r 2896 C 4 2896 | 3 4 DE LIBRYE TE ZUTPHEN. M1DDELEEUWSCHE BIBLIOTHEKEN DOOR DR. K. O. MEINSMA ZUTPHEN, K. O. MEINSMA. 1903. Ë|] X b N W w Ë3 M1DDELEEUWSCHE BIBLIOTHEKEN DOOR DR. K. O. MEINSMA ZUTPHEN, K. O. MEINSMA. 1903. Boek-, Kunst- & Handelsdrukkerij voorheen Gebroeders Binger, Amsterdam. INLEIDING, Sedert het jaar 1810 ongeveer hebben onze geleerden zich op allerlei manieren beijverd om ons een duidelijk inzicht te geven in de literatuur en kunst, den godsdienst, de taal, de zeden en gewoonten, kortom in de gelieele beschaving onzer middeleeuwsche voorouders. Het aantal geschriften over allerlei onderdeelen dier vakken is legio. Doch een uitvoerig overzicht van het bibliotheekwezen hier te lande gedurende de middeleeuwen — stellig een der meest belangrijke bijdragen voor eenc breed opgevatte geschiedenis der beschaving — is nog niet verschenen. Welke zijn daarvan de oorzaken? Mag men aannemen dat onze geleerden de waarde van eene dergelijke studie voorbij gezien hebben ? Dat in geenen deele. Zoo niet de eersten, dan zijn zy toch mee van de eersten geweest, die de beteekenis ervan begrepen hebben: getuige het voor zijne dagen belangrijke werkje van Joh. Lomeier, „De bibliothecis liber singularis" (Zutphaniae 1669, Ultrajecti 1680), getuige ook liet bekende hoofdstuk over „Boekerijen" in Moll's „Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Henoiming. ' De reden is waarschijnlijk, dat men er aan wanhoopte in ons land de noodige bouwstoffen en gegevens voor een dergelijk werk te vinden. Gedurende den tachtigjarigen oorlog heeft liet Katholicisme in deze landen ontzettend geleden: geen klooster heeft behouden, wat het eenmaal bezat. En wat de beeldstormers, de Geuzen en de Spanjaarden nog overgelaten hadden, is na de geloofsverandering, door godsdiensthaat, onverschilligheid en onkunde verstrooid geraakt of vernietigd. Terwijl men U in het buitenland catalogi van middeleeuwsche boekerijen kan aanwijzen van de negende en tiende eeuw af. bleef de kennis betreffende de kloosterbibliotheken van ons eigen land beperkt tot een tweetal, die van het St. Barbaraconvent te Delft, en die van de Egmondsche abdij. Ook wat betreft kloosterreglementen — stukken waarin meestal ook de plichten en werkzaamheden van den „boekenwaarder" omschreven worden — zijn wjj slecht voorzien En zoo zullen onze geleerden gemeend hebben, dat er niet aan te denken viel om op dit gebied iets belangrijks to leveren. Doch de zaken staan anders. Om dit aan te toonen, dient in de eerste plaats te worden vastgesteld, wat men alzoo in een overzicht van het bibliotheekwezen der middeleeuwen, zooals hier bedoeld wordt, zou mogen verwachten. En dan komt het ons voor. dat de te behandelen stof zich gevoeglijk splitsen laat in drie of vier afdeelingen, t. w. 1ü. de inrichting van middeleeuwsche boekerijen; 2". de plichten en werkzaamheden van den bibliothecaris; 3". de boeken welke men er vond. Deze afdeeling zou liefst moeten bestaan uit een flink aantal middeleeuwsche catalogi, waaruit men dan in eene laatste afdeeling de noodige besluiten trekken kon, als antwoord op vragen als deze: welke schrijvers werden in die eeuw liet meest bestudeerd, welke in de volgende; welke werken waren het meest verspreid, eu dergelijke meer. Welnu, wat punt 1 betreft, verkeeren wij in geen slecliteren toestand dan het buitenland. Daar zoo goed als hier zijn middeleeuwsche bibliotheken om zoo te zeggen nooit onveranderd bewaard gebleven — ja, vreemde geleerden komen zelfs naar ons land om daarvan een goed voorbeeld te zien. En verder moeten wij onze kennis betreffende de inrichting van zulke boekzalen putten uit oude afbeeldingen en beschrijvingen.... die ons al spoedig tot de overtuiging brengen dat het in hoofdzaak hier ook al juist evenzoo was als elders. Wat punt 2 aangaat: de orde- en kloosterregels, die in het buitenland van kracht waren, golden meestal ook hier, al zij het dan met kleine, meestal plaatselijke, wijzigingen. Wanneer wy dus weten welke de werkkring van den boekenwaarder was aan gene zijde der grenzen, dan hebben wij daarmede ook eene voorstelling van zyne taak hier te lande. Wat punt 3 aanbetreft, daarmede staat het slechter geschapen. Maar toch niet zóó slecht, dat wij 't hoofd in den schoot moeten leggen en de hoop opgeven. Is niet het oude voorschrift, dat men zich moet behelpen met de riemen, die men heeft ? Wanneer wjj dat slechts willen doen kunnen wij nog een heel eind verder komen dan wij zjjn. Immers, 't spreekt van zelf, dat er nog meer middeleeewsche catalogi bewaard gebleven z\jn dan de twee, die bo\en genoemd z\jn. Men zal er in dit boek nieuwe vinden. En waar van eene kloosterboekerij geen catalogus meer bestaat, daar bestaan soms wel andere documenten, die ons eenigszins, al is het wat minder volledig, over den boekenschat inlichten. In copieboeken, memoiieboeken, necrologieën en dergelijke vindt men daarover dikwijls ook belangrijke mededeelingen. En mochten ook deze ontbreken — dan is soms nog een inventaris te vinden uit den tyd, toen het stadsbestuur het klooster met al zijne bezittingen overnam. Ook die stukken zjjn vaak van zeer veel gewicht. Doch, dit moet eerst afgedaan z\jn voor men met eenige kans op een goeden uitslag aan afdeeling 4 kan beginnen. Het spreekt dus van zelf, dat men in dit werkje zooveel mogelijk volledige overzichten zal vinden van hetgeen over punt 1 en 2 te zeggen valt; dat wij, wat punt 3 aangaat, getracht hebben het middel aan te wyzen om de leemte in onze kennis aan te vullen, en ons best deden daartoe zelf reeds het een en ander bjj te dragen. Doch dat wij punt 4, hoe belangrijk en merkwaardig ook, grootendeels hebben overgelaten aan de toekomst. W ant onze buitengewoon gebrekkige kennis van punt 3, laat niet toe ook maar met eenige zekerheid over punt 4 te spreken. Eene korte bespreking van de bronnen, die ons ten dienste stonden, mag niet ontbreken. En dan dient in de eerste plaats aangestipt te worden, dat ons tot nog toe geen werk bekend werd, waarin alle drie afdeelingen vereenigd zjjn. Over 1, bouw en inrichting van middeleeuwsche bibliotheken verscheen in 1894 by Macmillan and Bowes te Cambridge eene studie van den Engelschen geleerde J. W. Clark, onder den titel: „Lihraries of the medieval and renaissance }>eriods," waarin dit onderwerp vrjj uitvoerig behandeld is. Zoowel de tekst als de afbeeldingen in dit werkje waren ons van veel dienst. Dezelfde geleerde schreef ook nog een tweetal opstellen over hetzelfde onderwerp, verschenen in de Cambridge Antiquarian Society s Procendinijs and Communications van 1891 en 1894, waaruit wij het een en ander overnamen. Reeds waren de eerste hoofdstukken van dit werkje afgedrukt toen een nieuw werk van denzelfden schrijver, waarin hetzelfde onderwerp met groote uitvoerigheid behandeld wordt, tot onze kennis kwam. Dit boek, getiteld The Care of Books, An Essay on the Development of Lïbraries and their Fittings, from the earliest times to the end of the Eigliteentli Century, Cambridge, 1901, geeft hier en daar wel nieuw materiaal, doch de resultaten zyn, tenminste wat de middeleeuwen aangaat, in hoofdzaak dezelfde gebleven. Kennismaking er mede is echter zeer aan te raden, al was 't alleen wegens de groote menigte prachtig uitgevoerde platen. Punt 2, plichten en werkzaamheden van den bibliothecaris in de middeleeuwen, werd reeds in 1843 met veel zaakkennis en gepaste uitvoerigheid behandeld door E. G. Vogel uit Dresden, in den vierden jaargang van 't Serapeum (Zeitschrift für Bibliothekwissenschaft, etc. herausg. von Dr. Robert Naumann, Leipzig, T. O. Weigel.) De inhoud van dit opstel, grootendeels geput uit orderegels en kloosterstatuten, getuigt van eene zeldzame belezenheid op dit gebied en is in hoofdzaak nog altijd juist. Ook de meest bevoegden weten er nog weinig fouten in aan te wijzen. Toch heeft ook Vogel er gemaakt — dikwijls omdat hij niet over een voldoenden voorraad materiaal beschikte; ook heeft hij wel eens het een en ander over het hoofd gezien, dat stellig niet onbesproken mocht bly ven; bij de uitlegging van sommige zaken heeft hij zich zelfs bepaald vergist. Desniettegenstaande bljjft zijn verhandeling zoo'n degelijk stuk werk, dat wij — ja, wel getracht hebben aan te vullen en te verbeteren, waar hij te kort schoot — maar geen vrpeid vonden hetzelfde in eenigszins andere groepeering aan te bieden als eigen werk. Dus hebben wjj zijne beschouwingen en mededeelingen, voor zoover zij ons juist schenen, op den voet gevolgd, en hopen daarmede aan een opstel dat, naar het schijnt, aan onze landgenooten geheel verborgen is gebleven — wjj vonden het in geen enkel Nederlandscli werk aangehaald — tevens de noodige bekendheid te verschaffen. De verbeteringen en toevoegselen door ons aangebracht vonden wy meestal in de bronnen welke ons nu te bespreken staan. Punt 3, de boeken welke in middeleeuwsche boekerjjen voorkwamen. Natuurlijk worden wjj daarover het best ingelicht door de catalogi zelve van dergelijke bibliotheken, welke, zooals wy reeds opmerkten, in het buitenland bij massa's bewaard bleven en meestal berusten in openbare of particuliere archieven en bibliotheken. Zeer vele werden er in den loop des tyds reeds geheel of gedeeltelijk uitgegeven, zoodat z« in tijdschriften, verzamelwerken of monografieën nu voor ieder verkrijgbaar zijn. Wat Engeland betreft vindt men een groot aantal bijeen in Edw. Edwards. Libraries and founders of Libranes London 1865; voor Frankrijk vindt men veel bijeen gebracht in Delisle. Cabinet des manuscrits de la bibliotlièque nationale, \ ol. 2 en 3, alsmede in Alfred Franklin, Les anciennes bibUothèques de Paris, Paris 1867 (3 vol.); de Duitsche staan verspreid in t Serapeum en andere tijdschriften Eene verzameling van dergelijke catalogi, voor zooverre zij dagteekenen van vóór het begin der dertiende eeuw, en waarin men etvindt uit verschillende landen, is in 1885 door Uustavus Becker uitgegeven te Bonn, onder den titel Catalogi Bibliothecarum antiquv en. hoewel men niet kan zeggen, dat de uitgever altijd nauwkeurig is,' en hij zich ook nog al eens vergist heeft, is dit werk een zeer bruikbaar hulpmiddel bij de studie, omdat hier veel vereenigd is wat anders niet zoo gemakkelijk zou te krijgen zijn. Nog bevat dit werk een „Catalogus catalogorum posterioris aetatis ' — doch ï tweede gedeelte is geheel overbodig geworden door een werk van een ander Duitsch geleerde, met name Theodor Gottlieb. Deze heeft n. 1. in 1890 „met ondersteuning van de Keizerlijke Academie van wetenschappen te Weenen," bij Otto Harrassowitz te Leipzig een boek over „Mitelalterliche Bibliotheken" in het licht gezonden, dat in t vervolg by de studie van dit onderwerp onmisbaar zal zijn. Het bestaat hoofdzakelijk uit eene systematische bibliografie van alle bekende en verschillende voor 1890 onbekende catalogi, waarvan medegedeeld wordt, waar zij berusten, waar zij gedrukt zijn, hoe het begin en het slot luiden — juist daar vindt men vaak gewichtige mededeelingen - hoe zy zyn ingedeeld, hoeveel boeken zy omvatten, enz. enz. Met dit werk in de hand kan men in eene goed voorziene boekerij terstond vinden wat men zoekt. Behalve dat heeft Gottlieb eenige oude catalogi afgedrukt met commentaren zooals de stand der wetenschap die tegenwoordig vordert: hij geeft eene verhandeling ten beste over de „Anordnung ' der bibliotheken in de middeleeuwen, waarin ook nog anderen zaken ter sprake komen; hij geeft bijdragen tot de geschiedenis van sommige bibliotheken, enz., enz. 't Is een werk, waaruit zeer veel te leeren valt, doch dat alleen voor vaklieden geschreven is. Zelfs voor belangstellende leeken is het geen lectuur. Gottlieb, dit dient nog gezegd, behandelt alle middeleeuwsche catalogi die hy kent, van alle landen van Europa, tot op het jaar 1500. Nog dient hier even te worden stil gestaan bij een tweetal studies over hetzelfde onderwerp, de eerste op het oog een werk van beteekenis, op prachtige wijze uitgegeven, doch dat den lezer leelijk te leur stelt; de tweede een opstelletje, weinige bladzijden tellend, dat wel niet veel nieuws brengt, maar niet voorbijgegaan mag worden omdat het in ons land na het hoofdstuk in Moll's Kerkgeschiedenis, het eerste was aan dit onderwerp gewijd. Het eerste boek, een flinke kwartijn, de éde band vormend van de Nouveaux Mélanges livres enchainez sur des pupitres de bois, dans lesquels les leligieux peuvent venir faire des lectures lorsqu ils veulent.... Du grand cloitre on entre dans le cloitre du colloque, ainsi appellé, paree qu'il est permis aux religieux d'y parler. 11 y a dans ce cloitre douzo ou quinze petites cellules tout d un rang, oü les religieux ecrivoient autrefois des livres: c'est pourquoi on les appelle encore aujourd'hui les écritoires. Au dessus de ces cellules est la bibliothèque, dont le vaisseau est grand, voüté, bien percé, et rempli d'un grand nombre de manuscrits, attachez avec des cliaines sur des pulpitres, mais il y a peu de livres imprimez. ) Zooals de boekerij van Clairvaux moeten de meeste groote kloosterboekerijen er in dien tijd uitgezien hebben. Bijna altijd waren liet langgerekte, vierhoekige gebouwen, meestal gedekt met een gewelf rustend op eene rij van zuilen. In de beide lange zijden waren op regelmatige afstanden ramen aangebracht, soms \ oorzien \ ibi sedentes et operantes silentium diligenter servare debent Nemo ad eos intrare debet excepto abbate, priore et subpriore et armario. 5) Caput XXXIII: „Si debeant monachi aliquid proprium habere". toe- of afnam, stegen of daalden ook de kosten voor den aankoop van schrijfbehoeften besteed. Dat daarvoor soms zeer aanzienlijke sommen benoodigd waren, mag bl\jken uit het feit, dat b. v. in de abdij Reichenau onder het bestuur van abt Erlebaldus (823—838) een veertigtal codices vervaardigd werden '); dat in de abdij Glastonbury omstreeks het jaar 1300, onder het bestuur van een enkelen abt, 58 nieuwe boekdeelen werden voltooid '), terwyl abt Wethamstede te St. Albans (f 1440) aan meer dan SO boeken de laatste hand legde3). Dit wordt nog duidelijker als men bedenkt, dat een deel van het schrijfmateriaal, n. 1. het perkament, zeer duur was4), zoo duur soms, dat men — dikwijls tot groote schade voor de wetenschap — om kosten te sparen vry vaak zijn toevlucht nam tot het afkrabben en schoonmaken van reeds eenmaal beschreven perkament, om het vervolgens met nieuw schrift te bedekken (palimpsesten). Bij dien stand van zaken behoeft het ons niet te verwonderen, dat de abten in sommige kloosters bepaalde inkomsten aan het scriptorium toewezen, of dat deze soms door leeken voor dit doel werden geschonken. Zoo ontving het scriptorium van St. Edmundsburv, of beter nog, de armarius (pracccn tor) aldaar, twee watermolens, onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat de opbrengst moest dienen „ad per iamenum et incaustum praedicto conventtii invenienda" 5) en 't klooster te Ely in het jaar 1160 de inkomsten van twee kerken „ad libros faciendos" 6). Zoo werden ook aan het kathedraal-kapittel van St. Swithie te Winchester de tienden van eene pastorie ad libros tran■scribendos toegekend7), en in een overzicht der inkomsten van de abdij Eovesham wordt ook melding gemaakt van de tienden van Beningworthe, welke tot de voordeelen van het prioraat behoorden, met de uitdrukkelijke bepaling, dat ze dienen moesten adpergamenum et exhibitionem scriptorum pro libris scribendis 8) Tevens ontving de praecentor in zijne kwaliteit van armarius, van twee landerjjen eene ') Becker, Catalogi Biblioth. Antujui, Bonnae, 1885, No. 8. 2) Wharton, History of the English Poetry. Vol. I. Dissert. II. 3) Wharton, 1. c. 1) Toen Mag. Jlugo te Edmundsburv omstreeks 1120 een grooten bijbel op perkament schreef en met miniaturen versierde, zag hij zich verplicht "t perkament uit Schotland te laten komen, daar er in Engeland niet meer te vinden was. Zie Monasticon Anglican. cd. Bugdale. Vol. I, p. 300. 5) Monasticon Anglican. Vol. I. p. 299. ") An Account of the Scriptoria, etc. Librarian, III. p. 37. ') An Account of the Scriptoria, etc. Librarian. III. p. 37. ") Monasticon Anglican. cd. Dugdalc, I. p. 147. bepaalde som gelds en van een derde akker de tienden, waarvoor hij verplicht was „invenire incaustum omnibus scriptoribus monusterii. et pergamenum ad brevia,, et colorcs ad illuminnnduni, et nccessaria (ld ligandiim libros etnecessaria ad organa." ') Ook bestaat er nog eene oorkonde van het Benedictijner klooster S. Trinité te Vendóme, met een, in dit opzicht zeer merkwaardigen inhoud. Zy werd indertijd door Mabillon bekend gemaakt. In 't genoemde klooster bestond de gewoonte, dat de kelderwaarder (Cellarius) gemeenschappelijk met den Camerarius het inbinden der boeken moest bekostigen. Op zekeren tijd rees er echter twist tusschen beide beambten over de vraag, hoeveel ieder hunner gehouden was daartoe bij te dragen, wat ten gevolge had, dat zoowel de een als de ander nalatig bleel in het doen van betalingen, zoodat, tot groote schade voor de kloosterbibliotheek, het afschrijven en inbinden der boeken geheel werd gestaakt. Om aan een en ander een einde te maken, bepaalde de abt Robert in het jaar 1156, dat de priors van de verschillende kloosters, welke tot het kerspel Vendóme behoorden, eene jaarlijksche bijdrage aan den annarius moesten opbrengen. En opdat daarover niet nogmaals twisten zouden ontstaan, worden in de oorkonde met naam en toenaam de gestichten opgesomd, die eene bijdrage moesten leveren — slechts twee werden daarvan vrijgesteld — terwijl tevens nauwkeurig werd vastgesteld op welk bedrag aan baar geld ot koren elk werd aangeslagen. -) Zooals reeds werd opgemerkt, ontvingen de afschrijvers soms ook zekere inkomsten van leeken. Willem, graaf van Nevers en Auxene b.v. voorzag la grande Chartreuse met perkament om op te schrijven en met koehuiden voor 't inbinden der boeken '); en een aanzienlijk ridder uit Normandië, die belang stelde in boeken, stond aan abt Paulin en St. Albans twee derden van de tienden van een zijner bezittingen af inet de bepaling, dat het geld moest dienen voor de vervaardiging van de liturgische boeken bestemd voor de kerk ). 'l Monasticon, I, p. 147. 2) Annales Ordinis S. Benedieti, Tom. VI p. ?2fi. Eene dergelijke oorkonde, betreffende liet klooster Corbci, uitgevaardigd door 1'aus Alexander III (??) deelt d'Achery mede (Notiee ad Guiberti Abbatis Opera, p. 598); deze is overgenomen door Ziegelbauer (Hist. rei Ut. Ord Bened. lom. I. 1*. I. p. 471). 3) Histoire litt. de la France. lom. IX. p. 120. 4) Matthaei Paris, vitac XXIII Abbatum, achter zijne Histoiia gedrukt in atz uitgave, p. 1U03. Van zijn kant meende onze abt deze vrijgevigheid te moeten beantwoorden door verschillende geschenken aan de kapel van den ridder. Het aankoopen van de schrijfbehoeften zelve behoorde gewoonlijk tot de plichten van den Cameraar of van den Kelderwaarder van het klooster'). Deze droeg ze af aan den armarius, die ze onder de schrijvers moest verdeelen, geheel naar zijn eigen goeddunken2). Welke gereedschappen de middeleeuwsche copiïsten alzoo bij hunnen arbeid gebruikten, leeren ons de statuten der Karthuizers, ofschoon men daarbij in het oog dient te houden, dat de monniken van deze orde zich niet bepaald toegelegd hebben op de vervaardiging van kalligraphische pronkstukken. „Haljet etiam (incola cellae)," zoo luidt de desbetreffende paragraaf, „ad scribendum vero scriptorium, pennas, cretam, pumices ditus, cormia duo, scalpellum unum ad radenda pergamena, nouaculas sive rasoria duo, punctorium unum. mbulam unum, plumbum, regulam, postem ad rcgulandum, graphium." 3( Dat meu elders nog meer meende noodig te hebben, blijkt uit de opsomming van schrijfbehoeften, die aanwezig dienden te zijn in ..de kloostercel van een wereldsgezinden monnik", t. w. Calamarium 4), atramentarium. pennae, pap/rus, artafus "'), stilus, tabula, munctoriolum, cocleariolum, auriculae °), cultelli duo vel *) Wilhelmi Constitutiones Hirsaugienses, lib. II. cap. 37. ap. Herrgott, Vetus disciplina monastica p. 527: (Camerarius) Armario ctiam pelles, cultros et colores et quaecumque ad libros conficiendos sunt necessaria (dat). — Guidonis Disciplina Farfensis, cap. 47, ap. Herrgott, 1. c. p. 116: Camerarius distribuat ad ununiquemque singula vagina cum eultello praeter scriptores qui duos habeant. — Benardi Ordo Cluniacensis P. I cap. 5. ap- Ilerrgott 1. c. p. 145 : Emit (Camerarius) Armario pergamenum. 2) Consuetudines veteres S. Victoris Paris. ap. Martène, de Antiq. Eccles. ritibus, Append. Tom. III. p. 263: Omnibus autem scribentibus in claustro sive his quibus injungitur sive his quibus conceditur, necessaria praebeat ad scribendum armarius ut nullus pro voluntate sua hoe vel illud eligat, sed nee scriptoria, nee artavos, nee cultellos, nee membranas, nee aliud (juid(iuam, sed quod ille secundum competentiam operis dederit, unus(iuisque sine contradictione et contentione suscipiat. Dat ook de kelderwaarder dikwijls voor den aankoop van 't perkament zorgde, bewijzen de hielen daar bewaard gebleven rekeningen van die ambtenaren, waarin gedurende het laatste gedeelte der middeleeuwen dikwijls ook posten voor schrijf behoeften voorkomen. 3) Ilugonis statuta Carthusiensium cap. 25 § 2. 4) Een pennenkoker. Hier mag even worden aangestipt, dat de Hollandsche pennen, „des plumes hollandees", in de middeleeuwen beroemd waren. Men liet ze hier eene bijzondere bewerking ondergaan, waardoor ze beter werden. Zie Lecoy de la Marche, les Manuscrits et la Miniature, Paris (1884), p. 43. 5) lees: artavus, een pennemes. 6) Fr. oreillers, kussentjes, welke bij het schrijven onder de armen gelegd werden. tres, armilla, forpiculus, circinus'), scalpellus, lineale, plumbetum, pumex"2). Dat ook de keuze der boeken, welke afgeschreven moesten worden aan den abt of den prior van liet klooster stond, zou men, gezien de onvoorwaardelijke gehoorzaamheid, welke de kloosterlingen hem verschuldigd waren, reeds kannen vermoeden, ook al ontbraken daarover uitdrukkelijke voorschriften '). Maar het is niet aannemelijk, dat hij van dit voorrecht altyd een onbeperkt gebruik heeft gemaakt. Immers de armarius moest van ambtswege wel veel beter op de hoogte zyn van hetgeen er in de kerk of in de librije ontbrak dan de abt; en zoo zal er wel meestal met onderling overleg gewerkt z\jn. Toch spreekt het van zelf, dat deze stand van zaken \an grooten invloed was op hetgeen er in het scriptorium geschiedde: van de kennis en de liefde tot de wetenschap van den abt hing het af, of er in een klooster veel of weinig of misschien in "t geheel niet geschreven werd. En zooals een abt, die de wetenschap liof had veel goeds kon doen en zich hoogst verdienstelijk kon maken voor do kloosterlingen zelve en hunne bibliotheek — vooral wanneei ook de armarius een man van goeden wille was zoo kon een andere, die geen hart had voor kennis en wetenschap, onberekenbaar veel schade doen, ook al liet zijn armarius niets te wenschen over. Daar gewoonlijk meerdere4) kloosterlingen in een en hetzelfde i) Een passer of boogtrekker. ') Kerkhistor. Archief. I, 1857, blz. 138.^ 3) Usus Ordinis Cisterciensis ap. Paris, Nomasticon Cisterc. P. I. cap. 115. De cartis et libris facieudis et custodiendis provideat Abbas, eui (scl. Cantori) hanc curam injunfat. - Consuetudines veteres Canonie. Regul. S. Vietoris Paris, cap XXI, ap. Mariene, de antiq. Ecclcs. rit. III. p. 262. (Append.) i Nullus autem (scnptorum) praeter id quod sibi injunctum est, sine licentia abbatis scribere praesumat. Nauwkeuriger nog zijn de voorschriften van Gilibcrt van Sempingham (Institutiones b Gihberti et" suceessorum ejus in institutione Ordinis Canonicor. de Sempingham. Capit. de Canonicis et novitiis § 19 de Scriptoribus in Mooast. Anglican. II p. 126.): Siquis seripserit et alteri occulte demonstraverit, quod Priori et cacteris majoribus celan voluerit, in Capitulo culpam luat, et diebus septem in area Refectorii oomedat, uno contentus pulmento, et VI feria in pane et aqua, et de ordine suo dcgradetur dimidn anni spacio, vel regulari disciplinae subjaceat. — Nullus de nostris praesumat libros aliquos, vel etiam orationes, vel meditationes scribere vel scribi facere sine assensu Prioris domus, vel scriptores conducere jet vetinere in Ecclesiis Monialium. Quod bi aliquis contra hoe facere praesumpserit, Ordinis vel potestatis, suae, si Officialis fuciit, periculo subjaceat: et flagello gravioris eulpae rcatum luat, et quod scriptum est ad voluntatem Prioris domus, in communes usus domus ccdat; etc. Vgl. ook Matthaci Paris. Histor. Additam. p. 1295. 4) In 't Scriptorium der abdy St. Martin te Doornik werkten onder abt Odo meestal twaalf jongelieden (Vgl. Herimanni lib. de Restauratione S. Martini Tornacens. ap. lokaal zaten te schrijven was er natuurlijk toezicht noodig; stellig kon niemand dit beter uitoefenen dan de armarius, die den arbeid leidde en er meestal ook zelf aan deelnam. Zooals bijna elke arbeid in liet klooster werd ook deze naar het schijnt veelal met een gebed begonnen. Onder het opschrift „Oratio in scriptorio" bleef ons een kort en ongetwijfeld zeer oud gebed bewaard, dat, zooals uit den inhoud blijkt, b\i deze gelegenheid werd gebruikt. Het feit, dat men liet in verscheidene, in verschillende kloosters geschreven handschriften gevonden heeft, bewijst dat het algemeen in gebruik was. Het luidt: „Benedicere digneris, Domine, lioc Scriptorium famulorum tuorum et omnes habitantes in eo, ut quidquid (liic) divinarum Scriptnrarurn ab eis lectum vel scriptum juerit, sensu capiant et opere perficiant" ') Een der eerste vereischten voor den goeden gang van het werk in het scriptorium was natuurlijk, dat onnut gebabbel, alleen geschikt om de schrijvers af te leiden van hunne bezigheid, zooveel mogelijk vermeden werd. In verschillende kloosterregels trachtte men dat dan ook door bepaalde voorschriften te voorkomen. Bij de Cisterciencers was het onvoorwaardelijk verboden3); de Karthuizers mochten onder den arbeid wel onder elkander, maar niet met anderen spreken3) in de abdij St. Victor te Parijs moest de armarius den schrijver, tot wien iets gezegd moest worden dat geen uitstel leed, eerst naar de spreekkamer brengen, als men 't hem ten minste niet door teekens kon duidelijk maken.4) D'Achery Spicilegium, T. XII p. 443) en te Fulda klom dat getal ouder 't bestuur van abt Sturm zelfs tot veertig (zie Ziegelbauer, Ilistoria, T. 1. P. I. p. 483). Ook te Hirschau waren onder abt Wilhelm steeds twaalf schrijvers aan den arbeid, behalve de buitengewone. Zie Chronicon Hirsaug. ad a. 1070 p. 227. ') Het eerst werd het door D'Achcry in de noten op Guiberti Abb. Opp. p. 614, uit een „libro Sacraraentonim nostri Corbeiensis Monasterii" gepubliceerd; later vond Günthner het in een codex van het stift Freising uit de 10e eeuw (Geschichte der Lil. Anstalten in Baiern. I, S. 190, noot 1.). Het komt ook voor in het Sacramentarinm Gregorianum (Muratori, Opere, T. XIII p. 862), en werd door Moll aangetroffen in een Hs. van St. Marie te Ulrecht, dat nu berust op de Univ. Bibl. aldaar. Het bevat o. in. gebeden «ante ostium templi, in cellario, in refectoria, in dormitorio, in domo infirmorum", etc. Zie Kerkhist. Archief, III, 1862, blz. 446. 2) v. Instituta Capituli General. Ord. Cisterc. P. I. cap LXXXV1I apud Paris, Xomast. Cisterc. p. 272: In omnibus scriptoriis ubicunque ex consuetudine Monachi srribunt, silentium teneatur sicut in claustris. 3) v. Hugonis Statuta Ord. Cartliusiorum cap. 32: Cum aliqui ex monaehis eir.enilandis vel ligandis libris vel alicui tali opcri mancipantur, ipsi quidem loquantur ad inviccm: cum supervenientibus voro nequaquam nisi priori praesente seu jubentc. 4) v Martcne 1. 1. Append. T. 111 p. 262 : Scnbentes diligenter silentium observare Wanneer en hoelang men zich met het schrijven moest bezighouden. dat waren vraagstukken, waaraan de Benedictijnen gedurende Se eerste eeuwen van het bestaan hunner orde waarschijnlijk nog niet gedacht hebben. Immers de H. Benedictus, die het afschrijven zeker toch wel tot den handenarbeid zal gerekend hebben, heeft van deze bezigheid in zijn orderegel met geen woord gerept: du», stond liet in 't geheel niet vast, wanneer het geschieden moest, wanneer liet nagelaten moest worden. Doch reeds in de tiende eeuw komen daarover hier en daar nadere bepalingen voor: de regel van Guido voor de abdij Farfa in Italië veroorlooft den scriptoren op mindere feestdagen te schrijven, verbiedt liet daarentegen op Zondagen en hoogtijden ') Toen in lateren tijd de boven reeds ter loops aangeroerde twist tusschen de Cluniacensers en Cisterciensers uitbrak, schijnt ook deze kwestie ter sprake te zijn gekomen: de ongenoemde schrijver van het gesprek tusschen een Cluniacenser en een Cistersienser3) roert ten minste ook deze zaak aan, en meldt dat de volgelingen van den laatsten regel den scriptoren het schrijven geheel verboden op tüden, wanneer de overige kloosterlingen Godsdienstige handelingen verrichtten, terwijl de Cluniacensers het toestonden ook op die tijden, mits de abt het vooraf bevolen had In sommige kloosters, waar men zich gedurende 't grootste deel van de week met andere bezigheden ophield, schijnt men 't zelfs bijzonder verdienstelijk gevonden te hebben, wanneer een der kloosterlingen den tijd, die hem van den Zon- of feestdag restte, aan het afschrijven besteedde.3) Doch tegen het einde der middeleeuwen ging men, uit loutere winzucht dikwijls, in dit opzicht soms alle te perken te debent, nee extra quoquam otiose vagari. Ncmo ad cos intrare debet, exeepto abbate et priore et subpriorc et urmario. Quod si aliquid eis specialiter dicendum fuent.quod nee illis significari possit, nee ad tempus loeutioni» differri, potent arn.ar.us nsque ... locutorium regulariter cducere cos, et illic breviter quod dicendum est ïntimare. M V. Guidonis Disciplina Farfensis cap. XV. ap. Herrgott, Vctus disc.pl.na monast.ca p. 99 : In ipsis festivitatibus supradictis iscl. minoribus) scriptores possunt senbere, etianisi in cappi9 1'uerit cclebiata. ») Dialogus intcr Cluniacensem et Cistercicnsem Monachum apud Martene et Durand Thesaurus Anecdot. T. Y. v. p. 1629, waar dc Cluniacenser zegt: Quod senbentes ad opus Dei non vcniunt, in hoe ncquaquam regulae transgressores sunt, quia praecepto Abbatis obediunt, waarop de Cistercienser antwoordt: Utrumque regulae contrar.um est et illa eorum obedientia, et illud Abbatis privilegium. ») Achter .dat ander stuc van den spiegel der maechden", eens toebei,oorende aan het ürsula convent te Delft, thans aan de Maatschappij der Nederl. Lette. k. te Leiden leest men: „dit boec is veel op heylige dagen gescrcven." buiten. In verschillende kloosters toch zag men er geen bezwaar meer in de scriptoren van alle andere bezigheden te ontheffen, enkel en alleen opdat zy zich geheel aan 't afschrijven konden wjjden.') De vraag, hoeveel tijd men dagelyks aan het afschrijven moest besteden, zal meestal afhankelijk geweest zijn van deze andere, hoe de abt of prior van het klooster de zaak beschouwde. Dat nu de middeleeuwsche scriptoren over het algemeen een nuttigen arbeid verricht hebben, zal stellig niemand onzer ontkennen; maar zij zelve zouden met die qualificatie niet geheel tevreden geweest zijn. Immers zy beschouwden het afschrijven, of moesten het althans beschouwen, als een vroom werk, eene daad van de hoogste godsvrucht.2) „Scriptori pro poena daninr celestia regna" stond er boven het scriptorium te Citeaux, en in een catalogus uit de twaalfde eeuw leest men reeds: „Libros (intern oportet semper describere et augere et meliorare et ornare et annotare cum istis, quia vita omnium spiriicil'mm liominum sinelibris nicliil est." 3) De beroemde Gerson schreef eene verhandeling, waarin hij uitvoerig betoogde, dat de mensch, die goede boeken afschreef, eene plaats won in de ry der apostelen en getuigen van Gods waarheid; hij behoorde tot de grootste weldoeners der Christenheid, en moest daarom volgaarne, ook op zon- en heilige dagen de schrijfstift voeren.4) *) Een merkwaardig voorbeeld hiervan levert de volgende mededeeling aan liet slot van een codex bij Brsun, Notitia de Codicibus Msa. in Bibliotheca Monasterii S. S. Udalricum et Afram Augustat» extantibus T. III p. 101. luidende: A. 1494 ex voluntate dom. Abbatis Jo. de Gililingen hujus monasterii (S. S. Udalrici et Afrae) ac totius conventus exempti sunt a choro et aliis laboribus communibus duo fratres conventuales videlicet Leonhardus "Wagner alias Wurstlin optimus et egregius scriptor di'versarum scripturarum et Fr. Balthasar Kramer filius liuius civitatis de genere textorum honestorum ex intencione, ut scriberent duo psalteria pro clioro quod voluntarie et obedienter onus susceperunt sperantes se recepturos magnam mercedem, etc. tZal niemand verwonderen dat onder zulke omstandigheden gehecle reeksen van boeken door ee'n schrijver konden voltooid worden, zooals b. v door genoemden Leonh. AVagner. Iloe minder men zich in de kloosters om de verplichte armoede bekommerde, hoe meer de scriptoren afdaalden tot loonschrijvcrs. 2) Moll, Kerkgeschiedenis v. Nederland voor de Hervorming, II. 2, blz. 320. 3) Gottlieb, No. 124. k) Gerson, Opera omnia, ed. Du Pin, II, p. 693, SS. Merkwaardig is ook deze plaats uit den oudsten regel der Kartliuizers: „Libros quippe, tanquam sempiternum animarum nostrarum cibum, cautissime custodiri et studiosisisme volumus fieri. Quot enim libros scribimus, tot nobis veritatis praecones facere videmur, sperantes a Domino mercedem pro omnibus qui per eo9 vel ab errore correcti fuerint, vel in catholica veritate profecerint, pro cunctis ctiam qui vel de suis peccatis et vitiis compuncti, vel ad desiderium fuerint patriae coclcstis accensi." V. Consuetu4Ünes domni Guigonis, prioris ('arthusiae, cap. XXVII. Dat ook monniken, die de kunst van schrijven uitstekend verstonden, wel eens een afkeer kregen van het eentonige werk, bewijzen de maatregelen die soms genomen werden 0111 hen daartoe te dwingen. Zoo bepaalden 0. a. de statuten der Karthuizers: „Qni scribere scit et potest, si nohierit, a vino abstinent arbitrio prior is", ') en die van 't Windesheimsche klooster ontzeiden den onwillige eenvoudig liet middagmaal.2) En, eindigt ook menig handschrift met een „Explicit"3) waaruit duidelijk de vrome zin en nederigheid van den schrijver spreekt,4) er zijn tientallen van andere, waar 't „Dro gratiasl" 't „Feliciter!" of het „Amen!" aan het einde ons nog de zucht van verlichting doen hooren, die de schrijver slaakte bij de voltooiing van zijn langwjjligen arbeid. Sommige afschrijvers hebben 't gewaagd nog duidelijker uit te drukken, hoe verheugd zy waren als eindelijk de laatste regel geschreven was: zoo schrijft een monnik van 't klooster Corbie aan 't eind van eene verhandeling, die hij afschreef: „Vriend lezer, houd uwe vingers terug en hoed u iets aan het schrift van deze bladzijden te veranderen. Want wie de kalligraphie niet beoefent, weet niet hoeveel moeite wij ons moeten geven. Zoo zoet als de haven is voor den zeevaarder, zoo zoet is de laatste regel voor den schrijver. Slechts drie vingers houden de pen vast — maar het geheele lichaam arbeidt." ') Een andere kloosterbroeder, uit de abdij Saint-Aignan te Orleans, roept uit: „Let op uwe vingers. Zet ze niet op mijn schrift! Gij weet niet wat schrijven is! Het is een ontzettende arbeid. Het buigt u den rug, verduistert uwe oogen, brengt uw maag in de war en breekt u de ribben. Bid dan, 0 mijn broeder, die dit boek leest, bid dan voor den armen Raoul, den dienaar Gods, die liet met eigen hand heeft geschreven van het begin tot het einde in het klooster Saint Aignan." ") Het is wenschelyk nu nog eenige oogenblikken stil te staan bij liet laatste gedeelte van de taak des afschrijvers, het corrigeeren. Men heeft reeds vroeger, en zeer terecht, opgemerkt, dat de klachten ') 7.ie Wattenbach, das Schriftwezen im M. A- S. 253. si Moll, Kerkgeschiedenis van Nederl. vuur de Hervorming II, 2 bU. 321. 3) De term .explicit" is nog uit den tijd der boek rollen. 4) Als dit b. v. ,Expleto libro, refcratur gratia Christo; nomen scriptori? non pono, quia ipsum laudare nolo." s) Lecoy de la Marche, Les Manuscrits et la Miniature, Nouv. ed p. 102. ') ibid. p. 122. over de onwetendheid en onnauwkeurigheid der afschrijvers gedurende de middeleeuwen, zoo in 't algemeen uitgebracht, verre van rechtvaardig zijn. ') Men wijt zoodoende n.1. aan de monniken, wat eigenlijk grootendeels de schuld is van de vele broodschrijvers, die, sedert de tweede helft der veertiende eeuw, buiten de kloosters, het schrijven tot een kostwinning maakten. De geleerde, die bovenbedoelde opmerking maakte, bepaalde er zich toe, een aantal van die broodschrijvers met name aan te wijzen, maar vergat daarbij op eene zaak te wijzen, die niet alleen van zeer veel belang is, omdat zij de onwaarheid bewijst van de beschuldiging tegen de monniken ingebracht, maar ook, omdat zij eene te weinig erkende verdienste der kloosters duidelijk in het licht stelt: wij bedoelen de invloed door de voorschriften in verschillende kloosterregels op de vervaardiging van nauwkeurige afschriften uitgeoefend. Over het geheel is de zorg, welke staat en kerk zich daarvoor gaven, van vroegere dagteekening, dan men wel zou vermoeden. Weliswaar liet men in de oudheid het verbeteren der handschriften, als eene aangelegenheid van particulieren aard, geheel aan de grammatici over, doch in de eerste eeuwen van onze jaartelling wezen verschillende kerkvaders reeds op het groote belang, dat men had bij de zorgvuldige correctie der vervaardigde afschriften; en weldra meenden de bestuurders van het Oostersche keizerrijk de zaak wettelijk te moeten regelen, zooals uit eenige bepalingen van de Theodesiaanschen Codex blijken kan. In één daarvan bevelen de keizers Yalens en Gratianus, dat er vier Grieksche en twee Latynsche antiquarii moeten aangesteld worden by de keizerlijke bibliotheek in Byzantium, welke zich slechts met de verzorging en verbetering van oudere handschriften hadden bezig te houden.2) Eene soortgelijke bedoeling had ook een besluit der keizers Tlieodosius en Yalentinianus, dat de vaststelling gelast van den waren tekst der werken van vroegere rechtsgeleerden, door 't vergelijken der verschillende handschriften onder elkander, om op deze wijze de daarin voorkomende duisterheden en tegenstrijdigheden op te helderen.:') Frankische vorsten i) Vgl. Ebert, Zur Handschriftenkunde, Bd. I S. 97. en Hugo, dc prima scribendi origine, cd Protz, p. 4(J9. 3) Cocl. Thcoclos. Lib. XIV Tit IX. de studiis liberalib.Cap. II. T. V. p. 225 ed. Ritter. 3) V. Cod. Theodos. Lib. I Tit. IV. dc Responsis Prudentum. T. II p 32 cd. Gothot'r. en daarbij de commentaar der uitleggers, waarin men de bedoelde uitspraken der kerkvaders vindt. vestigden hunne aandacht meer op de geschriften benoodigd bij den godsdienst en het onderwijs. Een capitulare schrift den kloosterlingen voor, dat zij zich van goedverbeterde psalmboeken e. d. moeten voorzien, er bijvoegende dat men, wanneer men God op gepaste wijze om iets bidden wil, men dit niet moet doen met behulp van slecht geschreven boeken. Ook moest men de jeugd niet bederven door haar onjuiste dingen te laten lezen en schrijven, maar de daarvoor bestemde boeken met alle zorgvuldigheid corrigeeren.') Dergelijke voorschriften vindt men ook in de verordeningen van Karei den Groote en zijne opvolgers, welke soms woordelijk herhaald worden in de besluiten van conciliën uit dien tijd.2) In latere eeuwen hebben de stichters of wetgevers van verschillende monnikenorden — van de Karthuizers, 3) de Cisterciensers en de Dominikanen — zich de zorg voor het tot stand komen van zuivere afschriften aangetrokken, door in hunne regels bepalingen op te nemen,4) waarin zij op i) ^Psalmos, notas, cantum compotum, grammaticam, per singula monasteria vel episcopia et libros eatholicos bene habeant emendatos: quia sacpc dum bene aliquid Deum rogare cupiunt, per mendosos libros, male rogant. Et pueris vestris non sinatis vel legendo vel scribendo corrumpere. Et si opus est Evangelium, Psalterium, Missalom seribere, scribant cum omni diligentia. V. Capitularia collccta ab Angesiso lib. VI eap. 377. in Baluzii Capitul. Regum Francor. T. I p. 992. s) v. Baluzii Capitul. T. I. p. 714, 971. .1) X)at deze zich vooral op het afschrijven moesten toeleggen, blijkt reeds uit de woorden van Ilugo, den stichter hunner orde: Hoe autem esse debet specialiter opus tuum Hbris scribendis operam diligenter impendas. Hoe siquidem speciale esse debet opus Cartliusiensinm inclusorum. V. Hugo de quadripartito cxercitio cap. 36 ap. Ducange s. v. Scriptores. Een tijd lang hielden zij zich getrouw aan het voorschrift: toen Guy. graaf van Nevers, hun zilveren vaatwerk aanbood, zeiden zij de voorkeur te geven aan perkament. (Millin, Antiquitez nationales, ou recueil de monnments, T. "V. p. 07.) 4) v. Statuta antiqua Carthusiensium. P. I cap. I § 4—6: Libros quoque veteris et novi testamenti eosve cum quibus divina celebrantur officia, sine Capituli consilio nullus emendare praesumat, nisi cum excmplariis in Ordine nostro emendatis, nisi judicio Prioris et monachorum discretorum errorum aliquis manifestus appareret. Hoe ipsum per omnia dicimus de libris ecclesiasticorum doctorum. Porro si quae in praedictis libris mendosa vel emendatione digna videantur, Priores provideant, quantum potuerint, ut ad libros qui eorreeli sunt in ordine, corrigantur. Vgl. ook Statuta nova Carthusiensium P. I. Cap. I § 2 4. Wat de Cisterciensers betreft, zie: Instituta Capituli generalis Ord. eistere, de anno 1134 Cap. III ap. Paris, Nomast. Cisterciens p. 247: Missale, Epistolare, Textus, Collectaneum, Graduale, Antiphonarium, Hegula, llymnarium, Calendarium ubique uniformiter habeantur. — Statutum Capit, gener. Ord. Cist. a 1437 § 1. ap. Martene, Thesaur. Anecdotor. T, IV. p.1586: Cum in cantu ordinis,quigiavitatem et devotionem debet redolere, et per oninia Ordinis monasteria debet esse uniformis, mnltac contingant dissonantiae et pertnrbationes, eo, quod nonnulli de seminotis in libris nostris signatis plenas faciant notas, cetcris medias notns de seminotis facientibus; proinde praesens Capitulnm generale ad instar quorundam aliarum religionum quae suos quo ad hoe libros laudabiliter eorrexisse, et de ipsis seminotis letterlijke overeenstemming van de eene tekst met de andere, en de juistheid der noten, vooral van kerkboeken, aandringen. En dat hunne voorschriften niet zonder uitwerking gebleven zp, bewijst het feit, dat in menig explicit naast den naam van den afschrijver ook die van den corrector voorkomt. M In vele kloosters schijnt men het nazien en verbeteren der gemaakte afschriften geheel aan den armarius overgelaten te hebben. -) In de reeds zoo dikwijls aangehaalde Consuetudines veteres van de abdij St. Victor te Parjjs, leest men ten minste: „Libri communes, id est qui cotidie ad tnanum habendi suilt sive ad legendum sive ad cantandum in loco competenti exponendi simt, ubi competens accessits omnium fratrum esse potest: '/uos praecipue armarius dïligen ter emendare debet et punctare, ne fratres in cotidiano officio ecclesiae sive in legendo sive in cantando aliquod impedimentum dicuntur notas fccisse, ne de cctero in cantu Ordinis tales dissonantiae et perturbationcs contingant, volens salubriter providere statuit ordinat ct definit, quod in omnibus monasteriis utriusque sexus libri qwoad dietss seminotas corrigantur, et de ipsis semi notis plenae notae fiant, districte praecipiens et mandans omnibus ordinis prioribus et cantoribus, priorissis et eantrieibus, sub poena depositionis ab ipsorum officiis, quarn incurrant ipso facto, si negligentes in praemissis extiterint, quatenus hujusmodi faciant correetionem infra festum Pascliae futurum, provideantque diligenter, quod de cetero plenae notae fiant ex seminotis dictis — Wat eindelijk de Dominicanen aangaat, Vgl. Acta Capit. gener. Florentiae eelibrati a. 1275. cap. 23 ap. Martcne 1. 1. p. 1717 — 1718: Quieunque scripserunt usque liodie aliquid de officio, non dent ad transeribendum aliis. quousque correcta fuerint diligenter ca quae scripserunt ad exemplaria quae suilt Parisiis, et quieunque a modo scribunt non utantur illis scriptis, quousque per fratres diligenter correcta fuerint seripta illa. Non credatur partieularibus correctionibus quas quidam dicuntur portasse in quaternis et cedulis. Ook de Svnoden van afzonderlijke kerspelen maakten hieromtrent soms bepalingen : men zie b.v. de Statuta S)'nodalia Lodorensia van 1239 bij Wilkins Concilia Magnae Britanniae T. II p. 668: Omnes autem ecclesiae libros habeant emendatos, etc. 1) Verschillende voorbeelden daarvan zijn door de uitleggers van de bovenbesproken wet van de keizers Theodosius en Valentinianus bijeengezameld. Een ander voorbeeld vindt men bij Marnier (Bibl. Cluniacens. p. 1645), hoewel daar de afschrijver en dc corrector een en dezelfde persoon zijn. Onder een Bijbelhandschrift te Clugny stond nl. „Hunc librum scripsit quidam frater Cluniacensis, antea vero Treverensis, Albertus nomine, praecepto ct impensis dom. Pontii ven. Abbatis, Petro quoque tune temporis Armario nccessaria quoque secundum officium suum cum iraudio studioque subministrante. Pater autem pracdicti fratris Andreas nornine cum ipso Cluniaeum venit. et ambo, scilicet pater et filius, sancto Spiritu coojierante, ct corda illorum illustrante, abbate S. Patre Hugone habitum Religionis susceperunt Sed pater jamjam in Cluniaeum obiit cum Domino. Praedictus autem frater adjuncto sibi quodam fratre religioso Opizonc nomine librum hunc auctoritatc aliorum librorum cum magna diligentia emendatum bis ex integro perlcgit, bisque correxit", etc. 2) Vogel heeft blijkbaar vergeten hierop de aandacht te vestigen. inveniant." ') En in de Statuten der Premonstratensers heet het: „Ad armarium libris custodirc "pertinet et, si sciverit, emendare. ') Dat men in de kloosters niet voor niets een hoogen prijs stelde op het bezit van flinke, geoefende scriptoren, spreekt wel haast van zelf. Afgezien van het feit, dat zulke scriptoren door hunne letterkundige en artistieke bekwaamheden zeer veel bijdroegen om het klooster in de wereld beroemd te maken, wat weer ten gevolge had dat de oversten vaker in aanraking kwamen met kerkelijke en wereldlijke personen van aanzien en invloed, waaruit weder andere voordeelen konden voortvloeien, had het klooster toch ook stoffelijke voordeelen van hunne werkzaamheid. In de eerste plaats was de voortdurende vermeerdering van de kloosterboekerij een zaak van onmiskenbaar belang,3) in zooverre tenminste de zin voor kennis en wetenschap het klooster niet geheel ontvlucht was. Ten andere was ook het afschrijven eene bron van inkomsten, waardoor het klooster dikwijls in staat was, z\jne roerende of onroerende bezittingen te vermeerderen.4) Het behoeft ons dus niet te verwon- ') V. Martcne, de antiq. Eccles. ritib T. III Append. p. 263. Op de aangehaalde plaats volgt o. m »Nemo alius praeter armarium sive in liis sive in aliis ([uibuslibet libris et demere vel addere vel mutare quidquam pracsumat nisi ei specialiter concessum fuerit et iniunctum " Wat men als «libri communes" beschouwde blijkt het best uit een anderen kloosterregel: „Item ad ipsum (armarium) pertinet providere, quod in aliquo loco silentii et apto sit aliquis pulpitus magnus, vel plures, in qnibiis ligentur aliqui libri bene legibiles, quibus frequentius fratres indigent cum liabentur, ut est Biblia glossata, Biblia sine glossa, Summae decasibus, et de vitiis et virtutibus, et de quaestionibus, Concordantiae, Interprctationcs, Decrcti, Decretales, Disputationes morales, Sermones varii de festis, de dominicis per totum annum, Historiae, Scntentiae, Chronica, Passiones et Legenda Sanctorum. Historia ecclesiastica et similia multa"... Instructio ofticiorum ordinis Beatae Mariac de Mercede Eedemptionis Captivorum, p. 42. (Franklin, 11. 351). 2) Statuta ordinis Piemonstratensis, 1505. distinct. II cap. VII. Vgl. Franklin, les anciennes Bibl. de Paris, I p. 320. 3) V. Statuta nigri ordinis de a. 1249. ap. Matthaeum Paris. Additamenta p. 129o; Singuli sine licentia Praelati sui librum magnum vel parvum non scribant nee illuminent, nisi in usum monasterii convertendnm. *) V. Pez, Anecdot. T. VI P. 1. p. 237 n. 2. p. 409. n. 4. Zoo sclircefeens Udalrich, een monnik van Benedictbeucrn, eene liturgie, die in het jaar 1074, ten behoeve van het klooster verkocht werd voor een wijnberg (Zie de koopacte bij Meichelbeck, Chronicon Benedictoburan. T. I. p. 77) en twee broeders, Warmunt en Engelmar van Perga gaven het klooster te Baumbure voor een missaal een deel van hunne goederen, bestaande in weiden en boschgrond (v. Codex Traditionum Monasterii Baumburgcn8. in Monumenta Boica, Vol. III. p. 6. en vgl. Güntliner, Geschichtc der literar Anstalten in Baiern. Th. I. S. 193) Nog in 1562 kochten de kcrkmeestcrcn te Zutphen van den „pater" van het vrouwenconvent I.Tsendoorn aldaar een „geschreven, schoen missael" — dat nog aanwezig is, „dair hij lijfgeit voir hebn sal iairlix op lichtmisse". Zie Rekening van H. Berncr, 1562,fol. 126 verso (ArchiefSt. Walburg ). deren, dat de kloosteroversten aan zulke kloosterbroeders meermalen hunne erkentelijkheid toonden en hen met onderscheiding behandelden. En dat dit werkelijk het geval was, bevestigen zoowel bijzondere voorvallen als bepaalde verordeningen, die hier en daar voorkwamen. Verliet zoo'n broeder het klooster, hetzij met de bedoeling in een ander over te gaan, hetzij om te dingen naar den rang van abt in een ander, dan kreeg hij soms van de kloosteroversten een getuigschrift mede, waarin, naast zijne andere goede eigenschappen, ook zijn vlijt, en zijne door oefening verworven vaardigheid in het afschrijven en de kalligraphie, geprezen werden. ') Stierf hij, dan bleef zijn aandenken onder zijne medebroeders door eene jaarlijks gevierde mis bewaard, zoodat hem, in plaats van het aardsche loon, dat men hem volgens de voorschriften niet geven mocht, ten minste toch een geestelijke belooning ten deel viel, die hij ook in den dood nog behield. 2) Uit al hetgeen hierboven gezegd is blijkt ten duidelijkste, dat de stichters en wetgevers der verschillende monnikenorden, hetzij door !) In Ilearne's uitgave van Domerham's Geschiedenis der Abdij Glastonbure (Append. T. 1 p. LVII) vindt men een brief uit het jaar 1489, dnor abt Johan te Westminster gericht aan den Prior van het Cluniacenserklooster Wenlock, waarin hij dezen een zijner kloosterbroeders, Edw. Botiller, aanbeveelt, die besloten had naar 't klooster Wenlock te verhuizen. Daarin heet het! „The same Edward hath competentlearning and understondvng, and can syng both playn song and prikked song, and (is) also a faire writter, a florisher and maker of Capital letters." Een soortgelijke getuigenis gat de prior van 't convent S. Swithen in Winchester reeds twee eeuwen vroeger aan een broeder, die dong naar den post van abt in 't klooster Hyde : „Est enim frater noster in glosanda sacra pagina bene callens, in scriptura (in het afschrijven) peritus, in eapitalibus literis appingendis bonus artifex, in regula S. Benedicti instructissimus, psallendi doctissimus, etc". V. Registrum Prioratus S. Swithin Winton. ap. Warton. Ilistorv of the English Poetry T. I. p 4-15- 44G Not. f. In 1521 ontbood Johannes van Leerdam, prior superior van Windesheim, een zekeren Andreas Diepenheim uit het klooster Albergen naar Windesheim «ad instruendos ibidem iuvenes in arte illuminatoria". Acquoy, Windesheim, I. blz. 220 t hronicon Cluniacense ap. Manier, Bibl. Cluniac. p. 1645: Ilugo I. Abbas Cluniacensis fratri Duranno monacho, qui plurimum laboravit in scribendo libros ad officium Ecclesiae pertinentes, pro laboribus concessit duplex officium, scilicet ut fiat pro eo in duplo, ubi caeteri Religiosi habent simplex tantum. Onder de gewoonten van het klooster Alyra vond Martene ook 't volgende voorschrift :Tunc (scl. post lectionem ex Hegula, antequam libri disrribuerentur) pronuntietur a Cantore Missa de Spiritu Sancto, et alia pro fideiibus, quae debentur illis qui libros fecerint et dederint isti Abbatiae. En in een Rituaal van 't klooster Bec: „ut praesidens absolvat om nes tam vivos quam defunctos, qui circa libros laboraverunt, seu scripserunt vel dederunt. V. Martene, de antiq. Monachor. ritibus lib. III. cap XI § 9. en § 10, p. 115. bepaalde voorschriften, ') hetzij door 't overnemen van instellingen en gebruiken by anderen reeds gewoon, veel hebben bijgedragen om het afschrijven van boeken algemeen te maken. "N erschillende oorzaken, als daar z\jn: de voortdurende afneming van den lust voor \vetensehappel\jke en artistieke bezigheid, de toenemende wereldzin der kloosterlingen, de alle perken te buiten gaande hebzucht b\j sommigen, trokken de monniken langzamerhand af van hunne oude bezigheid, of gaf aan deze ten minste een geheel ander karakter, zoodat hunne kunst in verval geraakte en ontaardde in eene werktuiglijke en vluchtige loonschrijverij. Verdeeld tusscben monniken en leeken bereikte dit bedrijf in de vijftiende eeuw zijn toppunt van bloei, doch ging, dank zij de opkomst der boekdrukkunst, spoedig te niet. Tegelijkertijd zal 't ook duidelijk geworden zijn, hoeveel de armarius, als bestuurder van het scriptorium,2) doen kon voor de vervaardiging van sierlijke en nauwkeurige afschriften, vooral wanneer hij begaafd was met een kunstenaarsnatuur en wetenschappelijken zin. en daarnevens nog wat over had voor den voortdurenden aanwas der kloosterboekerij. 2. De Armarius als bestuurder der Boekerij. De werkzaamheden, die de armarius in zijne hoedanigheid Aan bewaarder der boeken te verrichten had, hadden óf betrekking op 't rangschikken, plaatsen, verzorgen en catalogiseeren van de boeken óf wel op het uitleenen ervan aan de andere kloosterbroeders, dat meestal volgens bepaalde voorschriften moest geschieden. \\ at de rangschikking en plaatsing aangaat, schijnt men hem over het algemeen de vrijheid gelaten te hebben geheel naar eigen inzichten te handelen. En het zou ook verkeerd geweest zijn hem daarbij aan bepaalde voorschriften te binden, daar hij natuurlijk altijd rekening moest houden met plaatselijke toestanden, als de beschikbare ruimte, de ij Capit. Gener. Ord. Benedict. Frovinc. Cantuaricns. a. 1277 ap. Warton, 1. 1. Dissert. II: Abbates monachos suos claustrales, loco operis manualis, secundum habilitatcm suam cactcris oecupationibus deputent: in studendo, libros scribendo, eorrigendo, illuminando, ligando. ») Consuetudincs veteres Abbat. S. Vict. Paris, apud Mariene de antiq Eccles ritib. T. III. Append. p. 2f>2 „Omnes scripturae quac in ecclesia, sive intus, sive foris fiunt, ad eins (armarii) officium pertinent". Bernardi Ordo Cluniacens. eap. XIV ap. Herrgott, Votus disciplina monastica, pag. 161 : Totius scripturae, quae in ecclesia fit, et omnium scriptorum Magister et Provisor est Armarius. grootte der kasten of puimten, e. d. Desniettegenstaande vindt men in de statuten van sommige kloosters het een en ander, dat in dit opzicht van belang is. Zoo bepaalden de Conmetuilines veteree der abdij St. Victor te Parijs, dat de muurkast, waarin de boeken geborgen werden, met hout moest betimmerd worden, opdat de vochtigheid der wanden de boeken niet deed vlekken of op andere wijze bedierf, en tevens, dat de kast in horizontale en verticale richting in vakken moest verdeeld worden, opdat de boeken niet in wanorde geraakten of elkander beschadigden. '1 Overeenkomstige bepalingen vond men ook elders. 2) In enkele kloosters schijnt men reeds in de middeleeuwen de boeken, die over een zelfde vak van wetenschap handelden, in een zelfde afdeeling van de boekenkast of den lessenaar bijeengebracht te hebben. 3) En het is niet onwaarschijnlijk, dat er in al zulke dingen meer gelijkheid van doen en laten heeft geheerscht dan wij kunnen nagaan. De traditie toch maakte vele dingen algemeen, die aanvankelijk door zeer toevallige omstandigheden waren veroorzaakt. Eene zekere gelijkheid moest b.v. wel voortvloeien uit de rangorde der verschillende wetenschappen, die gedurende de middeleeuwen over 't geheel dezelfde gebleven is, en eerst in den nieuvveren tijd eene groote verandering onderging, doordien de theologie den voorrang aan andere wetenschappen moest afstaan. Edoch.... wij zouden over veel, wat de plaatsing en rangschikking der boeken aangaat, beter ingelicht zijn, wanneer wij met zekerheid wisten, welke van de nog voorhanden catalogi van kloosterbibliotheken uit de middeleeuwen nauwkeurig de orde aangaven, in welke de boeken in de bibliotheek ') v. Martcne de antiq. eccles. ritibus, T. III Append. p. 262. Ipsum autem armarium intrinsecus ligno vestitum esse debet, ne humor parietum menbranas rubigine aliqua sive humectationc inficiat: in quo etiam diversi ordines seorsim distincti et convenienter coaptati esse debent, in quibus libri separatim collocari possint et distingui abinvicem, ne nimia comprcssio ipsis libris noceat. 2) Instructio offieiorum ord. B. Mariae de Mercedc Redempt. Captivorum. p. 42. Officium librarie est habere euram, ut potest, quod habeatur bonus locus et securus et bene aptus contra pluviarn et intemperiem et copiam liabens boni aëlis, pro libris custodiendis (Franklin, les anciennes bibl. de Paris. II p. 351.) 3) Constitutiones van Freising, aungeh. bij Gottlieb, S. 30S; Habeat (armarius) registrum omnium librorum ordinatum secundum facultates et auctores, reponatque eo.s sefiaratim et ordinale Instructiones fratr. discalceat. congreg. S. Eliac ord. Beat. Virg. Mariae de Monte Carmelo, Bome 1635, bij Franklin, II, 311; Libros cujuscumque scientiae distinctis receptaculis ita disponat, ut facile inveniri possint. zelve opgesteld waren. ') Zooveel is zeker, dat eene zuiver alpliabetische rangschikking der boeken, 't zij naar de schrijvers, 't zy naar de titels, in de middeleeuwen weinig in trek was. Zelfs in de catalogi is de alpliabetische volgorde zeldzaam; en waar zy nog voorkomt, dient zij dikwijls als alpliabetische index op een naar de verschillende vakken ingedeelden catalogus. Ook rangschikking der boeken naar hun formaat schijnt zelden of nooit voorgekomen te zijn. Immers de groote meerderheid der middeleeuwsche codices waren van één formaat, n.1. in folio, en daar ze, vooral in lateren tijd. meestal op puimten lagen, deed het formaat weinig ter zake. Waar men plaats te kort kwam, legde men, op de lectrijn naast een boek in folio wel eens twee kwartijnen boven elkander, wat weinig bezwaar opleverde, aangezien in dat geval het bovenste boek werkelijk aan den ketting hing.2) Wat de verzorging der boeken aangaat schrijven de consuetudines veteres der abdij St. Victor voor, dat de armarius ze eik jaar ten minste twee of driemaal moest uitleggen om ze te luchten, en ze tevens nauwkeurig moest nazien, opdat zij niet door wormen of ander bederf werden aangetast. 8) Dergelijke voorschriften kwamen ook elders voor. 4) Soms wordt er bijgevoegd, dat liü geregeld ook het stof uit de boeken moest kloppen en de bibliotheek schoonhouden en uitvegen. 5) Maar behalve dat, was hij t ook alweer, die de i) Zeker weten wij. dat de catalogus van de Bibliotheek van S. Emmeram uit 1347 (Gottlieb No. 171), en die van de Dombibliotheek te Toledo (1455) zóó bewerkt waren. (Gottlieb No. 751). 5) Merkwaardig is in dit opzicht eene plaats in Kicli. de Fournivals Biblionomie, aangeh. bij Besliste, Cabin. des Mss. T. II p. 521: super singulas tabularum modo plura modo pauciora volumina disponuntur, secundum quod, exigenlibus eorum quantitatibus, se sibi lateraliter patiunter adiungi. Quorum etiam proportione pensata, eadem modo singulariter occupant locum unum, modo bina, videlicet minus plerumque majori superpositum. 3) Armarius omnes libros.... per singulos annos ad miuus bis exponere et recensere, et ne in eis aliquid vel tinea vel corruptela qualibet infeetum vel exesum sit diligenter considerare. *) Constitutiones fratrum Eremitarum discaleeat congreg. Gall. eap. XI art. 1. p. 108: „Bibliotheca ... cujus etiam curaeommittaturalicnifratri,qui libros a pulvere,. tinea et humiditate conservet". (Bij Franklin, les ane. Bibl. de Paris, II p. 302.) 5) Constitutiones fi-atr. Celestinorum prov. franco-Gallic. pais XII, lib. 11 p. 88: Ad bibliotheearium pertin et.... bibliothecam mundum et compositam tenere, ex libros subinde pulverem excutere et cavere ne aliquo eventu quomodolibet corrumpantur. (apud eundem II. 94). — Instructiones fratum disealceat. congreg. 8 Eliae crd. B. Virg. Mar. de Monte Carmelo. Romae 1635 : Bibliothecarius.. .. munditatem curet; pulverem aranearum telas abstergat; tiuearum et murium remedia provideat. Moveat aliquando libros qui raro solent aperiri (apud eundem II, p. 312). beschadigde boekon moest herstellen, of daarop tenminste moest toezien, want, al wordt dit meestal slechts terloops aangestipt, ook het boekbinden behoorde tot zijne taak. En kon hij zelf 't misschien niet, dan moest liy toch liet oog houden op de broeders, die er zich mede bezighielden. ') Kloosterlingen, die de pen en 't penseel even goed wisten te li anteeren als 't boekbindersgereedschap, waren in de middeleeuwen niet zeldzaam. Zoo moet een Engelsche Benedictijner in 't klooster Hyde bij Winchester omstreeks het jaar 1176 afschriften vervaardigd hebben van Terentius, Boethius, Suetonius en Claudianus, welke hij eigenhandig met fraaie initialen versierde, bond en van metalen beslag voorzag. Trouwens, uit ons hoofdstuk over de Librye te Zutphen blykt, dat ook Arnold van Nijmegen, librarius van het fraterhuis te Doesburg, die Latynsche verzen schreef, zich ook op de kunst van boekbinden verstond. Een der meest belangrijke werkzaamheden, welke den armarius ten taak gesteld waren 2) was het catalogiseeren van de aan zijne zorgen toevertrouwde boekenschat: immers eene eenigszins uitgebreide verzameling boeken was zonder catalogus moeielijk te gebruiken en — wat nog meer gewicht in de schaal legde — een volledige catalogus was het beste middel om na te gaan of de collectie nog wel in haar geheel aanwezig was. De vele voorschriften en verordeningen, waarbij de kapittels der verschillende orden op het aanleggen en bijhouden van catalogi aandrongen, bewijzen afdoende, welk eene waarde er aan werd gehecht. Reeds in de negende eeuw schijnt men, op aandringen van Lodewyk den Vromen, overgegaan te zyn tot liet catalogiseeren der handschriften van verschillende kloosters, en op heden bestaan nog minstens twee boekenlijsten uit dien tijd, welke op last van dien keizer vervaardigd zyn.3) Niet onwaarschijnlijk is het, dat zyn zoon Lotharius, die nog al belang stelde in de wetenschap, in dit opzicht de voetstappen zijns ') Consuet. vet. ab'oat. S. Victor. Paris. ap. Martene de antiq. Eccles. ritib. T. 111 Appetnl p. 264: Quum pergamena incidenda vel radenda vellibriemendandi aut ligandi vel aliquid hujusmodi, quod ad officium armarii pertinet 2) Consuetud. vet. Abbat S. Vict. Paris, ap Martene de antiq. Eccles. ritib. 'T. III Appcnd. p. 262. „Armarius omnes ecclesiae libros in custodia tua habet, quos omnes nominibus propriis annotatos habere debet." Statuta ord. Premonstrntensis, 1505, distinclio II cap. VII (Armarius) debet etiam noticiam habere, et numerum quantum potest, librorum qui sunt ei ad custodicndum commissi. (Bij Franklin, I, p 320) etc. 3) De Catalogi van lteichenau (Becker, No. 6) en St. Hiqttier (Berker, No. 11.) vaders gedrukt heeft. Uit liet jaar 881 dagteekent het oudst bekende besluit van een concilie, waarbij den kloosters bevolen werd lijsten op te maken van de boeken, welke zy bezaten.*) Bij den aanvang der regeering van Lodewyk IX had er in Frankrijk eene nieuwe algemeene optcekening der boeken plaats. Vincent van Beauvais n. 1. kreeg van dezen vorst de opdracht de oude en belangrijke handschriften in de kloosters van zijn rjjk op te sporen, opdat ze afgeschreven konden worden. De afschriften zouden in capellae siiae thesauro worden bewaard. -) Ook in lateren tijd zijn door de kapittels van verschillende orden, o. a. door de Cisterciensers en Dominikanen, 3) telkens voorschriften uitgevaardigd, waarbij het aanleggen en bijhouden van catalogi bevolen wordt. Met die wetenschap kan men eenigszins nagaan, welk een klein gedeelte van het aautal catalogi dat eenmaal bestond, tot op onze dagen bewaard bleef! Het feit, dat dergelijke voorschriften in latere eeuwen voortdurend talrijker worden, is gemakkelijk te verklaren. Zooals men weet was liet stelen van boeken uit kerken en kloosters een euvel, dat gedurende de middeleeuwen steeds grooter afmetingen aannam, dat zicli trots allerlei maatregelen door de besturen genomen, niet beteugelen, veel minder nog uitroeien liet. Het hielp niet of men den toegang tot de boekerijen zooveel mogelijk bemoeilijkte: het hielp niet of men de boeken aan ketens legde; de dieven stoorden er zich niet aan, dat voor in het boek, onder het ex-libris, geschreven stond: „quicumqiie etim furatiis fuerit, vel celaverit, vel titulum istum *) v. Statuta Concilii apud. S. Macram a Chr. 881 cclebrati § IV. ap. Concilia totius Galliae cd. Coleti T. XI p. 511—512: Missi regii per civitates et singula monasteria tam canonicorum quam monaehorum sive sanctimonialium una cum cpisoopo parochiae uniuscujusquc in qua consistunt... thesaurum ac vestimenta scu libros diligenter inbrevient, et breves regi reportent. *) Gottlieb, S. 323 3) Statuta Capitnli general. Ord. Cisterciens. a. 1459. § 1. ap. Martene et Durand Thesanr. Anecdot. T. IV p. 1623: Praecipitur omnibus et singulis patribus abbatibus, quatenus habeant inventaria omnium et singulorum librorum et jocalium monasteriorum utriusque sexus sibi subditorum. Acta Capituli general. Praedicat. apud Saviliam celebrati a. 1439, bij Jasiu&ki, Summarium Ordinationum Capitulorum general Ord. Praedicat. p. 196: In quolibet Conventu habeantur Inventaria librorum et sacristiarum; Priores autcm in hoe nepligentes puniantur. — Acta Cap. gen. Prredicat. apud Montem Pessulanum celebr. a. 1456 bij Jasinski 1. 1. p. 399: Visitatores debent revidere librarias et facere, ut Invcntarium librorum fiat vel renovetur. deleverit, anathema sit. Amen." *) Men kan zich van de algemeenheid van dit kwaad slechts eenigszins eene voorstelling maken, wanneer men de moeite neemt de talrijke verbodsbepalingen, daartegen van de dertiende tot de vijftiende eeuw uitgevaardigd, eens door te zien. Misschien wel om de catalogi zelve zooveel te beter te bewaren, schreef men ze dikwijls in missalen, sacramentaliën e. d. boeken, welke men dikwijls noodig had, en op een concilie te Durham, in 1220 gehouden, werd deze gewoonte zelfs tot wet verheven 2) en, ofschoon zij als zoodanig slechts van kracht was voor een enkel bisdom, en alleen op de kerken betrekking had, is zy ook in de kloosters dikwijls opgevolgd. En dat geldt niet alleen voor Engeland, maar ook voor andere landen van Europa3). De voorzichtigheid der middeleeuwen is in dit opzicht voorzienigheid gebleken —want juist daardoor zijn verschillende catalogi voor ons bewaard gebleven en zullen er op den duur nog meerdere gevonden worden. Want nog tal van handschriften zijn er in onze bibliotheken verspreid, die, ja, in den catalogus vermeld staan, maar die meer inhouden dan met enkele woorden te zeggen valt. Want wie neemt ooit een folio -bijbel, een missaal of een dergelijk boek ter hand, wanneer hij 't in een catalogus onder de handschriften vermeld vindt, dan alleen om de miniaturen, den kostbaren band of iets dergelijks ? En slechts zelden wordt dan zoo'n codex geheel doorbladerd. Toch bestaat er veel kans, dat men er meer in vindt dan men verwachtte! Hoe zijn de bestuurders der boekerijen in verschillende eeuwen bij het catalogiseeren der aan hunne zorgen toevertrouwde schatten te werk gegaan? Welke principes hebben zij bij hun arbeid gevolgd'? Ziedaar vraagstukken, wier beantwoording een nieuw veld van studie opent voor de historici, maar dat tot op heden, evenals de geschiedenis ') Deze inscriptie is gewoonlijk te vinden in de boeken, welke afkomstig zijn uit de Librye van de Notre Dame te Parijs. (Zie ïranklin, les anciennes Bibl. de Paris, I p. 43), maar was ook elders zeer gewoon. 2) Concilium Dunelmense a. 1220 sub Kichardo de Marisco, Dunelmensi Episcopo, ap. Wilkins, Concilia Magnae liritanniae, T. II. p. BSO: Scribant Sacerdotes in missalibus et in libris possessiones et reditus ecclesiae, et nomina librorum et vestimentorum, et ornamentorum ecclesiae, ne ipsi nee parochiani sui sine consensu nostro alienarc praesumant de his c|Uae sunt ecclisiac. 3) De catalogus van Nevers (Bccker, No. 337) staat in een Evangelie Hs. Brit. Mus. Ilarley. 2790; die van Stavelot in een rcusachtigen foliobijbel, Brit. Mus. Additional. 2S106. (Vgl. Gottlieb S. 284.) enz. enz. Ook in ons land zijn er voorbeelden van te vinden. van het bibliotheekwezen in het algemeen, nog slechts weinig de aandacht getrokken heeft. Het ontbreken van een uitvoerig antwoord op vragen als deze, is vooral te verklaren uit het feit, dat eerst langzamerhand een eenigszins voldoend aantal middeleeuwsche catalogi het licht ziet, waarop een dergelijke arbeid zou moeten steunen. Weliswaar werd er in de laatste halve eeuw in Duitschland, Frankrijk e. a. landen veel in die richting gedaan, maar er zijn nog vele landen op te noemen — Nederland b.v. — waarover wy slechts zeer onvolledig zijn ingelicht. Valt er dus voorloopig nog geen goede geschiedenis van het catalogiseeren gedurende de middeleeuwen te geven, er is evenmin reden om te vreezen, dat de geleerde wereld daartoe nooit in staat zal zijn. Zelfs op grond van hetgeen wij weten is daarover reeds 't een en ander mede te deelen, dat niet van belang ontbloot is. De groote meerderheid der ïniddeleeuw.sclie catalogi wordt gevormd door inventarissen en lijsten (breves) van boeken, alleen opgesteld met liet doel een overzicht te hebben van hetgeen op een bepaald tijdstip in kerk of klooster aanwezig was, zonder dat men over de boeken en hun juisten inhoud in verdere bijzonderheden treedt. ) in vele dezer staan de boeken vermeld tusschen de andere kostbaarheden van de kerk of 't klooster, en is in de wijze van opteekening niets stelselmatigs te bespeuren.2) Nauwkeuriger en uitvoeriger zijn meestal de inventarissen, welke vermelden, wat bij het overlijden van kerkelijke of wereldlijke personen in hun bezit werd gevonden !) — niet zelden werden deze door notarissen opgesteld 4) — alsook die, welke in bijzondere gevallen, als b.v. confiscatie van goederen van een veroordeelde, werden opgemaakt. In sommige kloosters ontstonden langzamerhand catalogen, doordien men achtereenvolgens opteekende, welke boeken onder iederen abt in het bijzonder voor de kloosterbibliotheek werden aangewonnen, hetzij door afschrijving, hetzij door geschenken. °) Deze z\jn voor ons vooral niet de minst merkwaardige, maar hun aantal is gering.') In andere kloosters ') Zie b.v. Gottlieb, Nos. 10, SI, 37, 38, 40, 41, 52. 63, 100, 151, 169, enz. ») Zie Gottlieb, Nos. 19, 23, 45, 55, 62, 83, 98, 10(1, 110, 127, 138, 154, 184, 182, 221, enz. ») Zie Gottlieb, Nos. 79, 88, 113, 143, 145, 147, 190, 301, 304, 305, 339, enz. 4) Zie Gottlieb, Nos. 97, 247, 341, 364, enz. 5) Zie Gottlieb, Nos. 387, 586. «) Gottlieb, No. 13 — 18, 84, 219. ') Doch het is gemakkelijk te vermeerderen, wanneer men zorgvuldig alles bijeenzamelt wat in nccrologia e. d. kloosterboeken op de bibliotheek betrekking heeft. daarentegen schijnt zich soms plotseling behoefte aan een catalogus te hebben doen voelen: dan gaf de abt of prior, soms ook het kapittel, den last er een te vervaardigen, l) By dei-gelijke gelegenheden ontstonden vaak boekenlijsten, die werkelijk den naam van catalogi verdienen, ook al laten zij in onze oogen dikwijls nog zeer veel te wenschen over. Een groot aantal catalogi eindelijk hebben hun ontstaan te danken aan het optreden van een nieuw bestuur in kerk of klooster 2J; en ook onder deze rubriek vindt men vaak voor dien tijd zeer goede, ofschoon men, waar dit gebruik tot regel werd, gewoonlijk spoedig in de sleur verviel, en alles eenvoudig van de voorgangers naschreef.3) Ook schijnen enkele abten reeds ingezien te hebben, dat men goed deed telkens 11a verloop van een zeker aantal jaren, een nieuwen catalogus op te stellen.4) In de beste der oude catalogi is de indeeling der boeken gewoonlijk in hoofdzaak dezelfde: de meeste geven in de eerste plaats aan. welke boeken men bezat van den bijbel, sommen dan de werken der kerkelijke schrijvers op en eindigen met de wereldlijke litteratuur. Doch daarbij blijft ook de overeenstemming. De kerkvaders b. v. worden niet in eene vaste volgorde behandeld, en, hoewel het schijnt, dat eenige oudere catalogi naar een bepaald voorschrift vervaardigd zyn '), is ook hier de mate van overeenstemming zeer gering, terwij1 andere catalogi weder geheel andere indeelingen hebben. Men heeft zich daarbij "O6'1 aan Cassiodorus' „De institutione divin. litter noch aan de boeken „De riris illustribus," noch aan4e zoogenaamde „Decretale" van Gelasius of Hormisdas gehouden, hetgeen terstond kan blijken uit het feit, dat de geschriften van veel latere kerkelijke schrijvers (Isidorus, Beda. e. d.) dikwijls tusschen, ja zelfs vóór die der oudere kerkvaders genoemd worden. De opsteller van den catalogus van Priifening ") schijnt de wenschelijkheid van eene bepaalde ') Zie Gottlicb, No. 1, 2, 103, 201, 207, 212, 247, 275, 276, 403, 406, 411, enz. 2) Gcttlieb, No. 55, 65, 83, 98, 104, 154, 169, 170, 181, 182, 187, 192, 201, 208, 221, enz. 3) Dit verklaart het feit, dat inen vaak verschillende catalogi van eenzelfde bibliotheek aantreft, welke slechts zeer weinig van elkaar verschillen. 4) Zie b. v. Gottlieb No. 2 en 3, catalogi van 't klooster Adrr.ont, onder denzelfden abt en door denzelfden kloosterbroeder (Petrus de Arbotia) vervaardigd, de eerste in 1370, de tweede in 1380. 5) Vgl. Becker, Catalogi, No. 6 Reichcnau), No. 11 (S. Kiquier), No. 22 (S. Gallen), No. 32 (Bobbio), No. 37 (Lorsch). ") Becker No. 95. indeeling gevoeld te hebben, en begint zijn, ook in andere opzichten merkwaardigen catalogus met de woorden: „Ut plene et evidenter in noticiam veniat 'mops armariae nostrae thesaurus qaodam ordine videtur procedendum..." Daarop stelt hy de „ordo " vast, die hij volgen wil en... houdt zich werkelijk daaraan. Bij de opsomming der ongewijde schrijvers meent men soms den invloed van Martianus Capella te bespeuren: men schijnt achtereenvolgens de zeven vrije kunsten behandeld te hebben. Soms ook wordt de wereldlijke litteratuur — de klassieke schrijvers — vóór de geestelijke behandeld.*) Aan alphabetische catalogi, hetzij dan naar de titels der boeken, hetzij naar de namen der schrijvers gerangschikt, schijnt men in de middeleeuwen slechts weinig waarde gehecht te hebben. Deze komen dan ook slechts zelden voor2); en bij enkele van het kleine aantal dat men kan aanwijzen is het zoo goed als zeker, dat zij niet anders zijn dan indices op systematische, naar vakken ingedeelde catalogi, welke er nevens bestonden.3) Meer algemeen was gedurende de middeleeuwen — wij vestigden er in een voorgaand hoofdstuk reeds de aandacht op — de indeeling van den boekenschat in twee groote afdeelingen, waarvan de eene de boeken omvatte, welke bij den godsdienst gebruikt, en dus in de sacristie of 't choor bewaard werden, terwijl de andere den inhoud van de eigenlijke bibliotheek beschreef. Reeds Mabillon vestigde daarop de aandacht: Insuper in ampliorihus coenobiis, puta in Cluuiucensi, duplex erat bibliotheca, altera clioro inserviens, in qua libri ecclesiastici tantummodo servabantur, altera pro lectione monacliorum volumina continent lwc est libros scientificos et asceticos.' ') Behalve de bewijsplaatsen, boven reeds aangehaald, mogen er hier nog enkele volgen. Een catalogus van een onbekend Engelsch klooster s) geeft een overzicht van den daar aanwezigen boekenvoorraad in drie kolommen, welke achtereenvolgens tot opschrift voeren: „hij mnt libri glosati quos habet biblioteca nostra" — „opusenlapatrum — „libri quibus ntimur in divinis officiis." In den catalogus van het i) Vgl. Becker, No. 29 (Flcury), Gotllieb No. 293; Becker No. 80 (Michelsbcrg), No. 125 (Arras). !) Becker No. 77 (S. Bevtin, 12e eeuw), en No. 79 (Corbic). 3) Gottlieb, No. 167 (Rebdorf, 15e eeuw), en No. 531 (Bobbio, 1461). 4) Traetatus de studiis monasticis, p. 134. s) Gottlieb, No. 514. klooster St. Vedastus te Arras (12e eeuw), leest men: „Libri pliilosophice artis et anctores beati Vedasti hi simt" — „Libri divini hi 8unt*) Soms bleef een van beide rubrieken geheel weg: „Notandum quod omnes libri qnïbus atimur in choro non simt registrati" ') of wel: „Et haec est summa librorum CXXXV1III absque libris missalibns3) Merkwaardiger nog dan deze is de indeeling in kerk-(of klooster-) en schoolbibliotheek, welke in de middeleeuwen ook zeer gewoon was. Dikwijls wordt de laatste rubriek in de catalogi uitdrukkelijk als zoodanig aangewezen: ,.Hic est thesaurus 8. Pancratii martyris in Hamersleue scolasticalium librorum quos ego H. de Brunesono vidi" *); „libri scholastici" 5); „libri spectantes ad scolas" "); „Hi simt scolares libri istius ecclesia" : „ Libri puerorum" 8), etc. Doch niet altijd is die afdeeling uitdrukkelijk van een dergelijk opschrift voorzien, en dan kan men alleen uit den inhoud opmaken, dat men daarmede oogenblikkelijk te doen heeft. 9) Ook komt het af en toe voor, dat eene dergelijke rubriek in een catalogus, waarin men stellig meende die te zullen aantreffen, geheel ontbreekt. Men mag daaruit echter niet terstond afleiden, dat schoolboeken (klassieke schrijvers, e. d.) in de bedoelde stichting geheel ontbraken, maar dat zij waarschijnlijk elders opgeteekend stonden. Zoo was b.v. reeds geruimen tijd de catalogus van de boekerij van 't Praemonstratenser klooster Arnstein in het Xassoinvsche bekend; de „libri scolarum" van hetzelfde klooster, in hetzelfde handschrift opgeteekend, zijn eerst tien jaar geleden door Theodor Gottlieb bekend gemaakt. 10) Thonissen heeft zich in der tijd zeer verwonderd over het ontbreken van klassieke schrijvers in den catalogus van Stavelot: klaarbiykelyk had hij niet bemerkt, dat hij slechts den catalogus der kloosterbibliotheek voor zich had.") En aan het einde van den catalogus van het Benedictijner klooster S. Vivant-de-Vergy, (Cöte d'Or), die alleen theologische werken omvat, staat uitdrukkelijk gemeld: „Alio- Becker. No. 125. -) liecker, No 226, 3) Becker, No. 141. 4) Gottlieb, No. 7-1 (Becker No 56). 5) Gottlieb, No. 120 (Anno 1233 Neumunstei- bei Wiirzburg) 6) Gottlieb, No. 136 (Ao. 1348, Oberaltaieh). ') Gottlieb, No. 178 (13e eeuw, Salzburg ) sl Gottlieb, No. 240 (Amiens, 1419). 9) Gottlieb, Nos. 93,160. 10) Gottlieb, S. 293. ") Bulletin de 1'Acud. lloy. des scienees, Bruxclles, 1867 p. 603. De bedoelde catalogus bij Gottlieb, S. 284 u. tt'. rum librorum qui simt de arte grammatica nomina eorum reqnire ■in libro Fortunati Presbyter/') In plaats van de termen klooster- en schoolbibliotheek vindt men soms: „bibliotheca interior" en „exterior„commune armarium en „minus armarium', en deze schijnen geheel hetzelfde te beteekenen2), ofschoon het toch ook voorkwam'' dat de groote bibliotheek dc eigenlyke boekerij bevatte, terwijl de kleine — meestal oudere — alleen als bergplaats voor duplicaten en boeken van weinig waarde gebruikt werd.3) Van groot belang voor de kennis van het middeloeuwsche bibliotheekwezen zijn ook de signaturen — de teekens, letters, cijfers e d. — welke nu eens op den rug, dan op een der schilden van den band, dikwijls ook op de eerste bladzijde van een handschrift zijn aangebracht om het gemakkelijk terug te kunnen vinden. Heeft men bij het aanbrengen dier merken in verschillenne landen ook verschillende systemen gevolgd? Een grondiger onderzoek dan tot nog toe werd ingesteld zal daarop antwoord moeten geven. Maar zooveel weet men nu reeds, dat men alleen uit de signaturen dikwijls reeds afleiden kan, hoe eene bibliotheek op een bepaald tijdstip was ingericht. Reeds nu zijn er tal van voorbeelden aan te wijzen, waarin de bibliografen, alleen op grond van zulke oude signaturen, duidelijk konden aantoonen uit welke boekerij een bepaald handschrift afkomstig was; af en toe is het ook voorgekomen, dat men uit de signaturen van codices, wier oorsprong bekend was, kon aanwijzen in welk klooster een catalogus thuisbehoorde, wiens oorsprong tot nog toe in 't duister lag. 4) Wanneer is men begonnen zich van dergelijke merken te bedienen ? Ziedaar eene vraag, waarop misschien nooit een afdoend antwoord te geven valt; maar zooveel is zeker, dat z\j in de elfde eeuw reeds gebruikt werden. In dien tijd toch werden de handschriften van de boekerij van S. Oyan reeds met romeinsche cijfers gemerkt. ') In de dertiende eeuw treffen wij signaturen aan als de volgende: „Liber Sci. Rem. Rem. vol CC. & V. (S. Remigii Rhemensis) — een werk, dat nu in 't Britsch museum berust. °) Volgens Delisle moet men in de ') Gottlieb No. 413. ') Gottlieb, S. 304. 