VOORWAARDEN EN VERPLICHTINGEN waaronder boeken, toebehoorende aan de Stichting Spiritische Bibliotheek Leiden ter leen worden verstrekt: 1. De boeken worden tegen een door het bestuur vastgesteld leescjeld per week, door den Bibliothecaris ter leen verstrekt. Ieder persoon mag hoogstens twee deelen tegelijk in zijn (haar) bezit hebben. 2. Wenscht men een (der) boek(en) langer dan twee achtereenvolgende weken te leenen, zoo dient men dit aan te vragen bij den Bibliothecaris. 3. De boeken mogen niet aan derden uitgeleend worden. 4. Degene die een boek beschadigt, vernielt, bevuilt of verliest of gelegenheid geeft tot beschadiging, vernieling, bevuiling of verloren gaan is verplicht de kosten van herstel ol vernieuwing te vergoeden. 5. Wanneer in een gezin besmettelijke ziekte heerscht, worden geen boeken aan de leden van het gezin verstrekt. Mocht in het gezin van de(n) leen(st)er een dergelijke ziekte uitbreken, dan is deze verplicht het (de) boek (en) onverwijld aan den Bibliothecaris terug te bezorgen met vermelding van redenen. De Bibliothecaris neemt onmiddellijk alle maatregelen noodig om ontsmetting te doen plaats vinden, de kosten van ontsmetting komen voor rekening van de(n) leen(st)er. 6. Bij niet nakomen van deze voorwaarden en verplichtingen worden aan de(n) leen(st)er geen boeken meer ter leen verstrekt, ongeacht de verplichting tot vergoeding van schade daaruit voortvloeiend. VOORWAARDEN EN VERPLICHTINGEN waaronder boeken, toebehoorende aan de Stichting Spiritische Bibliotheek Leiden ter leen worden verstrekt: 1. De boeken worden tegen een door het bestuur vastgesteld leesgeld per week, door den Bibliothecaris ter leen verstrekt. Ieder persoon mag hoogstens twee deelen tegelijk in zijn (haar) bezit hebben. 2. Wenscht men een (der) boek(en) langer dan twee achtereenvolgende weken te leenen, zoo dient men dit aan te vragen bij den Bibliothecaris. 3. De boeken mogen niet aan derden uitgeleend worden. 4. Degene die een boek beschadigt, vernielt, bevuilt of verliest of gelegenheid geeft tot beschadiging, vernieling, bevuiling of verloren gaan is verplicht de kosten van herstel ol vernieuwing te vergoeden. 5. Wanneer in een gezin besmettelijke ziekte heerscht, worden geen boeken aan de leden van het gezin verstrekt. Mocht in het gezin van de(n) leen(st)er een dergelijke ziekte uitbreken, dan is deze verplicht het (de) boek (en) onverwijld aan den Bibliothecaris terug te bezorgen met vermelding van redenen. De Bibliothecaris neemt onmiddellijk alle maatregelen noodig om ontsmetting te doen plaats vinden, de kosten van ontsmetting komen voor rekening van de(n) leen(st)er. 6. Bij niet nakomen van deze voorwaarden en verplichtingen worden aan de(n) leen(st)er geen boeken meer ter leen verstrekt, ongeacht de verplichting tot vergoeding van schade daaruit voortvloeiend. HET GEBIED UI HET GEHEIMZINNIGE 1) O O K M. BEVERSLUIS 1'rcV. Ir l!E\ S V II lt M V F, R. .251 IET GEBIED VAN IET GEIEIMZINN1GE DOOK M. BEVERSLUIS Pr cd', te Barendrecht. UlTGKOÏV F. N' DOOR DEN SCHKUVKII. I N H O U D. Txi.eiding Blz. 1. Hoofdstuk I. De Zienersgave » 13. » II. De ToovfcitKUNST »k Magie ... « 40. » lir. De Medium niteit » (52. » IV. De Weiiei.d der Geesten ... » 106, » V. Het Spiritualisme ...... » 133. » VI. Met Toekomstig Leven .... » 14-8. Stoomdrukkerij CORNs. HOLLAAR. Hoogstraat 170, Rotterdam. T N I. E r D I N G. Een der voornaamste geschilpunten op godsdienstig gebied is in deze eeuw geweest heb geloof aan wonderen. Terwijl de orthodoxe richting dat geloof handhaafde en alle wonderverhalen, die wij in den bijbel vinden, voor verhalen van gebeurde zaken bleef beschouwen, meende men van moderne zijde, dat, daar tegenwoordig geen wonderen plaats hebben, — eene geheel onbewezen en onware meening, — het dus ook niet waarschijnlijk was, dat in vroegere eeuwen zulke feiten zouden hebben plaats gehad. Op den voorgrond werd gesteld de gedachte, dat God een God van orde is, dat Hij inet wijsheid de wetten en ordeningen der natuur heeft vastgesteld en dat het onwaarschijnlijk is aan te nemen, dat Hij zelf in die orde ingrijpen, die orde verbreken zou. De verhalen van doodenopwekkingen, van wonderbare genezingen, van feiten, die geheel tegen de gewone orde der dingen ingaan, moeten, volgens deze beschouwing, gehouden worden voor vruchten der dichtende fantasie, en uit het leven van den Heer Jezus Christus moet, volgens de consequentie van dit idee, dan ook alles verwijderd worden wat wonderbaar en geheimzinnig is, zooals de verhalen van de opstanding en de hemelvaart, van de genezingen en andere wonderen door Jezus verricht. De orthodoxe richting echter kwam met nadruk in verzet tegen deze ontkenning der wonderen. Zonder op de vraag in te gaan of de wereldbeschouwing, waarbij het wonder voor onmogelijk gehouden moest worden, juist was, werd er door de woordvoerders dier partij op gewezen, dat met het wegvallen der wonderfeiten in het leven van Christus, met name van de opstanding, er van het Christelijk geloof al zeer weinig overbleef. //Indien Christus niet is opgestaan, dan is ons geloof ijdel,« herhaalde men met Paulus' woorden; en stelde in het licht, dat bij een wegvallen van de opstanding des Heereu ook de geheel eenige beteekenis van Christus verviel en daarmee het fondament, waarop de Christelijke kerk gebouwd is. 1 Vau moderne zijde werd hiertegen aangevoerd, dat men niet de openbaring Gods in natuur en geschiedenis ontkende, maar alleen het miraculeuze, het bovennatuurlijke, dat men met het tegennatuurlijke en onnatuurlijke, met het onzinnige gelijk stelde; dat men de geheel eenige grootheid van Jezus niet loochende, maar slechts de verhalen voor verdichting hield, die een aureool om zijn hoofd hebben gevlochten en hem tot een bovennatuurlijk wezen maakten. Men ijverde er voor oin metterdaad te toonen, dat 't loochenen der wonderen niet insloot een verwerpen van allen godsdienst, en legde zich toe op meer ware vroomheid van hart, onafhankelijk van dogma s. Het hiel]) niet. De moderne richting was door de wonderontkenning geteekend als de richting van het ongeloof, en alle godsdienstig leven van die zijde werd van de zijde der orthodoxie beschouwd als waardeloos en schijn. ïntusschen werd — en wordt — niet ten onrechte door modernen aan de orthodoxen de inconsequentie verweten, dat zij de bijbelsche wonderen geloofden, doch alle wonderverhalen buiten den bijbel voor verdichting hielden. Één van beiden moest men doen, zoo werd en wordt beweerd: of alle wonderen, ook die der heiligenlegenden enz. erkennen, of ze allen verwerpen. Door alleen de bijbelsche wonderen te erkennen toch deed men het geloof aan wonderen berusten op het bijbelgezag, dat zelf berustte op 't geloof aan de ingeving des bijbels, dus aan een wonder. In dezen strijd, die helaas, nog steeds de Christeuheid verdeelt, lag de kracht der modernen voornamelijk in de bewering, dat de ervaring leerde, dat wonderen onmogelijk zijn. De "wetenschap», zoo meeude men, had uitgemaakt en bewezen, dat tooverij, waarzeggerij en wonderen in strijd zijn met de orde der natuur, en de ervaring bevestigt het ons dagelijks, dat alles wat geschiedt plaats grijpt volgens de onveranderlijke en onverbrekelijke wetten der natuur. De heldere stralen der natuurwetenschap, zoo meende men, zouden weldra de laatste nevelen van bijgeloof en daarmee het geloof aan wonderen verdrijven. ïntusschen — deze verwachting is nog niet vervuld: en alles wijst er op, dat zij ook niet vervuld zal worden. Ja velen, die vroeger met het Modernisme dweepten, of zelfs tot Atheïsme en Materialisme vervielen, zijn nu /'bekeerd* tot het geloof in het wonderbaarlijke en zoeken in Occujtisme, Theosofie, Mysticisme en Spiritisme bevrediging voor de behoefte aan het bovennatuurlijke. De groote vraag, waarop het bij dezen strijd vooral aankomt het antwoord te vinden, is de vraag naar het wezen van "natuurlijk'/ en «bovennatuurlijk''. Uitgaande van de idee, dat "de natuur» al het bestaande omvat en deze "natuur» of dit heelal bestuurd wordt door vaste wetten, die onverbrekelijk zijn en door den Schepper zelf in Zijne schepping gelegd, moest men wel het bovennatuurlijke als zoodanig ontkennen. Hoe zou er iets buven de natuur kunnen bestaan buiten God? Hoe zou God kunnen ingrijpen in Zijne eigene schepping en dc door Hem ingestelde orde der dingen verstoren? Het 6o»;e«-natuurlijke wordt bij deze beschouwing het buiiennatuurlijke, het onwezenlijke, het onmogelijke. Moge ook de menschlieid in haar kindsheid zich geen rekenschap gegeven hebben van deze dingen, maar evenals het kind, dat zonder kritiek de vreemdste verhalen van reuzen en dwergen, van feeën en toovenaars voor waarheid houdt, zoo ook zonder moeite geloof geslagen hebben aan de wonderen, die door de dichtende fantasie ontstaan en van het eene geslacht aan het andere overgeleverd waren, nu de menschheid, door zuivere wetenschap gekomen tot de kennis van de wetten der natuur en de orde der dingen, aan hare kindsheid ontwassen is, behoort zij het dwaze bijgeloof aan het bovennatuurlijke, d. i. onnatuurlijke ter zij te zetten en alle wonderverhalen te beschouwen als sprookjes en fabelen, wel aantrekkelijk en bekoorlijk, en dikwijls gekleurd door beminnelijke en aantrekkelijke vroomheid, maar toch in den grond eene scheve voorstelling gevend van God, als ware Hij een mirakeldoend God, die telkens in Zijne schepping ingrijpt, iu plaats van een God van orde, die de schepping volgens vaste wetten bestuurt. De verdedigers echter van de mogelijkheid en werkelijkheid der wonderen bestrijden deze voorstelling als "naturalistisch,// d. i. als alleen uitgaande van de ''natuur» en God bindende aan Zijn eigen werk. Aan te nemen, dat God aau de door Hem zelf ingestelde wetten zou gebonden zijn, dat er dus dingen zouden kunnen zijn, die Hem onmogelijk waren, het schijnt aan het geloof aan Gods almacht te kort te doen. Het geloof redeneert niet, maar vertrouwt, dat «niets voor God onmogelijk is.» Het redeneert niet over het al of niet mogelijke, maar vertrouwt als een kind op Hem, die boven de natuur verheven ook vrij is tegenover de door Hem zelven ingestelde wetten van die natuur, vrij om desnoods dingen te doen, die tegen de wetten iudruischen of althans ze tijdelijk buiten werking stellen. Al moge de wijze, waarop zulke wonderen plaats hebben, voor ons verborgen zijn, dit geeft ons geen recht het '/onmogelijk» over die feiten uit te spreken. Wat Hij wil doen, kan hij doen. Bij dezen strijd over «natuurlijk» en »boveuuatuurlijk,» over de vraag of God al of niet iets doen kan in strijd met de wetten der natuur, heeft men te veel uit het oog verloren, dat het voor het menschel ijk verstand steeds een ondoorgrondelijk geheim zal blijven, in welk verband Gods transcendentie, Zijn verheven zijn boven de natuur staat tot Zijn immanentie, Zijn wonen en werken in de natuur. Uit het transcendentiebegrip volgt onvermijdelijk de leer, dat Hij machtig is in te grijpen in de aan Hein onderworpen orde der dingen; uit Zijne immanentie volgt even onvermijdelijk, dat Gods handelingen in de wetten en ordeningen der natuur aan het licht treden; dat zij er onafscheidelijk één mee zijn. Offert men een van beide begrippen op, dan koint men of tot een God buiten de natuur, een » Deus otiosus,» een niets doend Opperwezen, bf tot eene vereenzelviging van God met de natuur, een Algodheid, tot Pantheïsme. Beide begrippen moeten dus vastgehouden worden, en de strijd over de wonderen kan nooit beslist worden op wijsgeerig gebied. Zelfs de meest gewone gebeurtenissen, waarvan w ij de oorzaken kunnen ontdekken, kunnen worden beschouwd als rechtstreeksche daden Gods, ingrijpen Zijner almacht; en omgekeerd kan men de wonderfeiten opvatten als openbaringen van natuurwetten en natuurkrachten, wier bestaan tot dusverre onbekend was. De strijd over de wonderen moet op een ander gebied wordeu overgebracht. De verklaring der wonderfeiten voorloopig daargelaten, is het de vraag: Hebben die feiten inderdaad plaats gehad ? Gebeuren er nu nog dergelijke feiteu ? M. a. w. de ervaring moet geraadpleegd worden om te beslissen of werkelijk de wonderverhalen in strijd zijn met wat in onze dagen plaats grijpt, of inderdaad er in onzen tijd »geen wonderen gebeuren.» Om deze vraag te beantwoorden behooren wij eerst een ant- woord te hebben op de vraag: » Wat verstaat men ondereen wonder? Op welke feiten en verschijnselen mag men den naam «wonder» toepassen ? » Let men alleen op het woord, dan is een wonder een feit of gebeurtenis, waarover men zich verwondert of dat men bewondert. Men verwondert er zich over, omdat het ongewoon is; men bewondert het, omdat het van een hoogere macht schijnt te getuigen. Men ziet het feit, maar begrijpt niet hoe het kan geschieden; mcii verwondert er zich over; het schijnt ongelooflijk, en toch, het is daar! «Een wonder!" roept men uit; en bedoelt daarmede: «Dat is iets ongewoons, iets onbegrijpelijks; iets, dat mij aan geheimzinnige machten doet denken.» Zoo opgevat zijn er vele «natuurlijke» dingen, die tijdelijk wonderen kunnen zijn. De wijze van werken in den phonograaf, b.v. is voor velen een geheim; en onkundige menscheu, niets van den phonograaf wetende, zouden, zijne werking ziende, aan tooverij, aan iets bovennatuurlijks denken. Kom bij de wilden met een photografietoestel, of zelfs maar met een spiegel, en zij zullen eveneens aan bovennatuurlijke machten denken. En toch zijn deze instrumenten toepassingen van natuurwetten en natuurkrachten, die de mensch heeft leeren kennen en gebruiken, en is al het mysterieuse dezer dingen verdwenen voor hem, die met die instrumenten vertrouwd is. Zoo zag de mensch in zijn natuurstaat in de werkingen der natuur overal de openbaring van geheimzinnige machten; en nog altijd wordt onder onbeschaafde volken ziekte en dood meestal toegeschreven aan de werking van geheimzinnige krachten. Doch de wetenschap heeft in het licht gesteld, hoe er in die dingen niets mysterieus gelegen is; de «wonderes» zijn uit de natuurwerkingen verdwenen. Wie vóór honderd jaar had hooren spreken van een middel om met elkander te spreken, ook al is de ééne persoon te Londen en de ander te Parijs, of nog verder weg, zou eenvoudig zulk een idee als krankzinnigheid beschouwd hebben. £u toch, de telegraaf en telephoon hebben deze idee tot werkelijkheid gemaakt. Nog slechts weinige jaren geleden zou men '/onmogelijk» hebben geroepen, als iemand gesproken had van het zien van de beenderen van een levend mensch, van geldstukken binnen in een houten doos, enz. En toch, de Röntgenstralen hebben dit tot werkelijkheid ge- maakt! Wie zal zeggen welke verrassingen ons nog wachten, en wat nog mogelijk zal blijken uit het gebied van het «onmogelijke»! De vreemde kunsten, door Indische fakirs verricht, zijn ten eenenmale onverklaarbaar voor de wetenschap der moderne wereld; daarom negeert of ignoreert men die kunsten. Maar de uitoefenaars er van beschikken hoogstwaarschijnlijk over natuurkrachten, die zij kennen, doch die de westersche natuurwetenschap nog niet ontdekt heeft. Eu wie zal zeggen, of er niet een tijd komen zal, dat dingen, die nu als ongeloofelijk en onmogelijk worden geloochend, algemeen als feiten erkend worden, waarover niemand zich meer verwondert! Het wonderbegrip is dus relatief, betreklijk. Wat langen tijd, ja eeuwen lang, beschouwd is geworden als eene openbaring van geheimzinnige, bovennatuurlijke macht kan later blijken te geschieden volgeus nog niet eer gekende natuurwetten en krachten; m. a. w. wat lang //wonder» was, kan ophouden dat te zijn en uit het bovennatuurlijke tot het natuurlijke gebied afdalen. Het begrip //wonder» drukt dus alleen uit, dat het feit met dien naam aangeduid, door ons niet begrepen wordt, en, als wij het verhaal er van lezen dit op ons den indruk maakt van verdichting. Door iets een wonder te noemen verklaren wij eigenlijk, dat het geheel afwijkt van wat wij gewoon zijn te zien geschieden, van wat wij mogelijk en waarschijnlijk achten. Wanneer zoo iets vaker gebeurt, en wij worden er gewoon aan, dan houdt het voor ons op een wonder te zijn; niet omdat wij het begrijpen, maar oindat het onze verwondering niet meer gaande maakt. Men zegt, dat wat uit de wetten der natuur niet kan verklaard worden, een wonder is, en voor onmogelijk gehouden moet worden. Maar zijn er niet duizende dingen, die men evenmin kan verklaren, en die nochtans door niemand onder de wonderen gerangschikt worden ? Wie kan verklaren op welke wijze de waterdamp tot die schitterende kunstwerken wordt, die wij sneeuwvlokken noemen? Wie begrijpt het instinkt der trekvogels? Wie doorgrondt de werking der plantensappen om bloemen te vormen? Is niet ons eigen leven, ons eigen organisme vol van wonderen en raadselen ? Het gaat dus niet aan a priori te zeggen: »l)it of dat is onmogelijk.» Ook al schijnen de feiten te spotten met alle natuurwetten, zij kunnen de wegwijzers zijn naar de ontdekking van nieuwe wetten en krachten. En de stelling: //Wonderen zijn onmo- gelijk" is in zooverre onjuist, als zij bedoelt: //Die en die bepaalde feiten zijn onmogelijk.» Intusschen kan de stelling van de onmogelijkheid der wonderen in zeker opzicht gehandhaafd worden; namelijk als men ouder //wonderen» alleen verstaat: feiten, die met alle, ook de onbekende wetten der natuur in strijd zijn; feiten van rechtstreeksche tusschenkomst van God. Te zeggen een wonder is een feit, dat in strijd is met de natuurwetten, is hetzelfde als te zeggen: een wonder kan niet plaats hebben. Van een ingrijpen van God kan nooit sprake zijn, omdat Hij niet buiten de wereld staat (al is Hij er boven verheven) maar in de wereld woont en werkt. In elke natuurkracht openbaart Hij Zijne almacht, in elke natuurwet Zijne gedachte. Hoe zou Hij dan kunnen ingrijpen in Zijn eigen werk, in de openbaring van Zijn eigen wil? Maar toch is er een waarheid verborgen in dat idee van //ingrijpen//; namelijk de idee, dat er is eene hoogere wereld, die in deze lagere wereld inwerkt, en dat » wonderen» feiten ziju, die een gevolg zijn van deze inwerking. Want al kende men alle krachten en alle wetten der '/natuurlijke// wereld d. i. van de wereld der zintuigelijke waarneming, dan nog zou men niet gevonden hebben de verklaring van die feiten, waarin zicli eene //bovennatuurlijke,» d. i. een boven de zintuigelijke waarneming verheven wereld manifesteert. En het is deze hoogere wereld der onzienlijke dingen en krachten, waarvan het wonder in den hoogereu zin des woord de openbaring is. De gedachte van twee werelden, eeue hoogere en eene lagere, eene onzichtbare en eene zichtbare, eene wereld der oorzaken en krachten en eene wereld der werkingen en stoffen is het eerst uitgesproken door den wijsgeer Plato. Uitgaande van het denkbeeld, dat de zichtbare wereld is ontstaan zooals het kunstwerk ontstaat, m. a. w. dat een goddelijke Kunstenaar, de Schepper of Demiurg, die wereld als een kunstgewrocht heeft vervaardigd uit de vortnlooze stof, kwam hij tot de gedachte, dat evenals het kunstwerk, eer het door den kunstenaar vervaardigd wordt, in den geest of de voorstelling des kunstenaars aanwezig is, en niets anders is dan eeue zichtbare afbeelding van dat onzichtbare gedachtenbeeld, zuo ook de zichtbare, stoffelijke wereld eene afbeelding is van eene onzichtbare denkwereld, de wereld der denkbeelden of ideën, de Ideënwereld. Alles wat in de zichtbare wereld bestaat is dus slechts de stoflijke afbeelding van iets onverganklijks; de wereld, waartoe wij in ons aardsche leven behooren, is slechts schijn; de wereld der ideën is de eigenlijke, de onverganklijke wereld. Deze gedachte is door Philo den Joodschen filosoof overgenomen en in verband gebracht met de verwachting der Joden van een toekomend Koninkrijk Gods dat als volmaakt de onvolmaaktheid van den tegen woordigen toestand vervangen zal. In de joodsche theologie is zoodoende het denkbeeld ontstaan, dat alles, wat bij de komst van den Messias op aarde zal openbaar worden, reeds in den hemel aanwezig is en wacht om openbaar te worden. Zoo is de Messias ook reeds in den hemel tegenwoordig, wachtend op het tijdstip, waarop hij op aarde komen zal. lin evenzoo is »het nieuwe Jeruzalem» in den hemel tegenwoordig, om eeus, bij de komst van den Messias, uit den hemel op aarde neder te dalen. In deze joodsche voorstelling is echter de idee van twee werelden niet zuiver bewaard; trouwens, de Jood richtte zijne blikken geheel Tiaar die onzienlijke, geestelijke wereld wijzen, die niet verklaard kunnen worden uit de bekende stoffelijke wereld zijn niet weg te cijferen. Brutale ontkenning dier feiten kan nog standhouden, zoolang het feiten uit het verledene betreft, die in de geschiedboekeu staan opgeteekend, of wanneer de feiten op ver verwijderde plaatsen plaats hadden en niet gecontroleerd kunnen worden. Maar tegenover feiten, die in onzen tijd plaats grijpen, die als onder de oogen der moderne wetenschap geschieden en volkomen voor controle vatbaar zijn, is ontkenning domheid en voor een ernstig naar waarheid zoekend mensch onhoudbaar. Het is deze in onzen tijd voorkomende en voor controle en onderzoek bereikbare openbaring van de krachten der onzienlijke (geestelijke) wereld, die wij in deze bladzijden onder de aandacht onzer le/.ers wenschen te brengen. Wij noemen dit "het gebied van het geheimzinnige», omdat de meeste dier feiten geheimzinnig en onbegrijpelijk zijn en tot het gebied van het wonder behooren; en omdat ons doel niet allereerst is verklaring dier feiten te zoeken, maar eenvoudig die feiten in het licht, te stellen en de aandacht er op te vestigen. Dit zal ons tevens brengen tot het bespreken van de beweging, bekend onder den naam «Spiritualisme" (of Spiritisme) en de uiteenzetting van de voorstellingen, die dat Spiritualisme geeft van de geestelijke wereld. HOOFDSTUK I DE ZIENERSGAVE. Het geloof in het wonder berust op het geloof in openbaring. En het geloof in eene bijzondere openbaring berust op het geloof in de «Godstolken» of profeten. Onder de Israëlieten traden zij op de mannen, Nabi's geheeten,') die onder de leuze: »Alzoo spreekt Jahve» redenen hielden tot de Israëlieten, waarvan de strekking was heil te vermanen, te troosten, te bedreigen, te raden, te onderwijzen en het toekomstige hen te onthullen. Zij lieten hunne woorden somtijds gepaard gaan van handelingen, die het geloof in hun goddelijke zending versterkten, en voor wonderen gehouden werden; en tevens bleek het dikwijls, dat zij de verlichting, die hen in staat stelde te «profetetren,» d. i. hunne bezielde redevoeringen te houden, ontvingen in den droom of in een toestand van geestverrukking. Zij zagen iets bijzonders, in droom, of visioen; en hoorden daarbij dikwijls woorden, die geen ander menschenoor bereikten. Eu dat «zien» en «hooren» van wat voor anderen niet te zien of te hooren was, gaf hen de overtuiging, dat zij Godsgezanten waren en bezorgde hen den naam «zieners.» Het is deze zienergave, de geschiktheid om te zien en te hooren wat met de natuurlijke zintuigen niet kan gehoord of gezien worden, die feitelijk den grondslag vormt van het profetisoae, van ') 't Woord „nabi" is ran oniekere beteekenis. Waarschijnlijk is het iemand, in wien de godheid is, de aangeblazen;, de geïnspireerde. de leer der inspiratie en de daarop berustende leer van bijzondere openbaring van een Godswoord. En het onderzoek naar den aard dezer gave is dus op het gebied van het geheimzinnige het eerste wat onze aandacht trekt. Wij gaan daarbij uit van de veronderstelling, dat, moge ook het onderwijs, dat Israëls profeten gaven, van zeer exceptioneelen aard zijn, toch hun zienersgave in zijn aard gelijk was aan die gave bij andereu; want niet alleen Israël had zijn //profeten,» zijn geïnspireerde zieners. Behalve de «profeten* in de oudste Christengemeente — de profetie behoorde tot de «gaven de* Geestes,// — vinden wij duidelijke sporen van het optreden van zieners bijna onder alle volken der oudheid, en kunnen er ook zulke personen aangewezen worden ii latere eeuwen, ja in onzen tijd. Als «zieners'/ uit de oudheid kunnen wij noemen: 1". dea half mythologische!) Hermes Toth in Egypte, den grondlegger tot de //hermetische» wijsheid der Kgyptische priesters, waarin Mozes onderwezen werd; 2" Confucius, of Kong-foe-tsé, den grondlegger van den Chineeschen godsdienst; ;ï°. Zarathustra (Zoroaster) den profeet der Bactriers (of Perzen), die het eerst het denkbeeld uitsprak van een Geest der geesten, een oppersten Ahoera, Ahoera Mazdao of de wijze Ahoera, Heer van alle ahoera's (geesten) en tevens van de twee beginselen, het reine en het onreine, het goede en het kwade, gepersonifieerd in Spento Mainjoes en Angro Mainjoes; 4". Lao-Tsé, de wijze Chinees, die een opperste wezen leerde, Tao, dat hij met de deugd en de ziel aller dingen vereenzelvigde; 5°. Plato, de wijsgeer der Grieken, die het werk van zijn voorganger Sokrates voltooide, en de denkvormen bereidde voor de Christelijke theologie der eerste eeuwen; 6 '. Apollonius van Tyane, die wonderen verrichtte en predikend rondging, ongeveer ter tijde van Christus en 7". tot zekere hoogte ook Siddarta of Sakya Moeni, bijgenaamd de Boeddha, in zooverre zijn woord er toe meewerkte het kastewezen te verbreken en de menschen op te wekken (ot zachtmoedigheid en zelfbeheersching. Er zijn er ongetwijfeld nog veel meer, wier namen ons niet of weinig bekend zijn, en hun werk behoort evenzeer tot de schakels der "Openl aring« als het werk en getuigenis van mannen als Samuël, Elia, Amos, Jezaja, Jeremia, Ezechiël. In de Christelijke kerk was de zienersgave een van de gaven des heiligen Geestes en werd als zoodanig met den Israëlitischen naam «profetie» aangeduid. In het Nieuwe Testament vinden wij vele sporen van die gave; men denke b.v. aan de engelverschijningen, aan het //gezicht» van Petrus in Joppe, aan de visioenen van den ziener op Patmos enz. enz. Ook in den na-apostolischen tijd traden zieners of profeten op, ten deele zelfs zich tegen de kerk stellende; men denke aan Montanus met zijne twee //profetessen.» En ofschoon onderdrukt, toch heeft de sekte der Montanisteu nog geruimeu tijd bestaan. Later echter trok de geestelijkheid meer en meer alles aan zich; geen //openbaring» was meer mogelijk dan door het orgaan der geestelijkheid; de letterdieust trad op, het dogma begon te heersclien en de uiting der zienersgave werd onderdrukt. Toch ontbreken de sporen der gave niet. Onder de «heiligen» treffen wij personeu aan, die blijkbaar met de gave begiftigd waren; en ook bij de door de kerk veroordeelde en verbrande »hekseu« en »toovenaars« of bij als door den duivel bezeten behandelde lijders zien wij de sporen van de gave des gezichts. Hier alles te noemen op dit gebied is ondoenlijk. Wij noemen alleen: Eranciscus van Assisi, de stichter der Eranciskanermonnikorde, de heilige Brigitta, de heilige Catharina van Siena, en de bekende «profeet van Elorence,« Gierolamo Savonarola. Onder de Protestanten vinden wij de sporen der zienersgave bij de vervolgde Hugenoten en Waldenzen en in sommige dweepzieke secten. En in den nieuweren tijd treden op den voorgrond: Emanuel Swedenburg, de Zweedsche ziener, Frederika Hauffe, de zieneres van Prevorst, en Andrew Jackson Davis, de Amerikaansche Ziener en Hervormer. En eindelijk is door het Spiritualisme en de ontdekking der mediumniteit in verband met het toepassen van het door Mesmer ontdekte Magnetisme bij houderden personen de gave van «zien« en «hooren,« zoogenaamd //Clair-voyance» en »Clair-audiauce« ontwikkeld en hier en daar tot aanmerkelijke hoogte gestegen. Tot de zienersgave moet alles gerekend worden, wat betrekking heeft op het hooren of zien vau dingen, tooneelen of personen, die voor de normale zintuigen van gehoor en gezicht onwaarneembaar zijn. Het is dus de gave om geestelijk te zien en te hooren, om waar te nemen, onafhankelijk van de zintuigen der waarneming, waar te nemen, wat niet behoort tot de wereld der zinnen, wat voor den niet met de zienersgave begiftigden inensch als niet bestaande is. Het profetisme, of 't spreken onder hoogere bezieling en verlichting staat met de zienersgave in verband, is er meestal mee gepaard, maar moet er toch van onderscheiden worden, liet zien en hooren kan eene plotselinge, tijdelijke, weer voorbijgaande eigenschap zijn, die onder bepaalde invloeden of omstandigheden ontstaat, en weer verdwijnt als die invloeden ophouden, die omstandigheden zich wijzigen; het kan ook eene blijvende eigenschap zijn, zoodat de mensch, die deze eigenschap bezit, meer bepaald «ziener» kan genoemd worden. Deze blijvende zienersgave kan aangeboren of opgewekt zijn. Opgewekt kan zij worden oin niet ineer te verdwijnen, b, v. door magnetisme. Is zij aangeboren, dan is zulk een mensch een geboren ziener en geroepen tot eene bijzondere, taak. Is zij opgewekt, dan kan ze afhankelijk blijven (van die opwekking) of ook onafhankelijk worden. De zienersgave kan zich ook voordoen bij abnormaliteit des liehaams; in ziekte, bij bedwelming, op het sterfbed. Het «zien» eu «hooren» van geestelijke objecten kan plaats hebben in slapenden en in wakenden toestand. Het kan in het laatste geval zelfs zóó zeer aan het gewone zien en hooren gelijk worden, dat de ziener zich niet eens bewust is, dat hij in een verhoogden toestand verkeert, en de objecten van zijn zien en hooren door anderen niet waargenomen worden. Die objecten zelf kunnen ook zeer verschillend zijn. Zij varieeren van het meest banale tot het meest verhevene. Zij bestaan nu eens uit fantastische beelden, waaraan geen realiteit ten grondslag ligt, maar die eene gedachte in beeld brengen, — symbolische visioenen, — dan weer uit beelden aan de werkelijkheid ontleend, hetzij aan het afwezige, hetzij aan het verledene, hetzij aan het toekomstige. Zij bevatten dikwijls dingen, die nooit met't natuurlijke gezichtsvermogen kuiuieii worden waargenomen, b v. het inwendige van het menschelijk lichaam, of de toestanden en tooneelen uit de heinelsche wereld of op andere hemellichamen. Zij bevatten ook dikwijls de beelden van het geestelijk bestaan van den mensch, zijne inwendige geschiedenis. Kortom, zoowel wat den vorm als wat de inhoud betreft is er in de zienersgave eene zeer groote verscheidenheid. Als aangeboren, natuurlijke zienersgave moet in de eerste plaats genoemd worden de eigenschap, onder de Hoogschotten menigvuldig, ja bijna algemeen voorkomende en bekend onder den naam "second sight" (tweede gezicht). In Hoog Schotland, op de westelijke eilanden en vooral op het eiland Skie in deze gave zeer algemeen; ook vindt men ze op de Deensche eilanden en de Deensche zeekust. Merkwaardig is het, dat personen, die deze gave in Schotland bezitten, ze verliezen, wanneer zij elders vertoeven, en ze terugkrijgen zoodra zij weer thuis zijn. Dit wijst er op, dat het eigenaardige klimaat van hun vaderland of de toestand van den dampkring gunstig schijnt te zijn voor de ontwikkeling der zienersgave. Zou het wellicht ook in verband staan met de zuivere lucht der hooge bergen, daar ook andere zieners, b.v. Davis, op een bergtop de beste hunner openbaringen ontvingen ? De toestand van hen, die het tweede gezicht hebben, is gedurende dat «zien» uitwendig geheel normaal. De pols slaat rustig; geen zenuwachtig trekken of iets dergelijks vertoont zich. Alleen heeft het oog iets starends, omdat het gericht is op het beeld, dat voor anderen onzichtbaar, door den ziener of de zieneres wordt aanschouwd. Het doet zich voor bij lieden van allerlei leeftijd, stand en ontwikkeling, bij mannen en vrouwen, onder de meest verschillende levensverhoudingen, des daags en des nachts, bij rust en bij arbeid, en schijnt geheel onafhankelijk van dat alles te zijn. Ook dieren toonen soins er iets van te bezitten; paarden worden schichtig, honden janken, wanneer zij zien wat de ziener ziet. Het gezicht kan ook worden overgeplant op een ander persoon door de aanraking met hand a' voet; terwijl ook soms verschillende personen onafhankelijk van elkaar hetzelfde gezicht hebben. De inhoud der gezichten is ten deele symbolisch, ten deele profetisch; dat wil zeggen, dat toekomstige dingen worden gezien, hetzij geheel, zooals zij later in de werkelijkheid zullen plaats hebben, hetzij onder een symbolisch teeken. Het zijn vooral sterfgevallen, die door het tweede gezicht aangekondigd worden. De zieners zien eenigeti tijd vóór dat iemand sterft de begrafenis, geheel zooals en nauwkeurig op de wijze, waarop die later inderdaad plaats heeft, zelfs tot kleine toevallige omstandigheden toe. Zoo, b. v. zag een glazenmaker, die bezig was bij iemand een ruit in te zetten, diens volwassen dochter, toen nog gezond, als lijk in een kist lig- 2 gen; en later zag hij hare begrafenis, en zelfs merkte hij op, hoe het stof weg woei, en bij 't neerdalen der kist in de groeve deze vasthaakte en nog eens opgetrokken moest worden. Later had alles geheel op deze wijze plaats Als de visionaire begrafenis iemand tegenkomt, die werkelijk langs den weg gaat, dan wijkt ze voor hem uit in het visioen. Als de ziener zelf den stoet tegemoet komt, wordt hij door eene onweerstaanbare macht genoodzaakt er voor uit te wijken. Toch is zulk een stoet slechts een visionair beeld, en niet reëel, want de personen in den stoet loopend. zijn op hetzelfde oogei.blik elders tegenwoordig. Soms zien de zieners ook zichzelven. Zoo b. v. zag een man dagen achtereen eiken morgen een man op een bepaalde plaats in het water vallen; doch wie het was wist hij niet, omdat hij heui den rug toekeerde. Eindelijk gleed hij zelf op zekeren morgen uit op die plaats, viel in het water en verdronk. Naast deze visioenen, die beelden zijn van wat later werkelijkheid zal worden, staan de symbolische visioenen, waarbij iemand b. v. een lijklaken ziet, gewonden om den persoon, die sterven zal. Hoe hooger het laken den persoon omhult, des te dichter nabij is zijn dood. Ook het zien van een lijkbaar wijst op naderend sterven. Zoo zag iemand een lijkbaar naast hem voortzweven op den weg, weinige dagen vóór hij plotseling stierf. In de provincie Drente bestaat een eigenaardige vorm van het tweede gezicht. Men noemt het daar algemeen //voorspook.