PK | 7Ö| 820 PK 70 S20 BRIEFWISSELING TUSSCHEN MULTATULI EN S. E. W. ROORDA VAN EYSINGA. ■«7 0- 35 82 BRIEFWISSELING TUSSCHEN MULTATULI EN S. E. W. ROORDA VAN EYSINGA. UITGEGEVEN DOOR M. DOUWES DEKKER, GEB. HAMMINCK SCHEPEL. AMSTERDAM - W. VERSLUYS - 1907. MULTATULI AAN ROORDA VAN EYSINGA. I. Wiesbaden, 12 Deer. 1870. Zeer waarde Roorda, Grooten dank voor uwen lieven brief, die me echter niet familiair genoeg was. Beter u. Sedert jaren, en speciaal voor vyf maanden, verlangde ik u te spreken. Dit wacht namelyk hierop dat ik me eenigszins zal kunnen roeren. In Juni en Juli meende ik dat dit het geval worden zou. Ik werkte en werd betaald. Maar op eenmaal brak alles af. > Noorden« betuigde dat z'n lezers er niets van begrepen. ^Nederland» een tydschrift waarin ik >Divagatiën over zeker soort van liberalismus« schreef, >had geen fondsen*. (Ik denk dat ook daar het begripsgebrek der lezers wel eenigszins in 't spel was ... nu, heden las ik die stukken over Liberalismus voor 't eerst, en beken dat ik ze — zóó gedrukt — ook niet begryp.) En inyn uitgever van Helden bleek zeer in den brand te zitten. Zoo droogden op eenmaal al myn bronnen op, en ik heb weer honger geleden. 1 Qe zult tot uwe verbazing lezen *), dat ik uwe verbanning goedkeur. En ik zeg er nu by, dat ik 't ook perfect vind dat men u geen pensioen geeft. Ik zoude u — als hollandsch G. G. altyd! — ook gebannen hebben. Ook ik gaf u, als hollandsch minister, geen pensioen. Een derde zaak: myn oordeel over VryenArbeid is 't uwe niet.. . Welnu: in één kwartier sprekens hoop ik u in die drie kwestiën aan myn zy over te halen. Ge zult de billykheid uwer verbanning, 't onbillyke uwer pensionering en de verderfelykheid van VryenArbeid inzien, en er zelfs lust in krygen die meeningen voor te staan in 't publiek. Daarover wil ik u spreken zoodra we een oogenblik kunnen rusten van pompen. Twee parabels: Een steen was gespleten. De twee pas-gescheiden zyden die voor 't eerst het licht zagen, keken elkander aan met sympathie. Er was >rym« in de oneffenheid van hare oppervlakten. Hol beantwoordde aan bol, voor 't concave van den een, had de ander iets dat convex uitstak. Al waren ze niet vereenigd, ze voelden dat ze in en aan elkaer passen zouden. Een voorbyganger schopte de beide brokken weg, zoodat het een in de Senne, het ander in de Main viel, waar ze op verschillende wyzen werden afgerond. Toen pasten ze niet meer op elkander en er was zekere wryving noodig om ze weer tot aan elkander sluitende deelen van een geheel te maken. Daarom had ik u willen spreken. En ik wil dit nog. ') In Nog-eens: Vrye-Arbeid. Eerste uitgaaf, blz. 78. Uitgaaf 1890, blz. 62. De tweede parabel is .. . nog mooier! Na 'n bloedige actie, waarin de vlag was verloren gegaan, vond men ergens op een bos stroo een zwaar gewond soldaat. Hy kon niet spreken en zich ternauwernood verroeren. »Vrienden« hadden medelyden en spraken hem nu en dan toe. Maar hunne welwillendheid baatte hem niet. Het eenige wat ze voor hem hadden kunnen doen, was den onwelwillenden te beletten hem aftedringen van zyn legerstee. Ook waren er die hem smoren wilden. Wel namen de welgezinden die boosaardige pogingen kwalyk, maar ze verzetten zich niet zoo krachtig tegen dit pogen als de lyder gewenscht had. En telkens trachtte hy te spreken, maar kon geen geluid geven. Medelyden, vruchteloos mede-lyden — o, alle medelyden is een fout! — wordt vervelend. Men beklaagde hem ... en liet hem over aan den vyand die 'm smoren wilde, en wegdringen van de brits waarop hy zoo gesteld scheen ... Welnu, onder dat stroo had hy de vlag verborgen! Daarom: Duld niet dat men my smore! Waarlyk, zoodra ik u spreken kan, zyn er andere dingen te behandelen dan de personeele belangen. De vlag! Vrye-Arbeid ? Ik meen dat ge er vóór zyt. Dat verwondert me. Wilt gy de Weledele Heeren Dorrepaal en consorten tot prinsen maken? Dat is al te edelmoedig. En Jonathan Johnson & Co. tot magnaten? Neen! Laat Nederland èn hier èn ginds blyven wat het is, tot op den stond der finale afrekening. Wy mogen niet meewerken tot verplaatsing van 't domicilium citandi der enorme leugen die zich Holland noemt, 't Zou me zeer onwelkom zyn als de deurwaarder die te zyner tyd moet aankloppen te Buitenzorg, een »verhuisd< ten antwoord kreeg. Denk daarover eens goed na, en bekeer u van Vryen-Arbeid. Wel wis en waarachtig: Vrye-\rbz\d, maar asjeblieft niet voor Droogstoppel. Zie, in de 5, 6 laatste regels heb ik meer gezegd dan in de brochure J). Een lam stuk: van 'n nederlandsch standpunt«. Ik dank u wel voor uw portret. Dat is een lieve attentie. En 't myne? Ik heb er geen, en kan op 't oogenblik niet laten maken. De uitlegging is te omslachtig. Er bestaan portretten van my, waarvan ik de betaling nog schuldig ben sedert jaren. Iemand die my voor duizenden bestolen heeft, beweert een paar honderd gulden van my te moeten hebben, en heeft dat pak portretten in de vlucht weten optevangen '-). Voor procederen heb ik geen geld. En als ik 't had betaalde ik liever die pretense schuld aan den dief, dan geld weg te gooien voor pleiten in Holland. Zoodra ik my bewegen kan hoop ik ook die portretten weer te krygen, en dan zal ik er my een genoegen van maken u een te zenden. Myne familie is door gebrek uit Den Haag gejaagd naar Italië. Dat is de 4de maal dat m'n vrouw 't niet langer kon uithouden. Ik lyd veel. Aank\ag\\ Geen klagt, o neen! En gy, vry-arbeider, woudt Holland de gelegenheid geven ') Bedoeld is de brochure: Nog eens: Vrye-Arbeid<. ®) Namelyk de uitgever R. C. Meyer; zich ook noemend d'Ablaing van Giessenburg. te esquiveren door 'n achterdeur? O, als ik u spreken kon! Wacht u wel iets uit dezen brief aan te roeren. Verklap niet waar de vlag ligt. Het eenige waartoe ik my aanbeveel is afbreuk te doen aan 't smoor- en wegd ri n g-systeem. Wees met uwe gade zeer hartelyk van my gegroet. Tracht in leven te blyven! Zoolang ons dit gelukt is er hoop. Intusschen worden we oud! Ja, die broodschryvery is afmattend. Adio! Uw liefhebbende vriend Douwes Dekker. II. 22 dec. 1870. Waarde Roorda. Deze brief bleef liggen omdat ik geen postzegel had. En een vorige ook. Dien heb ik verscheurd. Hy was te duidelyk. Wees ook voorzigtig met dezen. Liever had ik u gesproken. Ik ben byna blind. Sedert dien twaalfden is my weer veel leeds wedervaren. Zie in voce: «Vrienden' en Prof. Kern. Ik gis dat ge er op gelet hebt. In de Zaanlandsche Courant zegt die man: >Het voornemen der Commissie1) is niet den heer D. D. een werklooze toekomst te verschaffen.« Heb ik zoo'n platitude verdiend? Ik ben bezig met onderzoek of die anderen 't met hem eens zyn? Zoo ja, dan begrypt ge wat ik doe. Wil jy en attendant dien Kern op z'n plaats ') Namelyk der zoogenaamde Multatuli-Commissie. Men zie over dit onderwerp Brieven van Mult.< deel 1870-1875 pagina 31, en Ideën 998 en 1034. zetten ? goed! Maar houd u voorloopig alsof ge niet gelooft dat de anderen 't met hem eens zyn. Laat hun de kans hem te désavoueren. Myne vrouw zal eerstdaags van Vloten afdanken. Dat storten van 't geld der v. Lenneps in handen van die Commissie is een coup de jarnac. Maar spreek daarover niet. Ik zal 't doen. Qy weet de données niet. Ik haal 't maar aan om aan te toonen hoe ik geen postzegels had. Ik wachtte sedert maanden op dat geld! Myn uitgever van Helden is byna bankroet, 't Kost hem moeite my van tyd tot tyd tien gld. te zenden ... En myn oogen! Maar laat dat alles buiten spel by 'n teregtzetting van Kern. Ik recommandeer u de parabels van Chresos in de Minnebrieven en van de vertrapte kapel, no. 261 der Ideën, en . .. pag. 82 van de laatste ldeën J). Dit laatste is niet geheel van toepassing want geslagen ben ik met, en .. . forellen zyn edele visschen, terwyl Kappelmans st.. ekelbaarsjes ... enz. Hartelyk gegroet. Ik heb 't zeer moeilyk, maar zal overwinnen, 't Ergste is myn oogen, en dat van Helden niet betalen kan. Adieu. D. D. Schillerplatz 4 Wiesbaden. Ik moet zoodra ik kan naar Holland, om daar de boel eens opteknappen. Ze spelen mooi weer met m'n afwezigheid, vooral de «vrienden.« ') In latere uitgaven Idee 633 slot ROORDA VAN EYSINQA AAN MULTATULI. III. Impasse du Vallon 9, Brussel, Oudejaarsavond, 1870. Waarde Multatuli! Gelyk gy denken kunt, lieten uwe brieven van 12 en 22 dezer een gemengden indruk by my achter: medelyden met u en uw lief gezin, verachting voor het nederlandsche volk, blydschap over uw vriendschapsblyk. Ge schryft het vreeselyke woord neer: >ik heb weer honger geleden« en »myne vrouw is door gebrek uit den Haag gejaagd naar Italië. Dat is de 4e maal.' »Ik lyd veel« »En myn oogen!< Ach, kon ik iets voor u doen! Ik had u reeds eerder geantwoord, maar moest myne brieven en dagbladcorr16 voor Indië gereed maken en wenschte u tegelyk myne stukken in »het Noorden' over Kern's onkieschheid en myn >zwyg-systeem« te zenden. Maar het eerste heeft men nog niet geplaatst, van het andere ontving ik gisterenavond nog slechts één ex., dat ik dadelyk fortgeschickt heb naar de Oost. Zeer zeker had Kerns onkieschheid, zyne onbillykheid, zyn hooge toon my gekwetst, maar ik denk, gelyk ik in het slot van myn opstel aan zyn adres zeide: »Multatuli is en blyve vlinder, en ergere zich daarom niet als insekten van eene lagere orde het stof i'an zyn prachtige vleugels schenden.« Qy hebt de Fout van de meeste keurnaturen. Qy wilt, dat zy denken en gevoelen gelyk gy. Wat kan het u, kapel! schelen 3f eene wants, een reduvius u bevuilt en steekt? Dat s hunne natuur. In dat opstel wees ik ook op zyne tegenstrydigheid. In de opwekking tot rechtvaardigheid aan het nederlandsche volk roemt hy zelf de kortheid van uwe uitdrukkingen. Hy kent toch het woord van Voltaire: »ik had ditmaal geen tyd om kort te zyn.« Is denken, voorbereiden dan geen werken ? Tot zyne verontschuldiging voerde ik aan, dat hy zelf nooit onrecht leed en u dus niet volkomen kan waardeeren. Ik verwees hem tot zyn mede-commissie-lid Stieltjes, die twee malen zwaar werd verongelykt en meer dan de meesten weet wat werken is, en vergeleek u by de natuur die elk oogenblik behoefte voelt aan scheppen. Het multatuli-fonds qualificeerde ik als: le. eene dankbaarheid aan den man die ons tot inkeer bracht; 2e eene poging om het onrecht u aangedaan door de regeering, die toegeeft aan bezwaren een commies van de rekenkamer waard, zooveel mogelyk goed te maken; 3e. eene erkentenis dat het billyk is de vruchten van uw groot en edel genie, die men nog verlangt te plukken, te betalen. Tweede opstel: Myn Zwyg-systeem en Vrye-Arbeid. Zonder het te willen verongelyktet gy my. Sedert myne verbanning waardeerde ik u dagelyks meer. Gy kreegt de couranten niet, waarin ik u sinds zes jaar myne sympathie toonde: De Opmerker, het Soerab. Handelsblad, de Locomotief. In de 2de courant zeide ik oa : »Een werk als Max H. schryft men niet met een uitstekend hoofd alleen, daartoe is een groot, warm, edel hart noodig.« In de 3de courant vergeleek ik de behandeling u aangedaan, met die van Byron's nagedachtenis door Mevr. Beecher Stowe en noemde u een groot man. Ik beriep my zoo dikwyls op u dat de Soerab. Courant u myn >afgod' noemde. — De vergelyking met Byron nam van Kesteren op. Dat blad is thans by eene nicht, Mevr. van der Does, geb. Scheltema, uitstekend naar hoofd en hart, die u lief heeft en vereert. Later krygt gy ze. Ook zou ik uwe zaak meer bepleiten, als niet myn lof u nadeel deed. De hollanders verafschuwen my. Daarop ben ik trotsch. Ook moet ik niyne aandoeningen sparen Elke opwinding baart my onuitstaanbare pynen. Te onmatig geweest in heiligen toorn. Myne verontwaardiging is uitgeput. Myn geest is impotent. Zoo ik ooit omtrent vryen arbeid bekeerd word, zal het zyn door u. Is er niet eene leemte in uw betoog, dat zwygt over Britsch-lndië, waar geen cultuurstelsel bestaat? Bewyst niet het vruchtelooze der 40jarige aanbevelingen, dat het stelsel zelf niet deugt? Zou de zeevaarder in plaats van de passagiers aan boord te laten by de landing, niet beter doen door de humaansten en voorzichtigsten mede te nemen ? Eén feit. Ik heb particuliere nyverheid gedreven tot voordeel van myn lastgever, voldoening van de inl. hoofden, zegen van den kleinen man. Gy spreekt van de vlag. Niet alleen sta ik in geestvermogens verre beneden u, maar ook in hart. »Helden en martelaars zyn zeldzaam.< Gy hebt de martelaarskroon gezocht, ik niet. Nooit dacht ik dat myn artikel over Nieuwenh. geïncrimineerd zou worden. *) Toen ') Den heer S. E. W. Roorda van Eysinga, ingenieur der 2de klasse, was in 1864 het verblyf in Nederl.-Indië ontzegd. Zyn verbanning was, officieel, het gevolg van een door hem geschreven artikel in de Javabode van 25 Juni 1864, getiteld Solo en de resident Nieuwenhuyzen. moet vertellinkjes schryven voor de kost, en m'n hoofd staat er niet naar. Het blykt dan ook uit myn geschryf. En zoodra ik ophoud mooijigheidjes te leveren, kan ik crepeeren. Hollandsche correspondenten en schryvertjes tasten nu in engelsche couranten den Havelaar aan. Als ik antwoord in engelsche couranten word ik in Holl. doodverklaard, en moet ik m'n tegenwoordige broodwinning opgeven, en wat dan? In Engeland schryven ? ik kan geen maand, geen week besteden aan leertyd. Wees hartelyk gegroet. Uw vriend D. D. Ik moet erkennen dat de redactie van den Sneeker zich flink houdt. Maar ze staat byna alleen. LXIX. Rolle, 31/5 '73. Waarde Dekker! Ge kunt toch soms naïef zyn als een kind. Welken hoogen dunk vormt ge u toch van uitgevers-eer? Hebt ge werkelyk een' oogenblik gedacht, dat Funke u zyne diensten zou opzeggen ? Ik denk eerder, dat hy by zich zeiven gezegd heeft: »Te bliksem! ik heb my de vingers gebrand. Dat is een ongewone Hollander. Laat ons oppassen, dat het geen tweeden keer gebeurt.« Misschien heeft hy gedacht aan verhooging van honorm. om de zaak weer in orde te brengen. Salvador wil niets anders dan du bruit. Hy gevoelt slechts liefde en geestdrift voor zich zeiven. Uw naam moet dienen als middel voor zyn doel. Hy jaagt vies op volksgunst, soms trouweloos. Als lid van den dat het zegt: arme vadertje die meent dat ik nu heel verdrietig ben over dat verbod. Out, wees er niet treurig om, ik kan 't best laten! De fatsoenlyk-paedagogische hollandsche verbodmanie ken ik! 't Geeft ongehoorzame kinderen, of kinderen die met wrevel gehoorzamen. Onder de plak? Dit begryp ik: Oe zyt zacht (vandaar uw forsche martier van uitdrukken) en lammelingen voelen dat ze kunstmiddeltjes noodig hebben om door te gaan voor mannelyk. D'Ablaing weigerde z'n kleinen jongen aan de hand te houden, en zei: »denk je dat ik wil aangezien worden voor 'n kindermeid!» En hy schreef stukken over menschenwaarde, emancipatie der vrouw, enz. Ja, ik wou ook dat ik u by me had. Schook is hier. Hy groet u. Uit discretie, om my te laten werken, loopt-i den halven dag in de zon, en gaat meer uit dan eigenlyk hoeven zou. Gek, de overdryving van die goede bedoeling irriteert me. 't Is vervloekt lastig zoo prikkelbaar te zyn. Hy is zeer fideel, en ik houd hem voor eerlyk, 'n hoofdzaak. Neen, de hoofdzaak. Preek, Bemoediging en Isis ontvangen. Morgen terug. Ik eindig abrupt. Brief uit Padua (moeielykheid geldzaken). Ik moet hard werken (leveren, ambacht, métier! soit!) Gelukkig ben ik wel. Ik hoop alles 't hoofd te bieden. Maar ook daarom moet ik eindigen, ja. Mimi is van hooge waarde. Ik wou dat je 't eens lang waarnam en op verschillend terrein, zoogd. hoog en zoog0, laag. Ik moet eindigen schoon ik graag met u doorpraatte. Ik heb u veel te zeggen. Maar ik mag niet. Ik moet met dolle woede leveren. Ik denk dat het gaan zal, en moet m'n vleugje waarnemen. Hartelyk gegroet. Als uw geld weg is, kom dan met uw heelen troep waar ik dan wezen zal. Zoo-iets geeft inderdaad kracht. Ik kan veel meer leveren dan ik tot nog toe deed, als ik maar goed gestemd ben, en dat zou 't gevolg zyn van uw débacle. Komiek! Mimi is naar de markt, en weet niet eens dat ik u sehryf. Groet uwe Mama en echtgenoote, en geef 'n zoen aan de kleine Marie. Hoe oud is Henritje? Dag kerel... Schook is hier. Hy is zeer huiselyk en heeft de groote deugd van eenvoudigheid. Ik bedoel 't tegendeel van schreeuwen of bluffen. Hy bedankt u voor uw attentie, en groet vriendelyk. Adieu. Zoodra ik u wat geld kan zenden, vraag ik portretten van uw heele... bende. Is dat nu niet 'n fezoenlyk woord? Ik voel me vlug, werk goed en ben opgeruimd. LXXII. Rolle 22/7-73. Waarde Dekker! Eergister eindelyk Feringa's aflevering ontvangen. Daarmede weder eene illusie verloren. Men ziet daaruit dat zyn persoontje in zyne schatting hooger staat dan het belang der nieuwe zwakke »derde« party. Het is valsch en tegen beter overtuiging als hy beweert dat ik • hem prees om hem beter te kunnen deuken; ik, die zoo uitbundig was in lof over zyne Democratie en Wetenschap in het Vaderland, Volksbelang en Locomotief; ik, wien hy schreef: »als myn boek opgang maakt, zal ik het aan u te danken hebben*. LXXIV. Wbaden, 15 Sept. 73 Beste Roorda, Dank voor uw brief van eergisteren. Ik zend u 'n pak Noordstarren. Wees zoo goed ze my zonder haast terug te zenden. Ik colligeer, gelyk ge weet, stukken over Atjeh. De spoorkaartjes-zaak! Gooi niet zooveel schuld op den Sneeker. Die is . .. verantwoord als-i myn fouten naschryft, want het waren effectieve blunders van my, en geen drukfouten gelyk gy vergoelykend aan de hand doet. Ja, ux\e pouce is stom. Maar kerel: droits >sur« vind ik in ('n wel is waar oude) Dictionn. de 1'Académie. Maar dit zyn byzaakjes. De wyze van openbaring. Ge maakt my 'n standje dat . . . te veel eer voor my is. Ik bedoel dat ik niet zoo onbaatzuchtig te werk ging als gy schynt te meenen. Na lang peinzen hield ik de nu gevolgde wys voor de beste, voor de meeste kans opleverende. Heb ik my vergist, dit is 'n andere kwestie, maar uit belangeloosheid koos ik deze manier niet. De uitkomst zal leeren of ik my vergist heb. Had één persoon te beschikken gehad over 't aangaan van 'n accoord, dan zou ik my tot die eene persoon gewend hebben Maar: hoe had ik myn voorstel moeten omschryven, zonder 't uit handen te geven? Gedurende den loop der onderhandelingen was ik 't kwyt geweest. Een mislukte jacht op rechtsverrekening kwam my nadeeliger voor dan de kans die nu bestaat. Hoe groot die kans is, laat ik daar. Doch ik wacht nog op den uitslag van 'n paar pogingen om de kans wat te versterken. Ziehier. Gelooft ge niet dat 'n bankier die zekere som kan besteden in actiën van 'n engelsche baan byv., de daardoor verkregen stemmen zou kunnen gebruiken om aan te dringen 1° op invoering, 2° op renumeratie? Zoo ja, dan heeft de zaak waarde in de handen van zoo'n bankier. En in dat geval is 't mogelyk dat ik menschen vond die 't (byv. voor Engeland) van my overnemen. En... als 't in Engeland werd gehonoreerd, had ik 'n hefboom in handen voor andere landen ook. Over Schook! Al wat ik u schreef houd ik natuurlyk voor waarheid. Ook ik keur z'n 'gebrek aan tint< af. Toch is hy zeer zacht! Rym dat eens! Hy is vrouwelyk, kinderlyk gevoelig. Z'n platte kwalificatie van d'Ablaing blyft leelyk, doch de strekking is waarschynlyk minder valsch dan gy meent. Zie eens welk 'n rol misverstand speelt. Ik heb reden om te gelooven dat hy Rudolf Charles den quasi-liberalen boekverkooper bedoelde, en gy spreekt van diens oom, niet waar? Ik moet eindigen, schoon ik u nog heel veel te zeggen had. O ja, dit nog. Ik kan voorloopig te Wbaden blyven. Van Italië kryg ik lieve brieven en goede berichten. Qroet uwe vrouw en mama en kleine deugnieten van Uw vriend D. D. Als Spoor-kaarten-inventie niets opbrengt, bedenk ik iets anders. Ik moet geld hebben, veel en spoedig. Anders wordt America en verder gespuis uit de heele wereld baas op Java! Dat zou vreeselyk zyn! Ik moet gauw iets doen, of nooit. Maar geld is n° een. De rest is kinderspel, dat zoudt gy zien. Want het zou heel dom zyn hem iets te zeggen dat juist hy zou moeten ontkennen. Neen, kerel, er was heel wat anders te doen, d. h. als we ons roeren konden met geld! Zal dit nog eens 't geval worden? Ik vrees dat ze ons voorkomen! (»Ze« = de omstandigheden.) 't Is jammer! Ik werk slecht! Elke letter die ik schryf, valt me moeielyk. Ik ben geen schryver! Ik heb 'r 'n hekel aan! Dat vervloekt geredeneer! Wees hartelyk gegroet met uwe lieve familie. Adieu, ik moet wérken. t. t. D. D. LXXVIII. Wbaden, 30 Januari 1874. Beste Roorda, in zeer lang heb ik u niet geschreven ! Ge zyt de eenige niet dien ik verwaarloosde, helaas! Ik zit in 'n gachis! De beschryving daarvan is me moeielyk, zeer moeielyk! Toch moet ik het beproeven op-straffe van infideliteit, of om den schyn van geheimzinnigheid te vermyden waaraan ik 'n hekel heb. Ook dien ik me te verantwoorden over m'n lang zwygen. De vervelende confidentie die ge alzoo te goed of te kwaad hebt, volgt straks. Maar eerst dit: zoo-even las ik uw antwoord aan C. S. dat zeer flink is. Het spreekt vanzelf dat dit my de vraag herinnert: of ook ik hem zal antwoorden? Misschien niet, en zoo ja, dan wellicht slechts terloops met 'n oorveeg, al zy 't dan dat hy zich daartegen a priori meent gewaarborgd te hebben. Gy weet niet wat ik weet, dat namelyk die vent tout court 'n beroerdeling is. Ik ben met hem in correspondentie geweest, en heb hem leeren kennen als 'n insidieus être. Maar ik herinner me dat gy me onlangs (in 'n courant) de woorden schreeft: »ik had u reeds lang geraden de sociale kwestie te behandelen« (of zoo-iets) even als-of ge de hoofd-opmerking van Cohen Stuart gegrond vondt. Dit nu negeer ik. Ik laat nu de ontwikkeling der gronden dezer ontkenning even daar, om alleen te wyzen op den toon van dien kerel. Waar zou 't heen, als gy en ik ons gereed moesten houden eiken onbeduidenden lompert te-woord te staan die ons in 't kryt riep? Wat denkt zoo'n être! Verbeelje voor 'n jaar geloof ik, ontvang ik 'n brief van zeker jong mensch, zich teekenende Cohen Stuart, student in de Rechten, die my... kyk 'n jonge verliefde meid kon ter nauwernood hartelyker schryven. Daarin stond o. a. letterlyk: »ik heb u lief*. En de rest a 1'avenant. Ik antwoordde vriendelyk, en ... raadde hem voor en boven alles: werken aan. (Dit is met jongelui 'n vaste methode van me. Waar Jezus zei: verkoop al wat ge hebt, etc., zeg ik aan ieder die sympathie betuigend tot me komt: ei, wil je wat van me leeren, wil je met me... dweepen (of zoo iets) welnu: werk! Vraag je my om raad, om voorlichting etc... werk! Je ne sors pas de la!) Ik kreeg natuurlyk meer brieven, en antwoordde weinig anders dan dat. Eindelyk een brief van A. B. C. S. den vader. Hy had een brief van my aan z'n zoon in handen gekregen, en bedankte my voor den gegeven raad ... Et puis? Waadtland waart geworden. De oorzaak is dat ik (sedert 'n paar maanden reeds) een stervende in m'n bekrompen verblyf hebbende, de laatste dagen meer nog dan gewoonlyk werd beziggehouden met z'n dood, en met de bereddering die daarby schynt te hooren. Die historie heeft me veel gekost, vooral aan rust. Ja, zeker ben ik hartelyk bly met uwe aanstelling. Hoe drommel heb je 't klaar gekregen ? Bekwaamheid is overal te vinden, d. h. voor gewone dingen, 't Is een waar fortuintje dat ge geslaagd zyt. Of is er by dien spoorweg iets byzontlers dat eigenaardige talenten vordert? Misschien is het verlies in die Amerikanen nu uw voordeel, want het is de vraag of ge, niet door nood geperst, u zooveel moeite zoudt hebben getroost! Heeft Stieltjes' aanbeveling u geholpen? Dit zou my zeer verwonderen. Waarom zou uw familie 's winters te Rolle zyn? Nu, antwoord maar niet. Al die dingen hebben 'n tal van kleine redenen, meer omslachtig dan gewichtig. Zeg, mag ik u in je nieuwe betrekking 'n raad geven? Ziehier: pas de zèle! Surtout, pas de zèle! Aan zèle hebben de lui den duivel gezien. En . . . misschien hebben ze niet geheel ongelyk. 1°. dikwyls ligt er in yver 'n stilzwygend verwyt. 2° . . . Kyk, we hebben 'n dienstmeisje ('n kind van 15 jaar) dat ons goed bevalt, en my zeer goed. Ze is stil, ordelyk, en ... weet zich te effaceeren. Maar de drukte met dien zieke moveerde Mimi sedert eenigen tyd een nog jónger zusje te agregeeren. Dat kind is 'n duiveltje van vlugheid, yver, dienstdoen en . . . bereddering. Ik kan haar niet uitstaan, en hoop dat ze spoedig zal kunnen gemist worden. Waarlyk, er is in 19 yver iets agitants. Men wordt niet geschat naar wat men doet, maar naar den indruk dien men weet meetedeelen. Dit is wel 'n domheid van de schatters, maar ... 't zou ook domheid zyn van de dienstdoeners, die domheid over 't hoofd te zien. Als ge twist krygt met directie, aandeelhouders etc., en gelyk hebt, dan . . . hebt ge ongelyk, want dat gelykhebben zelf is 'n fout. Hm, ik wou wel meesterknecht by je werk zyn! Heel graag. Als 't maar genoeg geven kon. Dit is zeker, als ik alleen voor my zelf te zorgen had, deed ik 't graag! Ja dan zou ik wel gaarne gewoon arbeider wezen. Men denkt zoo goed by handenwerk! — Qroet al de uwen, ook den kleinen kerel die spectakel maakt als-i z'n zin niet krygt. Komiek! Mimi die u ook groet, heeft den laatsten tyd 'n moeilyke taak gehad! Adieu, kerel! Hartelyk gegroet. D. D. LXXXI. Wiesbaden, 14 Maart 1874. Beste Roorda, 'n paar woordjes om e. e. a. te beantwoorden uit uw laatste brieven. Ja, die goeie beste hartelyke Mina Kruseman! Maar ik vrees zoo dat ze zich overschat heeft. Gisteravend heeft ze te Rotterdam gespeeld. Ik kreeg een telegram, waarin »succes« wordt aangekondigd, maar ze moet 'n zeer groot succes hebben om niet lager te staan dan de diapazon van haar optreden! Het doet me innig leed dat ik haar boekje over Kritiek en Kunst< niet mag pryzen. Erger nog, dat ik in zekeren zin 't beroerde Handelsblad en 't nog beroerder Nieuws v. d. D. (die 't erg herabsetzen!) gelyk moet geven. »Nieuws« zegt: 't is geen »satire« 't is parodie. (Heel juist!) En Handelsblad noemt het «beneden kritiek®. Ook . . . nagenoeg waar, helaas! (Ik zal haar verzoeken 't u te zenden.) Ik zit er mee in, haar m'n opinie te zeggen. Liegen wil ik niet, en 't smart me haar verdriet te doen. Ook ik heb, als Droogstoppel zelf, tegen haar allures, maar ze is zoo goed, zoo nobel! Och, zoo jammer! Nog heb ik haar m'n opinie over haar boekje niet gezegd, en wel omdat ze dezer dagen 't ys breken zou op 't tooneel! Ze heeft dus spanning — en wellicht verdriet! — genoeg. Ik vrees, ik vrees, en wel ondanks haar telegram, dat het succes twyfelachtig ... en dus géén succes is. Ze moest furore maken om te beantwoorden aan de manier waarop ze optrad! Wees niet boos dat Mimi niet zelf antwoordt op uwen brief van 5 Nov. Ze heeft het waarlyk druk, den heelen dag door! Maatschappy »Nut Javaan«. Ik blyf er by, dat het doodeenvoudig zooals Heemskerk zeide: «boerenbedrog^ is. 'n Paar luidjes van de bekende soort, willen zich en évidence stellen, dat is alles! Ik heb niet onopgemerkt gelaten dat by 't nieuwe program de fameuse Vryarbeid van de lyst geschrapt is! Waarom dan niet expressis verbis de vlag gestreken? Dit is weer de gewone oneerlykheid. Ik gis evenwel dat gy in die heele zaak omtrent zoo'n M. t. N. v. d. J. niet met my overeenstemt. Uw schryven toch over »onderwys van den Javaan® est a mille lieues van myn inzichten, wat me zeer leed doet, want welke kans op 't doen "doordringen myner meeningen heb ik dan by anderen, by 't plebs? Stel dat Mevr. van der Kouwen en haar meid niet heelemaal dood waren geweest, zoudt ge dan u hebben bezig gehouden met het onderwys van die beide mishandelde personen ? Naar myn inzien werken juist zulke verplaatsingen van kwestiën de beroerdelingen in de hand. Zie daarover 't slot van m'n briefje aan de Javaannutters, 'n stukje waarin m'n opinie en m'n pretenties te dier zake vry duidelyk worden te kennen gegeven. De . .. moordenaars van Mevr. v. d. K. willen wel zoo! Zoolang diefstal en moord aan de orde is, bemoei ik me niet met onderwys en opvoeding van de bestolenen of vermoorden. Of we — indien we eenmaal zoo ver waren dat fyner kwesties mochten worden ter tafel gebracht — extensief of intensief zouden moeten te werk gaan, laat ik nu daar. Uit m'n derden bundel Ideën kunt ge weten dat ik niet zoo onvoorwaardelyk voor lichtverspreiding ben, als de mode van den dag meebrengt. Ik zoek nog! Gelukkig dat ik beweer daarover nog niet te moeten beslissen. We zyn nog aan 't grovere. 15 Nov. 74. Ik vrees dat Mina K. een échec heeft geleden als actrice! Althans ik vernam niet dat het tegendeel plaats had, en al wat in haar geval beneden 'n grooten triumf staat, is mislukking. Het doet me leed, maar 't bevreemdt me niet! Kinderboekjes? Wel zeker lees ik ze, als ze my in handen vallen! Maar dit doe ik om den oorsprong van dwalingen te bestudeeren. Ik beweer dat een kind niet lezen moet, voor hy uit eigen aandrift naar grootemenschenboeken grypt. En hierin kan leiding worden te pas gebracht. Het spreekt vanzelf dat ge geen gemeene boeken onder 't bereik uwer kinderen brengt, doch ik meen dat men hun de goede niet moet opdringen. Ni et-lezen is geen kwaad, tenzy 't 'n gevolg is van den schoolschen dwang om wèl te lezen. Onthouding is, meen ik, hoofdzaak, zoowel in onderwys als opvoeding. Door gepaste onthouding wordt het kind vanzelf geleid tot weetgierigheid. Ik ben zeker dat Marietje je 1000 vragen doet waarop 'n tweeledig antwoord past: 1°. Korte, en altyd onvolledige, beantwoording der vraag met uitdrukkelyke vermelding van die onvolledigheid en van je eigen onkunde. Daarby 'n uiting als: hé ja, je vraagt daar zoo wat. . . ik weet het zelf niet precies, maar ik wil 't even nazien in dit of dat boek. 2°. Dat nazien in haar tegenwoordigheid, en zoo mogelyk haar daarin betrekkende als mede student. By zulke gelegenheid komen geen andere boeken te pas dan byv. historische, reisbeschryvingen, geografische, botanische, geologische etc. etc. Zie dan eens hoe spoedig zy uit haar zelf in zulke werken zal gaan snuffelen, en... alle kinderboekjes minachten, waarin ze groot gelyk zal hebben. Door de opgegeven methode leert ge haar: studeeren, waarheid zoeken. Dit zoeken is meer waard dan de kennis zelf die er uit voortvloeit, en véél meer dan de kennis die ze opdoet zonder moeite, en niet uit eigen aandrift, of zelfs — erger nog — op bevel. Verbeeldje dat Marietje je naar den naam van 'n plantje vraagt, en dat je 't weet en haar zegt. Dan heeft ze lang zooveel niet geprofiteerd als wanneer je antwoordt: ik weet het waarlyk niet! Gesteld dat je 't niet weet, want liegen komt nooit te-pas. Doch zéker is steeds onze onkunde groot genoeg om altyd 'n pretext aan de hand te doen tot opzoeken, tot naslaan, tot studeeren ! Hiervan is niemand uitgezonderd. Je weet het dus niet, of, je weet niet alles! Welnu, het kameraadschappelyk opzoeken van de begeerde wetenschap werkt verheffend, aanmoedigend, opwekkend om later (ook zonder hulp!) zelf aan 't zoeken te gaan. En 't leert den weg waarlangs men 't begeerde vinden zal. Men moet, geloof ik, weinig of niet onderwyzen, maar de hebbelykheid opwekken om zelf te zoeken etc. etc. Zeg me eens uw opinie hierover, vooral wanneer ge 't zult hebben toegepast. Niet »leeren« is de hoofdzaak, maar: te leeren hoe men iets leert. Als Marietje géén vragen doet die ter zake dienen, maak je niet ongerust. Het zal komen, mits je niets opdringt. Onthouding, onthouding! Dring haar evenmin kennis op als geslachtsdrift. Het komt vroeg genoeg, allebei. Wees met uwe Mama en Selinde zeer hartelyk van ons gegroet en geloof me Uw vriend D. D. LXXXII. Wiesbaden, 4 Okt. 1875. Beste Roorda! Wat 'n verdrietige toestand! Ik word zoo vreeselyk kritisch, dat ik zelden iets geniet. Zoo las ik onlangs Werthers Leiden van Qöthe, en ik vond het misselyk. Ook de taal, 't ambachtelyke deel, kwam me voor leerlingachtig te zyn. Dit laatste vind ik ook van Rousseau, le premier prosateur de France. Wanneer ik over de meest gevierde werken m'n opinie zeg, kan 't niet missen dat men my houdt voor nydig, afgunstig, bevooroordeeld. En toch, ik weet dat ik tracht rechtvaardig te zyn. Dit bewyst niet dat m'n oordeel juist is. Gesteld van neen, vanwaar dan de byna algemeene minachting voor alles wat me onder de oogen komt op letterkundig gebied? En m'n oordeel over zedekundige of politieke ideën is niet prettiger. Overal meen ik 'n schromelyke oppervlakkigheid te ontdekken. De slotsom is dat ik moedeloos word. Want öf ik heb alles mis, öf . . . ik alleen heb gelyk tegenover allen, wat zoo veel zeggen wil als ongelyk hebben, want dit is de strekking van 't alleen wys zyn. Ik durf niet zeggen hoe ik denk over Shakespeare, over Göthe, en de rest! Nog altyd las ik niets, noch van Stuart Mill, noch van Spencer. (Ook Versluys te Groningen schreef me over Spencer, en even als Mimi's broer in Japan, en gy, met veel lof.) Ik heb den moed niet iets in te zien van 'n celebriteit. Uw opmerking in uw voorlaatsten brief, dat Spencer terugdeinst voor de consequenties van z'n eigen opmerkingen, zal wel juist zyn. En zulke fouten meen ik overal optemerken. Dit nu zou me niet hinderen. Integendeel, er is 'n aangename gymnastiek van den geest aan verbonden zulke blunders aantewyzen. Maar wat me wèl hindert is dat het Publiek by voortduring met zulke gebrekkige leidslieden tevreden, ja zelfs ingenomen is. en slotsommen), dat 'n Regeering zich niet moet bemoeien met onderwys. (My lacht dit denkbeeld, wat nu byv. Holland aangaat, zeer toe, maar dit is nu de vraag niet.) Geen regeeringsbemoeienis alzoo! Maar nu heeft de Staat behoefte aan zekere specialiteiten die niet geleverd werden door de particuliere-onderwys-industrie. Zoolang ieder brood noodig heeft, zullen er bakkers zyn. Maar wie zal Sanskrit onderwyzen als er geen vraag naar Sanskrit is? »Dan is er ook geen Sanskrit noodig* zeggen sommigen. Dit nu boud ik voor onjuist. Weldra zou er geen »vraag< zyn naar grieksch of latyn ook. Naar hoogere wiskunde, ja zelfs naar de middelmatige niet! Geen vraag naar zéér veel zaken die nu officieel (en kwynend slechts) in 't leven worden gehouden. De natie zou al heel gauw gebruik maken van 't heerlyk abrutissements recht. Want de definitie van 't noodige zou zich allengs inkrimpen tot het allerminste. Reeds nu hoort men vry algemeen, en zonder noemenswaarde tegenspraak klagen dat 'n jurist, 'n theoloog, 'n litterator, gedwongen wordt wiskunde te leeren! Wat zou er van de menschen terecht komen, als men de keus van 't »noodige< vry liet? Van 't volkje dat wiskunde zoo'n overbodige zaak vindt? Wat heb je nu aan zoo'n brief? Eigenlyk niets. Ja, ik wou maar dat je met je lieve kinderen hier voor de deur stond! Onze huur is betaald, de maandboekjes ook... Och, dan kan men zoo lang uithouden en iets tot stand brengen, als men maar niet lui en dof is als ik! 't Liefst knutsel ik iets met m'n handen, 'n doosje maken of zoo iets. En dan denk ik op m'n gemak. Ja, 't contemplatieve! Funke geeft er niets voor ! Adieu beste kerel, houd je goed, en my op de hoogte, (prachtig hooftiaansche... hoe heet het? «Hier zet men koffi, thee en over.«) Als ik 'n Havelaar kryg, zend ik hem je. M'n noten zyn maar zoo zoo, maar raor Hollanders goed genoeg. Adieu tt. Dek. Groet uwe arme zieke mama en Const. Ook van Mies. LXXX1II. Wiesbaden, 4 Augustus 1876. Beste Roorda, dank voor de vriendelykheid waarmee ge na m'n schynbaar koppig zwygen, dat lieve fotografietje zendt. Ik vind beide poppetjes snoepig. Groet haar van ons M'n zwygen! 't Is de waarheid dat ik byna onafgebroken in allerlei verwikkelingen zit. 't Een is niet voorby of 't andere komt al. Een relaas daarvan zou me te ver leiden. Zonder iets te verzinnen zou ik de koddigste romans kunnen sehryven. Stel je voor dat zeer velen me gebruiken als 'n soort van biechtvader. Stipt gezegd, zou ik zulke dingen van m'n hals moeten schuiven, maar dat kost me soms veel, en eens betrokken in 'n zaak, is 't moeilyk ze niet ter-harte te nemen. Maar 't is dat biechtvaderschap alleen niet! Er bestaan wel 'n half dozyn verwikkelingen die myzelf betreffen, en die ieder op zichzelf me volöp te doen of te denken geven, en wel zóó dat ik alle moeite heb te beginnen, zelfs aan 't werk dat me in t leven moet houden. Daarby ontving ik in de laatste zomermaanden telkens bezoek, waarby ik dan wel eens meer gemoed uitgeef dan me schikt. Meen niet dat je de eenige bent by wien ik in achterstand raakte! Maar wel durf ik je met wat minder verdriet verwaarloozen, omdat ik er op reken dat je m'n schynbare stugheid niet kwalyk neemt. .. zooals anderen! De malle aanval van v. d. Linde in den Spectator was (volgens z'n eigen bekentenis nu) boosheid over m'n zwygen. Ik had hem >en bagatelle« behandeld, zei hy, eerst door in lang niet te schryven, vervolgens omdat ik niet (gelyk ik beloofd had, en ook van plan was) by hem te Arnhem kwam. Lieve god, toen ik holland verliet, zat ik zoo tot over de ooren in verwikkelingen, dat ik heel Arnhem vergeten moest, en wel andere dingen dan Arnhem! Je weet immers dat v. d. Linde hier is? Na 't verlies van z'n fortuin(tje) heeft hy de chance gehad, hy hollander, door de duitsche regeering benoemd te worden tot Bibliothekaris te Wiesbaden, met 18 a 1900 gulden traktement, vrye beschikking over 'n massa interessante boeken en . . . zooveel vrye tyd om voor zich zelf te werken als de Natuur uren in 't etmaal gegeven heeft! Je moet maar gelukkig wezen! Nu ... gelukkig is de man niet! Om velerlei redenen is hy diep te beklagen. Was je hier, dan zou ik je dat in vertrouwen uitleggen, maar in 'n brief schikt het niet. Ook weet ik niet in hoever je hem als wetenschappelyke en persoonlyke type kent - neen, type is 't woord niet, als . . 'n zeer byzondere verschyning dan - om belang te stellen in m'n bydrage tot de zielsgeschiedenis van dien man. Zóóveel toch zal je wel van hem weten om verbaasd te staan over de mededeeling dal ik diep medelyden met hem heb. 't Spreekt vanzell dat je dit vóór je houdt. Meende je niet dat-i 'r vreeselyke bullebak was? Och! Basta daarover! dat onder fiskale wetten staat. Ik kan u niet kwalyk nemen dat ge uw (ook of vooral?) industrieele zaak niet graag te-gronde gericht ziet.« De openbaring nu van myn politiek program, dat me zoo by uitstek ongeschikt maakt voor krantenschryvery, geschiedde »onder geheimhouding« zegge: publicatie. Ik wil dat men 't door my alfyd beoogd plan leert kennen, dat men 't bespreke, dat het wortel schiete. t Wordt tyd, dunkt me. Ik ben 56 jaar! Derevolutie komt toch. Ze komt met of zonder my. De vraag is maar of ik, door in de zaak gekend en door gesteund te worden, bewerken kan dat de waggelende pyramide die vallen móét, geen verkeerden kant uitvalt, namelyk in den schoot van Amerikaansche flibustiers en dergelyken. Liever nog Holland, sukkelend zooals 't geval is, met z'n geknakt gezag, dan 'n Z.-Amerikaansche warboel, met twee-maandelyksclie pronunciamento's, presidents-veranderingen, bloed- (en inkt!) baden, enz. enz. >Wil men my als dictator, schreef ik, goed! Help me dan, steun me dan. M'n leven wil ik met plezier op 't spel zetten en desnoods, als 't op 'n gegeven oogenblik baat, voorbedachtelyk offeren, maar ik bedank er voor te tobben met burgerlyke bekrompenheidjes.« enz. enz. Onlangs werd in datzelfde blad 'n stuk overgenomen van zekeren Mr. Piepers, die me zeer vyandig behandelt. Wat-i zegt is zoo gek niet, ik ben wel eens van ongerymder dingen beschuldigd dan de autocratische stemming die hy me te last legt. Hoe raadt hy 't zoo? Ja, ik ben despoot, en zal dat blyven zoolang de wereld my blyk geeft dat er geen andere weg bestaat om iets goeds te bereiken! werken lezen, maar eerst moet ze al 't schoolsehe doorgeworsteld hebben. Ik heb nooit hart gehad noch voor republikeinsche regeeringsvormen, noch voor Zwitserland. Nooit ook voor Amerika Onze kinderen zullen beleven dat de Union in brokken spat. Ook moet Engeland z'n revolutie hebben. De leus der 20e eeuw zal zyn: autocratie. Daarvan zal men weer genezen worden door de autocraten zelf, en dan weer wat anders. Van der Hoeven's Cirkelgang der Menschheid is niet best geschreven, en niet diep. Maar er is iets waars in z'n grondgedachte. Iets! De fout is maar dat hy 'n cirkel aanneemt met 'n vast middelpunt, terwyl de waarheid is dat dit middelpunt zelf verschuift. *) En nu stelde ik gemakshalve dat het middelpunt in één richting verschuift. Want de loop van dat punt is zelf 'n soort van spiraal. *) En nog ingewikkelder: oneindig ingewikkeld! V. d. Hoeven blyft by z'n eenvoudig cirkeltje staan om op de vraag: waar moeten we ten slotte heen ? te antwoorden: -Wel, naar den Hemel!« Bien vous fasse! 't Zal me benieuwen wanneer hy z'n middelpunt zal gaan verschuiven ? Er hoort courage toe. Nu meer, dan toen-i R.-C. werd ! Dat kon voor 'n would be geniale excentriciteit gelden. Maar als-i nu verandert, zal men zeggen dat-i gek is. Nu dat werd door protestanten toch reeds gezegd. Groet uw beste kinderen en Jenny. Adieu. Je vriend D. D. *) Hier volgt in den brief eene kleine teekening ter verduidelyking. 20 LXXXV. Wb. 15 Dec. 1876. Beste Roorda! Neem me asjeblieft niet kwalyk dat ik je weinig schryf. Uw hartelykheid en trouw verdienden beter. En ook uw brieven. Nu die van eergister weer! Maar ik ben inderdaad niet wel, en daarom antwoord ik nu niet op veel wat antwoord verdiende. Dat ik u nu schryf, is om u een karakteristiek nieuwtje meetedeelen. Althans zoo komt het me voor. Zekere A. Buys heeft 'n boek geschreven waarin hy me vreeselyk uitscheldt. Hy zegt dat-i nog 22 deelen zal laten volgen. Cela promet! Dat uitschelden trek ik me volstrekt niet aan. Jazelfs 't is me aangenaam. Hy pryst v. Vloten, en dit zal v. Vloten onaangenaam zyn. Ziehier waarom. Voor vele jaren (1862?) kreeg ik, te Amstm. zynde, 'n briefje van dien A. Buys, waarin hy me z'n wanhopigen toestand schetste (miskend genie, of zoo-iets). Hy woonde met (2 of 3) zusters op 'n buitenweg by Amsterdam. Hy verzocht me hem te komen zien Dit deed ik, en bleef er 'n minuut of tien. Hy beviel me persoonlyk niet, maar z'n schryvery was niet zonder (gewoon) talent. Voor 'n krantenredacteur en vertaler kon-i best gebruikt worden. Geld had ik niet, dus daarmee kon ik hem niet helpen. Maar wel dacht ik er over hem wat vooruit te helpen door voorspraak by uitgevers of zoo iets. Eens schreef hy 'n brochure tegen Vryen Arbeid die zeer goed was. Gedurig kreeg ik brieven van hem, waarop ik nu en dan antwoordde, altyd met welwillendheid, zonder dat het me evenwel ooit gelukte hem 'n wezenlyken dienst te doen. Verplichting heeft-i dus niet aan my. M'n wèl-willendheid hield ik er voor m'n eigen pleizier op na. Ik zet dit op den voorgrond, om u niet te doen denken dat de zaak die nu volgt, gekompliceerd is met ondankbaarheid. Ze is vuil genoeg, zónder dat. Bovendien, ik houd niet van dankbaarheid. Dit alleen: ik heb den man geen kwaad gedaan, en goed willen doen, doch niets verricht. Ja, tóch. 't Was 'n goedigheid dat ik z'n soms vervelende brieven beantwoordde. Soms vervelend, ja! Maar (ik geloof in '70) ontving ik 'n brief van hem waarin de verveling overging in 'n anderen indruk. Er was iets je ne sais quoi in, iets zoeterigs, iets . . . hoe zal ik zeggen! Hy noemde my, dien-i ééns, tien minuten gezien had, en 'n meer dan volwassen man ... by m'n voornaam. Ik was toen in den Haag, en zei tot m'n vrouw: 't is raar, ik voel: viesheid van dien man. Ik antwoordde niet. Herhaaldelyk ontving ik daarna brieven van hem, die ik ongeopend liggen liet. Lang daarna vernam ik van iemand die hem te Utrecht ('n omineusen naam!) gekend had, dat m'n indruk konform de opinie was van z'n omgeving in die stad. Men zei me dat-i daar als s. bekend stond! Dit kan laster zyn, o ja. Maar ik had de opinie van anderen met noodig, z'n schryvery zelf rook vies en daarmee uit. Ik was dus verantwoord dat ik hem links liet liggen! Als ik eens wel ben zal ik ook de ongeopende brieven .... Och neen, dat hoeft niet. Als donnée tot menschenstudie heb ik genoeg aan 't weinige dat ik u navertelde, en . . . z'n boek! Want, al wist ik van niets, in dat boek zie ik de zaak. ontstichtte de onreinen. Reclus was uit Vevey overgekomen en wil den 24en weer komen voor het slot der voordracht. Zyn eerste woord was: »Gy kent zeker Multatuli?« Waar ontmoettet gy hem? Een lief heer, Brochet, verzocht my de hand te mogen drukken wegens den zeldzamen geest van rechtvaardigheid, waarmee ik minder beschaafde volken beoordeelde. Zyt beiden van ons omhelsd of gegroet. Uw vriend R. v. E. ' LXXXVil. Oenève, 30 Juli '78. Beste Dekker! Met leedwezen zag ik in uw briefkaart, dat gy in zulk een zwaarmoedige stemming zyt. Afleiding zou u goed doen. Komt er niets van de reis met de hollandsche vriendin? Ik begryp echter zeer goed, dat gy mistroostig wordt. De lamme Veth heeft zyn Gesch. v. Java besloten met lofredenen op de v. d. Putte's. Ik ben bezig hem de waarheid te zeggen in Oost en West over zyn: »zege van het nieuwe stelsel.« Wees zoo goed en zend my vóór zondag op een briefkaart de nummers der Idéen of bladzyden, waarin gy iets zegt over dat stelsel: b. v. het verval van onze nyverheid, van onze zeevaart, van onze vloot enz. De vent heeft u geïgnoreerd, ja zelfs de Waal, die toch tot de clique behoort. Veth is een zedelyke eunuque of hermaphrodiet. Ik schreef voor Plet geheele vellen uit v. d. Tuuk's particuliere brieven over, maar hy smeet byna alles in de papiermand. Zonderlinge manier van aanmoedigen. Zyt met Mimi en Wouter van ons hartelyk de hand gedrukt. Uw vriend R. v. E. LXXXVIII. Geisenheim, 20 Nov. '79. Beste Roorda! Daar ge reden meendet te hebben om boos op my te zyn, ben ik u dank schuldig voor de goedigheid, waarmee ge myn aanknoopen terstond beantwoordt. Nu begryp ik ook beter de hartelyke portée uwer twee briefkaarten. Toch heeft uw »meening' me zeer gedaan. En, als dikwyls, ze was al of niet gegrond naarmate men ze te Oenève of in Nassau bekykt. Gy houdt me voor schuldig, en ik beweer het tegendeel omdat ik weet waaruit myn zwygen voortsproot. Ik gaf er veel voor u eens rustig hier te hebben! Ge kunt u niet voorstellen wat het my kost 'n pen optenemen! Zoo zyn er meer dingen die my kippevel aanjagen en welker onaangenaamheid door anderen: 1°. niet wordt ondervonden, 2°. niet als mogelyk wordt gesteld, 3°. niet begrepen als ik er op doel, en alzoo: 4° niet geloofd worden Ik kan 't niet helpen! Sedert eenige dagen ben ik verdiept in Bilderdyk. Ik bestudeer hem en z'n tyd uit z'n korr. met de Tydeman s, en z n »Tweede Huwe!yk«. In veel opzichten stel ik Bild. zeer laag. Dit is of behoort te zyn: een zaak van beoordeeling. Welnu, 't is nog erger. B. heeft één fout die op ander gebied tehuis hoort: »ik heb 'n hekel aan hem.' Na hem dit als zyn fout verweten te hebben, zal je inzien dat er geen verheffing van mezelf bedoeld wordt als ik zeg dat ik herhaaldelyk punten van overeenkomst tusschen hem en my opmerk. Ook hy betuigt zoo'n afkeer van (brieven?) schryven gehad te hebben. (My dégoüteert byna alle schryvery!) Ook hy was, als ik, zoo in angst by 't verzenden van 'n pakje of brief. Wat-i daarover aan Tydeman schryft, is precies by my 't geval. Het zien van 'n brievenbus maakt me zenuwachtig. Een statistiek van de post in de couranten . . . >In 't afgeloopen jaar zyn te Londen aan de verschillende postkantoren ter bezorging afgegeven . . . zooveel mill. brieven.« Zoo'n opgaaf bezwaart my, alsof ik voor de richtige bestelling van al die brieven verantwoordelyk was! En zoo'n ongegrond gevoel van verantwoordelykheid voor alles dat tot m'n kennis komt, pynigt my aanhoudend ! Ik geloof niet dat de overeenstemming met den my antipathieken Bilderdyk zóó ver gaat, dat hy ook die, over 't algemeen zich uitstrekkende, angst kende. Waarschynlyk niet, want hy was zeer egoïst. (Er blykt byv. dat het verloren gaan van pakjes boeken etc. die aan z'n hartelyken vriend Tydeman behoorden, hem minder schelen kon, als hy maar door 'n re^u in handen te hebben >er af< was. De uitdrukking »dan ben ik er af« gebruikt hy zeer dikwyls, ook in andere zaken. O, zulke lektuur is zoo leerzaam. Z'n memorieloosheid (in zekere dingen, namelyk. Er blykt telkens dat z'n geheugen in andere opzichten juist in dit punt zyn Bilderdyk en ik oordeelverwanten. Ik publiceerde m n opinie daarover, vóór Bilderdyk's korrespondentie met de Tydemans verschenen was. Mogelyk is 't dat zyn meening daarover (hy schynt ze ook geopenbaard te hebben in 'n stuk aan 't (gew.) Kon. Instituut) aan anderen bekend was. Ik kende ze niet. Ook is 't vreemd dat men by al 't geschryf over alof-niet-Koster, dat natuurlyke tertium nooit aanroerde. Vreemd? Neen! Juist werd B's en myn stelling de moeite van 't behandelen niet waard gekeurd: omdat ze natuurlyk was. Zoo gaat het! Men schryft en wryft over de vraag of 2 X 2 = 5 of = 3 is, en wie met z'n 4 voor den dag komt is . . . niet wetenschappelyk. 't Is ergerlyk zooals heden ten dage met wetenschappelykheid geschermd wordt. Al wat gezwynd heeft aan zoo n inrichting van verdomming die ze Akademie noemen, meent de wysheid in pacht te hebben. Dit nu is niet vreemd, maar dat de gemeente die pretentie aanneemt, komt me moeielyker te verklaren voor. De zaak zal wel op 't groote Hoofd: >Mundus vult decipi« te boeken zyn. Ook in andere opzichten is myn hoofdindruk dat we in 'n gekkenhuis leven. Geen dag gaat er voorby zonder dat deze opmerking zich aan my opdringt. En dan: is t wysheid in zóó'n troep gezonde denkbeelden te verkondigen? Dit is zeker 't geval niét! Zwygen dus, o ja, tenzy er geschreven moet worden om den broode. Hierin ligt de eenige verschooning voor iemand die zich met publiek afgeeft. Ik las m'n eerste blz. over om my te herinneren welke gedachtehloop my op Bilderdyk bracht, in verband namelyk met uw verstoordheid, 't Schynt wel slechts omdat ook hy zoo'n hekel aan schryven had. Dat ge gaarne brieven van me hebt, is vereerend voor me, maar beste kerel wees niet boos als ik zwyg. Het beschryven van m'n stemming is pynlyk voor my. Gy kunt u voortdurend uiten (dit blykt) maar i k kan dit niet. Dagen achtereen spreek ik niets dan monosyllaben, 't hoognoodige. Juist hierin is M. zoo bewonderenswaardig. Toch is m'n zwygen geen stugheid of kwaadsappige oudemanswrevel. Als altyd houd ik van vróolykheid en pretmaken, mits ik maar niet behoef meetedoen omdat ik altyd door bezig ben met m'n »Carthaginem esse delendam.' 't Is in letterlyken zin (niet zooals 't woord meestal gebruikt wordt) 'n idéé fixe! Ja, zeer fixe. Sedert 37 jaar (van '42, '43 af) beoog ik slechts dat ééne doel, en al 't andere dat me weervoer was me byzaak. Heb je dan niets bereikt, vraagt ge? Zeer veel! De waggelende toestand waarin de ned. heerschappy in Indië verkeert is myn werk. Er is wydte van blik noodig om dit intezien (Idee 122) en waarschynlyk zyn de historieschryvers wier gezichtsveld door meerder afstand tot die opmerking de noodige ruimte zal aanbieden, nog niet geboren. »Maar... als je je verbeeldt zeer veel gedaan te hebben, wees dan tevreden» zult ge zeggen. O neen! >Zeer veel« is 't goede niet! Ik beweer den steen die vallen moet, los te hebben gemaakt, maar ben niet geslaagd in 't richten van z'n loop. Dit bedroeft me; en vooral dewyl daartoe slechts 'n betrekkelyk kleine voorspoed ware noodig geweest! Had m'n broeder in '60 woord gehouden (hy zou me ontlasten van de zorg voor 't dagelyksche!) . .. dan waren wy verder dan nu, ja... geslaagd! Voortdurend moest ik me afmartelen met het kleine. En ook dit zou ik uitgehouden hebben, wanneer maar niet telkens dóór dat gewurm m'n invloed se- m'n aanhangers verplicht was? Hy beschuldigde my ... ja, waarvan al niet? en besloot eindelyk met de mededeeling dat-i onlangs Pierson's «levensbeschouwing* met zooveel genoegen gelezen had. Of hy nu daarin 't arkanum gevonden heeft dat-i my verwyt niet geleverd te hebben, weet ik niet. Hoe dit zy, wy schaften ons dien goddelyken Pierson aan. En . . . drie, vier avenden las Mies me voor, uren lang. In zoovele uren kan men veel lezen, meent ge? Welnu, we brachten het tot + blz. 40. Bereken daaruit hoe vaak ik haar in de rede viel, en hoeveel tyd er besteed werd aan opmerkingen. Als Pierson gesteld is op aandachtige lezers kan hy, wat ons betreft, tevreden zyn! In 't belang eener niet ongegronde eigenliefde echter, is het te hopen dat de man zich andere lezers gewenscht heeft! Ood, wat 'n prulwerk! Na + blz. 40 kon ik 't niet meer aanhooren. Ik verzocht Mimi öf voor zich doortelezen öf in 't boek te bladeren en te zoeken of wellicht hier of daar iets degelyks te vinden was. Op iets degelyks nu is ze niet gestuit, zegt ze, maar wel las ze me nog nu en dan een paar passages voor die me geen berouw deden voelen dat ik by blz. 40 den schryver 't restje van z'n wysheid had present gedaan. Die passages waren: 1. 'n betoog (of hoe moet het heeten? 'n >verzuchting« misschien?) dat het zoo bliksems mooi zou wezen als de mannen gevoelden: eerst afkeer van, daarna onverschilligheid voor de vrouw (d. i. als zóódanig afkeer van, onverschilligheid voor 't geslachtelyke). Dan zou alles heerlyk zyn! Het daaruit voortvloeiend vernietigen van de mensheid (ik zou 't noemen: ^plaatsmaken voor wolven en hyena's.« Arme vlooien, honden en huisvliegen!) schildert hy 21 met kwasi-geestverrukking als . . . 'n prachtig doeleind van die zelfde mensheid! Hy schetst (liever: hy noemt en roemt!) de hooge vlucht die de mensch nemen zou als-i het geslachtsleven onderdrukte . . . waartoe, lieve hemel, als toch 't eindje van dat hoogvliegen dood en vernietiging wezen zou ? Verkneutert hy zich in de lofgezangen van kraaien en gieren op dat algemeene kerkhof? En ook zonder dat mooie uitsterven, wat is dat voor 'n leer die den mensch als menschenplicht opdringt . . . géén mensch te zyn. Pierson is öf 'n dwaas die thuis hoort in 'n thebaidische spelonk, öf hy is 'n laaghartige hofmaker aan de zedelykheidsmode van den dag, die alle goed of kwaad tot het gebruik concentreert dat men van z'n gesiachtsdeelen maakt. Het is een priapisme a rebours. 't Is even dom, even valsch den phallus tot 'n duivel te maken als hem tot god te verheffen. En ... de oorzaak is dezelfde. Een tweede brok waarop M. me opmerkzaam maakte was 't slot. Volgens de inhoudsopgave kon men daar vinden: »De inhoud van dit geschrift voorgesteld in een beeld.« A la bonne heure, zei ik, laat me dat »beeld< eens kyken. Toen ik 't gezien had, was m'n hoofdindruk dat prof. Pierson even onhandig beeldhouwer als krankzinnig wysheidzoeker is. Die epiloog nl. is 'n verward, woelig, vals-poëtiek, slecht getcekend, overladen parabeltje. Wie 't begrypt krygt 'n duit. Een heuveltop, twee dalen, bacchanten, maneschyn, fakkels, geheimzinnige nachtwind, Lethestrooni, gothische kathedraal, donkergrauwe lucht, kerkportaal dat in vuur staat, naderende optocht met priester, vrome schaar die »recordare, Jesu pie« zingt, zilver- licht der maan die 'n doorzichtige sluier werpt om Beatrice. (Beatrice is den lezer: >eene strenge schoonheid die voor hem «waarheidsliefde» heet.« Waarom, weet god.) Dan volgen er nog 'n reeks van mooie en minder mooie dingen: behoefte aan genot, dartelen en hopen in een fantastische wereld, door de menschelyke zwakheid geschapen, het eenige dat zy, arme, scheppen kon. Die my volgen . . . (My? Dat is Dante's Beatrice. Wat heeft-i toch met dat mensch?) Nu, die my volgen, moeten sterk zyn. Zy genieten niet, want.. . Ohé, genoeg! Zal Pierson veel lezers vinden die dom genoeg zyn om te meenen, onsoliede genoeg om zich optedringen dat ze zoo'n poespas begrypen? Het slot pour tout de bon is: »Beatrice had uitgesproken, en aan het weifelen van hem die haar had aangehoord, was een einde.* (Je zoudt zeggen!) 'Hy besluit haar te volgen en gevoelt zich opgewekt om te lyden(?) te arbeiden en lieftehebben.« Vreemd toch dat ik geen andere opwekking voel dan te vragen wat Nederland doet met zulke professers! Die heele slottirade is 'n monument van geestverwarring. Ook reeds uit 'n oogpunt van 't métier. Al de frases zyn tot op den draad versleten en bovendien onhandig saamgezet. Net mozaïksteentjes die by 't pond verkocht zyn, en door 'n uitdrager zoo goed het gaan wou weer tot 'n geheel gemaakt. Zulke boeken zyn niet te weerleggen. Myn hoofd- indruk is: die man geniet eer, consideratie, traktement als professor! Wat ben ik toch 'n eenvoudige, nuchtere, prozaïsche Droogstoppel! Neen, ik ben poëet, en juist als zoodanig is my een goed uitgewerkt wiskundig probleem, of zelfs 'n welgemeende, terzake dienende matrozenvloek, meer waard dan zulke in myn oog triviale kwakzalvery. Het behandelen van zulke vodden in druk (Mies drong er op aan) is zeer praktisch gesproken, jammer voor my. Ik benadeel my a pure perte. >Men« kan niet lezen, en daar ik onmogelyk 'n anderen toon kan aanslaan dan dien van verontwaardiging, breng ik mezelf in 't aspect van 'n betweter, van 'n vitter, van 'n knorrepot. Daarom ook liet ik Doedes' >bewyzen voor 't Godsbestaan« onbesproken. 5 Januari '80. Zóólang is deze brief blyven liggen! De oorzaak was niet: drukte, werk, o neen! Juist andersom: de vervloekte préoccupatie die 't wezenlyk bezig-zyn in den weg staat. Overmorgen moet ik naar Holland om voordrachten te houden.