l.i ' PV^ tSW tm ■ j iim - . lék . . PRAATJES OVER KUNST. Hoe klemlijk /, zal hij uitroepen voor dien geschilderden romp en schrikken van de ruwheid, van de weinig artistieke opvatting, het gemis aan levenslust 111 het werk van die vier jonge dames, die zich ui een kringetje gezet hebben rondom een door hemzelf gecomponeerd stilleven. — Jet, zelden prijst hij, zelden gaat een goedkeurend hoofdknikken vergezeld van een veelbeteekenenden, vriendelijken handdruk. — E11 indien het gebeurt, dan is dat een evenement en straks, als de meester het atelier verlaten heeft, zal de geheele bende nieuwsgierig komen kijken en devervaardigcr wordt geprezen en gevleid. — Zie, waarde lezer, zou het u niet hoogst verrassend voorkomen, indien gij zulk een les zoudt kunnen bijzoonen? — Indien gij, mef den onzichtbaar makenden ring van Gyges gewapend, den meester kondt vergezellen op zijn tocht door de rijen zijner leerlingen; hem kondt hooren betoogen, hoe dat verkeerd is aangepakt, dit zoo en zoo beter had kunnen zijn, gestaafd door voorbeelden, bewezen door levendige redeneeringenkortom hoe deze man van talent en ondervinding, William Hunt, zijne jonge, leerlustige kweekelingen zijne ideeen over kunst op pittige en pittoreske wijze tracht inteprenten? Deze William Hunt, die voor eenige jaren gestorven is, was een der bekwaamste en geniaalste kunstenaars van de jonge Amerikaansche schilderschool. — De intelligente Yankees begrijpen, dat kunst eene zaak is, die in Amerika veel spoediger tot haar recht zal komen, als zij trachten bij het oude Europa in de leer te gaan. Zoo wordt dan ook ons werelddeel overstroomd door ingezetenen van bijna alle steden van het nieuwe -wereldrijk, die zich in de kunsten des vredes trachten te volmaken. — Parijs is hun hoofdzetel,• er is daar eene geheele kolonie van Amerikaanse/ie artistcn, die er lang of kort vertoeven en met de door hen verkregen talenten en reputatie naar hunne haardsteden terug- geen bock over aesthctica, maar het is zelf als een kunstwerk te beschouwen. — Hier gccne diepzinnige geleerdheid, geenc vergezochte bespiegelingen. Niets van dat alles. Soms weerspreken gezegden van de eene bladzijde de denkbeelden van eene vorige; Huxt herhaalt zich, hij maakt zich soms aan overdrijving schuldig, stelt zich soms aan als een klein kind, dat niet wil hooren naar de taal der swijzen, maar dat alles wordt gedaan\ om de verschillende leerlingen op verschillende wijze een groot en echt begrip te geven van wat de schrijver zich voorstelt van het idee kunst. — Het is een rijk, direct bruikbaar kunstdiner: louter kleine schotels met weinig omhaal opgedischt, soms wat gepeperd, soms wat vreemd smakend, maar opwekkend is het zeker, heilzaam en voedend. Laat het oude Nederland de kernachtige uitingen van een kunstenaar uit de nieuwe wereld gerust in zich opnemen. Wij kun- nen daarvan veel verdragen, eer het ons nadeel doet, en, zooals een aardig oud rijmpje luidt: Een vreemdling kan ons dikwijls lecrcn, IVat we in ons eigen kuis ontberen. JOZEF ISRAËLS. Den Haag, Juni 1889. VOORWOORD BIJ DE EERSTE REEKS. Deze uittreksels, fragmentarisch en onvolledig, uit de voorschriften van den lieer Hunt, werden neergeschreven achter op doeken en stukken teekenpapier, zonder kennis van stenographie. De uitgave werd gevraagd door artisten in Europa en Amerika. Helen M. Knowlton. Boston, 1887. I I I I Teekenen ? „Ja, of probeereti\ Al wat een mensch doen kan, isprobeeren. Niemand doet iets, men probeert slechts. Dé natuur gaat economisch te werk. Zij brengt licht en schaduw alleen daar aan, o waar zij die noodig heeft. Doe gij geen moeite knapper te zijn dan zij is. Waarom teekent ge meer dan ge kunt zien ? We moeten wat opgeven bij het teekenen, als bij alles. Ge dacht dat er meer werk vereischt werd. Juist het tegendeel is waar. Ge krijgt het wonder der natuurlijkheid niet, omdat ge te consciëntieus zijt. Als een vogel door de lucht vliegt, ziet ge de veeren niet. Om die te zien zou uw oog meer dan één brandpunt behoeven : éen voor den vogel en éen voor de veeren. Ge moet niet de werkelijkheid, maar wat u dc werkelijkheid schijnt weergeven. Ge brengt zooveel licht en donker aan, dat uw werk nu weer de natuurlijkheid geweld aandoet; het is de negatie van de werkelijkheid. Ge ziet een mooien zonsondergang en op de schilderij, dat ge daarvan maakt, komt een schuur voor. Zult ge nu het geheel ineens aanpakken, door met een breede smeer een groot stuk lucht en de massa van het gebouw neertezetten, of zult ere u bezighouden met elke plank van de O o schuur, misschien wel de spijkers op elke plank, ja het beschaduwd gedeelte van eiken spijker teekenen? Terwijl ge daar mee bezig zijt, is uw mooie zonsondergang al lang voorbij. Ge schetst uw compositie zonder kennis. Ge moet uw impressies uit de natuur halen. Het componeeren is niets anders dan de herinnering aan zekere feiten. Geen overdrijving kan zoo sterk zijn als de natuur zelf, want niets is zoo zonderling als de waarheid. Zij is wilder en vreemder dan de verbeelding. Zoek in de natuur naar materiaal en gebruik dat dan, naar gelang ge daaraan behoefte hebt. Hawthorne had een aanteekenboekje, waarin hij de gedachten opschreef, die hij uit het leven en de natuur haalde, en hij gebruikte dat als hij een roman schreef. [Op een studie van wild.) Uw achtergrond is niet eenvoudig en stil genoeg. Het is geen muur, hij staat er niet achter en de 2 vogels komen niet naar voren. Niets is duidelijk zonder achtergrond. Een wit ej tegen een stuk wit papier doet niets. Het is lang geen gemakkelijk ding een achtergrond te schilderen. Ik zou durven zeggen, dat de oude meesters meer moeite hadden met hun achtergronden, dan met hun figuren. Ge kent de anecdote van Van Dijck, die tot Rubens kwam met de aanbeveling : „dat hij al een achtergrond kon schilderen". — „Dat is meer dan ik doen kan", antwoordde Rubens. Er is een kracht, een leven in een eerste schets naar de natuur, die het latere werk zelden heeft. Een schilderij moet u pakken, alsof iemand u bij den schouder greep; het moet u treffen als werkelijkheid! Velasquez en Tintoretto hadden het daarin verder gebracht dan iemand anders, verder zelfs dan Titiaan, wiens werk schoon gemodelleerd en van kleur was, maar niet het ver- ter van die figuur wezenlijk te veranderen. Ge spreekt van „oefening van de hand . Daarop komt het bij het teekenen minder aan dan ge denkt. Ge teekent met uw hersens, met uw oogen. Ge zoudt met uwteenen kunnen teekenen zooals de man uit Antwerpen. De oude Poussin zeide: „Mijn hand beeft van ouderdom, maar ik denk dat ze noo- wel zal o-ehoorzamen aan mijn hersens '. ö t> Streef naar eenvoud. Geen ingewikkeldheid. Wanneer ge naar Afrika gaat met een groote lading koopwaren en ge verneemt dat, door op een bepaalden tijd daar te zijn, ge den verkoopprijs kunt verdubbelen, werp dan de helft van uw lading overboord. Doe (reen overdreven moeite om een kop te schilderen. Zoek niet allerlei tinten tegen elkaar te zetten. Zorg vóór alles den indruk van het o-eheel weer te geven. Maak het gezicht niet O 0 tot een stoplap van tinten. Gebruik de kleu- ren, die de natuur bezigt, maar beproef niet ze ieder apart neer te zetten. Misschien zal men uw werk eentonig noemen, maar één toon is beter dan vele, die niet overeenstemmen. Zet uw verstand op zij en teeken het ding zooals het zich aan u voordoet, al weet ge niet wat het is. Er zijn menschen, die twee of drie brillen dragen en die toch goed teekenen. Nu ge geleerd hebt massas weertegeven, moet ge eens Albrecht Dürer en Hans Holbein kopieeren, om nauwkeurig te leeren teekenen. Teeken ze dan uit het hoofd na en maak ze zoo tot een deel van u zelf. „Ik streef naar sentiment!" — Senti- 77 ment, best! Maar doe daarmee niets dat tot de onmogelijkheden behoort! (Op een model in een goud kleurig kleed niet zzuarte kant). Ha ha, een omnibus in den rouw! Wat maakt een oog mooi ? Niet het oog zelf, al zijn er erkend mooie vormen van oogen. Het is de blik, de ziel en ten deele wat het oog omgeeft. Niet dat het er vochtig uitziet; dat doet een slak ook. We letten ons geheele leven op kleinigheden, maar een ruimer blik slaan, een geheel omvatten, dat willen we niet. Éen groote kracht en éen groot licht behooren in iedere schilderij te zijn. We zijn niet tevreden met te doen wat wij kunnen; we willen volstrekt iets teekenen wat te moeilijk voor ons is, liederen zingen waarin tonen voorkomen, die te O ' hoog voor ons zijn. Hoe zelden hoort men een zanger, die zijn stem niet moet forceeren! Wie begeert de hoogste noot te hooren, die ge zingen kunt ? We wenschen den indruk te krijgen, dat er nog kracht in reserve is. Schoonheid bestaat niet in uitvoerigheid en door schuurpapier komt iets wat slecht is nooit af. Het schilderachtige kan in vijf minuten door licht en schaduw worden uitgedrukt. Op het doen komt het aan. Doen is erg genoeg, niet doen is erger. Ge weet niet wat volharding is! Denk aan den jongen, die op het Parijsch conservatorium viool leerde spelen en die meer dan een jaar noodig had, om zijn duim anders te buigen, dan hij dat in zijn provinciestadje had geleerd. O, dat doen van allerlei om de menschen te believen! Ze zullen het land aan u hebben en ge zult het hen niet naar den zin maken. De meesten van ons richten ons leven in naar den criticus en hij leeft van ons. Hij offert zich zelf niet op, hij krijgt zooveel per regel voor zijn critieken. Als de vogels couranten konden lezen, zouden ze allemaal anders gaan zingen dan ze doen; de papegaaien zouden doen als de nachtegalen en hoe kluchtig zou dat zijn ! Schets nu en dan eens, door met houtskool losjes over het papier te strijken, zoodat ge spinneweblijnen krijgt. Ik liet u aanvankelijk allen dezen eekhoren nateekenen, omdat ik u wil leeren een indruk weer te geven. Zoo laat ik u een donkere massa maken en dan daaraan een vorm geven. Eerst nadat ge verhoudingen en massas heb verkregen, moet ere beginnen nauwkeurig te werken, zooals O o o Holbein deed. Ge moet met houtskool een vogel zóo kunnen teekenen, dat men niet O ' weet wat de vogel en wat de teekening is; met wit en zwart zoo volkomen kunnen modelleeren, dat de teekening kleur schijnt te hebben. Begin met alles goed uittezetten en na te gaan waar alles op het papier zal komen. Werk met voortdurende, langzame zorgeloosheid ferm en onvermoeid door. Maak gerust een fout, als ge daarmede een stoute werking kunt verkrijgen. Daar is een Egyptisch beeld, waarvan de arm, die langer is dan het geheele lijf, met zooveel beslistheid, zoo stout vooruitsteekt, dat de toeschouwer er voor buigt. We durven wel de letter D trekken, maar we zeuren over een teekening, totdat ze zoo flauw is, dat er niets meer van de natuur in is — en ze alleen onze eigen zwakheid te zien geeft. Vergelijk steeds hoeken en lijnen, nu ge begrip hebt van toonverhoudingen. Houd een spiegel voor uw model en voor uw teekening, een oogenblik slechts, en zie of de indruk dezelfde is. Zoo neen, vraag u dan af wat het verschil is. Werk niet alleen, maar denk ook na. Neem een systeem van werken aan! „Het is alsof me nooit iets invalt!" — 71 Niemand valt ooit iets in. Het is volharding die het ten slotte doet. En het onmiddellijk opteekenen van onze impressies helpt ons ongeloofelijk. We probeeren niet, uit vrees niet te kunnen. Toen ik een kleine jongen was, wilde ik viool leeren spelen. Maar zeker iemand ontmoedigde mij: „Doe het niet, het is zoo moeilijk/" Ik zou dien man nu een schop kunnen geven. Het is natuurlijk gemakkelijker pap te eten dan viool te spelen, maar het voldoet niet aan dezelfde behoefte. Men kan het verstand van een kind beter ontwikkelen door teekenen, dan door boeken ; niets scherpt zoo zijn waarnemingsvermogen. Speldeprikken in een stuk papier o-even het kind een betere voorstelling van de sterren, dan een leerboek over sterrenkunde. Kinderen moesten eigenlijk leeren teekenen, zooals zij leeren schrijven, en er moest niet zooveel drukte van gemaakt worden. Zij moeten worden aangemoedigd, niet gevleid. Elk kind toont al vroeg eenigen aanleg tot teekenen; het maakt figuurtjes op deuren, tafels, boeken, prachtige vellen papier, „die niet mogen verknoeid worden, terwijl de ouders, die dat papier wilden sparen, er den flauwsten nonsens op schrijven. Zonder hulp en aanmoediging verflauwt bij het kind gaandeweg de lust in het teekenen ; het gaat in andere dingen belang stellen, totdat de lust om te teekenen opnieuw ontwaakt en dan is dubbele inspanning noodig om de vaardigheid te krijgen, die anders zonder moeite had kunnen worden verworven. Laat ik u een paar eenvoudige regels geven om te leeren teekenen. Let vooreerst op den vorm van het geliccl; geef dan eenige trekken die de beweging van het geheel bepalen. Niet meer dan éen beweging in éen figuur. Ge kunt de stukken niet aan elkander lijmen. Eenvoudige lijnen, dan eenvoudige toonverhoudingen. Stel eerst vast wat het geheel is: vierkant, langwerpig, kubiek, of wat ook. Let op de verdeeling van uw stuk. Breng het eerst aan wat het belangrijkst is, naderhand kunt ge dat niet meer zoo goed doen. Houd de dingen op hun plaats. W anneer de toonverhoudingen zoo weinig van elkander verschillen, dat het moeilijk is ze te onderscheiden, maak ze dan gelijk en leer aldus uw massas vereenvoudigen. Blijf u gewennen uit het hoofd te teeke- nen. De waarde van dergelijke schetsen is daarin gelegen, dat zooveel vergeten wordt! Met der tijd moeten wij leeren op onze afgewerkte schilderijen wegtelaten, wat we nu weglaten uit onkunde, of vergeetachtigheid. We moeten leeren wat we moeten opgeven. Er is meer fantasie noodig, om een levend wezen dan om alle mogelijke draken weei te ffeven. De fantasie laat slangen zich naar boven kronkelen, terwijl iedereen weet dat zij op den grond kruipen. De fantasie treedt eerst in, nadat we ervaring hebben opgedaan. Pak de dingen flink aan en tob niet en ge zult tweemaal zoo vlug leeren. Er zal eenmaal een tijd komen, dat ge zeggen kunt: „Zoo is het goed! Maar ge moet eeist uw alphabet leeren. Ik hecht niet aan pogingen om meer te zien, of om u meer te herinneren dan ge hint. Als wh maar eenvoudig wilden werken! Indien een stukje van het doek zonder verf er op een beter effect maakt dan met verf er op; indien iets, dat half af is, er beter uitziet dan iets dat af is; in éen woord, indien de Heer ons op die manier te gemoet komt, laat ons dan zeggen: „\Y el verplicht! en de hulp aannemen en niet, omdat wij het niet deden, denken, dat we dat plekje moeten beschilderen en zoodoende het verkr"^: tijd dan hij u had moeten kosten. Het spijt me zeer het te moeten zeggen: de littérateurs') zijn blind! Zij weten niet dat we iets aan het ensemble') moeten opofferen. Zij weten niets van de praktijk van het schilderen. Zij vinden een landschap kunstiger dan een kop, „omdat daarop meer lijnen voorkomen . Zijn het de lijnen i) Deze woorden zijn bij Hunt gecursieveerd. die het landschap maken? Zij houden niet in het oog dat een boom met een zekere mate van vrijheid is gemaakt. De schilder weet beter wat voor letterkunde vereischt wordt, dan de littcrateur wat voor het schilderen noodig is. Ik kan beter verzen maken dan Shakespeare schilderen kon. Een schilder is uit den aard der zaak een dichter, maar een dichter is geen schilder. Dat is het waarin Cambridge te kort schiet. Men luistert daar alleen naar Homerus, niet naar de taal die de schilderkunst tot ons spreekt. Een professor in het Grieksch, die niet weet wat Grieksche kunst is, is geen Graecus. Ik weet niet precies wie gedurende een bepaald tijdvak in Griekenland regeerde, maar ik heb eenige kennis van de letterkunde en den algemeenen toestand van het land. Zoo onwetend als ik ben, weet ik toch meer van Homerus dan een professor in het Grieksch van Phidias. Hij zou mij misschien kunnen zeggen wanneer hij geboren werd. Xu ja, omstreeks dien tijd werd ook een rat geboren! De menschen gaan naar Europa en brengen middelmatige schilderijen van oude meesters mede. Zij koopen ze voor een prikje en er wordt veel drukte over gemaakt. Maar als een dier oude meesters thans te Boston leefde, zouden zij op geen van zijn werken hun keus vestigen. Uit eigen beweging zouden ze er niet aan denden een teekening van Millet, of van Michael Angelo te koopen. Nu jammeren zij „dat er in ons land geen kunst is" en „dat we nooit zullen schilderen zoools Titiaan!" (Na Titiaans dood hebben er in sommige opzichten zelfs nog grooter schilders dan hij geleefd). Zulke menschen zijn als balken over den weg! Echte literatuur is, evenals alles wat echt is, kunst! „Waarom hebt ge toch zooveel tegen littératenrs ?" Omdat zij mij meer hinderen dan helpen bij mijn werk. Volgens hun opvatting bestaat critiek in het vinden van fouten! Ze zijn door zich zelf opgeworpen beoordeelaars over een vak, dat zij niet meester zijn. Wat ze weten hebben ze uit de boeken, niet door zien geleerd! Alleen dan kunnen zij ons helpen, als zij scherp genoeg hebben leeren zien om de eerste kiem van hetgeen nooit te voren gezien werd te ontdekken en aantemoedigen ! Ik zou wel eens de namen willen weten van auteurs, die voor hun veertigste jaar Turner, toen hij jong was, of Millet waardeerden! Ik zou even gaarne een voordracht over kunst liooren als muziek ruiken, of het recept van een phun-ptidding eten! Dit is de eeuw van babbelen en luisteren. We hooren met open mond naar een be- schrijving van het Parthenon, laten dan onze eigen kerken „aannemen" en uit Engeland suikerbakkersornementen komen. We leeren een heele boel van alles en heel weinig van iets. Niets is ons te dun. Er is meer vraag naar afgeroomde melk, dan we kunnen leveren. De room verzuurt en wordt aan de kat gegeven! O O Houd oog en hand geoefend, dat zal u later te pas komen! Onze kunst heeft evenveel steun aan de literatuur, als een boomgaard aan een akademie. Niets verwekt zulk een dorst naar kennis, dan het najagen van kennis. Zoo is het altijd geweest sedert Adam. En er is een beetje sap in elke vrucht! Niets smaakt een jongen zoo lekker na een uurtje grammatica als een zure appel. Elke school moest haar boomgaard hebben, o " zooals elk leger een voorraad uien en citroenen om de schurft te weren! Kunst is even onmisbaar voor deze eeuw als de lucht. Wat is „klassiek?" Wie zou tweeduizend jaren geleden hebben gezegd dat Millet en Delacroix eenmaal klassiek zouden zijn? Waar is de man die honing kan vinden in de bloem als ze groeit? Wat praat men van den Hymettus! We hebben even goed het materiaal, waarvan schilders als dat waarvan dichters worden gemaakt. De dichters hebben de bibliotheken der wereld tot hun beschikking gehad, terwijl de schilders buitenslands moesten graan. In plaats van een woordenboek uit de kast te halen, moesten ze plaats nemen op een stoomschip naar Europa. Die litiérateurs! Ze zouden ons een eeuw achter willen houden. Zij overbluffen het publiek. Een geheele stad loopt