GENEALOGISCHE EN BIOGRAPHISCHE MEDEDEELINGEN OVER DE VOOROUDERS EN AFSTAMMELINGEN VAN JOOST BUYCK SIJBRANTSZ., ridder, Schepen, Raad en Burgemeester van Amsterdam van 1532 tot 1578 DOOR BERNARD J. M. DE BONT. amsterdam. C. L. VAN LANGENHUYSEN. 1902. GENEALOGISCHE EN BIOGRAPHISCHE MEDED EE LIN G E N. GENEALOGISCHE EN BIOGRAPHISCHE MEDEDEELINGEN. EFFIGIES JUDOCI BUYCKÜ V.C. Senatoris, Consulis Amstelredamen. etc. Ob : IIJI. Id : Feb : An : CID.ID.LXXXVIII. Aet : LXXXII. Joan: Mullcrus sculpsit GENEALOGISCHE EN BIOGRAPHISCHE MEDEDEELINGEN OVER DE VOOROUDERS EN AFSTAMMELINGEN VAN JOOST BUYCK SIJBRANTSZ RIDDER. Schepen, Raad en Burgemeester van Amsterdam van 1532 tot 1578 DOOK BERNARD J. M. DE BONT. amsterdam* C. L. VAN LANGENHÜYSEN. 1902. INLEIDING. Amsterdam was in de 15e en i6<= eeuw een handelsstad bij uitnemendheid. Dit getuigen de oudste tot de jongste harer geschiedschrijvers. De «Anonymus», achter Pontanus' Historische Beschrijvinghe der seer wijt beroemde coopstadt Amsterdam, begint aldus: Amstelredam, hoewel bijnae de jonexte, is nochtans de vermaerste van alle de steden van Hollant, ende gaet alle andere te boven in menichte ende verscheijdentheijdt van coophandel ende van schepen bequaem totter zeevaert. Op den «Anonymus», die leefde omstreeks 1493, volgt Pieter van Afferden «de onderrectoir in der Hooftschole deser stede» in 1555. Hij maakte een gedicht op Amsterdam, bestaande uit honderd twintig latijnsche verzen *), en bezingt daarin het vijftal stroomende wateren 2), waarvan de Amstel een beroemden, wijd en zijd bekenden naam aan de stad geeft. Hij roemt haar haven, sterk bezocht door allerlei vaartuigen, die alle soorten van koopwaren zoowel van den Ganges in de verst afgelegen streken van het Oosten als van het Westen met spoed overvoeren. Dagelijks komen — zoo schrijft Van Afferden — de omliggende gemeenten graan, visch, zoeten wijn, bier, melk, kaas en «de vermaerde boter», vleesch, peper, saffraan, suiker, kaneel, wierook, vijgen, noten, honing, wol en zijden in Amsterdam koopen 3). 1) Epigram matum moralium, enz. Blz. 45 2) Hij doelt waarschijnlijk op den Amstel, het IJ en de Oude- en Nieuwezijds Vooren Achterburgwallen. 3) Aemstels Oudh. IV Blz. 27. Na Van Afferden komt Kornelis van llaemrode, notaris tc Amsterdam in 1572, die van onze stad zegt «opgekomen van geringe beginselen, nam zij langzamerhand zoo zeer toe in eer en aanzien, dat haar roem zelfs tot de Oosterlingen en Indianen is doorgedrongen. Amsterdam is thans eene vermaarde koopstad» '), enz. Vijf en twintig jaar later schrijft Cornelis Plancius, en wel in 1597. over Amsterdam: «Het ongelovelijck getal der machtige cooplieden, de veelheid der vaerten, de verre reisen, de onvergelijckelijcke coophandel verheffen deze machtige ende welgelegen coopstadt boven alle andere der geheele wereldt.» Dan bezingt in 16(6 Doctor Cornelis Gijsbertsz. Plemp Amsterdam als koopstad, welke handel en zeevaart drijft op verschillende deelcn der wereld2). Vondel zingt: Aen d' Amstel en aen 't V, daer doet zich heerlijk ope Zij die, als Keizerin, de Kroon draegt van Europe. Wat watren worden niet beschaduwd van haer zeilen? Op welke markten gaet zy niet haer waeren veilen? Wat volken ziet zij niet beschijnen van de maen, Zij, die zelfs wetten stelt den ganschen oceaan. Op onzen grooten dichtervorst volgen de zeventiende-, achttiendeeeuvvsche historieschrijvers van Amsterdam: Von Zesen, Dapper, Commelin, Wagenaar en anderen. Uit al deze aangehaalde schrijvers blijkt duidelijk de grootheid van Amsterdam. Een grootheid welke haar oorsprong reeds vindt in de XlVe eeuw. Zijn al die jubeltonen nog van toepassing op «'die vermaerde coopstadt Amstelredamme» ? 1) Aemstels Oudh. V Blz, 5. 2) Amsterodamum Monogrammon. Gedrukt bij Joannem Walschardum Amsterodami 1616. Hierop geeft de achtenswaardige Amsterdammer P. N. Muller het juiste antwoord als hij in 1891 schrijvende over de vervallen grootheid van Amsterdam, o.a. zegt: «Maar ook een krachtiger hand bij ons bestuur is noodig om Amsterdam weer op den ouden hoogen zetel te plaatsen. Niet den arbeid belemmeren door allerlei lasten of de noodige hulpmiddelen onthouden ten bate van uitwendig vertoon, maar inzien dat arbeid de bron is van rijkdom» ') De klaagtoon van Muller, welke zoo schril klinkt in het jubellied der hiervoor genoemde schrijvers, was reeds dertig jaar te voren gehoord, toen Schimmel, met een profetischen blik, het volgend rijmpje nederschreef: Al kreeg je een nieuwen weg naar zee, Mijn goedig Amsterdam, Ik vrees hij bracht geen schepen mee, Geen vloot die dokken kwam. 't Scheelt niet aan 't been, maar 't scheelt aan 't merg, Zong eens de welbekende dwerg. Is 't beter nu dan toen ? De laatste regel van dit snedig gedichtje zullen wij niet beantwoorden, maar ons bepalen tot een kort overzicht van Amsterdam en hare nijvere poorters uit den vroegsten tijd. Aanvankelijk door visschers bewoond, wegens hare schoone ligging aan Amstel en IJ, steeg Amsterdam door grooten aanwas van bevolking en handel, en door toekenning van landsheerlijke rechten, weldra in grooten bloei. Uit de nabuurschap zetten zich vele gezinnen binnen hare muren neder en zij werd de verzamelplaats van nijvere lieden, die vermeenden beter hun brood te kunnen verdienen in Amsterdam dan in hunne geboorteplaats. Velen van hen waren schippers of neringdoende burgers uit De Wormer, Ransdorp, Enkhuizen, Hoorn, Ter Schelling, Marken, Zaandam en uit tal van andere plaatsen in West-Friesland. Hunne oorspronkelijke namen waren 1) Amst. Jaarb. 1891. Claeszn., Pieterse, Willemszn., Gerrijtszn., Teus. enz., en om [.een verwarring te doen ontstaan noemden zij zich of naar hun geboorteplaats als Van der Schelling, Van Hoorn, Van Wormer, Van den Anxter (de Angstel, een riviertje bij Abcoude), Van Opmeer, Ilolleslooth (Holysloot); of naar hun uithangbord, als Doos (De gulden Doos), Reael (De gouden Reaal), Ruysch (De Roos), Hooft; of wel naar hun bedrijf als «Ackerman», «Bijcker», «Backer», «Moelenaer», enz. Door hun huwelijk met eene poortersdochter vermaagschapten zij zich met de Claes'sens, Gerrijts'sen van Amsterdam; en wars van lediggang en van ingebeelde zoogenaamde hooge afkomst — want adel kende Aemstelredamme niet —, dreven zij handel met onvermoeiden ijver. Zij verhieven zich zei ven en maakten Amsterdam tot «eene vermaerde coopstadt», de mededingster van Venetië. Ziedaar de opkomst van Amsterdam in de vroegte tijden; ziedaar ook het «begin van een eerbaar geslaght» '), dat de stad «in korte jaren seer hoogh (heelt doen) steijgeren in glorie ende befaemtheijt.» Sommige familiën sijn seer uijtstekende, door 't geluc van den coophandel ofte oude opgeleghde verspaerde rijckdom, en sijn dan oock somtijts in den magistraet getrocken.» Doch «gelijck het in diergelijcke toevallen meestendeel gebeurt», zijn er «familiën en personen (die) opkomen ende die weder nederdaelen, gelijck in onse stadt Amsterdam insonderheijt ooc menichmael is geschiet.» lot deze familiën behoorde het geslacht Buijck, waarvan ik de geslachtstafel wensch uit te geven. In 1888 verscheen in het Amsterdamsch Jaarboekje eene «Genealogie Buijck» van de hand van wijlen den Heer A. de Roever, die zijn studie gemaakt had uit de aanteekeningen van zijn zoon, den onvergetelijken Mr. N. de Roever Azn. Die genealogie, hos zorgvuldig ook bewerkt, kan men om hare O I)eze en verdere aanhalingen zijn uit de oude aanteekeningen van Mr. Gerrit Schaap. Archief Bicker op Stadsarchief. kortheid slechts gedeeltelijk gebruiken als studiebron; zij vertoont bovendien hier en daar leemten en is op sommige plaatsen niet juist. Ik heb getracht eene verbeterde genealogie uit te geven; en ofschoon mijn arbeid geenszins aanspraak kan maken volledig te zijn, want hiertoe ontbrak mij het eerste vereischte, namelijk volledigheid van bronnen, zoo koester ik toch de hoop, dat deze studie een geschikte bijdrage moge zijn voor de geschiedenis van het Oud-Amsterdam. Mijne bronnen waren de archieven van Van Sasse van IJsselt'), Heereman van Zuijdwijk en van het kasteel Ter Horst. Een woord van warmen dank breng ik dan ook gaarne aan de Hoogwelgeboren lleeren Jhr. Mr. A. O. F. van Sasse van IJsselt en Baron Clemens Heereman van Zuijdwijk, die mij in staat stelden deze belangrijke archieven in te zien. Ook de steeds hulpvaardige archivaris van Amsterdam, Mr. Veder, en het oudheidlievend lid der Vereeniging «Gelre», pastoor I. H. Hofman, mogen hier niet vergeten worden. Eerstgenoemde verleende mij inzage van de aanteekeningen van Mr. N. de Roever; laatstgenoemde verschafte mij vele uittreksels uit Doopboeken over Justus Buijck, heer van Magerhorst, den laatstcn mij bekenden afstammeling van den machtigen Joost Buijck, burgemeester van Amsterdam in de zestiende eeuw. Het Geslacht Buijck. De naam Buijck beteekent hier niet «een naam ontleend aan een lichaamsdeel», zooals Johan Winkler zulks vermeent in zijn Nederlandsche Geslachtsnamen, maar hij heeft de beteekenis van aanzienlijk burger In de vijftiende eeuw sprak men «van de i Sedert ïgoi geschonken aan het Gemeente-archief van Haarlem. 2) Volgens Oudemans' Wbk. zoude het woordje ISuyck de beteekenis hebben van romp. Voor zijne bewering haalt hij het volgend versje aan: Ende sloecli den Coninc sonder wanck, l>at hem thooft van den buyeke spranc. Dr. Verwijs in zijn Middelnederl. Wbk. zegt dat liuyck beteekent: de gemeente, de stemgerechtigden, leden der gemeente. buijck en de poorterij deser stede». Toen in 1498 de Rekenkamer te 's Gravenhage een tol wilde heffen op de vaart naar zee, besloten Burgemeesteren, Schepenen en Raden van Amsterdam te hooren «de geheel e buijck en de poorterij deser stede»1). Evenzoo besloot men in 1522 tweehonderd kloveniers te kiezen uit de schutterijen en «uitten buijck der stede»2); dat wil zeggen uit de aanzienlijken en de burgers der stad. De familie Buijck, die zooals wij later zullen mededeelen zeer veel land bezat in Ransdorp, Weesp en Edam, behoorde zeker tot de rijke en aanzienlijke geslachten van hare plaats en zij kreeg om die reden hoogstwaarschijnlijk den toenaam van Buijck. De naam Buyck komt reeds voor in 1386. In het archief Ter Horst leest men over het geslacht Buyck «lek vinde in een oud geschreve boekje met eenige waepens daerinne geschildert van verseheyde vrinden, die haer wapen gegeven hebben op de promotie van licentiaat in beyde de reghten van Heer Jacob Buyck, soon van Claes en van Ael Pelgroms dit volgende: Anno 1386 sub Philippo principe, duce Burgondiae, marito Margaretae Maleonae, filiae Ludovici Maleani, seu a Males Comitis Flandriae, Joannes Buyck, praefectus classis, captus in pugna navali, qua Flandrici mercatores ab Anglis grave detrimentum acceperunt, prodicta Joanne Buyck, qui quod vir esset totius maris nostri multo fortissimus princeps Philippus pro illo Angli haud immemores incommodorum, quae saepius ab eo in mari acceperat, commutationem pertinaciter rejecerunt.» Bovenstaande latijnsche mededeeling is zeer slordig gesteld, zoodat zij niet letterlijk te vertalen is. De zin is echter dat Jan Buyck aanvoerder was van een vloot (hollandsche) koopvaardijschepen; dat hij gevangen was genomen in den zeeslag, waarin de kooplieden van Vlaanderen een groote nederlaag hadden geleden van de Engelschen; 1) Zie noot vorige pagina, laatste alinea. 2) Wag. Dl. I. blz. 196, 220. dat Vorst Philippus, hertog van Bourgondiën aan de Engelschen aangeboden heeft, omdat Jan voornoemd een man was in alle opzichten de dapperste van de geheele vloot, in zijn plaats te stellen zijn broeder, een bekende van den Koning van Portugal, die gevangen was genomen door de transchen. Doch de Engelschen die niet vergeten hadden de nederlagen, die zij zoo dikwijls van hem op zee ontvangen hadden, hebben de verwisseling hardnekkig verworpen '). Dezen «Joannes Buyck» en zijn broeder kan ik in deze genealogie, welke ik ga behandelen, geen plaatsje geven. Ik meende evenwel hen te moeten noemen, omdat de Buycken, vóór dat zij zich vestigden te Amsterdam evenals «Joannes Buyck» zeevaarders en reeders waren. De eerste mij bekende was Jacob Buyck gehuwd met N. Bam. Hij woonde te Ransdorp nabij «Buijcksloet». In het midden der vijftiende eeuw verhuisden zijne kinderen naar Amsterdam, en uit hun nageslacht sproot Joost Buijck, wiens naam ik in den titel dezer studie opnam, omdat hij onbetwistbaar eeri der grootste figuren van de zestiende eeuw was. Zijne volharding en zijn geduld in het bestrijden der zestiendeeeuwsche beweging, welke hij onvereenigbaar achtte met de trouw aan zijn wettigen Vorst gezworen; zijn heldere blik; zijn standvastigheid en onversaagdheid; zijn heldenmoed; zijn onwrikbare beginselen; dit alles vordert onzen eerbied af en verdient onze volle belangstelling. i) Zie in voce Jan Buyck. v. d. Aa, Biogr. Wbk. NOTA BKNE. De voorouders en afstammelingen van Joost Buijck Sijbrantsz. in op- en nedergaande lijn staan in deze genealogie met andere letter gedrukt als de zijlinie. BUYCK, Jacob,1) Geboren Overleden Huwt N. Bam. a) Kinderen: Claes 3) naar blz. 2. sljbrant ') » » 5. Jacob leefde omstreeks de eerste helft der vijftiende eeuw'), en woonde hoogstwaarschijnlijk te Ransdorp. 1) Amsterdamsch Jaarboekje 1888 en Archief—Ter Horst. 2) Archief—Ter Horst. 3) Amsterd. Jaarb. 1S88. Hij wordt in het Archief —Ter Horst niet genoemd* BUYCK, Claes Jacobsz.'), van bladz. i. Geboren Overleden leefde nog in 1489. Huwt N.N. Kinderen. Sijbrant is geboren vóór 1460 en overleden vóór 1531') Hij was gehuwd, want «Zybrant Boijcken kinderen» hadden land te Monnikendam, Edam, en Weesp in 1504. Hij was «schipheer» evenals zijn broeder Roel. Roel, naar blz. 3 '). N., » » 4 *). Claes Jacob Boyken was «schipper en gegoed te Ransdorp» ')• In het Weesboek (1. blz. 144) wordt hij echter geen «schipper», maar schipheer in 1472 genoemd; dat beteek ent reeder2). Voorheen was Ransdorp een groote en bloeiende plaats waar vele zeevaarders woonden. Men zegt dat tusschen Ransdorp en Schellingwoude, waar nu geen huis te vinden is, twee en dertig schippers woonden die buiten 's lands voeren 3). O 2) 3) Amst. Jaarb. 18S8. Aanteekeningen Mr. N. de Roever, v. d. Aa, Aard. Wbk. BUYCK, Roel Claesz. ■), van blz. 2. Geboren Overleden vóór 1531. Huwt N. N. Kinderen: Jan Roelen'), gegoed te Ransdorp, waar hij in 1540 nog woonde. Roel Roelofsz. woont te Ransdorp en wordt in 1540 met zijn broeder als erfgenaam genoemd van een graf, dat in 1532 behoorde aan Trijn Marten Buijck, en dat in 1540 stond op naam van Jacob Sijbrandsz. Buijck 2). Roel Claesz. woonde eerst te Ransdorp, doch schijnt in 1501 naar Amsterdam te zijn vertrokken. Hij wordt in dat jaar genoemd «Schipper en Poorter van Amsterdam» '). Zooals hiervoor gezegd, heeft het woord schipper de beteekenis van reeder van schepen. Den ien September 1509 overtreedt hij de keur, waarin een poorter verboden wordt schepen te reeden welke te Amsterdam niet lossen. Hij verbeurt Lv. 1 3). Om en nabij Ransdorp bezat hij vele landerijen, waarvan gesproken wordt 23 Maart 1487 in een eisch van Gerijt Dircksz., pater van het Maria Magdalena-Klooster, om deeling van land te Ransdorp, grenzende aan de landen van Roel Claeszn *). 1) Amst. Jaarb. 1888. 2) Aanteekeningen Mr. de Roever. 3) Keurboek C. Correctiën II3"1. Aant. de R. 4) Bijdr. Gesch. Bisd. v. Haarlem. Dl. XXII, blz. 256. BUYCK, N., van blz. 2. Geboren Overleden vóór 1520 '). Huwt Jacob in 't Paradijs. Kinderen: o.a, Claes ') houtkooper te Amsterdam, huwt Haze Claesdr. van Hoorn, de dochter van Claes van Hoorn en van Aleijd Albert Cantersdr., en zuster van Simon Claesz. Burgemeester van Amsterdam in 1524. Uit hun huwelijk werd geboren eene dochter, Lijsbeth, die huwde 1532 Claes Sijvert Jacobszoonszoon te Amsterdam. In het Amsterdamsche Jaarboekje 1888 wordt N. Buijck genoemd «waarschijnlijk Aem>, Dit is eene onmogelijkheid, daar N. geen man maar vrouw was. Aem is een mannelijke naam, zijnde een verbastering van Arnatus, ook van Adam. 1) Arast. Jaarb. 1S8S. BUYCK, Sijbrant Jacobsz.'), van blz. i. Geboren Overleden vóór 1513. Huwt Catrijn '), de dochter van Jan Dircksz. van Wormer, burgemeester van Amsterdam in 1473. Zij sterft vóór 1501. Haar wapen was in zilver drie roode kepers. Kinderen : BAERTE') naar blz. 7. Claes ') » » 9. Sijbrant') » » 10. Dirck, monnik 2). •Sijbrant Buyck, die zich ook noemde Bam naar zijne moeder, was een zeer rijk man die landerijen bezat te Monnikendam, Edam en Weesp3). Hij sticht den 26 Februari 1501 op het altaar van het S. Catharina-klooster te Amsterdam eene vicary van drie HH. Missen per week, gevende ten dien einde eene obligatie en de rest aan geld, bedragende te zamen 252 Karolus gulden4); en «maeckte tot collators de naeste gekomen van Sijbrant voorsz. en van Catrijn Jan Dircksdr. sijn eerder huysvrouw» '). Uit dezen vicarybrief, welke in het archief— 1 er Horst berust, zien wij dat Sijbrant, als hij deze fundatie maakte, hertrouwd was. '539> toen twaalf vensters in de Handboogdoelen vernieuwd 1) Amst. Jaarb. 1888 en Archief—Ter Horst. 2) .Archief—Ter Horst. 3) Amst. Jaarb. 1888. 4) /ie mijn Voormalige Amst. Vrouwen-Kloosters. Bijdr. Gesch. Bisd. v. Haarl. Dl. XXIII. Blz. 280. 2 moesten worden en de gildekas die uitgaven niet konde lijden, staken Sijbrant, met nog elf handboogschutters, de handen in de beurzen en zij schonken het benoodigde getal vensters '). Ter Gouw zegt dat Sijbrant Buyck, genaamd Ram Jacobsz., schepen was van Amsterdam in 1538; en Jan Wagenaar noemt hem in 1546 kerkmeester der Oude Kerk. Hier wordt bedoeld Sijbrant Bam Jacobszoon, die overleden is 8 Januari 1554 cn gehuwd was met Reimerich Occo. Sijbrant Bam noemde zich naar zijn grootmoeder Baerte Buyck: Buyck genaamd Bam; terwijl Sijbrant Buyck zich noemde naar zijn moeder: Bam genaamd Buyck. Door deze naamsverwisseling is verwarring ontstaan bij de latere historici, die niet geweten schijnen te hebben, dat Sijbrant Buyck reeds overleden was vóór 1513, zooals blijkt uit den vicarybrief op blz. 11, waarin zijn zoon Sijbrant Sijbrantsz. een vicary sticht «tot laeffenis sijnder ouders.» 1) Ter Gouw Dl. V. Blz. 397. BUYCK, Baerte Sijbrantsdr., van blz. 5. Geboren Overleden Huwt ijsbrant Jansz. Hollesloot x), raad der stad Amsterdam in 1513. Zijn wapen was in groen een zilveren dwarsbalk, beladen met drie zilveren eendjes. Uit het huwelijk van Baertjen met IJsbrant zijn geboren drie zoons en vier dochters 2), die ik, ofschoon zij door hun vader behooren tot een ander geslacht, in deze genealogie heb opgenomen: Jan, nalatende geen kinderen. Cornelis, id. Jan, raad van Amsterdam in 1524, gehuwd met Anna, de dochter van Andries Boelens en Maria Beth Jansdr, Trijn, beggijn. Aechien, huwt Willem Morinex. Wijnanda, huwt Dirck Opmeer. Hunne afstammelingen vermaagschapten zich aan de familiën:den Otter, Boelens, Stuijver van Ravensberg, Teus, Sandelijn, Sonnevelt e. a. Maria huwt Jacob Claesz. Bam J). Hunne kinderen vermaagschapten zich aan Occo 4) en Heereman 5). 1) Archief Heereman van Zuijdwyk en Ter-Horst. 2) Uit een HS. van Alberdingk Thijm in mijn bezit. 3) Zie mijn Genealogie Kam in De Navorscher, 41e jaarg. blz. 441 ; en mijn Cornelis Jacobsz. Brouwer in Amst. Jaarb. 1890. 4) Het Geslacht Occo door B. J. M. de Bont. Bij C. L. v. Langenhuysen, 1893. Zie mijn Het Katholieke Amsterdam sche patriciaat. De Katholiek Dl. CXVI blz. 43—60. V. Bij laatstgenoemde familie, Heereman van Zuijd\vijk op het kasteel Surenburg bij Rheine, bevindt zich het portret van Maria. Zij is afgebeeld op rijpen leeftijd, met wapen: half Bam, half Hollesloot. Achter op de schilderij staat «Claes Heereman moeders moeder». Baertjen en haar man, IJsbrant Hollesloot, fundeeren 3 Juni iSiq op et altaar van het H. Kruis in de S. Catharina of Nieuwe Kerk te Amsterdam eene vicary ter eeren Goedts, Maria sijnder gebenedide .loeder ende Goedts heyligen tot laefenisse ende troest haerder sielen haerder ouders, kijnder en allen gelovigen sielen eenen ewighen dienst, om een mis te doen op eiken werkdag» '). I) Arch. v. Sasse v. IJsselt. BUYCK, Claes, Sijbrantsz. '). van blz. 5. Geboren Overleden Huwt N. N. Kinderen o. a.: Claas, schepen in 1523 3). Zijn wapen was in blauw een zilveren zwaan met rooden bek en pooten en met ontplooide vlucht, benevens een zespuntige roode ster in den linker bovenhoek. Hij had een graf in de Oude Kerk, dat in 1532 Sijbrantsz, Buijck als naaste erfgenaam erfde 3). Claes Sijbrantsz., die volgens het archief—Ter Horst «licentiaat (was) in beijde rechten», was kerkmeester der Nieuwe Kerk in 1510; kapitein van den ;en Hoefslag in 1497 en 1505. Hij leefde nog in 1512] toen hij een dergenen was, die door de stad met een der veroverde haakbussen werd begiftigd3). Jan Wagenaar noemt hem onder de poorters van Amsterdam, die den 22™ December 1498 met «'t Gerecht en de zes en dertigen» (Raden) op het stadhuis bijeengeroepen waren tot handhaving van de vrije vaart van en naar de stad volgens privilegie van Hertog Willem 4). 1) Archief Ter Horst en Amst. Jaarb. 1888. 2) Jan Wagenaar, Ille Deel. Ter Gouw zegt dat Wagenaar hier onjuist is. 3) Aant. Mr. de Roever. 4) Jan Wagenaar, Ile Dl. Blz. 196, 206. BUYCK, Sijbrant Sijbrantsz. *), van blz. 5. Geboren Overleden vóór 1531 '). Huwt vóór 1505 10 Meijns (Clementia) van den Berge of van der Burgh 3), vermaagschapt aan Heijman Jacobsz. 2) van der Ouder-Amstel. Zij was collatrice van de vicarye «in de St. Nicolaeskerck op het altaer van S. Salvator en Onze Lieve Vrouw3), gefundeerd door haer oom Jacob Pillen» 4). 20 Ael '), de dochter van Jacob Meijster, bierbrouwer achter de Oude Kerk 5). Haar zuster Aecht was gehuwd met IJsbrant Gerritsz. Barchman 6). Kinderen: cornelis, naar blz. 13. Nel, » » 16. Jacob, » » 18. Jan, » » 19. Geertruij, «nonne». 2e huwelijk: Joost, naar blz. 20. Sijbrant Sijbrantsz. was korenkooper en brouwer7) bij de Jan Roodepoort te Amsterdam. Hij was eigenaar van de landerijen, welke hem 1) Archief i er Horst; Sasse van IJsselt, en Amst. Jaarb. 1S88. 2) Amst. Jaarb. 1888. 3) Archief Ter Horst. 4) Bijdr. Gesch. Bisd. v. Haarl. Dl. XXIV. Blz. 91. 5) Amst. Jaarb. 1890. 6) Zie Genealogie Harchman Wuijtiers, Amst. Jaarb. 1890. 7 Zooals blijkt uit Keurboek voir notaris van üelff.» 1) Amst. Jaarb. 1888. 2) Arch. Sasse van IJsselt. V. BUYCK, Joost Sijbrantsz.'), van blz. 10. Geboren 1505. Woont in 1565 bij «Jan Roode Poirte» *). Overleden te Leiden 10 Februari 1588, begraven te Amsterdam in de Nieuwe Kerk 14 Februari. Huwt voor 1530, daar in het testament van zijn schoonvader Poppius Occo, dato 24 Sept. 1537, gesproken wordt van «Joosten Buycken vijff kinderen» "), Ballichie Occo, dochter van Pompejus Occo en Gerbrich Claes Jacob Maertgenszn. Geboren te Amsterdam 13 September 1510, overleden 21 Mei 1575. Kinderen: Katrijn, naar blz. 45. Claes, » » 48. NEEL of cornelia » » 51. sljbrant, » » 53. Marij, » » 61. Ael, » » 63. Meijnsgen, » * 66. Poppius, » » 67. Vroutgen, » » 69. De schrijver van de genealogie—Buyck in het archief—Ter Horst zegt van Joost: Hij is genobiliteert van Christiern, Koning van Denemarken, 13 October 1521, volgens nobilisatiebrief onder mij berustende ; is aghtien mael burgemeester geweest van Amsterdam; hij nam 1549 den Koning.... den eed af als graeve van Hollant: is met de regering 1) Amst. Jaarb. 1888. Archief Ter Horst, Sasse van IJsselt en Heereman van Zuijdwijk. liet leeuwenaandeel komt toe aan beide laatstgenoemde archieven. 