« Wat me dat voor inspanning kost, is niet uittedrukken! Het spreken zelf is 't minste, maar de aanraking met menschen! Ik ben schuw. Waar ik de oogen sla, vind ik aanleiding tot smart. Dit geldt zoowel de publieke zaak (op alle terreinen!) als m'n eigen omstandigheden. Alles roept me grynzend toe dat ïn'n moeielyk leven mislukt is. Ook physiek is de nu aantevangen tocht zeer zwaar. Enfin ! Hoe ik 't er afbreng, weet ik niet! Dank voor uw nieuwjaarsgroet! Ook wy wenschen u en uw beste vrouwtje goede dagen. Och, .... Laat alsjeblieft maar niet meer uit m'n brieven drukken! Ik zelf meende dat er niets tegen was, maar by nader inzien merk ik dat er kleine nuances van verschil bestaan tusschen de eisch van 'n brief en van den druk. Dit geldt zoowel vorm als fond. XCI. G. Case 271, 8 Ja». '80. Beste Dekker, gy maaktet my weder recht gelukkig met uw brief. Ook mama vindt Const.'s laatste novelle walgelyk. Zy wordt, helaas! meer en meer gek, werkelyk krankzinnig. Zoo gy kunt, voorkom dan dat de Spectator er over spreekt, 't Ding is herdrukt! Natuurlyk las ik met de levendigste belangstelling uw oordeel over Pierson, niaar ik was zeer teleurgesteld door uw veto tegen verdere openbaarmaking van uw brieven. Ik zal 't wel verdiend hebben door gemis van takt, maar de woorden: «publiek slikt alles* schenen my een waarborg tegen verkeerde opvatting. Tegen moedwillige tekstvervalsching is 't onmogelyk zich te wapenen. Wilt ge uw vonnis niet herzien ? Veroorlooft ge herdruk in een Indische krant? Als gy de geüsurpeerde reputaties niet afmaakt, wie zal 't dan doen ? En zulk een welverdiende terechtstelling is voor my een gezondheidsmaatregel. Natuurlyk zal ik een enkele realistische uitdrukking omtrent P. veranderen in : opstand des vleesches. Ik begryp hoeveel moeite u 't gaan naar Holland kost, en besef al uw leed. Maar toch hebt ge 't wel met Bilderdyk gemeen dat gy u overgeeft aan te zwarte voorstellingen van uw physiek. Qy mat u daardoor af, en zult niet sterk genoeg zyn, als de dag voor verwezenlyking van een gedeelte uwer denkbeelden aanbreekt. De geschiedenis van Andrassy, Gambetta en andere tydgenooten moet u moed geven. Gy zelf hebt jacqueries voorspeld. Een socialistische opstand zou onze Droogstoppels bang maken. Bewaar u voor zulk een mooglykheid. Napoleon 1 daalt zeer in de achting, als men de mémoires van mevr. de Rémusat leest. Maar waarom hield zy 't zoo lang aan zyn hof uit? En alsdemenschen lam genoeg zyn om onzedelyke despoten te behoeven, zyn deze dan niet noodig ? Geldt niet hetzelfde omtrent de diplomaten, de geestelyken, enz. ? Kus Wouter. Geef levertraan. Een panacea. Zyt met Mimi hartelyk van ons drieën de hand gedrukt of omhelsd. Uw vriend Roorda. Die Domela Nieuwenhuis heeft geen flauw begrip van taktiek. Hy laat ons in zyn blad uitschelden, gelyk v. d. Putte doen zou. — Wy hebben toch eindelyk wat voldoening: 10 millioen gld. voor kanalen in Demak. Heerlyk! Wanhoop niet. XC1I. Genève 9 Dec. '80. Beste Dekker, Wat ge zegt omtrent het modellen volgen door de ingenieurs en architekten, is gedeeltelyk waar, gedeeltelyk te gunstig geoordeeld. Gedachtelooze volgzucht deed b.v. hier een schouwburg bouwen van vyf millioen fr., in navolging van den paryschen. Niemand scheen te bedenken, dat Parys een stad is voor wintervermaken, Genève voor zomergenot. Zelfs te Parys met zyn twee millioen zielen moet de Staat een hoog subsidie aan de opera geven om ze in stand te houden. Te Lyon met 360.000 inw. is een schouwburg van 800 duizend fr. gebouwd. Vergelyk dat met Genève, waar de ryke momiers over het bezoeken van de comedie nog denken gelyk Calvyn en Rousseau. Maar aan den anderen kant zouden de ingenieurs en architekten soms beter doen door de oude bouwmeesters na te bootsen, inplaats van eigen denkbeelden te verwezenlyken. In 't oude Genève zyn straten, waai men, althans aan ééne zyde, soms aan beide, weinig of geen hinder heeft van de vreeselyke bi se, dooi Mimi terecht verwenscht. In 't nieuwe G. bevriest mer aan alle kanten; wyde straten, dunne muren; domme richting, zonder te letten op wind, zonneschyn, enz Had men hier op den rechteroever slechts de richting van den quai des Bergues gevolgd, dan zou men var de bise vry zyn gebleven, maar gedachteloos legdf men al de andere wyken aldus aan: *) Gy begrypt, dat het daar by ooste- of noord-oostew aan beide kanten der straat koud is. En in den zome: hebben vele nieuwe appartementen geen zon, dus 13°,/, meer sterfte. De nieuw geperceerde straat du Commerci heeft nooit zon, vermoedelyk uit vrees voor onteige *) Hier volgt in den brief een kleine teekening die ge supprimeerd moest worden. ningskosten. Maar gy begrypi, dat daar meer en meei de huur zal dalen. Zoo ook hebben de Fransche architekten, inplaat; van in het nieuwe Kaïro de oude, bochtige, hooge smalle, esthetische, koele straten na te volgen, gebouwc als te Genève en Parys. Men wordt er nu geroosterd Al die plannen worden gemaakt in 't studeer- o juister copiëervertrek, met passer en driehoek, zondei hersens. In den Opmerker teeken ik zelden meer myn naam omdat ik uit een brief van een vriend te Londer moest afleiden, dat dit den redacteur onaangenaam is die zelf nooit iets levert. Het blad heette de »Opmerkei van Roorda.« Kreegt gy wel het n°. over de »kolenspoorwegen op Sumatra?« Vele mopjes, zooals ovei snelle stoomers, de zon die zingt enz., waren ool< van myn hand. Sinds 15 jaren schryf ik zoo bym elke week; acht jaren lang schreef ik bovendien in ' Ind. Milit. Tydschr., en toch durft mr. Brooshoof zeggen, dat ik (gelyk gy) my slechts beweeg in 'i »beperkte kringetje* van persoonlyken wrok! En zyr kring is zeker ruimer! Flanor beweert, dat de Jezuieten »anders denker en redeneeren< dan wy! Waarom ook niet verteld dat zy anders ademen en digereeren ? Met een handdruk uw vriend R. v. E. XCIII. Nieder-Ingelheim, 3 Mei 1881. Beste Roorda! Ja, ik ben moè en ontstemd, en alle schryvery hangt me de keel uit! Of liever, 't kost me moeite my tot schryven te zetten. Cadmus had voor myn part kunnen wegblyven. Qy zyt een der zeer weinige personen die, schryvende, niet liegt. Het overgieten van gedachten in konventioneele krabbeling op 't papier is slechts by benadering bruikbaar, en ik ga gebukt onder de hebbelykheid my meer dan anderen gestuit te voelen door dat inkorrekte, vooral in m'n eigen schryven. Byna eiken geschreven zin zou ik willen korrigeeren door 'n toelichting. En dan weer die toelichting toelichten! Nooit vond ik 'n brief goed dien ik 'n paar dagen onverzonden liggen liet. M'n »moê en ontstemd® is op d i t oogenblik alweer niet waar. 't Is de deun die sedert de laatste maanden en weken my op de lippen lag, en toen wèl naar waarheid. Maar vandaag ben ik betrekkelyk wel. Betrekkelyk! M'n physiek laat veel te wenschen over. 't Minste vermoeit me en belet m'n ademhaling. De inspanning voor die voordrachten is niet te beschryven. Door overspanning breng ik zoo'n reis ten einde. En de reactie volgt. Wat den finantieelen uitslag aangaat, ze is min. Er is geen kwestie van dat ik met + 40 voordrachten genoeg verdien om 'n jaar te leven. En toejuiching, en hartelykheids-betuigingen en sympathie, kyk! Maar al die hartelykheidsnienschen houden hun mond als ik na m'n vertrek door moderne dominees in hun dorpskrant word uitgescholden. Bah ! Toch, ook wat het finantieele aangaat, luctor et emergo! Ons nieuwe huis (vóór 't zesplankige, het laatste naar te voorzien, zegge: te hopen is) wordt alleraardigst. — Behalve de last dat het twintig minuten van 't dorp ligt, ja, van 't station 'n half uur! kan men geen schooner woning wenschen. Het uitzicht is zeer ruim. We zien de heele z.g.n. Rheingau, van 't Rudesheimer Denkmal af tot de »Platte« te Wiesbaden toe. En de inrichting van de woning is meer dan voldoende. Ook het bybehoorend terrein is ruim, en voor eigenlyke bloem- en moestuin te uitgestrekt. Bovendien zyn wy er geheel vry, en men zou er in sarong en kabaai op den weg kunnen loopen. Vlak by 't huis is 'n zuil die in 1807 ter herinnering aan Karei den Grooten is opgericht. Het volk beweert dat de put op ons erf door Karei d. G. gegraven is, en er is grond om dit te gelooven. De plek is juist aangewezen voor 'n wachttoren uit den tyd toen hy te Nieder-Ingelheim z'n paleis had, en me dunkt dat geen particulier 't in z'n hoofd zou krygen op die plek 'n put te graven. Maar nu spyt het me dat ge juist in augustus uw dochtertje gaat halen. Dat is juist in den voor eenige verwachte bezoekers aangewezen komkommertyd. In elk geval hoop ik dat ge niet >'n paar uren« by ons komt, maar veel langer. Er is veel plaats in 't huis, en dat zal dus wel losloopen. Verbeelje, m'nheer, we hebben zelfs 'n koetshuis! Is dat niet sterk voor iemand die maar 'n hollander en geen schelm is? Hoe ge aan 't fantastisch ontslag van 'sjacob 'n even fantastischen stap op den goeden weg kunt verbinden, begryp ik niet. Ik erken slechts één goeden weg: de Hollanders er uit. Je ne sors pas de la. En gebeuren zal 't! Wat die onbeduidende 'sjacob doet of laat, is geheel onverschillig. Van 's mans «eervol< verleden is me niets bekend *) *) Het vervolg van dezen brief ontbreekt. XCIV. Genève, 5 Mei '81. Beste Dekker, Ik waardeer het zeer, dat ge, ondanks uw vermoeidheid en ontstemming, zoo spoedig de pen opvattet. Met leedwezen las ik, dat uw physiek veel te wenschen overliet. Vroeger waart ge »impudent gezond.« Maar ik ben na één improvizatie van twee uren drie dagen als geradbraakt. Wat moet het zyn na veertig? En dan niet genoeg te verdienen om een jaar te leven! Ik begryp ten volle uw afkeer van ons volk. Ja, de dominees zyn, geloof ik, in onzen tyd de grootste boosdoeners. Gy woont dan toch aangenaam. Dit is goud waard. Voor 's jacob gevoelde ik iets. Toen ik in 1855 myn ontslag als officier genomen had, wou hy my administrateur van zyn suikerfabriek maken, maar de Mol was hem vóór. Bovendien waardeerde ik het, dat hy, by zyn optreding als dirr van de Exploit.-My van 1/s van zyn traktement afzag, 't Bleef wel groot, en hy bezat een suikerfabriek, maar toch, voor een hollander was 't hoogst zeldzaam. Eindelyk vond ik het iets byzonders dat een marine-off. een goed spoorweg-dirr werd. Ik trachtte dus te gelooven, dat hy al het schandelyke van onze koloniale politiek niet inzag, maar, ingewyd, er een afschuw van zou hebben. Ik wilde op zyn eergevoel werken. Maar hy schynt sinds 12 April nog geen afgryzen van zyn dievenmandoerschap te hebben, 't Is, gelyk gy in 1871 schreeft: »L. is een ggwoon mannetje; wy hebben niets anders.« 't Zou zeker verdiend zyn, als wy weggejaagd werden uit de Oost. Maar wie zou in de plaats komen ? Ik heb Indië te lief om 't engelsch of duitsch te willen zien. Uw denkbeeld over een staatsgreep is onberispelyk. Wat zyn de Gedenkschriften van Metternich onbeduidend. Boekverkoopers-speculatie. En zulk een man bestuurde Europa 33 jaren! Zyt met Mimi en Wouter hartelyk van ons de hand gedrukt. Uw vriend R. v. E. XCV. Clarens, 1 Aug. '81. Beste Dekker, De briefkaart, die ik u 9 Juli uit Luik zond, zal u hoop ik by tyds in handen zyn gekomen. Nog steeds stel ik my met genoegen uw huis met lieve inrichting voor oogen. Het doet my recht goed, dat gy beiden een aangenaam home hebt. Wy genieten volop van onzen tuin. Neem toch eens de proef met een kleinen sojaaanplant. Gebrand geven de pitten een afkooksel, lekkerder dan de koffi der meeste café's. Met regenwater gekookt, geven zy groenten als slaboontjes. Men maakt er melk en kaas van. Het is een uitmuntend beestevoeder. Bezuiden den breedtegraad van Parys, tiert zy in Europa zelfs op de droogste gronden. Zy is de voedzaamste aller groenten. (Alles volgens La Nature.) Vosmaer schynt in de Spectator weer te veel te willen terugkeeren tot literarisch onderwys op de burgerscholen en te veel te willen beknibbelen op dat in natuurkennis. Hy gevoelt en begrypt, geloof ik, niet genoeg, dat natuurwetenschap ons leert juist te zien. De bewering, dat de literarische opvoeding het gemoed meer veredelt, is, geloof ik, een machtspreuk. Hy drukt niet genoeg, meen ik, op etymologie by de taalstudie. Het kanaal van Amsterdam naar de Merwede zal dus gegraven worden. Men kan, geloof ik, zeggen dat de beslissing een verkeerde is, omdat zy genomen werd door de meerderheid onzer ongeschikte wetgevende macht. Gertrude blyft een onovertroffen engeltje. Kus Woutertje. Zyt beiden hartelyk van ons de hand gedrukt. De goddienery is hier nog veel erger dan te Gënève. Op de staatsschool wordt les gegeven in een christel. catechismus vastgesteld door de wetgevende Macht!! Uw vriend, Roorda. XCVI. Clarens, 13 Maart '82. Beste Dekker, Reclus heeft de behandeling van Java in zyn Géographie universelle uitgesteld tot die van Australië in 1889, maar my overgedragen de correctie van alle artikelen betrekkelyk tot Nederland, de Oost, de West en de Kaap in de Dictionnaire de Géographie van Vivien de St.-Martin. Ik wenschte hierin vooral u recht te doen wedervaren. Zelfs Multatulisten schryven over Holland en de Oost zonder u aan te halen (zooals Bruins, Onze Moeder Aarde. Hy haalt wel den jongen de Koo aan.) Dit moet veranderen. Myn Fransch ex. van Max Havelaar werd my ontstolen. Leen my daarom s. v. p. het uwe. De dict. is reeds gevorderd tot Illinois. Spoedig komt dus: Indes néerlandaises. Dat zal de bekroning van myn levensstryd zyn. Ik beschouw my tydelyk als gezant van Insulinde aan 't Hof der beschaafde wereld. Ik vind 't moedig, dat actieve officieren durven bydragen voor uw «nationaal huldeblyk«, zooals v. Schermbeek. De uitnoodiging is vry lauw. Zyt met Mimi en Woutertje hartelyk van ons gegroet. Uw vriend, R. v. E. Qy doet my te veel eer door te zeggen, dat ik, gelyk gy, de Atjeh-zaak doorgrondde. Zoo gy er nooit over geschreven hadt, zou ik misschien blind gebleven zyn. Ge kunt ook gerust zeggen, dat de vloekzang gedicht werd onder den indruk van Max Havelaar. Ik wensch o.a. uw >>mécanisme« van 't bestuur op Java over te nemen in den Dictionnaire. Hellwald deed dit ook. Zend 't dus s. v. p. spoedig in 't Fransch. Die Dict is de beste in zyn soort, maar toch zeer onvolledig. 't Spyt my dat ik eerst nu de hand er in kryg. Elie Reclus, de broeder van Elisée retoucheerde de fr. vertaling van Max Hav., gelyk hy my zeide. Generaal Booms veroordeelt in de Vragen des Tijds den Atjeh-oorlog en noemt de Roo, van Nispen, van Lynden. Niet u! Blyft uw vereerder die 't geld voor uw villa leende u getrouw? 'tSchynt, daar ge niet behoeft te improvizeeren voor Publiek. Havelaar eerst geleerd had »hoe eigenlyk die inlandsche boêl in elkaar zat!« — Och ja, je begrypt, als men zoo op Semarang is, als advokaat weet je... veel chineesche praktyk, weet je, dan denkt men zoo om al die dingen niet, weet je! Ja, ik wist het! Ook dat zoo vaak uit zulke lui — als ze na veel «chineesche praktyk« in den Haag komen — de volksvertegenwoordigers worden gekozen die Nederland zullen inlichten omtrent z'n indische belangen! Daar zetten ze dan hun chineesche praktyk voort, naar 't schynt. Voor mannen als gy en ik is 't ergerlyk zulk volkje den boventoon te hooren aanslaan. De goeie Delbaere is zoo onbescheiden niet geweest. Wanneer ge in uw bydragen tot Reclus' werk iets kunt doen tot het geeselen van zulke verkeerdheden, zal 't 'n goeie daad wezen. Zoodra de herdruk van Nogeens-Vrye-Arbeid klaar is, zend ik u een ex. Nu reeds ontvangt ge 't laatste vel. Misschien interesseert u 't naschriftje, om de opmerking over den Atjehschen oorlog en 't zwygen van dien Q. in 't Nieuws v. d. D. Die kerel heeft — niet zonder vry veel kennis van feitelyke toestanden, al raken z'n redeneeringen kant noch wal — tallooze stukken in dat blad geleverd over Heeredienst, en heeft altyd den onbeschaamden moed gehad den Havelaar te ignoreeren. Nu, hy is de eenige niet! Het schynt een afspraak te zyn tusschen behouders en liberalen, geloovers en atheïsten, my niet te noemen. Ja toch, onlangs in 'n vergadering van den Protestantenbond. (Ik zend u een brok N. R. Courant. Wees zoo goed het my terug te zenden. Volgens den (modernen ?) schoolmeester de Heer was 't beweren dat de onderwyzers les gaven in den geest van Multatuli een smet voor die heeren. Savornin Lohman zegt dat Multatuli oppervlakkig is en zich gemakkelyk lezen laat. Daarom is »het boek« (???) op de scholen. De kerel schynt niets van my te kennen dan den Havelaar, en wat dit met de kwestie van bybel of geen bybel te maken heeft, weet Joost! Dat m'n andere werken op de scholen zouden gelezen worden — waartoe ze ook waarachtig niet geschreven zyn! — betwyfel ik. 't Ware misschien goed dien man eens onderhanden te nemen. Zyn: het boek« (van oppervlakkigheid gesproken!) is grappig! Ik ben zeker dat de vent niets van me weet. Maar dat komt er by dat volk niet op aan. Het kletst maar toe! Mimi schreef u reeds dat ze geen index slechts een woorden-klapper op m'n werken heeft. De eisch van haar werk was dat ik door 't opzoeken van 'n enkel woord uit 'n zinsnede gemak had by het aanhalen van 'n idee of passage. Het is zeer moeilyk of liever omslachtig. Wat zou byv. de maat zyn van het bruikbare ? Ge zegt: »Wat betrekking heeft op Indië en Nederland.« Dit uit al m'n schryvery te halen zou natuurlyk te breed worden. Het reeds behandelde uit den Havelaar kan zeker dienen. Maar overigens is de keus moeielyk. De beide brochures over Vryen-arbeid vallen in de termen van uw desideraat, en 't zou toch niet wel staan zooveel overtenemen. In m'n Ideën (ook in de Minnebrieven) komen tallooze passages voor. Waarom zou de eene wel, de andere niet ge- bruikt kunnen worden? — Ik weet ook niet welke afmetingen u passen. Ik denk na over de manier waarop ik van myn kant u helpen kan. Verwacht alzoo binnen 'n paar dagen nader schryven. Zou je wel gelooven dat ik nu van dit briefje reeds moe ben? Verwacht binnen 'n paar dagen nader schryven. Voorloopig hartelyk gegroet. Uw vriend, D. D. De circulaire had ik reeds. Hoe eigenlyk verder gewerkt wordt (ook in Indië) weet ik niet. Ik onthoud me van inmenging, tenzy my op stelligen toon iets gevraagd wordt. Juist omdat ik vrees voor 'n échec (zie boven!) wil ik van myn kant geen voorwendsel geven 't my te wyten. Wat Indiën aangaat, ook daar vrees ik weinig aanhangers te hebben. Eilieve, welk soort van menschen kan hartelyk sympathie hebben voor Havelaar? Voor de ambtenaren ben ik 'n wandelend verwyt. Particulieren? Wel, zoolang Indië slechts 'n etablissement van Holland is, ontzeg ik den passagiers op 't oorlogsschip 'Insulinde 't recht zich te bemoeien met bemanning en tuigage. Als 't 'n onafhankelyke burgerstaat werd? O, dan verandert alles! Ook de meeste uwer ekonomische beschouwingen acht ik öf niet, öf niet in de eerste plaats, toepasselyk zoolang we te doen hebben met den exceptioneelen toestand van 'n gebonden reus die door 'n dwerg geplaagd wordt. Wat baat het, zoo'n patiënt gezonde beweging voorteschryven? Hy moet worden losgemaakt. Dat was en blyft m'n program en daarin slaag ik! Maar... niet ik zal er van profiteeren. Zelfs is het de vraag of ik dien (betrekkelyken) triumf beleven zal? XCIX. Clarens, 30 Maart '82. Beste Dekker, Hartelyk dank voor uw langen brief. Als ik uw net werk aanzie, schaam ik my over myn slordigheid. Maar ik ben soms mal gejaagd, als ik iets onder handen heb. Meestal wil ik 't voor een bepaald uur gereed hebben en dan lydt de overige arbeid er onder, dien ik verricht. En de drukte der kleuters! 't Verwondert my niet, dat preoccupatie u 't leven moeilyk maakt. Vooreerst laat het zich begrypen dat ge veel brieven krygt. En ge zyt te »ontvankelyk van gemoed«. Gy doet my denken aan 't woord van Hume over Rousseau: »gevoelig als een man zonder huid«. 't Ware misschien niet overbodig, dat gy, na dat aandringen op handhaving van de wet in Indië, eens uitvoerig de schynbare tegenstrydigheid van uw staatsgreep-liefde verklaardet. Ook ik geloof, dat soms een coup d'Etat geoorloofd is. Revolutionairen hebben altyd den 18en brumaire aangevallen. Maar 't blykt uit de geschriften van den »liberaaU de Broglie (vriend en collega van Guizot), Mevr. de Rémusat, de brieven van den zweedschen gezant Bruckman aan zyn hof, enz. dat Frankryk er door tot verademing kwam. Na de laagheid van 't Handelsblad begin ik te vreezen voor een mislukking in zake Huldeblyk. Wat een gemeene troep! Ik heb nog altyd een te naïeven dunk van de menschen. Daarom blyf ik ongeneeslyk ook in zake particuliere nyverheid in Indië. En ik lingsphasen — van individu en volksleven — kan ze onschadelyk zyn, ja misschien onvermydelyk en nuttig. Maar... pas trop n'en faut! Het versjes- en romannetjes-maken is 'n ware ziekte geworden, 't Schynt dat men dit ook elders begint intezien. Althans ik las dezer dagen dat iemand 'n prys uitloofde tegen de kwaal. De genezing is slechts van verzadiging te wachten. Maar publiek kan veel slikken voor ZEd. walgt. Ik moet Woutertje les geven, en hoop weldra meer te schryven. Ook over ander werk dan de zoogenaamde bellettrie, n.1. de kritiekery. Dat is me een vak geworden! Hartelyk gegroet. Uw vriend D. D. We zyn wel. Ik op m'n asthma na. Schryf me hoe 't ul. gaat. En in 't finantieele? Ook ik lig niet op rozen, zooals Montezuma zei. Wat is 't leven moeielyk! CU. N. Ingelheim 19 juni '85. Beste Roorda! Ik zet m'n schryven voort. Niet, omdat ik er genoegen in schep — zelfs 't manuaal irriteert me. Wat 'n malle bezigheid dat gekrabbel van zwarte teekentjes! 't maakt me zenuwachtig — niet voor m'n genoegen dus, maar 't drukt me als ik m'n brief niet afmaak. Ik zeide nog iets te zullen zeggen over zekere soort van schryvery die tegenwoordig aan de orde is: de kritiekery, zegge: verslag met aanhalingen. Dat loopt de spuigaten uifc Of publiek er tevreden mee is weet ik niet, maar zulke kopie schynt geldswaarde te hebben. »Wat kan jou dit schelen ?« vraagt ge misschien. Wel, 't is een van de vele bydragen tot m'n afkeer om 't woord te richten tot lezers die zich zulke prullen in de maag laten stoppen, 't Is derogeerend in zeker soort van gezelschap 't woord te voeren. Welnu, gy die goed schryft, weet altyd dien afkeer te overwinnen. En, meer nog, ge wordt niet ontmoedigd door jarenlange miskenning. Honderdmaal zei ik, iets van u lezende: dat is flink, scherp, pikant. Oe zyt meester van de taal, ge hebt ideën, ge zyt uzelf (origineel) wat ik 'n zeldzame verdienste noem. Ge zyt zeer belezen ... (»Te« kan 't geval zyn. Misschien is er aanmerking te maken op de veelvuldigheid uwer aanhalingen. Toch staat dit geenszins de oorspronkelykheid in den weg. Maar dit ga ik nu voorby.) In 't kort, als gy niet behoort onder de zeer goede schryvers, weet ik niet wie daaronder wèl mag gerangschikt worden. En ik vraag u wat het u baat? Niet eens de kale belooning van roem — godbetert! — voor mooischryvery viel u te-beurt, om nu niet te spreken van de onvruchtbaarheid uwer pogingen wat effect aangaat. Gedeeltelyk kan ik oorzaken noemen die uw perceeren in den weg staan, maar die lossen de vraag waarom gy niet genoemd wordt als >de beroemde publicist^ maar heel gebrekkig op. De hoofdoorzaak ligt in de inerte bêtise van 't Publiek. Nooit hoor ik u aanhalen. Nooit beroept men zich op u. (Ja, eens, de Bosch Kemper.) Men kent u of in 't geheel niet, of als: »die Roorda.« Ik verbaas me over uw volhouden. Ik weet wat geldgebrek is! Levert uw arbeid u wat op? Dan heb ik er vrede mee al blyf ik my ver- wonderen over uw taaiheid. Ook ik kan honorarium krygen, ook ik heb dat noodig — o zeer! — maar m'n hand verstyft als ik wat leveren zal. 't Zou m'n plicht zyn die afschuw te overwinnen - let wel: plicht alleen uit het oogpunt van geldelyke noodzakelykheid, niet uit hooger beginsel, o neen! - maar wat baat de meest vaste wil als 't toepassen daarvan m'n zoogd »talent< bederft. De uitgever die nu kopie vraagt — ja, eischt, want ik ben hem geld schuldig *) — zou weldra zelf roepen: Schei maar uit! Kent ge Karl Friedrich Bahrdt? Ik gis neen, omdat ge hoe \e\izrkundig ook, u juist niet by voorkeur bewoogt op het terrein waar hy thuis hoort, dat der meer of min philosophische-theologie in het Duitschland van 100 jaar geleden. Die Bahrdt was een der meest besproken schryvers, een der personen die in 1770 a '90 't meest aan den weg timmerden. De boeken, brochures en artikelen die voor, over, tegen hem geschreven zyn, zouden — z'n eigen werken daarby gevoegd — 'n heele bibliotheek uitmaken. Welnu, niemand *) Ja, eischte! Dat was de heer Robbers, directeur van de My Elsevier, die toen de heer G. L. Funke zyn uitgeverszaak in 1880 opgaf, het eigendomsrecht van Multatuli's werken had gekocht. Dekker was aan die My eenig geld schuldig, en naar aanleiding daarvan kreeg hy eens 'n brief van den heer Robbers waarin deze kopie eischte. Hy zou het er niet by laten« was een der uitdrukkingen, en de geheele brief deed ons aan als een dreigement met den deurwaarder. Gelukkig dat er ook een zeer komische zyde aan de zaak was! Door deze kleine uitweiding worden de «Onafgewerkte Blaadjes- toegelicht, die aan het slot van Multatuli's Brieven- zyn opgenomen. noemt hem meer en slechts weinigen kennen hem. Ik gis dat gy nu z'n naam voor 't eerst hoort, en ook ik ken hem nog niet lang. Ik treed nu niet in 'n beoordeeling van den man. De conclusie van z'n tydgenooten schynt tenslotte zeer afkeurend te zyn geweest. Hy was 'n »byzonder gemeene kerel.« Je ne dis pas non, maar 'k loop ook niet hoog met het volkje dat hem daarvoor uitmaakte. Z'n geschryf was »oppervlakkig « Connu! Peil eens de diepte van die klagers over gebrek aan diepte! Zonder al de beschuldigingen teg^n hem gaaf aantenemen, trek ik geen party vóór hem. Sympathiek is hy me niet. Maar 'n feit is dat hy twintig, dertig jaar geweest is: de alom bekende, de overal bygehaalde, de telkens op den voorgrond tredende (of gesleepte) Karl Friedrich Bahrdt. Wat is er overgebleven van dien militanten geest? 'n Artikeltje in 't Conversations Lexicon! Les gens qu'il a tués, se portent a merveille. In dien behagelyken toestand bevinden zich ook de lui die gy en ik doodsloegen. Myn naam zal blyven leven — wat me volkomen onverschillig is! — omdat ik vertellinkjes heb geschreven die in 't mooierige vallen, en ik deel dus de eer van m'n longéviteit met moeder de Gans. Qy zult niet eens de eer hebben vergeten te worden. Schryven, uiten, ziel geven ? Eilieve, wie kan spreken als de by z'n ontbyt georberde padde hem in de maag kriewelt! Slechts één uiting is hem mogelyk: 't vomeeren, 't spuwen. Neen, neen, neen! Wie nog praten kan is niet terdege misselyk. Met 1000 man en '11 paar schepen zou ik niet misselyk zyn. Zoolang ik dat niet heb ben ik wel genoodzaakt de firma Kletsmaartoe & Zonen aan 't woord te laten. Hoe gaat het u in 't huiselyke ? Zeker trof u de suikercrisis, n zaak trouwens die te voorzien was. En attendant zitten de Fransen v. de Putte's met hun scheepjes op droog. En uw mama ? En uw vrouw ? En uw kinderen? Ons gaat het op m'n . . .*) cm. Cl. 21/6 '85. Beste Dekker. Het deed my natuurlyk groot genoegen uwe twee brieven van 18 en 19 dezer te ontvangen, vooral na uw lanj* zwygen. Ik zal u niet verdrieten met preeken over uw zwygen als schryver. Zoo ik ronduit zeg, dat ik uwe beweegredenen niet goedkeur, is het om niet valsch te zyn, want ik kan niet anders tot u spreken dan tot myn vrouw of tot vrienden, die zich verwytend uitlaten over de staking uwer Ideën. Maar waartoe te pleiten zoo gy van uw tegenzin zegt: eest plus fort que moi? Ik betreur 't zeer. Wat myn geschryf betreft waarin ge wel belang wilt stellen, misschien zyn myn kostelooze bydragen aan enkele bladen slechts de uitwerking der inertie van zich bewegende lichamen. Ik schryf zooveel om den broode, dat het voeren van de pen een gewoonte wordt. Maar wat zal ik u zeggen ? Alleen in Indië heb ik nog weerklank. De oud-resident Caspersz schreef my: >Men heeft hier den vloekzanger niet vergeten.« De ïss.-resident v. d. Kemp, dien ik nooit gezien hadr schreef my twaalf bl. vol sympathie over myn art.: Un ') Het vervolg van dezen brief ontbreekt. misérable systeme d exploitation. Nu is hy leeraar en redacteur, zendt my zyn Tydschrift voor Nyverheid en Landbouw als »hulde,« omdat hy »veel van my houdt!« Ik vind daar medegevoel, omdat ik party trek tegen het uitzuigende moederland. De Locomotief, die ik in haren directeur van Kesteren dikwyls de waarheid zei, deed my door v. d. Kemp weten (n. 1. de redacteur Scheltema), dat zy gaarne »oorspronkelyke« (!) artt. van my over Indische zaken zou betalen met 20 a 25 gld. Ik begon 15 Mei jl. en vertaalde uw brief aan de Brusselsche studenten. Maar in Nederland verlies ik telkens een blad: den Dageraad (die niet betaalt,) den Spectator (3 centen per regel,) de Lantaarn (die niet betaalt,) Bruinsma's Schoolblad (2 gld. per kolom!!) De menschen zyn bang en inconsequent. Zy vragen my om »kantige« bydragen, en als ik aan hun verlangen voldoe, kruipen zy in hun schulp: Ons eerste streven moet toch zyn gelezen te worden;« men vindt ons reeds te boud,« enz Maar waarom zich dan tot my gewend ? Oy spreekt over vomeeren. Juist myn artt. tegen de huichelaars werken by my als een braakmiddel. Daarna ben ik schoon, opgewekt. Zoo ik dat alles verkropte, zouden myn vrouw en kinderen misschien lyden door myn gebrom. Die artt. zyn veiligheidskleppen, zoodat ik onder hen niet eclateer. — Ik vervolg nu uw brief. Gy zyt in uw oordeel over den geestelyken arbeid uwer vrienden te inschikkelyk. Ik mis oorspronkelykheid. Alleen myn Vloekzang zal blyven leven. Van al het overige is er zeer, zeer weinig dat zich onderscheidt door den vorm. En 't zal dan ook verloren gaan, wat heel goed en verdiend is. Ik bedoel door verloren, dat niemand 't later noemen zal. Maar ik 23 geloof, dat niets verloren gaat. Misschien heb ik menigmalen by een jeugdigen lezer een billyk denkbeeld of gevoel doen ontwaken, of een industrieel geholpen aan een middel tot het maken van een kleine winst zonder dat een hunner dit erkennen zal. Ik heb ook geldelyk verlies door het nemen van ontslag als medewerker aan de Dictionnaire de Qéographie. Ik had een opstel over Indië gemaakt, waarvan Reclus zei: »die arbeid is fr. 1500 waard!« Ik zond hem op. De hoofdredacteur Rousselet gebruikte geen zes regels van de 100 blz. Alvorens 't lot van dat art. te kennen had ik een 2de geschreven, 50 blz., over Java, evenzeer door Reclus geprezen. De hoofdredacteur wierp 't in de mand, bedankte my voor »mes précieux renseignements,« verhoogde tevens myn honorarium met 150°/0!! Natuurlyk nam ik toch m'n ontslag. Ik had my veel boeken aangeschaft om aan den eisch te beantwoorden. Die hoofdredacteur is schoonzoon van wylen Hachette. Hy was wantrouwend en deed door verschillende personen hetzelfde art. bewerken. De resultaten waren soms curieus. Rousselet wilde my een brief vol excuses schryven, maar Reclus ried het hem af: II vous répondra de plus belle encore! Later werd ik door Schrader verzocht, de kaart van Nederland in Hachette's Atlas te verbeteren; ik was aanbevolen door Reclus en . . . Rousselet! En zulke nukkige gekken éclabousseeren verstandige, nyvere werkers met het slyk van hun rytuig! Bahrdt nooit hooren noemen! Adieu! Ik wensch u van harte alles goeds. Als 't schryven u niet tegen staat, bericht ons dan iets omtrent Mimi en Woutertje. Zyn die landloopers by u de vrucht van Bismarck's Staathuishoudkunde ? Zytalle drie hartelyk van ons omhelsd of de hand gedrukt. Uw vriend Roorda. Ik moet weer broodschryven voor de Locomotief. Dus voor ditmaal genoeg. Hobbel schreef my dat gy tegen 't socialisme en Domela Nieuwenhuis, en vóór Hobbel en zyn boek waart. Hy zal u wel niet begrepen hebben. Natuurlyk zult ge wel niet elke socialistische leerstelling en elk woord of daad van D. N. goedkeuren, maar ik vind dat de socialisten veel goed doen. In 't land van de Vletter toont D. N. moed. — De deserteur van der Hoeven is staatsraad geworden. CIV. Clarens, 9/5 '86. Beste Dekker, Eergisteren ontving ik een brief van Spaink, secretaris van den Dageraad, die u doet verzoeken vóór 1 Juni een opstel aan dat tydschrift te willen geven, daar 't op omkantelen staat. De luï maken fausse route door oorspronkelyke bydragen te willen. De oorspronkelykheid der meeste Hollanders is weinig verkwikkend. Nu, ik heb my van myn opdracht gekweten, maar Spaink geantwoord dat ik weinig hoop heb. Gisteren bracht van Kesteren's «Indische Gids« my een vuil artikel van Mr. Piepers tegen v. d. Kemp als Multatulist. Ook gy krygt er van langs. Gy zyt een »sociaal-demokraat,« een «volksverleider,« een schelder op «wetenschap, vooral op de juristen en theologen !!« De man heeft geen zelfgevoel. Hy. noemt v. d. K. een verachtelyk misdadiger uit een vuile buurt, maar wydt hem 40 bladzyden. Hy verdedigt dit gedrag met een beroep op zekeren meneer Gildemeester, die in de Deutsche Rundschau schreef over hoffelykheid. Hoe gevoelig! Hy vindt dat v. d. K. zedelyke verplichtingen heeft als leeraar aan het gymnasium Willem III, maar beseft niets van zyn plicht als lid van 't hoogste gerechtshof. En dat kletst mee over prestige, hoog houden van het gezag, enz. Ik zal hem vrydag afmaken. Hoe gaat het u drieën? Schryf maar een kaart. Hoe is 't met uw asthma? Zyt ge overigens gezond ? Ook ik begin beu te worden van 't vruchteloos schryven (sinds twee en veertig jaren) tegen die vaatdoeken van Hollanders. Vaarwel! Zyt alle drie hartelyk de hand gedrukt. Uw vriend, R. v. E. Huet zal weinig regrets nalaten, want hy had weinig hart. Maar toch is zyn dood een groote leegte in onze letteren. CV. Clarens 24 Mei '86. Beste Dekker, Ik ben te weinig kritikus om te oordeelen over Huet s styl. Ik las hem meestal met genoegen, maar ik had tegen hem dat hy my nooit deed ontgloeien, dus dat hy geen hart had. Op 't laatst werd hy een schryver ad 5 centen per regel, dus over onderwerpen die hy niet had bestudeerd, soms zelfs niet aangeroerd. Maar ik heb my dikwyls afgevraagd: »zou Stieltjes zich niet van kant hebben gemaakt ?« Misschien heeft hy den Krach van Pincoffs zien aankomen, gelyk enkele anderen, gelyk de firma Ezechiëls, die dat eeuwig wisseltrekken een zonderling bewys van goede zaken vond. Stieltjes was eerlyk als goud. 't Is vreemd van zulk een scherpzinnig, rechtschapen man, dat hy P. niet heeft gepeild. Van de Putte zal dezen wel hebben doorgrond en by de débacle niets hebben verloren. Nu, fiy heeft zich over de schande van zyn vriend gemakkelyk heen gezet. Pincoffs en ik hebben elkander slechts een paar seconden ontmoet. Stieltjes presenteerde my aan hem, maar P. beet niet. Misschien vond hy my te veel enfant terrible. Ook hy beviel my niet. Na zyn vertrek zei S. met een ongewoon air van bewondering: »Ah! zoo'n heldere kop!« Ik zweeg. Met genoegen zie ik dat gy zwygt over verhuizing. Gy zoudt u in Holland dood kniezen. Ik lees byna niets van 't jonge Holland, maar wat my hindert is 't pessimisme van jongelingen, die 't verdriet niet kennen. 't Is wel mooglyk, dat verkeerde lektuur (van Hartmann enz.) er hen toe bracht, maar zou 't ook niet, geheel of gedeeltelyk, een pose zyn? Onlangs kreeg ik een brief van een jong, verloofd pessimist. Ik lachte er om en antwoordde, dat ik, onder myn 30jarig vrouwtje en kleuters met haar aardig gesnap en beelderige bakkesjes, de leus van Spinoza volgde: »Bly zyn!« Hy begreep die luchthartigheid niet. Ik moest rillen by de gedachte aan de toekomst myner kinderen. Maar hyzelf schreef my, dat hy en zyn meisje geen geld hebben. Dat vond hy »prettig«. Waarom verlooft hy zich dan? Is hy soms lid van den Malthusiaanschen bond? Dat letterkundig gekibbel ergert my. Terwyl Indië ten ondergang snelt, denkt men slechts aan 't verkieslyke van bilwippen en wipbillen. Ik hoop dat de clericalen ons van 't doode punt afhelpen. Zoo'n kastyding als in België van de liberalisten is noodig. Vaarwel! Perelaer zal u zyn weekblad wel zenden. Men heeft hem dadelyk willen doen begrypen, dat hy over myn »Beschaving of koffi ?« als »gepensioneerde« niet had mogen reppen! Zyt met Mimi en Wouter hartelyk van ons de hand gedrukt. Uw vriend Roorda. Huet verried zichzelven door te spreken van zyn >tygergenoegen« by 't afmaken. Maar was 't domheid of perfidie dat hy u en Beets ook zulk een tyger-aard toeschreef? Ware verontwaardiging kende hy niet. CVI. Clarens, 21/8 '86. Beste Dekker, gelukkig kan ik reeds nu uwen vriendelyken brief beantwoorden. Van Kol en zyn vrouw bevielen ons beiden spoedig zeer. Zy zyn hartelyk en oprecht. Ik gaf hun den raad, hunne landen te verkoopen tegen eiken prys en van een matig inkomen in Zwitserland te gaan leven. Maar ik zal hun nog eens in overweging geven, over de zaak na te denken, want zy schynen niet zuinig te zyn. Zy namen den trein le klasse, terwyl zy ter- nauwernood reisgeld genoeg hadden. Een vroom doctor had hun een rekening van 650 fr. gezonden! Zyn zy hier eens in de schuld, zoo komen zy er nooit uit. Maar ik ried hun ook, Indië spoedig te verlaten, omdat beider lichaamsbouw niet geschikt is voor een keerkringsklimaat. Ook ik heb de Indische royaliteit niet kunnen afleggen, maar gaf daarom 't beheer myner kleine inkomsten achtereenvolgens aan myne twee vrouwen. Nellie echter heeft nog minder idee van huiselyke administratie dan haar man. Misschien verwondert ge u dat ik myne dochter vergun naar de kerk te gaan. Ik heb over de zaak nagedacht, en toen een besluit genomen, waarover ik nog geen berouw gevoel. Qy begrypt dat, zoo zy beloofde een steunpilaar der wysbegeerte te worden, zy niet door my van den goeden weg zou zyn afgeleid geworden. Maar zy is niets. In zooverre althans kan zy zich beroemen, niet te behooren tot de sektelui die altyd in den mond hebben: »Men moet toch iets zyn.« Vooreerst hebben myn moeder en broeder een jaar in Scheveningen, ondanks myn verbod en hun belofte, haar gefarceerd met goddienery. Daarna de schoolmeesteressen alhier, al woonde zy ook de lessen van godsdienstig onderricht niet by. 't Is hier een epidemie. Men zou als een Don Quichotte moeten stryden, en zyn kinderen meer benadeelen dan bevoordeelen. Ik tracht den invloed van het ouderlyke huis te doen zegevieren op dien der school. By myn vyftien-jarigen Hénri is dit ook gelukt. Te Lausanne heet hy »le paiën.« Hy verraste my onlangs met een opstel, waarin hy op natuurwetenschappelyke gronden de wawelary van een dominé en een pastoor weerlegt. ny legt zich op al zyn vakken toe, vooral op wis- en scheikunde. Hy loste onlangs een geometrisch vraagstuk op, tot algemeene afkeuring voorgelegd aan holl. aspirant-cadetten, omdat zelfs een ervaren onderwyzer er tegen was opgetornd. Ik ben, gelyk gy, voor een minimum van Staatsbemoeiing. De Paepe schreef onlangs aan van Kol: »Ik ben zooveel mooglyk étatiste.« 't Is stekeblindheid. Maar de Staat behoort, dunkt my, tusschenbeide te treden, als hy buitengewone voorrechten of rechten toekent, zoo als mynconcessies, suikerkontrakten, enz. Maar juist dan blyft hy toezien, terwyl hy uzurpeert, wanneer hy slechts zich moest bepalen tot toezien. In 1873 had de Staat b.v. moeten waken voor oprichting van een reservefonds der kolenmyn-maatschappyen in België tegen de kwade jaren. Ja wel! De actiehouders verkochten hun aandeelen, die negenvoudig gestegen waren. En nu kunnen de mynwerkers niet meer dan 3 a 4 fr. per werkdag ontvangen, maar worden gedwongen van de 4 dagen 3 te huis te blyven. Eveneens op Java. Toen de Regeering staatsdomein en lyfeigenen cadeau gaf, had zy een minimum van opbrengst moeten voorschryven en boeten opleggen by wanlevering. Terwyl nu officieel riet 150 pik. suiker geeft, en slordig bewerkt partic. riet 125, oogstten velen slechts 17, ten nadeele van kleinen man, Staat en fabrikant. Deze verbrandde suikerriet om suiker te winnen, liet stroop wegvloeien by stroomen. Aanvankelyk werd het riet getaxeerd en daarnaar betaald. De inl. planter hing dus niet af van de onbekwaamheid der fabrikanten. Maar deze vond dit te nadeelig. De lamme Reg. duldde toen, dat de inl. planter voortaan betaald werd naar de opbrengst in de fabriek. En de fabrikant knoeide daarby. Van 91000 pik. in Passaroean leverde de bevolking niet minder dan 19000 om niet. En in elk geval moest de regeering niet tegenwerken door domme uitvoerrechten en hooge spoorwegtarieven. Een fabrikant in Jogja bespaart 38 mille 'sjaars door verzending per pedattie. De meeste sociaal-democraten, anarchisten, enz. zyn te absoluut Ik verwacht althans weinig van den geluksstaat, voorspeld door Louise Michel. Men moest beginnen, dunkt my, met te streven naar hetgeen reeds veroverd werd door het minst ongelukkige volk: Zwitserland. Gy noemt den toestand ellendig. In één opzicht komt hy my donkerder voor dan een eeuw geleden. Toen tiachtten de 2 partyen: Koning en adel, ieder den derden stand te winnen om de tegenparty krachteloos te maken. Zy hoopten ieder hem in slaap te wiegen na hem te hebben gewekt. Daarom wilde ieder de Staten-Generaal byeen geroepen hebben. Maar het been waarom de 2 honden vochten werd door den derden genomen. Men zag zyn dwaling in en sloot weer aaneen. Vandaar de omwenteling. Ware eene der twee partyen trouw geweest jegens den 3en stand, de omwenteling zoude niet zyn uitgebarsten. Maar nu zyn Koning, Ministerie, Parlement en Bourgeoisie eensgezind tegen den 4en stand. Hoe is voldoening van dezen nu mogelyk zonder omwenteling? Ik heb Domela Nieuwenhuis aangeraden een advocaat te nemen die zich niet beroept op Bluntschli (een »mof«) noch op u (een ^heethoofd*) maar op Donker Curtius, Min. van Justitie, die vroeger als advocaat de Arnh. Crt. had doen vryspreken van konings-hoon of zoo iets. Dergelyke citaten werken f k & oio BRIEFWISSELING TUSSCHEN MULTATULI EN ^ S. E. W. ROORDA VAN EYSINGA. UITGEGEVEN DOOR M. DOUWES DEKKER, GEB. HAMMINCK SCHEPEL. AMSTERDAM - W. VERSLUYS - 1907. Door aandrang van buiten daartoe genoopt, heb ik my laten verleiden tot deze uitgaaf. Mevrouw Roorda van Eysinga had my reeds vroeger de brieven van Multatuli aan haar overleden echtgenoot afgestaan, maar ik heb in de «Brieven' daarvan geen gebruik gemaakt. De stof was buitendien reeds te overvloedig, (zie myn laatste noot by dat werk) en daarby was het moeilyk uit de hier aangeboden reeks een keus te doen. Juist immers in hun onderling verband en vooral met het weerwoord van Roorda zyn deze brieven zoo sprekend. Met goedvinden van Mevrouw Roorda geef ik nu de briefwisseling van de beide vrienden nagenoeg geheel zooals ze tot my gekomen is. Alleen waar het huiselyke omstandigheden van den heer Roorda, of, in de latere brieven, de aanraking van Multatuli met zyn kinderen betrof, heb ik sorrts brieven of gedeelten van brieven achtergehouden. Eene nieuwe bydrage tot de kennis van Multatuli's leven alzoo. Doe ik goed deze bydrage te geven? Immers by ervaring weet ik dat velen verkeerd zullen lezen, verkeerd begrypen, verkeerd concludeeren. Maar ik weet ook dat er eenigen zyn die Multatuli liefhebben, die, zonder nyd of vooroordeel, zyn heerlyke denkkracht en de adel van zyn streven waardeeren. Ook beken ik nog altyd te hopen, dat eenmaal Multatuli's leven en zyn, beschreven zal worden door iemand instaat hem te verstaan in zyn veelzydigheid, instaat de harmonie van zyn diep ryk leven te voelen. En daarom geef ik gaarne deze nieuwe bouwstof. Verder eiken weiwillenden lezer myn groet. M. Douwes Dekker, Schepel. Den Haag, November 1907. »Wat heeft dit te maken met den wensch my te spreken?« vraagt ge? Hoor eens, alle overleggingen zyn ydel als men niet weet hoe men in leven blyft. Geen voorstel klinkt aannemelyk, als 't uitloopt op de finale: en attendant prêtez-moi cinq francs! Die absente 5 fr. bederven veel goeds. Als schepelingen die, pompende, geen loisir hebben den koers te regelen, is uwe en myne taak: boven blyven! Zoolang we daarmee tobben, kunnen we niet voortgaan in gewenschte rigting. Maar wel weet ik waar we heen moeten, en daarover hoop ik u te spreken, zoodra 't boven blyven buiten kwestie is. Zal ik daartoe geraken? »Vrienden« doen 't hunne om my tegen te werken. Ik las in 't Noorden uwe flinke stukken, en stond meermalen op 't punt u daarover te schryven. Uw oordeel over belgische toestanden trof my gewoon lyk. Ook ik .. . bin in Arkadiën gewesen, d. h. ik woonde ook in Brussel. Och, lieve god, waar woonde ik - soms niet wonende! - niet! Maar dat alles is heden de zaak niet. Ik had u andere dingen te schryven, en heb geen tyd om kort te zyn. In een brochure die dezer dagen uitkomt klaag ik over u, J) dat ook gy door zwygen hen helpt die my smoren willen. Zy hebben gelyk, want als ik op de been kom zal ik regt doen. Maar gy hebt ongelyk hen daarin te steunen. Dat zwygsysteem is . . . hollandsch. ') In Nog-eens: Vrye-Arbeid. Naar de verschillende uitgaven op de 2de of 3de bladzyde. Alle Noten in deze uitgaaf zyn van de uitgeefster. 't lot my martelaar maakte, heb ik myn rol aanvaard zonder iets te verloochenen. Maar sedert ben ik getrouwd. De mynen gaan boven de vlag. Ik wil my niet beter aan u voordoen dan ik ben. Ook acht ik uw martelaarschap voor de zaak voldoende. Het myne zou ze niet bevorderen. II n'y a qu'un pas du sublime au ridicule. Gunsten vraag ik niet, maar op myn recht (pensioen) mag ik aandringen. Tegen hongerlyden ben ik niet bestand, myne vrouw evenmin. Gy zult my dus vergeven, zoo ik op pensioen blyf staan. In nederiger sfeer dan de uwe kan ik voor de Javanen nuttig zyn door te pleiten voor den aanleg van vloeiingskanalen, goedkoope spoorwegen, gelyk ik sedert zes jaar deed. Ach! kon ik u eens spreken! Het zoude zeker giooter zyn pensioen te weigeren, maar ik erken, dat ik tot die grootheid moeilyk stygen kan. Het zou my misschien gaan als Icarus. Zou dat de zaak niet veel kwaad doen? Uwe roeping is verhevener dan de myne. Ieder volge de zyne. Gy Jezus, ik minder dan Petrus. Ik heb u in het antwoord ook dank gezegd voor de onsterfelykheid die uwe noot over den Vloekzang my geschonken heeft. x) Gy hadt ongelyk met een brief te verscheuren. Op u zou ik niet licht boos worden. Uwe verscheurde stukken zyn zeker belangwekkender dan 90 100 van de niet verscheurde brieven der rest. Ook deedt ge verkeerd te wachten op een postzegel, tenzy de wet u daartoe verplichtte. Ik heb Stieltjes verzocht te bewerken, dat ik met den nieuwen gouverneur-generaal, verbonden aan zyn kabinet, als ingenieur naar Indië terug keere. Het is het eenige middel, geholpen door ') Zie noot 5 op den Havelaar den spaarzamer! zin van myne vrouw, om myne vele schulden te betalen. Tevens kan ik dan misschien nog iets goeds doen voor de Javanen. Ik zou u zoo gaarne eens spreken, want ik leer zooveel van u. Ik begryp nog niet hoe ge voor Nap. III party kunt trekken. Miskent ge ook Thor niet? De goden mogen my bewaren voor doctrinarisme, maar hy is de minst kleine onzer bekende staatsmannen. Gy toch zoudt in gewone tyden evenmin voor minister deugen als èen Dante of Shakespeare. De omwenteling is uw gebied. En als karakter staat Th. hoog boven v. d. Putte, als man van kennis oneindig hooger. Wie zou de schryver van Felix Batel l) zyn? Ik geloof Maurits van Lee. Vooreerst ontbreekt aan de taal de fransche >harteklop«. Ook vertelde hy my vóór de verschyning, dat er een roman over de Oost zou uitkomen, waarby Max Havelaar niets was, en eene vertaling tevens. Toen de kritiek het prul veroordeeld had, liet ook hy er zich ongunstig over uit tegen my. Zou men zoo veranderen omtrent iemand dien men kent? Hy scheen vergeten te hebben, wat hy my gezegd had. Oorspronkelyke tekst en vertaling werden uitgegeven by zyne uitgevers Muquardt en Belinfante; de laatste (ook de eerste?) is een jood, gelyk hy. Eindelyk, kort daarna schreef Jules Babut in de Revue de Belgique: »Trois points noirs de l'industrie< en van Lee is dilettant in nyverheidsbeschouwingen, als mede redacteur van den Moniteur des Intéréts beiges. De bewyzen zyn zwak, ik erken het. Sedert 1 Nov. bracht het Noorden my weder op voet van vrede; de bron vloeide dus minder mild, ') Zie over dit boek Noot 53 op den Havelaar. en zal, vrees ik, spoedig opgedroogd zyn. Het vraagt aan de Hollanders die wat overhebben voor zyne meeningen, 125/m.!! Uwe divagaties kwarrien my niet onder de oogen. Ge weet, de belgen zyn een onbeschaafd volk, dat slechts eene couranten-literatuur heeft. Eene flinke leesclub is hier niet. En de Vlamingen hebben geen geld over voor hunne zaak. Ik moet erkennen, dat ik de >Millioenen-Studiën« aanzag als een bewys der uitputting van uwen geest, totdat de >Ideën« en »Vrye-Arbeid« my weder in verrukking brachten. / Reeds in Aug. '65 zeidet ge my: »Uw vonnis had aldus moeten luiden: »»Ik, Sloet v. d. B., door het Ned. Volk aangesteld tot dieven-mandoer over N. I., verban Roorda van Eysinga, omdat hy zich durft verzetten tegen de uitvoering van myn mandaat««. Ook dit heb ik in het Noorden herinnerd. Ik herlees daar uwe parabelen, deels te vleiend, deels onverdiend. Uit myn openbaar antwoord zult ge zien, dat ik my altyd op u beriep, ondanks herhaalde waarschuwingen, die ik versmaadde. Qe begrypt dat ik over die lamme waarschuwingen niet sprak, maar u mag ik het wel zeggen. Ik heb dus niet uitsluitend myn belang op 't oog gehad. Voor westersche invloeden ben ik vry onvatbaar. Van Kesteren noemde my dan ook een vreemdeling in Nederland. Ik beklaag u innig dat ge van de uwen gescheiden zyt. Moge het Multatuli-fonds u spoedig hereenigen! Als ik getroffen werd, gelyk gy, zou ik liever dood zyn. Ik vind byna al myn geluk in huis. O, als ge myn dochtertje kendet! Ik walg van >Publiek<'. Geloof niet dat ik uit verkiezing weder naar een staatsambt, zulk een valsche stelling, streef. Volgde ik slechts myne neiging, ik bleef liever in de stille steeg die ik bewoon. Moge 1871 het jaar van uwe overVinning zyn! Schryf my spoedig. Gy ziet, ik ben openhartig met u. Ik leg u myne zwakheid, myne kleinheid bloot. Waarom ook ze te verbergen ? Gy zoudt ze toch doorgronden. Zyt van myne vrouw en moeder hartelyk gegroet. Met een handdruk ,, . Uw vriend Roorda. Wie bezorgde u toch den Vloekzang? Kent gy »De laatste dag der Hollanders op Java' fn proza? Zoo niet, dan zal ik u 't ding opzoeken. In engeland werden van Helden en Waltman in éénen dag schatryk. Waarom schryft ge geen causeries meer in de Locomotief? Als ik uw hollandsch lees en het fransch van een Sainte-Beuve, schaam ik my dat ik de pen voer. O, dat brood! Eenige uren vóór dat de Kamer (1 juni jl.) eene stem in myne zaak uitbracht, kon zy deze myne woorden in de Sneeker Courant lezen: «Men zal my geen recht doen, alvorens met de eerlooze kolon. staatkunde te hebben gebroken.« Stryden is meestal vallen en opstaan. IV. MULTATULI AAN ROORDA VAN EYS1NGA. J). Wiesbaden 3 Januari 1871. Waarde Roorda, Ik schryf u omdat ik geen tyd ') Deze opschriften worden verder gesupprimeerd, daar men uit den aanhef van eiken brief terstond ontwaart wie van de beide schryvers aan het woord is. heb, en niet goed zien kan. Ook omdat m'n handen verkleumd zyn. En dat doe ik op 't papier van een der vele dezen nacht begonnen brieven, die ten slotte vervangen zyn door één brief waaruit nu dat gebrek aan tyd voortvloeit. Lezer van 't •■Noorden;;, erken dat ge er niets van begrypt! Welnu, ik zal trachten 't u begrypelyk te maken. Tengevolge van de bemoeienis der Multatuli-Commissie heb ik geen eten! Van nacht brandde ik myn laatste olie. Ik heb geen cent, geen middel om er aan te komen: niets! Tengevolge der bemoeienis van de Multatuli-Commissie. Ik zeg de letterlyke waarheid. Als een uitgever my geregeld betaalt, zoodat hy zelf nog altyd 120 a 160 gl. wint op een vel druks, ben ik welvarend. Als ik voor eigen rekening schryf ben ik ryk. (Ik noem nu ryk zyn als men ƒ1500 's maands verdient.) Myn uitgever v. H. betaalde my zeer onverwachts in augustus en september niet. Allerlei engagementen die op de van hem verwachte honoraria gebaseerd waren vielen op my. Genoeg, 't was de waarheid wat van Gennep zei: ik had niets dan droog zwart brood, en dat had ik niet altyd. Myn fout was dat ik te lang geloofde aan van Heidens verzekeringen, dat hy zich beteren zou. Hadde ik terstond, vóór maanden uitputting, naar een ander uitgever uitgezien, dan had men nooit van dat gebreklyden gehoord. Soit. Daar stond die Commissie op. Ze beviel my al spoedig niet. Maar ik wachtte. Het stuk van Kern. Ik protesteerde zeer kalm in 't handelsblad, of wilde dit doen. De Muit. Comm. onderschepte dat stuk, en dit vernam ik eerst later. My schreef men dat het geplaatst was. Intusschen wachtte ik, werkend aan myne Ideën, schoon van Helden altyd ellendig bleef. (Eene remise van ƒ 10 was de moeite waard van telegrafische aankondiging! Dit teekent de positie.) Ik had verzocht den Havelaar te verkoopen, die voor de helft my behoort. Van Lennep erkende dit, ik heb er de bewyzen van. Ook zyn kinderen moesten 't wel erkennen. En ze verklaarden zich bereid my de V2 opbrengst uittebetalen. In de courant las ik dat ze tegen alle afspraak met my, dat geld aan de M. Com. hadden uitbetaald. Ik vraagde er om. De Commissie ontkende dat geld ontvangen te hebben. Maar verklaarde zich bereid om . .. 't niet van de van L.'s aantenemen (d. i. om 't aan de van L.'s terug te geven, om die heeren onder overlegging van myn brief, waarin ik zeg dat dit geld my toekomt, ter eere der nagedachtenis van hun vader, te dwingen tot weigering, als ik er hun om vraag. Uit piëteit moeten ze dat doen, daar betaling op myn eisch een désaveu van Jb. van Lennep is.) Dus dat geld waarop ik sedert jaren wachtte, en nu zeer speciaal sedert augustus, is weg. (Alles uit te leggen zou my nu te ver voeren. Ik loop nu over de zaak heen.) Sedert een maand had ik iemand belast met het zoeken van een uitgever. Vroeger had hy my voor: Nog-eens-Vrye-Arbeid dien Waltman bezorgd. Ik wachtte, wachtte, kreeg geen berigt, en gister ten einde raad ... verneem ik dat de Mult.-Commissie dien mandataris heeft ingepakt, met het gevolg dat ik van hem voorstellen kryg die ik bar afwys. Hy wist dat myn zoeken naar een uitgever juist ten doel had my van die Commissie onafhankelyk te houden (vooral na 't stuk van Kern!) en is — met verwaarloozing van zyn mandaat, nu zelf met die Commissie aan 't knoeien gegaan. Ook Stieltjes heeft daarin een rol gespeeld. Gy moogt hem niet veroordeelen op myn aanklagt, dat weet ik wel, en ik vorder dit niet. Maar evenmin moogt ge myn aanklagt voor ongegrond houden voor ik die adstrueer. De Mult.-Commissie heeft my mishandeld. »Och, jonge heer, zei onze baker — eene nederlandsche vrouw - je zult het mis hebben. Je moet niet zoo altyd kwaad van de menschen denken. Waarom zouden ze dat doen ?« Baker, ik denk geen kwaad van de menschen. Integendeel, ik vertrouwde ze. Maar ze doen my kwaad. En 't waarom ? Ik houd van die vraag en kan er op antwoorden. Dit nu zal ik doen, later, als ik wat minder verkleumd ben en wat beter kan zien. Ook moet ik wat minder uitgeput zyn dan nu. De Muit. Commissie is oorzaak dat ik de laatste dagen weer gebrek lyd als in augustus, dat ik overal gecompromitteerd ben, zoodat ik myn werk niet plaatsen kan (en door kommer niet werken ook) en dat ik voor altyd myn kinderen verloren heb. Voor altyd! Dit kunt gy nu niet begrypen, maar de waarheid is het. Ik zal myn vrouw en kinderen nooit weerzien. Leefden we in de riddertyden dan sloeg ik met de lans op 't schild, en riep hen op, die welwillende heeren van Gennep, Quack, Wertheim, Stieltjes, Kern, en ik zou zeggen: Ellendelingen, verraders zyt ge, forfaicteurs a 1'honneur. Hier sta ik om voltehouden 2 wat ik zeg, zoowaar God en de H. M. my zullen bystaan. Schryf over deze zaak niets in 't publiek. Daartoe zoudt ge om niet mistetasten alles met meer nauwkeurigheid moeten weten dan ik n u zeggen kan. Maar wel hebt ge volkomen vryheid aan Stieltjes medetedeelen wat ik u schryf. Doch in dat geval een — billyk - verzoek! Deel dan m y mede wat hy zegt, want — na 't geen ik van die heeren ondervond — zal 't hun aan leugens niet ontbreken. Waarschynlyk zal ik genoodzaakt zyn de zaak te publiceren, schoon dat een ondankbaar werk is, want men heeft in Holland geen verstand van eer. En nog eens, houd u niet op met het praatje: Och, zouden nu al die vyf heeren zoo slecht zyn? Ja, ja, ja! En ik kan u op menskundige gronden de oorzaak aantoonen: lafhartigheid! Ze maken door my te mishandelen hunnen vrede met »Publiek«, die 't hun kwalyk nam dat ze — zeer overyld en onbedacht! — voor my optraden. (Dezelfde reden noopte v. Lennep in der tyd tot verraad). Gister heb ik die heeren aan de deur gezet! 't Is voor myn belang wat laat, maar beter laat dan al te laat. En daar zat ik, na weken wachtens op den gezochten uitgever. Myn nacht was moeilyk. 't Is onbegrypelyk wat die petroleum snel verbrandt als de zuurstof zoo overvloedig is door kou. En myn wachten was zoo pynlyk, want reeds voor lang soit! En zie, toen bedacht ik dat zekere Tiedeman mv voor vele weken reeds, gevraagd had om een »Iets in een nieuw Tydschrift. Nu, van nacht kwam die man me in de gedachte. En op dit blaadje begon ik hem te schryven. Later nam ik een ander, ik weet niet waarom. Ik begon veel brieven die ik niet afmaakte. Welnu, ik schreef dien Tiedeman dat hy vandaag een vel kopy van my ontvangen zou, en dat ik hem verzocht wat geld gereed te leggen om by ontvangst van myn geschryf terstond te verzenden. Het kon om een uur langer of korter te doen zyn. En die kopy moet ik nu maken. En ik weet niets, heb niets, kan niets, 't Is me onmogelyk om te schryven. Om nu te beproeven aan den gang te komen bedacht ik het middel waarmee ik dezen aanving. Aan u schryvende zullen misschien m'n oogen zich accommoderen, misschien ontdooien m'n vingers en m'n gedachten. Maar dat moet wat gauw geschieden, 't is half elf en na vier uur kan ik niet zien. Want olie heb ik niet. Ik kan niet zeggen dat de Muit. Commissie my vermoordt, want ik geloof niet dat ik nu sterven zal. In augustus ben ik langer zonder voedsel geweest. Maar zy heeft my voor altyd m'n kinderen afgenomen. Als de joden, die Christus kruizigden >weten ze niet wat ze doen.« Neen, dat is onjuist. Ze weten niet alles, maar dit toch dat ze kwaad doen. En vindt ge Pilatus zooveel onschuldiger dan Kajafas? Alweer onjuist! Pilatus had Jezus geen hulp toegezegd. En die Muit. Commissie / Basta! Uw brief deed my meer genoegen dan gy zelf weten kunt. Ik ben bly over sommige uitingen die gy in tegenspraak waant met myn denkwyze. Uw oordeel over martelary keur ik goed. Ik betwyfel of »Noorden« uw stuk vóór my tegen Kern, plaatst. Nous verrons. »Noorden« heeft my lomp behandeld, en ik daarna >Noorden« ook. Dank voor uwe ophelderingen over wat ik 't zwygsysteem noemde. Ach, alles wat gy aanhaalt kwam niet tot my. — Over uwe bedenkingen Vry-arbeid schryf ik nu niet. Ik hoop dat men my antwoordt, en dat ik dan loisir hebbe voor dupliek. Antwoord/, loisir hebbe... ik lette er op dat gy zoo accuraat-goed schryft. Dat staat u goed. Maar veracht my niet omdat ik 't niet doe. Ik weet het wel, maar ... och, wat doet het er toe. Maar 't is gek dat ik wel a cheval ben op zeker soort van fouten in de drukproeven, niet op allen. Koetzier, koetsier... laat maar staan! Als ik loisir kryg — wanneer helaas! — zal ik me eens verantwoorden over die dingen. Ik hoop aantetoonen dat ik in m'n afwykingen consequenter ben dan men meent. Die afwykingen zelf zyn de consequentie van m'n stelling: dat het er niet op aankomt. O, als ik loisir heb! Wat zal ik werken! Ik heb 1000 bundels Ideën in m'n hoofd. Als die van Helden maar voortmaakte! Bedenk dat hy met z'n drukker nog erger in den brand zit dan met my. Dan willen ze de afgedrukte vellen niet afleveren. En Publiek denkt dat ik niet werk. Soms verloopen er maanden tusschen myn kopy en de proef. (Tusschen het tydstip waarop ik...etc. Zie je, die dingen verwaarloos ik in een brief als deze(n). Ik heb ook geen das om. En als ik uitga wèl. Maar ik neem 't geenszins kwalyk dat 'n ander zich altyd fatsoenlyk kleedt, god bewaar me! Ik vind het goed, mits men my maar myn huis-slordigheid vergeve). Voor precies vyf maanden lag er een brief voor u gereed met verzoek middelen te beramen dat we elkaer spraken. En er was geld voor uw reis als ge de goedheid hebben wildet (hadt w. h.) by my te komen ... Zonderling, nadat ik 't woord geld had geschreven, bragt men my twee thaler. Ruim, ruim genoeg om te wachten op 't honorarium voor de kopy die ik straks schryven zal. En deze zal gefrankeerd zyn. Het niet-frankeeren is, als de truffes van Louis XVIII, (en de prêtres van Tartuffe) niet precies wat een >vain peuple« — en gy — denkt.!) Ik hoop dat ge 't verband tusschen die truffes en de prêtres niet kent. Ge zyt litterarisch zeer ontwikkeld en ... en ... ik wou ryk genoeg zyn om uw talent en kennis te huren. Vulgo: u een tractement van een vyf, zes mille aantebieden om my te helpen in myn werk. Nog vulgo-er: u in myn dienst te nemen. Kyk, en daarom hoop ik dat ge niet weet wat die truffes met Molières huichelaar te maken hebben. Om u goed te doen voelen dat ge maar een loontrekkend onderge schikte waart, en uit wraak omdat ik vaak merken zou dat ge meer wist dan ik, zou ik altyd zorgen deze of gene >historische« — hm, hm! — anecdote klaar te hebben, om u te overvallen met een superieurelyk: hé, weet je dat niet! Zoo zyn we! Och, ik vind het zoo verdrietig dat we zoo zyn. En nu nog verder op zy springende: de mogelykheid bestaat dat. ik u ... Out, 't klinkt zoo gek by die drie thaler. Er waren er drie of 2l/t, want er is reeds vleesch van gekocht, dat ik over 't hoofd zag. ') Zie, ter opheldering in Mill-Studiën, het hoofdstuk: Priesters, truffels en speelbanken. Welnu, 't is mogelyk dat ik u finantieel eenigszins kan byspringen. Eenigszins, hoor! Zeer eenigszins! Ja, ik hoop iets te kunnen aanwyzen, waardoor gy een loonenden arbeid vindt, die niet onaangenaam is, en u niet stuiten zal. Zelfs twee zaakjes te gelyk. In juli lag daarover een brief gereed. Ik wachtte op geld. Daar volgde déconfiture van «Nederlands (over liberalisme) >Noorden« (die me niet begrepen, i. e. lezers) en van Heidens beroerdheid. Ik zeg dit woord niet omdat hy arm is, maar omdat hy my bedroog. In 't begin van augustus schreef hy: >A propos« als ge geld noodig hebt, let dan op de traagheid van de post, en schryf tydig, want donderdag ga ik uit de stad.