3) Delisle, Cabinet des Mscr. T. II p. 181 : over de Sorbonne-bibliotheek. *) Zie dc voorbeelden bij Gottlieb, S- 310,311. 6) Gottlieb, S. 311. 6) Gottlieb, S. 311. dertiende eeuw de codices veelal gemerkt hebben met een of twee latynsche kapitalen gevolgd door een kruis. ') Waar de boekenvoorraad zich snel uitbreidde, had men natuurlijk spoedig meer ingewikkelde signaturen noodig om spoediger te kunnen vinden wat men zocht: dit was trouwens van zelf noodig, waar men de boeken niet meer op puimten legde, maar in kasten op verschillende schappen zette. Op het einde der middeleeuwen vindt men dan ook signaturen samengesteld uit: Romeinsche letters en cijfers; of uit Arabische cijfers; of wel uit Latijnsche letters en Arabische cijfers tegelijk. ■) Zelfs signaturen in verschillende kleuren voor de verschillende vakken van wetenschap kwamen voor. In de boekerij van Altenzelle b.v., die 30 puimten telde, waren de handschriften van theologischen inhoud met roode signaturen gemerkt; die, welke op de rechtsgeleerdheid betrekking hadden met zwarte, die welke geneeskundige zaken behandelden met groene.3) Men meene op grond van al het gezegde niet, dat signaturen in de middeleeuwen algemeen waren: in tal van catalogi komen zij niet voor; doch. waar men codices vindt met signaturen mag men in elk geval veronderstellen, dat een catalogus bestaan heeft. Hierboven werd reeds opgemerkt, dat de groote meerderheid der oude catalogi eigenlijk niet meer dan lijsten, inventarissen, zijn, nu eens vervaardigd met het doel een overzicht te hebben van hetgeen er in hoofdzaak was, dan om de verschillende codices gemakkelijk te kunnen vinden. Maar al te vaak mist men er eene nauwkeurige opgave in van den inhoud der verschillende banden: dikwijls wordt van eiken band alleen het eerste der daarin voorkomende geschriften vermeld.4) Eerst in lateren tijd werden nauwkeurige catalogi meer algemeen, ofschoon ook toen natuurlijk nog dikwijls zeer oppervlakkige lijsten gemaakt werden. In de vijftiende eeuw komen af en toe dubbele lijsten der boeken voor, van welke dan de een eene alphabetische index is van alle afzonderlijke geschriften in de verschillende codices saamgebonden. 5) >) Cabinet des Mscr. T. I p. 203. !) Gottlieb, S. 314. 3) Gottlieb, S 315, noot 1. 4) Catal. S. Kiquier, Beeker No. 11 (831). Aan het einde leest men: Omnes .igitur codices in commune faciant numerum CCL & VI ita videlicet ut non numerentur libri singillatim sed codices, quia in uno codice diversi sunt libri multotics ut supra notatum est, habentur, quos si mumeraremus quingentorum copiam superarent, 5) Voorbeelden bij Gottlieb, S. 316, noot 2, Yrij groot is het aantal catalogi, waarin behalve de naam van den schrijver en de titel van zijn boek, ook wordt aangegeven hoe het werk begint; in een enkele oude, en vrij vele catalogi uit de veertiende en vijftiende eeuw vindt men zoowel de aanvangs- als de slotwoorden der handschriften opgegeven. In een aantal andere vindt men de aanvangs- en slotwoorden van het tweede en het voorlaatste blad vermeld '), vermoedelijk omdat het eerste en het laatste blad het meest gevaar liepen beschadigd of verwijderd te worden. Behalve deze komen nog andere manieren van handschriftenbeschrijving in de middeleeuwen voor, doch een en ander schijnt van te weinig belang om er lang bij stil te staan. 2) Of ook in dit opzicht bepaalde landen een eigen systeem volgden? Het is niet onmogelijk. Doch men mag niet veronderstellen, dat eene gewoonte, die in het eene land algemeen was, in een ander nooit nagevolgd werd. In oudere catalogi vindt men af en toe, als terloops, iets opgemerkt over het schrift van sommige codices. Men leide daaruit niet af, dat de opstellers dier catalogi dit deden om de beschrijving der handschriften zoo nauwkeurig mogelijk te doen zijn! Integendeel: het was gewoonlijk eene waarschuwing. Wat in het lersche schrift geschreven was kon men op het vasteland van Europa bijna niet lezen, een feit, dat den ondergang van vele merkwaardige handschriften veroorzaakte. Zoo vraagt Bonifacius aan Bisschop Daniël van Winchester hem „het boek der Propheten over te zenden, dat zijn abt en leermeester Winbertus, zaliger gedachtenis, hem nagelaten had, en waarin de zes propheten te zamen met heldere, niet verbonden ietters duidelijk geschreven waren. Want een dergelijk boek der propheten," zoo klaagt hij, „als ik wensch, kan ik in dit land niet machtig worden, en kleine, aaneengeschreven letters kan ik met mijne verzwakte oogen niet lezen." 3) ') Deze wijze van inventarisatie is waarschijnlijk 't eerst gevolgd aan de Sorbonne te Parijs en van daaruit in Frankrijk algemeen geworden. Reeds in 1321 schreef de bibliotheekverordening der Sorbonne voor: „Item, non sufficit scribere: talis habet talem librum VI iibrarum vel hujus, nisi scribat ctiam sic in registro: incipit seeundo folio sic vel sic, nc tiat fraus in commutando librum majoris precii in librum eju'dem spcciei minoris tarnen precii, vel si perderetur unus non restitueretur pejor". (Franklin, I. 237.) s) Wie er meer van weten wil, kan zijn gading vinden bij Gottlieb, S 316. 't Spreekt vanzelf, dat kwesties als deze in bepaalde gevallen van veel belang kunnen worden. 3) Bibl. l!erum germ. Tom. III. Monumenta Moguntina, cd. Ph. JalTé. liei'olini 1866. p. 160. 5 Vandaar ilat in den katalogus van St. Gallen de „Ubri scottice scripti" afgezonderd van de andere handschriften worden vermeld, terwijl ook in dien van St. Maximinus te Trier een drietal codices met een dergelijke aanmerking staan opgeteekend. ') Naast aanmerkingen als deze vindt men vaak andere over de stof waarop, of de inkt, waarmede een bepaalde codex geschreven is. Boeken op purperkleurig perkament, of wel met gouden of zilveren letters geschreven, werden gewoonlijk uitdrukkelijk aangewezen. Zoo bezat de bibliotheek te Lippoldsberg in het jaar 1151 een handschrift der evangeliën „per continuüm expositos. Omnes hl quatuor de optimo ostro, sicut decet tales lïbros, obducti sunt. -). Hetkloostei St. Vandrille had reeds in de negende eeuw: „bibliothecam optimam continent em vetus et novum testamention cumpraefationïbus ac initiis Ubrorum aureis litteris decoratis " 3) Eberhard van Friaul bezat in 837 een „psalterium cum auro scriptum; lectionarinm de epistolis et etangeliis cum auro scriptum." 4) Dergelijke schatten bezat men in vele kloosters en kerken.5) Meestal stemde de band v an zoo'n handschrift in sierlijkheid en rijkdom overeen met den inhoud: zoo had 't klooster Lorsch een „evangelium pictum cum auro scriptum, luibens tabutas eburnuas.' ®); in Keulen bezat men een „evangelium cum argento scriptum, auro et lapidibusparatum ), in Freising „4 plenaria quorum 3 sant declasata argento et gemmis" 8); in Marburg: „een Sint-Elisabeth psalter in silber gejast, item 1 epistolarium in silberin gefast ttnd overguldet ); te St. Riquier een ,,evangelium auro scriptum cum tabulis argenteis, auro et lapidibus pretiosis mirifice parat-urn" enz. Dergelijke beschrijvingen van bijzonder kostbare banden schijnen van oudsher gewoon geweest te zijn; catalogi echter, waarin regelmatig bij eiken codex ook t een en ander over den band wordt aangeteekecd, vindt men eerst inde veertiende eeuw. ") Hier en daar gaat men dan zelfs zoover ook het aantal bladen van een handschrift te vermelden 1J). Opgaven betretfende de prijzen der boeken komen bijna alleen voor in inventarissen van nalatenschappen e. d. en 1) Vgl. Becker No. 22, 76, cn I. Index p. 323 „libri Scotice scripti." 2) Bccker, No. 88. 3) Becker No. 7. 4) Becker, No 12, 14, 26. 5) Zie Gottlieb, S. 321. e) Gottlieb, No 109. '•) Gottlieb, No. 84. s) Gottlieb, No. 55. 9j Gottlieb, No. 116. l") Gottlieb, No. 401. ») Gottlieb, S. 322 geefttal van voorbeelden. ls) Gottlieb, No. 593. Ygl. 565, 548. meestal heeft men er weinig aan, daar wij zelden de bedoelde exemplaren kennen, en gewoonlijk de prjjs niet gemakkelijk tot de tegenwoordige geldswaarde te herleiden is. Een merkwaardig bewijs voor de werkzaamheid en den praktischen blik der middeleeuwsche schrijvers leveren de catalogi van elders aanwezige boeken, die sommige kloosters bezaten en de verzamelcatalogi van verschillende bibliotheken, welke soms voorkomen. Zoo had S. Arnulph te Metz reeds in de elfde eeuw een catalogus van „libri.... qui apud nos non simt", waarin aanteekeningen over twee andere boekerijen voorkomenx). Een verzamelcatalogus bezat in de dertiende eeuw het klooster Savigny: deze omvatte ook de catalogi der andere kloosters en abdijen in de buurt, zooals MontSaint-Mickel, Caen, le Bec, Jumiéges, etc.Een verzamelcatalogus uit het jaar 1347 eindelijk bevat de catalogi van St. Emmeram te Regensburg, van de Dominicanen, Franciscanen en Augustijners aldaar, van 't klooster Prüfening en dat van Pruel8). Bij het vinden van een catalogus, waarin niet uitdrukkelijk vermeld staat op welk klooster hij betrekking heeft, zy men er dus op verdacht, dat hij wel eens geen betrekking kan hebben op 't klooster, onder welks papieren men hem vond. Hoe dor en onverkwikkelijk de lectuur van oude catalogi ook zijn moge, toch ontmoet men ook daarbij af en toe een woord, een uitdrukking, die opmerkelijk is, die om een of andere reden de aandacht trekt. Wij spraken reeds over liet veelvuldig voorkomen van diefstal van boeken gedurende de middeleeuwen: ook de catalogi waarschuwen daarvoor af en toe: „Hi sant libri Sanctae Mariae Sanctique A icolai in Arnestein: quicumque aliquem abstiderit anathema sit" 4); „Libros sancti Petri in Bronio, servanti benedictio, tollcnti maledictio. Fiat, fiat, fiat, fiat, fiat, fiat fiat. Amen, amen, amen, amen, amen, amen, amen" ");... „Si quis aliquem (librum) aut furto, aat rapina, quoquove modo au fer re temptaverit, deleatnr nomen ejns de libro viventium, et cum justis non scribatur, sed gehennalibus fiammis traditus sine fine crucietur. Amen'1. °) Dat, niettegenstaande dergelijke bezweringen, diefstal toch zeer gewoon was, bewijzen verschillende catalogi, die opzettelijk vervaardigd werden om 't kwaad te voorkomen.7) Niet altijd echter was het J) Gottlieb, No. 122. a) Gottlicb, S. 326. 3) Bccker, Nos. 196—199. 4) Gottlieb, No. 9. s) Gottlieb, 703. «) Gottlieb, No. 148. 7) Gottlieb, No 543. opzet, vaak meer onachtzaamheid, waardoor boeken te loor gingen: dat bewijst b.v. een inschrift in een bijbel uit twee deelen bestaande, dien de „scolasticas" Henricus de Ëocholte aan den Dom van Lubeck schonk, „m restmirum pro eo si aliquos lïbros ecclesie alienavit negligenter." ') Zij hebben gewerkt met goede bedoelingen, de middeleeuwsche armarii! „Nomina nostroriim sant hic signata libroriim, Ut memor illorum semper sit grex monachorum'2), schrijft een hunner; maar den meesten zal het vergaan zijn als Magister Martinus, in 1330 kannunnik bij den Dom te Klosterneuburg, „qui tune temporis habuit librariam in commisso sine omni fructu temporali, en mét hem zullen velen „a Domino et virgine Maria pro laboribus suis remunerationem sempiternam" verwacht hebben.3) Ook al werd hunne taak voortdurend zwaarder, zij gaven den moed niet op! „Cetera que desunt, qui cimcta dapes anime sunt. Scribite scriptores ut discant posteriores." 4) Er blijft ons nog een enkel punt van de taak, die den armarius opgelegd was, te bespreken over: Hij moest ook zorgen voor het uitleenen van boeken en wat daarmede in verband stond. Ook in dit opzicht was hot ambt van den klooster-bibliothecaris veel moeielijker dan dat van den man, wien de zorg voor een kerk-bibliotheek was opgedragen. Boeken uit kerkeljjke bibliotheken werden naar liet schijnt slechts zelden uitgeleend,5) en dan meestal nog alleen aan de geestelijken, welke aan de kerk verbonden waren. Veel moeite zal het niet gekost hebben in dergelijke gevallen even aan te teekenen wie een boek ontving en wat titel het had. Geheel anders echter was het in de kloosters. De H. Benedictus had voorgeschreven: „In diebus Quadragesimae accipiant (fratres) omnessingaloscodic.es de bibliotheca, quos per ordinem ex integro legant. Qui codices in caput Quadragesimae dandi sant." Hoe vaag dit voorschrift ook schynt, toch ligt er veel goeds in. Op den regel van Isidorus heeft het voor, dat de keuze der te lezen boeken niet op kleingeestige wijze aan banden gelegd wordt, terwijl het bovendien door de woorden ..per ordinem" schijnt te bedoelen, dat bij het lezen eene geregelde M Gottlieb, No 114. ») Gottlieb No. 243. a) Gottlieb, No. 94. *) Gottlieb, No. 323. 3) Er zijn enkele uitleenlijsten van kerk-bibliotheken bewaard gebleven, doch het anntal, dat tot nog toe bekend werd, is zeer gering. De oudste is uit de 9e eeuw (Dom te Keulen: Gottlieb No. 34.) Vgl. Gottlieb No. 49, 80, 107. opklimming moest plaats hebben; en ook het vluchtig lezen tracht het te voorkomen door de toevoeging ,,ex integro". Op dit voorschrift berust de gewoonte jaarlijks eene uitdeeling van boeken uit de klooster-bibliotheek aan de conventualen te houden, eene gewoonte, die — al werd zij ook hier en daar in een of ander opzicht wel eens gewyzigd, — tot op het einde der middeleeuwen in de kloosters der Benedictijner orde in stand bleef, terwyl zy by verschillende andere orden navolging vond. De wyze, waarop dit geschiedde, is ons uit tal van bronnen nauwkeurig bekend. Uitvoerige voorschriften daarover uit verschillende eeuwen zyn ons bewaard gebleven, zoowel in de statuten van Citeaux') en Clugny ") — wier inzettingen gelyk men weet ook in tal van dochterkloosters gevolgd werden — als uit die van meer zelfstandige kloosters als Fleurv3), Montecasino *), Hirschau en Weingarten. Waar wy nu hebben na te gaan onder welke vormen deze gewoonte in de verschillende kloosters gevolgd werd, daar doen wy het best — als wy tenminste herhalingen wenschen te vermijden — wanneer wy achtereenvolgens aantoonen, hoe elk deel van Benedictus' voorschrift in latere verordeningen langzamerhand gewyzigd is. Wat het tydstip betreft, waarop de uitdeeling moest plaats hebben, vergenoegt de stichter der orde zich met de Vasten als zoodanig aan te wyzen, en het schijnt, dat tot de reformatie der orde in de tiende eeuw ook geen bepaalde dag daarvoor vastgesteld is. Dit geschiedde eerst na de stichting van de orden der Cisterciensers en Cluniacensers; doch de verschillende statuten bepalen ook een verschillenden dag. De Cisterciensers kozen den Zondag van de Vastenweek tot uitdeelingsdag: eene gewoonte, die Lanfranc instandhield, en die ook te Fleury gebruikelijk werd. De abten Udalrich en Bernard van Clugny hebben den Dinsdag van de Vastenweek voor hetzelfde doel verkoren; en hunne keuze werd nagevolgd te Hirschau, *) Usus Ord. Cisterciensis. P. I. cap. XV. ap. Paris, Nomasticon Cisterc. p. 98. 2) Er zijn ons drie verschillende Statuten van Clugny bekend; 2 daarvan dateeren uit de 11e, het derde waarschijnlijk uit de veertiende eeuw. 1° S Udalrici Antiquiorea consuetudines Cluniacensis Monasterii — ap. d'Achery Spicilegium veterum aliq. Scriptorum T. IV p. 110—111 (ed. II); 2°: Bernardi Ordo Cluniacensis P. II. cap. XIII. — Herrpott, Vetus disciplina monast. p. 304; 3°: Statuta Cluniacensis Abbatis Henrici 1. — ap. Marrier, Bibliotheca Cluniacens. p. 1582. 1) K. 8) v. Consuetudines veteres Floriacensis Coenobii. — ap. Bosro, Bibliotheca Floriac. p. 395. 4) . Gattulae Histor. Abbatiae Casinensis. P. II p. 527. ex cod. anni 1378. Montecasiiio en Weingarten.') De uitdeeling werd overal in de kapittelzaal — de gewone plaats voor algemeene samenkomsten in de kloosters gehouden. Op den gestelden dag moest de armarius gedurende de vroegmis de boeken, die uitgedeeld zouden worden, naar 't kapittelhuis brengen en daar neerleggen op een tapijt, dat over den vloer was uitgespreid. Wanneer de kloosterlingen zich na den atloop der mis in 't kapittel verzameld hadden, en het hoofdstuk van den orderegel, dat over de vasten handelt, was voorgelezen, las de armarius de namen op dergenen, die in het vorige jaar boeken uit de bibliotheek te leen ontvangen hadden. Degene, wiens naam genoemd werd, stond op en gaf zijn boek terug; indien hij 't nog niet uitgelezen had mocht lijj echter 0111 uitstel vragen. Niet onvermeld mag hier blijven eene bepaling, die alleen in de reeds vermelde commentaar van Hildemar voorkomt, en die dus waarschijnlijk alleen betrekking heeft op eene gewoonte in dit klooster in gebruik. Deze bestond daarin, dat de abt iederen kloosterling, die zijn boek inleverde, eenige vragen stelde betreffende den inhoud, om op die wijze na te gaan, of hij het werkelijk oplettend gelezen had. Overtuigden hem do antwoorden, die h\j kreeg, dat dit wél het geval was, dan mocht de betrokken persoon aangeven, welk boek hij nu wenschte te lezen. Had de abt niets tegen zijne keuze, dan werd hem het gevraagde boek verstrekt; in het tegengestelde geval koos de abt er een voor hem. Voldeed echter een kloosterbroeder niet bij het onderzoek, dan gaf de abt hem zijn boek terug met de opmerking, dat hij geen ander boek kreeg voor hij werkelijk 't bewijs geleverd had, dat hij dit had gelezen en begrepen. Het valt niet te betwijfelen, of er zijn af en toe verstandige en nauwgezette abten geweest, die wezenlijk zullen getracht hebben het eigenlijke doel van het uitleenen der boeken op eene dergelijke wijze te bereiken, en was deze gewoonte in dat klooster, op de wjjze die Hildemar beschrijft werkelijk in zwang, dan strekt dat tot eer van hem die ze instelde. ') Niet geheel juist alzoo is wat Martene (Commentar. iuRcgulamS. ISeneilicti p. 648,) schrijft: In hoe pene solo differunt, quod Lanfrancus, Udalricus et Consuetudines Floriacenses libros distribuaut feria seeunda post Dominicam primam quadragesimae quae consuetudo obtinebat apud Casinenses tempore Bernardi Abbatis. Usus Cisterciensis Dominica ipsa. Sed Boherius feria quarta cinerum dandos esse asserit, quod nee improbat Bernardus Casinensis; aitque nounullis in monasteriis ita suo tempore observatum fuisse. Op de teruggave der boeken volgde terstond de uitdeeling voor liet nieuwe jaar. Of men zich daarbij voegen moest naar het goeddunken van den abt, of wel naar eigen inzichten eene keuze kon doen blijkt uit de meeste statuten niet. In Fleury was volgens de statuten de keuze vrij; Banfranc schijnt daarentegen bepaald te hebben, dat de abt over de keuze besliste. ') Wanneer de armarius aan ieder zijn boek overhandigde toekende hij tegelijkertijd den naam van dengene, die 't ontving, en den verkorten titel van liet boek op, door welke handeling, „imbreviatio" genoemd, de zoogenaamde „brevis librorum" ontstond, waarvan er verscheidene uit verschillende eeuwen zijn bewaard gebleven.2) Bij deze bezigheid trad meestal ook de „armarius junior' op, d. w. z. de helper van den armarius, soms ook wel „solatium armariï' genoemd •'), die hem behulpzaam was bij het overbrengen der boeken naar liet kapittel, bij de uitdeeling der boeken, en die soms ook de brevis librorum moest schrijven. Zoo was het te Hirschau, Fleury, Clugny, St. Victor, en waarschijnlijk ook in nog vele andere kloosters, waar het aantal kloosterbroeders groot was. Hoe lang deze gewoonte in de verschillende kloosters gehandhaafd bleef is moeielijk, zoo niet geheel onmogelijk na te gaan. Dat zij echter door bepalingen van latere abten vaak geheel gewijzigd werd, bewijst 't klooster Clugny, waar abt Hendrik I (1308—1322) bepaalde, dat de uitdeeling der boeken geschieden moest door den subprior; dat de ontvanger van een boek den titel van het werk, liet jaar en den dag van ontvangst op een eigenhandig door hem te onderteekenen bewijs moest invullen, en dat alle bewijzen in een algemeen register moesten overgeschreven worden.4) Bij de Karthuizers kreeg 1) Dit blijkt uit de woorden: „reddat librum, qui ad legendum sibi alio anno i'uerat commendatus. 2) Zie Gottlieb, No. 545 („Breve recordationis (le libri que prestavimus") en 54G („de brevi librorum quod fit in capite quadragesimae"), beide van 't klooster Farfa in Italië, uit de ile eeuw; No. 392 van de Abdij S. Audoeni te Rouaan (1372); No 203 van 't Benedictijnerklooster Tegernsee (12e eeuw). Dat echter t woord „brevis" vaak ook hetzelfde betcckende als catalogus blijkt uit Gottlieb No. 411 en «45. 3) Consuetudines veter es Canonic regul. S. Victoria Paris. 1. c. „ad ea vero quac facere habet si opus fuerit solatium habere potest." 4) ln 't college de Cluny de Parijs waren deze bepalingen in 1308 reeds ingevoeld door Henricus de Fauteriis: #Praeeipimus libros distribui sine acceptione perso- narum per suppriorem studentibus, secundum facultates et scientias quas actualitei audiunt, videlicet theologiam audientibus libros theologicos, et logicam audientibus logicales; recipientes vero libros hujusmodt nomina seu titulos librorum,atinum, diem recep* tionis et nomen recipientis in scedula in communi regtsiro redigenda scribantFranklin, I, 363. ieder kloosterbroeder twee boeken in plaats van een; hun werd tevens uitdrukkelijk aanbevolen te zorgen, dat de boeken in goeden staat bleven. l) Behalve aan de conventualen schijnt men in sommige kloosters ook wel eens boeken geleend te hebben aan vreemden — lieden die buiten het klooster stonden.s) Onjuist is het echter te beweren, dat dit veelvuldig geschiedde, en nog onjuister daaruit te besluiten, dat de verdienste der kloosters voor de verbreiding der wetenschap onwaardeerbaar groot is. *) Men was er over het algemeen alles behalve liberaal mede en werkte het eer tegen dan in de hand, omdat boeken nu eenmaal te zeldzaam waren en men een handschrift, dat verloren ging, niet zoo gemakkelijk door een ander kon vervangen, 't Behoeft ons dus niet te verwonderen, dat er inrichtingen waren in welke het uitleenen van boeken volstrekt verboden was waar ze zelfs de bibliotheek niet mochten verlaten dan alleen in het geval, dat zij naar den binder moesten. ') Gelukkig kan hierbij vermeld worden, dat het concilie van Rouaan van het jaar 1214 verbood dergelijke strenge bepalingen te maken, aangezien het uitleenen van l) Hugonis statuta antiqua Ord. Carthusior. cap. XVI. § 9: Adhuc etiam libros ad legendum accipit (frater) duos quibus omnem diligentiam curamque praebere jubetur, ne fumo, ne pulvere, vel alio quoque sorde maculentur. *) Dat dit in de middeleeuwen ook voorkwam, en dat tal van bepalingen in de kloosterregels, enz. juist hierop betrekking hebben, schijnt Vogel niet bemerkt te hebben. Vandaar bij hem de zonderlinge mecning, dat ook de conventualen een pand voor de geleende boeken moesten geven. 3) #On n'a pas assez remarqué", zegt Delisle, Bibl. de 1'Ecole des Chartes 111e Serie, I, 225, „les services que les bibliothèques monastiques rendaient dans ces circonstances. Le pret des livrcs était considere' comme une oeuvre de misericorde des plus méritoiresv'. Dit mag wel zoo zijn; men zag misschien gaarne dat anderen het deden, 't Mag betwijfeld worden of Delisle's uitspraak met de waarheid in overeenstemming is. 4) Statuta, constitutiones et decreta generalia congreg. Gallicanae fratrum et soror. tertii ord. S. Francisci de Poenitentia, c. XXIV, p. 75 : %Nulliextraneo, etiam religioso» vel sacerdoti seculari, concedetur liber ullus extra monasterium asportandus, ne libri perdantur.,, Quartum statutum collegii Cardinalitii (College de Cardinal Lemoine, Paris) anno 1313: „Statuimus et ordinamus ut nullus scholaris dictae domus, sive sit de mojoribus, sive de minoribus, attentet commodare librum dictae domus, etiam sub pignore seu cautione quacumque; et hoe mandamus sub debito juramenti. Et quicumque de dictis scholaribus hoe statutum non servaverit, sit privatus omni commodo dictae domus." (Vgl. Franklin, II, p. 288, en I, p. 390.) 5) College des Bernardins a Paris: Nullus, cujuscumque status, officio vel gradus fuerit, librum extra librariam, pro se vel pro altero, in collegio aut extra, quacumque causa, nisi fortc causa reparationis, sub poena gravissima extrahere praesumat. (Aangeh. bij Franklin, I p. 210 uit Félibien, Ilist. de Paris, T. III, p. 177.) boeken door de bedoelde vergadering gerekend werd „onder de voornaamste werken der barmhartigheid." 1) In andere kloosters mochten kleine, weinig kostbare boeken door den armarius worden uitgeleend, onder voorwaarde, dat hjj er iets voor in pand kreeg, dat minstens van dezelfde waarde was en goed kon bewaard worden; groote en kostbare werken mochten echter niet uitgeleend worden zonder vergunning van den abt.a) Natuurlijk moest de leener ook nog een bewijs van ontvangst teekenen. Zelfs kloosters onder elkander pasten dergelijke maatregelen toe: in 1474 leende Ulricus Schenk, proost in Schinen, eenige boeken van 't, Benedictijner klooster Reichenau, .,nt liaberet praedicabilia pro populo' en gaf een aantal van zijn eigen boeken in pand, die hjj terug moest hebben als hij de geleende werken Aveerom zond.3) Alles saamgenomen schijnt men dus in de middeleeuwen over het uitleenen van boeken aan de buitenwereld van de meening geweest te zyn, die zoo kort en duidelijk geformuleerd is in de statuten van de Congregatie van St. Maurus: ..Extraneis rarinsime, nunquam sine Siiperioris jussu et debita cautione, commodare ent licitum." 4) En dat men al te groote liberatiteit in dit opzicht, zoowel tegenover de conventualen van het klooster zelf als tegenover vreemden bepaald verkeerd vond, blykt uit de volgende feiten: In het jaar 817 werd in het Capitulare van Aken bepaald, dat de kloosterbroeders na de gewone jaarlijksche uitdeeling in de Vasten, geen andere boeken uit de bibliotheek ») v. Bessin, Concilia Kotomagensia, p. 118—119: Interdicimus inter alia viris religiosis ne fmittant juramenta de non commodandis libris indigentibus. cum commodare inter praecipua opera reputetur misericordiae. Quocirca... .alii ad opus fratrum in domo retineantur, alii secundum providentiam abbatis, cum indemnitate domus indigentibus commodentur, etc. Een en ander is woordelijk overgenomen uit de statuten vun 't concilie van Parijs van 1212. 2) Hugonis statuta antiqua Ord. Carthusior. P. I. cap. XLI. $ 31. Sacrista libros, cum accommodentur, scribit, pignus rotinet et custodit. Consuetudines veteres Canon. Regul. S. Victoris Paris, apud Martene de antiq. Eccl. ritib. T. 111 Append. p. 262.: Numquam Armarius libros praestare debet, nisi ab eo, cui praestat, vadimonium accipiat; ita ut si persona ignota fuerit, et aequivalens sit ipsum vadimonium, et nomen illius, cui praestat et vadimonium, quod accipit, in brevi unnotatum retineat. Majores autem et pretiosores libros sine licentia abbatis praestare non debet. Reglement van t College de Sorbonne a Paris (1321) .. Ut nullus liber prestetur extra domuni alicui, nee socio. nee extranco, sub juramento, nisi super vadium (vadimonium) amplius valens ct in re que servari potest pura, auro, argenteo vel libro; et hec vadia serventur in cista ad hoe deputata (Franklin I. p. 237.) 3) Gottlieb, No. 17 <• 4) Regula S. P. BeneJicti et Conslitutiones congrcg. Sancti Mauri, cap XII p. 225. Franklin I p. 110. mochten ontvangen dan alleen wanneer de prior het beval. ') In het jaar 1458 werd een abt door het generaal kapittel der Cisterciensers ernstig vermaand, met het uitleenen van boeken vooral niet te vrijgevig te zijn.2) Uit al hetgeen tot hier toe over den werkkring van den armarius werd medegedeeld blijkt duidelijk, dat hij als vertegenwoordiger deibelangen van de wetenschap in zijn klooster stellig geen onbeperkten invloed op zijne medebroeders kon uitoefenen: in de eerste plaats niet, omdat hij ondergeschikt was aan den prior, en vervolgens, omdat ook hy zelf min of meer beheerscht werd door den — vaak zeer veranderlijken —- geest, die 't geheele klooster bezielde. Maar het zal ook duidelijk geworden zijn, dat hij, onder een abt die niet onverschillig voor, of ten minste niet bepaald afkeerig was van kennis en wetenschap, zeer veel goeds kon stichten onder do conventualen, wanneer hij zelf een ijverig, wetenschappelijk man was, zeer veel kwaads echter, wanneer het tegendeel het geval was. 3. De Armarius als verdeeler der dagelijksche werkzaamheden onder de verschillende kloosterbroeders. Wie met aandacht de inwendige organisatie der kloosters nagaat, zooals deze blijkt geweest te zijn uit de statuten der Benedictijner orde sedert hare hervorming, alsmede uit die van de, tengevolge dier reformatie, ontstane zusterorden, die zal, zelfs wanneer hij liet streven der kloosters als geheel verkeerd beschouwt, toch moeten erkennen, dat de grondleggers dier organisaties l>ij hare inrichting eene niet geringe mate van gezond verstand en scherpzinnigheid aan den dag gelegd hebben. Dit blijkt vooral uit de wijze, waarop zij de verschillende werkzaamheden en plichten onder de kloosterbroeders verdeeld hebben, sommige opdragende aan een enkelen monnik alleen, andere :) v. Herrgott, Vet. discipl. monast. p. 25 b,: Ut in Quadragesima libris de bibliotheea secundum Prioris dispositionem acceptis, alios, nisi Prior decreverit, non accipiant. 8) Abbati de Monasteriolo districte praecepit generale Capitulum, ne de cetero libros sui monasterii sic faciliter et communiter coneedat, praesertim cum, ut fertur occasione ista saepius alienentur aut deteriorentur, nee etiam sine scientia et praesentia conventus aliquando sigillentur. V. Martene et Durand, Thesaurus Anecdoter- T. IV. p. 1622 $ 5. Hoe gemakkelijk kon ook misbruik 't gevolg zijn, als, gelijk in Weissenburg het geval was, zelfs vrouwen boeken konden krijgen! Vgl. Hunter. Gesehichte Pabst Innocenz III, Bd. III p. 583—58-4 Nota 4-18, volgens Schannat. daarentegen aanwijzend om in gemeenschap vervuld te worden, waardoor zij aller medewerking wisten te verkrijgen voor een en hetzelfde doel. Deze bezigheden waren van verschillenden aard, daar ze deels betrekking hadden op een bepaald, blijvend ambt in het klooster, deels aan verschillende conventualcn werden opgedragen volgens eene zekere rangorde, die naar omstandigheden moest gewijzigd worden. "Waren gene reeds als vaste ambten in de statuten aangewezen, deze laatste werden door den armarius verdeeld. Deze moest n 1. aan het einde van elke week de zoogenaamde brevis tabulae — ook wel tabula officialis of matricula genaamd — opstellen, waarin aangegeven werd, wie der broeders in den loop der volgende week zoowel op de geregelde uren als bij de hoogmis, in 't kapittel, aan tafel, bij de collatie en de vigiliën zingen of voorlezen moesten. Bij deze verdeeling mocht hij geen acht slaan op de wenschen der verschillende kloosterlingen, ook niet naar eigen willekeur handelen, noch bij dezelfde bezigheid een lagere in rang door een hoogere doen opvolgen, noch ook een enkele tweemaal hetzelfde werk opdragen, vóór nog de anderen, welke ook daartoe ter beschikking stonden, hunne beurt gehad hadden. Dan moest hy l>y de keuze zooveel mogelijk de bijzondere geschiktheid van den een of den ander in het oog houden, in geval van verhindering van den een tijdig een ander als plaatsvervanger aanwijzen, en dergelijke dingen meer. Zoo moest hij ook de processies ordenen, aan ieder zyne taak daarbij aanwijzen, en hen terecht wijzen, die daarbij niet liepen zooals t behoorde. Behalve de brevis tabulae moest hij ook de brevis defunctorum opstellen. Wanneer n.1. een der conventualen overleden was, moest hij niet alleen de andere kloosterbroeders daarvan schriftelijk in kennis stellen, maar ook terstond een doodsbericht zenden naar de andere kloosters van dezelfde orde, welke in den omtrek gelegen waren, om ze op die wyze uit te noodigen aan de begrafenis van 1) Ter wille der kortheid «orden hier alleen de belangrijkste plaatsen aangegeven. Du Cange s. art. Brevis tabulae T. I p. 1295. — Consuetud. veteres Canonic. regul. S. Victor. Paris. Cap. XXI ap Martene de antiq. Eecles. rit. T. III Append. p. 262 sq. — Bernardi Ordo Clnniacens. cap. XIV ap. Herrgott, 1.1. p. 161. — Guidonis Disciplina Farfene. ap. Hergott p. 126. — Ex 1'suum Cistereienss. libroap. Martene de antiq. monachor. ritib. lib. V cap. X § 53. p. 262. Lanfranci Constitutioties ap. Wilkins Concilia Brittanniao T. I p. 348. den overledene deel te nemen. Wat de verder verwijderde kloosters betreft: het dikwijls zenden van zulke doodsberichten daarheen zou met te veel moeielijkheden zijn gepaard gegaan, waarom hem toegestaan werd na den afloop van elk jaar een bericht te zenden over alle sterfgevallen, welke waren voorgekomen. Het klooster Clugny hield er voor dit doel een bijzonderen „brevetarius" op na. Ook moest de armarius de namen der overledenen en hunne sterfdagen in den kalender opteekenen, een feit, dat veel bewast voor de betrouwbaarheid van zulke kalenders, daar zijne aanteekeningen daarin een officieel karakter dragen. r) 4. De Armarius als voorzanger en leider van het Koor. Het spreekt van zelf, dat in inrichtingen, waar niet alleen de kerkelijke, maar ook bijna alle andere gemeenschappelijke handelingen met gezang gepaard gingen, waar men gezangen hoorde weerklinken bij dag en bij nacht, hooge eischen gesteld werden aan dengene, die het gezang moest aanheffen en leiden. Even duidelijk is het, dat de uitvoering grootendeels van zijn' ijver en zijne bekwaamheid afhing, en dat hij tegenover zijne ondergeschikten een standpunt behoorde in te nemen, dat hem, naast eene zekere mate van onafhankelijkheid in doen en laten, tevens het noodige gezag verleende. De wetgevers der kloosters hebben dit blijkbaar begrepen en den armarius in zijne hoedanigheid van cantor bijna onbeperkte macht over zijne ondergeschikten toegekend, terwijl zij aan de laatsten onvoorwaardelijke gehoorzaamheid oplegden aan zijne bevelen. Mocht h\j van zijn kant zich aan plichtverzuim of andere verkeerdheden schuldig maken: hij was daarvoor alleen verantwoording schuldig aan het kapittel. Den zangers was het uitdrukkelijk verboden bij het zingen op- of aanmerkingen tegen hem te maken: zij werden voor eens en voor altijd verwezen naar het kapittel als de competente rechtbank. Juist wegens zijne vele bezigheden gaf men den cantor ') v. Bernardi Ordo Cluniacens. cap. XIV. ap Herrgott, 1. 1. p. 163. — Wilhelmi Constitutiones Iiirsaugiens. lib. II cap. XXIII. ap. Herrgott. 1. 1. p. 506. — Guidonis Disciplina Farfcns. ap. Herrgot 1 1. 126 — 127. — Martene, de antiq. monachor. ritib. lib. V. cap. X. § 16, T. IV. p. 137 (ex Consuctudines Cluniacensis monasterii et S. Benigni Divionensis) en cap. XIII § 41 — 47. p. 277, waar voorbeelden van zulke breves gegeven worden Statuta Hugonis V, Abbat. Cluniacens. ap. Marrier, Bibl. Clumaeens. p. 1470. en Statuta Henrici I. Abb.Cluniac. XXIX ap. Marrier, 1. 1. p. 1552. een blijvenden helper (succentor), die, wanneer gene afwezig was ot door andere bezigheden verhinderd werd, met dezelfde machtsvolkomenheid zijne plaats verving, terwjjl hij anders aan het hoofd van het linker koor stond, als de cantor aan de rechterzijde voorging. ') Er dient nog op gewezen te worden dat men in lateren tijd, waarsch\jniyk wegens de menigvuldigheid der bezigheden, welke den armarius waren opgedragen, alsook omdat een goed bibliothecaris nog niet altijd een goed cantor was, in verschillende kloosters zijn werkkring gesplitst heeft, zoodat toen twee of drie functionarissen elk een deel van de werkzaamheden vervulden, die vroeger door één persoon verricht werden. Hebben wij getracht in het voorgaande een overzicht te geven van den werkkring van den armarius in de middeleeuwen, het heeft niet in onze bedoeling gelegen daarbij alle kleine plichten en werkzaamheden op te sommen, welke hem in de statuten van sommige kloosters op de schouders gelegd werden. Ean toch zouden wij nog heel wat bezigheden kunnen aanvoeren, doch daaronder zouden er zijn, die slechts in één enkel klooster tot zijn werkkring gerekend werden. Om een enkel voorbeeld van iets dergelijks te geven: de armarius te Citeaux was verplicht een register aan te leggen, waarin alle kloosters zijner orde stonden opgeteekend, met het jaar hunner stichting. Dit blijkt uit de statuten der orde van 1239 en 1270, in welke aan alle abdijen bevolen werd over die zaken een bericht naar Citeaux te zenden. 2) Zeker is liet, dat de armarius, zou hij zijn ambt met nauwgezetheid en ijver vervullen, lang zooveel vrijen tijd niet had als menigeen zijner hedendaagsche ambtgenooten. Integendeel, wij moeten ons verwonderen, dat vele dier middeleeuwsche boekenwaarders bij hunne drukke bezigheden nog den tijd gevonden hebben boeken te schrijven of ten minste af te schrijven. ') V. Lanfranci Constitutiones ap. Wilkins, Concilia Magnae Brittanniae T. I.p. 348. Herrgott, Vetus disciplina raonast. p. 505.—Usus Ordinis Cistercienss. ap. Paris, Nomasticon Cisters. P. I. p. 235 — 237. - Consuet. vetcres Canonic. regul. S. Victoris Paris. Cap. XXXIV, ap. Martene (le antiq. Eccles. ritib T. III Append. p. 264. 5) v. Martene, Thesaurus Anecdotor. T. IV. 136Ü—1370 et pog. 143-1. III Middeleeuwsche Bibliotheken in Nederland. Al is liet niet onwaarschijnlijk, dat de Frankische zendelingen, die in ons land het eerst 't Christendom gepredikt hebben, boeken met zich voerden; al is 't zoo goed als zeker, dat de eerste bisschop van Utrecht, Willebrord, de stichter der kathedraalschool, er meerdere zal bezeten' hebben: van een boekverzameling binnen onze grenzen is eerst sprake in het leven van Bonifacius. „De Apostel van Duitschland" toch was een warm vriend der wetenschap en voerde op zijne reizen steeds een kist met boeken hij zich. Ook toen hij zich te Maintz gereed maakte voor zyn laatsten tocht, die bij Dokkum zoo'n droevig einde nemen zou, vergat hij zijne boeken niet; maar, als zeide hem een voorgevoel, wat er met hem gebeuren ging, hij gaf bevel behalve de boeken ook zijn lijkkleed in de kist te leggen. Toen de woeste Friezen hem en zijne volgelingen vermoord hadden, „brachten zij de boekenkisten, waarin vele boekdeelen waren, naar de schepen, in de meening, dat zij zich dusdoende met een grooten voorraad goud en zilver verrijken zouden" schryft zyn biograaf Willibald; „doch toen zij de kisten opengebroken hadden, vonden zij in plaats van goud boekdeelen en in plaats van zilver bladen met goddelijke wetenschap. En boos over hunne misrekening verstrooiden zy den geheelen boekenschat over veld en weide." *) Waarschijnlijk had de vrome man den grondslag voor zijne verzameling zelf gelegd, toen hij nog in de abdy Nhuts-celle in Southamptonshire studeerde; doch hoe moeielijk het was in die dagen boeken te verkrijgen, blijkt uit hetgeen van zijne briefwisseling bewaard bleef. Zoo had hij omstreeks 720 aan de abdis Bugga eene geschiedenis der Martelaren gevraagd; in haar antwoord leest men „Simulque sciat caritas tua, quocl passiones Martyrum, qvas petisti tibi trans- *) Willibaldus, Vita S. Bonifacii Archiepisc. In Pcrtz, Monura. Germ. hist. II p. (349—351 Ilanover 1829.) mitti, aclhuc minime potui impetrare. Sed durn valeam, faciam." ') Wel blykt het, Jat hij by zijn tweede bezoek aan Rome in 722 van Paus Gregorus II een boekje — in quo sacratissima ecclesiasticae constitutionis iura pontificalibus sunt digesta conventibus 2) — ten geschenke ontving, en bedankt hij ook de abdis Eadburga van *t klooster Thanet in Kent omstreeks 735 voor 't feit, dat zij liera, den balling in Gerraanje, eenige boeken vereerd had, maar overigens is 't in zijne brieven bijna altijd vragen en vragen om nieuw voedsel voor zijn geest. Zoo verzoekt hij zijn vriend Daniël, bisschop van Winchester, hem een handschrift te zenden, nagelaten door zijn ouden leermeester abt Winbert, waarin de boeken van zes profeten vereenigd waren, geschreven met heldere en duidelijke letters; want zoo'n afschrift was noodig voor zijn verzwakte oogen, daar liy kleine en te zeer verbonden letters niet meer onderscheiden kon; en op t vaste land kon hij geen dergelijk afschrift verkrijgen.3) Zoo verlangt liij dat Eadburga hem door den priester Eoban een afschrift met gouden letters laat maken van de brieven van Petrus4); vraagt Nbthelm. aartsbisschop van Canterbury om een geschrift van den H. Gregorius 5); en smeekt zijn ouden vriend en leerling Duddo hem dat deel van de commentaar op Paulus' brieven te zenden, dat hem ontbrak, „want ik heb ze slechts voor twee brieven, dien aan de Romeinen en den eersten aan de Corinthen." °) Zoo zouden wij nog eenigen tijd kunnen voortgaan. Mogen wij zijn biograaf Willibald gelooven, dan zijn Bonifacius' boeken later onbeschadigd terug gevonden. In de Dombibliotheek te Fulda toont men nog het Evangeliarium, dat de Heilige in zijn laatste oogenblik boven zijn hoofd gehouden had om den nootlottigen slag af te weren, en eenige andere handschritten, die hem zouden behoord hebben. 7) Ook van enkele tijdgenooten en navolgers van Bonifacius weten wij, dat zij veel moeite gedaan hebben om boeken te vergaderen. Zoo staat opgeteekend dat Gregorius, toen hij in 737 met Bonifacius te Rome vertoefde, xplurima volumina sanctarum scripturarum" ') Monum. Mogunt. ed. Phil. Jaffe, Berol 1S66, p. 75. 2) Pertz, Monum. p. 343. 3) Monument. Mogunt. cd. Jatte, 15erol. 1S66, p. 1G0. 4) ibid. p. 9S, 99. 5) ibid. p 96. •) ibid p. 98. ") Pertz, Monum. Gei m. hist. II p. 351 Vgl. Sharon Turner, The hist. of the Anglo-Sax. III p. 247. verzamelde, die hij „de Utrechtsere abt-', wel zal medegevoerd hebben naar zijne woonplaats '); van Ludger, dat hij, in 780 van "York terugkwam „habens secum copiam librorum ' s);van bisschop Frederik I van Utrecht (825—838), dat hij van Rhabanus Maurus uit Fulda de commentaren ter leen kreeg, die deze op Mattheus en Jozua vervaardigd had, met het doel er afschriften van te laten maken. *) Zoo zal zich langzamerhand te Utrecht een boekenvoorraad gevormd hebben, waarvan echter wel niet veel bewaard zal zijnMeermalen toch werd de stad verwoest door de Noormannen, en dat deze ook de boeken niet spaarden, bewijst 't geen Oetbertus zingt in zijn leven van den H. Frederik, bisschop van Utrecht: Est quia combiistus jam Danis forte libellus; De ipso factus fuerat qui magnus et aniplus, Cum multis aliis libris, dum funditus urbis Trajecti muros beu ! diruerunt venerandos.4) De eerste boekerij die wy op Nederlandschen bodem om zoo te zeggen zien ontstaan en eenigermate althans in haren groei kunnen volgen is die van de Benedictijner Abdy Egmond. Kort na de stichting, die omstreeks 950 zal plaats gehad hebben, werd zij door Graaf Dirk II en zijne gemalin Hildegarde ruim van goederen en inkomsten voorzien. Volgens de oorkonde, waarbij graaf Dirk V den 26 .Juli 1083 deze schenkingen bevestigde '), waren daaronder ook boeken, o. a. een Evangeliarium, later door Melis Stoke in zijne kroniek vermeld met de woorden „Oec gaf si, doer sine minne, Enen Ewangelien boec der mede, Ghemaect met groter dierhede Van edelen stenen, van iinen goude." 6) dat, na een zwerftocht van eenige eeuwen, aangeland is in de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage. In dezelfde oorkonde van 1083 wordt ook melding gemaakt van een aantal boeken, door den zoon van Dirk II, Egbertus, aartsbisschop van Trier (977—993) aan 't St. Adalberts klooster ge- 1) Mabillon, Saec. III 2. 296. 2) Pertz, Monumenta, II p. 408. '■>) Mabillon, sacc. IV 2. p. 41. 4) ActaSanet. Julii Tom. IV. Parisiis et Romae, 1SG8, p. 457. s) Adr. Kluit, Ilist. crit. comitat. Holl. et Zeeland. II p. 119—127. ') Uitg. Huydecoper. I. v. 626—629. schonken, n. 1. „Missale; Capitulare; Historiam, uetus nonumque testamentum continentem, multosque alios libroswat Melis Stoke in zijne kroniek herhaalt met de woorden: „Dese, doe hie aerdsch bisscop was, Ghedochte hem wel int herte das, Wanen hi comen was van gronde, Ende eerde 't Goedshuus 't Eguionde, Als sine vorders daden na rechte; Ende offerde sente Aelbrechte Een goudijn cruce van scoenre manieren, ' Ende oec ene kasuffle diere, Ene aelmatike ende een missael, Capitulaer ende een passionael, Ende ander goede boeke der met, Ende d'Oude ende de Nie Wet Hese reuen in letteren fine." ') De „andere goede boeke," waarvan Stoke spreekt, worden ons eenigszins nader aangeduid dooi- eene oude aanteekening, medegedeeld door Bakhuizen van den Brink in zyne „Hecmundensia waarin, behalve van de reeds genoemde boeken, ook nog sprake is van een „tripartitum psalterium, maiorem Donutum. glosarianï'. -) Doch, dat ook hier Egbertus' schenking niet in haren vollen omvang beschreven wordt bewjjst het ..Inditium aliquorum librorum mona.sterij egmondensis secundum que ubique in pluribus antiquis libris hmeniuniur", in de zestiende eeuw opgesteld door „frater Baldeivinus de liagacomitistegenwoordig behoorende aan de Bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden.s) Daar toch blijkt, dat het geschenk van den Trierschen aartsbisschop minstens uit twintig boekdoelen bestond, waaronder ongeveer al datgene voorkomt, wat een nieuw klooster noodig had voor den kerkdienst en voor de school. Voor de kerk: een missaal; een collectarius (een soort van gebeden- *) Melis Stoke, Uitg. Huydecoper I, 669—681. 2) Nederl. Rijks-Archief 1, p. 201. 3) Het werd 't eerst uitgegeven door Mr. H. van Wijn, Huiszittend leven, deel I. stuk III (Amst. 1801) blz 253-333. Een betere, doch ook nog te wenschen overlatende uitgave bezorgde l)r. II. G. Klcyn, in Acquov en Kogge's Archief von Nederl. Iverkgeschied. Deel II (1S87) blz. 127 e. v. 6 boek?); een compleete bijbel1); een psalterium met Dietschewoordverklaringen ; de vier evangeliën, waarvan dat van Johannes met glossen voorzien was, en een passionaal. Voor de school: 't voornaamste gedeelte der „Institutiones grammatica# van Priscianus; de „Ars maior' van Donatus en de „Ars metrica" van zyn leerling Eutyches; de commentaren van Smaragdus en Remigius op Donatus grammatica; 't beroemde boek van Martianus Capella over de zeven vrije kunsten; en Boethius, „De arithmetica en ,,De musica." Zooals men ziet, Egbertus liad eene goede keuze gedaan. Daarbij schonk hij ten overvloede nog een goeden voorraad stichtelijke lectuur, voornamelijk werken van Augustinus, doch ook een boek met Homeliën van Chrysostomus en een drietal levens van Triersche bisschoppen. Of er onder de eerstvolgende abten van het klooster niets \ooi de liberie gedaan is? Men zou het mogen veronderstellen, daar broeder Boudewyn „vuyten-Hage" ons daaromtrent niets weet mede te deelen. 't Kan zyn, dat de monniken het in die eerste jaren te druk gehad hebben met huiselijke en landelijke werkzaamheden om aan de vermeerdering van hunnen boekenschat te denken. Misschien ook waren zy niet genoeg geoefend in de schrijfkunst. Sterk is echter de boekenvoorraad aangegroeid onder den vijfden abt, Stephanus, die het klooster van 1057 tot 1105 bestuurde, en veel hart schijnt gehad te hebben voor de wetenschap. Minstens tachtig deelen'), waarin ± 108 verschillende werken 3), werden in zijn tyd afgeschreven, aangeschaft,4) of ten geschenke ontvangen.') Als begunstiger van de boekerij onderscheidde zich vooral een zekere magister Baldewinus, die haar met een flink aantal klassieke schrijvers, meerendeels dichters en grammatici, verrijkte. ") Zoo bezat de abdij bij Stephanus dood handschriften van de werken van Aulus Gellius, Aristoteles en Avianus, verschillende boeken van Boethius en bisschop Adelbolds ') Ziedaar wat bedoeld wordt met „historia continens vctus et novum testamentum," een bock dat Dr. Klevn niet thuis wist te brengen (!). I>at dit werkelijk juist is, bewijst 't «een Melis Stoke meedeelt, die 't boek zeker wel onder de oogen lieeft gehad Maar er zijn nog wel andere bewijzen voor aan te lialen' 5) Zoo spreekt Baldwinus de Haga Conntis zelf, bij I)r. Klevn blz. 144. ■■>) Berekening van Dr. Kleyn,blz. 135. *) „Scribi fecit vel procuravit , bij Kleyn blz. 144. 5) „empti vel dati", bij Kleyn( blz. 150, noot 2. *) „contulit monasterio", bij Kleyn, blz. 152. commentaar op één daarvan, de „Disticha' van Dionysius Cato, een vrij groot aantal werken van Cicero, verschillende Donaten. Fulgentius, Horatius, Lucanus, Persius, Priscianus, Porphyrius, Sallustius en Statius. Van de Christelijke dichters worden genoemd Arator, Prosper Aquitanus en Sedulius. Vooral voor de kloosterschool waren deze aanwinsten van het hoogste belang. Ook voor de geschiedenis schijnt men onder abt Stephanus de noodige waardeering gekoesterd te hebben. De werken van Orosius. de „Gesta Langobardoruni", de Historia van Luitprand, de „Gcsta Francorum" en de „Gallicana Historia", twee levens van Karei den Groote en een tweetal geschriften over den strijd tusschen Hendrik IV en Hildebrand, „zij getuigen er van, dat Stephanus belang stelde in het verleden en heden der Germaansche volken", zegt Dr. Kleyn. „Dit nationale gevoel was het zeker ook, dat hem dwong de boekerij met den „ Waltliarius" te verrijken. Behalve dit gedicht treffen wij verscheidene ficties onder deze boeken aan, zooals de Rccognitiones Clementinae", de „Reis van Sinte Brandaen", „de Gesta Alexandri Magnide „Dicta Sibillae" en Dares' Deexidio Troiae') Niet alleen de bespiegelende wijsbegeerte — vertegenwoordigd door boeken van Aristoteles, Cicero, Seneca, Boethius. Porphyrius e. d. trok de aandacht; ook de zoogenaamde natuurphilosophie is vry goed vertegenwoordigd. Daar waren Beda, ..De naturis rerum", de commentaar van Oribasius op de Aphorismen von Hippocrates, een Physiognomia, waarschijnlijk van den medicus Loxus 2), Theodolus .,Libellus de VIIplanelis3), Priscianus „Periegesis'\ een aardrijkskundig schoolboek, en Wandelbertus „In Astromomia Op rechtsgeleerd gebied was er nog weinig: een boek „ad iiiditia facienda" — naar het schijnt saamgebonden met de „brieven van een zekeren bisschop Udalrik, en de „lex Sahca". Ook met een aantal theologische boeken werd de bibliotheek verrijkt: geschriften van Augustinus en Athanasius, van Beda, de Regula S. Benedicti en een commentaar daarop, verschillende werken van Chrysostomus, van Didymus, Hieronymus en Isidorus. Buitendien ') Dr. Kleyn, blz. 136. l) Dr. Kleyn ziet er een ander werk in. 3) Ook hier meen ik van Dr. Kleyn's verklaring te moeten afwijken. een Hexaemeron, dat van Ambrosius of Basilius kan zijn, 't Prognosticon van Julianus van Toledo '), e. a. waaronder Heiligenlevens van S. Barbara, S. Dionysius, S. Ghertruda, S. Hieronymus, S. Nicolaas, S. Paula en S. Walburga. Naar het schjjnt werden ook eenige boeken van ritueelen aard geschreven of ten geschenke ontvangen: eenige psalteria, eenige werken over de mis, een baptisterium, een nocturnale, een „liher coniurationum' — waarmede wel een libvr exorcismorum bedoeld zal z\jn — en eenige gebedenboeken. Stephanus' opvolger, abt Adalardus, die tot 1120 het klooster bestuurde, schynt zich minder om de wetenschap dan om de belangen van den eeredienst bekommerd te hebben. Het zyn bjjna alle liturgische werken, die hij schrijven liet; en de Musica van Guido van Arezzo, 't eenige boek dat nu niet strikt onder die rubriek te brengen valt, kwam toch in de eerste plaats den kerkdienst ten goede. En, een nieuw bewijs voor de stelling, dat de monniken gewoonlijk den weg volgen dien de abt aangeeft: ook de „custos ecclesiè\ Richerus, laat er, naar 't schynt op zyn eigen houtje, nog een viertal werken van denzelfden aard bij vervaardigen.2) Onder Adalardus' opvolger, Ascelinus, tot nog toe huiskapelaan van Petronella, de vrouw van Floris II, die ons geschetst wordt als een „liomo simplicia naturae ct ignarus penitus monastici ordinis"3) zou de boekerij misschien in statu quo gebleven zijn, had niet zijn opvolger als kapelaan der gravin, een zekere Nummarus, een passionaal aan de abdij geschonken,4) en de monnik Frederik niet had gezorgd voor den aangroei der liberie. ") Hij schijnt een geleerde geweest te zijn, die af en toe zelf eene verhandeling te boek stelde, en vele andere boeken liet afschrijven of wist te verkrijgen. Wel waren ook daaronder weder een groot aantal liturgische geschriften, o. a. drie missalen, drie gradualia, één antiphonarium, en een tiental abecedaria, zeker voor de school bestemd, maar ook Gregorius 1) In zijne verklaring van dezen naam zal Dr. Kleyn, (blz. 145, noot 5 en 6) wel goed gezien hebben. Ik wensch er alleen op te wijzen, dat de verwarring van Julianus Toletanus en Julianus Pomerius — als 't tenminste verwarring is — van zeer ouden tijd dagteekent. Ook in andere oude catalogi komt zij voor. Zie Bceker, No. 11, 141 en No. 32, 543. 2) Bij Kleyn, blz. 154. *) Wilhelmi Monach. et procur. Egmond. Chronic. bij Matthaeus, Analecta (1738) II p 446. *) Bij Kleyn, blz. 154. 5) Bij Kleyn, blz. 155. ..Moralia in Jobum," Augustinus op de brieven van Johannes, Bernardus' boek „De libero arbitrioen een Glossarium op den geheelen bijbel werden door zijn toedoen geschreven of gekocht. Abt Walter, die den onbekwamen Ascelinus in 1129 verving, was een geheel ander man. Ging de monnik Frederik ook na de komst van den nieuwen abt nog een tijdlang voort met de vermeerdering van de bibliotheek, bij stond nu niet meer alleen, daar ook \\ alter al zijne krachten inspande voor hetzelfde doel. Het/.jj dat de oude kerkboeken onbruikbaar waren geworden, hetzy ze niet beantwoordden aan de eischen die de nieuw'e abt stelde, li\j begon met een dertigtal nieuwe kerkboeken te laten vervaardigen, „waaronder men voor het eerst sequentieboeken en brevieren aantreft." Behalve eenige historische werken — een gedeelte van Flavius Josephus en de geschiedenis van den eersten kruistocht — waren het óf schoolboeken ut godgeleerde geschriften, die door zijn toedoen in de bibliotheek kwamen. Eenige waren niet anders dan nieuwe afschriften van werken, welke de abdij reeds lang bezat. ') Maar toch waren er ook tal van nieuwe boeken bij: de Homeliën van bisschop Haymo van Halberstadt, Paterius, het „Vaderboek' — dat echter binnen Haarlem ^ erbrandde — werken van Ivo Carnotensis, Hugo de Sancto \ ictore, Petrus Lombardus en Gilbert Porretanus, die bewijzen dat abt Walter, uit Zuid-Nederland afkomstig, op de hoogte was der Frausche wetenschap van zijn tijd. Ken aantal klassieke schrijvers en commentaren op hunne werken „procuraverunt" in Walters dagen de Scholieren.2) Moeten wij daaronder verstaan, dat zij ze eigenhandig afschreven? Dr. Kleyn schijnt die opvatting te huldigen, 't Komt ons echter waarschijnlijker voor, dat abt Walter de in Frankrijk veel gevolgde gewoonte invoerde „ Ut qiiivis novitius in die professionis suac etictm librum cJonciret bibliothecae iitilem et alicujus pretij.'3) Verder verkreeg de abdjj onder Walters bestuur belangrijke boek- ') Isidorus Etymologia verkreeg de boekerij reeds onder abt Stephanus (blz. 146), nu opnieuw (blz. 159.) t I.iber de divinis sentencijs van blz. 159 z.il wel een ïit's.'hiilt geweest zijn van 't gelijknamige op blz 146. 't Passionaal op blz. 161 genoemd, schijnt groote overeenkomst gehad te hebben met het door Egbertus geschonkene, blz. 143 eic. 3) Bij Kleyn, blz 101. 3) Zoo luidde sedert de 11e eeuw 't voorschrift in de abdij van Corbic. Zie Franklin I p. 110, noot 2. Vgl. 't art. van Dr. Kleyn, blz. 1S8. geschenken van den priester Symon, die later monnik werd, een aantal bijbelboeken van Magister Joseph, die ook de pij aannam en van den Rijswijkschen priester Deddo.' ) Walter, de man die zooveel voor de Egmondsche abdij gedaan had, overleed in 1161. Of zijn naaste opvolgers ook wat voor de boekerij deden, daarvan weet Boudewijn wten Hage ons niets mede te deelon en ook de andere bronnen zwijgen daarover. Eerst onder den abt Lubbertus II (1240—1264) werden weder ruime schenkingen aan de bibliotheek gedaan door den priester Nicolaus van Saynden,die tegelijkertijd monnik werd, en door een zekeren priester Symon en zijn neef Augustinus.3) Meeren deels waren het werken van klassieke schrijvers of commentaren daarop. Daarop springt Boudewijn wten Hage nogmaals eene tijdruimte van ruim een eeuw over, waarvan hij niets weet mede te deelen. om te eindigen met een lijst der boeken onder den abt Johannes Weent (1381—U04) gekocht, ten geschenke ontvangen of afgeschreven. Vooral op de beoefening van het kerk-en wereldlijk recht schijnen de kloosterlingen zich in zijn tijd toegelegd te hebben. Pandecten en Decretalen vormen de hoofdschotel, natuurlijk met de commentaren van Bernardus de Botone, Goffredus de Trano, Johannes Andrea\ Azo, e. d. Bovendien kocht de later abt geworden monnik Gerardus de Ockenberge te Parijs de „Logica" en de „Philosophia Katuralis" van Aristoteles voor het klooster, terwijl Johannes W eent zelt Xicolaus de Lyra's commentaar op de vier Evangeliën aankocht van den priester Willem Stuifzant.3) Geven ons de aanteekeningen van Boudewijn wten Hage eenigszins een idee van de wijze, waarop zich in die dagen een kloosterbibliotheek vormde, wij bezitten nog eene andere Nederlandsche bron, welke daarvan een nog duidelijker en belangwekkender voorstelling geeft, t. w. de beroemde kronieken van Emo en Menko. ) In het jaar 1209 werd te Romerswerf bij Jukwerd onder Appingadam een Praemonstratenser abdij gesticht, die den naam van „Nyeklooster *) Bij Ivleyn, blz. 163—165. J) Dr. Kleyn denkt bij dit „Saynden" aan Kloosterzande in 't land van Hulst, 't Komt ons waarschijnlijker voor, dat 's Gravezande — toenmaals Sande of Zande geheeten bedoeld wordt. 3) Deze was in 1375 kapelaan te Rijnsburg. (Schotel, Rjjnsburg, blz. 321.) 4) Kronijkcn van Emo en Menko, uiig. Feith en Acker Stratingh, Utrecht, lShfl, hier steeds gebruikt. kreeg. Onder het bestuur van Jen uitstekenden abt Emo, vroeger pastoor te Huizinge, werd dit klooster al spoedig in tweeën gesplitst, daar de monniken in liet jaar 1213 Nyeklooster verlieten en een afzonderlijk gesticht betrokken in het plaatsje Werum, later „"Wittewierura" genoemd, terwijl de nonnen op „Nyeklooster" bleven wonen. Terwijl aan deze laatste stichting nu den naam van „Rozenkamp" gegeven werd, nam 't monnikenconvent den naam „Bloemhof' aan. ') Emo, de eerste abt, had in zijne jeugd met zijn broeder Addo de Hoogescholen van Parijs, Orleans en Oxford bezocht, en werd zoo'n beminnaar der wetenschap „dat hij als de andere scholieren speelden of rondliepen, nimmer ledig gevonden werd, daar hy of studeerde of zat te schrijven of bezig was 't een of ander boek te verluchten. Zoo kwam het, dat hij, met zijn broeder Addo, zaliger gedachtenis, alle schrijvers, als daar zijn de zedekundiges), Ovidius, Virgilius, de Satirici3) en andere dichters, de godgeleerde dichters als de Aurora 4), Sedulius 3), Theopistes °j en dergelpe, den grooten en den kleinen Priscianus, Petrus Helias ') e. a. boeken en rsummae" over de grammatica en de dialectica geheel afschreef, welke zij samen te Pary's, Orleans en Oxford hadden hooien behandelen, zoodat zij er op 't gehoor af de verklaringen der Magistri en andere glossen aan konden toevoegen. Ook hadden zij, s nachts bij afwisseling wakende, te Oxford, de Decreeten, de Decretalen, 't „liber pauperum'") en andere boeken over kanoniek en Romeinsch recht overgeschreven, liooren uitleggen en van glossen voorzien, meenende, dat zij eigenlijk niets hadden, zoolang hun een bepaald nuttig boek ontbrak, of, zooals Lucanus van Julius Caesar zegt: niets meenende gedaan te hebben zoolang er nog iets te doen overbleef." °) i) Ygl. over dit alles Aem. W. Wybrands, De Abdij Bloemhof te Wittewierum in de 13e Eeuw. Amst. 1883. '■) Hier zullen wel werken van Aristoteles, Seneca, Boethius e. d. bedoeld zijn. 3) Horntius, Persius en Juvcnalis? ') Een bijbelsch gedicht van Petrus de Riga uit het laatst der 12c eeuw. s) Waarschijnlijk is hier zijn Carmen Paschale bedoeld. ") Wie hiermede bedoeld wordt? ') Schrijver van een summa de grammatica uit de 12e eeuw. ") Welk boek daarmede bedoeld werd is nog niet beslist. Een fragmentervan kwam in de 12e eeuw voor in de boekerij van Durham: Becker No. 117 : 520 „de libro qui vocatur paupcrum XII (luaterniones." °) Emo en Menko, pag. 150. Was er dus reeds een belangrijke boekenschat bijeen op het oogenblik toen het klooster gesticht werd, de volijverige Emo zou het daarbij niet laten. „Reeds lang had het hem gehinderd, dat er in de verschillende kloosterkerken van de orde van Prémontré zoo weinig eenparigheid bestond in den eeredienst en voornamelijk in t gezang. Hij had daarom verschillende soorten van kerkboeken (ordinarius. antiphonarinm, enz.) ter leen gevraagd, waaruit hij, met trouwe hulp van zijn geleerden vriend, Magister Frederik van Marieëngaarde, den tekst overschreef, teneinde later zyn afschrift mee te nemen naar Prémontré, het daar met de authentieke gezangboeken te vergelijken en er de muzieknoten bij te schrijven. Zoo vertrok hy in 't voorjaar van 1214, vergezeld van een enkelen kloosterbroeder naar Prémontré, waar hij. met vriendelijke vergunning van den abt Gervasius de langwpge taak vervulde en met nauwkeurigheid en spoed de gezangboeken — Graduale, Antiphonariuvi, Hymnarium, zegt Menko— voorloopig in orde bracht, )enbo\eDdien den Ordinarius, 't Capitulare en een Collectaneum geheel afschreef. Daar hij echter spoedig naar z\jne nog zoo jonge stichting terug moest, ontbrak 't hem aan tjjd om ook de Evangeliën, epistelen en de stukken, die bij de metten gelezen worden, geheel af te schrijven. -) ,,Hij bezat een bijzondere gave," zegt Menko, „om de kleinmoedigen te troosten met aanhalingen uit de Heilige Schrift, die hij steeds in 't hart en in den mond had, ook onder het werk, t lezen en t schrijven, want hij was verwonderlijk ijverig in t lezen van de Schrift, bad veel en vroom, was waakzaam in 't waarnemen deimetten ; toen h\j deze tot aan zijn ouderdom met de andere kloosterlingen nauwkeurig had in acht genomen, sliep hij daarna weinig of in 't geheel niet, wegens de gewoonte, die lig in zjjn studententijd te Parijs en te Oxford had aangenomen. Terwijl zijn broeder Addo het eerste gedeelte van den nacht waakte en schreef, bracht hij de tweede helft wakend door — eene verdeeling van den nacht, die ook in hunne boeken waar te nemen is, vooral in de Recreeten en 't liber pauperum. Volgens deze gewoonte dan bleef hij ook in !) Wybrands, blz. 94; Kronijk cn van Emo cn Menko, p. 16, 17, 154, 155. s) Desniettegenstaande maakte hij in een aanteekenboekje (Signaculum ) alleilei notities betreffende den „modus pronuntiandi capitula, collcctas, versiculos, epistolas, evangelia et similia." Kronijken van Emo en Menko p. 155 den winter na afloop der nietten op om te schrijven, zoodat hij bijna alle oude koorboeken en missalen in beide kloosters — Bloemhof en Rozenkamp — en nog vele andere, geschreven, met noten voorzien en verlacht heeft. Overwegende, dat in het beschouwende leven na het gebed eerst 't lezen en daarna 't overpeinzen komt, heeft hij, nadat alle boeken voor den eeredienst bestemd geschreven en verbeterd waren, zich groote moeite gegeven om de boekenkast in t kapittelhuis, met boeken van godsdienstigen aard te vullen. En overwegende, dat niet alleen bij de monniken, die hij onophoudelijk tot schrijven aanspoorde en door zijn eigen voorbeeld onderwees, ijver aanwezig was, doch dat deze ook wel bestond bij 't vrouwelijk geslacht, heeft hij de zusters, die daartoe geschikt waren, zorgzaam in de schrijfkunst onderwezen, en eerst den tekst van liet Oude en Nieuwe Testament en de Historia Scolastica, vervolgens de „Expositiones" der Heilige Vaderen, als van Augustinus op Johannes, van den H. Gregorius en anderen, alsook van zijne leermeesters ijverig laten afschrijven, want hij meende „dat er niets gedaan was zoolang er nog iets te doen overbleef." Alsof hij een profetischen blik bezat zeide liy dikwijls, „dat na zijn tijd, als men allerlei bouwwerken ondernemen zou, de ijver tot het schrijven van boeken zou verslappen. Zelf heeft hy ondertusschen, al lezende, verbeterende en nuttige zaken opteekenende, bijna in alle boeken van de bibliotheek sporen nagelaten van zijne hand." ') „Zoo verzamelde deze man Gods voor zich kleine werkjes, handboekjes eigenlijk, als een „Arbor vitiorum et virtutum'\ die, vroeger reeds uitgekomen, door hem verbeterd werd en op vele plaatsen aangevuld; een boekje „de differeiitia criviinum", een ander, „de diff'erentia virtntum politicarum et tlieologicarumen een .. Tractatus do Anima" Ook verzamelde hij de „Vitas Patrum', ze rangschikkende volgens de deugden en ondeugden, aanvangende met gebed, lectuur en meditatie, de voornaamste stukken van het beschouwende leven, enz. die hij in zijn ouderdom in eenvoudige taal tot een gedicht bewerkte, meer lettende op het nut voor de lezers dan op de sierlijkheid der woorden." 3) Emo had goed gezien Toen na zijn verscheiden by de kloosterlingen de bouwlust ontwaakte werden de belangen der boekerij verwaarloosd. *) Kronijken v Kmo cn Menko, p. 167. *) ibid. p. 109. Eu wat er in lateren tgd van geworden is? Wij weten 't niet. Wittewiernm en Egmond geven ons een genoegzaam duidelijk beeld van de wijze, waarop ook binnen onze grenzen gewoonlijk kloosterbibliotheken ontstonden. Hier waren liet aanzienlijke begunstigers, die den grondslag legden van de boekerij; daar begon men mot hetgeen de eerste abt persoonlijk aan boeken bezat. Spoedig na de stichting van een nieuw klooster namen de monniken gewoonlijk de pen ter hand om afschriften te maken van de onontbeerlijke liturgische boeken. En waar 't nieuwe convent onder leiding stond van een Hinken abt, bleven zy meestal, ook nog lang na de voltooiing van dezen taak, aan den arbeid, omdat by een goed klooster nu eenmaal ook oene goede boekerij behoorde. Ook onder do opvolgende abten vond men er gewoonlijk wel, die veel over hadden voor de vermeerdering der liberie — die dikwijls ook door boekgeschenken in korten tijd sterk aangroeide. Hoe men en waar men in die oude tijden in onze vaderlandsehe kloosters de boeken bewaarde — daarvan is ons weinig bekend. Kloosters, die in den ouden toestand bewaard bleven, hebben wij niet, en catalogi van hunne bibliotheken, die daarover, zooals wij in ons eerste hoofdstuk zagen, ook nog wel eens mededeelingen bevatten, ontbreken ons tot nog toe. Zagen wy boven, dat in de abdy te Wittewiernm de boekenvoorraad geborgen was in eene kast. geplaatst in 't kapittelhuis, wy mogen aannemen, dat hetzelfde in meerdere van onze kloosters 't geval zal geweest zijn, vooral wegens de vochtigheid van ons klimaat. Doch hier en daar zal men de kast of de kasten ook wel geplaatst hebben in den kloosteromgang, en 't vermoeden is niet ongewettigd, dat op sommige plaatsen ook muurkasten in den kloostergang als bergplaats voor boeken gebruikt werden. Zoo zyn er nog enkele brokken bewaard gebleven van den kloosteromgang van 't oude Dominicanerconvent te Zutphen: in den muur van de Broerenkerk, die vroeger de Noordzijde van dien omgang vormde, is een diepe kast uitgespaard, tegenwoordig gebruikt als bergplaats voor de schoonmaaksters der kerk, doch die in ouden tijd misschien een deel van den boekenschat geherbergd heeft. Studeercellen, carolls of écrituires, zooals in Engelsche en Fransche kloosters zooveel voorkwamen, schijnen in de onze niet gewoon geweest te zijn. Misschien kwamen zy alleen voor inde Egmondsche abdij. Immers wij lezen van abt Meynard de Man (1509—1526), dat liy niet alleen drie zijden van bot pand met een prachtig gewelf, nieuwe vensters en beelden van Heilige Benedictijnen versierde, maar ook, dat bij „novae cellcic in bovsnlis partc ambitus heeft doen oplichten, w elke mededeeling eerst dan duidelijk wordt, wanneer men cellae vertaald met carolls.*) Ook in de Kngelsche en Fransche kloosters vond men zulke studeercellen juist altijd aan de Noordzijde van het pand, die natuurlijk op 't Zuiden uitzag en kans had op helderlicht en zonneschijn. Meer gegevens hebben wy betreffende onze kerkelijke boekerijen. Elke kerk ook de kleinste, had natuurlijk verschillende liturgische boeken noodig, die. geschreven op perkament en in stevige, met leer overtrokken houten banden gevat, veel te zwaar waren om gedurende de godsdienstoefeningen in de hand te worden gehouden. < iewoonl\jk besron men daarom met voor bet altaar een lessenaar te plaat>en. die. in kleinere kerken waarschijnlijk van hout vervaardigd, in grootere en rijkere van geel koper (latoen) gegoten was, in den \orm van een arend met uitgespreide vleugels. Daarop legde men het epistelboek. Aan weerszijden van dezen „aern" was gewoonlijk een kandelaar aangebracht, waarop zoo noodig kaarsen gezet werden. In 1483 84 werd in de Kerspelkerk van St. Jacob te Utrecht zulk een „aein gerepareerd, een bewijs dat t ding nu niet juist van gisteren dagteekende.2) In 1418/19 vond men bij hetzelfde altaar in de St. Jacobskerk, toebehoorende aan de Onze Lieve Vrouwe Broederschap, ook reeds een houten lezenaar, gewoonlijk „lectrien", „latrien" of „pulviter" geheeten, waarop 't missaal was geplaatst. In 1484 85 werd die oude latrien opnieuw geverfd, terwijl in t zelfde jaar en in 1502 nieuwe vervaardigd werden, de eerste door Heinric den kistenmaker. Ook op het koor der kerk stonden twee zulke lectrijnen 3) Waar nu de kerk door schenking en erflating ook andere dan liturgische boeken verkreeg, werden deze vaak ten algemeenen nutte op een lectrijn in 't koor geplaatst, en met ketens bevestigd om diefstal te voorkomen. ') In zijne studie over kloostergebouwen in ilc Middeleeuwen, in hoofdzaak de bouwkundige geschiedenis van de Egmondsche abdij behandelend, erkent de geleeide Benedictijn Dom Willibrord van Heteren deze plaats niet te begrijpen. (Zie liet jaarboekje van Alberdingk Thijm, 1894, blz. 233). De mededeeling zelve is te vinden bij Joh. a. Leydis, Annales Egm. cap. XC1V. ed. Matthaeus p. Hl. !) Jhr. Mr. Th. II. F. van Riemsdijk, Geschied, v. d. Kerspelkerk van StJacob te Utrecht, Leiden 1882, blz. 45. :') einsilem, Bijdragen tot de Geschied, v. d. Kerspelkerk van St. Jacob te l trcclit. Leiden, 1888, blz. 16. Het eerste voorbeeld dat ons daarvan bekend werd is van liet jaar 1277. In dat jaar verklaarden de abt van St. Marie te Middelburg en de schepenen dier stad, dat Jacob Henricss Braems, kanunnik van St. Pieter, aan het kapittel vermaakt had twintig schellingen Leuvensche munt 'sjaars, om zijne memorie te vieren, benevens zijne Decretalen, ten einde die ten algemeenen gebruike aan een ketting in het koor der kerk neder te leggen.') Zoo leest men dat Rudolphus de Rivo, geboortig van Breda, als deken te Tongeren in 't jaar 1401 aan de kerk in z\jne geboortestad legateerde „Summum suam confessoram, cui voluit et vult alligari collectorium liationalis divinorum et in clioro eiusdem ecclesia incatlienari."2) Zoo vindt men in de rekeningen der Buurkerk te Utrecht over 1440/41 een post, luidende: „Item van 4 boeken te bynden ende te doen sloten gul.", en in die van het volgende jaar: „Item Willam Koernkyn die sloetmaker om dat hy veteren makede ende 2 slote dair men die boeken int choer mede sloet ende vast makede coste te samen 6 gul." 3) Als de boekenvoorraad van eene kerk aangroeide, bleken gewone lectrjjnen zeker spoedig onpraktisch te zijn, daar zij veel ruimte innamen doch er betrekkelijk slechts weinig boeken plaats op konden vinden. Dau vervaardigde men kasten, waaraan een lezenaar bevestigd was. Dat deze al vroeg ook in ons land voorkwamen blijkt uit het volgende: Op den 7dun April 14G2 bekenden „kerkmeesteren van Sinte Pieterskerke te Leiden, dat Willem Heerman doen maken ende geset heeft in S. Pieterskerk, op 't Choer een nuwe schoen lectryn, op syn selfs coste, mit vier scappraen, elc mit een opgaende doer dair an wesende In welke lectryn Willem Heerman voirsz. gemaickt ende geleit heeft, gevesticht mit ysere ketenen, die bible in Duytsche, die hy mit syn eygen liant gescreven heeft, ende syn twie stucken. alse dat oude testament, ende dat nuwe testament, om alle goede eerbaere mannen onder gelegen tyden ende onbeliindert den dienste 1) Mr. S. Muller, Catalogus van het kapittel van St. Pieter. 'sGravenhage 18SG. Deze belangrijke verwijzing danken wij aan Mr. Muller zelt. 2) Bulletin den Bibliophile Beige, XVIII. Brux 1862. p. 275. 3) Ridder Mr. F. A. L. van Rappard. De Rekeningen van de kerkmeesteren der Buurkerk in de 15e eeuw, (Bijdrag. en Meded. van 't Ilist. Gen. deel III (1880)» blz. 80, 8-t. Goids (gelegenheid te geven) dair inne te mogen lesen, ende wat goets te studeeren, soedat die lectryn raitten voirsz twie boicken van der bybel aldair tot ewigen dagen in der kercke ende op t choer an die lectryn sullen bliven liggen, sonder in eniger wyse wt te leenen, of van dair te vertrecken in eniger manieren ') Vergissen \vy ons niet, dan heeft Heerman — al staat het ook niet uitdrukkelijk gemeld — de hoop gekoesterd, dat andere weldenkenden in de toekomst wel de noodige boeken aan de kerk zouden schenken om er de ledige ruimte in de vier „scappraca" van zijn lectryn mede te vullen. Ofschoon het niet onwaarschijnlijk is, dat verschillende kerken hier te lande reeds in de dertiende eeuw een Binken boekenvoorraad bezaten, eerst in 't laatst der veertiende eeuw krijgen wjj daaromtrent zekerheid. Toen toch op den 8 Juni 13S0 PhilippusdeLeyden presbyter, Heet int'.r Parisienses minimus decreiorum doctor, ccinonicus Traiectensis et in Condato Cameracensis, ac thesaurarius et canonicus in Lei/den et in Haga et unus curatorum inZierixee",degeleerde schryver van ..De cura reipublicae et sorte principantisoverleed^ liet hij bij testament zijne uitgebreide boekverzameling na aan de collegiaal kerk van St. Pancras te Leiden, met de bepaling, dat deze collectie zou blijven „in 't huis dat hy placht te bewonen aan t Peterskerkhof, totdat de executeuren van zyn testament een betelen veiliger plaats daarvoor zouden bepaald hebben in de St. Pancraskerk of elders. Intusschen moest de boekerij afgesloten worden met drie sloten, waarop verschillende sleutels pasten, waarvan de eerste zou hebben de deken van St. Pancras, de tweede by den „patroon", die de door den overledene gestichte prebenden te vergeven had, zou berusten en do derde by den oudsten kanunnik \ an t collogo. ) Deze boekery, in het testament uitvoerig beschreven, schynt uit 40 a 50 banden 3) bestaan te hebben, waaronder er echter vry veel geweest zyn, die op zich zelf een gcheele bibliotheek vormden. „De ') Frans van Mieris, Beschrijving van Leiden, I, blz. 47. s) Zie de nieuwe uitgave van „De cura Reipublicae" door Fruin en Molhujscn, in de „Oude Vaderl. Rechtsbronnen', 2e reeks, I, den Haag 1900. Het testament van Fhilippu*, reeds gedeeltelijk gedrukt in Van Heussens, Historia Episc. Ultiaj. I p. 4fi9 — <1 is daar in lijn geheel afgedrukt, p. 473 — 469. De geciteerde bepalingen aldaar op pag. 438. 3) Moll (Kerkgcschied. II 2e stuk, blz. 307) spreekt m. i. ten onrechte van «ongeveer 80 banden." boeken waren meerendeels van juridisch en inhoud; doch wysgeerige, natuurkundige, arithmetische, medische en grammatische ontbraken ook niet, en evenmin historische, exegetische, zedekundige, homiletisclie en liturgische." In den volksmond kreeg de bewaarplaats van zooveel geleerdheid al spoedig den naam van ..Salomo s lempel. ) Slechts weinig — en dat weinige nog niet eens met zekerheid — weten wij aangaande de liberie, die omstreeks 1414 moet opgericht zijn bij de Lebuinuskerk te Deventer. In dat jaar zou Frederikvan Blankenheim, bisschop van Utrecht, „een plein van 't Bisschops Hof, dat dicht aan de kerk stond, tot het oprichten van eene boekerij gegeven hebben, welke boekerij nochtans bynae met geene andere boeken als Kanonisten en Uitleggers der H. Schriftuure gestoffeert is geweest." -) Ziedaar alles wat er van wordt medegedeeld. In dien zelfden tijd bezat ook de Kerspelkerk van St. Jacob te Utrecht reeds eene liberie, blykens een bericht in de kerkmeesters rekeningen van het jaar 1415.3) In het jaar 1461 werden voor die bibliotheek een drietal „roeyen"' gemaakt, die samen 75 pond wogen.4) ,.Die liberjj scliynt in 1598 niet meer te hebben bestaan." ") Iets meer weten wij aangaande de boekerij in dien zelfden tijd gesticht door den beroemden rector der Zwolsche fraterschool Johannes Cele. Van zijne boekenliefde getuigt Thomas a Kempis „Muitos ipse sibi libros scholasticos et divinos congregaverat, quos in pios usus fecit post mortem distribui, quosdam Ecclesiis, quosdani monasteriis, quosdam pauperibus tideli donatione pro anima sua legando.") Joannes Buschius, Cele's overlijden in 1417 opteekenende, meldt. „Librariam etiam de vovo ') constituit in ecclesia Zwollensi ad latus eins Boreale, ferro et lapidibus serisque munitam plures libros suos 1) Mart. Schooekius, Belgium federatum. Ed. II Amst. 1665. p 389; Keposita autcm est in eo conclavi, quod quondnm museum fuit Philippi U Leidis Juriseonsulti quod jam olim ob Bibliothecam ibi reconditam Tcmplum Salomonis vocari solet " 2) Oudheden en Gestichten van Deventer, Leiden 1725. blz. 108. Duinbar noch iemand anders spreekt over deze boekerij. 3) Van Riemsdijk, Bijdragen tot de Geschied, v. de kerspelkerk van St. Jaeob te Utrecht. 1888. blz. 7. r 4) Volgens de eenige plaats uit de rekeningen betreffende dit onderwerp door Van R. afgedrukt op blz. 65. Ook in de rekeningen van 1470 en 1501 wordt nog over de „lijberij" gesproken. Ik kon deze op 't Utrechtsch archief - waar zij tegenwoordig berusten, — nog niet te zien krijgen. 5) Van lt. ibid. blz. 7. ") Chronicon MontisS. Agnetis (achter Buschius Chronicon). ') Bestond ei' dus vroeger reeds een boekerij ter zelfder plaatse ? theologicales, et aliarura facultatuum in ea mandans cathenari. ac devotis presbyteris, et aliis viris inde claves dari, ut omnibus illic studere volentibus, liber pateat accessus. Cuius exemplum imitati quidam devoti presbyteri, et alii docti viri, etiam libros quosdam ad legentiam utilitatem librariae praefatae testamento legaverunt. Reliquos vero libros suos diversis dedit monasteriis, seu de\otis congregationibus." 