2) Archief van Sasse v. IJsselt. in een schip sonder roer') geset en uijt de stad verdreven. Sijn testament is gedat(eerd) i579 en naeder 1587; stierf 4 Februarij 1588 out 82 jaren.» ° Deze korte biographie zullen wij eenigszins breedvoeriger behandelen Joost Buyck is geboren 1505. Over zijne geboorte vonden wij de volgende cuneuse mededeeling in een brief") van «Pieter de Witt ewinthebber van d'Oost-Indische Comp. December 1703 aen Mejufvrou de Ridder, Wede van den Heer Cornelis Buyck wonende opt Spaeren tot Haerlem.» «In mijn jonkheijt heb ik van oude vrinden horen verhaelen dat sijn voornaem van Joost, hem in den doop door sijne ouderen gegeeven, de vo renging was van een belofte door sijne moeder aen St Joost gedaen, van soo Sint Joost haer een soon verleende, sij een silvren wiege soude otteren en sijne naem Joost soude doen sijn; - daernae is het gebeurt dat sij of door de smerte des barens of door al te veel volgende kinderen, dat werk weeder soo moede wiert, dat sij soude geseght hebben, wilde S. Joost nu ophouden, sij wilde aen hem wel een gouden wiege geven.; Toen Joost Buyck zestien jaar oud was werd hij in den adelstand verheven. Het adelsdiploma, dat berust in het archief—Sasse van IJsselt, is gesteld in het latijn. Het luidt als volgt: IS21» October 13. Christiernus, Dei gratia Danie Suetie Norvegie Wandalorum Gotorumque Rex, ux Meswic. llolsatie Stormarie et Dytmercie, Comes i„ Oldenburga et Delmenhorst, Omnibus ad quorum noticiam he nostre devenerint littere, Salutem. Introuctus a majortbus laudabilis mos, in hec usque tempora observatus, ut hi qui rempubl.cam vel prudenter administravere vel fortiter sunt tutati, Maxime etiam qui, curn magistratus et principes reverenter observare, cives et subjectos populos ad modestiam suo exemplo invitare noverunt, singulari semper honore a Cesaribus 1) Te lezen: zolderschuit. 2) Archief v. Sasse van IJsselt. 3 Regibus et Principibus decorentur, et in perpetuum talium virtutum testimonium insigni aliquo monumento donati posteritati commendentur; quo instituto abunde provisum est ut ex his tota series prognati ne degenerent et ceteri mortales generosi spiritus ad virtutem amplectendam totis viribus anhelent et inflamentur. <^uamobrem cum sincere nobis dilectus Jodocus Buijck de ex honestis genitus parentibus dignus videatur quem ob animi fortitudinem et in rebus humanis summam prudentiam, insuper erga principes suos naturales et ipsis sanguine atque amicicia junctos, fidem ac observantiam, colant presentes, admirentur posteri, Nos ex sincera favore quo virtutes ipsius prosequimur simul ut fidem ipsius et integritatem erga nos et liberos nostros provocemus, habita matura deliberatione, ex Regia authoritate nostra ipsum Jodocum Buijck et ex eo legittime atque recta linea in perpetuum descendentes, nobilitate armis et insignibus donamus nobilemque et equitem ac nobiles et equites per presentes declaramus sintque hec nobilitatis sue et posterorum insignia: Leo sursum erectus cuius media atque superior pars rubea, in argento seu albo campo, inferior vero pars alba, in campo rubeo, sursum in campum argenteum erecta, posteriore parte caude rubea, super galeam vero aurea corona ex qua emergens leo plusquam medius, eodem colore quo in scuto erectus conspicitur; quemadmodum harum litterarum medie exacte satis est depictum. Volumus praeterea et decernimus ut ipse et posteri ejus in perpetuum legittime atque recta linea ab eo descendentes, his insignibus, armis et nobilitate gaudeant eaque fruantur libertate, preeminentia, honore et dignitate in obsequio et congressu principum, in aulis, in campo, in velitatione hastarum, in pugna equitum ludicra seu seria qua ceteri nobiles, equites et armigeri in sacro Romano Imperio, in Regnis et Dominijs nostris et ubilibet gentium utuntur et gaudent, atque ut ipse et posteri ejus pro talibus nobilibus armigeris et equitum dignitate ab praeclaras virtutes donatis ab omnibus proclamentur, colanter et observentur. In quorum omnium fidem has nostras patentes literas manu nostra propria subscriptas sigilli nostri appensione jussimur muniri. Datum in arce nostra Regia Haffnensi, Decima tercia die Mensis Octobris Anno nostre salutis Millesimo quingentesimq vigesimo primo CHRISTIERN. Oorspronkelijk. Perkament. Gaaf. Met zegel in rood was, gevat in een rand van geel was. van Christjern II, Koning van Denemarken, Zweden, Noorwegen enz. enz. enz. De hollandsche vertaling- is als volgt: 13 OCTOBER J52I Christiern door God, genade Koning van Denemarken, Zweden, Noorwegen Wendsyssel (op Jutland) en Gothland; Hertog van Sleeswiik H 1 ,»■ e ,» ULhmarsen; Graaf Oli„b,„£ Zl'j," JT"'" «leze onze brieven zullen komen, saluut! ' kennis ..oor onze voonadere" is het lofwaardige gebruik ingevoerd, hetwelk tot in deze dagen ts onderhouden, dat zij die, ofwel de openbare zaak „lel voorzichtigheid hebben geleid, ofwel haar krachtig hebben beschermd, en vooral zii di hebben de overheid en de vorsten onderdanig te onderhoonge volken door hun voorbeeld tot ingetogenheid op te wekken - door Lizers, Koningen en Vorsten steeds ,„et bijzondere eerbewijzen worden onder sche.den, eil da( dezulken tot een eeuwigdurend getuigenis van zoodanige deugden" «Ld", TT' 'h begiftigl' e" aa" de nakomeli"g^hap ten voorbeeld 7rdCn- I,0°r deZe 'nstelli"g is -Jkelijk ger.orgd dat de groote reeks hunner rze ;"ge", "let ""taardC " dat de andere Stervel'nsen van edelen geest met alle krachten streven en aangevuurd worden om de deugd te omhelzen Dientengevolge, aangezien onze oprecht beminde judocus Buijck van [Amsterdam! .esproten u,t eerzame ouders, waardig wordt geacht, - wegeL zijn ïïïSrÏ J hooge voorzichtigheid in menschelijke aangelegenheden, bovendien wegens zijn trouw en eerbied jegens zijn natuurlijke overheden, en jegens hen die door bloed door vriendschap aan dezen verbonden zijn, - om door zijn tijdgenoot, seeerd en door de nakomelingen bewonderd te worden; begiftigen wij uil den oprechten gunst waarmede wij zijne deugden betrachten en tevens om 21J„ trouw en onschendbaarheid tegenover ons <»n nn-,» i i _i. j l.prmH j a te maken; na rijp eraad door onze koninklijke macht dezen Judocus Buijck en ziine wettig i„ Jn voortkomende afstammelingen ten allen tijde, met adeldom wape en teekenen, en verklaren wij hem tot edelman en ridder en hen tot edelen , * uiacnt aezen Judocus Buijck en ziine wettige i„ rechte hjn voortkomende afstammelingen ten allen tijde, met adeldom wanen. ridders " " e" ^ b"" edel",an "" Hdder he" adelen en een rechT ^ b"" de teekens zijn: veld e?h , aa' TT' W1CnS midden" e" büVe"lijf r°°d in ee" ^«veren of wit acLliif r 7"\ ' tT" r°°d Ve'd ^ ^ *«rt -n het echter t «J». omhoog gestoken in het zilveren veld. Boven den hein, echter staat een gouden kroon, waaruit een leeuw voor meer dan de helft opduikt van dezelfde kleur als op het schild, gezien wordt, gelijk dit in het Iden"an dezen brief volkomen duidelijk is afgebeeld. Vervolgens willen en bepalen wij, dat hij en zijne wettige in rechte lijn van hem voortkomende afstammelingen te allen tijde, zich over deze teekenen, wapenen en adeldom zullen verheugen, daarvan gebruik zullen maken in vrijheid, voorrang, eer en waardigheid, in eerbiediging en medewerking van de vorsten, in paleizen, op het veld, bij wedstrijden met den werpspies, in gevechten der ridders in schijn of ernst, waarvan de andere edelen, ridders en wapen voerders in het heilige roomsche Rijk, in onze rijken en heerschappijen en in die van de volken overal elders gebruik maken en zich in verheugen; alsook dat hij en zijn nakomelingen als zulke adellijke wapenvoerders, en met ridderlijke waardigheid, om zijne beroemde deugden verleend, door allen zullen worden verkondigd, vereerd en geëerbiedigd. Ten bewijze van dit alles hebben wij bevolen deze onze open brieven, met onze eigen hand geteekend, door het aanhangen van ons zegel te waarmerken. Gegeven in onzen koninklijken burg Kopenhaven, den 1311 dag van de maand üctober, in 't jaar van ons heil 1521. CHRISTIERN. In onzen tegenwoordigen tijd klinkt het vreemd, dat een jongman van zestien jaar «genobiliteert» wordt, doch bij Christiaan was zulks geen zeldzaamheid. Hij vermeende daardoor «der jonckheijt eenen moet te geven tot loffelijcke oeffeninge en om deught meer te omhelsen.» ') Deze reden zal zeker Christiaan II niet geleid hebben tot de verheffing van Joost Buyck in den adelstand, want om «deught» bekommerde die losbandige koning zich niet. Neen, het was Christiaan niet te doen om Joost op te wekken tot ingetogenheid, maar het Amsterdamsche geld, dat hij met tonnen gouds hier van daan sleepte, lachte dien diep gevallen vorst toe. Hij wilde den rijken bankier Pompejus Occo, zijn geldschieter, die uit Oost-Frieschen adel gesproten was, aan zich verplichten door zijn aanstaanden schoonzoon in den adelstand op te nemen, nadat Occo in Augustus van hetzelfde jaar te zijner eere een danspartij in zijn huis (thans Poolsche Koffiehuis) had gegeven op welk feest «de schoonste maechden der stat» ') waren genoodigd. 1) Een bijna gelijkluidend diploma werd door Christiaan II, den 28 Juli 1521, verleend aan de gebroeders Nicolas en Michel de Coquiel te Antwerpen, die hem meer dan waarschijnlijk geld leenden om oorlogen te voeren. - Heraldieke Bibl. 1874. BI/.. 40 en 41. 2) Zie mijn Geslacht Occo. Blz. 9. Joost \\ as vermoedelijk ook op dat feest als gast gevraagd, want eenigen tijd later was hij gehuwd met het schoone Balichje (Balduina) Occo, wier portret zich bevindt onder de familieportretten van Baron Heereman van Zuijdwijk in het kasteel Surenburg »). Mij is niet bekend of Joost handel dreef3). Van zijn onvermoeid leven als politicus is daarentegen meer tot ons gekomen. 1) Op de schilderij staat: Nata 1510 die 13 Sept. obiit Anno 1575 die 21 May. De lijst rondom het paneel vermeldt de spreuk: Quaet verwint, Goet beghint. 2) In Bulletin n°. 51 van C. 1,. van I.angenhuysen komen twee merkwaardige boekjes voor, welke door Joost Buyck gebruikt zijn als handboek tot taxatie der muntspeciën. Deze boekjes doen bij mij twijfel ontstaan, of Joost zich in zijn jeugd ook met den handel bemoeid heeft. Zij worden aldus in genoemd bulletin aangekondigd: 132 Mr. Joost Buyck. — Die Eualuacie en ordonantien vande gelde geordoneert en geniaect bi den heere en state vande lande. En va alle chijs penninge hoe men die betalen sal. En die renten af sal mogen quiten en lossen vanden iare lxxiiij tot den iare M.CCCCC. en twee. [Aan het einde:] Geprent Taemstelreda, aen doude syde, in dye Kerkstraete, by my Doen Pietersoon in Engelenborch, Anno 1527 in April. 8 bladz. in 3 kol., smal 40, met alle randen, onafgesneden. '33 Een nieuwe Eualuacie boecxken geordonneert va wegen onsers genadichs here des Keysers by de generaels vander munte vande goude en siluere geualueerde penninge. En oock die waerde va alle verboden goude en silueren penninghen die noyt gheprent geweest en is nauolgende dassayen by den generaels daer af gemaket. Jnt iaer M.CCCCC.XXVL [Titel waaronder het keizerlijk napen. Aan het einde]: Gheprent Tamstelredam .... By my Doen Pietersoon [als in vorig No. J Zonder jaar, maar met 4 figuren : hel keizerlijk wapen, dat van Amst. en de Hol], leeuw. 24 bladz. signat. a-c, ongenummerd. Met 102 afbeeld, der versch. munten, gekleurd. Te zamen in éen oorspronkelijken perkam. omslag en uitmuntend goed geconserveerd, waarop in gelijktijdig handschrift: „Een evaluatii boeck ghemaect Anno 1526. Ende noch een boeckgen hoe men chys penninghen sal moeghen betaelen en ouwe renten lossen die met licht geldt ghecoeft zijn." Een andere hand schreef daaronder: „Verschevden ouwen Eualuacien ende Ordonancien beroerende tstuck vander Muntte, betaljnge en lossinghe van Renten, Pachten, huyren, tienden etc. by een vergaert by Joost Buyck Sybrantssoon ende Allart Pieter Boelensz." Laatstgenoemde was de schoonzoon van J. Buyck Sz. Voor en achteraan is eenig wit papier ingevoegd en met de gedrukte bladen genorn- Op zeven en twintigjarig en leeftijd begon Joost Buijck zijn openbaar leven. Hij werd in 1532 tot schepen gekozen, welk ambt hij bijna onafgebroken bekleede tot dat hij in 1549 tot burgemeester was verheven. Deze eervolle waardigheid werd achttienmaal door hem waargenomen. Den 2 October 1549 neemt hij den eed af van «Sijne Koniglijcke Majesteijt van Spanje» ')• In 1539 en '40 is hij overman van de Handboogschutterij 2); in 1541 waardijn van de Draperie; in 1545 quartiermeester^); in 1551 en 1572 waarnemend schout bij akte van den Hove van Holland; den 13 Juni 1559 reist hij met Pieter Canter en den pensionaris Sandelijn naar Brussel, om met andere afgevaardigden van Holland den koning een buitengewone bede van 300000 gulden toe te staan in plaats van 1 percent van de onroerende en 2 pet. van de roerende goederen4). Hij is raad in 1561; thesaurier in 1558, 1560. 1562, 1564, 1566 en 1568; regent van S' Pietersgasthuis in 1548 en weesmeester van 1548 tot 26 Mei 1578, toen hij als oud-burgemeester met de aan haar Vorst en Kerk trouw gebleven Magistraat schandelijk de stad werd uitgezet. Lang had Joost stand gehouden tegen den opkomenden storm. Hij en zijn mede-burgemeesteren weken geen duimbreed af van hunne beginselen, doch toen de meerderheid der XXXVI Raden, lauwe en flauwe katholieken, besluiten hadden genomen, welke het wettig gezag ten onderste boven moesten keeren, toen kwamen, merd; 60 bladz. Een „Taeffel van den inhout sboecks" vermeldt de valuatiën, estimatiën en ordonnantiën van 1494 tot 1548, met vergelijkingen der munten, in ham/schrift. Hoogst merkwaardig, 1° als vroege drukken van Amsterdam, waarvan deze tot de zeldzaamste behooren. 2° Volgens de aanteekening op den omslag heeft het als handboek gediend tot taxatie der muntspeciën enz. bij de betalingen van Mr. J. Buyck en zijn schoonzoon, die insolvent gestorven is. (Vglk. E. W. Moes, De Amsterdamsche Boekdrukkers en Uitgevers in de 16e eeuw. I, bl. 69, No. 51 en bl. 73, No. 55.» 1) Aant. Mr. de R. Protocol van Not. Gijsbertse 1594—96. Stadsarch. 2) ld. Stadsarch. Lade 63. 3) ld. Keurb. E 6. 4) Ter Gouw, VI, blz. 20. zooals Ter Gouw ironisch en zegevierend schrijft, de Geuzen de voordeur in. terwijl de Spaansche factie de achterdeur uitging.» Na zijne uitzetting, welke pro forma geschiedde ten einde Amsterdam voor een oogenblik regeeringloos te maken en den rebellen den tijd te laten hunne vrienden hebben twee historici geschreven. Jan Ter Gouw en D. C. Meijer Jr. Eerstgenoemde in zijn Nacht en Morgenrood, waarin hij beschrijft den duisteren Nacht van vóór 26 Mei 1578, en het heerlijke Morgenrood, dat het opgaan verkondigde van de zon der gewetensvrijheid. Laatstgenoemde in zijn De zegepraal der Hervorming te Amsterdam*). De Heer D. C. Meijer Jr. komt met volle overtuiging op tegen «al de smaadredenen die de Heer ter Gouw over 't hoofd der «Spaansche factie» te Amsterdam uitstort, niet overtuigd dat er voor hare onmiskenbare beginselvastheid geen ander motief te vinden is als lage baatzucht, domme heerschzucht en kleingeestig egoïsme.» Meijer's werk is een 1) Bij C. L. Brinkman. Amst. 1877. 2) De Gids 1878. N° 4. meesterstuk van onpartijdige historie, getuigen zijn de twee volgende zinsneden in zijn geschrift: «Neen, zij waren geen schande voor Amsterdam die burgemeesters van 1572 tot 1578, want zij hadden een overtuiging en beginselen en zij verdedigden die. En aan ons is het, daarvoor eerbied te hebben, al deelen wij die overtuiging niet, en al zouden wij ook van onze zijde goed en bloed hebben opgezet, om die beginselen te bestrijden».... «Wij voor ons gevoelen niet de minste sympathie voor het streven van Buyck, maar het is ons altoos aangenamer een historisch persoon van het hem ten laste gelegde te kunnen vrijpleiten, dan te moeten aanzien dat met feilen partijhaat zijne handelingen in 't slechtste daglicht gesteld worden». Geheel naar den trant van Ter Gouw's Nacht en Morgenrood schreef ook Mr. J. van Sehevichaven over Joost Buyck. Zijn pennevrucht doopte hij Zonsopgang') en was bestemd om als «historisch tooneelspel in drie bedrijven in 1898 de Kroningsdagen op te luisteren en ook later in breeden kring aangehoord te worden. Het stuk is boeiend geschreven en heeft ongetwijfeld letterkundige waarde. Doch juist omdat het tooneelstukje op de planken «pakt», en het groote publiek er door medegesleept wordt is het te betreuren dat de geachte schrijver het noemt «historisch». Het is zoo onhistorisch mogelijk en het heeft alleen tot doel het ongeletterd publiek in zijn meening te versterken, dat de «Joost Buyck en zijne vrienden» van Ter Gouw van het laagste allooi zijn geweest. Joost wordt in dat «historisch tooneelspel» allerbelachelijkst en als van zeer laag karakter voorgesteld. En niet genoeg, dat Mr. van Schevichaven hem als politicus onhistorisch laat optreden, doch Joost moet ook in zijn vaderschap getroffen worden. In het 7e tooneel bijvoorbeeld, zegt de onhistorische kleindochter Machteld tot haar grootvader: «Waarom stond ik als klein kind alleen op de wereld? Omdat hij (mijn vader) door zijn vader in de verbanning gedreven was! U hebt hem verstooten, grootvader, U 1 Zie Elsevier's Geillusteerd Maandschrift. 1S9S. hebt hem tot wanhoop gebracht, en toen hij stierf, stierf hij door ure wreedheid» enz. enz. Calomniez, calomniez / tl en reste tonjours quelque chose f Het «schellinkje», versterkt door den «claque» juicht toe, maar de eerlijke historicus keurt dat «historisch tooneelstuk» ten zeerste af, want hij weet evengoed als de schrijver, dat Joost geen zoon in ballingschap heeft gehad, en dat geen zijner kinderen door de «wreedheid» des vaders gestorven is. Partijzucht maakt blind. De handteekening van Joost Buyck was: BUYCK, Grietie Cornelisdr., van blz. 13. Geboren Overleden na 1599.') Huwt 1566 Pieter Gijsbertz Plemp, overleden vóór 1573. Kinderen: ') Gijsbert, huwde Isabella.... waaruit: o.a. doctor Cornelis Gijsbertsz. de verdienstelijke letterkundige, de vriend van Hooft en Vondel. Hij is geboren 2 5 Augustus 1574; huwde Grietje IJsbrand Dobbesz. van Haarlem en is begraven den 17en December 1638 in de Nieuwekerk te Amsterdam. Hij gaf uit in 1616 een uitvoerig latijnsch gedicht Amsterodamum monogrammon, zijnde de beschrijving van Amsterdam 3). Petrus Gijsbertsz geboren 1581, overleden 15 Mei 1640, was evenals zijn broeder Thimotheus pater Jezuiet. Cornelis, zie bijvoegsel 1. +). Cors, (Christiaan) huwt den 29 October 1580 *) Aal IJmmen, dochter van Jem Gijsbertsz. Grietje was, zooals hiervoor gezegd, de natuurlijke dochter van 1) Aant. Mr. de R. 2) Over deze kinderen verwijs ik naar de belangrijke opstellen van Dr. 1'. Seheltema in Aemstels Oudh. 1)1. VI, blz. 3 en van Pater H.J. Allard S. J. i„ Kijdr. Bisd. v. Haarlem 1)1. I, blz. 104. 3) l>it gedicht is 11° 2 van zijn bundel, uitgegeven Amsterodami 1616 apud Joanneni Walschardum. 4) Mededeeling Jhr. Mr. A. F. O. van Sasse van IJsselt. Genealogie de Kies van Wissen. Cornelis Sijbrantsz. Zij is waarschijnlijk gewettigd, daar zij den naam haars vaders gedragen heeft. Haar man was lakenkooper in den Groenen Molen op den Nieuwendijk. Zijn naam Plemp ontleende hij aan een uithangbord «In de Plempe», dat beteekent vaartuig '). i) Aemstels Oudh. Dl. VI. blz. 3. BUYCK, Cornelis Cornelisz. van blz. 13. Geboren Overleden na 1599 ') Huwt a. HadüWE Dircks, obiit 20 December 1580'). b. Giertie Tijmons, gehuwd Maart 1583. Kinderen: Hendrik, naar blz. 70. Geerte, » » 74. Gerrit, overleden voor 1583 2). x Jacob, naar blz. 75. Adriaan, » » ioo. Nelle, » » ioi. Meijnsgen was tweelingzuster van Cornelis. Zij is geboren 29 April 1564 '), Claes, woonde in 1624 te Alkmaar1). Tobias, is in 1.599 in Spanje2). Cornelis, jong gestorven; geboren 29 April 1564. Ook Cornelis Cornelisz. schijnt door zijn vader gelegitimeerd te zijn geworden. Hij was «cramer in de Stockbeurs» *). Een jaar na den dood zijns vaders en wel in 1563 verkoopt hij den tuin op «St. Margrietenpadt» buiten de Jan Roodepoort, welken hij van zijn vader geërfd had 3). Hij testeert 29 September 1590 bij Notaris Pilorius en herroept zijn testament van 10 Mei 1570. Als erfgenamen worden genoemd Griet, 1) Aant. Mr. de koever. 2) Amst. Jaarb. 1888. 3) Aant. Mr. de R. Kwijtsch. 4. Blz. 12. Mr. Jacob, Hendrik, Adriaan, fobias, Jonge Cornelis, en Haduwe Pieters, de dochter van Nel. Hij vermaakt o. a. aan Adriaan «alle mom-kleederen en de mom-aangezichten», (later genoemd mombakkes, nu masker). Jonge Cornelis wordt niet bedacht «sijnde van gheen goede regimente '). Hij testeert op nieuw 8 December 1599 *). In April 1618 bepalen Burgemeesteren, dat de weduwe van Cornelis haar leven lang zal genieten de huur van een «stuck lant in Bijlermeerbroeck», een rente van 4-/4 Wilh. Schilden van een huis in de Kerkstraat, tiaar De Burg uithangt. Deze rente was ten profijte van de parochiekerk van St Aicolaas- of Oudekerk, zijnde de fundatie van «Heer Jacob. Jacobsz. Pillen», priester dier kerk2), gemaakt 27 Juli 1497. De kinderen van Cornelis deden, evenals hun vader, burgerlijke huwelijken. Met uitzondering van Jacob en Nel, waren zij hervormingsgezind. 1) Aant. Mr. N. de Roever. 2) ld. Res. Thes. i. 58. BUYCK, Katrijn Joostendr .*), van blz. 20. Geboren Overleden .. April 1623 te Utrecht. Huwt Jacob Fick, overleden na 1579 en vóór 1587. Kinderloos. Katrijn huwde vóór 1557 den hierboven genoemden Jacob I-'ick, een korenkooper. De graanhandelaars behoorden te Amsterdam onder de grootste en deftigste kooplieden, en de vroedschap telde onder hare leden velen, die handel in graan of koren dreven. Jacob was zeer rijk, doch schijnt, zooals blijkt uit het testament van zijn schoonvader Joost Buijck '), de tering niet naar de nering gezet te hebben. Bij of even voor zijn dood, welke imp (rovise)3) plaats vond, kwamen zijne goederen aan crediteuren. In zijn welvaart bewoonde hij een groot, deftig huis, en bij hem logeerden vele voorname vreemdelingen, o. a, Bossu in 1568. Het huis van Catrijn en Jacob werd genoemd «het Hof van mijnen heere den grave van Bossu en hun tafel was ruim voorzien, gelijk 't in een gravelijk Hof behoorde, van vleesch en visch, lamprijen en konijnen, hoenders en duiven, pastijen, specerijen, alle soorten van wijn en engelsch en ander bier» 4). Hij hield equipage «eenen Oostersche wagen met laicken overtoegen, met ghevelen ende alle zijn toebehoeren s), welke hij ten geschenk gaf aan Zeger van Groesbeek, den broeder van den Bisschop van Luik, die, met nog anderen, het gezantschap uitmaakte, dat in 1566 bij het Deensche Hof de belangen van den Amsterdamschen 1) Anist. Jaarboekje lSSS, en in beide genoemde archieven, 2) Zie blz. 28. 3) Arch. ter Horst. 4) Ter Gouw. Dl. VI. blz. 229. 5) ld. Dl. vi. blz. 67. handel was gaan bepleiten. Jacob mocht voor den geschonken wagen, een nieuwen laten maken voor stadsrekening x). Of Jacob in goede verstandhouding leefde met zijn schoonvader, betwijfelen wij zeer. Zeker is het dat hij, graanhandelaar avant tout2), in 1566, toen het graan te Amsterdam zeer schaarsch was, en er zelfs een hongersnood dreigde, tegen den wil van den Magistraat een request aan den Landvoogd zond, met verzoek dat hij de regeering 'van Amsterdam zoude dwingen den uitvoer van koren toe te laten 3). Jacob is nooit lid der vroedschap of regent eener instelling geweest. Zijne vrouw was in 1569 Moeder van het Klarissenklooster «), en het was door hare tusschenkomst, dat de stad van genoemd klooster kocht «een fijn lindelaeckens webbetgen voor 68 gl. en 16 st., dat zij ten geschenke gaf aan de Gravin van Bossu 5). Na den dood van Jacob schijnt Katrijn naar Utrecht verhuisd te zijn. want zij is aldaar overleden. Op den 18en April 1623 werd de klok van den Dom geluid ter gelegenheid van het begraven van 4), de dochter van den raad en schepen Gerbrand Benning Klaasz, genaamd Pos. Kinderen: Cornelis4), naar blz. 102. Claes4), » » 103. Gerbrant 4), » » 105. Pompejus '), begraven 29 Maart 1633 in de Nieuwe Kerk. Hij woonde op de Wester Voorburchwal en komt in 1661 op het Kohier van den 20en penning voor met een bezit van / 60000.— s), Vroutgen 2), (bepaald eene vergissing in het Jaarhoekje). Elisabeth3), naar blz. 108. Sijbrant Buyck heeft waarschijnlijk ter school gegaan bij Petrus Apherdianus, die, toen Sijbrant man geworden was, zijnen vroegercn leerling een versje opdroeg6), dat ik hier in het oorspronkelijke en in het hollandsch zal mededeelen: 1) Arch. Heereman v. Z. 2) Amst. Jaarb. 1888. 3) Arch. Ter Horst. 4) Arch. v. Sasse v. IJsselt. 5) Stadsarchief. 6) Epigramatum moralium libri duo auctore 1'etro Apherdiano, p. 31. Ken zeldzaam boekje in mijn bezit. Gedrukt te Antwerpen in 1568. Apud Viduam Joan. Latij. Sub intersignio Agricolae 1568. 