« Ik schreef: Ja, zend me geld! En wachtte zeven weken op antwoord. En het toen bedoelde geld heb ik nog niet! Het zyn zulke teleurstellingen die me zoo knakken. En nu 't frankeren! Ik zal u bewyzen dat gy — lezer van 't Noorden! — tot Molière's vain peuple behoort. Een ongefrankeerde brief is — zonder postscripterigen dat is: hoofdzakerigen commentaar óver 't niet-frankeeren, — eene lompheid. En mèt zoon commentaar een verzoek om: »vingt-francs!« Dus zie je dat ik u niet ongefrankeerd schryven kon. Wintgens zond me eens 25 gl. in antwoord op een brief waarin ik hem feliciteerde met een speech. (-Zyn niet sommige liberalen deergste Droogstoppels?«) .Maar — alzoo eindigde de delicate man den geleidebrief van dat ongevraagd offer — laat het nu hierby blyven!« Ik liet het er niet by blyven en zond hem z'n geld terug. Loudon bood me eens . . . Neen, om dat goed te vertellen, hoort er by dat hy van secretaris-generaal, minister worden zou. Ik had hem gevraagd of hy my voor secr.-gen. wou hebben ? Er bestonden inderdaad billyke redenen om daarin niettetreden. Dit vernemende, zeide ik dat hy in zyn regt was, (serieus) en om my te troosten voegde hy er by: maar laat u dit niet te veel spyten. Geloof me, gy zyt voor die betrekking . . . de betrekking die hy, Loudon, met eere bekleed had, en die hy verliet om minister te worden . . . die betrekking is eene aaneenschakeling van nietigheden waarmede gy u niet zoudt kunnen vereenigen ... Welnu, op den oogenblik dat hy dit erkende bood hy my, toen ik vertelde dat ik geen brood had . . . »Gy hebt geschreven geen Christen te zyn, zeide hy. Welnu, ik ben wel een Christen, en daarom . . .« En waarachtig, hy bood my de traditionele 25 gl. aan! Ik ben niet boos, noch op Wintgens, noch op Loudon, geloof me. Ik begryp hen, zoo goed als ik Leentje uit den Wouter Pieterse begryp. Ze bedoelden geen kwaad, en wisten werkelyk niet wat ze deden. De Muit. Commissie weet dit wel, of genoeg daarvan om aansprakelyk te zyn voor haar verraad. (Ik zeg, en dit zult ge naderhand vinden in m'n grammatica dat >hun< verraad beter hollandsch is.) Dit nu — d. w. z. die parenthesis — is een aanval tegen R. v. E. Weet ge wel dat ik u heb leeren kennen van een allergemeenste zy? Puur, of impuur verachtelyk . . . littérairement parlant. Ge kwaamt bemodderrf (t is beter, meer waar!) van Gombong, en verhaaldet — det, o goden! — my, dat ge gesukkeld hadt — komaan: haddèt - onderweg. En by die gelegenheid . . . En zoo'n wezen wil nog pensioen hebben, en trouwt nog, en krygt lieve kinderen! Nu, ge verteldet my dat de natuur — van paard of mensch — by paal zooveel »ook zyn tol vorderde ...« Perfect! Ik had vrede met u. Maar zie, uzelf in de rede vallende, maaktet gy die natuur schoolmeesterlyk harig .. . vhaar tol« . . . jawel! Och, ik had zoo'n hekel aan je! Ge waart nog jong, en al zóó... Neen, dat is verkeerd gezegd. Ge waart zoo bedorven omdat ge nog jong waart. Opregt gesproken, ik was toen ook nog niet lang genoeg van de school om 't zoo kwalyk te nemen als nu in 't rym van dezen brief te pas komt. Idee 41. Daar ik nu merk dat ik aardig word, zou 't tyd zyn aan m'n kopy te beginnen. Maar m'n vingers zyn nog styf, en ik kan voortgaan u te gebruiken tot ontbolstering van myn geest, omdat ik nu van avond petroleum zal hebben. Ik heb dus meer tyd dan toen ik begon. Er is zooveel schoons in uw brief. En 't beste stuk daaruit is een leugen, waarmee ik u geluk wensch. Ge zegt dat uw geest impotent is. De manier waarop ge dat adstrueert — «vermoeienis van verontwaardiging!« — bewyst dat het niet waar is. En nog meer schoons — ook niet zonder onwaarheid, hoewel iets minder brutaal. Ik zeide reeds — dat lag boven op, scheen het! — dat ik uw oordeel - gy noemt het ten onregte >smaak« — over martelary goed vind. Ja, goed, gezond, waar. Meer of iets anders dan 't goede, ware, zoek ik niet, vraag ik niet, eisch ik niet. Ik heb daarvoor eerbied, als voor 2x2 = 4! Wat niet daarop gelykt is me een gruwel. Ik kan niet uitdrukken hoe onwaarheid my zeer doet. (By deze laatste woorden behoort een commentaar die me nu te ver leiden zou. Ik ben geen puritein en verdoem niemand omdat-i zegt: »ik ben niet thuis« of om 'n dw. Dr. onder een brief. Ik zelf zeg dikwyls een onwaarheid. Ik maak verschil tusschen iets zeggen dat onwaar is, en: onwaar zyn. 't Staat tot elkaer als goedige tot kwade droes. De bybel laat God niet zeggen: >jelui kunt me op m'n woord gelooven als ik iets zeg* maar: »ik ben de waarheid.® Ik erken dat men van God ook 't eerste had kunnen vorderen. Ik breek dit nu af, en zal er eens op terug komen in m'n Ideën. Houd me in 's hemelsnaam niet voor 'n casuist of mennoniet.) Ik ben dus ingenomen met uw oordeel over verpligting tot martelary. (Vergelyk de noot op blz. 200 Ideën i). Ik hoop toch dat aflevering vel 11-15 verzonden is? Eindelyk!) Van welke onwaarheid beticht ge my dan? vraagt ge? Wel, dat ge my hooger stelt dan uwe opvatting. Indien die - wat ik beweer - goed is, kan ik niet hooger staan. Wat buiten 't goede ligt, is slecht. Nu daarvoor is by zeer weinigen een verligtende omstandigheid. Ik bedoel de zoodanigen die buiten 't goede staan, omdat ze iets bestreven dat daar boven liggen zou. Ze zyn slechts dwaas. (Ik laat nu daar dat dwaasheid in wysgeerigen zin slecht is! Twee maal twee gelyk iets anders dan vier, wat ook!) Welnu, ik ben zoo »goed< als gy in dat opzicht. ') Latere uitgaven: noot op idee 763. En ge vergist n in de nieening dat ik martelaar wilde zyn. Ik ware het liever niet geweest, en nog span ik me in — zeer! — om uit dien toestand verlost te worden. Ik ben eenvoudig, en houd van eenvoud. Niets gelykt minder op geloofsovertuiging dan 't zoeken naar gelegenheid om dat geloof ... te doen triumferen meent men ? O neen ! Om dat geloof heel kermisachtig te illustreren met 'n schreeuwerig uithangbord. Och, asjeblieft, Roorda, misschien leeft ge langer dan ik, ja zeker! - vereer my na myn dood door de opmerking hoe ik veertig jaren leefde voor ik van my liet hooren! Hoe ik na Lebak nog vier jaren zweeg! Hoe ik in myn brief aan D. van Twist poogde de zaak te verbeteren, zonder »Publiek' er by te roepen. Och, zeg gy toch na myn dood dat myn schoonste werk in zwygen bestaan heeft. Kan > Publiek' dat werk lezen, begrypen ? Ah, geleidelyker dan ik hopen kon ben ik nu gekomen op 't chapiter van Noorden^, stommerikken, Roorda van Eysinga en Millioenen-Studien. Nota voor den zetter, die in 1970 dezen brief, na behoorlyke (zet niet bekoorlyke) correctie van 'n taalgeleerde, ter perse (ik ben groots op dat persf) leggen, halt, bevorderen ('t is nog niet goed maar ik weet niet beter ... ja toch: die 't ding zetten zal. Waarde Zetter! Als ge tusschen de beide woorden Millioenen en Studiën nu en dan verzuimd haddet het streepje te plaatsen, laat dat maar zoo blyven . . . Misschien zyn millioenen studiën wel de studie over millioenen waard. En ... 't een belet het ander niet. Waar 't streepje eenmaal staat, kan 't blyven, want ook over millioenen zal ik spreken. En veuxtuPen voila! De nota voor den zetter is uit. Volgt R. v. E. en de andere stommerikken van 't Noorden. Weet dan dat een schryver z'n werk altyd heel mooi vindt. Dit is een der minst beroerde eigenschappen die 'n regtgeaard schryver kenmerken. Van erger soort is byv. armoed aan denkbeelden, en de hebbelykheid om gedurig bewyzen te geven dat ze eigenlyk, wel beschouwd, beter hadden gedaan metselaar of referendaris te worden. Goed. Een schryver vindt z'n werk mooi. Ik ben schryver. Ik schreef (een fragment nog maar!) Mill. Studiën. Ik vind die Miilioenen-Studiën mooi. Daar komt Boreas-Noorden my (zeer lomp en geheel onverwachts, niet zonder achtslaan op de ruimte die »onze eigen correspondent noodig heeft om den Volke te vertellen hoe »onze troepen', en >wy» .. . Waarachtig dat staat er herhaaldelyk! Om te vertellen hoe die corresp. de franschen sloeg, zoolang ze verkozen weg te loopen . . . !). Och, wie sluit m'n parenthese! Arme zetter van 1970. Noorden schreef dat »de lezers er niets van begrepen.' Let wel dat Noorden wist hoe ik dat honorarium zeer zeer noodig had. Dit nu was geen reden om by voortduring z'n lezers onbegrypbare dingen optedisschen, god bewaarme, ik zelf zou terstond geweigerd hebben voorttegaan, indien ik niet gemeend had dat myn werk niet alleen »mooi& maar ') De lezer bedenke, dat deze brief geschreven werd in 't jaar 1871, dus in den tyd van den fransch-duitschen oorlog. De eigen correspondent van 't dagblad -het Noorden schynt de zaak van de duitsche zyde bekeken te hebben. zelfs begrypelyk was! - Maar ... ik vind dat Noorden beleefd zou gehandeld hebben my een beetje tyd te gunnen om, zoo mogelyk, begrypelyk te worden. En zie, dit ware te billyker geweest, daar de (door my, sehryver) veronderstelde mooiheid van my kwam, en omdat u/12 der bykomende onbegrypbaarheid de schuld van Noorden was. Ze drukfouteden a coeur joie. Dat is één. En 2°: Die Mill. St. zyn, zóó geëditeerd, ungenieszbar! Hoe verwaand ook, dat begreep ik. Men moet geen oester aan stukken snyden, en veel eindjes, maken geen koord. Welnu, ik had hun (haar, het, hen .. . wat de zetter wil!) herhaaldelyk geschreven, dat de afgebrokkelde publicatie het ding bedierf. Maar ... »onze« eigen correspondent, »onze« dapperen, »onze« flank, »onze« marsch, contra-marsch, »onze« linie, en ... O god, hoe kon ik dat vergeten! Onze filippine met de kinderen... Kortom, ik kreeg geen antwoord op m'n brieven, en werd onverwachts uit het nest geworpen waarin filippine de vruchten van haar lenden en schryftalent bakerde. Nu heb ik één reden overgeslagen, die «Noorden* moveerde. Ik was zeer onwel met Straatman *). Hy had me gevraagd of 't waar was »dat ik zoo'n bizonder slechte kerel was ? «Ik beging de fout hem daarop - zeer tegen m'n gewoonte — gemoedelyk te antwoorden. Er bleek me dat hy dat niet waard was geweest, en ... vergeef me, dat is me een zonde tegen den heiligen geest. Ik ken geen grooter diefstal dan 't ontfutselen ') Hoofdredacteur van het Noorden*. van fideliteit, het indringen in je binnenkamer om daar vuil Nu, dit is ook myn grief tegen die Multatuli-comtnissie. Ik, zoo liberaal, zeer zeer zeer liberaal, ik die gewonen diefstal, doodslag, moord zelfs, begrypelyk vind en vergeef, ik vergeef dat niet. Het is de eenige misdaad. Maar we zyn aan Mill-studiën, en al de stommerikken (wordt nog niet boos) die ze »niet begrepen*, of erger nog, die daarin blyken vinden van uitgeputheid!« (ik ben daar opgestaan en heb geroepen: ik zal me wreken, ik zal me wreken! En ik heb die gelegenheid benutzt om m'n vingers te wryven die zoo styf en koud zyn.) Ah, ha! Uitgeput! Ei! Kyk...ik zal me wreken, ik zal me wreken. M'n eerste wraak zal bestaan in 't revoceren van twee, drie Hiebe die ik ergens in m'n laatste vellen Ideën aan lezers van 't Noorden« geef. 't Is in vel 16! 't Zal me benieuwen wanneer van Helden goedvindt dat de wereld in te zenden. Och, om u plezier te doen (een nieuwe wraak!) zend ik u de duplicaat-proef vel 16. In dat vel kunt ge uw vonnis lezen dat ik verzwaren wil door 't te casseren. Ja, 'n gloeiende kool! Ik wil dat ge later gebukt ga-et dat ik ga-e , dat gy ga-et dat hy ga-e, hoe vindt ge dat? Nu met of zonder die ettery, gebukt zult ge gaan: 1° onder de straf, 2° onder 't besef dat ik al te goedig was die te verzachten. % Ik zal u dwingen de Mill-studiën »mooi te vinden. Ei, uitgeput! Ik zal jelui uitputten! Maar nog eens, eerst vraag ik excuus en als gy, lezers van Noorden, u dan verkreukelt van plezier, omdat ge nu dan toch eens eindelyk tegen dien mooien schryver gelyk hadt, dan hoop ik u te overvallen als een Judas met de ontdekking dat myn toestemming een piège was. om u onverwachts dood te branden met dien gloeienden kool. En... dan is m'n wraak nog niet uit. Dan zal ik eens te veel wyn drinken — iets dat ik volstrekt niet verdragen kan, — en in haarpynstemming een bezoek brengen aan 'n gepensioneerd resident. Daarna zal ik — 't moet zomer zyn — gaan logeren in een Brussels logementje, hoe vuiler hoe liever... Och, dat helpt niet! Ook toen ik in den Prince Beige, hoek Montagne en Aremberg, den Havelaar schreef, krioelde 't van wandluizen. Maar te veel wyn dronk ik niet. Wat zal ik dan doen om me te ontstemmen? Want daarom is 't me te doen! Nu dan, na en met haarpyn, na 't ondergaan van ongedierte en indische rykworders ... of zoo iets, na dat alles zal ik iets schryven dat de moeite van 't leelyk vinden waard is. En, der défaite in zake Mill.-Studien gedachtig zal men zeggen: Dat is nu inderdaad het mooiste wat hy geschreven heeft. Of . . . als ik, waarachtig 'n Idee! Als ik (word nóg niet boos!) als ik Thorbecke vraagde iets uittegeven op myn naam? Zou misschien zoo'n werk, meer dan haarpyn en indisch welvaren, geschikt zyn tot den ■ val, waarin ik u, lezers van Noorden, wil laten loopen ? . .. Kerel, hoe is 't mogelyk dat ge met dien man... dweept wou ik zeggen, maar dat deugt niet. Gy minacht hem, en 't lange pleit dat ik tegen hem beginnen wou is onnoodig. Erger kan men moeilyk iemand afvallen dan door de opmerking dat hy toch »in karakter boven F. v. d. P. en als man van kennis oneindig hooger staat.< Arme Thorbecke die zóó verdedigd moet worden! Waarlyk, als ik Th. niet laag stelde zoude ik, na uwen al te ruwen aanval tegen hem, neiging voelen hem hoog te plaatsen ... uit medelyden! Hy heeft den slag dien ge hem geeft niet verdiend. En, niet genoeg nog, wreedaard! Ge zegt: hy is de »minst kleine onzer bekende staatslieden.« Ik weet niet of dit waar is. Ik wacht nog altyd op wat inlichting omtrent de verdiensten van den heer Thorbecke. 't Êenige dat ik van hem weet is dat hy «eminent^ is. Emineeren is uitsteken. Uwe vergelyking met anderen doelt daarop. Hy steekt uit boven ... ja, boven wie? Maar nog eens: ik weet zelfs niet of dit waar is. Ik weet het niet! Ik weet weinig of niets van den man. Sedert jaren zoek ik naar de oorzaken van den opgang dien hy gemaakt heeft. Ik meen die te kennen en vind die in anderen, niet in hem. (Brasseur de Preston.) Maar waarom onderrigt men my niet? En gy nu, met uwe omlaagtrekkende vergelykingen, laat hem nu ook in den steek. Ik ontsla u uit de betrekking van verdediger na myn dood. Ge waart in staat, m'n nagedachtenis te schenden door 'n vergelyking met.. filippine en de kinderen. Ik heb reden om te gelooven dat van Lee den »Felix Batel« niet begaan heeft, of althans niet als hoofddader. Misschien heeft hy geholpen aan de slechte uitvoering. Ik acht... neen, ik minacht hem daartoe in staat. Het fransch is geen fransch, en toch goed genoeg, om van van Lee te kunnen zyn. Maar ik meen te kunnen verzekeren dat er in Indië een persoon was (Zwitser) naar wien kleine byzonderheden heenwyzen. Een gewezen militair die by spoor of telegrafie of zoo iets geplaatst was. Ik heb zelfs zyn naam hooren noemen, en die man was te Modjokerto geweest. Hadt ge ook gelet op de flaters die z'n snuffelen in Havelaar verraden? Maar ik blyf er by dat het van hollandsche tydschriften niet mooi is dat ze dat verzwygen. In Vryen Arbeid, in de noot over u, schreef ik niet juist wat ik zeggen wilde. Er moet staan: >de Gouverneur-Generaal die hem bande, deed z'n nederlandsche pligt.« Zoodra mogelyk zal ik dit redresseren. En «nederlandsche« moet niet cursief zyn. Dan valt de synonimiteit met »ellendig« >gemeen« etc., nog beter in 't oog. En daarby zal ik tevens melding maken van 't vonnis dat ik Sloet in de pen geef. Wel zeker, ik zou u ook bannen (en Max Havelaar ook) als ik chef was van 'n rooverbende. Een G. G. is altyd een ellendeling. Hy moet óf den javaan laten mishandelen, öf hy bedriegt zyn lastgevers, öf (en deze party kiezen ze gewoonlyk) zy zondigen aan beide kanten te gelyk. Ik zal u, hoop ik, in dit jaar nog spreken. Maar nu niet. Wacht tot ik weer geregeld werk en loisir heb. Op 't oogenblik kan ik niets doen dan beproeven nog wat in 't leven te blyven. Zoodra ik dat doel bereikt heb, met 'n beetje zekerheid op duur, zal ik verder zien. Maar denk niet, dat ik u ooit martelary zou voorstellen! Ik walg van zulke vertooningen! Uw pligt is te zorgen dat uwe kinderen zooveel mogelyk geluk genieten, dat uwe vrouw 't noodige heeft voor lichaam, huishouding, wereld en hart. Brood, eten, genoegen. Ik ken geen deugd zonder genot-geven. En vooral aan degenen die gy geluk beloofd hebt. Dit doet elke bruigom aan zyn verloofde, elke vader aan z'n kind, door de feiten van verloving en geboorte. Neen, geen martelary! Ik ben er misselyk van, èn van de zaak, helaas! en van de meening dat men haar zoeken mag. Uwen vloekzang kreeg ik van Raat, den majoor, burgemeester van Maastricht. In proza ken ik >den laatsten dag etc.', waarvan gy spreekt, niet. Zend het my asjeblieft.... De my wel bekende verzen zyn prachtig! Ik ken niets zóó forsch! En waar! Een dichter, ziener, profeet, 't is alles een. Ik heb petroleum. De lamp brandt, maar m'n vingers zyn nog altyd koud. Ik hoop nu te kunnen werken. Ik hoop dat ge nooit weer zoo'n langen brief krygt. - Groet uw vrouw en kus de kinderen. De myne heb ik verloren! Adieu. t. a. v. Douwes Dekker. Neem vooral niets kwalyk in dezen brief. Pour me dégourdir, wou ik aardig wezen. En zet de zinnen die niet rondloopen maar teregt. Ik lees niet na. 3 V. Brussel, Imp. du Vallon 9. 9/1 71. Waarde Dekker! Reeds twee brieven heb ik aan u geschreven of begonnen, maar beiden achtergehouden. Uw schryven heeft myn gemoed sedert dagen bezig gehouden. Vooreerst denk ik aan uwen treurigen toestand en dien van uw lief gezin. Ik zou de kracht missen te lyden wat gy lydt. Maar tevens vrees ik uw verwyt dat ik my slechts bepaal tot banaal, onvruchtbaar medelyden. Ik geloof dat gy het niet verkeerd zoudt opvatten, zoo ik u als een broeder, met geld tegemoet kwam. Althans ik zou 't van u aannemen als uw lot het myne was. Toch mag en kan ik u niet op die wyze helpen, en ik vrees, dat gy my niet gelooven zult. Mondeling zou ik my beter kunnen verklaren, maar schriftelyk zou ik misschien aanleiding geven tot ongunstige, onverdiende oordeelvellingen, die my diep zouden grieven. Ook heb ik onverwachte lasten te dragen. Myne moeder heeft b.v. anderhalf jaar onder myn dak doorgebracht zonder een cent te kunnen betalen, omdat haar pension nog bezwaard is door uitgaven voor de teringziekte, herhaalde verhuizingen om beter lucht te vinden, begrafenis enz. van myne - zuster. Terwyl by myne verbanning byna al myn schuldeischers myne onmacht begrepen, (want verkwisten is een myner organische, constitutioneele gebreken) heeft een hunner (neef en .«vriend') my den deurwaarder gezonden om //1400 te ontwringen aan het kleine kapitaal van myne vrouw, die zwichtte om éclat te voorkomen. Beoordeel my dus niet verkeerd. Kan ik u op andere wyze van dienst zyn, wend u gerust tot my, maar t is my, hoe innig gaarne ik ook zou willen, onmooglyk u wat geld te. zenden in uwen nood. Ik ben door uwen brief niet in eene stemming tot schryven, en zou dus nog minder kort zyn dan gewoonlyk, want ik ben evenmin spaarzaam met woorden en tyd als met geld, zoo ik niet lichamelyk ontstemd was tevens. In de N. Rott. Cour. van zes dezer staat een vuil art. (van Veth ?) tegen uwe jongste brochure, waarover ik dadelyk een driftig woord zond aan de Sneeker Courant, die ik u zal doen toekomen. Ik had er nog by moeten voegen, wat gy schryft over uw zwygen vóór uw veertigste jaar en na Lebak en ook, dat gy zonder uwe gebreken uwe deugden niet zoudt hebben; ik hecht sterk aan de leer der vergoeding. De schryver die u de gave betwist denkbeelden te scheiden en te verbinden, moest niet verraden er van ontbloot te zyn. Zoolang men u en my geen recht doet, blyft de javanen-liefde huichelary. Ge hebt gelyk met te lachen om myne schoolmeesterachtige zucht naar zuiverheid van taal. Misschien ligt zy in myne natuur, misschien is zy de uitwerking van vyf jaren school liggen by M. van Berkel te Montfoort, een bekrompen man. Stieltjes schynt in den laatsten tyd voorzichtiger, gemaakt-onafhankelyk te zyn geworden. Hy verdient dan ook veel geld aan allerlei collegies, stedelyke, provinciale enz. Ik zal hem over de Mult.-Comm. schryven en u zyn antwoord zenden. Vóór dat hy er toe besloot myne zaak in de Kamer te bepleiten, heb ik hem een vry onaangenamen brief moeten schryven en herinnerd, dat ik, als ambtenaar, openlyk party voor hem gekozen had, toen v. d. P. hem weg joeg. Gy zoudt te fier zyn geweest voor zulk eene herinnering, maar ik heb veel opgevreten om myne vrouw en kinderen een pensioen te bezorgen. Toch ben ik S. dank schuldig, want hy toonde ten slotte meer moed dan de rest. Ik acht byna geen enkel Nederlander, maar natuurlyk draag ik niet ieder 't zelfde gevoel toe. Zoo is 't ook met Thorbecke. Uw woord dat ik hem »veracht« is te sterk. Ik begryp niet hoe gy onder dat volk kondt wonen. In den Haag liep ik alle dagen met gebalde vuisten, zelfs in den tyd der verloving aan de zyde van myn meisje. Daarom trokken wy naar Brussel... Ik vind wel Thorbecke een hartelooze burgermansnatuur, maar ken niemand, die van het hartelooze burgermansvolk meer gedaan zou krygen, althans van de Kamer. En ofschoon ook ik de Kieswet ellendig vind, geloof ik niet, dat hare hervorming ons iets veel beters zou geven, ten minste niet, dat men u zou kiezen. En zóó lang vind ik het volk zoo naar, dat het er niet veel toedoet, wie aan 't bestuur is. Konden we een zuiveren toestand krygen, al was hy Heemskerk - Lion'sch, des te beter, maar niemand is trouw aan zyne beginselen. Kyk nu weer dat jongste kabinet: Thorbecke vóór de inl. hoofden. Van Bosse tegen „ „ „ tegen 't batig slot. Blussé voor „ „ Thorb. wou in 1866 van Myer niets weten, van Bosse bleef er twee jaren mee opgescheept! Akelig! Wat beweging over dien Dibbets, te Amsterdam, in vergelyking met het zwygen over zooveel grooter onrecht, door liberalen den Javanen, u, Stieltjes en my aangedaan! Vel 11 — 15 van uwe Ideën niet ontvangen. Niets is vergeeflyker dan dat gy niets weet van myne >publicistery.' Maar nien mocht toch verwachten, dat gy, die - wat ge ook zeggen moogt — zooveel zorg wydt aan uwe geschriften, hadt onderzocht alvorens te verwyten. De N. Rott. Courant wil 't doen voorkomen, alsof uwe 1ste brochure over Vryen Arbeid onopgemerkt was voorbygegaan. Stieltjes vond ze daarentegen 't beste van al wat gy hebt voortgebracht. Ik wist niet dat gy in Nov. 1847 op dat bureau van Nieuwenhuyzen zaat. (hoe puriteinsch!) Zoo ik langer leef dan gy, zal ik u na uw dood verdedigen met uittreksels van uw brieven aan my, zonder toelichting. Oy laadt den schyn op u my voor den gek te houden als ge zegt, dat ik meer weet dan gy. Hoe ydel ik ook ben, verdien ik niet complimenten gelyk een jong meisje. Van Felix Batel heb ik maar één hoofdstuk gelezen, nl. dat, waarin wordt aanbevolen de inl. hoofden op zy te zetten. Toen had ik er genoeg van. Ik mis uw geduld om van prullen een sujet d'étude te maken en lees van den hak op den tak. Ook my kwam Straatman niet oprecht voor. Hy bood my aan redacteur te worden. Ik wees op myn positivisme. Hy antwoordde, dat dit tot de politieke richting niets afdeed, maar .. . zweeg over het redacteurschap en bood het correspondentschap aan, dat my meer toelachte. Ik zou 't op zyn bureau toch geene maand hebben uitgehouden. Eene redactie moet homogeen zyn. De laatste dag der Hollanders op Java«< in proza is thans bedolven onder boeken of papieren, daar de baker myne werkkamer heeft ingenomen. Later zend ik u 't stuk. Toon my spoedig door een brief dat gy my niet euvel duidt, wat ik in den aanhef schreef. Heeft ook van Kesteren u mishandeld? Ik ben omtrent hem in twyfel en schreef hem »Gy zyt öf een zeer edel öf een zeer slecht mensch.« Myne vrouw en moeder groeten u hartelyk. Beveel my aan by Mevr. Dekker. Met een handdruk Uw vriend Roorda. Ik ben zeer onlekker, wat my elke week overkomt. Zenuwpyn, en de overblyfselen van Indische klimaatkwalen. VI. Wiesbaden, 10 Januari 1871. Schillerplatz 4. Waarde Roorda, Dank voor uwen brief die my meer genoegen deed, dan gy denken kunt. Ik kryg zooveel beroerde brieven, en zooveel goede niet. Sakkerloot, uwe uitweiding over geldzaken was niet noodig. Gy moogt niet, al kon je half. By de eerste goede gelegenheid zal ik u een flink amende honorable maken over myne beschuldiging van zwygen. Dat komt u toe. Uw stuk in >Noorden« dat ik ontving, is hartelyk en hartig. Ik betwyfel of ze 't andere over Kern plaatsen. Ik verzoek u niet te riskeren dat ge uw honorarium van Noorden verliest om mynentwil. Ik vraag dit uit egoisme, en in 't be- lang van wat ik de zaak noem. Leef! Ik zou menigeen verbazen door myn nuchtere praktyk. Zie myn vorigen over martelary. Ik meen precies wat ik daar zeide. Ik heb hekel aan excentriciteit. Ze walgt my. Niets is my aangenamer dan bon sens. Zoodat ik maar zeggen wil — Abraham Blankaart! - dat ik u vriendelyk verzoek, niets aan my of om mynentwil te offeren. Ik zal ter zyner tyd veel te bly zyn dat gy hebt uitgehouden. Dat ge -- overgelaten aan uzelf — niet zuinig zyt, en gaarne geeft . .. o, dat begryp ik! De tyd kan weerkomen dat dit eene deugd voor ons is, of althans 'n onschadelyke neiging, zamengaande met.. . andere dingen. Zoo, gy hebt het prachtig stuk in den Rotterdammer 6 januari gelezen? Zooeven antwoordde ik er op: niet antwoordende. Ik betwyfel of ze 't opnemen, want myn repliek is scherp door de verregaande nonchalance. Dat is 't eenige wat ik den Rotterdammer van Fr. van de Putte geven mag. Maar ze zullen 't niet plaatsen. Vooral niet daar ik - twee vliegen in een klap niet doodslaande - tevens , een anderen aanval behandel, waarmee ik in dat blad (2 januari) gegratificeerd word. Ik heb gelogen, zegt een Oud-Offic. N.-I. Leger. Liegen doe ik nooit. Ik ben er te .. . Gut, ik ben zoo immoreel. Je zoudt schrikken als je precies wist hoe immoreel ik was. Neen, gy niet, maar velen. Op s . ... zou ik — als wetgever — geen andere straf toepassen als . . . water en zeep, en vervallen verklaring van handgeving, of zoo iets. Och, ik ben niets braaf. Ik begryp doodslag, ja zelfs moord, en ik vergeef byna alles, behalve wat ik zonde noem tegen den H. G., tegen onze Lieve Vrouwe van waar-zyn. Nu dan, >k lieg niet. Ik ben er... te intelligent toe. De O.-O. v. h. I. L. is niet intelligent genoeg om te begrypen dat ik zoo onintelligent — lees: aartsdom — niet wezen kan om zóó prise te geven. Wat jammer is, ik kan me zoo moeielyk roeren. Ik moest nu in Holland zyn om dergelyke aanvallen terstond te beantwoorden. Ik verzoek u my te zeggen: ') of die — kostelyke — uitdrukking >als de nienschen beginnen te praten van hunne gemoedelykheid word ik misselyk« inderdaad van Talleyrand is? Ik vind het »mot* perfect. Het is diep. Wie 't zeide moet veel bedrogen geworden zyn. Kan 't dus van Talleyrand wezen? 2) Hoe zeide hy 't, in 't fransch? Ik kan 't niet anders zeggen dan in 't hollandseh. Noch in 't fransch, noch in 't duitsch, noch in 't engelsch. Weet je er een woord voor? (gemütlich is heel wat anders. Dat is wat wy sedert 30 jaar fideel noemen, gezellig, prettig, ongegeneerd). !) Help me eens aan een goede uitlegging van t verschil der woorden >indien, als, wanneer.« Ik vrees dat ik t korte bondige als (ter voorkoming van verwarring met »zoo-alS'< >gelyk« zal moeten opgeven. Toen ik las van Huet: »Zoo sterven de (van Lennepsche) Doertoghe's ... indien zy sterven.« vond ik >indien< zoo gek. En later ben ik zelf aan 't indienen en wanneren gegaan. Ik zit nu weer »en peine« met m'n stuk over Spe- cialiteiten. Ik vrees dat het tydschrift »Onze eeuw* geen ruimte er voor heeft. Als ze 't teveel verbrokkelen, is 't ungenieszbar ... als de MillioenenStudiën, die zoo mooi zullen worden dat gy er razend van wordt. Myn mindere ingenomenheid tegen Napoleon III spruit voort uit verregaande verachting van de rest. H y werkte. Dat is iets. Ik beweer dat hy eedbreker, aventurier, falsaris, moordenaar - iets beter is dan de meesten zyner ex-collega's, die niemendal zyn. Ja, ik was bly met uwen brief. Geen ">voorzigtighedens.* O, die heerlyke, my behoorende pluralis met 'n s! Ik kan den Talleyrandschen indruk, byv. over gemoedelykhedens niet beter uitdrukken dan door dien slot s, . . . spuwende van misselykheid. Nu, je schryft niet voorzigtig. Hoe onhollandsch! Ja, t verblyf in dat land is ook my een ware marteling. Denk eens, al die welvarendheden*! Och ik ben niet nydig, niet wangunstig, maar als dat vee je dan zoo triumfant aankykt, en je hebt het dan zoo bitter moeilyk om staande te blyven ... dan is 't moeielyk om goed te zyn. Een vreeselyk gevoel. Maar ... ik moet er heen, zoodra ik kan. Ze slaan me dood zonder dat ik er by ben. Niemand doet daar iets voor my. De weinigen dien ik iets zou durven opdragen, hebben geen geld voor briefport. Onlangs zond ik een annonce in 't Handelsblad om te protesteren tegen 't stuk van Kern. Dagen lang wist ik niet beter of 't was geplaatst, en jawel, 't was onderschept door een der leden van de MuitCommissie! Als van Twist jongde, en z'n nageslacht werd in één uur als 't zand der zee, en ik had al die twistery te bestryden met m'n familie en »vrienden« er by... kyk, ik zie kans! Maar die vervloekte byzaken! Die hooren er niet by. Myn genoegen over uw eenvoudig onvoorzigtig schryven doelt eenigszins op, of kwam voort uit uwe opmerking: ik vrees dat Stieltjes voorzigtiger geworden is. Dat wil voor my zeggen: onfideel, onvriendschappelyk en in zekeren zin: oneerlyk. Welnu, dat vrees ik ook. Ik heb er reden toe. Ik bemerk dat hy z'n paix tracht te maken, niet met 'n staatkundige party — dat hoeft niet, en geeft niets! — maar met de wereld met »men.< Ja, ik ben benieuwd te weten wat hy u antwoordt over de Mult.-Comm. Ik zal u later die zaak goed vertellen. Lafhartigheid speelt daarin de hoofdrol. Betere kieswet? Het helpt niets. Qy hebt gelyk. Toch weet ik wat ik wil. Dat ik 't nu niet zeg is om 't ridicule te ontgaan van veel willen en niets kunnen. Uwe woorden: >maar ik had mogen verwachten, dat gy, die — wat ge ook zeggen moogt — zooveel zorg wydt aan uwe geschriften, hadt onderzocht alvorens te verwyten.« Dat is waar, en ge hebt u schoon gewroken in dat stuk van Noorden. Maar niet juist is: »— Wat ge ook zeggen moogt. —« Ik span me voor m'n publiekschryvery vreeselyk in. Ik werk daaraan als 'n neger. Juist daarom verpoos ik me zoo graag in verregaande slordigheid in een brief als dezen. Myn publiek werk kost me zeer veel, en gaat alles behalve vlug. Myn meeste kopy schryf ik driemaal over. Die Nieuwenhuyzen was ... een model ambtenaar. De kerel kon stukken maken, byna zoo goed als de Waal, de beste kommies dien ik ooit gezien heb. Qy leest geen prullen? Ik gaarne! Myn stelling: er is geen boek waaruit men niet leeren kan hoe men niet schryven moet, is me vaak een bron van ... amusement. Myn oog viel daar op 'n stuk van Quack in de Rotterdammer. Hy: »u i t de stille hoop« etc. Ja, dat amuseert me, als de traan die er parelde... hei, zilte traan d. e. p. in 't oog van Bayard 't heemskinderenpaard, toen het drie maal was ondergedompeld. Zie m'n divagatiën. Neen, uw vlam is niet uitgebluscht. Dat kan niet. Wacht maar en blyf leven. Ge zyt physiek onwel ? Ik zie er uit als 'n spook, maar ben overigens wel. Alleen m'n oogen schemeren van zenuwachtigheid. Ik kan beter schryven dan lezen. Op 't congres 1868 (?) sprak ik iemand voor u aan. Hy wou — ik zie er onvoordeelig uit — niet veel van my weten. Toch meen ik dat hy R. v. E. heette. Ik zag wel dat ik my vergist had, maar gelykenis was er. Was dat een broeder van u? O, ik zeg 't niet met iets als rancune dat hy styf was, volstrekt niet. Hy kende my niet, en was naar m'n uiterlyk volkomen verantwoord. Neen over van Kesteren mag ik niet klagen. Eer hy over my. Of liever 't is gemengd, maar ik heb de meeste schuld. Ook alweer omdat ik me niet roeren kon. De Locomotief begon met my knorrig te maken. (Kopy verminkt, stukken gecastreerd, heele bezendingen niet geplaatst, en later, zeer lang later, gezegd dat ze in 't ongereede geraakt was, maanden lang gewacht met antwoorden op myn vragen.) Maar daarna heb ik schuld. Zonder waarschuwen brak ik af, schoon nog honorarium te kwaad hebbende. Niet willens, maar omdat ik aan 't zwerven was. Elke week dacht ik: straks! en 't kwam er niet toe. Van Kesteren zal denken dat ik wraak neem over zyn nonchalance. Dat is zoo niet! Ik neem nooit wraak. Ik ben er te lui toe. (Een roman of drama waarin wraak de hefboom is, maakt me altyd moe. Ik ben kwaad op vyanden zoolang 't my niet helpt. Mal genoeg! Als ik ze aan kan, heb ik er geen plezier meer in. Maar 't is geen goedigheid. Het is indolentie, en misschien — ziekelyk - medelyden. Medelyden is een fout. De natuur wil daar niets van weten, en een ideaal-God ook niet. Gezond logisch is; dat ieder voor zich zelf ondergaat, als goden en beesten. Ja, en als zaken ook. Gy ingenieur, zoudt geen steenen kunnen gebruiken die hun draagkracht wilden besteden aan »broeders«. Ieder moet lyden, ondergaan op z'n eigen plaats. Anders mogt de drommel een muur bouwen. Het Zyn is per se egoistisch. Men is: zich! 11 Januari. Daar kreeg ik uw >Noorden« van 5 Januari. Ik heb uw stuk over oorlog nog niet gelezen. Maar zie dat het is tegen d'Ablaing's expectoratiën. Dan zal ik 't wel met u eens zyn. Wat van d'Ablaing komt, is ge- woonlyk leugen. Dat oordeel kan ik verantwoorden, weisz Gott! Die kerel is een komiek modelletje van beroerdheid. Ik zal by gelegenheid zyn type eens schetsen. «Liberaal m'nheer! Denk je dat ik wat om den zondag geef, den dag des Heeren? Niets!« En ... hy laat z'n bediende zeven dagen in de week werken, ter eere van 't Onbevlekt Liberalisme! »De vrouw, m'nheer, de waarde der vrouw.. « En hy spreekt met zyn vrouw geen woord! En 't goede beste mensch verveelt zich. En de liberale vader wandelende »verdomt« het z'n jongetje een hand te geven: «denk je dat ik een kindermeid ben !« enz. enz. Neen, niet en zoo voorts, 't Is anders-voorts. Want er is erger! Athéist is hy, dat 's waar! Welnu, zyn athéisme zou me haast bekeeren tot geloof. Hy is ... och, later! Wees met uwe echtgenoot en mama hartelyk gegroet van uwen vriend Douwes Dekker. Een vriend - ik geloof dat hy 't goed meent, maar hy heeft die onzalige geest van vergoelyken - vertelt me dat ik Kern misken, dat K. altyd met >eerbied« van my sprak. Och hadde hy dan geschreven zooals hy spreekt! Die vriend, na Stieltjes te hebben gesproken, beweert dat ik de heele Commissie misken. Dat zal dus Stieltjes ook aan u schryven. Dat schryft me ook Wertheim. Welnu, ik heb de zaak nog niet behandeld, maar als die Commissie niet bezig was my stelselmatig te mishandelen wil ik nooit weer iets beweren. Maar: d e Commissie schreef of zeide my nooit iets. Al wat nu één lid beroerd vindt, of »onhandig«, of »minder gelukkig«, wordt op de andere leden geschoven. Zie myne opmerkingen over »Vergaderingen» in 't begin myner ideen. Maar wat de Commissie niet deed, zal dan toch wel collectief zyn. Zy is oorzaak dat ik my niet roeren kan. VII. Brussel, 15/1 71. Waarde Dekker! Uw derde brief deed my nog meer genoegen dan de twee vorige, ook, omdat er meer opgewektheid uit sprak. Gy zyt een held. Gisteren las ik in de N. Rott. Ct. de bewering, overgenomen uit de Daily News, dat betuiging van medelyden onkiesch is. Ik zal niettemin onkiesch zyn. Ik heb deernis met uwe scheiding van uw gezin. Er gaat geen genot boven ouderweelde! Ik had ongelyk met tot u, die zooveel meer lydt, te spreken over myn tydelyk onwel zyn. Het was egoïstisch. Maar als myn lichaam ontstemd is ben ik klein. Alleen by zware operaties geef ik geen geluid. Zoo is het ook in het psychische. Toen myn banvonnis my aangekondigd werd, bleef ik dood bedaard, bedankte den deurwaarder, dacht aan het woord van Paulus: »Laat alle dingen betamelyk en met orde geschieden* en zeide tot myn bediende, daar het etenstyd t' t was: »Kassi makanan.« Maar kleine contrariétés maken my boos. Het opstel over Kern heb ik verbeterd gezonden aan de Sneeker Courant, die altyd moedig party voor u, Stieltjes en my trok. Ik vroeg weder twee ex. waarvan één voor u. Het deed my groot genoegen dat ge myn vorig schryven niet verkeerd beoordeeld hebt. Daarom nog twee aanmerkingen. Dat ook ik den Max H. slecht gelezen heb, is eenigszins onjuist. Kort na de lezing dichtte ik den Vloekzang en nog veertien maanden later, zonder den M. H. te hebben herlezen: »De laatste dag der Holl. op Java« in proza. By wien kweekte uw boek zulke vruchten ? Ook in myn artikel over Nieuwenh. bezieldet gy my. 2de. Myn zwyg-systeem. Gy kent my niet. Ik haalde altyd de kastanjes uit het vuur, wist dit ternauwernood zelf, maar vernam het voor zes a zeven jaren. Chris v. Beresteyn, myn oud schoolmakker, auditeur-milit. te Semarang, moest naar Ngawie om een soldaat te doen ophangen. Hy pleisterde te Solo, ontmoette in het logement R. Kampf en begon met dezen een gesprek. — Welke Europeanen zyn hier zoo al? K. noemde ook my. — Hé! Heet hy Sikko? — Ik weet 't niet. Misschien wel. Zyn naam begint met een S. • — Wel! dan heb ik school met hem gegaan. Haalt hy nog altyd de kastanjes uit het vuur? — Ja, op dat punt is hy niks veranderde In Toeban dwong ik de Vry-arbeiders myn voorbeeld te .volgen en mild te zyn. De een beroemde zich eene plank van f2.- voor f0.12 te hebben ge- kregen; de ander, dat hy aan koelies slechts f 0.10 per dag gaf, plus afval uit de keuken. Een derde deelde mede, dat de bevolking in zyne buurt zich met rauwe planten uit het bosch moest voeden. Ik verhoogde b.v. den inkoopsprys van een tt. puiken tabak van f 0.10 tot f 0.80. Ik werd ontslagen, maar men kon niet terug. Myn lastgever verteerde in Europa in 2x/2 jaar f 75.000. — Eveneens myne verbanning. Ik verdedigde de weduwe van Zanten tegen de plunderzucht van Dorrepaal en d'Abo. Mr. Bon. W. K. van Dedem, die Mirandolle als D's gemachtigde opvolgde, een geoefend schutter, daagde my uit voor myn toast. Zie brochure: Myne verbanning en myn Vloekzang. Hy was altyd vriendelyk jegens my geweest, maar wou geld maken. Ik kon geen getuige krygen voor een duel a bout portant. De kogel raakte byna myne haren, zoodat myn hoed door de zuiging van den luchtstroom viel. Ik schoot toen in de lucht. Nadat zyn toeleg mislukt was, wou hy opnieuw beginnen door te vragen of ik voldaan was. Ik antwoordde: »Ik heb met u niets meer te maken.« Daarna redigeerde hy Dorrepaal's verzoek om myne verbanning. Zyn oom Sloet gaf fiat. — Maar Dorrepaal plunderde minder. De gehuurde moordenaar is nu ryk. Nieuwenh., die de geschiedenis van Dorrepaal-Traupmann kende, beval dezen aan voor 't leeuwenkruis. — Myne oppositie in de indische couranten sinds het banvonnis heeft eveneens de indische drukpers behoed tegen herhaling van adminieve willekeur. Uit d'Ablaing's antwoord zult ge gezien hebben, dat hy bang schynt op familiaren voet met my om te gaan. In zyn kantoor was hy altyd fideel. IrFhet openbaar schaamt hy zich over my. Weer eene illusie ver- loren. Maar het gaat met de genegenheid als in de krachtkunde: Wat men in breedte verliest, wint men in diepte. .Myn broeder was in '68 op 't Congres- Hy is eene Johannesnatuur, maar onder mensehen gegêneerd, daardoor schynbaar pedant; zyn leven lang gevoed met de slechte spys der godgeleerdheid, waaraan hy zoo gewend is, dat hy er niet buiten kan. De schryver in de N. R. Ct. van twee Jan. is vermoedelyk de Putteaan van Rees. Vriendelyk dank voor de »Divagaties« waaruit ik weder veel geleerd heb. Het moet u buiten u zeiven brengen uw werk zoo verknoeid te zien. Dat het Publiek ze minder begrepen zou hebben dan b.v. de Ideën, is zeker eene leugen van 'Nederland « Qy zyt een waar liberaal. Juist, omdat ik u ook als zoodanig vereer, zou het my leed doen als gy, die terecht van de meerderheid afwykt, u liet verleiden tot paradoxen. Daaronder reken ik nog altyd uwe verdediging van Napoleon 111 en den haagschen Lion. Of juister: Qy acht, omdat gy de tegenparty terecht veracht. Ik veracht beiden, maar Willem III veel minder dan Nap. Dit is minder schoon in effect, dat is waar Qy zoekt, als kunstenaar, licht en bruin. >Indien de Doertoghe's sterven < Onze schryftaal schynt meer dan die van andere volken verschil van de spreektaal mee te brengen. Zou uw taalgevoel niet gekwetst worden als gy na een deftigen volzin, b v. Zyne hand sloeg de maat by de muziek van duizenden kartouwen« of na een brommenden volzin over Sions god en bazuingeschal het woord evenals ontmoettet in plaats van gelyk? Onze taal schynt eene taal voor preeken en verhandelingen, gelyk het Fransch voor 4 causeries en het Engelsch voor zaken. Sicherer noemde het Latyn eene taal om te commandeeren. Gy weet, Talleyrand heeft een breeden rug. Ik herinner my niet waar ik (vóór jaren) het woord las dat gy mooi vindt. In 't oorspronklyk stond, geloot ik, honnête, wel is waar iets anders dan consciencieux of scrupuleux, maar een generiek woord. De uitroep kon, dunkt me, ook opkomen by iemand die veel met huichelaars had omgegaan, zooals met Talleyrand, oud-abbé, minister, gezant, het geval was, die bovendien geleefd had tydens de constitution civile du clergé, de opvoering van de godin der Rede, het concordaat, en de herstelling van den dienst van het altaar (Chateaubriand's «Martyr» en «Génie du Christianisme.') Van Kesteren castreert ook myn volzinnen. Ik had het woord van Hegel overgenomen: «De oorlog is de keizersnede van de menschheid; hy verlost de gemoederen met geweld.' v. K-veranderde keizersnede in zegen!! Misschien vreesde hy den huichelzin van een publiek dat, gelyk de vrouwen, dikwyls te vaster van mond is, naarmate het zich losser van zeden betoont. Misschien was zyne pudibonderie de uitwerking van zyne verloving. Ook schrapte hy de bewering van Herschel II, dat onze slaperigheid (torpor) blykt uit den geringen aanwas van onze bevolking! Vroeger bezat ik uwe werken. Om te kunnen trouwen en verhuizen verkocht ik myne bibliotheek, behalve de boeken die als gereedschap dienen. Zy had my ongeveer ƒ 10.000 gekost en bracht ƒ3871/,, op. - Ik was alzoo myn trouwste indische vrienden kwyt. Sedert schaf ik my slechts nieuw gereedschap (Publications nouvelles) aan, en enkele werken om te lezen, zooals de nieuwe uitgaaf van uw Ideën, en zal daarmee voortgaan. Maar tegenwoordig lees ik slechts om stof te hebben voor de Locomotief. »Ik leef van roof en diefstal.« Lezen om te lezen doe ik byna niet meer. Ik ben een daglooner, en weet niet te woekeren met myn tyd, waarvan myn Marietje veel rooft. Verlies voor 't hoofd, winst voor 't hart. Vele liberalen smalen nu op Oladstone's onzydigheid, na vóór twee jaren zyn naïeve ontwapening te hebben toegejuicht. Byna ieder weldenkende is meer of min naïef, vooral als hy geene studie van de natuur heeft gemaakt. 16 Jan. Daar ontving ik uw vierden brief. Qy zyt te dankbaar voor iets natuurlyks dat niy niets kan kosten, want ik heb 't toch ook verkorven by Publiek. Ook ik maakte in de Locomotief onderscheid tusschen 't art. van v. Rees en dat van Veth. Van den eersten zeide ik: »een ongenoemd maarniet onbekend Oud-Off. die veel in Algem. Orders schynt te hebben gestudeerd. (Hy bezorgde daarvan eene uitgaaf.) Wy zullen M.'s repliek afwachten, die te intelligent is om te liegen. Maar de Oud-Off. heeft zich in een zeer ongeschikt oogenblik zeer gedienstig betoond, en had wel aan D. v. Tw. zeiven de verdediging kunnen overlaten.« Die v. Rees beschryft in zyne «Herinneringen* allen met wie hy te Gombong in garnizoen lag, behalve my. Wy waren daar zeer vriendschappelyk. Maar hy scheen bang te zyn dit openlyk te erkennen. Misschien wilde hy my ook doen begrypen dat ik de onbeduidendste was. Ook daar haalde ik de kastanjes uit het vuur, door verzet tegen Reekei (Kortz).*) Ik werd dan ook *) ? Niet duidelyk geschreven. na vier maanden verplaatst naar Padang en tot straf het duizelingwekkend standpunt van eerste luitenant onwaardig gekeurd. Van Rees menageert la chèvre et le choux. Omdat ik 'n afkeer heb van 't onaniseeren van 't verstand, van schryven zonder inspiratie, vertaal of compileer ik meestal iets goeds, liever dan iets slechts voort te brengen. Het indisch publiek heeft Ahnung van billykheid. Thieme werd vervolgd omdat ik in het Soer. Hand. gezegd had, dat, als Willem III weggejaagd werd door de duitschers, de van Zuylens, Heemskerk's enz. den vreemdeling zouden binnenhalen en de haagsche turftrappers >betjoenen« tot paardendienst met goudstukken waarop de beeltenis van hunnen vorigen souverein prykte. *) Thieme verklaarde voorden rechter, dat zyn blad bloeide, omdat ik de waarheid zeide èn aan de Hasselman's èn aan de v. d. Putte's. Hy werd veroordeeld tot slechts ƒ 100 boete! Myne vrouw, moeder en ik drukken u hartelyk de hand. Ik ben slaperig. Van nacht getobd met de twee kinderen. .. , Uw vriend Roorda. Kunt ge niets verdienen door in 't Duitsch te schryven, b.v. in het nieuwe orgaan: lm neuen Reich? Indien gy in Engeland gingt wonen zoudt gy u, geloof ik, spoedig in geld kunnen baden. De Britsche bladen en tydschriften betalen het best. Maar jammer, dat geloof! The Fortnightly is nog het minst kerkelyk. Maar aan hun god houden zy vast. Houwe Piet! houwe! houwe! *) Een reminiscence aan Mult's „Een en ander naar aanleiding van I. Bosscha's Pruisen en Nederland." VIII. Wiesbaden 25 Januari 1871. Beste Roorda, ik hoop dat ge na den uwen van 15, reeds naar een brief van my zult hebben uitgezien. Buiten dien brief ontving ik de Sneeker couranten van 11, 18 en 21 Juni, en den Opmerker van 22 Oct. Ook een Locomotief . . . Liefst sprak ik u over dat alles! Over dat alles, en over andere dingen! Ik schreef u niet eer omdat ik verdriet had, en nu schryf ik u wèl, om dezelfde reden. De relatie met u is my zeer aangenaam, en werkt weldadig. Ik begryp wat gy schryft, en voel dat ge myn schryven begrypt. Dat is waarachtig geen kleinigheid. By veel brieven die ik ontvang moet ik vragen: Ben ik gek of ben jy gek? Gedurig moet ik tobben met een onderzoek of men niet wil of niet kan begrypen. Ik tracht me duidelyk uittedrukken, en bespeur telkens dat ik niet slaag. En ook heb ik nu — buiten uwe schuld — moeite met het schryven aan u. Eene vriendin myner vrouw — dezelfde die haar naar Italië riep, zeer tegen myn zin, maar er was geen keus — zweert altyd by: >Quant a moi, j'aime une position nette !« Die exclamatie maakte my altyd driftig. Daar ligt iets in alsöf zy die niet verkeeren in eenen gemakkelyk teomschryven toestand — zóo definieer ik by benadering het tegendeel van nette« — alsof dezulken daarin smaak vinden, en 't maar voor 't zeggen hebben om te veranderen! Ook ik houd van eenvoudigheid! En myne omstandigheden zyn zoo gecompliceerd, dat het beschryven alleen een zwaar werk wezen zou. En ik ben moe. 26 Januari. Uw brief.... met dien van Stieltjes. *) 't Is niet mooi van je, dat ge my geen standje maakt over myn zwygen. Ik heb u op veel te antwoorden, en de eenige mogelykheid om 't tot een goed eind te brengen, is dat ik orde betracht. Ik begin dus met den ouden van 15 Jan., al brandt het me nog zoo, 'n paar woorden te zeggen over den epistel van Stieltjes die curieus is. Uw verschil van opvatten van groote en kleine zaken heb ik ook. De matroos die de amputatie flink had doorgestaan, schreeuwde by den speldeprik »die er niet by hoorde.« Ik haal dit ergens aan in de Ideën. Het is inderdaad gebeurd. De prof. was Tilanus. Uw schoolmakker v. Beresteyn bevalt me. Ik geloof dat hy u goed kwalificeerde. Maar hoe drommel zyt ge er toe geraakt schoolmakkers te hebben, die iets nobels nobel noemden? Hoe kwam die man zoo onverdraaid? Hy kan me nu niet eens voor model dienen in een drama (Rott. Courant) of liever, ik zou me vergist hebben in de teekening. Want, naar myne ondervinding, had hy u moeten noemen: ruziemaker, spelbreker, dolleman of erger. En dan had het parterre die dingen moeten vertalen in iets nobels. Ik vind het waarlyk zeer vreemd! Qy hebt chance gehad! *) Ook naar aanleiding van dit schryven van Stieltjes aan Roorda wordt in dezen brief, herhaaldelyk en uitvoerig de Multatuli-Commissie en wat daaraan annex was, besproken. Maar die zaak is niet belangryk genoeg om, na wat daarover reeds gezegd werd, al de ontboezemingen daaromtrent nog verder optenemen. Myne ondervinding — en ook zeker de uwe buiten dien Beresteyn - is anders. Op 'n zondagmorgen ging ik te Amsterdam een geringe straat door. Ik zocht de woning van 'n zeer arme vrouw die in de kraam lag. Ik moet er dit by zeggen, niet om te poseren, — dit is voor u, maar straks krygt ge meer — maar omdat het waar is, en de historie die ik vertellen wil, toelicht. Ja, dat is zoo! Ik deed Samaritanen werk. En wat ik u zeggen wil over de wereld — eene bittere beschuldiging! — zou minder bitter klinken dan ik bedoel en verantwoorden kan, als ik er nu niet by zeide waarom ik dien zondagmorgen op de straat was. Ik was in aanraking gekomen met een man die bedelde met een 6 a 8-jarig kind dat een waterhoofd had. Ik bemoeide my toen nog met bedelaars. Nu niet meer. Na informatie wat hy werken kon — hy was boekbinder - wist ik hem geplaatst te krygen by Thieme n Arnhem. (Zeer verkeerd, want de vent dronk.) Voor tiy naar Arnhem kon gaan, bragt hy me by z'n gezin, sf sprak er over. En z'n vrouw moest bevallen. Nu 't was op dien togt dat ik een straat doorliep, üe vry leeg was. Een kind van 1 of l»/2 jaar stond jan of by een stoepje, 't Wurm was op z'n zondags. Madat ik een paar pas voorby was, hoor ik schreien. Ik ne om, en 't kind was gevallen in modder en vuil. ^Jatuurlyk keer ik terug, hielp het op de beentjes, roostte het wat, maakte 't jurkje schoon, en ging voort. Daar kwam de moeder. Zy bekeef 't kind over 't jemorsen van de zondagsjurk. Ik wou terugkeeren )m te voorkomen dat het gestraft werd, maar, jawel! Zoo, hebben ze je gegooid ?« Het kind stak één duim n den mond, en wees met den anderen op my. > Heeft hy je gegooid ? Hy ?« En ... je raadt de rest. De heele buurt liep uit, en ik had moeite ongedeerd, maar waarlyk niet ongeschonden, weg te komen. Dat geschiedde in de pylsteeg, dien ik door moest om op den burgwal te komen waar myn boekbinder woonde. En na dien tyd — die pylsteeg is, hoor ik, verbouwd — vind ik dat de wereld frappant op dien steeg gelykt. Ik deed veel ondervinding van die soort op, en daarom vertel ik het, als ik boekbinders-vrouwen verlossen ga. Dat is pligt! Het is pligt den kruizigers te waarschuwen dat men Gods zoon is. Ik kon die vrouw in de pylsteeg niet bewaren voor de zonde die zy beging. Ze schold te gauw. Ik had geen tyd gehad — en ik erken dat het daar niet te pas waar gekomen — haar te zeggen dat ik een arme vrouw zocht die de byna onmogelyke verlossing te gemoet zag van een kind ... dat »wel weer aan stukken zou moeten gesneden worden als de vorigen op dezen na ...« Dat had my de man gezegd, en hy wees op den idioten jongen die hem tot bedelbrief diende. Neen, in de pylsteeg kon ik dat niet zeggen. Zelfs niet, dat ik 't gevallen kind niet gegooid* had, maar opgeholpen, en afgeveegd. Traantjes en modder afgeveegd met m'n zakdoek ... Poseren ! Wel wis en warachtig poseren ! Het tegendeel zou leugen zyn. Of ligt er in 't woord poseren iets onwaars? Ik gis ja. Nu, dan poseer ik niet. Ik mag de joden van onzen tyd niet in de dwaling brengen, of laten, dat het kruizigen toch, wel beschouwd, zoo'n groot kwaad niet is. Wie 'n misdadiger een onverdiende circonstance atténuante menageert, is medepligtig. ^Breekbare waar® schryft men op een mand glaswerk of porcelein. Is dat »poseren< van den verzender, of mag en moet hy dat doen, om zichzelf, z'n waren en anderen den grief van 't breken te besparen ? Is 't »poseren« dat men te Haarlem een kloppertje aan den deurstyl hangt? Mag men dat veroordeelen als pretentie? Is men niet veeleer dank schuldig voor de waarschuwing: stoor de kraamvrouw niet? Ja, De Moll v. Otterloo, de absenteïst, verteerde veel geld in Europa En . . . verweet hy u niet, dat gy te royaal waart geweest? Dat hoort er by! Ik las in den Locomotief dien gy my zondt, de feestelykheden by Dorrepaals verheffing tot ridder van den Leeuw. Ik vind het grappig dat men nog hecht aan zoo'n versleten ding. Men zou zooveel notitie niet nemen van iets ernstigs. D'Ablaings antwoord in 't Noorden is a la d'Ablaing! Dom, spécieus en verwaand. Hy meent dat het bl. mooi is, en afdoende. De heele betoogery berust op 'n woordspeling, waarvan de aardigheid vervalt door 't oplossen van een opzettelyk misverstaan. Die officieren in de voorgallery der komedie waren al te goedig. De definitie die d'Ablaing geeft van >beul< is toevallig die van «scherprechtere Beul, bourreau, henker, hangman« is in alle talen een scheldwoord. D'Ablaing is - (a). Kyk ik zal hem zeggen wat hy is, zoodra ik me roeren kan, en zeker ben den volgenden dag my ook te kunnen roeren. Wat baat het of ik hem nu, in een brief aan u, son fait zeg? En nu een opmerking aan u, den nobelen kameraad van Beresteyn. Op de plaats van 't streepje dat ik nu met 'n (a) teeken, wou ik zetten: dief. Voyons, waarom ik het binnenhield? Wat ik meen durf ik zeggen. Maar in 's hemelsnaam op z'n tyd, d. i. als ik zeker ben van 'n lendemain. Het schikt me op 't oogenblik niet, nog meer Rolletten by den naam te noemen. Ik zou geen tyd over hebben om onschuldige katten te doopen. Ik zeg dit in verband met uw welmeenende pogingen by Stieltjes en Straatman. Kyk, waar ge my verdedigt, volgt dupliek. Of ik die nu al of niet te zien kl7& 'k zou daarop moeten dóórgaan, om u niet in den steek te laten met uw ridderlyk party trekken. En ... dat schikt me niet altyd. Zeg byv. nog niet aan d'Ablaing dat hy een dief is. »Het gaat met genegenheid als in de krachtkunde: wat men in breedte verliest wint men in diepte.* Dit zyn uw woorden, en ik zal er hartelyk nota van nemen. Doe me het genoegen op my te rekenen. Ik zeg dit niet alleen omtrent u, maar ook in zaken die ik, anderen betreffende, met u verhandel. Neem geen woord op als ligtvaardig gesproken. Ik weet wat ik zeg, al was 't een streepje met 'n a. Het misbruiken van woorden maakt me gloeiend. Alle dwaling, alle bedrog, alle zonde wordt daardoor in stand gehouden. En ik kom in de commerce met de wereld te kort, omdat ik me toeleg op juistheid van uitdrukking, en zy, de wereld, doet dat niet. Ze praten maar wat op z'n d'Ablaing's, by manier van spreken, luk-raak. Dan ben ik wel scherpzinnig genoeg met den vinger aan te wyzen: daar lieg je, iaar, en daar! Maar 't baat niet. Dan verdraaien ze *-eer die aanwyzing, en zeggen dat ik beweerd heb dat wee maal twee gelyk vyf is. Nieuwe teregtwyzing ... nieuwe verdraaying en zoo voorts tot het eind, neen zonder eind! Ja, ook ik hield den Oud-Officr. I. L. voor van Rees. Hy is nu lid van de rekenkamer. Ik veronderstel dat ge myn antwoord gelezen hebt. *) Die v. Rees heeft v. Twist een slechte dienst gedaan, Ik kreeg te Lebak een geappostilleerde dispositie (geheim) waarby werden >buiten werking gesteld de bepalingen tegen 't werven' van besluit d.d. zooveel, Dat besluit zelf had ik niet gezien, en ik herinner me zeer goed dat ik de wederinvoering der vroeger oogluikend toegelaten manier, beschouwde als 'n onwillekeurige flater van van Twist. Ik dacht qu'on avail surpris sa religion. En dat meende ik nog in de jongste brochure. Nu ziet ieder dat v. Twist wel wisl wat hy deed. Dat ik niet wist dat het brave besluit van hem was, verklaart zich hierdoor dat ik in 1852 op reis was van Menado over Ternate naar Amboina, en kort daarop naar Holland. Hoe min ik over van Twist denk, het verwonderde my nu te vernemen dat hy dien gruwel kende. Ik had hem tot het weder invoeren daarvan niet instaat geacht, zonder daarby de gewone onkunde te veronderstellen. Ik hoop dat ge ongelyk hebt in de meening dat ik my laat verleiden door paradoxen. Dit is zeker dat ik het niet wil, en zelfs driftig word als ik merk dat men er zich op toelegt. Jagt op excentriciteit is me een walg. Ik ben regt bly als ik eens in gemoede een gewone meening onderschryven kan. Vandaag nog heb *) Dit antwoord is opgenomen in de Brieven, deel 18701875 pag. 98. ik het nut van 't huwelyk betoogd. Als ik minister van Koloniën was (wezen kon) zou men verbaasd staan over de eenvoudigheid van myn program. Gy ook Hoor eens, uw opheldering over »indien«, >als« en »wanneer< helpt me niet. Dat »indien< deftiger is dan »als« spreekt vanzelf. Maar ik vraagde niet naar standverschil dier woorden. Ik wou weten of ge 't een fout vindt, te zeggen: als ge dit doet, zal ik enz., in plaats van >wanneer« of >indien«. Stipt gezegd houd ik wanneer« voor 'n conditie van tyd, en »indien« voor een bepaling van omstandigheden (»Wanneer« in Oktober de druiven ryp zyn, en »indien< ze een goede oogst beloven). Maar ik vraag of »als* voor beiden dienen kan ? In myn jeugd was het zoo. Er is voor en tegen. Vóór: de kortheid, 't Is minder styf. Tegen is: de verwarring met andere alsen. Zoo goed »als< en 't byna synorjime als = gelyk als, zooals. Als ik ooit tot loisir kom (wanneer èn indien helaas!) ga ik 'n hollandsche taal-kathechismus schryven, waarin ik zeer liberaal hoop te zyn, behalve in de beteekenis der woorden. De handhaving daarvan is my 'n religie, en daarvoor geef ik allerlei stomplange en scherpkorte e's etc present. Ik sla uwe vragen of bedenkingen over dien vryenarbeid nu over. Wilt ge er een lystje van maken ? Maar eigenlyk is het geen kwestie tusschen ons. Ik wenschte dat van Hoevell of zoo iemand voor die zaak optrad. Uit de courant verneem ik dat m'n Ideën en de Havelaar herdrukt zyn. In elk beschaafd land krygt een auteur daarvan berigt. Men vraagt hem correctie,- noten, ophelderingen. In Holland hoeft dat niet. En ze zouden me uitlachen als ik klaagde. By den verkoop van Havelaar heeft men zich (zoo verneem ik van twee zyden) gecotiseerd om niet tegen elkander te bieden, en eenige boekverkoopers deelden 't verschil tusschen den openbaren en den privaten prys. In frankryk wordt zoo iets gestraft, »coaIition d acheteurs en vente publique.