1) Een kwart eeuw na hare stichting verkreeg deze liberie een geschenk, zooals wel dikwerf aan kerken, maar voor zoover ons bekend is, nimmer aan bibliotheken geschonken is. Het bestond in een aflaatsbrief van den Utrechtschen bisschop Rudolf van Diepholt. waarbij deze een aflaat van veertig dagen verleent aan alle goede Christenen, die handreiking deden tot 't behoud of de verbeteiing van dit bibliotheekgebouw of der boeken, en wel telkens, zoo vaak zij zulks deden. Tevens verbiedt hij, op poene van excommunicatie en eene boete van drie Fransche schilden - te bestemmen voor de verbetering van gezegde boekerij — er iets uit te stelen, te beschadigen, of er vuiligheden te doen of te brengen.2) 1) Joan. Buschius, Chronicon Canonic. Keg. Ord. S. Aug. Cap. Windes. Antvcrp. \Vij meenen dit zeldzaam merkwaardige stuk liier in zijn geheel te moeten overnemen. Het werd gepubliceerd in het Archief voor de Geschied, v. h. Aartsbisdom Utrecht, Bnd IV. 1877. blz. 388, 389, naar het orig.neel in het Aartsbisschoppelijk Archief te Utrecht. . . . Uodolphus. Dei et Apostolicae Sedis gratia Episcopus Trajectensis, umversis et singulii christifidelibus praesentia visuris seu audituris salutem in Eo, qui est omnium Cum^cuncta, ex alto remunerans spectet Altissimus, - ut libraria, ad latus aquilonare ecclesiae Sancti Michaelis Zwollensis nostrae dictae dioecesis decenter constructa et libris Saerae Paginae ac .luris Canonici ex donatione et lcgatione fidelium laudabüiter referta, pro utilitate personarum ecclesiasticarum ac aliorum litteratorum virorum lil esse conservetur ac debitis proficiat incrementis; Omnibus Christifidelibus veie confessis et contritis, qui ad conservationem sive meliorationem aedificii aut librorum dictae librariae manus porrexerint adjutnees, totiens .piotiens idipsum fecerint, qua.lraginta dies indulgentiarnm de Omnipotcntis Dei gratia cuntisi auctoritate nostra conferimus in Domino et elargimui ; Prohibentes insuper sub poena excommunicationis et trium scudatorum monetae regni Fvanciae, ad meliorationem praemissae librariae applicendorum, ne aliquis ex oadem libraria quicquam furtivc subtrahat, dampna inferat aut immunditia. quaslibet ibidem faciat aut reponat - harum nostrarum testimonio litterarum." Datum anno Domini 1442, mensis febrnarii die 20. „„ Theod. Gotlicb, Ueber Mittelalt Bibliotheken, Leipzig 1890, S. 264 spreekt ten onrechte van een „Vcrzeichniss" der Bibliotheek van St. Michael te Zwolle in den bedoelden jaargang van 't archief voor de Geschied, v h. Aartsbisd. I tree . Ook de Sint Bavo te Haarlem schijnt in 't begin der vjjftiende eeuw, zoo niet reeds vroeger, eene liberie verkregen te hebben. Dit mogen wij afleiden uit het feit, dat het Seminarie te Warmond twee deelen bezit van een Latpschen, op perkament geschreven bpel met versierde aanvangsletters, in welke men de volgende inscriptie leest: „Anno domini AlCCCCXXXV Empta est hoe biblia Jiiis tribus vohiminibus a venerabilibus dominis ac lionestis chori sociis ncc non a magistris fabrice parochialis ecclesie haerlcmcnsis. Legentes in ea orent pro eisdem." Mocht men willen opmerken, dat dit inschrift nog niet het bestaan van eene bibliotheek in de St. Bavo bewijst, daar deze bijbel, evenals die in de St. Pieterskerk te Leiden, wel op een lectrijn in 't koor kan gelegen hebben, dan mogen wij wijzen op een tweetal plaatsen uit de kerkmeestersrekeningen, luidende: „Item Dirc Heymensz van dat kasyn op die librery ende vant hout van die steygher" (rekening 1438), en „Item Claes die glaesmaker twintich stuvers die hy ant glas op die libery verdient hadde" (rekening over 1505.) ') De Heer J. J. Graaf, die deze aanteekeningeti mededeelde, vermoedt, dat de bedoelde boekerij berustte in een verwulfd vertrek nog op dit oogenblik aanwezig boven de sacristie: eene plaats, waar men ook in buitenlandsche kerken vaak de boekerij vestigde. Wij vernamen reeds hoe in het jaar 1440 boeken, waarschijnlijk voor algemeen gebruik bestemd, in het koor der Buurkerk te Utrecht geketend werden. In de jaren 1445—1448 is er aan die kerk, blijkens de rekeningen, veel „getimmerd", zonder dat er nu juist blijkt wat er geschiedde. Maar uit de rekening van 1448/49 blijkt plotseling, dat er ook een „librie" in die kerk was, waarvan in vroegere rekeningen tittel noch jota gemeld wordt. Waar die boekerij geplaatst was blijkt ook niet, maar alleen op de kerkmeesters-rekeningen afgaande — zou men mogen vermoeden, dat zjj boven „des raets capelle" geweest is. Dat die boekery allerwaarschijnlijkst in 't jaar 1448 en niet vroeger ingericht is, blijkt voldoende uit de volgende aanhalingen: 1448/49. Item gerekent noch mit Jan van Zoes van allen jjserwerc dat gegaen is aen die librie, beloept 39 ar. gul. f. 117 gul. Item Borre de slotcmaker van de sloten an de librie ende noch 2 slote, een aen den toern ende een ander in de kerc ende van alle die s) Bijdragen voorde Geschied, v. h. Bisdom Haarlem, IV, 1876 blz. 111. slotelen te samen 10's gul. Item geg. Dirc Maesz. van decplancken in de liberie 3 gul. 6 wit. ') 1449/50. Item geg. Eliaes van Santen ende Claes siin soen van 2 oflaets stoelen (etc.) ende van de bancken in de lyberyete maken te samen 12 ar. gul. f. 30 gul. Item Elyaes van Santen ende Claes siin soen van die lyberye bouen te bescieten te samen 8 ar. gul. f. 24 gul. 2) Omstreeks denzelfden tijd moet ook de „Oude" of St. Xicolaaskerk te Amsterdam eene bibliotheek verkregen hebben. In het jaar 1450 toch stichtten Jan Eggert en zyne vrouw Wendelmoet bij deze kerk een geleerd college, welks leden blijkbaar voor een deel van 't afschrijven van boeken moesten leven. Immers, men leest in de stichtingsoorkonde:3) „Zoo willen wy dat alle dat zy hebben.... off van arbeid mit schriven, of de Arte Librariorum sel gemeen wesen." Nu laat zich een dergelijk college zonder boeken niet wel denken. Het schjjnt dan ook, „dat in het belang van deze kweekschool" — door 't college moest onderwijs gegeven worden in de godgeleerdheid — „eene verzameling van werken is aangelegd, die eerst berustte in de kapel van het het heilige graf in de Onde Kerk, waar de lessen van liet college gegeven zullen zyn." ') In het jaar 1457 wordt voor het eerst melding gemaakt van eene boekerij toebehoorend aan het kapittel „Maria ten Hove' te 's Gravenhage. Ztf dagteekende waarschijnlijk reeds van vroeger, daar er in 't genoemde jaar slechts sprake is van „een ghevel binne tusschen die librarie ende dair men opt dorsael gaet. ' In het jaar 1459 werd dit boekvertrek, gelegen boven de St. Catharinakapel, met hout bekleed.5) Dat het kapittel van St. Marie te Utrecht in het jaar 1476 — waarschijnlijk reeds eerder — eene liberie bezat, blijkt uit 't „Statutnm ') De Rekeningen v. d. kerkmeesters der Buurkerk te Utrecht in de 15e eeuw. blz. 137. 2) ibid. blz. 142. 3) Bij Casp. Commelin, Beschrijvinge van Amsterdam, 2e druk. Amst. 1720. blz. 1 427. i) ])r. h. C. Rogge, Geschied, der Stedelijke Boekerij van Amsterdam. Amst. 1882. blz. 2. 5) Mededeel, der Vereen, ter Beoefening der Geschied, van 's Gravenkage. II 'sGravenhage 1876. blz. 17. de libraria ecclesie nostre" van 't genoemde jaar, ') waarover wij ter gelegener plaatse zullen handelen. Van ouderen datum was waarschijnlijk ook de boekerij der Heeren van Yeere op 't slot Sandenburg. Misschien was zij gesticht ter wille van het kapittel, dat aan de slotkapel verbonden was. Uit eene plaats in eene rekening betreffende dit kasteel, loopende over de jaren 1477/79, welke plaats luidt: „Item noch betaelt den Xynpn raey Ariaen voersz van dat hi wittede voer die librarie ende stopte ende witte in die capelle. .. iiij'ó gr." 3) mag men niet afleiden, dat die boekerij toen eerst gesticht was. Doch zij heeft niet lang bestaan. Den 2en Maart 1505 brandde het slot Sandenburg tot den grond toe af en in 1573 werd „de capelle van t Hoff van Zandenburch" — die nog was blijven staan — „afgebroken ende te nyette gedaen" 3). Het medegedeelde is stellig ruim voldoende om te doen zien, dat men reeds in de vijftiende eeuw een welvoorziene boekerij beschouwde als een onmisbaar iets, dat elke collegiaalkerk. ja elke kerk van eenige beteekenis, bezitten moest. Naast de hier medegedeelde feiten mag men dan ook op goede gronden van verschillende kerken aannemen, dat zij reeds in de vijftiende eeuw eene liberij rijk waren. Zoo is 't bijna niet aan twijfel onderhevig of de Martinikerk te Groningen had de hare lang voor het jaar 1500,4) en zoo de St. Walburgskerk te Zutphen er al geen gehad heeft vóór dat jaar, dan is hare eerste bibliotheek toch in dat jaar gesticht. Evenzoo is 't mogelijk, dat de St. Nicolaaskerk te Kampen hare liberie reeds bezat vóór den aanvang der zestiende eeuw; maar de oudste berichten welke w\j over haar hebben, zijn van het jaar 1526.s) Dit geldt ook voor Onze Lieve Vrouwe Kerk te Dordrecht, doch van hare „librarie" wordt eerst melding gemaakt in het jaar 1571.«) Ook de boekerij der St. Laurenskerk te Rotterdam, die zich tot het ') Doitt. v- Flensburg, Archief III, Utrecht 1843 blz. 370. J) Deze rekening berust in de bibliotheek van het seminarie te Warmond. Medegedeeld in de Katholiek, Band 47, I 's Gravenhage 1865. blz. 177. ») ibid blz. 196 4) I)r. H. Brugmans, Klooster- en kerkel. Bibliotheken in Stad en Lande, in Hist. Avonden. Gron. 1896. blz. 232. s) Bijdragen tot de Geschied, van Overijssel IV. Zwolle 1877. blz. 286. s) Bijdragen tot de Geschied, v. h. Bisdom Haarlem. V. blz. 8. jaar 1868 bevond op de bovenverdieping van een later tot ingang verbouwde Koorkapel, is misschien ouder, dan wij op grond van den in 18U gepubliceerden catalogus zouden vermoeden,1) en hetzelfde mag waarschijnlijk gelden van de Librye gelegen „in het tegenwoordige kostershuis aan de Noordzijde van het Choor der kapittelkerk van St. .Joris te Amersfoort, die omstreeks 1550 reeds een kostbaren boekenschat moet bezeten hebben2). In 1586werdz\j verplaatst naar het Choor, volgens een regeeringsbeeluit, luidende: „Die Regierders ordineren die kerckmeesters van Sint Joris Keick dat zyluyden die librye sullen schoen ende dicht maken en der glasen repareren, ende wit maken tot een behoorlijker (?) schole ende die librye mit syn toebehoor te brengen opt coer ende tselve mit plancken att"'te schyeten ende groen te verwen"8). Daarmede begon voor haar eene reeks van zwerftochten, waarin datgene, wat zij misschien aan kostbaarheden bezat, is zoek geraakt 4). Xog enkele andere bibliotheken dateerden misschien uit de vijftiende eeuw. Er bestaat n. 1. eene „Topographia sive interna descriptio vetustissimi et splendidissimi Templi Sancti Salvatoris 1 rajectensis",") kort na den overgang dezer Kerk aan de Protestanten geschréven, waarin men leest: Sequitur a parte meridionali jiu ta tjradum ad veterem bibliothecam altare S" Michaelis," °) en „Super hac capella, prius bibliotlieca fait, multis codicibus instructa, et postea, retro organim ea redacta, fuit in majorem sacristiam commutata." ~') Dan wordt er bericht dat de St. Jacobskerk te 's Gravenhage vóór de Hervorming eene librarie bezat, die oudtijds Oostelijk van de Assendelftsche kapel gelegen, later overgebracht werd naar de Kapel van 't Heilige Graf.') Eindelijk is 't nog mogelijk dat de nieuwe of St Maria kerk te Amsterdam reeds vóór 1500 eene kleine boekverzameling bezeten heeft. i) De catalogus librorum quos complcctitur Bibliotlieca Publica ad aedem S Laurentii, Roterodami, 1814 werd opgemaakt door J. Clarisse. Be boeken werden 111 bovengenoemd jaar (18H8) overgebracht naar de Stedelijke Boekerij. ') Zie 't medegedeelde over Christ. Vladerack vóór 1559 schoolmeester te Amersfoort, bij Belprat, de Broederschap van Geert Groote, 2e druk. Arnhem 1856 blz. 112, 113. 3) Resolutieboeken op 't Stedelijk Archief. 26 April 1581». i) Vgl. Van Bcmmel, Amersfoort, I blz 125 5) Gepubliceerd in 't Archief v. h Aartsbisdom Utrecht I, blz. 340. °) ibid blz. 344. ') ibid. blz. 348. ") Zonder aangave van bronnen medegedeeld door Mr. P. van den Brandeler in zijn boek: De Gioote of St. Jacobskerk le's Gravenhage. "s Gravenhage 1893 bli, 10, 17. Van na dien tijd dateeren — om voorloopig' bij de kerkelijke bibliotheken te blijven — 1° de „Librarye" of Stadsboekkamer te Hoorn, in 1533 „achter de (Groote) Kerk op de Solder boven de Sacristie eerst gemaekt en de Boeken daer toe met 'er t^jd versamelt volgens de resolutie dit jaer daer van genomen op den 19rten April", ') welke in liet jaar 1656 „bijna een derde vergroot werd", '") doch sedert met de kerk is afgebrand; 2° do Goudsche Librije, waarvan de grondslag werd gelegd door Koelof Janszoon van Monnikendam, naar men wil onderpastoor onder Jacob de Bamsyes, die by zjjn overlijden in 1545 z\jne boeken aan de St. Janskerk vermaakte8); 3° de boekerij van de St. Maartenskerk te Tiel, waarvan gemeld wordt: Anno Domini 1554 Hubertus Gpberti et Henricus Doirnick aeditui nostri construxerunt in templo nostro Musaeum quoddam in giatiam cujusdam vicari nostri Magistri Iiodolphi Roeck eo quod omnem librorum suorum snppellectilem, quae ipsi plus minus trecentis aureis constitit, in ornamentum Bibliothecae nostrae liberaliter contulit, <,>uae in dies jam a vicariis nostris augetur non contemnendis voluminibus"4); 4° de tegenwoordige Librije van de St. Waiburgskerk te Zutphen, gebouwd tusschen 1561—64; 5° de Stads-Boekkamer aan de AVesterkerk te Enkhuizen, „in 't begin der 17e eeuw gebouwd tot behoorlijke plaatsing eener rijke boekverzameling welke door Gerard Jacobus Yesterman, vroeger predikant te dezer stede, aan de Hervormde Gemeente gelegateerd werd." ') Was ons land alzoo stellig niet minder rijk aan kerk-bibliotheken dan het buitenland, dat het aantal kloosterboekerijen naar verhouding even groot zal geweest zijn als in andere landen, laat zich wel aannemen, maar is bij gebrek aan bronnen moeieljjk te bewyzen. De oudere kloosters, die in de veertiende en vijftiende eeuw nog in bloeienden toestand verkeerden, zullen, de mode in andere landen volgende, in dien tp wel een afzonderlijke bibliotheek — tevens studiezaal — ') Vclius, Chronyk van Hoorn, 4e druk, Hoorn 1740 blz. 241 en aant. 390. 2) Abbing, Geschied, v. Hoorn. Hoorn 1841 V blz. 62. 3) Vgl. daarover: Catal. v. d. Openb. Boekerij te Gotida, Gonda 1874, Voorrede; Archief v. d. Geschied, v. h. Bisdom Haarlem, XXIV. blz. 141 en de daar aangehaalde bronnen. Verkeerdelijk wordt als zijn sterfjaar overal aangegeven 1546. Het moet zijn 1545 zooals blijkt op 't Goudseh Archief. II. G. boek fol. 46. 4) Joh. Did. v. Leeuwen, Chronicon Tielense, Traj. ad. Rh. 1789 p. 659.560. •') Egbert van Hoof, Historie der vermaerde Zee- en Koopstadt Enkhuisen, Enkhuizcn 1666, en Allan, de Stad Enkhuizen, Scliageibrug 1856 blz. 19. opgericht, of een groote zaal voor dat doel ingericht hebben. Bij den bouw van andere, die in die eeuwen eerst gesticht werden, zal zeker van den aanvang af rekening zijn gehouden met de behoefte aan eene dergelijke inrichting. Dat b. v. Heer Florenshuis te Deventer (gesticht 1382) en 't klooster te Windesheim (gesticht 1387) van den aanvang af een afzonderlijk boekvertrek gehad hebben — wie zou het betwijfelen ? Maar van het eerste, dat reeds in 1384 de rijke boekverzameling van Gerrit de Groote verkreeg, wordt het nergens vermeld en in de nauwkeurige beschrijving die van liet tweede gegeven is, ') is van een boekzaal of librije geen sprake. 1 och staat van Heer Florenshuis opgeteekend, dat de librarie door den overste Godfried Toorn van Meurs „vergroot werd.') Uitvoeriger zyn onze berichten over de boekzaal van de Cistercienser abdij Aduard. Deze schijnt bij den aanvang der vijftiende eeuw reeds een afzonderlek gebouw voor de boekerij gehad te liebben, dat eerst waarschijnlijk met riet gedekt was. A an den abt Rodolphus (1-123—1449) tenminste staat opgeteekend: „tectum totius Dormitorii et Bibliothecae petris contexit', terwijl het van den abt Johannes Reekamp (1528—1549) heet: „Bibliothecam nostram ornavit, non tantum librorum variorum magna copia, verum etiam ipsas aedes eleganter fulcivit." 3) Vermoedelijk waren onze kloosterbibliotheken meestal langwerpig vierkante zalen, soms met een gewelf in plaats van met een zoldering gedekt. Van twee Zutphensche kloosterboekeryen, waaromtrent wij toevallig iets meer weten, wordt gemeld, dat de eene ongeveer 15 M. lang was b\j eene breedte van omstreeks 7 M., terwijl de andere ongeveer 24 M. lang zal geweest zijn en 4\, M. breed 4) ln dergelijke zalen stonden dan een of twee rijen lecti'ijnen ot pulmten, in vorm stellig meestal overeenkomende met de Zutphensche 3) ln ') Acqnoy, "Windesheim, I blz. 77 e. v. beschrijft 't geheele gebouw, maar zwijgt over de ligging der bibliotheek. 2) Delprat, De Boederscliap van G. G. blz. 66. In Dumbars Analecta1,117 wordt met betrekking tot hetzelfde feit gesproken van een «nova libraria. 3) Vitae et gesta abbatum, qui in Adwert praefuerunt, uitg. d. Franc. Koppius, Gron. 1850, p. 25, 41. 4) Zie hoofdstuk V. 5) Misschien zou ik hier ook moeten wijzen op de lectrijntjes in de boekerij van de Groote Kerk te Edam. Doch, wat daarvan te denken weet ik niet. Die leetrijnen, van vurenhout vervaardigd, zijn misschien hoogstens eene halve eeuw oud, en naar t schijnt nooit gebruikt. Ze zijn ingericht voor geketende boeken, maar aan de boeken die er zijn ontbreekt elk spoor van ketening. Is 't geheel misschien eene superchcrie arche'ologique ? den aanvang der zestiende eeuw liet abt Meinardus de Man (J.509— 1526), dezelfde, die ook de studeercellen of carolls bouwen liet in de kloostergang, nog nieuwe lectrijnen maken voor de boekerij te Egmond : „In libraria etiam nova scamna sive pulpita fieri facit, multos lïbros emit, quia volde magnum ad librariam habuit affectum. ') Vernamen wij boven reeds dat in de kerken te Breda en te Leiden boeken in 't koor geketend werden, zagen wij ook dat Johannes Cele uitdrukkelijk bepaalde, dat zijne boeken in de bibliotheek te Zwolle geketend moesten worden: wij mogen welhaast besluiten, dat dit in kerk-bibliotheken bijna altijd liet geval was. Zoo b. v. in de librarie van de Buurkerk te Utrecht. In het jaar der stichting f1448) werd 117 gl. uitgegeven voor ijzerwerk. In het volgende jaar maakte Bor „die sloetmaker 6 vertinde veteren aen den boeken in de libery elc stuc drie cromsterten. Item noch van 12 veteren aen den boeken elc stuck 2 braspennyng. Item van 2 sloethen aen die reyen (roeden) dair die boeken aen gesloten siin 6 cromsterten. Item 14 pypsloetellen elc stuck enen cromstert f. te samen 12 gul." 2) Voor de liberie der St. Jacobskerk te Utrecht werden in 1461 drie roeden gemaakt, die allerwaarschijnlijkst ook zullen gediend hebben om daaraan de boeken te ketenen.s) Zoo werden ook voor de boekerij van 't kapittel Maria ten Hove in't jaar 1459 (?) „XXV vertheende ketenen" aangeschaft „dair die boeken mede vastgeleyt zijn op tie selve library." 4) Ook in onze kloosterbibliotheken moet het ketenen der boeken vrij gewoon zijn geweest. Dikwerf vindt men aan oude folianten uit kloosters afkomstig nog het „oor", waaraan eenmaal de ketting bevestigd was of wel gaten in den band, die bewijzen dat er eenmaa zoo'n oor aan zat. Verschillende boeken in de Librye te Zutphen, ') Joh. a Leydis, Annales Egm. C'ap. XCIV. Ed. Matthaeus p. 141. 5) Kidder van Rappard, De rekeningen van de kerkmeesters der Buurkerk, blz. 143. Men kan uit deze post eenige gevolgtrekkingen maken over den omvang dezer bibliotheek. Er waren blijkbaar slechts twee lectrijnen, waarop 16 boeken geketend werden — veteren zullen wel dunne ketens zijn. De roeden, waaraan de ketens bevestigd werden, konden met een sleutel losgemaakt worden. De 14 pijpsleuteien pasten waarschijnlijk alle op de deur der librije en zullen dus verdeeld zijn onder hen, die van de boekerij gebruik wenschten te maken. ') Jhr. Van Riemsdijk, Bijdragen etc. blz. 65. *) Mededeel, v. d. Vereen, t. Beoef. d. Geschied, van 's Gravenhage, 1S?6. blz. 17 . 5) Gesmeed ijzeren ooien van fraaicn vorm aan No. 30 en No. 273 derUnivers. Bibl. te Utrecht. uit kloosters afkomstig, hebben nog de oude ketens, in maaksel afwijkend van die, welke in de Librye gebruikt worden. Soms vindt men in oude banden een uitdrukkelijk bevel van den schenker, dat zij geketend moesten worden. ') Voor 't gemak der bezoekers van de liberie, opdat deze niet alle boeken behoefden te openen welke op de lectr\jnen lagen, bevestigde men in verschillende kloosters op de voorzijde van den band dikwijls een strookje perkament of papier, waarop met duidelijke letter de titel van 't werk geschreven was. Ter bescherming van zoo'n opschrift legde men er dan een dun, doorschijnend plaatje hoorn over, dat met stevige koperen randjes op den band werd bevestigd. Verschillende werken afkomstig uit de Egmondsche boekerij zijn nog voorzien van dergelijke titels: maar dat de gewoonte niet alleen in de abdij van St. Adalbert gevolgd werd blijkt uit het feit, dat vele boeken in de Zutphensche Librye, afkomstig uit het kloostei „Adamanshuis" aldaar, precies 't zelfde hebben. -) Dat lectrijnkasten reeds in de vijftiende eeuw in ons land voorkwamen bleek reeds uit het geschenk van Willem Heerman aan de St. Pieterskerk te Leiden. Zij zullen na de uitvinding der boekdrukkunst, toen de boeken goedkooper werden, en de bibliotheken spoedig aangroeiden, wel gewoon geworden zijn. De boekerijen, welke hier te lande in 't laatst, der zestiende of in den aanvang der zeventiende eeuw ontstonden, werden — misschien meestal naar toen nog bestaande modellen — van dergelijk meubilair voorzien. Zoo trof men b. v. in de oude üniversiteits-Bibliotheek te Leiden lange lessenaars aan. die zoo hoog waren, dat men bij 't raadplegen der boeken moest staan. Boven eiken lessenaar was in vier vakken plaats voor eene rij boeken, die er met de snede naar voren naast elkaar stonden,3) en met ketens verbonden waren aan een metalen stang, die over het bovendeel van den lessenaar liep. Deze inrichting moet zeer nadeelig 1) O. a. ook in een lis., der Zutphensche Librije, een deel der Summa >'an Thomas van Aquino bevattend, stond vroeger dat inschrift. Nu vindt men het afgedrukt bij Lomeyer, de Bibliothecis, Ultraj. 1680 p. 305. ») Het ware te wensehen, dat onze catalogi van handschriften en incunabelen ook van dergelijke kleinigheden gewag maakten, die dikwijls van dienst zouden kunnen zijn om den oorsprong van een boek te vinden. 't Kan zijn, dat de leetrijnen dubbel waren, en dat er dus ook twee rijen boeken op stonden. Maar lat is op de oude afbeelding niet te zien. Was dit het geval, dan was natuurlijk ook 't aantal boeken dat er geborgen kon worden veel grooter. geweest zijn voor de banden der boeken, die, als deze gebruikt werden, onophoudelijk over de stang of de kettingen schuurden. Volgens de bekende afbeelding van J. C. Woudanus, ') vervaardigd in het jaar 1610, waren er twee rgen, elk van elf lessenaars en was er op elke lectrijn plaats voor ongeveer veertig boeken, zoodat dus de geheele bibliotheek — wanneer men ook in aanmerking neemt dat er nog eenige kasten waren, berekend was op 1000 a 1200 boekdeelen. Eenigszins anders was de inrichting van stedelijke bibliotheek te Amsterdam. Zooals bekend is, was in 1578 de Librije der Nieuwe Kerk, vermeerderd met die der Oude, aan de stad gekomen. In 1632 werd zij verplaatst naar het St. Agnesklooster op de OudeZjjds Voorburgwal, boven de gehoorzalen van het juist opgerichte Athenaeum. De eenige afbeelding, die ons eenige voorstelling van hare inrichting geeft, is een vignet van den Amsterdamschen boekhandelaar Spillebout, dat voor verschillende zijner uitgaven uit het midden der zeventiende eeuw voorkomt.2) Mogen wjj daarop afgaan, dan was de boekerij geborgen in een lange, overwulfde zaal, door tusschenschotten in 3 of 4 afdeelingen gesplitst. In elke afdeeling bevond zich een aantal dubbele lectrijnen, met zitbanken aan beide zijden. Boven de lessenaars was eene open ruimte, zoodat men ook de bezoekers aan de andere zyde kon zien. Hoog boven de hoofden der lezers bevond zich, tusschen de hoog opgaande zijstukken, eene breede schap, door een middenschot in twee vakken verdeeld. Op 1) Hier niet gereproduceerd, omdat zij voor ieder te vinden is in de Boer en en Hettema's Platen- Atlas ten gebruike bij het onderwijs in de Geschiedenis. 2e druk, fig. 192. 2) De Amsterdamsche schepen Gerard Schaep voegde dit vignet bij zijne aanteekeningen betreffende de bibliotheek. deze schap stond aan weerszoden eene ry boeken, met kettingen bevestigd, zooals op de afbeelding duidelijk te zien is.1) „De boekzaal", zegt een Gids voor Amsterdam uit het midden der 18eeeuw. „is zeer ordentelijk verdeelt en in vakken en doorgangen afgescheiden. Ieder soort van boeken staan bij malkanderen en zyn gemakkelijk volgens een gedrukte lijst te vinden. De groote zijn aan kopere ketentjes vastgeklonken, welke zoo lang zijn, dat men het boek behoorlijk behandelen kan; de kleinen zijn in kasten opgesloten. -) Het aantal lectrijnen bedroeg vermoedelijk zeventien.3) Weer anders ingericht is de Stads-Boekkamer te Enkhuizen. I oen Gerard Jacobus Vesterman in de eerste helft der zeventiende eeuw zijne boekverzameling aan de stad vermaakte bouwde men een ,,vleugel" aan de Westerkerk, welks boven verdieping tot boekerij werd ingericht.4) Doch slechts gedeeltelijk: een zwaar traliehek scheidt de eigenlijke boekkamer van een soort van overloop, die tegenwoordig naar 't schijnt als bergplaats ot rommelzolder dienst doet. 't Eigenlijke boekvertrek, ongeveer 20 voet lang en 16 of 17 voet breed ontvangt van twee zijden licht. Daarin staan drie boekenkasten. Twee daarvan zijn zoo geplaatst, dat men er aan alle zijden om heen loopen kan, de derde staat tegen den achterwand. In vorm stemmen zij overeen met die uit de cathedraal te Hereford, 5) met dit onderscheid, dat zij tot aan de zoldering opgetrokken zijn en dus ruimte bieden voor drie in plaats twee schappen. De lessenaars, aan weerszijden van de vrijstaande kasten en aan de voorzijde van de wandkast bevestigd, zijn zeer steil en daardoor niet bijzonder gemakkelijk. Midden tusschen twee kasten in staat een zitbank. De banken en kasten zijn van gewoon hout en vrjj ruw bewerkt; de eenige poging tot versiering, die de vervaardiger gedaan heeft, bestaat in uitgezaagde krullen, bij wijze van consoles ondet de lessenaars, en soortgelijke arabesken tusschen de eerste en de 1) Dit blijkt ten overvloede uit DOrville, Oratio in Cent. natulem. 111 Amst. Athenaei, Amst. 1732 waar het heet: „Ad exetnplum insignium bibhothecarum, Oxomen sis, Mediceae, libri omnes aeneis catenis ad pluteos adligantur et contra tuiuces manus, et sic quandoque parum tuti, muniuntur. 2) Wegwijzer of korte beschrijving der stad Amsterdam. 4e druk. Amst. 1751. blz 31. . ») De ""oudste catalogus, in 1612 te Leiden gedrukt, in 1881 opnieuw uitgegeven door Dr. II. C. Rogge, rangschikt de boeken in 34 afdeclingen of schappen, ter nadere aanduiding gemerkt met de letters A tot Z en AA tot KK. En elke lectrijn bevatte twee rijen boeken. ui o. *) Allan, de Stad Enkhuizen, Schagerbrug 1850, blz. 19 •) /te boven, blz. - tweede en de tweede en derde schap aangebracht. Enkele boeken dragen nog sporen, dat zij vroeger geketend zijn geweest; maar of dit in deze boekerij ooit het geval was, durf ik niet beslissen. ') Over de inrichting van andere Nederlandsche boekerijen uit de 16e en 17" eeuw valt weinig te zeggen. De oude Athenaeum-bibliotheek van Deventer, van 1598 tot 1822 bewaard in de kerk van Heer Floreusliuis -) heeft vermoedelijk nog langen tijd gebruik gemaakt van de lectrijnen, die in de librarie van 't bedoelde gesticht gestaan hadden — maar daarover vonden wij niets opgeteekend. Uit oude, geschreven catalogi van de Goudsche Librije3) zou men kunnen afleiden, dat er in 1615 eene kast stond die ongeveer 230 boeken bevatte en vyf puimten, elk naar het schijnt met twee rijen boeken; in 1657 waren er minstens acht lessenaars, alle met twee reeksen boeken, onder elkaar geplaatst. In het boekerijtje der St. Laurenskerk te Rotterdam waren „Libri in forma maxima" geplaatst „in plitteo maiori." De andere In pluteis minor/bunMeer licht geeft de catalogus niet en te Deventer, te Gouda noch te Rotterdam zijn de oude lectrijnen bewaard gebleven. *) Iïene catalogus van deze boekerij werd uitgegeven in 1893. Zij telt 388 nummers, waaronder enkele incunabelen. *) Catal. v. d. Athenneum-Bibliotheek te Deventer, Dev. 1896, Voorrede, blz. XVIII en XXXIII. 3) .Bewaard in de tegenwoordige bibliotheek aldaar. IV De Plichten van den Bibliothecaris in Nederland. Was ia het buitenland bet toezicht op de kerkelijke boekerijen gewoonlijk toevertrouwd aan den sacristanus of thesanrcirius, of, bij ontstentenis van dezen, aan den custos ecclesia, en soms ook aan den cantor of aan den magister fabricae, binnen onze grenzen zal wel hetzelfde meestal geschied zijn, daar de genoemde personen immers krachtens hun ambt dagelijks de kerk moesten bezoeken en dus als van zelve ook voor deze functie waren aangewezen. Zooals van zelf spreekt was ook hier het ambt van bibliothecaris eener kerk een bijbaantje, dat weinig verplichtingen oplegde aan hem die 't bekleedde. De boekkamer der kerk toch was maar zelden voor iedereen toegankelijk: meestal liet men een flink aantal sleutels maken bij het slot van de deur die er toegang verleende, om die te verdeelen onder de geestelpen der kerk en sommige goede bekenden. ') En, de boeken waren geketend. Dus meende men, dat geen voortdurend toezicht noodig was. De bewaker van eene achter twee verschillende sloten geborgen boekerij, had dan ook weinig of niets te doen, zooals blijkt uit de bibliotheekverordening die in 1476 werd opgenomen onder de Statuten van 't Kapittel van St. Marie te Utrecht. Men oordeele: „Anno LXXV1, die Veneris, VIII Novembris, hora capitulari, domini Johannes de Mokeren, vicedecanus, Hu. Boechout. Amerongen, Tyla, Noerd, Minnenprijs. HelmoDt, Hornse et Mouwer, statuerunt et ordinarunt circa librariam ecclesie nostre, quod custos debeat singulis diebus de mane post matutinas aperire eateriorem seram ejusdem, de vesperi, quando claudatur, eandem claudere, neque i) Daarvoor dienden de 14 „pypsloetellen", die de kerkmeesters der Buurkerk lieten maken. Zie boven, bli., 102 en vergelijk 'tgeen hierachter medegedeeld wordt over de boekerij der St. Wnlburgskerk te Zutphcn. cuiquam illius clavem tradere, nisi expresso capituli consensu interveniente. „Itom habebit singulis septimanis semel dictam librariam intrare ot singula volumina nunierare, et alia que necesse erit; et si qui defectus fuerit, respicere et referre. Et pro laboribus suis hujusmodi habebit annuatim unum scutum aureum." Had de koster alzoo slechts eens per week de boekerij te betreden, tnen meene niet dat het den kapittelheeren van St. Marie ontbrak aan de noodige bezorgdheid voor hunnen boekenschat: behalve het nachtslot was er ook nog een dagslot, waarop meerdere sleutels gemaakt waren. „Quoad eos vero, quibus alterius cotidiane sere dicte librarie claves tradentur, haec infrascripta statuerunt: „ tnprimis, ut neminem extraneum aut alium clavem non habentem. in dictam librariam inducant, nisi apud ipsum manere et eundem educere vellent. „Item, ut nee ipsi quicquam in dicta libraria scribant, aut, quos ïpsi induxerint, scribi vel excopiari sinant, sine consensu capituli antedicti. „Item, ut nemini clavem suam prestent, aut similem fieri proalio permittant, nisi de consensu capituli prelibati. „Ttem, nemo cum luminaribus sive candelis in ipsa libraria legat si\e studeat. Moderatione capituli in premissis semper salva. „Actum in domo capitulari, die superius specificata." ') Vóór nog de vijftiende eeuw ten einde was, bleek 't, dat het toezicht van den koster den Utrechtschen kanunniken niet naaiden zin, of mogelijk ook, te duur was. Vandaar dat er in 1494 oen niemv aitikel aan t Stcituturn de libraria ecclesie nostre werd toegevoegd, luidende: „Anno XCIV ■), die ^ eneris, IIIa Oct., domini decanus et capitulum statuerunt, custodi deinceps non esse solvendum scutum aureum de custodia librarie, sed commiserunt illius curam magistro fabrice pro tempore." 3) J' Dodt van Hcnsburg, Archief voor Kerkel. en Wereldl. Geschied. III blz. i>70. -) Vergelijking met het handschrift op 't Prov. Archief te Utrecht, leerde mij dat Dodt v. l" lensburg verkeerdelijk gelezen heeft 1484. 3) Dodt v. Flensburg, Archief, III blz. 370. Gelijk men ziet rustte ile zorg voor de boeken welke in deze „Praestans Irililiotheca Multis et lepidis libris''J) bewaard werden, grootendeels op de bezoekers zelve. En, gelijk men in onze dagen nog de plantsoenen aanbeveelt in de hoede van 't publiek, zoo hier de boeken, blijkens het opschrift boven den ingang: „Pro X" laude hos libros lege et postea claude." 2) Of met dit alles voldoende voor de boekerij gezorgd was? 't Staat te betwijfelen. De scherpe bedreigingen door bisschop Rudolf van Diepholt gericht aan 't adres van hen die schade toebrachten aan de bibliotheek der St. Michaelskerk te Zwolle, de ondervinding in buitenlandsche boekerijen opgedaan, spreken voor het tegendeel. .Belangrijker en moeilijker was ook hier te lande het ambt van bibliothecaris of boekwaarder van de grootere kloosterbibliotheken. Doch, dit zou geen afzonderlijke bespreking vereischen — daar natuurlijk de statuten van de verschillende monnikorden ook voor de Xederlandsche kloosters dier orden van kracht waren — ware het niet, dat ons vaderland de bakermat was geweest van twee zeer eigenaardige stichtingen van dien aard, die beide een diepgaanden invloed uitgeoefend hebben op de toenmalige wereld, zoodat zij van groot belang zijn voor de geschiedenis der beschaving: wij bedoelen de Broeders des Gemeenen Levens en de Reguliere Kanunniken van Windesheim, alsmede eenige min of meer daarmede overeenkomende klooster vereenigingen. Met het ontstaan en de geschiedenis dezer religieuse genootschappen, door verschillende onzer geleerden breedvoerig behandeld,8) behoeven wij ons hier niet in te laten; wij hebben hier slechts na te gaan, wat zij in hunne inzettingen en statuten bepaalden betreffende hunne boekerijen en de zorg daarvoor, om ons daarna af te vragen, of en in hoeverre zy zich aan die voorschriften gehouden hebben. Van ') Bcka ct Heda, cd. Buchelius, Ultraj. 1643. p. 193. 2) V. d Monde's Tijdschrift voor geschied, van Utrecht, 1835, p. 210. 3) In MoU's Kerkgeschiedenis, Acijuoy, 't Klooster te Windesheim, Delprat, de Broederschap van Geert Grootc, e. a. den aanvang der vijftiende eeuw af waren in ons vaderland een gioot aantal mannen- en vrouwenkloosters, die den derden regel van St. Franciscus aannamen en zich vroeger of later aansloten bij het Kapittel van Utrecht. Zoo spoedig zij dit deden, waren zij \ ei plicht de Statuten van dit kapittel na te leven, en deze statuten veronderstelden niet alleen, dat in elk convent eene liberie moest zijn, en door de broeders en zusters boeken — zoowel latijnsche als nederduitsche — werden afgeschreven, maar bevatten zelfs een merkwaardig kapitteltje over den „boekwaarder" of de „boekwaarster", w aarin de verplichtingen welke dit ambt met zich bracht, nauwkeurig omschreven werden. Het luidt als volgt: Custos librorum diligenter prospiciat, ne Ubri maculentur seu laedantur, et in concedendo Provideat, ne perdantur. Et si qui corrupti seu incorrecti fuerint, studeat, si faciiltas affuerit, per se vel per alium emendare, et cum magna diligentia prwcipue videut. secundum consilium ministri, quod Ubri, sive {sint) in latino vet in vulgari eonscribendi, sint catholici et bene translati et non habeant in verbis prophanum et abusivum modum. ') Zonder veel omslag en noodolooze breedvoerigheid is hier eigenlijk 't voornaamste samengevat dat men in de middeleeuwen van den librarius of armarius placht te eischen: het toezicht op den reeds aanwezigen boekenvoorraad, de zorg voor de vermeerdering der boekerij, en de leiding bij het afschrijven. Of men in alle conventen, die dezen regel volgden, de aangehaalde v ooi schriften stipt kon naleven? Dat is niet waarschijnlijk. Een groot aantal tertiarissenconventen toch, en de min of meer overeenkomstige, die den regel van St. Augustinus aannamen, werden bevolkt door menschen uit den minderen stand, waaronder er vele zullen geweest zijn die misschien nauwelijks lezen en schrijven konden. ) Dit was voornamelijk het geval in de vrouwen-conventen, \ooral in die gestichten welke door gevallen vrouwen werden bewoond, en daarom Maria-Magdalena-kloosters heetten. Zoo blijkt het uit ') Rceds^ gedrukt bij Mol!, J)c boekerij van het St. Barbaraklooster te Delft, Amst. 185/. Moll bezat twee handschriften dier statuten (Kerkgeschiedenis II, 2, blz. 99 noot 2) waarvan 't oudste afkomstig is uit 't convent Ysendoorn te Zutphen. Beide berusten nu op de Universiteits-Bibl te Amsterdam. Xömer gebruikte nog een ander Hs (zie zijn werk Kloosters en Abdijen, 1854, I blz. noot li. Een vierde Hs. uit 't St. Catharina-convent „Ueer Hendriks- of "Wolfshuis" op de Nieuwstad te Zutphen op 't stedelijk archief aldaar. ') Zie Moll, Kerkgeschiedenis, II, blz. 94 96. de statuten van het „Sinte Maria Magdalena Susterliuys linnen hoern (Hoorn) opt Ocsf al dadelijk, dat uien daar geen eigenlijke boekwaarster kende, maar de zorg voor de liberie eenvoudig opgedragen had aan „die costerinne", die zich naar 't schijnt niet behoefde te bekommeren om de vermeerdering der bibliotheek. ') Ziehier wat haar te doen stond: „Ende si sel alle die boeken des convents nauwe beteykenen ende sel daer toe sien, dat si int wtlenen noch verderft noch verloren en werden■ Ende leent die mater yemant boeken, daer dat convent gheen grote menschap -) mede heuet, daer nemen si een pant of een lycteyken, of si teykenen die naem des gheens die si enighe boeke lient of hoe langhe. Ende ist, dat in des convents boeken al te hoghe subtyl of loghenaclitighe materien of yet anders dat beteringlie waerdigli is ghevonden worde, dat sal die confessoer corrigieren." Uitvoeriger zijn de voorschriften voor den bibliothecaris of librarius in de btatuta of Constitutiones van het kapittel der Reguliere Kanunniken te Windeshein). Deze zijn, behalve uit eenige handschriften, bekend uit gedrukte exemplaren van de jaren 1508, 1553 en 1639, voor zoover de mannenkloosters betreft. 3) De Constitutiones voor de met Windesheim verbonden vrouwenkloosters, vervat in een enkel handschrift van het midden der vijftiende eeuw, afkomstig uit het klooster Albergen in Overijssel, zjjn onlangs door den druk gemeen gemaakt.4) Eindelijk bestaat er nog eene oude Nederlandsche bewerking van deze statuten in een handschrift, afkomstig uit 't klooster Bethlehem in den Bangerd buiten Hoorn, eveneens eenige jaren geleden in druk gebracht. ®) Daar deze drie redacties in verschillende opzichten van elkaar afw ijken dunkt hel ons nuttig de daarin te vinden voorschriften voor den bibliothecaris naast elkander af te drukken, opdat men ze onderling kan vergelijken. Doch er dient nog iets meer te geschieden. Vóór liet Windesheimsehe kapittel zijne Constitutiones ontwierp, werd één l) lis. op perkament, berustend op de Koninkl. Bibl. te 's-Gravenhage, genummerd K. 21. De statuten beginnen op fol. 15 verso; liet kapittel getiteld : „diecosterinne" op fol. 59. 't Hier aangehaalde gedeelte op fol. 59 verso. s) „mêschap", staat er. Er zal wel bedoeld zijn gemeenschap, bekendheid. 3) Zie daarover Acquoy, Windesheim blz. I, 20fi, noot 3. 4) Archief voorNederl. Kerkgeschied. van Acquoy en Rozge, V (1895) blz. 250 e. v. 5) Ibid. der broeders met den prior Johan Vos naar Parijs gezonden, ..teneinde aldaar in de regulieren-kloosters van S. Victor en S. Genoveva de aloude kleederdracht en de regelen der Orde nauwkeurig op te nemen." ') En zoo zijn de door ons reeds zoo dikwerf aangehaalde Consuetudines veteres Canonicorum Regularium S. Victor i-c Parisiensis de hoofdbron geworden, waaruit de Windesheimsche Statuten zijn voortgevloeid. Wie beide vergelekt, twijfelt er geen oogenblik meer aan of Johannes Vos en z\jn confrater hebben een afschrift van die Consuetudines meegenomen naar het vaderland ; en dat deze veelvuldig gebruikt, dikwijls zelfs letterlijk overgenomen zijn, zullen wjj hier nader aantoonen. Merkwaardig in dit verband van zaken is zeker het teit, dat een oud afschrift der bedoelde Consuetudines van St. \ ictor bewaard wordt op het stedelijk archief te Zutphen. Doch, vóór wjj tot de vergelijking dezer Statuten overgaan, dient op nog één punt van beteekenis de aandacht gevestigd te worden n 1. dit, dat de armarius van St. Victor veel meer te doen had dan de librarius in de Windesheimsche kloosters, 't Kapittel te W indesheim heeft n. 1. de werkzaamheden, die te Parijs op één kloosterbeambte rustten, verdeeld, om ze op de schouders van twee Consuetudines veteres Canon. Regul. S. Victoris Paris. De Armario. Armarius omnes ecclesiae libros in custodia sua habet, quos omnes nominibus propriis annotatos habere debet, et per singulos annos ad minus bis eos exponere et recensere, et ne in eis aliquid vel tinea vel corruptela qualibet infectum vel exesum sit, diligenter considerare. [ontbreekt]. Constitutiones Canon. Regul. capit. Windesemensis (1553). De Librario. Librarius omnes monasterij libros ad diuinum officium non spectantes in custodia sua habet. Quos etiam proprijs nominibus singillatim annotatos habere debet, et per singulos annos bis aut ter exponere et recensere ; et ne in eis vel tinea vel aliqua qualibet corruptela infectum vel exesum sit, diligenter considerare. Prior quoque omnes libros, qui sub custodia eius servantur, annotatos habere debet, ut sciat unde 'j Cliron. Wind, p. 413. Acquov, Windesheim, I, blz. 205 verschillende kloosterambtenaren te leggen, t. w. van den librarius en den cantor. Dit had ongetwijfeld zyne goede zyde: te Parijs toch waren de werkzaamheden van den armarius zoo vele en verschillende, dat een enkel mensch nauwelijks in staat zal geweest zyn ze naar behooren te vervullen. Daarbij heeft zeker ook deze andere overweging eenig gewicht in de schaal gelegd, dat een bepaald kloosterling misschien d werf wél de noodige bekwaamheden bezat voor de betrekking van armarius, maar minder geschikt was voor het ambt van voorzanger. Bovendien gold in de Windesheimsche kloosters de regel, dat, waar 't aantal conventualen te gering was om eiken tak van dienst aan een afzonderlijken beambte te kunnen opdragen, verschillende functies aan een zelfde persoon mochten toevertrouwd worden.J) En zoo zal 't by de Reguliere Kanunniken vooral in kleinere kloosters wel meermalen voorgekomen zijn, dat men de verdeeling van den arbeid moest beperken, in welk geval 't natuurlijk voor de hand lag de waardigheden van armarius en cantor weder op te dragen aan één persoon. Daarom meenen wij, dat het goed zal zijn hier behalve den boekwaarder ook den voorzanger te behandelen. Constitutiones voor een Windes- Statuten van 't Vrouwenklooster heimsch Nonnenconvent. Bethlehem bij Hoorn. De Armaria. Van der bewaerster der boeken. Armaria omnes monasterii libros Die bewaerster der boeken behoert ad divinum officium non spectantes toe, dat sie bewaeren sal alle die in custodia sua habet. Quos eciam boeken des cloesters, die niet en nominibus propriis singillatim anno- boeren totten dienste Gods. Ende tatos habere debet et per .singulos die sal sie gheteykent hebben elck annos bis vel ter exponere et recensere by namen. Ende sy sal sie elcs jaers et, ne in eis aliquid vel tinea vel alia twewerf of driewerf «utleggen ende qualibet corruptela infectum vel exe- verluchten sie, ende sie sal vlitelike sum sit, diligenter considerare. besien, datter niet verdorven en worde. Priorissa quoque omnes libros, qui Die mater sal oec in een cedel sub eius custodia servantur, brevi getheykent hebben alle die boeken, habere debet annotatos, ut sciat unde die die bewaerster der boeken heft ') Constitutiones, cd. 1558, p. 62: Officia plura uni personae committi possunt, maxime in minoribus congregationibus, ut saltem aliqui de fratribus, ab officijs vacantes, liberius et perfectius spiritualibus studijs inhereant. 8 rationem exigere debeat, cum opus fuerit. [ontbreekt]. [ontbreekt]. ïsumquam armarius libros praestare debet ni ab eo cui praestat vaditim [recipiat] et nomen illius cui praestat sciat, sive notus sive ignotus sit, et librum queiu praestat et vadimonium quod recipit totum annotatum retineat in brevi. [ontbreekt]. Librarius signat libros cum extra domum ignotis inutuo dantur, et pignus vel cyrographum recipit et custodit, nisi priori aliter visum fuerit. Nullus vero subditorum petat sibi foris concedi libros sine consensu prioris. Et si quis consentiente suppriore [si prior domi non fuerit] librum aliquem a foris attulerit ostendat illum priori reverso.2) [ontbreekt], [ontbreekt]. [ontbreekt], [ontbreekt]. [ontbreekt]. [ontbreekt]. ') De hoofdstukken voor den bibliothecaris en den cantor uit de Nederlandsche kloosterregels zijn hier in hun geheel afgedrukt, ofschoon — tenville der vergelijking — soms met eenige verandering in de volgorde der verschillende zinnen. De Consuetudines van St. Victor geven in 't Hoofdstuk ffde Armario" nog veel meer dat in de Nederlandsche regels geheel ontbreekt. Daarover later. *) Op den kant staat gedrukt: Additum. racionem exigere debeat cum opus fuerit. [ontbreekt]. Armaria signat libros cum extra domum ignotis accommodantur, pignus vel cyrographum recipit et custodit, nisi priorisse aliter visum fuerit. in hoerre hoede, opdat sie weten mach, waeraf sye rekenynge eysschen sal, als to doen is. Item, alle des convents boeken sullen gheteykent wesen myt des convents name. Ende die boekenbewaerster sal daer tosien, dat sy alle die boeken teykene, die men buten leent, ende den name des menschen, dien sie dat gheleent heft, ende woe lange. [ontbreekt]. [ontbreekt], Finitis primis, codices ab armaria petuntur, cum sorores egrediuntur de domo capituli, singulis cum modica inclinacione dicentibus : codicem ! Una e sororibus a priorissa deputata petit codices pro non presentibus et infirmis. Xyemant en sal sie boeken uutleenen sonder orlof der mater. Noch men sal oec van buten gheen boeken lenen sonder orlof des rectoirs, noch ongewoentliken boeken ter tafelen lesen, die rectoir en hebbe sie ierst besien, of die materie guet sy ende dientlick to lesen. Ghenen onkundighen lueden sal men boeken lenen. Die susteren sullen op sekeren tijden een yghelick een boeck bidden, daer sye uut lesen moeghen, van der boeckwaerster, als na der primenof na der missen als sie uutghaen, seggende, een luttel nyghende mytten hoefde : „een boeck." Een van den susteren, diet van der mater bevoelen wort, bid boeke voir die siecken ende voir dieghene, die nyet teghenwordich en sijn. [ontbreekt]. [ontbreekt]. [ontbreekt]. [ontbreekt]. [ontbreekt], Illi vero qui de armario aliquos specialiter libros accipiunt, quaradiu eos habent, diligenter apud se custodiant, uec alibi exponant vel relinquant, et cum expleverint in eis quod volunt, iterum armario servandos reddant. [ontbreekt]. Nemo alius praeter armarium sive in his sive in aliis quibuslibet libris et demere vel addere vel mutare quidquam praesum. t nisi ei specialiter concessum fuerit et iniunctum. [ontbreekt]. [ontbreekt], Libris quos a librario stadij gratia accipimus, omnem diligentiam curamque prebere monemur, ne pulvere vel alia qualibet sorde maculentur ') Libros quoque Lutheri, eiusdem sequacium legere,autpenes se detinere» aut custodire nemo praesumat: sub pena carceris. 2) Libros veteris ac noui testamenti, vel eos cum quibus diuina celebrantur officia, sine capituli generalis consilio, nullus emendare praesumat, sine exemplaribus domorum nostrarum emendatis, nisi iudicio prioris, et prudentium fratrum error aliquis manifestus appareret. Sic nee communem usum domorum nostrarum in accentibus et in ortographia, a quoquam volumus irnmutari. 8) !) Al komt de zin eenigszins overeen, toch heeft 't Windesheimsch kapittel hier geen gebruik gemaakt van de Ccnsuetudines van St Victor. Deze plaats is overgenomen uit de — in Windesheim ook in hoog aanzien staande — regel der Karthuizers waarin zij luidt Adhuc etiam libros ad legendum de armario aecipit duos, quibus omnem diligentiam curamque praebere jubetur, ne fumo, ne pulvere, vel alia qualibet sorde maculentur. 2) Op den kant staat gedrukt : Confirmatum anno 1527. a) Op den kant staat gedrukt: Confirmatum anno 1547. In de laatste uitgaaf der Constitutiones (t.euven 1C39), is deze bepaling natuurlijk zoo gewijzigd, dat men van de Schrift en de kerkboeken alleen uitgaven mocht gebruiken naar de algemeen aangenomen Roomsche teksten verbeterd. Cum armaria presens non est, petuntur a presidente vel a seniore; [ontbreekt]. priorissa autem non petit. Libris autem, quos ab armaria accipimus ad legendum, omnem diligenciam curamque adliibere monemur, ne pulvere aut alia qualibet sorde maculentur. [ontbreekt]. Als die boekenbewaerster niet teghewordich en is, soe bid men die boeken van ymant van den olsten of die men daertoe ordiniert. Mer die suster, daer men die boeken af bid, die bid selver van der mater, isse teghenwordich. Die mater en bid nyet. Wy vermanen, dat men die boeken myt alre sorckvoldicheit bewaere, die men ontfanghen heft van der bewaerster, dat sie niet vul en werden van stof of van enygher onreynlicheit. [ontbreekt]. Libros veteris ac novi testamenti [ontbreekt], vel eos, cum quibus divina celebrantur officia, sine generalis capitulo consilio nullus emendare presumat, nisi cum exemplaribus domorum nostrarum emendatis, nisi iudicio rectorum vel fratrum discretorum error aliquis manifestus appareret. Sic nee communem usum domorum [ontbreekt], nostrarum in accentibusetortographia a quacunque volumus immutari. [ontbreekt]. [De Armario ] Ad officium armarii pertinet omni tempore facere brevem tabula«, quae in capitulo recitatur, de quolibet officio quod in brevi notari solet, sive ad matutinas, sive ad missam, sive ad capitulum, sive ad mensam, sive ad collationem. Observare autem debet ne in matutinis sive ad legendum sive ad cantandum, nee diaconum supra sacerdotem, nee subdiaconum supra diaconum ponat: id est, priusquam ille, qui superioris ordinis est, legerit, non legat qui est inferioris nee cantat priusquam cantaverit. [ontbreekt]. Si quos in brevi postquam recitatum est, mutaverit, id est vel apposuerit vel deposuerit vel aliud notaverit, totum hoe ipsis quod mutat. tempestive indicet, ne quis cum tempus faciendi advenerit imparatus inveniatur. [ontbreekt]. Hoe autem videlicet quam maxime fieri potest observare debet ut nul- Porro si qua in libris ecclesiasticorum doetorum mendosa, vel emendationedigna videantur, priores pro videant quantum potuerint ut ad libros, qui correcti sunt in domibus nostris (si haberi possint) corrigantur. De Cantore. Ad officium cantoris pertinet omni tempore quae in tabula notanda sunt, tempestiue signare. Obseruare autem debet in cantandis siue legendis, ne illum qui minoris est ordinis, supra illum qui maioris est ordinis ponat: id est, nee diaconum supra sacerdotem, vel supra diaconum subdiaconum. Ad queque vero a duobus pariter decantanda, quantum conuenienter potest, aequalis gradus fratres studeat ordinare. Si quos in tabula postquam visa est mutauerit: hoe ipsis quos mutauit, tempestiue indicet. Si vero aliquis, id ad quod signatus est, explere nequiuerit: cantori significet, ut alium substituat. Quicunque aliquid cantare vel legere in ecclesia debent, prius proui- Porro si qua in libris ecclesiasticorum doctorum mendosa vel emendacione digna videantur, rectores provideant quantum poterunt, ut ad libros qui correcti sunt in domibus nostris si liaberi possunt corrigantur. De Gantrice. Ad officium cantricis pertinet, omni tempore, que in tabula sunt notanda, tempestive signare. Item, is yn enighen boeken yet onrechtes of dat schvnt loghenachtich, sal men ierst brengen totten rectoir, dat hijt oversie, eer ment onder die susteren yt meer coemen laet. Van der Cantrix. Totter officie der cantersche hoert alle tijt die tijde te teykene, die men teykenen sal. [ontbreekt]. [ontbreekt]. Ad quem vero a duabus pariter decantanda, quantum convenienter potest, uniformes in psallendo sorores studeat ordinare. Si quas in tabula, postquam visa est, mutaverit, hoe ipsis quas mutavit tempestive indicet. In allen dat men van tween singhen sal, sal sie ordinieren, na raede des reetoirs, susteren, die ghelicke stemmen hebben. Verwandelt sie yet in der tafelen, nadat sie gelesen is, dat sal sie te tyde te weten doen dien, die sie verwandelt heft. Si vero aliqua, ad quod disignata est, explere nequiverit, cantrici significet ut aliam subordinet. Quecunque aliquid cantare vel legere in ecclesia debuerint, prius hoe Mach yemant niet volbringhen daer sie to gheordiniert is, die salt der cantersche to weten doen, dat sie een ander ordinier. Die wat singhen of lesen sal in der kerken, soelent te voeren over- urn ad cantandum et ad legendum in brevi notet, nisi prius illum qui notandus, competenter hoe implere posse perspexerit; novitios etiam in brevi non ponat nisi per praeceptum abbatis. Si qui forte ex his qui in brevi positi sunt defuerint, ad eutn pertinet sive in legendo sive in cantando vicem eius supplere et alii supplendura iniungere. Ad eum etiam pertinet processiones oranes ordinare et quod unicuique iniungendum iniungere et eos qui non bene incedunt corrigere et disponere. In cantu ecclesiae, si quid erratum vel dubitatum fuerit, vel in tono inponendo vel in alio quolibet modo, nemo illi praeiudicet, et quod ille prior inceperit nullus aliter incipiendo perturbet. deant si indigent: alioqui corrigantur. Si quis forte ex his qui in tabula positi sunt, defuerit: ad cantorem pertinet siue in cantando siue in legendo, vicem eius supplere, vel alij iniungere. Ipsius quoque est processiones ordinare et facienda disponsre: et eos qui non bene incedunt, dirigere. In cantu ecclesie, si quid erratum vel dubitatum fuerit, et in elevatione cantus, nemo illi preiudicet : et quod ille prior incepit, nullus aliud aut aliter (excepto priore) incipiendo perturbet. Si quae subito cantanda vel legenda evenerint quae specialiter alicui iniuncta non fuerunt, cui voluerit agenda innuere. et legentibus ad mensam quid legere vel quamdiu legere ostendere. [ontbreekt]. Si qua etiam subito cantanda vel legenda euenerint, quae nulli prius specialiter iniuncta fuerint, ipsius est cui voluerit, agenda innuere. Ad ipsum pertinet, legentibus ad mensam, quid et quando legere de'oeant, ostendere. [ontbreekt]. [ontbreekt]. Homilie sanctorum patrum in festis, et in his diebus qui proprias habent, providere debent, si indigent, alio- sien, behoven sijs, of men sal sie quin corrigantur. corrigieren. Si que forte ex liiis, que in tabula posite sunt, defuerit, ad cantricem pertinet, siue in cantando sive in legendo, vicem eius supplere vel aliis ad supplendum iniungere. [ontbreekt]. Ister yemant niet teghenwordicli van dien, die in de tafel geschreven sijn, soe boert der canterscbe toe, hoer stede te vervullen of een ander to bevelen. [ontbreekt] In cantu ecclesie, si quid erratum vel dubitatum fuerit, et in elevacione seu deposicione cantus nemo illi prejudicet, et quod illa prior inceperit, nulla aliud aut aliter incipiendo, excepta priorissa, perturbet. Si qua eciam subitu cantanda vel legenda evenerint, que nulli prius specialiter iniuncta fuerint, ipsius est cui voluerit agenda innuere. Ad ipsam pertinet, legentibus ad mensam quid et quando legere debeant ostendere. [ontbreekt]. Omelie sanctorum patrum in festis et in hiis diebas, qui proprias habent, Wort er ghedwelt of ghetwivelt in den sanghe en in verheffinge of daelsettinge des sanghes, en sal hoer nyemant voerghaen, ende dat sy iersten beghint sal nyemant anders beghinnen, uutghenomen die priorynne. Yalt oec yet haestelixs te singhen of te lesen, dat nyemant sonderlinghe bevalen en is, soe hoert hoer toe, dat te bevelen. Tot hoer hoert oec toe, te wvsen die ter tafelen lesen, wat ende wanneer sie lesen sullen. Sie sal altoes tosien, dat ter tafelen gheen boeken ghelesen en werden, dan die ghewoenlike olde boeken der leerres, die van der heilighen kerken ontfanghen sijn. Daerom sal mengheen ydel materie lesen, noch in daghen als men laet, noch in ghenen anderen tijden. In den groeten hoechtyden leest men ierst der heiligher vaders ome- primo omnium leguntur. Sabbato tarnen semper regula legitur, nisi propter festum aliquod, seu aliam conuenientem causam preueniatur. Lecta homilia, caetera de festis et temporibus leguntur. [ontbreekt]. (^uotienscunque in psalmodia vel cantu vel leetionibus vel aliquolibet officio ecclesiae propter superuenientem quamlibet causam plus solito tardandum vel festinandum fuerit, hoe ipsum fratribus significare. Si quando plus iusto vel protrahitur vel festinatur officium ad certam mensuram temperare. Sermones et homilie quae sepius reuersantur, semel in anno ad refectorium integraliter leguntur, secur.dum dispositionem cantoris, nisi prioris aliter visum fuerit. Cum de festo aliquo in dominica non vacante cantatur, finitis quae de festo sunt, vel si propria non sunt, legitur homilia dominicalis in refectorio. Libri bibliorum incipiendi sunt in refectorio : quando incipiuntur in ecclesia. Quatuor evangelia usque ad passiones, in quadragesima ad collationem leguntur. Possunt tarnen propter brevitatem temporis huiusmodi libri in refectorio prius incipi. Ad cantorem etiam spectat quotiescunque in psalmodia, vel in cantu, vel in alio quolibet diuino officio, propter superuenientem quamlibet causam, plus solito vel tardandum vel festinandum fuerit, hoe ipsum fratribus significare. Si quando plus iusto, vel festinatur vel protraliitur officium, ipse ad certam mensuram teinperare debet. Quod si quid in officio suo negli- Quod si quid in officio suo negli- genter fecerit non temere a quoquam genter fecerit, non temere a quoquani corripiatur aut corrigatur sed post- corripiatur, sed in capitulo accusetur. modum in capitulo proclametur. primo omnium leguntur. Sabbatto tarnen regula semper legitar, nisi propter festum aliquod seu aliam convenientem causam preveniatur. [ontbreekt]. lien, ende in auderen daghen die proper omelien. Mer des Saterdaghes leest men altoes die regel, ten weer dat men voerlese om enyghe feest of ander saken. Als men die omelie ghelesen heft, leest men voert van den tyden of van den feesten, na syn behoer. [ontbreekt]. [ontbreekt]. Ad cantricem eciam spectat, quocienscunque in psalmodia vel in alio quolibet divino officio propter superuenientem quamlibet causam plus solito vel tardandum vel festinanduni fuerit, hoe ipsam sororibus significare. Si quando plus iusto vel festinatur vel protrahitur officium, ipsa ad certam mensuram temporare debet. Quod si quid in officio suo negligenter fecerit, non temere a quaque eorripiatur sed in capitulo proclametur. Sie sal oec doen den susteren te weten, als men in den sanck om hoechtyden wyl of ander saeken gheringer of lansemer synghen sal boven ghewoenten. Haest men somtyt te seer, of vertrect men mer dan guet is den sanck of et lesen, soe sal s\jt ter rechter maeten brengen. Doet sie yet versumelick in hoerren officie, nyemant en sal sie vermetelick berispen, mer men proclamert se in den capittel. Ad eo vero quae facere liabet si opus fuerit solatium ') habere potest. [ontbreekt]. [ontbreekt]. [ontbreekt]. Porro unus iugiter sit cantor, et unus succentor. Cantores solieiti sint, ut semper mediocritas seruetur in cantu nostro, ut et grauitatem redoleat, et deuotionem excitet. Cantoris est admonere eos qui nimis lente, vel nimis festinanter canunt vel legunt. [ontbreekt]. [ontbreekt]. Cantores caput detegunt, cum aliquo ex officio suo incipiunt: exceptis responsorijs in matutinis et vigilijs defunctorum, et antiphonis post psalmos et cantica, ed ad memorias et suffragia. Is liet reeds opmerkelijk dat de taak, die van oudsher in de kloosters aan één beambte, den armarius, opgedragen was, in de huizen der Windesheimers over twee hoofden — van den librarius en den cantor werd verdeeld, zonderlinger nog is 't zeker, dat men de taak van den bibliothecaris in de Windesheimsche kloosters nauwelijks meer een taak kan noemen. Hij had slechts te zorgen, dat de boeken in goeden staat bleven, moest den catalogus bijhouden, en had toe te zien op het uilleenen van boeken aan de kloosterlingen en aan vreemden. Al wat verder in 't Hoofdstuk „De Librario bepaald werd ging anderen meer aan dan hem. Hoe dat te verklaren ? Men mag niet beweren, dat het den Windesheimers aan belangstelling voor boeken ontbroken heeft. Integendeel. Het l) .Solatium" = een helper. Una quoque iugiter sit cantrix vel succentrix in quolibet choro. Cantrix eciam sollicita sit ut semper mediocritas servetur in cantu, quatenus et gravitatem redoleat et devocionem excitet. Cantricis est aminonere eas, que nimis lente et nimis festinanter dicunt cantum vel psalmodiam. [ontbreekt]. [ontbreekt]. Altoes sal wesen in elck cboer een cantrix ende een succentrix. Die cantersche sal oec sorchvordich wesen, dat men altoes dat middel holde in den sanck, opdat die devocie meer verweet werde. Sie sal oec diegheen vermanen, die al te haestelick of te lansem ofmyt horten singen, of die al te weeck sijn in der stemmen, dat sie hoer stemmen uutgheven. Ende oec dat sie in den singhen niet en vallen ; item. niet doer die nees en singhe noch aewysich. In al desen punten sal sie die susteren vaeck vermanen of den oversten seggen. Men let sommighen somtijt opheffen, opdat sijt leren moegen. [ontbreekt]. afschrijven van boekon schijnen zij beschouwd te hebben als eene verplichte, dagelijks terugkeerende bezigheid, *) waaraan zelfs, volgens de Statuten, ook op feestdagen eenige uren moesten besteed worden. En wie niet verkoos schrijfwerk te verrichten moest zoolang „met onthouding van de gewone spjjs en drank, of op eenige andere wys, gestraft worden, tot hij zich naar de meening van den prior, gebeterd had." -) Er werd dus ongetwijfeld veel geschreven in hunue kloosters. Maar vraagt men nu: aan wien was bij hen de leiding van t scrip- ') Constitutiones, ed. 1553, pag. 108: „Ferialibus vero dicbus post primas vel tercias pro temporc, usque ad primum signum sequentis liore et post refectionem usque ad primum signum vesperarum opcribus nobis iniunctis, ctpraecipue scribendis libris insistimus.... ') Qui scribere noluerit, subtractione communis cibi et potus, vel alio qnocunque modo tam diu puniatur, doncc arbitrio prioris se emendaverit (Constitutioncs, ed. 1553, pag. 108). Op den kant staat bij deze plaats gedrukt „MutatumIn 't toriura opgedragen? Wie bepaalde, welke boeken afgeschreven moesten worden? ie beheerde 't perkament en papier? Wie zorgde voor de correctie? — altemaal zaken, die te Parijs, in de abdij van St. \ ictor, en in de meeste andere oude kloosters opgediagen waren aan den armarius — dan geven de Windesheimsche statuten geen antwoord. Heeft men gemeend, dat de librarius daar als van zelf voor aangewezen was ? Of zag men in, dat 't gevoeglijk aan de omstandigheden kon overgelaten worden, en dat in 't eene klooster misschien de prior, in 't andere de armarius of de cantor daarvoor de aangewezen man zou blijken? Wij weten het niet. Ontbreekt er nog wel het een en ander aan onze kennis betreffende de inwendige aangelegenheden der Windesheimsche kloosters, nog grooter gapingen en leemten zyn er in onze wetenschap betreffende de Broeders des Gemeenen Levens. Hoe de talrijke Fraterhuizen op Nederlandschen bodem ingericht waren, hoe de broeders de weikzaainheden onder elkander verdeelden, welke verplichtingen bij hen op den bibliothecaris rustten: ziedaar vragen, waarop nog geen antwoord gegeven is. Wel is waar heeft Delprat in zijn boek „Ovei- de Broederschap van Geert Groote en den invloed der Fraterhuizen" over dit alles 't een cn ander medegedeeld '); maar wat deze geleerde indertijd beschouwde als een voor alle Fraterhuizen geldige wet, is niet anders dan een uittreksel uit de Statuten van het Fraterhuis te Keulen.2) Statuten vanNederlandscheFlater- exemplaar der Constitutiones van de Utrechtsclie TTnivers. Bibliotheek staat daarbij een oude, geschreven kantteekening „Vide 102 B". Daar leest men: Siquis in divino officio cantare, nut opus sibi iniunctnm perficere noluerit yravioribus verberibus nnt alio quocumque raodo emendetur. Opmerkelijk is dat in de Lenvensche uitgaaf dei Constitutiones van 1039, waarvan het eenig bekende exemplaar berust in de Univ. Bibl. te Amsterdiim, op blz. 159, toch weer de oude bepaling: onthouding van spijs en drank, voorkomt, en hier zonder „mutatum". Merkwaardig in deze uitgave zijn nog de volgende toevoegselen : „Ileicticos libros legere vel penes se detinere, aut custodire nemo praesumat sub patna carceris. Libri quoque schenici seu alij quicumque amores lasciuos redolentes omnibus nostris simt perpetuo interdicti: transgressores grauiter puniantur. Librorum prohibitorum indicem liabeat Librarius: et si aliquando librum aliquem prohibitnm deprehenderit; statim Priori indicabit, ut quod ipse iusserit, fiat. Nullus etiam nostrae Congregationis tvpis excudere. vel exudi facere praesumat libium aliquem, nisi de licentia Prioris Generalis scripto tradita, aut Commissarij in sua Provincia, praevio semper proprij Prioris assensu. (pag. 102, 103.) ') 2e uitgave, Arnhem 1856, blz. 247 en volg. ') Zie Aubertus Miraeus, Kegulae et Constitutiones clericorum, Antv. 1638, p. 142 (lees 144) huizen bleven tot nog toe onbekend. Wij zijn echter in staat den lezer het een en ander over de plichten van den bibliothecaris en de bepalingen betreffende het afschrijven van boeken, welke in een Nederlandsch Fraterhuis van kracht waren, mede te deeleii, uit de in handschrift bewaard gebleven Statuten van een dier huizen, welke wij binnen kort in hun geheel zullen uitgeven. ') In het eerste hoofdstuk dezer Statuten leest men: „Dit ons huis is door zekere devote vrouw gesticht en met weinig inkomsten en goederen begiftigd, opdat daarin, naar het voorbeeld der oorspronkelijke kerk, vrome priesters en klerken met enkele weinige leeken in gemeenschap zouden leven van de opbrengst van 't werk hunner handen, n. 1. van schrijfwerk." Het veertiende hoofdstuk handelt geheel .de cura scribendorum librorwn." De inhoud is de volgende: „ Aan een der broeders wordt de zorg opgedragen voor 't boeken afschrijven en voor de bewaring van het perkament. Hij zorge er zooveel mogelijk voor, dat de broeders voldoende schrijfwerk hebben en nauwkeurig verbeterde exemplaren. Indien het kan, moet hij zorgen dat allen latijn schrijven. Niet licht stuurt hij iemand weg, die komt vragen een goed boek voor hem te schrijven, tenzij voor 't oogenblik niemand zonder werk is; maai' hij trachtte den vrager te overreden om een poosje te wachten. Vraagt iemand hem een boek voor hem af te schrijven, en hij heeft eer.' schrijver beschikbaar, dan toont hij den vrager 't handschrift van dezen ') Dr. Brugmans, aan wiens hulpvaardigheid wij veel te danken hebben, vestigde onze aandacht op een handschriftje der Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage, genummerd L. 41. 't Is een boekje in 12°, bestaande uit zwaar papier — merk: de eenhoorn — in een omslag van oud, bruin geworden perkament. Op het schutblad volgen daarin 49, door een negentiende eeuwsche hand met potlood genummerde bladen (98 bladzijden dus), waarop door een vijftiendeccnwsche hand de bedoelde statuten in 't latijn geschreven zijn. 't Schrift is over het algemeen vrij slordig, met zeer vele, niet altijd even regelmatige afkortingen. Latere toevoegselen op sommige bladzijden, met een andere hand en anderen inkt geschreven, bewijzen, dat het.boekje werkelijk in een Fraterhuis gebruikt is. Ongelukkig is het in vroegeren tijd met water in aanraking geweest, zoodat de rechter bovenhoeken van blz. 1-40 geheel onleesbaar geworden zijn. Van de toch al niet donkere inkt, waarmee t boekje geschreven werd, is daar meestal geen spoor meer over. Titel noch opschrift is er in te vinden, en geen enkele directe aanwijzing verraadt, witfr het geschreven werd. Misschien is dit echter met behulp van enkele indirecte aanwijzingen toch wel te vinden. Op de binnenzijde van den omslag is een papiertje geplakt, waarop het tegenwoordige nummer : L 41: daaronder staat aangeteekend: (Weesp 27). Dat wij hier met de Statuten of Consuetudines van een Fraterhuis in Nederland te doen hebben blijkt op verschillende plaatsen. schrijver, en sluit eene overeenkomst met hem over den prijs per quatern. Ovrer belangrijke (uitgebreide) boeken sluit hij geen contract zonder den rector te raadplegen. Hij make zijne contracten duidelijk, opdat hij later niet noodig hebbe met iemand te twisten. En wanneer geen contante betaling voorafgaat, staat hij 't boek niet af vóór de betaling geschied of voldoende waarborg gesteld is, vooral waar liet onbekenden geldt. Wat groote boeken aangaat, daarvoor ontvange hij [een deel van den prijs vooraf?] voor 't koopen van 't perkament [....] Ook drage hij zorg, dat er steeds goede inkt is voor onze schrijvers. Voor den aankoop ') van perkament en francyn en de andere zaken die de schrijvers noodig hebben zal hij tijdig zorg dragen. Dan zorge liy er voor duidelijk en onderscheidenlijk in zijn register alle schulden en ontvangsten aan te teekenen En 't geld, dat hem in handen komt, zal hij afdragen aan den procurator. Deze moet aanmaning doen op den collatietijd van feestdagen na 't completorium, evenals in elke maand op den tweeden dag, als 't een werkdag is. Iedere broeder corrigeert met den kameraad, die hem daartoe aangewezen is, zijn schrijfwerk, en brengt de verbeteringen daarin aan, voordat er verder geschreven wordt." 2) Dit hoofdstuk schijnt ons een der belangrijkste uit het geheele boekje: het geeft ons een kijkje op de werkzaamheid der broeders, en daarvan was tot op heden eigenlijk zeer weinig bekend. Doch ook het volgende kapittel „de Armario" getiteld, is niet van belang ontbloot: niet zoozeer omdat er zooveel nieuws in staat, maar omdat er uit blijkt, dat in dit Fraterhuis ten minste nog geen cantor aanwezig was, en de armarius, naar oud gebruik, ook die plichten, althans voor een deel vervulde. Het luidt als volgt: „De boekwaarder heeft alle boeken van het huis, welke niet bij den godsdienst gebruikt worden, in bewaring. Hij moet elk boek afzonderlijk bij name opgeteekend hebben, en zorgvuldig toezien dat zy niet door wormen of eenig ander bederf worden aangetast8) Hij 1) Custodiam, staat er. Maar dat geeft geen zin. ') Opzettelijk werden deze hoofdstukken vertaald. In 't Nederlandsch valt het betrekkelijk gemakkelijk de lacunes, door 't water veroorzaakt, aan te vullen; in middeleeuwsch latijn gaat dat moeielijker. De gedeelten tusschen [ ] geplaatst zijn onleesbaar. 3) Ook hier weer de aanhef van 't gelijknamige hoofdstuk uit de Consuetudines veteres van St. Victor te Parijs. zal alle boeken merken [welke aan vreemden buitenj liet huis in leen worden gegeven en hunne namen [opteekenen] en den termijn van uitleening, en zoo sommige boeken lang na den gestelden tijd nog niet teruggebracht zijn [drage hij er zorg voor] ze door een boodschapper te laten opvragen. Buiten weten van den rector moet hij niemand eenig boek ter leen geven buiten de stad. Maar geen der broederen wage het een der boeken buiten het huis uit te leenen zonder voorkennis van den librarius. De broeders worden vermaand alle jjver en zorg te besteden aan de boeken, welke zij ter bestudeering ontvangen, opdat zij niet door stof of eenig ander vuil gevlekt worden. De boekwaarder wijze ook hun, die aan tafel voorlezen, wat en wanneer zij lezen moeten.J) De homeliën deiHeiligen worden op feestdagen, en op die dagen welke hun eigen homeliën hebben, 't eerst van alles gelezen. Vervolgens, als naar gewoonte, by 't ontbijt de bijbel en andere sermoenen en lijdensgeschiedenissen der Heiligen, ook op vespertijd, wanneer tevens uit 't martyrologium 'tnoodige aangekondigd wordt voor den volgenden dag, behalve in de drie dagen voor Paschen, op welke niet uit 't martyrologium aangekondigd wordt. Eens per jaar in den zomer brengt de boekwaarder [alle boeken bijeen, en nadat hij] in tegenwoordigheid [van den rector, de door de broeders geleende werken heeft terug ontvangen moet hjj ze] reinigen en onderzoeken. Ook behoort de boekwaarder een lijst der boeken te maken voor den rector, opdat deze dan of op een anderen tijd het aantal [kan weten].'' Daar de Fraters in armoede moesten leven en 't huis slechts weinig inkomsten had, zou men de veronderstelling kunnen wagen, dat hun eigen boekery waarschijnlijk niet zoo bijzonder belangrijken omvangrijk zal geweest zyn. Doch ten onrechte. Schrijven was nu eenmaal hun dagtaak, en wanneer er niet voor vreemden te scliryven viel, mogen zij al eens enkele boeken in 't voren geschreven hebben — maar z\j zullen ook gewerkt hebben voor hun eigen bibliotheek. Want dat zij deze niet rekenden tot de vele dingen, die in hunne huizen als overbodige weelde beschouwd werden, blykt uit een andere plaats dezer Statuten, waar bepaald wordt, dat nu en in -den vervolge hoogstens honderd nobelen per !) Wat in dezen en in dc eerstvolgende zinnen bevolen wordt, behoorde elders b. v. bij de Reguliere Kanunniken, tot de taak van den cantor. 9 jaar van de inkomsten uit renten verkregen, mochten besteed worden voor de bewoners van het huis. W at er op den duur meei zou zijn, moest voor '/, voor de bibliotheek aangewend worden, terwijl men de rest moest uitdeelen onder de armen. ') Uit de Statuten van het Fraterhuis te Keulen, in uittreksel in »t licht gezonden door Miraeus, en welke, volgens zyn zeggen ook gegolden hebben voor de huizen der Broeders te Wezel en te Munster, met het Keulsche, sedert 1439 tot één congregatie vereenigd, kunnen wjj onze kennis nog eenigszins aanvullen, ook al komt het ons voor, dat deze Statuten misschien van jongeren datum z«n dan de boven besprokene. 2j Hier volge dus wat voor ons doel \ an belang is: Statutorum pars II. Caput IV. De Scripturario. Et quoniam probata illa ab antiquo Patrum sententia omnibus generaliter in monasterijs degentibus seruis Dei manuum labores indixit, Propheticumque praeconiam Labores manuum suarum manducantes beatos cecinit. hanc etiam consuetudinem tum pro vitando otio, quod vitijs omnibus fomitem suggerere nouimus, tum etiam pro transigenda neces&itate, apud nos districtius volumus obseruari; assumentes pro opere, tamquam proposito nostro principali magis congruente, laborem sacros libros conscribendi. Quapropter Rector Domus ordinabit ad hoe fratrem aliquem actiuum, qui Fratrum laboribus praesit, & a quo unusquisque scribenda accipiat, simul et scribendi instrumenta. Tpse singulis, quid et quomodo scribat, solicitus iniungat el informet Novitios ad melioris litterae usum, per se vel per alium. Ipsius etiam est singulis sextis ferys (ni festum impediat) statim ante prandium Fratres per signum conuocare; ut quisque Rectori, eoque absente Vicerectori, opus suum, quod per hebdomadum estoperatus, ostendat. Cum alienis, qui apud nos libros scribi seu alias aptari faciunt, summa cautione conveniat: receptum vero pretium Procuiatoii tideliter tradat, ut communem cedat in usum. Caput V. Be Librario. Deputabit Rector unum, qui praesit Armario siue Bibliothecae Domus; cuius custodiao comraittantur omnes libri Domus, pro quibus solicitus sit, ut debite conserventur, et ne distrahantur. Ad Librarium spectat, Lectiones in refectono !) Blad 39, verso. >1 A. Miraeus, Regula et Constitutiones Clericorum, Antv. ICöH, p. ordinare, et Lectores singulos pro qualibet hebdomada deputare, a senioribus descendendo. Caput XIII. De Rubricatore. Deputetur unus Frater pro Rubricatura et Floratura, qui habeat lazurium et alios colores pro suo oflicio necessarios: aureas tarnen litteras, absquespeciali licentia, non faciat. Scripturarü directionibus, in illuminandis libris sibi per eum traditis, obtemperabit. Caput XIV. De Ligatore. Colligandis libris deputabitur unus a Rectore, sub cuius respectu erunt omnia instrumenta ad ligaturam requisita. Hic erit, cum Procuratore, solicitus pro asseribus, corio et orichalco, et ceteris ad officium necessarjjs: ut scilicet debito tempore emantur et disponantur. Libros ligandos a Scripturario recipiet, ligatosque eidem restituet, qui pretium laboris, pro eisdem receptum, Procuratori repraesentabit." Dat in deze Duitsche Fraterhuizen de verdeeling van den arbeid verder voortgezet was en wjj naast een Armarius en een Scripturarius hier tevens een Rubricator en een Ligator aantreffen, bewijst reeds eenigszins, dat wig hier met Statuten van lateren t\jd te doen hebben. Allerwaarschijnlijkst toch vervulde in het Nederlandsche Fraterhuis, welks Statuten wjj bespraken, de Scripturarius tevens de rol van Rubricator, terwijl de Armarius waarschijnlijk tegelijkertijd als boekbinder optrad. ') Doch, genoeg hierover. Vragen wjj nu, of men zich in de Nederlandsche kloosters even druk bezig gehouden heeft met het afschrijven van boeken als in de buitenlandsche, dan moet het antwoord luiden, dat wij geen voldoende gegevens bezitten om in dezen een afdoend oordeel te vellen. Dit geldt voornamelijk van liet tijdvak tusschen 1000 en 1350. Wie bekend is met de collecties !) Voor de volledigheid willen wij hier nog eene aanhaling bijvoegen uit een ander Hs. der Koninkl. Bibl. te 's Gravenhage (genummerd X, 102), dat getiteld is „Consuetudincs domus nostre" en afkomstig schijnt uit Deventer: het uraagt ten minste op 't voorste schutblad den naam „Hcnricus Kaell, Viearius Deventricnsis , doch deze schijnt niet de schrijver. Het bevat aanteekeningen uit de Statuten van een Fraterhuis in 't latijn, spreuken uit verschillende schrijvers, en een soort van rekenboekje in 't Nederlandsch, alles geschreven door minstens twee verschillende handen van 't midden der 16e eeuw. Bedoeld citaat op bl. 11 verso luidt: „Item nullus retinebit libros librarie in camera sua ultra duos dies, praetcr studium sibi datum. Nee aliquis habebit nee conccdet librum ab aliquo extra domum, *inc scitu Reetoris, excepto librario." kloosterhandschriften onzer groote boekerijen, die weet, dat zij er uit dat tijdperk slechts weinige bezitten, waarvan 't vaak nog niet eens vaststaat, dat zij binnen onze grenzen geschreven zijn. ') Nu kan men daarvoor verschillende verklaringen aanvoeren. Men kan spreken van de gewelddadige wyze, waarop vele onzer kloosterboekerijen zijn vernietigd; men kan beweren, dat vele dier oude handschriften juist na 1350 door nieuwe afschriften vervangen en dus opgeruimd zullen zijn.... maar toch blijft het feit bevreemdend. Daarmede is natuurlijk niet geconstateerd, dat men gedurende die periode in onze kloosters nooit de pen ter hand genomen heeft. Wij weten beter. Stephanus, de vijfde abt van Egmond, liet, zooals wij reeds zagen, een groot aantal boeken schrijven (scribi fecit), wat wel zal beteekenen dat bij het binnen het klooster, door z\jne monniken liet doen; is dat juist, dan heelt men in de tweede helft der elfde eeuw — Stephanus stierf in 1105 — niet stil gezeten. Dit geldt ook van z;jne naaste opvolgers: Alardus (1105—1120), Ascelinus (1120—1129) en Walterus (1129—1161), doch toen schijnt men de pen voor langen tijd weggelegd te hebben. W ij zagen ook, dat in de eerste helft der dertiende eeuw, tydens het bestuur van Emo, in de abdy Bloemhof te Wittewierum druk geschreven werd, doch tevens, dat deze ijverige abt reeds voorzag, dat er na zijn dood weldra een ander tijdperk zou aanbreken, waarin men ook daar de pen zou wegleggen en den troffel ter hand nemen om een fraaieren kloosterbouw te stichten.2) Nog weten wij, dat in den zelfden tijd ook in het klooster Mariëngaarde btf Hallum, gesticht in 1163, druk geschreven werd. Dit werd van 1194—1230 bestuurd door abt Sjaard, een groot vriend van de boeken en zelf een ijverig afschrijver. Een geheel hoofdstuk uit de belangwekkende kroniek van dit klooster, die gelukkig bewaard bleef, handelt „de cura scribendonm iibrorum" 3) onder dezen abt. Wij leeren er uit, dat Sjaard in zijn eigen kamer dikwijls quaternen perkament toebereidde 1) j]en zie Je gedrukte Catalogi der IIss. van de Bibliotheken te Utrecht én Groningen; en die van de Koninkl. Bibliotheek, in handschrift aldaar berustende. 2) Quasi enini spiritu prophetico sepe dicebat, quod post tempora sua, dum inchcarentur opera lapidea, tepesceret studium libroruin conscribendorum. Kronyken van Emo en Menko, uitg. Feith en Acker Stratingh, Utrecht 1866, p. 167, 168. 