// Het bestaat vooral in het zien van brand, voordat die werkelijk plaats grijpt Men noemt dat «voorlichten//, üe zieners zien het huis, dat weldra verbranden zal, plotseling in lichte laaie staan. En als men naderbij komt, meenende een werkelijken brand te zien, blijkt het slechts visionair geweest te zijn. Behalve een naderend sterfgeval kunnen ook dingen, die nauw verwant zijn met sterven, door het visionair zien worden aangekondigd. Zoo b v. zien sommigen een doodshoofd op de borst van iemand, en dit duidt dan eene ernstige ziekte aan, terwijl indien die ziekte een doodelijken afloop hebben zal, onder het doodshoofd ook gekruiste beenderen gezien worden. Het sterven van een kind wordt soms aangeduid door vonken, die op de armen van een der beide ouders vallen. Pogingen om bijzonderheden in het gezicht waargenomen, te verijdelen, blijken steeds vergeefs. De ziener heeft het feit waargenomen, juist zooal.s het later plaats heeft. Zoo zag iemand eene begrafenis, waarbij witte paarden voor den lijkwagen gingen. Men trachtte dit, toen het sterfgeval plaats greep, bij de begrafenis te veranderen, door zwarte paarden te nemen; doch er had een ongeluk plaats inet de beide paarden, waardoor zij niet gebruikt konden worden, en men was wel genoodzaakt de eenig beschikbare paarden, twee witte, voor den lijkwagen te spannen. Deze gave van het tweede gezicht, hoe vreemd en geheimzinnig ook, kan niet geloochend worden. De feiten zijn daarvoor te veel en te vaak geconstateerd. Ze te verklaren als vruchten der verbeelding gaat ook niet, daar het ondenkbaar is, dat men zich alle bijzonderheden van iets, dat later plaats grijpt, zal kunnen '/verbeelden.» Er moet een verband bestaan tusschen de later plaats grijpende feiten en het «zien." Maar welk verband? Het is niet te zeggen! Intusschen, hoe onverklaarbaar het verschijnsel moge zijn, het weerlegt ontegensprekelijk de theorie van het Materialisme, daar er van stotlijke werking hier geen sprake zijn kan. Ts bij het «tweede gezicht» de ziener of zieneres schijnbaar geheel normaal, zoodat het geheele visioen doet denken aan het waarnemen van een buiten den ziener bestaand werkelijk iets, er zijn vele andere vormen van visionair zien, waarbij de abnormale toestand van den ziener het visioen schijnt te veroorzaken, zoodat de hypothese, dat de gezichten vruchten zijn van ontstelde verbeelding, hallucinaties, zeer voor de hand ligt. Verschillende ziekten kenmerken zich door zulk denkbeeldig zien. Wij kennen allen het ijlen van den koortslijder en de hallucinatie van den aan delirium lijdenden dronkaard. Dergelijke visioenen, hoe reëel ze ook den lijders schijnen, zijn droombeelden, die, tengevolge van den ziekelijken, overprikkelden toestand der hersenen zich voor de verwarde voorstelling der lijders vermengen met de werkelijkheid rondom hen, zoodat werkelijke en denkbeeldige dingen door de lijders niet meer van elkander kunnen onderscheiden worden. Intusschen vertoont zich ook op dit schijnbaar geheel verklaarbare gebied van «hallucinaties» nu en dan iets, dat aan het gebied der visionaire beelden herinnert. Soms komt liet voor, dat zich onder de waanvoorstellingen van ijlenden dingen mengen, die symbolische beteekenis hebben, of aan de werkelijkheid, hetzij de verwi jderde of de toekomstige, beantwoorden. Dikwijls komt het voor, dat stervenden toekomstige dingen voorspellen. En evenzoo doet het zich voor, dat stervenden dingen, die elders plaats grijpen, waarnemen. Zoo b. v. wordt in «het Toekomstig Leven,» lstc jaarg. No. 16, bl. 28;5, verhaald van eene vrouw in de Ardennen, die stervend in haar zoogenaamd ijlen in alle bijzonderheden het tooneel beschreef van den brand der liefdadigheidsbazaar te Parijs, juist op het oogenblik, dat deze plaats greep, zonder dat natuurlijk zij of een der aanwezigen er iets van weten kon. Zij sprak in bewusteloozen toestand als zas; zij op dat oogenblik het voor hare oogen plaats grijpen. Later bleken alle door haar genoemde bijzonderheden met de werkelijkheid overeen te komen. En wat het symbolische der visioenen van zieken en stervenden betreft, toen de bekende kunstenaar Benevenuto Cellini in hevige koorts op den oever des doods zweefde, zag hij in zijn ijlen voortdurend een hatelijk uitzienden grijsaard, die hem in zijn schuitje wilde neertrekken, en die naar de beschrijving, die hij van hem gaf, in alle opzichten geleek op den door hem zoo menigmaal afgebeelden mythologischen veerman der onderwereld, Charon, die in zijn boot de zielen der afgestorvenen over de Styx voert, volgens het geloof der Grieken. Volgens zijn zeggen wilde het fantasiebeeld, als ware het een wezenlijk levend wezen, hem aangrijpen; en eens, toen de kranke uitriep, dat de grijsaard hem bij den arm greep en in zijn boot neerwierp, trad een flauwte in, waarbij de lijder den dood nabij was. De komst van zijn knecht Felix bracht verandering. Zoodra deze hem met de hand aanraakte, kwam hij weer tot zichzelven en was het hem als zag hij den grijsaard wegvluchten. Blijkbaar gevoelde de lijder de nabijheid des doods, en deze nam voor zijn geest symbolisch de gestalte aan van den veerman der onderwereld. Eigenaardig zijn ook de visioenen van eene aan zoogenaamden vitusdans lijdende dame. Zij zag eenige dagen lang in haar ijlen een zwarte raaf rondvliegen, en meende, dat dit een teeken was van een naderende slechte tijding. Eindelijk zag zij het visioen van een witte duif en een zwarte raaf, bijna gelijktijdig op haar aanvliegend, de eerste met een brief in den snavel, waarin een trouwring floten was, de ander met een rouwbrief met zwart zegel. Eenige uren later ontving zij twee brieven; de een bevatte de mededeeling van een gesloten huwelijk, de ander de tijding van het sterven van een harer bloedverwanten. Het blijkt uit deze voorbeelden duidelijk, dat de zoogenaamde hallucinatien van ijlenden of stervenden niet altijd ijdele waanbeelden zijn, maar somtijds visioenen van de werkelijkheid. Men wordt genoopt hieruit af te leiden, dat de abnormale toestand van zieken en stervenden de zienersgave plotseling kan doen ontwaken bij personen, die ze anders niet bezitten. Ken andere toestand, die de zienersgave kan doen ontwaken, is de slaap. In den slaap wordt de geest tot zekere hoogte vrij van het lichaam, en ontwaken zijne inuerlijke eigenschappen, zoodat de slapende dingen kan waarnemen of gedachten kan verkrijgen, die hem in zijn wakenden toestand onbereikbaar zijn Dit geschiedt in den Aroom. Onder alle volken vindt men het geloof, dat de droornen dikwijls eene bijzondere beteekenis hebben en dienen als middel tot het ontvangen van openbaringen. Bekend zijn de symbolische en voorspellende drooinen in den bijbel. Men denke aan Jozefs droomen van de zich voor zijne schoof nederbuigende schoven, en van de zon, de maan en elf sterren, die voor hem zich bogen; aan Farao's droomen van de magere en de vette koeien en de magere en volle aren; aan Nebucadnezars droom van het beeld, dat de opvolgende wereldheerschappijen aankondigde; aan den droom van den Midianiet, van het gerstebrood, dat de tenten der Midianieten omverwierp, als symbool van de overwinning van Gideon op de Midianieten, enz. Ook in het N. T. komen herhaaldelijk engelverschijningen in den droom voor. Verder is bekend de zoogenaamde teinpelslaap in den tempel van den God der genezing Aesculapius, waarbij de lijders, die genezing zochten, openbaring ontvingen van het middel, dat hen genezing zou aanbrengen. Zulke droomen zijn eigenlijk geen droomen, doch behooreu tot het gebied van het visioen of het //gezicht». Terwijl de gewone droomen ontstaan uit de indrukken en beelden, die in den geest aanwezig zijn, ontstaan dergelijke beteekenisvolle //droomen// uit eene andere bron, die builen den geest van den slapende ligt en op eene onbegrijpelijke wijze tot hem komt. Eenige jaren geleden was ik een papier kwijt, dat ik noodzakelijk hebben moest. Hoe ik ook zocht, ik kon het stuk niet vinden. Des nachts nu droomde ik, dat ik de hand in de binnenzak van mijn huisjas stak en er het bewuste stuk uithaalde, 's Morgens was ik mijn droom vergeten; doch weder willende zoeken naar het papier herinnerde ik mij den droom; onwillekeurig stak ik de hand in den binnenzak, en werkelijk, het verloren stuk kwain voor den dag! Iemand, wiens broeder vermoord was, droomde, dat hij naar het bosch ging, waar hij onder takken en mos op een bepaalde plaats het lijk zijns broeders vond. Langen tijd had men reeds te vergeefs naar dat lijk gezocht, 's Morgens begeeft hij zich naar de in zijn droom aanschouwdè plaats, en vindt er werkelijk het lijk. Een eigenaardige droom wordt door Keizer Karei IV verhaald in zijn autobiografie. Op zijn zeventiende jaar droomde hij, dat een engel hem verscheen, hem aangreep en door de lucht wegvoerde naar een plaats, waar een leger een slot belegerde. In zijn droom boven dat leger in de lucht zwevende, door den engel vastgehouden, ziet hij een engel met een zwaard nederdalen, waarmee deze een persoon doorstak, dien hij niet kende, maar die volgens den engel, die hem vasthield, de Dauphin van Frankrijk, Guigo van Vienne was. Den volgenden morgen ontving hij het bericht, dat de Dauphin in den nacht bij de belegering van het slot Perrière in Savoye door een schot der belegeraars gedood was. Cicero deelt in zijn «De divinatione» een geval mee van twee vrienden, die in een stad overnachtten, de een bij een vriend, de ander in een logement. De persoon, die bij den vriend logeerde, droomde 's nachts, dat de ander hem te hulp riep, omdat de waard hem vermoorden wilde. Doodelijk verschrikt springt hij op, doch, bedenkende, dat het slechts een droom is, legt hij zich weer neer, en slaapt weer in. Weder droomt hij, dat zijn vriend hem roept, en zegt, dat hij spoedig moet komen, omdat de waard hem anders vermoorden zal. Nogmaals vliegt hij op, doch andermaal legt hij zich neer. Nu droomt hij, dat zijn vriend tot hem zegt: //Nu is het te laat; de waard heeft mij vermoord. Gij moet echter mijn dood wreken. Ga morgeu vroeg naar de poort; daar zal de waard u met een wagen inet mest tegenkomen. Onder die mest ligt mijn lijk » Nu durfde de man niet meer te talmen. Hij stond op, ging in dc vroegte naar de poort, en vond de droom in alle bijzonderheden juist. Merkwaardig is de droom, die eenige jaren geleden door Ds. de Jonge in liet Christelijk Volksblad is meegedeeld. Ken dronkaard droomt, dat hij dronken thuis komt, van de trap valt eu den nek breekt. Daarop is hij in zijn droom op eens verplaatst in de hel, doch in plaats van wanhoop ziet hij daar vroolijkheid. «Hoe?» zoo zegt hij, «men heeft mij verteld, dat er in de hel een vuur is, waarin allen branden!// Daarop echter zag hij op eens, dat allen een vuur in den boezem hadden. Het werd er hein te benauwd. «Laat mij gaan!'/ riep hij. //Ja,» zoo hoorde hij zeggen, //onder voorwaarde, dat gij over acht maanden terugkeert.» Hij beloofde dit en ontwaakte. Hij kwam door den droom eerst tot een ander gedrag; doch slechts voor korten tijd. Weer verviel hij in de oude zonde; en zie, juist acht maanden na zijn droom komt hij dronken thuis, valt van de trap, breekt den nek en is dood. Nog niet lang geleden droomde ik, dat een mij bekende jonge dame, die reeds lang lijdend was aan bloedspuwing, doch waarvan wij een tijdlang niets vernomen hadden, overleden was. Eenige dagen later vernamen wij, dat zij juist in dien nacht onverwacht was gestorven. Ook symbolische droomen komen menigmaal voor. Eene mij bekende dame droomt altijd van slangen of katten, wanneer zij met valsche menschen omgaat; het is haar dan eene waarschuwing, die later gewoonlijk gegrond blijkt te zijn. Dezelfde droomt van regen, indien verdriet haar nadert, waardoor zij tranen zal storten; van rouwkleeren, als een sterfgeval zal voorkomen, enz. In het algemeen kan men dus zeggen, dat de droom een van de vormen is, waarin zich de zienersgave openbaart. In het O. 1. wordt dan ook trouwens de «openbaring,» die de proleten ontvingeu, voorgesteld als uit drie bronnen te kunnen komen tot den profeet: door den droom, door een gezicht, of door een stem. Het //zien» in wakenden toestand (de gave van het «tweede gezicht») kan soms ook opgewekt worden door bijzondere over- prikkeling van het zenuwleven. Oberlin verhaalt van een meisje, dat zeer lang verlangd had naar het tijdstip, waarop zij in het huwelijk zou treden. Eindelijk waren alle moeilijkheden overwonnen; doch de langdurige spanning had haar in een ziekelijk overprikkelden toestand gebracht, waarin zij allerlei visioenen kreeg, verborgen familiegeheimen aan het licht bracht, ja zelfs de stukken, die er betrekking op hadden, noemde en de plaats, waar zij waren, bekend maakte; en dat, terwijl zij niets wist van het bestaan van die geheimen en die stukken. In een der jaargangen van het tijdschrift "Op de grenzen van twee werelden» wordt verhaald van eene dame, die tengevolge van de smart over het verlies van een teergeliefden zoon ook in helderzienden toestand geraakte, waarin zij haren zoon verheerlijkt zag, en allerlei leerzame en schoone visioenen had. De visiouaire toestand, waarin de ziener of zieneres de gezichten ontvangt, is nooit aan den normalen toestand geheel gelijk. Zelfs bij het «seeond sight» is er toch iets abnormaals waar te nemen aan de zieners. Davis, de Amerikaansche ziener, vertelt van zijne moeder, die ook meermalen toekomstige gebeurtenissen voorzag, dat zij in zulke oogenblikkeu een starenden blik had, en niet hoorde als er tot haar gesproken werd. Dit zelfde verschijnsel is meermalen opgemerkt bij zieners, als zij in wakenden, schijnbaar normalen toestand hunne visioenen ontvingen. Zulk een toestand van afgetrokkenheid, van tijdelijke afsluiting voor de stoffelijke wereld vinden wij ook aangeduid door de uitdrukking, voorkomend in de geschiedenis van Petrus te Joppe: //Er viel op hem eene vertrekking van zinnen.// Het woord, dat in het Grrieksch gebruikt is, en door de uitdrukking //vertrekking van zinnen// is vertaald, luidt: «ekstasis;» een woord, dat in onzen tijd, in den vorm «ekstase» menigmaal gebruikt wordt om een soort geestverrukking aan te. duiden. In de geschiedenis van Petrus echter duidt het niet geestverrukking aan, maar het komen in den toestand, waarin de uiterlijke reëele dingen niet meer waargenomen worden, doch andere dingen, visionaire beelden en symbolen, als realiteiten worden gezien. Deze //ekstase» vinden wij ook bij vele «heiligen» der Roomsch Katholieke kerk, en evenzeer bij de zieners der nieuwere tijden, bij Swedenborg, Frederike Haufl'e, Davis en anderen. Deze toestand, of althans een daarmee verwanten, kan ook kunstmatig opgewekt worden, en daarmee ook het visionair zien, door middel van het zoogenaamde magnetisme of mesmerisme. Eene eeuw geleden ontdekte Mesmer, dat oog en hand des meuscheu een kracht of een krachtdragend fluïde uitstralen, dat op het phvsisch en psychisch organisme van een inensch een eigenaardigen invloed uitoefent. Lang is deze kracht miskend, ontkend, bespot, misbruikt; en nog is wel niet alles overwonnen, wat de algemeene aanwending er van tegenhoudt, maar toch begint men meer eu meer te erkennen, dat de werking van dat magnetisme niet te loochenen is. l)e genezingeu, door magnetische handbewegingen tot stand gebracht, zijn te talrijk om ze te loochenen, en al heeft »dc. wetenschap'/ nog niet het magnetisme erkend, het getal van wetenschappelijk bekwame personen, die het erkennen en toepassen, wordt steeds grooter. Welnu, een van de verschijnselen door het magnetisme veroorzaakt en door vele magnetizeurs gebruikt als middel tot het geven van geneeskundigen raad aan zieken is het Somnambulisme Uit woord is afgeleid van de latijnsche woorden «somnum,» slaap en »ambulare» wandelen, en beteekent dus de eigenschap van «slaapwandelen » Men duidt met dien naam gewoonlijk de gewoonte aan van sommige personen om in den slaap op te staan, rond te loopen en het een of ander te verrichten. Ofschoon nu het slaapwandelen wul verwant is met den toestand, die het magnetisme veroorzaakt, en die «somnambulisch» genoemd wordt, toch is die door het magnetisme veroorzaakte toestand niet geheel aan den toestand van slaapwandelaars gelijk. De overeenkomst van beide toestanden bestaat hierin, dat bij beiden de geest waakt, terwijl het lichaam slaapt; dat bij beiden er een «zien» blijkt te bestaan onafhankelijk van het lichamelijk oog. Zoo kan de somnambule in den magnetischen slaap met gesloten oogen zien wie bij haar zijn, zien zelfs wat inwendig in het lichaam van den mensch is, zien ook wat zicli op verwijderde plaatsen bevindt. De slaapwandelaar schijnt ook in den donker en met gesloten oogen te kunnen zien; en iemand, die later als «medium» — waarover later, — ontwikkeld werd, herinnerde zich als kind eens opgestaan te zijn in den slaap en toen wakker geschrikt te zijn. Zij wist zich alleen te herinneren, dat het licht was in de kamer en zij alles zag, totdat zij wakker schrikte. Toen was het op eens donker geworden Toen zij dus tot den normalen wakenden toestand kwam, verdween het «zien» in den somnainbulischen toestand, en het was donker, ofschoon zij toen de eerst gesloten oogen wijd opende. Het verschil tusscheu beide vormen van slaapwaken bestaat hierin, dat de slaapwandelaar in dien toestand is geraakt door iets in hem, door eene ziekelijke toestand van zijne zenuwen, door overspanning of iets dergelijks. Geen van buiten komende invloed heeft den somnambulischen toestand in het aanzijn geroepen. Gewoonlijk keert hij ook van zelf weer in den normalen, slapendtn toestand terug. Bij het magnetisch slaapwaken echter is die toestand veroorzaakt door magnetisme; en evenzoo kan ook de uiagnetizeur door deinagnetizeeren er een einde aan maken. Dientengevolge is de somnambule niet geheel vrij, maar in haar waarnemen afhankelijk van den magnetizeur. Zijne stem verstaat zij, terwijl zij niemand anders of niets anders hoort. Zij staat onder den wil van den magnetizeur; deze kan zijne gedachte aan de somnambule indrukken. Gewoonlijk wordt het door magnetisme opgewekte somnambulisme toegepast op vrouwen, en wordt het gebruikt door de niagnetizeurs oin «consult» te houden over patiënten, die 0111 raad en geneesmiddelen komen. Daar de somnambule in haar helderzienden toestand het inwendige des lichaams zien kan en tevens als bij intuïtie de geneesmiddelen kan aanwijzen voor de ziekten, die zij waarneemt, zoo heeft zulk een consulteeren van eene somnambule of «slaapster» dikwijls een verrassend effect. Daar echter de vrouw, die voor somnambule dient, dikwijls te vaak geconsulteerd wordt, en bovendien soms met huiselijke bezigheden overladen is, zoo kan het zeer licht voorkomen, dat de magnetizeur meent, dat zijne somnambule reeds «helderziend» is geworden, en dus in staat een betrouwbaar consult te geven; terwijl zij toch nog niet in dien graad van helderzien is gekomen, «lat hare raadgevingen vertrouwen verdienen. Ër worden zoodoende onjuistheden gezegd, of verkeerde middelen aangegeven, en het publiek, dat de //slaapster// geraadpleegd heeft, en bedrogen uitkomt, denkt aan bedrog en zwendelarij en wantrouwt voortaan alle somuambulen. Zoo is door onkunde van den aard van den magnetiseren slaap en zijne graden het geheele somnambulisme bij het groote publiek in diskrediet gekomen. Het blijft natuurlijk mogelijk — en komt voor — dat er opzettelijk bedrog gepleegd wordt, maar veel meer komt het voor, dat de maguetizeur en zijne somnambule beiden ter goeder trouw zijn, doch dat de somnambule niet in den eigenlijken helderzienden toestand is gekomen, maar gebleven is op de de grenzen van dien toestand, waar de droombeelden en denkbeelden uit eigen geest zich mengen inet de zuiver visionaire beelden. Er zijn verschillende graden in den magnetischen slaap. De eerste is de onbetrouwbare, wanneer het helderzien begint, maar nog onzuiver is. De tweede is de zuiver visionaire toestand, wanneer de somnambule zuiver en juist kan waarnemen, doch onderworpen blijft aan den wil van den maguetizeur. De derde toestand is een van nog liooger helderheid en dieper slaap. In dien toestand emancipeert de somnambule zich van den maguetizeur en kan op eigen gelegenheid waarnemingen doen. En eindelijk kan men nog een vierden toestand onderscheiden, die echter zelden voorkomt en alleen bij bijzonder met de zienersgave begiftigde personen. Dan is er geen maguetizeur meer noodig: de somnambule komt spontaan in den verhoogden, helderzienden toestand en kan in dien toestand vrij waarnemingen doen. Deze toestand komt overeen met de ekstase of het »iu den geest zijn», waarvan in den Bijbel gesproken wordt. Het is deze toestand, die het middel geweest is in verschillende tijden tot //openbaring». Het «gezichten zien,» waarvan in den Bijbel gesproken wordt, en waarvan wij zoovele voorbeelden daar verhaald vinden, heeft plaats in dezen toestand van verhoogd helderzien, van ekstase. Daniël, Ezechiël, de ziener op Patmos, zij ontvingen hunne «gezichten», terwijl zij in dien toestand verkeerden. En vele «heiligen» der kerk hadden ook in dien toestand de verhevenste en schoonste visioenen. Ook Swedenborg, Erederike Haufife en Davis kenden dien toestand. De eerste was nooit gemagnetizeerd, maar was om zoo te zeggen spontaan gekomen tot die toestanden van ekstase, waarin zijn geest zijn lichaam verlaten en tijdelijk de wereld der geesten bezoeken kon. Frederike Hautte daarentegen was lang gemagnetizeerd en was onder behandeling van Dr. Justinus Kemer langzamerhand gekomen tot dien hoogeren toestand, waarin zij de merkwaardigste wuainc- mingen deed, en vooral over het inwendige zieleleven treffende meedeelingen deed. Zij was en bleef echter lijderes, aan haar ziekbed gebonden. Davis was tot onderzoek geinagnetizeerd, en doorliep achtereenvolgens al de trappen van den helderzienden toestand, zoodat hij ten slotte geen magnetizeur meer behoefde, inaar zoodra hij het begeerde in den hoogeren visionairen toestand kon overgaan. Zulke Dersonen zijn echter zeldzaam; de meeste somnambulen komen niet hooger dan tot den tweeden of derden graad. Eene eigenaardige vorm van de zienersgave is het zien van visioenen in wat wij den magischen spiegel kunnen noemen. Onze lezers hebben allen wel gehoord van den zoogenaamden »tooverspiegel,» die op kermissen wel vertoond wordt, en waarin men, naar beweerd wordt, toekomstige gebeurtenissen zien kan. Er zal wel zeer veel bedrog mee gepleegd worden; inaar dit neemt niet weg, dat men nooit op het denkbeeld van een «tooverspiegel» zou gekomen zijn, indien er geen waarheid in dat idee gelegen had. F haar, die den zegen of den vloek uitspreekt, die hier magisch werkt >n iuvloed uitoefent op het lot van den gezegeude of vervloekte. Over de magische werking van den wil en de begeerte handei ik straks. Het geloof aan de macht van tooverformulen openbaart zich verder in de Joodsche wet over het vloekwater, dat de van overspel beschuldigde vrouw moest drinken. Een priester schreef eene vreeselijke vervloeking op een strook perkament, en wiescli daarna dat perkament af in een bak met water. Dat water moest de beschuldigde drinken, en heette vloekwater, en men geloofde, dat wanneer zij dat vloekwater, en zoo den in het water afgewasschen vloek dronk zij als zij schuldig was dat alles ondervinden zou. wat in dien vloek was gezegd Evenzoo zien wij het geloof aan de magische kracht van heilige woorden in de gewoonte der Joden om spreuken uit het O. T. in een kastje op den arm, het voorhoofd of aan de deurpost te binden, en in de gewoonte der Arabieren hetzelfde te doen met spreuken uit den Koran. Verder bestaat het geloof in tooverformules nog zeer algemeen bij hen, die in het //belezen» of «bespreken» gelooven. Tn Drente, waar deze soort van tooverij zeer veel gevonden wordt, deelde mij eens een oude man als een van vader op zoon overgeleverd geheim een spreuk mee, die de macht bezat, gelijk hij vast geloofde, oin booze zweren bij menschen en beesten te doen verdwijnen. Het kostte mij moeite de woorden van de tooverforinule te vernemen, en alleen op mijn aandringen deelde hij ze mij mee, als een kostbaar geheim, terwijl ik gevoelde, dat hij meende nu mij, met die formule, ook de macht gegeven te hebben booze zweren te genezen. Ik 'neb nooit de kracht der formule beproefd, en zal dat ook nooit doen, omdat de woorden op mijne lippen aan profanie zouden grenzen. Waarschijnlijk zouden zij ook hun werking missen; want ongetwijfeld moet de magische werking hier ook toegeschreven worden aan den eerbied, waarmee zulk eene heilige formule wordt uitgesproken, vereenigd met de intentie, de geconcentreerde wilskracht, om de zweer te genezen. Ook zal de magische werking niet buitengesloten'zijn. De formule luidde (in Drentsch dialekt): «Deze zweer wil ik doen verkwienen en verdwienen in den naam van God Vader, God Zoon en God Heilige Geest.» Bij het langzaam uitspreken dezer tooverformule werd door den «belezer» zacht met den wijsvinger rondom de zweer gestreken. De genezing van zweren door dit belezen — althans intredende terstond na de belezing — is door tal van getuigen meer dar. voldoende gestaafd. Anderen, die ik vroeg, hoe dat belezen in zijn werk ging, verhaalden, dat de belezer dan de pet afnam, en de zweer "bezette", door er zacht omheen te strijken, terwijl hij op eerbiedigen toon onverstaanbare woorden mompelde. Hiermee in overeenstemming is wat Justinus kerner verhaalt in zijn //Magikon» van een man, die tal van zieken genas door, zooals hij beweerde, "het woord Gods»; d.w.z. bij ieder ziektegeval gebruikte hij een anderen, hem op dat oogenblik invallenden bijbeltekst als tooverforinule, waarop de treffendste genezingen volgden. Daarbij raakte hij den patiënt niet aan, nog deed iets, dat aan magnetische behandeling herinnerde. " Ook pastor Blumhardt schreef zijne wonderdadige genezingen toe aan de macht van het woord, dat hij steeds gebruikte: "lm Namen Jesu!// Ja, zóózeer schreef hij aan het woord «Jezus» magisch genezende werking toe, dat hij aan een vriend schreef: «Het laat zich niet zeggen, wat wij aan dit «Jezus» hebben»; blijkbaar dus niet den persoon Jezus, maar den naam,het woord «Jezus» bedoelende, "•elijk uit het onzijdig geslacht blijkt. Prins Hohenlohe, een der merkwaardigste genezers, volbracht evenzoo de sterkste en meest opvallende genezingen met de woorden: «lm Namen Jesu Christi!» De kracht dezer uitspraken is waarschijnlijk hieruit te verklaren, dat de ziel van hem, die ze gebruikt, zich verheft tot God oin hulp. Het gebed in bedekten vorm is in dat »iu Jezus' naam» verscholen. En dat het gebed magische kracht bezit, beschouwen wij straks. Gok bij heksen en toovnaars speelden formules een groote rol. De »bezweringen» bestonden uit eene opeenstapeling van de vreeslijkste verwenschingen, ja soms zelfs uit de grootste godslasteringen. En deze bezweringen bleven evenmin zonder uitwerking. Het is, alsof een bende booze geesten er door te hulp geroepen werd, die voor de verhooring van zulk een //gebed aan den duivel» zorgden. Naast de tooverforniules moeten als magische middeleu genoemd worden de amuletten. Onder amuletten verstaat men voorwerpen van grooteren of kleineren omvang, die men aan den hals, of ook wel op de bloote borst draagt, en waaraan eene geheimzinnige werking tot bescherming tegen ziekte, gevaar, als anderszins toegeschreven wordt; of ook wel de macht om ziekten te genezen, geesten te verdrijven, ekstatische toestanden te veroorzaken enz. enz. Vooral metalen, edelgciteerden en plantwortels werden en worden voor deze doeleinden gebruikt. Figuren en astrologische teekens of geheimzinnige spreuken en tooverformulen worden op de amuletten gegraveerd of geschreven. In Oostersche landen b v. werden de beelden van zou, maan en sterren er op gegraveerd; door de Gnostieken werd vooral een dubbelen driehoek (d. i. een ster van zes punten, bestaande uit twee in elkander liggende gelijkzijdige driehoeken) gebruikt, waarmee zij allerlei wonderen en genezingen verrichtten. In onzen tijd vindt men het geloof aan amuletten onder de Christenen in den vorm van het dragen van bloedsteen, barnsteen, heiligenbeeldjes, relequiën, heilige penningen, kettingen, enz. enz. aan den hals. Het is geuiaklijk het geloof aan de magische werking dier amuletten als bijgeloof te belachen of als heidensch te veroordeelen; maar daarmee 'is de zaak nog niet afgedaan voor den ernstigen onderzoeker van het geheimzinnige. Een zoo algemeen verspreid geloof, dat zóó taai blijft voortleven door alle geslachten heen, kan niet slechts op inbeelding en bijgeloof berusten; en liet is onbegrijpelijk, hoe de mensch er toe gekomen zou zijn aan de magische werking van voorwerpen te gelooven, iudieu niet de ervaring tot dat geloof aanleiding gegeven had. De zieneres van Prevorst Frederika Hauffe kon, door in haren somnambulischen toestand de hand te leggen op metalen, edelgesteenten of kruiden of ook door dat zulke voorwerpen haar op den hartkuil gelegd werden, de werking dier kruiden, metalen en edelgesteenten beschrijven; terwijl zij dikwijls liet voelde, als er metaal iu haar nabijheid was. Het was haar menigmaal onverdragelijk. Dit verschijnsel nu is bij meerdere somnambulen waargenomen. Het schijut, dat bepaaldelijk metalen en edelgesteenten in zich krachten verbergen, verwant met de elektrische en magnetische krachten; en de veronderstelling is niet al te gewaagd, dat men reeds iu lang vervlogen tijden, toen het waarnemingsvermogen der natuunnenschen voor dergelijke werkingen grooter en fijner was, deze eigenaardige krachten en werkingen opgemerkt heeft. Daaruit ontstond waarschijnlijk de gewoonte om metalen en edelgesteenten te dragen om de werking er van steeds te ondervinden;later begon men dit te verbinden met het geloof aan de magische werking van tooverformules en teekens, en zoo ontstonden de geheimzinnige amuletten. Wat de werking der edelgesteenten betreft, Eniiemoser deelt in zijn «Geschichte der Magie// eene gehejle lijst mee van zulke werkingen aan bepaalde edelgesteenten verbonden. Wij deeleu er enkele van mee, zonder te kunnen zeggen, of ze op waarneming, en zoo ja op wiens waarneming ze berusten. «De diamant heeft de kracht den magneet werkeloos te maken, en is heilzaam voor maanzieken en krankzinnigen. De agaat stemt tot eenzaamheid. De amethyst verdrijft, op den navel gebonden, de dronkenschap en scherpt het verstand. De granaat bewaart de gezondheid en een vroolijk hart. De saffier vervroolijkt de zwaarmoediiren. De koyial stilt het bloed en versterkt de spijsverteering. De roodglanzende cameool stilt bloedvloeiing. De kristal verdrijft booze droomen» enz Men moge lachen om deze verklaringen, en wij kunnen natuurlijk voor de waarheid er van niet instaan; maar dat aan edelgesteenten eigenaardige werkingen verbonden zijn, schijnt niet geheel ireloochend te kunnen worden. Eene andere bron, waaruit het geloof aan de magische werking van amuletten kan zijn voortgekomen, is het feit, menigmaal door de zoogenaamde psychometrie geconstateerd, dat voorwerpen op eene onverklaarbare wijze indrukken of beelden schijnen te bewaren van de omgeving, waarin zij geweest zijn, zoodat clairvoyanten, alleen door de aanraking dier voorwerpen, die beelden voor zich zien verrijzen. Zoo kan door een voorwerp, dat aan een gestorvene heeft toebehoord, het beeld van den overledene helder voor den geest treden van een clairvoyant persoon, en kunnen somnambuleii door een kleedingstuk van een afwezige, hen onbekende zieke in de hand te houden, eene nauwkeurige beschrijving geven van den toestand van den lijder of de lijderes en van de middelen ter genezing Dit verschijnsel moge vreemd, onverklaarbaar zijn, het is goed en dikwijls geconstateerd en niet te loochenen. Wanneer nu in vroegere tijden men iets dergelijks waarnam b.v. met voorwerpen, die aan een gestorvene hadden toebehoord, dan is het te begrijpen, dat men, die vreemde werking aan dat voorwerp toeschrijvend, zulk een voorwerp of «relequie» als amulet ging gebruiken. Waarschijnlijk ligt hierin ook de sleutel tot verklaring van de //wonderen» door het gebeente van den een of anderen heilige verricht. Naast de magische werking verbonden aan uiterlijke dingen, — kruiden, woorden, teekens, voorwerpen, — bestaat er eene magische werking van zuiver psychisch karakter, die waarschijnlijk met de magnetische werking samenhangt, maar er toch van behoort onderscheiden te worden. Het is de magische werking, uitgaande van de wilskracht, van de liefde en van het gebed. De wilskracht speelt reeds bij de gewone magnetische werkingen een groote rol. Wil de magnetizeur, b.v. dat de handbeweging onreine, ziekelijke fluïdes zal wegnemen, opzuigen als t ware, dan geschiedt dit; en omgekeerd kan hij door zijn wil of intentie alleen van de hand een strooir. doen uitgaan. Bij dezeltde handbeweging is het de intentie, de bedoeling, de wil, die de werking positief, gevend of negatief, wegnemend maakt. Bij het hypnotisme speelt de wilskracht reeds veel grooter rol. De wil van den hypnotizeur overmeestert als het ware de negatieve ontvankelijkheid van het sujet De lijder is afwachtend: de hypnotizeur wil met kracht. Het op een toon van bevel uitgesproken: //Slaap!