« By ons twyfel ik zeer of men in zoo'n zaak regt krygen zou. Of 't inderdaad zich zoo heeft toegedragen kan ik niet verzekeren, maar het is me van twee kanten geschreven. (Door van Helden en Pletten berg). «Kunt ge niets verdienen door in 't duitsch te schryven?« Iets zonderlings! Ik maak als 't voorkomt, vry goede duitsche en fransche verzen, maar proza is me lastig. Maar waarom zou ik een noviciaat beginnen in vreemde taal, daar ik 1° Den Hollanders wat te zeggen heb, en 2° In Holland ruim ruim genoeg kan verdienen als men my geregeld betaalt, 't Is eene byzonderheid, die toch niet altyd duren zal, dat ik zoo arm ben. Zaturdag avend. Deze ligt reeds een paar dagen. Als ik nu niet verzend weet ge niet, wat ge aan my hebt. (citaat uit Stieltje's brief). Ik heb veel verdriet. Schryf aan niemand over my of myn zaken, 't Baat niets en geeft maar verwarring. Wees met de uwen hartelyk gegroet, uw vriend Douwes Dekker. IX. Brussel 2 Febr. 71. Waarde Dekker! Zeer zeker wachtte ik met smart op een schryven van u. Daarom vroeg ik of ge het antwoord op uw 3den en 4den brief ontvangen hadt, ofschoon ik wel vermoedde dat het terecht gekomen was. Maar ik dacht, dat ge hard aan vel 16 v.v. van de Ideën werktet. Gy hebt hart. Dit blykt uit uwe lange brieven. »Luie* schryvers zyn meestal hartelooze schryvers. Eene moeder schryft graag en veel aan haar kind, en eene minnares aan haar minnaar. Niet, dat ge paradoxen zoekt, maar ge loopt gevaar er toe te vervallen. On tombe du coté oü 1'on penche. Qy veroordeelt byna alle meeningen op zielkundig gebied, en te recht, want het zyn vóóroordeelen. Qy staat bloot aan de verzoeking te veel te veroordeelen, zooals het ongunstig oordeel over Napoleon III en den haagschen Lion. Het gaat met de zielen als met de polen en chemische elementen: aantrekking, affiniteit, afstooting, neerslag. Al ken ik u weinig door persoonlyke ontmoeting, zoo ken ik u toch uit uwe werken als geestverwant, als eerlyk man. Daaruit waait my gemoedelykheid, waarheid tegen. Maar uit Lion s artikelen stinkt my laagheid, veilheid, leugen, zedelyke lafheid tegen. Comparaison n est pas raison. Tegenover uwe steenen, die niet mogen afhangen van >broeders< staan dikwyls huizen in eene straat, die slechts bestaan door de stabiliteit van de hoekhuizen. Zoo ook vele menschen. Dus ook hier weer betrekkelyke waarheid. Ik ben verlangend naar uwe spraakkunst. Ik zelf heb daaromtrent slechts een autoriteits-geloof. Wel heb ik taalgevoel, maar myne opleiding was onnatuurlyk. Myn schoolvoogd, die den roem van zyn instituut had te herstellen, bereikte zyn doel door myn examen als cadet. Dit was het keerpunt van myn roem. Ik werd gedwongen taktiek, velddienst, versterkingskunst te bestudeeren, en las steelsgewyze geschiedenis, taalkunde enz. En juist strategie, het denkende gedeelte der krygskunst, werd onnoodig geacht, voor hen die naar de Oost gingen!! Terecht spreekt ge van onzaligen geest van vergoelyken. Ook ik heb dien nog te veel. Er is, geloof ik, geen wetenschap zoo achterlyk als zielkunde, 't gevolg van godgeleerdheid, vrye-wils-theorie, onkunde omtrent de natuur. De mensch is een natuurvoortbrengsel, een organisch geheel. Zal het iemand in de gedachte komen het stinken van den bunsing te veroordeelen of te vergoelyken? By de dieren tracht men te begrypen, by de menschen te verketteren. Van Vloten is waarheidlievend, maar ruw, onkiesch, onedel. Bestudeer slechts zyn gezicht. Als ik onkiesch ben, word niet boos. Op myn 9de jaar werd ik op verzoek van al de Winterwykers school gezonden, en tot myn 40ste opgevoed en bedorven door hoilandsche mannen. Myn broeder en myne overledene zuster bleven by onze moeder en daardoor bewaard voor onkieschheid. Myne moeder is eene groote ziel, maar altyd gebukt geweest onder aardsche zorgen. Op haar negentiende jaar weduwe met drie kinderen in het midden van den Oceaan. Ja, het huwelyk is voor de meesten nuttig, niet voor studenten als Humboldt, van der Tuuk enz., maar vooral voor tuchtelooze verkwisters zooals ik, die een zacht gareel behoeven. Eene lieve opmerking van myne vrouw bespaart my de onbeschoftheden van schuldeischers. In plaats van ambtenaar, denk ik er nu aan redacteur in Indië te worden, zoo ik myne vryheid herkryg. Word ik redacteur, zoo vertrouw ik op u. Is die Pletten berg niet eeuwig student te Delft? Dan ken ik hem eenigszins. Als ik geld had, bleef ik ook altyd student, maar niet te Delft. Men heeft my uitgenoodigd eene voordracht te komen houden te Roermond. Ik zal spreken over de deugden der Javanen. Dit zal toch niet onvruchtbaarder zyn dan de Maatschappy tot Nut v. d. Javaan. Later over de mieren, vry wat interessanter dan de hollanders. Réville is boos over myne bewering dat ais een -moderne« niet ter kwader trouw is, hy een valsche plooi in zyn geest heeft. Hy noemt dit argument 'niet ernstig.« Brandmerk in uwe Ideën die valschheid in geschrifte van Sloet in de spoorwegzaak. Bedenk dat zy eeuwen zullen leven en sta daarom niet stil by vuiligheden als die van 't Noorden. Daarvoor zyt gy te groot. Het volgend geslacht zal geen >Noorden< kennen. Dezer dagen ontving ik een bezoek van een getrouwe uit Indië, Backer Overbeek, milit.-apoth. lste kl. Hy vertelde my van een geacht makelaar uit Amsterdam, die ƒ 50 te weinig betaald had, en den schuldeischer daarvoor liet opdraaien. »Dan moet men maar beter oppassen. Met uwe begrippen van eerlykheid zou 't onmooglyk zyn zaken te doen.« En dan noemt men u en my oneerlyk, omdat wy niet altyd op onzen tyd betaalden, maar hem eerlyk. Ja, de zielkunde is achterlyk. Uwe voorstelling van Stieltjes deed hem in myne schatting dalen. Als zyn onderhoorige had ik twee scènes met hem, waarin hy zich laf gedroeg. Over de eerste toonde hy ruiterlyk schuld; by de tweede was de valsche schaamte hem te sterk. Hy wordt te weinig belangeloos of moedig, misschien uit zorg voor zyn kinderen. Toch is 't verschynsel treurig. Maar de menschen vinden 't pryzenswaard, althans de tydgenoot. Over eene eeuw echter zal men, geloof ik, b.v. Diderot hooger stellen dan Voltaire en Oöthe. In 1860 pleitte ik voor het aanleggen van den eersten indischen spoorweg door de vlakte. Met voldoening las ik later, dat ook gy zulk eene lyn de natuurlykste vindt. Het onderzoek van Stieltjes was niet afgeloopen toen hy weggejaagd werd door v. d. Putte, maar toch durf ik beweren, dat de volvoering van zyn ontwerp nooit rente zou hebben afgeworpen. By Merakmatie b.v. eene ingraving in rots van 500 ellen lengte en 20 ellen diepte! Reken daarby flauwe glooiingen tegen keerkringsregens. Hoeveel zou dat niet hebben gekost. Misschien een grond ongeschikt voor pétards door de vele holten. Boringen ontbraken. Misschien pour eau se! Van miskenning weet ik ook mee te spreken. Ik beheerde de Mol's onderneming. Zyn zwager was my zeer genegen, en wilde een opziener, die kwaad van my sprak, de pendoppo uitsmyten. Boutmy, de resident, die my nooit gezien heeft, vertelde door geheel Java, ilat ik, uit wraak over myn ontslag, dien zwager eene meid had bezorgd, van wie ik wist dat zy ziek was!! En ai weerspraken ook personen, die my kenden en op Wiedang geweest waren den laster... het baatte niet! 5 Ik had de Mol's achteruitgaande zaak schitterend vooruitgebracht. By zyn vertrek vroeg hy voor zes jaren contract 180 m., maar kon ze niet krygen. Bv zyn terugkeer kon hy voor de zes oogsten 400 m. krygen. Hy bedong 500 m. Tot my zeide hy: »Gy hadt dezelfde resultaten kunnen krygen, zonder meer uittegeven dan ik.* In het archief had ik een brief van de makelaars gevonden: «Uwe tabak draagt de sporen van uitgeputte gronden.« Ik bouwde verderop schuren. De Mol wilde weer naby zyn huis (zyn buffet) planten. De bevolking zou hierdoor in een jaar meer hebben moeten loopen dan 32 malen den omtrek van onzen aardbol. Dorrepaal krygt de ovatie in het huis van de weduwe die ik beschermde tegen zyne plunderzucht. En de landheeren, zyne schuldenaars noemen zich >vrye« industrieelen! Schadd's gedrag by den koop van den Max H. vind ik vuil, en het niet kennen van den schryver by eene tweede uitgaaf amsterdamsch! Ik zal openlyk geen party meer voor u kiezen, want ik doe 't niet op de rechte manier. Duymaer en van Rees blyven zwygen. En 't volk verlangt geen antwoord! Ik zou willen dat ge in een vreemde taal schreeft, omdat de hollanders, gelyk de sulthan van Turkye, zich nog 't meest schamen voor den vreemdeling. Schryf wat in de Daily News of de Temps .of de Zukunft over de mishandeling van den Javaan. Misschien zal 't beter worden. Vooral in een duitsch blad, ofschoon ik genezen ben van het denkbeeld de oosterlingen onder die onbeschofte duitschers te plaatsen. Neen, gy zoudt voor Bismarkiaansch, annexionist doorgaan. Wy drieën groeten u hartelyk. Met een handdruk Uw vriend, Roorda. Verbaast u het oordeel van een nian als Wallace over uw Max H. niet? A long-winded and tedious story. X. Brussel, 27 Mei 71. Waarde Dekker! Hartelyk dank voor het heerlyk geschenk: Specialiteiten. Gy hebt my daarmede weder leer- en genotryke uren verschaft. Vooreerst hebt gy my weder doen inzien, dat ik vroeger veel dwalingen omhelsd heb. Ten andere hebt gy my verheven in niyne eigene oogen, want ik ben niets minder dan eene specialiteit; ik beschouwde my tot heden als een mislukt militair, mislukt ingenieur, mislukt publicist. Ook zag ik met voldoening onze overeenstemming in vele punten: Thiers, Favre, von Stein, de opmerking dat alleen groote tyden groote mannen in het parlement brengen. Ik veroordeel nu niet meer Virchow. Vroeger meende ik, dat de aanneming van zoo'n mandaat voor ieder plicht was. Omtrent van Hasselt heb ik eene aanmerking. Men mag, dunkt my, tegenstemmen om zedelyke redenen, buiten het wetsontwerp gelegen. Als ik lid van de Kamer was, zou ik zeggen tot Jolles: >De heer de Vletter zit nog in de gevangenis, dus stem ik tegen uwe begrooting< en tot v. Bosse: »De javaan wordt nog mishandeld; gy spreekt hier anders dan in den Gids en Veth's Tydschrift; gy weigert recht aan de heeren Dekker en Stieltjes, dus stem ik tegen uw budget « Maar gy zult wel gelooven, dat ik nooit laag genoeg zou geweest zyn b.v. Heemskerk's uitmuntend wetsontwerp op 't Hooger Onderwys af te stemmen, omdat het niet onder liberale vlag de Kamer was binnen gestevend. Toen ik sinds maanden niets vernam van u en uwe omstandigheden, dacht ik, dat gy door de remise van de eerste stortingen van het Mult.-fonds in staat waart gesteld naar Italië te ylen en vooreerst de zorgen aan kant te zetten, maar helaas! ik zie nu dat gy nog in Wiesbaden zit. Als het niet te egoistisch was, zou ik zeggen: schryf my weder eens een langen brief, zooals ge dat gewoon zyt. Schryf my veel over u zei ven, uwe vrouw, uwe kinderen, uwe werken. De groote hoop verwondert zich over het gebeurde te Parys. Verwondering verraadt altyd onkunde. Men heeft het maatschappelyke vraagstuk niet gepeild. Men heeft de vlam niet weten te leiden die nu verwoestend werkt. Men heeft den werkman geldelyk benadeeld. De Nemesis straft nu met vernietiging van waarde. Men heeft hem gemeentelyke vryheid geweigerd, hy vorderde de Commune. Priesters hebben zyn geest gevangen gezet; hy zet nu hen gevangen. Men heeft om alle zedelykheid gelachen. Waarschuwing voor regeeringen en arbeidgevers, die wel verloren zal gaan! 't Is te hopen dat die Darboy niet verbrand of doodgeschoten is, wat aan bygeloof en reactie nog ruimer veld zou geven. Hazenbergh in Leiden (of zyn opvolger?) een man dien ik nooit zag, schreef my dat de lezing van myne brieven in het Noorden, en de ondergang van dat blad, hem bewogen my voor te stellen een tydschrift op te richten. Hy beweerde dat Nederland behoefte had aan de verspreiding van myne denkbeelden. Kent gy dien waaghals? Uit zyne brieven zou ik moeten afleiden dat te Leiden nog enkelen sympathie voor my hebben. Ik heb geweigerd wegens gemis van bekwaamheid, inspiratie, tyd, kalmte, populariteit en wegens afkeer van versnippering. Daarna vroeg hy een boek over Indische toestanden. Weder weigering. Ik ried hem aan de banier van het darwinisme in ons land omhoog te houden. Nog geen antwoord. Zoudt gy met dien man u misschien kunnen verbinden? Aan v. Vloten's »byna hartstochtelyken waarheidszin begin ik te twyfelen. In eene zonderlinge bui (zou hy een katheder door Thorbecke's bemiddeling verlangen?) viel hy, die de hollanders altyd uitscheldt, my aan over miskenning van de franschen en van myne landgenooten, en over de tegenstelling: »volk van denkers en critici® toegepast op de duitschers, >snoevers« toegepast op de franschen. Ik herinnerde hem in zyn blad dat ik niet gesproken had van snoevers, maar van -kwajongens», en dat dit woord van hemzelven was. Kwajongens* antwoordde hy, waren zy ook.« Maar snoevers par excellence niet. Loudon zal Gr Gen1 worden, en zou het niet worden als hy de vereischten voor die betrekking bezat. Hy zal wel den moed missen ook my in myn volle recht te herstellen. Ik zal echter eens by hem gaan. Met myn inkomsten gaat het weer naar. Het Noorden bezweek, waardoor ik ƒ 500 's jaars verlies. De Locomotief doet my sinds Febr. op de halfjaarlyksche remise van ƒ 400 wachten. Zulke dingen ontnemen de geestdrift tot werken, dus het voornaamste. Maar tot wien zeg ik dit? Ik bewonder de frischheid van uwe geschriften in spyt van uwe zorgen. En ik die aan uitputting van uwen geest geloofde! Nu, gv zult dit wel reeds vergeven hebben. 28 Mei. Onder de vele interpellaties in de Kamer heeft men eene kleinigheid vergeten, nl. Thorbecke te vragen, wat hy denkt te doen tot uitsnyden van het contagium van den Staat? Qy zult in de couranten zien, dat de Kamer eer'gisteren, by de behandeling van myne zaak, getracht heeft haar zegel te drukken op uwe bewering in uw jongste boek: dat zy is zondereeren zonder geweten. Zy wilde het banvonnis niet afkeuren en durfde het niet met redenen goed te keuren. Maar wat doet men niet met u, het groene hout? Ik ben het dorre. Nu vaarwel! Maak my spoedig blyde met gunstiger berichten. Als ik, wat byna ondenkbaar is, weder indisch ambtenaar werd, zou ik u verzoeken my uwen Max toe te vertrouwen. Zyt allen van ons allen hartelyk gegroet. Met een handdruk Uw vriend Roorda. XI. Brussel, 16-9-71. Waarde Dekker! Hartelyk dank voor vel 16—26 der Ideën. Ik zal er winst mee doen voor de opvoeding van myn kinderen Wie u leest, krygt den droevigen indruk, dat hy sinds zyne jeugd verknoeid werd door ouders, onderwyzers en maatschappy. Alsikeen pensioen kryg, dat my ontheft van de verplichting tot broodschryvery, ga ik weder van voren af aan leeren Jammer, dat uwe Ideën niet vertaald worden. Mocht dit lang uitblyven, dan zullen myne kinderen ze in 't fransch overzetten. Qy hebt meer verdienste en deugd dan uwe tallooze verkleiners: Bosch, v. Lier etc. Laatstgenoemde is weer bezig geweest. V. Kesteren heeft hem geantwoord, dat hy misbruik maakt van de zekerheid, dat hy vergeten zal worden. Een akelig recensent in de Vaderl. Leuteroef. Sept j.1., beweert dat Max Hav. uit Maatschk oogpunt het gevaarlykste aller boeken is. Meer en meer bekeert ge my. Als krygskunst eene wetenschap was, hoe komt het dan, dat Condé, Napoleon 1, Alex. de Oroote en anderen ze op hun twintigste jaar beet hadden? Dit was toch niet 't geval met de wetenschap van Newton, Cuvier, enz. Ook vaccinatie. Ze hebben myn kleinen jongen verknoeid. Vroeger een wolk, een roos. Sinds de inenting wit en telkens geplaagd met uitslag. Ellendige geneesheer! Er is een denker opgestaan, Feringa, schryver van Democratie en Wetenschap.« Hy komt hier eene maand doorbrengen, en zal een tydschrift oprichten, waarin hy op myn verzoek een opstel aan u zal wyden, waarvoor ik hem uwe laatste Ideën leenen zal. Myne nicht, Mevr. * * * te Gendringen, had onlangs ruzie met den dominé Ouwersloot over u. Hy beweerde dat gy geen eergevoel hebt!! In groot gezelschap voegde zy hem toe: »Hy is myn vriend, en ik duld niet, dat men van myne vrienden kwaad spreekt« Het gezelschap juichte haar toe. Zy heeft een prachtige novelle in handschrift: »Hilda«, een meisje dat verliefd is op een getrouwd ongeloovige. Om haren hartstocht te bedwingen gaat Hilda onder 't roode kruis ten oorlog en sterft. Plettenb. sprak me van eene radicale courant, 1 Oct. op te richten, waarvan ik »onze Brusselsche correspondent« zou zyn. Sedert niets gehoord. Heeft hy voor de directie denkvermogen, kennis, wakkerheid en onafhankelykheid genoeg? Loudon zei my: ;>ik vind uw streven zeer edel. Wat moet hy nu doen ? Kan hy wel in gemoede de betrekking van Gr Q' aannemen onder een van Bosse? 't Gaat my te hoog! Wanneer spreek ik u? Kryg ik een pensioen, dan zoek ik u op. Maak my weder eens gelukkig met een brief. Schryf my hoe het met uwe aardsche zaken gaat, met uwe uitgevers. Maar schryf vooral over de uwen, ook uwe schoonzuster Louise en hare kinderen. Wy groeten allen u hartelyk. Met een handruk. Uw vriend Roorda. Ik zond u de geschiedenis van den betaalden moordaanslag, ook officieel aan Loudon, als bylage tot het request om rechtsherstel. Stieltjes en Moens waren 26 Mei moediger in myne zaak dan de rest. Enkele myner familieleden willen dat ik martelaar blyve, wat k nooit heb willen zyn. Ik trachtte slechts mensch te irezen, hart, medelyden voor de javanen te hebben. En ik wendde my om persoonlyk recht tot de wettelyke 'echters, zonder naar hun karakter te vragen. Generaal Kroesen, oud-lid in den Raad van Indië zei hier: »Roorda zal zyn recht wel krygen, als hy , maar zwygt.< Hoe naïef! Ik zou autocratisch koning van Holland willen zyn om u premier te maken. De clairvoyante van den magnetiseur Weteling te Amsterdam, verricht wonderen van genezing. Begrypt gy dat? XII. WlESBADEN, 27 Oct. 1871. Beste Roorda, wat moet ge wel denken van myn lang zwygen! Sedert maanden was ik suf, en nóg! Daarby komt dat ik my altyd voornam uitvoerig te schryven, en de kwartiertjes verwaarloosde waarin ik 't kort had kunnen doen. En dan .. . myn laatste woord van bundel III der Ideën is de zuivere waarheid. Ik ben moe. Van arbeid niet zoozeer als van onvruchtbaren arbeid. Ook 't zydelingse van myn werk hangt me de keel uit. Ik heb tegenzin in pen, papier en inkt: Schreibmaterialiën zeggen ze hier. Met genoegen blyf ik staan kyken voor 'n schoenmakerswinkel en bewonder 'n paar laarzen. Ik groet in gedachten den werkman die zooiets maakt, maar van alles wat naar schryvery riekt ben ik misselyk. »Ideën regeren de werelds zei graaf Willem ... nu ja, als ze geflankeerd zyn door andere dingen. Als ik baas was schafte ik alle — zegge alle — beperkingen der persvryheid af. Ik zie hierin 't eenige middel om de frazenmakery te discrediteren. Ik kan niet zeggen hoe'n hekel ik heb aan de pers. >Words, words* om met den britschen dichtervorst te spreken .. . by monde van den seurigen Hamlet, dien 't ook niet aan words< mankeerde. En i k dan! Ach, wat al woorden zond ik de wereld in. Ook ik had iets te verrigten als 't wreken van een vermoorden vader. Ook ik moest iets vuils afstooten van 'n troon. En ik wreekte tot nog toe niets, en ik onttroonde niets. In plaats daarvan tirades over zyn of niet zyn. Maar Hamlet is wel beschouwd schuldiger dan ik. Hy had zakgeld genoeg om 'n paar honderd man te werven. Een klein troepje doodverachters is meer waard dan alle (andere) ideën. Ik zeg: andere. Want materiële irtagt is ook 'n idee, en wel 't beste! Intusschen word ik oud. De tyd gaat met toenemende snelheid voorby. Ik ben verdrietig. Het schryven voor Publiek is me een ware marteling, en ik moet op straffe van broodsgebrek. Ik had na Lebak oogenblikkelyk soldaat moeten worden, en de moeite die ik my nu gaf om invloed te krygen op de gemoederen, moeten besteden aan 't dresseren van '11 troepje vechtlui Daar liggen veel brieven van u voor my. Ik begin met den laatsten (16 Septri Gy .'egt: een akelig recensent in de Leuteroefeningen noemt den Max. Havelaar een gevaarlyk boek Die man is met weinig gevaar tevreden. Hoe drommel justificiërt hy die meening? Of regtvaardigt hy ze niet? Och, voor ons publiek is dat niet noodig. En vooral is 't niet noodig voor de behoefte der frazenmakers. Zoo'n stelling klinkt, ze vult 'n paar regels druk, ze luistert 'n artikeltje op, ze geeft referent een anstrich van 'n opinieman, en de laars is geleverd ! Arme ambachtslui die werkelyke laarzen te maken hebben! Zy zouden by geen baas teregt komen met zulk werk. En by Publiek ook niet Ik ben altyd in twyfel of ik in m'n leespatienten domheid of slechtheid te bestryden heb Toen Ulysses zich gek veinsde en zout zaaide, wierp men z'n zoontje voor den ploeg Hy ging den jongen öm, en werd daarop voor wys verklaard. Nu blykt my dagelyks dat Holland zout zaait Ik gooi naar m'n beste vermogen allerlei kostbare dingen in den weg. Men ploegt er brutaal door heen. Eer, goede trouw, gezond-verstand . .. Holland-Ulysses heeft zoontjes te veel naar 't schynt, en is dus krankzinnig? Ei . . . gooi eens 'n dubbeltje in de voor, hy houdt zyn ploegpaard in, en bukt zich, en zoekt z'n dubbeltje! Hoe verantwoordt hy nu al de gekorven zoontjes? Dus niet gek! Dus toerekenbaar! W.elnu, dan is dat aanvallen van den Havelaar een vruchtje van denzelfden struik waarvan ze den verraderlyken lof plukten die over dat boek is uitgestrooid. Multatuli moest gesmoord. Die letteroefenaar misselyk misschien, als ikzelf, van de andere methode — bestrydt Minnebrieven en Ideën door 't waarschuwen tegen den Havelaar. My ware 't liever geweest als men begonnen ware op die manier, 't Had myn ander werk minder geschaad dan 't pryzen. Het ophemelen der mooyigheden was een kwaadaardig wapen. Èn omdat daardoor de feiten werden verdonkeremaand, èn om 't vanzelfsprekend >maar< dat de Ideën etc. voor niet mooi verklaarde. 't Is komiek om te zien hoe men zich éreinteert om den Havelaar op den voorgrond te stellen. Dit gaat zoover dat men my liefst niet Multatuli, maar »den schryver van M. H.<< noemt. Dit moet dan beduiden dat men de rest ignoreert. In geen ander land zou die taktiek gelukken. Ja, krygskunde! Maurits van Saksen en Richelieu (de maarschalk) konden niet behoorlyk schryven. En Napoleon I ook niet. Van dezen bestaat een brief, dien hy schreef na Brienne (hy was dus al officier, en wel by 'n wetenschappelyk wapen!) waaruit blykt, dat hy zich aan studie niet had te buiten gegaan. Zie verder Suwarow, Blücher en zeer velen. Er schynen in den oorlog heel andere hoedanigheden noodig te zyn dan die door inspanning van den geest worden verkregen. Karakter en temperament zullen wel hoofdzaak zyn, en: moed om conventionele regeltjes te verwaarloozen. Misschien ook onschuld aan de kennis van die regeltjes, iets naïfs. En dan tnoet er wat verandering komen in de aangenomen begrippen over militaire eer. Troubadours en holl. natie-bezingers logen. Dat 's hun métier. Welnu, de vechtmenschen moeten de frazen der praat- en rymlui tot waarheid maken. Dan is de zaak in orde. «Sterven of overwinnen.« Precies. Ook moej er verandering komen in 't oorlogvoeren wat de «beschaving* aangaat De ware beschaving zou gediend zyn met het allerwreedste: gif, gehakte kogels, vrouwen- en kinderen-moord, niet ontzien van particulier eigendom. Denk eens na. Ik ben zeker dat ge tot de slotsom komt dat al deze veranderingen den oorlog zeldzaam maken zouden. Gelooft ge byv. niet dat de duitsche kwajongens-duellen zouden uitsterven, als men plastron en maske afschafte? Plettenberg een courant oprigten? Ik weet er niets van. En Ik zal hem er niet naar vragen, omdat ik niet weet of hy 't weten wil. Ik kan niet beoordeelen of hy geschikt is voor de directie. Ik zou gemeend hebben: neen. Maar die meening is oppervlakkig. Bedank Mevrouw *** zeer hartelyk voor haar party trekken tegen ds. Ouwersloot. Het verwondert my dat men niet moe is van zulke aanvallen. In den beginne dacht ik dat het slyten zou, doch het schynt nog altyd niet genoeg afgezaagd te wezen naar sommiger smaak. — Zeg aan Mevrouw *** dat ik een goed mensch ben, en zeer gevoelig voor hare ridderlykheid. Is de novelle »Hilda<^ waarvan gy spreekt, voor den druk bestemd ? Zoo ja, deel my mede in welk tydschrift. Of afzonderlyk? Ik verneem weinig of niets van Holland. Couranten zelfs lees ik zelden. Wel liggen er hier in de Kursaal, maar daar kom ik byna nooit. Ja, 't boek van Feringa interesseert ook my zeer. Er is een onafhankelyke toon in. Hy blykt den moed te hebben iets te meenen, en dat is veel. Ik stelde my voor zyn werk te behandelen (en dit is nog myn plan) maar dan moet ik over de meesten zyner onderwerpen goed nadenken. Ik ben volstrekt niet vlug en denk moeielyk, vooral tegenwoordig. Ik wacht op n pedanten bui om my te veroorloven iets voor waar te houden. Voorloopig ben ik 't met Feringa niet eens over de basis der zedelykheid. Maar ik heb wat inspanning noodig voor ik kans zie den klip der woordvittery omtezeilen. Niet alleen dat ik 't medelyden een lageren rang toeken dan hy en Schopenhauer, maar ik noem het een fout, iets onzedelyks. Om dit te betoogen moet ik o.a. uiteenzetten welk onder- scheid er is tusschen mede-lyden en medelyden. 2° moet ik myn sustenu verdedigen dat deugd = genot, genot = deugd is, enz. Ga eens na hoe daarby de puntjes op de i moeten gezet worden, om niet te doen vervallen in de meening dat de kwestie slechts 'n vraag is van terminologie. Dit laatste veronderstelt Feringa, met wien ik sedert de verschyning van zyn boek een paar brieven gewisseld heb. Hy komt my voor een flinke kerel te zyn, die waarheid zoekt. 28 October. By 't doorbladeren uwer brieven drukt my myn zwygen. Gy schryft veel dat antwoord verdiende, 't Is een vervloekt werk die sufheid! Sedert langen tyd ben ik hoogstens goed voor rentenier. De middelen die ik aanwendde om weer goed wakker te worden zyn eindeloos. Alles te vergeefs. Wandelen, niet-wandelen, alleen zyn, niet-alleen zyn, spreken, zwygen, lezen .... dit laatste valt me hoe langer hoe moeielyker. Heden morgen had ik iets van Heine. Er was 'n tyd dat ik my aan hem verwant voelde. Nu niet meer. Ik vind hem .... onwaar Wat me vroeger humor scheen, komt me nu hoogstens voor als koddigheid, en wel vaak van de laagste soort, t Is niet de smart die uit hem lacht, hy verknypt z n gezicht tot 'n gryns. Hy bevalt me niets meer! Maar.... niemand behaagt me. Ik neem 't al kwalyk dat men schryft, myzelf ook! En helaas, ik moet! Vaccinatie? Ik durf niet oordeelen, maar vrees dat gy gelyk hebt. In de zaak zelf ben ik incompetent, maar oordeelende by analogie en naar oppervlakkige verschynsels, kan de zaak niet goed zyn. In onze jeugd waren de gevolgen van niet-enten frequenter: men zag meer pokdaligen. Welnu, al de pokdaligen die ik gekend heb, hadden een frissche gelaatskleur. Lang voor ik had nagedacht over vaccinatie, hoorde ik een klakkeloos getuigenis tegen dat kunstje. Ik was 'n kind en had n woord opgevangen dat ik niet verstond: kaarsmooi. Let wel: kaars. De burgerlui brandden nog geen lampen. Zeker man werd door 'n oude meid: kaarsmooi genoemd, en — zei ze er by — >dat zvn mottige menschen altyd.< Bedoelde man was 'n toonbeeld van frissche gezondheid, en by de kaars zag men de putjes der pokken niet, want «mottig was-i. En sedert dien tyd lette ik op die schoonheid der pokdaligen by kaarslicht. Ik weet zeer goed dat dit niets bewyst. Maar t wekt op tot nadenken en tot het zoeken van bewyzen. En ook analogie bewyst niets. Doch ze zegt ons dat zeer dikwyls altyd misschien — de middelen waarmee men kwalen verdryft, kwalen zyn. Er zou 'n lange lvst te maken zyn van akeligheden - en niet op 't gebied van lichamelyke ziekten alleen - die, verdreven zynde, vervangen worden door andere ellende. Melaatschheid, lepra, boazie, elefantiasis, roode loop, hoofdzeer, ridderschap en despotismus zyn verdrongen, geremplaceerd althans, door zenuwzinkenkoorts, kinine-waanzin, cholera, anevrisnien, anginen, tering, publicisme en parlementery. Lood om oud yzer! Ik ben er zeer verdrietig om, want ik begin te vreezen dat al ons pogen ydel is. Is er misschien een noodzakelyke maat van ellende die de mensheid slikken moet? A quoi bon dan ons gewurm! Maar: dat gewurm zelf is ons leven! Zeer wel! maar om 't dragelyk te maken hoort er by: een beetje hoop op succes, een beetje illusie! Ik heb van m'n kindsheid af Martinus van der Hoeven gekend, en liep niet hoog met z'n gezond verstand. Toch erken ik eenmaal iets van hem geleerd te hebben. Hy bezocht my op 'n oogenblik dat ik bezig was eene vrouwspersoon te . . . redden Dat is de term >Dat moet je niet doen« zei hy droog, en later begon ik te gissen dat-i gelyk had. Met de gegevens onzer Maatschappy is er noodzakelyk behoefte aan zeker quantum prostitutie Wie 'r Grietjen uithaalt, gooit Tryntje in de poel die gevuld blyven wil, zegge: moet. Maar dergelyke onderwerpen vallen me op 't oogenblik moeielyk. Ik voel tot slotsommen te geraken die ik niet aandurf, en over dat niet-durven ben ik beschaamd Hierin ligt dan ook de hoofdoorzaak van m'n tegenwoordige onmagt. Tot schryven, spreken, oordeelen, verkondigen, is zekere verwaandheid noodig, die me echter — voor hoelang? — verlaten heeft. Zoo zie je dat men niet kan staat maken op z'n trouwste kameraden. By elke voorkomende kwestie zou ik tyd en loisir noodig hebben, en daartoe is 't leven te kort, het aantal kwesties te groot Hoe kan men dagbladschryver zyn! Eiken dag een opinie kant en klaar! Hm! Ik ben verwonderd over zooveel vlugheid of verontwaardigd over zoo weinig conscientie. Dezer dagen kwam my een boek ter-hand dat ik misschien behandelen zal, als ik weer wakker ben. Het is geschreven door een Engelsman die zich doctor in de medicynen noemt. Myn exemplaar is de duitsche vertaling. De titel is: Grundzüge der Qeselschaftswissenschaft oder Physische, geschlechtliche und natürliche Religion. Eine Darstellung der wahren Ursache und der Heilung der drei Grundübel der Geselschaft: der Armuth, der Prostitution und der Ehelosigkeit. Excusez du peu! Hadt ge ooit van physische en geslechtliche religion gehoord ? Nu, de schryver justificieert die benamingen ten volle. Hy tast onzen zotten afkeer aan van 't noemen en behandelen eeniger onderwerpen, en .. . prèche d'exemple, door flink uit veel zaken by den naam te noemen. Het boek is vol waarheden. Of 't de waarheid is, weet ik nog niet. In allen geval wraak ik z'n conclusiën Maar voor ik optreed met die zaken heb ik veel studie noodig. Wees met de uwen zeer hartelyk gegroet van Uwen liefhebbenden Douwes Dekker. Myn plan was eerst uw brieven allen geheel te beantwoorden, maar dan blyft m'n epistel weer liggen. Schande genoeg dat ik zoo lang zweeg. Myn gezondheid is schandelyk wel. Ik schaam me als ik dat vergelyk by m'n denkvermogen. Ik lees m'n geschryf niet na. Zet hier en daar wat komma's, en maak 'n zin in orde waar ze niet correct is. XIII. Wiesbaden 17 December 1871. Beste Roorda! Grooten dank voor 'Hilda«, waarover ik u afzonderlyk schryven zal. 6 Gy zult wel denken dat alles by my in een put valt. Ik heb uwen brief van 14 Nov. nog niet eens beantwoord, en in al de vorigen is nog zooveel dat antwoord of althans weerklank verdiende. Dat gaat zóó. Uw brieven zyn my zeer lief, en juist omdat ik my dan telkens voorneem u veel te antwoorden, maak ik geen gebruik van een oogenblikje. Stipt gezegd is dan myn zwygen een bewys van belangstelling. Er is zooveel waarvoor ik u nog danken moet De toezending van die kibbelary in de javabode. En uw voor my zoo hartelyk stuk over Feringa's boek. (Uw boekje over den stryd met Sloet Droogstoppel & Co. bevalt my niet. Maar laat ons daarover niet stryden. Myn hoofdaanmerking is dat ge uwe zaak op een lager terrein brengt dan ik ze hebben wou. Ik wou 't wel supprimeren. Telkens denk ik: wat moet 'n hollandsche lezer een hoog idee van zoo'n Dorrepaal krygen! Dat nu juist hierin de kwaal ligt dat zoo'n épicier indedaad invloed had, is waar. Maar ik ben beschaamd over die waarheid. Het geeft poids aan die soort van volk. Ik ben zeker dat Dorrepaal niet ontevreden is met uwe brochure. Hy wordt er in tentoongesteld, zegt ge? Ja, als 'n man van gewicht. Dat zal hem streelen. 't Schynt dat ik meer hekel heb aan particuliere rykworders en meepraters dan gy Meen toch in godsnaam niet dat de morele smet dien gy op hem werpt, hem benadeelt. Dit is noch 't geval in z'n eigen oog, noch in dat van den lezer. De hoofdindruk is en blyft: sakkerloot, wat is zoo'n landhuurder, zoo'n particuliere industrieel een Piet! Hy kan de menschen doen verbannen!) Kyk, nu schryf ik er toch over. >Domheid en bekrompenheid niet hetzelfde ?« Precies Nog weet ik niets van Plettenbergs Courant Hei schynt dat hy er niet gaarne voor uitkomt. Dat ge met hem sprekende geen voortgang kondet bewerken begryp ik. Ook ik had dikwyls eenige moeite mei hem. Hy schynt in voorzichtighedens te doen. Dat is eene petite qualité die vaak de grootere uitsluit. Ik heb evenwel redenen om Plet voor een eerlyk man te houden. Komiek, ik denk daar onwillekeurig aan d'Ablaing v. G. (Meyer) die in liberalismus doet, niet waar ? Welnu, ik heb van dien liberaal een brief in handen waarin hy aan den besten goeden Nahuys (den vertaler van Havelaar) *) een soort van broederschap opdringt wegens gelykheid van ras. (Nahuys is baron of zoo iets). Wy, edellieden, begrypen elkaer! En die rasverwantschap moet strekken om Nahuys van my at'tetrekken. Ook gaf die d'Ablaing aan velen te kennen dat hy eigenlyk de man was die de Ideën schreef, of althans in de pen gaf. Allons-donc! Maar basta, ik verval in de fout die ik u jegens dien vent van Samarang verwyt. Dit verzeker ik u, als ik wat te zeggen kreeg, hoop ik bar te kunnen wezen voor zulke ètres. Als ik keizer was, zou ik in m'n kabinet een écriteau hangen: Weet te weigeren ! Dat toegeven in 't laf genoegen iemand plezier te doen, is n ware uitspatting. De natuur is ongevoelig,'en haar moeten wy tot voorbeeld nemen In brute wreedheid isdeafwyking van 't ware minder groot dan in sensiblerie. Als ik keizer was! Ge kent den wensch van Archimedes. Ja, ja, dat ééne punt! *) Nanielyk in 't Engelsch. Dat het «Vaderland* u heeft afgewezen is... vaderlandsch. Het verwondert my niet. Niet omdat ik juist dat blad ken, maar omdat het een blad is. Abonnenten is hoofdzaak. Die heele kranten-uitgevery is eene gemeene industrie. By 't nalezen van uwen brief 14 Nov. meen ik my nu te herinneren dat ik toch reeds op een en ander geantwoord had. Och, maar daarin zit het hem niet. Ook ik zou u gaarne eens spreken. Maar niet een uur. Neen, een paar weken. Een voorstel! Zou uwe gezondheid het toelaten — 't is zoo koud — eens hier te komen ? Maar s.v.p. niet korter dan 8 dagen. Ik kan my niet uiten in een uur, vooral niet in een bepaald uur. En nu de kosten. Heb je net precies geld genoeg voor de reis? Dat is niet veel. En hebt ge 't niet, en was dat het eenige bezwaar, dan zal ik trachten het u te zenden. Hier zult gy niets noodig hebben. Ik wacht eenig geld van Funke. Sakkerloot, dat is een goed idee. Als de kou u niet weerhoudt, doe 't dan. Ik ben zeker dat ge u uw reis niet beklagen zult. Ja, daar ben ik zeker van. Ik zal u hartelyke confidences doen. Waarom ik niet by u kom ? Wel, omdat ik in Brussel schulden heb die my vreeselyk drukken. Nu heb ik geen lust u over iets anders te schryven. Dus antwoord zeer spoedig, 't Kon zyn dat anders het verwachte geld van Funke op was. Als ik nu maar wist of uw gezondheid het reizen toelaat. Ik ben impudent wèl. Myn vriendelyke groet aan uw gezin, en aan Constantyn dien een pedant stuk over Hilda te wachten staat. Wilt gy de quintessens van myn oordeel weten l't werd je niet gevraagd, zult ge zeggen) nu onge- vraagd dan: »Hilda is zoo schoon, dat het verdiende beter geschreven te zyn. - Precies 't omgekeerde van Lidewyde die zoo Ieelyk is dat het jammer is van de goeie bladzyden. Nu, zonder paradoksen, >Hilda« is een stuk van groote waarde als conceptie. Maar juist daarom is 't jammer dat sommige byzaken niet op de hoogte zyn van 't geheel. Gy deelt my de woorden mee van Vissering: gebreken in de techniek (ja!) maar de schaal sloeg over door klemmend dramatisch effect. (Dit is niet genoeg gezegd). Er is meer in dan dat. Nu dit alles bewaar ik voor 't pedante stuk. Kom maar hier. Ik zal een kamer voor je hebben, eten, drinken, sigaren, en zelfs als je voor N.-jaar komt want dan houdt de bank op - ƒ 3 duitsch courant om te verspelen of om prachtige Nieuwjaarsgeschenken voor je kinderen te winnen. Denk niet dat i k speel... ik deed bet wel, maar coutumier du fait ben ik niet. Ook kan k te goed rekenen om te winnen. Daartoe moet men stommer zyn dan gy en ik. Soit! Ik zal je dat alles «ertellen als je hier komt. Gut, doe het! Hartelyk gegroet Zorg dat ik van je komst onderricht ben, dan laai ik je af van de spoor, 't Zal heel nuttig zyn dat x'e elkaar eens spreken. Dek. XIV. Wiesbaden 21 Dec. 1871 Beste Roorda, uw brief deed my geen pleizier *ant ik had my veel voorgesteld van uwe komst., >Wacht nog 'n paar maanden, dan heb ik pensioen , zegt ge. Nu goed! Ik geloof dat het zeer nuttig wezen zal elkaar eens te spreken. Voor alles wat ik van u ontwaar heb ik veel sympathie, en ook by u voel ik hart jegens my. Behalve de hieruit voortvloeiende aandrang tot meedeelen, houd ik het voor taktisch gepast, waar 't te pas komt in één rigting te arbeiden. Ik wilde daarom myn streven aan u duidelyk maken. Uit myn publieke schryvery blykt het niet. Wat ik zeide hield ik voor waarheid, maar ik ontken aan publiek de geheele waarheid schuldig te zyn. Die wou ik u openbaren, en 't zal dan aan u staan dat program aantenemen of aftewyzen. In allen geval heb ik my dan 't plezier gegund u een bewys van vertrouwen te geven. Dat ik telkens een nieuwen uitgever heb is toeval. D'Ablaing had my, misbruik makende van nood, doen chanteren. En meenende dat ik öp was en niet zou kunnen voortwerken ... och, een lange historie. Van Helden, de welwillendste kerel van de wereld, een beste jongen, schynt wat slordig in z'n zaken geweest te zyn. Hy ging failliet en deed z'n boeltje - voor zoover myn geschryf aangaat - aan Funke over. Deze komt me tot nog toe zeer goed voor. Het uitgeven van een paar stukken by Waltman was noodhulp gedurende den tyd van gêne van van Helden. Intusschen ben ik nu met Waltman nog altyd in accoord over Mill. Studiën, (waarmee ik vreeselyk bezet zit Als ik eens gestoord ben kan ik niet weer aanknoopen. Zoo is 't ook met myn Vorstenschool, een drama dat vyf acten worden moet. Ik werd gestoord na afwerking van drie acten, en nu is 't als uitge- blazen. En 't word tyd dat ik het afmaak voor den IVden bundel Ideën.) Ik heb nu de twee eerste bundels gecorrigeerd en geannoteerd voor 'n nieuwen druk. Dat is een heel werk. Ik, Ik, Ik! Ce moi haïssable, zegt ge. Och, ik alweer »ik* - geef er niet om. 't Is natuur, en wie 't wegstopt liegt. Zie myne (haïssable) Ideën over: Gy spreekt veel over u zelf.« Welzeker! Pensioen? Gy? Ik wou liever dat ge tractement kreegt! Wie weet? Thiers een nieteling? ja! Met zulke carrières is de laagheid onzer eeuw te bewyzen. Ik geloof dat de kerel niet eens slecht is. Pas même cela! En Mlle Dosne... de Franschen zyn apen. Ik zie dat ze in de loge impériale heeft gezeten. Ryst Napoleon niet in uwe schatting by zulke opvolgers? 't Zou me niet verwonderen als de heele verheffing van de dynastie Thiers eene manoeuvre was van de Bonapartisten om 't verschil te doen in 't oog vallen. Zoo, Darwin's leer geen afbreuk aan kerk en bybel ? Nu, die bybel en die kerk zyn taai. Ik ben juist bezig met Darwin. Hy zelf is naar myne opvatting geen dóórdenker. Hy geeft Huxley hier en daar schyn van grond tot de bewering dat darwinisme en god kunnen zamengaan. Ge zegt: echt engelsch. Ja, maar dat is Darwin in zekeren zin ook. Hoe kunt ge zeggen schraalte in denkbeelden te voelen? Wees gerust op dat punt. Misschien lyden wy aan 't qui trop embrasse etc., maar dat is geen schraalte, 't Is hoogstens gebrek aan économie en regel. ik ben bezig met een stuk over Hilda, maar tot nog toe bevalt het my niet. Ik heb, geloof ik, te breed opgezet. De hoofdinhoud is of moet worden: Hilda is zóó schoon dat de lezer recht van klacht heeft over de Hilda die niet genoeg van haar te zien geeft. De heldin staat ver boven de novelle. Daar toch de waarde der kunstfiguur daaraan door t boekje gegeven werd, moet dat boekje allerbelangrykst zyn. Dat is het ook.' Er is eene studie over te maken, maar als altyd ik werk zeer moeilyk. En dat wordt hoe langer hoe erger omdat ik zoo lastig word op t punt van juistheid van uitdrukking. Wees met de uwen hartelyk van my gegroet, uw vriend Douwes Dekker. Ik ben tegenwoordig in correspondentie met Mr. Wintgens. Ik wou hem namelyk te hulp komen in y. n stryd tegen Fr. v. d. Putte, die hem dooden wil met byeengeharkte specialiteits-dingen. t Is komiek dat men my in de Kamer niet wil noemen. In de zittingen van 8 en 9 december heeft men my driemaal aangeduid*. Uit de couranten kunt ge dat niet weten, want die slaan ook die aanduiding over. Dat is een parti-pris: doodzwygen. Over 't kuituurstelsel halen ze t getuigenis van oostenrykers aan. Van my niet. XV. Brussel, 7 Jan. '72. Waarde Dekker! Hartelyk dank voor de MillioenenStudiën, die ik met het grootste genoegen gelezen en waaruit ik weder zeer veel geleerd heb. üy moet niet in couranten schryven, op commando, geregeld op denzelfden dag der week. Gouden doublons moet men niet verkappen tot pasmunt. Ik vind het zeer audacieus van Wintgens en andere lui, die u ignoreeren, dat zy u nog schryven, en zeer edelmoedig van u dat gy nog antwoordt, vooral na dien onkieschen volzin: >Laat het nu hierby blyven.« *) Waarom bemoeit ge u met die lieden ? Zy exploiteeren allen den javaan, de een behoudend, de ander »vrygevig.« Ja, als men over dooden spreekt, zooals in de geschiedenis, of over gefingeerde personen, zooals in romans, kan men in Holland (en elders) op aanzien rekenen, maar als men actueel is, blyft men, gelyk Laboulaye zegt, een theater-koning. Wanneer men u gelezen heeft acht men u evenveel als een acteur. Maar met uwe denkbeelden zyn voordeel te doen in de Kamer en in het Kabinet, ah! dat is wat anders. Ik begryp niet dat gy, die met zoo rechtmatige bitterheid de insinuatie van omkoopbaarheid afwyst, den vuilen Lion niet veracht. Ook Nap. III stel ik even hoog als dezen, al blyft Thiers een nieteling. Voor dien mar. bleef niets over dan by Sedan te sneuvelen Nu is hy voor eeuwig eerloos. Napoleon I schynt my een genie, een reus toe, die, behoudens enkele groote hervormingen, den stroom van eene rivier, van den tyd, wilde terug dryven. Plettenberg is hier geweest. Het Weekblad zal eerlang verschynen. Na den 17den komt hy vermoede- *) Zie brief IV. lyk te Wiesbaden om uwe hulp daarvoor in te roepen. Ik beval hem Dr. A. van der Linde te Berlyn, en Feringa als medewerkers aan en werd gemachtigd hen te polsen. Van v. d. L. ontving ik vooraf twee aangename brieven, de eerste was een compliment over een art. dat ik u zenden zal. Hilda wordt herdrukt. Ge zult natuurlyk niet spreken in uw «pedant stuk* over Vissering. — Ik eene betrekking? Ik denk het niet en zeide tot Loudon: >Ik (i^e ik) verlang van u dien zedelyken moed niet; het zou een klap wezen in 't gezicht van Regeering, Kamer en Volk, die uwe reeds moeilyke taak verzwaren zou.« - Maar zyn broeder Franck deelde my mede, dat hy tot James gezegd had: >Als ik Gr-G' was, zou ik reeds lang van Roorda party hebben getrokken.« Toen ik dit hoorde, heb ik Franck te kennen gegeven wel weer te willen dienen, in 't belang van myne kinderen en schuldeischers, mits rechtstreeks van den landvoogd afhankelyk, dus: öf in zyn kabinet, öf als chef van een spoorweg-aanleg, byv. op Sumatra. Ik ben benieuwd of James doof zal blyven voor de lasteringen van myne vyanden. Vissering roemde ook in Hilda: »de schoone gedachte*. Van der Linde houdt van Vloten voor partydig, Jan Salie en stokhollander. Schryf my eens den naam van den uitgever der geschlechtliche Religion'. Myne bestelling bleef zonder gevolg. Met de Locomotief onherroepelyk gebrouiileerd. De red. v. K. liet my 9 maanden op myn geld wachten, en is woedend over myne aanmerkingen hierop en vooral op zyn 18 maandsch snobbish zwygen. Hy herinnert my nu myne schulden aan anderen op Java. 't Is wat laat! Hy schynt daaraan niet gedacht te hebben, toen hy my aanzocht om medewerking. Wat zelfachting! Nering-moraal! Neen, geef my geene hoop. Journalisme is de proefsteen dei oorspronkelykheid. Qy hebt ze, Huet ook. Ik niet. Zelfs van Vloten niet. Zyt van ons hartelyk gegroet en de hand gedrukt. Uw vriend R. v. E. XVI. W.baden 9 Januari '72. Beste Roorda, Zoo, is Plet weer te Brussel geweest? En zal hy hier komen? En zal 'teen weekblad zyn? Tot nog toe heb ik hem geen woord over zyn plannen geschreven. Daar ik alleen door u er iets van weet, schynt hy er een geheim van te maken. Over 't geheel tracht ik voorzichtig te zyn in schryvery, niet wat myzelf aangaat, maar omtrenl anderen, 't Figuurlyk gebruikt woord overbrieven is hier van letterlyke toepassing. A en B brouilleren soms, omdat C aan A meedeelt wat hy van B weet al zy 't dan dat A het heel goed weten mocht. Och over 't geheel is schryven een pitoyabel ding. Out, kerel ik zit zoo met Mill. St. in myn maag. *) *) Brief XV van R. begon met: Dank voor de Mill. St. — Dat moet dus geweest zyn voor een afl. van de Mill. St Want ook dat werk is als de eerste Ideën verschenen b) afl. van 5, 6 vel. Nu zal je nog gelyk krygen. Eens in zooiets gestoord, is 't aanknoopen moeielyk. En ik had nogal tegen je gebluft dat ze zoo goed zouden worden. Ik meende dat ik ze goed in 't hoofd had, maar 't lichtje is uitgeblazen. De teugels zyn me ontvallen. Dat komt wyl er sedert ik dat ding opzette, zooveel verdrietigs voor my gebeurd is. Gister kreeg ik bezoek van drie jongelui uit Holland. Raden Mas Ismangoon ) Wiggers van Kerchem > studenten. Jacs. Scheltema ) Ze bleven zoo kort dat ik niet eens gevraagd heb of de laatste een broer van Constantyn is. Zeg gy me dat. Lion verachten ? Geen grein meer dan de andere courantenschryvers! 't Is me een raadsel waarom men zoo over dien man heenvalt. Voor eenige jaren verkocht zich zyn tegenstander in den Haag ('t andere oudere Dagblad) aan zyn courant, met huid en haar, d. i. met abonnés, correspondenten, relaties, officiëele advertentie-rechten . .. kortom 't heele standje. Tot op den laatsten dag werd Lion's blad in die andere (liberale!) een pest genoemd. Als dat nu geen veilheid is, weet ik 't niet! Heeft ooit iemand, buiten my, daarover geklaagd? (ik meen in n°. 451 van de Ideën). leder neemt aan dat de krantenschryvery eene prostitueerende zaak is, waarom nu alleen Lion aansprakelyk te houden voor de schande van allen? Bovendien, ik héb over die heele omkoopery andere begrippen dan de gewone, 't Is me nooit mogelyk geweest een hoer te verachten. Is dit een gebrek in myn zedelyk tastgevoel? Ik heb van zulke schepsels geen anderen indruk dan iets als: och, die stumpert! Nu, dit klopt niet met myn oordeel over Lion. Hem minacht ik wel, en ik noem hem geen stumpert, maar ik trek daarin alleen party voor hem, dat ik t onbillyk vind hem alleen te doen boeten voor de rest. Bovendien houd ik in veel liberalen de haat tegen dien man voor afgunst. Hy verkoopt zich duurder dan hun mogelyk was. En nog iets over omkoopery. Hoe staat het met de kommiezen en referendarissen aan een ministerie, die voor een bepaald tractement alles schryven en bewerken »in den geest« der Excellentie van den dag? Is dat niet dood-eenvoudig een kostwinning? Welke casuist vordert dat ieder toekan soerat zyn ontslag neme, zoodra hy 'n principe moet verdedigen dat het zyne niet is? Waarom is een krantenschryver meer te veroordeelen dan andere lui die hun pen verhuren of verkoopen ? Wat 'n immorele redenatie, niet waar? Wat my betreft ik zou 't niet kunnen. Niet omdat ik zoo braaf ben, maar ik »hok« terstond als ik iets tegen myn gemoed doe. Ik schreef 't in Idee , .. «Zelden schryf ik wat ik wil en nooit wat 'n ander wil.« Dit is de zuivere waarheid. Sedert ik die tuchteloosheid in mezelf opmerkte, en overtuigd was van de verregaande moeielykheid myzelf daarin te dwingen, heb ik dien dwang opgegeven. Maar 20, 30 jaar geleden, streed ik er tegen. Wat me dat gekost heeft! Eens te Baglen was een kabinetsbrief gekomen om de residenten te polsen over scholen voor zoons van inl. hoofden. De resident von Schmidt auf Altenstadt vloekte en raasde over die «verdomde baarsheid van de Alg. Secretarie die den Q. G. zulke zottery had in 't oor geblazen«. Twee dagen later kreeg ik 't stuk om >aftedoen« volgens dispositie in margine. Die dispositie begon: »'t denkbeeld van Z. E toejuichen* enz. Wat me dat toejuichend stuk gekost heeft! En ... ik zeide 't den resident. Ik herinnerde hem zyn vloeken by de ontvangst, en hy was kwaad over m'n geheugen. Ik had overigens le franc parler met hem, maar ditmaal kreeg ik een bar: »mnheer, ik verzoek u myne dispositie te volgen, en zonder aanmerkingen, asjeblieft!Zoo heb ik te Menado mishandelde en gevluchte pandelingen moeten terugzenden aan hun zoogenaamde eigenaars. Te Baglen had ik f 200, te Alenado 6 of 800 in de maand. Was ik nu veil, omdat ik voor 2 of 6 honderd gulden 's maands dingen deed tegen myn gemoed ? Dit is zeker, dat ik het n u niet doen zou, voor niets ter wereld. In dien tyd echter kostte my 't doen meer inspanning dan nu noodig wezen zou voor 't weigeren, en ik kan betuigen dat ik in die dagen 't gevoel had van moeielyk volbrachte pligt. Maar geen twee dingen zyn gelyk, dus ook niet die dingen met de veilheid van Lion. Ik haalde maar een-en-ander aan, om 't oordeel over dien man op breeder terrein te brengen, en tevens om een legio anderen naast hem te zetten. Ik geef ü recht Lion laag te stellen, maar aan weinig anderen. Help eens kyken of Plet - dan wel degenen die hem geld bezorgen — een stuk van u plaatsen zal dat nadeelig werkt op de financien ? Ik wed neen! En alweer vraag ik: zou dit te vorderen zyn ? Neen! Beste kerel, wie zou broodbakken als ieder een held was? Nog iets van Lion. Ik sprak van hoeren. Heeft het u niet wel eens gestuit zoo'n schepsel te hooren laagstellen door wezens die slechts daarom tot 'n andere cathegorie schenen te behooren, omdat ze daartoe niet waren gedrongen door nood? Of omdat ze in stee van verhuren zich hadden verkocht? Of omdat niemand ze huren of koopen wou? 't Fabula docet van m'n redenering is, dat de Rotterdammer van Fr. van de Putte geen millimeter hooger staat dan 't Haagsche dagblad. Voor Napoleon III trek ik party omdat hy werkte. Hy deed wat. Uw oordeel over Thiers deel ik volkomen. Ik heb zoo'n hekel aan dien vent, dat ik hem wenschte gestraft te zien als een schooljongetje, 't Komieke is dat hy gesteund wordt door Duitschland. Zonder de Pruissen ware hy zeker al gevallen. Maar zy hebben noodig dat de zaak telle quelle marcheert om hun geld te krygen, en tevens is 't hun zeker aangenaam dat Thiers niet genoeg beduidt om Frankryk te releveren. Ik vrees dat hy zich zal kunnen staande houden door zyn nietigheid. Op kleiner schaal hebben wy een voorbeeld gehad van iets dergelyks. Toen Baud aftrad, zocht hy naar iemand die onbeduidend genoeg was om naar zyn pypen te dansen. Pahud werd daartoe uitgekozen. Deze was vyf jaar lang minister en vyf jaar Q.-G. Na Baud's dood was hy nu eenmaal en place, en hy bleef en place. Nu, geheel gelyk is alweer die zaak niet met het bespottelyk fortuin van dien Thiers. Hebt ge Ruloffs gekend ? Hy was off. administratie marine, later hoofdadministrateur, president Rekenkamer, Dir. van Producten, Dir.-generaal van financiën, Raad van Indië, Vicepresident, Staatsraad. Nu, Thiers doet'me aan dien man denken, ook - volgens portret — in 't gelaat. Ruloffs was kittig, zoogen. driftig — nooit tegen iemand die hem aankon! had flux de bouche, »schreef 'n mooi stuk« en dacht altyd aan z'n voordeel. Toen hy President van de Rekenkamer was, lag de oorzaak der fouten van een of ander, altyd hierin dat er niet in plaats van zoo'n kollegie, eene «generale contröle« bestond. Dat beduidde: er moet een contröleur-generaal zyn, nam.: I. C. Ruloffs. Zoodra hy Dir. van Producten was, verviel terstond de behoefte aan dat eenpersonig controleur-generaalschap. Ik houd Frankryk voor déchu pour tout de bon. Niet om de nederlagen die 't leed, maar om de oorzaken waaruit die nederlagen voortvloeiden. Louis XIV met zyn gloire en litteratuur over gloire, heeft de natie bedorven. Ze is te gronde gegaan aan gerymel en frazen. Ook Napoleon III is bezweken onder de leugens zyner omgeving. Hy schynt waarlyk geloofd te hebben dat zyn land vol helden was, en in die meening zette hy zyn laatste gekheid op touw. In de fransche litteratuur jaagt elke franschman 6, 10, 100 vyanden op de vlucht. Wie dit gelooft, en met die kerels in zee steekt, lydt schipbreuk. En de verregaande onwetendheid der fransche voorlichters! Dat gaat alle begrip te boven. Of James Loudon doof zal blyven voor de lasteringen uwer vyanden ? Dit kan ik bezwaarlyk gelooven. Daartoe zou meer karakter noodig zyn, dan ik hem durf toekennen. Hy is te algemeen »geacht« om iets te beduiden. Ieder vindt hem een »lief« mensch. Zoo n renommee wordt verworven door andere hoedanigheden dan die noodig zyn om u ter zyde te staan. De conditie van die lievigheid is: niets te doen te hebben met iemand die door velen onlief wordt gevonden. Ergo . .. Wat ge my schryft over zwartmakery (byv. van Boutmy) is een treurig onderwerp. Met zulke dingen worden wy ondergehouden. Ik peins sedert jaren op een efficace manier om den invloed van den laster tegentegaan, en 't lukt niet. Ik weet alleen wat niet goed is: driftig afwyzen of gemoedelyk pleiten. Spot is 't eenige dat niet schaadt, maar helpen doet het ook niet veel. Doch ook daarover zou ik u gaarne spreken. Er is veel by optemerken. Eén ding komt me redelyk nuttig voor, maar dat is niet voor 't grypen: geld, veel geld. Met geld ... nu ja, dat weet ge ook wel. Het oordeel van v. d. Linde over van Vloten beaam ik. Je suis payé pour le savoir. Jazelfs, myn opinie over v. Vloten is nog ongunstiger. Ik heb oorzaak hem voor valsch te houden. Hartelyk gegroet. Uw vriend Douwes Dekker. Ik zend u heden dat boek over Geschlechtliche Religion. Meen in godsnaam niet, dat ik des schryvers conclusiën aanneem, vooral niet z'n voorgeslagen »heilmittel«. Integendeel! De kerel is my uiterst antipathiek, en ik zou hem myn hand weigeren. Ik noem hem vies, gemeen, smeerig. Houd dit wel in 't oog. Toch zeg ik dat zyn boek een der nuttigsten is die ooit verschenen. Ra, ra, wat is dat? Nu, lees zelf, al lees je 't niet geheel uit (een tour!) en erken de verdienste iets te durven zeggen, wat alle anderen met ge- 7 maakten onnatuurlyken afschuw verzwygen. Dat nu de verdienste minder groot is, omdat er blykt dat de auteur — die grof voelt — geen pudeur te overwinnen had, kan waar zyn. Maar dit is de vraag niet. De vraag is of 't niet tyd wordt eens eindelyk sommige dingen by den naam te noemen. De schryver baant den weg, om — nu eens de kwaal genoemd is — beter middelen uittedenken dan hy aan de hand geeft. Hy is — in de keus zyner middelen — plat. Dit is een geluk. Want juist dit noopte of veroorloofde hem te werk te gaan met zekere brutaliteit, waarmee de geheimkratnery der geslachtszaken moet aangegrepen worden. Hy werpt vuil op 'n spook. Dat vuil is niet mooi, maar .... hieruit kan voortvloeien dat wy 't spook verjagen. Nog eens: de man is my zeer antipathiek. Ook redeneert hy als een oude slof. Maar de feiten die hy noemt zyn belangryk, en 't is goed dat men die ïindelyk noemt. XVII. Br. 12 Jan. '72. Waarde. Dekker! Gaarne neem ik natuurlyk de vereerende onderscheiding aan, my in uw laatst voorgaanden brief aangeboden, de vertrouweling van uw werkplan te zyn. Maar hebt ge wel gelyk met te beweren, dat ge niet verplicht zyt dit aan >publiek<, mee te deelen? Paul Louis zei eens: »Als ge een idee hebt, openbaar het, want het behoort niet u, maar iedereen.« Absoluut is dit niet waar, want het zou ons met nog meer prulwerk overstroomen, maar mag een man van uw genie iets van zyn geest aan 't publiek onthouden, als de vrucht ryp is? Al is het denkbeeld niet onwederlegbaar, is 't toch weldadig. Ik begryp echter uwe verachting even goed als den afkeer der democraten van 't grauw. Gy pleit in uwe Mill. St. (waarmee gy gelukkig in de klem zit, zoodat ik verwacht dat gy u door een bewonderingwekkenden sprong bevrydt) voor spoorwegen door de vlakte op java. Het was my eene voldoening een bondgenoot in u te vinden. Vóór zeven jaren stelde ik voor, dat de wetgev. macht aanvankelyk slechts de eindstations zou bepalen. Ik wilde voor de eerste lyn geen tour de force. Stieltjes' baan stuitte by Merakmatie op een uit te kappen steenklomp van ± 500 ellen lengte en 60 (?) ellen hoogte. Hier was nog niet geboord geworden. In den zytak naar Ambarawa vond men later steenen, zoo groot als eene kamer. Gy weet, dat vele kalkmassa's op Java van yzeroxyde doortrokken zyn, en dat het door de groote poriën ontsnappende kruit der pétards veel van zyne verbryzelende uitwerking verliest. Myne baan liep oostelyk, vlak langs den noordelyken voet van de heuvelry Goenoeng Kf-ndeng, tot Poerwodadi, en steeg over de eerste 42 palen slechts 42 el, dus i/isoo! daarna had men zuidwaarts de steilste helling Byna geene ingravingen en ophoogingen. Ik wilde den spoorwegdyk over de eerste 42 palen samenstellen uit den uit te graven grond van een vlak daarlangs aan te leggen vloeiïngskanaal in Demak en Grobogan. Om aan alle geschil een eind te maken stelde ik voor toepassing van de wet in Massachusetts: voor de in aanmerking komende tracés vergelykende begrootingen van 1» aanlegkosten, 2° exploitatiekosten, 3° vervoeropbrengst. Het brutaal bootsmangeweld van v. D. P. deed dit vergelykend onderzoek staken. Byna zeker zou ik myn proces tegen Stieltjes gewonnen hebben. Maar nu er een net komt en men leergeld betaald heeft, verandert de quaestie. Uit een staatkundig oogpunt zelfs behooren, geloof ik, de bergen opgezocht te worden. Ik las nl. in de Quatrefages' cursus over anthropologie aan het Museum d'hist. naturelle in Dec. 71, dat in warme landen de invloed der kruising met zwarten aan de stranden wordt bevorderd, maar in de bergen overwonnen door het milieu. In Senegambia» zegt Duveyrier in zyne reis naar de Sahara, heeft het zwartenbloed het blankenbloed overwonnen in de vlakte ; in de bergen daarentegen, waar het laatste zyn oorspronkelyk klimaat terug vond, heeft het de overhand behaald. Stemt deze wetenschappelyke waarneming niet overeen met wat wy instinctief in Indië gevoelden en vermoedden ? Qy zult misschien gelezen hebben, dat Thorbecke onlangs in de Kamer verklaarde meer last te hebben gehad van zyne vrienden dan van zyne tegenstanders. Men begrypt nu nog beter zyne vroegere wrevelige, onwaardige uitdrukking, door u gebrandmerkt: »ik behoor niet tot de liberale party.