3) Gesta Abbatum Orti Sancte Malie, uitg. door Aem. W. Wybrands, Leeuwarden 1879, p. 107—111. om beschreven te worden, terwijl zijne monniken wedijverden in 't schrijven van sermoenen en boeken, zoodat zij zelden of nooit zich tijd gunden voor andere gemeenschappelijke bezigheden. ') Welke die boeken waren, staat helaas niet gemeld. Onder Sjaards opvolger, Sibrand (1230—1238), werd de prior Frederik, „arcium Magister quas liberales appellant", aan 't hoofd der kloosterschool gesteld, van wien het heet, dat hjj Persius, Juvenalis, Virgilius, Horatius en Ovidius las en ten deele van buiten kende, doch dat hy zich op lateren leeftijd meer tot de Christelijke schrijvers wendde, als Boethius, Prudentius, Sedulius, Arator, Petrus de Riga (..Aurora') en Lambertus de St. Omer („ Fluridus asprctus") en daarin zijne scholieren oefende.2) Uit een andere kroniek, op 't zelfde klooster betrekking hebbende, blijkt, dat dit niet geheel letterlijk moet opgevat worden. Want daar staat opgeteekend, dat Meester Frederik den scholieren, nadat zij vóór den middag de Heidensche dichters en schrijvers gehoord hadden, 's namiddags uit Ambrosius, Augustinus en Ilieronymus voorlas, opdat zij, in alle wetenschap geoefend, ook kennis kregen van de ware godgeleerdheid.3) Wat nu van Egmond, Bloemhof en Mariengaard kan gezegd worden, n. 1. dat er in hunne geschiedenis althans één periode voorkomt, waarin er ijverig gewerkt werd aan de vermeerdering der boekerij, dat zal ook wel gelden van andere kloosters uit dien tijd, ook al zijn er tot nog toe geen kloosterkronieken bekend, die het ons bevestigen, en al is het aantal handschriften uit die eeuwen bewaard gebleven, bijzonder klein. Van het tijdvak tusschen 1260 en 1380 mogen wij wel aannemen dat men ook toen de pen niet geheel heeft laten rusten, lloe anders te verklaren, dat bisschop Jan van Arkel (1342—1364), zelf „in de gewijde zoowel als de ongewijde schriften meer dan gewoon ervaren", aan sommige kloosters geheele bibliotheken ten geschenke kon geven?4) Hoe te verklaren dat Philippus de Leyden juist in dien tijd (hij overleed in 1380) zich de aanzienlijke boekerij wist te verzamelen, welke wij uit zijn '■) l.l.p. 108. Merkwaardig is ook, dat 't reeds tijdens 'tleven van den eersten abt, Frederik, gewoonte werd, steeds twee of drie kloosterlingen van Mariengaarde tijdelijk af te vaardigen naar het moederklooster te Steinfeld „pro .seribendis libris vel aliis spiritnalibus excrcitiis." (ibid. p. 51.) *) l.l.p. 1T3. ') Sibrandus Leo, by Mattliaens, Analceta, V 250, 251. (1738.) ') Heda, p. 245. Vgl. Moll, kerkgesehiedenis, II, 1, blz. 14S. testament leeren kennen?1) Want nit den inhoud van vele codices, in 't bedoelde testament nauwkeurig beschreven, blykt duidelijk, dat zij in ons land, niet aan gene zyde der grenzen vervaardigd waren.... Maar toch, ijverig, veel gewerkt is er door de toenmalige geestelijkheid, zoowel binnen als buiten de kloosters, niet. I)at bewijst ons het optreden van Meester Gerrit de Groote, juist aan het einde \an deze periode, en 't succes dat hij bereikte met zijn ijveren tegen de geldgierigheid, de brooddronkenheid en t concubinaat \ an zijne kerkelijke tijdgenooten.a) Was hunne ijver, was hunne godsvrucht nog de oude geweest, zijn woorden en werken zouden niet zooveel instemming gevonden hebben bij * alle standen der maatschappij, en de vrucht van zijn optreden zou klein gebleven zijn. Slechts één kloosterorde was er, die, naar Groote's meening, in 't goede spoor gebleven was, wier leden nog altijd trouw de oude inzettingen nakwamen: de Karthuizers.3) En de Karthuizers zijn 't dan ook geweest, die op Mr. Gerrits leven een grooten invloed gehad hebben. Een Karthuizer, de Arnhemsche prior Henrik Aeger van ( alcai was het, door wiens omgang de Groote in 1374 geheel teruggebracht werd van den „breeden" weg, welken hij tot nog toe bewandeld had; 't was bij de Karthuizers, in het klooster Munnikhuizen bij Arnhem, dat hij sedert zijne bekeering 't liefst zijn toevlucht zocht. Opmerkelijk, veelzeggend voor Groote's latere loopbaan is het, dat geen orde van monniken tot op dien tijd zooveel waarde gehecht had aan 't afschrijven van boeken, als middel tot eigen en anderer zedelijke verbetering, als juist de Karthuizers; opmerkelijk dat geen andere orde dat zoo uitdrukkelijk aan hare leden ten taak stelde als deze. „Quot enim libros scribnnus, totnobis veritcitis praecones facere videmnr, sperantes a Domino mercedem pro omnibus qui por cos vel (ib errore correcti fucrint, vel in catholica veritate profc- 1) 't Werd eerst onlangs in zijn geheel uitgegeven door Fruin en Molhuysen (Philippns de Leyden, de Cura Keipublicae et sorte principantis. 's Gravenhage 1900. pag. 473 et seq.). !) 't Is hier de plaats niet om uitvoerig bij Groote's leven en werken stil te staan. Men zie daarover Dumbar, Deventer I, Delprat, de Broederschap van G. Groote, Moll, Kerkgeschiedenis, Acquoy, Het klooster te WindesheimI; Prcger, Beitriige zur Geschiehte der religiösen Bewegung in den Niederlanden. (Munch. 1894) enz. *) ,Sed et in tota Almania paucissimu reperiebantur monasteria bone vite nisi Carthusiensium que ceteris paribus melius perstiterunt in bona observantio. Hs. X 92 van de K. B. te 's Gravenhage, fol. 1. Aangehaald bij Michael Schoengen, Die Schule von Zwolle, Freiburg (Schweiz) 1898, S. 6, noot 3. eer int, pro cunctis etiam qui vel de suis peccatis et vitiis compuncti, vel ad desiderium fuerint patriae colestis accensi') In dien zin uit de Consuetudines der Karthuizers ligt voor een deel de verklaring van Grootes volgend leven en bedrijf. Mr. Gerrit nu was van oudsher een bijzonder liefhebber van boeken geweest. „Hij had zich vóór zijne bekeering niet slechts vele werken over het kanoniek recht, maar ook over andeie zaken, zelfs over astrologie en necromantie aangeworven; na zijne bekeering werd zijne studie meer tot twee vakken bepaald: het genoemde recht, en datgene wat men destijds Heilige Schriften heette en wat behalve den Bijbel ook de werken der Kerkvaders en alle boeken van stichtelijke» aard omvatte. Met deze soort van geschritten moest zijne bibliotheek dus nog voornamelijk worden aangevuld. Daartoe waren nauwkeurige exemplaren en goede afschrijvers noodig. De exemplaren trachtte hij van heinde en ver, uit verschillende kloosters en collegiën ter leen te krijgen *); als afschry veis gebruikte hij in den regel (ofschoon hij meermalen ook in de steden, \vaai de exemplaren zich bevonden, voor zich liet copieeren) zekere jonge mannen, golyk er destijds te Deventer niet weinige waren, die, uit verschillende plaatsen samengevloeid, zich in de kapittelschool aldaar voor lagere kerkelijke posten bekwaamden:!). Inziende, dat samenspreking met deze jonge mannen niet alleen voor hen, maar ook door middel van hen, voor anderen nuttig kon zijn, trok hij hen zooveel mogelijk tot zich, noodigde hen te zijnen huize, en betaalde hun het kopieloon wel eens bij gedeelten uit, opdat zij maar dikwijls bij hem zouden komen.4) ^ an lieverlede nam de zaak meer om\ ang aan en liet Groote hen ook boeken afschrijven, die door anderen waren besteld of in den handel werden gebracht. ) Straks verschijnt in Groote's vriendenkring Mr. Florens Radewynsz uit Leerdam; op zijn initiatief en, waarschijnlijk onder Groote's goedkeuring, vereenigen zich een aantal devoten en afschrijvers te Deventer om in 't vervolg samen te werken tot eigen en gemeenschappelijk belang; maar nog vóór de „Broederschap des (icmeenen ') Consuetudines I)omni Guigonis, prioris Carthusiae, cap. XXVII, dc Ustensilibus cellae. 2) Busch, Chronicon Windes, p. 5. :') Ibid. 4) Petrus Horn, \ ita, eap. VII. Thomas a Kempis, Vita, cap. IX § 2. 5) Acquoy, Wiudesheim I, blz. 43, 44. Levens" ]) officieel gevestigd is, neemt uit dien kring 't weldra zoo beroemd geworden klooster te Windesheim zijn oorsprong. Hoe deze beide stichtingen elk op zich zelve tot wasdom en bloei gekomen zijn, hoe weldra op tal van plaatsen in de Nederlanden Fraterhuizen en kloosters van Reguliere Kanunniken en Kanonikessen ontstonden, hoe deze zich ook in den vreemde verbreidden, dat alles — door anderen uitvoerig behandeld — behoeft hier niet in den breede te worden nagegaan. Beide voorzagen, ieder op zijne wijs, in eene dringende behoefte van dien tijd: in beiden kon de zucht naar inniger vroomheid, naar een reineren levenswandel hare bevrediging vinden. Welk een hartstochtelijk verzamelaar van boeken de (iroote was, blijkt het best uit zijn bewaard gebleven brieven, waarin telkens weer sprake is van werken, die in zijne bibliotheek ontbreken, van boeken, die voor hem afgeschreven werden of die hij wenscht te koopen. Zoo schryl't hy in een brief aan Johannes van de Gronde: „Habeo de presenti quinque scribentes, et scribitur Augustinus super Johanncm ct Bedu super Marcum: et timeo deficere in franceno, antequam francenum verterit." ~) Aan Wilhelmus Vroede bericht hij: ..Scribitur michi in Pragis Johannes Crisostomxs super Matlieum. Rescribatis michi originalia, que ibidem sunt. Gherlacus veniet cito et scribet michi. 3) In een anderen brief aan den zelfden: „Habeo qucndam librimi sermonum Augustini,.... cjuem extra Dauentriam commodaui." 4) In een schrijven aan bovengenoemden van de Gronde heet het: Missilem Johantiis de Francfordia pridie recepi. Vitas patrum habet quidam in Zutphania, a quo habeo Vitam Hieronymi, quae mihi scribitur. Nee citius audeo meos libros postul are, quam accomodatum remiserim." 5) Maar vooral (iroote's brieven aan den rector te Zwolle, Johannes Cele, zijn vol van dergelijke kwesties. Met hem schijnt Groote een soort van overeenkomst gehad te hebben over het ruilen van boeken.") Nu !) Wat deze aangaat meenen wij de traditie Busch te moeten prijsgeven voor de waarschijnlijk meer betrouwbare berichten bij anderen en dat op 't voetspoor van J. II. Gerritsen in zijn Florentius Kadewynsz, Nijmegen 1891, Hoofdstuk I. 2) 3) <) Uit lis. No. 154 der koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage, aangehaald bij Acquoy, Windesheim, I, blz. 20, noot 2 en 6. 5) Acquoy, Gerardi Magni Epistolae XIV, Amstelod. 1857, p. 90. °) W. Preger, Beitr'age zur Geschichte der relig. Bewegung in den Niederlanden, Munchen 1894, Ep. LV, S. «34. eens vraagt li\j aan Cele een geheele reeks van geschriften te leen, dan weer verzoekt hij hem andere, welke hij zelf zijn vriend gezonden had, terug te sturen. ') Soms is er sprake over het aankoopen van boeken, dan weer over 't aanschaffen van perkament. En dat hij niet zuinig was, wanneer hij een bepaald boek wenschte te bezitten, blijkt uit hetgeen Petrus Horn in zijn levensbeschrijving van de Groote meedeelt. Eens verlangde hij de Moralia van Gregorius Magnus te hebben en schreef aan Cele dat werk voor hem te koopen. indien hij toevallig iemand kende, die 't wel wilde missen. Meester Cele nu vond zoo iemand, doch toen deze hem het boek ver onder de waarde geven wilde, schonk hij hem terstond vjjf gulden meer. De Groote echter, oordeelende dat het boek daarmede nog lang niet betaald was, legde ei- nog acht gulden by op, zoodat de verkooper dus in 't geheel dertien gulden meer ontving dan hij gevraagd had.') Was de Groote een hartstochtelijk boekenvriend, 't was hem niet te doen om het uiterlijke — de banden of de schoone miniaturen maar om den inhoud: „Er at igitur studiosus', zegt Thomas a Kempis van hem, „in *cripturi« legendü-, scd non curiosa* in pulchris libris habendis''3) Ook in dit opzicht hebben de leerlingen langen tijd trouw vastgehouden aan de meening van hun meester. Toen de Groote in 1384 overleed kwam zyn geheele boekenschat aan de oprichters van 't Deventer Fraterhuis: „libros vero suos, quos in copia non parva liabuit. communicavit domino Florencio et domino .lohanni de < ironda ea condicione, quod semper permanerent tres pro conseruatione librorum: ut si quando unus decederet, reliqui duo eligerent aliquem in locum defuncti Et voluit, ut audivi a domino Johanne Brinckerinck prius nominato, ut essent liberales ad concedendum libros aliis." ",) Zoo werd de grondslag gelegd voor de boekerij van het eerste Fraterhuis, die, een eeuw later wel tot de rijkste van Nederland zal behoord hebben. Als bibliothecaris trad, kort na de stichting, de bekende Gerhard Zerbolt van Zutphen op, en moeilijk had men een beteren dan hem voor dezen post kunnen vinden. Niet alleen dat hij groote ') Ibid. Ep. LXIU, S. 34; Ep LX; Ep. LXV, S 37; Ep. LVU1, S. 41, etc. 2) Michael Schoengcn, Die Schule von Zwolle, ïïeiburR 1898, S. 40 noot 4. 3) Vita M. GerardiMagni.cap. XIII, in Thom. a Kempis, opera omnin, ed. Sommalius, Antuerp. 1607 p. 775—777. *) Dumbar, Analeeta, I (1719) p. 9. vlijt betoonde in liet verzamelen en afschreven van boeken '), maar hij wist er ook een echt vrijgevig gebruik van temaken. Geestelijken toch, ook buiten het Fraterhuis, gaf hij de devote schriften ter leen* opdat zij ze in hun huizen of in de scholen zouden voorlezen, en das het lezen van min stichtelijke lectuur of het straatslijpen op feestdagen zouden nalaten. Tot de geestelijken, die dan zulke boeken bij hem kwamen halen, zeide hij: „Die boeken leeren en prediken meer dan wij zeggen kunnen; zij zijn het licht en de troost onzer zielen, de geneesmiddelen des levens; in deze onze vreemdelingschap op aarde kunnen w\j ze even weinig missen als de Sacramenten deiKerk." Boven alle boeken stelde li\j dezulken, die onderwerpen van tlieologischen aard behandelden, en een goed geschreven codex was hem een oorzaak van groote blijdschap." 2) Over den arbeid door de Deventersche Broeders verricht en hun wijze van werken, weten wij tot nog toe weinig. Lang bleven zij aan den ouden eenvoud getrouw: dit blijkt uit eene mededeeling in het leven van den rector Johannes Hatten (t 1485), luidende : „Similiter ut in vestibus, escis et utensilibus, insuper et in modo scribendi, ligandi, illuminandi, simplicitas introducta maneret et consueta mortificatio, non modice insudavit, nam inventores novorum modorum et curiositatum in ligando aut illuminando a foris venientes et Fratres docere volentes nunquam admisit, voluit enim opera paranda tideliter et fortiter, nou curiose parari." 3) Ruim een eeuw na de uitvinding der boekdrukkunst dreven zij nog altijd hun oude handwerk, maar toen schenen zij meer als boekbinders dan als afschrijvers van boeken hun brood verdiend te hebben.4) Doch dat zy ook toen nog eenvoudig doch keurig schrijfwerk wisten te leveren, blijkt uit een tot op heden bewaard gebleven copieboek van de St. Walburg te Zutphen, waarin zij „der karcken brieue' betreffende renten, landerijen, enz. afschreven op francjjn in „bastert'" schrift. Tusschen andere werkzaamheden door waren zij daarmede langer dan een jaar bezig (1544—45) en hadden toen verdiend 16 J) Vgl. Dumbar Analecta, I, p. 47,48. *) Geesink, Gerard Zerbolt van Zutfen, Amst. 1879. blz. 9, 10. a) Dumbar Analecta, I p. 190. 4) Zie hetgeen de Hullu daarover meedeelt uit de Cameraarsrekeningen van Deventer in zijne Bescheiden betrellende de Hervorming in Overyssel, Deventer 1897, blz. 80. Philips gulden van 25 brabantsche stuivers en één Joachymdaler. ') Beter ingelicht, ten minste wat deze aangelegenheid betreft, zijn wy over 't Fraterhuis te Zwolle, weinig minder beroemd dan dat te Deventer. Er bestaat n. 1. een kroniek van dit huis loopende van de oprichting tot 1489, waarvan 't origineel geschreven werd door Broeder „Jacobus de Traiecto, alias Voecht.' Daarin nu vindt men vele mededeelingen, welke voor ons van belang zyn. -) \\ ij vernemen er uit dat de Eerwaarde Heer Henricus Utenholte, die naast het Fraterhuis woonde, voor de Broeders een compleoten Bijbel schryven liet door den vromen monnik Thomas a Kempis op den -Agnietenburg, welke bybel „optima nostra est in rotunda scriptura. Bovendien legateerde hy aan 't Fraterhuis dertien Homeliaria en andere kleine boeken, welke hij eigenhandig geschreven had. \ an den tweeden rector, Dirk van Herxen (1410—1457) wordt bericht, dat hij in de kunst van afschrijven, binden en verluchten zeer ervaren was; Broeder Gozewijn Herc een ,,promptus scriptor", schreef vele devote en ook andere boeken; Gerard van \ ollenliove een andere broeder, heet „bonus scriptor et continuus in opere.' Van hem plachten de Fraters te zeggen dat de boeken, die hij geschreven had, op geen kar konden vervoerd worden. Ook toen hy, oud geworden, met behulp van een bril nauwelijks meer zien kon zyn pen te vermaken {temperare), hield hij nog niet op met t schryven: zoodat, als hij zyn hand uitstak, zijn \ ingei s zich onwillekeurig samentrokken, alsof hij de pen hield. Albert van Calkar was een uitstekend schrijver ..in rotunda et fractuia , Hendrik Wachtendonk een goed verluchter (illuminator); Jacobus Goch, „scriver in 't Kinderhuys" knap in „scriptura bastarda et rotunda." Hendrik van Alkmaar goed in basterdschrift. Dirk \ an ( alkai, om zyne byzondcrc geschiktheid voor dat vak tot librarius \erkozen, wist zich door zijne vele goede eigenschappen bij \reorod en eigen ') Volgens aanteckeningen in de Hekenineen der St. Walburg, kerkeboek 3. 2) Zij is vervat in H. S. No. 346 (of X, 92) van de Koninkl. Bibliotheek te 's Gra. venhage; werd besproken door Delprat (Archief voor kerkel. geschiedenis deel VI (1835) blz. 275—302; Acqnoy (Verslaaen en Mededeel, der K. Akad. Afd. Letterk. 2e reeks, deel 9, le stuk) en Schoengen, (Die Schule van Zwolle, 1898, S. X ), die er eene uitgave van voorbereidt. Uittreksels uit deze kroniek, die voor ons van belang zijn, werden, naar een slordig afschrift, gepubliceerd in de Overijsselsche Almanak van 1845, blz. 94 e. v. Daarmede moeten wij ons hier behelpen. bemind te maken, daar hij alles wat tot zyn functie behoorde, op verstandige en nuttige wijze nakwam. Allen die tot hem kwamen, om met hem te onderhandelen, iets af te spreken, hem iets te vragen of iets te koopen stond hij op zulk een oprecht nederige, eerbiedige en verstandige wijs te woord, dat ieder zich tot hem aangetrokken gevoelde en behagen schepte in zijn omgang. Op zijn sterfbed riep hij een der broeders, dien hij als zijn aangewezen opvolger beschouwde, tot zich, en zeide: „lieve broeder, 't spijt en berouwt me, dat ik mij zoozeer bezondigd heb (implicavi) naar aanleiding van de gedrukte boeken; daarom vraag en raad ik U> U geheel te onthouden van verzet daartegen en kalmer te zijn." 3). Hij stierf in 1475, en werd te Windesheim „apud Fratres suos et nostros" begraven. Betreffende den vierden Rector van 't Zwolsche Fraterhuis, Hendrik ^an Herxen, meldt Jacob Voecht: „Hoezeer deze de ledigheid vermeden en den tot schrijf- en ander werk bestemden tijd besteed heeft, blijkt ieder uit het feit, dat hij, onder zoovele andere bezigheden, zoovele boeken heeft samengesteld en geschreven.... O. a. heeft hij met groote moeite geschreven een Somme der ondeugden en deugden („Summa viciorumet virtutum"), waarvan geen nauwkeurige afschriften gevonden waren; de geheele commentaar op de Psalmen van Augustinus en diens Stad Gods, 't leven van den H. Bernard, 't boek over de beroemde mannen van de Cistercienser-orde, 't Bijenboek, alle boeken van den PI. Bernardus en diens brieven, preeken van verschillende geleerden, de Homeliön voor 't geheele jaar en vele andere godgeleerde werken; eindelijk nog de werkjes van Dirk van Herxen, onzen pater, in één deel.3) Hij stierf in 1487." Van broeder Jacob van Enckhuvzen wordt bericht, dat hij een 1) Men zou hieruit willen afleiden, dat de Fraters er een soort van boekwinkel op nahielden> wat ook op grond van andere berichten niet onwaarschijnlijk is. Neemt men dat aan, uan moeten de woorden Theodorieus de Calker.... electus est et positus in camera et officium librarie anders vertaald worden, dan men op 't eerste gezicht zou willen doen: dan was Dirk van Calkar niet de bibliothecaris van het huis, maar de boekhandelaar, en dit wordt weer waarschijnlijk, doordien broeder Jacobus van Enckhuyzen „Custos librorum" was, lanfjen tijd. 2) lloe dit eigenlijk moet verstaan worden is ons onbekend. Maar 't komt ons niet onwaarschijnlijk voor, dat er onder de Zwolsche Fraters zullen geweest f/ijn, die met 't verloopen van 't getij ook de bakens verzetten wilden en 't scriptorium hervormen in eene drukkerij, zooals de feCollatiebroeders,'te Gouda en de Ueguliere Kanunniken van St. Michael in den Hem buiten Schoonhoven omstreeks 1496 deden. 3) Alle genoemde werken waren natuurlijk in 't Latijn. trouw schrijver was, die een groot aantal boeken sclireef in ronden fractuurschrift. Behalve de vele missalen, gradualen, psalters en canones die hg vervaardigde, schreef hy ook nog een bjjbel van vijfhonderd goudguldens in fractuurletter, die berust bij *t kapittel van St. Marie te Utrecht') en gemaakt werd voor rekening van Meester Herman Droem3) aldaar, een zeer geleerd deken en uitstekend jurist. Bovendien was broeder Jacob langen t\jd boekwaarde!" (Custos librorum), tot zyn dood toe en tevens verzorger van de klok. H\j werd begraven bij zjjne broeders te Windesheim, in 't jaar 148-'!. Herman van Coevorden werd in ons huis opgeleid tot een goed boekbinder; toen hij echter later z\jn arm brak, werd hjj verluchter, wat hjj uitstekend geleerd heeft. Ook Petrus Bree was gedurende eenige jaren als illuminator werkzaam, terwjjl broeder Gregorius van Halen een trouw schrijver bleek in basterd- en rondschrift. Zooals men ziet: alles wat dest\jds tot het maken van een boek behoorde, werd in het Fraterhuis te Zwolle verricht. Minder uitvoerig dan deze is Henric van Arnliem's lvronijk van het Fraterhuis te Gouda8). Toch vernemen wij er uit dat de broeders, toen zij in 1446 „in groote armoede" hunne taak aldaar begonnen, „scribentes pro precio ' aan den kost kwamen ), en dat zy het niet bij afschrijven alleen lieten, blykt uit een andere plaats waar het heet: „per labores manuum manducabant scribtndo,illu minando et talia faciendo i/iie nostre discipline sunt." °) Henric van Arnhem heeft het echter niet noodig gevonden — waar toch allen hetzelfde deden — lang stil te staan bij de verdiensten van iederen afschrijver in het bijzonder, en slechts terloops teekende liy aan dat de klerk Adrianus de Mera, kort na 1446 in 't huis opgenomen „cid onmin industrius (erat) que peuim fieri possunt. ) Gelijk er te Zwolle en te Gouda gewerkt is, zal er gewerkt zijn in de meeste andere Nederlandsche Fraterhuizen, en 't feit, dat wij aangaande de meeste weinig of niets weten, geeft ons nog ') 't Gelieele werk kwam gereed op 20 Maart 1476. Het is tot heden bewaard gebleven en staat nu als No. 31 in den Catalogus Manu Scriptorum Biblioth. Univers. Kheno-Trajectinae. ') Deze wordt ook genoemd in de Rekening van Buurkerk te Utrecht over 1448/1444, in welk jaar hij voor de kerkmeesters een „libel" samenstelde (blz. 99. 3) Bijdragen en mededeelingen van het llist- Genootschap XX, blz. 1 en volg. 4) Aldaar, blz. 18. 5) Aldaar, blz. 83. •) Aldaar, blz. 17. niet liet recht te veronderstellen, dat de Broeders er met de handen in den schoot gezeten hebben. Toch is er wel eens in dien geest geredeneerd. Zoo beweerde Delprat in der tijd, dat er in het Delftsche Fraterhuis — gesticht in 1403 — weinig of niets aan letterkundig bedrijf gedaan zou zijn. „Handel in handschriften of drukwerken was hier onbekend." ') Dit strookte reeds niet geheel met het bericht door denzelfden schrijver medegedeeld, dat de Delftsche broeders, welke in 1474 naar Utrecht togen om ook daar een Fraterhuis te stichten, de noodige „goede boeken" medekregen ~), terwijl elders bleek, dat het Delftsche huis reeds in11436 een proces voerde over zijne bibliotheek die, naar het schijnt wederrechtelijk, door de Regulieren van 't klooster Sion in bezit genomen was. 3) Maar dat zij niet alleen aan wetenschappelijke oefeningen gedaan, doch ook wel degelijk hun brood verdiend hebben op de wjjze, die in de Statuten der Fraterhuizen was voorgeschreven, blijkt uit de toespraak, door den Windesheimschen prior Dirk van Grave op den 9den Juni 1475 tot de broeders van dit Fraterhuis gehouden, waarin hij hen looft wegens hun trouwe naleving der oude inzettingen, en hen gelukkig pryst, dat zij zooveel meer tijd dan de Windesheimers kunnen besteden „ad scribendum sacros codices, quibus ditatis ecclesiam Dei, excepto quod et pecunias inde recipitis" 4) Wij behoeven er niet meer aau te twijfelen: afschrijven heeft men in alle Fraterhuizen gedaan, al spreekt 't van zelf, dat men er in 't eene huis meer aan deed dan in 't andere. Dat er in sommige buitengewoon veel geschreven is, moge blijken uit de volgende feiten. In 't St.-Maartenshuis te Leuven, gesticht in 1433, eerst een Fraterhuis, doch sedert 1447 een klooster, trad in den aanvang als rector, later als prior op Aegidius Walrams, een klerk uit het Deventer Fraterhuis. Van dezen nu wordt gemeld: Auxit structuras, fratres conscribere libros Octo horis jussit quolibet ipse die.b) En in 1490 kon de Broederschap te Keulen, aldaar sedert 1417 aan de Wydembach gevestigd, eene kerk laten bouwen tegenover •) Delprat, G. Groote, 2c druk (1856) blz. 121. s) Aldaar, blz. 151. 3) Moll, Kerkgeschiedenis, lla, blz. 169. 4) Acquov, Windesheira, III (1880). Bijlage XIV, blz. 331. 5j Molanus, Historia Lovanensium, 1 p 293. 't St. Pantaleonsklooster, uit de winst, die hij niet t afschrijven van boeken had gemaakt. ') Dat men zich daar, waar zooveel geschreven werd, het werken zoo gemakkelijk mogelijk maakte, spreekt wel van zelf. Waren de Fraterhuizen over 't algemeen rijke inrichtingen geweest, dan had men er waarschijnlijk, evenals te Durham, Clairvaux en Citaux ") schrijfcellen (écritoires of carolls) gebouwd in den omgang ; doch de meeste Fraterhuizen zullen wol geen omgang bezeten hebben, zoodat men zich met wat anders moest behelpen. Zoo ontstonden de i „schrijfstoelen", die wij kunnen beschouwen als kleine écritoires, boven welke zij dit voordeel hadden, dat zij verplaatsbaar waren. Het waren houten stoelen met hoog opgaanden rug, zóó ingericht, dat men er gemakkelijk in kon zitten schrijven en tevens alle benoodigdheden bij de hand had. De schrijver, die er gebruik van maakte, had een schemel onder zijne voeten, en kon vóór zich een eenigszins schuin oploopende plank bevestigen, die als lessenaar (pulmt; dienst deed. In den stoel of wel aan zijne zijden waren bergplaatsen voor allerlei schrijfgereedschap. Wij vonden er op drie plaatsen melding van gemaakt. In de „Beschrijving van een Kloostercel van een wereldsgezinden monnik" 3) heet het „Sit praeterea (in cella ejus) scdes scriptoria cum scabclla atque rcclinatorio ar pulpi to suo, habens subtus absconxoria et a laferibus repositoriola (/iiaedam." Dan blijkt uit een inventaris van het Fraterhuis te Gouda, gesticht in 1446, dat men daar op zekeren tijd „vyff scrie/fstoelen met puimenteren ende ander reescappen 4) rijk was. Eindelijk bericht Sanderus, dat men ze in zijn tijd nog kon vinden in enkele cellen van het voormalige Fraterhuis te Leuven. Hij beschrijft ze aldus: „Sedet magnae cum capsulis ad latera et pulpitis praeajjixis, rotulaeque ad sustoUendam vimineam aut ligneam machmulam, in qua folia recenter scripta utpote majusculCt plerwnque l) Miraeus Rej*. ct Constit. clericorum, Antverp. 1638 p 1". *) Zie boven, bh. 10, 15, 29. s) Kerkhistorisch Archief, I (1857) blz. 135. *) Kist en Rooyaards, Archief voor Kerk. Geschied. VII (1847) blz. 83, noot 6. „Op zekeren tijd' zeiden wij. want 't is niet aannemelijk, dat zij reeds in 1446 in 't bedoelde huis dat reeds vroeger een collatiehuis der Regulieren geweest was, aanwezig waren Dan toch moesten zij ook voorkomen op den inventaris welke staat afgedrukt in de Bijlagen en Mededeel, v. h. Ilist. Genootschap deel XX, blz. 19, wat echter niet het geval is. litterd, pingui nota ac crasso calamo, commodius exsiccari possent. v) Eene afbeelding van zoo'n schrijfstoel, die bijna geheel met deze beschrijvingen overeenstemt, vonden wij op een miniatuur in een fraai geschreven Vita Sanrti Francls'■i. dat. afkomstig uit de St. Laurenskerk te Rotterdam, nu op de stedelijke bibliotheek aldaar berust. Nevensstaande schets geeft er een vrij duidelijke voorstelling van. -) Uit den kring van Gerrit de Groote is niet alleen de Broederschap des Gemeenen Levens, maar ook liet klooster te Windesheim voortgekomen. Dat men ook daar, en in de vele kloosters die door de indeshei mers gesticht werden, of die zich later bij t \\ inde>heimsch kapittel aansloten, trouw gebleven is aan de traditie en 't vervaardigen van goede boeken beschouwde als een der meest verdienstelijke werkzaamheden, waar¬ aan men zijn leven besteden kon, is, seueri i vergui)»™ ..... ') Sanderus, Chorogr. sacra Brat), t. II. p. 120. 2) Enkele min of meer overeenkomstige voorstellingen van schrijfstoelen vindt men op de eerste bladzijden van Emil Reicke, Der Gelehrte (Band 7 van de Monographien zur deutschen Kulturgeschichte. Leipzig, 1900) doch geen enkele stemt zoo met de beschrijvingen overeen als deze. Opmerkelijk is hier ook de kast naast c c schrijfstoel staande, waarop een verstelbaar lessenaartje is aangebracht, eene inrichting, vooral bij 't afschrijven zóó gemakkelijk, dat ze tot heden hier en daar in gebruik is gebleven; bv. in de studiezaal van 't Britscli Museum. Acquoy's meesterwerk over het klooster te Windesheim algemeen bekend Volgens de Statuten besteedde men te Windesheim zelf niet meer dan vier of vyf uren per dag aan schriftelijken arbeid, n.1. tusschen zes en negen uur in den morgen één, tusschen de noen en de vesper in den zomer drie, in den winter vier uren. Wie meer wilde doen, kon daarvoor de uren gebruiken, die anderen aan middagslaapjes en onderlinge gesprekken wijdden. ') En dat dit laatste in de eerste halve eeuw, die na de stichting van het klooster (1-ÏS7) verliep, nog al eens geschied zal zijn, zou men reeds mogen afleiden uit het overzicht van de Windesheimsche boekenvoorraad door Johannes Busch in de oudste redactie van zyn Chronicon gegeven '), welke in zyn tyd uit vgf en dertig dikke boeken voor den kerkdienst bestemd en uit meer dan honderd groote codices van kerkvaders e. a. bestond.3) Maar ten overvloede getuigt Busch 't ons ook nog op andere w\js. waar hij van de broeders zegt, dat zij „furtivas «ibi horas pro divinis libris in communi conscribendis, solticite captabant.4) Van de zes mannen die samen het klooster stichtten, waren er \jjf: Hendrik Klingebijl, Hendrik van Wilsem, Berthold ten Hove, .Johan van Kempen, een oudere broeder van den beroemden Thomas a Kempis, en Hendrik de Wilde, die zich voor de boekerij van het nieuwe convent zeer verdienstelijk maakten, en datzelfde zou waarschijnlijk ook gezegd kunnen worden van den zesde — Werner Keynkamp — wanneer hy niet 't grootste deel van zü'n volgend leven in andere kloosters als prior had doorgebracht. Doch, hunne talenten liepen nogal uiteen en ook was niet aan allen een even langdurig verblijf binnen de muren van 't nieuwe convent vergund: vandaar dat de werkzaamheid van sommigen hunner veel meer vruchten afwierp voor de librye dan die van anderen. Zoo schreef de eerste rector, Hendrik Klingebyl, „verscheidene groote boekdeelen in textuurschrift op perkament"; s) Johannes van Kempen daarentegen, ofschoon ook een uitstekend schrijver en ver- :) Acquoy, Windesheim, I blz. 167 en noot 7. !) Hierachter in de Bijlagen afgedrukt. •') Busch, Chronicon Windesem. p. 106. 4) Ibid p. 285. •*) lbid p. 390, 391. Om niet al te wijdloopig te worden lieten wij hier de titels der boeken welke iedere broeder volgens "t Chronicon Windesem. geschreven heeft, weg. Jlcn kan ze echter zooveel mogelijk aangewezen vinden in onze bijlage betreffende de Windesheimsche boekerij- J0 luchter ')> lia(1 daarnevens nog een bijzondere begaafdheid voor 't verbeteren der boeken en voor liet uitvinden der juiste lezing, waaide verschillende teksten van een zelfde boek onderling van elkander afweken Vandaar, dat bij als de aangewezen man beschouwd werd. om die boeken, bij welke eensluidendheid in de eerste plaats wenschelijk was, als Missalia, Gradualia, Antiphonaria, Lectionaria, etc. met elkaar in overeenstemming te brengen. Ook Hendrik de Wilde, die van 1387 tot 1:595 te Windesheim vertoefde, oin vervolgens langen tijd in andere kloosters t prioraat waar te nemen, muntti vooral als corrector uit. Goed grammaticus als hij was, ijverde hij bovenal voor de aanneming van een bepaalde ortliographie, in de eerste plaats wat de bijbelboeken en de geschriften der kerkvaders aanging. En toen hij op lioogen leeftijd in zwakken toestand te Windesheim terugkeerde, „liet zijn rechter nog niet af van schrijven, ofschoon zijn schrift nu minder duidelijk was en zijn pen door een ander moest vermaakt worden" 2). Hendrik van "\\ ilsem, voormaals schepen van de stad Kampen en drost van Saliand, die van 13S7 tot 1414 als „reddiet" in 't klooster verblijven mocht, schreef gedurende dien tijd zulk een aantal boeken van oudvaders in textuurschrift op perkament. dat de lijst der titels alleen een kleinen catalogus vormt.3) Ook Berthold ten Hove voerde de pen „plures libros diversaruin legendarum et historiarum scribens in papyro." *) Onder de mannen, die nog in het stichtingsjaar of wel korten tgd later in het nieuwe klooster opgenomen werden, zijn er eveneens niet weinige geweest, die zich groote verdiensten verwierven voor de boekerij. In de eerste plaats dient hier gewezen te worden op Johannes Vos van Heusden, in 't klooster gekomen in 1387, en prior van 1391 tot 1424, onder wiens bestuur de broeders de grootsche taak ondernamen een soort van standaard \ ulgata te vervaardigen, die uitmuntte door zuiverheid van tekst. \ an alle oorden werden daarvoor bijbelhandschriften bijeen gebracht, en toen bleek, dat deze onderling zoozeer verschilden, dat zij onbruikbaar waren, zochten zij zoolang tot zij eindelijk voor een poos in 't bezit kwamen van drie of vier oude handschriften — één uit Parijs, één uit t kloostei Bethlehem bij Doetinchem en een uit 't klooster der Hospitaalridders ') 1 bi' 1, p. 400, 407. Vgl. Chron Mont.S. Agnetis, p. 28, 35. ») Chronicon Windescm. p. 413-415. ») Ibid p. 420-422. ♦) Ibid p. 27. Sint-Jansdal bij Harderwijk — waaruit zij na jaren arbeids een volgens hun inzichten juisten en betrouwbaren tekst samenstelden. En, zooals zy met den bijbel gedaan hadden, deden zij later ook met de werken der voornaamste kerkvaders. ') Johannes Schutken, die in 't klooster verbleef van 1387 tot 142-ï was een goed afschrijver, die verscheidene zangboeken, antiplionaria, lectionaria, missalen en gradualen in fractuur of textuurschrift bewerkte, maar ze bovendien met kunstvaardige hand van muzieknoten voorzag. Tevens vertaalde hij verschillende kerkboeken voor de leeken in het Dietsch, en schreef ze eigenhandig in rondschrift' op perkament of francijn: vandaar misschien dat hij aangesteld werd als bibliothecaris over de Dietsche boeken (librarius librorum teutonicorinn), welke hij aan eenigszins ontwikkelde leeken uitleende. -') Naast hem heeft ook de meer bekende Hendrik Mande veel voor de Dietsche bibliotheek gedaan. \ roeger schrijver aan t hof van den graaf van Oostervant [scriptor jta/atij) kwam hij eerst in 1395 te Windesheim, waar hij. knap schilder als hjj was, vele kerkboeken kunstig verluchtte en van fraai geteekende initialen voorzag. Een veertiental werkjes in het Dietsch, waarvan hij zelf de auteur was, liet hjj na aan de boekerij om ze aan de fraters en anderen uit te leenen.3) Nog dienen wij melding te maken van Arnold Marwick van Calcar, die in 't klooster vertoefde van 1392 tot 1434, een uitstekend corrector4); van Johannes Broekhuizen5), lleynier van Arnhem en Albert van Wynbergen "J die alle drie een aantal codices in textuurschrift op perkament vervaardigden; van Petrus van Gouda, sedert 1394 iu 't klooster, die zich tot in zyn ouderdom dag aan dag bezighield met de vervaardiging van nieuwe boeken in textuur- ol fractuurschrift — vooral Missalen en Gradualen — en niet ophield voor hy naar lichaam en geest zoo kindsch geworden was, dat de pen aan zijne hand ontviel ); van Anselmus Bleerinc van Breda ), door niemand overtroffen in fractuur- en notenschrift, de vervaardiger van het grootste missaal; van Willem Vornken °), prior van 1425 tot 1454, die vele boeken liet scliryven door de broeders, en een ') Ibid. p. 103—105. 5) Chronicon Windcsliem. p. 579, 5S0 :') Ibid. p. 456, 457. 4) Ibid. p. 305. 5) Ibid. p. 437. «) Ibid. p. 597. ') Ibid. p. 446. Ibid. p. 571- ") Ibid. p. 481. aantal daarvan eigenhandig verluchtte; en eindelijk van Bartholomaeus Herbolt, een goed schrijver van breviatuurschrift, die niet minder dan driemaal een toen ter tijd veelvuldig gebruikt woordenboek, Catholicon genaamd, geheel afschreef, benevens nog vele andere boeken voor de librarie. ') Weinig minder beroemd dan het Windesheimsche klooster is voorzeker het Fraterhuis, op aansporing van Gerrit de Groote reeds in 138-1 op den Nemelerberg by Zwolle gesticht, dat in 1:598 als een klooster van Reguliere Kanunniken, St. Agnietenberg geheeten, opgenomen werd in 't kapittel van Windesheim. Daar toch leefde en werkte Thomas a Kempis, zelf een zeer geprezen copiïst, die overtuigd was „dat een ieder, die ter eere Gods en tot nut van de ') Ibid. p 113, 114. Dat het in lateren tijd te Windesheim wel eens aan goede verluchters ontbrak, blijkt uit de „Verzameling van stukken betrekkelijk het klooster Albergen". Zwolle, 1878. blz. 91. Hoewel 't feit zelf boven reeds werd aangestipt (zie blz. 52, noot 1), lijkt ons het relaas van Johannes van Lochem prior van Albergen (1520—1525) merkwaardig ger.oeg om het in zijn geheel over te nemen. „De fratre Andrea diepenhem. Hic frater Andreas illuminator cgregius, qui optime apices cum ijmaginibus et floratura pulchra fovmare nouerat, iutsus fuit a priore superiore venire in Wijndesem ad instruendos ibidem iunenes in arte illuminatoria, Quod ubi resciui, misi illum ad Wijndesem in die Valentini martiris, voluntati in hoe prioris superioris obtemperans quamquam non sine nostro grandi ineommodo Quia recenter sacrista a me ordinatus fuerat, et liabebat pro manibus litteras in Arnhem spectantes, quas quia nondum perfecerat, timui conuentus illius indignationem nos ob id incursuros. Attendendum est igitur quod nonnum([iiam huiusmodi insignes in arte scriptoria sen illumiratoria seu certe alia qualibet licita arte monachi et persone excellente®, plus soleant suis conucntibus tedij, incommodi, molestieve generare, quam fratres industrie abilitatisque minoris. Difficilius quippe eostoditur quod ab omnibus diligitur, et illi dum non sciant operari excellenter, forjs vagari et per multa distrahi non coguntur, Isti vero dum mira et egregia aliqua perpet.rare nouerint, ab alijs quoque tanquam ceteros informaturi et docturi,excellentesque facturi importunius aduocantur exposcuntur et quoddammodo inuitis alijs ex ipsis suis monasterijs extrahuntur, cogunturque plerumque in suam ipsorum perniciem per diuersa vagari monasteria. Fitque vt per huiuscemodi oceasionem ipsi suis effieiantur onerosi, lieet alijs accepti sint et chari, quum eharum est omne quod rarum est, etc. Iets dergelijks leest men betreffende de abdij Mariëngaarde bij Hallum, uit een onuitgegeven beschrijving van die plaats medegedeeld door D. Cannegieter in de Friesche Volksalmanak, Leeuwarden, 1894, blz. 42 en volg. Abt Paulus Bcckholt van Mariëngaarde (1506—1533) ijverde bijzonder voor de belangen ran de zeer verwaarloosde boekerij. Daarom zond hij Broeder Herman van Harderwijk gedurende eenigen tijd naar de Reguliere Kanunniken te Bergum, om zich bij hen te oefenen in 't boekbinden en 't vervaardigen van sloten (klampen). Broeder Herman bracht later in de boekerij groote verbeteringen aan. Abt Paulus bouwde ter zelfder tijd op den zolder van 't Kapittelhuis drie nieuwe bergplaatsen voor boeken, en liet 't dak herstellen. Zijn opvolger Petrus Yenlo (1533—1541) bouwde een boekbinders werkplaats naast 't kapittelhuis, (blz. 58). naasten boeken schreef, zijn loon niet zou derven", naardien Christus goede boeken en hen, die ze verspreidden, eerde en liefhad. ..Zoo gij 's Heeren loon verwacht voor een beker waters, in zijnen naam den dorstige toegereikt, hoeveel te grooter loon zult gij niet verwerven, zoo gij een onsterfelijke ziel door uw schrijfwerk het water des eeuwigen levens toebrengt? Zoo vele letters g\j schrijft, zoovele offeranden legt gij op Gods altaar. Boeken toch zijn het wapentuig der klerken, de schatten der leeraren; de troost der religieusen, de erflatingen der Heiligen, de organen van den H. geest des Allerhoogsten!" Niemand moest zich dan ook beklagen over de zuurheid van dezen arbeid; de Heer en alle vromen loofden dien, en, die na vele boeken goed gecopieerd te hebben, stierf — was hij er niet zeker van, „dat zij, die z? zouden lezen, ook voor zijne ziel zouden bidden ?" ') De eerste prior van St. Agnietenberg, Johannes a Kempis (1398—1405), stond den conventualen toe voor geld te schrijven, aangezien het klooster toen nog zeer arm was. „Temporibus intermcdiis, sacris lectionibus, fratrum eruditionibus, et novis libri ■scribendis, illuminandis et emendandis operam diligentem impendit. Et quia paap er es time erant, fratribus suis pro pretio scribcre concessit11 — zegt Johannes Busch "); en Thomas a Kempis meldt in zijn Chronicon Montis S. Arjnetis: „Tempore vacante lectionibus sacris insistebat: et saepe libris scribendis vel illuminandis operam dedit. Plures libros pro choro et pro armaria scribi fecit; et nihilominus quia pauperes adhuc erant, aliquos fratres pro pretio scribere ordinavit, sicut ab antiquis temporibus consuetum erat. Quod multi fratrum studiose fecerunt." 3) Dat hier echter ook de belangen van de kloosterbibliotheek niet uit het oog verloren zgn, waarborgt ons die andere uitspraak van broeder Thomas, dat een klooster zonder boeken gelijk is „aan een keuken zonder vaatwerk, een tafel zonder spyzen, een rivier zonder visschen, een hof zonder bloemen en een beurs zonder geld.4) Elders zagen wjj reeds hoe broeder Thomas zelf, op kosten van Henricus Utenholte, een coinpleeten bijbel schreef voor 't Fraterhuis te Zwolle; misschien was het dezelfde als die, waarvan Thomas *) Opera omnia cd. Sommalii 1625, p. 239, 702. s) Chronicon Witulescm p. 403. 3 Chronicon S Agnetis, p. 28. 4) Opera omnia, ed. Sommalii, 1025 p. 704. biograaf, Heribert Rosweyde gewag maakt in zijne aanteekening: „Supersunt etiaranum universa Biblia, in quatuor tomos dispertita. ingens praeterea Missarum liber, et nontinlla S. Bernardi Opuscula praecellenti arte ac magna industria a Thoma conscripta." Die bijbel berustte toen ter tyd bij de Reguliere Kanunniken in 't Corpus Christiklooster te Keulen, liet Missaal bij de Kanunniken van St. Martijn te Leuven. ') Algemeen bekend is liet, dat ook een autograaf der Imitatlo bewaard bleef, en zoo schijnt er nog meer aanwezig te zijn van broeder Thomas' hand. Van broeder Godefridus a Kempis, evenals Thomas in 1399 op den Agnietenberg gekomen, heet het, dat ook hij „uitstekend kon schryven, lezen en zingen. Hij schreef een missaal voor het hoogaltaar en drie antiphonaria, terwijl hij daarnevens vele andere boeken verluchtte."2) Betreffende den prior Willem Vornken (1408 1425) teekent Buscli in zijne kroniek op, „dat hij eene goede menigte boeken voor de librarie en 't koor der broeders schrijven liet, waarvan hij er zelf verscheidene illumineerde."3) De eerste helft van deze mededeeling wordt bijna woordelijk in 't Chronicon Montis S. Agnetis herhaald.4) Zijn sup-prior op den Agnietenberg, Egbert van Linghen, (t 1427) „verluchtte ook vele zangboeken voor 't koor en de bibliotheek, ja zelfs boeken, die voor geld geschreven werden." 5) Eindelijk spreekt de kroniek nog van zekeren Joannes Lent, overleden in 1472, die èn veel voor geld, én veel voor koor en librarie schreef een uitstekend voorbeeld voor de nakomelingen, '') en van Pieter Jans van Utrecht, een man die zwak van hoofd en lastig van humeur was, en zich dus weinig vrienden had gemaakt; 1 homas gedenkt echtei ook hem in zijn kroniek, want Pieter Jans was een goed boekbinder geweest. ') Nog van een ander Regulierenklooster op Nederlandschen bodem mag gezegd worden, dat er ijverig geschreven is, nl. van het klooster St. Maria en de Ticaalf Apostelen te l trecht. En bleven \an de ') Daar zag ook abt Barth Mercier de S. Legére liet handschrift, want op 29Nov. 1770 schreef hij aan Fran? Töpsel in Polling: „J'ai vu aussi a S. Martin de Lonvain differen* MSS. de Thomas a Kempis. 11 y a un Wissel Komain sur velin in folio U ■i eolomnes, a la fin duquel on lit: anno domini millesimo quadringentesimo decimo septimo propria manu fratris Thome de Kempen. (Scrapeum, 1860, fe. 185.) ») Chronicon Montis S. Agnetis. p. 26, 27. s) Chronicon Windeshem. p. 481. ■>) Chronicon Montis S. Agnetis p. 35. 5) Ibid.p. 56. ü) Ibid. p. 1-tl. ) Ibid. p. 131) meeste tot nu toe besproken kloosterboekerijen slechts spaarzame restes bewaard, de bibliotheek van dit convent is grootendeels behouden in de Universiteits-Bibliotheek te Utrecht, zoodat wij in staat waren er een catalogus van te maken, die stellig niet \olledig is, maar toch een viy duidelijk beeld geeft van 't geen zij alzoo aan handschriften bevatte. Trouwens, volledigheid is ook bij dit klooster weer onmogelijk. Want Cornelis Block, een der laatste priors van dit klooster, teokent in zijne belangwekkende kroniek van dit convent aan, dat Joanues Passert, prior van St. Maria en de Twaalf Apostelen van 1422 tot 1430, in 1428, tengevolge van het interdict het klooster moest ruimen. Hij die gelegenheid had liij niet alleen een groot aantal kostbaarheden van 't convent verkocht of verpand, maar eens verpandde hij ook tegelijk zoon groote menigte boeken, dat hij daarvoor wel 200 Rynschgulden ontving. Den bijbel van 't klooster beleende hij tegen honderd nobelen, en toen later de broeders besloten hem niet in te lossen, ontvingen zij er van den geldschieter nog 100 Rijnschgulden bij. Ook de koorboeken, die uitstekend geschreven waren, verpandde hij aan 't nonnenklooster te Keulen, en ontving er een goeden prijs voor. 'j Toch schijnen niet alle oude boeken uit deze bibliotheek zoek geraakt te zijn: de Universiteits-boekerij te Utrecht bezit b.v. nog een Colledarins super Psalmos van Petrus de Harenthals, geschreven in l-'574 door H. Sloter, en de Sermones in CantieaCanticorum van Gilbertus Porretanus, geschreven door Henricus de Hattum in 1405, beide uit 't Regulierenklooster afkomstig.5) Doch vooral nadat dit convent zich in 1430 bij 't Windesheimsch kapittel aangesloten had, is men zich daar met ijver gaan toeleggen op de vermeerdering der boekei ij. Omstreeks 1440 toch werd in tkluo>tu opgenomen een zekere Gerardus Theodrici, van \\ien piioi block getuigt, dat hij was „vir mansuetus, pius et amabilis, taciturnus et humilis, cantator utilis, cellae chorique frequent ator sedulus et 111 omni scribendi genere instructus, quod plures ab eo conscripti testantur codices."3) Hij schreef n.1.: „tres Quinquagenas divi Augustini, item quinque vel sex libros chorales ac alia multa, quae 1) Zie Blocks kroniek in ilc Bijdragen en Mededeel, van het Hist. Gen. X\ I» 1895. p. 54. t . -) No. 266 en 207 in den Catalogus Codicnm Mann Scriptoruro Bibl. Univ. Klieno- Trajectinac (1887.) 3) Kloek*» Kroniek, t. a. p. p. 59. numerare longum esset. ' Geen der genoemde handschriften \an Gerard Diederiksz is naar 't schijnt bewaard gebleven, doch de Utrechtsche Universiteit bezit nog twee. hier niet genoemde codices van zijne hand: één, geschreven in 144G ') en een andere van 1477 3). Hü stierf in 1409, na veertig jaar lang 't ambt van siipprior bekleed te hebben. *) Een tijdgenoot van dezen was Petrus Ricoldi de Harderwijk, van wien minstens ook twee codices bewaard bleven, uit 1447 en 14Ö1 dagteekenend.4) Een ander tijdgenoot was Arnoldus Alberti, „vir maturus in omni re et disciplinatus, competenter eruditus, bonus choralis ac multornm conscriptor librorum."5) Niet minder dan acht codices, dagteekenend uit de jaren 144C, 47, 50, 5'2, 56, 58, 64 bewaren z\jn aandenken. ") Weinig minder vlijtig met de pen schijnt geweest te zijn Theodoricus Ghysberti, van wiens hand ons minstens vjjf boeken bewaard bleven, geschreven tusschen 1453 en 1462.7) Dan vestigt Block onze aandacht op Egbertus Goeyr of Goyer, die in 1454 prior van 't convent werd, een „conscriptor librorum optimus", die de nog alt;jd verpande werken van Nicolaas de Lyra en enkele andere boeken terugkocht, V doch van wiens eigen hand wij geen boeken kennen; op een lateren prior, Petrus Valckendael de Zyl, een geleerde, die in 14:51 te Rostock Meester in de Vrije Kunsten werd, en blikbaar meer lust had in schrijven dan in afschrijven. Toen lift nog procurator was, zegt Block, „aut stndebat aut contemplationi vacabat, si quando a commisso negocio dabatur ociuin, in prioratu tamen maxime, ut ex niultis ejus liquet copulatis et opusculis. Libros enim Sententiarum (Petri Lombardi) explanavit et epilogavit, Vetus et Novum Testamentum per vocabula sub ordine alphabeti distinxit, Secundam (Secundae et librum (,>uaestionum de malo Doctoris sancti (Tliomae de Aquino) omissis argumentis luculento sennone excerpsit, varios sormones de sanctis et de tempore conscripsit et composuit cum multis aliis, quae ïecitait' per singula lougum esset. ")" „Tijdens het bestuur van dezen prioi ') No. 49 van den Catologus. ") No 44 altlaar. 3) Block's Kroniek t. a. p. 4) No.'s 52 en 119 van den catalogus, s) Block, t. a. p. p. «0. *) Respectievelijk 90, 224, 40, fiO, 65, 389, 21S van den catalogus. ') No. 341, 110, 8.1, 55, 80. ") Block, t a. p. «5. ") Block, Kroniek, t. a. p. p R9. waren er nog andere uitstekende mannen (in 't klooster) wier namen staan opgeteekencl in het boek des levens, mannen, die uitmuntten door rechtvaardigheid en vromen wandel, streng in 't nakomen der voorschriften en ijverig in godgeleerde studiën, vlijtige afschrijvers, 't Bewjjs daarvan levert onze boekerij, die vol is van hunne schriften." ')/ Met groote waardeering wijdt onze kroniekschrijver eindelijk nog uit over zekeren broeder Abel, eerst sacrista, in 1509 tot supprior aangesteld een vroom en ernstig man. die onder drie opeenvolgende priors een strenge tucht handhaafde onder de jonge monniken, wier onderricht hem opgedragen was. Cornelis Block behoorde zelf tot zjjne leerlingen: hoe warm zyn hart voor broeder Abel van Harderwijk3) want zoo schijnt zijn naam geluid te hebben klopte, mogen zjjn eigen woorden bewijzen: „Habebat quoque venerandus iste supprior officium instituendorum juvenum etiam ante supprioratum, quod et explebat sollicitus non salutari doctrina tantum, veruiu et vivaci exemplo; nam efticacior est vox operis quam serinonis. linde et in cunctis vitae suae actilms irreprehensibilem se exhibebat, in cella continuus, in choro et primus et ultimus. Utque alios suo exeniplo ad sribendi studium provocaret, supprior jam etlectus, licet antea plurima scripserat, eum sribendi modum, fracturam vocant. addiscere coepit ac plene assecutus est. Scripsit enim ea literatura duo volumina, quibus in choro nostro meliora et artifieiosora non sunt, atque deinde evangeliarium librum festivalem ae quaedam alia. In communi labore cum junioribus operabatur quasi unus ex eis. Erat enim adinodum dexter in operibus manuariis, et compactor librorum multis annis extiterat. uis autem eum vidit unquam inutilibus fabulis aut ocio vacantem 'i rre zijnen tyde l) Daartoe mogen wij rekenen: Henricus Jacobi, volgens Block (p. 59) omstreeks 1440 in 't klooster gekomen, van wien minstens één handschrift (No. 315) bewaard bleef: Joannes Wit, „multorum librorum descriptor"' (p 62), die zijne afschriften niet onderteekend schijnt te hebben; Ghysbertus Berchmaker, van wien wij een boek (No. 394) uit 1463 dagteekenend, kennen; Johannes Gheradvn, die in 1465—66 Busch Chronicon Windesemense (No. 311) afschreef: Wilhelmus Scay, die No. 85 schreef en Nveolaus Lubberti, die dit boek verluchtte; Zweder ter Weteringhe, ) Alleen schreef deze No. 1S8 in 't jaar 1480. ) No. 335. io, ki. xo. 131 (ongedateerd); 186 (1482-83), 187 (1494), 733 (1509) 199 (ongedateerd); 198 (1510). 11) Necrologium, blz. 357. ;2) Necrologium, blz. 239.^ 13) No. 322 en 33. >4) Necrologium, blz. 356. >5) Necrologium, blz. 357. »•) No. 280 van 1493, 267 van 1496 en 37C, ongedateerd. niet te verwonderen, daar 't hun onmogelijk was met de drukpers te wedijveren.J) Yan de 140 codices, welke ons uit de boekery van Nieuvvlicht bewaard bleven, zyn er omstreeks 55 met den naam der afschrijvers 1) Wat ons aangaande andere schrijvers uit het klooster Nieuwlieht bekend is, willen wij hier kort samenvatten, daarbij de rangschikking volgende, die op hunne begraafplaats gevolgd werd: naar den tijd van hun overlijden. (Zie't Necrologium p. 354 e. v.i 1. Henricus Milde, alias van Culenborch, een tijdlang prior van dit klooster, later prior te Keulen, waar hij overleed (Necrol. p. 364), sehreefNo. 276 van den Catalogus. 2. Otto, die No. 249 en 252 liet schrijven tijdens zijn noviciaat, is identisch met Otto Amilii, die als prior te Brugge in 1418 gestorven is (Necrol. p. 246 en 364). 3. Hemicus Bor of Borre, werkte mede aan No. 102, schreef ook No. 180 in 't jaar 1438, stierf pl. m. 1470 (Necrol. p. 355). 4. Henricus Campis, schreef in 1468 No. 75, stierf omstreeks 1470 (Necrol. p. 355). 5. Jacobus Backer, schreef in 1471/72 No. 35, stierf korten tijd later (Necrol. p. 355). 6. Johannes Dobbensoen, schreef No. 270, stierf kort na Backer. (Necrol. ibid). 7. Henricus de Delft', die medewerkte aan No. 102, is vermoedelijk identisch met Henricus Symonis de Delft', die in 1451 No. 96 schreef. Is hij Henricus Fabii van Delft, vermeld op p. 355 van 't Necrologium ? 8. Nicolaus Karker van Amsterdam schreef No. 137, zal gestorven zijn omstreeks 1480. Necrol. p. 355. 9. Johannes de Clivis alias de Start, schreef en bond naar 't schijnt No. 824 in 1470, schreef in 1480 No. 193; hij zal kort daarop overleden zijn. (Necrol. p. 855). 10. Arnoldus de I.eydis, schreef No. 710, zal overleden zijn omstreeks 1490. (Necrol. p. 356) 11. Johannes de Raephorst, geprofest te Brugge, schreef in 1458 No. 173 en stierfin Nieuwlieht omstreeks 1490. (Necrol. p. 356|. 12. Christianus de llaerlem, die No. 326 schreef, zal wel zijn Christianusde Mera de Hacrlem van p. 356 in 't Necrol. 13. He. Tsgrauenzand, die in 1477 No. 369 schreef, kan niet anders zijn dan Nicolaus de tsGravensande, op p. 356 van 't Necrol. vei meld, zoodat in plaats van 11c. moet geleien worden Ne. 15. Lambertus Graetl' de Amsterdam, de schrijver van No. 236, is waarschijnlijk Lambertus Nicolai de Amsterdam (Necrol. p. 356), die Otto van Amersfoordopvolgde in 't prioraat en op 't kerkhof. 15. Guilhelmus Symonis van Amsterdam, die in 1476 No. 396 schreef en in 1517 overleed ^Necrol. p. 357), kan identisch zijn met Wilhelmus de Amstelredain van No. 264; doch met dezen laatste kan misschien ook bedoeld zijn: 16 Gwilhelmus Nicolai, volgens de Kroniek vanCorn. Block (p. 86)eerst Regulier Kanunnik, daarna Karthuizer, die No. 225 schreef voor de Karthuizers, en in't Kartliuizer klooster te Geertruidenberg overlet d Hij schreef ook No. 205 : doch daarin staat niet vermeld dat het eens aan de Karthuizers behoorde. In 't Necrol. der Karthuizers komt ziin naam naar 't schijnt niet voor. 17. Theodricus Doys d'Amsterdam, wien No. 148 — geschreven iu 1456 — eens behoorde, is Theodricus Duys van Amsterdam, miles Jherusolimitanus, een tijd lang prior van Nieuwlieht en aldaar overleden omstreeks 1520. 18. Joannes de Alendorp, de schrijver van No. 392, was waarschijnlijk geen Karthuizer. 19. Henricus de Bolzwaerdia, ons niet bekend als afschrijver, was volgens 't Ncerolcgium (p. 356) een goed boekbinder. Hij stierf omstreeks 1510 geteekend. Er blijven er alzoo 85 over, van welke Je schrijvers ons onbekend zijn. t Grootste deel daarvan zal ook wel binnen de muren van liet klooster geschreven zgn, en 't vermoeden ligt voor de hand, dat er onder de Karthuizers vele geweest zjjn die uit nederigheid ot andere godsdienstige overwegingen 't verkeerd achtten hun naam te stellen achter hun werk. Een ander gedeelte echter verkreeg 't convent door schenking, erflating, een enkele maal ook door ruiling. Zoo vernemen wij uit het liber benefactorura dat baron Zweder van Abcoude, lieer van Ghaesbeek, enz. de eigenlijke stichter van het klooster, behalve veel geld voor den bouw, ook reeds 't een en ander schonk voor boeken ' ); Magister Hugo Vostinc, prepositus Eisten sis gaf voor 't beste missaal, 't welk op t hoogaltaar gebruikt werd, 28 Hollandsche guldens 2j; Aleydis de Beynhem — de moeder van den schrijver dezer aanteekeningen en van 't Necrologium — gaf wat zij kon overhouden en bijeenbrengen buiten haar sober levensonderhoud 't zij tot het schryven van boeken, 't zij tot den bouw "); Johannes de Scarpenes, kanunnik in den Haag, schonk twee boeken van geringe waarde4) ; de Karthuizers van Geertruidenberg schonken eveneens eenige boeken '); Hermannusde Lochorst, „decanus in summo", gaf een zeer goed, nuttig en schoon boek n.1. een Collectarium super psalterium "); Magister Richaulu.de Oy, kanunnik van St. Salvator, schonk een Decretaalboek ); Wilhelmus van Renen, proost te Emmerik, gaf omstreeks 1416, behalve geld voor verschillende doeleinden, ook de Moralia van Gregorius in drie deelen en Bernardus super Cantica Canticorum, zeei goed geschreven op perkament"); Henricus van der Laen, eerst kanunnik van St. Maarten te Utrecht, later monnik en prior van Xieuwhcht schreef eenige boeken van de orde, „nodurnale, dlurnale, statutu et hujusmodi9); zijn voorbeeld volgde Otto Amilij, alias de Moerdrecht, eveneens kanunnik van St. Maarten, daarna Karthuizer, eindelijk prior van 't klooster, die „fecit seribi Ntcolaum de Lira ') Liber Benefactorum in (lc Kronyk van liet Hist. Gen. 13e Jaargang, l trec.u 1857, blz. 130. ») Ibid. blz. 183, 184. ■') Kronijk van het Hiit. Genootschap. 1857. blz. 134. 4) Ibid. blz. 1 . 5) Ibid. blz. 130. «) Ibid. blz. 137. 7) Ibid. blz. 137. ") Ibid blz. 138. Van het eerste boek bleef deel I bewaard (Catalogus No. ), het tweede is No. 155 van den Catalogus. 9) Kronyk, etc. blz. 144. Misschien is No. 372 dus wel van zijne hand. super vetus Testamentum in tribus voluminibus. Item sermones Jordani cle tem por e et de sanctis in tribus voluminibus sicut in libraria reperiripossint. Item fecit scribi breviarium ordinis diurnale. psalterium et statutu ac ceteros libellus ad cellam requisitos scilicet hora de divina agenda dejunctoruni et hujmmodi." '); Johannes Wilhelmus of Willam, zoon van Arnold van Del ff, liet het convent na „aliquos bonos libros juris, in libraria nostra signatos, aliosque libellos Theutonicales"2); Aleydis Hesselt eindelijk legateerde aan Nieuwlicht „bonam bibliam Theutoniealem in tribus voluminibus pulchre descriptam in bona materia et bona littera nee non bene Uluminatam" onder voorwaarde, dat deze bybel ten eeuwigen dage in 't convent moest blijven en niet uitgeleend mocht worden. Soms vertellen ook de boeken zelve door een inschrift aan 't begin of het einde iets omtrent hunnen oorsprong. Zoo werd No. 37 van den catalogus aan het klooster vermaakt door Ludolfus Hacker. No. 41, 54,127 en 631 z\jn afkomstig van Magister Johannes Galencoep, doctor in de theologie, kanunnik en deken van St. Peters te Utrecht. Het eerste gaf hij in ruil voor een ander boek, het tweede evenzoo voor een „liber juris minus nobis necessarius": de twee andere schjjnt hy aan Nieuwlicht vermaakt te hebben.4) De nummers 1G0, 171, en 342 werden aan de kloosterbibliotheek geschonken door Henricus Walvisch, Regulier Kanunnik te \\ indesheim5); 687 en 688, twee werken van medischen inhoud, werden aan de boekerij nagelaten door Wermboldus Oversteghe uit Kampen, „in medicinis professor", later Kartlmizermonnik in Nieuwlicht en aldaar overleden omstreeks 14(i0.6) No. 150 werd geschreven voor Johannes Oversteghe, „curatus in Hasselt, waarschijnlijk een bloedverwant van Wermboldus,7) No. 174 en 211 werden aan de boekerij ') Ibiil. blz. 145. Van Nic. tic Lira zijn twee deelen bewaard, nl. No. 249, en 252. 2) Neerologium p. 178. 3) Neerologium p. 180. Deze Dietsclie bijbel is niet meer aanwezig. 4) Hij was ook notaris: zie De HuUu, liet ITtrechtsehe Schisma, 1S92, blz. 9fi, en overleed in 13i8 (zie No. 127 van den Catalogus). °) In 't I.iber benefactorum (Kronvk van liet Hist. Gen. 13e jrgg. 1857, blz. 132) komen als weldoeners van Nieuwlicht voor „Henricus Walvisch et Sophia ejus uxor, cives Trajectenses." Waren zij misschien de ouders van dezen Henricus ? *) Neerologium, blz. 355. ") Hij legateenle ook een bock aan 't klooster te Windesheim. Zie den catal. der llss. der Deventer Bibliotheek, No. 69. geschonken door Arnoldus Helyas, pastoor van St. Nicolaas, No. 165 door Heer Johannes, voorheen plebaan van St. Jacob te Utrecht. No. 216 was aan 't klooster gelegateerd door Christoforus van Aemstel, No. 392 door Ghijsbertus van Dorp, alias L'ter Lier, beide „apud nos sepulti." Hubertus van Donk gaf No. 621; 611 werd aan t convent vermaakt door Theodericus Loeff van Haarlem, No- 822 door Franco Overdevecht ("j" 1-114). De boekerijen van de andere Kartuizerkloosters op Nederlandschen bodem zullen vermoedelijk weinig voor die van Nieuwlicht ondei gedaan hebben. Boeken afschrijven was nu eenmaal hun plicht, en nog langen tijd stonden zij bekend wegens de trouw, waarmede zij zich hielden aan hun orderegel. De mededeelingen welke wij dan ook betreffende een ander hunner conventen, de „Haven der Zaligheid te Amsterdam konden verzamelen kunnen niet anders dan ons vermoeden bevestigen. Of er in onze nonnenconventen ook veel geschreven is? t Antwoord op deze vraag zal wel moeten luiden: in vele, niet in alle. Doch wij kunnen deze stelling slechts eenigszins waarschijnlijk maken: om haar te bewijzen ontbreekt het ons aan een voldoenden voorraad materiaal. Tot op heden kende men slechts de bibliotheek van een enkel Nederlandsch vrouwenconvent in bijzonderheden : de boekerij van het St. Barbara klooster te Delft, door Prof. Moll's uitgave van den catalogus algemeen bekend geworden. Het is echter geheel onbekend of de nonnen van St. Barbara de handscln iften, welke hunne boekenkast bevatte, zelve geschreven hadden of niet. Mededeelingen daarover vindt men trouwens in de oude catalogi zelden of nooit, en waar de boeken zelve niet bewaard zyn is 't gewoonlijk onmogelijk een beslist antwoord op die vraag te ge\en, tenzy ei een uitvoerige kloosterkroniek of eene verzameling „levens" van zoo'n nonnenconvent bestaat. Dit laatste nu is het geval met het ..O. L. Vrouw en St. Agnesklooster" dat weleer stond te Diepenveen bfi Deventer, en bewoond werd door Reguliere Kanonikessen van de orde van St. Augustinus, behoorende tot de Congregatie van Windesheim. Moll, die een afschrift van deze „Levens" bezat, deelt daaruit in zijne „Kerkgeschiedenis" mede*): „In het convent te ») Zie de Bijlage daarover. !) Kerkgeschiedenis, II2, blz. 314. - Diepenveen bezat men Latijnsche schriften van kerkvaders (Augustinus, Cassianus, enz.) en een groot aantal Dietsclie boeken (werken van Ruysbroeck, vertalingen van Bernardus, Gerlach Peters, Johannes van Schoonhoven, enz.)" Uit een sedert in 't licht gegeven gedeelte van die „Levens" vernemen wij, dat vrouwe Swieder of Zwedera van Runen, die veel bijgedragen had tot de stichting van dit klooster, en er als non in 1407 overleed, een tijdlang „die boeken venvaerde *) ln 1420 werd zuster Katharina van Naaldwijk „suppriorynne" van dit convent, en van haar heet het: „Sie verwaerde ock dat perkament ende francyn ende die lyberye, daer sie den susteren vredelic ende mynlike in diende; mer tot hoers selves behoef en hadde sij niet genamen een lepken (perkament), soe groet al(s) III vinger, sie en haddet mater getoent ende oerlof daertoe gebeden." „Doe sie die lyberye verwaerde, was sie den susteren seer trouwe, ende diende enen yegeliken seer guetlick an des hem noet was. Niet allene die gemene boeke, mer ock soewat hoer suster Griete ende sie hadden tot hoers selves behoef, daer weren sie soe mylde over, dat die susteren al vryer weren over hoer boeke dan over yemant anders. -) Over de non Griete van Algeerden vernemen wij: „Ende si waert een al te goeden schrijfster, daer si seer trouwe in was, ende si verbeterde seer dat choer mit horen schriften, behalven dat si omme geit schreef.s) En aangaande Lubbe Swaves wordt bericht: „Ende si plach.... boecke te binden, ende die te corrieren."4) (corrigeeren). In de Athenaeum-bibliotheek te Deventer bleef een dozijn handschriften, uit deze boekerjj afkomstig, bewaard. 5) Daaronder zyn er minstens twee door vrouwenhand geschreven. °) Dan berust in de pastorie te Stralen nog een Latynsche bjjbel, vóór 't jaar 1450 door eene Diepenveensche non (Lubbe Swaves?) geschreven, ryk met initialen en miniaturen versierd.7) Van een dergelijk vrouwenconvent, het St. Agnesklooster voor l) Het klooster van Diepenveen, Hs. uitgegeven door W. R. E. H. Opzoomer, 's Gravenhage, 1886, blz. 40. 2) Ibidem, 2e afl. (1887), blz. 37, 38. 3) Vita virginis nobiliss. Elisabethae van Heenvliet et quarundam aliarum in Coenobio de Diepenveen, uitgeg. door Ant. Matthaeus achter zijn Clnonieon Ducum Brabantiae. Lugd. Bat. 1707. p. 253. 4) Ibid. p. 254. 5) No. 5, 35, 49, 50, 55, 57, 60, 61, 71, 72, 73, 95 van den Catalogus der Hand¬ schriften dier Bibliotheek. (1892). 6) NI. No. 50 en 55. 7) Annalen des hist. Vereins fiir den Niederi hein, Köln, 1861, Heft IX, X, S. 308. fig. 11 Reguliere Kanonikessen te Maeseyk, dat almede tot de Windesheimsche Congregatie behoorde, ofschoon liet in de oude ljjsten dier kloostervereeniging niet voorkomt, bezitten wij een boekenlijst, opgemaakt in 't jaar 1795. ') Het grootste gedeelte der daarin vermelde vijftiende-eeuwsche handschriften berust tegenwoordig in de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage, een vijf- of zestal belandde in de Universiteits-Bibliotheek te Utrecht,5), één op de Bibliotheek te Groningen.3) Welnu, onder de Haagsche handschriften uit dit klooster afkomstig, zijn er minstens acht, waarvan het door een inschrift als „bid voer die scriuerse" of „bid voer die onnutte scriuerse" ontwijfelbaar zeker is, dat zij door vrouwenhand vervaardigd werden.4) En van vele andere is het waarschijnlijk, al ontbreekt daarin toevallig zoo n inschrift. Merkwaardig is ook de lijst der Latijnsche boeken, behoorende tot de liberie van 't klooster Sint Margaretha te Gouda.") Zij staat opgeteekend in een fraai bewerkten „Collectarius super psalterium" uit dit klooster afkomstig, welke, naar luid van een daarin voorkomende inscriptie, geschreven is door zeven nonnen van dit klooster in het jaar 1454. Ligt niet het vermoeden voor de hand, dat een groot deel van de ruim tachtig codices in deze lijst vermeld, en misschien ook nog een aantal Dietsche boeken, welke er natuurlijk ook niet ontbroken hebben, eveneens door vrouwenhanden bewerkt zijn? Ook in dit convent volgde men den regel van St. Augustinus, onder het kapittel van Sion-fl) 't Zou gemakkelijk zijn hier nog eene bladzijde vol aanteekeningen aan toe te voegen, betreffende handschriften uit andere kloosterboekeryen, waarvan het eveneens vast staat, dat zy door vrouwenhand vervaardigd zijn. Doch dergelijke op zich zelf staande mededeelingen kunnen hoogstens bewijzen, dat er in dit of dat klooster wei eens geschreven is en dat is, ook zonder nader bewijs, aannemelijk genoeg. Van meer belang is het te weten, dat er onder onze nonnen ook geweest zyn, die zich toelegden op de kunst van ') Gedrukt in Flaments Catal. der Stadsbibliotheek te Maastricht, Deel I, blz. XV der Bijladen. •>, No. 1010, 1013. 1015, 1019, 102? en misschien ook 1016 van den Catal. der Hss. 3) No 216 van Pr. Brugmans Catal. devHss. 4, De Hss. K. 16, K 28, K 80, K. 35, K. 37, K 39, K. 40 en K. 49 van de K. B. 5) Zie de Bijlage. 6) Zie Romer, Kloosters en Abdijen, 1854. I blz. 400 en volg. verlachten, zooals trouwens uit hetgeen wij boven over het Diepenveensehe klooster konden berichten, reeds gebleken is. Nadat in 1537 de kerk van het weinig bekende, maar hoogst merkwaardige') Cistercienserklooster O. L. Vrouwenberg (Mons Dominae Nostrae) te IJsselstein afgebrand was, waarbij dit gesticht de helft van zijn boekenschat verloor,') moest er, toen er een nieuwe kerk opgetrokken werd, natuurlek in de eerste plaats gezorgd worden voor nieuwe kerkboeken. Uit eene rekening van de kosten tot den opbouw deinieuwe kerk, door den prior Frans Clementsz aan de kloosterbroeders afgelegd tusschen 1537 en 1513, ontleenen wij de volgende merkwaardige posten: „Suster Anne Int Gliein van ons collectarium te floreren gegeven XXV st." „Suster Anne Int Ghein van dat zij het nyeuwe rnissael, dwelck ons canter geschreven heeft, verlicht heeft, betaelt XXXIIJ st." 3) Een tweede voorbeeld van dien aard werd onlangs medegedeeld uit een notarieele acte van 21 .Juli 1558, berustende in liet familiearchief van Ewsum. Daarin verklaart de notaris Henricus Boeseggers, dat hij op verzoek van Jonker Wigbold van Ewsum eenige mededeelingen uit liet winterstuk van een missaal, in de parochiekerk te Beduni berustend, woordelijk heeft afgeschreven, o.a. ook deze, aan 't slot van 't bedoelde boek voorkomende: „Anno Domini MCCCCLXVIII feria quinta ante Decollaüonen sancti Johannis Baptiste completus est liber iste pro honorabili viro domino Juliano preposito in Usquardt et curato ecclesie sancti Walfridi in Bedum, qnem scripsit soror Hillegardis Sigcrs et soror Agnes Martini illuminavit sanctimoniales in Syloë; ntentem eopetunt orarepro eis." 4) Dat vrouwen dergelijke kerkboeken vervaardigden scliynt niets ongewoons geweest te zijn ; zoo leest men b.v. ook in de kroniek van het St. Aagtenklooster te Amersfoort: „1507. Is gestorven ons Suster 1) Het stond in fraternitate perpetua met 't Karthuizer convent Nieuwlieht en 't Regulierenklooster St Maria en de XII Apostelen te Utrecht (Zie 't Necrologium van Nieuwlieht, t. a. p p 190. en Block's Kroniek p. 64 ) Ook schijnt het althans voor den brand, een aanzienlijke boekerij bezeten te hebben. 2) Zi«; Kroniek van het Hist. Gezelschup te Utrecht, 5e jrg. 1849, blz. 380. 3) Archief Ysselstein, No 599 van den Catalogus. De aangehaalde plaatsen op fol. V recto en VII recto. 4) Dr II. Brugmans, Nog twee boeken uit Groninger kloosters, Groninger Volksalmanak voor 1902, noot aan het slot. Mary, Roelofs Dogter, dewelke behalve andere deugden, seer neerstig was in Sangboeken en Choorboeken te schrijven. 1j Werd er veel geschreven binnen de kloostermuren, ook in onze leekenwereld kan het aan schrijvers niet ontbroken hebben : even goed als in de groote steden van het bnitenland — Parijs b.v. — moeten ook in onze grootere steden schrijvers van beroep geleefd hebben, die van hunne kunst een broodwinning maakten. Immers, er zijn ons tal van middeleeuwsche handschriften bekend, die aan particulieren behoord hebben, of wel door gewone burgers aan kerk- of kloosterboekei'ijen zijn geschonken of vermaakt. Nu kan men wel aannemen, dat een gedeelte daarvan toch in de kloosters, en, althans in de vijftiende eeuw, in de Fraterhuizen is er\aardigd . doch een ander deel dankt ongetwijfeld zijn oorsprong aan beroeps schrijvers, schoolmeesters e. d. menschen. Tot nog toe hebben onze vaderlandsche geleerden deze kwestie naar het schijnt als van weinig belang beschouwd: nergens vonden wij daarop meer bepaald de aandacht gevestigd. Daaruit is het misschien ook te verklaren, dat wij er tot op lieden slechts enkele gegevens over bezitten, en dat dit weinige bijna alleen betrekking heeft op die stad van ons vaderland, waar men 't wetenschappelijk leven onwillekeurig liet krachtigst vermoedt, n.1. de bisschopsstad Utrecht. Wie te Utrecht in de vijftiende eeuw een boek wilde schrijven of laten afschrijven wendde zich meestal in de eerste plaats tot een ..parkementer" of perkamentmaker. Als zoodanig werden ons bekendSymen of Syman, „byt beghynhoff" tusschen 1420 en 1435 J) en Jan Rycoutsz, wiens naam voorkomt in 1470 en 1473.s) Misschien was deze identiek met den percamentmaker in die Nue (Neude), die in 1484 genoemd wordt.4) Had hij zich daar van de noodige quaternen „stofs" voorzien, dan wendde hij zich tot een af^chrij\ei. Tn 1416 komt een zekere Jacobus Petri voor, die o. a. een muziek- i) Van Bemmel, Amersfoort, I, blz. 262. Wie een staaltje van dergelijk vrouwenwerk zien wil kan waarschijnlijk zijn gading vinden in de Librye te Zutphen. Daar berust nl. een missaal, afkomstig uit 't nonnenconvent IJzendoorn aldaar (zie boven, blz. 51, noot 4), dat blijkbaar door een vrouwenhand „gefloreerd" is. -) Ridder Mr. F. A. L. van Rappard, De Rekeningen v. d. Kerkmeesters der Buurkerk in de 15e eeuw (zie blz. 92, noot 3); blz 26, 38. 3) Ibid. blz. 174, li!> 1) Jhr. Slr. Th. II. F. van Riemsdijk, Geschiedenis van de Kerspelkerk van St. Jacob te Utrecht. Leiden, 1882, blz. 235. boek schreef ten gebruike op liet orgel, voor (le Lieve Vrouwe Broederschap in de St. Jacobskerk.!) In 1430 sehrjjft Florens Taets boeken voor dezelfde broederschap *), alsook Hartman „ter Jacoppinen" (bij de Dominicanen), die ze tevens „verlicht en stoffeert." 3) In 1442 komt een zekere Willam Claesz. als schrijver voor.4) Dat al deze schrijvers leeken waren achten wy niet bewezen Maar een leek was ongetwijfeld Michiel, .,de verlichter opt oude kerckliof," ') dien wij het eerst genoemd vonden in 1448, die in 1484, nog altijd terzelfder plaatse wonend, de letteren in 't epistelboek van de L. Vrouwe Broederschap „floriert" en „voer siin loen xij stuuers" ontvangt"), en in 1488 nog een missaal verlicht voor de Buurkerk, waarvoor hij met 6 rijnsgulden beloond wordt. T) In 1449 vinden wij Jacop Deuer vermeld als schrijver vaneen misboek "), in 1450 .Jacob Aelbertszoon en Jacob Passert'), Jan van Kriekenborck 10) en Tyuian Hackert n). In 1461 laten de kerkmeesters van de Buurkerk een zekeren Jacop Claesz „ny hystorien in die boeken scriuen", '3) in 1471 is 't Heer Gheryt tot St. Agnieten — blijkbaar dus een geestelijke — die voor hen een „antiffenair" schrijft, bindt en verlicht.'3) In 1484 wordt eenige malen genoemd Heynric, „die scriuer op (of an) die Vismerct", als schrijver van een epistelboek I4), terwijl als schrijvers van een „zielboec" en „legger" genoemd worden „meyster" .lan Butendyck en „meyster" Symon ") Of beiden schoolmeesters waren? In 1485 koopt „meyster-' Melis „stotï'' om een misboek te schrijven voor de Buurkerk u), in 1488 schrijven Geryt en Henrick de Roy een missaal voor dezelfde kerk, dat door bovengenoemden Michiel verlicht wordt. n) In 1484 neemt Johannis, koster van de St. •lacobskerk 't „scriuen, bynden ende royen"' — met roode verf versieren — van een „orgelboek" op zich "), terwijl in 1489 „de 1) v. Riemsdijk, blz. 215. 2) v. Riemsdijk, blz. 222, 3) v. Riemsdijk, blz. 222. 4) v. Rappard, blz. 91. 5) v. Rappard, blz. 135. 6) v. Riemsdijk, blz. 235. ") van Rappard, blz. 200. ") v. Rappard, blz. 143 (dat hij een leek was blijkt op de volgende blz. waar van zijn ,/wijf' gesproken wordt). 9) v. Riemsdijk, Bijdragen tot de geschiedenis van de Kerspelkerk van St. Jacob te Utrecht, Leiden 1888, blz. 16. 10) v. Rappard, blz. 148. n) v. Rappard, blz. 149. 1J) v. Rappard, blz. 102. 13) v. Rappard» blz. 176. 14) v. Riemsdijk, Geschiedenis, blz 235. lö) v. Riems.lijk, ibid, blz. 235. 1) v. Rappard, blz. 135 (Rekening 1448), blz. 149, blz. 164, 174. v. Riemsdijk Bijdragen, blz. 16. *) V. Riemsdijk, Geschiedenis, blz. 235. 5) v. Riemsdijk, blz. 245. C) v. Riemsdijk, blz. 235. 7) Beschreven bij Dr. J. van Vloten, Nederlands Schilderkunst van de 14etotdc 18e eeuw. Tweede uitg. Amsterdam, blz. 23. de rijke handschriften verzameling van de Koninklijke Boekerij te 's Gravenhage is er geen van een ridderroman of iets dergelijks, waarvan het vast staat, dat 't uit een klooster afkomstig is. Ln 't eenige handschrift van dien aard, dat men gaarne tot het gebied der fraaie letteren zou rekenen, het handschrift van Maerlants Martyns dat in de Groningsche Bibliotheek berust, en dat waarschijnlijk afkomstig is uit 't klooster Mariönweerd aan de Linge'), kan men met bijna evenveel recht ook bij de godsdienstige lectuur indeelen. Dat dergelijke handschriften, vooral wanneer zy fraai versierd waren, ook in die dagen, toen men de kunst nog niet als zoodanig, maar als gewoon handwerk betaalde, toch groote sommen vertegenwoordigden, behoeft nauwelijks betoogd te worden. Talrijk zijn de voorbeelden, dat men ze „tot een testament'' vermaakte aan wie men het liefst had. Zoo bezit de Utrechtsche Boekerij een getijdeboek uit de vijftiende eeuw met gekleurde initialen en goud versierd, dat het inschrift draagt: „Dit boec heeft ghegheven Johanna, Jan van Walincoerds wijf, haer twe dochteren, als suster Hildegont ende suster Gheertruut, wonende in den besloten doester tot Bethleem tot een ewich testament." 2) Zoo bezit de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden een handschrift van 1-476: ..Hier beghint de Pëlegremaedse van dat heilighe lant' , dat tot inschrift heeft: „dit boeck liet scriven Claes van Dorssen ende Yde syn wyf, welke Claes vorsz. sterff int jaer van LXX1I des maendachs nae gouhermysse pie memorie, welke boek \ de syn wijf heeft ghemaect ende ghegeven den doester van sinte Birgitten tot een ewich testament, willende dat dit selve boeck nyet wt den doester bliven en sal boven ij of drie daghen ende nae hoerre doet nummeer wtten doester te gaen. Item Yde van Dorssen wedue is ghestorven int jaer ons heren doe men screef dusent CCCC ende XC desselven maendachs na gouden kermysse." 3) Op de boekverkoopiug van P. van Damme, gehouden in den Haag in 1764, kwam o.a. onder den hamer een Nederlandsche Bijbel in twee deelen, op perkament geschreven, met miniaturen versierd. Deese Duissche Bibel heeft Joffer Alyt Lauwers ghegeven in een ewige Testament, voer liaer ') Catalogus No. 405. *) Catalogus No. 1039. a) Catalogus der Hss. blz • 23. en haere Alderen en Peter Lauwert haer eclite Man, den Convent van Sinte Agneten bute Nymegen dat beslote jutter Cloester, mit voervvaerde dat dat Convent voers. dese Duissche Bibel in geenre wys van dc Cloester afhendich sullen maken. En des gelave ic Prioryne voor mi en myn Convent voers. dat te doen na der begeerte Joffer Alyt Lauwers voers. en waer dat saeke dat yemant dese voers. Bibel den Convent afhendich raaecte of vervuerde, die sal van recht deselve Convent gevenHondert FranxrysschealdeSchilde. En dit is geschiet int Jaer ons Heeren MCCCC en Drie en vyftig Op ons Heren Hemelvaert Avent." ') Hoe bang men dan ook was een dergelijk boek op een ot andere wys te verliezen, blijkt ook 't best uit de inschriften van sommige. Zoo bezit de Boekerij te Utrecht een handschrift met Gebeden en Stichtelijke Tractaten, waarin deze woorden geschreven staan: „Dit boecxken is toe Jehenne de Bernimolin, nimant en ondracli beur om gods wil"2); en een ander, waarin alleen gebeden staan: „Dit boeck hoert toe Xeelken (?) dye dit vynt dye brencktet weder op sinte peters kerckhof."3) ln het Bisschoppelijk Museum te Haarlem berust een Getijdeboek, op perkament geschreven in den aanvang der zestiende eeuw. Het schijnt afkomstig uit de abdij van Berne en voert aan het einde 't volgende inschritt: „Dit boeck hoert toe Gheertruut Lubberts, die dat vindet die brenget haer weder om Gods wil. of die duivel sel se peken met een pic stoeck. Voor wy afscheid nemen van onze schrijvers en schrijfsters dient er nog op gewezen te worden, dat er ook hier velen waren, die t zich als eene bijzondere verdienste aanrekenden, wanneer zij een deel van den Zondag of feestdag aan schriftelijken arbeid besteedden. Bekend is de toevoeging achter „dat ander stuc van den spiegel der maechden" eens toebehoorende aan 't St. Ursula convent te Delft, thans aan de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden: „dit boec is veel op heylige dagen gescreven.'' Doch dat voorbeeld staat niet alleen. In een handschrift inhoudende Dirc van Delfs „Tafel van den Kersten ghelove,' dat ter Koninklijke Bibliotheek berust, staat aangeteekend: „Dit boec is gheeynndet ') No. 1250. Voor de juistheid van dit afschrift, vooral wat dc spelling betiefi kunnen wij niet instaan. i) No. 1030 van den Catalogus. 1031. 4) No. 132a. int jaer ons heren 1470 op Alre Sielen (lach. Ende het is ghescreven op heilighe daghen. Dit boeck hoert toe den besloten susteren Sinte Margrieten buten Leiden op Rodenburch.' ') In een afschrift van Augustinus' Epistolae op de Utreehtsche Boekerij leest men „Finitus et completus est liber iste et scriptus celebribus et ferialibus diebus per manus fratrum Regularium Canonicorum in Trajecto inferiori," 2) en in een ander handschrift, Jordanus de Quedlinburg's Vitae Fratrum urd. Heremitarum S. Augustini bevattend, vindt men een dergelijk postcriptum.3; Er zullen nog wel meerdere voorbeelden van te vinden zijn. Dat onze schrijvers en schrijfsters aanspraak meenden te hebben op eenigen dank van de zijde der lezers, drukten zy dikwerf uit in hun postscriptum „Bid voer den scriver' of „die scrilster, of, in meer sprekende termen : „Bidt om gods wil voer die arme dierne die dit screef", zooals staat aan het einde van een kwartijn der Deventer Bibliotheek. *) Soms meent men een kreet van blijdschap te hooren uit zoo'n naschrift, dat 't lange en moeizame werk eindelijk af is: „Dit boec is ut, God si geloeft. Bid 0111 Gods willen een pater noster en een ave marie voer Margriete van Beleyns dochter diet gescreven heeft," achter een manuscript van de Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leiden'), of in't Latyn : „Lans t'ibi sit christe quia finitur liber iste," zooals een Utrechtsche Regulier schreef.6) Duidelijker sprekeu nog de versregels: „Precor penna siste tenuit labor iste satis te" ') en: „O penna cessa quoniam manus est michi fessa" 8) die beide in Utrechtsche handschriften voorkomen. Zeldzaam oprecht was de schrijfster van een handschrift ter Koninklijke Bibliotheek berustend: „Gescreven tot Sinte Berberendaal int besloten doester ter eren des heilighen Sinte Franciscus ende tot enen ewighen testament des ghemeynen convents. Ende is gescreven int jaer ons Heren 1490 des Donredachs nae Sinte Baptisten ontlioetdinghen. Ende want dit boeck scer suor is gheirorden, soe is die scrifster begerende oetmoedeliken een Ave Maria om Gods willen...') Zonderling is de mededeeling, die men vindt achter „Een devoet boecksken van gheesteliken opclymminghen van Gerard Zerbolt >) X 53. ») No. 45- 3) No. 241. «) No. 51, 5) Catal. bh. 13. «) Catal. Utrecht No. 381. ') No. 268. 