MEDEDEELINGEN OVER BOEKKUNST III J.W.ENSCHEDÉ LOGICA IN BOEKDRUK VOORDRACHT GEHOUDEN IN HET MUSEUM PLANTINMORETUS TE ANT WERPEN, ZONDAG a OCTOBER 1904 MMER STREVEND AMSTERDAM IPENBUUR & VAN SELDAM EEN WOORD VOORAF Drie jaar geleden werd in het Museum Plantin-Moretus te Antwerpen gehouden een tentoonstelling van het moderne boek. Bij die gelegenheid hield de heer Emm. de Bom, van Antwerpen, aldaar een voordracht over William Morris en zijn invloed op het boek; zij verscheen sedert te Antwerpen bij J. B. Madou-Cop. Op uitnoodiging der tentoonstellings-commissie hield ook ik aldaar een voordracht; ik sprak over logica in boekdruk. Die voordracht is later door mij herhaald op verzoek van de Commissie voor vakcursussen voor de grafische vakken te 's Gravenhage, van de Nederlandsche vereeniging voor ambachts- en nijverheidskunst te Amsterdam, van het Teekencollege Kunst zij ons doel te Haarlem, en van de afdeeling Amsterdam van den Bond van nederlandsche boekverkoopersbedienden; een fragment werd op verzoek der Lettergieterij „Amsterdam" voorheen N. Tetterode gepubliceerd in de Typografische mededeelingen. Het scheen raadzaam de voordracht thans door den druk gemeen te maken in den oorspronkelijken vorm, maar met die aanvullingen, welke er voor de onderscheidene gelegenheden in zijn aangebracht. Aanleiding daartoe werd genomen in de tentoonstelling van buitenlandsch drukwerk, welke gehouden wordt in het Museum van Kunstnijverheid te Haarlem, op welke uitstalling, blijkens den catalogus, geen nederlandsch drukwerk is toegelaten. Hoewel geen typograaf van professie en evenmin financieel betrokken bij eenige drukkerij-onderneming, schijnen m^jn denkbeelden over onze inheemsche drukkunst en de middelen tot verheffing daarvan niet zonder grond te zijn, de overtuiging daartoe puttende uit het luistergrage publiek, dat ik telkenmale onder mijn gehoor had, de uitvoerige verslagen van mijn voordracht in couranten en vakbladen, en niet het minst uit de leidende gedachten, die ten grondslag liggen aan de kunstnijverheidstentoonstelling, die nu te zien is in het Paviljoen te Haarlem. Amsterdam, Juli 1907 J. W. E. LOGICA IN BOEKDRUK Hier naar Antwerpen gekomen om in het oude huis van Plantin, Raphelingius en de Moretussen te lezen over het moderne boek, spreekt het bijkans vanzelf, dat onze eerste gedachten dwalen naar het oude boek. Maar daarin ligt alreeds opgesloten, dat het nieuwe afwijkt van het oude; trouwens, in welke onzer kunstny'verheidsvakken is dat niet het geval ? Inderdaad, het zoude een aanlokkelijk onderwerp zijn het oude en het nieuwe telkens tegen elkander over stellende u te wijzen op verschillen en overeenkomsten, en aan de hand van zoodoende verkregen uitkomsten een geschiedenis der boekdrukkunst gevende, aan te toonen de verschillende kunstrichtingen, zooals die zich in het boek getoond hebben en te trachten te ontwikkelen den voor- en achteruitgang van de boekkunst. Om dat echter te doen zoude ik over veel meer tyd de beschikking moeten hebben dan thans het geval is. Ik moet mij daarom bepalen tot het hedendaagsche boek en bij mijne beschouwingen het vroegere slechts in zoover bespreken als ter verklaring van één en ander noodig is. Vooraf moet ik er op wijzen, dat slechts dat boek nu door mij besproken zal worden, dat gemaakt wordt door de boekdrukkerij. Steendruk, plaatdruk, lichtdruk en welke technieken de moderne nijverheid meer tot haar beschikking heeft om boeken te drukken, laat ik buiten beschouwing, even zoo- goed als die hulpvakken, die het afgedrukte boek tot een voorwerp maken, ik bedoel daarmede de boekbinderij en haar onderdeelen. Ik wensch u dus eenige oogenblikken bezig te houden met de boekdrukkunst in haar meest strenge beteekenis van het woord. Het hedendaagsche boek, wel te onderscheiden van het moderne boek, is geboren nu ongeveer 85 jaar geleden. De groote ontdekkingen in de negentiende eeuw en de vooruitgang der werktuigkundige wetenschappen deden de technieken veranderen, die samenwerken om het boek materieel tot stand te brengen. Lompenpapier werd van de markt verdreven door papiersoorten uit andere grondstoffen saamgesteld; de constructie van de houten handpers werd gewijzigd in een ijzeren met hefboom-, inplaats van schroefbeweging en kreeg in haar vernieuwde gedaante een zeer ernstigen concurrent in de snelpers eerst en later ook in de rotatiepers; drukrollen vervingen de drukballen; de letter, eerst gegoten met een handvorm, werd eerlang gespoten in de gietmachine; machichine-zetsel kwam in de plaats van handzetsel; kortom, de materialen, waarmede de zetter en de drukker in de negentiende eeuw te werken had, wijzigden zich in die mate, dat zij technisch oneindig veel beter afgewerkt en onnoemelijk veel nauwkeuriger waren geworden dan de oude boekprinters vóór 1800 ooit gehad hadden. Het beginsel van de zeten druktechniek was hetzelfde gebleven, maar de uitvoering aan dat beginsel gegeven verschilde hemelsbreed. En wat was het gevolg daarvan ? Dat de boekdrukkerij de achttiendeeeuwsche denkbeelden van boekuitvoering thans met de verbeterde hulpmiddelen behoorlijk kon toepassen. Maar lang zou dat niet duren. Het zooveel gunstiger te hanteeren materiaal deed de techniek meer en meer als doel naar voren dringen; niet meer boekkunst, maar boekkunstvaardigheid werd het hoofddoel. En wat het zeggen wil, wanneer de beheersching der stof als het hoogste der kunst wordt aangeprezen, behoef ik u voorzeker niet te zeggen. Maar bovendien nog waren er omstandigheden buiten de boektechniek liggende, die het boek deden verwilderen. In de eerste plaats waren en zijn het staatkundige en economische, die afwijkend als ze zijn in verschillende landen, onderscheiden waren in hun invloed en beteekenis. In de tweede plaats, en dat vooral, economische en artistieke. De opheffing der gilden en de daardoor ontstane vrijheid van werken had den werkman den prikkel ontnomen zich in zijn vak te bekwamen. Waartoe toch zou hij dat? De bekwame, zoowel als de onbekwame was gelijkelijk gerechtigd geworden het boekenvak uit te oefenen, en voor hem, voor wien het vak in de allereerste plaats de bedoeling had zich een behoorlijk dagloon te verzekeren, was er weinig aan gelegen hoe hij zich dat behoorlijk levensonderhoud verzekerde, als hij daarbij slechts buiten aanraking bleef met de overheid. Tal en tal van uitzonderingen zijn aan te wijzen, maar onbetwistbaar lijkt het mij, dat het gehalte van den zetter en den drukker sedert honderd jaar aanzienlijk gedaald is, niet slechts artistiek, maar ook technisch. Daarbij kwam de concurrentie onder de patroons. Geen waarborgen als er meer gesteld werden, dat