uit om een verzameling schilderijen te zien en vindt ze mooi. Daar komt een bluffer en zegt: _Dat o ~ deugt allemaal niet. Maar hier is iets moois. Dit is van het jaar 450 v. Chr.!" Misschien staat er vandaag iemand te Boston op, die mooie dingen schildert. Er moet iemand zijn die dat erkent, die voor den dag komt om den man aan te moedigen, niet om hem in den weg te staan en te berispen! In plaats van te critiseeren en naar fouten te zoeken, behoorde de letterkundige te zeggen : „Wat kan ik doen om u te helpen? Ik heb mooie schilderijen (misschien ook geld). Hoe kan ik u van dienst zijn?" Zegt hij, of zegt iemand dat? Neen, zij denken hooier van zich zelf dan van de kunst. Zij o j zouden evenmin ten tijde van Phidias, als ten tijde van Ben Butler de helpende hand hebben uitgestoken. Geen overhaasting — anders komt ge er nooit! Denk na voor dat ge iets doet en doe het dan in een wip! Doe geen beuzelarij, die u belette denken. Indien ge afwisseling wenscht, kies dan een ander doel, maar gebruik niet minder kruit en niet minder kracht. W ij zijn veel te angstvallig, wanneer we iets moeten uit- O O I voeren, omdat we in gedachte halt hebben gemaakt, alvorens te beginnen. Albrecht Dürer wist een omtrek zóo te maken, dat die een flinke, volle figuur leek Hij begon met vastheid en soliditeit en maakte het fijn af. Ge kunt geen oog maken door een wimper te schilderen. Hoe Dürer ook begon, er is altijd ensemble in hetgeen hij deed, maar hij bracht het niet zoover in éen dag. Het kan zijn dat Hercules een slang worgde toen hij een kind was, maar er was een tijd dat hij het niet kon. „Had Dürer een bijzondere manier van werken ?" Neen, en niemand heeft die aanvankelijk. Iedereen begint met een ander te kopiëeren. Raphael kopieerde Perugino, V^an Dyck Rubens. Had Diirer te Venetië geleefd, hij zou een Venetiaansch schilder zijn geworden. Nu werkte hij zooals de oude Duitsche artisten hadden gedaan en het is onmiskenbaar, dat toen hij de schilderijen der Venetianen leerde kennen, hij het betreurde die niet vroeger te hebben gezien en dat O ö hij onder hun invloed zijn werk wijzigde. Maar praten geeft al heel weinig bij schilderen. Ik heb mijn ideeën, maar ik wil die niemand opdringen. Voor zoover ik weet, heb ik het bij 't rechte eind natuurlijk. Hoe minder er over gepraat wordt, hoe meer er gewerkt zal worden. In plaats van te probeeren, zegt ge „maar" en „als" en zoo zouden we den geheelen dag met praten kunnen verdoen. Jaren achtereen schilderde Millet mooie dingen en niemand keek er naar. Zij brachten mij in verrukking en ik placht naar Barbison te gaan en al het geld, dat ik maar krijgen wel, maar hoe is het gesteld met het hoofd en de figuur? Een aap kan fluweel schilderen, maar hij kan het niet aanbrengen, waar het wezen moet. Ik herinner mij dat Homerus ergens spreekt van de „breedgegordelde voedster . „Hoe goed teekent dat haar, dacht ik toen ik een jongen was; het kon me niet schelen of haar gordel al dan niet met kralen was bezet. Ik hoor dikwijls zeggen, dat mijn draperieën „nonchalant" geschilderd zijn, maar er zijn vier of vijf soorten van nonchalance. Ik streef ernstig naar hetgeen de menschen „nonchalant" noemen, maar wat ik „natuur" noem. Voor mij ziet de natuur er niet opgedirkt uit. Het zou mij veel minder moeite kosten „netjes" te schilderen, dan met de losheid en bevalligheid, waarnaar ik met mijn zoogenaamde „nonchalance" streef. Kijk naar den jongen, niet naar zijn neus- heer X. niet gelijkend! Ik zou wel eenswillen weten in hoever een portret van Titiaan gelijken zou. Er zijn hier zulke portretten noodig, om de menschen te laten zien hoe ver de grootste artisten het hebben gebracht in het weero-even van het leven. o ° De Bijbel is vol praktische gezegden. Alleen zij die werken kunnen hem volkomen begrijpen. Voor de overigen is hij over het geheel een zaak van gevoel, voor hem die werkt is hij vol ernst en praktisch. Herinner u wat daarin staat over vasten. Is dat niet volkomen juist? Men kan niet werken na een stevig maal. Sommige menschen zeggen dat de tijd der schilderkunst, der beeldhouwkunst voorbij is. Alsof schilderkunst en beeldhouwkunst niet van alle tijden zijn! We zullen niet weer een beeldhouwkunst krijgen als de Grieksche, waarschijnlijk ook geen schilder- kunst precies zooals wij er een gehad hebben, maar wie weet wat de toekomst voor ons bewaart! Wat de eeuw der schilderkunst werd genoemd was een groote golf, die kwam en verdween. Maar er kunnen andere komen, bijna even groot, hoewel daarvan verschillend. De zaak is dat velen zoo verdiept zijn in het verleden, dat zij groote dingen niet zouden zien, zoo die in onzen tijd gebeurden. Indien er een Homerus opstond en zong, zouden ze zeggen: „Houd op, ge staat ons in den weg, we zien terug naar het verleden!" De literatuur heeft nooit begrepen wat schilderen is. Zij is vooruit, de muziek komt na, de schilderkunst zal later volgen. We zijn nog slechts zuigelingen, maar we leven toch; we zijn niet opgezet en kruipen voort. Ge moet altijd, wanneer ge wandelt of rijdt, indrukken van de natuur meebrengen en die weergeven wanneer ge thuiskomt, allemaal op éen dag. Op Millef s „Schapenscheerder." — Zie hoe stevig nek en schouders zijn, hoe ge de vlakheid van den rug, de rondheid van den arm voelt! W aarom zien de menschen die dingen niet? Omdat zij beginnen met critiseeren, in plaats van in zich optenemen. Millet had vijftig jaren gewerkt, toch zat hij nog tien dagen aan dat doek te vijlen, toen ik dacht dat het af was. Over honderd jaar zal Turner worden gerekend tot de grootste artisten, die ooit geleefd hebben. Zijn coloriet is verwonderlijk. Hij kon de kleurengamma verder brengen dan iemand anders; hij kon, zondei zwart, of zelfs bruin te gebruiken, tot donkerheid geraken; zijn kleur is stralend. De Venetianen konden zulke kleuren alleen krijgen door doorschijnend te schilderen, maar bij Turner is alles steeds vast en helder. Ik geloof dat de beste landschapschilderijen uit het hoofd worden gemaakt. Natuurlijk moet men voor zekere details de natuur met zorg bestudeeren, maar de schilderij moet binnenshuis uit het hoofd worden gemaakt. Ik zag Millet nooit uitgaan met een parapluie. Wanneer men voor de natuur staat heeft men het te druk met zich voor te stellen wat men ziet, dan dat men aan combineeren en samenstellen zou kunnen denken. Men kan dan geen schilderij maken. Tracht eens uit te vinden met hoe weinig ge een schilderij kunt maken. Het komt op den indruk van het voorwerp aan. Ge wilt dat men van uw werk den indruk zal krijgen, dien de natuur op u maakte. Ge kunt de dingen alleen dan mooi en nauwkeurig weergeven, als ze niet in botsing komen met uw indruk. W'e gaan allen gebukt onder den onzin van onze eerste onderwijzers. Ik kreeg, evenals gij, les met een geslepen potlood en een liniaal en nog heden gevoel ik den dwang, dien die manier van beginnen mij oplegde — zoo krachtig is de indruk, dien de eerste lessen maken. We kregen allen les van menschen, die nooit iets aan kunst deden of kunst lief hadden. Hoe kunnen zulke menschen onderwijs geven? Doe dingen die pakken, niet dingen die „knap" zijn! Geef uw eigen indrukken weer. Piet en Klaas zullen misschien uw werk niet mooi vinden, maar met der tijd komt Hein en zegt: „Alle duivels! Ik heb precies hetzelfde in de natuur gezien!" Doe wat ik u zeg, niet zooals ik doe. Ik kom hier en spreek met u, niet alleen om u te helpen, maar om mijzelf kracht te geven voor mijn eigen werk. Waarom maakt ge dat die teekening er uitziet als een spinneweb met veeren? „Ik wil daaraan iets zachts geven." Zachtheid is niet de eenige schoonheid. Ken massa zeep is zacht. Slecht iruit is te zacht. De wang van een kind is zacht, maar vast tevens. Teekenen moet niet worden beschouwd als een talent, maar als iets noodzakelijks. Iedereen, die de letter D schrijven kan, kan ook leeren teekenen. Het gaat met leeren teekenen als met het leeren van de spraakkunst eener taal. Iedereen kan de spraakkunst leeren ; maar of hij iets te zeggen heeft, dat is een andere quaestie. Er is bijna geen kind, of zijn eerste aan- drift is op den muur, of op een schoon stuk papier te krabbelen. Het is bijna het eerste wat hij wenscht te doen en er is nauwelijks éen vader, die hem daarvoor niet een draai om de ooren geeft. Wat een kind op den rand van zijn schoolboek krabbelt is inderdaad voor hem van meer waarde, dan al wat hij uit het boek haalt. De rand is voor hem het beste van elk boek en hij vindt daarin den kalmeerenden invloed van een helderen hemel in een landschap. Ge verzwakt uw geheugen door te veel op uw werk en uw model te blijven hangen. Ge zoudt hier kunnen komen, naar deze figuur kijken, heengaan en ze nateekenen, indien ge u hadt gewend op die manier te werken. Ge moet sommige fijne puntjes naar het leven verbeteren en afvylen, maar ge kunt verhoudingen, enz. door waarneming en herinnering verkrijgen. Sommige van de beste natuurschilderingen zijn gemaakt nadat het natuurverschijnsel voorbij was. Hoe kunt ge anders een donderbui, een zonsondergang, een paard in galop schilderen? Ge hebt niet genoeg vertrouwen in u zelf, ge zijt te bang. Indien ge dezen kop slechts vier minuten tot uw beschikking hadt, zoudt ge er wel iets van maken, maar als ge dien den ganschen dag hebt brengt ge er niets van terecht. Corot verhaalt dat hij te Rome groepen trachtte te teekenen, maar ze plachten zich te verplaatsen voordat hij met éen neus klaar was. Hij besloot derhalve zich te bepalen tot den algemeenen vorm en tot de verhouding der figuren onderling. Schilderijen zijn nooit eenvoudig genoeg. Een mijner oude vrienden zeide eens met een knipoogje, dat hij naar een schilderij zocht met niets er op! We doen allen te vee/, maar niet genoeg. Blijf niet zoo dicht bij uw werk! Het lijkt u heel goed terwijl ge daar zit, maar voor mij, die binnen komt, is er gebrek aan schakeering in uw achtergrond en gebrek aan kracht in uw schaduwen. Uw werk is degelijk, maar ge moet van u zelf drie menschen maken: de een die zijn gang gaat, de tweede die op zijn hoede is, de derde die critiseert. Wanneer ge van uw werk af gaat, wordt ge uw eigen criticus. Zoodra we zoover zijn, dat we op die manier met ons eigen werk kunnen omspringen, worden we reuzen! We eischen het hoogste, maar we critiseeren elkander nooit onbevreesd; er is altijd een zekere gevoeligheid. Wees niet bang uw teekening te bederven ; ge teekent om te leeren! Uw knaap is een pathetisch ventje. Een leek zou niet zien, wat mijn ervaring mij leert, dat uw fijne teekening eenigermate het karakter van het kereltje uitdrukt: Ik mag die fijnheid wel, zij zal u later te pas komen. Maar nu naar kracht gestreefd! Maak uw schaduwen krachtiger. Laat het gevoel u niet zóo beheerschen, dat ge de geographie uit het oog verliest. Ge sluit de oogen voor de rotsen, waarop ge zoudt kunnen stooten. Werp het dieplood uit en zie waar ge zijt! Uw jongen is te rond. „Hij leek mij zoo." Jawel, zijn pet is rond, zijn schouders zijn rond; hij bukt en zijn rug is rond. Maar daarom moet ge nu naar tegenstellingen zoeken en alle rechte lijnen en scherpe hoeken uitvinden. Op die manier brengt ge leven in uw werk. Gij moet evenzeer uw best doen om te teekenen als ik om fouten te vinden; dan zult ge voortreffelijk werk doen. De critici pikken gaten in ons, evenals de Braziliaan gaten boort in het zilveren o stekelzwijn, dat hij verkoopt om met tandenstokers te worden versierd. Door haar pennen beschermt de Natuur zelfs een gans! Een artist wil evenmin gevleid, als door onkundigen worden uitgescholden. Niets kan een critiek verontschuldigen, die slechter is dan het grecritiseerde werk. Men mag van o o den criticus vorderen, dat hij evenveel zorg en nadenken aan zijn werk zal besteden, als de schilder aan het zijne. Hoe dikwijls belet een licht vliesje op de bril ons het werk van anderen goed te zien! Er wordt veel gepraat over „consciëntieus" schilderen. Men zou even goed kunnen spreken van het consciëntieus zingen van een vogel. Alvorens eenig kunstwerk daar is, zijn de stations „consciëntieus" en Juist" reeds lang achter ons. Zij beantwoorden aan het doel van den koopman, niet van den artist, die het niet bij consciëntieus werk kan laten. Wanneer hij begint is dat al lang een overwonnen standpunt! Indien schilders het bij consciëntieus lieten, zou de wereld niet de helft krijgen van hetgeen zij hebben gedaan. Stel u Paganini voor „consciëntieus" spelende! Wel, hoe gaat het met dezen gemberpot? „Ik kan hem maar niet rond genoeg krijgen." Niet rond genoeg? Ge hebt hem te rond gemaakt. Ge hebt zóo naar rondheid gestreefd, dat ge al het andere hebt opgeofferd. Gij hebt er niet aan gedacht om ook het effect, den toon en de stof van porselein uittedrukken. Ge hadt moeten zorgen dat hij klinkend, hard leek, niet dat hij er uitzag als een plum-pudding, of als een andere pudding. Let op het voorwerp in zijn geheel, op het karakter daarvan. Ge zegt dat de pot rond is, maar is die rond zooals een biljartbal? Neen, hij heeft vlakke kanten. Zie hoe dat hooge licht vlak en hoekig van vorm is, hoe de schaduwen groote vlakken zijn. Indien ge gedachteloos voortwerkt, zonder u. zelf ernstig aftevragen hoe die pot er werkelijk uitziet, zult ge dien eiken dag ronder maken. Denk daar vooral aan: let allereerst op het karakter; het is het individueele karakter, dat iets mooi maakt. De werking van het licht maakt de dingen mooi. Het licht blijft niet onderweg, om naar schoonheid te zoeken. De helft van de mooie schilderijen der wereld zijn geschilderd naar menschen, die niet mooi zijn. Daar hebt ge die figuur op een theepot. Indien ge de vrouw zaagt, naar welke zij werd geschilderd, zoudt ge zeggen: „Wel verschrikkelijk, wat een horreur/" Maar de artist zag iets dat hem beviel in die „horreur", schilderde wat hij zag en nu zegt ge: „O hoe mooi! Waar haalde de O ö " artist toch zoo iets moois vandaan? De zaak is deze: De schilder verloochent niet wat de Schepper heeft gewrocht! Denk eens aan de afzichtelijke dwergen, die Velasquez schilderde! Ge zoudt u afkeeren als ge hen tegenkwaamt. Maar Velasquez gaf het karakter weer en daarom zijn zijn schilderijen mooi. In de kunst kunt ge niet doen, zooals ge in de natuur doet. Ge tracht met houtskool een porseleinen pot weertegeven; ge moet weergeven, niet nabootsen! Ge kunt dien pot niet teekenen zooals hij is. Ieeken hem zooals hij schijnt te zijn. Zorg dat uw teekening in de kamer „uitkomt;" dat wanneer iemand binnenkomt, hij aanvankelijk niet zeggen kan wat de teekening en wat Oo de pot is. Wanneer iemand aan iets begint, is het maar het best dat hij zoo spoedig mogelijk gelooft dat hij niets weet. Spreek eens over zaken met mannen van zaken en zie hoe ze over u zullen denken! Men maakt een ketel niet beter door hem zwarter te maken dan hij is. Iedereen stelt zich een ketel zwart voor, maar misschien is hij niet half zoo zwart als wij denken. Dingen, die alleen gemaakt zijn om precies „te lijken", zouden zoo afschuwelijk zijn dat ge niet in uw kamer er mee zoudt willen zitten. Spreid uw licht breed uit als zonneschijn, maar bewerk den overgang van licht tot schaduw zoo fijn, alsof ge bloemen strooidet op het graf van een kind. „Waarom hieldt u niet van Cambridge?" Omdat ik de kunst liefheb. Cambridge was, als de schilderijen van Kaulbach: een en al literatuur. Er was niets om het waarnemingsvermogen te prikkelen of te ontwikkelen, alles om instinct en geestdrift te onderdrukken. Men leerde zien noch voelen. Men leerde een les en kreeg- de opvoeding van een papegaai. Het kan me niet schelen te hooren wat er gedaan is. Ik verlang te zien wat gedaan zs, ik verlang iets te zien doen, ik verlang iets te doen, ik verlang te leeren iets te doeti. Ik begeer geen opstel te schrijven over onderwerpen, waarvan ik niets afweet; ik wil niet dat mijn talent wordt gemeten naar „bonnes marqués," of dat de plaats, die men mij toekent, afhangt van het niet slagen van een ander. Ik geef er niet om te leeren doen precies als ieder ander. Men neemt, ook zonder te leeren, genoeg alledaagschheid in zich op. Ik houd van opgewektheid bij de studie, niet van letterkundige indigesties! 