8) No. 373. ') V. 69. Jat berust op de Deventer bibliotheek1): „finivi Hbrum, scripxi sinc manibus ipsum". Onwillekeurig denkt men daarbij aan Cornelis Ketel, dien snaak onder onze oude schilders. Keeren wij na deze uitweiding over onze schrijvers en schrijfsters terug tot onze armarii, en vragen wij hoe zij zich gekweten hebben van hun taak. Hebben zij zorgvuldig gewaakt over de schatten, aan hunne hoede toevertrouwd? Als wjj zien, hoeveel er van enkele onzer kloosterboekeryen is bewaard gebleven en in welk een betrekkelijk goeden staat dat alles nog verkeert, dan zouden wij deze vraag gaarne bevestigend beantwoorden. Immers, dat er zooveel, zoo ontzettend veel is verloren gegaan, mogen wij hun niet wijten. Doch. wanneer wij dan weer een bericht lezen als dat bij Sybrandus Leo betreffende Folkerus, den 22e" Abt van Lidlum (f 1439) „Bibliothecam limicilus et cariei expositam, corruptam insuper, ipse literatus optimis libris refarcire studuit" 2) dan rijst weer de gedachte bij ons op, dat ook onze librarii wel eens te kort geschoten hebben in de vervulling van hunnen plicht. Maar, van den anderen kant, waar zij bjjzonder uitmuntten in plichtsbetrachting, waar zij groote verbeteringen aanbrachten in de boekerij... daar vernemen wij ook daarvan weinig of niets. Want bijna altijd worden in kloosterkronieken, rekeningen e. d. documenten de verbeteringen in 't klooster of een zijner onderdeelen aangebracht, geschreven op rekening van den abt, die toen ter tijd 't convent bestuurde en van den eenvoudigen kloosterbroeder, op wiens aansporing't een of ander geschiedde, vernemen wij niets. Waar wij nu een bericht voor ons hebben als dat van Boudewijn wtten Hage over den Egmondschen abt Joannes Weent3) en zoo'n bericht bevestigd wordt door eenige posten uit de rekeningen der abdy, luidende: „Dit es dat Abt (Joannes Weent) selue 4) utgelegt heft binnen den iaer ons lieren MCCCXCIJ Michaelis ingaende... Item heren Willem Stufesant om Nicolai de Lira super quatuor ewang Y 4' XV ^; Item bij heren (iherarde van Ockenberghe pro naturalibus Arist. in uno volumine et pro Logicalibus in alio volumine et pro libris ethicorum te samen gerekent voor ll'ó oude Franken, facit XYIJ tf VI 2'\.. daar mogen wij wel aannemen, dat 't ditmaal de abt zelf was, die de belangen der boekery beliar- i) No. 53. 2) Mattliaeu», Analccta, 1738, 111 p. 566. 3) Zie boven, blz. 86. ') Wij cursiveeren. tigde, vooral, waar uit dezelfde rekeningen nog blijkt, dat hij ook eenig geld besteedde „voor 't verhemelen ]) van allerhande Boeken int Coer", „voor het betrekken derselver met leder en voor raexen 21 om die boeken mede te hangen"3) Doch in vele andere gevallen had men misschien beter gedaan den armarins dan den abt te prijzen. Waarschijnlijk hebben onze boekwaarders en boekwaarsters eens per jaar of vaker uitdeeling van boeken gehouden onder de conventualen, zooals ook in buitenlandsche kloosters de gewoonte was. Maar berichten of andere documenten die 't ons bevestigen, kennen wij tot op heden niet. Een lijst der uitgedeelde boeken, een brcvi* lïbrontm 4) van Nederlandschen oorsprong, vonden wij nog nergens vermeld.5) Of men hier te lande vrijgeviger was in 't uitleenen van boeken, aan niet-kloosterlingen, dan aan gene zijde der grenzen ? Het is niet waarschijnlijk. Abt Emo ten minste scherpte zijn monniken in de boeken van het convent trouw te bewaren en niet gemakkelijk uit te leenen zonder bewijs en daartoe bekomen verlof. (.Libellos conventus servare, et non facile sinememorialiaclicentia prestare.) En hij voegde er aan toe, dat zij van boeken, die aan anderen toebehoorden, niet meer dan een enkel afschrift mochten maken ,;) — wat het uitleenen natuurlijk al weer niet in de hand werkte. 1 loc men in de Egmondsche abdij over die aangelegenheid dacht, weten wij niet; maar zeker is het dat men er althans eens eene minder aangename ervaring mee opdeed. Abt Alardus had indertijd een tweetal getijdeboeken — „vnum de dominicis alterum de sanctis per totum annum" ) — aangeschaft. Deze werden door Abt Franco aan gravin Ada van Schotland, de vrouw van Florens III te leen gegeven. Ook hare schoondochter. Aleid van Cleve. de gemalin van Dirk VII behield deze boeken voortdurend, tegen den zin van het convent En ware dat nog maar de eenige ') Opknappen of versieren. s) Ketens. 3) Van Wijn, Huiszittend Leven, 1 blz. 492. 4) Zie boven, blz. 71. 5) Het eenige, dat ons van dien aard voorkwam is eene aanteekening in een Hs. van „Runsbroec, Van eene gheesteliker bruloft" op de Koninklijke Bibliotheek in den Haag, luidende: „Desen boee hoirt toe den begliijnhotl'binnen Delf. Etule (liet heeft salt eens sjaers Ineten sim die scrij/ster ran thojf omtrent S. Jan. 6) Kronyken van Emo en Menko, Utrecht 1806, p, 170. ") Catalogus, uitg. Dr. Kleyn, blz. 154. schade geweest welke zij de abdij had toegebracht! ') Eerst onder abt Lubbert TI (1240—1-264) kreeg 't klooster de getijdeboeken terug door een legaat van den priester Symon en zijn neef Augustinus. ~) Pliilippus de Leyden zegt, in den aanvang van zijn testament : „Porro quoniam propter librorum defectum illos comparare non valentes multi habiles et ydonei se a studiis retraxerint in grave reipublicae preiudicium, que ad sui regimen viris literatis permaxime dinoscitur indigere, volens cupientibus proticere in scientia juris canonici et civilis, ut fructum suo tempore in Dei ecclesiam afferre valeant oportunum. utiliter providere, de libris meis tam civi- libus quam canonicis, ut sequitur duxi ordinandum "3) Men zou verwachten, dat op deze schoone overweging een aantal bepalingen volgden, waardoor het raadplegen en het gebruik van zijne boekerij voor ieder zoo gemakkelijk mogelijk werden gemaakt. Maar wat blijkt ? Toegankelijk was zijne boekerij eigenlijk voor niemand, zelfs niet voor de drie mannen, die er het toezicht op zouden houden : want zij was geborgen achter drie sloten met verschillende sleutels, 't College had er dus toegang, maar elk lid afzonderlijk niet.4) En wie een boek mocht willen leenen voor zijne studie... kon het krijgen, wanneer hij vooraf een som gelds of een ander pand, in waaide gelijk aan die, waarop de erflater zijne boeken elk atzonderlijk getaxeeul had, aan het college had ter hand gesteld, terwijl h\j bij schepenbrief moest beloven het in ongeschonden staat te zullen terug ge\ en. ) Eene „openbare" bibliotheek was zijne stichting dus alles behalve! Eerst de Broeders des Gemeenen Levens schijnen op dit gebied vrijzinniger bepalingen ingevoerd te hebben \ erstaan wij dit gedeelte \ an hunne Statuten goed") dan kon een stadgenoot bij den armarius \ an 't Fraterhuis tenminste een boek krijgen alleen tegen afgifte van een onderteekond re^u. Kwamen menschen van buiten, dan konden i) Men zie daarover Matthacus, Analecta, 1738, IIp.481 (Chronicon Egmondanum. op 't jaar 1195.) ») Catalogus, uitg. Kleyn. blz. 167, 168. Misschien was dat niet de eenige treurige ervaring die men te Egmond opdeed Bij een werk van Isidorus teekent Boudewijn wten Hage zonder nadere verklaring aan: «Ad nichilur.i redactus estliber iste" (blz. 150) en bij een Vitas Patrum: ,qui combustus est in Harlem(blz lo9). Woe dit laatste boek misschien daar om gebonden te worden ? 3) Philippus de Leyden, De Cura Reipublicae et sorte piincipantis, 's Gravenhage 1900 p. 475.') Ibid.'p. 488. >)Ibid. p 475,476. «) Zie boven, blz. 129. zij slechts geholpen worden, indien de rector 't goedkeurde. \\ ij zagen reeds dat Gerard Zerbolt zijn taak in dien verstandigen zin opvatte. ') Ook de Windesheimers hebben 't uitleenen van boeken uit hunne librariën niet onmogelijk gemaakt: .,Librarim signat li bros cum extra domum ignotis mutno dantur, et pignus vel cyrographum recipit et custodit, ni.si priori aliter visum fuerit. -') Zij schijnen er echter op den duur niet vrijgeviger op te zjjn geworden. In de laatste redactie hunner Statuten leest men n.1.: „Extraneum, sine licentia Prioris, ad eam [librariam] nullum admittat: neduiu libros ex ipsa externum aliquem asportare permittat. lpsi de licentia prioris libri aliqni extra domum accomodató dentur; tuin pignus, vel chyrographum recipit et custodit: at in iibro ad id praeparato notabit quales, quis tali die acceperit libros cum licentia Prioris: et interim summam adliibebit diligentiam, ut suo tempore recuperentur, ') Hebben onze armarii goed gewaakt over t kostbare perkament en francijn, dat gewoonlijk 4J — behalve in die Fraterhuizen, waar men een afzonderlijken scripturarius had — aan hunne zorg was toevertrouwd? Wjj kunnen slechts wijzen op 't geen w\j reeds mededeelden betreffende zuster Katliarina van Naaldwijk uit 't klooster te Diepenveen"), en mogen er aan toevoegen, dat in sommige conventen, bv. 't Regulierenklooster „St. Maria in Sion' te I'everwijk een vrij drukke handel in die stoffen gedreven werd: zoodat men daar aan perkament jaarlijks ruim 100 Rynscli gulden verdiende.6) Hebben onze boekwaarders, waar in onze kloosters schietscholen (scriptoria) bestonden, daarvan de leiding gehad of zy 11 er meerdere conventen geweest, waar de abt of prior — als Emo te Wittewierum, zelf die taak op zich nam? Hebben zij altijd trouw gezorgd voor de verbetering der vervaardigde afschriften? Bij de Fraters deed iedere schrijver dit laatste zelf cum socio sibi deputato '); by de Windesheimers scliijnt het — met uitzondering van den Bijbel en de liturgische boeken — meer bepaaldelijk de taak geweest te zijn van de priors, die er in elk geval op moesten toezien.") Hebben zij de boeken altijd met den naam van hun klooster gemerkt? In ') Zie boven, blz. 137. s) Statuten, uitg. 1553, p. 81. 3) Statuten, uitg. 1639, p. 101, 102. <) In "t buitenland teil minste. Dus waarschijnlijk ook hier te lande. '') Zie boven, blz. 161. «) Oudheden en Gestichten van Noord-Holland, 1 blz. 337 vlg. ') Zie boven, blz. 128. 8) Zie boven. blz. 118. dat opzicht verdienen zij stellig een woord van lof. Het aantal handschriften in onze bibliotheken, waarvan door een ex-libris de oorsprong bekend is, is grooter dan het aantal ongemerkte. V En waar wij deze aantreffen is 't nog dikwerf de vraag of niet de domheid van van boekbinders uit lateren tijd deed verdwijnen wat wij wenschten te weten. Zoodoende hebben de oude librarii 't ons mogelijk gemaakt boekerijen als die van de Karthuizers en de Regulieren te Utrecht tenminste voor een deel te reconstrueeren. Hebben onze boekwaarders en boekwaarsters, zooals hunne instructie hun voorschreef, catalogi aangelegd van de boeken, die onder hun beheer stonden ? PI ebben zij die geregeld bijgehouden ? Ofschoon wij gaarne het beste van hunne plichtsbetrachting willen denken, moet, toch op beide vragen met een non liquet geantwoord worden. Want, wij kennen er slechts enkele, t Is niet onmogelijk, dat er in onze archieven nog hier en daar schuilen, die tot nog toe aan de aandacht ontsnapten. De ongunst der tijden, waardoor zoovele kloosterboekerijen reddeloos te loor gingen, zal echter ook voor de groote meerderheid der catalogi die eenmaal bestonden, noodlottig geweest zijn. Maar aan den anderen kant is 't toch opmerkelijk, dat van de boekerijen in Utrechtsche kerken en kloosters, welke voor een deel in de Universiteits Boekerij aldaar bewaard bleven, tot op heden geen enkele middeleeuwsche catalogus is bekend geworden Over hunne methode van catalogiseeren valt, om dezelfde redenen alweer, weinig te zeggen. Waarschijnlijk heeft men ook in ons land de koorboeken gewoonlijk gescheiden van de overige. De eerste stonden onder de hoede van den custos sacrarij of sacrista, de laatste onder die van den armarius. Zoo was 't tenminste b\j onze Fraters *) en de Windesheimers,3) zoo zal het ook wel elders il z;e den Catalogus van de Handschriften der Univ. Bibl. te Utrecht en den nogr ongedrnkten — Catal. der Hss. van de Koninkl. Bibliotheek. i Statuten van een Fraterhuis, eap. XV11I, de custode (f. 22 verso van het Hs) „Sole! etiam rector domus uni fideli dcuolo et acccpto clerico domus nostre committerc elaues et custodiara ecclesie nostre et cmarn omnium (ine in ecclesie simt videlicet albas, casulas calices quoqne et omnes libros et reliaqua omnia ad diuinum officium pertinencia." 3) Statuta Windcsh uitj* 1553. pars 2, caput 8: De custode sacrarij, quem sacristam vocant. „Hie de manu prioris claucs aecipit, et cum clavibus custodiam omnium que in sacrario et in ecclesia sunt. Albas et casulas, libros quoque ad divinum officium peitinentes, et caetera recipere debet ad numerum et breviter annotare." Men vergelijke bij beide den aanhef van 't caput over den librarius of armarius. geweest zijn, behalve misschien in de kleinere conventen, waar, als in 't Maria Magdalenen Zusterhuis te Hoorn 1j, beide functies in een persoon vereenigd waren. Dan zal men in die kloosters, waaraan eene school verbonden was, de indeeling in klooster- en schoolbibliotheek gevolgd hebben ; maar wij kennen er geen voorbeeld van. Zeker is het echter, dat men in onze Regulierenkloosters hier en daar een splitsing maakte tusschen de Latijnsche en de Nederlandsche boeken: Busch bericht ons, dat te Windesheim althans een afzonderlijke bibliothecaris was voor de laatste afdeeling, n.1. Johannes Schutken. „Librarius enim liic erat librorum teuto nicorum, quos laicis legere scientibus concessit ad legendum Doch, wat er alzoo in die afdeeling te vinden was, heeft hjj niet waardig gekeurd ons te melden. Ook in 't klooster der Reguliere Kanonikessen St. Margaretha te Gouda bestond diezelfde indeeling; dit ten minste mag men afleiden uit het opschrift van den hier achter medegedeelden Catalogus van dat convent, luidende: „Isti sunt libri latini pertinentes ad librariam conventus sancte margarete in gouda." Mogelijk, doch niet waarschijnlijk is het, dat het Nonnenklooster St. Barbara te Delft naast de Nederlandsche ook nog een Latijnsche liberie heeft bezeten ; het opschrift van den catalogus van dat convent luidt immers: „Dit s\jn die studierboeken, die in die liberie horen" en wanneer er Latijnsche geschriften geweest waren, zou men die zeker in de eerste plaats tot de „studierboeken" gerekend hebben. Slechts van één Zuid-Nederlandsch convent, Rubea Vallis of Roodeklooster bij Brussel is een middeleeuwsche Catalogus van de Nederlandsche afdeeling bewaard gebleven in Codex No. 1351 der Bourgondische Bibliotheek te Brussel;3) een dergelijk overzicht uit lateren tijd (1639), de „Libri Eland-ici" vermeldend van 't klooster der Reguliere Kanunniken St. Maartensdal te Leuven vindt men bij Sanderus.3) Zijn beide volledig, dan mag men eruit besluiten dat in deze Regulierenkloosters de Diet- l) Zie boven, blz 111. *) 't Eerst uitleg, door K. F. Stallaert in 't Brusselsche blad Klauwaert, V 22 Maart (1857). Daaruit overgenomen in de Dietsche Warande, 1^57, blz. 190. Opnieuw met commentaar uitgog door C. Knelens in de Annales du Bibliophile Beige et Ilollandais, 1864. p. 105 'Non vidimus.) Over de Latijnsche boekerij van dit convent vergelijke men Aequcy, Windesheim, II, blz. 108, noot 7. 3) Sanderus, Bibliotheca Belgica Maniiscripta, Insulis 1641, II p. 228. sche Bibliotheek in verhouding tot de Latijnsche al zeer slecht voorzien was. Overigens is er in onze Nederlandsche Catalogi, voor zoover zij uit de middeleeuwen dateeren, al zeer weinig, dat naar een zekere methode of systeem zweemt te bemerken. Laten wij ze even de revue passeeren. De catalogus van t fet. Barbara-kloostei te Delft is zoo verward, dat Prof. Moll in zijne bekende verhandeling daarover, de rangschikking geheel moest veranderen, om boeken van dezelfde soort tegelijkertijd te kunnen bespreken, 't „Inditium aliquorum librorum" van de Egmondsche abdij door Boudewijn wtten Hage medegedeeld, verraadt in zooverre eenig systeem, dat de aanwinsten der boekerij in chronologische volgorde zijn opgeteekend. Men zou 't dus een kroniek van de Egmondsche boekerij kunnen noemen, waarschijnlijk lang na de stichting der abdij begonnen, en waarvoor de bouwstoffen geput werden uit aanteekeningen in de boeken zelve gemaakt: secunduiu (jue ubique in pluribus anticjuis libris inueniuntur." Of Broeder Boudewijn, die in de eerste helft der zestiende eeuw leefde, die bouwstoffen zelf bijeenbracht ? Waarschijnlijker komt het ons voor, dat hy ook hier een oudei stuk heeft afgeschreven, en dat niet eens altijd met de noodige nauwkeurigheid. Misschien kon hij 't oude schrift niet overal ontcijferen. Hadde hij 't zelf volgens de boeken in de Egmondsche liberie samengesteld, hij zon minder schrijffouten gemaakt hebben en zijn weik niet gestaakt hebben aan liet slot van 't overzicht over de boeken aangeworven onder Joannes Weent (1381—1404). \\ ant ook lateren abten, b.v. Gerard van Poelgeest (1465— 14/6), heeft het niet aan belangstelling in de boekerij ontbroken '), en gedurende de vijftiende eeuw zal deze waarschijnlijk nog dikwijls met nieuwe handschriften vermeerderd zijn. En zoo is dus Broeder Boudewijns relaas, waarin zelfs verbrande en geheel vernietigde boeken toch nog met name genoemd worden, niet als een catalogus in den eigenlijken zin des woords te beschouwen. i) Uit blijkt uit verschillende Codices der Egmondsche boekerij welke thans berusten in de Bibliotheek te Leiden. Daaronder zijn er — b.v. de Lucanus, op blz. 152 van den Catalogus. uitg. Kleyn vermeld - die door hem, of misschien op zijn last, gerepareerd zijn, blijkens 't volgende inschrift : Abbas gherardus poelgheest venerandus in egmondt Istum cum multis librum reparavit honeste InspICIt hlC l.eCtor qVo teMpore rVpta refeCIt = (1465). Van het Fraterhuis te Gouda bezitten wij een inventaris, waarin de boeken vermeld staan, die men er vond toen 't een Fraterhuis werd (1446). Eenige orde is daarin niet te bespeuren. Ditzelfde geldt van den catalogus der Latijnsche boeken van 't St. Margarethaconvent aldaar. Wel zijn daarin de verschillende bijbelboeken voorop gezet, doch de geschriften van eenzelfden oudvader, Augustinus of Bernardus b.v. staan verspreid door den geheelen catalogus heen. De inventaris van 't kapittel Maria ten Hove te 's Gravenhage, en 't testament van Mr. Philippus van Leyden hebben — hoewel de eerste van 1513, 't laatste van 1372 dateert — dit met elkander gemeen, dat de zware en kostbare folianten van 't Corpus Juris in beide vooraan staan; dan volgen, doch in beide even stelselloos, kleinere en minderwaardige boeken. Het Registrum bibliothece Capituli in Naeldwjjc is gedeeltelijk chronologisch, zooals 't Egmondsche Inditium. De Catalogus der Handschriften van St. Pauls-abdy te Utrecht opgemaakt omstreeks 1580, en gedrukt by Sanderus, heeft geen andere orde dan dat dikwijls, gemakshalve, geschriften van eenzelfden auteur onder elkaar zijn gezet. Maai'... bij deze boekenlijst moet ernstig gevraagd worden of zij wel op de St. Paulsabdij betrekking heeft. ') Ook in 't overzicht dat fïusch geeft van de Windesheimsche liberie zijn gemakshalve de boeken van denzelfden schrijver achter elkaar gezet. Henrick Cansen eindelijk, de opsteller van den Catalogus der l.ibrye te Zutphen (1566—1570), schijnt eenig idee van orde gehad te hebben. Immers hij begon met boven zijn eerste bladzijde — verschillende Bijbels vermeldend — te schrijven: „Libri positi in primo pulpito" maar later vergat hij te vermelden, waar hij met de tweede, de derde en de volgende puimten een aanvang maakte. Af en toe schijnt hij wat gelijksoortige boeken samengebracht te hebben op dezelfde bank... Maar wanneer men boeken gaat ketenen in eene bibliotheek die voortdurend aangroeit, dan is 't handhaven van een zekere orde op de lectrynen al even moeilijk als 't volhouden van ') Sanderus, Bibliotheca Manuscripta, Insulis 1641, I, p. 331. Ken groot aantal Hss. (31) uit de St. Pauls abdij afkomstig, berust tegenwoordig in de Uuivcrs. Bibl. te Utreeht. Uit cx-libris blijkt hun oorsprong. Wij geven ook daarvan een overzicht in de bijlagen. Onverklaarbaar is 't ons tot op heden, dat. in den Catalogus, door Sanderus gegeven, slechts enkele werken voorkomen, die ook in onze lijst vermeld staan, terwijl onze lijst toch ongetwijfeld betrouwbaar is. 12 die orde in den catalogus. Meer zullen w\j er maar niet van zeggen. Aan de inventarissen van verschillende boekerijen, in lateren tijd opgemaakt, kunnen wy natuurlek geen gegevens ontleenen betreffende de methode die de middeleeuwsche librarii volgden. Zij zijn trouwens in één woord chaotisch. En zoo zou de lezer misschien geneigd wezen onze vaderlandse!» armarii te beschouwen als de meest onmethodische en systeemlooze menschen ter wereld..-, konden wjj zijne aandacht niet vestigen op een catalogus van Nederlandschen oorsprong, waaruit een genoegzame mate van methode en praktischen zin spreekt om dit oordeel voorlooplg op te schorten. Het blad perkament, waarvan wij hiernevens eene eenigszins verkleinde reproductie gevenrberust op het Museum te Gouda, waar het tussclien andeie oude stukken geborgen is in eene portefeuille. ') Het is door een fraaie, vaste hand beschreven met titels van boeken, in verschillende rubrieken gerangschikt. Van drie afdeelingen zijn de opschriften bewaard gebleven: de rubriek N: Vocabulariac, de rubriek O: Exempla doctorum, en de rubriek V: Vitas (patrum). De gekleurde letters X, O, V bij don aanvang der afdeelingen geplaatst verwijzen waarschijnlijk naar verschillende lectrijnen in de librarie van een klooster, met dezelfde letters gemerkt. Is deze veronderstelling juist, dan telde deze boekerij minstens 21 puimten, gemerkt met de letters A—V. Maar dan ook is ons fragment slechts een klein gedeelte van den geheelen catalogus, die denkelijk op een \el peikament van bijzonder groote afmetingen - dat op eene plank bevestigd was — aan den muur heeft gehangen.2) Ur l. A. Keeper te Gouda was zoo vriendelijk dit stuk onder mijne aandacht te brengen, waarvoor ik hem ook hier gaarne hartelijk dank zeg. 2) in oude biblotheken vond men vaak op elke lectrijn een lijstje aange rac i waarop de boeken vermeld stonden, welke men daarop kon vinden. (Zie de afbrei dir.fen op blz. 21, 23, 24). Eerst dachten wij in dit fragment iets dergelijks te moeten zien. Maar dat is niet wel mogelijk. Want er staat veel meer op don op een lectriin kan liggen. Mogelijk waren er lectrijnkasten: dan zouden de letters N. . V. naar verschillende schappen verwijzen. Maar ook dat schijnt ons met ijzon ci aannemelijk, want dan moeten er een vrij groot aantal-geweest zijn.Ook Bchy£ het ons verkeerd aan nog een anderen vorm van catalogi te denken die in t middel eeuwscl.e Frankrijk af en toe voorkwam. Daar overtrok men tamelijk groote plankjemet perkament, waarop dan de catalogus geschreven werd. Later werden zij met scharnieren of een dergelijk middel boeksgewijs aan elkaar bevestigd. De schryv der Vovage litteraire (I, p. 228) zagen er zoo een in t klooster Fleury, .tent, U y a cinq ou si* eens ans. sur de grandes tablettes, qu on terme comme .... V Vgl. Gottlieb, S. 102, 103 Opmerkelijk is het. dat voor eiken titel, en, wanneer een boek uit meerdere banden bestond, voor elk deel, eene kleine ronde Whm f«apW": i.umphiHntïrr * (J^WitófalUOItK < ntiptonl. , » trfn». 4 7T v THDtöw i5»- r^omiuiim : esa :«= Li! . ^ U :SSS3!EG&* • T'm" mali. % utbid ' • 6itartuf.-H irfn«. 4 )nfbhitnpMM ►hrninfion, a •—» # tollntjomi IMtt (^rauulrilDrtont: »= 5'norsny. ;Fal!M,mt0tlftn0,tanrt ï f.rt-hf ftTe. • M ' \ ^ttuöCfmnfn t fwotoipu nmiffflHif. tthbffflpii. • KSJjLS % OiiRtiiO) nouifar m nttiipliJ. • HmmotuXf ngtfinlt. , viruftflttiomr Hnotunrir on^f. » mnufrtiSbf iliumiü. t HSS&, . - . P-':4 • NÉtlrlnf. u<\» .s»rnih>. s-i opening in het perkament gemaakt is Byna alle zijn zoo zuiver van vorm, dat zij gemaakt moeten zjjn met een daartoe bijzonder geschikt werktuigje. Slechts bij een drietal titels („Ortus Sanitatis" op den derden regel van de tweede kolom, „Opera Thome" en „Reinerusile" onder aan de derde kolom) zijn de gaatjes blijkbaar op andere wijze gemaakt. Aan het schrift van deze titels is dan ook duidelijk te zien, dat zij er later bijgevoegd zijn: de eerste en de laatste stellig door een andere hand. Waartoe die gaatjes dienden ? De veronderstelling ligt voor de hand, dat men er een knopje of iets dergelijks in stak ter aanduiding dat liet daarachter vermelde boek tijdelijk afwezig was. Dat deze gewoonte werkelijk bestond, vonden wy bevestigd in de laatste uitgave der Windesheimsche Statuten. In het hoofdstuk „de Librario van deze uitgave vindt men enkele volzinnen, die in den druk van lo53 nog niet voorkomen, o.a. ook deze: „Et si domestico ex Librarialibrum auferre concedatur, (librarius) signum in tahella ad iel praeparata ponet: quem nihilominus in tempore repetere non negliget ') Wanneer is deze catalogus vervaardigd? Ziedaar een vraag van veel belang in dezen — immers hadden wij daarop een stellig antwoord, dan zouden wij kunnen beslissen of wij hier een catalogus voor ons hebben van een bibliotheek die alleen handschriften, dan wel van eene, die nevens manuscripten ook drukwerken bevatte. Wij zien echter geen mogelijkheid zulk een afdoend antwoord te ye\ en, en zullen, alleen op het schrift afgaande, wel moeten aannemen, dat het stuk in 't laatste kwart der vijftiende eeuw is geschreven. Is dat juist, dan is het zeer waarschijnlijk, dat er op deze boekenlijst meerdere incunabelen voorkomen. De kloosterbibliotheek, waarin zij thuis behoorde, valt voorloopig niet met zekerheid aan te wijzen 2); 1) 't Spreekt van zelf dat eene dergelijke gewoonte reeds lung kan bestaan hebben in 'kloosters van verschillende orden, voor men haar in de Windesheimsche statuten tot wet maakte. De aangehaalde plaats in de Constitutiones Windesem. Lovanii 1639, p. 102. 2) Wisten wij, dat alle boeken op dit fragment vermeld, Hss. waren, ot welke niet, dan zon de kwestie minder mocielijk zijn op te lossen, daar ex-libris in bewaard gebleven Hss. ons den weg zouden wij/en Op den inhoud van den catalogus zelf afgaande, zou er reden zijn voor 't vermoeden, dat deze uit een Franeiskaner (Observanten) convent afkomstig is, daar in de 3e kolom achtereenvolgens voorkomen : Vita S. Francisci; Actus S. Francisei; Regula 3e Francisci; Alia (reguta) cum privilegiis. Doch men kan er terstond tegen inbrengen, dat „de illustribus viris 01'dinis Cisterciensis in de tweede kolom op een Cistercienserklooster wijst. Maar het oen heeft weinig meer bewijskracht dan 't ander. Op ex-libris in llss. afgaande, dachten wij een oogenblik aan 't Cistercienser klooster Mons Dominae Noslre (O. L. Vrouwenberg) te IJselstein, dat, zooals boven, blz. 163 noot 1 werd medegedeeld, broederschap had aangegaan met de Karthuizers en Regulieren te Utrecht, en dat, maar dat deze op Xederlandscheii bodem te zoeken is, wordt waarschijnlijk door liet feit, dat onder de Woordenboeken vermeld staat „Gemma vocabulorum' een Latijnsch-Xederlandscli lexicon. Ook zou men nog kunnen wijzen op een titel in de derde kolom voorkomend: „ Thomas Kempis qui s (equitur me)" d. w. z. „de Imitatione Christi' . maar het voorkomen van dit boekske in het Latijn bewijst niet veel, daar het in korten tyd algemeen bekend is geworden. Als slot van dit hoofdstuk mogen hier eenige opmerkingen van algemeenen aard volgen over hetgeen er uit de oude catalogi en inventarissen ten opzichte van onze oude kerk- en kloosterboekerijen te leeren valt. Men zy echter indachtig dat het meeste van 't geen wij daarover zullen zeggen, alles behalve als onomstootelijke waarheid dient beschouwd te worden. Onze meeningen en inzichten steunen op een geringe hoeveelheid en daarbij vaak zeer gebrekkige gegevens. Bezit men er eenmaal meer en betere, dan komt men misschien tot andere inzichten. Terwyl de kerkbibliotheken gewoonlijk ontstonden en aangroeiden door boekgeschenken en legaten, waren onze kloosterboekerijen meestal voor een groot deel producten van de werkzaamheid der conventualen zelve, ofschoon ook zy gaarne boekgeschenken aannamen ter verrijking hunner librarie. Uit den verschillenden oorsprong volgde natuurlijk blijkens de Hss. welke wij er van kennen (9) reeds in de eerste helft der 15e eeuw een zeer belangrijke — toen natuurlijk alleen uit Hss. bestaande — boekerij moet bezeten hebben. Twee of drie van de hier bedoelde Hss. staan vermeld in dezen catalogus: lo. Onder de Vocabularia; Brilo, d. w. z. Gnilielmus Brito, Glossarium in S. Scripturam. Een Hs. van dit werk — dat echter van Franschen oorsprong is — wordt vermeld in den Catal. der Utrechtsche Bibliotheek onder No. 210. Er bestaat echter een ander Hs. van 't zelfde boek, afkomstig uit Mons Dominae Nostrae te lJselstein. (Zie 't Archief voor Nederl. Kerkgeschied. van Aequoy, Rogge en Pijper, VI. blz 320). 2o De laatste titel van de derde kolom, Reinerus de moet aller. waarschijnlijkst aangevuld worden tot Beynerus de Pisie, Pantheologia, s. Summa univeisae theologiae. I)e Koninklijke Bibliotheek bezit daarvan drukken van 147-1 1477 en 1486. De Utrechtsche boekerij heeft van een 'Hs. van dit werk, dat uit drie deelen bestond, alleen deel III Daarin staat de aanteekening: „Scriptus et completns.. . per manus fratris N (Manu postero adscr. est: Wilhelmi Zael ([uundam monachi in monasterio in lJselstein) ordinis Cisterciensis. Cuius nomen in libro vite scriptum inveniatnr." 3o. Een Hs. op perk. van 1411, Libri de vita et convcrsatione sanctorum patrum — zie de derde kolom van 't fragment — afkomstig uit O. L. Vrouwenberg in lJselstein berust op de Bibl. Nation te Parijs. (Mss latins 10S41). Alles te zamen vormt echter geen afdoend bewijs. Onder de bijlagen vindt men een afschrift van dezen catalogus, waarin wij zooveel mogelijk 't ontbrekende aanvulden. een verschil in samenstelling. In de grootere kloosterboekerijen gewoonlijk een vrij volledige verzameling commentaren op de verschillende boeken van den Bijbel aanwezig, en de beroemdste van de vroegere en latere kerkvaders ontbraken niet. Er was dus een zekere mate van eenheid, of, beter nog, de boekerij vormde in zekei en zin een geheel. r) Dat ontbrak gemeenlijk aan de kerk-bibliotheken: men vond er van alles en nog wat, een verwarde menigte, door toeval saamgebracht. Eerst in lateren tijd schijnt men, te Zutphen ten minste, ingezien te hebben, dat een dergelijke boekerij, zou zij iets beteekenen, diende aangevuld te worden en gecompleteerd op kosten der kerk zelve. Opmerkelijk is, dat kerk-bibliotheken vaak begonnen zijn met datgene, waarmede klooster-bibliotheken eindigden, of tenminste eerst veel later aankwamen: Romeinsch en kanoniek recht/Kanunniken en dergelijke mannen, die vaak in de rechtsgeleerdheid gestudeeid hadden, schijnen gemeend te hebben, dat zij t kapittel, waartoe zij behoorden, niets beters konden nalaten dan de machtige, vooral m den tijd der bandschriften zoo ontzettend kostbare folianten hunnei rechtsgeleerde bibliotheek. Meermalen schijnt het geschied te zijn dat eene kerk door een of twee legaten in 't bezit kwam van t geheele corpus iuris civilis en de voornaamste werken op kerkrechterlijk gebied. Zoo b.v. de St. Pancraskerk te Leiden door den beroemden Mr. Philippus; zoo de St. Walburg te Zutphen door een kanunnik en een burgemeester3), zoo waarschijnlijk ook t kapittel Maria ten Hove in den Haag3). Ook 't kapittel van St. Maria te Utrecht 4J schijnt op rechtsgeleerd gebied goed voorzien geweest te zijn, en de boekerij, die eenmaal bestond bij de St. Lebuïnus te Deventei t was in de eerste plaats „gestoffeeit" met kanonisten, terwijl die van St. Michael te Zwolle — mogen wij de woorden van Rudolf van Diepholt in zijn aflaatsbrief letterlijk opvatten ") — ook niet van t noodige kerkrecht verstoken was. Een voor dien tijd vrij volledige verzameling kerk- en wereldlijk recht zien wij echter in de Egmondsclie abdij eerst arriveeren onder 't bestuur van Johannes eent (1381—1404), terwijl die afdeeling in vele andere kloosterstichtingen •) Zie de Catalogi van de Egmondsche abdij, van Windcsheim, van St. Margaretlia te Gouda, van de Karthuizers en de Regulieren te Utrecht. *) Zie 't volgende Hoofdstuk. 3) Zie Bijlagen. 4) Zie Bijlagen. 5; Zie boven, blz. 94. 6) Zie boven, blz 95, noot 2. óf geheel ontbrak, óf uit slechts enkele kanoniek-rechterlyke werken bestond. In de kloosters, zeiden wij, was de theologische afdeeling beter voorzien, vollediger, dan in de meeste kerken. Men zou nu kunnen vragen of men in onze conventen niet in de eerste plaats zorgde voor eene goede verzameling schrijvers die tot dezelfde orde behoorden als 't klooster: m. a. w. of de Benedictijners niet de eerste plaats in hunne librarieën inruimden aan Benedictijnsche schrijvers, de Karthuizers aan Kartlmsianen. 't Denkbeeld ligt voor de hand; maar toch sehynt het in de middeleeuwen verre van algemeen geweest te zijn. Weliswaar treffen wij bij onze Reguliere Kanunniken, te Windesheim, Utrecht en elders, eene uitgebreide verzameling geschriften van Augustinus aan. Wie naar den regel van Augustinus leefden, moesten dien kerkvader wel hoogstellen. Doch dat sluit niet in, dat zijne werken by andere orden minder goed aangeschreven stonden. By de Egmondschc Benedictijnen ontbrak Augustinus evenmin, en ook de Utrechtsche Karthuizers bezaten eene breede ry werken van dezen Heilige. Zoo zou men de tallooze geschriften van Bernard van Clairvaux in de eerste plaats verwachten bij de Cisterciensers doch andere orden stelden ze niet minder hoog en trachtten ze dus evengoed te verwerven. Zoo treft men de Dialogi Miraculorum van Caesarius van Heisterbacli. een Cistercienser, evengoed aan in de bibliotheken der Regulieren als der Karthuizers, en Thomas van Aquino mag 't meest in eere gestaan hebben by de Dominikanen, toch vonden zijne werken ook wel elders toegang. In 't algemeen gesproken nam men dus 't goede of wat men als goed beschouwde, waar men het vond. Soms vindt men in een catalogus wel het een en ander, dat deze stelling sehynt te weerspreken, doch bewyzen er voor kan men gewoonlyk in het zelfde stuk aantreffen. Zoo is het ongetwijfeld opmerkelyk, dat de Utrechtsche Karthuizers in 't laatste kwart der vijftiende eeuw byna den geheelen Dionysius a Richel (Carthusianus) afgeschreven hebben, terwyl men by de Utrechtsche Regulieren dezen sehryver in 't geheel niet aantreft. Doch men bedenke wel, dat broeder Dionysius eerst in 1471 was overleden, zoodat het oordeel over de waarde en beteekenis zyner geschriften nog nauwelyks vast stond. En toen men korten tyd later vele zijner werken gedrukt kon koopen, zullen ook de Regulieren niet verzuimd hebben zich er van te voorzien. Geschriften van een anderen Karthuizer, Jacobus de Gruitrode l), vindt men dan ook bg Regulieren en Karthuizers beide. De Bijbelcommentaar van Nicolaus de Lyra, een Minderbroeder, werd door de Karthuizers afgeschreven; maar een halve eeuw vroeger had Johannes Weent hem gedeeltelijk reeds aangekocht voor de Egmondsche abdij, en Johannes Cele gaf een volledig exemplaar aan 't Windesheimsche klooster. Toen dit beroemde werk in de tweede helft der vijftiende eeuw in druk verscheen, vond men het spoedig overal. Trouwens, voor zoover ons bekend is, wordt in geen middeleeuwschen kloosterregel voorgeschreven, dat de boekerij vooral voorzien moest worden met de werken geschreven door autheurs van dezelfde orde, eD 't voorschrift „Editos a fratribus nostris libros deesse monasteriis nonpatiatur Superior" troffen wij 't eerst aan in den regel van de Congregatie van St. Maurus, gesticht in 1613.2! Wie nu uit het voorgaande mocht willen afleiden, dat men in elke kloosterboekerij op theologisch gebied alles kon vinden wat men zocht, zou zich deerlijk bedrogen vinden. W ij wilden slechts beweren, dat men er alles, wat van dien aard eenigszins bekend geworden was, kon verwachten; want al ging men bij 't vermeerderen der bibliotheek ook nog zoo methodisch te werk, door allerlei omstandigheden kwamen er dikwijls boeken in de librarie, die men niet bepaald tot de onmisbare kon rekenen- Dit had natuurlijk ten gevolge, dat sommige boeken in onze kloosterboekerijen bijna geregeld voorkwamen, lerwijl men er andere slechts bij uitzondering aantrof. Tot de werken welke in onze grootere kloosters bijna altijd aanwezig waren behooren in de eerste plaats verschillende geschi iften van de kerkvaders. Zoo b.v. Ambrosius, Hexaëmeron, Augustinus, Tres quinquagenae super psalterium/ super Genesin contra Manichaeos; super Genesin ad litteram, etc. Cyprianus, Epistolare; Eusebius Caesareensis, Historia ecclesiastica; Gregorius Magnus, ') Daar betreffende het leven van dezen man weinig bekend is, teekenen wij hier even aan, dat de Koninkl. Bibliotheek een 2tal boeken (K. 41 en K. 43 bezit, afkomstig uit Maeseyck, met dit opschrift: „Dit baec heeft ghebonden brueder Jacobus van Grueytroey, arm Carthuser by Luyck ende Christiaen syn brueder heeft dat leder betaelt. Biddet om Gods wille voer hom." 2) Frankli», les Anciennes Bibl. de Paris. X, p 110, note. Moralia; Bijbelcommentaren van Chrysostomus en Hieronymus. Hetrekkelyk zeldzaam waren daarentegen werken van Origenes, terwijl Clemens Alexandrinus, Lactantius ') en Tertullianus voor zoover w\j weten, zelden of nooit voorkwamen. Algemeen was in onze kloosters 't boek Vitas patrum — eigenlijk: „ Vitas Sanctorum primorum ac heremitarum" — dat aan Hieronymus toegeschreven werd. Even dikwijls vond men Joliannes Cassianus' Collationes Patrum. Eerst in de vijftiende eeuw vinden \vy naast deze twee vry vaak ook nog melding gemaakt van een boek Instituta Patrum gebeeten, dat naar 't schijnt door zekeren Joliannes van Hamborch vervaardigd was. Onder de latere oudvaders werd er misschien geen zoo druk beoefend als Bernard van Clairvaux : geen kloosterbibliotheek waar men niet eenige zijner tallooze geschriften aantrof. Veel minder verspreid waren de werken van Thomas van Aquino en Albertus Magnus: alleen enkele kleinere geschriften van hunne hand worden nu en dan vermeld. Daarentegen mochten verschillende werken van Hugo de S. Caro en Richardus de S. Victore zich in een vrjj algemeene bekendheid verheugen. Behalve een werk van Prosper Aquitanus „de vita contemplativa" — ook wel aan Julianus Pomerius toegeschreven — las men ook veel een werk van Basilius „de vita solitaria", en, in lateren tyd althans, vond een werk van Petrarcha met denzelfden titel overal lezers. Zelden ontbraken in bibliotheken van de vijftiende eeuw de „Profectus religiosorum", die aan Bonaventura werd toegeschreven; het boek „de illustribus viris ordinis Cistcrciensis" ; Suso's „Horologium aeternae supientiae" ; en Thomas a Ivempis „de Imitatione Christi" Vrij algemeen waren ook de „Gesta Salvatoris" van Simon de Cassia en Jordanus van Quedlinburgs „Articuli LXV passionis Do mini." Vele der hier genoemde geschriften vond men, in het Dietscli vertaald, ook in kleinere vrouwenkloosters. Daar men in deze streken gedurende de Middeleeuwen in t geheel geen Grieksch kende, kan 't geen verwondering baren dat de klassieken in onze kloosterbibliotheken van dien t\jd slechts door Lat\jnsche schrijvers, alsmede enkele vertalingen van Grieksche ') 't Kapittel van St. Maiie tc Utrecht bezat enkele werken van dezen schrijver in Hs. Zie Cat. Utrecht No. 120. werken werden vertegenwoordigd. Zooals wij reeds aanstipten had men te Egmond enkele werken van Aristoteles; Avianus ; Aulus Gellius; Boethius; Cato ; Cicero ; Dares Prigius ; Horatius ; Lucanus ; Macrobius; Martianus Capella ; Ovidins ; Persius ; Sallustius; Seneca, Statius, Virgilius e.d. en, hoewel men al deze schrijvers of een gedeelte hunner niet zoozeer noodig vond voor de volwassen monniken als wel voor de scholieren — „Ovidium de ponto et alij quidam auctores utiles pucris" ') — men kende ze dan toch en zal er ook later nog wel eens in gelezen hebben. Ook bij de Premonstratonsers in Bloemhof te W ittewierum waren, zooals wij reeds zagen, vele dezer schrijvers voorhanden2). \ reemd is het echter, dat zij in onze kloosterboekerijen van de vijftiende eeuw hetzij zeer zeldzaam waren, dikwijls ook geheel ontbraken ') \ oor een deel kan men dit verschijnsel stellig verklaren uit de schaarschte aan, en den gebrekkigen toestand van een groot deel onzer gegevens : In den tijd toen onze kloosters te gronde gingen werden de klassieke letteren weder druk beoefend en de handschriften waarin hunne werken vervat waren, trokken bijzonder de aandacht. \\ aai men ze had zijn zij zeker dikwijls verdwenen vóór het stadsbestuur er aan dacht een inventaris op te maken van t geen gespaard bleef. Misschien ook mogen wij ze niet verwachten in kloosters, waaraan geen school verbonden was. Maar voor een ander deel i zal 't wel een gevolg zijn van de zoogenaamde „moderne devotie", die, naar ons voorkomt, de klassieke literatuur alles behalve welgezind was. Johannes Busch noemt geen klassiek schrijver onder de vele boeken, die in Windesheim waren afgeschreven; van de Regulieren te Utrecht weten wij niet, dat zij er één bezeten hebben en van de Utrechtsche Karthuizers geldt hetzelfde. En onder de handschriften in onze bibliotheken zijn, de Egmondsche die bewaaul bleven daargelaten, bijna geen werken van klassieke schrijvers te vinden waarvan 't bekend is, dat zij uit een Nederlandsch klooster afkomstig zijn. ') Catalogus, uitg. Kleyn, blz. 1B3. 2) Zie boven, blz. 87. Dr. Wybrands vond bij Emo en Menko citaten uit Cicero, Horatius, Lucanus, Ovidius, Seneca, Vergilius, Dionysius, Cato, Hippocrates en Galenus. . 3) En niet alleen zij maar, wat men nog minder verwachten zou, ook de Christelijke dichters die men te Egmond nog vindt, Sedulius, Prosper, Arator en Prudentius vinden wij in onze latere bescheiden niet terug. Even slecht als liet geschapen stond met Je studie der klassieken, was het naar het schijnt ook gesteld in onze kloosters met de beoefening der historie. Eene flinke verzameling kronieken troffen wy nergens aan. In Egmond b.v. is Stephanus (1057—1105) naar 't schijnt de eenige abt geweest onder wiens bestuur de geschiedkundige afdeeling der boekerij — zoo zij al voor zijn tijd bestond — belangrijk aangroeide. In zijn tijd werd geschreven of gekocht 't geschiedwerk van van Paulus Orosius, „Historiarum libri Vil, usque ad annum Christi 416" '): het eenige voor zoover wjj weten, waaruit de Egmondsche monniken eenige kennis konden opdoen der oude geschiedenis. Als aanvullingen daarop kunnen wij beschouwen de „Gesta Langobardomm" van Paulus Diaconus2), en de „Historiarum libri sex de rebus suo tempore in Europa gestis" van Luitprand Ticinencis 3), waarin dus de geschiedenis van de tiende eeuw behandeld wordt. Verder verkreeg de abdij nog in Stephanus' tijd de „Gesta Francorum", de „Gallicana H is tor ia'4) en enkele werkjes van minder belang, o a. de „Gesta Alexandri Magni,'' :>) vermoedelijk een soort van bistorischen roman. Tijdens 't bestuur van abt Walter 1129—1161 verkreeg de abdij een „Historia de profectione iherosolimitana", de geschiedenis van een kruistocht, in 12 boeken verdeeld. „Zij werd geschreven door Broeder Symon, een Egmondsch monnik, die ook Augustinus de civitate dei schreef." °) Later verkreeg de boekerij nog een „libellum de expeditione iherosolimitana" T). Eerst onder den abt Johannes Weent (1381—1404) wordt er melding gemaakt van een nieuw geschiedkundig werk voor de Egmondsche boekerij aangeschaft, t.w. eene Latynsche vertaling van „L'hystoire merueilleuse plaisante et recreatiue du grand empereur de ïartarie seigneur des Tartares nonime le grand Can contenant six liures ou parties," geschreven door Haython de Courcy. Daarmee zijn wij aan 't eind van onze berichten. Toch is 't moeielijk aan te nemen, dat op de plaats waar Melis Stoke de stof vond voor zijn Rijmkroniek H) en waar zoovele andere kronieken vervaar- ]) Catalogus,, Uitgave Itleyn, blz. 151. *) Ibid. blz. 144. ') Ibid. blz. 145. *) Ibid. blz. 149. 5) Ibid. blz. 144. ") Catal. Uitg. Klcyn, blz. 159. Misschien is 't Chronicon Hierosolymitanum de bello saero (12 boeken) bedoeld. ") blz. 168. 8) Melis Stoke, I. vs 10—12. digd werden'), waar het dus blijkbaar niet aan zin voor historie ontbrak, niet meer geschiedkundige werken voorhanden waren. Mogelijk moeten wij de Egmondsche boekerij, ook al bezat zij niets dan wat boven genoemd werd, nog rijk noemen in vergelijking met andere oude kloosters op Nederlandschen bodem. Van de abdij Bloemhof te Witte wierum b.v. weten wij slechts, dat men er de Historici Scolastica van Petrus Comestor afschreef en de Alexandreis van Gauthier de Chastillon kende, een werk, dat door Menko in eenen adem wordt aangehaald met Virgilius' Aeneis! -) Daar dit boek tusschen 1180 en 1200 geschreven werd, moet het wel bijzonder in den smaak zijn gevallen: anders had het stellig niet zoo spoedig zijn weg gevonden naai' een uithoek van Nederland. Philippus de Leyden bezat de Historia Scolastica van Petrus Comestor, de kroniek van Johannes de Beka, en een band met kleinere historische geschrifte n van Beda Orosius en Ysidorus.3) Voorts blijkt uit onze bijlagen, dat het klooster te Windesheim omstreeks 1-450 eene Historia Ecclesiastica en eene Historia scolastica bezat, de eerste vermoedelijk van Eusebius, de laatste van Petrus Comestor. De Regulieren te Utrecht hadden 't geschiedwerk van Paulus Orosius en „de bello Judaico" van Flavius Joseplms, inéén band gebonden.41) Voorts bezaten zij een band met kleinere historische en aardrijkskundige geschriften. ') Beide boeken waren hun geschonken door Florentius van Zoelen. Binnen de muren van hun kloostei geschreven was daarentegen de Historia ecclesiastica van Eusebius met de voortzetting van Rutinus °) Eindelijk hadden zij nog een Clironicon van Martinus Polonus, met een vervolg daarop, loopende tot 1316.7) Het Karthuizer klooster Nieuwlicht ter zelfder plaatse bezat een dergelijk handschrift van Eusebius' Historia ecclesiastica s); Cassiodorus' Historiae tripartitae schreef een der broeders nog af in 1509!°) De Benedictijnen in St. Pauls abdij te Utrecht mochten zich beroemen op de Historia scolastica van Petrus Comestor, tot op heden bewaard gebleven 10); of zij, naar elders bericht wordt, 1) Annales Egmundani; Gesta illustrium dominorum de Egmonda ; Wilhelmus Procurator, Chronicon. De Koninkl. Bibliotheek bezit een Hs. van Beka s Croniken, omstreeks 1500 te Egmond geschreven, 2) Kronyken van Emo en Menko p. 164. Vgl. Wybrands, de Abdij Bloemhof, blz. 134. 3) Zie zijn testament, p 481, 482, 486. 4) Catal. Utrecht, No. 121. No. 737. ") No. 83. No. 739. ») No. 84. 9) No. 733. l0) No. 262. ook de geschiedboeken van Flavius Josephus, Eusebius en Luitprand Ticinensis bezaten, alsmede de Gesta Langobardoriim en Hierosolymitani Expeditionis libri XII1) durven wij niet beslissen, daar geen enkel dier boeken voor zoover wij weten, bewaard bleef. Is de mededeeling echter juist, dan mag men er misschien uit afleiden, dat zij in druk verkeer stonden met hunne Egmondsche confraters. Het kapittel van St. Marie te Utrecht had een handschrift dat in vier banden 't „Specultim liistoriale" van Vincent van Beauvais omvatte,2) en de St. Walburgskerk te Zutphen bezat handschriften van de Historia ecclesiastica en de Chronica van Alberic van Trois-Fontaines, welke aatste eindigt met het jaar 1241 en geschreven werd „per Euerhardum scholarem de Oldensele" in 't jaar ons Heeren 1315. Zeer weinig werk maakte men in de middeleeuwen van de aardrijkskunde. 't Behoeft ons dus niet te verwonderen, dat er in den Egmondschen catalogus slechts een tweetal werkjes te vinden zijn, die op dat gebied thuis behooren, t. w. de Periegesis van Priscianus, een soort van aardrijkskundig schoolboek 3) en een verhandeling „de situ Jlierusalem,4) die van Beda, of van zekeren Marcellinus, kanselier van Justinianus, kan zijn. Eenige soortgelijke werkjes vindt men ook in een boek van "t Regulierenklooster te Utrecht ') en 't kapittel van Naaldwijk had ook een boek, waarin een opstel voorkwam met den titel „Situs terre sancte." Zelfs in 't nonnenconvent te Maeseyck meende men in de eerste plaats op de hoogte te moeten zijn van 't „land van belofte": een handschrift, waarin een dergelijk opstel voorkwam, was alles wat men er op aardrijkskundig gebied bezat.6) Wel wat beter voorzien was men over 't algemeen op natuurwetenschappelijk gebied, ofschoon men ook in dit opzicht bijna niets tot de ware wetenschap rekende, wanneer het niet min of meer theologisch was gekleurd. Beginnen wij wederom met Egmond. Reeds onder abt Stephanus bezat de boekerij 't libellum Theodoli'), dat niet nader omschreven wordt, maar waarschijnlijk 't zelfde zal geweest zijn als „Theodolas libellus de VII planetis", dat wij in den ongeveer gelyktijdigen catalogus van 't St. Petersklooster te ') Alle genoemd in den Catalogus bij Sanderus. s) Catal. Utrecht No. 738. 3) Bij Klevn, blz. 152. 4) blz. 164. 5) Catal. Utrecht, No. 787. fi) Zie No. 85 van den inventaris of Hs. K. 55 van de Koninklijke Bibliotheek. Vgl. boven blz. 107. ') Bij Kleyn, blz 145. Salzburg aantreffen. ') Of deze Theodolus ook de Eclogci samenstelde die onder abt Ascelinus voor de abdij afgeschreven werd? 2) 't Is niet onwaarschijnlijk. Verder verkreeg de boekerij onder abt Stephanus een boek dat aangeduid wordt als „Wandelbertus in astronomia."8) Deze eenigszins zonderlinge titel gaf Dr. Kleyn aanleiding te veronderstellen, dat wij hier misschien met „eene onherstelbare corruptie" te doen hebben. Immers, voor zooverre hem bekend was, had Wandelbertus, een monnik, later diaconus en hoofd van de kloosterschool te Prüm, gestorven in 870, nooit „in astronomie gedaan. Waarschijnlijk echter heeft Dr. Kleyn vergeten eens na te gaan, welke werken van dezen Wandelbertus nog op heden bestaau en reeds het licht zagen. Want had hij Wandelbertus' werken, afgedrukt in Tome CXXI van Migne's Patrologie Latine, opgeslagen, hij zou, behalve de hem bekende boeken van dezen schrijver, ook nog een opstel gevonden hebben „Ovet de namen en de teekens der twaalf maanden en de hoedanigheden der lucht" alsmede een „Horologium voor de twaalf maanden geschriften, boven welke de titel „in astronomia' niet geheel misplaatst was. Verder bezat de librarie der abdij 't boek „de naturis rertm' van Beda 4), dat wy nog dikwijls zullen aantreffen; een „phisignomia"6;, misschien van den medicus Loxus0); een „libellus de lapidibus vercifice (!) compositus"7), waarin wjj misschien den Lapidarius moeten zien van Marbodeus, bisschop van Rennes, die overleed in 1123 of daaromtrent8), terwijl abt Ascelinus, onder wiens wanbestuur de monnik Frederik dit werk liet afschrijven, in 1129 afgezet werd. Korten tijd later, onder abt Walter (1129— 1161). schonk Deddo, priester te Rijswijk, aan de kloosterbibliotheek 't „opus agriculturae" van Palladius Rutilius Taurus, dat nog te i) Beckeri n», No. 40 en vgl. 122 No. 143, waar Theodolus genoemd wordt achter een mappa mundi. ') Bij Kleyn, b!z 156 en vgl. Catal. Utrecht, No. 292. s) Bij Kleyn, blz. 146. 4) Bij Kleyn, bi*. 146. 5) Kleyn, blz 148. 6i Vgl. Becker, 12, No. 38, en Petit Radel, Recherches sur les bibliotfcèques, p. 101 7) Bij Kleyn, blz. 156. "I Vgl Dr. J. te Winkel, Geschiedenis der Nederl. Letterkunde, Haarlem 1887, blz 314 en de daar aangehaalde literatuur. De Lapidarius van Marbodacus werd naar een Egmondsch handschrift — mogelijk dit of een later afschrift daarvan — uitgegeven door Alardus van Amsterdam : „Marbodaei Galli Caenomanensis de gemmarum lapidumque pretiosorum formis, etc. Coloniae 1539." Vlg. daarin de opdracht aan bisschop George van Egmond. Leiden bewaard wordt '), terwijl tijdens Johannes Weent de gelieele „Philosophia naturalis" van Aristoteles door Gerard van Ockenberge te Parijs voor de Egmondsche abdij werd aangekocht.!) 't Karthuizer convent Nieuwlicht bij Utrecht bezat eveneens een vrij uitgebreide verzameling werken van dezen aard: Beda's „Liber de natura rerum' 3), Thomas Cantipratensis „Liber de natura rerumauctus ab auctore" 4), Marbodaeus „Carmen degemmarnm et lapidum preciosorum virtutïbiis" 3), Joannes de Sacrobosco,,, Tractatus de sphaeraGeo Purbachius, Theoricaplanetarum' etc. Bij de Regulieren te Utrecht treffen wij een „ Versus de signis coeleslibus, de mens/bus," etc. aan en een opstel „De eclipsi sol is anni 1366 cum III planetariorum iniaginibus. 7) Ook bezaten zy een „Physiologus," een soort van Bestiaris naar liet schijnt8) en vermoedelijk was er nog wei meer op dit gebied in hunne boekerij voorhanden.9) 't Kapittel van St. Maria bezat een „Liber de natura rerum" van Thomas van Cantimpré 10) terwijl de Sint Paulsabdij een handschrift rijk was, waarin Questeniones de physico auditu sive philosophia naturali" vervat waren benevens eenige astronomische verhandelingen van Joannes Lausanus en van Alphonsus, den bekenden koning van Castilië. n) B\j de nonnen van St. Margriet te Gouda treffen wij een „Liber de naturis XII animalium" aan, dat vermoedelyk wel van godsdienstigen aard zal geweest zijn, en een „Liber de naturis rerum" n) Een dergelijk werk met denzelfden titel bezat ook Philippus van Leyden. 13) "Waarschijnlijk waren 't beide handschriften van 't bekende werk van Thomas van Cantimpré, de hoofdbron van Maerlants Naturen Bloeme. Eindelijk ontmoeten wij in de kapittelbibliotheek Maria ten Hove Bartholomaeus de Glanvilla Anglicus, „De propietatibus rerum-' 14), dat ook aanwezig was in de Librye van de St. Walburg te Zutplien. 't Regulierenklooster te Frenswegen bezat een perkamenten codex bevattende Aristoteles ') Klcvn, blz. 165. ') Bij Ivleyn, blz 170. 3) Catal Utrecht, No. 73. ")" 710. 5) No 312. •) No. 723. 7) beide in No. 317. s; No. 711. 9) Misschien behoorde hun ook No. 722. 10) No. 709. ") No. 724. 1J) Zie de Bijlage, No. 76, 88. Het eerste werk zal wel geweest zijn: Tlieobaldi episc. Physiologus de naturis duodccim animalium waarvan de Koninkl. Bibl. eene uitgave bezit omstreeks 1488 bij Rich. Pattroet te Deventer verschenen; alsmede een andere van H. Quentell te Keulen van omstreeks 1494. 13) Zie zijn testamen, t. a. p. p. u) Zie de Bijlage, „libri pliysicorum" en zijn „liber (le coelo et mundo," 't Kapittel te Naaldwijk „een boecin duutsch et vocatur bestiarius.' Weinig wist men in de middeleeuwen van de geneeskunde; wat men dan ook op dat gebied in onze oudere kloosterboekeryen vindt, geeft niet den indruk, dat men er veel werk van maakte. Onder abt Stephanus (1057—L105) verkreeg de Egmondsche abdij Oribasius commentaar op de Apliorisraen van Hippocrates '), een werk, dat m dien tyd meer voorkomt. In denzelfden band schijnt echter een ander werk o-ezeten te hebben, in 't Inditium aangeduid met de woorden: ram alia medicinalj depictoDr. Kleyn verdiept zich in gissingen wat of daarmede bedoeld kan zyn en vond geen aannemelijke verklaring, ofschoon deze wel te geven is. De vervaardiger van den catalogus heeft blijkbaar willen zeggen, dat er indien band nog een ander geneeskundig werk voorkwam met afbeeldingen. Wanneer wij andere, ongeveer gelijktijdige catalogi opslaan vinden wij in de boekerij van 't Benedictijner klooster Elno of St. Amand een „cirurgia mm imaqinibus depictis" % Blijkbaar was het een kleiner werk dat daar, en ook te Durhatn, bij een grooter was ingebonden ;1). Wie de schrijver waarschijnlijk was blijkt ons uit de lijst der boeken, die Mr. Heribertus Medicus in de twaalfde eeuw aan 't klooster te Durham schon , daarop komt n.1. voor een „liber cirurgiae magistri Rogeri Salernitam ) Onder abt Walter gaf de priester Symon een boek aan de kloosterbibliotheek, waarin eene verhandeling „de medicina' voorkwam, J) Doch daarbij blijft het. Buitendien is er nog een Nederlandsch liane schrift uit de vijftiende eeuw bekend, dat eenmaal in de Egmondsche abdn thuis behoorde, en misschien onder deze rubriek kan gebracht worden ,Tboec van d zonne te maken, dat Avicenna ghetogen heeft uit enen van Aristoteles boeken die men in latine heet Liber clavis sapiencie majoris," etc ") De Utrechtsche Karthuizers bezaten Gariopontus' „Passionarius sive ad totius corporis aegritudines remediorum 11 VIL" 7) en een verzamelwerk, waarin verschillende medische en astronomische tractaten bijeengebracht waren.8) Beide waren afkomstig van een der- i) Kleyn, blz. 146. =) Becker, 114 No. 00. °) Bcckcr. 117, No. 385. l\ Bi„kde Bibl.' v!°d. Maatscli. derNederi. Lettcrk. No. 953. 7) Catal. Utrecht No. 68,. 8} No. 688. broeders, Wermboldis de Oversteghe, die zich „in medicinis professor" noemde. Nog bezaten zij een werk van Marsilius de S. Sophia, een soort van commentaar op een boek van Avicenna bevattend1), en eene verhandeling van Isaacus (Israëli), „de diaetis partes III." -) Yan de Utrechtsche Karthuizers bleef, zoover wij weten niets van dien aard bewaard. De St. Pauls abdij bezat Bernardus de Gordonio, „Lilium medicinae", in twee exemplaren, den „Thesaurus pauperum" van Petrus Hispanus en een verzamelband met allerlei geneeskundige verhandelingen.3) 't Kapittel van St. Marie had verschillende werken van Hippocrates met Galenus' commentaren daarop, en de „Ars parva" van Galenus zei ven met den commentaar van Haly (Ali ben Rodhwan); alsook een boek met Aegidius Corboliensis „Versus de pulsibus" en „de urinis," met commentaren van Gilbertus Anglicus, en eindelijk een „Practica medicinae" van zekeren Rogerius.4) Bij de nonnen van St. Margriet te Gouda treilen wij een „Liber de anathomia (!) humani corporis" aan 6), by die van St. Agnes te Maeseyck een manuscript „handelende van de geneeskunst"; in de Librye van de St Walburg te Zutphen de „Constitutiones Avicennae Medici", en een ,,Liber diaetarum", dat misschien gelijk was aan 't bovengenoemde werk van Isaacus Israëli. Een enkel werk, hoogstens een boek twee, drie... ziedaar wat men in zoowat elke boekerij over de geneeskunde vond vóór de drukpers alles verhonderdvoudigde. Ons rest nog hier aan toe te voegen wat wij weten mede te deelen aangaande de beoefening der fraaie letteren in onze kloosters. Misschien zouden wij de uitkomst van ons onderzoek kunnen samenvatten in deze weinige woorden: men deed er niet aan en beschouwde al zulke uitvloeiselen van kunstzin en fantasie als dingen die uit den booze waren. Geen ridderroman, van welken aard dan ook, troffen wij in onze kloosters aan, nergens een handschrift „van den vos Reynaerde." Mogelijk, dat ook hier 't gebrek aan voldoende gegevens ons wederom parten speelt; misschien dat in sommige conventen, b.v. by de luchthartige nonnekes van Rijnsburg, ook nog wel iets dergelijks te vinden was.... Willen wy echter — de klassieke schrijvers nu daargelaten — toch iets dat naar literatuur zweemt in de kloosters vinden, dan moeten wy ons begeven ')N5. 691. 2j No. 723. 3)No. 684, 683, 695.4) No. 679, 6S3. «) ln de Bijlage,No. 74. 13 naar dien sluiphoek der letterkunde, waarbij men 't bordje geplaatst heeft: „Geestelijke romans, verhalen en moralizatiën" — een soort van boeken, waarin niet meer valt na te gaan waar de theologie ophoudt, fantasie en kunst beginnen. Boeken van dat slag mochten de kloosterpoort binnenkomen, die had men, in meerdere of mindere mate, overal. De meeste worden tegenwoordig in de geschiedenis der fraaie letteren behandeld en zijn dus algemeen bekend. De Egmondsche abdij bezat reeds in de elfde eeuw de „Gesta Alexandri Magni", een „Vita Brendani abbatis" en een „Waltarius. ) Vermoedelijk rekende men daar 't heele drietal tot de „historische geschriften. Bij de Utrechtsche Regulieren vinden wij de „Gesta Barla&m et Josaphat", waarvan 't auteurschap aan Johannes Damascenus wordt toegeschreven2); den „Dialogos Miraculorum van Caesarius van Heisterbach3), zoo gewild om de vele Marialegenden die er in voorkomen; de „Historia Griseldis", naar Boccacio vertaald door Franciscus Petrarca, in twee exemplaren ); t „Liber i de apibus" van Thomas van Cantimpró6) eveneens zeer geliefd wegens de tallooze exempelen die 't bevat; en een „A ïsio undali." °) In de boekverzameling der Karthuizers bij Utrecht waren aanwezig: 't boek »De raptu animae Tundali et visione ejus ' ); een „tractatus de purgatorio S. Patrien" 8); de „Narratio de spintu quodam in villa Meyerick juxta Duysburch apparente (Arnoldo Boosman)" °); 't boek van Jacobus de Cessolis, „Ludus Scacorum, moralisatus" ,0) in twee exemplaren; bij 't laatste was gevoegd een „Ludus cartularum, moralisatus," van broeder Joannes van de orde der Predikheeren11); de „Dialogus Miraculorum' van Caesarius van Heisterbach'3); een „Historia Walteri et Griseldis ). De St. Pauls abdij bezat ook een „Libellus de raptu animae Tondali ), en 't kapittel van St. Marie bezat zelfs een boek van Boccacio: „Genealogiae deorum gentilium libri X\ . ) Een nog grooteren voorraad van dergelijke geschriften bezaten gewoonlijk onze nonnenkloosters, maar dan, wijl de vrouwen slechts zelden 't Latijn machtig waren, in 't Nederlandscli. Een voorbedd daarvan geeft de boekenlijst van 't St. Barbaraklooster te De , n Bij Klevn blz. 144, 147. 5) Catal. Utrecht No. 118. 3) No. 1T8, 17i. door Moll twee malen, met eene uitstekende commentaar, in 't licht gegeven. ') In de boekenkast van dat convent stond de Historie van Griseldis, die van Coninck Alexander, 't boek van den Bracmannen (Brahmanen), van den wijzen philosoof Sydrach, Tondalus Hellevaart, 't gedicht van Mellibeus ende Prudencia — mogelijk van Boendale —, de geschiedenis van Maria van Ogines (Oignies in Brabant); twee boeken van Onser Vrouwen miraculen; 't Cancelierboek om wel te biechten; „dat bye boec"; „dat coninx sum" t — waarvan twee exemplaren voorhanden waren — en Heynrycx (lees: Arnold of Arent) Bosman — de ook by de Karthuizers te Utrecht aanwezige spookgeschiedenis.2) Ook in den stellig wel drie eeuwen later (1795) vervaardigden Catalogus van 't St. Agnesklooster te Maeseyck staan nog enkele werken van dit soort vermeld: Xo. 8 „Onze Lieve Vrouwe boek ', dat vermoedelyk Marialegenden bevatte; No. 10 „Het Cancelierboek om wel te biechten" ; No. 29 „Tondalusboek en van Patritius vagevuur" 3) Wilden wij ook in beschouwingen treden over kloosters, waarvan geen catalogi bekend, doch wel enkele boeken bewaard zyn, wij zouden nog veel van dien aard kunnen mededeelen. Doch waartoe zou 't dienen? Meestal zouden wy weer dezelfde titels te hooren krygen, want in denzelfden tyd kan er niet zooveel verschil geweest zyn tusschen de vrouwenkloosters onderling. En wy mogen 't er wel voor houden, dat voor een groot deel boeken als de bovengenoemde, Heiligenlevens, Getijdeboeken, enz. bedoeld zyn, waar ons, zooals aan het eind van den inventaris van Adamanshuis te Zutphen, wordt medegedeeld, dat er, behalve de gedrukte zware folianten, nog „110 stucken, soo grooten als cleyneren ' waren, „waervan die tyttel nyet wael te vynden" was. *) ') In de Verslapten der Koninklijke Akad. Amst. 1857 en (verbeterd) in 't Kerkhistorisch Archief IV, 1866, blz. 209 vlgd. s) Men vindt deze boekjes achtereenvolgens besproken in de zevende afdeeling van Prof. Moll's verhandeling. 3) Zie Catal. Maastricht, I, blz. XIV Wie dezen catalogus vergelijkt met de boeken zelve, die op de Koninklijke Bibliotheek bewaard worden, komt tot 't resultaat, dat van vele de inhoud slechts zeer onvoldoende is aangegeven Er staat meestal veel meer in dan men, op den catalogus afgaande, zou verwachten En waar deze catalogus eene groote mate van gelijkenis heeft met dien van 't St Barbaraklooster, mogen wij daaruit wel besluit trekken, dat wij ook de boekerij van 't laatstgenoemde convent waarschijnlijk nog niet voor de helft kennen. 4) Enkele dier Hss. bleven bewaard. Een leven van Jesus in 't Nederlandse!], uit Adamanshnis afkomstig, berust in de Univers. Bibl. te Amsterdam, collectie Moll Xo. 12. Een band met Heiligenlevens bevindt zich als No. 272 onder de Hss. van de Maatschappij der Nederl. Letterkunde te Leiden. 13» Vraagt men nu: waar vond men in de Middeleeuwen de meeste Latijnsche, waar de meeste Nederlandsche geschriften, dan is, voor een deel althans, het antwoord reeds uit het voorgaande af te leiden. In de mannenkloosters - Egmond, Windesheim, bij de Regulieren te Utrecht en de Karthuizers aldaar was, naar het schijnt, een boek in 't Nederlandsch een hooge zeldzaamheid.l) Doch wij worden hiei misschien door den schijn bedrogen: Onze berichten over de Egmondsche boekerij loopen tot den aanvang der vijftiende eeuw, en juist na dien tijd zullen er dikwijls Nederlandsche boeken in de libene o-ekomen zijn. Joannes Busch erkent zelf, dat zijn overzicht van de Windesheimsche bibliotheek onvolledig was, en uit zijne mededeehng dat er een afzonderlijke librarius was voor de Hollandsche boeken, volgt, dat deze er geweest zijn. Bij de Regulieren te l trecht zijn misschien de Dietsche boeken weggeraakt vóór hunne bibliotheek door 't stadsbestuur werd overgenomen.... Want dat men 111 de Windesheimsche kloosters wel Nederlandsche boeken had, bewyst b.v. 't geen wij weten betreffende de boekerij van 't klooster 1- rondwegen, die in den aanvang der negentiende eeuw nog bestond, en> na langen tijd verwaarloosd te zijn, in 1874 ten geschenke gegeven werd aan de Universiteitsboekerij te Straatsburg. Volgens een catatalogus, omstreeks 1850 opgemaakt door Dr. Ludwig Tross, waren er toen nog 72 handschriften, meerendeels folianten en kwartijnen aanwezig. Daaronder waren er niet minder dan 17 in 't NederlandschToch is waarschijnlijk slechts in weinig Regulieren kloosters de verhouding tusschen 't aantal Latijnsche en Nederlandsche boeken zoo gunstig geweest als hier. In de meeste vrouwenkloosters zal wel 't Nederlandsch de overhand gehad hebben, zooals bij de nonnen van St. Barbara te Delft en van St. Agnes teMaeseyck. In enkele vrouwenkloosters, zooals in 't St. Margarethaklooster te Gouda, schynt men gemeend te hebben, dat 't beter was de mannenkloosters te volgen. Doch het voorkomen van een aantal Latijnsche geschri ten in een nonnen-convent bewijst lang niet altijd, dat de juffeis wei kelijk die taal machtig waren. Zij werden dikwerf aangeschaft voor den prior of rector van het huis en den kapelaan. In de >) In No. 357 van de Bibl. te Utrecht, dat eens aan de ReguHeren behoovde komt een bladrijde Nederlandsch voor. Dat ook de Karthuuers wel een, veitaalden blijkt uit No. 1023. kerkbibliotheken was 't Neèerlandsch naar 't schijnt bijzonder slecht vertegenwoordigd. Zij werden niet gesticht met de bedoeling de geheele burgerij gelegenheid te geven zich te ontwikkelen, maar stonden slechts open voor kerkelijke personen en enkele andere uitverkorenen, wien men wel een sleutel wilde toevertrouwen. De Librye te Zutphen b. v. bezat .slechts één Nederlandsch handschrift — .Tacobus de Cessolis' werk over het Schaakspel; en eerst toen liet Katholicisme binnen Zutphen hoe langer hoe meer terrein verloor schafte men af en toe eenige boekjes in de volkstaal aan, waarin het oude geloof verdedigd werd. Aan het eind gekomen van onze beschouwingen over onze middeleeuwsche kerk- en kloosterboekerijen in het algemeen, zouden wij er nog eenige bladzijden aan kunnen toevoegen om te verhalen op welke wijze vele dier nuttige inrichtingen geheel of grootendeels z\jn te gronde gegaan; hoe in de eerste jaren van onzen opstand tegen Spanje, 't gepeupel op tal van plaatsen de kloosters binnendrong, en ook de boekerijen heeft geplunderd en vernield; hoe, elders weer het krijgsvolk de boeken uit de kloosters op de markt bijeenbracht en den geheelen voorraad aan de vlammen prijs gaf — als in 1586 b. v. geschiedde met de bibliotheek van het Fraterhuis te Doesburg; hoe, op weer andere plaatsen, nadat de stad voor goed de zijde der Hervormden gekozen had, de magistraat de „Paapsche boeken" liet bijeenbrengen, en handschriften en drukwerken bij 't pond verkocht aan den hoogsten bieder —zooals in 1591 geschiedde met de boeken van 't Fraterhuis en andere kloosters te Nijmegen, waar de boekverkooper Arent Cornelisz ze kreeg tegen zes stuivers per pond, en omstreeks 1611 nog gebeurd is met 't grootste deel der ..olde boecken" van 't Fraterhuis te Deventer. Maar waartoe zoo'n treurig relaas, dat ons zou doen denken aan die zonderlinge soort van kronieken, waarin niets dan strenge winters of wel watervloeden en overstroomingen geboekt staan, rampen, rampen en nogmaals rampen. Sluiten wij dus liever met een woord van hulde en dank aan die noeste schrijvers onder ons voorgeslacht, wier werkzaamheid en ijver zoo groot was, dat geen eeuwen van vernielzucht en onverschilligheid in staat zijn geweest hun arbeid geheel te vernietigen. V. De Librye te ZutpKen De Librye te Zutphen heeft in Je laatste jaren meermalen de aandacht getrokken van geleerden en kunstenaars. W ie het oude gebouwtje binnentreedt waant zich voor een oogenblik in de middeleeuwen verplaatst. De verwulfde, op pilaren rustende zoldering, de hooge ramen, de roodsteenen vloer, de puimten of lectrfinen, donker van ouderdom, de machtige folianten zelve, met hun koperen of ijzeren beslag, bevestigd met verroeste ijzeren ketens, dat alles werkt er toe mede, om dien indruk op te wekken en te versterken. Nauwelijks zou liet u verwonderen als ge plotseling de deur hoordet opengaan en eenige mannen in bruine pijen gehuld, zaagt binnentreden, om onhoorbaar een plaatsje te zoeken op de oude banken; als ge een oogenblik later, wanneer zy in hunne lectuur verdiept waren, niets meer van hen bemerktet dan hier en daar een eerwaardig aangezicht, of een geschoren kruin, neergebogen over den langen lessenaar. 't Behoeft ons alzoo niet te verbazen, dat iemand die de middeleeuwen door en door kende, dat Prof. Moll, de geleerde schrijver van de „Geschiedenis der Christelijke kerk in Nederland vóór de Hervorming", in de Librye de oude boekerij zag der Zutphensclie kanunniken, en die meening, zonder nader onderzoek, voorstelde als een teit. Daar waren er echter, die minder studie hadden gemaakt van de middeleeuwen in het algemeen, doch die zich meer in het bijzonder hadden toegelegd op de geschiedenis der bouwkunst: en deze meenden in de bouworde der Librye sporen te ontdekken van den invloed der renaissance. En toen er zoo kwestie ontstond tussclien meeningen en meeningen, werden tluks de archieven geraadpleegd, en jawel, daar stond liet, zwart op wit, dat men met den bouw der Librye begonnen was in 1561 en dat deze in 1564 was voltooid. Afgedaan was de zaak: de bouwkundigen hadden gelijk. Toch ontging het ook hun niet, dat de inrichting dezer boekerij, dat bovenal de oude lectrijnen, de historische gegevens schenen te logenstraffen. En fluks werd alweer de veronderstelling uitgesproken, dat die, en wat er meer antieks in het oude gebouwtje te vinden is... waarschijnlijk afkomstig waren van elders en dus van ouder dagteekening. Edoch, daar kwam een Engelsch geleerde, zekere Heer J. W. Clark, M. A., F. S. A., Registrary of the University, and formerly fellow of Trinity College, Cambridge, die van oude bibliotheken zijne bijzondere studie maakte en verre reizen deed op het Vasteland om er wat meer van gewaar te worden. En na veel onderzoek* kwam de man tot het resultaat, dat men in Engeland en Frankrijk geen enkele boekerij meer kan aanwijzen, die zoo'n door en door middeleeuwsch karakter draagt als de Librye te Zutphen. En hij verzekert dat men, om eene inrichting als deze terug te vinden, zich moet wenden tot de miniaturen in middeleeuwsche handschriften, omdat er in geheel West-Europa waarschijnlijk geen tweede voorbeeld meer van bestaat. ') Zou het, zoo vragen wij, niet eens tijd worden om de schijnbare tegenspraak die er heerscht tusschen de feiten en de documenten op te helderen ? Moeten niet de archieven eens wat nauwkeuriger onderzocht worden om te zien, of daar nog niet iets meer te vinden valt dan de simpele jaartallen, hierboven vermeld? Is het niet noodig die boeken eens te bekijken, die daar sedert eeuwen aan den ketting liggen, om te zien of zij niets vertellen van zich zelve ? Is, wat daar ligt, van zoo weinig belang, dat men het gerustelijk aan stof, worm en vochtigheid kan overlaten ? Wordt het geen tijd, om eens de geschiedenis te schrijven van eene bibliotheek, die waarschijnlijk de oudste is, welke in ons land nog bestaat ? „De geschiedenis der bibliotheken van Nederland, ofschoon een hoofdbestanddeel der algemeene geschiedenis onzer beschaving, wacht nog altijd op haren bewerker", zegt Prof. Moll in zyn bovenaangehaald werk. W« hopen er, door de geschiedenis te schrijven der Librye, eene belangrijke bijdrage toe te leveren. Het is buiten kyf dat de St. Walburgskerk te Zutphen behoort tot de oudste collegiale kerken in ons vaderland. Misschien reeds in de elfde, stellig echter in de eerste helft der twaalfde eeuw, bezat ') J. W. Clark, Librairies in the medieval and renaissance periods. Cambridge 1891. Zij reeds een Kapittel von Kanunniken, d. w. z. een genootschap van priesters, die verplicht waren zekere dagelijksche plechtigheden van godsdienstigen aard te vervullen. Het ligt voor de hand dat, waar zoo iets bestond, waar een aantal eemgszins geleerde mannen dadelijks met elkander verkeerden, langzamerhand en als \an zelve eene boekerij moest tot stand komen, die in de eerste plaats natuurlijk datgene moest bevatten, wat voor den arbeid, door die mannen te verrichten, kon geacht worden van belang te zijn. 't Is dan ook een onbetwistbaar feit, dat de St. Walburg eene librye bezat, lang voordat de eerste steen van de nog bestaande bibliotheek gelegd werd. In welk gedeelte der kerk die boekerij gedurende de middeleeuwen berustte, ligt in het duister. Trouwens, van veel grooter belang is deze tweede vraag, wat zij alzoo bevatte? En daarop kunnen wü in zekeren zin antwoord geven, al is dat dan ook niet van zoo stelligen aard als men wel zou wenschen. Want een catalogus uit dien tijd werd tot nog toe niet gevonden. Toen men echter in het jaar 15G1 met den bouw der tcgenw ooi di.e Librye begon, hadden kerkmeesteren wel ingezien dat de aanwezige boekenvoorraad voor de nieuwe boekerij geheel ontoereikend was °Dus schaften zij in de eerstvolgende jaren eene groote menigte boeken aan. welke in hunne rekeningen getrouwelijk werden genoteerd. Wat is echter het geval? Voor zoover men uit de vrij nauwkeurig opgeteekende titels kan nagaan, kochten de kerkmeesters voortdurend gedrukte boeken, nooit geschrevene. En toch kon Heer Henrick Cansen, die in 1566-70 den eersten Catalogus van de nieuwe bibliotheek vervaardigde, daarin melding maken van meer dan twinti" handschriften. Is het gewaagd te veronderstellen, dat deze handschriften, althans voor een deel, afkomstig waren uit de oude boekerij der kerk, die, zooals wij zullen aantoonen, voor het jaai 1500 bestond? Ongelukkig is ons de gelegenheid benomen eenig antwoord op die vraag° te zoeken in de handschriften zelve: want slechts een tweetal daarvan bleef in de Librye bewaard, waarschijnlijk juist die, wel ke door de onduidelijkheid van het schrift en het ontbreken van versiering, niemands begeerlijkheid opwekten. Eensdeels echter, omdat aangaande dergelijke kapittelboekerijen weinig bekend is, andeideels omdat het van belang is voor de geschiedenis dier hand- schriften, welke na waarschijnlijk nog, voor een deel althans, elders berusten, meenen wy een goed werk te doen door hier uit heer Cansen's geschreven catalogus de titels over te nemen, waarbij wij dan datgene zullen trachten aan te vullen, wat hy in 't duister liet. 1. Commentarium in quatuor Euangelistas, calamo in pergameno exaratum. (Cat. No. 7.) Waarschijnlijk is hiermede een commentaar van Nicolaus de Lyra of Hugo den Cardinaal bedoeld. 2. Ecphrasis sive Postilla Nicolai de Lyra in librum Psalmorum Davidis, calamo conscripta. (Cat. No. 11.) Dit werk werd in de tweede helft der vijftiende eeuw herhaaldelijk gedrukt. (Zie Hain No 10376 en volg.) 3. Summa M. Goff. de Trano, calamo exarata. (Cat. No- 145.) Hier wordt ongetwijfeld mede bedoeld Ganfredus of Goffredus de Trano, Summa super titulos Decretalium. (Hain 15598 en volg.) 4. Summa Pysani, etiam calamo exarata (Cat No. 146). Summa de casibus conscientiae van Bartholomaeus Pisanus de Sancto Concordio, Ordin. Praedicat. vóór 1500 meermalen gedrukt. (Hain 2524 en volg.)* 5. Summa confessorum compilata a fratre Johanne Lectore, calamo exarata. (Cat. No. 147.) Deze Summa van Johannes Friburgensis, gezegd Lector, werd vóór 1500 twee malen in het Latijn en vele malen in het Duitsch gedrukt. (Hain 7365 en volg.) 6. Liber Sextus Decretalium Domini Bonifacii Papae octavi, calamo conscriptus (Cat. No. 153). Commentaar overbodig. 7. Een geschreven duytz boeck genoempt dat Schaeckspull, seer genuechlick tlio lesen, gemaeckt doer enen ivysen Meister des houerdighen und wreden tirannichschen Conincks Elmeradax genoempt Philometor. Item Boetius, de consolatione Philosopliiae in quatuor libris Teutonicis by dyt vorste boeck ingebunden (Cat. No. 189, 190). Het eerste werk, eene vertaling van Jacobus de Cessolis, Ordin. Praedicatorum, de ludo Schaccorum, werd in 1479 in onze taal uitgegeven door Gheraert Leeu te Gouda; eene tweede uitgave verscheen in 1483 te Delft. Op de Koninklijke Boekerij te 's Gravenhage vindt men het in handschrift van het jaar 1404. Hoe alge- meen bekend en geliefd het boek van Boëthius gedurende de middeleeuwen geweest is behoeft hier niet te worden aangetoond. 8. Vocabularius calamo exaratus (Cat. No. 201). Mogelijk wordt hiermede een handschrift van den „Vocabularius ex quo"> (Latino Theutonicus) bedoeld, welke o.a. in 1479 te Zwolle gedrukt werd. . 9. Libri liebraycarum quaestionum Hieronymi Presbyteri istius libri recipitulati quo invenientur in libro lioc per numeros iuxta cos intitulatos, calamo in pergameno exarati (Cat. No. 203). Dat hiermede het eerste gedeelte van Hieronymus Bijbelcommentaar bedoeld wordt, behoeft nauwelijks betoogd(Hain 8581.) 10. Bartliolomei Anglici liber de proprietatibus rerum, calamo exaratus. (Cat. No. 206) Bartholomeus de Glanvilla, Ordin. Minor. Zie Hain 2498 en volg. Dit door de vele afkortingen bijna onleesbare handschrift bleef tot op heden in de Librye bewaard. . 11 Liber qui de exempUs et similitudinibus rerum mtitidatur calamo exaratus Ao. 1559. (Cat. No. 207). De auteur van dit werk, aan Cansen naar het schijnt onbekend gebleven, is Johannes de Sancto Geminiano, ook wel „Helwicus Theutonicus genoemd. (Hain 7542 en volg.) Als men weet dat het bedoelde boek vóór het jaar 1500 minstens reeds zesmaal gedrukt was» klinkt het jaartal 1559 voor een handschrift wel eenigszins bevreemdend. Misschien heeft Cansen zich hier vergist. 12. Constitutiones Avicennae Medici (Cat. No. 208). Deze titel, door Cansen zonder eenige nadere opheldering tusschen die van andere handschriften geplaatst, doet ons vermoeden, dat wij ook hier met een handschrift, en wel met Avicennas Canon te doen hebben. Ware het een gedrukt werk geweest dan had Cansen er allicht plaats en jaartal bijgevoegd, zooals immer zijne gewoonte is; of hij had er bijgevoegd „l bi sit impressus latet", of iets dergelijks. (Vgl. Hain 2197 volg.) 13 In medicinis liber dietarum universalia et particularis, calamo exaratus in pergameno (Cat. No. 209). Misschien wordt daarmede bedoeld Isaacus (Israëli) De diaetis. (In Hs. te Utrecht, Catal. No. 723!. 14. Fxpositiones Evangeliorum in parte hyemali, etiam calatn scrip tus in pergameno (Cat. No. 210). 15. Libri III vit is patrum in pergameno scripti. (Cat. No. 217). Hiermede heeft Cansen de Vitae Sanctorum Patrum Herernitarum van Hieronymus willen aanduiden. (Ham 8586 in volg.) 16. Chronicon Alberici Monaclti Triumfontium, in pergameno calamo exarata per Luerliardum scholarem de Oldensele. Anno domini 1315. (Cat. No. 229). De kroniek van Alberik, den Cistercienser monnik van Troisfontaines in Champagne, is genoegzr am bekend. Zij loopt van de schepping tot op het jaar 1241. Iets naders omtrent den afschrijver, mogelijk wel een leerling van de Zutphensche kapittelschool, is ons tot op heden niet bekend geworden. 