de leider van een boekdrukkerij ook inderdaad voor de uitoefening van dat bedrijf de noodige capaciteiten bezat, daalde ook zijn qualiteit, bijkans in dezelfde mate als de quantiteit der drukkerijen omhoog ging. Vandaar felle concurrentie, vlug en goedkoop werk en bij gevolg slordig werk. Om die concurrentie het hoofd te bieden vond de boekdrukkers-patroon een welkom middel in het steeds breeder afmetingen aannemende streven der lettergieterijen. Ook in dezen tak van nijverheid geschiedde hetzelfde; ook daar onderlinge concurrentie, waaraan zij, gemeenlijk met goed gevolg, het hoofd konden bieden door de technisch betere afwerking hunner drukletters en de oneindige verscheidenheid van letters en van siermateriaal. Voor hun nijverheidsproducten vonden zij afzet bij de drukkers, die zich deze producten als nieuwigheden, als haute nouveauté of onder de schynleus van andere reclame-middelen lieten welgevallen, en, eenmaal die producten gekocht hebbende, daarvan te pas of te onpas gebruik moesten maken om het voor de aanschaffing daarvan uitgegeven kapitaal ook rente te doen afwerpen. In de wereld als dat siermateriaal gebracht was uitsluitend om utiliteitsbeginselen, zou om die reden daarmede niet gemakkelijk een eenigszins bevredigend resultaat te verkregen zyn, maar het was beslist onmogelijk, nu het gehanteerd moest worden door zetters op wier gehalte veel was aan te merken. Ziedaar, D. en H., in het ruwe geschetst de geschiedenis der negentiende-eeuwsche boekn\jverheid. Wellicht zult ge u met deze materialistische geschiedbeschouwing in haar ethische beteekenis niet kunnen vereenigen en zoudt gy den achteruitgang der boekkunst liever willen verklaren door verandering der artistieke opvattingen in de plastieke en picturale kunsten. Uwerzijds hebt ge daartoe natuuriyk volle recht, maar mijnerzijds verklaar ik u als mijn vaste overtuiging, dat het boeken uiterlijk in haar huidige wording slechts begrepen kan worden door economische en sociale toestanden te beschouwen. Dan eerst maakt de logica daarvan ons recht duidelijk, waarom het artistieke van het boek, waarom de geheel verloren gegane boekkunst eerst opnieuw in haar vollen omvang erkend is juist door een socialist, door William Morris. Maar daarover straks meer. Ik zeide zoo even dat de verbetering in de boektechniek aan de negentiende eeuw in den beginne de gelegenheid opende de achttiende-eeuwsche denkbeelden naar eisch toe te passen. Inderdaad is ook nu nog het beginsel van de zet- en druktechniek immer hetzelfde als van oudsher. Dat beginsel mag ik by u als bekend veronderstellen. Metalen drukletters met het letterbeeld en relief worden aan de bovenzijde met inkt besmeerd, een blad papier wordt daarop geperst en de letterbeeldjes zijn op het blad overgenomen. Met die bewerking moet in de allereerste plaats rekening gehouden worden bij een beoordeeling van het boek als kunstuiting. Ik zal u zeggen waarom. Gij zult het met mij eens zijn, dat in alles de waarheid betracht moet worden. Zij moet betracht worden in ons spreken, en ook in ons doen, evenzeer in ons gewone dagelijksch leven, als in datgene, wat wij door arbeid tot stand brengen. De componist, de schilder, de schrijver leggen noodwendig hun psychologisch wezen neer in het muziekstuk, het schilderij en den roman, welke ook de mate van hun technisch kunnen moge zijn. Aan de andere kant zal de ontwerper en uitvoerder van een werk er niet aan denken iets te maken, waarvan hij vooruit vermoeden kan, dat het niet aan zijn beoogde bestemming zal voldoen. Een ingenieur, die een brug bouwt zal niet pogen die brug iets anders te doen schijnen; een locomotief mag niet het uiterlijk aannemen van een statierijtuig ; een kerk moet een kerk, een schouwburg een schouwburg, een woonhuis een woonhuis blijven, innerlijk en uiterlijk. Uiterlijk kan een architectonische schepping haar bestemming onmiddellijk doen kennen, wanneer de constructie van het gebouw, een dadelijk gevolg van zijn bestemming, niet verstopt, maar eerlijk en oprecht vertoond wordt. Wordt zij dat, dan is dat gebouw eerlijk en oprecht en kan, als omstandigheden van kleur, lijn en verhoudingen gunstig zijn een aesthetische uitwerking hebben; ik herinner o. a. aan de ijzeren overkappingen der groote stationsgebouwen. Wat ligt dus meer voor de hand dan dat in de boektechniek evenzoo gedaan wordt, dat wil zeggen, dat aan de druktechniek geen geweld wordt aangedaan, opdat deze vrij en onbewimpeld haar werking zal kunnen doen? Beschouwen wij dit punt nader, gemakshalve daarbij veronderstellende, dat geen andere materie dan wit papier, geen andere kleur dan zwarte inkt mogelijk is. Wat is een bedrukte pagina? Een effen vlak — het blanke papier, waarop allerlei lijntjes en streepjes getrokken zijn — de letters. Die letters, in werkelijkheid van elkander gescheiden, vereenigen zich in het oog tot een geheel, tot het woordbeeld. Vandaar dat gezegd mag worden, dat een bedrukte bladzijde bestaat uit zwartlijnige figuurtjes op witten achtergrond. Of ik dus met verfstoffen arabesken of gestijleerde plantvormen aanbreng op een muurvlakte, of dat ik letters afdruk op papier, is in wezen hetzelfde; slechts het doel is anders. Beide zijn uitingen van vlakornementatie, maar onderscheiden van elkander, waar in het ééne geval slechts een versieringsdoel beoogd wordt, in het andere geval het een nuttigheidsobject geldt. Daarom wordt in de boekkunst een bladzijde druks beheerscht door de eischen van het vlakornement. Logisch vloeit dat voort uit het wezen zelf van een boekdrukpagina en diezelfde logica eischt dan ook gebiedend aan de ééne kant, dat de werking van het vlakornement niet gehinderd maar versterkt wordt, aan de andere kant dat de techniek der boekdrukpagina niet bemanteld wordt, maar dat er integendeel zooveel partij van getrokken wordt om het vlakornementale begrip beter tot uitdrukking te brengen, wat omgekeerd de werktuigelijke waarheid ten goede komt. Dit streng redekunstige betoog is van het hoogste gewicht, omdat zoodoende een plaats is gevonden, van waar uit een welgevestigd oordeel over bestaande kunstboeken gegeven kan worden en ons een richtsnoer verstrekt wordt, van welk niet afgeweken mag worden, wil het boek logisch aanspraak maken inderdaad een kunstuiting te zijn. Openlijke erkenning en blootlegging van zet- en druktechniek is de alpha en omega; poging een vlakornementale werking te bereiken het einddoel, voor zoover de practische bruikbaarheid van de pagina als leesvoorwerp daardoor niet geschaad wordt. Welke nu is de openlijke erkenning en blootlegging van zet- en druktechniek? Een drukletter is, ge weet het, feitelijk niet