// "Gij moei slapen!# »Ik wil dat gij slaapt!» is bij vele personen voldoende om den hypnotischen slaap te doen intreden. Evenzoo kan, omgekeerd, de wilskracht van den gemagnetizeerde of gehypnotizeerde alle magnetische of hypnotische werking vernietigen. Het is, alsof zulk een persoon door zijn wil alleen als door een geestelijk pantser is omgeven, waarop alle magnetische en hypnotische werking afstuit. Deze wilskracht nu kan magisch werken, d. i. kan werkingen veroorzaken, die geheel geheimzinnig en «tooverachtig'/ zijn. Het is ongeloofelijk, wat alleen door den wil kan tot stand gebracht worden door hen, die er zich op hebben toegelegd. Niet alleen is de mensch in staat zijn eigen lichaam door wilskracht geheel te beheerschen en te dwingen hem te dienen, maar ook op andere personen, op dieren, ja op levenlooze voorwerpen kan deze werking worden uitgeoefend. Vele .tooverijen», die ongeloofelijk schijnen, berusten op de magische werking van den wil. De wil toch is niet slechts een begrip, maar een reëele kracht; even reëel als de physieke spierkracht of de tluïdieke magnetische kracht. Behoort de spierkracht tot het gebied des lichaams, de magnetische tot het gebied der ziel, de wilskracht behoort geheel tot het gebied des geestes. Al moge het stelsel van Schopenhauer een dwaling zijn, toch is zijn idee van de Wil als de eigenlijke soevereine kracht in het heelal niet geheel onwaar. In zekeren zin kunnen wij God noemen: de opperste Wil, en Zijn kracht als wilskracht aanduiden. Wat Hij wil, geschiedt, eenvoudig doordat Hij het wil. Iets te willen is bij God iets te scheppen; de wilskracht Gods is een met Zijn scheppingskracht. Evenzoo is de wilskracht des inenschen een kracht welks werking onbeperkt schijnt. De macht van hervormers, veldoversten, redenaars en demagogen en van zoovelen, die met een ijzeren wil gewapend als rotsen pal stonden en als vorsten regeerden, vond en vindt zijn oorsprong in de wilskracht dier personen, waardoor schier niets hun onmogelijk was. Naast de wilskracht moet de liefde genoemd worden als een geestelijk-magische kracht. Ook hiervan vinden wij de bewijzen bij het magnetisme, bepaaldelijk bij het genezend magnetisme; b.j het hypnotisme komt de liefde niet in aanmerking. De liefde, waarmee de moeder haar teeder wicht bemint, of waarmee de eene mensch den ander aankleeft, heeft het karakter van sympathie^ van medegevoel in den letterlijken zin des woods, wanneer zij zich richt op een lijdende persoon De moeder voelt als 't ware Je pijn van haar teergeliefd kind; en dikwijls komt het voor, dat liefhebbende harten de smarten van een geliefden lijder in hun eigen lichaam meenen waar te nemen. Deze liefde maakt sensitief, gevoelig voor wat anderen gevoelen, ook naar den geest. Zij is de kracht, die den mensch leert zich te verblijden met de blijden en te weenen met de weenenden. Maar deze liefde, waardoor de ziel van den eenen mensch uit- "YHeT^oord „sympathie" is afgeleid van de Gr. «oorden „sun", met, en „pathein" lijden. gaat naar die fles anderen en als het ware zich met de ziel des anderen vereenigt, werkt niet alleen sympathiek, veroorzaakt niet alleen eeu mede-voelen van het lijden, maar ook heilzaam, d. i lijden verlichtend en wegnemend. Wanneer de moeder teeder de hand legt op het hoofd van haar lijdend kind, dan oefent zij een magisch verzachtende en genezende werking uit. Wie zal zeggen, hoe menig kranke genezen werd door de verborgen magische werking der reine liefde van eene edele, toegewijde ziel! Ook bij de zuiver magnetische genezing is de liefde, in den zin van welwillende begeerte om goed te doen, een machtige factor. Zij brengt het magnetisch fluïde in beweging, en hoe sterker zij is, des te overvloediger en rijker zal dat fluïde uitstroomen. Het is het magnetisch fluïde, dat de genezing bewerkt; maar het is de liefde, die aan dat fluïde de genezende werking geeft. Het fluïde staat in verband met lichaam en ziel. Het lichaam scheidt het af door middel der zenuwen; de ziel echter kleurt liet, geeft het zijn karakter, maakt het heilzaam of verstorend. Is de ziel sympathiek, vervult medelijden en eene welwillende, liefdevolle gezindheid het hart, dan zal het magnetisch fluïde heilzaam en genezend werken. Is daarentegen de ziel antipathiek, is ze met haat en bitterheid vervuld, dan zal eene handoplegging, of zelfs reeds een fascineerende blik, storend en ontstemmend werken in het organisme van den aangeraakten of gefascineerden. Dit is de waarheid van »de kwade hand" en «liet booze oog». Hoe sterk nu ook deze beide geestelijk-magische krachten, wilskracht en liefde, zijn, zij worden in kracht en werking overtroffen door de derde en hoogste geestelijk-magische kracht, het gebed. Hierbij denken wij niet aan wat «gebed» genoemd wordt, maar het niet is, het prevelen van woorden, die men uit gewoonte en gedachteloos herhaalt. Al bestaan zulke opgezegde gebeden ook uit de schoonste woorden, zij hebben niets gemeen met liet gebed des harten, waarbij de ziel opgaat naar boven, zooals de vlam van het altaar opstijgt. Dat gebed heeft een magische kracht, ook zelfs al wordt het geuit in gebrekkige woorden, of al richt men het tot machten of personen, aan wie men ten onrechte goddelijke eer toekent. Een gebed des harten, gericht tot «de heilige Maagd,» tot Mohammed, tot Boeddha of tot een der heidensche goden of s st. i t 0P.li ere bed een der //heiligen'/, zal eerder veraOOung — b der lippen gericht tot God: omdat zulk een gebed zich richt tot de goddelijke macht, die men aan die namen verbonden acht; en daar God niet op de woorden, maar op het hart let, zoo vers aa Hij de zielszucht als tot Hem gericht, ook al is zij om zoo te zeggen van een verkeerd adres voorzien. In het gebed vereenigen zich wilskracht en liefde tot éene kracht. De magnetizeur, die met wilskracht de zieke genezen wi en de medelijdende genezer, die door liefde vervuld genezing meedeelt aan den lijder, vereenigen zich in den bidder, die zijn wi m een gebed tot God omzet eu door zijne liefde tot vurige voorbede gedrongen wordt. Daarom is het genezen van kranken op of door het gebed een vaststaand feit, ook in onze dagen veelvuldig voorkomend, doch niet als iets, dat aan elkeen kan te beurt vallen, Komenu, uwh wc«> — A-l l-wittnolrln TtPrcnnPlI als '/«?ave// geschonken schijnt te maar uai — 0 ^ zijn. Ofschoon z.j, die door of op het gebed genezen,, - zooals b v Pastor Blumhardt, Otto Stockmayer, Dorothea Trudel, Dr. ' i 1 ,,r,i rrohool O V. rasiw» J#iunm»iuw, , Cullis, de pastoor Vianney, e. a. - de eer der genezing geheel aan God toekennen, en velen hunner beweren, dat elk Christen, die «eloof genoeg heeft om te durven verwachten, dat zijn gebed verhooring zal vinden, ook door of op het gebed zou kunnen genezen, toch is het zeker, dat de persoonlijkheid der bidders we degelijk invloed uitoefent op het resultaat Hoe anders te verklaren b. v. 'een geval, zooals er zich velen voordeden bij Blumhardt dat eene lijderes, hoorende van de genezingen op het gebed door Blumhardt verkregen, zelf herhaaldelijk en dringend bad, m de verwachting genezen te zullen worden, doch zonder dat het haar iets baatte; "terwijl zoodra Blumhardt haar brief, waarin z.j om zijne voorbede vroeg, ontvangen en voor de hem geheel onbekende patien gebeden had, de genezing intrad op hetzelfde oogenbhk, zonder da Blumhardt dit wist, en zonder dat de patiënt wist, dat juis op dat oogenblik voor haar gebeden werd." Blumhardt is een duidelijk bewijs, van wat wi] zeiden, dat wilskracht en liefde in het gebed zijn saamgevat. Zijn wi skracht ha hij geoefend in den strijd met de demonen, die met Gotthebm Dittus hun spel dreven; en zijne liefde was zoo groot, dat hij inderdaad »met innerlijke ontferming bewogen» werd, zoodra hij een lijder zag of er over las. Zijn gebed was een met aandrang, met wilskracht begeeren en vragen, en een met liefde en medelijden pleiten. En de verhooring stond iu verband met de werking dier magische zielskrachten. Hetzelfde geldt van de andere "genezers". Toch is er in het gebed nog een ander element, dat het eigenlijk tot gebed maakt, namelijk het geloof, d. i. het vaste vertrouwen op de macht en den wil van God om te doen, wat men in het gebed begeert. De bidder legt als het ware beslag op Gods wondermacht voor een bepaald doel. Hij zegt als 't ware tot God: "Gebruik uw macht in dit bijzonder geval, voor dit bepaalde doel.» En al moge het nu vermetel schijnen van den mensch oin zoo tot God te komen, en al moge het Gode onwaardig schijnen zich zoo in Zijne daden door inenschelijke wenschen te laten leiden, toch is het feit niet te loochenen, en de voorbeelden zijn er in overvloed om te bewijzen, dat het gebed des geloofs een wondermacht uitoefent, en zooals Da Costa het uitdrukt, «hemelvuur inroept en afdwingt van boven." Daarom zijn de verhalen van Elia, die in den letterlijken zin door zijn gebed het hemelvuur van den heinel inriep, en die droogte en regen op zijn gebed zag komen, niet zoo ongeloofelijk, als de moderne beschouwing der wonderen het voorstelt. Wanneer August Herman Franke op zijn gebed de gelden ziet toestroomen voor zijn weeshuis, wanneer zendelingen door huil gebed het schip, waarop zij varen, uit de hand van den zeeroover redden,1) wanneer Blumhardt e. a. op hun gebed ongeneeslijke kwalen zien verdwijnen, wanneer menig Christen het ervaart, hoe op het gebed dikwijls de weersgesteldheid verandert of ongedachte uitkomst opdaagt uit moeilijkheden, dan hebben wij geen recht ineer de bijbelsche verhalen van gebedsverhooringen als fabelen te verwerpen, maar moeten het erkennen, dat het gebed een magische, een bovennatuurlijke macht bezit, ook al begrijpen wij niet, op welke wijze deze macht werkt. Voor wij afscheid nemen van de Magie moeten wij nog één verschijnsel beschouwen, dat nauw met de Magie verbonden is en ') Zie mijn gedicht „De redding der Brittannia" in mijn bundel „Voordrachteu", van der Hucht, Maassluis, 1895. bijna altijd er mee gepaard optreedt; namelijk de waarteggerij, of divinalie. Cicero vond dit verschijnsel belangrijk genoeg om er een zijner geschriften aan te wijden. In dal geschrift, «de divniatione», zegt hij o a : »lk zie geen volk, hetzij zoo beschaafd en geleerd, hetzij zoo ruw en ongeleerd, dat niet geloof hechtte aan de voora aanduiding van toekomstige gebeurtenissen, die sommigen verstaan en voorspellen kunnen. Welk een overmoed is het dus om wat door ouderdom en eerwaardige dingen is bevestigd door smaad te willen omverwerpen». Hij onderscheidt verder tweeërlei divmatie, de natuurlijke en de kunstmatige. De natuurlijke divinatie i» volgens hem het inwendig grijpen van het goddelijke, waarvoor nu 11 een rein hart moet hebben; de kunstmatige is het opmaken der toekomst uit teekens, en wel 1°. uit de ingewanden der geotterde dieren, 2". uit bliksem en onweder, 3". uit de vlucht der vogels, 4». uit de sterren, 5". uit het geworpen lot, en 6". uit voorteekens. In het Oude Testament wordt herhaaldelijk gesproken van de waarzeggers, in ééneu adem genoemd met toovenaars, of "duivelskunstenaars*. De strenge Jahvevereerders waren vijandig gekant tegen de waarzeggers onder de Kana.iuieten, en koning Saul heeft zelfs de waarzeggers en toovenaars vervolgd en gedood op aansporing vat. Samuel, zooals ook in de levitische wet later het gebod opgenomen werd: «den toovenaar zult gij niet laten leven*. Ook in het Nieuwe Testament vinden wij de waarzeggerij 111 ongunstigen zijn vermeld. Behalve bij Sinioii de Magiër^ *ordt de waarzeggerij aangetroffen in het N. T. bij de slavin in Filippi, die / uc nieuiUriïüitêlt Velé yrudvn Zij!]. Slechts Zeer enkele jjêrsGiicii worden mediums als b.v. de bekende mediums Home, Eglinton, Slade, e a. Vele mediums echter brengen liet, schoon niet tot zulk een hoogte als deze beroemdheden, toch tot eene aanmerkelijke hoogte op dit gebied. Weder anderen zijn wat men "lichte» mediums noemt, wel een weinig geschikt voor mediamieke verschijnselen, doch slechts in geringen graad. En verder zijn er eene groote menigte menschel), die "eeu weinig mediamiek" zijn. Het getal van hen, die niet de minste mediamieke geschiktheid hebben, is inderdaad zeer gering; en het is nog de vraag, of tegenzin er tegen, of wel eene de mediumniteit belemmerende en onderdrukkende levenstoestand niet de eigenschap verborgen doet blijven, waar zij toch wel bestaat. Het komt mij voor, dat het met deze eigenschap is als met zoovele eigenschappen van den menschelijken geest, zooals b. v. met den aanleg voor kunst en wetenschap. Geheel ontbloot er van is niemand; doch de graad van die aanieg is zeer verschillend; het minimum is bij sommigen onherkenbaar klein, het maximum maakt anderen tot zeer bijzondere persoonlijkheden. Eene tweede vraat; is, of de mediumniteit een eigenschap is van het lichaam, van de ziel of van den geest, of misschien wel van de zenuwen. Er zijn verschijnselen, die er op schijnen te wijzen, dat het eene lichamelijke eigenschap is; andere verschijnselen weer herinneren zeer sterk aan de werking der zenuwen; nog anderen doen denken aau zielsuitingen; en ook zijn er verschijnselen, die den geest tot oorsprong schijnen te hebben. Geen dezer verklaringen is echter voldoende om het geheele gebied der mediamieke verschijnselen te verklaren. En ongetwijfeld kunnen die, verschijnselen alleen verklaard worden, wanneer men de theorie aanvaardt, dat zij «mediamiek" zijn, d. i., dat zij veroorzaakt worden door inwerking van geesten en geestelijke krachten. Er zijn bij die verschijnselen twee personen, wier geheimzinnige vereeniging of verbinding oorzaak is van die verschijnselen; er is een geest, die zich wil uiten door middel van een mensch, en een mensch, die onder den invloed staat van een geest. En daar dit het geval is, zoo moet de bodem, waarop de verschijnselen ontstaan, niet gezocht worden alleen bij den mensch, maar op een terrein, dat geesten en menschen met elkander gemeen hebben, waar zij elkander naderen kunnen. Bestaat er zulk een terrein? Om op die vraag het antwoord te vinden is het noodig ons af te vragen, wat eigenlijk de mensch is; uit welke deelen h^j bestaat, en wat van zijn wezen bij den dood hein ontvait. Daaruit kunnen wij dan het besluit trekken, wat hij na den dood nog behouden heeft, en dus op welk terrein menschen en geesten elkander naderen kunnen. De mensch is allereerst «en ding, zooals er vele dingen of lichamen in de natuur zijn, hij beslaat plaats, bestaat uit stofdeeltjes, die zich weder van hem verwijderen kunnen en door anderen vervangen worden. 1T , , , De mensch is verder een levend organisme. Het leven, de geheimzinnige in planten en dieren werkende macht, regeert ook in hem; door dat leven wordt zijn organisme in stand gehouden; daardoor kan er eene gestadige stofwisseling plaats hebben, zonder dat het organisme als zoodanig te loor gaat. Verder heeft de mensch een zenuwstelsel, dat reageert op uitwendige, stoffelijke indrukken. Hoe vreemd, geheimzinnig dit zenuwstelsel' no- wezen moge, het is in zijn bestaan niet te loochenen, en het is "zoo goed als bewezen, dat al de indrukken, waarvan wij ons bewust worden, door de zenuwen worden overgebracht naar de hersenen, waar ze tot bewustzijn komen van den mensch. De mensch heeft verder bewustzijn van zichzelven; hij is meer dan een «ding», meer dan een levende plant. Hij is, evenals het dier een bewust wezen. De zenuwen brengen de indrukken naar de hersens, waar zij het karakter van gewaarwordingen verkrijgen; d i de mensch wordt iets gewaar, hij wordt zich bewust een indruk ontvangen te hebben. Wij kunnen dit bewustzijn «de ziel" noemen. Doch dit put het ïnenschelijk wezen nog bij lange na niet uit. Naast en boven het bewustzijn staat het verstand of de rede, dat schijnt te zetelen in de hersens, en daar als een koning regeert, en de indrukken regelt, groepeert en beoordeelt. Verder is de mensch begaafd met wil, of vrije zelfbepaling z.jner daden. Handelt het dier eenvoudig naar zijn instinct, d. i. naar zijne ingeschapen, hem aangeboren neigingen, de mensch, ofschoon ook met zulk een instinct begaafd, iaat zich in zijne handelingen niet alleen door dat instinct leiden, maar heeft de macht zij" instinct tegen te gaan, anders te handelen, dan zijn instinct hem ingeeft. En eindelijk heeft de mensch een voor allerlei aandoeningen ontvankelijk gemoed, dat met de ziel in het nauwste verband staat, doch veel meer omvat dan de ziel. Met dat gemoed kan hij liefhebben, kan hij godvruchtig zijn. De mensch is dus, door verstand, wil en gemoed, boven de dieren verheven, is een geestelijk wezen; en als zoodanig behoort hij tot eene geestelijke wereld. Wat gebeurt er nu als de mensch sterft? Wij weten één ding zeker, namelijk, dat, wat ook het sterven moge zijn, dit verschijnsel, dat een einde maakt aan het aardsche leven, in elk geval uit het lichaam voortkomt. Zelfs al is in de ziel of den geest de eerste oorzaak gelegen, b. v. bij een sterven van verdriet, of de ondermijning der lichaaamskrachten door de inspanning des geestes, is toch de eigenlijke doodsoorzaak steeds lichamelijk. Hetzij ons organisme verwoest wordt, door ziekte, of sterft door gebrek aan voedsel of dampkringslucht, hetzij dat organisme vernield wordt door verplettering of verbranding, hetzij een orgauiseh gebrek onze levensfunctiën aantast, steeds heeft er iets plaats met hel lichaam; of liever nog met de stof, waaruit ons lichaam beslaat. Het leven, dat in ons organisme tintelt en de stof beheerscht, wordt in zijn werking belemmerd; de voorwaarden, waaronder het in het organisme kan blijven werken, worden opgeheven; en zoo kan het leven niet langer voortgaan de stof te beheerschen. Het laat die stof los; het leven verdwijnt uit het organisme; dat organisme houdt daardoor op een organisme te zijn; het wordt er eene afbeelding van. De stof, waaruit dat organisme bestond op het oogenblik, waarop het leven er zich aan onttrok, wordt niet langer door dat leven beheerscht, vastgehouden in het organisch verband. Zij begint zich te ontbinden, d. i. vrij te worden en zich in andere verbindingen om te zetten. En weldra is er vau de stoffelijke verschijning, die wij «mensch» noemen, niets over. Wat is er intusschen, bij dat stoffelijk proces, geworden van den mensch zeiven? De stof, waaruit zijn lichaam bestond, is niet meer ouderworpen aan het leven, dat iï1 dat lichaam tintelde. Maar is daarom dat leven vernietigd? Ts daaarom de mensch zelf yerU,Ne°en! Want het leven was zijn leven; het werd beheerscht en geregeerd door den geest, den persoon, die zich van zijn bestaan bewust was, en die slechts tijdelijk stofdeeltjes in zijn organisme opnam om ze na verloop van tijd weder uit dat organisme te ver- wiideren. • M a w als wij sterven verliezen wij niets dan de stofdeeltjes, Waaruit ons lichaam op dat moment bestaat. Al het overige, dat tot ons wezen behoort, blijft ongeschonden voortbestaan. He stervensproces, dat geheel stoffelijk is en alleen op de stof betrekking heeft, kan ook alleen op stoÜijk gebied ons iets ontnemen. Wii behouden dus: 1". het levend organisme; 2°. de 111 dat organisme zich bewust gevoelende ziel; 3". de onsterfelijke geest, in verstand, wil en gemoed zich openbarende.. I)e vraa" doet zich hierbij echter voor, waaruit nu dat organisme bestaat, wanneer het de stof losgelaten heeft, waaarm het zich op aarde openbaarde. En het antwoord daarop moet zijn, dat het levensfluïde of de levensvloeistof, die als levenskracht het organisme doortintelt, zoolang dat zich in de stof openbaart, met de ziel de stof heeft losgelaten, doch in wezen gebleven is, en nu het omkleedsel, het lichaam van de ziel vormt. Dat leveusfluide w m deze stoffelijke wereld niet zicht- en tastbaar; het is m zijn aard "•eliiksoortig aan magnetisme en electriciteit. Maar het is in de wereld der geesten, — wij kunnen dat hier met nader aantoonen, doch komen er later op terug, - eene stof, die gezien en getast worden kan, en dus uitgebreidheid en gestalte heeft. Bij het sterven herstellen zich de moleculen van het levensfluïde in hunne oorspronkelijke verhoudingen, d. i. voegen zich weder bij een in de zelfde groepeering als in het stoflijke lichaam; en een gevolg daarvan is, dat uit het stervende lichaam het nieuwe, «geestelijke* d i uit levensfluïde bestaande, lichaam geboren wordt. Zoo is het eenige verschil tusschen menschen en geesten, beter gezegd, tusschen menschen in het vleesch en menschen buiten het vleesch, Reïncarneerden en geëxcameerden, hierin gelegen, dat de eersten een lichaam bezitten, dat tot de grof-stoflelijke wereld hier op aarde behoort, en de anderen een lichaam, dat tot eene hoogere wereld van meer verfijnde subsiaulieu behoort eu dus hier met meer gezien en getast worden kan. De mediumniteit, of de eigenschap, die den mensch in staat stelt een schakel te vormen tusschen de bewoners der beide werelden, moet zich dns bewegen op het gebied van het leven en het levensfluïde, op dat van de ziel eu op dat van den geest. In verband hiermee kunnen de verschillende vormen, waarin de mediumniteit aan het licht treedt, ook onderscheiden worden in drie hoofdgroepen naarmate de verschijnselen zich bewegen op het gebied van het leoensfiui.de, op het gebied der ziel, of op het gebied des geestes. De eerste groep verschijnselen noemt inen gewoonlijk «phytische» verschijnselen, en men spreekt van »physisch mediumschap», als inen dien vorm der mediumniteit bedoelt, waarin de verschijnselen zich op het gebied der geheimzinnige kracht beweegt, die als «magnetisme// bekend is, en met het levenstluïde samenhangt. //Physisch//1) noemt men deze verschijnselen, omdat zij zich bewegen op het gebied der natuur en aan de werking van onbekende natuurkrachten herinneren. De tweede groep verschijnselen kan men ttpsychischev^ en de derde upneumatische" noemen, omdat zij zich bewegen op het gebied van de ziel (psyche) eu van den geest (pneuma). Behalve dit onderscheid naar den aard der verschijnselen moet ook nog onderscheid gemaakt worden tusschen het spontane (aangeborene) en het kunstmatige (opgewekte) mediumschap. Niet om tusschen die beide vormen een specifiek onderscheid aan te nemen, en ze van elkander af te scheiden als twee geheel ongelijke eigenschappen. Integendeel, op vele punten vloeien zij in elkander over, en vertoonen dezelfde verschijnselen en kenmerken. Maar omdat sommige vormen bijna uitsluitend aan het spontane, andere uitsluitend aan het kunstmatige eigen ziju, en omdat eerst het kunstmatige mediumschap den sleutel geeft tot verklaring ook van het spontane. Het is er mee als met den kunstaanleg. Er is een spontaan genie, dat zich openbaart, ook zelfs dan, wanneer er van leiding en ouderwijs geen sprake is, en dat zich baan breekt door zijn eigen innerlijke kracht. Maar er is ook een genie, dat eerst door leiding ') Afgeleid van „phusi«", natuur. en onderwijs of door toevallige omstandigheden opgewekt wordt, en dat anders sluimerend zou gebleven zijn. Toch moet ook het spontane genie, dat krachtens zijn aard zelf zich openbaart, door leiding en onderwijs gezuiverd, geleid en gevormd worden. Zoo is het ook met het mediumschap. Er is een spontaan mediumschap, dat zich onmiskenbaar, soms reeds in de vroegste kindsheid, openbaart, en zich baan breekt, ondanks de meest ongunstige omstandigheden. Zulke spontane mediums zijn er in alle tijden geweest; het zijn de mannen en vrouwen, die als leiders vau hunne tijdgenooten zijn opgetreden, vast overtuigd vau hunne hoogere roeping; maar ook de ongelukkigen, die een speelbal werden van demonen, en in treurige bezetenheid of waanzin hun leven slijten moesten, behoorden voor een groot gedeelte tot die spontane mediums, 111 wie de mediamieke aanleg zeer sterk ontwikkeld was, en die daardoor het kanaal van goede, of de speelbal van slechte, onreine geesten werden. Er is echter ook een kunstmatig opgewekt mediumschap. Het is dit mediumschap, dat het meeste voorkomt op de spiritualistische séances. De meeste der mediums, door wier bemiddeling in die seances zich geesten manifesteeren, zijn menschen, die vroeger nooit iets van hun mediumniteit bemerkten, of althans die verschijnselen, die er van getuigden, niet als zoodanig hadden herkend. De meeste ontdekken eerst in eene se'ance, dat zij «mediums» zijn. Beschouwen wij nu achtereenvolgens de verschillende vormen der mediumniteit, verdeeld in de drie, zooeven genoemde groepen, de physische, psychische en pneumatische mediumniteit. Physische mediumniteit. Deze bestaat daar, waar door de zich manifesteerende geesten aan liet medium of aan meerdere mediums magnetische kracht, levensfluïde onttrokken wordt, en dit, vereeuwigd met hun eigen levensfluïde of magnetisme, gebruikt wordt om vreemde physische verschijnselen tot stand te brengen. Een der eerste vormen vau deze mediumniteit is het tikken of kloppen in of op verschillende voorwerpen. Dit verschijnsel doet zich zoowel bij de spontane als bij de opgewekte of kunstmatige mediumniteit voor, eu is een zeer bekend pheuomeen in c e geschiedenissen van spookhuizen en van //duivelskunst». Het aantal goed geconstateerde gevalleu van huizen, waarin eene onzichtbare macht klopte en hamerde, die door geen politie ontdekt, door geen geestelijkheid verbannen worden kon, is legio. In Kerners Magikon kan men er vele vinden. Merkwaardig is het, de onkunde op te merkeu, die zich bij elk dier gevallen telkens opnieuw vertoont. Men zoekt en graaft, inen verdenkt onschuldige personen van bedrog, en komt niet op het idee aan een onzichtbaar wezen te denken, dat de geheimzinnige geluiden veroorzaakt. De ontdekking, dat de tegenwoordigheid van den een of anderen persoon de geluiden schijnen mogelijk te maken, — verklaarbaar door het feit der mediumniteit aan dien persoon eigen, — neemt men aan als bewijs van bedrog, door dien persoon gepleegd. Maar door de eeuwen heen is uien er niet toe gekomen te doen, wat men eindelijk in Hydesvüle in Amerika heeft gedaan, om namelijk die klopgeluiden aan te wenden tot het vormen van eene telegrafische gemeenschap tusschen zichtbare en onzichtbare personen, tuKchtn n.imchtn en geesten. Op de geschiedenis der kloppingen in Hydesville kom ik later terug, als ik over het Spiritualisme handel. Men heeft menigmaal eene oorzaak van bespotting gevonden in die //klopgeesterij.» «Hoe flauw van geesten», zoo zegt men, «om zich met tikken en kloppen in tafels en kasten af te geven!" Men meent, dat zalige geesten boven dergelijke nietigheden verheven zijn. Maar 'men vergeet^ dat het telegrafeeren, waardoor wij met personen in andere plaatsen gemeenschap oefenen, en dikwijls de belangrijkste berichten overseinen, ook bestaat uit tikken. Waarom zouden de bewoners van de geestenwereld, als zij gemeenschap met ons willen aanknoopen, niet gebruik maken van een soort telegrafie, eene ontlading van magnetisme op het vlak eener tafel of op andere vooiwerpen, dat tikken of kloppen veroorzaakt, en hen in staat stelt b.v. door een afgesproken aantal tikken of kloppen — 3 voor «ja«, 2 voor «onzeker// en 1 voor «neen«, — op aan hen gedane vragen te antwoorden, of door 't kloppen bij een bepaalde letter uit het alfabet, dat afgeroepen wordt, woorden en zinnen uit te spellen, waarin zij ons zeggen, wat zij te zeggen hebben ! Van Edison wordt verhaald, dat hij eens aan een station kwam, dat aan een spoorbrug lag. De stroom had de brug en de telegrafische verbinding met de overzijde vernield, en men wist geen middel te bedenken om de gemeenschap te herstellen. Edison hoort den toestand beschrijven, denkt even na, en legt: locomotief. » »> tfrf. ecne locomotief 'f ^ Z - * die en reed er mee ,) op de stoomfluit signalen te geven kor* e ^ g. ^ ^ ^ ^ wijze der punten en schrapjes bj ^ ^ te]kens het. de overzij met bemerkt, en hy wijze Eindelijk zelfde; woord herhaknd op d m tg en we,dra echter begon men aan de overz1 ^ ^ ^ stoomfluit kwam er ook aar een tusschèn de beide oevers was liet werkeu, en — de gemeenscn-F hersteld. «reestenland, met de overzijde /oo hebben de bewoners van & . i . , n • • Jca doods gemeenschap wensehende, geklopi en gcu«. r acjlt op sloegen, en — de komen zyn, die er op de ree j ^ ^ aangeknoopt. gemeenschap tussc en e e mediumniteit is de beweging Een tweede vorm van de P^e ^ ^ ^ door ^ van voorwerpen, met of zonder bek]eedt deze vorm medium. In de gesc ne ems* ^ ^ séances is zij zeer gewoon van mediumniteit eene belangrijke 1 - ^ & dwazen en heeft zelfs aanleiding gegeven tot den bekenden naam «tafeldans». beweging van voorwerpen meestal Tn snookhuizen treft men de Dewej,inë ,a ... ' vn**TTi Bekend is b v. het steenen aan in een zeer onaangenamen vo.m. kranten • t v 'IVlVens weder lezen wy 111 (lt- kramen werpen ,n Indie en elders ^ (]e politie bij „klop. van die verschynse en. - levenmaker, even vruchteloos geesten" zoek naar den dier baldadig- waakt zij bij ie «s eenen ^ Qm de epn of al(dere reden heden te vatten De P1^^^ medmm gebruiU, 0f van de nabijheid van een, da ^ ^ bestookte wm)ing ^Lvmen la"igTe 2Z lachen de politieagenten uit als zij van ï de eldCrSV^e"^eheta gewoonlijk niet alleen steene"'J^: ^Thet •' , 8 , „„Achtbare handen. Dikwijls komt het d. i. geworpen worden door onzicnioare j voor. dat ook voorwerpen, ja soms zware meubelen, op geheimzinnige wijze hun plaats verlaten, en soms vrij in de ruimte zich bewegen. De gevallen zijn opgeteekend, dat het ongelukkige medium zich niet door het huis kon bewegen of allerlei voorwerpen volgden het door de lucht, en vielen voor zijne (of hare) voeten neder. Zeer onaangenaam inderdaad is zulk een niet gewild spontaan mediumscliap, en de geesten, die die beweging van voorwerpen veroorzaken, behooren meestal tot de lagere, rampzalige, aan de aarde gebonden geesten. Het bewegen van voorwerpen, zooals het in de spirit(ual)istische kringen zich voordoet, vertoont over het algemeen niet zulk een spookachtig, onaangenaam karakter. De meest gewoue vorm is de tafelbeweging De tafel, waaromheen inen aanzit, komt in schommelende beweging, en helt soms geheel naar ééne zijde over. Is het een kleine, licht te bewegen tafel, dan kan deze kantelende beweging gebruikt worden om mededeeliugeu te doen, b. v. door bij het afspellen van letters de gewenschte letters door eene beweging aan te duiden. Ook wordt zulk een tafeltje soms gebruikt om betuiging van belangstelling, liefde, enz. te geven, b.v. doordat de tafel zich geheel naar den bedoelden persoon overbuigt. En eindelijk worden soms