9 Maar zoo was het dertig jaren geleden, misschien is alles nu geheel anders. Onlangs zat ik te schetsen bij een smederij ; de eene wandelaar na den ander bleef staan en maakte zijn opmerkingen. Sommigen gingen voorbij en lieten mij rustig aan het werk, zonder iets te vragen. Een Ier vroeg: „Waarom doet ge dat?" „Ik schilder om te leeren!", was mijn antwoord. „Een vreemde manier om iets te leeren! Ik zou liever ijzer smeden." En hij had gelijk. Natuurlijk kwam er ook een criticus voorbij, een van die menschen die alles weten: „Er zijn niet genoeg schoorsteenen op het huis; ge hebt er maar drie en er zijn er vier!" Ik kon slechts antwoorden: De eenige manier is het zelf te doen! Het buitengewone valt niet binnen het bereik der kunst. Men kan de hoogte der Alpen, of der Sierras niet weergeven. We moeten binnen de grenzen van het mogelijke blijven. Maak uw teekeningen niet gemakkelijk te begrijpen. Het doet er niet toe of de menschen ze niet begrijpen. Laat iets aan de verbeelding over. Wanneer hier eens een werkelijk brokje kunst verscheen, zou het in een ommezien in stukjes worden gehakt door hen, wier vermogen om te vernielen grooter is dan dat om te scheppen. Sommigen onzer critici doen als onhandige tuiniers, die bedden met wortelen wieden: het is alsof zij al de wortelen er uit halen. \\ ij lachen als wij bedenken dat de hond van Newton den appel niet zag vallen. We vergeten, dat er slechts weinige New- tons onder ons zijn en dat, zoo wij van de partij waren geweest, we even knap zouden zijn geweest als waf-waf. Schilders kunnen niet tegelijkertijd de omstandigheden scheppen en het werk doen, evenmin als een soldaat tegelijkertijd een twist kan doen rijzen, slag leveren en zich zelf soldij uitkeeren. Velasquez spaarde nooit voor zich zelf. Een der meest teekenende uitdrukkingen van dit jaar: Chromo-beschaving. Men beschouwt schilderen als iets behoorende tot een beschaafde op\ oeding. Maar eigenlijk is het de eenige wereldtaal. De geheele natuur is het schetsboek der schepping. Schilderen alleen kan alles beschrijven wat gezien en elke gewaarwording opwekken, die gevoeld kan worden. Men vindt kunst in de allereerste tijden; zij is het eenige duurzame gedenkteeken van den mensch! Van Grieksche kunst sprekend zegt Lessing: „Fraaie standbeelden, naar schoone menschen gemaakt, werkten op hun makers terugf en de Staat was aan fraaie standbeelden zijn schoone mannen verschuldigd. Bij ons schijnt de verbeelding der moeder zich alleen in het verwekken van monsters te uiten." De Thebanen hadden een wet tegen de caricatuur; de artist moest zijn schilderijen mooier maken dan de modellen en het werd een onwaardige kunstgreep geacht een gelijkenis te verkrijgen, door het mismaakte in het model te overdrijven. Niets is gemakkelijker dan het weergeven van uitersten. Ons begrip van „afwerken" is dat alles glad moet zijn. Onze wapens behoorden te zijn gesneden in puimsteen; het veld schuurpapier, het helmteeken een klimmende vijl! Een vogel is „af" als hij vliegen kan. Ruskin noemt afmaken „een waarheid bijvoegen." Ik wensch hem veel pleizier en een lang leven. Hij verwart het met sterven en den dag van het oordeel. Afmaken is ergens van buiten ophouden, als men van binnen klaar ts, ophouden vóór dat gij of anderen uitgeput zijt, voor dat gij een lijk zijt, of uw werk hebt vermoord. Ik geloof dat dit het recept is voor ons arme, zwakke menschen. Een werk van Michael Angelo en de diamant schijnen zonder moeite af te zijn, omdat ze in loezen af zijn. Houd op terwijl ge nog adem in het lijf hebt, ook al is uw werk niet af. Het meeste werk wordt in koelen bloede vermoord, in de hoop dat het nooit zal getuigen van de onbekzoaam/ieidvan zijn maker. Het meeste werk, dat zoogenaamd „af" is, heeft iets perkamentachtigs; het heeft het ongezellige, het onmiskenbaar duffe en muffe van een huis, waarvan het gezin uit de stad is. Poetspoeder op den deurknop misleidt niemand. Ge hebt alleen de huid afgemaakt! Begin alsjeblieft niet waar de Natuur ophotidt! Men kan geen waarheid bij iets voegen, of er van afdoen. Een waarheid is een geheel op zich zelf, waaraan niets meer te doen valt. Men kan evengoed een zeepbel polijsten als een waarheid bij iets voegen. Men kan geen waarheden amalgameeren. Met alle waarheden van de wereld wordt geen argument, of een schilderij voltooid. Het streven om „waarheden" te plaatsen heeft de Engelsche kunst bijkans ten onder gebracht. \\ anneer Engelsche artisten hun in- drukken weergeven, heeft hun kunst wat te beteekenen. Wanneer zij feiten op elkander stapelen, gelijken hun schilderijen op woordenboeken! John Ruskin's voorschriften vormen een boek, maar vormden nooit een schilder en kunnen nooit een schilderij in het leven roepen. Wetenschappelijk onderzoek kan de dingen uit elkander halen, maar er niet weer een geheel van maken. Het leidt tot oplossen van diamanten en men krijgt gas. Men moet schilder zijn om een schilder te vormen! Men moet schilder zijn om een schilderij te maken! Men moet schilder zijn om een schilderij te waardeeren! Er zijn slechts zeer enkele dichters, die door de natuur worden geïnspireerd. De meesten hebben andere dichters gelezen en bedienen zich van dezelfde ideëen, in andere taal. De schilder moet rechtstreeks tot de natuur gaan, zal hij meer zijn dan een kopiïst. Hij kan zijn schilderij niet maken zooals een ander. Hij moet zijn eigen geschiedenis vertellen, zoo hij er een te vertellen heeft. Kijk alsjeblieft uit het raam. Ge zult iets anders krijgen dan wat ge uit de boeken haalt, want het werd nooit te voren gezien! Schoonheid is die zekere kleinigheid, die de geheele wereld vervult en die niet is gelegen in een rechten neus, lange wimpers, of een blauwen berg. Sommigen zien haar in een schapenbout, anderen in een zware breuk en het is even ongerijmd te verwachten dat anderen onze definitie er van zullen overnemen, als dat alle menschen denzelfden haarborstel zullen gebruiken. Pook niet in den haard, alvorens ge steenkolen bij de hand hebt om er op te gooien! Anders lijkt het te veel op critiek. Het dooft in plaats van te helpen. Als we slechts durfden zeggen wat we meenen, wat we mooi vinden! Wij plukken een bloempje op het veld en kijken er naar, zeker als we zijn dat niemand het ziet. Maar eindelijk komt iemand voorbij en zegt: „Kijk, kijk, je vindt aardappelbloesem dus mooi! Ik ook, maar ik durfde het nooit zeggen." Indien ge geen schik hebt in uw studies, zal het eenige resultaat daarvan slechts schoolsche wijsheid zijn. Tracht niet zooveel te zien als ge zien o kunt! Een luchtballon en de pedant gaan hooger, naarmate datgene, waarmede ze gevuld zijn, lichter is dan de lucht die het leven onderhoudt. Zoo ge wenscht te worden volgepropt, ga dan tot een pedant; zoo ge ontwikkeling begeert, luister dan naar een vogel! De een maakt van alle vreugde een wildernis, de ander maakt van een wildernis gezang. Kunst leert u de philosophie van het leven en indien ere die niet van de kunst kunt leeren, zult ge ze nooit leeren. Zij leert u dat er green volmaaktheid bestaat. Er is licht en er is ook schaduw; alles is in halve tinten. Een mensch is alleen iets in betrekking tot zijn medemenschen. We zijn allen te zelfzuchtig, niet allen bereid genoeg tot geven. En toch: geven is ontvangen. Artisten worden ondersteld hun leven doortebrengen met het ernstig streven, om, door middel van verf en penseel, gedachten, gevoelens, of indrukken weertegeven, die zij zich gedrongen gevoelen weertegeven en die onmogelijk op een andere manier kunnen worden weergegeven. Zij gebruiken stoffelijke middelen om dat doel te bereiken. Zij vertellen hun verhaal — de gebeurtenis van een dag, den indruk van een karakter, de herinnering aan een oogenblik, of wat dan ook — meer of minder duidelijk en goed, naar gelang van hun talent. Zij stellen hun werk ten toon, niet om geprezen te worden, maar met de gedachte en de hoop, dat de een of ander daarin zal terugvinden wat hen zelf vervulde. Het streven is oprecht en ernstig, al wordt het resultaat bijna altijd verzwakt door overmaat van nauwgezetheid, of door de poging om te worden begrepen. En dan: het materiaal, waarmede zij werken, is van een zoo onmogelijken aard! Stel u voor — hebt ge 't wel ooit geprobeerd? — wat het zeggen wil zonlicht, leven, lucht, bloemen, alles weertegeven met dezelfde kleverige zelfstandigheid, die ge gebruikt om hout tegen vocht te beschermen, of waarvoor ge uit den weg gaat, uit vrees van uw kleeren te bederven! Want het opschrift Geverfd heeft dezelfde uitwerking als: Besmettelijke ziekte: Pokken! Stel u voor dat jeugd en schoonheid worden gemodelleerd en weergegeven met dezelfde stof, waarvoor ge uit den weg gaat om uw schoenen niet vuil te maken; of dat de lach van een kind wordt gebeiteld in hetzelfde ondankbaar materiaal, dat ge bezigt om aan latere geslachten het feit te vermelden, dat onder dezen steen een mensch begraven ligt! Is het niet bijna een wonder, dat een schilder of een beeldhouwer ooit iets tot stand bracht? Uw werk wordt tentoongesteld. Niet met de bedoeling iemand te hinderen. Het is o een stomme stille geschiedenis, zoo goed het graat door den maker verteld aan hen, o ' die daarin misschien belangstellen. En het vertelt zijn geschiedenis. Niet aan iedereen, maar aan iemand. ■ I VOORREDE BIJ DE TWEEDE REEKS. De Praatjes over Kunst werden alleen geschreven voor studenten, maar groote artisten lazen ze. Men zal misschien vinden dat ze elkaar tegenspreken, maar zij zo er den ook gericht tot verschillende studenten. Sommigen hadden pap noodig, sommigen Albrecht Dïirer. W. M. HUNT. (1876). L Alles wat iets doet leven is uitdrukking. Slt eef door middel van den vorm naar uitdrukking. Het wezen van den vorm is heel wat mooier dan vorm. Let eens op sommige moderne Fransche figuurschilders, Bouguereau bijv. We vinden bij hem vormkennis en talent in het weergeven van den vorm, maar om aldus te werken moet ge eiken vorm van indruk in uw maaksel wegstrijken. Het ding en het ding zooals het er uitziet zijn twee geheel verschillende zaken. Als o-e • • ^ kijkt neemt ge feiten waar en uw ooo-en t b zijn de vensters, waardoor ge indrukken ontvangt, terwijl ge zoo passief blijft als heete was. Ik zie niet als ik kijk. Ge moet lui zijn en zeggen: „Laat ik eerst het voorA\erp zien, dan zal ik het schilderen." En 10 ge zult spoedig genoeg iets zien, dat op uw waarneming zal worden teruggekaatst. Daarom ben ik er op gesteld, dat ge schetsen uit het hoofd maakt. Ze zijn het eenige wat ge werkelijk gevoelt. Zij zullen u niet veel zeggen, maar dat doet er niet toe. Ge werkt voor het pleizier om te werken. De menschen zeggen wel eens: „Raakt ge niet gehecht aan uw schetsen?" Gehecht! Ik zou denken van neen, als ze af zijn: evenmin als men gehecht is aan het maal dat men op heeft. Iedereen is bestemd iets in de schepping uittedrukken. Een moskiet beteekent ietsr evenals een idioot, maar als de moskiet een mug, of een idioot een Daniël Webster tracht te zijn, dan hebben zij het hard te verantwoorden. De menschen trachten in het algemeen meer te doen dan zij kunnen. Zoodra ge de teugels viert aan uw eerzucht om uittemunten, om Jimmy voor te zijn, de eerste van de klasse te wezen, vervalt ge in die lage drijfveren, die onze Christelijke gemeente bezielen, wier gebed is: „O Heer, laat mij nummer één zijn en al de anderen na mij komen!" We trachten altijd iemand anders voorbij te streven. Hier zijt ge allen bij elkaar. Ge behoort elkander te helpen, verrukt te zijn als een ander uitmunt, want van hem kunt ge iets leeren. We gaan 's Zondags naar de kerk ö o en praten van aan anderen doen, zooals we wenschen dat anderen ons zullen doen, en Maandag doen we niets van dien aard. Ik geloof niet dat zij, die zich om Moody en Sankey schaarden, braver zijn dan ze een dag te voren waren. Zij komen er niet voor uit, dat zij gewoon waren gemeene dingen te doen. Zij zeggen: „Zijt ge tot de kerk van Moody en Sankey overgegaan ? Hadt ge dat gedaan, dan zoudt ge een heel wat beter mensch zijn dan nu." Als ze maar wat minder zeiden en meer deden! Als ze maar hun geloof niet uit den winkel hielden en geen slechte katoen verkochten voor goede! Zij leeren niet, om van het geleerde te profiteeren. Wat ge in uw zak steekt en niet gebruikt is erger dan nutteloos. De roover, die de zwarte vlag hijscht, is fatsoenlijk vergeleken met een aansteller. Versta mij niet verkeerd! Ik overdrijf en met opzet. Bij het schilderen moet men overdrijven. Iemand heeft gezegd dat genie bestaat in het vermogen om te worden geïnspireerd. Genie is niets dan liefde. Indien ge er veel van houdt te schilderen, te zingen, indien ge er veel van houdt schoenen te poetsen, zijt ge een genie. Genie is als het zaad bij een bloemist. Het wil uit de lade. Het zegt: „Plant me, laat me ergens gaan, laat me groeien, desnoods vergaan!" Als we ons slechts meer lieten gaan en niet zooveel moeite deden! Helaas, ik, die het zeg, geef mij meer moeite en word meer ontmoedigd dan iemand anders. Ge kunt niet groeien door te kijken naar iets dat zoo hoog is, dat uw maag er van inkrimpt en ge uw middenrif pijn doet. Ge hoort Essipoff spelen, gaat naar huis en tracht Chopin te spelen zooals zij het doet. Ge wordt wanhopig als ge uw gammas speelt en u haar gammas herinnert. Ge vergeet welke verbazende oefening zij heeft gehad. Menschen als Essipoff werden niet verwend door teerhartige ouders, die hun kind voor een wereldwonder houden. Neen, een artist als zij leerde reeds vroeg te probeeren, iederen dag een beetje meer, het ideaal altijd iets hooger en met der tijd doet ze het venster open en zij ziet de geheele wereld. Het misselijke van de zaak is, dat zij voor de wereld moet verschijnen. „Ik vind niet dat ze zus is, ik vind niet dat ze zóo is." Over wat ze is geen woord. Laat ze een fout maken in een nocturne van Chopin en de critici zullen het van verrukking uitschreeuwen. De menschen kunnen het goede niet zien. De eik behoeft niet voor den beuk ondertedoen; ook zegt hij niet: „Ik ben grooter dan de beuk!" Dat komt van onze bekrompenheid, van de manier waai op we zijn onderwezen. Het is een moeder een half dozijn paar handschoenen waaid dat haar kind beter schildert dan iemand anders. Het zou van meer liefde getuigen, indien zij haar kind nam zooals het is. Kinderen leeren niet omdat ze gaarne leeren wat ze leeren, maar omdat ze gaarne anderen de baas willen zijn. Om tot den vorm terug te keeren: ge moet den vorm kennen om uitdrukking te verkrijgen. De menschen denken dat men den vorm leert weergeven door correct teekenen. Zie naar Rembrandt's figuren: sommige vijf hoofden groot! W e zijn allen te knap, dat is de zaak. We probeeren te veel. Ik doe het en ik weet dat alle menschen vrij wel gelijk zijn. O, het is geen grap, dat schilderen, maar het is toch verbazend amusant. Ik huil liever bij het schilderen dan dat ik lach bij iets anders, muziek misschien uitgezonderd. Kunst is geen gekheid. Denk eens even! Ge kunt door uw hand op het papier te zetten iets tot stand brengen, dat blijvend is als het Parthenon. Kunst is het eenige blijvende. Wat zullen zij nalaten, die niets doen dan hun zakken met dollars vullen.' De Chinees zegt: „Zuinigheid is sparen en uitgeven tegelijkertijd." De \ankee denkt dat zuinigheid bestaat in sparen. Welk een ellendeling zou ik zijn, als ik u niet meedeelde wat ik weet! Ik zou gemakkelijk mijn kennis voor u kunnen verbergen, uit vrees dat ge — „De markt met schilderijen zoudt overvoeren ?" Ja, of ik zou de zelfzuchtige vrees kunnen koesteren dat ge mij zult overtreffen, terwijl ge weet dat ik u altijd heb gezegd, dat ik u geen onderwijs zou geven, indien ik niet verwachtte dat sommigen uwer eenmaal beter werk zullen doen dan ik kan. Hoevelen zijn er in de stad, die hopen dat de een of andere klerk knapper zal worden dan zij zelf zijn? Alleen werklieden in de kunst helpen elkander. „Maar niet alle artisten zouden dat doen." Dan zijn het geen ware artisten. Als iemand zoo zelfzuchtig is, dat hij wat hij weet voor zich wil houden, heeft die man niets uit zijn ziel op het doek te brengen. Maar we zien gemakkelijk het verkeerde in anderen. Als ik loop te mopperen over Boston en de daar heerschende begrippen over kunst, dan is het omdat ik niet schilder. Als ik hard aan het werk ben, help ik Boston de kunst liefhebben. Emerson zegt: „ Het is beter een armzalio- gedicht te schrijven dan een goede critiek." I recies, en ik zou liever een middelmatige schilderij maken dan een goede critiek schrijven. Het is de critiek, die ons zoo bang maakt. Ge durft niet precies schilderen wat ge ziet en gevoelt. Ge denkt voortdurend aan hetgeen het publiek van uw werk zeggen zal. Daarom wordt zóo op den vorm gelet. Maar het is niet naar vorm alleen, dat ge moet streven, zooals de akademies doen in de geheele wereld. En wanneer zij haar doel bereiken, wat hebben ze dan nog? Doe wat ge kunt onbevreesd. Geef u zelf. Handrin zegt: „Hij die niet van zijn model een indruk krijgt, kan nooit bij het weergeven daarvan hopen, dat zijn werk een anderen indruk zal maken, dan van iets dat stom en dood is. Maar hij, die weergeeft wat hij ziet, zal met al zijn fouten iets interessants doen." Neem geen raad aan, tenzij ge weet van wien die komt. Als iemand op uw atelier komt, moet ge niet te veel doeken omkeeren. Als hij zegt: „Ik zou dit of dat aan die schilderij doen", zoudt ge kunnen antwoorden: „Best mogelijk." Als iemand het beter kan dan Rubinstein of Michael Angelo, laat hem dan zijn gang gaan en we zullen respect voor hem hebben. „Kunstrechters in Amerika!" Wat is hun oordeel waard? Geen halven dollar. „Essipoff pakt me niet." Neen, dennenhars misschien wel! Er moet veel vuil werk worden gedaan, om de dingen aesthetisch te kunnen weergeven. Slechts enkele schilders hebben eenig begrip van delicate uitdrukking. Ingres kon Rembrandt niet uitstaan. De tijdgenooten van Rembrandt hadden een geringen dunk van hem; zij stelden sommige zijner leerlingen hooger. Velen bewonderen Jacque, maar ik draai mijn hoofd voor den besten Jacque niet om. Ik houd niet van hem. Zijn schilderijen zijn vertooningen. Er zijn slechts zeer weinige dingen die mij boeien. Een schilderij is niet uit den aard der zaak een geheel. Wanneer de tijd daar is, zal een ander komen, het aanpakken en verder gaan. Ik houd van het werk van Millet en van dat van een kind. Ik houd niet van gemakken, ik ben daar zuinig mee en heb ze gewoonlijk niet. Eens, te Parijs, drong Berville mij een doos met allerlei benoodigdheden voor teekenen met houtskool op. Ik had die volstrekt niet noodig en houd ook in den regel niet van zulke dingen, maar Berville hield zoo aan, dat ik de doos kocht. \\ ilt ge w el öelooven, dat zij de aanleiding was tot al het teekenen rnet houtskool in Amerika r Ja, dat ik aan het onderwijzen ging? Ik nam de doos mee naar Bretagne: ik had te voren bijna nooit met houtskool geteekend en mijn schetsen op stukjes papier gemaakt, die licht verloren gingen. Berville's doos hield alles bij elkaar en ik begon in die manier van teekenen plezier te krijgen. Zij, die leven van hun opeengestapeld geld, waarmede zij niets uitvoeren, zijn niets meer dan blokken hout. Zij worden door de gemeente gedragen. Telkens als er een sterft zingen de engelen. Wanneer de menschen achting hadden voor zich zelf, zouden er zulke lieden niet zijn, want zij worden zoo, omdat men voor hen bukt. Wij moeten de spieren gebruiken die geven, niet die vasthouden. Verlamming beteekent, dat al de spieren in éen richting gekeerd zijn. Al wat groot is in Europa is mijn. Ik herinner mij de beste schilderijen: ze zijn mijn. Als ge een bloem ziet en er aan ruikt, is die bloem van u. Het individu is niets. Zij die de pyramiden bouwden zijn dood, maar de pyramiden zijn er nog. Zich zelf niet bewust te zijn is hoogere waardigheid. Den schijn van meerderheid aannemen is een dier dingen, die mijn verontwaardiging opwekken. Ik heb eerbied voor een zekere soort van nederigheid en met Rousseau geloof ik, dat iedereen, dien wij ontmoeten, ons in het een of ander overtreft. In7 dit land krijgt men zelden het beste werk van den artist, omdat de critici zoo te keer gaan. Men zal nooit waar voor zijn geld krijgen, zoolang men niet de dingen neemt voor hetgeen ze beoogen te zijn. Elk uwer zal onder zijn kennissen men- schen vinden, die zich van het hoogste gewicht achten, maar die nooit in hun leven bewezen hebben dat ze iemand van nut waren. Zij zijn altijd de eersten, om dit of dat aftebreken, of tegentewerken. Ge moet het oordeel van zulke menschen meten naar de mate der liefde, die zij de menschheid hebben betoond. Niemand, die niet zijn leven en zijn ziel aan de beoefening der kunst heeft gewijd, kan zoo verrukt zijn als een artist over haar schitterendste sieraden en hoogste ö zegepralen. Ix al onze kunstcritieken schijnt zeer weinig te worden gelet op wat ik zou willen noemen geestigheid in het schilderen. Stuart Newton werd eens door een Engelschman uitgenoodigd zijn verzameling schilderijen te komen zien: hij scheen er slechts matig ingenomen mee. „Het is toch in elk geval een dragelijke verzameling?", zeide de eige- naar. Waarop Stuart Newton antwoordde: „Hoe vindt u een dragelijk ei?" Er zit meer pit in dit korte antwoord, dan in ellenlange redeneeringen. Zoo kunnen drie handig, met overtuiging getrokken lijnen soms meer effect maken dan het pijnlijk geknutsel van een jaar. Niet alle arbeid draagt noodzakelijk vruchten. Het gaat daarmede als met vochtig kruit, dat langzaam maar zeker, korrel voor korrel, ontbrandt. Het is de snelheid der kruitontploffing, die