. Kroonslippen omgekeerd hartvormig. Bloemen purper, keel geel. 0,25-0,35. 4- April-Juni. Sierplant uit Siberië. •|- P. cortusoiiles L. 4 Zoom der bloemkroon verdiept, klokvormig samenneigend, dooier¬ geel met 5 oraDje-gele vlekken aan de keel (fig. 1096). Kelk opgeblazen, wit met eironde, kort-toegespitste tanden. Bloemstelen en kelken dunviltig. 0,15-0,30. IJ.. April—Juni, ook Herfst weer. Op hoogen zandgrond, ook in vochtige weilanden en bosschen. (P. veris a. officinalis L.). Ook als sierplant. Vrij algemeen. Gewone sleutelbloem. P. officinalis Jacq. Zoom der bloemkroon vlak, afstaand. Bloemkroon lichtgeel met donkeren ring van vlekken aan de keel. Kelktauden lancetvormig, toegespitst 5 5 Scherm op een verlengden bloemstengel. Bloemstelen koitbehaard (haren slechts even lang als de dwarsdoorsnede der bloemstelen) meest naar eene zijde hangend. Bladen plotseling in den gevleu. gelden steel versmald (fig. 1097). Bloemkroon 0,012-0,018 breed o,Xö-0,au. 4. Maart—Mei, ook Herfst weer. In vochtige bosschen, drassige weilanden en uiterwaarden, vrij zeldzaam. (P. veris b. elatior L) Ook als sierplant, met bloemen in allerlei kleuren. Slanke sleutelbloem. P. elatior Jacq. Bloemen langgesteeld, alleenstaand, wortelstandig, zelden een scherm op een langeren of korteren bloemstocgel. Bloemstelen dichtbehaard (haren langer dan de dwarsdoorsnede der bloemstelen), rechtopstaand. Bladen langzamerhand versmald in den gevleugelden steel (hg. 1098). Bloem- Fig. ton?. Fig. toys. kroon 0,02-0,03 breed. 0,05-0,15. 2J.. Maart, April. In bosschen, tusschen hakhout. Vrij zeldzaam. Ook als sierplant, mot bloemen in allerlei kleuren. (P. veris c. acaulis L.) Stengellooze sleutelbloem. P. acaulis Jacq. 6. Cortüsa L. v. Bladen hartvorm ig-rondach tig, gelobd en gezaagd. Scherm 5- veel bloem ig. Bloemen purper-violot. 0,15-0,31). Mei, Juni. Sierplant, uit de Alpen, -j- C. Mutthioli L. 7. Dodecétheon L. v. Bladen eirondlangwerpig, ongeluk getand, wortelstandig. Scherm veelbloeniig. Bloemen knikkend, lila. Meeldraden van onderen vergroeid. 0,20-0/50. !(.. Mei, Juni. Sierplant uit N.-Amerika f I). Jleadéa L. 8. Cyclamen L. v. 1 Bladen niervormig, bijna cirkelrond, iets gekarteld, van onderen purper. Kelkslippen spits. Stjjl nauwelijks uitstekend. Bloemen purper, weinig riekend. 0,08-0,15. 4. Augs., Septr. Sierplant uit de Alpen -f- C. europueum L. 9. Hottónia L. v. 1 Hladen ondergedoken (fig, 1099}. Bloemen in een eindstandigen, ijlen tros. Steel van den tros en de bloemstelen en kelken klierachtig-behaard. Bloemkroon wit of bleekrose, keel geel. 0,150,45. 4. Mei—Juli. In slooten, poelen en op moerassige gronden. Algemeen. Pinksterbloem. \V a te r v io 1 i e r. H. palüstris L. Fig. 10U9. Hottonia palüstris. n opengelegde bloemkroon: h kelk met vruchtbeginsel, dat by c dwars is doorgesneden ; d 5-kleppige, rüpe doosvrucht. Fig. 1100. Samolus Valerandi. a kelk: h bloem: c opengelegde bloemkroon: (l kelk en vruchtbeginsel: «kelk en doosvrucht. 10. Samolus Trn. v. Bladen spatelvormig-omgekeerd-eirond, verspreid, iets vleezig, de onderste in een roset (fig. 1100). Bloemen klein, in een eindelingschen, ten laatste verlengden tros. Bloemkroon wit, keel geel. 0,05-0,45. 2J.. Juli—Herfst. In venen en moerassige hooilanden. Vrij algemeen Waterpunge. S. Valerandi L. 11. Glaux Tm. v. 1 Stengel dicht-bebladerd (fig. 1101). Bladen klein, langwerpig-lancetvorinig tot spatelvormig-elliptisch , iets vleezig, meest tegenoverstaand. Bloemen alleenstaand, zittend in de bladoksels, lichtrose. 0,025-0,15. 2J.. Mei, Juni. Op zilten kleigrond. Vrij algemeen. M e 1 k k r u i d. G. maritima L. XCVII. Fam. Plumbaginaceeën. v. Kelk vliezig, 5-lO-tandig of -slippig. Iiloemkroon 5-bladig of -deelig. )Teeltballen 5, voor de kroonslippen. Vruchtbeginsel 1-hokkig met 5 stijlen of 1 stijl en S stempels. Vrucht meest een blaasvrucht. 1 Bloemkroon diep 5-deelig of 5-bladig. Stjjlen geheel of bijna ge- urt*l VI IJ £. Bloemkroon trorapetvorniig, met 5-spletigen zoom. Stalen tot aan den top vergroeid, met 5 stempels . . Plnmbago 570. 2 Stengel niet vertakt (fig. 1102). Bloeiwijze hoofdjesachtig, aan den voet met een naar beneden gerichte cylindrische scheede. Stjjl behaard. Arméria srs. Fig. 1102. Armeria elongata. a kelk: !> bloempje: c kroonblad en een Fig. 1101. Glaux maritima. e onrUpe, f rijpe vrucht Stengel vertakt (fig. 1103). Bloeiwjjze scherm-pluimvormig, uit naar één zijde gerichte aren samengesteld. Stijl kaal. Statice 575. 1. Arméria Willd. Strandkruid. Spaanach gras. Kruiden met een wortelroset van bladen, een onbebladerden atengel en een eindelingsch hoofdje van rose of lila-kleurige bloemen . 1 1 Bladen lijnvormig, gaafrandig, spits of stomp, met gewimperden voet en van onderen uitstekende middennerf (fig. 1102). Steel der bloeiwijze 4-6-maal zoo lang als de bladen, kaal. Schutbladen met droogvliezigen rand, de buitenste langwerpig-driehoekig, dooide uitstekende, groene middenstreep stomp toegespitst, voor het opengaan der bloem langer dan de andere, de binnenste eirond, breedvliczig gerand, stomp afgerond. Kelkbuis alleen aan de kanten behaard. Bloemen rose, zelden purper of wit. Kelkslippen kort, genaaid. 0,30-0,45. 4- Mei—Herfst. Op zilte gronden tusschen het gras, aan zeedijken op vochtige zandgronden, vrij algemeen, ook gekweekt en verwilderd. (Statica elongata Hoöm.) Engelsch gras. A. vulgaris Willd. De var. fi. maritima M i 11. (A. maritima Willd.) wordt meest niet hooger dan 0,15. Bladen meest stomp, alleen gewimperd of bovendien kort behaard. Steel der bloeiwijze kort behaard , 2-M-maal zoo lang als de bladen. Buitenste omwind^elbladen kort driehoekig, de groene middenstreep weinig boven den vliezigen rand uitstekend. Kelk vaak ook tusschen de kanten behaard. Bloemkroon meest lila. Juni, Juli, soms weer Augs., Septr. Op weiden aan het zeestrand en in de duinen. Vrtf algemeen. 2. Statice L. Lamsooren. 1 Bladen langwerpig-omgekeerd-eirond tot langwerpig-lancetvormig, in den steel versmald, aan weerszijden met duidelijke zijnerven , stekelpuntig , gaafrandig, kaal, lederachtig (tig. 1103). Takken der bloeiwijze afstaand, ten slotte teruggebogen. Schutbladen spits, alleen de bovenste met bloemen. Bloemen dicht opeenstaand. Bloemkroon blauw-violet. 0,20-0,50. 2].. Augs. Op zilte klei. Vrij algemeen. Soms als sierplant. Schapennor. Limoenkruid. Lamsooren. Hu l(UHW(jk (G.l is gevonden S. Thouini Viv., Thouin's lamsooren, een blauwgroene plant met bladen in een wortelroset, bochtig of liervormig-vindeelig met ronde lobben en aan den rand kort-gewimperd. Takken der bloeiwijze gevleu- Fig. 1103. Statice Limonium. a kelk en schutbladen: h bloem; r stamj>er. S. Limonium L. gold. Schutbladen, althans de ondersta, vliezig. liet binnenste lederachtig Bloemen geel. 0. 0,10-0,40. .luli.Augs. Uit Z.-Europa. 8. Plumbago Tra. 1 Stengel aangedrukt behaard en beschubd. Bladen omgekeerd-eirond , spits, met kleine schubbetjes gewimperd. Bloemen in dichte bundels. Kelk gewimperd, zonder klieren. Bloemkroon blauw, later violet. 0,:l0-0,«0. 2*. Augs., Septr. Sierplant uit China -j- i». Larpentao I,indl. XCVIII. Fani. Oleacceën. O 1 ij f a c h t i g e n. 11. Heesters of hoornen. met meest tegenoverstaande bladen. K'elk' 4-8 tandig oj -deelig of ontbrekend. Bloemkroon 3-4-bladig of -deelig of ontbrekend óf ö-8-slippig. Meeldraden 2. Vruchtbeginsel 2 hokkig, met 1 stijl 6. Kelk ti-lobbig. Bloemkroon trompetvormig, ti-slippig, geel . . . Ja sm in i u m JJ7. 4 Kelk 4-tandig, blijvend ifig. 1105). Bloemkroon blauw, violet, lila of' wit. Syringa 57 7. Kelk 4-deeIig, afvallend. Bloemkroon geel. Forsy thia 57 7. 1. Ligüstrum L. 1 Bladen meest elliptisch, gaafrandig, kaal, iets lederachtig (fig. 1104). Bloemen in een eindelingsche, dichte pluim. Bloemkroon wit. Bes zwart, zeldzamer groen. 1,203,00. K Juni, Juli. In kreupelhout, vooral naar den duinkant. Vrjj algemeen. Aangeplant als heggen en in parken. Augustus. Heggeserivg. Liguster. L. vulgare L. Fig. 1104. Ligustrum vulgare. a deel der bloempluim: b kelk; c uitgespreide bloemkroon; rf stamper; e vruchten. 2. Syringa L. Sering. 1 Bloemen duidelijk ge3teeld. Bloemsteel langer dan de kelk Bloemen zeei'kort-of ongesteeld , meest opeengedrongen. Bladen van onderen lichter, i! Bladen met hartvormigen voet, breed-eirond, spits, gaalïandlg, kaal ifig. 1105). Zoon der bloemkroon iets verdiept. Bluemkroon blauwachtig, lila of wit. 3,00-6,00. I) Mei, Juni. Sierstruik uit Hongarije, soms verwilderd Sering, f S. vulgiirls l, Bladen aan den voet versmald 3 Bladen eirond-lancetvormig, toegespitst. Zoom der bloemkroon vlak. Bloemkroon rood ach tig of lila. 3,00-4,50. I/. Mei,Juni. Sierstruik ui„ China (S. Rothomagénsis Renault. Chineesche sering. -J- s. cliiiiéiisls Willd Bladen lancetvormig, met breederen voet, soms vinsplet:g ingesneden (S. laciniata. 7nnm Har hlnoinlfrnnn iot.u varHiont. Riftom» « kroon blauw-lila of wit. 1,50-3,(X>. b. Mei, Juni. Sierstruik uit Perziö. Perzische sering, f S. pérsica L. 4 Bladen langwerpig, spits, iets vleezig, van boven donkergroen, mot van ouderen niet vooruitspringende nerven. Zoom der bloemkroon iets verdiept. Bloemkroon violetblauw. 'J,00-3,50. Ij. Juni. Sierstruik uit Hongarije. Hongaarsche sering, f S. Josikaa Jacq. Bladen langwerpig of langwerpig-lancetvormig, van onderen met vooruitspringende nerven. Zoom der bloemkroon vlak. Bloemkroon wit, iets roodachtig. 2,0J-3,50. Ij. Juni. Sierstruik uit het Himalayagebergte. Edmodi's sering, -j- S. Emódi Wallr. 3. Forsy thia Vahl. 1 Bladen langwerpig, in den steel versmald, behalve het onderste derdedeel gezaagd, donkergroen, na de bloemen te voorschijn komend. Bloomen meest in paren, aan i rechtopstaande takken. Kelkslippen eirond . 1 spits Bloemen geel. 1,20-1,80. Ij. Maart, April. Sierstruik uit China. Chineesche klokjes, f F. viridi suna Lindl. uiuut'u Lefct-uuvtmiatuiu v» iii iwauocii «ou « T, lf w _ gaat'ot'.'i-tallig vindeelig. Bloemen aan over- HOo- Syringa vulgaris. hangende takken, geel. 1,00-3,00. I;, Maart, n kelk: h bloem, bij c do bloemkroon April. Sierheester uit China en Japan. opengelegd; <1 stamper; onrjjpo, f rijpe t F. suspens» Vahl. doosvrucht; g zaad. 4. Fraxinus Tm. 1 Bloetnbekleedsels dubbel. Knoppen gr|jsviltig. Blaadjes 7-H, gesteeld, langwerpig tot langwerpig-lancetvoriuig, toegespitst, gekarteld-gezaaj-d, van onderen langs de middennerven behaard. Bloemen in pluimen, tegelijk met de bladen verschijnend. Vrucht lijnvormig, rechtopstaand (Hg. 11061. Bloemkroon witachtig. 6,00-0,00. I/. Mei. Uit Zuid-I'uropa. 1'iiimtscli. Mannaesch. t F. Ornns L. ülocmdek ontbrekend (fig. 1107Knoppen zwart, fluweelachtig. Bliudjes 9-13, bijna zittend, langwerpig-lancet- • x :i.„* »U1 llllj^ , ( Uiu wuunvu uttu vtvu voet behaard. Bloemen vóór de bladen verschijnend, F'8- 1,0°pluimvormig. Vruchten overhangend, lijnvormig-langwerpig. Helm- iieukels, Géill. Flora, 4Je druk. 8" knopjes donkerrood. Takken aschgrauw, zeldzamer geel (F. aürea) of roodachtig. De vorm met hangende takken is F. pendnla vam., treurescn. io,uu-üu,uj, K April, Mei. In bosschen, langs wegen. Vrij algemeen. Vaak aangeplant. E s c b. F. excélsior L. Bladen meest enkelvoudig, eirond, onregelmatig-gezaagd of aan den voet gevind. (F. moiiophylla Desf.) Als sierboom gekweekt, de variëteit. t F. heterophy lla Vahl. 5. Jasmi'nium Trn. 1 Bladen verspreid, 3-tallig. Blaadjes eirond, spits. Bloemen voorde bladen verschonend, alleenstaand, groot (0,022 langt, aan den voet be^chubd, geel. Slippen 6, stomp, ingesneden. 0,60-1.00. b. Deer., Janr. Sierheester uit N.-China. f J. nudiflórum Lindl. IC. Fam. Ebenaoeeën. xxu. Heesters of bon men , meest 2-hitizirj. Kelk S./ï.on/u/i/i lil/iaml'rnnn liiinn letlprnrliti u .3-6 spiedt/. Meeldraden meest 16 (6-veèl) Fig. 1107. Fraxinus excelsior. reraroe'd Vruchtbeginsel " met manneltlke bloemen; l> manOeneaen laaL lergroe.a. yrucmoeginsei nenjke bloem: c tak met tweeslachtige 3-12 hok'ktg met evenveel stijlen. Vrucht bloemen, by d een bloem afzonderlek : een bes. « vruchtdragende tak; ƒ vleugelvrucht 1 Tweehuizig. Bloemkroon 4-(>-spletig. Meeldraden meest lti (8-50) beneden 2 aan 2 verbonden Dióspyrosjf®. 1. Dióspyros L. 1 Heester of boom. Bladen langwerpig, lang toegespitst, van onderen zachtbehaard. Bloemen okseistandig, alleenstaand, de kleinere mannelijke 1-8 byeen. Kelk 4(-ö)spletig. Bloemen geelachtig, met purperkleurige slippen. Bessen zoo groot als een kers, zwartblauw. 3,00-10,00. Ij. Juni —Augs. Sierboom uit Z.-Europa. Lotos boom. t D. Lotus L. C. Fam. Styraceeën. Heesters of hoornen met tweeslachtige bloemen. Kelk (4j ö-slippig. Jiloemkroon 6.(4-7 ySlippig. kink- tot bijna stervormig. Meeldraden H. 10 of veel, vrij of 1- of meerhroederig. Vruchtbeginsel boven- of half of geheel onderstandig , 2-5-hokkig met 1 stijl. Vrucht meest besachtig. 1 Bloemkroon 4 tandig tot 4-deelig, klokvormig. Meeldraden 8-16, vaak bf neden verbonden. Vrucht een gevleugelde dopvrucht Halósia Jï» 1. Halésia Ellis. xi. 1 Bloemen hangend, wit. Bladen eirond-lancetvormjg, toegespitst, fijngezaagd. Bloem kroon 4-spletig. Meeldraden 12. Vrucht met 4 vleugels. 2,ti0-4,»30. Ij. .Juni, Juli. Uit Carolina f H. tetraptera L. Cl. Fam. Gentianaceeën. Gentiaanachtigen. Bladen meest tegenoverstaand. Kelk 5(4-8)-slippig of -tandig. Bloemkroon 5(4-8J-slippig. Meeldraden 5(4-8). afwisselend met de kroonslippen. Stamper 1, 1-hokktg met wandstandige zaadlijsten, met 2 geheel of ten deele vergroeide stijlen. Doosvrucht met 2 heppen openspringend. 1 Bladen enkelvoudig, tegenoverstaand. Landplanten 2 Bladen drijvend of 3-tallig, verspreid (fig. 1108, 1109). Moeras- en waterplanten 5 2 Stijl draadvormig, duidelijk van het vruchtbeginsel afgescheiden. 3 Stijl kort of ontbrekend (Hg. 1113). Bloemkroon klok-, trechter- of trom- petvormig met 4-9-spletigen zoom, de slippen zonder honiggroefjes. Gentiana s*o. 3 Meeldraden 4 (fig. 1116). Bloemkroon met 4-spletigen zoom, geel. Stempel 2-lobbig. Bloemen alleenstaand. Klein plantje. C i c é n d i a JS*. Meeldraden 5-8. Bloemen in bijschermen 4 4 Bloemkroon met 5-deeligen zoom, rood, zelden wit (fig. 1118). Meeldraden 5. Helmknoppen na den bloeitijd schroefvormig gedraaid. Stempel 2-lobbig Erytbraéa SM3. Bloemkroon niet 6-K-deeligen zoom, geel ifig. 1110). Meeldraden C-8. Helmknoppen na den bloeityd slechts weinig gedraaid. Stempel 2 maal gegaffeld. Chlóra 3HO. 5 Bloemkroon trechtervormig, met gebaarden zoom (fig. 1109). Vrucht¬ beginsel aan den voet door een gewimperden klierring omgeven. Moerasplanten Menvanthes s&o. Bloemkroon stervormig, met gebaarde keel (fig. 1108). Vruchtbeginsel aan den voet met 5 klieren, die met de meeldraden afwisselen. Waterplanten Limnanthemum Sift. 1. Limnanthemum Gmel. V. 1 Bladen drijvend, langgesteeld, bijna cirkelrond met hartvormige insnijding (fig. 1108). Bloemen schermachtig, in de bladoksels. Bloemkroon goudgeel, slippen met een donkerder middenstreep. 0,90-1,50. 2].. Juli—Septr. Inslooten, grachten, vaarten. Vrij algemeen. (Villarsia nympbaeoides Vent.). Watergentiaan. L. nymphaeoides Lk. 37* 2. Menyanthes Tm. v. 1 Bladen 3-tallig, langgesteeld, wortelstandig (fig. 1109). Blaadjes omgekeerd-eirond, bijna zittend. Bloemen in een langgesteelden tros. Bloemkroon roodachtig-wit of wit. 0,15-0.30. 2|. Mei, Juni soms Octr. weer. In veenstreken. Vrij algemeen. Waterklaver. Water drieblad. M. trifoliata L Fig. 1108. Limnanthemum nymphaeoides. Fig. 1109. Menyanthes trifoliata. (i kelk: h bloemkroon opengelegd; a kelk; b bloem; c opengelegde bloem- c stamper: d vrucht in doorsnede; kroon ;d meeldraden; e stam per: /"vrucht c zaad. in doorsnede, in g opengesprongen. 8. Chlóra L. B i 11 e r 1 i n g. vin. Onbehaarde, blauwgroen oerypte Ktuiaen met rechtopstaanden stengel, gaafrandijre bladen en bloemen in gesteelde beschermen. "Wortelbladen in een roset, de overige tegenoverstaand. Bloemkroon geel . 1 1 Stengelbladen ovaal-driehoekig, over hun gehecle breedte vergroeid (flg. 1110». Kelk^lippen lyn-priemvormig, korter dan de bloemkroon Kroonslippen langwerpig, stomp. Bloemkroon geel. <',20-0,80. ©• Mei-Septr. Groene strand b\j Rokanje. Zomerhitterling. C. perfoliata Ij. Stengelbladen ovaal of ovaal-lancetvormij?, alleen aan den afgeronden voet vergroeid. Kelkslippen lijn-lancetvonnig, omstreeks even lang als do bloemkroon 1111). Kroonslippen tamelijk spits. Bloemkroon geel. 0,100,4U. • . •)uni—auk». m ae omstreKen van Brielle. Staalduin. Herfstbitterling. C. serótina Kuch. Fig. 1111. 4. Gentiéna Trn. Gentiaan, v. Onbehaarde kruiden met tegenoverstaande, gaafrandige bladen (de wortelstandige vaak een roset vormend) en gekleurde, meest groote, rechtopstaande bloemen 1 1 Keel der bloemkroon van binnen kaal 2 Keel der bloemkroon van binnen gebaard 4 2 Stempels gescheiden, kaal, later teruggebogen ' "•! \foi_.lllli S:nr. plant uit de Alpen *J* 1*. acaolis L. o Bloemen in de oksels der bovenste bladen en aan den top van den stengel in kransen (tig. 11126). Bloemkroon van buiten blauwgrijs, van binnen hemelsblauw, 4-spletig, met een kuolsvormigo buis. Onderste bladen aan den voet in een lange scbeede vergroeid (fig. 1112a). Stengel dicbtbei.i. j ..j a at a A " i ; \ t« UlUUl'IU. VJVI'VJTU, funi J. Li uuiu- valleien. Zeldzaam fCruisworttl. Mablegeer. K r u i s g e n t i a a n. G. cruciata L Bloemen alleenstaand of 2 bijeen in de bladoksels of eindelings (fig. 1113). Bloemkroon klok-trechtervormig, naar boven verwijd. Bloemen 1113). Bladen 1-3-nervig, lijn-lancet- tot lijnvormig. Kelkbuis nauwelijks langer dan de kelkslippen. Stengel zijstandig. Bloemkroon donker hemelsblauw, van builen met 5 groene strepen. 0,15-0,60. 2J.. Juli—Septr. Op vochtige plaatsen in heide- en veenstreken. Algemeen Blauive klokjes Duizendschoon. Klokjesgentiaan. G. Pneumonanthe L. Bloemen meest alleenstaand, zittend, in de oksels der bladen en eindelings. Bloemkroon knotsklokvormig. Bladen niet vergroeid, eirond-lancetvormig, lang toegespitst, S-5-nervig. Bloemen blauw of wit. 0,1!0-1,00. I).. Augs., Septr. Sierplant uit de Alpen f (i. asclepiadea L. 4 Kelk bijna tot aan den voet 4-deelig (tig. 1114). Kelkslippen ongelijk, de 2 buitenste breed-elliptisch. Bloemkroon 4-spletig. Stengel aan den voet met bruine, vliezige overblijfsels van bladen. Wortelbladen en onderste stengelbladen omgekeerd-eirond of tongvormig. Bloemkroon violet, zelden geelacblig-wit. 0,025-0,20 O©. Augs.—Octr. Op droge, zonnige, grazige plaatsen in de hoogere streken en in de duinen. Zeldzaam. . . Veldgentiaan. ü. campesins L. Fig. nu. Kelk en bloemkroon 5-spletig 5 5 Bloemkroon klein (0,015-0,018 lang), klokvormig. Doosvrucht zittend. Stengel door bruine, vliezige overblijfsels van bladen om¬ geven. »v orteioiaaen tong- ui sputeivurmig. Kelkslippen lijn-lancetvormig, bijna gelijk. Bloemkroon rood-lila, zelden geelachtig-wit. 0,025-0,30. O- Augs.—Octr. In duinvalleien. Vrij zeldzaam. Slanke gentiaan. G Amarélla L. Bloemkroon grooter (0,025-0,030), naar boven verwijd. Doosvrucht duidelijk gesteeld. Middelste stengolbladen spits. Bloeiwijze trosvormig. Kelkslippen driehoekig, taug toegespitst, vaak . „ mat nmffor.tlrlon ranH Ijin^Ar dan do kelkbuis, hare randen langs de buis als groene ribben neerloopend ifig. 1115). Bloemkroon liiablauw, soms witachtig of geel. 0,025-0,45. O» Augs.—Octr. Z.-Limburg, Roermond . . Duitsche gentiaan. G. germaulca Willd. Fig. 1115. 5. Cicéndia Adans. n. 1 Stengel zeer dun (fig. 1116). Bladen langwerpig tot lijnvormig. Bloemen alleenstaand, eindelings, langgesteeld, zeer Iflttiri K'nlL- tl.f'iruïiir muf H ru»Vir»nL 1 rr_ lancetvormige tanden. Bloemkroon geel, ^'e,^"espreide'bZ^ Wit Of rose. 0,025-0,15. ©. Juli—Octr. kroon <• stamper Fig. 1115. 5. Cicéndia Adans. iv. Stengel zeer dun (fig. 1116). Bladen langwerpig tot lijnvormig. Bloemen alleenstaand, eindelings, langgesteeld, zeer klein. Kelk 4-tandig, met driehoekiglancetvormige tanden. Bloemkroon geel, wit of rose. 0,025-0,15. ©. Juli—Octr. Op lagen hei- en veengrond en vochtigen zandgrond. Vrij algemeen. Draad gentiaan. C- filiformis Del. Van Sagina en Moenchia, waarmede zij wel verward kan worden, onderscheidt zij zich door de gele, vergroeidbladige bloemkroon en den slechts 4-tandigen, niet gedeelden kelk. li. Erythraéa Rich. Duizendgulden lcrnid. Centauris. v. Tweejarige, bittere kruiden met rechtopstaanden. vierkanten, vertakten stengel, tegenoverstaande, gaafrandige bladen en bijsehermen van kleine, roode of witte bloemen. Wortelbladen vaak in een roset, de stengelstandige altijd zittend 1 Onderste bladen een roset vormend (fig. 1118). Zuorn der bloemkroon tamelijk vlak. 2 Onderste bladen geen roset vormend. Stengel gaffelvormig vertakt (fig. 1117a). Bladen largwerpig-eirond tot eirond (fig. 111 0). Kelk bij het opengaan even lung als do kroonbuis. Bloemkroon donkerrose. 0,01-0,15. Q en ©©. Juni—Octr. In duinvalleien en op vochtigen, grazigen zandgrond. Vrij zeldzaam. Praai duizendguldenkruid. E pulchélla Fr. Bloemkroon kleiner en donkerder dan bij de 2 andere soorten. Stengel bladen langwerpig-eirond tot lijn-lancetvormig, meest 5nervig, met gladden rand (fig. 1118). Bloemen der bijsehermen bijna alle even hoog. Kelk bij het opengaan halt' zoo lang als de kroonbuis. Bloemkroon rose. 0.15-0,30. ©O en 0. Juli—Septr. Vindplaatsen als de vorige. Vrjj algemeen. Duizendguldenkruid. E. Centaürium Pers. Magere, smalbladige vormen, vooral in den herfst na het afmaaien van den boofdstengel, komen in uiterlijk vaak mei E. Ilttoralis overeen. Stengelbladen lijnvormig, meest Ü-nervig, met vrij gladden rand Fig. 1118. Erythraéa Centaurium. a kelk; b bloem van achteren, c van voren: U opengelegde bloemkroon; e meeldraad; /"stamper: g vruchten, in h een in doorsnede. (fig. 1119). Bloemen der bijsehermen op verschillende hoogti C + O-inrl 111 1' Viii linl nv>nn/Ynnv> nnnn Innn <\1n uiwmuui uy uvn u^uuu v • vu miu^ aio de kroonbuis. Bloemkroon rose. 0,07-<\45. O en ©O- Ju'i—Septr. In duinvalleien. Vrij algemeen (E. linariifolia Koch.). Strandduizendguldenkruid. E. littoralis Fr. CII. Fara. Apocynaceeëu. Maagdepal rr Kelk 5-deelig- Bloemkroon 5-slippig. Meeldraden ö. i Stamper 1. 2-liokkig, met 1 stijl en 2-lobbigen stempel, Vrucht 1 of 2 kokervruchten. 1 Bloemkroon trechtervormig, aan de keel verw zoom, blauw, zelden wit (fig. 1120). Vruchtbeginsels 2, met gemeenschappelijken stijl. V i n c a S84. Bloemkroon trechtervormig, met 5 lobbigen zoom, rozerood, zelden wit. Vruchtbeginsel 1 Nériurn au4. 1. Vinca L. Maagdepalm. 1 Niet bloeiende stengels liggend, de bloeiende takken rechtopstaand (fig. 1120). Bladen kortgesteeld, langwerpig tot lancetvormig, kaal. Bloemen alleen¬ staand. l\.eiK Kaai. Wioemüroon Fig. 1120. Vinca minor, lichtblauw, zelden wit. 0.15- « deel van den stengel met vruchten: 0,30. 4. April, Mei. Op be- h ope,,g<;"ïpro,IRen vrudlt lommerde plaatsen, aan heggen en slootkanten. Vrjj algemeen. Ook gekweekt in tuinen . . . Maagdepalm. V. minor L. Niet bloeiende stengels liggend en wortelend, de bloeiende rechtopstaand. Bladen eirond, naar voren versmald , beneden afgerond of hartvormig, langer gosteeld, aan den rand fijn gewimperd. Bloemkroon grooter dan b(j de vorige, wat meer violet. 0,90-0,50. 2j.. Maart—Juni. Oekweekt als sierplant, soms ook bontbladig. BU Oud-Valkmburg verwilderd . . Groote maagdepalm. V. niajur L. 2. Nérium L. 1 Altijdgroene heester. Stengel rechtopstaand. Bladen lederachtig stijf, glanzend groen, gaafrandig, lancetvormig. Bloemen in eindelingsche tuilen, we riekend, roserood, zelden wit. 1,503,<10. I;. Juli, Augs. Sierplant, soms ook bontbladig. Oleander, fjf. oleander L. Fig. 1119. CII. Fara. Apocynaceeëa. Maagdepal machtigen, v. Kelk ö-deelig■ Bloemkroon 5-slippig. Meeldraden 5. Stuifmeel poedervormig. Stamper 1. 2-hokkig, met 1 stijl en 2-lobbigen stempel, of 2, ieder 1-hokkig. Vrucht 1 of 2 kokervruchten. 1 Bloemkroon trechtervormig, aan de keel verwijd, met 5-deeligen CIIT. Fam. Asclepiadaceeën. CIV. Fam. CoilYOlTlllaceeëll. Winden, v. Stengel meest windend. Kelk en bloemkroon 4-n-lobbig of -spletig. Meeldraden n. Vruchtbeginsel 2- of 4-hokkig, op een schijf zittend. met 1 of 2 stijlen en stempels. Vrucht een doosvrucht met een bepuald aantal zaden. Kelk ö deelig. Bloemkroon 5-spletig. Meeldraden o, eenbroederig. aan den stijl zittend, met aanhangsels aan de helmknoppen. Vruchtbeginsels 2 met 2 stijlen en 1 koek vorm igen stempel. Stuifmeel in klompjes. Koker vruchten. Zaden met kuif. 1 Bloemkroon stervormig (fig. 1121). Helmknopjes van buiten met aanhangsels, die tot een v\jt'splotigen krans vergroeid ztfn. Stempel met een kort puntje. Vincetóxicum 5SS. Bloemkroon met teruggeslagen slippen (fig. 1122). Aanhangsels der helmknopjes gegesche den, mutsvormig, van binnen _ met een hoorntje. Stempel zonder puntje. A sclépias 3&3. 1. Vincetóxicum Mnch. 1 Bladen kortgesteeld. toegespitst, gaafrandig, hartvormig-eirond-langwerpig, de bovenste langwerpig-lancetvormig (fig. 1121). Bloemen in schermen naast de bladoksels. Bloemkroon kaal, wit. Krans der helmknopjes geelachtig. 0,30-1,20. Zi. Mei-Augs. Gaaster and, Maastricht. (Cvnanchum Vincetóxicum R. Br.) Engbloem. V. officinale Mnch. 2. Asclépias L. 1 Stengel naar boven, evenals de steel van het biScherm. kort- grysbehaard. Bladen kortgesteeld, elliptisch, stomp, van onderen grtysviltig. Schermen knikkend. 1-loemkroon vleeschrood, sterk riekend (fig 1122). 0,90-1,50. 2*. Juni —Augs. Sier. nlant uit Noord-Ame- nka en bij Haarlem, Fig. 1122. Bloemendaal en OudValkenburg verwilderd. Vergiftig! Z(| d e p 1 a n t. f A. euriiiitl Des. Plant kaal of iets behaard. Bladen kortge- sieeiu, langwerpiK-ianceivormig, met. .... ..... stompon vuet, kaal. tegenoverstxand ot' 1 '*>' Vlni=etoxicum officinale, in kransen van :i. Schermen rechtop- <* twee bloemen; h kelk; c bloemkroon van staand. Bloemkroon vleeschrood. 1.00- boven: d de krans van helmknopjes; <-, I ],«0. 4. Juli—Septr. Sierplant uit N.- Iielmknopjes: 0. 2).. Mei—Octr. In 1 1 • . 1 ut) ztreuuiueu. tuguiuccu. Zeewinde. C. Soldanélla L. Bladen spiesvormig met hoekige oortjes. Scliutbladen eirond met teruggeslagen rand, gewiinperd. Stengel zachtbeliaard. Bloemkroon vleeschrnorf . mpftst. ffftvuld. 2.00-4.00. 2l. Juli. Auw Sierplant uit N.China. (Calystegia pubescens Lindl.) *j" C. pubéscens Liiidl. Fig. 1124. 5 SteDgel liggend of windend. Bladen gesteeld, laogwerpig- mrnnd frvf lon^t7rtrmifr mpt r»fil- nf s ni ps vnr m i crpn voet. O 7 LiJ l O # Schutbladen lijnvormig. Kelkslippen rond, stomp of uitgerand. Doosvrucht kaal. Bloemkroon wit of roodachtig, van buiten mot 5 roode strepen (fig. 1125). 0,30-0,60. n„. 4. Juni—Herfst. Op bouwland en grasvlakten, langs 'g' wegen. Algemeen. Klokjeswinde. Kleine winde. Windsel. Slingerrnns. Akkerwinde. C. arvénsis L. Stengel rechtopstaand of opstijgend. Bladen zittend, iangwerpig-spatelvormig tot langwerpig-lancetvormig, van voren breeder, aan den voet gewimperd. Schutbladen Hin-borstelvormig. Kelksli|ipen langwerpig-eirond, stekelpuntig. Doosvrucht ruw-behaard. Bloemkroon donkerblauw, de buis wit, aan den voet lichtgeel. 0,30-1,00. 0. Juni—Septr. Sierplant uit Zuid-Europa. D r i e k 1 e u r i ge winde. + C. tricolor L. 2. Pharbitis Choisy. 1 Stengel windend, aangedrukt-behaara. Bladen hartvormig-eirond, behaard. Bloeiwyzen meest 2-öbloentig. Bloemstelen behaard. Kelkslippeu breed-lancetvormig, spits. Bloemkroon meest violet-purper, zelden purper of wit. 3,00-4,00. ©. Juli—Herfst. Sierplant uit Tropisch Amerika. (Convólvulus purpüreus L., Ipomaea purpürea Lmk .l Ipomaeu. Jantje Korvendraagtter. Purper winde. + Ph. purpiirea Aschs. 3. Cuscüta Trn. Warkruid. Duivelsnaaigaren. Woekerplanten met gele of roode, draadvormige stengels en zjjstandige hoopjes van kleine, witte of geelachtige bloeuien. in wier bloemkroonbuis zich vleezige, getande schubben onder de meeldraden bevinden 1 1 Stijl even lang als of korter dan het vruchtbeginsel. Schubben der kroonbuis rechtopstaand, aangedrukt Stijl langer dan het vruchtbeginsel, buiten do kroonbuis uitstekend. Kroonbuis door de naar elkaar hellende schubben gesloten (fig. 1127). Bloemkroon wit of roodachtig. Stengel zeer dun, vertakt, meest rood. O.yO-O.öO. C7) Juli—Sentr. Od heidegrond (op klaver, tijm, brem, boschbes en vooral op Fig. 1127. heide woekerend). Algemeen. Klein warkruid. C. Epithymum L- 2 Kroonbuis even lang als de zoom (fig. 1128). Stijl even lang als de bloemkroon. Bloemkroon en stengel meest roodachtig. Stengel vertakt, draadvormig. 0,80-1,50. Q. Juni—Augs. In boichachtige streken tusscben kreupelhout (op brandnetels, walstroo, hop, wormkruid enz. woekerend). Vrij algemeen. Groot warkruid. C. europaea L. J..UU..1 i 11 r niwiiuiiis uuuut'i »uu jufig ais ao zoom, buikig (fig. 1126). Stijl korter dan de bloemkroon. Stengel meest niet vei takt, groengeel. Bloemkroon geelachtig wit. 0,300,60 O- Juli. Augs. Ot) vlasakkers (op vlas woekerend). Zeer zeldzaam. Fig. 1126. Wijnsel. Wilde klimmer. Vlaswarkruid. C. epihnum Whe. Fig. 1128. Cuscuta europaea. n vijftallige, b viertallige bloem; c, d bloemkronen van beide, opengelegd: e vruchtbeginsel; /'doosvrucht: (/het bovenste en onderste deel er van. Fig. 1129. Polemonium coeruleum. a kelk: h bloem: c opengelegde bloemkroon: ft stamper; e, f doorsneden deidoosvrucht. Kelk en bloemkroon 5 lobbig of •*/iletig. Meeldi wlen n, op de bloemkroon gezeten. Vruchtbeginsel op een schijf, 3-hokkig met 1 stijl en H stempels. 9* Vrucht een doosvrucht. 1 Klimmende heester. Bladen gevind met rank Cobaóa JSf>. Kruidachtige planten 2 2 Meeldraden op ongelijke hoogte vastgehecht. Hokjes van liet vruchtbeginsel mot 1 (-5) eitjes 3 Meeldradon op dezelfde hoogte vastgehecht. Hokjes van het vruchtbeginsel met vele eityes .... 4 3 Meeldraden ingesloten. Bloemen zonder schutblaadjes Phlox.s&ff. Meeldraden vaak uitstekend. Bloemen met schutbladen . . . . C o 11 ó m ia SS». 4 Bloemen in trossen, zonder schutbladen. Meeldraden neergebogen (fig. 1129). Polemónium .fbit. Bloemen in hoofdjes of alleenstaand, vaak met schutbladen. Meeldraden niet neergebogen. G i 1 i a 1. Folemónium Trn. t Stengel kaal (tig. 112»:. Bladen gevind. Blaadjes elliptisch-lancetvormig, spits. Bloemen in een pluim. Bloemkroon hemelsblauw of wit. 0,.10-0,90. 2f. Juni, Juli. Sierplant en misschien soms verwilderd. Speerkruid. Jacobsladder. f P, coertileam L. 2. Gilia R. et Pav. 1 Bladen 2-8-voudig vindeelig, met lijnvormige slippen. Hoofdjes rijkbloemig, langgesteeld. Kelk wollig. Kroonslippen omgekeerd eirond-langwerpig. Bloemen violetblauw. 0,30-0,0'}. 0. Juni, Juii. Sierplant uit Californië, soms verwilderd (Arnhem, de Bi tl Gilia. -j- G. acliilneilóllH Kenth. Bladen 2-3-voudig vindeelig met lijnvormige slippen. Trossen 3-6 bloemig. Kelk niet wollig, iets kleverig. Kroonbuis geel, keel purper, zoom bleek-lila. 0,30-0,60. Q. Juli, Augs. Sierplant uit CaliforniP f (J. tricolor Kenth. 3. Collómia Nutt. 1 Stengel rechtopstaand, dichtbebladerd, boneden kaal, boven evenals de bladen en kelken klierachtig kortbehaard. Bladen langwerpig-lancetvormig, zittend. Bloemen vr(j groor. Kelkslippeireirond-lancetvormig, stomp. Bloemkroon eerst geelachtig, later vuil-vleeschrood. Keel verwijd, zoom verdiept. 0,80-0,60 ©. Juni, Juli. Sierplant uit Westelijk N.-Amerika, verwilderd b(j Leimnlden. Col lom ia. f 0. graniliflóra Dougl. 4. Cobaea Cav. 1 Blaadjes eirond, de bovenste aan den voet ongelijk versmald, die van het ouders!ü paar aan den voet verbreed, stomp tot hartvormig. Bloemkroon (0,0tii vuilpurper. 2,00-3,00. Ij. Mei-Augs. Sierheester uit Mexico . . . . f C. scandens Cav. 5. Phlox L. 1 Stengel kaal, glad of naar boven iets scherp, gevlekt. Bladen hartvormig-eirond, kaal. Bloemen in pluimen. Kelktanden borstelig toegespitst, recht. Kroonslippen omgekeerd-eirond. Bloemkroon purper, mse. lila of wit. 0,so-l,r>0. . Augs., Septr. Sierplant uit Noord-Amerika . , . Herfstseringon. + P. paniculatn L. Stengel ruw-klierachtig-behaard. Bladen langwerpig tot lancetvormig, de bovenste met hartvormigen voet stengelom vattend. Kelkslippen omgorold. Kroonslippen ori gekeerdeirond. Bloemkroon purper, roserood of lila. 0;I0-0,S0. Juli — Soptr. Sierplant uit Texas. Phlox. tl'. Druninióiidil Hook. Stengel ruw-behaard. Bladen eirond tot langwerpig. Trossen fll. Kelk ruwbehaard, met Hjnvormig-borstelige slippen. Kroonslippen 2-spletig. Bloemkroon lila of bleekblauw. 0,30-0,411. 4. April—Jtini. 8ierplant uit N.Amerika. I f. dlvurloata I,. CVI. Fani. Hydrophyllaceeën. v. Kelk ö-10-slippig. Bloemkroon 5-lobbig. Meeldraden 5. Vruchtbeginsel 1 of onvolkomen 2-hokkig met 2 stijlen of 2 stempels. Vrucht een doosvrucht. 1 Kelk 10-slippig, de slippen afwisselend teruggeslagen . . . . Nemóp'nila J#n Kelk 5-slippig - Kroonbuis van binnen met 10 vouwen. Bladen gevind . . Phacéliaj»» Kroonbuis zonder vouwen. Bladen enkelvoudig ..... Whitlavia J0O 1. Nemöphila Nutt. B o s c h 1 i e f j e. 1 Bloemkroon buis- tot ster-klokvormig. Buitenste kolkslippen 8-maat zoo kort als de binnenste. Bloemkroon blauw, aan den voet wit, vaak met zwarte puntjes of violet met witten rand. 0,20-0,60. Q. Juni—Juii. Sierplant uit Californiê, soms verwilderd. ... , ... Bosc h 1 i e fje. t N. Insiguls Benth. Bloemkroon stervormig. kleiner dan hu Hn wit, met zwarte puntjes, aan den voet sterk- en zachtbehaard. 0,lu-0,80. 0. Juni, Juli. Sierplant uit Californiê. Ook verwilderd. iNoordbroeki. Gevlekt boschliefje, f -V. atomaria Flach. en lley. 2. Phacélia Juss. Phacelia. 1 Blaadjes vinspletig, met gezaagde slippen (fig. 1 l.'ÏOi. Bloemen in dichte, naar ééne zjjdo gekeerde slakkenliuisvormig opgerolde, aarachtige trossen. Bloemkroon klok-schotelvormig, met 10 halvemaanvormige schubben, blauw of rose. 0,30-0,70. 0. Juli-Septr. Sierplant uit Californiê. Verwilderd by Arnhem, St. Michielsgestel, Deventer uorarecnt, niburg, Anna Paulowna . Ajwldoorn , Fig ll.iO Winterswijk DrieWgen gevonden Phacelia tanacetifolia. rnacelia. r P. tanacetifolia Bentli. 3. Whitlévia Harvey. 1 Kelk 5 slippig Bloemkroon klokvormig, 5-slippig. Meeldraden beneden binnen met 5 schubjes Bladen b(jna deltavornng, gesteeld , dubbel-getand. Bloemen groot, blauw. Stengel liggend. 0,20-0,30. ©. Juni, Juli. Sierplant uit Californiê. Verwilderd bi) ROswJk (G.) op vochtigen, beschaduwden grond. (Phacelia Whitlavia Gray.) Whitlavia. t VV. grandlflóra Harvey. CVII. Fam. Asperifoliëu. (Boraginaceeen). Ruwbladigen. v. liladen meest run-behaard. Bloeiwijze een opg,-roldi bloeitop of schicht. Kelk 8-huidig of •deelig. Bloemkroon 5'lobbig of -spletig, soms iets onregelmatig, vaak met schubben aan de keel. Meeldraden 5, op de bloemkroon gezeten. Stamper bestaande, uit een meest 4-deelig, soms 2-deelig of gaat', 4 lwkkig vruchtbeginsel, op een schijf gezeten, 1 stijl en 1 of 2 stempels. Vrucht meest een 4-notige splitrrucht. 1 Bloemkroon stervormig of bijna stervormig, blauw of wit, (fisr 1136, 1138) . 2 Bloemkroon trechter-, klok- of trompetvormig 3 2 KrooDslippen spits (fig. 1138). Keel van do bloemkroon met 5 korte ingesneden schubben. Meeldraden onder den top met een hoornvormig aanhangsel Borago 393. Kroonslippen stomp (fig. 1130). Keel van de bloemkroon door 5 knobbels gesloten. Meeldraden zonder aanhangsels Omphalódes jlli. 3 Bloemkroon zonder schubben aan de keel 4 Bloemkroon altijd mot schubben aan de keel (fig. 1L32, 1135. 1141). 9 4 Vruchtbeginsel reeds tijdens den bloeitijd in vieren gedeeld . . 5 Vruchtbeginsel tijdons den bloeitijd ongedeeld (fig. 1181). Bloemkroon trompetvormig, witachtig, met geplooiden zoom HeliotropiumJ0J9. 5 Bloemkroon met scheeven, ongelijk 5-lobbigen zoom, violet of blauw (fig. 1142j. Meeldraden ongelijk, uitstekend. Echium 391. Bloemkroon met regelmatigen zoom. Meeldraden ingesloten . . 6 6 Deelen van het vruchtbeginsel geheel vrij van den stijl ... 7 Deelen van het vruchtbeginsel tot aan het midden met den stijl vergroeid . min of meer driekant. Bloemkroon geel. Bloemen kortgesteeld . A m s in c. k ia 3 94. 7 Kelk niet tot het midden ingesneden (fig. 1143). Bloemkroon trechtervormig, violet of blauw, aan de keel met 5 haarbosjes. PnlmoDaria 398. Kelk bijna tot aan don voet ingesneden 8 8 Bloemkroon trechter-of trompetvormig, witachtig, geelachtig, blauw of rood (fig. 1144). Helmknopjes langwerpig. Lithos pérmum 398. Bloemkroon rolrond-klokvormig, vrij groot, geel ifig. 1137). Vruchtjes 2. Planten kaal, blauwgroen, berijpt Cerinthe 39*. 9 Kelk na den bloeitijd vergroot, samengedrukt, 2 bochtiggetande lobbeu vormend (fig 1132). Bloemkroon trechtervormig, klein, blauw. Nootjes knobbelig-ruw Asporügo 39S. Kelk na den bloeitijd niet samengedrukt 10 10 Nootjes met weerhaken bezet (fig. 1133, 1135» 11 Nootjes zonder stekels " 11 Bloemkroon trompetvormig, lichtblauw (fig. 1134). Nootjes met vooruitstekenden, met stekels bezetten rand . Lappula 393. Bloemkroon trechtervormig, bruinrood of purperviolet (fig. 1135). Nootjes op de geheele buiteuvlakte stekelig, platgedrukt. Cynoglóssum 393. 12 Bloemkroon donkerblauw, rosé purper of geelachtig, vrij groot, rolrond klokvormig, met lancet-piïernvormige, kegelvormig samecneigende, klierachtig getande schubben (fig. 1141). Symphytum 39H. Bloemkroon blauw of violet of alleen in het begin geel, later blauw, meest klein 13 Bloemkroon groenachtig-geel of geelachtig-wit, klein, buis-trechtervormig (fig. 1144) . . • Lithospérmum officinale 398. 13 Keelscbubben knal, geel (fig. 1146). Bloemkroon Irompetvorrnig. M y o s ó t i s j»». Keel.-chubben behaard, wit Anchüsa 593. 1. Heliotrópium Trn. 1 Stengel vertakt, dicht behaard (fig. 1131). Biaden gesteeld, eirond-elliptisch, ruw, gaafrandig. Kelkslippen dicht behaard, hij de rijpheid der vrucht stervormig uitgespreid. Bloemkroon wit of witachtig-lila. 0,15 0,30. O-Juni-Augs. Aangevoerd. Dordrecht, Amsterdam . • . Zonnebloem. Heliotroop, li. europaémii L. Heesterachtig. Takken kortbehaard. Bladen eirond-lancetvormig, rimpelig, van onderen grtfsviltig. Bloemen wnblauwachtig, welriekend. 0,30-1,83. I}. Augs., Septr. Sierstruik uit Chili + U. per u\iainuiii L. Fig. 1131. Heliotropium europaeum. a kelk; b bloem: c opengelegde bloemkroon: d stamper met iï meeldraden: e een meeldraad: f vrucht: (/zaad. Fig. 1182. Asperugo procumbens. a kelk ; b bloem: c opengelegde bloemkroon: d een meeldraad: e stamper: f vergroote kelk en vruchtjes; g zaad. 2. Asperugo Trn. Stengel liggend, door gekromde stekels ruw (fig. 1132). Bladen langwerpigelliptisch. borstelig-gfnvimperd. Bloemkroon klein, blauw, met witte buis, eerst purper-violet. Bloemen alleenstaand of 2 bijeen. 0,15-0,60 0. Mei, Juni. Op duin-en zandgrond. Zeldzaam Scherpkruid. A. procumbens L. 3. Lappula Rupp. Sfekelzaad. 1 Bladen aaDgedrukt-behaavd. Bloemstelen ten slotte rechtopgaand. Nootjes aan den rand met 2 rijen dikke weerhaken (fig. 1133). Bloemkroon lichtblauw. 0,22-0,45. ©O en ©• Juni— Septr. Op droge, zonnige, ruige plaatsen, aan wallen en heggen. Zeldzaam. (Echinospermum Lappula Lehm.) Stekelzaad. L- Myosótis Mnch. Bladen afstaand-behaard (fig. 1134) Bloemstelen ten slotte neergebogen. Nootjes aan weerszijden van den rand mfif, 1 ril WAPrlialrAn Rlnomlrriinn lichtblauw O 1 0,25. O- Juni—Augs. Aangevoerd. Ruurlo, Deventer, Fig. 1133. Kampen, Utrecht, Vlaardingen, Rotterdam, Valkenswaard, Amsterdam. (Echinospermum deflexum Lehm.) Krom stekelzaad. L. delléxa Grcke. Fig. 1134. Lappula deflexa. a stengeldeel; 1> kelk: c bloem van ter z^jde: (I bloemkroon: e deze opengelegd: /' zaad. Fig. 1185. Cynoglossum officinale. a bloem: & opengelegde bloemkroon met de meeldraden: c stamper; d vruchtjes met den kelk er om: e zaad. 4. Cynoglossum Trn. 1 Plant kort-behaard, grjjs (fig. 1135). Bladen langwerpig-lancetvormig, aan weerszjjden kort-bebaard, de middelste en bovenste half-stengelomvattend. Nootjes met uitstekenden rand. Bloeroiieuket.s, Oeïll. Flora, 4,lf druk. ."8 kroon bruinrood, zelden wit. 0,60-0,90. ©©. Mei—Juli. Op zandige gronden, langs dijken, ook in de duinen. Algemeen. Hondstong. C. officinale L. Plant witviltig. Bladen langwerpig-spatelvormig, aan weerszijden witviltig, de bovenste zittend, doch naar den voet versmald. Bloemkroon roodachtig, later meer blauwachtig. 0,10-0,40. ©Q. April—Juni. Uit het gebied der Middellandsche Zee. Gorsel (1847) Muurbloomhondstong. C. Chelrll'óllum L. 5. Omphalódes Trn. 1 Bloeiwd'zen armbloemig, alleen aan den voet bebladerd of onbebladerd (fig. 1136). Bloem stelen ten slotte naar beneden gebogen. Bladen stekelpuntig, de onderste langgesteeld eirond of hartvormig-eirond. Stengelbladen eirond-lancetvormig. Bloemkroon hemelsblauw. 0,00-0,15. 4. April, Mei. Sierplant uit Oostenrijk, soms verwilderd in bosschen . . . Amerikaanse!! vergee t m|j n ietje. -j- O. vérua Mnch Fig. 1130. Omphalódes verna. a kelk: h opengelegde bloemkroon met de meeldraden. Fig. 1137. Cerinthe minor. « bloem: b bloemkroon, geopend: c stamper: (I, e vruchtjes. 6. Cerinthe Trn. 1 Bloemkroon (tot over het derde deel) 5-spletig, mot samensluitende slippen, geel (lig. 1137). Onderste bladen langwerpig-spatelvormig eirond, de bovenste hartvormig eirond, stengelomvattend. ,.0,16-0,'4r>. 4. Mei-Juli. Aangevoerd. Deventer, Rotterdam. Geel waubloempje. C. minor L. 7. Amslnckia Lehm. 1 Bladen lijnvormig, de lioogere eirond, zittend. Stengel iets vertakt, met 4 of 5 aar vormige trossen aan den top. Trossen onbebladerd of beneden bebladerd. Bloemkroon geel. 0,10-0,30. 0. Mei—Juli. Uit Californië. B|j Koudekerk b|j Alphen, Hiilegoiu, Nieuw- en St. Joosland, Arnhem, Rotterdam, Deventer, Middelburg, Zoeterwoude en Haarlem gevondeu Amsinckia. A. Ijcopstdlofdeg Lehm. 8. Borago Tm. 1 Stengel vertakt, stijf-behaard (fig. 1138). Onderste bladen eirond, in den bladsteel versmald, de bovenste eirond-langwerpig tot langwerpig-lancetvormig, stengelomvattend. Kelkslippen, als de vruchten rijp zijn, samenneigend. Bloemkroon blauw, zelden wit of roodachtig. Augurkachtig smakend. 0,30-0,90. ©. Juni— Augs., soms tot Herfst. Op bouwland, ruigten, puinhoopen, langs wegen. Vrij zeldzaam. Ook gekweekt. Prikneuzen. B e r n a g i e. B. officinalis L. Fig. 1138. Borago officinalis. Fig. 1139. Anchusa officinalis. a kelk; 6 bloem: c keelschubboii en « bloem, overlangs doorgesneden; b stam- meeldraden, den stamper omsluitend: per; c vruchtkelk, overlangs doorgesneldI stamper; e zaad. den ; rf, e, f zaden. 9. Anchüsa L. Ossentong. 1 Bloemkroonbuis recht. Bloemen vrij groot 2 Bloemkroonbuis knievormig gebogen. Bloemen kleiner. Plant borsteligbehaard (fig. 1139). Stengel rechtopstaand of opstijgend. Bloemstelen na den bloeitijd rechtopstaand. Bladen langwerpig- tot Hjn-laLcetvormig, getand. Bloemkroon lichtblauw, met witte buis. 0,15-0,30. © en ©0. April—Octr. Op zandgrond, aan wegen en in bouwland. Vrij algemeen. (Lycopsis arvénsis L.). Kromhals. A. arvénsis M. B. 38* 2 Keelscbubben ovaal, door zeer korte haren fluweelachtig. Bloemstelen na den bloeitijd naar buiten gekromd (tig. 1140). Bladen langwerpig tot lijn-lancetvormig. Bloemkroon purperviolet, zelden blauw of wit. 0,30-0,90. Q0 4' Mei—Herfst. In de duinen, ook aan wegen en op andere onbebouwde plaatsen. Vrij zeldzaam. Ossentong. A. officinalis L. A. ochroléuca M. et K., de geelwitte ossentong, is bH Zand voort, Venlo en Amsterdam aangevoerd. Deze onderscheidt zich van A. officinalis doordat de bloemen geei, de bladen zachtbehaard, iets teruggeslagen z\jn (A. officinalis var. ochroléuca). Keeischubben langwerpig, door tyjna 0,002 lange haren penseelvormig behaard. Bladen gegolfd, glanzend. Bloemkroon groot, fraai azuurblauw of rose. 0,80-0,80. Mei-Augs. Aangevoerd. Nieuw en St. Joosland. Italiaan sche ossentong. A. italica Retz. Fig. 1140. Anchusa arvensis. a bloemkroon, b\j b in overlangsche doorsnede. Fig. 1141. Symphytum officinale. a bloem: b opengelegde bloemkroon met meeldraden; c bloem, overlangs doorgesneden: d vruchtjes, door den kelk omgeven: e zaad. 10. Symphytum Tm. Stengel vertakt (fig. 1141). Bladen lang atloopi'nd, de onderste eirond- tot langwerpig-lancetvormig, da bovenste laneetvormig. Kelkslippen toegespitst. Kroonslippen omgeslagen. Bloemkroon vuilpurper of violet, rozerood of wit. Vruchtjes glad, glanzend. 0,30-0,90. 4- Mei—Augs. Op voebtigen grasgrond en aan waterkanten. Algemeen. Scheurwortel. Schuurwortel. Spekwortel. Veticortel. Smeerwortel. S. officinale L. 11. Échium Trn. 1 Stengel kort-bebaard en met verspreide, langere, op witte of biuine knoopjes staande haren bezet (fig. 1142). Kroonbuis korter dan do kelk. Meeldraden uitstekend. Bladen 1-nervig, lancetvormig, zittend, niet stengelom vattend. Bloemkroon eerst roodachtig, later blauw, zeldzamer wit of vleescbkleurig. 0,30-1,00. ©O- Mei— Septr. In de duinen en op hoogen zandgrond. Algemeen. Slangenkop. Slangenkruid. E. vulgare L. Fig. 1142. Echium vulgare. n kelk met schutblaadje: h bloem, links beneden: deze opengelegd: c stamper: (1 vruchtjes door den kelk omgeven: e dopvruchtjes. Fig. 1143. Pulmonaria officinalis. a bloem van ter zjjde. h van voren: c opengelegde bloemkroon met de meeldraden : <( stamper: c dopvruchtjes door den kelk omgeven: f zaad. Stengel uitgespreid ol'opstijgend, stekelig, uitstaand behaard. Bladen 1-nervig, omgekeerdeirond-langworpig tot langwerpig, zittend. Bloemkroon blauw, vry klein, huiskogelvormig, vaak weinig uit den kelk stekend. Meeldraden ingesloten. Kelk na (len bloeitijd grooter wordend met bladachtige slippen. 0,15-0,4". ©• Maart—Mei. (Jcbied der Middellandsche Zee. Aangevoerd. Apeldoorn. Gfootkelkslangenkruid. E. cal.v'cinum Viv. 12. Pujmonaria Tm. 1 Wortelbladen hartvormig-eirond, spits, 1 '/'2-iriaal zoo lang als breed, wit gevlekt (fig. 1143). Bladsteel even lang als of iets korter dan de schijf. Bloemkroon eerst rose, later blauwviolet. 0,07-0,30. 2J.. Maart—Mei. Iu boschachtige streken. Vrij zeldzaam. iio ng kruid. P. officinalis L. °0l5 i"? 5'-? VaaI2 en Mook (Piasmolen) gevonden F. 1 ongif01 ia Bast., het lango ï a a i o n g k r li 1 d, die zich onderscheidt, doordat de wortelbladen niet of weinig gevlekt en langwerpig-lancetvormig zyn. 13. Lithospérmum Trn. Parelkruid. Scherpbehaarde kruiden met rechtopstaanden, vertakten stengel , gaafrandige bladen en okselstandige bloemen, die ten laatste eon naar «én zijde gekeerden tros vormen » 1 1 Bloemen klein, wit of geelachtig, zelden blauwachtig .... 2 Broot (0,014-0,016 breed). Bloemkroon met wijde buis en 5 witte of licht» i J0's' ®erst rood , later blauw laan Pultnonaria herinnerend). Niet j ?e ee rechtopstaand, later liggend en aan den top wortelend, loeiendo rechtopstaand. 0,80-0,(50. 2*. Mei', Juni. Aangevoerd. Apoldoorn. 0 G, ij-, Purper parelkruid, L. parpureo-coernleam L. " dieht bebladerd (fig. 1144). Bladen met duidelijke zijner ven. Bloemkroon met korte huis «n Wleïnc keelschubben, groenachtig-geel of witachtig. Nootjes glad, glanzig, witof blauwgrijs. 0,30-1,20. 2J.. Mei, •Juni. In de duinen en op zandig bouwland en op bosebgrond. Zeldzaam . . . Glad parelkruid. L. officinale L stengel niet dicht bebladerd. Bladen zonder duidelijke zjjnerven (fig. 1145), Bloemkroon met lange buis, zonder keelschubben , witachtig, zelden blauwachtig, meest met violetten ring aan ,3 ~ i : _ \T . • uc UUI5. IN OO IJ es rimpelig, bjjna dof, bruin. 0,15 0,45. QQ en ©. April—Juni. Op plaatsen als de vorige. Vrjj algemeen. ituw parelkruid. Kig. 114». L. arvénse L. t'ig. 1144. Lithospérmum officinale* i kelk • b bloem : c bloemkroon, bij d >pengelegd; e stamper; f de vruchtjes door den kelk omgeven: g dopvruchtjes. 14. Alkanna Tausch. 1 Stengel liggend, stijf behaard. Bladen lancetvorinig, die in wier oksels de bloemen staan, bijna hartvormig. Kelkslippen lijnvormig, weinig korter dan de bloemkroonbuis. Vruchtjes knobbelig. Bloemen blauw. 0,20-0,30. O. Juli—Octr. Sierplant uit Z.-Europa f A. tlnctória Tausch. 15. Myosótis Dill. Vergeet- m ij -nietj e. Behaarde kruiden met vertakten, sterk bebladerden stengel, gaafrandige bladen en meestal een dubbele schicht van bloemen. Bloemen hemelsblauw met gele keel 1 1 Kelk aangedrukt-behaard 2 Kelk met afstaande, meest teruggekromde haren bezet .... 4 2 Stengel kantig. Stijl even lang als of langer dan de kelkbuis. Kelk tot '/3 zijner lengte ingesneden, 5-tandig 3 Fig. 1146. Myosotis palustris. Fig. 1147. u stengeldeel; tbladdeel; ckelk; d bloem; e opengelegde bloemkroon: f kelk en stamper, overlangs doorgesneden: g de vruchtjes. Stengel rolrond. Bladen langwerpig, van voren breeder, stomp. Kelk tot de helft zijner lengte ingesneden. 5-spletig. Stijl zeer kort, nauwelijks half zoo lang als de kelk. Bloemkroon hemelsblauw. 0,15-0,45. 00, ook ©. Mei—Septr. Aan waterkanten en op moerassigen grond. Algemeen. Zodevergeet-mij-niet.je. M. caespitósa Schultz. 3 Stengel onbehaard of kort behaard (fig. 1146). Bloemen groot, hemelsblauw, zeldzamer wit. Bladen langwerpig-lancetvormig, spits. 0,15-0,45. 2).. Mei—Angs., soms tot Herfst. Aan waterkanten en op moerassige plaatsen. Algemeen. Moeras vergcet-mij-nietje. M. palustris L. Vormen: <*. vulgaris Cop. (a. gennina Aschrs). Stengel opstijgend, soms kruipend , vooral aan den voet afstaand-behaard. Algemeen. p. aquatica Cop. Plant sappig, krachtig onbebaard of spaarzaam behaard. Vrij zeldzaam. y. strigulósa Kchb. Stengel aangedrukt behaard. Bladen smaller, spitser. Bloemen kleiner, bleekblauw. Vrii zeldzaam. 4 Zoom der bloemkroon vlak 0,004-0,008 in middellijn (fig. 11474). Vruchtstelen 2-3-maal zoo lang als de kelk (fig. 1147«). Kelk rijkelijk met gekromde haren bezet. Kelktanden korter dan of juist even lang als de kroonbuis (bij M. intermedia duidelijk langer). Bloemkroon hemelsblauw, omstreeks zoo groot uls bij M. palustris. 0,15 0,45. 2J. ook ©©. Mei, Juni Vrij zeldzaam. In bosschen en op hooge gronden, ook veel gekweekt (M. alpestris Hort.) . . Bosch vergeet-m ij -nietje. M. silvatica Hoffm. Gelijkt soms veel op M. pal listris, doch is er gemakkelijk door de beharing, den dieper gedeelden kelk, de in een roset staande wortelbladen en den vroegeren bloeitijd van te onderscheiden. Van M. intermedia, waarmede z\j ook wordt verward, onderscheidt zij zich door de grootere bloemkroon met vlakken zoom. Zoom der bloemkroon meestal verdiept, 0,003-0,005 in middellijn . 5 > Trossen onbebladerd (fig. 1148). Vruchtstelen meest bijna horizontaal afstaand 6 Trossen beneden bebladerd, veelbloemig, laag aan den steDgol beginnend. Vruchtstelen bijna rechtopstaand, korter dan de gesloten vruchlkelk. Bloemkroon klein, lichtblauw. 0,07-0,22. ©. April— Juni. Up bouwland, langs wegen en dijken. Vrij algemeen. (M. stricta Lk.) V o o r j a a r s v e r g e e t - m ij - n i e t j e. M. arenaria Schrad. Bloemkroon geel, later lichtblauw, eindelijk hemelsblauw. Kroonbuis ten laatste bijna dubbel zoo laxig als de kelk. Vruchtstelen korter dan de kelk. 0,15-0,22. ©© en ©. Mei, Juni. Op plaatsen als de vorige. Algemeen. Veelkleurig vergeet-mjj-nietje. M. versicolor Pers. In dezelfde bloeiwyze vindt men in den regel tegelijk gele en blauwe bloemen. Bloemkroon blauw. Kroonbuis in den kelk ingesloten .... 7 Vruchtstelen tot dubbel zoo lang als de kelk (fig. 1148) Kelk tijdens den vruchttijd gesloten. De geheel ontwikkelde trossen meestal korter dan de stengel onder het begin van den tros. 0,15-0,fiO. 00 en ©• zelden 2].. Mei—Herfst. Op plaatsen als de vorige. Algemeen . . . . Mi da eist vergeet-mij-n ietje. M. intermédia Lk. Vruchtstelen even lang als of iets korter dan de kelk. Kelk tijdens den vruchttijd open (fig. 1149). De geheel ontwikkelde trossen zijn even lang als of langer dan do dunne stengel onder het begin van den tros. 0,07-0,30. ©Q en O- Mei, Jnni. On nlaatsen als de voriee. Vrii alsemeen. li u w vcrgeet-mij-nietje. Fig' "J8' Iift'1UBM. hispida Schldl. Goiykt veel op M. stricta en M. versicolor, doch is er door de langere bloemstelen en den open vruchtkelk van te onderscheiden. CVIII. Fam. Solanaceeën. Nachtschaden, v. Kelk 5(4-6)-spletig of -ileelig. Bloemkroon 5f4-6J-lobbig. Meeldraden 5(4-6) y op de bloemkroon gezeten. Vruchtbeginsel 2-, zelden meerh' kkig, met 1 stijl en 1- of 2-lobbigen stempel. Vrucht een bes of doosvrucht met veel zaden. 1 Helmknoppen samenneigend ("aaneensluitend). Vrucht een bes. 2 Helmknoppen niet samenneigend 5 '2 Bloemkroon klokvormig, lichtblauw, aan den voet wit (tig. 1155). Kelk 5-deelig, 5-kantig, na den bloeitijd vergroot. Bes zonder sap, 3-5-kantig. Bloemen alleenstaand . . Ni ca n dra tsos. Bloemkroon stervormig of bijna stervormig 3 3 Bloemen scherm-trosvormig bijeen (fig. 1151, 1153). Kelk tijdens den vruchttijd niet vergroot. Helmknoppen zich meest aan den top met 2 poriën openend Solanum ««.?. Bloemen alleenstaand, zelden 2-3 bijeen. Helnikno|>jes met overlangsche spleten openspringend * 4 Kelk klokvormig, kantig, ö-deeiig, later opgeblazen, menierood en de roode, bolronde bes omsluitend ifig I1Ö4). Bloemkroon breed klok-stervormig, 5-boclitig. Pb y'salis «o.ï. Kelk klokvormig, afgeknot of 5-tHandig. later niet opgeblazen. Bloemkroon stervormig, met vouwen, 6-0-spletig. Vrucht gekleurd, zondersap. Capsicum tiH-Ê. 5 Heesters (fig. 1150). Bloemkroon trechtervormig met vlakken zoom. Kelk kort-klokvormig, 2-lippig of ongelijk 3-5-tandig. Vrucht een bes. Lycium «o«. Zie ook Salpichroa blz. UOt. Kruidachtige planten 6 0 Bloemkroon niet geplooid 7 Bloemkroon min ot' meer geplooid met een meest gelijkinatigen 5 lobbigen of -spletigen zoom 9 7 Kelk 5-deelig, tijdens den vruchttijd nauweljjks vergroot, uitgespreid (fig. 1157). Bloemkroon rolrond, klokvormig, bruin. Vrucht een bes. A' t r o p a «««. Kelk 5 tandig. Vrucht een doosvrucht, die met een dekseltje openspringt 8 8 Bloemkroon uitgespreid-trechtervormig met ongelijk 5-lobbigen zoom, geel, meest violet geaderd (fig. 1158) . . Hyosevamns «o«. Bloemkroon rolrond-klokvormig, onduidelijk 5-lobbig, van buiten bruin, van binnen olijfgroen (fig. 1156; Seopólia VOS 9 Kelk bijna geheel afvallend (fig. 1160). Bloemkroon trechtervormig, wit. zeldzamer violet. Doosvrucht stekelig, 4-kleppig. Datüra tiot Kelk blijvend Fig. 1150. Lycium halimifolium. b, c kelk en stamper in verschillende vormen; d opengelogde bloemkroon; e vrucht, overlangs doorgesneden. Fig. 1151. Solanum tuberosum. « bloem; b meeldraad: c vrucht. 10 Vrucht een bes. Bloemkroon iets vleezig, buisvormig met iets vernauwde keel ot trechtervormig. Kelk 5 deelig, zelden 5-spletig S a 1 p i c h r o a 0O 9 Vrucht een 2-kleppige doosvrucht 11 11 Kelk 5-spletig (fig. 1159). Bloemkroon trechter-of trompetvormig. Bloemen in pluimen of trossen. Doosvrucht met 2-tandige of 2-spletigo kloppen . Ni co t ia na HOU Kolk 5-deelig. Bloemkroon trechtervormig met verlengde buis. Kleppen der doovrucht ongedeeld. Bloemen alleenstaand Petlin ia tfo7 1. Lycium L. 1 Takken slank, ten deele rechtopstaand, ten deele overhangend, vaak gedoomd (fig. 1150). Bladen langwerpig-Iancetvormig, langzaam in den steel versmald. Bloemen alleenstaand of in armbloemige bjjschermen in de bladoksels. Kroonslippen bijna even lang als de buis. Bloemkroon lila-purper. Bes langwerpig, scharlakenrood. 1,00-3,00. K Mei—Herfst. Soms gekweekt en verwilderd in de zeeduinen en in heggen bij Nijmegen en in Limburg. Vergiftig! (L. biirbarum Koch.). Boksdoom. L. halimifólium Milt. 2. Solanum L. Nachtschade. Kruiden, zelden houtachtige planten met vertakten, bebladerden stengel, gesteelde bijschermen en sappige, veelzadige, vergiftige bessen . 1 1 Bladen afgebroken gevind (fig. 1151) 2 Bladen niet gevind (fig. 1153) 3 2 Bloemkroon dubbel zoo lang als de kelk, B-hoekig, violet, lila of wit (lig. 1151 >. Hetmknopjes vr(j, aan den top met 2 poriën openspringend. Bloemen tamelijk groot. Blaadjes eirond, toegespitst, aan den voet scheef, vaak hartvormig, gaafrandig. Met knollen (aan den top der uitloopers). Bes bolrond, glad, groenachtig. 0,60-1,20. Juni—Augs. Overal gekweekt, ook als opslag op verschillende plaatsen. Afkomstig uit Zuid-Amerika . . Aardappel. + S. taberósum L. Bloemkroon even lang als de kelk, geel. Helmknopjes vergroeid, van binnen met oveiiangsche spleten openspringend. Bloemen meer dan 5-tallig. Blaadjes langwerpig, vinspletig. Geen knollen. Bes afgeplat bolrond, gegroefd, glanzig, scharlakenrood, zelden geel of wit. 0,6(1-1,20. ©. Juli-Octr. Sierplant uit TropischAmerika, ook gekweekt om de vrucht, ook enkele malen verwilderd. lo maat. v s. li.vcopersicum irn. 3 Planten kruidachtig. Bladen eirond of bijna driehoekig, bochtig-getand (fig. 1153). Bes bolrond. Bloemkroon wit . . 4 Plant heesterachtig. Stengel vaak windend, ui..J IV 1*111. Utuutu iUIU^ II VI ^lig-VtLVUU 9 vaak met hartvormigen voet, de bovenste vaak spiesvormig of geoord 3-tallig (fig. 1152). Bloemkroon ten laatste teruggeslagen, violet, aan den voet van iedere slip met 2 Fig. 1162. groene, witgerande vlekken, zelden wit. Bes eirond of elliptisch, scharlakenrood. 0,30-1,80. K Juni—Augs. Aan heggen, tusschen kreupelhout op vochtige plaatsen. Algemeen. Vergiftig! Iitkop. Wild zoethout. Walschot. Kwalsterhout. Dolbesienhont. Kwalster. Sl'/gter. Hondebeishout. E! frank. Bitterzoet. S. Dulcamara L. Fig. llBS. Solanum nigrum. 4 Stengel en takken min of ineer scherpkan- a kelk: f> bloem; cmeeldraden ° . , -j * rf stamper; e vrucht (bes). tig, evenals de bladen met verspreide, naar binnen gekromde of iets opstaande baren bezet of bijna kaal (fig. 1153). Bladen donkergroen, wigvormig in den steel versmald, meest iets bochtig-getand tot gaafrandig. Bloemkroon meest klein, wit. Bes zwart, glanzend. 0,07-0,30. © Juni—Herfst. Op bouwland en ruige plaatsen, laDgs wegen en in moestuinen. Algemeen. ^Vergiftig! Dolbes. Hondsbes. Dolltbeien. Walschot. Zwarte nachtschade. S. nigrum L stengel en takken stompkantig, byna viltig en vooral naar boven, evenals de bloemstelen en kelken, door talrijke, afstaande, gelede klierharen dichtbehaard. Bloemkroon 2-4-maal zoolang als de kelk, wil. Bladen b}jna viltig, eirond, met versmalden of afgeronden voet. Bes meest geel. o,07-0,45. O Juni—Herfst. Amsterdam. Vergiftig! Donsnachtschade. S. vlllósom Lmk. Deze soort onderscheidt zich vooral van de vorige, doordat de b aden, die by S. nigrum meer vleezig zijn en btf het drogen byna zwart worden, hier lichter en dunvliezig z\jn (bij hot drogen geelgroen worden). Ook heefr S. nigrum meestal geen of een geringen musku.-achtigen geur, terwjjl die bi) deze zeer onaangenaam en karakteristiek is. By Bennekoni. Rotterdam, Tilburg, Middelburg, Amsterdam, Wester voort. Groen hoven bii Leiden. Hintham. Waalre. Zoe- terwoudo, Oosterend (Texel), Maastricht en VJaardingen is gevonden. Stekelnachtschade. S. rost ra turn I)un. Deze eenjarige plant bezit een beneden vaak houtigen stengel, die dicht gestokeld is. De bladen zijn dubbel of enkel-vinspletig. De bloemen ztfn geel (0,02 in middellijn) met teruggebogen meeldraden en styl en de vrucht is een bes, ingesloten in don sterk gedoornden kelk. 0,'i0-0,60. Augs., Septr. Oorspronkelijk uit Amerika. 1'ig. 1165. Nicandra physaloide Fig. 1154. Physalis Alkekengi. a blcem, in doorsnede. « kelk: l> opengelegde bloemkroon met* de meeldraden: c stamper: <1 vruchtomhulsel (kelk); e bes: f bes in doorsnede & Capsicum L. 1 Bladen elliptisch of eirond, toegespitst. Bloemen klein. Helmknoppen kleiner dan de helmdraden. Bes weinig sappig, meest langwerpig, scharlakenrood, oranje, geel, ook bont, door den ver^rooten kelk omgeven. Bloomen wit. 0,80-0,»50. ^ JuniHoptr. Uit Mexico. Vergiftig! Gekweekt om do vrucht en als sierplant. Spaan sehe peper. -J- annuam L. 4. Phy salis L. 5» i». ... 5. Nicandra Adans. 1 Diaden eirond-langwerpig of langwerpig, meest bochtig-getand (fig. 1155). Bloemen gafl'el- en eindstandig, tamelijk groot. V,"chtkelk knikkend. Vrucht bijna rolrond Bloemkroon lichtblauw, aan den voet wit. 0,30-1,00. ©. Juli-Octr. Soms aangeplant en verwilderd op vuilnishoopen, ook aangevoerd. Zeldzaam. Nicandra. N. physaloidos Gaertn. Fig. 1156. Scopolia carniolaca. Fig. 1167. Atropa Belladonna. « bloem ; I, meeldraden: c stamper: . bloem; doorsnede der bloem; (I vrucht, door den kelk omgeven: u VL"L, U t vrucht, vrVJ. ti. Scopolia Jacq. ... !. tqnpwpmiL' Ifie 1 I"6). Bloemen alleenstaand in de Mei. Sierplant uit Oostenri)!, ook verwilderd (Haarlem. ApeWoornK ^ ^ 7. A'tropa L. 1 Bladen eirond of eirond-langwerpig, kortgesteeld, in den steel afloopend, de bovenste 2 aan 2, één daarvan kleiner (fig. 1157). Bloemen knikkend. Bes bolrond, glanzig zwart, met violet sap. Bloemkroon vuil-roodbruin. 0,60-1,50. 2|. Juni—Augs. In boschachtige streken, tusschen hakhout. Zeer zeldzaam. Zeer vergiftig! Belladonna. Wolfskers. Doodkrnid. A. Belladonna L. Fig. 1158. Hyoscyamus niger. Fig. 1159. Nicotiana Tabacum. a bloem; b vruchtkelk; D vrucht. a bloemkroon, opengelegd; I> vrucht met kelk. 8. Hyoscyamus Trr). 1 Stengel, bladen en kelken kleverig, wollig behaard (fig. 1158^. Bladen langwerpig-eirond, grof-bochtig getand, de onderste gesteeld, de bovenste steDgelomvattend. Bloemen bijna zittend. Bloemkroon vuilgeel, sierlijk violet geaderd. 0,30-0,60. ©Q> zelden ©. Juni—Octr. Bij steden en dorpen op mesthoopen. kerkhoven, langs wegen en dijken. Vrij algemeen. Zeer vergiftig! Malwillempjesbruid. Dolkruid. Bilzenkruid. H. nlger L. 9. Nicotiana Trn. Tabak. 1 Bloemkroon rosé, trechtervormig met spitse zoomlobben (fig. 11511). Bladen langwerpig lancetvormig, toegespitst, de onderste afloopend. Pluim uitgespreid. Doosvrucht spits. 1,00-1,2."». 0, ook Juli—Septr. Gekweekt. Uit Zuid-Amerika. Vereiftie! Tabak, f N. Tabacam L. Bloemkroon groenachtig-geel, trompet vorm jg, met afgeronde, stompe zoomlobben. Bladen gesteeld, eirond, vaak aan den voet iets hartvormig, stomp. 0,60-1,25. O» ook Juli—Septr. Soms gekweekt. Uit Mexico. Vergiftig! Boeren tabak. + rüstica L. 10. Salpfchroa Miers. 1 Bladen ei-ruitvormig, aan den voet scheef in den bladsteel versmald, van boven J. UiUUCII behaard en beril pt. Bloemstelen alleenstaand, eenbloemig,slank, iets hangend. Stengel beneden iets houtig. 2J.. Uit Z.-Amerika. Aangevoeld. Rotterdam. S a 1 p i c h r o a. S. rhomboidea Miers. 11. Datüra L. ] Bladen gesteeld, eirond, ongelijk-bochtig getand, kaal (tig. 1160). Bloemen alleenstaand , gaffel- en eindstandig. Bloemkroon groot, wit. Doosvrucht eirond. Zaden niervormig, zwart. 0,15-0,90. O Juli—Septr. Op mesthoopen, in tuinen, op bouwland. Vrij algemeen. Zeer giftig! Dolappel. Datura Stramonium. a vrucht. Doornappel. D. Stramonium L. 12. Petünia Juss. 1 Bloemstelen langer dan de bladen. Kroonbuis slank, S-4-maal zoo lang als de kelk. Zoomlobben afgerond. Bloemkroon wit, violet gestreept. 0,301,20. ©• Juni— Herfst. Sierplant uit Zuid-Amerika, ook een enkele maal verwilderd. (Nicotiana nyctaginiflura Lehm.) Petunia. f P. uyetaginlOóra Juss. C1X. Fam. Scrophulariaceeên. Leeuwenbekachtigen. Kelk 4-5-tandig, •spletig of •deelig. Bloemkroon onregelmatig 4-n-tandig of -spletig of 2-lippig. Meeldraden 5, of 4, tueemachtig of 2. Vruchtbeginsel 1-2-hokkig met 1 stijl en 1 of 2 stempels. Zaden met kiemwit. 1 Kruidachtige planten 2 Boom met groote, hartvormige, soms 3-lobbige bladen en licht-rose gekleurde, welriekende bloemen ifig. 1210) Paulównia 031. 2 Planten met groene bladen 3 Planten zonder groene bladen (lig 1209). Kelk 4 spletig. Bloemkroon 2-lippig. Aan den voet van liet vruchtbeginsel een vleozige honigklier. Schubvormige bladen tegenoverstaand LathraeaBJJ. 3 Meeldraden 5, ongelijk, gedeeltelijk of alle met violette of witte wol bezet (6g. 1166). Bloemkroon stervormig, 5-spletig. Kelk 5-spletig V e r b a s c u m «o». Meeldraden 2 4 Meeldraden 4, 2 langere en 2 kortere, soms ook 4 even lange. 7 4 Bloemkroon ster- of klokvormig, niet 2-lippig of althans de onder¬ lip niet sterk opgeblazen 5 Bloemkroon 2lippig. Onderlip groot, sterk opgeblazen . . . Calceolaria Ott, 5 Bladen langs den stengel staand. Bloemkroon ster-of klokvormig. 6 Bladen b(jna alle wortelstandig, gesteeld, de overige b(jna schubvormig. Bloemkroon bijna '2-lippig w u 1 fé n i a u i O. 6 Kelk 5-deelig, dicht er onder 2 schutblaadjes (fig. 1180). Bloem¬ kroon 2-lippig, met verlengde buis. Behalve de vruchtbare, 2 onvruchtbare meeldraden Gratiola nito. Kelk 4-, zeldzamer 5-deelig, zonder schutblaadjes vlak daarbij (fig. 1191, 1195). Bloemkroon meest stervormig, 4-deelig, met eenigszins ongelijke slippen. Geen onvruchtbare meeldraden. Verónica e<». 7 Bloemkroon aan den voet met een spoor of bult, 2-lippig, gemas¬ kerd (fig. 1171, 1177) 8 Bloemkroon zonder spoor of knobbel 11 8 Middenslip der onderlip niet kielvormig, niet de meeldraden om¬ sluitend 9 Middenslip der onderlip kielvormig, de meeldraden omsluitend. Bloemen schijnbaar vlmdervormig, beneden met een knobbel C ol 1 i n s ia Ó # Jt. 9 Helmknopjes 2-hokkig 10 Helmknopjes l hokkig. Bladen tegenoverstaand, getand tot dieper ingesneden. Sierplant. Nemésia OIO. 10 Bloemkroon met een bult (fig. 1171). Doosvrucht aan den top met 4 gaten openspringend Antirrhinum S13. Bloemkroon met een lange spoor (fig. 1173, 1177). Doosvrucht roet kleppen openspringend Li n aria en. 11 Kelk 2-spletig of 5-tandig of 5-spletig (lig. 1203). Bloemkroon 2-lippig, de bovenlip helmachtig, zijdelings samengedrukt. Bladen vindeelig tot gevind, verspreid . . . . Pedicularis 026'. Kelk 5-tandig tot 5-deelig. Bladen ongedeeld , zeldzamer gevind, doch dan tegenoverstaand 12 Kelk 4-tandig of 4-spletig. Bladen ongedeeld, tegenoverstaand. 16 12 Doosvrucht althans van boven 1-hokkig (fig. 1182). Kleine (0,02- 0,05 hooge), eenjarige oeverplanten. Bladen in een wortelroset, langgesteeld. Kelk 5-tandig. Bloemkroon bjjna regelmatig 5-spletig. L i m o s é 11 a «!$. Doosvrucht 2-hokkig. Grootere, meer dan 0,30 hooge planten . 13 13 Bladen tegenoverstaand of kransstandig (althans beneden) . . .15 Bladen verspreid 14 14 Bloemkroon buikig-buisvorroig, met korten 4-lobbigen zoorc, groot, naar beneden geiicht Digitalis 6tS. Bloemkroon groot, scheef buis-trechtervormig, met wyde keel en gelijkmatig 5-slipeigen zoom. Slippen ingesneden of 2-spletig. Meeldraden ingesloten. Salpiglóssis «»». 15 Bloemkroon bijna bolrond, 2-lippig met smallen, 5-iobbigen zoom (fig. 1168) 'Middenlob der onderlip teruggeslagen. Als begin van een 5en meeldraad is meest een klierachtige schub aanwezig. S c r o ]i b u 1 a r i h ki2 Bloemkroon buis-trechtervormig, 2-lippig, met 2lobbige boven- en S-lobbige onderlip, geel (fig. 1181) Miniulus ui 3. Bloemkroon buikip-buisvormig, 2-lippig met iets ingesneden tot 2-deeligo boven- en S-spletige onderlip. Sierplant Pentitémon tJI. 16 Kelk buikig-opgebluzen, min of meer zijdelings t-amengedi ukt (tig. 1204). Bovenlip der bloemkroon samengedrukt, onder den top aan weerszijden met een tand. Bladen smal Aleutorólophus u<23. Kelk niet opgeblazen, buis- of klokvormig 17 17 Hukjes der vrucht veelzadig (fig. 1208). Doosviucht meest bebaard. 18 Hokjes der vrucht 1-2-zadig (fig. 1202). Doosvrucht glad. Zaden glad. Bladen (niet te verwarren met de soms gekleurde schutbladen !) gaafrandig Melampyrnm 623. 18 Onderlip der bloemkroon met 3 uitgerande of 2-lubbige lobben. Onderste belmbokjes der 2 kortste meeldraden langer genaaid dan de bovenste. Vrij teere planten . . . . Euphrasia eas. Onderlip der bloemkroon met 3 gave, stompe lobben. Helmbokjes alle gelijk toegespitst aan den voet. Planten 0,10—0,60 hoog. 19 19 Bloemen klein (0,004-0.008 lang) in dichte, eenzijdige trossen. Bladen gaaf of weinig diep getand. Eenjarige, meest niet steik vertakte planten Enphrinia «««. Bloemen vrij groot, langer dan 0,008, in vrfl losse, meest eenzijdige trossen Bladen sterk getand. Eenjarige planten, weinig of niet vertakt. Parentucéllia »Jt. De familie der Scmphulanaceeiin wordt in 3 ondertamjliën verdeeld, nl. de Salpiglosseeën (gesl. Salpiglóssis), de A ntirrhioeeën (gesl. Verbascum, Soropbularia, Antirrhinum , Collinsia, Linaria, Nemesia, Gratiola, Calceolaria, 1'entstemon, Mimulus, Limosellu, Digitalis, Wulfenia en Veronica) en de Khinantbeeën (gesl. Melampyrum, Pedicularis, Alectorolophus, Euphrasia, Parentucellia, Latbraea, Paulownia). 1. Salpiglóssis R. et Pav. xiv. 1 Plant kherachtig-kleverig. Bladen gesteeld, langwerpig-elliptisch, bochtig, de bovenste zittend, lancet-lUnvormlg, bllna gaafrandin. Bloemen verschillend gekleurd, donkerpurper, soms in het midden oranje, donkerder geaderd, of ieel, vaak blauwpurper geteekend, wit, blauw geaderd, bruin met gele strepen enz. 0,30-0,60. 0. Juli-Septr. Sierplant uit Chili (S. variabiiis Hort.). -j-S. sinuuta R. et Pav. 2. Verbascum L. Toorts, v. Viltig-wollig behaarde planten met reebtopataanden stengel, zittende of afloopende bladen en een eindelingschen tros of pluim van bloemen. 1 meukels, Gel//. Flora. 4Je druk. 1 Bloemen in een enkel voudigen, verlengden tros. Bloemkroon vlak. Meeldraden violet-wollig. Bladen niet afloopend 2 Bloemen in aarvormig gerangschikte kluwens (bijschermen)(fig. 1166). 3 2 Bladen van onderen kortbehaard, de wortelstandige in een roset, eirond of langwerpig, grofgekarteld, gesteeld, de stengelstandige klein, zittend. Bloemstelen vele malen langer dan de schutbladen. Helmknopjes even groot. Bloemkroon violet 0,80-0,60. OO en Mei—Juli en Septr. Aangevoerd. Sandpoort, Hoog-Keppel, Bussum, Deventer en Arnhem. Ook als sierplant Paarse toorts. V. phoeni^eum L. Bladen kaal, de onderste langwerpig, bochtig, kortgesteeld, de bovenste met eeniuszins hartvormigen voet, zittend (fig. 1161). Bloemstelen bij bet opengaan der bloemen Fig. 1161. l'/2-2 maal zoo lang als de schutbladen. Helmknopjes ongelijk. Bloemkroon lichtgeel, van buiten voor het opengaan roodachtig. 0,60-0,90. OO- JUQi—Augs. In zandige streken op vochtige plaatsen, aan waterkanten. Vrij zeldzaam. M o 11 e n k r u i d. V. Blattaria L. 3 Bloemstelen tijdens den bloeitijd zeer kort. Helmknopjes der 2 langste meeldraden min of weer afloopend. Bladen aan weerszijden wollig-viltig 4 Bloemstelen tijdens den bloeitijd dubbel zoo lang als de kelk. Alle meeldraden wollig. Helmknopjes tamelyK geljjK, niervormig. Bladen niet of kort langs deu stengel afloopend. 6 4 Zooui der bloemkroon verdiept. De 2 langere meeldraden (minstens) 3-4-maul zoo lang als hunne kort afloopende helmknopjes, kaal of bijna kaal. Stempel knopvormig (fig. 1162). Bladen van blad tot blad afloopend. Bloemkroon tameliik croot (0.015-0.025 breed), lichtgeel. 0,30- 0,80. 00- Juli—Septr. Op onbebouwden zandgrond, Fig. 1162. tusschen kreupelhout Vrij algemeen. (V. Schraderi O. Mey.) Arcnsstaf. Nachtkaars. Koningskaars. V. Thapsus L. Zoom der bloemkroon vlak of bijna vlak. De 2 langere meeldraden l'/j-z-maal zoo lang als hunne atloopende üelmKnoppen. Stempel langs den stijl afloopend, knotsvormig (fig. 1163) 5 ) Bladen, geheel of bijna geheel tot een volgend blad afloopend, duidelijk gekarteld, langwerpig-elliptiscb. Bloemkroon groot (0,03 0,035 breed), lichtgeel. 0,30-1,80. OOJuli—Octr. Op bebouwde zandgronden en in bosschen. Vrii zeldzaam . Stalkaars. V. thaDslfÓrme Schrad. Bladen kort, eirond, de middelste langwerpig-eirond, zei- !• 'g. lias. den alle langwerpig-lancetvormig. Vilt geelaohtiger. Overigens als de vorige soort. 0,60-1,20. OO- Juli, Augs. Op dezelfde plaatsen als de vorige. Vrjj zeldzaam. Windbloemtoorts. V. phlomoides L. i Meeldraden witwollig. Stengel naar boven, evenals de tukken, Fig. 1164. Fig. 116">. Fig. 1166. Verbascum nigrum. Vll UI IJUIll. U,OU-U,DU. -f. u U111 ~ öc JJ l> l • OlCipiaiJL Uit 6U1U- Europa, ook verwilderd, doch vr(j zeldzaam, op otide muren. Leeuwenbek, i- A. nnijus L. o. Collinsia Nutt. Hg. 1172. 1 Bloemen in rijkbloemige schjjnkransen. Bloemstelen korter dan de kelk. Kelk half zoo lang als de bloemkroon. Bloemkroon 0,010-0,02 lang, wit tot licht violet. Onderlip wit, aan den top vuilpurper, aan de z(jden violet, rose-purper. 0,30-0,45. Q. Juni—Augs. Sierplant uit Californië. Bij Gendringen (N.-Br.) verwilderd. f C. biculor llenth. 6. Linaria Trn. V 1 a s 1 e e u w e n b e k. Leeuwenbek. Vlash uid. *). xiv. Verschillend gevormde kruiden met meestal verspreide, gaafrandige bladen en gesteelde, okselstandige ot in eindelingsche trossen gerangschikte bloemen 1 1 Stengel liggend of kruipend (fig. 1173). Bladen gesteeld. Bloemen alleenstaand in de bladoksels ... 2 Stengel rechtopstaand of opstijgend (fig. 1177). Bladen meest zittend 4 2 Plant kaal (fig. 1173). Bladen korter dan do steel, hart-niervorraig, 5-lobbig, handnervig, van onderen meest roodachtig. Bloemkroon licht-violet, met 2 gele vlekken. 0,15-0,60. 2).. Mei—Herfst. Op oude muren. Vrij algemeen. Ook als sierplant. Muur leeuwenbek. L. Cymbalaria Mill. Plant klierachtig-zticht-bebaard. Bladen langer dan de steel, vinnervig. 3 3 Middelste bladen spies- vormig (fig. 1174), de bovenste pjjlvormig. bloemstelen meest kaal. Kelkslippen lancctvor- inig. Spoor recht. Bloemkroon geelachtig-wit, bovenlip van binnen Fig. 1174. Fig. 1173. Linaria Cymbalaria. a kelk; b bloem; c stamper; donr(1pe, e rype, openspringende doosvrucht. BU dit geslacht komen radiaal symmetrische bloemen (Pelori«"n) voor, en wel in ü vormen, zonder spoor of met 5 sporen. violet, onderlip hooggeel. 0,07-0,45. Q- JUD'—Herfst. Op bouwland. Vrij zeldzaam . Spiesleeuwenbek. L. Elatine Mill. Alle bladen met ufgeronden voet (fig. 1175). Bloemstelen meest ruwbehaard. Kelkslippen eirond-lancetvormig- spoor gebogen. Bloemkroon als bij de vorige soort. 0,07-0,30. (7). Juli—Herfst. Vindplaatsen als de vorige. Zeldzaam. Eironde leeuwenbek. L. spüria Mill. Fig. 1175. Bloemstelen even lang als of langer dan de kelk 5 Bloemstelen korter dan de kelk, zelfa gedurende de vruchtvorming. Bloemen in eindelingsche trossen 9 Fig. 1176. Bladen langwerpig-luncetvormig tot lancetvormig, stomp, kort gesteeld. Bloemen in de bladoksels, ijle trossen vormend (fig 11764). Bloemstelen 3-4-maal zoolang als 'de kelk, meest langer dan de bloemkroon. Kelkslippen lijn— vormig-langwerpig (fig. 1176a). Plant klierachtig behaard. Bloemkroon bleek-violet met bleekgeel gehemelte. 0,07-0,22. Q. Juni—Octr. Op zandgrond en in moestuinen op teelaarde. Vrij zeldzaam . . . Kleine leeuwenbek. L. minor Desf. Hinden liin- of lijn-lancetvormiir. zittend of bijna zittend. Bloemen in eindelingsche trossen. Bloemstelen meest korter dan de bloemen. 6 Bladen dicht opeen, verspreid, lijn-lancetvormig, met iets omgebogen rand (fig. 1177). Stengel niet of weinig vertakt. Bloemen in dichte trossen, lichtgeel, zelden bijna wit, met oranje gehemelte. Zaden vlak, gevleugeld. Spil van den tros en bloemstelen meest klierachtig zacht behaard. 0,30-0,90. 2J.- Jun'—Herfst. Op zandgrond, ook in weiden, langs dijken, ook in de duinen. Algemeen. Gele leeuwenbek. L. vulgaris Mill. Fig. 1177. Linaria vulgaris. a bloem; b geopende kelk met den stamper: c opengelegde bloemkroon: <1 meeldraden; e onrype, f rijpe doosvrucht, b(j g in doorsnede; n zaaa. Althans de onderste bladen tegenoverstaand of in kransen van 8 of 4 7 7 Bloemstelen veel langer dan de kelk. Spoor langer dan de bloemkroon, gekromd. Bovenlip der bloemkroon diep 2-deeliu', rechtopstaand. Bloemkroon meest violet met oranje verhemelte. Bladen breed lijnvormig. Plant byna grasgroen. 0,15-0,45. 0. Juni-Augs. Sierplant uit Marocco f L, bipartita Willd. Bloemstelen evenlang als of iets langer dan de kelk 8 8 Plant blauwgroen, kaal. Spoor gekromd, langer dan de bloemkroon. Bloemen in lange, vr\j dichte trossen. Bloemkroon 0,008-0,01. purperviolet mot gebaard gehemelte. 0,60-1,00. Juli,Augs. Sierplant uit de landen langs do Middellandsche Zee. f L. purpiirea Mill. Plant blauwachtig-groen , kaal. Spoor kort, recht. Bloemen in lange, yIe tros«en. Bloemkroon 0,008-0,014 lang, blauwachtig, violet gestreept, met geel of wit ge- IIVIUVIIAJ IHOI. 0,80. Juni-Septr. Maastricht, op muren, ook in de duinen b\j Bloemendaal, verder btf Borne en Bleiswjjk . . Gestreepte leeuwenbek. L. striata D. C. Fig. 1178. 9 Kelk klierachtig behaard, evenals de geheele bloeiwjjze. Stengels rechtopstaand of opstijgend, onbehaard, meest vertakt. Spoor korter dan de bloemkroon. Bloemkroon lichtblauw , met donkerder strepen , klein (omstreeks 0,. Zaden vrU dof en overlangs gestreept. (VX)-0,90. X Juni-Herfst. Sierplant uit Chili, ook verwilderd. (Dordrecht, Haarlem, Leiden, Rotterdam, Ble*kensgraaf, Surh uister veen, Amersfoort, Velp). . . Potter. Maskerbloem. t M. Iiiteus L. Kelktanden bijna gelUk 2 2 Pl«nt rechtopstaand, kleverig. Bladen eiroud , stengelom vattend, getand. Kroonslip- Fig 1181. Mimulus luteus. a bloemkroon; b deze opengelegd; c stamper; d doosvrucht. pen teruggeslagen. Helmknopjes behaard. Bloemen scharlakenrood, rose of oranje UWIJIVCI 1 UUU gUl HM Uil gestreept. U,0-'iu-U,045 lang. 0,60-1,00. Juli —Septr. sierplant uit N.-Amerika. f M.cardiualisDoagl. Plant klierachtig-kleverig-behaard, naar muskus riekend. Bladen gesteeld, getand of gezaagd. Bloemen klein, geel, meest met bruine puntjes. 0,t50-,90. 2J-. Juni—Septr. Sierplant uit Columbia. M u s k u s b 1 o e m p j e. M. iiioschata Dougl. Fig. 118*2. Limosella aquatica. « bloem; b opengelegde bloemkroon met de meeldraden: c meeldraad; d stamper: e onrijpe, f r^Jpe, geopende doosvrucht. 12. Limosélla Lindl. xiv. 1 Bladen in een worlelroset, langgesteeld, lijn-spatelvormig of lang¬ werpig, langer dan de bloemstelen ffig. 1182). Bloemkroon witachtig of roodaehtig-wit. 0,0250,05. Q. Juni—Octr. Aan oevers van rivieren, beken en plassen, op overstroomde plaatsen. Zeldzaam. Slijkgroen. L. aquatica L. 13. Digitélis Tm. Vingerhoedskruid. Vingerhoed, xiv. 1 Stengel en bloemstelen grijsviltig ffig. 1183). Bladen eirond tot eirondlaucetvormig, gekavteld, van onderen grijsviltig. Bloemkroon van builen geheel kaal, van binnen gebaard, liebtpurper, met witgerande vlekken, zelden wit. 0,30-1,50. OO. Mei—Octr. In hooge streken in bo;-sehen en op ruige plaatsen. Vrij aljjemeen. Ook als sierplant gekweekt, waarschijnlijk dan ook Fig. 1181 Digitalis purpurea. veelal een verwilderde sierplant. " kelk: l bloem; e geopend bovenste tt • i it • ■ j i -j deel der bloemkroon; a meeldraad: Vergiftig! Vingerhoedskruid. f stamper; f mpe vrucht, b« g In 0. purpurea L. doorsnede. Bloemen scharlakenrood, roso of oranje Ktpnept pn hloemstelen kaal of klierachtig-behaavd. Bladen kaal, gewimperd. Bloemkroon ceel (001ö-0,02>, buisklokvormig, van binnen niet gevlekt. 0/,0-1,00. ©©. Juni Juli Waarschijnlijk een verwilderde sierplant. Dieren. Vergiftig! Geel vingerhoedskruid, ü. lütea L. 14. Wulfénia Jacq. II. 1 Wortelbladen omgekeerd-eirond-langwerpig, gekarteld, de overige schubvormig. Trossen dicht Bloemen donkerviolet. 0,15-0,35. !(.. Juli. Sierplant uit Karinthifi. -j- \V. carintbiaca Jacq. 15. Verónica Tm, Ecrc prijs. Gamander, n. Verschillend gevormde kruiden met okselstandige of in trossen staande bloemen, die een ster- of trechtervormige bloemkroon hebben, welke meest blauw van icleur is 1 1 Bloeiwijzen bcherp afgescheiden van de bebladerde plant, meestal gesteelde trossen of aren vormend (fig. 1185, 11H8). Schutbladen der bloemen klein, door de bloemen geheel bedekt, de tros daardoor schijnbaar naakt 2 Bloeiwijzen niet scherp afgescheiden (fig. 1194). Stcngelbladen naar boven toe langzamerhand in groene schutbladen overgaand, die door de bloemen nooit geheel bedekt worden. De bloeiwijzen vormen daardoor aan bet eind van den stengel of der takken bebladerde trossen, of, als de stengelbladen alle gelijk van vorm zijn, zijn de bloemen alleenstaand in do bladoksels. Kroonbuis zeer kort 2 Trossen in de bladoksels (fig. 1185). Kroonbuis zeer kort . . 4 Trossen laan den stengel en ook aan de takken) eindelings (soms ook bladoksel- standig), dichtbloemig 3 !? Kroonbuis meer lang dan breed. Bladen spits, tot aan den top scherp, aan den voet bijna dubbel-gezaagd (fig. 1184), in kransen van 3-4 of tegenoverstaand, langwerpig-lijn-lancetvormig met hartvormigen ofafgeronden voet. Doosvrucht ingesneden. Bloemkroon hemelsblauw. 0,60-1,20. 4 Juli, Augs. Op vochtige Fig- lig¬ plaatsen. Ook als sierplant gekweekt en verwilderd. • • Langbladeerepiijs. V. longifólia LVormen: a. vulguris Koch. Bladen met hartvormigen voet. Zeldzaam. p. maritima L- Bladen met afgeronden voet, meest smal-lancetvormig. Zeldzaam. f' iTïdh'rt H^rarf' ®,'a^en n,el Wigvonnigen voet' Don Bosch. r a Sch rad. Bladen geheel onbehaard. Haarlem Amsterdam Bovtel ovaaf, aTn'dln^oet yersmald 'of'afgeron?' zïdra^Mt^nuto'"'i)*8'1''' 'aPBwerpigBloemkroon hemelsblauw, zelden rose. (,,20-0,40. 2Mun"-Au^ —El— »«-»•«-■ <»«»"{: l7AfK"±32'.'lUi?S3ï;lï Bladen gesteeld, tegenoverstaand, langweroie tot lan,.»tv™ fere,1"anülI,WK°• Schild vruchteoreprijs. V. scutellata L. hl^Hnn teg^°Ve,rf«r 'nin dBVkseI Van beide bladen van een Ü-5 ( gpf ® K Do,osv.rucht opgezwollen, rondachtig, zwak 7 ct ®,tdeD' ?'a.D' le*s v'eezig. Stengel dik, hol. . . 7 7 Stengel bijna vierkant. Bladen langwerpig-lancetvormig tot'lancetvormig, spits, fijn-gezaagd tot biina bloem met goopende bloemkroon: c doosvrucht door den kelk omgeven, by il vrij, e in dwarsdoorsnede. Fig. Paulownia tomentosa. Do bü ons voorkomende ondeisoort E. praten sis Fr. is bij Helmond en Maastricht gevonden, stengel krachtig, beneden vertakt. Bladon kort toegespitst, aan weers zijden met :J-»> tanden, van onderen geplooid, gestreept en evenals de schutbladen en kelk witachtigkortborsteligen mot langere klierharen bezet. Juni—Octr. U/J0-0/>0. 20. Parentucéllia Viv. 1 Plant kleverig behaard, geelgioen. Bladen langwerpig tot la neet vorm ig, met klierachtige tanden. Bloemen groot, geel. Bloemkroon 2-lippiff« tweemaal zoo lang als de kelk, de onderlip met gewelfd gehemelte. Doosvrucht behaard met ongedeelde kleppen. 0,10-0,óu. ©. Mei—Septr. Aangevoerd. Apeldoorn (Euphragia viscosa Benth.) I*. viscósa L. 21. Lathraéa L. xiv. 1 Geheele plant bleekroserood, de bloemen donkerder (fig 1209). Bloemen in een dichten, knikkenden, voor liet opengaan overgebogen tros. Helmknopjes gewimperd. 0.07-0,22. Maart-Mei. Bosschen. Vaals, Monster(?). Schubwortel. L. sqaamaria L. 22. Paulównia S. et Z. xiv. 1 Kelk 5-deelig (fig. 1210). Bloemkroon klok-trechtervormig, 5-spletig. 2-lippig, licht* blauw-rose, van binnen met bruine punten met 2 gele strepen. Meeldraden tweemachtig. Bloemen groot, in een trosvormige bloei wijze. Bladen groot. 8,00-5,00. b. De bloemen ontwikkelen zich vr\j laat in den zomer, maar ontplooien zich eerst het volgende jaar. Sierboom uit Japan (P. imperialis S. et Z.) f P. tomentósa Thnnbg. CX. Fam. Labiatcn. Lipbloemigen, xiv. (11). Stengel met st vierkant. Bladen tegenoverstaand. Bloemen in schijnkransen. Kelk 5-tandig. vaak 2 lippig■ Bloemkroon jnee.it 2-lippig, grijnzend. Meeldraden 4, uf gelijk, Bloemkroon schijnbaar 1-lippig (fig. 1268, 1269) 5 3 Meeldraden 2, met nog 2 draadvormige, onvruchtbare meeldraden (fig. 1218). Kelk klokvormig, 5-spletig. . • Lycopus U38. Meeldraden 4 4 4 Meeldraden bijna even lang (fig. 1215). Helften der helmknoppen evenwijdig aan elkaar loopend. Kelk 5-tandig, zeldzamer 2-lippig. M é n t h a .14. Onderste meeldraden duidelijk langer. Helften der helmknoppen naar beneden uit elkaar tredend, ten slotte boven samenvloeiend. Kelk 5-tandig . Elsshólzialfjj. 5 Bovenlip zeer kort, 2-lobbig (fig. 1268). Onderlip 3-spletig. Kroon- buis van binnen met een haarring. Bloemkroon blijvend. A j ü g a U3f. Bovenlip diep gespleten, hare slippen tegen de onderlip liggend, waardoor deze schijnbaar 5-spletig is (fig. 1269). Kroonbuis zonder haarring. Bloemkroon afvallend . . T e ü c r i u m «j». 6 Meeldraden 2 (fig- 1219, 1225) 7 Meeldraden 4, zeer kort, soms onvruchtbaar, geheel in de buis dei- bloemkroon verscholen 9 Meeldraden 4, 2 langere en 2 kortere, de langere althans boven de bloemkroonbuis uitstekend 7 Bladen breeder dan lijnvormig. Hloemen groot of vrij groot. . 8 Bladen lijnvormig. Bloemen klein. Bovenlip der bloemkroon 2-lobbig. Meeldraden ultstekend, aan den voet ieder met een rugwaarts gerichten tand. Helmknopjes 1-hokkig. Rosmarinus BJJ. 8 kelk ei-klok vormig, 2-lippig (fig. 1219, 1223). Bovenlip der bloem¬ kroon gaafrandig of iets ingesneden. Meeldraden onder de bovenlip verscholen met lang, boogvormig gekromd helmbindsel. S ii 1 v i a «38. Ke'vr,rmiS7°^1 ? ^'«kniatig ó-tandig (Hg. 12251. Lippen der 100de bloemkroon lijnvormig, de bovenlip recht naar voren gestrekt, de onderlip aan den top kort-8-lobbig. Monurda 041. Alle 4 meeldraden onvruchtbaar. Stijl buiten de bloemkroonbuis uitstekend 20 Meeldraden althans 2 vrucht baar. Stijl in de bloemkroon buis verscholen. Stengel rechtopstaand 10 Kelk duidelijk 2-lippig (fig. 1229). Bloemkroon rood of'wit. Stengel „ 'ggend Thymus««. Kelk 5-tandig (fig. 1239). Bloemkroon blauw. Stengel kruipend. 110 f 1 • , Glechóma «#«. 11 ochgnkransen in de oksels van gewone bladen. Bloemkroon wit Schjjnkransen in de oksels van schutbladen. Kelk kort 5-tandig, tijdens den vruchttiid door een dekselvormigaanhangsel van den bovensten tand gesloten. Bloemkroon blauw. _ La va n d u 1 a «a J. 12 Kelk 5-10-tandig (fig. 1259). Vruchtjes boven afgeknot en zacht- behaard. Vruchtbare meeldraden 4. Schutbladen gelijk van vorm met de stengelbladen. Bloemen klein, wit. Stengel en bladen Marrübium ksi. Ke«n..«tSndieili1gj12'8'- B'oemkroon geel. Vruchtjes boven afgerond, stomp, kaal. Soms 2 meeldraden onvruchtbaar. Schutbladen anders van vorm dan de stengelbladen. Sideritis vs4. 13 Bovenlip der bloemkroon vlak of slechts weinig gewelfd ... 14 Bovenlip der bloemkroon uitgehold of gewelfd. Meeldraden dicht naast elkander liggend en althans in het begin evenwijdig loopend, onder de bovenlip der bloemkroon verborgen (soms buigen dé meeldraden na het stuiven naar buiten) T . 22 14 Meeldraden, althans de 2 langere naar boven uiteenwijkend onder de bovenlip uitstekend (fig. 1226, 1229, 1235, ..... 15 Meeldraden niet tegen de onderlip liggend en ook niet onder de bovenlip uitstekend 17 M' knnninJ' gpt,oge" • V?0" llt' onderlip liggend, mot niervonnige helm- Knopjes, die na hot openen oei) vlak , rond schijfje vormen (lig. 121 li. Bloomkroon 110. Lab ia ten. wit of blauw. Kelk 2-lippig. met 4-sptetige onderlip en ongedeelde bovenlip. Bovenlip der bloemkroon 4-spletig, de onderlip ongedeeld . . O'cimum 15 Helmhokjes gescheiden, naar beneden uit elkaar gaand. Bloemen vrij klein. Slippen der onderlip tamelijk gelijk aan elkaar . 16 Helmhokjes boven versmolten (Hg. 12»), Middelslip der onderlip grooter dan de zijslippen. Kelk 5-tandig. Bloemen vr(] groot, blauw of rood. Hyssópus O 45. 16 Kelk 5-tandig of scheef gespleten (fig. 1226). Bloemen met vaak gekleurde schutbladen Origanume-#!. Kelk duidelijk 2-lippig (lig. 1229). Bloemen in tot hoofdjes opeengehoopte schijnkransen Thymus titï 17 Meeldraden tijdens den bloeitijd evenwijdig aan elkaar onder de bovenlip liggend (fig. 1237, 1239). Kelk gelijkmatig 5-tandig, niet opgeblazen _ • 18 Meeldraden onder de bovenlip uit elkaar tredend of samenneigend (fig. 1230, 1231) 19 IS Bloemkroon wit, roodachtig-wit of violet (fig. 1237). Helmknopjes na het bloeien naar buiten gebogen. Stengel rechtopstaand. Népeta «43. Bloemkroon blauw (fig. 1239). Helmknopjes paarsgewijs na het bloeien een kruis vormend. Stengel kruipend. Glechóma nl(i 19 Kelk 2-lippig (bovenlip 3-, onderlip 2-spletig of 2-tandig) . . 20 Kelk tamelijk gelijkmatig 5-tandig, klokvormig (flg. 1230). Bovenlip der bloemkroon ongedeeld, iets ingesneden. Meeldraden er onder samenneigend. Bloemkroon klein. Bladen l(Jn-lancetvormig, gaafrandig Saturéja V43. 20 Kelk rolrond. Bovenlip der bloemkroon vlak. Slippen der onderlip even groot. Helmhokjes boven gescheiden 21 Kelk klokvormig iflg. 12-341. Bovenlip der bloemkroon iets gewelfd. Middelslip der onderlip grooter. Helmhokjes boven versmolten Melissa U45. 21 Schijnkransen zonder priemvormige schutblaadjes (fig. 1231). Calamintha H43. Schijnkransen aan den voet door lijn-priemvormige, lang en dikbehaarde schutblaadjes omgeven (fig. 1233). C1 i n o p <'> d i u m S44. 22 Kelk 5-tandig 23 Kelk 2-lippig 29 23 Kelk niet opgeblazen na den bloeitijd 24 Kelk eerst buis-klokvormig, later opgeblazen klokvormig tot bolrond. Bloemen sch()nbaar in aren P h y ao s tégi a « J 7. 24 Bloemen klein, rose (fig. 1262). Meeldraden min of meer uit de kroonbuis stekend. Nootjes driekant, van boven afgeknot. Slippen van de onderlip der bloemkroon stomp (door omrollen der randen spits schijnend) Leonürus «J«. Bloemen groot of vrij groot 25 23 Onderlip der bloemkroon met zeer kleine, hoogstens tandvormige zijslippen en een grootero ingesneden middelslip (fig. 1246). Bloemkroon rood of wit Lamium tt4t. Onderlip der bloemkroon niet 3 tamelijk gelijke, spitse slippen (fig. 1247). Bloemkroon goel . . . , Galeóbdolon «4ff. Onderlip der bloemkroon met 3 stompe of ingesneden slippen waarvan de middelste de grootste is 26 20 Onderlip der bloemkroon aan den voet aan weerszijden met een hollen rechten tand of knobbel (fig. 1250). Galeópsis «j» Onderlip der bloemkroon zonder holle tanden 27 -7 Kelk buis-klokvormig, 5- of 10-nervig. Langere meeldraden meest na het stuiven gewonden en naar buiten gebogen (fig. 1255). 28 Kelk trechtervormig, met 10 uitpuilende nerven (fig. 1261), Meeldraden ook na het stuiven recht, onder de bovenlip evenwijdig loopend. oq v , • , . B a 11 ó t a G3S. Kroonbuis van binnen met een haarring (fig. 1255). ir , ■ ,, Stachys tist. „„ ST."'/ Van,b'DncD zonder Jaarring (fig. 1257). Betónica H33 Kelk tüdens den vruchttijd gesloten (tig. 1264, 1266). Onderste meeldraden langer > Ke|Lta,d®4m dHnJonUiintVjd w'61 g£sloten.> met S-splotige bovenlip en 2-deelige onderlip (lig. 1240). Bovenlip der bloemkroon ingesneden. Bovenste meeldraden langer. IJracocéphalus OS O 30 Beide lippen van den kelk ongedeeld, gaaf, de bovenste aan de rugzijde met een rechtopstaande, holle schub (fig. 1264). Bovenlip der bloemkroon 3-spletig, onderlij) ongedeeld. t> s c u t el 1 a r ia «*«. Bovenlip van den kelk kort 3-tandig, onderlip 2-spletig (fig. 1266). Bovenlip der bloemkroon ongedeeld, onderlip 3-spletig. ^Lan^ere meeldraden onder de helmknopjes getand . . B r u n é 11 a esr. 1. O cimum Riv. 1 Stengel naar boven fijn-behaard (tig. 1211). Bladen eirond of langwerpig moest spits -rliijnkransen meest 6-bloemig. Bloemkroon wit of roodachtig wil i Juni—Herfst. Sierplant uit Oost-IndiP . . Baiiel k r«id f o. Basilicum L.' 2. Lavandula L. 1 Bladen lijnvormig, met omgerolden rand, eerst grjjsviitig, ten slotte groen met bauTviolot V^rvHÏrh erliScliU'rk'I'"S011 e®n a,8ebroke» aal' vormend. Bloemkroon blauw-\iolet. 0,30-0,1)0. Juli-beptr. Sierplant uit Z.-Europa. (L. vera D. C. Lavendel, f l. spica L. •i. Elsshólzia Willd. 1 Bladen gosteeld , eirond tot langwerpig-eirond, naar weerszijden versmald Schiinkransen pluimvormige, dichte, aren vormend. Schutbladen breed-eirond' gewim ped, naar eene zijde gekeerd. Bloemkroon roodachtig-lila. 0,:iC-ü,«0. ■. Juli Augs. Uit Azie. Vroeger sierplant. Maastricht. J Klsshoizia. f K. I'atriui (Irckc. 4. Méntha Tm. Munt. Ment. Stsrk riekende kruiden met gave bladen en kleine bloemen, die veelal tot aren ot hoofdjes gerangschikt zijn. Zeer veranderlijke planten met sterke neiging tot vorming van bastaarden ... I - —iugMuuuvu aiiuucu. waarvan do middelste de grootste is . . . '2h On^orl l' n rln»« KlAnmlrKAnvi J J <• 1 ~ uiucmaiuuii «au ucij voec aan weerszijden met een 1 Keel van den kelk open. Bloemkroonbuis geleidelijk verwijd naaide keel toe . . 2 Keel van den kelk na den bloeitijd door een krans van haren gesloten (fig- 1212). Bloemkroonbuis plotseling in de keel verwijd. (Pulegium Riv.). Bladen gesteeld, eirond of ovaal, weinig getand. Schijnkransen alle afzonderlijk in de bladoksels, bolrond. Kelk rolrond-trechtervormig, gegroefd. Bloemkroon roodachtig-lila. 0 15-0,30. 2J.. Juli—Septr. Langs waterkanten, in vochtige weilanden. Zeldzaam. (P. vulgave Mill.). , Polei. M. Pulegium L. Kig. 1511. Ocimum Basilicum. Fig. 1212. Mentha Pulegium. « bloem openrclecd: b kelk. « kelk met at(|l:J' bloemkroon van « uioeiu opLiifcLi t,u voren; c bloemkroonbuis met de meeldraden. 2 Bladen zittend of de onderste kort gesteeld. Schjjnkrausen in de oksels van verkleinde schutbladen, aan het einde van den stengel en der takken (althans boven) onafgebroken aarvormig gerangschikt. Kelk zwak gegroefd. Kroonbuis van binnen kaal . • • • • a Bladen gesteeld.' Schijnkransen (althans de onderste) in de oksels van gewone bladen. Kelktanden, als de vrucht rijp is, rechtuitstaand. Bloemkroonbuis van binnen meestal behaard ... 4 3 Uitloopers ten deele onder, ten deele boven den grond. Meer cellige haren ten deelt» v«vfnVf achtig-eirond, met hartvormigen voet, gekarteldgezaagd, rimpelig, van onderen witviltig. Schijnaren dun (fig. 1213n). Schutbladen lijn-lancetvormig. Kelktanden laneetvormig (fig. 12134). Bloemkroon hcht-lila, bijna wit. 0,30-0,60. 4. Juli—Octr Langs slooten en vaarten en op vochtige plaatsen. Vrg zeldzaam. tt.,1 w i 11 e m U n t. M. rotundifólia L. Uitloopers alleen onder dpn crmnrl 1 - O ^VVIVVUIKÜUOICU ru 1n,„ onvertakt. Bladen langwerpig tot laneetvormig. 'g' Kelktanden lijn-priemvormig evenals de schutbladen. 4. 0,30U,90. Juli—Septr. Langs rivieroevers en dijken, in grienden aan slootkanten en heggen, meest verwilderd. Hertsmuni. M. silvéstris L Vormen: *• vul garis Koch. Bladen althans van onderen dicht aanlig- 0 . © ——^itiucu langwerpig-iancetvor- vormig met afgeronden voet, tamelijk vlak. Bloemstelen behaard. Kelk niet kaal aan den voet (fig 1214). 0.50-1,00. Vrii alcrpmppn De vorm nemorosa (M. neinorosa Willd.) met van '4 onderen aangedrukt witachtigviltig behaarde bladen en stengel en dichtere aren, is vrij zeldzaam gevonden. e voim velutina Lej., die fluweelachtig behaard is is zeldzaam gevonden. ' /3. viiidis (M. viridis L.). Bladen aan weerszijden kaal of van onderen op de nerven verspreid behaard, meest laneetvormig tot langwerpig-lancetvormig. Schijnaren dun, slank Iti.T ™- 4 Schijnkransen alleen in de oksels der bovenste bladen, grootendeels tot, «fin PinrtolinrY.DnV.0 1. .,, . .. ' O ICUUCfclS tot een eindehngsche, hoofdjesachtige bloei wijze samengedrongen soms daaronder nog 1 of 2, iets daarvan verwijderd (fig 1215). Kelkbuis aan den voet sterker behaard rolrond-trechtervormig, 13-nervig, gegroefd. Kelktanden lancet-pnemvormig, veel meer lang dan breed. Bladen eirond tot langwerpig-elliptisch. Bloemkroon rood- achtior.llln n 9fi.fl on II T • rr , , - 0 — _f. juui—nerisi. in en langs Hg. 1215. slooten en vaarten en in duinpannen. Algemeen. Rottement. Hondtnkruid. Bnerenbalsem. Watermunt. M. aquatica L non tv Jgn-Prlemvormig evenals de schutbladen. 