proeven gegeven van de geheimzinnige kracht door geesten op die voorwerpen uitgeoefend, b.v. wanneer een tafel zonder aanraking zich door het vertrek heen beweegt, of opgeheven wordt in de lucht. In de séances, door de Dialectical Society te Londen gehouden om de zaak te onderzoeken, is het gebeurd, dat een zware tafel geheel vrij omhoog weid geheven, en boven de hoofden zweefde, waarna zij weer langzaam op haar plaats neerdaalde. Het zweven van voorwerpen komt op séances verder nog veelvuldig voor, b.v. zwevende muziekinstrumenten, die, al zwevend, door onzichtbare handen bespeeld worden. Naarmate de kracht van het medium of de mediums en van de geesten grooter is, zullen ook sterkere proeveu van dezen vorm van manifestatie gezien worden. Tot dezen vorm van physisch mediumschap zou men ook kunnen rekenen het opheffen van personen. Daar het echter altijd de mediums zelf ziin, die zoo opgetild worden (en soms, zooals de heer Home, en sommige «heiligen" der Katholieke kerk, vrij zweven), schijnt dit in verband te staan met een ander verschijnsel, dat meer tot liet psychisch mediumschap gerekend moet worden, namelijk de ekstase. Bepaald bij de opheffing van biddende «heiligen» en bij vrijzwevende Fakirs is dit het geval. Wij komen er dus later op terug. Een derde veelvuldig voorkomende vorm van physisch mediumschap is de doordringing van stof, of het op geheimzinnige wijze gaan van stof door stof. Is de geheimzinnige beweging van voorwerpen vreemd en onbegrijpelijk, men kan zich dat nog denken als door onzichtbare geestenhanden bewerkstelligd. Doch bij de doordringing van de stof ontsnapt de wijze van handelen geheel aan onze voorstelling. Wij weten niet, hoe wij het ons hebben te denken, wanneer een vast, stoffelijk voorwerp dwars door een ander vast voorwerp, bv. een muur, wordt heengevoerd; of het voorwerp voor een oogenblik is gedematerialiseerd, dan of dit is geschied met dat deel der muur, waardoor het is heengegaan, wie zal het zeggen? Men zal, als men weinig van deze dingen weet, waarschijnlijk deze vorm van geestesmacht beschouwen als bedrog of inbeelding. Doch hoe onbegrijpelijk het ook wezen moge, ja in strijd met de eenvoudigste natuurwetten, zooals het ons schijnt, toch moet men voor de realiteit het hoofd buigen, daar het feit herhaaldelijk geconstateerd is. Reeds bij het steenen werpen komt ook deze geheimzinnige manifestatie voor. Het gebeurt namelijk dikwijls, dat steenen en andere voorwerpen neervallen in een geslulen vertrek, schijnbaar van de muur of van het plafond, terwijl aan die steenen, die reëel materieel zijn, te bemerken is, dat zij ergens buiten de woning zijn opgeraapt. Het schijnt dus, dat de geesten, die deze steenen werpen, het op een grooten afstand kunnen doen, dwars door dak en muren heen, zonder deze te beschadigen. Verder doet zich op se'ances het verschijnsel voor van het verwijderen van voorwerpen uit het séancevertrek naar aangrenzende doch afgesloten vertrekken, of, omgekeerd, het aanbrengen van voorwerpen uit andere vertrekken in het séancevertrek, ook zonder dat daartoe eene deur geopend wordt. Het schijnt, alsof zulke voorwerpen dan door den muur of de deur heen weggebracht of aangedragen worden. Een ander, veelvuldig op séances voorgekomen verschijnsel, wel niet van zeer verheven aard, maar merkwaardig wegens de onbegrijpelijkheid, — is het uittrekken en aantrekken van kledingstukken, zonder dat men de mouwen insteekt of uittrekt. Het doet zich voor, b.v. dat iemand op eens van zijn jas beroofd wordt, die van hem weggenomen wordt als ware het slechts een gewone doek, en dat op dezelfde raadselachtige wijze ook weer hem de jas wordt aangetrokken. Op de eene of andere wijze moeten daarbij de mouwen door de armen of de armen door de mouwen gaan. Hiermee komt overeen het verschijnsel van mediums, die aan hun stoel gebonden worden, doch door die touwen heenglippen en opstaan, zonder dut één der knoopen of omslagen van het touw losgemaakt of ook zelfs gerekt is. Ook hier moet het lichaam van het medium door de touwen of de touwen door het lichaam zijn gepasseerd. Het sterkste voorbeeld van dien aard is zeker wel, wat van het medium Eglinton wordt verhaald, dat hij namelijk door de geesten uit de gesloten séancekamer is weggebracht, terwijl nog wel eenige lieeren met hunne ruggen tegen de deur stonden, die de eenige was, die toegang tot het vertrek verleende. Prof. Ziillner heeft met het medium Slade, bekend door liet zoogenaamde leischrift, vele proeven genomen, die ook alleen als doordringing der stof konden worden verklaard, maar die hij niet vermocht op te helderen. Hij legde geldstukken boven op een tafel, bedekte ze, liet Slade een lei onder het tafelblad houden op de plaats, waar de geldstukken lagen, en daarop hoorde hij duidelijk het geluid van de op de lei neervallende geldstukken. Bij onderzoek bleek, dat inderdaad de door hem vooraf gemerkte geldstukken op de lei lagen, terwijl zij van de tafel verdwenen waren. Noch aau de geldstukken, noch aan het tafelblad was iets te bemerken. Deze wonderbaarlijke macht der geesten over de stof, waardoor die stof naar hun believen voor hen vast of dampvorinig schijnt te zijn, en zij niet alleen zelf door die voor hen dampvorinige stof heengaan, maar ook vaste voorwerpen er doorheen kunnen voeren, is uit een geestelijk oogpunt van weinig belang. Het is niet, zooals de geheimzinnige geluiden en het bewegen van voorwerpen dat zijn, een middel tot het doel, zich te openbaren; het is slechts eene manifestatie, eene vertooning van de macht, die zi, over de stof bezitten. Het nut dezer manifestaties Destaai dan ook alleen hierin, dat het duidelijk m ijst op krachten, die tot dusverre door de natuurkundigen niet ontdekt zij,,; dat het aan het gebouw van het materialisme een doodelijken slag toebrengt en de natuurwetenschap noodzaakt zich te herzien. Overigens zijn het vaak een soort «kunstjes», die verbazen, maar noch voor de geesten noch voor de menschen veel nut afwerpen. ... , ♦ Aan de beweging van voo.werpen en de doordringing der stof «luit zich het naaste aan de aanraking van voorwerpen door onzichtbare handen, zooals b.v^bij het bespelen van muziekinstrumenten door geestenhanden en bij het directe schrift door middel van een potlood, griffel en dergelijke, of ook wel zonder zulk een schrijfstift. De bespeling van muziekinstrumenten (accordeons, piano s, enz.) komt vooral voor bij donkere seances. Het 1'gt voor de han hierbii aan bedrog te denken, omdat allicht in de duisternis inderdaad 'een «onzichtbare» maar toch vleeschlijke hand dat spel zou kunnen uitvoeren. Maar moge bedrog in dit genre van manifestaties ook al zijn voorgekomen, daartegenover staan tal van goed geconstateeide'feiten van séances, waar een speeldoos, een accordeon enz boven de hoofden zweefde, en intusschen bespeeld werd, terwijl bedrog door nauwkeurige contröle buitengesloten was. Bij Home kwam vooral dit verschijnsel voor. Een accordeon, door hem aan de ée'ne zij vastgehouden onder een tafel, neerhangende m een soort mand, in. ijl «ü» andere hand boven de tafel lag, en goed = werd, werd in die houding door geestenhanden bespeeld. Het merk waardigste voorbeeld echter van zulk bespelen van instrumenten door geestenhanden kwam ongetwijfeld voor bij de Gebr. Davenport, die zich in een kabinet lieten opsluiten, gebonden ™t sterke W den aan een stoel. In het kabinet plaatste men verschillende instru meuten. Na sluiting van het kabinet hoorden de toeschouwers de instrumenten gelijktijdig bespelen. Als men dan het kabinet opemfc, zaten de beide broeders nog in dezelfde houding, gebonden handen en voeten, doch de instrumenten zweefden rond hunne hoofden en maakten sa.nen muziek. Tot de aanraking van voorwerpen zou ook gebracht kunn worden de verandering der zwaartekracht van voorwerpen, door Prof. Crookes met bet medium Home en met andere mediums waargenomen. Door middel van een kunstig bedachte machinerie kon de vermeerdering en vermindering van zwaarte van een en hetzelfde voorwerp worden aangewezen op een schaal. Het bleek, dat het voorwerp nu eens lichter, dan weer zwaarder dan zijne gewone zwaarte was. Het schijnt, dat de geesten dit resultaat verkregen door het voorwerp nu eens een weinig neder te drukken, dan een weinig te ondersteunen. Eindelijk kan hierbij genoemd worden het direct schrift, althans voor zoover het plaats heeft met een gereed gemaakt schrijfstift (potlood of griffel). Vooral het medium Slade is bekend door het zoogenaamde leischrift, dat tot stand kwam op de binnenzij van eene dubbele gesloten en verzegelde lei, door middel van een klein stukje griffel, dat daar tusschen werd verborgen. Dit directe schrift is menigmaal en door allerlei volkomen vertrouwbare personen gecontroleerd, en de gedachte aan bedrog is geheel buitengesloten. Eigenlijk heeft men hier, en ook bij 't bespelen van eene gesloten piano, met twee vormen van geestenkunst te doen, namelijk het doordringen van de stof, en het bewegen van een stoffelijk voorwerp. Terwijl het griffeltje (of de piauotoetsen) door geestenhand bewogen wordt, is het, alsof de ééne lei (of het pianodeksel) voor die geestenhand niet bestaat. Het directe schrift komt ook voor, zonder dat een stift vooraf daartoe gereed gemaakt wordt, b. v. op een stuk wit papier, in een lessenaar of ergens anders weggesloten. Vooral Baron de Guldenstubbe heeft hiervan treffende voorbeelden ontvangen. Hij was gewoon een stuk papier te leggen op een portret of bij een standbeeld van den eenen of anderen beroemden persoon; en gewoonlijk verscheen dan na korter of langer tijd op dat papier direct schrift, dat betrekking had op den persoon, bij wiens beeltenis het papier was neergelegd, of van dien persoon zeiven scheen te koinen. Langs dezen weg ontving hij tal van zeer eigenaardige uitspraken. Tot de vormen van liet physisch mediumschap moeten verder gerekend worden al die vreemde verschijnselen, die wij als chemische werkingen schijnen te kunnen samenvatten, zonder met die benaming te willen aanduiden, dat wij die verschijnselen begrijpen kunnen als geschiedend volgens de regelen der chemie. Misschien hebben die werkingen wel niets te maken met de chemie. Maar toch, zij schijnen zich te" bewegen op het gebied, waarop ook de chemie zich beweegt, Eene eerste vorm van deze werkingen is het nu en dan voorkomen van het oplossen van water in zijne bestanddeelen m een ondeelbaar oogenblik. Het heeft zich b.v. voorgedaan, dat een glas water werd leeg geworpen over een kring van personen, en dat geen enkele druppel neerkwam, zoodat moest worden aangenomen, dat door geestenmacht dat water in e'éne seconde opgelost was geworden, voor het tijd had neer te vallen. Ook lazen wij ergens van eene séance, die in de open lucht gehouden werd, waarbij het begon te regenen en men de zitting wilde opheffen. Doch de geesten stelden de aauzittenden gerust, door te beloven, «die weinige waterdroppels wel te zullen opvangen.» En zoo geschiedde. Een tweede vorm dezer werkingen, niet minder wonderlijk en schijnbaar in strijd met alle natuurwetten, is het onbrandbaar maken van voorwerpen, of van het menschelijk lichaam. Het medium Home is ook hiervan een voorbeeld. Menigmaal is het gebeurd op door hem gehouden seances, dat hij, onder den invloed der hem controleereiide geesten, vuur uit den haard nam en roodgloeiend in zijne bloote handen ronddroeg. Ook legde hij eens een brandende kool op het hoofd van een der aanwezigen, en sloeg de grijze haren er omheen, doch zonder dat óf het hoofd bf het haar ook maar eenigzins gezengd werd. Dit raadselachtig verschijnsel werpt licht op verhalen, die anders ongeloofelijk klinken, zooals b. v. het verhaal der drie jongelingen in Nebucadnezars brandenden oven, die, ofschoon zij te midden der vlammen gewandeld hadden, toch niet verbrandden, en toen zij er uitkwamen bleken ongedeerd te zijn, zoodat zelfs «de reuk des vuurs» over hunne kleederen niet gegaan was, en ook het verhaal van den marteldood van Polycarpus, bisschop van' Sinyrna, wordt er door toegelicht. Toen de vlammen van den brandstapel omhoog sloegen, zoo luidt de overlevering, stonden zij als bolle zeilen om hem heen, zonder hem in het minst te deeren. Eerst toen een der soldaten, dit ziende, door de vlammen heen hem met een zwaard had doorstoken, werd zijn lichaam een prooi der vlammen. Zulke verhalen staan natuurlijk iu beteekenis verre boven de kunstjes der geesten op séances, zooals wij boven noemden. Bij die martelaren was het onbrandbaar zijn een middel tot ten uuel, 't zij öüi hen te redden, t zy om Gods macht te verheerlijkeu en den martelaar te rechtvaardigen. Bij de onbrandbaarheid van Home diende dit alleen om te doen zien, waartoe geesten in staat zijn. Maar toch, uit de laatsten blijkt, dat zulke //wonderen» niet ongeioofelijk zijn, maar verklaard worden kunnen door de ervaring, dat geesten onder bepaalde verhoudingen in staat zijn het menschelijk lichaam en ook andere dingen onaantastbaar te maken voor vlammen. Het «hoe?» dezer werking echter zal vooreerst nog wel een geheim blijven. Een derde vorm van chemische werking is het produceeren van blijvende kleurstof of verf, schijnbaar uit niets Het heeft zich voorgedaan op séances, dat gedurende de duisternis op daartoe gereedgelegde kartons olieverfschildering verscheen, zonder dat een der aanwezigen het gedaan had, en zonder dat er verf en penseelen in de séancekamer aanwezig waren. Op de eene of andere wijze produceeren die schilderende geesten dus de verf. die zij gebruiken. Iets dergelijks is ook wat wij eeus lazen van zeker medium, dat met zijn vinger in verschillende kleuren schilderde, zonder dat er aan dien vinger voor of na iets van verf te bespeuren was. Eindelijk kunnen wij hierbij ook spreken over de geestenfulografiën, omdat in zekeren zin hier ook van chemische werking kan gesproken worden. Op welke wijze het de geesten mogelijk wordt een beeld van henzelven op de gevoelige plaat in de camera te laten verschijnen, is niet uit te maken. Hetzij zij op die plaat een invloed uitoefenen, hetzij zij, wat waarschijnlijker is, hunne geestengestalte in zooverre verdikken of materializeereu, dat zij, hoewel voor ons oog onwaarneembaar, toch een indruk maakt op de gevoelige plaat, het verschijnsel doet zich voor, en is een der schoonste vormen van het phvsisch inediumschap. ltjeds werden er vele fotografiën genomen, waarop meer of min duidelijk geestgestalten voorkomen, met of zonder het beeld van het poseerende medium Wauneer deze kunst tot meerdere volkomenheid gebracht is, dan is 't niet onmogelijk, dat men gelijkende portretten verkrijgen kau van hen, die reeds zijn heengegaan; iets dat voor velen een brou van onuitputtelijke troost moet worden, daargelaten nog de beteekenis van het feit voor het bewijs der onsterfelijkheid en voor het onderzoek der natuurkrachten, die daarbij werkzaam zijn. De zoogenaamde geestenfotografieën doen ons reeds denken aan materialisatie of het «stoffelijk" maken (in den aardschen zin) van de geestgestalten. Dit is wel het hoogtepunt der geestenkunst door middel van het physisch mediumschap. Het is dan ook eerst langzamerhand ontwikkeld en tot volkomenheid gebracht, en komt verre van algemeen voor. In ons land komt het, zoover wij weten, niet voor. In het begin, toen de spiritualistische kringen aan geesten gelegenheid gaven hunne krachten aan dergelijke manifestaties te wijden, konden zij het nog niet verder brengen dan tot het zichtbaar maken van een hand, soms wolkachtig en onbestemd, soms duidelijk zichtbaar. Weldra kwam meermalen aanraking van geestenhanden voor, zoodat de gematerializeerde handen konden worden getast, en voor een oogenblik vastgehouden. Nog later kwam men op het denkbeeld afgietsels te maken van die gematerializeerde handen. De geesten slaken de gematerializeerde hand in heete vloeibare parafine, en daarna in koud water. Door dit eenige malen te herhalen, ontstond er een korst van gestolde parafine rondom de geestenhand. Als deze dik genoeg was, demateriahzeerden de geesten weder die handen, en lieten den ledigen vorm op het water drijven. Door deze vervolgens ihet gips te vullen en den vorm te verbreken, verkreeg men een gipsen afbeelding der tijdelijk gematerializeerde vormen. Op deze wijze verkreeg men handen van verschillende grootte en vorm, en eveuzoo voeten, en zelfs eenmaal een buste. Het feit, dat de vorm, waarin die gipsen afgietsels gemaakt waren, uit één stuk was, en toch gesloten om het polsgewricht, sloot bedrog geheel buiten. Behalve handen en arineu, werden weldra ook andere voorwerpen, b. v. bloemen, gematerializeerd, en weldra ook geheele gestalten met kleeding en al. Ik ben nooit in de gelegenheid geweest zulke gematerializeerde gestalten te zien, doch de verklaringen van vele waarnemers verheffen de realiteit dezer manifestaties boven alleu twijfel. Moge er ook nu en dan bedrog gepleegd en materialisaties kunstmatig nagebootst zijn, vele feiten zijn voldoende geconstateerd, en daaronder staan de materialisaties van de geest Katie King door Prof. Crookes waargenomen vooraan. Deze onderzoeker heeft meer- malen door de scherpzinnigste contrölemiddelen [het boven allen twijfel verheven gemaakt, dat in het vertrek, i waarin] het medium in diepe bezwijming alleen nederlag, weldra eene tweede gestalte schijnbaar uit niets te voorschijn t rad, eene tastbare vrouwengestalte, die zich «Katie Kiug» noemde, en in gestalte, kleeding, gelaatstrekken enz. geheel van het medium verschilde. Deze Katie was gedurende hare materialisatie geheel aan een levend inensch gelijk; zij zette zich bij de aanwezigen neer, sprak met hen, enz. En toch verdween zij, na eenigeu tijd schijnbaar in niets. Meestal treden de gematerializeerde gestalten te voorschijn uit een zoogenaamd kabinet, waarin het medium in zoogenaamde trance nederligt. Doch het heeft zich ook herhaaldelijk voorgedaan, dat zij buiten het kabinet, iu het volle licht, als 't ware ontstonden uit een nevel, en weder wegsmolten als sneeuw in de zon. Op welke wijze deze materialisaties tot staud komen, zal vooreerst nog wel een geheim blijven. Het waarschijnlijkste schijnt ons te zijn, dat de reëele geestgestalte, voor onze zintuigen onzichtbaar en ontastbaar, door de eene of andere ons onbekende werking, die met de uitstraling en het levensfluïde van het medium in verband staat, vaster, grover, meer aardsch, en daardoor voor onze zintuigen zichtbaar en tastbaar wordt. Toch blijft er nog vee! duisters over, en als de natuurkundigen eenmaal de feiten erkennen moeten, zullen zij nog lang vorschen kunnen, eer zij de wetten ontdekt hebben, die deze verschijnselen beheerschen. De materialisaties hebben een dubbel doel; ten eerste dienen zij tot bevestiging van de door andere manifestaties gevestigde overtuiging, dat de mensch na zijn sterven dezelfde blijft ook naar zijne gestalte, en hebben zij dikwijls tot treffende herkenningen geleid; en ten tweede doen zij zien welk een geheel nieuw gebied van krachten in deze manifestaties aau het licht treedt en de natuurkundigen tot onderzoek] noodigt. Behalve de vele vormen van het physisch mediumschap, die wij behandeld hebben, zijn er nog vele andere, die wij niet allen afzonderlijk bespreken kunnen. Wij willen nog slechts op twee groepen van verschijnselen de aandacht vestigen, om daarna van het physisch tot het psychisch mediumschap over te gaan. De eerste groep verschijnselen, die tot geen der vorige reeds besproken vonn.Mi van physisch mediuinschap behooren, doeu zich slechts zelden voor in de spirit(ual)istische kringen; maar wij treffen ze ook herhaaldelijk aan ouder de "mirakelen'/, waarvan in de levens der //heiligen» in de R. K kerk wordt verhaald. Bekend is het namelijk, dat van Franciscus van Assisi, den stichter der Fraiiciskaner-inonnikorde verhaald wordt, hoe hij in handen, voeten en zijde de zoogenaamde //stigmata" des Heeren droeg, de lidteekenen van de wonden des Heilatids; en dat niet alleen die wonden afgebeeld waren op zijne huid, maar dat het ook werkelijk wonden waren, die op bepaalde tijden bloeden; ja dat hij ten slotte gestorven is, uitgestrekt op den grond van de Portiunculakerk, aan de smart dier wonden. Behalve van hem wordt iets dergelijks ook verhaald vau verschillende vroine nonnen of vrouwen. Bnneinoser heeft in zijn geschrift.: //Der Maguetismus im Verhaltuisse zur Natur und Religion* vele dezer gevallen besproken, en toegelicht door voorbeelden uit zijn eigen tijd, hem nauwkeurig bekend. Het is niet doenlijk dit alles voor bedrog te verklaren, al zijn er zeker ook gevallen van bedrog voorgekomen. Dit verschijnsel der magische wouden behoeft niet als door geesten gewerkt beschouwd te worden; het kan ook gerekend worden tot het gebied van den beeldenden invloed der voorstelling in den geest. Doch daar zich op séances soms dergelijke verschijnselen voordeden, die wel aan geesten moesten worden toegeschreven, zoo kan liet niet met zekerheid worden uitgemaakt of de stigmata al dan niet tot de vormen van het physisch mediumschap behooren. Op séances is liet voorgekomen, dat zich op den arm van een medium plotseling duidelijk zichtbare letters of teekens vertoonden, die b.v. de initialen waren van din zich inanifesteerenden geest, of een teeken, waaraan hij herkend moest worden Na verloop vau eenigeu tijd verdwenen zulke magische letters of teekens weer. Één geval hebben wij gelezen vau brandplekken, door een geestenhand aan de polsen van eene dame veroorzaakt; eu zelf hebben wij eens de roode indruksels als van vingers om de polsen van een medium gezien. De tweede groep verschijnselen, waarop wij nog wilden wijzen zijn de lichtoersc/iijnselen, zooals sterren, vlainmeijes, flikkering, lichtglans, lichtballen, lichteude wolkjes, euz. enz. In vele kringen 6 malen door de scherpzinnigste controlemiddelen [het boven allen twijfel verheven gemaakt, dat in het vertrek, \vaarin_ het medium in diepe bezwijming alleen nederlag, weldra eene tweede gestalte schijnbaar uit niets te voorschijn trad, eene tastbare vrouwengestalte, die zich "Katie Kiug» noemde, en in gestalte, kleediug, gelaatstrekken enz. geheel van het medium verschilde. Deze Katie was gedurende hare materialisatie geheel aan een levend mensch gelijk; zij zette zich bij de aanwezigen neer, sprak met hen, enz. En toch verdween zij, na eenigen tijd schijnbaar in niets. Meestal treden de gematerializeerde gestalten te voorschijn uit een zoogenaamd kabinet, waarin het medium in zoogenaamde trance nederligt. Doch het heeft zich ook herhaaldelijk voorgedaan, dat zij buiten het kabinet, in het volle licht, als 't ware ontstonden uit een nevel, en weder wegsmolten als sneeuw in de zon. Op welke wijze deze materialisaties tot stand komen, zal vooreerst nog wel een geheim blijven. Het waarschijnlijkste schijnt ons te zijn, dat de reëele geestgestalte, voor onze zintuigen onzichtbaar en ontastbaar, door de eene of andere ons onbekende werking, die met de uitstraling en het levenstluïde van het medium in verband staat, vaster, grover, meer aardsch, en daardoor voor onze zintuigen zichtbaar en tastbaar wordt. Toch blijft er nog vee! duisters over, en als de natuurkundigen eenmaal de feiten erkennen moeten, zullen zij nog lang vorschen kannen, eer zij de wetten ontdekt hebben, die deze verschijnselen beheerschen. De materialisaties hebben een dubbel doel; ten eerste dienen zij tot bevestiging van de door andere manifestaties gevestigde overtuiging, dat de mensch na zijn sterven dezelfde blijft ook naar zijne gestalte, en hebben zij dikwijls tot treffende herkenningen geleid; en ten tweede doen zij zien welk een geheel nieuw gebied van krachten in deze manifestaties aau het licht treedt en de natuurkundigen tot onderzoek] noodigt. Behalve de vele vormen van het physisch mediumschap, die wij behandeld hebben, zijn er nog vele andere, die wij niet allen afzonderlijk bespreken kunnen. Wij willen nog slechts op twee groepen van verschijnselen de aandacht vestigen, om daarna van het physisch tot het psychisch mediumschap over te gaan. De eerste groep verschijnselen, die tot geen der vorige reeds besproken vonn.'.n van physisch mediumschap behooren, doeu zich slechts zeiden voor in de spirit(uai)istische kringen; maar wij treffen ze ook herhaaldelijk aan onder de «mirakelen«, waarvan in de levens der '/heiligen» in de R. IC kerk wordt verhaald. Bekend is het namelijk, dat van Franciscus van Assisi, den stichter der Franciskaner-motinikorde verhaald wordt, hoe hij in handen, voeten en zijde de zoogenaamde "stigmata" des Heeren droeg, de lidteekeiien van de wonden des Heilands; en dat niet alleen die wonden afgebeuld waren op zijne huid, maar dat het ook werkelijk wonden waren, die op bepaalde tijden bloeden; ja dat hij ten slotte gestorven is, uitgestrekt op den grond van de Portiunculakerk, aan da smart dier wonden. Behalve van hein wordt iets dergelijks ook verhaald van verschillende vrome nonnen of vrouwen. Hnneinoser heeft in zijn geschrift: «Der Maguetismus im Verhiiltnisse zur Natur und Heligion» vele dezer gevallen besproken, en toegelicht door voorbeelden uit zijn eigen tijd, hein nauwkeurig bekend. Het is niet doenlijk dit alles voor bedrog te verklaren, al zijn er zeker ook gevallen van bedrog voorgekomen. Dit verschijnsel der magische wonden behoeft niet als door geesten gewerkt beschouwd te worden; het kan ook gerekend worden tot het gebied van den beeldenden invloed der voorstelling in den geest. Doch daar zich op séances soins dergelijke verschijnselen voordeden, die wel aan geesten moesten worden toegeschreveu, zoo kan het niet met zekerheid worden uitgemaakt of de stigmata al dan niet tot de vorinen van het physisch mediumschap behooren. Op séances is het voorgekomen, dat zich op den arm van een medium plotseling duidelijk zichtbare letters of teekens vertoonden, die b.v. de initialen waren van djn zich manifesteereudeu geest, of een teeken, waaraan hij herkend moest worden Na verloop van eeuigeu tijd verdwenen zulke magische letters of teekens weer. Één geval hebben wij gelezen van brandplekken, door een geestenhand aan de polsen van eene dame veroorzaakt; en zelf hebben wij eens de roode indruksels als van vingers om de polsen van een medium gezien. De tweede groep verschijnselen, waarop wij nog wilden wijzen zijn de lichtverschijnselen, zooals sterren, viainmeijes, flikkering, lichtglans, lichtballen, lichtende wolkjes, enz. enz. In vele kringen 6 j t.AKcnUUnaolo^ yftftTopiiompn. Rondom het hoofd van het £ljll UCX.C O*-""»- medium Home zijn ze menigmaal gezien In mijn boek «de heilige Geest en Zijne werkingen* heb ik, naar aanleiding van de .verdeelde longen als van vuur* van den Pinksterdag, enkele voorbeelden hiervan meegedeeld Bij al deze verschillende vormen van het physisch mediumschap, waarvan sommigen een zeer spookachtige.), anderen een dwazen, weder anderen een verheven indruk maken, is de hoofdzaak, waarop het aankomt, dat de theoriën over stof en stottijke werking en wetten der natuur, zooals ze nog altijd bij het natuuronderzoek overheerschcnd zijn, blijken niet overeen te komen met de werkelijkheid, zooals ze. in die vreemde verschijnselen aan het licht treedt. Het kan niet ontkend worden, dat het werpen van steenen, liet bewegen van voorwerpen, enz meer een demonisch, of althans een banaal karakter draagt dan dat het zou wijzen op een hooger gebied van krachten. Maar toch, hoe vreemd, spookachtig, ongelooflijk of dwaas ook deze manifestaties mogen wezen, zij dienen om bouwstof te leveren voor de zekerheid, dat er is eene geestelijke wereld met krachten en werkingen, die tot dusverre den natuurkundigen onbekend waren, en die, eenmaal erkend, een ommekeer veroorzaken zullen in de geheele opvatting der bestaande dingen. Psychisch mediumschap. Het psychisch mediuinschap is die vorm van mediumniteit, waarbij er een soort zielengemeenschap schijnt te bestaan tusschen het medium en den zich manifesteerenden geest. Het medium is geheel de vertegenwoordiger geworden van den geest, of wel zijn instrument. De geest gebruikt het lichaam van het medium als ware het zijn eigen lichaam, en menigmaal, vooral bij nog laag staande geesten, verkeert de geest ook in de meening, dat hij zelf lichamelijk tegenwoordig is; verwart het lichaam van het medium met zijn eigen lichaam. Het is deze vorm der mediumniteit, die zoolicht voor waanzin wordt aangezien, omdat de mediums schijnen te spreken en te handelen, geheel ut strijd met hun gewone wijze van doen, terwijl inderdaad eene andere persoonlijkheid bezit vau hen genomen heeft. Uit dit mediuinschap kunnen tal van abnormale toestanden, zooals epilepsie, inouomanie, neiging tot zwaarmoedigheid, razernij, ekstase, ja ook de raadselachtige neiging tot misdaad en zelfmoord verklaard worden; en het is inderdaad betreurenswaardig, dat het wetenschappelijk en godsdienstig vooroordeel tegen het onderzoek der mediamieke verschijnselen oorzaak is, dat de geneesheeren en psychiaters nog zoo weinig weten van deze mediumniteit en de door haar veroorzaakte verschijnselen. Voor zoover wij kunnen nagaan schijnt het psychisch mediumschap zich van het physische hierin te onderscheiden, dat waar bij het laatste aan het medium magnetische kracht of fluïde onttrokken wordt, bij het eerste juist fluïde meegedeeld wordt. De geesten schijnen hunne mediums, hetzij opzettelijk hetzij onwillekeurig, te magnetizeeren en onder hun invloed te brengen. Het psychisch mediuinschap kenmerkt zich steeds door een min of meer onderdrukken van de persoonlijkheid van het medium ten behoeve van den zich manifesteerenden persoon, terwijl tevens de manifestaties steeds aan het medium gebonden zijn, zoodat medium en geest als tot één persoon worden, en het niet altijd met juistheid is aan te geven, wat op rekening van den geest en wat op rekening van het medium gesteld moet worden. De eenvoudigste vorm van deze mediumniteit is de beweging der ledematen, bij voorkeur der handen, van het medium Bij séances is dit een zeer gewoon verschijnsel, en meestal een voorbode van hoogere vormen van psychische mediumniteit. Ook spontaan doet het zich voor, en wordt dan meestal niet als mediamiek verschijnsel herkend, maar hetzij aan «/zenuwachtigheid», hetzij aan den zoogenaamden "St. Vitusdans» toegeschreveu. Deze beweging heeft geheel onwillekeurig plaats; het medium kau ze niet of nauwlijks beletten. Een trilling, of ook wel een schok loopt door den arm; de arm begint te bewegen, te beven en te schudden. Soms deelt zich de beweging mee aan de schouders, het hoofd, de beenen en het lijf. Ja het kan stijgen tot stuiptrekkingen, die het geheele lichaam doen beven en schudden, eu het medium ter aarde werpen, als iemand, die een hevig «toeval'/ heeft. Ook kunnen de bewegingen een soort rhythmisch karakter hebben, en het karakter aannemen van gesten en gebarenspel. Wanneer een oningewijde voor het eerst die mediamieke handbewegingen ziet, dan dringt zich de gedachte aan komediespel door het medium aan hein op. Het is dan ook vreemd eu moeilijk te gelooven, dat iemand, die wakker en normaal --HWit —♦ '"np de vreemdste beweeineren zou makeu 91/IUJliV, invv »"JM" , onder een hem daartoe drijvenden invloed. En toch is dit het geval. Vele magnetizeurs worden mediamiek aangedreven om hunne handen op een bepaalde wijze te bewegen of op te leggen. Soms worden de handen van het medium genoodzaakt de handen van een der aanwezigen aan te grijpen en te drukken; dit geschiedt dan onder den invloed van een geest, die een vriend of bloedverwant in het gezelschap herkent en hem of haar de hand drukken wil. Ook worden vele mediums ondanks zich zeiven, automatisch, aangedreven zich na eene manifestatie te dechargeeren of demagt.etizeeren; d. i. door snelle waaiende of wuivende handbewegingen, dwarsc'he passen, het magnetisme van de geesten weg te nemen. Wanneer zulk eene mediamieke beweging van handen zich voordoet bij personen, die van mediumniteit niets weten, dan is zij dikwijls aanleiding tot de schroinelijkste vergissingen, ja tot veel erger. Zulk een medium wordt dan allicht de dupe van zijn eigen onkunde en van de onkunde zijner o.ngeving, den geneesheer daaronder begrepen Brometum calicum, valeriaan, spiritus, barnsteen en welke middelen er verder tegen "de zenuwen» bestaan, mogen worden aangewend; de arme, gezonde, maar door geesten geplaagde patiënt wordt aan electrische proeven, aan koude stortbaden en wat niet al blootgesteld; en als dit alles niet helpt ten slotte als //ongeneeslijk» naar een gesticht voor //zenuwlijders" getransporteerd. Nooit zal ik ze vergeten, het arme kind, een meisje van