den kogel zijn onweerstaanbare kracht geeft. Het werk van de meeste menschen is als vochtig kruit: het brandt korrel voor korrel. Er is veel rook en veel stank en de rots springt niet. De gedachte hindert sommige menschen O O dat iemand op een minder langzame manier werken kan dan zij en niets ontstemt de massa zoo, dan getuige te zijn van een snel succes. Doe uw eigen werk op uw eigen manier. Ent niet het werk van anderen op het uwe, anders dooft ge uw eigen licht uit. Ge kunt niet alle goede eigenschappen tegelijk hebben — Raphael's schoonheid van lijnen en Titiaan's schoonheid van kleur. Ge moogt wenschen te teekenen als gene, te schilderen als deze, maar ge kunt niet beter werken dan ge kunt en ge moet u tevreden stellen met uw eigen lied op uw eigen manier te zingen. Wees tevreden met in éen opzicht uittemunten. Ik weet hoe moeilijk u dat zal vallen. Corot zou zich in dit land niet hebben kunnen ontwikkelen. Alen zou op hem hebben gevit en om hem hebben gelachen; men zou hem hebben geraden te schilderen zooals A. of B., totdat hij uit zijn eigen koers zou zijn gestuurd. Waarom een lijn onder dit oog gebracht, die er niet is? Ge deedt dat, omdat o-e o dacht dat ze daar behoorde te wezen. Best mogelijk, maar de maker van deze buste dacht het niet en ge moet de lijn dus niet trekken. Laat ik u een g-eheim vertellen — zee o O het niet verder: de beste manier om te leeren teekenen is: alleen te teekenen wat ge ziet! Tracht niet beter te schilderen dan iemand anders. Laat anderen beter schilderen dan gij, dat zal 7/ in het schilderen helpen. Alleen door den omgang met zijn meerderen komt men verder. Naar aanleiding van een critiek over Millet en Fransche kunst. — Kunst is geen exotisch product en we moeten haar krijgen door de kanalen, door welke zij tot ons gekomen is. Amerika heeft geen opinie — daarvoor is zij niet vèr genoeg; zij heeft geen plaats in de kunstwereld; zij is een leerlinge, een pas beginnende en wordt steeds, met het oog op haar jeugd, met de meeste zachtheid behandeld. Indien we de neuzen gaan optrekken voor de naties, i i die alles gedaan hebben, handelen we tegen ons eigen belang en doen we als een domme aap, die een kokosnoot wegwerpt, omdat hij den bast niet kraken kan. Het is voor een jonge natie gevaarlijk met alles den draak te steken. Om de kunst te ontwikkelen, moeten we beginnen met de oogen te sluiten en er niet aan te denken, in plaats van ons zoo op den voorgrond te plaatsen en onze kracht te verbruiken om ons in het zweet te werken. Welken rang neemt Amerika in onzen tijd als kunstrechter in de kunstwereld in? Een natie behoort naam te hebben alvorens zij een volk als het Fransche smaadt. We hebben hier geen critiek. Er wordt veel gemopperd over Fransche kunst, maar niemand pakt het onderwerp flink aan en behandelt het met eenig verstand. Een criterium van goede kunstcritiek is, dat zij overal gelden moet. Men moet niets tegen meesters schrijven, dat niet rijpelijk overwogen is. „Komaan kinderkens, de oogen in de boeken! Doet de oogen niet open en kijkt niet naar Fransche kunst! Ik heb die gezien en weet dat ze niet deugt." Iemand, die de kunst in Frankrijk heeft bestudeerd en vertrouwd is met de manier, waarop de Franschen die beoefenen, mag geacht worden iets van het onderwerp afteweten. Ik geloof niet dat er iemand op de wereld is, in staat met zijn penseel zijn brood te verdienen, of hij heeft den grootsten eerbied voor de kunst, zooals die in Frankrijk wordt opgevat. Flet is niet ongerijmd als een Franschman iets zegt tegen Amerikaansche kunst, wèl als een Amerikaan iets zegt tegen Fransche kunst. Als we pruimendoosjes geverfd willen hebben, kunnen we dat hier niet gedaan krijgen. Het is o! zoo veel gemakkelijker te zeggen, dat we niet van Shakespeare of Michael Angelo houden, dan een gedicht te schrijven, of een schilderij te maken. We hebben genoeg van zulke praatjes gehad. We hebben mannen noodig, die in staat zijn dingen te maken, die overal ingranpf vinden. ö O We verlangen niet dat onze critici Ruskins in het klein zullen zijn. We kunnen veel verdragen van Ruskin, omdat hij zooveel moois en belangrijks doet, omdat hij zooveel weet van de natuur en zooveel belang stelt in de kunst. Maar laat ons wat in ons omgaat uiten op het doek, niet in de courant. Het is heel gemakkelijk anders te schilderen dan Millet en Üelacroix. Het zou trouwens niet heel gemakkelijk zijn te schilderen zooals Veronese deed. William Blake zegt, dat de beste Engelsche eraveurs niet in staat waren hun eerste etsen te maken. Zij lieten dat aan Fran schen over. Ik beweer niet dat de Franschen even hoog staan als de Grieken of de Venetianen, maar als ooit iemand een onderwerp goed aanpakte, dan was het wel Jean Frangois * Millet. Komaan! We zijn een jonge natie, we trachten iets te leeren en we weten heel goed, dat we als volk van kunst heelemaal niets af weten. Zou het daarom niet beter zijn de verschillende scholen van het verleden te laten rusten en te trachten iets te leeren, dan ons eensklaps optewerpen als rechters over natiën, die knapper zijn dan wij? Frankrijk mag eischen door zijn gelijken te worden beoordeeld. Wij geven ons het air zijn meerdere te zijn. Waarom kunnen we sfeen doeken laten zien en de Fransche kunst critiseeren, door een kunst te scheppen, die zoo vèr daar boven staat, dat er vraag naar zijn zal in Spanje — of NieuwZeeland? Het eenige middel om het tot iets te brengen is bescheidenheid. Zoo we ooit ö verwachten iets te zullen worden, moeten we ons vrij houden voor de toekomst, opdat we van het beste kunnen profiteeren. Verbeeld u een jongen, die pas student is geworden en dien men in de eerste les leert den neus op te trekken voor Fransche kunst! Dat zal geen Michael Angelo van hem maken, als hij het tot het tweede jaar heeft gebracht. Volgens het oordeel van o o sommigen heeft de Fransche kunst nog wel iets te beteekenen. Ge hebt uw advies gezegd. Ziehier het c> o mijne : Als ge onderwijs in teekenen wenscht te geven, ga dan regelrecht naar Frankrijk, en zoodra ge zoo knap zijt dat ge daar les kunt geven, neem ik uw uitgaven voor mijn rekening. „Gelooft ge niet dat er evenveel verstand toe noodig is om een groot artist te zijn, als om een groot staatsman of auteur te wezen?" Zeker geloof ik dat. Toen Rubens gezant was aan een vreemd Hof, vroeg men hem, of hij niet nu en dan voor zijn pleizier schilderde. „Neen", was zijn antwoord. „Ik ben een schilder, die zich nu en dan voor zijn pleizier met staatszaken bemoeit." Ik geloof dat Shakespeare de eenige is, dien de letterkundige wereld kan noemen als gelijkstaande met Michael Angelo. Indien men boekengeleerdheid verstand noemt, wie schreef dan de eerste groote boeken ? Wie is grooter: Shakespeare, of hij die hem leest; hij die produceert, of hij die geniet? Lincoln zeide altijd dat hij zeer weinig gelezen had en als men hem iets vroeg, verwees hij de menschen naar Seward. Aan de Harvard Universiteit is in geen vijftig jaren éen groot man gepromoveerd; naarmate de boeken goedkooper worden, worden de denkers schaars. Wat groot is heeft niets te maken met hetgeen reeds is tot stand gebracht; de dingen moeten worden bedacht, alvorens nog het woord er voor in een dictionnaire kan worden opgenomen. Er is veel grond, die gedurende een eeuw kan worden bebouwd alvorens een oogst opteleveren. Kunst vereischt evenveel beoefening als iets ter wereld, niet alleen om te produceeren, maar zelfs om haar te begrijpen. Er leeft misschien op het oogenblik niemand ontwikkeld genoeg, om het werk van Michael Angelo te begrijpen of te waardeeren. Een man kan zich niet meer ontwikkelen, dan zijn bevatting toelaat. Ge wordt te zenuwachtig over uw werk. Ge raakt de voorstelling van het geheel kwijt en bekommert u te veel om de halve tinten en de grijsjes — dingen waaraan de Schepper nooit dacht. Al uw studies zijn consciëntieus gedaan. Een beetje meer rust, een beetje meer eenvoud zou u een heel eind verder brengen. Ge zouclt groote vor- O O deringfen maken, als er een goede idioot ö ' o was, die voor u werkte. Ge maakt alles tot gehakt. Maak nu eens een flink stuk rosbief. Breid uw lichten uit. Indien uw werk een en al rimpeltjes en kraaienpooten is, veeg ze uit. Ge hebt een gevoel, alsof ge te lang hadt gestudeerd en nu ergens behoordet te zijn aangeland. In uw haast om daar even spoedig te komen als een ander, probeert ge er recht op af te galoppeeren. Maar ge zijt er reeds, ja ge zijt er reeds voorbij; ge zijt te ver vooruit, evenals een leger, waarvan de voorhoede te zwak is. Ge moet uw troepen een beetje terugtrekken, rustig door werken en niet zeuren. Ge critiseert uw eigen werk te veel. Dat is uw zaak niet. Ge zijt te consciëntieus. Ge moet u zelf niet afvragen of ge voor- uitgaat; dat is mijn zaak. Ik zal de richting aangeven, die ge behoort te volgen; als ge mij een betere kunt aanwijzen, mij wel. Kruisig u zelf niet, zaag u niet in tweeën! Werk flink door, heb vertrouwen in de richting, waarin ik u stuur, en geloof dat de tijd u zal helpen aan hetgeen ge noodig hebt. Teeken dat oor met zorg; het blijft altijd op dezelfde plaats, het verandert niet van uitdrukking- zooals de andere deelen van het gelaat, die ge op een schets met iets minder zorg kunt teekenen, omdat ge ook zonder veel moeite uitdrukking kunt verkrijgen. Ge hebt het ensemble van dat hoofd, maar het oor bewijst dat ge niet kunt teekenen ; men kan daaraan precies zien hoe lang ge studeert. Intusschen zijn er velen die dit oor correct zouden kunnen teekenen, maar die het in de verste verte niet tot een ensemble als het uwe zouden kunnen brengen. Ge werkt allen te veel naar het leven. Ge hebt eiken morgen een model, maar omdat het elf uur is volgt daaruit niet, dat ge dan juist geïnspireerd zult zijn. W anneer ge u eens niet opgewekt gevoelt tot schilderen naar de natuur, neem dan een stilleven. Dat is geen agiteerend werk. Ge drilt u zelf niet genoeg. Geen uwer weet wat mechanisch teekenen is. Ga naar de scholen waar dit en niets anders wordt geleerd en tracht u, bij hetgeen ge thans doet, de nauwkeurigheid van daar eigen te maken. Daar ge geen oor kunt teekenen, moet ge u vooral daarop toeleggen. Zoek in de kamer naar een mooi oor; geen bloem is zoo mooi. Zie naar den achterkant, hoe het aan het hoofd is verbonden, welk een prachtige kromming het maakt. I Iet herinnert aan Grieksche kunst. Zie naai den voorkant van het oor, hoe het tot het gelaat behoort, het beloop van den neus en de lijn van de kaak volgt. Onder het lachen schijnt die lijn het oor hooger te brengen en is het alsof het in een punt uitloopt, als het oor van een ree. En dan de kleur van het oor, zoo rosig en parelachtig! Ik geloof niet dat ik zou hebben geweten hoe mooi een oor kan worden geschilderd, als ik het Couture niet had zien doen. De ooren, die die man kon maken! Je zoudt er van gaan huilen. Ge moet de kleuren van een Rubens hebben, wanneer ge een oor schildert. En, tusschen twee haakjes: Rubens is niet half genoeg in tel. Hij is een groot schilder, groot door zijn vlucht, zijn uitdrukking, zijn manier. Ga eens voor het raam bij Burrage kijken en let eens op die houtsnee, door Rubens zelf gemaakt: op de ruimte, de lucht daarin; zie hoe het een het andere steunt. Rubens' kracht is zijn grootschheid, zijn breedte, zijn ruimte, zijn lucht. Kijk eens naar die schilderij en zie hoe alles daarbij dwergachtig lijkt. Naast die Rubens zien de moderne gravures er uit als die schilderijtjes, die men te Parijs ziet, gemaakt van menschenhaar, als frivolité. Ruskin zou misschien wat aantemerken hebben op de bladeren, maar Rubens' boomen zien er uit als boomen. Zijn schilderijen zien er uit, alsof ze uit hun lijsten zullen springen; zijn portretten zijn prachtig. Men moet schilderijen van Rubens zien om op de hoogte te komen van de kleuren in de natuur. Toch zien we hem, den diplomaat, den „swell", een ets van Da Vinei natee- 77 » kenen. Hij kon het niet, maar hij wilde het doen en probeerde het. We probeeren allen een ander na te doen. Gelooft ee niet dat, toen Albrecht Dürer naar Italië ging, hij het betreurde niet vroeger daarheen te zijn gegaan, in plaats van zich optesluiten in dat kleine stadje in Duitschland? Toch heeft hij, op zijn manier, dingen gedaan zoo mooi als iemand ter wereld. n „Velasquez niet idealistisch?" Wel wis en waarachtig. Hij was geweldig idealistisch — omdat hij zoo realistisch was. De menschen denken wel eens dat schilderen alleen een quaestie van handigheid is. De natuur is idealistisch. De Grieken waren realisten. Er is realisme in Praxiteles en in de Egyptenaren. Om idealistisch te zijn moet ge trachten verbazend realistisch te wezen. Zoo ge iets vlak wilt maken, zal het vlak worden. Zie hoe de Japanneezen werken. Zij kenden het ding en gaven het dan weer. Geen hoog licht in hun decoraties; vlakke tinten met behoorlijke inachtneming van toonverhoudingen. Stel u tevreden met iets te doen in den geest van het voorwerp, niet zooals gij het opvat. Versterk uw talent voor het actueele. Wees overtuigd dat ge vanzelf in uw werk iets van uw eigen gevoel en oorspronkelijkheid zult leggen. Loop niet rond strevend naar oorspronkelijkheid, door op uw hoofd te staan, of onder water te duiken. Zoo ge werkt en u zelf maar laat gaan, zal alles wel terecht komen. Indien ge alleen aan uw gevoel gehoor geeft en niet op de werkelijkheid let, roeit ge steeds met éen riem. Vrees niet uw werk te zullen bederven. Ge kunt niets bederven. Er moet veel werk o-edaan worden, alleen om te leeren hoe het gedaan wordt. Ik heb Millet's broeder zien zitten in Millet's atelier en drie weken, zonder een woord van aanmoediging, naar een afgietsel van pleister zien werken. „ Maar als we met de dingen thuis 77 " komen —" Dan vinden uw ouders ze niet mooi? Natuurlijk niet. Zij zijn er niet genoeg in. Maak een teekening zoo mooi als een van Michael Angelo en er is geen vader in deze stad, die ze zal apprecieeren. Men p-aat naar het Louvre en bewondert een o teekening met Michael Angelo's naam er onder; maar veeg den naam uit en zet er een anderen naam onder en niemand zal naar de teekening kijken. Stoor u niet aan hetgeen uw vrienden van uw werk zeggen. Vooreerst houden allen u voor een idioot; ten tweede verwachten ze groote dingen van u; ten derde zouden ze het niet eens weten als ge iets p-oeds deedt. We weten niet half hoeveel o onkunde er heerscht omtrent kunst, zoolang wij haar niet zelf beoefenen. Artisten moeten hun publiek zelf scheppen. Zij moeten hun werk doen en tegelijkertijd het publiek opvoeden. In den beginne gaf niemand iets om de schilderijen van Corot. Hij moest de menschen leeren ze mooi te vinden. Het ging precies zoo met Raphael. Zijn schilderijen werden niet begrepen, maar hij bleef schilderen en ten slotte werd hij op prijs gesteld. Men is in ons land zóo ingenomen met het denkbeeld van gelijkheid, dat men de kunst daaraan tracht te onderwerpen. Men tracht iedereen precies hetzelfde te leeren. Wanneer iets boven de middelmaat uitsteekt, merken we het aanstonds en drukken we het dadelijk den kop in. Onze leuze moest eigenlijk zijn : Gelijkheid en Kindschheid. De menschen kijken naar schilderijen, niet om daarvan te genieten, maar om iets aardigs er van te kunnen zeggen. Zij rollen een groot kluwen van meeningen op, evenals een jongen een sneeuwbal, en daar is niets knaps in. Het is over iets, maar het is niets. En iedereen bewondert hen er om. „U gelooft dus dat de menschen in V £> Europa ruimere opvattingen hebben"? 12 Van kunst, zeker! Op mijn negentiende jaar zond ik een schilderij naar den Salon. Het werd opgenomen en kreeg een goede plaats en de oudere artisten zeiden: Bravo, ge zijt op den goeden weg!" Zoo iets gebeurt hier niet. Daar heeft men werkelijk de kunst om haarzelf lief; hier is wel Sfenoegr eerzucht, maar weinig liefde. Indien O O ' Paganini hier optrad, zouden de menschen een paar dagen met open mond naar hem luisteren, dan niet meer begeeren hem te hooren en hem verzoeken hun kinderen een beetje les te geven. En als de kinderen hadden geleerd den strijkstok in de rechterhand te houden en den elleboog te krommen, zouden ze denken dat zij even knap waren als hij. men is liever de eerste dan de tweede. Hebt ge er wel eens op gelet hoe wilde ganzen vliegen? De leider is altijd een eindje vooruit. Hij vindt het gepast de anderen op een kleinen afstand te houden. En zoo zijn er vele menschen in dit land. Maar zij zijn eer koud in den rug dan van voren. Ze kunnen niet genoeg warme vrienden achter zich hebben, maar zij hebben liever niemand voor zich. De ware critiek bestaat in het beoordeelen van een werk naar zijn eigenschappen, niet naar zijn fouten. Taine geeft te denken; Ruskin doceert. Taine neemt niet het air aan van iemand, die voorschriften geeft. Kookboeken bevatten een aantal recepten om brood te maken, maar niet éen vrouw op de duizend kan £foed brood maken. Als een jong man een goed schilder is, is hij dikwijls ook een goed musicus, maar hij loopt niet als een tooneelheld rond, zeo-o-ende: „Ik ben die wonderman, die dit oo of dat deed, of schilderde". Een voornaam Eno-elsch staatsman, die eens aan een diner naast me zat, had het heel druk over zekere kunstwerken en methoden van schilderen, waarmede het, na een zekeren tijd, zus en zóo gesteld zou zijn. Ik o-eloof dat menschen, die werkelijk het een of ander onderwerp grondig bestudeerd hebben, zeer bescheiden zijn zelfs als dat aan de orde is, en dat zij dat nog veel meer zijn wanneer het aankomt op het uitspreken van een meening over onderwerpen, waarvan zij feitelijk niets weten. Ik zou aan die schilderij niets veranderen. Ge moet u niet door leeken in uw werk laten influenceeren. Dat is een noodlottige o-ewoonte en zal u als schilder te gronde ö richten. Er zijn maar al te veel arme drommels, die portretten schilderen, terwijl anderen er bij staan en zeggen: „Wat meer blauw hier; een beetje rood op het gezicht; ik zou die japon rood willen hebben; of neen, toch maar liever groen." Zij hooren gedwee alles aan en doen precies wat men hen vraagt. En wat voor prullen schilderen zij! Hun domme beschermers zelf vinden ze niet mooi. Ge zult zeggen: „Dat zal ik nooit doen!" Maar ge zult er toe komen. Ge kunt niet anders, als ge u niet dadelijk schrap zet en u niet voorneemt nooit iets aan uw werk te veranderen om zulke menschen te believen. Ik weet dat het moeilijk is op zijn stuk te blijven staan. De gevoeligheid, die den schilder juist kenmerkt, maakt het voor hem pijnlijk anderen onaangenaam te zijn, maar ge moet daar maar zoo spoedig mogelijk over heen komen. Gij hebt de schilderij gemaakt, niet een ander, en geen ander moet daarin wijzigingen aanbrengen. Eigenlijk moest ge zeggen: „Neem mijn penseelen; of neen,, koop uw eigen penseelen en zie hoeveel beter ge 't kunt maken." Ge weet wel en zij weten het ook, dat . zij er niets beters van zouden kunnen