anders als een parallelopipedum, een zesvlak door rechthoeken begrensd. Naast en onder elkander geplaatst, is het stuk zetsel ook wederom rechthoekig; formaathouten, ramen, vormen, drukdegel, papiervel, overal heerscht de rechthoek in de druktechniek. Hij, de rechthoek, is dus het principe van het boek en als logisch gevolg daarvan eveneens van de boekkunst. De door eeuwenlange practijk gehandhaafde vormen moeten dus gehandhaafd blijven. Moderne boekkunst ligt niet, om enkele dolzinnige voorbeelden te kiezen, in een cirkelronde bladzijde, waar de regels spiraalsgewijze rondloopen, noch in een bladzijde, waarop slechts één woord van een zin staat, maar wel in het rechthoekige blad papier, waarop een rechthoekige bladspiegel staat. Die bladspiegel als een geheel beschouwd moet een vlakornementale werking doen, en nu komt de drukker daaraan tegemoet door geen flauwe kleuren te kiezen, maar inzwarte, zoodat hij goed diep, intens zwart uitschijnt op het papier, in weloverwogen verhoudingen daarmede staande. De bepaling dier verhoudingen is eveneens een belangrijke factor, waarover heel wat mede te deelen valt en dat ik u eerst goed zou kunnen duidelijk maken aan de hand van voorbeelden, hoe het wel, maar vooral hoe het niet moet zijn. Een allereerste eisch van een goede boekdrukpagina is dus, dat het rechthoekige daarvan ruiterlijk erkend wordt door naast andere factoren den bladspiegel als een geheel op te vatten. Niet immer is dat mogelijk, maar geconstateerd moet worden dat het principe in verreweg de meeste gevallen door de tegenwoordige letterzetters en boekdrukkerspatroons gewoon weg over het hoofd gezien wordt. Van die gevallen, waarin het onmogelijk is, wil ik enkele noemen. Ik herinner u aan stelkunstige boeken met algebraïsche formules 2n integraalteekens, aan staten- en tabelwerk en aan ver- zenboeken. Het is hier de aard van het te drukken handschrift, dat den niet te ondervangen eisch stelt veel wit in den spiegel te brengen of het ondoenlijk maakt regels over de volle breedte van den spiegel te formeeren. In verzenboeken kan met het gedicht alleen met den besten wil ter wereld geen rechthoek geformeerd worden en kunnen dus de denkbeeldige verticale lijnen, die den spiegel rechts en links afsluiten, zich niet vormen. Op welke wijze de moderne boekkunst dit tracht te verhelpen, zal straks blijken. Blijven over die kopyen, waarbij zich die bezwaren niet voordoen. Ik ga voorbij die gevallen, waarin veel overleg gepleegd moet worden om het beoogde resultaat te bereiken, b.v. een prozatekst, waar de auteur overmatig veel alinéa's voorschrijft, of een, waar hij in dit opzicht een meer dan gewenscht gebruik maakt van voetnoten of waar hij marginale kantteekeningen wenscht. Ik wensch uw aandacht te vestigen op den doodgewonen prozatekst, zooals die zich aan u zou voordoen, wanneer gij gedrukt voor u zaagt, wat ik u hier voorlees. Meestal is de vlakornementale werking in onze hedendaagsche boeken ver te zoeken. Waarom? Het aspect van den spiegel wordt beheerscht door twee factoren: door het papier en door den druk. De druk is afhankelijk van het woordbeeld, dat weer ondergeschikt is aan het letterbeeld, van de wijze waarop die woordbeelden zich tot regels voegen en van de wijze waarop die regels onder elkander gegroepeerd zijn. Anders gezegd, met uitschakeling der tusschen liggende begrippen, de letter maakt de bladzijde. Als dus gestreefd wordt aan de bladzijde een monumentaal karakter te verleenen, moet de boekletter dat karakter reeds bezitten. En ziedaar nu één der meest beslissende factoren van het moderne boek: de letterkeuze. Herinneren wij ons nu hoe of de lettergieterijen om maar hooge winsten te behalen de zetterijen met allerlei fabriekswerk volstoppen en het zal u duidelijk zijn dat en waarom zooveel minderwaardig materiaal in gebruik is en Christoffel Plantin, zelf een franschman van geboorte, die zijn lettervoorraad gedeeltelijk uit Frankrijk betrok, heeft den franschen druk van Antwerpen en van Leiden uit tot de nederlandsche gemaakt en dat voorgaan werd na de scheiding tusschen Zuid en Noord in het einde der zestiende eeuw gevolgd door de Elseviers eerst, later door de talrijke fransche boekenuitgevers met de Wetsteins vooraan, die tegen het begin der achttiende eeuw om des geloofswille naar de Geünieerde Provinciën overkwamen. Die historische lijn moet gevolgd worden. Opnieuw moeten wjj ons wenden tot Frankrijk. Ongelukkig is dat rechtstreeks niet uitvoerbaar, omdat onze drukkersen volgens duitsch-technische eenheden zijn ingericht, zoodat het fransche werk in Duitschland in de letterlijke beteekenis van het woord pasklaar gemaakt moet worden om voor ons land bruikbaar te zijn. Dat Duitschland daartoe niet overgaat, tenzij er in eigen land materieele voordeelen van te verwachten zijn, is een zeer natuurlijk iets. En hoe zelden is dat geval? De gevolgen van den oorlog van 1870 zijn allerminst weggewischt; fransche en duitsche kunst verdragen elkander niet, nu evenmin als vroeger, noch in muziek, nog in schilderkunst, noch in architectuur, noch in woordkunst, noch in toegepaste kunst, noch in versieringskunst. Straks heb ik u gesproken over het principe van den rechthoek en gevallen opgenoemd, waarin de aard van het handschrift zich verzet tegen een strenge uitvoering van dit beginsel. Ik kom daar nu op terug om u te zeggen, hoe de moderne boekkunst een modus vivendi gevonden heeft. Halve witte regels verbreken het vierkantige aspect van den spiegel. Noodwendig moet dat wit dus verdwijnen, hetgeen gedaan wordt door aanvulling dier witte regels met ornementjes: sterretjes, kruisjes of wat dies meer zij. Theoretisch is dit middel volkomen juist, in de practijk faalt het echter veelal. Gelijk- en gelijkvormige figuurtjes naast elkander geplaatst wekken, even breed als ze zijn, een veel gelijkmatigeren indruk dan letterregels, die gevormd worden door uit ongelijksoortige bestanddeelen geconstrueerde letterbeelden met hare wirwar van lijnen en halen. Slechts heel zelden zullen daarom regelvulstukjes aan het beoogde doel beantwoorden; zij zullen öf te zwaar of te licht zijn, tenzij ze in een andere kleur of tint gedrukt worden dan de lettertekst. Eén drukwerkje kan ik u echter noemen, waarin, zonder dat het volkomen gelukt is, de regel vulstukjes inderdaad regelvullingen zijn en in behoorlijk decoratief toonaspect zijn met de in dat boekje gebruikte Plinius-boekletter. Ik bedoel den fondscatalogus van de k. k. Hof- und Staatsdruckerei te Weenen, welks decoratieve versiering geschied is met zetmateriaal, ontworpen door Rudolf von Larisch. Maar gesteld, dat bij een bepaalde lettersoort