17. Historia Ecclosiastica in pergameno scripto, incerto scriptore (Cat. No. 230). Waarschijnlijk wordt hiermede Ruffinus'vertaling van Eusebius' kerkgeschiedenis bedoeld. (Hain 0708 en volg.) 18. Liber Sermonum, calamo in papyro exaratus, incerto autore. (Cat. No. 232). Dit handschrift, met de drie volgende in één band gebonden, is nog aanwezig, maar bijna onleesbaar door het slechte schrift en de tallooze afkortingen. Twee zeer verschillende handen hebben er aan gewerkt. Ter herkenning kan dienen, dat bijna alle hoofdstukken aanvangen met de woorden: „In illo tempore dixit dominus Jesus"... 18a. Articuli Go Magistri Jordani de Passione Domini, scripti per Johannem de Dorsten. (Cat. No. 233). Hiermede wordt het boek van Jordanus de Quedlinburg s. de Saxonia, ordin. Eremit. S. August, bedoeld, dat den titel draagt: „Articuli passionis cum tlieorematibus et documentis," etc. dat in druk gewoonlijk volgt op zijn „Textus passionis Christi secundum quatuor Euangelistas" (Hain 9443). Waaruit Cansen afleidt, dat het door Johannes van Dorsten geschreven is, bleef ons onbekend. Immers het volgende handschrift in denzelfden band: 18&. Doctrinac collectae ex vita pliihsopliorum per eundem, etiam scripta, (Cat. No. 234) is naar onze meening van eene andere hand. Het begint: „de moribus et vita philosophorum veterum." Aan het einde leest men: „Et sic est finis istius libelli deo gratias. Liber iste est linitus et completus sub anno domini 1461 in vigilia nativitatis Christi. En vervolgens. „Si possessoris nomen cognoscere velis De Dorsten natus. Johannes est ipse vocatus " Deze laatste mededeeling nu is van dezelfde hand, die dit geheele boek schreef, waaruit men mag afleiden dat Johannes van Dorsten zelf de afschrijver was. In een charter van 1471. bewaard op het stedelijk archief te Zutphen, noemt hij zich Johan van Dorsten, vicaris van St. Peter en Paulus indeSt. Walburgskerk te Zutphen. Hij stierf in November van het jaar 1475 '). De auteur van dit werk is waarschijnlijk Walterusde Burley, Magister Oxoniensis. (Een dergelijk Hs. bezit de Stedelijke Bibliotheek te Haarlem. Codices manuscr. No. 20). 18c. Sermones dc diversis Sanctis etiam scripti et una compacti cum supradictis. Deze titel heeft Cansen naar het schijnt op eigen gezag aan het boek gegeven, en niet ten onrechte. Hij schijnt echter niet bemerkt te hebben, dat het eigenlijk twee verschillende handschriften zijn, die beide denzelfden titel kunnen dragen. Het laatste eindigt met dc woorden: „de Sancto Lau- rencio in alio volumine." 19. Libri decem exceptionum collectarum de diversis opuscidis divi Bernardi egregii abbatis Clareuallensis. Adiectasunt etiam quacdam Capitula de excellentia et dignitate beatae Mariae virginis, etc. Omnia incerto autore et in pergameno scripta. Cat. No. 246). o0 Liber qui vocatur Profectus religionis, in pergameno calamo exaratns, incerto autore (Cat. No. 247). Waarschijnlijk wordt hier de aan Bonaventura toegeschreven Profectus religiosorum bedoeld, die omstreeks 1486 te Deventer gedrukt, en nog inde zeventiende eeuw door Pater Cornelis Tlnelmans, opnieuw in t Nederlandsch vertaald, te 's Hertogenbosch uitgegeven werd. Een handschrift van het jaar 1401 berust in de Koninklijke Boekerij te 's Gravenhage. 21. Liber calamo exaratus in pergameno continens ahquot libros Salomonis et Prophetarum imo et Apocalipsim. (Cat. No. 248). 22. Liber in magna forma, etiam in pergameno scriptus, conti- y Dlt bleek mij uit het bewaard gebleven Nccrologium van 't Adnmanshuis tc Zutphen. nens quoque aliqnot lïbros Salonionis et Prophetariim imo et aliquot lectiones matutinalium de historiis Sanctorum Scinctarumque cum suis homilijs qaae in clioro cantari solent. (Cat. No. 249). Neemt men aan (lat het meerendeel der opgesomde handschriften omstreeks 1480 aanwezig zal geweest zijn, dan mag men daaruit nog niet besluiten, dat de kapittelbibliotheek rijk voorzien was. Veel meer dan bepaald onontbeerlijk was, kon men er naar het schijnt niet vinden, Twee of drie geneeskundige werken, een boek over het schaakspel en Boethius, de Consolatione Philosopliiae, ziedaar alles wat men des noods als overbodig kon beschouwen. Dat er misschien geen enkel klassiek schrijver in handschrift te vinden was, laat zich nog wel begrijpen Maar dat er naar het schijnt niet eens een compleete üybel gevonden werd, dat, om zoo te zeggen ook alle kerkvaders „schitteren door afwezigheid'' verwekt bevreemding. Doch men bedenke dat Heer Cansen's Catalogus uit 1566—70 dagteekent, en stellig niet ailes vermeldt, wat de kerk eenmaal aan handschriften bezeten heeft. De missalen, antiphonariön en lectionariën, de ordinarius en wat dies meer zij, dat alles bleef natuurlijk berusten ter plaatse waar het gebruikt werd, d. w. z. in de kerk zelve. En toen eenmaal de Duitsche drukpers in beweging kwam en volledige uitgaven leverde van den Bjjbel en alle mogelijke oudvaders, zal men 't misschien niet do moeite waard geacht hebben de oude handschriften van enkele hunner werken nog langer te bewaren. Men heeft ze versneden, om 't perkament als omslagen voor rekeningen en schutbladen voor gedrukte boeken te gebruiken: een feit, waarvoor men zoowel op het kerkelijk als op het stedelijk archief te Zutphen de bewyzen kan vinden. De Duitsche drukpers! Al is dooi' haar toedoen eene groote opruiming gekomen in den voorraad oude handschriften, het aantal boeken is er niet kleiner op geworden, en 't lijdt geen twijfel of na 1480 is de bibliotheek van het Zutphensche kapittel voortdurend met gedrukte werken verrijkt. In den Catalogus van Henrick Cansen worden meer dan zestig incunabelen — wy bedoelen daarmede werken gedrukt vóór het jaar 1501 — vermeld waarvan er op dit oogenblik nog ruim dertig aanwezig zijn. Meestal zijn het machtige folianten of lijvige kwartijnen, dikwijls uit drie, vier of meer deelen bestaande. Welnu, deze zjjn niet gekocht voor die Librye. waarvan in 1561 de eerste steen gelegd werd, doch waren toen reeds in de kapittelboekerij aanwezig. ') En waar men toen. evenals in onzen tijd, wel de meeste boeken zal gekocht hebben koi t nadat zij van de pers kwamen, ligt het voor de hand aan te nemen, dat de meeste voor het jaar 1501 zijn aangeschaft. De meeste, niet alle. Want van sommige weten wij, dat zij eerst een twintigtal jaren na de uitgave door erflating het eigendom der kapittelboekerij geworden zijn. Omstreeks het jaar 1500 toch schijnt te Zutphen een man van beteekenis overleden te zijn, die een groot dee], misschien wel zijn geheelen boekenschat aan do kapittelboekerij vermaakt heeft. Het was burgemeester Henricus Kreynck, die van 1-153 af tot 1495 toe bijna voortdurend lid geweest is van de Zutphensche vroedschap. Op het perkamenten schutblad van een zwaren foliant, inhoudende Justinianus Codex (de tortis), gedrukt door Petrus Schoiffer de Gernsheym te Mainz in het jaar 1475, leest men het volgende opschrift, misschien wel door Krenck zeiven gesteld: .,Isti lïbri subsequentes et subscripti Dommis de Capituto et Vicariis ecclesiae Sanctae Walburgae Zatphaniensis a venerabili et spectabili viro burghimagistro viz. Henrico Kreynck in remedium animarum eius et suorum amicorum legati et donati sunt hac conditione et lege qaoddebeant locari et ordinari decenter in liberaria supradictae ecclesiae. Ita quod non debeat aliquis dari, trahi aut aliquo modo contractari extra liberariam supradictam. Daarop volgen dan in korte aanduidingen de titels van acht machtige folianten, omvattend het geheele Romeinsche recht, alsmede de werken van eenige commentatoren. Vijf of zes van die boeken zijn waarschijnlijk nog op heden aanwezig,a) sommige met fraaie initialen verlucht, alle nog in den oorspronkelijken band. Eene tweede collectie boeken door Arnold van Herwarden, doctor in de rechten en kanunnik bij de St. Walburgskerk aan de ') Dit bleek mij bij het excerpeeren der rekeningen Daar Kieinck waarschijnlijk in 1490 overleden is, heeft men hier het bewijs, dat het Kapittel vóór dien tijd eene boekerij bezat. 3) De nummers 162, 164, 170, 172, 175, 178 van den Catalogus. Met algel.ee le zekerheid kan ik hier niet spreken, omdat alleen in het aangehaalde werk vermeld staat, dat het van Ivreinck afkomstig is. De opgegeven titejs zijn niet van jaartallen vergezeld, en de Librye bezit van enkele twee of zelfs drie verschillende uitgaven. Librye nagelaten is van gelijksoortigen aard, doch scliijnt wereldlijk en kerkelijk recht beide omvat te hebben. In de boeken van hem afkomstig, voor zooverre ze nog niet door onhandige boekbinders „gerestaureerd zijn, vindt men op het eerste schutblad de woorden: „Ex legacione venerabilis et egregii domini magistri Arnoldi de Herwarden, legum doctoris, canonici Zutphaniensis, pro ecclesia col/egiata Zutphan. ad librariamEen vijftal folianten alsmede één kwartijn, waarvan de meeste omstreeks 1475 gedrukt zijn. dragen nog dat inschrift, terwijl het uit verschillende andere, die waarschijnlijk ook tot van Herwardens bibliotheek behoorden, door toedoen van den binder zal verdwenen zijn.J) at Magister A rnoldus zeiven betreft, deze was misschien een zoon van Arnoldus van Herwerden, schepen van Hattem, die in 1-1(8 overleed. ) Uit stukken van dien tijd is ons bekend geworden, dat deze Zutphensche kanunnik in 1489 optrad als scheidsrechter in een geschil tusscken het Zutphensche Capittel en het Predikheeien convent ter zelfder plaatse; en dat hy in 1495 nogmaals eene dergelijke functie vervulde in een geschil wegens de „incorporatie van de vicarie te Brummen" bij de Zutphensche proostdij. In het laatstgenoemde stuk wordt hy genoemd „de hoichgelerde ind Eirbere Meister Arnt van Herwijn, Doctor.''3) Hij overleed op den 6en September van het jaar 15213), en werd in de St. Walburgskerk begraven, waar nog zijn grafsteen, ofschoon in zeer afgesleten toestand, te vinden is. Was dus tusschen 1450 en 1500 de kapittelboekerij duchtig aangegroeid, 't kwam haar al bijzonder te stade, dat gedurende dienzelfden tijd de St. Walburgskerk naar het schijnt te klein is ') Het opschrift is nog te vinden in de nummers 150, 165, 168, 173, 174, 176 (?) van den catalogus. Doch vermoedelijk heeft Magister Arnold ook wel een Digestum vetus, en Bonifacius VIII, Sextns Decretalium bezeten. In No. 153 eene uitgave van het laatstgenoemde werk, staat met oude hand geschreven Arnoldus Zutphaniensis me titulo possidet justo," maar ik durf niet beslissen of dit van Herwardens handschrift is. *) Zie het Kalendarium-Cartularium van de Kerk te Hattem, uitgeg. door F. A. Uoefer in zijne „Aantcekeningen" betrelleiide die kerk (Arnhem, 1900), Bijlagen, blz. 3. 3) De bedoelde documenten zijn te vinden op 't Stedelijk archief. 4) Deze datum wordt medegedeeld in bovengenoemd Kalendariiim op blz. 11. Op den grafsteen schijnt echter 't jaartal 152U te staan. geworden voor de steeds in aantal toenemende gemeente. Om daarin te voorzien, zal men omstreeks 1485 besloten hebben d wat spanden aan de kerk te bouwen van buitengewone lengte. ') Nadat liet Noorder dwarspand in 1492 voltooid was begon men met deD bouw \an liet Zuider, waarachter terzelfder tijd een nieuw „Kapittelhuis werd opgericht. Met het oog op de bibliotheek tiok men het zoo hoog op, dat er twee verwulfde kamers van gemaakt konden worden, boven elkander gelegen. De bovenste daarvan was en is nog op heden — slechts van de kerk uit langs een nauw e steenen wenteltrap te bereiken. Daarheen verplaatste men omstieeks liet jaai 1500 de boekerij, die er bleef tot in 1561 de tegenwoordige Librye in gebruik genomen werd. Sedert diende zij den kerkmeesteren als bewaarplaats voor de archieven, die er ook op heden nog bei usten. Natuurlijk wordt dit vertrek in de kerkerekeningen tusschen 1500 en 1563 altijd kortweg „de Liberie" geheeten, terwijl liet na 1564 voortdurend als .,de olde Liberie" wordt aangeduid. Deze oude Librye dan is een verwulfde kamer, 6 M. lang en bijna 5 breed, die haar licht ontvangt door een tweetal vensters, waarvan de bovenhelft van kleine, in lood gevatte ruitjes, de onderhelft van luiken is voorzien. Achter die luiken zijn ijzeren tralies aangebracht, bovendien kunnen de vensters in hun geheel nog met zw are, naai binnen openslaande luiken van plaatijzer worden afgesloten. De \ loei bestaat nog op heden uit vierkante verglaasde tegels van verschillende kleur. Overigens is van de vroegere inrichting slechts weinig bew aai d gebleven. In 1567 stonden er naar 't schijnt een zestal „spinden" of kasten,5) maar deze zijn verdwenen, en door een drietal gewone, geverfde kasten vervangen. In een der muren was vroeger een kast van bijzonder model ingemetseld: doch ook deze is afgebroken; en een beschilderd paneel, daarbij voor den dag gekomen, werd in 1892 aan het Rijksmuseum i'1 bruikleen gegeven. Nu is alleen nog de ni* over, waarin de kast eenmaal gestaan heeft. Hoe wij ons de inrichting dezer oude Librye moeten voorstellen? Puimten of lectrijnen stonden er waarschijnlijk niet: waarom andeis al die spinden? Wie een boek wilde raadplegen kon het uit dekast nemen en op de,tafel leggen. Nog op heden staat er een lange eiken- ») Zie mijn'art. over „I)e Sint Walburgskerk te Zutphen" in Oud-Holland, XIXc Jaarg, (1901). Ie afl. ') Rek. 1567 H. B. blz. 111 verso. houten tafel van bijzonder model, die wel even oud schijnt als het gebouwtje zelf.') Zij is eenige centimeters hooger dan onze tegenwoordige tafels, en draagt op eenige decimeters afstand van het blad, tusschen de voetstukken, eene lange plank, die evenwijdig loopt met het blad. Daarop kon men tijdelijk 't een of ander wegbergen. Het behoeft nauwelijks betoog, dat deze librye toegankelijk was voor de Heeren van het Kapittel en wie verder in voortdurende betrekking stonden tot de kerk. In hoeverre ook anderen er toegang hadden bljjkt niet; doch uit het feit, dat burgemeester Kreinck zijne boeken aan haar vermaakte, zouden wij willen afleiden dat zij ook voor de leden der magistraat openstond. In de jaren toen de boekerij daar boven de kapittelkamer berustte schijnt er niet bijzonder veel gedaan te zyn om haar uit te breiden en op de hoogte te houden van den tijd. In de — weliswaar zeer onvolledige — rekeningen van kerkmeesteren over dien tijd vindt men nergens een post voor aangekochte boeken! De rekeningen van het kapittel zijn groot endeels verloren geraakt; maar wij hebben geen reden om te veronderstellen dat het groote sommen voor de librye heeft besteed. Ook legaten in den vorm van boeken schijnen er maar weinig ingekomen te z\jn. -) Is dit misschien voor een deel daaruit te verklaren, dat de bibliotheek door hare verplaatsing ietwat uit het gezicht geraakt was? Voor een ander deel zou men 't misschien ook op rekening kunnen stellen van de woelige tijdsomstandigheden onder de laatste Geldersche hertogen. 't Kan ook zjjn dat de kerkmeesters van de eerste helft der zestiende eeuw gemeend hebben dat de zorg voor de boekerij, hoewel ') Schijnt.... 't Kan zijn, dat ze 't niet is In de Rek. van 1567, blz. 112 teekent II. B, op, dat hij betaald heeft twee werklieden, die op »de olde Liberie" een deur en eene „tutlelo maakten, maar 't komt mij voor dat hij hier "herstelden, repareerden" bedoelt. 2) In 1552 overleed Peter van Suchtclen (Kerkcboek No. 4, blz. 160), vroeger kanunnik, toen deken van het Zutphcnsch Kapittel. (Zie de lijst der dekens in «Oudheden en gestichten van het bisdom Deventer,« blz. 411). Uit zijne nalatenschap werd de Librye verrijkt met een bijbeluitgave, tusschen 1198 en 1502 in zes deelen bij Froben te Bazel verschenen, welke behalve de gewone glossen, ook de postillen van Nicolaus de Lyra omvat. Alle deelen dragen op het schutblad het opschrift „pertinet il(omino) Petra de Suclileleu, Canonico." (Catalogus No. 9.) Ook in No. 77 stond vroeger „cx Bibliotheca Fetri de Suchtclen, Decani Zutphan.«; en in No. 228 staat nog »ex Bibl. Fetri de Suchtelen canonico et deinde Gerhardi a Suchtclen J. Cto. 14 ze in zekeren zin behoorde bij het kerkgebouw, niet in de eerste plaats hun toekwam, vooral niet, nu er reeds veel meer te vinden was dan het strikt noodzakelijke. En, mogen wij op hun taal en schrift afgaan, dan zouden wij gelooven dat de meesten hunner zich om geleerdheid en wetenschap niet bijzonder veel bekommerden. Waar is het echter, dat in hunne dagen voor het kerkgebouw zelf veel noodig was, en dat zij ten minste een bewijs van kunstzin gegeven hebben, door in 1527 de prachtige koperen doopvont te Mechelen te laten gieten. Met de kerkmeesters Herman Berner, die in 1540 en Mr. Coenraad Slindewater, die in 1544 verkozen werd, braken echter andere tijden aan. Beiden waren naar het schijnt vrij ontwikkelde, ernstige mannen, die vlug de pen hanteerden en wisten, wat nauwkeurigheid waard is in geldzaken. Was Berner althans eenigermate met het Latijn bekend" Slindewater, die zich den titel van licentiaat in het wereldlijk recht verworven had, kon er uitstekend mede overweg. \ an den beginne af waren zij zoo verstandig hun bezigheden te verdeelen: vandaar konden zij van alles nauwkeurig boekhouden, wat zij gedaan hebben tot hun einde toe. Meester Coenraad Slindewater, ofschoon goed katholiek, schijnt een man geweest te zijn, die niet alleen zyn eigen meeniirgen en inzichten had aangaande kerkelijke zaken, maar die ze wist te verdedigen en door te drijven ook. Wat Herman Berner betreft, hij schijnt zijn vriend verstaan en begrepen te hebben, en hij heeft uitgevoerd wat Slindewater op touw had gezet, toen deze helaas te "vroeg de oogen sloot om zelf zijne plannen tot werkelijkheid te maken. . Op het archief der St. Walburg berust onder No. 13 een boekje in kwarto, dat tot opschrift voert: „Consideratiön van C. Slyndewater over Kerkzaken." 't Bestaat uit een vel of wat slecht papier waar een stuk perkament portefeuillesgewijs omheen geslagen is, met een koperen knipje te sluiten. Aan het hoofd van de eerste beschreven bladzijde leest men: „In nomine, et curn adiutono domini nostri Jesii Christi feliciter. Amen." Met die bede begint elke jaarrekening, ja bijna elk stuk door Mr. Coenraad geschreven. Daarop volgt de stelling, dat het voor de kerkmeesteren noodig en wenschelijk is eene kamer of kantoor te hebben bij de loods, waarin de timmerlieden, etc. hun arbeid voor de kerk verrichten. Aan de noodige argumenten laat Slindewater het niet ontbreken. Op bladzijde 8 volgt de tweede stelling, naar het groot aantal argumenten te oordeelen, Slindewaters stokpaardje, en ook voor ons van het meeste belang. Zij luidt n.1. „Dat er eene „librarie'" moet getimmerd worden op het kerkhof, tusschen de Raadskapel en het knekelhuisje, aangezien die plaats er zeer geschikt voor is '). En dat daarin mettertijd moeten bijeengebracht worden de beste boeken op het gebied van Bijbelexegese, kerkgeschiedenis, kerkelijk- en wereldlijk recht, geneeskunde en alle verdere nuttige kunsten en wetenschappen." Niet minder dan zeventien redenen en argumenten geeft Slindewater op om z\jn gevoelen te verdedigen, en enkele dier argumenten, doorspekt als zij zijn met bijbelteksten en uitspraken van kerkvaders en wijsgeeren beslaan eenige bladzijden in fijn handschrift. Kortelijk samengevat komt Slindewaters betoog op het volgende neer: „Eene boekerij zooals hier bedoeld wordt is wenschelijk en nuttig voor iedereen. De kapelaan en wie verder den kansel bestijgen kunnen er vinden hetgeen noodig is tot stichting des volks; de arts, de rechtsgeleerde hetgeen lmn te stade kan komen in hunne praktijk. Op die wijze zullen niet alleen de inwoners der stad er profijt van hebben, maar zelfs de vreemdelingen, die met hen verkeeren. Bovendien zijn er buiten de geleerden menschen te over, die gaarne af en toe wat goeds zouden lezen, als ze zich maar boeken konden aanschaffen. Wanneer ze dus hier waarlijk goede boeken kunnen vinden zullen ze lichtelijk van hunne dwalingen genezen worden en gesterkt in het ware Christelijk geloof, zelfs indien er — wat de Heer verhoeden moge — „eenig verloop" in kwam. Zegt niet de Psalmist „Beatus vir qui non abiit in consilio impiorum", etc. ? Welnu, om te leeren den weg des Heeren te bewandelen zijn goede boeken het beste middel. En wie heeft geleerd wat goed is, zal trachten het goede te doen en door zijn voorbeeld opwekken ter navolging. E11 hoe grooter het aantal menschen dat bekeerd wordt tot een heilig leven, des te grooter ook het loon bij God. ') lierman Berner heeft de Librye laten zetten op de door Slindewater aangewezen plaats. Zij sluit met het eene einde aan de nog bestaande Kaadskapol, maar hei knekelhuis aan de andere zijde is verdwenen. 14* Waar dit alles het gevolg zal zijn van de stichting eener goede boekerij, welk eene eer moet het dan zijn, voor 't kapittel, voor de kerk, ja voor de geheele stad, als er werkelijk een tot stand komt! Ook zal het voorbeeld door ons gegeven, elders spoedig navolging vinden. Goede boeken zijn meer waard dan goud en zilver. Ciroote denkei s en geleerden hebben altijd de wijsheid beschouwd als het beste en hoogste, wat men op deze wereld verkrijgen kan; en zelfs een vorst heeft eens gezegd, dat de boeken hem liever waren dan zijne kroon. Want liet lezen van goede boeken schenkt genot. En 't is beter in de boekerij zijne toevlucht te zoeken dan in gezelschappen, waar lustig de beker rondgaat — maar waar men, eershalve, beter doet vandaan te blijven. Uit steden als Rome, Bologna, Parijs e. d. komen een groot aantal geleerde, wijze, vrome en heilige mannen voort. Dit is voor een deel Ie verklaren uit het feit, dat kunsten en wetenschappen er bloeien. En, is Zutphen ook te klein om met zulke steden te kunnen wedijveren : het kan, naar de mate van zijne krachten, hetzelfde doel nastreven I1' Het kon niet missen of een betoog als dit moest wel indruk maken op den toenmaligen lezer; en Slindewaters breedsprakigheid en citatenkramei'ij heeft dat in die dagen eerder in de hand gewerkt dan verhinderd. Veel menschen hebben het zeker niet gelezen, maar die zich de moeite getroost hebben, werden overtuigd. \ an harte gaarne zullen zij den schrijver hebben toegestemd, dat het beter was zulke dingen te doen dan „die karcke ende unse L. Vrouwen Capellemet schoin mailsell atf toe setten, nye dueren an die kaste van onse L. Vrouwen belde up oir altair in die Capelle thoe inaicken, meer syraitz thoe tuegen ende dergelycken: want die selve soe gantz nutt ende profytlick niet en sint.'' üat zijn plan zou uitgevoerd worden, Slindewater was er van overtuigd: dat blijkt uit de opschriften der volgende bladzijden. „Dat gestalt in welck ofte wairnae dese Liberye bequemhck o-emaickt en de ordineyrt mach werden. „Dat wtgeven ende Onkosten, die gedain sint um die nye Liberye an die karcke thoe maicken." Dese Onkosten sint gedaen ende is up verscheyden tyden en e an" mannygerlcy parcelen wtgegeven um die Buicke thoe warven dair mede die Liberye an die kareke nys getimmert, becleet ende vercyert is." .,Hii sunt, qui pro erectione et fabrica Bibliothecae iuxta Ecclesiain cum libris in ipsa, sua dona contulerunt, singuli quantum infra ascriptum est. Quorum merces reposta est apud Dominum et nomina non deleantur de libro viventium." l) Dat geen dezer bladzijden werd ingevuld, 't is zeker niet de schuld van Meester Slindewater, want hoezeer hij voor de zaak was ingenomen blijkt te over uit een groot aantal losse blaadjes, door zijne hand beschreven. Er bleef een blaadje bewaard, waarop Slindewater eene voorloopige begrooting maakte van de onkosten; daar zyn er, waarop concepten van brieven in het Latijn staan, gericht aan den bisschop van L'trecht en aan Zijne Keizerlijke Majesteit, en waaruit blijkt dat hij ook bij hem om hulp wilde aankloppen. Er is nog een klad van een adres aan den Raad, waarin liy niet alleen aandringt op bijstand van stadswege, maar ook van de leden der vroedschap persoonlijk. Ja zelfs is er nog een groezelig stukje papier, aan de eene zijde met een byna onleesbare hand beschreven: een briefje aan de kerkmeesters, waarin hulp gevraagd wordt voor een pestlijder. 2) Op de keerzijde krabbelde Slindewater eigenhandig een plan voor de nieuwe boekerij! ') W ij '-uilen ons maar niet ophouden met de vraag of Slindewater over dit laatste beschikken kon. Dat hij zoo dacht zal wel te verklaren vallen uit het feit, dat hij opgroeide in den tijd toen de aflaathandel zijn hoogste punt had bereikt. 2) 't Leek mij de moeite waard het bijna geheel verbleekte en slordige schrift te ontcijferen: brieven als deze toch bleven er weinig bewaard. Wat tusschen haakjes staat is geheel onleesbaar, maar door mij op goed geluk ingevuld. „Heer Kerckmeester barner ende Slindewater. Hyr bi ons licht een stevich man an de pestilensie sieck und is myn knecht over een tijt wal 5 of 6 iaer geweest ende hie kan niemant is bi hon krigen die hon syn grack doet ende hie is hy* vremd. Hie lat min nu durch die naeburen seggen woe ene genampt sie Sanneken (?) die bi onser vrouwen mechd gewest sy und die wold wal bi hon ingaan, soe oir (Karckmeesteren daer) toe verloff geven wolden; si 's (gij snit) wal doen ende geven dier vrouwen vcrloft' dat sie bi den man ingaet, dat hie niet en starve alss ein biest, hie is allcne in den kuse, sine vrouwe is in die verleden weke gestorven. (Ik wil) de vrouwen daer geerne af geven wat sic iescht " 't Is niet onmogelijk dat deze brief dateert uit het jaar 1555; toen toch werden verschillende van „O. L. V. maagden" — de vrouwen die voor het schoonhouden der kerk zorgden — door eene pestaardige ziekte ten grave gesleept. (Zie Slindewaters rekening over dat jaar, blz. 148.) Blijkt 't reeds uit den brief, door Slindewater aan Keizer Karei gericht, dat zijne plannen vóór 1555 reeds tot rijpheid gekomen waren: in 't genoemde jaar heeft men op 'tpunt gestaan met den bouw der nieuwe Librye te beginnen. In de rekening van dat jaar toch teekende Mr. Coenraad eigenhandig aan: „Des "\\ oynsdaichs nae Oculi vursz. hebben w« gekoft 100 tunne maiskalcks wt die oirsaicke: want wy in haepen (hope) weren, dat, medo doir behulp van goede luede, ein guede ende dapper Liberye soll gemaickt worden an die karcke, van die Raitzcapelle aff, wes an dat karneckelsliuisken, achter heer Wilhem Aitsack ende heer Johan Besselyncks altaren Tevens bl|jkt uit het bovenvermelde adres aan den Raad, dat de plaats op het kerkhof, waar de nieuwe bibliotheek zou gebouwd worden, reeds „uitgepaald" was. En toch.... aan den arbeid getogen is men in het jaar 1555 niet, en in de vijf volgende jaren evenmin. Welke de redenen waren die dwongen tot uitstel is niet recht duidelijk. Maar het komt ons waarschijnlijk voor, dat het Stadsbestuur om een of andere reden de zaak tegengewerkt heeft, althans niet gezind was het ondernemen van Kerkmeesteren te steunen. En zoo geschiedde het, dat Coenraad Slindewater tei eeuwige rust ging, nog vóór z|jn lievelingsdenkbeeld ook maar tot een begin van uitvoering gekomen was. „Anno 1559 den 23sten dach Jul|j is mijn huiper Meister Coenraadt Slyndewater, der wertlicker rechten licentiaet, in den heren gestorven, welck eyn guet, vroem kresten man gewest is, den die heer almechtich die ewyge blytschap moet verleenen en ons allen, ende hefft seer nerstich in der kercken dienst gewest." Met die lofspraak neemt Berner afscheid van z|jn overleden vriend. Eerst jaren later vernam h|j, dat Slindewater een deel zijner boeken aan de te bouwen Librye vermaakt had.") .H|j schijnt zich toen op de een of andere w|jze een afschrift verschaft te hebben van de desbetretfende plaats uit Slindewaters testament, luidende: „Mijn Lectura ofte wtlegginge der Rechten met die Practijken be*et ick ende geve in die Liberie, die (wilt Godt) aen die Kercke getimmert sal worden, soe lange als wel gelegen wert sijn beter in die stede te kopen. Ende alsdan sullen dieselve te samen, oft also veele ') Rekening over 1555 van C. S. blz. 122. ») lverkeboek No. 4, blz. 1. 3) Ibicl, blz. 292. als daer verandert ende verbetert is, een erm geselle van hier buerdich (geboortig), die in den Rechten gerne studeren sol, om Godts wil gegeven worden. Ingelycken of enige boicken in die heylige Schrift der Iiberye nut mochten syn, sal men daer in mogen holden wes der tyt toe, dat beter in die stede geworven syn, ende dan desse ein guet gesel ofte priester om godts (wil) worde gegeven." ') Nadat in het jaar 1560 Evert van de Capelle nevens Berner tot kerkmeester verkozen was, duurde 't niet lang, of zjj sloegen de hand aan liet werk. Dank zij de zuinigheid, jaren lang betracht bij den aankoop van ornamenten en sieraden voor de kerk, was er naai' het schijnt voorloopig geld genoeg in kas. Dan had Mr. Slindewater eene kleine hofstede te Lochem „to testament tot die liberie besat", welke de kerkmeesteren in 1561 aan een van zijne familieleden verkochten voor de som van 15 gulden a 28 stuivers brab.2) Eindelijk schijnen de kerkmeesters ditmaal een gunstig antwoord ontvangen te hebben op een nieuw adres aan den Raad gericht. Volgens eene bewaard gebleven copie geven z|j daarin „zooals ook op een ander tydstip geschied was", te kennen, dat zij van plan zijn „eyn guede liberie tfundieren, op te richten, tymmeren ende te maicken"; en, aangezien de aankoop van goede boeken „nyet met een kleyn of gerynge penninck geschien en kan" verzoeken zij dat de Raad eenige harer leden afvaardige om met hen over de „achterstedicheit" — d. w. z. de achterstallige schuld die de Stad aan de Kerk had — te onderhandelen. Mochten soms enkele leden van den Raad op kerkmeesteren vertoornd zijn, wijl deze „dat begryp oirs harten redelick strack gesecht hebben", zy zouden toch bedenken dat liet alles uit bestwil was geschied, en het der kerke niet laten ontgelden.3) In 1561 begon de arbeid. Groote hoeveelheden baksteen werden gekocht by den „Stat-Tycheler" aan gene zyde der rivier ;*) grauwe steen, voor banden tusschen het gewone metselwerk, werd uit De- ') Op een los stuk papier. 2) Rekening 1561 van II. B., blz. 75 verso; een bundeltje stukken over 't zeilde bij die over de Librye. 3) Dit tamelijk omslachtige stuk werd opgesteld door Berner, in wiens handschrift 't bewaard bleef. *) Rek. II. B. 1561, bladz. 61, verso. venter gehaald; ') kalk aangekocht van „eene olde scyppersvrouwe van Venloe". 2j Een zekere Welmer, „maeler" van beroep, kreeg de opdracht een ontwerp van eene Librye te maken, en werd daarvoor betaald met 6 stuivers en 4 placken. ') Omstreeks St. Margriet (13 Juli) stak men de spaden in den grond, om den kuil te graven, waarin straks de fundamenten zouden gelegd worden. „Op donderdach nae S. Margarete" gaf Herman Berner „den arbeideren, die die grafte groeven to verdryncken lvanebyrs, die quarte 6 placken, ende 1 stuver brabants des naesten dachs tot brandewyn, want sie groeten stanck die twe daoge gehat hadden van den doeden int graven, tsamen 2 st. brab. ende 9 placken." 4) „Op vrijdach nae S. Margareten (1561) heb ick" — zoo schrijft Berner — „den yrsten steen an die liberie opten groeten kerckhoff laeten (leggen?) ende hebbe den v.olck te verdryncken gegeven (want sie in den fundamente tleggen voel stanck leeden) 8 st. br. 4pl. ) Bijzonder vlug is er niet gewerkt. Eerst op den odu' Augustus van het volgende jaar was men zoover gevorderd, dat de eerste lei op liet dak kon geslagen worden; °) op St. Laurensavond daaraanvolgende zette men er den Meiboom op. T) Ondertusschen hadden kerkmeesters eenige karrevrachten dekkoper laten komen uit Munstei, zoodat men ook met het leggen der goten kon beginnen. > In het inwendige van het nieuwe gebouw werden inmiddels de pilaren gezet, welke straks de gewelven zouden schragen, en meester Wilhem, „beldesnyder" van beroep, toog aan den arbeid om op die pilaren de beeldjes uit te houwen, die ze nog op heden versieren. Zoo staat o. a. betreffende hem opgeteekend: „Op avent exaltatioms banctae Crucis geloint meister Wilhem, beldesnijder, 5 dacli 's daechs 5 st. brab. van dat liie een Salvator ende andere figuren voirt riede (gereed) maicten... 22V. st brab." '1) waaruit ons blijken kan, dat zijn dagloon geen placke liooger was dan dat van den eersten den besten anderen werkman die zijn vak verstond. In den zomer van 156:3 kon Herman Berner eindelek opteekenen: „Op avent visitationis Mariae (2 Juli) gegeven den metzeler doe sie den lesten sloetsteen an den gewulfte in die liberie gelacht hedden ï) ibid blz 61. -) ibid. blz. 61. :i) ibid. blz 84, verso. ') ibid. blz. 73. 6 ibid. blz. 73. ) Rek. H. B, 1563, blz. 173 verso. '-) lverkebock No. 4, blz. 328, verso. 3) Rek. H. B 1503, blz. 149. 4) i'bid. 162 verso, passim. Eerst werd alleen de rij gebeeldhouwde pulmten vervaardigd. 5) Rek. HB. 1562, blz. 133 verso, 1563 blz. 151. *') ibid 151. 7) ibid. 168 verso. 8) Rek. HB. 1564 blz. 201 verso. 9) ibid. blz. 191 verso. l0) Rek. H. B. 1565, blz. 17, blz. 20 verso, etc. bewaard gebleven van de vroegere geschilderde glasvensteis.') Overigens is er in de Librye, welk eene zee van rampen stad en kerk na hare stichting ook geteisterd hebben, slechts weinig veranderd. Nog altijd staat langs den langen buitenmuur de rij van 10 puimten, welke door Wilhem beeldsnijder met de beeldjes van Christus, 'tLam Gods, de H. Maagd en andere Christelijke symbolen versierd zyn; nog altijd staat langs den kerkmuur de tweede rij (8 stuks) in 1565 vervaardigd, waar Wilhems kunstvaardige hand niet bijgeroepen werd. Zijn ook uit de geheele kerk de beelden verdwenen: hier staan zij nog aan de pilaren, zooals W ilhem ze ei eenmaal op uitbouwde.2) De roode estriken bedekken nog den hier en daar wat ingezonken vloer, en sommige hunner dragen nog op heden de indrukken van hondepooten, die ze ongetwijfeld reeds hadden toen ze den steenoven verlieten.3) Maar verdwenen is een geschilderd opschrift, dat vroeger den muur versierde, die aan de Ilaadskapel grenst.4) Verdwenen is een vel perkament, dat vroeger waarschijnlijk in eene lijst aan den muur hing, en waarop „deleges van der liberie" geschreven waren V, weggeraakt is een „groete Carthe van der geheler werlt', door Herman Berner op den is October 1567 voor 53 stuiver brab. gekochtr'); verdwenen is ook een „taefelken" dat de timmerman „Arnt Goyker in 1568 van synen holte gemaict hadde" en waarin „etlicke carmina" geschilderd stonden7), door Heer Arnold van Nymegen, „librarius" van het Fraterhuis i) Of er behalve de twee waarvan ik sprak nog meerdere van geschilderd glaswaren, blijkt niet. !) Deze beelden vindt men aan de afschuiningen der pilaren, waar het achtkant van de zuilen overgaat in het vierkant, gevormd door de samenkomst \an ile 'viei gewelven. Op den len pilaar, bij de de deur, vindt men St. Walburga, Maria met het kindeke, Lucas en Mattheus; op den 2en Marcus, Johannes. St. Barbara en St. Catharina, op den 3eu een Vrouwenkop, een mannenkop en een vierkante steenen plaat waarop in basrelief de Salvator is uitgehouwen, in de linkerhand een „rijksappel" of wereldbol houdende, met de rechter wijzende op de inscriptie in gothischc letters boven zijn hoofd: „Ego sum via veritas et vita." Op den 4en Petrus, Saulus, Dclila en Samson. Buitendien zijn onder den aanzet der ribben koppen, bloemen en figuurtjes in zonderlinge houdingen, zoogen. *lratson aangebracht. 3) De door Starings Jaromir beroemd geworden »duivelspooten." i) Toen de Librye in 1897 werd schoon gemaakt was daarvan nog over: een stuk lijst, waaronder in een cartouche het jaartal 1564 en twee wapens: t eene was duidelijk dat van de familie v. d. Capelle, 't andere zal wel van Berner geweest zijn. 5) Kek. H. B. 1565, blz. 39. «). Rek. H. B. 1567, blz. 120. 7) Kek. H. B. 1568, blz. 152, verso. te Doesburg, op de Librye vervaardigd. ') Verdwenen is eindelijk de „spiegeldeur", welke toegang gaf tot de Librye, en behalve dat is de ingang zelve verplaatst naar den anderen kant. Toen namelijk in 1706 't grafteeken was opgericht voor Everhard van Heeckeren, lieer van Nettelhorst, etc. en zijne echtgenoote Maria Torck, werd de oude ingang van de boekerij toegemetseld en 't bedoelde monument daar voor geplaatst. En dit had niet alleen ten gevolge, dat de oude, bij de omgeving passende spiegeldeur door een smakeloos voortbrengsel van meer moderne kunst vervangen werd,2) maar ook, dat de Salvator, die vroeger recht tegenover den ingang den binnentredende terstond op plechtige wijze te kennen haf dat men bier met eene streng kerkelijke bibliotheek te doen had, in een hoek achteraf kwam te staan, waar niemand het beeld zou verwachten, en niemands aandacht er op valt.8) Edoch, al die kleine veranderingen samen zijn niet van zooveel gewicht of de binnentredende krijgt nog terstond den indruk hier te staan in eene echt middeleeuwsche bibliotheek. En, hoe zonderling 't na al 't voorafgaande ook moge schijnen... die indruk is juist. De verklaring van dit raadsel is deze. Toen Coenraad Slindewater nog leefde hebben de kerkmeesters niet alleen overlegd waar de Librye zou gebouwd, maar ook hoe zy zou ingericht worden. Zij hebben toen o. a. bezoeken gebracht aan de beide kloosterbibliotheken, welke te Zutphen reeds bestonden, nl. die van het Predikheerenof Broerenklooster dat reeds in de 13e eeuw werd gesticht, en die van het Observantenklooster Galileën aan den weg naar Warnsveld, omstreeks het midden der vijftiende eeuw gebouwd Ziehier wat Slindewater betreffeude die bezoeken op een paar kladpapiertjos aanteekende: „Item die librye thoe predicanten is lanck 60\> mijner voeten. Ende ') De bedoelde »Carmina" zijn ons bewaard gebleven. Met eenige aanteekeniogen betreffende de Librye werden zij door den Zutphensclien predikant Johannes 1.omever opgenomen in zijn merkwaardig „De Bibliothecis, liber singularis» (editio secnnda, Ultrajecti 1680. p, 301 et seq.) Met Arnold van Nymegen, den librarius van Doesborch zullen wij later kennis maken. J) In 1901 hebben de HH. Kerkvoogden op ons verzoek de moderne deur weder vervangen door eene fraaie spiegeldeur, die op een andere plaats in de kerk hing waar zij tot niets diende. 3) Langen tijd was mij de zonderlinge plaatsing van dit beeld geheel onverklaarbaar tot ik eindelijk een' plattegrond van de kerk uit het jaar 1681, welke tegenwoordig in de Librye hangt, bekijkende, de oplossing van het raadsel vond. breit 29 myns hulpers (Berner) voeten. Die hoichte van die glaese aff is umtrent 30 voet." „Item die liberie tlioe Galileën is lanck 96 myner voete. Ende 18 voet als vursz. u breit: Ende dair in besleit die plaitz van die puimter umtrent 10 voet." Dezelfde lengte hebben ook de puimten in de Zutphensche Librye. Men heeft dus, voor zoover de plaatselijke gesteldheid het toeliet, het gebouwtje zelf, maar de inrichting in haar geheel naar echt middeleeuwsche voorbeelden gecopiëerd. Van den aanvang af schijnen de kerkmeesters de bedoeling gehad te hebben hunne boekerij ook voor niet-kerkelpe personen toegankelijk te stellen. Daarom werd in de lengte, boven elke lectryn een stevige ijzeren roede aangebracht, slechts met een sleutel van ongewoon model los te maken. V oorts Gedeelte van een lectrfln in de St. Wal- . , , , burgskerk te Zutphen. werd aan eiken boekband een hte\ ïge ketting bevestigd, uitlooponde in een ring. Door de ringen van alle boeken - op beide z\j- iegorij paepe en Opera divi Bernardi Clarevallensis dair ick voir betailt heb 6 stat gulden ende 19ls st. bra. (Rek. H. B, blz. 126 veiso). (1565) Gekoyft 23 volumina van den witten monick, die soe\en van Hugo die Cardinael en die andere ses volumina van diverse autoren, tsamen myt die wynkoip 7 gl. ende 20 st. br. (Rek. H. B. blz. 35). Uit deze weinige posten zou men reeds kunnen afleiden dat Berner hoofdzakelijk boeken van theologischen aard aankocht, en de lange l(jst van dergelijke plaatsen bevestigt, dat slechts zelden werken betreffende andere takken van wetenschap aangeschaft werden. De kerkvaders, de beroemde schrijvers der middeleeuwen als b.v. Dionysius Carthusianus, de goed katholieke „autoren" van zijn eigen tijd, ziedaar wat Berner in de eerste plaats noodig oordeelde. Ofschoon hij lang niet altijd opteekent van wie hij de boeken kocht, zou men uit de plaatsen, waar hij dit wel doet, mogen besluiten, dat Berner maar zelden bij boekhandelaars aanklopte. Zoo kocht hij in 1563 en '65 meerdere boeken van „Heer Derick van Kootwyck", toenmaals reeds en in 1571 nog ') pastoor van de kerk op de Nieuwstad te Zutphen. -) In 1565 kocht hij er eenige op de markt3) en eenige andere van den boekbinder Dirck van Santen;4) in '66 verschillende van Heer Heni ick Maese, die reeds in 1541 als kapelaan vermeld wordt.6) en een van den „president van Galilel'n";8) in 1567 kocht liy een Titus Livius van „Heer Georgien Coennick", ons overigens onbekend,'') en verschillende van Heer Henrick Cansen,8) dien wij reeds enkele malen genoemd hebben. Deze heeft naar het schijnt af en toe te Keulen boeken voor de Librye gekocht: vandaar dat Berner in 1569 opteekent: „Op S. Michaelsavent geschenckt meister Henrick die voertyts preceptoir in den nj'en gast. huys was gewest ind sich altyt recht geholden ind my vaicke dienst bewesen in koepinge van boicken soe dat hie dat well verdient hadde" s) etc. Op een anderen tijd in hetzelfde jaar werd hem geld ter hand gesteld om te Antwerpen boeken te koopen lü). In 1570 eindelijk is er eens sprake van boeken, gekocht „in den scepenhuys van een boeckverkooper van Amsterdam." ") Een enkele maal ging Berner persoonlijk op reis om boeken te koopen: In het jaar 1565 was de proost te Deventer, Johannesvan Voorthuysen, een geboren Zutphenaar, overleden. ") Toen Berner dit hoorde, zond hy eerst een brief aan zijn helper (van de Capelle) die toen naar liet schijnt te Deventer vertoefde; daarna ging hij „op vrydach nae den sondach Judica persoonlijk „toe Deventer anden Borgemeister om etlicke boicke van den zeligen praestes boicke toe koepen," bjj welke reis hjj 3 st. brab. had „verfaeren" — waarschijnlijk zonder eenig resultaat. l3) Op Maendach S. Barthelomeus ging hij er op nieuw heen, met Henric Cansen, zoodat aan reis- en teerkosten 11 stuivers moest geboekt worden. '4) Maar naar het l) Zie Acta Visitationis Dioces. Daventr. ab Aegidio de Monte faetac 1571, Zwolle 1886, p. 85, 8) Rek. 1563 H. B. blz. 168 verso, 1565 blz. 34 verso. 3) ibid. blz. 84. 4) ibid. blz. 34. 5) Rek. 1566. H. B. blz. 78, verso; Vgl. Rek. 1544 C. S. blz. 28, verso. •) Rek. 1566. H.B. blz 79. 7) Rek. 567 H. B. blz. 119, verso. «) ibid ibid. ») Rek. 1568 II. B. blz. 37. 10) ibid. blz 39. ») Rek. 1570 HB. blz. 35. 12) Zie Dumbar, Deventer I, blz. 330. Ook Dumbar spreekt van zijne groote soleerdhcid. ") Rek. 1565 H. B. blz. 23 verso, i9. '«) ibid, blz. 29. schijnt is die boekery niet te Deventer doch te Utrecht onder den hamer gebracht, want terwijl er te Deventer niets voor boeken besteed is, luidt de volgende post: „Op S. Maria Magdalena avent to Utert gewest ind gekoyft totter liberie Opera Dionysij Areopagita voir 32 st. br. noch Opera Dionysii Carthusiani op en del van den olden testament voir 8 Carolusgl; noch Hilarium voir 34 st. br.; noch gekoyft Viam regiam voir 7 st. br.," etc. hyr to gekoyft voir 36 st. br. beslach, to vracht gegeven 17 st. br. tesamen 10 gl. en 15 st. br."1; Het kon niet missen of Berner, die zooveel kocht, en daaronder vele boeken die pas verschenen waren, moest ook wel een goede klant van den boekbinder zijn. Ziehier hoe hij dergelijke posten gewoonlijk verantwoordt : ,.Op kermisdach betailt Vincent Russenborch in die Ribbe in die Paepenstraete (te Deventer) van dat liie my Opera Bernaidi gebonden hadde ende beslach dair toe gedain 1 gl. ende 4 st. bra. -) „den 29 July gehaelt van den Frataren toe Deventer Opera divi Gregory magni paepe die ick dair hadde laeten binden an twe boicken; dairvan heb ick motten geven metten caperen beslach 1 gl. 26 st.3) In de jaren 1562 en '63 heeft Berner herhaaldelijk de Frateren, d. w. z. de Broeders des gemeenen levens te Deventer begunstigd; maar nog vaker was het de bovengenoemde Vincent van Russenborch, Russenberch of Ruyssenbarch in de Bibbe in de l'apenstraat te Deventer woonachtig, die de klandizie kreeg. Deze laatste behield ze ook nog in 1564 en '65; doch in 't laatstgenoemde jaar wordt eenmaal Wilhelmus Gygen als boekbinder genoemd, terwijl ook van „eyn boickebinder te Deventer beneven die kerckdoir , alsmede van een zekeren Derick van Santen aldaar gesproken wordt4): de beide laatsten zyn waarschijnlijk een en dezelfde persoon. Deze van Santen verrichtte het bindwerk ook nog in 1566; en als z\jn knecht dan eenige folianten terugbracht, kreeg hij een stuiver tot fooi.0) 1) ibid. blz. 34. 2) Rek. 1562 H. B. 3) llek. 1562. H. B. blz. 126 verso, ij Rek. 1562 H. B. blz. 126, verso, Rek. 1564 H. B. blz. 209, 210. Rek. 5) Rek. 1566 H. B. blz. 78 verso. 126, verso. 127. Rek. 1563 II. B. blz. 168 verso; 1565 II. B. blz. 17, 20 verso; 34 verso; In 1567 en volgende jaren werd het binden van boeken bijna voortdurend opgedragen aan het Fraterhuis te Doesburg, meestal vertegenwoordigd door Heer Arnold („Arnt") van Nymmegen, den „librarius". ') Hoeveel belangstelling deze voor de Librye koesterde, hebben wy boven reeds gezien. Misschien was het voor een deel uit dankbaarheid voor z\jne Latijnsche elegie op de Zutphensche boekerij, dat Berner 't noodig vond broeder Arnt eens Hink te onthalen: „Up Dinsdach nae S. Johans onthoefdinge (1568) verdroncken int nye gasthuus mit den procurator ende den librarius van Doesborch, die in die liberie wat boicke gebonden hadden, 5 quarten wyns, die quarte 13 butken vz. 22 st. br." ') Meestal werden de boeken echter naar Doesburg gezonden en dan later door een schipper teruggebracht.3) Voor zoover dit nog valt na te gaan, bestaan de banden, door de genoemde binders vervaardigd, uit eiken plankjes, overtrokken met bruin leder, waarop met t heete yzer nu eens bloemen en andere tiguren, soms ook Christelijke symbolen of beeldjes van verschillende Heiligen gedrukt z\jn. Meestal zjjii zij voorzien van koperen hoeken en klampen; vaak ook vindt men op elke zjjde van den band vier of v\jf houten of koperen knoppen, dienende om te voorkomen dat het leer door de wrijving op de puimten beschadigd wordt. Het bindwerk is dus eenvoudig maar degelijk: verguldsel komt er niet op voor. Ook gedurende de jaren 1564—'70 werden af en toe boeken aan de Librye ten geschenke gegeven. Zoo in 1564 drie kleine boeken, niet nader aangeduid doch nog ongebonden.4) In do rekening van 1566 heet liet: „Gekoyft van meysterJohan, schoelmeister, Rosella.5) die hi doch geschenckt wol hebben; dan, want ik syn armoet ansach, heb ick hem 11 st. br. gegeven, dit licht in die liberie."4) In het volgende jaar kreeg de Librye een zestal boeken van Heer Simon van Voorthuysen, welke gebracht werden door diens zoon Johan. '■) ') Rek. 1567 blz. 111 verso; 1568 blz. 151 verso, 162, 1569 blz. 25 verso, 88 verso ; 1570 blz. 22 verso, 23, 23 verso, 24 verso, etc. 2) Kek. 1568 H. B. blz. 161. 3) ibicl. 151 verso, etc. 4) Hek. 1564 H. B. blz. 209, verso. 5) Bedoeld wordt: «Bnptista de Salis of Trouamala, Summa casuum conscientiae dicta Rosella. Argentinae 1516, Cat. No. 139 sedert uit de Librye verdwenen. g) Rek. II. B. blz. i566 blz. 78 verso. ) Rok. 1567 H. B. blz. 103, 127. Tot de bedoelde boeken hebben waarschijnlijk behoord: No. 252—254, 283, waarin de naam Voorthuysen voorkomt.. 15 In 1569 verschillende werken uit de nalatenschap van den Rector der Latynsche school, Derk van Yelp („Theodorus Velpius") onder beding1, dat kerkmeesteren de rest van zijne bibliotheek zouden bewaren voor Orige of Adriaan van Velp, zijn neef, wien zjj er af en toe een van moesten geven, zoo spoedig dit den jongen van nut kon zyn. Stierf hjj, dan kwam de geheele verzameling aan de kerk. l) In den loop van datzelfde jaar vernam Berner, hoe mild Coecraad Slindewater ook de boekerij in zyn testament bedacht had. *) Sedert deed liy verschillende pogingen om de boeken van zijn overleden ambtgenoot — die blijkbaar door de familie achtergehouden werden — machtig te worden, wat hem in 1571 ook gelukt is. In de rekening van dat jaar leest men: „Op S. Pontiens avent gegeven mynniclite Slyndewaters knecht ende oeren klerck, die my zal. meester Coenraedt Slindewaters boecke en dell totte liberie hadde gebracht, elck 2 witten. Ende des Raetsheren ind doctor Apeldorns knecht oick 2 witte, die my er oick sommige gebracht hadde. vz. tsame 6 st. br." 3) Om een overzicht te behouden van hetgeen er in de Librye was, werd het, waar de boekenschat zoo voortdurend aangroeide, langzamerhand noodig het geheugen eenigszins te hulp te komen. Wij lezen dan ook in Berners rekening over 1566: „Op S. Maria Magdalenen gedain heer Henrick Kansen tot eyn boick pappyrs om dair op to schryven enen chatalogum van boicken in der liberie is 2 st. br." 4) En zoo begon Kansen, Cansen of „Cantzen", gelyk hij zyn naam zelf eenmaal spelde '), met voor dien tijd bijzonder groote nauwkeurigheid, de titels der boeken op te schrijven. Hoewel hij in de lange lijst niet de minste orde wist aan te brengen door b.v. de boeken naar de namen der schrijvers in alphabetische volgorde te rangschikken, of door de boeken van gelijksoortigen inhoud onder één hoofd samen te brengen, mag men toch niet beweren, dat hy zijne taak lichtvaardig heeft opgevat: zorgvuldig *) Rek. 1569 II. B. blz. 47 en een los blaadje bij de stukken over de Librye waarop een Catalogus librorum R. D. Rectoris, piae memoriae. *) Kerkeboek No. 4. blz. 292. 3) Rek. 1571 H. B. blz 77. Slindewaters handteekeniug is nu nog in een groot aantal boeken te vinden. In een boek staat nog: Cour. Slj/ndtwater, itd usum biblio• theca Zutphan. cai reddi debet. «) Rek. II. B. 1566, blz. 83 verso. b) ln een der boeken schreef hij : „Douo dedit Hetiricus Cantzeii chorisoeius novi Hospitalis." heeft hij eiken band doorgezien en de titels — zelfs van incunabelen — zoo juist opgeteekend, dat men bijna alle boeken gemakkelijk identificeeren kan. Op den 4en Juli 1566 begonnen, kwam de Catalogus in October van dat jaar gereed: „den loden Oct. gegeven heer Henrick Canseu, van dat hie Catalogum librorum in de liberie liggende gescreven had is 1 gl." ') Cansen heeft ook in de eerstvolgende jaren den Catalogus bijgehouden, tot en met het jaar 1570.2) Slindewaters boeken, welke in ïslfc gebracht werden, staan er niet meer in vermeld. Daar er betreffende kerk-bibliotheken van dien tijd nog slechts weinig bekend is, hebben wij gemeend Cansens catalogus in zijn geheel lioew el niet onveranderd — onder de Bijlagen te moeten opnemen. Cansen toch was gewoon de titels der boeken geheel of grootendeels af te schrijven, bovenaan beginnende, zoodat de naam van den schrijver nu eens vooraan, dan weer in 't midden, dikwerf ook aan 't eind van zijn titel komt te staan. Daarin meenden wij in de eerste plaats zooveel mogelijk verandering te moeten brengen, om het overzicht gemakkelijker te maken. Bestond een werk uit meerdere deelen, dan gaf Cansen dikwerf den titel of den inhoud van elk deel afzonderlijk aan. Ook dat scheen ons overbodig, daar deze Catalogus toch niet meer kan dienen voor de bezoekers der Librye. De titels van handschriften en incunabelen lieten wij bijna altijd onveranderd, daar Cansen's nauwkeurigheid hier zijn nut kan hebben en ons b.v. zeer van dienst was om de bedoelde incunabelen terug te vinden in Hain's Repertorium. Hoewel er nog altijd verscheiden boeken van Katholieke theologen in de Librye te vinden zijn, ziet men uit dezen Catalogus duidelijk hoeveel van dien aard er sedert 1570 verdwenen is.3) Berner heeft zich blijkbaar bevlijtigd om zijne boekerij tot een arsenaal te maken, waarin de Koomsche geestelijkheid niet alleen kon vinden wat zij noodig had voor den kerkdienst, maar tevens ook datgene, wat haar van dienst kon zijn in den strijd tegen de veldwinnende hervorming. W el is waar heeft hij aan de geschriften van sommige mannen, die ') Eek. 1566 H. B blz. 84. *) Lnkele boeken van dat jaar werden nog door Cansen vermeld. De boeken in dezen Catalogus voorkomende welke nog aanwezig zijn werden met een sterretje gemerkt. wel eens beschouwd worden als wegbereiders der hervorming — van een Nicolaus de Lyra b.v.') — een plaatsje gegund op de lecti'ijnen; maar dat zal geen zijner geloofsgenooten hem euvel geduid hebben : immers deze werd wel degelijk tot de goed Katholieke auteuren gerekend. Doch de Index librorum probibitorum op last van Philips II in 1570 te Antwerpen uitgegeven, lag niet voor niets in de Librye: Geen boek van een der hervormers werd in zijne bibliotheek toegelaten, en vermoedelijk werden zelfs verschillende geschriften van Erasmus, de Lof der Zotheid b.v. opzettelijk geweerd omdat daarin veel voorkomt wat den oprechten katholiek minder aangenaam is. Allerlei geschriften tegen de hervormers en hun aanhang werden echter wel degelijk aangeschaft, zelfs dan, wanneer zij gesteld waren in de volkstaal.') A\ ant een feit is 't, dat Berner overigens alleen Latijnsche boeken aankocht — wel een bewijs, dat de bibliotheek slechts voor de meer ontwikkelden bestemd was. Doch waarschijnlijk was Berner het ook in dit opzicht met Slindewater eens, dat de boekei ij moest dienen tot „staerckinge in den hillygen Christen geloeve" — en dat was in zijn oogen 't Catliolicisme. Ook in dit opzicht is alzoo Slindewaters wensch vervuld. Vermakelijk is echter de wetenschap, dat de hervorming ondanks alle voorzorgen, de Librye bijna terstond na hare voltooiing is binnengedrongen, om zoo te zeggen onder de oogen van Berner. W el was het niet in, maar dan toch op de banden der boeken. Nog altijd bewaart de boekerij er een vrij groot aantal, die, volgens Berner s aanteekeningen, in de jaren 15(33 en '6-1 gebonden werden door Vincent van Russenborch te Deventer. Daaronder zyn er vijf, bedrukt met een stempel, waarin de bustes gesnedtn waren van Philippus Melanchthon, Johannes Hus, Maarten Luther en Desiderius Erasmus, zooal niet aan hunne trekken, dan toch aan de onderschriften: Phili. Mei. — Jolia. Hus. — D. Mar. Lu. — Eras. Ro. duidelijk te herkennen!3) Waarschijnlijk had de Deventer boekbinder nog heel wat van die banden kunnen leveren, zonder dat Berner 't bemerkte, ware men te Deventer zelf niet wat oplettender geweest dan onze ') Men rtenke aan de bekende uitspraak: Si Lyra non lyrasset. Luthtrus non saltasse J) Men zie vooral No. 78-SO, 82, 85, 80, 108, 115-119, 259-208, 269—275 27(1-278, 328 330, 334, 335—338, 342—347. 3) Nog op heden kan men ze vinden op No. 03—66 een band), No. 24 — 26 (een band), No. 204, 211, 223. Zutphensche keikmoester was: «In Augustus' (1564) zoo lezen wij in Arnold Moonens „Korte Chronyk der Stadt Deventer," „in Augustus heeft een Vries, genaemt Nette, of anders de kleine Man, te Deventer gepredikt in het huis van Sent Russenberg, eenen boekbinder in de Paepenstraete, waerom by plakkaet van den 27. der zelve maent hondert heerenponden op ieder van hun gezet zyn, ook te verbeuren by elk, die hen huisde of herbergde." ') De vogel was dus gevlogen! BÜ portretje van Luther staat op de banden het jaartal: 1561. Is das misschien het jaar waarin van Russenborch tot de Hervormden was overgegaan? Lij dezen stand van zaken behoeft het ons niet te verwonderen, dat zoogenaamde \ olksboeken in de Librye niet voorkwamen: voor t eigenlijke volk was zij allerminst bestemd. Evenmin is het vreemd, dat de werken van Ptolemaeus aanwezig waren, die van Copernicus daarentegen ontbraken. Waarschijnlijk beschouwde Berner de Volksboeken als nuttelooze verzinsels en Copernicus — als hij er al ooit \ an gehoord heeft als een dwaalgeest. Wel echter mag het ons verwonderen, dat de Nederlandsche mystieken van de veertiende en vijftiende eeuw, Dionysius Carthusianus uitgezonderd, zoo slecht in de Librye vertegenwoordigd waren: dat Ruusbroec en Thomas a Kempis geheel ontbraken en een boekje van Gerliard Zerbolt stellig minder om den inhoud werd aangeschaft, dan wel om het feit dat de schrijver een Zutphenaar was. Niet minder opmerkelijk is het. dat ook Thomas van Aquino in Cansens catalogus in 't geheel niet voorkomt. Met hunne boekerij hebben de kerkmeesters een bolwerk willen opwerpen tegen den tijdgeest — niet begrijpende dat deze zich niet weerhouden liet door deuren van hout en muren van steen. De hervorming, die eerst door het sleutelgat naai' binnen sloop, zou weldra in 't geniep door de openstaande deur gaan: om eindelijk, wanneer haar den toegang geweigerd werd, zich dien te verschatten met breekijzer en moker. Met eigen hand heeft de oude Herman Berner onder de twee laatste handschriften in den catalogus vermeld, moeten aanteekenen: dit heb ic daer nyt gedain, wanttet versneden wart" zeker niet, omdat die handschriften misschien ') Tweede druk, Deventer 1714, Mz. 105. fraai versierd waren. Met eigen hand moest hij opteekenen, dat Staphylus' boekje „Vom lesten und groessen Abfall soe voer der Zukunfft des Anticbristi gescbehen soll", in de liberie „van den boezen vernyelt" was,x) zoodat hij een nieuw exemplaar moest aanschaffen. Dat was in 1567. En hoewel hij in 1569 bemerkte, dat velen „gerne gesien hadden dat men den sectenpredicant ingehalt solde hebben"2), schijnt hij nog in 1570 van meeninggeweest te zijn, dat de afgedwaalde schapen nog wel weer in den schoot der kerk zouden terugkeeren: «Ter eere Gods en voor de welvaart en beleering van alle goede lieden, geestelijken en leeken" — zoo schrijft hy — „heb ik gekocht Consilia omnia, opdat men niet opnieuw in zoo groote dwalingen moge vervallen. Dan, indien zij door misverstand, inblazingen des duivels of van booze menschen daarin alsnog verkeeren, moge zij hiertoe hunne toevlucht nemen, opdat ze van hunne dwalingen mogen worden verlost." ') Maar het jaar 1572 kwam, en daarmede over Zutphen die stortvloed van rampen welke van 1572 tot 1591 duurde, en Zutphen eene treurige vermaardheid bezorgd heeft in de jaarboeken der geschiedenis. Ingenomen, geplunderd of gebrandschat, nu eens dooide Staatsolie, dan weer door de Spaansche troepen, heeft de stad eigenljjk geen oogenblik van verademing gedurende al de jaren gekend. En, zooals het de stad ging, ging het de kerk. 't Hielp niet veel, dat de zes en zeventigjarige Herman Berner in 1572, voordat de graaf Van den Berg met zijne woeste benden in de stad kwam, de gouden en zilveren sieraden der kerk had verborgen, de deuren van ;t kapittelhuis, de oude librye, etc. had laten toemetselen. De sieraden werden door den graaf opgeeischt en weggevoerd; de deuren door de geuzen opengebroken en allerlei zaken geroofd. Hoe 't in al die jaren met de Librye gegaan is, staat niet nauwkeurig opgeteekend. In 1572 hebben de geuzen met hunnen predikant de deur van de oude Librye met geweld opengebroken, en verschillende boeken van Slindewater, die nog gebonden moesten worden, gestolen.4) 't Ligt voor de hand dat de predikant met ') Rek. 1567. H. B. blz. 120. ; 't gedeeltelijk vernielde exemplaar werd aan de Observanten te Galileën geschonken, ibid. 119. !) Kerkeboek No. 4 blz 292. 3) Rek. 1570 H. B. blz. 35. 4) Rek. 1572 H. B. blz 105 en 105 verso. zijne trawanten ook de nieuwe Librye niet onbezocht gelaten heeft, al was 't alleen om deze te zuiveren van hetgeen de hervorming 't vjjandigst was. „En die menschen," klaagt de oude Berner, „willen nog wel goede evangelische luiden geheeten zijn! Ik kan 't niet aan hen merken, want ik ben een man tusschen de 76 en 77 jaar, en heb vele predikanten gehoord van mijn leven: maar nooit hebben zij mij de leer verkondigd, dat ik andere lieden geweld moest aandoen en berooven van liet hunne. Mjj is geleerd te doen naar de leer van het evangelie, dat toch zegt: „Quod tibi nou vis fieri, alterine feeeris." ') Arme oude! In de algemeene verwarring vond hij ternauwernood den tijd om op te teekenen, wat de kerk aan gouden en zilveren sieiaden ontroofd was; maar van de boekon, hoe na ze hem ook aan 't hart lagen, heeft hij geen melding meer kunnen maken. Ziekelijk als h\j in den laatsten tp was, heeft hjj in het laatst van 1572 en en den aanvang van 1573 nog die andere Spaansche Furie doorleefd, die Zutphen een groot deel van zijne inwoners en God weet wat meer kostte. IJverend voor de belangen van zijne kerk tot op den laatsten dag, is hy in September van 't laatstgenoemde jaar gestoi v en, na 33 jaar lang als kerkmeester een voorbeeld geweest te zijn van trouwe plichtsbetrachting.2; "\\ at er in dien tyd uit de Librye verdwenen is, 't valt moeilijk te zeggen, maar vermoedelijk zooveel, dat er hier en daar op de lectrynen heel wat ledige plekken ontstaan waren. Doch Berner's op\ olger, Derck van Thyll, op St. Lucasdag 1573 in de plaats van zijn „oude oom" tot kerkmeester verkoren 3), kon — hoewel 't hem daartoe waarschijnlijk niet aan goeden wil ontbrak — voor de Librye al bitter weinig doen, wegens den ontredderden staat waarin de kerk nu weder voor de katholieken ingericht — verkeerde, en den treurigen toestand der kerkelijke financiën. Tn 1573 werd etslechts éen boek „verbonden", een ander van eene nieuwe klamp voorzien.4) ]n 1574 werd aan frater Simon in Adamanshuys een postje van 20 stuiver afgedaan voor bindwerk, hem nog door Berner ') Hek. 1572 H. B. blz. 105. -> Kek. Ia74, D. v. Th. blz. 165. Ziju sterfdag was 24 of 27 Sept. Zie Rek. van Thomas Schimmelpenninck 1572 blz. 130, 1573. blz. 1. 3) Rek. 1574 D. v. Th. blz. 165. *) Rek. 1573. H. li. blz. 153. opgedragen. Ook ontving Beernt Kreinck 1 gl. en 2 stuivers voor een Hebreeuwschen bijbel. ') Deze werd in 1575 door pater Simon „met seemsleder omtagen" en met nog enkele andere boeken aan den ketting bevestigd.2) In '76 kocht van Thyll van een boekverkooper in 't Schepenhuis een Rationale divinorum officiorum van Gulielmus Durandus,3) waaruit men mag besluiten, dat hij óf niet wist, dat dit boek reeds in de Librye was, óf dat liet in 1572 door de hervormden daaruit was verwijderd. In den loop van het jaar werd het door Pater Simon van Adamanshuus gebonden en aan de keten bevestigd.4) Eerst in 1577 schijnt van Thyll het gewaagd te hebben eens weder wat voor de Librye te besteden. In Maart van dat jaar had een boekverkooper zijn voorraad in 't Schepenhuis uitgepakt; daaruit nam van Thyll „Cincq livres de 1' imposture et tromperie des diables" (prijs 12 st.), een Duitsch kruderboeck (1 gl 12 st.), waarschijnlijk van Adam Lonicerus, en Paracelsus' „Opus Chyrurgicum" (1 gl. 6 st.) Vervolgens nog eenige rechtsgeleerde boeken, etc. In den loop van dat jaar werd dit alles door een „bueckenprenter" uit Deventer, wiens naam niet genoemd is, gebonden. ') In Maart 1578 kocht hij terzelfder plaatse „Bibliotheca nova a fr. Francisco Senensi collecta" (voor 3 stadtgl. en 6 st.), dat eveneens te Deventer gebonden werd. "j In het volgende jaar werd de stad weder door Staatsolie troepen bezet, de hervorming opnieuw ingevoerd, 't Schijnt dat van Thyll toen uitgeweken is naar liet buitenland, waar liy overleed. In dat en de twaalf volgende jaren deden de kerkmeesters voor de Librye niets.... of misschien wèl wat, maar dat zij schroomden op te teekenen. Er is zooveel verdwenen ! Gelukkig is onderwijl de boekenvoorraad toch weder aangegroeid zonder eenig toedoen der kerkmeesters. Toen n.1. de graaf van den Berg in 1572 de stad innam, snelde een woeste troep soldaten en burgers eerst naar het Predikheeren klooster, dat gedeeltelijk, vervolgens naar het Observanten klooster Galileën, dat geheel verwoest Rek. 1574 D. v. Th. 198 verso. ') Rek. D. v. Th. 1575, blz. 36. 3) Rek. D. v. Th. 1576 blz 72. 4) Rek. 1576, D. v. Th. blz. 72. Pater Simon, waarschijnlijk ,Dorsten'' of „van Dorsten" geheeten, stierf volgens 't necrologium van 't Adamanshuis den 22e Juni (15)85. 5) Rek. 1577 D. v. Ui. blz. 101 en 101 verso. ") Rek. 1578 D. v. Th. blz. 181. werd. Zooals wij boven reeds zagen bezaten beide kloosters eene bibliotheek van vrij groote afmetingen : naar liet schijnt is van beider boekenschat t een en ander gered en bewaard gebleven in de Librye. Wat het Predikheeren- of „Broederen" klooster aangaat '• de Zutphensche boekerij bezit eene uitgave der werken van Joannes Chrysostomus, in 1546 te Parijs verschenen. Op het schutblad van het eerste deel nu vindt men deze merkwaardige inscriptie. „Comparcivit sibi liaec Z)(ivi) Joannis Clirisostomi opera fr(atciV Joannes Wuestynck, Daventriensis, apud praeilicatores Sutphaniae dominicanen» religionem professus. Salutem parentum quorum favore ea emit petit omnium orationibus commendatam, qui libri /lis xisuri sint. Lovanij anno Dat er nog meer boeken uit de bedoelde bibliotheek afkomstig in de Librye bewaard worden, is wel waarschijnlijk, ofschoon wjj er geene bewijzen voor vonden. Dat verscheidene boeken, ook aldaar bewaard, uit de boekerij van het klooster (ialileën afkomstig zijn, blijkt uit verschillende gegevens. Reeds in 1574 teekende Van Thyll in de rekeningen aan: „Den Priester en den Meister int gasthuys gesant op karsavent, dat sie charta mundi die in de lyberye hanckt, gepapt (geplakt) ende vermaeckt hadden, welcke kart die Rentmeester int nieuwe gasthuys my gedaen heeft, want die eertits, eer Galileën destrueert was in t kloester plach te hangen... 7 st"1) Dan bezit de Librye een exemplaar van .Jacobus Faber Stapulensis, Commentarii in Epistolas Petri et Pauli (Parisiis 1512) dat op het schutblad de inscriptie draagt: „lïber Jacobi Fabriquilegav.it fratres de observantia apud ZutplianiamMen meene echter niet. dat het de beroemde Lefèvre d'Etaples, Doctor der Sorbonne, zelf was, die dit boek aan de Zutphensche Observanten vermaakte.... want de man, die dezen regel schreef zal wel niemand anders zijn dan de Deventer schoolmeester .Jacobus Faber, geboren in 1472, die leeraar werd van de tweede klasse der fraterschool aldaar, en verschillende boeken van zijn beroemden Parijschen naamgenoot ten geschenke kreeg, waarvan hij er meerdere aan de bibliotheek van het Fraterhuis schonk.2) Dat hij met het Observanten klooster *) Rek. D. v. Th. 1574. blz. 199 verso. *) Zie J. C. van Slee's Inleiding op den Catalogus van de Athenaeurn-Bibliotheek te Deventer, eerste deel, 1896, blz XII. Galileën, 't eerste in deze streken van ons land, bekend was, is niet bevreemdend. Vervolgens valt er te wijzen op een exemplaar van Augustinus' Psalmoriim explanatio, in 1489 te Bazel verschenen, dat op het schutblad de volgende inscriptie draagt: „Ex ordinaeione Executorum testamenti quondam honorabilis domini Lamberti Middendorp praesens liber legatus est ad librariam conventus Minorum de observancia prope Zutphaniam. Orabunt pro salute animae eiusdemDezelfde Larabertus Middendorp vermaakte ook een tweetal boeken aan het Deventer Fraterhuis, onder dezelfde voorwaarde ') Eindelijk vindt men in de Librye nog een handschrift, behelzende het tweede gedeelte der Summa van Thomas van Aquino. Tegenwoordig ontbreken daaraan de eerste bladzijden; doch ruim twee eeuwen geleden, toen het nog volledig was, vond de Zutphensche predikant Johannes Lomeier daarin de woorden: „Istum librum deder nnt ad librariam conventus Fratr. Minorum in Galilaeü,prope Zutphaniam, Germani fratres M. Hermannus, et M. Joannes Herwin de Zutphania, ut pro ipsis et eorum parentïbus oretur: qui in testamenti mi pagina desideraverunt, ut inpraedicta libraria catenatus permaneat."2) Maar er is meer. In de archieven van de St. Walburg berust een „Tnventarium, quorundam librorum per venerabiles et eximios viros Guillielmum Barner, Henricum Loen, Godefridum Barner et Guilhelmum Aessack... tum in domo Virginum aut Monacharum vulgo dicta dat Ronsdeell3) tum in aedibus Cornelii Iseren 4) repertorum — qui forte libri ante destructionem fratrum Minoritarum Coenobii prope Sutphaniam tune siti, partim ad Bibliothecam, partim ad chorum eiusdem monasterii pertinebant — factum et conscriptum per me Notarium infrascriptum in hunc qui sequitur ]) van Slee. blz. XII. Zie ook Durnbar, Deventer I, 473. 2) Joh. Lomeier,de Bibliothecis, liber singularis, ed 2a Ultrajecti 1680 p. 305. Hij voegt er bij datMalinkrotius, volgens eene plaats in zijne Dissert. de arte typograph. cap. 8 een exemplaar bezat van Gulielmus Duranti, Kationale divinorum oft'. gedrukt door Johannes Fust en Petrus (Schoiffer) te Gernshem in 1459 — door Malinkrotius als uitvinders van de boekdrukkunst beschouwd - waarin hetzelfde inschrift voorkwam. 3) Een nonnenconvent kort bij de muren der stad gelegen, 't kortst van alle bij 't klooster Galileën. 4) Deze komt in 1560 't eerst, in 1572 't laatst in de schepenlijst van Zutphen voorVermoedelijk vond hij in dat jaar den dood, modum Sutphaniae Anno 1575 die 15 Decembris Welmarus Schuithen." In ander schrift, waarin men de hand van Derck van Thyll kan herkennen, staat daarbij aangeteekend: „libri qui ]n margine habent literam b. repositi sunt in nostra bibliotlieca." Welnu, in deze ljjst z\jn een tiental boeken met deze letter gemerkt : minstens zes daarvan worden nog op heden in de Librye bewaard. Eenige jaren later, n.1. in 1582, vervielen de boeken door den Rector der Latjjnsche school Derk van Yelp aan z\jn neef Orige of Adriaan nagelaten, aan de kerk, daar 't neefje naar 't schijnt met toestemming zijner verwanten de school verlaten en zich op een ambacht toegelegd had. ') Ook van deze verzameling is in den loop van drie eeuwen heel wat zoek geraakt, zooals blijkt uit den geschreven catalogus. Eene merkwaardige collectie Latijnsche schoolboeken uit de zestiende eeuw, nu nog aanwezig, schynt grootendeels uit Yelps nalatenschap afkomstig. -) Nadat Zutphen in 1591 door Prins Manrits ingenomen en daarmede voorgoed van de Spaansche dwingelandij verlost was, kwamen de hervormden weder aan het bewind. Vermoedelijk op last van de stedelijke overheid werden op den 18den Augustus 1593, de toen naar het schijnt grootendeels ontvolkte nonnenconventen Adamans klooster, Heer Henrickshuis en IJsendoorn „gevisiteert", en eene inventaris opgemaakt van de boeken, welke men in hunne libryen aantrof.3) Vond men in het eerste convent een paar honderd boekdeelen, in het tweede waren óf geene boeken meer aanwezig, óf men heeft dit klooster voorloopig nog de visitatie bespaard; van het derde eindelijk staat slechts een achttal werken vermeld. In hoeverre ook boeken uit de beide laatste kloosters hun weg vonden naar de Librye, is ons niet gebleken; maar negen verschillende werken, waaronder zeven incunabelen, aldaar bewaard, dragen nog het opschrift: „Liber domus Sanctae Agnetae alias Adamans Sutphnnia." Ook is er nog een boek, waarin men op het schutblad leest: „Est liber D. Andreae Everwyen de DocsborcJi, procurator ') Volgens eene aanteekening, waarschijnlijk door den kerkmeester Evert Aessak op de keerzijde van dien inventaris geschreven. *) Slechts in enkele komt. zijn naam of handschrift voor. ') Deze inventaris berust op 't stedelijk archief. ■ \ domus clericorumwaaraan door eene andere hand werd toegevoegd „Agnetis Zutphaniensis."/Ln de geschiedenis van Zutphen is deze laatste pater van Adamanshuus, die langer dan vijf en twintig jaren lief en leed met zijne stadgenooten deelde, met eere bekend. Hij bekleedde zijne waardigheid van 1566 af tot hij in Juni 1593 stierf1): en het was zeker voor een deel uit welwillendheid jegens hem, dat men de visitatie van zijn klooster zoolang uitstelde. Een soortgelijke reden zal waarschijnlijk ook het onderzoek van Heer Henrickshuys voorloopig verhinderd hebben. Daar toch woonde sedert 1584 de oude Bernard Bouwhuys, een man van zeldzame geleerdheid. Omstreeks 1515 geboren, bracht hij het tot de waardigheid van vicarius van S. Katharina in de Sint Walburgskerk.2) Onder de lange reeks van boeken uit zijn nalatenschap afkomstig, welke tegenwoordig nog in de Librye bewaard worden, is er bijna geen, of het draagt in tallooze aanteekeningen op de schutbladen of in margine het bewijs, dat hij er ijverig in gestudeerd heeft. In bijna alle vindt men nog met zeer regelmatige, kleine hand geschreven: „Sum Bernurdi Bowhusii y.xt t4. b) Sommige deelen dragen tevens den naam .Petrus Rovlandus." En dit is werkelijk het geval. Zoo besloot zy op den 9den December 1608 „'t slot van de Liberie te doen veranderen en niemand de sleutel te vergunnen, veel minder eenige boeken daeruyt te laten volgen." Vermoedelijk was ook het stadsbestuur tot de wetenschap gekomen, dat een groot deel van den boekenschat die vroeger aanwezig was geweest, successievelijk verdwenen was. En dat was niet te verwonderen, waar zoovele sleutels van de boekerij in omloop waren en het bestuur van stad en kerk telkens in andere handen overging! Doch aan eene bibliotheek die voortdurend gesloten blijft, heeft niemand iets dat hebben ten langen leste ook Zutphen's vroede vaderen ingezien. Na er op den 22en Augustus 3 617 reeds over gesproken te hebben, besloten z\j den 13den Juli 1622 den Stads Procurator Egbert van Lennep tot „Inspecteur" over de Librye aan te stellen. Men zou trachten van de Gedeputeerden vrije woning voor hem te verkrijgen en legde hem een salaris toe van twee pond groot per jaar. Tevens werd vastgesteld dat nevens hem ook de predikant en de kerkmeesteren sleutels zouden krijgen. De Stadsprocureur heeft echter niet veel wil van zijne nieuwe functie gehad, want op den 9den October van hetzelfde jaar werd reeds besloten in zyne plaats den „conrector" aan te stellen. Ofschoon 's mans naam in de desbetreffende bescheiden niet genoemd wordt, mag men wel als zeker aannemen, dat hier Petrus Gackelius bedoeld wordt, van 1618 tot 1627 conrector te Zutphen, daarna te Leiden. ') B\j resolutie van 23 Maart 1627 werd Johan Anton Biber, sedert 1618 Rector der Latijnsche school, tot zijn opvolger benoemd.3) Tegen hetzelfde jaargeld, dat ook zijn voorganger had genoten, n.1. 25 Carolusgulden, heeft hij den post van bibliothecaris waargenomen tot aan zijn dood in het jaar 1659.3) En naar het schijnt heeft hij ') Zie Dr. W. J. A. Iluberts, Geschied, der Zutfensche Latijnsche school, Zutfen 1863, blz. 63. 2) Biber was eerst rector te Dusseldorf. Toen hij in 1654 zijn honorarium als bibliothecaris uitbetaald kreeg schreef hij onder de quitantie „Johan Anton Biber, Nassovicus, Lanbergensis, bactenus scholae Zutphaniensis Rector per annos circiter36, nuper vero ab Illustr. Dominis comitatus et civitatis Zutph. rude donatus." 3) Een groot aantal quitanties van zijne hand bleef in 't archief der St. Walburgskerk bewaard. (Geliass. pakketten over de jaren 1628—59.) Aangaande zijn voorganger vond ik eenige ordonnanties tot uitbetaling der genoemde som aan den conrector, doch zijn ncam staat daarin niet vermeld. (Geliass. pakketten 1624, 25 etc). z\jne waardigheid niet geheel als eene sinecure beschouwd. In eene rekening van het jaar 1634 vonden wij ten minste dat voor hom gekocht waren 5 boek papier om „de registers" — waarschijnlijk een nieuwen catalogus — „van de biblioteecq op te schriven." Die registers bleven echter niet bewaard. In Rector Biber s tjjd heeft het de Librye niet aan belangstelling ontbroken. De toenmalige predikanten van Zutphen, Gellius de Bouma, Sebastianus Damman en vooral A\ illem Baudartius waren allen mannen met wetenschappelpen zin, ofschoon alleen Baudartius zich eenigszins naam gemaakt heeft door zijne talrijke historische geschriften en zijne deelneming aan de overzetting van den Statenbijbel. ') 't Kon niet missen of zulke mannen moesten inzien, dat ook eene betrekkelijk kleine bibliotheek als de Librye hun van groot nut kon zijn, mits zü eenigermate gehouden werd op de hoogte van den tijd. En daarvoor hebben zy hun best gedaan. Op hun aandrijven werden waarschijnlijk volledige uitgaven der werken van Luther, Calvijn en Zwingli aangekocht ; door hun toedoen verkreeg de Librye standaardwerken op het gebied der kerkgeschiedenis, als de Annales ecclesiastici van Baronius en Bzovius, van Salianus en Torniellus; op hun voorstel \etmoedelijk ook de werken van Rodolphus Hospinianus, Bigne's Bibliotheca veterum patrum, en de geschiedboeken van Van Meteren en Bor. ') Daar echter het kerkbestuur in dezen tijd niet meer bij machte was den aankoop van dergelijke kostbare uitgaven alleen te betalen, drongen zij ook bij de vroedschap aan op steun. „Op propositie der Predikanten", werd dan ook den 21en November 1632 „geresolveert tot incoop van nog eenige boeken, waertoe jaerlijks uyt de levendige vicarien en incomsten der kloosteren enige penningen zullen geëmployeert en van de Gedeputeerde Staaten en kerkmeesters eene goede bylage verzocht worden." Nu de Magistraat zich geldelijke opofferingen voor de bibliotheek getroostte, meende zij zeker ook een woordje te mogen meespreken over het bestuur van die inrichting. Den 23steu Januari 1633 werd ten minste „een nieuwe ordonnantie tot conservatie der bibliotheecq ') Zie over liem: A. C. J. van der Kemp's rtikel in 't Archief voor Nederl. Kerkgeschiedenis deel VII blz. 225—277. 's Gruvenhage 1899. *) In de Geliass. pakketten over de jaren 1631, 1632, 1635, 1636 vindt men «luitanties voor enkele der bovengenoemde boeken, soms door Gellins de Bouma of Seb. Damman onderteekend. gearresteert om in de Cancellarye" — d. w. z, liet kerk-archief — bewaart te worden." ') Wie na dit alles meenen mocht, dat de predikanten, op wier initiatief dit alles eigenlijk gebeurde, het ook van hunne zyde niet aan stoffelijke bewijzen van belangstelling, in den vorm van boeken b.v., lieten ontbreken, vergist zich. Yan de vele werken, welke Baudartius in het licht gaf, bezit de Librye geen enkel exemplaar! En het is nog de vraag of de eerste druk van den Statenbijbel (1637) welke de boekery bezit, door hem geschonken dan wel door het stadsbestuur aangekocht is. Van zijn ambtgenoot, Gellius de Bouma, weten wy ten minste, dat hij de Librye eene bijbeluitgave in drie talen, door David Wolderus in 1596 te Hamburg in het licht gegeven, heeft geschonken. ~) Toen Rector Eiber in 1654 op pensioen gesteld werd, bepaalde de Magistraat, dat „'t opzicht van de bibliotheecq aen die opheden bij provisie geadmitteerde rector Barthisius" zou opgedragen worden, „mits dan den ouden Rector 't tractement ad vitain behoude." (29 Aug. 1655). Doch deze Johan Bathisius de Grandville, Theol. en Philos. Dr.3), vroeger conrector te Bergen op Zoom, is slechts twee jaren rector geweest, en heeft, daar Biber tot 1659 leefde, nooit een cent voor 't bibliothecariaat ontvangen. Na Biber's overlijden werd den 16en Mei 1659 het toezicht op de boekerij door 't stadsbestuur opgedragen aan den Rector (Herman) Upmeyer4), vroeger lector quartae classis, die dan ook in ]660 en '61 het honorarium van 25 Carolusgulden in ontvangst heeft genomen. Gedurende de eerstvolgende jaren zal de Rector Bernhardus Clausenius 't wel genoten hebben5;, die in 1669 opgevolgd werd door den reeds meermalen genoemden Johannes Lomeijer, vroeger predikant te Doetinchem, na 1674 te Zutphen, van wiens hand quitanties over de jaren 1672 tot '75 bewaard bleven. Uit eene plaats in de Raadsresoluties valt af te leiden, dat hij een catalogus ') Zij is echter verdwenen. 2) Ds. van Wullen, die in 't begin dezer eeuw een soort Tan catalogus van de Librye maakte vond in "t bedoelde werk nog de inscriptie : donatum a Gellius de Bouma, Ecclesiaste Zutphaniense, A°. 1035. 3) Naar het schijnt is de lijst van lectoren door Dr. Huberts in 't boven aangehaalde werkje gegeven op verschillende plaatsen minder juist. 4) Deze Duitscher komt in 't bovenaangehaalde werkje van Dr. Huberts over de Latijnsche school alleen voor als lector 4de classis. Quitanties van zijne hand bleven echter niet bewaard. van de boekerij heeft vervaardigd, die echter verloren geraakt is ') • maar in zfin werkje „de Bibliothecis" heeft hij aan enkele opmerkingen over de Librye een plaatsje gegund.a) Gedurende het volgende tiental jaren was Samuel Pitiscus, de schrijver van 't bekende Lexicon Latino-Belgicum, „Rector scholarum et Bibliothecae praefectus.'' 