zestien jaren, die twee volle jaren of langer door de geneesheeren gemarteld was Het be-in harer zoogenaamde ziekte was geweest een bewegen van armen en beenen, nog wel zóó regelmatig en rhythmisch, dat men wel aan eene die bewegingen regelende intelligentie denken moert, terwijl zij overigens gezond en geheel normaal was. De bewegingen echter, die voor haar onwillekeurig waren, kon zij niet bedwingen. De ééat dokter voor eu de andere na werd geraadpleegd, doch geen huuner slaagde er iu haar te //genezen», d. i. de vreemde bewegingen te doen ophouden. Dit duurde zóólang tot zij door al het gemartel met allerlei «genees//middelen ten slotte inderdaad lijdend werd. Toen heette het, dat zij een hartkwaal had; krasser middelen werden toegepast. Het arme kind begon werkelij aan het hart te lijden. Eu eindelijk, - ja, de //genees"kunde zegevierde! De bewegingen hielden op voor goed.. . . liet meisje stierf. Een ander geval is ook kenmerkend Een man, wiens arm ook was beginnen te schudden, zonder dat hij het beletten kon, had zich bij een geneesheer vervoegd om geholpen te worden. Deze verklaarde hem, dat hij ''Vitusdans» had, en naar een professor moest. Daar hij onbemiddeld was meldde hij zich bij mij aan ten einde ondersteuning te vragen om naar dien professor te kunnen gaan. Tk bemerkte dadelijk, wat liet was: ik herkende het mediamiek verschijnsel. Daarop demagnetiseerde ik den arm met een paar tiinke passen, en . . . de beweging hield op; de man was genezen van zijn "Vitusdans», en behoefde niet naar den professor te gaan. De beweging der handen bij séances is meestal een voorbode van wat wij den tweeden vorm van het psychisch mediumschap noemen kunnen, kei mediamiek schrijnen en teekenen. De coutröle, die de geesten uitoefenen over den arm en de hand van het medium, is zoo toegenomen, dat het. mogelijk wordt de hand niet alleen te schudden, maar die zoo te bewegen, dat door een in de hand genomen potlood letters gevormd wordeu, schrift ontstaat De bedoeling der geesten om te beproeven schrift voort te brengen openbaart zich meestal hierdoor, dat zij de rechterhand schudden, terwijl de andere rustig blijft; doch bij ontwikkelde mediums') is dit overbodig; zij gevoelen een aandrang tot schrijven, nemen zelf papier en potlood, en dan beginnen zij onder invloed van een geest te schrijven, of liever begint een geest door middel van hun rechterhand te schrijven. De wijze van schrijven verschilt bij de verschillende mediums onderling, doch niet minder bij een en hetzelfde medium naar gelang er andere personen door hem schrijven. Een mij bekend schrijvend medium schrijft steeds in letters, die men uitgerekt zou kunnen noemen. Het is alsof de hand slechts heen en weer slingert en niets dan strepen zet; maar het blijkt schrift te zijn, bestaande uit zeer smalle en zeer lange letters. Zelf heb ik ervaring van het mediamiek schrijven; en ik kan dus uit die ervaring meedeelen, dat in het begin van de ontwikkeling van dezen vorm van medium- *) Hiermee worden niet bedoeld: Personen van ontwikkeling, tevens medium, maar personen, wier medinmniteit ontwikkeld is. siteit steed* mijn eisten handschrift praedomineerde, al was er soms een zweem van een ander handschrift in; doch dat in den laatsten tijd steeds duidelijker verschillende handschriften zich vertoonen, zeer uiteenloopend in karakter, en in bijzonderheden het mij meestal onbekende handschrift vertoonend van de zich inanifesteerende geesten. Daarbij is ook de wijze van schrijven zeer verschillend. Soms is het ongeloofelijk snel; soms wild en hartstochtelijk; dan weer rustig en bedaard, soms zelfs traag en slepend. ]\u eens worden de letters er op geworpen en half verknoeid in het wilde bijna onleesbare gekrabbel; dan weer worden zij met de grootste nauwkeurigheid en regelmatigheid neergeschreven. Ja aan de wijze van schrijven kan men meestal het karakter herkennen van den zich manifesteerenden persoon. Ook de mate van kracht verschilt. De een schrijft met zulk een stroom door den arm, dat schouder en bovenarm pijn doen; de ander met zulk een zwakke invloed, dat de arm bijna machteloos is, en 't potlood nauwlijks kan vastgehouden wordeu. Er zijn er, die alleen den arm gebruiken, terwijl het lichaam overigens in rust is en de geest helder; er zijn er ook, die 't geheele lichaam schijnen aan te grijpen, zoodat het trilt, en de geest beneveld wordt. Er moeten twee vormen van mediamiek schrijven onderscheiden worden, namelijk die, waarbij het medium niet weet, wat zijn hand neerschrijft, — het mechanisch schrijven; — en die, waarbij alles, wat neergeschreven wordt vooraf door den geest van het medium heengaat, zoodat het is voor het medium, alsof het zelf die woorden bedenkt, die zijn hand neerschrijft. De eerste vorm heeft groote voordeelen boven den tweeden, wat betreft het meer onafhankelijk zijn van het medium. De gedachten van het medium oefenen weinig of geen invloed uit. Nameu en bijzonderheden kunnen gemaklijk worden gegeven, handteekeningen en herkenbaar schrift komen veel eerder dan bij den anderen vorm. Bij den tweeden vorm is het schrijven veel meer afhankelijk van den geest van het medium. De zinsbouw en woordenkeus, evenals het schrift, herinnert dikwijls aan die van het medium. Woorden aan het medium onbekend, namen, cijfers, enz. kunnen zeer moeilijk gegeven worden. «Alles is niet geschikt om door haar sjeest te gaan* schreef eens een geest van zijn medium, eene dame, die ook schreef ouder zijn invloed, maar steeds wist, wat er geschreven worden zou. Zelf ken ik alleen het mediamiek schrijven in uen tweeden vorm. En daardoor ben ik in de gelegenheid geweest eigenaardige waarnemingen te doen aangaande de verhouding van eigen gedachten tol de gedachten van den geest, en aangaande den invloed, die men zelf op de communicaties kan uitoefenen Aan de ééne zij ondervond ik meermalen, dat er door mijn hand dingen geschreven werden, lijnrecht in strijd met mijne eigene gedachten, ja soms zelfs bestraffing en tegenspraak bevattende. Het is mij eens gebeurd, dat een geest, die beweerde Jacob Cats te zijn, door mijne hand eenige versregels neerschreef, waarvan ik het zinverband onder het schrijven niet begreep, doch die tenslotte bleken een zeer goeden zinbouw te vormen. Al schrijvend dacht ik; «Hoe moet die zin terechtkomen?» Maar zij kwain zeer goed terecht. De geest wist dus zeer goed, wat hij schreef, al begreep ik niet waar hij heen wilde. De. bedoelde versregels luidden aldus: ,,'k Heb lang in duisternis en schaduw doorgebracht, En voor mijn arme ziel was 't steeds stikdonkre nacht. Maar God zij lof en dank! Zijn licht brak door in 't duister En slaakte van mijn ziel de droeve zondekluister. Nu leef ik Hem ter eer, die eenmaal voor mij stierf. En aan zijn bloedig kruis het leven mij verwierf. O mocht ik mijne ziel mijn Schepper en mijn Vader, Tot Wien ik, arme man, in diepen ootmoed nader, Voor eeuwig wijden tot een olïer, Hem ter eer, Opdat ik immermeer moog' leven voor den Heer.» Het was bij den zevenden en achtsten regel, dat ik het zinverband niet begreep, dat echter in den negenden regel weer helder wordt. Verder heb ik soms namen en bijzonderheden door mijne hand zien neerschrijven, die mij geheel onbekend waren, doch later juist blekeu te zijn Doch daar staat tegenover, dat 't mij nu en dan duidelijk gebleken is, dat eigen gedachten den inhoud van de communicatie wijzigen kunnen. Eens, dat iemand, dien ik nief gekend had, door mij schreef, en zich een broeder noemde van een mij goed bekend persoon, gaf deze geest zijn naam en sterfjaar op. Toen ik vroeg, wat hij in ziin leven geweest was, meende ik dit te knnnen vermoeden; ik wist namelijk dat bedoelde persoon een broeder gehad had, die predikant was Nu werd ook geschreven «predikant». En wat bleek later? Dat naam en sterfjaar, — mij geheel onbekend,— juist waren; doch dat hij geen predikant geweest was. Onlangs gaf eene moeder door mijne hand hare dochter van negentien jaren eene vermaning. Er werd o. a. geschreven: »Gij zijt nog» . . . en ik kreeg voor mijn geest de woorden: «een kind»; doch te gelijk dacht ik zelf: "Iemand van 19 jaar is toch geen kind»! En zie, de zin werd vervolgd met de woorden: »zoo jong». Mijne gedachte wijzigde dus de uitdrukking Men gevoelt Melk een gevaar hier schuilt; mediums kunnen, zoo zij niet geheel -passief zijn, zonder het te willen of te weten de communicaties wijzigen, zoodat ze ten slotte geheel anders overkomen dan de geest ze bedoelt. En zoo kunnen de lievelingsdenkbeelden van het medium als «openbaringen" van geesten worden neergeschreven, terwijl er zeer weinig in is, dat werkelijk van geesten afkomstig is. Dit is de betreklijke waarheid in de idee der zoogenaamde »auto-suggestie«, waarmee bedoeld wordt, dat 't medium zijne eigene idéen zich zeiven suggereert, meenende, dat zij van geesten afkomstig zijn. Ook is het mogelijk, dat, door het nog zoo duistere rapport, dat tusschen menschen bestaan kan, gedachten der bij het schrijven aanwezigen in de hersens van het medium invloeien, en zich mengen in de communicatie. Sommigen noemen dit «Animisme», doch deze naam is geheel onjuist.1) Het feit echter is onloochenbaar, en inag niet worden voorbij gezien bij de verklaring der coinmunicatiën. Intusschen mag men hieruit niet het besluit trekken, dat alle communicaties vloeien uit de bron van den geest des mediums of der bij 't medium aanwezige personen, zooals sommigen beweren. Kr zijn tal van voorbeelden, dat de inhoud van de communicatie geheel in strijd is met de gedachten der aanwezigen. Zoo, b.v. is het mij gebeurd met een schrijvend medium, dat ik aan een manifest eerenden geest vroeg, wat zijn laatste woord op het sterfbed ') „Animisme" is de naam, gebruikt voor de godsdienstige vereeiing vau geesten. geweest was. Ik meende dit te weten en dacht zeer sterk daaraan. Doch tot antwoord kreeg ik eene geheei andere uitspraak, die toch later het ware antwoord bleek te bevatten. Ook moet in aanmerking genomen worden, dat, wanneer dezelfde geest zich herhaaldelijk door hetzelfde medium openbaart, ook de gedachten van dien geest op het medium invloed gaan uitoefenen, zoodat dit die g< dachten gaat overnemen, en er zoodoende gelijkenis ontstaat tusschen de taa! van het normale medium en van den door het medium sprekenden geest, en het schijnt, alsof er steeds één en dezelfde persoon aan het woord is. Na het schrijvend mediuinschap komt in aanmerking de toestand, die men gewoon is n trance* te noemen, en een daarmee verwante, zoogenaamde »half'-trance» of coma. De trance is een toestand, waarbij het medium voor de buitenwereld afgesloten, en hetzij geheel bewusteloos, hetzij tot een hooger bewustzijn ontwaakt is. In dien toestand kan een gee>t zich van zijn organisme bedienen, door hem spreken, schrijven, gesticuleeren, handelen, alsware hij in zijn eigen lichaam daar tegenwoordig. Het is niet meer het medium, dat spreekt, schrijft enz. door middel van den geest, maar omgekeerd de geest, die spreekt, schrijft, enz. door middel van het medium. Rij coma of halftrance is de bewustheid niet geheel onderdrukt; terwijl de zich manifesteerende geest zich bedient van het organisme van het medium, weet en gevoelt het medium dit alles zonder het te kunnen beletten. Meestal echter is de trancetoestand zoodanig, dat het medium geheel onbewust is van wat met hem geschiedt en door hem gedaan wordt. Ofschoon er eene groote verscheidenheid is in de vormen, waarin zich de trance openbaart, dat verschil ligt grootendeels aan den aard der geesten, die zich door het medium uiten. Is het een lage, onreine of wel een rampzalige geest, de toestand van het medium zal herinneren aan de "bezetenheid», waarover wij lezen in het N, T. Handenwringen, kermen en weenen, of wel ruwe, boosaardige handelingen kunnen zich bij zulk een in-bezit-neming voordoen. Zulke manifestaties, vooral die van lage en boosaardige geesten, zijn zeer beslist verkeerd, en kunnen op 't gestel van het medium een nadeeligen invloed uitoefenen. Ofschoon men ongelukkige geesten, vooral wanneer zij door de beschermgeesten der mediums toegelaten worden, niet behoeft te verdrijven, toch is het niet wenschelijk, dat zich dergelijke manifestaties vaak herhalen; althans voor de meeste mediums zullen zij nadeelig werken. En de manifestaties vau boosaardige, lage geesten moet steeds met beslistheid weerstaan worden. Zij zullen dau ook niet zich voordoen in ernstige kringen; alleen door onvoorzichtigheid van de mediums, of door het komeu der mediums op plaatsen, waar dergelijke geesten gebonden zijn (spookhuizen enz.) of ook wel ten gevolge van opzettelijke boosheid en wraakzucht van zulke geesten, die zich van een medium meester maken, kan de obsessie of «bezetenheid» ontstaan, waarbij inderdaad het medium iu een toestand van waanzin vervalt; en indien door gebed of door magnetisme de fatale macht niet kan overwonnen worden, dan is het eind, dat zulke ongelukkige «bezetenen» in een gesticht opgesloten worden. Dergelijke obsessies zouden echter minder voorkomen, indien men die toestanden als zoodanig beter kende en in zijn begin op de rechte wijze tegenging. Toespraak tot zulke lage geesten gericht en een krachtig optreden om hen te verdrijven is in het begin genoeg om er een eind aan te maken. Heeft de obsessie echter langer, maanden of jaren, geduurd, dan kan de geest, al wil hij, zich niet zoo gemakkelijk meer losmaken van zijn medium. De magnetische bandeu zijn te sterk, en moeten door een krachtig magnetisme losgemaakt worden. Meestal echter worden dergelijke toestanden niet begrepen; van een toespreken vau den obsedeerenden geest, van eene magnetische behandeling is geen sprake; het krankzinnigengesticht is de eenige toevlucht, die men weet! Zijn de geesten, die de trance veroorzaken, van beter gehalte, dan is er niets in de trance, dat vrees zou aanjagen Alles gaat kalm in zijn werk, en de oningewijde, voor het eerst zulke manifestaties bijwonende, kan nauwlijks gelooven, dat het niet het medium zelf is, dat schrijft, spreekt, of iets anders doet. Toch blijkt het dikwijls ondubbelzinnig, dat werkelijk een ander persoon, en niet het medium spreekt eu handelt. l)it blijkt b.v. uit de veranderde slem, die aan de stem van den zich manifesteerendeii geest herinnert, uit de gebaren en houding, die geheel den geest weergeven, en verschillend zijn naarmate het karakter van den geest anders is; eu vooral ook uit de gelaatstrekken, die soms op merkwaardige wijze veranderen en het gelaat van den zich manifesteerenden geest weergeven. Dit verschijnsel, dat men iranaformatie. noemt, is menigmaal geconstateerd, en opgemerkt ook door personen, die niet wisten, dat het bestond. Soms is de gelijkenis zoo treffend, dat het medium geheel door een ander persoon vervangen schijnt. Het merkwaardigst is het, als verschillende geesten zich achtereenvolgens van hetzelfde medium bedienen. Dan vertoont het gelaat van het medium nu eens de trekken van een kind, dan van een oud man; nu eens de lompe gelaatstrekken van een onontwikkeld mensch, dan de aristocratische trekken van iemand uit den aanzienlijken stand. En de houding des lichaams, de gesten enz., passen geheel bij liet bijzonder karakter, dat de zich manifesteerende geesten hebben. Bij deze sterke persoonsvorming valt 't moeilijk aan bedrog te denken. Zulk een medium zou dan wel een volleerd tooneelspeler moeten zijn; en bovendien tot in kleine bijzonderheden bekend met de karakters, gelaatstrekken, manieren der vele personen, die hij wilde vertooiu-n. En dit laat zich niet veronderstellen bij mediums, die er hoegenaamd geen voordeel van trekken als «medium» dienst te doen, ja integendeel er dikwijls smaad en schade voor dragen moeten. De trance dient niet altijd om geesten gelegenheid te geven zich te uiten; zij komt ook voor inet 't doel het medium visioenen te geven. Dan is zij gelijk aan den magnetischen slaap der somnambule, die in haar slaap clairvoyant wordt. Zoo hebben wij ook de «vertrekking van zinnen» te verstaan, waarin, volgens het verhaal der Handelingen, Petrus een «gezicht», d. i. een visioen ontving, en een geesteustem vernam. Ook het «in den geest» verplaatst worden van den ziener op Patmos op «den dag des lleeren» (Openb. 4 : 2) moet als een trancetoestand opgevat worden, waarin allerlei visioenen voor het oog des zieners voorbijgaan. Verder vinden wij de trancetoestand terug in het spreken in vreemde talen, waarvan in de Handelingen der Apostelen (Hfdst. 2 : 4, 10 : 46 en 19 : 5), het aanhangsel van het Ev. van Markus (Mark. 16 : 17) en door den apostel Paulus (1 Cor. 12 en 14) melding gemaakt wordt. Het verschijnsel doet zich namelijk ook nu menigmaal voor, dat een medium in trance eene hem onbekende vreemde taal spreekt; d. w. z. dat iemand, die eene andere taal dan het medium spreekt, bezit neemt van het medium en door zijn mond in die taal spreekt. Dat inderdaad het spreken in talen met een toestand van trance gepaard ging blijkt ook uit de beschrijving, Jie Paulus er in 1 Cor. 12 en 14 van geeft. Op de vraag, hoe de geesten de mediums in trance brengen, kan nog geen voldoend antwoord gegeven worden. Is het een opzettelijke door geesten bewerkte trance, dan schijnt het met de door magnetische passen bewerkte magnetische slaap overeen te komen- De geest is dan de onzichtbare maguetizeur, en het medium, met hem in magnetisch rapport staande, neemt alle woorden, gebaren enz- va" hem over, zoodat het is, alsof de geest in het medium gevaren is, terwijl toch slechts een magnetisch rapport bestaat als van magnetizeur en sujet. Intusschen zijn er ook trancetoestanden waarbij de geest inderdaad in het medium gevaren is; dan is de band veel nauwer. Dit kan onwillekeurig ontstaan, door dat Je geest het medium als 't ware aangrijpt, of liet medium den geest tot zich trekt. l)e trancetoestand kan in sommige gevallen stijgen tot een toestand, die wij als de hoogste vorm van psychische mediuinniteit beschouwen kunnen, namelijk tot lethargie of lijdelijketi schijndood. Dit verschijnsel doet zich menigmaal voor als gevolg van ziekte, of ook wel bij het somnambulisme, en behoort dan niet tot het "ebied der mediuinniteit Maar evenals de trance herinnert aan den magnetischen slaap, en in sommige gevallen ook feitelijk niets anders is, alleen met dit verschil, dat er een geestelijke magnetizeur is opgetreden, zoo ook kan die geestelijke magnetizeur zijn sujet, d. i. het medium, zóó diep in den magnetischen slaap dompelen, dat niet alleen de ziel en de geest zich niet meer uiten, maar dat ook de functies des licliaams gaan stilstaan, en een toestand van schijndood of lethargie intreedt Alle bewustheid is geweken; gevoelloosheid is ingetreden. De lijder gevoelt liet niet, wanneer zij„ lichaam geknepen, geprikt, ja gebrand wordt. Zelfs het indrukken van een speld in het vleesch, hoe diep ook, doet geen spier vertrekken. De ademhaling staat stil; het oog is gebioken; een vale lijkkleur bedekt het gelaat. Oogenschijnlijk is de dood ingetreden. Doch na korter of langer tijd keert de beweging van liet bloed terug, de ademhaling wordt herval, het oog herkrijgt zijn gloed, en de persoon herleeft. Bij de trance is er soms grond om te gelooven, dat de geest van het medium tijdelijk zijne woning, het lichaam, verlaten heeft, om het geheel ter beschikking te laten van den bezoeker, die het dan bezigt als ware het 11 zijne, ja soms zelfs in de meening verkeerende, dat het 't zijne is. Bij de mediamieke lethargie heeft niet alleen de geest het lichaam verlaten, maar dat lichaam blijft ongebruikt en onbezield; de geest, die het medium uit zijne woning gelokt (of gedreven) heeft, deed dit niet om zelf van die woning bezit te nemen, maar om het medium mee te nemen naar andere werelden, of waarnemingen te laten doen, die hij met de zintuigen zijns stoffel ij ken lichaarns niet kan doen. De bekende Spiritualist en geleerde Dr. Cyriax, beschrijft zijne ervaringen in lethargischen toestand; terwijl hij als lijk op de sofa lag kon hij allerlei allermerkwaardigste waarnemingen doen; b. v. over liet o O ' gioeien der boomen, de vorming der plantencellen inwendig, over de deeleu der hersens en de werking van verschillende otiderdeelen er van, enz. Ook Einanuel Swedenborgh verviel in lethargie, als hij naar liij beweerde, bezoeken bracht aan de geestenwereld. De indische Fakirs brengen soms geruimen tijd in lethargischen toestand door, en keeren dan weer tot het gewone aardsche leven terug. Er is aan dezen vorm van mediuinniteit zeker eene groote schaduwzijde verbonden. De band, die ziel en lichaam samenhoudt, is wel rekbaar, zoodat de, eerste zich vau het lichaam verwijderen kan, terwijl de «zilveren koorde* haar steeds nog met het verlaten huis blijft verbinden. Doch deze koorde zou lichtelijk kunnen breken, en het zou der ziele dan onmogelijk zijn weder in hare woning terug te keeren. Moge 't ook waar zijn, dat sommige, somnambuleu, in diepe trance verkeerend, op de grenzen van de lethargie, gaarne dien band zouden zien breken, omdat de toonee.len, die zij zien, en de werelden, die zij bezoeken, hen zoozeer aantrekken, dit zou ongetwijfeld verkeerd zijn en gestraft worden. Er moet steeds gewaakt worden, dat de lethargie niet te lang dure, en beter is het door demagnetizeeren een eind er aan te maken, dan dat het langer zou duren dan voor een normaal meusch goed is. Het duel van de mediamieke lethargie is reeds een ander dau van j„ „cw0!ie trance; en wij naderen hier reeds deu derden en hoogsten vorm van mediumniteit, het pneumatisch mediumschap. Bij de trauce is nog het doel: manifestatie van een geest door middel van het medium; bij de lethargie is het: oe,spreiden van kennis over de geestelijke wereld eu de wereld der geesten, of ook op ander gebied door middel van de, waarnemingen van het medium. Zoo wordt dus het medium orgaan nan openbaring, en de hem leidende geest wordt slechts middel tot dat doel. Dit nu treedt geheel op den voorgrond bij liet Pneumatisch mediumschap. Het pneumatisch mediumscliap berust op wat wij noemen kunnen: de wet der geestelijke cohaesie. of de betrekking vau den eenen geest op deu anderen. Er bestaat cohaesie, samenhang, verwantschap tusschen geestelijke wezens, hetzij in of buiten het lichaam, van gelijken aanleg, ontwikkeling en toestand. Dit wordt hier onder de menschen reeds waargenomen, 1°. in het algemeen bekende feit, dat «soort soort zoekt», dat 'ieder gemeenschap zoekt met zijns gelijke; 2". in de sympathie en antipathie, die soms zoo onverklaarbaar bij ons oprijst jegens ons geheel onbekende personen, die wij voor de eerste maal ontmoeten en 3°. in vele vreemde gevallen vau zoogenaamde «telepathie", of de invloed, die menschen ondervinden, van bloedverwanten, die ver van hen verwijderd zijn. Deze geestelijke cohaesie bepaalt verder den toestand des menschen na het sterven; want daar ook daar het gelijke elkander aantrekt, komen dus de goeden bij de goeden, de boozen bij de boozen, gaat elk «naar zijne eigene plaats» en komt in het bij hem passend gezelschap. Deze wet van geestelijke cohaesie beheerscht verder de geheele betrekking tusschen menschen en geesten, eu treedt in het pneumatisch medium- schap helder aan het licht. Het is een algemeen bij de onderzoekers dezer dingen bekend feit, dat elk persoon zulke geesten aantrekt als waarmee hij geestelijk overeenkomt. Dat beteekent niet, dat slechts dezulken kunnen komen, maar dat die het eerst en het gemakkelijkst tot ons komen. Waar 'wereldsche, lichtzinnige lieden zich vereenigen tot het onderzoek der mediamieke feiten, zullen zij allicht manifestaties ontvangen van wereldsche, lichtzinnige geesten. Waar men onder scherts en spot, zonder ernst ook eens »aan tafeldans doen» wil, daar zullen spotgeesten, bedriegelijke geesten, ja demonen zich openbaren. Waar daarentegen ernstige, godsdienstige lieden zich tot het onderzoek hegeven met een gebed in het hart en op de lippen, daar zullen ook ernstige godvruchtige geesten komen; daar kan men hemelboden verwachten. Ifet pneumatisch mediumschap nu berust op geestelijke verwantschap tusschen liet medium en den geest. Het is niet noodig, dat zij beiden op denzelfden trap van geestelijke ontwikkeling staan; integendeel, meestal is de geestelijke vriend zijn aardschen vriend vooruit in kennis en ervaring. Doch de richting des geestes moet dezelfde zijn; alleen dan kan er van pneumatisch mediumschap sprake zijn, wanneer er overeenstemming is in de hoofdzaken van wat liet hart beweegt bij medium en geest. Het werk der beschermengelen berust voor een groot gedeelte op het pneumatisch mediumschap. Ook daar, «aar men er niets van vermoedt, waar men van '/beschermengelen// niet weet en van mediumschap nooit gehoord heeft, kunnen toch de geestelijke leidslieden menigmaal hunne beschermelingen waarschuwen, leiden, aansporen, vermanen door middel van het nauwe rapport, dat er bestaat tusschen hen en die beschermelingen. Men spreekt dan van »de stem des gewetens// of »de inspraak van het hart» of van «ons beter ik», maar het zijn de geestelijke vrienden, die aldus invloed uitoefenen op ons gedrag, en ons als aan onzichtbare hand voortleiden. Doch ook de verleiding der hel, de influisteringen der hooze, verleidende geesten berust op ditzelfde mediumschap. Zij maken misbruik van de gevoeligheid hunner slachtoffers, die hen aantrokken door het toegeven aan booze gezindheden, en weten hen listig van het een tot het ander te voeren. Geeft de mensch gehoor aan die verlokkende stem, dan gaat hij van kwaad tot erger, en eindigt met gelijk te worden aan de ongelukkigen, die hem verleidden. Dit mediumschap is de hoogste vorm der mediumniteit. Terwijl bij het pliysisclie mediumschap het medium slechts middel is om de krachten te verschatten, waardoor de geesten hunne wonderen verrichten, en bij het psychische het middel, waardoor de geesten hunne tegenwoordigheid kenbaar maken, zich manifesteereu, wordt bij het pneumatische mediumschap het medium verheven tot den ransr van ziener of profeet, en menigmaal werden in oude O * tijden zulke mediums gehouden voor boveninenschelijke wezens, menschen, in wie »de geest der heilige goden« woonde. He persoonlijkheid van het medium, bij de psychische mediummteit onderdrukt, wordt bij dezen vorm verhoogd, veredeld en versterkt. Het is deze vorm van mediuinniteit, die den grondslag vormde voor de //geestelijke gaven of charismen» der eerste Christenen. De eerste en eenvoudigste vorm van het pneumatisch mediuin- schap is de inluitie. Dit woord is geen speciaal spiritualistisch woord. Het is algemeen bekend, en wordt algemeen gebruikt. Ook zij, die niet aan geesten en geestelijke invloeden gelooven, die alles afleiden uit den mensch zelf, spreken van een handelen bij //intuïtie». Men bedoelt daarmee een handelen naar een plotseiingen indruk, waarvan men zich verder geen rekenschap geeft, doch die voor een oogenblik zóó sterk is, dat men niet redeneert, maar eenvoudig aan dien indruk toegeeft. Kr zijn menschen, die zulk onberedeneerd handelen afkeuren, en nooit acht slaan op de intuïtieve ideen; anderen zijn er, die er zich geheel door laten leiden en ze beschouwen, hetzij als de inspraak van het genie (bij kunstenaars), hetzij als de inspraak der Godheid (bij dwepers). Ongetwijfeld zijn beide manieren af te keuren Daar zulke intuïtieve ideëti afkomstig kunnen zijn van onze geestelijke vrienden, van onze beschermengelen, maar ook van andere verleidende geesten, moet men er inee handelen als met den raad van een mensch- Is er iets verdachts in de intuïtieve gedachte, worden wij bij voorbeeld aangespoord om iets te doen, waarvan wij gevoelen, dat liet niet goed, met de zedewet in strijd is, wij moeten er geen acht op slaan. Is omgekeerd de intuïtie gericht op iets, waarvan wij terstond het goede gevoelen, b.v. eene intuïtie om hulp te verleeuen aan ongelukkigen, het is dan zeker het best onvoorwaardelijk, zonder te redeueeren, aan de inwendige stem te gehoorzamen. Is het iets vreemds, iets wonderlijks, wij hebben wel toe te zien; en alleen, wanneer de drang zóó machtig wordt, dat wij ze nauwlijks weerstand bieden kunnen is het beter er aan te gehoorzamen, indien het ten minste iets is, dat wij met een vrij geweten doen kunnen. Wij willen door een paar voorbeelden duidelijk maken, hoe wij het bedoelen. Eens werd ons een treurig verhaal gedaan van een christelijk, vroom meisje, dat om eene onverklaarbare reden zelfmoord gepleegd iiad. Aan eene dame van hare, kennis echter had zij bekend, reeds geruimen tijd te voren, dat sedert haar vader zelfmoord gepleegd had door verdrinking zij gekweld werd door een onbegrijpelijken drang het ook te dueii. »Ik weet wel, dat het slecht is», zei ze, '/ik weet wel, dat ik een misdaad bega, ik heb er een afschuw van. ik wil het niet doen, maar toch, als ik bij 't water kom, is 't alsof een macht over mij komt, die mij er heen drijft!" Eindelijk vond men haar lijk in een sloot. Dit nu is eene fatale intuïtie, hoogstwaarschijnlijk uitgeoefend door den ongelukkigen vader, die veel van zijne dochter had gehouden. Door gebed, en door de kennis, dat het de drang was van dien ongelukkigen vader, zou zij de macht, die haar ten verderve dreef, hebben kunnen overwinnen. Omgekeerd lazen wij menig voorbeeld van menschen, die op onverklaarbare wijze aangespoord werden het een of ander gezin hulp te verleenen, waarvan zij niet wisten, dat het hulp behoefde, doch waarvau dit bleek, zoodra de hulp verleend werd. Een predikant voelde zich eens sterk gedrongen 's avonds nog uit te gaan, ofschoon hij op het punt was zich ter ruste te begeven, liet was tegen alle rede in; en het scheen een dwaasheid, toen hij werkelijk zich weer aankleedde, en zijne wouing verliet, toegevende aan den onverklaarbare!! drang. Doch — hij stond weldra in de woning van eene weduwe, juist nog tijdig genoeg om een zelfmoord te beletten! Dergelijke wonderlijke reddingen zijn er inderdaad ontelbaar vele. Wij inogeu natuurlijk, als wij dat willen, blijven staan bij God, die //wonderen werkt», zonder verder naar verklaring te zoeken. Maar wat is er tegen om de voor de haud liggende verklaring van het Spiritualisme te aanvaarden, dat het de engelen zijn, die, gebruik makende van het pneumatisch mediumschap, aan den redder de intuïtie geven om de reddende daad te verrichten? Eindelijk nog een voorbeeld van eene vreemde, raadselachtige intuïtie. In een der jaargangen van het tijdschrift »Op de grenzen van twee werelden// lezen wij van eene dame, medium, die door haar beschermgeest werd aangespoord naar den kelder te gaan. een den rang Van ziener of profeet, en menigmaal werden in oude tijden zulke mediums gehouden voor boveninenschelijke wezens, menschen, in wie "de geest der heilige goden« woonde. He persoonlijkheid van het medium, bij de psychische mediumuiteit onderdrukt, wordt bij dezen vorm verhoogd, veredeld en versterkt. Het is deze vorm van mediumuiteit, die den grondslag vormde voor de //geestelijke gaven of charismen» der eerste Christenen. De eerste en eenvoudigste vorin van het pneumatisch mediumschap is de intuïtie. Dit woord is geen speciaal spiritualistisch woord. Het is algemeen bekend, en wordt algemeen gebruikt. Ook zij, die niet aan geesten en geestelijke invloeden gelooven, die alles atleiden uit den inensch zelf, spreken van eeu handelen bij «intuïtie». Men bedoelt daarmee eeu handelen naar een plotselingen indruk, waarvan men zich verder geen rekenschap geeft, doch die voor eeu oogenblik zóó sterk is, dat men niet redeneert, maar eenvoudig aan dien indruk toegeeft. Kr zijn menschen, die zulk onberedeneerd handelen afkeuren, en nooit acht slaan op de intuïtieve ideën; anderen zijn er, die er zich geheel door laten leiden en ze beschouwen, hetzij als de inspraak van het genie (bij kunstenaars), hetzij als de inspraak der Godheid (bij dwepers). Ongetwijfeld zijn beide manieren af te keuren Daar zulke intuïtieve ideën afkomstig kunnen zijn van onze geestelijke vrienden, van onze beschermengelen, maar ook van andere verleidende geesten, moet men er inee handeleu als met den raad van een mensch Is er iets verdachts in de intuïtieve gedachte, worden wij bij voorbeeld aangespoord om iets te doen, waarvan wij gevoelen, dat het niet goed, met de zedewet in strijd is, wij moeten er geen acht op slaan. Is omgekeerd de intuïtie gericht op iets, waarvan wij terstond het goede gevoelen, b.v. eene ïutuïtie om hulp te verleeuen aan ongelukkigen, het is dan zeker het best onvoorwaardelijk, zonder te redeueeren, aan de inwendige stem te gehoorzamen. Is het iets vreemds, iets wonderlijks, wij hebben wel toe