vulstukjes gebruikt worden in volkomen harmonie daarmede, dan wordt aan de gebruikswaarde van het boek te kort gedaan. Wat de auteur door alinéa's poogt te bereiken, ordelijkheid in logischen gedachtengang, doet de decoratie dan te niet. Het minst hinderlijk zijn vulstukken in den titel. Daarmede kom ik tot een onderwerp, dat de gothische drukkunst niet kende. In de organisatie onzer zetterijen ligt het titelzetten tusschen de werkzaamheid van den platzetter en van den smoutzetter. De titel vormt met het boek één geheel en moet dus als vanzelf in logische eenheid zich vertoónen met de typografische inrichting van het boek, dat wil zeggen in moderne opvatting, dat ook de titel moet bestaan uit een rechthoek of uit onder elkander geplaatste rechthoeken van verschillende hoogte en breedte. Zestig jaar geleden luidde het voorschrift geheel anders. Ik wil u citeeren wat in 1844 als schoon gold. „De lengte der regels moet zoo afwisselende zijn, dat, wanneer men eene lijn langs de buitenste letters der regels trekt, deze den omtrek eener urn of vaas zal voorstellen. Jammer FESTSCHRIFT ZUR FEIER DES EINHUNDERTJAHRIGEN BE= STANDES DER K. K. HOF= UND STAATS D RU CKEREI 1804-1904 Folio, 110 Seiten mit in den Text gedruckten Originalholzschn. und Zinkographien nebst 10 Tafeln PREIS BROSCHIERT 20 KRONEN Herausgegeben über Ermïchtigung des k. k. Finanzministeriums aus Anla£ des einhundertjahrigen Bestandes der k. k. Hof- und Staatsdruckerei. Text- und Tafeldruck, Ausstattungs- und Plattenmaterial, weiters der Letternschnitt, letzterer unter Mitwirkung des Dozenten an der Kunstgewerbeschule des k. k. Österr. Museums für Kunst und Industrie inWien, RUD. EDL. VON LARISCH, stammen aus der k. k. Hof- und Staatsdruckerei. Originalholzschnitte sowie die photozinkographisch reproduzierten Entwürfe für den Holzschnitt von Maler C. O. CZESCHKA. Die Entwürfe für den Schmuck des Werkes: Wasserzeichen für Textpapier, Initialen, Umrahmung, Titel, Tafelschutz- und Vorsatzblatter, Umschlag und Einbanddecken, von dem Professor an der Kunstgewerbeschule des k. k. Österr. Museums für Kunst und Industrie, Maler KOLOMAN MOSER, welcher auch die Druckausführung künstlerisch geleitet hat. Text- und Tafelpapier von der k. k. priv. Papierfabrik Schlöglmühl VERZEICHNIS DER TAFELN: KAISER FRANZ JOSEPH I. Kombinationsdruck, Lichtdruck mit Chromolithographie nach dem Gemalde von L. Horovitz KAISER FRANZ I. Autotypie nach einem Schabkunstblatt von Fr. Wrenk, letzteres nach einem Gemalde von Ziterer KARL GRAF ZICHY VON VASONYKEÖ, Prasident der k. k. Hofkammer. Heliogravüre mittelst Tiefëtzung nach einem Kupferstich von A. Ehrenreich, n. d. Gemalde von Peschki JOSEPH VINZENZ DEGEN RITTER VON ELSENAU AUF TRAUTENFELS, k. k. n. ö. Reg.-Rat, Direktor der k. k. Hof- und Staats-Ararialdruckerei. Lichtdruck nach einem slechts, dat men daarvan dikwijls geen meester is en men een gezond oordeel aan eenen goeden smaak paren moet, om er iets sierlijks van te maken. Hierin zal men des te beter slagen, hoe gelukkiger de letter gekozen, en hoe meer er een afwisselend licht en bruin in acht genomen wordt, en hoe minder dezelfde lettersoorten op elkander volgen". Geen enkele dezer voorschriften wordt thans meer aanvaard. Toen vaas- of urnvorm, thans het strakke geometrische figuur; toen verscheidenheid, thans hoofdzakelijk eenheid in karakter van letter. Aan die vroegere voorschriften was gemakkelijker te voldoen dan aan de moderne. Destijds had de titelzetter meer vrijheid van handelen dan nu. Thans bepaalt het karakter van de boekletter het karakter van de titelletter, en aangezien de tekst van den titel door den auteur of door den uitgever wordt voorgeschreven zoo, dat er niet aan veranderd mag worden, nu is het zeker in negen van de tien gevallen onmogelijk aan de eischen van de vlakornementatie te voldoen, als de regelvulstukken niet bestonden. Ik kan op de leer van titelzetten hier niet verder uitwijden, wel wetende waar te beginnen, maar niet waar te eindigen, te minder omdat in werkelijkheid elk bijzonder geval een bijzondere studie vereischt. Een behoorlijken modernen boektitel zonder eenige ornementatie saam te stellen is een opgaaf waaraan slechts weinig zetters voldoen. En van den titel en van het boekomslag hangt zoo veel af, dat invloed heeft op het succes van het boek. Daaraan wordt het boek herkend onder de millioenen andere boeken; de titel stempelt het boek als het ware en maakt het aantrekkelijk of verwerpelijk in de eerste schatting van het publiek, tot wie het zich richt. En ge weet het bij ondervinding, de eerste indruk van een persoon en van een zaak is veelal beslissend. Het boekomslag moet daarom duidelijk, eenvoudig, streng en strak zijn, en mag tegelijkertijd ook dienstbaar gemaakt worden aan de reclame. Geen betere plaats is er aan het boek om te baat te roepen de decoratieve werking van kleuren en lijnen. Waarom zou de moderne drukkunst hier geen gebruik mogen maken van de papiersoorten en verfstoffen, die de negentiende eeuw in het leven geroepen heeft? Waarom zou hij als de vroegere drukkers zich alleen mogen bedienen van blank papier en van zwarten en rooden inkt? Integendeel, ieder artist moet gretig aangrijpen de ruimere hulpmiddelen die hem wel. zijn voorgangers niet ten dienste stonden. Maar, en daarop kan niet genoeg nadruk gelegd worden, uit die ruimere hulpmiddelen moet logisch en met bedachtzaamheid gekozen worden, opdat door verwarrende verscheidenheid niet juist het tegendeel bereikt wordt van hetgeen beoogd wordt. Het gevaar daarvoor is niet denkbeeldig; de hedendaagsche duitsche boekdruk doet het zien en daartegenover was het, dat Morris zijn Kelmscottdrukken stelde. Hoewel onbruikbaar leerden zij opnieuw wat boekkunst was. Aan die Morris' kunst practische waarde te geven was het werk der noord-amerikanen. Hier in de lage landen aan de zee sta ik te ver buiten de amerikaansche vaktoestanden om in bijzonderheden te weten hoe de verhoudingen daar zijn; heel veel anders dan in West-Europa zal dat wel niet wezen, naar ik gis. Ook daar heeft de lettergieter zijn afzetgebied onder de boekdrukkers natuurlijk, maar ook daar zal hij voor sijn producten reclame maken door inlegvelletjes en bijlagen in typografische vakorganen. Terwijl hier de nieuwe boekkunst aangeprezen moet worden door menschen buiten de typografie staande, getuige mij zelf, en die daarom in hun aanprijzingen niet verder kunnen gaan dan het spreken van woorden en het verkondigen van stellingen, wordt in Amerika ie boekkunst ter hand genomen door den lettergieter, die ioor zijn positie als producent ook daar directen invloed oefent ap den drukker, zijn