5 Quae faciunt vitam beatam. A. D. clariss. virum Sibrandum Buicquium. Iodoci Hl. Vitam ducere qui cupit beatam, Et sentire minus molestarium: Inprimis placidus sit et benignus, Blandae pacis amans, probrosa vitet Ates iurgia, tetricasque lites, Kt diri comitem furoris iram. Nullius student nigrare famam. Non Baechum colat, aut Cyprin protervam. Non vesana cupido, nee sacra auri Mentem sollicitat fames, sed esto Contentus modicis, nihil requirens Ultra quod satis est, potente Crassi Arca ditior hoe modo futurus. Non sese efferat insolenter: intra Fortunam maneat suam, nee extra Se quaerat: titulos superbiores, Gentis stemmata gloriamque rerum Non curet: quoniani peribit omne Mundanum subito decus: manebit Virtus sola, sequetur haee ad astra. Non cesset precibus Deum invocare, Illius legat audiatqae verbum. Soletur viduas: opem pusillis, Afflietisque ferat. patri supremo Iloe vere poterit modo plaeere. Wat het leven gelukkig maakt. Aan den zeer beroemden man Sijbrand Buyck, zoon van Joost. Wie een gelukkig leven begeert te leiden en minder zwarigheden te gevoelen, hij zij inzonderheid zachtzinnig en goedaardig, een minnaar van den liefelijken vrede, hij vermijde Ate's *) schandelijke twisten en gemelijke geschillen, en toorn, den gezel der heillooze woede. Hij legge er zieh niet op toe iemands goeden naam zwart te maken. Hij diene Bacchus niet of de dartele Venus. Geen dolle begeerlijkheid noch vervloekte goudhonger kwelle zijn geest, doeh hij moet tevreden zijn met weinig, niets meer zoekend dan wat genoeg is, en alzoo zal hij rijker zijn dan de sehatrijke Crassus. Hij verhefïe zich niet op verwaten wijze: hij blijve binnen het hem toegedeelde lot en zoeke niet buiten zich : hij stelle zijn zinnen niet op al te grootsche titels, op geslachtsboomen en roemrijke daden, daar alle wereldsche eer spoedig zal vergaan ; de deugd alleen zal blijven, deze zal volgen tot hooger gewesten. Hij houde niet op Gods hulp door gebeden af te smeeken, hij leze en aanhoore zijn woord. Hij trooste de weduwe, hij biede hulp aan de kleinmoedigen en bedrukten. Op deze wijze zal hij in waarheid kunnen behagen aan den Hemelschen Vader. Ook de Amsterdammer Albert Goedhart, beter bekend onder den naam van Albertus Eufrenius, die te Leiden studeerde toen de familie Buyck daar haar woonplaats gekozen had en dientengevolge in haar huis verkeerde, droeg aan Sijbrand op zijn I) Ate, godin der noodlottige overijling en blinde drift. Poëmata A 1 b e r t i E u f r e n j Georgiadis, Amstelo-Batavi, P o e s o s et Medicinae studiosi1) Amplissimo, Spectatissimo, Doctrinaque simul et virtute claro D. Sybrando Buickio, Amstelredamaeo, Viro consulari, Magni illius Jodoci Buickii Senatoris, et decies-sexcies quandam Amsterodamensis urbis Consulis, filio. Oum haec typis plano indigna carmina, (vir Amplissimc) inter studia cudimus, ludimus; commeantes quotidie ad nos amici oditionem suadent, postulant, urgent: viceruntque tandem et extorserunt, importunae ot assiduae aniicorum petitiones. Consideranti vero mihi, quam hoe plenum calumniarum aovum,et quam iniquis malevolorum dentibus, tenellus nieus foetus, si sine tutore in lucom prodiisset, excipiendus esset; tu primus occurris, (vir Amplissime) cui novum hunc et abortivum plane immaturi studii mei foetum tuto committere ausim. Quapropter Amplitudinem tuam deprecor, ut libelli huius mei patronem agere dignetur; ot me tyronem in hac palaestra, contra omnes obgannientium Aan den Hoogachtbaren, Zeer-aanzienlijken en door Geleerdheid tegelijk en door deugd beroemden Sijbrand Buijck, Oud-Burgemeester; zoon van dien Grooten Joost Buijck, Senator en weleer zestienmaal Burgemeester van de stad Amsterdam. I erw ijl wij deze liederen, geheel onwaardig om gedrukt te worden, (Iloogachtbare nian) onder studiën spelenderwijze smeden, raden dagelijks tot ons komende vrienden aan, ze uit te geven, ja bidden ^en) en dringen or op aan: en eindelijk hebben de lastige en aanhoudende gebeden van [die vrienden gezegevierd en uit de handen als: gewrongen. Doch bij do beschouwing, hoe vol deze eeuw (is) van lastertaal en door hoe vijandige tanden mijn heel teer vruchtje, zoo het zonder voogd (beschermer) in 't licht zou zijn verschenen, zou moeten opgenomen worden, treedt gij mij het eerst voor den geest, (Iloogachtbare man), aan wien ik dit nieuwe en ontijdig geboren vruchtje van i) Albert Goedhart werd te Amsterdam geboren in 1581 en overleed vóór 1626. Ilij studeerde te Leiden in de medicijnen en staat aldaar in het Album Stud. ingeschreven 5 Juni 1599 Albertus Georgii Amstelodamensis 1 S (jaar). Hij schijnt een begaafd jongmensch geweest te zijn. Franciscus Sweertius, de geleerde Zuid-Nederlander, die veel ouder was dan Albertus en die omgang had met de grootste geleerden van zijn tijd noemt hufrenius «un jeune poète». (Mémoires pour servir a 1'histoire littéraire des I'ays-Bas. i 7. p. 53.) Zijn devies was Victrix mortis Virius. zoilorum niorsus protegere, tutari, defendere. Porro Amplitudinem tuam non offendant, haec nostra ludicra, et juvenilia metra; <|uat' non ex Helicone aut Pegaseis fluminibus petita; sed de tenui tantum ingenioli mei rivulo hausta. Quoniam autem ab animo bono syncero; et tui amante profecta, aequi bonique, pro more tuo, consulas velim. Heus Opt. Max. Amplitudinem tuam diu incolumeni conservare dignetur. Have. Datum, in Musaeo nostro, Lugduni Batavorum. Anno post partum sacratissimae virginis Deiparae cId.Io.ci. Mense Principe. Amplitudini tuae addictissimus Alnertus Eufreniis Georgiades, Amstelo-Batavus. mijne alleszins onrijpe studie veilig zou durven toevertrouwen. Daarom smeek ik uwe Hoogachtbaarheid, dat zij zich gewaardige mijn boekje in bescherming te nemen en mij, nieuweling in dit strijdperk, tegen alle beten van de met gedurig verwijt de ooren warm makende Zoïllussen te beschutten, te beveiligen, te verdedigen. Mogen verder uwe Hoogachtbaarheid deze onze spelende en levenslustige verzen geen aanstoot geven, welke niet uit den Heilicon of de Pegaseïsche stroomen ontleend, maar slechts uit het geringe beekje van mijn klein vernuft geput zijn. Aangezien zij echter uit een goed, rechtzinnig en u minnend hart ontsproten zijn, zou ik willen dat gij ze, volgens uwe gewoonte, welwillend en ten goede moogt opnemen. De Algoede en Algroote God moge zich gewaardigen uwe Hoogachtbaarheid lang ongedeerd te bewaren. Vaarwel. Gegeven, in onze studeerkamer, te Leiden, ten jare cln.Io.ci na de geboorte van Christus uit de Allerheiligste Maagd Moeder Gods. In de Eerste maand. Aan uwe Grootachtbaarheid de zeer toegewijde Albertus EUI'RENIUS, zoon van Georgius, van Amsterdam. Elegia. Ad Eundem. Eusimus hos, Heros, lusus juvenilibus annis, Dum vacua a studiis tempora parva meis. Do levia, et nugas: sed pars mihi maxima [tantum Mensibus illorum est modulata tribus: CJuattuor et primum nobis jam lustra peracta. Tot Denzelfde. Wij hebben, o Held, deze dichterlijke spelen in jeugdige jaren gespeeld, terwijl kortstondige tijden niet door mijne studiën bezet waren. Ik geef onbeduidende dingen en beuzelarijen ; maar het grootste gedeelte daarvan is door mij in slechts drie maanden Nostra aetas scriptis talibus apta magis. Quae Marti est habilis, Veneri quoque [convenit aetas: Utraque suilt juvenum bella gerenda ma nu. Hinc Marti Venerem docti junxere Poetae: Strenuus hinc Veneris Mars quoque furta petit. Sed non offendaut, ferimus quae scripta jocosa: Namque haud lascivum carmina nostra sonant. Non gravis at casto tu nunc ignoscis Amori, Ni fallor. Laeta suscipe fronte jocos, Quos tibi dicatos Eufrenius obtulit, audax, Qui dat tam claro ludicra metra viro. Tu faveas tarnen, et nostro huic ignosce labori; Et mentem, si non carmina, sume bonam. Et sic confido, sic mens mihi suggerit, addens, Atque alacrem instigans ad meliora aninium. Ergo cape haec, rudibus juveniliter edita in [annis, Sybrande, Amstelium gloria, stirpis honor. op maat gebracht, en er zijn eerst vier lustra door ons doorleefd. Onze leeftijd is meer geschikt voor dusdanige geschriften. De leeftijd, welke goed is voor Mars, past ook aan Yenus: beide oorlogen moeten gevoerd w orden door de hand van jongelieden. Dientengevolge hebben geleerde dichters Venus met Mars verbonden ; dientengevolge streeft ook de kloeke Mars naar de minnarijen van Venus. Maar de schertsende geschriften, welke wij aandragen, zullen wel geen aanstoot geven; want onze liederen laten niets onzedigs hooren. Doch zonder u te ergeren, houdt gij nu ook, indien ik mij niet bedrieg, een kuische liefde ten goede. Aanvaard met blij gelaat de boerterijen, welke Eufrenius u heeft opgedragen en aanbiedt, de stoutmoedige, die aan een zoo beroemd man minnedichten schenkt. Wees gij echter gunstig en houd dezen onzen arbeid ten goede en neem, zooal niet de gedichten, de goede meening aan. En zoo vertrouw ik, zoo fluistert mij mijn geest in, den moed verhoogend en de/en vol frissche kracht tot het beter aanprikkelend. Aanvaard derhalve wat in onervaren jaren op jeugdige wijze is uitgegeven, o Sybrandus, roem der Amsterdammers, eer van uw geslacht. Hexametrum. Ad Eundem. I, pete segnities animos exosa timentes. Nos juvat in campum signum producere. [Tandem Audendum : Mentes nam vult res magna [viriles; Arduaque audaci commonstrat sydera virtus. Tot Denzelfde. (ia, gehate lafheid, begeef u naar vreesachtige zielen. Ons lust het te velde te trekken. Eindelijk is het noodig te durvenwant een groote onderneming eischt mannenmoed, en manhaftigheid wijst den stoutmoedige de hooge sterren aan. 't Is eer Res ingens, sua scripta virum difftindere in ora, ontzettend groote onderneming zijne schriften Judtcinmque pati nmltorum : Nam probat ille; onder de „ogen van het publiek te brengen üentibus Mc lacerat versus, eontemnere en veler critiek te doorstaan. Want gene Idueens hecht zijn goedkeuring aan de verzen, deze Artis opus, quae non deprompserit ipse verscheurt ze met zijn tanden, n,eenendeals [pharetra, kunstwerk te mogen versmaden, alwat hij Krgo pedem referemus- Ad hoe spes fida zelf niet uit den pijlkoker gehaald heeft. recusat; /uilen wij derhalve den voet terugtrekken1 Nee patitur dare terga fugae; sed in acria .Maar dit weigert de trouwe hoop en zij [trudit gedoogt niet de vlucht te nemen: doch zij Hella et victori despondet praemia. Jam jam duwt voort tot hevige oorlogen en belooft Kumpere I.ivor iners, quicquid potes, effice. den overwinnaar belooningen. Harst na maar Dextram uit. laffe nijd; doe maar, alwat gij kunt. Het Jam conferre lubet: nee verbula vana lust mij reeds den strijd met u aan te binden, [fugabunt. en geen ijdele woordjes zullen mij op de Tu facis hoe, cunctis Heros memorabile vlucht drijven. Dit werkt gij uit, als held ^ .saeelis j iels gedenkwaardigs voor alle eeuwen, onder ' atna quo felix laetata est Consule quondam. wiens burgemeesterschap mijne vaderstad eens Sul, vestro tuti elypeo latitemus ah hoste. gelukkig was en zich verheugde. Onder uw I u potes a morsu imbelles defendere versus. schild kunnen wij beveiligd tegen den vijand Nam, qtusnam tantum se contra opponere schuilen. Gij kunt zwakke verzen tegen den [tentetbeet verdedigen : want wie toch zou het wagen Sed jam (>i mens me non decipit annuis; zich tegenover een zoo groot man te stellen ?r) et me Maar reeds (zoo mijn geest mij niet bedriegt) Zoïleos contra latratus protegis omnes ,r.'; m,. , . i i p & nines. wenkt gij toe en neemt gij mij 111 bescher¬ ming tegen al het geblaf der Zoïlussen 2). ' °en Sijbrant in het huweijk trad met Grietje Banning maakten zij den 29 Juni 1564 de volgende huwelijksvoorwaarden: Sijbrant Joostenz. poirter der stede van Amstelredamme geassisteert metten sijn vader Joost Buyck Sijbrantsz. tresorier ende Raedt derselve 1) Men zou ook kunnen vertalen: «want wie toch zou het wagen zich ook slechts maar tegenover («> te stellen ?> Was het een stuk van een klassiek dichter, dan zou ik bepaald aan deze vertolking de voorkeur geven. Dl- Vkrtalkk. 2) Zoïlus, taalgeleerde van Amphipolis onder Ptofemaeus Philadetphus (285—247 v. C.), die om zijne kleingeestige vitterijen op Homerus den bijnaam van Homeromastix (geeselaai' van Homerus) kreeg. Van hier 111 't algemeen: neuswijs, bediller, kritikaster. stede ter eenre, en Grietie Garbrant Claes Banninghdochter poortersche der stede voorsz. geassisteert metten Garbrand haer vader ten andere sijde», verklaren «in der heijliche echte» te gaan. Sijbrant brengt in /6000.— hem belooft van Joost zijn vader; ƒ300.— «telossen den pennick 18 op den huijse ende erffen genoemt de groene Papegaij toecomende Joost Buijck». Zij brengt in ƒ6000.— en «aen silver en huijsraet ter waerde van f 1000.—». Gedaen ten huijse van Joost Buijck staende bij Jan Roodepoort, daerbij aenwesende d'eersame en discrete meester Garbrant Allertszoen, capellaen van der nijeuwe parochiekercke, ende Sijbrant Occo tresorier ende raet.» De notaris was Franciscus Nicolaesz. van Delff.') Den 21 October 1576 maken Sijbrant en Grietie hun testament') «ten huijse van testateur gestaen omtrent Jan Roodepoort bij wesen van d'eersame(n) heer en Mr. Jacob Pietersz. van Edam pastoor van Grootebrouck ende Jan Meeuws van Monnickendam beijde inwoenders deser stede.» In dit testament worden alleen genoemd «Cornelis ende Claes hunne tegenwoerdige twee onmondige kinderen.» De getuige «Jacob Pietersz van Edam» was reeds in 1,549') pastoor van Grootebroek, van waar hij om de «trubelen » moest vluchten, en een veilige schuilplaats vond in Amsterdam, gelijk Ilendrick van Biesten «wijlen orateur van de Minrebroeders binnen Amsterdam» in 1572 ons meldt: Verdreve priesters heeft zij (Amsterdam) ontfae», Haer poirten laet en vroegh opgedaen Om de vroomen te logeeren; En haer van kruijs en lijden t' ontslaen. Daerom zal ze bloeijen met eere. Sijbrant heeft zich, zooals 't schijnt, aan het openbaar leven gewijd; en daar zijn vader steeds in de Regeering zat, zoo was voor hem zelden plaats «opt cussen». Hij was burgemeester in 1575; raad in 1) Arch.—v. Sasse van IJsselt. 2) Bijdr. Bisd. v. Haarlem. Dl. X. Blz. 313. 157' en 78; en behoorde in 1577 tot het gezantschap dat op order van de Amsterdamsche Vroedschap met Don Juan onderhandelde over de Satisfactie. Hij werd den 26 Mei 1578 met zijn vader door « t oproengh graeuw» Amsterdam uitgedreven, en vestigde zich te Leiden «op de Vlaemsche plaets», waarschijnlijk bij zijn vader, die te Amsterdam «met Sijbrant sijn soen gewoent heeft.» In zijn of hun huis was een schilderij .de Venus van Dirk Barentsz.», «een naecte vrouw liggende met het hooft in een oorcussen en seer levendich, bijcans als 't leven». Deze schilderij was in 1671 te Hoorn bij Gerbrant Buyck '), zijn zoon. Zijn portret op paneel geschilderd bevindt zich bij Baron Heereman van Zuijdwijk te Surenburg met de spreuk Opinio sacer morbus en het jaartal 1598 act. 66. HlJ overleed ln Augustus 1612 op tachtigjarigen leeftijd te Leiden. Zijn lijk werd overgebracht naar het oud-vaderlijke huis «bij de oude Jan Roompoon,, van waar het den 15 Augustus in de Nieuwe Kerk werd bijgezet in het graf zijns vaders. Bij zijn begraven werden «geluijd vier clocken»'). 1) Oud Holland 1887 bl. 150, en 1889 bl. 152 2) Begr. Boek Nieuwe Kerk. BUYCK, Marij Joostendr van blz. 20. Geboren Overleden na 1570 en voor 1603. Huwt Wessel Bam, zoon van Cornelis Jacobsz. Bam, bijgenaamd Brouwer, den op den 26 Mei uitgedreven tresorier van Amsterdam ')• Kind: jacoba, na den dood harer moeder, genoemd Maria. Zij is geboren 1570, overleed 5 October 1604 en huwt Augustus 1603 Meester Gerard Sandelijn, zoon van Arnoult en Jonckvrou Geertruijt Teus. Toen hunne huwelijksche voorwaarden 2) den 26 Augustus 1603 geteekend werden «ten huijse van Jacob van Alkemade in de Vogelsanck» was daarbij tegenwoordig de bloem van Amsterdam van vóór 1578. Wij zien daar den wakkeren «Jacob Teus, d'oudt burgemeester van Amsterdam sijn oom»; «Meester Geraet Teus, doctoor in de beide rechten», oud - burgemeester van Amsterdam; «Claes Heijn Cornelisz.», den zoon van den edelen balling Cornelis Jacobsz. Bam, genaamd Brouwer, oud-burgemeester en tresorier van Amsterdam; Sijbrant Buijck oudt-burgemeester van Amsteldam; Pompeus Buijck; Jacob van Alkemade, oud-raad van Amsterdam, en «Arent van der Meer van Berendrecht, doctoor 1) Zie mijn Jacob Cornelisz. Bam. Amsterd. Jaarb. 1890. 2) Arch.—Van Sasse v. IJsselt. in de rechten en advokaat voor den hove van Hollant sijnen neve»1). Maria's vader, Wessel Bam, liet zich vertegenwoordigen door zijn broeder den hierbovengenoemden Claes Heijnen, burgemeester van Calcar, het stadje waar zijn vader «14 jaren achtereen standvastig den last der ballingschap had verdragen» Maria stierf een jaar na haar huwelijk, zonder achterlating van een kind. Haar moeder, die met Wessel haar man te Calcar gewoond heeft, schonk aan de S. Nicolai-Kirche aldaar een antependium, rijk geborduurd. In het midden: Christus aan het kruis met de woorden Per signum sanctae crucis libera nos Deus noster. Daarneven het wapen van Bam en dat van Buijck met de letters M (arij) B (uijck) of (am)3). 1) V. d. Aa Biogr. Wbk. laat hem op gezag van Van Leeuwen Bat. Illustr. reeds sterven 1588. 2) Grafschrift te Calcar, waar Cornelis Uam begraven ligt. 3) Zie mijn Jacob Cornelisz Bam. Amst. Jaarb. 1890. BUYCK, Ael Joostendr., van blz. 20. Woont Jan Roodepoort Geboren Overleden 1624. Begraven in de Oude Kerk 26 October 2). Huwt Geen Sijmonsz. Peerebooai, alias Van der Gouwe3); overleden voor 1621. Zijn wapen was: in zwart drie zilveren korenschoven met roode windsels 4). Zijn zuster Elisabeth was gehuwd met Jan Pieters Corver, zoon van Pieter en van Maria Heereman 7). Kinderen: PETRONELLA huwt Meester Simon Walraven van Alkmaar, die na den dood van zijn vrouw priester werd en uitgaf Successio Anabaptistica, dat is «Babel der Wederdopers»;). Hunne dochter Petronella huwde Henricus Barentsz. Hartochvelt, weduwenaar van Trijntje Hendrixdr.6). De ondertrouw vond plaats «ten huijse van Aeltje Buijck» den 27 Jan. 1621. Hij werd werd geassisteerd «door Barent Adriaensz. sijn vader; Aeltje Hendrieks sijn moeder; Egbert Adriaensz.; Jacob Gerritsz. Loen ende Claes Jacobsz. Dolfijn sijn oome(n); mitsgaders Trojanus de Magistris 1) Aant. Mr. de Roever. 2) Amst. Jaarb. 1888. 3) Archief—Ter Horst. 4) Aldus in een Wapenboek. Stadsarchief. 5> Coloniae 1603. Zeldzaam boekje. In mijn bezit. 6) Zie mij 11 Het Katholiek A m s t e r d. Patriciaat der X V I I e eeuw. I>e Kath. Dl. cxiv blz. 302. 7) Archief—Heereman van Zuijdwijk. licentiaet in beijde rechten. Zij wordt geassisteerd door Aeltje Buycken hare grootmoeder, Poppius Buyck haer outoom, Vroutgen Buycken hare oude moeije, Reinier van Zeiler en Rein Anthonisz. Fonteijn hare ooinen, Claes Barends Verwer ende Frans Volckartsz. Croock hare neven» '). Henricus Barentsz. Hertochvelt schreef den 16 December 1651 de volgende memorie op last zijner een en negentigjarige moeder Aeltje Loen 2): Memorie van de proccessie van 't H. Sacrament van Mirakel uyt de Heyligher Steede Amsteldam. Op den 16 decb. anno 1651 heeft Agatha Hendrickse Loen, moeder van Hendrick ende I'ieter Barents van Hertogvelt, dewelcke den 31 October lestleden 91 jaeren haers ouderdoms gepasseert synde, haer verstant en memorie, godt lof noch wel hebbende, soe uyterlyck scheen en bleeck, presente ampl°. Dno Bartholdo Nihusio prelato en Sr. Albert Canter, willens verhaelt, hoe dat sy in persoen voor de veranderinghe van dese stadt met haer moeder, suster, broeder sal. alle woensdagen 's morgens ten vyfiT uren barrevoets winter en somer, in hagel, sneeu en reegen gewoon was (gelyck oock veel andere devote en goede persoenen) ten h. Steede haere devotie te houden, in de HH. Sacrificiën der missen te presenteeren, ende het H. Sacrament van Mirakel ter selver plaetse te besoecken: dat mede ten tyde van de processien het voorsc. H. Sacrament plag devotelyck en solemneel gedragen te werden uyt de 11. Steede voornoemt met gevolg van de gilden, ider met haere banieren, ende vele andere devote persoenen, met kaersen, toursen ofi" flambouwen in haere handen, hetselve vergeselscappende, lancN de Calverstraet tot aen den Dam, gaende voorts tot aen de suydsyde des selven dams op de Middeldam omtrent het huys genoemt de witte fonteyn, alwaer op een tonne was gestelt en opgereght in forme van een cleyn autaer en het II. Sacrament een weinigh neergestelt synde, 'der syne devotie met nedergebogene knie gehouden hebbende, van daer weder 1) Arch.—v. Sasse v. IJsselt. 2) Zij was de dochter van Hendrik Loen, den zoon van Cornelis, die tot vrouw had Lijsbeth Boelen, de dochter van Andries en Maria Beth Jansdr. gedragen omme de tonne lancx de noortsyde van de Middeldam over de marckt nevens de waege tusschen de huysen staende aen de westsyde van de waege voorscr. de Nieuwendyck op doer de Raemskooy over de nieuwe brughe en doer deselve steegh doer de Warmoestraet en d'Nes over de langhe brugh door de Taxsteege tot in de Calverstraet voornoemt ende so voorts om de H. Stede lancx de suydsyde inne ende door de straet aen de noortseyde weder uyt tot in de capelle aldaer binnen omgedragen syndr weder ten behoorlycke plaetse wiert gestelt. Aldus voor memorie gestelt dato als boven in Amsterdam door Hendrick Baren tsen Hertogvelt ,). Balichje huwt Mei 1609 Rein Anthonisz. Fonteijn.- Aeltje » Henrick van Zeiler'). Cornelis. Gerrit die met Balichgen in het testament van hun grootvader Joost Buyck bedacht worden. 1) Archief van het S. Cecilia College te Amsterdam. Zie mijn «Het H. Cecilia Collegie». Bij C. L. v. I.angenhuysen 1895. 2) Niet te verwarren met «Sr Henrick van Zeiler» die gehuwd was met «Joffrou Geertruijd Zeegers». Zie Dietsche Warande X, Blz. 137. — liet Amst. Jaarb. 18S8 noemt Aeltje's man onjuist Keinier van Zeiler. BUYCK, Meijnsgen (Clementiai Joosten, van blz. 20. Geboren Overleden na 1602 '). Huwt Cornelis Sijmonsz. Geenen, broeder van Geen Sijmonsz. hiervoor genoemd. Kinderen: Balichje, huwt Frans Croock Volckertsz.'), en wordt in het testament van haar grootvader Joost Buyck bedacht. i.ijsreth '). Gerberich, huwt Claes Verwer Barontsz.% * SlMON, overleden voor 1623, was gehuwd met Grietje Foppen 3). Meijnsgen Buyck, wonende bij Jan Roodepoort, getuigt den 20 October 1,590 bij de ondertrouw van haar dienstmaagd Marike Thonisdr.'). Uit leze handeling zien wij dat zij toen woonde in hot oud-vaderlijk huis. 1) Aant. Mr. de Roever. 2) Arch.—Van Sasse v. IJsselt. 3) Arch.—Ter Horst. BUYCK, Poppius Joosten, van blz. 20. Geboren 1550 '). Overleden Poppius of Pompejus P»uyck, waarschijnlijk aldus genoemd naar zijn grootvader Pompejus Occo, was ongehuwd, doch had bij Grietje Barents een natuurlijke dochter, genaamd Anna, die den 3 December 1603 op verzoek van haar vader door de Staten gelegitimeerd werd en bij haar vader inwoonde3), Den 17 Januari 1604 ondertrouwt zij met Cornelis Soldou. Zij wordt geassisteerd door haar vader en Vroutgen Buyck haar moei; hij door zijn moeder Maritjen Cornelisdr., Meester Heijnric Cornelisz. advokaat, zijn oom, Hillegont Cornelisdr. zijn moei. Zij is oud 24 jaar en woont bij de Oude Jan Roodepoort; hij is oud 23 jaar en woont Nieuwe Zijds Achterburgwal. Pompejus en Vroutgen geven ƒ .5000.— voor een handel in coopmanschappen en drogisterij« 2). Cornelis Soldou hertrouwt den 23 September 1614 Katharina van der Sterre van s' Bosch 3). Pompejus werd evenals zijn vader Joost op den 26 Mei 1578 de stad uitgezet. Hij vertrok naar Leiden, alwaar hij in 1593 nog woonde'). Den 4 November 1594 wordt het huis te Leiden verkocht en bewoont Poppius in 1599 4) wederom het vaderlijk huis bij de Jan Roodepoort'), doch wordt begraven van «d'ouwe sijts achterburchwal». Bij zijne begrafenis luidden «6 clocken» 5). Pompejus testeert den 26 Juli 1602, doch testeert op nieuw den 6 Aug. 1624 met zijn ongehuwde zuster Vroutgen. Zij vermaken elkander over en weder; doch na den dood van de langstlevende «de naegelaten kinderen of kintskinderen van Sijbrant Buyck voor 'U; de naegelaten 1) Aant. Mr. de Koever. 2) Arch.—Van Sasse van IJsselt. 3) Aant. de R. Puiboek 7. 4) Mededeelilig wijlen Mr. Do/.y. 5) Begrafenisboek. kinderen van Neeltgen en Meijnsgen voor 'A; Aeltje Buyck voor '/<. Hij legateert nog aan Grietje Barents de moeder van «Annetgen Pompejus Buyck ƒ 100.— s'jaers haer leven lang». De kinderen van Neeltgen worden extra met land bedeeld Den ien October 1618 sticht hij een «borso» van f 1600.