te zieu; en alleen, wanneer de drang zóó machtig wordt, dat wij ze nauwlijks weerstand bieden kunnen is het beter er aan te gehoorzamen, 'indien het ten minste iets is, dat wij met een vrij geweten doen kunnen. Wij willen door een paar voorbeelden duidelijk maken, hoe wij het bedoelen. Eens werd ons een treurig verhaal gedaan van een christelijk, vroom meisje, dat om eene onverklaarbare reden zelfmoord gepleegd had. Aan eene dame van hare kennis echter had zij bekend, reeds geruimen tijd te voren, dat sedert haar vader zelfmoord gepleegd had door verdrinking zij gekweld werd door een onbegrijpelijken drang het ook te dueu. «Ik weet wel, dat het slecht is», zei ze, "ik weet wel, dat ik een misdaad bega, ik heb er een afschuw van. ik wil het niet doen, maar toch, als ik bij 't water kom, is 't alsof een macht over mij komt, die mij er heen drijft!» Eiudelijk vond men haar lijk in een sloot. Dit nu is eene fatale intuïtie, hoogstwaarschijnlijk uitgeoefend door den ougelukkigen vader, die veel van zijne dochter had gehouden. Door gebed, en door de kennis, dat het de drang was van dien ougelukkigen vader, zou zij de macht, die haar ten verderve dreef, hebben kunnen overwinnen. Omgekeerd lazen wij menig voorbeeld van menschen, die op onverklaarbare wijze aangespoord werden het een of ander gezin hulp te verleenen, waarvan zij niet wisten, dat het hulp behoefde, doch waarvan dit bleek, zoodra de hulp verleend werd. Een predikant voelde zich eens sterk gedrongen 's avonds nog uit te gaan, ofschoon hij op het punt was zich ter ruste te begeven. Het was tegen alle rede in; en het scheen een dwaasheid, toen hij werkelijk zich weer aankleedde, en zijne woning verliet, toegevende aan den onverklaarbaren drang. Doch — hij stond weldra in de woning van eene weduwe, juist nog tijdig genoeg om een zelfmoord te beletten! Dergelijke wonderlijke reddingen zijn er inderdaad ontelbaar vele. Wij mogen natuurlijk, als wij dat willeu, blijven staan bij God, die «wonderen werkt», zonder verder naar verklaring te zoeken. Maar wat is er tegen om de voor de hand liggende verklaring van het Spiritualisme te aanvaarden, dat het de engelen zijn, die, gebruik makende van het pneumatisch mediumschap, aan den redder de intuïtie geven om de reddende daad te verrichten? Eindelijk nog een voorbeeld van eene vreemde, raadselachtige intuïtie. In een der jaargangen van het tijdschrift »Op de greuzen van twee werelden» lezen wij van eene dame, medium, die door haar beschermgeest werd aangespoord naar den kelder te gaan. een proote waschkuip gereed te zetten, er in te stappen en neder te hurken. Terwijl zij zich verbaasde en min of meer ergerde aan de dwaasheid, waartoe zij werd aangespoord, kwam haar broeder de keldertrap af, zag haar zitten, zei niets, ging heen, doch keerde terug na een poos met personen, die haar als krankzinnige in een gesticht brachten. Daar werd haar door eene communicatie gezegd: „Wij hebben dit middel te baat genomen om u te dwingen rust te nemen, daar gij het op onze aansporing niet doen wildet, en het toch noodig voor u was.» Bedoeia werd rust voor t uitoefenen van hare mediumniteit. Dat het dus goed is niet onverschillig te zijn voor intuïtie, doch evenmin onvoorwaardelijk er aan gehoor te geven, is uit deze voorbeelden duidelijk. Een ieder zie toe, en men bedenke, dat al mogen wij goede wenken van geestelijke vrienden niet in den wind slaan, en al moeten wij gehoorzamen aan de stem, die ons van Gods wege tot het goede aanspoort, toch wij zelf de verantwoording blijven dragen voor onze daden, en die verantwoording niet kunnen leggen op de ons radende en aandrijvende geesten. De tweede vorm van pneumatisch mediumschap brengt ons terug tot het onderwerp, waarover wij in het lstü Hoofdstuk handelden; namelijk de zienersgave. Het is zeer waarschijnlijk, dat het «zien» in den bijzonderen zin des woords, zooals b. v. bij het „second sight» der Hooglanders, eene eigenschap is aan sommige personen eigen, zonder dat er van mediumniteit in den gewonen zin sprake is. Op welke wijze en hoe deze zienersgave bestaat is nog niet opgehelderd; maai dat zij bestaat, dat er personen zijn, die van nature iu staat zijn te zien wat een gewoon mensch niet ziet, is zeker. Ook is het een geconstateerd feit, dat de clairvoyance, of de gave van "helderzien* door magnetische behandeling kan opgewekt worden. Doch naast en behalve het aangeboren eu het door magnetisme opgewekte helderzien bestaat er ook een mediamiek helderzien, dat door geesten veroorzaakt wordt. Het is moeilijk uit te maken waar de reuzen liggen tusschen het zich zichtbaar maken van de geesten en het in staat gesteld worden door geesten om hen te zien. Maar het is niet hetzelfde. In het eerste geval weten de geesten hun geestgestalte als t ware te verdikken, door het aan de mediums onttrokken magnetisme, zoodat zij waarneembaar worden, en wel 't eerst voor hen, die aanleg tot helderzien hebben. Dit zich zichtbaar maken behoort tot het physische mediumschap. In het tweede geval echter weten de geesten hunne mediums zoo te bewerken, dat «hunne oogen geopend» worden, en zij zien, wat anderen niet zien. Dit behoort, o.i. tot het pneumatische mediumschap, en berust op een geestelijke baud tusschen geest en medium. Het is deze vorm van mediumniteit, die zich ook veel schijnt voorgedaan te hebben bij [sraëls profeten en bij de apostelen en profeten der oudste gemeente. Het «gezichten zien» en het «droomen droomen» wordt door den profeet Joël ook bepaald genoemd onder de gaven, die een gevolg zijn zullen van de uitgieting des Geestes over alle vleesch. Het «gezicht» was bij de profeten des O. Verbonds zoo algemeen, dat de profeet zelfs daarnaar een «ziener» genoemd werd. De drooin was ook menigmaal een openbaringsmiddel; getuige daarvan zoo menig verhaal in den bijbel. In den droom of in het //gezicht// of visioen wordt het verborgene aan den ziener of profeet bekend gemaakt, en nadat droom of gezicht is voorbijgegaan, weet hij, dat hij eeue openbaring ontvangen heeft. Ook onder de heidenen kwam deze vorm van mediumniteit zeer veel voor. Bekend is de tempelslaap. De lijders aan de een of andere ziekte, genezing zoekend bij den god Aesculapius of bij een andere godheid, begaven zich tot hunne tempels, en als zij daar een nacht doorbrachten, ontvingen zij in den slaap in een droom de aanwijzing van de middelen ter genezing. Ook in spiritualistische kringen komt deze openbaring door drooin of visioen veelvuldig voor, eu ook velen, die van mediamieke krachten en van Spiritualisme uiet veel weten, hebben ondervinding van dergelijke openbarende droomen en visioenen. In de //Magikon* van Jnstinus Kerner worden tal van voorbeelden meegedeeld van openbarende droomen of visioenen. Er wordt gewoonlijk geen acht geslagen op de droomen; en ofschoon het natuurlijk dwaasheid is te meenen, dat elke droom beteekenis hebben zou, en het de deur tot allerlei bijgeloovigheid zou openzetten, wanneer men ook de onbeduidendste droom ging beschouwen als openbaring, en een verborgen zin ging zoeken in de grillige beelden van den droom, toch is het. ook waar, dat soms de geestelijke vrienden ons trachten te raden, te waarschuwen, te bemoedigen door de beelden onzer droomen zoo te beheerschen, dat er eene gedachte door wordt uitgedrukt Hoe zij dit doen, is en blijft vooralsnog onverklaarbaar. Wij kunnen alleen er zooveel van begrijpen, dat zij de macht schijnen te hebben onze droombeelden te groepeeren; de indrukken, in den geest aanwezig, te gebruiken als het materiaal, waaruit zij de schilderij samenstellen, die het idee moet weergeven; en ook nieuwe beelden er bij te voegen. Naarmate de slaap dieper is schijnt het hun gemaklijker te zijn ons te bereiken. Het visioen of gezicht is anders; het sluit zich soms ook aan aan den toestand van den ziener; zoo k v. het linnen laken met dieren bij Petrus, dat zich aan den honger van Petrus aansloot met 't woord: //Slacht en eet.// Maar tevens komen nieuwe beelden en ideën tot den ziener, zooals iu hetzelfde visioen liet woord: »Wat God gereinigd heeft zult gij niet onrein achten.// In het algemeen kan men zeggen, dat de drooin en het visioen een middel wezen kan, waardoor het verborgene aan het licht treedt en geesten aan menschen raad, troost, vermaning enz. geven kunnen. Dat ook deze vorm van mediumniteit zoowel door goede geesten ten goede, als door kwade geesten ten kwade gebruikt kan worden is duidelijk. Wij komen nu tot een der heerlijkste gaven, die berusten op de mediumniteit, namelijk de gave der genezing. Al ware er niets anders dan deze gave, de gave der genezing, als gevolg van de spiritualistische beweging, aan te wijzen tot bewijs, dat die beweging niet uit den booze zijn kan, het zou voldoende zijn. Alleen de verblinding en de waan der bekrompenheid kan zeggen, wat Jansz zegt in zijn boekje tegen het Spiritualisme, dat «de duivel de lichamen der menschen wel wil genezen, als hij dan maar de zielen verderven kan.// Zulk een oordeel staat geheel op e'éne lijn met het oordeel der Parizeen over de wonderen des Heilands: * Hij werpt de duivelen uit door den overste der duivelen.// Het was een van de gronden, waarop het geloof in Jezus als den beloofden Messias berustte, dat Hij «het land doorging goeddoende, geuezende alle ziekte en kwaal onder het volk.» Het was een der schoonste «werkingen des heiligen Geestes», dat er in de gemeente waren, die de «gave der genezing* bezaten. Het was een van de middelen ter uitbreiding van den christeiijken godsdienst, dat er nog lang na den apostolischen tijd personen gevonden werden in de gemeente, die door handoplegging zieken genezen konden. En het was niet minder een der steunpilaren en bolwerken des heidendoms, dat er in den tempel van Aesculapius en elders priesters gevonden werden, die door handoplegging zieken genazen. Het was een der sterkste argumenten door heidensche schrijvers tegen het Christendom aangevoerd, als zij er op wezen, dat ook heidenen de «gave der genezing» bezaten, en de Apologeten der kerk trachten te vergeefs dit te ontzenuwen door de bewering, dat die heidensche genezingen door tooverij geschiedden. Het was in latere eeuwen een van de sterkste wapenen van Rome, dat liet wijzen kon op «heiligen», die wonderdadige genezingen tot stand brachten; doch omgekeerd was het een der krachtigste wapenen van de door Rome vervolgde tooverij, dat door zoogenaamde toovenaars eveneens vreemde, wonderdadige genezingen werden bewerkt. Het wordt voor een sterk bewijs vóór de kracht van het geloof in Jezus Christus beschouwd, dat Pastor Blumhart, Dorothea Trüdel, Otto Stockmayer en vele anderen zieken genezen door gebed en handoplegging, en »iu den naam van Jezus//, maar men bedenkt niet, dat Rome evenzoo zou kunnen bewijzen, dat haar geloof het beste is, door te wijzen op de wonderdadige genezingen van personen als Vianney de pastoor van Ars, Jacob de Zouaaf, enz. Uit al deze voorbeelden blijkt duidelijk, dat de gave der genezing volstrekt niet uitsluitend het deel is van de eene of andere groep of partij; dat liet evenmin uitsluitend protestantsch als katholiek, evenmin uitsluitend christelijk als heidensch is. Moge het velen misschien ergerlijk schijnen, de gave der genezing, — die naar de voorstelling des N.-Testarnents, eene uitsluitend christelijke gave is. gewerkt door den heiligen Geest, en als zoodanig alleen mogelijk bij den wedergeborene, — ook te erkennen buiten dat erf, bij heidenen, bij Roomsch-Katholieken, bij toovenaars, bij Spiritisten en Spiritualisten, er is niets aan te doen; de feiten zijn onloochenbaar, en ieder, die de waarheid lief heeft, moet erkennen, dat evenmin als allen, die in Jezus Christus geloovcn, daarom de gave der genezing hebben, ook evenmin allen, die de gave der genezing hebben, kunnen gezegd worden te gelooven in Jezus Christus in deu nieuwtestamentischen zin des woords. Dit feit nu zou een ergerlijk eu hinderlijk feit zijn voor allen, die in Christus gelooven, indien het pneumatisch mediumschap niet ons licht gaf in deze moeilijkheid. Het is dan ook vreemd, dat de verklaring door het Spiritualisme gegeven van deze zaak niet dankbaar geaccepteerd wordt, en alleen onkunde, 't zij moedwillig of onwillekeurig, aangaande de gave der genezing buiten speciaal christelijk-geloovigen kring kan daarvan de oorzaak zijn. Men negeert de feiten, en leeft in de stille gerustheid, dat de gave der genezing alleen kan voorkomen bij hen, die "door een waarachtig geloof Christus zijn ingeplant*. Welke is nu die verklaring? Deze: dat de geestelijke vrienden een medium, dat daarvoor geschiktheid heeft, kunnen gebruiken als orgaan voor de meedeeling van geneeskracht aan arme lijders. Liefde tot de ongelukkigen is bij die geestelijke genezers de drijfveer. Hunne geestelijke natuur stelt hen in staat te beschikken over krachten, die tot dusverre buiten het bereik der menschen liggen; het pneumatisch mediumschap, berustend op een zeker rapport, eene overeenstemming tusschen de geesten-genezers eu hunne mediums, is het orgaan van de meedeeling der geneeskracht. De genezer is iemand, die «met innerlijke ontferming bewogen// kan zijn en wordt, door het lijden, dat hij rondom zich ziet. De medelijdende geesten sympathizeeren daarin inet hem. Er ontstaat een geestelijk rapport; hij is //genezend medium* geworden. Hij gevoelt, dat er een geestelijke, kracht over hem komt; wordt bij intuïtie er toe gedreven de handen op te leggen, of zegenend uit te spreiden, of op andere wijze aan te wenden; het woord, dat als een soort machtwoord uitgesproken wordt, versterkt de werking, doordat het vertrouwen wekt bij den zieke, en — de genezing komt tot stand. In de tempels der heidenen schreven de aldus tot genezing van zieken gebruikte mediums, de priesters, die genezing toe aan de door hen vereerde goden. In de gemeente der Christenen werd alles aan "den heiligen Geest// toegeschreven. Mohammedanen genezen in den naam van Mohammed; Christenen in den naam van Jezus Christus; een man als Jakob de Zouaaf in niemands naam; Newton, het bekende Amerikaansche genezende medium, wist, dat geestelijke vrienden hem bijstonden. Hoe dat zij, de genezing komt altijd tot stand door middel van het pueumatisch mediumschap, waarvan vriendelijke engelen gebruik maken. Men leide hieruit echter niet af, dat wij aan de genezingen »in den naam van Jezus Christus» alle waarde ontzeggen zouden als bewijs voor de waarheid van het geloof in Christus. Integendeel. Als Jezus Christus de Koning is ook der engelenwereld, dan zijn alle hemelboden, die door die genezende mediums zieken genezen, ook afgezonden door Ilem; en hetzij men Zijn heiligen naam er bij gebruikt, hetzij niet, hetzij zelfs een verkeerden naam, dit belet de afgezanten dus Heeren niet hun werk te doen. Zij komen om te helpen; en als dat doel bereikt wordt is het goed; het andere is bijzaak. Met de //gave der genezing» betraden wij reeds liet gebied dat men gewoonlijk gereserveerd acht voor de wonderwerkingen des heiligen Geestes. De hoogste vorm van pueumatisch, en van alle inediumschap, de inspiratie, behoort in zeer bijzonderen zin tot dat gewijde gebied. Het was fde Geest Gods», die de profeten inspireerde, die de schrijvers des bijbels tot organen der openbaring maakte en die in de oudste gemeente de «gave des profetie» meedeelde. De inspiratie des heiligen Geestes, door de moderne theologie ontkend, (althans iu haar bovennatuurlijk karakter) door de orthodoxe theologie als het een en al beschouwd, vormt feitelijk de grondslag van het geheele gebouw der christelijke leer, en van de openbaring Gods. Het gezag, aan de Schriften van O. en N. T. toegekend, het geloof aan de bijzondere openbaring, het berust op deze inspiratie, waardoor de profeten kanalen des Geestes, instrumenten Gods werden, en waardoor God tot de menschen kon spreken. Het is met het oog daarop geen wonder, dat het velen aanstoot geeft, als er door ons verband gezocht wordt tusscheu de profetische inspiratie en het mediumschap. Men is zoo gewoon aan den éénen kant alles wat de openbaring van God betreft te beschouwen als een heilig, verheven gebied, en daartegenover alles wat aan «liet Spiritisme», dat men veracht, herinnert te beschouwen als een profaan, onheilig, zondig, ja satanisch gebied, dat het heiligschennis schijnt verband te zoeten tusschen de «heilige» Godsopenbaring en het «onheilige» Spiritisme. En toch veranderen daarmee de feiten niets hoegenaamd. Tot de vormen van het pneumatische mediumschap behoort het zoogenaamde inspiratorisch mediumschap; en de inspiratie van spiritualistische mediums, zooals b.v. Mevr. Hardinge Britten, is in aard geheel gelijk aan de inspiratie, zooals wij die kennen uit den bijbel. Het feit, dat iemand als Mevr. Britten zich niet eene «profetes» noemt, en hare inspiraties niet toeschrijft aan God, maar aan de geestelijke vrienden, die haar geleiden, terwijl in de oudste gemeente alle inspiratie aan «den Geest» toegeschreven werd en de mediums «profeten» en «profetessen» genoemd werden, verandert niets aan de waarheid, dat liet verschijnsel geheel gelijksoortig is. Bij beiden een spreken, niet van wat men te voren overdacht heeft, maar van wat «de Geest» of «geest» geeft uit te spreken. Bij beiden een schijnbaar normaal zijn van de geïnspireerden, terwijl er toch een zekere eigenaardige verheffing des geestes merkbaar is. Bij de inspiratie stijgt het mediumschap tot die hoogte, dat de inspireerende geest gedachten als t ware ingiet in den geest des mediums, en deze in zijne eigene woorden en geheel vrij deze hem megedeelde gedachten uitspreekt. Het ligt voor de hand, dat juist dit mediumschap aanleiding gegeven heeft tot het geloof aan goddelijke openbaring, want daar de inspireerende persoonlijkheid geheel op den achtergrond blijft en alleen de inhoud der rede het hoogere element is in het geheele verschijnsel, zoodat de «profeet» of het inspiratie-medium optreedt om iets te zeggen, dat «tot hem kwam» uit de wereld van het ongeziene, zoo sprak het van zelf, dat men die ingeving uit eene onzichtbare wereld aan de godheid zelf toeschreef. Het behoeft bovendien niet tegenover elkander gesteld te worden, de inspiratie van geesten en van den heiligen Geest In het N. T. zijn vele sporen er van, dat ook in de apostolische gemeente geesten of engelen de kanalen der inspiratie des Geestes waren. (Hierop b. v. wijst het «beproeven, onderscheiden der geesten», het onderworpen zijn van «de geesten der profeten» aan die profeten, enz.) Eu in spiritualistische kringen is het bekend, dat de geesten, die mediums inspireeren, zeggen zelf ook geïnspireerd te worden. De mogelijkheid bestaat dus, dat er goddelijke inspiratie bestaat, die langs een schakel van geesten van hoogereu en lageren rang ten slotte tot een aardsch medium komt, en dit tot een Godstolk maakt. En evenals bij een telegram de ontvanger niet denkt aan al de telegrafisten, die telkens het bericht overseinden, maar eenvoudig aan den oorspronkelijken afzender, zoo ook is het niet verkeerd, wanneer wij de inspiratie «goddelijk// noemen, ook al is zij door vele kanalen tot ons gekomen. Dat alle inspiratie goddelijk zou zijn volgt hieruit echter in 't geheel niet. Integendeel, juist de kennis, door de feiten, in het Spiritualisme aan het licht tredende, verkregen, geeft ons licht over dingen, die door de profeten van Tsraël onder het woord : «alzoo spreekt de Heer» worden uitgesproken, doch waarvan de inhoud moeilijk voor goddelijk gehouden worden kan. De profeet wist, dat hij geïnspireerd werd; doch, onkundig aangaande de geesten en hunne inspiratie, schreef hij alles rechtstreeks aan God toe, en gaf voor Gods bevel uit wat uit geheel andere bron was gevloeid. (Zoo b. v. moeten wij het bevel van Samuel aan Saul om Agag en al zijne onderdanen te dooden beschouwen). Bij de inspiratie, evenals bij het pneumatische mediumschap in het algemeen, is er een nauw verband of rapport tusschen den inspireerenden geest en het geïnspireerde medium. Aan deze geestverwantschap sluit zich de inspireerende geest aan; op eene ons nog onverklaarde wijze weet de geest gedachten in te brengen in de hersens van zijn medium. Deze gedachten komen het medium plotseling voor de aandacht. Vanwaar en hoe ze kwamen, weet hij niet, althans niet door waarneming. Hij weet alleen, dat het niet zijne eigene gedachten zijn; dat ze tot hem kwamen. Deze gedachten vermengen zich nu met de in zijn geest aanwezige gedachten, en vrucht van dit alles is eene rede of een geschrift, dat de beide elementen samengesmolten vertegenwoordigt: het geïnspireerde en het niet geïnspireerde. Ook kunnen de geesten de gedachtenwereld der mediums wijzigen door onjuiste begrippen te verdonkeren en juiste begrippen te verhelderen en te versterken. hoofdstuk iv. DE WERELD DER GEESTEN. Onder alle volkeu bestaat en bestond liet geloof aan eene wereld der geesten, buiten en boven de wereld der menschen bestaande, maar toch in vele opzichten met die menschen wereld in betrekking staande. Bij de overweging zoowel van de zienersgave in hare verschillende vormen, en van de magische krachten als van de niediumniteit kwamen wij telkens op de grenzen van die weield der geesten; onder de visioenen en gezichten behooren ook «verschijningen* van geesten, hetzij afgestorvenen of engelen, of ook wel duivelen; de magie of tooverkunst staat overal en altijd in het nauwste verband met het geloof aan den invloed der geesten, en de mediumniteit berust op de inwerking van geesten op menschen. De vraag is echter: bestaat er grond voor het geloof aan geesten? Zijn die geesten slechts vruchten der dichtende fantasie, of reëele wezens? Zijn er engelen, duivelen, geesten? Eu zoo ja, kunnen zij zich kenbaar maken aan de menschen; oefenen zij invloed uit op de handelingeu en het lot der menschen; zijn zij inderdaad de bewerkers van de mediamieke verschijnselen ? In den bijbel wordt het werkelijk bestaan van geesten en eene geestenwereld zeer duidelijk geleerd. Wel is waar vinden wij van • booze geesten, duivelen, alleen in het N. 1. gesproken, treedt alleen in de geschiedenis van de tooveres te Kndor een geest van een afgestorvene op, en worden de engelen, en bepaald de engel des Heeren, op het nauwst met God zelf verbonden, ja soms vereenzelvigd, dit neemt toch niet weg, dat door de geheele Schrift eene lijn loopt, die vooral over de reine, zalige geesten, de engelen spreekt, en voor allen, die zich door de getuigenissen der Schrift laten leiden, het bestaan en de werking van geesten boven allen twijfel verheven moet doen zijn. Reeds in de Paradijsgeschiedenis is sprake van een engel des Heeren, die den weg tot den boom des levens bewaren moet; en door de geheele patriarchale periode treden die boden Gods telkens op. De droom van Jacobs ladder wijst op 't geloof aan eene voortdurende gemeenschap tusschen den hemel en de aarde en aan de taak der engelen om »op te klimmen en neder te dalen» tusschen hemel en aarde. Geheel hiermee in overeenstemming zijn de woorden, die wij hier en daar verspreid in de Schrift vinden over het werk en de taak der engelen. »Hij zal zijne engelen bevelen, dat zij u bewaren op al uwe wegen»; »de engel des Heeren legert zich rondom degenen, die hem vreezen»; «zijn zij niet gedienstige geesten, uitgezonden ten dienste dergenen, die de zaligheid beërven»'; deze en dergelijke bijbelwoorden wijzen op een geregelden dienst der engelen of reine geesten hier op aarde, in het belang der menschen. Hiermee komt overeen het woord van Jezus van de engelen der kinderen, die het aangezicht des Vaders zien. (Matth. 18 : 10). Verder is het werk der engelen volgens den bijbel het overbrengen van boodschappen aan de menschen; en zoo blijken zij te zijn de organen der Godsopenbaring of van het woord Gods. Vooral bij de profeten Ezechiël en Daniël en in het boek der Openbaring treden engelen op als orgaan der openbaring. En in het N. T. zijn duidelijke sporen, dat engelen, of geesten de bewerkers waren der inspiratie, gelijk zij in de gemeente gevonden werd. Eindelijk komen de engelen nog voor in de woorden des Heilands als de «maaiers», die het onkruid van het koren zullen scheiden, als de «visscliers», die de oogst in het vischnet van het koninkrijk Gods zullen splitsen; en als de boden, die de ziel van Lazarus in Abrahams schoot voeren. Zij zijn dus de uitvoerders van het oordeel, dat den mensch wacht aan gene zijde, en terwijl zij //het koreu» in de schuur, de zaligen in den hemel brengen, zijn zij het ook, die het onkruid uit 't koren weten te schiften, die de ouzaligen en verdoemden hun oordeel aanwijzen en naar hunne eigene plaats brengen. De booze, onreiue. verleidende, bedrieglijke geesten, duivelen (demonen) komen alleen in het N. T. voor. In 't O. T. wordt alleen gesproken van «een boozen geest van Jahve», die Saul verschrikte. Iu het N. T. zijn de ontelbare booze, onreine geesten de groote macht der duisternis, waartegen de strijd gestreden moet worden. Dit zijn de «geestelijke boosheden in de lucht», of, zooals het Grieksch eigenlijk zeggen wil: «in de sfeeren//. Zij rotten tot benden samen, verleiden en kwellen de menschen, doen zich voor als boden van (iod, reine geesten, en zijn het ook aan wie de heidensche waarzeggerij en tooverij toegeschreven worden. Het is mogelijk, dat zij bezit nemen van het lichaam van een mensch, zoodat die "bezeten// wordt. Dan spreekt, handelt niet de mensch, maar de booze geest door den inensch. Over de afgestorvenen als geesten wordt in de Schrift zeer weinig gesproken. In het O. T. alleen in de geschiedenis der tooveres van Endor, en in het N. T. in Hebr 12 : 23, waar gesproken wordt van »de geesten der volmaakte rechtvaardigen», in 1 Petr. 8 : 19, waar gezegd wordt, dat Christus «de geesten iu de gevangenis* gepredikt heeft, en in Openb. 6 : 9, waar gesproken wordt van //de zielen van hen, die gedood zijn om het woord Gods en de getuigenis, die zij hadden». Ook is er in Openb. 7 : 9 sprake van eene schare, bekleed met lange witte kleederen, waarvan gezegd wordt, dat zij «uit de groote verdrukking» komen. Aangaande den toestand der zaligen en rampzaligen, aangaande de inrichting der eigenlijke geestenwereld, aangaande de verhouding tusschen eugelen en zaligen, duivelen en rampzaligen wordt weinig of niet gesproken in den bijbel. En in het algemeen is de leer der geestenwereld op den achtergrond getreden in de christelijke kerk. In latere eeuwen heeft men wel het geloof behouden aan engelen en duivelen, en sommige engelen, die in den bijbel genoemd worden, zelfs vereering toegebracht, doch overigens stonden geheel andere dingen in de christelijke leer op den voorgrond. Ook de Hervorming heeft daarin geene verandering gebracht. Wordt er in den bijbel gesproken over engelen en duivelen, en eene enkele maal over de geesten der afgestorvenen, onder de heidenen treft men het geloof aan eene wereld van geesten in andere vormen aan. In zijn laagsten vorm is de godsdienst feitelijk geestenvereering, Animisme, en ook in de meer ontwikkelde en hoogere vormen van den godsdienst kunnen de sporen van dat Animisme, van die geestenvereering worden aangewezen. Zelfs bij Israël ontdekken wij die sporen in de vereering der Terafim of huisgoden en der Elohim of hemelsche wezens.1) De godsdienst van Zarathustra, het Mazdeïsme, die in rang onmiddellijk volgen moet op den godsdienst van Israël, wortelt in zekeren zin ook in de geestenvereering. üe Ahoeras waren geesten, waaraan vereering werd toegebracht. Zarathustra leerde, dat boven alle Ahoera's de wijze Ahoera, Ahoera Mazdao (Ormazd) stond. In dien godsdienst bleef dan ook het geloof aan geesten bestaan in den vorm van het geloof aan goede geesten, de Amesja Spenlas de Travasjïs en de Jasatas, en van booze geesten, de Dewas, de Drujas en de Pairikas. De oud Arische godsdienst, de zoogenaamde vedische godsdienst vertoont weinig sporen van den geestendienst; toch ontbrak het geloof aan geesten ook daar niet. Bij de Chineezen is feitelijk de geheele godsdienst geestendienst, of liever de vereering van de voorvaderen, d.i dus de geesten der afgestorvenen. In den Grieksch-Romeinschen godsdienst vinden wij de geesten evenzeer in de Faunen, of boschgeesten, de Saters, of veldgeesten, de Nymfen, of vrouwelijke geesten van boomen (Dryaden), bronnen [Najaden) en bergen (Oreaden) en verder in de Manes of schimmen van afgestorvenen, de Penales en Lares of huisgoden, de Lemuren of spookgeesten, geesten van slechte menschen, die in hunne vroegere verblijfplaatsen «spookten.» Bij de voorouders der noord-europeesche volken, de vroegere bewoners van Skandinavië, Engeland, Schotland, Denemarken, Duitschland en Nederland, bestond ook het geloof aan eene ontelbare menigte geesten, ten deele van goede, ten deele van ') Het woord „Klohiin", een meervoud van „Eloah", werd later gebruikt in het enkelvoud, oin de (gezamelijke) goddelijke macht, de godheid, God aan te duiden. Oorspronkelijk echter wees het hoogere, goddelijke wezens, geesten aan. booze gezindheid. Behalve de Einherièn, of helden in Valhiïl, en de Valkyriën of vrouwelijke oorlogsgeesten, vond men onder hen het geloof aan de Elfen of Alnen, de Trollen, Kobolden, Nissen, Nixen of Nikkers, de Uraights, Waifs of Withs (witte wijven) enz. enz. De Elfen of Alfen Maren ten deele goeds, ten deele wraakgierige geesten. Zij waren, volgens het volksgeloof, gekleed in een groen kleed, droegen pijl en boog, waarmee zij het vee wondden van hen, op wie zij zich wreken wilden. Die de gave van het tweede gezicht hadden, konden hen zien, en dc wonde, door hen toegebracht, zien en genezen Andere menschen echter zagen noch hen noch de door hen veroorzaakte wonden, waaraan het vee moest sterven. Ook worden de Elfen als meisjes met lang golvend blond haar beschreven, en herinneren zoo aan de Nymfen, vooral aan de Nymfen, die Diana volgden; welke godin onder andere namen ook in het Noorden vereerd werd. De Wraiths, Waifhs of Withs zijn ook vrouwelijke geesten van schadelijken invloed. De Kobolden of Trollen hebben een spookachtig schrikaanjagend karakter. Het zijn de spook- en klopgeesten, de Lemuren der Romeiueu. Wij vinden hen terug in de latere Dwergen, Klabater- of Kalfater mannetjes, die onderaardsche schatten bewaren, kunstig werk van goud en zilver vervaardigen iu hun onderaardsche verblijven en 's nachts in de huizen timmeren, hameren en kloppen. De Nissen, Nixen of Nikkers zijn watergeesten, die iu het water huizen, de menschen er in trekkeu en doen verdrinken. Behalve deze geesten geloofde men ook aan de omzwervende spoken of schimmen der afgestorvenen, huizende op de graven. —Vooral de Schotsche eilanden waren, volgens het oude volksgeloof, vol van allerlei spookachtige wezens of geesten, die de bewouers schrik aanjoegen, zoodat in oude tijden die eilanden, vooral de Far-ör, als «woonplaats der duivelen» werd beschouwd. Een vreemd verschijnsel in de geestenvereering der oude noordsche volken is de wijding van de zwarte kater aan deze geesten. In Schotland b.v. bestond een plechtigheid, die den naam «Taigheirm» droeg, eeu woord, dat «katten geschreeuw// beteekent. Het bestond in een offer van katten, die achtereenvolgens levend boven een vuur langzaam gebraden werden, nadat men ze aan een spit gestoken had. De jammerkreten van de gemartelde dieren riepen, zooals men meende, de geesten op. Als de kreten verstomden en het dier dood was, werd een tweede op de zelfde wijze behandeld; daarna een derde, vierde, vijfde; en zoo voort, nacht en dag, tot de offeraar uitgeput er bij neerviel. Dan verschenen de geesten ten slotte in de gestalte van zwarte katten, en mengden hun afgrijselijk geschreeuw met het schreeuwen der gemartelde en nog te martelen dieren. De offeraar, omgeven door zwarte schreeuwende katten, geraakte buiten zichzelven. Dan vroegen de geesten, wat hij verlangde. Hij droeg daarop zijne wenschen voor, die ingewilligd werden, waarop de «plechtigheid» van het Taigheirm of kattengeschreeuw eindigde. Ook in de geschiedenis der heksen in latere eeuwen speelt de zwarte kater eeno groote rol; de geesten der germaansche heidenen waren toen echter door het Christendom tot «duivelen» gestempeld. Het geloof aan geesten, dat in de germaansche landen bestond, behoefde door het Christendom niet te worden onderdrukt. Immers, het Christendom leerde ook, in navolging van het Jodendom, dat er goede en booze geesten, engelen en duivelen bestaan. Vooral het laatste soort werd nu verrijkt; want al de geesten der Germanen, Alfen, Trollen, Nikkers enz., werden nu voor //booze geesten», voor «duivelen// verklaard, en alle beoefening