afnemer. Toegegeven zij het dat aan sijn streven naar nieuwe vormen winstbejag niet geheel vreemd is, zelfs een belangryke factor speelt, erkend moet worden, dat die lettergieter, als hij inderdaad van huis uit kyk op het boek heeft, voor moderne kunst materiaal kan verschaffen. Hij moet daarvoor zijn en blijven een practisch man. Dat zijn de gieterijleiders in de Vereenigde Staten bij uitstek, maar daarbij zijn zij gemeenlijk begaafd met dien frisschen k^k op het boek, die hier in Europa schaarsch te vinden is, zoo hij er al te vinden is. In Noord-Amerika verloor de Morris-richting haar mediaevistisch karakter en werd omgevormd tot een gebruikskunst, waar het streng logische, eenvoudige en sobere hoogtij viert. Die moderne amerikaansche richting, zooals die gepropageerd wordt door het jonge vaktijdschrift The printing art is technisch zoo volkomen als maar te denken valt. Zonder uitnemende werktuigen en ingrediënten kan geen waarlijk superieure kunst gegeven worden. Eerst als de doode materie beheerscht wordt en technische bezwaren uit den weg geruimd zyn, kan in en door het boek getoond worden, wat de kunst vermag. Gebruik daarom vrijelyk al die hulpmiddelen, die de huidige exacte wetenschappen den drukker ten dienste stellen, het boek kan er slechts bij winnen, maar — laten zij immer middel, nooit doel zijn. Laten zy immer middel zijn om beter tot uitdrukking te brengen het ethische begrip der boekornementatie, het begrip der vlakversiering en dat steeds ondergeschikt doen blijven aan de bedoeling van het boek als gebruiksvoorwerp, als leesobject. Het boek onder welke gedaante het tot ons komt moet wezen de drager van de menschelyke gedachte; de boekversierder mag nimmer vergeten, dat zijn arbeid siechts ten doel heeft den inhoud beter te doen spreken. De boekversierder, de ornementalist dus ondergeschikt aan den drukker. Anders is de verhouding tegenover den boekillustrator. Wat het boek vertelt in het woord, laat de boekprent in het beeld zien. Drukker en teekenaar gaan dus naast elkander en vandaar dat de logica voorschrijft geen prentjes in den bladspiegel te drukken. Trouwens een prent in den spiegel verbreekt het gesloten aspect daarvan en kan om die reden alreeds niet geduld worden. Daarmede is duidelijk gemaakt dat en waarom een boekprent noodwendig een bladzijde voor zich alleen vereischt, wil het boek als zoodanig inderdaad een kunstuiting zijn. Het hangt er nu van af in hoever de kunst gesteld wordt boven de practische waarde, in welke techniek die prenten uitgevoerd zullen worden. Wordt aan de kunst het overwicht gegeven, dan is hout aangewezen. Die conclusie klinkt u niet vreemd in de ooren. In de eerste plaats meent ge, omdat incunabelen-prentjes zoo goed als immer houtjes zijn; in de tweede plaats, omdat houten platen slechts door handwerk vervaardigd kunnen worden en daarom de subjectieve opvatting van den graveur-teekenaar doen zien. Die redenen zijn niettemin allerminst de mijne. Om u dat duidelijk te maken, moet ik u iets mededeelen over de mechanische reproductie-middelen voor de boekdrukpers, dat is over zincografie en autotypie. Zooals ge weet, is het slechts mogelijk volle kleur op het papier te zetten ; de boekdruk-techniek veroorlooft niet het verkrijgen van halve tinten. Zonder halve tinten is geen afbeelding bijkans mogelijk. Indien zij dus vereischt zijn, moet een hulpmiddel te baat genomen worden, dat zoowel bij hout als bij zink hetzelfde is; in het zwarte vlak worden witte plekjes of streepjes aangebracht, die zich in het oog vereenigende met het zwart den indruk van een half-toon geven. Op welke wijze nu b.v. een fotografie of een gewasschen teekening mechanisch in een boekdrukcliché omgezet wordt zoo, dat de halftinten met een grooter of kleiner aantal lichtjes voorzien wordt ter opwekking van het gewenschte resultaat, laat ik onbesproken. Ik zou u dan moeten geven een technische uiteenzetting der autotypie en u moeten spreken over de buigings- en diffractie verschijnselen van de lichtstralen, hetgeen u. vrees ik, zonder demonstratieproeven toch niet duidelijk zou zijn. Elk oogenblik kunt ge echter overtuigen van de waarheid, dat de autotypie, ook in haar halftonen gelijkwaardig is aan haar origineel; het eerste de beste geillustreerde boek laat u dat zien. Autotypie is dus daar het aangewezen procédé, waar het te verveelvuldigen origineel halftonen heeft. Past een fotografie of een gewasschen teekening in het kader van een geboekdrukt boek? Ziedaar dus de vraag. Beide zijn perspectivische voorstellingen en staan lijnrecht tegenover het beginsel der vlakversiering. Om die reden kan ik ze dus niet billijken in decoratieve boeken. Hetzelfde geldt voor de houtgravure. Ook zij kunnen dus evenmin mijne instemming hebben in typografische boeken, wanneer ik die toets aan de strengste logica van boekdruk. Anders is het met zincografieën en houtsneden. Beide zijn van elkander onderscheiden in zoover, dat de eerste een mechanische reproductie, de tweede handwerk is, en zij komen met elkander overeen, dat zij beide lijnteekeningen zijn zonder halftinten, slechts zwart op wit. Daarom voegen zij zich geheel in het denkbeeld van vlakdecoratie met dien verstande, dat zij afbeeldingen naar het werkelijke leven gevende, niettemin perspectief laten zien, maar perspectief, dat in haar wijze van behandeling van een andere orde is dan dat in auto's en gravures. Vergeten wij niet dat deze concessie wel gedaan moet worden ter wille van de practijk, want wat is een afbeelding waarin geen doorzicht is ? Hoogstens een projectie. Indien dus afbeeldingen in een typografisch kunstboek aangebracht moeten worden, blijkt uit één en ander, dat zij uitgevoerd moeten zijn artistiek alleen in lijnen en vlakken, technisch hetzij in houtsnee, hetzij in zincografie. Of die houtsnee ter wille van drukkunstige eischen omgezet is in een galvano of in een cliché, kan hier gerust buiten beschouwing blijven, omdat de decoratieve kracht der voorstelling daardoor niet gewijzigd wordt; slechts het soepele der factuur lijdt eenigszins. De strengste eisch der logica erkent dus slechts de lijnteekening en dat te eerder, omdat een dergelijke boekprent geplaatst tegenover een letterbladzijde daarmede gemakkelijker in evenredig toonaspect gehouden kan worden. Zijn daarom auto's volstrekt te verwerpen? Het is afhankelijk van de gebruikswaarde aan het boek gesteld. Is dit in de eerste plaats decoratief bedoeld, dan zonder twijfel; is het daarentegen tot gebruiksvoorwerp bestemd, dan mag zulk een strenge maatstaf niet aangelegd worden. Het is ook hier de oude strijd tusschen kunst en practijk. Morris en zijn school, de