4. 0,-300,90. Juli—Septr. Langs rivieroevers en dijken, in grienden aan slootkanten en heggen, meest verwilderd. ' Sehijnkransen alle van elkaar verwijderd, in de oksels van gewone kinzon /I/» cfarirrol ^hiinsi QtnAflc\ mot een bundeltje bladen eindigend, (fig. 1216a, b) 5 5 Kelkbuis klokvormig, 10-nervig, niet gegroefd (tig- 1216c). Kelktanden driehoekig, even lang als broed (fig. 1216c/). Bladen meest eirond , gezaagd-getand, soms bijna gaafrandig. Stengel al ot' niet vertakt, meest liggend of opstijgend. Bloemkroon lila. 0.15-0.45. 4- Juli—Herfst. Op akkers, in vocbtigen zandgrond en aan waterkanten. Algemeen. Munte. Knijpmunt. Akkermunt. M. arvénsis L. Kelkbuis rolrond. Kelktanden lancetvormig. Sehijnkransen meest alle in de oksels der gewone bladen, hoogstens de bovenste dichter bijeen, in de oksels van kleinere schutbladen. Zeer veranderlijke piant. 0,20-0,50. 2J.. Juli—Herfst. Op akkers en aan waterkanten. (M. verticillata L.) M. aquatica X arvénsis. \TAfmon • *. latifólia Malinv. Bladen eirond, stomp. I. subspicata Whe, Sehijnkransen talrijk, de bovenste dichter bijeen, maor toch duidelijk gescheiden , hare schutbladen naar boven afnemend, de bovenste zittend, weinig langer dan de sehijnkransen. Zeldzaam. IT. s a 11 v a (M. sativa L.). Sehijnkransen van elkaar verwijderd, alle in de oksels van gesteelde, vrij wel even groote gewone bladen. Stengel van boven met een bundeltje bladen. Vrij zeldzaam. p. a c tl tl fó 1 i a Sm. Bladen eirondlancetvormig tot lancetvormig, spits. i VT n,..,n>v-tanaig mei rechte tanden, onderlip 2 spletig. Bovenlip der bloemkroon sikkelvormig gebogen. 7 Kelk buisvormig, bovenlip afgeknot met 3 kleine, van elkaar verwijderde tanden. Bladen gesteeld, eirond-lancetvormig. Sch\jnkransen van elkaar verwijderd, meest O-bloemig. Bovenste schutbladen een donkerblauw, violet of witachtig bundeltje boven aan den stengel vormend. Bloemen bleekpurper of blauwachtig. 0,30-0,60 0. Juli, Augs. Sierplant uit Z.-Europa, by Rotterdam verwilderd. Bonte salie, f 8. Horimuum L. Fig. 1220. Salvia officinalis. Fig. 1221. a bloem; 6 kroonbuis met de meeldraden : c opengelegde bloemkroon: d stamper: e vruchtjes. 4 Bovenlip van den kelk kort 3-tandig, onderlip 2-spletig. Bovenlip der bloemkroon sikkelvormig samengedrukt 5 Bovenlip van den kelk gaafrandig. Plant klierachtig behaard, vooral naar boven. Bladen langgesteeld, langwerpig-eiiond, toegespitst, met hartspiesvorrnigen yuet, ongelilk gekarteldgezaagd, zacht, vlak, het bovenste paar klein, kurtgesteeld. Schiinkransen -J-6-bloemig, in do oksels van kruidachtige, langwerpigeironde, toegespitste aan den voet afgeronde, ten slotte teruggeslagen schutbladen, die korter dan de kelken zSfn , aan liet eind van den stengel een losse bloeiwüze vormend. Bloemen groot, lichtgeel met bruinroode puntjes. 0,80-0,60. 2^. Juli—Septr. Sierplant uit de Alpen Kleverige salie, f S. glutinosa L. 5 Bovenlip van den kelk niet afgerond b Bovenlip van den kelk afgerond met 8 zeer kleine tanden Mg. 1221). ^.h"™aden groen. Bloemkroon minstens 2 maal zoo lang als de keik. Onderste bladen mm (no'Öso di01' in?nsn?dei?' S6stoe'd - do bovenste zittond. Bloemen blau «v-violet. o,JU u.50. 4 April—Juni, soms Septr. Op drogen "raserend Enehuizen Ulnn ,,as, St.-Jooslami, Nieuwland , Middelburg, Noord-Beve?and, lLinmekGns? U" Klein bloem salie, f S. Verbenaoa L. 6 Stengel aan den voet met een wortelroset (fig. 1222). Plant naar boven klierachtig behaard. Wortelbladen langwerpig tot langwerpigeirond, spits, met hartvormigen voet, gerimpeld. Stengel met weinige, van elkaar staande paren bladen. Schutbladen groen, langweipig-eirond, toegespitst, stengelomvattend, ten slotte teruggeslagen , de bovenste korter dan de kelk. Bloemen 0,015-0,025 gro.ot» donkerblauw, zelden rose of wit. 0,30-0,60. 2|~ Mei— Juli. Op drogen grasgrond, aan dijken en wegen, ook in uiterwaarden. Vrij algemeen . . . Veldsalie. S. praténsis L. stengel zonder wortelroset aan den voet. Plant zonder klieren, vrij aicut DeDladerd. ülaaen langwerpig-lancetvormig, stomp of spits, gerimpeld (fig. 1223). Schutbladen eirond, lang toegespitst , stengelomvattend, ten slotte horizontaal afstaand, donkerpurper, (aan den witbloeienden vorm groen) even lang als de kelk. Bloeiwijze aan den top van den stengel voor het opengaan door de elkaar dakpansgewijze bedekkende schutbladen, vierkant. Bloemen tot 0,01-0,014 groot, blauw, zelden rose of wit. 0,30-0,60. 2J.- Juli—Septr. Op onbebouwde plaatsen. Zeldzaam. Aangevoerd. Boschsalie. S ailvAstrifi I tf. OIITO0II IO U. Fig. 1222. Salvia praténsis. Fig. 1228. a kelk: /> deel der bloemkroon met do meeldraden : cmeeldraden; dstamper: e vruchtjes. 7 SClBU|LdeneLoedeeirondB dl,dicl,t ^'^oUige kelk. Kelk klokvormig. stengel witwollie Rlnpnffrn 1/ boc'htig of gelobd, zeer rimpelig, evenals de sloten OSSOÖO *Êw°n, i1 rWnViS.let aa»geIoopen. Helmhokjes inge- (SrdanÜX'heSf: Schutbladen veel langer dan de klierachtig behaarde kelk breed eirond vliezig ^lila" » dS dnaabre'ïES» "fS ^ dort&fe stengel donzig, naai boven klierachtig behaard. Bloemkroon lichtblauw, met witte onderlip (tig. 1224). Helmhokjes vaak uitstekend. 0,40-0,>0. Juni—Septi. Uit Z.-Europa. Sierplant, soms verwilderd. (Vlissingen, Middelburg). Schar lei. •(* S. Sclarea L. Schutbladen vliezig, iets kleverig, groen, slechts halt'zoo lang als de kelk. Wortelbladen ges teel d, bochtig gelobd, wollig. Stengel zijdeaehtig-viltig. Bloemkroon o-maal zoo lang als de kelk. rose wit. Kroonbuis in het midden nauwer en van binnen met 2 bijna vergroeide tandjes. Bovenlip sikkelvormig. 0/30*0,». 00. Juli, Augs. Sierplant uit de landen om de Middellandsche Zee. Zilver blad salie. + S. argéntea L. 7. Rosmarinus L. 1 Altijd groene heester met rechtopstaande, roedovormige takken. Bladen zittend lijnvormig, lederachtig, met omgerolden » rana, van onaeren grysvutig. tfioeniKroon klein, bleek-blauw. 0,50-1,50. Ij. April-Juni. Sierheester uit Z.-Europa. Rosmarijn, j R. oflöcinalis L. 8. Monarda L„ Monarde. 1 Bloemkroon kaal. scharlakenrood 12'"r>l. Keel van den kelk bijna kaal. Bladen 1224. Fig. 1225. langwerpig-eirond, toegespitst, aan den voet afgerond of iets hartvormig, gezaagd • 0,50-1,00. i. Juni—Septr. Sierplant uit Noord-Amerika. Scharlakenroode raonarde. f M. didvma L. 9. Origanum Tm, Sterk riekende kruiden met reclitopstaanden. vertakten stengel, gaatrandige bladen en scbjjnkransen, die tot aren of' hoofdjes opeengehoopt zijn. liloemen klein Fig. 1220. Origanum vulgare. l-'ig. 1227. f> dool van een Hrlilliilfrana • 1.1-n)L- ■ r tilnom- kroon.meeldraden en styl;r,p U'P rpc 1 nnïtQQiv nf nnct , ^>1. a_i_» ™ , , bioik vei Lam. ciaaen zittend, langwerpig tot Umvormig, met stork omgerolden rand, !? "I'S °o,sels ,bundel? van bladen «korte takjes) dragend (fig. 1228). Bloomkroon lichtgeel. (M5-O.20. I>. M«i .inni Merpiant uit/.uid-Europa . . . T*jm. f T. vul-aris L. Fig. 1228. Stengel aan den voet zeer vertakt, liggend of opstijgend (fig. 1229). nillflon 1 n nnn ® ""•«vu iu vcu aui ICU steel versmald, vlak of iets omgerold, aan den voet meest borstelig gewimperd, overigens kaal. Bloemkroon lichtpurper, soms wit, tweeslachtig (de grootste), vrouwelijk (de kleinste) en mannelijk (zeldzaam). 0,0250,30. K Juni-Septr. Op zand-, duin- en heidegrond. Zeer algemeen Vormen: a. Chamaedrys Fr. Los zodenvormend. Stengel hooger met van elkaar staande bladparen, meest aan de 2 smallere kanten opvallend sterker behaard. Bladen elliptisch, omgekeerd-eirond ot rondaehtig, plotseling in den steel versmald, de onderste nauwelijks gewimperd, met weinig uitstekende zijnerven. Schijnkransen vaak beneden vrij ver van elkaar, de hoogere tot een hoofdje samengedrongen. Vrij algemeen. dno^'rieCdo'var^r10" h eeni«e maIen *ovomlen- Ook ee,ll"ai" 'J' anf?ustifolius Pers. Dicht zodenvormend. Stengel lam» met, dicht opcenstaande paren bladen, meest rondom kort be" r ig. 1229. Thymus Serpyllum. ii kantig, h rond stengeldeel; c kelk; rf bloem. . • Wilde tijm. T. Serpy llum L. haard. Bladen lijnvormig tot langwerpig, geleidelijk in den bladsteel versmald, met van onderen sterk te voorschijn tredende zijnerven , iets meer omgerold. Schijnkransen tot hoofdjes samengedrongen. Vrij algemeen. Een paar malen is de vorm met witte bloemen gevonden. U. Saturéja Tm. 1 Stengel rechtopstaand, zeer vertakt (fig. 12301. Bladen lijn-lancetvormig, gaai'randig spits, gewimperd, dol'. Bloemen klein, meest 5 bijeen in de bladoksels, in schijnkransen. Bloemkroon rose of witachtig, aan de keel met purperkleurige puntjes. 0,30-0,45. O. Juli—Herfst. In tuinen gekweekt, enkele malen verwilderd. (Spaarne Apeldoorn, Leiden). Uit Zuid-Europa Kunne. Boonenkruid. -j- s. hortéusls L. Fig. 1230. Saturéja hortensis. Fig. 1231. Calamintha Acinos. a blad met olieklieren en wimpers: b kelk: a deel van den stengel: b blad; c kelk: '■ bloem: blad; c kelk: d bloem; e opengelegde bloemkroon met meeldraden en stjll. Kelkbuis gelijkmatig c:\linilrisch (fig. 1232a). Bladen eirond, gesteeld, stomp, grof* gezaagd (flg. 1232/;). Schijnkransen 6-10-bloemig, korter dan de schutbladen. Bloem- Kroon purper (u,uiö-u,uia lang), vrucnt.ios eirona. 0,30-0,60. Juli—Septr. Nijmegen, St.-Pietersberg, Nieuw- en St-Joosland. Bergs teen tij m. C. officiniilis Mnch. 2 Vruchtkelk door de samenneigende tanden gesloten. Bladen eirond of langwerpig-ruit- vormig, lichtgroen. Schijnkransen 6-10- bloemig, zittend , in de oksels van gewone bladen (Hg. 1231). Bloemkroon lila, zelden wit, 0,006-0,008 lang. 0,15-0,30. IJ. doch ook 00 en ©. Juli—Septr. Op zand- en heidegrond. Vrij zeldzaam Steen tij in. C. Acinos Clairv. Fig. 1233. Clinopodium vulgare. a een bloem hoopje: h kelk. links er naast de stamper: c bloemkroon, in d opengelegd. Fig. 1234. Melissa officinalis. a kolk: f> bloem ; c opengelegde bloemkroon met de meoldraden: '/stamper: e vruchtkelk: f vruchtjes. Vruchtkolk open. Bladen ovaal tot laneetvormig. Schijnkransen t5-10-bloomig, gestoeld. Bloemkroon donkerviolet of wit (0,012-0,02 lang). 0,20-0,30. Mei-Óctr. Sierstruik uit de Alpen Alpensteentty m. c. alpina Lam 13. Clinopodium Tm. Stengel afstaand en dichtbehaard (fig. 1233). Bladen eirond, van onderen meer bleekgroen. Schijnkransen rijkbloeraig. Keel van den kelk niet door haren gesloten. Bloemkroon puiper, zelden wit. 0,30-0,60. 2J.. Juli—Septr. In de duinen en in heuvelachtige streken. Vrij zeldzaam. (Calamintha Clinopodium Spenner). Borstelkrans. C. vulgare L. 14. Meli'ssa Tm. 1 Bladen gesteeld , eirond, gekarteld of gekarteld-gezaagd, aan den voet vaak byna hart vormig (fig. 1234). Schijnkransen armbloemig, naar één zijde gekeerd. Bloemkroon wit. Naar citroen riekend. 0,45-0,90. 24* uli, Augs. Aangevoerd in tuinen. In Zuid-Europa inheemsch, misschien een enkele maal verwilderd. Melisse. -j- M. officinalis L. (i. citriodóra. Fig. 1230. Hyssopus officinalis. a kolk: l> bloem, in c van voren; '/stamper; e vruchtjes in de kelk: f vruchtjes. Fig. 1237. Nepeta Cataria. a kelk: f> bloem: c bloemkroon. 15. Hy'ssopus Tm. 1 Meesterachtig (flg. 1235). Bladen Ujn-lancetvormig of Ijjnvormig. gjafrandig. Schijnkransen dichte, eindelingsche, naar éón /ijdo gekeorde aren vormend. Bloemkroon donkerblauw, zeidon roso of wit. 0,30-0,45. 1^. Juli—Septr. Op oude muren. Harderwijk, Utrecht, tusschen Tiel en Kuilenburg. Ook gekweekt. Hyssop. f H. officinalis L. 16. Népeta L. Katten kruid. Sterk riekende kruiden met rechtopstaanden, vertakten stengel en paars-witachtiffe bloemen in gesteelde scbjjnkrausen 1 1 Bovenste bladen ongostoeld. Kelktanden gelijk of bijna gelijk (lig Stengel- fe °n??1,afd- Moemen in Hoopjes van ft A 5) in deksels 6 A ,, - * -* 600TO0HI. ÜIUÜJUL-IJ uaais UI WIL. U.OU-1/JU. 21, Augs, Septr. Uit Zuid-Rusland. 's-Hertogenbosch. ' Russisch kattenkruid. N. ucrauica L t, n 01 meer gesteeld. Kelktanden ongelijk. 2 Fig- 1236. üovenste bladen met hartvormigen voet, de middelste omstreeks 2maal zoo lang als breed (fig. 1237). Buis der bloemkroon weinig ianger dan de kelk, wit met roode vlekken. 0,40-0,80. 21. Juli, Augs. Op ruige plaatsen, aan dijken en muren. Vrij algemeen! Kattenkruid. N. Catéria L. Fig. 1239. Glechoma hederacea. « kelk: li bloem: c opengelegde bloemkroon met de meeldraden: il de m een kruis staande helmbnfciAu Bovenste bladen zonder hartvormigen voet (flg. 12S86), de middelste 3- a 6-maal zoo hS5>wr Bloemhoofdjes ver uiteenslaand (fig. 1238n). Bloemen roodachtig. lyflMViO. 4■ Juli, Augs. Brummon, Weurt. Kaal kattenkruid. Jf. Nepetélla L. 17. Glechóma L. 1 Stengel kruipend, de bloemdragende takken opstijgend (fig. 1239). Bladen nier- of rondachtig-hartvormig, alle gekarteld. Schijnkransen meest 6-bloemig. Bloemkroon lila, zelden vleesehkleur'ig. 0,15-0,00. 2J.. April—Juli. Tusschen het gras, langs wegen, op vochtige plaatsen, onder hakhout. Algemeen. (Népeta Glechóma Benth.) Onderhave. Kruip door den tuin. Aardveil. Hondsdraf. G. hederacea L. L>e vorm gynodioicea met vrouwelijke, kleinere bloemen is op sommige plaatsen soms meer algemeen dan de hoofdvorm. IS. Dracocéphalus Riv. Drakenkop. i Bloemen groot, ver uit den kelk stekend. Bladen gesteeld, lancet vormig, gekarteld, van ouderen met kliorpuntjes, lang/aam in de smallere, gezaagde schutbladen overgaand (fig. 1240). Schijnkransen tot een verlengde bloeiwijze vereenigd. Bloemkroon blauwviolet of wit. 0,30-0,50. ©. Juli, Augs. Uit Zuid-Azië. In tuinen. Turksche drakenkop. + », Moldavica L. Bloemen klein, nauwelijks buiten den kelk uitstekend -J 2 Bladen gesteeld, de onderste hartvormig, do hoogere ei- tot cirkelrond. Schijnkransen veelbloemig, tot een langen tros vereenigd. Bloemkroon blauw. 0,10-1,Ou. ©. Mei—Augs. Aangevoerd. Haarlem. Tymbloemrirakenkop. D. thymiflórus L. Bladen gesteeld, lancetvormig, eirond of langwerpig, dun . gezaagd. Schijnkransen veelbloemig in dichte, eindelingsche aren en soms ook in de oksels der bovenste bladen. Schutbladen eirond tot langwerpig, kamvormig getand. Bloemkroon lichtblauw, nauwelijks langer dan de kelk. 0,15-0,60. © of O©- Mei—Augs. Uit Amerika. B(j Moerdijk, Rotterdam. Aangevoerd. K! einb 1 oem d raken kop. 1). parviflórus Xutt. 19. Lamium Trn. Doovenetel. Ruw behaarde kruiden met ten deele gesteelde bladen en arm- (meest C-) bloemige , in de oksels der bovenste bladen staande schjjnkransen. 1 1 Kroonbuis recht, van binnen zonder haarring. Bovenste bladen zittend, half stengelomvattend, nier- vormig (hg. 1241a), de onderste gesteeld, hartvormig-rondachtig, alle diep-gekarteld. Bloemkroon opvallend ver uit den kelk stekend, met lange, dunne buis, donkerpurper (fig. 12416). Kelk klein, grijs met kort-gewimperde tanden. 0,15-0,30. O en O©- Maart—Octr. Op bouw- en moesland. Vrij algemeen. Hoender beet. L. amplexicaule L. Vooral in het voorjaar, doch ook later komen kleistogamo bloemen. waarbij de bloemkroon in don kelk ingesloten bliift. voor. Fig. 1240. Dracocephalus Moldavica a kelk. Kroonbuis boven den voet vernauwd, daarboven van binnen (meest) met een haarring (fig. 1242) 2 2 Bloemen vrij kleio. Kroonbuis bijna recht. Bovenlip niet gekield. Kelktanden (ook na den bloeitijd) uitgespreid (fig. 1243). Bladen gekarteld , kortbehaard , de onderste rondaehtig, langgesteeld , Fig. 1242. Flg. 1243. Fig. 1244. stomp (fig. 1244), de bovenste kortgesteeld, hartvormig-eirond, tamelijk spits. Kroonbuis dun, met dwarsloopenden haarring, naar boven plotseling in de keel verwijd. Bloemkroon lichtpurper, zelden wit. 0,07-0,30. © en ©©. Maart—Herfst. In moestuinen, langs wegen, op bouwland en onder hakhout. Algemeen. Makke brandekkel. Paarse doovenetel. L. purpüreüm L. De bastaardvorm L. amplexicauleX purpureum heeft de onderste bladen gesteeld en rondaehtig, de hoogere kort tot zeer kort gesteeld , met een afgeknotten of korten wigvormigen voet (nooit stengelomvattend), min of meer ingesneden, evenals de stengel naar boven mee«t rood aangeloopen. Kelktanden afstaand. Bloemkroon purper, kleiner dan bij L. amplexicaule, grooter dan of even groot als bij L. purpureum. Kroonbuis recht. © en ©©. 0,10-0,30. Maart—Juni, soms ook in den Herfst. Op onbebouvvden grond, tusschen de stamouders. Do vorm A. in ter médium 1 lielniknopje: »■ stamper; / vructitjes. Fig. 1247. Galeobdolon luteum. a bloem: I» kelk. 20. Galeobdolon Huds. 1 Onderste bladen langgesteeld, dubbel-gekarteld, stomp, vaak witachtig gevlekt, de bovenste korter gesteeld, spits (fig. 1247). Kroonbuis gekromd, van binnen met een schuinen haarring. 0,15-0,40. 2).. April—Juni. In bosschen, op vochtige plaatsen, tusschen hakhout. Vrij zeldzaam. (Lamium Galeobdolon Crntz.) Hondsnetel. Gele doovenetel. G lüteüm Huds. 21. Galeópsis L. Hennepnetel. Behaarde kruiden met meestal vertakten stengel, gesteelde, ongedeeld bladen en bladokselstandige of eindelingsche, 6-bloemicre scbijnkrar sen of ook 1-2 bijeenstaande bloemen 1 Stengel onder de knoopen niet of weinig verdikt, met zachte, eers aangedrukte haren bezet. Bladen gesteeld, de bovenste bijna zittend met wigvormigen voet, spits, gezaagd, kortbehaard. Kroonbui dun, meest veel langer dan de kelk ; Stengel onder de knoopen duidelijk verdikt.' Bladen'eirond tot lang werpig-eiruna, toegespitst . . 3 2 Bloemkroon vrij groot tot klein , lichtpurper, zeldzaam wit. Bladen langwerpig tot lijn-lancetvormig (fig. 1248). Schijnkransen 6-10-bloemig. Bovenlip iets of ingesneden getand. 0,07-0,30. 0. Juni—Herfst. Op bouwland, in bosschen , op zandige plaatsen. Vrij zeldzaam. Raai. G. Ladanum L. Vormen: a. latifólia iG. latifólia HoU'm.) Plant naar boven meestal klierachtig behaard, .stengel meest dicht vertakt. Bladen langwerpig tot langwerpig iancetvormig met vry dicht opeenstaande zaagtanden. onder het midden het breedst. Deventer ï, i°t P ' wiarlois, Rotterdam, I'ig. 1248. KatwUkT Wassenaar.r"' X oorsclloten' Galeópsis Ladanum fl, angustifolia. /?. an gu s tifólia Ehrli. Plant naar " doorsnede van den stengel: b kelk. kortbehaard, zonder klieren. Stengel meest los vertakt, om streeks in het°midden het'brewist.' W6'nig ««W^en of gaafrandig. Werkendam glvonden"3 met bovenS»'enoemde kenmerken is b« Nijmegen en /''„üa rv'f'oraK"ch, waarb(j de bloemkroon hoogstens half zoo groot is. is zeldzaam gevonden, by Waalre, met witte bloemen. Bloemkroon vrij groot (0,02-0,03 lang), geelachtig-wit, zelden purperkleurig. Bladen langwerpig-eirond tot langwerpig-lancetvormig, aan weerszijden dicht zijdeachtig-behaard. Schijnkransen 1030-bloemig. Bovenlip ingesneden-getand. 0,07-0,30. Q. Juni— Herfst. Op zandig bouwland en in de duinen. Vrij algemeen. Bleekgele hennepnetel G. ochroleüca Lmk. Stengel, vooral onder de knoopen stijf behaard, overigens (althans beneden) kaal Stengel met gerichte, zachte haren bezet, onder de knoopen len ook daar Titopronden be,laard- Bladen met afgeknotten. soms b()na hartvormigen ! ' o?®" met versmalden voet. Schijnkransen ver van elkaar of boven ™ Wilt, &r r™ k ^ t-*root' Bloemkroon fraai purper, aan den voot der onderlip lichter. Kroonbuis wit, naar boven bruinachtig, vrU wat langer dan d« Fig. 1248. Galeópsis Ladanum fi. angustifolia. (i doorsnede van den stengel: b kelk. kelk. Overigens als G. Tetrahit. (1,15-0,75. ©. Juni-Herfst. Aangevoerd. Emmen, Valtlie, Deventer, Groenhoven bi) Leiden. Zachte honnepnetel. G. pubéscens Hess. 4 Bladen eirond tot langwerpig-eirond, toegespitst, met meest versmalden voet, grof gekarteld-gezaagd, zacht, verspreid behaard ffig. 1'249). Schijnkransen meest boven dicht bijeen. Bloemen vrij klein of gemiddeld van grootte. Bloemkroon vuillichtpurper, soms wit. Onderlip meest geelachtig donkerpurper gevlekt. Kroonbuis even lang als ot korter dan de Kelk. Middelslip der onderlip bijna vierhoekig, vlak, gekarteld. 0,15-0,75. ©. Juni—Herfst. Op bouwland, tusschen hakhout, langs wegen, op ruige plaatsen. Algemeen. Hennepnetel. G. Tètrahit L. Do var. 8. bif'ida ,♦50-1,20. 00» zelden 2|. of O» Juli—Septr. Sittard, Zwolle, Nieuw- en St. Joosland, Ouderkerk, Burum (Fr.) Duitsclie audoorn. 8. germanicus L. Bij Rotterdam is als aangevoerd waargenomen S. italieus Mijl., de I la 11aansche an doorn, die zich van S. germanicus onderscheidt, doordat de beharing meer aangedrukt, viltig is, doordat de kelktanden smaller zijn, doordat do bladen stomp zjjn en stomp gekarteld. 0,40*0,80. Juli, Augs. 4 nioemKroon auDoei zoo lang ais ae kcik. neiKianueu pnoui- vormig Bloemkroon nauwelijks langer dan de kelk (fig. 1254). Kelktanden lancetvormig. Schijnkransen meest 6-bloemig. Bladen gesteeld, rondachtig-eirond, aan den voet iets hartvormig, de bovenste langwerpig, zittend. Stengel liggend of opstijgend. Bloemkroon bleekrose. 0,07-0,30. O- Juli—Herfst. Op bouwland, in moestuinen. Algemeen A k k e r a n d o o r n. S. arvénais L. 5 Bladen breed. dien bartvormig-eirond, behalve de bovenste laDggesteeld, toegespitst, grof gekarteld-gezaagd, zacht Fig. 12."4. (fig. 1255). Schijnkransen meest 6-bloemig. Bloemkroon vuil donkerpurper. Onderaardsche uitloopers overal even dik. 0,60-1,20. 2J.. Juni—Augs. Op lossen bosebgrond en aan slootkanten. Algemeen. . . Boschandoorn. S. silvaticus L. Bladen smal, aan den voet zwak-hartvormig, langwerpig-lancetvormig tot lancetvormig, spits, iets gekarteld, de onderste kortgp- 125.3a). Kelktanden toegespitst, stekelpuntig ilig. 1253/<). Bloemkroon lichtpurper. Stengel dicht wollig-behaard. meest onvertakt. Bladen eirond-langwerpig ot langwerpig, spits, gekarteld, witviltig, de onderste gesteeld. de bovenste zittend. ,«-1.20. ©O, zelden 4 of©. -Juli ■— Septr. Sittard, Zwolle, Nieuw- en St. Joosland, Ouderkerk, Burum (Fr.l Duitsclie andootn. S. germanicus L. Bij Rotterdam is als aangevoerd waargenomen S. italicus Mill., de Italiaansche andoor 11, die zich van S. germanicus onderscheidt, doordat de beharing meer aangedrukt, viltig is, doordat de kelktanden smaller zijn, doordat do bladen stomp z\jn en stomp gekarteld. 0,40*0,80. Juli, Augs. Fig. 1256. JUll, AUgS. AUU V\ ttLCl IVrtUtCLl ) vp J- in bosschen Algemeen. . Moerasandoorn. S. palüster L. De verwante + S tuberifera Xaudin, de Japansche andoorn, wordt in dB laatste ia'ren vrii veel om de knollen als groente aangekweekt. S silvaticus V Daluster (S. ambiguus Sm.) is eenige malen aangetroffen. Bladen alle sesièeld met hartvormigen voet, eirond-lancefrvormig tot langwerpigSnMtvormil lekarteld-gezaagd. Stengel stüfbehaard. Kroonbuis van af den ifaarrine iets' venv d. Uitloopers niet knolvormig verdikt. 0,80-0,61!. "4- Juli aS Od beschaduwde en vochtige plaatsen, aan slootkanten. <*esteeld de bovenste zittend, half-stengelomvattend (fig. 1256). ScViiinlfransen fi-10-bloemiff. Bloemkroon vuil- rose, zelden wit. Onderaardsche uitloopers aan den top knolvormig verdikt. 0,30-0,60. 2|~ Juli, Augs. Aan waterkanten, op bouwland en Fig. 125». Stachysjsilvaticus. n kolk; b bloem: '' bloemkroon: il nootjes ln den kelk: e nootjes. Fig. 1257. Betonica officinalis. ii kelk: b opengelegde bloemkroon mot do meeldraden; c onderlip; <1 meeldraad: e stamper: /' nootjes, een in doorsnede. 23. ^Betónica Tm. Stengel niet vertakt, kort-behaard (Hg. 1257). Hladen langwerpig-eirond, aan den voet hartvormig, de onderste zeer langgesteeld, de boveuste kortgesteeld, kleiner. Bloeiwijze eindelings, dicht. Kelktanden driehoekig, langgewimperd. Bloemkroon purper, zelden wit. 0,300,90. jl jun'i Augs. Op weiland, in bosschen, in zandige streken. Vrij zeldzaam. (Stachys Betónica 1'euth.) Betonie. B. officinalis L. Stengel dichtbeljaard. Bladen gesteeld, hartvormig-eirond stonn, eekartnld «,-hhn kransen njkbloemig, van elkaar verwijderd de onderin»L,JzJ^ »f?- Bladen sterk C ' im g'- r°ldaCht:g?lr0JDd' onKelgk-gekarteld. Schijnkiansen veelbloem.g bijna bolrond. Kelktanden van het midden af kaal, met aan het einde haakvormig omgebogen stekelnunt Bloemkroon wit. 0 30-0,60. 4. Juni-Herfst. In de dufnen, op zandvlakten, ruigten en muren. Vrij algemeen. Malrove. M. vulgare L Stengel sterk vertakt. Bladen langwerpig of lancetvormig, ir. den bladsteel versmald h <• it.r ïtu/ srimik-ranwen h-mfiprn oemie. tvciKlanuen steeds rechtopstaand, tot aan den top viltig, niet stekend Bloemkroon wit. 0,30-0,80. Juli-Septr. Aangevoerd Zutphen (1848). Cretonzer malrove. II. créticnm Jlill. M. creticum X vulgare (M. pannonicum Echb.) (fig. 1200' onderscheidt zich van M. creticum door den ongelijk ö-10-tandigen kelk, met tanden, die van boven kaal en iets omgebogen z(jn, Amsterdam (1885). Fig. 1201. Ballota nigra, Fig. 1262. Leonurus Cardiaca. ii kelk met stijl; bjj c vergroot, opengo- u bloem; h kolk; c bloemkroon, bU spleten,aan den voet borstelvormige schut- il opengelegd: e vruchtkelk: f, 'j blaadjes: ü bloemkroon; <1 nootjes in den nootjes. doorgesneden kelk, e een afzonderlijk. 26. Ballóta Tm. Bladen kortgesteeld , eirond, spits of de onderste stomp, grof-gekarteld-gezaagd met afgeronden of afgeknotten voet (fig. 1261). Kelktanden driehoekig-eirond, plotseling in een vrij lange of korte stekelpunt toegespitst. Bloemkroon vuihose, zelden wit. Onaangenaam riekend. 0,60-0,90. 4- Jali—Herfst. Aan wegen, in heggen, tusschen hakhout en op ruige plaatsen. Vrij algemeen. (H. foetida Lmk.) . . . Stinkende ballote. B nigra L. 27. Leonürus Trn. 1 Waden van boven donker-, van onderen lichtgroen, de onderste met hartvormigen voet, handvormig 5-spletig, de bovenste aan den voet wigvormig, 3-spletig of 3-lobbig (fig. 1262). Bloemkroon klein, ïose, uit den kelk stekend. Buis der bloemkroon met scheeven haarring. 0,30-0,90. 2).. Juni—Augs. Op ruige plaatsen en langs wegen. Vrij zeldzaam. Hartgespan. L. Cardiaca L. 28. Scutellaria L. Glidkruid. Onbehaarde kruiden met meest vertakten stengel, kortgesteelde bladen en meeat alleen in de bladoksels staande, violette of blauwe bloemen 1 1 Bloemen alleenstaand in de oksels der bladen, even gioot als of * kleiner dan deze. Kelk niet klierachtig-behaard. Bladen wH verspreid-getand . . . 2 ' èf Bloemen in een eindeiingschen tros, 3 grooter dan de schutbladen (fig. 12B8). Bladon grof-gekarteld. Kelk met T klierharen. Bladen langgosteeld, . T. eirond-langwerpig of'driehoekig. 0,25- N.XF 0,60. 2|.. Juni. Juli. Bij Haarlem Vul/I gevonden . . Trosglid k r ui d. AjfcV S. Coliimnae All. var. Gussoni Ten. j 2 Bloemen vrij groot (fig. 12641. I Kroonbuis gebogen. Bladen stomp-gekarteld, met hartvonnigen voet, langwerpig-lancetvormig. Bloe- men tegenovei Staand , naar ééne zijde Fig. 1264. Scutellaria galericulata. gekeerd. Kelk meest kaal. Bloemen « kelk: /'bloemkroon, bij c openblauwviolet, zelden roodachtig of Be'?gd: cl stamper, wit. 0,15-0,45. 2].. Juni—Septr. Op vochtige plaatsen, aan waterkanten, enz. Algemeen. Blauwe godst/enade. Glidkruid. S. galericulata L. Bloemen klein. Kroonbuis recht. Kelk zachtharig. Onderste bladen eiiond, de bovenste lancetvormig, nan den voet aan weerszijden met 1-2 stompe tand_en of geheel gaafrandig tfig. 1265». Bloemkroon vuilrose. 0,0<-0,22. 2J.. Juni—Octr. Op veenachtigen, vochtigen heigrond. Vrij zeldzaam. Klein glidkruid. S. minor L. Krachtige ex. m ken wel, vooral in uitgebloeide» toestand, op L y t h r u m hvssopilolia, doen onderscheiden er zich o.a. van door de langgesteelde bloemen. 29. Brunélla Trn. Brunei. 1 Bloemkroon lilaviolet of roodachtig, zeer zelden wit (fig. 1266). Tanden der bovenlip van den kelk zeer kort. Bloemkroon hoogstens dubbel zoo lang als de kelk. Kroonbuis recht. Tand der langere meeldraden priemvormig, recht. Bladen langwerpig-eirond tot langwerpig-lancetvormig, getand of gaafrandig. 0,07-0,45. 2J.. Mei—Herfst. Op wei- en bouwland, aan wegen en dijken. Algemeen .... Biienkorfies. Brunei. B. vulaaris L. Fig. 1265. Scutellaria minor. Fig. 12H0. Brunélla vulgaris. a bloemkroon; h kolk. u kelk; b bloem; c bloemkroon openge¬ legd met de meeldraden: d vruchtkelk. Bloemkroon geelachtig-wit, zeer zelden lichtpurper, omstreeks li-maal zoo lang als de kelk. Tand der langere meeldraden priem vormig, gebogen. Tanden der bovenlip van den kelk toegespitst. Bladen langwerpig-elliptisch, gaafrandig, getand of vinspletig. 0,05-0,15. 2J.. Juli, Augs. Venlo, Rotterdam . Witte brunel. B. alba I'all. 80. Physostégia Benth. I Vruclitkelk eirond. Bovenlip der bloemkroon iets uitgehold. Keel ver open. Bloemen in 0,3 lange sch ij naren, vaak beneden vertakt. Bloemkroon tot 0,02 lang, vieeschrood of purper. 0,60—1,00. 2J.. Juli—Septr. dierplant uit N.-Amerika. f P. virginica Keiitli. 31. Ajüga L. Zen eg r oen. Kruiden met onvertakten stengel 1 1 Bloemen in aarvoriuig samengedrongen schijnkransen IHg. 1268). Bloemkroon blauw, zelden rose of wit 2 Heikels , Geïll. Flora, 4l|c druk. -42 Bloemen alleenstaand in de bladoksels. Bladen 3-deelig, met lijnvormige slippen de onderste ongedeeld, lijnvormig (tig. 1207). Stengel dichtbeliaard, meest aan'den voet met verscheiden opstijgende takken. Bloemkroon geel. 0,05-u,20. ©0 en r- . Mei—Herfst. Op kalkhoudenden bouwgrond. Maastricht, Deventer (aangevoerd). Akkerzenegroen. A. chamaepitvs Schreli. 2 Met bebladerde uitloopers (fig. 1268). Stengel kaal of weinig behaard. Wortelbladen groot, langgesteeld, spatelvorrnig. Ste'ngelbladen klein. Schutbladen iets gekarteld of gaafrandig, de bovenste korter dan de bloemen. 0,07-0,30. 2J.. April—Juni. Op vochtige, grazige plaatsen, op boschgrond, in duinpannen. Algemeen. Zenegroen. A. réptans L. ng-jao,. r,g. laD3. Ajuga reptans. Hg. 121!». I. Teucrium Scordium. (i kelk; 6 bloem: cbloemkroon en l«kelk: 16bloem. lcstamDer-1,/dennnti«« meeldraden: rf stamper. bjj I. twee afzonderlijk, ^n doorge'neden: — Teucrium Scorodonia. Kelk. Geen uitloopers S Stengel meestal kortbehaard'. Svórtêlbladon in oen roset, iii ren korten broeden Jt«!| verstaald Stengelbladen dicht op elkaar. Schtjuaar eerst zeer dicht vferkam Schutbladen gaafrandig of bijna gaafrandig, de bovenste dubbel zoo lang als d.' bloemen. Bloemkroon lichtblauw. 0.07-0,30. '4. Mei, Juni. Leiden (Hortus) Pyramidezonegroen. A. nvramiilnlis I Stengel dichtbeliaard. Wortelbladen meest rechtopstaand, langgesteeld tildens dei" bloeitijd moest niet meer voorhanden. Stengelbladen vr(j ver van elkaar Schiina u V'U Jlf- °nderste schutbladen 3-lobbig. de bovenste korter of nauwelijks zoo lanc als de bloemen. 0,05-0,30. -4. Mei, Juni, vaak in Augs., Septr. weder üd zand en heidegrond, aan wegen. Sittard. <'0. 0©. Juli—Herfst. Gulpen, Heerenwaarden, Vaals, Etenaken, Zwolle (?) £ Trosganiander. T. Bótrvs L. 3 Bladen zittend, langwerpig tot langwerpig-lancetvormig, £ grofgekarteid, de onderste met afgeronden voet, de bo- w venste wigvormig-versmald (fig. 12ö9, 1). Schijn kransen meest^4-bloemig. Bloemkroon lichtpurper. Reuk knotlookachiig en smaak bitter. 0,15-0,45. %. Juli—Septr. In moerassige weilanden en duinvalleien. Lisse, Oostvoorne, T j ' ut...,'7 ... u ^, i.-. IliOTIUiUU , tfina-'i/iiviiu, tiomiuai , uvnun>. Watergamauder. T. Scordluni Iv. I Bladen gesteeld, langwerpig, wigvormig in don steel versmald, gekarteld (Hg. 1271). Scliynkransen meest li-bloemig, tot een eindelingschen tros vereenigd. Bloemkroon purper, zelden wit. 0,15-0,30. 2(— Ij. Juli—Septr. Op heuvelachtige gronden en op ruige plaatsen. Friesland, Maastricht, den Haag. Gamander. T. Chamaéiirvs li. CXI. Fam. Lentibulariaceeën. Blaasjeskruidachtigen. n. Water■ of moerasplanten. Kelk' 2-5 deelig. Bloemkroon 2-lippig, gespoord. Meeldraden 2. Vruchtbeginsel 1-hokkig met centraleri zaaddrager en 1 stijl. Vrucht een doosvrucht. 1 Bloemen alleenstaand (fig. 1272). Kelk ongelijk 5-deelig. Bloemkroon open. Bladen in een wortelroset, eirond tot elliptisch, klierachtig-kleverig, vetglanzend, geelgroen. Landplanten. P i n g u i c u 1 a «««. Bloemen in trossen (fig. 1274). Kelk 2-deelig. Bloemkroon gemaskerd , geel. Bladen in het water ondergedompeld, veeldeelig met lijnvormige slippen en rondaebtige luchtblaasjes. Waterplanten. Utriculiiria «««. 42* 1. Pinguicula Trn. 1 Bloemen blauwviolet, van binnen vaak met 2 witte vlekken of liinei i&r. io7o\ : • J '.'tl' wpwi jniciu YUI uijy , tamelijk recht, half zoo lang als de bloemkroon. Doosvrucht stomp. 0,05 0,15. I).- Mei, Juni. Op moerassigen veengrond en in de duinen. Vrij algemeen. Vet blad. P. vulgaris L. 2. Utricularia L. Blaasjeskruid. Onbehaarde, ondergedoken waterplanten met draadvormigen, vertakten stengel, die alleen tijdens den bloeitijd hiire op lange, naakte stelen staande trossen boven den waterspiegel verheffen 1 1 Bladslippen aan den rand gewimperdgezaagd (fig. 1273). Spoor vele malen meer lang dan dik. Gehemelte gewelfd, de keel sluitend. 2 / ' t Dle[ gewim- F. |2?2_ Pineuicula vulearis perd-gezaagd Spoor kort, knob- „ kolk. ,, bloemkroon: <■ meeldraden belvormig. Gehemelte vlak, de en stamper, de laatste in d afzonder- bloemkroon niet geheel sluitend * opengesprongen doosvrucht: „ , , o biuuenu. f doosvrucht, overlangs doorgesneden, irossen 2-6-bloemig .... 4 2 Bladslippen naar alle zijden uitstaand, 2-3-voudig vindeelig, alle gelijk van vorm en meest alle met luchtblaasjes. Bloemen in 5-10- bloemige trossen, de stelen tijdens den vruehttijd teruggeslagen. 3 Bladslippen (met den stengel) bjjna in één vlak liggend (fig. 1273a). Bladen twpounrmirr rla nnnn h o n _ vormig-herhaald gaffeldeelig, zonder luchtblaasjes, de andere meest aan bijzondere takken, weinig ontwikkeld , met enkele groote luchtblazen. Bloemen in 2-5-bloemige trossen, de stelen tijdens den vruehttijd rechtop- of afstaand. Bovenlin der bloemkroon dubbel zoo lang als het gehemelte (fig. 12736). Onderlip vlak. Bloemkroon bleekgeel, gehemelte en bovenlip purper gestieept. 0,15-0,22. 2J.. Juni—Septr. In slooten en heipiassen. Zeei' zeldzaam. Middelst blaasjeskruid. U. intermédia Hayne (fig. 1272). Spoor priemvort tamelijk recht, half zoo lang de bloemkroon. Doosvrucht sto 0,05 0,15. 4. Mei, Juni. moerassigen veengrond en in duinen. Vrij algemeen. Vet blad. P. vulgaris 2. Utricularia L. Blaasjeskri Onbehaarde, ondergedoken waterp ten met draadvormigen, vertal stengel, die alleen tijdens den bl tjjd h:ire op lange, naakte sti staande trossen boven den wn spiegel verheffen Do breedere, gelande bladslippen onderscheiden haar steeds, ook in niot bloeienden toesiand van U. minor. 3 Bovenlip der bloemkroon rondaehtig-eirond , omstreeks zoo lang als het 2-lobbige gehemelte (fig. 1274). Onderlip met omgeslagen vandon T^l Aamcf nloTl 111 Aal 70 O lang als hot schutblad. Bloem kroon dooiergeel met oranje ge streept gehemelte. 0,15-0,30. 2} Juni—Septr. In slooten en hei plassen. Vrij algemeen. Blaasjeskruid. U vulgaris L Bovenlip der bloemkroon eirond-lang werpig, 2-3-maal zoo lang als he afgerond gehemelte. Onderlip vlal of bijna vlak (fig. 1275). Bloem stelen bijna 4-5-maal zoo lang al het schutblad. Bloemkroon citroen geel, met oranje gestreept gehemelte 0,15-0,20. 1|.. Juni—Septr. Ii Fig. 1274. Utricularia vulgaris. a blaadje niet blaasje: b kelk niet stamper: c bloem van achteren, d van voren: e bovenlip: /"meeldraad: (/stamper: h doosvrucht met, in i zonder dekseltje. veenpoelen en moerassen. Zeer zeldzaam. Vergeten blaasj esk ru id. U. neglécta Lehm. 4 Onderlip eirond, met ten slotte omgekrulde randen (fig. 1276). Bovenlip ingesneden, even lang als het gehemelte. Kelkslippen rond, toegespitst. Bloemkroon bleekgeel met vaak bruin gestreept gehemelte. 0,05-0,22. 4- -Turn—Augs. In slooten en heipiassen. Vrij algemeen . . • Klein blaasj es kr ui d. U. minor L. Onderlip cirkelrond, vlak. Kelkslippen afgerond, kort stekelpuntig. Bloemkroon bleekgeel. liet gehemelte bloedrood gestreept. Overigens als de vorige soort,doch do goheele plant krachtiger. 0,08*0,20. 4- -'uli, Augs. lil veen slooten en heipoelen. Udel, Borkel, Breda, Mook, Stamprooi, Winterswijkr.'i. Vlnklippig b 1 a a s j e 9 k r ui d. I'. Itrcinll Heer. Men lette er vooral op, dat b(l liet begin van den bloei ook b() U. 1» i 11 0 r de onderlip vlak is en eerst later de randen zich ombuigen. CXIf. Fam. Oi'obanchnceeën. Bremraapachtigen. xiv. Woekerplanten met schubben in plaats van bladen. Kelk 4-5spletig of 2bladig. Bloemkroon 2-lippig, 5-lobbig. Meeldraden 4, tweemachtig. Vruchtbeginsel 1-hokkig. met 1 stijl en 1 of 2 stempels. Vrucht een doosvrucht. 1 Bloemkroon ten laatste tot op den blijvenden voet Da afvallend. Schubben verspreid Orobanche trns. 1. Orobanche L. B re ra r a a p. Niet groen gekleurde . op de wortels van andere planten woekerende planten met gewoonlijk onvertakten , rechtopstaauden, aan den voet gezwollen, beschubden stengel, met een aar van bloemen ... 1 1 Kelk 2-bladig, de helften beneden vaak verbonden en zelf weder 2-spletig, slechts door een enkel schutblad gesteund. ... 2 Kelk vergroeid blad) g, 4-5-tandig, aan den voet door 3 schutbladen, nl. 1 onderst en 2 zijdelingsche omgeven (fig. 12854) 9 2 Meeldraden dicht boven het onderste derde- of vierde-deel der kroonbuis ingeplant (fig. 1277c). ... 3 \fpp]HrnH*>n non rïon rnfif nf /linUt Ki-J den voet der bloemkroonbuis ingeplant (fig. 1277a, b) . 7 3 Bloemkroon rolrond, met nauwe buis (fig. 1279, 1280). Meeldraden aan den voet verspreid-behaard 4 r»i 1 1 -ïii.i • «... * * ijiucmiviuuij ruirona-Kiunvurinicr or Kiokvormi£ ifif. 1283, 1284) 6 4 Bloemkroon aan den voet plotseling knievormig gebogen en naar voren gericht (fig. 1278). Bovenlip ingesneden of 2-lobbig. Bloemen wit tot lila, purper gestreept, stengel beneden purperrood, boven bleeker. 0,20-0,50. Juni, Juli. Op Eryngium campestre woekerend. Op eenige plaatsen gevonden. V i n I «11. p lironi ra:i n 1> .»»»..*k.Thniii Bloemkroon gelijkmatig gekromd u stengel geei. doornkroon u,ui-u.u^ lang, boven het midden iets samengetrokken, geel, roodachtig geaderd, violet aangeloopen ifig. 127!». Lippen ongelijk-stompgekarteld-getand. Bovenlip ingesneden, mee naar boven geslagen lobben. Slippen der onderlip afstaand, spits, de middelste langer. Aar meest verlengd ijl Ou' Hedera Helix woekerend. 0,10-0,mi. 4. Mei—Juli. st!Pietersberg. Klimopbremraap. O. Héderae l)ub. ^tdflinrtl fAArl f\f kpm' n 7i.lilan .-r.-w.l L — w. ö .. kroon 0,011-0,016 lang, wit, violet geaderd e- of geelachtig, (fig. 1280). Lippen stomp-getand, gegolfd. Bovenlip 2-lobbig met naar voren gerichte lobben. Onderlip met 3 Niet groen gekleurde . op de wortels van andere planten woekerende afgeronde, bijna even groote slippen. 0,10 0,50. 2j.. Mei— Augs. Op Trifolium pratense en medium. Vrij zeldzaam. Klavervreter. 0. minor Sutt. Kelkbladen half zoo lang als de kroonbiiis. Meeldraden niin- li Kelkbladen half zoo lang als de kroonbuis. Meeldraden minstens tot het. midden behaard. Lobben der bovenlip afstaand (fig. 1281). Bloemkroon 0,02-0,08 lang. Kelkbladen ongelijk 2-spletig, eirond. Bloemkroon aan den voet gekromd, op den rug recht, onder den zoom naar beneden gekromd. Meeldraden bijna even lang, naar boven evenals do stijl kaal. Bloemkroon geel. roodbruin aangeloopen. Stempel wasgeel. 0,30-0,45. 2J.. Mei—Juli. Op Medicago sativa en 1'alcata woekerend. Beek, Kuilenburg, Brummen, Apeldoorn, Diepenveen, Scheveningen, Deventer. Roodo bremraap. O. nibeus ttallr. kroonbuis laD Juli. Ou Achillea millefolium woekerend. Duinen, hooge zandige streken. Zeldzaam. (O. coerulea Vill.) Blauwe bremraap. 0. purpürea Jacq. stengel meest vertakt, dun. Bloemen klein, 0,01-0.015 lang. Kelk 4-tandig (fig. 1286a). Kelktanden priemvormig met eironden voet. Bloemkroon boven het vruchtbeginsel sterk samengesnoerd en iets naar voren gekromd (fig. 12864). Helmknoppen kaal. Isloemkroon geelachtig, van voren iets blauwviolet. Stempel witachtig of iets blauwachtig. 0,15-0,25. ©. Juli, Augs. Op tabak en hennep woekerend. Zeer zeldzaam. Hennepvreter. 0. ramósa L. CXIII. Fam. Bignoniaceeën. Heesters of hoornen. Kelk meest 5 deetiy, zelden '2-lippig. Bloemkroon 5lobbig, bijna 2lippig. Meeldraden 4 , twee machtig of 2 , vaak ook 1-3 071 ~ vruchtbare. Vruchtbeginsel met 1 stijl en stempel. Doosvrucht 1-2-hokkig. Zaden gevleugeld, zonder kiem wit. 1 Meeldraden 2 (met 3 draadvormige onvruchtbare». Doosvrucht hartvormig. Catalpa Meeldraden 4, met 1 onvruchtbare • " 2 Kruidachtige plant, rechtopstaand. Bladen eerst in een wortelroset, waaruit zich de bloemen ontwikkelen Incarvilloa öGS. Heesters of boomen. Bloemkroon kort buisvormig, buikig tot klokvormig. Klimmende heesters ot' halve heesters * 3 Doosvrucht 1-hokkig. Kroonslippen zeer kort, omgerold. Bladen dubbel vindeelig- Eccreniocarpus ÖÖ3 ■ Doosvrucht 2-hokkig. Kroonslippen afstaand. Bladen oneven gevind. Tecóma ttO3 1. Eccremocarpus R. et Pav. xiv. 1 Stengel vierkant. Bladen tegenoverstaand, met een rank aan den top. Bloemen in hangende, tegenoverstaande trossen, scharlaken-en geelrood. Halve klimmende heester. ">,00-»i,00. Ij. Juni—Octr. Uit Chili -|* E. scaher R. et Pav. 2. Incarvillea Juss. xiv. 1 Plant eerst byna stengelloos. Bladen iets vleezig, vindeelig met hartvormig eironde of eirond-langwerpige slippen met grootere eindslip. Bloemen in zeer losse trossen, purperrose. Bloemkroon met wijde buis en grooten zoom met breede afgeronde slippen. 0,801,00. Zomer. Sierplant uit China. f I Delavayi Frauchet. 3. Catalpa Scop. II. 1 Bladen hartvormig eirond, toegespitst, van onderen behaard, meest 3 b;jeen, grootBloemen in een rechtopstaande pluim. Kelkslippen gaaf. Bloemkroon wit, van binnen met roodbruine puntjes, met 2 gele vlekken. 3,C0-7,00. Ij. Juli, Augs. Sierboom uit Noord-Amerika. (Bignónia Catalpa L., B. syringaefOlia Sims.) Trom pet boom. -j- C. Iii^aonioides Walt. 4. Tecóma Juss. xiv. 1 Klimmende heester. Blaadjes 9—11, eirond, gezaagd-getand. Bbemen in eindelingsche trossen, groot (0,050 langi. Meeldraden ingesloten Bloemen goudgeel en scharlakenrood. (5,00-ö.HO. I>. Augs.-Novr. Sierheester uit Virginiê. f T. radicans Jnss. CXIV. Fam. Acanthaceeën. Kiik meest 2-lifipig. Bloemkroon onregelmatig tot 1-2 lippig. Meeblradeii 4(-n), tireeinachtig of 2, vaak 1-2 onvruchtbare. Vruchtbeginsel 2-hokkig mei 1 stijl. Vrucht een 2 kleppige doosvrucht. Meestal heesters. 1 Me^draden 4 l-hokkig, de korte boven naar binnen gekromd. Bloemkroon I-lippig mei 3-suppigen zoom A c a n t h u s «««. 1. Acanthus L. xiv. 1 Wortelbladen vindeelig met gevleugelden bladsteel. Bladslippen breed of Mina ruitvormigeirond, aan don voet plotseling versmald, met getanden rand. Bovenste bladen liervormig-vinspletig met, smalle slippen, die in een spits uitloopen. Bloemen in een langwerpige, dichte aar met eironde, doornig getande schutbladen Bloemen wit. violet of blauw. 0,400,80. Juli, Augs. sierplant uit, Z.-Europa.' f A. longlfólias Host. CXV. Farn. Globulariaceeën. iv. Kelk 5 spletig. Bloemkroon 4 5 spletig, symmetrisch. Meeldraden 4. Vruchtbeginsel 1-hokkig , met 1 stijl en 2 spletigen stempel. Vrucht niet openspringend. Bloemkroon onregelmatig 4-5-spletig. Vrucht droog, eenzadig, niet openspringend. Bloemen in bolvormige hoofdjes. Globularia ooti 1. Globularia Trn. Stengel rechtopstaand, kruidachtig, geheel bebladerd (tig. 12S71. Wortelbladen langgesteeld, omgekeerd-eirond, ingesneden, met een tandje in do insnijding. Stengelbladen zittend, lancetvormig. Bloemkroon blauw, zeer zelden wit. 0,05-0,30. 2^.. April — Juni. Vroeger een enkele maal gevonden. (Loosduinen, Zwolle, Heemsei. Kogel bloem. «. vnlgftris L. Pi„ _, . , . '»• l-8(. Globularia vulgaris. a omwindsel; b een blaadje er van; c kelk: d bloempje. CXVI. Fam Yerfooiinceeëii. Kelk 5-tandig. Bloemkroon öslippig, iets Ü lippig. Meeldraden 2 machtig of 2. 1 ruchtbegmsel 4 hokkig, met 1 stijl en l ii 2 stempels. Vrucht een 4notige split• if een steenrrucht. Bloemkroon trechter- of trompetvormig, met ongelijk 5-spletigen zoom. Meeldraden (2-)4. Vrucht in 4 eenzadige nootjes uiteenvallend. Verbena «««. 1. Verbéna Trn. Ijzerhard. Verbena, xiv. Stengel rechtopstaand, vierkant, vertakt (fig. 1288). Bladen tegen- overstaand, de onderste langwerpig, de middelste 3-spletig, de hoogere langwerpig, gekarteld, de bovenste gaafrandig. Bloemen klein , zittend, in pluimvormig gerangschikte, dunne aren. Bloemkroon bleek-lila. 0,30-0,90. 2J.. Juni—Herfst. Langs wegen , op dijken, op muren, enz. Vrij algemeen. IJ z e r h a r d. V. offlcinalis L. In vele variëteiten vindt men in tuinen gekweekt: Bladen eirond-langwerpig, 3-spletig, diep gezaagd , aan den voet plotseling in den steel versmald, bijna glad. Stengel opstijgend. Bloemen in slappe aren, groot. Keel van de bloemkroon behaard, lichtpurper of bleek-lila. 0,50-0,80. O en 00* Juli—Octr. Sierplant uit Virginit". Verbena, f V. Aublétia L. CXVII. Fam. Plantaginaceeën Weegbreeachtigen. 1'lanten 2 slarhtig of 1-huizig. Kelk vliezig, 4-slippig of 2-3-bladig. Bloemkroon 3tanilig of 4-spletig. Meeldraden 4, op dc bloemkroon of den bloembodem gezeten. Vruchtbeginsel 1-4-hokkig met l stijl. Vrucht een bloem: c bloemkroon, bij d opengelegd met de meeldraden; e stamper: f vruchtkelk met de 4 vruchtjes (j vruchtje. 1 Planten eenhuizig (fig. 1289). Kelk der mannelijke bloemen 4-deelig' Bloemkroon buisvormig, met 4-deeligen zoom. Kelk der vrouwe lijke bloemen 2-3-bladig. Bloemkroon kroesvormig, 3-tandig Vrucht een eenzadig nooije Littorella ««; Bloemen 2-slachtig, in aren (Hg. 1292). Kelk diep 4-deelig. Bloem kroon buisvormig, met 4-deeligen, teruggeslagen zoom. Vrucht een 2-4-hokkige, rondom openspringende doosvrucht. Plantage* ««*. 1. Littorélla Berg. xxi. 1 Bladen in een wortelroset, lijn-priemvormig, aan den voet gootvormig, de onderste niet breede scheede (fig. 1289). Bloeiwijze meest 3bloemig, uit een langgesteelde, mannelijke en l(-8) zittende, vrouwelijke bloemen bestaand. Bloemkroon witachtig. 0,05-0,10. 2J.. Juni—Augs. Op vochtigen heidevijvers en plassen. Vrij algemeen. (L. lacustris L.) Oeverkruid. L jüncea Berg. Deze plant is ook, zonder te bloeien, van groote vormen van Trig 1 och in ma ri ti m a te onderscheiden door liet ontbroken van een tongetje. 2. Plantago L. Weegbree, iv. Kruiden met meestal onvertakten, onbebladerden. een aar of hoofdje dragenden stengel en een wortelroset van bladen. Kelk 4-deelig. Bloem kroon geel- of bruinachtig . . 1 1 Bladen wortelstandig (fig. 1292). 3 Stengel bebladerd, vaak vertakt . 2 2 Stengel heesterachtig, vertakt, aan den voet liggend. Bladen smal Hjn-priemvormig, gaafrandig. Aren eirond. Schutbladen breedeirond, stomp, de onderste in een naald ui Bloemkroon witachtig. 0,10-0,40. 2J.. Mei—Ai duin- en veengrond, ook in Fig. 1289. Littorella juncea mannelijke bloem: U vrouwelijke bloemen: c vrucht: d zaad. P. arenaria W. et K. uit.Innnpnrl Wo i,nt.n.iUfn . "UYOHOTO OLCMJIUUIJUL'. "Aucs. AnncrovnarH ITiiannni-W Sttaaf1 kHrUidafChtig' rech.t0Pstaand» vertakt.6 Bladen ^ijnvönnig" 'tw! ° -etS 8e*an<^ Aren bolrond tot langwerpig. Onderste schutbladen eirond, genaaid, de bovenste spatelvormig, stomp. Bloemkroon witachtig (fig. 1290). 0,15-0,30. Q. Juni-Herfst. Aangevoerd. \rij zeldzaam. ZnnduroatvlivAA n »_»_ m ■ •< Zand weegbree. o Kroonbuis kaal 4 Kroonbuis behaard. Aarstelen rolrond, niet gesnoept, üien iijnvormigrolrond . . 7 4 Bladen eirond of elliptisch (fig. 1292). Aarstelen rondachtig, zwakgestreept. Doosvrucht 4-meerzadig g Bladen lancet- tot lijn-lancetvormig. Doosvrucht 2-zadig. Schutbladen droogvliezig. Aarstelen gegroefd 5 ■j Schutbladen droogvliezig, eirond, toegespitst, kaal (fig. 1291). Aren eirond tot eirondlantrwernitr a u:.- j langwerpig. Bloemkroon doorschijnend Fig' I290, Fig' 1:1,1 Meeldraden geelachtig-wit. 0,05-0,45. 4. Mei-Herfet. Langs wegen, d}]ken, op weilanden, ook op onbebouwde gronden. Algemeen. Vormen: Smalle weegbree. P. lanceolata L. «. vulgaris Cop., met lancetvormige bladen. Algemeen. P. «ngustifoha Cop., met smallere bladen. Vrij algemeen. V ranitelliitaKoch. Dwergvorm. Bladen smal, ruwbeliaard, vooral aau den voet Aren bijna bolrond. Zeldzaam, d übi a Lil jeb 1 ad. Bladen en vooral de bladstelen afstaand wollig behaard. Zeldzaam. f. silvatica Cop Hoog, met zeer lange, dichtecylindrischeaar. Zeldzaam. t. elliptica Cop. Bladen breeder elliptisch. Leiden. Monstrositeiten met vertakte aar of met tot bladen vervormde schutbladen komen voor. Schutbladen eirond-lancetvormig, toegespitst, evenals de kelk aan den top gebaard. Aren eirond of langwerpig. Bloemkroonslippen meest aan de rugzijde behaard._ 0,10-0,80. April—Juni. Apeldoorn (18i7). I'. I.ajiópus L. Ü Bladen eirond of elliptisch, 3-5-nervig, kaal, met tamelijk langen steel (fig. 1292). Aarstelen weinig langer dan de bladen. Aren verlengd cylindrisch. Bloemkroon bruinachtig. Meeldraden witachtig. 0,10-0,50. 2J.. Mei—Novr. Langs wegen, dijken, weilanden, enz. Algemeen. Wegel/laden. Weegwortel. Wijkerblad. Konijnenblad. Groo G r o o t e Fig. 1292. Plantago major. a kelk: I» bloem: c onrijpe, d rijpe doosvrucht, bij e geopend en met zaden. weegbree. P. major L. Bladen elliptisch, 7-9-nervig, kort-behaard, met korten steel (fig. 1293). Aarstelen vele malen langer dan de bladen. Aren langwerpig-cylindrisch. Bloemkroon doorschijnend. Meeldraden lila. 0,30-0,45. ©. Mei, Juni. Op zandgrond , aaD wegen, enz. Algemeen. Ruige weegbree. P. média L. 7 Bladen blauwgroen, lijnvormig, kaal, meest gaafrandig, gootvormig, drienervig (fig- 1294). Achterste kelkslippen met een scherpe kiel. Doosvrucht spits. Bloemkroon witachtig. 0,15-0,30. 4- Septr. Op zeeklei. Zeeweegbree. P. maritima L. Vormen: a. genuina Koch. Kenmer- — "*" ken, zie boven. Algemeen. Fig 12!)4 fi. dentiïta Kth. Bladen met eenige wijd uiteenstaande tanden. Zeer zeldzaam. y. su bul ata ltth. Plant teerder, soms zeer laag. Zeldzaam. Ook bit deze soort zijn monstrositeiten. b.v. met samengestoldo aren aangetroffen. Bladen lichtgroen, getand, vinspletig of dubbel-vinspletig. Achterste kelkslippen met een vliezig gevleugelde, gewimperde kiel. Doos- vrucht stomp. Bloemkroon witachtig. 0,03-0,30. 0(7) Tl]n; bchutblaadjes lijnvormig, de onderste zeoiMaiiL' Doosvnicht^ 2 I'i-ï>e1ïiaardAmerika. 0,10-0,4(1. QQ. Mei—Oetr. uoosvrucnt <3-zadig. Uit Noord- CXVIII. Fam. Cainpauulaceeën. K lokjes ach ti gen. v. (xix). Kelk en bloemkroon 5-slippig. Meeldraden 5, met soms zijdelinas verbonden 1 2 T'7en' i Sta"'J"'r, onderstandig met een 2-5-hokkig vruchtbeginsel j ,„y/ en 2-n stempels. Vrucht een doosvrucht. ' J 1 Slippen der bloemkroon lijnvormig, eerst verbonden, later van beneden af loslatend. Bloemen klein, in hoofdjes of aren door een gemeenschappelijk omwindsel omgeven o PP®? der bloemkroon vrij, breed. Bloemen in trossen of pluimen" n gemeenschappelijk omwindsel o 2 .Meeldraden priemvormig ffig. 1295). Helmknopjes aan den voet iets samenhangend. Stempels 2, kort . . . . Jasi"ne«,« , "SSS fs,T4aü5-4 mr\Z'">■ '3o5»: «.» Hloewkroon stervormig (fig. 1306).' Meeldraden niuivclijks »„b,e,/ t* bel «*•."*»j?*"»*-' 4 Bloemkroon min of meer klokvormig, 5-lobbig tot 5-spletig.1 ^"ofvrucht tolvormig, met 3-5 gaten ter zijde openspringend. 1. Jasióne L. K deehJp hUH bened*n. ^ ^bladerden stengel, verspreide, ongeil , 'lJe,J.eu kleine, kortgesteelde, blauwe bloemen in hoofdjes 1 Z°!dr uftf" lfig" 1295>" ^eest'verscheiden stengels,' naar'boven 1 n ei ''deid en kaal. Bladen tamelijk gaafrandig, met gegolfden rand, de onderste langwerpig-omgekeerd-eirond, stomp, de bovenste lancet- tot lijnvormig, spits. Bloemkroon hemelsblauw, zelden wit of roodachtig. 0,30-0,45. © en ©O- Juni—Augs. Op drogen zand- en heigrond en in de duinen. Algemeen. Zandblauwtje. J. montana L. 2. Phytéuma L. v. Kruiden met onvertakten stengel, verspreide, ongedeelde bladen en meest blauwe of violette bloemen in hoofdjes of aren. Stijl draadvormig met 2-3 stempels 1 Fig. 1293. Jasione monlana. Fig. l'-W. Phytéuma spicalum. «kelk: h bloemhoofdje: c bloem; d meel- « meeldraden, stamper en bloemkroon draden en stamper: <■ stamper na do tydens de bestuiving, c, d daarna: bevruchting: f vrucht. '> meeldraad: e doosvrucht in doorsnede. Bloemen geelachtig-wit, aan den top groenachtig, in een langwerpige aar (fig. 1297). Schutbladen lancet- tot borstelvormig. Bladen bijna dubbel-gezaagd-gekarteld, do onderste steeds rondachtig tot langwerpig-eirond. 0,30-0,90. 2J.. Mei, Juni. In bosschen. Zeldzaam Rapunzel. P. spicatum L. De var. ,5. Rapimculus Pers. (P. nigrum Schmidt) heeft donkerblauwe bloemen, ongelijk gekartelde bladen, een meer eironde bloeiwijze. 0,20-0,00. ïj-. Mei, Juni. In bosschen op hooge gronden. Zeldzaam. Mei—Aug'^ Sierplant'uit ^eTo^™' .8U# f^^irïtaSfö -4. 3. Campanula Trn. Klokje. Kruiden met onbeblnderden, meestal vertakten stengel. verspreide, ongedeelde bladen en eind- eu okselstandige bloemen, wier kelk •-aeeiig is de bloemkroon klok- of trechtervormig, met 5-lobbigen zoom. v ruchtbegin8cl met 3, soms 5 stempels 1 oenten tusscnen de kelkslippen zonder aanhangsels . 2 BOaanTamS«hmlr 1?„welkolippen, met teruggeslagen, eironde, stompe ït tal il KW)' Stempels 5. Doosvrucht 5-hokkig. Bloemkroon kórteesbwiri °™8<^°8ei?. lichtblauw of wit. Bloemen zeer groot, 'ï!! £ i . eindehngsche trossen. 1'lant stjjfbeiiaard. 0,60-0,80. nl SePtr. Sierplant uit Zuid-Europa, soms met dubbele bloemen. -> ni Tuin klokje, -j- C. Medium L. - Jiloemen gestoeld. in firnccon r»f nlnimon O ui w, 't — — — ^iuhuvu . . . . . fj r jg. Jtatfö. loemen «ttend, in hoofdjes of kluwens. Plant meest kortbehaard. Underste bladen ovaal, langwerpig of lancetvormig, met afgeronden 01 nart vorm ïapn Trnui a ^ j i • I- .. o v* v. uuïcubic pnuuu-iauLCbviirm |g. Kelkslippen lancetvormig, spits (fig. 1299). Bloemkroon lichtviolet. 0,30-0,90. ££. Juli—Octr. Op vochtige, grazige en beschaduwde plaatsen. Zeldzaam. Ook als sierplant. .. ,,, , , . Kluwenklokje. C. glomerata L. u».ivuiiuig.eirona ot eirond tot eirond-Iancetvormig Fig.iüöo. (hg. 13U1, 1302). Doosvrucht overhangend, aan den voet onensprmgend ... 4 Bladen (behalve de onderste) lancet- of lijnvormig (fier. 13031 meest kaal 6 4 Bloemen afstaand of overhangend (fig. 1300). Kelkslippen iancetvormig. stengel evenals de bladen kort behaard, stompkantig. ll V? Understo. bladen langwerpig, langgesteeld, do bovenste Jangvverpig-lancetvormig, zittend, gekarteld-gezaagd. Bloeig. 13(ki. men in een naar één zjjde gekeerden tros. Bloemkroon met crewimnprdpn ronH met onderaardsche uitloopers. 0,45-1,20. 4. Juni—Augs. Op droge gronden , aan heggen, op bouwland en in moestuinen. Vrij zeldzaam. Duivelsnaaigaren. Akkerklokje.^C. rapunculoides L- Op beschaduwdo plaatsen worden de bladen grooter riD n^ac ,r' ,^e tros korter, zoodat de plant aan X I a v 11v1 JU ni en zeits aan C. 1 a t i f o 1 i a Fig. 1301. Fig. 1302 herinnert, docli de bloemen zijn steeds kleiner dan btf deze. Bloemen afstaand of rechtopstaand (fig. 1301). Kelkslippen eirondIancetvormig of lancetvormig (fig, 1302a) 5 5 Bloemkroon blokvormig, meer lang dan breed, vrij groot, gewim- perd. Doosvrucht overhangend, aan den voet openspringend. 6 Bloemkroon wijd klokvormig, even lang als breed, groot. Doosvrucht rechtopstaand, zich boven iiet midden ot'aan den top openend. 1'lant kaal ot'niet verspreide, korte borstelharen, «tengels slap, rechtopstaand of opstijgend, vertakt. Bladen gesteeld, hartvorniig-eirond, gekarteld-gezaagd, de bovenste met afgeronden voet. Bloemen 1 of meer, vrij ver uiteen. Bloemstelen in hot midden met 2 blaadjes. Kelkslippen lancetvormig. Bloemkroon hemelsblauw. 0,15-0,45. Juni—Septr. Sierplant uit Hongarije •{•(;. carpatlca .lacq. Bloemkroon klokvormig, iets meer lang dan breed, groot. Doosvrucht rechtopstaand, aan den voet openspringend. Stengel kanlig gegroefd. Bladen eirond-langwerpig, spits, gezaagd, de onderste met hartvornn'gen voet. Bloemen zeer talrijk, in een langen (0,3-0,öi pyramidalen tros, blauw of wit. 0,60-2,00. 4. Juli, Augs. Sierplant uil Z.-Europa -j- C. p.vramidalis L. 6 Stengel scherpkantig, evenals de bladen eenigszins stijf-behaard. Onderste bladen bartvormig-eirond, langgesteeld, ongelijk gezaagdgetand. Bloemstelen aan den voet met 2 blaadjes. Bloemkroon blauw-lila, zelden wit. Plant zonder onderaardsche uitloopers. 0,60-0,90. 2|.. Juli, Augs. In bosschen, tusschen kreupelhout, in Limburg en de hooge diluviale streken, ook in de duinen. Zeldzaam. Ook als sierplant. Ruig klokje. C. Trachélium L. Stengel stompkantig, fijn behaard. Bladen aan weerszijden eenigszins zachtbehaard, de onderste met gevleugelden steel, nauwelijks hartvormig, de bovenste zittend (fig. 13024). Bloemstelen onder het midden met 2 blaadjes. Bloemkroon lichtviolet, soms wit. 0,60-0,90. 2).. Juni, Juli. Op vochtige, beschaduwde plaatsen. Zeer zeldzaam. B reed blad k 1 okj e. C. latifólia L. 7 Bloemen vrij groot of klein. Kelkslippen priemvormig .... 8 Bloemen groot, wijd klokvormig (fig. 1303), in armbloemige trossen. Kelkslippen lancetvormig. Zijde- lingsche bloemstelen aan den voet Biet 2 blaadjes. Bladen kaal, stijf, de onderste langwerpig-lancetvormig, in den steel versmald. Doosvrucht rechtopstaand. Bloemkroon hemelsblauw, zelden wit. 0,30-0,90. 2).. Juni, Juli. In bosschen, tusschen kreupelhout, op heidegrond. Zeldzaam. Ook als sierplant. P e r z i k b 1 a d k 1 o k j e. C. persicifólia L. 8 Bloemkroon klokvormig, 5-lobbig, donkerblauw (fig. 1304). Bloemen 0,015-0,02 lang, meest in een pluim. Doosvrucht overhaDgend, aan den voet openspringend. Onderste stengelbladen lancetvormig. Fig. 1303. Campanula persicifólia. a vrucht. HEI'KELS, (i'eïll. Flora, 4,le druk. •I ü 118. Campanulacceën. Stengelbladen vrij ver uiteen, gaafrandig. Bloemknoppen bijna icuuiu|iaiauuu. i jam, los-zoaevormenu, mei weinige nict-bloeiende takken. 0,15 0,60. 2).. Juni— Herfst. In bosschen, langs wegen en grasvelden, in kreupelhout. Zandklokje. Kleine wilde klokskens. arasklokje. C. rotundifólia L. Bloemkroon trechtervormig, 5-spletig, in veelbloemige, ijle pluimen (fig. 1305). Doosvrucht rechtopstaand , zich boven het midden of aan den top openend. Onderste stengelbladen langwerpig-spatelvormig of langwerpig-wigvormig .... 9 .» «nu mg. xuvji. jjiaueu viaK. xiuiiuuii iiiöi. aisiaanuc takken. Z(jdelingsche bloemstelen boven het middon met 2 blaadjes. Kelkslippen lancet-priemvormig. Bloemkroon blauwlila, zelden wit. 0,.'50-0,00. ©0. Mei—Juli. Op vochtige, grazige, beschaduwde plaatsen. Zalk. Apeldoorn. W e i d e k 1 o k j e. C. patnla L. Fig. 1305. Campanula patula. Kig. 1806. Specularia Speculum. a bloem, wier kelk en bloemkroon ten a meeldraad; h styi. deele verwijderd zj]n: h kelk, meeldraden en stamper: c zaaddoos, bj] rl in doorsnede. Wortel dik, vleezig. Bladen met gegolfden rand. Pluim smal, met korte, rechtopstaande takken. Zjjdelingsche bloemstelen dicht bij den voet met 2 blaadjes. Kelkslippen lijn-priemvormig. Bloem- kroon levendig-blauw. 0,60-0,90. ©Q. Moi— Augs., soms tot Octr. Op droge, beschaduwde gronden, vooral in het Oosten van ons land. Vrij zeldzaam. R a p u n z o 1 k 1 o k j e. C Rapünculus L. 4. Platycódon D. C. fil, 1 Stengel weinig verlakt. Bladen lancetvorraig, gezaagd, blauwgroen, de onderste eirond tot eirond Iancetvormig. gekarteld-gezaagd. Bloemkroon groot (0,05-0,07breedl met spitse slippen, blauw, als gelakt. 0,30-0,ti0. Juli-Septr. Sierplant uit Siberië. f P. grandiilórum D. C. til. 5. Specularia Heist. V o n u s s p i e g e 1. v. Kruiden met vertakten stengel en kortgesteeide bloemen in eind- en zjjstandige beschermen 1 1 Kelkslippen afstaand, lijnvormig, even lang als de kelkbuis en de bloemkroon (tig. 1306). Bloemen een ijle pluim vormend. Bladen zwak-gekarteld, langwerpig, de onderste omgekeerd-eirond. Bloem¬ kroon vioiei, zeiden wit. U,lö-U,zo. 0. Juni—Augs. Tusschen het koren, op zandgrond. Vrij algemeen. Ook als sierplant Vrouwenspiegel. Venusspiegel. S. Spêculum 0 C. fil. Kelkslippen rechtopstaand, elliptisch-lancetvormig, balf zoo lang als de kelkbuis, dubbel zoo lang als de bloemkroon (fig. 1307). Bloemen dichter bijeen, kleiner. Bloemkroon purper. Overigens als de vorige soort. 0,10-0,25. Q. Fis-13""April—Juni. Tusschen het koren. Zeldzaam. Kleine venusspiegel. S. hy'brida D. C. fil. CX1X. Fam. Lobeliafeeën. xix. Keil' 5-slippig of gaaf. Bloemkroon 5-spletig, onregelmatig. iets 2-li/ipig. Meeldraden 5, met rergroeide helmknopjes. Vruchtbeginsel onderstand ig, ï-3hokkig nu t een stijl. Vrucht een doosvrucht. 1 Kelk 5-spletig. Bloemkroon 2-lippig, met boven opengespleten buis. Helmknopjes vergroeid. Doosvrucht 2-3-hokkig, aan den top 2-3-kleppig. Bloemen in eindelingsche trossen. Lobelia Hts. 1. Lobélia L. Lobelia. 1 Stengel bijna zonder bladen, hol (fig. 1308). Bladen in een dicht wortelroset, lijnvormig, stomp, hol, ondergedoken. Bloemen in 43* een annbloemigen tros, knikkend. Bloemkroon wit, niet blauwachtige buis. 0,20-0,70. 2J.. Juli, Augs. In heipoeleD. Vrij zeldzaam . . . . . . Waterlobelia. L. Dortmanna L. Is van Littorella stoeds, ook als de bloemen nog niet ontwikkeld z(jn, te onderscheiden door de iets afgeplatte, melksap bovattende bladen. c<4Anrra nph adorn * , 2 Plant hoogstens 0,30 hoog Plant krachtig, meer dan 0,50 hoog . ... '. '4 3 Stengel meest pluimvormig vertakt. Bladen ovaal of omgekoeid-eirond, stomp, de bovenste zittend, ovaal, langwerpig, eirond of ei-lancetvormig. Bloemen in ©enigszins aarvormige trossen. Schutbladen bladachtig. Bloemkroon lichtblauw. 0. Juni—Augs. Uit N.-Amerika. Apeldoorn. Opgeblazen lobelia. L. lnfliita L. Stengel zwak, uitgespreid vertakt. Bladen langwerpig-omgekeerd-eirond, steelachtig-versmald stomp-getand, de bovenste lancet- tot lijnvormig, gaafrandig. Bloemen in trossen. Schutbladen bladachtig. Blcemkroon hemelsblauw. 0,15-0,30. 0. Juni—Herfst. Sierplant uit Zuid-Amerika, een enkele maal verwilderd. Tuinlobelia. -j-L. Eriuus L. 4 Bloemsteeltjes half zoo lang als de schutbladen. Stengel rond. Bladen gezaagd. Bloemen in een langen, aarvormigen tros. Kelkslippen lancetvormig, beneden geoord, half zoo lang als de bloemkroon. Bloemen blauw of wit, de buis violet. 0,60-1,60. ?(.. Augs.—Octr. Sierplant uit N.-Amerika . . . . f L. svphlHtlca L. Onderste bloemsteeltjes korter, do bovenste langer dan de schutbladen. Bladen breed lancetvorniig gezaagd. Bloemen in verlengde, bijna naar cene zildo gekoerde trossen. Schutblaadjes klierachtig gezaagd. Kelkslippen bynaeven lang als de bloemkroonbuis, lyn-lancetvonnig Bloemen scharlakenrood. 0,60-1,00. i. Juli-Septr. sierplant uit N.-Amerika. f L. cardlnalls V. Fig. '308. Lobelia Dortmanna. « kelk met stijl; b bloemkroon; c meeldraden. CXX. Fam. ( iicurbitaceeëii. Komkommerachtigen. XXI (xxu). J'lanlen 1- oj 2-hinzig, meent met ranken. Kelk• 5-tandig. Bloemkroon 6loblug. Meeldraden 3, 2 met 2 bokkige helmknoppen. 1 met 1-hokkigen helmknop , soms 5. Vruchtbeginsel onderstandig, 6-10-hokkig, met of zonder stijl en 3-5 stempels. Vrucht een bes. ] Plant met ranken ... o Plant zonder ranken. Meeldraden 3 Rcballiiim070 2 Helmknoppen vrij. Bloemkroon 5-deeliif trechter- of klokvormijr. Bes 3-hokkig B' Helraknoppen vergroeid. Bloemkroon 5-spletig • • 3 3 Bloemkroon groot, geel (fig. 1309). Stempels 2-spletig. Bes veelzadig, driehokkig, zonder stekels. Zaden met verheven rand Cucürbita Ö77. Bloemen klein, groenachtig-wit (flg. 1312) Stempels ongedeeld. Bes 1-hokkig, eenzadig, stekelig Sicvos öJJI. 4 Voet van den kelk zonder schubbetjes 5 Voet van den kelk met een schubbetje. Meeldraden 5. Helmknopjes recht. Thladiantha 07 7. 5 Bloemkroon klein, geelachtig-wit (fig. 1311). Hokjes der bes 2-zadig. Zaden nauwelijks samengedrukt Bryónia et8. Bloemkroon groot, geel (fig. 1310». Hokjes der bes veelzadig. Zaden samengedrukt, met scherpen rand Cucumh 079. 1. Thladiantha Bunge. 1 Wortels met knollen. Bladen hartvormig, gekarteld. Bloemkroon klokvormig, 5- dfifilitr. Vrwht lansrweroier-eirond. styf-behaard. scharlakenrood, donkerder overlangs gestreept. Zaden zwart. Bloemen goudgeel. 4,00-6,00. 0. Juli—Septr. Sierplant uit China. *|- T. diibia Bange. Fig. 1309. Curcurbita Pepo. Fig. 1310. Cucumis sativus. a vrouwelijke bloem in doorsnede: o meeldraden der mannelijke h meeldraden en onderdeel dor man- bloem: b stamper in doorsnede; neljjke bloem. c zaad, b\j d in doorsnede. 2. Cucürbita L. 1 Stengel klimmend, evenals de bladen sttjf-behaard (fig. 1309). Bladen zeergroot, hartvormig. 5-lobbig. Ranken vertakt, vrucht rondaentig of langwerpig, oranje, groen of witachtig, zeldzaam gestreept. Bloemkroon dooiergeel. 3,00-8,00. ©. Juni-A.ugs. Gekweekt. Uit Middel-Azie Kalebas. Pompoen. -{- C. Pépo L. *3. Cucumis L. 1 Bladen spits-vtyfhoekig gelobd, ongelijk getand, aan den voet niet een diepe, smalle jnsnfyaing (fig. 1310). Vrucht langwerpig, recht of gekromd, groen, wit of geel. sénh'lltrotSwloiS-r0en"i,01 ziltig. Bloemkroon dooiergoel. 0,50-4,U0. • . Mei— septi. Gekweekt, ook verwilderd (Goeree). Uit Indië. Riirfov, ti, Komkommer. Augurk. + C. sativns L. Vrucht bolrond'Tf nUmrf01h t0bKKn.'- aan den voet bl'eed-hartvormig ingesneden, riekend S °L°l1fg.t'se1''.knobbelig-riiw of met een netaclitig oppervlak, weikleiner l asS ri r 'S 0 ro°daehtig, zelden groen. Bloemkroon bleekgeel, Kleiner. 1,50-1,00. ©. Juni-Septr. Gekweekt. Uit Indië. Meloen, f C. lelo L 4. Bryónia Trn. 1 1 1 anten 2-huizig (6g. 1311). Kelk der vrouwelijke bloeraeD half zoo lang als de bloemkroon. Stempels ruwharig. Bloemkroon geelachtig-wit. Bes kersrood. 2,40-3,60. 4. Juni—Septr. In '8g0n, tusschen kreupelhout. Vrij algemeen. Vergiftig! Wilde wingerd. Heggerank. B. dióica Jacq. FVt?J-„5ry0nl!ï di0ica- l ig. 1312. Sicyos angulatus. met vruchten. « mannelijke bloem zonder de kroonbla- den: l> vrouwelijkc bloem: c zaad, bij 1I in doorsnede. I la]''»lS Vaai/lgHI,,d'nn .vro,uweltlke bloemen evonlang als de bloemkroon. Stem- %. •'nniI Juli. Ve?gTlig: 1SSJÏÏi,6|,Ht M?kllBró™[nkr00n Bf"'ln, l'tlK wif' Witte heggerank. J- B. nllia L. 5. Ecballium Rich. 1 Bladen hartvormig, gekarteld gezaagd, bijna gelobd, rimpelig, blauwgroen. Plant borstelig behaard. Bes eirond, borstelig, bij ryplieid van den steel loslatend en door de ontstane opening den inhoud uitspuitend. Bloemen geel. 0,60-1,00. ©. •luli, Augs. sierplant uit Z. Europa. Spri nga ugurk. -j- K. Elaterium Rl' h. 6. Sicyos L. 1 Stengel stjjfharig (tig. 1312). Bladen hartvormig-5-hoekig, gelobd, met getande, spitse lobben. Ranken vertakt. Mannelijke bloemen in armbloemige trossen, de vrouwelijke bijna tot schermen opeengehoopt. Bloemkroon groenachtig-wit, klein. 2,00-0,00. O- Juli - Septr. Sierplant uit Noord-Amerika. St eekaugurk. -j- S. unirnlatus L. CXXI. Fam. Rubiaceeën. Sterbladigen. ïv. Bladen meest in kransen. Kelkzoom meest klein, 3-6 slippig. Bloemkroon meest 4f3-6-)slippig. Meeldraden 3-6', op de bloemkroon gezeten. Vruchtbeginsel onderstandig, 2-hokkig. Vrucht een 2-notige split- of een steenvrucht. Bloemen gesteeld of niet in hoofdjes op een bolvormigen bloembodem 2 Bloemen ongesteeld op een bolronden bloembodem tot een dicht hoofdje vereenigd. Stijl met een knopvormigen stempel uitstekend . . . Cop halii n t h us OSO. Bloemkroon trechter- of klokvormig, wit, blauw of lila (fig. 1313, 1315,). 3 Bloemkroon stervormig, vlak (fig. 13246) 5 Kelkzoom duidelijk 4(-6)- tandig (fig. 1313), Bloemkroon lila, trechtervormig. . . Sherardia «wo. Kelkzoom onduidelijk (fig. 1315). 4 Bloemkroon buis-trechtervormig, 3-4spletig, wit, rood óf blauw (en dan de schutbladen der bloeiwijze borstelig gewimperd). A spérula «*o. Bloemkroon lang buis-trechtervormig, geelachtig tot rood. St\jl 1. Vrucht, droog. Crucianólla QHi Vrucht droog (fig. 1318,1328). Bloemkroon wit of geel (en dan de bladen 3-nervig of de stengel niet stekeligruw) . . . . G ii 1 i u m «Hl. Vrucht sappig, steen vrucht ach tig dig. 1:117». Bloemkroon geelgroen. Bladen inervig. Stengel met weerliaakjon. Kii biafj&f. Fig. 1H1M. Sherardia arvensis. a kelk; h stjjl: c bloem. 1. Sherardia Dill. I Stengel meest liggend, vertakt, evenals de bladen aan den rand stekelig, ruw (fig. 1313). Bladen met stekelpunt, de onderste 4 aan 4, spatelvormig, de bovenste 6 aan 6, lancetvormig. Bloemen in hoofdjes. 0,15-0,25. Q. Juni—Herfst. Op bouwland. Vrij algemeen Blauw w a 1 s t r o o. S. arvénsis L. 2. Cephalanthus L. Heester. Bladen tegenoverstaand of in kransen van 3, eirond, lang toegespitst, glad. Bloeiwijze langgesteeld, bolrond. Bloemen wit, welriekend. ?> 00-3 00 I;- Juli, Augs. Sierheester uit N.-Amerika -j- C. occidentalis L. 3. Aspérula L. R u w krui d. Kruiden met vertakten, meest 4-kantigen stengel, kransstandige. gaafrandige bladen en bloemen in beschermen. Bloemkroon trechter of klokvormig, wit of blauw 1 Bloemkroon wit of roodachtig. Planten overblijvend .... 2 Bloemkroon blauw. Planton eenjarig. Schutbladen borstelig-gewimperd (fig- 1314). H nrlr>»i van nnHorPIl on flfln Hnn ranH mnr ,1^. . . r .— ««« , «ü uiiuüifjLu uiiigüKeeru- eirond, 4 aan 4. do bovenste Ityn-lancetvormig, 6-8 bijeen. Bloemen in hoofdjes, korter dan de buitenste schutbladen. Bloemkroon 4spletig. Vrucht groot, glad. 0,15-0,80. • . Mei, Juni. Op bouwland Liua-uiuii, "vn,uuaiu, uuiurecnc, MiaaeiDurK, Halfwesr. Amsterdam, Tilburg. ° ^1^14, Akker ruw kruid. npv^noiü 1 I4jkt wel op Sherardia, doch is er door de dicht witborstelige schutbladen gemakkelijk van te onderscheiden Vruchten met haakvormige borstels bezet (fig. 1315). Stengel 4-kantig. Bladen met ruwen rand, stekelpuntig, de onderste 6 aan ti, spatelvormig, de bovenste 8 aan 8, lancetvormig. Bloemen in bijschermen, InDggesteeld. Bloemkroon trechtervormig, 4-spletig, wit. 0,15-0,30. 4- Mei, Juni. Zeer welriekend. In dicht beschaduwde bosschen, ook gekweekt. Zeldzaam. Waldmeister. Meihuid. Lieve-vrouwen-bedstroo. A. odorata L. Vruchten kaal ö Bladen lancetvormig, in kransen van 8, aan rand en nerven van onderen, evenals do stengel ruw, door rugwaarts gerichte stekels. Bloemkroon t-spletig, wit. Vruchten korrelig ruw. 0,60-030. ^1 Tul, AoiKKH-nnvH Dn»»..)... -t- • «uii, AU(;n. » "viu, wcveiiiür. X tek el ru w k ru ld. A. Apnrine ,M, lliel». Pig. 1815. Asperula odoraia. Bladen lijnvormig « bloom: li opengelegde bloem- Bladrn stekelpuntig, meest in kransen van 4. kroon: •• stamper: 'I vrucht. li iet borstelig Denaarue vruciib \au iu uiwD.ou.vmv.,, bladen aan den stengel in kransen van 8, stekolpuntig. Bloemkroon l ig. 131 >. klokvormig. Stengel rechtopstaand, beneden vaak mot niet bloeiende takken. Schutbladen ongewimperd. Plant blauwgroen. Bloemkroon 4-spletifc , wit. Vruchten kaal. glad. 0,30O,O". ~4. Mei—Juli. In weiden langs de Maas ovei den St Pietersberg Walstroo ruwkruid. A. galioides M. B. 4. Rübia Tm. 1 Stengel vierkant, aan de kanten stekelig, ruw (lig. 131,). Bladen aan de onderzode sterk vooruitspringende nerven, de onderste m kransen van 4, de bovenste van li bladen. Bloemen in ijle beschermen. Bloemkroon geelgroen, iut zwart. 0,(50-0,90. "4■ Juni, Juli. Gekweekt en verwilderd in heggen in Zeeland. I[ee. Uoodte. Meekrap. ■ R. tinctorum L. Plant grasgroen. Bloemkroon trechtervormig (tig. 1316). Stengels talrijk uitgespreid. Schutbladen lancetvornug ui uutnuim, ,'"7TS' Bloemkroon meest 4-splefig, wit, van buiten ruw en vaak roodachtig. Vruchten korrelig ruw. 0,05-0,30. Juni-Augs. Opzonnige plaatsen op zand- en heigrond. Utrecht. Zwolle, \elzen, Katwijk, Den Haaf,. p Wit ruwkiuid. A. cynanchlca L. Lykt wel op Galium A parine, doch is er door de bloei wijze en de li iet borstelig uenaarue vruciiL \aii uiiud.ou.v.Uv.., Bladen aan den stengel in kransen van 8, stekolpuntig. Bloemkroon l ig. 131,. klokvormig. Stengel rechtopstaand, beneden vaak mot niet bloeiende takken. Schutbladen ongewimperd. Plant blauwgroen. Bloemkroon 4-spletife , w"t Vruchten kaal, glad. 0,30 0,0». ~4. Mei-Juli. In weiden langs de Maas ovei den St Pietersberg Waidtroo ruwkruid. A. galioides M. B. 4. Rübia Tm. 1 Stengel vierkant, aan de kanten stekelig, ruw (lig. 131,). Bladen aan de onderzijde sterk vooruitspringende nerven, de onderste m kransen van 4, de bovenste van 0 bladen. Bloemen in ijle beschermen. Bloemkroon geelgroen, i ut zwart. 0,(50-0,90. "4■ Juni, Juli. Gekweekt en verwilderd in heggen in Zeeland. I[ee. Uoodte. Meekrap. ■ R. tinctorum L. met Fig. 1317. Rubia tinctorum. Fig. 1318. Galium Cruciata a kelk: & vier-, c v\ifïallige bloem : « blad- en bloemkrans: b bloem hoopje: d stamper: e vruchten. c, d bloemen; e sttyl: f vrucht. 5. Crucianélla L. 1 Stengel liggend. Bladen in kransen van 8-10, lancetvormig, stUf behaard. Bloemen in eindelingsche hoofdjes, rose. St\jl knotsvonnig, ver uitstekend. (ViU-0,'>0 4Juli—Octr. Sierplant uit Perziü *j- C. stylósa Trin. (5. Galium L. Walstroo. Kruiden met kransstandige binden. Bloemen in bÜBcliermen. Bloemkroon ster- of' klokvormig, gewoonljjk wit, soms geel t 1 Bladen 3-nervig (fig. 1318), in kransen van 4. o Baden l-nerv,g of bijna zonder nerven, in krans'en van 4-12' 3 2 Bloemkroon geel (fig. 1318). Bijscbermen in de bladoksels. Sten¬ gels ïuw-behaard. Bladen lfingwerpig-ellinti«ch t»nmn behaard gewimperd Bijschermen en pluimen met uZ'e.W-' grazige plaatsen, op nvierklei. Vrij algemeen Uosette. Kruis wals troo. G. Cruciata L ■*WMassai n» «Btsaas 'si Kw- *• O O, , ... , Noorsch walstroo. G. horeale h. stengel bijna steeds door weerhaakjes ruw. Bladen in kransen van 4-8 ' ^ Stengel zonder weerhaakjes, kaal of behaard ' 8 4 Middellijn der bloemkroon kleiner dan die der riine vrucht. Na de vruchtriinheid afstprron^ Junti^. PlaatSeD gr0eieDd• B,adeD Iön"lance'v'ormig, stekelMiddellijn der bloemkroon grooter'dan die der rijpe vrucht Bloen,5 vochtige ap]aatse^0g,roeiendC?1';OPS'aand . °^de plant^ 5 Bladen aan den rand met naar voren gerichte stekelrips moAutoi • i Beschermen veelbloemig, eind- en zijstandig (fig. I3^)a>?Vrucht^ kransen van 6 ( 0015 breed) rflVÏSVTm i Korreng ruw. klein <0,001nSKV\'Ül®1 Bloemkroon groenachtig geel. ó.io 0,20. O» 00^ 4- Juni—Septr. Duinen. Zandvoortf) Rinp amSJoum Huds*) mme'h°Ut A™ela,ld W, Apeldóirn ,G. angncum Huds.» . . Fransch walstroo. _ "• parlsieiise L. 13. leiocarnani Tanscli Gelijkt in uiterlflk door de meer verwijderde kransen van kleine bladen en de kleine vruchten mee? op G. uliginosum en il iin. ' doch is er door de vermelde kenmerken eemakkelijk van te onderscheiden. Het is een dor kleinste fn teerste soorten van het geslacht Kleinste en hr 1^99 , riDd' d001' Drl' "cLteren gerichte stekeltjes, ruw (hg. 1322a), in kransen van 6—8 6 0 Bloemstelen na den bloeitiid teruertrehncren (Kr, iqoi, Vrucht groot, wrattig. Biiscbermen meest 3-bloeroig, korter dan het blad. Stengel liggend Bloemkroon wit of geelachtig-wit. 0,30-0,60. Q. Ju]i_ £e.r{st' „OP bouwland, vooral in Zeeland en op de Zuid-Holl. eilanden. Zeldzaam. ui ieooornig walstroo. G. tricórne With. 1 '?SdeFh0,*'iin" ""VnTr£,'™nief'Uett^lX't"oZor- Bloemstelen na den bloeitijd recht. Vrucht meest met hakige borstels (fig. 13226). Bijschermen samengesteld, langer dan het blad. Stengel liggend of klimmend. Bloemkroon wit- of groenachtig. 0,60-1,20. O© en ©•_ Juni—Herfst. Langs heggen, wegen, dijken, in kreupelhout, ook op bouwland. Algemeen. Kleef. Klet. Klissen. Klift. Tongel. Rijpeltocht. Kleefkruid. 6. Aparine L. 7 Tlln/lon A_Q_+allirro WanCPTl _ 111 Tl-1 flTlC.fttvnrm 1 Cf (fig. 1323), spitsstekelpuntig. Vrucht korrelig-ruw. Bloemkroon rt K ft QA ">1 Ti-ini Rpntr ,uu' v/,xv-v,vv. ^ -t-. « J • In moerassige heistreken en in duinpannen. Algemeen . . Kleverig walstroo. G. uliginósum L. Bladen in 4-5-tallige kransen (fig. 1324, 13za). -bloemen in okseistanaige uij- schermen, wit. Bladen langwerpig-lijnvormig, stomp, met versmalden voet. Takken der pluim wijd afstaand. Vrucht glad. Stengel teer, vaak sterk vertakt. 0,15-0,60. !).. Mei—Septr. In en langs slooten, vaarten en poelen. Algemeen. Moeraswalstroo. G. palustre L. Deze soort l(jkt soms op G. Aparine, soms op G uliginósum, doch is er steeds van te onderscheiden door de stompe bladen. De var. /3. elongatum Presl. (G. elongatum Presl.), met minder afstaande takken . serimnelde vruchten en vrii stevigen stengel (fig. 1325), is in ons land aan en in slooten en vaarten vrij algemeen. 8 Bloemkroon citroengeel. Bladen in kransen van 6-12, lijnvormig, omgerold, zachtbehaard (tig. 1326). Stengel rond. met 4 fijne ribben, recuiopstaana oi opsujgenu. uiueiucu iu ui|- Fig 1305. pig. i^og, schermen, die een dichte pluim vormen. 0,10- 0,60. 2).. Juni—Herfst. Op drogen zandgrond en in de duinen. Vrjj algemeen Echt walstroo. G. vérum L. Bloemkroon wit of witachtig, zeldzamer lichtgeel of witgeel. Bladen in kransen van 4—8 9 9 Slippen der bloemkroon genaaid of stekelpuntig 10 Slippen der bloemkroon spits, zonder stekelpunt. Bladen met duij_ini— r 11 utiijbc uiiuuuiiicu cu • • • . • • • 10 Pluim sclierm-trosvormig mot verlengde zijtakken, die beneden geen bloemen dragen Wortelstok meestal enkele of' weinig stengel-s voort- l...nnoan VJ111 li K I li«r Vt7. UUnmbi-nan bekkenvormig verdiept, met spitse slippen, melkwit. Stengel st||frechtopstaand. rond, met. 4 fijne ribben. Bladen langwerpig-lamotvormig, meest stomp met stekelpunt, vooral van onderen blauwgroen. Worfolstok kort, byna kuolvörraig-yördiJct. 0,80-1,00. Juni-Augs. In bosschen op hooxe avonden Nijmegen, Mook, Kuilenburg Bosch walstroo. G. silvaticam L. Pluim trosvormig, met korte zijtakken, dio vrij wel van beneden af bloemen dragen (fig. 1328). Kroonslippen genaaid. Bladen inaar voren min of meer verbreed, stekelpuntig, aan dèii rand meest naar boven stekelig-ruw, aan weerszijden groen. Stengels meest vele, vierkant. Bloemkroon vuilwit. Vruchten kaal, iets rimpeli" (fig. 13304) . . . . . Weidewalstroo. G. Mollüao lT Vormen: «. élatum Th ui 11. Stengel opstijgend of liggend, ook klimmend, slap. Bladen langwerpig-lancetvormig, stomp, dof (tig. 1329b), teer. Pluim los, met horizontaal afstaande takken (fig. 1329a). Vrucht klein. Vruchtstelen vaak nauwelijks langer dan de vrucht, horizontaal afstaand of zelfs wat teruggeslagen. 0,801,20. 4. Mei—Septr. Aan heggen en in kreupelhout, aan wegen , dijken en grazige plaatsen. Vrij algemeen. S. eréetum Huds. Stengel recht¬ opstaand, stijf. Bladen lang- fig- 1328. Galium Mollugo. werpig-lijnvormig, spits, met 2 " b,oenl: '' dezelfde in doorsnede, glanzende strepen naast de rugnerf, stevig. Pluim dichter met schuin afstaande takken (tig. 1330a). Bloemkroon zuiver wit, grooter. Vrucht groot. Vruchtstelen lane rechtopstaand. 0,30-0 80. Mei-Septr. Langs we 0,20-0,30. Q. Juli, Augs. In bouwland. (V. dentata Poll.) Getande veldsla. V. Morisónii D. C. Vormen: a. leiocarpa D. C. Vrucht kaal. Vrii i viuutii ' ïuiui naai. V ril zeldzaam. p. lasiocarpa Koch. Vrucht rondom Fig. 1850. behaard. Haren uitgespreid, aan het Fig. 1351. '< dwars-doöruind gekromd. Zeldzaam. snede. Vrucht bijna bolvormig-eirond, opgezwollen (fig. 1351). Kelkzoom '/,-maal zoo breed als de vrucht. 0,15-0,30. 0* Juli, Augs. Op bouwland Ook gekweekt. (V. Auricula D. C.) Geoorde veldsla. V. rimósa Bast. V ormen: «. leiocarpa Koch. Vrucht kaal. Zeldzaam. /3, lasiocarpa Krok. Vrucht behaard. Zeer zeldzaam. CXXIV. Fam. Dipsacaceeën. Kaardeachtigen. Bloemen in hoofdjes, omgeven door een omwindsel. Elke bloem draagt een bovenstandigen kelk, die vaak borstelvormig is, en een bijzonder omwindsel, dat onderstandig is. /lloeuikroon 4-5-splelig. Meeldraden 4 , op de bloemkroon gezeten. Vruchtbeginsel met 1 stijl en stempel. Vrucht een dopvrurht. 1 Bloemen in hoofdjes of in aavvormige hoofdjes ...... 2 Bloemen in kransen Planten stekelig Mor i na 2 Planten stekelig (fig. 1353). Bloembodem met stekende strooschub- ben bezet. Kelk bekkenvonnig, zonder borstels. Bijzonder omwindsel met 8 groeven Dipsacus «».? Planten niet stekelig. Kelkzoom meest in borstels eindigend. . 3 3 Bloembodem zonder strooschubben, met haren bezet (fig. 1354). Bijzonder omwindsel ongegroefd. Kelk met 8-16 borstels. Bloemkroon 4-spletig, de randbloemen meest stralend. Knaütia U94. Bloembodem met strooschubben (fig. 1355, 1356). Bijzonder omwindsel gegroefd. Kelk meest met 5 borstels 4 4 Bloemkroon 4-spletig (fig. 1355). Randbloemen niet stralend. Bijzonder omwindsel met kruidachtigen , 4-tandigen zoom. Succisa Bloemkroon 5-spletig (fig. 1356j. Randbloemen stralend. Bijzonder omwindsel met vliezigen klok-of stervormigen zoom. Scabiósa «»j. 1. Morina L. 1 Bladen bochtig vinspletig, bijna doornig gewimperd, die in wier oksels de bloemen staan, bijna donzig. Kelkslippen diep uilgerand. Bloemkroon lang buisvormig, rose. 0,60-1,20. %. Juli, Augs. Sierplant uit Nepal (M. elegans Fisch. et Lallem.) . f M. longifólin Wallich. 2. Dipsacus Trn. Kaaide bol. Ciroote kruiden, met krachtigen, rechtopstaanden. stekeligen «tengel, tegenoverstaande bladen en hoofdjes van bloemen, door schutbladen omgeven. 1 1 Bladen zittend, de aan den stengel staande aan den voet breed vergroeid. Hoofdjes langwerpig, 0,050,08 lang. Omwindselbladen stekend, veel langer dan de strooschubben 2 Bladen gedeeld, niet vergroeid, ovaal-langwerpig. de bovenste 'i-deeli^ niet zeer 'V in-Anta r>i in ivl ■ 11 lliirtfiiiau Irloin hilrifi T- bolrond. Omwindsel bladen niét ste- Fig. 1853. Dipsacus silvester. k.°nd' •hn'hhLw'!^ n bloemhoofdje in doorsnede: /.schut- strooschubben (tig. , Sttooschub- ^Jad van jiet hoofdje: <• een bloempje, .. ben even lang uIh de b.oemen Bloe* ^ ^ Op0 e vrucht met opon- 0T-l^ekKOL j!TliCn0AngsZWaOp 8e,egd bijzonder omwindsel: /'vrucht, lig. 1352. VoChtige, beschaduwde plaatsen. Zeer zeldzaam, waarschijnlijk alleen in Z.-Limburg Kleine kaard •bol. |). pllósus L. 2 Omwindselbladen lijn-priemvormig, boogvormig naar boven gekromd (fig. 1353). Strooschubben langer dan de bloemen, buigzaam, recht. Wortelbladen gekarteld-gezaagd, evenals de langwerpiglancetvormige stengelbladen met kalen of stekeligen rand. Bloemkroon lila, zelden wit. 0,90-1,50. ©O- Juli—Septr. Op drogen kleigrond, aan dijken en langs slooten, enz. Vrij zeldzaam. Kaardekruid. Kanneivasscher. Wilde kaardebol. D. silvéster Mill. Omwindselbladen lijn-lancelvormig. horizontaal afstaand, nauwelijks langer dan de bloemen. Bladen ongedeeld, langwerpig-lancetvormig, bjjna of geheel zonder stekels. Strooschubben even lang als de bloemen, styf, met gekromden top. Bloemkroon lila. 1,00-1,HO. O0. .Juli, Augs. Gekweekt, een paar malen verwilderd. Weversk aarde, f D. follónuin L. l ig. 1304. ivnautia arvensis *ig. 1865. Succisa pratensis. a randbloem: l binnenste bloem: a bloembodem met strooschubben; b bloem, c vrucht, by d in doorsnede. bjj c in doorsnede: d vrucht, bij e met. het opengesneden bijzonder omwindsel. 3. Knaütia Coulter. 1 Bladen grijsgroen, dof, de bovenste meest vinspletig, de onderste meest ongedeeld, zelden alle ongedeeld of vinspletig (fig. 1354). Stengel door zeer korte baren grijs-, door laBgere haren s^ijfbehaard. Randbloemen meest stralend. Bloemkroon blauwachtig, zeldzaam wit. 0,15-0,60. Ij.. Juni—Herfst. Op zandigen grond. Vrij algemeen. (Scabiósa arvensis L.) Honigbloem. Apos/eemkruid. Kuautia. K. arvensis Coulter 4. Succisa Vaill. 1 üiizonder omwindsel ruw-behaard, met eironde, spitse en stekelpuntige tanden (fig. 1355). Kelk met 5 borstels. Bladen langwerpig of langwerpig-lancetvormig, gaafrandig, zelden getand, de bovenste lancetvormig. Bloemhoofdjes half-bolrond, later bolrond. Bloemkroon blauw, zelden wit of roodachtig. 0, Zoom van liet bijzonder omwindsel groot, met 24 strepen. Bladen lijn-laucetvorralg, gaafrandig tot vindeelig. Bloemen bleekblauw. 0,60-1,00. 4. '«li, Augs. » kiiiAn.lnr nmtrmdeol tfirt. Zoom van het bijzonder omwindsel Kori, schijnbaar gesteeld met lange borstels, grofgezaagd, de andere bladen vindee groot, zwart purper, zelden rose of wit, Zuid-Europa Fig. 1350. Scabiosa Columbaria. a bloemhoofdje, van achteren; /' bloembodem met strooschubben: c randbioem: (l binnenste bloem: e vrucht: / bil zonder omwindsel: g zaad; hh strooschubben. Sierplant uit den Kaukasu?. f 8. caucéslcn M. B. , naar binnen gebogen, kraakbeenig. Kolk donkerpurper. Wortelbladen spatelvormig, lig, de bovenste lijnvormig. Bloemen zeer . 0,«0-1,20. • . Juli—Herfst. Sierplant uit . . Scabiosa. +8. atropurpurea L. CXXV. Fam. Compositen. Samengesteldbloemigen. xix. Bloemen in hoofdjes met omwindsel. Soms bezit iedere bloem nog een vlieziq schutblad fstrooschubj, zoodat de geheele gemeenschappelijke bloembodem na het rertrt/deren der bloemen met schobben „/borstels bekleed is, anders is deze naakt en ziet men alleen de groefjes. waarin de bloemen hebben gezeten. Alle bloemen van het hoofdje zijn buis-, trechter, of lintvormig, of de buitenste of straalbloemen zijn lintvormig, de binnenste of srlujf bloemen buisvormig. Vaak zijn niet alle bloem, n 2-slachtig. Kelk uit haren of borstels bestaand, later M Z P . °J haarkroon vormend of afwezig. Bloemkroon 4 5-tandiq. Meeldraden o, saumhelmig. Vruchtbeginsel onderstandig met een stijl en 2 fsoms IJ stempels. Vrucht een dopvrucht. 1 Bloemkroon der randbloemen lintvormig, meestal een duidelijk lint vormend, die der schijf bloemen buisvormig 2 Bloemkroon van alle bloemen buis- of trechtervormig, die der rand bloemen soms draadvormig Bloemkroon van alle bloemen lintvormig 67 2 Kelkzoom .althans die der middelste bloemen , een haarkroon vórmend u'ui 1°65, 1374, 1413, 1414). Bloembodem zonder strooschubben. . ^ Kelkzoom niet uit haren bestaand (tig. 1364,1370,1381.1401, 1405)! 14 ° " schubben bezet (tig. 1358, 1359). Bloemen vóór de bladen verschijnend. Omwindsel bladen in 2 rijen. ... 4 Stengel niet met schubben bezet. Bloemen na de bladen verschijnend.' 5 enge met 1 bloemhoofdje (tig. 1358). Randbloemen vrouwelijk, de middelste 2-slachtig. Bloemkroon geel . T u s s i 1 a g o ios. Stengel met veel bloemhoofdjes, in trossen (tig. 1359). Bloemkroon purper of wit 8 Petasites ,os. Straalbloemen wit rood of blauw (of ontbrekend), nooit geel . 6 ötrualbloemen geel of oranje 9 °Tfigini360ad1366)D Ve'e 10611' 8lkaar dal£PUDS8ewÜze bedekkend '. gr00.t ^elkz<:om van 3116 dubbel , die der buitenste H°XeniVvruc^ gemiddeld van grootte (tig!* Is®).' tol'kzoom"* oinnenste vrutliten dubbel, de buitenste nj uil korte borstels gevormd. QiwnniLiA • .. . Erlgeron lannuus) 9tO. Straalbloemen in een rij, lintvormig, wit, rood, blauw of lila (hg. 1360) .Aster aos. Straalbloemen in meer rijen, zeer smal-lijnvormig,' bijna draadvor- n ^'a ti°I Wlt"cht|g 1366) Erlgeron *«» Um windsel bladen elkaar dakpansgewijze bedekkend (tig. 1368, 1373, Omwindselbladen in 1-3 rjjen (tig. 1413," 1414, 1415, *1419)." 12 10 Straalbloemen rueest 5-8 (fig. 1368). Helmknopjes aan den voet zonder aanhangsels Solidugo?**. Straalbloemen talrijk (fig. 1373, 1374). Helmknop.jes naar onderen in 2 borstels uitloopend 11 11 Kelkzoom enkelvoudig, uit een rij ruwe haren bestaand (fig. 1373). I' n u 1 a Jtt. Kelkzoom dubbel, de buitenste kort, tot. een borstelvormig ingesneden kroontje vergroeid (fig. 1374) . . . . Pulicaria 313. 12 Omwindselbladen in 2-3 rijen (fig. 1413, 1414). Hoofdjes groot, alleenstaand ^ Omwindselbladen in 1 rij, soms met een tweede rij van korte blaadjes aan den voet, aan den top vaak zwartachtig (fig. 1415, 1419). Straalbloemen soms omgerold (of geheel ontbrekend). Hoofdjes klein of vrij groot, in pluimen of schermvormige trossen. S e n é c i o 331. 13 Bladen verspreid (fig. 1413). Omwindsel half-bolvormig of tamelijk vlak. Buitenste vruchten zonder haarkroon. Dorónicum 33a. Bladen tegenoverstaand (fig. 1414). Omwindsel rolrond. Alle vruchten met haarkroon A'rnica 33i. 14 Bladen in een wortelroset (fig. 1364). Stengel met 1 hoofdje. Om¬ windselbladen in 2 rijen , even lang. Bloembodem zonder stroo- schubben. Straalbloemen wit Béllis som. Bladen tegenoverstaand. Omwindselbladen in 1 of meer rijen. Bloembodem met strooschubben 15 Bladen verspreid , althans de bovenste 19 15 Hoofdjes vrij groot of klein 17 Hoofdjes groot. Kelkzoom ontbrekend ttf Hl Omwindselbladen in meer riien, dakpansgewijze, beneden aangedrukt, boven afstaand. Straalbloemen geel. Bladen ongedeeld Silpniuniff#. Omwindselbladen in 2 rijen, de buitenste (circa 5) kruidachtig, de binnenste (12-16), aan den top vliezig, afstaand of teruggeslagen. Straalbloemen verschillend van kleur. Bladen gevind Dahlia 7 IS. 17 Straalbloemen geel of donkerbloedrood tot donkerpurper ... 18 Straalbloemen wit, meest 5 (fig- 1379). Hoofdjes klein. Omwindselbladen in 1 rjj■ Kelkzoom strooschubachtig Galinsoga/J#. 18 Omwindselblaadjes alle even lang of ongelijk (fig. 1381). Kelkzoom uit 2-4 naalden met weerhaken of uit 2-4 borstels met rugwaarts gerichte haren bestaand. Straalbloemen soms ontbrekend. B i d e n s 3 ik. Buitenste omwindselblaadjes bladachtig, afstaand, kleiner daiVde buitenste gokleurde. Kelkzoom ontbrekend of onduidelijk 2-tandig Calliopsisyif#. Omwindselblaadjes in 1 ï-y met vouwen. Kelkzoom ontbrekend. Madaria J|#. 19 Straalbloemen wit of rose. Omwindselbladen elkaar dakpansgewijze bedekkend 20 Straalbloemen geel, zelden tot bruinachtig, soms purper ... 23 20 Bloembodem zonder strooschubben (fig. 1408, 1410, 1411 1412, Omwindselbladen met duidelijk vliezigen rand . . ' 21 ni bloembodem met strooschubben bezet (fig. 1401, 1403) ' 22 " Umwindselbladen in weinige rijen, tamelijk wel evenlang ('fig.'1407) Bladen dubbel- tot dnevoudig-vindeelig, met lijnvormige tot bijna draadvorm.ge slippen MJat r i c ér i a ia windsel bladen m vele rijen, du buitenste korter (fier. 1408 1411) aden ongedeeld of vindeelig of gevind-vindeelig met langwerpig -2 r int 1?ncet'0r"?'f sl,PPl'n ; ■ • ■ Chrysanthem u m 33» v T,en 1'0üd.acht>' vvit « Omwjndselbladen in een rij miTaad7es'bbest;iand! ^üSwoemon'^raakV2-ïj^'g j g^'t^t°i?ruitiadifi^SC''U'>aC''t'^'' Omwindselbladen vr«. Kelkzoom ontbrekend. Straalbloemen geel. PekachtÜ! MtaSi 20 R Plant arroen dubbel"vindeelig («* 1403). Kelkzoom "ontbrekend.' Rl . ® A n t h e ra is (t i n c t ó r i a) 333. 'vormend. "Hoofdjes'groot Kelkzoon' uit «otande schubben bestaand. een kroontje Bladen zeer sterk ingesneden (flg.'l.W,. 'plant vilt'ig.' Bloomhoó'fdjés klóïm "" 30 Kellf?rtrMn -i l , Acbilléa (tomentósa) 7as Kelkzoom niet uit haren gevormd (fig. 1377, 1396, 1407, 1432). 31 Kelkzoom een duidelijke haarkroon vormend . . . . ... 45 31 Bloemen groenachtig. Helmknopjes vrij of bijna vrij (hg. 1377). 3Z Bloemen niet groenachtig. Helmknopjes tot een buis vergroeid. 34 32 Helmknopjes geheel vrij. Planten eenhuizig. Bloemen groenachtig. Vrouwelijke bloemen 1 of 2 bijeen in een gemeenschappelijk, stekelig, tot een schijnvrueht uitgroeiend omwindsel besloten. Mannelijke bloemen talrijk, in hoofdjes 33 Helmknopjes iets vergroeid. Buitenste bloemen vrouwelijk. zonder bloemkroon. Bloemkroon der schyfbloemen zwartachtig groen 1 va 3** 33 Omwindsel der mannelijke bloemen veelbladig, dat der vrouwelijke gesloten, 2-bloemig (fig. 1377). Bladen gaaf of gelobd. 8 Xanthium 314. Omwindsel der mannelijke bloemen veeldeelig, dat der vrouwelijke komvormig, 1-bloemig. Bladen dubbel-vindeelig. Ambrosia 313. 34 Hoofdjes alle 'uit meer dan één bloem bestaand 35 Hoofdies alle slechts uit één tweeslachtige bloem bestaand, tot een bolronde bloeiw(jze vereenigd. Helmknopjes blauw. Bloemkronen wit . . EchinopsJJ*. 35 Hoofdjes in schermvormige trossen, in pluimen of trossen (hg. 1396, 1407) • • • ••••,,• ' 07 Hoofdjes alleenstaand aan den top des stengels ot der takken . ó' 3G Hoofdjes pluimvormig of trosvormig, zeer klein (nauwelijks tot 0,0ü5 breedi, bolvormig of eirond (fig. 1396). Bloembodem kaal of dichtbehaard. Vruchten omgekeerd-eiiond. Bloemen geel, roodachtig of bruinachtig • t e m is 1 a 3S3. Hoofdjes in vlakke, schermvormige trossen, half-bolrond (meer dan 0 0Ó5 breed) (fig. 1407). Bloembodem naakt. Bloemen goudgeel. 1 Chrysanthemum 930. 37 Bloembodem kaal. Bloemen geel. Bladen verspreid . . . 38 Bloembodem met strooschubben of borstels bezet. Bladen tegenoverstaand of verspreid • • • • • 38 Bloembodem kegelvormig, hol (fig. 1412). Vruchten iets samen¬ gedrukt, ongesteeld. Bladen dubbel- tot drievoudig-vindeelig. 6 Matricaria ?«». Rlnembodom biina vlak (tig. 1897). Vruchten der randbloemen bladachtig vlak, geX^HoofdJes klein. Bladen vinspletig. Stengel liggend . . Cotula 1*5 39 Omwindselbladen in 1 of 2 rijen (fig. 1379, 1381). Bladen tegen- Omwindselbladen elkaar dakpansgewijze bedekkend (fig. 1397, 1398. 1447,1452) • • • • ; • • " 40 Omwindselbladen in twee rijen, de buitenste afstaand fig. 13811. Kelkzoom uit 2-4 naalden met weerhaken bestaand. Bloembodem vlak Bidens tie. Omwindselbladen in 1 rH, meest 6 ,fig. 1379». Kelkzoom strooschubachtig. Bloembodem kegelvormig. Hoofdjes klem Galinsóga 41 Bladen verspreid * purpo/of0schariakenroo"tVOrmift'eilond' sten8el°m vattend. Straaióloemen meestal ïsrj?™"-"O.** v*asn " ® geslachtloos (6g. 144?',' A.eikzoom u,t ko.te haren beslannd of geheel ontbrekend. 44 °mWindSelbladen sira,end' Hoofdjes vr(J groot.' br^gev^d''" Omwindselbladen groen tti" 1 i1 ;x i 11n/iivi; , , . Ammübium f&M. groen (ng. 13S«.. Hoofdjes klem. Stengel rechtopstaand, vertakt. Buitenste omwindselbladen bladachtio «Mtoii,» . . Santolina 3»S. °fn "°8 brf der). Kroonbuis der mfdde ste Wofn en vr" groot f0-02"0'08 slotte donker oranje oemen diaadvormig. Bloemkroon ten iLenflbllltn Tï ^ekeil>- 'h00«stens scherp-geZaa«drthamUS '*46 Stengelbladen stekehg-getand. Omwindselbladen meest met stiive 4ft R. uD|e PUDt0n> elkaar dakpansgewijze bedekkend «2 4ü Bloembodem zonder strooschubben (fig.13607 ' Tl Bloembodem met strooschubben of borstels bezet ('fig' 1440 1442 «'»-s Bloemhoó^'djes'fn' [ D* ^ bloeme° verschijnend. Bladen ongedeeld ver^nrpirl * • *j * ,,* • * ©tasites 90&. 43 Bla72etbedekkend' de bui,en'ste Ja^thS\oerterar ***»«& B1f?e? tegenoverstaand, althaas de onderste Z n ' • \i , Bladen verspreid ïfio- liifii 'n ' ' / ,l, fuPatónum ïM. 50 Hoofdjes in doorsnede vijfkanti" ffi„ 1'iS.h n • Rhodant!le '»* bladen althans aan den J•a i'RuUeDSte omwindsel- droogvliezig. Bloemkroon geelachtig'*' WOll'g V d? • binnenS,e droóg,li',«igdT™t.o7«l %'*»• '»«V OmÜll"» «Hoor,(s ^=^x»,"xcarj£ s Hoofdjes aan den top van den stengel dicht opeen, door stervormig uitgospieide, witviltige bladen omgeven , . . . LeontopoCium ?««. 