maken. Voor alles dit: Doe nooit zulke concessies voor geld. Het is een goed idee verschillende soorten van onderwerpen te schilderen. Dat is het juist, waarvoor ge op de wereld zijt gekomen. Omdat er specialiteiten zijn, is dat geen reden waarom ge geen paarden, of iets anders, dat 11 bevalt, zoudt schilderen. Tracht schik te hebben in uw werk; dat is niet hetzelfde als aanmatiging. Een kleine jongen is niet aanmatigend, als hij schik heeft in zijn pudding van zand, en als ge maar genoeg te doen hebt, zult ge niet aanmatigend zijn. Bovendien duurt dat gevoel niet. Ge weet zeer goed, dat ge er spoedig genoeg voor zult boeten. Hebt ge de Tanagra-figuren in het Museum gezien? Het zijn de aardigste kleine dingen die men zich denken kan en o vol leven. Niets van poppen. Poppen steken bijv. altijd de armen uit en de vingers en nagels, de nagels vooral, zijn zeer duidelijk te zien. Maar deze figuren houden vaak den mantel met den arm tot op de borst geplooid, en er is geen drukte van details. Men zou, wat gevoel, actie en bevalligheid aancraat, veel van die figuren kunnen leeren. Vindt ge niet dat ge veel geleerd hebt door aan die schilderij doortewerken ? Ge kunt nu met vlug schetsen veel doen, wat ge vroeger niet doen kondt en ge zoudt nu niet zekere vergissingen begaan, zooals toen. Wij doen soms ons beste werk in een zeer korten tijd, maar dat gaat niet zonder op iets einders te zwoegen. Praat niet altijd over het harde van werken, tenzij ge weeke dingen wilt doen. Denkt ge dat ge een schilderij van deeg kunt maken? Ik probeer het portret van mej. G., dat bij een brand verloren ging, over te schilderen. Maar het gaat niet! De frischheid van een eerste schets is niet terug te krijgen. Ik vind het wel eens prettig voor de verandering op een paneel te schilderen, in plaats van op een doek, en op een ruw doek, in plaats van op een glad doek. Zorg dat ge niet in „manier" vervalt. Het is wel eens goed een schets te beginnen in éen licht en er verder mee te gaan in een ander. Dat maakt u tot veranderen bereid en belet u bang te zijn voor uw schilderij. „Naturalistische schilderijen!" Ik zou er wel meer willen zien. Wat zijn ze anders dan de natuur, zooals ieder schilder voor zich haar ziet ? — en geen twee op dezelfde wijze haar zien. JVa het lezen van een woedende crihek. Het beste antwoord er op zou zijn, beter dan ooit te schilderen. Indien ik „van de „Hurdy Gurdy Boy" af tot de „Boy and the Butterfly" toe gestadig achteruitgegaan ben", zal er over evenveel jaren als daar tusschen liggen misschien niets meer van mij over zijn. Men moet, bij het beoordeelen van een schilder, rekening houden met zijn omgeving en met de bezwaren, waarmede hij te kampen had. Ik zou hebben kunnen schilderen, indien ik in een atmosfeer van kunst had geleefd, maar in Amerika komt alles neer op geld maken en op het verkoopen van slechte waar voor goede. Ik zie het nut er niet van in, dat men een landschap in vijf minuten moet geschilderd hebben. Er zijn zekere effecten, waaraan men liever niet nogeens werkt, maar wanneer er iets menschelijks in het spel is, bijv. woningen of figuren, kunt ge er een maand aan werken, er lang op peuteren, totdat ge uw schilderij laat „zingen." Als ge het bederft, leert ge juist daardoor. Ge zoudt dien kop in een kwartier kunnen schilderen, als ge wist hoe ge het moet aanleggen. Indien ge het omtrent den vorm van het gelaat met u zelf eens kunt worden, kunt ge het ook teekenen. Tracht naar het geheugen te teekenen. Ge kunt, door naar dat gezicht te zitten kijken, evenveel leeren alsof ge houtskool, olie, waterverf, vernis en een lijst hadt. Dat spaart veel tijd en materiaal uit! Kijk er eiken dag een half uur naar en ge zoudt het gezicht kunnen schilderen. Indien ge naar iets kijkt en er een beetje bij denkt krijgt ee een indruk. Ik geloof dat alles wat we o ° ooit hebben gezien in onzen geest is gegrift en nu en dan voor den geest teruggebracht kan worden. Men zegt wel eens dat een spiegel het beeld bewaart van alles, wat daarin ooit werd weerkaatst. Ik geloof dat dit zoo is. En ook dat we niet vergeten, wat we ooit werkelijk hebben geweten. Maar het vervelende van de zaak is, dat we weinig weten. Gf. zijt zoo verlangend dit mooie gezicht te schilderen, dat ge maar dadelijk aan het oog, of aan de wenkbrauw begint, nog voordat ge er een plaats voor hebt gemaakt. Indien ge een kerk moest bouwen, zoudt ge dan beginnen met den toren? Of zoudt ge, om een kleedingstuk te maken, beginnen met hier en daar de stof maar \\ at dicht te naaien? Ik moet altijd en altijd weer er aan herinneren, dat het de beweging is, die aan de teekening leven geeft. Vier lijnen zijn voldoende om de actie weertegeven van een man, die over een heining spiingt. Denk voor alles aan het karakter van het r voorwerp dat ge teekent. Wie zit daar voor u? Wat voor een mensch is het? Groot, klein, breed, of smal? Ge moet meer op proporties letten en u evenveel moeite geven om uw teekening nauwkeurig uittemeten, als ge zoudt doen om een zijden japon te knippen. Ge kunt niet zoo maar in het wilde een stuk afsnijden, zeggend: „Dat zal wel een mouw worden", of „Ik zal hier een gat knippen, misschien wordt dat het armsgat." Neen, ge moet volkomen zeker zijn dat ge goed hebt gemeten, voordat ge de schaar in de zijde zet. Zoo moet ge ook doen met uw teekening. „Mag ik een loodlijn gebruiken?" Of ge moogt! Ik verzoek het u. De menschen denken dat het niet knap is te meten en zich moeite te geven. Laten dezulken dan maar mooie dingen teekenen — als ze kunnen! Michael Angelo mat; Raphael mat; Albrecht Dürer zocht vele jaren naar een k stelsel om het menschelijk gelaat te meten; hij vond zelfs, dat de breedte van het oog een zeker aantal malen begrepen is in sommige deelen van het lichaam. De kunst o der Egyptenaren is voor de helft gelegen in hun verwonderlijke kennis der proporties; maar de Yankee denkt dat het knap is maar te gaan zitten en afschuwelijke dingen te doen, zonder te meten. „Heeft u er iets tegen dat ik dit kopieer?" Neen, ik vind dat heel goed. Het leert u hoe moeilijk het is iets goeds te doen. „Wanneer ik thuis iets kopieer, lijkt het heel goed, maar wanneer ik op het atelier kom is alles wat ik doe minder goed." Wat is de reden, denkt ge? Zou het ook zijn, dat uw werk niet precies zoo goed is als ore wel denkt? o Uw teekening is eentonig: alles in éen tint. Ge hebt vergeten, dat uw model een zwarte japon draagt en aan een witten zakdoek naait. Als ge uw oogen gebruikt, zult ge zien dat de zwarte zijde, in het licht gezien, lichter is dan de witte zakdoek in de schaduw. Ga te werk zooals het in den Bijbel heet: Scheid licht van duisternis. Ge voelt veel voor zekere deelen van een voorwerp. In plaats van aan het geheel te werken, besteedt ge te veel tijd aan hetgeen u bijzonder aantrekt. Geloof mij: de draperie en de achtergrond zijn van belang voor de schilderij. Zie hoe die schouder zich afteekent onder de draperie. Dat is de moeilijkheid — de aanwezigheid van iets dat leeft en adem haalt onder dat blauwe kleed te doen gevoelen. Ga omzichtig te werk met die geplooide kant. Ze is niet wit; in het volle licht krijgt ze juist de kleur van het vleesch er onder en dan verliest ze zich in de schaduw met den achtergrond en het haar. Vertrouw op uw gevoel. Streef niet naar het bij elkander brengen van tinten. Ge zijt begonnen met een volle rijke kleur; blijt in dien toon doorwerken. \\ anneer een kleur grijs lijkt, neem ze dan weg en vervang ze door een intensere. Bestudeer den vorm om de kleur en de kleur om den vorm. Bestudeer beeldhouwkunst zoo ge wilt schilderen en schilder zoo ge wilt modelleeren. Dit kopje is te gelikt. Bij het schilderen van de wang kijkt ge te aanhoudend naar de wang. Kijk niet naar de plek, die ge wilt schilderen. Terwijl ge met de schaduw op kin of hals bezig zijt, moet ge naar het hoog licht op het voorhoofd kijken. Werk aan alles tegelijk en laat de menschen schreeuwen. De schreeuwers zullen u niet in het leven houden. Intusschen doen zij veel goed. Ze zijn noodig. Ze hebben het hard te verantwoorden, want zij zijn het, die niet terecht zijn gekomen. Wat is hun critiek waard? Hoeveel kunnen zij u vertellen dat ge wenscht te weten? Hun praatjes doen mij denken aan de bepaling van het verschil tusschen een pad en een kikvorsch : „Ze zijn gelijk, maar de kikvorsch is natter dan de pad." Zij zeggen dat uw werk niet zus en niet zóo is, maar zij zeggen niet wat het wèl is, of wat het behoort te wezen. Ge streeft te veel naar intensiteit. Sta niet voortdurend op uw teenen. Ge zult er den een of anderen dag toch wel komen. „Ik denk wel eens dat ik de laatste helft van mijn leven zal hebben af te leeren, wat domme menschen me gedurende de eerste helft instampten." Precies, en dan zult ge het nog niet kwijt zijn. Ge kunt wat u verkeerd geleerd werd niet geheel ontgroeien. Zie hoe alles verandert! Twintig jaren o-eleden verbood men iemand, die koorts had, water te drinken. Onze geliefde grootmoeders liet men versmachten en ware het niet dat de menschen op hun sterfbed erg vergevingsgezind en braaf zijn, velen zouden hebben gezegd: „O, ik hoop dat ik u eens in een hel zal zien, dan zal ik u ook geen druppel water geven! De deftige, oude dokter, met zijn stok met gouden knop, zijn gouden horloge aan een dikke ketting en wangen opgeblazen als van het bewustzijn van eigen grootheid, sprak: „Ge moogt niets eten, ge moogt geen water drinken!" En de goede, bevende oude o-rootmoeder stierf. Nu zeggen de dokters: „Drink zooveel water als ge lust, drink bouillon, enz." Wie weet hoe het over dertig jaren zal zijn! — al denken we, in onze wijsheid, dat we in alles reeds het hoogste hebben bereikt. O „Ik zou wel honderd jaren oud willen *3 worden, alleen om te kunnen terugzien en vergelijkingen te kunnen maken met den tijd, toen ik twintig was." Ja, dat zou interessant zijn, indien er genoeg van u waren overgebleven om vergelijkingen te maken, of om mee te lachen. Maar ge zoudt zoo oud zijn — haar, oogen, tanden, alles weg — dat er niet genoeg" ö b van u over zijn zou, om u te herinneren wat ge waart op uw twintigste. Er zou niemand meer zijn om mee te lachen, want iedereen, dien ge kendet, zou al lang dood zijn. Ik houd niet van de Duitsche schilderkunst. Te Antwerpen wordt geschilderd! Daar heeft men liefde en gevoel voor kleur. Maar toen ik op de Akademie te Dusseldorp was, waar ik negen maanden hard welkte, placht ik daar op de schilderijen vleesch te zien van allerlei kleur (behalve vleeschkleur): vleesch als was, lijm, pik, deeg, brood, kalk. De Franschen zijn veel degelijker en flinker dan men denkt. Op een vrouwenkop. — Een op straat gevonden photographie van vijf (dollar) centen inspireerde mij tot deze teekening. Ik maakte die in minder dan een uur. Waarom over iets zeuren, als men onmiddellijk tot een resultaat kan komen? Stel u voor dat men werkelijk in staat zou zijn op het doek te denken, zijn ideeën even gemakkelijk daarop uit te drukken als men denkt! Ik geloof dat, wanneer we tijdig begonnen, we een jongen vóór zijn twintigste alles zouden kunnen leeren wat van schilderen geleerd kan worden — ik bedoel van het handwerk. Hij zou dan zijn geheel verder leven hebben om daarop voorttebouwen. Een goede schoolmeester behoort uittevinden voor wat een iono-en J b aanleg heeft en zijn opvoeding in dien zin te leiden. Dat zou heel wat tijd en moeite besparen. Herstellend van een gevaarlijke ziekte. — Ik zie overal bloemen: zelfs een blauw lapje in die werkmand lijkt mij een mooie bloem. Niemand weet hoe gelukkig ik ben in dit ontwaken van dood tot leven, met het waarnemingsvermogen van een taai oud leven, gepaard aan de teergevoeligheid van een kind. Ik geloof niet dat iemand ooit 700 Gelukkig was: misschien even dankbaar, ö o maar niet zoo gelukkig. Ik begrijp nu dat menschen, die van uitputting sterven, engelen en mooie vizioenen zien. O Or Velasquez' „Overgave van Braganza." — Een der verhevenste onderwerpen, die ooit werden behandeld. De overwonnen generaal geeft de sleutels der stad over; O O de andere generaal aanvaardt die waardig en welwillend, vervuld met eerbied voor de overwonnenen. Het is treffend, eenvoudig, echt christelijk en slaat alle Maagden en Transfiguraties dood. Velasquez is onbereikbaar. Ruwheid van uitvoering. — Wat we lief hebben bedekken we luchtig; de kleine oneffenheden, die de plaats aanwijzen waai we onze schatten begroeven, kunnen ons niet schelen. Wat ons onverschillig is, stoppen we diep onder de aarde en we maken dan den grond zoo gelijk mogelijk. Of Mxchael Angelo's „Medicis" gelijkendeas? Neen, het was geïdealiseerd. Op den neus was geen wrat en de neus was niet de neus van Medicis. Dat staan op gelijkenis is juist de manier om de kunst aan banden te leggen en naar beneden te halen. Ik kan niet schilderen wat ik niet zie. Ik zal dat nooit kunnen. Wanneer ik het portret van iemand maak, moet ik mijn indruk van hem weergeven. Mijn portret van den rechter Shaw is niet gelijkend! Het doet aan hem denken. Ik wilde niet dat mevrouw Shaw, of iemand van de familie het zag. Ik schilderde hem voor het volk zooals hij er in de rechtszaal uitzag, niet voor de familie zooals hij er thuis uitzag. En het is maar goed ook, dat ik niemand het portret liet zien toen ik er mee bezig was. Ik zou er aan geknoeid en het O O verknoeid hebben. Niemand zag het voordat het af was. Dat was knap van me. Breng geen details aan, die de harmonie ö ö van het geheel verbreken. Door zooveel ö peper te gebruiken maakt ge de soep oneetbaar. Wanneer Browning den oceaan of een beweging beschrijft, doet hij dat met één bijvoegelijk naamwoord. Wanneer Michael Angelo details aanbracht wist hij wel wat hij deed. Als de hoofdzaken werkelijk af zijn, zullen de details het gewoonlijk ook zijn. Wanneer ge een neusvleugel teekent, moet ge er goed op letten hoe de neus met de wang verbonden is, verder op den omtrek van den neusvleugel, en als ore dat o-edaan hebt is die ook af. Maar b ö gij maakt details alsof ge krenten teekendet op een snee taart. Kunst is traditioneel; ze werd ontdekt en weer ontdekt en ging van den een op den ander over. Aan de oude schilderijen is o-een vierde van het werk dat aan de moderne is. Ge zoudt verbaasd staan, als o-e zaaet hoe weinig details er op een ö ö ° Claude zijn. Indien ge een schets in twee uren heut o-emaakt, zes: het dan aan niemand! Als Ö ' ö ^e het zegt, zullen de menschen die afschuwelijk vinden. Zij houden van werk dat er uitziet, als of er weken en maanden voor noodig zijn geweest. Zoo zult ge in gezelschap een dame hooren zeggen: „Zie eens wat een mooie geborduurde zakdoek! Het meisje dat hem werkte werd er blind van! Is hij niet prachtig?" — „O!" — „Ha!" — enz. Maak zes maanden lang eiken dag een schets uit het hoofd en ge zult over den uitslag verbaasd staan. Maar ge zult het niet doen, ergo niet verbaasd staan. Schilder iederen dag, als iets dat vanzelf spreekt, evenals ge uw ontbijt gebruikt. Maak honderd schetsen van wat ge maar wilt en berg ze op. Misschien komt er van éen een schilderij. De meeste menschen zoeken handeling in een schilderij. Een schilderij moet hun iets vertellen en zij staan u aan te gapen, totdat ge zegt: „Dat beteekent dit of dat." En dan eerst stellen zij er belang in. Wa arom doet ge zoo? „U zei het mij gisteren." Nu ja, maar ik zei niet dat ge eeuwig en altijd zoo moet doen. Men placht van Lincoln te zeggen, dat hij zoo burgerlijk, zoo linksch was, zoo geneigd tot grappen maken. Maar juist als hij grappen maakte speelde hij zijn troeven uit. Het was de eenige manier, waarop hij sommige menschen te pakken kon krijgen. De taal wordt gebruikt als het middel om te verbergen, wat wij denken en gelooven. Wanneer ge iets te zeggen hebt, zeg het dan! Zoo niet, ga dan naar de akademie en men zal u een spraakkunst en een woordenboek geven, om het feit te verbergen dat ge niets weet. Tot een leerling die bloemen schilderde. — Ge schildert te oppervlakkig. Vergewis u eerst van den vorm en zoo noodig nog eens en pak dan het doek flink aan. Paar mannelijke flinkheid aan vrouwelijke fijnheid; zonder die vereeniging van tegengestelde eigenschappen geen resultaat. Een anecdote van Stuart. — Toen dr. — een jong man was en pas patiënten begon te krijgen, poseerde hij voor Stuart. Hij verscheen onberispelijk gekleed voor den schilder en wachtte zoowat een uur geduldig, dat hij zou beginnen. Stuart keek hem nu en dan eens aan, maar had blijkbaar geen plan te gaan schilderen. De dokter begon ongerust te worden en sprak: „Neem mij niet kwalijk, meneer, maar zoudt u niet willen beginnen te schilderen? Ik heb mijn patiënten aan een collega overgedaan en mijn tijd is beperkt." „Schilderen? Wel, er valt niets te schilderen!" Daarop pakte Stuart hem beet, trok zijn jas zoo, zijn das zus, streek met zijn hand door de haren van den dokter en zei toen: „Zie zoo, ga nu maar zitten. Nu begin ik u te zien." Tot een beginner. — Leer het geheel in eens te schilderen. Bewaar effecten voor het laatst. Ge wilt zekere dingen in uw koffer pakken, voordat ge vertrekt. Let op de hoofdzaken. Laat elk idee van afwerken varen. Niemand werkte ooit af. Beschouw het doek als een lei, waarop ge uw sommen maakt. Leer wat toonverhoudingen zijn, tracht den algemeenen indruk weer te geven. Kijk naar het licht op den top van dat hoofd (een bas-relief van pleister). Het is eenvoudig en helder, maar in uw streven om alles te teekenen wat ge meent te zien, maakt ge het vol lijnen en schaduwen. Ge meent lijnen in dat haar te zien en ge teekent die, totdat de haren er uitzien als de tanden van een groven kam. \\ anneer ge naar dit afgietsel kijkt ziet ge een mooi beeld, geen verzameling van lijnen. Doe niet meer dan er te doen valt. Ge doet te veel werk, of wat ge werk noemt. Ge weet niet hoe weinigf werk er is aan iets moois. Kijk o eens naar deze Clytia. Hoeveel „lijnen ziet ge daarin? Schouders en borst zijn één massa licht; er zijn natuurlijk lichte tinten, maar met twee of drie kunt gij het geheel modelleeren. Ik zeg gij; ik bedoel mijzelf en elk van ons. Ge zoudt lijnen kunnen trekken tot het eind uwer dagen, zonder een schilderij te krijgen. Ge kunt de dingen niet eenvoudig doen zonder studie. Het is beter glad verkeerd, dan twijfelachtig goed te doen. Wat men zwakheid noemt bevordert vaak het karakter. Kracht, zonder eenige zwakheid, is te hard, even hard als diamant of staal. En ge maakt geen indruk door kracht alleen; ge kunt O " O daarmede een gat slaan, maar dat is het niet wat ge wenscht. Ik geloof dat er in den mensch iets is van den aard van alle dieren bij elkaar — tijgers, apen, enz. Ik geloof aan productie, aan arbeiders en arbeid. De tegenwoordige armoede is het gevolg daarvan, dat de menschen op- houden met produceeren en elkander gaan bedriegen. Alles wat de productie oplevert wordt belegd in locomotieven en telegrafen. Daartoe