« Maar had de man dan nooit gehoord van het woord van de Retz, herhaald door Ledru — Rollin en een gevangen genomen oproermaker: »Wat zal ik u zeggen? Ik was haar hoofd, dus moest ik haar wel volgen.* Gerechte straf! Karakterloosheid is het logisch gevolg van partyzucht. Dat Nap. III werkte, is, dunkt my, niet voldoende. Hy werkte te dikwyls demoraliseerend. Kent gy b.v. iets lagers dan omkoopen? Wat gy van Lion zegt is volkomen waar, maar juist daarom wou ik, dat gy zoowel over hem zweegt als over de »liberale« schryvers. Qelyk ik reeds schreef: Laat zoowel Wintgens loopen als Thorb. en de rest.* Geen hunner verdient eene eervolle melding. Juist omdat Lion geen stumpert is, kan hy zichzelven wel verdedigen. Ook ik heb reden om v. Vloten voor eenigszins onoprecht te houden. Aan de eene zyde behoort men welwillend te zyn voor hen die hun leven doorbrengen met denken en niet met geldmaken, maar aan de andere zyde strenger. Noblesse oblige. Uw gedrag tegenover Schmidt auf Altenst. verwondert my. Eene der redenen, waarom uw vurig verzet tegen mishandeling veel krachtiger vlammen uitslaat dan het myne, is misschien, dat by u de brandstof langer opgehoopt was. Reeds na eene maand dienst weigerde ik, kettinggangers van myne steenbakkery voor Maj. Bousquet op zyn erf te laten werken, ofschoon 't zes jaar onder myn voorgangers zoo geweest was. Daarby kwam eene vrouwen-perkara. Hy deed lit a part om geen kinderen meer te krygen. Zyn vrouw was 30 jaren. Ik had nog onbedorven beginselen en werd dus verplaatst. Eerst onder Kortz, toen onder den ploert Fredzers *), vervolgens gepasseerd. Daarna twee goede chefs, waaronder één braaf: Uhlenbeck. Eindelyk onder den dief Steinmetz, broeder van den generaal, ontslag gevraagd. Zonder die kettinggangers die kinderkousjes moesten wasschen, ware ik misschien nu een Slymering en colonel, zelfs ridder van Leeuw *) Niet duidelyk. en Eikenkroon, gelyk myne tydgenooten, die zich verbeelden meer te zyn dan ik. Hoort ge niets meer van uwe schoonzuster Louise? Myne driejarige Marie zei gisteren: «Grootmama heeft niet eens een mof; 't is om te lachen.« Feringa is terugstootend door zyne verwaarloozing van vormen, ook in zyne brieven. Tot myne vrouw en moeder sprak hy van 't tertiair syphillis eener kennis! Ze begrepen hem niet. Gelukkig! Geschlechtliche Religion niet ontvangen. Niettemin dank voor de gulie bereidvaardigheid. Wy groeten u hartelyk. Met een handdruk. Uw vriend. XVIII. Wiesb. 26 Januari 72. Beste Roorda, Uw laatste brief is van den 12den. Daarin staat: «Geschlechtliche Religion* niet ontvangen. Het boekje was verzonden op denzelfden dag als de brief waarop uw brief van den 12den antwoordt. Ik begreep dus dat ge het een dag of bestelling later ontvangen zoudt. Is dat zoo? Alle waarheid meedeelen aan Publiek? Waarachtig niet! Ik vind het al wel wanneer men 't niets dan waarheid geeft. Ons verschil van zien zal te wyten zyn aan misverstaan, als gewoonlyk wanneer twee eerlyke 'lui 't oneens schynen. Gy spreekt over meeningen, ik over plannen. Men laat niet ieder in zyn binnenkamer, of zelfs, men verleent dien toegang maar aan zeer weinigen. Nog altyd zit ik met M. Studiën in den brand. De indische spoorwegkwestie interesseert my niet. Dit is met zeer veel indische zaken 't geval. Zoodra ik u gesproken heb zult ge eens voor al inzien waarom. «Verschillenden invloed der kruising, naar gelang van de hoogte boven de zee?« Dit wist ik niet; ik vind het zeer belangryk. Ik sla nu Napoleon, Lion, Thorb. Wintgens, v. Schmidt auf Alt. over, en nog een en ander. Als ik niet oorzaak had zeer personeel op van Vloten verstoord te zyn, zou ik hem waarschynlyk aanvallen als schryver, moralist, theoloog.... als publicist enfin! Ergens in m'n Ideën val ik uit tegen het ophemelen van myn schryvery, en verwyt publiek dat het zwygt over die, die, die en die (een greep uit de dageraadsmannen van dien tyd). Onder al die namen komt ook — slordig genoeg! — van Vloten voor. Welnu, hy schryft allerellendigst. Dezer dagen ontving ik de afl. van z'n Levensbode, waarin hy Feringa's boek behandelt. Dat stuk heb ik nog niet goed gelezen. Maar wel z'n »verdediging« van O. Z. van Haren, zegge: verdediging! Dat is curieus van onzin. De lieve brave god beware ieder aangeklaagde voor zoo'n verdediger! Als dialecticien is v. Vloten beneden nul. En ook op lager gebied! Z'n wyze van uitdrukking is allergebrekkigst. Hy schynt de beteekenis der woorden niet te kennen. >Onverhoopte« openbaring van v. Haren's dichtgeest. Onverhoopt! »Maar al te« dikwyls gebruikt als stoplap in plaats van iets gewoonsuperlatiefs. »PIoert« »ploertig« (pleutre?) als algemeene aanduiding van iets wat door v. VI. wordt afgekeurd. Ik geef t den nazaat in drieën, uit zyn gebruik van dat woord afteleiden wat het eigenlyk beduiden moet. (Ik had wel eens lust een definitie daarvan te maken, maar 't is niet makkelyk. Als ik zie hoe plomp v. VI. genoegen neemt met één woord om byna alles te qualificeren wat hem verkeerd voorkomt, kryg ik medelyden met myzelf die dikwyls uren lang zoek naar 't epitheton dat my juist voorkomt. Eens slechts, meen ik, heb ik 't woord ploertig gebruikt, en daar bedoelde ik iets als geëndimancheerde would-be gedistingeerdheid. (in Idee 451) Dat er onder de eigenschappen van v. Haren's vyanden ,óók ploertery bestond, kan waar zyn. Maar onjuist is het dit voorop te stellen. Het woord ploert komt in 't stuk van v. VI. herhaaldelyk voor. (5 maal in 21/2 blz.) Bovendien het staat in den titel, die let wel: tekst is, het quod demonstrandum van z'n betoog. Het komt my voor alsof ik, v. Twist aanklagende, dien man gedurig »dief« • noemde. Dat doen straatjongens. En hierin zit juist het verschil tusschen schelden en aanklagen. Als bydrage tot de legio stukken waaruit te leeren valt hoe men niet schryven moet, is v. VI.'s stuk kostelyk. Want dat ruw inhakken bewyst dat de schryver zich niet de moeite gaf te distingeren. Er is mangel aan oordeel des onderscheids. Wie eens voor al ieder die hem niet aanstaat, met hetzelfde vage woord karakteriseert, geeft blyk van weinig conscientie. Het is in dien zin dat ik waarde hecht aan schryvery. Slordigheid in uitdrukking is my een kenmerk van immoraliteit. (Ik behoef u niet te zeggen dat ik hier niet bedoel grammairezaken). Maar: als men een schryver (nogal ten onregte!) berispt omdat hy »heur« schryft voor »haar«.... omdat hy (weer ten onregte) »ai« zegt voor »ei«, (waar ei niet te pas zou komen) als men 't iemand tot verwyt maakt dat hy Pruissen met twee s schryft, dan wachte men zich voor... Ik nam daar 't boekje nog eens ter hand, en begon aantehalen Maar.... 't wordt te veel! Een staaltje: «Niemand zal ontkennen dat het niet ten volle (negatief) (neg.) (neg.) verdiend was « Niemand ontkent — ieder erkent. Alzoo, het was volgens van Vloten: niet ten volle verdiend. Hy bedoelt: dat het wèl verdiend was. Dat is 'n lapsus, zegt ge? Toegestaan. Maar'theele stuk, wat redenering betreft, is van gelyk allooi als de schryftrant die van zulke lapsen aan elkaar, i.e. niet aan elkaar hangt, 't Gevolg is dan ook, dat ik, als men my dwingen kon zonder verder onderzoek te decideren, nu, na v. Vl.'s verdediging, den verzenmaker van Haren terdeeg voor (zoogenaamd) schuldig houd. Ik zeg: «zoogenaamd*, want de heele zaak is me... Och, ik zoek naar andere deugd, dan de bravigheid die er schynt te liggen in 't niet verkrachten (of verleiden?) van z'n dochter. Ziedaar alweer een onderwerp waarover ik publiek m'n opinie niet zeg. Ik wou niet graag den eersten den besten kwajongen een welkome gelegenheid bieden om my straffeloos met steenen te gooien. Ook moet ik erkennen dat van Haren (indien de zaak waar was) wel schuldig wezen zou. De zedelykheid eener daad moet gemeten worden aan de begrippen van den man zelf die haar begaat. Te Keulen heb ik een man gekend die, naar men zeide, na den dood zyner vrouw, z'n dochter tot vrouw had genomen. Ik kende hem niet genoeg om te weten of hy eene laagheid had gedaan, of 'n wysgeerig heldenstuk. Ik zag in dat dit laatste mogelyk was. Myn schroom om over zulke dingen myne opinie te zeggen, schynt overigens door velen te worden gedeeld. Althans in de kibbelary over Byron werd alleen gehandeld over de vraag: of de zaak waar was ? Niemand durfde zeggen: en al ware 't zoo, wat zou het dan? Naar myn inzien bestaat een der scherpst geteekende kenmerken der zedeloosheid in de gratuite verdoemenis van dissidenten. Byna elke veroordeeling is 'n dekmantel voor eigen beroerdheid. Bovendien: een hoofd-ingredient van kwaadspreken is: jalouzie. Als 'n jongen een wafel steelt, wordt hem dit 't meest verweten door 'n kameraadje dat veel van wafels houdt. Hieraan is 't schandaal toe te schryven dat er gewoonlyk wordt gemaakt van geschiedenisjes die met geslachtsdrift in verband staan. Ook flinke diefstallen maken zooveel opgang, omdat de gelukkige dief benyd wordt. * Honderd duizend fl gestolen?.... hè!« Dat hè moet beduiden: infaam! Maar de ware beteekenis is: als ik die fl 100m maar had! Nu stap ik af van v. VI.'s kakografie. By 't lezen van uwe stukken zie ik dat gy niet noodig hebt op zulke fouten gewezen te worden. Neen, nog één staaltje toch. Vergelyk 't pedante stuk over 't woordje: 'dien« met de 2de helft van blz. 173, waar v. Vloten (ik beweer door 't vermyden van een gepast: die, deze, diens) er in slaagt, na de vraag: wat was er voorgevallen? den lezer te doen ignoreren wat er voorgevallen was. Wie al de hy's en zyn's uit die halve blz. behoorlyk weet te verdeelen onder de regtmatige eigenaars is een feniks. Ik kan er niet uit wys worden. Waarom zou men niet mogen zeggen: A kwam by B en zette diens hoed op? Ik zal by voorkomende gelegenheden zoo vry zyn, n'en déplaise aan van VI. Het raadseltje: een vogel vloog in de lucht, en er zat een hond op zyn staart, is voor kinderen aardig, maar ik betwyfel of we de taal moeten regelen naar de eischen van raadseltjes die behoefte hebben aan dubbelzinnigheid. Wy, groote menschen, hebben behoefte aan 't tegendeel. Onze roeping is raadsels optelossen, niet ze te maken. Ik geloof overigens niet dat van VI. 't plezierig vinden zou als men schreef: Na 't lezen van van Vloten's stuk over van Haren houd ik my overtuigd dat.... hy z'n dochters bedorven heeft. De uiting van uw Marietje over grootmama's mof, of beter niet-mof is vlymend. C'est age est sans pitié. Toch is er erger mogelvk. Het kleine trapt op 't kleed, het groote trapt op 't hart.« Daarover mondeling hoop ik. Want ik blyf er by dat ik u gaarne spreken wil. 27 Jan. Ik ontving hedenochtend uw brief *) Uw klagt over F.'s gebrek aan vormen is my niet *) Die hier volgt als No. XVIII, en van denzelfden datum als de aanvang van XVII. vreemd. Ja, dat vindt men dikwyls by lieden die hunne onafhankelykheid meenen te moeten openbaren door ruwheid. Ik geloof dan ook dat het verblyf te Groningen daarop een ongelukkigen invloed heeft. F. zou (hoop en denk ik) schrikken van twee maal twee gelyk vyf, maar hy ziet niet in, of voelt niet, dat zulke gesprekken in bywezen van dames evenmin rymen als zoo'n onwiskundige kettery. Zonderling, dat gebrek aan takt! Wie in zyn presentie sprak over een »som« in plaats van »voorstel« over »een regel van drieën« in plaats van »vergelyking« of >evenredigheid« zou hem voorkomen als 'n filister. Is 't dan zoo moeilyk te vatten dat er ook op andere terreinen shibboleth's zyn waaraan men den beschaafden man erkent? Nu, uw heden ontvangen brief. Over myn afkeer van den schryver der Grundzüge alweer een misverstand! Let wel: ik juich het démystificeren van zekere zaken toe. (dit heeft niets te maken met groningsche plompheden-). Hoe zou ik het schenden van pudeur kwalyk nemen aan een schryver die juist betoogt dat het zoo verkeerd is die dingen niet by den naam te noemen? De zaak is dat ik den schryver beschuldig van gebrek aan — hart in de keuze der voorgeslagen middelen. Ik ben vies van z'n dorre, berekenende terughouding, en zie niet in waarom hy niet nog 'n stap verder (?) gaat, en sodomie aanpryst? Zyn voorbehoedmiddelen walgen my. Er is iets.... ik heb geen tyd om precies te zeggen wat ik meen. Hy is me niet dierlyk-onschuldig genoeg. Als de maatschappy moet gered worden met beschermende vliesjes.... bah! Waarom niet liever regtstreeks onanie aangeprezen? Is zyn systeem iets anders? Ook spreekt hy (in z n hoofdstukken die de voorbehoedmiddelen tegen overbevolking behandelen) byna alleen uit 'n oogpunt van .... Nog eens ik ben niet gereed met het behoorlyk uiten myner gewaarwordingen. De vent is my walgelyker dan b.v. de Saade of Crébillon. Wie z'n wellustige indrukken zoo reglementeert en knevelt als hy voorschryft, deed beter die zaken maar eens vooral af te snyden als Origenes. Dat is flinker. Ook zyn al z'n voorstellen radicaal onpraktisch. Een man kan, door zich zóó of zóó tot 'n beroerdeling te maken, zorgen dat hy: 1°. niet syphilitisch wordt; 2°. geen kinderen voortbrengt. Niets gemakkelyker. Maar... dat is de kwestie niet. De kwestie is hoe de Maatschappy moet bewaard blyven voor overbevolking en syphilis. Van avond meer. Hartelyk gegroet. Uw vriend D. D. Antwoord my met ommegaande of gy schaken kunt, en zoo ja of ge my 't groot genoegen wilt doen een corr. party met my te spelen. Ik speel sedert 40 jaren en blyf altyd zeer middelmatig, maar houd er veel van. Toe, doe het. Het is een groote ontspanning. Je hoeft niet te kunnen schaken. Als ge wilt, zou ik maken dat ge 't kunt. Daar heb ik plezier in. XIX. Br., 26-1-72. Waarde Dekker! Een paar dagen na de verzending van myn vorigen brief ontving ik de Grundzüge enz. Vriendelyk dank! Zeg maar, wanneer gy het boek terug wilt hebben. Ik heb er nog niet genoeg van gelezen om u te mogen tegenspreken, maar wat ik er van las doet me verwonderd zyn, dat gy den schryver uwe hand zoudt weigeren. Ge zyt toch de laatste om u tegen iemand te doen innemen door het ongewone van zyne beweringen. De man schynt overtuigd en welmeenend. En >pudeur« verlang ik in zulk een boek evenmin als in een tydschrift over verloskunde. Nu, ik ben zeer verlangend naar 't geen gy er in 't openbaar van zeggen zult. In 't fransch is 't werk ook reeds vertaald. Onze preutschheid zal het wel den toegang tot ons land afsluiten. Dewyl ik in een vorigen brief aan de Locomotief omtrent uw oordeel over Lion (Mill. Stud.) gezegd had, dat al zeer weinigen dit beamen zouden, heb ik gemeend in een volgenden de bepleiting van uwe meening te moeten reproduceeren, zonder echter u te noemen. Ik heb een vriend sprekende ingevoerd, die aldus begint: »Gelyk Multatuli veracht ik L. geen grein meer dan<- . .. enz. Het zal my wel niet mogelyk geweest zyn u voor oplettende lezers te verbergen, maar gy stopt toch ook uwe meening niet onder stoelen en banken. Wat ge van Pahud zegt, is zeer waar, maar hy had eene zeldzame eigenschap: hy was niet partyziek. Hy benoemde my tot spoorweg-ingenieur »in 't belang der zaak< op voordracht van Stieltjes, ofschoon ik heftig tegen hem geschreven had. Thorbecke daarentegen noemde, in weerwil van zyne achting voor Stieltjes' bekwaamheden, hem, in zyne afwezigheid, in de Kamer een »zoogenaamd deskundige* omdat hy van Rochussen de zending naar Java had aangenomen ! Plettenberg blyft besluiteloos. Onmiddelyk deed ik hem 't voorloopig antwoord van v. d. Linde en Feringa kennen, maar hy heeft zich nog niet rechtstreeks tot deze heeren gewend, 't Zou treurig zyn zoo deze geest altyd in de courant bleef heerschen. Zoo 't niet tegen uwe overtuiging aandruischt, beweeg hem dan, mondeling of schriftelyk, my meer verantwoordelykheid en honorarium dan van een Belgisch correspt. in dat weekblad toe te kennen. Byv. my ook te belasten met het »wekelyksch overzicht-* en andere bepaalde onderwerpen. Als ik meer aansprakelyk was voor 't orgaan, zou ik er natuurlyk nog meer hart voor hebben. Wat is hy zelf? Gérant? Hy schynt niet noodig te hebben om 't geld een baantje by eene courant te bekleeden. En ik begin minder sanguinische verwachtingen te koesteren omtrent het schitterende van de door Loudon te schenken voldoening. Heeft 't weekblad een »hoofdredacteur« ? Nu ik de Locomotief heb opgezegd, moet er wat in de plaats komen, dat my in staat stelt te Brussel te blyven. Nu, als ge meent, dat ik by het blad wat goeds kan doen, zult ge wel warm pleiten. Zyt van ons drieën vriendelyk gegroet. Met een hand Uw vriend Roorda. Gy deeldet my mede eene lofrede op 't huwelyk te hebben geschreven. Volgens de statistische becyfering van Bertillon is de sterfte onder de célibataires het dubbel of 11/2 maal die der echtgenooten, de criminaliteit, verstandsverbystering en zelfmoord ook het dubbel. Wat misdadige verkoop van die Elminezen! Lord Cleve zei, dat men nooit tractaten moest sluiten dan met de hand aan 't gevest van den degen. Wy doen 't met den hoed in de hand. Die kwaejongen van een Thiers! En die gamin moet aanblyven faute de mieux! Dat teekent den toestand. Adieu! Hebt ge ons Studenten Weekblad gelezen? De geheele jaargang misselyk. Herschel II nam waar, dat wy ons met »torpor« voortplanten. Vergelyfc Amsterdam met Berlyn. Vale. Het Nieuw Kerkelyk Weekblad (modern) haat /ooral in Dr. Kroner: »de propaganda van het itheisme«, dus dat hy zyne kinderen geen nonnen aat worden! XX. Brussel, 28 Jan. 72. Waarde Dekker! Qy hebt volkomen gelyk. Ik bedacht toen myn brief weg was, dat men plan en steigers voor zich zelf behoudt, niet aan het rtubliek geeft. Ik mis uwe onovertroffen kritische opmerkingsgave, maar heb toch taalgevoel genoeg om van Vloten's styl if te keuren. Als een styl niet gemakkelyk en natuurlyk is, begin ik den schryver te wantrouwen. Le style - est... enz. Dit schynt in stryd met myn vroeger beweren jmtrent Feringa. Maar als ik beter opgemerkt had, zou k zeker tot eene andere gevolgtrekking gekomen zyn. iy is koud, en toch was 't weer niet koud my te tomen opzoeken. Hy heeft echter in Groningen nienand, die met hem omgaat. Maar eveneens bracht hy een bezoek aan den ontslagen Janssen. Alweder een mengeling van goed en kwaad. Onlangs schreef ik aan v. d. L. omtrent v. VI.: >Het te veel gebruiken van het woord ploert doet my denken dat hy terecht vreest voor een ploert te worden gehouden*. Klaarblykelyk is eene klopparty met een dissident hem aangenamer dan de zegepraal van de waarheid. Hy roemt altyd zyn eigen waarheidszin, zelfs waar 't niet te pas komt. Noodelooze bekentenissen zyn dikwyls vermomde ontkentenissen. Hy laadt ook den schyn op zich alsof zyne tegenstanders iets tegen hem konden inbrengen, en hy hen hiervan wil afschrikken door te werken op hunnen afkeer van schandaal. Ik zag hem nooit, maar zyn portret geeft my den indruk van iemand, die op de markt een ander heeft afgeranseld, en daarna goedkeuring wil lezen op de aangezichten van de omstanders. Maar zyn in Nederland zeldzaam standpunt en zyne nog zeldzamer houding in myne zaak binden my min of meer aan hem. In geldzaken schynt hy klein. Honorarium biedt hy nooit aan, ofschoon zyn uitgever toch wel per vel betalen zal. Zelfs zond hy my geen herdrukken, ondanks herhaalde verzoeken (het eerste stond boven het handschrift) en durfde hy voorgeven, dat ik te laat was gekomen! Zoodra ik pensioen heb, ga ik naar Wiesbaden, na in den Haag 't pensioen van myne vrouw te hebben verzekerd door storting of aanvraag om korting. Ik meen, dat 't verschil in jaren betaald moet worden. Ik noemde F. koud. In zyne lompheid verraadt hy soms twyfel aan 't bestaan van belangeloosheid. Wy hadden een meisje in dienst, dat altyd engelachtig lief was geweest voor ons Henritje, en ons zou moeten 8 verlaten als hy loopen kon. Ik bezorgde haar eene betrekking by Herman Steyn Parvé, dien ze naar Indië zou volgen. Hare toekomst zou daar voorloopig verzekerd zyn. Maar terwyl F. hier was, nam S. P. eene andere bonne, die zelve de reis wou betalen. Ik was daarover zeer boos. En wat zei F.? »Je woudt ze zeker graag kwyt wezen!« In alles even onkiesch Hy wou me een franc in de hand stoppen als fooi voor de meid. Toen ik hem te kennen gaf dat ik die gewoonte haat, antwoordde hy: »Nou, je kunt te Groningen ook by my komen eten en dan hoef je ook niks aan de meid te geven.« Een ander maal zei hy: »Hier heb je ll/2 fr.; koop daarvan een cadeau voor je dochtertje.* Om hem niet zeer te doen nam ik 't geld aan. Maar wat hinderen zulke manieren ! Ik schaakte altyd weinig, en gevoelde daarover leed, want ik meende, dat alle mannen, waar iets in zat, dolle liefhebbers van schaken waren. Ik wil my beteren. Misschien komt er dan iets in my. Begin dus maar. Ik zal een goedkoop bord koopen. Wy allen drukken u de hand Plet schynt nog niet by u te zyn geweest. Uw vriend R. v. E Ook v. Kesteren's styl mishaagt my: afkeer van eenvoud, vrees banaal te schynen. Zoo zei ds. Kuffeler in de geschiedenis van Petrus: »De gevederde wekker des dageraads kraaide.« Gewrongene denkbeelden of gezochte stylwendingen: karakter met bochten. De moed, waarmee gy over zulke dingen als waarvan van Haren beschuldigd werd, denkt, doet my goed. Tous les goüts sont dans Ia nature. Daarom bevalt my in de Geschlechtl. Religion, wat de schryver omtrent Rousseau zegt: «Beoordeel niemand zonder zyn lichaam te kennen.« Tegennatuurlyke ontucht staat, geloof ik, in nauw verband met geografische breedte. Schaken op een afstand is ook goed tegen het boos worden over verliezen. In 't kaartspel of biljart hindert de winst van myne tegenparty my weinig of niet, maar in 't schaken nog al. In den Levensbode had ik gezegd: »Het forsche en ware van myn Vloekzang.« v. VI. maakte er van: >De snydende waarheid.« Ik had gezet: »Dit was onjuist. Ik heb nooit iemand verkracht...« enz. Hy: »Ik heb echter nooit iemand ...« enz. Is dit verbeteren? XXI. Wiesbaden, 28 Januari 1872. Beste Roorda, Ik brak gister onverwacht af, omdat ik met haast werd genoodigd tot een wandeling, ik schreef u over dat Eng. werk. Het daarin behandeld onderwerp houd ik voor allerbelangrykst, en ik nam my telkens voor daarover (en over de arbeidskwestie) iets te leveren. Uit de conscientie, waarvan ik het gebrek in v. VI. opmerkte, kan ik er niet toe komen. Ziedaar nu myne zedelykheid. Het drukt me in den tweeden Bundel Ideën, de arbeiderskwestie te hebben aangeroerd, daar ik nu inzie haar niet magtig te zyn. Ik weet niet. Er is tusschen die zaak en de Geschlechtliche Religion nauw verband. Ik dring my op, als 't ware geroepen te zyn daarover eenig licht te verspreiden. Die verwaandheid is goed. Maar zie, ik voel, aan den anderen kant weder, niet genoeg verwaandheid te bezitten om het te kunnen. Ik begryp veel minder dan ik vroeger meende. De afgezaagde lieux-comnnins onzer tydschriften, dagbladen en meetings! snyden geen hout. Verhooging van loon baat zeer weinig, of liever: in den aanvang zeer weinig, en kort daarop door evenredige déprécjatie van 't geld — niets. Verhooging van beschikbaar genot — vermeerdering van productie — staat precies gelyk met hooger betaling. Heel in den beginne zou dat iets geven, maar zeer spoedig zou 't aantal deelnemers onevenredig aangroeien, en we waren terug gebracht op de oude schraalte, daar genot alweer nadeelig werkt op de overbevolking. (Gy begrypt dat ik .genot» neem in zeer letterlyken, wetenschappelyken zin, en niet juist als plezier of pret, schoon dat er ook toe behoort.) Ja, ik voel aandrang om over die dingen wysheid te verkoopen, en peins, peins, zonder resultaat. Behalve myn eigen stompheid, is er een andere reden die my 't schryven moeilyk maakt. Sedert vele weken las ik. Wat? Alles! Couranten, historie, verzen, opstellen, verhandelingen, tot preeken toe! Welnu, myn hoofdindruk is, dat we in een gekkenhuis zyn. Voortdurend had ik de gedachte: praat eens met dat volk! Dit verlamt me. Dit zal dan ook bewerken dat ik, weer aan 't werk komende, slecht schryf. Tot behoorlyk meedeelen is liefde noodig. Gesteld dat ik er in slaag myn afkeer van den lezer te overwinnen, dan blyft het altyd een gebrek, als ik, hem voor niet regt wys houdende, te schoolmeesterig alles wil uitleggen. By t lezen van dat stuk over van Haren byv. dacht ik: Welke woorden moet ik kiezen om begrepen te worden door van VI die zóó redeneert? Een optimist zou my tegenwerpen dat er in v. Vl.'s onbekookt party trekken, hart zitten kon, en dat hy wint aan gemoed, wat hy aan logica te kort komt. Als dat zoo ware! Maar dit is, op menschkundige gronden, zoo niet. Die heele ongemotiveerde (zoogenaamde) verdediging van v. Haren, is au fond niets dan een welkome gelegenheid om uittevaren tegen >diens« tegenstanders. Nu, daaraan is niets verbeurd. Een gemeene troep was het! Het gebrek aan oordeel in m'n *) lezers — let wel dat ik >myn< uithaal — verlamt my. Uit de meeste schryvery bemerk ik dat de schryvers zelf niet weten wat zy zeggen, of — als ze 't weten - zich niet bekommeren over den zin hunner woorden. Er blykt dat de lezers hiermee genoegen nemen. Nu spreek ik niet van 't onaangename om te spreken voor zoo'n auditorium. Dat zou men ter liefde der waarheid moeten slikken, als men maar hopen mogt dat zoo'n toestand tot waarheid leiden kón. Maar dit is zoo niet! Er is geen winst by, iemand te doen gelooven dat twee maal twee gelyk vier is, als men hem te gelykertyd tevreden ziet met de meening dat het vyf is, of iets anders. Zoo even las ik: »de lucht was helder, de sterren etc. Onze held stapte echter rustig voort*. Ik kan niet schryven voor *) Dit woord is in den brief doorgehaald. lui die zoo'n »echter« slikken. En voor 't legio lezers die meenen dat v. Vloten iets ten voordeele van v. Haren betoogd heeft, ook niet. Ook niet voor 't andere legio, die meenen dat Burgerpligt iets nuttigs voor Janssen gedaan heeft. Ook niet voor de velen die de schandelyke handelingen van 't lid Westerman in die zaak, over 't hoofd zien. Ook niet voor allen die niet gelet hebben op 't gezegde van v. Bosse: >We behoeven nu de onafhankelykheid van Atjin niet langer te ontzien«. ('t Zal dus een diefstal zyn met voorbedachten rade. Nu, dat is zoo byzonder niet, maar: met brutale proclamatie van die voorbedachtheid! Dat durft zoo'n amsterdamsche épicier zeggen). Onderwerp gy myn brieven niet aan de eischen van exactitude die ik aan publicisten stel. Ik werk moeilyk, en maak daarom brieven als deze, niet tot 'n werk. Uw oordeel over den afstand van Guinee is, naar ik gis, onjuist. De mogelykheid bestaat dat het een verstandige maatregel is. Reeds in den Havelaar sprak ik van dat belemmerende tractaat van '24. Ik voorspel u binnen twee jaren oorlog op Sumatra, nogal van belang: Pends-toi, Crillon! Ja, pendons-nous! De hoofdzaak die ons ontbreekt, is geld. Op die belemmering had ik niet gerekend, toen ik den stryd aanving. Dom of naïf? Of van beiden wat? Uw polemiek over, voor, tegen Lion, in verband met myn oordeel over dien man, of liever: over de wyze waarop men hem bestrydt, is my wel. Och, dat zyn byzaken. Sedert vele weken hoor ik niets van Plet Ik moet hem schryven, want hy liet een brief van ... onbeantwoord. Ik vrees dat hy niet businesslike genoeg is voor zoo'n zaak. Ik wou dat hy hier kwam, en my over z'n courant sprak. Ikzelf geloof niet dat ik goed voor zoo'n zaak ben, althans niet geregeld. Wees verzekerd dat ik hem over u spreken zal zooals 't behoort. Gy zegt: »Zoo 't niet tegen uw gemoed aandruischt, beweeg hem dan mondeling of schriftelyk my meer verantwoordelykheid en honorarium toe te kennen dan van een «Belgisch correspondent.« - Juist! Daarom wou ik zoo gaarne dat hy my over de zaak schreef, of liever nog dat-i hier kwam. Maar ik kan er niet over beginnen. Eigenlyk neemt het my eenigszins tegen de onderneming in: 1°. Dat er zoo'n aanbeveling noodig is. 2°. Dat hy niet aan Feringa en v. d. L. (goede krachten) geschreven heeft. 3°. Dat hy, nu reeds zoo lang, de zaak voor my geheim houdt. Als 't onderwerp met my ter sprake komt, zal ik, met eene op overtuiging gegronde hartelykheid, doen wat ge voorstelt. En ik hoop 't met beleid te doen, nam. niet als voortkomende uit vriendschap voor u. Ik houd het voor nuttig, u zeer, zeer royaal te honoreeren, zéér. - Dit was ook myn plan de vele keeren dat ik op 't punt meende te zyn iets dergelyks op touw te zetten. Ziet Plettenberg dat niet in? Dat augureert niet voor de zaak. Ik wou dat-i maar hier kwam. Heeft hy u niet gezegd waarom hy my geen deelgenoot *naakt van zyn plannen ? Uitkomst door bemiddeling van Loudon? Ik geloof er niets van. Hy is te ... gewoon. Leven de schelmen! Meent ge dat Loudon zoo'n carrière zou gemaakt hebben als hy iets beduidde ? Hy stond nooit iemand in den weg. Hy is allerfatsoenlykst. Studenten weekblad niet gelezen. Ik kan maar niet klaar komen met myn stuk over »Hilda«. Je zult wel zeggen dat ik klaar kom met niets. Dat 's waar, helaas! Ongemotiveerde mooivindery is niets waard. Ik vind Hilda mooi, en kan dat motiveren. Maar ... ik heb juist onder en by en door dat motiveren zooveel aanmerkingen te maken, dat ik pedant en onaangenaam word. Dit nu stuit me om Hilda's wil, die veel meer waard is dan de »Hilda< Het bywerk nam. is, naar myn inzien, ver beneden den hoofdgreep. Ik zie in die novelle juist het omgekeerde van wat in de Lidewyde zoo hindert. Dat is een affreus boek met mooie bladzyden. De ^Hilda« is 'n schoon stuk met leelyke. Maar nog eens, ik kan m'n indruk niet beter uiten dan door de betuiging dat de door Constantyn geschapen Hilda recht had op beter boek. Constantyn verdient dat men hem hooge eischen stelle, en toch hindert het my, hem die zooveel schoons leverde, lastig te vallen met allerlei aanmerkingen die men op een werk van minder allooi niet maken zou. Ik vraagde u gister of gy schaken kondet... kondèt is prachtig, maar hoe anders? Ja, ik wou gaarne een correspond.-party met u spelen. Dat is een alleraangenaamste verpoozing van verdriet. Mogt ge - wat my bevreemden zou nooit geschaakt hebben, dit is geen bezwaar. Met 'n beetje bosse kunt ge 't des verkiezend in een maand minstens zoo goed als ik. Ik namelyk heb wel den bult van liefhebbery in dat spel, maar geenszins van 't meesterschap. Ik schaak niet beter dan toen ik twaalf jaar was. Myn kleine Nonni won reeds op haar tiende jaar nu en dan een party van my, en ik beweer dat ook zy de bosse niet had. Labourdonnais was d'emblée een meester. Men zegt dat hy slechts eenmaal verloor, dat was de eerste party die hy speelde, na pas door 't kyken naar 't spel van anderen den loop der stukken geleerd te hebben. Zoo verhaalt men. Nu, ge zoudt me groot plezier doen, als ge een party (of meer) met my spelen woudt. Als ik zeg dat ik zeer middelmatig speel, bedoel ik daarmee: uit de hand. In correspondentie geloof ik iets sterker te zyn, doch ook niet uitstekend. De zaak is dat ik niet vlug denk. Alle hersenzaken zyn my een arbeid. Myn denkvermogen is zwaartillend. Schryf me ook of Plet het weet dat ge my iets over zyn plannen geschreven hebt? Dat moet ik weten. O, nog een verzoek. Onlangs schreeft ge my over den magnetiseur Weteling te Amsterdam. Nu zie ik in de couranten, dat men hem vervolgt wegens ongex>rl. uitoefening van geneeskunde. Wilt ge my eens lauwkeurig schryven wat uwe ervaring is van dat sonnambulisme? In die zaak is altyd veel onverklaaraaars, en ik wou 't zoo gaarne doorgronden. Ik heb ny eenige jaren geleden daartoe veel moeite gegeven, naar kan de resultaten niet overeenbrengen, noch jnderling, noch met myn begrip. Het stipt constateren ier feiten en dit is 't eenig rationeel punt van jitgang tot oordeel - is dikwyls moeielyk. Men moet liet alleen de waarheidsliefde van anderen controleren, naar ook z'n éigen scheefzien. Wees met de uwen zeer hartelyk gegroet van Uwen vriend Douwes Dekker. XXII. Wiesbaden, 29 Januari '72. Beste Roorda. Dat doet ine plezier dat ge schaken wilt. Ik zal die braafheid beloonen met een geschenk, een aardig boekje over 't schaken. Ik verzend het heden. Le fait est dat ik werken over 't schaken heb, en gy misschien niet. De party zou dus niet gelyk staan. Laat u de gekke toon van dat boekje niet hinderen: de inhoud is aardig Wie't goed bestudeert, kan schaken *). Of-i daardoor een meester wordt hangt van de gaven af. Ik nooit. Over de beteekenis van 't al of niet houden van schaken heb ik veel te zeggen. Ook is er verschil tusschen de liefhebbery en 't kunnen. Ik ontken ... nu, geen verhandeling. Myn oordeel over die zaak is anders dan de gewone meening. Veel goede schakers zyn nullen. Maar 'n andere vraag is of 't niet voor iemand prouveert, dat hy er veel van houdt. My is 't een verdriet-afleider. En dat vind ik, uit 'n zedelyk oogpunt, met het oog op de wyze waarop velen hun verdriet dragen, een certificaat van smaak. Intelligentie heeft hiermee niets te maken. Integendeel, naar ik geloof. Vooral in 't schaken by correspondentie, myn favoriet manier, is iets ... keuteligs. Ik geef u wit, zet en lage nummers. Qy hebt: a, 1 aan uw linkerhand. Ik vind dat we niet juist voor eiken zet briefport aan Leopold of Wilhelm hoeven te betalen. Ik sla u voor de zetten te noteren op de binnenzyde van de papierstrook waarmee we een krant adresseren. Daar- *) Portius. Katechismus der Schachspielkunst. door komt ge meteen in 't bezit van 't »Nieuws van den dag« (zeer m i n!) en van Asmodee (sedert eenigen tyd niet zoo gemeen als vroeger. Er staan nu en dan goede stukken in.) Dus: x) e2 — e4, e7 —e5 en ik wacht uwen 2den zet. Doe geen zet voor ge 't boekje ontvangen hebt en wat ingezien. Uwe mededeeling over die fooi of niet-fooi is curieus. Ik weet geen naam voor zulke dingen. V. VI. zou er zich afmaken met: ploertig. Maar hoe 't genaamd moet worden, weet ik niet! En weet ge wel dat er iets, iets, iets ... naïfs in is ook ? 't Gaat myn verstand te boven. De ondervinding heeft my geleerd dat men over zulke dingen geen verstoordheid toonen moet. Gevederde wekker des dageraads! Prachtig! Dat beteekent poëzie. Te Genève wordt op de scholen geleerd dat lente is: saison des fleurs zon is: 1'astre du jour leeuw: roi des forêts. etc. Daar is een katechismus van, met vragen en antwoorden! Hoe noemt men in poëzie dit of dat? En ... de wereld staat niet boven die dingen! Men vindt dat compleet in orde! Pleizierig voor 'n wezenlyken dichter! Die «verbeteringen® van uwe redactie door v. VI. zyn bespottelyk. Wat verbeeldt hy zich wel! Gy hebt dus dat nummer van den Levensbodeniet? Dat spyt me. Ik kan 't u niet zenden. Het kwam my by toeval in handen, en ik moest het den eigenaar terug zenden. Het hindert me zoo dat ik .van Vloten niet kan aanvallen. Ik ben persoonlyk door hem mishandeld in zaken die ik niet publiek behandelen wil. Anders had ik er lust in, hem op z'n plaats te zetten. Nu zou 't wraak of rancune schynen. Toch kan ik hem niet veroordeelen over 't niet geven van honorarium. Ik gis dat de Levensbode niets opbrengt. Maar dat hy u niet eens 'n exemplaar zendt, is erg. Hartelyk gegroet met al de uwen Uw vriend D. D. Nog niets van Plet! Ik kan niet gelooven dat er van die zaak iets komt. Ik wou dat ik geld had om 't optezetten. Maar ik zou 't nooit doen als de uitgever stem had. Die moet niets meer dan industrieel zyn. Daar ontvang ik ... Quatrefages, en courant-artikelen. Nog niet gelezen, wel ingezien. Wees niet verbaasd als ik u zeg: uw schryven over Sloet, spoorweg, verbanning etc. etc. interesseert my niet. Dat klinkt lomp en onhartelyk. Ja, 't klinkt zoo. Veroordeel me niet voor ik u dat heb uitgelegd. Dat je je laat hooren en van je afspreekt — ook vooral dat je goed schryft — is perfect. Maar ... Toulon n'est pas la! Ik weet waar Toulon ligt ... als we ons maar konden roeren. Meent ge dat »ze« iets begrypen van uw schryven? Van 't myne natuurlyk ook niet. Dat verandert terstond als we koetsiers hebben met beerevellen! XXIII. Br. 29-1-72. Waarde Dekker! Ik heb minder gemoedelykheid of zedelykheid dan gy. Als ik een idee heb, schryf ik voor t publiek, en volg daarin Paul Louis, die beweert, dat het, verkeerd zynde, wederlegging uitlokt en alzoo weldadig werkt. Maar van myn geschryf zal ook wel niets overblyven. Le temps n'épargne rien qui s'entreprend sans lui. Als ik niet meer om den broode de pen behoef te voeren, ga ik denken, vermoedelyk over de maatschappelyke zyde der omwenteling van 1789. Tot dat tydvak voelde ik my sinds 30 jaren aangetrokken. Sedert een paar dagen broeide ik over een art. • Loon en Aanzien«. De werkman leeft niet van brood alleen. Het is weder als in de 18de eeuw. Men heeft toen niet alleen gestreden voor meer aandeel van den derden stand in de ambten. Lodewyk de XIV - zoo herinnert my Chateaubr. in zyne Histoire de France — had byna niets dan r o t u r i e r s tot ministers. Faubert, Gassion, Vauban, Catinat, Colbert, Louvois, Voisin etc. De wangunst sproot voort uit ongelykheid in aanzien. De minste jonker mocht iederen burgerman beleedigen. Zoo spreken wy van -minderen stand« > grauw< «patroons*; men heeft census, en remplaganten voor 't leger, enz. Onlangs zei 1'Etoile: »De misdaad, gisteren door ons vermeld, werd niet gepleegd door een werkman, gelyk wy meenden, maar door den zoon van eene familie honorable.« Dadelyk vroeg haar een werkman, of hy en zyne standgenooten dan allen fripons waren ? Zoo iets wordt gedrukt in eene liberale »radicale< >progressistische< »democratische courant«, in het democratische België, eene courant die daaglyks tienduizenden nummers slyt! Aandeel in de winst verhoogt ook het aanzien van den werkman. Wat ge zegt over Burgerpligt en Westerman was uit myn hart gegrepen, v. Vloten heeft B. de les opgelezen over hare flauwheid. Dat onder de 65 byeen- \ gekomen leden niet één gevoel of begrip van eer heeft teekent weder onzen toestand. Alsof het Janssens eer is, die geleden heeft door dat eerloos besluit! En die Bube en Stolkert! Foei! Van Bosse herinnert my dikwyls aan L. Blanc's woorden: »Wie aan 't bewind is, zonder zyne beginselen te vertegenwoordigen, is de laatste der menschen. Wie aan 't bewind is om 't bewind (le pouvoir) ondergaat de laatste der vernederingen. « Dat wy overzeesche bezittingen afstaan, daar wy er te veel hebben, keur ik goed, mits de bevolking er niet op sta by ons te blyven, en wy 't doen om elders ons beter te kwyten van onzen plicht. Ik zou byv. Borneo wel aan de duitschers willen verkoopen. De Banjereezen zullen ons niet met heete tranen uitgeleide doen. My dacht dat op Sumatra's Oostkust niets meer door ons behoefde erkend te worden. Heb ik gelyk dan zullen de Singapoersche smokkelaars ons na onze onderdanigheid niet meer ontzien dan vroeger. Ik bedoelde dat ge Plet over de zaak zoudt spreken wanneer hy komt, of schryven, zoo hy reeds by u geweest is. Gy moet niet beginnen. Hy wil naar Wiesbaden reizen, uitsluitend om uwe medewerking te verzoeken. Reeds vóór Juni had zyn vriend Day my gezegd, dat PI. naar Brussel wou reizen om my te spreken. In Juli kwam hy, na, gelyk het schynt, by Straatman geïnformeerd te hebben omtrent de voorwaarden waarop ik in 't Noorden gewerkt had. (Eén brief in de week tegen fl. 500 in 't jaar.) Ik beval hem aan uwe medewerking in te roepen. Dito, dito Feringa, v. d. Linde en van Vloten, (omtrent de laatste dacht hy anders dan ik, en ik. geloof beter). Hy vroeg: »zou dat wel samengaan: Dekker en van Vloten ?« — Doe hem niet blyken dat ik u over de zaak schreef. Hy heeft my niet verklaard, waarom hy u geen deelgenoot maakte van zyn plannen. Hy schynt dadelyk begrepen te hebben dat hy geheel aan uwe aspiratie moest overlaten voor zyn blad nu en dan wat by te dragen, en dat hy aan uwe gezindheid tot zoodanige medewerking niet behoefde te twyfelen. Ik heb een groot gebrek voor de verlangde taak: gebrek aan matiging in het uiten van myne verontwaardiging. Dat Loudon (zonder voorwaarden te stellen ?) dievenmandoer werd, pleit reeds tegen hem. Als hy tot wat flinks voor myne voldoening in staat was, zou ik nu, dunkt my, reeds door een telegram van hem weten. Misschien bezorgt de watersnood op Java my eene plaatsing. Begin uwe schaakparty maar. Men had my gezegd: Geef den magnetiseur slechts op: naam en leeftyd. Ik was bang uitgelachen te zullen worden als iemand myn brief in handen kreeg, en beschreef dus(!) alleen myne pyn (ingewanden, schynbaar gewrongen als een spons) vermeldde nog de dysenterie aan boord. Per ommegaande antwoord: »Hoofdkwaal is zwakte van den onderbuik, ook de lever heeft geleden; de maag verteert onvolkomen het voedsel; het hoofd heeft ook al vry wat uitgestaan. Geen melk drinken, geen varkensvleesch en harde eieren eten, rustig leven leiden. Hierby een recept voor drankje. Over 8 dagen terug«. Sinds twee jaren dronk ik 's morgens twee koppen melk. Sedert Iaat ik dit, en heb slechts twee malen pyn gehad, in meer dan twee maanden; vroeger elke week ten minste eens. Myn stoelgang is ook nu beter. Myn hoofd ook. Ik kan nu weer langer werken zonder vermoeid te worden. Onder het vele vreemde behoort het dicteeren van een latynsch recept, terwyl de clairvoyante wakende geen lettergreep latyn of geneeskunde verstaat. Als zy niet in slaap gebracht is, walgt zy van doctoreeren. Myn broeder in den Haag kan u een half boekdeel over haar schryven. Hy kent haar en W. persoonlyk. Wees met hem nog meer op uw hoede dan met my. Hy is modern door opleiding, maar mysticus door aanleg. Wilt gy het van my weten uit de tweede hand, spreek! Wy allen geven u de hand. Uw vriend R. v. E. Ook myn broeder werd ineens door de clairvoyante genezen van eene 17-jarige kwaal. Hy is argeloos, dweepziek, nog lichtgelooviger dan ik, en gelooft nu weder aan wonderen. Ik ben, in tegenstelling van u, lichttillend, geen vorscher of doordenker. In zaken besluit ik snel en doe dan af. In Indië was ik op myne plaats. Ik schreef in dienst weinig en kort, meestal slechts 1 of 2 regels en dikwyls niet eens een minute of ligger, vreesde geen aanmerkingen of verantwoordelykheid, maar nam veel op myn horens. Dat ontbreekt er teveel. Ik boorde eens een Artes, put van 60 el zonder machtiging. Het opgeleverde werk was myn archief. In uwe plaats zou ik maar beginnen aan de arbeiders-quaestie. Door uwen tooverachtigen styl redt ge wellicht tal van arbeiders, die u daarvoor dankbaarder zullen zyn dan voor voortgezette zwaartillendheid. Al kunt ge geen nieuwe denkbeelden verkondigen, zult ge toch nieuw zyn door den vorm en enkele »patroons« bekeeren. Gy hebt met kinderen te doen en oogst dus in elk geval weinig van uw werk. Qy voorspelt jacqueries. Welnu, la banqueroute, la hideuse banqueroute est la, et vous délibérez! Toen ik PI. in Oct. opnieuw v. d. L. aanbeval, antwoordde hy als een Hollander: Ja, maar ze vertellen hier, dat-i met zyn zuster leeft. Ik antwoordde hem: >wy moeten de publieke opinie voorgaan, niet volgen*. Adieu. Myne moeder is verontwaardigd op van VI. omdat hy het eeuwige-zaligheids-begrip »ploertig< noemt. Zy is eene geloovige en daarby heldin. Ik lees daar in 1'Art libre: Le verbe faire est devenu le verbe actif du temps présent. Begin dus. Als de Franschen door vrywillige bydragen de milliarden byeen brengen, zyn zy nog niet déchus. Nous verrons. Maar die 72-jarige gamin de Paris Dolf onmisbaar!! Zelfs Littré achtte het raadzaam dat hy aanbleef. XXIV. Wiesbaden, 12 Febr. 1872. Beste Roorda. Myn zet is: *) d 7 — d 5. 7) e 4 — d 5 ? 7) c 6 — d 5. Myn taktiekje is geweest door 't offeren van een pion u een of twee tempo's te doen verliezen ('t alge- 9 meene idee van de gambits). 't Vervolg zal leeren of ik er goed aan deed. My is die schaakparty een groot genoegen. Als ik nu maar zeker wist dat het u geen offer is! Over 't geheel is 't my alleraangenaamst met u in hartelyk contact te zyn. Qy hebt zooveel hoedanigheden die ik op prys stel. Waarschynlyk meer dan ge zelf weet. Zeer onlangs sprak ik nog over uwe soliditeit. (Uw schuldeischers zullen dat vreemd vinden, dat's hun zaak. I k zou altyd op u rekenen.) R. C. d'Ablaing redenaar! Ja, en schryver, stukkenmaker! Ook is hy wysgeer, taalkenner, bespiegelaar etc.! Maar zyn winkeltje gaat hem boven alles. Ik weet niet of ge u 't nu pas gezonden stuk goed herinnert? Voor my die den man ken, is 't walgelyk, maar zonderling is 't ook voor een ander, die lezen kan. En dat ophemelen van de nederlandsche deugden ! Bah! Ja 't heele stuk is métier zaak. Wie zou geen boeken koopen by zoo'n Vaderlander! Ds. van Gorkum over .Hilda! Ja, zeker wil ik dien man geeselen. Laat me myn uur kiezen. Als ik in couranten schryf verbrokkel ik my. De man stond lang op m'n agenda. Hy heeft my ook aangevallen in een speech (javaannut) ergens in Friesland. Nu, niet daarom zal ik voor Hilda party trekken. Heden ontvangen uit Gendringen uitknipsels van S. E. W. R. v. E. Daarby ook 't stuk tegen van Gorkum dat ik reeds in m. s. zag, nagenoeg althans, op de binnenzy van een adresje. De overige stukken: «Agrarisch wetsontwerp*, «Afschaffing van indische dwangkultuur« «Opvoeding van 't javaansche volk , interesseeren my minder dan gy denkt. Ik wil die stukken niet grondig behandelen, en — gesteld dat ik vond dat ge op een verkeerden weg zyt — u niet eens een wenk geven, waaraan 't dan - naar myn inzicht altyd — haperen zou. Het doet er niet toe! Ik beschouw de heele zaak als redeneren over de ware manier van trekschuit reparatie, inplaats van spoor leggen. Wilt ge, en attendant, met Hollanders te doen hebbende, u inlaten met die trekschuit. . . my wel! Maar onze zaak de uwe, de myne! - ligt daarin niet. Dien indruk had ik ook altyd als er kwestie was van uw verbanning. Ik wensch u toe, en bestreef heel wat anders dan een intrekking van dat besluit. Ik ben radicaal — niet in den zin der aldus genoemde politieke party — maar letterlyk. En de zaken waarover gy schryft zyn me niet radicaal genoeg. »Ei, en je brochure over Vryen-Arbeid dan?« Vraag me daarnaar zoodra we elkaar zien. Dan zal ik je de geschiedenis dier brochure vertellen. Huet schreef eens: »Hy (Multatuli) schynt te weten wat hy wil.« Ik was zeer groots op dat testimonium, en voel dat ik het verdien. Geen liberalisme, geen behoudery, geen radicalisme mag me van myn weg brengen, zelfs myn ongeloof niet. Slaag ik niet, in godsnaam! Maar de mislukking zal geen gevolg zyn van weifelen in richting. Ook waar ik — en dit geschiedt maar al te vaak - myn weg verliet, was 't force-majeure, en nooit zonder daarop by eerste gelegenheid terugtekeeren. Hoe lang heeft Columbus gewurmd voor hy z'n armzalig vlootje by elkaar had! Dit zeg ik u, myn schryvery is byzaak en pis-aller. Als zoodanig beschouw ik ook uwe — altyd goed geschreven — stukken. Ik hoop, ik hoop dat er eenmaal iets beters voor u te doen zal vallen. Nu ja, schryven kan altyd noodig blyven, maar . . anders! Napoleon — 1, meen ik - schreef ook. Ik heb — schrik niet van 't nieuws — geld noodig. Niet ditmaal om morgen te eten of zoo iets, o neen! Zelfs m'n kamerhuur Januari is al betaald. Neen, honderden, duizenden. Gy ook. Nu moet ge weten dat ik altyd geloof het noodige geld te kunnen bekomen, als ik alle dagen werken kan. «Word je zoo ruim betaald ?« vraagt ge. Ja en neen. Ik kryg f 40 voor 't vel. (Ik kan berekenen dat er dan voor den uitgever f 120 per vel overschiet. Ik corrigeer dezer dagen den 5den druk der Ideën. Dat is de tweede druk, nadat Funke ze van Meyer gekocht heeft, en Meyers oplage was 2100 Ex. Maar dat doet er nu niet toe). Dagelyks werkende hoop ik 't zoover te brengen, dat ik ze voor eigen rekening kan uitgeven, en dan... ach, le pot au lait! Nu, in allen geval heb ik gegronde hoop aan 't werk te komen en te blyven. Dan kryg ik wat ruimte, en een der eerste dingen zal zyn u te verzoeken eens hier te komen. Ik verlang er zeer naar. Maar niet voor één dag. Onthoud u s.v.p. vooral van 't aanroeren myner partic. zaken; byv. die winst van de uitgevers. In weerwil van die te geringe betaling, ben ik toch bly, dat ik weer - na de déconfiture van van Helden — iemand heb die f 40 altyd comptant zendt. Dat is veel waard. Als ik u spreek zal ik u met-een vertellen hoe die scandaleuse zaak van Huet in elkaar zit. Hy is schuldig — o ja! — maar anders — en ik vind erger! — dan men meent. Hy heeft zich niet verkocht, maar my bedrogen. Ik had hem door Hasselman laten roepen. Maar doel ook daarop niet. Ik was van naby in die zaak betrokken. (Niet in die f3000, maar in de zending van Huet. De dagbladen weten van die zaak 't eerste woord niet. En als men ziet hoe die publicisten* in den wind schermen, wordt men wee van hun wysheid. Jammer dat ik geen party voor Huet trekken kan . . . integendeel!) Wees met de uwen zeer hartelyk gegroet van uw liefhebbenden vriend Douwes Dekker. Meen nooit dat ik voorzichtigheden gebruik tegen u. Dat zult ge zien. Maar die post! Voor vier jaar is er een brief gestolen, en de gevolgen daarvan duren nog altyd voort. Fataliteit! Ik heb schik in de schaakparty, en zal u woedend bevechten We spelen om 'n millioen de party, te betalen zoodra... we 't hebben. Dat spreekt van zelf. Quien sabe! XXV. Br. 14-2-72. Waarde Dekker! Door eene onvoorzichtigheid zyn de pionnen van uw spel en eenige officieren omgevallen, zoo goed en kwaad mogelyk heb ik ze weer opgesteld, want ik had helaas geen ligger van onze zetten aangehouden. Ziehier zoo ik my niet bedrieg, den stand van uw spel. lk vrees een hartstochtelooze dus onwaardige partner voor u te zyn. Maar een offer is 't my in 't geheel niet. Om myne kleine moet ik altyd 't bord naby den zolder plaatsen. Gelyk Huet heb ik gemeend u te begrypen. Ik schyn inconsequent, doordien ik in tweestryd ben. De hollanders zyn te beroerd om de Oost te bezitten, maar mogen en kunnen wy werken om ze hun te doen verliezen? Is ons volk onherroepelyk op 't hellend vlak van zedelyken ondergang, of kan 't tot een beter inzicht, besef (niet: gevoel) van zyne plichten in Indië komen? Elke slechte daad is eene domme. Kunnen niet de hollanders tot het begrip komen, dat het in hun belang is rechtvaardig te wezen? Wie moeten hun vervangen? De engelschen, franschen en pruisen zyn allen onwaardig, de een meer de ander minder. Duitschers zonder pruisen, dat zou gaan. Maar hoe? Ware 't my gegeven de zaak optelossen, ik maakte u keizer van Java, met of zonder cultuurstelsel. Dat moet gy weten, 'k Ben zeker dat de Javanen 't goed by u zouden hebben. Maar die oplossing schynt my een droom toe. 't Zou my veel waard zyn te weten hoeveel inlanders aan u denken. 'k Miste den moed d'Ablaing's stuk uit te lezen. Aan dien lof op de hollanders had ik meer dan genoeg. Aan myne mededeeling over de clairvoyante schynt ge niet veel gehad te hebben. Zoo ik my niet bedrieg (de bron is uitgeleend: Isis) kunt ge in 't jongste October nummer van de Westminster Review een opstel vinden, gericht tegen de aan somnambulisme geloovende natuurkundigen Crookes, Huggins en Varley(?) waarin de schryver tracht 't raadsel langs natuurlyken weg optelossen. Ik zal 't eens gaan lezen op de staatsbiblio- theek. Maar nu moet ik nog tot 12 uur werken om den broode en na dat uur wandel ik om gezond te blyven. Al verdient ge f 150 per vel, zult ge toch niets overhouden, want ge zult te meer aan anderen geven. Matzen zeide my: «Zoo ik een millioen kreeg, deed ik met u samen zaken.« Hy ook hield my voor solide. Ge kent hem van uwe mailreis in 1857(?). Op Feringa word ik niet boos, maar myne sympathie vermindert. Hy is te veel uitsluitend denker. Hy schreef my eens: «Men moest de eer uitroeien.« Nu wil hy in zyne »Vrye Gedachte« bepleiten, dat ook vrouwen mannen ten huwelyk vragen. Misschien doe ik verkeerd, mais c'est plus fort que moi. Zoo stem ik toe, que tous les goüts sont dans la nature, en toch zou ik geen oogenblik in gezelschap kunnen zyn met iemand, die zyne dochter «ontheiligt» of tegennatuurlyke« ontucht pleegt, althans een europeaan Vreemd! Hoeveel Javanen in Solo doen 't zelfde en toch hinderde 't my van hen oneindig minder! Naïef weer, maar ik meen veel geestverwanten te hebben. Bvb. allen wien 't te doen is om waarheid. >Dat is niet veel, zult ge zeggen.« 'k Weet 't niet. Zie myne moeder. Zy was achtereenvolgens orthodox en modern. Haar Benjamin: d° d°- En zie! deze week zei ik haar: >Ik vind de meeste moderne dominé's nare wezens.* Verbeeld u myne verbazing, ja voldoening, toen zy antwoordde: >Ik begin 't ook te vinden.* Ware ik alleenheerscher, zy zou al myne daden tot ondermyning van 't geloof goedkeuren. Zelfs Keuchenius hield ik langen tyd voor een geestverwant; wat ik nu van hem denken moet weet ik niet. V. Lee had my zyne correspondentie van 't Bat. Handelsbl. overgedaan. Wy schreven beiden particulier aan K. Hy nam drie maanden myne artt. op, maar gaf geen taal of teeken, noch 't overeengekomen honorarium, noch exemplaren van myne artt. Ik schreef in de Locomotief: >De heer K. schynt myne bydragen in de mand te hebben geworpen. Hy antwoordde in zyn blad: »0, neen! ik plaatste ze in de dagelyksche editie, (Hy scheen 't opschrift: «Brieven van Roorda' te hebben geschrapt.) en zal altyd in R.'s beschouwingen groot belang blyven stellen.« -Voila tout. Wat is de reden van die ploertige handelwys? Myn ongeloof? Wy waren in 1867 met mekaar in correspondentie. Ik vroeg belet voor myne verloofde en myzelven om hem en zyne vrouw te Leiden ons compliment en dankbetuiging te brengen. Geen antwoord. Sedert geen lettertje meer ontvangen. Als geestverwanten (meer of min) beschouw ik hen, wien 't geld geen doel, slechts middel is; allen die stryden voor anderen, voor recht en vryheid. Van der Linde zond my eenige zyner werkjes, die my zeer bevallen; hy is oorspronkelyk. Alleen met zyne Ideën (door Smara) heb ik niet veel op. 't ls me te prachtig, niet natuurlyk genoeg. Plet schreef ik gisteren om een bepaald antwoord. Gaat de zaak voor 1 Mei niet door en geeft Loudon geen billyk pensioen, dan moet ik Brussel verlaten, nu ik de Locomotief haar afscheid heb moeten geven. De mensch leeft niet van brood alleen. Ik ben in de kraam gekomen van >Loon en Aanzien en zal u 't kind zenden. Ik gaf 't aan den ploert Katz, omdat hy, gelyk Feringa my schryft, 21 jaren oud is. Voor een Hollander is 't zeldzaam op dien leeftyd een blad te besturen. Myne vrouw en moeder pleitten voor hem. Ga geen roofbouw plegen met uw genie, 't Ware dood jammer en onherstelbaar. Zyt van ons drieën hartelyk gegroet. Uw vriend R. v. E. Ik zond Feringa Constantyn's recensie van >Lidewyde« voor zyn tydschrift. — Het »Vaderland« zegt, dat de toon van myn art. tegen Ds. v. G. geen hoogen dunk geeft van myn zedelykheidsgevoel en smaak. Dus ook die courant is niet alleen laf, maar oneerlyk. Dit gaat dan ook meestal samen. Myne moeder vond myn stuk waardig, adellyk, vorstelyk. En zy is modern. Ik hoor dat de Levensbode aan v. VI. niets opbrengt. Ik word een akelig mensch. Ik heb geen moed meer om eene courant geheel te lezen. Eiken morgen 't Bulletin politique of overzicht in de Etoile. En dat is my reeds een offer! Maar stukken gelyk in Isis over populaire natuurstudie, lokken my nog aan. Adieu! 't Is een hard lot welgeaard en Nederlander te zyn. Wat is de wereld nog gebrekkig! Qrant, het hoofd van den vrysten Staat, deed dagen lang de fondsen dalen. Ach, waarom mogen wy niet meer vrucht van onze pogingen zien? Altyd die troost: hoe trager wasdom, hoe vaster stam. A propos! Als gy in uwe Ideën over verbetering van 't onderwys spreekt, beoogt ge dan niet verbetering van uwe landgenooten ? Zyt ge dus ook niet vaderlander? Dus in tweestryd gelyk ik? XXVI. Wiesbaden, 16 Febr. 1872. Beste Roorda, Gisteravond verzond ik een briefje over de Schaakparty, en zeide uwen br. van 14—2 later te zullen beantwoorden. De hoofdzaak 't laatst. O ja, de mededeeling over de clairvoyante was my aangenaam. Dat ik er niet op antwoordde was omdat ik bezig was met andere dingen. Qe spreekt over Isis en Westminster Review. Leest ge ook te veel ? My doet dat schade. Het maakt me dikwyls lui in 't denken. Matzen herinner ik my zeer goed. Ik hield veel van hem. Hy was zeer intelligent. >Feringa te veel uitsluitend denker?« Dan is zyn denken verkeerd. Toch moeten er zulken ook zyn. De door u aangeroerde onzedelykhedens stuiten myn smaak. Maar als wetgever zou ik my niet laten leiden door m'n smaak. Verkrachten, dwingen, wonden is natuurlyk heel iets anders, maar overigens zou ik zulke zaken overlaten aan »de conveniëntie der hooge contraherende partyen« zooals men in de duitsche diplomatie zegt. Ik beweer que personne n'a rien a y voir. Wat het bederven aangaat van een onmondige dochter... nu, lieve god, geen verhandelingen! Uwe moeder zal, denk ik, weldra afscheid nemen van 't modernisme. Dat moet 'n opregt gemoed tegenstaan. Keuchenius begryp ik ook niet. Hy schynt geregeerd te worden door iets mystieks. Dit was altyd zoo. Ik moet erkennen dat zyn karakter zich soms openbaarde in edele excentriciteit. Toen hy en zyn broer Anton te zamen woonden op Batavia (hun vader was resident van Rembang) hadden zy een slaven-jongetje, een anak mas, wiens familie sedert jaren aan de familie K. gehecht was en vice versa. Eens had Willem K. dien jongen bekeven, of misschien wel geslagen, 't Was 'n rakker van een jongen. Keuch. was aan 't medicineren (cremortart en magnesia) en meende eens aan z'n poeder een astringanten smaak te vinden. Als 'n bliksem gaat hem de verdenking door de ziel, dat die jongen hem vergeven wilde. Hy vond dit vermoeden zoo slecht dat hy zichzelf strafte door nog 'n dosis — en een groote! — er boven op te zetten. Oogenblikkelyk begon hy te braken. Er was inderdaad rottekruid in de magnesia. De jongen is gecondemneerd. Zoo zie je dat er een God is. Hy beloonde op aller royaalste manier K's grootheid van ziel. De dokters zeiden namelyk dat hy om zeep zou gegaan zyn, als hy 't by de eerste dosis gelaten had. Was die handeling verstandig? Neen misschien. Maar ik vind dat er in de wereld groote pénurie is aan onverstand van die soort. Wat nu z'n... zonderlinge wyze van handelen omtrent u aangaat, god weet wat of wie daar weer achter schuilt. Lomp is 't in allen geval. En — zonder dat nu juist Keuch. ooit kans had iets aan u te verdienen - houd ik 't er voor dat hy, als al zyne medemenschen, u beleefder zou behandeld hebben als gy in goede omstandigheden geweest waart. Armoed en gêne zyn herabsetzend. In holland of by hollanders vooral. In weerwil van z'n armoe was Proud'hon in Frankryk öf geëerd, öf altans compté pour quelque chose. Dat zou in Holland anders geweest zyn. Meen niet dat gy, die goed schryft, voor uwen arbeid iets anders ontvangt — en dat niet eens altyd! - dan wat honorarium. Distinctie, nooit! Gy b'yft altyd »die man die uit den Oost is gejaagd*. Dit is met my precies 't zelfde geval. Weet ge hoe van Gorkum - onze vriend - myne positie gekarakteriseerd heeft? In een speech klaagde hy my aan wegens ondermyning van ... allerlei (zoo mal niet) en zei o. a. dat ik beneden alles gezonken was, maar om te voorkomen dat men dit niet zou kunnen overeenbrengen met de Havelaars-histone, voegde hy er tusschen »na op onaangename wyze uit de dienst te zyn geraakt*. Geloof my, beste Roorda, we moeten iets anders doen, dan tot nog toe, om al dat vee z'n deel te geven. Schryven baat niet! Zie nu eens dat antwoord van 't Vaderland op dat flinke stuk tegen dienzelfden van Gorkum! Als ge daarop dupliceert, krygt ge weer een dito tripliek. En, let op: ze willen dat #el! Zulke klinkende debatten zyn pikant in hun blad. 