52 Planten 2-huizig (fig. 1390). Hoofdjes der mannelijke plant met buisvormige, 5-t,andige bloempjes. Hoofdjes der vrouwelijke plant met draadvormige bloemen. Om windselbladen wit of rose . 53 Planten niet tweehuizig. Tweeslachtige en vrouwelijke bloemen in hetzelfde hoofdje • • • • > • • • ^ 53 Plant met uitloopers. Stengel niet vertakt. Wortelbladen spatelvormig. Antennuria 331. Plant zonder uitloopers. Stengel vertakt. Bladen lijnvormig. Anaplialis 54 Kandstandige vrouwelijke bloemen in verscheiden rijen. Omwindsel- bladen bruinachtig of geelachtig-wit. Bloemkroon geelachtig-wit. Gnaphulium 3to. Kandstandige vrouwelijke bloemen in een ri). of geheel ontbrekend (flg. im Omwindselbladen en bloemkronen geel t»t oranjekleurig. . He 11 c h r > sumfll, 55 Bloemkronen geel of purper • Bloemkronen witachtig of lila (fig- 1367). Randbloemen vrouwelijk. Bladen langwerpig- tot lijn-lancetvormig . . Erigeron ?o». 50 Bloemen purper, alle 2-slachtig Bloemen geel 57 Bladen lijnvormig. Omwindselbladen in weinig rijen dakpansgewijze. L i a t r i s JO 4 Bladen lang-lancetvormig Omwindselbladen dakpansgewijze, beneden aangedrukt, boven met afstaande borstels vernonia ru*. 58 Randbloemen vrouwelijk, 3-tandig. Schijf bloemen 2-slachug, 5- tandig. Bladen lancetvormig tot eirond . . . . I' n u 1 a tli. Bloemen alle 2-slachtig, 5-tandig (fig. 1360). Stengelbladen lijnvormig^ ^ ^ ^. g, ^ 59 Randbloemen meest grooter, trechtervormig, geslachtloos . • 60 Randbloemen niet grooter. Bloemkroon purper - bl 60 Omwindselbladen met een vliezig aanhangsel of met een stekel (hg. 1447). Kelkzoom korter of ontbrekend . . Centauroa 344 ftmwind*Alhladfln ronder vliezig aanhangsel of stekel. Vruchtpluis uit 2 r«en haren bestaand, do buitenste rjj zwart, de binnenste 2è-maal zoo lang^als het vriwhtje. 61 Omwindselbladen aan den top niet haakvormig gekromd (fig. 1442). Haren van de haarkroon afzonderlijk afvallend, met vergroeid. Vruchten samengedrukt Serratula '43. Omwindselbladen aan den top (soms behalve de binnenste) haakvormig gekromd (fig. 1440). Vrucht samengedrukt 4-kantig. Bladen ongedeeld . ... • Lappa »■<*. 62 Bloemkroon geel tot witachtig, niet puiper 63 Bloemkroon purper Bloemkroon blauwviolet (tig. U33). Omwindselbladen ingesneden, in de insnijding met een stekelpunt, lederachtig, aan den voet vleezig. Bloembodem vleezig. van de haarkroon gevind 'c ' . .. . 63 Binnenste omwindselbladen stralend, geelachtig of wit, vliezig, de buitenste bladachtig (fig. 1441). Haren der haarkroon gevind, bebaard ^ t0t strooschubachtige blaadjes vergroeid. Vruchten Binnenste en buitenste omwindselbladen bladachtig, bleek'ffig*1429)' Kelkzoom uit gevinde haren bestaand. Bloemkroon bleXgeel. t>- Cirsium (oleraceum) ^itkK)^n?t^re&d''>'blat}achti?n Hanrfhi"^611' b5Ite?8te in ee» enkelvoudigen doorn de andere. KXoom in ^'((^ rt« KÏÏfn • onvruchtbaar, kleiner dan langborstelig , r« -"otelvormig de midM 04 Bloembodem diep gegroefd, vleezig. de randen der «roeven'franif iü u j ruchten bgna vierkant . . . . Ononórdon «i 65 B?d!T T DIf. dleP Seëroefd, borstelig (fig. 1427, 14-371. . 65 met" bladachtiff ' T°0t 'f8' A434^ [iuiteDSte omwindselbladen met bladachtige aanhangsels. Haren der haarkroon «etand Helm draden vergroeid. Bloemkroon purper . . Silybum ^»" fi(i u n ,Dle , wit gevlekt. Helmdraden vrij. . . . 'y 66' > ai en der haarkroon enkelvoudig, getand (fig. 1437). Haren der haarkroon gevind (fig 1427. Carduus 939. 6. Kelkzoom „ie, „i, *£ korte, ^ "„"«ijt vormige ïand aanwezig of onduidelijk ifig. 1453 1454 1455) g8 68 Omwindselbladen kruidachtig, groen.' In ZZtfaalrml0 * binnenste bestaand. Bloemkroon meest blauw * 8ChUbbetJes 70 ^fitiS64 bCbladerd Omwind^bl^l^ïaX samenneigend. Kelkzoom duidelijk. Vrucht 10-ribbig Stengel geheel beboerd (fig. 1453). OmwindselbideVs-lS' naTn lechtopstaand. Kelkzoom onduidelijk. Vrucht 20-rib big. 71 Haren der haarkroon (ten minste ten deele) vedei^rmiWd &i 'mei HaÏÏTtjet VT2i6D) 1456- 1459, 1463, 1465). ( 72 12 Blad./i, ^'oTlroM "d'r'or",i« <6«' '««■ "71,1476). 78 Bladen aan den stengel verdeeld ! .' ^ t°°üm ton™. v..l,pletig., TOrm^d6 tóJ.teL.Jt«"«rtBenud. Bloemkroon de, uitenste bloemen van onderen grgsblauw gestreept. T h r i n c i a té9. Kelkzoom van alle bloemen uit haren bestaand (fig. 1457, 146/, 1465) . • • • • • • • 74 74 Bloembodem met kleine, smalle schutblaadjes (strooschubbenj bezet (fim VUUVIVU II ll> llllg, UIUÜlil kroon goudgeel. 0,07-0,22. 2J.. Maart—Mei. Op vochtige klei, op bouwland, aan dijken. Algemeen. Hoeven. Paardevott. Stinkblad. Hoosblad. Huidsblad. Tabak. Klein hoefblad. T. Farfara L. 5. Petasites Trn. Groot Hoefblad. 1 Bladen rondachtig-hartvormig, van onderen dun grijs wollig of dunviltig 2 Bladen driehoekig-hartvormig, van onderen dicht en byna sneeuwwit viltig. Bloemkronen roodachtig-wit. St^jl der 2-slachtige bloemen diep. 2-spletig. met lange, Ujnlancotvormigc stempels. Lobben van den bladvoet uit elkaar tredend, gaaf of bjjna 2-lobbig. 0.15-0.J30. 2J.. April, Mei. Sierplant uit do Alpen, verwilderd (Endegeest). öiitjuuwwju uoeiuiau. • __ . „ . + F. niveas Baarog. l lS- 13o°- Pe,asl,es officinalis. o i ii.i j i « blad'i. na den bloeitijd;'. h bloem- - Uloemkionen, schutbladen en stengel- hoofdje; c bloem; d stampei-: e stijl schubben bruinachtig of roodachtig en stempels, (fig. 1359). Stijl der tweeslachtige bloemen aan den top niet 2spletig, met korte, eironde stempels. Bladen tot op de beide takken der zijnerven ingesneden, vaak meer dan 0,30 breed. Wortelstok aan de einden der leden knolvormig verdikt. 0,15-0 45. 2}.. Maart, April. Aan slootkanten, op moerassige plaatsen. Vrij algemeen. Paddebladen. Groot hoefblad. P. officinalis Mnch. Bloemkroon, ook schutbladen en stengolbladen- bleek ot' geelachtig-wit. Styi der tweeslachtige bloemen aan den top 2-spletig, met lange 1 |jn-lancetvormige stempels. Takken der ztynerven der bladen door bladmdes omgeven. Wortelstok niet verdikt. 0,07-0,.'#). April. Sierplant uit de Alpen, ook verwilderd. (Amersfoort, Schalkwijk , Overveen, Leiderdorp) Wit hoefblad. p. albus Gaertn. 6. A'ster L. Aster. Kruiden met rechtopstaanden, meest vertakten stengel en ongedeelde HKl'KELS, Gtïll. Flora, 4de druk. 45 l ig. 1350. Petasites officinalis. a bladv. na den bloeit^;* b bloemhoofdje: c bloem; d stamper: e stijl en stempels. bladen. Bloemhoofdjes met lange, verschillend gekleurde (meest blauw- of' lila-kleurige) straal- en gele schjjfbloemen 1 1 Bladen zonder hartvormige!) voet. Vrucht meestal samengedrukt. Straalbloemen lila, blauw, soms wit 2 Bladen (vooral de onder.«te) langgesteeld met hartvormige» voet. Vrucht nauwelijks of weinig samengedrukt, geribd. Straalbloemen t>-8, wi'„ Om windsel li laden stomp. 0,HO-1,20. Juli—Septr. Sierplant uit N. Amerika, ook wel verwilderd (Doetinchem). Tuilaster, t i. corymbósus Alt. 2 Straalbloemen vrouwelijk, soms ontbrekend 3 Straalbloemen geslachtloos, vaak ontbrekend. Bladen met ingestoken puntjes. Vrucht behaard 4 Fig. 1360. Aster Linosyris. Fig. 1861. Aster Tripolium. o omwindsel en bloembodem, bO b in doorsnede: c bloem; tl meeldraden en st()l; e styi afzonderlijk; f vrucht» 3 Bladen vleezig, kaal. Plant, nadat de vrucht rijp is, afstervend, kaal. Haren der haarkroon zacht. (Tripólium.) Stengel meest rechtopstaand, naar boven vertakt. Bladen ljjn-laacetvormig, drienervig, gaafrandig, de wortelstandige langgesteeld, elliptisch tot lancetvormig, van voron breeder, iets gezaagd. Omwindselbladen aangedrukt, lancetvormig, stomp (fig. 1361), dc binnenste langer. Straalbloemen blauw-lila (soms zonder straalbloemen en dan 0,070,30 hoog). 0,07-0,90. ©©• Juli—Septr. Op zilte gronden. Algemeen. (T. vulgare N. ab K.). Zeeaster. Zulte. A- Tripólium L. Bladen niet vleezig. Plant overblijvend. Haren der haarkroon min 4 Stengel iets ruw", recbtöpntóand, naBf boven metrr~^^|®°erd.°eBladen6iets ruw, spfts'f aangedrukt. Lint der lila ^u^n^ang a'8 h6t °m* 'D ^ ' 0,30-0,60. 2).. Augs., Septr. SlerPlant ult Z' s c'h e r p e a 91 e r. f A. acer L. Stengel rechtopstaand, niet, v®^Vónn?g aan weersz U de n'vers ma ld, kaal. Hoofdjes •' 0l'llmofdJe.11>Bfa van voren: c .scli^tbloem, b(j 'f zonder bloemkroon: e straal bloem: f vrucht, b\j g in doorsnede. Bladen langwerpig tot lijn-langwerpig, gaafrandig. Straalbloemen rood- of blauwachtig, bijna dubbel zoo lang als het omwindsel rfi io67. Hoofdjes vrij groot, in trossen of schermvorraige pluimen. Takken meest met 1 hoofdje. Omwindselbladen aangedrukt, de buitenste kruidachtig, behaard Haarkroon wit of (E serótinus Weihe) roodachtig. 0,15-0,30. ©O en 4. Jun.-Septr. Op dezelfde plaatsen als de vorige. Vrij algemeen. 1 1 Scherpe fi]n straal. E. acer L. Bovenste bladen amBl-iynvomiK. onde^te Ungwen^^^ bloemen draadvomng. Ovengens tT?adf y ns t r a a 1 - E llnitóllus Wllld. 5 Stengels weinig vertakt, lot aan den top beb'®{J^ en ïïtó ZStf^JStiSSX li,/of t vormig of omgekeerd-eirond. • ^ . .Li'jpn ïiinvormitf viltig. Straalbloemen lang™ Irpigdancetvormig of eirond 0™^^ Bu den «tffi °' : . F ra a^e f(| nstraa 1. f E. pulchéUas Mcl,x. 10. Solidago L.. Guldenroede. Heidensch wonderkruid. 1 W„nMi«s in rechtopstaande, naar alle kanten gekeerde trossen (fig. 1368). Omwindsel omstreeks 0,006 lang. Straalbloemen langer dan het om windsel, lijnvormig-langwerpig, goudgeel, zelden geelwit. Onderste bladen elliptisch of langwerpig, met gevleugelden steel, gezaagd, de bovenste lancetvormig, bijna zittend en gaafrandig. 0,lo0,90. 4 Juli—Herfst. In boschachtige streken. Vrij algemeen. Guldenroede. S. Virga auréa L. Hoofdjes in pluimvormige of scherrnvormige trossen klein. Omwindsel 0,002-0,004 lang 2 0 Steneei kortbehaard. Bladen langworpig-Iancelvormig tot lancetvorinig. toegespitst, «clierpgezaagd, behaard of kaal. de bovenste gaafrandig. Straalbloemen 9 -lö. nauwelijks langei dan het omwindsel 'fig- 13BU). Lint der straalbloemen /eer kort, omstreeks zoo lang als de sch(jfbloemen. o'«j.lV 4- Augs.-Octr. Sierplant uit Noord-AineriKa, «en pam ......... verwilderd. (S. arcuata Tausdi.) Kanadeesclie guldenroede. -j- S. canadênsis L. Stengel beneden kaal. naar boven, evenals de bloemstelen, kortbehaard , iets glanzend. Bladen lancetvormig, toegespitst, scherpcf/aaed. kaal of met behaarden Fig. 13t>3. Solidago Virga aurea. a bloemhoofdje; b een straal- en een schUt'bloem op den bloembodem. rand. Straalbloemen 7-14, ooven Fi im het omwindsel mtHtekend O^t Noord.Amerika. 1,60. v^r. o f Late guldenroede, f S. serotina I* I • 11. Buphthalmum L. 1 Bladen dubbel-gezaagd-getaud,liartvormig-eirond, gesteeld.de bovenste eirond zittend met liartvormigen of afgeronden voet ifig. 1370). Boordjes groot (0 07 breed). Omwind' selbladeneirond, toegespitst. Bloemkroon goudgeel. 0,90-1,50. zi. Juli, Augs. Sierolant uit Oost-Europa, een enkele maal verwilderd (Leiden). (Telékia speciosa Baumg.) Koeien oog. t B. speuiósimi Sohreli. 12. I'nula L. Alant. Overblijvende planten met verspreide , niet ingesneden bladen en hallbolvormige omwindsels, gele straal- en schijfbloewen. Straalbloemen zeer talrijk, smal, zelden onduidelijk 1 1 Straalbloemen lintvormig (fig. 1373), hooggeel 2 Fig. 1370. Buphthalmum speciosum. a straalbloem; b schijfhloom : c buis der helmknopjes; d schutblaadje. Fig. 13i3. Inula britannica. Straalbloemen bijna buisvormig (fig. 13716), driespletig, even lang als het omwindsel. vnodnrhticr. # i n- Omwindselbladen aan den top afstaand. Stengel dunviltig. Bladen langwerpig-cirond tot lancetvormig, van onderen viltig, de bovenste met versmalden voet zittend (fig. 1371a). Hoofdjes klein, in scbermvormige trossen. Schijfbloemen lichtbruin. 0,300 90 21. Juli—Octr. Op droge, zonnige plaatsen. Vrg zeldzaam. (I. Conyza D. C.) . . Donderkruid. I. vulgaris Trevisan 2 Althans de bovenste bladen stengelomvattend • 3 Bladen aan den voet versmald, zittend, donzig, klierachtiggetand. Omwindselbladen zwartachtig ruw behaard. Stengel afstaand en zacht kort behaald, met 1 hoofdje. Bloemen geel. 0,00-0,60. "4 Juli, Augs. Sierplant uit den a Rinnpnsto omwindselbladen aan den top breeder, spatelvormig. de buitenste eiiond, bladaebtig (lig. Hooldjes in K-herrn- vormige pluimen, groot <0,0t>-0,u7 breed). Bladen groot, on pel uk cetand, van onderen viltig, de stengelstandige hartvormjg-eirond, toegespitst, stengelomvattend. Wortelstok knolvormig. Bloemkroon hooggeel. 0,90-1,50. Juli, Augs. Gekweekt en soms verwilderd (Amsterdam, Noordwyk, Zeeuwsch-Vlaanderen). A 1 a 11 l. y l. ntieuiuiu u. Buitenste omwindselbladen lijn-priemvormig, de binnenste toegespitst- lancet- ot lijnvormig (ng. Stengel wollig. Hoofdjes tamelijk groot. Bladen lancetvormig, gaafrandig of iets getand, van onderen wollig, de onderste in den bladsteel versmald, de bovenste met hartvormigen voet stengelomvattend, behaard. Bloemkroon geel. 0,15-0,90. 2].. Juli—Septr. Aan de oevers van beken en rivieren en op vochtigen grasgrond. Vrij algemeen. Kngelsche alant. I britannicaL. 13. Pulicaria Gaertn. Vlooienkruid. Kruiden met rechtopstaandeu, vertakten stengel, verspreide, spitse, gaafrandige , langwerpig-lancetvorniige , wollige bladen. lijnvormige omwind¬ selblaadjes en gele bloemen . . 1 Fjg 1;j74 puucarja vulgaris. 1 Hoofdjes klein 1374). Straal- « omwindsel en bloembodem in door- bloemen rechtopstaand, nauwelijks »"<*»• b> e' ^'oempjes; e, f vruchtjes, langer dan het omwindsel Onderste bladen kortgesteeld, de bovenste zittend, met afgeronden voet. Stengel naar boven dichtbehaard. Bloemkroon dooiergeel. 0,07-0,30. 0. Juli—Septr. In zandige streken, op vochtige, grazige plaatsen. Zeer zeldzaam. (Inula pulicaria L.) . . Vlooienkruid. P. vulgaris Gaertn. Hoofdjes vrij groot. Straalbloemen uitgespreid, veel langer dan bet omwindsel. Bladen met hartvormigen voet stengelomvattend, Fit* 1:174. Pulicaria vuleraris. omwindsel en bloembodem in door- van onderen griisviltig (fis. 1375a). Stengel naar boven wollicr- viltig. Bloemkroon dooiergeel. 0,60-0,90. 2J.. Juli—Septr. Langs slooten en wegen en in de duinen, op vochtige plaatsen. Vrjj algemeen. (Inula dysentérica L.) H e e 1 b 1 a a d j e s. P. dysentérica Gartn. Lijkt op Inula britannica, doch heeft kleinere hoofdjes en kortere straalbloemen. u o~.. n « u i j _ i*. i^aiuia vdv. u iX 11 i i a. 1 Stengel onberijpt. Bladen meest 5-tallig gevind, met eironde, toegespitste, gezaagde blaadjes. Randbloemen met stampers. Wortel met langwerpige knollen. Straalbloemen wit, rose, purper, rood, violet, zeldzaam lichtgeel, in de gevulde bloemen meest onvruchtbaar. 1,00-1,80. 2J-. Augs.—Octr. Sierplant uit Mexico. (Georgina variabilis Willd.) Verschillend gekleurde dahlia . . . . -j- D. variabilis Desf. 1^1 1377. Xanthium strumarium. a onvruchtbare bloem; b twee vruchtFig. 187-"). Pulicaria dysenterica. bare vrouwelijke bloemen; c stamper. 15. Si'lphium L. I Stengel vierkant, kaal, groen. Bladen breed eirond-lancetvormig, verwijderd getand, de bovenste aan den voet met elkaar vergroeid. Omwindselbladen eirond, stomi», gewimperd, de buitenste uitstaand. Straalbloemen 15-25, geel. 2,00-3,00. 21. JuliÜctr. Sierplant uit N.-Amerika f s. perfoliatnm L. 16. Xénthium Trn. Stekelnoot. Klitte, xxi. Kenhuizige kruiden met rechtopstaanden. vertakten stengel, verspreide, gesteelde binden en groenachtige bloemtrossen. De manneljjke bloemen staan in hoofdjes, ile vrouweliike ziin nllpi>n. staand, door een vergroeid omwindsel omgeven, dat na den bloeitjjd hard wordt 1 . X Stengel zonder stekels (fig. 1877). Bladen niet viltie ... 2 Stengel aan den voet der bladstelen met 1 of 2 sterke, driedeelige, * 137tï. gele stekels (fig. 1376). Bladen aan den voet wigvormig, meest 3-Iobbig, met 1 J ,„n nnrtBrBii witviltie Vruchten tusschen de dunne stekels «r Kntwiik den Bosch Amsterdam, St.-Piotersberg. , t KatwuK, aen bosui, Gedoomde stekelnoot. X. spinosum L. vormig gekromde, gele stekels bezet, aaanusscnen koil- «'• »»««■• Xeh^Fd Bloemkroon groenachtig. Plant grijsgroen. 0,15-1,20. ©. Juli—Herfst. Aan ruigten, op me^thoopen enz. Deventer, Dordiecht, den Bosch, Maastricht .Kampen ,V,. «recht ^ ^ x strQm. rlam L RlndAn niet afeeronden of wigvormige» voet, 3-5-lobbig inef getande lobben. Vruchtomhulsels langwerpig, tamelijk dicht met gebogen, aan den top biiui cirkelvormig ingerolde stekels bezet, daartusschen klierachtig en styfbehaai ™(fig- 1878.. 0,30-0,60. ©. Augs . Septr. Aangevoerd. meren in ZoU^boqc. Dj«ent»r. # ,» « 01. x. maeroctrpum D. C. Fig. 1378". Ambrosia artemisiaefolia. Fig. 137!). Galin.oga parviflora. « vruchti " Ssfned" h°,ii!0Dtale 1SSÏÏ?T; «same:t ha—; 17. Ambrosia Tm. Ambrosia. 1 Stengel gestreept-gegroefd, zachtbehaard (fig. 1378'"). Bladen dnbbelvinspletisr, de bovenste enkel-vinspletig. Bladslippen meest lancetvorroiff, spits. Mannelijke trosten 3 bjjeen, eindstandig. \ .ouwelijke hoofdjes 1—3 bijeen, okselstandig. 0,20-1,00. ©. Septr., Octr. Aangevoerd, Zeldzaam. Uit Noord-Amerika. AlseraambroHia. A. artemisiaefolia L. Stengel stekelharig of byna glad. Bladen 3-nervig, diep 3-51obbig, de bovenste soms ovaal en niet ingesneden. Bladlobben iancetvormig of ovaal, scherp gezaagd, spits of toegespitst. Onvruchtbare hoofdjes in trossen, met komvormige, 3-ribbige omwindselbladen. Vruchtbare hoofdjes in de oksels der bovenste schutbladacbtige bladen opeengehoopt. 0,30-1,70. ©. Augs , Septr. Uit N.-Amerika aangevoerd. Groenhoven by Leidon, Middelburg, Vlaariiingen, Amsterdam. Driedeelige ambrosia. A. tritlda L. 18. Galinsóga R. et Pav. 1 Stengel sterk vertakt (fig. 1370). Bladen tegenoverstaand, eirond, getand, de bovenste langwerpiglancetvormig Hoofdjes klein. Straalbloemen meest 5, kort, soms ontbrekend, wit. Scli(jfbloemen geel. 0,300,45. • . Juni—Herfst. Vooral in aardappelakkers gevonden. Harderwijk, Amsterdam, Vollenhoven, Vorden, Wageningen. Knopkruid. G. parvlflóra Cav. 10. Madia Mol. 1 Plant dicht- en kleverig-behaard. Stengel rechtopstaand, diclit-bebladerd. Bladen Iancetvormig, gaafrandig, half-stongelomvattend. Hoofdjes vrjj klein, in trossen. Bloemkroon lichtgeel. 0,30-0,45. ©. Juli, Augs. Afkomstig uit Chili. Soms gokweekt en verwilderd (Arnhem) Madia. -j- M. satfva Mol. 20. Madaria D. C. 1 Plant borstelig en klierachtig behaard. Bladen lijn-lancetvormig. Hoofdjes bolrond, tot trossen vereenigd. Straalbloemen geel, aan den voet bruin gevlekt. 1,30-2,00. ©. Juli-Septr. Sierplant uit Californiê -}- n. élegans D. C. 21. Helénium L. 1 Bladon iots dik, gaafrandig, langwerpig-lancetvormig of de onderste spatelvormig. Bloembodem half-bolrond. Bloemen goudgeel. 0,50-1,00. 2J.. Mei, Juni. Sierplant uit N.-Amerika f H. Hoopésii Grav. 22. Tagétes Trn. Afrikanen. Fluweeltjes. I Stongel met afstaande takken. Bladen verspreid, zittend, oneven govind. Blaadjes Htn Iancetvormig, naar den bladvoet kleiner. Bloemstelen onder het hoofdje weinig verdikt. Omwindsel rondachtig. Blormkroon oranje tot bruinachtig, onaangonaam riekend. 0,30-0,80. 0. Augs.-Herfst. Sierplant uit Mexico. Tulitanen. Uitgespreide afrikanen, f T. piitula L. Stengel rechtopstaand, vertakt. Blaadjes Iancetvormig. Bloemstelen onder het hoofdjo knotsvormig verdikt Hoofdjes grooter. Omwindsol iets kantig. Bloemkroon dooiergeel. Overigens als de vorige soort. 0,H0-1,0o. 0. Augs.-Herfst Sierplant uit Mexico Rechtopstaande afrikanen, f T. eréeta h. 23. Bidens Trn. Tandzaad. Eenjarige kruiden met vertakten stengel, tegenoverstaande bladen, eind- en okselstandige, gesteelde bloemhoofdjes van gele, donker- bloedroode of' purperkleurige bloemen 1 1 Straalbloemen geel, geelbruin of ontbrekend 2 Straal- en sch(jfbloemen donker bloedrood of fluweelachtigpurper. Vruchten met 2-4 rugwaarts behaardo borstels. Bladen vindeelig met ruitvormig eironde slippen. Hoofdjes op lange, roodachtige, okselstandige stelen. 0,30-0,60. 0. Juli-Octr. Sierplant uit Mexico. (Cosmos atrosanguineus Voss.l. f B. atrosangtuneus Ortgies. 2 Hoofdjes rechtopstaand (fig. 1380). Bladen in een korten, gevleugelden steel versmald, meest 3-(7)-deelig, zelden ongedeeld. Bladslippen met grove, meest rechte zaagtanden. Hoofdjes even boot» als of hooger dan breed, soms armbloemig. Straalbloemen bijna steeds ontbrekend. Vruchten met 2-3 naalden, tamelijk vlak samengedrukt, naar den voet weinig versmald. Buitenste omwindselbladen 5-8 , kort borstelvormig gewimperd. Strooschubben lijnvormig-langwerpig, even lang als do vruchten zonder de naalden. Bloemkroon grijs-roodbruin Plant donkergroen. 0,15-0,90. ©. Juli—Septr. Aan waterkanten en op moerassige plaatsen. Vrij algemeen. Klissen. Driedeelig tandzaad. B. tripartltus L. Ft" 1880. Bidens tripartitus. Hg- 1WI- Bmens cernuus. ,, n bloamhoofd.ie van achteren; b straal- " ' bloem; c scl^f bloem; d meeldiaden en styi; e vruchtje. Hoofdjes knikkend, meest met goudgele straalbloemen. Buitenste omwindselbladen meest -5-8, aan den voet gewimperd (fig. 1381). Omwinds-elbladen met vliezigen rand, bruinachtig. Strooschubben omstreeks even lang als of langer dan de vruchten met de 4 naalden. Vruchten niet vlak gedrukt, naar den voet sterk versmald Bladen zittend, aan den voet iets vergroeid, ongedeeld, lancetvormig, gezaagd. Plant geelgroen, naar boven verspreid kortbehaard. 0,15-0,90. ©. Juli-Octr. Vindplaatsen als de vorige. Vrjj algemeen. Knikkend tandzaad. B. cernuus L. Kig. 1382. Helianthus annuus. Fig. l:W3. Rudbeckia Iaciniata. « bloeiulioofdje: h deel eoner straalbloem: a hloemhooldie. <■ 8cht)fbIoem; tl meeldraad: e, f st(jl: !r : • t d! Dr-«mmóndU Cn. 27. Zinnia L. 1 Strooschubben toegespitst on aan den top kamvormig gezaagd , ntet gaafra" hart vorm iff-eirond of rondachtig-ovaal, stengelomvattend. Stelen dei nooiajes cynn drisch, langer dan het blad. Straalbloemkronen omgekeerd-eirond, b*jna rond, wit, geel, purper, 111a 01 scnanaKeiuuuu. uiuo».hoofdjes groot, eindelings, alleenstaand. Vrucht door 2 ongelijke borstels gekroond. 0,30-1,00. O- Juli—Octr. Sierplant uit Mexico. Zinnia, f Z. éle^ans Jacq. Strooschubben spits of stomp, gaafrandig. Bladen eirond-lancetvormig, behaard, b eien der hoofdjes boven dikker. Schijf bloemen gooi tot bruin. Straalbloemen 7-11, oranje. Strooschubben oranje. 0,30-0,50. O- Juli — Novr. Sierplant uit Mexico. + 'l. Haageana Regel. 28. Echinacea Mnch. 1 Stengel glad. Bladen kaal, de onderste eirond de bovenste lancetvormig. Straalbloemen lang neerhangend, purper. Bloembodem gewelfd met donkergroene schijf bloemen. 1,00-2,00. 2^. Juli-Septr. Sierplant uit N. Amerika . . . t E. pnrpiirea Mnch. 29. Filago Tm. Vil'tkruid. Kleine, eenjarige, viltige kruiden met vertakten stengel, zittende. dicht opeengehoopte, spitse bladen en kleine, meestal opeengeooop™^ .- ]m germanica. hoofdjes met gele bloemen (straal- a bloegnlkluwerl. /, een hoofdje; erf bloemen nauwelyks waarneem uaar, tweosiac(,tige bloemen; < vrouwelijke zeer smal) ^ bloem met strooschub, bij / beide los 1 Omwindselblaadjes met lange, haar- van elkaar. achtige punt, tijdens den vruchttijd rechtopstaand (hg. ld»4). Hoofdjes in kluwenB van 10-30 . , Omwindselbladen stomp (Hg. 1385, 1386), tijdens den vruchttrjd stervormig uitgespreid. Hoofdjes in hoopjes van 2-7 bijeen . 3 2 Takken rechtopstaand (fig. 1384). Bladen aan den voet niet versmald. Hoofdjes in kluwens van 15-30. Plant wollig viltig. Bladen lancetvormig. Hoofdjes gaffelstandig, zittend of eindstandig, gesteeld. Omwindselbladen langwerpig-laneetvormig, gekield. 0,10-0,30. ©. Juli —Septr. Aan dijken, wegen, op bouwlanden. Vrij zeldzaam. D u i t s c h v i 11 k r u i d. F. germanica L. Vormen: =t. 1 u t é s c e n s J o r d. (F. apiculata Sm.). Stengel meest van den voet af gaffelvormig vertakt. Takken rechtopstaand. Bladen afstaand. Bloeiwijzen met 15-30 hoofdjes. Plant geelgroen , zelden wilachtig-groen, viltig. Toppen der omwindselbladen rood. ,5. v i r é s c e n s W i r t g. Plant bijna kaal, grasgroen. y. canéscensJord. Stengel naar boven gaffelvormig vertakt. Takken rechtopstaand. Bladen opgericht of aangedrukt. Bloeiwijzen met 10-15 hoofdjes. Plant witviltig. Toppen der binnenste kale omwindselblaadjes geelachtig. Takken afstaand. Stengel aan den voet vertakt, rechtopstaand. Bladen iets afstaand, aan don voet versmald, langwerpig-spatelvornrig. Hoofdjes in kluwens van 10-15, waarboven de bladen, in wier oksels zj) staan, uitsteken. Toppen der omwindselbladen geel. 0,10-0,80. ©. Juli, Augs. Aan akkers, dj)kon, wegen. Arnhem, Nijmegen, Vianen, Rosmalen, IIook, Sittard, Meersen, Montfort, Maasbracht. Spatelv iltkruid. F. sputhulata Prsl. 3 Stengel meest tros- of pluimvormig vertakt. Bladen lijn- of lijn- Jaucetvormig. Kluwens zij- en eindstandig. Hoofdjes rolrond, meest 0,005 lang. Omwindselbladen niet gekield, tot aan den top dicht-wollig (fig. 1385). Bloemkroon geelachtig-wit. 0,15-0,30. Q. Juli—Septr. Op open tin KaKnmr/^an ar» 7onrlrf»*r\n/I vnnrnl lnnrrc rla »«ittJm-on ~ ~ ~ o ~ t>" lööö. Zeer zeldzaam. Akkerviltkruid. F. arvénsis L. Stengel met gaffelvormige takken. Bladen lijn-lancetvormig. Hoofdjes eirond-kegelvormig, 0,002-0,003 lang. Kluwens gaffel-, zij- en eindstandig. Omwindselbladen gekield, de binnenste met droogvliezigen, geelachtigen, glanzigen top (fig. 1386), Bloemkroon geelachtig-wit. 0,025-0,15. Q. Juli—Septr. Op open en bebouwden zandgrond, ook in Fig. ias«. de duinen. Algemeen . . Dwergviltkruid. F. minima Fr. 30. Gnaphalium L. Droogbloem, lioerkruid. Zevenjacirsbloem. Viltige kruiden met verspreide, gaafrandige, kleine bladen en kléine gele, witte of roodachtige bloemhoofd jes, waarvan het omwindsel uit droogvliezige, gekleurde blaadjes bestaat . j 1 1 Hoofdjes in het bovenste deel Tan den stengel in aren of trossen staand (hg. 13ö/«). UmwindsKbladen daKpansgewijze, de buitenste slechts '/3 maal zoolang als het hoofdje (fig. 13876) ........ 2 Hoofdjes tot kluwens opeengehoopt (fig. 1388.1389) 3 2 Hoofdjes meest talrijk, in een verlengde, meest vertakte aar. Bladen alle even lang of de boveDSte langzamerhand kleiner wordend, meest 1-nervig, van boven kaal wordend (fig. 1387A). Bloemkroon meest geelachtig-wit. 0.30 0.45. 1}.. Juli—Septr. A„ 1 .1 »nn/1 rtC V 1*11 nlrfOmPO»l VJJ uco^uauutvutu VI uvigiwuv*. ■ -y "-pi"" Boschdroogbloem G. silvatlcum L. Hoofdjes minder talryk, in een verkorte, ineengedrongen, btfna onvertakte aar. Middelste stengelbladen even lang als of nog langer dan de onderste, alle 8-nervig, van boven dunviltig. 0,15-0 30. %. Juli- Septr. Apeldoorn. Noorsche droogbloem. G. iiorvegicum Gunner. . - n • . . i , ni i 3 Stengel van den voet ai ungespreia-venuKi. Diuuen ii|ulangwerpig, met versmalden voet (fig. 13886). Kluwens van hoofdjes bebladeid (fig. 1388a). Omwindselbladen geel- of bruinachtig. Bloemkroon geelachtig-wit. 0.05-0,22. ©. JuDi—Octr. Op vochtige rrrrtnilpn lnncrs slontlfanien. Alsemeen. Moerasdroogbloem. G. uliginósum L. tig. 1388. Stengel meest vertakt, zeldzamer met opstijgende takken (fig. 1389). ■w*P i i IA . 1 J J. J 1 ~ An Diaaen naiiMeDgennuvattcuu, uo uuunsic jou^wj^'g, «v hoogere lijnvormig. Kluwens van hoofdjes zonder bladen. v Omwindsetbladen geeluchtig-wit. Bloemkroon oranje. 0,05 0,30. ©. Juli—Outr. Op vochtige zandgronden, langs slootkanten. Vrjj algemeen. Bleekgele droogbloem. G. liiteo album L. Btj Maastricht is als aangevoerd waargenomen G. undulatum L., de b o» o i f ri n rtróncbloem. te onderscheiden van G. luteo-album , doordat de hoofdies bebladerd zijn, de l.innensie omwindselbladen iets Kig. lifcU. spits zijn en doordat de bladen van boven ruw en groen. van onderen witwollig zijn en langs den rand stekelig behaard z(Jn. 7.\j zltn afloopend langs den stengel. 0,8u-0,8". <7). Augs.. Septr. Van Kaap do Goede IIoop. Bij Apeldoorn is als aangevoerd waargenomen G. purpureus L., de purperen droogbloem Deze plant heeft een onvertaktrn, 0| genchten «tengel of deze is van den voet af vertakt niet opstijgende takken. Bladen spatelvormig ot de hoogste lijnvormig, meest stomp, met stekelpuntie, van onderen wollig, van boven groen, zittend of de lagere in een bladsteel versmald. Hoofdjes in een eindelingschen, soms bebladerden, vaak afgebroken tros of de onderste ver afstaand en asstandig. Oiuwindseiblaadies geelbruin of purper, lancetvormig langwerpig, spits, do Buitenste aan den'voet wollig. Vruchtjes ruw. Vruchtpluisharen aan den voet voreenigd. © en 4. Juli-Septr. Uit Amerika. 31. Antennaria Gaertn. 1 Stengel niet vertakt (fig. 1390). Wortelbladen spatelvormig, de hoogere lijnvormig. Omwindselbladen der mannelyke bloemen nerkEt,s, Ireill. Flora. druk. 4tl meest wit, die der vrouwelijke meest rose. Bloemen wit of roodachtig. 0,07-0,15. 24.. Mei, Juni. Op drogen zand-of heigrond, ook in de duinen. Vrij algemeen. (Gnaphalium dioicum L.) Heiroosje. Rozenkransje. A. dióica Gaertn. 32. Anaphalis D. C. 1 Stengel vertakt. Bladen l(1n- of Iyn-lancetvormig, lang toegespitst. Omwindselbladen sneeuwwit. Bluemkroon geel. 0,80-0,60. 2(.. Juli, Augs. Soms gekweekt, in tuinen en ook verwilderd (Assen). (Anapalis margaritacea R. Br., Gnaphalium margaritaceum L.) . . . Prachtr0ze 11 kransJe. -j- A. mar^aritaceMm L. Fig. 1890. Antennaria dioica. Fig. 1381. Helichrysum arenarium. « bloemhoofdje; b een omwindsel- u deel der bloeiwyze: h een omwindselblaadje: c, <1 mannelijke bloemen. blaadje: c bloem. 33. Leontopódium R. Br. 1 Hoofdtes 5-9, dicht opeengedrongen, door groote eironde, stervormig uitstaande dichtwollige bladen omgeven. 0,10-0,15. 2).. Juli-Septr. Sierplant uit de Alpen. Edelweiss, f l, alpiuum Cass. 34. Helichry sum Gaertn. Stroobloein. 1 Stengel niet vertakt, evenals de bladen wollig viltig (fig. 1391). Onderste bladen langwerpig omgekeerd-eirond, stompachtlg, de bovenste Utn-lancotvormig, spits. Hoofdjes in dichte, sclierravormlge trossen. Omwindselbladen citroengeel, zeldzamer oranje. Bloemkroon oranje. 0,15-0,80. 5(.. Jull-Octr. Kttmegen, Coevorden. Uyssen, Dolden, Oldenzaal, Uenekamp, Lingen, Hersol. (Gnaphalium arenarium L.) Stroobloem. H. arenarium D. C. Stengel naar boven vertakt ovenals de bladen wat ruw. Bladen lancetvormig tot llin-lancetvormig, spits. Hoofdjes groot, alleenstaand aan het eind van den stengel en der takken. Buitpnste omwindselbladen kort, stomp, aan den top bruinachtig, de middelste liet langst, spits, meest goudgeel, zelden witachtig. Bloemkroon geelbruin. 0,60-1,20. O Q. Juli-Herfst. «ïorplant uit Nieuw-Holland. Goudstroobloem. y D' biucteatum willa. 35. Artemisia L. Artomisi a. Kruiden met meestal slanken stengel, meestal gedeelde bladen en kleine bloemhoofdjes van meestal gele bloemen , zonder duidely ken straal. 1 Bloembodem kaal Bloembodem bebaard. Hoofdjes bijna bolrond, knikkend, klein. Bloemkroon lichtgeel. Buitenste omwiudselblaadjes viltig. Bladen zijdeachtig grijsviltig, 2-3-voudig-vindeelig met lang- ^ werpig-lancetvormige, stompe slippen (fig. 1392). Bladslippen aan den voet zonder ooitjes. Stengel rechtopstaand of opstijgend, zeer vertakt. Pluim groot, ^ bebladerd, met afstaande takken. 0.60-1,20. 2]-. -Juli ïïg. 1392. Septr. Op hoogen zandgrond, in de duinen, langs dijken. Vrij algemeen . . AuLtt. Abwt. A1 s e in. A. Absinthium L- ■' Bladen ongedeeld (alleon de eerstverschUnende onaersie n eesi 3-spletigi, lancet- tot ïyn-lancetvormig, stekelpuntig .evenals de stengel kaal. Hoofdjes zeer klein, b\jna bolrond, rechtopstaand. Omwindselbladen haal. Bloemkronen wit. 0,60-1,20. 4- Augs., Septr. Gekweekt. Uit Z.-Europa. , . . Dragon. + A. Dracunculüs L. Bladen, althans de onderste en middelste gedeeld. 3 3 Bloemen alle 2-slachtig (fig. 1393n). Bloemkroon geel. Hoofdjes langwerpig-eirond, viltig (fig. 13934). Bladen sneeuwwit-viltig of ten slotte kaal, 2-3-voudigvindeelig met korte, stompe, lijn-draadvormige slippen. 0,30-0,60. 2|. Septr., Octr. Op zeeklei. Vrij algemeen . . Zeealsem. A. maritima L. Bandbloemen vrouwelijk 4 Bladen aan den voet van den bladsteel zonder oortje taan den voet van den bladsteel aan weerszUden zonder lobbetje). Hoofdje» bijna b Irond, knikkend. Bloemkroon geel. Plant <),»>0-l,_0 hoog. struikachtig. Stengel rechtopstaand. Hoofdjes behaard, klein. Buitenste omwindselbladen langwerpig-lancetvormig, spits, de binnenste stomp. Bladen van onderen grys-behaard, de onderste dubbel-gevind met zeer smal-iynvormige, slippen (lig. 1894), die in wier oksels de hoofdjes staan, driespleiig of ongedeeld, lijnvormig. I>. Septr. Novr. Aangevoerd by Deventer en Beekbergen. (Jok al3 sierplant. r i t r n B n k r u i d. v A. Abrotauum L. Bladen aan den voet van den bladsteel met een oortje .... 5 5 Hoofdjes eirond, rechtopstaand of knikkend. Omwindselbladen kaal, vliezig-gerand, glanzig. Stengels talrijk, de niet-bloeiende liggend, de bloeiende opstijgend, met trosvormige pluimtakken, meest donkerrood. Bladen 2-3-voudig vindeelig, zijdeachtig-grijs, 46* later bijna kaal, met lijnvormige stekelpuntige slippen (fig, i nAr> r*i 1 .1 Diuciuaiuucu ruuu- achtig. 0,30-0,60. 2).—t). Augs.—Herfst. Up drogen zandgrond, ook in de duinen. Zeldzaam. Veldalsem. Wilde [averuit. A. campéstris L. Hoofdjes eirond-langwerpig, klnin r«r»htODStaand Cficr. 139(5). Omwindselbladen ilg- 1395van buiten viltig. Bladen van boven kaal, van onderen witviltig, vindeelig, met lancetvormige slippen (bij de variëteit coarctuta Forsk., dubbel-vinspletig met lijnvormige slippen en diebtopeenstaande hoofdjes, zoo bij Deventer gevonden). Bloemkronen geel of roodbruin. Stengel rechtopstaand, vertakt, meest donkerrood. 0,60-1,20. 2|.. Juli—Septr. Langs i . i i_i i. i wegeu, iu uaauuut, vuuiai Fig. 1396. Artemisia vulgaris. op zandgrond. Vrjj algemeen. « schyf-, h straalbloemen. Krcibbeklootjes. B ij v o e t. A. vulgaris L. A. Tournefortiana Rchb., de pl ui mal som, is by Bennekom en Deventer gevonden. Plant kaal. Stengel rechtopstaand. Onderste bladen vindeelig met scherp gezaagde slippen, de hoogbre 3-deelig. de bovenste ongedeeld. Hoofdjes holrond, rechtopstaand in eene smalle, dichte, bebladerde pluim. 0,50-1,00. 31. Augs.—Octr. Uit Zuid-Rusland. A annua L., do zomeralsem, is aan den Rijnoever b(| Arnhem, Apeldoorn en de Bilt gevonden. Plant kaal. Onderste bladen 2-S-voudie vindeelig met langwerpige tot lijnvormige slippen, de bovenste vindeelig. Hoofdjes bolvormig, knikkend, tot een pluim vereenigd. 0,50-1,50. 0. Uit Zuid-Europa. Augs.—Octr. 3tf. Ammóbium R. Br. 1 Stengel en takken door atloopende bladen gevleugeld, diclit-beliaard. Bladen ïynlancetvormig. de wortelstandige langwerpig-lancetvormig tot bij na spatelvormig, alle van onderen witviltig. Hoofdjes bolvormig, alleenstaand, eindelings, langge-iteeld. Omwindselbladen stralend, wit. Bloemkroon geel. 0,">0-0,80. ^- Juli— Herfst. Sierplant uit Nieuw-Holland. . . Zandbloem. + A. alatnm R. Br. 87. Rhodanthe Lindl. 1 Omwindsolbladen eirond, de middelste aangedrukt, d® binnenste stervormig uitgespreid. Hoofdjes alleenstaand, eindelings, rose, wit, stralend. SchUfbloemen geel. Bladon stengelom vattend, langwerpig, stomp, gaafrandig. 0,30-0,60. 0. Septr.— Deer. Sierplant uit N.-Hollana j- B. Manglésll Llndl. 3K. Cótula L. 1 Stengel liggend, met takken ieder met 1 hoofdje ifig. 13971. Bladen lün-lancetvormig, vinspletig, getand of gelobd. Bloemkroon geel. 0,07-0,10. ©. Juli, Augi. Vroeger b(f Amsterdam gevonden Goudknopje. C. corounplfólla L. 39. Santolina L. 1 Plant grijsviltig iflg. 13931. Stengel met vele rechtopstaande takken. Bladen Hlnvormig, in 4 riten, getand, dik. Hoofdjeslanggesteeld. Bloem- n omwindsel en bloembodem; b schyfbloem, Fig. 1398. Santolina Fig. UOO. by ii tUdens den vruchtt(jd: c straalbloem. Chamaecyparissus. kroon geel. 0,300,60. Juli, Augs. Sierplant uit Zuid-Europa. Dwergduizendblad. -j-S. Chamaecyparissus L. Ook S. pinnata L. (bladen groen, bloemen wit), wordt wel gekweekt. 40. Achilléa L. Duizendblad. Kruiden met rechtopstaanden, aan den top vertakten stengel, verspreide bladen en talrijke kleine, een dichten, schermvormigen tros vormende bloemhoofdjes met witte straal- en gele of bruinachtige schjjt bloemen. 1 1 Bloemen geel. Plant viltig-behaard. Bladen sterk ingesneden (Hg. 1399). 0,10-0,50. 1|.. Mei—Juli. Uit Zuid-Europa. Zutphen, Deventer, Mmuiden, Arnhem. Vil tig duizendblad. A. tnmcntósa L. Bloemen wit, rose of paarsachtig .2 2 Bladen ongedeeld, lgn-lancetvormig, tot het midden klein en dicht, van daar tot den top diep- en verwijderd-gezaagd, evenals de stengel kaal (fig. 1400). Straalbloemen omstreeks 10, haar plaat omstreeks even lang als het half bolvormige omwindsel, wit. Schiifbloemen geelachtig-wit. Hoofdjes circa 0.015 breed. 0,30-0,90. 21. Juli—Septr. Aan waterkanten en op vochtige plaatsen. Algemeen Ook als sierplant met gevulde bloemen. Wilde b er tram. A. Ptarmica L. Bladen 2-3 voudig-vindeelig (Hg. 1401, 1-102) . . . . . .. 3 3 Straalbloemen 4-5, de plaat korter dan het eironde omwindsel. 4 Str.vilbloemen meest 10, de plaat even lang als of langer dan het meest halfbolronde omw?nd«el, wit Bladen t«na kaal. 1-laat. der s.raalbloemcr,vrfl groot MMW. Sliniien der stengelbladen lancetvormig, toegespitst, ingesneden gezaagd. 0,-30-0,80. ïl.Tuil, Augs. Uit de Alpen. Sierplant, verwilderd ,Rhoon). Grootbladduizendblad. -j- A. macrophylla L. 4 Straal bi oemeD nonzontaai-aisiaana, omstreeks half zoo lang als het omwindsel (lig. 1401). Bladen in omtrek lancet- of lijnvormig met kort-lancet- of lijnvormige slippen, evenals de stengel min ot meer bebaard. Bladspil zonder tanden of alleen aan den top iets getand. Straalbloemen wit, zeldzamer rose. Wortelstok met uitloopers. 0,150,45. 4- Juni—Herfst. Langs wegen, dijken en op grasgrond. Algemeen. Duizendtak. Hazengerwe. Hazengras. Hazenkerrel. Hondelclaar. Duizendblad. A Millefólium L. Straalbloemen teruggeslagen, i- of {-maal zoo lang als het omwindsel. Bladen in omtrek langwerpig-eirond, dubbel vindeelig met lijnvormige bijna kamachtigo slippen. (fig. 1402). Bladspü van Fi*« "J>1. nullefolium. liet. midden tot aan den top van liet blad ge- a omwindsel: /> bloemnoofdje: c straaltand Bloemkroon wit ot' geelachtig wit. bloem; d schijf bloem: e bloenihoofdje Wortel-tok zonder uitloopers. 0,15-o,i0. in doorsnede, zonder straalbloemen. Juli-^ptr. Aangevoer . Deventer, Nijmegen, Middelburg Moergestel, Zutphen. Oudenbosch, Rotterdam, Amsterdam, Arnhem. F del duizendblad. A. nóltilis L. 41. A'nthemis L. Eoomsclie kamille. Krniden met 1-3-voudig-yinspletise of vindeelige bladen en witte, zeldzaam gele straal- en gele . zelden witte sebjifbloemen. Bloembodem met ' 1 Strooschubben lijn-priemvormig of zoo zij breeder zijn met een middennerf, die in een stijve stekelpunt uitloopt 2 Strooschubben langwerpig, aan rand en top vliezig, spits of s'?nlPnle'tJi.1puntjes. Bladen teer, in omtrek eirond, alle gesteeld, vindeelig met langwerpige of langwerpig-eironde, stompe, vinspletige slippen en langwerpige, vaak ingesneden gezaagde slipjes en niet gezaagde spil, vaak geelgroen. 0,'to-0,60. ^. Juni—Septr. Niet zelden gekweekt, soms ook met gevulde bloemen, ook vrij zeldzaam verwilderd b(j woningen en in tuinen. (Pyrethrum Parthenium Sm.) Maler. Moederkruid, f C. ParthénlUDi Heruli. ötraaiotoemen geet, wit, rood of bruin, half of geheel gevuld, zie C. indicuni blz. 33i. Bladen ongedeeld, elliptisch of langwerpig (fig. 1409), gekarteld-gezaagd, de bovenste meest geoord. Hoofdjes in een lossen, schermvormigen tros. Bloemkroon geel. 0,60-1,20. ^ Augs.—Octr. In linrnutnirioii trol crplr crcwlr r Tilt". Zuid-Europa. (Tanacetum Balsamita L.) DnloammnrmlrrnlH rig. i*iu. wnrysanuiciuuiu ft een deel van een blad: b omwindsel en bloembodem; c omwindselblaadje: f C. majus Aschs. FiS- 1400. tf, e bloemen: f vruchtje. Bladen vindeelig met langwerpig-lancetvormige, aan de onderste bladen vinspletige, aan de bovenste gezaagde slippen (fig. 1410). Hoofdjes in een dichte, schermvormige pluim. Bloemkroon geel. 0,60-1,20. !(.. Juli—Herfst. Langs wegen en dijken, vooral op hoogen zandgrond. Algetncen. (Tanacetum vulgare L.) Wild wormkruid. Re invaren. Rt ine vaar. Boerenworm kruid. C. vulgare Bernh. 4 Vruchten alle gelijk van vorm. Straalbloemen wit, geel, rood, bruin, rose, zelden ontbrekend 5 Vruchten der straalbloemen anders van vorm dan die der schjjfbloemen. Straalbloemen meest geel 8 5 Kelk ontbrekend of bij de straalbloemen als een oorvormig randje aanwezig b Kelk als een kort oorvormig randje aanwezig. Sierplanten 7 6 Onderste bladen langgesteeJd, rondachlig tot wig-lancetvormig, meest gekarteld-gezaagd of ingesneden, de bovenste zittend, langvverpiglancetvoriuig tot bijna spatelvormig, met st verwijderd grof-gezaagd, aan den voet vaak vinspletig (tig. 1411). Vruchten der straalbloemen meest zonder kelkzoom. Stengel met 1 hoofdje of met weinige takken ieder met 1 hoofdje. 0,30 0,60. 2}.. Mei—Augs. Langs wegen, dijken, in weilanden en in grasland. Algemeen. Gioote madelief. Wambuisknoopen. Wille qamebloem. Margriet. C. L«uranthemum L. Onderste bladen gesteeld, lancetvormig, gezaagd, de overige zittend, lün-lancetvormig, gezaagd. Omwindselbladen naar den top toe vliezig. 0,3(M),60. 2^. Juli, Augs. Sierplant uit de Pvreneeën T ^ maximum D. C. 7 Meesterachtig. Bloemhoofdjes half of geheel gevuld. Bladen eirond, ingesneden tot vinspletig. de bovenste vaak gaafrandig. Hoofdjes tot 0,04* broed, geel, rood, wit of blauw, alleenstaand of tot schermvormige trossen vereemgd. 1,00-1,50. !>. Nov.-Janr. Sierplant uit China en Japan. Chrysanthemum, t C. indicom Cass. Kruidachtig. Bladen vindeelig, met ingesneden of vinspletige slippen, de onderste gesteeld Hoofdjes groot, alleenstaand, eindelings. Straalbloemen rose of wit. 0,300,60. 2L. Juni, Juli. Sierplant uit den Kausasus en Perzië, ook gevuld. •|* C. ruseum Web. et Mohr. Fig. 1411. Chrysanthemum Leucanthemum. Fig. 1412. Chrysanthemum segetum. h vrucht, by b horizontale doorsnede van deze. 8 Bladen langwerpig-omgekeerd-eirond tot lancetvormig, de onderste steelachtig-versmald, vaak bijna vinspletig, met gezaagde slippen, de bovenste grof-gezaagd, naar voren breeder, vaak 3-spletig, (fig. 1412). Straalbloemen dooiergeel, zelden ontbrekend. 0,30-0,60. ©. Juni—Herfst. Op zandig bouwland. Vrjj algemeen. Goudsbloem. Wilde goudsbloem. Gele ganzebloem. C. ségetum L. Bladen dubbel-vindeelig met laucotvormige, vaak ingesneden gezaagdo slippen, de onderste gesteeld, de bovenste met oortjes vormenden voet halfstengelomvattend. Stelen der hoofdjes weinig verdikt. Straalbloemen geel. zolden wit of ontbrekend. 0,30-0,60. ©. Juli—Herfst. Sierplant uit Z.-Europa, vaak met gevulde bloemen, ook verwilderd. (Veenklooster, Vogelenzang». Gekroonde ganzeb'.oom. f C. coronarium L. 44. ï'va L. 1 Hoofdjes klein, tot trossen en deze tot pluimen vereenigd. Straalbloemen •>, zonder bloemkroon. Schyfblopmen groen. Bladen dik, ruw-behaard, gezaagd. de bovenste langwerpig-Iancetvormig, de onderste b(jna driehoekig-eirond. Bloemen groenachtiggeel. 1,20-2,40. O- Augs.—Octr. Uit Xoord-Atnerika. Vlissingen, Apeldoorn, Amsterdam. Aangevoerd Iva. I. xanthiifólia Nmt. 45. Dorónicum Trn. 1 Wortelstok met onderaardsche, verlengde uitloopers (fig. 1413). vvorteistanaige olaaen ianggesteeia, diep hartvormig-eirond, de middelste met geoorden voet zittend, de bovenste hartvormig-stengelomvattend. Bloembodem behaard. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,90. 1).. Juni. In bosschen. Vrij zeldzaam. Misschien oorspronkelijk verwilderd. Voorjaarszonnebloem. D. Pardalianches L. Wortelstok zondor uitloopers. Onderste bladen gesteeld, diep hartvormig, de bovenste zittend met afgoknotten of ronden voet. Hoofdjes talrijk, geel. 1,00-1,30. 2J.. Mei. Sierplant uit Perziö. t D. macrophy'llam Fisch. 46. A'rnica L. 1 Stengel niet of weinig vertakt, met l-(3) hoofdjes (fig. 1414). Bladen tegenoverstaand, zittend , de wor~ 1 ] i ) , Fig. 14)3. Doronicum Pardalianches. Stengelstandige langwerpig tot lan* n omwindsel: h bloemhoofdje; c straaleetvormiif. Hoofdjes groot. Bloe- bloe,n • de buis van deze ver- r, n.in * c t • groot en opengelegd; e schi|fbloem: men oranje. 0,22-0,45. 2J.. Juni, / vruchtbodem: g vruchtje der schyfJuli. Op hooge, veenachtige hei- bloem, li der randbloem. develden. Vrij algemeen. [Volverlei. Val kruid. A. montana L. 47. Senécio Trn. K r u i s k r u i d. Kruiden niet verspreide bladen, rolrond of klokvormig, i rjjigomwind- sel met meest kleine, sehubvormige schutblaadjes er onder en gele of violette straal- en gele schijf bloemen, soms alleen schijf bloemen. ^ 1 Straalbloemen geel 2 Straalbloemen violet of licbtpurper. Plant witwollig. Stengel met 3-10 hoofdjes, dio 0,03-0.09 breed zijn. Bladen langwerpig-lancetvormig, iets golobd, do onderste g"stueld, de bovenste zittend. 0,30-1,20. 0,ook 3(.. Augs.—Octr. Sierplant uit Z.-Amerika. •f S. pulctaer Hook. et Arn. 2 Hoofdjes zonder buitenomwindsel. Omwindselbladen aan den top niet of nauwelijks gevlekt (fig. 1415). Stengel meest vertakt, vooral boven behaard, dik, hul. Wortelbladen tijdens den bloeitijd afgestorven. Stengelbladen talrijk, lancetvonnig, half-stengelomvattend, de onderste bochtig getand. Hoofdjes opeengedrongen. Omwindselbladen spits. Vruchten kaal. Bloemkroon geel. 0.300,60. © en OO- Mei—Ju''- moerassen en lage veenstreken. Vrij algemeen. (Cineraria palustris L.) ... Wilde andijvie. Moerasand iivie, S. palüster D. C. V'ig. 1-414. Arnica montana. Fig. 1415. Senecio paluster. u bloembodem met straal- oh schijfbloomen; ft vruchtbeginsel met haarkroon i c vruchtje. Hoofdjes met buitenomwindsel. Omwindselbladen aan den top gevlekt ® 3 Bladen bochtig-vinspletig tot vindeelig (fig. 1417a, 1418a) . 4 Bladen ongedeeld, eirond-langwerpig tot langwerpig (fig. 1422). 10 •4 Omwindsel rolrond (fig. 1416). Omwiodselbladen lijnvormig. Straalbloemen ontbrekend of zeer kort, meest omgekruld .... 5 Omwindsel klokvormig. Omwindselbladen eirond tot lancetvormig. Straalbloemen langer afstaand (fig. 1419) 7 5 Straalbloemen ontbrekend (fig. 1416). Buitenste omwindselblaadjes zeer kort, omstreeks voor de helft zwart. Bladen meest kaal, boebtig-vinspletig met (naar den voet) langzamerhand in grootte atnemenae slippen. u,u/-u,3u. moeit bijna het geheele jaar. Op moesland, ook op bebouwde en onbebouwde gronden. Algemeen. Sensejoen. Pluiikruid. Kanariekruid. Kruiskruid. S. vulgaris L. Vergelijk ook S. Jaeobaea L. pag 331. Straalbloemen meest omgerold, kort, lichtgeel 6 G Plant klierachtig-kleverig-bebaard. Buitenste omwindselblaadjes los, half zoo lang als uc auuciot uuu uvu 6niu lav/utijj 1417é). Vruchten ten laatste kaal. 0,15-0,45. Q. Juni—Herfst. Op beschaduwden en bebouwden zandgrond, ook op ruige plaatsen, langs heggen en wallen en in de duinen. Vrij algemeen. Kleverig kruiskruid. S. viscósus L. Plant zachtharig, zonder klieren. Buitenste omwindselbladen omstreeks '/s-maal zoo lang als de andere, meest niet zwartachtig (hg. 14184). Vruchten aangedrukt-kort-behaard. 0,15-0,90. O- JUQi—Augs. Aan beschaduwde wallen, heggen, in bosschen en kreupelhout. Vrij algemeen. Boschkruiskruid. S silvaticus L 7 Buitenste omwindselbladen 4-6, half zoo lang als de andere. Vruchten behaard. Bladen vindeelig, de onderste gesteeld, de overige zittend. Bladslippen lijnvormig, ongedeeld of getand tot vinspletig, de onderste kleiner, oorvormig. Schermvormige tros met vele hoofdjes, dicht. Bloemkroon bleekgeel. 0.30-1,20. 2].. Augs., Septr. In kreupelbosschen, aan beplante dijken en wegen, in grazige duinvlakten. Vrij algemeen. Smalbladkruiskruid. S erucifólius L. Buitenste omwindselbladen 1-4, vele malen korter dan het omwindsel. Kandstandige vruchten kaal 8 8 Vruchten der scbijfbloemen dicht behaard. Ondersto bladen tijdens den bloeitijd meest afgestorven. Middennerf der bladen tusschen de slippen gaaf (tig 1419). Wortelstok afgeknot. Bloemstelen rechtopstaand, een grooten, tamelijk dichten, schermvormigen Hg. 14ISt. Senecio Jaoobaea. Fig. 1420. Fig. 1421. a hoofdje, in doorsnede; b omwindselblaadje: c straalbloempje; rf sch(jfbloempje. Stengel aan den top niet een schermvormigen tros, inet rechtopstaande takken. Bladen geelgroen met sterk naar voren gerichte zij-lippen en langwerpige eindslip (fig. 1421). Hoofdjes grooter. 0,80-C,60. ©O- Jun'—Augs. Op moerassige plaatsen en in vochtige graslanden. Vrjj algemeen. Waterkruiskruid. S. aquaticus Hurts. 10 Straalbloemen 5-8. Buitenste omwindselbladen 3-5 11 tros vormend. Onderste bladen liervormig-vindeelig met eironde, gekartelde eindslip, de bovenste vindeelig, met langwerpige, vaak 2-3-spletige slippen. 0,30-0,90. QO ^1- Octr. Op grasgronden en aan wegen. Algemeen. Jakob's kruiskruid. S. Jacobaéa L. Vruchten der schijfbloemen weinig behaard of kaal. Onderste bladen tijdens den bloeitijd nog frisch, ongedeeld, de middelste lier- vormig-vinspletig • • _ • • • • • • ® 0 Stengel omstreeks van het midden af in een uitgespreid vertakten, schermvormigen tros uitloopend. Bladen donkergroen met rechthoekig afstaande of weinig naar voren gerichte zijslippen en wigvormige eindslip (fig. 1420). 0,30-1,20. O©. Juli, Augs. Op moerassige plaatsen en aan waterkanten. Zeldzaam. Dwalend kruiskruid. S. erraticus Bertol. Straalbloemen 12-20. Buitenste omwindselbladen 10 of meer, circa half zoo lang als het omwindsel. Bladen lijn-lancetvormig, fijngetand (fig. 1422), van onderen viltig, zittend, de onderste gesteeld. Straalbloemen goudgeel. 0,60-1,80. !}.. Juni—Augs. Langs slooten, plassen en rivieren. Vrij algemeen. Moeraskruiskruid. S. paludósus L. 11 Omwindsel rolrond, meest 8-bladig, kaal. Wortelstok ver kruipend, vertakt. Bladen met recht afstaande tanden. Straalbloemen meest 5, lichtgeel. Bladen kaal, de bovenste in een smalgevleugelden, aan den voet nauwelijks verbreeden bladsteel versmald. Stengel vaak rood. 0,60-1,50. 2j~ Juli—Septr. In bosschen, op vochtige plaatsen, ook langs wegen. Zeldzaam. Fuchs'kruiskruid. S- Fuchsii Gmel. Omwindsel klokvormig-rolrond, 10-12-bladig. Straalbloemen 6-8, goudgeel (fig. 14234, c). Wortelstok ver kruipend. Bladen ellip- uscn-ianceivormig mg. i^oaj mei naar voren gerichte tanden, de onderste gesteeld, de bovenste met breedeh voet zittend. 0,90-1,50. 4. Augs., Septr. Langs de groote rivieren, ook langs beschaduwde slootkanten. Vrij zeldzaam. (S. saracenicus L.) Lancetbladig kruiskruid. S. fluviatilis Wallr. rlg. 14L_. rift' 1 iB* >w. ^aienauia arvensis. n straalbloem: b schijf bloem: c vruchthoopje: ri vruchtje. 48. Caléndula L, Goudsbloem. 1 Bladen alle langwerpiK-lancetvormig itig. 14J41. Buitenste vruchton lijnvormig, recht, gesnaveld, de middelste hootvorinig, de binnenste cirkelvormig opgerold. Bloemkroon goudgeel, ii.t0-o.20. O. -tuni—Herfst. Op bouwland. Maast,richt. Apeldoorn. Akkcrgoudsbloem. (}. arvénsis L Onderste bladen steelachiig versmald, bijna spa tel vorm ig, do bovenste langwerpig tot lancetvormig. Vruchten bijna alle gekromd, bootvormig (tig. 14_5). Bloemkroon oraple. 0.30-0,45. Juni—Novr. Sierplant ujt Zuid-Europa, ook ver¬ wilderd Goudsbloem. ? U. oracliialis li. A\). Echfnops L. 1 Bladen dubbel vinsplotig, bochtig doornig getand, van boven kaal, van Dl i;..U*k|n,,Tr 1 OA.O Oi \ I) .11 1 Sfint I*. JMflf- onderen witviltig. Bloemen lichtblauw. 1,00-2,00. n. ^uü beptr. öier- p.f plant uit Zuid-Europa 50. Cirsium Adans. Veder distel. Kruiden met meestal rechtopstaanden stengel, meest vindeelige of vinspletige, doornig getande, zelden ongetande bladen en bloemhoofdjes van purperkleurige. zelden witte ot gele bloemen met trechtervormige bloemkroon. Haren der haarkroon vedervornug. 1 1 Bloemkroon diep 5-spletig. Helmdraden bijna kaal. Planten meest 2-huizig. Hoofdjes klein, in schermvormige pluimen op spinnewebachtig viltige stelen (fig. 1426). Bladen weinig atloopend, lancetvormig , bochtig tot vinspletig, meest gekroesd. doorniggewiinperd. Wortel met knoppen. Bloemkroon lichtpurper, zelden wit. 0,601,20. Juli—Septr. Langs wegen en dijken. ook in bouwland. Algemeen . . Stekel. A kkerveder distel. C. arvênse Scop. Bloemkroon 5-spletig. Helmdraden behaard. Planten met tweeslachtige bloemen ........ 2 2 Bladen van boven ruw door kleine stekels. Hoofdjes alleenstaand. 3 Bladen van boven kaal of behaard, maar niet stekelicr 4 :J Bladen afloopend, van onderen kort-bebaard, dun grijsviltig, met iets omgerolden rand (fig. 1427). Hoofdjes tamelijk groot. Omwindsel eirond, iets spinnewebachtig-behaard. Bloemkroon lichtpurper, zelden wit. 0,60-1,20. ©©. Juli, Augs. Langs wegen, dijken en op ruige plaatsen. Algemeen. Doorn. Putterdistel. Stekel. Speerdistel. C. lanceolatum Scop. HKi'KFii.s. Geïtl. Flora, 4a), van onderen kortbehaard. 2J.. JuliSeptr. Op drogen, steenachtigen grond. Zuid-Limburg. Aardvederdistel. C. acaule Scop. Di 1 .1 3 A OA 1 KA 1 a tJl'CIJgCl YCIRU^U J VjUU-ljWV JULIg .•••%/ 6 Stengel van boven bladloos met 1 hoofdje (fig. 1431a). Stengelbladen weinige (3-5), boven den verbreeden stengelomvattenden voet samengetrokken (fig. 14316) ongedeeld of iets bochtig. 0,30-1,00. 2j. Juni, Juli. Op drassigen veengrond. Vrij algemeen. Spaansche ruiter. C anglicum Lobel. Stengel tot bovenaan bebladerd, evenals de binden spinnewebiichtig-behaard. Maden afloopend, lijn-lancetvormig, bochtig-vinspletig, met 2-3-spletige slippen. Hoofdjes klein, vele bijeen, op korte spinnewebachtig-behaarde Fig. 1481. stelen. 0,60-1,50. ©©. Juni—Septr. Op vochtige, moerassige plaatsen, langs slooten. Algemeen. Kale jonker. C. palustre Scop- •*>1. Cynara Vaill. 1 Bladen stekelig, van onderen grijsviltig. Hoofdjes met eenigszins vleezigen bloembodem. Omwindselbladen eirond-lancetvormig, stekelig. Bloemkroon violet-blauw. 0,70-1,50. Juli, Augs. Gekweekt als groente. Kardaus. f C. Cnrriiinralus L. Bladen weinig stekelig. Hoofdjes veel grooter met vleezigen bloembodem ifig. 1433). Omwindselbladen eirond, aan den voet vleezlg, niet of weinig stekelig. Overigens als de vorige soort. 0,70-1,50. 2).. .luli, Augs. Gekweekt als groente. Artisjok, f C. Soólvmns L. Fig. HS2. Fig. 14:18. Fig. 1434. Silybum Marianum. « bloem ; h vruclitje. 52. Silybum Vaill. 1 Stengel en bladen kaal (fig. 1434). Bladen aan den rand mot gele stekels, wit-gevlekt, de onderste bochtig vinspletig, de bovenste lancet vormig, stengelomvattend. Omwindsel bolrond. Bloemkroon purper. 0,60-1,50. Q. Juli, Augs. Sierplant uit Zuid-Europa. Langs wegen, op mesthoopen en bij moestuinen. Zeldzaam, waarschijnlijk steeds verwilderd. Mariadistel. S. Marianum Gaertn. 53. Cérdulls L. Distel. Doornige kruiden met meestal gevleugelden stengel en purperkleurige, zeldzaam witte bloemen, wier haarkroon uit enkelvoudige, niet gevinde haren bestaat 1 1 Hoofdjes langwerpig, Mina rolrond, talrijk, dicht opeen, do zydelingsche zittend, 47* (fig. 143ÖI. Bladen afloopend, van onderen witwollig, bochtig of vinspletig met eirond-driehoekige, getande, doornige slippen. Bloemkroon licbtpurper, zelden wit. 0.15-0,3(1. OO Juni—Augs. Aangevoerd. Maarsbergen, Schouwen, jmaaoiourg, ucrecnt, . . . j engere aistei. t;. lenuinorus *.un Hoofdjes eirond of bolvormig (fig. I4i7) 2 2 Om windselbladen boven den breeden voot iets ingesnoerd en daar teruggeb >gen. Bloeraboofdjes zeer groot, tot 0,05 breed, alleenstaand, knikkend (fig. 14;i6), neergedrukt- hiïlvnnrl aan tniimliiL* lfincrp nncrrtvlellcreMft stelen. Hinden Tl — O O O e vindeelig, raet bijna handvormige, 3-5-spletige slippen, Fig. 1485. aan weerszijden groen, lang- en stijfgestekeld. Bloemkroon purper, 1 1 • , /-V .IA A AA T .1 ' zemen WIL. juii, Augs. Op zandgrond , langs wegen en aan dijken, ook in de duinen. Vrij algemeen. Knikkende distel. C.nütansL. Fig. 1486. Carduus nutans. Fig. 1437. Carduus acanthoides. a omwindselblaadje. a bloempje, b(| li zonder kroonbuis: c vruchtje; tl vruchtbodo.'ii. Omwindselbladen rechtop- of boogvormig-slaand (fig. 1437). Takken en bloemstelen meest tot aan den top stekelig-gevleugeld. Hladen vinspletig tot vindeelig 3 3 Stengel en takken in den bladloozen steel van het hoofdje overgaand. Bladen van onderen spinnewebachiigwollig, alle afloopend. Top der omwindselbladen rugwaarts gekromd. Onderste bladen laiiKwerpiglancetvorinig. vinspletig, de bovenste b\tna lijnvormig. Bloemen purper. 0,80-0,60. ©Q. Juli, Augs. Aangevoerd. Deventer, Zuiphen Haakdistel. C. Iiauiulósus Khrli. Stengel en takken tot aan de hoofdjes behladerd en gevleugeld, ODder de meest kleine hoofdjes witviltig (fig. 1437, 1438). Bladen vindeelig, raet bijna handvormige, 3-5-spletige slippen, Fig. 1485. aan weerszijden groen, lang- en stijfgestekeld. Bloemkroon purper, eD vleugels gedoomd. Omwindsel kaal of spinnewebachtig behaard. Bloemen purper 4 4 Bladen aan weerszijden groen, van boven b^jnakaal, van onderen kort-behaard, diepvin^plotig met byna handvormig 3-5*lobbige slippen, lang- en tameluk styfstekelig (fig. 1437). Hoofdjes alleenstaand, rechtopstaand, vr\j groot. Bloemkroon licht- Êurper, zelden wit of geel. 0,80-0,90 QO- Juni-Sepir. Aangevoerd. Deventer, [iddelburg, Leiden, Rotterdam, Nieuw- en St. Joosland, Amsterdam, Ntykerk. Veeldoorndistel. C. acanthoides L. rig. 1439. Onopordon Acanthium. (i bloem ! h vriirht• r vrnrht.ip m«t. Fig. 1435S. Carduus crispus. oen doel van den vruchtbodom. Bladen van onderen min of meer viltig (fig. 1438). Omwindselschubben korter dan de bloemen. Hoofdjes 2-5 bijeen of alleenstaand aan het eind der takken. Takken breed-gevleugeld. Bladen bochtig-vinspletig met 2- of 3-lobbige slippen en grootere eindslip, de bovenste soms slechts wat gelobd. Bloemkroon purper, zelden wit. 0,60-0,90. OO- Jil'—Septr. Langs wegen , dijken , op muren, enz. Algemeen. Doornstekel. Kruldistel. C. crispus L. ">4. Onopórdon Vaill. Stengel witviltig, door de afloopende bladen breed-gevleugeld, stekelig (fig. 1489). Hoofdjes alleenstaand, rondachtig, tamelijk groot. Omwindselbladen lijn-priemvormig, de onderste ver afstaand. Haarkroon rossig. Bloemkroon iichtpurper. 0,(50-1,50. 00- Juli—Septr. Aan wegen, djjken en ruige plaatsen, vooral by zeedorpen. Vrij zeldzaam. Wegdistel. 0. Acanthium L. 55. Lappa Tm. Klis. Klit. Kladdewortel. Klarrebos. Kladdebos. Kruiden met rechtopstaanden, vertakten stengel, groote eironde of hartvormige bladen en bloemhoofdjes, welker omwindselblaadjes haakvormig omgebogen zjjn. Bloemkroon rood of wit .... 1 1 Oimvindselbladen alle met haakvormige punt of alleen de binnenste in een rechte punt versmald. Hoofdjes kaal of iets behaard. 2 Binnenste omwindselbladen stomp of vrg stomp, met korte spits, aan den top vaak purperkleurig, bijna stralend. Hoofdjes vrij klein, in een dichten, schermvormigen tros, wollig-behaard. Bloemkroon purper. 0,50-1,00. ©©. Juli— Septr. Op dijken , langs wegen, op onbebouwde plaatsen. Zeldzaam. Donzige klis. L. tomentósaLink. 2 Hoofdjes in een lossen , schermvormigen tros, tamelijk groot, bijna kaal. Omwindselbladen alle groen. Bloemkroon purper. 0,60-1,50. ©©. Juli, Augs. Op dezelfde plaatsen als de vorige. Vrij zeldzaam. (L officinalis All) Groote klis. L. major Gaertn. Hoofdjes trosvormig of tros-pluimvormig. Binnenste omwindselbladen of alle aan den top rood .... 3 3 Hoofdjes vrij klein, zoo groot als ha¬ zelnoten, iets wollig (ng. 1440J. Om- windselbladcn kleiner dan de bloemen. Vruchten 0,006-0.007 lang. Stengel met rechtopstaande takken. Bloemen purper. 0 60-1,20. ©©. Juli—Septr. Vindplaatsen als de vorige. Vrij algemeen. Kleine klis. L. minor D. C. Hoofdjes groot, bijna kaal. Omwindselbladen omstreeks even lang als de bloemen. Vruchten 0,008-0,011 lang. Stengel met lange, afstaande, ten slotte bjjna overhangende takken. Bloemen purper. 0,90-1,80. ©0. Augs. Zeer zeldzaam. (L. intermedia Rchb.i Middelste klis. L. nemorósa Koernlcke- a bloem, in doorsnede: b vruchtje. 56. Carlina Tm. 1 Stengel lang, met 2 tot meer hoofdjes (Hg. 1441). Bladen lancetvormig, bochtig-getand, van onderen meest iets viltig. Hoofdjes vrij groot. Binnenste omwindselbladen stroogeel. Haarkroon even lang als de vrucht. 0,15-0,45. QO en O- —Öeptr. Op onbebouwden zandgrond en in de duinen. Vlij algemeen. D r i e d i s t e 1. C. vulgaris L. Fig. 1441. Carlina vulgaris. Fig. 1442. Serratula tinctoria. a bloempje; b omwindselblaadjes; « bloemhoofdje; b bloem , bjj _c met r vruchtje. opengelegde bloemkroon: d omwindsel. Stengel zeer kort, met een dicht by den bodem zittend, groot hoofdje, zeldzamer met oen tot 0,3 lioogen stengel (rt. caulescens Lmk.t. Bladen in een roset, diep-vinspletig tot gevind. Binnenste omwindselbladen sneeuwwit, zelden donker rose. Ktlkzoom dubbel zoo lang als de vrucht. 4. .luli—Septr. Sierplant uit M.-Europa. Stengellooze driedistel, -j- C. acaülts L. 57. Serraiula L. 1 Bladen eirond-langwerpig, scherp gezaagd, ongedeeld of min of meer vinspletig, de onderste langgesteeld, de bovenste zittend (fig. 1442). Hoofdjes bijna in schermvormige trossen, 2-huizig. Bloemkroo purper-lila. 0,30 0,90. 2J.. Juli—Septr. In boschrijke, zandig streken, op droge plaatsen. Zeer zeldzaam. Zaagblad. S. tinctória L 58, Crupina D, C. 1 Wortelbladen langwerpig, getand, zittend, de andere bladen vinvormig ineesnedei met smal lijnvormige slippen. Hoofdjes smal-langwerpig, 3-5-bloemig, vrij klein Omwindselbladen bleek-vliezig, smal witgerand. Bloempjes purper, weinig laneei dan het omwindsel. 0,200,n0. ©. Mei—Juli. Aangevoerd. Haarlem. Crupina. vulgaris I'eri 59. Centauréa L. Centaurie. Kruiden uiet meestal vertakten stengel, verspreide bladen en bloem hoofdjes, welker omwindselbladen aan den top meest droogvliezii; zjjn. Bloemen purper, zeldzamer geel, wit, blauw of violet, de randstandige geslachtloos, gewoonlijk stralend 1 Hoofdjes tot 0,08 groot, geel. Omwindselbladen aan den top met een drooKvliwie ongedoornd aanhangsel. Bladen kort alloopend, langworpig-lancetvormie" stekel' 5ÏÏS.V&' rwMg?d® °.nsteeld. Stengel niet vertakt, onder het'hoofdje verdikt. 0,b0-l,00. 00. Juli—Septr. Sierplant uit Armenië. f C. macrucéphala M. P. Hoofdjes niet geel of, zoo zy geel zijn, zijn zij kleiner en eindigen de omwindselbladen in stekels 2 2 Omwindselbladen met handvormig gedeelden stekel, zonder franje (fig. 1444) Omwindselbladen met droogvliezig aanhangsel of aan den ton droosvliezig (fig. 1447) e 3 Bloemen citroengeel. Hoofdjes minder dan 0,012 breed, zonder de stekels (fig. 1443). Bladen langs den gevleugelden stengel afloopend. Langste stekels van het omwindsel meer dan 0,015 lang. Bladen grijsviltig. 0,30-0,90. ©©, zelden Q. Juli—Septr. Aange¬ voerd. Zeldzaam. Fig. 1443. Fig. 1444. Zomer centaurie. C. solstitialis L. Bloemen rose of purper, zelden wit 4 Langste stekels van het omwindsel niet meer dan 0,007 lang . 5 Langste stekels van het omwindsel langer dan 0,007 (fig. 1444). Bladen niet afloopend, de onderste afgebroken-vindeelig met lijnlancetvormige, getande slippen, gesteeld, de bovenste Q lijnvormig, stekelpuntig, zittend. 0,15-0,60. ©©. Juli— X Septr. Aan wegen en dijken, meest dicht bij zee. Vrjj T zeldzaam. Sterrediatel. Kalketrip. C. Calcitrapa L. Fig. utó•r> Stokols van het omwindsel hoogstens 0,004 lang (lig. 144ö). Hoofdjes zeer klein. Bloemen witachtig. Onderste bladen fl-vondlg-vindeollg. 0,10-0,60. 0Q Bloemen citroengeel. Hoofdjes minder dan 0,012 breed, zonder de /G ~ UI. 1 J 1 ,, atcucio umueu jaugs loopend. Langste stekels van het omwindsel meer dan 0,015 lang. Bladen grijsviltig. 0,30-0,90. ©©, 7.ftlHpn 1^) Tilli Spntr 4 n n rrn. 1UU(JCUU. UtlUgSLÜ SLUKCIS VUH iiei omwindsel meer dan 0,015 lang. Bladen grijsviltig. 0,30-0,90. ©©, zelden f-*). Juli—Sentr Annot*. Juli- Soptr. Uit. Z.-Europa. Aangevoerd. Deventer, Middelburg, Venlo, Oudenbosch, Dommelen, Asten, Arnhem. Wjjdgetakte centaur! e. C. dlffiisa Lmk. Stekels van het omwindsel fijn, de grootste niet langor dan 0,002. Zie C. rheuaua Hor. 6 Aanhangsels der omwindselbladen ongedeeld of met franje, de top- fraDje gelijk aan de andere (fig. 1449) 10 Omwindselbladen aan rand en top droogvliezig, van franje voorzien, de topfranje breeder (fig. 1448) 7 7 Bladen ongedeeld, soins de onderste vinspletig. Bloemkroon der randbloemen blauw, zelden rose of wit 8 Bladen vindcelig tot dubbel-vindeelig. Omwindselbladen met borstelige franje. Bloenjkronen vuil-purper, zelden wit. ... 9 N Bladen langs den stengel afloopend, langwerpig-lancetvormig, gaafrandig of verwilderd-getand, soms de onderste bochtig (fis. 144(5). Bloemkroon der schUfbloemen violet. Omwindselbladen aan den rand zwart, franieachtig gezaagd , de tanden omstreeks even lang als of korter dan de vliezige rand. Stengel en bladen spinnewebaclitig behaard, de eerste meest breed-gevleugeld. 0,80-0.60. y.. Mei Septr. Aangevoerd. Diepenveen, Rotterdam. Bergcentaurie. C. moutana L. Bladen niet langs den stengel afloopend, " lijn-lancet70rmig, de ... onderste getand tot 'B' 3-deelig, iets spinnewebaclitig behaard (fig. 1447). Omwindselbladen franjeachtig gezaagd , bruin of witachtig. Kelkzoom omstreeks oven lang als de vrucht. 0,30-0.60. t7). Juni—Aucs., soms tot Octr. 0. Juni—Augs., soms tot Uctr. *>*■ wj--..— TnccoVion Jn w omwindsel: b bloemhoofdje; c straal- oov vu vu u vu iu au v bloem :<# vruchtbodem: e vruchtje. ken. Algemeen. Ook gekweekt. Roggebloem. Blauwbloem. Tremse. Korenbloem. C. Cy anus L. 9 Hoofdjes alleenstaand aan den top van den stengel en der tukken, groot. Omwindsel bolrond (fig. 14486). Kelkzoom even lang als de vrucht. Bladen met lancetvormige, in een dikke punt eindigende slippen (fig. 1448n). Bloemkronen vuilpurper, zelden wit. 0,30-1,20. 4. Juli, Augs., soms tot Octr. Op droge, gra¬ zige gronden. Zeldzaam. Grootbloemcontaurie. C ScabiósaL- Hoofdjes pluimvormig opeengehoopt, klein (ilg. 1441», 14501. Omwindsel rond-eirond. Kelkzoom half zoo lang als de vrucht. Bladen met Ijjn-lancetvormige, aan den rand naar beneden omgerolde slippen. Bloemkronen bleekpurper. 0,30-0,!X). 00 JuliOctr. Aangevoerd. Deventer, Venlo, Asten (C. mactilosa Koch, C. paniculata Jacq.) Rijnsche centaurie. C. rhenana Kor. Fig. 1449. Fig. 1450. 1'ig. 1451. 10 Aanhangsels der omwindselbladen rond, iets uitgehold, ongedeeld, gescheurd of de onderste kamvormig-gedeeld (Kg. 1451a, b). Bladen langwerpig-lancet- of lijnvormig, ongedeeld (fig. 1451c) of de onderste bochtiggetand tot vinspletig. Haarkroon ontbrekend. Bloemkroon vuil lichtpurper. 0,30-0,90. 2).. Juni—Herfst. Aan wegen, dijken en in droge grasgronden. . . . Wambuisknonpen. K n o o p k r u i d. C. Jacéa L. Vormen: a. genuina Koch. Alle aanhangsels lepelachtig, gaafrandig of zwak getand, maar hoogstens hier en daar ingescheurd. Zeldzaam. p. commutata Koch. Alle omwindselblaadjes, behalve de onderste met diep en regelmatig gedeeld aanhangsel met lün-borstelvormige franje. Apeldoorn. Nijmegen. '/. praten sis Koch. Omwindselblaadjes met spits, verlengd, vaak teruggekromd aanhangsel, dat verwijderd de franje draagt. Zeldzaam. '1. vulgaris Koch. De onderste 1-3 omwindselbladen met franjeachtig aanhangsel, overigens als a. Zeldzaam. i. 1 ace ra Koch. De meeste onderste omwindselbladen met franjeachtig aanhangsel, de volgende niet ingescheurd, de bovenste met gaafrandig aanhangsel. Aanhangsels bruin tot zwartachtig. Vrij algemeen. Er is een vorm «. met straalbloemen (C. decipiens Rchb.) en een b. zonder straalbloemen. (C. decipiens Thuill.) Aanhangsels der omwindselbladen lancet- tot priemvormig met vinvormige franje. Haarkroon '/a maal zoolang als de vrucht . 11 11 Aanhangsels der omwindselbladen lancetvormig, meest zwart, rechtopstaand, die der 3 binnenste rijen rondachtig, verscheurd getand, boven de buitenste uitstekend. Franje borstelig, dubbel zoolang als het middenveld breed is. Bloemen meest 2-slachtig, oven groot. Bladen lancetvormig. Bloemkroon lichtpurper. 0,30- 1,00. 2|. Juli—Herfst. Aan wegen, dijken en op ruige plaatsen. Vrij algemeen Wambui&knoopen. Zwart knoopkruid. C. nigra L- Aanhangsels iler omwindsolbladen omgobogen, met lijn-lancetvormigen voet, dio van de binnenste rij omwindselbladen rondachtig, verscheurd getand, door de franje der volgende rij bedekt. Hoofdjes rondachtig. Bladen langwerpig. Randbloemen geslachtloos, stralend. Bloemkronen lichtpurper. 0,30-1,00. 2).. Juni-Augs. C. pseadophry ifia C. A. M. B(j Arnhem is de var. ji. capitata, zonder straalbloomon gevonden. BO. Xeranthemum Tm. 1 Stengel, evenals de bladen grys-wollig-viltig (lig. Uö2). Bladen ljjn-lancetvonmg, stekelpuntig, gaafrandig. Omwindselbladen kaal, de buitenste bruinachtig wit, eirond, de binnenste rose, rood of lila, dubbel zoo lang als de bloemen. Bloemkroon purper. 0,30-0,60. 0. Juni, Juli. Sierplant uit Zuid-Europa, soms verwilderd. (Venlo, Arnheml Papierbloem. f X. annniim L. Fig. 1452. Xeranthemum annuum. « straalbloem: b schijfblooni; c vruchtje. lig. 14-Vi. Lampsana communis. a omwindsel; b bloembodem, in doorsnede ; r bloem: cl vruchtje. ril. Carthamus L. I 1'lant kaal. Bladen Inngwerpig-elrond met hartvorinigeu voet haifstengoloinvattend , stekelig getand . st\jf. Hoofdjes in schermvormige trossen. Bloemkronen eerst geel, later oranjo, eindelyk vuurrood. 0,00-1,20. 0. Juli, Augs. Sierplant uit Egypte. Aangevoerd. (Arnhem, Rotterdanil Saffloer, -j- C. tlnetórius L. l>2. Cnïcus Vaill. 1 Steugel evenals de bladen dun-wollig behaard. Bladen bochtig- tot vinspletig doomiggetand. Binnenste omwinduelbjaden met vindeelige, buitenste met enkelvoudige doornen, breed, bladachtjg. Bloemkroon b'eekgeel. 0,10-0,40. Q. April-Juli. Wel gekweekt en verwilderd (Wassenaar). Uit Z.-Europa. Gezegende distel, f C. benedict ns L. 63. Lampsana Tm. 1 Bladen hoekig-getand, de onderste meestal liervormig-vindeelig, met zeer groote eindslip, de bovenste langwerpig-lancetvormig (fig. 1453). Hootdjes klein, armbloemig, los-pluimvormig. Bloeiiikroon bleekgeel. 0,30-1,20. 0. Juni—Augs, soms tot Herfst. Langs wegen, dijken, heggen, tusschen kreupelhout en op bebouwde en onbebouwde gronden. Algemeen . Akkerkool. L. communis L. Van Lactura muralis door hot ontbreken van de haarkroon te onderscheiden. Fig. 1454. Arnoseris pusilla. Fig. 1455. Cichorium Intybus. a bloem; b vrucht. « omwindsel: b bloem hoofdje; c bloem; 'l meeldraden, uitgespreid; estyi; f vru htbodem met vruchtjes; g vrucht. 64- Arnóseris Gaertn. 1 Bladen in een roset, langwerpig-spatelvormig, ge/.aagd-getand (fig. 1454). Stengel met 1 hoofdje of met eenige 1-hoofdige takken, beneden bruinrood. Bloemstelen naar boven knotsvormig, hol. Bloemkroon goudgeel. 0,06-0,27. ©. Jnni - Septr. Op°zandig bouwland. Algemeen. (A. pusilla Gaertn.) K o r e n s 1 a. A. minima Lk. \ an Hypochoeris glabra behalve door het ontbreken der liaarkroon en den beneden rooden stengel vooral door de knotsvormige stelen der hoofdjes te onderscheiden. 60. Catanance Trn. 1 Bladen lijnvormig, donzig, soms beneden veelspletig. Omwindselbladen droogvüezig, glanzend. Bloemen blauw. 0,30-1,00. ©• Juli, Augs. Sierplant uit Z.-Kuropa. ■j- C. coerül»a L. 66. Cichórium Trn. Cichorei. Suikerij. Lof. Witlof. Witloof. Kruiden met rechtopstaanden, vertakten stengel en eind- en okselstandige bloemhoofdjes van gewoonlijk lichtblauwe bloemen . . 1 1 OnderMe bladen bochtig-vinspletig, de hoogere langwerpig, ongedeeld, de bovenste lancotvortnig met breeden, bijna stengelomvattenden voet (fig. 1455). Bloemkroon lichtblauw, zelden rose of wit. 0.15-1,20. 2J~ Juli, Augs., soms tot Herfst. Langs wegeu, op nooge gronuen en op dijken langs de groote rivieren. Vrij algemeen. Ook gekweekt. Cichorei. C. I'n'ybus L. Onderste bladen langwerpig, de bovenste eirond mee hartvorinicen voet stengelomvattend. Bloemkroon lichtblauw. 0,50-1,50. O en Juli, Augs Gekweekt als groente, een enkele maal verwilderd. AndUvie. f C. Endivla L. 67. Thrincia Rth. 1 Stengel opstijgend, on vertakt. Bladen in een wortelruset, ljjn-langwerpig, getand tot bochtig-vint-pletig, meest ruw-behaard (hg. 145ÖJ. Hoofdjes vóór het opengaan overhangend. Oniwindselbladen zwart gerand. Bloemkroon goudgeel, de randstandige bloemkronen aan de on- derziide met een blauwgrijze of Fig. 1466. Thrincia hirta. roodachtige streep. 0.025-0,22. 1|_. a stengelharen, vergroot; Juli—Novr. Aan wegen, op iets », c vruchtjes. vochtigen zandgrond en in de duinen. Vrjj algemeen Thrincia. T. hirta Rth. Onderscheidt zich van de L o o 111 o d o 11- en H v p 0 c [l o e r i s-söorten, afgezien van liet kroontje der randstanaige vruchten, door de blauwgrijze stropon op dc randbloemen en de zwartgerande omwindselbladen. 68. Leóntodon L. Leeuwentand. Overblijvende kruiden met een wortelroset van bladen en gewoonlijk GU. Picris L. 1 Stjjfbehaard (^8- 1459). Stengel vertakt, bebladerd. Bladen langwerpig-lancetvorniig, zittend , getand, zelden gaafrandig, de bovenste halt stengelomvattend. Hoofdjes in scliennvormige trossen. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,90. 00- —Septr. Op zandgrond en ia de duinen. Vrij algemeen. Bitterkruid. P. hieracioides L. Onderscheidt zich van andere soorten door do bekleeding met st(jvu borstels. onueoiaaeraen stengel en gele bloemen .... 1 1 Stengel meest vertakt en 2of meerhoofdig, bladloos (fig. 1457). Hoofdjes altijd rechtopstaand. Stelen der hoofdjes onder do hoofdjes langzaam verdikt en bcschubd. Wortelbladen bochtig-getand of vinspletig, kaal of weinig behaard. Randbloemen aan de onderzijde met een rood- of bruinachtige streep. 0,070,45. 2).. Juli-Octr. Langs wegen, dijken, op grazige plaatsen en in weilanden. Algemeen. Paardenbloem. Her fstleeuw entand. L autumnalis L. Van alle er op gelükende planten te onderscheiden door de onder de hoofdjes breedere, met schubben bezette bloemstelen. Stengel onvertakt en 1-hoofdje. met 1-2 uriemvormise Fig. 145". Leontodon autumnalis. « omwindsel en bloembodem: h bloom: c, <1 vruditjos. blaadjes bezet of zonder blaadjes. Hoofdjes voor den bloei knikkend. Wortelbladen langwerpig- of omgekeerd-lancetvormig, getand tot vinspletig, kaal of met korte haren (fig. 1458). 0,15-0,30. 2J.. Juni—Herfst. Aan wegen en op grazige plaatsen. Zeldzaam. (L. hispidus L.) . .. . Ruige leeuwentand. L. hastilis L- Bij ons is alleen de vorm «. hispidus I.. met bladen, die aan weerszijden gatlel-en sterharen dragon, gevonden. 70. Helminthia Juss. i Plant stekelig (fig. 1460). Bladen langwerpig of lancetvormig, gaafrandig of gegolfd-getand, de bovenste stengelomvattend. Omwindsel uit 2 kransen bestaand. Bloemkroon goudgeel. 0,30 0,60. O. Juli—Septr. Langs dijken en wegen aan den zeekant. Zeeland, Gulpen, St.-Pietersberg. Dubbelkelk. H. echioides Gaertn. 71. Tragopógon Trn. Boksbaard. Tweejarige , onbehaarde kruiden met melksap, rechtopstaanden stengel, ljjn- of ljjii-laiicetvormige, gaafrandige, haltstengeloiuvattende bladen en eenige eindelingsche bloeuihoofdjes van gewoonlijk gele. soms violette bloemen ' 1 Bloemstelen naar boven langzamerhand knotsvormig verdikt. Omwindselbladen 8, even lang als of langer dan de bloemen. Oppervlakte der bloeiende hoofdjes vlak. Bloemkroon violet. 0,60-1,20. ©O; Juni, Juli. Langs'wegen, dijken en op bouw-en grasland. Vrjj zeldzaam . Salzafij. Wilde schorseneer. T. porrifóiilis L. Fig. 1459. Picris hieracioides. « omwindsel en bloembodem: h bloem: <• vruchtbodem met 2 vruchtjes: d vrucht. Fig. 14t>0. Helminthia echioides. a omwindsel en bloembodem: b vrucht, b\j c sterk vergroot. Bloemstelen even dik blijvend, alleen onder het hoofdje iets verdikt. Bladen met breeden voet geleidelijk versmald, lijnvormig, meest rechtopstaand (fig. 1461). Omvvindsclbladen 8, even lang als de bloemen, boven den voet overdwars ingedrukt. Bloemkroon goudgeel. Helmknopjes donkerbruin. Vrucht iets knobbelig, de randstandige oven lang als of langer dan de draadvormige snavel. 0,30-0,60. OQ. Mei—Juli. Langs wegen, dijken, op bouwland. Algemeen. SaUafy. Boksbaard. Gele morgenster. T. praténsis L. Fig. 1461. Tragopogon praténsis. Fig. 1462. Fig. 1463. Scorzonera hispanica. a omwindsel en vruchtbodem: " vrucht. h bloem: c vrucht. De var. jS. minor Fr. (T. minor Fr.) met smal-lijnvormige slappe, afhangende bladen cn omwindselbladen dubbel zoo lang als de bloemen, is zeldzaam gevonden. De var 1 orientalis L. (T. orientalisL.) met grootere hoofdjes, omwindselbladen korter dan de bloemen, donker goudgeel gekleurde bloemkroon, goudgeel gekleurde helmknop.ies met bruine strepen en kortstekehge randstandlge vruchten, die bijna dubbel zoo lang z()n als hun snave ifig. 1462), is by Zutphen, Utrecht, l.oevestein, Sleenw()k, Arnhem en Schevenlngen govonden. 72. Scorzonéra Tm. Stengel naar boven vertakt, iedere tak mot 1 hoofdje (fig. 1468). Omwindsel kaal, lialf zoo lang als de blueinen. Omwindselbladen spits. Lint der bloemkroon iets langer dan do buis. Bloemkroon citroengeel. 0,60-1,20. 2).. Mei—Juli. Uit ZuidEuropa. Gekweekt en verwilderd. . . . Schorseneer, f S. hlspnniea L. 73. Hypochoéris L. Biggenkruid. Kruiden met een wortelroset van ongesteelde bladen en eindelingsche bloemhoofdjes van gele bloemen. Stelen onder de bloemhoofdjes verdikt , hol I 1 Bladen kaal (fig. 14646). Hoofdjes klein , op iets verdikte stelen. Bin¬ nenste omwindselbladen even lang als de bloemen. Randstandige vruchten zonder snavel (fig. 1464a). Bloemkroon lichtgoudgeel. 0,070,30. ©. Juli— Septr. Op zandig bouwland, tusschen het koren. bouwland, tus- Fig.jutü. schen het koren. Vrij algemeen. Glad biggenkruid. H. glabra L. Bladen borstelig (fig. 1465). Hoofdjes grooter, op nauwelijks verdikte stelen. Alle omwindselbladen korter dan de bloemen. Vruchten alle gesnaveld. Bloem¬ kroon donker-goudgeel, de buitenste van onderen blauwgrijs. 0,15-0,60. 2j.- —Septr. Op open zandgrond, in grasland en aan wegen en dijken. Algemeen. Biggenkruid. H. radicata L. Onderscheidt zicli van Loontodon au tuin na lis, waarop zü veel ïykt, door den grijs-groenen >tengel, de meest veel grootere hoofdjes, do kleur der randbloemen en de niet-vordikte bloemstelen, bij nadere onderzoeking dadelijk door de strooschubben. 74. Taraxacum Juss. 1 Stengel met 1 hoofdje, hol (fig. 1466). Bladen in een wortelroset, bochtig-vinspletig, met schaafsgewijs ingesneden slippen, zelden getand of bijna gaafrandig. Omwindselbladen ljjn-lancetvormig, de buitenste neergebogen. Vruchten lichtbruin. Snavel 2-3-maal zoo lang als do vrucht. Bloomkroon licht- of goudgeel. 0,025-0,30. heukels, Geïll. Flora, 4(le druk. 4* Fig. 14t>5. Hypochoéris radicata. u bloem hoofdje: b, c bloemen: '/ strooschub: e vruchtbodem: /' vrucht, bi) g zonder haarkroon. 2].. April, Mei, soms ook later weer. Langs wegen, in weilanden en graslanden. Algemeen. (Leóntodon Taraxacum L.) Hondsbloem. Honnebloem. Kettingbloem. Papenstoelen. Pissebloem. Erdgatle. Kaarsjes. Molsla. Paardenbloem. T. officinale Weber. Vormen: a. genuinum Koch. Omwindselbladen alle lijnvormig, de buitenste naar beneden gebogen. Algemeen. ,5. glaucéscens Rcbb. Plant vaak blauwgroen. Buitenste omwindselbladen horizontaal afstaand, lancetvormig of evenals de binnenste lijnvormig. Hiervan schijnt alleen do vorm b. c o r n i c u 1 a t u m D. C., waarbij de binnenste omwindselbladen onder den top een hoorntje of een knobbel hebben, voor te komen. Zeldzaam. Duinen. y. laevigütum D. C. Buitenste om windselbladen eirond, afstaand. Domburgsclie manteling. bloempje, by c zonder bloemkroon: d vrucht: / vrucht zonder liaarkroon, bi) y in doorsnede. Bladen met pijlvormigen voot en toegespitste, afstaande oortjes (fig. 1475). Schermvormige trossen dicht, veelhoofdig, evenals de omwindsels met zwarte klierbaren. Hoofdjes omstreeks 0,03 in middellijn. Vruchten geelbruin. Bloemkroon bleekgeel. 0,90-3,30. 2|~ Juli—Septr. In moerassen, tusscben bet riet. Vrij zeldzaam. M o e r a s m e 1 k d i s t e 1. S. palüster L. 79. Crépis L. Streepzaad. Kruiden met meestal vertakten stengel, waarvan de wortelbladen in een roset staan. iiloemen geel, zelden rood. ... 1 1 Vruchten alle of althans de middelste langgesnaveld , 10ribbig. Kelkzoom sneeuwwit. (Barkhausia Mnch.) . . 2 Vruchten niet of zeer kort gesnaveld, 10-30-ribbig. . 5 2 Bloemen geel, de buitenste soms purper gestreept ... 3 Bloemen purper. Stengel alleen beneden bebladerd. Wortel bladen schaatsgewys ingesneden, ruwbehaard. Onaangename reuk. 0,10-0/-'5. 0. Juli, Augs. Sierplant uit Dalmatië. f C. riilira L. 3 Hoofdjes vóór liet opengaan knikkend (fig. 147ti>. Bloemkroon citroongeel, de randstandige van buiton rood gestreept. Stengel behaard. Bladen zachtbehaard, vinspletig, de bovenste lancetvormig met diep ingesneden voet. Buitenste omwindsel bladen van buiten gr^js kor'harig. Binnenste vruchten met haar snavel iets langer dan de omwindselbladen. 0,15-0,80. O. Juni —Augs. Op onbebouwde, droge plaatsen. Deventer, Zutphen, Valkenburg, Zeeland r.'). (Barkhausia foetida I). C.) Stinkend streepzaad. C. foétida L. Hoofdjes vóór bet opengaan rechtopstaand. 4 4 Bloemstelen en omwindsel met stjive borstels bezet (fig. 1477A). groen. Haarkroon weinig boven het omwindsel uitstekend 'fig. I477a>. Bloembodem kaal. Bloemen licht citroengeel. 0,15-0,45. O* Juni, Juli. Apeldoorn, Venlo, Arnhem. (B. setosa D. t'. li U J » l C I "M I V ü ^ A 11 n U \ . .Tl UMI IIII 11. ■ . Bloemstelen en omwindsel bijna kaal ifig. 1478) of kortbehaard. Haarkroon ver boven het omwindsel uitstekend. B oembodem behaard. Bloemen citroengeel, vrucht, b(J c zonder « omwindsel: b bloemhoofdie van haarkroon. achteren, c van voren; d bloem: e vruchtbodem; f vrucht. onbebladerd of armbladig. Stengel en bladen borstelig-behaard. Bladen ongedeeld, laDgzaam in den steel versmald, nooit met hartvormigen of afgeronden voet, gaafrandig of iets getand, nooit scherp-getand. Wortelstok meestal met bebladerde uitloopers (fig. 1483) 2 Vruchtjes 0,0025-0,0045 lang, aan den bovenrand ringvormig ver- *) Bd het determmeeren der Hieracium-soorton is het noodig, ook den wortelstok uit ie trekken, daar men moet weten, of de plant uitloopers heeft, en om tevens rllpe vruchtjes te verzamelen. dikt, niet getand, met 10-13 ribben en vruchtpluisharen, dio niet gelijk van lengto zijn. Bladen slechts zelden in een wortelroset, de stengel meest veelbladig. Bladen vaak getand of gedeeld, niet zelden aan den voet afgerond of hartvormig. Wortelstok zonder uitloopers 5 2 Stengel met een hoofdje, soms met 2 (fig. 1483). Bloemen van onderen meest rood-gestrecpt. Bladen omgekeerd-eirond tot lancetvonnig, gaafrandig, van boven grasgroen, van onderen meest wit-viltig, evenals de stengel en de omvvindselbladen. Omwindselbladen lijnvormig, 0,001-0,002 breed, spits, grijs sterviltig. Bloemkroon lichtgeel. 0,025-0,45. 2J.' Mei, Jnni (—Octr.). Op open en grazigen zandgrond. Algemeen. Muizenoor. H. Pilosella L. Slengel aan den top scherm-trosvormig of scherm-pluiinvormig, met 2 tot veel hoofdjes (soms slechts 1, maar dan zitten er in de oksels van 1 of meer schutbladen eenige onontwikkelde) . . 3 3 Stengel laag, 0,15-0,30 hoog, met 2-6 hoofdjes (fig. 1484), boven »—* 1.1: i u „r met ster- en klierharen bezet, onbebladerd of l-bladig. Bladen blauwachtig-groen, bijna geheel kaal, meest alleen aan den voet met borstels bezet, oingekeerd-eirond-lancetvormig, stomp of met kapvormig samengetrokken top. Hnofdips klpinpr dnn hii H. PilnKplIn Om- • • Fis 14^1 windselbladen ei-kegelvormig, licht-gerand, met verspreide borstels en klierharen. Bloemkronen lichtgeel, eenkleurig. Wortelstok kruipend, met uitloopers. 0,15-0,30. 2].. Mei, Juni, soms ook later. Op drogen zand-en heidegrond. Vrij zeldzaam . . . . Spits havikskruid. H. Auricula L. Stengel 0,25-1,00 lang, met 3-veel hoofdjes en 1 tot 3 bladen. Bladen grasgroen , zachtharig 4 4 Bloemkronen lichtgoudgeel, eenkleurig. Stijlen geel. Hoofdjes talrijk, vrij klein, in een dichte, schermvormige pluim. Omwindsel bijna rolrond, evenals het bovenste deel van den stengel viltig met zwarte borstels en klierharen. bladen langwerpig-Jancetvormig, naar voren vaak breeder, de onderste stomp, de bovenste spits. Stengel rechtopstaand, verstrooid-behaard, vooral beneden met lange, zachte haren bezet, die langer zijn dan de middellijn van den stengel. 0,30-0,90. IJ.. Juni. Up drogen grasgrond. Zeldzaam. Weidehaviks kruid. H. praténse Tausch. De lange en vr\j zachte haren stin voor deze soort bijzonder karakteristiek. Bloemkronen donker-oranje, zelden gooi. Stijlen bruin. Hoofdjes 3-10, vrU groot, in een losse schermvormige pluim ifig. 14*5). Omwindsel breed-eirond. Bladen langwerpig tor langwerpig-lancetvormig. * Stengel iets opstijgend. Overigens als H. pratense. 0,30-0,15. 21. Juni, Juli. Ii tuinen gekweekt, ook verwilderd. Oranje havikakruid. + H. uuriiutiiicuni I. üenalve do duidelijker naar voren verbreede bladen en de grootere hoofdjes is er geei doorgaand verschil mei H. praten se. 5 Wortelbladen tijdens don bloeitijd niet meer voorhanden, daaventogoi draagt de stengel vele bladen, die soms aan bet onderste deel dicbi opeen staan en niet met wortelbladen verward moeten worden. ( Wortelbladen tijdens den bloeitijd bijna altijd voorbanden en groen Stengelbladen ontbrekend of aanwezig £ u jiiaueisie en bovenste bladen met breeden voet zittend of iets stengelomvattend (fig. 1486). Stengel krachtig, met verheven strepen , ruvv-behaard, dieht-bebladerd. Vruchten min of meer zwart. Omwindselbladen vrij breed. zwartgroen, gedroogd zwartachtig, kaal. Bloemkroon goudgeel. 0,30-1,20. 2).. Juli—Octr. Op muren en tusschen houtgewas. Zeldzaam. (H. boreale Fr.) Boschhavikskruid. H. silvéstre Tausch. Stengelbladen aan den voet niet stengelomvattend, meest T7orcmnl/1 J r» j «niuuvi vi auilgCOlCOiU 7 Buitenste omwindselbladen min of nieer afstaand, met omgebogen top, de binnenste breeder, stomp, alle gelijk van , zwin luouug- oi vuugroen, meest kaal. Bloeiwijze scherm-pluimvormig of schermvormig. Stengel kaal of kortbehaard, dichtbebladerd (fig. 1487). Bladen stijf met versmalden voet zittend of zeer kortgestecld, lancetvorraig, vaak met omgerolden rand, gaafrendig of getand, vaak ruwgewimperd. Bloemkronen goudgeel. Stijlen meest geel. 0,301,20. IJ.. Juni—Herfst. Op open en grazigen zandgrond, in de duinen en in de heide. Vrij algemeen. Scherm havikskruid. H. umbellatum L. i.. v i uil « "77° umwiuuseiüiaaen aanilggena , Fig. 14ft- Hieracium umbellatum. ue binnenste spits, alle donkergroen, met bleeken rand. Omwindsels cylindrisch-klokvormig. Bloeiwijze een schermvormige tros of pluim met veel hoofdjes. Stelen der hoofdjes rechtop-afstaand, naar boven vaak klierachtig. Stengel meest stijf, bijna kaal of behaard. Biaden lancet- tot lijn-lancetvormig, de onderste gesteeld of in den bladsteel versmald, de bovenste zittend. 0,60-1,20. 2J.. Juli, Augs. (H. Fig. 14*7. Hieracium umbellatum. rigidum Havtm.) Op droge gronden, tusscben hakhout. Vrij zeldzaam. . . Stjjfhavikskruid. H. laevigatum Willd. Bladen aan weerszijden met weinige (meest 3) grootere tanden, de bovenste meest met afgeronden voet zittend. Stengel tamelijk gelijkmatig of vrij los bebladerd. Omwindselbladen lijnvormig, meest lichtgroen, de buitenste iets grijswit, met weinige haren (meest zonder klierharen). 0,40-1,00. ïj.. Juli, Augs. In boschachtige streken, op beschaduwde plaatsen, aan wallen. Vrij algemeen. (H. tridentatum Fr.) ,s. tridentatum Fr. Bladen min of meer gelijkmatig getand, de middelste en bovenste meest met versmalden voet zittend. Stengel dichter bebladerd, niet vertakt, stijf, alleen boven behaard. Omwindselbladen groen, kaal, vr(1 broed. Omwindsel tijdens den bloeitijd tolvormig. ",-10-0,89. Juli, Augs. In bosschen. Grebbe (?) (H. virescens Sond.) y- viréscens Soud. 8 Omwindselbladen min of meer regelmatig dakpansgewijze liggend. 9 Omwindselbladen onregelmatig dakpansgewijze liggend, de binnenste bijra oven lang, de buitenste <1 of 2 rijen) veel korter. Bovenste stengelbladen met versmalden voet zittend of kortgesteeld . .10 0 Plant geheel met geelachtige, aan den voet vaak met zwarte klierharen bezet, ook tusschen de wimpers aan den bladrand. Stengel met veel hoofdjes (fig. 1488a), reeds laag w(jd-vertakt, daartusschen bebladerd en er onder 1 a 2 bladen. Bladen dik, iets stijf, de wortel3tandige langwerpigelliptisch, naar den voet versmald, grotbochtig-getand (flg. H88i). Hoofdjes geel. n.20-0,40. 4. .Iuni,-Tnli. Op muren. Haarlem. Uit de Alpen. . Stengelomvattend h a v I k sk ru id. II amplexir&nle l>. Fig. 14H8. Fig. 1-18». Fig. 1490. Hieracium vulgatum. Bladrand niet k 1 ierachtig-gewimperd. Stengel diclitbebladerd. Bladen lancotvormig itig. 1489), de tioogere ei iancetvoimig, alle sterk behaard, ovenals degeheele plant. Hoofdjes groot, alleenstaand in de bladoksels. 0,30-0,60. Juli, Augs. Op muren. Utrecht. Uit de Alpen . . WasbI oem h avik s k r uid. ||. ccrluthoides Kr. 10 Stengel onbebladerd of 1- (zelden 2-bladig) (Hg. 1491a). Bladen groen of blauwachtig-groen, zachtbehaard. Stijlen althans ten slotte, donker gekleurd 11 Stengel veelbludig. Buitenste omwindselbladen spits, eirond-lanuotvorraig, evenals de stelen der hoofdjes met sterharen en tegelijk met zwarte klierborstels bezet (fig. 1490). Stengel meest gelijkmatig bebladerd, met verscheiden hoofdjes. Bladen méést grasgroen, van onderen en aan den rand ruw-behaard, lancetvormig of langwerpig met naar voren gerichte tanden, de onderste in een bladsteel versmald. Wortelbladen meest langgesteeld, 1-3, tijdens den bloeitijd vaak reeds verdroogd. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,90. !(.. Juni, Juli. In boschachtige streken. Vrij algemeen. (H. silvaticum Lmk.). Gewoon havikskruid. H. vulgatum Fr. 11 Wortelbladen met eenigszins hartvorniigen voet, meest eirond of langwerpig, naar den voet toe getand, niet vaak eenige rugwaarts gerichte tanden. Omwindsels klierachtig. Omwindselbladen stomp, de binnenste spits. Bloemen in een schermvormige pluim met boogvormig opstijgende stelen. Hoofdjes meest gemiddeld van grootte. Bladen meest grasgroen (fig. 14914). liloemkroon goudgeel. 0,300,90. 2).. Mei—Septr. Op muren en droge gronden. Vrij zeldzaam. Muurhavikskruid. H. murórum L. Wortelbladen, ten minste de binnenste, in een bladsteel versmald. Omwindsels zonder klierharen , grjjsviltig met eenige borstelharen. Wortelbladen meest vele, eirond-langwerpig tot lancetvormig, toegespitst , raar den voet min of meer ge¬ tand , aan den rand en van onderen meest met sterharen of spinnewebachtig. Plant blauwgroen. Omwindsel bijna bolrond. Zoom der bloemkroon kaal. Hoofdjes 3-5, gemiddeld van grootte. 0,150,40. 2J.. Juni, Juli. In boschachtige streken. Zeer zeldzaam. Blauwgroen havikskruid. H. caésium Fr. BETEEKENIS DER SOORTNAMEN.*) Abifis. spar. alnlfolia. elsbladig. abortivus. mislukt. Alkekengi. besvrucht. Abrotanum. teerbladig. aloides. aloëachtig. Absinthium. naar alsem sma- alpestre, -is. Alpenbewonend. kend. alpigena. als alpestre. abyssinica. Abyssinisch. alpinus, -a, -urn. als alpestre. Acanthium. stekelachtige. Alnus. els. acanthoides. stekelachtig. Alsinastrum. alsineachtig. acaule, -is. stengelloos. altaica. Altaï. acer, acre. scherp. alterniflorum. afwisselendbloemig. aceroides. eschdoornachtig. alternifolium. afwisselendbladig. Acetosa. zuurachtig. altissimum-, us, -a. zeer hoog. Acetosella. weinig zuurachtig. althaeoides. heemstachtig, acicularis. naaldvormig. amabilis. beminnelijk. Acinos. bazielkruid. amara. bitter. aculeatum. stekelig. Amarella. weinig bitter, acuminata. lang-puntig. ambigua. twijfelachtig, acutifolius. spitsbladig. ambrosioides. ambrosiaïtchtig. acutiformis. spitsvormig. americana, -us. Amerikaansch. acutum, -a, -us. spits. amethystea. amethystkleurig. Adiantum. droogblijvend. amethystinum. amethystkleurig. adulterinum. overspelig. amoena. bevallig. aduncum. hakig, gekromd. amphibium. èn op het droge, aestivalis. 'szomers bloeiend. èn in het water aestivum. zomer-. levend. aethiopis. Aethiopisch. amplexicaule,-is. stengelomvattend. affine, -is. verwant. ampullacea. fleschvormig. africana. Afrikaansch. amygdalina. amandelachtig, aggregatus. opeengehoopt. amygdaloides. amandelachtig, agrarium. akkerbewonend. Anagallis. tweemaal bloeiend, agrestis. wild groeiend. anceps. tweehoofdig. Ajacis. Ajax'. anglica, um. Engelsch. alatum, -a. gevleugeld. angulatus. hoekig. alba sterilis. wit onvruchtbaar. angustifolius, -a, -um. smalbladig. albes,.ens. witachtig. angustissimus. zeer smal. albida. witachtig. Anisum. anijs. albus, -a, -um. wit. annuus, -a, -um. éénjarig. Alcea. bewapend. Anserina. ganzen-. Alectorolophus. hanekim. Anthriscus. Bastaardpeterselie. alexandrinum. Alexandrijnsch. anthropophora. menschdragend, Alliaria. knoflookkruid. popvormig. •) Van niet opgenomen soortnamon is de beteekonis onbekend. Aparine. aanhangend. auricomus. geelgekuifd. apetala. -um. bloembladloos. Auricula. oortje. Aphaca. onechte linze. aurita. geoord. apiculata. spitspuntig. australis. zuidelijk. apifera. bijdragend. austriaca. Oostenrijksch. Apennina. Apenijnsch. autumnalis, -e. herfst-. apiifolia. selderijbladig. Avellana. Avella's. apula, -um. Apulisch. aviculare. vogelminnend. aquatica, -um. water-. avium. vogel. aquatile. water-. azureum. hemelsblauw. Aquifolium. naaldblad. Babingtonii. Babington's. aquilegifolium. nkeleibladig. babylonica. Babylonisch, arabica. Arabisch. baccata. besdragend. arborea, -um. boomachtig. baccifer. besdragend. arborescens. als aborea. badius. kastanjebruin, arbutifolia. arbutusbladig. Baeothryon. klein bies. arcuata. boogvormig. Balbisii. Balbis'. arenaria, -um. zand-. Balsamifera. balsemrijk. arenosa. als arenaria. Balsamita. balsemkruid. Argemone. op het oog stoppen. balticus, -a. Noorsch. argentatus. zilverglanzend. Banningii. Banning's. argentea, -um. zilverkleurig. barbarum. vreemd, argyrophyllus. zilverbladig. barbatus, -a. gebaard. Aria. Ares. Basilicum. koningskruid, arietinum. opeen ram gelijkend. Baudotii. Baudot's. ariaefolia. ariabladig. Beccabunga. beekpunge. aristata. naalddragend. Belladonna. schoone vrouw. Armeniaca. Armenisch. Bellardii. Bellard's. Armeria. dicht bij zee. benedi:tus. gezegend. Armoracia. Bretagne's. bengalensis. Bengaalsch. Arrhenii. Arrhenius'. Betonica. goed voor het hoofd, arrhiza. wortelloos. Betulus. berk-, artemisiaefolia. Artemisiabladig. bicolor. tweekleurig. Aruncus. Geitebaard. bicuspidata. tweepuntig, arundinacea. rietachtig. biennis. tweejarig. arvense, -is. veld-. bifida. tweespiet ig. ascalonicum. Ascalon's. bifolia, -um. tweebladig. asclepiadea. Asclepiasachtig. bignonioides. Bignoniaftchtig. asiatica. Aziatisch. bipartita. tweedeelig. asper. ruw. bistorta. dubbel gedraaid, aspleniifolia. Aspleniumbladig. Blattaria. Kakkerlakskruid. atomaria. met atomen be- Blitum. roodling. strooid. Boehmeri. Bühmer's. atropurpurea. donkerpurper. Boenninghausiana. Boeninghausen's. atrorubens. donkerrood. Boloniense. Boulogneesch. atrosanguineus, -a. donkerrood. Bonus Henricus. Goede Hsndrik. aucuparia. vogelvanger. boreale, -is. noordsch. aurantiacum. -us. oranjerood Borreri. Borrer's. aureum, -a. gouden. botryoides. trosvormig. Botrys. tros. Carduncijlus. disteltje, brachycarpum. kortvruchtig. Carica. Karisch. brachystylum. kortstijlig. carinatum, -a. gekield, bracteatum. met schutbladen carinthiaca. Uit Karinthië. bezet. carnea. vleeschkleurig. Bremii. Bremius'. carniolaca. Uit Karinthië. britannica. Britsch. Carolliana. Uit Carolina. briziformis. trilgrasvormig. Carota. Wortel. brizoides. trilgrasachtig. Carpatica. Karpatisch. Brockmulleri. Brockmulier's. carpinifolius. haagbeukbladig. bromoides. dravikvormig. Carthusianorum. Karthauser-. brumalis. winter-, Carvi. karwij. bufonius. padde. Carvifolia, -um. karwijbladachtig. bulbiferum. boldragend. caryophylleus, -a. anjelierachtig. Bulbocastanum. bolkastanje. Caryophyllus. kruidnagel, bulbosus, a.