— in het «collegie tot Loven, ten behoeven van eenen student die in het voors. collegie sal studeren in de philosophie ende theologie; ende sal de cost hebben als andere bursiers, tot dat sij baccalauren formatio in theologie sal wesen of anders bequaem om de kercke in den bisdom van Harlem te bedienen. Gedaen tot Loven en geteekent door provisooren en president van het collegie van de schoone Lieve Vrouwe binnen Loven» '). In 1611 waren Pompejus Buyck en Willem Blok executeuren van d Eervv. Heer en Meester Latu in sijn leven priester» te Amsterdam a) Deze priester stichtte een beurs in het Hollandsch college te Keulen genaamd Collegium Sanctorum Bonifacij et Willebrordi, waarover, bij ontstentenis van familie, de pastoors der Oude en Nieuwe Kerk zullen beschikken «). 1) Arch.—V. Sasse v. IJsselt. 2) In het *ecrotogium Dioc. Harl. (De Kath. LX blz. 64) staat van hem opgeteekend «fidelis operarius apud peste laborentes». Deze Latu niet te verwarren met Jan Latu pastoor te Beverwijk, overl. 1653. BUYCKEN, Vroutgen Joosten, van blz. 20. Geboren Overleden Vroutgen (Veronica) was evenals haar broeder Poppius ongehuwd. Te Amsterdam bewoonde zij het ouderlijke huis, en toen haar vader, nadat hij op den 2óen Mei 1578 schandelijk de stad was uitgezet, Amsterdam den rug toedraaide en zich te Leiden vestigde, ging Vroutgen mede. Zij en haar broeder Poppius schijnen hun grijzen vader liefderijk te hebben verzorgd, want bij zijn testament vermaakt hij afzonderlijk «aen sijn twee ongehuwlicke kinderen omme de getrouwe ende gehoorsamiche dienst bij heurluijden hem bewesen elx die somma van acht hondert Carolus guldens eens.» Zes jaar na den dood haars vaders verkocht zij het huis te Leiden '), en vestigt zich met Poppius weder in het ouderlijk huis te Amsterdam bij de Jan Roodepoort «tusschen die twee graften». Zij testeert den 7en April 1589 te Leiden; den 2Óen Juli 1602 en den 6en Augustus 1624 te Amsterdam2). 1) Stadsarch. Leiden. 4 Novb. 1594. 2) Arch.—v. Sasse v. IJsselt. 6 BUYCK, Hendrik Cornelisz, van blz. 43. Geboren 1551 '). Overleden 1613, begraven in de Oude Kerk 12 Juni. Huwt 15^8 ') GRIETIE PIETERS VERDUIJN. Hun huwelijk, dat kinderloos bleef, moet wel zeer ongelukkig geweest zijn, want nauwelijks een jaar na hun huwelijk, verslingerde Hendrik zich aan Lijsbeth, de dochter van Court Jansz. van Duimen, «cruidenier > in het begin van de Warmoestraat, en van Aeltje Pieters Scocksdr.(?) van Hoorn"), waarbij hij den 11 Febr. 1600 een kind kreeg, dat hij naar zijn broeder den pastoor, den naam gaf van Jacob Cornelisse. Wij zullen over dit onwettige kind en zijne moeder, als staande in nauw verband met de bibliotheek van Meester Jacob Buyck, laatsten pastoor der Oude Kerk, straks breedvoeriger schrijven in ons opstel «Meester Jacob Buyck en diens boekery». Hendrik Buyck leefde met zijn wettige vrouw, wie hij deerlijk ontrouw was en geen cent naliet, eerst in een huis in de Warmoesstraat, dat tegen de huizen van de vischmarkt uitkwam '); in 1609 bewonen zij een groot huis op den O. Z. Voorburgwal bij deSt. Jansbrugge (Stoofsteeg), waar in 't voorhuys hangt een paddeschilt met Buyck's wapen» '). Hendrik is katholiek gedoopt, doch hij schijnt zijn geloof aan de kapstok te hebben gehangen. Hij was groot koopman en mede-directeur van de Compagnie van Verre *) (Oost-Inde Cie) en 1) Arch. Amst. Weeskamer Lade 184—187. 2) Van Verre beteekent van verre landen, namelijk Oost-Indien. Deze compagnie is opgericht in 1594 door Frederik en Cornelis Houtman. Hare eerste directeuren waren Hendrik Hudde, Keinier Pauw, Pieter Hasselaar, Jan Janszn, Carel de Oude, Jan Poppen, Hendrik Buyck, Dirck van Os, Sijvert Pieterszn, Sam en Arent van Grootenhuijse. Navors c her 18S2. Blz. 408. en regent van het Mannen-Tuchthuis in 1595 ') Den iS Sept. 1612 was hij met zijne vrouw getuige in de Luthersche Kerk toen de twintigjarige David N. gedoopt werd 2). Hendrik Buyck «coopman ende borger dezer stede» testeert 11 Nov. 16053) «Bevelende myne ziele Godt Almachtigh ende mijn lichaem der kerkelicke begravinge legatere mijn zoon Jacob Comelisz. Buyck, nae myn broeder z. Meester Jacob Cornelisz. Buyck genoemt (geboren op den elfden February Anno zestienhondert binnen deser stede, daer moeder of is I-ysbeth C ourten van Duimen) die Godt almachtich door zijn genade in deuchden wil laten opwassen, tot zijn onderhout en alimentatie uyt puure liefde tot Godt uyt myne geredeste goederen de somma van zes duysent Carolus guldens met alle tgene van clederen ende juweelen dat tot mijn lyfve is behorende, offe anders zo waer als hem nae der goedertier geestelicke als waerelicke rechten enichsints ende opt aldermeeste zal mogen volgen offe toegelegt werden. Voorts in alle myne andere natelatene en ongedisponeerde goederen maacke en noeme ick tot mijn erfgename of erfgenamen de wetlicke kinder of kindern die de voorsz. mijne zoone door Godts zegeningen zal proceeren.» «It is noch myn uyterste wille dat die Librye by mynen Broeder Meester Jacob Buyck nagelaten en tegenwoirdich tot myne huyse staende tot voordeele ende dienste van myne voorz. zoone ende zijne kinderen bewaert sal werden <).» «Van gelycke es noch myne uyterste wille dat men myn doode lichaem zal begraven binnen deser stede Amstelredamme int zelfde graff daerinne myne z. vader begraven leyt te wetene in de Oude Kerck bij de cleyne orgel.» «Legateert noch de Portugelo,e 6) my van myn z. broeder Meester Jacob gesconcken.» 1) Jan Wagenaar. 2) Aant. Mr. de Roever. 3) Aroh. Amst. Weesk. Lade 184 — 187. 4) Deze Librije had Hendrik blijkens «de rekeninghen daervan sijnde, verbetert voor 428 : 1 : — Car. gld.» Aant. Mr. de Roever. 5) c/eeckere goude(n) penninge». /ie Testament Meester Jacob Buyck. Volgens Du Gange Midd. eeuwsche Lexicon: gouden Portugeesehe munt. Den 31 Decb. 1609 maakt bij een codicil ') en legateert «aen 't arme dolhuys 150 Car. gldn.»; aan Tobias Buyck zijn broeder en aan Haduvve Pieters «zijn z. zusters dochter 2000 Car. gldn. en twee zilveren schalen hem vereert van Jaques Gillis tot Antwerpen» '); verder «aen Adriaen en Claes Buijck zijne z. broederszoonen een huijs De Stockbeurs en 1000 Car. gldn.»; «noch aen Ghijsbert Cors en Cornelis Pieters zoonen zijner rechtsusterlingen, elck een silvren schale, ijder schale waerdicb 50 Car. gldn.»; verder «aen Meester Albert Jansz. chirurchijn sijne oude dienaer en vrunt een silvren schale; aen Trijn Cornelisdr. syne oude dienstmaecht 100 Car. gldn; aen Lijsbet Willems syne tweede oude dienstmaecht 50 Car. gldn»; dan volgen «sijne naister»; teghenwoirdighe dienstmaecht» enz. enz. Na zijn overlijden wordt zijn nalatenschap geinventariseerd, welke zeer aanzienlijk was, zoowel in huizen, obligatien als gereed geld. Daar de opsomming van den volledigen inventaris hier te veel plaatsruimte vraagt, zoo zullen wij ons alleen bepalen tot enkele «meubelen toebehorende aen Jacob Cornelisz. (zijn zoon) gestelt met consent van Heeren Weesmeesteren in handen van Pijsbet van Duimen sijne moeder omme voor haer te bewaren», onder anderen: Sijn vaders goude(n) signet ringh. Vier silveren lepels. Zeven silveren lepels. Een silveren doosgen met 45 silveren legpenninghen. Een pertugaloser bij sijn vader aan hem gelegateert. Twee oude kruijcken met silver lidt. Een vogelstruijs eijer met silveren banden. Schilderijen. De vier Evangelisten van Lange Pier. Het cruijs op de Librije. 1) Arch. Amst. Weesk. Lade 184—187. 2) Jaques Gilles was waarschijnlijk Jacob Gilliszoon llergenvaerder, die in 1549 0111 ketterij de stad heimelijk verliet. Het conterfeitsel van Hendrick Buijck. Id. van Cornelis Buijck sijn vader. Id. van Geerte Buijck sijn suster. Id. van Meester Jacob Buijck sijn broeder. De resteerende schilderijen sijnde van weijnig waerde en sijn bij den testamentcurs voochden van jacob Cornelisz den bloetvrunden vereert. Het groote paddeschilt daert waepen van Hendrick Buyck op geschildert staet. Een rondt houten schilt daert voorsz. waepen mede opgeschildert staet. Bont nachtabbert. Twee swarte gevoerde lakensche mantels; een vrou(w)e mantel; een swart lakensche wambuijs en broeck; achtien hembden. Enz. Enz. Item in tsterfhuijs van Heijndrick Biiyck is noch eene heerlijcke librije gecomen van z. Meester Jacob Buyck, sijn broeder, diewelcke denselve Heijndrick Buyck bij testament begeert heeft dat van sijnen soon bewaert zal werden. De executeuren van Hendrick Buyck waren Meester Jan de Witte, licentiaat in de rechten; Claes Heeremans ') en Meester Jacob Ghijsbertsen, notaris. Zijn wettige vrouw Grietie Verduijn vermaakt, toen zij weduwe was, hare goederen aan «Neel, dochter van Jan Simonsz. Soutman, die gehuwd was met Jan Louriszn; aan Peter Clemensz. Brouwer tot Hoorn, wiens zoon Simon Pietersz Soutman heet; aan Neeltje, Dieuwertje en Marietje Jacobsdr.» 2). Als erfgenamen verkoopen zij een huis bij de Stoofsteeg voor / 5000.— 2). Grietje Verduijn bewoonde in 166x een huis «op de Heerengraft westzijde van de Lelijgraft suijt op» en was aangeslagen in het Kohier van den 20en penning voor een bezit van f 15000.—3). 1 Was gehuwd met Volckjen Vastersdr. dochter van Vastert Tatinxzn. en van Yolckjen (Jat. Laatstgenoemde was de dochter van Jan in de C'at en van Catrijn Claes Boelenszoonsdr. Haar grootvader was een der 70 doleanten. 2) Aant. de R. — Kw. (). blz. 278VO. 3) Stadsarchief. BUYCK, Geertc Cornelisdr, van blz. 43. Geboren vóór 1554 '). Overleden omstreeks 1613 '). Huwt Steven Stevensz., kramer, overleden voor 1603 '). i) Amst. Jaarb. 1888. T BUYCK, Jacob Cornelisz., van blz. 43. Geboren 31 December 1545. Overleden te Emmerik 8 September 1599. Over dezen laatsten pastoor der Oude Kerk is in den laatsten tijd heel wat in het licht verschenen, dank zij de handschriften, welke hij heeft achtergelaten en zich bevinden in de Universiteitsbibliotheek alhier. Van deze aanteekeningen in HS., welke handelen over het «geus worden» der stad in 1578, hebben gebruik gemaakt vooreerst de Heer Ter Gouw, in het zevende deel zijner Geschiedenis van Amsterdam; vervolgens de steller van deze genealogie in zijn levensschets van Meester Jacob Buyck1) en eindelijk de HoogEerw. Heer Mgr B. H. Klönne in zijne Amstelodamensia 2). Een jaar na het verschijnen van laatstgenoemde studie nam Prof. D1 Fruin de pen op3) en vermeende «als zijn gevoelen te moeten zeggen», dat van die aanteekeningen door deze drie schrijvers -geen oordeelkundig maar een bevooroordeeld, en bovendien een zeer onvolledig gebruik» is gemaakt. Dit geschrift ontlokte natuurlijk een antwoord van beide laatstgenoemden, dat gevolgd werd door een wederwoord, tal van kleine opstelletjes en mededeelingen, en recensiën in tijdschriften en dagbladen, hetgeen De Spectator deed uitroepen: Buyck und kei n Ende! Wij zullen hierachter chronologisch laten volgen eene opgave van al hetgeen dat over Meester Jacob is geschreven. Zijn levensbericht in mijn Meester Jacob Buyck en diens Boekerij, dat hier zoo van pas is, zullen wij evenwel verkort herdrukken, hier en daar verbeterd en aangevuld. i) Jaarb. Alb. Thijm. 2 Hij F. II. J. Bekker 1894. 4e Opstel. 3 Aanteekeningen over Meester Jacob Buyck. Zie Bijdr. en Mededeelingen van het 1 list. Gen. te Utrecht. Juli 1895. Jacob, gesproten uit een deftig Amsterdamsch geslacht, gezegend met aardsche goederen, en verwant aan de invloedrijkste en aanzienlijkste mannen van zijn vaderstad, die tot wapenspreuk voerde: En Dicu croyes — Au Roy fidcles, verkoos den geestelijken stand boven eer en aanzien. Hij stond aan de spits der edelste en godvruchtigste priesters, die Amsterdam in de 2e helft der 16e eeuw telde. Een tijdgenoot, Petrus van Afferden, rector aan de latijnsche school der Oude Zijde, schrijft over de toenmalige Geestelijkheid het volgende: «wat zal ik zeggen van de Geestelijkheid, die vooral dezer -stad tot sieraad verstrekt? Ik mag er niet van zwijgen, dat zij een «godvruchtig leven leidt, de kerk ijverig bezoekt en in den godsdienst , een ruim veld tot uitoefening van zijn heilig priesterambt. Hield zijn oud-oom Joost Buyck, de beginselvaste en eerbiedwaardige burgemeester van Amsterdam, onwrikbaar de vaan omhoog van zijn wettigen Vorst en Heer — Jacob Buyck voerde zijne medeburgers tot God, leerarende en predikende Gods H. Woord, zooals 1) Tome V 1868 p. 389. 2) Arch. Aartsb. Utrecht IV, blz. 115. 3) Bijdr. Gesch. Bisd. v. Haarl. IX, blz. 132. 4) Buyck hield in 1577» ,la het oproer, de lijkrede op de gesneuvelden Opmeer, Deel II, blz. 297). 5) Arch. Aartsb. Utrecht X, blz. 146. hij zegt, volgens «'t catholyke gelove in welck ick geboren, gedoopt «en opgevoet ben en welck ick oock tot noch toe voortgeleert, voor«gestaen en gepredict hebbe» '). Dit getuigenis, hetwelk hij in zijn laatsten wil ternederschreef, was helaas niet in zijn geheel toepasselijk op zijn broeder Hendrik, die, ofschoon hij als koopman en mede-oprichter der Compagnie van Verre (Oost-Indische Compagnie) een welverdienden goeden naam genoot, in zedelijk opzicht ver bij zijn broeder, den pastoor, achterstond. Of Hendrik Buyck ook katholiek is gebleven, kunnen wij niet met zekerheid zeggen. Zeker is het, dat hij later tot de politiekcn of libertijnen behoorde, want wij vinden hem in 1595 genoemd als regent van het tuchthuis en den 18" Sept. 1612 zien wij hem optreden als getuige in de luthersche kerk bij den doop van een kind. Keeren wij tot Mr. Jacob terug. Amsterdam had vóór het verraad van 1578 een zwaren strijd te verduren. Lang trachtte zij den lof «als een lely onder de doornen», haar door den orateur van het Amsterdamsche Minderbroedersklooster, Pater van Biesten, toegezongen, waardig te blijven. Eindelijk moest zij zwichten. Aan dezen afval schijnen de «NX.XVI Raaden» (gemeenteraad) de grootste schuld gedragen te hebben, want Mr. Jacob, dien wij als een geloofwaardig man beschouwen, schrijft in zijne belangrijke aanteekeningen, welke voorkomen in het latijnsche HS. No. 25 berustend op de universiteits-bibliotheek: «edoch ik verwijt zulks niet zoozeer aan de trouwelooze ketters, als aan de 36 senatoren, lauwe Katholieken.-» De Heer ter Gouw in zijne «Geschiedenis van Amsterdam», haalt even de aanteekeningen van Pastoor Buyck aan. I11 die zeer korte aanhaling is hij echter zeer onjuist als hij zegt dat Mr. Jacob, door de 36 Raden lauwe katholieken te noemen, daarmede de burgemeesters 1} Zie HS. no. 27 Uni versiteits-bibliotheek. I11 de lïijdr. Bisd. van Haarl. Deel VIII blz. 429 is dit handschrift afgedrukt. Jammer dat het zeer verkort is weergegeven en daardoor vele schoone zinnen mist. niet uitzonderde, want allen die van 1572 tot 1578 burgemeester zijn -geweest hebben ook tot de 36 Raden behoord, uitgezonder 2». Ofschoon «ij in de verste verte, op de meeste punten betreffende de historie van Amsterdam, ons met den Heer ter Gouw niet durven meten, moeten wij hier toch verklaren dat de geschiedschrijver Pastoor Buyck iets toedicht, dat hij noch geschreven noch bedoeld heeft. De Heer ter Gouw is te kundig historicus om niet te weten, dat van die 18 burgemeesters geen enkele zitting had in de vroedschap, toen de meerderheid der XXX\ I Raaden «lauw katholiek? was. Buyck spreekt niet van de Raden van 1537, 44, 46, 47, 52, 61, 68 of 74, maar zegt duidelijk: de 36 Senatoren *qui postposito juramento praestito» — hetgeen hier zeggen wil en zeer duidelijk: de vroedschap van 8 Februari 1578, de 36 Raden die de «Satisfactie» beëedigd hebben. Onmogelijk zou Pastoor Buyck de regeering van Amsterdam, welke met hem tot de < Spaansche factie» behoorde «lauwe Katholieken» kunnen noemen. Irouwens de Heer ter Gouw is hier met zich zeiven in tegenspraak. In zijn «Xacht en Morgenrood» — helaas een allerongelukkigst boek, dat zelfs door andersdenkenden wordt afgekeurd — begon immers het morgenrood pas te dagen in 1578 en zaten wij vóór dien tijd in een Spaanschen middernacht! Wij willen van de aanteekeningen van Buyck een ruimer gebruik maken dan de Heer ter Gouw, en zullen trachten met die hoogst gewichtige notitiën in de hand de oorzaak van de groote gebeurtenis op 26 Mei 1578 aan te geven en te doen zien dat, al droegen de «lauwe katholieken» schuld aan de vervolging der Kerk en aan de onderdrukking hunner geloofsgenooten, er ook nog mannen gevonden werden, die liever verbanning en ballingschap verduurden dan hun Kerk en Vorst ontrouw te worden. Onder Vorst moeten wij hier verstaan het wettig wereldlijk gezag, dat, ofschoon voorzeker niet altijd gelukkig in de keuze zijner vertegenwoordigers en in het toepassen zijner wetten, door de Goddelijke Voorzienigheid over de Nederlanders was aangesteld en derhalve geëerbiedigd moest worden. De «XXXVI Raaden» moesten bij hunne benoeming; den eed afleggen, dat zij niets zullen «laaten om vreeze van uw lijf of om angst van uwe «goederen, noch 0111 eenigerhande zaeken die U daertoe porren zouden mogen» '). Deze eed werd helaas niet door allen, die hem afgelegd hadden, nageleefd. «Vreeze van uw lijf en angst van uwe goederen» deden U o «lauwe Katholieken ontrouw worden aan uwe belofte, en door de bekrachtiging der Satisfactie, welke gij met den Zwijger en de Staten hebt aangegaan, hebt gij bijgedragen tot het onheil dat U en uwe geloofsgenooten is overkomen! Luisteren wij naar hetgeen Mr. Jacob dienaangaande schrijft2): «Ik «voor mij aarzel niet dien ommekeer aan onze zonden toe te schrijven, «en kan niets met meer waarheid zeggen dan dit woord van Daniël: «Al wat Gij ons hebt aangedaan, o Heer, hebt Gij volgens een waar«achtig oordeel gedaan.» Maar ik leg dat niet zoozeer den trouvveloozen «ketters als onzen 36 Raadsleden, flauwhartige katholieken ten laste. «Dezen toch hebben, met achterstelling van den eed dien zij der «Koninklijke Majesteit en den Staat hadden gezworen, wolven in den «schaapskooi binnengelaten en, tegen het verzet der herders en den «wil van alle oprechte burgers in, met den booswicht en overweldiger «Oranje, den openlijken vijand van God en Koning, uit zucht naar «eigen voordeel en uit haat tegen de Spanjaarden, in hunne verregaande dwaasheid zulk een schandelijke en goddelooze Satisfactie 3) «— eenige oorzaak van den ondergang onzer stad — gesloten, dat het maar al te waar is (als men de waarheid althans zeggen mag), dat «de stad Amsterdam niet door den vijand overmeesterd is geworden, «maar overgeleverd door haar eigen Magistratuur, aan wie hetzelfde «overkomen is als aan de joden, die meenend, door Jezus uit don weg «te ruimen, hun plaats en hun volk te behouden, ze daardoor juist ten «gronde hebben gericht. i Wagenaar, Amsterd. Deel III blz. 353. 2) Lat. HS. berustend op de Univers.bibl. No. 25 v. d. Catalogus. 3) Zie haar inhoud Wagenaar Deel I blz. 360. De schuld, welken Jacob Buyck den XXXVI Raden ten laste legt is zeker niet gering. Als wij ons echter verplaatsen in de laatste helft der 16e eeuw en ons grondeu op het spreekwoord «il faut juger les écrits d'après leur date», dan is ontegenzeggelijk het verdrag, dat de vroedschap van Amsterdam met den Prins en de Staten sloot, een hoogst gevaarlijk spel geweest, een spel waartegen ongetwijfeld Buvck en zijne vrienden» zich verzet hebben. Immers zij schreven in een brief van 6 Novb. 1577 ') dat zij, toen zij bij de vroedschap de Satisfactie moesten indienen «in toecomenden tijden voor Z. Mat. sulcx hebben «te verantwoorden.» De Heer ter Gouw geeft hun daarom den liefelijken naam van «bekrompen zielen». Wij van onze zijden nemen nu den hoed nog dieper af voor «Buyck en zijne vrienden», waarbij ook Mr. Jacob behoort, die zich ten zeerste verzette tegen de lauwheid der vroedschap. Hij voorzag dat de lang verkropte woede der Geuzen door de bevrediging hunner eischen zou losbarsten en dat de Calvinisten, die in verblinde razernij zich niet ontzien hadden kerk en altaar te verwoesten, door de meerdere vrijheid hun geschonken uit haat tegen de katholieke Kerk, de trouwgebleven Amsterdammers van hun burgerlijke en godsdienstige vrijheid zouden berooven. Onwrikbaar bleef de Pastoor der Oude Kerk. De historieschrijver Jan Wagenaar zegt in zijn historie van Amsterdam 2), dat ofschoon den 16 Maart 1578 door alle manspersonen boven de achttien jaar het verdrag der Satisfactie beëedigd moest worden, er velen schijnen ge,veest te zijn die verzuimd hebben den eed te doen. Onder die velen kunnen wij rekenen Mr. Jacob, die van zichzelven getuigt «mijnerzijds ben ik nooit toegetreden tot hunne besluiten en «kunstgrepen, om welke reden ik dan ook hun vijand ben geworden 1) Ter Gouw. Gesch. van Amst. Deel VII blz. 1S1. Vergelijk ISijdr. liisd. v. Haarlem t. a. p. blz. 426. 2) Deel I blz. 364. «door de waarheid te spreken. Men zeide van mij dat ik mijn vaderstad aan de ketters ter verwoesting- overgaf, wijl ik er gewetensbezwaar in vond den goddeloozen eed goed te keuren en het beest te aanbidden: daardoor heb ik hunne tongen tegen mij gescherpt en hun gemoederen tegen mij opgezweept.» Eerbiedwaardig staat Mr. Jacob daar voor onze oogen. Geen haarbreed wijkt hij af. Fier wijst hij op het devies van zijn geslacht: *En Dieu croyes — Au roy finèles» en met deze spreuk tracht hij zijn stad en zijne geloofsgenooten te redden, want als priester wist hij, dat het door de «XXXVI Raaden» bezworen verdrag, ongeloof en afval moest teweegbrengen, en dat de vrijheid aan de geuzen en politieken wedergegeven, den Katholiek het geloof zou trachten te ontnemen De Heer ter Gouw voelde zulks met Mr. Jacob Buyck, want ironisch schrijft hij '): «welk een verschil in den toestand vóór een jaar en nu. Men zag de afgevaardigden van Amsterdam met de kettersche Staten «in den Haag zitten. De terugkomst der Geuzen opende voor Amsterdam een nieuwe toekomst, — waar zulke mannen de voordeur inkwamen, «moet de spaansche factie de achterdeur uit!» Welk treurig figuur maakt die vroedschap van 1578, in tegenstelling met den ridderlijken Buyck. «Om op het kussen te blijven zitten > verzaakte zij hare beginselen en legde een eed af nu «door haar zelve geminacht». Alleen de Burgemeesters weken geen duimbreed, doch dat college kon geen resolutiën nemen. Wel hield het, met den oudBurgemeester Buyck aan het hoofd, lang stand tegen het drijven der vroedschap, die voor hare eigen veiligheid meende twee heeren te kunnen dienen. Terecht schrijft dan ook Pastoor Buyck >): «onze goede «mannen (de vroedschap) meenden met weerstand aan de Spanjaarden «te bieden op het kussen te blijven zitten, maar terwijl zij den Span«jaard willen afbreuk doen, benadeelen zij zich zeiven en zij worden 1 Nacht en Morgenrood» blz. 216, 219. 2 Lat. IIS. Inivers.bibl. No. 25 v. d. catalogus. «op dc allersmadelijkste wijze uitgestooten door hen, bij wier misdadig «opzet zij zich schandelijk hadden aangesloten, terwijl zij tegen wil en «dank toch moeten bekennen, dat zij zonder dezer (der Spanjaarden) «hulp hunne vroegere bezittingen niet kunnen terugkrijgen. Intusschen «moeten zij zei ven weten, hoe zij eenmaal rekenschap van deze daad «aan God en den Koning zullen geven.» Ja, die lauwe katholieken, de vroedschap werd uitgesloten, en haar kussen moest zij aan anderen geven. Geheel anders dan die lauwen, verschijnt pastoor Buyck voor ons. Hij is en blijft de ware martelaar, de fiere banierdrager. Luisteren wij naar zijn apologie'): «De oorzaak mijner vlucht was mijne zaligheid «(d. i. ik ben gevlucht om mijne ziel te redden); ik ben gevlucht om «niet om te komen in de misdaad der stad (d. i. om niet gewikkeld «te worden in de schuld, waarin de stad haar verderf vindt), waar het «geweten gedwongen wordt tot zondige eeden, tot daden van verraad, tot bestrijding der katholieke Kerk, waar het Sacrament van's Heeren «Lichaam zoo schandelijk is beschimpt; indien het mij vrij had gestaan, «met een gerust en veilig geweten te blijven, ware het aangenamer «geweest genoeglijk en vreedzaam in het vaderland te leven, dan «zoovele en zoo groote ontberingen der ballingschap te verduren; wij «hebben gewerkt, wij hebben al onze moeite en arbeid veil gehad: «(de stad) wilde niet naar de stem en de profeten des Heeren luisteren. «God is mijn getuige.» Ja, hij heeft gewerkt en gearbeid in den wijngaard des Heeren. Getuige zijne sermoenen en verhandelingen welke in handschrift in de Universiteits-bibliotheek gevonden worden. Er is een handschrift met preeken, waarin voorkomen: ««) 22 Preeken over het geloof. «£) Over het allerh. Sacrament: als «stof voor de geheele vaste(n).» Op bl. 165 van dat handschrift staan: Preeken over het Sacrament 1 Lat. IIS. I nivers.bibl. No. 24 v. cl. catalogus. der Eucharistie gedurende het Octaaf van Sacramentsdag». Pastoor Buvck teekent ter inleiding daarbij aan: «Gedurende het octaaf van dit Allerh. Sacrament ten jare 1578 «hadden Duncanus en ik ons voorgenomen, daarover te preeken, zooals «het toen door ons en door onze kapelaans van den kansel was afgekondigd, maar dit is door de geuzen, die krachtens onze Satisfactie «in de stad waren toegelaten, met geweld belet. Dezen hebben den 2ósten Mei, daags na het feest van de H. Drievuldigheid om 2 uur «na den middag, alles op het onverwachtst bij ons overhoop gehaald; < zij zijn het stadhuis binnengedrongen, hebben de kerken beroofd, de «Heiligenbeelden vergruisd, de altaren vernield, het H Sacrament met «voeten getreden: zij hebben de I*ranciscanen en de voornaamsten «van den Clerus met de magistraatspersonen uit de stad gejaagd en «niets nagelaten om hun haat tegen het katholiek geloof lucht te «geven.» De heer ter Gouw noemt dit geweldig ingrijpen in de orde van zaken zegevierend «de(n) Amsterdamsche(n) Geuzendag». De oudAmsterdammer historicus, wordt bepaald snaaksch als hij de gevangenneming van «Joost Buyck en zijne vrienden» beschrijft '). Luister: «Hoe roerloos zit de weleer zoo'geduchte Burgemeester! Daar ziet hij «zijn neef den pastoor der Oude Kerk Jacob Buyck, die gevolgd wordt «van zijn onderpastoor Willem van Uitgeest en zijn ambtgenoot van de Nieuwe Zijde Martinus Duncanus en nog eenige geestelijke heeren. «Nauwelijks hebben dezen zich op een bank neergezet, of een schutter «kondigt de komst van een grooter gezelschap aan. 