't Eenige feit waaruit blijkt dat hij wel eens iets voor de boekerij gedaan heeft, is een Latijnsch opschrift van zijne hand op t schutblad van Matthaeus Polus' werk „Synopsis criticorum aliorumque Scripturae interpretum" (Londini 1670—76) meldende, dat dit boek in Januari 1G80 aan de bibliotheek geschonken werd door «•ilbertus Coke, „Britannicae cohortis praefectus", te Zutphen in garnizoen.3) Nadat Pitiscus in 1685 tot Rector te Utrecht benoemd was werden beide functies opgedragen aan Jolian Flenderus, vroeger rector te Kleef, die ze tot 1720 vervulde. Ook hy heeft eenige malen mogen constateeren, dat er nog menschen waren die voor de Librye wat over hadden. Blijkens eene inscriptie van zijne hand schonk zekere Carolus Coke, blijkbaar een bloedverwant van den bovengenoemden Engelschen kapitein, in 1690 de „Opera omnia" van den Cambridger theoloog Henricus Morus aan de bibliotheek, terwijl in later dagen meermalen boekgeschenken in kwamen van den kei kmeester ^Vinoldus \ alck, Doctor utriusque juris.4) Naar het schijnt konden deze op de puimten geen plaats meer vinden, waarom men eene groote boekenkast liet maken, welke nog heden op de middelste der drie deuren de inscriptie draagt; DOCTOR ET AEDILIS WINOLDUS VALKIUS HANCCE BIBLIOTBECAM AUXIT LIBRIS ARCA HACCE REPOSTIS : - ') Raadsresoluties op 8 Januari 1721, s) Editio seeunda, Ultrajecti 1680, pag. 301 — 305. :') Eene dergelijke inscriptie van zijne hand zal gestaan hebben in den Nederlandschen bijbel in 1528 door Willem Vorsterman te Antwerpen gedrukt Deze werd volgens den catalogus van Ds. van Wullcn in 1682 aan de Librye geschonken door Frederik van de Capelle, Heer van den Boedelhof, doch is sedert dien tijd erg geschonden, zoodat ook 't inschrift verdween. 4) Hij was Kerkmeester in 1688 en "89, volgens de beschikbare gegevens; misschien is hij 't gebleven tot aan zijn dood. In sommige boeken schreef Flenderus uitdrukkelijk, dat fij door Valck geschonken werden. 16 EITGE BONÜM FACTÜM! DIGNU HOC MEMORARIER AEVO. CIOIOCCXVIII. Toen Valk in 1731 stierf kwam zjjne geheele rechtsgeleerde bibliotheek aan de Librye, waardoor de kast grootendeels gevuld werd. Dit feit gaf den toenmaligen Rector en Bibliothecaris Huybert Sluiter ('1720 — 1735) het volgende gedicht in de pen: Valkianae Memoriae S. Qui mentis liane medicam tabernam plurimis Quondain libris ornaverat, Winoldus Aedis providens buius sacrae Curator olim Valkius Nunc largitatem denuo nobis probat O seculi rarum decus! Quicunque Lector inanere ex boe proficit, Mentisque vitia corrigit, Meritas datori gratias agat libens Yalkique memoriam colat. Sic vera Liberalitatis indies Magis vigebit Gloria. l) Ook Sluiter schijnt op zijne beurt een catalogus van de Librye vervaardigd te hebben, die al weder zoek geraakt is.2) Van de drie volgende rectoren, Otto Coenraad Bröffel (1735—1762), vroeger conrector te Middelburg, Petrus Bondam (1762—1763) die hoogleeraar werd te Harderwijk, en Hendrik Johannes. Arntzenius(l763 —1774) later hoogleeraar te Groningen, valt hier niet anders te melden, dan dat zij hun post van bibliothecaris beschouwd hebben als een sinecure... als men tenminste het innen van 't gewone honorarium niet als „werkzaamheid" opvat.3) En van Petrus de Grient Dreux 1774—1815 valt niet veel beters te zeggen. Hij maakte in 1775 een afschrift van den catalogus welke Sluiter indertijd vervaardigd had: maar andere sporen van zijn meer dan veertigjarige werkzaamheid zijn niet te vinden. Voorwaar, een magere vergoeding voor de 1000 gulden, welke hij gedurende dien tyd ontving! Misschien was het wel met het oog hierop, dat men, toen de ') Het staat in den catalogus door de Grient Dreux in 1775 vervaardigd. In eenigszins gewijzigden vorm vindt men het in Goeree, Joodsche Oudheden in de Librye. ') Een oude geschreven Catalogus van de Librye berust in de Koninkl. Bibliotheek. 3) Quitanties vond ik vele van Brüffel en Artzenius; van Bondam niet want gedurende die jaren ontbreken de stukketi. Grient Dreux in 1815 wegens hoogen leeftijd ontslagen werd, besloot het ambt van bibliothecaris eens aan andere handen toe te vertrouwen. „De poste van Bibliothecaris der groote kerk is t>ij resolutie der kerkelijke commissie d. d. 24 Juny 1816 opgedragen aan den tijdelijken oudsten leeraar der Nederduitsch Hervormde Gemeente alhier, tegens genot van het daartoe staande honorarium van 25 gulden jaarlijks." ') Ingevolge dit besluit traden nu achtereenvolgens als bibliothecaris op: Ds. Dirk van Wullen. 1816—1832. Ds. Dirk Bax. 1833—1837. Ds. A. Verwey. 1837—1868.2) Van Wullen is het geweest die zóó gewerkt heeft, dat zijne opvolgers de betrekking weder als eene sinecure konden beschouwen, 't Eenige wat deze merkwaardige man door de drukpers algemeen maakte, is eene „gedachtenisrede", den 20 November 1822 gehouden, „wegens de verovering der stad Zutphen door de Spanjaarden in in November 1572." Maar w\j moeten hem de eer geven, dat hij ontzaglijk veel meer heeft gedaan. In de eerste plaats heeft hij de kerkelijke archieven op voor dien tjjd voorbeeldige wijze geregeld. Daarbij maakte hij eene groote menigte aanteekeningen over allerlei onderwerpen van kerkbouw, kerkinrichting en kerkelijke personen: niet met zooveel zorg bewerkt dat zij eenigszins geschikt zijn voor publicatie, maar toch een goeden leiddraad vormend voor wie eenigszins van de geschiedenis der Zutphensche kerk op de hoogte wenscht te komen. Eindelijk bewerkte hy, behalve een inventaris van het archief, ook een tweetal, voor zijn tijd zeer voldoende, catalogi van de kerkelijke bibliotheek, waarvan wij af en toe met vrucht konden gebruik maken bij de samenstelling van de onze. Dirk van Wullen heeft gewerkt, zoolang 't voor hem dag was!3) Ds. Verwey werd den den 2en Maart 1868 uit zijne functie ontslagen. ") In het volgende jaar gaven H. H. kerkvoogden nog eene ') Kekening over 1816, blz. 89. ■') Volgens de Rekeningen van de rentmeesters is hun geregeld 't honorarium uitbetaald. ') Bij lijn overlijden bleek, dat Van Wullen een gedeelte zijner boekerij, meestal klassieke schrijvers in Amsterdamsche prijsbanden, aan de Librye vermaakt had. 4) Notulen van 't college van kerkvoogden op dien datum. 16* toelage van 10 gulden aan eene weduwe voor 't schoonhouden der bibliotheek, doch daarna schijnt men de zorg voor 't gebouwtje en wat er bewaard werd maar overgelaten te hebben aan den koster. Menschen op leeftyd hebben ons meermalen verzekerd, dat in hunne jeugd, dat wil zeggen terwijl Ds. Yerwey de betrekking van bibliothecaris vervulde, de Librye geworden was tot eene speelplaats voor de schooljeugd, een speelplaats waar alle toezicht ontbrak. Behoeft 't ons te verwonderen, dat vele boeken en ook de weinige bewaard gebleven handschriften erg gehavend zjjn? Misschien was het wel met de geheime bedoeling ten minste een deel van den boekenschat voor algeheele destructie te bewaren, dat de toenmalige archivaris van Zutphen, Mr. R. W. Tadama, in December 1857 en Juni 1858 tot het college van kerkvoogden het verzoek richtte, de boeken, welke in eene — sedert verdwenen — kast in de Librye bewaard werden, alsmede verschillende andere, welke hem merkwaardig toeschenen, in bruikleen te geven aan de stad. Men zou ze bij de stedelijke archieven bewaren en voor het publiek toegankelijk stellen. Onder beding, dat de verzameling ten allen tijde weder kon opgevorderd worden, werd dit verzoek ingewilligd, en zoo verhuisden een paar honderd boekdeelen, waaronder hoogst merkwaardige, eerst naar het gemeentehuis, later naar het archief in het „Wijnhuis." Wjj meenden echter goed te doen deze collectie terug te brengen ter plaatse, waar zij van oudsher behoorde. Door de voortdurende verwaarloozing begon het inwendige der Librye er zeer vuil uit te zien. Niet zonder grond schreef zekere Heer Pfaff, een student uit Heidelberg, die de Librye in 1889 met zijne zuster bezocht, in het vreemdelingenboek: „Wir fandenessehr interessant aber sehr staubig." Doch het duurde nog tot 1897, voor, op initiatief van een der kerkvoogden, het oude gebouwtje aan een duchtige schoonmaak onderworpen werd, zoodat het er nu weder toonbaar uitziet. Ook de boekenschat is sedert eens flink onder handen genomen. En zoo staat daar dan de Zutphensche Librye, een brok middeleeuwen in den morgen van de twintigste, onder de bezienswaardigheden van ons land zeker niet de minst merkwaardige. Zij wordt tegenwoordig bezocht door schoolkinderen, die toch ook eens de voetsporen moeten zien van den duivel, die er, in de gestalte van een poedel, Starings Jaromir bezocht; zy wekt de verbazing van burgerlieden, die nog nooit gehoord hadden, dat men vroeger de boeken aan kettingen bewaarde; zy ziet geleerden binnen hare muren, die ten minste eens in hun leven door eigen aanschouwing willen weten, hoe eene middeleeuwsche bibliotheek er uitzag; zij trekt de aandacht van kunstenaars, die 't vaak niet laten kunnen haar een plaatsje te geven in hun schetsboek ; zy opent zich soms voor Roomsche geestelijken, die Maar laat ons kort zijn: de Librye trekt bezoekers uit alle hoeken \an ons land, uit alle deelen der wereld. Dat bewijzen de deuren \an de oude kast, die er staat, van boven tot onder overdekt met namen en adressen; dat bewijst vooral het vreemdelingenboek, nauwelijks een dozijn jaren oud en niet eens trouw bijgehouden. Buiten de landgenooten, komen er vele Engelschen en Amerikanen, maar ook Franschen en Duitschers. Men zag er menschen uit Kopenhage en Kaapstad, uit San Francisco en Nieuw-Zeeland. Op den tienden Augustus 1897 zag de Librye ook H. M. Koningin Wilhelmina met hare Moeder binnen haar muren. ELEGFA Arnoldi Noviomagi, Hieeonymiani Drusiburgensis quae tabulae pensili inscripta, pendebat in ecclesiae Sanctae Walburgae Bïbliotheca. Congessere libros Ptolemaeus, Julius, et qui Forte suura a Yespis nomen habere potest. Magna quidem his habiti peperére encomia fasces, Et tot victriei regna subacta manu. At majora tarnen studiorum his protulit ardor, Auctaque magnificis Bibliotheca libris. Expetit imperium vis saepe tyrannica, et ausus Approbat auspiciis sors male caeca suis. Nam solet ista bonis plerumque obsistere, et illos Evehere, improbitas quis scelerata placet. At studia amplecti, studiisque fideliter uti, Yirtutis proprio non nisi fonte scatet. Historiae unde ferunt tales viguisse probatis Moribus, et fama consenuisse bona. Gaudendum ex animo, quod et ista aetate videmus, Quos juvat illorum splendida facta sequi. Aspice quam pulchra domus baec testudine circum Pendeat, et niteat quot decorata modis. Hinc fera flamma procul, procul importuna vetustas, Floreat, augescat, tristia damna procul. Omnino Aoniis sedes dignissima Musis, Quas reor huc gressus accelerasse suos. Neglectisque ultro sylvis, et fontibus, antrisque Usque hic delicias quaerere veile suas. Hic tibi de variis praeclara volumina rebus Ordine perpulchro quaeque locata jacent. Omnia sunt syncera fide, seu sit novus Author Sive vetus, retinent schismata nulla locum. Schismata quae telis tot se discordibus edunt. Ut satis inde scias frontis habere nihil. Omniaque extremis tamen huc contendere caudis, Ut verum obscurent, impietate Duce. B|JLAGEN. Ergo hujus quoties pede transis liraina tecti, Submissa genium fronte verêre loei. Authores venerare etiarn: deinde omnia raptim Curarum ex animo taedia pelle tuo. Ut, quaecunque leges, attente ea cuncta recondas, Et studii pretium grande referre queas. Hic scopus est, huc spectabant, qui clara pararunt Divino ingenio tot monumenta viri. Si secum mala nulla agitat, dictante Catone, Qui concinnandis semper inerrat agris: Quo minus id faciet libris qui gaudet honestis, Et tali internam vomere versat humutn ? Diligite, exclamat, sacra scripta, Hieronjnnus, et mox Nullus erit scelerum, quae caro gignit, amor. Moribus huc aegri: sunt hic medicamina, laetis Non unquam in herbis qualia Phoebus habet. Huc quoque longa quibus confert fastidia tempus, Lassatae hic mentis dulce levamen adest. Turpe locis levibus, poclisque madentibus horas Fallere: quin istud perdere tempus erit. Insudate libris: ita, quod remeabile non est A tergo linquet commoda magna sui. Nempe beatifico juvat indulsisse labori, Intimaque aethereo nectare corda fovet. Vos quoque quos pleno ditavit copia cornu, O, adjutrices huc adhibete manus. Multa quidem domus haec et magna volumina servat, Quae tamen optantur plurima abesse liquet. Fundamenta jacent, sed adhuc fastigia desunt, Multorum haec operam, subsidiumque petunt. Quisque det, indulgens quantum fortuna ministrat, Et sensim ex parvis grandis acervus erit. Huc derivetur, quod sumptus inutilis, et quod Alea damnipotens, quodque taberna vorat. Sic demum emerget, tacito quasi foenore, possis Quod dare, pauperie non retrahente manum. Nee dare poeniteat, non absorbebitur alvo Quod datis: ante oculos mobile semper erit. Nee cuiquam proprium, sed commune omnibus, binc ut Grandia venari commoda quisque queat. Ista quasi irriguo manabunt fonte deinceps, Dum dulcem strepitans Issela radet humum. Nam decora ut florens serves Zutphaaia raulta, Adferet at summum Bibliotheca tibi. Cujus ut agnoscant exordia prima Nepotes, Asscribam certis carmina bina notis : aVgVsto oCCYrrens CoeLestI VIrgo sVb aXe ad CVLMen faYsto pondere traXIt opVs. AMSTERDAM. Karthuizerklooster „de Haven der Zaligheid." Item dominus Xycolaus Hoecsk dedit magnam copiam librorum circa centum volumina. Item contulit frater Theodoricus Sloyer primus erector et motor domus predicte 1. Item ab eodem diversos et notabiles libros scilicet Bibliam unam parvulam et bonam ; 2. Primam prime et secundam secunde beati Thome ; 3. Augustinum super Johannem ; 4. Confessiones Augustini in pergameno. 5. Crisostimum super Matheum. 6. Climacum et quamplurimos alios tractatus parvos. 7. Et conscripsit missale integrum in franceno. 8. Et notavitgradualia plurimaet antifonarios quibus utimurin officio divino. Item liabuit domus praefatus diversos libros quos extra ordinem, antequam recipiebatur, sibi comparavit et etiam quamplurimos in ordine et extra conscripsit. 9. In primis Bibliam parvulam satis bonam in pergameno. 10. Item Crisostimum super Matheum ex parte. 11. Jeronimum super Matheum ex toto. 12 Pastorale Gregorij. 13. Dyalogorum Gregorij. 14. Decem et septem libros moralium beati Gregorjj. 15. Gregorium super Esechielem 16. Sermones Augustini in monte. 17. Sermones Augustini ad fratres in heremo, ter. 18. Sermones beati Bernardi tam de tempore quam de s anctis. 19. Sermones eiusdem de diversis. 20. Sermones eiusdem frequencium (?) 21. Omelias super r^ssus est Et super Qui habitat et Colloquium Symonis et Jesu. 22. De Consideratione. 23. De diligendo Deum. 24. Ad milites templi. 25. Apollogeticum. 26. De gradibus humilitatis, bis. 27. Ad fratres de Monte Dei. bis. 28. De Gratia et libero arbitrio. 29. De praecepto et dispensaeione. 30. Meditaciones beati Bernardi. 31. De honestate vitae. 32. Speculum Bernardi. 33. Item profectus religiosorum. 34. Item Richardum de XII patriarchis. Item per eundem conscripti sunt In primis. 35. Omelie estivales et hyemales in duobus voluminibus. 36. Item lectionare de beatis. 37. Item quatuor missalia. 38. Item evangeliae et epistolae. 39. Item quatuor antyfonaria et septem gradalia sine notis. 40. Item liber evangeliorum pro colloquio. 41. Item Statuta ordinis, bis. 42. Item Cantico quater et ymnarios. 43. Item quatuor libri vitas patrum in acuta scriptura. 44. Item Regula Jeronimi ad Eustocium et plures alie opuscule ad sciencias (?) 45. Item obitus Jeronimi. 46. Item de doctrina cordis. 47. Item Henricus de Gandavo de virginitate. 48. Item Collaciones Egidii. 49. Item Augustinus de vita christiana et de symbolo et pater noster. Item Winen, relicta Johannis Oetenz ornavit capellam seu liberariam Item (Wilhelmus de Engelsche dedit) 50. Libros passionale seu auream legendam. 51. Collectarium super psalterium. 52. Raymundum cum apparatu. 53. Duo breviaria et alios diversos libros 54. Sermones; compendium theologiae, etc. Item dominus Nycolaus Pont donatus noster Item diversos libros: 55. Confessorium Augustini. 56. Postillas abbatis de Villa super evangelium et Epistulas et diversos alios tractatus. Et alia plura. Item reverendus vir et dominus dominus Johannes de Scherpenes hospes fratrum domus nostre liberalisssime dedit Item idem in libros. Primo: 57. Textum decretorum et glosam Brixens. 58. Item Bibliam unam. 59. Collectarium super psalterium. 60. Compendium theologice virtutis. 61. De Itineribus eternitatis. 62. Sermones quosdam. Item dominus Johannes Clarens volumen notabile in quo continebatur 63. Breviloquium Bonaventurae. 64. Nycolaus de Lira super Apocalipsin et super Canticum Canticorum. Uit een Copieboek getiteld „Donatiën en beneficiën den Catusers gegeven. Item de namen van alle de Procurators vant voorsz. Convent." Perk. Hs. op 't Stedelijk Archief te Amsterdam, blz. 1—4, 7, 8. Scheltema, Aemstels Oudheid, II blz. 29 en volg. publiceerde een gedeelte van 't hier medegedeelde, doch lang niet alles. Hij schijnt echter ook een enkele maal iets gevonden te hebben dat aan mijn oog ontsnapte. Zoo b. v. dat Jan Beduunre schreef: 65. Lira super Genes. et Exodum. 66. Tractatus ex contractibus. 67. Postilla Abbatis. en dat dit klooster een Bijbel in 4 deelen ten geschenke ontving van 't Karthuizerklooster in Geertruidenberg. Voor 't gemak nummerde ik de titels. Over 't aantal boeken zeggen deze cijfers niets. DELFT. St. Barbaraklooster voor Nonnen van de 3e orde van St. Franciscus• „Dit sjjn die studierboeken, die in die liberie horen int convent van Sinte Barbaren binnen Delf besloten in Hollant." Hs. 130 E. 24 van de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage. Uitgegeven en verklaard door W. Moll, De Boekerij van het St. Barbara-klooster te Delft. Amsterdam ■1857. Opnieuw afgedrukt (verbeterd) in 't Kerkhistorisch Archief, verzameld door Kist en Moll, Vierde deel, Amsterdam 1806, blz. 209 en volg. EGMOND. Benedictijnerabdij St. Adalbert. „Inditium aliquorum librorum monasterij egmondensis secundum que ubique in pluribus antiquis libris inueniuntur." In Hs. No. 611 van de Bibliotheek der Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. Afgedrukt bij H. van Wijn, Huiszittend Leven I, 3® stuk, Amsterdam 1801, blz. 253 333 (met inleiding). Opnieuw afgedrukt, met inleiding en commentaar, door Dr. H. G. Kleyn in 't Archief voor Nederl. Kerkgeschiedenis onder redactie van Acquoy en Rogge, Tweede Deel, ('s Gravenhage 1887), blz. 127—170. FRENSWEGEN BIJ NOORDHORN. Klooster Mariënwald. Reguliere Kanunniken van St. Augustinus. (Handschriften.) 1. Usuardi Martyrologium. Commentum in regula b. Augustini Episcopi; Evangelia, Collectae, etc. perk. aanv. 15® eeuw. 156 bl. in groot fol. resp, 105, 37, 14 voor de versch. afd. Blad 1, 106, 143, prachtig omlijst. 2. Gregorius Omelien. perk. aanv. 15* eeuw. 224 Bl. 2 col. 32 lin. fol. Mnl. zonder afkortingen. 3. S. (iregorius Dialogus en Het Bijenboek, perk. 15e eeuw. 300 blz. fol. 4. Philippi de Pergamo, Prioris monasterii S. Maria de Avancio ord. S. Bern. in Padua. Speculum regiminis super ethica Catonis. Meer dan 400 bl. groot fol. perk. aanv. 15® eeuw. 5. 1 etri Damiani Sermones. aanv. 15e eeuw. perk. 57 blz. bijgebonden: a. Passio S. Lamberti Episcopi Ultrajectensis et alior. vitae, aanv. XIleeeuw. 57 bl. b. Sermo B. Bernardi. 15e eeuw. 6. Innocentii III lib. sermonum et tractatus super raissam. perk. 12® (?) eeuw. 188 bl. fol. de tract. super missam in hexameters. 7. Epistola Pauli apostoli. perk. 15e? eeuw. 126 bl. fol. met interlin. en randglossen. 8. Hugonis de S. Victore Expositio super ecclesiasten; didascalioon; de quinque septenis; de virtute Psalterii. fraaie initialen geschreven 1455 per manus Nicolai Campis et Cetberti Zwollis. 128 bl. fol. park. 9. Jo. Gersonis A III tractatus varii. 250 1)1. perk. geschreven 1-167 door Gherard Reys; behoorde voorheen aan 't klooster Albergen. 10. Cassiani Collationes S. Patrum. sec. XIV, 140 bl. perk. 4°. 11. Liber Quaestionum Erosii (Orosii ?) ad b. Augustinum et complures (49) S. Augustini sermones. 200 bl. perk. 4°. laatste helft 13e eeuw. 12. Isidori interpretatio super vetus Testamentum. 118 bl. 4°. perk. geschreven 1418 door Joanne ten hove alias Riennen, „qui obiit 1439 kl. 8 Julii." 13—14. Caesarii Heisterbaccensis dialogi miraculorum. 2 vol. fol. pap. geschreven in 1461 in fortalicio Kemnode prope Osnabr. per Hinr. Brunzel, decret. Doet. 15. Commentarius in Psalmos, finitus et completus per Jo. Cluppelo reet. capelle in castro Gronouwe. anno 1444. pap. 150 bl. fol. 16. Alcies, in Psalmos commentarius. 14e eeuw. deels perk. deels pap. meer dan 400 bl. fol. „Hunc librum legavit Rembertus ter List, Canon, eccles. Daventriens. anno D. 1405." 17. Sermones dominicales ; b. allegationes pro ordine minorum, auctore Franzisko Futz; c. Responsiones contra fratres de communi vita. 15e eeuw. geschonken door Gerdunc, C'anonicus in Oldenzaal.fol.(pap.?) 18. Bartholomaei Pisani Summa de casibus conscientiae. pap. aanv. 15e eeuw, gegeven door Gerdunc, C'anonicus in Oldenzaal, fol. 19. Roberti Holkoth lectiones in librum sapientiae. perk. en pap. 15e eeuw. fol. + 400 bl. 20. Novum Testamentum latine. pap. fol. geschreven anno 1434. 21. Psalterium, perk. einde 14° eeuw. groot fol. met initialen en randversiering op fol. 1. 22. Sermones perutiles. Hs. van 't jaar 1470; perk. en pap. 214 bl. fol. Op de laatste blz. een Mnl. gedicht: «Maria aller ghenade voll." 23. Th. de Aquino prima secundae. pap. le helft 14e. wsch. in Jatien (Italië?) geschreven, fol. 24. Guilielmi Parisiensis summa vitiorum, pap. hs. van Herm. Herinck; b. Meditationes et contemplationes cuiusdam simplicis, cordati et pauperculi discatenatii (?). Zelfde tijd. 25. Th. de Aquino liber de veritate catholicae fidei. perk. en pap. 15* e. fol. 26. Jo. Nideri formicarius et Joannis Junioris scala coeli. Pap. 15®. fol. 27. Manipulus florum sive extractiones originalium magistri Thomae de Hybernia. perk. en pap. 15e eeuw. fol. 28. Commentarius in epistolas novi Testamenti canonicas et in Apocalypsin" pap. in 1440 geschreven en gegeven door Hinr. Vedder, vicarius in Oldenzaal. + 400 bl. fol. 29. Joannis de Tornamyra commentarius super Rasim. Pap. 14®. 106 bl. fol. Behalve deze comment. op Rhazes bevat dit boek nog andere geneesk. verhandelingen. 30. Magistri Theoderici de Monasterio, tractatus septem de peccatis mor. talibus; de praeceptis decalogi; de divinationibus; de illusionibus humanorum sensuum; de morte et portis ejus; de emptione et venditione redituum; de lege membrorum, qui fomes dicitur; de horis canonicis, de elemosyna, de suffragiis mortuorum. fol. 80 bl. geschr. 1457. antograaf ? 31. Hir beghinnet der selen trost, geschr. in 1445 per Hermannum rectorem in Ferwert. 186 bl. Hij besluit met de woorden: „O, da pretium laborum et potum!" 32. Sermones Thyderici Yry(s) de beata virgine Maria et Albertus Magnus de laudibus virginis. Hs. v. 1448. pap. en perk. 33. Thomas a Kempis sermones xxx ad novitios regulares; tractatus, in quibus consistat disciplina claustralis, aliique ejusdem tractatus. Yita Gerardi Groet et sequaxcium ejus. Yita Florentii Daventriensis, discipuli Gerardi Groet aliaeque vitae. Yitae Lidewigis virginis librill. Perk. pap. le helft 15e eeuw. 4°. + 400 bl. 34. Dat boec Judit gescreven a. 1455. Yan Asverus XIV capittel. Het leven van den XII broders S. Franciskus, gescr. a. 1438. Wedersprake der rede ende der sele gescr. a 1455. Yan becorynghen, Gerd de Groet, van Symonia. S. Bernardus sermonen gescr. a. 1457 door broder Ludeken (?) in Zwepelo (?) Yan onsen lieven Yrouwen ontfangenisse. + 350 bl. 4o. 35. Een kort tractaet van den leven ons heren. Woe men soeken sal het ewige Leven; lere en gebede van den dode; Sunte Berndesbiecht; tegen de vleeschelycke mynne; Regule der leves (?); wat puncte de mannen wat de vrouwen an sich hebben metten boek van der becoryngen. 15eeeuw? pap. 4° + 350 bl. 36. Ambrosii episcopi Angliae expositio super psalmum: „beati immaculati" Hs. van 1460. + 300 bl. 4°. 37. Anselmus en Kantelenberg elucidarius ofte verluchtinge, enz. Spiegel der Kerstener gheloven. pap. Hs. uit de jaren 1468 en 1469 van Arnoldus da Almelo. 38. Evangelien en epistelen; b. Van voortganck gheesteliker menschen. pap. 15e eeuw. + 250 bl. 4o. 39. Aristoteles libri physicorum. perk. 13e eeuw. 52 bl. 4° ; eiusdem idem et liber de coelo et mundo; Quaestiones lecte per mgr. Marcellinum, scriptae per manus. Rudolphi de Almelo, pap. 16e eeuw. 4°. 40. Liber de illustribus viris. Hs. perk. en pap. van 1406 + 200 bl. 4o. 41. Haymonis expositio in epistolas ad Titum, ad Hebreos, ad Colossenses; Yita Anscharii, Bremensis archiep. scripta per Rembertum eius discipulum et successorem, en soortgel. werken. Perk. en pap. begin 15° eeuw. 4". 42. Epistelen en Evangelien in 't Mnl. pap. 15e eeuw. 43. Quaestiones naturales pauperis Alberti, completae per Albertum Pistoris. quin tune temporis visitavit monasterium ad S. Martinum, scr. a. D. 1433. ± 300 bl. 4°. 44. Computus magistri Jacobi; Algorismus ; Computus Xurembergensis; Computus cyrometralis; Aliqua de musica, Glossae super codicem Cyrometralem. Pap. 15e eeuw. 45. Pandecta, Latijnsch-Nederl. Woordenboek, perk. en pap. 15®. ± GOObl. 4". 46. Commentarius in Martyrologium. Gerardi de Groot quaedam. pap. 15e. 40 47. Ue bedudinghe of moralizatie van der passien ons lieven heren Jesu ChristL 15e eeuw. ±150 bl. 4°. 48. Bernardus sermones des 3«n psalmes en anderen 15e. + 150 bl. 4". 49. Jordanus super oratione dominica; Augustinus de vera religione; de spiritu Guidonis, e. a. ascet. verhandel. 15e eeuw. perk. en pap. 4°. 50. Proverbiorum libri IV seu apologeticus .Cyrilli. In denzelfden band ook andere werken 0. a. een lat. gedicht met noten, beginnend: Ethiopum terras iam fervida torruit aestas In cancro solis dum vertitur aureus axis einde: Ne maneant lacrimae, jam tollit cornua Phoebus. geschr. 1424 + 300 bl. 4°. 51. Hugonis de S. Yictore de arca Xoe libri IV et alii tractatus eiusdum et Richardi, 15e eeuw. perk. en pap. 4°. 52. Marei monachi epistola in visiones Tundali; Tundali visiones e. a. Tractaten ; ook Thomas a Kempis de imitatione Christi. geschr. anno 1405.4o. 53. Band met verschill. verhandel, bv. Symmachi epistolae quaedam; carmen elegiacum „Pauper Henricus" inscriptum; Hildebert Xenomanensis carmina duo; Valerii epistola ad Rufinum, ne ducat uxorem. Excerpta ex Ovidio et alia. pap. 15e eeuw. 4. 54. Gregorii inagni dialogorum liber IV et anonymi (Kempis ?) sermones XXII. perk. 1477. geschr. door Broeder Alfardus. 4. 55. Bedudinghe op cantica canticorum. Der hilliger dryer Koninghe leven, pap. 15e eeuw. 56. Augustini epistola ad Bonifacium comitem. perk. aanv. 14e. 49 bl. 4o. 57. Constitutiones ordinis canonicorum regularium anno 1422 in capitulo generali sancitae. perk. 15e eeuw, klein 4°. 58. Historia fundationis canonicae Groenendal prope Bruxellas, lingua belgica conscripta. Pap. 16* eeuw. 4». (Joh. Ruusbroec?) 59. Oud Artsenij en Tooverboek bevattende allerlei middelen ; de kunst zich onzichtbaar te maken, enz. 16e eeuw. eens in bezit van Jonkker Pilgrim van Essen, dykgreve op Veluwe. 4°. 61. Thomae a Kempis de milicia hominis super terram; de tribus tabernaculis exercitia ; duae epistolae notabiles. Hs. perk. en pap. le helft 15e. 62. Augustini Soliloquia et VIII alia eiusdem opuscula. perk. en pap. uit denzelfden tijd. 63. Thomas van Aquin boeken van godskennisse, mynne gebrukinge, innigste love, dancbaerheit en medevrolicheit der seligen selen; Augustini eenghesprake en innigste vereninghe met onsen heren gode ; Het, hooge lied. 15e eeuw. pap. + 100 bl. 64. Verzameling ascet. verhandel, in 't Mnl. zonder naam v. d. schrijver(s) geschr. 1450. 65. Bonaventurae opuscula pleraque. perk 15e eeuw. 66. Frat. Bertramni de Alen, de laude novi seculi; Th. Aquinatis de beatitudine aeternitatis et alia ejusmodi opuscula 15e. perk. en pap. 12o. 67. Th. v. Aquin, van Godes kennisse, mynne en gebrukinghe, van godliken zeden, van der Zyrtheit? der zielen. 15® eeuw. 12°. 68. Disputatio de christiana fide; Anselmi liber metricus de sacrificio script, a. 1546; liber de variis locis juris canonici 56 capita continens. Ms. sec. XIV; Raymundi summa metrica; Expositio vocabulorum, biblie. eiusd. auct. 8° perk. 69. Over de passie; verschill. tractaten in 't Mnl. geschr. 1452. 12o. 70. De Psalmen in 't Mnl. 15e eeuw. 71. Liber qui dicitur doctrina Luici (?) et alii tractatus ascetici v. G. de Groot of zijne school. 15e eeuw. 72. Van allen Godeshilligen. Hs. 15e eeuw. perk. en pap. Uit een geschreven catalogus van de Frensweger kloosterboekerij omstreeks 1850 vervaardigd door Dr. Ludwig Tross, vroeger in het bezit der hoogleeraren Moll en Acquoy, thans in de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage, (genummerd 133 G. J.) Sedert 1805 was Frenswegen heteenige nog bestaande klooster van de congregatie van Windesheim. (Zie Acquoy, Windesheim, III, blz. 29.) Het werd opgeheven in 1809. De rijke bibliotheek werd jaren lang verwaarloosd, totdat de graaf van Bentheini wat er nog van over was, in 1874 ten geschenke gaf aan de Universiteit te Straatsburg. Dat er in den tijd. toen deze catologus werd opgemaakt, reeds boeken uit de kloosterbibliotheek verdwenen waren, bewees Dr. H. Brugmans onlangs (Gron. Volksalmanak voor 1902) Een tweede bewijs arvoor is dat ik onlangs een exemplaar van Lindebom, Historia Episcopatus Daventriensis aankocht, volgens twee daarin voorkomende aanteekenmgen uit 't klooster Frenswegen afkomstig. Ook dat boek staat niet vermeld in Dr. Tross' handschrift. Desniettemin is deze Catalogus eene belangrijke bjjdrage tot onze kennis van de kloosterboekerijen der Wmdesheimsche congregatie, van meer gewicht dan menige middel- eeuwsche boekenlijst; want hier zijn de boeken tenminste vrij nauwkeurig beschreven. ° Behalve de handschriften boven vermeld, bezat de boekerij in den tijd van Dr. Tross ook nog ruim 100 incunabelen, eveneens in zijn Catalogus beschreven, en eenige honderden boeken van lateren tijd. der handsfiriften ziJ" letterlijk overgenomen, de toevoegselen van Dr. Tross meestal verkort weergegeven. GOUDA. Fraterhuis. Inventaris van ,1e boeken aldaar omstreeks 1446 aanwezig. Gepubliceerd K"" Nederl- Arc"i,f '• Kerkel. «esehied. VII blz. 83-84. Opnieuw uitgegeven, met aanteekeningen. door Dr. A. H Hensen m „Bijdragen en Mededeelingen van het Hist. Genootschap" deel XX, (Amst. 1899) blz. 20 22. Kl°°Ster EmmUS voor ^guliere Kanunniken en Collatiebroeders te Gouda. Inventarissen van boeken uit deze beide stichtingen afkomstig, op bevel der Burgemeesters opgemaakt in September 1599, zijn opgenomen in het ,Stadsregister van Gouda, deel VI f0l. 50 (verso) en volg. Naar het schjjnt staan er bijna alleen gedrukte werken in vermeld. De titels der oeken zijn zoo kort mogelijk aangegeven, zonder eenige vermelding van tjaar of de plaats der uitgave. In beide heerscht een chaotische wanorde Hoewel ik van be.de een afschrift bezit, komt 't mjj niet wenschelijk voor ze zoo in druk te brengen. Van meer belang is de volgende Catalogus. Klooster St. Margaretha voor Reguliere Kanonikessen te Gouda. Isti sunt libri latini Pertinentes ad librarium conventus Sancte Marrrarete in gouda. 1, 2. Item due partes biblie de veteri testamento ligate in ligno. 3. Item novum testamentuni per totum ligatum in ligno. 4. Item liber prophetarum per totum ligatus in ligno. 5. Item libri sapientales cum ceteris ligati in ligno. 6. Item euangelia quatuor euangelistarum ligata in ligno. 7. Item quinque libri de vita et conversatione sanotornm patrum inuno volumine ligati in ligno. 8. Item tres libri de vitas patrum in uno volumine. 9. Item liorologium eterne sapientie. 10. Item speculum anime peccatricis. 11. Item soliloquium anime cum quibusdamsermonibus deadventuetnatiuitate domini et quidam alii de diversis festis in uno volumine ligatum in ligno. 12. Item crisostimus ad demetrium et crisostimus ad adamanticum, Augustinus ad heremitas et quaedam devota epistola in uno volumine. 13. Item de morte beati iheronimi et epistola de heemstevn in uno volumine. 14. Item collftctarius super psalterium ligatus in ligno. 51. Item sermones beati bernardi super psalmum qui habitat cum commento eiusdem super euangelium missus est gabriel. 16. Item regula beati augustini in latino et in teutonico cum manuali eiusdem in uno volumine. 17. Item quidam sermones sensati de tempore estiuali cum sex quaternis ex cesareo. 18. Item collationes patrum. 19. Item quidam sermo. „En moriar" cum duobus quaternis ex hubertino de passione ihesu. 20. Item passionale sanctorum. 21. Item libellus sancti thome de aquino de puritate cordis et mundicia consciencie. 22. Item rationale divinorum. 23. Item Epistola quam scripsit magister samuel ad rabbi ysaac magistrum synagoge. 24. Libellus qui intitulatur ymago vite eterne in volumine uno. 25. Item epistola de dolore et passione domini nostri ihesu christi. 26. Item devota meditatio quae vocatur stimulus compassionis. 27. Speculum beati bernardi. 28. Soliloquium beati bernardi. 29. Tractatus beati bernardi de honestate vite. 30. Meditatio humane redemptionis edita a beato ancelmo. 31. Augustinus de honestate mulierum. 32. Tractatus quomodo homo debeat se habere in omnibus temptationibus suis. 33. Item stimulus amoris beati bernardi abbatis cum quibusdam orationibus in uno volumine ligati in ligno. 34. Item gwido. 35. Item tractatus beati ancelmi de pace et concordia cum proximo habenda. De malcho monacho. De paulo primo heremita. Exercitatorium monachorum in uno volumine. 36. Item sermones hyemales beati bernardi abbatis. 37. Liber beati bernardi de praecepto et dispensatione. 38. Soliloquium beati bernardi in uno volumine ligatum in ligno. 39. Item rychardus super apocalipsim. 40. Item de vestibus sacerdotalibus et virtutibus eorum. 41. Item de misterijs misse. 42. Item quoddam exercitium de virtutibus de vita et passione ihesu christi in uno volumine. 43. Item cantica. 44. Item tractatus fratris dyonisjj de professione religiosorum. 45. Item qui sequitur cum alp in uno volumine. 46. Item tractatulus magistri iohannis gerson de remediis contra pusillanimitatem Scrupulositatem cum ceteris in uno volumine. 47. Item soliloquium beati augustini cum.ceteris in uno volumine. 48. Item audiam quid loquitur cum aliis in uno volumine. 49. Item vita ihesu sub brevi ligata in ligno. 50. [Sermones hugonis de prato florido de tempore. 51. Sermones thezauri novi de tempore 52. Sermones thezauri novi de sanctis per totum annum. 53. Sermones quadragesimales thesauri novi. 54. Praeceptorium Nideri cum compendio theologie.] 55. Sermones iordani de sanctis per estatem. 56. Sermones iordani de sanctis hiemalis. 57. Sermones voraginis de parte estiuali 58. Sermones voraginis hyemalis 59. Sermones sensati de tempore. 60. Sermones estiuales scripti per iohannem pinnardi. 61. Sermones hyemales scripti per iohannem pinnardi. 62. Sermones qui incipiunt ^fratres exptirgate." 63. Sermones de sanctis de parte estiuali qui incipiunt „muiier." 64. Sermones voraginis de sanctis qui incipiunt „venite post me." 65. Summa vitiorum vel alique pars eius. 66. Sermones de sanctis a sancto bertholomeo et ceteris sanctis sequentibus. 67. Duo libri de investicione et professione et unum manualede communione infirmorum, etc. 68. Matutinale per totum annum cum psalterio in uno volumine et diurnale integrum. 69. Dicta ad omnia genera hominum. De hiis tarnen aliqui quaterni non pariter ligati. 70. Sermones sancti cesarii episcopi de insula lirenensi. 71. Alique postille iohannis laurentii hyemales de tempore. 72. Sermones dorainicales magistri mauritii scripti per dominum iacobum. 73. Postille quedam in magna forma de tempore paschali. 74. Liber de anathomia humani corporis. 75. Gylo de septera sacramentis. [Item de lepra morali in eodem.] 76. Liber de naturis XIJ animalium. In eodem de forma et processu iudicii et de interrogationibus in confessionibus faciendis. 77. Questiones de prima et partibus eius. 78. Questiones de sacramentis ia libro vetuste et corroso. 79. Commentum magistri christiani supra summula de summa [In eodem centiloquium bonaventure] 80. Item summula de summa in parvo libello metrice. 81. Excerptum de interdicto, sic incipiens „Notandum quod duobis modis." 82. Item de scientia sacerdotibus necessaria in cuius principio habetur de sancto hieronymo (?) 2). 83. Liber vocatus de naturis rerum ubi per res sensibiles et per exteriora argumenta probantur interiora et spiritualia dogmata absque allegationibus scripturarum. Uit een handschrift op perkament berustende in de Openb. Bibliotheek te Gouda, 'in den gedrukten catalogus dier boekerij vermeld op blz. 12 als „Catena in Psalmos ex Augustino, Cassiodoro, Gregorio, Glossa ordinaria et Xicolao de Lyra, fol." Het telt 482 blz., is net geschreven en met fraai geteekende initialen versierd. De drie laatste bladzijden van het handschrift bleven oorspronkelijk wit; alleen werd op de eerste van de drie een explicit geschreven luidende als volgt: „Explicit collectarius scriptus per manus septem monialium, s. marie iohannis, geze ysenoudi, ave trici, iacobe gerardi, agathe nycolai, marie martini et marie gerardi. finitus anno domini millesimo quadringentesimo quinquagesimo quarto ipso die sancti odulphi coufessoris." Daarop volgt bovenstaande catalogus grootendeels met ongeveer gelijktijdige hand geschreven. De gedeelten tusschen [ ] zijn door een andere hand ingevoegd. Yeel later heeft nog een andere hand den catalogus op slordige wijze met slechteren inkt doorgehaald en op den kant aangeteekend : „Caeteri libri contriti et fracti." Deze hand was het ook, die den eersten regel trachtte te veranderen in „Iste liber latinus pertinet ad librariam conventus sancte margarete in gouda" — doch het oude schrift is nog duidelijk leesbaar. Bij1) staat pma. bij '-) nemie ; ik geef de oplossingen voor betere. De eerste die dezen codex vermeldt is von Uffenbach (Merkw. ReisenlII S. 300. Ulm 1754,) die de Goudsclie bibliotheek op 24 November 1710 bezocht. 's GRAVENHAGE. Boekerij van het Kapittel Maria ten Hove. 1513. „Boucken wesende in de librarie van deselue capelle inventorieert opt XXIlIe in Maart XV° XIII na den loop shoofs van Hollant in presencie van den pastoir van de capelle Mr. Piet van de Goude." Waar 't Hs. berust staat niet vermeld. Gedrukt in: „Mededeelingen van de Vereeniging ter Beoefening der Geschiedenis van 's Gravenhage." Tweede deel. 's Gravenhage 1876, blz. 17—19; zonder commentaar. Daarom en ook omdat de afschrijver zich nog al eens schijnt vergist te hebben mag deze belangrijke inventaris nog wel eens opnieuw uitgegeven worden. Misschien kan dan voor Sabina liostiensis de lezing Summa hostiensis te pas komen en voor Judaici aurigitat: Judaice antiquitas, etc. Ook zijn de zinnen hier en daar nog al onbegrijpelijk. GRONINGEN. Catalogi of inventarissen van kerk- en kloosterbibliotheken in de provincie Groningen zijn tot nog toe niet gevonden. Daarom verwijzen wij hier naar 't belangrijke opstel van Dr. H. Brugmans, „Klooster- en kerkelijke bibliotheken in Stad en Lande" in Historische Avonden, Groningen 1896, 204—241, en 't vervolg daarop in den Gron. Volksalmanak voor 1902. HAARLEM. Een ,,G'athalogus van de boecken gecomen uytte Commanderye van St. Jan" wordt in Hs. bewaard op 't Stedelijk Archief te Haarlem, 't Stuk werd opgesteld in 1625, nadat Andries van Souwen, de laatste der Haarlemsche Johanniters, overleden was. Een deel der boeken is toen overgebracht naar de in 1596 gestichte Stadsbibliotheek, zoodat vele tot op heden bewaard bleven. Deze inventaris bestaat uit 320 titels, meerendeels van gedrukte werken en een klein aantal handschriften. Hij is met meer zorg opgemaakt dan de bovenbesproken inventarissen te Gouda, daar hier ten minste boeken van dezelfde soort en grootte in rubrieken vereenigd zijn: Theologi in folio, Jurisconsulti in folio, etc. Doch ook hier staat nergens't jaar en de plaats van uitgave vermeld, en de korte titels zijn niet alle even duidelijk. Eene uitgave van 't stuk is wel wenschelijk, vooral, wanneer elke titel volledig kan opgegeven worden, en eenige orde in den chaos gebracht is. De Catalogus van de Stedelijke Boekerij te Haarlem kan daarbjj uitstekende diensten bewijzen. LEIDEN. Bibliotheek van het Kapittel van St. Fancras. Eigenlijk de particuliere boekerij van Philippus de Leyden, die haar bij zijn dood in 1380 naliet aan een college van drie personen, om haar ten algemeenen nutte te plaatsen in de St. Pancraskerk of op eene andere bekwame plaats, 't Belangrijkste deel van zijn boekverzameling is beschreven in zijn Testament (1372) dat gedeeltelijk gedrukt werd door Van Heussen, Historia Episcopatuum Ultraject. I. p. 469 et. seq. en geheel in Fruin en Molhuysens editie van „Philippus de Leyden, de Cura Republicae et sorte principantis." 's Gravenhage, 1900. p. 473 et seq. Het origineele stuk berust op 't Stedelijk Archief te Leiden. MAASEIJK. Sint-Agnesklooster voor Reguliere Kanonikessen van St. Augustinus, behoorende tot de Congregatie van Windesheim. „Cathalogue van alle boeken en handschriften, welke zig in ons klooster bevinden en aen 't zelve gehooren". Inventaris van '116 nummers, handschriften en drukwerken, opgemaakt „den 23 Brumaire, 4e jaer der fransche Republyke" en als „veritabel" geteekend door Moeder J. Bollen, priorinne van St. Agnes-Clooster. Gedrukt in den Catalogus der Stadsbibliotheek van Maastricht, door Aug. Jean Flament, Maastricht 1889, Deel I, Bijlage VI, blz. XIV—XVII. Hoogst merkwaardig, omdat een groot aantal middeleeuwsche handschriften in dezen catalogus vermeld, is bewaard gebleven. (Zie boven, blz. 162). NAALDWIJK. Registriun bibliothece Gapituli in Naeldwyc. 1. Speculum ecclesie a nativitate christi usque ad inventionem sancte erucis inclusive. 2. Item opusculum domini Innocentij pap'e de officio altaris. 3. Item compendium theologye vel veritas theologye. 4. Item quidam liber metricus et estimo quod sit scolastica metrice vel pars eiusdem. 5. Item summa pauperum sive summula Ramundi. 6. Item sermones de sanctis. 7. Item Gemma anime de divino officio. 8. Item sermones Jacobi de voragine. 9. Item breviloquium casuum confessorura. 10. Item passionale bene ligatum de toto anno. 11. Item passionale ab adventum domini usqne ad passionem eius inclusiue. 12. Item passionale. 18. Item textus sexti libri decretalium. 14. Item commentum summarum. 15. Item compendium summarum. 16. Item liber in quo diverse bone materie habentur, scilicet casus circa penitentiam, Miracula, Statuta et situs terre sancte. 17. Item een boec in duutsch et vocatur bestiarius. 18. Item summa gwidonis fabe (?) et sompnium morale pbaraonis. 19. Item meditationes beati bernardi, regula beati benedicti, regula beati augastini. 20. Item tractatus de articulis fidei. 21. Item quidam formularius in papiro. 22. Item horologium eterne sapiencie. 23. Item pastorale gregorij et legavit dominus henricus die wielmaker sed fieri festum (?) de sancto adriano secundo die marcij sed non est hoe completum nomine suo sed alieno scilicet per hugonis nicolai(?) 24— ? Item diversos libros legavit capitulo magister tkeodoricus walteri satis bonos (?) competentes et illos eius executores posuerunt in cista capituli et quia multi fuerunt et parva volumina non sua sub nominibus quibus nuncupantur eo quod modici valoris in pecunia fuerunt. Deze Catalogus staat op het voorlaatste blad van een handschrift op perkament, getiteld „Registrum capituli Naeldwicensis", dat berust op de Koninklijke Bibliotheek in den Haag en genummerd is V, 73. Het geheele register, ook de catalogus, is door verschillende handen geschreven. De oudste hand dateert, zooals door vergelijking der verschillende stukken blijkt, uit het eerste kwart der vijftiende eeuw. Deze schreef ook No. I tot en met 13 der boekenlijst. No. 7 en 8 z\jn volgens eene kantteekening „Testamentuni domini Nycolai de Poel, curati" ; 9 en 10 „testamentum domini Kerstantij, canouici"; 16—21 „testamentum domini Johannis Arnoldi decani" — die in 1422 stierf. De volgende nummers werden door verschillende handen in den loop der vijftiende eeuw geschreven. De plaatsen met aangeduid zijn onleesbaar. OEGSTGEEST. Klooster Mariënpoel voor Reguliere Kanonikessen, onder het Kapittel van Sion. Dit isset dat wi ontfanghen hebben van deghenen die ghestorven sijn van deser tijt voert doe men screef MCCCC ende XX. Item iacob aerntsoen gaf ons in testament II stucken van d'ewigher vvijsheit, sunte pouvvels epistolen, een conincs summa, een profeet in pappier gescreven ende die epistel van eemsteijn mit die miserere niitter glosen daes karreboem... heeft ons ghegeven sinte augustjjns hantboec ende een besloten pappieren boec mit veel goeder leer. ttem wobbe van boemel die mit ons plach te woenen. si gaf ons bi horen leven een goet ewangeliboec ende een profeet in hout gebonden Int iaer ons heren MCCCC ende XXVIII opten XXsten dach in die maent, doe quamen onse susteren eerst te leyden ende dit sint die aelmissen ende weldaden die wi sint ontfanghen hebben: Item Jan sijn dochter die een besloten suster tot warmond was, III bargoensche scilde ende een goet boec in parkament ghescreven mit veel goeder leringhe in testament. Item van Katrijn heijnen beghijn tot sunte peters te leyden een latijnsche souter. Item mijn oude vrou van egmont een latijnsche souter mit een deel walsches after in ende een deel oratien ende ander getiden Item cornelis die bi onsen susteren plach te woenen ende node van ons sceide, hebben wi of ontfanghen hoer getideboec dat omtrent IIII scilde belopet. Item duve onse moeder starf int iaer ons heren MCCCC ende LI; si besprac ons in testament dat boec van ons heren leven, dat si dede scrinen; si gaf daervoer ses scilde ende III gulden Item here ian gheritsz. pastoer van leyderdorp besprac ons achte boeken in die lyberi. Item comen ian van catwijc besprac ons drie boeken cantica richardus, dat pater noster boec in hout ghebonden, een biechtboec sonder hout. het was suster lijsbet pouwels neve. Item int jaer XV c twe ende dertich ontvanghen van die eerwairghe •lacob pietersz asselens alias (tollenair) hier by ons begraven twe clejjne missalen ende noch een leggher int choer legghende. Uit: „Dit ist memorieboec (van S. Marye te poel buyten Leyden)" Handschrift in 4° op perkament, bewaard op 't stedeljjk archief te Leiden als No. 17. d. 2. De aangehaalde plaatsen zijn te vinden op fol. 2, 3, 4, 6, 7, 12, 14. (De nonnen van Mariënpoel waren eerst gevestigd te Oudewater; zie Römer, I blz. 392). UTRECHT. Kapittel van St. Marie. 1. (31) Biblia Latina e versione Hieronyrai. 6 vol. 1464—1476. 2. (43) Augustinus, De civitate Dei 11. XXII. 1466. 3. (93) Gregorius Magnus, Papa. Regula Pastoralis. 4. (105) Hieronymus, Ordo vivendi Deo ad Eustochium, s. Regula; Augustinus, de disciplina christiana; Joh. Chrysostomus, Sermo de poenitentia; Augustinus, Tract. de spiritu et anima; Fr. Johannes Parisiensis, Quaestiones in IV 11. Sententiarum (P. Lombardi). 5. (120) Lactantius, Divinar. Institutionum 11. VII; ejusdem de via Dei et de opilicio Dei. Joh. Boccaccio, Genealogiae deorutn gentilium 11. XV. 6. (13(i) Alanus (ab Insulis) Significationes divers, verborum S. Scripturae ord. alphab. 7. (138) Alvarus (Pelagius) Hispanus, Speculum regum ; Tabula alphabet. Epistolarum Petri Blesensis; Tabula alphabet. Sallustii de bello Catilinario et Jugurtino. 8. (140) Joh. Andreae, Hieronvmianus. 1475. 9. (145) Batholomaeus Pisanus (de S. Concordio) Summa de Casibus conscientiae. Saec. XIV. 10. (248) (Nicolaus de Lyra) Moralia super totam bibliam ; Petrus Blesensis, Tractatus super Job ; Tractatus de claustro animae; S. Blasius, ') De vita solitaria. Saec. XIV. 11. (251) Xicolaus de Lyra, Postilla in Psalmos. 12. (255) Xicolaus de Lyra, Postilla in Epistolas Pauli et Kpistolas eanonicas. 1401. 13. (319) (Petrus de Riga) Aurora, Liber metricus, continens narrationem allegoricam Vet. et Novi Testamenti. 14. (400) Pontificale Ecclesiae B. Mariae Trajectensis. ''' (403—405) Missalia capituli S. Mariae Trajecti ad Rhenum. 18 23. (406 — 411) Antiphonalia capituli S. Mariae Tr:ijecti ad Rhenum. 24. (413) Graduale. 25. (417) Liber sequentiarum cum notis musicis. 26. (418) Psalterium; accedunt Litaniae, Cfficia defunctorum, Hymni per annum, eet. cum notis musicis. ') Men zal hier wel 5. Basilius moeten lezen. 27. (419) Officium Dedicationis. 28. (424) Breviarium. Acc. Litaniae, Exorcismi, Preces. 29. (608) Liber feudorum cum commentario .Jacobi Alvarotti. 1472. 30. (610) (Arnoldus Gheilhoven), Reraissorium juris utriusque Yol II. 1429- 31. (613) Bartolus de Saxoferrato, Lectura super 11 parte Digesti novi. 32. (615) Henricus Bohic, Commentarius in librum I Decretalium. 33. (618) Dominicus de S. Geminiano, Leetura super sexto Decretalium II partes. 34. (619) Dominicus de S. Geminiano, Lectura super sexto Decretalium pars II. 35. (622) Joannes Monachus (Le Moine), Apparatus in librum YI Decretalium, cum textu. (Saec. XIV). 36. (623) Joannes de Milis, Repertorium juris. 37. (624) Joannes de Platea, Lectura super libro Institutionum. 38. (625) Johannes Petrus de Ferrariis, Practica nova judicialis. 37. (632) Collectarus juris (ecclesiastici) (Saec. XIV). 38. (635) Summa de dispensationibus. (Saec. XIV). 39. (679) Hippocrates, Aphorismi, Latine cum comment. Galeni, etc. Galenus, Ars parva cum commentario Haly (Ali ben Rodhwan). 40. (683) Aegidius (Carboliensis),Versus'depulsibus cumcomment. ejusdem(?) Aegidius Carboliensis, Versus de Urinis cum comment. ejusdem (?) et Gilberti Anglici; Rogerius (Parmensis?) Practica medicinae. 41. (709) Thomas Cantipratensis, Liber de natura rerum. 42. (738) Vincentius Bellovacensis, Speculum historiale. 4 vol. 1465—1472. Volgens den Catalogus Manu Scriptorum Bibliothecae Rheno-Trajectinae (1887) behoorden de bovengenoemde werken, op 't oogenblik nog alle aanwezig, eenmaal aan de kapittelboekerij van St. Marie te Utrecht. Zij staan echter door den Catalogus verspreid, zoodat het niet gemakkelijk is zich eene voorstelling te vormen van de collectie in haar geheel. Daarom zijn zij hier bijeengevoegd. Op de tusschen haakjes geplaatste nummers vindt men ze in den Catalogus, 't Spreekt van zelf dat er ook onder de ongemerkte boeken nog wel eenige zullen schuilen, welke vroeger aan 't Kapittel behoord hebben. En dat er ook boeken uit deze bibliotheek naar elders verhuisd zijn, blijkt uit: 43. Evangelistarium (naar men wil uit de 9e eeuw) met versierde initialen, dat zich in 't bisschoppelijk Museum te Haarlem bevindt. (Cat. Xo. 9). In denzelfden band: Liber juramentorum ecclesie beate Marie Trajectensis (1450—1500). UTRECHT. Regulieren Klooster „St. Maria en de 12 Apostelen " 1. (29) Biblia: Vetus et Novum Testamentum, Latina e vers. Hieronymi. Saec. XIII. 2. (36) Ambrosius, Sermones super Psalmo „Beati immaculati" etc. 148U. 3. (40) Augustinus, Confessiones. 1450. 4. (44) Augustinus, De summa trinitate 11. XV. 1477. 5. (45) Augustinus, Epistolse. 6. (46) Augustinus, Epistola ad Probam et Quaestiones Vet. et Novi Testamenti. 7. (47) Augustinus, De Genesi ad Literam 11. XII. 8. (48) Augustinus. Expositio super Psalterio. Quinquagena I; 9 (49) Quinquagena II (1446); 10 (50). Quinquagena III. 11. (5*2) Augustinus, Sermones per circulum anni. 1447. ejusdem Liber decognitione verre vit®; De conflictu vitiorum et virtutum, qui ascribitur B. Gregorio Papte. 12. (53) Augustinus, Sermones in Evang. Joiiannis. 13. (55) Augustinus, Sermones de verbis Domini, de verbis apost. Pauli nee non de verbis Epistol. Canon. 1462. 14. (56) Augustinus, Sermones ad fratres in heremo; ejusdem de libero arbitrio 11. III. 15. (59) Augustinus, Petrus de Alliaco, Joh. Clirysostomus, S. Gregorius magnus, Aegidius, Bernardus, Tractatus et Sermones. 16. (60) Augustinus, Hieronynius, Ambrosius, Sermones. 1452. 17. (61) Augustinus, Opuscula. 18 (62) Augustinus, Opuscula. 19 (63) Augustinus, Opuscula. 20. (65) Augustinus, Opuscula. 1456. 21 (68) Augustinus, Opuscula 1464. 22. (71) Auctoritates ex operibus S. Augustini de diversis materiis, ord. alphab. digestae. Pars 1 (A—M). 23. (76) Beda Venerabilis Commentarius in Evang. .Johannis. 24. (80) S. Ephraem Syrus, de compunctione cordis 11 VI. (Joannes de Schoonhovia)Epistola ad nepotem suum Wilh.Vriman de passioneDomini. 25. (8IJ Eusebius (Cremonensis), Augustinus, Cyrillus, Epistolae. 26. (83) Eusebius Caesareënsis. Historiae ecclesiasticae 11. IX in Lat. versi et libro X et XI aucti per Rufinum presb. 1460. 27. (85) Eusebius Emisenus, Homiliae X ad Monachos, Latine. Dionysius Carthusiensis, Opuscula. 28. (87) Gregorius Magnus, Papa, Moralium in Job, 11. XXXV. 1448. 29. (90) Gregorius Magnus, Papa, Homiliae in Ezecbielem. 1446. 30. (98) Hieronymus. Explauatio in Danielem. 31. (100) Hieronymus. Explanatio evangelii S. Marei. 1487. Ejusdem comment. in Evang. S. Matthaei; Hilarius. Comnient. in Evang. S. Matthaei. 32. (101) Hieronymus, Explanationes in Epist. Pauli ad Epliesios. 33. (110) Joannes Cassianus, Collationes Patrum. 1459. 34. (111) Joannes Cassianus, De institutis coenobiorum 11. XII; Bonaventura, Itinerarium mentis in Deum ; Epistolae declarantes regulam S. Augustini; Oratio an liceat religiosis studium scripturarum. 35. (113) Joannes Chrysostomus, Comment. in Matthaeum, Latine; Sermo quo probatur „neminem posse 'aedi ab alio nisi a semetipso. 36. (118) Gesta Barlaam et Josaphat, Joanni Damasceni tributa; Joannes Chrysostomus, Epistola de reparatione lapsi ad Amantium, et alia ejusdem. 37. (119) Joannes Climacus, Climax sive scala paradisi; ejusdem, Sermo ad pastorem ; Vita Joannis Climaci auctore Daniele monacbo Raychii. 1451. 38. (121) Paulus Orosius, De cladibus et miseriis antiquorum i. e. Historiarum adv. Paganos 11. VII; Flavius Josephus, De bello Judaico. 11. YII. 39. (126j Sulpicius Severus, Yita S. Martini, etc; S. Martinus, de trinitate; Gregorius Turonensis, Sermones IV de transitu S. Martini; De S.Briccio; Leontius, Enarratio in vita et actibus S. Johannis Elemosynarii; etc. S. Bernardus, Yita Maleachiae episcopi; S. Bonaventura, Vita SFrancisci et Miracula ejus; Actus sanctorum sociorum S. Francisci. 40. (135) Albertus Magnus, Summa de corpore domini; Thomas de Aquino Tractatus de sacramento eucharistiae 41. (136) Albertus Magnus, Tractatus super evangelio Missus est angelus Gabriel, eet; Odo monachus, Sermo de assumptione B. Mariae Virginis; S. Augustinus, Sermo de eodem argumento ; Tractatus de B. Virgine. 42. (152) S. Bernardus, Sermones aestivales 1417; 43 (153) ejusdem, Sermones hyemales. 44. (157) Bernardus, Opuscula. 45. (1(6) (Caesarius Heisterbacensis) Dialogi miraculorum libri VII—VII ; Commentarius in lamentationes Jeremiae; Saec. XIII exeuntis vel XIV ineuntis. 46. (177) (Caesarius Heisterbacensis) Dialogi miraculorum libri I—VI. Gregorius Magnus Papa, Dialogorum 11. IV. 47. (181) Ignetus Contardus, Disputatio contra Judaeos; Quaestiones de sacramentis; Nicolaus Orem, Tractatus de communicatione idiomatum> Themata notabilia pro sermonibus. 48. (204) (Johannes Gerson), Liber de consolatione theologiae; Joannes Ruusbroec, Tractatulus deduodecim virtutibus; Joannes de Schoenhovia, Epistola ad Wilh. Yriman, ord. Carthus. prope Trajectum, de passione domini; ejusdem, de contemptu mundi; Stella clericorum ; etc.; Speculum peccatorum (tributum Gregorio Magno); S. Brigitta, Sermo de excellentia Yirg. Mariae; Samuel de Fex.s. Marochitanus, Epistola ad R. Isaac de adventu Messiae ; etc. 49. (206) Glieraerdus dictus Groet, Sermo de focariis, factus in domo capitulari Trajectensi; ejusdem. De locatione ecclesiarum; Epistola Florentinorum ad Cardinales de electione Bartholomaei archiep. Barensis ad summam pontificatum ; Bullae quaedam S. S. Paparum ; etc. Wilhelmus Lugdunensis, Sermones epistolares de dominicis; Lotharius diaconus cardinalis (postea Innocentius III Papa) Liber de miseria humanae conditionis; Aristoteles (pseud.) Liber de regimine principum abbreviatus. 50. (207) Gilbertus Porretanus, Sermones in Cantica canticorum 1405. 51. (212) Guillermus Parisiensis, Pars III de universo sive liber de daemonibus; Tractatus de operationibus daemonum ; S. Augustinus, De ebrietate. etc. 52. (213) Henricus de Balma, Stimulus amoris. 1393. 53. (214) Henricus de Balma, Stimulus amoris; S. Bernardus, Planctus: Salve mundi salutare, eet. 54. (218) Matthaeus de Cracovia, Tractatus super Oratione dominica. etc. ejusdem, Rationale divinorum operum. 55. (220) Hugo de Folieto, Libri IY, quorum I, II de claustro materiali III de claustro animae, IV de claustro celesti agit. Petrus Damianus, Opuscula quaedam. 56. (221) Hugo de Sancto Yictore, Liber II de sacramentis christianae fidei. Saec. XIII. 57. (224) Humbertus (de Romanis) Expositio Regulae S. Augustini. 1447. 58. (228) (Jacobus de Gruytrode) Rosarium Jesu et Mariae; Lamentatio peccatorum. 1495. 59. (229) (Jacobus de Gruytrode) Rosarium Jesu et Mariae; Lamentatio peccatorum. 60. (230) (Jacobus de Voragine) Aurea legenda sive passionale. 61. (231) Joannes de Gandinio s. Janduno, Commentarius in tertiam (Aristotelis) de anima; Walterus Burley, Tract. de potentiis animae; Thomas de Aquino, Tractatus de essentia; Boethius, super lib. 1 (Aristotelis de anima). Saec. XIV. 62. (233) Johannes (Halgrin s. de Abbeville) Expositio super Cantica canticorum; Sigillum B. Mariae Virginis; Beda Venerabilis, Expos. super Cant. Cant.; S. Hieronymus, Comment. in Ecclesiasten; Origenes Homilia super Cantica Canticorum; Expositio super Cantica Canticorum 63 (238) .Tordanus de Quedlinburg, Postillae Evangeliorum Dominicalium Pars II. 64. (230) .Tordanus de Quedlinburg, Sermones dominicales. 65. (241) .Tordanus de Quedlinburg, Yitae fratrum ord Heremitarum S. Augustini, 1464. 66. (242) Leonardus de Utino, Sermones dominicales. 67. (244) Ludolphus (de Saxonia), Carthus. ord monachus; Expositio in psalterium. 1471. 68. (245) Lugdunensis (Guilielmi Paraldi episc. Lugdunensis?) Sermones. ') 69. (258) Franciscus Petrarcha, De laude vitae solitariae 11. II; S. Laurentius, episc. Novarensis, Liber de duobus temporibus; Franciscus Petrarclia, Speculum mortis; Johannes Wallensis, Ordinarium vitae religiosae sivi alphabetum, 11. III. 70. (259) Franciscus Petrarclia, Liber de ot.io religiosorum; ejusdem Epistola etc.; Johannes deMoria, In laudem Franc. Petrarchae; Petrarcha. Epistola ad Clementum VI Papam, non fidendum medico loquaci; ejusdem Septem Psalmi poenitentiales; Historia Griseldis per Fra. Petrarcham Latine transposita; Fra. Petrarcha, De secreto conflictu curarum 11. III. 71. (261) Petrus Blesensis, Epistolae CLI, etc; .Tohannis (de Launha) Lemovicensis, Epistolae XX sive somnium Pharaonis moraliter expositum; Joh. Andreae, Regula ad cognoscendum gradus consanguinitatis; Series sanctorum patrum; Joh. Gerson, Conclusiones; S. Bernardas, Epistola de modo regendi se et familiam suam; Conclusiones Decisionum de jure canonico; Ysebrandus de Wyringen, Remissiones (sive Index alphabeticus materiarum juris); Sermo; Nic de Oresme, Sermo in Jesaiam LV1; Laurentius de Aquilegia, Practica dictaminis, ad utilitatem dictator um Parisiis compilata. 72. (266) Petrus de Harenthals, Collectarius super Psalmos 1374. 73. (274) Richardus de Sancto Victore, Tractatus super Cantica Canticorum; Guerricus abbas Igniacensis, Sermones; Vitis mystica seu tractatus de passione Domini super textu: „Ego sum vitis vera". tributus S. Bernardo. 74. (275) Richardus de Sancto Victore, Commentarius in Apocalypsim 75. (279) Richardus de Sancto Victore, Tractatus de statu interioris hominis (post lapsum); ejusdem Tractatus de gradibus et perfectione caritatis ; ejusdem De contemplatione majore 11. V; ejusdem Tractatus de XII Patriarchis seu de contemplatione minore. ') Bij dit werk ontbreekt 't cx-libris. Maar de naam van den schrijver, Abel van Harderwyck, doet mij veronderstellen, dat 't van de Utrcchtschc Regulieren afkomstig is. Zie Corn. blok's Kroniek van dat klooster. 76. (284) Simon de Cassia, Expositiones super totuni corpus Evangeliorum sive de gestis Salvatoris 11. I—IY. 77. (285) (Simon de Cassia), De gestis Salvatoris liber V—VII. 78. (286) (Simon de Cas.sia), De gestis Salvatoris libri VIII et XV. 79. (287) (Simon de Cassia), De gestis Salvatoris libri IX et X.) 80. (288) (Simon de Cassia) De gestis Salvatoris libri XI, XII. 81. (293) Thomas de Aquino, Postilla super Evangelio S. Marei. 82. (295) Thomas de Aquino, Summae theologiae liber 1 et libri 11 pars prima. 83. (299) Thomas Cantimpratensis, Liber de apibus 1461. 84. (301) Thomas (a Kempis) Meditationes (de vita Christi); ejusdem Admonitiones ad interna trahentes; (Gerlacus Petri) Soliloquium; (Joannis Gobi), Disputatio inter priorem et spiritum Guidonis. 85. (303) Thomas (Walleis sive Joyce) Super duos nocturnos Psalmorum. Sö. (306) Thomas (Walleis sive Joyce) Cominentarius in Augustini 11. de civitate Dei cum tabula Nic. Trivetli. 87. (307) Joannes Trithemius, Opusculum de triplici regione claustralium ; ejusdem Modus et forma quotidiani exercitii nionachorum; ejusdem Spiritualis exercitii compendium; Franc. Petrarcha, Septem psalmi poenitentiales. 88. (309) Ubertinus de Casali, Arboris crucifixae vitae Jesu liber I et II. 89. (310) Ubertinus de Casali, Arboris crucifixae vitae Jesu liber III. yO. (311) Wilhelmus Voern (S. Vornken) Epistola de prima institutione monasterii in Windesem ; (Joannes Busch), Liber de viris illustribus ordinis canonicorum regularium monasterii in Windesem; Epistola de vita et passione Domini nostri Jesu Christi, etc; (Joannes Busch) Liber de ordine (origine) modernae devotionis, etc. Henricus de Pomerio. Liber de origine monasterii Viridisvallis, etc. 1465—66. 91. (315) (Gerardus Zerbolt) Tractatus de reformatione trium virium animae; Visio Tundali; Psalterium Virginis benedictae; S. Bonaventura, De ligno vitae; Henricus de Hassia, Speculum animae; Eusebius Emisenus, Homiliae X ad monachos ; Matthaeus de Cracovia, Dialogus de modo celebrandi seu recipiendi sacramentum eucharistiae; Actus sociorum S. Francisci. 92. (317) (Pseudo) Aristoteles, Liber de regimine principum s. Secreta secretorum ; Notabilia de vita activa et contemplativa, etc; Lotharius (de Anagnia) postea Innocentius III Papa, Tractatus de miseria conditionis humanae; Meditationes, S. Bernardo tr'ibutae; etc; Versus de signis coelestibus, de mensibus, eet; Johannes de Gwidernia, Tractatus de modo praedicandi; De eclipsi solis anni 1366 etc; Glossae de conceptione Virginis; (Robertus Holkot) Moralitates. (Saec. XIV). 93. (318) Auctoritates ex Proverbiis Salomonis; Gerardus de Vliederhoveu, Cordiale sive de quatuor novissimis; Tractatus de quatuor virtutibus principalibus, L. Annaeo Senecae tributus ; Aristoteles, Oeconomica; (Pseudo) Aristoteles, Liber de regimine principum; Nic. de Oresrae, Tractatus de origine, natura, jure et mutationibus monetarum; Historia Griseldis; Errores philosophorum contra fidem; Compendiam de Epidemia; Medicinarius (raetrice). 94. (320) (Petrus de Riga), Aurora. Liber metricus, continens narrationem allegoricam Vet. et Novi Testamenti. 95. (323) Commentarius in Regulam S. Augustini; Meditationes, S. Bernardo tributae ; (Renricus de Hassia), Comment. in praecepta dominica S. Isidorus, De summo bono. 1447—48. 96. (325) Doctrinae quaedum morales. 97. (327) Expositio in Psalterium 1416; Psalterium B. Yirginis Mariae. 1404 98. (329) Expositio Hvmnorum XXVII. 99. (332) Formula novitiorum (a nonnullis S. Bonaventurae tributa); Libellus de vita sanctuli qui dicitur amare deum ; Tractatus de laude inclusionis religiosorum; Meditationes (S. Bernardi ?) ; Meditatio super salutationem angelicam; (Arnulfus monachus de Boëriis) Speculum (rnonachorum) ; S. Basilius, Tractatus de laude vitae solitariae; Speculum peccatorum (S. Gregorii magni?); De triplici humilitate ; S. Bonaventura, Liber de vita et conversatione domini nostri, qui apellatur Lignum vitae. 100. (334) Glossa tripertita super Cantica Canticorum. 101. (337) Lectura super Apocalipsim. (Saec. XIII vel XIY). 102. (341) Liber de illustribus viris ordinis Cisterciensis; S. Hieronymus, Liber de viris illustribus; Eusebius Emisenus, Homiliae X ad monachos. 1453. 103. (347) Marionale secundum alphabetum. 104. (348) Meditationum de vita Jesu Christi liber IV, V. 105. (353) (S. Bonaventura), Pharetra, continens auctoritates et dicta sanctorum doctorum et aliorum philosophorum et poetarum. 106. (354) Pharetra Bibliae sive compilatio per vocabula sec. ord. alphabeti. 1478? 107. (355) Postilla Universitatis Pragensis in Evangelia dominicalia. 1U8. (357) Quaestiones theologicae; Sermo in dedicatione ecclesiae; etc.; Tabula illorum quae habentur in scripto S. Thomae (Aquinatis) super IV Sententiarum; Hugo de Sancto Victore, Speculum ecclesise; Jhesus een licht in de duysternis, etc ; Henricus de Oyta, Conclusiones quaedain de emptione et venditione redituum perpetuorum et ad vitam ; Reinerus Walen de Bruxella, Carmen ; Bulla Anni Jubilaei (1350); Henricus Kalteysen, Responsum ad articulos, etc; Collatio ad Clerum in Synodo ; Sermo de horis canonicis. 109 (359). Regula S. Augustini. 110 (360). Regula S. Augustini cum expositionibus. 111 (365). Sermones in diebus festivis; Albertus magnus, Sermones de sacramento eucharistiae 112 (373). Stella clericorum; Postilla Pragensis in Evangelia dominicalia; Sermo de septem horis canonicis, etc; Acta Synodi generalis Basileensis de dissidio Bohemorum et Graecorum; Bulla Eugenii III, etc. Nicolaus de Cusa, Responsio etc; Sermo quem fecit Cardinalis Albertus, etc; Biblia pauperum: Tractatus de arte praedicandi; Tractatus de septem peccatis mortalibus ; Tractatus de XII patriarchis, de X! I lapidibus pretiosis etc; Conflictus virtutum et et vitiorum; S. Isidorus, monita conteniplativa; Sententiae ex Vet. et N. Testamento de vitiis et virtutibus; Epistola ad Eugenium IV Papam anni 1439, etc. 113 (374). Summa de vitiis. 114 (375). Tabula fidei christianae; S. Augustinus Soliloquium; S. Hieronymus, Ordo vivendi ad Eustochium; C'aesarius Arelatensis episc. Sermones ad monachos; S. Bernardus, Epistola ad fratres de Monte; Excerpta ex Hugonis (de Sancto Victore) libro de clau.stro (animae). 115 (376). Tractatus de officio missae. 116 (378). (Matthaeus de Cracovia), Dialogus de modo celebrandi sacramentum eucharistiae; (Henricus de Coesvelt) Tractatus de tribus votis monasticis; Tractatus de ordine vitae et institutione morum, S. Bernardo tributus; Tractatus de honestate vitae, eidem tributus; S. Hieronymus, Tractatus de prodigo filio ad Damasum Papam ; Hugo (de Sancto Victore) Sermo ad novicios. 117 (381). Tractatus de septemplici processu in profectu religiosorum (S. Bonaventurae tributus); S. Macharius, Epistola ad claustrales; Gaufridus, abbas, Colloquium Simonis cum Jesu, S. Bernardo tributus; Tractatus de laudibus Virginis super Missus est, S. Bernardo tributus S. Augustinus, Sermones ad fratres de heremo. 118 (385). Copia donationis altaris S. Nicolai in eccles. paroch. in Asperen; Tractatus de laude Psalterii; Wilhelmus Block, Conclusiones de valore missae; Collatiuncula facta in capitulo generali in Windesem; Articuli Parisiis condemnati A° 1265, 118 (386). Laurentius Valla, Dialogus de praescientia Dei et libero arbitrio; Tractatus de sacerdotis officio et VII sacramentis; (Gerardus Zerbolt), Scriptum pro quodam inordinate gradus ecclesiasticos et praedicationis ofliicium affectante; Joh. Gerson, Tractatus de laude scriptorum; 18 — ejusdem, de pollutione nocturna; Formula noviciorum (S. Bonaventurae?); Petrus Damiani, Epistola ad Blancam Comitissam ; Hugo de Sancto Yictore, Epistola contra timorem inordinatum ; Gherardus Groot, Epistola ad quendam fratrem infirmum in capite; S. Bernardus, Sermo in solemnit. omnium sanctorum; ejusdem Apologeticum; Passio praedicabilis domini nostri Jesu Christi; Passio domini cum concordantiis IV Evangelistarum; Sermones de B. Virgine; Joan. Chrysostomus, Sermo de Absalon; Tractatus de timore et ejus diversis speciebus; Nicolaus de Argentina, Tractatus de antichristo et fine mundi; Henricus de Hassia, Speculum animae; Expositio parva Psalterii; Wilhelmus Block, Conclusiones de participatione missarum Excerpta et annotationes ; etc ; Aeneas Sylvius, episc. Senensis, Oratio habita in conventu Francfortensi die 15 Oct. a 1454; Bulla Pii II Papae pro expeditione contra Turchos (1468); Joh. de Vorborch et Heynricus de Gorincliem, Responsiones ad interrogata de excommunicatione oppidi Daventriensis; Nicolaus de Cusa, Bulla de inclusione, monialium data Trajecti 3 Sept. 1451 ; ejusdem Littera missiva ad ecclesias Trajectenses, de eadem materia ex Treveris ; Quaedam de generali interdicto et excommunicatione. 120 (387). Praecepta oeconomica, Belgice; Ad versaria et excerpta theologica; Interpretatio nominum propriorum ; Gherardus dictus magnus (Groote) Tractatus de presbyteris focaristis; ejusdem Epistola ad presbyterum; Liber de sacramentis ac liber poenitentiarum, etc. Speculum sacerdo tum ; Meditationes, S. Bernardo tributae; S. Bonaventura, Breviloquium; Expositiones in lib. Job; Augustinus, de malo detractionis, etc; Modus legendi horas canonicas; etc. Liber de scire mori. 121 (389). \ itae Philosophorum (1458); Testamenta XII patriarcharurn de Graeco in Lat. versa a Roberto dicto Grossum Caput (Grosseteste), Lincoln, episc. ; Gesta, dicta et documenta quorundam philosophorum. 122 (394). Yita et miracula S. Bernardi abbatis Claraevallensis; Yita S. Columbani; Yita S. Cunerae. 1463. 123 (395). Yitae iratrum ordinisPraedicatorum usque ad a. 1254 (a Gerardo de Fracheto Lemovicensi s. Gerard de Limoges); Miracula S. Thomae de Aquino; (Guilielmus de Thoco) Yita S. Thomae de Aquino; Devota quaedam de sancto fratre Wichmanno. 124 (612). (Arnoldus Gheilhoven), Prologus et tabula Eoeneratorii; Guilielmus Durantis, Repertorium aureum super corpore juris canonici; Quaestiones juris canonici. 125 (615). Henricus Bohic, C'ommentarius in librum V Decretalium. 126 (617). Bohuslaus Pragensis, Notata in librum IV Decretalium. Saec.XIY. 127 (711). Argumenta sermonum, Historiae morales, Sermones; Physiologus, Latine. 128 (737). Joannes de Plano Carpini, De gestis Tartarorum et de situ locorum transmarinorura ; Gesta Karoli Magni; Ordines a .Sede apostolica coniprobati; Gerardus de Antverpia (Arvernia?) Biblia tabulata; Capitula Vet. et Novi Testamenti, metrice ; Chronicon ab Adam usque ad Fridericum IV Imp. et Sextum IV Papam (qui obiit 1484;; ( Joannes Hildeshemiensis episc.) Historia trium regum; Guilielmus Bolonsele (de. Boldensele ?) Liber de quibusdaiu partibus ultramarinis et praecipue de terra sancta; Odoricus de Foro Julii, De regionibus et civitatibus mundi remotissimis; Liber de mirabilibus mundi; Historia Hierosoljmitana a tempore Godefridi da Bulion. 129 (739). Martinus Polonus, Chronicon cum continuatione Bernardi Guidonis ad a. 1316. Volgens den Catalogus Manu Scriptorum Bibliothccae Rlieno Trajectinae (1887.) UTRECHT. Kartuizerklooster „Nieuwliclit" of ,.Bloemendaal" bij Utrecht. 1. (33) Novum Testamentum. Latine, e vers. Hieronymi. (1475). 2. (35) S. Ambrosius, Hexaëmeron, 11. VI. (1471). Basilius Magnus, Homiliae IX in Hexaëmeron (1472). 3. (37) S. Ambrosius, Expositio in Evang. sec. Lucam. 4. (38) Paulinus, presbyt. Vita S. Ambrosii en verschill. kleinere geschriften van Ambrosius en Augustinus. 5. (39) Ambrosius, verschill. werken. 6. (41) Augustinus, Confessiones. 7. (51) Augustinus, de consensu IV evangelistarum 11. IV. 1457. 8. (54) Augustinus, verschill. werken. 9. (58) Augustinus, verschill. werken en Tractatus de arte moriendi. 10. (64) Augustinus, Opuscula. 1454. 11. (66) Augustinus, Opuscula. 12. (67) Augustinus, Opuscula. 13. (69) Augustinus, Opuscula. 14. (70) Augustinus, Opuscula. 1458. 15. (73) Beda Venerabilis, Opuscula. 1462. 16. (74) Beda Venerabilis, Expositio in Evang. Marei 17. (75) Beda Venerabilis. Commentarii in Lucam. 11. VI. 1408. 18. (7ï) Beda Venerabilis, Opuscula. 1464. 18* 19. (79) Dionysius Areopagita, verschill. werken; Bertramus de Alen, Libellus s. hymnus de rege novi saeculi. etc. 20. (84) Eusebius Caesareënsis, Historia ecelesiasticae 11 IX et libro X et XI aucti per Rufinum, presb. Aquilejensem. 21. (88) Gregorius Magnus Papa, Moralium in Job. liber I—IX. 22. (89) Gregorius Magnus Papa, Homiliae in Ezechielem. 1412. 23. (91) Gregorius Magnus Papa, Epistolae. 24. (92) Gregorius Magnus Papa, Dialogorum 11. IV. 25. (94) Gregorius Magnus Papa, Regula Pastoralis; Hugo de Sancto Victore, Tractatus de opere trium dierum. 26. (95) Liber florum de omnibus libris B. Gregorii Papae collectus 1410. 27. (96) Hieronymus, Explanationis in Isaiam liber XI—XVIII 1451. 28. (97) Hieronymus, Esplanatio in Danielem 1458. 29. (99) Hieronymus, Explanatio in prophetas minores. 30. (102) Hieronymus, Explanationes in Epist. Pauli, etc. 31. (104) Hieronymus, Regula; Aelredus, Libellus de vita inclusarum. 32. (106) Hieronymus, Vita en verschill. tractaten. 33. (107) Isidorus Hispalensis, Expositio super Vet. Testam.; Thomas de Aquino, Liber de perfectione spiritualis vitae. 34. (108) Isidorus Hispalensis, De vitiis et virtutibus s. de suiumo bono 11. III. 35. (109) .Toannes Cassianus, Collationes Patrum. 36. (112) Joannes Cassianus, De institutis coenobiorum 11. XII; Regula S. Benedicti; Regula S. Augustini; Basilius Magnus, de vita solitaria ; Distinctioseptem criminalium vitiorum; Berengarius, SummaConfessionis. 37. (115) Joannes Chrysostomus, Opuscula; S. Augustinus, Opuscula. 38. (117) Joannes Damascenus, Gregorius Nazianzenus, S. Laurentius, S. Martinus, Rufinus, etc. Opuscula. 1490. 39. (127) Homiliae S. S. Patrum de tempore et de sanctis; Gregorius Magnus Papa. Homiliae num. XL. 40. (131) Alanus ab Insulis, Significationes divers, verborum S. Scripturae ord. alphab. 41. (134) Albertanus Causidicus Brixiensis, Opuscula. 1449. 42. (137) Albertus Magnus, De laudibus Mariae Virginis. 43. (139) Andreae Distinctiones sec. ord. alphabeti. 44. (141) Joh. Andreae, Hieronymianus; Petrus Blesensis, Liber dearnicitia christiana, et alia opuscula ejusdem. 1454. 45. (142) Anselmus Cantuariensis episc. Tractatus de custodia hominis interioris; Orationes sive Meditationes; Orationes ad B. Mariam et aliquos Sanctos. 46. (148) Bartholomaeus Pisanus de Sancto Concordio, Summa de casibus conscientiae. 1456. ^ 47. (150) Petrus Berchorius, Reductorium Morale (sive Moralisationes Bibliae). 48 (155). Bernardus, Serniones in Cantiea Canticorum. 1402. 49 (156). Bernardus, Epistolae. 50 (158). Bernardus, üpuscula varia; Methodius, De principio saeculi, etc. 51 (159). Bernardus, Opuscula quaedam (genuina et spuria). 52 (160). Bernardus, Opuscula quaedam. 53(161). Bernardus, Opuscula quaedam; Henricus de Coesveldia, ord. Carthus., Tractatus de tribus votis monasticis. 54 (162). Bernardus, Opuscula quaedam. 55 (165). Bonaventura. Pharetra, s. excerpta ex auctoribus ecclesiasticis et profanis, ord. alphabet. argumentorum. 1409. 56 (167). Bonaventura. Vita S. Francisci; Actus sociorum S. Francisci. 57 (168). Guilielmus de Lanicia, Diaeta salutis. (etiam S. Bonaventurae adscriptum). 58 (171). Formula noviciorum Admonitio, Regularis Disciplinae; Profectus Religiosorutn. 59 (173). Meditationes de vita J. Christi (adscriptae S. Bonaventurae) • Thomas a Kempis), Salubres admonitiones de sacro sacramento; (Ger. a Yliederhoven) Quatuor novissima; De raptu animae Tundali et visione ejus; S. Basilius, de recommendatione vitae solitariae; S. Hieronymus, Ordo sive Regula vivendi; (Thomas a Kempis) Regnum Dei inter vos est; Aegidius de Assisi, verba aurea; Tract. de arte moriendi; Speculum christiani; Tractatus de purgatorio S. Patricii; narratio de spiritu quodam in villa Meyerick etc., etc. GO (174). A ita Jesu Christi sec. Bonaventuram; (Ger. de Yliederhoven) Quatuor novissima; Meditationes S. Bernardi; De Sancto Jerone; Aegidius de Assisi verba aurea; (Jacobus de Cessolis) Ludus scacorum; Gerardus Groot, Sermo de focaristis et alia ejusdem; Speculum monachorum ; Speculum peccatorum; etc, etc. 61 (178). Caesarius Heisterbacensis, Dialogi Miracu.orum; 11. XII; Historia Walteri et Griseldis; Joan. Chrysostomus, Sermo quod nemo potest laedi nisi a se ipso ; David Carthusiensis, Compendium ; Petrus Blesensis» Moralia super Job; Compendium, de claustro animae. 62 (180). Catharina de Senis, Liber divinae doctrinae. 1438. M In dit lis staat alleen aangeteekend, dat het behoord heeft aan Theodoricus Dnys d' Amsterdam. Deze was Ivarthuizer en stierf in 't klooster Nienwlicht, zooals blijkt uit 't Necrologium, blz. 357 van de uitgave. 63. (186) Dionysius Carthusiensis, Expositio in Numeros et Deuteronomium* 1483. 64. (187) „ „ Expositio in Josuam etc. Baruch 1494. 65. (188) „ „ Expositio in 11. Regum et Paralipomenon. 66. (190) „ „ Expositio in Psalterium. Quinquagena II. 67. (192) n „ Expositio in Jesajam. 1481. 68. (192) „ „ Expositio in Jeremiam. 1482. 69. (193) „ „ Expositio in Evang. S. Lucae. 1485. 70. (124) „ ,, Expositio in Acta Apostolorum et Epistolas Canonicas. 1480. 71. (195) „ „ Sermones de sanctis per hyemen; Ser- mones de tempore hyemali pro religiosis. 72. (196) „ „De contemplatione; Liber de mortifica- tione vivifica; Dialogus inter Jesum et puerum. 73. (197) „ „ Quatuor Novissima. 74. (198) „ „ L. de passionibus animae; 1. de divina essentia. 1510. 75. (199) „ „ Libellus de remediis temptationum; tract. de professione religiosorum; tract. primus de svmonia vitanda in reoeptione novitiorum; Smaragdus, Diadema monachorum. Dionysius Carth. Exhortatorium noviciorum; Thomas a Kempis Admonitiones ad Spiritualem vitam, etc. 76. (205) Joh. Gerson, Opuscula quaedam; Gemmarius parvus e Scala paradisi Joannis Climaci; etc; Albertus magnus, Tract. de veris virtutibus sive Paradisus animae; Petrus Damianus, Epistola de puero Jesu duodenni; Gilbertus Porretanus, Epistola ad Hugonem prior. S. Victoris de scientia animae Christi; Augustinus, opuscula. ') 77. (211) Guilielmus (Paraldus) Lugdunensis, Sermones super Epistolas et Tract. de confessione; Auctoritates quaedam; Conradus de Bruns* wyk, Sermones de Tempore. 78. (216) Henricus de Gorkum, Abbreviatum Summarum S. Thomae. 79. (225) Jacobus de Cessolis, Scakerium quatuor tractatuum, s. Ludus scacchorum moralisatus; Joannes, Ord. Praedicat. Ludus cartularum moralisatus. S. Bernardus, Epist. ad Raimundum. 80. (227) Jacobus de Gruytrode, Ord. Carth. Rosarium Jesu et Mariae; Thomas a Kempis, Opuscula. l^ Dit bock, geschreven door Wilhelmus Nycolai Amsterdamensis, kan ook aan de Regulieren te Utrecht behoord hebben. Zie Corn. Block's kroniek van dat klooster, in Bijdragen en Mededeel, v. h. Hist genootschap. XVI, p. 86. 81 (234). Johannes (Halgrin s. de Abbeville), expositio super Cantica Canticorum ; Petrus de Alliaco, Tractatus de XII honoribus S. Josephi; Albertus Magnus Litania. 1469. 82 (238). Joannes de Schoenhovia, Ord. canon. reg. Epistola ad nepotem suura Wilh. Yriman (Carthus.) de passione doraini; Henricus de Hassia, Tractatus de proprietariis monachis et monialibus ; Speculum s. Stimulus poenitentiae, Jacobus de Gruytrode, s. de Clusa, Speculum sacerdotum, et Speculum secularium; Dionysius Carthus. Speculum conversionis peccatorum ; Tract. de arte praedicandi; S. Augustinus, Tract. de ovibus. 83 (246). S. Machtildis, Liber spiritualis gratiae s. Visiones et revelationes. 84 (249). Nicolaus de Lyra. Postilla in 11. Josuae, Judicum et Ruth. 85 (250). „ „ w Postilla in 11. Esdrae II. Tobiae, Judith, Estber, Macliabaeorum 1 et II. 1453. 86 (252). „ „ „ Postilla in Prophetas minores et majores. 87 (253). „ „ „ Postilla in IV Evangelistas; S. Augustinus, Expositio in Apocal. 88 (254). „ „ „ Postilla in Actus Apostol. Epistolae canon. Apocal. et Cantica Canticorum. 89 (256). „ „ „ Postilla in Epistolas Pauli. 90 (264). Petrus Damianus Epistolae et tractatus; Dionysius Carthus. Commentarius in Actus Apostol. et Epistolas Canonicas. 91 (265). Petrus Damianus Epistolae et tractatus. 92 ('267). Petrus Lombardus, Quinquagena I in Psalmos cnm glosa ordinaria. 1496. 93 (269). Petrus de Tarantasia Postillae super Epistolas Pauli 1485. 94 (270). Prosper Pomerius, De vita contemplativa et activa 11. III; Joannes Cassianus, Collationes quaedam patrum 1468. 95 (276). Richardus de Sancto Vietore Commentarius in Apocalypsim. 96 (278). „ „ „ „ de Contemplatione majore sive super archam Moysis 11. V; ejusdem, De XII Patriarchis sive de contemplatione minore 11. III. 97 (280). Richardus de Sancto Vietore, Opuscula. 98 (231). Robertus Gosseteste, episc. Lincolniensis, Comment. in Dionysii Areopagitae Angelicam Hierarchiam. 1407. 