van geheime kunst, berustende op den invloed der geesten kwam nu onder den ban van //duivelskunst». De oude heidensche praktijken intusschen, ofschoon nu in den ban gedaan, leefden voort; en b v. het „Taigheirm//, waarvan ik hierboven sprak, bleef bestaan tot in de 17lle eeuw. Doch de kerk en de geestelijkheid stonden tegenover dat alles, en veroordeelden al het geheimzinnige, zelfs het genezen van zieken, indien het namelijk voorkwam in profanen kring, d. i. buiten de geestelijkheid om. Daar reeds in de oude Christentijd het de gewoonte was, dat de doopeling bij den doop »den dienst des duivels afzwoer», en alles wat tot het geheimzinnige gebied behoorde voor duivelswerk gold, werden b,v. tal van clairvoyanten, alleen omdat zij die //gave//, huns ondanks, bezaten, als heksen of toovenaars veroordeeld en wreed ter dood gebracht. Het was niet de vraag, of de geheimzinnige verschijnselen heilzaam of verderfelijk waren, of zij opzettelijk opgewekt, of ook van nature aangeboren waren; alles wat «-bovennatuurlijk// was, werd voor duivelskunst uitgemaakt en de oud-testainentische veroordeeling van alle tooverij werd er op toegepast. Tenzij er reden scheen te bestaan om de verschijnselen te houden voor //mirakelen», door God zelf bewerkt. In dat geval werd de persoon, bij wien ze zich voordeden of door wien ze veroorzaakt werden, een //heilige» geacht. Zoo werd dan de eene als heks verbrand, ofschoon zij zieken door handoplegging genas, en in talen sprak, omdat er andere verschijnselen waren, die aan //duivelskunst# werden toegeschreven; eu de andere werd als heilige vereerd, ofschoon er bij haar zich //tooverij» voordeed, omdat er gronden schenen te bestaan aan goddelijke wondermacht te denken. Zoo traden de geesten als zoodanig langzamerhand op den achtergrond. De christelijke dogmatiek sprak niet van een geestenwereld, en leerde alleen, dat God wonderen doen kon, en dat ook //de Satan» door valsche wouderen de menschen verleidde. Wel bleef het geloof bestaan ain engelen en duivelen, doch de eersten dacht men zich, met de zaligeu, in den hemel, bezig met op hunne harpen God ter eere lofliederen te zingen, en de anderen stonden onder de heerschappij van //den Satan-., die zijne dienaren uitzond om overal kwaad te stichten, terwijl zij overigens in de hel de zielen der rampzaligen pijnigden. Wat de geesten der gestorvenen betreft, liet geloof aan het //spoken» van ongelukkige geesten, hetzij op hun graf, hetzij op de plek van hun dood, hetzij in hunne vroegere woonplaats, ging niet te gronde, waarschijnlijk telkens gevoed door allerlei ervaringen, die men alleen kon verklaren als door zulke «spoken// veroorzaakt. Toch bleef de vrees voor die geesten als voor //spoken» of schimmen bestaan, en vermengde zich met de vrees voor den duivel. Intusschen bleef in het geheim de beoefening der Magie bestaan, zooals zij uit het Oosten naar het Westen was voortgeplant, en verbond zich met de overblijfselen van de gennaanschheidensche praktijken der geestenvereering. De '/tooverij» of «zwarte kunst», hoe ook vervolgd en bestreden door de kerk, bleef bestaan tot op onzen tijd; en bereidde in vele opzichten den akker, waarop liet zaad vau het Spiritualisme zou ontkiemen. Balthasar Bekker trad iu de 17de eeuw op tegen het bijgeloof met zijn boek »de betooverde werelt». waarin hij de dwaasheden en gruwelen van liet. duivelengeloof en de vervolging van heksen en toovenaars aan de kaak stelde. Dit deed velen de oogen opengaan ; twijfel ontstond aan de werkelijkheid van die duivelskunst, bn toen later het vernieuwd natuuronderzoek de nevelen van bijgeloof verdreef, kwam er een sterke strooming op, die zich aan de spokenen dnivelenvrees ontworstelde en het oude duivelengeloof als dwaasheid en bijgeloof ter zijde zette. Intusschen bleef men niet staan bij de verwerping van het geloof aan tooverij en duivelskunst, maar kwam er toe alles prijs te geven, wat slechts op «bovennatuurlijke'/, geheimzinnige krachten wees. Geen duivelen, geen engelen meer! Geen «wonderen# of tooverij; geen geheimzinnige krachten of gaven! Alles bijgeloof en inbeelding! Duivelen, zoo heette het nu, waren slechts personificaties van booze hartstochten of ziekten. Engelen waren dichterlijke scheppingen En wat «geesten van afgestorvenen» betreft, voor zooverre men nog aan hun bestaan geloofde, meende men toch, dat zij in den hemel of in de hel vertoefden, en niet naar do aarde konden terugkeeren. Wel waren er menschen, die in vollen ernst aan «geestverschijningen» geloofden, en die ook velerlei toestanden der zoogenaamde «krankzinnigen» aan den invloed van «onreine geesten» toeschreven, maar de «wetenschappelijke wereld» trok zich hiervan weinig aan, en haalde de schouders op over die achterlijke lieden. Getuigden mannen als Swedenborg. Oberlin, Jung Stilling, Justinus Kerner, en anderen ook van een geestenwereld, zij werden genegeerd en behandeld als personen, die buiten den kring der eigenlijke «wetenschap» stonden. Intusschen, wanneer iets werkelijk bestaat, baat de ontkenning er van al zeer weinig. Vroeg of laat handhaaft zich de werkelijkheid der dingen, en moet zelfs de meest twijfelzieke ten slotte buigen voor die werkelijkheid. De wereld der geesten, eerst, door de heidenen, als een godenwereld vereerd, later door de christenen, als een spokenwereld gevreesd, eindelijk, door de nieuwere «wetenschap», als een fantasiewereld geloochend, heeft ten slotte in de tweede helft der 19Je eeuw zich zei ven geopenbaard om eindelijk gekend te worden alt wat zij is, een inenscheuwereld. t In het jaar 1848 grepen de feiten plaats, die het gordijn, waarachter tot op dat tijdstip de wereld dor geesten verborgen was, oplichtte, en der menschheid vergunden een blik te slaan achter dat gordijn en iets te ontdekken, zij het ook slechts eeu klein gedeelte, van wat achter dat gordijn verborgen is. De '/onzichtbare// wereld bleef niet langer een onbekende wereld; en de bewoners dier wereld bleken te zijn menschen, die korter of langer geleden het stofkleed afgelegd hadden, en nu voortleefden in de geestelijke wereld, een wereld, even werkelijk als onze grof stoffelijke wereld, en in alle opzichten boven onze wereld verheven. Sedert dien tijd werd al meer en meer onthuld wat de wereld der geesten is, hoe zij is ingericht, door welke wetten zij geregeerd w ordt. De mediumniteit met zijne vele vormen legde de telegraafdraad, waarlangs de berichten overgeseind werden, afgezonden door de bewoners dier andere wereld; en duizendeu luisterden naar de boodschappen van liefde, van troost, van licht, die langs deze nieuwe telegraafkabel, gelegd dwars door den ocea*n des doods, overgeseind worden. De wereld der geesten hield op een spookwereld of een denkbeeldige wereld te zijn; en zouder weder een godenwereld te worden, werd zij de wereld onzer bestemming, ons heerlijk hemelsch vaderland. Wat de vraag betreft, of die geestmanifestatiën werkelijkheid waren, het Spiritualisme zou zeker zich niet zoo snel en algemeen uitgebreid hebben, wanneer die lieden gelijk hadden, die alle mauifestatiën aan bedrog of aan inbeelding toeschreven. Het is ten eeneumale ondenkbaar, dat eeu listig bedrog, gepleegd door geroutineerde bedriegers in staat zou zijn in zóó korten tijd in alle beschaafde landen tal van slachtoffers te maken, en daaronder tal van vorstelijke en andere aanzienlijke personen, geleerden, letterkundigen, kunstenaars, personen van stand en aanzien. Het is ondenkbaar, dat zoovelen de ongunst der publieke opinie, de benadeeling in hunne maatschappelijke belangen ja, den bittersten hoon en vijandschap gewillig zouden dragen voor iets, dat uit listig bedrog was voortgekomen. Bovendien, al kon men aannemen, dat b. v. de gezusters Fox, door wier mediumschap de eerste feiten plaats grepen, bedriegsters geweest waren, (ofschoon ook dit zeker niet het geval was) dan nog is het onbegrijpelijk, dat in zulk een korten tijd in alle landen en allerlei kringen zooveel geroutineerde bedriegers zouden opstaan om menschen, waaronder dikwijls hunne uaaste bloedverwanten, te bedriegen met goochelkunstjes, die, zoo zij werkelijk goochelkunstjes waren, een groote bekwaamheid op 't gebied der goochelkunst noodzakelijk maken. En dan bedenke men daarbij, dat de meeste mediums zelf eerst buiten de zaak stonden en ze zelf soms ook voor bedrog of inbeelding gehouden hadden. Moet dus de opvatting als zouden de manifestatiën vrucht zijn van listig bedrog worden buitengesloten, even onzinnig en onhoudbaar is de meening, dat inbeelding en begoocheling der zinnen de oorzaak zijn kan. Wel kan één persoon zich verbeelden iets te zien en te hooren; doch wanneer ook andereu gelijktijdig en onafhankelijk van den eersten hetzelfde zien of hooren, dan ligt 't toch voor de hand aan de realiteit van het gehoorde en geziene te gelooren. En wanneer er stoflijke sporen overblijven van 't geen men zag en hoorde, dan is er materieel bewijs, dat meu niet slechts zich verbeeldde iets te zien of te hooren, maar dat er werkelijk iets is gehoord of gezien. En dat inderdaad «geesten,» verstandige, redelijke, denkende personen, die echter niet op de gewone stoffelijke wijze gehoord en gezien kunnen worden, de verschillende verschijuselen veroorzaken, bekend ouder den naam mediamieke verschijuselen, en dat hun invloed ook aangenomen worden moet tot verklaring van spookverhalen, en van zeer veel, dat behoort tot de tooverij of magie, dat zij eigenlijk steeds invloed hebben uitgeoefend eu nog steeds uitoefenen op de menschenwereld eu vele geheimziuuige verschijnselen aan hun invloed moeten worden toegeschreven, het is voor een ernstig onderzoeker van het Spiritualisme en zijne verschijnselen spoedig boven allen twijfel verheven. De geesten bestaan, werken, manifesteeren zich; dat is een vaststaand feit, wel geloochend en bespot door den Materialist, maar door onmiskenbare feiten altijd meer overtuigend bewezen. De vraag is echter: wat voor wezens zijn die geesten? Is het een soort wezens, van ons menschen evenzeer onderscheiden als wij b.v. ons van de dieren onderscheiden ? Zouden wij moeten aannemen, dat de trap der levende wezens in den mensch niet het hoogtepunt bereikt, maar dat boven den mensch die intelligenties staan, die bij een geheel verheven zijn boven de stof toch het denken, willen en gevoelen met den mensch eemeen hebben, ja zijn taal spreken, zijne gedachten denken ? Of moeten wij misschien aannemen, dat de poorten der hel zich geopend hebben en de drommen uit den afgrond, de legioenen des Satans over de wereld zich verspreid hebben, om onder allerlei leugenachtige en listige voorwendsels de menschen »door teekenen der leugen en leeringen der duivelen» te verleiden en af te voeren van het geloof? Of hebben de Spiritualisterren Spiritisten gelijk, als zij gelooveti, dat noch een soort vreemdsoortige wezens, noch de duivelen der hel het zijn, die tot ons komen, maar (lat het menschen zijn, in niets anders van ons onderscheiden dan hierin, dat zij het stoffelijk organisme afgelegd hebben en overgegaan zijn tot eene andere, wereld? Om het antwoord op deze vragen te vinden moet men niet beginnen met eene meening vooruit vast te stellen aangaande deze geesten. Op elk gebied, en ook op dit geheimzinnige gebied is eisch de zaak, die men wil leeren kennen, te onderzoeken in zijn aard, en uit hetgeen men langs dezen weg te weten komt zijne meening op te maken. Als reizigers ergens een nieuwe, tot dusverre onbekende volksstam ontdekken, in vele punten anders dan andere volksstammen, dan maakt toch niemand zijn oordeel over die schepselen op volgens de eene of andere theorie, maar meu put uit de waarnemingen van hen, die met hen in aanraking kwamen. Hetzelfde geschiedt, waar het een vreemde diersoort betreft. En zou men dan ten opzichte van die geheimzinnige wezens, die meu «geesten» noeint, anders te werk gaan? Wil men weten, wat en wie die geesten zijn, dan moet men kennis nemen van wat aangaande hen blijkt uit hunne /'manifestaties». Stelt men voorop, — zooals velen nog steeds doen, — dat het niet anders kunnen zijn dan «duivelen,» dan kan men natuurlijk niet onbevooroordeeld onderzoeken. Alles wat een ongunstigen dunk van hen geeft, bevestigt de opvatting als zouden het duivelen zijn; en alles wat voor hen schijnt te pleiten maakt men krachteloos door de stelling, dat het eene listige huichelarij is, een »zich voordoen van den Satan als een eugel des lichts». Er is dan geen verder onderzoek mogelijk. Gaat men echter te rade met wat aangaande die geesten blijkt, dan pleit alles er voor hen werkelijk te houden voor menschen, die alleen van ons verschillen daarin, dat zij het stoffelijk organisme afgelegd hebben. Het is waar, er ziju onder de zich manifesteerende geesten booze, kwaadaardige, duivelsche wezens, al zijn ze niet zóó talrijk als menigeen denkt. Maar ook ouder meusclien worden zulke personen gevonden; en het is geen wonder dat, eenmaal aangenomen, dat de gestorvenen zich nog kunnen openbaren, ook onder hen die soort personen gevonden worden, waarvan men er in vleesch en bloed zooveleu aantreft. Behalve de bepaald booze, kwaadwillige geesten vindt men onder de zich manifesteerende personen ook vele bedriegelijke geesten, die opzettelijk misleiden, en er vermaak in schijnen te hebben de goedgeloovige lieden, die naar hunne praatjes luisteren, allerlei leugens wijs te inaken. Dit is zeker duivelachtig; doch zijn er niet vele menschen van vleesch en bloed, die lust hebben in «voor den gek houden», en zich vermaken, als zij anderen om den tuin leiden kunnen? Doch naast deze booze en bedriegelijke geesten zijn er tal van alledaagsche geesten; niet bepaald boos of duivelsch; doch eveuinin verheven eu engelachtig. Eenvoudig gewoon meuschelijk, zooals het gros der menschen is; zich ook wel met beuzelingen en alledaagschlieden bezighoudend. Nu moge er in den omgang met zulke personen niet veel goeds gelegen zijn, het feit, dat een groot deel der geesten geheel hetzelfde karakter vertoouen als het grootste deel der menschen, bevestigt de opvatting, dat 't ook werkelijk menschen zijn. En dan, eindelijk, zijn er onder de zich manifesteerende geesten zoo al niet vele, toch enkele personen, die aan engelen doen denkeu. Niet zoozeer in eene zekere hoogdravendheid van spreken of eene zekere autoriteit. Dit zijn de trekke» van den lagen geest, die voor iets grootsch wil doorgaan. Maar in den eenvoud, de wijsheid, de liefde en de godsvrucht, die uit hunne woorden blijkt. Zulke geesten zouden «engelen» kunnen genoemd worden; en zij zijn het ook, in den zin, waarin dat woord gebruikt moet worden, namelijk boden van God. Maar niet in dien zin als zoudeu zij een soort wezens zijn, die met het menschelijke niets te maken hebben. Integendeel, juist de edelste geesten zijn echt menschelijk,en herinneren san die reine, edele harten, die men op aarde ook nu en dan aantreft. Alles pleit er dus voor de geesten te houden voor wat zij zelf beweren te zijn: menschen, die het stoffelijk kleed hebben afgelegd, doch die in alle opzichten het menschelijk karakter behouden hebben. M. a. w. onze bloedverwanten en vrienden, die ons voorgingen naar het generzijds en van de overzijde ons toe komen roepen, dat zij leven en ous nog liefhebben, en ons eens zullen ontvangen als ook wij «geesten» worden, als ook wij de stoflijke met de geestelijke wereld verwisselen. Is het dus uitgemaakt, dat de zich manifesteerende geesten menschen zijn, van gelijke beweging als wij, menschen, onderling evenzeer verschillend in aard en toestand, als de menschen hier op aarde dat zijn, dan ligt de vraag voor de hand: Is het goed, is hef geoorloofd om met die geesten omgang te zoeken? Moet niet de scheiding, door God daargesteld tusschen de menschenwereld en de geestenwereld, gehandhaafd worden, zoodat elke omgang een overtreden geacht moet worden van de door God zelf gestelde - wetten? Er bestaat hierover drieërlei opvatting. De eerste is die, waarbij absoluut afgekeurd wordt elke aanraking tusschen menschen en geesten. Gaat deze uit van de menschen, b.v. door het houden van séances of het op andere wijze opwekken van de mediumniteit, dan acht men dit, aan de hand van Deuteronomium 18 vers 10 tot 12, een «heidensche gruwel», door God aan Israël, en ook aan ons verboden. Gaat omgekeerd de aanraking van menschen en geesten uit van de gi«sten, zooals bij spokerij, bezetenheid, clairvoyance en vele andere zoogenaamd spontane uitingen van het mediumschap, dan acht men dit eene bezoeking, die door gebed overwonnen moet worden. Volgens deze opvatting moet men de geesten geen kwartier geven, en hen in den naam van Jezus Christus uitdrijven; of als dat niet gelukt, liever hen ontvluchten, dan zich met hen in gemeenschap stellen. De tweede opvatting staat hier lijnrecht tegenover. Volgens deze is het niet alleen geoorloofd, maar zeer goed en nuttig wanneer zij, die het stoffelijk lichaam afgelegd hebben zich met hen, die nog in het stoffelijk lichaam zijn, in gemeenschap stellen. Voor de geesten is het goed, omdat zij daardoor nog leeren kunnen, omdat zij boodschappen kunnen overbrengen, en groeten geven aan die zij liefhebben, en omdat zij de menschen in vele dingen kunnen raden en leiden. En voor de menschen is het goed, omdat zij er door leeren, dat de dood geen einde maakt aan hun bestaan, en eenig begrip verkrijgen kunnen van wat hen wacht na het sterven. De omgang met geesten moet, volgens deze opvatting, aangekweekt worden, en 't houden van séances benevens de ontwikkeling van den mediamieken aanleg moet als goed en nuttig beschouwd worden. De derde opvatting staat tusschen deze beide opvattingen in. Het is die opvatting, waarbij men de spontane manifestaties waardeert, maar de om zoo te zeggen kunstmatige afkeurt. Als geesten tot de menschen komen, ongezocht, welnu, laat men naar hen luisteren; als onverwacht geestelijke gaven zich openbaren, laat men het waardeeren; doch alles wat het uitlokt, opwekt, regelt, beschouwt men als verkeerd, en door Deut. IS vers 10—12 veroordeeld Het komt mij voor, dat bij al deze drie opvattingen waarheid en dwaling vereenigd zijn. Er is eenige waarheid in de eerste opvatting. Vele rampzaligen of boosaardige geesten doen slechts kwaad aan de mediums, door of aan wie zij zich manifesteereu. Eeu geregelde omgang tusschen menschen en geesten, ook reine, edele geesten, kan ook niet naar Gods bedoeling zijn; de menschen- en de geestenwereld zijn van elkander te veel onderscheiden dan dat een geregeld verkeer tusschen menschen en geesten goed zou zijn. Het zou ons ongeschikt maken voor het aardsche leven en trekt allicht de geesten neer in het aardsche. Maar er is ook groote onwaarheid in de eerste opvatting. Het mediuinschap is niet voor niet door God in de menschelijke natuur gelegd. Het kan Gods bedoeling niet zijn, dat die eigenschap vruchteloos en renteloos blijft, en slechts een gevaar zou opleveren. En als wij letten op de verschillende hoogere vormen van die eigenschap, op de zienersgave, op de inspiratie, op de gave van genezing, enz. en tevens in aanmerking nemen, hoe dikwijls er troost is gevloeid in bedroefde harten, doordat het gordijn, waarachter hunne geliefden waren verdwenen, voor een oogenblik werd opgelicht, dan gaat 't niet aan alle gemeenschap tusschen menschen en geesten te veroordeelen. De tweede opvutting echter, hoezeer waarheid bevattende, daar zelfs uit de meest "duivelschc» manifcsta' jën iets goeds kan voortkomen, kan toch ook niet geheel worden geaccepteerd. Vele manifestatiën waren zeker beter achterwege gebleven; en voor menigeen is het beter zich niet ongeroepen op dit gebied te begeven. Al keurt men het houden van séances op zichzelf niet af, liet is zeker, dat er vele séances gehouden worden, die slechts kwaad stichten. Dit gebied is niet zonder gevaar, en er is eene gemeenschap tusschen menschen en geesten, die zeker door God niet gewild is. Toch kan ook de derde opvatting niet geheel bevredigen. Er moet onderscheid gemaakt worden; maar niet zoozeer tusschen de zoogenaamd spontane en kunstmatige gemeenschap. Tot de spontane manifestatiën behoort ook de bezetenheid, die zeker niet als iets goeds beschouwd kan worden. En onder de zoogenaamd kunstmatige behooren ook vele van de schoonste en leerzaamste manifestatiën. Ook kan het verschil niet gezocht worden in den aard of den rang der geesten alleen. Eene manifestatie van een rampzalige kan èn voor dien geest, èn voor hem tot wien die manifestatie komt, beteekeuis en nut hebben. Naar het ons voorkomt moet het volgende worden vastgehouden. 1°. De mediamieke aanleg, bij vele menschen bestaande, en niet als zoodanig als iets abnormaals, iets ziekelijks te beschouwen, moet eene bestemming hebben. De aanraking tusschen de beide werelden door middel van dien aanleg kan dus niet verkeerd zijn. 2°. Er is door God een scheidsmuur opgetrokken tusschen menschen en geesten, die niet kan of mag afgebroken worden. Het kan onmogelijk naar Gods bedoeliu-r zijn, dat er een geregeld verkeer kome tusschen alle menschen en alle geesten, althans zoolang èn onder de menschen èn ouder de geesten de zonde regeert. 3°. De groote beteekenis, die de manifestaties van geesten, ook van rampzaligen en boozeu, hebben voor het geloof aan een toekomend leven en toekomende vergelding kan niet worden voorbijgezien. Ken van de grootste vooroordeelen tegen het zich in gemeenschap stellen met geesten door middel van mediums is ook wel de gedachte, dat het eigenlijk een soort //bezweren» of «oproepen» is van de zielen der afgestorvenen. De veroordeeling van Spiritisme en Spiritualisme door de meerderheid der orthodoxen hangt ongetwijfcit samen met het denkbeeld, dat een Spiritist of Spirituaiist eigenlijk aan een sooft tooverij doet, waardoor hij de deuren van den Hades weet te ontgrendelen, en, evenals wijlen Ulysses, de schimmen der dooden, die daar verwijlen, weet te bezweren eu te noodzaken tot liera te komen. Het denkbeeld, dat het houden eener séance eigenlijk is het uitoefenen dier geheimzinnige tooverij, eu dat de deelnemers aan zulk eene séauce zich schuldig makeu aan eeu kunstmatig «oproepen// van afgestorvenen, is nog zeer diep geworteld bij velen, die overigens niet bekrompen zijn. Dat die séances meestal met gesloten deuren in een gesloten vriendenkring, waarin eeu vreemde niet gemakkelijk toegelaten wordt, gehouden worden, dat zij dikwijls iu het donker, of in eene geheimzinnige schemer plaats hebben, versterkt uiet weinig het denkbeeld, dat zij eigenlijk iets geheimzinnigs, iets spookachtigs hebben. Eu daar het geheimzinnige de nieuwsgierigen aantrekt, en de ernstigen doet terugdeinzeu uit vrees een gevaarlijk eu verboden terrein te betreden, zoo komt hier uit voort, dat bij voorkeur de eersten aan die séances zullen willen deelnemen, en de laatsten zich voor een groot deel er van meenen te moeten onthouden. Wat nu dat «oproepen» betreft, ik wil niet beweren, dat er nergens kringen zijn, die werkelijk meenen het recht en de macht te hebben bepaalde personen, die overleden zijn, te roepen, op te roepen, maar het onderzoek dezer dingen heeft mij geleerd, dat wanneer men al de dwaasheid begaat een bepaald persoon te willen oproepen, er zeer weinig kans bestaat, dat de zich op die oproeping openbarende en voor den geroepene uitgevende geest werkelijk de bedoelde persoon is. Hoogstwaarschijnlijk is het de eerste de beste omzwervende bedrieger, die gaarne de rol van deu begeerden vriend of bloedverwant op zich neemt, en, door zijne onzichtbaarheid gedekt, langen tijd dat bedrog volhouden kan. Maar dat het houden eener séauce in het algemeen oproepen van geesten zou moeten heeten is geheel onjuist. Het is er verre af, dat het in de macht der onderzoekers zou liggen, of zelfs in die der mediums, om te laten komen wie zij begeeren. Al moge er een verlaugen iu het hart zijn uaar eeu bepaald persoou, en al moge het mogelijk zijn, dat dit aanleiding ia voor die persoon om te komen en zich te openbaren, toch is dat komen vrijwillig, en dat verlangen geen oproepen. En zeer dikwijls gebeurt het, en elk onderzoeker weet dit bij ervaring, dat de zoo vurig verlangde persoon of personen zich niet manifesteert of manifesteeren, maar in plaats daarvan onbekenden, aan wie men in het geheel niet gedacht heeft. Toch kunnen de onderzoekers, zonder het bepaald te bedoelen, er invloed op uitoefenen, wie zich aan hen openbaren zal. Daar er een wet der geestelijke cohaesie of affiniteit bestaat, waardoor verwante geesten, ofschoon plaatselijk van elkaar gescheiden, toch met elkander in eene zekere betrekking staan en invloed op elkander uitoefenen, zoo is er ook een band tusschen de afgestorvenen en hunne op aarde achtergelaten bloed- en geestverwanten. Wanneer nu iemand zeer sterk iu zijne gedachten zich bezig houdt met een dierbare afgestorvene, dan gevoelt deze afgestorvene dit, onverschillig of hij dichtbij of veraf is, of hij verblijf houdt in den donkeren Hades der rampzaligen of in de hemelsche oorden der zaligen. En dit gevoel trekt hem als onweerstaanbaar naar den persoon, die aan hem denkt, en hij snelt tot hem. Is het dan in eene seance, dat zoo aan hem gedacht wordt, dan is er veel waarschijnlijkheid, dat de geest zich zal manifesteeren, hetzij onwillekeurig, tengevolge van zijne tegenwoordigheid, hetzij opzettelijk, om aan het liefhebbend verlangen tegemoet te komen. Dit geestelijk rapport bestaat echter niet alleen, zooals natuurlijk is, bij Spiritisten of Spiritualisten en hunne geestelijke vrienden en bloedverwanten. bestaat evenzeer bij hen, die niets willen weten van gemeenschap met afgestorvenen. Zonder dat zij het zich bewust zijn of er besef van hebben roepen zij in dezen zin menigmaal hunne overleden vrienden en bloedverwanten, door sterk aan hen te denken, zich in de herinnering aan hen te verliezen of bitter om hen te treuren. Zonder dat zij het weten of vermoeden, zijn dan die afgestorvenen, die zij «ver van hier» wanen, zeer dicht bij hen, als 't ware aan hen gebonden door een geestelijken band. Eu het is geen wonder, dat deze dan, wetende, dat om hen getreurd wordt, ja hoorende, hoe over hen gesproken wordt, beproeven hunne tegenwoordigheid te openbaren. Is er een medium in de nabijheid, dan is dit hun op de eene of andere wijze ook mogelijk. Maar hoe dikwijls worden zij niet begrepen! Men wii niets te maken hebben met «geesten», en terwijl men treurt en weent om den dierbaren zalige, en dien «zalige» daardoor tot zich trekt, beantwoordt men de pogingen van dien «zalige» oin zich kenbaar te maken met afkeer, en een »weg duivel!» Dat men, bij het houden eener séance, van dit geestelijk rapport gebruik maken kan, en b. v. opzettelijk allen te zamen denken aan een bepaalden afgestorvene, om daardoor zijne manifestatie uit te lokken, spreekt vanzelf. Intusschen is dit zeker af te keuren, en is het beter het houden eener séance te beschouwen als het leggen van een brug, waarover zij, die dat begeeren, en wien het door God toegelaten wordt, van de overzijde tot ons kunnen komen; zoodat eene stille afwachtende stemming altijd het beste is bij dit onderzoek. Een van de voornaamste oorzaken, dat men huiverig is van en terugdeinst voor het onderzoek der mediamieke manifestatiën, is gelegen in de vrees, die velen koesteren voor die geesten, die men bijna als spoken beschouwt. Spokenvrees zit er diep in bij de meesten ; zelfs bij onderzoekers is zij niet altijd geheel overwonnen. Als men van manifestaties van afgestorvenen hoort, bevangt velen al reeds eene huivering. Men krijgt akelige visioenen voor den geest van grijnzende doodshoofden en rammelende geraamten, van knarsende kerkhofdeuren, en lijklucht en witte gedaanten in het maanlicht, enz. enz. Vele onkundigen meenen, dat lieden, die met geesten in aanraking komen, zelf wel halve geesten, d. i. spoken moeten zijn. Men denkt aan zenuwachtige opgewonden personen, die overal iets meenen te zien, aan allerlei geheimzinnige voorteekens gelooven, en half in de geestenwereld leven. En men is niet weinig verwonderd, als men ontdekt, dat mediums integendeel heel gewone, dikwijls heel welvarend uitziende menschen zijn. Ja meestal blijkt het, dat als er van zenuwachtigheid op dit gebied sprake is, men het dan meer moet zoeken bij hen, die vreemdeling zijn, en er voor huiveren, dan bij hen, die er zich mee in kennis gesteld hebben en er geen vrees voor kennen. Spokenvrees, vrees voor geheimzinnig verschijnende en weder even geheimzinnig verdwijnende »witte gedaanten» met doodshoofd of met akelig, lijkkleurig gelaat, vrees voor angstverwekkende i «griezeligheden» is het, wat Telen verre doet blijven van het geheimzinnig gebied, waarover wij handelen. Konduit gezegd is die schuwheid voor het geheimzinnige kinderachtig en laf. Wat doet een verstandig niensch, als hij iets «sjiookachtigs» meent te zien of te hooren? Niet bevreesd en angstig wegloopen of zich verbergen, maar onderzoeken voor zoover dat mogelijk is, opdat of het blijke, dat men een spook gezien heeft in iets dat heel gewoon was, of het geheimzinnig verschijnsel geheel te leeren kennen, zooals het is. Wat zal het baten, of wij ons al schuw terugtrekken en niet wilien weten van die verschijnselen en feiten, waarover wij tot dusverre handelden? Die feiten eu verschijnselen worden daardoor niets minder reëel. VVat helpt het ons, of wij al de realiteit der geusten en hunne werkingen negeeren of ignoreereu, de geesten worden er niets minder reëel om, en hunne manifestaties gaan niet te min hun gang. Onderzoek, eerlijk, ernstig, deugdelijk onderzoek is het eenige, maar ook noodige, dat geschieden moet. Door een zoo nauwkeurig en veelzijdig mogelijk onderzoek zal de werkelijkheid der dingen aan het licht treden; alle nachtspoken eu vleermuizen, die nog huizen in de hoeken en gaten van het bijgeloof, zullen door het helder schijnende licht van het onderzoek opgespoord en verjaagd worden; eu wat er als reëel erkend zal moeten worden, zal geen oorzaak van vrees of verschrikking meer zijn, maar bouwstoffen leveren voor de kennis van de wereld van het ongeziene. üe spokenvrees hangt nauw samen met het misverstand, dat er algemeen bestaat aangaande de tegenstelling tusschen «mensehen « en «geesten", waarbij geheel voorbij gezien wordt, dat geesten ook meuschen zijn. Men is zoo gewoon bij den naam «mensch» alleen te deuken aan het schepsel van vleesch en bloed, dat hier op aarde omwandelt, eet, drinkt, werkt, lijdt, strijdt, zondigt en sterft, en men is teveus gewoon om alles, wat met sterven en dood in betrekking staat te zien in een geheimzinnig, spookachtig waas, dat de gedachte, dat «geesten» tot //menscheii" komen velen reeds schrik aanjaagt, ook al nemen zij het aan, dat die geesten vroeger ook als menschen van vleesch en bloed op aarde leefden evenals wij. De afgestorvenen zijn voor velen nog altijd de dooden, die daar «slapen stil en zacht// in «de groeve der vertering», of die, als zaligen, in eene onbegrijpelijke, ver boven het gewoon menschelijke verheven heerlijkheid «juichen voor den troon», of wel in een «poel van vuur en sulfer* gepeinigd worden «tot in alle eeuwigheid», of wel volgens de roomsche leer, in het vagevuur hunkeren naar de verlossende aflaten, die hunne bloedverwanten voor hen koopen zullen van de alles vermogende, over alles beschikkende kerk. Lang, eeuwen lang is het leven, dat op het sterven volgt, gehuld geweest in de lijkwade des graf». De Israëliet zoo goed als de heiden huiverde terug voor den dood, want «in den dood is geene gedachtenis» zoo irieende men. De «schimmen» der dooden dronken uit de Lethe en vergaten het leven; zij waren geen inenschen ineer, maar schimmen, ontastbare schaduwen zonder bloed, zonder warmte, zonder leven. Het Christendom bracht in deze naargeestige opvatting van het bestaan der afgestorvenen slechts weinig verandering. In de eerste twee eeuwen wachtte men op de opstanding, die naar men meende spoedig zou plaats hebben. Alle verwachtingen van een hemelsch Jeruzalem, van een hemelsche zaligheid in onverderflijke heerlijkheid knoopten zich vast aan de echt joodschfarizeesche en tevens echt oud-christelijke verwachting van eene opstanding uit de graven bij het slaan der bazuin. Later, toen die verwachting op den achtergrond geraakte, en men ook over den staat des menschen na den dood begon na te denken, vermengde men de oud-heidensche en oud-israëlitische voorstellingen met de christelijke. De Tartarus werd de hel, de elyseesche velden het Paradijs. De opstanding en het. laatste oordeel werden achteruitgeschoven en de leer van hemelsche zaligheid en helsche rampzaligheid trad op den