wordt het geld van het volk genomen en in de zakken van vereenigingen gestopt. Calverf s Leven van Rubens. — Ik houd van Calvert's biographie, omdat hij zelfstandig oordeelt en zijn oordeel tegen alle heerschende meeningen weet te handhaven. De heerschende meening over iemand heeft gewoonlijk al heel weinig te beteekenen. Ga eens na hoe de tijdgenooten over Rembrandt dachten! Iedereen zei dat hij een „vrek" was. Of denk eens hoe de menschen thans over Turner spreken! En ga dan eens na wat hun schilderijen zijn en welk inzicht die u geven in de karakters hunner makers. Eeiten zijn gemakkelijk genoeg te vinden, maar men spreekt niet zoo dikwijls over feiten, als daar zijn schit- terend talent en verbeelding, als over onaangename dingen. De menschen zoeken naar hetgeen hun lijkt; zij houden van het onaangename en zij vinden het. „U gelooft dus niet dat het goed is naar photographieën te werken?" Neen, zeker niet! En maak ook geen portretten van doode menschen. Om daarin eenig leven te brengen, moet een fijngevoelig mensch te veel leven verbruiken. o Indien ge eenmaal in zulk werk verzeild raakt, komt ge er niet uit en wordt ge door dooden ingemuurd. Blijf erbuiten zoolang ge kunt. Laat de dooden rusten. Het o o leven is het, dat we moeten trachten weertegeven. Wel, zoo! Men vond het dus niet goed dat ge 's Zondags schildert! Ge hadt kunnen O O zeggen dat uw werk een soort gebed is. Het deugt niet, als het dat niet is. o ' Ge moet werken — en dan weer niet werken. Ge kunt het karakter van uw model beter in de schets van een half uur teruggeven, dan in het werk van een geheelen dag. Door rust worden uw vermogens opgewekt en ge keert tot uw werk terug met een lust, die u ontevreden maakt met alles wat niet werkelijk daarin leeft. Aangenomen werk krijgt iets mats en heeft niets spontaans. Ge werkt niet ingespannen genoeg. Voor een poosje zou ik wel eens onachtzaamheid, of onnadenkendheid willen verbannen zien. Waarom brengt ge die lijn daar aan ? \\ aartoe? Ge snijdt geen fluweel op die manier en fluweel kost maar zes dollars de el. Wat is fluweel vergeleken bij uw geest? De beste muziekonderwijzeres, die ik ooit ontmoette, mlle. Michel, wilde niet dat haar leerlingen een piano aanraakten, dan onder leiding. Ik hoorde een harer leerlingen, een o *-* kleinen jongen, muziek van Mozart spelen, zooals ik het nooit te voren had gehoord: heerlijk gelijk en kinderlijk — zooals Mozart zelf. Mlle. Michel had weinige leerlingen en liet zich zeer duur betalen; zij woonde op de derde verdieping van een huis bij Montmartre. Ik heb Joachim op de viool gehoord, maar dat deed mij niet zoo aan als die kinderen, die bij hun onderwijzeres speelden. Zij konden niet Chopin spelen, maar andere dingen, die werkelijk mooi waren. „Hoe zal ik die schilderij afmaken?" Zeg dat ze af is. „Maar niemand zal die zóo koopen. Zou men ze eer koopen als ze af was? „Misschien niet, maar wanneer er sprake is van het koopen van een mijner stukken, wordt altijd de opmerking gemaakt: „Ik onderstel dat u van plan zijt de schilderij nog meer aftewerken." Welnu zeg dan dat de schilderij te koop is om te worden afgewerkt en dat ge ze O o meer zult afwerken, naarmate de kooper er voor wil betalen. En dan zult ge ondervinden, dat de menschen, die verlangen dat ge uw schilderijen zult afwerken, niet de menschen zijn die ze zullen koopen. Indiex ge bepaald van plan zijt te schilderen, zal het u niet kunnen schelen wat ge bij het schilderen gebruikt. Toen ik die ploegscène schetste, had ik slechts een botervlootje tot palet, een stuk of wat penseelen en een paletmes. Om een fluweelen jas aanteleggen, helpt soms niets beter dan de palm van de hand. Indien ge een groote oppervlakte te beschilderen hebt, neem dan kwasten uit den verfwinkel en doe het ineens. Ik geloof stellig dat de oude meesters zich daarvan bedienden voor luchten, achtergronden, draperieën. In elk geval schilderden zij er flink op los en zij zouden dat niet hebben kunnen '4 doen met zulke penseelen als wij thans koopen — lange, dunne, slappe, of anders stijve en onbuigzame dingen. Ga flink en onvervaard te werk. Tracht de bangheid te overwinnen, die u bevreesd maakt dat ge uw teekening zult bezeeren. Ja, maar—" Geen maren, slik dat woord maar in! Hoe zult ge in 's hemels naam in de open lucht kunnen schetsen, indien ge zoo bang zijt? Ge vreest dat iemand voorbijgaan en u zien zal! En als ge nu iets te doen hadt midden in Boston? Als ik daar lust in had zou ik tegenover Tremont House gaan zitten — tenzij de tram aankwam. Indien ge in het Louvre aan het kopieeren waart, zoudt ge uw ezel voor een Raphael zetten en aan het werk gaan. De menschen zullen u aangapen, maar als ge bezig zijt zult ge dat niet eens merken. En bovendien, dat gebeurt altijd en zal altijd gebeuren. Werk door, alsof ge in de Sahara waart en er alleen een kameel naar u keek! Ge moet beginnen met alles op te geven alvorens ge kunt teekenen. In de eerste plaats moet ge u aan niets storen van wat de menschen zeggen. Bewaar al uw gevoel voor uw werk. Niet door probeeren, maar door niet bantr o zijn komt ge verder. Zij die u ontmoedigen zullen u nooit den kost geven. Ge zult de dingen anders moeten leeren bekijken, dan ge dat tothiertoe deedt. Maak u niet ongelukkig omdat ik u verbeter! Verbeteren ? Wat is verbeterd worden anders dan aeholpen worden? Indien ik u zoover breno- O ' dat ge niet meer „maar" durft zeggen, zult ge goed vooruitkomen. Ge zijt te angstvallig en daarom teekent ge niet stout genoeg. Komaan, uw teekening hier dicht bij het model geplaatst! Niemand zal u uitlachen. Ge zijt allen in hetzelfde schuitje. Beschouw dit als uw eigen atelier en doe daarin wat u goed dunkt! Geef den algemeenen vorm luchtig weer, daarna de schaduwen, maar niet te scherp. Begin dan de vormen nader te bepalen door de karakteristiekste lijnen. Geen veegjes klis, klis" zooals de witters doen, of uw V " werk wordt papperig. „Ik vrees mijn teekening te zullen verliezen !" Verliezen, verliezen? Ge schijnt waarlijk te denken dat uw teekening goed is, zoo zeer schijnt ge er op gesteld te zijn die te behouden. Smijt ze weg. Teekenen is geen „verloren kunst". Wat ge verliest, kunt ge ook vinden. Ge zijt allen te knap om te teekenen. Het is alsof ge zegt: „Dit model heeft zwart haar — zwart, zwart, zwart!" en gij werkt alleen met zwart. Maar het licht op een kachelpijp is witter dan de schaduw op een wit hemd. Ge zvcet allen te veel om te teekenen. Al wat ge weet geeft ge met zwarte lijnen weer. Ge weet dat uw model een lijn heeft tusschen de lippen en ge maakt daar een streep met houtskool. Is dat al het houtskool dat ge hebt ? Het is alsof ge probeert daarmee „rond te komen" — precies als de kostschooljuffrouw met de boter. Ge moet trachten zooveel mogelijk mooie dingen te bestudeeren, anders zult ge nooit mooie dingen maken. Ik heb u herhaaldelijk Sfezepfd welke werken gfe moet nateekenen: O O 'J van Michael Angelo, Raphael, Dürer, Holbein, Mantegna. Tracht iets van hen te krijgen, hang het op in uw kamer, kopieer het, teeken het herhaaldelijk uit het hoofd na, totdat het een deel van uzelf is geworden, evenals „Jantje zag eens pruimen hangen." Ge kunt een oog niet goed teekenen, zoolang ge niet weet hoe de een of andere groote meester dat gedaan heeft. Daarom zouden ze u in Europa drie jaren naar de antieken laten teekenen, alvorens ze u een penseel in handen gaven. Maar ik wil dat ge wat meer schik in uw werk zult hebben en daarom laat ik 11 eerst u in „massas" oefenen. Nu ge daarin sterk zijt, moet ge trachten in de rest verder te komen. Indien ge een vlakte moest ophoogen, zoudt ge er dan overal kleine bergjes aarde op maken, of éen grooten berg aarde, die met der tijd van zelf omvalt? „Maar indien we in de diepste diepte zijn en geen uitweg zien?" Er zullen zoovelen in uw geval verkeeren, dat ge u niet eenzaam zult gevoelen. Bovendien, indien ge in de diepste diepte zijt, kunt gij niet nog meer dalen en zult ge weldra beginnen te stijgen. En dat stijgen, dat verder komen is de pret van het werken, niet het ergens aankomen. Dat is het einde. Ge kunt geen goed werk doen, tenzij ge physiek daarvoor geschikt zijt. Er is evenveel kracht noodig om goed te schilderen, als om te ploegen. Indien spreken zilver en zwijgen goud is, dan is kletsen papier. Vergeet 11 zelf bij het zoeken naar het effect dat de schilderij beheerscht. Het alledaaCTsche bestaat slechts voor O zoover het in uw eigen geest is, het schoone alleen in uw waardeering ervan. Reken er niet op de natuur te zullen krijgen, juist zooals gij ze op een bepaald oogenblik hebben wilt. Ik maakte het portret van dien jongen, terwijl hij de helft van den tijd over den vloer duikelde. Heijt ge ooit beseft, dat uw leven niet lang genoeg is voor al het werk dat ge wenscht te doen ? Dat is het goede van lesgeven aan anderen. Het leven wordt er door verlengd. Op Corofs Fransch dorp. — Wanneer ze zulke dingen in de gebedenboeken zetten, ga ik naar de kerk. Als dat meisje niet stil wil zitten, moet ge trachten een photographie van haar te krijgen. Ik weet wel dat het in het algemeen verschrikkelijk is naar photographieën te werken, maar ge moet toch iets hebben waarop ge steunen kunt wat de nauwkeurigheid betreft. Ge moet leeren zeer zorgvuldig te zijn. Dat waren alle groote mannen, Velasquez en de rest. Ik heb u dat wel veertig maal gezegd en ik weet dat het niets ter wereld zal baten. Geef het geheel in eens weer in losse massas. Maar preciseer niets, tenzii ge het volkomen juist doet. En als iets er uitziet alsof het vlug gedaan is en alsof ge knap waart, laat het daarom niet rusten als het niet goed is. Ge zijt op het rechte spoor, ge gaat goed vooruit. En ik ben er zeker van u niet pedant te zullen maken, als ik zeg dat ge nu van sommige dingen volkomen zeker moet zijn en ge nu moet streven naar wat meer eenvoud. Ik weet dat het u geen moeite kost een dier droge, schoolsche teekeningen te maken, waarover de menschen het zoo druk hebben. Maar er is veel meer gedachte in losser werk. Ik houd van uw studies. Daar is gedachte in elk en dat kan niet van alle schilderijen worden gezegd. Wanneer ge een leeuw wilt vangen, moet ge 's nachts gaan en onverzeld. „Is er een goed boek voor het teekenen van ossen?" Neen, geen ander dan de natuur. De lijnen, die de handeling aangeven in hoofd en schouders van dezen jongen, deugen niet. Zie hoe eenvoudig die in de werkelijkheid is. Zoo iets los behoort met losheid te worden gedaan. Ge kunt het niet gedaan krijgen door bang te worden en te gaan tobben. En zie hoe weinig moeite het kost om het weer goed te krijgen! Eerst de handeling en dan afwerken. De handeling is het voornaamste en ge kunt daarmede niet achterna komen als het doek afgewerkt is. Bijna niemand kan de handeling veranderen wanneer het doek vergevorderd is. Het gebeurt soms, maar het is bijna nooit mogelijk. Bij een figuur als die van dezen jongen zijn bovendien het lompe en achtelooze in zijn manier van zitten essentieele dingen. Ik ben er hard bang voor, dat de leerlingen van de teekenschool u de baas zullen zijn. Men leert hen daar zoo nauwkeurig mogelijk te teekenen. Mischien had ik beter gedaan zóo ook met u te beginnen. Ik graf er de voorkeur aan u te toonen hoe men schilderijen maakt, u tot leeren schilderen te dwingen, u zooveel van mijn eigen leven te eeven als ik kon. En dat is een goede methode, indien ge u moeite geven wilt wat de hoofdzaken aangaat. Maar er is niet een op de twaalf onder u, die ooit een loodlijn gebruikt. Ge weet niet wat hard werken zeggen wil. Kijk nu eens naar dien jongen. Zie hoe lui hij daar zit, hoe zijn armen als het ware een krans vormen en zijn lijf een deel van een anderen krans. Het is zeer moeilijk dat te teekenen. Prudhon kon dat. Indien ge het echt menschelijke van zoo iets niet kunt zien, is het niet de moeite waard het te teekenen. Ge moet iets trachten te vinden, dat u werkelijk belang inboezemt en dat dan weergeven. Ik herinner mij uw dood vogeltje. Daar zat wat in en dat is het wat ik wensch, anders geeft het leeren niets. Ik herinner mij mannen te Parijs, die negen of tien jaren in ateliers plachten te werken en die niets zelfstandigs produceerden. Zij konden vrij goed figuur teekenen — slechter misschien naarmate ze het langer deden — maar er kwam niets van. Ge moet elk voor zich op u zelf toepassen wat ik u heb gezegd en vinden wat ge moet uitdrukken. Ge moet niet denken dat voortdurend onderwijs alles is wat ge noodig hebt, dat u jaren achtereen allerlei zal worden voorgezegd en ge zoo goed als niets behoeft uittevoeren. Ge moet iets van u zelf hebben om uittedrukken, daar met geduld aan werken en zoo goed als ge kunt. Whistler had groot gelijk dat hij Ruskin vervolgde '). Zulke critiek, die iemands kans i) Whistier, een Amerikaansch schilder van naam, had zoogenaamde „Symphonies" in goud, blauw, grijs, gemaakt. Ruskin had daarmede den draak gestoken en gezegd, dat het een schande was voor zulke stukken 200 pd. st. te vragen. Whistier klaagde daarop Ruskin aan en de rechtbank ver- om zijn brood te verdienen in gevaar brengt, behoorde niet te worden geduld; want alle Engelschen volgen Ruskin als lammeren. Whistier is een uitstekend schilder. Als hij aan den gang is werkt hij als een tijger. Ik zag eens een doek van hem bij Rossetti en meende dat het in éen dag was gedaan : zoo eenvoudig en frisch was het geschilderd. Maar Rossetti vertelde mij, dat hij sommige gedeelten herhaaldelijk had overgeschilderd, voordat hij er tevreden mee was. Whistler's brochure heeft een aantal dwaze replieken uitgelokt, maar geen enkel werkelijk antwoord. Hij schildert en wordt een verwaande fat en een kwast genoemd. Hij geeft een brochure van een kwartje uit om zich te verdedigen en nu vallen de critici op hem aan en noemen zijn geschrijf: „non- oordeelde den criticus tot een shilling boete, Whistier dus in het gelijk stellende. Deze schreef bovendien een brochure om Ruskin's critiek te wederleggen. Naschrift bij den tweeden druk. Whistier stierf 17 Juli jl. te Chelsea. sens, nog erger clan zijn schilderijen," enz. Maar geen hunner kan hem beantwoorden, of een brochure schrijven waarvoor iemand een kwartje zou willen geven. De ware critiek is zelf iets beters te doen, te laten zien wat ge bedoelt. Wij geven om hen die wat produceeren, niet om hen die niets doen dan anderen uitschelden. Iedereen lacht om chromos, maar in werkelijkheid heeft iedereen in zijn hart een chromo besloten, als een maatstaf waarmede schilderijen moeten worden afgemaakt. Wat spreekt men van een skelet in zijn binnenkamer! Het haalt niet bij een chromo. Een mensch is niets dan in zijn verhouding tot de andere leden van de maatschappij. Ge blijft jong, zoolang ge blijft geven. Het geven, het krijgen doet ons goed, niet het houden, het hebben. „Leen mij een guinje" zeide een verkwister tot Ben Franklin. — „Hier is die. Geef ze niet terug, maar geef ze door aan een ander, deze weer aan een ander, totdat ze in handen komt van een schurk." Wat is dit toch een kluchtige wereld! Hoe luieren we om 9 uren 's morgens, als we denken dat we tijd in overvloed hebben! En als het 5 uren des namiddags is verlangen we niets zoo zeer dan te schilderen. De manier om artisten te vormen is hen in ateliers optevoeden. De teekenschool vormt onderwijzers en correcte teekenaars, geen schilders. „Dat portret lijkt niet!" Dat doet er niet toe. Brengf uw leven niet door met het maken van dingen die lijken. Dat schilderen voor „de familie", die „volkomen gelijkenis" wenscht, doodt den artist. En wanneer ge daarin geslaagd zijt, hebt ge niets anders en velen zullen zeggen dat ge zelfs daarin niet geslaagd zijt. Ge kunt het niet iedereen naar den zin maken; daarom is het maar het best, dat ge het u zelf naar den zin maakt — als ge kunt. Uw schilderij is niet rustig: genoeg. De » o o o dingen blijven niet op hun plaats. Ge legt op alles te veel nadruk. Uw schilderij is geen geheel. Het is een verzameling van brokstukken. Haak niet met uw oog een voorwerp vast, om het naar boven te sleepen, evenals een kreeft naar zijn voedsel hapt. Het is beter dat het eten te weinig, dan dat het te veel gekookt is. Het laatste is zelfs niet geschikt om aan een bedelaar te worden gegeven. Wees critisch en houd de dingen waar zij zijn. Houd ze in de lijst. Ge zoudt allen beter schilderen, indien ge niet zooveel dacht aan hetgeen anderen van uw werk zullen zeggen. Zorg voor den afstand. Ge ziet een kalf, over een lieg kijken. Ge schildert het kalf zooals het u lijkt te zijn, maar indien ge de lucht schildert zooals gij die meent te zien, zonder verband met het kalf, zal die lucht op zijn ooren komen hangen, in plaats van vier duizend mijlen ver te zijn. Het is een goed idee nu en dan van het werk aftegaan en eens uit rijden te gaan. Ge ziet zooveel en dat wekt de lust tot werken op. En dat is toch de hoofdzaak. Wanneer ge buiten zijt en iets ziet dat ge mooi vindt, breng het dan in gedachte op het doek. Denk eens hoe ge het doen zoudt. Dat zal u vaak meer helpen dan indien ge het werkelijk deedt. Ik heb dit portret zoover gebracht als ik het veilig doen kan. Ik weet dat ik eerzuchtig ben en dat ik er aan zou willen doorwerken, zoolang als ik er iets aan te »S doen zag. Maar ik weet, dat, zoo ik het deed, ik het meer en meer zou bederven en daarom dwing ik mijzelf het er bij te laten. Ik trachtte een indruk weerteeeven • o > ik heb dat gedaan en zoo ik meer wilde doen, zou ik iets van den eenvoud en de waardigheid van het geheel moeten opofferen. Indien ge indruk maken wilt, moet ge zooveel mogelijk details opgeven. Houd uw figuur vrij van kleinigheden, die haar hinderen, niet steunen. Indien ge een geest schildert, dan geef je hem geen zestien rijen knoopen. Een lange losse draperie en een figuur er in. Aleer niet. Maar sommige menschen zouden daarmede nooit tevreden zijn. Zij willen aan het slot van een Symphonie van Beethoven een beetje „Turf in je ransel", om die mooi te maken. Ge moet iets bepaalds op het oog hebben; ge kunt niet zonder doel werken. \\ at ge ziet is niet altijd het beste. Door al het moois, dat 11 bevalt, op het doek te brengen, verstoort ge den eenvoud van het geheel. Ge moet niet zoo eerzuchtig zijn! „Ik kan t niet helpen. I oen ik in Kuropa was heette het „werken, werken!" Ik begon dan ook 's morgens vroeg te schilderen, bijna voor dat het dag was." Een goeje tijd om te schilderen — als men geen kleuren kan zien! „Ja, en ik schilderde den geheelen dag door, soms zonder te eten, en werkte zelfs 's avonds laat bij gaslicht. Dat hield ik zeven jaren vol, totdat ik ziek werd." En nu zoudt ge misschien zeven jaren buiten moeten doorbrengen onder de dennen, zeggende: „Wat was ik een ezel!" Laat u niet door plichtgevoel, of door de behoefte om te worden geprezen, dwingen tot het schilderen van dingen waarin g-e O O geen lust hebt. De menschen