't Is de gantsche bevolking van 't Minderbroedersklooster. Oude kennissen van Joost «Buyck en de anderen! Ze plagten weleer dikwijls zamen te eten, «namelijk het «bloedmaal», zoo vaak er een ketter verbrand was. Nu «mogen ze op hun afscheid nog eens zamen drinken want Vrank de 1) «Nacht en Morgenrood», blz. 233. 2) als boven blz. 240. «geweldige heeft voor bier gezorgd en er wordt ook wel van gebruikt «(32 mengelen).» Daar Mr. Jacob Buyck als pastoor der hoofdkerk den hoogsten rang onder de parochie-geestelijken innam en het sterkst geijverd had tegen het aannemen van de Satisfactie, zoo behoorde hij onder de Amsterdammers, die op den «Geuzendag» de stad werden uitgezet. Zooals wij weten, was die uitzetting slechts een ijdele vertooning en werden de schuiten met hun kostbaren last aan den «Sant Anthonisdyk» aan wal gezet. Amsterdam was echter na den «Geuzendag», na hare «herboringn gedurende eenige dagen regeeringloos. Allerlei gespuis was in Amstels veste binnengedrongen en onder het gillen en tieren van het vrijheidslied « Vivent les gueux» verbrandde en sloopte men alles wat den katholiek heilig was. Ja «vier ligte quanten» hadden de plaats van de regeering ingenomen en speelden op 't stadhuis beguichelender wyze de Burgemeesters na». ') Geen wonder dan ook, dat een groot deel van de uitgezette mannen, thans beducht voor hun leven, niet naar Amsterdam terug keerde en zich op eene andere plaats in het vaderland nederzette. Wat de geestelijken betreft, wij weten dat zij als ware herders, de verstrooide en opgejaagde kudde troost en lafenis brachten. Of pastoor Buyck ook onder dat getal behoord heeft, weten wij niet. Zijn jeugdige jaren, zijn ijver voor Gods huis, en zijn liefde voor zijne oud-parochianen, doen ons veronderstellen dat ook hij alles opgeofferd heeft om zijn priesterambt ten zegen van Amsterdam uit te oefenen. Maar Amsterdam, het vrijgeworden Amsterdam, duldde dien man van overtuiging niet. Hij moest vluchten en ging in vrijwillige ballingschap met den edelen Cornelis Jacobsz. Brouwer, genaamd Bam, den Oud - Burgemeester, Schepen, Raad en Thesaurier van Amsterdam. In zijn ballingschap dichtte hij op Amsterdam, dat hij nog zoo innig 1) Commelin, Deel II, blz. 1072. 7 liefhad, een latijnsch vers. Daar wij met Willem van Hildegaersberch, den liefelijken minnezanger der 14e eeuw, moeten belijden: «Al heb ic menich dinc ghevonden «Dat int latyn bescreven staet, «Daer toe moet ic nemen raet «Mit clercken, diet mi duutschen voert;» riepen wij de hulp in van Professor J. te Winkel, die zoo vriendelijk was de volgende vertaling te leveren: Aan mijn ongelukkige Vaderstad, door de schuld en de zorgeloosheid der Machthebbers in 't verderf gestort. Overgeleverd zijt gij, niet verwonnen, mijn Vaderstad, overgeleverd door hen, aan wie uw heil en uw leven toevertrouwd is geweest. Overgeleverd zijt gij (wie zou het kunnen gelooven door uwe eigene [eerst : zonen] vrienden, die gij in eere voortbrengt, die gij als trouwe moeder voedt. Terwijl deze u beroofd hebben van wol, vacht en melk, hebben zij ingewanden en beenderen aan de wilde wolven voorgeworpen. Aan goddelooze eeden toen een glimp gevend, bracht de Kempenaar [d. i. Martinus Duncanus] de burgers tot meineed. Ik alleen heb u niet kunnen verdedigen, met u word ik verraden, en liever wil ik de jammeren der ballingschap verdragen. Intusschen zult gij nooit wijken uit ons hart; afwezig zal ik voor u zorgen, zooals ik als uw herder verplicht ben. Dikwijls betreur ik uw lot met ongeveinsd gemoed, dikwijls beween ik met Daniël uwe lotwisseling. Ik ben niet bedroefd om mijne ballingschap, ik wrok niet over de geleden schade, want Christus zal mijne grootste belooning zijn. Ik klaag, dat de lammeren aan wreede vijanden zijn voorgeworpen, ik bejammer het, dat gij, mijn vaderstad, zóó zijt ondergegaan. Wij hebben des Heeren hulp ondervonden, wij hebben de vijanden overwonnen, toen er tijd en lust was tot verzet. Wij hebben de burgers toen eensgezind, wij hebben ze moedig gezien; zij hebben een hart, dat den Koning getrouw is, dat getrouw is aan God. Voor vaderland en alle kerken het leven te verliezen, voor de godsvrucht te sterven scheen zoet. Alleen waakzaamheid ontbrak aan de Overheid; het Raadhuis alleen heeft de katholieke koopstad in 't verderf gestort. Dat deed heerschzucht, dat deed hebzucht, maar de verrader zelf kwam om [eerst: lijdt] door zijne eigene list. Niet lang daarna worden die goede [op den kant: ironisch] beschermers uit de stad verdreven en gedwongen met bevend hart in ballingschap te gaan. Ach, leden zij alleen, maar alles staat wankel, de godsdienst nijgt ten val en het geheele volk gaat onder. Boven andere steden zoudt gij alleen gelukkig geweest zijn, als een werkelooze troep grijsaards u niet prijs gegeven had. Maar nu wie °n denken !) hebt gij vruchteloos zooveel moeite doorstaan. Al uwe vreugd hebt gij verruild voor langdurige vrees. Zie, gij ligt daar neer, beroofd van God, beroofd van 6 De schoone kroon is u van het hoofd genomen, waarom u de tuchtroede overblijft gruwel,jke ondergang u wacht en bloedige straf uw hoofd bedreigt. Helaas! hoezeer is dat eertijds zoo kuische voorkomen veranderd! Op eens wordt eene lichtekooi wie zoo nog maagd «as. Door godsdienst en geloof zijt gij eene ongerepte maagd geweest, maar nu blijft gij eene stinkende koppelares van ketterijen. Wordt gij niet bij tijds wijs, dan staat u slechts een gruwelijke ondergang te wachten, de bloedige tuchtroede hangt u boven het hoofd. Zoo groote misdaden laat onze God nooit ongestraft, als waar berouw en liefde u „iet schoon wasscheu. Mij -nage de nijd in onrechtvaardigen toorn uit mijn vaderland hebben gestooten door mij tweemaal van mijne goederen te berooven, toch blijf ik u gunstig gezind en wensch ik u geluk; alle kwaad bid ik van u, alle goed bid ik voor u af. Ach, Christus, zie met vriendelijken blik op u neer en sta u zachtmoedig bij met zijne gewone goedheid. Door het juk weg te nemen bevrijde hij uw ongelukkige,, nek van de boeien des duivels en de woeste dwingelandij, en hij, de zachtzinnige Herder voere u terug „aar zijne schaapskooi, opdat gij niet eene verachtelijke prooi moogt worden Meester Jacob verdroeg zijn ballingschap als een held; want niet alleen, dat hij steeds met weemoed aan zijn dierbaar Amsterdam bleef denken, maar zijn lijden werd nog vergroot door het vreemde optreden van zijn vroegeren ambtgenoot Martinus Duncanus, den verjaagden pastoor der Nieuwe Zijde, die, zoo verhaalt Buyck, niet geschroomd heeft den schandelijken eed, dien hij aanvankelijk had veroordeeld, «in publieke geschriften en in preeken goed te keuren, «terwijl hij met grooten omhaal van woorden uitriep: dat allen die «anders leerden (op mij doelend) dwaalden, den openbaren vrede verstoorden en tot herroeping gehouden waren. Het kan niet (genoeg) «gezegd worden in welke mate die goede man toen zich beroemde i) Letterlijke vertaling van dit gedicht van Mr. Jacob Buyck naar de veranderde en uitgebreide redactie. N.B. de veranderingen zijn geen wijzigingen van de gedachte, maar alleen van den vorm ; en de oorspronkelijke redactie heeft dus voor de kennis van den inhoud weinig te beteekenen. «over zulk eene buitensporige leer, hij was in zijn schatting en in die «zijner vleiers, de redder van Amsterdam. Dit [nl. zijn verzet] gaf «voedsel aan den nijd, welke hunne gemoederen zoodanig deed ont«vlammen, dat Duncauus dien zelfs in de ballingschap niet heeft kunnen «bedwingen, maar door openlijke teekenen heeft uitgebraakt. Evenals «de woedende Saul toch heeft hij twee lansen, d. i. twee allerheftigste «brieven, afgezonden om David te doorboren, daar hij afgunstig is op «diens dapperheid en de tienduizend [verslagenen] aan gene, tegenover «de ternauwernood duizend aan hem zeiven toegekend, Het is te «betreuren dat een zoo geleerd en rechtschapen grijsaard zoo ver is «kunnen komen ....» Nadat Mr. Jacob Buyck zijn stad en ook zijn vaderland was ontweken, heeft hij zich eerst te Calcar opgehouden. Hij schijnt daar elf jaar gewoond te hebben, want een zijner handschriften, en wel n°. 26, berustend op de Universiteitsbibliotheek, is gedateerd: «Calcar 1589» Op den 28" Mei 1590 werd hij, die zeer in aanzien stond, tot kanunnik der St. Maartenskerk verheven en tot pastoor der St. Aldegundiskerk te Emmerik aangesteld. Daar werkte de waardige priester met grooten ijver aan het zielenheil der hem toevertrouwde kudde. Slechts negen jaar mocht hij echter nog zijn ambt als herder uitoefenen. Een vreeselijke ziekte brak te Emmerik uit, en Buyck, die als de barmhartige Samaritaan, troost en lafenis had aangebracht, werd door de afschuwelijke ziekte aangetast en stierf den 8" September 1599 aan de pest. Zijn lijk mocht wegens de aanstekelijkheid der ziekte waaraan hij gestorven was niet in de kerk bijgezet worden. Het werd buiten de kerk ter aarde besteld. Eenige dagen vóór zijn sterven maakte hij per codicil — dat wij in extenso zullen uitgeven — eenige beschikkingen. Twee dier beschikkingen zijn echter niet naar den zin des erflaters uitgevoerd kunnen worden, waaraan evenwel de executeuren geen schuld dragen. De eene betrof zijne bibliotheek, waarover wij later eenige mededeelingen zullen doen; de andere luidde: «Voorts alle mijne andere «goederen late ick, omme onder mijn vader enz. gedeelt te werden, «uytgeseyt een geschildert crucifix op tnyn slaepcamer hangende, twelck «ick begere dat op myn grafstede, benevens het graffschrift dat ick «selffs gemaekt hebbe, opgehangen sal werden.» De schilderij werd in de kerk opgehangen, daar men ze niet in de open lucht boven zijn graf kon plaatsen. De Heer E. W. Moes, destijds adjunct-archivaris te Rotterdam, ontdekte het portret en gaf daarvan kennis aan den «A mstelkring», die zich onmiddellijk alle moeiten getroostte om dien historischen schat in eigendom te erlangen. De moeite werd beloond, en het fraai geschilderd portret van Mr. Jacob Buyck hangt thans in de eerezaal van genoemd Museum, weleer «Onse Lieve Heer op Solder». De regenten van den «Amstelkring-» meenden, nu de schilderij toch hare bestemming miste, aan den laatsten pastoor der Oude Kerk geen schooner eereplaats te kunnen geven, dan in de schaduw der S. Nicolaaskerk, waarin hij het H. Priesterambt had uitgeoefend. Onder het portret staat het volgende grafschrift: «Hier leyt begraven «die eerwaardige heere Mr. Jacob Buyck van Amstelredam, in syn «leven pastoor aldaar vande oude kercke ende Kanonick in de «Munsterkercke. Hij storff op den achtsten September 1599.» Op den bovenrand der omlijsting staat de tekst van het epitaphium, «dat ick «selffs gemaeckt hebbe»: Minor sum cunctis miserationibus tuis Domine «et veritate tua quam explevisti servo tuo»: Ik ben geringer dan (onwaardig) al uwe ontfermingen en de waarachtigheid (trouw), welke Gij aan uwen Dienaar vervuld (betoond) hebt. Gen. 32, 10. Onder de nagelaten gedichten van Meester Jacob Buijck komt er een voor getiteld Symbolum meum: Dominus tecum. Dit versje is in het hollandsch. Hij drukt in enkele versregelen zijn dankbaarheid uit aan den Almachtige, en terwijl hij den mensch toewenscht verzoekt hij tevens: «Bidt om den Heer met U in alle noot. «O Heer blyff met mijn tot tnder doot.t) En de Heer verhoorde zijn gebed. Op zijn ziekbed, besmet met de vreesehjke pestziekte, liet hij den notaris Jacobus Cochemius bij zich komen en in tegenwoordigheid zijner beide neven Wessel en Claas Cornehsz Brouwer, genaamd Bam, en van Arnoldus van Lintelo, den zwager van Claas, verklaarde hij, dat hij «d'a ldercostelycxsten schat, 4 het waerachtige oprechte en catholycke gelove met Gods gratie voort«geleert, voorgestaen en gepredict heeft, waerumme ick nu, den heerc 'sy 10ff' êaerne sterve.D Vier dagen later gaf de edele, geleerde priester den geest. Uit dankbare herinnering aan hetgeen Mr. Jacob Buyck voor Amsterdam gedaan heeft, schrijven wij het volgende, door hem gemaakte versje op zijn grafzerk neder: «Hy deet groot wonder «Aen Jacob bysonder.» «Och hoe hooch verheeven, ant cruys geslaghen Als een dieflf, Is Jhesus, ons liefi'. I er minne van Hem, o laet ons draeghen, Sonder claeghen, Al ons ongerieff.» dat hjj ruste in vrede! De Bibliotheek van Meester Jacob Buyck. De tweede testamentaire beschikking, welke geheel tegen de bedoeling van Mr. Jacob Buyck is afgeloopen, was de volgende: «myn librye met «alle myne boecken, wesende myn ryekdomme en sinlichede, beveel «ick geheelycker sonder datter eenich boeck aff verdwalen sal moghen, «mijn broeder Hendrick totter tyt dat hy deselve tot het ghebruyck «van imands van ons bloeds die catholyck is, ofte tot een ander «catholyck ghebruyck bekert» '). De kostbare bibliotheek, bestaande i) Bekeren = aanwenden. uit ruim 500 gedrukte boeken en 30 handschriften, welke hij aan zijn broeder Hendrik in bruikleen afstond, kwam noch «tot het ghebruyck «van imands van ons bloeds die catholyck is», noch «tot een ander «catholyck ghebruyck », maar werd het eigendom van de stad. Ziehier de toedracht. De broeder van Mr. Jacob Buyck, Hendrik, had een natuurlijken zoon genaamd Jacob, die als erfgenaam zijns vaders, den 1211 Juni 1613, in het bezit kwam van de in bruikleen gegeven «librye». Bij zijn dood in 1625 liet hij zijn moeder Lysbeth van Duimen, die inmiddels gehuwd was met Jacob Arentsz, tot erfgenaam na. Deze vrouw schonk wederrechtelijk de geheele bibliotheek aan de stad. Het schijnt evenwel dat zulks niet dan onder groot protest der familie geschied is, want wij vonden in het archief der stad Amsterdam ') een «Request van Claes Buyck aen den Ed. Heeren Burge Meesteren der stadt Amsterdam», dat wij om zijne belangrijkheid hier in zijn geheel laten volgen: «Geeft reverentelyck te kennen Claes Buyck ingeboren burger deser «stede, hoe dat hij suppl. voor de geregte deser stede heeft hangen «een proces tegens eenen Elisabet Coerten van Duimen importerende «de somma van duysent ponden vlaems met noch een biblioteeck «vanden supplts voorouderen gecomen, welcke biblioteeck die voor«noemde Elisabet, so men verstaet, desere stede soude gegunt ende «gegeven hebben, waeromme de E. Heeren Schepenen dieselve biblio«teeck hebben laeten halen of doen brengen in de oude kercke alhier «om aldaer bewaert te worden ten tyt en wyle men bevinden sal wien «eygendom aenden selven is hebbende en alhoewel den selvden Elisabet «tot dien biblioteeck voornoemt geen eygendom en is hebbende doordien «zy alleen maer een concubin of.... van den supplts vaders broedere «is, den welcken desen biblioteeck van zynen vaders broeder, meester «Jacob Buyck (pastoor in den oude kercke alhier) maer was in bevvaringe 1) Lade B 9 No. 6. ' gegeven ten tyt en wyle hy den selven biblioteeck soude bestaedigen «of geven aen een van meester Jacobs bloet ende also den suppl. gaerne < een cort eynde van dese questie bovengemelt soude willen hebben, te »meer also het met sich sleept, d'ere van twee geslachten en vo'or- namelyck van den supplts moye, dien nu tegenwoordich al 70 jaren «out is en wel gaerne bij haer leven een eynde soude willen hebben «Waeromme wy ons keeren 't uwer E. als tot vaders van weduwen «ende daerenboven vriendelycken versoeckende Uwer E. doch gelieven «so veel te doen door uwer E. intercessie dat dese saeke mochten «gestaeft ende verbleven werden op utspraeck naer rechten aenden < Hogen raet off aan sulcke rechtsgeleerden als Uwer E. sullen goet«vinden en so dit geschieden mach, schenck hy suppl. syn vaderlycke «stadt zijn biblioteeck hiervoor gemelt. Doch so de partye niet en is te bewegen en dat den suppl. alles ten uitersten zal moeten halen, «versoeckt hy ootmoediglycken Uwer E. haer doch niet en willen «party stellen int stuck vanden biblioteeck. Maer so U. E. door de «giften van Elisabet voornoemt daertoe meenen gerechtichd te zyn «presenteert hy suppl, soveel hem aengaet 't syne te verblieven aen «al sulcke rechtsgeleerden als Uwer E. selver sult hebben te kiezen. «Dit doende etc. op den 22 April 1627.» Claes Buyck. in dorso: De condityen in dese requeste gestelt is by partye aengehoort door indultie bij de Heeren Burgemeesteren sulckx dat de «libery in dese gestelt sonder verder despuyt de stad is competerende.» Dit besluit der Vroedschap was gebaseerd op het volgend request dato 28 April H26 '). Mr. Joan de Witte, advokaat, en Nicolaes Hermansz., executeurs van het testament van Heyndrick Buyck, geven te kennen en?., dat wijlen Meester Jacob Buyck des voorst Heyndrick broeder, de ketste pastoor van d'oude syde, daerna cannonick l) Arch.—v. Sasse v. IJsselt. van St Martenskercke tot Embrick ende pastoer van S*e Aldegondiskercke aldaer, hebbende eene vrye liberye met seer veele en schoone boecken, die hy gemaeckt heeft aen zyn broeder Heyndrick, tottertyt dat hy de selven tot het gebruyck van imandt van syn bloedt die catholyck is, ofte tot een ander catholyck gebruyck bekert (=: aanwendt). Heynrick heeft dan die boeken gehaelt van Embrick en in syn huys bewaert tot voordeel van Heyndrick's natuerlycken soon Jacob, die catholyck was; by faulte aen Claes Buyck des broeder's soon en Haduwe Pieters de sustersdochter van Heyndrick Buyck. Dat nu Claes Buyck is van de gereformeerde religie en dat Haduwe Pieters, wyle Harmen Visch, catholyck is en een soonken heeft van omtrent twaalf jaar, die op studie is by Meester Cornelis Plemp, den rechten doctoor, die catholyck is. Dat die boecken dienstig syn voor de studie, soo versoeken sy suppleanten die boecken te plaetsen in een bibliotheek, toegankelyck voor alle religien en voor de katholycken, dat Niclaes Buyck en Haduwe's soonken versouken ontslagen te syn van die librye en versoucken dat burgemeesters daerover beschikken sal. Hierop wordt besloten die boecken op te bergen in d'Oudekerck boven de camer daer die kerckenraet haer vergaderinge houden. De boeken, welke in kisten in de Oude Kerk geborgen waren, werden nu naar het nieuwe lokaal boven de gehoorzaal van het Athenceum Illustrc gebracht. Zij bleven daar jaren onaangeroerd staan. Het was alsof men het recht van eigendom vreesde. Eindelijk werden de kisten geopend en toen de boeken in de kasten gezet werden, wist niemand hoe ze daar gekomen waren! De Heer P. A. Tiele, gewezen custos der bibliotheek, zegt daarover het volgende in de Algemeene Ko/ist & Letterbode. « Toen Schaak, einde 1600, bibliothecaris werd, vond hij eenige kisten met oude boeken nog ongebruikt op de bibliotheek staan. Bij nader onderzoek bleek het eene uitmuntende verzameling te zijn van boeken over katholieke theologie in den loop der XVe eeuw verschenen en afkomstig van een -pastoor Jacob Buyck, die, bij de verandering in 1578 uit Amsterdam «geweken, zich te Kalkar schijnt neergezet te hebben en daar nog minstens 20 jaar de dienst waarnam en in dien tijd zijn bibliotheek «zeer vergrootte. Hoe die aan de bibliotheek van het Atheneum ■«gekomen is, is mij onbekend. Misschien keerde Buyck later in «Amsterdam terug en werden toen zijn boeken in beslag genomen ot «misschien erfden zijne bloedverwanten zijne boekerij.» De Heer Tiele verdenkt in zijne eerste veronderstelling onze stad van geen al te fraaie handeling. Amsterdam, dat zich in de 16e en 17e eeuw niet schaamde aan enkele eigendommen, waarover het niet te beschikken had, wederrechtelijk eene andere bestemming te geven, kunnen wij ditmaal gelukkig vrijspreken. Boeken in beslag nemen» van iemand, wiens zuiver eigendom ze zijn, zouden wij diefstal noemen, al zijn ze ook «van een pastoor». De bibliothecaris Schaak bracht de «librye in orde. De boeken werden aan ketenen geklonken, om, zooals Cornelis Pletnp boven den ingang van de bibliotheek zich in een latijnsch vers uitdrukte, «verwarring en diefstal te voorkomen . Thans zijn ze van hunne kettingen ontdaan en worden ze welwillend aan den onderzoeker en navorscher ter inzage, ja ter leen gegeven. De boeken van Buyck zijn, volgens den catalogus der universiteitsbibliotheek, gelukkig «nog meerendeels» aanwezig. De handschriften zijn evenwel op vier na verdwenen! De overgeblevene verdienen echter onze volle belangstelling. Onder anderen bevat het handschrift no. 2 6 den door Buyck geschreven catalogus zijner boeken en handschriften. In de voorrede staat het volgend distichon « Usserat haereticus cunctos., mea gaudia, li bros, «Rediddit at numero hos ubertore Deus.» dat vertaald aldus luidt: «Al mijn boeken, mijne vreugde, hadden ketteren verbrand. «Maar zij zijn mij weergegeven, meer in aantal, door Gods hand.» Uit den door Mr. Jacob opgemaakten catalogus blijkt dat de opnieuw aangelegde bibliotheek in Calcar en Emmerich door hem is gekocht. Bij de meeste boeken staat de prijs van aankoop. Achter den alphabetisch gerangschikten catalogus vindt men eenige latijnsche predicatiën en verhandelingen, en eindelijk latijnsche en hollandsche verzen. Testament van Meester Jacob Buyck '). < >nderstaand codicil is een translaat van het oorspronkelijk latijnsche stuk, en is gemaakt door J. Gtjsberti, notaris te Amsterdam, den 16 October 1599, waarschijnlijk ten behoeve van Hendrik Buyck. Op de voorzijde staat voer die Librye, zoodat dit een off meer openbaer Instrument ongetwijfeld dienst heeft moeten doen in de wederrechtelijke handeling der schenking van de boekerij aan de stad Amsterdam, die, ik haast mij zulks te verklaren, in deze onschuldig is. translatio. \ In den name des Heeien en lleylige Drievoudicheyt: Amen. By desen tegen woordigen openbaren Instrumente zy eenen igelycken, die tselven sullen sien, lesen ofte hooren lesen, kennelyck en openbaer, dat inden Jare nader geboorte desselffs onsen Heeren Jhesu Christi duijsent vyff hondert negen ende tnegentich der twaelfder Indictio, int achste Jaere des Pausdoms onses alderheylichsten Vaders in Christo, onsen Heeren, Ileere Clementis door Gods voorsiemcheyt die achste paus van dien name; des saterdachs, wesende den vierden dach vanden maent September s'avonts tusschen acht en negen uyre of daer omtrent nade nieuwe styl. In presentie myns Openb. notary en der getuygen naergenoemt, als tot sulcx specialycker gebeden ende versocht persoonlyck gestelt zynde, D'eer» aerdige ende discrete Ileere M' Jacob Buyck, Canoniek van sinte Maertens kereke binnen Embrick ende pastoor vande sinte Aldegundis kereke aldaer, onder het Bisdom van Utrecht. Beginnende sieck te werden ende overdenckende (soe hy seyde) zyns levens eynde hem geheelycker onbekent te sijn ende datter niet zeeckerder is als de doodt ende niet onseeckerder als d'uyre vandien. Mitsgaeders hierenboven considerende ende in sijn herte overwechende de vermanige vanden propheet, die daer seyt, beryt u(w) huys want gy sult sterven, is hy gebleven by syn eerste testament by hem Anno xvc vier ende tnegentich opte tweeden Septembris gemaect daer by voegende in plaetsen ende onder ('recht van codicillen, ofte Liste vuyt saecken des doodts, ofte