99 (282). Johannes Ruysbroec, Ornatus spiritualis desponsationis. 100 (292). Theodulus, De veritate et falsitate sive Ecloga; Quaestiones de jure canonico : Algorismus ; Computus cyrometralis. 101 (296). Thomas de Aquino, (^uodlibeta. 102 (297). Thomas de Aquino, Tractatus de divinis moribus, etc. 103 (302). Thomas Vercellensis abbas. Commentarius in Opera Dionysii Areopagitae, et Commeut. in Cantica Canticorum ejusdem. 104 (305). Thomas (Walleis sive Joyce) Commentarius in Augustinum, de civitate Dei. 105 (312). \\ illielmus de Monte, cancellarius Lincolniensis. Distinctiones theologicae; Petrus de Houdan, Summa tbeologiae ; Wilh. de Monte. Tropi; Marbodaeus, Carmen de gemmarum et lapidum preciosorum virtutibus. 106 (313) GerardusZerbolt deZutphania. Tract.despiritualibusaccensionibus. 107 (314). Gerardus Zerbolt. Tractatus de reformatione trium virium animae; Matthaeus de Cracovia, Dialogus de modo celebrandi seu recipiendi sacramentum eucharistiae. 1407. 108 (322). Commentarius in Pauli Epistolas. 1471. 109 (326). Expositio in libruin Job; Beda Venerabilis, Explanatio allegorica in Tobiam. 110 (331). Robertus Holkot, Moralitates quaedain ; S. Eusebius Cremonensis, de obitu S. Hieronymi; (Ger. van Vliederhoven), Cordiale seu Quatuor novissima. 111 (335) Glossarium in Bibliam Latinam e. vers. Hieronymi, sec. ord. libroruin. 1462. 112 (340) Liber de consolatione humanae vitae, scriptus a quodam fratre Carthusiensi domus Novae Lucis prope Trajectum; Petrus de Alliaco, Epistola contra calumniantes ordinis Carthusiensis, „de non esu carnium"; Joh. Gerson, Epistola de eadem materie. 113 (342). Libri III de septem donis Spiritus Sancti; Tractatus de gratia. 114 (343). Liber de triplici via veniendi ad vitam speculativam. 115 (345). Liber qui dicitur Totum Bonum. 1418. 116 (358). Radius contemplativae meditationis; Dionysius Areopogita» Mystica theologia; Joh. Gerson et alii, de contemplatione: S. Bonauentura, Meditatio seu liber de triplici via qui dicitur Parvum bonum; Albertus Magnus, Tract. de fine religiosae perfectionis, etc. 117 (364). Sermones quaedam in Evangelia. 118 (306) Sermones de S. Yirgine Maria; Speculum B. Mariae Virg(S. Bonaventurae vulgo tributum); Yita S. Nicolai; Odo monachus Cantuariensis eccles. Sermo de assumptione Virginis Mariae; Passio S. Dympnae ; Liber continens omnes benedictiones solenines, etc. 119 (369) Soliloquium Jesu; Suso, Centum Meditationes sive Articuli passionis Jesu Christi; Orationes de vita Jesu Christi, etc ; Orationes ad B. Mariam ; Septem Horulae, etc. 1477. 120 (370) Speculum Mariae s. sermones et preces ad B. Yirginem. 121 (372) Statuta s. Consuetudines Ordinis Carthusiensis. 122 (377) Tractatus de officio missae, excerptus ex libro Alberti magni de eodem; Contemplativa quae dicitur Tlieoria metrica. 123 (390) Historiae diversorum sanctorum ; Liber V de vita SS. Patrum, etc. 124 (391) Passionale Ecclesiae Trajectensis, sive vitae sanctorum. etc. 1423—1426. 3 voll. 125 (392) Passionalis magni sivi Legendarii de sanctis vol III. 126 (393) Martyrologium abbreviatum. etc. 127 (396) Yita S. Hugonis Lincolniensis episcopi. 1476. 128 (611) (Amoldus G heil hoven), Tractatus de contractibus usurariis sive Foeneratorium. 1467. 129 (614) Elenchus titulorum Institutionum, Digestorum. Codicis, Decretalium; (Bernardus de Botone, Casus longi in corpus Decretalium ; Galfredus de Trano, Summa in titulos Decretalium, 11. Y, etc. 130 (620). Guilielmus Durantis, Repertorium super corpore juris canonici. 131 (621) Ivo Carnotensis, Panormia s. summa decretorum in 11. VIII divisa. 132 (631.) Thomas de Cobham, Summa de poenitentia. 133 (687.) (Gariopontus) Passionarius sive ad totius corporis aegritudines remediorum 11. VII. 134 (688 ) Geraldus de Solo (Géraud de Bourges). Bonum super nono Alman^oris; Liber abundantiae; Empirica et experimenta; Tabula Salernitana; Excerpta ex libris Hippocratis et Galeni; Tabulae Astronomicae ; Opus medicum ; Tabulae astrologicae. 135 (691.) Marsilius de S. Sophia, Recepta super primo fen quarti Canonis A vicennae; Ars brevis; Joannes Huselman de Stendal, Tractatus memoriae. 136 (710.) Thomas Cantipratensis, Liber de natura rerum. 137 (723.) Joannes de Sacrobosco, Tractatus de sphaera ; Geo Purbachius; Theorica planetarum, cum figuris; Gerardus Cremonensis, Theorica; Tractatus de Sphaeris coelestibus; Extracta ex Isidoro et Buridano; Tractatus astrologicus de generatione ; Quaedam de partibus animalium ; Isaacus (Israëli) De diaetis partes III. 138 (733). Magnus Aurelius C'assiodorus, Historiae tripartitae 11. XII. 1509. 139 (822). (Joannes de Mera) Brachylogus. 140 (823). Polithecon 11 XII metrice, ex variis poetis Latinis collecti; Prosper Aquitanicus, Epigrammata ; Joannes de Garlandia, Carmen de mvsteriis ecclesiae; Bernardus Geystensis, Palpanista, metrice. l il (824). Algorismus; De arte rhetorica ; Laur. Valla, Ue ratione dicendi praecepta; Excerptum ex libello qui dicitur Loquagium. quetn composuit Mag. Henricus de Kalkar, ord. carthus. prior domus Coloniae, de arte rhetorica; Oswaldus monachus ord. Carthus. Opus pacis secundum modum Carthusiensium. 142 (1023). (Van der troestinge) dat 9e — löe boec. 1470. (Een vrije navolging van Joannes de Tambaco, de consolatione theologiae). Volgens den Catalogus Mam-Scrip tor urn Bibliothecae Rheno Trajectinae. (1887). 't Eenige boek uit dit klooster dat elders berust schijnt te zijn: 143 Liber infirmorum. Item venerabilis pater Dominus .Tohannes I.Jsbrandi de Herlem prior hujus domus Sancti Salvatoris, Ordinis Carthusiensis voluit et ordiaavit, quod liber iste de cetero perpetuis temporibus erit sub fida custodia infirmarii ad usum infirmorum, quatenus in eo legant aut legatur eisdem, que ad eorum vel utilitatem vel consolationem pertinere videbuntur. Anno 17. (Volgens 't Nederl. Archief voor Kerk. Geschied. IV, Leiden 1844, blz. 429, noot, in bezit van Prof. N. C. Kist. Zie de beschrijving aldaar.) UTRECHT. Benedictijner Abdij van St. Paulus. 1 (34). Epistolae Pauli cum argumentis. 2 (82). S. Eusebius (Cremonensis) Epistola de morte S. Hieronymi ; Explicatio causarum cur errores oriuntur e mala intelligentia Scripturae Sacrae; Gesta Barlaam et Josaphat (Joh. Damasceni?). 3 (86). Gregorius Magnus Papa. Moralium in Job. 11.1—X, XXIII -XXXV. 4 vol. (I, II, V, VI). 4 (114). Joannes Chrysostomus, Homiliae VII de laudibus B. Pauli apostoli; Bullae duae Paulis II Papae ; Libellus de raptu aniiuae Tondali; Hugo (de Sancto Victore), Opusc. de disciplina claustralium ; S. Bernardinus Senensis, Sermo de gloriosa virgine. 5 (133). Albertanus Causidicus Brixiensis, Liber de doctrina dicendi et tacendi, et alia ejusdem; Tractatus de laudibus diurnis. 6 (146). Bartholomaeus Pisanus de S. Concordio, Summa de casibus conscientiae; Jacobus de Theramo, Processus inter Jesum et Belial; Joh. Andreae, Tract. de interdicto; De confratribus nostri ordinis scil. Donatis. 7 (147). (Bartholomaeus Pisanus de S. Concordio) Summa de casibus conscientiae; Joh. Andreae. Tractatus de interdicto. 8 (163). Bonaventura, Breviloquium S. Scripturae; Liber de institutione morum et ordine vitae, S. Bernardo adscriptus; Dominicus, carthus. Trevirensis, Tractatus de vera obedientia et filiis ejus. 9 (164). Bonaventura, Parvutn bonum vel Ilegimen conscientiae quod vocatur Fons vitae (vol Centiloquium); Expositio super pater noster; Speculum prelatorum (auctore Jacobo de Gruytrode s. de Clusa?); Speculum subditoram (ejusdem?); Dialogus de creatione mundi et ejus redemptione. 10 (166). S. Bonaventura, Soliloquium; Speculum monachorum (adscriptum S. Bernardo); Anselmus episc. (Cantuar.) Stimulus amoris divini; Gemma crucifixi; Speculum peccatorum, (adscriptum Gregnrio I). 11 (169). Diaeta salutis et quaedam minora S. Bonaventurae adscripta. 12 (170). Profectus religiosorum (adscriptum S. Bonaventurae); (.Tacobus de Gruytrode), Rosarium Jesu et Mariae; Lamentatio (peccatoris). 1476. 13 (202) (Florus Magister, diaconus Lugdunensis) Defloratio epistolaead Romanos et ad Corinthios I. 14 (208) Guido de Monte Rotherii, Manipulus curatorum, Joh. Gerson, Opus tripartitum de confessione et de scientia mortis. 15 (217) Henricus de Hassia, Dialogus de modo celebrandi seu recipiendi sacramentum eucharistiae; Dionysius Carthus. Tractatus de sacramento eucharistiae; Sermones de sacramento eucharistiae. 16 (223) Hugo (de S. Yictore) Opusculum de disciplina claustralium; Oratio de passione et quinque vulneribus Christi; S. Hieronymus, Ordo vivendi Deo ad Eustochium. 17 (240) Jordanus de Quedlinburg, Articuli LXV passionis Domini; Excerptum ex libro Arboris crucifixiae vitae Jesu ; Guido (II ? Carthus.) De spirituali exercitio hominis; .Joannes de Scoenhovia, Epistola ad fr. Wilh. Vriman, de passione Domini. 18 (247). S. Machtildis, Liber qui diritur spiritualis gratiae; Yita S. Eufrasiae virginis. 19 (262). Petrus Coiuestor, Historia scholastica. 20 (290). (Henricus Suso) Horologium aeterae sapientiae. 1389. (script, per Symonem de Scraghen); Compendium sacrae theologiae in 11. VII divisum. 21 (300). (Thomas a Kempis) Soliloquium animae; Tractatus cui titulus: Qualiter homo possit amplius in bono proficere, etc. (a nonnullis S. Bernardo tributus); Henricus de Balma, Stimulus amoris; (Gerardus Zerbolt), Tractatus de spiritualibus ascensionibus; Tractatus de statu sacerdotali. 22 (349). Moralitates ordinatae sec. ord. alphabeti; Tractatus moralis de oculo; Sermones de tempore et de quibusdam sanctis. 23 (351). Orationes quaedam. 24 (380). Tractatus de juvenibus trahendis ad Christum ; Theodoricus de Herxen, Libellus de innocentia servanda; ejusdem Libellus de parvulis trahendis ad Christum; etc.; (Joannes de Scoenhovia) Secunda epistola missa in Eymsteyn ; Memoriale compendii sacrae theologiae; de quinque gradibus humilitatis ; Sermo ; Henricus de Hassia, Regula de peccato mortali, etc. 25 (-582). Tractatus de Vita religiosa ; S. Bonaventura, Legenda S. Francisci. 26 (629). Summa brevis in foro poenitentiali extracta e Summa Raimundi (de Pennaforte); Rubricae corporis juris canonici et civilis; etc.; Notabilia et allegationes juridica, ordine alphab.; Christianus de Eckoy, Dicta in Raimundi (de Pennaforte) Summam; Summula de Summa Raimundi, metrice, etc. 27 (684). Bernardus de Gordonio, Lilium medicinae, in VII 11. divisus. 28 (685). Bernardus de Gordonio, Lilium medicinae, in VII 11. divisus ; ejusdem Prognosticationum pars; Constantinus Africanus, Viaticus; Petrus Hispanus, Thesaurus pauperum ; Concordia inter Ducem Austriae et Civitatem Traiectensem. (a. 1483?) 29 (695) Synonyma (medica) extracta e libro Simonis de Janua; Joannes til. Jlesuae, Antidotarium; Joannes de Tornamira, Introductorium juvenum practicam noviter incipientium, etc. Galenus, Liber Tegni, Latine, Hippocrates, Prognostica, Aphorismi et Remedia acutorum, Latine; Commentarius in Hippocratis Aphorismos; Jacobus de Forlivio, Expositio 21 fen. Til Avicennae, etc. 30 (724). Quaestiones de phvsico auditu sive philosophia naturali; Joannes Lausanus, Nova theoria planetarum, cum imaginibus; ejusdem Tractatus de Sphaera; Alphonsus Rex Castellae, Canones; ejusdem Tabulae. 31 (806). P. Terentius Afer, Comoedia VI. 1 it den Catalogus Manu Scriptorum liibliothecae Rlieno Trajectinae. 1887. Bij Sanderus, Bibliotheca Belgica Manuscripta, Insulis 1641, p. 331 vindt men eene lijst „Mss codices Traiecti ad S. Paulum, Anno circiter 1580", die bijzonder weinig gelijkenis met deze heeft. Zie daarover boven, blz. 177. WINDES HE IM. De libt is quos patres mostri pro divinis et hbrario, conscripserunt. Seniores nostri nunquam tempus sine notabili utilitate, corporali labore, interna devotione seu divina contempplatione vacuum abire permiserunt: quia non obstantibus quibuscumque magnis inultisque laboribus externis jam praedictis, internisque vacationibus, tantum studii novis libris conscribendis inipenderunt: ut pro choro et divinis omnes libros correguisitos suis ipsi manibus conscriberent. Octo enim missalia magna, duo lectionaria, hyemale et estivale, sex magna gradualia, duodecim antyphonaria, sex psalteria majora, capitulare, martirologium et manuale,') omnia in fractura seu magna rotunda scriptura, cum bonis notis quadratiset paucis havenatis, bene virgulatis emendatis et punctuatis pro divinis dumtaxat ofticiis: fratres nostri de wyndesem capitulo vicesimo secunilo superius expressi, cum clericis devotis secum tune commanentibus manibus propriis conscripserunt. Hec autem divini officii volumina tanta semper et ubique mundicia custodierunt et nobis custodienda mandaverunt, ut cum divina ex eis officia per annos viginti, triginta ant quadraginta conventualiter cotidie fuissent servata : adhuc tamen sine macula, im mundicia et nigredine, sicut nova et recentia vendi possent et comparari Pro libraria autem fratres nostri quot et quantos libros magnos et parvos brevi tempore vite sue cum clericis et conversis in optima littera conscripserunt, quis enarrabit? Ad comprobanda ergo priorum fratrum nostrorum maximam scripturarum sanctarum diligentiam: aliqua saltem e pluribus nostre interim memorie occurrentia in medium proferamus. Et primo de libris patris nostri Augustini: videlicet Augustinum de civitate dei, de trinitate3), super lobannem, de verbis domini, super Genesin ad litteram 3), super Genesin contra Manichaeos 3), tres quinquagenas ejus magnas super psalterium ; confessiones ejus, epistolare ejus majus 3), epistolare minus, contra Faustum 3), contra Maximinum 3), contra Fortunatum 3), contra Donatistas 3), sermones ejus per circulutn anni. et ad fratres de heremo ; super canonicam Johannis, de doctrina cliristiana. de consensu evan?elistarum 3), de baptismo parvulorum 3), de decein cordis. super Apocalipsim, et alios libros et tractatus ejus quamplures: que longum est enarrare per singula. ') Aan de hier genoemde koorboeken hadden, volgens Busch, (Chronieon Windes, medegewerkt Joh. U Kempis, een broeder van Thomas. die ook Ordinarii et Kalendarii schreef (p. 406, 407), Peter van Gouda (p. 446); JohannesSehutken (p. 579, 580). Het voornaamste missaal was bewerkt door Anselmus Bleerinc van Breda (p. 571.) Vele dezer boeken waren „verlucht" door Hendrik Mande (p. 454). ') Dit boek werd volgens Busch, Chronieon Windes, p. 390 geschreven door den eersten rector Hendrik Klingebijl. Deze schreef ook Augustinus, de charitatc Dei hier niet genoemd, en samen met Albert Winberghen, primam (ininquagenam Augustini, super Psalterium. Eindelijk nog Homilias de tempore aestiuali, et alia plura similia in porgameno et textura. 3) Alle met 3) gemerkte boeken werden volgens Busch geschreven door Hendrik van Wilsem (Chronieon Windes, p. 420 ss.) met nog enkele andere werken van Augustinus en Ilieronymus, in dezen catalogus niet vermeld. Gregorium super Job in tribus moraliura voluminibus ; super Ezeehielem, super cantica; homelias ejus, dyalogum, registrura et pastoralia. Ambrosium in exameron, de officiis, de virginitate, super beati immacnlati, epistolare ejus: et alios plures tractatus ejus. Iheronimura super YsaiamJ), super Iheremiam1), super Ezeehielem '), Danielem l), super duodecim prophetas minores '); super Matheum, contra .Jovinianum, epistolare ejus ad viros, epistolare ad feminas ; regulam, vitam et obitum ejus. Bernardum super cantica, super qui habitat, super missus est; de consideratione, de praecepto et dispensatione, de diligendo deo, de diversis, apologeticum ejus, meditationes ; sermones hyemales 2) sermones estivales '), vitam et epistolare ejus. Sermones Guerrici abbatis ; in festis principalioribus. Crisostomum super Matheum opus perfectum, et opus ejus imperfectum ; de reparatione lapsi; omelias ejus super ad Hebreos, super Johannem, et quod nemo leditur nisi a seipso. Originem super cantica;') Hilarium super Matheum') Prosperum de vita contempplativa. ') Collationes patrum. Instituta patrum. Vitas patrum. Cypriani episcopi et martiris epistolare Leonis pape Sermones; epistolare ejus 1). Eusebii Arelatensis sermones. Eusebii Emisseni sermones. Ecclesiasticam historiam. Scolasticam historiam. Bedam super cantica, et de tabernaculo federis. Omelias et sermones de tempore hyemali: et de sanctis per annurn in inagnis voluminibus. Hugonem de archa Noe, de arca animae, de sacramentis, commentum ejus super regulam Augustini. Richardum super cantica, super apocalipsim '), de trinitate: de minori et majori contempplatione. Hugonem super ecclesiasten. Dyonisium de divinis nominibus. Ysidorum de summo bono. 1) Zie noot 3, blz. 285. 2) Geschreven door Anselmus Bleerinc van Breda, met nog vele andere boeken (Chronicon p. 571 ) Thomam de eterna beatitudine. Gesta salvatoris. Speculum beate virginis. Speculum virginum. Bonaventuram in vitam Francisci. Vitam _ Martini, Anthonii et Hvlarionis, et aliorum in magno volumine. De itineribus eternitatis. De triplici via. Basilium ef Franciscum Petrarcham: de vita solitaria. Augustini Enchiridion ; ad comitem Bonifacium, ad Probum; Soliloquium ejus, de spiritu et littera, de diversis. Augustinum super epistolam Galatbas, super sermonem domini in monte; retractationes ejus. Catholicon '). Horologium eterne sapientie. Profectus religiosorum: et Speculum monachorum. Passionalia duo aut tria magna. Tractatus et epistolas magistri Gerardi Magni'). Istos et multo plures libros in Wyndesim vidimus a patribus et fratribus nostris in Windesim in bono pergameno, optima littera, in fractura, rotunda vel brevitura conscriptos: bene punctuatos, et pro majori parte ad legendum in refectorio debite accentuatos et ligatos Deze belangrijke catalogus vormt het 29e Hoofdstuk van de oorspronkelijke redactie van Busch' Chronicon Windesemense in een Nijmeegsch handschrift (Liber Canonicorum Regularium domus beate Katherine novimagensis) bewaard gebleven in 't „priesterhuis" teGaesdonck. Het werd gepubliceerd door Y. Becker in zijn artikel: „Eene onbekende Kronijk van het Klooster te Windesheim" (Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. te Utrecht, X, 1887. blz. 376), blz. 402 e. v. en geeft een veel uitvoeriger overzicht van de Windesheimsche librarie dan uit de gedrukte kroniek samen te lezen valt. Vermoedelijk geeft liet den inhoud der kloosterbibliotheek weer zooals die was omstreeks het jaar 1450 of 1460 — doch, zooals de schrijver zelf reeds mededeelt, lang niet alle boeken die aanwezig waren, zijn hier vermeld. Enkele der hier genoemde handschriften, verscheidene van lateren tijd, alsmede een aantal gedrukte boeken welke eens tot de Windesheimsche boekerij behoorden, berusten tegenwoordig op 't stedelijk archief te Zwolle. Een uitstekend overzicht daarvan gaf Acquoy, Windesheim, III, Bijlage VI, ') Dit woordenboek werd driemaal afgeschreven door Bartholomaens Herbolt, die ook vele andere boeken afschreef. a) Zie noot 3, blz. 285. blz. 273 en volg. Men kan aan 't daar vermelde toevoegen No. 6, 69, 78, 97 uit den Catal. der Hss. van de Athenaeum Bibliotheek te Deventer, terwijl ook op de Stedelijke Bibliotheek te Hamburg nog een band met verschillende Hss. uit Windesheim berust. ZUTPHEN. Adamanshuis. 1. Item Gaevert van Oldewaeter [gaf ons] een ewangelieboeck. 2. Item Mechtelt ten Corenblecke gaf ons onses heren leven. 3. Item heer Johan van Grolle canonic toe Zancten 4 rinsche gld. te volsten tot onsen missael 4. Item zes rinsche gulden te volsten tot ons missael voer een ziel te bidden daert moeder Tolleners voer begheert. 5. Item Herman van Dorsten steenmesleer gaf ons 2 boecke, der sielen troest ende een evangelieboeck in de vasten daer die vier utersten in syn. 6. Item heer Jaeob Huginck heeft den susteren gegeven twie boecken; dat ëen boeck is dat nye testament alheel, dat ander boeck is een deel van dat olde testament, end die sullen wesen tot behoef des priesters... 7. Item die kinderen van Harwen hebben ons gegeven dertien gulden eens, een brevier in twen stucken tot behoef des paters der susteren voersz. in der tyt in vorwerden dat men die ghetide boeken gheens. sins tot ghenen tiden vercoepen en sal ende die twie boeken worden ghecoft voer 17 rinsche gulden. Ende die kinderen, als meister Herman ende meister Johan van Herwen voersz. begheerden sonderlinge dat men iaerlix tot allen tiden voer hem ende voer hoeren olders wolden bidden ende dat willen wi gheerne doen. Datum anno domini 1468 in festo Elizabeth. 8. Item Trude van Grolle die mit ons gewoent heeft, heeft ons gegeven... 7 arnoldus gulden tot onsen missael ende der maechden spiegeel !). Item anno 1500 op sanct Agathendach des avendes starf die eersame \\ illem Leerinck onse naeber ende heft ons in testament geghe- ven wael 50 rinsche gulden tot myssewijn een deels ende voirt an boeken. 10. Item heer Johan Meyrinck die int vyrde iaer mede priester des paters is gheweest ende by ons ghestorven gaf ons 8 ridergulden een ghetyeboeck ofte liggher... hi is ghestorven anno 1545 Yiti et Modest! martyrum. Lit „dat memorie boeck der susteren tot Admanshuys." Hs. in perkament op 't stedelijk archief te Zutphen. De zusters van St. Agnesklooster of Adamanshuis stonden onder toezicht van de paters van Heer Florenshais te Deventer en 't Fraterhuis te Zwolle. Op den 18 Augusti 1593. In Adamans Clooster gevisiteert dieLiberye, und bevonden: als in volgende bladt te sien. 1. Opera Chrisostomi in 4 pars. 2. Chrisostom. in Johannem et Mateum. 3. Chrisost. in Episto. Paulij 2 pars. 4. Diuus aurelius augustinus de verbis domini. 5. Diuus aurelius augustinus de civitate dei. 6. Opera Bernardi. 7. Theofi(l)actus in quatuor Euangelistas. 8. Biblia concordantiae. 9. Ecclesiastica historiae Eusebij. 10. Opera Hieronymij in 5 pars. 11. Augustinus in sacris Episto. Paul. 12. Speculi historialis Vincenti 2 pars. 13. Sermones Johannes Taulerij. 14. Biblia Hieronimij. 15. Augustinus in psalmis 1 pars. 16. Speculum naturalium Vincenti. 17. Postilla Johannes Royardum. 18. Speculum doctrinale Vincenti. 19. Bartholomejj Engelsman. 20. Vita Pluterchi. 21. Nicolai de Lira in 6 pars. 22. de Jus canonicum 2 pars. 23. Sermones thesaury. 24. Augustin. in Genese. 25. August, in Matei. 26. Augusti. super Evangelium Johannis. 27 Rapsodie historie Marei Anthoni Cochi in 2 pars. 28. Rupert. abbatis in matheum p. pars. -29. Moraljj Sancti gregorjj. 30. Frederici Nausae Blanci campiani divinarum humanarumque res. 31. Bon aventurae. 32. Opus Ciriljj. 33. Opus tripartium Gersonis. 34. histori Egesippi. 1» 35. Sermones Pomerij. 36. Tertia et quarta pars Gerchonis. 37. Thomae de Aquinae in 3 pars. 38—147. Item 110 stucken, soo grooten als cleyneren waervan die tyttel nyet wael te vynden. Inventaris berustend op 't stedelijk archief te Zutphen. Daarin ook over de boekerij van het Klooster IJzendoorn te Zutphen. 1. Lira in Epistolas paulinae. 2. Decretum Gratiani. 3. Liber Titulorum. 4. Thesaurum de tempore. 5. Lira in Evangelistas. 6. Lira in 5 libros Moises. 7. Thomas de Aquinae. 8. Morale gregorij. In heren Henrickshuys (te Zutphen). (Bleef oningevuld. Bovenstaande Inventarissen en ook de volgende, die in het archief der St. Walburgskerk berust, mogen dienen als proeven van de wijze, waarop dergelijke stukken gewoonlijk bewerkt zijn.) Observantenklooster Galileeën bij Zutphen. Quorundam librorum per Yenerabiles et eximios viros G uil heimum Barner, Henricum Coen, Godefridum Barner et Guilhelmum Aessack p(resbyteri) Sutphan(ienses) cum in domo Virginum aut Moncharum vulgo dicta „dat Ronsdeell" tum in aedibus Cornelij Iseren repertorum (qui forte libri ante destructionem fratruiu Minoritarum Coenobij prope Sutphaniam tune siti, partim ad Bibliothecam partim ad chorum eiusdem monasterij pertinebant) factum ac conscriptum Jnventarium per me Notarium infrascriptum in liunc qui sequitur modum. Sutphanie An° XVC LXXV Die XV Decembris. In Domo vulgo dicta dat Rondeel inventi sunt hic infrascripti libri: Decretum juris canonici. Item Decretales. Item Panormitani pars 1 super lib. Decretal. Item Panonnit. pars 2da et 3» super lib. Decretal. Item Petri Rauennat. Compendium Juris canonici. Item super Novum. Item super Infortiatum. Item super Yetus. Item Speculi pars 1», 2rimo pulpito. 3. Biblia integra, vet. et novi Testam. non soluin ad Hebr. veritatem, verum ad vetustiss. ac emendatiss. utriusque lingue codicum fidem recognita, etc. Colonie, 1529, in Sept. mense. 4. Biblia sacra vet. et novi Testam. iuxta vulgatam edit. Joh. Benedicti Paris. Theologi emendata. Parisiis 1563. 5. Bibel (Den) inhoud, het oude ende nieuwe Testament. Gheprent in die lieylige Rickstad Cuelen, doer die erfgen. van Arnold Birckman, 1565. *6. Biblia latina cura glossa ordinaria Walafridi Strabonis et iuterlineari Anselmi Laudunensis IV. Partes. ; (s. I. a. et typ.) (Basileae c. 1480- (Hain 3173). i. Commentarium in quatuor Evangelistas calamo in pergameno exaratum. *8. Biblia latina, cutn postilla Hugonis cardinalis. VII Voll. Basilea, Joh. de Amerbacb, 1498—1502. (Hain 3175.) 9. Biblia latina, cum glossulis tam margin, quarn interlin. ord. una cum Nicol. de Lyra postillis, VI Voll. Basileae, Joh. Froben, 4498 1502. (Hain 3172, noot.) 10. Mcolai de Lyra, Postilla super totum novum Testamentum. (Die ver hut et is voer Concordantias biblie maiores 1). 11. ïsicolai de Lyra, Ecphrasis siue Postilla in librum Psalmorum Dauidis, calamo conscripta. 1-. Augustinus (Aurel.) Hipp. Episc. Opera omnia in decem tom. partita. Basilee, 1556. 13. Arboreus (Joan.) Laudun. Doet. Theol. Theosophia, complectens difficill. locorum cum. vet. tum noui Testamenti expositionem, etc. Parisiis, 1540. *14. Piscatorius (Joh.) Epitome omnium operum Aurel. August. Coloniae» 1549. *15. Dionysius Areopagita, Opera omnia, cum comment. Dionys. a Rikel. Colon. 1556. *16. Gregorius (Magnus), papa. Opera omnia. 2 Voll. Basileae, 1551. *17. Bernardus Clarevall. Opera omnia. Basileae, 1552, *18. Cyrillus, Archiep. Alexandr. Opera. Basileae. 1546. *19. Tertullianus (Q. Sept. Flor.) Opera, Basileae, 1550. *•20. *21 Irenaeus, Episc. Lugd. Adversus Haereses libri V Basileae, 1560 et Justinus, philos. et martyr. Opera. Basileae, 1555. *22. *23 Theodoretus (Cyr. episc.) In 14 S. Pauli epist: comment. lat. vers. Gent. Herveto, Florentiae, 1552. et Castro (Frat. Alfonsus a) De potestate legis poenalis libri II Lovanii, 1557. *24. *25. *26. Basilius Magnus, Caes. Episc. Opera. Coloniae 1523 : \rarlenius (Hieron.) Commentariorum libri III in omnes Psalmos, Lovanii 1557 ; et Athanasius, Archiep. Alex. Opera omnia. Coloniae, 15 i8. *27. *28 Hilarius Pictav. Opera, Basileae 1550. Item aliquot libri Ambrosii de virginibus de viduis et alijs. !) Aantcekening van Herman Berner. 29. Perez de Yalentia (Jac.) In 150 psalmos Davidicos expositiones; acc. Tractat. contra Judaeos, item expositio Canticor. Salomon (?). 30. Bredenbachius (Matth.), Kerspensis, apud Embricam dum vixit Gymnasiarcha, In 69 Psalmos priores et in S. Evang. Matth. commentaria, Coloniae. 1560. *31. *32. Haymo, olim Episc. Halberstatt. Pia, etc. in omnes Psalmos explanatio. Friburgi Brisg. 1533. Thauler (Joan.) Tam de tempore quam de Sanctis Homiliae. Coloniae. 1553. 33. 34. Arnobius Aphrus. In omnes Psalmos commentarii. Coloniae, 1532; Snoy (Reinerus) Goudanus. Psalterium Davidicum paraphr. brevib. illustratum Antverp. 1538. 35. Euthymius, monach. Zigabonus, Commentarii in omnes psalmos, e Graeco in Lat. conversi per Phil. Saulum, episc. Brugnatensem, Paris. 1543. 36. Innocentius III Papa. In septem psalmos poenitent. David. commentaria. Coloniae, 1551. 37. 38. Sadoletus (Jac.) Episc. Carpentor. In Psalmum 93 interpretatio, Basilae. 1530. Titelmannus (Franciscus) Hassell. Summa mysterior. Christ. fidei ex authorit. divin. script, congesta atque ia pias contemplat. formulas digesta, Antwerp. 1532. *39, *40, *41. Annotationes doctor, viror. in Grammaticos, Poetas, etc. (Parisiis) 1511. Potken (Joh.) (?) Introductiunculae in tres linguas externas, Hebr. Graec. Chald. Coloniae Agrip. 1518. Psalterium in quatuor linguis, Hebr. Graec. Chald. Lat. Coloniae 1518. 42. Cyprianus (Caecilius), Opera. Lugduni, 1550. *43. Lactantius Firmianus, Opera. Basileae, 1521. 44. Theophilactus, Archiep Bulgarie, In omnes Pauli epist. enarrationes, Christ. Porsena interpr. Coloniae 1543. 45. Euthymius, Commentaria in IV Euangelia ex Chrysost. alior. vet. scriptis collecta, Joh. Hentenio interpr. Parisiis, 1547. *46, *47, *48. Placus (Andr.) Mogunt. Lexicon Biblicon, sacrae philos, cand. elaboratum, Coloniae 1543 ; Joannes Damasc. Opera, Henrici Gravii studio eruta. Coloniae, 1546. Cassianus (Joan.) libri XII, paraphr. redditi a Dionys. Carthus ; acc. Joh. Climax, Climax sive scala paradisi. Coloniae, 1540. 49. Antoninus. Archiepisc. Florent. Summae theologicae, Partes I, II et IV. Argent. Helvet. 1490. (Hain 1248). *50. Antoninus. Archiepisc. Florent. Chronicon sive Opus historiarum. 3 Voll. Nurembergae 1484. (Hain 1159). 51, 52. Daranti (Guill.) Episc. Mimat. Rationale divinor. officiorum. Basileae 1488. (Hain 6495); Robert. Carracciolus de Liceo, Opus quadragesimale quod de poenitentia dictum est. Argentinae 1485. ra TT (Haitl 5436). olt (Jobannes) Discipuli Sermones de temp. et de Sanctis, cum promptuario exempl. et de miraculis B. Yirginis Mariae, Daventriae, 1485. 54. Busti (Bernardus de) Rosarium Sermonnm praedicabilium. Partes II, Hagenaw, 1500. (Hain 4164.) 56, " " Mariale, de singul. festivitat. b. Mariae Virg. per modum sermon. omnia tractans, Argentinae, 1520. 56. Hosius (Stanislas) card. et episc. Warmiensis. Opera, aucta et recognita. Pariais 1562. 57. Prierio s. Prierias (Sylvester de) Ord. Praedic. Compendium operis Joh. Capreoli in I \ libb. sententiarum, Cremonae, 1497. (Hain 13346.) 58. Voragine (Jac. de) Sermones de tempore. Daventriae, 1483. ,,n (K. B. I, 267.) 59. Hieronymus (B.) Epistolae omnes uno vol. contentae. Norimbero-ae 14.Qr» ö „A (Hain 1495.) 60. Pelbartus de Themeswar, Ord. Minor. Sermones. Hagenaw, 1500. (Hain 12552.) » » Sermones Pomerii Quadragesimales, Hagenaw, 1500. (Hain 12560.) " " » Sermones de Sanctis, Hagenaw, loÖO. (Hain 12556.) 63, *64, '65, '66, Voragine (Jac. de) Legenda sanctorum s. Lombardica Historia (s. I. a. et typ.); UsuarJus, Martyrologium, Coloniae 1490. (Hain 16111); Gesta Romanorum cum applicat. moral. et misticis. s. I. et typ. 1493 (Hain 7747); Columna (Guido de) Historia Troiana et Hist. Destructionis Troiae. Argent. 1494. (Hain 5511.) 67. Aquitanicus (Prosper) Episc. Regiensis. Opera recognita.Coloniae 1540. *?68. Voragine (Jac. de) Legenda Sanctorum s. Lombardica Historia, 1476. 69, 70. Lanspergius (Joh.) omnium Epist. ac Evang. dominic. totius anni Enarrationes, Coloniae, 1548. Wicelius (Georg.) Hagiologium s. de Sanctis Eccles. Mogunt. 1541. 71. Wicelius (Georg.) Chorus sanctorum omnium Zwelff buecher historiae aller Heiligen Gottes, Collen am Rhein, 1563. *72. Enarrationes vetustissim. theol. in Acta Apostol. et in omnes T>. Pauli epist. ab Oecumenio etc. acc. Remigii Altisidorensis episc. in undecim. post. proph. ennaratio. Antverp. 1545. '3* bemens Romanus, de Constitutionibus Apostolicis libri VIII; eiusdem \ Scholia in loca quaedubitationem aliquam habere videatur. Parisiis, 1564. 74. Garranza (Barthol.) Summa omnium conciliorum a sancto Petro usque ad Pium IV pontif. Antverpiae 1564. 75, 76. Concilium Trident. Oecumenieum etc. Coloniae 1564; Fabri (Joh.) ab Haelbrun, Johelis prophetia pro concione explicata. latin. donat. p. Tilm. Bredenbach. Lovanii 1563. *77. Canones Concilii provinc. Coloniensis sub D. Hermanno, Archiep. Colon. Eccles. Acc Institutio compend. doctrinae Christ. Coloniae 1538. 78. Wicelius (Georgius) Eucharistias.s.eccles. Christi Jhesu. Coloniae 1549. 79. „ „ Defensio doctrinae de bonis operibus contra secta Martini Lutheri. Col. 1549. 80. „ „ Coacervatio locorum utriusque Testam. de absol. necessitate bonorum a fide operum, Colonne 1548. 81. Cani (Melchior) Episc. Canariensis, de locis theologicis libri XII Lovanii 1564. 82. Veritate (de) Corporis et sanguinis Domini nostri Jhesu Christi in Eucharist. Sacrarn. cum refut. divers, circa hoe haereseon. Lovanii 1551. *83. Nider (Joh.) Ord. Praedicat. Praeceptorium divinae legis s. expositio decalogi. Nurnbergae 1496. *84, *85. Treflerus (Florianus) Conciones eccles. triginta sex. de praecip. eccles. cathol. feriis. Coloniae 1565. Lindanus (Wilh. Damas). Episc. Ruremund. Dubitactius de vera certaque per Christi Jesu Evang. salutis aetern. via libris III instructus. Coloniae 1565. 86. Driedonis (Joannes) a Turnhout, de ecclesiasticis Scripturis et dogmat, libri IV. Lovanii 1543. 87. Voragine (Jac. de) Sermones de Sanctis per anni circulum concurrentibus 1484. *88. Dionysius Carthusianus. Enarrationes in quinque Mos. legis libros. Coloniae 1548. *89, *90. „ „ Enarrationes in libr. Josuae-Paralip. Colo¬ niae 1552. Enarrationes in quattuor Proplietas maiores. Coloniae, 1557. 91. „ „ Commentarii in psalmos omnes Davidicos. Coloniae, 1558. *92, *93. „ „ Enarrationes in Job, etc. Coloniae, 1551. Clichtoveus (Judocus) Elucidatorium eccles. ad offic. eccles. pertin. planius exponens, libri IV Basileae, 1519. 94. „ r de perfecto mundi contemptu, ut pius, ita utilissimus heptalogus, etc. Coloniae, 1540. 9o. Dionysius Carthusianus, de quatuor hominis novissimis ; eiusdem Colloquium de particulari iuditioanimarum; modus optimus subveniendi cum in extremis vite, tum ia purgatorio animabus. Coloniae, 1535. 96, 9i. Lanspergius (Joh.) Pharetra divini amoris, etc. Coloniae 1533. Dyonisius Carthusianus, Vita, simul et operum eius fidissimus catalogus. Coloniae 1532. 98. Dionysius Carthusianus, Summae fidei orthodoxae libri IV in 2 tom *99, * 100 Dionysius Carthusianus, Enarrationes in quinque libros sapientales. Coloniae, 1555. eiusdem, Enarrationes in XII Prophetas minores. Coloniae, 1549. 101. Dionysius Carthusianus, Enarrationes in quatuor Evangelistas Coloniae, 1533. * 102, *103. Dionysius Carthusianus, In oinnes b. Pauli epistol. comm entaria, Coloniae 1533; Dionysius Carthusianus, In epistol. omnes canonicas, in acta Apost. in Apoc. enarrationes, Coloniae, 1533. 104. Haymo, Episc. Halberstatt. Homiliae, pars aestiualis etc, Coloniae 1539, lOo, 106. Haymo, Episc. Halberstatt, In divi Pauli epistol. omnes interpret! lo28; Smaragdus, de Ecclesiasticor. et potiss. Monachor. virtutibus, Diadema Ecclesiast. s. Monachor. inscriptum. Antverpiae 1549. 10/. Batavus (Florentius) Institutiones vitae Christianae, Coloniae, 1552. 108. Cumiranus (Seraphinus) Feltrensis, Conciliatio locorum totius Script, sacrae quae inter se pugnare videntur. Antwerpiae 1557. 109. Xausea (Frider.) Blancicamp. Evangelicae veritatis homiliarum Centuriae quatuor, 3a vice excuse, Coloniae, 1534. 110. Xausea, (Frider.) Episc. Yienne, Cathol. Postill. et Homiliar. in totius anni tam de temporequam de sanctis Evangelia etc, Coloniae 1550. 111. Hybernicus (Thomas), Flores doctorum insignium tam Graecor. quam Latinor. qui in Theol. et Philos. claruerunt. Antwerpiae, 1543. 112. Konigsteyn (Anth. a) Minorita. Concordantiae breviores omnium materiarum ex S. Biblioruin libris. Coloniae 1532. 113. 114 Rupertus, abbas Monast. Tuitiensis, Ord. S, Bened. dedivinis officiis libri XII. .Coloniae 1526; Clichtoveus (Julocus), De veneratione Sanctorum libri II. Coloniae 1527. 115. 116. 117. 118. Virvesius (Alfonsus). Canariens. Episc. Puilippica e disputationes adv. Lutherana dogmata, per Phil. Melanchtlione deiensa, etc Coloniae lo42; Eckius (Joh.) Replica adv. scripta secunda Bucen apostatae super Actis Ratisponae, Ingolstadii 1543 ; Formula reformationis per Caesariam Miiestatem Statibus eccles. proposita, Coloniae lo48; Cochleius (Joh.) Consyderatio de futuro concordiae in Religione tractatum Wormatie habendo. Ingolstadii. 1545. 119. Rossensis (Joh.) episc. Acad. Catabr. cancell. Assertionis Lutheracae confutatio. Aeditio ultima, etc. Coloniae 1525. *120. *121. Ferus (Joh.) In sacrosanct. J. Chr. evang. sec. Matthaeum comment. libri IV Moguntiae, 1559. eiusdem, In sacrosanct. J. Chr. evang. sec. Joannem enarrationes, Moguntiae, 1559. 122. Ferus (Joh). Postillae sive Conciones. Voll. V Antverpiae 1500—63. (Desc vursz. syn verbutet, die van Fero holdett, voer Ferum in groet formaet') 123. Royardus (Joh.) Ord. Minor. Homiliae. 2 Voll. Coloniae 1550. 124. „ „ „ „ Homiliae, Antwerpie, 1542. 125. Hofmeisterus (Joh.) Homiliae in Evangelia quae in Dominicis et aliis festis diebus leguntur, Antverpiae, 1562. 126. Docaeus (Joh). Episc. Laudun. Homiliae. Antverpiae, 1561. 127. Michael, Episc. Merspurg. Catechismus Catholicus in conciones, lat. donat. per Tilm. Bredenbachium, Coloniae 1562. 128. Branteghem (Guilh. de) Carthus. Jhesu Christi vita iuxta quatuor Evangelist, narrationes picta. Antverpiae, 1537. 129. Sasbout (Adam). In Esaiam commentaria, op. et industria C. Verburch Delphii in lucem aedita. Lovanii 1563. 130. Lombardus (Petrus) Episc. Paris. Sententiarum libri IV cum Conclusion. Henr. Gorichem. Basileae. Nic. Kesler. 1498. (Hain 10198). 131. Bonaventura (S.). Perlustratio in lib. secund. Sententiarum; eiusdem Perlustratio in libr. tertium Sententiarum. Nurenbergae 1491. (Hain 3540?). * 132. Bonaventura (S.) Super Quartum lib. Sententiarum disputata Xurenbergae 1491. (Hain 3540?). 133. Biel (Gabriel) Repertorium generale et succ. super quatuor libros Sententiarum. Lugduni 1599 (?) 2). 134, 135. Biel (Gabriel) Sacri canonis Missae expositio mystica et literalis. Basileae, 1515 ; eiusdem, Supplementum in Octo et viginti Distinct. ultimas 4>i libri Sententiarum. Parisiis, 1521. 136, 137. Guillelmus, Paris. Episc. Operum Summa, divin. humanarumque difficultates resolvens. 2 Partes Parisiis 1516. Robertus Holkot, Super librum Sapientiae. Basiliae 1516 (?). 138. Gorran (Nicolaus de) Ordin. Praedic. Postilla elucidatoria et magistralis super Epist. Pauli. Hagenawae 1520 (?). *) Aanteekening van Herman Berner. 2) Dit zal wel moeten zijn 1499 of 1509. 139. Trovamala (s. Salis) Baptista de) Summa Rosellae de casibus conscientiae. Argentinae, 1516. 140. Fumus (Barthol.) Placent. Ord. Praedic. ac. haeret. prav. Inq. Summa s. aurea armilla, breviter omnia continens quae in Jure can. apud Theolog. etc. circa animarum cura tractantur. Antverniae 1561. 1 141. 142, Almain (Jac.) Senonens. Aurea opuscula, omnibus Theologis utilia, etc. Parisiis, 1518Palude1 (Petrus de) Ord. Praed' Quartus Sententiarum liber a fr. Yincentio de Haerlem recognitus. Parisiis. 1518. 143. Astesanus (de Ast.) Summa de casibus conscientiae. Yenetiis 1478. (Hain 1893). 144. Astesanus (de Ast.) Summa de casibus conscientiae (s. I. a.ettyp.j (Hain 1890.) 145. Summa M. Goff. de Trano, calamo exarata. 146. Summa Pysani, etiam calamo exarata. 147. Summa confessorum compilata a fratre Johanne Lectore Praedicatorum, calamo exaratum. * 148. (Gratianus) Decretorum Codex, impressus Venetjjs, 1477. (Hain 7890.» » Decretorum Codex". Coloniae ') impressus. Anno 1479. (Hain 7894). 150. Gregorius IX. Decretalium compilatio. Basiliae 1478. (Hain 8004). 151- r IX. Decretalium compilatio. Coloniae ^) 1481. (Hain 801l!) 152. Bonifacius VIII. Sextus decretalium Moguntiae, 1476. (Hain 3593.) ^ III. „ „ (1486?) et adhuc semel habetur scriptus. 154. Clemens V. Constitutiones. cum Joh. Andreae apparatu, Yenetiis 1479- (Hain 5424.) 155. Clemens V. Constitutiones. Moguntiae, 1471. (Hain 5412.) ' 156. Nicolaus Panormitanus de Tudeschis. Lectura super quinque libros Decretalium. Yoll. I 3), II, m, IV, Yenetiis, 1483. (Hain 12313.) 157. Geminiano (Dominic. de S. ) Ictus Bonon. Prima pars lecturae super VI decretalium. Venetiis 1477 (1476?) (Hain 7539.) * 158. Decisiones antiquae et novae Kotae Romanae a variis auctorib. collectae. s. I. a. et typ. (Hain 6042) 159. (Ausmo v. Auxmo) (Xicolaus de) Supplementum summae Pisanellae" Yenetiis 1479- (Hain 2158.) ') Moet zijn Venetiis. Cansen is waarschijnlijk in de war geraakt door den naam van eender drukkers: Joh. de Colonia. ') Lees nogmaals Venetiis, om dezelfde reden. ») I ontbreekt nu. 160, 161. Institutionum seu elementorum libri quatuor. vel sammarium literale, exquisitissime collectum, scholaribus utriusque plurimum conducens. Anno 1482. J) Bruno (Henricus alias de Piro s. de Pyro) de Colonia. Tractatus super Institutiones. Lovanii. 1486. *162. Bruno (Henricus) idem opus s. a. 163. Panormitanus (Nicolaus) de Tudeschis, Lectura super secunda et tertia parte secundi libri Decretalium. Basileae 1487. (Hain 12315.) * 164. Justinianus, Codex (de tortis). Moguntiae 1475. (Hain 9598.) *165. Justinianus, Codex (de tortis) Nurenbergae, 1475. (Hain 9599). '166. Pistorio (Cynus de) Lectura super Codicem, 2 Voll. (Argentorati) s. a. (Hain 13022). *167. Azo (Ictus) Summa super novem libb. Codicis et quatuor Institutionum. Spirae, 1482. (Hain 2231). *168. Casus longi cum casibus brevibus Codicum libb. IX s. I. a. et typ. (Hain '?). 169. (Gallensis) (Joh.) Ordin. Minor. Summa Collationum. (Coloniae 1472) (Hain 7441). *170. Justinianus. Imp. Digestum vetus cum glossa. Yenetiis, 1477. (Hain 9546). * 171. „ „ „ opus. Vol. I (lib. I—XXIV) s. I. a. et typ. (niet bjj Hain). *172. „ „ Digestum infortiatum cum glossa. Venetiis 1477. (Hain 9564). * 173. „ „ idem opus. ? ? *174. „ „ Digestum novum cum glossa. s. I. a. et typ.1) (Basileae) (Hain 9579). *175. „ n Digestum novum cum glossa. s. I. a. et typ. (Basileae) (Hain 9579). 176. „ „ Institutiones, etc. Basileae 1478 3). 177. „ „ idem opus. Basileae 14784). *178. Turnhout (Joh. de) Casus breves super totum corpus iuris civilis. s. a. I. et typ. (Hain 15686;. 179. Vocabularius utriusque juris (Argentinae 1494?). 180, 181, 182. Praeclarus ac insignis Tractatus, docens modum legendi abbreviaturas utriusque censurae, studiosis tyrunculis valde utilis Parisiis, 1520; Vocabularius utriusque Juris longe castigatissimu» et quicquid est boni in Repertorio Milis dictionario etc. Parisiis...? ') Titel geheel volgens Cansen. 't Boek bleef ons onbekend. ') Cansen teekent hierbij verkeerdelijk aan : Videtur Venetijs impressus codem Anno. 3), 4) Deze zijn bf niet meer aanwezig 'of (Jansen heeft zich met de jaartallen vergist. Tractatus de modo studendi in utroque Jure, per decem documenta, Parisiis 1525. 183. Breviarium Romanum, ex decreto Concilii Tridentino restitutum, Pii V Pont. Max. iussu editum. Antwerpiae 1569 184. Breviarium secundum usum Traiectensem. Pars aestiualis. Pars hyemalis. 185. Wicelius (George) der Theologv liebhaber. Postil oder Auslegung rechter Catholischer leber uber alle Epistelen und Euangelien allen Sondaege auch liohen fest ubers gantz .Jare, etc. Zu Maintz, 1546. 186. Wicelius (George) Postil oder gemeine Predigt rechter Cath. lere uber alle Episteln und Euangelien von den heyligen Gottes vom taege S. Andreae bis auf den Ostermontag. etc. Zu Meintz. 1546. 187. Wicelius (George) Postilla, hoe est enarratio Epistol. et Evangel. de temp. et de Sanctis per totum annum. Coloniae 1553. 188. Taulerus (Joh.) Von eym waeren Evang. Leben Gotliche Predig. Leren, Epistolen, Cantilenen, Prophetien, etc. Zu Collen, 1543. 189. 190. Een geschreven duytz boeck genoempt dat Schaeckspull, seer genuechlick tho lesen, gemaeckt doer enen wysen Meyster und Raetzheer des houerdigen und wreden trinannichschen Coenincks Elmeradax genoempt Philometor. Item Boetius de consolatione Philosophie in quatuor libris Teutonicis by dyt vorste boeck ingebunden. 191, 192, 193, 194, 195. Epistola sancti Hieronymi ad Paulinum, presbyterum de omnibus divine historie libris, etc.; Horatius, de arte Poëtica, liber unus. Daventriae 1506 (?); Fabri (Jacobi) carmen Panegyricon de admiranda Dei genetricis Marie semper virginis et serenitate et humilitate. Diogenis Laertii, de vita et inoribus philosophorum libri decem. Basileae, 1524. 196. (Balbus) de Janua (Joh.) Ord. Praedic. Summa quae vocatur catholicon s. I. a. et typ. (Hain 2158.) 197. Calepinus (Ambros.) Dictionarium novem linguarum, Basileae 1564. » « „ ed. princ. Coloniae 1522. 199. Perottus (Xicolaus) Cornucopiae, s. linguae lat. commentarii. Yenetiis. 1513. *200. Lexicon Graecum. Basileae, 1525. 201. Yocabularius calamo exaratus. 202. Bernardii Gordonii Lilium medicine. 203. Libri hebraycarum quaestionum Hieronymi Presbiteri istius libri ') Misschien nog aanwezig, maar defect. recapitulati, quo inuenientur in libro hoe per numeros iuxta eos intitulatos, calamo ia pergameno exarati. *204. Plinius Sec. Nat. Historiae libri XXXVII. Colon. Agr. 1524. 205. Ptolemaeus (Claudius) Geographicae opus Noviss. trad. e Graee. archetypis. Argentinae, 1513. *206. Bartholomaei Anglici liber de proprietatibus rerum intitulatur, calamo exaratus. 207. Liber qui de exemplis et similitudinibus rerum intitulatur, calamo exaratus Ao. 1559. 208. Constitutiones Avicennae medici. 209. In medicinis liber dietarum universalis, calamo exaratus in pergameno. (tys verhutet'.) 210. Expositiones Evangelicorum in parte hyemali, etiara calamo scriptus in pergameno. *211. Plutarchus, Yitae Graecorum Romanorumque illustrium. acc. Yitae aliae viror. illustr. Basileae, 1531. 212. Historia Ecclesiastica quam tripartitam vocant. 3 Yoll. Antverpiae 1548. 213. Abdias, Babyl. episc. de historia certaminis Apostolici libri X Julio Africano interpr. Parisiis 1560. *214. Ravisius (Jo.) Epitlietorum omnium quae cum a poetis tum ab autoribus class. attributa aut sunt aut possunt. Basileae, 1541. 215. Valerius Maximus, Factorum dictorumque libri IX. Moguntiae 1534. 216. Josephus (Flavius) Opera Parisiis, 1514. 217. Hieronymus (B.) Yitae Sanctorum Patrum Heremitarum atque monachorum. s. I. a. et typ. (hic bis habentur, secundo in pergameno scriptae.) (Hain 8586.2) *218. Baptista Mantuanus (fr. > Opera, in 3 tomos distincta, et Augustinj Dathi de vita beata Parisiis 1513. *219. Lucanus (M. Ann.) Cordub. Pharsalia cum Omniboni Vincentini commento. Venetiis 1492. (Hain 10210.) *220. Martialis (M. Val.) Epigrammatum libri XV cum duob. comment. Venetiis 1498. (Hain 10825.) 221. Laur. Vallensis. Libri elegantiarum sex cum lima Mancinelli, etc. Coloniae 1522. 222. Virgilius (P.) Opera c. Servii Honorati et Aelii Donati comment. Basileae 1544. *223. Gellius (Aulus) Noctium Atticarum libri XIX Basileae, 1519. ') Aant. van II. Bernor. *) Dit nummer komt bij Hain tweemaal voor. 't Hierbedoelde volgt op No. 8589. *224. Macrobius (Aur. Theod.) In somai Scip. libri II et septem libri Saturnal. Coloniae 1521. *225. Quintilianus (M. Fab). Institutionum libri XII Coloniae, 1521. 226. Erasinus Roterod. Opus de conseribendis epistolis. Coloniae, 1522 227. Schedel (Hartm.) Liber Chronicarum. Nnrembergae, 1493. (Hain 14508). 228. Nauclerus (Joh.). Chronographiae Generatio. Historia a cond. rnundo usque ad annum 1500 c. add. Nic. Baselius. Tubingae. 1516. -29. Chronica Alberici Monachi triumfontium in pergameoo calamo exarata per Euerhardum scholarem de Oldensele A°. Dnï. 1315. 230. Historia Ecclesiastica in pergameno scripta, incerto scriptore. 231. M. Ambrosius Spiera Taruisinus, ord. Carmel. Liber Sermonum Ouadrages. de floribus Sapientiae, etc. Basileae 1516. 232. 233, 234, 235. Liber Sermonum, calamo in papyro exaratus, incerto autore. Item Articuli 65 Magistri Jordani de Passione Domini scripti per Johannem de Dorsten : Item Doctrinae collectae ex vita Philosophorum per eundem, etiam scriptae; Item Ssrmones de diversis Sanctis, etiam scripti et una compacti cum supradictis. 236. Alardus Amstelred. Selectae aliquot similitudines sive Collationes tum ex Bibliis sacris tum ex vet. Orthodox, comment. Coloniae 1539. 237. Erasmus Roterod. In Euangel. Lucae paraphrasis; eiusdem in Euang. Joh. paraphrasis; eiusdem in Acta Apostol. paraphras. Parisiis, 1540. 238. Erasmus Paraphrases in novum Testamentum. 2 torn. Parisi is, 1540. 239. 240. (Rolevinck, Wernerus) Fasciculus Temporum. Coloniae, 1474. (Hain 6918); Florus (Lucius Annaeus) Epitome rerum Roman arum e lib. de commend. imp. rom. (s. I. a. et typ.) (Hain 7199). 241. Geiler (Dr. Joh.) Keysersberg. Navicula s. speculum fatuorum prestantissimi sacrar. literar. etc. cum vita eiusdem p. B. Rhenanum, Argentorati 1513; eiusdem Navicula poenitentiae. Argentorati 1517. 242, 243. Raulinus (Mr. Joh.). Ord. Clun. Itinerarium Paradisi, complectens sermones de poenitentia etc.; acc. Sermones de Matrimonio et \ iduitate. Parisiis, 1518 ; ejusdem, Doctrinale mortis sacrarum literarum, Parisiis 1518. 244, 245. Gaza (Theod.) Introductiones Grammaticae Graecae libri IV. Coloniae 1525. Boemus (Joh.). Omnium Gentium mores, leges et ritus, 3b"s libris Aphricam, Asiam et Europ. describentibus. acc. libell. de regionibus. Septentrion. Antverpiae 1537. 246. Libri decem exceptionum collectarum de diversis opusculis div Bernardi, egregii Abbatis Clarevallensis. Adiecta sunt etiam quedam Capitula de excellentia et dignitate beate Marie virginis, etc. Omnia incerto Autore et in pergameno scripta. 247. Liber qui vocatur Profectus religionis in pergameno calamo exaratus, incerto Autore. 248. Liber calamo exaratus, in pergameno continens aliquot libros Salomonis et Prophetarum; imo et Apocalipsim. (Dit lieb ic daer uyt gedaen wanttet versneden wart. l) 249. Liber in magna forma etiam in pergameno scriptus continens quoque aliquot libros Salomonis et Prophetarum imo et aliquot lectiones matutinalium de historiis sanctorum sanctarumque cum suis homiliis, que in Choro cantari solent. (dit is volle ut gesneden gewest dair om heb ickt dair ut gedain. !) *250. Ravennas (Petrus) Compendium pulcherrimum iuris canonici in quo innumerab. aurea et eleg. dicta contin. Coloniae, 1507. 251. Livius (Titus) Decades tres cum dimidia, etc. acc. Chronologia Henrici Glareani, Basileae, 1535. * 252, * 253, * 254. Krantz, (Albertus) Saxonia, Coloniae 1520 ; Herberstein (Sigism. de) Rerum Moscovitarum commentarii, Basileae 1551; Sacrobosco (Joannes de) de Sphaera, Parisiis, 1521. 255. Clingius (Conradus) Catechismus Catholicus, summa Christianae institutionis quatuor libris complectens ; eiusdem Summa Theologica s. compend. doctrinae Christ. Cathol. Coloniae 1562. *256. Alchuinus, Homiliae s. Sermones sive Sermones ad populum praestant. doctor. Hieronymi, Augustini, etc. Coloniae 1530. 257, 258. Garetius (Joh.) Univers. et Cathol. ecclesiae de veritate corporis Christi in Eucharistiae Sacramento praesentis, consensus, etc. Antwerpiae 1563 ; Sainctes (Claude de) Liturgiae Missae sanctor. Patrum, Jacobi fratris et Apostoli Domini, Basilii magni etc. Antwerpiae, 1562. 259—268. Petri (X. Cunerus) de Brouwershaven, pastor S. Fetri Lovanii, Yerae ac germanae Dom. nostri Jhesu Christi Ecclesiae designatio, atque eiusdem per XIIII proprietates ostentatio. Lovanii 1567. (260) Lindt (Wilhelmus van der) van Dordrecht. Cort onderwijs teghen die Confessie der Ministers (soe sye hem beromen) Jhesu Christi, in die kercke van Antwerpen, die haer onwaerachtelick seyt met die Confessie van Ausborch te accorderen, An die Ersa. Borgemeest. etc. Tot Loven, 1567; (261). Een corte confutatie off wederlegghinge geschreven teghen een ketters boecksken genaemt Corte Beljjdinge des Geloeffs: dwelcke averall id Nederlant gestroyt ') Aant. v. II. Bcrner 20 wort. Gemaect van sommige geleerde ende godvruchtige personen etc. die vyerde editie. Tot Loven 1567; (262) Cunerus Petri, Pastoer, etc. Tractaet vant hoochwardige Sacrament des Aultaers waer yn verklaert wort die waerachtige tegenwoordichheyt des lichaems ende des bloets ons heeren Jesu Christi. Tot Loven 1567 ; (263) Een schoen gebedt gemaeckt doer den aldergelersten ende trefflicksten Doctor yn der Godheyt Meester Jan Hesselius van Lonen, etcOvergestelt ut den latyn yn onse spraecke doer F. P. Bacherium, licentiaet inder Godtheyt. Tot Loven, 1567; (264) Een geleert ende weerdich Sermoen van dye waerheyt des Avontmaels Christi met Schriftueren geprobyert ut den oude ende nyeuwen Testament doer brueder Claes Spiegel van Huesden. etc. Tot Tshartogen Bossche Int yaere 1567; (265) Een Christelick onderwijs ende Instructie van den dyeust der Missen, te weten, van wyen ende wanneer die Misse ys ingestelt. etc. Gemaeckt doer Theodoricum Maelcote. Tot Loeven 1567; (266) Remonstrantie oft bewijs van het Purgatoer, dat men noempt dat Yageuier, Genamen ut oude Catholicke ende Apostolike traditie van allen plaetsen, tijden ende Christenen kerclce des werlts. Gemaeckt door E. Arnoldum Mermannum van Aelst, etc. Tot Loven 1566; (267). Een seker bewys van den Yageuier ende solutie van als dat men huidens sdages daer tegen ys voertbrengende. Doer den Eerwaerdigen Heer ende Doctoor inder Godtheit Cunerum Petri, Pastoer van S. Peters bynnen Loeven. Tot Loeven 1566. (268) Missive oft Sendtbrief an alle guede godtvruchtige ende Catolicke menschenynhowdende een corte deschriptie, geaccordiert, etc. authore F. Arnoldo Mermannio Alostano. Tot Louen, 1567. J) 269—275. Wicelius (Georg.) Yom Canon der Latinischen Misse. Zu Ooln 1549; (270) eiusdem Ecclesiastica Liturgia wije sich der gemeyn Christen Lay der Latinischer Missen zur besserung sein selbst gebruchen kunde. Item Hymnologium Ecclesie per eundein, zu Coln 1545; (271) eiusdem. Quibus modis fidei, fidelis, credulitatis seu credendi, fiducie Speique vocabula accipiantnr in sacrisliteris. Item praedicatio summi Beneficij quod orbis terrarnm a Christo Jhesu accepit. Coloniae 1548; (272) eiusdem. Catalogus Sanctorum veteris 1) Deie tien boekjes waren volgens Cansen's mudedeeling in een band gebonden. No. 264, is echter korten tijd later doorgehaald, waarschijnlijk omdat de inhoud kettersch was. Tegelijkertijd werd het cijfer dat het aantal boekjes in dezen band aangaf van Jecem in novem veranderd. Testamenti, sacris e Biblijs erudite contextus. Coloniae 1549; (273) eiusdem Epitome Romanorum Pontificuin a Sanctissimo Petro usque ad Paulum eius nominis Tercium. Coloniae 1549; (274) eiusdem Libellus de moribus veterum Haereticorum nune denuo ab authore recognitus. Lipsiae 1537; (275) Hermannus Schotennius Hessus, Yita honesta siue virtutis, quomodo quisque vivere debeat omni aetate et omni tempore et quolibet loco erga Deum et homines. Antwerpiae 1540. 276—278. Hessels (Joan.) a Louanio. S. Theol. dum viveret Reg. Prof. Brevis et catholica Decalogi explicatio in tres partes seu libros distincta. Lovanij 1567; (277) eiusdem Confutatio cuiusdam baereticae confessionis Teutonice nuper emissae in qua inter cetera praecipue ostenditur Eucharistia esse sacrificium propiciatorium. Secunda ed. Lovanij 1567. (278) Epistolae aliquot gravium virorum ex Urbe ad Germaniae Principes quosdam et alios Primarios viros scriptae de gestis Pii V Pont. Max. etc. Coloniae 1567. 279. Justinianus (Laurentius) Protopatriarcha Yeneti. Opera, nunc primum Biblicis allegat. in margine annotatis. Basileae 1560. 280. Torrensenus (Hieronymus) S. J. Confessio Augustiniana iu libros quatuor distributa, etc. Dilingae 1567. 281. Pintus (Hector.) Lusitanus. Ord. Hieron. In Esaya Propheta commentaria. Antverpia 1567. 282. Gesnerus (Conradus) Icones Animalium omnium, cum nomenclaturis singulorum Latinis, Italicis, Gallicis, Germanis, etc. Pars I (quadrupedes); II (Aves); III et IV (Aquatilia) Tiguri. 1553—1560. 283. Jovius (Paulus) Kpisc. Xovocomensis. Historia sui temporis tomus secundus. Elorentiae 1552. 284. 285. Novus Orbis Regionum ac Insularum veteribus incognitarum una cum tabula cosmographica, et aliquot aliis consimilis argumenti libellis, nunc novis navigationibus auctus, etc. Adiecta est huic postrema editioni Navigatio Caroli Caesaris auspitio in comitiis Augustanis instituta. Basileae 1555; Petrus Martyr ab Angleria Mediolan. etc. de rebus Oceanicis et orbe novo decades tres; eiusdem acc. Legationis Babilonicae libri tres. Basileae 1533. 286, 287. Zasius (Udalricus). In usus feudorum epitome et orationes aliquot selectae. Eriburgi-Brisg. 1538; eiusdem. In prima parte Digesti veteris paratitla, sive titulariae annotationes. Basileae 1537. * 288. Yoerthusius (Joapnes). Praepositus Daventriensis. Plioenicis sive consecrationis Augustae liber unus, ad dominum Philippum, Hispaniarum, Neapolis, Siciliae etc. Regem. Antuuerpiae 1562. 20* 289. Voerthusius (Joannes). Academiae veteris et novae ad Dominum Maximilianum, Anstrium et Romanorum etc. Regem in Coronatione Francofurtensi gratulationis ergo. Francofurti 1563. *290. Dioscorides (Pedacius) De medicina materia libri VI Marcello Virgilio interprete. Coloniae 1529. *291. Aristoteles. Logica, ex tertia recogn. Jac. Fabri Stapul. Parisiis, 1520. *292. *293, *294. Hofmeister (Joh.) In XII priora capita Acta Apost. cominentaria, etc. Coloniae 1567; Ferus (Joan.) Enarrationes breves in Acta Apostol. Coloniae, 1567; Anselmus Cantuar. Archiepisc. Opuscula orania, Ant. Democharis Resson. restituta. Parisiis, 1544. 295. 296. Ardens (Radulpbus). Pictav. In Epistolas et Euangelia Dominicalia Homiliae, Antuerpiae 1567; Eusebius Emissenus, Homiliae in Euangelia quae cunctis diebus Dominicis, etc. legi solent; eiusdem Homiliae de praecipuis anni festivitatibus. Antverpiae 1568. 297. Villavicentius (Laurentius a) Xeresanus. Conciones in Euangelia et Epistolas quae Domin. diebus populo in ecclesia proponi solent Partes II (hyemal. et aestiual.) Antverpiae 1568. 298, 299. Villavicentius (Laurentius a) Conciones in Euang. et Epist. quae festis totius anni diebus populo in ecclesia proponi solent. II Partes, hyemalis et aestiualis. Antverpiae 1568 ; Yeldius (Jacobus) Conciones in Epistolas et Euang. quae per sacram Quadrag. populo in Eccl. proponi solent. etc. Antverpiae 1568. 300. Cathechismus ex decreto concilii Tridentini ad Paroehos, Pii V Pont. Max. iussu editus. Lovanii. 1567. *301. Lycosthenes (Conradus) Prodigiorum ac Ostentorum Chronicon Basileae, 1557. *302, Polyanthea k. e. Opus suaviss. floribus celebr. Sentent. tam Graec. quam Latin. exornatum p. Xanum Mirabellium et Barth. Amantium. Coloniaè 1567. 303. Bertorius s. Berchorius (Petrus) Ord. S. Bened. Moralisationes Bibliae Daventriae 1477. 305. Turrecremata (Johannes de) Card. S. Sixti. Quaestiones evangelicorum tam de tempore quam de sanctis et flos theologiae. s. I. a. et typ. (Hain 15713 ?) 395, — — idem opus. (Hain 15714 V) 306. Xijsse (fr. Nicolaus de) Preclariss. atque divinum opus quod Gemma praedicantium nuncupatur, etc. Basileae 1516, 307. Yitalis (Joh.) Card. Ord. Minor. Observ. Speculum Morale totius S. Scripturae. impressuin per Joh. Moylium, 1513. 308. Bunderius (Joh.) Ord. Praed. Compendium concertationum in quo omnes huius seculi haereses confunduntur. Antverpiae 1555. 309. Eisengreinius (Hart.) praepos. Mospurgensis Concio plena consolationis et orthodoxae doctrinae pro cunctarum remissionem ac salutem in solo Christi Domini merito quaerendam. Coloniae 1567. 310. 311, 312, 313. Een Tractaet van den Caetspele, hoe twe rydders tegen malkanderen ynth recht caetsen. Utgeleyt van punct tot punct van den caetspele, accordierende opt recht, profitelick voer alle Rechters ende .Tusticiers. Geprent tot Loeven (15)51 ; Noch een suyverlick hoeck van den tytverdrijtï edelre heeren ende vrouwen, als van den Schaeckspeel, daer nochtans een yegelick mensche van wat staet, dat hye sy vele scoenre ende saeliger leringe ut nemen mach. Tot Loeuen,1551; Fr. Ambrosius, Catharini politi Senensis, Episc. Minoriensis, In libros de consyderatione et iudicio praesentium temporum ad universos Christi in gregis Episcopos et Cathol. eorum ecclesias, Moguntiae 1548 ; Alardus AmstelredBaptismus Christianus iuxta omnes locos inventionis Dialecticae, etc. descriptus. Salingiaci, 1539. 314. Postillae maiores cum quaestionibus, expositiones Euangel. ac Epistol. totius anni continentes, etc. Yenetiis 1568. 315, 316, 317, 318. Gerardi Zutphaniensis, viri pii iuxta ac eruditi Opuscula duo ad vitam corrigendam recteque instituendam quibusvis accomoda. Coloniae 1539; l'etrus Leydensis, Libellus introductorius in vitam contemplativam, cui titulus Directorium parvum 1527; Joh. Polaeus, (S. J.) Breve directorium ad Confessarii ac confitentis munus recte obeundum; Christoph. Madridius, (S. J.) de frequenti usu Sanctissimi Eucharistiae Sacramenti libellus, Coloniae 1560. 319. Sasbout (fr. Adamus) Delphius. Opera nunc demum in unum corpus redactum. Coloniae 1568. *320. *321. Clemens Romanus, Opera quae latine extant, omnia. cur. Lamb. Gruterus Venradius. Coloniae, 1569. Leo Magnus. Opera quae quidem haberi potuerunt omnia. Coloniae Agr. 1569. *322. Gregorius Nazianzenus. Opera omnia. lat. facta labore Jac. Billii, Prunei S. Michaelis in Eremo abbatis. Coloniae 1570. *323. Surius (F. Laurent.) Carthus. Conciliorum omnium, tum generalium turn provincialium voll. IV. Coloniae Agr. 1567. *324. Hittorpius (Melchior) De divinis Cathol. Eccles. Officiis ac ministeriis, etc. per totius anni, circulum. Coloniae 1568. 325. 326. Prateolus (Gabriel) Marcosius. De vitis, sectis et dogmatibus omnium haereticorum qui ab orbe condito ad nostra tempora et veterum et recentium authorum monimentis proditi sunt, Elenchus alpbabeticus. Coloniae 1569. Laur. Surius Carthus. Commentarius brevis rerum in orbe gestarum ab anno salutis MD usque in annum 1568, etc Coloniae. 1568. *327. Historia ecclesiasticae Scriptores Graeci, Joh Christophersono interpr. Coloniae 1570. 328. 329. 330. Staphilus (Fredericus) Apologia de vero germanoque Scripturae Sacrae intellectu, de S. bibliorum in idioma vulgaretranslatione de Luteranorum concionatorum consensione. Lat. donata op. F. LaurSurii. Coloniae 1561; eiusdem. Prodromus in defensione Apologiae suae, etc. adversus Jacobum Smidelinum Goppingensem concionatorem. Coloniae ? eiusdem. Absoluta responsio in defensione Apologiae suae, etc. adversus Jacobum Smidelinum Goppiensem concionatorem. Coloniae 1563. 331. Canisius (Petrus) S. J. Authoritatum S. Script, et Sanctor. Patrum, quae in Summa doctrinae Christianae citantur et in quatuor eleganter distinctae (4 Partes). Coloniae 1569, 1570. 332, 333, Lindanus (Wilh. Damas.) Dordrac. Eccles. Ruremond. Episc. .\pologeticum ad Germanos pro religionis cath. pace atque solida Eccles. in vero Chr. Jh Euangelio concordia, etc, Antuerpiae 1569. Joh. Gropperus, Archidiac. Colon. Oratio in solenni Epiphaniae Domini die ad patres Tridenti habita in sacro Oecumenico concilio Anno 1552. Coloniae 1552. 334. Philippi II Regis Catholici edictum de librorum prohibitorum Catalogo observando, cum Indice librorum et regulis confectis per Patres a Tridentina Synodo delectos, autoritate Sanctiss. D. N. Pii IV Pont. Max. cornprobatus. Cum append. in Belgio, ex mandato Regiae Maiest. confecta. Antuerpiae 1570. 335, 336, 337, 338. Hesselius (Joan.) a. Lovanio. S. Theol. Prof. Brevis et catholica Symboli Apostolici explicatio. Lovaniae, 1562. eiusdem Confutatio novitiae fidei (quam vocant specialem) Adiunctus est et Tractatus de Cathedrae Petri perpetua protectione ct firmitate. Lovanii 1562; Joh. Faber ab Haelbrun, Ecclesiast. Cathol. Via regia quo itinere fidelis debeat ambulare ut ad sempiternam requiem et pacem perveniat. Coloniae 1564; Belcarius (Franc.) Peguilionis. Episc. Metensis. Adversus impium Calviniae Calvinianorum dogma de infantium in matrum uteris sanctificatione, et pleraque alia Calvini dogmata brevis commentarius. acc. Viri cuiusdam eruditi adv. Metentium ministrorum ... apologium. Parisiis 1567. 339, 340, 341. Yida (M. Hieron.) Cremonensis, Albac episc. Hymni de rebus Divinis, Lovanii 1552. Adamus Delphius, (minorita) conciones tres super scriptura Levitici „Eritis mihi sancti", etc. ad Clerum habitae. Louanii 1552; eiusdem. Oratio quodlibetica demonstrans veram Christi Ecclesiam, Cui adiuncta est alia funebris, de obitu D. Tilmanni presidis quondam collegii pontiticii. Lovanii. 1552. 342, 343. Staphylus (Fredericus) Vom lesten und groessen Abfall soe voer der Zukunfft des Antichrist! geschehen soll; nach (seinem) christlichen Absterben in Truck verfertigt. Zu lngolstat, 1565; Vincentius Lirenensis, des treflichen und bewaerten Lehrers aus Frankreich, welcher voer tausent Jaren gelebt, ernstliche Waernunge voer den gotloesen und hoechverderblichen Newerungen und Infurungen der Ketzerischen Lehre. Zu Coln. 1564. 344, 345, 346, 347. Fabri (Joh.) opperste predicant toe Ausborch. Van die Euang. Misse ende die waerheyt des lichaems ende des bloets Christi Jhesu int Sacrament des outaers, etc, nw yn Nederduts avergestellt. etc. ïantverpen 1568; Antonius de Yal, Den Spiegell der Calvinisten end die waepenen der Christenen om die Lutheranen ende nywe Euangelisten van Geneven weder toe stane Tantwerpen, 1567 ; Catechismus, dat ys dye Summe des heyligen Christen geloefs ynt corte met vraegen ende antworden den Christen jongers leerende all hetgene dat sye behoeven te weten; doert beveell des Keyserl. Maiest. Ferdinandi Coninck van Romen, etc. Tantwerpen 1565. Wylhelmus Lindanus, Bisschop tot Uuremunde. Oprecht Triakel tegen tvenyn alder doelingen onser tijt. Taeffelscherwyse als yn een spiegell allen beminders der Euang. waerheyt voergestellt. etc. Tantwerpen 1567. ONBEKEND KLOOSTER. Fragment van een Catalogus berustend op het Museum te Gouda. (Afgebeeld op blz. 179.) De eerste, grootendeels weggesneden kolom van dit fragment schijnt vooral Sermones de tempore et de sanctis en soortgelijke werken bevat te hebben. Welke namen van schrijvers voor deze titels stonden, valt, wegens den grooten overvloed van boeken met dien titel, niet te beslissen. Slechts een tweetal titels in deze kolom bleven zoo bewaard dat wij er den naain van den schrijver bij kunnen voegen. Promptuarium exemplorum — Johannes Herolt (Discipulus), promptuarium exemplorum, in oude drukken gewoonlijk achter zijne Sermones de tempore et de Sanctis voorkomende, die op dit fragment waarschijnlijk door den voorgaanden titel werden aangewezen. Zooals boven, blz. 296 bleek, bezat de Zutphensche Librye vroeger eene uitgave van deze beide werken verschenen te Deventer in 1485; de Koninklijke Bibliotheek in den Haag een dergelijke, gedrukt te Straatsburg in 1492. (II, 690. ') (Se)rmones XIII — Michael de Hungaria, Sermones tredecim. Een hier te lande zeer geliefd boek blijkens het feit, dat er binnen de Nederlanden vóór het jaar 1500 minstens vijf verschillende drukken van verschenen, alle te vinden op de Koninklijke Bibliotheek in den Haag, die ook eenige buitenlandsche uitgaven bezit. Tweede kolom. Praeceptorium Johannis Nider — Johannis Xider, Ord. Praedicat. Praeceptorium divinae legis s. Expositio decalogi. Ook hiervan bezit de Koninklijke Bibliotheek minstens vijf verschillende uitgaven voor 1500 gedrukt. Confessionale eiusdem de morali lepra. Met het eerste dezer beide boeken wordt waarschijnlijk 't Manuale Confessorum van denzelfden Johan Xider bedoeld. Zoowel van het eerste als het tweede werk bezit de Koninklijke Bibliotheek minstens vijf verschillende drukken ouder dan 't jaar 1500. Ortus Sanitatis■ „De herbis et plantis. De animalibus et reptilibus, De avibus et volatilibus, De piscibus et natatilibus, De lapidibus," etc. De eerste druk van dit boek over de natuurlijke historie wordt beschreven bij Hain, 8941. Deze en twee andere zeldzame drukken werden in 1867 verkocht in de veiling Enschedé, (Catalogue, No. 887—889). Het werd geschreven door Joan. Cuba. VOCABULARIA. Brachilogus. „Een glossarium van encyclopaedischen aard, geschreven in het midden der veertiende eeuw door Joh. de Mera te Antwerpen. Het verklaart latijnsche, grieksche en hebreeuwsche woorden, eigennamen, enz." (Moll, Kerkgeschiedenis II8 blz. 263). In handschrift te vinden op de Bibliotheek te Utrecht, No 822 van den Catalogus Manu Scriptorum. Brito. =: Guilielmus Brito, Glossarium in S. Scripturam. In Hs. aanwezig op de Univ. Bibliotheek te Utrecht. (No. 210 van den Catalogus.). Priscianus. Hiermede zullen wel de Institutiones grammaticae van Priscianus, die omstreeks 500 te Constantinopel leefde, bedoeld zijn. Een handschrift van dit werk, afkomstig uit de Egmondsche abdij (?) berust op de Universiteits Bibliotheek te Leiden. (Zie 't Egmondsche Inditium, uitg. Klevn, blz. 141 en 162.) ') Catalogus Librorum sacculo XV" imprcssorum (juotquot in liibl. Regia Havana atscrvantur, Hagac Comitum 1856. Gemma vocabulorum. Yan dit Latijnsch-Xederlandsche woordenboek bezit de Koninklijke Bibliotheek vijf verschillende uitgaven: Antwerpen 1494; Deventer 1495, 1497, 1498, 1500. Vocabularius. Waarschijnlijk is dit de Vocabularius Ex quo (LatinoTheutonicus), die in 1497 te Zwolle het licht zag of de Vocabularius copiosus theutonicatus (Lat.-theuton), omstreeks 1483 te Leuven gedrukt. (Beide uitgaven aanwezig op de Koninkl. Bibliotheek.) Dictionarius pauperum, omnibus praedicatoribus verbi Divini pernecessarius. O. a. gedrukt te Parijs in 1498. (K. B. II, 641.) Secundo. Dictionarius a literam. d. usque. i. Idem dictionarius usque literam. m. Welk woordenboek hier bedoeld wordt, weet ik niet. En misschien wist de schrijver van dezen catalogus 't zelf ook niet, daar blijkbaar het eerste en het of de laatste deelen ontbraken. Epistolare sancti Cipriani. Een dergelijk handschrift bevond zich ook in de Windesheimsche boekerij. Zooniet het eerste, dan is het toch een van de eerste boeken door Richardus Pafifroet te Deventer ter perse gelegd (1475-77.). Deze uitgave is aanwezig op de Koninklijke Bibliotheek EXEMPLA DOGTORUM. Speculum Exemplorum, ex diversis libris in unum collectis. Dit boek wordt gewoonlijk toegeschreven aan Aegidius Aurifaber, een Karthuizer uit 't klooster Mons Sion bij Zierikzee, die overleed in 1466. Het verscheen bij Paffroet te Deventer 1481, werd o. a. herdrukt te Keulen in 1485, te Straatsburg in 1490, en 1495. (De eerste drie uitgaven op de K. B., de laatste te Haarlem.) Collationarius. Waarschijnlijk een boek met korte, stichtelijke toespraken. Misschien was het Joh. Gallensis, Summa collationum ad omne genus hominum, o. a. gedrukt te Keulen in 1470 en 1472. Exemj)la secundem ordinem alphabeti. "Vermoedelijk hebben wij hier andermaal te doen met het Promptuarium exemplorum van Johannes Herolt (Discipulus). In dat boek zijn de exempelen ten minste volgens 't alphabet geordend, Liber exemplorum. Misschien wordt hiermede bedoeld: Nicolaus de Hanappis, Liber exemplorum sacre scripture, waarvan de Koninklijke Bibliotheek een handschrift bezit. (L 39), afkomstig uit 't Oude Convent te Weesp. De illustribus viris ordinis Cisterciensis. Yan dit in de middeleeuwen zeer bekende boek, dat toegeschreven wordt aan Conradus Everbacensis, vindt men een Latijnsch en een Nederlandsch handschrift in de UniversiteitsBibliotheek te Utrecht (No. 341 en 1016); twee Nederlandsche ,in de Athenieum Bibliotheek te Deventer (No. 37, 38 — 39), één te Weenen (F. C. B. 7921); een uittreksel te Leiden (No. 1031). De Latijnsche tekst is uitgegeven door Migne, Patrologie Latine, vol. 185. Eenige mededeelingen er over bij Dr. de Vooys, Middelnederl. Legenden en Exempelen, 's Gravenhage, 1900, blz. 21. Horologium eterne sapientie. Latijnsche handschriften van dit beroemde werkje van den Duitschen Dominicaner Hendrik Suso vindt men o. a. op de Universiteits Bibliotheek te Utrecht (No. 290, 291) en op de Koninklijke Bibliotheek in den Haag (K. 12), welke laatste ook Nederlandsche verta" lingen bezit (K. 38; vgl. 133 F. 28 en L. 55), en Latijnsche uitgaven van 1479, 1487, enz. Et liber apum. Dit werk dat blijkbaar met het voorgaande in één band gebonden was, is natuurlijk 't beroemde Bonum universale de apibus van Thomas van Chantimpré. Latijnsche handschriften zijn er vele, Nederlandsche ontbreken ook niet; in beide talen werd het herhaaldelijk gedrukt. Qaatuor novissima cum exemplis. Van 't Cordiale sive Quatuor Novissima van Gerardus a Yliederhoven bestaan vele handschriften; de Universiteitsboekerij te Utrecht b. v. bezit er vier. (No. 173, 174, 318, 331.) Reeds in 1477 werd het te Keulen ter perse gelegd. De drukken van 1489 en volgende jaren zijn steeds vermeerderd cum multis exemplis pulcherrimis. Ook een Nederlandsche vertaling ervan werd herhaaldelijk gedrukt, Vgl. de bibliografie van dit boekje gegeven door C. M. Vos, de Leer der vier Uitersten, Amsterdam 1866, blz. 199 en volg. Derde kolom. De orationeet medita(tione). Bij dezen titel denk ik aan NicolaiSaliceti Liber medUationum ac orationum devotarum qui Antidotarius animae dicitur. Doch 't is zeer wel mogelijk, dat hier een ander boekje bedoeld wordt, vooral ook, omdat de Antidotarius Animae in deze zelfde kolom nogmaals genoemd wordt. VITAS. Petrus de Crescentiis. Het eenige boek van dezen schrijver dat ik vermeld vond, zijn Liber ruralium commodorum, schijnt van oudsher zeer geliefd geweest te zijn in ons land. Het is in drie handschriften aanwezig op de Universiteitsboekerij te Utrecht. (No. 712, 713. 714); de Koninkl. Bibliotheek bezit er een Leuvensche uitgave van, gedrukt in 1474, een andere ter zelfder plaatse omstreeks 1480 verschenen, alsmede nog twee Straatsburgsiche uitgaven van 't jaar 1500, een in 't latijn, een in 't Duitsch. Anthidotarius a(nimae), van Nicolaus Salicetus is gedrukt te Leuven omstreeks 1485'; door Gerard Leeu te Antwerpen inl490; een Delftsche uitgave van 1494 draagt den boven reeds aangehaalden titel: Liber meditationum ac orationum devotarum, qui Antidotarius animae dicitur. Behalve deze uitgaven bezit de Koninklijke Bibliotheek ook nog een Straatsburger druk van 1489. Excerptum ex man(uale) Welke naam hier achter gestaan heeft is natuurlijk niet met zekerheid te zeggen. Mogelijk die van Augustinus, wiens Manuale de aspiratione animae ad Deurn ook eenige malen afzonderlijk gedrukt werd. (De Koninkl. Bibl. bezit uitgaven van 1473 en 1480 '81). Maar er was ook een Manuale Confessorum, en er zullen er nog wel meer geweest zijn. De instructione Ik vermoei dat hiermede bedoeld wordt een „Liber de instructione principum" dat vereenigd met een Breviloquium de philosophia sanctorum omstreeks 1486 te Leuven het licht zag. (Een exemplaar te vinden op de Koninkl. Bibliotheek.) Waarschijnlijk is het eerste werkje identiek met een boek „de instructione presidencium" dat in 't Passionale Ecclesiae Trajectensis, (Hs. No. 391 van de Univers. Boekerij aldaar) voorkomt. Thomas Kempis qui s(equiter me) i. e. de Imitatione Christi. Ysaac de Siria (de contemptu mundi) „Isaacus iunior, monachus Syrus, vixit usque ad extrema Gothorum tempora : ut Gregorius lib 3. dialogorum cap. 14 narrat. Junior hic Isaacus putatur parens libri De contemptu mundi, qui tomo 6 Bibliotheca Patrum, a Coloniensibus editae, legitur." A. Miraeus, Auctarium de Scriptoribus ecclesiasticis p. 211) 't Boek past zeer goed bij het voorgaande. Aurea verba Egidi(i de Assisi.) Deze Collationes fratris Egidij socij beati Francisci quae Aurea verba appellantur zijn te vinden in drie handschriften van de Universiteits Boekerij te Utrecht (No. 173,174,383) Ook in een Hs. der Koninklijke Bibliotheek komt de Latijnsche tekst voor K. 54) en in Hs. 35 van de Deventer Bibliotheek. In 't Nederlandsch vindt men „Sommege gulden woerden ende seer stichteleke die dese brueder Egidius gesproken heeft"1 ter zelfder plaatse in Hs. O. 25 (d); K. 53 ; in 133 G. 1. en (een uitreksel?) In 128 G. 19. Een Keulschen druk van omstreeks 1470 dagteekenend vindt men in de Koninklijke Bibliotheek. Epistola prima et.... Wat hier ingevuld moet worden is natuurlijk zeer onzeker. Brieven in boekvorm bestonden er ook in de middeleeuwen reeds vele. Maar 't lijkt ons niet onmogelijk, dat er gestaan heeft Epistola prima et secunda (misschien ook tertia) missae in Eymsteyn. Weliswaar komen deze Epistolae Joannis de Scoenhovia — monnik in 't klooster Groenendael — ad nepotem suurn Simonem regularem in Eemsteyn gewoonlijk in het Nederlandsch voor (Bibl. Deventer, Hss. No 50 en 51) doch er bestaan ook Latijnsche redacties: de Koninklijke Bibliotheek b. v. bezit den eersten en den tweeden brief in de laatste taal, in een handschrift afkomstig van de Broeders des Gemeenen Levens te Harderwijk (129 E. 4); de tweede epistola is ook te vinden in een Utrechtsch manuscript (No. 380.) Ygl. over een en ander W. Moll, de Boekerij van het St. Barbara klooster te Delft, ia 't Kerkhist Archief, IV (1866) blz. 262. Expositio misse Er bestaat een verhandeling met dezen titel „editus a fratre Guilhelmo de Gouda ordinis minorum de obseruantia'\ gedrukt te Antwerpen in 1486, te Deventer in 1490 en 1496, opnieuw te Antwerpen in 1498, te Keulen tusschen 1480 en 1487, en nogmaals ter zelfder plaatse in 1490. (Alle te vinden op de Koninkl. Bibliotheek). Ook is er een boek getiteld „Die exposicie of bedudenisse der missen" toegeschreven aan Simon van Yenloe, dat in incunabelen van 1488, 1490 en 1499 — alle ter Koninkl. Bibliotheek aanwezig — gewoonlijk met andere tractaten vereenigd voorkomt, naar 't. schijnt alleen in 't Nederlandsch. Deze zal hier dus wel niet bedoeld zijn. Eindelijk is ook de Sacri canonis missae expositio van Gabriel Biel reeds voor 1500 gedrukt; doch daarvan geldt hetzelfde. Vitas patrum in (lieremo?) Primus liber vitas. Quartus. Bij dit algemeen bekende werk waarvan vele handschriften en drukken bestaan en waarvan 't auteurschap gewoonlijk aan St. Hieronymus wordt toegeschreven, is commentaar overbodig. Zie Dr. de Vooys, Mnl. Legenden en Exempelen, blz. 13 en volg. Instituta patrum. Yan dit werk, dat ook te Windesheim aanwezig was (zie boven, blz. 286) is mij slechts een Xederlandsche bewerking bekend, getiteld : Johanues de Hamboerch. Dat boeck van der vader insettinge in een handschrift afkomstig uit 't nonnenconvent te Maeseyck, nu berustend ter Koninklijke Bibliotheek (K. 43.) Collationum patrum De Collationes patrum van Joannes Cassianus zijn in vele Latijnsche en Nederlandsche handschriften bewaard gebleven(Univers. Bibl. Utrecht 109, 110, 27(1; 1014, 1015; Koninkl. Bibliotheek 0.10,; K. 23; etc.) en meermalen gedrukt. Vgl. Dr. de Vooys, Mnl. Legenden, enz. blz. 14. Vita sancti Anthonii — Vita Sancti Martini — Vita Sancti Franciscv Vita Sancte Marie de Hier kan men aanvullen Egypto maar ook de Ogines. Een leven van deze laatste kwam voor in de Boekerij van 't Sint Barbara klooster te Delft. Zie Moll's verhandeling, Kerkhist. Archief, IV, 1866, blz. 275. waar o. m. medegedeeld wordt, dat een Vita beatae Mariae Ogriacensis van Thomas van Chantimpré uitgegeven werd door Surius in z\jn Acta SS. en ilat het voorkomt in twee handschriften van de Bourgondische Bibliotheek te Brussel. Ik kan er aan toevoegen, dat het ook te vinden is in Hs. X. 72 van de Koninkl. Bibliotheek te'sGravenhage, afkomstig uit 't Cistercienser klooster Mons Dominae nostrae in 1.Tselstein. Actus Sancti Francisci of Actus Sanctorum sociorum S. Francisci komen in handschriften dikwijls voor achter S. Bonaventura's Vita S. Francisci et Miracula ejus post mortem ostensa Zoo b. v. in Xo. 126 en 167 van de Universiteits Bibliotheek te Utrecht; afzonderlijk vindt men de Actus aldaar in No. 315. Vereenigd met de Eegula tertia S. Francisci — die in dezen fragment-catalogus er op volgt, en het Testamentum S. Francisci vind men de Actus in Hs. K. 54 van de Koninklijke Bibliotheek. Voor Nederl. bewerkingen van deze stukken zie men K. 18, K. 31, 133 G. 3, O. 25, O. 82, V. 69 van dezelfde handschriften-verzameling. Alia (regula) cum privilegijs. Martirologium (Usuarcli.) Schijnt in handschrift zelden voor te komen. In Nederlandsche vertaling vindt men het in Hs. L. 59 van de Koninkl. Bibliotheek. O. a. gedrukt te Keulen in 1490. (exemplaren in de K. B. en in de Librye te Zutphen.). Ammonicione(s). Misschien wordt hiermede bedoeld ,, Ammoniciones ad spiritualem vitam utiles. De imitatione Christi et contemptu omnium vanitatum mundi", gedrukt te Keulen, omstreeks 1486. Doch de term Ammonicio komt in meer titels van boeken voor. Opera Tliome a Kempis? Van zijne opera varia bezif de K. B. eene Utrechtsche uitgave van 1473. Maar ook Thomas de Aquino kan bedoeld zijn. Reinerus de (Pisis), Pantheologia. s. Summa universae theologiae. Een handschrift van het 3e deel van dit omvangrijke werk, afkomstig uit 't Cistercienser klooster Mons Dominae nostrae te IJselstein, in de Universiteits Bibliotheek te Utrecht (Xo. 273.). Uitgaven van 1474, 1477, 1486 in de Koninkl. Bibliotheek te 's Gravenhage. (Vgl. boven, blz. 181, noot.) INHOUD. Inleiding. Blz. Hoofdstuk I. Middeleeuwsche Bibliotheken in het Buitenland 1. „ II. De Plichten van den Bibliothecaris in het Buitenland 33. ,, III. Middeleeuwsche Bibliotheken in Nederland.... 78. „ IV. De Plichten van den Bibliothecaris in Nederland. 107. „ V. De Librye te Zutphen 198. Bijlagen 247—317.