onpractische idealisten, zijn zinco- en houtsneemannen ; hun boekprenten, bovendien niet alleen decoratief geteekend, maar ook decoratief gedacht en geordonneerd, zouden zonder schade gemist kunnen worden zonder het organisch wezen van het leesboek te verbreken. Van harte gaarne zou ik daartegen over willen stellen het met autotypieën geïllustreerde boek, dat als kunstuiting geslaagd is; ik moet u belijden er geen te kennen. Is zulk een boek inderdaad wel bestaanbaar? Het antwoord daarop zal, vrees ik, ontkennend moeten luiden, vooralsnog althans. Het behoort tot de schoonheden van een boek, dat het op een eenigszins ruw, grof korrelig papier met vezelachtige structuur gedrukt is; geen betere soorten dan geschept hollandsch en dergelijke papieren kunnen gekozen worden om de diep intense werking van een zwarten bladspiegel tot haar recht te brengen. Ongelukkig leenen dergelijke papieren zich allerminst tot den druk van autotypieën. De duizende stipjes en lijntjes, waaruit een autotypie, zelfs een van bescheiden afmetingen bestaat, komen slechts op glad papier behoorlijk ten afdruk; hoe gladder het papier, hoe beter. Het kunstdruk met zijn glimmende oppervlakte, elk uwer welbekend, uitnemend, voortreffelijk zelfs voor fijne autotypieën en drie- en vier-kleurendrukken is, jammer genoeg, lijnrecht tegenovergesteld aan werkelijke boekkunst. Zal een oplossing mogelijk zijn? De toekomst zal het moeten leeren. Ik resumeer. Moderne boekkunst bestaat in de erkenning van den rechthoek, van het vlakornement en in kleurenharmonie. Hoe zullen de zetters en drukkers hun zin voor kleur en lijn in de goede richting ontwikkelen? Naar mijn inzicht vooral door het bestudeeren van architectuur. Ik schreef het onlangs elders. „Geen der beeldende kunsten legt zulke strenge eischen op als de bouwkunst, omdat zij wortelen in de materie. De duurzaamheid, waartoe een gebouw bestemd is, noodzaakt tot een logisch gebruik der stof, opdat de soliditeit gewaarborgd zij. Daardoor worden natuurlijke grenzen gesteld aan de uitgebreidheid der materialen, d.w.z. aan de afmetingen, aan de proporties. Een architect moet die noodwendig bij zijn constructies in acht nemen. Is hij inderdaad artist, dan wordt hem dien kijk op verhoudingen tot een tweede natuur, waaraan hij uiting geeft in elk zijner ontwerpen, ook wanneer die niet behooren tot het enge gebied der architectuur". En ziedaar, wat de moderne kunstdrukker daarbij behoeft: kijk op verhoudingen. Hoe weinig wordt er op onze typografische inrichtingen gelet op richtige verhouding tusschen lengte en breedte van den spiegel en op wit- en margeverdeeling. Hoe herhaaldelyk wordt er gezondigd tegen de logica van de stof. Begrip van lijn en kleur is het wat noodig is. Heel enkele uitzonderingen daargelaten, geven de typografische vaktijdschriften van binnen- en buitenland er overtuigende bewijzen van op elke bladzijde, dat ook zij dat logische begrip van lijn en kleur niet machtig zijn, en te verwonderen is het daarom niet, dat zij medehelpen het boek in den grond te bederven als uiting van logische constructieve waarheid. De techniek van het zetten en drukken is daar het hoogste wat gegeven wordt, maar wat daar buiten ligt, de innerlijke waarachtige schoonheid van het boek, blijft onbesproken. Schaarsch, al te schaarsch wordt dat gemis gevoeld in die organen en juist daarom is het zoo hoogst opmerkelijk wat een anonymus eens schreef in de hier maar al te veel gezag genietende Typographische Jahrbücher: „Nicht allein die Kundschaft, Buchdruckereibesitzer und deren Gehilfen tragen die Schuld an der vorhandenen Geschmacksverkümmerung. Ein grosser Teil der Schuld muss den Neuerscheinungen der Schriftgiessereien zugeschoben werden. Durch die Unmenge von Neuheiten auf ornementalem Gebiete, welche in den letzten Jahren mit einer wahren Überstürzung auf den Markt geworfen wurden, ist ein solcher Ornamentenwirrwar eingetreten, dass sich nur wenige Buchdrucker zurechtzufinden vermogen. „Die Rührigkeit und die Unternehmungslust der Giessereien sind gewiss höchst anerkennenswert; sobald man sich j edoch mit der Qualitët, das heisst mit dem praktischen Werte der Neuheiten, zu beschaftigen beginnt, folgt Enttauschung auf Enttauschung. Wird unschönes Ziermaterial vom Druckereibesitzer gekauft, so macht er sich der Geschmacksverirrung ebenso schuldig wie der Schöpfer des ersteren; den letzten Teil des Irrweges hat der Setzer zu gehen, er mag wollen oder nicht". Zelfs wanneer hy niet wil, wat moet hij dan? Met het onaesthetische, onlogische materiaal moet hij iets samenstellen, dat althans niet al te ver beneden peil blijft. Voor hem niet alleen is dat een uiterst moeielijke taak. Toch zal hy, gegeven de ongunstige omstandigheden eenigermate althans nog kunnen slagen, wanneer hij zich ingedacht heeft in de logische schoonheid. Maar om daartoe te geraken moet hy op eigen wieken drijven. Dat doende kan, maar ook zal hy zich ontwikkelen door bestudeering van monumentale gebouwen en ook van klein-burgerlijke huizen. Zoo zal hy zich kunnen eigen maken, dat eigenaardige, dat onnaspeurlijke, dat individueele, dat het boek een subjectieve schepping van hem zelf zal doen zijn, aangepast aan de begrippen der werkelijke boekaesthetiek. Daarom, gij zetters en drukkers, die ik misschien onder mijn gehoor heb, laat u niet langer leiden door de typografische reclame-middelen, maar kijk vrij, vrank, en frisch om u heen, buiten de typografie. En wat ge daar geleerd hebt, past dat vryelyk toe op uw drukprojecten, wanneer u de vrije hand tot ontwerpen gegeven wordt. Maar, wees daarbij altijd sober in uw lijnen, krachtig in uw kleuren, bijkans brutaal in uw vormen en — steeds eerlijk en oprecht in de belijdenis van de constructieve waarheid van den rechthoekigen drukvorm. MEDEDEELINGEN OVER BOEKKUNST III LOGICA IN BOEKDRUK MEDEDEELINGEN OVER BOEKKUNST DERDE DEELTJE LOGICA IN BOEKDRUK VOORDRACHT GEHOUDEN IN HET MUSEUM PLANTIN MORETUS TE ANTWERPEN DEN □ 2CHAPTER I OFTHE EDUCATION OFSIDONIA ' ■ HE illustrious and hi^h'bom prince and ■ . . „ . _ . , w* I lord, öogislatt, >4th Uuke ot romerania, I Pnnceof Cassuben. Wenden, and Kuren.\ ] Count of Guzkow, Lord of the lands of Lauenburg and Butow, and my gracious' I feudal seigneur, having commanded me i Dr. I heodore rlonnies,tormerly bailin at i the aucal court, to make search through' out all the land for Information respecting I the world'famed sorceress Sidonia von ( Bork, and wnte down the same in a book, I set out for Stargard, > accompanied by a servant, early one Fnday after the VisitationisQ Man*. 