soe sulcx alderbest bestaen mach, tgunt van woorde tot woorde hier nae volcht. Hoe wel het een Christen mensch, diewelcken door Christum die hemelsche ende eewige goeden belooft ende bereyt syn, weynich betaemt veel becommert te syn metten wereltsche en verganckelyke goeden, die welcke .nette sterfflyeken mensche vervallen en vergaen, hoe wel oock mijne goederen cleyn ende weynich syn, sulcx dat ick myn schaeme I) I11 het bezit van het Museum «Amstelkring» soude int lange ende breet daervan te disponeren ende testament te maecken, nochtans omme die kostlycke gewoonte vandien enne omrae te verhoeden onder mijn vrunden alle twist ende tweedracht, die welcke door myne onbedachtheyt ende curieyseyt nae myn doodt soude mogen verrysen, disponere ick soberlyck ende weynich van myne armoede: In den eersten naelatende en hertelycken bevelende mynen Erfgenamen d'aldercostelycxte schat het waerachtige oprechte ende Catholycke gelove, sonder het welcke niemant, gelyck die Apostel seyt, Godt mach behagen. In welck gelooff ick door Godts sonderlinge weldaet (die welcke Jacob lieff gehadt heeft) gebooren, gedoopt ende opgevoet ben. Welck gelooff ick oock tot noch toe met Godts gratie voortgeleert, voorgestaen en gepredict hebbe, ende waerinne ick nu, (den Ileere sy Loff) gaerne sterve, beveele ick de selffden Heere ende de heylige Maget Maria, Sint Jacob den Apostel, Sinte Barbara, Sinte Niclaes, Sinte Aldegunde, ende alle Heyligen ootmoedelycken myn lichaem, het welcke op dat ick spreecke mette Heylige bonica de moeder van Sinte Augustimis, (de welcke oock in Ballingschap starff) begraelT daert uluyden dan gelieven sal, doch inde kereke die ick onwaerdich gedient hebbe ende weest daermede int minste niet becommert. ISegerench■ dit alleene dat ghy mynder, als ghy aent Outaer Godts zyt wilt gedencken, Versoecke daeromme ende bidde dat alle die Vicarissen ende priesters van dese kereke terstont nae dat myn zyele vuyt myn lichaem verscheyden sal syn vyff daegen achtereenvolgende voor myne zyele het Sacrifitie der missen devotelyck doen, maeckende liberalycken een igelyck van heurluyden een Daelder. De kereke van Sinte Aldegunde maecke ick twee Engelsche Rosenobels eens, terstont te betalen, voorts legatere ick myn Aldereerwaerdichste Bisschop van Utrecht, zulex als myn eerste testament medebrengt, de voors. kerke van Sinte Marten legatere ick alsulcke zestien Dalers als Heer Coenraet Hardenburch z. g. myn schuldich is, Heer Engelbert van Hoen schelde ick alle die schuit quyt, die hy my schuldich is. Van gelycken schelde ick oock om Godts wille ende vuyter harten quyt alle de schulden, tsy geit off vruchte, die ick dese stede ende int Dorp van Vrapselt vuytstaende hebbe, vuytgenomen de schuit van vruchten deses jaers van myne prove, die my t'capittel moet betalen, die welcke ick niet quyt schelde. Voorts legatere ick inden eersten myn Eersaeme lieve Vader Cornelis Buyck zeeckere goude penningen, die ick met myn Eygen handt by specio geschreven en onder die hant ende bewaeringe van Wessel Cornelisz. bestelt hebbe, hierenbove legatere ick mynen broeders ende susters oflfe derselver dochteren ende zoonen by staecken, in selver plaetsen, elck hondert carolus guldens eens, oock legatere ick myn Moye Margriet ende D'eerbare Weduwe Gerritjen Jansdr. van Zanten elck vyftich gelycke guldens, legatere noch d'eerwaerdige Heere Hendrick Cuyck, Bisschop tot Rormundt myn aerde kan mettet silvere Lidt, ende myn dagelycxe silvere lepele. Item legatere Heer Jan Hentingen vyff en twintich Carolus guldens als voorens eens. Item legatere den Eerwaerdigen Pater Iiasius, Rector van Jesuiten, twaelff Malderen Rogs hem bekent, om by enden onder de Jesuiten ende arme studente nae syn goet duncke vuyt te delen. Item legatere den Susteren van Sinte I Cecilien int cleyne Convent tot Calcar twee engelsche rosenobels eens, item legatere den Eersamen myne lieve Heeren ende neven Wessel ende Claes Corneliszoon dese heelden, te weten den voorsz. Claes twee beelden op doeck geschildert t'eene wesende een Crucifix en t ander een Ecce Homo. Ende den voornoemde Wessel het groote heelt vande Heylighe Maget Maria hangende in myn camer tegen den muyr, mitsgaders een iegelyck van heur beyden vijft engelsche Roosenohel. Ende daerenboven aen elcx dochtere Marritgen en Aechtgen elck een gouden Engel, item legatere myn dienstmaecht Lutgert tien Dalers eens met myn huyck, item legatere Barent Pietersz. myn coster van dese kercke thien Dalers eens, item legatere het weeshuys tot Embrick twintich Dalers ende het Gasthuys een Engelsche rosenobels eens, item legatere den Crucebroeders twee engelsche rosenobels eens, myn Librye mit alle myn boecken, wesende myn Ryckdomme ende sinlicheden, beveel ick geheelycken zonder datter eenich boeck aff verdwaelen sal mogen, myn broeder Hendrick, tottertyt dat hy de selven tot het gebruyck van imandt van ons bloedt die Catholyck is, ofte tot een ander catholyck gebruyck bekert. Voorts alle myne anderen goederen ende moebelen, Late ick omme onder myn Vader, broeders ende susters vredelycken gedeelt te werden, vuyt geseyt een geschildert Crucifix op myn slaepcamer hangende, welck ick begere dat op myn Graffstee beneflfens het Graftschrift, dat ick selflfs gemaekt hebbe opgehangen sal werden, item legatere noch de schrijver van dit tegenwoordige testament Jacob Cochem een engelsche rosenobel eens, stellende voorts van dit ende myn voorgaende testament tot ontwyfelycke en waerachtige executeurs heer Jan Huybertsz., Vicaris van Sinte Aldegunde kercke alhier, heer Wessel, Licentiaet, ende Claes Cornelisz., broeders en Willem Boirstetter, alias Boitswyler, Schepen tot Embrick, legaterende een yder vande selve executeuren een Engelsche Rosenobel eens, voor heurluyder neersticheyt, van alle twelck voorsz. staet, begeerde die voornoemde Heere Testateur hem van my openbaer Notaris gemaect te werden een off meer openbare Instrumenten inden bester forme ende de selve by syn voorgaende Testament gevoecht te werden. Aldus gedaen binnen Embrick int Landt van C leeft ten huyse vande voorsz. lestateur, Jnde Jaere Indictie, pausregeringe dach, maent, uyre, plaetse als boeven, Int bywesen van geleerde, eersaeme ende discrete mannen, heere Wessel, Licentiaet ende Claes Cornelisz , gebroeders, Amolt van Lintelo. L)irck Papfil ende Barent Pietersz., coster, getuygen van goeden gelove hiertoe sonderlingen versocbt en gebeden. Ender stont noch geschreven: Ende also ick Jacobus Cochemius, Notarius publicus ende geswoore schryver van het Aertschdiakenschap tot Embrick, onder de maeckinge van dit I estament, Institutie van Erfgenamen, stellinge van Executeurs, ende alle tgunt voorsz. is, alst aldus geschiede, mede beneflfens de bouvengenoemde" getuygen zelff present ben geweest. Ende alle tselve gesien ende gehoort hebbe also geschiede ende IN NOTAM genomen, hebbe ick dit tegenwoordigen openbaere instrument daervan gemaect geschreven, gepubliceert ende in dese publycke forme gebracht mitsgaders tselve, als daer toe versocht en gebeden synde, tot meerder vasticheyt en te oorconde van alles wes voorsz. staet met myn gewoone teecken, naem en bynaem geteekent. In Margine: mitsgaders ïegelyck van heur beyden een engelsche Roosenobel. Accordeert in effective substantie mette principale Codicille weesende geschreven in latynsche tale en by den voorsz. Notaris, met dit uytstaen teecken becrachtigt. By ray ondergeschr. binnen Aemstelredam openbaer geadmitteert Notaris desen xvi Octob. A° xvc negen en negentich. J. Gijsberti, Notar. publ. '599- Chronologische Lijst van gkdruktk stukken betreffende Meester Jacob Buyck. Aangaande Pastoor Buyck. Bijdr. Gesch. Bisd. Iiaarl. Dl. vin, blz. 425. Het Codicil van Meester Jacob Buyck, den laatsten en uit Amsterdam verdreven pastoor der Oude- of St. Nicolaaskerk, door B. J. M. de Bont. Bijdragen voor de Gesch. v. h. Bisdom Haarl. Dl. XVIII blz. 258. Hoe het portret van Jacob Buyck in den Amstelkring is gekomen door B. H. Klönne. Bijdr. Ges. Bisd. V. Haarl. XVIII, blz. 447. Het portret van Meester Jacob Buyck, door B. J. Af. de Bont. Bijdr. Gesch. Bisd. v. Haarl. Dl. XIX, blz. 232. Meester Jacob Buyck en diens boekerij, door B. J. M. de Bont. jaar- boekje van Alb. Thijm. 1891. Wie het IJ zijn ingejaagd, door B. H. Klönne. Amstelodamensia bij F. Hl. Bekker. 1894. Aanteekeningen van Pastoor Jacob Buyck, over de stemming der Katholieke gemeente en der Regeering van Amsterdam tijdens het «Geus worden» der stad. .Medegedeeld door Dr. R. Fruin. Bijdr. en iMededeelingen van het Hist. Gen. te Utrecht, 16e Dl. Amstelodomensia. Antwoord aan Dr. R. Fruin door B. H. Klönne. Amsterdam. F. H. J. Bekker, 1896. Jacobus Buyckius exulans libenter. Mijn antwoord aan Dr. Fruin door Bern. J. M. de Bont. Amsterdam, c. L. van Langenhuysen, 1896. De uitzetting te Amsterdam van Katholieken in 1578 en 1585, door B. J. M. de Bont. De Katholiek Dl. CXI. blz. 69—86. Brief van Prof. Fruin aan De Spectator. Nederl. Spectator 1196, No. 6. Recensie van het «Antwoord aan Dr. R. Fruin door B. H. Klönne», door M. A. Thompson. De Katholiek Dl. CIX blz. 305. Recensie van «Jacobus Buyckius. Mijn antwoord aan Dr. R. Fruin door Bern J. M. de Bont». J. C. Alberdingk Thijm S. J. Studiën °P godsdienstig en wetenschappelijk gebied. XXVIIIe Jaarg. Dl. XLVI. Proeve van averechtsche geschiedschrijving door Dr. R. Fruin. De Gids 1896, No. 2. Pastoor Buyck's Treurzang door J. C. Alberdingk Thijm. S. J. Bijdr. Gesch. Bisd. v. Haarl. Dl. XXI blz. 44. Pastoor Buyck's Treurzang op den overgang van Amsterdam in 1578 door J. C. Alb. Thijm S. J. Bijdr. Ges. Bisd. V. Haarl. Dl. XXI. blz. 423. Een Amsterdamsche Eedsquaestie door Dr. H. L. Flensen. De Katholiek 1896, Blz. 262, Mr. Jacob Buyck, door J. H. Hofman. Bijdr. Gesch. Bisd. v. Haarl. XXIII, Blz. 405. Klönne contra Fruin. De Spectator 1896. jVIgr. Klönne tegen Professor Fruin. Weekblad Het Huisgezin, Januari 1896. Een Polemiek. De Tijd 27 Jan. 1896, Eene Overlevering. Met Nieuws van den Dag 9 Maart 1S96. Boekbeoordeeling. Jacobus Buyckius enz. door B. J. M. de Bont. Het Centrum 12 Maart 1896. Recensie van Jacobus Buyckius door B. J. M. de Bont. De Spectator 11 April 1896. BUYCK, Adriaan Cornelisz, van blz. 43. Geboren Overleden 15 September 1594 '). Huwt 1581 en ondertrouwt den 13e» Mei') Anna Jans, dochter van Jan Jansz. Zij hertrouwt Willem Gerritsz., kramer en bode op Zeeland. Kinderen: Adriaen a). Claes, naar blz. 117. Haduwe, geb. 1582, overleden vóór 1603 *). Jan, geb. 1587, kinderloos overleden voor 1613 ')• Gerrit, geb. 1590, overleden voor 1603 '). In een HS. van Alberdingk Thijm komen nog twee niet bij naam genoemde kinderen voor, die overleden zijn 12 Oct. 1583 en 19 Mei 1587. Adriaan was hoedenstoffeerder in de «Stockbeurs» en, ofschoon katholiek geboren, de Hervorming toegedaan. 1) Amst. Jaarb. 1888. 2) Test. Hendrik Buyck. BUYCK, Nelle Cornelisdr., van blz. 43. Geboren 6 November 1557 *). Overleden 1593 en begraven in de Oude Kerk 25 Juli'). Huwt 1581 en ondertrouwt 21 Januari *) Pi eter Jansz., bergenvaerder 2). Kind: Haduwe, huwt Harmen Visch. Nel was evenals haar man katholiek. Hunne dochter Haduwe trouwde Harman Visch, waaruit «een soonken die op de studiën is bij Meester Cornelis Plemp, doctoor in rechten, die catholiek is» 3). Dat «soonken» was mede-erfgenaam van de bibliotheek van Meester Jacob Buyck, zooals hiervoor vermeld is. 1) Amst. Jaarb. 188s. 2) Arch. Amst. Weesk. Lade 1s4. 3) Kequest van executeuren van Ilendrick Buyck. Archief v. Sasse v. IJsselt. 8 BUYCK, Cornelis Sijbrantsz., van blz. 53. Geboren Overleden Hiuvt te Leiden Geertruyt van Ring, dochter van Michael en Alithem van der Hooch. Zij overleed 1679. Kinderen: ? 1) Arch. Heereman v. Zuijdwijk. BUYCK, Claes Sijbrantsz., van blz. 53. Geboren 1573 »). Overleden 1633, begraven in de Nieuwe Kerk 22 October'). Huwt? Claes studeerde te Leiden, waar hij in 1611 ingeschreven werd in het Album Studiosorum '). In 1630 den 11 Juli maakt hij een accoord met do Amsterdamsche vroedschap nopens een officie op een gewesen outaer in de Oude Kerk» J). Albertus Eufrenius, van wien ik op bladzijde 54 gewaagde, droeg ook aan Claes een dichtbundel op. Zijn opdracht luidt vertaald als volgt: Aan Nicolaas Buyck, zoon van Sijbrant van doorluchtigen naam: Ik vermag niet in vers uwe namen te beschrijven : onze Muze doet niet genoeg (d. i. is niet voldoende) tot zoo grooten lof. Wie zou uw stam door waardige versieringen kunnen opsmukken? Of wie de Buyckische geslachtsboomen op behoorlijke wijze verheerlijken? Maar waartoe noodig? De Buyckische stam is over geheel den aardbol bekend 3) en heeft niet geleerd opgesloten te blijven op den Bataafschen bodem. Het Buyckische geslacht heeft eertijds de rechterhand verbonden aan Koningen ♦), toen het door een rechtmatig gebied het Vaderland de Vaderstad(?) [bracht]. Welaan dan Jonkman, gelukkiger door zoo groote afkomst, over de hobbelige wegen der wereld naar hooge rijken strevende. Ontvang echter ook met blij voorhoofd onzen arbeid en zie met de Comae (d. i. behalve op de Comae), bid ik, op onze goede meening. Dit verzoekt Albertus; dit begeert de aan u gegeven rechterhand: dit eischt de wederkeerige en niet betwijfelde I.iefde. 1) Aant. de R. 2 ld. Resolutie O. R. I blz. 8S. 3) In overdrachtelijken zin. Waarschijnlijk doelende op het bezoeken van andere werelddeelen door het geslacht Buyck toen enkele zijner leden zeevaarders waren. 4*1 Joost Buyck nam den eed af van Philips, als graaf van Holland. Nog dichtte Eufrenius op Claes, toen hij van zijn reis naar Rome was terug-gekeerd: Gij hebt de zeer hooge kruinen van Rome en het beschaafde Italië met zijne zeden bezocht. Nu komt gij kalm de Batavieren en de bekende drempels weerzien en gaat met vroolijken tred onder de vaderlijke daken. Na zoo groote voorvallen, Nicolaas, hebt gij naar ledige uren (rust; gestreefd. Lees nu ook blijvol onze ledige uren (d. w. z. wat wij in ledige uren geschreven hebben). BUYCK, Gerbrant Sijbrantsz., van blz. 53. Geboren 1577 '). Overleden 26 Augustus 1613. Huwt September 1600 Reinoutgen Cornelisdr. Hogerbeeïs. Kinderen: — JOOST2), naar blz. 118. Willem *), ongehuwd. Eva, bejaarde vrijster», overleden te Hoorn 1669'). Sijbrant 2), ongehuwd. Margaretha, trouwt Mr. Dirck de Bruyn '). MARIE 3), naar blz. 119. Nicolaes, jong gestorven *). Gerbrant Sijbrantsz. vestigde zich vóór of kort na zijn huwelijk te Hoorn, alwaar hij in den echt getreden is met Reinoutgen Hogerbeets. Met recht kan inen van dit huwelijk zeggen deux noms bien étonnés de se trouver ensemble. Zijne vrouw was hoogstwaarschijnlijk gereformeerd; zijne kinderen katholiek. De hiervoor genoemde Eufrenius bezong dit huwelijk. Zijn latijnsch gedicht luidt vertaald aldus: 1) Aant. de Koever. 2) Arch. Ter Horst en v. Sasse v. [Jsselt. 3) Arch. v. Sasse van IJsselt. BRUILOFTSZANG bij het huwelijk van den Zeerberoemden Jonkman Gerbrand Buyck, van Amsterdam, Bruidegom; en van de Zeereerbare Jonkvrouw Reinalda Hoogerbeets, van Hoorn, Bruid; Gevierd in het Jubeljaar 1600 in de Maand September. Wat ongewoon handgeklap ontstaat er? Wat klinkt door de ooren? Wat dreunt de grond geslagen door den snellen voet? Waarom raken citers of kromhorens de holle luchten door klanken aan? Het geluid heeft de blijde harten getroffen. Maar wat zal er zijn? Phoebus komt met blinkende kruin voor den dag en de stralen, zie maar, schitteren niet met gewoon licht. Wie komt daar aan, de sierlijke haren met goud doorweven, wier blanke gedaante glinstert door rooskleurige wangen? Nu weet ik het. (Want haar zoon (Cupido) volgt met ongelijke schreden. De linkerhand houdt een pijlkoker, de kleine rechter — een toorts.) 't Is de Cythereïsche (de te Cythera geëerde) Venus, zij de wellust van Goden en menschen. De borsten juichen van blijdschap en 't hart springt op. Wat heeft dat gejuich, wat die zegepraal der Cyprische (Venus) te beduiden? Of gaat een of ander der jongelieden onder het kuische echtjuk? Maar zij zingt en verkondigt de nieuwe vreugden van een Bruidegom en verhaalt de toekomstige weelde zijner Bruid. Nu herinner ik het mij. Het sieraad der Amstelstad, het Buycksche geslacht, knoopt de verdragen van een lang gewenscht huwelijk. In ons (zij) geen talming: wij zullen ons gelijkelijk verheugen en de luisterrijke banden van een zoo groot huwelijk bezingen. Maar terwijl de Pierische gloed mij in de lucht voert, vallen me de ledematen door stijve koude. Bied nu hulp, mijne Muze: ik soldaat in uwe wapenen vang dingen aan, die niet genoegzaam geschikt zijn voor mijne krachten. ° Amstelstad. ^r hulpe Zeenymphen toe; want u zal hieruit een zeer uitmuntende eer ontstaan. Beur het hoofd op, Amstelstad; sla tegen de blinkende gestarnten. Deze Bruidegom is niet uit plebejischen bloede gesproten, aan wien het Buycksche geslacht een uitnemende afkomst geschonken heeft, die tot vader Sybrandus had, gelukkig door lof van ware deugd, minnaar van sneeuwblanke Godsvrucht, wiens Grootvader, zich met den naam van Justus ook in deszelfs voorteeken verblijdend, de rechterhand verbonden heeft aan u groote hilippus; een tweede Aristides dien het hooge vaderland verheerlijkt, die verdiend heeft door het verre nageslacht geëerd te «orden. Maar waartoe zou ik de voorvaderen vermelden, waartoe de geslachtsboomen, tot liet verkondigen van wier lof één dag niet voldoende zou zijn? Beur het hoofd op, Amstelstad; sla tegen de blinkende gestarnten; want deze verbintenis zal u groote namen geven. Hoorn, ook uw naam zullen onze liederen vermelden, op welks vruchtbaren grond eene Nymph geboren is, eene Nymph sieraad van Paphia (Venus) over welk kroost het Hoogerbetische geslacht zich verheugt, welks naam op den aardbol klinkt. Haar vader, niet onbekend aan de Muzen, speelt zelf op de luit de zoete liederen, welke hij vervaardigd heeft. Waartoe zal ik haar oom (van vaderszijde) vermelden, aan wien de groote Apollo den beroemden naam van zijn Geneesheer en Dichter geschonken had? Zijn dood (is) waardig door een lang gedicht verheerlijkt te worden; maar zoodanige dingen verbieden nu reeds de blijde tijden. Beur het hoofd op, Amstelstad, sla tegen de blinkende gestarnten; want deze verbintenis zal u groote namen geven. Zij zullen u door hun echtverbintenis in hunne nazaten groote namen geven gedurende de lange eeuwen. Beiden beroemd en vermaard door schatten en gouden talenten; doch deze hebben niets van waren adel. Deugd is de eenige adel, welke, van geen sterven wetend, na den dood alleen blijft. Door deze munt ook Gerbrandus Buyckius uit en hij doet wat zijner, zijn geslacht en zijne voorouders waardig is. Door deze blinkt ook Keinalda het kroiost van Hoogerbetius uit en de maagd is niet beneden haar geslacht. Gelukkig huwelijk, gelukkige geslachtsboomen; gelukkige dag, welke beider kuische harten vereenigt. ■) Zie eens welk een ongemeene zedigheid van gelaat aan uw Bruidegom is. Zie eens van welk een kloekheid en trouw hij is, en welk een praktische wijsheid hem versiert. De vlam van deugd schittert door een helder licht ') i) Niettegenstaande de jeugdige dichter de hoop uitsprak in zijn opdracht aan Sijbrant 13uyck, dat zijne «spelende en levenslustige verzen geen aanstoot mogen geven», zoo vonden wij het voegzamer enkele regels niet te doen drukken. BUYCKEN, Elisabeth Sijbrantsdr., van biz. 53. Geboren Overleden Huwt Van haar weten wij niets anders mede te deelen, dan dat zij te Leiden in 1587 een Album amicorum aanlegde, waarvan ik in 1882 een kort afschrift gemaakt heb, dat ik uitgafin De Navorscher'). Ik meen dat het hier de plaats is om hetgeen ik destijds copieerde en aanvulde, te herdrukken en op sommige plaatsen verbeterd uit te geven. Het Album Amicorum van Elisabeth Buyck. De alba amicorum, welke ons uit de 16^ 17e en i8e eeuw zijn nagelaten, zijn onbetwistbaar uitstekende hulpbronnen voor de beoefenaars en navorschers der geschiedenis van vervlogene eeuwen. Zij bevatten namen van magistrale en andere familien, en leeren ons, door hunne inschriften, personen en zeden kennen uit dien tijd. Ook voor de heraldiek en geslachtsrekenkunde zijn deze vrienden-albums van onberekenbaar nut. Onder de belangrijkste en fraaiste albums, welke ik zoo hier en daar in bibliotheken, op veilingen enz. gezien heb, kan aan dat van Elisabeth Buyck zeker wel eene eereplaats gegeven worden. In 1882 was het nog in handen van een onzer eerste en beste antiquaren, die zoo welwillend was het ter inzage te geven. Later is het zoek geraakt en men weet niet, waar het gebleven is. Gelukkig heb ik destijds een kort afschrift er van gemaakt. Had ik evenwel vooruit geweten, welk treurig lot dit belangrijk amsterdamsch document was beschoren, voorzeker, ik had het in zijn geheel overgeschreven en laten nateekenen. Hetgeen ik copieerde, is trouwens nog belangrijk genoeg om het hier mede te deelen. 