't Is hun in t minst niet om waarheid, billykheid, regt, te doen. Wy schieten te kort by die kerels. Zy leven er van en wy niet. Sedert een jaar voel ik me gedrongen die Muit. Commissie aantevallen. Welnu, ik zie er tegen op, wyl ik »publiek« niet goed genoeg reken om jury te zyn. Die Muit. Comm. heeft my mishandeld op 'n wyze... brisons! Van Plet verneem ik niets! Ik weet niet hoe ik 't met hem heb. Van die Courant zal, vrees ik, niets komen. Ook ik heb van v. d. Linde de Ideën gelezen, en vind ze leelyk. Ze kwamen my gezocht en onwaar voor. Ik zag een en ander van hem dat me prys doet stellen op z'n éruditie. Ik geloof dat hy in zeer letterlyken zin geleerd is, waar o. a. byhoort dat er schoolsche dingetjes zyn waarvan hy niets weet. Hy verstaat byv. niet eens redelyk fransch. Hy is zeer * zonderling. Voor 't feit dat hy in steile geloovery deed toen hy inderdaad niet geloofde, en dat hy eene half idiote vrouw - men beweert dat ze geen vrouw was, maar dat kon hy geïgnoreerd hebben — trouwde om haar geld .. nu daarvoor is de uitdrukking: zonderling wat zacht Toch beweer ik niet hem geheel te kennen. Ik beoordeel hem niet voor ik er meer van weet. Brussel verlaten? Waarheen dan? Schryf me uw plannen. Ik heb geen hoop op Loudon. Hoe gedrukt ik me telkens voel, ik hoop nog meer, ook wat u aangaat, op my zelf. Als ik goed aan 't werk kom - ik zeg dit nu geheel en al van 't laagste standpunt, nam. met het oog op honorarium — dan zie ik voor u en my wat licht. Ik zou dan beginnen met het zoeken eener gelegenheid u te spreken. Gut, het schryven staat me zoo tegen. Ja »'t is een hard lot welgeaard en Nederlander te zyn.« Dat zegt ge wèl. Nu, daarom ben ik geen Nederlander. Myne denkbeelden daarover zyn van zeer ouden datum. Nu ben ik aangeland op de hoofdzaak in uwen brief. Ja, de javanen zouden 't goed by my hebben, als... Welnu, laten we 't dan daarheen sturen. Een droom, zegt ge? Soit! Maar als nu de eerste stap tot zoo'n zaak, zóó is, dat hy ook zou moeten aanbevolen worden, al ware de mislukking van 't eindplan eene zekerheid, waarom dan niet dien stap te doen? Dat nu is: leven-kunnen, bien-être, loisir, gemakkelykheid in beweging, alles zaemgenomen: geld. Om daartoe te geraken is — jammer genoeg! — dat vervloekte schryven 't eenige middel. Veel te lang heb ik gemeend dat men my dit sparen zou, en eerst onlangs heb ik 't besluit genomen te schryven om den broode. Wat me tot nog ^oe altyd incidenteel scheen, moet in godsnaam normaal worden. Vraagt ge my of 't aanvankelyk lukt? Neen! Sedert maanden ben ik onmagtig. Ik martel my af, zit dagelyks 8, 9, 10 uur voor 'n schryftafeltje, spring 100 maal vloekend op, en breng niets voort. Toch beproef ik. Eiken dag zeg ik: »heden misschien!« En »als ik maar eens aan den gang ben!« De u voorgestelde schaakparty staat in verband met dat gewurm, en daarom spyt het me dat gy «niet hartstochtelyk^ speelt. My namelyk is de daarby behoorende inspanning eene behoefte ter ontspanning. Sedert vele jaren zocht ik daarin myn troost. Ik gis dat gy zwakjes speelt, en dat spyt me. Ik ben, zooals ik u naar waarheid zei, middelmatig. Maar een sterke partner windt my op. Zeg eens, kunt ge niet uwe vrouw aan de party interesseren ? Dat zal u aanvuren. Hebt ge het boekje — den Schachkathechismus — ontvangen ? Wees met de uwen zeer hartelyk gegroet van uwen vriend D. D. Ik wil tot bien-être of sterven in de poging om iets voorttebrengen. Het verdrietigst is dat juist dit idee van moeten, my verlamt. Ge zult gelyk krygen in uw idee over de Mill. Studiën. En toch hadt ge ongelyk toen ge 't zeidet. Toen had ik ze in tnyn gemoed. Nu niet meer. Dat is iets als: qu'était-ce? »Ja, wat wou ik ook weer zeggen ?« vraag ik mezelf. Die Mult.-Commissie heeft alles gedaan wat mogelyk was my te vermoorden, 't Hangt aan 'n dun draadje of ik den proef van werken-moeten doorsta. XXVII. Wiesbaden, 27 Febr. 1872. Beste Roorda, Myn zet is: 12) f 6 — h 5. De party zal nu weldra of zeer pikant worden, of beslist zyn. Ik heb boosaardige plannen, pas op! In die andere schaakparty, waarin ge geen deel wilt nemen, geloof ik goed te staan. Dit moet u vreemd schynen. Ik houd uw »neen* voor ondoordacht, en wanhoop niet u tot een flink »ja<- te bewegen. Hoe dit zy ik wil winnen, en hoop u eenmaal te doen inzien 1° dat het kan, 2° dat het beproeven pligt is. In 't stuk over Atjin heeft Marietjes vader den vinger op de juiste plek gelegd. Het is zeer aardig dat ik, toen me de behandeling der zaak voor den geest zweefde, aan gelyksoortige inkleeding dacht. Ook ik had Maurits en 't Atjinesche gezantschap er by gehaald. Maar ik smoorde myn indruk, gelyk ik zeer dikwyls doe, omdat het aanroeren van die plannen tegen Atjin noch dat rykje baat, noch de zaak waaraan ik my heb toegewyd. Dit alles neemt niet weg dat gy, daarover nu eenmaal sprekend, precies hebt gezegd waar de afstand van de goudkust op neerkomt. Het immoreele nu eens daarlatend zult ge nu echter erkennen dat die transactie - van een Nederl. (roof-) standpunt beschouwd, — niet zoo dom was als de slecht ingelichte couranten (beh. & lib. beiden) meenden. Nog nooit heb ik door een hollandsch ministerie zoo'n slimmen handel zien sluiten. Ik weet namelyk wat Sumatra, en de latitude zich daar onbelemmerd uittebreiden, en 't reeds bezette deel te consolideren en te exploiteren, waard is. Java zinktdaarby in onbeduidendheid weg, of liever dat kan weldra 't geval zyn. Gy weet dat ik reeds in den Havelaar 't verdrag van 1824 aanroerde, waarby bepaald was dat de Hollanders niet benoorden de rivier van Singkel mogten komen. Nu ge eenmaal die zaak hebt aangeroerd is 't jammer voor uw pittig stukje dat het »de onafhankelykheid van* er uitgelaten is. In die woorden zit het hem juist. Het is er om te doen om Atjin intepalmen. Het zal dan ook geschieden, maar niet zonder moeite, want de Atjinezen zyn strydbaar. Ik schreef u immers reeds: We zullen hooren van oorlog op Sumatra? Enfin! Liever had ik het niet! Wees zeer hartelyk met de uwen gegroet van t. a. v. D. D. XXVIII Wiesbaden, 1 Maart '72. Beste Roorda, ik had al 'n krant ingepakt met 'n kwaadaardigen zet, maar ik kan 't niet van m'n hart »over<^ m'n hart, hoe is het? — krygen. Ge hebt over 't hoofd gezien dat uw pion die 't paard dekken moet tegen 't myne, verlamd is door myn raadsheer op c 5. Ik stel u dus voor uwen 13den zet over te doen. Het doet my innig leed dat gy waarschynlyk door zorgen zoo onoplettend waart. En misschien getroost ge u die heele party voor myn pleizier! By zoo'n zet is van goed of n iet-goed schaken geen kwestie, 't Is pure onattentie, anders niet. Als 't u niet te lastig is om deze en volgende partyen doortezetten, geef ik u in overweging nooit meer 'n zet overtedoen. Dan namelyk wil de een nog edelmoediger wezen dan de ander, en 't slot is dat men maar wat zet, denkende: als 't al te slecht is, zal hy 't me wel zeggen. Dan wordt het doel: uitspanning door inspanning en gymnastie van 't denkvermogen gemist. We moeten schaken alsof 't leven er van afhing. Anders baat het niet. Ook verbergt een schynbaar slechte zet soms 'n finesse. Als dan de ander presenteert om overtezetten. en men antwoordt dan: >0 neen, ga je gang maar, ik heb m'n redenen« is de krygslist geëventeerd en bedorven. Dus: règle générale: bar spelen. Maar ditmaal wou ik gaarne dat ge u nog eens bedacht. Dus: uw zet 13 is niet geschied, en ik wacht hem. Ik raad u aan — en ik weet wat ik zeg — u op schaken toeteleggen. Zorgen? knellende zorgen? Ik zeg u: leg u op schaken toe. Schryf my eens iets over uwe zorgen, over de k 1 e i n e de dagelyksche. Ik heb 'n reden daarvan iets te willen weten. Wees hartelyk gegroet van uw vriend D. D. 10 XXIX. Brussel, 3-3-72. Waarde Dekker! Ik was onattent door te veel attentie. Ik wou de koningin uit haar gevangenis verlossen en dacht niet aan haar man. »Knellende« zorgen heb ik niet. Ik heb nu, dank de aanwyzingen van een vriend die in zaken is, de yzeren spaarzaamheid van myn vrouwtje, en myne pennevruchten, sinds 1867 f 1000 jaarlyksche rente opgevoerd tot f 1500, en kan dus, al vloeit de bron van het schryven in bladen thans zeer schraal, toch leven. Maar ik heb eene tydelyke zorg, die my te meer knelt, omdat het uitblyven van Loudon's beslissing my den ganschen dag bezig houdt. Hoe langer zy wegblyft, des te onaangenamer ben ik gestemd. Aan de eene zyde uwe menschkundige beschouwingen over dien >lieven, algemeen geachten, allerfatsoenlyksten, gewonen« banalen man; daartegenover zyne woorden: »ik zou zoö gaarne reeds hier iets voor u doen, maar met den besten wil van de wereld kan ik niet, en zyn plicht jegens de nagedachtenis van zyn overleden broeder, die de lafheid had my te helpen verbannen en door den dood verhinderd werd dit goed te maken, waarop ik James wees. My dunkt, er viel niet lang over myne zaak te peinzen. Zy is zeven jaar aan de orde. James zei my: »ik heb al uw stukken in myn dispatch-box om ze aan boord bedaard te lezen.« De banjirs zyn hem zelfs eene goede reden om my eene betrekking te hergeven, al zei ik hem: »lk verlang van u dien zedelyken moed niet, want het ware een slag in 't aangezicht van de Regeering, de Kamers en 't Volk. Ik had gerekend op eene beslissing vóór 1 Maart, en daarop beloften aan boekverkoopers gegrond by wie ik voor f 350 aan boeken had gekocht in den waan dat 't Noorden zou blyven bestaan, waaraan ik in oorlogstyd f 142 per maand verdiende. Wie my kunnen helpen, zouden niet willen; wie willen kunnen niet. »Isis?« Ach neen, ik lees tegenwoordig weinig, juist door de spanning waarin L. my houdt. »Lui in 't denken.« Ja, maar aan den anderen kant geeft het lezen my soms een idee, waarvan ik een art. voor eene krant maak. Zond Feringa u zyne Vrye-Gedachte? Anders kunt ge myne afl. krygen. Waar hy het gebied van de rede betreedt wekt hy ingenomenheid, maar op dat van 't gevoel, hartstocht, geestdrift... weerzin. Myne argumenten over 't kiesrecht der vrouw behandelt hy trouweloos •? of achteloos?). Hy wou my zyn repliek niet laten lezen! Hy bestrydt uw stofdienst en noemt Vogt een clown, Mevrouw de Staël een slecht karakter, ofschoon ik hem schreef dat deze zyne 'gissing® ongegrond was. Van der Linde is meer dan geleerde. Een styl vol geest en leven. Hy beweert, blind genoeg! dat hy niet gelyk v. Vloten, theoloog gebleven is in zyne wyze van denken. Ik noemde hem daarentegen in 't »Soerab. Handelsblad» een breedgeschoften, anti-revolutionairen aartsbisschop.« 't Laatste is hy nog. Plet schryft my na negen maanden getreuzel: Wat wilt ge dat ik er aan doen zal ? Hoe meer ik my haast hoe minder ik vooruit kom. Hy zou zich eindelyk wenden tot v d. L. en F. Over u geen woord. In die andere schaakparty doe ik niet mee. ln Zy strydt tegen myne overtuiging; 2° Zy gaat boven myne krachten. Ik ben gebroken door keerkrings-klimaat, zwakte van onderlyf, verbittering en afmattende broodschryvery. De Fortuin wil jeugdiger krachten voor de uitvoering van haar werk. Laat my naïef blyven. In de N. R. Courant van gisteren vindt ge iets van v. Oven over Crookes en Spiritisme. Feringa is geen Jonathan of Pythias. Zyn vrienden zyn hem slechts voorwerpen van »karakterstudie«. Dat noemt hy »titanachtig<*. Maar hy is een scherp denker. Op 't gebied van de staathuishoudkunde schynt hy geheel t'huis. 't Komt my voor dat hy wat wierookdronken is geworden, en begint te pronken met belezenheid. Qy zult hem zeker wel in eenig geschrift uwe aandacht wyden. Tegen verdriet is lectuur myn beste geneesmiddel, vooral over de natuur. Dat maakt kalm. Maar ik ben niet assidu, een dabbler. Ik weet van veel weinig, van niets veel, en zou wel corrector by een groot uitgever willen zyn, om my te dwingen tot het opdoen van meer afgeronde kennis. Zyt vriendelyk van ons allen gegroet, ik druk u de hand Uw vriend, R. v. E. F. is beter dan hy zich in zyn koude stellingen voordoet. Zyn eigen yveren is toch niet vreemd aan warmte ? Het vleide my dat ik uwe beschouwing over Atjih in uw geest behandeld had. XXX. Wiesbaden, 21 Maart '72. Beste Roorda, De schaakparty is uit. En (ook) ik heb slecht gespeeld. (Dat »ook« is een douceur voor u). Reeds twee zetten geleden namelyk had ik moeten spelen wat ik nu doe: M'n koningin op d 7, den mat dreigende op h 3. De eenige zet die uwen dood kan vertragen is: f 1-f 2. Dan kan uw koning nog op g 1 gaan, doch is ook daarna (h 3-g 2) mat. Zeg me ronduit of ge voor uw eigen genoegen en niet om mynentwil nog 'n party speelt. Maar kerel als ge, of door zorgen, of door gebrek aan lust, het boekje er niet by neemt dan bereikt ge 't doel niet dat ik my van 't schaken voorstel, en dat ik dan ook inderdaad gewoonlyk bereik. Het doet me werken, 't Wekt me op, etc. Ik heb veel aan schaken te danken, 't Is me een «borrel® den eenigen dan ook dien ik drink. Ik ben wel en betrekkelyk opgeruimd. Goedkoop in Duitschland? Waar? Dat weet ik niet. Hier niet! Maar die zaken zyn overal 'tzelfde. In den gelderschen achterhoek is 't goedkoop zegt men. Dat zal wel wezen omdat er niets te krygen is. By nadenken zie ik in dat dit toch niet doorgaat. Te Mainz byv. (hier vlak by) is, hoor ik, alles goedkooper dan hier, en Mainz is toch 'n redelyk groote plaats, en lief gelegen, maar vuil. Ik weet op 't oogenblik u niet te raden. Op 't oogenblik. Iets later misschien. Dit uitstel wordt veroorzaakt door 'n paar hindernissen in m'n werk. Als ik die te boven ben, ik hoop over 'n week of twee, maar dat hoopte ik ook 'n maand geleden! dan zal ik my .. . ik weet nog niet wat ik zal. Maar dan schryf ik u uitvoeriger ook over geldzaken. Ik vraagde u daarnaar en ge hebt niets vernomen. Nu dat kwam omdat m'n werk niet vlotte. Loudon, ja! Een gewoon mannetje. Holland heeft niet anders. Wees met de uwen hartelyk gegroet t. a. v. D. D. Uit Feringa's onstof kan ik niet wys worden. Ik had echter nog geen loisir om die zaak te behandelen. Gister schreef ik hem — na maanden 't eerst — in vier vyf regels, dat ik het te druk had om te schryven, en z'n aanmerkingen later behandelen zou. Als hy meent my te lokken in een duitsch filosofisch labyrint van professorpraatjes ... merci! Ik gis dat het dien weg zou opgaan en daartoe leen ik my niet. Ik spuw op mystieke geleerdighedens. Dan houd ik het liever met den Heer en den Bybel. Daar is nog kleur in! De duitsche beroepswysgeeren hebben veel kwaad gedaan. Dat is 'n ras! Ik heb 't waarlyk druk. XXXI. Wiesbaden, 18 April 1872. Beste Roorda! Ik zal maar zeggen als de ongelukkige spelers, 't is of er een duivel mee speelt. Telkens als ik u schryven wil, komt er iets in den weg. Ik heb 't den laatsten tyd byzonder druk. Nu dit is geen reden. Men heeft meer tyd als men werkt, dan als men leegloopt. Maar gedurig had ik lastige dingen, correcties die niet eindigen, gekibbel over byzaken. En, ik moet het erkennen, ik werk verduiveld moeielyk. 't Gebeurt vaak dat ik in een heelen dag niet klaar kom met iets waaraan ik maar 'n kwartier dacht te besteden. Ik schryf tegenwoordig Ideën, vierden bundel (die met dat drama begint) maak Millioenen Studiën af, en corrigeer den herdruk der oude Ideën, waarby nogal noten komen. Ik zou u reeds 't vervolg van dat drama gezonden hebben, maar laat het uit... eigenliefde. De vellen breken niet naar myn zin af, en dan vrees ik dat ge 't niet >mooi< genoeg zult vinden. Ronduit gezegd geloof ik dat het stuk geslaagd is. Het heeft - of 8/s deel daarvan hebben — eene geschiedenis. Drie acten namelyk waren reeds lang af, en voor twee jaren droeg ik die hier en daar voor. Byna overal scheen men ze »mooi« te vinden. Alleen te Arnhem en te Winschoten niet, of niet algemeen. De Arnh. Ct. — liberaal! — zei dat het beneden de aandacht was van 'n beschaafd publiek, en ook beneden my. In een voorberichtje dien ik die courant daarop. Te Winschoten werd ik zeer toegejuicht door zoogenaamde republikeinen die niets deden dan vloeken en wynzuipen — en met afschuw bejegend door zoogenaamde koningsgezinden. Zekere jhr. van Spengler (d. i. van blikslager, dus echte oude ryksadel!) die scherpschutter was, en ridder van de Eikenkroon, meende aan z'n adel en verdere eigenschappen verplicht te zyn my een lesje te geven. In 't drama namelyk worden twee manieren ge- schetst waarop hooggeplaatste personen hun roeping zouden kunnen opvatten. De eerste manier wordt eenigszins geëxposeerd in 't eerste bedryf. Maar de tweede schynt zoo precies te lyken op de wyze waarop Willem III z'n vak begrypt, dat ieder roept: dat is de koning! Wel mogelyk. Maar dan staat het aan hem om te veranderen. Hoe dit zy, ik verwacht en hoop dat het drama opgang maken zal. Ja, ik hoop dit, omdat het eenigszins afbreuk doen zou aan het fatale doodzwygen. Als myn stuk gespeeld wordt, moet men het noemen. M'n uitgever, Funke, een actief en flink mensch naar 't schynt, heeft ook goeden moed. Hy heeft uit eigen beweging het honorarium verdubbeld. Ik ben zeer benieuwd naar uw oordeel. Vooral omdat ik, als het stuk blykt goed te zyn, my voorneem — anti-doodzwygers middel! — meermalen die vorm te kiezen. Maar nog eens, ik ben zeer verlangend uw oordeel te kennen. Huet die de eerste acte las, schreef: een allerliefst koninginnetje, maar ... waar blyft de actie? Die vraag was gegrond en niet gegrond. Een drama zonder actie is geen drama. Maar actie in de expositie, zegge in 't eerste bedryf, zou 't effect van latere actie bederven. De tweede acte is reeds wild genoeg. En je zegt dat ik een kunstenaar ben? Wel, ik geloof dat je gelyk hebt, en dat dit blyken zal uit het slot van dit stuk. Daarin is iets zeer eigenaardig geciseleerd. Verbeelje, er komt in 't stuk een intrigue, een schandaal (de koningin wordt verdacht, zelfs beschuldigd van een ordinair minnarytje). Die zaak nu moet worden opgelost, verevend, in orde gebracht ... zonder dat ze genoemd mag worden. Ik geloof die tour de force verricht te hebben, en daarom neem ik uw woord aan. »Ce haïssable moi« schreeft ge eens. Ik vat dit niet. Er is meer moi-igheid in 't gekunsteld wegstoppen van zichzelf dan in 't eenvoudig uiten van moi's overheerschende gedachte. Bovendien m'n préoccupatie met m'n werk (dat drama en andere dingen) staat in verband met m'n niet schryven, en ook met u. Veel van wat ik u sedert lang met 'n enkel woord schreef, berustte op het plan om stevig te werken. Straks meer daarvan. Ik zit 'n beetje verlegen met Feringa. Na de ontvangst van Dem. en Wet. schreef ik hem daarover in algemeene termen veel goeds, en beloofde hem z'n arbeid te behandelen. Tot nog toe heb ik dit niet gedaan, en zie er tegen op. Ik blyf er by dat er veel goeds in is, maar ik ben niet besloten hoe ik hem en z'n werk behandelen zal. Ik geloof met u dat hy bedorven is door lof (z'n aanval tegen u is daarvan een blyk). Hy schynt me ... baarsch. Daar ik zoolang uitstelde hem te behandelen, vreesde ik dat-i meenen zou my boos te hebben gemaakt door z'n verschil van opinie over geest en stof. Ik schreef hem onlangs heel kort dat dit het geval niet was, maar dat ik geen tyd had. Dit is waar. Dezer dagen evenwel er aan denkende om die schuld aftedoen, begon ik z'n Dem. en Wet. voor goed te lezen, en zie, ik vond er veel oppervlakkigs in. Als ik dat nu grondig behandel heeft het den schyn, alsof ik me wreek over z'n dissentie. En nog iets. Ik voel dat-i niets liever zou doen dan in polemiek met me te treden. En daarin heb ik geen lust. Wat hèm matière geven zou, is my 'n verveling. Hoe zal ik dit goed verklaren? Ik weet dat ik hem aan kan< en heb er geen plezier in hem aantekunnen. M'n gewone manier zou zyn hem met 'n paar woordjes afteschepen. De heele zaak degouteert me. Ik voel zoo dat-i om 'n praatje verlegen is. Uw arbeid! Zou er geen mogelykheid zyn dat ge u minder verbrokkeldèt? Ik zeg dit nu met 'toog op financieel belang, of altans gedeeltelyk daarom. Nu is 't voortdurend wurmen. En dan telkens dat gekibbel met couranten-eigenaars of uitgevers. Daar nu weer in den Opmerker, zegt ge, heeft men zich veroorloofd twee blz. kopie van u eenvoudig weg te laten! Ik beken dat ik 't verband tusschen de laatste, door u doorgehaalde alinea van 't stuk >aanleg van Spw. door den Staat» met het vorige niet begryp. En die alinea op zichzelf begryp ik ook niet. Een adem van broederschap? ik weet er niets van. Bovendien geloof ik dat dit de eisch niet is. De eisch is: waarheid. En die vind ik nergens. Ook niet in 't stuk van Denis, dont le prose ne vaut pas le vötre! Over 't geheel loop ik niet hoog met de celebriteiten uit de goed aangeschreven tydschriften. Deze Denis begint met aan Comte 'n ruimen blik toetekennen. Zoo iets kan ik niet slikken. Als ik frazen lees als: ik geloof dat de zedelyke en verstandelyke herschepping van de Maatschappy geen anderen hechten steun heeft dan den dagloonersstand, neem me niet kwalyk, dan voel ik me zeer ingenomen tegen de wysheid die er volgen zal! Een stand 'n steun? Een steun van de herschepping? Van de zedelyke herschepping? En van de verstandelyke herschepping? En welke stand? Zie, je weet hoe ik denk over god, geloof, goddienery ('n pest!) en de dominés of priesters. Maar als ik las dat de zedel. en verstande- lyke herschepping der Maatschappy zou moeten uitgaan van de papen, dan ontken ik wel, maar ik begryp wat ze meenen, en tevens dat er zyn die zoo iets gelooven. Hoe echter de dagloonersstand zyn of worden kan, enz. enz. ... dat begryp ik niet! Over 't geheel is m'n wysheid zeer negatief. 1 k begryp byna niets van wat ik lees. Meen niet, dat ik een paradox zoek, ik tracht u de zuivere waarheid te zeggen. Ik lees zelden zonder verbazing, zich gewoonlyk lucht gevende in 't dilemma: gy de schryver — zyt gek, of ik ben gek. Over de arbeiderskwestie, over de kredietbanken, over socialismus en communismus, over muntwezen (en meer zaken) heb ik nog nooit iets gelezen dat ik begreep. Ik zeg u de eenvoudige waarheid. Meen niet dat er een scherpte of ui in ligt. Dit stuk nu over de «Vermindering van werkuren* heb ik nog niet goed gelezen, en ik oordeel dus niet, maar vrees weer voor m'n begrip. Nu moet ge weten dat ik zeer gaarne (sedert jaren al!) de arbeiderskwestie wou behandelen. Ik voel daarvan iets te zullen weten, en wel — in dat geval — iets nieuws, iets anders, ik voel que Toulon n'est pas la oü on le cherche, maar ... voor ik aan myn werk ga, zou ik den bryberg moeten dooreten alles te lezen wat de celebriteiten daarover gezegd hebben. M'n ooren suizen van Schultze Delitsch, Stuart Mill, van allerlei Revue-mannen, en ronduit gezegd: ik acht ze niet! — M'n oog *) *) Zoo eindigt dit blaadje, het vervolg ontbreekt. XXXII. Br. 20 April '72. Waarde Dekker! Gy hebt weder een goed werk verricht door my eens te schryven. Ja, 't is vreemd. Ook ik ben 't luist als ik niets te doen heb. In Indië las ik het meest, als ik den minsten vryen tyd en de meeste ambtsbezigheden had. Ik betaalde de meeste schulden af, toen ik het geringste inkomen had. Zend my toch maar drukproeven, ook van dat drama, al breken ze niet naar uwen zin af. Die teekening van een gewoon minister door Louise stemde my tot bewondering. Zulke woorden, op het tooneel gesproken, moeten weldadig werken. De vraag is: zult gy waardige spelers in Holland vinden? Niet dat ik er over oordeelen kan, want ik hoorde geene andere akteurs dan Jonckbloet, Trakranen, Bon van Zuylen, Rochussen, een enkelen dominee, professor en redacteur, maar ik kan my niet voorstellen, dat alleen het tooneel niet by ons in verval zou zyn. Al de rest is even ellendig, ook de dagloonersstand. Daarom zonderde ik, in de vertaling van Denis, tusschen twee haakjes, de Nederl. proletariërs uit. Zouden werkelyk de Jezuieten onder de belgische werklui zooveel aanhangers vinden ? Onder de boeren, ja. 't Is waar, het ongeloof der eersten is nog niet wetenschappelyk, maar bestaat grootendeels in afkeer van de zielbedervers. Maar volgt het niet dien loop by de meesten ? t:n als niet de daglooners de grondslag der verbetering zyn moeten, waar dien dan te zoeken? Wellicht onder de landbouwers. Maar moet niet één van beide standen de heerschappy der bourgeoisie verslaan, gelyk deze 1789 die van den adel? De aanmerking van Huet op de eerste akte vind ik mal. Heeft die Funke wel nederl. bloed zonder »vreemde smetten« in de aderen? Dat ge kunstenaar zyt, was eene naïeve ontboezeming my ook ontlokt door uwe zorg voor zoogenaamde kleinigheden, zooals het getal regels op eene bladzy. Ik heb Feringa onmalsch beoordeeld in den Levensbode, waarvan ik afdrukken gevraagd heb. Aan zyn geest heb ik hulde bewezen, maar zyne >gemaakte« harteloosheid veroordeeld. »Vrienden slechts te beschouwen als voorwerpen van karakterstudie, zich door niets te laten vervoeren, zich onvatbaar te maken voor genot® enz. Toch durf ik zeggen vry van wrok te zyn gebleven, ofschoon hy my onaardig en trouweloos heeft behandeld. * Toen hy een passage van een brief wilde drukken, stelde ik als voorwaarde een paar veranderingen, en juist deze laat hy weg! Hy weigert inzage van zyne aanmerkingen, die hy zelf >scherp' noemde. Ik kon, zei hy, 3 maanden later in zyn orgaan op myn beurt, le beau röle krygen! Waartoe die scherpte tegenover myne bescheidenheid in het Vaderland? Hy zelf schreef: >Als myn boek koopers vindt, heb ik 't aan u te danken.® De ware oorzaak is: onze eerste ontmoeting was eene teleurstelling. Hy had gedacht een ongelikten beer te vinden. II me pesait. Hy ging onvoldaan heen, vóór 't bepaalde tydstip, confus. Jurant... qu'on ne 1'y prendrait plus. In Groningen gaat niemand met hem om. Hy had gehoopt hier zyn Jonathan te vinden. Zyne vrouw had gezegd: Die meneer Roorda moest hier komen wonen, dan hadt gy iemand. Men kan met dien man niet in 't openbaar verschynen, zonder dat ieder u aankykt. Zyn conversatie geeft niet de minste vergoeding. Van der Linde, die hem evenmin zag, als gy, vindt hem >groen«. Zoo schreef hy in 't Handelsbl. aan den adellyken d. B. Kemper: »WelEdel Heer! Ik weet niet hoe gy geboren zyt.« Dit verbeeldt, geloof ik, geestig republicanisme. Maar waarom dan dat »Heer« en * Weledel* ? Sinds myn antwoord in het Deventer Weekblad schreef hy geen enkelen brief. De twee laatste bladz. van myn opstel over Spoorw., werden vervangen door 16 regels van Denis over den adem der broederschap, uit »De vermindering van het getal werk-uren« ! En zulk een slordigheid by een weekblad, in een redacteur, die sinds den aanvang (1865) zelf byna geen regel schreef, en my zyn reddenden engel noemt! Gy weet niet hoe onaangenaam ik was gestemd door zooveel achteloosheid. Wat zoudt gy, die als schryver reeds zoo afgezonderd staat, als regent doen in een constitutioneelen staat onder die dwergen der Kamer! Den tweeden dag liept ge weg. Wacht op eene krisis. Misschien denkt men dan om u. Maar vermoedelyk zult ge niet gewaardeerd worden vóór uw dood. Het >moi haïssable« was een aanhaling van Pascal, geene onvoorwaardelyke goedkeuring. Een boek zonder *ik« doet me denken aan v. d. Palm's handschrift van de bybelvertaling, waarin geen enkele doorhaling moet voorkomen, gelyk men my verteld heeft; ik geloof dat Beets dit heeft meegedeeld. Ik moet wel »verbrokkelen« zoolang ik geen pensioen leb. Wel zou ik van myn f 1500 rente elders kunnen leven, maar ik wil hiertoe niet besluiten, voor dat het zeker is, dat Loudon weinig of niets voor my gedaan heeft, en 't blad van Plet (dien ik nog altyd wacht) niet doorgaat. Myn vrouwtje zal, als 't moet, daarvoor verstandig genoeg zyn, maar liefst woont zy in eene groote stad. Ik zou haar ongaarne dat genoegen ontnemen, want ik heb veel aan haar te danken. Ook leeft ze voor my. Zy gelooft, maar denkt toch dat myn ongeloof wel beter zal zyn; weet niets van staatkunde, maar neemt de myne blindelings aan, ontzegt zich alle kostbare genoegens, toovert met hare smaak en zuinigheid, en stelt zich tevreden met te kyken naar de prachtige winkels, de uitgestalde lekkernyen enz. Maar dat kleine genoegen wil ik haar niet te spoedig ontnemen. Daarom wurm ik in Opmerkers, Milit. Tydschrift enz., en kryg toch dit jaar daarvoor geen fl. 500! Ben ik vry dan ga ik werken, denken over de Fr. omwenteling van 1789. Dat is een grootsch onderwerp en er valt op dat gebied nog a glaner. Met myn styl kan ik niets winnen, met myn denkbeelden en kennis tot heden nog minder. Alleen myn Vloekzang zal blyven leven. Maar dat is my niet genoeg. Ik wil, nog liever dan te schryven over 1789 een niet thatenloses Leben. Daarom wensch ik in Indië nog spoorwegen en kanalen aan te leggen. Ondanks myne gebrekkige kennis, zou ik een goed directeur van Openbare Werken zyn. Uw oordeel over myn proza deed my goed. Ook de oud-overste Macdonald, een man van hoofd en hart, schreef my: »ik lees veel liever uwe eigene opstellen dan uwe vertalingen®. Ik zend u dezer dagen een ondeugend stukje over »Sierlyk Maleisch* dat door de mynen zeer aardig werd gevonden. Moge het ook nuttig werken! Denis' vervolg krygt ge zeker. Primo Mei verschynt er een vervolg van hem in de Philosophie positive; morgen myn slot van zyn 1ste artikel in den Opmerker.' Wy allen drukken uwe hand. Uw vriend R. v. E. XXXIII Wiesbaden, 6 Mei 1872. Waarde Roorda, Ik beken dat ik 't land heb. Er loopen me dan ook vandaag allerlei dingen zoo mal in den weg! Ik ontvang twee (derde!) proeven, van verschillende drukkeryen nogal, die elkaar 't woord schynen gegeven te hebben my 't land optejagen. En daar komt gy met m'n koning op e2. Eilieve hoe had ik dan kunnen rokeeren? N'en parions plus! En »Hilda<<. Juist dezer dagen viel ik voorloopig 'n paar maal dien v. Q. aan, en feliciteerde Constantyn. Intusschen had ik al voor 8 of 10 dagen Los en Vast besteld om C. te verdedigen. Maar, na uwe stukken in »Vaderland« en »Weekblad< heb ik er geen lust meer in. Ge haalt Darwin aan, en zekeren ... hoe heet de man ? Salverda, en zekere Isis. Ge begrypt dat ik zwyg na die heeren en dames. Waarom niet ook Stuart Mill? C'est si bien porté tegenwoordig. Ja, ik heb 't land! 't Verzwygen van myn naam is geen omissie, 't is op dat terrein commissie, 'n handeling, 'n feit. Juist heden corrigeerde ik weer 'n nootje over de modernen, dat me onwillekeurig deed vragen hoe toch die professor Salverda — ik ken goddank den man zoo min als z'n Isis! — 't heeft aangelegd om te hulp te worden geroepen in den stryd tegen de modernen ? Haalt ge uit m'n wrevel de conclusie dat ik uit ordinaire ydelheid genoemd wil worden, geloof me dan dat m'n verdriet dieper schuilt, 't Is myns ondanks als ik my op den voorgrond plaats. Het hindert me. .Maar dat zonderlinge terzyde schuiven bederft de zaak. En nog eens, 't is geen omissie, 't is een daad. 't Is onmogelyk dat men my op dat terrein (zoo min als in de indische zaken) over 't hoofd ziet. De zaak is (zeer by benadering!) aldus: Ge verkeert in gezelschap en dringt u niet, of niet dan ter wille van een hooger doel, op den voorgrond. Sluit dit in zich, dat men u byna uitdrukkelyk naar de vloermat verwyst, of dat ge daarmee genoegen neemt? Of anders: Ge zyt ingenieur of geneesheer. Er moeten bruggen gemaakt en zieken genezen worden. Hoe zou 't u dan smaken als er leeken by dat werk werden gehaald? Ik lyd onder de wonden die 't moderne gepeupel me — in 't geheim althans, niet in druk! — toebrengt. Ik had het recht voorop te worden gezet, en niet uw Salverda. Ja, ik had L. & V. besteld, en Funke zond het my. En ik was zoo vervuld van de zaak, dat ik in de Ideën gedurig over modernen sprak. Ik legde den Vlamingen uit, wat dat voor volk was, en bewaarde pour la bonne bouche dien van Gorkum met z'n Hilda-. Misschien dat ik amende honorable doe, en die kerels 11 een compliment maak over de geslotenheid hunner gelederen. Uw stuk over Sierlyk Maleisch is waar en geestig. Kerel, kerel wat kon je nuttig zyn! Ik ken niemand die zoo goed schryft als gy. Maar dat vervloekte citeeren van allerlei kerels, precies als 'n kamerspeecher! Vergeef me dat ik zoo brusk schryf. Maar ik hèb 't land. Ik ben waarachtig kwaad. . Ja, je krygt L. en V. terug en ook S. Maleisch, maar ik heb vandaag geen tyd om intepakken. Toch hartelyk gegroet, maar 't land heb ik. t. a v. D. D. Van Gorkum is u een mooi kaarsje schuldig! XXXIV. 8 Mei. W. D.! Ook ik heb 't land op u en met meer recht. Als ge nagedacht hadt over 't geen ik in 't gendsche Volksbelang over uwe meening omtrent den godsdienst geschreven heb, zoudt ge minder nydig zyn. Gy vondt dat toen zoo hartelyk. Heden krygt ge via Gendringen weder eene courant, waarin ik me op u beroep (de Telegraaf 4 Mei). Maar zoo ik by elk opstel uitsluitend naar u verwees, zou ik nog minder doeltreffen dan ik doe. Men zwygt u nu eenmaal dood als heethoofd, beeldstormer. Juist daarom sar ik die lieden met een beroep op «gematigde, bedaarde, algemeen geachte, wetenschappelyk gevormde* natuurvorschersvan beroep. In een volg. art. zou ik weder anderen noemen, niet uit pronk met citaten, maar om hen althans beschaamd te maken door het groot getal van degenen die zy niet aandurven en die tot verschillende richtingen behooren. Anders zeggen zy: ge zyt eentonig, dus vervelend. Ik zou dus noch u, noch my zeiven dienst doen door altyd te herhalen: »Multatuli zegt dit en dat«. Wilt ge Constantyn niet verdedigen, laat het dan. Gy behoort, naar 't schynt, ook al tot de talloozen, die beter hunne rechten kennen dan hunne verplichtingen. Oy laat nog altyd de beschuldiging op my rusten uit >Nog-eens-Vrye-Arbeid«, dat ik u verloochend heb. Duizenden die 't Noorden niet lazen zullen 't nog altyd gelooven. Sinds byna 1V2 jaar 'aat ge de belofte van schitterende voldoening^ onvervuld. Met een handdruk Uw vriend R. v. E. Ik word gerechtelyk vervolgd wegens hoon door een smeerlap, die, als lid v. h. Bestuur der Nederl. My. van Weldad. alhier, door my werd beschuldigd aan eene behoeftige moeder hulp te weigeren, omdat zy hem hare dochter niet verkocht. Van Lee had my de kastanjes uit 't vuur doen halen. Noch hy, noch de 65 andere leden, waaronder de gezant, durfden my steunen. Vale. Ik zal u 't gerechtelyk verhoor zenden. Daarna verhuis ik naar een ander land. Maar zeer zeker vestig ik my niet in uwe nabyheid. Wy zouden dikwyls twist hebben. XXXV. W.baden, 7 Mei '72. Beste Roorda! Als ge boos zyt over m'n brief van gister, word dan maar weer goed. Le fait est dat ik gister een ware ongeluksdag had. Een juiste beschryving van de oorzaken leidt wat ver, maar toch iets er van. Sedert eenigen tyd werk ik veel. M'n fout, na 't verlaten van Lebak, was dat ik altyd wachtte op recht. Nu niet meer! Ik had me terstond aan 't kost- en geldwinnen moeten zetten, was dan niet gedecrieerd geworden, had me niet gecompromitteerd door armoe - want dat is schande iri hollandsche oogen! - en zou verder geweest zyn! Heel laat tracht ik nu 't verlorene intehalen, en presto! Dus veel te doen! Voor myn doen schryf ik haastig, corrigeer haastig, heb haast met de remises voor m'n kopie, en ook met het verschynen van m'n werk. En zie, 't is of 'n duivel zich in 't spel mengde, alle «haastigheden* kropen als slakken. Ik corrigeer voor drie drukkeryen. In Mill. Studiën komen 'n paar eenvoudige teekeningetjes van de speeltafel, en die malle dingen hebben me weken gekost, voor ik hopen kan dat ik ze behoorlyk in ciiché kryg! De beide andere drukkeryen schynen afgesproken te hebben, me dol te maken. Ge weet hoe lang 't geleden is dat ik u 'n proef zond van het eerste vel van Vorstenschool. Welnu, dat vel heb ik nog niet afgedrukt te zien gekregen ! Maar zie, in de nieuwe uitgaaf van de Ideën komt veel voor over god, geloovery, modernen etc. en tevens over 't zwygsysteem. Ik erken dat dit me woedend maakt. Niet zoozeer tegen de zwygers zelf, als tegen hen die dat zwygen dulden ofschoon zy het niet mei die zwygers eens zyn. Qy hebt m'n III bundel Ideën. Ik vraag u of ik niet recht had te verwachten dat de pers eenige notitie van dat boek had genomen ? 't Publiek is stom als 't graf! Dat indisponeert! Myn herhaalde protesten daartegen (in de Noten op de oude Ideën) liggen daar nu sedert maanden, en door 't gemaal met de drukkery verschynen ze niet. Ze zullen eindelyk komen als mosterd na 't eten. Gister weer een paar proeven beneden ... correctie. Daarop komt uw — onze — schaakverwarring! Ik schaak zeer sérieus. 't Is me een der zeer weinige middelen ter opwekking. Zóó, gis ik, dat anderen »borrels« drinken. En daar kryg ik nu van u — gelyk met die mooie proeven — een blyk dat onze party naar niets Iykt. Maar ik heb nog niet alles genoemd — o in lange niet! — wat me verdrietig maakte. Dat lezen van de Kamerdebatten over de Inkomstenbelasting! Stuart Mill zegt, Adam Smith zegt, Say zegt... het maakt me misselyk! En gy komt, a propos van »Hilda«, met Darwin en Salverda! Salverda ken ik niet, en ik hoop nuchter van den man te blyven, maar Darwin te noemen... kerel, hoe kom je er aan! Heden nog las ik van hem : de vorm van dat of dat deeltje der bloem is aldus: »opdat de insecten er de honing uit zouden kunnen halen!« Zoo'n opdat-man te citeeren, neem me niet kwalyk, 't is modern beroerd. Verleden schreef je my dat. 'n professor geloof ik, ofschoon Darwinist, toch god niet durfde weggooien. Wel, Darwin zelf ook niet! Ik heb nu geen lust het stelsel van Darwin te ontleden. Ik hoop daartoe eenmaal te komen, en wacht op tyd. Maar in weinig bladzyden hoop ik de halfheid er van te kunnen aantoonen. De man heeft den moed niet, iets geheels te leveren. En z'n kinderachtig aannemen van reizigers-berichten, waarvan een groot deel onbewezen is, en 'n ander deel bewysbaar onwaar... Nu, we laten Darwin nu daar! Zeker is 't dat ik met het oog op 't zwygsysteem waarmee men my smoort, het land heb aan dat citeeren van allerlei vreemde trompetters. In den geest van Darwin nu, heb ik niets geleverd — ja toch, maar ik ga dit voorby — ik concurreer niet met hem. Maar als er sprake is van stryd tegen een modernen knoeier, die Constantyn aanvalt omdat deze 't heeft durven wagen een atheïstisch meisje niet te laten sterven in 'n hoerhuis — daarin nam. zit de heele wrok — dan meende ik dapper genoeg dat modern geknoei te hebben aangetast, om niet geïgnoreerd te worden. De beschuldiging dat ik op den voorgrond schyn te willen staan, ligt voor de hand. Welnu, dat is in 't algemeen juist andersom. Maar in dit geval grieft het my, 1° als miskenning van m'n streven, 2° om den triumf der van Qorkummen! Immers, hoe gepast wordt hun zwygen, als zelfs m'n vrienden my niet noemen, juist daar waar ieder myn naam verwachten zou! Zulke dingen maken me — by wyze van spreken — moedeloos. 10 Mei '72. Beste Roorda, gister kreeg ik je kwaaie brief. Ei, wil je juist heen reizen waar ik niet ben? Dat hoop ik je te beletten! Ik wou juist dat je by my in de buurt was. Proces wegens hoon? Ik ril als ik denk aan rechtsmenschen of rechtszaken. Ik ben er vies van! Van Lee? Ik ken hem maar zeer oppervlakkig, maar zou bang zyn hem nader te leeren kennen. Ik houd hem voor zeer oprecht in dien zin namelyk dat z'n trekken en manieren vry trouw tegen hem waarschuwen. )e boutade over 't vertrekken naar 'n land waar ik niet ben, is ... komiek. Neen, we zouden niet dikwyls twist hebben. In allen geval hecht ik zeer aan je. Schort je oordeel over: genoemd worden willen, op. 't Is onmogelyk dat ge dit inziet zoo als 't in my is. Ik heb juist zoo'n hekel aan schryvers-kameraderie, en eigenlyk aan alle geschryf .. . misselyk! Myn grief is dat ge van Gorkum zoo'n plezier doet: Let wel dat het atheïsme van Kroner indedaad zwak is, en dat ge hem (v. O.) beau jeu geeft. Maar ook heden heb ik 't weer mal druk. Daar liggen 4 vellen kleine druk ter correctie. Bovendien wacht ik iets dat niet komt (geld dat onder weg moet zyn). Dit alles irriteert! En 'n bericht dat Funke m'n Vorstenschool eerst denkt te doen verschynen in September. Ik begrvp niet waarom. Uw klacht dat ik u geen voldoening gaf voor etc., wordt opgelost door de onophoudelyke serie van tegenspoed, dan in 't schryven, dan in 't corrigeeren, dan eindelyk in 't verschynen van m'n werk. Ik heb wel 100 punten onafgedaan op m'n agenda, en word gedurig belemmerd in 't afdoen. Ik wil uw vriend zyn en blyven. Dit verklaar ik uitdrukkelyk, en ge zult me, met of zonder booshedens, vereeren met daarop staat te maken. Let wel, dat ik geen enkelen »vriend« heb. Ik zou buiten u niet weten, wie? En dat hoeft ook niet. Wees met de uwen zeer hartelyk gegroet. t. t. D. D. Ik hoop altyd eens 'n dag of 14 met u zamen te zyn. Ik heb 'n vervloekten hekel aan schryven. 't Is zoo onvolledig, en baart altyd misverstand, altyd. Nu byv. Ik kan me zoo begrypen hoe ge meent dat ik genoemd* wil worden. Ja, maar volstrekt niet om dat noemen. Integendeel, 'k heb 'n hekel aan publiciteit. Maar in 'n paar zaken: Indische beroerdheid en moderne knoeiery, kan ik niet velen dat men 't m'n tegenstanders zoo maklyk maakt my te ignoreren. Dat is het! Weldra krygt gy de Asmodee, en Los en Vast. 't Wacht op iets. Ja, ook Sierlyk Maleisch. Dat is 'n kostelyk stuk, en van wyder strekking dan oppervlakkig schynt. Zulke charlatanerie heerscht overal! 't Is typisch. Met »sierlyk« nederlandsch bederft men 't Recht, den Staat, het Volk, alles. Ik wou graag uw stuk behandelen, maar kan alweer niet zeggen wanneer. Woensdag. Deze brief lag al sedert 4 dagen gereed, en wachtte... op 'n postzegel! Ziedaar ook de oorzaak dat ik u Los en Vast niet terug zond en Sierlyk Maleisch. Door 'n onverklaarbare handelwys van Plet zit ik sedert 8 dagen zonder 'n cent. Dat maakt bitter. Schryf hem hierover niet. Ik wacht met elke post opheldering. Ik kon geen brief of zelfs drukproef verzenden. Zes dagen werkelposheid, en ik die geen minuut missen kan! Heden leent my m'n propriétaire geld. Ik heb dus eindelyk zegeltjes. Maar werken kan ik niet. Geen woord hierover aan Plet s.v.p. De oorzaak zal zyn: zoogen. welwillende bêtise. XXXVI. Brussel, 16-5-72. Waarde Dekker! Uw brief deed my innig genoegen. Ik heb my dus niet vergist. Ik dacht wel dat ge niet boos zoudt blyven. Ik schyn u eenigszins te kennen. Er schynt ook affiniteit tusschen ons te bestaan. Daarop ben ik trotsch niet alleen, maar het is ook zoet. Niets is pynlyker dan niet begrepen te worden. Nooit heb ik u willen ignoreeren. Maar ik wilde soms den schyn vermyden van eentoonigheid. Juist uit de werken van knoeiers als Darwin moet men opdelven, wat tegen het geloof getuigt. Daaruit blykt het best, dat zy gelooverig zyn malgré eux, en dat de waarheid hun te sterk is. Doen ook niet de geschiedschryvers van het naturalisme of materialisme of atheïsme alzoo? Zy laten de herroepingen ter zyde van mannen, die hunne overtuiging niet met hun leven wilden betalen, maar pluizen zorgvuldig na, wat hunne ware meening was. Ik begryp, dat gy langzaam werkt. Le temps n'épargne rien qui s'entreprend sans lui. Maar het is toch jammer, dat gy niet een Eckermann hebt om uwe woorden op te vangen en te boeken. Misschien word ik dat nog eens. Ik begryp ook wel, dat je boos wordt over dat doodzwygen, maar gy weet toch genoeg, dat zelfs de meesten, die het met u eens zyn, vrees gevoelen voor het despotisme van de openbare meening. Qy gaat uit om te zaaien en uw zaad gaat niet verloren. Zou ik by het opzetten van het schaakspel misschien koning en koningin verkeerd geplaatst hebben? Ik meende, dat men ook de koningin rokeeren mocht en by uw' 12en zet schreeft ge, geloof ik, »smalle zyde«. 't Is waar. Ik citeer te veel. Wie niet ryk is, leent van anderen. Misschien tevens uit ydelheid. Sinds een paar dagen schryf ik een uitvoerig stuk over van Soest's «kultuurstelseL. Natuurlyk doe ik u daarin recht wedervaren, dien hy niet noemt. Zonder uw Max Havelaar zou zyn boek geen 50 lezers gehad hebben. Als ik mag zend ik u het handschrift ter lezing, dat ik van Vloten beloofd heb voor de naastvolgende aflev. van den Levensbode, maar deze verschynt vermoedelyk eerst in Dec. en geeft my geen' cent. Ik zal trachten van de verbintenis los te komen en wat geld te slaan uit myn stuk. De Telegraaf, dien gy deze week ontvingt, geeft u een denkbeeld van 't standpunt, dat ik inneem: Plus cela change, plus c'est la même chose. Ik geef de hoop op een pensioen niet op. Misschien wacht Loudon op v. Rees' vertrek, om hem niet te veel te krenken. Zwak! Kryg ik 't, dan ben ik spoedig by u en zoek in Duitschland of Zwitserland eene woonplaats. Ik moet een zacht klimaat hebben voor myne borst. Met sierlyk hollandsch bedoelt ge zeker taal van van der Palm of Bosscha of Tys de Vries. Een oogenblik was ik bang, dat ge purisme op 't oog hadt. Dan zou ook ik een volksbederver en rechtsverkrachter zyn. Myn vurigste wensch is een groot schryver te zyn. Maar ik ben altyd waar. Ik zeg niet, dat een darwinist niet durft te gelooven in God, maar dat iemand, die aan onze afstamming van de apen en tevens aan den hemel gelooft, ongeneeslyk blind of huichelziek is en niet verdient, dat men hem bestrydt. Ik verlang zeer weder iets van u in druk te zien. Uw brief was althans eene vergoeding, een voorsmaak. Zet maar weder eene nieuwe schaakparty op. Misschien raak ik later zelfs verslaafd aan dat borrelen. Wy drieën drukken uwe hand. Myne kleine 31 jarige Marie vraagt soms: »Is die brief voor Meneer Multatuli?« Toen onlangs de Locomotief kwam, vroeg zy: »Papa! staat er iets van u in?« Dat nest! Uw vriend R. v. E. XXXVII. Brussel, 2U Mei '72. Waarde Dekker! Alvorens uw' hartelyken brief te beantwoorden, nog iets over het verzwygen van uwen naam. Gy weet, dat v. Vloten dezen in een vorig art. geschrapt had, toen ik Thorbecke verweet ook u verongelykt en mishandeld te hebben. Men stelt zich ongaarne aan de herhaling van zulk schrappen bloot. En zoo ik daarom niet meer in 't Deventer Weekbl. schryven wilde, zou ik geen enkel orgaan meer hebben voor myn ongeloof. Ik schreef u reeds: ik wil en mag u en my niet op kosten jagen voor de reis naar Wiesbaden. Wacht op myn pensioen. Dan kom ik zeker. Uwe vriendschap maakt u blind voor wat ik te kort kom. Als schryver breng ik 't nooit ver. Ik heb slechts drie wegen om wat te zyn: le ingenieur in Indië om den stoot te geven aan groote werken; 2e planter in Indië; 3e militant schryver. Myne roeping is eigenlyk, geloof ik, redenaar. Constantyn vindt myne stem aangrypend. Van der Linde en Ds. van Heel en anderen verklaren, dat ik uitstekend improviseer. Als ik in 't publiek spreek, kan men altyd eene speld hooren vallen. Slechts twee malen échec geleden: in »Krygswetenschap< en op 't Taalcongres te Leuven. In den Haag was ik onvoorbereid, verliefd * op myne tegenwoordige vrouw. Te Leuven schuifelden de paters, omdat ik ongeloovig ben. Ook was men moê van Mevr. Storm-van der Chys, op wie ik volgde. Maar in onze Kamer zou men alles afstemmen, wat van my kwam. Ik verbeeld my eenigen politieken blik te hebben, maar de slechtste diplomaat van de wereld te zyn. Ik ben zeer nieuwsgierig meer te hooren van uw ministerie '69. Maar gy zoudt gauw den boel naar den duivel gewenscht hebben. Qy kent het woord: »wat wildet gy, dat ik doen zou ? ik was hun chef en moest hen dus wel volgen.« — Bekommer u niet over my. Ik ben een dabbler. Van veel iets en van niets veel. Dat is myne kennis. Myne schryfwyze sinds myne verbanning heeft dit nog erger gemaakt. Tot afronding zou ik corrector willen zyn van een' uitgever, die uitstekende handboeken publiceert. Want ik ben vry vlug en heb nog een tamelyk geheugen, ofschoon beide gaven danig afnemen. Op myn 14e jaar offerde myn school voogd my op. Hy moest zyn' naam te Breda herstellen. Met Deeleman was ik de eerste van 300 adspirant-cadetten. Hy overtrof my in wiskunde, ik hem in letteren. Dat was 't keerpunt van myn roem. Mislukt militair, mislukt ingenieur, mislukt publicist en, zonder myn huwelyk, mislukt mensch ! Vergeef my, ik bedenk daar te laat, dat uwe oogen zwak zyn. Ik zal dus grooter letters bezigen dan ik gewoon ben met het oog op het mailport Wanneer ik niet meer tot dagelyksche broodschryvery gedwongen zal zyn, wil ik eens gaan studeeren over de natuurwetten op het gebied van geschiedenis, staathuishoudkunde, enz. In niets is de wetenschap meer achterlyk. Men heeft allerdomste begrippen over de almacht der gouvernementen. Daarin ligt de hoofdoorzaak, dunkt my, van krisen, partywoede, centralisatie-zucht, reglementen-manie, enz. De zaken worden niet wetenschappelyk beoefend, gelyk meet- en sterrekunde. Wie noemt Karl Vogt een radicaal zoöloog of Beaumont behoudend geoloog? Ik heb daarover een woord gezegd in de recensie van v. Soest's cultuurstelsel, en een uittreksel gezonden aan de Telegraaf dien ge natuurlyk krygt. Uw afkeer van sierlyk hollandsch werd door u ook aldus uitgedrukt: »De taalmeesters bederven de taal gelyk de godsdienstleeraars den godsdienst.« Ik las dit by v. d. Tuuk onder uw portret. Ik zal den Schaak-catechismus gaan bestudeeren. Gy zoudt schik hebben in myn Marietje, beeldschoon, schrander en levendig. Een gevoelig hartje. Gisteren kreeg haar broertje den eersten tik van my op zyn billen. Zy was er bleek van, nam hem een oogenblik later met het kindermeisje by de hand en bracht hem by my, als om vergiffenis in te roepen. Als zy met my wandelt is ze zoo gelukkig dat ze nu en dan myne hand neemt en kust en tegen haar wangetje drukt. Wy allen groeten u vriendelyk. Uw R. v. E. Uw uitlegging van v. Qorkums wrok tegen Hilda is onbetaalbaar. Om te lachen lees ik dezer dagen in Weber's Demokritos. Myn klein snapstertje noemt het kinderwagentje als het niet voort wil »eigenzinnig«!! prachtig! Telkens als men over u zwygt (Ideën III) kunt ge aannemen dat men u niet kan wederleggen en niet wil volgen. XXXVIII. 5 Juni.*) Zoover schreef ik gister. Je ziet wel dat ik je veel zou te vertellen hebben, als je eens hier kwam. Och ik heb zoo'n hekel aan zoo'n onvolkomen schryvery. By elk vel dat ik (na 3, 4 maal correctie) van Vorstenschool kryg, denk ik: nü aan Roorda. Maar telkens *) Byblaadje van een verscheurden brief. Zie de slotwoorden. bevalt me 't slot niet. Nu moet je weten dat ik 'n guet-apens voor je klaar maak. Ik wil je »in Vorstenschool trekken» Ziehier hoe. Is er iets tegen, dat ge, indien het stuk naar uw inzien zich daartoe preteert (Ik zeg ja!) een lezing over Vorstenschool klaar maakt, om daarmee in 't geschikt saizoen (October?) in Holland optetreden ? Ik verbeeld me dat gy opgang maken zoudt, en daarmee allicht n paar duizend gulden ophalen. Ik zelf zou graag 't stuk (of fragmenten er uit) door u hooren lezen. Ik weet dat ge goed leest. Nummer een is dat je 't stuk in z'n geheel hebt. Antwoord dus niet op m'n voorstel voor ik 't u zenden kan. En juist omdat ik zoo op uw medewerking gesteld ben, leuter ik zoo met toezenden. Maar weldra krygt ge 't. Er mankeert maar één vel aan. Qe begrypt hoe uw spreken over V. S. en 't voordragen van fragmenten daaruit, 't ding populair zouden maken. En dat wil ik! Nog iets: uwe voordracht en opmerkingen zullen onze min ontwikkelde acteurs op den weg helpen. Ik van myn kant zou u 'n paar wenken geven. Maar nogeens ge moet het eerst in z'n geheel . . . Neen! Ik zend u heden de vier eerste bedryven. Dat kan, en is nuttig juist omdat ik over 't vyfde bedryf iets optemerken heb. Ik word gestoord. Hartelyk gegroet. Och, verscheur dezen brief. Ik wou niet graag dat * * * ooit schade had van m'n openhartigheid jegens u. Men weet nooit waar 'n brief belandt. Verscheur hem, ik reken er op. Tot straks. t. t. D. D. XXXIX. Brussel, 8 Juni 12. Waarde Dekker! Ik ben begeistert door uw meesterstuk. De woorden van Hanna, die niet wilde dat lierman naar t hof zou gaan, en het vervolg, heb ik niet met droge oogen kunnen lezen. Ik vind 't zeer hartelyk van u, dat ge my met eene lezing over V. S. geld wilt doen verdienen. Maar ik heb geen talent genoeg om hoorders te lokken die 't ontroerend drama tehuis gelezen hebben. Ik zou na t stuk te hebben ingestudeerd, eens moeten waarnemen hoe myne voordracht werkt, byv. op u, Mej. M. S., Constantyn, myne vrouw, myne moeder. Kon ik maar eens by u komen! Wat talmt die Gouverneur-Generaal. Hy heeft nu zelfs tyd gevonden om monteeringen voor te schryven voor bosch- en douane-beambten. Neen, uw drama is geen zerkje van zandsteen. Als 't af is maak er dan een, waarin de mishandeling van den javaan wordt voorgesteld. Hoe kunt gy, die te recht reclame voor reclamatie afkeurt, spreken van deballoteeren ? — Balloteeren is immers niet aannemen maar slingeren ? Hoe kan deballoteeren dan afwyzen zyn? Ik geloof niet, dat het Fransch is. Ja, slagen na de drie eerste jaren aan een kind gegeven, moeten neerkomen op de ouders, gelyk rottingslagen voor de Javanen op onze ministers, geachte sprekers en landvoogden. Feringa's stuk gekregen. Hy schetst u als kunstenaar zeer goed, maar niet als baanbreker, hervormer. De man noemt ieder ploert, maar is ploertig genoeg [wee schryvers, die hem hun werk zonden, zoo als E. v. H(artmannP) te B(erlynP), te bedanken in de rubriek > Correspondentie®. Hy schynt nog nooit een goed redenaar te hebben gehoord. Misschien ligt er ook wangunst in zyne minachting, 't Komt my voor, dat gy niet zoo zeer walgt van voordragen in 't algemeen, als van voordragen voor 't »vissige« Nederl. publiek. A contrecoeur de vier eerste bl. van uw brief verscheurd; de twee laatste niet; zy liepen over Vorstenschool. Wacht niet met de uitgave. Hoe treurig een' man als Thorb. zoo in de hoogte te moeten steken! Hoe laf gedroeg hy zich dikwyls! En toch stak hy een hoofd uit boven onze liberalistische beroemdighedens. 't Is te hopen, dat men die grondwet nu ga veranderen en 't volk meer zelf doe handelen. Dat is de beste opvoeding. Ik dank u voor uwe confidences. Doe myne beste groeten aan Mejuffrouw M. S. en zeg haar, dat ik haar bewonder, het door u aangehaalde woord van de Péne indachtig, zoowel als het u toegezegde, maar, naar 't schynt, te Qendringen zoek geraakte artikel van den duitschen Franschman Hillebrand, die van de genieën zegt, dat zy gedoemd zyn om hunne lichtende baan alleen te doorloopen. De bladzyden aan 't adres van Keiler zyn raak! Ten Brink vertelde my te Leuven, gy waart zoo »op« van de vrouwen, dat gy niets meer met de pen kondet voortbrengen. Maar de kerel zei my ook: »Ik geloof aan niets, maar doe myne kinderen in 't geloof opvoeden, want dit geeft een zedelyken band«. Ja, 't geeft traktement, en broodeloosheid kweekt onzedelykheid. 