vragen mij: „Waarom onderwijst ge vrouwen en niet mannen?" Omdat de vrouwen het mij vroegen en aanboden mij voor mijn tijd te betalen. Ik zou hetzelfde voor jonge mannen willen doen, maar sommigen zouden niet zoo leerzaam zijn als de vrouwen. Niet dat al de vrouwen willen schilderen. Zij weten niet wat men moet uitstaan, alvorens men iets in de kunst kan doen. Sommige komen hier binnenstappen, op een dag dat de modemaakster wegbleef, en verbeelden zich dat ze artisten willen worden. Wat weten zij van opoffering! Wat gaven zij ooit! Zij zouden tot het eind der dagen willen ontvangen, maar wat zouden zij WiWengeveii? „Gelooft u niet dat details in den regel de werking van het geheel verzwakken?" Wel zeker. Maar sommigen kunnen een jaar met iets bezig zijn en het steeds beter maken: Raphael bijv. Ook Millet kon zoo werken. Ik geloof dat alleen talenten van den eersten rangf dit vermogen. Trouwens O iedereen, die zijn werk volkomen goed kan doen, is een talent van den eersten rang. Velasquez bijv., die zoo gemakkelijk scheen te werken. Er zijn maar weinige groote schilders geweest: Velasquez, Tintoretto, Paul Veronese. Titiaan werd bijna een groot schilder; hij had prachtige kleuren, maar niet het grootsche van de anderen. Michael Angelo stond slechts bij den Almachtige achter. „Hij ondervond teleurstellingen?" — Malligheid! ik ben er zeker van dat, wanneer zijn pleister nat was en hij gereed stond het plafond van de Sixtijnsche kapel te bewerken, hij zoo gelukkig was als niemand anders zijn kon — zoo gelukkig als iemand die bijkans een schepper is. Zie naar die Madonna in zijn „Adam, door Jehovah aangeraakt." Naast haar schijnen alle andere Madonnas zelfbewust. Zij is zich zelfs niet bewust van het Kind, maar staart ver voor zich uit in de toekomst. Michael Angelo's types behooren tot de meest grootsche. Ge ziet ze nog in Italië, O O I onder de vrouwen als zij aan het wasschen zijn, of op de markten. „Ik weet niet wat ik doen zal." Ge leert dat door te werken. Begin iets te o teekenen en zie hoe ver ge het brengen kunt. „Wat zal ik nemen?" O, iets waarin ge lust hebt. „Zeg mij wat, als het u blieft." Hoe kan ik dat zeggen? Ik zou u evengoed kunnen vertellen welk gebed ge moet opzeggen. Dit oog is licht en ge maakt het donker. Gij schijnt te denken dat ge, om iets aante pakken, er van af moet blijven. Probeer toch niet altijd uw werk in den flank te komen. Gij ziet een leeuw, en om zeker te zijn hem te krijgen, maakt ge rechtsomkeer, gaat met een stoomschip naar Japan en reist de wereld rond, om hem in den rug aantevallen. Letterkundige critici kunnen de kunst niet waardeeren, omdat zij zelf daaraan niet doen. Er is evenveel liefde noodig om een schilderij juist te critiseeren, als om het te schilderen. Daar hebt ge Théophile Gautier, een van de beste critici. Eens zeide hij tot Couture, dat indien deze niet dit en dat aan zijn schilderij veranderde, hij in zijn artikel over den Salon er niets van zeggen zou. Waarop Couture antwoordde: „Ge zult er iets van moeten zeggen, op straffe van anders voor een ezel te worden gehouden!'' o Welk een voorstel om bij een schilder mee voor den dag te komen! 'I rouwens de critici weten dat de menschen er van houden op fouten te worden gewezen. Het is betrekkelijk dom te bewonderen, terwijl het zoo gemakkelijk is met het koor van afbrekers en kwaadsprekers meetegaan. W erkelijk groot werk kan nooit ten volle worden geapprecieerd, omdat alleen zij die het deden het naar waarde kunnen schatten. Toch schrijven een aantal jonge lieden over de fouten van Michael Angelo. Wat zou het een voorrecht voor hem zijn zoo hij hen hooren kon! W AT voert gij uit? „Ik probeer dien theepot te teekenen." Met dat probeeren gaat een boel tijd verloren. „Maar ik kan hem niet goed krijgen!" Leg u er bij neer, dat ge hem niet goed kunt krijgen. Doe geen moeite hem zoo precies te krijgen (het tegendeel is aan den anderen kant ook niet noodig). Ge kunt uw best niet doen als ge probeert. Ge doet, als of dit uw laatste kans is op verlossing. Maak er een grap van — een ontspanning. Niet wat ge ziet, maar wat ge gevoelt zal uw werk interessant maken. Ge kunt naar iets kijken en het zien, maar dat is niets. Ge kunt naar iets kijken, dat een aandoening bij u opwekt. Dat is gevoelen.' Feiten beteekenen niets. Encyclopedieën zijn daar vol van. Het individueel weergeven van een ding is interessant. Volkomen eenvoud van uitdrukking. — O In dit land bereiken alleen martelaren dien. Lincoln had dien, John Brown ook. Ik zag laatstgenoemde op een partij voor oesters bedanken, omdat „hij geen honger had," en voor champagne omdat „hij geen dorst had." En hij hield zijn glas zooals gij een pop voor een kind zoudt vasthouden. Ge zoudt dat spinnewiel zoo kunnen teekenen, dat gezelf zoudt gaan snorren als ge er naar keekt. Het behoort te „zingen" door het spel van licht en kleur. Millet zou dat uiterst eenvoudig, maar met de uiterste zorg hebben gedaan. Een schets uit het hoofd te maken kost niet meer tijd dan de veters uwer schoenen vast te binden en teekenen komt er voor u niet minder op aan dan uw schoenen aantrekken. Teeken niet altijd dat Italiaansche jongetje na. Waarom doet ge niet iets anders? Het jongetje is kapitaal, maar ge moet alles teekenen. Dan zult ge den volgenden o o zomer, wanneer ge buiten zijt, er niet tegen opzien te teekenen wat u thans onmogelijk toeschijnt. Teeken de geheele scheppingMet zoo'n model iederen dag wordt het werk zeurig, te veel als portretschilderen. Uw troubadour is prachtig van kleur. Werkelijk Venetiaansch! Maar ge hebt zijn beenen te kort gemaakt. Ge waart zoo druk bezig met zijn rooden tulband, dat ge vergat dat er aan een man nog iets anders is dan een hoofdbedekking. En zie eens hoeveel tijd ge aan zijn oogen hebt besteed! Bedenk dat de beenen van evenveel belang zijn als de oogen. Waarom teekent ge die mouw precies zooals ze niet is? „Ja, maar gisteren was ze zoo!" Wel mogelijk, maar doe het zooals ze van daag is. Dat is maar het beste en zoo ge 't niet kunt doen zooals ze van daag is, kunt ge het zeker niet doen zooals ze gisteren was. Ik zon wel willen dat ge uw doeken een 1aar te voren in gereedheid bracht. Ge maakt ze vandaag klaar om ze morgen te gebruiken. Zij lijken wel handdoeken in een hotel, die zoo nat zijn alsof ze pas uit de wringmachine komen. Ge schildert dien muur zoo helder alsof hij even dicht bij u is als uw ezel. Ge vergeet dat hij twintig voet van u af is, dat de atmosfeer en de afstand de kleur hebben getemperd. Bedenkt dat de impressie evenzeer komt van den afstand, dien ge moet uitdrukken, als van iets anders. Het is verkeerd bij het teekenonderwijs den leerling te binden aan boeken, stelsels en methodes. Geef hem zekere vormen te kopieeren, en zijn hoofd wordt er vol van en als ge hem dan iets zelfstandigs laat doen, kan hij alleen iets maken gelijk aan hetgeen hij in zich heeft opgenomen en ge krijgt een herhaling van de oude vormen van krommen en lijnen. Indien de onderwijzer een artist is, zal hij zelf iets kunnen produceeren. Hij zal zijn leerlingen ook voor de natuur brengen en hen leeren, dat alle ornamenten op haar gegrond zijn; hij zal hen laten zien hoe de natuur decoreert, van welke vormen zij zich tot versiering bedient en hoe; hoeveel geel zij gebruikt en hoeveel rood naar evenredigheid. O „Maar strekt dat kopieeren niet om de hand vaardig te maken?" Vaardigheid van de hand? Wat baat die tenzij ge iets in het hoofd hebt, dat de hand moet helpen weergeven? Neen. De onderwijzer die alleen leert kopieeren staat tot de kunst, als de schrijfmeester tot de literatuur. Hij zou u niet kunnen weergeven, zooals ge daar zit in dien stoel, met al wat u omgeeft; hij zou geen zonsondergang zoo kunnen schilderen, dat het u eenig denkbeeld gaf van de kleur, de poëzie, de schoonheid. Hij zou geen klimop kunnen schilderen, die tegen het huis opkruipt en daarop haar schaduw werpt. Er moet in een man iets zijn dat meetrilt, anders is hij geen artist. Ge hoort een verhaal, het treft 11 en ge denkt: „bij een zekere combinatie van gebeurtenissen zon dat kolossaal zijn!'' Er valt een vonk op het tapijt; er komt geen brand van, maar indien er kruit had gelegen zou het geheele huis in de lucht zijn gevlogen! Hoe maakte Shakespeare zijn stukken? Naar hetgeen hij in de werkelijkheid had gezien en gehoord. Hij was een groot waarnemer van de werkelijkheid. Hij behoefde niet altijd van Koningen te vertellen; gewone menschen waren voor hem even gewichtig. Zoo was het ook met Molière en Cervantes. Shakespeare ging nooit zitten, zeggende: „Nu zal ik eens origineel zijn!" Neen. Als hij 's morgens de oogen opende dacht hij er niet aan de dingen te bekijken zooals lommy linker deed. Hij schreef zijn tooneelstukken, precies zooals ik een sigaar zou rooken, of een boek lezen. Maar ge kunt er op aan, dat hij een wroeter was! Zij, die er gekomen zijn, hebben meer gezweet dan anderen. Het is een quaestie van open poriën. In hun eeuwigdurende winzucht houden de meeste menschen hun poriën potdicht. Een koopman, of een advocaat heeft niets te maken met „scheppen." Ze zijn ontwikkelde menschen misschien, maar ze streven niet naar het hoogste De meeste advocaten zullen hun meening gebruiken, naar gelang daarvoor betaald wordt. Zij verdraaien de dingen om ze te doen meenen wat ze niet meenen; zij trachten een grove logen als waarheid te doen klinken. Voer dat beginsel in de kunst in en denk eens wat het resultaat zou zijn! Hebt ge ooit van Hotchkiss gehoord, die te Rome leefde? Hij was een schilder en een van de liefste menschen, die ik ooit leerde kennen. Zijn werk was met zorg gedaan en rijpelijk overwogen. Hij was zeer arm geweest en placht in een steenbakkerij te werken. Hoewel klein van gestalte, kon hij, dank zijn behendigheid, evenveel doen als zes man door ruwe kracht alleen. Hij werd in dit soort van werk bedreven en placht vijf of zes steenen tegelijk optevangen als men ze hem toewierp, maar hij was te zwak voor het zware werk. Toen ik hem ontmoette was het kort voor zijn dood; hij wist dat die nabij was en sprak er zeer kalm en luchtig over. Maar eens zeide hij, dat het toch een beetje hard was dat, nu hij kon leven en kans had om te kunnen studeeren, nu hem schilderijen werden besteld en het leven voor het eerst wat gemakkelijker voor hem begon te worden, hij alles zou moeten opgeven. Wanneer ge leerlingen krijgt vertel hen dan niet te veel op eens, meer dan zij kunnen opnemen. Geef niet te veel van uzelf aan menschen, die niet met u kunnen voelen, die niet kunnen appreciëeren wat ge zegt. Dat geven is zeer vermoeiend. Ik weet dat, want de twee jaren, toen ik mijn klasse had, matten mij af. Ik ben blij dat ik het deed, maar ik zou het niet hebben kunnen volhouden, Een onderwijzer, die alleen onderwijs geven kan, is geen artist. Een onderwijzer moet iets produceeren, waarvan anderen leeren en waardoor ze opgewekt worden. „Is die schets van juffrouw B gelijkend?" Dat doet er niet toe. Het komt allereerst op het maken aan: gelijkenis is een tweede quaestie. De figuur is elegant — dat is iets waaraan de meeste menschen niet hechten, zoozeer zijn zij vervuld van de gelijkenis. En dan is ze naïef. Ze is knap gedaan en 16 ik weet dat ge ze twee jaren geleden niet hadt kunnen maken. „L vindt dus dat we vooruitgaan, ook al gevoelen we dat we niet vooruitkomen, zooals we moeten?" Ge kunt niet anders dan vooruitgaan, o 7 maar ge ziet niet altijd hoe. Alvorens ge aan een teekenino- begint, o ö ' moet ge weten waar uw figuur op het doek zal komen. Zie hoe Michael Ano-elo b elk hoekje ontwierp. De meesten van ons brengen een klein figuurtje midden op een grooten achtergrond, die nergens toe dient. Zie naar de Grieksche munten: geen ruimte verspild, alles gevuld. En zie dan naar onzen (dollar) cent: de figuur is zoo klein dat ze lijkt op een kraai in een wildernis* Praat niet zoo dikwijls van hetgeen ge gedaan hebt. Werk door en schilder niet elke schets, alsof ze de laatste is die ge zult maken. Ge moet in het oog houden dat er onder dien hoed een hoofd is! Trek door den hoed een lijn, waar ge weet dat de kruin van het hoofd behoort te komen, en zie hoe de hoed er dan uitziet. Struisvogelveeren kunnen niet de plaats van hersens innemen. Een vogel is af als hij vliegen kan. In Couture's atelier waren jongelieden J o " die uitmuntten in het tappen van uien op de anderen. Zij hielden de klasse soms in orde. Wanneer iemand van plan was zich met het model te bemoeien, werden zijn opmerkingen gecaricaturiseerd, totdat hij maar blij was zijn mond te houden. Een Parijsche donderaar gaf mij eens een harden stomp in den rug. Ik was boos, maar bedwong mij en, de gelegenheid afwachtend, pakte ik hem beet en droeg hem met het hoofd omlaag naar eene andere kamer, waar ik hem in een kuip met water op en neer liet gaan. „Ha, ha!" riepen de anderen. „Ge zult voortaan den Amerikaan wel met rust laten!" Het is veel waard bij Couture te werken. Alles wat u op den weg helpt en lust tot werken bij u opwekt is goed. Couture doet sommige dingen op bewonderenswaardige wijze. Ik ben blij dat ik tot hem ging en ik ben blij dat ik van hem ging toen ik het deed. Millet is heel iets anders. Er is meer menschelijks in een hooiopper van hem, dan in alles wat Couture kon doen. Ik ben aan Couture veel verschuldigd, in een zekeren zin meer dan aan iemand anders. Maar ik keur zijn methode niet goed. Zijn beginselen zijn bewonderenswaardig. Hij heeft de menschen geleerd aan hun werk de ware buitenatmosfeer te geven en daarmede heeft hij veel goeds gedaan. Zonder Couture zou Troyon niet half de man zijn geworden die hij was. Ge zoudt Troyon's vroeger werk niet herkennen : degelijk en consciëntieus, maar hard en droog. Het was van Couture, I )iaz en dergelijken dat hij leerde wat men in zijn werk lief heeft. Men meene toch niet dat ik ondankbaar ben jegens Couture. Maar ik volg zijn methode van schilderen niet en wensch dat ook niet. Zelfs nog voor dat ik zijn atelier verliet, was ik begonnen geheel anders te schilderen. En Couture wist dat ook wel. Ik geef ook heel anders onderwijs. Wanneer heette ik u ooit te probeeren om te schilderen zooals Couture deed? Trouwens wanneer eaf ik u ooit een recept om te schilderen? Wat nu aangaat de zoogenaamde Fransche Kunst, ik vind die uitdrukking verkeerd gekozen en het spijt me dat mannen als Millais spreken van de „Fransche School I)e bransche schilders vormen geen school. Sommigen hunner hebben hun eigen school en deze verschillen hemelsbreed van el- kander. Er is werk van hen, waaraan ik evenzeer een hekel heb als iemand ter wereld, maar bij elkaar weten zij meer van schilderen dan in eenig ander land. Zelfs de nieuwe Münchener School is gegroeid uit Fransche begrippen en is niet echt Duitsch. Niet te veel details! Wat is dat voor goed, dat men bij oesters in schelpen doet? „Foelie?" Juist. Welnu, details zijn als foelie. „Zal ik mijn figuur afmaken?" Ge hebt die afgemaakt voor zoover ge dat kunt. Sommige gedeelten zijn goed geschilderd. Maar het hoofd zit niet goed op de schouders en het zou meer tijd kosten dat te veranderen dan een geheel nieuwe schets te maken ; het zou u meer vervelen en ge zoudt niet half zooveel leeren. Tracht op een ander doek te krijgen wat hier ontbreekt. Ge gaat goed vooruit met dat binnenhuisje, maar ge denkt te veel aan dat haardkleed. „Ik wilde dat het er uitzag als zacht wit bont." Dat behoeft ge mij niet te zeggen. Dat wist ik wel door naar uw werk te kijken. Men schildert datgene waarvan men vol is. „Wat is uw idee van een Kunstschool?'' Een artist te nemen en hem te laten werken; leerlingen te laten komen, die beginnen met zich te verbazen, geboeid worden en ten slotte zelf aan het werk gaan. Stel u Raphael voor, zich bukkend over een leerling en zeggend: Ik vind O O O 11 dien neus te kort!" Als Michael Angelo een aanplakbiljet maakte, zouden de kunstrechters er niet eens voor blijven staan. Ik heb verscheidene van de Prae-Ra- phaelieten ') in Engeland gekend en hield heel veel van hen. Zij vormden een gezellig clubje, vriendschappelijk onder elkaar en gastvrij jegens vreemdelingen. Zij zijn zeer serieuse werkers, zoodat men niet nalaten kan diep respect voor hen te hebben. Zij geven niets om hetgeen de wereld van hun werk denkt, wèl om elkanders meenincf. Hun schilderijen, bijv. die van Rossetti, zijn niet interessant, hoewel deze toch iets boeiends hadden in de uitdrukking der koppen. Maar hoewel zij zoo vreemd schilderen, waardeeren zij de groote Franschen (ik bedoel Géricault, Delacroix, Millet, Corot, Diaz, enz. — niet te verwarren met Géróme, Cabanel, Bouguereau en dezulken). In hun kamers kon men vaak een teekenine van Millet, of een schets van Daubigny 0 Een groep van kunstenaars, die zoowat dertig jaren geleden in ISngeland algemeen opgang maakten; hun manier van werken doet denken aan de keurige en preciese manier van Kaphael's voorgangers, bijv. Perugino. zien. Rossetti hield er van naar de stukjes in mijn atelier te komen kijken. De Fransche artisten, die ik kende, gaven even weinig als deze Engelschen om de meening van leeken. Zij gaven om de Kunst zelf. Op Couture's atelier werd door de jongelui nooit gesproken over hetgeen de menschen in het algemeen van hun werk dachten. Het kon hun niets schelen. Ook hoorde men niet spreken over bestellingen, of over de kans op verkoop van schilderijen, of over schilderen met het doel geld ermee te verdienen. Nu en dan zeide een der jongelieden, dat hij dien namiddag naar het Louvre moest om iets te kopieeren, ten einde zijn huur te kunnen betalen. Maar dat was ook de eenige keer dat er sprake was van geld. Er waren jongelui van allerlei stand: van den hertog af, die met zijn equipage kwam, tot den armsten toe, maar er was geen kwestie van likkerij. Ge meent dat, door het werk van den eenen dag op dat van den anderen te stapelen, uw schilderij, hoe dan ook, beter zal worden, terwijl zij in werkelijkheid steeds slechter wordt. Ge doet al wat ge kunt reeds den eersten dag. Wat baat het te worstelen wanneer men aan een paal is gebonden en wat geeft het den paal omver te willen halen? Eerst kennis en dan vrijheid. Gij zegt: „Ik voel dit en ik wil dat door mijn penseel weergeven." Maar iemand, die binnen komt en u ziet werken, zal denken dat ge een doek klaar maakt. En toch, moet ge uzelf laten gaan. Stel u een omzichtigen en consciëntieusen harddraver voor! Zegt het dier: „Ik zal dezen poot hier, dezen daar zetten"? Neen, sommige dingen moeten vlug worden gedaan om ze goed te doen. Ruskin heeft nut gesticht door de menschen te leeren naar de wolken te kijken; hij kon dat omdat zijn waarnemingsvermogen gescherpt was door te probeeren zelf te schilderen. Maar hij heeft de wereld niet de artisten leeren waardeeren over wien hij schreef, behalve dan wanneer hij hun schilderijen rechtstreeks aan zijn lezeis kon laten zien. Een