-um. boldragend. Castanea. kastanje. Bursa pastoris. herderstaschje. Cataria. kattekruid. Buxbaumii. Buxbaum's. catarcticum, -a. purgeerend. caespitosa, -us, zodevormend. caucasica. Kaukasisch. -um. caudatus. gestaart. caesius, -um. blauwgrijs. cava. hol. calaminare. op kalmeigrond Centaureum. duizendgulden- groeiend. kruid. Calamus. riet. centifolia. honderdbladig. Calceolus. muiltje. Cepa. ui. Calcitrapa. voetangel. Cepaea. tuinkruid, californica. Kalifornisch. cereale. koorngevend. callosa. eeltig. cerefolium. kervel. calycinum. kelkdragend. cerifera. wasdragend. campanulatus. klokvormig. cerinthoides. cerintheachtig. campestris, -e. veld . cernutls. gekromd, knikkend, canadensis. Kanadeesch. Cerris. franjedragend. canariensis. -e. Kanarisch. Chabraei. Chabraetis'. candicans. wit wordend. Chaixi. Chaix'. candidum. glanzend wit. Chaixii. Chaix'. canescens. grijsachtig. Chamaecistus. dwergcistus. canira, -um. honds-. chalcedonica. Chalcedonisch. cannabinum. hennepachtig. chalepensis. Van Aleppo. capillaceum. haarfijn. Chamaecyparissus.dwergcvpresachtig. capillare haarfijn. chamaedrifolia. gamanderbladig. Capillus Veneris. venushaar. Chamaedrys. gamander, capitatus, -um. kopvormend. Cliamaepitys. dwergspar. Caprea. geit. Chamaesyce. dwergvijg. capreola ranken vormend. Chamomilla. kamille. capreolata. rankdragend of cheiranthoides. muurbloemachtig. rankend. Cheiranthus. handbloem. Caprifolium. geiteblad. Cheiri. paarde-. Cardiaca. hartpijnkruid. Cheirifolium. muurbloembladig. cardinalis. kardinaal. chiloensis. Chileensch. Bet eek enis der soortnamen. chinensis. chlorantha. chorothyrsus. chordorrhizum. cicutarium. ciliata. cinerea. cinnamomea. citriodora. clavatum. claviculata. Clematitis. Clinopodium. coccinea, -um. coelestis. coerulea, -um, us. colchica. collinus, -a, -uin. columbaria. columbinum. Columnae. Colurna. communis. commutatus. comosa, -us, ■ um. complanatum. compressus, -a. comptoniifolia. concinnus. confusum. conglomeratus. conica. conopsea. conothyrsus. Consolida. conspersus. conspicuus, -a. Convolvulus. Conyza. coraeensis. cordata. cordifolia. coriophora. corniculatus, -a, -um. cornuta. cornuti. coronarius, -a, -um coronata. Chineesch. groenbloemig. groentuilig. draad wortelig, cicutaachtig. gewimperd. aschgrauw. kaneelbruin. citroenriekcnd. knots vormig. rankend. clematisachtig. bed voet. scharlakenrood. hemelsblauw. blauw. Uit Colchis. heuvelbewonend duifachtig. duiven . Columna's. Byzantijnsch. gewoon. verwisseld. kuifdragend. afgeplat. samengedrukt. comptoniabladig. sierlijk. ineengeward. kluwenvormend. kegelvormig. steekmugachtig. kegeltuilig. wondenheeler. bestoven. in het oog vallend. winde-. aschbedekt. Uit Korea. hartvormig. hartbladig. wantsachtig. gehoornd. gehoornd. hoorn vormig. , kroondragend. gekroond. coronopifolia. Coronopus. cortusoides. Corvini. corymbosus. Cotinus. [ Cotula. Cracca. crassifolia. crenata. crepidifolium. creticum. crispus, -a. Crista galli. cristatus, -a. -um croceum. crocosmaeflora. Cruciata. cruenta. cruentatus. Crus galli curta. cuspidata, -um. Cyanus. cylindrica. Cymbalaria. Cyminum cynanchica. Cynapium. Cvparissias. Dactylon. damascena. danica. dasycarpum. dasyphyllum. daucoides. Davalliana. decandra. decidua. decumbens. decussata. deflexum. -a. deltoïdes. deltoideus, -nm. demersum. Dens canis. densiflora. kraaiepootbladig. kraaiepoot. cortusachtig. Corvini's. tuildragend. olijfboom. napje. krakend, dikbladig. gekarteld, streepzaadbladig. Uit Kreta, gekroesd, hanekam. , kamdragend. saffraangeel, met de bloemen van Crocosma. kruiswijs bebladerd bloedrood, bloedrood, hanepoot. kort, afgeknot, gespitst, hemelsblauw, rolrond, cymbelkruid. komijn. Op Cynanchus g i- lijkend, hondseppe. cypresblad. vingerdrager.d. Damascus-. Ueensch. ruwvruchtig. ruwbladig. peenachtig. Daval's. tienhelmig. afvallend. liggend. kruiswijs, afgebogen. delta vormig. delta vormig. ondergedoken, hondetand. dichtbloemig- (lensus. dicht. egregius. voortreffelijk, dentata, -us. getand. Ehrharti. Ehrhart's. denticulata. fijn getand. Elaeagnos. olijfboom, depressa. ingedrukt, laag. Elaterium. wegslingerend, dichotomus, -a. tweetakkig. Elatine. spar-. dicoccum. tweekluizig. elatior. hoog, slank, didyma. tweelingachtig. elatum. hoog. diffusus, -a, -um. wijdgetakt. elegans. sierlijk. Digitalis. vingerhoedskruid. elongatus, -a, -um, verlengd. digitata. vingervormig. Emerus. getemd. dilatata. uitgespreid. Emodi. van de Himalaya. Dilleniana. Dilienius'. Endivia. andijvie. dioica. tweehuizig. ensifolia. zwaardbladig. discoidea. schijfvormig. Epigeios. over de aarde discolor. tweekleurig. kruipend, dissectum, -a. onregelmatig inge- epilinum. vlasbewonend. sneden. Epithymum. tijmbewonend. distachyon. tweearig. erectus, -a, -um. overeindstaand. distans. verwijderd. ericetorum. heide-. disticha, -um tweerijig. Erinus. katoen-. diurna. over dag bloeiend, eriocarpa. wolvruchtig. divaricatus, -um, wijdgetakt. eriophorum. woldragend. -a. erraticus. dwalend, diversifolia. ongelijkbladig. erucifolius. raketbladig. divulsa. afgebroken geaard, esculentum, -a. eetbaar. Dodartii. Dodart's. Eupatoria. Eupator's. Dodonaei. Dodoen's. europaeus, -a, -um. Europeesch. domesticus, -a. inheemsch. excelsa. hoog. Dortmanna. Dortmann's. excelsior. verheven. Douglasii. Dotiglas'. exigua. klein. Dracunculus. slangetje. extensa. uitgebreid, uitge. Drumtnondii. Drummond's. zet, gestrekt. Dryopteris. eikvaren. Faba. boon-. dubium, -a. twijfelachtig. fabacea. boonachtig. Dulcamara. zoetbitterkruid. falcata. sikkelvormig, dulcis. zoet. fallax. bedtiegelijk. dumetorum. wildernis. Fagopyrum. boekweit. dunensis. duinlievend. Farfara. meeldragend. duracina. met een harde schil, fatua. smakeloos, duriuscula. hardachtig femina. vrouwelijk. du rum. hard. ferrugineum. roestkleurig. Duvalii. Duval's. fertilis. vruchtbaar, dysenterica. dysenterie ver- festucaceum. op zwenkgras ge- wekkend. lijkend. Ebulus. eppe. ficifolium. vijgbladig. echinus. egel. filiculoides. vatentjesachtig. echioides stekelachtig. filiformis, -e. draadvormig, echinata. stekelharig. Filipendula. hangend aan een effusus, -um, -a. wijd uitgespreid. draad. Hei kels, Oeïll. Flora, 4de druk. 19 Filix femina. varenwijfje. Gerardi. Gerards. Filix mas. mannetjesvaren. Gerardiana. Gerard s. fissus. gespleten. germanica. Duitsch. fistulosus, -a. pijpvormig. Gesneriana. Gesner s. flacca. slap. gibba. bultig. flammeus. vuurrood. gigantea. reusachtig, Flammula. vlammetje. Githago. op zwarte komijn flava, -um. geel. gelijkend, flavescens. geelachtig. glabra, -rum -er. onbehaard, flexuosa, -um. bochtig. glabrata. bijna onbehaard, florentina. Florentijnsch. glanduligera. klierdragend. tloribunda, -us. rijkbloeiend. glandulosa, -um. klierachtig, floridus. bloeiend. glaucus, -a, -um. zeegroen. Flos cuculi. koekoeksbloem. globulifera. kogeltjedragend. Flos jovis. Jupiterbloem. glomerata,-um. tot een kluwen op fluitans. drijvend. eengehoopt. rtuviatilis. rivier. glutinosa, -um. kleverig. foetidus, -a. stinkend. glycyphyllus. zoetbladig. foliosus. bladrijk. Goodenoughii. Goodenough s. formosa. statig, fraai. Gordonianum. Gordons. formosissima. bijzonder schoon. | gracilis, -e. slank. Fragariastrum. aardbeiachtig. graecum. Grieksch. fragiferum. aardbeidragend. gramineus, -a. grasachtig, fragillis. bros, breekbaar. graminifolium. grasbladig. fragrans. welriekend. granditlora, -um. grootbloemig. Frangula. bros. grandifolia. grootbladig. fraxinifolia. eschbladig. granulata. korreldragend. Fraxinella. op esch gelijkend, gratus. aangenaam, frutescens. heesterachtig. graveolens. sterk riekend, fruticans. als frutescens. Greigii. Greig s. fruticosus, -a. als frutescens. Grossularia. kleine, onrijpe vijg Fuchsii. Fuchs's. guttatum. gevlekt. fulgens. schitterend. Haageana. HSage's. fullonum. der volders. halimifolium. halimusbladig. fulvus, -a. blond. Halleriana. Haller's. fusco-ater. bruinzwart. hamulata. van haakjes voor- fuscus, -a. bruin. zier. Gale. balsem. hamulosus. haakvormig. Galeobdolon. bunzingstank. hastatum. spiesvormig. ealericulata. helnivormig. hastilis. spies*. Galii. op Galium levend.' Hederae. op klimop groeiend gallica. Fransch. hederaefolia. klimopbladig. genevensis. Geneefsch. hederacea, -um. klimopachtig, geniculatus. knievormig, ge- Helenium. alnntswortel. knikt. helioscopia. zonnewendend. gentianioides. gentiaanachtig. Helix. windend. gentilis. stamverwant. helodes. op helodes gel ij - genuina. echt. _ kend. geranioides. geraniumachtig. helvetica. /witsersch. »TtiCa- ,leV^"' • infestus, -a. besmet herbacea. kruidachtig. inflata ifi hercynicum. Hercynisch. innata' opgeblazen, heterophylla. , ingeboren. -um, -us. ongelijkbladig. insi»nisS' !^ll^eloos- hexandra. zeshelmig. insiUtia.' vêredeT °PCnd' tesr- Sï: ÏSE" t s sssaaas ribfr- 3?' hircinum. j Hirculus. bokje 'a' ",,S' ^Iiaansch. hirsuta, -um. ruwharig. Tackminni egengift. hirta, -us. kortharig. lacotoea Jwkmann s. hispanica. Spaansch. alana J«»bskruid. hispidus, -a. stijf harig. laponica Jalapa. hololeucum zuiver wit. losikaa ' Japansch. Holostea. heelbeen-, /ubatum Josika s. Hoopesii. Hoopes'. * n. manen voor- hordeaceus. gerstach'tig. iuncea -um v Zlen'.. Hornemanni. Horneman's. Kali ' ' blesachtig. Hornschuchiana. Hornschuch's. Ivkltênbirhii v?u u hortensis, -e. tuin-, kerrioWes Kaltenbach's. humifusum. op den grond neer- ' Pk K®rr,a Selij- humile. Koc"s." hybridum, -a. basterd-, I abmnum K°ehler's. Hydrolapathum. waterzuring. ' °P I-aburnum ge- Hydropiper. waterpeper. Iachenalii r 'u i hyemalis, -e. winter-, laciniata „m .Lachena1's. hypnoides. mosachtig. lac.ea Sf"' hypomalacus. weekachtig. lacustris melkwit. hypopitys. op dennen groeiend, I.adanum mam ' hyssopifolia,-um. hyssopbladi»-. ' naam v'an een soort KEI;*. incisum. ineesneden vruchten. inclinata. LT™" JSfi»*"""»• janceolala, -um. indica, -um, -us. Indisch.' kpathtfólium 2we.ePkkr.UI'd.- inermis. weerloos luringbladig. eerioos. lappaceum. klitachtig. 49* Lappula. kleine klit. Lunaria. sikkelbladig. Larix. lork. lupulina. hopachtig. Larpentae. Op Larpenta ge- Lupulus. ruwbladig. lijkend. luteus, -a, um. geel. lasioclados. ruwtakkig. luteo album. geelwit. Lathyris. heftig purgeerend. luteola. geelachtig, lathyroides. lathyrusachtig. lutescens. geelachtig, latifolius, a, -um. breedbladig. lutetiana. Parijsch. Lauro-cerasus. laurierkers. Lychnitis. lampenkruid. Lawsoniana. Lawson's. Lycoctonum. wolfsdood. laxiflorum. wijdbloemig. Lycopersicum. wolfsperzik. laxum. los-of wijdbloemig. lycopsidioides. Lycopsisachtig. Ledebourii. Ledebour's. macrocarpon,-um. grootvruchtig. Lejeuni. Lejeune's. macrocephala. groothoofdig. Lens. linze. macrophyllum. -a. grootbladig. leporina. hazen. macrorhizus. grootwortelig. leptoclados. met dunne takken, macrosiphon. langbuizig. leucandrus. witbloemig. macrostemon. met groote meel- Leucanthemum. witbloem-. draden, leucanthemus. witbloeiend. maculata, -um,-us. gevlekt. Libani. Van den Libanon, maculosa. gevlekt. ligerica. Loire-. magna. groot. Liliago. Op Liliago gelij- majalis. in Mei bloeiend. kend. major. grooter of een- Limonium. weideplant. voudig groot, limosa, -um. slijk-. Majorana. marjolein, linariifolia. Linariabladig. malacoides. malveachtig. Lindheimeri. Lindheimer's. Malus. appel-. Lindleyanus. Lindleys. Manglesii. Mangle's. lineare. lijnvormig. marginata. gerand. Lingua. tong. margaritaceum. parelkleurig, linicola. vlasminnend. Marianum. Maria-. linifolium, -us. vlasbladig. marinus, -a. zee-. Linosyris. op vlas gelijkend. maritimus,-a,-um. zee-. littoralis, -e. strand-. Marshallii. Marshall's. littorea. strand-. Martagon. kind van Mars. Loeselii. Loesel's. mas. mannelijk. loliacea. raaigrasachtig. mascula. mannelijk, longiflora. langbloemig. matronalis. dame. longifolia, us. langbladig. Matthioli. Matthioli's. longipes. langvoetig. maximus, a-,-um. grootste. Lonicera. Loriicer's. media, -um. middelste. Lotus. oude naam voor Medium. Medisch kruid. versch. Papi- melanoxylon. zwarthoutig. lionaceeën. Meleagris. als een parelhoen' lucens. sterk glanzig. gestippeld, lucidum. blinkend. Melo. meloen. Luciliae. Nepaulsche naam mexicana. Mexicaansch. cfer plant. microcarpa. kleinvruchtig. microphylla. kleinbladig. Napus. raap mÜteris1"' gierstachtig. narbonensis Fransch. mi lans. krijgszuchtig. natans. zwemmend Millefolium. duizendblad. Neesii. Nee? minimus, -a, -um. kleinste. neelecta . minus' kl'einer' verwaarloosd. ssssl waardig. nemorum. boschmissounensis. Van den Missouri nemorosus, -a. bosch-.' mite afkomstig Nepetella. kleine Nepeta. mixta. gemengd °S' ™aeensi.s- Van Nizza. Moldavica. Moïdavfsch n i"* 3VlS- vogelnest, mollis, -e. week n g •' 2wart' M0ll"f- -cht.' NiSS' N"asok'stig' mnnilifCra" * rozenkrans dragend, nitens. Aanzend' se- èür- EiP monorchis. eenknollig. nobilis. edel montanus.- a, -um. berir „„„.a . . . Monspeliensis. Montpellier's nnH fl« nachtbloemig. Morio harlekijn nodiflarum. knoopbloemig. Morisonii. Morison s' Sf' -um- knoopig. Morsusranae. kikvorschbeet langere. raak niet aan. moschata, -um. mulkusachuï' Nordmanniana. v. Nordmann's. Moschalelina. KEES?' Mouion. CHne,,che „aam mTLwf.''"' NiW !w|S' mucronatus, -a. spitenS' n!^"''5' "e' "aaktstengelig. multicaulis. veelsfeneeïh? nudiflorum. naaktbloemig. multiflorus, -a, um. vedbS^ P™^rilid. multinervis. veelnervi" •' -a knikkend. muralis. -e. muur- nyctagimflora. met de bloemen muricatus, -a. zachtstekelie- ., van Nyctago. mïSpu"; muscosa. op ™s Send "S' S' stompbladig. Myodes. muisachtfp ochroleuca, um. geelachtig wit. Myosotis. Muzenoo, °ccdental,s. westelijk. sjsïïr ™£7"; p!"r' aar*-* =... «j-sz sar^-- SÉÏ'""- P 'S. raapje. officinalis, -e. geneeskrachtig. Oleander. giftstruik. pauciflort.s. armbloeniig. oleracea, -um, -s. als groente te Pavia. J,avl s', gebruiken. Pavonia. ravon s. olitaria. id. Pecten veneris. Venuskam. Onobrychis. ezelvoeder. pectinatus, -a. kamvormig. ontariensis. Ontario's. pedicillata. met gesteelde opaca. dof, ondoorschij- bloemen. nend. pedunculatus, -a. gesteeld. oppositifolium. met tegenover- peltatum, -a. schildvorrr.ig. staande bladen, pendula. treur-. opulifolia, -um. sneeuwbalbladig. penduliflorum. met hangende opuloides. sneeuwbalachtig. Opulus. sneeuwbal. pentandra. vijfhelmig. orbicularis, -e. cirkelrond. peploides. Peplusachtig. Oreopteris. bergvaren. Peplus. verbastering van orientalis, -e Oostersch. Peplis. ornithopoda. vogelpootachtig. Pepo. pompoen, ornithopodioides. vogelpootachtig. perennis, -e. overblijvend. Ornus. op bergen groeiend, peregrina, -um. vreemd. Orontium. berg-(?) perfoliatus,-a,-um. doorgroeid. orthoceras. rechthoornig. Periclymenum. omianker. oryzoides. rijstachtig. Perowskianum. Perowskis. ossifragurn. beenbrekend. perpusillus. zeer klein. Otites geoord. persicaria. perzikkruid. ovata, -us. eivormig. persicifolia. perzikbladig. ovina. schapen. persica, -um. Perzisch. Oxyacantha. spitsdoorn-. personata. gemaskerd. Ocycoccus. zuurbes. Peruvianum. Peruaansch. Dallens. bleek. Petiven. Petiver s. pallescens. verbleekt. petraea. op steenachtigen pallida, -um, -us. bleek. grond levend, palliditlora. bleekbloeiend. peucedanifolia. varkenskervel- palmatum, -a. handvormig. bladig. paludosus, -a. moeras-. phaeum. bruin. palustris, -e, er. moeras . Phellandruim. kur^a"^ar panicea. pluimdragend. Philonotis. vochtbemmnaar. paniculata. pluimdragend. phlomoides. toortsachtig, pannonica, -um. Hongaarsch. phoeniceum. purperrood. DaDvrifera. voor papiermaken phoeniculasius. purperharig. geschikt. Phragmites. schutting, paradoxa. ««gm, opval- Phu. Arabische^aam Paralias. aan de zee groeiend, physaloides. Physalisachtig. Pardalianches. panterwurgend. Picea. zilverspar. parisiense. I'arijsch. Picridis. Picnsbewouend. Parthenium. jonkvrouwkruid. picta. »ont. parviflorus, -a,-um. kleinbloemig. pilocarpus. met ruige vruchten. Patrini. Patrins. pilosus, -a. behaard. patula, -um. afstaand, wijdgetakt. 1'ilosella. haartjesplant. pilulifera. pildragend. prostratus, -a. neerliggend pimpinelhfoha, pimpernelbladig. protractum. uitgerekt, verlengd. .'un?" „ . prunifolia. pruimbladig. pimpinelloides. pimpernelachtig. Pseudacorus. op kalmus gelijkend Pinaster. zeep.jn. Pseudo-Acacia. op acacia gelijkend, pinnata, -um. gevind. Pseudo-Blattaria. op een vlinder piperita. als peper smakend. gelijkend. Pissardi. Pissard's. Pseudo-Cyperus. op cypergras ge- plantagineus. weegbreeachtig. lijkend Plantago. weegbree-, Pseudo-narcussus. op narcis gelij- platanoides. plataanachtig. kend platyphyllus. 'breedbladig. Pseudo-Platanus. op plataan eelii- platycarpa. breedvruchtig. kend plicatus. gevouwen. Ptarmica. nieskruid, plumanus. donz.g pterocarya. vleugelnoot. Pneumonanthe. longenbloem. pubescens. zachthari°- Podagraria. podagrakruid. Puelii. Puel's poeticus. dichterlijk. pulchella, -us. fraai pohfolia. gepolijstbladig. pulchrum. schoon. Pn'rV Pulegium. met polei verwant. Pollichu. Pollich s. pulicaria. vlookruid. polonicum. Poolsch. pulicaris. vloo Polygonatum. veelknoop. Pulsatilla. klokje polyanthemos. veelbloemig. pulverulenta. bepoederd po yphyllos. veelbladig. pumila. dwergachtig, polypodioides. boomvarenachtig. polygonifolius. duizendknoop- pungens. stekend. , , . bladig. puniceus. granaatrood. polyrrhiza. veelwortelig. purpurascens. purperachtig, polyspermum. veelzadig. purpuro-coeru- polystachyum. veelarig. leum. purperblauw. pomifera. appeldragend. purpureus,-a,-um. purper. Pontederana. Pontedera's. pusillus, -a, -um. dwergachtig. pontica, -um. zee. pygmaeopsis. er uit ziende als pornfolius. preibladig. een dwerg Porrum. prei. pygmaeus. dwergachtig. Portula. verkorting van pyracantha. roodgedoornd. Portulaca. pyramidalis. pyramidaal. portulacoides. portulakachtig. pyrenaicum. Pyreneesch. Pottsii. Pott's. quadrangulum. vierhoekig. praecox. vroeg. quadrifolia. vierbladig. praelongus. zeer lang. quinquefolia. vijfbladig. pratensis. -e. weide-. racemosus, a. trosvormig, procumbens. neerliggend. radians. stralend prohfer, -a. spruitdragend. radicans. wortelend prolixa. overvloedig, rijk. radicata. sterk wortelig. proserpinacoides. negen maal schij- radicula. radijsje nend voort te Radula. vijl, rasp. kruipen. ramiflora. takbloemig. ramigerum. takdragend. rotundifolia,-urn. rondbladig. ramosa. -um, -us. vertakt. rubens. roodachtig, ranunculoides. ranonkelachtig. rubiginosa, -um. bruinrood. Rapa. raap. ruber, -ra, -rum. rood. Raphanistrum. Raphanusachtig. rubicunda. donkerrood. Rapum Genistae. bremraap. rubrifolia. roodbladig. rapunculoides. rapunzelachtig. ruderale. op puin levend. Rapunculus. rapunzel. Rudis. ruw;,. , recta. recht. Ruellii. Ruellius'. reflexum. omgeslagen. rufescens. biuinroodachtig. regalis. koninklijk. rufus. vosrood. regia. koninklijk. rugosum, -a. gerimpeld. Reisekii. Reissek's. Russeliana. Russel's. remota. wijd uitstaand, rustica. boeren-, ook ver uiteen. rusticana. boersch. repandum. geschulpt. Ruta muraria. muurruit. repens. kruipend. ruthenica. Rutheensch. reptans. kruipend. Sabina. sevenkruid. resupinatum. onderst boven ge- sachalinense. Van Sachalin. keerd. saccharinum. suikerhoudend, retroflexus. naar achter om- sagittalis. pijlachtig. geslagen. sagittata. pijlvormig, rhamnifolius. wegedoornbladig. sagittifolia. pijlbladig. rhamr.oides. wegedoornachtig. Salicaria. wilgenkruid. Rhaponticum. wortel van de salicifolius, a. wilgbladig. Zwarte Zee. salinum, -a. zoutminnend. Rhenana. Rijnsch. saligna, -us. wilgbladig. Rhoeas. klaproos. saltuum. van een bergwoud rhombifolius. ruitbladig. sambucifolia. vlierbladig. rhomboidea. ruitvormig. sambucina. vlierachtig. rigida, -um. stijf. sanguinale, -is. bloedrood. rimosa. met scheuren of sanguineus,-a,-um. bloedrood. spleten. saracenicus. Turksch. riparia. oever. sativa. um. gekweekt. Ritro. kromdoornig. Saxifraga. steenbreek. rivale. beek. saxatile, -is. rots-. Rivini. Rivinus'. Scabiosa. schurftkruid. Riviniana. Rivin's. scabiosaefolia. schurftkruidbladig. rivularis. beek. scabrum, -a. ruw. Robertianum. Robert's. scandens. klimmend, rosaceus. roosachtig. sceleratus. scaadelijk, blaar- rosea, -um. rozerood. trekkend, rosmarinifolia. rosmarijnbladig. Schiedeanum. Schiede s. rostellata. gesnaveld. Schleicheri. Scheicher's. rostrata, um. gesnaveld. Schoenoprasem. bieslook. Rostkoviana. Rostkow s. Schraderi. Schrader s. rosulentus. rosetvormend. Schreberi. Schreber's. Rothii. Roth's. sciuroides. eekhoornachtig. Rothomagensis. Rouaansch. Scolymus. snijkruid. scoparius, -a. bezemachtig. speciosa, -us. piachtie Scordium. knoflookkruid. spathacea. van een bloem- Scorodonia. knoflookkruid. scheede vonr/ipn scorpioides. schorpioenachtig. spectabilis. fraai. scutellata. schildvormig. Speculum. spiegel. scutatus. rondschildvormig. speciosissimum. bijzonder fraai secahnus, -um. roggeachtig. Spelta. spelt. secunda. naar eene zijde spica. aar. . .. , gewend. spica venti. windaar. -egetalis. koornminnend. spicata, -um. aardragend segetum. koornminnend. spinosa, -um. doornig. Llm' ^1" spinulosum. met kleinedoor,-ei., semperflorens. altijd-bloeiend. sphaerocarpa. bolvruchtie sempervirens. altijd-groen. -Sprengelii. Sprengel's. senticosus. vol doornen. spuria. -um. valsch. sepium. in heggen groeiend, squamaria. geschubd. serotma. laat. squarrosus. rappig. serpens. kruipend. stagnalis. moeras-, serpyl acea. op tijm gelijkend, stagnina. moeras-, serpyllifolia. tijmbladig. Steinii. Stein's Serpyllum. kruiper. stellatum. stervormig, sessiiflora. ongesteeldbloemig. stellulata. stervormig, sessilifohus. ongesteeldbladig. stenopetala. met smalle bloem- setaceus, -a. borstelig. bladen. setosa. borstelig. sterilis. onvruchtbaar. zeshoekig. stipularis. van steunbladen sibenca, um. Siberisch. voorzien, sihquosus. hauwdragend. stolonifera. wortelspruitend. Siliquastrum. lohannesbrood. striata, -um, "estreent silvaticus, a,-um. bosch-, stricta. Ttijf. silvester, -ris, -re. bosch-, strigosa. stekelharig. «iWnfu ,n'et vert-*kt- strigulosa. fijn-, scherpharig. sinensis. Chmeesch. strumarium. klierdracend. •"ï"1' gegolfd, bochtig. styraciflua. storax uitzweetend. sioides. op Sium gelijkend, stylosa. als een spitse staak Smithiana «""u. subcordata. bijna hartvormig. SoldaneUn' li -s' j suberectus. bijna rechtopstaand, ijoldanella. verkleinwoord van suberosa. kurkachtig. soldana, wegens submersum. ondergedoken. de sierlijke franje subterraneum. onderaardsch. aan de bloem- subulata. priemvormig. kroon. Succisa. naar onderen af- solida. vast. knot solstitialis. bloeiend op den sudctica. uit de Sudeten. langsten dag. suflfruticosum. heesterachtie. sommferum. slaapverwekkend. sulcatus. gegroefd. ' heelkruid. sulphureum. zwavelgeel. sorbifolia. lijsterbesbladig. superbus. prachtig. spathulata. spatelvormig. supinus, -a, -um. op den rug liggend. suspensa. opgehangen. Trachelium. haUk,ruid. svohilitica. syphilitisch. tremula. ratelend. _ synngaefolia. seringbladig. Trevirani. Treviranus. SJ35F Tabernaemontani. ££$£* tanacetifolia. wormkruidbladig. trichophyllum. ^aarbladig. taraxacifolia. paardebloembladig. tricolor. driehoornfê Taraxacum gezondheidsstoornis, tncorne. driehoornig. SI. " Tartarisch. tricostata van3nbbenv0„VZIen. Tatula Datura. tncuspidata. dnepuntig. Taetta. kopje. tridactyhtes. dneymgeng. .prtnrnm dak- tridentatum. dnetandig. Telmateja. in 't moeras groeiend, trifida. driespletig. temulentum. bedwelmend. trifoha. dnebladhg. temulum. als temulentum nfohata. Sobbil' Tenaeeia. ondiepe waterplas, tnloba. drielobbig. tcnella tenger. trilobata. drielobbig, tenuiflórus. fijnbloemig. trimestris. driemaandelijksch. tenuifolia -us. dunbladig. trinervis, -a. drienervig. Sf* Trionum. «g „g<- teretiuscula, -us. rolrondacht.g. npetala. dneb oerabladig. tetragonum. vierhoekig. triphyllos. dnebladig. Tetralix. vierdradig. Tripohum. donkergrijs, tetrandrum. vierhelmig. triqueter. driehoekig. tetrapterum, -a. viervleugelig. «sulca. drie duim hoog. tetrasperma, -urn. vierzadig. tnuncialis. lle. thalassica. tot de zeevaart tnviahs. -e. gemeenalle behoorend. , aaagscn. Thalianum. Thal's. . tuberosus, -um. kno vorm.g^ thapsiforme. toortsvormig. tubenfera. ^vorms ' Thaosus. wolkruid. tubulosa. buisvormig. Thelypteris. vrouwtjesvaren. tulipifera. tulpdragend Thouin Thouin's. turfosa. veenminnend. Thunbergii. Thunberg's. turgidum. opgezwol thuringensis. Uit Thunngen. typhina. de Ukraine thymiflorum. tijmbloemig. ucranica. mt deUkrane. thyrsiflora, -us. spiesbloemig. uliginosus,-a,-um. moeras-. thyrsoideus. tuilachtig. Ulmaria. ;Pnbladis tierinum. tijgerachtig gevlekt, ulmifolius. ïepbladig. nctöria verf-. umbellata,-um,-us. schermdragend. Inr^rm, verver's. Umbrella. zonnescherm, tinctorum. umbrosa -um. beschaduwd. Tourneforiiana. tSu'm,. unllto», SS™ Toxicodendron. giftstruik. I uniglumis. eenkafiig. umoloides. Op Uniola gelijkend, vineale. wijnbergbewonend. urbanum. bij de stad groeiend. vinifera. druifdraeend. urbicum. bij de stad groeiend, violacea. violet. ure.ns' brandend. virens. groenend. b.eren- . virescens. groenachtig, usitatissimum. uiterst nuttig. Virga aurea. gulden rolde ustlilata. geblakerd. virgatum, -a. roedevormig.' utriculatus. zakvormig. virgimana. Virginisch. Vaccaria. koekruid. virginica, -um. Virgitiisch. vagmatum. scheedevoerend. viridis, -e. groen. Valerandi. \ alerandus'. viridissima. zeer groen. varia. ^ ^ verscheiden, wisselend. virosa. vergiftig. variabilis. veranderlijk. viscida. kleverig yariegatum. bont. viscosus, -a. kleverig' Veitschii. Veitsch'. Vitalba. witdruif' venosa. geaderd. vitellina. dooiergeel venusta. schoon. viticella. druifje Verbenaca. ijzerkruid. Vitis idea. wijnstok van den vernahs. voorjaars-. ber„ Ida vemus, a-. voorjaars-. vulgaris, -e, gewoon verrucosus, -a. wrattig. vulgatum. gewoon versicolor. kleurwisselend. Vulneraria. wondenheeler verticillata, -um. kransdragend. vulpma. voskleuri®. verum. echt. Vulvaria. stinkend.0 vesca- . eetbaar. Whitlavia. Whitlavia's. vesicaria. blaasdragend. Winteri. Winter's. vesiculosum. blaasdragend. Wolgense. van den Wolgaoever. vespertina. s avonds bloeiend. Xanthiifolia. Xanthiumbladig. vestitus. bekleed. Xiphioides. zwaardvormig, viciaefolia. wikkebladig. Xiphium. zwaard. villicaulis. met vlokkigen stengel. Xiphophylium. zwaardblad villosa, -um. donzig. Xylosteum. beenhout. viminalis. roedevormig. Zeocrithon. speltgerst. viminea. roedevormig. zonale. gcordeld Vincetoxium. tegengif. A. Br. A'e.xander Braun. Clairv. Clairville. A Cr Asa Grav. Coss. et Germ. Cosson en Germain. Abroni. Abromeit. Court. Adans. Adanson. Ciep. r Ait. Aiton. Crntz. Crantz. All. Allioni. Curt. ^urtis. Andr2j'. Andrzejowsky. Czern. Czcrniajew. Are. Arcangeli. D. C. De CfindolI e. Ard. Arduino. D. C. fils. De Candolle, de Am. Arnott. zoon. Arschrs. Ascherson. Des. nfCRrnvn Bab. Babington. De Br. De Bruyn. Bak. Baker. Degl. e»la"d' Bartl. Bartling. Del. Delarbre. Bast. Bastard. Desf. Desfonta.nes. Bauh. Bauhin. Desr. Desrousseaux. Baume. Baumgarten. Desv. Dcsvaux. Beek. Beeker. Deth. Detharding. Bechst. Bechstein. Dill. n fn'r' Ilnn Benth. Bentham. Don. D- en G. Don. Berg. Bergius. Dougl. Douglas. Bernh. Bernhardi. Dub. n Bertol. Bertolini. Duch. Duchesne. Bess. Besser. Duh. Duhamel. Bieb. Marschall von Dum. Dumortier. Bieberstein. Dun. Uunal. Boenngh. v.Boenninghausen. Dur. Durieu de Mal- Boerh Boerhave. u ..!0""euvc' Boiss. Boissier. Ehrh. Lhrhart. Bor. Boreau. Engtm. Engelmann. Borkh Borkhausen. Fisch. fiscnei. de Br. de Bruyn. Fisch. et Meij. £ischer en Meijer. Rrnt Brotero Fl- Bat. Flora Batava. Buch. Buchenau. FL Wett. Flora der Wetteran. C. A. M. Carl.Anton Meijer. Fee. Ant. Laur. Ap.Fee. Chambess. Chambessèdes. Forsk. borskal. Carr. Carrière. Fr. Fries Casp. Caspary. Friedl. FriedUlnder. Cass. Cassini. Gaertn. Gaertner. Cav. Cavanilles. Gaud. Gaudin. Celak. Celakowsky. Gay et Monn. Gay et Monnier. Cham. et Schld. Chamiso en Von Gdch. Gaudichaud. Sehlechtendal. Gill. Chev. Chevalier. Gil. Gilibert. GoHr Gmelin. L. Linnaeus. Good Godron. L. fil. Linnaeus, de zoon. pT Goodenough. Lodd. Loddiges. Oren.' Grenkr' L°,S'' Loiseleur-Des- Griseb. Grisebach. Loud. LoS.hampS- H.B.K. v.Humboldf, Bon- Ludw. Ludw^' i» pland en Kunth. Lx. Laxmann. v. Humboldt en M. B. Marschall von k „ s?"; ssr1"• Harl'm Hallier, de zoon. Marss. Marsson. SS. 3,~=ch, JÊf "• PSSi, Es? Herb ,V K' Merlens en Koch. Herm Herbert. E. Meyer. Ernst Meyer. Herm. Hermann. G. Mey. G. F. W. Mever Hoffm w'ff HlIalrC' ^Chx' Michiux. H°nm. Hoffmann. Mich. Micheli Hoffmgg. Hoffmansegge. Mik. Mikan H°ok. Hooker. Mill. Miller' Hornem. Hornemann. Moehr. Moehr'ine. Hort. I uinnaam, waarvan de auteur Mnch. echter niet in de litteratuur is te vinden. M0]_ Molina Hnrf, Hausmann. M0q'. Tand. Moquin Tandon. • Hudson. Mor. Morette. ■j 3' YonT Jacqum. Morr. Morren. fe <1. Mihknb. MÏSfif w & s:r- sjsr"- K«h. li,, Koch. "b E' N~Esen- Krock. A. J. Krocker. Neck. v. Necker. v Kunth. Nutt. Nuttall Kütz. Kiitzing. Otto et Dietr. Otto en Dietrich. is. iri "•B- dt Lmk- Lamarck. Pall. Pallas' Lihm"1' L'Héritier. Patr. Br. Patrick Browne. Lehm. Lehmann. Pers. Persoon. I-ejeune. Peterm. Petermann. Ifs- L®ss'ng. P. Plumier. nihff Vo„ Leysser. Planch. Planchon. Lightf. Lightfoot. Poir. Poiref L,ndl. Lindley. Poit. p^. Lk> L,nk- • Poll. Pollich. P M E 1'atze, Meyer en Sieb. et Zucc. Siebold en Znc- Elkan. , _ c?"nu Pourr. Pourret. Sm. Smith. Prod Prodromus Florae Sond. £>onaer. Batavae, 2e. ed. Spr. Sprengel. Prsl Presl. S. S. Sensu stncto. Rafin. Rafinesque- (in den eigenlijken zin) Schmalz. Sternb. ^ernberg. r i!r Robert Brown. Steud, bteuctel. Rchb.' Ludwich Rei- Stev. Steven. chenbach. Sur. Sunngar. Rchb. fil. Gustav Reichen- Sutt. Sutton. bach. Sw. 5.wam' Red Redoute. Tausch. Tauscher. Reich. Reichard. Ten Tenore Retz. Retzius. Thuill. -,-u u Rich. L. C. Richard. Thunbg. Thunberg. riv Rivinus (Bach- Torr. et Gray. Torrey en Gray. mann). Trin. Tnnius. R et Sch. Roemer en Trn. Tournefort. Schultes. Turcz. Turczaninow. Röhl. Röhling. Vaill. vaillant. Rth. Roth. Vent. X^enat- R. et Pav. Ruiz en Pavon. Vill. Salisb. Salisbury. Viv. • Sch. et Sp. Schimper en W. m iif P Snenrer. Wahlb. Wahlberg. Schk. Schkuhr. Whlnbg. Walhlenberg Schldl. A on Schlechten- W. et K. Graf van Wald- awiiUI# ^ stein en Kitaibel. Schleich. Schle'icher. Wallr. WaUroth Schnitzl. Schnitzlein. Wangenh. Wangenhe.m. Schrad. Schrader. Web. Weber. Schreb. Von Schreber. Weig. w 'fc Schrk. Schrank. Whe. We.he. Schbl. et Mart. Schübler en Mar- Wib. Wibiel. tens. Wigg. SW"' Schum. Schumacher. Willd. Willdenow. Schuit. Schultes. W. et Grab. Wtrnmer en Gra- Schw. et K. Schweigger en vvimZn Körte. Wiram. vvimmer. Scop. Scopoli. Wirtg. Ser. Seringe. With. ^.thermg. Sibth. Sibthorp. Wulf. Tabel der Nederlandsche en Latijnsche plantennamen. Aalbes .... 481 nigrurn . . . 428 autumnalis . . 341 Aalst 723 platanoïdes . . 428 flamnieus. . . 341 Aalstekel .... 257 Pseudo platanus 428 vernalis . . . 341 Aambeiwortel . ■ 612 rubrum . . . 429 Adoxa .... 479 Aardaker . . . 552 saccharinum. . 428 Moschatelina . 479 Aardappel . . . 603 Aceras .... 246 Aegilops.... 237 Aardbei .... 509 anthropopbora . 246 cylindrica . . 237 Aardbeispinazie . 295 pyramidalis . . 246 triunciulis . . 23 < Aardeikel . . . 552 Aceraceeën . . . 427 Aegopodium . . 452 Aardkastanje . . 453 Acbillea .... 725 Podagraria . . 452 Aardnoot. . . . 552 macrophylla. . 726 Aesculus ~. . . 427 Aardpeer . . • 718 Millefolium . . 726 carnca . . . 427 Aardrook . . • 359 nobilis ... *26 flava .... 42 • Aardveil .... 646 Ptarroica . . . 726 HTpjpoca&tanum 427 Abeel 274 fomenTosa . . 725 Pavia i ~ ; . 427 Abiës 123 Aconiet .... 352 rubicunda. . . 427 ~"fffba .... 123 Aconitum . . . 352 Aethusa .... 457 Baïsamifera . . 123 Lycoctonum, . 352 Qjaapiuni . . 458 cap^deasis . . 123 Xapellus . . . 352 Attodil .... 13t> Öouglasii. . • 123 Acörus . . . 157 Afrikanen . . . 716 e.rcelsa. . . • 123 Calaouj^ . . . 157 Agrimonia . . . 516 nobilis . . . 123 Acfaea .... 353 Ëupatoria . . 516 Nordmanniana . 123 racemosa . . . 353 odorata . . . 516 pectinata . . . 123 spjcata . . . 353 Agrimonie . . . 516 Abiètineën . . .119 Adam en Eva . . 352 Agropyrum . . . 229 Abrikoos. . 521, 522 Adderkrnid . 111, 255 acutum . . . 231 Absint .... 723 Adderruit . . . 107 canmum . . . 231 Acacia .... 543 Addertong . . .113 junctum . . . 231 Acanthaceeön . . 665 Addertonggewas- pnngens . . . 232 Acanthus . . . 666 sen 112 repens .... 231 longifolius . • 666 Addervaren . . . 106 Agrostcmtna . . 329 Acantbopanax . . 471 Adderwortel . . 287 GüJj^go . . . 329 spinosum. . ■ 471 Adelaarsvaren . .111 Agrostis. . . . 202 Acer 428 Adiantum . . .111 al ba . . . . 203 camprestre . . 428 Capillas Veneris 111 canina. . . . 203 dasycarpum . . 428 Adonis . . . . 340 inteirupta. . . 204 Negnndo . . . 429 aestivalis. . . 341 spica venti . . 204 stolonifera . . 203 Allium .... 134 Amarantaceeün. . 303 vulgaris . . . 203 ascolonicum . . 134 Amarantachtigen . 303 Ahorn 428 azureum . . . 135 Amarantus . . . 303 Ailanthus. . . . 425 carinatum . . 136 albus .... 304 glandulosa . . 425 Cepa .... 134 Blitum. . . . 305 \i?a~T .... 208 oleraceum . .136 caudatus . . . 304 caespitosa . . 208 Porrum . . .135 retroflexus . . 304 canescens . . .210 sativum . . . 135 silvester . . . 304 Caryophifllea . . 213 Schoenoprasum . 134 Amaryllidaceeën . 141 discolor . . . 209 Scorodoprasum. 135 Amaryllis . . . 143 tlexuosa . . . 209 ursinum . . .134 formosissima. . 143 praecox . . . 213 vineale . . . 135 Ambrosia . . . 715 uliginosa . . . 209 Alnus .... 261 artemisiaefolia . 715 Ajuga .... 657 cordifolia. . . 262 trifida .... 716 - tföamaepitys . 658 _glutinosa. . . 262 Amelachier. . . 500 genevensis" . . 658 incana. . . . 262 "cariadensis . . 500 pyrumidalis . . 658 Alopecurus . . .198 vüTgarïs . . . 500 reptans . . • 658 agrestïs" . . .198 Amertk. spinazie . 331 Ajuïn7~~? . . . 134 bulbosus . . .199 Amerik. vergeet Akelei . . . . 350 fulvus . . . . 199 mij nietje . . 594 Akkerkers . . . 368 jjeniculatus . .199 Ammadenia . .315 Akkerkool . . • 748 pratensis . . . 198 peploides. . . 315 Akkerscherm . . 452 utriculatus . . 199 Animi .... 451 Alant 712 Alpenroos . . . 565 majus . . . . 452 Albersia .... 304 Alpensia. . . . 756 Ammobium. . . 724 Blitum . . . 305 Alsem .... 723 ulatura . . . 724 deflexus . . . 305 Alsine .... 315 Ammophila. . . 205 Alchemilla . . . 514 rubra .... 314' nreDaria . . . 206 ~"arvensis . . . 514 tenuifolia. . . 315 baltica . . . 206 vulgaris . . • 514 Alsineeï'n ". . . 308 Amorpha . . . 542 AlëcTöröIópbus. . 627 Althaea . . . .413 fruticosa . . . 542 hiisutus . . . 627 hirsuta . . .414 Ampelopsis . . . 434 major .... 627 afficipalis. . . 414 liêcléracêa . . . 434 minor. . . . 627 rosea .... 414 quinquefolia. . 434 AlijoèSf. . . . 296 Althaeaboompje . 414 _Veitschii . . . 434 Alisma .... 254 Alyssum.... 383 AmsinckiA . . 594 natans . . . 254 calycinum . . 384 lvcopsidioïdes . 594 f*Iantago . . . 254 eampestre . . 384 Amygdalus . . . 519 ranunculoïdes . 254 hirsutum . . . 384 communis . . 519 Alismaceei!n . . 253 maritimum . . 383 nana .... 519 Alkanna .... 598 montanum . . 384 Anacamptis. . . 245 tinctoria . . . 599 saxatile . . . 383 pyramidalis . . 246 Alliaria .... 375 Amandel. . . . 519 Anacardiaceefn . 425 ^ officinalis. . . 376 Amarant. . . . 303 Anacharis . . . 257 Alsinastrum . . 257 tinctona . . . 727 Clematitis . . 556 Anagallis . . . 570 Anthericnm . . . 136 Sipho .... 556 arvensis . . . 570 Liliaqo . . . 136 Aristolocbiaceeën . 555 coerulea . . . 570 St.-Antonisraapje . 346 Armeria .... 575 tenella . . . 570 Anthoxantbum. . 197 maritima . . . 575 Anaphalis . . . 722 odoratum. . . 198 vulgaris . . . 575 margaritacea . 722 Pnelii .... 198 Armoracia . . .386 Anchusa.... 595 Anthriscus . . . 467 rusticana . . . 386 arvensis . . . 595 Cerefolium . . 467 Arniea .... 732 italica .... 596 silvestris . . . 467 montaua . . . 732 ochroleuca . . 596 vulgaris . . . 467 Arnoseris . . . 748 officinalis . . 596 Antbyllis . . . 530 minima . . . 749 Atidoorn.... 651 Vulneraria . . 530 pusilla . . . 749 Andromeda . . 564 Antirrhineeën . . 609 Aronia .... 500 floribunda . . 564 Antirrbinum . . 613 rotundifolia . . 500 polifolia . . . 564 majus . . . .6)4 Aronskelk . . . 156 speciosa . . . 564 Orontium . . 614 Aronskelkachtigen 156 Andijvie . . 733, 749 Anijs 453 Arnnsstaf . 156, 610 Anemone . . . 339 Apera .... 203 Arrbenatherum . 210 Apennina. . . 340 interrupta . . 204 elatius. . . .210 coronaria. . . 339 spica venti . . 204 Artemisia . . . 723 //epatira . . .339 Apium .... 449 Abrotanum . . 723 bortensis . . . 339 graveolens . . 450 Absintbium . . 723 japonica . . . 339 Apocynaceet'n . . 584 annua .... 724 nemorosa . . 340 Aposteemkruid . . 694 campestris . . 724 Pulsatilla. . . 339 Appel .... 501 Diaennculns. . 723 ranunculoides . 340 Aquifoliaceeön . . 432 maritima . . . 723 Anemoneeën . . 336 Aquilcgia . . .350 Tournefortiana . 724 Anemoon . . . 339 vulgaris . . . 350 vulgaris . , . 724 Anelhum . . .462 Arabis .... 370 Artisjok . . . ! 739 graveolens . . 462 alpina.... 370 ArtocarpeePn . . 276 Angelica.... 460 arenosa . . . 370 Arum .... 156 silvestris . . .460 hirsuta . . .370 italicum ... 156 Anjelier .... 322 Araceeën . . .155 maculatuin . .156 Anjer. .... 322 Aralia .... 471 Aruncus .... 517 Antennaria . . .721 spinosa . . . 471 silvester . . . 517 dioica .... 722 Araliaceeën . . . 470 Arundinaria . . 193 margaritaceum . 722 Arbuteeën . . .561 japonica . . .193 Antbemis . . .726 Areeën . . . .156 Artmdo . . . 207 arvensis . . .728 Arenaria. '. . . 316 Phragmitei . . 207 austriaca . . .727 serpyllifolia . . 316 Arve 121 Cotula. . . . 728 Argemone . . . 355 Asarum .... 556 nobilis . . .72/ mexicana . . . 355 europaeum . . 557 ruthenica. . . 728 Aristolochia . . 556 Asclepiadaceeën . 585 Heükels, Geïll. Flora, 4"1» druk. 50 Aselepias . . . 585 Astragalus . . . 544 Baardgras . . . 200 cornuti . . . 585 glycyphyllus . 544 Bakkruid. . . .571 incarnata . . . 585 Onobrychis . . 544 Ballota .... 655 Asparagus . . . 138 Athyriutn . . . 109 foetida . . . 655 officinalis. . . 138 Filix femina . 109 nigra .... 655 prostratus . . 138 Atriplex .... 301 Ballota .... 655 Asperge .... 138 Babingtonii . . 302 Balsamimi . . . 423 Asperifoliën . . 590 hastatum . . . 302 femina ... 423 Asperugo . . . 592 hortense . . . 301 glanduligera. . 423 procumbens . . 592 laciniatum . . 301 Balsaminacet'On . 422 Asperula, . . . 680 latifolium. . . 302 Balsemien . . .423 Aparine . . . 680 littorale . . . 302 Balsemienachtigen 422 arvensis . . . 680 nitens .... 301 Balsemboom 275, 482 eynanchica . .681 patulum . . . 303 Balsemspar . . 123 galioides . . . 681 roseum . . . 302 Bambusa. . . . 193 odorata . . . 680 tataricum . .301 Metake . . .193 Asphodeline . . 136 Atropa .... 606 Baptisia .... 525 lutea .... 136 Belladonna . . 606 australis ■ . • 526 Aspbodelus . . . 136 Aueuba .... 472 Barbarakruid . . 368 lutens . . . .136 japonica . . .472 Barbarea. . . . 368 tenuifolius . . 136 Augurk .... 678 intermedia . . 369 Aspidium . . . 105 Augustus.... 576 praecox . . . 369 aculeatum. . .105 Aurikel . . . .571 vulgaris . . .369 Asplenium . . . 108 Avena . . . .211 Bargebloem . . . 537 Adiantum ni- Caryophyllea . 213 Bargegras . . . 286 grum . . . 109 elutior .... 210 Barkhansia . . . 758 Filix femina, . 109 fatua . . . .211 foetida . . . 758 Ruta muraria . 109 flaveseens . . 212 setosa .... 758 Trichomanes. . 108 hi/brida . . .211 taruxacifolia. . <59 Aster 705 praecox . . . 213 Basilima.... 518 acer .... 707 pratensis . . . 212 sorbifolia. . . 518 alpinus . . . 707 pubescens . . 212 Hasterdwederik . 484 brumalis . . . 707 sativa . . . .211 Batraehium . . . 341 chinensis . . . 708 strigosa . . . 212 aquatile . . . 344 corymbosus . . 706 Averuit .... 724 Baudotii . . . 343 laevis .... 708 Azalea .... 564 nonfusum . . . 343 leucanthemus . 708 indica .... 565 divaricatum . . 342 Linosyris. . . 707 mollis .... 564 fluitans . . . 342 novae Angliae . 707 pontiea . . . 564 hederaceum . . 342 novae Belgii. . 708 Azolla .... 115 heterophyllum. . 344 parviHorus . . 708 Caroliniana . .115 hololeucum . . 34-t salicifolius . . 708 filiculoides . .115 Petiveri . . . 343 stdignus . . . 708 Azjjnboom . . . 426 salinum . . . 343 Tripoliutu . . 706 tncliophyllum . 344 tnpartitnra . . 343 Betula . . . .261 Blaadjesheide . 562 Bazielkrnid . . .634 alba .... 261 Blaasjeskruid 660 Beefgras .... 214 pendula . . .261 BlaasjeskruidachBeekpunge . . .620 pubescens . . 261 tigen ... 659 Beemdgras . . .216 verrucosa . . 261 Blaasvaren . 108 Beemdlangbloem . 224 Betuleeën. . . .260 Blauwbes 562 Beenbreek ... 136 Beuk 265 Blauwbloem . . \ 745 Beetwortel . . . 299 Beukenboom . . . 265 Blauwe druifjes . 133 Begoniaeeeün . . 483 Beuklaren . . .105 Blauwerwtjes . . 548 Begonia .... 483 Beursjeskruid . . 393 Blauwe knoop . 695 semperflorens . 483 Bevertjes .... 214 Blauwe regen . . 543 Begijntje .... 370 j Bewinde . 586 Blazenstruik 542 Beien 562 Bezemkruid 392,526 Blechnum . .' ' 110 Belladonna . . .606 Bezemheide . 563, 564 Spicant . . .110 'ie"is 708 Bezuring. . . . 153 Bleeken . . . 562 peren nis . . . 709 Bidens .... 716 Blik 512 Bent . . . 166, 208 atrosanguineus . 7161 Blitum .... 295 Bentgras . . . .221 cernuus . . .717' bonus Henricus .! 296 Berberidaceeün. .332 tripartitus . .717 capitatum . . .295 Berberis .... 333 Bies 181 glaucnm . . . 298 aquifolium . . 333 Biesvaren . . .102 rubrum . 297 Thunbergii . . 333 Biet 299 vm/atum . ' 295 vulgans . . . 333 Biezen . .143, 181 Bloedgierst . 194 Berberisachtigen . 332 Biezenkoppen . . 143 Bloedhout . ' 435 Bereklauw . . . 463 Bifora .... 470 Bloembiesachtigen' 143 Berenoor . . . .5/1 radians . . . 470 Bloemriet . . . 238 Bergknop . . . 475 Biggenkruid . . 753 Blysmus . . . . 184 Bergvlas . . . .557 Bignonia . . . . 665 compressus . . i84 "erk 261 Catalpa . . . 665 rufus .... 184 Berkhouterklaoer . 512 sj/ringaefolia . . 665 Bocconia.... 355 Bernagie. . . . 595 Bignoniaceel'n . . 665 cordata 355 Berteroa . . . .385 Bikbeeren . . .562 Boekent . ... 290 incaDa. . . . 385 Bilzenkruid. . . 606 Boekweit . 290 Berula .... 454 Bingelkruid. . . 440 Botndergras 208 angustifolia . . 454 Biota 121 Boerenkers . .' .' 388 Besanjelier . . . 325 orientalis . . .121 Boere»balsem . . 636 Bosheide .... 443 Biscutella . . . 390 Boerenpronker . . 323 Betil • • -2" apula .... 390 Boerenwormkruid. 730 mant!ma . . .299 Bitterbloem . . .345 Bokkenorcbis . . 246 vulgaris . . . 299 Bitterkers . . .391 Bokskulletjeskruid 246 Betonica. . . .653 Bitterkruid. . . 750 Boksbaard ... 751 grandiflora . . 654 Bitterling . . . 580 Boksdoorn . . . 603 officinalis. . .653 Bitterplant . . . 290 Bot 329 Betonie .... 653 Bitterzoet . . . 6031 Bolder'ik . ! ] ! 329 50* Boldert .... 329 i Bremraapachtigen. 662 Buntgras . . • 210 Booghout. • • • 428! Breukkruid ... 809 Bupleuruin ... 455 Boon 554 Bril kruid . . .390 Odontites. . . 4o5 Boonenkruid . . 643 Briza 214 rotundifbl.um . 45o Boraginaceetin . .590 maxima . . .214 tenuissimum . 455 Borago .... 595 media .... 214 protractum . . 455 offlcinalis . . 595 Broeinetel . . . 276 Buphtalmum . . 712 Borstelgras . . .238 Bromus .... 225 speciosum . . 71J Borstelkrans . . 645 arvensis . . .226 Butomus . . . Joo Borstelscherm . . 465 asper . . . -228 umbellatus . . 255 Bosehbes . . . 561 briziformis . . 228 Buxaceefen . . .442 Boschdruif . . .336 commutatus . . 227 Buxus . . . .44^ Boschhaneroet . . 340 errectus . . .228 sempervirens . 442 Boschhorde . . . 626 hordeaceus . . 227 Bijenorchis . . .245 Bosch liefje . . . 5901 inermis . . . 229 Bijenkorfjes. . . 6o7 Bosch rank . . .336 mollis .... 227 Bijvoet . . . . 7J4 Boschvaren . . . 107 i racemosus . . 226 Boschvogeltje . . 246 ramosus . . .228 Caesalpimaceeèn . 55a Boterbloem. 344 , 348 secalinus ... 226 Cakile . . . . Boterkarn . . .354 sterilis . . -229 mantima . . . 396 Bothal . . . .456 tectorum . . .229 Calamagrostis . . 204 Botrychium. . . 113 unioloides . • 225 Epigeios . . .205 Lunaria . . . 113. Broussonetia . .279 Hallenana . .205 Braam . . • . 507; papyrifera . . 279 lanceolata . . 20o Braambes . . . 507 Bruidsluier. . .322 littorea . . . 20o Brachypodium . . 224 Bruimttekens . .341 neglecta . . . ^4 distachyon . . 225 Brunfhiels . . .507 stricta . . . • ^4 pinnatum. . .225 Brunei .... 657 Calamintha . . .643 silvaticum . . 225 Brunella. . . .657 Ac.nos . . .644 Brandekkel . . . 648 alba .... 657 alpina . . . . 644 Brandnetel . 276, 649 vulgans . . .657 Clinopodium . . 645 Brassica. . . . 379 Bryonia . . . . 678 officmahs. . .644 elongata . . .380 alba . . . . 678 Calceolar.a . .617 lanceolata . - 379 dioica .... 678 scabiosaefolia . 617 Napus. . . . 380 Buksboom . . . 442 Calendrinia . . . 3ol nigra .... 379 Bulbocadium . . 138 compressa . . 331 oleracea . . .379 vernum . . .138 grandiflora . . 332 Rapa . . . .380 Bullepees. . . . 154 Calcndula . . .73b Brave Hendrik . 296 Bund 166 arvensis . . .73b Braya . . . . 376 Bunt 221 offlcinalis. . . «37 supina . . .376 Bunias .... 396 Calepina . . . . 39o Brekebeen ... 99! orientalis. . -396 Corvini . . .396 Brem 526 Btinium . . . -453 Calla . . . . • 15 / Bremraap . . • 662 Bulbocastanum . 453' palustns . . . lo< Lalhopsis . . .719 Cannaüchtigen . . 238 ericetorum . . 174 bicotor. . . . 719 Cannabineeën . . 276 extensa . . . 175 Drum mond n .719 Cannabis. . . .279: filiformis . . . 178 tinctona . . .719 sat;vil . . . . 279 flacca .... 173 Cullistephus . . 708 CannaceeCn . . . 238 flava .... 175 ,, ®.jn.e°sis . . . 708 Caprifoliaceeëi). . 685 fulva .... 177 Callitriche . . . 441 Capsella .... 393 glauca. . . . 173 autumnahs . . 441 Bursa pastoris . 393 Goudenoughii . 172 bamulata. . . 441 Capsicum . . . 604 hirta .... 179 obtusangula . .441 annnum . . .604 Hornscliuehiana 177 platycarpa . . 441 Caragana . . .543 leporina . . .171 stagnalis . . .441 arborescens . . 543 ligerica . . .170 ▼erna. . . .442 frutescens . .543 limosa. ... 173 Ca htnchaceefn . 440 Cardamine ... 371 a.ontana ... 175 Calluna .... 563 amara .... 372 muricata . . .169 vulgaris . . .563 hirsuta . . .371 Oederi. . . .175 a ' ,a , miilticaulis . . 371 ornithopoda . . 175 palustris . . .348 palustris . . .373 pallescecs . . 173 Ca jcaothaceeen . 334 pratensis . . .372 pcdudosu . . .178 Calycantbus . . 334 siloatica . . .371 panicea . . .174 flondus . . .334 Carduus .... 739 panicnlata . . 169 Calystegia . . . 587 aeanthoïdes . . 741 paradoxa . . . 169 pubescens . . .587 crispus . . .741 pendula . . .174 tamassia . . .133 hamulosus . .740 pilulifera. . . 174 escnlenta . . .133 nutans. . . .740 praecox L . . 175 Camehna . . .387 tenniflorus . .740 praecox Schreb . 170 dentata . . .388 Carex... .166 Pseudo Cvperus 177 sativa .... 387 acuta .... 172 pulicaris " . .167 Campanula ... 672 aculiformis . . 178 remota ... 170 caipatica . . .673 ampullacea . . 176 riparia . .178 glomerata . 672 arenaria . . .168 rostrata . . .176 latltolia . . . 673 Boenninghausiana 170 Schreberi. . . 170 Medium ... 672 brizoïdes ... 170 stricta .... 172 p . • • 674 Baxbuumii . . 173 strigosa . . .174 Persicifoha . .673 caespitosa . .172; silv tiea . . .176 pyramidahs . .673 canescens. . .171! teietiuseula . . 169 rapunculuides . 672 Davalliana . . 167 trinervis . . . 172 Bapunculus . . 675 digitata . . .175 turfosa . . .172 ïotundifolia . . 674 dioica .... 167 verna .... 175 Tracbelium . . 673 distans . . .176 vesicaria . . .177 Campanulaceeën . 670 disticha . . .167 vulgaris . . .172 Canada . ... 275 divulsa . . .169 vulpira . . .169 Canna .... 238 echinata . . .171 Cailina .... 743 indica . . . .238 elongata . . .171 acaulis . . .743 vul garis . - . 743 solstitialis . . 744 Cbenopodiacaeön . 291 Carpinus. ... 26b Centaurie . . .744 Ckenopodma. . . 293 Betulus . • • 263 Centauris . . ■ 583 mantima . . ■ Carthanius ... 747 Centranthus . . 690 Cbenopodmn, . . 29o tinctorius. . .747 nmcros^bon . ^ ^. 296 Bulbocastanu'm 453 Centunculus . . 570 bonus Henricus 29b Carvi .... 452 minimus . . . 571 Botrys ■ ■ • f ? verticillatum . 458 Cepbalanthera . . 246 capiurn . CaryopbylIaceeOn . 306 ensifoha . . .247 ficifolium . . Castanea. ... 264 pallens . . . 247 fol.osum . . . 295 sativa .... 264 nibra .... 246 glaucnm . . .298 vefcci .... 264 Xipbophyllnm . 247 hybridum ■ < Catabrosa . 220 Cepbalanthus . . 6S0 anuatica ! . . 220 occidentalis . 6S0 opuhfolmm . . 299 CaUlpa . . . 665 Cerastium . . 319 polyspermum .296 ovvpncp 320 rubium . . • bignooioides . 66o aivtnse . u,bicuin . . . 29S Catanance . . . /4y caespuusum . 297 enerulei . . 749 gloineratam . . 820 Vulvaua . . . _ Cauealis .... 464 semidecandrum. 320 Cbineescbe klokjes 5 daucoïdes . . 465 tomrntosum . . 821 Chionodoxa . . • ^ Caulinia ■ ■ .160 triviale . . . 320 Luciliae . . • fraoilis ■ ■ 160 CeratopbylluceeUa. 281 Chlora . . . • ° Ceunotus I . . 485 C.topbjll.m. .281 prijM.. • ; americanus . • 435 demersum . . -81 Ceder 124 submersum . 281 Chondrilla . . ,— Cedrus ! . .124 Gereis .... 555 juncea. . . • 7on Pnphnia . . 488 boreale . • • arvensis •••720 Fucbs.a CrUüiata ... 682 SST". : : $> tSST. • • ™ *•»*- ■ ■ • S Bpatbulata . . 720 subcordutn . ■ 187 heicjnicuiu . • ^ Filetten . . . 3ü6 Fumaria . . • • 3o9 Mollugo . • Filicineeën ... 103 capreolata . . 360 ochroleucum . 684 Fiorineras . . . 203 densiflora . . 360 palustie . • • mSSZ : : -627 mnralis ... 360 p.ri.™»» ■ • Jg Flereciinkruid . 452 officinalis. • . 360 saratile . • Mok 3 : 186 pawiflora . .360 si vat cao. • -684 Fluweeltjes . . .716 Fumariaceeen . . 358 silvestre . • • ^ Foeniculum. . . 458 Fijn straal . . . ] ! 683 capulaceum . . 4öö » ego £ • i Rfttrpa . . 129 verum. . • • 000 Fonteinkruid 161, 287 arvensis ... 129 Gal torna. • • • Forsythia . . .577 lutea . . . -129 candicans. • suspensa . . .177 pratensis ... 129 Gamander . 619, 6o9 viridissitna . . 577 spathacea . . 129 Ganzebloem. • • gO Fragaria. ... 509 stenopetala . . 129 Ganzenmuu, • • 623 collina . . . 509 silvatica . . . 129 Ganzerik. . • Ganzevoet . . . 295 dissectum . . 417 Glidkruid . . . 656 Ganzevoetachtigen 291 lucidum . . . 418 Globularia . . . 666 Garst 233 raolle .... 417 vulgaris . . . 666 Gaspeldoorn . . 526 pbaeum . . . 416 Globulariaceeün . 666 Gaudinia. . . .213 pratense . . . 416 Glyceria . . . . 218 fragilis . . .233 pusillum . . . 417 aquatica Presl. . 220 Gaultberia . . . 564 pyrenaicum . . 416 aquatica procnmbens . . 564 Robertianum . 418 Whlnbg. 219 Gaura .... 489 rotundifolium . 417 distans . . . 219 Lindheimeri . . 489 sanguineum . . 415 fluitans . . . 219 Gebroken hartjes . 358 silvaticum . . 416 maritima . . . 220 Geelster .... 129 Gerst 233 procumbens . . 216 Geelwortel . . . 353 Geum 506 spectabilis. . . 219 Geer 452 coccineum . . 507 Glycine .... 543 Geitebaard . . . 517 intermedium . 507 chinensis . . . 543 Geiteblad. . . . 688 montanum . . 507 Glycyrrhiza. . . 541 Geitenoog . . . 237 rivale .... 507 glabra. . . .541 Geitepoot.... 452 urbanum . . . 507 Gnaphalium . . 720 Geldersche roos. . 687 Gevlekte scheerling 469 arenarium . . 722 Gele klie .... 530 Geweiboom . . . 555 dioicum . . . 722 Genadekruid . 617 Gierst .... 195 luteo-album . . 721 Genista .... 526 Gierstgras . . . 206 margaritaceum . 722 anglica . . . 527 Gilia 589 norvegicum . .721 elatior.... 527 achillaeifolia. . 589 purpureum . . 721 germanica . . 527 tricolor . . . 589 silvaticum . . 721 pilosa .... 526 Gillenia .... 519 uliginosum . . 721 sagittalis . . . 528 trifoliata . . . 519 undulatum . . 721 tinctoria . . . 527 Gingko . . . .119 Gnoffelbloem . . . 322 Gentiaan. . . . 580 triloba. . . . 119 Godetia Gentiaanachtigen . 579 Gipskruid . . . 322 Willdenowiana 488 Gentiana. . . .580 Gladiolus . . .151 Godsgenade . . . 656 acaulis . . . 581 communis . . 151 Goede Hendrik . . 296 Amarella. . . 582 Glaskruid . . . 277 Goodyera . . . 249 asclepiadea . . 582 Glaucium . . . 357 repens.... 249 campestris . . 582 flavum . . . 357 Gorsgras .... 220 cruciata . . . 581 corniculatuni . 357 Goririjst .... 230 germanica . . 582 luteum .... 357 Gouden regen . . 527 Pneumonanthe . 582 Glaux 574 Goudhaansvoer . . 649 Gentianiaceëen. . 579 maritima. . . 574 Goudknopje. . . 725 Georgina.... 714 Glechoma . . . 646 Goudsbloem 731 , 736 variabilis . . .714 hederacea. . . 646 Goudlelie . . .143 Geraniaceet'n . . 414 Gleditschia . . . 555 Goudveil. . . . 479 Geranium . . . 415 sinensis . . . 555 Gouwe .... 348 columbinum. . 417 triacanthos . . 555 Gramineeün. . . 186 firasbies ■ • 1«0 Hamamelis ... 482 Heggerank . . .678 SS.»: . .823 »*»»•.: - ISIS"™": ' '.«* Oraükers • . S93 Handekenskruid . 242 Heiae ■ ■ tt: . . • -iSSSm8 :Se SE*' ' ! ! 186 HmoS'."'. 805', 627 HMplum . • • 186 S : : . . 616 fW—> • ■ 646 mg» nffieinalis . • 617 Hanekiootjes. . . .">48 . . .los ; ;|g Grondstel" . . • o09 Hanetiee .... Heksenkruid . • 488 Griiskruid . . -385 Hanevoet. . . - 344 Heksen mum *oo Guichelheil ... 570 Hardbloem ... 310 Ihksenmast . . .122 üuicneinen HHs . . 216! Heksenmelk . . 4d9 Guldenroede . . 711 Hardgras . <51 716 finnnera • . 491 Hardvrucht. • . 396 Heiemum scabra' . -491 Harlekijn . . . 241 Hoopesn . . ..16 o/iVn» . . 243 ...<»> B**»». ; ; g alhida . . 243 Hauwkers . • .376 acicmaris. conopea . . . 243 Hauwklaver. . . 541 multicaul.s . . 18o odoratissima. . 243 Haver 211 J^^is . ' 185 Gymnoclados . . 55o ' • • Hclian,hen,um. . 405 canadensis . . 5oo Havksk.uid ^ ^ Chamaecistus . 405 Gynenum . . . 19o na/.eiaar dnttatnm . 405 argenteum . . 193 Hazelnoot . • • 262 f? Gvnsopbila . .322 Hazelnootstruik. .262 vulgare . . -40b 0jES5r: . . 322 . . . 557 H<. . . wj paniculata . . 322 Hazengerwe . . .726 »™ hUus . 718 renens . • . 322 Hazengiw • • ■ ff' p ' 71S repenS' Hazenkervel . . . 726 tuberosus. . .718 Waagappelboom . 497 Ilazenklaver. . .420 ^enarium ' . 722 Haagbeuk . . . 263 jj^eP°0 Je • ' ^70 bracteatum . . 723 "TJT 477 arboarea ! . . 471 Heliotroop . . . 592 spel. ... 470 Hehotropium . . 592 sar? : : : 619 »™p~» : : «g »sr. : : SS'»:£?■•' : : :S Moloïdes . . . 315 Heel blaadjes . -714 Helleboius Haliniodendron . 544 Heelblad . . • .338 n • • • MQ argenteum . . 544 Heelkruid . . g .... 349 llalums .... 300 Heemst . ... 413 w _ 2Qb pedunculatus. . 300 Heermoes . . 99 Helm^ ^ ^ portulacoide». . 300 Heets . .... 75^ Halorrhagidaceeën 490 Heetegaal . . .529 fai id ' ; . 751 Hamamelidaceeën . 482 Heggekruid. . . 31o ecnioiae» . 482 Heggekruid . Helmkruid . . . 612 sanguinea . . 478j uinbellatum . . 317 Helosciadium . . 450 Heulbol .... 355 Holpijp .... 99 inundatum . . 450 Hibiscus. . . . 414 Holwortel . 358, 556 nodiflorum . . 451 syriacus . . . 414 Holzaad .... 470 repens.... 451 Trionura . . . 414 Hondebeishout . . 603 Hemelboom. . . 425 Hieracium . . . 760 Hondeklaar . . . 726 Hemelsleutel . . 473 amplexicaule . 763 Hondebeien . . . 435 Hemerocallis . . 136 aurantiacum. . 762 Hondenkruid . . 636 flava .... 137 Auricula . . . 761 Hondetong . . . 668 fulva . . . .137 boreale. . . .762 Hondsbes. . 562, 604 Hemlockspar . . 123 eaesium . . . 764 Hondsbloem . . . 754 Hengel .... 626 cerintboides . . 763 j Hondsbossen . . . 208 Hennep .... 279 laevigatum . . 763 Hondsdraf . . . 646 Hennepnetel . . 650 rnurorum. . . 764 Hondsgras . . . 201 Ilenneppik . . . 218 Pilosella . . . 761 Ifondslook . . .135 Hennepvreter . . 664 pratense . . . 761\ Hondsnetel . . . 649 Hepatica.... 339 rigidum . . . 763 Hondspeterselie . 458 triloba. . . . 339 sUoaticum. . . 7641 Hondsribbe . . . 668 Heracleum . . . 462 silvestre . . . 762 Hondstand . . . 129 giganteum. . . 463 tridmtatum . . 763 Hondstong . . . 594 persicuiu . . . 463 umbellatum . . 762 Hondswortel . . 246 Sphondylium . 463 virescenu . . 763 Hongerbloempje . 386 villosum . . . 463 vulgatum . . 764 Honigbloem . . . 694 Herderstaschje . . 393 Hierochloa . . .197 Honiggras . 197, 210 Herfstseringen . . 5S9 bnrealis . . .197 Honigklaver . . 532 Herfsttijloos . .138 odorata . . .197 Honkei.ya . . . 315 Hermg .... 381 lliet 563 j peplnides . . .315 Herik. . . 381, 398 H'ethekel. . . , 527 Honntbtotm . . . 754 Herk 381 Himanthoglossutn. 246 Hoornblad . . . 281 Herminium . . . 245 bircinum . . . 246 Hoornbladacbtigen 281 monorchis . .245 Hippopbaes . . 4931 Hoornbloem . .319 Hermoes .... 99 rbamnoïdes . . 494. Hoornklaver . . 532 Herniaria . . . 309 Hippuris . . . 491 j Hoornpapaver . . 357 ciliata . . . . 309 vulgaris . . . 491 jHoosblad. . . . 705 glabra.... 309 Hit s 452 Hop 280 birsuta . . . 309 Hoefblad . . . 705 Hopklaver . . . 530 Hertshooi . . . 406 Hocnderbeet . . 647 Hoppe .... 280 Hertsbooiachtigen. 406 Hoephout. . . . 271 Horde .... 627 Hertstong . . . 110j Hoeven . . . 705 Hordeuni . . . 233 Hertswortel. . . 458 Hokjespeul . . . 544 distiebum . . 234 Hesperis. . . .378 Holcus . . . . 210 bexasticbou . . 234 niatronalis . . 373 lanatus . . .210 jubatum . . . 233 Iricuspidata . . 373 mollis .... 210 maritiuium . . 234 Heucbera . . . 478 Holosteuni . . . 317 murinum. . . 234 A 152 sssi '• :i Rfep '■! 11=-i speciosa . • • radicata . . -753 Isatis. . • • 1 Hoteia . • • • ra™ata ... 645 tinctor.a . . -394 japonica . • • fHy p ^ _ 645 isnardia . . • • ^8 Hottonia. . • • gg 'officialis. . • 645 palustns . . • 4S8 palustris • • -573 otncina lsoetaceeën . . • 104 Huislnof. • ■ ■ .. . ... 390 Isoetes . • • • Huislook • 473, 4-5 Iben ^ 390 echinospora . . 102 Hulst- •. " ' '432 sempervirens . 390 lacustris . • -102 inmnlaslgen *. '• 279 -bellata • • 390 ^ £ï: '• '• ggi/>rht',gen: : ;ï?i Hunnebessen. ■ ■ 508 ({" * . . 433 /re Uy Huttentut . • ■ Aauifolium . • 433 . . / HuulMad . ■ ■ '0° Tllecebrum . • • 309 laag den duivel . 40b Hyacint • • • ■ f \ 1 „rticillatum . 309 Jacobs udder . . 589 H=r: : '• '1 :S ££»«•:«• H;Sg»: : :»o ?•-«»» • • g ^ "Si-« ïborL... ■ • gj> ■ ; : SI Cf) h • {g opoloidffl. • ■ «0 UeU ) ul Jap,„wbe bamboe! 19S paniculata . • 480 In(j^ 54l Jasione . • • ■ 670 Hvdrangeeën . . 4/6 D " ' . . 712 raontaua . . - 67^ Hvdrocharitaceeea 2o6 Inull ■ • g jasminmm . . .578 Hydrocbaris . • 2o8 brüanmca . ^ nud;florum . . o78 Morsus ranae . 2o8 C ■' M . 714 Jasmijn . . . • • ^80 Hydrocotyle . • 44- V . 713 Jehovabloempje . 47 vulgaris . • • £pleninro . . 713 Jeneverbes . . • Hydrophyllaceefen . 590 B _ . 713 Jeneverstrmk . .1- HSMM : :8» ">'«»» • ■ i$ Mu!"lm''iUjoi ■>i? Hjpericaceeëo . ■ ' 587 287' 333 Hs;=» :SEST" :: : iS helodes . • • ^ florentina. . . 152 Jodenkers . • 6U hirsutum . • -407 ica . . 152 Judasboom . . ■ SST : • «« L"»" ■ • '152 Jod"psD,"°g' ' Juffersschoenen. . 539 Kaasjesbloem . . 412 Kers 520 Juffertje in't groen 350 Kaasjeskruid . . 412 Kerstroos . . . 349 Juglandaceei:n . . 266 Kalebas .... 677 Kervel .... 467 Juglans .... 266 Kale jonker . . 738 Kettingbloem. . . 754 fraxinifolia . . 266 Kalfssnirit . . . 613 Keverorchis . . 248 nigra .... 266 Ka'lfsvoet. . . .156 Kiek . 381, 389, 398 pterocari/a . . 266 Kalketrip . 351 , 744 Kievitsbloem 130, 372 regia .... 266 Kalmoes .... 157 Kievitseieren. . .130 Juin 134 Kalmus .... 157 Kikkerbeet . . . 258 .TuncaeeeiJn . . . 143 Kamgras.... 222 Kikkerb/oem . . . 255 Juncaginaceeön . 251 Kamille . . 727 , 729 Kikkerbloempje . . 345 Juncus .... 143 Kamperfoelie . . 688 Kikkerkruid. . . 258 alpinus . . . 148 Kamvaren . . . 107 Kippen en haantjes 358 balticus . . . 144 Kanariegras. . . 196 Kladdebos . . . 742 bufonius . . . 146 Kanariekruid . . 734 Kladdewortel . . 742 capitatus . . . 147 Kanariezaad . . 196 Klapbes .... 481 compressus . . 145 Kandelaartjes . . 477 Klaproos . . . 355 conglomeratus . 144 Kankerbloem 345, 354 Klarrebos . . . 742 diffusus . . . 144 357 Klaterpeppel. . .274 effusus . . . 144 Kanneboenders . . 153 Klaver .... 538 filiformis . . . 144 Kannetjeskruid . . 389 Klavervreter . . 663 Gerardi . . . 146 Kannewasscher . . 094 Klaverzuring . . 420 glaucus . . . 143 Kardaus .... 739 Klaverzuringlamprocarpus . 148 Kardinaalsmuts . 432 achtigen 419 maritimus . . 146 Kartelblad . . . 626 Kleef 683 obtusiflorus . . 148 Karwij .... 452 Kleefkruid . . . 683 pygmaeus . . 147 Kastanje.... 427 Kleine majer . . 305 sqnarrosus . . 145 Kastanjeachtigen . 426 Klemmer .... 470 supinus . . . 147 Kattendoorn 494, 527 Klet 683 silvaticus. . . 148 529 Kit ft 683 Tenageia . . . 146 Kattenhout . . . 271 Klimop . . 470, 586 tennis .... 145 Kattenkruid . . 645 Klimopachtigen . 470 Junibes .... 500 Kaltestaart . 98, 484 Klis 742 Juniperus . . . 120 Kattenstaart- Klissen . . 683, 717 communis . .120 achtigen 491 Klit 742 Sabina . . . 120 Kattenstaart . . 492 Klitte 714 virginiana . . 120 Keesjesbloem . . 412 Klokbloem . . . 350 Keesjeskruid . . 412 Klokbilzenkruid . 604 Keizerskroon . . 130 Klokje 350, 582, 672 Kaarde .... 257 Kemp. . . 279, 535 Klokjesachtigen . 670 Kaardeachtigen . 692 Keker .... 546 Klokkebeien . . . 562 Kaardebol . . . 693 Kennep .... 279 Klokskens . . . 674 Kaardekruid . . 694 Kerria .... 519 Knarkruid . . . 305 Kaarsjes. . . . 754 japonica . . . 519 Knautia .... 694 iieukels, Geill. Flora, 4de druk. arvensis . . . 694 Koornroos . 329, 357 Kruidkers . . . 391 Knawel .... 310 Koraalhout . . . 471 Kruidnagels. . . 134 Knikbloem . . . 754 Koraalstruik . . 554 Kruipbrem . . . 526 Kniphofia . . . 137 Koraal kruid. . .138 Kruip door den tuin 646 aloides . . . 137 Koraalwortel . . 251 Kruipertje . . . 234 Knipmutsje. . . 357 Korenbloem. . . 745 Kruipmel. . . . 296 Knoflook. . . . 135 Korensla. . . . 749 Kruisbes. . . . 481 Knol 380 Koriander . . . 470 Kruisbloemach- Knoopkruid 746, 747 Kornel .... 471 tigen 429 Knopbies . . . 180 Kornoelje . . . 471 Kruisbloeraigen . 361 Knopherik . . . 398 Kortsteel . . . 224 Kruisdistel . . . 448 Knopkiek. . . . 377 Kraaibessen . . . 435 Kruisdoorn . . . 481 Knopkruid . . . 716 Kraaiebloem . . . 328 Kruiskruid . . . 732 Knijpinunt . . . 637 Kraaienpoot. . . 393 Kruiswortel . . . 581 Kochia .... 295 Kraaiepooten . . 347 Kulletjeskruid . . 241 hirsuta . . . 295 Kraaiheide . . . 443 Kunne .... 643 scoparia . . . 295 Kraai look . . .135 Kwalster .... 603 Koeienbloem . . . 709 Kraalbloem . . . 502 Kwalsterboom . . 502 Koeienoog . . . 712 Kraaltjesbloem . . 133 Kivalsterhovt . . 603 Koekoeksbloem . 241 Krabbeklootjes . . 724 Kwee 500 242, 328 , 372 Krabbekwaad , . 293 Kweek .... 231 Koekoeksbrood . . 420 Krabbenstruik . . 293 Kiveldergras. . . 219 Koekruid . . . 324 Kranebek. . . . 467 Kwets .... 522 Koeleria .... 208 Kransje .... 709 Kwetsenbeienboom . 502 albescens . . . 208 Krentenboompje . 481 cristata . . . 208 Kretische noot. . 263 Labiaten.... 631 Koelreuteria . . 427 Kreupelgras . . . 286 Lactuca .... 754 paniculata . . 427 Kreuze .... 157 tuuralis . . . 755 Koffieboonen . . . 255 Krenten .... 562 saligna . . . 756 Kogelbloem 348, 666 Krissen .... 481 sativa .... 756 Kollebloem . . . 357 Krodde 288, 381, 389 Scariola . . . 756 Komkommer . . 678 398 virosa.... 756 Komkommer- Krok 547 Lagurus .... 204 acbtigen 676 Kromhals . . . 595 ovatus . . . 204 Komjjn . . 452, 463 Kroon .... 346 Lamium .... 647 Koninginnekruid . 704 Kroonimperiaal. . 130 album .... 649 Koningskaars 610, 611 Kroonkruid . . . 544 amplexicaule . 647 Koningsvaren . . 112 Kroontjeskruid . 437, dissectum . . . 648 KoniDgsvarens . . 111 439 Galeobdolon . . 649 Konijnenblad . . 669 Kroos 157 incisum . . . 648 Kool 379 Kroosjes.... 521 intermedium . . 648 Koolraap . 379 , 880 Kroozen .... 562 maculatum . . 649 Koolzaad . . . 380 Kropaar .... 221 purpureum . . 648 Kooltje vuur . . 341 Kruidje roer mij niet 423 Lammertjesnoot . 263 Lampenpoetser . . 153 Lavendel . . .634 latifolium . . 393 Lampionplant . . 604 Ledum . . . .565 perfoliatuio . . 301 Lampsana . . . 748 latifolium . * o65 ruderale . . . 392 communis . . 748 palustre . . . o65 sativum , . . 3.'1 Liitnsooren . 296, 575 Leersia . ... 202 virginicum . . 392 Landiebloem. . . 709 oryzoïdes. . . 202 Lepigonum . . .314 Lappa .... 742 Leeuwenbek 613, 614 rubrum . . . 314 intermedia . . 742 Leeuwenbek- _ Lepturus . . . 28^ major .... 742 aohtigen 607 filiformis . . .237 minor. . . . 742 Leeuwenklauw. . 514 incurvatus . . 231 nemorosa. . . 742 Leeuwentand . . 750 Lespedezia . . . 540 officinalis . . . 742 Lelie 130 bicolor . . . o40 tomentosa . . 742 Lelieachtigen . . 126 formosa . . . 540 Lappula .... 593 Lelietje van dalen 140 Leucojum . . . 142 deflexa . . . 593 Lemna .... 157 aestivum . . .142 Myosotis . . .593 arrhiza . . .158 vernum . . .142 Larix 124 gibba .... 158 Levensboom . , 121 decidua . . . 124 minor .... 158 Levensboomcypres 121 europaea . . ■ 124 polyrrhiza . . 158 Leverkruid . . . <04 Larke 124 trisulca . . . 158 Levisticum . . . 459 Lathraea. . . .631 Lemneet'n . . .156 officinale . . . 459 Squamaria . . 631 Lens 550 Leycesteria . . . 687 Lathyrus . . • 551 esculenta. , . 5ol formosa . . . 6»S< Aphaca . . . 551 Lenteklokje. . . 142 Liatris .... 704 heteropbyllus . 553 Lentibulariaceeën . 659 spieata . . . 704 hirsutus . . . 553 Leontodon . . . <50 Libanotis . . . 45»S latifolius . . . 553 autumnalis . . 750 montana . . . 458 montanus . • 553 hastilis . . . <50 Lidrusch . . . 99 Nissolia . . . 551 hispidus . . . 750 Lidsteng .... 491 odoratus . . . 552 Taraxacum . . 754 Liefdegras . . . 214 paluster . . . 553 Leontopodium . . 722 Liesgras .... 219 pratensis. . . 552 alpinum . . . 722 Lieve vrouwen sativus . . .552 Leonurus ... 656 bedstroo 680 silvester . . . 553 Cardiaca . . . 656 Liguster.... 570 tuberosus . • 552 Lepelblad . 254, 386 Ligustrum . . . 576 vernus . • • 554 393 vulgare . . . 57ti Latuw . . 754, 756 Lepels en vorken . 393 LiliaceeCn . . .126 Laurierkers. . . 522 Lepeltjeheide . . 562 LilieePn .... 128 Lavandula . . .634 Lepeltjesdief . . 393 Lilium . . . .130 spica .... 634 Lepidium . . .391 bulbiferum vera .... 634 apetalum. . . 392 croceum 131 Lavas 459 campestre . . 391 candidum . . 131 Lavatera.... 414 Draba .... 391 Martagon . . 131 trimestris . . 414 graminifolium . 393 speciosum , • 131 51* ticrinum , . . 181 Littovella • . • 66 i Luiskruid . 267 ? 62/ Limnanthemum . 579 juncea. . . . 668 Luismeldc . . . 29b nymphaeoides . 579 lacustris . . . 668 Lunaria .... 385 Limoenkruid. . . 575 Lobelia .... 675 annua .... 385 Limosella . . . 618 cardinalis . . 676 biennis. . . . 385 aquatica . . . 618 Dortmanna . . 676 Lupine .... 528 Linaria .... 614 Erinus . . . 676 Lupinus .... 528 arvensis . . . 616 inflata.... 676 albus .... 528 bipartita . . . 616 syphilitiea . . 676 angustifolius . 529 chalepensis . . 616 Lobeliaceei'n . . 675 luteus.... o28 Cymbalaria . . 614 Lobularia . . .383 polypbyllus . . 528 Elatine . . . 615 maritima . . . 383 Luus 219 minor .... 615 Lof 749 Luusch . . . .1/2 purpurea . . . 616 Lok 186 Luzerne .... 580 spuria.... 615 Lolium .... 235 Luzula .... 148 striata. . . . 616 festucaceum . . 236 albida .... 149 vulgaris . . . 615 italicum . . . 235 angustifolia . . 149 Linaceel'n . . .421 linicola . . . 237 carapestris . .150 Linde .... 410 multiflorum . . 235 erecta .... 150 Lindeachtigen . . 410 perenne . . .236 maxima . . .149 Linum .... 421 temulentum . . 237 multiflora . . 150 catarcticum . . 422 Longkruid . . . 598 pilosa .... 149 grandiflorum . 422 Lonicera.... 688 silvatica . . .149 usitatissimum . 421 alpigena . . . 688 Lychnis .... 328 Linze. . . 551 , 552 Caprifolium . . 688 diurna.... 329 Liparis .... 250 Ledebourii . . 688 flos cuculi . . 328 Loeselii . . . 250 Periclymenum . 688 coronaria . . . 328 Lipbloemigen . . 631 tatarica . . . 689 verpertina. . . 328 Liquidambar . . 482 Xylosteum . . 689 wscidu . . . 328 styriciflua . . 482 Loogkruid . . . 293 Lycium .... 602 Liriodendron . . 333 Look 134 bavbarum. . . 60o tulipifera. . . 333 Look zonder look 376 halimifolium . 603 Lisch 151 Loranthaceeën . . 558 Lycopodiaceeün . 100 Lischachtigen . . 150 Lork 124 Lycopodineeön . . 100 Liscbdodde . . .153 Lorkenboom . . .124 Lycopodium . . 100 Lisehdodden . . 153 Loto&boom . . .578 annotinum . . 101 Listera .... 248 Lotus 539 clavatum. . . 101 cordata . . . 249 angustissiiuus . 539 complanatum . 101 ovata .... 249 corniculatus . . 540 inundatum . . 101 Lithospermum . . 598 tenuifolius . . 540 Selago . . . 100 arvense . . . 598 tennis .... 540 Lycopsis .... 595 officinale . . . 598 uliginosus . . 540 arvensis . . . 595 purpureo-coe- Lubbeslok . . . 459 Lycopus. . • • 638 ruleum 598 St. Luciakers . . 520 europaeus . . 688 Lijnzaad.... 421 africana . . . 373 discoidea . . . 730 Lysimachia . . . 568 maritima . . , 373 inodoia . . . 729 nemorum. . . 570 Maldegeer . . . 581 Matroosjes . . . 358 Nummularia . 569 Malope .... 414 Mattenbies . . .183 punctata . . . 569 grand'flora . . 414 Matthiola . . 365 thyrsiflora . . 569 trifida .... 414 annua .... 365 vulgaris . . . 569 Malrove .... 654 Medicago . . . 530 Lijsterbes . . . 502 Maluwe .... 412 arabiea . . . 531 Lythraceeën . . 491 Malva .... 412 echinus . . . 531 Lythrum . . . 492 Alcea .... 412 falcata. . . . 531 hyssopifolia . . 492 altbaeoides . . 412 hispida . . . 532 salicaria . . . 492 borealis . . . 413 intertexta . . 531 cri&pa .... 412 Lupulina . . . 530 Maagdepalm . . 584 rooschata . . . 412 maculata . . . 531 Maagdepalm- neglecta . . .413 media. . . . 531 achtigen 584 nicaeensis . . 413 minima . . . 531 Maankop.... 355 parviflora . . 413 orbicularis . . 531 Maankruid . . .113 rotundifolia . . 413 sativa .... 530 Maanvaren . . . 113 silvestris . . . 413 spbaerocarpa . 531 Maarten/ook. . .129 vulgaris . . . 413 Mee 081 Madaria .... 716 Malvaceeën . . .411 Meekrap .... 681 elegans . . . 716 Malveacbtigen . . 411 Meele 204 Madelief. . . . 731 Malwillempjeskruid 606 Meelpeer. . . . 502 Madeliefje . . . 709 Mangelwortel . . 299 Medraai .... 210 Madia .... 716 Mannagras . . . 219 AJeerdistel . . . 448 sativa .... 716 Mannetjesvaren . 107 Meerwortel . . . 512 Magnolia . . . 333 Manskracht . . . 459 Meibloem.... 140 conspicua . . 333 Mansoor .... 557 Meidoorn . . . 497 tripetala . . . 333 Mantelanjer . . 322 Meiklokje . . . 140 Umbrella . . . 333 Maretakken . . . 558 AJeikruid. . . . 680 Yulan .... 333 Margeriet . 709, 731 Meizoentje . . . 709 Maguoliaceetfn . . 333 Mariadistel . . . 7Ü9 Mei . . . 298, 301 Mahonia .... 333 Mariahartjes . . 358 Melampyrum . . 625 aquifolium . . 333 Marjolein . . . 642 arvense . . . 626 Maïs 193 Marruhium . . . 654 pratense . . . 626 Majanthemum . . 140 creticum . . . 655 Melandryum . . 328 bifolium . . . 141 pannonicum . . 655 album.... 328 Majer 305 vulgare . . . 654 dubinm . . . 329 Majoraan . . . 642 Marsiliaceet'n . . 114 noctiflorum . . 328 Malacbium . . . 319 Maskerblocm . . 617 rubrum . . . 329 aquaticum . . 319 Mastspar. . . . 122 Melantheei:n . . 128 Malaxis .... 251 Mater .... 730 Melde 296, 298 . 301 paludosa . . . 251 Matricoria . . . 729 Melica .... 213 Malcolmia . . . 373 Cbamomilla . . 729 ciliata. . . . 214 nutans . . .214 trifoliata . . .580 Monotropa . . .566 uniflora . . .214 Mercuralis . . .440 Hypopitys . . 567 Meliefke .... 709 annua .... 440 Montbretia . . .151 Melissa .... 645 perennis . . . 440 crocosmaeflora . 151 officinalis. . . 645 Mespilus . . . 499 Potsü .... 151 Melisse . . . 645 germanica . . 499 Montia .... 330 Melilotus' . . . 532 monogyna. . . 498 lamprosperma . 330 al bus . . .533 Oxycantlia . . 498 minor .... 331 altissimus . . 533 Metel 204 rivularis . . .331 arvensis . . .533 Meyen .... 298 Moor en .... 18b cotruleus . . .532 Mibora .... 201 Moreeën .... 276 dentatus . . . 538 minima . . . 201 Morel 520 indicus . . .533 Mier 317 Morina .... 693 macrorrhiza . .533 Miere 313 fegans . .693 officinalis üesr. 533 Mierikswortel . . 386 longifoha. . . 693 officinalis Willd 533 Milium .... 206 Morgenster . 131, 141 parvijtora. . . 533 effusum . . . 207 '02 ruthenicus . . 538 scabrum . . . 207 Morus .... 2<8 sulcatus . . . 532 Mimulus. . . . 617 alba .... -.78 Melkbloem . . .649 cardinalis . . 618 nigra . . . .2^9 Melkdistel . . . 756 luteus.... 617 Mosbloempje . . 4<3 Melkeppe . . . 461 moschata . . . 618 Mosterd . . 379, 380 Melkkruid . . • 574 Mirabilis . . . 306 Motdissd . . . 757 Mellewyt . . . . 757 Jalapa. . . . 306 Mot raai . . . . 200 Meloen . . . 678 Mispel . . . .499 Mottegras . . .286 Melote . . . .533 Mistletoe . . . .558 Mottenkruid . . 610 Mennekersstaar . . 136 Moederkruid . 730 Motijcel .... 75 < Mennisteiusjes . . 478 Moehriogia . . , 316 Muggebeen . . . 204 Ment 634 trinervia . . .316 Muggenorchis . . 243 Mentha . . .634 Moenchia . . .319 Muilengerst . . .234 aquatica . . . 636 erecta . . . .319 Muiienkoorn . . 236 arvensis . . .637 Moeraskers . . .367 Muizenoor . . .761 dumetorum . . 638 Moerasscherm . . 450 Muizestaart. . . 341 nentihs . . 638 Moerasvaren . . 106 Mulgedium . . .756 nemorosa . . . 636 Moerbei .... 278 macrophyllum . 756 piperita . . .638 Moffepjjp . . . 556 Munt 634 Pulegium . . 635 Molinia .... 221 Munte .... 637 pyramidalis . . 637 eoerulea . . .221 Murik . . 317, 623 rotundifolia . . 636 Molsla .... 754 Muscari . . . . loo sativa .... 637 Monarda.... 641 botryoides . . 133 silvestris . . .636 didyma . . .641 comosum ... 133 verticillata . . 637 Monarde .... (541 Muskusbloempje . 618 viridis .... 636 Monnikskap . . 352 Muskuskruid . . 479 Menyantbes. . . 580 Monotropeei!n . . 561 Mutsje . . . .617 Muur. . . 317, 570 Nachtbloem . . ■ 487 j Nidus avis . . 249 Muurachtigen . . 306 Nachtkaars . . . 610 Nepeta .... 645 Muurbloem . . . 366 Nachtorchis . . 243 Cataria . . . 646 Muurpeper . . . 475 Nachtschade . . 603 Nepetella. . . 646 Muurruit . . . 109 Nachtschaden . . 601 ucranica . . . 646 Muurvaren . . . 109 NachtsehooM • . 306 Nerium .... 584 Myagrum . . . 394 Nachtviool . . . 373 Oleander . . . 584 perfoliatum . . 394 Nachtwikke . . . 547 Neslea .... 394 Myosotis . . . 599 Nagelbloem . . . 322 paniculata . . 395 alpestris . . . 600 Nagelkruid . . . 506 Netelachtigen . . 276 arenaria . . . 600 Nageltakken . . . 134 Nicandra . . . 604 • caespitosa . . 599 Najadaceeën . . 158 physaloïdes . . 604 hispida . . . 601 Najas 160 Nicotiana . . . 606 intermedia . . 601 major .... 160 nyctaginijlora • 607 palustris . . . 600 marina . . . 160 rustica . . . 607 stricta .... 600 minor .... 160 Tabacum . . . 606 silvatica . . . 600 Napjesdragenden . 260 Niervaren . . . 105 versicolor . . 600 Narcis .... 141 j Nieskruid . . . 349 Myosurus . . . 341 Narcisachtigen. . 141 Nieswortel . . . 349 minimus . . . 341 Nareissus . . . 141 Nigella .... 350 Myrica .... 267 poeticus . . . 141 arvensis . . . 350 cerifera . . . 267 1'seudonarcissus 141 damascena . . 350 Gale .... 267 Tazetta . . . 141 Nigelle .... 350 Myricaceei'n . . 266 Nardus .... 237 Nimfkruid . . . 160 Myricaria . . . 409 stricta. . . . 238 Noteboom . . . 266 germanica . . 409 Narthecium. . . 136 Nuphar .... 354 Myriophyllum , . 490 ossifragum . . 136 luteum . . . 354 alterniflorum . 491 i Nasturtium . . . 366 NyctaginaceePn . 306 proserpinacoides 490 amphibium . . 367 Nymphaea . . . 354 spicatum . . . 491 brachycarpum . 368 alba .... 354 verticillatum . 490 brachystylum . 368 Nymphaeaceet'n . 354 Myrrhekervel . . 469 officinale . . . 866 Myrrhis .... 468 palustre . . . 367 Obione .... 300 odorata . . . 469 silvestre . . . 368 pedunculata . . 300 Naumburgia. . . 568 portulacoides . 301 Haakte juffrouwen . 138 thi/rsijlora . . 569 Ocimum .... 634 Naakte mannetjes . 142 Negundo . . . 428 Basilicum . . 634 Naakte naarsjes . 142 aceroides. . . 428 Oenanthe . . . 456 Naakte wijfjes . . 142 Nemesia .... 616 aquatica . . . 456 Naaldaar . . . 195 floribunda . . 616 fistulosa . . . 456 Naaldboomen . .118 Nemopbila . . . 590 Lachenalii . . 457 Naaldekoker . . i»9 atomaria . . . 590 peucedanifolia . 456 Naaldekeivel . . 467 insignis . . • 590 Phellandrium . 456 Naaldvaren . . . 105 Neottia .... 249 pimpinelloides . 457 Oenotbera . . . 486 Opbioglossaceeën . 112 Orobancbaceeën . 662 biennis . . . 487 Ophioglossum . .113 Orobus .... 551 fruticosa . . . 487 vulgatum . . 113 tuberosus . . . 553 glanca. . . . 487 Orchidaceeën . . 238 vernus. . . . 554 laciniata . . . 487 Orchis ... 240 Orontieeën . . . 156 Lamarckiana . 487 coriophora . . 240 Osmunda . . .112 missouriensis . 488 fusca .... 241 regalis . . . 112 muricata . . . 487 incarnata . . . 243 Osmundaceeën . . 111 purpurea . . . 488 latifolia . . . 242 Ossentong . . . 595 speciosa . . . 487 maculata . . . 242 Oxalidaceeën . . 419 Oeverkruid . . . 668 mascula . . . 242 Oxalis .... 420 Okkernoot . . . 266 militaris . . . 241 Acetosella . . 420 OkkerDootachtigen 266 Morio .... 241 corniculata . . 421 O/de witten . . . 238 palustris . . . 242 stricta.... 420 Oleaceeën . . . 576 picta .... 241 Oleander. . . . 584 purpurea . . . 241 Paapje .... 357 Olm . . . 280 , 518 Rivini . . . . 241 Paardebloem. . . 626 Olrjfachtigen . . 576 simiae.... 241 Paardegras . . . 225 Olijfwilg.... 494 ustulata . . . 241 Paardestaart . . 98 Omphalodes . . 594 Origanum . . . 641 Paardestaarten. . 98 verna .... 594 Majorana. . . 642 Paardenbloem . . 750 Onderhave . . . 646 vulgare . . . 642 754 Oneet 99 Orlaya .... 464 Paardcndistel . . 448 Onobrychis . . . 546 grandiflora . . 464 Paardevoet . . . 705 sativa .... 546 Ormtbogalum . . 131 Paaschbloem. . . 141 viciaefolia . . 546 nutans . . . 132 Paaschlelie . . . 141 Onograceeën . . 483 uinbellatum . . 131 Paddekaatje. . . 339 Ononis .... 529 Ornitbopus . . . 544 Paddebladen. . . 705 repens.... 529 compressus . . 545 Paddebloem . . . 728 spiuosa . . . 529 perpusillus . . 545 Padderusch . . . 148 Onorpordon. . . 741 sativus . . . 545 Paeonia .... 353 Acanthium . . 742, Orobanche . . . 662 arborea . . . 354 Onschuld. . . . 3701 amethystea . . 662 Moutan . . . 354 Oogenklaar . . . 357 carvopbyllea . 663 officinalis. . . 853 Oogentroost. . . 628 cocrulea . . . 664 Paeonieeën . . . 336 Ooievaarsbek 415, 467 Galii .... 663 Palmboompje . . 442 Ooievaarsbekken . 414 Hederae . . . 662 Pampasgras . . 193 Ooievaarsbloem . . 152 minor. . . . 663 Panicum. . . . 194 Oostindische kers. 419 pallidiflora . . 664 capillare . . . 195 Oot 211 Picridis . . . 663 Crus galli . .194 Opbrys .... 245 purpurea. . . 664 glabrum . . . 195 apifera . . . 245 ramosa . . 664 linoare . . . 195 muscifera . . 245 Rapura Genistae 664 miliaceum . . 195 m>/odes . . . 245 rubens . . . 663 sanguinale . .194 Pannekoekjes . . 571 Pedicularis . . .626 Phalangium . . 13G Pantoffelplant . . 617 palustris . . . 627 Liliago . . .136 Pantoffeltje . . .617 silvatica . . .627 Phalaris . . . .196 Papaver .... 355 Peeën 464 arundinacea . . 191 Argemone . . 356 Peen . . .462, 464 eanariensis . . 196 dubium . . .357 Peer 500 minor .... 196 bybridum . . 356 Pekbloem . . . 327 picta .... 19^ nudicaule . . 355 Pelargonium . . 415 Pbarbitis . . . 58^ orientale . . . 356 peltatum . . . 415 purpurea. . . 587 Rhoeas . . .357 zonale.... 415 Phaseolus . . .554 somniferum . . 355 Penningkruid . . 569 multiflorus . . 554 PapaveraceeOn . . 355 Pensee .... 403 vulgaris . . . 554 Papaverachtigen . 355 Pentstemon . . . 617 Phegopteris . . . 105 Papegaaienkruid . 304 barbatus . . .617 Dryopteris . . 105 Papenmuts . . . 432 campanulatus . 617 polypodioides . 105 Papen stoelen. . . 754 Digitalis . . .617 Robertianum . 105 Papierbloem . . 747 Peperboompje . . 493 Pbiladelpbeeen. . 4(6 Papilionaceel'n . . 522 Peperkers . . .393 Philadelpus. . .480 Parelgras . . . 213 Peperwortel . . . 386 coronanus . . 4SO Parelkiuid . . .598 Peplis .... 492 Jloribundus . . 480 Parentucellia . . 631 Portula . . .493 grandijlorus . . 480 viscosa . . .631 Peruettya . . .564 inodorus . . . 480 Parietaria . . 277 mucronata . . 564 pubesceus . . 480 d'/fusa. . . . 278 Persica .... 520 Pbleum .... 199 erecta . . . .278 vulgaris . . .520 arenarium . . 200 officinalis. . . 277 Perzik .... 520 Boehmeri. . . 200 ramiflora. . . 278 Perzikkruid. . .288 graecum . . .200 Paris .... 139 Petasites. . . .705 pratense . . .200 quadrifolia . . 139 albus .... 705 Pblox. . . . .589 Parnaskruid . .480 niveus. . . . 705 divaricata . . o89 Parnassia . . .479 officinalis . . 705 Drummondii . o89 palustris . . .480 Peterselie . 450, 458 paniculata . . 589 Parnassieel!n . . 476 Petroselinum . . 450 Phoenixopus. . . 755 Paronychiet'n . . 308 sativum . . . 450 muralis . . . 7^5 Partijke .... 492 Petunia .... 607 Pbragmites . . . 20ji Pastinaak . . .462 nyctaginiflora . 607 communis . . 207 Pastinaca . . . 462 Peucedanum . . 460 Physalis .... 604 sativa . . . 462 carvifolium . . 461 Alkekengi . . 604 Paulownia . . .631 Chabraei . . .461 Physocarpus . . 51/ imperialis. . .631 officinale. . .461 opulifolia. . .51/ tomentosa . . 631 palustre ... 461 Pbysostegia. . . 657 Pavia .... 427 Pbacelia .... 590 virginica . . .65/ /lava . . . 427 tanacetifolia . . 590 Pbyteuma . . .671 'rtthra . . .427 W/iitlavia . . 590 nignim . . .671 orbiculare . . 672 uniflora . . . 565 grandiflorura . 675 spicatum . . .671 Pirolaceeën . . .561 Plomp 348 354 Phytolaccaceeën .305 Pirus 500 Pluimgierst. . .' 195 Phytolacea . . . 305 arbutifolia . . 500 Pluimhyacint . 133 decandra ... 305 Aria .... 502 Pluimriet ... 205 Picea 123 aucvparia . . 502 Pluimvaren. . . 112 alba .... 123 baccata . . .501 Pluiskruid ... 734 excelsa . . .123 communis . . 500 Plumbaginaceefin . 574 nigra .... 123 domestica . . . 502 Plumbago . . . 576 P,®r.is 750 japonica . . . 500 Larpentae . . 576 hieracioides . . 750 Malus. . . . 501 Poa 216 Piekgras .... 219 prunifolia . . 502 annua . . . ! 216 Pilkruid .... 114 salicifolia. . . 501 bulbosa . ! . 217 Pilularia. . . . 114 spectabilis . . 502 Chaixi. . . . 218 globulifera . .114 Pispotje .... 586 compressa . .217 Pa varen .... 114 Pissebloem . . . 754 fertilis . . . 217 Pilvarenacbtigen . 114 Pisum . . . .551 nemoralis . . 217 Pimpinella . . .453 arvense . . .551 palustris . . .217 Anisnm . . . 453 sativum . . . 551 pratensis . . . 218 magna . . . 453 Plantaginaceeën . 667 serotina . . . 217 Saxifraga. . . 454 Plantago . . .668 sudetica . . .' 218 Pimpernel . . . 453 arenaria . . .668 trivialis . . . 218 Pimpernoot. . . 431 aristata . . .670 Polei 635 Pinguicula . . . 660 Coronopns . . 670 Polemoniacceün . 588 vulgaris . . . 660 Cynops . . . 668 Poleaionium . . 589 Pinksterbloem . . 152 Lagopus . . 669 coeruleura . . 589 328, 347, 372, 573 lanceolata . . 668 Polycnemum . . 305 Ptnkzterlelie . . .141 major .... 669 arvense . . . 305 Pinksternakel . . 462 maiitinsa . . . 669 Polvgala.... 430 ^ iDUS 121 media .... 669 comosa . . . 430 . . . .123 Plataan .... 482 dunensis . . . 430 Cembra . . .121 Plataanaohtigen . 482 depressa . . . 430 Larix .... 124 Platanaceeën . . 482 serpyllacea . . 430 montana . . .123 Platanus. . . . 482 vulgaris . . . 430 Ptcea . . . . 123 occidentalis . . 482 Polygalaceeün . . 429 Pinaster . . . 122 orientalis. . . 482 Polygonaceeën . . 281 Strobus . . . 121 Platantbera . . . 243 Polygonatum . . 139 silvestris . . .122 bifolia. . . . 244 anceps. . . . 139 P'.oen chlorantha . . 245 multiflorum . . 140 Pionten . . . .221 montana . . . 245 officinale . . . 139 1 irola .... 565 solstitialis. . . 244 Polygonum . . . 286 minor . . . .566 viridis. . . .244 ampbibium . .287 rotundifolia . . 566 Plat zaad.' . . . 288 aviculare . . . 286 secunda . . . 566 Platycodon . . .675 Bellardii . . . 286 Bistorta . . . 287 canadensis . . 275 atro-sanguinea . 511 bitense . . . 289 canescens . . 274 fragariastrum . 511 Convolvulus. . 290 candicans. . . 275 fruticosa . . . 511 cuspidatum . . 286 dilatata . . .275 hybrida . . .511 dumetorura . . 290 italica .... 275 inclinata . . . 514 Fagopyrum . . 290 monilifera .275 intermedia . .514 Hydropiper . . 290 nigra .... 275 mixta .... 513 lapathifolium. . 287 ontariensis . . 275 norvegica . . 511 laxifloriim . . 289 pyramidalis . . 275 opaca .... 513 laxum .... 290 tremula . . . 274 pilosa .... 514 minus .... 289 Porseleinbloempje 478 procumbens . . 513 mite .... 289 Portulaca . . . 330 recta .... 514 nodosum . . . 288 grandiflora . . 330 reptans . . . 513 orientale . . . 287 oleracea . . . 330 supina. . . .511 pallidum . . . 287 sativa .... 330 silvestris . . .512 Persicaria . . 283 Portulacaceeön. . 329 Tormentilla . . 512 sachalinense . . 286 Possem .... 267 verna .... 513 speciosissimum . 288 Post 267 Potentilleei'n . . 497 tataricum . . .291 Postelein . . . 330 Poterieeün . . . 497 tomentosum . . 287 Posteleinachtigen . 329 Poterium . . . 514 Polypodiaceeën . 103 Potamogeton . . 161 officinale . . . 515 Polypodium . .104 acutit'olius . . 163 Sanguisorba . . 515 Dryopteris . .105 compressus . . 163 Potser . . . . 617 Phegopteris . .105 crispus . . .163 Prei 135 Robertianum . . 105 densus . . . 161 Priemkruid. . . 388 vulgare . . .104 gramineus . .164 Prenanthes . . .759 Polypogon . . . 200 heterophyllus . . 164 purpurea. . . 759 monspeliensis . 200 Hornemanni . . 164 Prikneus. . 328, 595 1'olystichum . . 105 lucens. . . . 162 Primula .... 571 aculcatum . . 105 mucronatus . . 163 acaulis . . . 572 cristatum. . . 107 natans. . . . 165 Auricula . . . 571 Filix mas . . 107 obtusifolius . . 1631 cortusoides . . 572 Oreopteris . . 106 pectinatas . .162 elatior. . . . 572 spinulosum . .107 perfoliatus . .163 japonica . . . 572 Thelypteris . .106 plantagineus . . 164 officinalis. . . 572 Pomeeën. . . . 497 polygonifolius . 165 veris .... 572 Potnmel .... 153 praelongus . . 164 Priinulaceeën . . 567 Pompebloem . . . 354 pusillus . . . 162 Prinos .... 433 Pompoen . . . 677 rufescens . . . 164 glaber.... 433 Poppenorchis . . 216 trichoïdcs . . 162 Pronkboon . . . 554 Populier. . . . 274 Poteutilla . . .511 Pronkers. . . . 554 Populus .... 274 alba-sterilis . .511 Pronkerwt . . . 552 alba .... 274 anserina . . . 512 Pruikenboom . . 425 balsamifera . . 275 argentea . . .513 Pruim . . 521 , 522 Pruneeën . . . 497 Pijpbloem . . . 556 muricatus . . 346 Prunus .... 519 Pypdoorstekers . . 221 nemorosus . . 347 Armeniaca . . 522 Pijpekop . . . . 556 Philonotis. . . 346 avium . . .520 Pijpestrootjes . . 221 polyanthemos . 347 cerasifera. . . 522 Pijnkruid . . . 467 repens.... 347 Cerasus . . . 520 Pi/rethrum . . . 730, sardous . . . 346 domestica . . 522 Paithenium . . 730 sceleratus . . 345 fruticans . . . 521 Rapbanistrum . . 397 insititia . . . 521 Lainpsana . . 398 italica . . . .522 Ouercus . . . .264 Raphanus . . .398 Lauro-Cerasus . 522 Cerris .... 265 Raphanistrum . 398 Mahaleb . . . 520 peduncvlala . . 265 sativus . . . 398 Padus.... 521 Robur L. . . 265 Rapistrum . . . 397 Persica . . . 520 Robur Rth. . . 265 perenne . . . 397 petraea . . . 521 rubra .... 265 rugosum . . . 397 Pissardi . . . 522 sessiliüora . . 265 Rapunzel . . . 671 serotina . . .520 tinctoria . . .265 Ratel . . . . 627 spinosa . . .521 Ratelaar . . . ! 627 triloba . . . 522 Ratelen .... 627 virginiana . . 521 Raai 650 Reigersbek . . . 418 Psamma .... 206 Raaigras.... 235 Iieek 287 arenaria . . .206 Raap 380 Reinevaar . 512 j 730 baltica. . . .206 Raapzaad . . . 380 Reinvaren . , .730 Ptolea .... 424 Radiola .... 422 Rekop 603 trifoliata . . . 424 linoïdes . . . 422 Reseda . . . 399 Pteris . . . .111 Radijs .... 398 alba . . . .' 399 aquilioa . . . 111 Radijsboompjt . . 689 lutea .... 399 Pterocarja . . .266 Raket. . . 374, 382 Luteola . . .' 399 caueasica . . .266 Ramenas . . . 398 odorata . . . 399 Puingras . . . 231 Raraischia . . . 566 ResedaUohtigen. ! 398 Pulegium.... 635 secunda . . .566 Resedaceetin . . 398 vulgare . . . 635 Randjesbloem . . 370 Reukgras . . . 197 Pulicaria ... 713 Ranonkelaebtigen . 334 Reutels .... 627 dysenterica . . 714 Ranunculaceeën . 334 Rbabarber . . . 285 vnlgaris . . .713 RanunculeeCn . . 336 RhamDaceePn . 434 Pulmonaria. . . 598 Ranunculus. . . 344 Rhamnus . . . 435 longifolia. . . 598 acèr .... 347 catarctica. . . 435 officinalis. . . 598 arvensis . . . 346 Fravgula . . . 435 Pulsatilla . . .339 asiaticus . . .347 Rbeum . ... 285 vnlgaris . . .339 auricomus . . 346 palmatum. . 286 Purperwinde . . 587 bulbosus . . .346 Rhaponticum . 285 PiitterdistiI . . . <37 Ficaria . . . 348 Rhinantheeën . . 609 Pijlkruid.... 255 Flammula . . 345 Rhinanthns . . . 627 Pyn 1211 Lingua . . . 345 Alectorolop/ins . 627 fallax .... 628 Robinia .... 542 rubiginosa . . 5Ü5 major .... 627 hispida . . . 543 rubrifolia. . . 504 minor .... 627 Pseudo-Acacia . 543 rugosa . . . 504 Rhodanthe . . . 724 viscosa . . . 543 semperflorens . 506 Manglesii. . . 724 Roerkruid . . . 720 i sempervirens . 506 Ithododendron . . 564 Rog 232 sepium . . . 506 arboreum. . . 565 Rogge .... 232 tomentosa 504, 506 ferrugineum . . 565 Roggebloem . . .745 Rosaceeën . . . 495 hirsutum . . . 565 Rolklaver . . . 539 Roseetin .... 497 indicum . . . 565 Roobol .... 99 Rosmarinus. . . 641 ponticutn. . . 565 Roodbeen.... 288 officinalis. . . 641 Rhodora .... 565 Roode (de) . . . 357 Rosmarijn . . . 641 canadensis . . 565 Roode horde. . . 627 Rossement . . . 636 Rhodoraceeün . . 561 Roode mier . . . 570 Rotsbes .... 564 Rhodotypos. . . 519 Rood kroos. . .115 Rotsmispel . . . 500 kerrioides . 519 Roodsteerntje . . 328 Rozenkransje . . 722 Rhus 425 Roodte . . . .681 Rubia . . . .681 Cotinus . . . 425 Roomsche boon . . 550 tinctorum . .681 glabra. . . . 426 Roomsche kamille 726 Rubiaceeën . . . 679 Toxicodendron . 426 Roomsche kervel . 469 Rubus .... 507 typhina . . . 426 Roos 502 caesius . . . 508 Rhvnchospora . . 180 Roosachtigen . . 495 fruticosus . . 509 alba . . . .180 Roowilg .... 287 idaeus .... 508 fusca .... 180 Rosa 502 odoratus . . . 508 Ribes 481 agrestis . . . 506 phoenicolasius . 508 alpinum . . .481 alba .... 503 saxatilis . . . 508 aureum . . . 48] alpina .... 504 spectabilis . . 508 Grossularia . . 481 arvensis . . . 503 Rudbeckia . . . 718 nigrum . . .481 bengalensis . . 506 hirta . . . .719 rubrum . . . 481 canina . . . 504 laciniata . . .718 sanguineum . . 481 chinensis . . . 506 triloba . . . 719 Ribesieeën . . . 476 cinnamomea . . 504 Ruit 336 Ribzaad .... 468 collina . . . 505 Ruitaehtigen . . 423 Ricinus .... 440 damascena . . 503 Rumex .... 282 communis . . 440 d:»ersifolia . . 506 abortivus. . . 283 Ridderspoor . . 350 dumetorum . 505 Acetosa . . . 285 Riegheide. . . . 563 fragrans . . . 506 Acetosella . . 285 Riempjes . . • 309 gallica. . . . 503 acutus. . . . 284 Riet 207 indica .... 506 aquaticus. . . 285 Rietgras . . 166, 197 inultitlora . . 503, conglomeratus . 283 Ringetbolt . . . 535 muscota . . . 503 conspeisus . . 285 Ringelwikke 547, 548 pimpinellifolia . 504 crispus . . . 284 Rinkelbellen . . . 627 pomifera . . . 506 domesticus . . 284 Robertskruid. . . 418 repen» .... 503. Hippolapathum . 285 Hydrolapathum 284 acuminata . . 272 officinalis. . . 639 maritimus . • 282 alba .... 270 pratensis . . . 640 maximus . • - 284 ambiyua . . . 273 Sclarea . . . 641 obtusifolius . . 283 amvgdalina . .271 silvestris . . .640 paluster . . .282 aquatica . . .273 Verbenaca . . 640 pratensis . . • 284 aurita . . . .2/0 verticillata . . 638 sanguineus . . 283 babylonica . . 271 Salvinia .... 115 scutatus . . . 285 Caprea . . . 269 natans. . . . Ii5 Steinii . . . 282 capreola . . 273 Salviniaceei'n . .114 Ruppia .... 161 cinerea . . . 269 Sahafy .... 751 maritima . . . 161 cuspidata . . . 273 Sambucus . . . 685 rostellata. . . 161 daphnoides . . 269 cadadetisis . . 687 Rupsklaver . . • 530 dasyclados . . 272 Ebulus . . . 686 Rusch .... 143 discolor . . .273 nigra .... 686 Russchen . . .143 fragilis . . .271 racemosa . . . 686 Russische distel. . 293 incana. . . . 268 Samengesteld- Russische postelein. 331 Kochiana . . . 272 bloemigen 696 Ruta 424 multinervis . . 273 Samolus . . . . 573 graveolens . . 4241 longifolia . . . 272 Valeratidi . . 574 Rutaceeün . . . 423 pentandra . . 271 Sanguisorba . . 514 Ituwkruid . . . 680 Pontederana . . 272 minor . . . .515 Rijpeltocht . . . 683 purpurea. . . 268 officinalis. . . 515 Rijsbes .... 562 repens.... 268 Sanicula .... 448 Rijstgras. . . . 202 rubra .... 272 emopaea . . . 448 Russeliana . .273 Santa]aceeön . .557 Sabina .... 120 Smithiana . . 272 Santolina . . .725 officinalis . . 120 stipularis. . .272 Charaaecy- virginiana . . 120 Trevirani. . . 273 parissus 725 Saffloer .... 747 undulata . . . 273 Saphout .... 502 Sagina . . . .311 viminalis . . . 269 Sapindaceeën . . 426 apetala . . . 312 Salomonszegel . . 139 Saponaria . . . 324 viaritima . . .311 Salpicbroa . . . 607 officinalis . . 324 nodosa . . .312 rhoraboidea . . 607 Vaccaria . . .324 procumbens . .311 Salpiglosseeën . . 609 Sarothamnus . . 526 stricta. . . .311 Salpiglossis. . . 609 scopanus . . . 526 subulata . . .312 siouata . . .609 vulgaris . . .526 Sagittaria . . . 255 variabilis . . . 609 Satureja .... 643 sagittifolia . . 255 Salsola .... 293 hortensis . . . 643 Salicadeet'n . . . 267 Kali .... 293 Savelboom . . .114 Salicornia . . . 293 Salvia .... 638 Saxifraga . . . 476 herbacea . . .293 aethiopis . . .640 crassifolia . .4/8 radicans . . • 294 argentea . . . 641 geranioides . . 478 Salie 638 glutinosa. . . 639 granulata. . . 477 Salis 267 Horminum . . 639 Hirculus . . . 476 hirsuta . . . 478 Schuurbies ... 98 Neesii .... 612 hypnoïdes . . 476 Schmtrwortel . . 597 nodosa . . .611 pêltata . . .477 Schijnraket ... 382 vernalis . . . 611 tridactvlites . . 477 Scbijiispurrie . . 313 Scrophulariaceein. *>07 umbrosa . . .478 Schijtwortel . . .512 Scutellaria . • • 656 Saxifragaceetin . . 475 Sciadopitys . . .121 Columnae . . 