1) 1S94. Ulz. O49—657. I Iet album was in bruin leder gebonden, met rijk in goud gestempelde ornamenten. Op de voorzijde stond in een lauwerkrans het wapen van Buyck, zijnde: doorsneden van zilver en rood, met een leeuw van het eene in het andere. Op de achterzijde de hollandsche Maagd in den hollandschen tuin gezeten, en de wapens van Holland en van Amsterdam. Boven en onder de Maagd en de wapens: Ainsy Dieu Plaist. elisabeth buycken. van amstelredamme. Anno * 1587 Elisabeth Buyck was de dochter van Sybrant, die met zijn vader Joost Buyck, den welbekenden Amsterdamschen burgemeester, in 1578 de stad werd uitgezet, en van Grietje Gerbrands Benning. Haar broeder Gcrbrandt was de over-grootvader van Comelia Elisabeth Buyck, ob. 9 Juli 1744, en gehuwd met Adriaan van Adrichem van Dorp, broeder van Johanna Maria v. Adrichem, die tot man had fan Cavcllier, wier nazaten, de jonkheeren Van Sasse van IJsselt, in deze eeuw de eigenaars waren van genoemd album. Elisabeth schreef in haar album verscheidene gedichtjes, welke zij onderteekende nu eens met Gheluck voor Gunst, dan weder met Niet voor weldoen. Op bladzijde 8 zette (icolaas) Buyck zijne handteekening met de spreuk Si curie si jus te. Hij schreef o. m.: J^espcre en Dieu et en Madame L 'un(e) pour corps et l'autre pour tdme. Hij was de broeder van Elisabeth. student te Leiden in 1611 en is overleden te Amsterdam, alwaar hij in 1633 in de Nieuwe Kerk begraven werd. Op blz. 10 schreef Catryn van der Borcht: Amour et Foy 1589, waaronder haar wapen: een zilver veld met kruisvormige stukjes zwart bont «hermelijnstaartjes» (mouchetures d'hermine), waarop drie figuren in rood, geplaatst 2 en 1, waarvan de afbeelding bij Rietstap niet voorkomt, doch welke veel gelijken op paddenstoelen. Op blz. 11. Een aardige teekening in kleuren en goud. Paris schaakt Helena. Rechts op een achtergrond de stad Amsterdam en het Y (?). Op een der schepen: A/ en op een der vlaggen: het wapen van Buyck. De beteekenis der zoo juist genoemde letters heb ik niet kunnen ontcijferen. Zij komen later nog eens voor, vergezeld van een wapen. Op blz. 12. Hero en Leander. Hij springt naakt in zee; zijne kleederen liggen op de kust. Deze teekening is gemerkt (15)87. Blz. 13. Eene dame in i6de-eeuwsch kostuum houdt het wapen van Barn: tegengedwarsbalkt in vier stukken van zwart en goud; daaronder: Rien sans Paine. Volgt op blz. 14 en verso een gedicht, waarvan het laatste couplet luidt: Priiiees op u myne hope staet, eerlyck wilt my tracteeren, Troost myn, o mondelyn delicaet, schoon lief 't is myn begeeren. ()p u alleen staet sin en lyff, niemant en weet wat ick bedryff, Eenparlyck suchten en beven, eylaas myn hart Lydt grooten smart, Als anderen in vreuchten leeven. Op blz. 16. Eene fransch gedicht van C. Duijn. Op blz. 16 v°. Een dame met het wapen van Pieck: in zilver een rood kruis, met de spreuk Honneur pour Bien. Het monogram van den teekenaar is I. K. Q. of O (dooreengeslingerd). Onder de teekening het wapen van Beatrix Pieck, zijnde: gevierendeeld: 1 en 4 Pieck; 2 en 3 de Coninck. Beatrix was de dochter van Saris (Alexander) de Coninck en Anna Occo. Zie mijn werk: Het Geslacht Occo en het Hofje van Barmhartigheid, blz. 29. Zij was gehuwd met Walraven Pieck, heer van Wolfswaard, die als wapen voerde: in zilver drie roode kronen. Op blz. 17 en v°. schreef zij een fransch versje met de onderteekening Beatrix Pieck, 10 novembris, Op blz. IS v°. een mannelijk en vrouwelijk schild: in groen een barensteel van goud, en een zilveren faas, waarin drie klaverblaren van groen. Het vrouwelijke: gevierendeeld: i en 4 dat van den man zonder barensteel, 2 en 3 in zilver een dubbele adelaar van ? Wie voerden deze wapens? Op blz. 21 v°. een vrouwelijk schild: gevierendeeld 1 en 4 Pieck, en 3 in goud een staande leeuw van rood met barensteel van blauw. Onder het wapen staat Maria Gouwe. i11 het Geslacht Pieck in de Heraldische Bibliotheek, blz. .88, komt'geen Gouwe voor gehuwd met Pieck. Op blz. 24 schreef J. Boelens virescit vülnere virtus. Meer dan waarschijnlijk hebben wij hier te doen met Joost, den kleinzoon van Pieter Boelens en van Cornelia Buyck. Blz. 24 v geeft te zien het oordeel van Paris. Hij is geheel naakt, maar met gekapt haar en krullend snorretje. Op blz. 30 teekent 11 eij/i /acobsdr haar naam, waaronder haar wapen, gevierendeeld: 1 en 4 Bam, 2 en 3 van der Horst. Zij was de dochter van Jacob Cornelisz Brouwer genaamd Bam en van Ag niet Florisdr van Alkemade. Zie mijn Corvelis Jacobs: Brouwer gen* Bam in het Amsterdamsche Jaarboekje van 1890, en in De Navorscher, XLI, blz. 440. Zij was gehuwd met.... van der Horst, die tot wapen \ oerde: in zilver een zwarte leeuw. Op een wapenbord in het Hofje van Barmhartigheid (Occo-Gilles) was het wapen van van der Horst: in rood een gouden leeuw. °P blz- 32 ontmoet men het wapen en de handteekening van D * Bas. l ot mijn spijt heb ik van het wapen geen copie genomen, zoodat ik niet weet, met wien of met wie wij hier te doen hebben. Onder het wapen schreef genoemde Bas: I.ycft denckt om myn als ick om dvn. IVye sullen noch by een ander syn. B'Z; 36 ,v° kat ons zien een vrouwelijk gedeeld schild, waaronder A. San de lijn 1589. Het wapen is half Sandeltjn, half Deijmans, zijnde in rood drie zilveren gekroonde hanen, en in goud een rood rad. Kan iemand mij ook zeggen of A. Sandelyn tot man had Deijmans ? Ik vond in het Alg. Ncd. Familieblad ie jaargang, n° 38, dat Arent Sandelyn, de oud-schepen van Amsterdam, die in 1578 de stad is uitgezet, doopborg was in 1523 van Reijnier Moons, wiens vader tot eerste vrouw had Agatha Deijman. Sandelijn was waarschijnlijk gehuwd met AT. Deijman en de bovengenoemde A. Sandelijn zoude dan een dochter uit dat huwelijk kunnen zijn. Op blz. 38 v° leest men: Maria Meyster. Afechtelt Bor van Amerongen. Josyna Meyster, De familie Meyster was aan Buyck verwant door Sybrant Buyck, die tot tweede vrouw had Ael Jacob Meysterdr. Mechtelt Bor van Amerongen was een Utrechtsche schoone. De eigenares van het album Elysabet/i Buyck dichtte op blz. 39 v°. Lamour de Vhomme ce n est que vent Fol est femme qni Vattent, E. B. Waarschijnlijk schreef zij deze regelen in een bui van kwaadheid over bedrogen liefde. Zij stelde zich later niet meer bloot aan l'amour de l'homme en stierf maagd. Op blz. 43 vindt men het wapen van Bam: tegengedwarsbalkt in vier stukken van zwart en goud, waaronder = /-'(Ioris) Bam. Hij was de zoon van Jacob Cornelisz Brouwer genaamd Bam en de broeder van Weijn Jacobs, hiervoor genoemd. Hij was gehuwd met Johanna Verhoogh. Blz. 44 laat ons zien een vrouwelijk schild: gevierendeeld: 1 en 4 in zilver een band van zwart; 2 en 3 in rood drie zilveren jachthoorns. Zijnde ie en 4e kwartier Duynen; 2e en 3e de Vlaming. Onder het schild is geschreven Lysbcth Duynen. Zij was waarschijnlijk een dochter van Jan Duyn Cornelisz, geb. 12 maart 1525 en van Hiilegond de Vlaming, geb. 1527 of 28. Op blz. 47. Eene teekening: I). warachtich conterfeytsel der Mus en na d'Antyck medalien. Het monogram van den teekenaar is I. K. Q. of O. (dooreengeslingerd). Op hetzelfde blad een mannelijk schild, gevierendeeld: 1 en 4 Buyck, 2 en 3 in goud een S. Jacob-pelgrim (wapen van ?). Hartsrhild Occo: in blauw een gouden adelaar met rooden bek en klauwen, met uitgebreide vleugels. Onder het wapen: Vive ut Vivas. Waarschijnlijk is de eigenaar van dit wapen Claes Buyck, zoon van Burgemeester Joost Buyck en Ballichje Occo, kerkmeester der Oude Kerk van 1,566—1578, begraven 10 Decb. 1595, gehuwd 1559 met A li da Claes Pelgroms. In genoemd wapen vinden wij terug: Buyck, Occo, en? In Rietstap's Wapenboek voert de familie Pelgroms geen S. Jacob-pelgrim. Blz. 47 v° geeft te lezen: En Dieu Croyes * Au Roy fideles. Blz. 53: de 5 kwartieren van Westreenen, aldus geplaatst en genoemd: Wcstrenen Divcrdcn IVestrenen Bol Peut Het geslacht Westreenen voerde tot wapen, volgens het albumBuyck: in goud een ring van zwart, vergezeld van drie lelien van zwart, 2 en 1. Diverden lees Deuverden: doorsneden: 1 in rood twee zilveren leliën, 2 geheel goud. Bol lees Boll: doorsneden: 1 in rood drie wielen van goud, 2 geornamenteerd zilver. Peut lees Poeuyt: in rood drie zilveren degens of sabels, geplaatst boven elkander in schuinsche richting. Alle deze geslachten behoorden in de provincie Utrecht te huis. Blz. 54: Een landschap met vogels en een man in gesprek. Blz. 56 v°: Wapen van Z>(irck) Verburch: in geornamenteerd goud een band van rood. Onder het wapen de spreuk Post Ftmera Virtus, en D. Verburch. In De Navorscher XXIV blz. 184 komt het geslacht de Coninck voor. Wij lezen daar op blz. 186 «Anna Occo ex Verburg zuster van Dirck». Indien l)irck Verburclt van dit album de broeder is van Anna — hetgeen ik ten zeerste betwijfel, daar ik het nergens vermeld vond en hij in mijn Geslacht Occo dus niet voorkomt, — dan voerden zij beiden een verschillend wapen. Op blz. 57. Eene allerliefste teekening met goud en kleuren geheel naar Dirk Barentsen gevolgd. Boven een deur het wapen van den zoojuist genoemden D. Verburch en 1589. In de ramen de wapens van Gouda. Amsterdam en Leiden. De groepeering der personen is ook naar dien schilder genomen. De man met de gitaar is in een moor veranderd, in plaats van de vrouw met den schotel met vruchten, staat links een tweede man met gitaar. De kleederdrachten zijn veranderd. Alle personen schijnen naar het leven geteekend. Aan den zolder hangt een kroon. Rechts een deur, waardoor een man met een kan in de hand binnenkomt. Met gevecht in «Het Laatste Oordeel» ontbreekt. Door een der ramen op den achtergrond kijkt een man naar binnen, op den voorgrond een hond. Op blz. 60 vindt men den naam /. BlycnborcJi 1592. Op blz. 62 het volgend wapen: in blauw drie gouden kreeften. Onder het wapen J. Spaen. Volgens Rietstap voert het geldersche geslacht Spaen een geheel ander wapen. Blz. 65: de handteekening van S. Walraven. Air. Simon Walraven van Alkmaar was in 1609 gehuwd met Petronella Geenen, dochter van Geen Sytnonsz. Peereboom en Ael Bnyck. Na den dood zijner vrouw werd hij priester en gaf hij uit Spieghel der Wederdoopers. Op blz. 67: Het wapen van Deyman: in goud een rad van rood. Verder een teekening: Pyramus en Thisbé met «manneken-pis»! Daar het manneke» van Brussel eerst in 1619 door Ihiquesnoy is opgericht, zoo zien wij in het album-Buyck reeds eene voorafbeelding van de bekende Brusselsche fontein. Blz. 67 v° het wapen van? Gevierendeeld: 1 en 4 in zilver een ster van blauw, vergezeld van vijf gouden leliën; 2 en 3 in zilver drie gouden zuilen, geplaatst 2 en 1. Hartschild: wapen van echtgenooten: in zilver een vogel op een kruk; in zilver een keper. Onder het wapen het monogram As \\È Blz. 72 de handteekening van G. de Clarrouf, r may 1591. Op blz. 74 schreef /. Buyck: 'J attens won henr. Voor Cupidoos schieten claer Compt daermeiiich in lyden swaer. Daerom syt wys en bedenckt u well Eer ghy u begheeft onder syn bevell. Op blz. 75 een vrouwelijk schild: gevierendeeld: 1 en 4 Bant. 2 en 3 Buyck. Marritjc Buyck, dochter van Burgemeester Joost Buyck was gehuwd met Wessel ( ornclisz. Bam. Bovengenoemd wapen zal waarschijnlijk zijn van haar dochter Jacoba, later genoemd Maria, daar de moeder reeds in 1573 overleden was. Op blz. 79 de handteekening van .9 (ybrant ?). Buyck, en op blz. 80 die van E. Menie 1590. Laatstgenoemde is mij geheel onbekend. Blz. 90 geeft te lezen: A. Blyenborch. H. Blyenborch. Vlak daaronder een vrouwelijk schild: gedeeld: 1 in rood twee zilveren rozen; 2 in zilver een gedeelte van een ster van rood. Onder dat schild: DH. Blyenborch. A. Blyenborch. De familie Blyenborch was in Amsterdam vertegenwoordigd door Magdalena, gehuwd met Claes Holland, en door een andere Magdalena, gehuwd met Hugo Ruysch. Blz. 98 de handteekening van Ar. Verburch. Hij of zij was waarschijnlijk een familielid van den hierboven genoemden Dirck Verburch. Balicghen Gheenen zette op blz. 99 haar handteekening en wapen: gevierendeeid: 1 en 4: in zwart een eend van zilver, vergezeld van drie houtbossen in zilver, geplaatst 2 en 1; 2« en 3e Kwartier Buyck. Balichje Geenen was de dochter van Geen Symonsz. Peereboom en van Ael Buyck. Daar zij eerst April 1609 huwde met Rem Antonisz. Fonteyn, zoo is waarschijnlijk genoemd wapen dat van hare ouders. Op blz. ioi zet Jacobits de Nes de volgende letters met de verklaring: EE AS AS E ut AS = VIVE ut VIVAS') EE AS AS Deze spreuk vindt men ook op blz. 47 van dit album. Blz. 103 het wapen van Sandelyn: in rood drie zilveren gekroonde hanen, waaronder Geer/tart Sandelyn. Hij was gehuwd met Mary Buyck, alias Jacoba Bam, dochter van Wessel Cornelisz. Bam en Marv Toostendr Buyck. Op blz. 104 teekenen Anna en Agatha Sandelyn hare namen. Anna, dochter van Mr. Arnout, huwde D/rc van Alkeniade, zoon van Kerstant en Anna van der Goes. Op blz. 108 v° vindt men de herhaling van blz. 43. Blz. 110 de handteekening van G. Tuning. Op blz. 114 een vrouwelijk schild: gevierendeeld: 1 en 4 Meyster; 2 en 3 gedeeld: in goud een leeuw zonder achterpooten van rood met blauwen barensteel; 2 geheel zwart. Op de laatste bladzijde: Si ma maitresse Veult être diablesse, Et bannie en enfer, Du bon coeur veulx être Lucifer. De schrijver moet wel erg verliefd zijn geweest om ter wille van zijne «maitresse» ter helle te willen varen! Elisabeth Buyck begreep dan ook, dat dit zuchten ijdel gesnap was. Zij schreef vlak daaronder : Als den vogelaer het vogelken Vry liet vliegen, Fluyt hy seer soet om het Vogelken te bedriegen! Elysabeth Buycken. 1^ Deze rebus is denkelijk, zoo te lezen: Vijf E ut vijf A's. BUYCK, Claes Adriaensz., van blz. 100. Geboren 1594 »). Overleden Huwt Februari 1615 ') Aeltje Kalff, dochter van Jacob Gerritz, schout van Alkmaar. Claes Adriaansz. was «van de gereformeerde religie» 3). In 1626 wordt hij als student ingeschreven te Leiden3) en was in 1637 medicinae doctor en apotheker te Amsterdam. Hij woont eerst St. Antonisstraat en later op de Prinsengracht hoek van de Reestraat 3). «Den 6 December 1599 was hij benoemd door Cornelis en Hendrik Cornelisz. Buyck tot collator van een geestelijke officie, gefundeerd bij heer Jacob Pieters (sic) priester, op het altaar van S. Salvador, dat stond voor het Hooge Koor aan de noordzijde in de Oude of S. Nicolaaskerk te Amsterdam» «). Met deze «officie» wordt bedoeld de fundatie van Meester Jacob Pillen, gefundeerd 27 Juli 14905), waarvan Meester Jacob Buyck, de laatste pastoor der Oude Kerk, in 1571 de possessor was6). Dr. Claes Buyck verloor in 1638 meer dan f 70.000.— aan bankroeten 3). 1) Amst. Jaarb. 18S8. 2) Zie «De bibliotheek van Meester Jacob Buyck.» 3) Aant. Mr. de Roever. 4) ld- Not. Gysberti. 5) Archief—Ter Horst. 6) Bijdr. Bisd. v. Haarl. IX blz. 132—134. 9 BUYCK, Joost Gerbrantsz., van blz. 105. Geboren te Leiden. Overleden Huwt 1634 den 28 December met huwelijksche voorwaarden1) Gerarda van Swieten, doclitot van Jacob en Cornelia Tetrode, te Leiden ')• Kinderen: Cornelis, naar blz. 120. Gerbrant, » » 122. v Jacob, » » 125. Cornelia. Beiden waren katholiek. De onderteekening der huwelijksche voorwaarden ') van Joost, die Meester in de Rechten was, vond te Leiden plaats. Daar waren tegenwoordig: zijne moeder «Joffvrou Reinouts Hogerbeets, weduwe Garbrant Buyck , zijn broeder Willem en i^Tae^ JBarentS\zijn neef. Van den kant der bruid: Henric van Swieten haar oom, Joffvrou Maria Willems van Overlandt, weduwe Floris van Swieten haar moeije, Meester Cornelis van der Hooch haar neef. Den 15 September 1656 passeert Meester Joost Buyck zijn testament te Leiden. Hij verlangt een eerlicke kercklicke begraeffenis en bespreeckt aen Gerarda van Swieten sijn huijsfrou de vrije eigendom van sijn inboedel, ongemunt silver ende vergultswerck». Hij legt haar op zijn kind of kinderen te alimenteeren en bij huwelijk of «andere gequalificeerde state met advijs ende consent van deselve sijne huijsfrou, zijn kind of kinderen te doteren». Mocht zij hertrouwen dan is het geld voor zijne kinderen, uitgezonderd hetgeen in vrijen eigendom is gegeven'). 1) Archief—v. Sasse v. IJsselt. BUYCK, Maria Gerbrantsdr'), van blz. 105. Geboren Overleden Huwt Garbrant Clomp *), Kind: Een zoon ongehuwd gestorven. 1) Archief—Ter Horst en v. Sasse v. IJsselt. 2) In Amst. Jaarb. 1888 wordt hij genoemd Gerrit Sandelijn, hetgeen onjuist is, daar .Sandelijn huwde Maria Wessels Buyck alias Jacoba Bam, zooals hiervoor vermeld. BUYCK, Cornelis Joosten, van blz. 118. Geboren Overleden 23 Juli 1702 ')• Huwt i° Ludwina van Ringh. 20 Catrina de Ridder, wier wapen was een gouden lelie op een blauw veld '), Kinderen: ex i° N.'N., jong gestorven. » 20 Cornelia Elisabeth, naar blz. 126. Gerbrandus Wilhelmus, » *127. Cornelis was Meester in de Rechten en woonde op «De Hogemorsch te Oestgeest» '), zijnde eene ambachtsheerlijkheid. Hij is begraven in S. Bavo te Haarlem, waar zijn tweede vrouw is geboren '). Cornelis was katholiek, alsmede zijne vrouw Catrina, die testeert 13 Augustus 1715 te Haarlem «aen het sieckbedde» 2J. Zij maakt tot hare erfgenamen hare beide kinderen, en benoemt ingevolge het testament van haar man, gepasseerd te Leiden 13 Mei 1701, tot voogden Meester Cornelis Kools te Hoorn en Gerardus Tetrode te Haarlem, beiden advokaten '). Den 4 December 1713 had zij eene overeenkomst gemaakt met Machtelt Cools, weduwe van Gerbrandus Buyck te Hoorn. Zij bekent schuldig te zijn aan de weduwe Cools f 1806: 15: «sijnde mijne helft in het restant van de Douarie deselve Joffvrou Machtelt Cools competerend in kracht van haer huwelijkse voorvvaerde met haer voorn, man, gepasseert voor notaris Cornelis Akerboom Doudens tot Amsterdam 2 Januari 1672; gelijck oock de Heer Justus Buyck, heer van Mager- 1) Arch.—Ter Horst. 2) Arch.—v. Sasse v. IJsselt. horst buijten Arnhem gelijcke /1806: 15: schuldigh is wegens de wederhelft int restant van de douarie aen voorn. Juffvrou Cools. «Tot zekerheid stelt zij als pand een rentebrief opt Gemeenelant van Leijden inhoudende/1600: hoofdsom op den naam van Sijbrant Buyck 1 Mei 1610, «waervan mij ondergetekende competeert de geregte helft, ende wederhelft de voors. heer Justus Buyck. Item/i 875: in een obligatie ten laste der stad Hoorn groot ƒ5000: ten name Margriet Buyck uijtgeset 13 Novb. 1657, waervan competeert f1200: Justus Buyck en f 1000: in eene obligatie op de Domeijnen van Noord-Hollant ten name Maria Maurits, waerinne de Heer Justus Buyck mede toekomt f 500 : > Zij machtigt Juffvrou Cools de renten dezer brieven te ontvangen en belooft af te lossen het restant van de «douarie ')•» i) Arch.—v. Sasse v. IJsselt. BUYCK, Gerbrant Joosten '), van blz. 118. Geboren Overleden 1690 te Hoorn. Huwt Machtelt Cools, wier zuster Agatha huwt Cornelis van IJsselt, heer van IJsselt2), wiens kleindochter Geertruijd genoemd wordt in het testament van haar oud-tante Maria Cools. Kinderloos. Het schijnt dat, te beginnen met Gerbrant Buyck, de goede verstandhouding in de familie Buyck, hetzij door verschil van godsdienst, hetzij door sluiting van burgerlijke huwelijken, wel wat te wenschen overliet. De testamenten en brieven, welke nu volgen, zijn daarvan het bewijs. De vrouw van Jacob, den broeder van Gerbrant, en hare kleinkinderen worden la béte noire van de familie, zooals wij straks zullen mededeelen. Den 9 October 1674 maakt Gerbrand zijn testament, dat bij zijn dood door zijn broeder Cornelis en Cornelis Bugge van Pring, advokaat, aan Lambertus van Swieten, notaris te Leiden, wordt overhandigd zijnde een toegesloten papier gesegeit met het cachet van Garbrand Boyck, luydende» dat hij vermaakt alles aan zijn kind of kinderen, bij hun dood zonder wettige nakomelingen aan zijn broeder Cornelis en aan zijn neef Justus Buyck, zoon van zijn broeder Jacob. Bij den dood van beiden zonder wettige nakomelingen aan zijn vrienden met expresse uijtsluijtinge van de moeder van Justus ende alle andere vrienden van I Arch.— 1'er Horst en van Sasse van IJsselt. 2} Michiel van IJssell door Jhr. Mr. v. Sasse v. Ilsselt. Arch.—Aartsb. v. l'treclu Dl XXII blz. 471. deselve sijne moederszijde, als verclarende ick testateur mijn wille ende begeerte te sijn dat deselve moeder van hem Justus en de vrienden van haer sijde in infinitum noyt in het alderminste deel van de goederen, dewelcke de voorn. Justus ofte sijn wettige descendenten van mijn erven, sal mogen genieten» '). Machtelt Cools testeert als weduwe den 4 December 1723 te Hoorn»). Haar testament getuigt ook niet van goede gezindheid tegenover hare familie of die van haren man. Zij verbiedt «naer christelijke recommandatie van siel ende lichaem opt alderkragtigste den eenigen dochter van mijn neef Jeronimus van Isselt, genaemt Geertruijt dat sij, nochte ij mand van harentwegen noyt sullen mogen sien of te komen in mijn nalatenschap ofte sterfhuys, alsmede dat mijn nigte Maria Klomp sulx mede niet sal mogen doen, 't welck ick wel express verbied bij desen». Zij legateert dan i° «aen haer dienstmaechd»; 2° aan Elysabeth Maria Wayop en Catarina Langevelt; 30 aan Eva, Maria, Geertruij en Andries Waterpas; 40 «aen mijn nigte Maria de Swaen weduwe Jan Klok ofte aen haer 3 dochters»; 50 aan Trijntje Dirk Opperdoes, Trijntje Hermans Klomp; 6° aan Jan van Veersen. Zij vermaakt aan Dr. Nicolaas Edings een silveren lampet en een gouden medaille. Verder legateert zij ringen en steenen en «schelde quijt bij forme van prelegaet aen mijn neef Gerbrant Buyck, Cornelia en Justus Buyck's kinderen alle tgene op mijn doot resteert op mijn douarie volgens de huwelijksche voorwaarden met mijn man opgeregt». Zij legateert aan Adriaan (van Adrichem) van Dorp en zijn huisvrouw Cornelia Buyck alle de conterfeitsels van de Heeren Buyck haer familie, alle de conterfeitsels van de Heeren Cools haer familie, «nog legatere ick aen Adriaan van Dorp de schilderij genaemt Venus s). «Verclare tot mijn universeele erfgename, met de last van het volgend 1) Arch.—v. Sasse v. IJsselt. 2) Geschilderd door Dirk Barents. zie blz. 60. fidei commis, mijn behuwde nigte Cornelia Buyck, dogter van mijn schoonbroeder Cornelis Buyck.» Sterft Cornelia zonder kinderen dan 'A aan Adriaen van Dorp; '/♦ Pieter van Sanen; '/< Dr. Nicolaes Eding; '/« Jan van Veersen tot Amersfoort. «Al mij out lant tot Blokker, Westwoudt en Binnenvvijsent, al mijn gout, juweelen enz. mogen verkogt worden.» BUYCK, Jacob') , van blz. 118. Geboren Overleden Huwt Clara Luisa van Gudschoven. Kind: Justus, naar blz. 128. 1) Uit Arch.—Ter Horst en v. Sasse v. FJsselt. BUYCK, Cornelia Elisabeth1), van blz. 120. Geboren Overleden te Haarlem 9 Juli 1744 Huwt 5 November 1715 2) Adriaan Josepji van Adrichem van Dorl-, geboren 24 Maart 1694, overleden te Haarlem 18 Juni i75o 2). Kinderloos. Cornelia en Adriaan liggen begraven te Haarlem in het familiegraf der Van Adrichems in S. Bavo 2). 1) Arch.—Ter Horst en Sasse van IJsselt. 2) Aant. over Haarl. familien door Jhr. Mr. A. F. O. v. Sasse v. IJsselt. Biidr. Bisd. v. Haarl. XXII blz. 115. BUYCK, Qerbrandus Wilhelmus, van blz. 120. Geboren 1694 *). Overleden 30 April 1728 '). Gerbrandus Wilhelmus Buyck was pastoor te Nes in Amstclland. In 1724 werd hij door de Haarlemsche Vroedschap, «die geen ander wilde als roomse» 2), voorgedragen tot pastoor van eene statie te Haarlem, welke open was door den dood van een Jansenist. Buyck bedankte evenwel3). Den 11 Februari 1726 werd hij, als ex consulari familia, door de Regenten van het Maagdenhuis te Amsterdam aan de regeering van Amsterdam aanbevolen als pastoor van genoemd gesticht *). 1) Arch.—Ter Horst. 2) In tegenstelling van Jansenist. 3 Zie Bijdr. Bisd. v. Haarlem V. blz. 13$. 4 ld. blz. 393. BUYCK, Justus, van blz. 125. Geboren Overleden 26 Februari 1721. Huwt Maria Ca tharina van Hattum, dochter van Joannes Gerardus van Hattum. Kinderen '): Philippus Jacobus, gedoopt te Duiven 7 Mei 1706, overleden 15 October 1726. Bernardina Maria, naar blz. 131. 1 REDERicus Cornelius, gedoopt 15 November 1709. Cornelius Gerbrandus, gedoopt 31 Mei 1711. Carolus Philippus, gedoopt 6 Januari 1713. Gerarda Joanna, gedoopt 6 Augustus 1714 Gerbrandus, gedoopt 15 Maart 1716, overleden te Haarlem 1734.Clara Aloysia, gedoopt 9 januari 1718, jong gestorven. Carolus Philippus, gedoopt 1 Augustus 1710, jong gestorven. joanna. Justus Buyck, woonde op De Magerhorst. Over dit oud-adellijk goed leest men in de Jlle aflevering van de Vereemging «Gelre», het volgend merkwaardig opstel van de hand van haar kundig bestuurslid Pastoor I. H. Hofman: I) Alle deze kinderen zijn gedoopt te Duiven, volgens de vriendelijke mededeelingen van den oudheidlievenden Pastoor I. H. Hofman, bestuurslid der Vereeniging «Gelre». DE MAGERHORST Is een aloud kasteel in de Lijmers, benoorden Duiven, op enkele minuten afstand van dit dorp gelegen. Door v. d. Aa s tooverroede werd het ontvoerd naar de gemeente Zevenaar1); doch niemand weet het thans daar te vinden. Wil men echter met me terugkeeren naar Duiven, dan slaan we even vóór dit dorp rechts af en na een half kwartier gaans ligt de Magerhorst daar vóór ons. De adelskroon is, helaas, haar van het hoofd gevallen; hare grachten en vestingwerken zijn verdwenen ; slechts rest er een oude toren, die heugenis heeft van het grijs verleden, In dien ouden tijd was de Magerhorst een der kasteelen van den Cleefschen adel en ging te leen van de vorstelijke abdij te Elten. De registers dier leenen zullen wel te Dusseldorp moeten gezocht worden. Den welgeboren Claes van Egeren Loefszoon vind ik bij zijn eerste optreden in 1546 \ermeld als bezitter van of gerechtigd «tot de Magerhorst». Vermoedelijk had zijn vader het riddergoed door koop erlangd of verkregen door zijn huwelijk met Cathrijne Vos van Swartzenberg transdochter. Deze, die eerst in 1599, op den leeftijd van 102 jaren, ter zielen voer, zal wel op de Magerhorst dien hoogen leeftijd hebben bereikt. In 1561, 1565 en 1570 vinden we haren zoon te Gelder op de riddercedel vermeld. In eersten echt was hij gehuwd met Cathrijne van der Kailenberg, in tweeden met Agniet van Appeldoorn Reiniersdochter. De laatste schonk hem meerdere kinderen, alle zonder wettig oir gestorven. De Magerhorst kwam daardoor op Loef van Egeren Janszoon, hun achterneef, gemaal van Geertruid van Heerde Paliks dochter. Den 13 November 1625 waren de laatstgenoemden stellig op de Magerhorst gevestigd. Loefs oudsten zoon, Reiner van Egeren, gehuwd met Sophie Froster, vinden we op 29 Augustus 1657 nog «tot de Magerhorst» genoemd, doch op 11 Maart 1661 droeg hij met zijne evengenoemde gade gemeld adellijk goed over aan Margriete van Buddelbergh gênant Schirp, wede van Adolf Werner van l'allands, wijlen erfmaarschalk van Cleve. De nieuwe eigenares leefde nog tot Decemb. 1683, doch schijnt de Magerhorst zelf niet te hebben bewoond. Of zij het goed weer verkocht heeft of in huur uitgegeven, bleek me niet; doch in Decemb. 