troep menschen zullen Coquerel traan hooren als hij over Rembrandt o spreekt. Maar niet éen van die menschen koopt een photographie naar Rembrandt! Het is hun om Coquerel, niet om Rembrandt te doen. De teerste en fijnste dingen zijn de wereld uitgevit. Om de kunst te steunen, moeten we in staat zijn een talent te erkennen, alvorens het zijn volle vlucht heeft genomen. Koude lucht moge versterkend zijn, maar ze kan een viooltje niet helpen groeien. Kunst is iets doen, literatuur is er over praten. » Hier is een schets, die juffrouw Bschilderde, terwijl zij in een boom zat." Bravo! Uitmuntend! En u „deedt dat in twee minuten!" Daarom is er ook leven in. Indien ge er een uur voor hadt gebruikt, zoudt ge de schets misschien hebben bedorven. — Ha, nog meer schetsen! „Ja; ze zijn wat ruw, maar men zeide dat ik ze naar huis moest meenemen en ze s winters afmaken." Wie is die „men"? Als ge er zestien dokters op nahoudt, ga ik heen. Niemand hier gaf u dien raad. „Maar ik kan toch niet altijd buiten blijven!" Het zou heel wat beter zijn, als ge dat wel kondet. En wanneer ge binnen moet blijven, schilder dat wat binnenshuis is. Maakt ge dingen in den winter af, dan kunt ge ze des zomers niet aan uw overgrootmoeder geven. Probeer eens het zomersche 's winters te schilderen en in zoowat vier jaren zult ge inzien hoe dwaas dat is. Ik wensch dat ge zonder inspanning zult doen wat ge doen kunt, niet dat ge met zooveel inspanning zult trachten te doen wat ge niet doen kunt. Begin zooals ge zoudt doen bij het studeeren van pianooefeningen voor de vijf vingers. Een, twee; dan een, twee, drie, en zoo vervolgens, totdat de vijf vingers allen in gebruik zijn. Door gemakkelijke dingen goed te doen zult ge langzamerhand moeilijke dingen goed leeren doen. Een muziekonderwijzer laat zijn leerling niet beginnen met een Sonate van Beethoven, maar are meent dat ge al dadelijk een kop moet leeren teekenen. Ja, ge moet dingen doen, dien ge doen kunt. Doe die serieus, met ijver. Kijk naar die teekening van een portemonnaie, een lorgnet en een vingerhoed op een wit tafelkleed, bij lamplicht. Laat iemand, die niets van teekenen afweet, binnenkomen en hij zou niet kunnen zeggen wat de teekening en wat de portemonnaie enz. is. Alleen door juiste toonverhondingen kan men zulk een indruk van de werkelijkheid geven! Begin met den geheelen omtrek van die hand. Ge begint met de vingers. Er zijn nog meer dan vingers aan een hand. De vingers behooren bij de hand, niet de hand bij de vingers. Er zijn nog meer dan tanden aan een kam. Men ziet eerst den kam en dan de tanden. Maar praten geeft niets. De menschen gaan toch hun gang en doen wat ze goed vinden. Het is om van te huilen, als men ziet dat de menschen u niet willen gelooven, nadat ge u half dood hebt gewerkt om ze wat te leeren! En toch blijven zij om raad vragen. Ten spijt van zijn „slechte oogen", maakte Turner betere schilderijen dan alle Duitschers bij elkaar. Misschien waren Phidias en Shakespeare n;et goed geëquilibreerde menschen, maaide wereld krijgt haar suiker van hen. Indien iemand alles durfde neerschrijven wat hij ooit ervaren heeft, zou dat het meest grootsche boek worden dat ooit het licht zatr. O We kunnen geen twee hartstochten te gelijk hebben. Geen schilder kan schilderen en tuk op geld zijn. Ge gaat goed vooruit met koppen, maar ge zijt nu zoover als ge kunt komen. Ge kunt dezen kleinen kop niet verder brengen. Ge moet thans uw zin voor vorm ontwikkelen. Bestudeer de werken van hen, die u de baas zijn. Teeken Holbein en Albrecht Diirer na. Ik heb mij heesch gepraat om u daartoe te krijgen. Daar staat ge nu te wachten op een model, dat niet komt. Waarom niet middelerwijl photographieën nageteekend? Als ge ziet hoe anderen oogen, neus, en mond weergaven, zult ge weten hoe ee uw eigen werk moet verbeteren. O £"> Ge kunt geen oor naar Holbein of Dürer nateekenen, zonder de natuur anders te zien, dat ge haar te voren zaagt. Millet's schilderijen hebben het oneindige achter zich, die van Couture hebben een grens. Ik ben Couture dankbaar voor hetgeen hij mij leerde, maar het was goed dat ik van hem ging. Ik kreeg een ruimer inzicht in de menschheid, de wereld, het leven, toen ik Millet en zijn werk leerde kennen. Zijn figuren waren werkelijk menschen, die werk te doen hadden. Wanneer hij een hooimijt schilderde, dacht men aan dierlijk zoowel als aan plantaardig leven, aan menschelijk leven. Zijn velden waren velden, waarop menschen en dieren werkten, waar zij hun leven lieten, waar de beenderen der dieren werden vermalen om de aarde te voeden en waar het nooit rustende rad van het bestaan aan het draaien was. Hij was de grootste man in Europa: van de poëtische zijde beschouwd. Hij was zoo groot, dat zeer enkelen slechts hem ooit konden naderen. Hij las alleen wat hem van dienst kon zijn. Hij kende Shakespeare en Homerus van buiten en, evenals Lincoln, gaf hij slechts om enkele boeken. Hij had Hamlet lief, Ik vond hem eens lachend over de „Wolken" van Aristophanes. Het was prachtig hem uit den Bijbel te hooren lezen : 17 „Afu heerschte groote hongersnood door het geheele land. — „Welk een beschrijving!", placht hij te zeggen. „Wat is dat breed! Dat kon op geen andere wijze worden uitgedrukt." En toch zijn er menschen, die zeggen dat de Bijbel niet in het Fransch kan worden vertaald. Ge hadt hem het boek van Ruth moeten hooren voorlezen. Hij zag dat alles van het standpunt van den schilder. Hij is de eenige man die, sedert de Bijbel werd geschreven, de dingen op een Bijbelsche manier heeft weergegeven. Toen ik voor het eerst zijn schilderijen te Parijs zag, wandelde ik door de tentoonstelling met een mijner vrienden en we waren er verrukt over. Niemand anders gaf er om. Men noemde ze „des tristes affaires. Ik werkte toen op het atelier van Couture. Hij gaf er niets om. Ik gïno- ö ö naar Barbizon, waar Millet woonde, bleef daar twee jaren en was al dien tijd bij hem. Ik vond hem werkende in een kelder, drie voet onder den grond; zijn schilderijen beschimmelden van de vochtigheid, want er was geen vloer. Ik kocht zooveel van zijn werk als ik kon, totdat ten slotte te Parijs het gerucht liep dat een rijke Engelschman al zijn schilderijen opkocht. En de menschen begonnen zich ongerust te maken en einden naar Barbizon, om te zien wat ze van hem konden krijgen. Om u een denkbeeld te geven van de lage prijzen, waarvoor zijn doeken toen gingen, deel ik u mede dat ik voor de duurste schilderij, die ik van hem kocht, negentig dollars betaalde. Het was „De Schajoenscheerders." En hij kreeg niet eens het geld in handen. De man, bij wien hij zijn verf kocht, had hem geschreven dat hij óf wat geld, óf een schilderij moest hebben: Millet ging derhalve zijn schilderij afmaken. Toen ik het zag, wilde ik het hebben; ik betaalde dus den verfman negentig dollars. Toen ik dacht dat de schilderij af was — iedereen zou dat hebben gedacht — was Millet nog niet tevreden over de linkerhand van het meisje, dat de wol van de schaar afneemt. Daar was de rechte actie niet in, meende hij, en hij hield het doek nog tien dagen. En wanneer ik bij hem kwam, altijd werkte hij er nog aan. Ik vroeg hem, waarom hij geen plooien in de muts van het meisje bracht. Omdat hij wilde, dat die leek op het blad van een theeroos, zeide hij. En dat was de man, dien de critici „slordig en nonchalant" noemen! Ik wilde hun mijn teekeningfen van Millet niet laten zien. Hun dro^e oogfen zouden daar gaten in hebben O O O gebrand! Millet was nooit een banknoot van 100 dollars rijk geweest, voordat ik hem het geld gaf voor een van zijn doeken. Het was op de tentoonstelling; de Regeering was van plan het voor een appel en een ei te koopen, maar ik was overtuigd dat de heer B. het zou willen hebben. Toen de tentoonstelling afgeloopen was, nam ik het dan ook mee naar het atelier van mijn vriend Hearn — ik had toen geen atelier te Parijs — en bracht B. daarheen. Millet had mij gezegd, dat ik het voor 500 dollars mocht verkoopen: misschien was het ook minder. Hij had er eerst meer voor willen vragen, maar hij had den moed laten zakken. Toen B. den prijs hoorde, zeide hij: „Dat is weinig genoeg" en hij nam het, maar hij betaalde het geld niet dadelijk, want hij moest naar Holland gaan en had het niet op het oogenblik. Ik vertelde Millet dat de schilderij verkocht was; toen hij hoorde dat de kooper het geld nog niet had betaald en het land uit was, keek hij een beetje wantrouwend, want hij kende B. niet zooals ik hem kende. Eindelijk kwam het geld. Toen ik het hem gaf, zeide hij niet veel, maar den volgenden dag zeide hij, dat hij mij niet zou bedanken, maar dat ik het misschien aardig zou vinden te weten, dat hij nooit te voren honderd dollars in huis had gehad. Ge vraagt of hij veel buitenshuis schilderde. Hij placht wandelingen te maken, de dingen te bekijken en ze zoo te bestudeeren. We gingen samen uit en kwamen bijv. een kar op den weg tegen; we gingen dan zitten: hij wees me hoe de kar helde, hoe het licht op de wielen viel en nog een heeleboel dingen. Alles was voor hem interessant. We bleven soms den geheelen achtermiddag uit en wandelden niet meer misschien dan een half uur. Soms gingen we naar Parijs, naar het Louvre, en hij bracht me dan voor een Mantegna, of een Albrecht Dürer, en wees me op het mooie daarvan. Na Mantegna placht hij dan te zeggen: „En waar blijft nu uw Titiaan?" Hij zeide altijd dat hij er niet om gaf naar Rome te gaan. Hij kon in het Louvre genoeg grootsche schilderijen zien. De buitenlui, die met hem omgingen, begrepen hem niet goed en hij was uit de hoogte en afgemeten met hen. Op zekeren dag spoedden wij ons naar het station te Fontainebleau, na een lange wandeling. We hadden blouses en klompen aan evenals werklieden, want hij was een werkman en ik was er trotsch op mij zoo te noemen. We hadden honger en de trein zou over een kwartier gaan; ik bestelde iets aan den gargon en deze was onbeleefd en lachte ons uit. Millet keek op en zeide kalm en vaderlijk: „Mon gargon, vous êtes d'une gaité extraordinaire!" De man was daarop totaal neergezet en bediende ons zoo vlug als hij kon. Millet placht te zeggen, dat ieder artist naar de Oost kon gaan en een palmboom schilderen, maar dat slechts zeer weinigen een appelboom kunnen schilderen. Millet maakt de menschen op zijn schilderijen altijd ondergeschikt aan hetgeen ze doen. Hun handen waren gemaakt om te werken, hun voeten om kluiten te trappen. „Ik zag, de vorige week, zijn „Wolkaardster op de „New-York Loan-Exhibition." Ik herinner mij dat ik dat zag, den eersten dag toen hij er aan werkte. Hij legde het aan met doorschijnende kleuren; op een kleinen afstand gezien leken die volkomen vast. De wol, het lichte, onbestemde en toch vaste daarvan, ziedaar juist wat Couture niet kon schilderen. En dan de lucht, die Millet in zijn doeken wist te krijgen en hoe de dingen bij hem wijken! Ik begrijp niet hoe hij het gedaan krijgt. Natuurlijk kon hij niet schilderen en kon het hem ook niet schelen te schilderen wat Couture het liefst had. Men zeet o dat de „Jongen met de zeepbellen" heel mooi is, maar Millet zou het niet hebben willen schilderen. „Ik denk dat Millet geen portretten maken kon." Wel zeker kon hij dat, maar zijn portretten zouden er hebben uitgezien, niet zooals andere menschen dat wilden, maar zooals hij dat wilde. Hij wilde niets liefs of pakkends schilderen, zoolang het publiek zijn landelijke tafereelen niet waardeerde. De menschen zeiden dat zijn schilderijen „niet elegant" waren. Kijk naar de vrouw op de „Schapenscheerders". Daar is meer elegance in dien kleinen voet, dan in alles wat Watteau ooit schilderde Er zijn jaren noodig om de eenheid en somberheid van die groep te begrijpen. Ze is zeer uitvoerig geschilderd, niet alleen met gevoel, maar intens en geduldig. Ik kocht dit en verscheidene andere doeken; van sommige wilde Millet niet scheiden. Toen ik hem leerde kennen was hij hopeloos arm, maar hij schilderde geweldige dingen. Hij besefte dat hij flink, groot werk kon doen, maar tot mij zeide hij : „Hoe kunt ge kleinigheden zoo fijn en los weergeven?". Van „Het meisje met den vlieger" zeide hij: „Niemand hier zou zoo iets kunnen." Van het begin tot het einde konden we het verwonderlijk goed samen vinden. Hij was zulk een reus, dat ik naast hem slechts een pigmee was. Men noemde hem een brombeer. Hij mengde zich nooit in de gesprekken van anderen. De wereld had hem slecht behandeld en daar kwam hij nooit heelemaal over heen. Hij wilde mij slechts eenmaal aan een teekening helpen. Zijn raad was altijd: „Huilt, ge moet werken!" Ik dacht dat ik hard werkte, maar hij hield mij voor een lummelaar. Millet, Barye en Corot maakten tegelij- kertijd caricaturen voor de „Charivari." Corot was flink, krachtig, beslist. Hij w~.s optimistisch omtrent zijn eigen schilderijen. Toen ik hem het laatst zag was hij zeven en zeventig jaar oud. Hij zeide: „Wanneer God mij nog twee jaren in het leven laat, denk ik iets moois te kunnen schilderen." Ix Frankrijk krijgt iemand op zijn kop, als hij een meening uitspreekt zonder kennis van zaken. Hier zegt A., B., of C. zijn oordeel en het wordt door geheel Boston rondgebazuind. En in Frankrijk heeft men gelegenheid schilderijen-verzamelingen te maken, zooals particulieren in Amerika die niet hebben '). Deze hebben een of twee Jacque's en denken dan dat zij iets heel moois bezitten. Zij hadden teekeningen van l) Het zij hier nog eens herinnerd dat de „Talks on Art'' van 1876 zijn; de toestanden in Amerika zijn sedert dien tijd veel veranderd. Millet voor een gulden of wat kunnen koopen! Hij heeft verstand van schilderijen, die het eeist iets moois weet te ontdekken. Babcock, een van Millet's warmste vrienden, weet wat goed is voordat de wereld haar oordeel daarover zegt. De kok van Rothschild was de eerste, die een stuk van Millet kocht. Millet lachte om het idee van reizen. Hij §rin& van Gréville naar Parijs, van I ai ijs naar Barbizon. Al wat hij noodig had kon hij thuis vinden. Gericault placht het grootste deel van den dag paard te rijden in de Champs- Elysées en niemand kon maar begrijpen wanneer hij zijn schilderijen maakte. Maar als hij werkte, dan werkte hij ook. Zeer weinigen apprecieerden zijn werk en dat ontmoedigde hem. Toen „De schipbreuk van de Medusa" af was duurde het lano- ö ' voordat het een kooper vond en hij dacht dat hij maar beter deed het schilderen geheel optegeven. Maar een Engelschman kocht het en nam het mee. Na Géricault's dood kocht de Fransche Resreerinof het ö O terug en gaf zij het een plaats in het Louvre; het behoort daar tot de grootste werken der Fransche school. Maar bij zijn leven viel hem geen soortgelijke waardeering ten deel. Troyon schilderde aanvankelijk afschuwelijke, stijve dingen, maar hij ploeterde en ploeterde, begon toen los te schilderen en toen ging het goed. Gay werkte bij hem; zoo ook William Tiffany en Isabey (de zoon van den miniatuurschilder). Isabey was een vroolijke, gezellige man, die nooit iets degelijks schilderde. De Engelschen hebben veel invloed erehad op de moderne „Fransche School." Géricault ging naar Engeland en nam de ideeën van Gainsborough, Constable, Rey- nolds en Bonnington in zich op. Dat deed ook Delacroix al spoedig en ging toen verder. Intusschen leverden de leden van het „Institut" middelmatig werk. Zij werden weldra door de „ Romantische School" overvleugeld en men hoorde later nooit meer iets van hen. De groote Fransche schilders bekommerden zich in het geheel niet om het succes, maar alleen om het uitvoeren van hun ideeën. Millet begeerde niet met iemand kennis te maken. Hij had zijn tijd noodig. H'j was altijd beleefd jegens de artisten, maar zij noemden hem een lomperd. Eens toen hij een veld overstak, ontmoette hij eenige mannen, die bezig waren koren te maaien. Een riep: „Nou meneer Millet, dat is heel ander werk dan het uwe! Ik zou 11 wel eens met een sikkel willen zien werken!" „Geef hier", zeide Millet, „en ik zal vlugger maaien dan gij en uw geheel gezin met elkaar!" En hij deed het. Hij kende den vorm van alle gereedschappen, die men in een boerderij gebruikt. Flandrin had voor den Salon het portret geschilderd van een dame met een mantel. Iemand kwam bij Millet en wenschte een portret „in den trant van Flandrin." — „Wel", zeide Millet, „ik weet iemand die dat kan — Flandrin." Ik geloof niet in de moderne Fransche School. De echte Fransche meesters kwamen in een groote strooming, die met Géricault begon en met Daubigny ophield. Al dat luchtige werk van de mannen van den dae telt in het geheel niet mee en O O zal nooit meetellen. Dat is alleen een handelsbeweging. Die mannen hadden anders O O kunnen schilderen. Het is hun streven naar volmaaktheid, waarvoor ik u waarschuw. Doe wat ge doet, terwijl ge het doet! — om het even hoe, met uw duimen of met uw elbogen. Men zal heel eenvoudig moeten gaan schilderen — eenvoudige vormen eenvoudig weergeven. Om dat te doen moet men verbazend knap zijn. Ziehier een photographie van mijn „Badende man", die ge kunt betitelen: Teusrd J ö ' of Zomer; hij schijnt zich op wonderbaarlijke wijze voorttebewegen op de oppervlakte van het water, maar gesteund door een macht die op vasten bodem staat; zich bevallig heen en weer bewegend, misschien geruimen tijd, om ten slotte in het Onbekende, in de Eeuwigheid onder te duiken. Ik dacht juist aan de Eeuwigheid den vorigen avond, toen ik naar de maan keek. \ óor de maan een kerktoren, als een vinder naar boven in de ruimte opgestoken. Achter de maan een vaste ster. En verder — wat? De Eeuwigheid. Kabbelend sluiten zich de golfjes over ons. einde. SLOTWOORD VAN DEX BEWERKER. Voor deze bewerking van Hunt's „Talks on Art" gebruikte ik de oorspronkelijke Amerikaansche uitgave in 2 deelen, niet de bekorte Engelsche in 1 deel. Wel moest ik van de Amerikaansche uitgfave een en ander laten vervallen, want miss Knowlton, die beide bezorgde, teekende wel eens gezegden op van haar leermeester, die of minder belangrijk, of voor niet schilders al te technisch waren, of slechts herhalingen ' o van het vroeger gesprokene. Ik geloof echter niets wezenlijks te hebben weggelaten. Van de „Talks" zeide Millais: „He (Hunt) says vigorously a good many things we say amongst ourselves", met „ourselves" schilders bedoelend. Natuurlijk dacht Hunt niet dat zijn losse gezegden eenmaal in druk zouden verschijnen; van daar een „sans gêne" in uitdrukking, die, gepaard aan vele Amerikanismen, mijn taak verre van gemakkelijk maakte. Ik wijs hierop, omdat de gemeenzame toon anders allicht vreemd zou kunnen schijnen. Hier moest alles worden achtergesteld bij het streven, om van Hunt's origineele uitvallen en opmerkingen zoo min mogelijk verloren te doen gaan. Jozef Israels en jhr. B. L. Teding van Berkhout lichtten mij bij menige duistere plaats voor; ik betuig hun hierbij mijn dank. Den Haag, September, 1889. J. de Jong. " * ! ■