656 Saxifraceei!n . . 476 verticillata . . 121 galericulata . . 656 Scabiosa. . . . 695 Scilla 132 minor . . . . 656 arvensis . . .694 bifolia. . . .132 Secale . . . . -32 atropurpurea . 695 sibirica . . .132 Cereale . . . 232 caucasica. . .695 Scirpus .... 181 Sedum . . . . 473 Columbaria . . 695 Baeothryon . . 182 acre . •. . .475 Succisa . . .695 caespitosus . .182 album . . . . 4(4 Scandix .... 466 compressus . . 184 Boloniense . . 4/4 Pecten veneris . 467 Duvalii . . .184 Cepaea . . . 473 Schaafstroo . . .100 fluitans . . . 181 dasyphyllum . 4/4 Schapenbloem . . 535 lacustris . . .183 elegans . . .475 Scbapengras . . 223 maritimus . . 184 Fabaria . . . 4/3 Schapenklaver . . 420 pauciflorus . . 182 opposititolium . 473 421, 534, 535 pungens ... 183 purpiirascens. . 473 Schapenoor . . . 575 Rothii .... 183 purpureum . . 473 Scbarlei .... 641 rufus .... 184 reflexum . . . 475 Schartelen . . .627 setaceus . . .183 se.rangulare . . 474 Scheef bloem . . 390 silvaticus. . .184 Sek 166 Scbeefkelk . . .370 Tabemaemon- Selderie .... 450 Scheeren. . . .257 tani 183 Salie 459 Scheerlink . . .469 triqueter . . .183 Selinum . . . .459 Schermbloemigen . 443 Scleranthus . . .310 carvifolia. .. . 4o9 Scberpgras . . . 208 annuus . . . 310 Selve . . . 484, b38 Scherpkruid . . 592 perennis . . .310 Sempervivuna . . 475 Scheuchzeria . . 252 Sclerochloa . . . 216 tectorum . . . 475 palustris . . • 252 Borreri . . .216 Senebiera. . . . 893 Scheurwortel . . 597 procumbens . .216 Coronopus . . 393 Schildzaad . . .383 rigida .... 222 didj/ma . . .394 Schoberia . . . 293 Scolopendrium. . 110 Senecio . . . .7ii fruticosa . . .293 vulgare . . .110 aquaticus. . . 735 maritima . . .293 Scopolia .... 604 erraticus . . .73o Srhopnties en carniolaca . . 604 erucifolius . . 734 J laarsjes 539 Scorzonera . . . 752 fluviatilis. . . 736 Schoenus . . .180 hispanica. . . 753 Fuchsii . . .736 nigricans. . . 180 Scrophularia . . 611 Jacobaea . . . 735 Schorseneer. 751 , 753 alata . . . . 611 paludosus . .736 Schroeforchis . . 250 aquatica . . .612 paluster . . . 733 Schubwortel . . 631 Balbmi ... 612 pulcber ... 733 saracenicus . . 736 venosa .... 325 Sleepvuini . . • 521 silvaticus. . . 734 vulgaris . . . 325 Sleien 521 viscosus . . . 734 Sileneeën . . . 308 Sleutelbloem . .571 vulgaris . . . 734 Silphium . . . 714 Sleutelbloemigen . 567 Sensejoen . . . 734 perfoliatum . . 714 Slingerroos . 586, 587 Sering .... 577 Silybum .... 739 Slot hakken . . . 198 Serpentstongen . . 255 Marianum . . 739 Slootriet.... 207 Serradelle . . . 545 Simarubaceeën. . 425 Slootvaren . . .110 Serratula . . . 743 Sinapis .... 380 Slugter .... 603 tinctoria . . . 744 alba .... 381 Sljjkgras.... 201 Setaria .... 195 arvensis . . . 381 Slijkgroen . . . 618 glauca. . . . 195 Cheiranthus . . 380 Smeele .... 208 italica. . . . 196 dissecta . . . 381 Smeelen . . 198, 221 verticillata . . 195 juncea.... 379 Smeelje .... 303 viridis. . . . 196 pubescens . . 380 Smeerraai . . . 236 Se venboom . . . 120 Sipelgras.... 136 Smeerwortel 473 , 597 Sherardia . . . 680 Sisymbrium . . 374 Sinilaceeën . . . 128 arvensis . . . 680 Alliaria . . . 376 Smyrnium . . . 469 Sicyos .... 679 altissimum . . 374 rotundifolium . 469 angulatus . . 679 Columnue. . . 374 Snavelhauwtje . . 395 Sideritis .... 654 Irio .... 3751 Sneeuwbal . . . 687 montana . . . 654 Loesellii . . . 375 Sneeuwbes . . . 689 Sieglingia . . . 213 officinale . . . 374 Sneeuwklokje . . 142 decumbens . . 213 orientale . . . 374 Sneeuwroem . . 134 Siepel 134 pannonicum . . 374 Snoekeblad . . . 255 Siepenhout . . . 502 Sophia . . . 374 Snotterbezieboom . 119 Sigarenriet . . .153 'Thalianum . .375 Solanaeeeën. . .601 Sikkelklaver . . 531 Wolgense . . 375 Solanum. . . . 603 Sikkelkruid . . .451 Sium 454 Dulcamara . . 603 Silaus .... 459 latifolium . . 455 Lvcopersicum . 603 /lavescens . . . 459 Sjalotten. . . . 134 nigrum . . . 604 pratensis . . . 459 Skimmia. . . . 425 rostratum . . 604 Silene .... 325 japonica . . . 425 tuberosum . . 603 alpestris . . . 326 Sla 754 villosum . . . 604 Armeria . . . 327 Slaapbol .... 355 Soldaatjes . . . 241 uonica.... 326 Slangebloem . . . 484 Solidago. . . .711 dichotoma . . 327 Slangenbrood . .111 arcuata . . .711 gallica. . . . 327 Slangenkop . . . 597 canadensis . . 711 injlata . . . . 325 Slangenkruid . . 597 serotina . . -711 muscipula . . 326 Slangenlook. . . 135 Virga aurea. . fll noctiflora . . . 328 Slangenstaart . . 237 Sonchus .... 756 nutans . . . 327 Slangenwortel . . 157 arvensis . . . '57 Otites . . . .326 Slee 521 asper . . . .757 pendula . . . 326 Sleedoorn . . .521 oleraceus . . . 757 paluster . . . 758 Spergula. . . . 312 annuus . . . 652 Sophiekruid . . .374 arvensis . . . 313 arvensis . . . 652 Sophora .... 525 Morisonii. . . 313 Betonica . .. . 653 japonica . . . 525 Spergularia . . . 313 germanicus . . 652 pendula . . . 525 marginata . . 314 italicus . . . 652 Sorbenkruid . . 514 media .... 315 paluster . . . 653 Sorbus .... 502 rubra . . . .314 rectus .... 652 Aria .... 502 salina . . . .314 silvaticus . . . 652 aucuparia . . 502 segetalis . . .313 tuberifera . . 653 domestica . . 502 Spersie .... 138 Stalkaarsen . 153, 610 hvbrida . . . 502 Spinacia .... 300 Stalkruid . . . 529 latifolia . . . 502 glabra .... 300 Standelkruid . . 240 torminalis . . 502 oleracea . . . 300 Standelkruiden . 238 Soria 395 spinosa . . . 300 Staphylea . . .431 syriaca . . . 395 Spinazie .... 300 colchica . . . 431 Spaansche aak. . 428 Spiraea .... 517 pinnata . . . 431 Spaansehe peper . 604 ariaefolia . . .517 Statice .... 575 Spaansche ruiter . 738 Aruncus . . . 517 elongata . . . 575 Spaansche tarwe . 193 callosa . . . 517 Limoniura . . 575 Spaansch gras . . 575 Douglasii. . .517 Thouini . . . 575 Spaatuch groen. . 570 Filipendxda . , 519 Steekaugurk . . 679 Spavjer .... 213 japonica . . . 478 Steenbrem . .. . 526 Spar . . . 122, 123 opuli folia . . . 517 Steenbreek . . . 476 Sparaxis .... 151 palmata . . . 518 Steenbreekachtigen 475 tricolor . . . 151 prunifolia . . 517 Steenbreekvaren . 108 Sparre .... 313 salicifolia. . . 517 Steenklaver 534, 539 Sparganium. . .154 sorbifolia . . .518 Steenkruid . . . 368 affine .... 155 tomentosa . . 517 Steenraket . . . 377 fluitans . . .155 Ulmaria . . .518 Steenruit . . . .109 minimum . . 155 Spiraeeön . . . 497 Steentjjm . . . 643 natans. . . . 155 Spiranthes . . . 250 Stekel 737 ramosum . . . 154 aestivalis. . . 250 Stekelbes .... 481 simplex . . . 154 uuturanalis . . 250 Stekelbrem . . . 527 Sparrekruid. . .710 Spoorbloem . . . 690 Stekelheide . . . 527 Spartina .... 201 Sprakel .... 435 Stekelnoot . . . 715 stricta. . . . 201 Sprekelia . . .143 Stekelroos . . . 257 Specerijstruik . . 334 formosissima . 143 Stekelvaren . . .107 Specularia . . . 675 Springaugurk . . 679 Stekelzaad . . . 593 hybrida ... 675 Springzaad . . . 423 Stellaria .... 317 Speculum . . 675 Sprokkel .... 435 Dilleniana . . 318 Speenkruid . 348, 4»12 Spruitjes . . . 379 glauca . . . 318 Speerkruid . . . 589 Spurrie .... 313 graminea. . . 318 Speku-ortel . . . 597 Stachys .... 651 Holostea . . . 318 Spelt 229 ambiguus . . . 653 media .... 317 Hei kels, Ge'ill. Flora, 4de druk. 52 nemorum. . . 317 Subularia . . .388 radicans . . .660 uliginosa. . . 317 aquatica . . .388 Teenhout , . . .2(1 Sttnactis . . . .710 Succisa .... 695 Teesdalia . . .389 annua .... 710 pratensis . . .695 nudicaulis . . 389 Stenophragma . . 375 Suikerbiet . . . 299 Telekia .... 712 Thalianum . . 375 Suikerij .... 749 speciosa . . .712 Sterbladigen . . 679 Symphoricarpus . 689 Telhraa . . . .478 Sterhyacint . . .132 racemosus . . 689 grandiflora . . 478 Sterkers .... 391 Symphvtum . . 596 Tetragonolobus . 541 Stervdistel . . 744 officinale . . .597 purpureus . . 541 Sterrekruid . . .441 Synnauw. . . .514 siliquosus . . 541 Sterrekroos . . .441 Syringa .... 577 Teucrium . . . b59 Sterremnur. . .317 chinensis . . . 577 Botrys . . . 6o9 Stevenskruid . . 489 Emodi . . .577 Chamaedrijs . . 659 Stinkblad. . . .705 Josikaa . . .577 Scordium . . . 659 Stinkbloem . . . 728 persica . . .577 Scorodoma . . b59 Stinkende gouwe . 357 Rothomagensis . 577 Teunisbloem . . 48b Stinkhout. . . .435 vulgaris . . . 577 Thalictrum . . . 33b Stippelvaren . .106 aquilegifolium . 337 Stofzaad .... 567 Tabak . . 606, 705 flavum . . .338 Stokmel .... 298 Tagetes . . . .716 minus . . .33/ Stokroos. . . .414 erecta . . . .716 Theeboompje . . 517 Straalscherm . . 464 patula.... 716 Thesium .... 557 Straatgras . . .216 Tamaricaceeën . . 409 humifusum . . 55< Strandkruid . . 575 Tamariske . . .409 Thladiantha . . 67/ Strandriet . . .205 Tamarix.... 409 dubia . . . . 6/7 Stratiotes . . .257 gallica. . . .409 Thlaspi .... 388 aloides . . . 257 germanica. . . 409 alpestre . . . 388 Streepvaren. . . 108 pentandra. . . 409 arvense . . .389 Streepzaad . . . 758 Tamme kastanje . 264 perfoliatum . . 389 Strekgras. . . .231 Tanacetum . . . 730 Thnncia . . . .749 Stronkbes . . .562 Balsamita . . 730 hirta . . . .749 Stronkvaren . . .104 vutgare ... 730 Thuja . . . . 121 Stroobloein . . . 722 Tandzaad . . .716 occidentahs . . 21 Struikheide. . . 563 Taraxacum . . .753 orientahs . . . 1<51 Struisgras . . .202 officinale . . .754 Thymelaeaceeün . 493 Struisriet . . .204 Tarwe .... 229 Thyrnus . . . . 642 Studentenkruid . 295 Tarwegras . . .230 Serpyllum . . b42 Sturmia .... 250 Taschjes .... 389 vulgaris . . .642 Loeselii . . . 250 Tascbjeskruid . . 389 Thytêelmum . . . 4bl StryraceeOn. . . 578 Taxineeën . . .119 palustre . . .461 Suaeda .... 292 Taxus . . . .119 Tigndia .... 151 fruticosa . . .293 baccata . . .119 pavonia . . . 151 maritima . . . 293 Tecoma .... 665 Tilia 410 alba .... 411 porrifolius . . 751 gladiata . . . 532 americana . . 411 pratensis . . . 752 ornithopodioides 532 argenteci . . .411 Trapa 489 orthoceras . . 532 cordata . . . 410 rnitans. . . . 489 Trilgras .... 214 dasi/styla . . . 411 Trekgras .... 231 Triodia .... 213 euchlóra . . .411 Trekkebek . . . 521 decumbens . . 213 glabra . . . .411 Tremske .... 745 Tripmadam . . . 475 grandifolia . . 410 Trientalis . . . 568 Tripolium . . . 706 heterophi/lla . .411 europaea . . . 568 vulgare . . .706 intermedia . . 411 Trifolium . . . 533 Triticum. . . . 229 niqra . . . .411 agrarium L. . 539 acutum . . . 231 parvifolia . . 410 agrarium Poll. . 539 ai'stivum . . . 230 platypbyllus. . 410 alexandrinum . 537 caninum . . . 231 tomèntosa . .411 angustifolium . 538 cristatum. . . 230 ulmifolia . . . 410 arvense . . . 538 dicoecum . . 230 ttulgaris . . .411 aureum . . . 539 durum . . . 230 Tiliaceeën . . . 410 ditt'usum . . . 536 hibernum . . . 230 Tillaea .... 472 elegans . . . 534 junceum . . . 231 museosa . . . 473 filiforme . . . 539 monococcum . 230 Timotheegras . . 200 fragiferum . . 535 polonicum . . 229 Timolhi/gras . . . 200 glomeratum . . 534 pungens . . . 232 Toeters .... 467 hj'bridum . . 534 repens. . . . 231 Tomaat .... 603 inearnatum . . 538 spelta .... 229 1'ongel .... 683 lappaceum . . 537 turgidum. . . 230 ToEgvaren . . .110 maritimum . . 537 villosum . . . 229 Toorts .... 609 medium . . . 536 vulgare . . . 230 Topinamboer . . 718 minus .... 539 Tritonia .... 151 Torenkruid . . . 369 ochroleucum. . 536 crocosmaetlora . 151 Torilis .... 465 pratense . . . 537 Potsii .... 151 Anthriscus . . 466 procumbens . . 539 Trollius .... 348 helvetica . . . 466 repens.... 535 europaeus . . 348 infesta . . . 466 resupinatum. . 535 Trompetboom . . 665 microcarpa . . 466 scabrum . . . 538 Tropaeolaceeën. . 419 nodosa . . . 465 stellatum. . . 538 Tropaeolum. . . 419 Torkruid . . . 456 striatum . . . 538 aduncum . . . 419 Tormentil . . . 512 subterraneum . 536 canariense . . 419 TormentiUa . . . 512 supinum . . . 537 majus .... 419 erecta .... 512 tomentosum . . 535 peregrinum . . 419 reptans . . . 513 vesieulosum . . 535 Trosgierst . . . 196 Tradescantia . .153 Triglocbin . . . 252 Troskool.... 380 virginica . . . 153 maritimum . . 252 Ttuga 123 Tragopogon. . . 751 palustre . . . 252 canadensis . . 123 minor .... 752 Trigonella . . . 532 Tuinboon . . . 550 orientalis . . . 752 coerulea . . . 532 Tuinkers. . . . 391 Tuinlepeltje . . . 393 Tulipa . . . .128 Gesneriana . . 128 Greigii . . . 128 silvestris . . .128 Tulitanen . . .7)6 Tulp 128 Tulpen boom . . 333 Tunica .... 322 prolifera . . . 322 Turgenia . . . 465 latifolia . . . 465 Turrenkruid. . .370 Titrksche boon . . 554 Ti/rksche krenten . 521 Turksclie tarwe . . 193 Turksche weit . .193 Turritis .... 369 glabra.... 369 Tussilago . . . 705 Farfara . . .705 Tweekoorn . . . 230 Tijloos . . . .138 Tijm 642 Typha .... 153 angustifolia . .154 latifolia . . .153 Typhaceeön . . .153 Ui 134 Ulex 526 europaeus . . 526 Ulmaceeën . . . 280 Ulmaria . . . .518 filipendula . . 519 palustris . . . 518 purpurea . . . 518 Ulmus .... 280 campestris . . 280 effusa .... 280 montana . . . 280 scabra .... 280 suberosa . . . 280 ümbelliferen . . 443 Unjer 99 Urtica . . . .276 dioica .... 277 pilulifera. . .277 urens .... 277 Urticaceeün . . .276 Urticeeën . . . 276 Utricularia . . . 660 Bremii . . .661 intermedia . . 660 minor .... 661 neglecta . . .661 vulgaris . . .661 Vaccaria .... 324 parviflora. . . 324 segetalis . . .324 Vaccinieeën. . . 561 Vaccinium . . . 561 macrocarpon. . 562 Myrtillus. . . 562 Oxycoccus . . 562 uliginosum . . 562 vitis idaea . . 562 Valbloem .... 586 Valeriaan ... 690 Valeriaanachtigen . 689 Valeriana . . . 690 dioica . . . .691 excelsa. . . .691 officinalis. . . 690 Phu .... 691 sambucifolia . .691 Valerianaceeën. . 689 Valerianella. . .691 Auricula . . . 692 carinata . . . 692 coronata . . . 692 dentata . . . 692 eriocarpa . . . 692 Morisonii. . . 692 olitoria . . . 692 rimosa . . . 692 Valkruid. . . . 732 Varens .... 103 Varkensbloem . .152 Varkensgras . . 286 Varkenskers . . 393 Varkenskervel . . 460 Vastenavondzot je . 142 Vederdistel . . .737 Vederkruid . . . 490 Veelknoopigen . . 281 Veenbes .... 562 Veenpluis . . .186 Veenreukgras . . 197 Veenriet .... 205 Veen wortel . 287 , 569 Veldbies. ... 148 Veldkers. . . .371 Veldsla . . . .691 Venkel .... 458 Venushaar . . .111 Venusspiegel . . 675 Vent/nboom . . .119 Verbascum . . . 609 Blattaria . . . 610 Chairi. . . .611 Lychnitis. . .611 nigrum . . . 611 orientale . . .611 pblomoïdes . .610 pboeniceum . . 610 Schraderi. . . 610 sinuatum. . .611 thapsiforme . . 610 Thapsus . . . 610 Verbena .... 666 Aubletia . . . 667 officinalis. . • 667 Verbenaceeün . . 666 Verfbrem . . . 527 Vergeet-mij-nietje 599 Vernonia . . . 704 novaeboracensis 704 Veronica. . . . 619 agrestis . . • 625 Anagullis. . . 620 hirsuta . . .541 Vioo tje . . . . arvensis . . .623 hybrida . . .549 Vioolachtigen . . 399 austriaca . . . 622 lathyroïdes . . 549 Viscum . . . • Beccabunga . . 620 lutea .... 549 album .... Buxbaumii . . 624 melanops . . .548 Vitaceeön . . . 4d3 Chamaedrys . . 621 narbonensis . . 550 Vitis ..... gentianoides. . 620 pannoniea . . 548 vinifera . . . W4 bederaefolia . . 624 peregrina . . 549 Vitsen incana. . . .620 sativa .... 550 Vlas . . ... 4^1 longifolia. . . 619 sepium . . . 548 Vlasachtigen . . 421 montana . . .621 tenuifolia. . . 548 Vlasdodder . . . 38 < officinalis. . • 621 tetrasperma . . 547 Vlaskruid . .614 opaca .... 624 villosa ... 547 Vlasleeuwenbek . 614 peregrina. . .624 Villarsia . . . .579 Vledder. . . . 685 nersica . . 624 w/mphaeoides. . 579 Vleeschbloem . . o<2P polita "... 625 Viltkruid . . .719 Vleugelnoot . . 266 praecox . . . 622 | Vinca 584 Vleugeltjesbloem . 430 prostrata . . . 621 minor .... 584 Vliegenorchis . .245 scutellata. . .620 major .... 584 Vli'genwngerfje . 404 serpyllifolia . . 622 Vincetoxicum . . 585 Vlier . 366, 4o2, 685 spicata . . .620 officinale. . . 585 Vlierachtigen . .685 Teucrium . . 622 Vingergras . . .194 Vlieszaad . . .294 Tournefortii. . 624 Vingerhoed . . .618 Vlinderbloemigen . 52^ triphyllos . • 623 Vingerhoedskruid. 618 Vloyhaver . . . 211 verna . 623 Vinkenzaad . . . 395 Vlooienkruid 26/, <13 Vet 692 Viola 399 Vlotgras.... 218 Vetblad .... 660 altaica. . . . 404 Vlotvaren ... 115 Vetkruid . . 473 calaminare . . 404 Vogelbessenboom . 502 Vetmuur . . .311 canina . . . . 402 Vogelgierst . . . 195 Vetplanten . . .472 cornuta . . . 404 Vogelkers . . . wl Vette koes . . .692 hirta .... 400 Vogelkruid . . .31- Vettik . . 692 lactea .... 402 Vogellijm . . .5o» Vetvortel ... 597 lutea .... 404 Vogelmelk . 129, 131 Viburnum . . .687 mirabilis . . .401 Vogelnestje . . .24. Lantana . . .687 odorata . . .401 Vogelpootje. . . 544 Lentacro . . .687 palustris . . .400 Vogeltjeszaad . . i96 Opulus . . . 687 persicifolia . . 403 Vogelvoet . . .194 tomentosum . . 687 Riviuiana. . . 401 Volendammertjes . 3oS Vicia 546 stagnina . . .403 Voorjaarszonne- angustifolia . . 549 silvatica ... 401 bloem <3- Cracca . . .548 tricolor . . .403 Vossenbes . . . 5bJ faba . . 550 Violaceeün . . . 399 Vossenstaart . . 198 grucilis . . .547 Violet. . . 322, 403 Vroegehng . . .386 grandiflora . . 550 Violier .... 365 Vrouwenhaar . .111 Vrouwenkoren . . 206 Waternoot . . . 489 Weverkaarde . . 694 Vrouwenmantel . 514 Wateriiimfachtigen 158 Weymouthden . . 121 Vrouwenspiegel. . 675 Waterpeper. . . 290 Whitlavia . . . 590 Vrouwentongen . . 274 Waterpest . . . 257 grandiflora . . 590 Vuilboom . . . 435 Waterpostelein . 493 Wiepedoorn . . . 504 Vijfvingerkruid . 513 Waterpunge . . 574 Wikke . . 546, 552 Vijgeboom . . . 279 Waterranonkel. . 341 Wilde bertram . 726 Vyter 231 Waterroos . . . 354 Wilde gerst . . . 136 Waterscheerling . 449 Wilde hyacint. . 138 Waarde .... 267 Watertulpen. . . 354 Wilde kastanje . 427 Waardenhout . . 271 Watervarens . .114 Wilde kers . . . 377 Wakel .... 120 Watervenkel . . 456 Wilde klimmer . . 588 Wakelhout . . . 435 Waterviolier . . 573 Wilde kool . . . 383 Wakholder . . .120 Watervlotgras . . 220 Wilde lelietje . . 141 Waldbeeren . . . 562 Waterweegbree . 254 Wildemanskruid . 339 Waldbes .... 562 Waterweegbree- Wilde salie. . . 659 Waldmeister. . . 680 achtigen 253 Wilde sering 521 , 565 Walnoot .... 266 Wederik .... 568 Wilde weit . . . 626 Walschot. . 603 , 604 Wederikaehtigen . 483 Wilde wilg . 287, 288 Walstroo . 680 , 681 Wederdood . . . 108 569 Wambuisknoopen . 731 Weede .... 394 Wilde wingerd . 434 746, 747 Weegbree . 309 , 668 678 Warkruid . . . 587 Weegbreeachtigen 667 Wildkoren . . . 198 Warmoes . . . 299 Weegwortel . . . 669 Wilg 267 Wasbloempje . . 594 Weewortel . . . 512 Wilgachtigen . . 267 WateraffodiUen. . 136 Wegdistel . . . 742 Wilgenroosje . . 484 Waterbezie . . . 511 Wegebladen . . . 669 Winde .... 586 Waterbies . 184 , 456 Wegedoorn . . . 435 Winden .... 585 Waterboterbloem . 341 Wegedoornach- Windhalm . . . 203 348 tigen 4:!4 Win dom .... 290 Waterdrieblad . . 580 Weggras .... 286 Windsel . . 586, 587 Waterduizendblad . 490 Weichselboom . . 520 Winkel .... 213 Watereppe . 454 , 455 Weidekervel . . 459 Winsel .... 54S Watergentiaan . . 579 Weigelia .... 688 Winteraconiet . . 348 Waterhanepoot . .511 coraeensis . . . 688 Wintergroen . . 565 Waterkaarden . . 256 japonica . . . 688 Winterkers . . . 368 Waterkers . . . 366 rosea .... 688 Winterpostelein . 331 Waterkervel . . . 456 Weingaertneria. . 210 Wistaria. . . . 543 Waterklaver. . . 580 canescens . . . 21C chinensis . . . 543 Waterlelie . 152, 354 Weit 229 Witblad .... 274 Waterleliën. . . 354 Werf 267 Witboksen . . . 210 Waterlepeltje . . 488 Werf hout . . . 269 Witbol .... 210 Watermuur. . . 319 Wervel waard . . 269 Witboom. . . . 274 Waternavel . . . 447 Wespenorchis . . 247 Witlof .... 749 Witloof .... 749 IJzerhorde . . . 627 Zevenster . . . 568 Witte dissel. . . 757 Ijzerkruid . . . 654 Zilverblad . ■ • 439 Witte majer . . 804 Zilverkruid • • • 512 Witte mei . . . 298 Zaagblad . . . 744 Zilverschoon . 115, 512 Wolfskers . . . 606 Zandblauwtje . . 671 Zilverspar . . . 128 Wolfsklauw. . . 100 Zandbloem . . . 724 Zinnia • . • • '19 Wolfsklauwen . . 100 Zandhaver . 206, 232 elegans . . . 719 Wolfsmelk . . . 436 Zandklaver . . . 580 Haageana. . . 719 Wolfsmelkachtigen 436 Zand kool . . • 382 Zoethout. . 541 , 60o Wolfspoot . . . 638 Zandkruid . . . 316 Zomerklokje . . 142 Walkruid . . .611 Zandraket . . . 875 Zomerzotje . . .142 Wollegras . . .185 Zandwilg . . • 268 Zonderblad . . . 567 Wolvnlei . . . 732 Zannichellia . . 160 Zonnebloem. 592, 718 Wonderbloem . . 306 palustris . . .160 Zonnedauw . . . 404 Wonderboom . . 440 pedicillata . . 160 Zonnedauwachtigen 404 Wondklaver . . 530 Zavelboom . . . 120 Zonnekruidachtigen 405 Wormkruid. . . 730 Zea 193 Zonneroosje. . . 405 Wortel . . 462 , 464 Mays .... 193 Zoogdistel . . . 757 Wouw . . . .399 Zeeaster .... 706 Zorggras. . . .210 Wrangkruid. . . 349 Zeeden .... 122 Zorgzaad . . • 210 Wrangwortel . . 349 Zeedistel.... 448 Zostera .... 159 Wrattekruid . . 437 Zeegras . . . .159 marina . . .159 Wulfenia . . . 619 Zeehaver .... 233 nana .... 160 carinthiacu . . 619 Zeekraal .... 293 Zoutbloem . . • 292 Wijfjesvaren . . 109 Zeemelde . . . 300 Zoutgras. . . ■ 252 Wijkerblad . . . 669 Zeemuur. . . . 315 Zoutgrassen. . . 251 Wijnruit. . . . 424 Zeepkruid . . . 324 Zoutkruid . . . 295 Wijnsel .... 588 Zeepostelein . 300 , 315 Zoutstruik . . . 544 Wijnstok. . . . 434 Zeeraket. . . . 396 Zuiajes .... 649 Wijnstokachtigen . 433 Zeevenkel . . . 459 Zulte <06 Zeeviolier . . . 373 Znring .... 282 Xanthium . . . 714 Zegeltjes .... 140 Zurkel .... 286 macrocarpum . 715 Zegge 166 Zuur 285 spinosum. . . 715 Zenegroen . . . 657 Zuurbes .... 338 strumarium . . 715 Zenobia .... 564 Zuurling . . 282 , 285 Xanthoceras . . 427 speciosia . . . 564 Zwaardlelie . . . 151 sorbifolia. . . 427 Zeufdissel . . . 757 Zwaluwtong . . 290 Xanthorrhiza . . 353 Zeugdistel . . . 757 Zwanenbloem . . 255 apiifolia . . . 353 Zeugijzel .... 757 Zwanenbrood . . 157 Xeranthemum . . 747 Zevenblad . . . 452 Zwartgras . • ■ 198 annuum . . . 747 Zevevjaarsbloem . 720 Zwartkoren . . . 625 Zevengetijden- Zwartsteel . . . 109 IJle rogge . . . 206 klaver 532 Zwenkgras . . • 222 Ijzerhard . . . 6661 Zevenkruid . . . 101 Zijdeplant . . . 585 MOSFLORA VAN NEDERLAND. DOOR Dr. A. G. M. GARJEANNE. Prijs geb. f 1,40. 3P A DDBSTOELB 3ST- BESCHR1JV1NG en AFBEELDING van .Ie meest veelvuldig voorkomende Paddestoelen, eetbare en vergiftige door Dr. VITUS BRUINSMA. Met 24 gekleurde platen, waarop 190 paddestoelen zijn afgebeeld. PLANTENSCHAT- Inleiding tot de kennis der FLORA van NEDERLAND. DOOR F. J. VAN UILDRIKS en Dr. VITUS BRUINSMA. Met 160 gekleurde platen. — Tweede druk. — Gel), f 3,.">«»• ONZE BLOEMEN IN DEN TUIN. De mooiste en meest gebruitte tuinbloemen afgebeeld ea beschreven DOOR F. i. VAN UILDRIKS en Dr. VITUS BRUINSMA. Met 160 gekleurde platen. — Geb. ƒ 3.50. DE KAMERTUIN. "Voer onze vtou'werL en. doclitors. Naar het Duitsch van H. DAVIDIS en J. HARTWIG. DOOK LEONARD A. SPRINGER. Tweede druk; met vele afbeeldingen. Prijs 1,— , geb. f 1,40. Uitgaven van P. NOORDHOFF te Groningen. V ^jék ; H H E u K E iwrwt | is! VOORBERICHT BIJ DEN EERSTEN DRUK. Van verschillende zijden werd bij mjj aangedrongen, om van mijne Schoolflora voor Nederland, die bewerkt is naar Wünsche , Die I'flanzen Deutschlands, eene geïllustreerde uitgave gereed te maken. Ik heb langen tijd geaarzeld aan dit verzoek te voldoen, omdat de kosten aan de illustratie verbonden, zoo groot zijn. Toen echter ook de Uitgever er bij mjj op aandrong, heb ik gemeend aan het verlangen te moeten voldoen en ik kan niet anders dan hem dankbaar zijn voor de volledige vrjjheid, die hij mjj heeft gelaten, om het aantal illustraties zoo groot te maken, als mjj dit wenscheljjk scheen. De teekeningen zjjn genomen uit v. -Schleóiitenual—Hai.lier. Flora von Deutschland; Garcke, Flora von Deutschland; Engler— I'rantl, die natiirlichen Pflanzenfamilien en Bonnier et de Layens, Flore de la Franc e. Een groot deel der teekeningen is vervaardigd door den Heer G. Si.uyters te Amsterdam en ik acht het ïujjn plicht hem rnjjne volle tevredenheid te betuigen over de wjjze , waarop hij zich van zjjne taak heeft gekweten. De inrichting der geïllustreerde flora komt in hoofdzaken met die der niet-geïllustreerde overeen. Eenige nieuwe planten, in ons land gevonden sedert de uitgave van den achtsten druk der Schoolflora, zjjn toegevoegd, en tevens heb ik getracht, de hoofdtabel zóó in te richten, dat ook zjj, die nog weinig bekend zjjn met de termen, bjj de plantenbeschrijving in gebruik, geen gevaar meer behoeven te loopen. dat de eerste proeven, die zjj met determineeren ondernemen, mislukken. Zoo is o.a. de tabel, die in de Schoolflora moet dienen, om eenige naar de deelen der bloem moeilijk te bepalen land- en waterplanten te determineeren, zeer uitgebreid en geworden tot een tabel tot het bepalen van den naam van planten, die óf zelden bloeien, öf wier bloemen zeer klein zyn, öf die bjj het gewone determineeren moeilijkheden geven, terwijl tevens de tabel, dienende tot verklaring der voornaamste botanische kunsttermen eene groote uitbreiding heeft ondergaan. Ik hoop, dat mjjne Hora, ook in dezen vorm*), haar weg moge vinden op onze onderwijsinrichtingen, en blijf mij steeds bij allen, die het werk gebruiken , aanbevolen houden voor op- en aanmerkingen. Amsterdam, 1900. H. Heikels. *1 Naast deze geïllustreerde Schooltlora blyft ook de oudere uitgave, de Schoolllora, bestaan. VOORBERICHT BIJ DEN TWEEDEN, DERDEN EN VIERDEN DRUK. Sedert de uitgave van den eersten druk dezer flora ia van een gedeelte van den Prodromus Klorae Batavae een tweeden druk verschenen, bewerkt door Dr. L. Vuyck. In dit werk wordt een zoo volledig mogelijk overzicht gegeven van de vinJplaatsen onzer in het wild groeieude gewassen, waarvan natuurlijk door mij gebruik is gemaakt tot verbetering van die opgaven in m^jn werk. Aangezien de Prodromus jaren lang wel het standaardwerk zal blijven, ook wat de nomenclatuur betreft, heb ik gemeend mjj daarbij aan te moeten sluiten, ook al werden daarvan verscheiden veranderingen in de namen van geslachten en soorten het gevolg. Behalve deze wijzigingen zijn er nog eenige andere aangebracht. Ten eerste zijn eenige minder duidelijke figuren door betere vervangen. Ten tweede is de bladwjjzer uitgebreid en nu zoo ingericht, dat hjj naar den wensch van velen kan gebruikt worden om aan te teekenen, welke soorten men reeds heeft gevonden. Ten derde is de tabel tot verklaring der voornaamste botanische kunsttermen verplaatst naar voren. Ten vierde is aan het dringend verzoek van vele gebruikers voldaan, door het aantal gekweekte planten, dat is opgenomen, uit te breiden. Naar ik hoop zullen deze wjjzigingen verbeteringen bljjken te zijn. Eindelijk heb ik in den 4en druk als Nederlandsche namen genomen die, welke door de Commissie voor Xederlandsche plantennamen, benoemd door het Hoofdbestuur der Nederlandsche Natuurhistorische Vereeniging, zijn gekozen. Pat ook weder nieuw gevonden planten zjjn toegevoegd, zal den gebruiker bljjken. Voor op- en aanmerkingen, die tot verbeteringen in evetitaeele volgende drukken kunnen leiden, houd ik mjj steeds aanbevolen. Amsterdam, Octr. 1903, Octr. 1906 en Febr. 1909. H. Heukels. X 2ïT Xï O TT X5. Bladz. Korte verklaring der voornaamste botanische kunsttermen .... I. Overzicht der klassen van het natuurlijke stelsel Tabellen tot het bepalen van de tamiliën volgens het natuurlijke stelsel Overzicht der klassen van het stelsel van Linnaeus -Ui. Tabellen tot het bepalen van de familiën volgens het stelsel van Linnaeus Overzicht van eenige naar de deelen der bloem moeilijk te bepalon land- en waterplanten Tabel tot het bepalen der houtgewassen naar de bladen «•#. Tabellen tot het bepalen der geslacht»- en soortnamen »?. Beteekenis der soortnamen Verklaring der gebruikte verkorte namen der auteurs Tabel der Nederlandsche en Latjjnsche plantennamen t"3. INLEIDING. Bij het bepalen van den naam eener plant kan men op twee wijzen beginnen, al naar men naar het natuurlijke stelsel of het stelsel van Linnaeus wil determineeren. Wil men volgens het natuurljjke stelsel den naam bepalen, dan begint men in het orerzicht cler klassen tan het natuurlijke stelsel op te zoeken, tot welke klasse de plant behoort. Daarbij wjjzen de letters en cijfers altijd op 2 of 3 kenmerken, zoodat men slechts behoeft na te gaan, welke van deze voor de plant, die men in handen heeft, past. Zoo vindt men de klasse en daarachter de pagina, waar men verder heeft te zoeken. In het geheel worden in dit overzicht 11 klassen genoemd, waarvan echter alleen die, welke by het determineeren geen microscopisch onderzoek noodig maken, nader zjjn behandeld. Om uit deze klassen de familiën (en soms dadelijk het geslacht) te vinden, begint men met 1 en gaat na, welk der beide kenmerken, daar genoemd, voor de plant past; achter dit kenmerk staat een cijfer, dat men vooraan in dezelfde tabel moet opzoeken, om daar weder na te zien, welk der beide kenmerken past, enz. Zoo vindt men ten slotte den familie(of geslachts-) naam en daarachter de bladzijde, waarop deze nader behandeld wordt. Ook daar gaat men op dezelfde wyze voort om den geslachtsnaam en, heeft men dezen, den soortnaam te vinden; waarbij men ''an tegelijk den Hollandschen naam vermeld vindt. Men kan ook beginnen, als men wil determineeren volgens het stelsel van Linnaeus, bjj het overzicht der klassen van dat stelsel, waarbij men op geheel overeenkomstige wijze handelt. Het spreekt van zelf, dat, mocht men eerst trachten den naam der plantenfnmilie te krijgen, door de tabellen volgens het natuurlijke stelsel te volgen en daarbij n'e* naar wensch Blagen, men dan moet trachten de plantenfamilie door de tabellen volgens het stelsel van Linnaeus te bepalen. In dit werk zjjn ook de voornaamste gekweekte planten opgenomen, die echter, evenals ook de slechts een enkele maal gevonden of twijfelachtige planten onzer flora met kleine letters gedrukt zjjn. De gekweekte planten hebben ter onderscheiding bet teeken t voor haar naam. Voor in het werk bevindt zich een tabel van de kunsttermen, waarin men in de meeste gevallen een verklaring zal vinden der gebruikte botanische termen. Mochten de bloemen zeer klein zjjn, of bloeien de planten zelden, zooals sommige waterplanten, of zijn er andere redenen, waardoor het moeilik is de plant naar de deelen der bloem na te gaan, dan vindt men in de meeste gevallen in een daartoe ingerichte tabel een hulpmiddel. Achter de geslachtsnamen (en soms ook achter de familienamen) zal men een Romeinsch cjjfer vinden, dat de klasse van Linnaeus aanwijst, waartoe de plant behoort. Bjj iedere plant vindt men. vóór den naam, cjjfers , bjjv. 0,30-0,45, welke te kennen geven, hoe lang de plant gewoonljjk wordt, verder een teeken, b.v. Q> de beteekenis daarvan vindt men in het tabelletje der gebruikte teekens, dan volgt b.v. .luli—Septr., wat slaat op den bloeitijd, en achter den vreemden naam der plant staan dan nog 1 of meer letters, die een verkorting zjjn van den naam van den persoon, welke den plantennaam gegeven heeft. Soms vindt men met kleine letters ook nog andere vreemde namen aangegeven, dat zjjn die, welke ook wel voor dezelfde soort in gebruik zijn. KORTE VERKLARING 1)EK VOORNAAMSTE BOTANISCHE KUNSTTERMEN. Hei'kels, Geill. Flora, 4Je druk. 1 KORTE VERKLARING der voornaamste botanische kunsttermen. Aar, een bloeiwijze met zittende of zeer kortgesteelde bloemen langs de bloemspil. Zij heet afgebroken, als er telkens deelen der spil zjjn, die geen bloemen dragen, ijl, als de bloemen vrjj ver van elkaar zijn geplaatst. Aartje, een of meer bloemen bjj de grassen, die aan een gemeen- schappeljjken steel zitten en door gemeenschappelijke Kaïjes omsloten worden ifig. i). Aderen, de fijnere vertakkingen der bladnerven (het best te zien , door de bladen tegen het licht te houden). Afgebroken aar, zie Aar. Afgebroken gevind, zie Samengesteld blad. Afgeknot, dwars afgesneden. Afgestompt, aan den top afgerond. Afloopend, bladen, wier bladmoes zich langs den stengel (soms tot het volgende blad) voortzet. Afnemend gevind, zie Samengesteld blad. Afstaand, met de as een hoek van 40° a 50" vormend. Armbloemig, een bloeiwjjze, die slechts uit weinig bloemen bestaat. Fig. i A s. de stengel en diens takken (nevenassen) met betrekking tot de daaraan bevestigde bladen en bloemen. Berijpt, niet een fijn, meest blauwachtig waas bedekt, zooals b.v. de pruimen Bes, een geheel vleezige of sappige vrucht. Beschubde bol, zie Bol. Beursje, een zakje, waarin de hechtküertjes der stuifmeelklompjes der Orchidaceeën besloten zitten. Blaadje le orde, zie Samengesteld blad. Blaadje 2e orde, zie Samengesteld blad. Blaadjes, de afzonderlijke bladen van een samengesteld blad. Bladhoek, zie Bladoksel. Bladoksel, de hoek, dien het blad met de as maakt, waaraan het bevestigd is. als een onmiddellijke voortzetting van den bladsteel verschijnende, de bladschijf in 2 helften verdeelende nerf, heet middelnerf, de van deze onder bepaalde hoeken uitgaande nerven, zjjnerven. Netvormig geaderd, een blad, waarin de intredende nerven onder een hoek zjjnerven uitzenden, die zich in fijnere, netachtig verbonden aderen vertakken. Tot deze behooren de meeste hand- en vinnervige, alsook de schildnervige bladen. Niervormig, aan den voet met stompe insnijdingen en 2 afgeronde slippen en meer breed dan lang. Nootje, een eenzadige vrucht, met houtigen of lederachtigen, niet openspringenden wand. Okselstan dig, in den hoek staand, dien een blad met den stengel of tak. waaraan het zich bevindt, maakt. Omgekeerdeivormig, omgekeerd-ha rtvormig, alsbjj eivormige of hartvormige bladen het breedere deel naar boven in plaats van naar beneden gekeerd is. Omwindsel, een krans van schutblaadjes van denzelfden vorm onder een bloem of bloeiwijze (fig. xma.i). Omwindsel t je, het omwindsel van het schermpje bij het samengestelde scherm (fig. xvib) Onderstandig, het vruchtbeginsel, als dit onder de bloem staat, d. i. als het onderste deel van het bloembekleedsel (kelk, bloemkroon, bloemdek) er zoo Fig. xiii. mede is vergroeid, dat het schjjnt, alsof die deelen boven op het vruchtbeginsel zitten, zoo b.v. bjj het sneeuwklokje, de fuchsia (fig. xiva, b). Oneven gevind, zie Samengesteld blad. Ongedeeld, zonder diepe insnijdingen of afdeelingen (daarbjj kan echter de rand gezaagd, gekarteld, getand, enz. zijn). Ongenageld, zonder nagel (zie Bloembekleedsels). Fig. xiv. Onregelmatig, uit ongeljjke deelen of afdeelingen bestaand. Onvruchtbaar bladdeel ol blad, een bladdeel of blad, dat geen sporekapsels draagt. Onvruchtbare stengel, een stengel, die geen bloemen, vruchten of sporekapsels draagt Onvruchtbare meeldraad, een deel, dat den vorm van een meeldraad heeft, doch geen helmknopje draagt. Oortjes, zie Geoord. Opstijgend, eerst op den grond liggend, doch het eind naar boven gericht. Overblijvende plant, een plant, die ieder jaar tot op den grond afsterft, doch in het voorjaar weer opschiet. I'arallelnervig, óf met verscheiden onvertakte, tamelijk evenwijdige nerven öf met een hoofdnerf met daaruit ontspringende zijnerven, terwijl de andere, welke daarvan uitgaan, evenwjjdig aan elkaar loopen en geen onregelmatig netwerk vormen. Peul, een eenliokkige, met 2 kleppen openspringende doosvrucht met een rjj zaden. b.v. erwt. Plaat, het vlakke, breede deel van een bloemkroonblad. Pluim, een bloeiwijze, met lange spil en vertakte zijassen, wier vertakking naar boven afneemt, zoodat de bloeiwijze een pyramidalen vorm heeft. Pluimachtige bloeiwjjze, een bloeiwijze, die wat op een pluim gelijkt. Priemvormig. van den voet naar den top langzamerhand smaller wordend, als een priem. Pijlvormig, aan den voet met naar beneden gerichte spitse lobben (als een pjjl). Radvormig, een vergroeidbladige bloemkroon met korte buis en vlakken zoom. Rank, een draadvormig deel, dat zich vasthecht aan of windt om andere voorwerpen. Regelmatig, uit gelijke deelen of afdeelingen bestaand. Rib, iedere verheven, meest door vaatbundels gevormde ijst of lijn. Ros et, een krans van bladen aan den voet van den stengel. Ruitvormig, den vorm van een ruit hebbende. Samengesteld blad, een blad, waarvan de schijf uit verschillende blaadjes bestaat. Deze zitten öf bijeen aan den top van den steel, dan Fig.' xv. heet het blad handvormig samengesteld (fig. xve, d) en wordt zooveel tallig genoemd, als er blaadjes bijeen zitten, öf de blaadjes zitten aan weerszijden van den steel en soms een aan den top, dan heet het gevind. Zulk een gevind blad heet even-gevind, als er geen blaadje aan den top zit, oneven-gevind, als dit wel Strooschub. een vliezig schutblaadje aan den voet van iedere bloem bjj sommige Compositen. Verwijdert men in dat geval alle bloemen van het hoofdje voorzichtig van den bloembodem , dan is deze nog met schubben of borstels bekleed. Stijl, het meest steel- of draadvormige deel van den stamper, dat den stempel draagt. Symmetrisch, slechts op ééne wijze in 2 gelijke deelen te verdeelen. Tegenoverstaand, op gelijke hoogte tegenover elkaar staand. Toegespitst, bijna plotseling in een lange spits uitloopend. Tongetje, een vliezig dael op de grens van bladscheede en bladvlakte, een uitsteeksel van een blcemkroonblad op de grens tusschen plaat en nagel. Tongvormig, vlak en breed, als een tong gevormd. Trechtervormig, een vergroeidbladige bloemkroon, kelk of bloemdek, dat naar boven langzamerhand wijder wordt. Trompetvormig, een vergroeidbladige bloemkroon of bloemdek met lange buis en uitgespreideu, vlakken zoom. Tros, een bloeiwjjze met gesteelde bloemen langs de bloemspil. Deze heet ineengedrongen, als de bloemen dicht opeen staan, jj 1, als z.y ver van elkaar staan, schermvormig, als de onderste bloemstelen zoo lang zijn , dat alle bloemen bijna in één vlak liggen (fig. xxi), eenzijdig, als alle bloemsteeltjes aan dezelfde zyde der spil staan. Tuil, een tros, waarvan de onderste bloemstelen langer dan de bovenste zyn, zoodat de bloemen ongeveer op dezelfde hoogte staan. Tweehuizig, planten met eenslachtige bloemen , terwijl de mannelijke en vrouwelijke op verschil¬ lende planten voorkomen. j.jg xj[( Tweeslachtig, bloemen tegelijk met meeldraden en stampers, ook planten met tweeslachtige bloemen. Uitgerand, van een naar binnen gekeerde insnijding of een bocht voorzien. Uitlooper, een stengeltak, die op den grond ligt en in de knoopen wortelt. V e e 11 e 1 i g, een plant, die naast bloemen met alleen meeldraden en bloemen met alleen stampers, ook nog tweeslachtige bloemen draagt. Vergroeidbladig, een bloembekleedsel, dat uit één stuk bestaat, maar minder of meer diep is ingesneden. Verspreid, schijnbaar onregelmatig aan den stengel staand. Verwelkend, bloemdeelen , die afsterven en verdrogen . zonder af te vallen. V iltig, met dicht dooreengeweven haren bezet. Vlnl°lbig' een ™nervig blad, met insnijdingen, die tot minder dan de helft gaan. Vindeelig, een vinnervig blad, dat door insnijdingen, die bijna tot de middennerf gaan, in 2 rijen van slippen verdeeld is. Vinnervig, als de nerven van een blad aan weerszijden langs de midennerf ontspringen en de daarvan uitgaande aderen tot een regelmatig netwerk verbonden zjjn, Vin spie tig een vinnervig blad, dat door insnijdingen, die omstreeks tot het midden der halve breedte gaan, in 2 rijen van slippen verdeeld is. Vlag. het bovenste, meestal ook het grootste bloemkroonblad eener vlinderbloem (fig. ixc). Vleugels, de beide zijdelingsche bloemkroonbladen eener vlinderbloem (fig. ïxa). Zie ook gevleugeld. ^ ïiezig. dun, meest doorschijnend, niet groen. ■Vlinderbloem, de bloemkroon, als zij uit 5 ongelijke blaadjes bestaat, waarvan de 2 onderste (de kiel) bootvormig samenkomen of vergroeid zjjn, de 2 zijdelingsche (de vleugels of zwaarden) beide denzelfden vorm hebben en het bovenste (de vlag) meestal het grootste is (fig. ix). Vloeiend, met ondergedoken, door het water heen en weer bewogen stengel. Voe t vormig, een blad, dat in 2 helften gedeeld of gespleten is, terwül ieder van deze weer twee of meer slippen heeft. Vrouwelijk, bloemen alleen met stampers, dus zonder meeldraden, rucht, dat deel der plant, dat uit den stamper (vruchtbeginsel) ontstaat. Vruchtbaar bladdeel en blad, een bladdeel of blad b« sommige varens , dat sporekapsels draagt. Vruchtbare meeldraden, meeldraden met helmknopjes. Vruchtbare stengel, een stengel, die bloemen en dus later vruchten draagt, of bij de sporeplan ten, sporekapsels. \ ruchtbegin sel, het onderste, meest verdikte deel van den stamper, dat in zgn holte de eitjes bevat. Vruchtbodem, bloembodem, of ook dat deel van den bloembodem, dat de stampers draagt. Vruchthoopjes, by de varens de verschillend gevormde hoopjes van kleine, bruinachtige sporekapsels aan de onderzijde der bladen. ' Vry, niet met elkaar of met andere deelen vergroeid. Wandstandig, zaaddragers aan den wand der vrucht gezeten. Wigvormig, langzamerhand smaller wordend (smal en afgerond 3 hoekig). Windende stengel, een stengel, die zich om andere voorwerpen spiraalvormig windt. Wollig, met vele zachte haren bezet. Wortelbladen, bladen, die schijnbaar op den wortel staan. Wortelstandig, aan den voet van den stengel of onmiddellijk boven den grond staand. Wortelstok, een onderaardsch, langgerekt stengeldeel, dat gewootIjjk horizontaal in den bodem ligt en in dat geval kruipend heet. IJ 1 e aar, zie Aar. IJ 1 e tros, zie Tros. Zaad, de zich in de vruchtholte bevindende (slechts bij de Coniferen niet opgesloten) tot rijpheid gekomen eitjes. Zaadkuif, een krans van haren op het zaad staand. Zaadlobben, zie Kiembladen. Zittend, zonder steel, bij stampers zonder stjjl, bjj belmknopjes zonder helmdraden. Zoom, zie Bloembekleedsels. Zwaarden = Vleugels (zie aldaar). Zwaardvormig, lijnvormig blad met verdikte middelnerf. Zijstandig, by bloeiwjjzen, als zjj zjjdelings aan den stengel staan. OVERZICHT DER KLASSEN VAN HET NATUURLIJKE STELSEL. BEUKEL8, ) OVERZICHT der klassen van het natuurlijke stelsel>). < 'iroep I. Planten zonder ware bloemen. Met sporen. Sporeplanten. Kryptogamen. A. Planten alleen uit cellen gevormd, zonder vaatbundels, zonder echte wortels. 1. Stengel en bladen niet of onduidelijk gevormd. Aldeeling i. Thallusplanten. Thallophyten. a. Bladgroenbevattende planten. die in het water of op vochtige plaatsen leven Klasse 1. Wieren. Algen. b Hladgroenvrije planten. die op rottende stoffen (saprophyten) of op of in andere levende wezens (parasieten) leven. meest op het land Klasse 2. Zwammen. Fungi. 2. Stengel en bladen goed gevormd. Afdeeling 2. Bryophyten. a. Sporevrucht zonder mutsje, meest zich met kleppen openend. Sporen meest met springdraden gemengd. Vruchtsteel gewoonlijk teer van bouw. Klasse 1. Levermossen. Hepaticae. b. Sporevrucht met een mutsje. meest zich met een deksel openend. Springdraden ontbrekend. Vruchtsteel gewoonlijk stevig van bouw, zelden ontbrekend. Klasse 2. Bladmossen. Musci. B. Planten met vaatbundels. Stengel, wortels, bladen duidelijk ge¬ vormd Afdeeling 3. Vaatkryptogamen. 1. Bladen (in verhouding tot den stengel) groot, meest min of meer samengesteld, in de jeugd spiraalvormig opgerold. Sporekapsels (sporangiën) talrijk, aan den rand of aan de onderzijde der bilden (en dan meestal tot hoopjes vereenigd) of aan bijzonder gevormde bladdeelen. Klasse 1. Varens. Filicineeën. bl. *3. ') Aan hen, die nog weinig of geen oefening in het determineeren hebben, zij aangeraden, gebruik te maken van de opmerkingen bij het gebruik der tabel „Overzicht der klassen van het natuurlijke stelsel" op blz. tO heesters en boomen. wier bladen naaUlvormig zijn (bij de siernaaldboomen zijn de bladen vaak schub-, een enkele maal wigvormig). De vruchten zijn bekend als dennenkegels, die bestaan uit verschillende schubben, waarop de zaden open liggen (van daar de „aam „naaktzadigen"), alleen bij de jeneverbes zijn de vruchten besachtig. ... . Alle andere planten, dus alle planten met ware bloemen en die niet ll.nke heesters of boomen zijn inet naaldvormige bladen, behooren tot de afdeeling der bedektzadige planten (bij deze is het zaad door een vruchtwand omsloten). |)e bedek t/.adi^en worden gebracht tot'2 klassen: de e e n- en de tweezaadlobbigen. Om uit te maken, tot welke dier klassen een plant behooit, let men echter niet op het aanwezig zijn van een of twee zaadlobben 111 het zaad, doch op geheel andere kenmerken. Men beziet de bladen en zijn deze paralle nervig, d.i. loopen de nerven er in van den voet naar den top, dan is reeds vrij zeker de plant eeuzaadlobbig, en dit wordt zekerheid, zoo ook de bloemdeelen 3-tallig zijn, d.w.z. als de kelk en bloemkroon of het bloemdek (hiervan spreekt men, ais er slechts één krans van bloembekleedsels is, dus met kelk en bloemkroon beide) 3- of 6-bladig of -slippig of -tandig zijn, het aantal meeldraden :i, (5, 9 enz. bedraagt. Men zoeke dan dus op blz. verder. Zijn daarentegen de bladen handnervig (d.i. loopen de nerven van der. voet van het blad naar alle zijden uit naar den bladrand) of vinnervig (d. ï. loopt er een middelnerf door het blad, waarvan zijnerven uitgaan) en zijn de bloemdeeler. 4- of 5-tallig, dan heeft men zeker met een tweezaadlobbige plant te doen, zie blz. «ö. , , , , ... , . _ Slechts zelden komt bet voor, dat men moeilijkheden heelt bij de keuze Heeft men een plant met parallelnervige bladen, doch zijn de bloemen 4- o' 5-tallie dan zoeke men bij de tweezaadlobbigen, blz. *ö, verder. Yertoonen de bladen geen nerven of is er slechts één middelnerf te zien, dan ga men de deelen der bloem na. Zijn deze 3-tallig, dan zoeke men bij de een/.aadlobbigcn, blz. »*, zijn ze i-of 5-tallig, bij de tweezaadlobbigen, blz.<«. Zijn de bloemen aan de plant zeer klein, zoodat het onderzoek van deze moeilijkheden geeft, of ontbreken zij geheel of geelt de plant in een ander opzicht moeilijkheden, dan raadplege inen de tabel op blz. in plaats van op de eerstvolgende blz. verder te gaan zoeken. Is de te onderzoeken plant een boom of heester en zijn er geen bloemen aan of geven deze moeilijkheid, dan raadplege men .Ie tabel op blz. «•#, in plaats van op de eerstvolgende blz. verder te gaan zoeken. Komen bij bet opzoeken termen voor, die niet duidelijk zijn, dan raadplege uien daarvoor de tabel* die begint op blz. 9. TABELLEN tot het bepalen van de familiën (en van eenig-e g-eslachten) volg-ens het natuurlijke stelsell). Klasse. K(|uisetineeëii. P aardestaarten 3). 1 Land- of moerasplanten met onderaardschen wortelstok. Stengel geleed, hol, niet vertakt of met in kransen staande takken, meest geribd. Bladen kransstandig, tot getande scheeden vergroeid. Sporekapsels 4-7 bijeen aan de onderzijde van schildvormige, tot een eindelingsche aar vereenigde schubben (fig. xxiuz, b). . . Equisetaceeën 98. Klasse, Lycopodineeëil. VVolfsklau wachtigen 3). 1 Sporekapsels en sporen van een soort. Landplanten met kruipenden of opstijgenden, dicht met kleine bladen bezetten stengel. Sporekapsels in de oksels der stengelbladen of in die van schutbladen, tot eindelingsche aren vereenigd, alle gelijksoortige sporen bevattend. Lycopodiaceeên IOO. Sporekapsels en sporen van 2-erlei soort, nl. sporekapsels met kleine sporen en andere met groote. Ondergedoken xx"- waterplanten of moerasplanten met korten, knolvormigen, niet vertakten stengel. Bladen lang . meest halfrolrond , biesachtig. Sporekapsels in een groeve van den sterk scheedeachtig verbreeden bladvoet zittend, gelijk van vorm, die der buitenste bladen met vele groote sporen, die der binnenste met nog meer kleine sporen . . Isoetaceeën tot. ') De celkryptogamen blijven buiten behandeling, daar de bepaling der namen van deze een mikroskopisch onderzoek noodig maakt. -') Tot deze klasse behoort slechts eene familie. Heeft men dus eens uitgemaakt, dat de plant een paardestaart is, dan kan men dadelijk tot blz. OH overgaan. Heeft men met een landplant te doen, dan behoort zij tot de familie der Lycopodiaceeên. Is het een water- of moerasplant, dan zal men haar niet zoo licht voor eene VVoll'sklauwachtige plant herkennen en zal men er van zelf toe komen, daar men geene bloemen vindt, haar te deterinineeren met behulp der tabel op blz. »». f Klasse. Filiciueeën. Varens1). 1 Landplanten. Sporekapsels aan de ondervlakte of aan den rand van bladen of bladdeelen. Sporen gelijksoortig 2 Moeras- of waterplanten. Sporekapsels in doosachtige omhulsels ingesloten. die aan den voet der bladen zitten. Sporen van 2-erlei soort, grootere en kleinere 4 2 Sporekapsels aan de onderzijde of aan den rand der bladen. meest tot bruinachtige hoopjes vereenigd, die vaak door een vliezig uitwas der bladvlakte (dekvliesje) bedekt zijn. Bladen in de jeugd spiraalvormig opgerold Polypodiaceefin 103. Sporekapsels tot een aar of pluim vereenigd 3 3 Bladen alleen in het bovenste deel vruchtbaar, een tros vormend, in de jeugd spiraalvormig opgerold. Planten tot 1.50 hoog. OsmundaceeSn lil. Bladen in een vruchtbaar en een onvruchtbaar deel gescheiden, in de jeugd niet spiraalvormig opgerold. Planten hoogstens 0,20 hoog. O p h i o g 1 o s s a c e e ë n 113. 4 In het slijk wortelende planten. Bladen in de jeugd spiraalvormig opge¬ rold. Sporevruchten met groote en kleine sporen in htlzelfde omhulsel. M a r s i 1 i a c e e e n 114. Op het water drijvende planten. Bladen in de jeugd overlangs gevouwen. Sporekapsels met groote en kleine sporen in verschillende omhulsels. S a 1 v i n i a c e e e n 114. A f deeling. Gymnospermen. Naaktzadigen 1 Boomen of heesters, 1- of 2-huizig. Bladen naatd- of schubvormig. i) Tot de varens behoorens enkele op het water drijvende planten (familie der Salviniaceeën blz. 114), de andere wortelen alle in den bodem. Daar men de eerste niet zoo licht als varens herkent, zal men er van zelf toe komen, omdat men de bloemen niet vindt, ze te determineeren met behulp der tabel, blz. 7 3. Zij geven dan geen moeilijkheid. Ook de Marsiliaceeën, waartoe alleen Pilularïa behoort, zal men door'de draadvormige bladen niet dadelijk als varen herkennen en doordat men geen bloemen ziet, beproeven te determineeren met de tabel, blz. 7 3 Alle andere varens vertoonen de eigenaardigheid, dat men in den bloeitijd óf op de achtervlakte der bladen de bruinachtige hoopjes sporekapsels ziet, soms bedekt door een dekvliesje, óf dat men ziet, dat het bovenste deel van het blad bijna geheel in sporekapsels veranderd is, óf eindelijk dat de sporekapsel- aan een'afzonderlijken steel zitten, die uit het blad voortkomt. In het eerste geval behoort de plant tot de Polvpodiacecën, blz. IOJ, in het tweede tot de Osmundaceeën, blz. til, in het 3e tot de Ophioglossaceeën, blz. 11», en zoeke inen daar verder. -') Heeft men te doen inet een Hinken heester of booin met naaldvormige bladen, dan weet inen. dat de plant tot deze afdeeling behoort en zoeke verder op blz. 11H. Vrouwelijke bloemen in aren (kegels), alleenstaand of 2-3 bijeen, uit naakte zaadknoppen bestaand. Vrucht een meest houtige kegel of een schijnbes . . . . Coniferen f#W. Klasse. Monocotyleil. Eenzaadlobbigen 1 Bloembekleedsels ontbrekend of door schubben of borstels vertegenwoordigd . .' Bloembekleedsels duidelijk zichtbaar, dus niet alleen uit schubben of borstels bestaand, enkelvoudig (kelk- of bloemkroonachtig) of gescheiden in kelk en bloemkroon 7 2 Planten met drijvende of ondergedoken bladen. . . 3 Land- en moerasplanten -4 3 Stengel bladachtig, zonder bladen (fig. xxiiJir. 6). Bloe¬ men aan den rand van den stengel uit een spleet te voorschijn komend, 1-huizig. Kleine, drijvende plantjes. Lemna iSS. Fig. xxm. Stengel bebladerd. Bloemen 2-slachtig of 1- of 2-huizig. Meeldraden 1-4. Vruchtbeginsel 1 of meer. In het water ondergedoken planten. Najadaceefin MS. 4 Bloemen dicht opeengedrongen, in rolronde of bolvormige aren of kolven Bloemen in de oksels van meest bootvormige schutbladen (kafjes), tot aartjes vereenigd en deze vaak weer op verschillende wijzen bijeengevoegd. Meeldraden meest 3. Stempels 2 of 3 ti ') Bloembekleedsels zyn de deelen in do bloem, die de meeldraden of den stamper, of vindt men beide in één bloem, beide omgeven. Niet alle bloemen bezitten ze of soms zijn ze zeer klein en alleen als schubbetjes of borstels aanwezig, en in die gevallen ga men over tot 2. Nog beter doet men, omdat in die gevallen de bloemen ook steeds klein zijn, de tabel blz. 7» te raadplegen. Zijn de bloembekleedsels duidelijk zichtbaar, dan kan het zijn, dat er slechts een krans aanwezig is, men spreekt dan van bloemdek en'dit heet kelk- of bloemkroonachtig, al naar het groen of anders gekleurd is. Zijn er 2 kransen, dan spreekt men van kelk en bloemkroon. Ook in de gevallen, dat er een duidelijk bloemdek of een kelk en bloemkroon is, zijn de bloemen soms zeer klein en is het voor beginners in die gevallen raadzaam, liever de tabel, blz. 7» te raadplegen, anders ga men over tot 7 in deze tabel. In deze tabel komen de termen 1-slachtig, 2-slachtig, e<*nliuizig, tweehuizig, mannelijk en vrouwelijk voor. De verklaring is de volgei.de: Bevat een bloem meeldraden en stamper, dan heet zij tweeslachtig, bevat zij alleen meeldraden, of alleen een stamper, eenslachtig. Een bloem met alleen meeldraden heet een meeldraad- of mannelijke bloem, een bloem alleen met stampers een stamperot vrouwelijke bloem. Zulke mannelijke en vrouwelijke bloemen kunnen voorkomen op dezelfde plant, deze heet dan eenhuizig. Zitten echter de meelciraadbloemen uitsluitend op eene plant, terwijl een andere alleen stamperbloemen draagt, dan heet de plant tweehuizig. (irootere heesters of kleine boom. Bloemen geel, in schermen, door een 4-bladig omwindsel omgeven. Meeldraden 4. Kelk zeer klein. Cornaceeën 4tl. 17 Grootere boomen . — . • i ij:„„ kun^ale UlnpmHplr lïlntvni 1 17 Bloemen in hoofdjes of bundels. Bloemdek klokvo: (fig. xxxvill). Meeldraden 3-8. Bladen enkelvoudig, ongedeeld. . . . . . . . Ülmaceeën 280. Bloemen in rechtopstaande, schermvormige trossen. Kelk 5-deelig. Bloemkroon soms ontbrekend. Meelrlmdpn 8. Bladen gelobd (fit?. XXXIX). A eer 4S&. , .QFig. xxxviii. lig. xxxix. 18 Bladen tegenoverstaand ^ Hinden versDreid 19 Meeldraden en stampers talrijk, vrij (fig. XL). Kelk los bladig. Bloemkroon ontbrekend. Klimmende heester. C 1 é m a t i s 33U. Meeldraden 410. Stijl 2-spletig. Kelk vergroeidbladig. Fjg xL Bloemkroon soms ontbrekend. Meestal boomen. Aceraceeén 4SS. Meeldraden 4. Bladen enkelvoudig, ongedeeld 20 20 Stijl enkelvoudig. Vruchtbeginsel onderstandig (d. i. onder de bloem is het vruchtbeginsel als een knobbeltje te zien). Kelk zeer klein, 4 tandig. Bloemkroon wit Córnus «I. Stijl 2-4-spletig. Vruchtbeginsel bovenstandig. Bloemkroon geel ot ' groenachtig 43S. 21 Stijl of stempel Stalen 22 Rechtopstaande heesters Windende heester met hartvormige bladen. Bloemdek buisvormig, symmetrisch. Meeldraden met den stijl vergroeid. Aristolóchia (Sipho) 33H. 23 Bladen 3-5-lobbig of spletig. Bloemen in trossen. Kelk 5-spletig. Bloemkroon 5 bladig, zeer klein (tig. XL1). MeelArÏA~n F. Ribes 481. Bladen ongedeeld, gaafrandig. zilvergrijs, schilferig. Bloem- Fig. xli. dek 2-deelig of 4 5-spletig. Meeldraden 4( C). Elaeagnaceeên 493. "4 stillen 2 Vrouwelijke bloemen in bolronde, itianncliike in kogelvormigo aren. Bloemen omgeven door 4 schutbladen. Meeldraden veel. met schubben er tusHchen. Sierboom. Liquida mbar 48» Stillen of stempels •'). Bloemen in pluimen. Kelk 5-spletig. Bloemkroon »bladlg ot ontbrekend AnacardiacoeCn 4»S. 25 Waterplanten ') 2fi Landplanten ') 30 2ti Bladen kranswijs 27 Bladen tegenoverstaand. Bloemen alleenstaand in de bladoksels . 2!) Bladen verspreid. Bloemen in rolronde aren. Bloemdek 5-spletig. Meeldraden meest 5. Pol^gonum (amphfbium) tut. 27 Bladen ongedeeld, lijnvormig of bijna lancetvormig iuu^^iuav.i wi ut ginsels bovenstandig') . . t>7 57 Kruidachtige planten ... 58 Boomen of heesters. ... 63 58 Waterplanten. Kroonbladen 4. 50 Land- of moerasplanten . . 60 KO Af U—,] ... O /, """" -> -— Fig. ui. Fig. uil. groot. Stijl ontbrekend. Planten 1-huizig. Bladen kamachtig gevind, kransstandig, meest ondergedoken (fig. Lin) Halorrhagidaceeên ■#»». ') Zijn de bloemen klein, dan raadplege men de tabel op blz. 19. Hkukels, GeïU. Flora. 4de druk. 3 Meeldraden 4-5, met de kroonbladen afwisselend, op een het vruchtbeginsel omgevende schijf ingeplant. Stijl enkelvoudig, \rucht een '2-5-hokkige doosvrucht Celastrinaceeën-JSf. Meeldraden 8-10. Bladen lederachtig, altijd groen. Kleine heestertjes. Geslachten der Ericaceeên Vergelijk ook Rli 11 s (C ó t i 11 u s), blz. 4»S en Sk im m la blz. 4*5. 107 Kelk- en kroonbladen 3 (rood). Meeldraden 3. Stempels 6-9. 1'lant 2-huizig. Bladen naaldvormig. Vrucht een steenvrucht. Klem, liggend heestertje E mpetrum -MJ. Kelk en kroonbladen 6 (geel). Meeldraden 6. Stijl of stempel 1. Vrucht een bes. Bladen breed (fig. i.xvil). Berberidaceeën 333. Kelk en kroonbladen 5 (rood of wit). Meeldraden 4,5 of 10. Stijlen of stempels 3. Vrucnt een üoosvrucm. z.auen iubi «»■ «.uu. p. lj£vi| Bladen klein Tamaritaceeên I#». 108 Stijl 2-spletig of gescheiden. Bladen tegenoverstaand 110 Stijl 1. enkelvoudig Stijlen of vruchtbeginsels 8-5. Bladen verspreid. Bloemen in pluimen .... 10» 10!» Stijlen 3. Meeldraden 5. Vrucht een droge steenvrucht. Bladen gevind of S-tallig (ook ongedeeld) Rhus 4*5. Vruchtbeginsels 3-5. Meeldraden 3 of (in de mannelijke bloemen) 10. Vrucht gevleugeld, langwerpig. Bladen gevind Ailanthus 4*5. 110 Meeldraden meest 8. Vrucht 2-vleugelig. Bladen min of meer diep gelobd. Meest boomen A cer 438. Meeldraden 5. Vrucht een 2- of 3-hokkige, vliezige doosvrucht. Bladen 3-lallig of gevind. Stapliy léa 431. 111 Meeldraden 2. Bloemkroon 2-4-bladig. Vrucht gevleugeld. Bladen tegenoverstaand, gevind. Boom Frdxinus S31. Meeldraden Meeldraden 0-10 4*4. Zie ook X a n t h o c é r a s blz. 416 3. 112 Meeldraden 6. Kelk en bloemkroon 0-bladig. Bladen oneven gevind Bérberis 333. Meeldraden 4 of 5. Bloemkroon 5-bladig. Vrucht gevleugeld, rond. Bladen verspreid, 3-tallig. Een rechtopstaande heester. ... . 1 » 4. /. 1 „„ M !M M ®* ' r iuiüd *. Meeldraden 5. Bloemkroon ö-bladig, vaak van boven verbonden (fig. lxviii). Vrucht, een lies. Bladen verspreid, gelobd tot handvormig saniengesteld. Klimmende heester. Vitaceeên 433 Stijlen of stempels 2-3 (of bij enkel voudigen, knopvormigen stempel de stengel windend) 33 Vergelijk ook Lédum, blz. JÖJ. 31 Bladen drietallig of hartvormig-cirkelrond en drijvend. Moeras- en waterplanten Geslachten der Gentianaceeën 3 tv. Bladen kamvormig-vindeelig, ondergedoken. Waterplanten. H o 11 ó n i a 3S3 Bladen enkelvoudig, zelden gevind, nooit drijvend ^ . 32 Vergelijk ook Fumariaceeén, blz. 33H. 32 Meeldraden met witte of violette wol bezet, ongelijk. Bloemkroon ster¬ vormig, iets onregelmatig, met korte buis. Bladen enkelvoudig, ongedeeld Verbascum «O». Meeldraden zonder wol, hoogstens aan den voet behaard, gelijk, soms iets ongelijk. Bloemkroon trechter- tot stervormig. Bladen enkel¬ voudig ot gevind en aan tie Dioemen m scnermen. Solar. aceeën «Of. | 33 Water- en moerasplanten. Bladen 3-tallig of hartvormig- cirkelrond en drijvend. Stempels 2. Geslachten der Gentianaceeën 3t» Planten niet op moerassige plaatsen groeiend . . 34 34 Stijlen of stempels 2, of de stempel 2 deelig, zelden Knopvormig. oiaucu uan-, piji- Fig lxxiii. ontbrekend. Stengel meest windend (fig. LXXlll). Convolvulaceeën 3*3. Stempel» 3. Doosvrucht 3-hokkig. Bloemkroon bijna stervormig of tronipetvormig. Stengel rechtopstaand Polemoniaceeën 3 (**». Stempels of styl 2-spletig. Doosvrucht 1- of schijnbaar 2-hokkig. Bloemkroon stcrkiokvorinig. Stengel niet windend H y d r o p h y 11 a c e eë n 3HO. 35 Heesters of boomen 3(5 Kruidachtige planten zonder groene bladen 30 Kruidachtige planten met groene bladen 41 36 Kroonslippen gelijk "'7 Kroonslippen ongelijk. Bladen zeer groot 37 Meeldraden 2. Bloemkroon buis- of trompetvormig, 4-deelig (of ontbrekend). Bladen niet stekelig. Oleaceeën 3!ti. Meeldraden 4. Bloemkroon stervormig, 4-5 deelig. Bladen lederachtiir. stijf, stekelig getand (tig. LXX1V). Aquifoliaceeën 431. Meeldraden 2 (inet :l draadvormige deelen; of 4 (met 1 draadvormig Fig. i.xxiv. deeli. Klimmende heester of boom, in 't eerste geval met gevinde bladen, in liet tweede met groote enkelvoudige bladen, buikig klokvormigo. witte bloemkroon en liauwachtige doosvrucht Bignoniacee-deelig. Bloemkroon 5-bladig. Bladen gekar¬ teld of gezaagd, meest groen blijvend Pfrola 3KS. Kelk 5-spletig. Bloemkroon 5-spletig. Bladen gaafrandig. Samol us 333. Klasse XI. Dodecamlria. Twaalfhelmigen. 1 Planten met wit melksap. Bloemen meest groenachtig-geel, zelden roodachtig. Vruchtbeginsel knikkend, 3-knoppig. Bladen ongedeeld. Euphórbia 43U. Planten zonder melksap - 2 Kruidachtige planten 3 Heester of boom. Vrucht met 4 vleugels. Vruchtbeginsel onderstandig. Meeldraden 12. Ha lés i a J? ff. 3 Bloemen met kelk en bloemkroon * Bloemdek klokvormig, 8-spletig, bruinachtig. Vruchtbeginsel onderstandig. Bladon niervormig A'sarum f jf. 4 Kroonbladen ten deele onregelmatig ingesneden, 4-0. Vruchtbeginsel vroegtijdig open. Bladen vindeelig tot ongedeeld. . Réséda 3iHt. Kroonbladen ongedeeld 5 5 Vruchtbeginsels 5-20. Bloemkroon 5-20-bladig , geel, wit of roodachtig. Bladen eirond tot lijnvormig, dik en vleezig. Crassulaceeën 43i. Vruchtbeginsels 2. Bloemkroon 5-bladig, geel. Bladen afgebroken gevind. Agrimónia 3 Êtt. Vruchtbeginsel 1. Bladen ongedeeld " (i Bloemkroon rood of roodachtig. Kelk buisvormig, 0-12-tandig. Stijl 1. Lf thracee.ên 491. Bloemkroon geel. Kelk 3-spletig. Stijl 3-6-deelig. Portulaca 33©. Klasse XII. It'OS&ndria. Twintighelmigen. 1 Bladen verspreid, ongedeeld of gevind, vaak met steunbladen. Vrucht¬ beginsels en stijlen 1 tot veel. Bloemkroon 4- of 5-bladig, zeldzamer ontbrekend Rosaceeën 4/t3. Bladen tegenoverstaand - 2 Bloemkroon 4- of 5-bladig, wit. StUlen :l-5. Vruchtbeginsel onderstandig, dus onder de bloem als een knobbeltje te zien Philadélphus 4HO. Kroonbladen talryk, geleidelik in de kelkbladen en in de meeldraden overgaand, bruin. Calyciinthus 334. Klasse XIII. Polyaildria. Veelhelmigen. 1 Vruchtbeginsels 2 tot vele ^ Vruchtbeginsel ^ 2 Kruiden, zelden heesters. Bladen meestal gedeeld of samengesteld. Kroonbladen 3-6 of meer, vaak zeer klein en eigenaardig van vorm of ontbrekend Ranunculaceeën 334. Heesters of boomen. Bladen groot, enkelvoudig. Kroonbladen 6 tot meer. Bloemen zeer groot Magnoliacêeön 3 Landplanten * Waterplanten. Bladen groot, drijvend. Kelk 4-5-bladig. Kroonbladen talrijk, wit of geel ........ Ny mphaeaceeën 334. 4 Bloemkroon 5-bladig ^ Bloemkroon 4-bladig, evenals de kelk afvallend, soms ontbrekend. 7 5 Stijl i G Stijlen 3. Meeldraden tot 3 bundels vergroeid. Bladen enkelvoudig, ongedeeld, tegenoverstaand Hypericaceeën 400. 0 Kelkbladen 5, gelijk. Stempel 5-tandig. Vrucht nootachtig. Bladen hartvormig. Boomen T i 1 i a c e e ë n 4iO. Kelkbladen 3 (of 5, waarbij 2 kleinere). Stempel enkelvoudig. Vrucht een doosvrucht. Kleine heesters of kruiden CistaceeOn 403. 7 Kelk (l-)2-bladig. Doosvrucht bolrond, knots- of lijnvormig. Stengel- ^ bladen meest vindeelig P.ipaveraceeên JH Kelk 4-bladig. Vrucht besachiig. Bladen 3- tot meervoudig 3-tallig. Actaéa 'iJ:l Klasse XIV. Didyilfiinia. Twee machtigen. \ Vruchtbeginsel 4-deelig, later in 4 eenzadige nootjes uiteenvallend. Kelk 2-10-landig. Bloemkroon vergroeidbladig, onregelmatig, meest 2-lippig. Bladen tegenoverstaand. Stengel vierkant . . . LabiatenftJI- Vruchtbeginsel (van buiten) enkelvoudig 2 2 Kruidachtige planten . . . • ... 3 Boomen. Bladen en bloemen groot. Kelk 5-deelig. Bloemkroon klok-trechtervormig, 5-spletig, 2-lippig met b(jna 2-lippigen zoom Paul ó w n i a 6' .'I 1 Klimmende heesters. Behalve de 2-machtige meeldraden is er 1 onvruchtbare. Zaden gevleugeld Bignoniacee6n 003. •i Planten met groene bladen 4 Planten zonder groene bladen 5 4 Kelk 4- of 5-tandig. Bloemkroon trechtervormig, met ongelijk 5-spleti- gen zoom. Vrucht, als zij rijp is, in nootjes uiteenvallend. V erbenaceeën 0fifi. Kelk 2-5-slippig. Bloemkroon min of meer ongelijkslippig tot 2-lippig. Doosvrucht 2-hokkig Scrophitlariaceeën tiOt. Kelk 2-lippig, 4-deelig. Bloemkroon 1-lippig met 3-slippigen zoom. Doosvrucht 2-hokkie S,e;'',lant- Acanthus 000. Kelk 6-10-sllppig. Bloemkroon trechtervormig met b(jna 2 lippigen zoom. Doosvrucht hauwachtig met gevleugelde zaden. Sierplant Inciirvlllea 00.5 5 Bloeiwijze naar alle zijden gekeerd. Schubben verspreid. Orobdnche «Kt. Bloei w(jze naar ééne zjjde gekeerd. Schubben tegenoverstaand . Lathraéa03/ Klasse XV. Tetrrtdyuiimia. Vier machtigen '). 1 Kelk 4-bladig. Kroonbladen 4, soms ontbrekend. Meeldraden op den lu twijfelachtige ge.allen raailplege men ook klasse VI. bloembodem ingeplant. Stamper 1. Vrucht een hauw of een hauwtje. C r u c i f e r e n Stil. Klasse XVI. Monadólphia. Een broede ri g e n. 1 Bloemkroon losbladig 2 Bloemkroon vergroeidbladig (soms bijna tot aan den voet gedeeld). 0 2 Bloemkroon regelmatig 3 Bloemkroon symmetrisch 5 3 Bladen gelobd tot gedeeld of samengesteld 4 Bladen ongedeeld, smal. Bladen lijn-lancetvormig of lijnvormig. Bloemkroon blauw of wit. Meeldraden 5 Ltnam <ïl. Bladen kloin, schubvorniig, dakpansgewijs. Meeldraden 10 . . M y ricaria 409. 4 Bladen gelobd tot gedeeld of gevind. Kelk- en kroonbladen 5. Meel¬ draden 510. Vruchtjes 5, eenzadig, bij rijpheid zich met de stijlen van een middenzuiltje loslatend Geraniaceeên -/(J. Bladen 3-tallig. Blaadjes overlangs gevouwen. Kelk- en kroonbladen 5. Meeldraden 10. Vrucht een 5-kleppige, veelzadige doosvrucht. O' x a 1 i s 420. Bladen gelobd tot gedeeld. Meeldraden talrijk. Vrucht in vele deelvruchtjes uiteenvallend Malvaceeên hia. Tweebroederigen. 1 Meeldraden 10. alle tot een bundel vergroeid, of 9 vergroeid en 1 vrij. Bloemkroon vlindervormig. Kelk 5-tandig tot 5-deelig of 2-lippig. Bladen meest samengesteld Papilionaceeën Sit. Meeldraden 8, tot 2 bundels vergroeid. Bloemen door 2 grootere, gekleurde, tegen de bloemkroon liggende kelkbladen vlak. Bladen enkelvoudig, ongedeeld Polygalaceeen 4t». HIUKÏI.S, Geïll. Flora, 4de druk. 5 Bladen tegenoverstaand of verspreid 12 *11 Bladen breed, hart- of pijlvormig. Bloemen in bloeikolven, door een groote scheede omgeven Axaceeön i33. Bladen smal-lijnvormig. Vrouwelijke bloemen 2-4 bijeen aan den voet van een gesteelde, mannelijke bloem zittend . . Littorélla Km. 12 Planten met wit melksap. Bloemen meest in schermen , geelachtig-groen. Vruchtbeginsel gesteeld, 3-knoppig. Bladen meest verspreid. Euphórbia J3«. Planten met brandharen. Bloemen alleenstaand, in kluwens of in pluimen. Bloemdek enkelvoudig. Bladen tegenoverstaand. U r 11 c a ÜSK. Planten met ranken. Bloemen met kelk en bloemkroon. Bloemkroon 5-spletig of 5-deelig. Vruchtbeginsel onderstandig, d. i. onder de bloemen als een knobbel te zien. Bladen handnervig, meest gelobd. CucurbitaceeËn 6V«. Planten zonder melksap, brandharen en ranken 13 13 Bloemen in bolronde aren of hoofdjes 14 Bloemen in kluwens, pluimvormige aren of trossen 15 14 Bladen gevind. Bloemdek 4-deelig, groen tot bruinachtig. Stempel rood. Potérium (Sang u i s órba) 313. Bladen enkelvoudig, gelobd of gespleten. Mannelijke bloemen in rijkbloemige hoofdjes. Vrouwelijke bloemen 2 aan 2 in een stekelig omwindsel X a n t h i u m Jf-f. 15 Meeldraden 5. Bladen enkelvoudig, ongedeeld 16 Meeldraden talrijk. Bloemdek 5- of 3-deelig. Bladen handlobbig. Ricinus 440. 16 Bloemdek vliezig, 3-5-deelig, groen of purper. Stempels 3. Amarantaceeën 303. Bloemdek kruidachtig, groen. Stempels 2. Geslachten der Chenopodiaceeen 0—401). PoHgonum tHtt. Bloemen vrij groot, pijpekopachtig, alleenstaand of 2 aan 2 in de bladoksels (fig. 1071). Aristoluchia Siplio SSU. 30 Bloemen wel klein, doch dicht op elkaar gehoopt tot een groote schijn- bloem (hoofdje), die door een of meer kransen van groene blaadjes, het omwindsel, is omgeven 31 Bloemen wel klein, soms ook dicht op elkaar gehoopt, doch steeds zonder omwindsel, veelal ook niet dicht bijeen, soms geen bloemen. 42 31 Stekelige planten, hetzij de stengel, öf de bladen of het omwindsel is stekelig Planten zonder stekels 00 32 Omwindsel onder de bloemen alleen stekelig, geen andere deelen dir plant Stengels of bladen of bladranden stekelig . . . 34 33 Bloemen groenachtig en bolrond (fig. 1377) . . . Xanthium JM. Bloemen gekleurd (geel, paars, rood) (fig. 1357—1400). Compositen «»«. 34 Stengels stekelig, doch meest ook de middelnerf der bladen van onderen. Bloemen paars (fig. 1353) Dfpsacus «93. Planten met alleen stekelige bladranden Stengels alleen gestekeld aan den voet der bladstelen. Stekels 3-deelig Bloemen groen (fig. 1376) Xanthium spinósum 715. 35 Bladen ledertchtig, hard, stekelig, grijs, blauw of zeegroen (fig. 818). Erjngium 44S. Bladen niet hard en lederachtig (fig. 1357—1490). Compositen «»«. 36 Bloemen van het hoofdje door het omwindsel als door een kelk omgeven. leder bloempje bezit onderaan een steeltje (het vruchtbeginsel), waarop soms een krans van haren, doch steeds een bloemkroon staat. Deze is öf buisvormig, 5-tandig, öf loopt in een lint uit. Uil het buisje der bloemkroon steekt een steeltje (de stijl), dat meest in 2 omgebogen stempels uitloopt. Meeldraden niet duidelijk te zien, daar zij, zoo zij aanwezig zijn, tot een buisje om den stijl vergroeide, helmknopjes hebben (fig. 1357-1490) Compositen «.W. Bloemen van het hooldje wel door een omwindsel omgeven, doch dit omsluit de bloemen meestal niet zoo sterk. Meeldraden duidelijk afzonderlijk te zien • • • 3/ 37 Bladen alleen in een wortelroset staand (fig. 1102) . Arm ér ia 333. Bladen langs den stengel verdeeld, soms ook een roset van wortelbladen. 38 38 Bladen samengesteld, 3-tallig of gevind (fig. 991—10158). Papilionaceeën 3SS. Bladen enkelvoudig, soms wel diep ingesneden 39 39 Bladen tegenoverstaand Bladen verspreid 41 40 Bloempjes zeer klein (hoogstens 0,001), tot kleine groepjes vereenigd, blauw (fig. 1347) Valerianélla «»#. Bloempjes grooter, met ieder 4 meeldraden, tot vrij groote hoofdjes vereenigd (fig. 1352—1356) Dipsacaceeên «»*. 41 Bladen smal, lijnvormig tot lancetvormig. Bloemkroonslippen lijnvoimig. Bloemen groen, in kluwens, die tot aren vereenigd zijn, in de bladoksels en aan den stengeltop Bladen langgesteeld 52 52 Bladen eirond of lepelvormig, aan den top afgestompt of ingesneden (fig. 492) AlbérsiaBlitum 303. Bladen ruitvormig, in de jeugd geheel als bestoven (fig. 471). Chenopódium Vul varia 29!. 53 Meest donkergroen. Bladen aan den voet met 2-spletige scheeden, meest lancetvormig. Bloemen 3-5 bijeen in de bladoksels, groenachtig of purper (fig. 450) I'olygónum aviculare W6. Blauwgroen. Bladen met vliezige steunbladen, lijn-langwerpig, van voren breeder. Kelkslippen witvliezig-gerand. Bloem wit. Reuk eigenaardig (fig. 494) Corrigfola 30*. Licht- of geelgroen (fig. 495) Herniaria 30tt. 54 Bladen stomp ^ Bladen spits 55 Bloempjes sneeuwwit, in kluwens in de bladoksels (fig. 497). Illécebrum 309. Bloempjes groen, rood of geel, alleenstaand of 2 tot 3 bijeen . . 50 50 Kelk 12-tandig, klokvormig, de tanden afwisselend korter. Bloemkroon rood, 0-bladig, soms ontbrekend (fig. 923) Péplis Kelk 2-spletig, de zoom later afvallend. Bloemkroon geel (fig. 550). Portulaca JJO. Kelk 5-spletig, klokvormig, rood. Bloemkroon ontbrekend (fig. 1101). G1 a u x St4. Kelk i-5-spletig, buisvormig. Bloemkroon rood Frankénia o. Bloemen in hoopjes in de bladoksels of tot bloeiwijzen vereenigd . 95 95 Bloemen in hoopjes, aren of trossen in de bladoksels, vaak ook hoopjes door het kleiner worden der bladen aan den top van den stengel tot een aar of tros vereenigd 96 Bloemen alleen in eindelingsche aren of trossen, vaak gekleurd . 101 96 Bloemen eerst groengele, doch al spoedig roode hoopjes vormend, die wel wat van aardbeien hebben (fig. 478) . Chenopódium 195. Bloemen groenachtig of gekleurd 97 97 Bladen glimmend, gaafrandig, gesteeld, met doorschijnende puntjes. Bloemen alleen in de oksels der bladen in hoopjes (fig. 426). Parietaria t3t. Zie ook Impatiens Noli tangere. die soms kleistogame bloemen heeft, blz. 423. Bladen niet glimmend, zonder doorschijnende puntjes. Bloemen meest niet alleen in hoopjes in de bladoksels 98 98 Bladen met stengelomvattende scheeden aan den voet 99 Bladen zonder stengelomvattende scheeden 100 99 Bloemdek 4-5-spletig, althans van binnen gekleurd. Bloemen in schijn- aren (fig. 450—461) Polygonaceeen t8l. Bloemdek 6-spletig, groen. Vrucht gevleugeld (fig. 437—449). R u m ex t8t. 100 Bloemdek droogvliezig, meest gekleurd, 3-5-deelig (fig. 491, 492). Amarantaceeën 303. Bloemdek kruidachtig, meest groen, 3-5-deelig tot 3-5-bladig, zeldzamer (aan de vrouwelijke bloemen) 2-deelig of 2-bladig (fig. 462—490). Chenopodiaceeén 89*. 101 Bloemen in trossen 102 Bloemen in aren of schijnaren 103 102 Bloemen vrij groot, blauw of wit, symmetrisch (fig. 781). P o 1<' g a 1 a 430. Heikels, Geïll. Flora, 44e druk. 6 Bloemen zeer klein, regelmatig. Kelk 4-bladig. Meeldraden 6. Vrucht een hauw of hauwtje (fig. 626—709) . . . . Cruciferen 361. Bloemen purperkleurig. Meeldraden .'J of 4. Kelk 2-slippig. Calendrinia 331. Zie ook Polygonaceeen, blz. 381 (fig. 437—461). 103 Bladen aan den voet met een den stengel omvattende scheede. Bloe¬ men rood of wit (fig. 450—461) .... Polygonaceeen 381. Bladen zonder scheede. Bloemen violet of groen (fig. 1297). P h y t é u m a Gtl. 104 Planten met wit melksap. Bladen verspreid, zelden in kransen of kruiswijs. Bloemen in schermen (fig. 794—807). Euphórbia 43e. Planten zonder melksap 105 105 Bladen in kransen langs den stengel. Bloemen zittend in de bladoksels, groen (fig. 920) Hippuris 491. Bladen niet in kransen langs den stengel '106 106 Bloemen alleen in de bladoksels zittend, 1—3 bijeen. Bladen naald- of draadvormig '107 Bloemen soms ook wel in de bladoksels, maar toch ook steeds bloemen of bloeiwijzen aan het eind van den stengel of schijnbaar zijdelings, doordat een schutblad erboven uitsteekt. Bladen lijn-of priem vormig. 108 107 Bloemdek 5-bladig, droogvliezig. Meeldraden 3 (fig. 493). Pol|cnemum 303. Bloemdek ontbrekend of 2-5-bladig of -spletig, groen (fig. 462—490). C h e n o p o d ia c e e ë n 391. 108 Bladen tegenoverstaand 109 Bladen verspreid of wortelstandig, soms met een schutblad bij de bloeiwijze 111 109 Bloemen in aren, met ver uitstekende meeldraden (fig. 1290). Plantago arenaria 66W. Bloemen in de bladoksels en aan het eind van den stengel, gesteeld of ongesteeld 110 110 Kelk der bloemen 5-spletig. Bloemkroon ontbrekend. Bloemen zittend (fig. 498) Sclerdnthus 310. Kelk der bloemen 4-5-bladig. Bloemkroon 4-5-bladig of ontbrekend. Meeldraden 4, 5 of 10. Bloemen gesteeld (fig. 500). S a g f n a 311. Zie ook Cicéndia blz. S8t. 111 Bloemen tot dikke kogels vereenigd. die aren vormen of tot aren met verdikte, vleezige spil, zoog. bloeikolven, vereenigd. Krachtige moerasplanten 112 Bloemen tot aren (zonder dikke spil), trossen, pluimen of hoofdjes vereenigd 114 112 Bloemen tot dikke kogels vereenigd, die aren vormen (fig. 111, 112). Sparganium 134. Bloemen tot bloeikolven vereenigd, die eindelings of zijdelings staan. 113 113 Bloeikolf (schijnbaar) zijdelings. Stengel bladachtig. Aromatisch riekend (fig. 118) A corus tSS. Bloeikolven eindelings, boven elkaar staand, geelachtig tot bruin, zonder groote bloemscheede (fig. 110) Typha 133. 114 Wildgroeiende planten of, als het gekweekte planten zijn, staan de bloemen niet, als bij Zéa "5 Gekweekte plant met breed lijnvormige bladen, in wier oksels de vrouwelijke bloemen, met lange stijlen, aren vormen, terwijl de mannelijke boven aan de plant in een pluim'staan (fig. 218) Zéa 103 115 Bloemen in een lange, eindelingsche aar, waaraan de afzonderlijke bloempjes duidelijk te zien zijn, doordat zij een eind van elkaar staan. Kleine moerasplant. Bladen wortelstandig (fig. 377). Triglóchin 232. Bloemen in een eindelingsch trosje van slechts weinig bloemen, ook enkele in de oksels der bladen (fig. 375) . Scheuchzéria 232. Bloemen in dichte aren, trossen, hoofdjes of pluimen ..... 110 110 Bloempjes bruin of groen, onder de loupe is duidelijk het uit 0 blaadjes bestaande bloemdek met 0 meeldraden en den stamper te zien. Bloemen in hoofdjes, trossen of pluimen (fig. 82—104). Juncaceeën 143. Bloempjes zeer klein, vele dicht opeenstaand, tot aren, trossen of pluimen vereenigd 117 Bladen met in de lengte gespleten bladscheede. Stengel metknoopen, hol, behalve in de knoopen. Hoopjes van 1 of meer bloemen tot aren , trossen of pluimen vereenigd (fig. 218—340). Gramineeën #86. Bladen met niet gespleten bladscheede 118 1l8,Stengel met knoopen, hol, behalve in de knoopen of zonder knoopen doch dan de bloemen blauwachtig. Bloemen in hoopjes van 1 of meer tot aren of pluimen vereenigd (fig. 218—340). Gramineeën /8«. Stengel meest zonder knoopen, gevuld, vaak driekant. Bloemen niet blauwachtig, f Bloemen tot aren vereenigd (fig. 146—216). Cyperaceeën ÊK3. il* TABEL tot bepaling- der houtgewassen naar de bladen. 1 Bladen naald- of schubvormig (klein of zeer klein) 5 Bladen breeder, grooter 2 2 Bladen enkelvoudig, ongedeeld 3 Bladen ingesneden of samengesteld 4 3 Bladen tegenoverstaand 15 Bladen verspreid 26 4 Bladen gelobd, gespleten of gedeeld 60 Bladen gevind of handvormig samengesteld 70 5 Heesters met des zomers groene bladen 6 Altijd-groene, liggende of rechtopstaande, kleine heesters .... 7 Altijd-groene, grootere heesters of boomen 9 6 Gedoomde heester. Bladen lijn-priemvormig, stijf, stekend. Stengel behaard Ulex 3S«. Niet-stekelige heester of boom. Bladen zaclit,in bundels (aan de jonge takken alleenstaand!. Larix 1X4. 7 Liggende heesters. Bladen verspreid, bijna in kransen, lijnvormig-lang- werpig, beneden wit-gekield, hol, kaal. . . . E'mpetrum 443. Rechtopstaande of opstijgende heesters 8 8 Bladen in 4 rijen, dakpansgewijze opeengedrongen, lijn-lancetvormig, met pijlvormigen voet, zeer klein Callüna 363. Bladen in kransen van 3 of 4, lijnvormig-langwerpig tot lijnvormig, kaal of stijf-behaard E'rica SH3. 9 Bladen schubvormig of elkaar dakpansgewijze bedekkend of kort-afstaand, nauwelijks 0,01 lang 10 Bladen naaldvormig, langer " 10 Takken platgedrukt. De aan beide ztyden staande bladen aan de rugzijde met een verhevenheid of een groef in de lengte Thüjal#f. Takken niet platgedrukt. Bladen aan de rugzijde meest met een ingedrukte klier van tweeërlei vorm, aan eenige takken smaller, toegespitst, afstaand, aan andere aanliggend, breeder 11 Bladen in kransen van 3, ver afstaand, van boven met vlakke groeven, blauwachtig groen, van onderen stomp-gekield . Juni'perus ISO. Bladen niet in kransen 1 ^ 12 Bladen 2-5 bijeen in een vliezige scheede, lang, altijdgroen. Pi'nus ISI. Bladen alleenstaand I3 13 Bladen samengedrukt-vierkant, spits, naar boven en naar de zijden gericht P'cea ««■ Bladen vlak, naar 2 zijden gericht I4 H Bladen stomp, uitgerand, van onderen met 2 witachtige strepen . . A'bies 1Ï3. Bladen spit«, niet uitgerand, van onderen lichtgroen, dof, zonder strepen. Taxus HO. 15 Op boomen woekerende, kleine heester. Bladen langwerpig of lancet- spatelvormig, gaafrandig, lederachtig. Stengel gaffelvormig vertakt. V f s c 11 m 33H. Liggende of windende heesters 16 Rechtopstaande, niet woekerende heesters 17 16 Grootere, windende heesters. Bladen kaal, de bovenste zittend of vergroeid. Lontcera Kleine, liggende heesters. Bladen min of meer behaard. Helianthemum 403. 17 Bladen gezaagd of getand IS Bladen gaafrandig 22 18 Bladen kaal of althans weinig behaard 19 Bladen van onderen viltig, grijsachtig-wit, van boven los-behaard, elliptisch ol elliptisch-langwerpig, spits Viburnum Lantana •§!. 19 Zijnerven boogvormig naar den bladtop loopend 20 Zijnerven naar den rand loopend 21 20 Bladen fijn-, maar dicht-gekarteld-gezaagd, eirond-elliptisch of elliptisch. Doornige heester Rhamnus 433. Bladon fijn-gezaagd, elliptisch, toegespitst Philadélphus 480. 21 Takken vierkantig of wrattig. Bladen langwerpig tot eirond, toegespitst, stekelpuntig fijn-gezaagd Euónymus «I. Takken rond, glad. Bladen lancetvormig, toegespitst, gezaagd, kaal of van onderen fijn-behaard Soorten van Sdlix SKf. 22 Bladen min of meer lederachtig, kaal 23 Bladen kruidachtig 23 Bladen langwerpig-lancetvormig tot lancetvormig, spits, langer. Ligiistrum 3SK. Bladen elliptisch, stomp, st(jf, hoogstens U,02 lang Buxus 449. Bladen lancetvormig, stUf, glanzend-groen NériumJSJ. 24 Bladen aan den voet niet hartvormig. 25 Bladen aan den voet hartvormig-rondachtig tot eirond, toegespitst, kaal. 8 y r i n g a 5 97. 25 De uit de middelnerf ontspringende sterkste zijnerven loopen in den bladtop boogvormig samen. Bladen eirond tot elliptisch, toegespitst. Córnus 431. Zijnerven naar den bladrand loopend. Bladen elliptisch, langwerpig of langwerpig-elliptisch, spits. . . . Soorten van L o n i c é r a e«s. Zijnerven naar den bladrand loopend. Bladen rond, breed-eirond of elliptisch, van onderen blauwgroen SymplioricarpusöS». tiö Kleine of zeer kleine heesters 27 Groote heesters of boomen 27 Takken groen, kruidachtig, meestal lang 28 Takken min of meer houtig 29 28 Stengel gevleugeld, liggend, met rechtopstaande of opstijgende takken. Bladen langwerpig-rond, behaard Cftisus SSS. Stengel ongevleugeld, liggend tot rechtopstaand. Bladen behaard of kaal. Genista 52«. 29 Bladen met steunbladen, lijn-lancetvormig tot omgekeerd-eirond of eHiptisch Salix g«3. Bladen zonder steunbladen 30 Bladen stekelpuntig Bladen spits of stomp, zonder stekelpunt 32 31 Bladen elliptisch, de bovenste aan weerszijden versmald. Stengel opstijgend. P o 1 f g a 1 a 430. Bladen lijnvormig, fijn-stekelpuntig, gewimperd. Stengel liggend. Helianthemum 40S. 32 Bladen 0,03-0,07 lang, lancetvormig tot lijn-wigvormig. Rechtopstaande heester Daphne Bladen tot 0,03 lang, lijn-lancetvormig tot elliptisch, met omgerolden rand. Ericaceeên J«o. 33 Rechtopstaande heester of boom 34 Windende heoster, boog 5-10 M. Bladen b(jna cirkelrond-hartvormig, toegespitst. Bloemen pijpekopachtig, groenbruin, in de bladoksels. Aristoli'ichia Sip li 0 5 5tt. 34 Bladen even lang als of iets minder lang dan breed, driehoekig, ruit¬ vormig, rondachtig, omgekeerd-eirond-rondachtig, hartvormig-rondachtig of hartvormig-eirond. nooit gaafrandig 35 Bladen omstreeks dubbel zoo lang als breed, elliptisch, eirond, omgekeerd-eirond of langwerpig-eirond 42 Bladen meer dan 2-maal zoo lang als breed, langwerpig, lancetvormig of lijn-lancetvormig GROEP I. KRYPTOGAMEN. AFDEELING 3. VAATKRYPTOGAMEN. FAMILIE 1-8. heukels, Geïll. Flora, 4de druk. 7 Klasse I. Equïsetineeën. Paardestaarten. I. Fam. E(|uisetaceeën. Paardestaarten. xxiv. Stengel yeleed, in de knoopen met gesloten, getande scheeden (vergroeide hinden). Sporangiën aan de onderzijde van schildvormige, kransstandige en tot een eindi lingsche aar gerangschikte schubben. Kenmerken dezelfde als voor de familie zijn opgegeven. Equisétum .98. 1. Equisétum Trn. Paardestaart. Kattestaart. Harde kruiden, zonder bladen, met een houtigen, vaak met voortkruipenden of diep in den bodem dringenden wortelstok. Stengelleden hol, in de lengte gegroefd. Takken, zoo deze aanwezig zijn, krans- standig, geleed en gegroefd. Scheeden gestreept 1 1 De vruchtbare en onvruchtbare stengels verschillen in vorm van elkaar (hg. 1) (de vruchtbare zijn, althans in het begin, nooit groen). 2 De vruchtbare en onvruchtbare stengels zijn gelijk van vorm en dadelijk groen 4 2 Vruchtbare stengels gelijktijdig met de onvruchtbare verschijnend, later evenals de laatste groen wordend, zich vertakkend. Scheeden der vruchtbare stengels buikig, tot 0,025 lang, boven roodbruin , hare tanden tot 3 of 4 lancetvormige, stompe slippen verbonden (fig. 2). Onvruchtbare stengels lichter roen. met lanliau^an n n a i* ViAtron vjvv/ — * pj | trechtervormig, met 5-10 driehoekig-lancetvormige tanden met breedvliezigen rand (fig. 51>). 0,25-0,50. 2J.. Mei, Juni. Langs slooten, in vochtige weilanden, op moerassige plaatsen. Algemeen. Roobol. Unjer. L i d r u s c h. E. palustre L. « l> Stengel tamelijk dik (tot 0,008 dik), alleen boven of in 't geheel niet vertakt, glad, alleen gestreept (niet gegroefd) (fit». 6a). tot 1.50 hoog. Scheeden aanliggend Fie. h. (fig. 66), glanzend, met driehoekig-priemvormige, zwarte tanden met smallen, vliezigen rand. 2J.. Mei, Juni. Aan en in slooten, op moerassige plaatsen. Algemeen. Brekebeen. H 0 1 p ij p. E. limósum L. \ Sfpnrrpl mpf smalle tnssphpn Hp knnfpn vlak'kp nf weinig verdiepte ribben (fig. 7a), tot 1,20 hoog, donker- of iets grjjsgroen. Scheeden aanliggend (fig. 7b), de tanden ervan vroeg afvallend en een gekartelden rand achter- 7* latend (fig. 7c), de buis omstreeks even lang als breed, meest tweekleurig. Mei, Juni (de overwinterende exemplaren) of Juli, Augs. (de exemplaren van hetzelfde jaar). Bosschen, beschaduwde, vochtige plaatsen. Vrij algemeen. Schaafstroo. E. hiemale L. Stengel met breede, tusschen de kanten meest duidelijk verdiepte ribben (hg. oa). scnee-. den naar boven afstaand, meest zwart geringd, de tanden uit een breeden voet plotseling in een later afvallende, priemvormige punt versmald (fig. 8é). Stengel a I' c meest alleen aan den voet vertakt, meest grasgroen, liggend en opstijgend, 0,10-0,30 lang. 2|_. April—Augs. In vochtige duinvalleien en op heide- en zandgrond. Zeldzaam . . Bonte paardestaart. E. variëgatum Schleich. Klasse II. Lycopodineeën. Wolfsklauwen. II. Fam. Lycopodiaceeën. Wolfsklauwen, xxiv. Sporekapsels aan den voet of in de oksels der bladen of van tot aren vereenigde schutbladen. Stengel meest liggend, kruipend of opstijgend, dicht met bladen bezet. Sporekapsels min of meer niervormig, overdwars openspringend, 2kleppig. Sporen bolvormig, tetraëdrisch, geel, klein, btengel dicht met ongedeelde, meest smalle bladen bezet, meest kruipend. Lycopódium too. 1. Lycopódium L». Wolfsklauw. Altijdgroene planten met dicht opeengedrongen naald-, priem- of achubvormige bladen Sporekapsels in de oksels van onveranderde stengelbladen, geen aren vormend (fig. 9). Stengel opstijgend, meest gaffelvormig vertakt, met even hooge, dicht opeenstaande, vaak dikke bundels vormende takken. Bladea lijn-lancetvormig, gaafrandig of iets getand, rechtopstaand of horizontaal afstaand of naar beneden gericht. 0,05-0,20. .Tnli Octr. Vochtige heidevelden. Zeldzaam. Dennenwolfsklauw. L. Selago L. Fig. 9. Sporekapsels in de oksels van bijzonder gevormde bladen, tot eindstandige aren vereenigd 2 zelden bijna vinspletige slippen (fig. 22). Tanden zonder stekelpunten. 0,30—1,20. 2J-. Juli — Octr. Bosschen , ook aan slootkanten. Algemeen. Boschvaren. Adderrnit. Mannetjes var en. P. Filix mas Rth. Bladsteel lang (minstens half zoo lang als de blad vlakte), meest dun, bros, weinig geschubd. Tanden der bladen met stekelpunt . 5 5 Bladen enkel-gevind met diep-vindeelige tot vinspletige blaadjes rficr 231. in omtrek smal-lanewernic. Bladsteel beneden ^llg. £.U) , 1U UlULICiv met 5-7, boven met 3-5 vaatbundels. Blaadjes stomp, de onderste paren driehoekig met hartvormigen voet, aan .—4. k 7 weerszoden met 5-7 dicht bijeenstaande slippen, de volgende lancetvormigdriehoekig. Hoogere (vruchtbare) blaadjes loodrecht op de bladvlakte J A OA A QA >1 liili J.j Siaouu. VjUV-VjW» —r . 'J uu, 'B' " ' Augs. Moerassige plaatsen, op veengrond, in bosschen. Vrij algemeen. Kam varen. P. cristatum Rth. Bladen afnemend 2-3-voudig gevind, in r\ r»i + i-oL- latirtwormff nf iu uiuuctt ^ r o eirond-langwerpig tot driehoekig. Bladsteel beneden met 5-11, boven met 3-5 vaatbundels. Blaadjes toegespitst, de onderste ongelijkhelftig-eirond tot ei) rond-lancetvormig, met 10—15 iets van elkaar verwijderde blaadjes aan ,a"r;u L. j Fig. 25. Cystopteris fragilis. „ weerszijden (ng. 24), a© deel van een biad met vruclitlioonios, volgende langwerpig-lan- door de dekvliesjes bedekt, bii /. zonder • SA Q,| 1 AA II i-i; dekviiesjes: <• boven-, d onderzode van cetvormig. U,ol'-l,UU. -f. JUll, vruchthoopje: e sporangiuni, bij /"open* Augs. Bosschen , beschaduwde gesprongen. plaatsen. Algemeen. . . Stekel varen. P. spinulosum D. C. Deze is van P. Filix mas al dadelijk door de stekel puntige tanden te onderscheiden. 4. Cystopteris Bernh. Wortelstok kort, dik. Bladen in bundels, in omtrek laDgwerpigeivonuig of langwerpig, dubbel-gevind (fig. 25). Bladsteel meest iets korter dan de bladvlakte. Het onderste paar blaadjes is meest korter dan de volgende. 0,10-0,40. 2J-. Juli—Septr. Op vochtige muren en aan beschaduwde, holle wegen. In Zuid-Limburg vrij algemeen, overigens zeldzaam. Blaas va ren. C. fragilis Bernh. Deze gelykt onder alle varens het meest op een kleinen vorm van Athyrium rilix te mi na, waarvan zy echter reeds in onvruchtbaren toestand te onderscheiden is door den langeren biadste.'i, de meest stompe tanden en de opvallend heen en weer gebogen middennerf der blaadjes. 5. Asplénium L. Streep varen. Bladen klein, in bundels, evenals de stelen kaal 1 1 Bladsteel korter dan de bladschijf (fig. 26). Bladen gevind, in Hg. _i>. Asplénium Hg. 2«. Asplénium Ruta muraria. Kig. 2*. Asplénium Trichomancs << deel van een blad aan de onderzode; Adiantum nigrum. Ken blad. h sporangium. Een blad. omtrek lijn- of lancetvormig. Bladsteel en spil aan weerszijden srnalgevleugeld, glanzend rood- tot zwartbruin. Blaadjes bijna rond. 0,05-0,30. 2J-. Juli, Augs. Oude, vochtige muren, rotsen, steenachtigen, beschaduwden grond. Vrij algemeen. Weiltrdood. S t e e n b r e e k v a re n. A. Trichómanes L. Bladsteel even lang als, doch meest langer dan het blad. Bladen in omtrek driehoekig of driehoekig-eivormig tot lancetvormig, 2-4- voudig gevind • • 2 Bladsteel alleen aan den voet zwartbruin, niet meer dan 0,001 dik (fig. 27). Bladschijf meest driehoekig-eirond, bard, kruidachtig, dofdonkergroen, 2-3-voudig gevind. Blaadjes met wigvormigen voet, meest ruitvormig-oingekeerd-eirond, zelden langwerpig-wigvoriuig, boven meest afgerond, gekarteld of getand. Dekvliesje met franje. 0,03-0,15. 21. Juli—Septr. Oude muren. Algemeen. Muurruit. Steenruit. Muur va ren. A. Ruta muraria L. Bladsteel zelden naar boven groen, 0,002 dik ifig. 28i. BladscliHf breed driehoekig tot lancetvormig, 2-4-voudig gevind, kort- of lang-toegespitst, zelden stomp. Blaadje eirond tot lijn-wigvormig, stomp tot stekelpuntig getand. Dokvllesjes gaatrandig. 010-0,80. 2^. Juli, Augs. Oude muren, rotsspleten, beschaduwde holle wegen. ZuidLimburg, Oosterbeek, Wagemngen . Zwartstee 1. A. Adiantum nlgram L. 6. Athyrium Rth. 1 Bladen kortgestecld, in omtrek langwerpig-lancetvormig, meest dub- bel-gevHid (lig. 29). blaadjes ]e orde lij n-Iancetvormig, fijn toegespitst. Blaadjes 2e orde ingesneden-gezaagd tot vindeelig. Slippen langwerpig, 2-3-tandig. Vruchthoopjes langwerpig of haakvormig, met duidelijk gewimperd dekvliesje. 0,30-1,00. 2J-. Juli— Septr. In bosschen en op beschaduwde, vochtige plaatsen. Algemeen, (Asplénium Filix femina Bernh.) W ij f j e s v a r e n. A. Filix fémina Rth. Deze plant wordt dikwijls met P o 1 yatlchum Filix mas enPol ystichum spinulosum ver- ■ wisseld Van de laatste onderscheidt zy zich door de veel kleinere bladslippen en de niet suikelpuntige tanden, van de eerste door de sterkere verdeeling en de meestal kale middennerf: z(| wordt soms ook met 1'. T h e 1 y p t e r ï s ver¬ wisseld: de vorm uer vruentnuop- . . , jes en de insnijdingen in de blaadjes Fig. 29. Athyrium Filix femina. zt)n eenvoudige middelen ter onder- a blaadje ten deele: l> bladslip van onderen scheiding. IX. Fam. Coniferen. Naaldboom en. Hitjes (zaden) niet in een vruchtbeginsel ingesloten. Bouw van den stani zeer nabij dien der Dicotylen komend door vorming van jaarringen. Kiem met 2 of meer zaadlobben. Bladen meest naald- of schubvormig. 1 Bladen naald- of schubvormig 2 Bladen breed omgekeerd eirond-wigvormig, aan het breede eind gelobd, waaiervormig in de lengte gestreept. Boom Gingkoil». 2 Bladen in kransen van minder dan 16—40, in bundels of alleen¬ staand 3 Bladen 10-40 bijeen, in ver uit elkaar staande schijnkranson, die aan de toppen der takken schermvormig uitgespreid zyn Sciadopitvs li! 3 Bladen (althans aan de oudere takken) in bundels van 2 of meer, naaldvormig, de bundels aan den voet door een scheede omgeven. 4 Bladen alleenstaand, tegenoverstaand, verspreid of kransstandig. 6 4 Bladen in ieder bundeltje 2-5. Kegelschubben aan den top verdikt en met oen scherp begrensd, sehildvormig eindvlak (fig. 40). rinus te i. Bladen in ieder bundeltje meer dan 5 5 5 Bladen alleen 's zomers groen, zacht. Jonge takken met overlangsche lijstjes. Larix t HS Bladen altijd groen, styf Cédrus 1(4. 6 Vruchten besachtig (schijnbessen) 7 Vruchten houtige kegels 9 7 Bladen tegenoverstaand of krans wijs. Vrucht een gesloten 4(| blijvende, meerzadige schijnbes. Bladen priem-of schub- lg' vormig. Tweehuizig 8 Bladen verspreid, lijnvormig, meest 2-r(jig, spits, 0,015-0,02 lang, 0,001-0,002 breed, van onderen lichtgroen. Schijnbes van boven open, rood, 1-zadig (fig. 41/ti. Taxus HO 8 Bladen naaldvormig, in kransen van 3, afstaand (fig. 42). Schijnbes uit 3 vergroeide, vleezige schubben gevormd (fig. 42). Juniperus ISO. Bladen afloopend, aan de rugzijde meest inet een harsklier. ten deele naaldvormig, afstaand, ten deele schubvormig, aanliggend (ft;;. 43). Schijnbes uit 4—t! kranswijs staande schubben gevormd Sa b i n a 149Ó. 9 Bladen verspreid, naaldvormig, altijd groen, stijf, meest naar alle zijden staand, soms 2-rijig. Kegelschubben perkamentachtig. Zaden gevleugeld 10 Bladen tegenoverstaand of kransstandig, althans ten deele schubvormig. Takken vaak vlak lt 10 Kegels hangend, geheel afvallend (tig. 50). Schutbladen tusschen de kegelschubben (vruchtbladen) verborgen. Bladen vlak. Piceaf£3. Kegels rechtopstaand, de schtibbon afzonderlijk van de as, die blijft staan, afvallend. Schutbladen tusschen de kegelschubben (vruchtbladeni uitstekend (fig. 4'.n. Bladen vierkantig A'bISs 1IJ 11 houtig is en zich opent (fig. 44). Eenhuizig . . . • • . • • • 1 »1>J a."„ 12 Kegelschubben 2-8 zadig. Bladen kruiswys slaand, zelden 3-4 b^een , kiansstandig. schubvormig, soms 2-vormig Chamaecy paris !»*• Kegelschubben meest 8-zadig. Bladen kruiswjjs staand, 4 ruig dakvormig.