1620: for in mv opinion, in order to form a iust iudtrmentrC'/ specting the character of any one, it is necessary to make one's self^ acquainted with tnecircumstances01 tneir eariy ure; ine ruiure man lies enshrtned in the child, and the peculiar developmentof each in* C dividual nature is the result entirely of education. Sidonia's history is a remarkable proof of thisj^ 1 visited Hrst, therefore, the scenes of her earl v vears; but almost all who had known her were long since 1 inthetr graves, seemg that ninety years hadpassed since the time of her birth. rlowever, the old innkeeper at atargara, ^.aoei w lese, himself very far advanced in years (whom I can recommend to all G travellers: he lives in the Pelzerstrasse), told me that theold bache' ( lor, Claude Uckermann of Dalow, an aged man of ninety'two years I old, was the only person who could give me the intormation 1 destred, as in his vouth he had been one of the many followers of Sidonia. His memory was certainly well nigh gone from age, still all that had ( happened in the early penod of his fife lay as fresh as the Lord's Prayer upon his tongue,^Mine host also related some important circumstancestome myself.which shall appear in their proper place ( 0 I accordingly proceeded to Dalow, a littie town half a mile from Stareard. and visited Claude Uckermann. I found him seatcd by the chimney comer, his hair as white as snow." What did I want f 1 He wastoo old to receive strangers; I mustgoontohisson Wedig's Begin-pagina van „Sidonia The Sorceress", door William Meinhold, vertaald door Francesca Speranza, Lady Wilde, gedrukt in „The Golden type" ter Kelmscott-pres in 1893 bleekheid moeielijk te onderscheiden kriebelfiguurtjes en een dun lettertje met een fijn kleurtje daarop gedrukt, ziedaar wat als kunst werd aangeboden en door het boekenkoopend publiek gaarne als zoodanig aanvaard werd. Ge herinnert u hoe of de boekdrukpagina onderworpen moet zijn aan de leer van het vlakornement. Of die pagina éénkleurig of meerkleurig is, als bij titels, doet natuurlijk aan haar eigenlijk wezen niet af. De logica daarvan moet aanvaard worden en de vlakornementale werking door kleurencombinatie worden versterkt. Onverbeterlijke voorbeelden zijn tot ons gekomen in de polychromie en de glasbranderskunst der middeleeuwen, de onder sterken invloed daarvan staande primitieve schilderscholen, de fransch-vlaamsche niet het minst en de decoratieve heraldische kleuren. Wat daar aesthetisch doet, moet bij het boek noodwendig van goede uitwerking zijn. Daarom scherpe tegenstellingen: zwart en wit, donkerblauw en hard rood, groen en geel. Zoo heb ik, naar ik vertrouw, al is het oppervlakkig aangewezen het hoe en waarom der boekenfabrikatie tot omstreeks 15 jaar geleden. Ik heb u aangetoond, dat het eenige logische beginsel, de vlakornementatie volstrekt miskend werd en u gezegd hoe of door den dwang eener materialistische fabrieksnijverheid gaandeweg een boekenuiterlijk gewoonte was geworden, dat gevoegelyk vergeleken zou kunnen worden met den suikerbakkersstijl onzer taarten- en pasteienleveranciers. Daartegen werd protest aangeteekend door deze en gene, in het academische Duitschland, in het chique Frankrijk, in het conventioneele Engeland. Die protesten hadden weinig of geen gevolg; zij gingen uit van personen, die eischen stelden, waaraan geen boekdruktechniek kon voldoen of van personen, die het noodige kapitaal misten hun woorden in daden om te zetten en zich zoo metterdaad te verzetten tegen de alles verdervende fabriekswereld. Totdat William Morris kwam, zelf den ploeg vatte, boeken ging drukken op eigen drukkerij, de Kelmscott Press, met eigen hulpmiddelen, met eigen letter, met eigen papier, niet het minst met eigen inzichten en aan de verbaasde negentiende eeuw liet zien wat kunst in het boek was. Zijn mediaevistische neigingen, zijn bewondering voor het handwerk, hadden hem tot de incunabelen gebracht, van bekijken kwam waardeeren, van waardeeren bestudeeren en als direct gevolg daarvan het volstrekt verwerpen van het hedendaagsche boek. In de vroege italiaansche drukken vond hy, zonder zich er eerst rekenschap van te geven, die huldiging der vlakornementale principes. Die boeken herhaalde hij, met het u bekende gevolg. Wat boekkunst was, wat boekkunst vermocht, Morris toonde het. De boeken voortbrengende nijverheid kreet hem eerst uit voor een dolleman, bijkans rijp voor een krankzinnigengesticht, maar de boekdrukkerswereld in Europa noch in Amerika heeft zich kunnen onttrekken aan zijn voorgaan. Ge verwacht zonder twijfel dat ik u hier één en ander over zijn drukken en zijn denkbeelden zal verhalen. Daarin vergist ge u. Slechts wensch ik iets te zeggen over oude boeken in het algemeen en daarbij wil ik trachten een antwoord te geven op de vraag of Morris' streven inderdaad navolging verdient, d.w.z. of het moderne boek al dan niet een herhaling van het vroegere moet wezen. Dat er van oude boeken een groote bekoring kan uitgaan en ook inderdaad uitgaat, zullen enkelen uwer zonder twijfel ondervonden hebben; niemand die lang verkeerd heeft te midden van vroegere drukken of hy is gaandeweg gekomen onder hun invloed. Zelfs al prijst hy hoogeiyk de geraffineerde druktechniek onzer dagen, zelfs al meent hij die als kunst te moeten stellen boven de vroegere, zoo erkent hy niettemin dat die oude drukkers met hun zooveel beperkter hulpmiddelen toch ook nog wel wat goeds tot stand konden brengen. Maar wat ziet hij, wanneer hij die boeken — en ik bedoel hier in het bijzonder die vóór omstreeks 1550 — bestudeert? Of hij nu italiaansche, fransche, vlaamsche, nederlandsche, engelsche of duitsche boeken bekijkt, hij ziet een krachtiger letterbeeld dan het hedendaagsche, in werkelijkheid nog vetter dan de ontwerpers dier letters bedoeld hebben door onvolkomen gietsel en gewoonlijk uitgesmeerden druk. Ook vindt hij een nauwer zetwijze dan nu, zoowel wat betreft den afstand van de woorden als den afstand van de regels. Geloof nu niet, dat de zetters dier boeken dat gedaan hebben om artistieke overwegingen, die hen zoo gaarne toegedicht worden. Neen, zij konden niet anders, omdat hun witmateriaal zoo beperkt was, waardoor zij gedwongen waren tot nauw en plat zetsel. Door de onvoldoend uitgegoten letter, het gedrongen zetsel en den slappen druk verkregen zij hun desondanks een donker gekleurden bladspiegel. Niet door toeleg, maar door toeval hebben daarom oude boeken juist dat, wat wij thans logisch in het boek verlangen: de huldiging van het vlakornementale begrip. Maar waren die boeken practisch ? Beproef eens een incunabel te lezen, zooals ge straks te huis gekomen uw dagblad opneemt of de lectuur van een roman voortzet. Het is een