voorgrond, later aangevuld door de leer van het louteringsvuur. Zoo beleed de kerk de leer van hel, hemel en vagevuur, en de fantasie begon de hel met fantastische kleuren te schilderen. De hervorming schrapte het vagevuur uit de lijst,'doch liet overigens de begrippen onveranderd. De groote kloof tusschen het aardsche leven, het leven der menschen, en het geestelijke leven, het leven der geesten, bleef bestaan. De strakke en vreeslijke leer van eene onherroepelijke beslissing bij den dood van eeuwig wel of eeuwig wee werkte er toe mee die kloof nog wijder te maken. En zoo werd het een ingeroest begrip, dat de dood aan het eigenlijk meuschelijke, het leven, zooals wij het hier op aarde kennen, een onherroepelijk einde maakt. De afgestorveneu werden voor de voorstelling '/geesten», rampzalige geesten, verdoemden, met wie men zich evenmin inlaten mocht als met den Satan en zijne trawanten, of zalige geesten, hemelsche verhevene wezens, te hoog en te //hemelsch'/ om nog zich in te laten met de nietige aardsche dingen, den engelen gelijk, en in een eeuwigdurende extase van verrukking God verheerlijkend. Zich met zulke geesten in te laten scheen dus of gevaarlijk, of heiligschennend eu in beide gevallen zondig. Groef de theologie een bijna ondempbare klove tusschen //menschen'/ eu «geesten», niet minder breed is de klove, die er in de algemeeue opvatting gegraven is tusschen zaligen en rampzaligen of verdoemden. Naar aanleiding van uitspraken en voorstellingen uit het N. T. is de opvatting algemeen, dat er een ontzaglijk verschil is tusschen de zaligen, die «bekleed met lange witte kleederen», en met palmtakken en gouden harpen gewapend tot in der eeuweu eeuwigheden om den witten troon geschaard staan en met de engelen zingen en juichen ter eere van God, en de rampzaligen of verdoemden, die in zwarte duisternis gehuld en in »den poel, die brandt van vuur en sulfer» geworpen, tot in der eeuwen eeuwigheden tandenknersen, jammeren eu weenen, gekweld door den duivel en zijne trawanten. »Er is een klove gevestigd» leest men in de gelijkenis van den rijken man en den armen Lazarus; en terwijl men andere trekken dier gelijkenis, zooals b. v. het liggen in Abrahams schoot, niet zoo letterlijk opvat, klemt men zich vast aan die uitspraak van een //klove», en stelt zich voor, dat de dood niet alleen een onherroepelijke klove graaft tusschen menschen en geesten, maar ook tusschen geesten en geesten, tusschen zaligen en rampzaligen. Nu kan het niet ontkend worden, dat de voorstelling des N. T.'s aanleiding geeft tot het aannemen van sulk een_ontzettend verschil. Twee wegen: de een naar het eeuwige leven, de andere naar het verderf; tweeërlei menschen: kinderen der wereld en kinderen van God; tweeërlei groepen bij het oordeel: schapen en bokken; tweeërlei toestand: hemel en hel. Maar toch, ook in dit leven handhaaft het N. T. ïulk een onderscheid; en toch weten wij, dat er een duizendvoudige verscheidenheid is wat den geestelijken toestand des menschen betreft. Zoo nu ook kan er wel aan de overzij een grenslijn zijn tusschen zaligen en rampzaligen, terwijl nochtans de toestanden aan beide zijden van die grenslijn zeer verschillend zijn. De scherpe onderscheiding van een hoog hemelsch rein en zalig zijn, en een diep in den afgrond vernederd rampzalig zijn, vereenisrd met de gedachte, dat alle zaligen en alle rampzaligen in toestand aan elkaar gelijk zijn, dat er geen onderscheid of graad van zaligheid en rampzaligheid is, geeft aanleiding tot de meest absurde opvattingen. Daar sterft b v. een groot booswicht. Hij gaat naar de hel. Doch er sterft ook een goed, rechtschapen, maar onbekeerd mensch, deze gaat ook naar de hel. En beiden denkt men zich in den zelfden poel van vuur en sulfer; de booswicht wordt niet langer of zwaarder gestraft voor zijne boosheid dan de brave onbekeerde. De laatste moet, zoo meent men, ondanks zijne rechtschapenheid, evengoed als de eerste tot in der eeuwen eeuwigheden gemarteld worden en «tandenknersend. Of wel, daar sterft een geheiligd Christen; een mensch, die zijn leven voor anderen heeft gegeven, die door uitstekende vroomheid en heiliging uitmuntte en voor duizenden teu zegen was. Hij gaat naar den hemel. Doch daar sterft ook een pas van den weg der goddeloosheid bekeerde, die ter elfder ure berouw kreeg en »den naam des Heeren aanriep». Ondanks al zijne goddeloosheid en 't vele kwaad, dat hij gedaan heeft, zal hij zalig worden, zal hij «juichen voor den troon». De vrome godvruchtige Christen zal niet meer ontvangen, naar men meent, dan de pas bekeerde goddelooze. Beide worden zalig, en het lange leven van godsvrucht, het vele goed, dat de eerste in zijn leven deed, brengen hem geen voordeel aan boven den tweeden, wien zijue goddeloosheid niet belet door een sterfbedberouw den hemel te verwerven. Is het niet duidelijk, dat zulk eene voorstelling absurd ia? Is het niet duidelijk, dat er verschil moet zijn zoowel in rampzaligheid als in zaligheid? Nog erger. Twee kinderen sterven. Het eene is t kind van «geloovige» ouders, en gaat dus, krachtens het genadeverbond des doops, naar den hemel; op eans is dat kind, dat hier misschien tamelijk ondeugend was, herschapen in een reinen engel; iiet andere kind heeft heidenen of ongeloovigen tot ouders, en is dus, volgens de voorstelling, buiten het genadeverbond; het gaat naar de hel; op eens is het, ondanks al zijn eenvoud en aanvalligheid, verstooten in den poel van vuur en sulfer, veroordeeld om tot in eeuwigheid met duivelen en goddeloozen gepijnigd te worden ! Welk eene afschuwelijke, godslasterlijke gedachte! En toch. dit moet volgeu uit de opvatting, dat de dood op eens ons herschept t zij in reine zaligen, 't zij in helbewoners, om dan tot in der eeuwen eeuwigheden zoo te blijven. Die over deze dingen nadenkt, begint het te gevoelen, dat er hier iets hapert, en dat de heerschende meeningen op dat punt herziening noodig hebben. Deze herziening nu is mogelijk, indien men de zoo verachte manifestatiëu van geesten door mediums wil laten gelden als middelen om iets te weten te komen van de waarheid aangaande 's menschen lot na den dood. Naast de zalige en rampzalige zielen van menschen zijn er in de wereld der geesten nog, volgens de onder Israelieten en Chris tenen gangbare opvatting ook engelen en duivelen. Straks reeds wees ik er op, dat in den bijbel telkens van «engelen» gesproken wordt, en in het N. T ook van onreine geesten of «duivelen». In aansluiting aan enkele plaatsen in den bijbel is daarbij de voorstelling algemeen, dat God, lang voor dat Hij deze zichtbare, stoffelijke wereld en de menschen schiep, wezens geschapen heeft, die, geheel geestelijk van natuur, ook geen voortplanting en bloedverwantschap kennen, maar eens voor al, door de scheppingsdaad Gods in ontelbare menigte te gelijkertijd geschapen, nu ook tot in eeuwigheid allen voortbestaan, niet vermeerderd of verminderd in getal. Deze geestelijke wezeus of engelen zijn rein geschapen; doch een uit hun midden, Lucifer, een hooggeplaatste seraf, is, naar de opvatting, op zeker tijdstip tot zonde gekomen, door hoogmoed, en in zijn daarop volgenden val heeft hij, naar men gelooft, een groot deel der engelenwereld meegesleept, die nu met hem sedert dien tijd als «duivelen» gebannen zijn in den «poel van vuur en sulfer». Terwijl nu de engelen, naar geloofd wordt, op harpen God loven, en tot in eeuwigheid den troon van God omringen, ziju de duivelen er voortdurend op uit om Gods werk te verstoren, de menschen tot zonde te verleiden, en ten slotte als een prooi mee te sleepen in het verderf. Deze voorstelling moge zijn grond vinden in uitspraken in de Schrift, het moge de overtuiging geweest zijn van de oudste Christenen, zelfs van de apostelen, toch is zij niet overeenkomstig de werkelijkheid. Een «rijk der duisternis», een macht der hel, bestaande uit een heirleger booze geesten kan in zijn bestaan niet geloochend worden. De manifestatiën van het Spiritualisme zijn vol bewijzen er van, dat het geen ijdel denkbeeld is, dat nog steeds gestreden moet worden tegen «de booze geesten in de lucht//. Maar ook de meest hoosaardige geest, de meest duivelsche demon blijkt een mensch te zijn, wel tot een toppunt van boosheid en verharding gekomen, dat hem deu naam «duivel// waardig maakt, maar toch een mensch, een ongelukkige verdwaalde geest, die lust heeft in kwaad doen, en met andere soortgelijke geesten samenrottende, meewerkt om het geloof aan een rijk der hel te versterken en te bevestigen. Dat zulke benden onreine geesten hoofden en leidslieden hebben, dat er een soort organisatie bij hen gevonden wordt, ja dat er misschien zelfs een soort algemeen hoofd of koning is, die allen regeert, wordt ten deele door de spiritualistische manifestatien bevestigd, ten deele niet weersproken. Docli van het bestaan van een Satan als absolute wederpartijder Gods, als een god des kwaads, blijkt in het Spiritualisme niets; en als wij aan de ééne zij denken aan den invloed der Perzen op Israels godsdienst, nadat de Joden in Babel met hen en hun godsdienst in aanraking gekomen waren, en aan den anderen kant aan de neiging in het Oosten om begrippen te personifieeren, en ook dus de «macht der hel- te persouifieeren tot den «Satan», dan kunnen wij /.eer goed zoowel de bijbelsche leer van het rijk des Satans als de spiritualistische onthulling van den aard dier «duivelen» tot zijn recht laten komen. Wat de engelen betreft, terwijl in den bijbel alleen blijkt, dat de engelen zich vertoonen in menschelijke gestalte, en dus in elk geval zeer na aan de menschen verwant blijken te zijn, verspreidt het Spiritualisme ook over hen een helder licht De boden uit den H hemel, de engelen, blijken te ziju: onze zalige vooruitgereisde vrienden. Hetzij zij komen om boodschappen over te brengen, ons te raden, hetzij zij ons als onze beschermengelen voortdurend bewaken en beschermen, het zijn »engelen» in den vollen zin des woords, en wat in den bijbel van deze gezegd wordt is toepasselijk op hen, en tevens zijn het zalige menschen, die. juist door dat zij eens zelf hier op aarde gewoond hebben, ook belangstellen in het lot der aardbewoners. Wat de woningen van engelen en duivelen betreft, het is ongetwijfeld waar, dat eene ontelbare menigte gezaligde engelen in de woningen des lichts God loven met hemelsch lofgezang; en dat er afgronden der duisternis zijn, waar duivelsche geesten samenrotten, en plannen smeden die 't verderf des menschen bedoelen, is ook niet in strijd met wat door het Spiritualisme aan het licht treedt. Doch evenmin als de duivelen altijd in den afgrond der hel vertoeven, maar ook hier onder de menschen rondwaren, zoo ook zijn de engelen niet altijddurend bezig met 't zingen van lofliederen. Engelen eu zaligen, duivelen en rampzaligen, te zamen als »geesten* onderscheiden van de menschen, zijn dus van ons aardbewoners alleen onderscheiden wat hun toestand en den graad hunner reinheid en onreinheid betreft. Overigens zijn zij menschen, onze gelukkige of ongelukkige broeders en zusters. HOOF DSTU K V. HET SPIRITUALISME. Wij zijn met onze beschouwingen over liet gebied van het geheimzinnige thans zoo ver gekomen, dat wij in het bijzonder de aandacht vestigen kunnen op het Spiritualisme, het eigenaardige, beteekenisvolle verschijnsel, dat in latere eeuwen als het belangrijkste verschijnsel der 19'lc eeuw zal beschouwd worden, en waarbij de uitbreiding der wetenschap, de vorderingen van industrie en handel, de nieuwe ontdekkingen en wat dies meer zij op den achtergrond zullen treden als dingen van minder belang. Al hebben de meeste menschen nooit er van gehoord, al zijn zeer velen met tegeuzin er tegen vervuld, al wordt het nog altijd geminacht, verguisd, miskend, bestreden, door den een als dwaasheid door den ander als zonde verworpen, het heeft de waarheid aan zijne zijde, en zal zegevieren, trots allen tegenstand. En na niet langen tijd, misschien binnen vijftig jaren, zal de wereld het erkennen als een der grootste gaven door den hemelschen Vader aan de menschenkinderen geschonken. Het Spiritualisme is de levens- en wereldbeschouwing, die berust op de kennis van de geestenwereld of de wereld der geesten. Deze kennis wordt geput uit de openbaringen aangaande die wereld, die verkregen worden door middel der mediumniteit en der zienersgave. Het Spiritualisme is geen wetenschap; maar wel berust het op een wetenschappeiijken grondslag, draagt een wetenschappelijk karakter en is van groote beteekenis voor de wetenschap in hare verschillende onderdeelen. Het is evenmin een godsdienst, maar wel heeft het groote beteekenis voor den godsdienst en zal den weg banen tot een geheel nieuwe phaze van ontwikkeling in den godsdienst. Ook is het geen wijsbegeerte; maar wel geeft het aanleiding tot eene nieuwe wijsbegeerte, en geeft den doodsteek aan de wijsgeerige systhemen, die geen rekening houdeu met het bovenzinnelijke. Het Spiritualisme is geschikt voor alle menschen, onverschillig op welken trap van kennis, ontwikkeling, stand of beschaving zij staan. Het koint te gemoet aan de behoefte van den beschaafden mensch aan bewijzen voor de onzienlijke dingen; het geeft troost aan bedroefde harten, licht in den nacht des doods, en doet helder lichten de lamp der goddelijke Liefde over allen zonder onderscheid. Het ontmaskert, den leugen in de dogmatische systhemen, en verbreekt de knellende banden van het autoriteitsgeloof. Het is de grootste gave door God aan dit geslacht geschonken. De oorsprong van het Spiritualisme is gering; ja zóu gering, dat men nauwlijks zou kunnen gelooven, dat uit zulke geringe beginselen een wereldhervormende macht kon voortkomen. In 1847 nam eene zekere familie Fox uit Itochester haren intrek in eene landelijke woning in het in den staat New York gelegen dorpje Hydesville. Dit huis was achtereenvolgens door verschillende bewoners verlaten, omdat het er «spookte." Raadselachtige geluiden werden er gehoord, waarvan de oorzaak niet ontdekt kon worden. Nauwlijks had dan ook de familie het huis betrokken, of het zelfde had weder plaats. Als de beide meisjes, Margarethe, een meisje van 12 en Kate een meisje van 9 jaren naar bed gingen, hoorde men raadselachtige slagen, door onzichtbare handen op meubels en deuren aangebracht. Hoe uien zocht naar de oorzaak, het was vergeefs; er was niets te ontdekken, eu de ouders Fox, van streng methodistische beginselen, neigden er toe het kloppen aan «den duivel» toe te schrijven. De kinderen echter gewenden er aan en begonnen er zelfs een zeker genoegen in te vinden. Op zekeren avond, den 81stcn Maart 1848, bemerkte moeder Fox, dat de meisjes nog wakker waren, ofschoon 't reeds laat iu den avond was. Zij ging tot hen. Beiden zaten overeind in bed. »0 moeder,»- riep de jongste haar toe, »het kiopding kan niet alleen hooren maar zien ook!" Daarop vertelde zij, dat zij gezegd had: «Bokspoot, doe als ik.» Daarna had zij tweemaal in de handen geklapt, waarop twee slagen gevolgd waren, tëu telkens als zij dit herhaalde vielen er juist zooveel slagen, als zij keeren geklapt had. Daarop was zij op het idee gekomen niet te slaan, maar eenige malen te zwaaien met de handen; en zie, de geheimzinnige klopper herhaalde ook die bewegingen door evenzoo vele kloppen! Daarom riep zij: »Het kiopding kan niet alleen hooren maar ook zien.» De moeder was verbaasd, dacht een oogenblik na, en zei toen: »Gij, die klopt, zijt gij een menscli ?« Geen antwoord volgde. »Zijt gij dan een geest?» vroeg zij weer. Nu regende het slagen. Geheel ontroerd ging zij heen en riep eenige buren er bij, en weldra was op den laten avond hot slaapvertrek der meisjes gevuld met een gezelschap belangstellende onderzoekers. Een der aanwezigen kwam op het denkbeeld den onzichtbaren klopper te vragen om op de te stellen vragen te antwoorden door één slag voor «neen,» twee voor «onzeker» en drie voor »ja.» Ook sprak men af het alfabet af te zullen lezen, opdat door een klop bij de verlangde letter 'voorden zouden kunnen worden uitgespeld door den onzichtbaren klopper. Zoo was de eerste geregelde gemeenschap tussclien de beide werelden geopen(l. Nog dien zelfden avond vernam men door deze afspraken, dat de geest een afgestorvene was, een zekere Chari.ks IIosna, die als marskramer daar vermoord jen in den kelder begraven was; dat hij echter niet klopte om dit te vertellen, maar om de geboorte van cene nieuwe periode in de geschizdenis der wereld aan te kondigen. Het nieuws van den «klopgeest» van Ilvdesville en zijne mededeelingen verspreidde zich weldra met ongelooflijke snelheid. Van alle zijden stroomden de nieuwsgierigen toe om met den onzichtbaren klopper gesprekken aan te knoopen. De familie Fox werd ten laatste hierdoor zoozeer bemoeilijkt, dat zij besloot er eeu eind aan te maken, door de beide meisjes, van wier tegenwoordigheid het kloppen afhankelijk scheen, weg te zenden. Zij vertrokken, en namen een tijdlang hun intrek bij hunne gehuwde zuster Lea te Rochester. Het bleef nu rustig in het huis te Hydesville; doch ten huize van ue gehuwde zuster gingen de kloppingen voort, en werden weldra gevolgd door andere vreemde verschijnselen, als tafelbeweging, verplaatsing van voorwerpen, enz. Het bleek, dat niet slechts de geest Rosna, maar vele andere geesten zich oj>enbaarden; en ook, dat niet alleen de gezusters Fox, Margarethe en Kate, maar ook hunne zuster Lea, en nog vele andere personen geschikt waren om zulke manifestatiën te doen ontstaan. De geesten deelden mee, dat al zulke personen "mediums» waren, en dat er vele mediums waren onder de menschen. Ook deelden zij mee, dat de verschijnselen geinaklijker konden worden verkregen, wanneer eenige personen, liefst van beiderlei geslacht, zich rondom eene ronde tafel plaatsten met de handen op het tafelblad. Allicht was er dan een medium onder de aanzittenden, en de manifestatiën werden mogelijk. Hiervan werden, zooals te begrijpen is, proeven genomen en met het meest verrassende resultaat. Het honden van zulk eene "zitting» of "séance» deed zeer spoedig, bijna in eiken kring, de tafelbeweging en de klopgeluiden ontstaan, terwijl ook andere mediamieke verschijnselen zich achtereenvolgens vertoonden. Als een loopend vuur, als een nieuwtje verspreidde zich de "tafeldans» en «klopgeesterij», zooals men het noemde, door de geheele beschaafde wereld. Weldra was er nauwlijks een plaats te vinden in de beschaafde landen, waar niet een kring gevonden werd voor "tafeldans » Men ainuzeerde zich er mee; het was als een nieuw gezelschapsspel; en weinigen gaven er zich rekenschap van of zulk een zich met de geestenwereld in gemeenschap stellen wel goed was en of het ook gevaar opleverde. Er waren echter velen onder hen, die er zich mee bezighielden, die niet geloofden, dat geesten er iets mee te maken hadden. Daargelaten de ineening van heil, die alles uit bedrog wilden verklaren, waren er al spoedig velen, die aan eene geheime electrische of magnetische kracht, aan sommige personen eigen, geloofden, en die de tafelbeweging en het kloppen daaruit wilden verklaren. Doch de verschijnselen namen toe. In tal van kringen bleef het niet bij tafelbeweging en klopgeluiden. Al spoedig kwam de planchette in gebruik, een mahoniehouten klein tafeltje, rustende op twee wieletjes, die naar alle zijden draaien konden, en, als derde steunpunt, een potlood, iu een daartoe aanwezig buisje bevestigd. Plaatste men dit instrumentje op een vel papier, en legde een medium de handen of ook slechts één hand er op, dan begon het voorwerp bewegingen te maken in alle richtingen. De potloodpuut beschreef daarbij krullen en halen over het papier, die weldra den vorm van letters aannamen, zoodat men schrift kreeg, geestenschrift. Doch ook hierbij bleef het niet. Instrumenten om snel de letters van het alfabet aan te wijzen door een beweegbaren wjzer voldeden niet, daar men de uitspelling der woorden niet snel genoeg kon volgen. Spoedig namen de mediums het potlood zeli in de hand, de arm werd geschud, en de hand begon te schrijven. Het schrijvend uiediuinschap was geboren of ontdekt. Zoo ging het voort. Al rijker en rijker werden de vormen van mediumschap. Steeds sterker werden de bewijzen, dat het werkelijk geesten van afgestorvenen waren, dus levende, van het stoffelijk lichaam gescheiden menschen, die door middel der mediums al deze vreemdsoortige verschijnselen veroorzaakten. Vooral in Amerika en in Engeland breidde de beweging, die den naam «Spiritualisme» ontving, (afgeleid van het engelsche woord «spiritual», of het latijnsche «spiritualis", geestelijk), zich uit, en weldra telde men vele beroemde invloedrijke personen onder de aanhangers. Reeds in 1851 werd eene vereeniging gevormd te New York tot onderzoek, en in 1854 eene tweede vereeniging, waartoe personen behoorden van de hoogste standen, en van groote kennis en geleerdheid. In het jaar 1852 kwam reeds een der ainerikaansclie mediums in Londen, en later kwain een tweede medium, de beroemde Home, en nu breidde de zaak zich ook in Londen en Engeland snel uit. En van uit Engeland verbreidde het zich over het vasteland van Europa, in Engelsch Indie en iu Australië. In Duitschland werd reeds iu 1865 een Spiritualistisch tijdschrift uitgegeven, getiteld «Psyche». In Frankrijk trad omstreeks den zelfden tijd, Pik ra ut op met »la Revue spiritualiste», weldra gevolgd door Riva.il met zijn n Revue spirite». De laatste, meer'bekend onder zijn pseudoniem Ai.i.an Kardec, heeft zich beijverd voor de zaak van het Spiritualisme, door hem «Spiritisme» gedoopt, en verschillende werken uitgegeven, die iu korten tijd bij duizenden verspreid werden. Iutusschen is het te betreuren, dat hij de idee der reïncarnatie of der herhaalde geboorten, die hij was toegedaan vóór hij liet Spiritualisme leerde kennen, met dat Spiritualisme verbonden en in zijne werken als »leer van het Spiritisme» verbreid heeft. In ons land werd het Spiritualisme reeds in 1857 ingevoerd door den Heer Makthese. In den Haag vormden zich toen reeds kringen, en eene vereeniging, »Oromaze« genoemd, werd in 185» opgericht en heeft tot 1871 bestaan. In het jaar 1869 werd de vereeniging « Ferilas« in Amsterdam gesticht en twintig jaar later de vereeniging »Ifarmonia». Met het jaar 1876 begon Mevr. E. van" Cai.cau haar tijdschrift »Op de Grenzen van twee werelden» uit te geven, en ook op andere wijze de zaak van het Spiritualisme te bevorderen, daarbij beslist partij kiezende tegen het fransche Spiritisme van Kardec met zijne leer van reïncarnatie. In tegenstelling met haar werd dat Spiritisme en die reïncarnatieleer verdedigd door l)r. Roorda van Eyssinga in zijn tijdschrift "De blijde boodschap#. Ken tijd lang was ook Ds. P. Huet een verdediger van het Spiritualisme, dat hij echter later weer verloochende. In het begin van het jaar 1900 werd te Rotterdam eene nieuwe Vereeniging van Spiritualisten gesticht onderden naam »Excelsior»,die ten doel heeft propaganda van het Spiritualisme door het geheele land. Tegenwoordig bestaan er drie nederlandsche periodieken op dit gebied; 1°. het tijdschrift van Mevr. E. van Cai.car, boven genoemd, 24.stpjaargang, prijs f4.— per jaar, 2°. » Het toekomstig leven», halfmaaudelijksch tijdschrift, 4ie jaargang, prijs f — per jaar, en 3". «Geest en Leven», maandblad, gewijd aan empirische theologie en christelijk Spiritualisme, onder mijne redactie; prijs f 1.80 per jaargang. Ook verschijnt er een week blaadje, onder redactie van den HeerC de Jongh, dat zeer veel bevat, dat op het Spiritualisme betrekking heeft. Onder de aanhangers van het Spiritualisme in de verschillende landen der wereld komen vele personen van beteekenis voor Uit Amerika kunnen genoemd worden: Prof Mapes, Prof. W. 1). Gunning, Rechter Ed.uonds, President Lincoln, Theod Parkkk, Channing, Longfei.i.ow en Beecher. Uit Engeland-. Prof. Crookes, Prof. Wai.i.ace, Prof Vari.ey, Prof Gregory, Prof. B \ri.f.tt, Prof. Rayi.eigh, Wir.liam Hovvitt, 1 » meer edelen, hoogeren vorm bij de profeten, kende men die geschiktheid van sommige menschen om het verborgene te kennen en de toekomst te onthullen. Bij de heidenen geschiedde dit o. a. ook door //waarzeggende geesten,» die orakel gaven, en dus «gevraagd," d. i geraadpleegd werden; terwijl het niet onbekend schijnt geweest te zijn, dat die waarzeggende geesten menschen waren, die het lichaam afgelegd hadden; «dooden» dus, zoodat het raadplegen dier geesten een «dooden vragen» kon genoemd worden. Nu was het niet bevorderlijk voor het dienen van Jahve alleen wanneer de Israëlieten de heidensche orakels gingen raadplegen, wanneer zij «wanrzeggers», "waarzeggende geesten,» «doodeti» gingen "vragend. i raadplegen. Beter was het dan voor hen te gaan tot de door Jahve verlichte profeten, die ook, maar in verhevener zin, «orakels» gaven. Wat dus in Deut. 18 : 10—12 als heidensche gruwel veroor- deeld wordt is het raadplegen van de door heidensche toovenaars zich manifesteerende geesten; en de oorzaak van deze veroordeeling is, dat die waarzeggerij het bolwerk des heidendoms was, en Israël zich van de //gruwelen» der heidenen geheel moest spenen. Ofschoon dus ten onrechte op grond van dit woord uit Deuteronomium beweerd wordt, dat God «verboden» heeft, dat er gemeenschap zal geoefend worden tusschen menschen en geesten, toch kan het woord ook voor onzen tijd nog wel beteekenis hebben. Ook nu toch zien wij tweeërlei mediumschap: het banale, ongeheiligde, wereldsche, en het ernstige, geheiligde. En zeker is het voor den Christen beter met het eerste zich niet iu te laten. Dit behoeft hem echter niet te beletten het tweede te waardeeren als een gave Gods, en gebruik te maken van het heldere, vriendelijke licht, dat God door middel er van over den nacht der graven deed schijnen. «Maar waartoe dient het?// zoo blijft menigeen vragen. «Waartoe is het nu toch noodig, dat zij, die door den dood van het tooneel dezer wereld weggenomen zijn, weer terugkeeren naar de aarde? Is het al niet erg genoeg, dat zij hier hun levensweg hebben moeten voleindigen, die toch voor ieder vol moeite en strijd is, dat ze nu ook nog na den dood in het aardsche ingetrokken moeten worden?» Ja, er zijn menschen, die het rondweg uitspreken, dat zij zouden meenen, zich te bezondigen, indien zij de geliefden, die heen gingen, weer hier wenschten te spreken. En ook al acht men het niet bepaald zondig, en al ziet men in het komen der afgestorvenen tot ons op zichzelf geen kwaad, dan nog blijft men roepen: «Maar waarvoor dient dat nu toch?» De groote beteekenis der geestmanifestaties door middel van mediums, de beteekenis van het op deze manifestaties berustende Spiritualisme ligt hierin, dat de sluier van het toekomende leven een weinig opgelicht wordt. O, wij weten het, honderden zoogenaamd «geloovigen» verzekeren dit niet noodig te hebben. Zij zijn, naar zij zeggen, vast overtuigd van een leven na dit leven, en verlangen verder niet naar het »Hoe?// van dat leven te vorschen. Zij willen niet, naar zij zeggen, iu ijdele nieuwsgierigheid zoeken door te dringen fu wat God verborgen heeft gehouden, eu troosten zich met de gedachte, dat het zeker wel goed zal zijn, althans voor hen, die zalig worden. Intusschen, al ware het waar, de.t zij, die zoo spreken, niets meer behoefden dan wat zij hebben, dan nog blijft daar over die breede en altijd breeder wordende schare van hen, die niet meer of nauwelijks meer golooven aan een leven na dit leven. Men moge uit de hoogte neerzien op die »ongeloovigen« en hen veroordeelen, omd.it zij niet op gezag der kerk willen aannemen, dat er na den dood een ander leven en eene vergelding wacht, toch is liet niet te ontkennen, dat, wanneer eenmaal twijfel in het hart is ontwaakt aangaande die leer, het, buiten het Spiritualisme om, zeer moeilijk is dien twijfel te overwinnen. De kerk leert het; nu ja, maar op grond waarvan leert zij het? »0p grond van den bijbel!* zegt men. Maar in het O. T. wordt er bijna niet over gesproken, en in het N. T. zeer weinig; en bovendien, eer men op gezag van den bijbel het gelonven kan, moeten eerst de bezwaren tegen dat gezag weerlegd worden! En dan, is de leer der onsterfelijkheid in den bijbel niet verbonden met de leer van eene opstanding des lichanms uit het graf ten jongsten dage? En leert niet reeds de rede, dat de gedachte, dat eens uit den grond, waarin de lijken reeds eenwen tot stof zijn vergaan, een nieuw lichaam te voorschijn zal komen, en dat dan eerst, nadat dit wonder is geschied, de mensch ophouden zal een schim zonder gestalte te zijn, ongerijmd is? Hoe stapelen zich absurditeit op absurditeit bij deze voorstelling! Is het wonder, dat velen, wien het om waarheid te doen is, zich met weerziu afwenden van zulk een gedrochtelijke leer, en liever aan de wetenschap vragen, wat er wordt van hen na den dood ? En welk antwoord kan de wetenschap geven? VVat weet zij anders te vertellen, dan dat er een ontbindingsproces plaats grijpt, en het cellen weefsel, dat wij "mensch« noemen, uit elkander valt, om tot de elementen terug te keeren en mee te werken tot het vormen van andere organismen? De wetenschap weet van geen ziel, en dus ook niet van een voortleven. En zie, nu komen die verachte manifestaties, en leveren den ernstigen onderzoeker het proefondervindelijk bewijs van het bewust, persoonlijk voortbestaan des menschen na den dood! Wat tot dusverre niets meer was dan een dogma, dat men al of niet geloofde op gezag eener kj)iritualisme nog niet Doch verschillende personen van beteekenis op het gebied der wetenschap hebben zich met de zaak ingelaten en een deugdelijk onderzoek naar de betrouwbaarheid en den aard der feiten ingesteld. En dat onderzoek heeft er toe geleid, dat zij tot overtuiging kwamen, dat de feiten niet te loochenen en alleen door de spiritualistische hypothese te verklaren zijn. Alle andere hypothesen bleken niet geschikt tot verklaren van al de verschijnselen, al mochten zij kunnen dienst doen tot verklaring, (of schijnbare verklaring) van een deel dier verschijnselen. Het is echter wonderlijk, hoe hardnekkig de menschen somtijds weerstand bicden aan de waarheid. Men gelooft de onzinnigste dingen, b.v. dat de mensch eene onbewuste wilskracht bezit, waardoor hij, ook al onbewust, zware voorwerpen zonder aanraking in beweging zou kunnen zetten; of dat de uitwaseming van het lichaam (!j zich buiten den inensch tot een schimachtig wezen zou kunnen vereenigen, dat, omdat het uit menschelijke uitwasemingen is ontstaan ook redelijk en verstandelijk zou zijn, en als redelijk wezen zou kunnen handelen. Zulke onzinnige theoriën wo*den als «wetenschap// verkocht; en de eenvoudige constateering der feiten, zooals het Spiritualisme ze geeft, moet vrucht zijn van inbeelding enz.! De eisch der wetenschap: waarneming van feiten, classificeeren der feiten, opmaken van hypothesen op grond der feiten en tot verklaring er van, is geheel vervuld door de onderzoekers op dit gebied. En de hypothese, dat geesten, d. i, redelijke personen, niet met een stoffelijk lichaam bekleed, ze veroorzaken, is voor alle verschijnselen de sleutel ter verklaring, en wordt door elk nieuw feit meer bevestigd. En hoe laug ook velen weigeren mogen dit gebied te onderzoeken, het moet eens zoover komen, dat de werkelijkheid der dingen sterker is dan alle vooroordeel, en de wofficiëele wetenschap* ook er toe komt de manifestatie!! als reëel te beschouwen. En als het zoover eenmaal is gekomen, dan breekt een geheel nieuw tijdperk aan voor de wetenschap. Dan zal men elk gebied der wetenschap geheel gaan herzien; verouderde denkbeelden en theorieën, nu nog lieerscliend, zullen vallen, en eene algeheele hervorming zal 't gebied der wetenschap aangrijpen. Dan zal de natuurkundige niet langer blijven hangen aan het stof, maar ook de onweegbare krachten onder zijne waarneming betrekken, en kennis vergaderen op het zoogenaamd methaphvsisch gebied. Dan zal de. medicus rekening houden met de ziel en hare eigenschappen, en bij ziektetoestanden niet alleen aan lichamelijke verschijnselen denken; dan zal ook liet magnetisme algemeen als een heilzame kracht aangewend worden, en toestanden van mediuinniteit niet langer als waanzin behandeld worden. Dan zal de jurist rekening houden met den invloed, door onreine geesten op zwakke personen uitgeoefend, en bij het beoordeelen van de schuld van misdadigers ook met de schuldigen der anderen wereld rekening te houden. Dan zal de historicus niet langer alles in de geschiedenis, wat «wonder» of mirakel is of schijnt als onhistorisch loochenen, maar veel van wat nu als fabelen verworpen wordt weder van beteekenis achten voor de kennis van het verledene. Dan z