12 Feringa wil niets van God weten, maar wel van onstof. Zonderling, in zoo'n helder hoofd! In de eerste aflev. was de vrouw als een man, in de tweede staat zy tegenover den man als gevoel tegenover rede. Ik denk aan verhuizen, maar zal eerst u komen raadplegen. Myn Marietje heeft een paar malen tikken op de billetjes gehad, maar nadat zy drie jaren geworden was, niet meer. Nu behoef ik slechts te zeggen: Moet papa boos worden op zyn kindje?» Zyt van ons de hand gedrukt. Uw vriend Roorda. Van Vloten kruipt in zyn schulp tegenover den Mosselman. XL. Brussel, 10 Juni '72. W. D.! Ze zyn in Holland hun kop kwyt door den dood van den -eminente®. Zouden wy daarvan niet party kunnen trekken om hen te dwingen tot: 1°. afzwering van hunne vuile oostersche staatkunde, 2°. genoegdoening voor u en my? Byv. zoo ik schreef in den Telegraaf: »Wy vernemen uit goede bron, dat Multatuli na de voltooiing van zyne V.S. een ander drama op touw zal zetten, waarin onze oostersche staatkunde wordt gebrandmerkt. Daarin zal een Javaan voorkomen, wien De laatste dag der Hollanders op Java, in proza en poëzie van den balling R. v. E. in den mond wordt gelegd. De angst zal dan misschien eindelyk onze ministers, geachte sprekers, en de andere Droogstoppels nopen tot het verlaten van hunne verfoeilyke politiek«. Zoo vereeuwigt ge ook my. Het prozastuk zal ik voor u opzoeken. Denk eens hierover na. Gy hebt meer beleid dan ik. Misschien komen ze dan by u en my tsohhbatten. Groet Mej. Schepel vriendelyk van my. Wy allen drukken u de hand. Uw vriend R. v. E. XLI. Wiesbaden, 10 Juni '72. Bfeste Roorda! Ik dacht wel dat ge Vorstenschool goed vinden zoudt, liever: dat gy goeds vinden zoudt in dat stuk. Dat ge ook aanmerkingen hebt, spreekt vanzelf (ik ook) maar 't geheel is hoofdzaak. Pecies: »na 't te hebben ingestudeerde Juist wat ik bedoelde. Ik zelf wou leeren van uw voordracht. Niet om zelf beter voortedragen, maar oin door uw voordracht te letten op m'n fouten in 't schryven. Verbeelje 'n componist die z'n stuk wil hooren spelen. Dit is noodig om wat anders voorttebrengen. Men kan anders z'n eigen werk niet beoordeelen. Ik hoop hartelyk dat ge lust en stemming hebben zult om 't in 't publiek te doen — als ge naar Indië gingt, is 't vanzelf uit - en blyf er by dat het ding daardoor zou gepopulariseerd worden. Ik heb acte I, II en IV voorgelezen. Meer kon ik niet. (Ik meen: niet meer dan lezen. Ik was öp, door 't noemen der namen van de sprekers alleen, in snellen dialoog.) Indien gy 'n paar grepen deedt in de voordraagbare stukken, en van de rest een resumétje gaf, zou 't geniessbarer zyn dan door de lezing vain 't heele stuk. Ge behieldt dan kracht voor de passages die u de inspanning waard schenen. Of dit geen waarde hebben zou voor hen die 't tehuis lazen ? Ik geloof juist andersom dat zy, na uwe voordracht en opmerkingen, zouden inzien tehuis niet goed te hebben gelezen. Als ge (over 'n maand of drie) er toe besluit, zou ik u voorstellen overal vrybilletten aantebieden aan acteurs en actrices. Tegen dien tyd zou ik u 'n paar opmerkingen meedeelen omtrent de voorstelling. (Schukenscheuer vooral geen hansworst. De lakeien in 't gelid hoog-ernstig. De meeste acteurs chargeeren zoo iets door 'grimassen, etc. etc.) Ik heb nu vel 8 ter correctie. Voor ik 't u zend, denk eens s. v. p. over de lastigheid van de ontknooping. In den beginne zal het vyfde bedryf velen tegenvallen: het is redelyk bedaard en . . . hoogst fatsoenlyk. Welnu dit wilde ik, omdat ik 't moet laten regelen door Louise, die te goed is voor lawaai en schandaal. Ik beweer dat het vyfde bedryf een kunststukje wezen moest, en geloof dat ik geslaagd ben. Bedenk al de moeielykheden. Qy en ik hebben geen beschikking over pistoolschoten, bengaalsch vuur en dergelyke hulpmiddelen, waarmee 't publiek van Dumas fils tevreden is. Louise is te hooghartig om in vuil te wroeten. Toch mag ze na 't verlaten van Hanna, dat kind niet in den waan laten dat ze berust in 't gebeurde. Er moet opgehelderd worden waarom die van Weert op Louise's-Rust was, zonder dat zy mag blyk geven dat het haar om die opheldering te doen is. De Koning (Louise's gemaal!) moet gereleveerd. Toch mag er niet ontkend worden dat die man aan .... relief groote behoefte had! Herman was grof jegens Louise. Dat moet gelikwideerd. Schukerscheuers plan om door speculatie op 't schandaal, aan »domeinen« te raken, moet behandeld worden. En onze vriend van Huisde, dien ik meer nog dan den incidenteelen Hesselfeld, tot hoofdrepresentant kies van 't knoeischandaaltje, (Hesselfeld is behoorlyk abgefertigt in 't IV bedryf) ook van Huisde moet gestraft. Denk hierover eens na, dan zult ge inzien hoe lastig 't was dat alles saemtevatten, behoudens Louise's hoogheid. Ik ben zoo groots op die vyfde acte, dat ik 't publiek waarschuw. Ik laat den geestigen maar goedgezinden Spiridio vragen: hoe Louise die zaak zal behandelen, zonder dat ze zich verantwoordt. »Ze mag 't gebeurde zelfs niet noemen« zegt-i. De Walbourg antwoordt: Ge noemt dit moeilyk? Zeg: onmogelyk! Daartoe zou zich gewis haar mond niet leenen! Maar wees gerust! Zy zal in 't ryk gemoed Het middel vinden, om te doen verstaan Ook wat niet rein genoeg is voor haar lippen. Ik had er plezier in, Louise's geest te doen uitkomen boven Spiridio's geestigheid. Hy zou er geen raad mee weten, maar zy wel! En hierin zoek ik de eenheid van het drama. De vrouw die in Acte I en III zóó sprak, moest zulke oorvegen wet^n uittedeelen. Ook blyft ze in dat alles haar George« en »den Koning« trouw. Wanneer ik nu eenigszins mag gissen dat al dergelyke beschouwingen over de moeielykheid van de conclusie, de moeite van 't meedeelen aan ii, waard zyn, wat is er dan te wachten van »publiek« als 't niet door u gewaarschuwd wordt? En ... ik zelf kan 't niet zeggen! Zoo zie je, dat ik je in een guet-apens lokte, want als je plezier begint te krygen in 't declameeren van sommige stukken (myn hoop) dan ben je aan 't commenteeren van de rest vast. Gut, ik zou 't zoo prettig vinden. Vriendelyken groet van Mimi S. Ik zal er pret in hebben als gy hier zynde met haar omgaat. Zy is zeer ontwikkeld, zonder den minsten emancipatiegeest. Ook doet ze niet in blauwkouzery. Maar ze leest zeer kritisch. Zeg, als je eens hier komt, zal ik byna zeker een kamer voor je hebben. Mimi kookt zelf, en ze schaakt... goed. (zonder meesterschap.) Deballoteeren ? Volkomen recht, d. i.: gy hebt volkomen recht. Hoe kan men, ik, zoo stom zyn! Dat het geen fransch is zou nog zoo erg niet wezen, als 't maar was afgeleid van 'n behoorlyken franschen wortel. Die wortel zou dan in allen geval boule zyn en geen balie, 't Is al te gek, en staat gelyk met »chambres stoffées«. By-gelegenheid zal ik dien mallen blunder behandelen, en er by zeggen dat gy me daarvoor 'n verdiend standje hebt gemaakt. Plet was eergister hier, allerprettigst! Maar . .. hy had twee jongelui uit Delft by zich, beste jongens, en daar-i — ik vat niet waarom? - maar één dag blyven kon, is er geen spraak geweest van: zaken. Hy zei terstond dat-i terugkwam. Nog weet ik door hem niets van z'n blad. Maar ik heb hem al geplaagd met »zekere schuld die hy aan my had, en waarvoor hy arrest verdiende». Hy heeft vast beloofd weldra te zullen terugkomen. Ik vond hem allerliefst. Fideel, flink en prettig. Ook Feringa schryft me over Plet's courant. Ik wil Plet nu plagen, door hem niet op den weg te helpen. Hy gist zeker dat ik 't weet. Wilt gy 't hem makkelyk maken ? My wel! Fennga, dien ik (eigenlyk om wat te schryven) condoleerde met z'n opinie over duels, (Ik zei dat alle Kappelluï 't met hem eens waren) antwoordt heder daarop en gebruikt 'n half dozyn versleten bewysgronden. Ik weet uit uw zaak met van Dedem, da: ge, in hoofdzaak, met hem eens zyt, maar ik blyf b> myn opinie (die natuurlyk de ware is), 't Is de vraa£ of Feringa genoeg weet van »wereld< om zulke dinger te behandelen. Hy houdt zeker ook niet van truffels 't Staat hem vry. Maar ... om er op te schimpen moet-i weten wat het voor dingen zyn. Dat dueller nooit te pas kwamen in Feringa's verhoudingen, wi ik gaarne gelooven. Uw stuk in den Telegraaf (doctrinaires) is keurig geschreven, als zoodanig, als schryvery, zeer bekwaam Maar... ik vind dat ge die zaak had kunnen afdoer met minder talent. Uw wyze van schryven riekt zei naar doctrinairigheid. De Guizot's e. d. zouden op zoo'r stuk van uw hand, u terstond 'n emplooi kunner geven als werkman. De N. R. C. wil wel zoo! Ooi zy doen in schryvery — niet zoo bekwaam als uv werk, maar dat ziet Publiek niet - en kunnen op uv stuk een dito doen volgen. En gy weer. En zy weer En gy nog eens! Eilieve, ziet ge niet dat ze op di< manier hun kolommetjes heel aardig >moyennan finance« aan den man brengen? »Of doctrinaires (ir minachtenden zin) beteekenen moet: de lui die doe trine hebben?« Welzeker, als poitrinaires 'r poitrine. Feringa zal verzuipen in z'n filosofistery. Naar myr innige overtuiging komt er van hem als schryver voorganger etc. niets terecht. Hy is niet oorspronkelyk Dit nu is geen gebrek op zichzelf. Maar hy gaal gebukt onder de zeer eigenaardige onoorspronkelykheid, om voor origineel te willen doorgaan. Dit is doodelyk. Let op! Marietje (PI. zeide: 'n engeltje!) 'n paar maal 'n tikje? Wel zeker! Ook daarin weg met de doctrinairen. Over 'n paar jaar, en misschien nu al, zal zy zelf er om lachen dat dat noodig was. Zeer hartelyk met de uwen gegroet. Groet ook Constantyn, schoon z'n oordeel over Lidewyde 't myne niet is. Nu, dat 's byzaak. Uw vriend, D. D. Geschreven met een luxe van slordigheid. Letters vervelen me zoo! hm, 'n schryver! 'smorgens, 11 Juni '72. Zoo even uw briefje van gister. Om nog heden met gunstig vertrekkende post te antwoorden, moet ik terstond schryven. Als ik eerst naar m'n schryfkamer ga (halfweg Biberich) kom ik na dat postuur thuis. Kerel, ge roert in dat kleine briefje 'n zaak aan die dieper zit dan 't schynt. Myn program is 't uwe niet, en 't is volkomen recht dat gyzelf daarin beslist. Maar ik zoek geen genoegdoening in gewonen zin. Ik wil Holland straffen, ook al ging ikzelf er by onder. t Schryven van die paar regels in den Telegraaf zou evenwel geen kwaad doen. Maar of 't goed zou doen, weet ik niet. Bovendien, in »verfoeielyke politiek® lezen de liberalen: »behoudend« vice versa. Over »verfoeielyke politiek« schreeuwt iedereen, zy 't meest die 't hardst meedoen, en juist dat schreeuwen is de tontong waarmee men myne klachten smoort. Het schryven van de voorgestelde regels is niet schadelyk denk ik. Een andere vraag is of 't baat? En ... ook 'n andere vraag, of ik werkelyk zoo'n drama maken zou? Ik denk het niet! Ik zou niet gaarne den waren Havelaar compromitteeren. Men heeft dat boek gesmoord door de verzekering dat het een roman was. Mag ik nu, door dezelfde zaak te dramatiseeren, dien laster in de hand werken? Dat zou dom zyn. Het drama vordert ... omzettingen, arrangements, die me niet gelegen komen. Wat ik over de Hollanders te zeggen heb is te nuchter gemeend, om 't aantekleeden. Ik mag 't niet anders inkleeden dan in 'n oorlogsverklaring. Ziedaar m'n program. Al wat ik anders voortbreng is ... 't brillen slypen van Spinoza. Hartelyk gegroet. t. a v. D. D. Ik ben zoo bang dat van Twist sterft (en anderen!) voor ik hem straf. Want dat wil ik. Ik zal bar zyn: pligt! En zoodra ik daartoe de macht heb, zult gy «voldoening* krygen, oneindig meer dan ge ooit hadt kunnen denken. Die vent van Samarang, Dorrepaal, rendre gorge! Zie slot van: Een en ander over Pruissen en Nederland. Dat is m'n program. XLII. Den Haag, 29-6-72. W. D.! Dinsdagavond ga ik van Br. over Luxemb., Metz, Straatsb. naar Bazel, Yverdun en Estavayer, aan het meer van Neuchatel, om op laatstgenoemde plaats eene woning te huren. Kan ik u vrydag, op myne terugreis, ergens ontmoeten, b.v.b. te Straatsburg, of eene plaats tusschen Str. en Br.? Antwoord s. v. p. naar Br. Groet uwe Beatrys vriendelyk voor my. Uw vriend Roorda. Boomfluiterswater, N°. 3. XLIII. Wiesbaden, Zondag 30 Juni 1872. Beste Roorda, Uw briefje doet my schrikken! Kunt ge niet nog 'n beetje verder weggaan? Ach, waarom niet eerst eens hier in de buurt rondgezien? Voor de hollandsche pers is Neuchatel ook niet alles! Ik kan onmogelyk van huis, onmogelyk! Ik zie uw route na op de kaart, en vind dat ge byna even goed over Wiesbaden komen kunt, al ware 't dan maar op de terugreis. Van hier uit, naar Brussel, sluit de spoor aan. Wie van hier vertrekt 's middags drie uur, vindt te Keulen een nachttrein gereed naar Brussel, en men is dan 's morgens vroeg daar. Dat is wel vermoeiend, maar uw tegenwoordige itinéraire waarachtig niet minder! Ik ben zeer verdrietig over uw plan. 't Is uit de wereld, dunkt ine! Juist heden ontving ik m'n vyfde acte. Maar uw hoofd kan er nu niet naar staan, dat ding te lezen. Och, 't spyt me zoo! Ik had al dagen naar tyding van u uitgezien, en wou er om vragen. En nu kryg ik op eenmaal dat bericht! Neuchatel! Verbeel je eens dat het daar u of de uwen niet bevalt? Wat 'n getob om er weer vandaan te komen! Hartelyk gegroet t. a v. D. D. Denk niet dat het dorheid van me is, u niet optezoeken op uw terugreis. Ik kan niet. En ... dat zou ook een veel gejaagder ontmoeten zyn, dan ik me voorstelde. Ik had u zoo graag veertien dagen kalm hier gezien. Dat ik niet reeds lang te Brussel kwam, is wyl ik t geld nog niet heb, my daar schoon schip te maken. En ... dat maakt me zoo lam en ungeniessbar! Och, bedenk je nog eens! 't Lykt wel of ge uw bedreiging van verleden uitvoert, om ver van me te gaan! Welnu, ge hebt ongelyk. Foei! XLIV. Waarde Dekker! Ie. Ik wil niet langer leven als een koordedanser, maar zonder onrust of zorg, en niet verplicht zyn te verminderen, wat er ook gebeure, al verlies ik alle correspondenties voor de pers en al kryg ik geen pensioen. Ik heb nu fr. 3400 rente. Daarvan kan ik aan 't meer van Neuchatel onafhanklyk leven. De honoraria en de ƒ 1000 per jaar, na mei '73 van myne moeder, zyn dan winst. Myne vrouw wacht in febr. een derde kind. 2e. Ik wii myne kinderen opvoeden tot beschaafde, eenvoudige, vryheid- en gelykheidlievende burgers 't Onderwys is in Zwitserland dol goedkoop. 3e. Ik wil zoo min mooglyk geërgerd worden dooi 't gezicht van Hollanders. 4e. Ik wil niet leven onder 't régime van de Pickelhaube en onder overmoedige huldigers van brutaal geweld. Ik verwacht, dat Bismarck ons over een paai jaren inslokt. De vonk van vaderlandsliefde zou dar misschien weer gaan glimmen en my 't leven on'dei de vyanden van myn land ondraaglyk maken. Qy ziet dus, dat ik goede redenen voor myn beslui heb. Te Estavayer of elders in die streek behoef it my minder af te beulen voor 2l/2 cent per regel. P's courant houd ik. Den 18en, zei hy my, komt hy vooi acht dagen by u. Morgenochtend ga ik met myne vrouw op reis oir te verkennen. Qy begrypt dat wy het zoo goedkoof mooglyk moeten aanleggen en ons geen uitstapje naai Wiesb. kunnen veroorloven. Maar toekomende jaai hoop ik inyn moeder tot Mainz te brengen als zy haai Benjamin gaat bezoeken. Dus niet gewanhoopt! Wy drukken u de hand. Uw vriend R. v. E. 3 Juli '72. XLV. Waarde Dekker! Woensdagavond, 31 dezer, verhuis ik met de mynen naar Rolle, aan 't meer van Genève. Daar bespaar ik, in vergelyking met Brussel, ten minste fr. 1400 's jaars. Huur van bovenhuis met tuin bedraagt slechts fr. 360. Ik behoef nu nimmer myne levenswyze te verminderen. Kan ik u nog ergens ontmoeten? Schryf s. v. p. per omgaande. Groet uw vriendin. Wy drukken u hartelyk de hand. Kwam P. den 18en by u? Uw vriend Br. 28/7 '72. R. v. E. XLVI. W.baden 21 Sept. 1872. Beste Roorda. Ik heb 't zeer druk. Maar dit is niet de hoofdreden dat ge in zoo lang niet van me gehoord hebt Uw laatste teeken van leven was 't briefje waarin ge my uw vertrek van Brussel hadt meegedeeld. Dat kreeg ik eerst 3 dagen na uw vertrek en te-midden van veel geroezemoes. (Bezoeken o.a. van myn zoontje die van Londen kwam en naar Venetie ging. Maar dit was niet alles. Door drukte, en terstond ziende dat uw voorstel om u ergens te ontmoeten, reeds vervallen was, las ik uw briefje slecht. Ik zamelde Asmodée's (ze liggen er allemaal) en wachtte op nader bericht van u. Ik meende dat ge nog niet définitief uit Brussel waart. Onlangs moest ik aan Funke een lystje zenden van de present-exempl. en schreef hem by: »R. v. E.« »'t Adres zal ik u later opgeven.» Mimi zag 'n briefje liggen naar Brussel, met verzoek om natezenden en beweerde dat ik wel uw nieuw adres wist. By dit alles gaf 't verwarring, dat ik twee woningen heb. Als ik op Adolfshöhe schryf, mankeeren me soms de brieven die te W.b. liggen, en omgekeerd. »Ik begreep al niet, zei ze, waarom je al die Asmodée's liet liggen.< Kortom, een heele verwarring. Toen aan 't zoeken van uw briefje, waarin zy beweerde dat uw zwitsersch adres wèl stond.. En 't is waar. Ik heb 't nu Funke opgegeven. Ge moet ontvangen: nieuwe druk Ideën bundel 1 en 2. Bruid daarboven met Naschrift. Idieën vierden bundel (Vorstenschool). Maar, Kerel, gy hadt ook wel eens kunnen schryven! Waarom deedt ge dat niet? Die herdruk Ideën met nootjes, en met kleine letter, heeft me nog al afgemat. Ik schreef een korten brief aan den koning, waarin ik zeg dat de ministers hem hebben doen liegen in z'n troonrede: ->met de mogendheden op goeden voet.« Want, zeg ik, ze zyn bezig Atjin te stelen. Maar zie daar heb ik in m'n Ideën (herdruk) in een nootje iets gezegd wat ik eigenlyk niet zeggen mocht. Ik sprak van »m'n vriend Roorda' die in de Sneeker Courant van 24 febr. 11. reeds over die Atjinsehe zaak gesproken heeft. Dit geschiedde aldus: Mimi maakt pakken van zaken die ik bewaar. Ze is archivaris. Ik schryf en roep: »Stukken van Roorda!« Ze haalt een pak voor den dag en zegt: hier! Zoek eens op die telegram van Atjin! Ze vindt het. Welke datum ? Sneeker Courant 24 februari. En zie, heden bemerk ik dat ge Pak Maria hebt geteekend! Maar ik denk niet dat ge erg verstoord zult wezen over dat verbreken van uw pseudonimisch geheim. Toch moest ik het u zeggen, en tevens hoe 't in z'n werk gegaan is. Ik weet overigens dat die telegram is overgenomen in een blad van Padang Verbeelje hoe toevallig. Iemand hier, ontvangt van z'n zoon een uitknipsel over 't bouwen van een kazerne op fort de Koek. En op de rugzyde stonden eenige regels van uw atjineesch telegram! Juist dit gaf my aanleiding de Sneeker optezoeken. Anders had ik nog niet geweten dat ik ongeautoriseerd P. M. in Roorda vertaald had. Het spyt me vervloekt dat ge zoover weg zyt gegaan. Wat moet ik u zeggen van P.! Ik heb verdriet van hem! Die uitgave van een blad is gekheid, hoor! Ik begryp nu waarom hy my daarvan nooit iets zeide. Ik hoop maar dat ge finantieel daarop niet gerekend hebt. Ik kan u niet zeggen hoe 't me smart, maar P. is op een zeer verkeerden weg. Voor jaren al raadde ik hem aan te werken. Dat vervloekte leegloopen! Hy heeft quasi ten mynen behoeve, doch geheel buiten m n weten, gelden van die Muit. Commissie aangenomen. Ik schrok toen ik 't hoorde. Ik heb nu in de couranten moeten annonceren, dat ik van die gelden niets ontvangen had, noch ontvangen zou. Ik moest die handelwys van P. aan u meedeelen. Maar zwyg er over tegen anderen. Hy heeft een paar maal poging gedaan, my te spreken. Maar na eenig weifelen besloot ik, dit niet te doen. Z!n toon in 't schryven is alsof-i zich zou kunnen verantwoorden. Maar na de ondervinding van z'n . . . dubbelhartigheid. . . (Uit zwakte, denk ik, geen primordiale slechtheid!) wil ik dat hy schryven zal. En juist dat hy dit niet doet, waarschuwt my tegen mondelinge aanraking. Le fait est . . . dat-i gelden ontv. heeft ten mynen behoeve, sedert maanden (jaren nu byna) en my daarvan niets heeft gezegd! Ik lag nu onder de verdenking dat ik hulp had van de M. C. die ik overal uitscheld! In de Mill. Studiën, die hy by Waltman bezorgt, en waarvan hy zelfs 'n beetje correctie op zich nam, heeft-i zinsneden gezien waarin ik die Commissie aanval. Dat laat-i passeren, terwyl hyzelf van die Comm. geld voor my aannam en voor zich hield. Dit alles is zeker (en erkend trouwens). Maar ik gis dat er nog meer van dien aard geschied is. 't Is moeielyk daarnaar te informeren, zonder hem erger te-schsnde te maken dan my aangenaam is. Wat ik u over hem schryf, moogt ge als 't noodig is, vis a vis hem noemen, 't Kon zyn, dat-i u aan 't lyntje hield met dat blad. 't Is ook alleen daarom, dat ik 't u meedeel, en niet om hem te benadeelen. Ik hield zoo veel van hem! Uit de gewisselde brieven (waarin hy de zaak erkent, maar alle zoogenaamde >opheldering« uitstelt (waarom ?) schynt hy 't luchtiger opteneinen dan ik. Ik werd ingelicht door Funke. 't Bleek me later, dat deze expres daarom hier te Wiesbaden was gekomen. Ik had 'n paar keer op de M. C. aangegaan, en hy hoorde te Amsterdam uit den mond van een der leden dat ik toch het door hen gezamelde geld had aangenomen. Funke sprak dit tegen. Een vinnige stryd tusschen Wertheim en hem. En zie, in een brief van my stond: Die M. Comm. zit nog altyd op dat geld te broeien. Wat zullen ze toch daarmee uitvoeren ?« Maar juist had F. een nota gezien, waarin van de successieve uitbetaling van dat geld werd melding gemaakt. Hy wou er toen 't zyne van hebben. Daarop kwam-i hier! Ik schreef, vry ontsteld, aan P. En wat antwoordde hy ? Dat-i voor z'n pleizier naar Munchen ging, en op z'n terugreis eens by my zou aankomen. Na dien tyd was hy inderdaad hier, en heeft hier pret gemaakt. Altans ik heb hem 'n paar maal zien ryden met . . . dames, 't Is treurig! Ik kan u niet zeggen hoe 't my smart. De grond ligt in leegloopen. Dat's 'n pest! Ja, 't spyt me erg, dat ge zoo ver weg zyt gegaan. Ach, we moesten 20 jaar jonger zyn, en dan naar Atjin! Wees zeer hartelyk gegroet van uw vriend Douwes Dekker. XLVII. Rolle, 24/9 72. Waarde Dekker! Sinds acht weken vraag ik my af, af ge boos zyt. Ik kon 't niet gelooven. Vooreerst sestond er geene reden; 't is kinderachtig gauw boos 13 te worden en 't is flauw er de reden niet van op te geven. Ik wou u niet schryven, omdat ge my lomp hadt behandeld. Ook verwachtte ik wel, dat gy het stilzwygen zoudt afbreken door de toezending van »Vorstenschool«. En ja wel! >De bruid daarboven« op den koop toe! Hartlyk dank daarvoor. Hadt ge 't zoo druk ? Of weer veel verdriet ? Gisteren vóór de ontvangst van Funke's bezending las ik in de. Haarlemmer uwe advie, die niet den toon van een gelukkig mensch ademt. *) Kom hier wonen. Dan vergeet gy al uwe vyanden, zelfs van Twist. Ik vind 't prachtig, dat ge Willem 111 tot October op zyne rehabilie, als Louise's wederhelft, laat wachten. Hy heeft die kastyding aan u verdiend. Het eerst bladerde ik in 't »Naschrift«. Die slotopmerking over het ongenoegzame van heerschappy over de taal kan ik, citeerder van Bilderdyk, my aantrekken. Qy zyt een denker. Met voldoening las ik, wat ge over de Tartuffe zegt. Ik vond, by 't lezen, Molière altyd vreeselyk naïef, maar zeide 't nooit, omdat ik geen kunstkenner ben. Toen ge my niet antwoorddet, nam ik de reis over Nancy, Epinal, Vesoul, Besanqon. Een doctor van 75 jaren, républicain de vieille roche, Turc(?) genaamd, volksvertegr van 1848, zeï my, ondanks zyn gezond verstand: »In vyf jaren gaan wy naar Berlyn.« Sinds ik geen Hollanders meer zie ben ik gezond *) De advertentie namentlyk die een eind maakte aan de aak der Multatuli-Commissie, en die is opgenomen in dee 1034. en begin weer te zingen. Hier geen ploertigheid, geen onbeschoftheid van den meerdere, geen kruipen van den mindere. Algemeene beschaving. Boerinnetjes lezende in het Magasin pittoresque. Voeg daarby het meer, de alpen, de jura en de frissche lucht. Kom hier! Wy geven fr. 900 in 't jaar minder uit dan te Brussel. Ik ben onafhankelyk van ministers, landvoogden en couranten. Alleen vind ik dat Waadtsche calvinisme mal. Het juicht natuurlyk Bismarck's Jezuietenwet toe. Myn broeder is redacteur geworden van een spiritistisch tydschrift, en ik heb de somnambule laten loopen voor de gezonde lucht der bergen, die ik een paar maal in de week bestyg, zoodat ik hier nog geene kolieken gehad heb en straffeloos koffie drink. Feringa schynt boos, zoodat ik de derde afl. van »de Vrye gedachte«, heb moeten koopen. Het hoofdstuk over het huwelyk verraadt zyn gebrek aan smaak en takt. Aan P. gevraagd, wanneer de courant begint. Geen antwoord. Ik begryp er niets van, en vraag my soms af, of myn honorarium door u betaald wordt. Ik koester hier allerlei dwaze illusies. Nu eens dat ik in Indië directeur van Openb. werken, dan weder van Onderwys geworden ben. Van Loudon natuurlyk nog geen antwoord op myne herinnering van 13 Juni. De »Titan< Feringa is dwergachtig boos over aanmerkingen. Eerst vreesde hy geïgnoreerd te worden en nu laat hy byna niemand en niets onbeantwoord. Huet houdt hem voor een »warhoofd«. Dat is dunkt my veel te streng. De nieteling v. d. Putte, die eene directie van onderwys en... eerdienst instelde, maakt natuurlyk ook Nieuwenh. commandeur van de Leeuwenorde. Kom hier wonen. Huishuur laag, vruchten dol goedkoop. Groet uwe Laura. Wy drukken u de hand, Uw vriend Roorda. Wat beteekent: o si praeteritos? Verblyd my gauw met een brief. De geneesheeren en een schilder vinden dat myn Henritje zoo'n prachtige kop heeft. Cela promet, zeggen zy, mais il sera passionné. Hy heeft namelyk een zeer groot achterhoofd. Marietje vroeg eens: Wat zei de doctor van myn kop? De couranten vertelden dat Nieuwenh. onafhankelykheid tegenover Loudon getoond had en door dezen op zyn plaats was gezet!! En nu dat commandeurskruis! Curieus ! De holl. bladen beweren dat voor Spinoza's standbeeld de tyd nog niet gekomen is, en Thorbecke krygt er een. O, openbare meening! Wat zegt ge van die hysterische uitroepteekens? Myn broeder beweert, dat het volk naar u en my luisteren zoude, als wy begonnen met ons zeiven te hervormen, gelyk Luther. Alsof dat waar was! En hoe vlekkeloos Luther zich tegenover de bigamie van Philips v. Hesse gedroeg, weten wy. XLVIII. Wb. 26 Sept. 72. Beste Roorda! Dank voor uw brief. Ik heb 't erg druk. *Boos op u« ? Dan ware ik gek. «Lomp behandeld«. Neen. 't Was myn schuld niet. Mimi zou kunnen getuigen wat al geroezemoes me bezig hield en aftrok. Qe moet eerstdaags ontv. lste afl. herdruk Ideër (beroerde druk) met nootjes. Waarom Funke dat zoc in afl. uitgeeft vat ik niet. Beide bundels zyn finaal af Ik had er veel getob mee. O si praeteritos reddidit Juppiter annos = och oi Jupiter me de vervlogen jaren teruggave! Hartelyk dank voor uwen brief. Reken toch wat beter op m'n vriendschap. Zoodra ik wat door m'n nu presseerende drukte heen ben, schryf ik u beter. Hartelyk gegroet ook van Mimi. Die Marietje met haar kop! P. zei ze was 'n engeltje. Uw vriend D. D. Waar P. is weet ik niet. Hy is niet in Delft. Ik wou dat ik hem helpen kon. Qy hebt immers myn brief. Hy kruiste den uwen. . • l ' . ' XL1X. W.baden 3 Octr 1872. Beste Roorda! Ik heb 't land over allerlei. Ook daarover dat ge zoo ver weg zyt. Ik had altyd zoo'n hoop zamen te zyn. Nu heb ik sedert uw brief 24 Sept. die myn briefje kruiste, niets van u gehoord, en ik ben ongerust dat ge boos zyt omdat ik uw naam noemde waar gy zelf dien niet genoemd hadt. Schryf me dus spoedig. Drie Opmerkers ontv. Die spoorzaak is my . . . *) en ik zeg er niets van dan dat ik u gaarne standes- *) Onleesbaar. maszig gebruikt zag. Maar één ding trof me. De opmerking dat arbeiders-blokken (iles, kwartieren, kasernes) het vervloekt standverschil zoo in de poot werkt. Dat idee zal ik eens gebruiken. De invloed der manier van wonen op democratie of zoo iets. Er zit veel in. Alles is in alles. Ik geloof dat ge alle hoop op hulp van officieelen kant moest opgeven! Men krygt niets gedaan dan door geld of bajonetten. Met dat idee hadden we moeten beginnen! We waren naïef. Ja, ik heb 't land, en 't zou me een verlichting zyn als ge hier waart en me hielpt vloeken. Nu weet ik wel dat men eigenlyk zelden de ware oorzaak kent van z'n landerigheid. (Onderbuik?) We nemen als motief aan, wat slechts aanleiding is. Soit! Verbeeldje dat ik onlangs in m'n Ideën bezig de Thorbecke waanzin te bestryden, uit m'n pen liet vloeien: (Ik schryf nooit wat ik wil, d. h. m'n écarts zyn dikwyls voor mezelf een surprise!) »We moesten voor dien man een grafschriftje bestellen by de erven van den Schoolmeester.« (Ge kent toch die dingen? byv : »Hier lig ik . . . etc. Wie me er uithaalt krygt f 2.50 vry geld en 't hout van de kist.® Ze zyn wat de duitschers noemen van 't genre »höhere Blödsinn.« Juist het blödsinnige van de Thorbecke-vereering bracht me op dat idee. En zie ik maakte zoo'n ding (blödsinn slechts, let wel!) op Thorbecke. Dat karakteriseerde meen ik, de zaak. Onwillekeurig volgde daarop (genre Schoolmeester) Anders. En 'n 2e dolheid! En een 3e: Anders! Doch zie, by nög 'n »Anders« ging ik over in een ander genre. De zotte niets zeggende deun veranderde in sanglante epigrammen. Daarvoor geef ik ze. Heb ik dat mis, dan is er niets gezegd. I k geef ze voor scherp. Nu zul je erkennen dat het epigram (letwel dat ik niet meer spreek van leege uien, dont il ne faut pas abuser) een alöm erkend wettig wapen is, en nu juist zoo'n heel lagen rang niet inneemt in de litteratuur. Martialis, Huyghens, Bilderdyk, Vondel etc. De geest kwam over my, en ik maakte er — schrik niet! - een honderdtal! Gehalte ? Wie zou nu mal genoeg zyn te denken dat die 100 allen precies even goed zyn? Dit is zeker: «aardig* zyn ze allen, hetzy door den blödsinn die de zotterny van den dag karakteriseert: Onder dit steentje Ligt 'n phenomeentje. Zonder me te flatteeren, 'k Durf met Hoff concurreeren. en dergelyke.) hetzy door den vloed van 't geheel, 't Is of ik den vent begraaf. Dat heeft op zich zelf eene beteekenis: scie tegen scie. hetzy - en dit houd ik vol, want anders zouden me die twee vorige redenen niet genoeg zyn! — door positieven zin: Een voorbeeldje? Ziehier: De ware grondslag van m'n districtsfilosofie Is dat vier idioten meer verstand hebben dan drie. Dil punt van uitgang van m'n glorie Is 'n byzonderheid uit de natuurlyke staatsgeschiedenis. »Ongerymd!« zul je zeggen . . . Lezer, dat deed ik expres, om je de eigenaardigheid van m'i [systeem uit te leggen Wie de geschiedenis achterste-voren leest . . . Ik zend je liever 't heele pakje, tracht er maar ui wys te worden en denk niet dat er geld is als ge eer aangeteekenden brief krygt. Kortom, 't was 'n lust van me, een bui, noem 'i wat je wilt. En m'n plan was, daarna (na nog wa geeseling) overtegaan in 't ernstige... gelyk ik méér doe Eerst moet door spot de heiligheid er af, tot hel ontbiologeeren! Dan is de tyd van nuchtere vermaning daar. En zie, daar kryg ik van m'n uitgever een brief waarin hy me een standje maakt over de soort van m'n kopie. Dat was geen behoorlyk schryven zegt de litterator Q. L. Funke! Ik antwoordde dat ik hem verzocht te drukken wat ik gezonden had. En hy schryft me nu dat-i 't doen zal, maar . . . onder protest! Voelt ge hoe ik 't land heb? En daar kryg ik een brief van Feringa, die ik ook niet slik. Om u op de hoogte te helpen, zend ik dien, met m'n antwoord er by. Zend me dat s. v. p. terug. Ik heb geen lust die preek nog eens te schryven. Curieus is dat ik op Funke's eersten brief nog niet eens boos antwoordde. Ik schreef hem dat ik zyn oprechtheid op prys stelde, maar dat ik niet werken kon in collaboratie. Dit schynt hy my kwalyk te nemen. Nu ben ik inderdaad boos, en vind dat ik recht gehad had dit terstond te zyn. Vind je niet dat ik zonder onderbuiken recht heb op 't land? Kotn schryf nu! Je zult zien dat er weer gekruist wordt. Dat is altyd als men eenigen tyd op 'n brief gewacht heeft. Maar uw zwygen is veel misdadiger dan 't myne, omdat ge zooveel stipter zyt. Wees hartelyk gegroet, t. a. v. D. D. Weet ge iets van P.? Sedert weken jeukt het me aan zyn mama te vragen waar hy is. Ik kan hem niet zoo a 1'abandon laten. Als 't niet domineesachtig klonk, zou ik zeggen: ik wenschte hem op den goeden weg te brengen. Hy heeft het werken of nooit gekend of nooit geleerd, en in plaats daarvan zich gewend geld te verteeren. Dat aannemen van geld namens m y van die Muit. Commissie was juist daarom erg omdat hy wist (h y vooral!) dat ik met die Commissie niets wou te maken hebben. Ik wou dat ik kans zag hem te helpen. Maar ik durf niet. Het is gevaarlyk, omdat hy niet oprecht is. Och, zoo verdrietig. Ik hield veel van hem. Komiek, dat ik het voor zeer langen tyd intuïtief wist, of giste. Zonder den minsten materiëlen grond. M'n menschenkennis is altyd en défaut by m'n menschkunde. Ik die voor vele maanden zeide: »P. moet op 'n verkeerden weg zyn.« (En ik schreef hem 100 maal: Kerel werk toch! want daarin lag m'n punt van uitgang) ik liet me inpakken door z'n aangenamen omgang en quasi hartelykheden. Toen de bom losbrak, moest Mimi me herinneren dat ik 't voor vele maanden had voorzien! Een ander zaakje is grappig. Schrik niet van de vreemdigheid! Iemand beweert stokstyf dat-i my f 160 schuldig is, die i k beweer niet van hem tegoed te hebben. (Alexander in Scythië, hè?). Welnu, ik weet nog niets dan wat ik daar schryf, en vermaak me met het zielkundig analyseeren van die vreemdigheid. Als ik goed raad zaL ik u die anecdotische aardigheid later vertellen. Ja, en als ik mis raadde, ook. L. Rolle, 6/10 72. Waarde Dekker! Dat myn brief uwen tweeden niet weder gekruist heeft en eerst geschreven wordt na ontvangst van uwen derden, is te wyten aan de omstandigheid, dat ik weder druk in de broodschryvery heb gezeten, te meer verplichtend, als P.'s courant niet doorgaat. Gisteren ontving ik weder f 85 van hem over Sept. en Oct. Hy schryft 1 Oct. een Indischen wissel te hebben gekregen, maar nog niets te kunnen melden omtrent de verschyning van het blad. Ik antwoord heden, dat ik niets meer mag aannemen zonder gedeeltelyke opheffing van den sluier, over de geldbron uitgespreid. Wat gy over hem zegt, heeft my de geheele week bezig houden. Ik kan niet gelooven, dat hy eene grove verkeerdheid heeft gepleegd, en' evenmin kan ik twyfelen aan uwe waarheidsliefde. Eene onaangename gemoedsstemming! Zyn brief is uit Delft. Is Dekker, de blyspelschryver, uw broeder, de dominee? Uwe moeder schynt eene vrouw van groote geestvermogens te zyn geweest. Qy noemt Salvador in uwe Idéen »eerlyk«. Dat betwist ik. Vooreerst doet hy niets dan om genoemd te worden. Ten tweede: ik had, by herhaling, in myne brieven aan hem den haagschen Lion een' man genoemd: >Sans foi, ni loi, de incarnatie van de veilheid«. Niettemin vroeg hy dezen, of hy wel stukken van my zou willen plaatsen, als ik hem die aanbood, En hy deelde my mede, dat Lion wel zou willen. In een art., dat ik u zenden zal, zeg ik, dat zoo Lion, volgens »Spar en Hulst®, op den «Chimborasso der gemeenheid« woont, onze liberalen, wal dankbaarheid jegens van den Bosch en Baud betrefl op den Dawalagiri der gemeenheid leven. Hy althans volgt het beginsel: wiens brood men eet, wiens woord men spreekt. Het spyt my oneens te blyven met u omtrent vryer arbeid. Dat vermoedelyk geen Nederlander zyn kapitaal op Java wagen zou, als wy daar geen bajonnetter en residenten hadden, is waar. Dat wy groote moeilykheden met vryen arbeid zouden hebben, als al d< regenten ons tegenwerkten, is even waar. Maar da de eerlyke vryarbeiders daar hun werkvolk kryger door omkooping en iets anders verlangen dan d< eerlyke ondernemers in Europa, is onjuist. Hebzuchtiger zyn zoowel hier te vinden als daar. Gy zyt al zeer lakonisch omtrent het weerzien var uw zoontje. Is dit de 18-jarige Max? Viel hy u mede: De brief aan Feringa schynt my te bar toe, tenz\ gy breken wilt. Als gy tyd hebt, schryf dan een korter spottend briefje. Ik ben razend nieuwsgierig naar de grafschriften. Die Funke! Maar welk uitgever is in Nederland beter dan hy? Ik blyf op Loudon rekenen, niet voor Indië, maar voor my. Wel is de indische zaak de myne, maar hy eed uitdrukkelyke beloften en beaamde stilzwygend de verplichting zyn dooden broeder te rehabiliteeren medeplichtig aan 't banvonnis. Doet hy niets flinks voor my, dan is hy een ellendeling. En daarvoor houd ik hem nog niet. Wel voor bekrompen. Boos over de opheffing van Pak Maria's geheim ? Dan ware ik gek. Met uitstekend genoegen uwe »Bruid« gelezen Ja uwe bedillérs zyn tot zulke zonden der jeugd niet in' staat. Gy zyt al zeer weinig afgesleten door wryving. t Deed my goed dat »Smal spoor« u een nieuw dee ingaf dat ge bespreken zult. „Nooit heb ik geloofd dat gy geld van de Muit. "°mm. hebt aangenomen, en evenmin van van Twist il vertellen de lui het. Ik kan P. niet uit het hoofd zetten. Het doet my oo pyn, die onzekerheid! Groet uwe vriendin hartelyk. Wy drukken u de hand. Uw vriend Roorda. LI. Rolle, 21 Oct. '72. Waarde Dekker! Hartelyk dank voor 't 2e stuk Ideën, Bundel IV. Zoo ik myne neiging volgde, ging ik ze nu lezen, maar ik heb u reeds te lang zonder brief of courant gelaten (ik wacht op een extra-ex. van t mopje over den Dawalagiri der gemeenheid) en gy hebt recht op de eerste mededeeling, dat ik van Loudon een laf partic (!) briefje kreeg, waarin hy my niet alleen voorbereidt op eene nederlandsche beschikking, maar zelfs zyne beloften loochent en my nu unfairness durft verwyten. 't Luidt aldus: »Buitenz. 9 Sept. 72. »WelEdelGeboren Heer! In antwoord op uw brief van 13 Juny j.1. heb ik de eer u mede te deelen dat ik my zeer goed herinner u te hebben beloofd, zoo mogelyk het myne er toe by te dragen om het verbannings-besluit te doen intrekken. Ik heb daartoe dan ook sints vyf maanden de noodige stappen gedaan. Meer heb ik u niet beloofd en kon ik niet beloven.« [Hy zei my by de 2e audientie: »ik zou reeds zoo gaarne nu iets voor u doen, maar met den besten wil der wereld kan ik niet.«] »Om mogelyk verschil van gevoelen met den Raad van Indië te écarteeren, legt u my woorden in den mond, die ik my niet herinner ooit te hebben uitgesproken.^ [Ik. — U bent toch verplicht die heeren te hooren. Loudon. — Ja, maar niet te volgen.] Ik neem nog eens de vryheid u attent te maken op dergelyke handeling, die ik unfair noem. Uw geheugen schynt u by dergelyke aanhalingen niet altyd getrouw. [Hy had by onze eerste audientie in Juli gezegd: »A ja! Qy zyt verbannen voor dien vloekzang ?« In een ex. myner brochure hem den volgenden dag toegezonden, schreef ik, dat ook hy aan dien vloekzang myne verbanning weet. By myne 2de audientie in October, zei hy: Gy zyt onvoorzichtig in uwe beweringen. Ik heb slechts . . . enz.«] Het aan my op naam gerigt verzoek om pensioen (28 aug. '71. Meyer was nog in functie, ik schreef dus aan Loudon, Gr. Genl. v. Ned. Ind.) nam ik niet officieel in behandeling, wegens den hoogen en kwetsenden toon. Ik zal dit nu doen (!) en u spoedig eene beschikking doen toekomen. Ik heb de eer te zyn WelEd. geb. Heer Uw Dw. Dienr. J. Loudon.« By de 2de audie twee m?anden na het »hooge en kwetsende« verzoek, was hy nog liever dan by de 1ste, en sprak geen enkel woord van afkeuring! Dacht hy, dat ik een lagen toon zou aanslaan?... Ik ben smartelyk aangedaan door 't verlies van myne illusie . . . Een eerlyk man minder! Plet zweeg tot heden. De grafschriften hebben my hartelyk doen lachen en zullen goed doen. Ontleed Thor's Parlem. Redev. en de Narede ook. Groet uwe vriendin voor my. Myne vrouw, die niet op Loudon rekende, en moeder zyn naar Genève, waar koopjes te doen zyn by een uitverkoop. Ik druk u de hand. Uw vriend R. v. E. LIL 24 Oct. 1872. Beste Roorda. Ik ontvang den »Opmerker« en betreur alweer dat we elkaar niet gesproken hebben. Nu byv., weet ik weer geen raad u goed te doen begrypên welken indruk uw stuk in dat blad op my maakt. En toch ware dat noodig. Voyons! Ge schryft uitstekend. Uw gemoed dringt u tot het goede. Volgens m'n eigen theorie moest er dus op uwen arbeid geen aanmerking kunnen gemaakt worden. En... in zekeren zin is dit ook zoo. Welnu, hoe komt het dan dat ik byna altyd uw werk onvoldaan, neen, erger nog, verdrietig uit de hand leg? Hierop wil ik 'n antwoord! Liever zocht ik 't met u, sprekende, overleggende. Daar dit nu niet kan, moet ik 't wel schryvende zoeken. Ik sprak van »onvoldaan< en »verdrietig«. Er is meer. Ik heb na de lezing uwer stukken zeker gevoel van medelyden. En dit helpt my aan den sleutel. Want zie: datzelfde medelyden heb ik met m'n eigen pogingen. Alles valt in den modder! De oorzaken alzoo van m'n indruk liggen niet in uwen arbeid, maar in de wyze waarop ik kan berekenen dat uwe woorden wegsterven in de ruimte. Stel eens er ware in uw stuk een zinstorende drukfout. Schneevoort zou ö n gunstig over F. v. d. Putte hebben gesproken. Ge ontvangt den Opmerker, ziet die malle fout, ergert u, en schryft met eerste post... misschien telegrafeert ge wel! 't Idee dat men uw stuk zoo bedorven heeft, maakt u zenuwachtig. Ge zyt niet gerust voor de correctie wel en deugdelyk geschied is. Nu, dat is naïf! Ge hadt ergernis, port en zenuwachtigheid kunnen sparen. Uw lezers hebben niet eens gemerkt dat het «ongunstige 't slot van uw stuk tot nonsens maakt. Ze zyn gewoon zich geen rekenschap te geven van 't gelezene. Dat is m'n Idee 462! Ik ga nu voorby welke oorzaken bewerken dat byv. de »Opmerker« wel van u en niet van elk ander die 'n zinsnede weet te ronden, stukken opneemt (ik ken die oorzaken wel) maar verzeker u dat het niet is omdat gy naar waarheid streeft, of waarheid zegt. Dit is niet alleen de hoofdzaak niet, maar zelfs geen byzaak. De lezer heeft geen flauwe notie van 't verschil tusschen waar en onwaar, tusschen gegrond en ongegrond. Zeer treurig, niet waar? Ik schreef zoo even: al wat ge schryft vind ik uitstekend. Dit is in zooverre onjuist, dat ik soms op- of aanmerkingen zou meenen te mogen maken, als ik niet te verdrietig ware over de nutteloosheid uwer pogingen in 't algemeen. Er gaat in u een zeer schoone kracht verloren (in my ook) die ik door 't bespreken van 'n zuivere taktiek, nuttig had willen aanwenden. (Ik heb redenen om te denken dat ik niet lang leef, en maak als ik kan een en ander in orde. O. a. heb ik bedacht dat ge soms behoefte kunt hebben aan 'n relatie met 'n fatsoenlyk betalenden uitgever, en daarom gezorgd dat Funke u waardeert als schryver en als mensch. Funke heeft veel goeds. Fly is solide en niet schraperig. Voor Vorstenschool gaf-i me ongevraagd f 170 meer dan de bedongen f 40 per vel, dus fl. 500. Hy kan 't niet helpen dat ik maar 'n hollander ben. Weet ge wat Sardou tot nog toe ontving voor Rabagas ? 6000 franken ... jaarl. rente ! En hy blyft aandeelhouder in future representatiën. Maar dat kan Funke niet helpen. Mocht gy die rekening van fr. 6000 rente willen verifiëren, zie figaro 9 Octob. 72. Ik denk er dikwyls over in 't fransch te schryven, maar bedank er voor stage te maken by die oppervlakkige kerels, en de hollanders zouden er munt uit slaan als ik niet terstond slaagde. Dan zouden ze my noemen!) Hoe 't zy, uw en myn geschryf baat niet! Het obscuurste lidje van een kiesvereeniging, en vooral een aandeelhouder in een krant heeft meer invloed dan gy en ik. Gy zelf zegt dit in uw stuk. Juist, het is die plutocratie. Om die te overwinnen hadden we 'n anderen weg moeten inslaan. Wy zyn stumperts als we meenen eens zeer ferm iets te hebben gezegd, en daarvan iets verwachten. Het glydt af. Meent ge dat F. v. d. P. — die e. p. wel wat ergers verdiende dan 'n conditioneel vonnis van 'n niet zeer interessanten vreemdeling — meent ge dat ge hem iets, iets, hoe weinig ook, in de publieke opinie benadeeld hebt? Och neen, met z'n meerderheidje onder de 70, 80 Kamerleden en z'n infame N. Rotterd. courant zit hy even vast als vroeger. En de liberalen? 't Kan hun wat schelen of je 'n Dawalagiri tegenover den Chimborasso zet! Spreken en schryven baat niet. (Emile de Qirardin). »Pourquoi parlez vous donc?> Hy was beteuterd op die vraag, en dit is begrypelyk. Wel nu, laat ons dan de stelling ampliëren. Spreken en schryven op zich zelf, d. i. zonder daarby zekere taktiek in acht te nemen, die tot de vruchtbaarmaking noodig is, baat niet. Over die taktiek had ik met u in overleg willen treden. Komiek is het dat sommigen my nog altyd voor 'n wildeman aanzien, 't Is 'n uitgestrooid praatje dat gretig wordt aangenomen. Als men lezen kon, zou 't niet gelukt zyn. Maar de cliques die baas spelen rekenen er op dat men niet lezen kan. Ge zult daarvan een aardig voorbeeldje vinden op blz. 236 Ideën. *) *) In Idee 979 - laatste nummering. 14 Wie me goed kent, byv. m'n vrouw en Mimi S., vinden me zeer zwaartillend in redeneering, tot het besluitelooze toe. Er gaat geen week voorby dat M. S. geen printje krygt. »Ho, ho, dat 's te gauw geconcludeerd. Ik ben zoo knap niet dat nu al te weten. Wat jy daar in eens oplost (voorgeeft optelossen!) zou my weken of maanden kosten« etc. Gy hebt eens (in de zaak met Kern) getuigd dat ik moeilyk werkte. De zuivere waarheid! Ik ken niemand die niet vlugger is dan ik. Een zeer groot aantal der zinsneden die ik ooit schreef (nam. voor de pers) was me een probleempje, 'n rekenvoorstel, partant . . . n inspanning. Reeds in den Havelaar doel ik in 't voorbygaan, op 't ongegronde der ... beschuldiging van vlugheid. Wat 't Publiek van me te zien krygt, is mozaïk, geen monolith. Waarom schynt het dan sommigen toe alsof ik . . . etc. Wel, omdat ik altyd doorwerk, en daar anderen lui zyn, kunnen ze niet begrypen dat ik iets voortbreng dat op 'n geheel gelykt. Ik ben 'n koppig koraaldiertje. Ziedaar de heele zoogen. genie-igheid. 't Woord genie is uitgevonden door luiaards, die niet erkennen willen dat hun 't geduld (Ik bedoel geen passief geduld maar handelend, mozaïk geduid) ontbreekt. Enz. Breid gy zelf dat alles maar uit. Waartoe? Om u overtehalen tot de gissing dat ik wel iets kon gevonden hebben om onzen arbeid practischer te maken. Met myn manier van werken kan alles! Ik had voornamelyk u gekozen om my te helpen, my, ons en 't goede. Nu daarom ben ik bedroefd eiken keer als ik uwe kracht onvruchtbaar aangewend zie. En de myne ook! Myn geschryf laat de lui even koud als 't uwe Van Twist is zoo welvarend als v. d. Putte en Kappelman. Toch blyf ik altyd zoeken naar beter. En attendant (pourquoi parlez vous donc?) schryf ik om te leven. M'n oogen zyn maar zoo zoo! Ik heb er zoo'n pyn in. Eigenlyk had ik nog zeer veel te beantwoorden dat in uw vorige brieven voorkomt. »Ik schryf zoo lakoniek over de komst van m'n zoontje?« Helaas,ja! Ge hebt juist gezien. Ik wil nu die gouffre van verdriet overspringen. Als ik u sprak, zou ik . . . basta! Alzoo nu alleen uw laatste. Van Loudon vind ik 't allernatuurlykst. Hy vreest u niet. Dat is alles gezegd. Waar dit ontbreekt, krygen we nooit iets gedaan. »Thorbecke's andere schryvery ontleden ? Zegge: uitkleeden. Och, ze kunnen niet lezen. Na twintig jaar zullen ze zeggen: »dat gehamer op dien Th. is vervelend. Lieve god, wy wisten immers ook wel dat die man maar 'n vlag was.« Intusschen hebben ze met die vlag 't bewind veroverd, en daarom was 't te doen. In zekeren zin zyn de lui en place veel knapper dan wy. Al wat wy zeggen weten ze ook wel, maar op 't oogenblik dient het hun zich aantestellen alsof ze 't niet wisten, en tegen den tyd dat onze meening doordringt, zullen zy 't hardst schreeuwen: precies m'n idee! Met dat slaadje van f 160 is 't komiek gesteld. Als psychologische bydrage is 't niet onaardig. Van Helden komt by Funke en zegt zich verplicht te achten my nog f 160 uittekeeren. (v. Helden had als afkoop voor 't uitgeven van m'n 4den bundel die op Funke overging . . . duizend gulden ontvangen. Ik voor 't schryven: f 1040!) Maar daar v. H. op 't oogenblik dat geld niet had vraagt hy die f 160 by Funke te leen. Funke geef hem die en sehryft my: gy zult f 160 ontvangen var v. Helden. Ik antwoordde dat v. H. my niets schuldig is En zoo schynt hy zelf er ook over te denken, wan ik ontvang niets! Maar hoe vind je dat andere zaakje? Dat van Helden duizend gulden ontvangt voor 't overdoen van 't accoord met my over bundel IV, terwyl ik zelf vooi 't schryven maar 26X40= 1040 kreeg? Dat thans alles op Java beter is (Corr. Journal de Genève) is de bekende deun der liberalen Van Hoevell (staatsraad met f 5000 tractement, plus z'n dominéspensioen) verzekert het ook in z'n voorwoordje by de duitsche vertaling van Slaven en vryen. Ergens is 't my kwalyk genomen dat ik niet ook zoo'n certificat de bonne conduite heb meegegeven aan de engelsche vertaling van Havelaar. Ik antwoord daarop in den herdruk Ideën met noten. Wat ge sehryft van uw Marietje is snoepig. 't Zou my zwaar vallen zoo'n dotje niet te veel te iaten merken dat ik haar lief vond. En toch moet die klip vermeden worden. Alle kinderen, gekken en beschonkenen poseren. O, meen niet dat ik iets afding op de beminnelykheid van uw onschuldig Marietje! P. zei ook dat ze een waar engeltje was. Neen, ik dacht aan iets anders, aan iets treurigs, iets wat my aangaat en me ongerust maakt. P. niet geantwoord! C'est lui tout craché! Hy is op 'n verkeerden weg. Uw woord in uw vorigen brief dat ge niets indedaad slechts van hem kunt gelooven en toch ook niet denken kunt dat ik lieg« is billyk. Ge moogt zoo iets niet aannemen, al kwam 't van Vader, Zoon en H. G., voor 't u overtuigend gebleken is. Welnu, overtuig u. Kopieer uit myn brief wat ik schreef, en vraag hem om inlichting. Ik zie niet in hoe hy 't zou aanleggen zich te verontschuldigen. De feiten zyn zooals ik geschreven heb. Ze dwongen my tot die annonce. Hoe die zaak is uitgemaakt tusschen P. en de M. C. weet ik niet, en dit regardeert me ook niet. Het staat vast, dat hy die gelden ontving, en dat ik ze niet ontving. (Ik heb een eigenhandig stuk van Wertheim met opgave der sommen en datums >aan den heer P. uitbetaald*). Indien ge P. er over schryft, voeg er dan by dat hy ongelyk hebben zou my voor 'n vyand aantezien. Ik heb medelyden met hem. Maar ... ik had aanspraak op oprechtheid. Ik kan berekenen dat hy in 'n beroerde positie is, en wou dat ik hem helpen kon, maar dit is onmogelyk zoolang hy niet oprecht is. Hy heeft slechte dingen gedaan. Welnu, nog houd ik hèm niet voor slecht. Maar z'n zwakte leidt er toe het te worden. En vóór alles: hy moet werken. Hy zal me 't getuigenis geven dat ik hierop aandrong, lang voor die vieze geldhistorie. Geldhistorie? Er is erger dan geld. Hy wist hoe my die zaak benadeelde, ik vertrouwde hem, en hy liet me in die dubbelzinnige positie! Hy liet zich aanleunen dat ik èn in m'n brieven aan hem, èn in druk die Muit. Commissie uitschold. De praatjes daarover liepen zoover dat Funke, die er ruzie over kreeg, de reis hier heen deed om »te weten met wien hy te doen had.« Veel langer dan een jaar is daarover, buiten m'n weten, allerlei voorgevallen. Gedurende dien tyd ontving P. myn brieven waarin telkens dank- betuigingen voorkwamen voor z'n bemoeienis met den uitgever Waltman (Mill. Studiën) voor z'n fidele hulp etc. etc. Toen eens Waltman geen f40 klaar had voor n gezonden vel kopie en ik aandrong op remise, schoot P. die f 40 (naar hy zeide) vóór. Ik bedankte hem, en meende tot het laatste toe dat die f 40 nog niet aangezuiverd waren, maakte daarom telkens excuses. By 't zenden van een nieuw vel, byv. schreef ik: »Kerel, als 't je schikt houd dan nu nog die f 40 niet in, ik heb 't geld noodig. Maar als je verlegen zit, houd ze dan. Ik wou je niet graag ongelegenheid berokkenen voor je vrindelyke hulp. Etc.). Welnu, ia P s. . . . ontslag, blykt me uit Waltman's rekening [die ik voor juist houden mag) dat hy die f 40 wel Jegelyk van W. ontvangen heeft, en dat ik niet by lem maar by W. in voorschot was. Dat stelen van nyn goedige dankbaarheid vind ik erger dan de rest. k begryp hoe men geld opmaakt, maar niet hoe men ideliteit schendt. Myne beleefde groeten aan uwe Mama en echtenoot, en een zoentje op Marietjes voor . . . kop. rtimi groet u zeer hartelyk. Tracht haar vooral te preken te krygen als ik dood ben. Ze kan u alles an my vertellen, en zal u alles vertellen omdat ze peet hoe hoog ik u stel. Uw vriend D. D. LIII. Rolle, 26 Nov. '72. Waarde Dekker! Ik schreef u reeds op den rand eener krant, waarom ik nog niets van my deed hooren. Ook vond ik t'huis een hospitaal, allen ongesteld. Zelfs verontrustte ik my over een leelyke hoest van myn lief Marietje. Gelukkig geraakte zy dezen morgen veel slym kwyt. Ik heb sedert ons samenzyn vreeselyk het land over den grooten afstand, die ons scheidt. Gy weet dat ik voor myne kinderen en myne gezondheid aan 't meer van Genève ben gaan wonen; hier kunnen zy vryheiden gelykheidlievende burgers worden. Maar wat bindt u aan Wiesbaden ? Zoudt gy in Genève niet vry en naar uw genoegen zyn? Te Mainz moest ik 11/'2 uur wachten en verdreef den tyd met lezen in Sainte-Beuve's Proudhon, eigenlyk Proudhon raconté par lui même. Byna elke regel drong een vergelyking met u in myn geest. In myn tweede stuk over u pronk ik met uwe veeren, op u vertrouwende, gelyk de tante van Caroline Versteeg. Als ik op de eene of andere manier meer inkomen kryg, ga ik te Genève wonen. Ik zoude in uwe nabyheid veel van u kunnen leeren, en gy schynt met genoegen te luisteren naar myne vragen en herinneringen. Gy begrypt my, en dit is zoet. Van de Millioenen-Studiën heb ik nog slechts zes vellen. Ontferm u over myn ongeduld. In de Handleid. der Bouwk. voor de kadetten staat niet, waarom steenen by 't metselen bevochtigd moeten worden!! Maar wel, dat Vicat er byzonder op aandringt! Autoriteits-wetenschap. Zyt van ons drieën hartlyk de hand gedrukt. Uw vriend Roorda. In de Wetensch. Bladen Nov. komt een uit de ivjuarterly Keview vertaald opstel tegen de jury voor. Ik ben benieuwd naar uwe argumenten. Ik had in myne ingenomenheid met die instelling te absoluut geredeneerd. Ik had in onzen tyd de richting meenen waar te nemen: verdringen van de speciale godkenners, speciale vechthelden en speciale rechtsprekers. liv. W.baden, 26 Nov. 1872. Beste Roórda! Dank voor Telegraaf. Flink! Dankie wel! Uw vraag of er nog meer opmerkingen zyn, is me moeilyk te beantwoorden, omdat ik niet weet welke ik u al dan niet meedeelde. Maar beste kerel, gy weet die dingen zelf, en zult wel aanmerkingen vinden waaraan ik niet gedacht heb. Dat ik u haastig schryf heeft z'n reden. Er is gebleken dat ik met werk verder achteruit was dan ik wist. Ik moet nu een tour de force doen om by te spykeren. Ik schryf u dus eigenlyk maar dat ik niet schryf. Houd het niet voor onhartelykheid. Ik heb dezen zomer veel tegenspoed gehad als gy met uw parapluies, maar op grooter schaal. De spelers zouden zeggen: déveine. Och, ik had u zoo gaarne langer hier gehouden. Ik werk vervloekt moeielyk tegenwoordig. Erger nog dan gewoonlyk. Ik weet wel waar 't 'm schort. Ik heb 'n hekel aan publiek en ben te vol wrevel. Ik kan puur verlangen naar 'n liefelyken indruk dien ik dan zoo graag beantwoordde. En dan al dien tegenspoed! LV. Wiesbaden 27 Nov. 72. Beste Roorda! Heden morgen voor 't eerst ging ik weer naar Adolfshöhe. Dat ik 't zoolang naliet was 'n gevolg van 't hoesten. (Laat in slaap, laat op, nog niet recht wakker als 't al begon donker te worden etc.). Het is goed dat ik daar werk en niet thuis. Nu dan, op 't punt staande daar heen te gaan ('t was toch al weer laat!) kwamen er brieven lo. van een student te Leiden. Qy zult later zien wie hy is. 2o. van Funke (zaken). 3o. van u. 4o. een Spectator waarin Vosmaer Vorstenschool pryst. (Zeer hartelyk.) Ik zag 1, 2, en 4 in. Maar uw brief niet. Ik gaf hem aan Mimi en zeide: Lees als ik weg ben, anders blyf ik hangen. Ik wil en moet naar Adolfshöhe. Nu thuis gekomen - ik heb redelyk in'n taak af — lees ik uw brief met den inliggenden aan Mimi. Zeker zal zy u danken, maar ik ook. Ik wou dat ge altyd alles had kunnen hooren wat ik ooit van u zeide. Niet dat ge certificaten noodig hebt, god bewaarme, maar 't zou u zeker plezier doen dat ik u altyd hoogschatte. Ach, eens in 'n allerellendigste ruzie met m'n broer, die u aanviel (speciaal als gelduitgever) om my te raken. Maar dat alles wilde ik u niet zeggen. Evenals gisteravond in een kort briefje schryf ik u dat ik niet schryven wou, maar 't hoesten van Marietje brengt me aan den gang. Ik heb den laatsten tyd daarin gestudeerd, en maak haast, u te zeggen wat ik meen gevonden te hebben. Misschien is 't niet nieuw. Dit schaadt my alleen daar 't me frustreert van de eer der uitvinding. Misschien ook is 't niet waar. Nu, dat is te beredeneeren en te beproeven. (Ik lees daar juist in de courant dat men te Berlyn muren maakt uit één stuk — men perst 'n mengsel van steenkoolasch (?) zand, cement en slakken tusschen yzeren platen - zonder nu juist die ingrediënten bedacht te hebben, is 't zeker dat ik reeds voor 20 jaar aan zoo'n fabrikaat dacht. Iets anders: zouden stalen pantserplaten niet kunnen vervangen worden door 'n pate van karton of zelfs: kurk? Ik vind dat het verkeerd is voor zoo iets harde stof te gebruiken. Richard Leeuwenhart sloeg door 'n yzeren staaf. Saladin door 'n kussen. Dit werd door de kruisvaarders voor sterker stuk gehouden.) Nu dat afdwalen is maar om je attentie te mynen op m'n opmerkingen over 't hoesten. Let wel dat ik afstand doe van alle precisigheid in uitdrukking. By volkomen gezonden toestand van keel en long bestaat er geen hoest. Zoodra die deelen eenigszins aangedaan zyn, zóó dat ze geen prikkeling kunnen verdragen - 't zyn mikroskopische wondjes — ontstaat er wisselwerking tusschen oorzaak en gevolg: Die gevoelige wondjes doen hoesten. Hoesten maakt die wondjes gevoeliger. (Dit is ook door de faculteit erkend. Vandaar laudanum en laura cerasi, beide narcotica. De strekking is suspensie van hoest, teneinde gedurende dien tyd de wondjes te laten heelen. By niet heelen werkt de hoest op z'n eigen oorzaak vernielend terug. Hy onderwerpt de organen die hem voortbrachten aan vernielende wryving. Vandaar ook de gewone pogingen om 'n foudraaltje van kunstlym over de wondjes te spreiden (suiker, gom, zoethout, drop.) De meeste dingen die men daartoe gebruikt missen het doel, en zyn hoogstens palliatieven in den allergeringsten graad. Ziehier waarom. 1°. de borst (long) weet niemendal van de dingen die door keel en slokdarm gaan. Zoodra dus de hoest uit de long ontstaat zou 't foudraaltje slechts eenigszins te pas komen, voor zoover de keel 't kanaal is waarlangs de irritatie zich baan breekt. 2°. Ook voor de keel helpen die dingen niet. In al die zoetigheid (suiker en drop vooral) is iets scherps, dat 'n mensch aan 't hoesten brengen zou. Maar dit is niet altyd 't geval. Gom byv. (meestal zeer onzuiver by de apothekèrs!) is niet scherp. Stel dat ze zuiver is. Wat geschiedt er? Er komt inderdaad een beschermend vliesje over de prikkelbare wondjes. Wie dat er op houden kon, zou niet meer hoesten, nam. voor zoover de kwaal uit de keel voorkomt. De long weet er niets van, en zou bedanken voor elk ingebracht bestanddeel! Wie het er op houden kon! Maar dat kan nu eenmaal niet We moeten slikken, en 't harnasje verdwynt. De wondjes liggen bloot. Voor wat? Wat prikkelt ze? Ziedaar nu wat ik meen gevonden te hebben. Ik heb er gedurende de laatste maand telkens over liggen denken. Maar let wel: ik meen nog maar. Wat prikkelt? De stikstof. Hebt ge ooit, ook in de dagen van griep, iemand hooren hoesten op straat? Hoest niet de verkoudene zoodra hy in de warme , kamer komt? Welnu, ik heb proeven genomen. My neerleggende hoest ik niet. Na een, twee uur, soms eerst na langeren tyd is de laag lucht die op m'n mond drukt bedorven. Ik heb alle zuurstof verbrand en daar er in een bed, slaapkamer, of wieg geen beweging is, die 't gebruikte verjaagt en voor nieuwe zuurstof plaats maakt, hoesten wy door de prikkeling van de stikstof op de gewonde deeltjes. Ze stéékt als naalden. Iemand die liggende hoest zal bedaren als hy 'n hooger laag zoekt, d. i. zich opricht. Dat dit nu na zeer lange marteling dier fyne orgaantjes niet meer helpt wyl ze dan zelfs geen onbedorven lucht meer kunnen verdragen, zou niet tegen m'n stelling stryden. Let gy nu eens goed op of Marietje geen baat vindt by — schrik niet — by iets als tocht. Maar neem dit woord goed op. Waai met de hand, als ze ligt, de laag lucht weg die haar raakt. Wilt ge 't eens probeeren ? Wat my betreft, al slaap ik met open venster, er is me gebleken dat dit niet voldoende is. (Neem eens, zonder roering te veroorzaken, een proef met de laag lucht die op 'n ledekant rust nadat daarin iemand eenige uren onbewegelyk lag!) Ik zal 'n machinetje maken, van karton of zoo-iets, in de manier van 'n regulateur in 'n speeldoos, en wel wat bedenken om daarmee de gebruikte lucht wegtedryven. Ik hoop dan niet meer te hoesten. Maar nog-eens, ik weet dit alles niet zeker. Wilt gy er ook eens acht op slaan ? 't Is de moeite waard. Want hoesten doet hoesten. We zeggen nu dat iemand hoest omdat-i de tering heeft. Dit kan wel waar zyn, maar ook: dat men de tering heeft omdat men hoestte. Wie begonnen is? Wel, de prikkelende stikstof. Indien myne opmerking juist is, stel ik vóór, 'n paar duizend docters optehangen. Of ... 'n middel te bedenken die lui anders te honoreeren dan per visite. Uit die gewoonte vloeien, meen ik, veel kwalen voort. Men voelt zich onwel en roept 'n arts. Naar den sleur van z'n beroep moet hy nu beginnen den zieke een domicilium . . . visitandi aan te wyzen, d. i. blyf thuis! Wel zeker, hoe zou hy anders 'n rekening kunnen schryven ? Ik bedoel niet dat 'n docter daarom het thuisblyven voorschryft, maar slechts dat hieruit dat eeuwige thuisblyven is voortgekomen. Kwam men nooit op 't idee dat het toch zonderling is dat zooveel geheel verschillende ziekten allen in de eerste plaats behoefte hebben aan één recept: Kamerlucht met stikstof? Gevolg: hoe meer visite-docters, hoe meer tering. Dit kunt ge even goed toepassen op volkeren als op standen. Tot nog toe is 't, zoover ik weet, niet gelukt de tering intevoeren by den Javaan, (sporadische gevallen misschien uitgenomen) Hy leeft niet in gesloten vertrekken. En alwarc dit anders, niemand maakt er z'n rekening by, hem huisarrest te geven. 