persoonlijke opvatting, als ik u ronduit erken niet te begrijpen hoe of zij, die boeken noodig hadden voor hun geest en hun verstand, het hebben kunnen doen met drukwerk, dat ons vermoeidheid in de oogen geeft reeds na een half uur lezen, in weerwil onzer beter verlichte woningen. Vergeten wij niet dat een boek niet is in de eerste plaats een schoonheidsvoorwerp, gelijkwaardig b.v. met een vaas, maar dat het wel degelijk bestemd is zijn inhoud onder de menschen te brengen, dat het boek bestemd is gelezen te worden. Het boek is en moet blijven een gebruiksvoorwerp en aan de eischen der practijk moeten andere eischen, ook die der logische schoonheid, ondergeschikt blijven, wil de factuur van het boek als zoodanig niet mislukt z\jn. Indien het oude boek, hoewel toevallig schoon, ter ztfde gesteld moet worden als onbruikbaar voor nu, dan volgt daaruit, dat het moderne boek daarvan een herhaling zijnde, hoewel desbewust schoon, een onnut iets is en ook noodwendig wezen moet. Hoe ik dus over Morris, zijn boeken en zijn school denk, zult ge thans niet moeielijk kunnen raden. De kelmscott-press-boeken hebben, voor zoover ik als nederlander kan gevoelen voor de engelsche kunst van Walter Crane en Burne-Jones, mijn sympathie, maar niettemin verwerp ik ze volstrekt en ten eenemale, omdat zij geen gebruiksvoorwerpen meer zijn. De bestemming van het boek miskennen zij. Ziedaar dus, D. en H., hoe ik mij den stand van zaken voorstel. Er moet getracht worden de practische gewone eischen, zooals gij en ik die aan een boek stellen in overeenstemming te brengen met de vlakornementatie en met de logica der zetterijconstructie en drukkerij-techniek. Onmiddellijk worden op grond daarvan verworpen een aantal ornementen, die in de laatste halve eeuw met wisselend succes in de boekversiering verschenen en verdwenen zijn: geschaduwde en gefigureerde kapitalen, zwitsersche huisjes, vliegende engeltjes, initialen, koplijsten en sluitstukken met allerlei perspectivische voorstellingen, irisdruk, reliefdruk, kortom al dat, wat hetzij iets anders is, hetzij iets anders wil schijnen als vlak op vlak. Verder wordt ter zijde gesteld wat het rechthoekige van de bladzijde vermindert. Zeker, het was een triomf van het kunnen toen, ik meen Derriey te Parijs, een middel bedacht om gebogen zetsel in de quadratuur der typen te kunnen invoegen, maar hij miskende daarmede het wezen van het boek. Daarom geen rond zetsel, geen groteske lijn, niets wat het vierkantige van den spiegel belemmert. Het zijn, D. en H., strenge eischen, die ik stel, en het zal u dan ook niet verwonderen, dat er heel wat oude boeken zijn, die ik niet als wezenlijke kunst aanzie, al heeft de vervlogen tijd hun charme verleend. Het is dan ook met schroom, vooral om de plaats, waar ik hier sta, dat ik u beken voor de drukken van Plantin, de Elseviers en de Blaeuen niet die vereering te hebben als artistiek werk, die ik zoo gaarne als anderen er voor zou hebben. Vooral Plantin's initialen zijn het die mij hinderen, omdat daar lang niet altijd het begrip vlak in erkend wordt. Dat vlakbegrip, het eerst weer door Morris gehuldigd, wordt de gansche wereld door aanvaard door hen, die een inderdaad modern decoratief aspect aan het boek willen geven. De toepassing er van verschilt echter hemelsbreed. Eensdeels omdat de één meer het decoratieve, de ander meer het practische op den voorgrond stelt. Maar ook moet de belichaming van het begrip wel verschillen naar gelang der nationaliteiten. Elke taal heeft haar bijzondere eigenaardigheden in klanken, die teruggevonden worden gedeeltelijk in de gebruikte schriftbeelden. De west-europeesche volkeren gebruiken de romein en cursief, de duitscher de fractuur, die weer een andere behandeling vereischt. Daarbij, de duitsche kunst is massief, zwaar op de hand, de fransche vluchtig en vroolijk en de engelsche weer meer romantisch. Die algemeene opvattingen der beeldende kunsten hebben hun oorsprong in raseigenaardigheden, maar daarom zal dan ook de duitsche boekkunst noodwendig een ander karakter moeten vertoonen dan de fransche of de engelsche. Wat in het ééne land bruikbaar, zelfs gewenscht is, behoeft zulks daarom nog niet in het andere te wezen, in veel gevallen zal het daar zelfs onsympathiek zijn, al kunnen de psychologische grondslagen van die mindere welgevalligheid niet onder woorden omschreven worden. Bovendien, individueele neigingen laten zich ook gelden, die, hoe ook gevormd en gekneed onder den drang van allerlei maatschappelijke verhoudingen, bij slot van rekening een overwegende beteekenis hebben bij de bepaling wat mooi, wat leelijk gevonden wordt. Het is ondoenlyk thans die ethnografische eigenaardigheden van de west-europeesche landen en van de blanke bevolking der Vereenigde Staten van Noord-Amerika te schetsen om daaruit, in verband met staatkundige en economische invloeden, aan te toonen hoe de algemeene kunstopvattingen zich hebben ontwikkeld en u aan de hand daarvan te beschrijven de engelsche, amerikaansche, duitsche en fransche boekkunst. Ik bepaal mjj tot het nabij liggende, tot Nederland. Beginnen wij met vast te stellen, wat trouwens ieder uwer weet, dat de romein en cursief de gebruikstypen zijn, waardoor wij één zijn met Frankrijk en Engeland, niet met Duitschland. Dit reeds beslist dadelyk, dat fransche en engelsche boekdruk ons nader moet staan dan de duitsche, in weerwil dat onze taal met de germaansche en niet met de romaansche verwant is. Het kan daarom niet genoeg betreurd worden dat de boekdruktechniek van Noord-Nederland en van Duitschland dezelfde is, waardoor geen engelsche maar slechts duitsche ny verheidsproducten by ons afzet kunnen vinden; het nationale element verdwynt daardoor hoe langer hoe meer. Verheffing van het nationale drukelement kan slechts gevonden worden door niet langer bij onze oostelijke buren ter schole te gaan, maar de oogen te richten naar elders. Waarom, vraagt ge, waarom niet in eigen omgeving rondgezien? Zeker, het best zou zulks ongetwijfeld zijn. Maar welke typograaf zal in Nederland trachten wat modern-nationaals tot stand te brengen, waar eensdeels het materiaal, dat hem ten dienste staat, zoo door en door verduitscht is, anderdeels hem geen wettelijke bescherming verleend wordt op eigen denkbeelden? Daarom moeten wij Nederlanders, een klein land als wij vormen, ons noodgedwongen helpen met hetgeen het buitenland schaft. Twijfelachtig kan het niet zijn of wij, ons afwendende van Duitschland, ons te richten hebben tot Frankrijk of tot Engeland. Onze typografie is sedert ruim drie eeuwen een afspiegeling geweest van de fransche. Zij is dat geworden door Christoffel Plantin.