^^ De familie der Coniferen wordt wel in 3 onderfamihën gesplitst, nl. de Taxineeën (gesl. Gitigko, Taxus), de C upressineeën (gesi. Juoiperus, Sabina, Tliuja, Chamaecyparis, Cupressus) en de Abietineeën (gesl. Sciadopitys, Pinus, Abiës, Picea, Larix, Cedrus). 1. Gingko L. xxit. 1 Bladen alleenstaand of in bundels,'s zomers groen ,ianggesteeld .lichtgroen .lederachtig. Zaden in een vleezigen, groen- tot geelachtigen beker. 5,00-30,00. ^ I). Ut i'hin.1 en Jaran. Sierboom Japansche gingko. G. trllobn L,. Fig. 41. Taxus baccata. Fig. 42. Juniperus communis. .. ni iniiplllkp evrouweliike tak; '< man- « mannelijke tak; I» mannel ijk katje, c man- neufke'Xm:7boven, neiUke, rt vrouwelUko.bloemj, « m_ de lengte d onderziide van een meeldraad; a on- doorgesneden: f vruchtdragende tak, g vrucht, rijpe, A rijpebracht; i zaad.' h onderste helft van deze met de zaden. 2. Taxus Tm. xxn. 1 ;Heester of boom. Takken afstaand. Bladen vlak, van boven jonto^rwn,^JanTOnd itic 41» Vrouwelijke bloemen uit een enkel, naakt, rechtopstaand eitje bestaand. Zaad door een bekervormig, vleezig, scharlakenrood™nhuI;*' J zaad mantel» orngev^ dus steenvruchtachtig. MannelUke bloeiwtfzen bolrond. 8,(»-12.i«. b. April, Mei. Gekweekt, in parken en tuinen, soms vorwilderd. Veigittig. . • tinotterlieiiehiiom. Ire. Vettynhoom. Taxus, t T. liaitata L. 3. Juniperus Tm. xxn. 1 Bladen 1 ij n-priem vorm ig, stekend, recht (fig. 42). Seliij nbes hoogstens half zoo lang ah de bladen (eerst in het 2e jaar rijp wordend), zwart, blauw berijpt. Heester met afstaande of rechtopstaande takken of een kleine boom. Tweehuizig. (1,30-3,00. h. April, Mei. Heidegrond, ook in dennenbosschen en in de duinen. Vrij algemeen. Dambeeren. Jeneverstruik. Wakel. Wakholiler. Jeneverbes. J. communis L. Fig. 43. Sabina officinalis. Fig. 44. Thuja orienfali*. a bladdragende tak; li zaad. « tak met een gesloten en een open vrucht; b lengte-doorsnede door de vrucht. 4. Sabina Eoerh. xxn. 1 Stam liggend, takken rechtopstaand (fig. 43). Bladen kruiswjjs, de tegen de takken liggende stomp-ruitvorniig, in 4 rijen, dicht opeen. Scli(jnbes bolvormig op teruggebogen stelen, zwart, blauw berypt. ],50-3,00. I>. April, Mei. Soms aangeplant. Uit de Alpen (Juniperus Sabina L.i Zavelboom. Se ven boom. -J- 8. officliialis Grckt*. Stam rechtopstaand, takken afstaand. Bladen in 3-tallige kransen of kruiswijs, de tegen de takken liggende stekelpuntig. Sch(jnbes eirond, rechtopstaand. 5,(10-16,00. b- April, Mei. Sierstruik uit X.-Amerika. (Juniperus virginiitna L.) Virginische sevenboom. f S. virglnlana Aschrs. 5. Thüja Trn. Levensboom, xxi. 1 Takken loodrecht vertakt (fig. 44a). Bladen alle op den rug met een lengtegroef. Kegel bol-eirond of eirond (fig. 446). Kegelschubben 6-8, blauwachtig berijpt, onder den top met een rugwaarts gekromd aanhangsel. Zaden ongevleugeld. 3,00-5,00. Ij. April, Mei. Vaak aangeplant. Uit China (Bióta orientalis Endl.) Oosterse he levensboom, -j- T. orientalis L. laKKen norizoniaai veriajtu r>iauen aan ue Kauten uer uiKKeii geKieiu, die op de vlakten der takken op den rug met een klierachtige verhevenheid. Kegel langwerpig, kleiner. Kegelschubben 10-12, by rijpheid bijna lederachtig (bruingeel», zonder aanhangsel, de onderste aan den top afstaand. Zaden rondom gevleugeld. 5,00-15,00. b. April, Mei. Aangeplant. Uit N.-Amerika. W estersche levensboom. "1" T. occidentalls L. li. Chamaecy'paris Spach. xxi. 1 Bladen ei lancetvormig, met gekielden rug, do zijdelingsche bootvormig, scheef toegespitst, glanzend lichtgroen, het onderste witachtig. Kegels alleenstaand, ei-bolrond, uit 8-10 bijna cirkelronde, aan do randen gekartelde, in liet midden kort gespitste schubben bestaand. Zaden met gele harsgangen. 10,00-15,00. Ij. Sierboom uit Japan. Levensboom cy pres. •{* C. plsilera Sieli. et Zucc. 7. Cupréssus Trn. xxi. 1 Bladen dicht opeen, grasgroen, ovaal, in de .jeugd lancetvormig, scherp toegespitst, glanzend donkergroen, aan den rand met witte puntjes. Kegels zoo groot als een erwt, alleenstaand, kort gesteeld. met meest ♦5 stomp gespitste, 4-5-rijige, meest .'i-zadige schubben. 10,OO-50,00. Ij. Sierboom uit Californiö. . . . Cypres. *j* C. Lawsoniana Jlurr. 8. Sciadopftys Sieb. et Zucc. xxi. 1 Bladen lijnvormig, gaafrandig, in schynkransen van 30-40, aan de einden der takken schermvormig uitstaand. Kegels ei rolrond, stomp, grijs-bruin. Schubben 6-8-zadig. 10,00-50,00. Ij. Sierboom uit Japan -j- S. vertleillata Sieb. et Zucc. 9. Pinus Trn, Den. Pijn. xxr. Binden aan korte zijtakjes, 2, 3 of 5 bijeenstaand, aan den voet door een gemeenschappelijke scheede omsloten of (na het verdwenen der scheede) op een knobbel staand, 2—5 jaren blijvend. Kegels in het tweede jaar rijp wordend. Kegelschubben aan den top verdikt. Zaden met afvallenden vleugel 1 1 Binden 2 aan 2 (soms 3 aan 3) bij elkaar (fig. 45). Vruchtschubben met duidelijk ontwikkeld, meest ruitvormig schild .... 3 Bladen 6 (4-6) by elkaar (fig. 46«) 2 2 Kegels hangend. Bladen 0,08-0,1 lang, zacht, driekantig, blauwgroen, zilverwit ge¬ streept. Kegels gesteeld, lang rolrond, meest krom itig. 40M. Top der schubben iets verdikt, afgerond. Zaden gevleugeld. Schors grijs, lang glad blijvend. 15,00-20,00. b. Mei. Als sierboom in parken. Uit Noord-Amerika. Weymouthden. j- I'. Strólms L. Kegels rechtopstaand. Bladen 0,05-0,08 lang, styf, scherprandig, driekantig, op der zijkanten dofwit, op de :ie glanzend groen. Kegels stomp-eirond, in onrtypen toestand violet ber(jpt. Schubben eirond, aan den top weinig verdikt of iets teruggeslagen. Zaden ongevleugeld. 10,00-20,00. b. Sierboom uit de Alpen. Arve. f I*. Cémlira I,. AFDEELING 2. ANGIOSPERMEN. BEDEKTZADIGEN. KLASSE I. MONOCOTYLEN. EENZAADLOBBIGEN. FAMILIE 10-24- X. Farn. Liliaceeën. Lelieachtigen. vi (iv, vin). Overblijvende planten, met meest onder den grond een bol, anders een wortelstok. Bloemen meest regelmatig. Bloemdek gekleurd, 6-bladig of 6-slippig !zelden 4-deelig of 8- tot 10-bladig). Meeldraden 6, zeldzaam 4 of 8C-10J. Vruchtbeginsel 1, bovenstandig, 3-hokkig, met 1-3, zeldzaam éf-SJ stijlen. Vrucht een doosvrucht of een bes. 1 Stijlen 3 of 1 stijl met 3 stempels. Vrucht een doosvrucht. . 2 Stijl 1 of een zittende stempel 3 Stijlen 4 (of 5). Bloemdek 8- (of 10-)bladig. Meeldraden 8 (of 10), met lange naald (fig. 746). Kruipende wortelstok. Paris 13». 2 Bloemdek vergroeidbladig, klok-trechtervormig met lange buis (fig. 72fl). Stijlen zeer lang. De bladen komen eerst het volgende voorjaar (met de vrucht) te voorschijn . . C ó 1 c h i c u m 139. Bloemdek 6-bladig, met langgesteelde bloemdekbladen. Bloemen aan een uit den wortel voortkomenden 8teel Bulbocadium M3&. 3 Bloemdek 6-bladig 4 Bloemdek ó-tandig tot 6-deelig of 4-deelig (soms met zeer diepe insnijdingen) 14 4 Bloemen groot (bloemdekbladen meer dan 0,03 groot), van buiten nooit groen 5 Bloemen vrjj groot of klein 8 In Iwurelacntige gevallen aeiermifieere men volgens o cn volgens o. 5 Helmknopjes rechtopstaand, dicht bij den voet bevestigd (fig. 52b). Bloemdek klokvormig 6 Helmknopjos dwarsliggend, aan de rugzijde bevestigd (Hg. 52«). Bloemdekbladen aan den voet niet een honigbakje, afstaand of'omgerold. Lil iu m 131# a h 6 Bloemdekbladen zonder knobbels 7 Fig. r>2. Bloemdekbladen van binnen beneden met 2 knobbels, klokvormig samenneigend, in het midden afstaand. Bloemen groot alleenstaand, knikkend. Erythrónium 119 7 Stijl ontbrekend. Stempel 3-lobbig, zittend (fig. b'de). Bloemdek¬ bladen aan den voet zonder honiggroef. Bloemen alleenstaand. T ü 1 i p a tt8. Stijl aanwezig. Stempels 3. Bloemdekbladen aan den voet met een langwerpige of ronde hoqiggroef (fig. 57a) . Fritillaria 130. 8 Bloemen in trossen, schermvormige trossen of pluimen (fig. 58, 60, 69, 70) 9 Bloemen alleenstaand of in schermen (fig. 56, 68) 13 9 Bladen zwaardvormig (d. i. ljjnvormig met verdikte middennerf) (fig. 69). Bloemen in trossen, van binnen geel, van buiten groen. Helmknoppen rood. Geen bolgewassen. . Narthécium 13«. Bladen vlak 10 10 Bloemstelen ongeleed. Bolgewassen 12 Bloemstelen geleed (fig. 70). Bloemen In trossen of pluimen tl 11 Bloemen in trossen of pluimen, wit. Bloemdekbladen stervormig uitgespreid. Geen bolgewas Phalangium 13V. Bloemen in trossen, blauw, soms violet of wit. Bloemdekbladen rechtopstaand. Bolgewas C^maasia 133. 12 Bloemdekbladen wit, zelden geel, van buiten groen , blijvend (tig. 58). Bloemen in trossen of schermvormige trossen. Meeldraden op den bloembodem ingeplant Ornithógalum <31. Bloemdekbladen blauw, zelden wit, afvallend. Bloemen in trossen. Meeldraden aan den voet van het bloemdek ingeplant (fig. 60) Scilla '•»« 13 Bloemen van binnen geel , van buiten groen , vrij groot (fig. 56). Bloeiwiize 1-10-bloemig, zonder droogvliezig schutblad. Geen lookreuk • • G * 8 ® a. *• Bloemen wit, lila of roodachtig, meest klein (fig. 68). Bloeiwijze meest veelbloemig, bolvormig, voor den bloeitijd door een droogvliezig schutblad omgeven, niet zelden met bolletjes, Lookreuk. A ' 11 i u m 131. 14 Bloemdek geel of roodachtig-geel of scharlakenrood en later geel. Planten met wortelstok Bloemdek niet geel of scharlakenrood . . 16 15 Bloemdek geel of roodachtig-geel, rechtopstaand, groot, iets onregelmatig, met smaUo buis (fig. Hemerocallis U« Bloemdek scharlakenrood, later geel, knikkend, rolrond-knotsvormig. Bloemen in een dichte, eindelingsche aar K n i p h ó fï a 1 J» ■ Bloemdek geel, beneden tot ecu korte, Mina bolronde buis vergroeid, afstaand, omgebogen. Bloemen in lange, dichte trossen AsphodelinelJ». 16 Bladen zonder hartvormigen voet of hebben zij dezen, dan staan zij aan den stengel Bladen groot, breed, hartvormig-eirond, gesteeld, wortelstandig. Bloemen naar eene z()de gekeerd. Bloemdek vaak bjjna 2-lippig, blauw of wit . . Fiinkia 13ï_ 17 Bloemdek blauw, zeldzamer rood ot wit. Bolgewassen ... 18 Bloemdek wit, groenachtig-geel of groenachtig. Kruipende wortelstok, Vrucht een bes 22 18 Helmknoppen aan de rugzijde bevestigd (fig. 52a). Bloemdek zeer diep ingesneden, klokvormig (fig. 61) . . E n d v m i o n 13*. Helmknoppen aan den voet bevestigd (fig. 524). Bloemdek niet zeer diep ingesneden 19 Bloeindekslippen korter dan de buis 20 Eloemdekslippen langer dan de buis . . . • • • • • • • • • • • ; • , r' 20 Bloemdek kroesvormig, klein. Stul draadvormig. Stempel ci-lobbig (tig. 62) Müscari 133. Bloemdek buis-klokvormig. Stl)l kort. Stempel ongedeeld of 3-lobbig. Hyacint hu» 13*. 21 Helmdraden alle of afwisselend bladachtig verbreed. Bloemen in trossen, blauw of Chionodóxa 13*. Helmdraden alle draadvormig. Bloemen in slappe trossen, hangend, wit. Galtónia 133 22 Bladen alle schubvormig (fig. 73). SteDgel sterk vertakt, met bor- stelvormige takken. Bloemen soms 2-huizig. Bloemdek klokvormig, diep 6-deelig Asparagus 138. Bladen gewoon van breedte en groen. Bloemen 2-slachtig. . 23 Bladen hol , buisvormig. Stengel hol, geleed. Bloemen in een ijlen tros Bloemdek 6-deelig met uitgespreide slippen Asphódelus tBO. 23 Bloemdek uitgespreid 4-deelig. Meeldraden 4. Bloemen in een eindelingschen tros (fig. 77) Majanthemum 140. Bloemdek buis- of klokvormig. Meeldraden 6 24 24 Bloemen alleenstaand of meer bijeen in de bladoksels. Bloemdek buisvormig, 6-tandig (fig. 75) . . . Polygónaturn 139. Bloemen in een eindelingschen tros. Bloemdek klokvormig, 6-spletig (fig. 76) Convallaria HO. De familie der Liliaceeën wordt vaak in 3 familiën gesplitst, nl. de Lilieeën (gesl. Tulipa, Erythronium, Gagea, Fritillaria, Lilium, Ornithogalum, Scilla, Endymion, Galtonia, Camassia, Muscari, Hyacinthus, Chionodoxa, Allium, Asphódelus, Narthecium, Hemerocallis, Funkia, Kniphofia), de M elan theeën (gesi. ^oicnicum, Jiulbocadium) en «Je Smilaceeën (gesl. Asparagus, Paris, Polygonatum, Convallaria, Majanthemum). 1. Tülipa Tm, Tulp. Bolgewassen met gerokte bollen, een weinig bebladerden stengel, stengelomvattende bladen en een einde- lingsehe bloem I 1 Meeldraden aan den voet behaard (fig. 53). Bloemen voor het opengaan knikkend. Bloemdekbladen toegespitst, de binnenste evenals de meeldraden aan den voet behaard. Stempel klein. Bloemdek geel. 0,30-0,45. K. Mei, Juni. Op beschaduwde grasgronden, doch waarschijnlijk steeds oorspronkelijk verwilderd. Vrij zeldzaam. Ook ule C 1 !•»-»] o n f . 4..f_ n" » "' ; • • • "«« Fig. 58. Tulipa silvestris. ® ® C n t U 1 p. T. SIIvéstfis L. a bloem; b een binnenste, c een bui- Meeldraden geheel kaal 2 tenste bloemdek blad : <1 meeldraden: bloemstengel zacht behaard en iets scherp, e vruchtbeginsel en 2 meeldraden: Bloemdekbladen met een fijne punt aan f rijpe zaaddoos; y zaad. den afgeronden top. Bladen met langwerpige, bruino vlekken. Bloomen klokvormig, purper- of scharlakenrood, zeldzamer geel. 0,08-0,20. 2|.. Mei. Sierplant uit Turkestan T. GreiffM Regel. Bloemstengel kaal en glad. Bloemdekbladen stomp. Bloemen rechtopstaand. Stempel groot. Bloemdek verschillend gekleurd. 0,30 0,45. 2J.. Maart-Mei. In tuinen en als kamerplant vaak gekweekt, in vele variëteiten, ook gevuld. Uit Z.-Europa. Tuin tulp. -j- T. tiesnérlana L. 2. Erythrónium L. Bloemen lichtpurper. Bladen 2-3, breed lancetvormig, purperbruin gevlekt. 0,10-0,20. 2).. April, Mei. Sierplant uit Oostenrijk . Hondstand, f E. Dens cailis L. 3. Gagea Salisb. Geelster. Bolgewassen met lijnvormige, wortelstandige bladen. die steeds langer zijn dan de naakte schacht. Bloemen stervormig, in een eindelingsch scherm, zelden alleenstaand, van binnen geel, van buiten groen. 1 1 Wortelbladen 2. Aan den voet van den bloemstengel 2 bollen in een gemeenschappelijk omhulsel (fig. 54) 2 Slechts één wortelblad (fig. 55). Bloemstelen kaal of tamelijk kaal 3 2 Bloemstelen en bloemdekbladen van buiten aan den voet behaard. Bloemen meest 5-10. Bloemdekbladen lancetvormig, spits. Wortelbladen lijnvormig, gegroefd, stomp gekield. 0,06-0,15. A-. Maart—Mei. Up zandigen bouwgrond. Vrij zeldzaam. Maartenlook. Akker geelster. G. arvénsis Schuit. Bloemstelen kaal. Bloemen 1-5, met schutbladen aan den v«»et. Bloemdekbladen langwerpig-lancetvonnig, stomp. Wortelbladen Ujn-draadvormig, het stengelblad breeder, wat van de bloemen verwijderd, met breeden voet den stengel als een scheede omvattend. 0,10-0,20. Maart — Mei. In vochtige bosschen. Denekamp, Enschede. Scheedegeelster. G. spathacea Salisb. 3 Slechts één bol (fig. 55). Wortelblad lijn-lancetvormig, vlak, aan den top plotseling samen¬ getrokken. Stengelbladen 2, niet even groot, lancetvormig, vlak onder het bloemscherm (zelden met een bol in den oksel). Bloemdekbladen langwerpig, stomp. Bloemen 1-7 bijeen, zelden tot 10. 0,15-0,30. 2J-. Maart—Mei. Op grazige plaatsen, aan heggen en tusschen kreupelhout. Zeldzaam. (G. silvatica Loud.) Gele vogelmelk. Boschgeelster. G. lütea Schuit. Gewoonljjk 2 bollen, zonder omhulsel (fig. 56). Wortelblad lijnvormig. Stengelbladen 2, lijn-lancetvormig met meest behaarden rand, dicht onder de bloemen, het bovenste met een kleinen bol in den oksel. Bloemen 1-5 bijeen. Bloemdekbladen langwerpig, stomp. 0,08-0,15. 4-. Maart—Mei. Op zandigen bouwgrond. Vrij zeldzaam. (G. pratensis Schuit.). Weidegeelster. G. stenopétala Rchb. Gel(jkt wel wat op O. lut.ea, doch is er gemakkelijk van te onderscheiden door den vorm van het wortelblad. Heikels. Ge'ill. Flora, 4jt druk. 9 4. Fritillaria L. Bolgewassen met groote, hangende, meest schaakbordachtig gevlekte, klokvormige bloemen 1 1 Stengel weinig bebladerd, 1- of 2-bloemig (lig. 57). Bloemen eindelings of in de bladoksels, knikkend. Bloemdek vleeschkleurig of geelachtig, door donkerroode vlekken schaakbordachtig, soms ook wit. 0,15-0,30. 2J-. April, Mei. Drassige weilanden. Vrij algemeen. Ook als sierplant gekweekt. Kievitseieren. Kievitsbloem. F. Meleagris L. Fig. 5rt. Gagea stenopetala. Fig. 57. Fritillaria Meleagris. u bloem: l> vruchtbeginsel met stijl. « bloemblad der plant: '> meeldraden: e stamper: d zaaddoos, by e doorgesneden. Stengel dichtbebladerd, veelbloemig. Bloemen hangend, in schermen, met er boven uitstekende bladen. Bloemdek geelbruin met sehaiiakenroode nerven. 0,50-1,00. li. April Mei. Sierplant uit Perzié, soms met gevulde bloemen. Vergiftig. Kroonimperiaal. Keizerskroon. + F- imperialis L. ."). Lflium L. Lelie. Bolgewassen met geschuilde bollen, sterk bebladerden stengel en hangende of recht- opstaande bloemen .j i 1 Bloemdek klok-trechtervormig. Bladen verspreid * a Bladen^aHhane de onderste, in kransen. sVngel naar boven kortharig-ruw, aan den voet en onder de bloeiwijze bijna onbebladerd, in het raidden met eenigefrti-tallige kransen van langwerpig-spatelvormige, toegespitste, kortgesteelde bladen. Bovenste bladen verspreid, kleiner. Bloemen 8—10, in trossen. Bloemdekbladen langwerpig, vuil lichtpurper met donkerder vlekken. 0,60-1,20. 4- Juni, Juli. Sierplant, misschien ook verwilderd Turksche lelie. f L- Jlartagon L. Bladen ^rondf to^'fang^vei-pig, 5-7-ribbig, de bovenste lijnvormig. Bloemen 1-15 bijeen, knikkend, welriekend. Bloemdekbladen golfsgewijs gerand, rose-wit, lood gevlekt en gepunt, van binnen met roode wratjes. 0,b0-l,30. %. Juh, Augs. Sierplant uit Japan Pracht lelie, f I" speoiosum Thun >g. Bladen smal lancetvormig, 5-ribbig. met okselstandige knoppen. Stengel wo iig Bloemen talrijk, in trossen, overhangend, meniekleurig, van binnen zwart ge\lekt met bruine wratjes. 1,00-2,00. 4-. Juni-Augs. Sierplant uit China en_ Japan '1'ü gergev 1 ek te lelie, "i" I'. tlgnnum Grol. nranle. hrninrood gevlekt, IJIVCUIU'IY uiam-n vtwuj", o van binnen aan den voet knobbelig ruw. Bloemen in schermen, rechtopstaand. Bladen Hjn-lancetvormig, de bovenste vaak met bolletjes in de oksels. 0,45-0,80. 4. Juni, Juli. In blijvende roggevelden (esschen) op enkele plaatsen in Groningen, Drente en Overijwel. Ook als sierplant. O ra lij el el ie. L. bulbilerum 0. cróeeüm I.. Bloemdek van binnen glad, wit. Bloemen trosvormig, ten laatste knikkend. 0,60-1,20. 4. Juni, Juli. Veel voorkomende sierplant uit Z.-Europa. Witte lelie, f Ij. candldnm I.. 6. Ornithógalum L. V o g e 1 m e 1 k. Morgenster. Bolgewassen met wortelstandige lijnof ljjnlancetvormige bladeD en een enkele in een tros of scherm vormigentros eindigende blocmschaoht. 1 Bloemen in een scherm vorm igen tros (fig. 58). Onderste bloemstelen tijdens den vruchttijd horizontaal afstaand. Meeldraden lijnpriemvormig, zonder tanden. Bloemdek wit, met groene streep. Doosvrucht knotsvormia, met 6 rechte kanten. 0,10-0,25. *1-. Mei, Juni. Op grazige plaatsen, aan wegen, tusschen kreupelhout, op bouwland en langs slootkanten. Algemeen. Ook als sierplant. Vogel melk. 0. umbellatum LBloemen in een langen tros. Meeldraden naast de helmknopjes met 2 tandjes, bloembladachtig (fig. 59). Vruchtbeginsel korter dan do stjjl. Bloemdekbladen van binnen wit, van buiten groenachtig. 0,20-0,40. 21-. April, Fif. 58. Ornithógalum urr.bellatum a bloem; l> twee bloemdekbladen en meeldraden, by c met stamper: d stijl, vergroot: e vruchtbeginsel in dwarsdoorsnede: f rjjpo doosvrucht; g zaad in doorsnede. Fig. 59 Mei. Aan dijken, slootkanten, tusschen kreupelhout en op bouwland. Vrij algemeen. Uit het Oosten afkomstig. Bij ons waarschijnlijk verwilderde sierplant. Knikkende vogel melk. 0. nutans L. 7. Scïlla L. S c i 1 la. Bolgewassen met wortelbladen en een in een tros eindigende bloemschacht . . .. 1 1 Bol met slechts twee bladen (tig. 60). Bloemen in een 2-7-bloemigen tros, blauw, zelden rose. Schutbladen zeer klein. Bloemstelen rechtopstaand, langer dan de dwarsdoorsnede der bloemen. 0,10-0,20. Maart, April. Beschaduwde, grazige plaatsen. Sierplant, soms verwilderd. (Walcheren, den Haag, Haarlem). » Sterhyacint. fS. hifolia L. Bol met vele bladen. Bloemstelen korter dan de dwarsdoorsnede der bloem. Schutbladen klein, korter dan de bloemstelen. Tros 1-4-bloemJg. Bloemen knikkend, blauw, zolden rose. Bloemdekbladen meer klokvormig samenneigend. 0,15-0,25, 21 Maart, April. Vaak gekweekte sierplant uit Rusland en Kaukasie. Siberische sterhvacint + s* sibirica Andrews. Fig. 60. Scïlla bifolia. a vruchtbeginsel met styl: 1> doosvrucht, by c geopend. Fig 61. Endymion nutans. (i bloem, by h met opengelegd bloemdek: c doosvrucht, b\j d in doorsnede. 8. Endymion Dum. Bloemen in een hangenden tros (fig. 61). Bloemdekslippen klokvormig samenneigend, aan den top omgeslagen, blauw, soms roserood of wit. Schutbladen 2. Bladen breed-lijnvormig. 0,20-0,40. 2}-. Mei. In boschachtige streken en op oude buitenplaatsen. Vrij algemeen. Ook als sierplant. Wilde hijacint. E. nutans Dum. 9. Galtónia Des. Buis van het bloemdek wijd, beneden afgerond. Slippen afstaand. Bladen lijnvormig, blauwgroen Trossen groot, 10-20-bloemig. 0.60-1,60. 4. Juli, Augs. Sierplant uit z .Afnka + ®- camdlcans 1»C8. (0. Camassia Lindl. Bladen wortelstandig, ïynvormig, groen of grijsgroen. Bloemdekbladen 5-9-nervig, 0,02-0,03 lang, asehblauw, soms violetblauw ol wit. Bloemen in losse trossen. 0,40-0,80 24.. Mei, Juni. Sierplant uit N.-Amerika . . . ï- C. esculenta Lmdl 11. Müscari Trn. Trossen ineengedrongen (0,03-0,06 lang) (fig. 62j. Bloem knikkend, de bovenste rechtopstaand. Bladen wortelstandig, breed-lijnvormig , naar den voet versmald, korter dan de stengel. Bloemdek bolvormig, eirond, hemelsblauw, met witten zoom, soms wit. 0,08-0,15. i|-. April, Mei. Op beschaduwde, grazige plaatsen. Vrij zeldzaam. Ook als sierplant. Druifjes. Kraaltjesbloem. Blauwe druifjes. Druifhyacint. M. botryoides Mill. Tros los, ten slotte zeer verlengd (0,10-0,25 lang) (fig. 68). Onderste bloemen vrtf ver uiteenstaand, horizontaal afstaand , geelgroenachtig, de middelste bruinachtig met geelgroene tanden, nauwelijks zoo lang ais de stelen, de bovenste dicht opeen, blauw , zeer lang gesteeld , onvruchtbaar. 0,40-0,70. Mei, Juni. Gekweekt, oen enkele maal b\j don Haag en Amsterdam verwilderd. (1 Fig. 62. Muscari botryoides. Fig. 63. a bloemdek opengesneden. (Hyacinthus comósus L.) Pluimhyacint. + JI. comosum L. 12. Hyacinthus L. I Bladen breed-lijnvormig, stomp, korter d.m de bloemstengel. Bloemen in een voeibloemigen tros, veel langer dan de steel. Bloemdek aan den voet buikig, blauw wit rose, geel, zeer welriekend. 0,30-0,45. 5).. April, Mei. Vaak gekweekte sierplant, in vele variëteiten, ook gevuld. Uit Z.-Europa. Kruidnagels. Nageltakken. H (jat-int. f H. orieutülis L. 13. Chionodóxa Boiss. 1 Bloemdek buis- kort klokvormig met afstaande slippen. Tros slap, omstreeks 12bloemig. Bloemen wit of biauwachtig-wit met donkerder voet en middennerf. 0,20-0,30. April, Mei. Sierplant uit den Kaukasus. Sneeuwroem, f C. Laciliae Boiss. 14. A'llium Hall. Look. Bolgewassen met een bladloozen ot' meestal aan den voet bebladerden afon iral an ann aimlolm mmVi Unl n__. —— 1.1 . — "n ^ -• v»uv«vi«Mgovu | wwuuiiuig a^uciiu *an W1UC1UCIJ. Bladen wortelstandig, maar den stengel met hunne vaak zeer lange scheeden omgevend 1 1 Wortelbladen 2, langgesteeld, lancetvormig of elliptisch, vlak (fig. 64). Stengel onbebladerd, stomp driekant. Bloemscheede 2-3-spletig. Scherm bijna vlak. Bloemdek sneeuwwit. Met sterken lookreuk. 0,15-0,40. 2J-. Mei, Juni. In bosschen, op beschaduwde, grazige plaatsen en aan slootkanten. Vrij zeldzaam. Daslook. A. ursinum L. Bladen lijnvormig of rolrond 2 2 Bladen geheel buisvormig, rolrond. Scherm bolvormig. 3 Bladen vlak of gegroefd, niet buisvormig, hol . . 5 3 Stengel en bladen niet opgeblazen 4 ou uiauuu ouutu uet iinuuen uiiiKig opgeiuazen. «innenste meeldraden aan den voet sterk verbreed , aan weerszijden met oen korten Fig. «>4. tand. Bloemstelen omstreeks 8-maal zoo lang als do bloemen. Bloemdek groenachtig wit. 0,60-1,20. 2J.. Juni—Augs. Overal gekweekt. Uit Midden-Azië. Juin. Siepel. Ajuin. Ui. f A. Cépa L. 4 Meeldraden korter dan het bloemdek. Helmdraden tandeloos, priemvormig (fig. 65). Scherm zonder bollen. Bloemdek lila-rose. 0,15-0,30. K. Juli, Augs. Op vochtige WP11 fin rl <»n lnnnrc rln ritrioron r/ n]A-n-t n »v-i AaU 1-i. ~ uwiui.uutu. v/va ^ennccau. Bieslook. A. Schoenóprasum L. Fig' 65- Meeldraden even lang als of iets langer dan het bloem- HaI' Ila 'i .1.1 1 . ...... . . sterk verbreed, aan iedere z^jde met een korten tand ifig. 66). Scherm vaak met bollen. Bloemdek lila. 0,ló-o,20. 2J.. Juni, Juli. Gekweekt. Uit Klein-Azië. St-Jansuien. Sjalotten, f A. ascaluniciim L. 5 Meeldraden zonder tanden. Bloemscheeden langer dan het scherm, in een punt uit- 1 - - J Cl 1 111 ■» iuuyt?uu. ouueiui uoiuragena ...» pig ^ Fj f De binnenste meeldraden aan den voet aan weerskanten met korteren of langeren tand (fig. 67a) ... 6 6 Tanden der binnenste meeldraden draadvormig, vaak gedraaid . 7 Tanden der binnenste meeldraden kort en stomp. Meeldraden langer dan het bloemdek. Bloemscherm boldragend met langgesnavelde bloemscheede. Bladen breedlijnvormig, vlak. Stengel tot aan het midden bebladerd. Talrijke, langwerpigeironde zijbolletjes. Bloemdek wit of roodachtig wit. 0,2ó-0,60. ^. Juli, Augs. Gekweekt. Uit O.-Indië Knoflook. •{• A. sativnm L. 7 Bladen vlak 8 Bladen bijna rolrond, van boven 6mal gegroefd. Bloemdek korter dan de meeldraden. Scherm klein , armbloemig, vaak alleen bollen dragend (fig. 676). Bloemdek purper. 0,30-0,60. 2)-. Juni, Juli. Langs dijken, wegen en in weilanden. Algemeen. Hondslook. Wilde knoflook. Wilde uien. Kraailook. A. vineale L. Fig. 68. Allium oleraceum. Fig. 69. Narthecium ossifragum. (( s herm met bloemen en bollen; h a bloemtros: b meeldraad ; c vruchttros; bloemdek, opengelegd :c twee bloem- d vruchtbeginsel; e vrucht, by ƒ in dekslippen en meeldraden; ristamper. doorsnede. 8 Scherm bollen dragend. Meeldraden korter dan het bloemdek. Bladen breed-lijnvormig, met ruwen rand. Talrijke gesteelde nevenbollen. Bloemdek donker purper. 0,60-0,80. 2)-. Juli. In weilanden. Zeldzaam. Noordsch look. Slangenlook. A. Scorodóprasum L. Scherm zonder bollen. Geen gesteelde nevenbollen. Bladen langwerpig-lancetvormig. Meeldraden iets langer dan het bloemdek. 0,40-0,80. 4 Juni—Augs. Gekweekt. Misschien uit Z.-Europa Prei. "j" A. I'órrnni L. 9 Scherm boldragend 10 Scherm zonder boller.. Bladen 3-kantig. Steel van het scherm rond. Bloemdek azuurblauw. Scheede L'-bladig. 0,80 0,60. 2J.. Juni, Juli. Sierplant uit Siberië. -j- A. n/tireum Lindl. 10 Bladen smal-lijn vormig, duidelijk gegroefd (lig. 68). Meeldraden ongeveer evenlang als het bloemdek. Bloemdek groenachtig, iets roodachtig, zelden lichtpurperkleurig. 0,30-0,60. 2)-. Juli, Augs. Aan dijken, akkers en wegen , ook tusschen hakhout. Vrij algemeen. Moeslook. A. oleraceum L. Bladen tamelijk breed-lijnvormig, vlak, nauwelijks gegroefd. Meeldraden langer dan het bloemdek. Bloemdek lilakleurig. 0,30-0,60. 2^. Juni, Juli. In bouwland en aan heggen. Zeer zeldzaam. B e r g 1 o o k. A. carinatum L. 15. Asphódelus L. 1 BIoemdekslippen uitgespreid, van binnen wit, van buiten groenachtig. Bladen priemvormig. 0,30-0,60. 2^.. Juni, Juli. Uit Z.-Europa. Op bouwland. Aangevoerd. Amersfoort, Hilversum, Maastricht, Dordrecht. Affodil. A. tennifóllas Cav. 16. Asphodeline Rchb. 1 Stengel tot boven bebladerd. Bladen priem vormig, driekant, glad. Bloemen geel, welriekend. 0,60-1,00. 3-. Mei—Augs. Sierplant uit Italië. (Asphódelus luteus L). f A. lotea Rchb. 17. Narthécium Moehr. 1 Wortelstok kruipend (fig. 69). Stengel opstijgend. Onderste bladen lijn-zwaard vormig, de bovenste klein, seheedeachtig. Bloemen in een ijlen tros. Bloemdek van binnen geel, van buiten groenachtig. 0,10-0,25. 2f. Juli, Augs. In moerassige hei- en veenstreken. Algemeen. Vergiftig. Wilde gerst. Gele wateraffodillen. Sipelgrat. Beenbreek. N. ossifragum Huds 18. Phalangium Trn. 1 Stengel niet vertakt. Bloemen in trossen ifig. 70). Stijl boogvormig gekromd, even lang als het bloemdek. Doosvrucht eirond, spits. Bloemdek wit. 0,30-0,60. Mei, Juni. In heidestreken. Apeldoorn. Ook als sierplant (Anthericum Liliago L.) Mennekersstaar. Gras lel ie. P. Liliago Sc li re b. 19. Hemerocallis L. Dag lelie. Planten met wortelstok . wortelstanditre . lange bladen en een rechtopstaande, hooge bloemschacht met 0,02-0,08 lange bloemen. 1 Fig. 70. Phalangium Liliago. « bloem: b vrucht, b(1 c in doorsnede. Bloemen zeer groot, roodgeel, reukeloos. Binnenste slippen van liet bloemdek met gegolfden rand, stomp. Buitenste nerven der bloem dekbladen door dwaisaderen verbonden. Stempel bolvormig. 0,(50-1,20. Juni, Juli. Sierplant uit de Zuidelijke Alpen, ook een enkele maal verwilderd. (Steenderen). Bruine daglelie, f H. lulva L. Bloemen kleiner, goudgeel, welriekend (Hg. 71). Slippen van het Woemdek.vlak , spits, met onvertakte nerven. Stempel b\jna 2-lobbig. 0,60 0,80. .Juni, Juli. Sierplant Gele daglelie. + H. Ilava L. 20. Fünkia Spr. Bloenidek trechter-klokvormig. Meeldraden neergebogen. Bladen har^ormig-eirond. Trossen arnibloemig. Bloemen 0,10 lang, wit, welriekend. 0,.30-u^b0. 4. Augs., Septr. Sierplant uit Japan + * subcordata Spr. Fig. 71. Hemerocallis nava. Fig. 72. Colehicum autumnale <1 bloem in doorsnede,-b vrucht, « bloeiende,bvruchtdragende plant; bil c in doorsnede. c stijl: d meeldraad: e doosvrucht bt! f in doorsnede: g zaad. 21. Kniphófia Mnch. 1 Bloenidek rolrond-knotsvormig, kort, 6-tandig. Bladen 1(1 nvormig, gi'U-groen. 1,00-3,00. Augs., Septr. Sierplant uit Kaapland T "• "lindes ''n0"- 22. Cólchicum Tm. 1 Bloemen wortelstandig, groot, alleenstaand of 2 bijeen (fig. 72). Bladen langwerpig lancetvormig, na den bloeitijd in het volgende voorjaar te gelijk met de doosvrucht verschijnend. Bloemdek lilakleurig , zelden wit. 0,05-0,20, de vruchtdragende plant tot 0,40. 2J-- Septr., Octr., ook zelden in het voorjaar met kleinere bloemen. Op vochtige weilanden meest langs de rivieren. Vrij zeldzaam. Ook gekweekt. Vergiftig! Naakte juffrouwen. Droogbloeier. Tijloos. Herfsttijloos. C. autumnale L. 23. Bulbocadium L. 1 Bloemen 1-8. Bladen meest 3, breed lijnvormig. Bloemdek "(licht violet-purper, de 'plaat aan don voet spits geoord. St\jl 1 met 3 stempels. 0,08-0,20. 2*. Maart, April. Sierplant uit Z.-Europa f B. vériium L. Fig. 73. Asparagus officinalis. a bloemdragende tak: b bloemdek, open* gelegd ; <• vruchtbeginsel en 2 meeldraden: (I vruchtdragende tak: e bes in doorsnede. Fig. 74. Paris quadrifolia. a bloem;.// meeldraad: c vruchtbeginsel; d bes, b\j f in doorsnede. 24. Asparagus L. Sterk vertakte planten niet naaldfijne bladen, die in bundels staan, gesteelde, hangende, groenachtige bloemen in de oksels der takken en roode bessen 1 Wortelstok met vleezige spruiten (fig. 73). Bloemen klein, ten laatste hangend. Bloemdek groenachtig-geel. 0,60-1,25. i|-. Juni, Juli. Op zandgrond en vooral in de duinen. Vrij algemeen. Ook gekweekt . . Spersie. Koraalkruid. Asperge. A. officinalis L. Wortelstok met korte, st(jve spruiten. Stengel liggend. Juni, Juli. In de duinen, zeldzaam Liggende asperge. A. prostriitns llumort. 25. Paris L. 1 Stengel 1-bloemig (fig. 74). Bladen meest 4, kransstandig, elliptisch-omgekeerd-eirond, kort toegespitst, bijna zittend. Bloem eindelings, groenachtig. Bes zwart. 0,15-0,30. 2J-. Mei, Juni. In bosschen. Zeldzaam. Vergiftig. Een bes. P. quadrifólia L. 26. Polygónatum Trn. Salomonszegel. Planten met een horizontalen wortelstok en een bebladerden stengel. Bloemen alleenstaand of in trossen aan hangende stelen in de bladoksels. Bloemdek buisvormig, met groenen zoom. Bessen blauwzwart. 1 Fig. 76. Polygonatum multifloium. Fig. 76. Convallaria majalis. « bloem, b(i h opengelegd: c stamper; tl door- « bloem opengelegd; h meeldraad: snede van liet vruchtbeginsel: e vruchten. c stamper: a vruchtbeginsel In doorsnede: e bes. 1 Bloemstengel kantig. Bloeiwijzen 1- of 2-bloemig. Bloemdek aan den voet versmald, 0,004-0,005 wijd, evenals de meeldraden kaal. 0,15-0,45. Mei, Juni. In boschrijke streken op hooge gronden. Vrij algemeen. Ook als sierplant. (Convallaria Polygónatum L., P. anceps Mnch.) Dalkruid. Jacolisladdertje. Salomonszegel. P. officinale Mnch. Bloemstengel rolrond (fig. 75). Bloeiwjjze 3-5-bloemig. Bloemdek aan den voet buikig, 0,002-0,003 wjjd. Tanden van het bloemdek van binnen, evenals de meeldraden, behaard. 0,30-0,60. 2J-. Mei, Juni. In boschrijke streken op hooge gronden. Vrij algemeen. Ook als sierplant. (Convallaria multiflora L.). Zegeltjes. Veelbloemig salomonszegel. P. multiflorum All. 27. Convallaria L, 1 Stengel onbebladerd (fig. 76). Bladen meest 2, elliptisch tot lancetvormig, spits, langgesteeld. Bloemen in een eenzjjdigen tros. Bloemdek wit, welriekend. Bes rood. 0,15-0,30. -4- Mei— begin Juni. Op beschaduwde plaatsen in boschrijke streken. Vrij algemeen. Ook veel als sierplant. Meiklokje. Zegeltjes. Meibloem. Lelietje van dalen. C. majalis L. tig. Ti. Majanthemum bifolium. 1-ig. 78. Narcissus Fseudonarcissus. a bloem; b vrucht. a bloemscheede; b vruchtbeginsel, meeldraden en opengesneden bekroon ; c bjjkroon. 28. Majanthemum Web. 1 Stengel rechtopstaand, meest 2-bladig (fig. 77). Bladen afwisselend, diep hart-eivormig, spits. Bloemen klein, trosvormig. Bloem- dek wit, later rood. 0,05-0,15. 24.- Mei, Juni. In bosschen, op beschaduwde plaatsen. Vrij algemeen. Witte lelietjes. Dal kruid. NI. bifólium Schmidt XI Fam. Amaryllidaceeën. Narcisachtigen. vi. Alle bolgewassen, die dus met een bol onder den grond overblijven. Bloemen voor den bloeitijd in een vliezige scheede gehuld. Blomedek 6 deelig 0} 6bladig, gekleurd. Meeldraden 6, met zich naar binnen openende helmknopjes. Vruchtbeginsel onderstandig. driehokkig, met 1 stijl en enkelvoudigen of in drieën gespleten stempel. Vrucht een doosvrucht. Bloemdek regelmatig ^ Bloemdek symmetrisch, 6-bladig. Onderste bloemdekblad gegroefd, de meeldraden omsluitend Sprekelia 14 J Bloemdek met een rolronde buis, een stervormigen, zesdeeligen zoom en een verschillend gevormden krans aan de keel. Bloemen rechtopstaand of knikkend Narcissus Bloemdek klokvormig, 6-bladig (fig. 80). Bloemen knikkend . 3 Binnenste bladen van het bloemdek iets korter dan de buitenste, aan den gaafrandigen top verdikt . . . . Leucójum 149. Binnenste bladen van het bloemdek veel korter dan de buitenste, iets ingesneden Galantbus 1. Narcissus L. Narcis. Morgenster. Bolgewassen met een onbebladerde, samengedrukte bloemschacht en wortelstandige, breed-lijnvormige, vlakke, stompe bladen 1 Krans aan de keel bekervormig, dooiergeel, aan den rand gegolfd, even lang als de bloemdekslippen (fig. 78). Bloemdek geel. Bladen sterk gekield. 0,15-0,40. Maart—Mei. Aan sloot- Wanten . in weilanden en aan netten, v ril zeiu- zaam. Ook als sierplant, vaak met gevulde 11'8- '9bloemen. Welriekend. . Gele tijloos. Paaschlelie. Paaschbtoem. Gele narcis. N. Pseudonarcissus L. Krans aan de keel veel korter dan de bloemdekslippen Bloemdek wit. Krans schotelvormig, geel, niet fijnen gekirtelden, meest rooden rand. ifig. 79). Bloemen alleenstaand. 0,10-0,45. ï(.. April—Juni. Sierplant, vaak met gevulde bloemen. Eenige malen gevonden, meest in duinvlakten, welriekend. Pinkaterlelie. Witte narcis, f N. poetleus L. Bloemdek geel of wit. Krans kelkvormig, geel of oranje. Bladen blauwgroen. Bloemen in een lO-'JO-bloemig scherm. 0,30-0,46. 2). April. Sierplant uit Z Luropa Welriekend + »• TftZetta '< 2. Leucójum L. 1 Stengel 1-, zelden 2-bloemig, 0,10-0,25 hoog, samengedrukt. Bloemdek wit, met aan den top groene slippen. 2|.. Febr., Maart. Sierplant, waarschijnlijk soms verwilderd (Swiehem (Fr.), Oldenzaal) Lenteklokje. L. vernam L. Stengel 3-6-bloemig, 0,30-0,40 hoog (fig. 80). Overigens als de vorige soort. 2j-. April—Juni. Moerassige weilanden. Vrij zeldzaam, doch op sommige plaatsen veel. Ook soms gekweekt. Zomerzotje. Zomerk lokje. L. aestivum L. rig. leucójum aestivum. Fig. 81. Galanthus nivalis. a bloem na wegneming van .3 der « vruchtbeginsel met stijl en bloemdekbladen. meeldraden: '> meeldraad; c doos- vrucht met de verwelkte bloemdekbladen. 3. Galanthus L. Stengel 1-bloemig, rond (fig. 81). Bloemdek wit, de binnenste bladen aan de buitenzijde met een halvemaanvormige groene vlek. 0,08-0,20. ij-. Janr.—Maart. Aan heggen, tusschen kreupelhout, aan beschaduwde slootkanten, op vocbtigen grasgrond. Vrij algemeen. Ook veel gekweekt. Vastenavondzotje. Naakte mannetjes. Naakte naarsjes. Naakte wijfjes. Sneeuwklokje. G. nivalis L. 4. Sprekélia Heist. 1 Bloemen groot, l(-2) aan een buisvormigen steel, donkerkersrood. Bladen lijnvormig, donkergroen. 0,20-0,30. 2J-. Mei—Augs. Sierplant uit Z.-Amerika (Amaryllis formosissima L.) Goudlelie. + S. formosi'ssinia Herb XIT. Fani. Jnncaceeën. Bloem biesachtigen. Russchen. vi. Planten, veel op Cyperaceeën gelijkend, doch er van onderscheiden, doordat de vrucht een doosvrucht is. Boute der bloem bijna als bij de Liliaceeln, doch kleiner en met bruin of zivart gekleurd , aan den rand vliezig bloemdek. Bloemdek 6-bladig. Meeldraden 6. soms 3, aan einmn stekelpuntig. 0,30-0,60. 2J-. Juni-Augs. Aan slootkanten, 1 lg' s~' in vochtige weilanden. V"rij algemeen. Zeegroene rusch. J. glaucus Ehrh. Een zwak gestreepte stengel met samenhangend merg, die donker grasgroen is, terwijl de doosvrucht omgekeerd-eirond kort toegespitst is en onvruchtbaar, bezit een bastaardvorm van J. glaucus en J. eit'usus. Moerassige zandgrond. Juli, Augs. Walcheren, Nunen, Beek, Elslo (Limburg!, Middachten. Wydgetakte rusch J. «liffüsus Hoppe. 5 Stengel dof, grijsgroen , duidelijk verheven gestreept (fig. 83a). Bloeiwijze meest ineengedrongen. Doosvrucht korter dan het bloemdek, aan den top ingedrukt, de rest van den stijl zit op een kleinen knobbel. 0,30-0,60. 2J-. Mei, Juni. Vochtige zand- en heidegrond. Algemeen. Biezenkoppen. J. conglomeratus L. Stengel glanzend, meest levendig groen, zeer teer en gestreept (fig. 832). Bloeiwijze meest los. Doosvrucht langer dan het bloemdek, aan den top ingedrukt, in de indeuking zit de rest van den stjjl. 0,30-0,70. 2J-. Juli, Augs. Aan waterkanten, in poelen en moe- VQCCnn A 1 lYnitiann rassen. Algemeen. Fig. 83. Juneus conglomeratu» il) P-1 i ■ ....... i en effusus (2). ïtrusch. J. ettusus L. , a . > ,« - ... . , , .. "' , la doorsnede van den Stonsel, lfc bloei- b Wortelstandige bladen meest stroo- wi)ze: lc bloem terzijde, bj| l van voren kleurig, zwak glanzend Stengel 2/,i„egS'en Molmdék. dun, zeer teer gestreept. Bloei¬ wijze 3-7-bloemig, omstreeks in het midden van den stengel of weinig daarboven (fig. 84). Doosvrucht bijna bolvormig, stomp. 0,15-0,45. 2J-. Juni-Augs. Op vochtigen heide-veengrond. Zeldzaam. Draad rusch. J. filifórmis L. Wortelstandige bladen stroo- of roestkleurig, glanzend. Stengel krachtiger, glad (fig. 85). Bloeiwijze iets rijkbloe- • . 1 i . . j i 1 ri i _ i _ .. 1 uii^er, uau ue uuveusie iium van aeu sieu^ei. Doosvrucht eirond, driekant, spits. 0,30-0,75. 2J-. Juni—Augs. Duinvalleien. Ameland, Vlieland, Terschelling, Callantsoog. Noorsche rusch. J. balticus Willd. Door den meest tamelijk langen, kruipenden wortelstok en de meer of minder donkerbruine, als gelakt schonende scheeden gemakkelijk te herkennen. 7 Overblijvende nlanten. met een wortelstok. Stencrel veelbloemig 8 lg' ' Eenjarige planten, met vezelige wortels 11 In twijfelachtige gevallen determineere men volgens 8 en volgens 11. 8 Stengel van den voet af tot aan de bloeiwijze onbebladerd. Plant dicht zodevormend. Bladen alleen wortelstandig 9 Stengel omstreeks in het midden met een gegroefd blad. Planten met kruipenden wortelstok. Bloemdekbladen stomp. Takken der bloeiwijze rechtopstaand 10 9 Bladen afstaand, stijf. Takken der bloeiwijze veel langer dan de schutbladen (fig. 86a). Helm- 11 li 1 "1111 Til . araaen Korier uuu ue neiiiiMJuppeii. uiuem- pj g(. dekbladen langwerpig, stomp, omstreeks zoo lang als de doosvrucht (fig. 864). 0,15-0,30. 2J.. Juni— Augp. Op vochtigen veen- en heidegrond. Algemeen. Trekrusch. J. squarrósus L. Heeft van de ïnlandsche soorten de grootste bloemen. Bladen rechtopstaand. Takken der bloeiwijze korter dan de schutbladen (fig. 874). Helm¬ draden langer dan de belmknoppen. Bloemdekbladen lancetvormig, toegespitst, iets langer dan de doosvrucht (fig. 87a). 0,15-0,25. 2J-. Juli, Augs. Op vaste paden in klei- en veentrronden, ook op voch¬ tige heidevelden. Algemeen. FiS-88- 1 '3-w~- Tengere rusch. J. ténuïs Willd. Gekenmerkt door oen bruingele kleur, vooral tydens den vruchttoestand, door de langere schutbladen en de teere, rechtopstaande, grasachtigo bladen. 10 Stengel samengedrukt. Bloemdekbladen omstreeks half zoo lang als de kogelvormige doosvrucht (fig. 88). btijl half zoo lang als het vruchtbeginsel. Stempels vleeschkleurig. 0,15-0,30. i|-. Juli, Augs. Lage weilanden , ook aan slooten, vooral *op kleigrond. Vrij algemeen. Platte rusch. J. compréssus Jacq. Fig. 89. Fig. SH). Stengel byna rolrond. Bloemdekbladen bijna zoo lang als de elliptische doosvrucht (fig. 894). Stjjl even lang als het vruchtbeginsel (fig. heükels, Ge'ill. Flora, iie druk. 10 89a). Stempels purperkleurig. 0,15-0,30. !)-. Juni—Augs. Op zilte gronden, ook in veengrond. Vrij algemeen. Rondo rusch. J. Gerardi Loisl. 11 Takken der bloeiwijze afstaand. Bloemen alleenstaand, ver van elkaar (fig. 90c). Bloemdekbladen eirond-lancetvormig, spits, donkerbruin, smal-vliezig gerand met bleeke rugnerf, even lang als de donkerbruine, bolvormige doosvrucht (fig. 904). 0,03-0,20. O. Juni—Augs. Vochtige, zandige plaatsen. Vrij algemeen. Wgdbloeiende rusch. J. Tenagéia Ehrh. Takken der bloeiwijze rechtopstaand (fig. 91). Bloemen alleenstaand of dicht bijeen. Bloemdekbladen eirondlancetvormig, groen, smalvliezig gerand, even lang of ongelijk van lengte, meest langer dan de meestal strookleurige of groene doosvrucht. 0,030,25. ©. Juni—Octr. Op allerlei vochtigen grond. Zeer algemeen. Greppelrusch. J. bufónius L. 12 Bloeiwijze schjjnbaar zijstandig, daar het rechtopstaande onderste schutblad er boven uitsteekt, uit veel hoofdjes bestaand. Hoofdjes meest slechts 2 bloemig. Bloemdekbladen lancetvormig, spits, stroogeel, vaak wat roodachtig, even lang als de elliptische, Fig. 9-2. driekantige doosvrucht (fig. 92). Meeldraden 6. Bladen rond, stekend, niet door dwarsschotten in vakjes verdeeld, wortelstandig. 0,30-1,00. 2J.. Juli, Augs. Aan het zeestrand en op vochtigen zandgrond aan den zeekant. Vrij algemeen Zeerusch. J. maritimus Lmk. Door de 1-2 stekende wortelbladen en den stekenden stengel gekenmerkt. Bloeiwijze eindelings (fig. 93) 13 13 Bloemen tot een of weinig hoofdjes vereenigd. Meest kleine 0,03-0,20 hooge planten 14 Bloemen tot vele hoofdjes samengevoegd. Bladen door dwarsschotten in kamertjes verdeeld (fig. 82). Meeldraden 6. Meest grootere, 0,20-1,00 hooge planten 16 14 Bladen niet door dwarsschotten in kamertjes verdeeld, borstelvormig. Fig. 91. Juncus bufonius. a gesloten, b open bloem: coiröpe, d rype vrucht: • zaad. Stengel rechtopstaand, alleen aan den voet bebladerd. Hoofdje eindelings, zelden nog 1 of 2 zijdelingsche. Bloemen zittend. Meel- rl ï • 'i rl n !-i T^lnomdoL'KlQflan in nnn haaraehtige punt uitloopend, langer dan de eironde, stompe doosvrucht (fig. 93), wit, vaak roodachtig aangeloopen. 0,03-0,10. Q. Juni— Augs. Vochtige zand- en heidegrond. Vrij zeldzaam. Koprusch. J. capitatus Weig. Bladen min of meer duidelijk door dwarsschotten in kamertjes verdeeld (fig. 82). Meeldraden meest 3. Doosvrucht langwerpig. . . 15 15 Bloeiwijze uit 1 of 2-4 hoofdjes bestaand , het eene hoofdje zittend, de andere langgcsteeld. Bloemdekbladen lijn-lancetvoriuig (fig. 94), iets langer dan de spitse, driekantige doosvrucht. Stengel rechtopstaand, borstelvormig. 0,05-0,10. ©. Juli, Augs. Op vochtigon heigrond en in duinpannen. Vrij zeldzaam. ri iit n v rn« n e n Vi I niiniHQAlie TknSII - .. s r -- .. y,-- . ««.». Fj 93 Juncus itatus Bloei wijze uit weinig hoofdjes be- „ gesloten, b open bloem; c vruchtbestaand, met zelden met alleen be- ginsel, door het bloemdek omgeven; bladerde takken (fig. 95). Hoofdjes d vrucht* meest 2-6-bloemig. Bloemdekbladen lancetvormig, korter dan de stompe, stekelpuntige doosvrucht. Stengel draadvormig, rechtopstaand. licrffend en in de knnone n»nr. telend (de var. uliginosus), niet zelden in het water drijvend (de var. fluitans). 0,03-0,20. 21. Juli, Augs. Moerassige plaatsen in heideen veenstreken en in veenslooten. Algemeen. Moerasrusch. J. supinus Mnch. 16 Alle of althans de buitenste bloemdek- hladan ariif.s nf t.nprr«cr»ifct mof cföL'^l_ punt 17 Fig' 94' 9B- Alle bloemdekbladen stomp. Bloeiwijze sterk vertakt . . . .18 17 Binnenste bloemdekbladen stomp, alle even lang, met korte stekelpunt, korter dan de eirond-lancetvormige, stekelpuntige, sterk glanzende doosvrucht (fig. 96). Bloeiwijze weinig samengesteld. 10* Bloemen meest donkerbruin. 0,20-1,00. 2J-. Juli—Septr. Op moerassige plaatsen en aan slooten. Algemeen. . Waterrusch. J. lamprocarpus Enrn. Alle bloemdekbladen toegespitst en genaaid, de binnenste langer, «ian den too omgeslagen. Bloemdekbladen korter dan de toege- spitst-gesnavelde , eironde doosvrucht, lederbruin (fig. 97). Takken der bloeiwijzo uitgespreid. Bladen glad, droog zijnde fijn gestreept. 0,30-1,00. Juli—Septr. Moerassige heide- en veengrond. Algemeen. Boschrusch. J. silvaticus Reichard. Deze soort is gemakkelijk te herkennen aan de hoofdjes, -li.~ i niat vool crvAnt.Ar '/ün rlflll 1)11 J. 3 1 Dl tl U S en kleiner dan by J. lamprocarpus en aan de toege- Fig. Fig. 97. spitste bloemdekbladen. 18 Bloemdekbladen bleek, wit of geel, zonder stekelpunt, omstreeks even lang als de toegespitste doosvrucht (fig. 98). Takken der bloeiwijze gebogen of teruggeslagen. Bladen stengelacbtig, alle mof. vpIh huizen. 0.40-1.00. 2J-. Juli, Augs. Moerassige zand- en heidegrond en op rietschorren. Vrij algemeen. Padderusch. J. obtusiflorus Ehrn. De grootste soort, bovendien door de lichte bladen en door de slechts l st'*ngelachtig blad dragende niet bloeiende takken te onderscheiden. Bloemdekbladen donkerbruin. Hoofdjes klein. Bloemdekbhden duidelijk korter dan de stompe doosvrucht (fig. 99a). Takken der bloeiwijze meest UQ/.\ fifon. auuu.u w Ff 95, Fig. 99. gel en bladen meest rond. 8 . Wortelstok kruipend. 0,20-0,50. Juli, A.ugs. Vochtige moerassige zandgrond, vooral in duinpannen. Vlij algemeen. Alpenrusch. J. alpinus Vill. Door de donkere, kleine hoofdjes (de kleinste onzer inlandsche soorten) gemakkelijk van J. obtusiflorus, door de stompe bloemdekbladen van J. lamprocarpus en J. silvaticus te onderscheiden. 2. Ltizula Desv. Veld bi es. Grasachtige planten met een bebladerden stengel zonder knoopen, vlakke, aan den voet met een buisvormige scheede voorziene bladen en een eindelingsche speer- of pluimvormige aar 1 Bloemen alleenstaand aan de niet of weinig vertakte takken der bijna schermvormige bloei wij ze (fig. 100). Wortelbladen lancet■unrini cr ( O 005-0 01 breed ï. Takken der bloeiwiize meest 3-bloemig, de bovenste tijdens den vruchttijd afstaand of teruggeslagen. Bloemdekbladen donkerbruin. Aanhangsels der zaden sikkelvormig, even lang als de zaden. 0,15n ar* 21. Manrt—Mei. Reseharhiwde boschcrond. Vrii algemeen . . Ruige veldbies. L. pilosa Willd. Bloemen 2-5 bijeen aan de takken deisamengestelde bloeiwijze(fig. 101,102j. Zaden aan den top met een zeer klein aanhangsel 2 Bloemen in eivormige of bolronde aren aan de takken der bloeiwijze (fig. 10-3). lïinnpnstn hlnemdekbladen even lane als of iets langer dan de buitenste. 3 FiS- 102- Fig. 100. Fig. 101. 2 Bladen lijnvormig, met behaarden rand. Bloeiwjjze korter dan de ofVinlKla^pn fficf. 101 V \"P- / Helmdraden veel korter dan de helmknopjes, deze bijna zittend. Bloemen meestal in bundels van 4. Bloemdekbladen witachtig, zelden roodachtig of koperkleurig. 0,30-0,60. 2J-. Mei, Juni. Bosschen. Zeldzaam. (L. angustifolia Grke.). Witte veldbies. L.' albida D. C Bladen breed lijn-lancetvormig, met behaarden rand (tot 0,015 breed). Bloeiwijze langer dan de schutbladen (fig. 102). Meest 2 of 3 bloemen bijeen. Bloemdekbladen lancetvormig, omstreeks even lang als de doosvrucht, licht- of donkerbruin. 0,30-0,80. Fig. 103. Luzula campestris. Fig. 104. 2)-. Mei—Juli. Bosschen. nopen bloem; b vruchtbeginsel met 7t>]Hyaam CL silvatica «Uil; c vruchtdragende tak; tionrUpe, ^eiazaam. U->. snv.iuoa e openfe,esprcmgen r(jpe vrucht. Gaud.) Groote veldbies. L. maxima 0. C. 3 Aren 2-5, de zijdelingsche ten laatste knikkend (fig. 103). Helm- knopjes 2-6-maal zoo lang als de helmdraden. Wortelstok met korte uitloopors. Bloemdek bruin. 0,05-0,25. 2J-. April, Mei. Op grazigen zandgrond, aan wallen en in heidevelden. Algemeen. Veldbies. L. campéstris D. C. Aren meest 5-10, alle rechtop- of iets afstaand (fig. 104). Helmknopjes omstreeks even lang als de helmdraden. Wortelstok vezelig, zonder uitloopers. Bloemdek meest lichtbruin, soms ook geel- of groenachtig wit. 0,15-0,45. 2|-. Mei, Juni. In bosschen en aan begroeide waterkanten in zandige streken. Algemeen. (L. erécta Desv.) Veelbloemige veldbies. L. multiflóra Lej. XIII. Fam. Iridaceeën. Lischachtigen. ni. Overblijvende planten met een wortelstok of een knol (door vliezen omgeven) onder den grond. Bloemen bij Crocus vaak ten deele onder den grond, liier zijn de bladen zoog. wortektandig, bij de andere zitten zij aan den stengel. ]'doemen vóói den bloeitijd in een scheede gehuld. Rloeiiulek 6-deelig, gekleurd, regelmatig of symmetrisch. Meeldraden 3 IbImknoppen zich naar buiten openend. Stamper met onderstandig, 3-hokkig vruchtbeginsel. 1 stijl en 3 soms op bloembladen gelijkende stempels. Vrucht een doosvrucht. 1 Meeldraden vrij 2 Meeldraden tot een bundel vorgroeid. Bloemdek ti-deelig. aan den voet bekervormig verdiept, verder uitgespreid. Stempels draadvormig, gespleten. Binnenste bloemdekslippen veel korter dan de buitenste TigridiaiJf. 2 Stempels bloembladachtig verbreed , tegenover de meeldraden staand, dus deze bedekkend. Bloemdek met een buis en 6 slippen. De buitenste en binnenste slippen zeer ongelijk (fig. 108). I'ris ui. Stempels niet tegenover de helmknopjes staand ." 3 3 Scheeden 1-bloemig. Buis van het bloemdek lang Bloemdek klokvormig (tig. 105). Crócus MS O. Scheeden 2-meerbloemig 4 4 Bloemen recht, rechtopstaand. Buis van het bloemdek meest korter dan de slippen. 5 Bloemen gekromd, bijna 2-lippig (fig. 106). Buis van het bloemdek even lang als of korter dan de slippen Gladiolus J.ï|. r> Buis van het bloemdek boven trechtervormig verwed met afstaande slippen. Stempels priemvormig, ongedeeld Sparaxisjjf. Buis van het bloemdek boven niet verwijd. Stempels aan den top verbreed en knotsvormlg Trltónia ISt. 1. Crócus Tm. Crocus. Knollen met een vezelige schil. Bloemen en de smal-Hjnvormige bladen door vliezige scheeden omgeven 1 I In de lente bloeiende soorten 2 In den herfst bloeiend. Keel van het bloemdek gebaard. Meeldraden ruw behaard, stempels buis- knotsvormig. langer dan de meeldraden. Bloemen bleekviolet met purperkleurige strepen. u,10-0,20. X Septr., Octr. Sierplant uit het Oosten. Safraancrocus. f f. satlvus L. Bloemscheede 1-bladig. Koel van liet bloemdek gebaard. Stempels boven de helmknopjes uitstekend. Bloemdek violet, lila of wit (fig. 100). 0,08-0,15. Maart, April. Vaak gekweekte sierplant, soms verwilderd. Crocus. t C. vérnas AH. Bloemscheede 2-bladig. Keel van het bloemdek kaal. Stempels korter dan de meeldraden. Bloemdek geel. 0,08-0,15. 2J.. Maart. April. Sierplant uit Azit; . . . Gelecrocus. f C. lüteus Lmk. 2. Sparaxis Kern. 1 Stengel heen en weer gebogen, 2-meerbloemig. Scheeden gegroefd, dun. Bloemdek driekleurig, rood, geel en violetwit. 0,30-0,35. %. April, Mei. Sierplant uic de Kaap. f S. tricolor Kern. 3. Gladiolus Trn. 1 Aar 5-10-bloemig(fig. 106). Schutbladen met stekel punt. Doosvrucht met S diepe groeven. Bloemdek purper. 0,30-0,60. Juni. In tuinen vaak gekweekt. Zwaardlelie, -f- G. communis L. 1 d , , r, vi j j j Fig. 106. Crocus vernus. Fig. 10»}. 1 Stengel met 2 bladen onder de „ f. . . * bloeiwijze. Bladen lijn-zwaard- a bloem, overlangs doorvormig Bloemen in een 0.30- gesneden; b deSstempels; 0,50 lange pluim van 10-20 c doosvrucht. bloemen. Bloemdek trechtervormig, geel, van buiten rood. 0,90-1,20. ïj.. April— Juni. Sierplant uit Z.-Afrika iMontbretia Potsii Bak.). . . . f T. Potsii Voss. Stengel sterk bebladerd. Bladen zwaardvormig. Bloemen in 3-5 aren, die ieder 10-20bloemig zijn. Bloemdek 0,04-0,05 lang, levendig rood met iots bleekere keel en bruinroode, half cirkelvormig gerangschikte bruinroode vlekken op 3 der slippen. 0,60-1,00. Juli—Octr. Bastaard van T. Potsii on T. aurea. Sierplant (Montbrotia crocosmaeflora Lem.) ^ T. crocosmaeflóra Voss. 5. Tign'dia Kern. 1 Voet van het bloemdek bleekgeel, zwart gevlekt, de buitenste slippen van binnen scharlakenrood, do binnenste geel, bloedrood gevlekt. 0,20-1,00. Juni—Septr. Sierplant uit Mexico Tijgerlelie, f T. pavónia Juss. 6. Iris L. L i s c h. l'lanten meestal met horizontalen, dikken, vleezigen wortelstok en bebladerden, enkel voudigen stengel. Bladen zwaarden lijnvormig 1 Buitenste slippen van het bloemdek ongebaard ... 2 Buitenste slippen van het bloemdek van binnen aan den voet door een rij dichte naren gebaard (tig. 107) 4 Plant met een horizontalen wortelstok. Binnenste slippen van het bloemdek lijnvormig, korter en smaller dan de stempels. Bloemdek geel. Bladen breed-zwaardvormig, omstreeks even lang als de veelbloemige stengel. 0,60-1,00. Mei, Juni. Aan slooten en plassen en op drassige gronden. Algemeen. . . Liach. V arken sbloem. Waterlelie. Ooievaarsbloem. Pinksterbloem. Gele liscb. I. pseudacorus L- Wortelstok knolvormig 3 3 Buis der bloemkroon met den styl vergroeid Bloemdekslippen breed gestoeld, wit, blauw, violet, purper, de buitenste met een gele vlek, de binnenste korter. Bloemen 2-3. Welriekend. 0,ö0-0,7u. 2J.. Juni, Juli. Sierplant uit Z.-Europa (I. anglica Hort.) I. Xiphtoides Eiirh. Buis der bloemkroon vrij van den stijl. Buitenste bloemdekslippen bijna cirkelrond, langgesteeld, blauw, violet of blauwvioleten witbont, geel, wit enz., de binnenste spits, even lang of langer. Bloemen 2. 0,800,60, Juni, Ju.i. Sierplant uit Z.-Europa. Verwilderd b(j Arnhem. (I. hispanica Hort.) . . . -j- 1. Xi'phium L. 4 Stengel meerbloemig 5 Stengel 1-2-bloemig. Buis van hot bloemdek uitstekend, zeer lang. Bladen langer dan de stengel. Bloemdek violet, zeldzamer lichtblauw of wit. 0,05*0,10. 2J.. April, Mei. In tuinen vaak gekweekt. Uit ZuidOost-Europa. Dwerglisch. f I. pümila L. f> Schutbladen van het midden af droog- vliezig rt Schutbladen hoogstens aan den rand of aan den top iets droogvliezig. Stengel bebiaderd, langer dan de bladen. Bloemdek wit, de slippen aan den voet bruin geaderd. 0,30-0.60. 2J.. Mei, Juni. Sierplant uit Zuid-Europa Florentijnsclie lisch. f I. florentina L. Schutbladen van den voet af droogvliezig. Helmdraden langer dan de helmknoppen. Bloemdek lichtviolet, do slippen aan den voet bruin geaderd. Bloemen welriekend. O/iO-O.ö). "4. Juni. Sierplant uit Italië en Istrië. Bleeke lisch. f 1. pallida Lmk. rt Helmdraden even lang ais de helmknoppen (tig. 108). Lobben van don stempel uit elkaar gaand. Stempels bleekblauw. Bloemdek violet, aan den voet geelachtig wit met bruine aderen. 0,30-0,ti0. 4. Mei, Juni. Gekweekt in tuinen, een enkele maal verwilderd. Duitsche lisch. -J- I. germauica L. Helmdraden langer dan de helmknoppen. Lobben van aen stempel met de binnenranden aaneensluitend. Buitenste slippen van het bloemdek violet, de binnenste blauwachtig grijs Stempels geelachtig wit. 0,30-0,00. pj.. Mei, Juni. Op oude muren. In Zuid-Limburg een paar maal. Waarschijnlijk een verwilderde sierplant. Dak lisch. I. samhiiciiia L. Fig. 108. Iris germanica. a een buitenste bloemdekblad met een meeldraad: l>, c vruchtbeginsel met de 3 bladvormige stempels: <1 vruchtbeginsel in doorsnede; e doosvrucht. XIV. Fam. Commelinaceeën. liloemen 2-slachtig. Kelk en bloemkroon 3-bladig. Meeldraden 3 of 6. I ruchtbeginsel 3-hokkig, borenstandig, met «V'n stijl. 1 Meeldraden fi, met gelede haren bezet. Bloemkroonbladen blijvend. Tradescantia 13 3- 1. Tradescantia L. 1 stengel rechtopstaand, knoopig geleed. Bladen lijn-lancetvormig, zeer lang en smal, als een scheede den stengel omvattend. Bloemen scherm sgewfls. Kelkbladen behaard. Bloemkroon blauw, violet of wit. 0,20-0,40. q.. Juni—Septr. Sierplant uit Virginifi Tradescantia. f 1'. virginica L. XV. Fam. Typtaaceeën. Lischdodden. xxt. Overblijvende, eenhuizige planten met gras- of rietachtig uiterlijk. Bloemen dicht opeen in vi/lindervormige aren of kogelronde hoofdjes, de onderste met vrouwelijke, de bovenste met mannelijke bloemen. Bloemen met een bloemdek, dat uit haren of 3 teere schubbetjes bestaat, waaruit een eenzadige dopvrucht groeit, en bij de mannelijke 3 meeldraden. Moeras- of waterplanten. Bloemen in rolronde aren, de vrouwelijke onder de mannelijke. Bloemdek uit haren bestaand (tig. 110) . . . . Typ ha 133. Bloemen in bolronde hoofdjes, de vrouwelijke onder de mannelijke. Bloemdek uit 3 teere schubben bestaand (fig. 112). Sparganium 134. 1. Typha Trn. Lischdodc Kannebnenders. Dullen. Bezurii Lampen poetser. Sigarenriet. St kaarsen. Duikelaar. Moeras- en waterplanten met kruipenden wortelstok en rechtopstaanden, 2-rijig bebladerden stengel 1 Mannelijke aar dicht boven de vrouwelijke (fig. 109). Vrouwelijke bloemen zonder schutblad. Stempels scheef ruitlancetvormig, langer dan de haren , zwart-bruin tot zwartachtig. Bladen breed-lijnvormig (0,01-0,02 breed), meest blauwgroen. 1,00-2,00. ij-. Juli, Augs. In poelen, moerassen en slooten, ook in rietvelden. Algemeen. Bullepees. Pommel Fig. luit. Fig. 110. Typha angustifolia. ftrnnte lisrhdnddp " mannelUke bloem; h vrouwelijke UI 00 te liscnaoaae. bloem b(j c overlang-i doorgesneden, T. latifolia L. links met oen schutblaadje. Mannelijke aar van de vrouwelijke meest iets (0,02-0,05) verwijderd (fig. 110). Vrouwelijke bloemen in de oksels van schutbladen. Stempels lijnvormig. Bladen smal-lijnvonnig (0,003-0,01 breed), grasgroen. 1,00-2,00. 3-. Juli,Augs. Op dezelfde plaatsen als de vorige. Algemeen. Kleine lischdodde. T. angustifólia L. 2. Sparganium Tm, Egelskop. Duikers. In het slijk wortelende moeras- en waterplanten met vezeligen wortelstok en bebladerden, rechtopstaanden, liggenden of drij venden stengel. Onderste bladen met seheeden. De vrouweljjke hoofdjes steeds, de manneljjke meest van elkaar gescheiden 1 1 Bladen in het middelste deel aan de rugzijde kantig. Stempels lijnvormig 2 liladen in het middelste deel aan de rugzijde gewelfd. Stengel en bladen drijvend. Hoofdjes in aren of beneden in trossen . . 4 2 Hoofdjes tot een pluim vereenigd (fig. 111). Stengel rechtopstaand, 1 T> 1 3 J _ V cl LI UUVCU VClbU&b. IJlUUfU cl cl li Ut zijden verdiept. Vruchten zittend, kortgesnaveld, omgekeerd pyramidevormig, gegroefd. Bloemdekbladen naar boven weinig verbreed. Bladen stijf rechtopstaand. 0,30-0,60. Juli, Augs. Slooten, moeras¬ sen , poelen. Algemeen . . Vertakte egelskop. S. ramósum Huds. Hoofdjes in aren of beneden in trossen. Vruchten korter of langer gesteeld, in een snavel uitloopend .... 3 3 Hoofdjes langs den stengel verspreid (fig. 112). Bladen zonder wijde, vliezige schee- de. aan rln viiHpri vlak (fig. 112). Sten- Fig. lil. Fig. U2. Sparganium simplex. gel rechtopstaand, zeldzamer (S. J5S fluitans A. Br.) drijvend en dan draad met oen schubbetje: d vrouwede bladen rondac'htig-driekant. J^oThil^!bO^dwa^d'00^/ 0,30-0,50. 2^. Juli, Augs. Op sneden. dezelfde plaatsen als de vorige. Vrij algemeen. Onvertakte egelskop. S. simplex Huds. loofdjes diclitopeenstaand. meestal slechts één mannelijk. Bladen met een wijde, vliezige scheede, de hoogere puntig uitloopend. Stengel rechtopstaand. Bladen slap. 0,20-0,25. 2).. Juli, Augs. Oevers van het Zwarte Meer bij Nieuw Dordrecht. Vlottende egelskop. S. Hüitaus Fr. iladen aan den voet zwak gewelfd. Hoofdjes in aren, met 1 of 2 mauuBiijittj cii vruuweiijKe iiooiujes. ötempeis lang, spits toeloopend, aan den top vaak gekromd. Vruchten zeerkortgesteeld, ei-kegelvormig, kort-gesnaveld (fig. 113), stekelnuntiff. 0.15-0.30. 2J-. Jnli. Anas veenplassen, slooten. Vrij algemeen. Fig. 113. Kleine egelskop. S. minimum Fr. laden aan den voet halfcylindrisch, zeor lang. Hoofdjes in aren of beneden in trossen, vele. Stempels dun. kort. Vruchten eesteeld. eirond-lanesver- pig, langgesnaveld (fig. 114), 0,60-1,20. 2J-. Juli, Augs. Heidepoelen, veenplassen. Meppel, Mook. (S. natans Fr.) Drijvende egelskop. S. alTiue Sclinitzl. in andere er op gelijkende soorten te onderscheiden door de steeds dikke, aan de rugzijde afgeronde, nooit gekielde of geheel vlakke bladen, die niöbfji ui et>n lungü, \uuii uiaiiuvuiiupunt uiuoopen en ook aoor ue innauf vaar triiHo QnliaaHnn nnr ^tnncral IiIqiIah XVI. Fam. Araceeëll. Aronskelkachtigen. Planten met wortelstok' of ge heel drijvend in het water en dan met bladachtigen stengel (Lemna•■). Bloemen in een bloeikolf (l. i. kleine, ongesteelde bloempjes zitten aan een dikke, vleezige spil) met een bloeischeede aan den voet, die bij Acorus schijnbaar het rerlengile is van den platten bloemstengel, zoodat dat blueikolf in doorsnede; h bloem met d vrouwelijke bloem; e vruchtbeginsel, half geopend vruchtbeginsel; /' vrucht, doorgesnoden. c vruchtkolf. 1. Arum L. Aronskelk, xxi. Bladen spies-pijlvormig, vaak bruingevlekt (fig. 115). Bloeischeede geelgroeD, dubbel zoo lang als de boven de bloemen in een violette knots verlengde bloeikolf. Bessen rood. 0,15-0,30. 2J.. Mei, Juni. Op vochtige, beschaduwde plaatsen in bosschen. Vrij algemeen. Vergiftig! Soms als sierplant . . Kalfavoet. Ar onsstaf. Gevlekte aronskelk. A. maculatum L. Bladen spiesvormig, witgeaderd. Bloeischeede groenachtig-wit, •'! maal zoo lang als de boven de bloemen in een gele knot» verlengde bloeikolf (fig lltS». 0,3ü0,ti0. 51. Mei, Juni. Sierplant uit Z-Europa, soms verwilderd. Xtaliaanscbe aronskelk. + A. italicum L. 16. Ar ace een. 2. Calla L. VI. Bladen hartvormig (fig. 117). Bloeischeede van buiten groen, van binnen wit, omstreeks even lang als de bloeikolf, die geen knotsvormige verlenging heeft. Bessen rood. 0,15-0,30. 2J-. Mei, Juni en Septr. In poelen en moerassen in veenachtige streken. Vrij algemeen. Vergiftig! . Slangenworte 1 C. palustris L. Fig. 118. Acoru» Calamus. a bloem; li vruchtbeginsel, dwars doorge-neden. Fig. 11». Lemna-«oorten. 1. L. tiisulca. 2. L. minor, 2a bloemstengellid, 2'» omhulsel, waaruit een dor beide meeldraden i* te voorschijn gekomen. 3. L. gibba, fii bloem met opengespleten bloemdek. 4. L. polyrrhiza. 5. L. arrhiza. 3. A'corus L. vi. 1 Stengel platgedrukt, op de eene zijde scherpkantig, op de andere met een groef, waaruit de kolf te voorschijn komt, terwijl de stengel zich schijnbaar voortzet (fig. 118). Aromatische reuk. 0,30-1,00. 2J-. Juni, Juli. Aan allerlei wateren. Algemeen. Kalmoes. Zwanenbrood. Kalmus. A. Calamus L. 4. Lémna L. Eendekroos. Endekroos. Kreu ze. Kroop. xxi. I Plantjes met wortels 2 Kleine, bijna bolronde plantjes zonder wortels (fig. 119, 5). 0,0003-0,0015. In stilstaande wateren. Zeer zeldzaam W'ortelloos kroos. L. arrhiza L. 2 Stengelleden geheel ondergedoken, langwerpig-lancetvormig, aan 't eene eind stekelachtig versmald, ieder met een wortelvezel, meest verscheiden kruiswijs samenhangend (fig. 119, 1). 0,007-0,01. Ï-. April, Mei. Stilstaande wateren. Vrij algemeen. Puntkroos. L. trisülca L. Stengelleden drijvend, rond, alleen of eenige samenhangend . . 3 3 Stengelleden aan weerszijden vlak of nauwelijks gewelfd ... 4 Stengelleden van boven vlak, beneden bolvormig gewelfd, ieder met slechts één wortelvezel, meest alleen (fig. 119, 3). 0,003. 2J-. Mei, Juni. In stilstaand water. Vrij algemeen. Blaaskroos. L. gibba L. 4 Stengelleden met verscheiden wortelvezels en van onderen meest rood gekleurd (fig. 119, 4). 0,005. 2f.. Mei, Juni. In stilstaande wateren. Vrij algemeen. Veelwortelig kroos. L. polyrrhiza L. Stengelleden ieder met slechts een wortelvezel, aan weerszijden groen. 0,003. 2J.. Mei, Juni. In stilstaande wateren. Zeer algemeen. Klein kroos. L. minor L. XVII. Fam. Najadaceeën. Waternimfachtige n. Waterplanten. Planten 2-slachtig of 1- of 2-huizig. Bloem/lek ontbrekend of schubvormig, 4-deelig. Meeldraden 1—4. Stampers 1, 4 of meer. 1 Bladen duidelijk getand, tegenoverstaand of in kransen (fig. 126). Bloemen alleenstaand in de bladoksels. Planten 1- of 2-huizig. Meeldraad 1. Stamper 1 Najas wo. Bladen guafrandig of zwak getand. Bloemen in aren of alleenstaand , tweeslachtig of eenhuizig. Meeldraden 1-4. Vruchtbeginsels 1-4. 2 2 Bloemen in de scheede van het bovenste blad ingesloten, aarvormig, zonder bloemdek, uit een 2-deelige meeldraad en 1 stamper bestaand (fig. 124). Bladen vaak tot 0,3 lang, grasachtig. Zeeplant. Z o s t é r a 1S9. Bloemen niet in een scheede ingesloten. Vruchtbeginsels meestal 4 (fig- 127, 1) 3 3 Bloemen in 2-meerbloemige aren, 2-slachtig (fig. 142, 143). . 4 Planten eenhuizig. Bloemen in de oksels der draadvormige bladen (fig. 127). Mannelijke bloemen met 1 of 2 meeldraden, zonder bloemdek, de vrouwelijke met 4 stampers en een bekervormig bloemdek Zannichéllia #««. Fig. 124, 126. Zostera. Fig. 126. Najas major. ii Z. manna, bladtop van een niet a. b vrouwelijke plant: c mannelijke bloeiende tak: b—e Z. nana: b bladtop; bloem; d helmknopje, bi) e doorgeer bloemscheede met de bloeikolf, die sneden; f vrucht. helmknop en vruchtbeginsel draagt; d"vrouwelijke bloem; e vrucht. 1. Zostéra L. Zeegras, xxr. In bet sljjk wortelende en drijvende waterplanten met lange, lijnvormige bladen met scheeden aan den voet 1 1 Bladen 3-7-nervig, breed- of smal-lijnvormig (0,003-0,009 breed), met afgeronden top (fig. 124A -.i. J l 1? i I 11 J f'g- 129. Ruppia matilima. 130), zittend, halfstengeiomvattend, Vruchtdragende plant: a, h bioeizonder scheede, eirond-lancetvormig wijze: 'deze na het afvallen van het of lijn-lancetvormig, vooral naar voren s' h"t,llad v-"' ter zMde gezien. getand, alleen die onder de gatlelstandige, armbloemige, kortgesteelde aar met een gespleten bladscheede. Vruchten van buiten scherp gekield, met haakvormigen snavel. Vruchtstelen omgebogen niet een gering aantal vruchten er aan. 0,30-0,50. 2J-. Juni—Septr. Vooral op kleiachtigen grond in stilstaand en stroomend water Algemeen. Dichtbladig fonteinkruid. P. dênsus L. 13ü. Bladen afwisselend, hoogstens de bovenste tegenoverstaand . . 3 heikels, Ge'ill. Flora, 4r . o Bladen gewoonlijk kort, soms langer gesteeld, lancetvormig, veelnervig, doorschijnend, glanzend. Vruchten van buiten stomp gekield, bijna cirkelrond (fig 13-3), 0,30-1,50. 2J.. Juli, Augs. Vaarten, crachten. breede slooten nn zand- en veengrond. Vrij algemeen. Fig. ui. Fig. is.. Hg. 133. Glanzig fonteinkruid. P. lücens L. Bladen ongesteeld, lijnvormig of soms lancetvormig. . . . . 6 6 Bladen zeer smal-lijnvormig tot borstelvormig (hoogstens 0,002 breed). Stengels bijna rolrond. Bloemen in gering getal. Vruchtstelen veel korter dan de vruchtaren 7 Bladen breeder dan 0,002. Stengel min of meer afgeplat . . 8 7 Bladen meest 3-nervig, toegespitst (fig. 134a). Vruchtjes klein, langwerpig-ovaal met afgeronden rug (fig. 1344). 0,30 0,60. V-. Juni—Septr. In slooten, vijvers, grachten, ook in zilte. Algemeen. Klein fonteinkruid. P. pusillus L. Bladen 1-nervig, soms met zwakke z(jner- veu. Stengel stijver dan bil de vórige. Vruchtjes ruitvormii: met gekielden rug, die met knobbeltjes bezet is, aan den binnenrand met spitsen knobbel (fig. I8Ö1. Vruchtjes veelal slechts 1 in iedere bloem. 0,30-",fin. Juni, Juli. In slooten op rivierklei. Nijmegen, Dordrocht, Valkenswaard. Haarfijn fonteinkruid. P. trlohoides Cham. et Schld. In voorkomen gelijkt deze plant op een Fig. 184. Fig 135 smalbladige P. pusillus doch de vrueh- tjes z(jn veel grooter, ook is de plant stijver en brosser en b(j het drogen zwartachtig. 8 Stengel vlak, samengedrukt, gevleugeld, onder de bladen biina bladachtig. Bladen met veel fijnere nerven tusschen de hoofdnerf en do beide zjjnerven , toegespitst 10 SteDgel samengedrukt met afgeronde kanten. Bladen bijna zonder fijne nerven tusschen de hoofdnerven 9 9 Bladen met 4 zijnerven, behalve de hoofdnerf. Aarstelen 2-3-maal zoo lang als de aar, naar boven iets verdikt. Aren tijdens den vruchttijd los, 6-10-bloemig. Vruchten glad, met gewelfden rug. Bladen stomp of spits. 0,30-0,60. 2J.. Juli, Augs. Slooten. Vrij algemeen, l'untig fonteinkruid. P. mucronatus Schrad. Bladen met 2 & 4 flauwe zijnerven, behalve de hoofdnerf. Aarstelen even lang als of nauwelijks langer dan de aar. Aren tijdens den vruchttijd dicht, kort, 6-8-bloemig. Vruchten knobbelig, ook de rug. 0,25-0,75. Juli, Augs. In slooten, in veenstreken, vooral in de Oostelijke provinciën. Vrij algemeen. Stompbladig fonteinkruid. P. obtusifólius M. et K. 10 Zijnerven dicht bijeenstaand naast de hoofdnerf. Top der bladen lang en njn toegespitst (hg. lob). Aarstelen even lang als de aar. Aar 4-6-bloemig, rondachtig. 0,60-1,20. 2(-. Juni —Augs. Slooten en moerassen in heidestrekeu. Vrij zeldzaam. Spitsbladig fonteinkruid. P. acutifólius Lk. Deze soort onderscheidt zich vooral door den gedrongen bouw en de tusschen de veel langere bladen verscholen zittende uren. Van P. obtusifolius, die moestal hetzelfde uiterlijk heeft, isz.y b.v. door bovengenoemde kenmerken te onderscheiden. _ Fig, j3(j. Zijnerven gelijkmatig verspreid. Top der bladen min of meer toegespitst (fig. 137). Aarstelen 2- è 3-roaal zoo lang als de aar. Aar 10-15-bloemig, rolrond. 0,30-0,60. 2j.. Juli, Augs. Stilstaand en zachtstroomend water, vooral in veenstreken. Vrij alsemeen . . . Vlak fonteinkruid. P. comprêssus L. 11 Bladen breed-eirond, stengelomvattend, met uitstaande lobben (fig. 138). Vrucht jes met stompen rug. Aar kort. 0,30-0,80. QJuli, Augs. Vaarten, meren, in de groote rivieren op eenigszins ondiepe plaatsen. Algemeen Doorgroeid fonteinkruid. P. perfoliatus L. Deze plant geiykt soms veel op F. d e n s u s. doch sle-hts zelden z(in enkele bladen zoo dicht op elkaar genaderd, dat z() tegenoverstaand l\]ken. Bladen met hartvormigen voet stengelomvattend, veel meer lang dan breed . . .12 12 Stengel samengedrukt tot vierkant. Bladen met drie boofdnerven en weinie dwars- nerven, ljjnvormig tot langwerpig, meer of minder gekroesd, fijn gezaagd (fig. 139). Vrucht met een grooten, gekromden snavel. 0,30 0,80. 2J-. Juni—Septr. Slooten, op rivier- en zeeklei. Algemeen . . Gekruld fonteinkruid. P. crispus L. 11* Stengel rond. Bladen veelnervig met vele dwarsnerven, ei-lancetvormig (fig. 140a). Vrucht met korten snavel en scherp gekielden rug (fig. 1406). 0,80-1,60. Juli, Augs. Kanalen en grachten. Vrij zeldzaam . . . Langstengelig fonteinkruid. P. praelóngu* Wulf. Door de geknikte, witachtige stengels, de lange stelen der aren en de kapvormige bladtoppon, die by het drogen gewooniiiK over ae lengte iets inscheuren, zoodat z\j spits ingesneden schijnen, gemakkelijk te herkennen. 13 De drijvende bladen gesteeld en lederachtig, de ondergedoken zittend. . .14 Alle bladen langgesteeld (steel minstens halt zoo lang als Fig. 139. Fig. HO. de bladschijf) ... 15 14 Bladen groot (0,07-0,15 ]ang).^,Plant~stevig, weinig vertakt.'-i^Drijvende bladen spatelvormig of omgekeerd-eirond (fig. 141), de ondergedoken lancetvormig, stomp. Aarstelen naar boven niet ver- rt QA H Art >! T11I1 A nrrc TToinnalon veenslooten op het diluvium, ook in zachtstroomend water. Algemeen. Rosbladie fonteinkruid. Fig. 141. P. ruféscens Schrad. Bladen hoogstens 0,07 lang, meest korter. Plant teer, sterk ver- vertakt. Drijvende bladen min of meer doorschijnend, eirond, de 1 .1 1 !••» • • »1 oouurgeuuttüii jyn-ianceivormig, spits (fig. 142). Aarstelen naar boven verdikt. 0,30-1,20. 2J-- Juni—Augs. Moerassige plaatsen , in heidepoelen , ook in strooruend water. Algemeen. (P. heteropbyllus Schrad ). Grasachtig fonteinkruid. P. graminéus L. 15 Drijvende bladen lederachtig. Stengel niet vertakt 16 Bladen alle dun en doorschijnend. De bovenste eirond, toegespitst, met zwak-hartvormigen voet, de ondergedoken lancetvormig. Aarstelen overal even dik . lancr. Vrachten klein . stoum gekield. 0,30-0,60. Juli, Augs. FiS- u2- (P. plantaginëus Du Croz.) Poelen, veenplassen, soms ook in stroomend water. Algemeen. Weegbreeachtig fonteinkruid. P. Hornemanni G. Meij. 16 Bladstelen van boven gegroefd (fig. 143). Drijvende bladen elliptisch of eirond met afgeronden of zwak-hartvormigen voet. Onder¬ gedoken bladen (tijdens den bloeitijd niet meer aanwezig) zeer smal, soms alleen uit een middelnerf bestaande. Vruchtjes groot (0,004-0,005; tot een dikke, afgebroken aar vereenigd. 0,501,50. 2f. Juni—Augs. In slooten, vaarten , poelen, vooral in rivierkleistreken. Algemeen. Drijvend fonteinkruid. P. natans L. Bladstelen van boven vlak. Drijvende bladen elliptisch-lancetvormig, spits, met afgeronden of iets hartvormigen voet in den verbreeden bladsteel uitloopend. Ondergedoken bladen spatelvormig. Vruchtjes klein (0,002) (fig. 144), tot een korte. matie gesteelde aar vereenigd. i-'jg, 144. Fig. 143 Potamogeton natans. 0,30-0,60. 24.. Juni, « bloem, b() 6 van boven gezien; Juli. Poelen en moerassen in c heide- en veenstreken, vooral op het diluvium. Algemeen. Duizendknoop fonteinkruid. p. polygonifólius Pourr. XVIII. Fam. Cyperaceeën. Cypergrassen. Planten met grasachtig uiterlijk:■ Stengel zonder knoopen, gevuld, raak driekantig. Bladen meest zoug. wortelstandig, met een gesloten bladscheede. zonder tongetje, vrij raak is alleen de scheede aanwezig, dut geen bladtchijf Bloemen in aren, pluimen, speren (zie Juncaceeifn) of hoofdjes, ren- en tweeslachtig. In het eerste geral zijn raak fCarex) aan denzelfden stengel verschillende aren, waarvan de eene alleen uit mannelijke, de andere alleen uit vrouwelijke bloemen bestaat. Iedere bloem staat in den oksel van een schutblaadje, het kaf blaadje of kaf je. Zijn de bloemen 2 slachtig, dan is er 'of geen bloemdek of dit bestaat uit borstels. Deze hebben 3 meeldraden en een stamper met 1 stijl en 2 of 3 stempels. De bloemen bij Carex zijn eenslachtig; de mannelijke bestaan slechts uit 3 meeldraden, di■ trouwelijke uit een kroescormig omhulsel, dat het vruchtbeginsel met de 2—3 stempel< nauw omsluit en er mede tot een scliijnvrucht uitgroeit (urntje). Vrucht een dopvrucht. 1 Planten 1- of 2-huizig. Zie verder boven . . . Carex 166. Bloemen tweeslachtig. Bloemdek ontbrekend of uit borstels bestaande. 2 2 Kaf blaadjes der aartjes in 2 rijen (fig. 1966) 3 Kafblaadjes der aarrjes in spiralen staande (fig. 213) .... 4 3 Aartjes veelbloemig (fig. 196). Kafblaadjes meest alle bloemdragend. Bloemdek niet aanwezig. Bloei wijze een samengestelde, scherm- vormige speer Cyperus 199. Aartjes met weinig bloemen (fig. 197). De 3-6 onderste kaf blaadjes dragen in hunne oksels geen bloemen. Bloemdek borstel vormig of ontbrekend. Bloeiwijzen tot hoofdjes ineengedrongen. Schoénus tso. 4 Aartjes met weinig bloemen, de 3-4 onderste kafbiaadjes kleiner, zonder bloemen in de oksels (fig. 198) J Aartjes veelbloemig. De onderste kafblaadjes grooter dan of even groot als de overige, slechts 1 of 2 zonder bloemen (fig. 2084). 6 5 Bloemborstels zeer kort (fig. 198). Stijl iets geleed, het onderste deel blijft op de samengedrukte vrucht staan. Teere planten. Rhynchóspora tHO. Bloemborstels ontbrekend (fig. 200). Stijl ongeleed, grootendeels van de niet samengedrukte vrucht afvallend. Groote plant. C 1 a d i u m ISO. 6 Bloemborstels meest 6, kort, ruw, niet boven de kafblaadjes uit¬ stekend , dikwjjls ontbrekend 7 Bloemborstels talrijk, lang, na den bloeitijd ver boven de kafblaadjes uitstekend en als lange, glanzige, witte haren de vrucht omgevend (fig. 215) Erióphorum 1SS. 7 Stijl aan den voet niet verdikt, draadvormig, grootendeels afvallend (fig. 203^) Scirpus tst. Stijl aan den voet verdikt, geleed, blijvend (fig. 214). Vrucht daardoor aan den top van een kegelvormig aanhangsel voorzien. Slechts een aar aan den top des stengels (of diens takken). Heleócharis i84. 1. Carex Mich. Zegge. Rietgras. Seh. Band. Bent. xxi*). Grassen met ronde of driekantige halmen, die niet hol zijn. Bladen in 3 rijen staand 1 1 Een enkele enkelvoudige aar aan den top des stengels (fig. 146a). 2 De bloemen staan in een samengestelde aar of in een pluim (fig. 150, 153) • • • 4 Aan den top der stengels staan een of meer mannelijke aren en daaronder een of meer vrouwelijke, scherp van elkander gescheiden (fig. 169, 194). ..." 16 •) Bi] het verzamelen der Carexsoorten moet men er op letten, of de plant zodevormend is, of er een wortelstok is, of er uitloopers ztfn. De beste ^jd is tegen net ryp worden der vruchtjes, omdat dan de vorm der urntjes het best is waar te nemen. PlaDt tweehuizig, dus de aar bevat alleen mannelijke of alleen vrouwelijke bloemen (fig. 147) 3 Plant eenhuizig, zodevormend (fig. 146a). Het bovenste deel deiaar bestaat uit mannelijke, het onderste uit vrouwelijke bloemrn. spoelvormig, glanzig bruin (fig. 146A). (Zie ook C. Davalliana). 0,05-0,20. ij.. Mei. Moerassige plaatsen in zand-, heide- en veengrond. Vrij algemeen. Vloozegge. C. pulicaris LKruipende wortelstok, niet uitloopers / r» i i r? \ o. i lug. i* i u oieugeisiump- driekant, gestreept, niet of weinig ruw. Bladen borstelvormig, glad. Rijpe urntjes teruggebogen , eivormig met gezaagden top en snavel (fig. 148). 0,05-0,20. 2J-. Mei. Moerassige, grazige zand- en heidegrond. Vrij zeldzaam. Tweehuizige zegge. I». dióica L- pjg ]4tj j-jg 147, Carex dioica. Plant zodevormend, zonder uit- a bloeiende mannelijke aar; b een loopers. Stengel en bladen ruw. Urntjes mannelijke bloom; <• vrouwelijke aar: lang ei-lancetvormig met weinig gezaagden ,1 een vrouwelyko bloem : e vruchtsnavel (fig. 14») U,05-0,20. 2|.. Mei. Soms jesaar; /', ij, vruchtjes. komen vrouwelijke exemplaren voor niet mannelijke bloemen aan den top, die dan oppervlakkig beschouwd op C. pulicaris gelijken. Misschien b(j ons voorkomend . . Turfzegge. C. Uavalllunu Sm. Kleine zwakke exemplaren van C. panicea, niet slechts een manneiiiKO aar, zi)n gemaKKeiUK ie onaersciieiaen van ue vorige door de vlakke bladen en het bezit van uitloopers. Ieder aartje bevat zoowel mannelijke als vrouwelijke bloemen 6 1? j 1 j_ * • _ 1 i. xe ..ii — u:i.. ucci vuu uc auiijca ucvut ui .1111x11 uiauuciijac öf alleen vrouweljjke bloemen 5 1'IK- 148- I'lg- U9- Het bovenste en het onderste aartje is meest geheel vrouwelijk, de middelste zijn manneliik (fis;. 151). Wortelstok kruipend. Urntjes eivormig, geheel omgeven door een zeer smallen, gezaagden vleugel (fig. 150). 0,30 0,80. 4. Mei, Juni. Aan slootkanten en in drassige weilanden. Vrij algemeen. Tweerijige zegge. C- disticha Huds. ^ Gelijkt wel wat up C. paradoxa, doch onderscheidt zich al dadelijk van jyj deze door den kruipenden wortelstok. De bovenste aartjes zijn meestal mannelijk, de onderste vrouwelijk, de middelste zijn onderaan vrouwelijk, bovenaan mannelijk (fig. 153). Urntjes eivormig, het bovenste 2/3 deel door een breeden, gezaagden vleugel omgeven (tig. 152). Bladen vaak gootvormig. 0,15-0,30. 2J.. Mei, Juni. Duinen , zandige streken. Algemeen. Duinreep. Zandzegge. C. arenaria L. Fig. 152. Door het meer krachtige der geheole plant en door de verdroogde, ineengeschrompelde , mannelijke aartjes aan den top der vruchtaren gemakkelijk van C. 1 i ge r 1 ca te onderscheiden. m Fig. 151. Carex disticha. Fig 153. Carex arenaria. a bloeiende halm; b mannelijke bloem: a, b deelen der plant; c mannelijke c vruchtdragende halm: (i vrouwe- bloem: d de vrouwelijke bloem met lijke bloem; e vrucht, b(j f doorge- het schutblad. sneden; g zaad, bij h doorgesneden 6 In ieder aartje staan de mannelijke bloemen bovenaan .... 7 In ieder aartje staan de mannelijke bloemen onderaan .... 10 / oiengei aan aen voet omgeven uuur uuu«« uiuiuc iui> zwarte scbeeden 9 Stengel aan den voet omgeven door witte of lichtgekleurde scbeeden ° 8 Stengel scherp-driekant, met holle zyden (fig. 154) gevleu- lg' geld. Bladen korter dan de stengel, 0,005-0,009 breed. Vele aartjes aan den top van den stengel tot een dichte, samengestelde aar vereenigd. Zodevormend. 0,80 0,75. Mei. Juni. Aan waterkanten, op beschaduwde, moerassige plaatsen. Vrij algemeen. Voszégge. C. vulpina L. Stengel driekant, ongevleugeld, met vlakke zijden, alleen naar boven ruw. Urntjes ten slotte wija ioi uorizonuim uikmuu, de eigenlijke vrucht daarbinnen duidelijk gesteeld. Aartjes in een langwerpige, meest gedrongen aar. Tongetje met dunvliezigen, fiju ingesneden rand. Urntjes langgerekt en grooter (fig. 155). Minder zodevormend. 0,15-0,60. 2J-. Mei, Juni. in weilanden, langs wegen en uijsen. Vrij algemeen . . Stekelzegge. C. muricata L. Fig. 155. Stengelïdriekant, ongevleugeld, met vlakke zijden. Urntjes ten slotte schuin afstaand, tot aan den voet dunvliezig, de eigenlijke vrucht daarbinnen zittend. Aartjes verder van elkaar in een lijnvormige, afgebroken aar Tongetje met stevigen, niet ineesnedon rand. Urntjes kleiner, donkerder of glanziger dan bii C. muricata (fig 166). 0 30-1,00. 4. Mei, Juni. Droge plaatsen. Zuid-Limburg, Mook, Leiden, Amsterdam Afgebroken zegge. C. diviils-a Good. 9 Stengel driekant, ruw, met gewelfde zijden, smal, van boven ruw. Urntjes 0,0025 la den onderkant vlak, zonder nerven, van boven bolvormig met 6 nerven (fig. 1576). Bludscheede niet rafelend. Kafjes bruin met breeden witten rand (fig. 157a). Plant met wortelstok. 0,15-0,60. 2J-. Mei, Juni. In lage veengronden en moerassige Fig. 156. ^ Fig. 157. gronden. Vrij zeldzaam. Ronde zegge. C. teretiüscula Good. Stengel driekant, scherp. Bladen tot 0,005 breed, meest iets gootvormig, scherprandig en fijnpuntig toeloopend. Urntjes 0,003 lang, zeer sterk gewelfd, glanzig bruin, met slechts enkele nerven aan den voet (fig. 158). Kafjes breedeirond, bruin met breeden, witten rand. Sterk zodeFig. 158 vormend. 0,40-1,00. ij-. Mei, Juni. Moerassige streken, aan beschaduwde waterkanten. Vrij algemeen. Pluimzegge. C. paniculata L. Gemakkelijk van C. paradoxa te onderscheiden door den vorm der urntjes en liet ontbreken van de vezelmassa aan den stengelvoet. i a ,0025 lang, dof, aan weerszyden generfd, boven met 10-12, onder met 5-7 nerven 0-0,t>0 2J.. Mpi .inni MoAinn^iorA v«»Anirrnnd. Deventer. Zutphen, Eelderwolde. stengel. Stengel driekant, scherprandig. Bladen smal, 0,002 breed. 11 Planten zodevorraend ] ]2 11 Aartjes bruin. Urntjes generfd, met aan den top gezaagdon rand (fig. 100). 0,15-0,"ö. «h ' ' Droge zand' en heidegrond Nijmegen, Maastricht. (C. praecox öcnreD.) Vroege zegge. C. Schréberi Schrk. ASrt|t™rieIien$n?f dan,Sl ligf rica> de leden va" rem"ta, en c- paniculata, C. Boenningh&usiana Whe de Ïratmifen Z«°ngnnrt' 's®1}*®'8 malen aan waterkanten (Dordrecht, Velp. Mooki aan»iin ondersciieidt zich van C. remota, doordat de onderste aaitjes samen- hot^dde^v?ouwel0krzunnger g ™ ten dtel° Beheel "'«""'Uk • deele in Aartjes niet zoover van elkander staand, het onderste niet in den oksel van gewone bladen ....... . _ J3 13 Stengels driekant, scherp, met ruwen rand 15 i/teD^e'S s'otnP"dr'e'£ant;! niet of slechts bovenaan met ruwen rand 14 14 Katjes eivormig, bruin met witten rand. Urntjes plat, aan weers- zijden generfd en boven met getanden rand, bij rijpheid stervormig uitstaand (fig. 165). Aartjes 2-5 aan den top des stengels. Bladen gootvorniig, veel korter dan de stengels. 0,15-0,45. 2J-. Mei, Juni. Vochtige zand-, hei- en veengrond Vrij algemeen. Sterzegge. C. echinata Murr. Deze soort gelijkt in den vruchttoestand wel wat op C. muricata, zij heeft echter smallere bladen, de aartjes staan vry ver van elkaar en zyn armbloemig en het eindaartje is als gesteeld door het smalle, mannelyke deel. Kafjes siual, lichtbruin, mot groene middelnerf en kleurloozen rand. Urntjes eivormig, aan weerszijden generfd. omgeven door > , een breeden, gezaagden vleugel (hg. ïooj. niaaen smal, korter dan de stengel. Aartjes 4-6, aan den top des stengels. 0,10-0,80. ^-. Juni, Juli. Aan waterkanten, vochtige weiden. Vrij algemeen. H a z e n z e g g e. C. leporina L. Fig 16B Fig 166 15 Aartjes 6-12 aan den top des stengels. Kafjes breed-eivormig, eerst licht-, daarna donkerbruin met lichtere randen. Urntjes 0,004 lang, lancetvormig, langer dan de kafjes (fig. 1671. Hladen licutffroen. Aoae- vormend. 0,30-0,60. 2J-. Mei, Juni. Aan waterkanten en op •rnnnn nvnnilnn A liaan tcvuavui 'ö • rr. .1 ^ M.l J...1 J t\ ia uireuut, ueiueuauu , vyvciFig. 167. jj9el en Noord-Brabant meer algemeen , overigens zeldzaam. Uitgerekte zegge. C.elongataL. Aartjes 5-6 aan den top des stengels. Kafies zeer bleekgroen. Urn¬ tjes 0,002 lang, eivormig, langer dan de kafjes (fig. 168). A IA A 4 A VI \fn: Tn n i V,iU*VjTUi ~T' J VUUK f'"g-16a Moerassige, veenachtige gronden, ook aan waterkanten. Vrjj algemeen . Afgekorte zegge. C. canéscens L. 16 Vruchtbeginsel met 2 stempels Zaden plat 17 Vruchtbeginsel niet_3 stempels. Zaden driehoekig 21 17 Uitloopers ontbrekend. Bladscheeden Fig. nu Carex s'ricta. duidelijk rafelend. Stengel aan den « bloeiende plant: i> vruchtdragende voet bladlnoze scheeden en daar- halra: c ™™elt)ke bloem; d vrucht. boven eerst eeüige bladen dragend 18 Uitloopers aanwezig. Bladscheeden niet of niet sterk rafelend . 19 18 Stengel slank, slap, licht- tot geelgroen. Scheeden zwartrood. Mannelijk aartje 1. Urntjes rondachtigeirond, aan weerszoden gewelfd, zonder nerven, licht- of vuiigroen. 0,25-0,50. April, Mei. Vochtige weiden. Misschien bij ons niet voorkomend Zodevormende zegge. C. caespitósa L. SteDgel stijf rechtopstaand, krachtig, grijsgroen. Scheeden geelbruin. Mannelijke aartjes 1—3. Urntjes ellipsoïdisch, samengedrukt, duidelijk generfd, zeegroen (tig. 169). Bladen bij het drogen de ron/lan noot* Kona/^an Ami-nllnn/1 A A A 1 ilA %■ April, Mei. Aan waterkanten, in moerassen en in duinpannen. Vrij zeldzaam. Stijve zegge. C. stricta Good. 19 Bladscheeden weinig rafelend. Stengel glad. Bladen grijs, bij het drogen de randen sterk naar boven inrollend. Mannelijke en vrouwelijke aren 2—4, ovaal tot eirond (fig. 170a). Urntjes groot, duidelijk generfd, afgeplat (fig. 1706). 0,10-0,20. 2|.. April, Mei. Duinen en zandheuvels. Vrij algemeen. Drienervige zegge. C. trinérvis Degl. Bladscheeden niet rafelend. Stengel althans naar boven rnw QpVi*»rn HrieL-unf Ofl 20 Bladen grasgroen, slap, bij het drogen de randen naar beneden omrollend. Schutbladen in den regel langer dan de halm. Mannelijke aren 2—5, vrouwelijke 3—5, lang cylindrisi:h, dikwijls overhangend (hg. 17la), urntjes aan de onderzjjde iets afgeplat (fig. 1714). Stengel zonder niet-bloeiende bladrosetten aan den voet. 0,30-1,00. 2]-. April, Mei. Aan waterkanten. Vrij algemeen. Luusnh. Scherpe zegge. C. acüta L. Van alle verwante soorten te onderscheiden, doordat do scheeden niet een netachtig vezelwerk vertoonen. Bladen grijsgroen, meest stjjf, bij het drogen de randen naar uuven omroiiena. ocnuiDiaaen in den regel korter dan de halm. Mannelijke aren 1 (soms 2), vrouwelijke 2—4, ovaal of kort cylindrisch (tig. 172a). Urntjes sterk gewelfd, klein (fig. 172A). Stengel met nietbloeiende bladrosetten aan den voet. 0,10-0.30. 2;. April, Mei. In voch- tigen veengrond en vochtig grasland. ''s- 172- Fi*S- Algemeen. (C. Goodenoüghii Gay). Gewone zegge. C. vulgaris L. B() den vorm turfósa Fries, zijn de onderste bladscheeden weinig netaderig en de bladen smal, meest vlak. ZU gel (i kt opC.caespitósa. Moerassige weiden, veengrond. Breda, Baambrugge, Huibergen, Oenkerk. 21 Urntjes zonder of met een korten snavel, die niet gespleten is (Hg. 177) 22 Urntjes met een duidelijk 2-3-spletigon snavel (fig. 187i)... 34 22 Urntjes onbehaard 23 Urntjes behaard 29 23 Het onderste schutblad heeft een korte of geen scheede ... 24 Het onderste schutblad heeft een lange scheede 27 t Eindelingsch aartje aan den top vrouwelijk, beneden mannelijk (slechts bjj uitzondering geheel mannelijk of vrouwelijk!, de overige 2-4 vrouwelijk. Kafjes lang en fljn toegespitst, zwartbruin, met groene middenstreep. Urntjes generfd. Aartjes kortgesteeld. Bladen rechtopstaand, grijsgroen. Onderste bladscheederi rafelend, purper. Stengel in de bloeiwijze ruw. Met lange uitloopers. 0,20-0,50. 2).. April, Mei. Vochtige weidtn. Wanneperveen, Vollenhove. Buxbaum's zegge. C. liuxbaüiuli Wahlnh. Eindelingsch aartje mannelijk, de zijdelings staande 1—3 vrouwelijk. 25 25 Bladon toegevouwen en smal, daardoor eenigszins borstelvormig. Schutbladen aan den voe'. oruin. Kruipende worteistoK. stengels aneKant, slap, alleen aan net ondereind bebladerd. Vrouwelijke aartjes 1—S, mannelijke 1—2 (lig. 178al. Urntjes generfd, zeer kortgesnaveld iflg. 17.16). Kafjes donker paarsbruin, meestal wat langer dan de urntjes. u,^u-u,bo. 4. Mei, Juni. Moerassige veenstreken. Epe, Doetinchem, Roodebeek by Sittaid, StamproU b(j Weert Sl(jkzegge. C. Ilniósa L. Bladen niet toegevouwen. Scheede der schutbladen groen . ". 26 26 Uitloopers aanwezig. Bladen grijsgroen, glad. Schutbladen ongeveer zoo lang als de halm. Vrouwelijke 1 A T'l 1 — J. J i. aren 1—maoneiijKe i—o, ue unuersie vrouweiijKe soms zeer langgesteeld (fig. I74a). Urntjes eirond, donker gekleurd, ongenerfd (fig. 1746). 0,20-0,40. 2J-. Mei, Juni. Langs slooten , in veenpoelen, op de duinen, in Limburg op de kalkheuvels. Vr$j algemeen. (C. flacca Schreb.) Zeegroene zegge. C. glaüca Scop. Gelijkt veel op C. vul garis, doch zij bezit 'i stempels in de bloem en de aartjes z(jn gesteeld. Zodevormend , geheel geelgroen. Bladen behaard. Schutbladen behaard, langer dan de halm. Meestal een mannelijke en 2 of 3 dicht opeengezeten vrouwelijke aren, die gesteeld en ten laatste eenigszins knikkend zjjn (fig. I75a). Urntjes elliptisch, zwak generfd, groen (fig. 175b). 0,20-0,70. Mei, Juni. In bosschen, soms ook op veengrond. Vrij algemeen. Bleeke zegge. C. palléscens L. Door de vooral op de scheeden der bladen duidelijke beharing gemakkelnk te onderscheiden (C. nirta onaerscneiat zien door ae uitloopers». 27 Vrouwelijke aren 1—2, jjl, op dunne stelen staand. Plant met uitloopers, zodevormend. Bladen grjjsgroen, gekield. Urntjes bijna bolvormig opgeblazen, zwak generfd (fig. 176). 0,10-0,20. 21-. Mei, Juni. Veenachtige, vochtige gronden. Algemeen. Blauwe zegge. C. panicea L. Ex. van C. glauca met lange scheede zijn van C. panicea te onderscheiden door de nauwsluitende bruine scheede en de fijnkorrelige oppervlakte der vruchtjes Bii C. panicea toch z^n de scheeden w\jd, lichtgroen en de VrUth- ijca gidu. Vrouwelijke aren meest 4 (3—7), knikkend of overhangend. Schutbladen met lange scheede . . 28 28 Üitloopers aanwezig. Bladen groen, vlak. Mannelijke aren 1, vrouwelijke 8-7, zeer dun en iil. Urnties onbehaard nni'pnnrfïl Hrio. kant, langwerpig-lancetvormig (fig. 177). 0,40-0,80. X Mei, Juni. pi„ i-« Fie 17' Vochtige, beschaduwde plaatsen. Nijmegen, Rotterdam, Delft. B Slanke zegge. C. strigósa Huds. Dicht zodevormend. Bladen iets blauwgroen, zeer breed. Vrouwelilke aren meest vier, zeer lang (-0,15), dichtbloemig, ten laatste evenals het mannelijke aartje overhangend. urntjes driekant, onbehaard, kort eirond. Katjes met bruinen rand. 0,60-1,20. ij.. Mei, Juni. Vochtige bosschen. Bunde (Limburg). Hangende zegge. C. pêndula Huds. Een fraaie, door do breede bladen, de slanke (tot 0,15 lange) aartjes, waarvan ook het mannelijke overhangt en de betrekkelijk kleine urntjes zeer gekenmerkte soort. 29 Scheede der schutbladen kort of ontbrekend. Vrouwelijke aartjes kort, eirond, gedrongen 30 Scheede der schutbladen lang. Vrouwelijke aartjes Cvlindervormig, jjl. 33 30 Alle vrouwelijke aartjes zittend, dicht bijeenstaand. Schutbladen zonaer scneeae, klein, groen. \ rouwehjke aartjes 2—3 in getal, eirond, 0,006-0,01 lang (fig. 178). Zodevormende plant, zonder üitloopers. Kafjes eirond, bruin met groene middelnerf. Stengel weinig ruw, langer dan de smalle, lichtgroene bladen. 0,10-0,40. 2f. Anril. Mei Ocen heide Fig. 178. en beschaduwde zandgrond, op droge plaatsen. Algemeen. ~ . Pilzegge. C. pilulifera L. Onderscheidt zich van C. ericetorum en C. praecox behalve door het geheel bladachtige schutblad, door het vormen van dichte zoden, door het dunne mannelljke aartje (hierdoor ook van C. moutana) en door den laten bloeitijd. Onderste vrouwelijke aartjes gesteeld. Schutbladen meestal mot gekleurdo scheede ;|l 31 Kafjes donkerbruin met lichtere randen, aan den top gewimperd. Kleine plant met lilt nnnaru Sfnnnnl aanwin ,-J „1 1 _1 i 1 * i . ,i . 1141 » o uuenaMi,, giau. inannonjKe aren 1, vrouwe- Ifj , 111 de oksels van schutbladen, die een bruine scheede en een klein groen lintje hebben. Urntjes der vruchten zeer klein, ovaal (fier. 1/9). 0,10-0,20. 2^. Mei. Droge heidegrond. Asselt. _ Heidezegge. C. erloetórnm Poll. Door de stompe, aan den rand in slippen vordeelde schutbladen van alle er op gelijkende te onderscheiden; van C. praecox ook door het dunnere, bruinere, mannelijke aartje. Katjes aan den top niet gewimperd 32 ai riant met üitloopers. Bladen gekield. Vrouwelijke aren 2—4, mannelijke 1, die gedurende den bloei knotsvormie is ('fig. 180). De onderste vrouweljjke aar staat in den oksel van een groen Flg" 17a Fig' I8°' schutblaadje met korte, groene scheede. 0,05-0,40. A-. April, Mei. Open plaatsen in bosschen, in weiden. Vrij algemeen. (C. vérna Vill) . . . Voorjaarszegge. C. praécox L. Planten zonder uitloopers. Bladen smal, lichtgroen. Het mannelijke aartje is gedurende den bloei niet knotsvormig. Kafjes donkerder. Schutbladen vliezig, bruin, scheedevorinig, soms in een groen puntje uilloopend. Misschien enkele ex. in ZuidLimburg. Bij Zutphen. April, Mei JJergzegge. C'. montana L. De onderaardsche deelen dezer soort zyn bijna knolachtig met oen vezelmassa (als bi) C. p a r a d o x a en C. p i 1 ul i f e r a) omgeven. :.:i vrouwelijke aren 3-4, waarvan de onderste het langst ges teel d zyn ttlg. 181). Kafjes kastanjebruin, met groene middelnerf. Schutbladen scheedevormig, bruinrood, met vliezigen rand. Urntjes zoolang als of iets langer dan de kaQes. Zodevormend, met vruchtbare en onvruchtbare stengels. 0,15-0,». V April, Mei. Bossehen. Geulhem (Limburg:, Putten t?), 's Gravenhage (.'). Vingerzegge. C. diglfata L. Vrouwelijke aartjes dichter opeengedrongen, met minder bloemen (lig. 18:41. Katjes en scheeden der schutbladen geelbruin. Urntjes aanmerkelijk langer dan het kafle. 