1677 was Anna Elisabeth van Keppel, wede v. Harteveld, met hare kinderen op de Magerhorst gevestigd. Met en na haar treffen we daar aan haren zoon Adriaan Elbert baron van Harteveld, in echt verbonden met Anna Maria van Beverveurde. Zij woonden op de Magerhorst nog in April 1698 en wonnen daar onder andere kinderen op 11 Sept. 1696 ook Joost Baudevvijn Hendrik, gemaal van Anna Maria Geertruyd van Bernmel tot Bemmel. i) Aardrijkskund. Woordenb., op M, bl. 599. In April 1702 is de Magerhorst in bezit bij Joost Buyck, afstammnling en naamgenoot van Amsterdam s «eerbiedwaardigen burgemeester». In echt met Anna Catharina van Hattum bewoonde hij t oude kasteel en won er een schoone rij kinderen, in Duiven's kerk gedoopt tusschen Mei 1706 en Augustus 1720. Over het verder wedervaren zoo van huis als bewoners vonden we niets verheffends meer. De gebouwen geraakten allengs onder den voet en het erf werd dermate gesmaldeeld, dat het volgens het kadaster thans slechts één bunder, 39 roeden, 40 ellen beslaat. Maar als de laatste pluim uit haren vederbos bleef de Magerhorst trouw haar eigen jachtrecht bewaren. De heer van der Aa (a. w.) komt in zijn eigenaardige juistheid ons verzekeren, dat dit achtbare goed ten jare 1846 «in eigendom werd bezeten door Jhr. L. van Nispen van Zevenaar», van welingelichte zijde vernemen we, dat «de tegenwoordige eigenaar van het goed is Jhr. Mr. C. C. O. M. van Nispen tot Sevenaer te Arnhem». In het Doodenboek te Duiven staat opgeteekend: <26 Febr. 1721 obiit praenobilis dominus Justus Buyck, morti improvisa in itinere inter Naerden et Hilversum.» Zijne vrouw overleed te Zevenaar in 1752'). Het schijnt dat Justus, hoogstwaarschijnlijk de laatste afstammeling van den rijken burgemeester Joost Buyck, zijn vrouw in kommervolle omstandigheid heeft achtergelaten. Zij werd onderhouden door hare kinderen en schijnt bij de familieleden van haar man niet veel steun gevonden te hebben. Integendeel, toen zij en hare dochter Joanna zich hadden laten ontvallen, dat zij «eenig recht hadde op d'erfenis van een nicht van Justus (haar man), genaemd Cornelia Buyck van Swuijten (Swieten), verhouwlickt aen Adrianus Adrichem van Dorp», werd zij gedwongen een acte van afstand te teekenen, waarin zij verklaart «dat eenige vijanden van haar, Mevrouw de Wed. Justus Gerhardus Buyck van Swuijten», uitgestrooid hebben, dat sij en haere dochter sich souden hebben laeten verluijden, dat se aen de nalatenschap van voors. nichte eenig recht hadden; weshalve sij verklaren sig niet weet te ontsinnen sulks gedaen te hebben of soortgelijke expressies gebruijckt te hebben; renuntieerend voor haer en haere dochter op alle erfenisse van haer nichte. Actum Sevenaer 19 November 1749». 1) Arch.—Ter Horst. BUYCK, Bernardina Maria, van blz. 128. Geboren 12 Juli 1707. Overleden Huwt 15 September 1730 te Duiven JOANNES HeNRICUS ONTYT. Kinderen, o. a.: 1'redericus Albertus «illegitime natus 14 Martii 1728» (Doopboek te Duiven). Eerst twee jaar na de geboorte van hun zoon, trouwde Bernardina mot Joannes. Hun huwelijk was finantiëel diep ongelukkig, getuige een brief van Bernardina «aen d'erven van d'heer (van Adrichem) van Dorp» (van blz. 126) waarbij zij bij de deeling der erfenis om een toelage verzoekt wegens haere droeve comportement . Zij is «getrout aen eene van oude burgerlicke familie sijnde de voornaemste van de stadt Sevenaer». Het antwoord op dien brief was lang niet malsch, en de «erven van d heer van Dorp» schreven terug, dat in het testament noch haar naam, noch die van haar zuster worden genoemd. Dat de erven echter jaarlijks moeten uitkeeren «aen UEds moeder, circa f 30, te overhandigen aen Pastoor Van der Veecken; dat mocht een of meer uwer zoons willen studeeren voor geestelijken, zij alsdan recht hebben op een beurs tot Leuven of Keulen mits betoonende dat sij afkomstig sijn van den \\ elEdgeboren Heer Joost Buyck». De erven deelen mede dat «in den boel van uw oudt-moeij Buyck tot Hoorn een familieportret sich bevind, waeragter opgeschreven staet «dit schilderij behoort aan de familie Buyck». Wilt gij het hebben?» Deze brief is gedateerd Haarlem 20 Juli 1750. De schrijver eindigt zijn brief «ik zeg U mijn vrientschap op naer den doot van vrouw nichte, die van almoesen leefde . SIC TRANSIT GLORIA MUNDI. Bijvoegsel I. Genealogie Buyck, alias Plemp'). BUYCK. Cornelis Plemp, zich noemende, Van blz. 41. Geboren Januari 1563'»). Overleden te Haarlem 6 April 1669. Huwt te Haarlem volgens huwelijksche voorwaarden van 27 Juli 1584: Catryn Adriaens Kies, dochter van Adriaen Jansen Kies en Maritjen Claesdr. Soutman. Zij werd geboren 2 Sept. 1561 en overleed 17 April 1625. Pieper, sterft 1647. Hij was gehuwd met Anna van Veen, waaruit Weijnifrida Buyck, die huwt N. N. Pijl. Maria, Annunciaat te Leuven. Adriaan, naar blz. 133. Margaretha, overleden 1669, huwde Jan van Nes. Cornelis Plemp, die zich noemde Buyck naar zijn moeder, de natuurlijke, doch zeker gelegitimeerde dochter van Cornelis Sijbrantsz. Buyck, was brouwer te Haarlem. Kinderen'): 1) Arch.—Ter Horst. Uit de genealogie Kies van Wissen. 2) Amst. Jaarb. 1888. BUYCK, Adriaan. Van blz. 132. Geboren Overleden 1663. Huwt Margriet Lodestyn, overl. 1647. Alida, ongehuwd gestorven 1652. Rudolf, naar blz. 134. Maria, ongehuwd gestorven. Catryn, ongehuwd gestorven. Kinderen: 10 BUYCK, Rudolf, van blz. 133. Geboren Overleden 1658. Huwt Pieter, overleden 1700, huwt N. N. waaruit twee dochters. Cornelis, ongehuwd. Maria, ongehuwd. Cornelia, ongehuwd. Rudolf, wiens ware naam was Plemp, noemde zich nu Buyck, dan Lodestijn. Emerentia Coeck. Kinderen: Bijvoegsel II. LIJST van personen niet den naam „Buyck" wier verwantschap met het geslacht van den burgemeester Joost Buyck, ofschoon niet onwaarschijnlijk, niet aan te wijzen is '). Claes Dircksz. Buyck van Nieuwendam getuigt 1557 in een akte. (Not. Cort.) Sybrant Adriaensz. Buyck «conchierge» der stad Amsterdam, huwt 1570 Grietje «Poppius Occo natuerlicke dochter» Vglk. bl. 67. (Groot Memoriael 131 v°). Joost Buyck, sijdewerker, gehuwd met Susanna Joosten, laat den 26 November 1595 en 1597 kinderen doopen in de Nieuwe Kerk. Buyck de sleeman veroordeelt tot een bedevaart naar Antwerpen 9 Feb. 1538 (Keurboek E 199). Dirck Jacobs Buyck, tuijnman, laat 22 December 1602 een kind doopen in de Oude Kerk. Symen Buyck op de Keizersgraft 6 Novb. 1627. Harmen Buyck en Susanna v. d. Broeck laten den 20 Novb. 1593 een kind «Jannetjen> doopen in de Oude Kerk. jacob Buyck, makelaar 4 Decb. 1632, overl. 9 Maart 1650. SiMON Simons Buyck benoemd tot veerschipper van Amsterdam— Rotterdam 1648. Zijn borg is Jacob Dircksz. Soutman. Catharina Buyck, dochter van Cors Jansz. Buyck, coopman, huwt 23 Sept. 1655 Pieter Schuijlert van Ceulen. Mary Buyck, dochter van Cors Jansz. Buyck, ijsercramer, huwt 21 December 1656 Nicolaes Groenwout van Amsterdam. Margriete Buyck, dochter van Corst Jans Buyck, huwt 4 April 1652 Claes Willemsz. I ) Naar aanteekeningen van Mr. N. de Koever Azn. en anderen. Lijsbet Hermans, huisvrouw van Jan Jansen Buyck van over de S. Antonysluys, wordt begraven 4 October 1640 in de Oude Kerk. Hij was bode op Hamburg en hertrouwt in de Nieuwe Kerk 23 April 1641 Susanna Muijs van Holij. Uit dit huwelijk: i° Elisabeth Buyck huwt in de Westerkerk 12 Aug. 1678 Jan Twent, zeepzieder in de Gekroonde Bruinvisch op de Looiersgracht. 20 Raymond Buyck huwt i° Geertruida Ruijsch, 20 Anna Minniet 17 Decb. 1699. Hunne kinderen «jonckvrou Cornelia en Johanna Buyck» wonen in 1752 te Breukelen. Jan Jansz. Buyck, reizende bode, overl. 3 Feb. 1670. Cors Jans Buyck huwt 26 Maart 1658 in de Nieuwe Kerk Abegael van Nieuwlant. Hij was schilder en is begraven in de Nieuwe Kerk 16 Januari 1673, komt van de Kattenburgerstraat. Leendert Cornelisz. Buyck van Amsterdam, veerschipper op Dordt 1675. Jan Buyck, zijn kind wordt begraven in de Walenkerk 5 April 1694. Martin Buyck, zijn kind overleden 4 Jan. 1685. Dirck Andriesz. Buyck, veerschipper op Zwolle in 1656, woont in den Engel ie Goudbloemdwarsstraat. Andries Dircks Buyck, binnenlandsvaarder, overleden 1659, huwt Aeltje Pieters, waaruit: i° Andries Andriesz. Buyck, gouddraadtrekker. 20 Pieter Andriesz. Buyck, binnenlandsvaarder 1653, woont Lindenstraat en is begraven in de Nieuwe Kerk 11 Januari 1673. Zijn zoon Andries Pieterse Buyck out 20 jaar, ondertrouwt 25 Januari 1695 Kenoutjen Cornelisdr. Kraker. Hij was makelaar, Simon Buyck was gehuwd met Aertje Simons Fortuijn; zij wonen 1659 op den Haarlemmerdijk. Dirck Jacobse Buyck, een Zaandammer houtkooper, koopt voor /4500.— den molen De Bruinvisch buiten de Raampoort 1697 (Gr. Mem, VIII blz. 137 v°.) Catharina Buyck, weduwe Gerrit Jansz. Leijenaer, geeft aan de nalatenschap van haar man 24 Feb. 1670. Zij woont Prinsengracht over Noordermarkt en hertrouwt Cornelis Rademaker. Zij sterft 12 Mei 1698 en wordt begraven in de Noorderkerk. Margaretha Buyck trouwt 29 April 1652 in de Nieuwe Kerk Claes Willemsz. Jan Buyck, commissaris ter recherche van 't Ed. Mog. College ter Admiraliteit, woont Rechtboomsloot en is begraven 25 Mei 1696. Hij laat vier onmondige kinderen na. Joannes Buyck in 166,5 lid van het College «gouverneurs van de Drapiers.» Barent Buyck van Oldenburg, schoenmaker, huwt 26 Juni 1658 W ijntje Jansdr., weduwe Meindert Tjern, cuiper. Elisabeth Buyck begraven Noorderkerk 4 Juni 1692. Claes Buyck en Cornelis Broer, als leenmannen van de abdij Rijnsburg, transporteeren 15 Maart 1622 een tuin ten overstaan van Johannes van Wassenaar, heer van Duivenvoorde, stadhouder van de leenen der abdij van Rijnsburg, ten behoeve van Sr Jehan de Lalang '). Cornelis Jansz. Buyck overlijdt in 1666 aan boord van het schip Outshoorn. Als broeder en zusters worden genoemd Egbert Jansz. Buyck, Symontjen Jans Buyck en Willgont Jansdr. Buyck '). Cornelis Buyck sterft 1713 te Naarden. Alida Bu\ck, huisvrouw van I rans Hasebroek begraven in de Nieuwe Kerk 1756. Jan Buyck lost in 1780 uit zijn schip 18800 straatsteenen, aangebracht van Gent. Cornelis Buyck sterft 4 Novb. 1727. Zijn erfgenaam is.Willempje Corsen, weduwe Dirk Buyck op de Palmgracht. O 1 ransport-acten. Vorsterman v. Oijen. 1 ryntje Jansen Buyck, begraven in de Noorderkerk 28 Aug. 1713, komt van de Hoppemarkt. Cors Dircksz. Buyck, barbier 1709. Dirck Cornelisz. Buyck, scheepstimmerman 1709. Adriaen Buyck; boedelscheiding 10 April 1683. Zijn zoon heet Cornelis Buyck, wiens zoon Dirck Buyck, obiit 1721 huwt Willempjen Corsen van Wijngaerde. Hunne kinderen zijn . eltje Buyck huwt 1733 Hendrik Coens; Cors Buyck huwt 1733 .... Spanbroek; Cornelis Buyck; Grietje Buyck. 1E Register. N.B. Daar vele leden van het geslacht Buyck dezelfde doopnamen hebben, zoo moet men bij het zoeken van een naam vooral acht geven op het geboortejaar. A. Adriaenszn. Egbert, 63. Adrichem van Dorp. Adriaan van, 35. 49. 109. 123. 124. 126. 130. 131. Akkerden. Pieter van, V. 53. 76. Akerboom. Cornelis, 120. Alberdingk Thym, 7. » » S. J.; J. C, 99. Aleertszoen, Garbrant, 59. Alewyn. Simon, 52. 77. Alkemade. Agniet Florisdr. van, iii. » . Dirc van, 116. » . Jacob van, 61. » . Kerstant van, 116. Ai.lard S. J.; H. J. 41. Appeldoorn Reinerdr. Agniet van, 129. B. Ba.m. N. XI. 48. » . Claes IIf.y.ne.n Cor.neliszn., 61. 62. 90. 97. » . F(loris?), 112. » . Jacob Claeszn., 7. » . Jacoba, 61. Bam. Maria, 51. 61. » . Sybrant Jacobszn., 6. » . Wessel Cornelis Jacobszn., 61. 62. 90. 97- "5» . Weyn, iii. 112. Banning. Frans Ci.aes Heynenzoonszoon- dochter. StYN, 13. Barchman. Ysbrant Gerritszn., 10. Barentsdr. Grietje, 67. 68. Barentsz. Claes, 28. 118. » . Dirck, 60. 114. Bas. D., iii. Bemmel tot Bemmel. Anna Maria Geer- trüyd van, 129. Bf.nning. Grietie, 49. 53. Berendrecht. Arent van der Meer van, 61. Berge. Meyns van den, 10. Bergenvaerder. Jacob Gilles, 72. Beth. Maria Jansdr., 7. 64. Bei" ver voorde. Anna Maria van, 129. Biksten. Pater van, 59. 7S. Bleyenborch. A., 115. » . D. H., 115. » . H., 115. Bleyenborch. J., 114. » . Magdalena, 115. Bluk. Willem, 68. Boelens, 7. » . ALLART PlETER, 25. 28. 29. 32, 33- SI» . Andries, 7. 51. 64. » . Catryn Claes, 73. » . J., iii. » . Joost, iii. » . Lysbeth, 64. » . Pieter, 51. Boirstetter alias Boitswyler, 97 Boll, 113. Bont. B. J. M. de, 75. 98 en volgende. Bor van Amerongen. Mechtelt, 112. Borcht. Anna Poppius, 67. » . Catryn van der, 109. Bossu. Graaf en Gravin van, 45. 46. Bourgondien. Philippus van, X. Brandei.er. Mr. P. A. J van den, 15. Brouwer. Cornelis Jacobszn., 7. 61. 85. 111. » . Jacob Corneliszn., 112. Bruyn. Dirc de, 105. Buddelbergh genannt Schirp. Margriete van, 129. Buren. Graaf van, 16. Burgh. Meyns van df.r, 10. Buyck. Geslacht, IX. » . Aem, 4. » . Claas, 4. » . Baerte, 6. » . Jacob, XI. 1. » . JOANNES, X. XI. » . JOANNA, 128. » . Cornelis, 21. » . Adriaan Adriaanszn., 100. Buyck. Gerrit Adriaansz., 100. » • JAN » , 100. » . Haduwe » , 100. » . Claas » t gj. nj, » . Aei. Joosten, 25. 29. 32. 33. 63. 68. 114. 115. » . Maria » , 28. 29. 32.61. 115. » . Claes » , 28. 29. 32. 33.48. 1 '3- » . Sybrant » , 28. 29. 32. 33.49. 53. 61. 67. 109. 112. 121. » . Catryn » , 28. 29. 31. 33.45. » . Poppius » , 28. 29. 32. 33.61. 64. 67. 68. 69. » . Cornelis » , 49. n8. 120. 122. 124. » . Cornelia » , 28. 29. 32. 51.68. » . Meyns » , 28. 29. 32. 33.66. 68. » . Gerbrant » , 118. 122. » . Vroutgen » , 28. 29. 32. 33.64. 67. 68. » . Jacob » , u8. 122. 125. » . Grif.tie Cornei.isdr., 15. 41. 43. 73. 74- » . Claes Corneliszn., 72. » . Cornelis » , 43. 73.76.117. » . Adriaan » ( 44, 72. » . Jonge Cornelis Corneliszn., 44. » . Hendrik Corneliszn., 44. 70. 73. 78. 90. 117. » . Jacob » , 44. » . Tobias » , 44. 72. » . Nel Cornelisdr., 44. 101. » . Cornelia Ei.isabeth Cornelisdr., 49. 123. 126. » . Jacob Cornelisz., 70. 71. 91, Buyck. Meester Jacob Corneliszn., 71. 73. 75. 101. 117. » . Adriaan » , 100. » . Claes Jacobszn., 2. 48. » . Sybrant » , 5. 48. » . Lysbet Jacobsen, 18. » • Aek » , 18. s> . Grietie » , 18. » . Claes Claesz., 9. 15. » . Jacob » , X. » . Sybrant » , 2. » . Roel » , 3. » . Lysbet Claesdr., 4. » . Eva Gerbrantsdr., 105. » . Margareta » ,105. » . Maria » , 105. 119. » . Cornelis Joost Gerbrantszn., 118. » . Joost Gerbrantszn., 49. 105. 118 » . Nicolaas » ,105. » . Sybrant » ,105. » . Willem » , 105. 118. » . Claes Sybrantszn., 9. 103. » . Joost » , IX. 11. 19. 20. 49- 52 -55- 59113. 130. 131. » . Jan Sybrantszn., 19. » . Cornelis » ,11.13.42.102.132. » . Sybrant » , io. 49. » . Gerbrandt » , 49. 105. 118. » . pompejus » , 53. » . Jacob » , 18. » . Nel Sybrantsdr., 16. » . Vroutgen » , 53. » . Baerte » , 7. » . Elisabeth » , 108. » . Jan Roelen, 3. » . Roel Roelofs, 3. » . Lysbeth Jansdr., 19. Buyck. Justus, IX. 120. 121. 122. 123. 125. 128. 130. » . Bernardina Maria, 35. 128. 131. » . Cornelia Elisabeth, 35.109.120.130. » . Gerbrandus Wilhelmus, 120. 127. » . Phii.ippus Jacobus, 128. » . Fredericus Cornelius, 128. » . Cornelius Gerbrandus, 128. » . Carolus Philippus, 128. » . Gerarda Ioanna, 128. » . Gerbrandus, 128. » . Cl ara Aloysia, 128. » . Fredericus Albertus, 131. » . Wed® Gerbrand, 35. 49. » . Maria Wesseldr., 30. 31. 115. 116. » . Balichgen Meyns, 34. » genaamd Plemp. Adriaan, 132. 133. » » » . Catryn, 133. » » » . Alida, 133. » » » . Cornelis, 134. » » » . Cornelia, 134. » » » . Maria, 132. 133. 134. » » » . Margaretha, 132. » » » . Pieter, 132. 134. » » » . Rudolf, 133. 134. C. Canter. Albert, 64. » . Pieter, 26. Cantersdr. Aleyd Albert, 4. Cat. Voi.ckgen, 73. Cat. Jan in den, 73. Cavellier. Jan, 109. Claerout. G. de, 115. Claesdr. Weyn, 13. 15. Claeszn. Meester Adriaan, 28. Clomp. Garbrant, 119. » . Maria, 123. cochenius. jacob, 90. 97. Coeck. Emerentia, 134. commelin. VT. cools. agatha, 122. » . cornelis, i20. » . machïelt, 35. 120. 122. » . Maria, 122. Coninck. De, 110. » . Saris i)e, iio. coquiel. mlchel de, 24. » . Nicolas, Df. 24. cornelisdr hlllegont, 67. » . Maritjen, 67. » . Tryn, 72. Corneliszn. Meester Heynric, 67. » . Bouwen, 34. Cors. Gysbert, 72. corver. jan pieters, 63. » . pleter, 63. Cramer. Pieter Janszoen, 29. Croock. Ffans Volckaetzn., 64. 66 Cuyck. Henricus van, 77. 96. D. Dapper, VI. Delff. Notaris van, 19. 28. 59. Denemarken. Christiaan van, 20. Deu verden, 113. Deymans, iii. 115. » . Agatha, 112. Dircks. Haduwe, 43. 76. » . Pater Geryt, 3. Dobbens. Grietje Ysbrant, 41. » . Cornelis, 14. Dolfyn. Claes Jacobszn., 63. Doudens. Cornelis Akerboom, 120. Dozy. Mr., 67. Dulmen. Court Janszn. van, 70. 1 Dulmen. Lysbet van, 70. 91. | Duncanus. Martinus, 84 en volgende. | Duyn. C., 110. Duynen. Jan Corneliszn. 112. » . Lysbeth, 112. E. Edam. Jacob Pieterszn. van, 59. Edings. Dr. Nicolaas, 123. 124. j Egeren. Claes Loef van, 129. » . Reinier van, 129. Eggert, 15. Emden. Graaf Jan van, 16. Eufrenius. Ai.bertus, 54. 103. 105. F. Fick. Jacob, 30. 31. 45. Fonteyn. Rem. Anthoniszn., 64. 65. 115. i Froster. Sophie, 129. ! t ruin. Prof. Dr. R., 27. 75. 98 en volgende. o. Georgius. Albertus, 55. Gerritszn. Jan, 18. » . Willem, 100. Gheenf.n. Aeltjen, 65. » . Balichgen, 34 65. 66. 115. » . Cornelis, 65. » . Cornelis Symonszn., 65. » . Gerrit, 34. 65. » . Gherbrich, 66. » . Lysbeth, 66. » . Petronella, 63. 114. » . Simon, 66. ; Ghysbertsen zie Pilorius. 1 Gilles. Jaques, 72. ! Goedhart. Albertus, 54. : Goes. Anna van der, 116. Gouw. J. ter, 38. 75. Gouwe. Marie, i 10. Groesbeek. Zeger van, 45. Grootenhuyse. Arent vax, 70. » . Sam. van, 70. Gudschoven. Clara Luisa, 125. Gysbertsz. Jem, 41. h. Haemrode. Cor.nei.es van, VI. Hamll. Jan, 30. Hardenburch. Coenraet, 96. Harmansdr, Aerlant, 19. Hartevelt. Anna Elisaheth Wed» van, 129. » . Adriaan Elbert baron van, 129. » .Joost Baudewyn Hendrik van Hartochvelt. Henricus Barentszn., 63. 64. » . Pieter Barentszn. 64. Hasselaar, Pieter, 70. IIasius. Pater, 96. Hattum Joannes Gerardus van, 128. » . Maria Catharina van, 128. 130. Heereman. Claes, 73. 92. » . Maria, 63. » van ZuVDWYK. IX. 7. 20. 25. 35. 36. 37. 52. 60. » » . Clemens Baron. i, . ix- erde Palicksdr. Geertruid van, 129. Hendrixsdr. Trijntje, 63. Hentingen. Jan, 96. Hensen. Dr. H. L., 99. Hildegaersberch. Willem van, 86. Hoen. Engelbert van, 96. Hofmann. J. H., IX. 99. 128. Hollesloot. Aechien, 7. » . Cornelis, 7. Hollesloot. Jan, 7. » . Maria, 7. » . Trijn, 7. » . Wijnanda, 7. . ijsbrant jansz. 7. Hooch. Van der, 15. » . Alithem van der, 102. » . Meester Cornelis van der, 118. Hoogerbeets. Reinoutgen, 49. 105. 118. Hoorn. Claes van, 4. » . Haze Claesdr. van, 4. » . Simon Claesz. van, 4. Houbraken. J, 38. Hout Dammaszoen. Wouter de, 29. Houtman. Cornelis, 70. » . Frederik, 70. Hudde. Hendrik, 70. Hugens. Geryt, 19. Huyberts. Jan, 37. J. Jacobszoenszoen. Claes Syvert, 4. Jacobsiir. Dieuwertje. 73. » . Marietje, 73. » . Neeltje, 73. Jans. Aerlantje, 19. » . Anna, 100. » . Dirck, 19. » . Jan, 100. » . Pikter, ioi. Janszn. Meester Albert, 72. » . Jan, 70. j Jeroenszn. Ci.aes, 15. 16. ! Juan. Don, 60. K. Kalff. Aeltje, 117. » . Jacob Gerritszn., 117. Kallenberg. Catrijn van den. 129. Keppel. Anna Elisabeth van, 129. Kies. Adriaan Jansen, 132. » . Catrijn Adriaens, 132. Klok. Jan, 123. Klomp zie Clomp. » . Trijntje Hermans, 123. Klönne. Mor. B. H., 75. 98 en volgende. Kools zie Cools. L. Lambertsdr. Geerte, 19. » . Maritjen, 19. Lanuenhuysen. C. L. van, 25. Langevelt. Catarina, 123. Lattu. Heer, 68. » . Jan, 68. Lintelo. Arnoldus van, 90. 97. Lodestyn. Margriet, 133. Loen. Aeltje, 64. » . CORNELIS, 64. » . Hendrik, 64. » . Jacou Gerritszn. 63. Louriszn. 73. m. Maertgenszn. Gerbrich Claes, 20. Magistris. Trojanus ue, 63. Male. Margaretha de, x. Meeuws. Jan, 59. Mente. E. 115. Meyer. D. C., 38. Meyster. Ael, 10. 11. 49. 115. » . Aecht, 10. » . josina, 112. » . Jacob, 10. » . Maria, 112. Moes. E. W., 89. ; Molenaer. Gysbert den, 14. Moons. Reynier, iii. Morinex. Willem, 7. Muller. Joan, 37. » . I'. N., VII. N. Nes. Jacobus de, 116. Nihusius. Bartholdus, 64. Nispen tot Sevenaer. Jhr. Mk. C. C. O. M. van, 130. Nispen van Zevenaar. Jhr. L. van, 130. o. Occo. Anna, iio. 113. » . Balichie, 20. 49. 113. » . pompejus, 20. 67. » . Revmerich, 6. » . Sybrant, 59. Ontijt. J. M., 35. 131. Opmeer. Dirck, 7. » . Petrus van, 77. Opperdoes. Cornei.is Hendri.xs van, 52. » . Tryntje Dirck, 123. oostenryk. ferdinani) van, 17. Oranje. Prins van, 14. Os. Dirck van, 70. Otter. Den, 7. Oude. Carel de, 70. oüderamstel. Heijman Jacobszn. van dek, io. 13. » . SlMON DlRCKSZN., 13. Overlandt. Maria Willems van, 118. P. Palland. Adolf Werner van, 129. Pauw. Reinier, 70. Pauwelsz. Hendrik, 51. Peereboom. Elisabeth, 63. Peëreboom alias van der Gouwe. Geen Symonszn., 63. 115. pieters. haduwe, 44. 72. Pelgroms. Ael, X. 48. 113. Pfaff. Dirck, 97. Pieck. Beatrix, i io. » .. Wai.raven, iio. Pietersdr. Anna, 51. Pieterszn. Barent, 97. » . cornelis, 72. » . Doen, 25. » . Syvert, 70. Pillen. Jacob, 10 44. 77. 117. Pilorius. Notaris, 43, 73. 95. 98. Plancius. Cornelis, VI. Plemp. Zie ook Bi yck genaamd Plemp. » . Cornelis, 41. » . Cors, 41. » . Cornelis Gysbertszn., VI. 41. 93. 94- 101. 132» . Gysbert, 41. » . Pieter, 41. » . Thimotheus, 41. Poeuyt, i 13. Pontanus, V. Poppen. Grietje, 66. » . Jan, 70. Pring. Cornelis Bugge van, 122. R. Ridder. Wede. De, 21. 49. 120. » . Catryn De, 49. 120. Ring. Geertruijt van, 102. » . Michael van, 102. Ringh. Ludwina van, 120. Rodenburch. Dirk Harmen, 35. Roever. A. de, VIII. ! Roever. Azn. Mr. N. de, VIII. IX. Ruysch. Hugo, 115. S. Sandklyn, 7. 26. » . Agatha, 116. » . Anna, 116. » . Arnout, 61. III. 116. » . Gerari», 61. 116. Sanen. Pieter van, 124. j Sasse van Vsselt. Jhr. Mr. A. O. F. van, IX. 20. 41. 109. Schaak, 93. Schaep. Mr. Gerrit, VIII. Schelling. Van der, 15. Schevichaven. Mr. J. van, 39. Schimmel, VII. Scocksdr.(?). Aeltie Pieters, 70. Simonszoen. Dirck, 34. Soldou. Cornelis, 67. Sonnevelt, 7. Soutman. Jan Simons, 73. » . Maria Claesdr., 132. » . Neel, 73. » . Pieter Clemens, 73. » . Simon Pieterszn., 73. Spaen. J., 114. Spieghei.. Mary Pieter Weynendr., 51. Stansdr. Tryntje, 51. Stem. J., 36. Sterre. Cornei.ia van der, 67. Stevens. Steven, 74. Stuijver van Ravensberg, 7. Swaen. Maria de, 123. Swartzenberg Fransdr. Catrijn Vos van, 129. Sxveerts. Franciscus, 55. Swieten. Floris van, 118. swieten. gerarda van, 49. ii8. » . Hendrik van, 118. » . Jacob van, 118. » . Lambertus van, 122. T. Tatinxzn. Vastert, 73. Tetrode. Cornei.ia, 118. » . Gerardus, 120. Teus, 7. » . Geertruyt, 61. » . Meester Geraert, 61. » . Jacob, 6i. Thompson. M. A., 99. Thonisdr. Marike, 66. Tiele. P. A„ 93. Torre. De la, 77. Tuning. G., 116. Tymons. Giertie, 43. u. Uitgeest. Willem van, 84. V. Valckensdr. Geerte Gkrrit, 13. Vastertdr. Volckjen, 73. Veder. Mr., IX. Veecken. Van der, 131. Veerskn. Jan van, 123. 124. Verburch. Dirck, 113. Verduijn. Grietie Pieters, 71. 73. verhoogh. joanna, 112. Verwer. Claes Barends, 64. 66. Visch. Harmen, 93. ioi. Vlamingh. De, 112. » . Hillegont de, 112. vodde. lySBETH, 19. voi.ckertsdr. Aef, 18. Vondel. Joost van den, VI. W. Wagenaar. J., VI. Walraven. Simon, 63. 114. Wai.schardus. Joan., VI. 41. Wanenburch. Cornei.is Pauvvelszoen van, 34. Waterpas. Eva, 123. » . Maria, 123. » . Geertruy, 123. » . Andries, 123. VVayop. Maria, 123. Westreenen. Van, 113. Willem. Hertog, 9. willems. LysBETH, 72. Winkel. Prof. J. te, 86. Winki.er. Joan, IX. Witt. Pieter de, 21. 35. Witte. Meester Jan de, 73. 92. Woerden. Dirck Janszoen van, 29. wormer. CaTRYN van, 5. 48. » . Jan Dirckszn. van, 5. IJ. IJmmen. Ael, 41. IJsselt. Cornelis van, 122. » . geertruyd van, 122. 123. » . Jerominüs van, 123. z. Zeegers. Geertruyd, 65. Zeller. Hendrik van, 65. » . Reinier van, 64. Zesen. Von, VI. 2E Register, van Bijvoegsel II. BrOECK. Si's ANNA VAN DEN, 135. » . Jannetje» van den, 135. Buyck. Adriaen, 138. » . Aeltje, 138. » . Alida, 137. # . Andries Dircks, 136. » . Andries Andrieszn., 136. » . Andries Pietersf., 136. » . Barent, 137. » . Catharina, 135. 137. » . Claes Dirckszn., 135. 137. » . cornelia, 136. » . cornelis, 137. 138. » . cornelis janszn., I37. » . cors, 138. ' . Cors Janszn., 135. 136. 138. » . Dirck, 137. 138. ► . Dirck Andrieszn., 136. » . Dirck Corneliszn., 138. » . Dirck Jacobszn., 135. 137. » . Egbert Janszn., 137. » . Elisabeth, 136. 137. » . Grietje, 138. » . Harmen, 135. » . Jacob, 135. » . Jacob, 135. » . Johanna, 136. Büyck. Joannes, 137. » • Jan, 136, 137. » . Jan Jansen, 136. 137. » . Joost, 135. » . Mary, 135. » . Margriete, 135. 137. » . Martin, 136. » . Pieter Andrieszn., 136. » . Raymond, 136. » . slmon slmons, 135. » . SYMEN, 135. 136. » . Sybrant Andrieszn., 135. » . Symontjen Jans, 137. » . Tryntje Jansen, 138. » . Willgont Jansdr. 137. Coens. Hendrik, 138. Corsen, Willempje, 137. Fonteyn. Aeltje Simons, 136. Groenewout. Nicolaas, 135. Hasebroeck, Krans, 137. Hermans. Lysbeth, 136. joosten. sussanna, 135. Kraker. Kenoütjen Cornelis, i$( Leyenaer. Gerrit Janszn., 137. Minniet. Anna, 136. Mlijs van Holy. Susanna, 136. Nieüwlant. Abigaei. van, 136. Occo. Grietje Pophits, 135. Pieters. Aeltje, 136. Rademaker. Cornelis, 137. Ruvsch. Geertruida, 136. Schuylert van Ceulen. Pieter, 135. Soütman. Jacou Dirckszn., 135. Tjern. Meindert, 137. Wassenaer. Joannes van, 137. willems. claes, 135. 137. Wyngaerdbn. Willempje Cors van, 138.