0,07-0,15. I).. April, Mei. Misschien op een paar plaatsen in Zuid-Limburg. Vogelpootzegge. C. ornlthüpoda'VYIIld. o4 Urntjes kaal Fig. 181. Fig. 182- Urntjes behaard 44 35 Stergels glad of althans zeer weinig ruw 3<3 Stengels zeer ruw, scherp driekant 06 Vrouweliike aren bnlvnirriicr-mrnnd HiWujiila Hiolit gedrongen (fig. 183a). Schutbladen ten laatste uitstaand of teruggeslagen 37 Vrouwelijke aren meer cylindriscb, niet zoo dicht opeen. Schutbladen niet uitstaand of teruggeslagen ... 38 37 Bladen lichtgroen, vlak of gootvorinig. Schutbladen bladachtig, langer dan de aar, met een korte scheede. Wortelstok zonder uitloopers. Urntjes geel generfd, iets opge- uiazeu , ver arsiaana or zeits teruggebogen , plotseling in den snavel versmald (fig. 183é). 0,20-0,50. Ü-. Mei, Juni. Op vochtige plaatsen, in zand- en heidestreken, ook in lage weilanden. Algemeen. Gele zegge. C. flava L. Kleine plantjes met korte stengels, die niet boven de zeer smalle bladen uitsteken. Bovenste vrouwelijke aartjes bolrond. Urntjes klein, met meestal rechten, niet teruggebogen snavel. Od dezelfde nlaatspn als de vorige. Algemeen. De variëteit 3. Oéderi Fig. 183. Fig. 184. Ehrb. Bladen en schutbladen opgerold, daardoor borstelvormig, grijsgroen (Hg. 184) Overigens als C. flava. Juli, Augs. Duinvalleien. Texel. Rottum. Walcheren, Hoek van Holland, Rotterdam Gestrekte zegge. C. exténsa Goud. 38 Bladscheeden rafelend (fig. 185a). Urntjes bolvormig, plotseling overgaande in den 0,001-0,002 langen snavel, aan de onder- en bovenkant met 3-4 flauwe nerven (fig. 1854). Bladen en schut- 1.1 _ J _ __ i • . uiuueu giyögiueu, guuuvui luig. Stengels stomp-driekant. Aar rol- \\ rond. 0,40-0,70. 2J-. Mei, Juni. üM \ Vochtige, veenachtige streken. Algemeen. (C. ampullacea Good). Snavel zegge. C. rostrata With. Bladscheeden niet rafelend. Urntjes niet bolrond 39 39 Vrouwelijke aren gesteeld, overhangend, ijl, 3—6 in getal (fig. 186a). Plant zodevormend , soms met uitloopers. Stengel glad. Bladen ruw, korter dan de stengel. Urntjes elliptisch, met een snavel, ongeveer zoo lang als het urntje zelf (fig. iqc;.\ nannrn *i Bosschen, in het Oosten van ons Fig- 185' Iig' 18ö> land. Vrij zeldzaam . . Boschzegge. C. siIvatica Hllds. Gemakkolijk te hei kennen aan de dunne, losse aartjes. viuuwejyKe aren, uuuaus uo uougere, mei» overhaDgend, gevuld 40 40 Plant zodevormend, meestal zonder uitloopers. Bladen grijsgroen. Bladen en stengels soms liggend en kort, soms rechtopstaand en tot 0,80 lang. Stengels boven onbebladerd. Vrouwelijke aren 2—5 in getal, de onderste ver verwijderd, soms geheel aan den voet des stengels staand (fig. 187a). Urntjes bruinachtig, driehoekig op de doorsnede, meestal purper gespikkeld (fig. 187A). Tanden van den snavel aan weerszijden fijn getand. 0,30-0,80. 2J-. Mei, Juni. Aan de zeekust in vochtige weilanden. Vrjj algemeen. Wijdarige zegge. C. distans L Gelukt in het begin van den bloeitijd vaak op C. hirta, doch onderscheidt er zich gewoonlijk van door het eenigo mannelilke aartje en de kaalheid. Ook doen de ver van elkaar verwijderde vrouwelijke aartjes haar gemakkelijk herkennen. PlaDt geelgroen , meestal met duideljjke, korte uitloopers. Vrouwelijke aartjes raeest 2, niet zoo ver uiteenstaaod, Urntjes" geel¬ achtig, oogestippeld, met driehoekig op de Fig. is;. Fig. isa doorsnede, maar aan weerszijden gewelfd (fig. 188). Tanden van den snavel alleen van buiten fijn getand. Overigens als de vorige. 0,30-0,45. Ij.. Mei, Juni. In heide- en veenstreken op moerassige plaatsen. Vrij zeldzaam. Blonde zegge. C. Hornschuchiana Hoppe. Onderscheidt zich gemakkelijk van do vorige door do sierlijk roestkleurig en geelgroen gevlekte vruchtaartjes. De bastaardvorm van C. Hornschuchiana en C. flava, nl. C. fu 1 va Hoppe, de rosse zegge, is nog niet met zekerheid in ons land gevonden. Mei, Juni. iVeenendaal '.', Rotterdam?). 41 Kafblaadjes zeer smal, lijn-lancetvormig tot lijn-priemvormig. Plant met stevigen wortelstok, zonder uitloopers. Bladscheeden weinig rafelend. Bladen tot 0,01 breed, vlak, lichtgroen, zeer ruw. Schutbladen en bladen boven den stengel uitstekend. Mannelijke aren 1, vrouwelijke 3—5, overhangend, rolrond (fig. 189a). Urntjes langwerpig-lancetvormig, langgesnaveld, meestal wat teruggebogen (fig. 1894). 0,40-1,20. 2).. Mei, Juni. Aan waterkanten. Algemeen. Cy per zegge. C. Pseudo-Cy'perus L. Gemakkelijk daaraan herkenbaar, dat de vrouwelijke aartjes eerst rechtopstaan en b((na een scherm vormen. Kafblaadjes breeder, lancetvormig 42 Fig. 189. Fig. 190. Fig. 191. Fig. 192. 42 Urntjes opgeblazen, lichtgroengeel. Stengel scherpkantig, naar boven ruw. Kafjes bruinrood, lancetvormig, na den bloei wit of lichtgeel. Plant met kruipenden wortelstok (fig. 190a). Stengel scherpkantig, naar boven ruw. Bladen lichtgroen, vlak. Onderste bladen scheedevormig, bruinrood, rafelend. Urntjes kegelvormig, langzaam in den snavel versmald (fig. 1904). Tanden aan den binnenkant gezaagd. 0,40-1,00. 4- Jun'- Moerassige veengrond, aan waterkanten. Vrij algemeen. Blaaszegge. C. vesicaria L. heukels, Gèttt. Flora, 4<,e druk. 12 Urntjes Diet of zeer weinig opgeblazen, donkerder gekleurd. Kafjes na den bloei niet of zeer weinig van kleur veranderend . . 43 43 Bladen gootvormig of vlak, tot 0,02 breed, inet scheeden, die een zwakke neiging tot rafelen bezitten (fig. 191a). Katjes roodbruin met groene middelnerf, in een fijn gezaagde punt uitloopend, die bij de kafjes der vrouwelijke bloemen soms zoo lang is als het kafje zelf. Urntjes eirond- of langwerpig-kogelvormig, bij rijpheid bruin, 0,006 lang (fig. 191 b). Forsche plant met scherp-driekanten stengel. 0,60-1,50. 2J.. Mei, Juni. Aan en in slooten, vaarten en moerassen. Vrij algemeen. Oeverzegge. C- riparia Clirt. De grootste, krachtigste Carexsoort, gekenmerkt door de breede, van een sterk netwerk voorziene bladen en bladscheeden. De bastaard van C. vesicaria en C. riparia (O. Csomadensis Sim.) is b(j Breda gevonden. Bladen met sterk rafelende scheeden, tot 0,01 breed (fig. 192a). Kafjes der vrouwelijke bloemen zwart met groene middelnerf, lan- cetvormig, raet een lange, gezaagde punt. Urntjes eivormig, 0,004 lang en 0,002 breed, platgedrukt en donkerbruin , kortgesnaveld (hg. 1926). Plant met wortelstok, waaruit bloeiende en niet-bloeiende halmen ontspringen. 0,40-1,00. IjMei, Juni. Aan waterkanten en op moerassige plaatsen. Algemeen in het Westen , in het Oosten zeldzamer. (C. paludósa Good). Moeras zegge. C. acutifórmis Ehrh. In uiterlijk overeenkomende met C. acuta, onderscheidt zij er zich van door de dikke, mannelijke aartjes, den 2-tandigen snavel en liet vezelnet. 44 Bladen opgerold, stijf, kaal, scherprandig met lange, rafelende bladscheeden. Schutbladen, evenals de , bladen vrij lang, het on¬ derste zonder of met een zeer korte schecde. Vrouwelijke aartjes 1 — 3, zittend, alleen het Onderste soms kortgesteeld. Man- Fig. 193. nelnke aartjes 1—3 (hg. 193a). Urntjes 0,005 lang, platbol, sterk behaard en onduidelijk generfd (fig. 1936). Lange wortelstok, waaruit bloeiende en nietbloeiende halmen ontspringen. 0,30-0,80. Ij.. Mei, Juni. Moerassige plaatsen in veengrond. Vrjj zeldzaam. Draadzegge. C. filifórmis L- Fig. 194. Carex hirta. a mannel^k, b vrouweljik aartje: c mannelijke, d vrouweUike bloem; e viucht; f zaad, by g doorgesneden. Bladen vlak, met lange bladscheeden, meestal sterk behaard (fig. 194). Schutbladen lang, de onderste meestal met lange scheede. Vrouwelijke aartjes 2—4, in lengte verschillend, de onderste gesteeld, het bovenste zittend. Mannelijke aartjes 1 —4. Urntjes 0,0060,007 lang, platbol, sterk behaard, toegespitst, eirond. Plant met wortelstok, grasgroen. 0,15-1,00. 2).. Mei, Juni. Vochtige, zandige plaatsen en aan waterkanten. Algemeen. Ruige zegge. C. hirta L. Gelijkt wel op C. vesicaria, doch is door de behaarde urntjes gemakkelijk te onderscheiden. Fig. 19-"». Fig. 196. Cyperus fuscus. Fig. 197. Schoenus nigricans. a doorsnede van den stengel: b aar: a stuk van den stengel met bladc bloem: d vrucht. scheede: b bloeiwjjze: c aartje; d vruchthoofdje: e vrucht. 2. Cyperus Tra, Cypergras. iii. Stengel stomp driekant (fig. 195). Bloei wijze uit een klein aantal aartjes bestaand. Kafblaadjes geelachtig, met een groene streep op den rug. Meeldraden meest 3. Stempels 2. Vruchten samengedrukt, rond-omgekeerd-eirond. 0,03-0,15. O- Juli, Augs. Vochtige, nu en dan overstroomende zandgrond. Zeldzaam. Oeel cypergras. C. flavéscens L. 'tengel scherp-driekant (fig. 196). Bloeiwijze meest veelvoudig 12* samengesteld. Kafblaadjes meest zwartbruin met groenen rug, zeldzamer geheel bruin. Meeldraden 2. Stempels 3. Vrucht scherp-driekant. 0,03-0,25. 2J.. Juli—Septr. Op plaatsen als de vorige. Zeldzaam. . . . Bruin cypergras. C. füscus L. Ook door de purperroode wortels te onderscheiden. 3. Schoénus L. in. 1 Bladen half zoo lang als de bladlooze stengel of langer, priemvormig(fig 197).Hoofdje samengesteld uit 5-10 zwartbruine aartjes. 0,15-0,45. Ij.. Juni, Juli. Op moerassige plaatsen op heide- en zandgronden en duinvalleien. Vrij algemeen . . K n o p b i e s. S. nigricans L De bladen gelijken op die van Eriophorum vaginatum. 4. Rhynchospóra Vahl. Grasbies. nr. Sclijjngrassen met driekante, bebladerde halmen, smal-lijnvormige bladen en lancetvormige aartjes, die dicht opeenzitten. 1 1 Wortel ve'zelig (fig. 198). De aartjeskluwens zijn omstreeks even lang als de schutbladen. Aartjes witachtig, later vaak iets roodachtig. Bloemborstels kort. 0,15-0,30. !).• Juli. Augs. Op moerassige plaatsen in heide- en veenstreken. Vrij algemeen. Witte grasbies. R. alba Vahl. Wortelstok kruipend. De aartjeskluwens zijn veel korter dan de schutbladen (fig. 199). Aartjes bruin. Bloemborstels ver uitstekend. 0,08-0,15. 2j~ Juni, Juli. Op dezelfde plaatsen als de vorige. Vrij zeldzaam . . . Bruine grasbies. R. füsca R. et Sch. Is reeds van verre door de fraai ik tgroene kleur te herkennen, daar z\j den bodem veel dichter bedekt dan de vorige. 5. Clddium Patr. Br. in. 1 Grijsgroen (fig. 200). Stengel rond, bebladerd, hol. Bladen tameljjk breed lijnvormig, naar boven scherp gekield, aan den langen top driekantig, aan de randen en aan de kiel ruw door naar voren Fig. 19». Rhynchospora alba. tig. 199. a bloeiwyze; b een aartje, b\J c open: « nootje met de borstels. gerichte stekels. 0,80-1,80. 2}.. Juni, Juli. Op moerassigen zand- en heidegrond en in duinpannen. Algemeen. Galigaangras. C. Mariscus R. Br. Fig. 200. Cladium Mariscus. Fig. 201. a een aartje; b, <• kafles; d bloemdra- Scirpus fluitans. gend kafje: e meeldraden en stamper: f vruchtaar; y nootje. 6. Scirpus Trr>. Bies. Biezen, ui. Aartjes alleenstaand aan den top van den stengel of der takkken (fig. 201, 202) 2 Aartjes 2-meer, dicht bijeenstaand (fig. 205) 4 Stengel rechtopstaand , onvertakt, met bladscheeden, meest zonder bladschijven. Stempels 3 3 Stengel drijvend of in het slijk liggend, bebladerd, teer, vaak gaffelvormig vertakt (fig. 201). Bladen lijnvormig, gegroefd. Aartjes rond-eirond, aan lange, schijnbaar zijstandige, gestreepte stengels. Stempels 2. Bloemborstels ontbrekend. 0,15-0,30. !).. Juli—Septr. In en langs slooten en poelen in heide- en veenstreken. Vrij algemeen . Vlottende bies. S- fluitans L. Bovenste bladscheede met een korte bladschijf. Aartjes 3-7-bloemig. Kafblaadjes stomp, het onderste grooter, het aartje omvattender! bijna zoo lang als dit, met stekelpunt. Bloemborstels langer dan de gladde, driekantige vrucht. Dicht-zodevormend (fig. 202). 0,10-0,30. 2J.. Mei, Juni. Op vochtige plaatsen in hei- en veengrond. Vrij algemeen . . Veenbies. S. caespitósus L. Gemakkelijk door de groote en dichte zoden, die zij vormt, te onderscheiden, vooral in den herfst, als zjj door de gele kleur reeds van verre opvalt. Bladscheeden zonder bladschijf. Kafblaadjes zonder stekelpunt. Aartjes bruin, eirond. Bloemborstels even lang als de vrucht of korter. Uïtloopers aanwezig (fig. 203). 0,05-0,20. 2J.. Juni, Juli. Op hei- en veengrond en in vochtige, grazige duinvlakten. Vrij algemeen. (S. Baeóthryon Ehrh.) Armbloemige bies. S. pauciflórus Lightf. Deze plant is door de weinig talrijke bloemen en de niet groen gestreepte kafblaadjes van Heleocharis palustris te onderscheiden. Big. 202. Fig, 203. Scirpus paucifloius. Scirpus caespitósus. a stengelstuk met bladscheede; b bloeiend aartje: c kalles; rl deelen der bloem; ? vruchtbeginsel : f vruchtaartje; g nootje. % 4 Bloeiwijze schijnbaar zijstandig (omdat het onderste schutblad er boven uitsteekt) (fig. 207) Bloeiwijze eindelings. Schutbladen vele, het onderste niet merkbaar ^ langer en niet den stengel schijnbaar voortzettend (fig. 208) . 9 5 Kafblaadjes stomp, niet ingesneden, met een stekelpunt. Stengel rond, dun, gestreept. Bloemborstels meest ontbrekend. Aartjes zittend, meest 2 bijeen (1—4), langwerpig-eirond. Meeldraden 2, '>nl/lan 1 SnlmlVilod rmnl l'Avfov dan de stengel, ten slotte boogvormig afstaand. Vrucht met ribben in de lengte (fig. 204). 0,02-0,10. ©• Juli, Augs. Vochtige zanden heidegrond. Vrij algemeen. Stekelbies. S. sétaceüs L. Kafblaadjes ingesneden, in de insnijding met een stekelpunt (fig. 205d). Wortelstok kruipend .... 6 fi Stengel rond 7 Stengel driekant. Stempels 2 . 8 7 Stengel grasgroen , beneden circa 0,01 flilr (f\rr 90.^ Rlnfluri'i7o /" — ^ — veelvoudig samengesteld. Aartjes in bundels opeen. Kafblaadjes glad, zonder verhevenheden. Stempels 3. Vrucht driekant, glad. 1,003,00. 2J.. Juni, Juli. Aan 'de oevers van rivieren, poelen en andere wateren. Al¬ gemeen Stoel&nbies. FiS- Scirpus lacustris. Mattfinhifls S lamdtrk I " doorsnede van den stengel: b bloem; JViatien Dies. O. lacusins L. c meeldraden, stamper en borstels: Stengel grijsgroen, dunner. Bloei- 'l vrucht met katje; e rijpe vrucht wiize minder samengesteld. Kaf- met borstel9- blaadjes door talrijke verhevenheden ruw. Stempels 2 (fig. 206). Vruchten samengedrukt. 0,50-1,00. 2|. Juni, Juli. Aan oevers van rivieren , poelen en andere wateren, vooral in de nabijheid der zee. Vrij algemeen. Kuwe bies. S. Tabernaemontani Gmel. 8 Bloeiwijze weinig samengesteld. Alle aartjes zittend. Bladschijf der onderste bladen lang (0,10-0,15). 0,30-0,60. 2].. Juli, Augs. Aan oevers van rivieren, slooten en poelen. Zeldzaam. (S. Rotbii Hoppe.) Stekende bies. S pungens Vahl. van ane anaere genjne soorren aoor aen scnerp-aneKanten stengel te ouderscheiden. Bloeiwjjze veelvuldig samengesteld (fig. 207). i Hoopjes aren gesteeld, ten deele zittend. Bladschjjf der onderste bladen kort. 0,50-1,20. 2).. Juli, Augs. Zeldzaam, op dezelfde plaatsen als de vorige. TV • 1 t • «• Aar a ■ urieKanuge Dies. o. iriqueier L. Fig. 20i Fig. 207. waterkanten en op moerassige gronden. Algemeen Z e e b i e s. S. maritimus L Stengel stomp-driekant. Bloeiwijze veelvoudig samengesteld (fig. 209a). Aartjes klein (0,003-0,006 lang), grijs- of groenachtig (fig. 209b). Kaf blaadjes stomp, niet ingesneden, met kleine stekolpunt. Aartjes meest 3-6 bijeen, eirond, zittend, slechts enkele gesteeld. 0,30-0,80. 4- Juni, Juli. Op vochtigen , moerassigen grasgrond in boschrijke steken. Algemeen . Boschbies. S. silvaticus L. Stengel beneden rond, boven stomp driekant, met 2 gewelfde en een vlakken kant, soms ook stomp-tweekantig. Kafjes glad. Stempels 2 of ;i. Vruchtjes meest 3-kant, vaak niet ontwikkeld. Veel op S. lacustris gelijkend, doch lager. Juni, Juli. Aan rivieroevers. Dordrecht, Willemsdorp. Een bastaard van S. lacustris en S. triqueter Duval's bies. S. Dnviilii Hoppe. 9 Aartjes veelbloemig, meestal 2-5 opeengehoopt tot een enkelvoudige of pluimvormig vertakte bloeiwijze. Stempels 3 10 Aartjes armbloemig, een 2-rijige aar vormend. Stempels 2. Planten grijsgroen, kruipend 11 10 Stengel scherp-driekant. Bladen smal-lijnvormig. Bloeiwijze enkelvoudig, hootdjesachtig of enkelvoudig samengesteld , korter dan de schutbladen (fig. 208a). Aartjes groot (0,0080,015 lang), roestbruin (fig. 2086). Kaf blaadjes iets ingesneden, in do insnijding met een stekelpunt. 0,30-0,80. 2j.. Juli, Augs. Aan waterkanten en op moerassige gron- 11 Stengel rondachtig, samengedrukt, van boven driekant. Bladen gekield. Aartjes 6-8-bloemig (fig. 210). Bloemborstels aan de rugzijde ruw. 0,15-0,30. 2J.. Juni, Juli. Moerassige weilanden en duinpannen. Vrij zeldzaam. (Blysmus compressus Panz.) Vlakke bies. c. compressus Pers. Stengel rolrond. Bladen ongekield, gegroefd. Aartjes 2-5-bloemig (fig. 211). Bloemborstels ontbrekend, soms eenige. 0,08 0,30. 2).. Mei, Juni. Zilte grasgrond. Zeldzaam. (BI. rufus tt., j „ \ l) j .. u : c o „i i nuus.j . ivuuuü uica. o. ruius ouiiictu. Fig. 210. Fig. 211. 7. Heleócharis R. Br. Waterbies, m. Vele onbebladerde, vruchtbare of onvruchtbare h:ilmen, aan den voet door buisvormige scheeden omsloten, ontspringen in bundels uit den vezeligeu wortel of den wortelstok en vormen zoden. 1 Stempels 3. Aartjes eirond 2 Stempels 2. Wortelstok kruipend. Aartjes spits. Vrucht met afgeronden rand 3 Stengel 0,15-0,45 lang, rond, liggend. Kafbluadjes afgerond, stomp (hg.'212). Aartjes omstreeks 20-bloemig. vruchten scherp-driekant, glad. Dicht-zodevormend, zonder uitloopers. 2J.. Juni, Juli. Moerassige heideen veengrond. Vrij algemeen. Veelstengelige waterbies. H. multicaulis Sm. Door de vaak neerliggende, wortelende stengels en liet vormen van U1CJ1U3 ZUUÜil g0XllUK.iv.0iyR. van li. uuuci- scheidon. Fig. 21'J. Fig. 21.'}. Stengel 0,02-0,10 lang, borstelig, vierkant, gegroefd. Aartjes 4-11bloemig. Vruchten langwerpig, met fijne ribben in de lengte. Wortelstok kruipend met haarfijne uitloopers. ij.- —Augs. * i- Aau siuuinauucu t up uiwi«Joigv plaatsen op zandgrond. Vrij algemeen . . Naaldwaterbies. H. acicularis R. Br. Deze soort is met Seirpus setaceus, waarop z(j ook door de overlangs geribde vruchten gelijkt, de teerste en kleinste en valt op door haar dichten groei. Stengel blauwachtig-groen, dof. Aartjes langwerpig-lijnvormig. Kafblaadjes spits, de onderste het aartje half, zeldzaam geheel omvattend (fig. 213). 0,15-0,60. 4. Juni—Augs. Aan waterkanten en in mnnmiceirfii urailnni^nn Algemeen. Waterbies. H. palüstris R. Br. Stengel grasgroen, glanzig (fig. '214). Aartjes eirondlangwerpig, donkerbruin, vaak zwartachtig. Onderst kafhlfuuliR het, aartie ce- heel omvattend. 0,15-0,30. Fig. 215. Fig. 2U. Heleocharis uniglumis. 21 Juni—Augs. Op de- " aar: >>• « kafjes; d meeldraden ® en stamper: e vrucht. zelfde plaatsen als de vorige. Vrij algemeen . . . Slanke waterbies. H. uniglumis Lk. 8. Erióphorum L. Wollegras. Heideplant, nr. Schjjngrassen met bebladerde halmeu en lijnvormige bladen met lange seheeden en 1 of meer aren. die na den bloeitijd op witte vlokken wol gelijken. Bloeiwjjzo meestal door 1-2 groene schutbladen omgeven 1 1 Slechts een eindelingsch, rechtopstaand aartje (fig. 215). Stengel beneden rond, boven driekant, glad. Bladen omstreeks even lang als de stengel, de bovenste alleen uit een opgeblazen scheede bestaand. Aartjes eirond-langwerpig. 0,20-0,50. 2}.. April, Mei. Op moerassigen veen- en heidegrond. Vrij algemeen. Flok. Lok. Mooren. W 0:11 e g r a s. E. vaginatum L. tioLuciucu lcu ïaaisie overnangenat aartjes 2 2 Stengel rond. Bladen lijnvormig, gegroefd, naar den top toe driekant. Aartjes 3-5, met gladde stelen. 0,20-0,45. 2J.. Maart— Mei soms in Augs. weer. Moerassige weilanden en op veengrond. Zeer algemeen. (E. angustifólium Rtb.) Veen plu is. E. polystachyum L. Stengel stomp-driekant. Aartjesstelen iets ruw 3 Zodevormend (fig. 216). Bladen lijn- lancetvormig, toegespitst, vlak, aan den top driekant. Aartjes 5-12, tijdens den vruchttijd overhangend. 0,30-0,60. 2J.. April— Juni. Lage veengrond, vochtige weiden. Vrij zeldzaam. Breed wollegras. E. latifólium L. Fig. 216. Eriophorum latlfolium. Met lange kruipende uitloopers. Bla- " bloeiende plant: b aartje: c bloem; den van den voet af driekant !? ,nee'<)raden en Stamper: e vrucht- « A x. „ dras!ende plant f vruchtaar: g vrucht nauwelijks gegroefd. Aartjes 3-4, met,/1 zonder wuiharen. bijna rechtopstaand. 0,20 0,30. >1 M«i i„n: t rassige veen streken. Zeldzaam. 4- Me,'Juni- La8e> moe" Slank wollegras. E. gracile Koch. XIX. fram. Gramineeën. Grassen, m. %at!aCh'& /"T; Sten'jd kn00f"'S< ho/' d"ch «» d' hoepen gevuld halm). Dioden met lange, meest gespleten scheede en lijnvormige bladschijf, terwijl op de grens van schijf en scheede een vliezig verlengsel van de scheede, het tongetje, zit. titoemen meest v-stachtig (eenhuizig is alleen ZeaJ, in aartjes, die tot aren of pluimen zijn vereenigd. leder aartje bestaat uit een spil, waaraan de kleine, weinig opvallende bloempjes tusschen dicht op elkaar liggende blaadjes, de kafjes, verborgen liggen. Onder aan het aartje liggen de 2 kelkkafjes (Bxli* fig. 217) fde schutblaadjes van het aartje), in vier oksels dus geen bloempjes staan. De bloempjes zitten ieder binnen 2 kroonkofjes (schutblaadjes der bloempjes<), C\ , waarvan het buitenste lager is ingeplant en vaak een naald (kafnaaldJ draagt. Ieder bloempje bestaat uit 2 kleine, vliezige bloemdekblaadjes d , 3 meeldraden m (zelden 6, 2 of lj met lange helmdraden en knopjes, die, als zij rijp zijn, kruisvormig uiteenwijkende hokjes hebben, en eni stamper s, met een etnhokkiq vruchtbeginsel, 2 stijlen of 1 stijl met 2 (of 3J stempels. Soms bevat een aartje slechts een bloem, vaak ook vindt men in het aartje aan de verlenqinq van de spil, hetzij nog een schubbetje of een knotsje feen aanleg voor een bloem). Vrucht een doosvrucht. 1 Plant kruidachtig 2 Plant boomachtig, houtig, sterk geleed. Bladschijf lancetvormig met afgeronden voet, duidelijk met de scheede geleed. Schoeden lang blijvend, nadat de bladschyf is afgevallen. Stengel rond. Sierplant Arundinarla 2 Planten met tweeslachtige bloemen (soms zijn ook enkele bloemen eenslachtig) 4 Planten een- of 2-huizig. Gekweekte planten 3 Planten 2-huizig. Aartjes tot groote, zilverwitte, zijdeachtige trossen vereenigd, 4-6-bloemig Gynérlum 193. Planten 1-huizig. Mannelijke aartjes 2-bIoemig, in een eindelingsche pluim (flg. 218i. Vrouwelijke aartjes 1-bloeniig tot een ztjdelingsche bloeikoif vereenigd. Styien zeer lang. Bladen meer dan 0,04 breed Z é a 1H 3 ■ 4 Aartjes zittend of aan zeer korte, onvertakte stelen, een enkele eindelingsche aar (of tros) of verscheidene hand-, tros- of pluimvormig samengevoegde aren vormend (Aargrassen) (fig. 220, 240, 318, 326, 329, 333, 340) 5 Aaitjes kortgesteeld, verscheidene aan gemeenschappelijke, korte vertakte stelen *), samen een eindelingsche, aarvormig samengetrokken pluim of schjjnaar vormend (fig. 226, 230, 236, 252). (A a r p 1 u i m g r a s s e n). 19 Aartjes langgesteeld, of, zoo zjj kortgesteeld zijn, staan hunne ste- Fig. 217. Schema van den bouw van een aartje. De deelen liggen in werkelijkheid dichter opeen : 1. aartje uit 2 bloempjes en den aanlog vaneen 3e bloempje bestaande. 2. aartje met een bloem. B,B2 kelkkafjes, C, C2kroonkaf jes, d bloemdekschubben, m meeldraden, s stamper. •) De korte steeltjes der aartjes z^jn vaak eerst te zien, als men de spil der schijnbare aar ombuigt. len aan langere takken, zoodat er een min of meer uitgespreide pluim ontstaat (Pluimgrassen) (fig. 242, 244, 254, 265, 277, 308) 33 5 Aartjes een enkele eindelingsche aar of tros vormend (tic. 318, 326, 340) 6 Aartjes verscheidene hand- of trosvormig samengevoegde aren vormend (fig. 220, 240, 241) 15 6 Aartjes alleenstaand in uithollingen of op tanden van de bloemspil. 7 Aartjes 2—4 bijeen op iederen tand der bloemspil (fig. 327a, 328a). 18 7 Aartjes 1-blocmig 8 Aartjes 2-meerbloemig 10 8 Aartjes in uithollingen der bloemspil half weggedoken (fig. 338). Aar zeer dun, bijna cylindrisch. Kelkkafjes meestal 2, zeldzaam l. Stempels 2 Leptürus S3r. Aartjes op tanden der bloemspil geplaatst. Aartjes der aar naar ééne zijde gekeerd (fig. 340) 9 9 Aartjes lijn-priemvormig. Kelkkafjes ontbrekend. Stempel 1 (fig. 340). Nardus i3r. Aartjes elliptisch, naar voren afgerond. Kelkkatjes aanwezig. Stempels 2. Zeer klein plantje (fig. 239) charnagróst 1 - »WO. 10 Aartjes met de smalle zijde (rugzijde) naar de spil gekeerd, het ein¬ delingsche met 2, de andere met 1 kelkkafje (fig. 333). Ij Ó 1 i U m S33. Aartjes met de breode zijde naar de spil gekeerd, alle met 2 kelkkafjes (fig. 303) ] 1 11 Aartjes zittend 12 Aartjes kortgesteeld (een tros vormend), veelbloemig (fig. 304). Kelkkatjes 5-7-nervig. Bovenste kroonkafje aan den rand stijf gewitnperd Brachypódium SS4. 12 Onderste kroonkafje met oen naald aan den top of zonder naald. 13 Onderste kroonkafje op den rug niet een kafnaald (fig. 2711. Aartjes 4-7-bloeniig. i» > Gaudiniaiïfjt. lo Kelkkafjes zonder naald of hoogsteos in één naald uitloopend . 14 Kelkkafjes ieder met 2 of 3 uitstekende naalden aan den top (fig. 339). > Aégilops*«ï*. 14 Kelkkafjes eirond of lancetvormig, veelnervig. Aartjes meest 3- meerbloemig (fig. 318) Triticum ass. Kelkkafjes prlemvormig, eennervig. Aartjes 2-bloemig, meest niet draadvurniigen aanleg voor een derde bloem, soms ook 8-5-bloemig (Hg. 32rt> . . Seca Ie <93*. 15 Spil en stelen dor aartjes niet zijdeachtig behaard 1.6 Spil en stelen deraartje As der aartjes aan den voet der bloemen met haren bezet, die langer zijn dan de breedle der kroonkafjes. Kelkkafjes nauwelijks langer dan de kroonkafjes (fig. 247) . Calamagróstis so4. As der aartjes kaal of alléén aan den voet der bloemen met zeer korte haren. Kelkkafjes langer dan de kroonkafjes. Pluim los. Aartjes zeer klein (fig. 244) Agróstis SOS. 41 Kelkkafjes even lang of bijna zoo lang als het geheele aartje . 42 Kelkkafjes (vooral de onderste) zelfs korter dan de het dichtst er bij staande bloemen 50 42 Bloemen zonder kafnaalden. Kelkkafjes eirond of elliptisch . 43 Bloemen alle of ten deele met kafnaalden. Kafnaalden vaak nauwelijks uitstekend : * 43 Aartjes 3-5-bloemig. Bloemen 2-slachtig. Kelkkafjes kruid-leder- achtig, bijna even lang. Onderste kroonkafje aan den top 2tandig, tusschen de tanden stekelig of 3-tandig (fig. 272). T r i ó d i a SI3. Aartjes (l-)2-bloemig, met een knotsvormigen aanleg voor een bovenste bloem. Kelkkafjes vliezig, ongelijk. Onderste kroonkafje gaafrandig, stomp, gewelfd (fig. 274) . . Mélica SI3. Zie ook Avéna blz. stl- 44 Stempels aan den top der bloemen te voorschijn tredend. Stijl lang. Aartjes 3-bloemig, de 2 onderste bloemen mannelijk, de bovtnste 2-slachtig (met 2 meeldraden). Welriekend gras (fig. 229). Hieróchloa t9ï. Stempels aan den voet der bloemen te voorschijn tredend. Stijl kort. 45 45 Aartjes 2-bloemig, niet boven de bovenste bloemen verlengd, klein of zeer klein 46 Aartjes 2-meerbloemig, met een steelvormige verlenging der as boven de bovenste bloem . . 47 46 Bovenste bloem mannelijk (soms 2-slachtig), onder den top met vaak nau¬ welijks uitstekende kafnaald, de onderste tweeslachtig, zonder kafnaald. Onderste kroonkafje gaafrandig (fig. 262) . . . Hólcus eio. Heide bloemen tweeslachtig, onder het midden van den rug met een knievormig gebogen kafnaald. Onderste kroonkafje 2-puntig. Aartjes zeer klein (tot 0,003 lang) (fig. 269) . . Avena sn. 47 Onderste kroonkafje aan den top gaafrandig of getand, dicht bij den voet met een kafnaald. Aartjes klein (minder dan 0,01 lang), 2-bloemig 48 Onderste kroonkafje aan den top 2-tandig of 2-spletig of met 2 naalden. Aartjes meest groot of vrij groot 49 48 Onderste kroonkafje spits, met gaafrandigen top, met een naald, die naar boven knotsvormig verdikt is en in het midden een krans van haren draagt (fig 261). Bladen samengerold. Corynéphorus eo». Onderste kroonkafje met afgeknotten of getanden top en met een teere, weinig uitstekende naald (fig. 258) . . . . Ai ra eo* 49 Aartjes 2-meerbloemig, alle bloemen tweeslachtig, met meest knie¬ vormig gebogen rugnaald Avena ü/i. Aartjes 2-bloemig, de onderste bloem mannelijk met een lange, knievormig gebogen rugnaald, de bovenste tweeslachtig, zonder naald of met een naald onder den top (fig. 264). Arrhenatherum eio 60 Stengel alleen aan den voet met knoopen, het bovenste deel zonder knoopen veel langer dan het geheel of bijna geheel in den bodem verborgen deel, dat knoopen draagt (fig. 294). Aartjes 2-5(meest 3-bloemig), de spil onder de kelkkafjes kort behaard. Stempels purperkleurig Molinia 2ïi. Stengel meest tot aan of tot ver boven het midden van knoopen voorzien 51 51 Aartjes 3-7-bloemig, de spil met lange haren (alleen onder de onderste mannelijke bloem kaal). Onderste kroonkafje tweemaal zoo lang als het bovenste, lang toegespitst. Stijl vrij lang. Reusachtig gras (fig. 256) Phragmites eot. Spil der aartjes onbehaard of kort behaard. Stempels niet gekleurd. 52 52 Onderste kroonkafje met gekielden rug 53 Onderste kroonkafje met afgeronden rug 55 53 Onderste kroonkafje met stekelpuntigen of genaalden top. Aartjes 3- of 4-bloemig, tot kluwens vereenigd, die een naar één zjjde gekeerde pluim vormen (fig. 295) . . . . Dactylis eet. Onderste kroonkafje zonder stekelpuntigen of genaalden top. Aartjes tot een uitgespreide pluim vereenigd 54 54 Aartjes 3-7-bloemig, eirond of elliptisch. Beide kroonkafjes vallen met de leden der spil af. Takken der pluim in 2 rijen (fig. 281, 287) Póa eie. Aartjes veelbloemig, lijnvormig of langwerpig-Ujnvormig. Onderste kroonkafje afvallend , het bovenste met de spil der aartjes blijvend. Takken der pluim in spiralen staand (flg. 279) E ra gró91 is SM- Zie ook Bromus unioloides blz. ees- 55 Takken der pluim slechts aan 2 zijden van de vaak 3-kantige spil staand, dus naar eene zijde gekeerd. Stempels aan den top van het vruchtbeginsel ingeplant. Onderste kroonkafje ongenaald of aan den top genaaid 56 Takken der pluim aan 2 tegenover elkaar liggende kanten der vaak 4-zijdige spil staand, dus naar 2 zijden gekeerd, soms ten slotte naar eene zijde overhangend. Stempels onder den top van het vruchtbeginsel ingeplant. Aartjes rolrond of zijdelings samengedrukt. Onderste kroonkafje aan den top of lager genaaid, zelden bijna ongenaald. Pluim meest uitgespreid met groote aartjes (fig. 308, 312) Brómus ees. 56 Onderste kroonkafje zonder kafnaald, stomp of afgeknot ... 57 Onderste kroonkalje met kafnaald of toegespitst. Bovenste kroonkafje op de kiel met er tegen aanliggende fijne wimpers (fig. 299). F e s t ü c a eee. 57 Aaitjes rond met bijna hartvormigen voet, knikkend of hangend, zijdelings samengedrukt (fig. 277) Briza en. Aartjes langwerpig tot lijnvormig. Kelkkafjes zeer ongelijk . . 58 58 Aartjes 2-bloemig, klein (circa 0,002 lang), vaak violet gekleurd. Bladscheeden tot de helft gesloten. Tecre watergrassoort (fig. 293). Catabrósa eeo. Aaitjes meeibloemig, bijna rolrond of zijdelings afgeplat. Bladscheeden geheel gesloten of open (fig. 290, 292). Glycéria ets. 1. Arundinaria Mak. 1 Bladen langwerpig-lancetvormig, 0,15-0,80 lang, circa 0,03 breed, aan den voet geleidelik in den tot 0,04 langen steel versmakf. Tongetje circa 0,004 lang, zijdelings met 2 kale oortjes. Stengel leden aan h#t bovenste, zijtakken dragende, deel van den stengel vaak meer dan 0,06 larifc 1,00 2,00. Ij. Sierplant uit Japan. Bloeit niet vaak. (Bambusa Metake Sieb. et ztacc.) Japansche bamboes, f A. japóniea Sieb. et Zucc. 2. Zéa L. 1 Stengel met merg gevuld (flg. 218). Bladen breed Pluim uitgespreid. Bloeikolf in dé oksels der middelste stengelbladen, omhuld door een groot aantal blad«cheeden. Vruchten geel of bruin. 1,00-2,00. O- Juni—Augs. Gekweekt als sierplant in tuinen en op bouwland, vooral om het blad (veevoeder). Uit Amerika. Spaansche tarwe. Turksche weit. Turksche tarwe. M a ï s. t Z. Nays L. 3. Gynérium H. B. 1 Bladen witachtig groen, in bundels aan den voet van den stengel, lijnvormig, overgebogen, scherp getand. Trossen zilverwit zijdeachtig (0,80-0,60 lang). Aartjes 4-6-bloemig.*0,00-2,00. Septr., Octr. Uit Paraguay. Siergras. Pampasgras. +0. urgéntfnin M. B. 4. Eulalia Kth. Bladen lang, teruggeslagen, met witte middenlob. Geheele bloeiwijze groot (-0,3 lang) met vele tros- en schermvormig geplaatste aren. Varieert met witte dwars- en witte lengtestrepen op de bladen. 1,00-1,80. 2J.. Juli, Augs. JSiergras uit Japan. t E. Japóniea Trln. Hevkei.s, Geïll. Flora, 4de druk. 13 5. Panicum L. Vingergras. 1 Aartjes in schermswijs vereenigde schijnaren, zonder naalden (Digi- taria P. B.) 2 Aartjes in een samengestelde pluim, langgesteeld. Bladscbeeden sterk behaard 3 Aartjes in naar één zijde gekeerde, min of meer in trossen geplaatste aren (fig. 219). Kelkkafjes met naald of stekelpunt. (Echinócbloa P. B.). Stengel rechtopstaand of knievormig gebogen. Bladen vaak iets gegolfd. Aren afwisselend of schijnbaar tegenoverstaand. Aartjes eirond, elliptisch, meest lichtgroen, vaak iets violet gekleurd. 0,30-0,80. 0. Juli—Octr. Zandig bouw- en moesland, vochtige zandgrond. Vrij algemeen. (E. crus galli P. B.) Vogelvoel. Hanepoot. P. Crus Galli L. Fig 218. Zea Mays. Fig. 210. Fig. 220. Panicum sanguinale. a mannelijk aartje; l> vrouwelijk aartje a een paar nog gesloten aartjes: b met de lango styi: c vruebtkolf; bloeiend aartje; c kafjes; d bloempje d vrucht. met bovenste kroonkafje; «vruchten 2 Stengel opstijgend tot rechtopstaand (tig. 220). Bladscbeeden en bladen behaard. Meest 5(4-6) schijnaren. Aartjes langwerpig lancetvormig, meest iets violet gekleurd. Derde kelkkafje mees' 7-nervig. 0,15 0,50. ©. Juni—Octr. Zandig bouw- en moes land. Vrij zeldzaam, doch plnatseljjk soms veel. (D. sanguinali^ Scop.) . . , , . . , . Bloedgierst. P. sanguinale l Stengel liggend, zelden opstijgend. Bladscbeeden en bladen kaal, alleen aan den voet der bladschijf meest een bundeltje langere haren. Meest 3 (2-4) schijnaren (fig. 221). Aartjes elliptisch-eirond, meest iets violet gekleurd. Derde kelkkafjo meest 5-nervig. 0,080,30. ©. Juli—Üctr. Op zandgrond, vooral aan wegen. Vrij zeldzaam. (D. filifórmis Koeler., P. glabrum Gaud.). Glad vingergras. P. lineare Krock. ; Aartjes omstreeks 0,002 lang (lig. 222), op zeor dunne stelen, ten slotte zeer ver uit- eenstaand. Onderste KeiKKat.ie zeer Kiem, iiougM«i> 5 nu het bovenste. O. 0,20-0,50. Juli - Septr. Uit N.-Amerika. In- ' gevoerd. Leiden". Deventer, Middelburg, Dordrecht, Rotterdam, Overveen , Zeist, Amsterdam. Draadvin gergras. P. onpillare L. 1 Aartjes omstreeks 0,004 lang, vr(j dicht opeengedrongen itig. 2281. Onderste kelkkafie hoogstens 'i van het bovenste, metstekelpunt. Takken der pluim ten laatste overhangend. 0,30 0,80. Q. Juni—Septr. Soms gekweekt, een enkele maal vei wilderd. Uit Azië . . . Vogehjierst. Gierst. + P. millaceüm L. b. Setaria P. B. Naald aar. Fig.; 21 Fig. 222. Aarpluimgrassen met vlakke, ljjn-lancetvormige, scherprandige bladen. 1 1 Kroonkafje tamelijk glad (alleen onder de loupe dwars gerimpeld). Aartjes tamelijk klein . . . . ^ Kroonkafjes duidelijk dwarsgerimpeld , (fisr. 224). Borstels talrijk, geelachtig-rood, door naar voren gerichte tandjes ruw, de aartjes meestal veel langer dan de bloemen. Schijnaar dicht, eirond tot cylinder- •mvmirt fifanrrol nnov hntTAn Fig. 224. nauwelijks ruw. Grijsgroen. 0,08-0,30. ©. Juli—Herfst. Zandig bouwland. Vrjj zeldzaam . . Gele naaldaar. o. Qiauca r. u. Door de grijsgroene kleur en de geelroode borstels gemakkelijk te onderscheiden. 2 Dorstels (en het bovenste deel van den stengel) door weerhaakjes idus de scbijnaartjes bjj het naar boven sti ijken) ruw (fig. 225), weinig langer dan de aartjes, groen. Schijnaar smal, rond, aan het ondereinde vaak afgebroken. Grasgroen. 0,30-0,60. Fig 223. Panicum miliceam. a een tak der pluim; b bloeiend aart.ta? rppn twppwlnrht.iir hlnomtii#»: (^). Juni—öeptr. in moesnoven, 225. d meeldraden en vruchtbeginsel; op ruige plaatsen, aan wegen. « vrucht. Vrjj zeldzaam . . Kransnaaldaar. S. verticillata P. B Borstels (en het bovenste deel van den stengel) door tandjes, die naar voren gericht zijn, ruwr (dus de schijnaartjes bij het naar boven strijken glad) g 3 Schijnaar zoo dik als een vinger, dicht opeengedrongen, dubbel-samengesteld rechtopstaand, ongelobd of gelobd en overhangend. Borstels geelachtig of zwart' langer, weinig langer ol korter dan de aartjes. 0,80-1,00. 0. Juli Augs Gekweekt als vogelvoeder. Uit Z.-Europa. . . Trosgierst. v 8. italica P. B. % Fig 226. Setaria viridis. n aartje met de omhullende borstels; ft bloeiend, cgesloten aartje: d vrucht; e zaad. Fig. 228. Phalaris arundinacea. a aartjes; b kelkkafjes; c de rest van het aartje; d stamper; e vrucht. Schijnaar dunner, rechtopstaand, dicht, niet afgebroken (fig. 226). Borstels talrijk, meestal veel langer dan de aartjes. Aartjes en borstels groen, vaak iets roodacbtig-violet. 0,15-0,60. ©. Juni— Herfst. Zandig bouwland. Vrij algemeen. Groene naaldaar. S. viridis P. B 7. Phdlaris L. Kanariegras. Aartjes in oen dichte, eironde, aarvormige pluim, witachtig, aan weerszoden niet 2 gioeno strepen. Kelkkafjes aan de rugzijde gevleugeld (vleugelachtig gekield) (Ag. 227). Stengol glad, geknikt opstijgend. Blad- siueeutui lüi* ruw,_ ae noogere opgeo:azen. u. 15-0,00. Q. Juli-Septr. n o.Gek weekt en verwilderd, langs wegen en ruigten, ook op bouwgrond. g' loyeltjeszaad. Wit vogeltjeszaad. Kanariezaad. [■ P. canariénsis L f. minor Ketz., gevonden by Rotterdam en Amsterdam, onderscheidt zich van de vorige, doordat de kelkkafjes een getanden vleugel hebben en stekelpuntig z\)n. Aartjes in een tijdens den bloeitijd uitgespreide, naar eene zijde gekeerde, gelobde pluim, meest roodachtig aangeloopen (fig. 228). Kelkkafjes ongevleugeld, de bovenste ruwbehaard. Stengel en bladscheeden glad. Bladen met ruwen rand. 1,00-2,00. !(.. Juni, Juli. Aan waterkanten en op moerassige plaatsen. Vrij algemeen. Tn tuinen wordt een vonn met witgestreepte bladen (Pbalaris picta L.) gekweekt. Rietgras. P. arundinacea L. Fig. 229. Hierochloa odorata. Fig. 230. Antboxanthum odoratum ii aartje: li kelkkafie: c stamper met a bloeiend aartje, bj) b uitgespreid; bloem dok schubbetjes. c 3e en 4e kelkkafle: d meeldraden en stamper. 8. Hieróchloa Gmel. Stelen der aartjes glad en kaal (fig. 229). Manneljjke bloemen onder den top met korte, rechte naald of zonder naald. Aartjes bruingeel. Wortelstok kruipend, met uitloopers. Welriekend. 0,30-0,50. 2).. Mei, Juni. Vochtige weilanden, veenachtige plaatsen, aan waterkanten. Vrij algemeen. (H. borealis R. et Sch.) Honiggras. Veenreukgras. H. odorata Whlnbg. 9. Anthoxdnthum L. Reukgras. Stengels talrjjk, glad, rechtopstaand (fig. 230). Bladen wat smal, vooral aan den voet gewimperd, vrij vaak van boven behaard. Tongetje tamelijk lang, van boven met franje. Aarvormige pluim langwerpig, aan den voet versmald. Aartjes meest bruingeel, de 2 onderste kelkkafjes toegespitst, het onderste eirond, het hoogere langwerpig, alleen op de nerven kort-gewimperd, overigens kaal; de bovenste kelkkatjes behaard, weinig langer dan het onderste kroonkafje. Aangenaam riekend. 0,15-0,50. 4. Mei, Juni. In weilanden, aan wegen en dijken. Zeer algemeen. Reukgras. A. odoratum L. Aarvormige pluim kort, zeer los, aan den voet vaak afgebroken. De beide onderste kelkkafjes scherp toegespitst met duidelijke stekelpunt. Bovenste kelkkafjes dubbel zoo lang als het onderste kroonkafje. Overigens als de vorige. Reuk zwakker. Zelden meer dan 0,20. ©. Juni, Juli. Sedert 40 jaren voor het eerst in Twente waargenomen, thans daar algemeen. Later ook in den Achterhoek van Gelderland op verschillende plaatsen, bij Apeldoorn, Loenen en Harderwijk. In roggevelden en op droge plaatsen. Slofhakken. A. Puélii Lecoq en Lamotte. 10. Alopecürus L. Vossenstaart. Zodevormende aarpluimgrassen met vlakke bladen en een rolronde of langwerpige, dichte, pluimvormige aar, wier aartjes getnakkelyk, door met de nagels van den voet naar den top der aar te strijken, van de steeltjes loslaten • • • • • • • " * 1 Stengel meest rechtopstaand. Kelkkafjes spits (fig. 2316, L Stengel aan den voet liggend, knievormig opstijgend of in het water 2 Aarvormige pluim rolrond, stomp (fig. 231a). 1 Aartjes 4-6 bijeen aan een takje. Kelkkafjes niet geheel tot het midden vergroeid, met gewimperde, doch niet gevleugelde kiel (fig. /.1 KVnnnkafie boven den voet genaaid. Aartjes bleekgroen of (na den bloeitjjd) zwart- Fig. 231. achtig. 0,30-0,80. 4- Mei—Juli. In weilanden, langs wegen en dijken. Algemeen. Vossenstaart. A. pratènsis L. Aarvormige pluim aan beide einden versmald (fig. 232a). Aartjes slechts 1 of 2 aan ieder tnVi#» Kelkkafies tot het midden vergroeid, t.irio VolVWipa tot het midden vergroeid. lonjci ikviuBwjv- o # - met smal-gevleugelde, zeer kort gewim- Fig. 232. perde kiel (fig. 232é). 0.30-0,45. ©. Juni, Juli. Op en langs bouwland, vooral op klei, veel tusscben de wintergranen. Vr« algemeen war tg r ai. Wildkoren. Sneelen. Duist. A. agréstis L. 3 Stengel aan den voet knolvormig gezwollen. Kelkkafjes met gewim- i x* /£? __ nooi Ar*** A<\ peruo Kiel, VUÖ" A'JUJ' AWUgoi. uuu kelkkafjes. 0,20-0,40. 4- Mei> Juni' °P 8razige plaatsen aan djjken, wegen, enz., vooral op zilten kleigrond. Vrij algemeen. Knolvossenstaart. A. bulbósus L. Stengel aan den voet niet knolvormig verdikt. ... 4 4 Kelkkafjes alleen aan den voet vergroeid, stomp (fig. 234a). 5 v„n.i—v.ftf miWHon uarvrnAiH n tnt Haar vprV»i*ppH hnvan midden plotseling in oen smallere punt samengetrokken. Aartjes 1 of '2 aan ieder Fig. -33. takje. Bovenste bladscheede zakvormig opgeblazen. 0,10-0,20. 0. Mei, Juni. Aangevoerd, Middelburg. . . Blaasvossenstaart. A. utrieulatus Pers. 5 Aartjes eirond-langwerpig (fig. 234a). Kroonkafjes onder het midden met naald. JNaaia Knievormig gebogen, bijna dubbel zoo lang als het kafje (fig. 2344). Helmknopjes geel, ten laatste bruin. Plant grijsgroen. 0,15O aft n Mpi—Herfst. Tn Fig. 284. vochtige weiden, aan waterkanten. Algemeen . . . . Geknikte vossenstaart. A. geniculatus L. Aartjes elliptisch (fig. 235). Kroonkafjes in het midden met een naald. Naald nauwelijks l'/2-maal zoo lang als bet kafje. Helmknopjes geelrood, later bleeker. De geheele plant met een blauwachtig waas. 0,15-0,30. O. Juni—Augs. Op dezelfde plaatsen als de vorige. Vrij zeldzaam. Rosse vossenstaart. A. fülvus L. 11. Phléum L. Doddegras. Aarpluimgrassen met slanke halmen, vlakke lijn-lancetvormige bladen en een zeer dichte rolronde, zelden langwerpige aar, wier aar- Flg 2%. Alopecurus fulvus tjes door strijken met de vingers niet los- a koikkaf;jes; i, kroonkafjes: laten L c aartjes: d bloempje; e meei- 1 Aartjes met een steelvormige verlenging der as. dl'ulc" ' " st,,m| cr- Aarpluim bfl het ombuigen wat gelobd. Kelkkafjes met naar buiten gewelfde kiel 2 Aartjes zonder steelvormige verlenging der as. Aarpluim naar den voet afgerond, bij het ombuigen cylindrisch blijvend (fig. 236). Kelkkafjes met rechte kiel, dwars afgeknot, langwerpig, met naald op het midden van de afsnijding en stjjf-gewimperde kiel. Bladscheeden rolrond. Naald '/,-maal zoo lang als hetkelkkafje. 0,30-0,80. 2J.. Juni—Augs. In weilanden, aan dijken en wegen. Algemeen. Motraai. Timotliygras. Timotheegras. P. praténse L. Deze soort onderscheidt zich van Alopecuruspratensis door de stijve wimpers en de korte, styve naalden. Stengel aan den voet knolvormig verdikt; Schijnaar meest korter. Droge zandige plaatsen. De variëteit 3. nodósum L. 2 Kelkkafjes met ruwe kiel of met korte borstelharen, zelden met onregelmatig verspreide, langere baren bezet 3 Kelkkafjes met lange borstelige baren kamvormig gewimperd (de baren minstens half zoo flang als de breedte van bet aartje), lancetvormig, langb zamerhand toegespitst, zeer kort genaaid (fig. 237b). Aarpluim naar den voet versmald (fig. 237a). De wortelstok brengt alleen stengels, geen bloeraloaze bladrosetten voort. 0,05-0,20. Q. Mei, Juni. Dorre zand-en heidegrond, duinen. Vrij algemeen, ' vooral in de duinen. Zanddoddegras. P. arenarium L. Uit den wortelstok komen bloeiende en niet bloeiende stengels. Kelkkafjes met weinig of onregelmatig dun behaarde kiel of alleen ruw, weinig langer dan de kroonkafjes, ïynvormig-langwerpig, plotseling toegespitst, stekelpuntis?, samengedrukt. 0,30 0,50. Juni. Juli. Vroeger btf Leiden en Haarlem gevonden. Boehmer's doddegras. P. Boehmérl Mlb. Uit den wortel komen alleen bloemdragende stengels. Kelkkafjes met kamvormig gewimperde kiel door borstelige haren, die omstreeks zoo lang zijn als de halve breedte van het aartje, bootvormig, in een korte spits versmald. 0,10-0,'20. Q en OO» Juni, Juli. Aangevoerd. Vlaardingen. Grieksch doddegras. P. graécum Boiss. et Kit. 12. Polypógon Desf. Aartjes eenbloemig, tot zeer gevulde, 0,03-0,04.*» lange aarpluimen vereenigd, met vr\j lange naalden (fig. 238). 0,20 0,40. ©. Juli. » ït £Mia-europa. AJieen waarscnynniK aangevoeru up ruige plaatsen, vroeger gevonden. Leiden, Wassenaar, Werkendam , Fig. 238. Polypogon Zwtjndreeht . . Baardgras. P. mouspeliénsis Desf. monspeltónsi*. 1 aartje; ab> kelk13. Cbamagróstis Borkh. kafjes; 2 bloem. Klein, zodevormend plantje (fig. 239). Stengel borstel vorm ig, Fig. 236. Phleum pratense. i aartjes: b kelkkafjes, b\| c een af zonderlek; d en e vruchtjes. rechtopstaand. Aar lijnvormig. Aartjes zeer klein, meest purperkleurig. 0,03-0,08. ©. April, Mei. Open zandgrond. Duin by 's-Gravenhage, Bussum, Oudonbosch. (Mibora minima Desv.) D w e r g g r a s. C. minima ilurkh. 14. Cynodon Rich. Grijsgroen (fig. 240). Kruipende wortelstok met uitloopers. Stengel opstiigend. Bladen smal, van onderen iets behaard. Tongetje in een rij haartjes uitloopend. 0,30-0,45. 4. Juli, Augs. Grazige zandgronden, langs dijken en wegen. Vrij zeldzaam. Hondsgras. C. Dactylon Pers. Fig. 239. Chamagro&tis minima. a bloeiende aar, by b nog gesloten; c bloeiend aartje; il een aartje na den bloeityd geopend. Fig. 240. Cynodon Dactylon. a een aartje zonder knotsvormige verlenging, by b vergroot; c bloeiend aartje niet knots vorm ige verlenging (een 2e onontwikkelde bloem). 15. Spartina Schreb. 1 Meest 2 aren, ongeveer 0,15 lang, sterk afgeplat, met een tweeslachtige bloera (fig. 241). Stengel rechtopstaand. Bladen opgerold. 0;15-0,30. 2|.. Augs.—Octr. Aan de zeekust. Alleen in Zeeland S 1 ij k g r a s. S- strfeta Rth. 16. Léersia Sw. 1 Geelgroen. Bladscheeden en bladen zeer ruw. Losse pluim, meest slechts ten deele uit de bovenste bladscheede te voorschijn tredend (fig. 242). Takken der pluim aan den voet meest bochtig. 0,501,00. 2J.. Augs., Septr. Aan waterkanten. Viij zeldzaam. R ij s t g r a s. L. oryzoides Sw. De pluim ontwikkelt zich slechts by voortdurend warm weer (anders blflft zii in de opgezwollen bovenste bladscheeden verborgeni. In dien toestand wordt dit gras zoo Jicht niet opgemerkt, het is echter door de groote ruwheid en de gee'groene kleur, ook als het niet bloeit, gemakkelijk te herkennen. Fig. 241. Spartina stricta. a bloem. Fig. 242. Leersia oryzoidei. « aartje: l kroonkafje: c schubbetjes: rf meeldraden, vruchtbeginsel met stempels; e vruchtje. 17. Agróstis L. Struisgras. Pluimgrassen met in kransen staande, sterk vertakte en zeer samengestelde. uitgespreide pluimen, die soms na den bloeitijd meer samengetrokken zjjn. Aartjes klein, zonder of met korte kafnaalden . 1 Bladen vlak, in den knoptoestand opgerold. Bovenste kroonkafje aanwezig 2 Bladen, althans de onderste, borstelvormig, in den knoptoestand samengevouwen (fig. 243a). Tongetje langwerpig, getand. Pluim na den bloeitiid samengetrokken. Bovenste kroonkafjo niet aan¬ wezig. Plant met korte uitloopers. De naald ontspringt even onder het midden van de rugnerf van het onderste kroonkafje of ontbreekt geheel (fig. 243b). 0,30-0,50. 4- Juni, Juli. Vochtige of moerassige zand- en heidegrond. Vrij algemeen. Kruipend struisgras. A- canina L. i Tongetje zeer kort, afgeknot. Pluim in omtrek langwerpig-eirond, ook na den bloeitijd uitgespreid, met gladde taklen, gewoonlijk iets purperkleurig. Kroonkafjes bijna altijd zonder naald. Zodevormend of met korte uitloopers. 0,30-0,80. 2).- ' on hnnilanri lfincrs WfiCfin eil diikCD. Fig. 243 Juni, Juli. Op wei- Algemeen. Gewoon struisgras. A. vulgaris With- Tongetje lang werpig(0,002-0,003 lang) (fig. 244). Pluim in omtrek langwerpig-kegelvormig, tijdons den bloeitijd uitgespreid, daarna samengetrokken, met ruwe takken en veranderlijke kleur. Kroonkafjes soms met naald. Met uitloopers. Dras- of grijsgroen. Zeer veranderlijk. 0,30-0,80. 2|~ Juni, Juli. Op wei- en hooiland, langs wegen en dijken. Algemeen. (A. stolonifera Koch) Fioringras. A- alba L. Zeer lange uitloopers, dio vaak rood van kleur zijn en grijsgroene, vaak opgerolde en stijve bladen. De in het slib aan den zeekant voorkomende variëteit. /3. maritima G. Mey. 18. A'pera Adans. Wi.dh.li» . JJ« d- , van een pluim met bloeiende aartjes: Pluimgrassen met in kransen staande, c aartje: d kroonkafjes; e stamper, sterk vertakte en zeer samengestelde pluimen. Aartjes klein met lange kafnaalden I Pluim wijd uitgespreid (fig. 245). Naald recht of iets heen eii weer gebogen. Stengel rechtopstaand of aan den voet geknikt, glad. Helmknoppen lijn-langwerpig. 0,30-1,00. O. Juni, Juli. Op koren- land, soms ook op bouwland. Algemeen. (Agróstis spica venti L.) Muggebeen. Metel. Meele. Windhalm. A. spica vénti P. B. Pluim smal, steeds samengetrokken (fig. 246). Helmknopjes rond-eirond. Overigens als de vorige. 0,20-0,60. ©, Juni, Juli. Aangevoerd. Bouwland b(j Maastricht. (Agróstis interrupta Lj IJle windhalm. A. Interruptd F. B. 19. Lagürus L. 1 Bloemen in eironde, dichte, zacht wit behaarde schjjnaren. Bladen behaard. Kolkkafjes met bevederde naalden. 0,15-0,89. !).. Juni, Juli. Sierplant uit Z.-Oostenr(jk. f L. uvatus L. 20. Calamagróstis Adans. Struis riet. Pluimgrassen of aarpluimgrassen met stijve halmen en lijnvormige, vlakke bladen 1 t As van het aartje niet over de bloem verlengd. Haren langer dan de kroonkafjes. Onderste kroonkafje langer dan het bovenste, aan den top tweespletig, beide doorschjjnend, vliezig ... 2 Fig. 245. Apera spica venti. Fig. 246. Kig. 247. Calamagróstis neglecta a bloeiend aartje: b vruchtbeginsel a aartje: b bloempje, met de schubbetjes; r, d vruchtjes. As van het aartje over ae bloem steelachtig verlengd, boven penseelachtig behaard ifig. 2471. Ondeiste kroonkafje weinig langer dan het bovenste, met een rechte, fijne naald aan de rugzijde, die korter is dan de kelkkafjes. Haren aan den voet der bloem slechts weinig korter dan de kroonkafjes. Bladen van onderen grasgroen, glanzend, van boven grijsgroen, dof. Pluim smal, samengetrokken, st(jf-rechtopstaaiid, zeer dicht, meest violet of roodbruin. 0,60-1,00. 5f. Juli, Augs. Moerassige weilanden. Meppel, Loenen. (C. stricta Spr.). . . . S t jj f struisriet. C. neglécta Fr. Deze plant is meest door hare lichtere, meer bruinachtige kleur, alsook door de kortere haren van C. lanceolata, die vaak op dezelfde standplaatsen groeit, te onderscheiden. 2 Kelkkafjes lijn-priemvormig, aan den top zijdelings samengedrukt 3 Kelkkafjes lancetvormig, toegespitst .... 4 3 Min of meer grijsgroen (fig. 248a). Stengel en schee¬ den vooral naar boven ruw. Bladen breeder dan bij de volgende. Pluim stjjf-rechtopstaand, ook tijdens den bloeitijd kluwenvormig gelobd. Takken er van vrij dik, stijf. Aartjes groen , min of meer violet of vuilpurper aangeloopen. Naald aan de rugzijde van het kroonkafje ingeplant (fig. 2486) en er boven uitstekend. Overigens als de volgende. 0,60-1,20. I}.- Jun'i Duinen, op vochtigen zandgrond, aan waterkanten. Vrij algemeen . . Duinriet. C. Epigéios Rth. Door de eigenaardige pluim, die uit kluwens van aartjes bestaat, licht kenbaar. Grasgroen. Stengel en scheeden iets ruw. Bladen breeder dan bi) C. lanceolata. Tongetje lang. Pluim grooter dan b(j C. lanceolata, slap, iets overhangend. tijdens den bloeitijd gelijkmatig uitgespreid met dunne takken Aartjes bleekviolet aangeloopen. Naald van het kroonkafje eindelings, omstreeks half zoo lang als dit ifig. 249). 0,90-1,20. H-. Juni, Juli. Zandige bodem. Breda, Katwijk, omstreken van Haarlem, Scheveningen. Strand riet. C'. littoréa D. C. 4 Stengel en schecden beneden glad, boven iets ruw. Tongetje lang. Pluim langwerpig, slap, tijdens den bloeitijd gelijk- t.. — maf i) nn nn ♦ A artiac T71 n 1 £»+ nf matig uitgespreid, met dunne takken. Aartjes violet of Fig. 249. vuilpurper. Naald van het kroonkafje eindelings, nauwelijks boven de ziikanten uitstekend (fig. 250). 0,60-1,20. 2|. Juni, Juli. Water¬ kanten, vochtige belommerde grasgronden. Vrij algemeen. Pluimriet. C. lanceolata Rth. Naald aan de rugzijde boven den voet van het . kroonkafje ontspringend , daarboven uitstekend (fig. 251). Overigens als de vorige, waarop zij veel gelijkt. O.BO-l.OO. 5t- Juli. Augs. Aan den kant van het Haarlemmermeer bjj Bennebroek. oevers van het Zwarto Moer bij Nieuw- Dordrecht, Den Haag, op een muur te Heem- fig. 050 Fig o.",!. stede, ütenpas. Voonriet. C. Halleriana D. C 21. Ammóphila Host. Helm. Grassen met stijve bladen, een dichte, langwerpige, smalte aarpluim , die 0,10 0,17 lang is, en opgerolde bladen 1 1 Wortelstok zeer lang (tot 5,00 en meer), met uitloopers (fig. 252). Lichtgroen. Stengel stjjf-rechtopstaand. Bladen (bij droog weer) opgerold, met zeer lang (0,03) tot aan den voet gespleten tongetje. Schjjnaar dicht, bijna rolrond, stomp, wit. Kelkkaljes lancetvormig, Fig. 252. Ammophila arenaria. n deel van de aarvormige pluim; 6 aardje, by c uit elkaar gelegd; d ooven^t kroonkaQe; e meeldraden, vruchtbeginsel en de 2 bloemdeksc hubbetjes. Fig. 254. Milium effusum. a kelk kaf je; b aartje; c meel draden en vruchtbeginsel, d, e vruchtjes: f zaad. 22. Milium L. Gicrstgras. Zodevormende pluimgrassen met meestal breede, vlakke bladen en slanke, naar boven naakte halmen. Pluim groot, uitgespreid met kleine aartjes 1 spits. Haren circa '/3-maal zoo lang als de kroonkafjes. 0,50-1,00. !(.. Juli, Augs. In duinen en zandheuvels, ook wel aangeplant. Algemeen. (Psamma arenaria R. et Sch.) Zandhaver. Vrouwenkoren. IJle rogge. Helm. A. arenaria Lk. Levendiger groen. Tongetje nauwelijks half zoo lang, minder diep gespleten. Schijnaar lancetvormig, spits, min of meer bruinachtig. Kelkkafjes lancetvormig, prieravormig toegespitst. Haren circa half zoo lang als de kroonkafjes (fig. 253). 0,60-1,50. Vruchten zich nooit ontwikkelend. !).. Juli, Augs. Duinen, vooral op de Noordzec-eilanden. Vrij zeldzaam. (P. baltica R. et Sch.) . . Noorsche helm. A. baltica Lk. 1 SteDgel en bladscheeden glad (hg. 254). Bladen breed met ruwen rand. Groote, losse pluim met afstaande, later naar beneden gebogen takken. 0,60-1,00. 2|. Mei, Juni. Bossehen, beschaduwde plaatsen. Vrij algemeen . . . Gierstgras. M. effüsum L. Ziet er uit als een Poasoort, doch geen dei soorten van dit geslacht heeft zulke breede bladen. Stengel en bladscheeden ruw. Bladen kort en smal. Pluim samengetrokken (fig. 255). 0,30-0,50. 0. April, Mei. Duinen, beschaduwde zandgrond. Vrij zeldzaam. Ruw gierstgras. M. scabrum Merlet. Fig. 266. Phragmites communis. a aartje, bl| h geopend; c spil van het aartje] niet de liaarbundels; d een bloempje. Fig. 257. Koeleria cristata. a aarvormige pluim voor, b tydcns den bloeitiid; o aartje. 23. Phragmites Trin. Wortelstok ver rondkruipend (fig. 256). Bladen lang-toegespitst, lancetvormig, stjjf. Pluim uitgespreid, na den bloeitijd samengetrokken, meest roodbruin. 1,00-2,50. 2].. Augs.—üctr. Aan waterkanten, in poelen en moerassen en op vochtige zandgronden. Zeer algemeen. (Aründo Phragmites L.) Slootriet. Bladrüt. Ufkriet. Biet. P. communis Trin. 24. Koeléria Pers. 1 Bladen grasgroen, vlak, met ruwen rand, alle of alleen de onderste met hunne scheeden kortbehaard (fig. 257). Pluim langwerpig, beneden afgebroken. Onderste kroonkafje toegespitst. Aartjes geelachtig-wit, glanzig. 0,30-0,45. 2J_. Juni, Juli. Droge zandgronden. Zeer zeldzaam . . Scherpgras. K. cristata Pers. Plant kortwollig-behaard. Bladen opgerold lijnvormig. Onderste kroonkafje spits, doch niet toegespitst. Duinen. Algemeen. (K. albescens D. C.) de var. ,3. albèscens. 25. Aira L. Smeele. Zodevormende pluimgrassen, met meest uitgespreide pluimen, wier takken kranswjjze vertakt zjjn en vele kleine aartjes dragen 1 1 Meest grasgroen (fig. 258). Bladen van boven zeer ruw. Pluim pyramidaal, met horizontaal afstaande takken. Aartjes bruinachtig-wit, zeldzamer bleekgroen. Kelkkafjes langwerpig. Naald weinig gebogen, omstreeks zoo lang als het kroonkafje, zelden ontbrekend, witachtig. 0,60-1,20. 2|- Jun'—Augs. Moerassige weilanden, beschaduwde waterkanten. Vrij algemeen. Hondsbossen. Bent. Boendergras. Smeele. A. caespitósa L. Deze plant onderscheidt zich van de op haar gokkende Avena- en F e s t u c a-soorten noor ae sterK uitstekende, zeer ruwe bladnerven, waardoor zy herinnert aan Agrostis vulgaris, die echter slechts l-bloemige aartje9 heeft. Naalden duidelijk knievormig gebogen, met bruinen voet, ver boven het kafje uitstekend .... 2 2 Bovenste bloem 4-8-maal zoolang als haar steel (fig. 259). Bovenste kelkkafje langer dan het onderste, omstreeks even lang'als de bloemen. Pluim'met meest gekronkelde tak'' kön. Bladen borstelvormig. Ton- Fig. 258. Aira caespitósa. a deel van den halm met bladscheede en tongetje: b aartje: c. bloempje; d meeldraden en vruchtbeginsel; e vruchten. getje der ODderste bladen afgeknot, dat der bovenste spits. Aar¬ tjes lichtbruin, roodachtig aangeloopen. 0,300,60. 2J.. Juni-Augs. Droge zand-en heidegrond. Algemeen. Buigzame smeele. A. flexuósa L. Bovenste bloem 2-maal zoo lang als haar steel, (fig. 260). Kelkkafjes vrijwel even lang. Bladen vlak of samengevouwen. Tongetje langwerpig, spits. Aartjes groenviolet, aan den top ged. 0,30-0,50. 2J.. Juli, Augs. Moerassige veengrond. Vrij zeldzaam. (A. uliginósa Whe.) Moeras smeele. A. discolor Thuill. 20. Corynéphorus P. B. Fig. 260. Zodevormend (fig. 261). Grijsgroen. Bladen borstelvormig opge- Fig. 261. Corynéphorus canescens. n voor den bloeityd: b daarna: c aartje: d kroonkafjes; e kafnaald; / meeldraden en stamper. ir& Fig. £62. Holcus lanatus. a bloeiend aartje, bn 6 de kelkkafjes verwijderd; c meeldraden en stamper. rold. Pluim voor en na den bloeitijd aarvormig samengetrokken, zilvergrjjs, vaak roodachtig aangeloopi-n. Helmknopjes donkerbruin. 0,15-0,30. 2J.. Juni-Augs. Dorre zand- en heigrond, Heukels, Oei//. Flora, 4de druk. 14 in de duinen. AlgemecD. (Aira canéscens L., Weingaertoéria canéscens Bernh.) Buntgras. C. canéscens P. B. Door den eigenaardigen bouw der kafnaald is dit gras gemakkelijk te onderscheiden. 27. Hólcus L. Wit bol. Zorggras. Meelraai. Iloniggras. Zodevormende pluimgrassen, met vlakke, zachte bladen en dunue. naar boven naakte halmen en een dichte of' losse pluim met kleine aartjes 1 1 Naald der mannelijke bloem niet of weinig uitstekend, ten laatste haakvormig gekromd (fig. 262) Pluim witachtig, meest met rooden of violetten weerschijn. Stengel in en onder de knoopen dicht behaard. Bladen aan weerskanten zacht behaard. Wortel vezelig. 0,30-0,45. 2).. Juni—Augs. Tn weilanden, langs wegen en dijken. Algemeen Meelraai. Witbol. H. lanatus L. \T lil II I ïHHin nt»r mnnnniiiKH u>n nnvnn iih kelkkafies uitstekend, knie-^ vormig gebogen (fig. 263). Pluim geelachtig-wit, vaak met violetten weerschijn. Sten- rr/j] nllaün ï n rli. btinnnnn l~w> _ lig. 2i>3. haard 0f 00]j deze bjjna kaal. Bladen zeer fijn behaard of kaal. Wortelstok kruipend. 0,45-0,60. 2|. Juli, Augs. Op zandgrond, tusschen kreupelhout en in bosschen, ook langs do wegen. Algemeen. Witboksen. Zorgzaad. Zachte witbol. H. mollis L- Door de grijsgroene kleur, de eigenaardige beharing der knoopen en de bij liet drogen iets roodachtig wordende bladen, ook in nietbloeienden toestand kenbaar. 28. Arrhenatherum P. B. 1 Stengel glad en glanzend, evei^ils de bladen en bladscheeden meest kaal (fig. 264). Bladen vlak, tamelijk smal. Pluim rechtopstaand, smal, tijdens Fig. 264. Arrhenatherum elatiui. den bloeitjjd uitgespreid. Aartjes « bloeiend aartje; 6 vrucht groonachtig, soms violet aangeloopen, vrij groot (0,008-0,01 lang). 0,60-1,20. 4- Juni, Juli. In weilanden, langs wegen , op eenigszins beschaduwde plaatsen. Algemeen. (Avena elatior L.) Havergras. Fransch raaigras. A. elatius M. et K. 29. Avéna L. Haver. Pluim- en aarpluimgrassen, met een knievormig gebogen kafnaald aan het onderste kroonkafje van alle bloemen of van de onderste bloemen van het aartje 1 1 Aartjes, tenminste na den bloeitijd , hangend, groot (0,01-0,03 lang). Stengel 0,50-1,20 2 Aartjes rechtopstaand, vrij groot of klein 4 2 Bloemen niet door een geleding aan de spil der aartjes verbonden , eerst laat afvallend. As der aartjes kaal of enkel aan den voet der bloemen behaard. Aartjes meest 2-bloemig Bloemen lancetvormig, naar den top versmald.' Onderste kroonkafje onbehaard. 3 Bloemen door een geleding aan do spil verbonden en, als zij rijp zijn, dadelijk afvallend (fig. 265). Aart jes meest 3-bloetnig. As der aartjes evenals het onderste kroonkafje tot het midden met meest bruingele haren ruw behaard. Pluim meest naar alle zjjden gekeerd. 0,60-1,20. O. Juni—Augs. Op bouw- en korenland. Vrij algemeen. Vloqhaver. Eren. Oot. A. fatua L. Een variëteit met onbehaarde onderste kroonkafjes en 2bloemige aartjes (A. hybrida y Peterm.), vrij zeldzaam op bouwland, is glabrata. > As der aartjes kaal of aan den voet der onderste bloom kort behaard. Kelk katjes langer aan ae oioemen. ouuerM» siuuunaije Vi qhk Aupna fa»ia met ongenaaide punten, van buiten vaak Mg' ,,e,na ,a,La' met een zijtandje, geelachtjg-wit of zwart. u aartje, b bloempje. \ IIphh Hn nnHpivtn hlnpm aan dft rntrziide met een naald of beide zonder naald (fig. 2HH). Pluim naar alle zijden gekeerd 0,601,20. O- Juni-Augs. Gekweekt en verwilderd op bouwland Veer II. Pluim haver. Haver, t A. SAtiva L. Pluim naar eene zijde gekoerd, samengetrokken. Ook gekweekt en verwilderd on bouwland . . De variëteit. Poes II. 'i' - . u .. . rj /•■•lun t ii 11 u tiiihpuli Aartjes onder iedere bloem behaard Fig. 266. Kelkkafjes omstreeks even lang als de bloemen. Onderste kroonkafje met genaaide punteD, bovendien aan beide bloemen met 14* Fig. 267, knievormig gebogen rugnaald (fig. 267), ten laatste bruiD. Pluin bijna naar allo zijden gekeerd. 0,50-1,00. Juni—Augs. Q. Verbouwd en verwilderd op bouwland en in korenvelden . Schrale haver. Evene. A. strigósa Schreb. 4 Stengel 0,30-1,20 lang. Bladen vlak of gevouwen. Aartjes vrij groot 5 Stengel 0,05-0,20 lang. Bladen samengerold, borstelvormig. Aartjes 2-bloemig, zeer klein (omstreeks 0,003) . . 7 5 Vrnchtbeginsel kaal (fig. 268). Aarties meest 3-bloemig. Kelkkafjes 1-3-nervig. Do onderste kroonkafjes met een knievormig gebogen ïugnaald, die in of boven het midden ontspringt. As der aartjes behaard. Lagere pluimtakken met 5-8 aartjes. Aartjes glanzig-geel. 0,30-0,60. 24-, Juni, Juli. Grazige zand-, duin- en heidegrond, ook in weilanden. Vrij algemeen . . Goudhaver. A. flavéscens L. Deze soort onderscheidt zich van deArrhenatherum elatius, waarop zjj wat gelllkt, door de bijna steeds aanwezige beharing, door de breedere pluim en kleinor, talryke aartjes. Vruchtbeginsel van boven behaard. Kelkkafjes 1-3-nervig, Aartjes zilverwit. 6 6 Bladen vlak, glad, de onderste, evenals ook de bladscheeden kort-behaard. Pluim tamelijk uitgespreid, de onderste takken 4-5 bijeen. Aartjes meest 3-(2-4-)bloemig. Stelen der aartjes fijn, onder den top nauwelijks verdikt. Onderste kelkkafje 1-nervig. 0,30-0,80. 2J.. Mei, Juni. Grazige zand en heidegrond, in de duinen. TT..?? 1 *IIJ uigfiiJtuu. Zachte haver. A. pubéscens L. Bladen, althans de onderste, samengevouwen, van boven evenals de bladscheeden ruw. Pluim samengetrokken, de takken alleenstaand of 2 b\jeen. Aartjes 8 5-bloemig. Stelen der aartjes aan den top iets verdikt, ruw. Kelkkafjes beide 3-nervig. 0,80-0,80. 3-. Juni, Juli. Zonnige heuvels, holle wegen, droge bosschen. Gulpen . . . . Beemdhaver. A. pruténsis L. 7 Pluim Uitgespreid, roodachtig- *lg. <«8. Avena Havescens. eirond (fig. 269). Stelen der aartjes ?, even lang als ot langer dan de aartjes. Kelkkafjes veel langer dan de bloeroen Onderste kroonkafjes on- der het midden met een naald, met 2 punten. Aartjes meestal met roodachtigen weerschijn. 0,05-0,20. O. Juni, Juli. Dorre zandgrond, in de duinen. Algemeen. (Aira Caryophyllea L.) Zilverhaver. A. Caryophyllea Web. Gelijkt veel op Aira tlexuosa, deze is echtei veel grooter en overblijvend en gemakkelijk t< herkennen aan de heen- en weergebogen pluim takken. Pluim aarvormig samengetrokken, langwerpig (fig. 270). Stelen der aartjes korter dan de aartjes. Kelkkafjes weinig langer dan de bloemen. Aartjes eerst lichtgroen, later bruinachtig-wit. 0,040,20. O- April—Juni. Op dezelfde plaatsen als de vorige. Algemeen. (Aira praecox L.) . . . . Vroej 30. Gaudfnia P. B. 1 Bladen behaard ifig. 271). Aar los, 2-rjjig. Spil der aar geleed, in de knoopen bros. Aartjes 4-7-bloemig. Naald 2-maal zoo lang als het kafje. 0,15-0,ti0. O» Juni. Uit de Levant en Zuid-Europa. Aangevoerd. Oudshoorn, Ap"ldoorn . . . O a u d i n i a. O. fragilis F. II. Deze plant gelijkt door de in 2 r^jen zittende aartjes aan een heen- en weergebogen spil wel op een L o 1 i u msoort. 31. Triódia Bernh. 1 Zodevormend (fig. 272). Stengel liggend of opstijgend. Hladen en bladscheeden bewimperd. Pluim smal, trosvormig. Aartjes lichtgroen, zelden iets violet. 0,15-0,45. 2J-. Juni, Juli. Veenachtige weilanden en heidevelden. Algemeen. (Sieglingia deciimbens Bern.) Winktl. Spanjtr. Handieseras. T. deciimbens Bernh. I'ig. 270. I'ig. 271. 'haver. A. praécox P. B. Door de bewimperde bladen en sclieeden , ook als *'(!• 2<2. Tr.odia decumbens. liet niet bloeit, gemakkelijk te onderscheiden, a halmstuk met bladscheede: '< Bromus erectus heeft dergelijke, doch bloemtros; i- aartjo; rf bloempje; veel langere en smallere bladen. e vrucht. 32. Mélica L. Pa rel gr as. Zodevormende grassen met rechtopstaande of opstijgende halmen en een pluim, die naar ééne zijde gekeerd is of een sehjjnaar . . 1 L Onderste kroonkafje dichtgewimperd. Aartjes tot een dichte, niet afgebroken, rol- ronae scuynaar vereenigu (ng. ztö). unaerste kelkkatje veel korter dan liet bovenste. Bladen smal, vlak, ten laatste iets samengerold. Tongetje langwerpig, spits. 0,30(>,60. 2J.. Moi, Juni. Kalkplant. Weilanden. Haarlem, Schouwen. Ook als sierplant. Wi in per pa rel gras. M. ciliata L. Onderste kroonkafje kaal. Bladen vlak. 2 2 Aartjes knikkend, in eon lossen, naar eene zijde geKeeraen tros, met x tweesiacntige bloemen ifig. 274). Kelkkafje stomp. Plant kruipend. Tongetje zeer kort, afgeknot, slechts als een smalle, bruine zoom aanwezig (fig. 275). ( Bladen ingerold , grijsgroen. Aartjes langwerpig. Kelkkafjes bruinrood, witvliezig gerand, b(jna gelijk. Onderste kroonkafie eroen. dun. dui- Fig. 275. delyk 5-nervig, aan den top smal droogvliezig. 0,80-0,60. 2J.. Mei, Juni. Bosschen. Maastricht, Ter hagen. Knikkend parelgras. 31. nütans L. Aartjes rechtopstaand, met 1 tweeslachtige bloem, en een losse, naar eene zijde gekeerde, slappe pluim (fig. 276). Kelkkafjes kort toegespitst. Tongetje kort, tegenover de bladvlakte met een lancetvormig aanhangsel (fig. 276a). 0,30-0,50. Mei, Juni. Bosschen in Limburg (vrij algemeen), Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant. Zeldzaam. Eenbloem parelgras. Fig. 273 en 274. 1. Melica ciliata. la pluim; U> bloeiend: 1 c rüp aartje: ld meeldraden: le stamper. 2. Melica nutans. 2a aartje; 26 knotsvormige aanleg voor een bloem. M. uniflóra Retz, 33. Briza L. Trilgras. Stengel meest rechtopstaand, glad (fig. 277). Bladen smal, ruw. Pluim rechtopstaand, open. Aartjes knikkend, sterk samengedrukt, ten laatste even breed als lang. 0,30 0,45. 2J.. Mei—Juli. In weilanden, langs wegen, op djjken. Vrij algemeen. Beef gras. Bevertjes. Trilgras. B. média L. 34. Eragrós is Host. Liefdegras. Takken der pluim zonder of hoogstens met een takje aan den voet. Bladschijf aan den rand met kliei- knobbels bezet. Kelkkatjes eirond 2 Onderste takken der pluim met 2-4 takjes aan den voet . . 3 Bladen met boven dichtbehaarde scheede. Aartjes tot 0,007 lang, hoogstens 0,002 breed, 8 20-bloemig, langwerpig-lancetvormig. Kelkkafjes langwerpig, spits. Onderste kroonkafje stomp, zonder stekel- punt (Hg. 278). 0,10-0,45. O- Juli-Septr. Uit Zuid-Europa. Aangevoerd. Deventer. Klein liefdegras. R. minor Host. B aden niet onbehaarde scheede. Aartjes tot meer dan 0,02 lang, 0,002-0,003 breed, veel- (soms tot -J0-)bloeniig. Kelkkafjes omstreeks 0,002 lang (fig. 270). 0,10-0,30. i-. Juli, Augs. Uit Zuid-Europa. Aangevoerd. Deventer. Groot liefdegras. E major I?ost. Fig. 277. Briza medi t. a aartje: l> kelkkafjes; c bloem: d meeldraden en stamper. t ig. 279. Eragrostis major. a deel van een blad: l> aartjo; c kroonkafje. 1'iuimtakken rechtop-afstaand, althans de krachtigste aan den voet met een biindel lange haren. Aartjes meest 0,004 0,006 lang, lancetvormig, meest 6-^bloemig. Kelk- en kroonkafjes zeer ruw. 0,60-1,00. ©. Augs.—Octr. Uit Afrika. BU Wassenaar verwilderd. Abyssinisch liefdegras. E. abyssinica Lk. 1'luimtakken glad, aan den voet zonder lange haren. Aartjes smal lijnvormig, circa 0,006 lang, tot 8-blooniig. Kelkkafjes lancetvormig, spits. Onderste kroonkalje toegespitst, met duidelijke zijnerven. ©. 0,25-0,50. Augustus. L ït NoordAfrika. Aangevoerd. Rotterdam. Egyptisch liefdegras. E. aegy'ptica Lk. 35. Scleróchloa P. B. H a r d g r a s. 1 Aartjes 0,005-0,006 lang, stomp, lancetvormig, dik, gevuld. Zijnerven van het onderste kroonkafje sterk uitpuilend (fig. 280). ooeugei upsiygeuu, wji in ue naoyneia aer piuim van bladen voorzien, die uit een vlak lint, een gespleten scheede en een breed eivormig tongetje bestaan. 0,100,50. Q. Juni. Vochtige, ziltige, steenachtige plaatsen. Vrii zeldzaam. (ïrlvceria nrnp.nmhnn« fiml Stomparighardgras. S- procümbens P. B. Fig m Aartjes 0,004 lang, spits. Zodevormende plant. Stengel knievormig gebogen of opstijgend. Bladen grijsgroen, ruw, met gespleten scheeden. Pluim gevuld, samengetrokken. ©. Mei, Juni. Zeeuwsch Vlaanderen, Goes, Amsterdam. Spitsarig hardgras. S. Borréri Bah. 36. Póa L. Beemdgras. Pluimgrassen met een uitgespreide of samengetrokken, veelbloemige pluim en korte, ovale of lancetvormige, sterk samengedrukte aartjes. Meestal zodevormend 1 1 Onderste takken der pluim alleen¬ staand of 2 bijeen. Onderste kroonkafje ruet zwakke, nauwelijks waarneembare nerf. Planten zonder lange uitloopers 2 Onderste takken der pluim meest 3-5 bijeen 3 2 Eenjarige plant. Onderste kelkkafjes 1-, de bovenste 3-nervig. Aartjes 3-7-bloemig. Takken der pluim wjjd afstaand of naar beneden gericht (fig. 281). Pluim meest naar eene zijde gekeerd, los. Stengel opstijgend of aan den voet liggend. 0,05-0,25. ©. Bloeit bijna het geheele jaar door. Een der meest algemeene grassen op bebouwde en onbebouwde gronden en op muren. Straatgras. P. annua L- Overblijvende plant. Beide kelkkafjes 8 nervig. Fig. 281. Poa annua i aartje; b bloem; cstamper; d vrucht. Stengel en bebladerde uitloopers aan den voet knolvormig verdikt (fig. 282a). Tongetje langwerpig, spits (fig. 282c). .Diautui ue w ui leisuiuuigu seei siiicii, meest teruggeslagen, de aan den stengel staande iets breeder, toegespitst. Takken der pluim tijdens den bloeitijd rechtop-afstaand (fig. 2826>. Pluim samengetrokken. Aartjes 4 6-bloemig, bijna steeds tot groene uitspruitsels uitgroeiend (de var. ift. vivipara). 0,20-0,10. Mei, Juni. Duinen. Noordwijk, Katwijk, Overveen. Knol beemdgras. P. bulbósa L. 3 Onderste kroonkafje met zwakke, nauwelijks waarneembare nerf 4 Onderste kroonkafje met 5 sterk uitsprin¬ gende nerven u ng. ;sks. 4 Zonder lange uitloopers. Stengel rond. Bladscheeden korter dan de stengelleden 5 Met lange uitloopers. Stengel sterk samengedrukt, aan den voet geknikt, opstijgend. Tongetje kort, afgeknot (hg. 283). Pluim smal-langwerpig, meest naar eene zijde gekeerd, hare takken ruw, de onderste 1-4 bijeen. Aartjes 5-8bloemig. Plant grijsgroen. 0,20-0,40. 2J-. Juni, Juli. Droge, steenachtige gronden, aan wallen en dijken, op oude muren. Vrij algemeen. Plat beemdgras. P. compréssa L. Dp7.a van P nrnt.finsis di« «nnw nnlf Pf»n inl<4 samengedrukten stengel heelt, te onderscheiden door de zwakgeneride kroonkatjes en van de andere soorten door de lange uitloopers. 5 Tongetje zeer kort, afgeknot, bijna ontbrekend (fig. 284). Bladen smal, slap. Stengel rechtopstaand. Aartjes zeer klein. Bloemen door wolharen verbonden. Zeer veranderlijke plant (fig. 285). 0,30-0,80. 2^. Juni, Juli. Bosschen, vochtige, beschaduwde nlnotcon tri vtin^irra ctfcil'on Vvii altramuari r • f Fig. 283. Fig.284. Fig.285. Boschbeemdgras. P. nemorahs L. Weinig ontwikkelde vormen dezer soort hebben meest minder dan 4 onderste takken der pluim bijeen en dan zijn de aartjes wel 1-bloemig. Toch zijn ij ook dan van ao Ag rost is soorten te onaeiscneiaen aoor ae stompe Kroonxaijes, van M i 1 i u m door de smalle bladen. Tongetje langwerpig, spits (fig. 286). Bladen tamelijk breed. Stengel opstijgend. Aartjes grooter. Bloemen meest niet door wolharen verbonden. Onderste kroonkafjes met een geelbruine vlek. 0,30-0,80. Juni, Juli. Drassige vveilandpn aan wat.erkanfpn. Vrii zeldzaam. (P. nalüstris Roth., P. fertilis Host.) Fig. 286. Moerasbeemdgras. P. serótina Ehrh. Van Poa trivialis gemakkelijk, doordat bij deze de kroonkafjes sterk generfd zijn, ie onderscheiden. 6 Zonder lange uitloopers 7 Met lange uitloopers (fig. 287). Stengel zwak-samengedrukt, evenals de bladscheeden glad. Bladen incest wat smal. Tongetje kort, afgeknot. Aartjes 3-5-bloemig. 0,25-0,80. 2J.. Mei, Juni. Weilanden en andere grazige plaatsen. Zeer algemeen. Hennep pik. V e 1 d b e e m d g r as. P. praténsis L. ia uuui urn süengei en net Korte ton¬ getje gemakkelijk van de meeste soorten te onderscheiden, al loopt anders liet uiterlijk ook nog al uiteen. 7 S'.engel evenals de bladscheeden sterk samengedrukt , ruw. Bladen tamelijk breed (0,0060,01), plotseling aan den top kapvormig samengetrokken (fig. 28Sn). Tongetje tamelijk kort (fig. 28-Ui). Aartjes 3-5-bloemig. 0,601,30. Juni, Juli. In bossclien. Gorsel, Diepenveen, Apeldoorn (P. Chaixi Vill.) Bergbeemdgras. P. sudétlca Haenke. Stengel meestal rond , evenals de iets samengedrukte bladscheeden iets Fig 287. Poa praténsis. a aartje, by h na het wegnemen der kelkkafjes; c bloem: d stamper. ruw. Bladen smal, langzaam toegespitst. Tongetje der bovenste bladscheeden langwerpig, spits. Aartjes 3- of 4-bloemig. 0,50-1 00. 2J.. Juni, Juli Weilanden, vochtige, grazige plaatsen. Algemeen. Iienneppik. Ruw beemdgras. P. trivialis L. Is gemakkelijk te herkennen door den ruwen stengel en het lange toneetie en van strk^neX3 Wdade,rrm *croti"a «emïkkeltjk te o^TrsctSn dSorde 37. Glycéria R. Br. Vlotgras. Pluimgrassen met ovale, langwerpige of lijnvormige en veelbloemice aartjes •••••«#«.• i 1 r»i ti-» 1 * ****••••••.. 1 1 uiaubcneeaen geneei gesloten. Aartjes meest 5-11-bloemig Onderste kroonkafje 7-Dervig. Stjjl duideljjk . . 2 Bladscheeden open. Aartjes 4-6-bloemig, klein. Onderste nruouuaije o nervig (ng. Zöy). Stijl ontbrekend . , 3 "e ïöa- 2 Bladscheeden samengedrukt (fig. 290). Aartjes tamelijk groot, vóór den bloeitijd rolrond. Pluim zeer lang en smal, naar eene zijde gekeerd, vaak afgebroken, soms bijna trosvormig (loliacea Huds.), de takken voor en na den bloeitijd aangedrukt, tijdens den bloeitijd afstaand, de onderste meest 2 aan 2. Aartjes lang (0,015-0,025). Onderste kroonkafje spits. 0,80-0,80. 2j~ Juni— Septr. Drassige weilanden, in moerassen, aan en in slooten. Algemeen .... Vlotgras. Man nagras. G. flüitsns R. Br. Bladscheeden rolrond. Onderste kroonkafje stomp (fig. 291i). Pluim zeer groot, gelijkmatig uitgespreid, de takken naar alle zijden staand, de onderste met vele takken. Aartjes vrij groot, 5-9bloemig (fig. 291a). Stengel dik, rechtopstaand, evenals de bladen geelgroen. 1,UU-2,UU 4. Juü, Augs. Langs vaarten, plassen en slooten en in rietgronden. Algemeen. (G. spectiïbilis M. et K.) Li/us. Piekgras. L i e s g r a s. G. aquatica Whlnbg. 3 Zonder uitloopers (fig. 292). Stengel opstijgend of rechtopstaand. Pluim Fig. 291. Fig. 290. Glyceria fluitans. a aartje: b bloempje. zeer los, met dunne, ruwe takken, tijdens den bloeitijd afstaand> later teruggeslagen, de onderste meest 5 aan 5. Aartjes klein. 0,20-0,50. 1|.- Juni—Septr. Zilte weilanden en zilte, moerassige plaatsen. Vrij algemeen. (Festuca distans Kth.) kweldergras. Zilt vlotgras. G. distans Whlnbg. L'jkt wel op een Poa, doch onderscheidt er zich van door de niet gekielde kroonkafjes, van de er veel op gelijkende Catabrosa aquatica, afgezien van de meest meer talrijke bloemen, door de btyna geheel open scheeden. Niet bloeiende stengels (laat in den herfst) tot uitloopers uitgroeiend. Pluim meest smaller, de takken bijna altijd glad, naden bloeitijd niet teruggeslagen, de onderste meest 2 aan 2. Aartjes vrij groot, 0,2.0-0 80. Juli Septr. Op zilte, zoer vochtige gronden. Vrij algemeen. (Festüca thalassica Kth.) Gorsgras. Kweldergras. Zeevlotgras. G. mari'tima M. et K. Geden Sfet'ME iV?feL°P d« vorife'e. "'aar is er gemakkelijk van te onderscheiHoarSJni vruchttyd niet neergebogen, doch rechtopstaande pluim tak ken de grooteie en meer langwerpige aartjes en de uitlooperachtige uitspruitsels. Hg 292. Glycerla distans. a aartje; h bloempje; c meeldraden en vruchtbe^in el. Fig. 2W8 Catabrosa aquatica. a tongetje; b aartje; c, d kelkkafjes e, f kroonkafjes; g bloempje. 38. Catabrosa P. B. 1 Plant grasgroen (fig 293). Stengel opstijgend, slap, evenals de bladen en bladscheeden glad. Pluim uitgespreid, met dunne, ver afstaande takken. Aartjes zeer klein, meest iets violet. 0,30-0,60. 2J-. Juli, Augs. Aan waterkanten, in drassige weilanden,' in moerassen en vooral op balken, die lang in het water gelegen hebben. Vrjj algemeen. (Glycéria aquatica Presl.) Water vlotgras. C. aquatica P. B. Ge'ijkt wol wat op Poa annua, doch nauwkeurig onderzoek toont al spoedig de verschillen. Van Glyceria distans is z(j te onderscheiden door de breedere bladen en de tot het midden gesloten scheeden. 39. Molinia Mnch. 1 SteDgel rechtopstaand, dicht boven den wortel met 1-3 dicht bijeenliggende knoopen, overigens zonder knoopen, enkel aan den voet bebladerd (fig. 294). Pluim smal samengetrokken. Aartjes meest blauwviolet. 0,30-0,80. 2].. Juli—Septr. Vochtige zand-, heideen veengrond. Algemeen . . Bunt. Pionten. Smeelev. Pijp(loorftekers. Bentfjras. Pij pestrootjes. M. COerÜlea Mnch. Deze soort is door de meestal blauwe aarljes en de boven den voet bijna geen knoopen bezittenden, zeer stijven stengel gemakkelijk te onderscheiden. Fig. 294. Molinia coerulea. Fig. 295. Dactylis glomerata. a twee aartjes; h kelk- en kroon- a stuk van den stengel met tongetje kafles; c bloempje. 6 aartje. 40. Dactylis L. 1 Stengel rechtopstaand, tamelijk glad (fig. 295). Bladscheeden aan de rugzijde ruw. Tongetje langwerpig, spits. Pluim naar één zijde gekeerd, takken tamelijk dik, stijf en ruw. 0,30-1,20. 2J-. Mei—Juli. Weilanden, aan wegen en dijken, akkerlanden. Algemeen. Kropaar. D. glomerata L. 41. Cynosürus L. 1 Stengel eerst opstijgend, verder rechtopstaand, evenals de bladscheedeD, glad (fig. 296). Bladen smal. vlak. Tongetje kort, afgeknot. Schijoaar lijnvormig, ineengedrongen. 0,30-0,60. 4- Juni— Augs. In weilanden, langs wegen en dijken. Algemeen. Kamgras, C. cristatus L. Gemakkelijk kenbaar aan de sierlijk kamachtig gelobde, opvallend naar eone zyde gekeerde piuim. Tongetje langwerpig. Schijn 4. Juni, Juli. Uit ZuidEuropa. Aangevoerd. Amsterdam , Apeldoorn, Middelburg. Stekel kamgras. C. echinatas L. 42. Festüca L. Zwenkgras. Pluim- of aarpluimgrassen met een losse of samengetrokken pluim en 3-12- bloemige aartjes, wier bloemen öf geen öf een korte, rechte kafnaald dragen . . 1 1 Eenjarige planten zonder niet-bloeiende, beblnderde tak jes. 2 Overblijvende planten met niet-bloeiende. F'S- w~- *"'(>• ®3- Cynosurus cristatus. bebladerde takjes. Stelen der aren a aartje; 4 hetzelfde bloeiend: j ■ i <• i i . . . ' c bloempje; d meeldraden en dun, niet ot slechts weinig verdikt. 4 stamper. 2 Ondersto kroonkafje zonder naald. Bloemen stomp. Pluim ttijf (fig. 297). Aartjes ltlnvormig-iangwerpig, 612-blooniig. rechtopstaand , iets afstaand, de zijdelings aan de takken staande kortgesteeld. Vruchten met de kroonkatjes vergroeid, stengel opstijgend. Grasgroen. I T 1„ , L. ,i.„*- 1 KAï kAnfl- l/ü vuiiu •'. iiiiuusus (i_). ramusus nuu*.i ia uuugui iiui i,wi,hotjiu p- alle bladscheeden ruw behaard, terwijl de onderste takken der fe' ' * 'fe"51 • pluim wjld afstaan en slechts een takje aan den voet hebben. Zy dragen 5-9 aartjes. Juli, Augs. In bosschen. Enghuizen, Diepenveen. li riant zodenvormend. Underste bladscheeden behaard. Onderste bladen smal, meest borstelvormig samen¬ gevouwen. JN aalden halt zoo lang als het kafje. 0,30-0,80. ïj.. Mei, Juni. Aan wegen en kanten van akkers, ook in droge weiden. Vrij zeldzaam . . . Bergdravik. B. erêctus Huds. Fig. 813. Fig. 312. Bromus sterilis. a kelkkafjes; b, c kroonkafjes. l'lant met uitloopers, Bladen en bladscheeden kaal, alle vjuk, iets ruw. Naalden zeer kort of ontbrekend (fig. 311). 0,30-0,80. 2).. Juni, Juli. In weilanden, aan wegen. Volgt den loop der rivieren. Vrij algemeen. . . Kweekdravik. B. inérmis Leyss. 12 Stengel kaal (fig. 312). Pluim zeer groot en jjl, rechtopstaand, ten laatste overhangend, de takken aan de rugzijde zeer ïuw. Naalden langer dan het lijn-priemvormige, sterk generfde katje. 0,200,60. 0. Mei, Juni. Langs wegen, aan wallen, onder heggen en op ruige plaatsen. Algemeen. IJle dravik. B. stérilis L. Stengel onder de pluim kort behaard. Pluim vrij dicht, overhangend (fig. 313a). Naald omstreeks even lang als het lancetvormige, onduidelijk generfde katje (fig. 3134/ 0,30-0,45. QO Me'. Jun>Op schrale zandgronden, op daken en oude muren. Vrij algemeen. M u u r d r a v i k. B. tectórum L 45. Triticum Tm, Tarwe. Weit. Gekweekte één- of tweejarige planten en in het wild levende, overblijvende planten niet een kruipenden wortelstok. Aartjes zittend. 3-meerb!oeiuig. Halm rechtopstaand 1 I 1 Kelkkafie on don rilff mpr. 9 bnhAmn Iranton mol Knn^'u van witte haren er op en uitloopende in een lange kafnaald (fig. 314). Bladen vlak, zaclit.behaard. Lit Zuid-Europa. 0,20-0,80. Mei, Juni. 0 of ©©. Maastricht, Deventer, Rotterdam. Donzige tarwe. T. villósum P. I). Kelkkafjes op den rug met een of zonder scherpen kant 2 2 Aartjes min of meer opgeblazen. Kelkkatjes breed-eirond, zeer ongelijkzijdig. Gekweekte soorten 3 Aartjes niet opgeblazen. Kelkkafjes lancetvonnig, geljjkzijdig. In het wild groeiende soorten (Agropyrura) .... 9 I 3 Aar b(jna gelijkmatig vierkant .... 4 Aar zijdelings samengedrukt, dus tweo- „ z«dig 8 4 Spil der aar taai. Vrucht niet door de kroonkafjes omhuld 5 Spil der aar bros (fig. 315). Vrucht nauw door de kroonkafjes omhuld, zoodat de Iri^ri-olu V>« V.rtl .1 ». ..u i len. kelkkafjes breed-eirond, afgesneden, Fig.314. Fig.317. Fig. 315. Fig. 316. tweetandig, de kiel in een korte, rechte punt uitloopend 0,60-1,20. OO- Juni, , Gekweekt Spelt. + T. spélta L. Kelkkafjes papierachtig, vliezig, duidelyk veelnervig, langwerpig-lancetvormig (fig.316). Aar los, onduidelijk vierkant. Aartjes meest driebioemig. 0,00*1,20. Oen QO* Juni, Juli. Gekweekt. Poolsche tarwe, v T. iiol.tnicum L, Kelkkafjes stevig, hard Kelkkafles aan de rugzUde afgerond, zwak of niet gekield, gewelfd, eirond, afgesneden, met stekelpunt, onder den top samengodrukt (fig.317). Onderste kroonkafje zonder naald (fig. 318'0 (T. hibérnum L.) of met naald (fig. 318a) (T. aestivum L.). 0,60-1,20. O en ©Q. Juni, Juli. Gekweekt en soms verwilderd. Tarwe. + T. valgare VIII. Kelkkafjes op den rug scherp-gekield 7 7 Kelkkafjes eirond, afgesneden, met stekelpunt (fig. 319). 0,60-1,20. © en ©©. Juni, Juli. Gekweekt Een variëteit met beneden vertakte aar is T. compositum L. Wondertarwe Engelsche tarwe, t T. tiirgiilum L. Kelkkafjes langwerpig, breed, met stekelpunt ifig. 320). 0,60-1,00. ©en©©. Juni, Juli. Gekweekt Hardetarwe. f T. iliiruni llesf. 8 Aartjes meest 4-bloemig (fig. 321). Kelkkatjes scheef afgesnedon, getand, stekelpuntig. Kiel samengedrukt, sterk uitstekend, naar boven met de spits naar binnen gebogen. 0,60-1,20. © en ©©. Juni, Juli. Gekweekt. Emerkoorn. Go trijst Tweekoorn. f T. dicóccnm Schrk. Aartjes meest driebloemig (fig. 322). Kelkkafjes aan het eind tweetandig. Tanden spits, evenals de spits der kiel recht. 0,45 0,75. © en ©©. Juni, Juli. Gekweekt, doch zeldzaam Eenkooi n- + T. mouoeóccum L. Fig. 318. Fig. 319. Fig. 820. Fig. 321. 9 Aar meest lang en smal, met topaartje. Kelkkafjes ongekield of zwak gekield, 3-11-nervig 10 Aar kort, zeer dicht, meest vrji broed, met broze spil. Kelkkafjes I-nervig, soms onduidelijk 5-nervig, doch dan duidelijk gokield. Aar tot 0,05 lang, tot 0,025 breed met kamachtig, w(jd uitstaande aartjos. Aartjes 0,036-0,015 lang, 3-5:-10)-l)loemig. !(.. Mei, Juni. Aangevoerd. Rotterdam, Amsterdam. Kamdragend tarwegras. T. cristatuin Schreb. 10 Bladnerven smal, van elkaar verwijderd, met een rij van knobbel¬ tjes, borstels of haren bezet en zoodoende ruw 11 Bladnerven breed, met vele rjjen haren bezet 12 11 Zode vormend, zonder uitloopers. Bladen aan weerszijden ruw, van boven grijsgroen, dof, van onderen meest donkergroen, glanzend. Aar lang, slap, overhangend. Kelkkafjes kort-genaald, 3-5-nervig. Onderste kroonkafje korter dan de iets bochtige kafnaald. 0,501,00. IJ.- Juni, Juli. In bosschen, op beschaduwde plaatsen. Vrij zeldzaam. (A. caninum Gaertn.) Hondstarwegras. T. caninum L. Wortelstok kruipend, met lange uitloopers (fig. 323). Bladen van boven ruw en vaak van enkele lange haren voorzien. Aar rechtopstaand. Kelkkafjes toegespitst, 5-, zelden 7-nervig. Onderste kroonkatje zonder naald or met een naald niet zoo lang als dat kafje. 0,30-1,20. 2J.. Juni—Augs. Op bebouwde en onbebouwde gronden. Zeer algemeen. (A. repens P. B.) Graspeen. Kweek. Vijter. Puingras. Strekgras. Trekgras . Kweek. T. répens L. 12 Bladnerven tot elkaar genaderd , dicht bezet met vele rijen zachte, korte haren. Bladranden bij droog weer naar boven omgerold. Spil der aar bij rijpheid zeer bros. Aartjes vrij ver uiteenstaand , meest 0,020,025 lang (fig. 324). Kelkkafjes 9-11-nervig, stoinp, '/s korter dan het aartje. Onderste kroonkafje stomp, zonder naald of met een zeer kort, dik naaldje. Helmknopjes (vóór het openspringen) violet. Plant witachtig-groen. Wortelstok met lange, witte uitloopers. 0,20-0,80. 2J.. Juni—Augs. Duinen. Vrjj algemeen. (A. jünceuin P. B.) Biestarwegras. T- jünceum L. Bladnerven met tal van korte, stijve haartjes bezet. Aartjes meest tamelijk dicht bijeen (fig. 325). Kelkkafjes spits of stomp, met of zonder naald. Helmknopjes geel, zeer smal. Plant meer grijsgroen. Wortelstok met witte uitloopers. 0,30- 0,60. 4. Juni, Juli. Duinen. Vrij algemeen. (A. acutum R. S.). Spits tarwegras. T. acutum D. C. Fig. 323. Triticum repens. kelkkafjes; 6 aartje; c bloempje; bloemdekschubbetjes: e stamper met de bloemdekschubbetjes. Fig. 324. Fig. 825. Veel op T. repens gelijkend, doch de bladen dikker, stijver, in gedroogden toestand opgerold, de bladnerven minder talrijk , breeder, dicht opeengedrongen, de aartjes grooter, de geheele plant sterker grjjs. 0,30-0,80. 2j.. Juni, Juli. Duinen. Zeldzaam. (A. pungens P. B.) Stekend tarwegras. T. pungens Pers. 46. Secale L. 1 Grijsgroen (fig. 326). Meest verscheidene stengels. Aar overhangend. Kelkkafjes met ruwe kiel , korter dan het aartje. Onderste kroonkafje lancetvormig, met stijf-borstelig beivimperde kiel, in een lange kafnaald uitloopend. Spil blijvend, taai. 0,50-1,75. Q en ©0. Mei, Juni. Gekweekt en verwilderd. Rog. Rogge. S- cereale L. fig. secale cereale. Fig. 327. Elymus arcnarius. ° " °en tW&raya8ri|eA °°n 6nke' 47. Élymus L. Zandhaver. 1 Wortelstok kruipend, met lange, witte uitloopers ffig. 327l. Blauwachtig grijsgroen. Stengel opstijgend, dik, stjjf, evenals de bladscheeden glad en kaal. Bladen stijf, bjj droog weer ingerold. q ki aD?' dicht, met aartjes aan den top. Aartjes meest o-bloemig, beneden en boven 2, in het midden 3 bjjeen. Bovenste bloem mannelijk. Onderste kroonkafje zonder naald. 0,60-1,20. 2j.. Juli, Augs. In de zeedninen en op zandheuvels in heidestreken. Vrij algemeen. Ook aangeplant. Blauwe zeehciver. Zetliaver. Zandhaver. E. arenarius L. 48. Hórdeum L. Gerst. Garat. Grassen met 2-, 4- of 6-rjjige aren 1 1 Kroonkafjes lancetvormig. Naalden haardun. Zijaartjes mannelijk, koitgesteeld. Alle aartjes niet naalden. In het wild groeiende planten 2 Kroonkafjes, althans die der middelste aartjes, breed, elliptisch. Naalden vlak. Gekweekte soorten 6 2 Aar zonder aartje aan den top, de spil tijdens den vruehttijd in leden uiteenvallend. Zijdelingsche aartjes mannelijk, kort-gesteeld . 3 Aar met een aartje aan den top, met taaie spil. Aartjes zittend, 1-bloemig en meteen aanleg voor een 2e bloem, zeldzamer 2-bloemig. Kelkkafjes lyn-priemvormig, evenals de kroonkafjes kaal. Onderste kroonkafje met 23-maal zoo lange kafnaald. Onderste bladseheeden dichtbehaard. Bladen van boven verspreid behaard. Grasgroen, zodovormend. 0.*30-l,2u. Jnni, Juli. Boschplant. Bolsward. (Elymus europaeus L.) Boschgerst. H. silvatieum Huds. Deze plant gelijkt veel op Triticum caninum en nog meer op Brachypodium silvaticum, ook vertoonen de bladen de uitstekende, witte middelnerf. De vorm der aren is echter een duidelijk onderscheidend kenmerk. 3 Zijaartjes mannelijk. Kelkkafjes hoogstens 0,025 lang, duideljjk korter dan de kroonkafjes met de naald er bij 4 Zyaartjes geslachtloos, uit 3 naalden bestaand. Kelkkafjes naaldvormig, tot 0,O>5 lang, langer dan de naalden der kroonkafjes. Stengel dun. slank, meest trekniktonstiieend. Tongetje bijna ontbrekend. Bovenste bladscheede weinig buikig. Onderste kroonkafje der middelste aartjes langwerpig-eirond, met tot 0,05 lange naald. ,3O-0,ö0. Juni—Augs. Sierplant uit Amerika, ook verwilderd. (Middelburg) Kwispelgerst. K w i s p e 1 g e r s t. a bundeltje aartjes; b bloeiend middelste , n. juumuiii u. nartje: c stamper; d mannelyke bloem 4 Kelkkafjes der middelste aartjes bor- van een zwartje; e kafnaald; f vrucht, stelvormig gewimperd, lijn-priemvormig (fig. 328). Buitenste kelkkafje der zijdelingsche aartjes borstelvormig, ruw, het binnenste iets breeder (smal-lijnvormig), dicht bij den voet aan eene zijde gewimperd Stengel evenals de bladseheeden kaal. Bovenste bladscheede buikig. Grasgroen. 0,30-0,40. © en 00- Juni—Septr. Aan wegen, ruigten, op muren, op steenachtige plaatsen. Alger meen Mitiiengerst. Kruipertje. H. murinum L. Kelkkafjes der middelste aartjes niet gewimperd , evenals de overige, ruw 5 5 Kelkkafjes van alle aartjes naaldvormig. Onderste bladscheeden behaard , alle aanliggend. Aar ver boven de bovenste bladscheede uitstekend, doch korter dan bij H. murinum. Grijsgroen. 0,80-0,60. 2J-. Juni, Juli. In weilanden, aan wegen en dijken. Vrij algemeen. Veld gerst. H. secalinum Schreb. Binnenste kelkkafje van de zijdelingsche aartjes half-lancetvormig en iets gevleugeld, de overige borstelvormig. Aar kort, stijf, slechts weinig uit de bovenste bladscheede stekend. Grasgroen. 0,10-0,20. Q. Alei, Juni. Aan zeedijken en op zilte grasgronden. Vrij algemeen Zeegerst. H. maritimum With. Fig. 329. Fig. 330. Fig. 331. Fig. 332. Middelste en zijdelingsche aartjes met een vruchtbare bloem met kafnaald. Aar in omtrek rond of ruggelings samengedrukt Alleen hot middelste aartje met een vruchtbare bloem met kafnaald, de zijdelingsche met. een mannelijke bloem, zonder naald. Aar sterk zijdelings samengedrukt . 8 Allo aartjes afstaand, de aar daardoor bijna ti-kantig (fig. 330). Vruchten in 6 rilen Aar rechtopstaand, dicht. 0,504,80. © en ©©. Juni. Juli. Kek weekt. , , , Zesrflige gerst, f H. hexastichon L. Middelste aartjes aanliggend, de zijdelingsche afstaand, de aar daardoor bijna vierkant (fig. 3291. Vruchten onduidelijk in 6 r(jen. Aai meest knikkend, los. 11,50-0,80. © en ©0. Juni, Juli. Gekweekt en soms verwilderd. Gerst, f H. vnlgare I,. Middelste aartjes rechtofistaand met lange naalden ifig. 311 >. 0,50-0,80. 0. Juni, Juli. Gekweekt Chevallergerst. H. distlrhmii L. Middelste aartjes afstaand, met naar binnen gebogen, ten laatste waaiersgewjjs aistaande naalden (lig. 3S>). 0,40-0,60. ©. Juni, Juli. Gekweekt. Pauwegerst, t H. Zeocrithon L. 49. Lólium L. Raaigras. Planten met rechte, ljjnvormige aren en veelbloemige, 2-rijige aartjes, die meestal niet dicht opeenstaan 1 1 Onderste kroonkafje lancetvormig, meest kruidachtig. Kelkkafje hoog¬ stens 1 '/2 maal zoo lang als ieder onderst kroonkafje. Planten meest met nietbloeiende bundels bladen aan den voet, dicht-zodevormend, meest overblijvend 2 Onderste kroonkafje langwerpig, aan den voet kraakbeenig. Kelkkafjes dubbel zoo lang als of langer dan ieder onderst kroonkafje. Jonge bladen samengerold. Geen niet-bloeiende bundels bladen aan den voet van den stengel. Eenjarig .... 4 2 Stengel ook boven geheel glad (fig. 333). Spil der aar op de niet met aartjes bedekte plaatsen geheel glad, zelden op iets uitstekende lijsten iets rugwaarts ruw. Tongetje meest vrij kort. Kelkkafjes spits of iets spits. 3 Stengel boven bijna steeds ruw. Jonge bladen samengerold. Uladen van ï boven althans naar boven ruw. Spil der aar ook op de Fig. 338. Lolium perenne. niet met aartjes bedekte plaatsen « aartje; 6 bloempje; <• vruchtbegin- > i- o oa sel, bi) <1 de bloemdekscliubbetjes. naar voren ruw. Aartjes 3-20- bloemig, meest 10-20-bloemig, minstens dubbel zoo lang als de kelkkafies. bii rijpheid zeer bros (fig. 334). Bloemen Fig. 334. meest met naald. 0,30-0,80. 2).. Juni—Octr. Uit ZuidDuitschland. Bij ons wel gezaaid in woiden en grasvlakten, Foms aangevoerd. Zeldzaam. (L. italieum A. Br.) Italiaansch raaigras. L. multiflórum Lmk. 3 Plant dicht zodenvormend. Jonge bladen samengevouwen. Spil der aar glad, vrij taai. Aartjes meest 8-10-bloemig. Kelkkafjes omstreeks l'/2-maal zoo lang als de het dichtst erbij staande onderste kroonkafjes. Onderste kroonkafje stomp, iets spits of Fig. 338. Lolium perenne. r* aartje: b bloempje: c vruchtbeginsel, by d de bloemdekscliubbetjes. 1 t>i ai i -. ^Qgfilsch i&üigr&s. L Derpnnn L Plant los zodenvormend. Bladen als ?ü in™ Perenne L. cfirr r>i„ • •• ""jueu, ais zij jong zijn, zwak opgerold ^ a Bloeiwi}ze een losse, aarvormige tros, waaraan vooral de onderste aartjes duidelijk gesteeld zijn. Aart>'es scheef ten opzichte van de aanhechtingsplaats aan den steel staand de onderste soms met zwartjes, 6-12-bloemig. Kelkkafjes nakr boven droogvliezig, lancetvormig, de onderste 1-3-nervig, aan de onderste Fe.tuca'loliacea. F'8'^ Fl8-Fig. 338. Lepluru» filiformis. ci aartje met een deel der spil. aaitjes ontbrekend, de bovenste 3-5-nervig. Onderste kronnknfi» angwerpig. Vruchten niet rijp wordend. 0,30-0,60. 21 Juni In vruchtbare weilanden, aan waterkanten. Vrij zeldzaam. (Festuca loliacea Koch, Loliura festucaceum Lk.). Bastaard van Festuca elat.or en Lolium perenne . Festuca elatior x Lólium perènno Kelk^aöe^Sui^r^n^g hartjes klein. moest Jl.bloemig! katje spits, lancetvormig. 0,10-0,30. Q Mol, Junf. A™ngév<£rd.' Hofdam™"' L. êtrictnm Pres). 4 Kelkkafjes even lang als of laDger dan het aartje (fig. 336). Bloemen meest met lange naald. Stengel krachtig. 0,30-0,80. ©. Juni, Juli. In korenvelden. Vrij zeldzaam. Vergiftig! Dolik. L. temuléntum L. Kelkkafjes korter dan het aartje (fig. 337). Bloemen met zeer groote raald of zonder naald. Stengel zwakker. 0,30-0,60. ©. Juli, Augs. Tusschen het vlas. Zeldzaam . . VI as dol ik. L. linicola Sond. 50. Leptürus Trin. Dunstaart. 1 Stengel dun, onbehaard, glanzig, aan den voet knievormig gebogen (fig. 338). Bladen zeer smal, ten laatste borstelvormig, opgerold. Aar schraal, dun, recht of gebogen. Kelkkafjes even groot, lancetvormig, spits, hard, 5-7-nervig. 0,10-0,30. Q. Mei, Juni. Op vochtige plaatsen aan de zeekust. Vrij algemeen. Dunstaart. I fllifnrmift Trin Stengel opstijgend. Bladen kort, ten slotte meest opgerold, als de aar meest gekromd. Aar Hjna cylindrisch, by rijpheid* gemakkelijk in leden loslatend. Kelkkafjes even lang als of langer dan de bloemen. 0,00-0,15. 0. Juni, Juli. Op zilte weiden. Urk Slangestaart. L. Incurvatus Triu. 61. Aégilops L. G ei ten oog 1 Aar langwerpig met 5-8 aartjes iflg. 3Ü9). Kelkkafjes ieder met 2 of 3 lange naalden Bladen vlak, zacht, met ruwen rand en boven¬ vlakte. 0,20-0,60. %. Juni, Juli. Uit Zuid-Europa. Fig. 339. /.egilops riuncialis. c a kelkkafje. k Fig. 340. Nardus strict?. a bloeiend aartje, bij b onderste kroonkafje, bij c een aartje geopend, bij (l meeldraden en stamper. Aangevoerd. Amsterdam. Drienaald-gei ten oo ff. A. t riuncialis L. Aar rolrond met 5-Ö aartjes. Kelkkafjes ieder met een naald en eon tand naast elkaar. Kroonkafje* der hoogste bloemen langgenaald, deze aar eindigt dus in 3-4 lango naalden. Uit Zuid-Europa en de Levant. 0,120-0,50. 4» Juni—Augs. Aangevoerd. Deventer, Oostzaan, Leiden, Rotterdam, Vlaardingen, Amsterdam. Eon naald-gei ten oog. A. eylindrioa Host. 52. Nardus L. 1 Grijsgroene, zodevormende plant (fig. 340). Stengel dun, alleen aan den voet bebladerd. Bladen borstelvormig, stijf, de buitenste afstaand.^ Aartjes eerst tegen den stengel gedrukt, later afstaand. 0,10-0,25. 2J.. Mei, Juni. Op open zandgrond in de duinen, doch vooral op de heide. Algemeen Olde witten. Borstelgras. N. stricta L. In uiterl\jk overeenkomend met overblijvende Juncussoorten. Zoden vormend als 0 r flpnorus en F e h t u ca o v i n a , maar daarvan door den eigenaardigen groei der schijoas en door de b'oeiw\jze (zU blijft lang aan den verdroogden stengoi zitten) te onderscheiden. XX. Fam. Cnnnaceeëii. Cannaachligen. i. Bloemdek schijnbaar uit 3 of meer kransen van ongelijke blaadjes of slippen bestaand, de 3 buitenste blaadjes met een kelk, de 3 volgende met een bloemkroon overeenkomend, de. overige ook gekleurd (,vervormde meeldraden). Meeldraad 1 met 1 helmhokje. Vruchtbeginsel onderstand)')/, 3- {soms 1- hokkiu Vrucht een ; / J- Bloemen 2-slachtlg, in een aar of tros gezeten, welke uitdescheede te voorschijn komt (fig. 341) Canna S3& 1. Canna L. Canna. Bladen elliptiscli-lancetvormig, zeer breed en soms bruin van kleur. de volgende slippen rood of geel met rood. 1,00-1/-O. 2|.. Juli-Herf&t. Sierplant uit Indië. Indiaan sc h bloemriet. + C. indien L. Fig. 341. XXI. Fat». Orchidaeeeën. S t a n d e 1 k r u i-d e n. xx. liladen gaafrandig, meest lancetoormig, met den voet den stengel meest ten deele omgevend, zelden schubvormig. Bloemen in aren, trossen of pluimen. Bloemdek symmetrisch, gekleurd, 6-bladig, ingeplant op het meestal lange, vaak gedraa'de, onderstand:ge vruchtbeginsel. Vijf der Hem dekbladen zijn meest naar elkaar gebogen en vormen den helm, het 6e. staal afzonderlijk, is grooter dan de andere en heet lp; deze loopt meestal in een spoor uit. Er is slechts een meeldraad, zonder helmdraad, liet 2-hokkige helmknopje is meestal geheel vergroe d met den stempel, het zit meest aan de voorzijde van dezen. Het geheel heet stempekuil. leder der hokjes bevat het stuifmeel als een klompje, dat meest in een staartje verlengd is en dit loopt 'in een kleverig hijfje. het hechtkliei tje, uit. bum* is dit in een zakje, het beursje, opgesloten. liet vruchtbeginsel is eenhokkig, de vrucht een met 6 spleten openspringende doosvrucht. Zaad zeer fijn. Helmknopje 1, op de «tempelzuil boven den stempel ingeplant . 2 2r'.0P de ^Uitsteeksels der stempelzuil zittend, het middelste uitsteeksel oladauitig. Lip buikig (schoenvormig) opgeblazen. Bloemen groot. C y pr j pedil u m <» np. 2 Planten met groene bladen 3 Planten zonder groene bladen (fig. 368). Lip niet gespoord, naar beneden gericht. Vruchtbeginsel op een gedraniden steel . . 15 3 Helmknopje geheel met de stempelzuil vergroeid. Met 2 knollen. 4 Helmknopje vrij of bijna vrij aan den top van de stempelzuil. Lip ongespoord 9 4 Lip ongespoord 5 Lip met een (soms zeer korte) spoor 7 5 Bloemdekbladen samenneigend. Vruchtbeginsel gedraaid ... 6 Bloemdekbladen afstaand. Lip naar beneden gericht, van boven meest fluweelachtig. Ieder der hechtkliertjes in een afzonderlijk beursje. Vruchtbeginsel niet gedraaid (fig. 355) O' p li 1' y s it 15 Zie ook Platanthéra montana blz. HS. 6 Lip naar voren staand, spiesvormig-3-spletig, de middelslip ongedeeld (fig. 357). Stuifmeelklompjes gescheiden, zonder beursje. H e r m i n iu in ns. Lip neerhangend, 3-deelig, de middelslip 2-deelig. De stuifmeelklompjes versmolten, met oen beursje (flg. 3t'0) A'ceras <40. 7 Lip 3-deelig tot 3-lobbig, zonder opvallend verlengde middelslip (fig. 347, 351, 358) 8 Lip ongedeeld of aan den top 3-tandig (fig. 354). Platanthéra S43. Lip 3-deelig, met zeer verlengde middelslip (deze is 3-4-maal zoo lang als de zUslippen), kortgespoord (tig. 359) Himanthoglóssuin g-ttt. 8 Hechtkliertjes der stuifmeelklompjes gescheiden, in een 2-hokkig beursje opgesloten. Spoor tamelijk lang, rolrond. Knollen ongedeeld (fig. 347) of gedeeld O'rchis léO. Hechtkliertjes der stuifmeelklompjes versmolten, het beursje dus 1-hokkig. Spoor draadvormig. Knollen ongedeeld (lig. 358). Anacamptis H3. Hechtkliertjes der stuifmeelklompjes onbedekt, zonder beursje Spoor draadvormig of kort, buidelvorinig. Knollen handvormig gedeeld (fig. 351) Gvmnadénia 9 Lip geleed (uit 2 duidelijk van elkaar afgescheiden deelen bestaand) (fig. 361, 363) 10 Lip ongeleed 11 10 Vruchtbeginsel niet gedraaid, op een gedraaiden steel gezeten, knikkend, reeds tijdens den bloeitijd boven sterk verdikt. Bloemdekbladen klokvormig afstaand (fig. 363) . . Epipiictis nr. Vruchtbeginsel gedraaid, zittend, rechtopstaand,,tijdens den bloeitijd boven en beneden even dik. Bloemdekbladen ^amengebogen, de lip ten deele verbergend (fig. 361). Cephalan théra &4ih 11 Stengel aan den voet niet knolvormig verdikt 12 Stengel aan den voet tot een groenen knol verdikt. Lip rechtopstaand, ongedeeld. Bloemen klein, groenachtig 14 12 Aar schroefvormig gedraaid. Lip rechtopstaand, ongedeeld, gegroefd. Wortels knolvormig verdikt (fig. 370). . . Spiranthes aso. Aar of tros niet schroefvormig gedraaid. Wortelstok kruipend. 13 13 Lip neerhangend, 2-spletig, langer dan de overige bloemdekbladen (fig. 367). Vruchtbeginsel op een gedraaiden steel. Bladen 2, tegenoverstaand Listéra 348. Lip rechtopstaand, ongedeeld, korter dan de buitenste bloemdekbladen. Vruchtbeginsel zittend. Bladen in een roset staand (fig. 86!)) Goodyéra 34» 14 Buitenste bloemdekbladen lijnvormig, even lang als de stompe lip. Tros 3-8-bloemig. Bladen meest 2 (fig. 372) . Stürmia aio. Buitenste bloemdekbladen eirond, langer dan de toegespitste lip. Tros veelbloemig. Bladen meest 3 (fig. 373) . Malaxis 331. 15 Lip 2-spletig, langer dan de overige, helmachtig samengebogen bloemdekbladen (fig. 368). Tros veelbloemig . Neóttia 349. Lip zwak 3 lobbig, korter dan de bovenste bloemdekbladen fig. 374i. Tros armbloemlg. Coralliorrhiza aJl. 1. Cypripedflum L. 1 Stengel meest S-5-bladig, kortbehaard. Bladen elliptisch tot eirond-lancetvormig Bloemen roodbruin. Lip lichtgeel, aan den voet met roode puntjes. O,15-O,4o. 4. Mei, Juni. Sierplant uit M. Europa -j- c, Calcéulus L 2, Orchis L. Standelkruid. Orchis. Kruiden, met 2 eivormige, langwerpige of gedeelde knollen en een eindelingsche, meeBt veelbloemige aar. Iedere bloem bezit een schutblad De bovenste bloemdekbladen helmachtig of klokvormig samengebogen (fig. 342). Knollen ongedeeld 2 De 2 zijdelingsche bovenste bloemdekbladen afslaand of teruggeslagen (fig. 349) . 7 Lip 3-deelig, do middelslip 2-spletig of 2 lobbig, meest met een tandje in de bocht (.fig. 344). Stengel naar boven onbebladerd ... i Lip 3-Spletig of 3-lobbig, de middelste slip Bloem van ^ïchis coriophora. ongedeeld, hoogstens iets ingesneden (fig. I X*" ilv,°ron: '!• Iip' •^491 i. u 1.1 j J O 2 ter Z()de; a schutblad bloem¬ en^). btengel tot boven bebladerd. 3 dek; c lip; d spoor. Aar dicht, rolrond , veelbloemig. Spoor half zoo lang als het vruchtbeginsel ifi".: 142' Bloemdekbladen kortgepunt. Helm langwerpig, snavelvormig toegespit-t. Lip met puna viethoek ge of ruitvormige z(jslippen. Bloemen vuil-bruinrood, wantsachtls riekend. 0,15-0,40. 4- Juni, Juli. Vochtige weilanden. Sint Pietersberg. Wantsenorchls. O. corlóphora L. Aar los, arm- (omstreeks 10-)bloemig. Spoor omstreeks even lang als het vruchtbeginsel, (soms langer en dan met kleiner bloemen Fig. 343. Bloem van Fig. 344. Orchis Morio. dan bij de soort zelve. (O. picta Lois.) (Deze is bij Valkenburg bij Leiden gevonden). Bloemdekbladen stomp (fig. 343). Helm zeer stomp, groen gestreept. Lip kort 3-lobbig met afgeronde zijlobben. Kleur der bloemen verschillend , donkerpurper tot rose of wit. 0,10-0,25. !).. Mei, Juni. Vochtige weilanden en in duinvalleien. Algemeen .... Koekoeksbloem. Kulletjeskruid. Harlekijn. 0. Mório L. 4 Schutbladen veel korter dan het vruchtbeginsel 5 bchutbladen minstens tialf zoo lanir als het vruchtbeginsel. Bloemen klein (0,008-0,01) (fig. 3441. Helm halfbolrond, stomp, van buiten zwartpurper (daarom de aar voor den bloeitijd als verbrandt. Lip wit, met roode puntjes, de middelslip naar voren langzamerhand verbreed. Spoor omstreeks i-inaal zoo lang als liet vruchtbeginsel. 0,20 0,'U 4- Mei, Juni. Weilanden. Maastricht . . Aangebrande orchis. O. ustuliitu L. 5 Lip met puntjes, als door een penseel gemaakt, de zijslippen niet naar boven «schutblad: i> vruchtgebogen . 6 beSinse|; c Woemdek. Lip met fluweelachtige puntjes, do zijslippen boogvormig naar boven gekromd, zeer lang, de middelslip 2-spletig, met een lijnvormig tandje in de bocht en lange slipjes, die denzelfden vorm hebben als de ztyslippen, doch b\jna dubbel zoo lang zijn als deze. Helm roodachtig grtfs, lip purper of wit, donkerpurper gepunt. Aar dicht, bolrond. 0,30-0,40. 24. Mei. Duinen. Den Haag . . . . Apenorchis. O. si'niiae Lmk. 6 Helm kort-eirond, van buiten groenachtig, donkerpurper gevlekt of J J 1 • /C_ O A K _\ bruinrood, donkerder dan de lip (hg. <345a). Middelslip der lip aan den voet 4-5-maal zoo breed als de zijslippen. naar boven langzamerhand verbreed tfig. 3454). Schutbladen 1/e-1lsmaal zoo lang als het vruchtbeginsel. Lip wit of lichtpurper, donkerder geaderd, met purperkleurige haarbundeltjes. Welriekend. 0,40-0,70. Mei, Juni. Bosschen. Zuid-Limburg. (O. purpürea Huds.) Bruine orchis. 0. füsca Jacq. Helm eirond-lancotvormig, van buiten roodachtig grjjs of lila, lichter dan do lip. Mie* ueisiij» uei up eerst uyna even sraai ais ae zusuppen, aan oen top plotseling verbroed ifig. 346). Schutbladen l/,- /«-maal zoo lang als het vruchtbeginsel. Lip lichtpurper, met donker-purperkleurige haarbundeltjes. Welriekend. 0.2Ö-0.45. 21. Mei. Juni. On hpirrnpidft. era. zige plaatsen. Zuid-Limburg, Breda, Velsen. (O. Iiivini Gouanl fig. 316. Soldaatjes. O inllitaris L. 7 Knollen ongedeeld. Schutbladen vliezig, even lang als of iets korter dan het vruchtbeginsel. Spoor horizontaal of naar boven gericht (fig. 347) 8 Knollen handvormig-gedeeld. Schutbladen meest kruidachtig, langer dan het vruchtbeginsel. Spoor naar beneden gericht (fig. 350) 9 Heukelü, GeïU. Flora, druk. 16 Fig. 347. Bloem van Orchis mascula. a vruchtbeginsel: '/ schutblad: c, rl helm: e lip; f spoor. 10 8 Schutbladen, ten minste de bovenste 1-nervig (fig. 347}. Bladen met smallen voet, naar het midden verbreed. Lip diep-3-lobbig. Bloemdekbladen langwerpig, meer spits, spoor ongeveer zoo lang als het vruchtbeginsel. Aar verlengd. Bloemdek purper. 0,25-0,60. 2).. Mei, Juni. In duinpannen, op vochtigen heidegrond , in moerassige veenstreken. In de duinen en Zuid-Liraburg. Zeldziiam. Mannetjesorchis. 0. mascula L. Schutbladen 3-5-nervig. Bladen van den voet af smaller wordend (Hg. 3481. Lip 3-lobbig, de middellob even lang als of' langer dan de zijlobbon. Buitenste bloemdekbladen stomp. Spoor korter dan het vruchtbeginsel Bladen Ulnlancetvormig, gegroefd. Aar verlengd, yi. Bloemdok lila purper. 0,800,50. 4. Juni, Juli. Moerassige weilanden. Maastricht . . Moerasorchis. 0. nallistrls Jacu. 9 Stengel hol, 3-6-bladig, het bovenste blad de aar meestal bereiken d De onderste en middelste schutbladen langer dan de bloemen. 10 Stengel met merg, 6-10-bladig. Bladen met smallen voet, meest zwartbruin gevlekt, het bovenste meest van de aar verwijderd. Schutbladen even lang als of korter dan de bloemen. Lip breed-3-lobbig (fitr. 349). Bloemdek licht- Hg. 848. pUrper tot wit( de lip met donkerpurperkleurige teekeningen. 0,20-0,60. !).• Juni, Juli. In vochtige, drassige weilanden, op vochtige heide, in veenstreken. Algemeen. . . . Koekoeksbloem. Gevlekte orchis. 0. maculata L. Bladen met smalleren voet, tot het midden verbreed, aan den top vlak afstaand, meest zwartbruin gevlekt , de onderste langwerpig-elliptisch (fig. 350). Lip 3-lobbig. Bloemdek lila-purper, zelden rood of wit. 0,15-0,40. 2J.. Mei, Juni. In vochtige, drassige weilanden en in veenstreken , ook in de duinen. Algemeen. Handjesbloem. Handekenskruid. 0- latifólia L. Fig. 840. Bloem van Orchis maculata. a, 6 helm; c lip. Fig. 850. Orchis latifólia. a bloem van ter zijde gezien, beneden rechts bloem van voren; c meeldraad, «tempelzuil en het gedraaide vruchtbeginsel ; dstuifmeelklompje: e vrucht. Dy j doorgesneden. Bladen met breeden voet, naar boven versmald, aan den top kapvormig samengetrokken, rechtopstaand, meest ongevlekt. Lip ongedeeld of onduidelijk 3-lobbig. Aar dicht, rijkbloemig. Bloemdek lichtpurper, soms vleeschkleurig. 0,15-0,45. Ij.. Juni. In vochtige, drassige weilanden en in veenstreken, ook in de duinen. Vrij algemeen. Vleeschkleurige orchis. 0. incarnata L. 3. Gymnadénia R. Br. Muggenorchis. Knollen handvormig gedeeld. Schutbladen 3 nervig. Aar rolrond, gedrongen. Spoor naar beneden gericht 1 1 Bloemdek witachtig groen, klein. Bloemdek- bladen tot oon iielni samengebogen (fig. 352). Lip diep 3-spletig, de middelslip langwerpig. Spoor Vmaal zoolang als het vruchtbeginsel. Aar dicht. Bladen langwerpig-omgekeerd eirond. 0,10-0,31). 2^. Juni, Juli. Op grazige plaatsen in heidestreken. Zwak riekend. Zuid-Limburg . Witte muggenorchis. 6. ulblda Kieh. Bloemdek purper (soms wit), grooter. 2 2 De zijdelingsche bloemdekbladen wijd afstaand (fig. 351). Spoor draadvormig, bijna dubbel zoo lang als het vruchtbeginsel. Lip 3-spletig, met ongeveer even lange, eironde, stompe slippen. Aar rolrond, verlengd. Bladen lancet-lijnvormig. Welriekend. 0,25-0,60. ZJ.. Juni— Augs. In vochtige, grazige streken en in duinvalleien. Vrij zeldzaam . . . Groote muggenorchis. G. cononéa R. Br. Bloemdek kloinor dan b(i de vo- Fig- 352. Fig. 351. Gymnadénia conopea. rige. Spoor nauwel(jks zoo a, h bloem van ter z\jde©n van voren; lang of tot1U van het vrucht- c lip met spoor en stempelzuil. beginsel. Overigens als de vorigo. 0,15-0,30. 2).. Juni, Juli. In vochtige weiden. Bergen (duinpan). Zeer welriekend Geurige muggenorchis. 6. odoratissima Ricli. 4. Platanthéra Rich. Nachtorchis. Knollen ongedeeld. Stengel bjjna naakt. Bladen elliptisch of langwerpig. Bloemen in een lange, rolronde, losse aar 1 Lip ongedeeld. Bloemen wit. Spoor draadvormig, langer dan het vrachtbeginsel 16* Lip aan den top 3-tandig, de middelste tand korter (fig.3ö8, 2). Bloemen groenachtig. Spoor kegelvormig, veel korter dan het vruchtbeginsel. (Coeloglóssum Hartm.l. Bladen -'-4, in schutbladen overgaande. Schutbladen even lang als ot' langer dan de bloemen (fig. 353, II. Stuifmeelhokjes naar beneden uit elkaar gaand. Bloemdek ik ui- oi oi iunacmig groen. u,uo-u,zo. .4. wei — Juli. Vochtige, grazige plaatsen. Z. Limburg, .staalduin, Susteren (bew. Sittard). (C. viride Hartm.) . . . . Groene n a c h t o r c h i s. P. viridls Lindl. 2 Stuifmeelhokjes evenwijdig loopeDd, dicht bijeen (fig. 354). Spoor draadvormig. Binden meest 2, elliptisch, in den gevleugelden steel versmald. Bloemdek wit, zeer welriekend. 0,20-0,45. 21. Juni, Juli. In duinen, bosschen en Op F'S- 3°8. Bloem van Platanthera vochtige heidevelden. ^iij algemeen, i terzyde: «schutblad; ft vruchtbe(P. solstitialis Boenngh.). ginsel; c helm; cl lip. 2 van voren Welriekende nachtorchis. P. bifólia Rchb. Stuifmeelhokjes naar onderen uit elkaar tredend, vrij ver van elkaar. Fig. 354. Platanthera bifolia. Fig. S56. Ophrys muscifera. a bloem. a, l> bloem van ter zijde en van voren: c stempelznil met stuifmeelklompjes: d onrype doosvrucht mot liet verwelkte bloemdek. Spoor meest wat knotsvormig en boogvormiggekromd, soms ontbrekend. Bloemdek bjjna geelachtig-wit, top der lip en spoor groen, bijna reukeloos. 0,30-0,45. 4. Juni, Juli. Bosschen. Zeldzaam. (P. chlorantba Custer.) Bergn ach torebis. P. montana Rchb. fi. 5. O'phtys L. Ophrys. Knollen ongedeeld. Stengel aan den top naakt of' met scheedevormigo bladen. Bladen t, jangweipig tot lancotvormig. Bloemen eenige 111 een losse aar ' 1 S».?.bl°emdekbladen groenachtig iltg. 356). Lip aan den top zond'or 'aanhangsels tamell,k vlak, purperbruin, fluweelachtig, 3-spletig, de uitslippen lancetvormii»' afstaand, de middelslip -.'-lobbig, met spitse lobben aanTn voet m" eèn b in-.' vierhoekige, lichtblauwe vlek. Binnenste bloemdek bladen smal-IHnvormte fhiweel acl'tig, bruin. 0,15-0,30. -4. Mei, Juni. Zuid-Limburg. Walcheren.'^ (O.Tvodes Vliegenorchis. O. uiusoilVra Huds. cuiujusie uioemaeKoiaaen wit of roodachtig. Lip aan den top met een groen of' geel aanhangsel. Lip ro 1 ]d-omgekeerd-eirond, omgebogen, bruin met gele teekeningen, 5-spletig, de 2 achterste slippen eirond, afstaand, de 3 voorste teruggekromd, van onderen samenneigend, de middelste in een ongedeeld aanhangsel uitloopend [fig. 3ö6). 0,20-0,-10. 4. Juni, Juli. Zuid-Limburg, Hoek van Holland, den Haag, Wijk aan Zee. . . B(|enorchis. . apifera lluds 6. Herminium R. Br. 1 Bladen 2 (-3), langwerpig of langwerpiglancetvormig (fig. 357). Aar verlengd, tamelijk dicht. Lip spiesvormig, 3- , spletig. Bloemdek klein , lichtgeel, naar honig riekend. 0,08-0,20. IjMei, Juni. In duinvalleien en in Zuid-Limburg. Zeldzaam. Herminium. H. monórchis R. Br. Deze plant gelakt sterk op M a 1 a x i s paludosa, doch de naikte, bruine (en niet omhulde, groene) knol is ter onderscheiding reeds voldoende. Fig. 357. Herminium monorchis. a, b bloem van ter zijde en van voren c bloem voor den bloei; <1 meeldraad en stempel; e stuifmeelklompje: /"vrucht bij y onrijpe, bij h rijpe vrucht in doorsnede. 7. Anacamptis Hich, Bladen langwerpig tot lijn-lancetvormig, de bovenste zeer klein ver van elkaar (fig. 358). Aar eerst kegelvormig, later elliptisch! Lip 3-spletig, met langwerpige slippen, aan den voet van boven met 2 rechtopstaande plaatjes. Bloemdek levendig purper, zelden vleeschkleurig. 0,25-0,60. 4- Juni, Juli. In de duinvalleien, ook een enkele maal bij Nijmegen. Vrij zeldzaam. (Aceras pyramidalis Kchb. fil.) . . Hondswortel. A. pyramidalis Rich. 8. Himanthoglóssum Spr. 1 Bladen langwerpig-lancetvormig (fig. 3-">9). Aar rolrond. Lip 3-deelig, niet. langwerpig0 slippen, de middelste zeer verlengd, iets gedraaid, van voren 2-sPletf. de f«delingsche veel korter en gestreept. Bloemen onaangenaam riekend. 0,80-0,80. .+. Mei, Juni. Grazige plaatsen. Maastricht, Katwi)k. Bokskulletjeskruid. Bokkenorclus. H. liircinum Si»r. 9. A ceras R. Br. 1 Aar rolrond, vrij los (fi». 360). De middelslip der S-deellge lip Ulnvorpig, 2-spletig, de zijslippen liin draadvormig. Bloemdek groenachtig geel, niet bruinen rand. De lip roodbruin, ten laatste iets goudgeel. 0,20-0,80. !(.. Mei, Juni. Grazige plaatsen. Vroeeer in Zuid-Limburg . . . P0ppenorchis. A. antliropopliora K. Br. Fig. 358. Anacamptis pyramidalis. l ig. 359. Himanthoglossum a bloem van boven, b van onderen hircinum. gezien, met spoor en vruchtbeginsel; c stempetzuil. 10. Cephalanthéia Rich. Bosch vogeltje. 1 Bloemen wit of geelachtig wit. Geheele plant (ook het vruchtbeginsel! onbehaard. 2 Bloemen lichtpurper of rose. Stengel boven evenals het, vruchtbeginsel kortbe haard. Onderste bladen langwerpig, de bovenste lancetvormig, spits. Schutbladen even lang als of langer dan het vruchtbeginsel (lig. 3021. Bloemdekbladen sp.ts. 0,30-0,60. a.. Juni, Juli. Misschien niet inlandsch. Kood b osch vogeltj e. C rubra Rifh Bladen langwerpig-eirond, spits of stomp. Aar meest armbloemig. Schutbladen langer dan het vruchtbeginsel. Bloemdekbladen stomp. Bloemdek geel¬ achtig wit. Lip van binnen geel. 0,30-0,60. Mei, Juni. Op een paar plaatsen in Zuid-Limburg. Bleek boschvogeltje. C. pallens Ricli. Bladen lancetvormig, toegespitst (fig. 361), de bovenste lijn-lancetvormig. Aar tamelijk veelbloemig. Schutbladen veel korter dan het vruchtbeginsel. Buitenste bloemdekbladen spits. Bloemdek wit. Lip van binnen met een gele vlek. 0,15-0,45. 2|.. Mei, Juni. In bosschen. ZuidLimburg. (C. ensifólia Rich.) £waa r b osc h v oge I tj e. C. Aipliophv Hum Kcliu. UI. 11. Epipactis Rich. Wespenorchis. Wortelstok kruipend of dikvezelig. Stengel bebladerd. Bloemtros naar één zjjde gekeerd, knikkend of overhangend 1 Fig. 360. Aceras anthropophora. a bloem. Fig. 361. Cephalanthera Xiphophyllum. a bloem; b stempelzuil. Voorste lid der lip toegespitst, bootvormig verdiept, aan den top omgebogen 2 Voorste lid der lip rond, stomp, vlak, gekarteld, het achterste gegroefd, aan weerszijden met een kort-driehoekige lob (Hg. 363). Bladen langer dan de stengelleden , lancetvormig. Buitenste bloemdekbladen bruinachtig-groen , de binnenste wit, aan den voet roodachtig, de lip wit, roodgestreept. Met uitloopers. 0,25-0,45. 2J.- Juni—Augs. Op vochtigen, grazigen zandgrond en in de duinvalleien. Vrij algemeen. Moeras wespen orch is. E. palüstris Crntz O 1? I •>: i.,.. 1-1,.;» lancetvormig, met ruwen rand, korter dan, zelden even lang als de stengelleden, ook op de nerven b\jna kaal. Voorste lid der lip aan den voet niet twee groote knobbels (lig. 364). Bloemen groenachtig, vaak roodachtig aangaloopen, de rand van de lip wit. 0,15-0,40. y.. Juni—Augs. Beschaduwde plaatsen St. Pietersborg, Valkenburg. Kleine wespenorchis. E. micropliv Hit Sw. Bladen op de nerven behaard. . 3 3 Vruchtbeginsel iets behaard of kaal. Achterste lid der lip voor met een nauwe spleet, het voorste aan den voet met een kleinen knobbel (fig. 365). Middelste stengelbladen langer dan de stengelleden. Bloemdek groen, soms roodbruin of groengeelachtig. 0,25-0,60. 2j.- Juni— Augs. Op vochtige, beschaduwde plaatsen en in duinvalleien, tusschen kreupelhout. Algemeen. W espenorc bis. E. latifólia Ail. Fig. 863. Epipactis palüstris. Vruchtbeginsel zachtbebaard. Knob- " stampeizuil; b, c lip van boven > , ° j , , , , en van ter zijde. bels aan den voet van het voorste lid der lip gekarteld (fig. 366). Achterste lid der lip met wijde spleet. Bladen stijf, eirond, toegespitst, de middelste langer dan de stengelleden. Geheele plant meest donkerrood. Bloemen donker- v Fig. 864. Fig. 365. Fig. 366. roodbruin, welriekend. 0,30-0,60. 2).. Juni—Augs. Duinvalleienen in Zuid-Limburg, ook Nijmegen. Zeldzaam. (E. rubiginósa Gaud.) Bruinroodo wespenorchis. E. atrorübens Hoffm. 12. Listera R. Br. Keverorcbis. lid der lip gekarteld (fig. 366). Achterste lid der lip met wijde spleet. Bladen stijf, eirond, toegespitst, de middelste langer dan de stengelleden. Geheele plant meest donkerrood. Bloemen donker- 1 Stengel krachtig (fig. 367). Bladen elliptisch of elliptisch-eirond. Tros veelbloemig. Lip 2-spletig. Bloemdek groenachtig-geel. Lip bijna geel. 0,20-0,50. 2|. Mei, Juni. In vochtige duinvalleien en op beschaduwden, grazigen zandgrond. Vrij algemeen. Keverorchis. L. ovata R. Br. Stengel teer. Bladen hartvormig driehoekig. Tros 6-9-b!oemig. Lip aan den voet aan weerszoden mot oen tandje. Bloemen groenachtig, van binnen purper. 0,07-0,23. ^ Mei, Juni. Jn duinvalleien Vroeger by Overveen. Kleine keverorchis. L. cordata R. Br. Fig. 367. Listera ovata. Fig. 868. Neottia Nidus avis. a bloem; b vruchtbeginsel en stem- a, b bloem van voren en terzijde: pelzuil: c stuifmeelklompjes; tl vrucht- c vruchtbeginsel: «tempelzuil en sna- beginsel, overlangs doorgesneden. veltje; d vrucht, by e in doorsnede. 13. Neóttia L. Wortelstok uit vele, dicht aaneenliggende vezels bestaand , vaak vogelnestachtig (fig. 368). Stengel met 4-5 schubachtige bladen bezet. Lip 2-spletig, met tongvormige, uitgespreide slippen. De geheele plant geelbruin. 0,22-0,50. 2J.. Mei, Juni. Hosschen. Z.-Limburg. Bergen (N.-H.), Twente . Vogelnestje. N. Nidus avis Rich. 14. Goodyéra R. Br. Wortelstok kruipend ilig. 3091 Stengel naar boven, evenals do bladen kortbeliaard. Bladen gestoeld, ei- tot langwerpig-elvornilg, overwinterend. Aar veelbloemig, dicht. Hloemdek van buiten groenachtig, van binnen wit. 0,10-0,26. Juli, Augs Dennenbosschen. Harderwyk, Hai'elte, Olterterp (Fr.), lioden iDr.i D e li n e n o r c h i s. (i. répcns R. Ilr. 15. Spiranthes Rich. Schroeforchis. Twee of meer lange knollen. Stengel in scheeden gehuld. Bladen lancetvormig. Aar dun, naar één zjjde gekeerd , min of meer schroefvormig gedraaid. Bloemen klein, wit 1 1 Bladen in een wortelroset, eirond-langwerpig, spits (fig. 370). Stengel zijstandig, alleen met eenige scheeden bezet, naar boven kortbe- naara. L,ip van voren gekarteld, iiloemdek van buiten groenachtig, van binnen wit. 0,10-0,22. IJ.. Augs.—Octr. Vochtige heide- en veeDgrond. Vrij zeldzaam. Herfstscbroeforchis. S. autumnalis Rich. Stengel bebladerd. Bladen lancet-lijnvormig. Lip naar voren afgerond (fig. 371). Bloemdek wit.. n.l(MK'20. 2L. .Juli. Antr*. hflirip£rmnrL Weert (L.>, Geldrop. Zomerscliroeforchis. S. aestivalls lUeli. Fig. 371. Fig. 869. Gcodyera repens. Fig. 370. Spiranthes autumnalis. a bloem: f> stempelzuil; c stuifmeel- a bloem; 6 en c vruchtbeginsel, de door klompjes, half ingesloten, b\j d vr bloem van ter z(jde en voren: c lip met stempelzuil; d vrucht. XXII. Fam. Juncaginaceeën. Zoutgrassen. vi. Water- of moerasplanten. Bloemen in trossen of aren, met een groen, ft bladig bloemdek '. Meeldraden 6. Vruchtbeginsels borenstandig, 3-6, min of meer vergroeid, later als vruchten meest gescheiden. 1 Vruchtjes alleen aan den voet vergroeid. Bloemen in een armbloeraigen tros. Stengel bebladerd (fig. 375). . . Scheuchzéria ssg. Vruchtjes over de geheele lengte vergroeid. Bloemen in een rijkbloemigen tros, kortgesteeld. Bladen wortelstandig (fig. 376, 377). Triglóchin 23S. 1. Scheuchzéria L. 1 Bladen smal-lijnvormig, gesleufd, met scheede (fig. 375). Bloemen 3-6 in een ijlen tros, de onderste lang-, de bovenste kortgesteeld. Bloemdek geelgroen. 0,10-0,20. 4. Juni, Juli. Moerassige veenstreken. Zeldzaam . . . . Scheuchzeria. S. palüstris L. Fig. 874. Coralliorrhiza innata. Fig. 370. Fig. 375. Scheuchzeria palust.is. a, b bloem; c zaaddoozen; d zaad- a bloem: b vrucht doos in doorsnede. 2. Triglóchin L. Zoutgras. Wortelstok vezelig. Zodevormend 1 Tros dicht (fig. 376). Bloemstelen rechtopstaand. Vruchtjes eirond, onder den top ingesnoerd, uit 6 deelen bestaande. Bloemdek groen, van boven roodachtig. 0,15-0,45. 2j.- Juni—Augs. Zilte gronden. Vrij algemeen. Strandzoutgras. T. maritima L. Tros ijl (fig. 377). Bloemstelen aangedrukt tegen den stengel. Vruchtjes lijn-knotsvormig, aan den voet versmald, uit 3 deelen bestaande. Bloemdek geelgroen, van boven vaak violet. 0,15-0,45. 2J.. Juni—Augs. Drassige, ook zilte weilanden, veengrond, aan moerassige waterkanten. Algemeen. Moeraszoutgras. T. palust ris L. XXIII. Fam. Alismaceeën. Waterwcegbreeachtigen. Moeras- of waterplanten. Kelk• 3-bladig, groen of gekleurd. Bloemkroon S-bladig. Meel*huilen 6, 9 of meer. Stam/urn 3, 6 of' meer, boventtandig. Planten 2-slachtig of 1-hnizig (Sagittaria). Fig. 377. Triglóchin palustris. a bloem: by h van boven gezien: e vruchtbeginsel dwars doorgesneden: d onritpe, e r(|po vrucht: f vruchtjes: bj) In diepe wateren ontstaan geen pijlvormige bladen, dan zyn er, evenals bi) de Alisma-soorten, zittende, lijnvormige, zwemmende bladen. XXIV. Tam. Hydrocharitaceeën. Waterkaarden. 'J'ireehuizif/e waterplanten. Kelk 3-bladig, groen. Bloemkroon 3-bladig. Meeldraden 3 of een veelvoud daarvan. Vruchtbeginsel 1, onderstandig, met 3 of 6 meest 2spletige stijlen. 1 Vruchtbeginsel met 3 stempels, 1-hokkig (fig. 383). Bladen ondergedoken, in kransen van 3 of 4, langwerpig tot lijn-lancetvormig. Bloemen zeer klein, de vrouwelijke zeer lang gesteeld . . Elodéa S3ti. Vruchtbeginsel met 6 stempels, (schijnbaar) veelhokkig. Bloemen vrij groot 2 Fig. 382. Butomus umbellatus. a deol van een blad: h bloem: c vrucht: by d dwars doorgesneden. Fig. 383. Elodea canadensis n deel van een blad: t> bloem; c vruchtbeginsel; (l driezadige vrucht, open. 2 Bladen ondergedoken, lang-lijnvormig, in een dicht roset. Meeldraden talrijk, ongeveer 12 met helmknopjes (fig. 384). Stratiótes asf. Bladen drijvend, rondachtig-niervormig. Meeldraden 12, de 3 buitenste meest onvruchtbaar (fig. 385) . . Bvdrócbaris S38. 1. Elodéa Rich. m. (xxiir.) 1 Stengel vertakt (fig. 383). Bladen langwerpig-tot lijn-lancetvormig, fijn gezaagd. Bloemen roodachtig. Bij ons alleen met vrouwelijke bloemen. 0,30-1,00. 2|~ Juni—Augs. In allerlei wateren, algemeen. Afkomstig uit de rivieren van N.-Amerika en sinds 1868 hier voorkomend cn sterk voortgroeiend. (Anacharis Alsinastrum Babingt.) Waterpest. E- canadensis Casp. Fig. 384. Stratiotes aloides. a mannelijke bloem, na verwijdering der 3 kroonbladen; h vrouwelijke bloem met een bloemdekblad. Fig. 385. Hydrocharis Morsus ranac. a mannelijke plant; b meeldraden, bij '-een binnenste meteen knotsvormig orgaan \a onvruchtbaar vruchtbeginsel der mannelijke bloem; e vrouwelijke bloem : f vruchtbeginsel met de 3 tweespletige stempels en 3 onvruchtbare meeldraden; vugvi V/* V/U breed als de vrucht (fig. 387ê). 0,90-18,00. t\ April, Mei. Vindplaatsen als de vorige, maar op meer vochtige plaatsen. Vrij Fig. 387. algemeen. Ook gekweekt. Zachte berk. B. pubèscens Ehrh. 2. Alnus Tm, Els. Klier. KI ze. Klteboom. Eenhuizige boomen of heesters met losse kroon en ronde of eivormige bladen. Schubben der mannelijke katjes schildvormig met 12 meeldraden , die der vrouwelijke vlak met 2 stampers 1 Vrouwelijke katjes klein, een trosje vormend. Bladen zonder hartvormigen of afgeronden voet 2 Vrouwelijke katjes bijna steeds alleenstaand (zelden tot 3 bijeen). Bladen met afgeronden of hartvormigen voet, rondaclitig tot eirond, kort toegespitst, klein gezaagd, van onderen in de hoeken der aderen gebaard, overigens kaal. Knoppen langge8teeld, met vele klieren bezet. 4,00-8,00. b April. Uit den Kaukasus. Gekweekt. Hartbladige els. + A. cordllölia Ten. 2 Bladen volwassen van ouderen kaal, alleen in de hoeken der nerven gebaard, rondaehtig of rondachtig-oragekeerd-eirond, van voren stomp oi iets ïngesneuen , ongeiijKgezaagd of klein-getand, als zij jong zijn, zeer kleverig, van onderen bleeker (fig. 388). Schors bruin, rood, later gescheurd , zwartachtig. 3,00-24,00. K Maart, April. Tusschen kreupelhout, op moerassige plaatsen en aan waterkanten. Algemeen. Ook gekweekt. Zwarte els. A. glutinósa Gaertn. Bladeu volwassen van onderen zachtharig of verspreid behaard, ten slotte vaak bijna kaal, eirond-elliptisch (fig. 389), spits of kort-toege- ïi-l l J..LL .1 5[UL3l , IliCCOl» UUUUC1- gezaagd, van onderen blauwgroen. Vrouwelijke katjes kort- J .<• LM *i. UI U1J IJ cl /.lt" f tend. Schors glad, asohgrauw. 1 6,00-24,00. fc. Maart, April. In li nmrart fnccnlinn l'vanrtallt/Mif eö , , . 1 7 ij' Fig. 388. Alnus glutinósa. VOOral Op vochtige plaatsen. Zeld- a oen jong, h bloeiend mannelijk katje: zaam. Ook gekweekt. e, rf mannelijke bloemschubben ; e man- lc nolijk bloempje; f vrouwelijk katje; U ra U WO eis. y vrouwelijke bloemschub; h onrijpe, A. incana D. C. 1 ri)Pe vruchtkegels k vruchtscliub; I vrucht, bjj m in doorsnede. 3. Córylus Trn. Eenhuizige heesters of boomen met gesteelde, aan den voet zwak-hartvormige , toegespitste, dubbel-gezaagde bladen. De mannelijke katjes zitten reeds den geheelen winter aan de takken, de vrouwelijke hebben den vorm van bladknoppen 1 1 Vruchtomwindsel klokvormig, open, even lang als of korter dan de vrucht (fig 390). Bladen rond-omgekeerd-eirond, met bartvormigen voet, toegespitst, zwak-gelobd, dubbel gezaagd. Helmknopjes geel. Takken grjjs. 1,80-6,00. f. Febr., Maart. In bosschen en heggen. Algemeen. Ook gekweekt. . . Hazelnoot. Hazelnotenstruik. Hazelaar. C. Avellana L. Vruchtomwindsel buisvormig, naar boven vernauwd, langer, meest dubbel zoo lang als de vrucht (fig. 391). Helmknopjes meest rood. Vrucht langwerpig. Ove- nfrons nlw Ho vnricro c/inrf owi.flftn i. tt;< Febr. — April. Soms gekweekt in tuinen, ook de bruine var.: dc zwarte hazelaar. Lammertjesnoot. f C. tutinlósn Willd. Vruchtomwindsel de vrucht alleen beneden omsluitend, tot beneden toe in smalle slippen gedeeld. Vrucht kort, bolrond iot overdwars breeder. Meest boomachtig, met gescheurde schors. 3,00-4,00. I/. Febr., Maart Uit Z.O.-Europa. Kretische noot. f C. Coliirna L. 4. CarDinus Trn Eenhuizige boomen of heesters met gesteelde bladen. Mannelijke katjes rolrond, hangend , zich vóór de bladen reeds ontwikkelend, vrouwelijke katjes te gelijk met de bladen verschijnend en in hangende katjes veranderend t \ big. diJU. corylus Avellana. Fig. 392. Carpinus Betulus. a schubbetje en meeldraden van het Aan den tak beneden een mannelijk mannelijke katje://meeldraad: cvrou- katje, links een schub er van met welyke bloem, overlangs doorgesneden: meeldraden, daarboven twee helm« vrucht met omwindsel; by e zon- knopjes. Topkatje vrouwelijk, daaronder dat. der 2 vrouwelijke bloemen en een afzonderlek. Links boven de vleugelvrucht. Diaden langiverpig-eirond, toegespitst, aan den voet scheef, dubbelgezuagd, bijna kaal (fig. 392). De vruchten vormen dichte, hangende bundels. Schors aschgrauw, glad. 6,00-18,00. K April, Mei. In bosschen en in heggen, ook als heester aangeplant. Vrjj algemeen Haagbeu k. C. Bétutus L. 5. Fagus Trn. Be u k. Beukenboom. 1 Bladen eirond, onduidelijk getand, gewimperd, overigens kaal (fig. 393). Schors grauw, tamelijk glad. 20,00-30,00. t% Mei. In bosschen, langs wegen enz. Algemeen. Ook gekweekt. Beuk. F. silvatica L. In parken vindt men niet zelden een in Zuid-Tyrol inheemschen vorm met brninroode bladen (F. purpüroa Ait. bruine beuk), zeldzamer zijn de vormen met verlengde vinspletige (F. comptoniifólia) of b^jna lijnvormige, vinspletige of ook ongedeelde bladen (F. aspleniifólia). Fig. 393. Fagus silvatica. Fig. 891. Castanea sativa. u mannelijk blnrmkat.it>; li mannoljjke a mannelijke bloem; h vrouwel(|ke bloem; r vrouwelijke bloemen: rf vruch- bloeiwyze in doorsnede; d vrucht ten met omkleedsel: e noot. met 3 nootjes. 6. Castanea Trn. 1 Bladen langwerpig-lancetvormig, toegespitst, toegespitst getand, wat lederachtig, van boven donkergroen, glanzig, van onderen bleekgroen (lig. 394). Schors met scheuren. lü,00-80,00 1,1. -luni. Als sierboom aangeplant, ook verwilderd. Uit ZuidEuropa. (Fagus Castanea L., C. ve-ca Gacrtn.) Tamme kastanje, -j- C. satna MUI. 7. Quércus L. Eik. Eikeboom. Eikenboom. Eikelboom. Eenhuizige boomen met kortgesteelde, vinlobbige tot vindeeli(?e bladen. Manneljjke katjes en vrouweljjke bloemen komen tegeljjk met de bladen. De vrucht steekt in een napje (vergroeide schutbladen). 1 1 Napjes met schubben of knobbeltjes bezet . . Z Napies met lange, stgve, afstaande borstels bezet (fig. 395f<). Bladen kortgesteeld, gelobd of vinspletig, met toegespitste lobben, van boven donkergroen, van onderen kortbehaard of eriisviltig (fig. S95«). Sternpels geel. 1(1,00-20,00. I». Mei. Sierboom uit Zuid-Europa. Turksche eik. f Q. Cérrls L. 2 Bladslippen stomp, afgerond. Vrucht in het eerste jaar rijp wordend. Inheemsche soorten . . 3 Rtnrlslinnen snits. Vruchten eerst in het tweede jaar rijp wordend. Noord-Amerikaanschc soorten .... 4 3 Bladen zeer kortgesteeld, bijna zittend (de steel niet langer dan de halve breedte van den bladvoet), langwerpig-omgekeerd-eirond, aan /» 1 1 _ I» • i _ 1 A. den voet meesi aigeKiiui ui ïuis umivormig (fig. 396). Vrouwelijke bloemen en vruchten aan een ge- meenscbappelijken steel, die de bladstelen in lengte overtreft. 18,00-52,00. b. Mei. (Iets vroeger bloeiende Fig. 397. dan de volgende.j in oosschen, langs wegen. Algemeen. Ook gekweekt. (Q. pedunculata Ehrh.) . • . Eik. Q. Róbur L. Bladen langgesteeld (de steel langer dan de halve breedte van den bladvoet), omgekeerd-eirond, met meest wigvor- i 1 J L \' Illlg lUUlUUpcUUCLl vuet. »IUU- welijke bloemen en vruchten zittend (fig. 397) of aan een gemeenschappelijken, de blad- in 1 O n rf f Q tllot rttTOft r(l P_ j olvhii rig. owo. vuercus Roour. fenden steel. 18,00-30,00. t\ „ deel van een mannelijke bloemMei. In bosschen, langs wegen, «nj ng. a»». Vrij zeldzaam. Uok gekweekt (Q. Robur Rth.) Win ter eik. ü. sessiliflóra Sm. 4 Knoppen viltig. Bladen vinspletig, aan weerskanten met 3 slippen, van onderen bleekgroen, in den herfst bruin van kleur Vruchten omstreeks voor de helft door het napje omsloten. De schors kleurt speeksel geel. 12,00-20,00. b. Mei. verfeik. + Q. tiuctüria Bart I. Knoppen kaal. Vruchten door het vlakke napje alleen aan den voet omgeven ifig. 398) Bladen groot, 0,15-0,20 lang, 0,M-0,ir, breed, van boven donkergroen, van onderen bleekgroen, kaal, hoogstens tot in het midden ingesneden, met aan weerszijden 4-0 slippen, in den herfst roodbruin van kleur wordend. Vruchten groot, 0O2 lang. 12,0010,00. I;. Mei. Sierboom . . . . Roodeeik. t Q. rnbrit L. XXVI. Fam. Juglandaceeën. O] Boomen, 1-huizig. Bladen gevind. Ma in de oksels van schubben. Meeldraden alleenstaand, eenige bijeen of ook in k beginsel met 2 stempels. Vrucht een steen 1 Vrouwolijke bloemen alleenstaand of 2-3 bi (fig. 8'.»'.)). Stempels 2. Vrucht een in een i tweekleppige noot Vrouwelijke bloemen in voelbloemige, losse, vleugels voorziene noot (Hg. 4U0). Merg dei 1. Jüglans L. Noteboom. Okkernoot. Walnoot Bladen groot, oneven gevind. Bloemen tegelijk met de bladen komend. Vruchten groote steenvruchten met een lederachtig omkloodsel en een 2-schalige kein, die het eetbar-' zaad omhult 1 1 Blaadjes 5-9, langwerpig of langwerpig-eirond, spits of toegespitst, bijna gaafrandig, kaal, alleen in de hoeken der aderen aan de onderzgde gebaard, rieken by hot wrijven aromatisch (fig. 399). Vrucht rond of langwerpig-rond. Vruchtschaal glad, groen met witte puntjes. Jonge takken bruin. Bloemdek groenachtig. 12,00-24,00. b. Mei. Vaak aangeplant. Uit het Oosten. Noteboom. -j-j. régia L. Blaadjes 12 of meer, langwerpig-lancetvormig. toegespitst, fijn-gezaagd. Noot dikschalig. Blaadjes van boven kaal, van onderen verspreid-behaard, het eindblaadje vaak ontbrekend. Vrucht bolvormig, zeidon peervormig. Vruchtschaal ruw, zwart. Bloemdek groen. 12,00-20,00 b Mei. In parken aangeplant. Uit N.-Amerika. Zwarte noteboom. -j- J. irig:ra L. 2 Pterocarya Kth. Vleugolnoot. 1 Blaadjes 11-25, langwerpig-lancetvormig. sjiits, klein-gezaagd, kaal, in de hoeken ckernootachtigen. xxï. nnelijke bloemen in katjes. Bloeme 10 tot talrijk. Vrouwelijke bloeme •at/es, bloemdek 3-5-tandig, vrucht vrucht. ( elkaar in korte, eindstandige katje ederachtige, vloezige schaal ingesloten Jüglans £tit> hangende katjes. Vrucht een met twe : takken in vakjes verdeeld. Pterocarya S*OÜ uer aaeren genaard. Knoppen Fig. 399. Jüglans regia. zonder schubben, roestbruin, ° ° ° zeer lang. Vrucht grij^geel (lig. «a mannelijke, bb vrouwelijke bloemen, 400). ti,00-12,00(-Ui,00). O. Mei. In bij r een daarvan in doorsnede; b vrouwelijke bloomen, bij c een daarvan in doorsnede; il noot, met de halve schaal er afgenomen, bij e in doorsnede. welijke katjes kort. Stijl zeer kort, met lange, draadvormige stempels. Vrucht een door de vaak vleezig geworden schutbladen omsloten noot My'rica gut 1. My'rica L. Gagel. xxir. 1 Struik met gele, glanzige harspuntjes bezet (fig. 401). Bladen langi 1 • 1 i. . t 1 werpig-onigöKet.Tu-eiiuuu iau- cetvormig, stekelpuntig, naar boven iets gezaagd. Katjes vóór de bladen verschijnend. Stempels purper. Aromatisch riekend. 0,401,50. Ij. April, Mei. In vochtige heidestreken en venen, ook soms in duinvalleien. Algemeen. Post. Possent. Drentscht thee. Luiskruid. Vlooienkruid. Gagel. M. Gale L Struik. Bladen langwerpig of lancetvormi.'. aan den top meest iets getand, te gelijk niet of voor de katies verschijnend. Vrucht wrattig ais met witte was overtrokken. (i.iW I.tO. April—Juli. I). Uit N.-Amerika. Gekweekt, soms verwilderd, tusschc» Zutfen en Vorden en in de Tondensclie on Empe-iche heide veel. Wasgagel. f JI. carifera L. i) vtiur T-" O _ 1 f ".. AAV11I. raiu. »3U1IUUTITII« Fig. 4')1. M/rica Gale. a tak met mannelijke katjes; b manWilgach tigen XXII. nelijke bloem; c tak met vrouwelijke ® katjes; d vrouwelijke bloem; e vrucht. Boomen of heesters, 2-huizig. Bloemen in katjes, in de oksels van schutbladen. Filoemdek napvormig of uit 1 of 2 honii/klieren bestaand. Mannelijke bloemen met 1 of meer meeldraden. I 'rouwelijke bloemen met 1 eenhokkig vruchtbeginsel met 1 stijl en J? stempels. Vrucht een doosvrucht. Zaden met kuif. 1 Katjesschubben gaafrandig (fig. 4Ö4a). Bloemdek door 1-2 klieren vertegenwoordigd. Meeldraden 2-15. Stjjl 1. Stempels 2. S a 1 i x 2H3. Katjesschubben gekarteld tot diep ingesneden (fig. 419c). Bloemdek bekervormig, schuin afgeknot. Meeldraden 8-30. Stijlen 2, zeer kort Pópulus st4. 1. Salix Tm. W i 1 g. Waaide. Werf. Boomen of heesters met gave bladen. Katjes rechtopstaand of gekromd. £_■ Iedere schub draagt, behalve de meeldraden of den stamper, 1 of 2 gele honigklieren ] 1 Katjesschubben tweekleurig, aan den top zwart- of bruinachtig. Bloemen met slechts een klier. Meeldraden 2 2 Katjesschubben eenkleurig, geelgroen. Meeldraden 2 of meer. Katjes tegelijk met de bladen verschijnend 9 2 Rechtopstaande heesters, zeldzamer boomen . 3 Kleine heesters met onderaardschen stam en dunne, opstijgende takken. Bladen bij het verwelken zwart wordend. Helniknopjes na het stuiven zwart. Katjes vóór of te gelijk met de bladen verschijnend, dichtbloemig, eerst zittend, later korter of langer gesteeld. Katjesschubben meest naar boven zwartpurperkleurig. Vruchtbeginsel meest viltig met een steel 2 i 3 maal zoolang als de klier. Bladen rondachtig-eirond tot lang- werpig-hjnvormig, van onderen grijsgroen , zilvergrijs behaard, van boven dofgroen (fig. 402). 0.15-1.00. k Anril . Mei vnnt Augs., Septr. weer. Op zandgrond en in de duinen. Algemeen. Kleine zcindwilg. Kruipwilg. S. rëpens L. Vergelijk ook S. aurita L., die soms nog kleiner is dan 0,50 M. 3 Bladen smal, lijn-lancetvormig tot langwerpig-lancetvormig . , 4 Bladen breeder, elliptisch, eirond, omgekeerd-eirond, langwerpig tot langwerpig-lancetvormig. Steel van het vruchtbeginsel 3-6 maal zoo lang als de klier 7 1 Meeldraden geheel of ten deele vergroeid 5 Meeldraden vrjj (j Vrucbtbeginsel duidelijk gesteeld (de steel 2-8 maal zoo lang als de klier), kaal. St(jl verlengd. Meeldraden alleen beneden vergroeid. Katjes klein, b(jna zittend, gekromd. Bladen lancetlijnvormig of lijnvormig, toegespitst, meest inet omgerolden rand, van onderen witgrijsviltig (Hg. 4031. 2,00-10,00. April. I). Aan rivieroevers enz. 's-Gravenhage, Zierikzee. Grijze wilg. s. iiiiana Sehrk. Vruchtbeginsel zittend. Meeldraden tot aan den top vergroeid (fig. 404a). Helmknoppen rood, zelden geel, na aen bloei zwart, ötijl zeer kort of fig- ontbrekend. Bladen ljjn-lancetvormig, naar boven breeder en gezaagd, ten laatste geheel kaal, van onderen blauwgroen (fig. 404ft). Vruchtbeginsel kort, stomp, zittend. Steunbladen meest onontwikkeld. 0,90-3,00. 1). Maart, April. Aan waterkanten. Vrij algemeen Bittere wilg. S. purpurea L. 6 Vruchtbeginsel viltig. Stijl verlengd met zeer lange stempels. Takken taai, eerst viltig. Schors van binnen groen. Bladen smal-lancetvormig, toegespitst, bijna gaafrandig, van boven niet glanzend, dof-groen, van onderen dicht glanzend zijdeachtig behaard, met opgerolden rand (fig. 405). Steunbladen sinal-lancetvormig. 1,50-4,00. t?. Maart, April. Langs waterkanten of in plassen. Algemeen .... Katwilq. Bind wilg. S. viminalis L. Vruchtbeginsel kaal. Stempel» rechtop-afstaand. Takken meest glad, blauw ber()pt, schors van binnen citroengeel. Bladen langwerpig-lancetvormig, vaak toegespitst , klierachtig gezaagd, glanzend, later lederachtig Steunbladen hallhartvormig 8,00-9,00. Ij. Maart, April. Sclievoningen S. dnphnoidus VIII. Ook de ondersoort S.acuti fól ia \V ill d. met dunne, lange, buigzame, roodbruine takken, lyn-lancetvormigo bladen en lancetvormige steunbladen, is by Scheveningen gevonden. 7 Takken en knoppen grijsviltig. Bladen langwerpig of omgokeerd-eirond, van boven kortbehaard, dofgroen (tig. 4064). t-r . • < < i i» 1 il 1 . J Cli. .1 i\ai esscauDoen uiuuiuuuauiu. oieei ij. n, • i o k i Fig. 40a. Salix viminalis. van het vruchtbeginsel 8-5-maal zoo „ bloe^ van het manneu)ke, 6 een lang als de klier (hg. 40oa). otljl van het vrouwelijke katje; c rtfpo meest even lang als de stempels. 0,60- zaaddoos, MJ^de helft er van; 2,00. t> Maart, April. Op moerassige plaatsen en aan waterkanten. Vrij algemeen. Grauwe wilg. S. cinérea L. Takken en knoppen kaal of kortbehaard 8 8 Bladen groot (0,05-0,15 lang), rond tot elliptisch, vlak, in het laatst van boven groen en Kaal, iets glanzig (fig. 4074). Katjes groot. Katjesschubben dichtbehaard. Steel van het vruchtbeginsel 4-6-maal zoo lang als de klier (fig. 407a). Stempels meest samenbuigend. 3,00-9,00. K Maart, April. Langs waterkanten of aan plassen , ook in bosschen. Algemeen. Wervelwaard. Werfhout. W a t e r w i 1 g. S. Caprea L. Bladen kleiner (0,01-0,04 lang), omgekeerd-eirond of langwerpig-omgekeerd- eirond, van boven kortbehaard of kaal, Fig. 406. dofgroen, met een korte, meest teruggekromde spits, rimpelig, van Fig. 405. Salix viminalis. ii bloem van het mannelijke, b een van het vrouwelijke katje; c r(ipe er van; onderen grgsgoen, min of meer grijsviltig, gezaagd (fig. 408a). Katjes eirond, tamelijk klein. Katjesschubben behaard. Steel van het vruchtbeginsel 2-5-maal zoo lang als de klier (fig. 4086). Jongere takken kastanjebruin. 0,60-3,00. K April, Mei. Langs waterkanten of plassen, ook in duinvalleien. Algemeen. Geoorde wilg. S aurita L. 9 Katjesschubben afvallend, vóór de vrucht rijp is. Bladen vaak on¬ gelijkzijdig . 10 Katjesschubben blijvend, tot de vrucht rijp is. Vrouwelijke bloemen met slechts een klier. Bladen kaal, niet kleverig, van boven glanzig 12 10 Bladen kaal, van boven glanzig, eerst kleverig. Bladstelen naar boven kleverig. Takken gemakkelijk afbrekend. Vrouwelijke bloemen met een voorste en een achterste klier 11 Bladen aan de onderzijde zijdeachtig behaard, blauwgroen, van boven _: ï j _ • *. i i • ï • uciuig giauicuu, met luu^;w lancetvormig, toegespitst, fijngezaagd(fig. 409). Katjesschubben bootvormig, aan den voet bphnjirri Stppl v.*m bet rrnr'bt- beginsel korter dan de achterste klier. Meeldraden 2. Takken niet ncnt atoreKena, bruin ot geel. 6,00-21,00. K April, Mei. Aan wegen en aan slooten en langs weilanden als knotwilg. Algemeen. Schotwilg. Knotwilg. Schietwilg. S. alba L. 11 Bladen eirond-elliptisch, kort-toegespitst. klierachtig-gezaagd, van boven sterk glanzend (fig. 410). Bladen aan de stelen der katjes klierachtig-gezaacd. Katiesschubben bijna kaal of aan den voet dichtbehaard. Meeldraden Fje- *10. 5(-12). Steel van het vruchtbeginsel even lang als of weinig langer dan de achterste klier. 1,50-12,00. Ij. Mei, Juni. Aan water- kaDten en op moerassige plaatsen. Zeldzaam, op enkele plaatsen vrij veel Laurierwilg. S. pentandra L. Bladen langwerpig-lancetvormig, lans-toegespitst, van boven glanzig (fig. 411). De bladen van de stelen der katjes gaafrandig. Katjesschubben dichtbebaard. Meeldraden meest 2. Steel van bet vruchtbeginsel 2-3-maal zoo lang als de klier. 6,00-20,00. K April, Mei. Aan waterkanten, ook aangeplant. » J LJ Ul^tlUWU. iiUt- tenhont. K r a a k w i 1 g. S. fragilis L. 12 Takken rechtopstaand (fig. 412). Steunbladen balfbartvormig. Bladen langwerpig tot lancetvormig, gezaagd, die der katjesstelen gezaagd of gaafrandig. Meeldraden 3. Steel van het vruchtbeginsel 3-5maal zoo lang als de eenige klier. Katjes dun, vaak ijl. Heester. 1,50- Fig. 411. Hg. «2. Salix amygdalina. t nn t. a __:i \r„; « bloempje van het mannelijke, h van 4,00. h. April, Mei. hot vrouwelijke katje. Langs waterkanten en op vochtige plaatsen in bosschen. Algemeen . . . Hoephout. Teenhout. Waardenhout. Amandelwilg. S. amygdalma L. Vormen: Bladen van onderen blauwachtig-groen of bijna wit, dof, meest met versmalden voet. <*. discolor VV. et Grab. Bladen van onderen gras-groen, iets glanzig, meest met afgeronden voet . . . jS. concolor W. et Grab. Takken hangend. Steunbladen scheeflancotvormig of sikkelvormig. Bladen smal' laneeivornug. 111 ue eerste jeugu uenaaru, later kaal, van onderen grijsgroen, dof illg. 4131. Meeldraden 2. Steel van liet vruchtbeginsel korter dan de klier. 3,03ti.uu. I). April, Mei. Vaak aangeplant, indië Treurwilg, f S. babjlónioa L. De meest voorkomende bastaarden. 1 Katjesschubben tweekleurig, aan den top zwart of purper . . 2 Katjesschubben eenkleurig, geel of roestkleurig-geel 10 2 Meeldraden min of meer vergroeid 3 Meeldraden vrjj . 5 3 Vruchtbeginsel gesteeld, de steel 1-S-niaal zoolang als de klier. Stijl zeer kort . . 4 Vruchtbeginsel zittend. Meeldraden tot het midden vergroeid. St(1l meest even lang als de stempels. Bladen lancetvormig, verwijderd flauw getand, van onderen fijn kort behaard, later van boven kaal, donkergroen, dof. Vruchtbeginsel met eironden voet, kegelvormig, viltig. Stempels lijnvormig-langwerpig, afstaand. Takken kaal. 1,50-4,00. |j. April. Tusschen Heumen en Overasselt. (S. rubra Huds.) S. viminalis X purpnrea 4 Bladen in het voorste derde deel duidelijk verbreed. Jonge takken fluweelachtig viltig Bladen omgokeerd-eirond-lancetvormig, boven het midden dicht geiaagd , eerst zacht harig viltig, van boven meest kaal, donkergroen, dof, van onderen kaal, blauw groen. Vruchtbeginsel kegelvormig, viltig, de steel even lang als de honigklier St(jl vrij lang of kort. 1,00-3,00. b. Maart, April. (S. P^ntederana Koch). Box meer, Overasselt, Malden S, cinerea X purpnren. Jonge takkon kaal, roodbruin. Bladen langwerpig- oflancetvorinig-omgekeerd-eirond, van voren meost klein gezaagd, van boven dofgroen, eerst zaclit behaard. Katjes kort. rolrond, klein. Vruchtbeginsel viltig, de steel dubbel zoo lang als do klier. Stijl meest ontbrekend. 1,00-1,50. Ij. April. Groningen!?). (S. Kochiana Hartig). S. uurita X purpnrea. 5 Vruchtbeginsel kortgesteeld, de steel 1-2-, zelden 3-maal zoo lang als de klier Vruchtbeginsel langgesteeld, de steel 3-5-maal zoo lang als de klier. 8 6 Bladen langwerpig-lancetvormig tot lancetvormig, toegespitst . 7 Bladen lijn- of lijn-lancetvormig, zeer langen spits (vele malen meer lang dan breed, gaafrandig, vaak met omgerolden rand). Steunbladen zeer groot, ei-lancetvormig, van onderen grijsviltig. Katjes sterk behaard. 1,00-3,00. 1j. Maart, April. Misschien bastaard van S. viminalis en smalbladige vormen van S. caprea of S. cinerea. Bij ons bijna alleen vrouwelijke exemplaren. Aan waterkanten en in laaggelegen bosschen. Vrij zeldzaam. (S. longifólia Host., S. dasyclados Wimm.). Langbladige wilg. S. stipularis Sm. n 1? * x • • A-l.l J _ i .... n r XJUU- OU licHHYUU IU uc nuup[Jüll IIU- weelachtig grijsviltig. Bladen langwerpiglancetvormig, toegespitst, eerst zijdeachtig oeoaara mei iets omgeroiaen rana, ten slotte van boven vuilgroen, iets kort behaard, van onderen grijsgroen, viltig. Steunbladen nier-halfhartvormig. 1,50-3,00. ft. Maart, April. Zeldzaam. (S. acutninata Sm.) S. viminalis x cinerea ?). Eenjarige takken kort behaard, de tweejarige en de knoppen kaal. Bladen eirond tot langwerpig-lancetvormig, soms IUn*lancetvormig, in liofr miHHnn hftf hpaorfah mot. ia+.a nmvarnl. den rand, van boven ton slotto kaal, van onderen wit- of grijsviltig, meest iets glanzend (fig. 414). Tot 6,00. I). Maart, April. Utrecht, Zwake, Rotterdam Oudenbosch. (S. Smithiana Willd) S Caprea X viminalis. 8 Rechtopstaande heesters of boomen. Vruchtbeginsel meest viltig. Bladen van onderen min of meer viltig 9 Kleine heester met liggenden stam en rechtopstaande takken. Bladen elliptisch of langwerpig-lancetvormig, naar voren iets brceder, kort toegespitst met meest omgebogen top, van boven met verdiepte zijnerven, zwak rimpelig, van onderen met verheven nerven, zijdeachtig viltig, ten plotte grijsgroen (fig. 415). Vruchtbeginsel Bij ons bijna alleen vrouwelijke exemplaren. Aan waterkanten en S. stipularis Sm. viltig, de steel 2-3-maal zoolang als de klier. Stempels vaak 2-spletig. 0,30-0,80. Ij. April. Winterswijk, Doornspijk, Oranjezon. (S. ambigua Khrh.) S. nurlta X repens. 9 Knoppen en eenjarige takken kon behaard. Bladen langwerpig-omgekeerdeirond, met iets afgeronden voet, van boven dof, fyn zachtbehaard, van onderen met iets uitstekende nerven. Vrouwelijke katjes langwerpigrolrond Stempels afstaand of samenneigend 2,00-5,00. 1^. April. Kampen, Harderwijk, Wageuingem?), Breda. (S. aquatica Sm ) S. Cuprea X ciuerea. Knoppen slechts weinig behaard. Bladen langwerpig-omgekeerdeirond, met sterk versmalden voet, gegolfd-gezaagd, van boven rimpelig, dof, kortbehaard. Vrouwelijke katjes vrij klein, dicht. Stempels kort, eirond. 0,50-1,50. K April, Mei. Zeldzaam. (S. multinervis Döll.) S. aurita X cinerea. Knoppen en jonge takken kaal. Bladen elliptisch of omgekeerdeirond, met korten, omgebogen top, gegolfd-gezaagd, van boven zwak behaard, iets glanzend. Vrouwelijke katjes eirond-langwerpig. Stempels kort, langwerpig, tegen elkaar liggend. 1,00-3,00. 1> April, Mei. Zeer zeldzaam. (S. capreola Kern.) S. aurita x Caprea. 10 Schutbladen , voor de vruchten rijp zijn, afvallend. Meestal boomen. 11 Schutbladen, tot de vruchten rijp zijn, blijvend. Meestal heesters. 12 11 Bladen l^ngwerpig-lancetvormig, lang toegespitst, klierachtig gezaagd, van onderen bleek- of griisgroen, die der stelen der katjes alle klierachtig gezaagd of ten deele gaafrandig. Steel van het vruchtbeginsel 2-3-maal zoo lang als de achterste klier. Meeldraden 3-5, meest 4. 5,00-10,00. 1> Mei. Leiden. (S. cuspidata Schultz.) S. pentandra X fragilis. Bladen lancetvormig of langwerpig-lancetvormig, toegespitst, gezaagd, eerst zijdeachtig behaard, ten slotte kaal, van onderen blauw- of bleekgroen. Steel van het vruchtbeginsel even lang als of weinig langer dan de klier. 5,00-12,00. K April, Mei. Zeer zeldzaam. (S. Russeliana Sm.) S. fragilis X alba. 12 Steel van het vruchtbeginsel omstreeks 2-maal zoo lang als de klier. Bladen lancetvormig, toegespitst, klein gezaagd, eerst zijdeachtig behaard, ten slotte van boven kaal, glanzend, van onderen dof of blauwgroen, kort behaard ff\cr A. 17k SfannVilaHon sr»lirtpf.ljinPA+ trnrmirr int. hn.1 f-Vlfirt- vormig. 3,00-6,00. 1?. April, Mei. Vrji algemeen. (S. It:' undulata Ehrh.) S. amyqdalina x alba. Steel van het vruchtbeginsel korter of ontbrekend. Meeldraden 2. Stijl verlengd. Katjes tegelijk met de bladen verschijnend, rolrond. Bladen lancetvormig, toegespitst, eerst zijdeachtig viltig, ten slotte van boven kaal, glanzend. Takken en knop|»en kaal. 1,00-3,00. Ij. April, Mei. Rotterdam. (8. Trevirani Spr.). 8. vimlnalls X am.vgilalina. Nog zjjn gevonden S. Caprea X piitpurea (S. discolor Host.) b(j Soestdyk en Nederhorst den Berg en S. aurita X fragilis, waarschijnlijk bij Charlois. tieukels, Ge'ill. Flura, 4d« druk. 18 2 Pópulus Trn. Populier, xxii. Boomen met gave of handvormig gelobde bladen en meest hangende, rolronde katjes. Katjesschubben ingesneden 1 1 Katjesschubben gewimperd. Meeldraden 8. Schors lang glad blijvend. 2 iueeiciraaen ï z—au. Knoppen kaal, kleverig. Schors gegroefd . 3 2 Jongere takken en knoppen witviltig. Bladen bartvormig-rond (vooral de jongere) gelobd, van onderen witviltig (fig. 418). Kat- jesscnuDDen met of zwak ingesneden, iets gewimperd. Stempels geel. 18,00-30,00. April. Boschrijke streken aan den duinkant, aan wegen enz., meest Fig. 418. aangeplant. Abeel. Witblad. Witboom . . Witte abeel. P. alba L. Jongere takken zwak-behaard of kaal (fig. 419). Knoppen kaal, kleverig. Bladen bijna cirkel- VAtl^ *vi »-« J L J . utviuji IUUU « CCI o(' iljuc- achtig behaard, in 't laatst ge- , Pop,ulus heel kaal. Katjesschubben hand- c schub" er van!' <\ 'vr vormig ingesneden, laug en dicht ' vrouweiyke bloem; , bewimperd. Stempels purper. 15,00-24,00. K M Op zand- en veengrond in boschachtige streken, i hakhout en in de duinen. Ook veel aangeplant. Klater peppel. Espe. Vrouwentongen. Ratelpopulier. P. trémula L. ^as^ar<^ van P- a'ba en tremula is P. canéscens Sm., ? i» met gry.sviltige jongere takken en knoppen. Bladen rondacntig, grolgetand, met afgeronden voet, van onderen dunprysviltjg (fig. 41*0». 20,00-80,00. Ij April. Gekweekt, soms verwilderd . voora aan Hpn HninL-am tremula. nneltyke bloem; ouweiyk katje; r rijpe vrucht. aart, April, sok tusschen 3 Bladstelen zijdelings iets samengedrukt. Bladen van fig- 420. onderen groen, meest met doorschijnenden rand, driehoekig of ruitvormig, gekarteld-gezaagd, toegespitst. Katjesschubben meest kaal. Takken slank, lederachtig, glanzend 4 Bladstelen rondachtig, van boven gegroefd. Knoppen zeer groot, UVUUK ucuoaiu. lil I, I;IM I.KT. CTf>- w • uqoi u00| 1 J a man nel ük katje; b mannelijke bloem; netl kaal. Katjesschubben band- c schub er van; d vrouwelijk katje; ITAVmir» in/«nr<*.^ 1 .. .1* 1 l 0 VrnillToIHlrn Klnam • f *«nn tivi,..!.« iu^uoucuüü, lULg en aiciit "uw», bewimperd. Stempels purper. 15,00-24,00. K Maart, April. Op zand- en veengrond in boschachtige streken, ook tusschen aromatisch riekend. Takken dik, kort. Katjesschubben met fijne slippen, met kalen of iets gevvimperden rand 7 4 Jongere takken rond, zonder kurkribben. Schutbladen der bloemen met draadvormige slippen. Vruchtbeginsel eirond met 2 naden. 5 Jongere takken kantig door kurkribben. Vruchtbeginsel met 3-4 naden, vaak tusschen de naden gegroefd 6 o lakken naar alle zijden gelijkmatig uitgebreid, een breede kroon vormend. Bladen meest meer lang dan breed (fig. 421). 15,00-24,00. f). April. In bosschen, aan den duinkant.Zwarte populier. P. nigra L. Takken rechtopstaand, een smalle, lange kroon vormend. Bladen mnestal meer breed dan lang (fig. Fig. 421. Fig. 422. 422). 24,00-30,00. ij. Alleen gekweekt, aan wegen en in tuinen, in mannelijke exemplaren. (P. dilatata Ait., P. italica Ludw.) Italiaansche populier, f p. pyramidalis Roxier. 6 Onderste bladen der takken aan den voet wigvormig in den bladsteel verlengd, do wig aan den bladsteel meestal een rechten hoek vormend, aan do aanhechting van den steel soms met 2 klieren, alle met kalen of aanliggend behaarden rand. Stempels b(jna zittend, omgerold, tegen het vruchtbeginsel liggend, aan den voet met opgerichte lobben. 12,00-23,00. Ij. April. Uit N.-Amerika. Algemeen aangeplant. Canada. Canadapopulier. | P. canadéusis Mchx. Bladen aan den voet afgeknot of iets hartvormig, aan de aanhechting van den steel meest 2 klieren, aan den rand dicht kort en styf behaard. Stempels langgesteeld, byna pijlvormig opgericht. 12.00-30,00. Ij. April. Uit N.-Amerika. Algemeen aangeplant Amerikaansche populier. -|- P. monih'fera Alt. 7 Bladstelen kaal. Bladen met afgeronden voet, meest eirond, toegespitst, van onderen grijsachtig wit met bruingele aderen. Knoppen kleverig. 8,00-15,00. Ij. April. Als sierboom aangeplant (alleen vrouwelijke exemplaren). Uit N.-Amerika. Balsem populier, -j-p. ha Isa nufera L. Bladstelen en bladranden kortbehaard. Bladen hartvormig-eirond. Takken kantig, bruin. Een variëteit van P. balsamifera. 10,00-15,00. Ij. April. Sierboom uit N.-Amerika. (P. ontariensis Desf.) . . Balsemboom, -j- P. candicaus Ait. In het Oosterhoutsche bosch by Nijmegen isP. angulata Ait, deCarolinapopulier uit N.-Amerika, gevonden. Deze onderscheidt zich van P. canadénsis. doordat het bloemdek, dat by de laatste het vruchtbeginsel tot liet midden omgeeft, hier alleen aan den voet er van zit en doordat de takken sterk verkurkt ztyn. 18* XXIX. Fam. Urtlcaceeën. Netelachtigen. Planten kruidachtig of houtig, bijna altijd 1- of 2-huizig. Bloemdek 4-f!i-5). deehg of -bladig. Meeldraden 4-5, aan den voel van het bloemdek inqeplant. Vruchtbeginsel vrij, 1- of 2-hokkig, in ieder hokje 1 eitje, vaak wet •4 stempels. Vrucht een dopvrucht of noot, soms een schijnbes. 1 Houtige planten 2 Kruidachtige planten ' , 4 2 Bloeiwjjzen peervormig, vleezig, bol. de bloe¬ men insluitend mg. 429). Eenbutzigo hees- ter Ficusj}*» Bloeiwjjzen niot peervormig, niet de bloemen insluitend ,c 3 Vrouwelijke bloeiw(jzen bolrond, tot een viee zige schijnvrucbt uitgroeiend. Een-of tweebuizigc boonien . . . . M, , r u s ü 3 n Vnjuweliike bloemen met 2-4-deelig, kroesvormig bloemdek. Vruchtbeginsel op een knotsvormigen drager zittend, scheef. Vrucbt niet vleezig. Tweeliuizig. Broussonétia gtO 4 Bladen handvormig samengesteld of gelobd, tegenoverstaand (fig. 430, 431). Planten 2-huizig... 5 Bladen enkelvoudig ongedeeld ffig 424, 426) 5 Stengel (rechts) windend. Bladen gelobd of gespleten (fig. 431). Vrouwelijke bloemen in kegelvormige aren (fig. 4314). Hümulus ent. Stengel rechtopstaand. Bladen handvormigsamengesteld (fig. 430). Vrouwelijke bloemen in aarvormige kluwens (fig. 480c). Cannabis 'é 2 O. 6 Planfpn »nf>f Kmndhiron Ulnrlnn — wntuuuuiüu. XJ1UUCU tegenoverstaand, meest cezaacrd u namen mei DranauareD. nladen v» * tegenoverstaand, meest gezaagd Fig. 424 Urtica dioica. (tig. 424). Planten 1- of 2-huiziir. «mannelijke bloem; b vrouwelijke tt i • ö bloem; c vrucht, bij d in doorsnede. Urtica 99e. Planten zonder brandharen. Bladen verspreid, gaafrandig (fig. 426). Planten meest 1-huizig Parietaria at. De familie der Urticaceeën wordt in 4 onderfamiliën verdeeld, nl. de Urticeeën (gesl. Urtica, Parietaria), de Mo reeën (gesl. Morus, Broussonetia), de Artocarpeeün (gesl. Ficus), de Cannabineeën (gesl. Cannabis, Humulus). Urtica Trn. Brandnetel. Broeinetel xxi. I lanten met vierkanten stengel, tegenoverstaande bladen en bloemen in okselstandige hoofdjes, aren of pluimen, groenachtig. Stempels penseelvormig 1 1 Bloemtakken met mannelijke en met vrouwelijke bloemen meest korter dan de bladstelen, rechtopstaand of horizontaal uitstaand, pluimvormig (fig. 423). Bladen eirond of elliptisch, spits, ingesneden gezaagd, de onderste korter dan de steel. 0,15-0,60. 0. Mei—Herfst. In moeshoven en tuinen, onder heggen, langs wegen enz. Algemeen. Kleine brandnetel. U. ürens L. Bloemtakken of alleen met mannelijke of alleen met vrouwelijke bloemen 2 2 Meest 2-huizig (fig. 424). Bladen langwerpig, toegespitst, grof-gezaagd, langer dan de steel. Mannelijke bloemtakken met korte, vrouwelijke met langere zijtakken, ten laatste hangend, alle aar-pluimvormig, langer dan de bladstelen. 0,30-1,50. ZJ.. Juli—Herlst. Aan wegen, op onbebouwde, beschaduwdo plaatsen en in heggen. Algemeen. Groote brandnetel. U- dióica L. Eenhuizig. Bladen langwerpig-eirond, toegespitst, stomp ingesneden gezaagd, meest langer dan de steel, zeldzamer korter. Mannelijke bloemtakken rechtopstaand, vrouwelijke bolrond, langgesteeld. 0JB0-0.90. Q. Juni-Herfst. Gave brandnetel U. pilulilVra L. BU ons komt alleen de var. fi. Dodartii L. mot gaafratidige of nauwelijks getande bladen voor (fig. 425) Haagsehe bosch, Delft, Dronrijp, Heerjansdam. 2. Parietaria Trn. iv. xxi. Kruiden met stompkantigen stengel, verspreide, gesteelde, gaafrandige bladen. Bloemen in groenachtige kluwens in de bladoksels ... 1 1 Stengel kort behaard. Bladen gesteeld, toegespitst, aan den voet versmald, zeldzamer afgerond, 3-nervig, gras¬ achtig glanzend, van boven donkergroen , weinig behaard , onderen bleeker, dichter en kortbehaard. 1|~ Juni —Herfst. Glas kruid. P. officinalis L. Ondersoorten: a. Stengel rechtopstaand of opstijgend (fig. 426). Bladen eirond Fig. 42ö. Parietaria officinalis. a tweeslachtige bloem: h vrouwelijke bloem: c vruchtbeginsel en stijl: d vrucht door het bloemdek omgeven, by e vr\j. van tot elliptisch-lancetvormig. Bijschermen dicht, de tak, die z ^ i- X j. r»i i 1 wiattgu, 1UCCOI UUUUlWllVliflU. JJlUeUlUCH der vruchtdragende bloemen na den bloeitijd meest niet verlengd, even lang als de meeldraden. 0,30-0,90. Op muren, puinhoopen en onder heggen. Vrij zeldzaam (P. officinalis) . . P. erécta M. et K. o. ötengei liggend, meest vertakt. Bladen klein, rond-eirond tot elliptisch-lancetvormig. Pluim los. Bloemdek der vrouwelijke bloemen na den bloeitijd meest verlengd, dubbel ZOO lantr als de meelfirnrïpn. 0,10-0,30. Op oude muren. Vrij zeldzaam. (P. diffüsa M. et K. P. ramiflóra Mnch rlg. 4-i. Morus alba. tig. 430. Cannabis sativa. a tak met mannelijke bloemen: b man- « tak met mannelijke bloemen: b mannelijke bloem; c tak met vrouwelijke nel(Jke bloem: c tak met vrouwelijke bloemen; <1 vrouwelijke bloem; bi) e in bloemen: rf vrouwelijke bloem- e doorsnede; f schjjnvrucht. vrucht: /'zaad, b(J g in doorsnede. 8. Mórus Tm. Moerbei, xxi. 1 Bladen aan den voet niet of zwak hartvormig, ongedeeld of gelobd, bijna kaal ifig. 4271. Vrouwelijke katjes gesteeld. Hand van het bloemdek en de stempels kaal. Sch(]nbes wit. 6,00-12,00. I/. Mei. Voor de zijdeteelt en ook als sierboom niet zelden aangeplant Uit Cliina Witte moerbei. -}• !#. albu L. _ . " O ' uuüDei zoo lancr a s nt» mpp rirnripn tig. 4L'«. titr. «m. 0,10-0,30. Op oude muren. Vrij zeldzaam. (P. diffüsa M. et K.) P. ramiflóra Mnch- Bladen aan den voet diephartvormig, ruw. Vrouwelijke katjes bijna zittend. Rand van het bloemdek, evenals de stempels, ruw behaard (fig. 428). Schijnbes zwartrood. 6,00-12,0o. 1^. Mei. Soms gekweekt. Uit Midden-Azië. Zwarte moerbei, j- M. nigra L. 4. Bioussonétia Vent. xxil. 1 Bladen breed-eirond, aan den voet afgerond, spits of hartvormig, gaaf of 8-&lobbig, van onderon witviltig. Lobben gezaagd. 8,00-15,00. b. Mei. Uit China. Bij ons meestal als sierheester -J* B. papyrffera Vent. 5. Ficus L. xxi. 1 Bladen hartvormig, handlobbig of ongedeeld, aan de bovenzijde ruw-behaard, van onderen zachtharig ifig. 429). 2,00-3,(X). Ij. Voorjaar en Herfst. Sierstruik en gekweekt om de vrucht Vjjgeboom. f F. Ciirica L. Fig 431. Humulus Lupulus. Fig. 432. Ulmus campestris. « tak met mannelijke bloemen; tak met a bloem, bij b in doorsnede: c vleuvrouweiyke bloemen; c vrouwelijk katje; gelvrucht. (I een paar vrouwelijke bloemen ; e vruchtkegel: f vrucht. 6. Cannabis Trn. xxi. 1 Stengel kortbehaard (fig. 430). Bladen gesteeld . r>.7(9Mallig, handvormig samengesteld. Hlaadjes lancetvormlg, gezaagd. Bovenste bladen 3-tallig of ongede-ld. Mannelijke bloemen in pluimen. 0,30-1,00. O* Ju'>» Augs. Gekweekt en verwilderd. Uit Indië. Kennep. Keinp. Hennep, f C. sativa L. 7. Humulus L. xxii. 1 Stengel knobbelig-iuw (fig. 431). Maden langgcsleeld, 3-5-lobbig ol'-spletig tot ongedeeld, met bartvormigen voet, getand-gezaagd, vaD onderen ruw. Mannelijke bloemen in pluimen. 1,50-6,00. 4- Juli —Septr. In boschachtige streken tusschen kreupelhout', in heggen, ook gekweekt. Vrij algemeen. Hoppe. Hop. H. Lüpulus L. Bladstelen behaard of met kleine, rugwaarts gekromde stekeltjes bezet langer dan de breedte van het blad. Bladen alle 7-lobbig of -spletig, gezaagd van onderen iets bestoven, van boven levendig groen. 4,006,00. ©. Juli.Augs. Sierplant uit Japan f H. jtipóuloiis sleb. et Zuoc. XXX. Fam. Ulmaceeën. Iep ach tig en. v. Boomen. Bloemen meest 2-slaclitig, in hoofdjes of bundels. Bloemdek klokvormig, 4-8-spletig of 4-6-deelig. Meeldraden 3-12. Vruchtbeginsel 1, bocenstandig. Vrucht een vleugelvrucht of noot. 1 Bloemen vóór de bladen verschijnend, in hoofdjes of bundels, 2slachtig. Bloemdek 5-(3-8)spletig. Meeldraden 5 (3-8). Bladen ongelijkbelftig, dubbel gezaagd Ulmus gso. 1. Ulmus L. Iep. Olm. 1 Bloemen zeer kort gesteeld, bijna zittend. Meeldraden 3-6. Vleu¬ gels der vrucht met kalen rand 2 Bloemen langgesteeld, hangend. Meeldraden 6-8. Vleugels der vrucht donzig behaard Bladen meest elliptisch, spits of kort toegespitst, met zeer ongelijken voet, van onderen kort behaard, van boven glad. 9,00-80,03. b. Maart, April In bosschen aangeplant Steel iep. "J" U. effiisa Willd. 2 Jongere takken kaal. Bladen breed-eirond, met afgeronden voet of elliptisch met versmalden voet, spits of iets toegespitst, gezaagd (de zaagtanden niet getand naar voren), van onderen in de oksels der aderen gebaard, overigens bijna kaal, van boven vaak onbehaard. Meeldraden meest 3 of 4. Vrucht meest omgekeerd-eirond (fig. 432». Insnijding van den vleugel even lang als bet zaad. 9,0^-30,00. K Maart, April. Vaak aangeplant. Iep. U. campéstris L. De var. ft suberósa Ehrh. lieert takken met kurkvlougels en moest, elliptische lila.Ion 1 f i fr 7ii ia maktal l.naL'»n.-o,.l,tw. U:° j . * "*&• ■ ' uiwvowti imooiuituiHig 011 tvuiiii. mei en uaar in heggen aan wegen en wallen voor. Jongere takken behaard. Bladen breed eirond, met afgeronden voet, duidelijk toegespitst, gezaagd 1 de zaagtanden meest naar voren getand), beneden kortbehaard, van boven ruwbebaard. Meeldraden 5 of 6. Vrucht grooter dan bij de vorige, rondachtig of ovaal. Insnijding van den vleugel dubbel zoo lang als het zaad. 9.00-30 00. k Maart, April. Minder vaak aangeplant. (U. montana Fig. 433. With.) Kuwe iep. U. scabra Mill. XXXI. Fam. Ceratophyllaceeën. Hoornbladachtigen. xxr. Waterplanten, 1-liuizig. Bladen gaffelvormig-gedeeid, in kransen. Bloemdek 10 12-bladig. Meeldraden 10 25 of 1 stamper met priemvormigen, blijcenden stijl. Vrucht een noot, 1-hokkig, 1-zadig. 1 Bloemdek veelbladig. Meeldraden talrijk, zittend. Bloemen alleenstaand in de bladoksels Ceratophyllum g&t. 1. Ceratophy'llum L. Hoornblad. 1 Bladen 3-voudig gaffeldeelig, met 5-8 borstel vormige, zachte, iets stekelig-getande slippen. Vruchten zonder stekels aan Oden voet (fig. 435). Plant meest lichtgroen. 0,30-0,60. 1)-. Juli—Septr. In slooten, vaarten en grachten. Vrij algemeen. Ongedoornd hoornblad. C. submérsum L. UK gcneeie piant is veel teerder, zachter en lichter groen dan C. demersu m. Bladen 1-2-voudig gaffeldeelig, met 2-4 lijnvormige, stijve, dicht stekelig-getande slippen (fig. 43C). Vruchten aan den voet met 2 gekromde dorens. Plant donkergroen. 0,50-0,80. 4. Juli—Septr. Op dezelfde plaatsen als de vorige. Vrij algemeen. Gedoomd hoornblad. C. demérsum L. XXXII. Fam. Polygonaceeëii. Veelknoopigen. Bloemen 1- o f 2 slachtig. Bloemdek' 3 6spletig of deelig. Meeldraden 3-9. Vruchtbeginsel borenstandig met 2-3 stijlen of Vfat>iY\aia >»•» .. 1.*— ~ .<. I omvattende scheeden. Stengel m'eest knoo- Fig' *'ft Ceratophyllum demersum. * i a rechts mannelijke, links vrouwe- Pl9~9eleeil- ïyke bloem: ede laatste na den bloeitlld l Bloemdek 4-5-spletig. ten minste van ® vruchtje, bu d in doorsnede! binnen gekleurd. Meeldraden 5-8. Stempels knopvormig . . 2 Bloemdek 6-deelig, meest groenachtig. Meeldraden 6 of 9 . . 3 ! \rucht door het bloemdek ingesloten (fig. 450). Stjjlen 2 of 3, 1. Ceratophy'llum L. Hoornblad. Bladen 3-voudig gaffeldeelig, met 5-8 borstelvormige, zachte, iets vaak aan den voet vergroeid. Bladen lijnvormig tot hart-pijlvormig of hartvormig-driehoekig Polygonum 28e. Vrucht ver uit het bloemdek stekend (fig. 461). Stijlen 3. Bladen driehoekig-hartvormig of pijlvormig. Stengel steeds rechtopstaand. Fagopyrum s»o. 3 De binnenste slippen van het bloemdek tijdens den vruchttijd vergroot, later de driekante vrucht omsluitend (fig. 447). Meeldraden 6. Stempels penseelvormig R ü m e x Bloemdek met gelyke slippen. Vrucht vry, tweevleugel jg, Meeldraden i». Khéum 2&5 1. Rümex L. Zuring. Zuurlmg. vi. Kruiden met bebladerden stengel, verspreide, gaafrandige bladen en krans- of pluimvormig gerangschikte bloemtrossen. Vruchtjes door de 3 binnenste bloemdekbladen nauw omgeven, daardoor schijnbaar gevleugeld 1 1 l^lildpn mpf üPrcmnMon nfrrornnilon r\f hartvormigen voet (fig. 444a). Bloemen 2-slachtig, soms eenige vrouwelijke er tusschen 2 Bladen pijl- of spiesvormig (fig. 447). Planten met zuren smaak .... 9 2 Planten na vruchtrijpheid geel, daarna afstervend. Binnenste bloemdekslippen alle met een knobbel, aan weerskanten iguens aen vrucntttja met z tanaen, even lang als of langer dan het bloemdek (fig. 437). Bladen lancet- tot lijn-lancetvormig, in den steel versmald. Bloeiwijzen dicht, meest niet afgebroken, tot aan den top bebladerd. 0,070,60. Q. Juli—Septr. Op vochtige plaatsen. Vrij algemeen. Zeezuring. R. maritimus L De var. li. 1 i m ó s u s T h u n b g. wordt tot meer dan 1,00 hoog. Bloeiwyzen losser, afgebroken. Binnenste bloemdekslippen langwerpigeirond, langer dan de tanden, meest met grootere knobbels. Plant tydens de vruchtrypheid groenachtig geel (fig. 43SM. Vr(l zeldzaam. Op vochtige plaatsen, aan slootkanten iK. paluster Sm.). R Steinii Beek. is een bastaard van R. paluster en R obtusilolius. Wortelbladen breed langwerpig, plotseling in den voet versmald en afgeknot, met nauwelyks hartvormigen voet. Schijn kransen verwijderd. Tanden der binnenste bloemdekslippen korter dan deze. 0,40 0,80. !(.. Juli, Augs. Amsterdam, den Haag. Planten overblijvend. Binnenste bloemdekslippen steeds langer dan de tanden of gaafrandig (fig. 439, 444). Onderste bladen zeer groot, langgesteeld 3 3 Binnenste bloemdekslippen tijdens den vruchttjjd aanzienlijk meer lang dan breed 4 Binnenste bloemdekslippen even lang als of minder lang dan breed, bjjna of geheel gaafrandig . 6 4 Binnenste bloemdekslippen langwerpig-driehoekig, aan den voet getand (fig. 439). Takken schuin opstaand. Bloeiwijzen boven onbebladerd. Onderste bladen bartvormig-eirond, stomp of spits, de middelste hartvormig-langwerpig, spits, de bovenste langwerpig- lancetvormig. 0,60-1,20. 2J.. Juni—Augs. Up grazige plaatsen, onder kreupelhout, in bos- ouurii, Ridderzuring. R. obtusifólius L. Binnenste bloemdekslippen smal langwerpig, stomp, bijna of geheel gaafrandig, veel kleiner dan bij de vorige en volgende .... 5 5 Plant meest afstaand vertakt. Onderste bladen langwerpig, stomp of spits, aan den voet afgerond of hartvormig, nnl/lnn omolr AT7ÖV1 rfn liliuvu (i li u» gvuvi VA f v i langwerpig-lancetvormig tot lancetvormig, de middelste met hartvormigen voet. Scbijntrossen afgebroken, bijna tot aan den top bebladerd (fig. 440a). Bloemdekslippen meest alle met knobbels (hg. 44Vit). U,3U-U,9U. 4. Juni—Augs. Aan Kanten van slooten, grachten en op vochtige, zandige gronden Algemeen . . K1 uwenzuring. R. conglomeratus Murr. Plant onvertakt of met rechtopstaande takken. Onderste bladen meest stomp, iets geoord. Scbijntrossen alleen nan den voet hfihlnderd. Een of 2 bloemdekslinnen zonder knobbel (fig. 441). Overigens als de vorige. tlB-441" 0,60-0,90. IJ.. Juni—Augs. Op vochtige, beschaduwde plaatsen. Bloed zuring. R. sanguineus L. Vormen: a. viridis Sm. Stengel, bladstelen en nerven groen. Vrij algemeen. ,3. genuinusKoch. Stengel, bladstelen en bladnerven bloedrood. Vrij zeldzaam. R. abortivus R u li m er is een bastaard van R. conglomeratus en R. obtusifolius en waarschijnlijk by Steen wijk gevonden. Deze onderscheidt zich van R. obtusifolius door een minder hoogen stengel en meer afstaande takken, opeengedrongen schijn kransen, waarvan de onderste in de oksels van bladen staan en door kleinere, langwerpige, ten deele gaafrandige bloemdekslippen, van R. conglomeratus door de ton deele aan den voet van eenige tandjes voorziene bloemdekslippen. R. obtusifólius X sanguineus is bij Rotterdam en misschien ook by Borne gevonden. Deze onderscheidt zich van R. obtusifolius door de byna gaafrandige o. kortgetande binnenste bloemdekslippen, van R. sanguineus door de groote bladen, de langer gestoelde bloemen en de groote, spits verlengde, binnenste bloemdekslippen. Knobbels 1-3, 2 vaak onduideiyk. 6 Binnenste slippen van het bloemdek alle, of althans 1 een knobbel dragend 7 Binnenste slippen van het bloemdek alle zonder knobbels of met zeer onduidelijke knobbels (fig. 446) 8 Pier. 439. Fit* 440. <|«.1UVU <1 II UU gvvviu } «x V langwerpig-lancetvormig tot lancetvormig, de middelste met hartvormigen voet. Scbijntrossen afgebroken, bijna tot aan den top bebladerd (fig. 440a). Bloemdekslippen meest alle met knobbels 7 Bladranden sterk gekroesd. Bladen lancetvormig, de onderste aan den voet afgeknot of zwak hartvormig. Binnenste bloemdekslippen rondachtig-hartvormig, 1 of zeldzamer alle met knobbels (fig. 442j. 0,60-0,90. 2j.. Juni—Augs. In weilanden, aan wegen en dijken, langs akkers en slooten. Algemeen. Krul zuring. R. crispus L. Bladen met vlakken of zwakgekroesden rand, aan den voet versmald, rla nnrlarcfa rfi«Arvl lnn.-» «w uuuuiuwv gi vui « JUU^ werpig-lancetvormig. Binnen¬ ste bloemdekslippen eirond-driehoekig, alle of althans 2 met een knobbel (fig. 443). 0,90—1,80. 2).- > Augs. In en langs slooten en vaarten en in vochtige weilanden. Algemeen. Water zuring. R. Hydrolapathum Huds. Bladen met iets gegolfden rand, de onderste langwerpig met hartvormigen voet (fig. 444a), de overige lancetvormig. Binnenste bloemdekslippen hartvormig-rondachtig of eirond, aan den voet met korte, driehoekig priemvormige tanden, 1 of allo 3 met Knouueis ing. ww). \ rucnien zonaer zaaen. juni—AUgs. Bastaard van R. crispus en R. obtusifolius. Vrij algemeen (R. pratensis M. et K.) Spitse zuring. R. acütus L. Bladen aan den rand gegolfd, vrij dun, de onderste groot, langwevpig met scheeven, afgeronden of hartvormigen voet. Bladsteel aan weerszijden door een uitstekende rib gerand. Binnenste bloemdekslippen bijna driehoekig, met zwak hartvnrniicrRn vnot (tia 4-lüï cr.iafrnnrlicr rvf O \ —O '1 O O getand, alle of 2 met een knobbel. 1,00-1,50. Juli, Augs. Een bastaard van R. Hydrolapathum en R. aquaticus. Zeer zeldzaam. Groote zuring. R maximus Schreb. Is door de aan den voet steeds schee ve, lagere bladen (de eene helft der bladvlakte gaat lager langs den steel naar beneden dan de andere» gemakkelijk van de stamouders te onderscheiden. De binnenste bloemdeksliDDen ziin erooter. do knobbels kleiner dan b\j R. Hydrolapathum. 8 Bladstelen van boven vlak. Onderste bladen met ei- of bijna hartvormigen voet langwerpig- of breed lancetvormig, gogolfd gekroesd. Binnenste bloemdekslippen b^jna rondachtig-hartvormig, met onduidelhke knobbels. 0,601,50 24.. Juli, Augs. Op akkers en weilanden. Vlieland!?), Amster- M .. ! : w, K. domértlcus Hartm. Fig. 44ii. Bladstelen van boven gegroefd. Onderste bladen langwerpig- eirond, met diep hartvormigen voet, spits of stomp, zeer groot (fig. 446). Vrucütstelen duu, boven zwak verdikt, geleidelijk in het bloemdek overgaand. 1,00-1,50 2j.. Juli, Augs. Langs oevers, slooten en beken. Zeer zeldzaam. (R. Hippolapathum Fr.) Paard ezu ring. R. aquaticus L. Is door don vorm der onderst© bladen en de ontbrekende knobbels direct van R. Hvdrolaoathum te onderscheiden. Een bastaard van li. obtusifolius en R. doniesticus, R. conspérsus Hartra is van Amsterdam, den Haag en Walcheren bekend. Daarbij zijn de binnenste bloemdekslippen breed hartvormig, alle of althans 1 met een knobbeltje. 2|.. Juli, Augs. Aan slootkanten. 9 Stengel 0,10-0,40 lang. Binnenste slippen van het bloemdek zonder knobbel, de buitenste tegen den vruchttijd rechtopstaand... 10 Stengel 0,30-0,90 lang ffig. 447). Binnenste slippen van het bloemdek aan den voet met een kleinen knobbel, de buitenste tijdens den vruchttijd teruggeslagen. Planten 2-huizig. Bladen dik, met onduidelijke nerven , spits. Tuitjes getand. 2]., Mei, Juni Op grasvelden , langs wegen in kreupelhout, ook gekweekt. Zeer algemeen. Zuurlinq. Zurkel. Veldzuring. R. Acetósa L. 10 Bloemen 2-slachtig en mannelijk op dezelfde spiesvormig, grijsgroen (tig. 448). , , A^etosa- Stengel liggend of opstijgend. a ?.e.el ®®,ner mannelijke pluim; b man- Juli. Augs. Op muren en steen- "e'Uke. bloem; c deel van de vrouw* achtige plaatsen. 'Uke ol oei wij ze; d vrouwelijke bloem: Spaansche zuring. e vruchtomhulsel. Fig. 44H. li. seutatus L. Bi.j ons komt alloen de var. ft. h a s ti f ó 1 i u s Koch, waarbij de bladen aan weerszijden een smalle indeuking hebben en even breed als of meer breed dan lang zijn, voor. Zutphen, Rhenen, Roermond, Maastricht. Planten 2-huizig (tig. 449). Bladen spies-, lancet- of lijnvormig. Stengel opstijgend of rechtopstaand. 4- Mei— Juli, soms tot Herfst. Op zand- en heidegrond zeer algemeen Zuur. Zurkel. Schapezuring. R. Acetosélla L. 2. Rhéum L. Rliabarbor. ix. 1 Onderste bladen rond-eirond, stomp, met hartvormige» voet, gek roesden' gewimperden rand. van boven kaal, van onderen kortbehaard met aan de onderzyde gegroefde stelen, de bovenste langwerpig. kortgesteeld. Kloeiwyze een beneden bebladerde pluim. V'ruchtstelen korter dan de vrucht. Bloemdek groenachtig. 1,00-1,50. 4. Mei, Juni. Sierplant uit Zuid-Siberië . . . Stomperhabarber. + R. Rhnpiinticum L. onderste waden zeer groot, bijna cirkelrond, diep hand- tot vindeelig met Fig. 41!). 9. Spinacia Tm. Spinazie, xxii. 1 SteDgel al of niet vertakt (fig. 481). Bladen langgesteeld, de onderste on lYlid^nlcfa d ri ali AaVi r* . nii 1 «rnotvi i n 7 .— v o ^*6 of langwerpig-oirond, de bovenste langwerpig. Bloemen in kluwens, bij de vrouwelijke planten okselstandig, bij de mannelijke in onbebladerde eind- en okselstandige schijnaren. 0,30-0,45. 0Q en ©• Juni—Septr. Als groente gekweekt, een enkele maal verwilderd. Uit W.-Azit1 . . . f S. oleracea L. Vormen: «. spinósa Mncb. Bovenste bladen aan den voet meest spiesvormig. Bloemdek tijdens den vruchttijd bijna driehoekig, de tanden tot stekels vergroot (fig. 482) (winterspinazie). jS. glabra Mnch. Bovenste bladen met wigvormigen voet. T Fig. 481. Spinacia oleracea. a tak met mannelijke, l> met vrouwelijke bloemen; c mannelijke bloemen, bij d een vergroot; e vrouwelijke bloem, vergroot. Bloemdek tijdens den vruchttijd bijna bolrond, de tanden niet stekelig (fig. 483) (zomerspinazie). 10. Obióne Gaertn. Zeeinelde. Zeepostelein. xxi. Eenhuizige planten met vleezige, gaafrandige bladen, die evenals de geheele plant met een grijsachtig stof bedekt zjjn 1 1 otengel kruidachtig, heen en weer gebogen. Bladen langwerpig tot lancet-spatel vormig, stomp. Schutbladen driehoekig-omgekeerd-hartvormig, zonder stekels, het stengellid, dat hen draagt, verlengd (fig. 484). 0,07-0,30. Q. Einde Juli —Septr. Op kleigrond langs de zeekust. Vrjj Voldïoom /TTll 1 1 rvt 11 O lnJiinniil.'.Inn W..llu \ ^uouuiuq jK'uuumuiaiua »» aur.j Gesteelde zeemeid e. 0. pedunculata Moq. Tand. Stengel half struik vormig, liggend met opstijgende takken (fig. 485). Bladen langwerpig of omgekeerd eirond. Schutbladen omgekeerd- driehoekig, drielobbig, zachtstekelig, het hen dragende stengellid niet verlengd. 0,50-1,50. r). Juli— Octr. Op kleigrond langs de zeekust. Vrij algemeen. (Halimus portulacoides Wallr.j Zeemeid e. 0. portulacoides Moq. Tand. 11. A'triplex Trn. Melde. Mei. xxi. Kenhuizige, onbehaarde, deels gladde, deels met een meelachtig stof bedekte planten met een vertakten stengel, meestal gesteelde bladen en kluwens van bloemen 1 1 Vrouwelijke bloemen alle gelijk, met 2 ongeaderde schutbladen en zonder bloemdek 3 Vrouweliike bloemen van 2-erlei soor op dezelfde plant nl. er.kelo zonder schutbladen met H-5-deelig bloemdek, de meeste met netvormig geaderde schutbladen en zonder bloemdek 2 2 Bladen dof, aan wcorsztfden b\jna geiyk cpklAiird . trrnen. de onderste hart- vormig-driehoekig, spits, de middol- Fig 486. Fig. 4^5. Obione portulacoides. ste langwerpig met spiesvormigen a bloemdragende, b vruchtdragende voet. Schutbladen rond-eirond (Hz. tak; d,e, f verschillende vormen van 48tj). Gelieele plant soms bloedrood. d0 vruchtomgevende schutbladen. 0.50-1,50. ©. Juli-Septr. In moes- tuinen gekweekt en verwilderd Tuin melde. -J- A. horten se L. Bladen van boven glanzig, van onderen grijs- of witschilferig, driehoekig-eirond of langwerpig, toegespitst, met afgeknotten of bjjna spies-hartvornngen voet. schutbladen ruitvormig-eirond. gaafrandig. O- 0,50-1,50. Juli—Septr. Zutphen. Glanzige melde. A. mtens Schkuhr. 3 Schutbladen alleen aan den voet met elkaar vergroeid, kruidachtig of vliezig, groen . • • Schutbladen tot in of over het midden met elkaar vergroeid) als de vrucht rjjp is, kraakbeenig hard 4 4 Schjjnaren niet of alleen aan den voet bebladerd 5 Schynaren b()na tot aan den top bebladerd b 5 Bladen stomp bochtig getand, soms bijna 3-lobbig, de onderste eirond-spiesvormig, de bovenste lancet-spiesvormig. Manneljjke bloemen in een eindelingsche, dichte aar, do vrouwelijke alleenstaand of weinige bijeen in de bladoksels. Schutbladen ruitspiesvormig, getand. Witschilferig. 0,20 0,60. 0. Juli—Septr. Aan de zeekusten. Zeldzaam. Gelobde melde. A. laciniatum L. Bladen diep bochtig-getand, de onderste 3-hoekigruitvornug, de bovenste langwerpig, alle aan den voet min of meer spiesvormig. Schynaren dun, UI. pluimvormig. Schutbladen, als de vrucht rijp is, driehoekig-ruitvormig. 0.30-0,DO. ©. Juh-Septr. Aan de kanten van wegen, muren, op onbebouwde, ruige plaatsen. Kotterdam. Tartaar» gh e melde. A. tatArlcum L. Bladen van boven glanzig, van onderen gr(]s- of witschilterig, ononooKig-eironu oi 6 Onderste bladen ruitvormig-eirond, ongelijk bochtig getand, de hoogere eirond of langwerpig. Schutbladen breed-eirond-driehoekig, zwak hoekig getand, op de rugz(jde vaak met knobbels. Stengel meest uitgespreid vertakt, llin of meer witschilferig. 0,30-0,90. ©. Juli-Septr. Aangevoerd. Rotterdam R o s e melde. A. rósenm L. Onderste bladen driehoekig tot bijna diielobbig spiesvormig, meest bochtig getand. Schutbladen tijdens den vruchttyd breed ruitvormig-eirond, aan don rand zwak getand, klein 10,002-0,003 langi of grooter (0,000-0,01 langi, meest witschilferig. 0,30-0,60. O- Augs, Septr. Aan zeekusten. Texel Ameland. Ouddorp. Babington's molde. A. Bnbin^tuiiii Woods. i liladen lijnvormig of Iijn-lancetvorn gaafrandig of scherp getand, grc zelden zwak-witschilferig. Sch bladen tijdens den vruchttijd rv eivormig, getand, op den ï knobbelig (fig. 488). 0,30-0,60. Juli-—Septr. Aan wegen naar c zeekant en in de duinen. \ zeldzaam i Onderste bladen eirond-lancetvormig, spiesvormig of driehoekig. Schutbladen gaafrandig of getand 8 8 Onderste bladen driehoekig-spiesvormig (fig. 489a), aan den voet meest afgeknot en plotselinginden bladsteel versmald, met afstaande of iets naar beneden gerichte spieslobben. Schutbladen even groot als of grooter dan de vrucht, bijna driehoekig , getand of gaafrandig (fig. 489A). Stengel uitgespreid vertakt. 0,30-0,90. O- Juli—Septr. Op bouwland, aan wegen en in uiterwaarden (A. latifolium Wablb.). Spiesbladmelde. A. hastatum L. Vormen: - ... '»g. eD, ut- litnor O O. leD Fig. 488. Fig. 489. nj Strand melde. A. littorale L. —^Vll U I 11 UIU ovut O» UUU1J u- aren los , meest onvertakt. „ bloemklu wenden" CmelBke, daar- Schutbladen grooter dan de onder.'i vrouwelijke bloemeni; & mannelijke, vrucht vlak Vrii yeldynam «vrouweHjkebloem: d vruchtdragende lak, vrucni, vias. vrij zeiu/. tarn. ^ ^^ vruchten met schutbladen: li zaad, De vorm van deze III. ma- bjj i in doorsnede, crothéca Sc hum. met vleezige, gaafrandige of zwak getande schutbladen, is zeldzaam gevonden. jS. microspérmum W. et K. Schijnaren dicht, vrij vaak pluimvormig. Schutbladen even groot als de vrucht, door deze gewelfd, aan den voet vrij vaak afgerond of iets versmald. Vrij algemeen. Hiertoe behooren de vormen II. deltoïdeum met naar beneden gerichte spieslobben en III. triangulare Willd. met driehoekige, niet of weinig spiesvormige bladen, die meest klein zijn, gaafrandig en min of meer witschilferig en een rechtopstaanden stengel, op zilten bodem. Deze laatste komt in 2 vormen voor nl. 1. oppositifolium met tegenoverstaande bladen, vrij algemeen en 2. prostratum met spiraalsgewijs staande bladen. Vlissingen. Onderste bladen driehoekig-lancetvormig, vaak getand, bijna spiesvormig (doordat de onderste tand aan iedere zijde vaak spiesvormig te voorschijn komt), de overige lancet- of lijnvormig (fig. 490). Schijnaren stijf rechtopstaand. Schutbladen even groot als of grooter dan de vrucht, met spiesvormige hoeken, glad of zachtstekelig. 0,30-0,90. Q. Juli—Septr. Op bouwland, aan wegen, op mesthoopen. Vrij algemeen. Smeelje. Uitstaande melde. A. patulum L- XXXIV. Fam. Amarantaceeën. A ma ran tach tigen. Planten 1-hniziy of 2 slachtig. Bloemdek 3-5-deelig, droogcliezig , meest gekleurd. Meeldrad' n 3-5, op den bloembodem gezeten. Vruchtbeginsel borenstandig met 2-4 gescheiden of verbonden stijlen. 1 Bladen eirond tot lancetvormig, duidelijk met bladsteel en bladschijf. Bloemen meest talrjjk, dicht opeen 2 Bladen zittend, lijn priemvormig, stekelpuntig, vaak driekantig, aan den voet met droogvliezige randen. Bloemen alleenstaand in de bladoksels Polycnumum 3»S. 2 Meeldraden 5, zelden 3. Vrucht eirond, overdwars openspringend. Amarantus .?«.». Meeldraden 3, zelden 5. Vrucht niet of onregelmatig openspringend. A 1 b é r s i a 1. Amarantus Trn. Amarant, xxi. Eenjarige kruiden met een vertakten stengel, gesteelde, gaafrandige bladen en kluwens van bloemen, door schutbladen omgeven, die een meestal lange, pluimvormige aar vormen 1 1 Bloemdek byna even lang als de schutbladen 2 Bloemdek half zoo lang als de schutbladen 3 2 Bloemdekslippen zeer smal, groen (fig. 491, 2). HoofdsteDgel rechtopstaand, takken afstaand, opstijgend, kaal. Bloemen 3-tallig. Schutbladen niet stekend. 0,20-0,60. Q. Juli—Octr. In bouwland , aan wegen. Zeer zeldzaam. Witte msjer. A. silvéster Desf. Bloemdekslippen iangworpig-eirond, stekelpuntig. Stenpol rechtopstaand. Bloemen 5-tallig. Bloemdek donkerpurper. Kindelingsrlie scliijnaar zeer lang, vele malen langer dan de korte z()delingsche, alle stomp. 0,63-1,20. Q. Juni—Septr. Sierplant uit Oost-lndiê Kattestaartamarant. f A. caudiitus L. Kig. 401. i. Amarantus retroflexus. In bloempje met schutblaadjes; 16 hotzelfde zonder deze; \c vrucht. 2. Amarantus silvester. Fig. 492. Albersla Blitum. a mannelijke, b vrouwelijke bloem: c rype vrucht met zaad. 3 Stengel en takken groen, kort behaard ("fig. 491, 1). Schutbladen stekelpuntig. Bloeiwjjzen eind- en okselstandig, dikke, vertakte aren vormend. Bloemen 5-tallig. 0,15-0,90. ©. Juli—Octr. Aan wegen, op bouwland. Vrjj algemeen. Papegaaienkrnid. A. retroflèxus L. Stengel en takken witachtig, bijna geheel kaal. Schutbladen doornig gepunt. Bloeiw(Jzen okselstandig. Bloemen 3-tallig 0,20-0,8(1. ©. Juli-Octr. Uit N. Amerika. Aangevoerd Schevenlngen Witte amarant. A. albns L. 2. Albérsia Kth. xxi. 1 Stengel kaal, glanzend (fig. 492). Bladen langgesteeld, eirond, van voren uitgerand, in de insnijding stekelpuntig. Schjjnaren zeer kort, de meeste bladokselstandig. Schutbladen korter dan de lancetvormige bloemdekbladen. Bloemen groenachtig. 0,10-0,45. O- Juli—Octr. In moestuinen, bouwland, aan wegen. Vrij algemeen (Amarantus Blitum L.). Kleine majer. A. Blitum Kth. Stengel naar boven behaard. Bladen eivormig tot ruitvormig-eirond, aan den top spits of stomp, zelden uitgerand. Schutbladen omstreeks even lang als de bloemdekbladen. Overigens als vorige. Aangevoerd. Rotterdam, Amsterdam (Amarantus dellexus L.l Liggende majer. A. defléxus Gren. Hiertoe behoort ook Celosia cristata L., h a ne k a m, een bekende sierplant met monstrueus verbreede as der bloeiwyze. Uit Oost-lndië. 3. Polycnémum L. m. 1 Takken dun en slank, neerliggend of opstijgend (fig. 493). Bladen lijn-priemvormig, bijna driekant met stekelpunt. Schutbladen meest even lang als het bloemdek. 0,0025-0,30. ©. Juli—Octr. Op zandig bouwland, f? 11 £jüor /.eiu/.tüiin. Hg. 493. Polycnémum arvense. Knarkruid. a bloem: h dubbele bloem: c meeldraden en vruclitbegin- p apuanca I se'; <' vrucht door het bloemdok omgeven: t dezelfde r. ui vensu l. zonder deze dwelen. XXXV. Fam. Phytolaccaceeën. x. Bloemen 2 - slacht ig. Kelk 4- of 5 bladig, gekleurd. Meeldraden 10. Vruchtbeginsel bovenstand ig , met 10 stijlen. Vrucht een bes. 1 Bladen verspreid. Bes 10-hokkig Phytolacca 3OJ> 1. Phytolacca L. 1 Stengel rechtopstaand, aan den voet vaak meer dan 2 < M dik. Bladen gesteeld, eirond-langwerpig. Bloemen in langgesteelde trossen. Kelk roodachtig. Bes zwart. 1,00-1,75. Juli.Augs. Uit N.-Amerika. Sierplant, verwilderd (Domburg). -j- P. derandra L. heikels. Geïll. Flora, 4de druk. 20