't Zal me benieuwen wat ge van dit alles zegt. O ja, dit nog voor Marietje. Ik zei dat suiker (misschien de zuivere teboe niet!) en drop scherp waren. Het foudraaltje dat die dingen leveren, is factice. Ook lossen ze niet de slym op, die't natuurlyk pantser moet uitmaken van de gekwetste deelen. Dit geschiedt door andere zouten. Kunt ge in Oenève pastilles krygen, waarin ammoniak? Ik gis dat veel andere zouten 't zelfde effect doen. Maar ik had hier drop met ammoniak en bemerkte duidelyk de werking van 't zout. (Na kopje-onder in zee, raakt men ook zooveel slym kwyt). Ja, ik wil probeeren nader by u te komen. Aan Wiesbaden hecht me niets. Alleen moet ik wat gewerkt hebben om me wat beter te kunnen bewegen. Gut, weet je wat 'n illusie van me was ? Op 'n visscherseiland (Marken? Urk?) te wonen, om daar de menschen te bestudeeren. Maar ik ben bang voor de notabelen (dominé, notaris, burgemeester). Hm, hm, pronken met myn veeren ! 't Is verbazend ! Ja, waarachtig luister ik gaarne naar uw opmerkingen ! Ook lees ik graag uw ... soliede brieven. Ik heb er nu geen ander woord voor, 't drukt vry wel uit, wat ik meen. De noodzakelykheid van 't nat maken *der steenen niet verklaard in de Handl. voor bouwk? Kyk, 't was byna te raden. Zoo kon me 'n dokter niet uitleggen hoe de virus der besmetting zich inwendig openbaarde. (De penis had ook 'n ... opzuigend vermogen zei hy verlegen)! En een ander geneesheer was in de war met de vraag: hoe zekere door hem voorgeschreven pastilles, die op hun reis de borst links laten liggen, een effect op de longen konden hebben? O, die Specialiteiten! Toch leven ze er van! Over Jury hoop ik ernstig te schryven. Och, als ik mocht studeeren zou dat 'n groot werk zyn! Gedurende jaren weifelde ik. Eerst onlangs durfde ik zeggen dat ik er tegen ben. Niet als bewys, maar als 'n kleine voorbereiding tot bewys: de jury begunstigt den bloei der advocatery! Net andersom dan men denken zou, levert de jury het dorado der * rechtsgeleerden«. Daarom zyn er zooveel Mr.'s voor de jury, 't geen oppervlakkig vreemd schynt. Wees heel hartelyk gegroet, ook uw lieve familie. Uw vriend D. D. Wat bygaand stuk van den Tolk aangaat weet ik niet of 't goed is dat ge antwoordt, 't Zal 'n scie worden. Daarby komt dat ik in de Ideën dien Tolk over zyn recensie van Vorstenschool zéér haven. Ik zou wel zeggen: laat het aan my over. Maar dan zou hy nu voor dien aanval tegen u, méér verdienen dan ik hem om veel redenen geven kan, omdat het ook by my (na al wat er voorafgaat, ge zult later zien!) een scie wordt. Misschien is 't dat al! Ik zei immers reeds dat ook ik me heb laten vervoeren den N. R. aantetasten ? Als ik kopie kon verscheuren, financieel, nam ik twee, drie vel die reeds by Funke zyn, terug. Maar m'n rekening met hem kan 't niet lyden. Dat is treurig. (Sardou fr. 6000 rente! Un tel hoeft geen stukken te laten drukken die hem niet bevallen!) hartelyk gegroet tt. D. D. LVI. Rolle, 5 Dec. '72. Waarde Dekker! Ontvang onzen besten dank voor uwen langen, na een' vermoeienden werkdag geschreven' brief over jVlarietje's hoesten, die weder blyk gaf, niet alleen van uw warm hart, maar ook van uwe heerlyke denkkracht. Ik ben spoedig met de kleine gaan wandelen, die op den weg slechts ééns hoestte in het uur. 4 Vergeef my, dat ik eenige dagen wachtte met antwoorden, maar ik heb eenige regels ad 21/2 cent voor den Opmerker byeen gebracht, daar Thieme op 31 dec. de boeken van dit halfjaar sluit. Ontvang ook myn' vriendelyken dank voor de Millioenen-Studiën, dezen namiddag ontvangen. Ik heb er nog slechts in gebladerd. Vergeef my een paar schoolvossige aanmerkingen. Qy spreekt van Edg. Quinet's »Traité des probabilités*. Bedoelt ge niet den Belg Quetelet? Hy schreef althans een boek onder dien titel en vermeldt in zyne Physique sociale, dat hy de proef met de vazen en de balletjes nam. Les prêtres ne sont pas ce qu'un vain . . . enz. Is die regel uit Molière's Tartuffe ? Ik dacht uit Voltaire's Zaïre. Marietje heeft kinkhoest en Henritje de koorts. Kunt gy my over koorts ook zooveel leeren als over hoest? Voor myn dochtertje beveelt de dokter tydelyke verplaatsing aan. Maar het geld! Is het goed des nachts met opene ramen te slapen ? Immers dan ademen alle planten stikstof uit. Daarom moet men dan ook bloemen buiten zyne slaapkamer zetten. In 't derde stuk voor den >Telegraaf<* heb ik weder van uwe wederlegging gebruik gemaakt, maar er van myn eigen brouwsel bygevoegd. Moge het mengsel daardoor niet te flauw zyn geworden! Gelyk gy veroordeelt de Quarterly-Review o. a. de jury-instelling omdat zy de advocatery aanmoedigt. A propos van 't maatschappelyk vraagstuk. De kolenmyn van Briggs, waar ieder aandeel in de winst heeft, staat desperaat! Uwe vragen over muren uit één stuk en pantsers van kurk heb ik in den >Opmerker« medegedeeld, maar natuurlyk met verzwyging van uwen naam. Nog eene schoolvossery. Is 't altyd de stikstof die prikkelt? Niet dikwyls het koolzuur? Immers, dit is het gas, dat wy uitademen. Men zegt dat de keizer van China zyne artsen het traktement onthoudt zoolang hy ziek is. Wy drukken u hartelyk de hand. Uw vriend R. v. E. Waarom Javanen liever praten met lippers dan met ons? Ik dacht hierover dezen middag. Kinderen zyn graag bv de meid. Er is minder afstand tusschen de begripspeilen. Zy begrypen dikwyls ons minder goed, wy spreken minder kinderlyk. Zoo ook tegenover de Javanen. Wy zeggen zonder omschryving b.v.: Toewan Presidèn Republiek. In een liplap is dit onmooglyk. Myne Mama zei gisteren tot den tweejarigen Henri: >ouders« en «boodschappen doen«. De meid is meer langs den grond. Nu gy tny in de Mill.-Stud. uw »vriend« noemt, zal, hoop ik, Publiek begrypen, dat gy my niet meer 15 voor ontrouw houdt. Dank voor die amende honorable! Laat het daarby Anders zou ik verlegen zyn u in 't openbaar te huldigen. Ik las heden wat over Shakspeare, the expresser, den zielkundige, en dacht daarby aan u. Te Kassei, waar gy zooveel beschaafden aan de table d'höte ontmoettet, hield Strausz zyne voorlezingen over Voltaire, Quenstedt de zyne over geologie, ook voor dames. En by ons, waar? Qy, waarnemer, zoudt u misschien op Urk kunnen schikken. Ik, die weinig opmerk en gaarne lees, ben liever in eene groote stad, waar cabinets de lecture zyn en niemand my kent. Pomp, pomp! Gy zult nimmer verzuipen. Adieu! LVII. Rolle (Vaud), 23-12-72. Waarde Dekker! Vriendelyk dank voor Ideën IV, 3de stuk. Waarom schryft ge my niet? Drukte? Traagheid van geest belette my tot heden Millioenen-Studiën geheel te begrypen. Mais je reviendrai a Ia charge. Qy doet Adolf zeggen: »Maak de zaak eerst begrypelyk, dan komt 't gevoel van zelf.« Zoo schreef Proudhon: »Elk verstand boven het middelmatige gaat altyd gepaard met groote gevoeligheids Ik las onlangs, dat de inboorlingen van Z. Amerika niet alleen brutes in onbevattelykheid en zedelyk gevoelloos zyn, maar ook weinig physieke gevoeligheid hebben voor slagen. Vreemd, dat de a in de talen altyd ontaardt in a: wagen wagen. Djaja (Soendan.) Djojo of Djaja (Oost-Java). la-bas la-bas (Rolle). Marietje is een comediantje. Toen ik haar eens ernstig beknord had, vroeg ze my met eene vermurwende gelaatsuitdrukking: >Ben ik uw kind?« Dit trof ons allen. Nu vraagt zy het telkens, als ik maar zuur kyk. Gaat ge verhuizen ? Groet uwe lieve vriendin hartelyk voor ons. Wy drukken u de hand. Uw vriend R. v. E. LVIII. Rolle (Vaud), 26,12 '72. Waarde Dekker! Ik schryf slecht, want myne vrouw staat aan de tafel te stryken. Vriendelyk dank voor de drukproef. Ze heeft myne verachting voor Nederland nog doen toenemen, 'k Zal er iets over zeggen in de Sneeker. Gy richttet eene slachting aan. *) Hierby briefwisseling met Katz. 'k Zal nu aankloppen by de Sneeker, al is ze ook modern theoloog. Katz »kan en mag< niet onverminkt opnemen. Ik kan en mag my niet aan zyne willekeur onderwerpen. 't Stryken is gedaan. Dat ge iets bewonderenswaards levert, als ge 't twintig malen overschryft, wist ik. Maar dat derde stuk, met *) Een toespeling op een uiting in Idee 598. Nieuwe numm. 962. stoom geschreven, staat boven alles. Vergelyk eens die ontleding tegen 't anoniem schryven *) met Feringa's machtspreuk er voor, omdat ook 't stemmen voor een' afgevaardigde in geheim beter is! Hy heeft eene bêtise geschreven over veldarbeid door hollanders onder de keerkringen. Gelukkig, gelyk hy zegt, »met te veel spoed.« Waarom? Wie wachtte op zyne uitspraak? Ik zal 't stuk onder handen nemen in de Sneeker. Hy pleit op grond van »gemiddelde thermometerstanden« in de schaduw. En men zal moeten ploegen by maximum-stand in de zon! Of onder een parasol ? Hy, dilettant in geneeskunde, verklaart de grootere sterfte uit losbandigheid. »Krygskundigen« leiden de sterkte der utrechtsche linie af uit de «gemiddelde waterstanden«. My dunkt, dat von Moltke zyn voordeel zal willen doen met den minimum-waterstand/Maar ik was een mislukt officier, en werd gepasseerd voor eerste luitenant. Feringa haalt naief Hartman's omschryving van pedanterie aan: gemis van gevoel voor verschillen en schakeeringen. En F. zelf! Beterschap! Groet uwe lieve Mimi voor ons Wy drukken u de hand. Uw vriend R. v. E. Er is een merkwaardig werk verschenen, naar ik lees, van de Candolle te Genève: Histoire des sciences, de statistiek toegepast op de beoefening der wetenschap; daaruit blykt dat Nederland daalde van den 3den rang tot den 7den. Van alle kanten verval! *) Idee 621. Nieuwe numm. 997, LIX. Wiesbaden 31 Dec. 1872. Beste Roorda! Ik ontving uwe brieven van 23 en 26. De laatste bracht me dat confidentiëele stuk van den Weledelen Heer Katz. Uw antwoord is flink en waardig. Nu ja, maar nu hebt ge om mynentwil eene . . . relatie verloren! Ik zou eigenlyk heel gaarne dat vreeselyke derde stuk van u lezen, om daaruit te zien wat dan voor dien Telegraaf zoo ondrukbaar kan geweest zyn? Zit het hem in camaraderie voor den N. Rotterdammer? Aan overtuiging, conscientie, moraal in krantenschryvers geloof ik niet. De zaak is niets dan industrie. Maar ook als zoodanig vat ik niet wat ze tot leiddraad nemen. Ik begryp dan nog beter den vuilen Asmodee, die zich aan de roomschen schynt verkocht te hebben. Die kerel heeft le courage de son métier. Ik ben weer in een bui van lettermisselykheid. Een stemming van: och, al dat geschryf en gewryf! En ... van dat geschryf moet ik leven! M'n eigen werk komt me voor als vervelend gezeur. Laat me eerst uw béide brieven doorloopen. In zeer hoogen zin is gevoel en verstand één. Dat eenzyn is (byna?) overal de conclusie, niet alleen van 't divergerende, maar zelfs van 't schynbaar disparate. * * zoowel als *- -♦■. En dat ook fysieke gevoeligheid eenigszins samengaat met intelligentie en vatbaarheid voor geestelyke aandoening zal wel waar zyn. We lezen telkens van gemartelden die zich goed hielden. Ik kan niet gelooven dat daarvan in onzen tyd zooveel voorbeelden zouden zyn. Ook beweert men dat vrouwen beter bestand zyn tegen pyn dan mannen. Eene andere vraag is of niet fysieke gevoeligheid in evenredigheid staat met verbeelding. Het besef der continuïteit verzwaart de pyn. Een dier heeft dat besef niet, of althans niet in die hooge maat. Wy lyden, behalve door 't oogenblikkelyke, ook (of meer) door de herinnering aan 't vorige, en den angst voor wat er volgt omdat we ons dat levendiger dan brutes voorstellen. Daarin zyn zonderlinge onevenredigheden. Velen zyn meer bevreesd voor 't splyten van een nagel dan voor 'n grooten wond. Ik byv. ben minder bang voor 'n houw dan voor 'n steek, en 't meest voor 'n diepte. Het trekken van een kies gaat by my vergezeld van iets aangenaams. Wie zal zoo-iets verklaren? Die overgang van a in a is maar 'n onderdeel van die verwisselingen. Alles gaat over in alles, a in ê. (paard = peerd. mama = mem.) aa in öa. vlaamsch en overal, e in a. kersen karsen. y in a. (vlaamsch: Amsterdam ligt aan het A a.) Juist een der oudste benamingen van water aoea, aqua, oea wa, wad, o e ë d oeas was wasser, wad. a in i. wosschen = w/sschen. waage (weegschaal) wieg, (t begrip van schommelen) band, binden, finden, fand. au in ooi. gau = gooi. ou in ooi. kouw = kooi etc etc. etc. Voltaire (meen ik) heeft gezegd en fait d etymologie, les voyelles ne signifient rien du tout, et les consonnes peu de chose. Myn liefste studie zou >taal« zyn, nam: het opsporen der Geschiedenis van 't mensdom uit de (darwinsche) ontwikkeling der uitingsmiddelen. Ik zie duidelyk de sporen van een urtaal. Het begrip: water speelt daarin een groote rol. Evenals de gehuchten en steden zich kristalliseerden om 'n punt aan 't water, heeft zich ook alöm de taal uitgebreid om den klank heen die men van water had afgeluisterd, 't Maleische ayer • is 't zelfde woord als Ahr. Het fransche cöne is van een familie met ons kunnen en koning. De uitgang van onzen comparatief is dezelfde r die aa tot aar of Ahr maakte, en die als interjectie: hra! (hoerah hurrah) vormde. Ook beduidde ze 't heerschap, ür, er, her, ser (Belsa-sër. Nebukadnesar (= nabi K a d n a sar, de gewyde heer, Kandjieng toewan Chadna) tserelaas de Tilly. Czaar Sire Cezar Keizer. Claas = claus is zelf: heer, d. i. de toewan gedoeng, de man in 't gesloten huis. Dat er of sër hebben we in meer en zeer goed bewaard. En de superlatief: st! D. i. niet verder met die beweging aanduidende R. Meer = >maha-r« = ga wat verder in grootte. Meest = maha = st = stop! Die st. is ook in kun-st. =: het toppunt van kunnen, 't Engelsche c u n n i n g gaat minder ver. Och, ik had er zoo'n lust in my geheel aan die studie te wyden! Maar ik zou jaren noodig hebben voor ik iets leveren kon dat op iets als 'n geheel leek. En dat kan niet! Hoe zou ik leven gedurende dien tyd. De kennis der talen is bedorven door de »letteren«. Indien tien personen een klank hooren die ze nooit in letters zagen uitgedrukt, zullen ze waarschynlyk tien manieren kiezen om by benadering voortestellen wat ze vernamen. (Zie tokkèh = gèkko. Nadowessiër = Sioux! De franschen verstonden uit iets als: nadow'ssi'w alleen den laatsten klank. Onlangs moest me een frangaise den naam van 'n Duitseher overbrengen, ik meende heel mooi te verstaan en schreef Klikli ot' Kleklis. De man heette Q1 ü c k 1 i c h ! Enz. Zoo heb ik duidelyk joe verstaan in 't duitsche ihr. Ja, de consonanten wisselen even makkelyk als de ' vokalen. Cimbren, Kimbren, Cambre, Sambre, J { Samelen, komen, commun, gemeen. Kameraad, SiKamber (= sir Kamber) al die woorden zyn van één URsprong. (Ook u r beduidt water. Sprong beduidt: pentjoeran. Eng.: spring = de tyd van vloeibaar worden = lente. Haupt en kop of kopf is één woord! 't Is de gesubstantiveerde uitdrukking van de interjectie: h... u... u... p! (Op, u p, naar boven). Verwant met heffen en hoog. Dat h ... u ... u ... p! nu is natuurgeluid, en staat in'verband met de wyze van ademhalen (longen etc.) als men te zamen iets wil opligten. Tot zulke primitieve natuurgeluiden meen ik alles te kunnen terugbrengen. Is 't niet jammer dat ik geen tyd heb? In een land als 't onze is studie onmogelyk. Men moet toch leven! Wie betaalt de moeite die er zou noodig zyn om 'n klein boekje te leveren vol bronnen studie? Uw Marietje is snoepig met haar: ben ik uw kind? 't Lykt wel of niets meer geiykt op uitgeleerde courtisanerie, dan onschuld. Ja, dat is zoo! Of ik verhuizen ga? Binnen eenige maanden zal 't wel moeten. Maar ik weet nog niet hoe en waarheen, 't Hoe hangt af van werken. Ik moet 'n beetje achterstand aangezuiverd hebben en wat in de hand. En waarheen? Ik weifel tusschen ... Holland en Italië. De keus is pynlyk. Ik moet hard werken en dat heen en weer zenden van drukproeven is zoo lastig. Bovendien correspondentie (met 'n uitgever bedoel ik nu) geeft zooveel aanleiding tot misverstand. En als ik dan vèr van honk m'n uitgever kwyt raakte, zat ik in den brand. Aan den anderen kant heb ik in Holland een moeilyk leven. Ik kan daar geen wandeling doen zonder den eersten den besten in de gelegenheid te stellen my aantespreken. Ik heb daar verdrietige ondervinding van! Toen ik in Amsterdam dat kamertje by d'Ablaing had, ging ik 's middags naar een koffiehuis om twee of drie couranten te lezen. Dat is in Holland »niet fatsoenlyk«. Wist ge dat? Iemand die zich respecteert, moet lid van 'n fatsoenlyke societeit wezen, of de couranten aan huis ontvangen. En dan dat vervloekte: >ik ken hem perfect !•? van iemand die eens ergens met my in een locaal is geweest! Wat verhuizen aangaat, weet ik dus nog niet wat ik doen zal. Maar in elk geval ik moet eerst 'n vel of.... 30 gewerkt hebben! Voor dien tyd is 't ydel kiezen, omdat ik me toch niet roeren kan. Als Vorstenschool gespeeld werd, wou ik 't graag zien. (De Natie zal dien wensch heel onbescheiden vinden!) Ik verneem dat men den 30sten (gister dus) te Deventer de tweede acte zou opvoeren. Dat is de rederykerskamer Demosthenes. (Wat 'n naam voor 'n reciteerclubje!) Nu, Demosthenes heeft me geen kennis gegeven. Ik vernam 't van Schook en Funke. Van opvoering elders hoor ik niets. Zouden de troepen te Amsterdam en den Haag er politiek bezwaar in zien? Dat is wel mogelyk! Wat 'n verdrietig arbeiden in zoo'n land. 't Zal me benieuwen wat Huet uitvoert met z'n nieuw blad. In eene annonce in 't Nieuws noemt hy zich «eigenaar en redacteur«. Ik zou 't wel willen lezen, maar fl. 40 kan ik er niet voor offeren. En Feringa! 1 Januari 1873. Daar bleef ik gister steken.. Ik zit waarlyk met hem in den brand, zoowel wat z'n schryvery aangaat, als ten opzichte van z'n stryd met u. Daarby komt m'n algemeene stemming. Al dat gewurm met letters, frazen en ideën hangt me de keel uit! Ik kan dien gemoedstoestand niet goed beschryven. De Girardinsche uitdrukking: »spreken en schryven baat niet« is onjuist. Dit weet ik wel. Maar wat er dan eigenlyk aan mankeert kan ik niet helder krygen. Een uitwegje is: nu ja, 't baat niet oogenblikkelyk, maar (misschien!) later! Ook dit is niet uitgemaakt. Soms ook blykt er dat schryven wèl terstond invloed heeft. Soms! Ik — schryver, godbetert! — moest weten: wanneer! En hoe! Elk ander industrieel schynt te weten wat, wanneer en hoe hy z'n waar moet leveren. Dat hoort by 't vak! Daar ik dit niet weet, blykt er dat ik m'n vak niet versta.. Dit maakt moedeloos. Zou men byv. niet meenen dat uwe beide stukken in den Telegraaf aanleiding hadden moeten geven tot repliek? Tot wryving? Niets daarvan. Nog eens, indien ge de zaak voortzet, en (ik wou het!) daarover gekapitteld wordt, endosseer dan uw dupliek s.v.p. op my. Ik zou er pleizier in hebben. Ik wou dat de NRC. u erg uitschold. Zóó, meen ik, dat hy een zeer bar antwoord wettigde. Dan heb ik 'n goede gelegenheid om u eens flink te verdedigen. Ik wou u dan behandelen als type tegenover type. Gy partytrekkende voor recht, de ander levende van onrecht. Gy: gebannen, outlaw, hy: polemiseerend, litterariseerend, kritiseerend met byhang van dividend. Maar . .. ook dat zou weer smoren in den modder! En ik wou u over Feringa schryven! In den laatsten tyd ontving ik drie brieven, waaruit me blykt dat hy zich 't onwel zyn met u zeer aantrekt. Dit bevalt me. Het is minder dor dan anders zou optemaken zyn uit zekere wouldbe stoïsche stellingen. Let er op, hem geen aanleiding te geven tot de meening dat. .. hoe zal ik zeggen. Ik bedoel: overbrievery met al de vervelende gevolgen. (Hy zei, en toen zei zy, en toen heeft hy weer gezegd etc.). Dat maakt 'n niets tot gif. En ik wou de gif er uit hebben. Eigenlyk haat ik publiek te zeer om hem 't genoegen te gunnen u te zien kibbelen. Dit zal ik hèm ook schryven. Ge wondt u voor 't pleizier van beroerdelingen. Maar . . . afgescheiden hiervan zit ik in den brand met zyn publicistery! Ze smaakt me niet. Maar ik heb geen lust daarover lange redenaties te houden. Wat geeft het of ik nu beanalyseer wat me daarin niet bevalt, en waarom? En brusk afkeuren staat meesterachtig. M'n blaadje is vol. Hartelyk gegroet, gy en de uwen, ook van Mimi. Uw vriend D. D. LX. Rolle, 6 Jan. '73. Waarde Dekker! Hartelyk dank voor Idéen IV en de vyfde uitgaaf van Idéen I en II. Natuurlyk ging ik daadlyk aan 't lezen, maar ik was zenuwachtig en bitter, niet alleen door uwe billyke aanklachten, maar ook door eene courant, die my het verhaal bracht van de ellendige hulde der hollandsche beroemdighedens aar den ellendigen Conscience. Ik broei over eene tegenstelling: >Een nian die iets maakte en een man die iets deedc. Daarin zal ik wyzen op de bejegening, u en hem aangedaan. Maar vooraf wensch ik van iets zeker te zyn. Misschien kunt gy my inlichten. Qy hebt een en ander van C. gelezen, ik niet. Ik lees byna nooit romans Somerhausen, een duitsche Jood, zwager van van Lee, genaturaliseerd en belgisch hoofdambtenaar by binnenl. zaken, vertelde my, dat Cs eerste romans liberaal waren, maar later opgekocht werden en clericaal omgewerkt. Is dit waar? Weet ge daarvan iets? Wel weet ik, dat hy zyn poot niet durfde zetten onder een protest van de brusselsche liberalen en schryvers, in 1870 of 1871, tegen een eeuwfeest der Roomschen, waarby 't verbranden van eenige Joden zou worden herdacht. Met aandoening las ik uwe bladzyden over Brata Joeda. Die vriendelyke groet aan de eerlyke tygers! Ja, ondanks hunne lafheid, staan zy boven de nog laffer Nederlanders. Van Katz myn handschrift nog niet terug. Heden verstreek de terrnyn van 't ultimatum. Ik zal nu morgen 't stuk zoo goed mooglyk uit het hoofd schryven voor de Sneeker, waarin ik een nieuwjaarsmopje plaatste dat ik u zond. Uit het slot zult ge wel een' brief herkend hebben, dien ge vóór ± 16 jaren richttet aan uw' broeder te Kedhoeng of te Taloeng. Waarom schryft ge SaidjaA? Die h als sluitletter duidt, meen ik, op een' Javaanschen vrouwennaam. Francken laat ze dan ook te recht weg. Het verlies van die «relatie* met Katz zal me geene tranen kosten. De vent is geconfyt in slenters. Hy weet niet, wat hy wil. Heden trekt hy party voor u en my, morgen spreekt hy van zyne »liefde voor dit kabinet!« Of van ons volk, dat »gerechtigheid« wil! Ik geloof, dat er niet alleen eene stilzwygende maar ook eene uitdrukkelyke samenspanning bestaat tusschen de N. R. C. en alle >liberale« bladen, die een noemenswaard getal leden hebben. Die Nygh kan, geloof ik, >diensten bewyzen met zyn »Correspondentie-bureau« en zyn >Advertentie-bureau«. Welke weet ik niet recht. Maar 't schynt voordeelig. Misschien ook is Katz medewerker van 't Leeskabinet, dat ik brandmerk als >vuilaardig en lafhartig». Althans ik heb in zyne krant eene uitbundige lofspraak op dat maandwerk gelezen. De priesters zagen juist, toen zy hunnen god voorstelden als de volmaakte Wysheid en de volmaakte Liefde tevens. Neen, 't trekken van een kies maakt my zeer onaangenaam. Daarentegen ben ik by snyden en branden kalm. Eveneens in 't zedelyke. Kleinigheden maken my boos. Kleine gevaren maken my bang, groote niet. Als ik den dood voor oogen heb, in ziekte, duel, vliegenden storm op een schip enz. ben ik de sereniteit en bedaardheid zelve. Hartelyk dank voor uw taalkundige mededeelingen. Ja, wel is 't jammer dat ge geen loisir hebt. Ach! Om uwentwil zou ik ryk willen zyn. Myn broeder was den 3den jarig. Marietje: Grootmama ik denk den heelen dag om die taart, die van avond komen moet; wy zullen vandaag een goed dagje hebben; waarom niet alle dagen zoo? Als gy ondanks uwe soesah met een uitgever, naar Italië gaat, zal 't wel naar Padua zyn. Zoo niet, kunt ge even goed u te Oenève vestigen. In Holland zou ik doodgaan. Dat volk verteert my. Ik begryp nog minder dat gy daar leven kunt. Dat het bezoeken van een koffiehuis onfatsoenlyk is, wist ik niet. Maar zoo vernam ik ook dat voor een tiental jaren de zuster myner schoonzuster myne vrouw niet op een door haar gegeven bal noodigde, omdat hare moeder slechts een bovenhuis bewoonde! Ja, Demosthenes! Noemde ooit een lichaam zich »Laag langs den grond« ? In Holland zal geen troep Vorstenschool durven spelen. En Feringa! Hy schryft my dat myn vriendelyk antwoord hem zooveel genoegen deed! Maar hy schynt niet te kunnen kroppen dat ik hem daarna schreef »Ik zal dupliceeren niet vinnig, maar strikt rechtvaardig objectief, zoo onpartydig mogelyk«. Ik sta er in 't geheel niet op den stryd voorttezetten. Kunt gy hem bewegen dien optegeven, 't is my wèl. Maar ik zal hem ditmaal niet onbeantwoord laten. 't Schynt my toe dat van schryven evenmin iets verloren gaat als van de stof. Waarom zoudt gy moeten weten waar uw werk blyft? Ik zou lust hebben een vriend te verzoeken my aantevallen in de N. R. C. Maar wien? Van P. geen geld meer ontvangen (natuurlyk!) Maar ook niet de verlangde ophelderingen. Luther's woorden: »God helpe my! enz.« zyn gelyk gy vermoeddet eene legende. Van de 15 contemporaine verslaggevers te Worms werden zy slechts door éénen vermeld. *) Volgens Feringa is in den regel de sterkte van 't geheugen omgekeerd evenredig aan de scherpte van *) Zie het naschrift op Idee 527. 't verstand, en vice versa. Zou men veel hebben aan een oneindig verstand met nul geheugen? Dat zoo'n Thieme, die Keiler doet reizen, niet op de gedachte komt, u een aanbod te doen! Na uw hard werken moest toch niemand, gelyk van Santen (uit Leiden) eens tot my zeide, beweren dat men er niet op rekenen kan iets uit uwe handen te krygen. Groet uwe lieve Laura vriendelyk voor ons. Marietje kust haar. Wy drukken u de hand. Uw vriend R. v. E. LXI. Wiesbaden, 11 Jan. '73. Beste Roorda. Dank voor uwen brief en voor nummer III in den Telegraaf! Het is zeer dapper. Zou de N. R. C. dat nu maar zoo slikken ? Ik mag u niet uitvoerig schryven, omdat ik door 'n afspraak met Funke veel leveren moet. Neen, dat 's niet juist. Ik wil veel leveren omdat ik veel heb aftebetalen en daarop is nu by de drukkery door 't aannemen van volk — en geloof ik, door 't zetten van een 2e pers — gerekend. Als ci nu niet veel kopie komt, wordt me dat verweten, daar ik geklaagd heb over langzaam drukken. Die V Bundel moet zeer zeer snel verschynen, zoodat ik me erg moet inspannen. Later antwoord ik u op alles in eens. Saïdjah is een kleine omzetting van Sadjiah (meen ik, maar ik heb nu geen tyd om 't natezien) een naam die werkelyk op een lyst staat van bestolen arme lui. Letters, geschreven letters beduiden in taalkunde niemendal, en vooral geen h. De een aspireert, de ander niet. Dat is juist een fout dat men taal in de schryvery gezocht heeft. Gut, alsof 't spel spreekt om me te verleiden, daar kryg ik juist 'n brief van Dr. Riecke, den Kelt! Ik durf hem niet openmaken, want als ik z'n keltische navorschingen zie, ben ik bedorven voor de schryvry die ik leveren moet. Van den zomer heeft me de kennismaking met Riecke twee maanden werk gekost. Wees ook van Mimi, met de uwen hartelyk gegroet. Een zoentje aan de kleine babbelaarster. Ja, zoo'n kind is 'n ware schat! Uw vriend D. D. Verbeelje: Asmodee (!!) pryst uwe stukken in den Telegraaf. Die Kerel is aan de Roomschen verkocht, en wel juist kort nadat-i verzekerde dat hy de papen eens flink op hun plaats zou zetten. Hoe hy 't wagen durft iets van u te pryzen, over my nogal, begryp ik niet. Maar 't papier is geduldig. Wat of dien Katz ten-laatste bewogen heeft uw stuk te plaatsen? 't Is waar ge schryft pikant, en 't kost hem niets. LXII. Rolle, 20-2-73. Waarde D.! Een nieuwe geschiedenis van MonteChristo! De Heer Henri Recordon alhier gaf my nevensgaand stuk, opgemaakt door den régisseur van 't hospitaal te Straatsburg als extract van een grooten bundel. Hy is zoon van Charles Frédéric, in 't stuk genoemd. Ik ried hem aan een advocaat in Holland te nemen. Hy wil dezen honoreeren alsof hy een der erfgenamen was, maar niet veel uitgeven voor een onzekeren uitslag. Ook ik kryg eene >genereuse belooning«. Hy verdenkt Willem I van medeplichtigheid. Wien zou ik nemen ? Let er op dat het stuk slechts handelt over de erfenis in Europa. Die in Oost en West werden niet verantwoord. Uw vriend R. v. E. LXIII. Rolle, 21-2-72. Waarde D.! Ik zond u gisteren eene nieuwe geschiedenis van Monte-Christo, of juister van Le juif errant. Zy geeft ons wellicht ook stof tot rechtvaardige wraak op de patriciërs van ons vuil volk. De erflater behoorde tot de familie van Willem I. Deze kan van de rykdommen kennis gedragen en veile rechters te Amsterdam benoemd hebben. Opmerkelyk dat twee der curatoren zich niet meer met de zaak wilden bemoeien! En die moord! De erfgenaam zei my gisteren middag, toen ik het voornemen te kennen gaf het stuk te willen overschryven, dat hy er niet aan hechtte, maar gisteren avond kwam zyne dochter om het te halen en te copieeren. Zorg er dus goed voor. De joodsche advocaat Asser zei tegen een van de erfgenamen, dat die van Lennep een dief was. Er moet te Parys een bureau zyn dat zich belast met het opvorderen van gestolen erfenissen. 16 Groet uwe vriendin hartelyk voor ons en druk haar de hand, gelyk we u doen. Hoe gaat 't niet 't hoesten .J Uw vriend Roorda. Als ge geen tyd hebt, verzoek dan Mimi voor u te schryven. Men is hier allerbekrompenst anti-Roomsch. 1500 zielen; zes secten, waarvan vier ->hervormde«. Eene >hervormde« predikants-weduwe zei ons: »Ik zal u maar niets vertellen van die 80-jarige dame; God heeft haar genoeg gestraft, want zy verloor in de laatste drie jaren drie kinderen.« Ik maak rny ongerust over Marietjes verbeeldingskracht. Zy kan soms een half uur vertellen van haar ouder zusje! En ze heeft er geen! LX1V. Wiesbaden, 23 febr. 1873. Beste Roorda! Ik heb 't stuk nu goed gelezen — en zelfs een afschrift er van genomen -- helaas! Ik ben overtuigd dat er van de zaak by wege van Recht niets te halen is. De (erfgenamen der) betrokkenen beroepen zich eenvoudig op de jugements d'apurement (ik kende dat fraaie woord niet). Wat me 't meest verwondert, is de allerlaatste zinsnede: »Ceux-ci (les héritiers) débattent présentement en commun avec les autres cohéritiers leurs droits, ayant tous pour mandataire spécial et commun M. Asser, avocat a Amsterdam.* Na den uitslag immers der laatste poging van den »délégué de la commission lors de sa mission a Amsterdam® zou men meenen dat alle verdere démarches ydel moesten zyn. Cest une »chose jugée®. Indien Asser, in 184 (?) zooveel nader aan den oorsprong der zaak, geen kans zag dien v. d. Poll iets te bewyzen. wat zou men dan thans kunnen bereiken? En .. . dat aannemen van de afrekening! Daarop stuit alles af. Naar myn inzien is uw plicht den heer Recordon afteraden, uitgaven voor die zaak te doen, dat heet: voor zoo verre die ten doel zouden hebben gelden te recouvreeren. Zou er dan nog 'n ander doel kunnen gedacht worden? O ja! Ik zelf vind de zaak zoo interessant, dat ik gaarne zou willen meedragen in de kosten om haar te onthullen, 't Is prikkelend. Ik gaf er waarlyk veel voor (veel, by wyze van spreken natuurlyk!) om al de origineele stukken te zien. Ge zegt het my gezonden stuk is extract uit 'n grooten bundel. Weet ge waar die bundel is? Te Straatsburg? Men mag van het door den régisseur van 't hospitaal opgemaakt relaas niet meer vorderen dan de man in zoo'n sommair stuk geven kon, maar ... 't is jammer dat sommige passages niet voldoende worden toegelicht. Ik heb wel honderd vragen te doen 1°. Van der Lyn sterft in '99 in 't hospitaal. Vóór men zoover komt heeft men reeds veel en lang geleden. Zyn er geen sporen van z'n eigen bemoeienis met z'n zaken? Het successief verminderen en eindelyk uitblyven van remises, zyn toch dingen die iemand wel noodzaken van zich aftespreken. Hy moet gereclameerd hebben. En ... op z'n reclamatiën moet geantwoord zyn ! Zouden die antwoorden te vinden wezen? Uit die brieven moet iets blyken, want: men kon hèm, die 't beter wist, niet zoo de but en blanc zeggen: ge hebt weinig of niets. En, let wel, dat de antwoorden zyner curatoren voor hem >en later voor z'n arme vrouw) hooge waarde hadden. Die moeten bewaard geworden zyn, en overgegeven aan de kinderen. (Om nu niet te spreken van andere bewyzen zyner vroegere opulentie.) 2°. Het terstond nasporen zyner vermogens-omstandigheden was ook de natuurlyke taak van 't MaisonDieu dat hem (en later z'n vrouw) opnam als qui avait couru le monde et réalisé quelques économies.* Dit klinkt romanachtig, vooral omdat ook hier alweêr de naam van dien advocaat-pandhouder niet genoemd wordt. (Daar schuilt iets achter.) 5. Na 't terugerlangen van die papieren (???) had de zaak haar beslag moeten gekregen hebben si tant est dat die papieren eenige waarde hadden. Toch volgt er niets klemmends. En dit was ook niet te verwachten, want de erfgenamen zouden immers oogenblikkelyk zorg gedragen hebben die stukken na den dood van Daniël Max te lossen, indien daaruit hun goed recht blyken kon ? Men schynt deze opmerking voorzien te hebben: »de naam van den advokaat was onbekend.® Dit gaat niet op. Èn om die stukken, èn om den moordenaar op 't spoor te komen, was 't de geringe moeite waard geweest - en 't had zonder onkosten langs officieel-diplomatischen weg kunnen geschieden - te onderzoeken: Welk Amst. advokaat geld had voorgeschoten aan zekeren v. d. L. uit Straatsburg? Welke idm idm dien v. d. L. had gewaarschuwd tegen moord ? (Dat waarschuwen is apocriefer dan de moord zelf). 6. Dat brokje inventaris (ongeteekend? ongedateerd?) ziet er zeer inofficieel uit: »een huis* .. . zonder verdere bepaling, zóóveel »arpents de terre* men weet niet waar. Dat is praat-styl, geen stu kken-styl. Dit blykt bovendien nog te meer uit het énorm verschil tusschen de daarin opgegeven waarde, en de 25 a 30 millioen waarop men de erfenis geschat heeft. Er blykt: öf dat de door Daniël Max v. d. L. verzamelde stukken zeer onvolledig waren, öf dat z'n neefje niet die stukken ontdekt en geproduceerd heeft. Ik gis dat dit laatste het geval is. In de familie zelf schynt men niet veel vertrouwen te hebben gehad op de vertelling van dien jongen aventurier. In 't relaas staat (en dat is naklank:) »d'après ce qu'il dit.« Er moet oorzaak tot twyfel geweest zyn. 7. Van Boggen zal wel van Baggen moeten zyn. Deze naam althans is me in Amsterdam bekend, en van Boggen niet. Straalman is zeker dezelfde die in Louis' tyd baron gemaakt is. De »van Marcellis« schreven later: van Marselis (met s en één 1). In 1820-30 bloeide het reeders- en Surinaamsch landbezit-huis der Gebroeders: Jan en Theod8 van Marselis Hartsinck. De twee families (v. M. & H.) schynen dus ineengevloeid te zyn. Of er een Six gouverneur generaal geweest is? Ik meen neen. Maar dat zal: vBewindhebber der O. I. Compagnie« beduiden, denk ik. Het verwondert me, dat er niet wordt gesproken van (Cornelis?) van der Lyn die wèl Q. Q. geweest is. De vader van Corn. Jacq? Was v. d. Poll ooit Minister van Justitie? Dit wist ik niet, doch dit belet niet de mogelykheid. In . . . 1833 ... 36 was Frederik v. d. Poll burgemeester van Amsterdam, later gouverneur van Utrecht. Dat David v. Lennep (prof. in de letteren, en vader van myn dierbaren Jakob) een dief was, wil ik gelooven. (Ik geloof het ook van de rest der in uw stuk genoemde personen!) maar wat gaf aan Asser aanleiding dit te zeggen? Maar dit hoort in 'n apart nummer. Dit no. 7 bevat alleen personalia ten blyke dat de heele clique me eenigszins bekend is. Ik denk er 't slechtste van. 8. D. J. van Lennep een dief. Goed! Hy moet dit dan in casu geweest zyn in hoedanigheid van Straalman's schoonzoon, en dus mede erfgenaam. Dit zou dan gebleken zyn by de afrekening met Spengler. (Zoo neen, dan zou Asser's opinie hier niet te pas zyn gekomen.) Waarom heeft dan Asser die kennis der zaak niet gebruikt om te beletten dat Spengler aan die eene staak f 1.500.000 verantwoordde, ten préjudice van de anderen? Die Asser bevalt me niets. Ook dat gezegde over zekere nota »die hy in handen van v. d. Poll had gezien« en die hy leveren zou, »maar niet leveren kon* omdat van de Poll dat stuk niet geven wou! Nog al natuurlyk dunkt me! Als Asser wachtte op de renseignementen van party ... nu ja, voor zulke bêtises moet men 'n >knappe advokaat wezen! Onbegrypelyk dat de zaak niet geëntameerd is in de eerste jaren volgende op 't staken der remises! Nog eens, in rechten zou 't onberaden zyn uitgaven te doen. Maar ... de zaak is van psychologisch en maatschappelyk belang, en misschien ware er, na bronnenstudie, iets te vinden waarop men iets kon bazeeren, niet zoozeer 'n rechterlyke vervolging als wel 'n aanval op publicistisch terrein. In allen geval, my interesseert het! Oppervlakkig kwam het my voor, dat de kinderen van 't eerste bed waren gaan stryken met het geld. Maar de moeder van den heer Recordon was toch ook uit het eerste huwelyk. Hoe kwam Jeannette Elisabeth er toe, in Zwitserland te huwen ? En waar of Pierre v. d. Lyn gebleven is, de oudste zoon van Corn. Jacq. v. d. L. ? Ik wilde gaarne meer van de zaak weten, en daartoe stukken zien, hoe meer hoe liever. De brieven van Daniël Max. in 1822, 23 moeten interessant zyn, ofschoon 't vreemd is dat-i niet zegt by wélken advocaat hy zoo in 't kryt staat. Zou 't den heer R. de moeite waard zyn eens al de stukken te colligeeren? Ge vraagt raad omtrent 'n advocaat? Ik stel u voor eerst eens goed te onderzoeken hoe de zaak staat, om vaster grondslag te hebben. Al ware het dat er in rechten nog iets te doen was, dan nog is 't beter 'n advocaat eerst dan aantenemen als men hem een bepaalde gedragslyn kan voorschryven. Overgeleverd te zyn aan zyn savoir faire, komt me ongeraden voor. Bovendien, advokaten nemen zelden of nooit het door den cliënt opgegeven doel der zaak aan. Dit is iets zeer eigenaardigs. Och, tracht den heer Recordon te bewegen, niet om eigenlyke rechtskosten te maken, maar om alles te verzamelen. Ook dat vereischt uitgaven (zegels, briefport, leges voor 't lichten van stukken etc.) en aan die uitgaven wil ik gaarne meebetalen, uit belangstelling in de zaak als sociaal verschynsel. Ik gis dat de door Daniël Max byeengebrachte stukken niet gevonden zyn. En als ik meer van de zaak weet zou m'n raad zyn daarnaar te zoeken. Ook wil ik nasporen wat er in Holland over den moord te Xanten geschreven is. Dat moet 'n scandale geweest zyn! Hoe heeft v. d. P. c.s. dat gesmoord? De brief van Daniël Max waarin hy zeide dat z'n advokaat hem gewaarschuwd had (iets dat me zeer bevreemdt!) kreeg door dat tragisch einde 'n zeer duidelyke beteekenis. Het ligt meer in de natuur der zaak dat men van de Poll, al ware hy onschuldig, zwaar verdacht, dan dat men er in berust hebben zou om z'n deftigheid. De zoogenaamde hooggeplaatsten zyn juist de point de mire van aanklacht, en zelfs van laster. Publiek houdt van tegenstellingen: zóó fatsoenlyk ... toch 'n dief of zelfs 'n moordenaar! Die dood van Daniël was dus voor v. d. Poll c.s. een nadeel. (Cum suis? De in Holland geblevene erfgenamen ? Daarom vraag ik: waar is Pierre van der Lyn gebleven ? Hoe kwam Jeannette Elisabeth in Zwitserland te trouwen? En: wat had David Jacob van Lennep met de zaak te doen? Hy wordt genoemd »beaufils« van Straalman, maar dan moet-i met 'n dochter uit 'n eerste huwelyk getrouwd zyn, daar Straalman's vrouw Anne Marie van der Lyn zonder kinderen overleden is. D. J van Lennep was dus niet betrokken in de erfenis.) Kortom alles is zeer duister. Zooals 't stuk daar ligt, zyn er veel bedenkingen tegen. En toch houd ik de geheele zaak voor (gedeeltelyk?) waar. Die firma van Marselis Hartsinck ..administreerde® veel plantages te Suriname, 't Was 'n zoogenaamd »Kantoor op de West« en ik heb redenen ook hen tot gemeene streken in staat te achten. (Gedurende den Amerikaanschen vryheidsoorlog was 't ook 'n Marcellis of Marcellus die Holland 'n kwestie met Engeland op den hals haalde, wegens 't verkoopen van ammunitie aan de Amerikanen.)*) Ik haal die opmerking door, niet omdat ze onwaar is maar ze staat er net alsof ik daarmee de reputatie van de Marcelissen betoog. Dit is zoo niet. Ik herinner me dat >Jan en Theod» v. M. Hartsinck< in myn jeugd genoemd werden »isegrimmen«. «Kerels die geen goed geweten hadden.® Dit alles bewyst niets, maar in-verband met bronnenstudie zou 't kunnen leiden tot wat licht. Dat er te Batavia en te Suriname afzonderlyke curatoren zouden geweest zyn, geloof ik niet. Alle Surinaamsche zaken werden in Amsterdam behandeld. *) Deze parenthesis is in den brief doorgehaald. Bovendien men benoemt geen curator op de plaats waar de goederen liggen. De at home benoemde curator zendt zyn gemachtigde daarheen. En ... eigendommen te Batavia ? Dat moeten roerende geweest zyn. Vóór 1816 was grondbezit of onbekend of zeer exceptioneel. Van der Lyn kan te Batavia gelden te-goed gehad hebben. Doch hoe dit zy, de ware algemeene curator moet in Holland geweest zyn, in 't domicilie van den curandus. Men moet vooral familie brieven opsporen, ook de schynbaar onbeduidendste. Wees hartelyk gegroet. Uw vriend D. D. Ik zend u met volgende post aangeteekend het stuk terug. De zaak interesseert me als drama. LXV. Rolle, 18 Maart, '73. Waarde Dekker! Hartelyk dank voor de toezending van den Bundel Ideën V». Ik heb 't bont met u gemaakt. Maar vooreerst moet ik zeer zuinig zyn. Alles is hier schandelyk duur: fr. 850 aan vleesch in 't jaar, 300 aan brandhout. En men laat my wachten op geld. De redr van het Ind. Milit. Tydschr. zond my myn honorarium nog niet voor bydragen, geschreven in Juni. Ik heb nu 500 gld. te goed, in 't gezin van een' ontslagen balling best te gebruiken. Ook had ik eene luie bui en weinig goede gelegenheid tot schryven. Door de beestachtige duurte der brandstof kunnen wy niet veel vuren aanhouden. (Slechts geregeld één buiten dat van de keuken). Vriendelyk dank ook voor de gemoedelyke en scherpzinnige ontleding van het stuk over de erfenis. Qy zyt een uitstekende geest, zoowel voor byzondere als algemeene zaken. Ik had my wel eens verbeeld, dat ik een goed advocaat zou geweest zyn, maar voor burgerlyke gedingen had ik zeker niet gedeugd. Ik zie, hoe suf ge zyt. Ge begint iets te gelyken op Bilderdyk, die zeventig jaren klaagde over zyn naderend uiteinde. Ja, gy moest maar heengaan. Gy zyt niet flink genoeg meer. Ik had het stuk, dat wel netjes, maar toch beroerd geschreven was, niet met veel aandacht gelezen, maar my op uw meening verlaten. Was er nog iets aan de zaak te doen, zoo kon ik er altyd op terugkomen. Uw brief was my dus eene groote teleurstelling. Ik zag, in myne verbeelding, u, Schook en my al ryk, u aan 't Keltisch, my aan de Fransche Omwenteling. En in elk geval had ik gehoopt er eenige reisjes uit te kloppen, ten laste dier parysche, erfenissen-beredderende Maatschappy, waarin ik u telkens zou hebben opgezocht en weder van die aangename dagen beleefd als in November. Ik heb hier geen' enkelen geestverwant. Ik vind dat zwitsersche calvinisme akelig en ook dat populariteitsbejag. Kon ik maar naar Genève verhuizen! Daar zyn ten minste Karl Vogt en zyne aanhangers. Misschien is er kans op. Een vriend in Indië schreef my in aug., aan wien hy zyne kinderen ter opvoeding zou zenden. Ik bood aan ze te nemen. Deze week ontving ik hunne vyf portretten en die der ouders, misschien voorboden van eene aanneming van het aanbod. Ik wacht eene ongezochte gelegenheid om myn zoogenaamd wys oordeel over uwe onvoorzichtigheid by het nemen van uw ontslag te herroepen. Curtius wachtte, alvorens zich in den afgrond te storten, niet op pensioen. Het pleit voor uwe zielegrootheid dat de besten zelfs u niet begrepen hebben! Uw woord tot van der Tuuk: >Anders zou 't geen effect hebben gesorteerd®, verkeerd begrepen, is volkomen waar. Ik zou toch lachen als de Sulthan van Atjeh dien Nieuwenhuyzen pakte en als gyzelaar behield. Die interpellatie van Blussé zal wel een afspiaak met v. d. Putte geweest zyn. Het oordeel van ons volk over zyne grootste landgenooten van dezen tyd is vreeselyk kleinstadtisch. Het verkiest een mast boven een eik met knoesten. In de laatste dagen heb ik my allerlei malle dingen gedacht. Ik verbeeldde my, dat er na de censusverlaging enkele radicalen voor de Kamer zouden worden gekozen, die 't goed meenen met de Javanen en onze armen, b. v. ik, zelfs gy. Ik had my reeds eene gedragslyn afgebakend. Naïef! A 1 appui van uwe bestryding van de vry-arbeiders. In een opstel over de hervorming in Japan, haalt de Edinburgh Review deze woorden van de Tocqueville aan: »lk heb steeds opgemerkt, dat overal, waar niet alleen europeesche aanvoerders, maar een geheel europeesche bevolking in het hart van weinig beschaafde volken doordrong, de werkelyke en voorgewende meerderheid van de eerste over de Iaatsten zich op zulk eene nadeelige wyze voor het individueel belang der inboorlingen, en zoo grievend voor hun eigenliefde deed gelden, dat er een bitterder gevoel van verontwaardiging uit voortsproot dan de hardste staatkundige onderdrukking, had kunnen te weeg brengen.< En: Een lager ras, hetzy tengevolge van zyn' toestand of gebrekkige opvoeding, verdraagt zonder weêrzin de regeering van een meer ontwikkeld volk. Het gevoelt instinktmatig de heilryke gevolgen van die meerderheid, en, mits de Regeering met schranderheid te werk ga, kan het gebeuren, dat het beheerschte volk zyn meesters boven zyn eigen vorsten verkiest. Maar de dichte nabuurschap van een beschaafder, ryker en bekwamer individu moet noodwendig het voorwerp van haat en afgunst worden voor den inboorling van het lager ras, die van hem niets anders verwacht dan dat hy zyn meerderheid te zynen koste zal weten te gebruiken, en langzamerhand ontstaat uit de vereeniging dezer kleine individueele vyandelyke gevoelens een bepaalde volkshaat.* Uwe veelzydigheid van gaven maakt u soms onbillyk en doet u voor lui of laf uitmaken, wat zeer natuurlyk is. De meerderheid der menschen heeft slechts aanleg voor algemeene zaken, de minderheid voor byzondere, enkele keurnaturen voor beide. Ik ben lui voor werktuigkunde, niet voor geschiedenis, talen, aardrykskunde, staathuish. enz. Enkele menschen houden niet van visch of wortelen of boter. Moet men dit nu dwingen? Ik ben bezig >Hanna de Freule* te lezen. De opeenvolging van aangrypende tooneelen is m. i., te rusteloos. Nooit verademing Cremer schynt gehoorzaamd te hebben aan de recensenten, die hem verweten te veel te teekenen, en niet weten wilden van een bestelden roman in drie deelen. Ik heb hem in overweging gegeven de goddienery te bestryden en een edel atheïst als romanheld op te voeren, zeggend: -Qy, prins van het talent, zyt verschuldigd aan uwe vorstelyke natuur en waardigheid mannen als Biichner enz. te verslaan of te volgen. Zwygen is de deugd van den slaaf.« Maar Cremer baise le talon du succès. Ik heb daareven uwe prachtige taalkundige beschouwingen en opmerkingen gelezen. Verrukkelyk! Ik ga er mee door, al is 't twee uur 's nachts. 27 Maart. Het bovenstaande werd geschreven op een' avond, die met dolle hoofdpyn begon. Ik schreef ze toe aan 't gesloten zyn van de poriën en ging onder vier dekens liggen. Na een paar uren was zy verdwenen. Ik zette my aan 't schryven en le?en. Om twee uur kreeg ik eene hevige koorts. Den volgenden dag had ik nog geest- en lichaamskracht genoeg om uwe Ideën Va uit te lezen. Zy verkwikten my. En zóó schryft gy, als gy ongesteld zyt? Al hebt ge veel verdriet, moet ge toch ook tallooze oogenblikken van weelde beleven, telkens als ge eene schoone gedachte burineert. Ja, gy zyt suf! De vier volgende dagen deed zelfs het lezen van een paar regelen of het schryven van een kattebelletje, gelyk ik u zond my pyn. Het schoone weer heeft er my echter weder bovenop geholpen. Ook myne moeder kreeg grippe. Zy is nog niet zoover hersteld als ik. Gelukkig bleven myne vrouw en kinderen vry. Gy hebt.zeker de hulde gelezen die Mina Kruseman u brengt in het »Vaderland« van 24 Maart? Die meid heeft meer moed dan :,9/100 der nederlandsche mannen te zamen. Deze vertellen daarom dan ook dat zy een kind heeft gehad. Alsof dat hunne lafheid zou verminderen. Na de laatste vervalschingen in den Telegraaf heb ik dat blad met eenige regelen in de Sneeker die ik u zenden zal, den bons gegeven. Ik las te bed dat het Ind. Milit. Tydschrift waaraan ik per jaar 360 gulden voor negen vellen druks verdiende, te niet is gegaan. Helaas! Het populariteitsbejag door de ambtenaren in Zwitserland hindert my. Zy zyn verkiesbaar en hebben dus de stemmen hunner onderhoorigen noodig. Hierby reeds een stuk omtrent de erfenis Recordon. Later meer. Maar die andere documenten zyn op oudholl. wyze op grof papier geschreven. Qy noemt het felonie, als de denkridder mensch in eenige duisterheid berust. Maar gy verwacht toch niet, dat de domste kerel alle vraagstukken onderzoeken zal ? Qy zelf spreekt van een bakker, die over onsterfelykheid tractaatjes schreef, in plaats van goed brood te bakken. En zyn er niet tallooze trappen van scherpzinnigheid tusschen u en dien domste? De aanteekeningen Ree. zyn gedurende myne ziekte verlegd. Dus later. Ik ben nog slapjes. Zyt met Mimi hartelyk van ons gegroet. Uw vriend R. v. E. LXVI. W.baden, 12 Mei '73. Beste Roorda, Dank voor Sneeker (Hart en Koffi). Bokma zond me reeds de nummers van 7 en 10 Mei (ook die van 9 en 23 April, waarin door de redactie zelve over de zaak van Atjin wordt gesproken). Ik schryf heden aan Funke over 't drukken van uw stuk, en zal daarby zwygen over honorarium, omdat ik het voor 't beste houd dit aan hem over te laten. Hy zal 't wel loyaal behandelen. Maar hy scheen redenen te hebben om na 't bericht van 't échec niet eens myn Brief a. d. Koning optewarmen, ,wat nogal in de reden zou gelegen hebben, 't Spreekt vanzelf dat-i aan 'n vodje van f 0.10 niets verdient, maar ik had gewenseht dat-i er op wyzen zou. (Ik lyd last van de aanraking met het pitoyable Nieuws v. d. Dag, en merk nu-en-dan invloed van den smeerlap de Veer die me of stelselmatig ignoreert, of zydelings aanvalt, en als er rekenschap gevraagd wordt, antwoordt: »ik heb u niet bedoelde) Hoe dit zy, Funke zit tusschen twee vuren. De toon van dien de Veer is chauvinistisch, nederl. heldhaftig, winkel populair met jacht op vieze gemoedelvkheid etc. Ten-rechte noemt Feringa hem: (in Vrye Gedachte III, le stuk) misselyk. Maar . . . Funke heeft veel geld steken in dat prul, en zeer verspreid is het. Ik ben beroerd en verdrietig. M'n werk gaat slecht. Atjin! Ik zit daarmee als de ezel tusschen twee voer hooi. Ik moet afbreken. Qe zoudt me een pleizier kunnen doen (als 't u niet ongelegen komt, natuurlyk, want hoofdzaak is 't niet). M n laatste brief aan u is 'n gezeur over de redenen waarom ik niet kan schryven. *) Schook te Balk drong onlangs op 'n brief aan. In verdrietige stemming antwoordde ik: ■>Kerel, je weet niet wat je vraagt,« etc. Nu gis ik dat-i boos is over m'n toon. Want verdriet op schrift ziet er uit als boosheid. Ik kon hem niet uitleggen waarom ik niet schryven kon. Zou 't u schikken den inhoud van m'n brief aan u (wat dit onderwerp aangaat) excerptsgewys aan hem mee te deelen .J Ik ben zeer op Schook gesteld en wou niet graag hem missen. Maar omdat m'n brief aan hem zoo verdrietig is, etc.... *) De hier bedoelde brief ontbreekt. Ook het vervolg van dezen. Iemand die, als ik, voortgezweept wordt door 't métier, de broodwinning, kan zich de luxe van andere aanrakingen niet veroorloven. Voort, voort! LXVII. Rolle, 12 Mei '73. Waarde Dekker! Vergeef my, dat ik uw hartlyken brief niet eerder beantwoordde, maar ik ben sinds eenige dagen in eene koortsachtige spanning over die hartelooze, ellendige Hollanders, die door niets, zelfs niet het bloed hunner kinderen, te bewegen zyn tot het ontnemen van de macht aan prullen en egoïsten, gelyk v. d. Putte en Loudon. Eerst heden zend ik de laatste verbeteringen! Het is dood jammer, dat gy niet iets over die zaak schryft in dezen tyd. Maar gy zyt misschien nog meer overtuigd dan ik, dat by ons volk geene woorden meer baten, als zelfs zulk eene nederlaag als de geledene niets vermag. Dewyl ik nog altyd een greintje geloof in de macht van het woord ten onzent heb, vatte ik de pen maar weder op. Ik heb door die drie vreemdelingen, waarvan ik u in myn jongste kattebelletje sprak, ons bestuur zoo zwart mooglyk doen maken. Zoo ik niet een ander sprekende had ingevoerd, zou men weer geluld hebben van wrok, gebrek aan vaderlandsliefde, enz. Zoo ge 't ding geen herdruk waard keurt, zeg 't dan met de u eigene waarheidsliefde, sans ménagements. Hartlyk dank voor uw aanbod Maar ik had geen geldgebrek. Alleen leven wy zuinig, en ik, die 20 jaren lang de schitterendste bewyzen van finantiëele onbekwaamheid heb gegeven, laat myn vrouw de kas be- 17 heeren. Zy spaart voor de kinderen, die van hun hart geen moordkuil zullen maken, naar 't schynt, en later een kapitaaltje moeten hebben om niet verplicht te zyn den mond open te houden met het schryven van brochures. Toen ik in 1865 met Mama te Delft kwam, zei zy iny nog maar acht gulden te hebben. Wat te doen? ik schreef in vier dagen: »De liberalen en myne verbanning« en kreeg daarvoor f 125.—. Als de menschen 't boekje niet »mooi« vonden, klopte ik op myn' buik en op myn zak. Myne vrouw ontzegt zich soms een geheelen zomer en winter het genot van eene peer. Ge begrypt nu, waarom we die zware pakketten over eene hopelooze zaak niet aan u zonden. Hoe komt 't toch, dat ik vroeger nooit dien Bilderdyk walgelyk heb gevonden ? Die vervloekte schoolvos, M. van Berkel, te Montfoort, heeft my bedorven. Alle weken moesten wy verzen bulderen. Ik was 9 jaren oud. Floris V heb ik nooit gelezen, maar Sox, die u ook tegen schynt te staan, beviel my, zoo ook >De Vloek*, de «Ondergang der eerste wereld*, en toch zullen ook wel daarin de karaktertrekken van den bedrieger te vinden zyn. Qe hebt zeker iets vernomen omtrent de jongste uitgaaf van zyne brieven ? Hy ranselde zyne zwangere vrouw. Een pedant in den nederl. Speet, zegt, dat gy zelf slecht de interpunctie in acht neemt, terwyl ge dit verwyt aan van Lennep's uitgaaf van uwen Havelaar. Hoort ge niets meer van Feringa? Het schynt, dat gy hem hebt bewogen geen klopparty voor 't publiek aan te richten, en dat hy nu voor u bang, maar op my boos is. Ik hoor niets meer van hem. De man is kleinzeerig. Het Milit. Tydschr. is niet ten onder gegaan. Integen- deel. De limiteering van myn honorarium heeft opgehouden. Ik had de Jobstyding gelezen in een brief van Peripataeticus (!) aan hpt weekblad »Insulinde<. Ik was ongerust. Anders had ik geen geloof moeten schenken aan dien weinig gemoedelyken man, die zyne correspondie aan een orgaan met een aan u ontstolen titel, begint met op u neer te zien! Hy zegt dat hy geen fancy-artikelen a la Multatuli zal leveren. Alsof hy dat in zyn macht had! 't Is jammer dat ge geen noten geeft by »Vrye Arbeid®. Verras ons tenminste met een Naschrift. Hoe fyner gy gevoelt en denkt, des te meer moet de wereld u ergeren. Daarentegen hebt gy genietingen aan byna ieder ontzegd. De kleine nuf kwam gisteren buiten: >Mama, 't is waarachtig net zomer.« Laatst toonde Henritje een styven kop. Ik zei tot myn vrouw: Laat hem maar in zyn vet gaar koken. Ja, zei Marietje, en dan zullen wy hem maar braden en opeten, dan hebben we geen stouten jongen meer in huis. Voor eenige maanden leed Henritje door kiezen krygen aan diarrhee. Hy had zich wat laten ontvallen op den vloer. Onmiddellyk kwam de nuf met een emmer water, spons enz. Na haar reinigingswerk te hebben volbracht zei ze: »Stoute jongen! ik moest je by de koeien zetten!« Ik ga wandelen, ik ben nog beroerd. Zyt met Mimi hartelyk van ons gegroet. Uw vriend R. v. E. LX VIII. . Wiesbaden, 20 Mei '73. Beste Roorda, als men 's zomers wandelt trapt men om de zooveel stappen op 'n slak. En in de wandeling die 't »leven« heet schynt iets dergelyks te bestaan. Vry periodiek stuit inen op 'n beroerdheid. Vinnig kwaad — niet op u natuurlyk - neem ik de pen op, om u te vertellen welke slak me daar weer onder de voeten kroop. Ik moet dit wel doen, omdat uw «Hart en Koffi* daarmeê in verwyderd verband staat. Kent ge Salvador? Ik zeg kennen? Zoo niet, ik heb nu geen, lust hem te beschryven. Ik houd hem voor fatsoenlyk man in gewonen zin. Maar overigens is hy 'n warhoofd en vervelend Soit! In de courant roept hy my op: «Chateaubriand, pourquoi fuir ta patrie? Multatuli, waar zyt ge? Ik verzoek van uwe my bekende welwillendheid my uw adres optegeven.« Ik schreef hem 'n beleefden brief. De inhoud zal wel geweest zyn iets als klacht dat men — hyzelf ook — altyd byzaak voor hoofdzaak had getrokken en dat men van my te weinig notitie had genomen dan dat ik nu zonder andere baat dan schryvershonorarium, en onder den last van scheldwoorden en schimpredenen lust zou hebben my over de zaak (Atjin) uittelaten. Ik geef den inhoud hier zeer onvolledig. Hoofdzaak was bitterheid. »De Hollanders raken Indië kwyt, welnu, ze hebben 't gewild« etc. etc. Onder den brief zet ik: »ge moogt mynenthalve dezen brief aan ieder laten lezen, ja al werd-i gedrukt, my wel.« Dit beduidde natuurlyk: m'n stemming over Holland hoeft ge niet onder stoelen en banken te steken. Ik deed dit in tegenstelling van 't sous-entendu >onder ons* in particuliere brieven. Misverstand — willekeurig of niet? — dryft Salvador met dien zeer slordigen, zeer au courant de la plume geschreven brief naar Funke. Het schynt dat-i daar gevraagd heeft dien brief te laten drukken. Funke schynt nu te meenen dat ik er erg op gesteld ben dien brief als brochure te zien verschynen (terwyl myn bedoeling slechts was dat S. iets over Atjin schryvende, zich niet hoefde te ontzien dien brief aantehalen) en schryft nu een pedanten brief, zoodat ik genoodzaakt was hem 'n bar antwoord te zenden. »De kwestie over 't drukken van dien brief aan S. is 'n misverstand. Ik heb geen lust het optehelderen. Wat overigens uwe competentie aangaat om my voortezeggen wat ik te zeggen of te zwygen heb, ik weet niet waarop ze gebaseerd is. In allen geval ik erken ze niet, noch van u, noch van wien ook.» Of daaruit 'n stoornis zal voortvloeien in m'n métier van boekenschryver (godbeter't!) weet ik niet. Mogelyk is het! En dat is hard genoeg. Maar zie, in die correspondentie kwam óók m'n verzoek voor, of 't voorstel, om uw «Hart en Koffi« uittegeven. Daarop ontving ik geen antwoord. Misschien omdat ik er byschreef: »ik zal u de Sneeker Couranten waarin 't stuk voorkomt, laten zenden*. Hoe dit zy, ik weet nu niet hoe 't met Funke staat. Ik ben zeer verdrietig. Als 't schryven me niet zoo gloeiend verveelde zou ik u uitleggen waarom? Ik voorzie en vrees dat ik weer aan 't zwerven raak. Ik gemeenteraad had hy eens meê gestemd voor werkverschaffing aan de armen. Het werk was niet noodig, de kas niet ruim, het loon dus niet hoog. Toen de verkiezingen naderden, liep hy onder de werklui: »Hoeveel kryg jelui? Zooveel, meneer. Jongens, dat is al heel weinig.« Ik zou nog een staaltje van zyne trouweloosheid, gepleegd jegens my, kunnen meêdeelen. Ook is hy slechts mild in 't openbaar. En die adverties moeten zeker beduiden: >Zooveel geld heb ik over voor de publieke zaak!« Misselyk. En dan die citaten! Ik hoop, dat gy en hy my van citaten zullen genezen. Hartelyk dank voor uw prachtigen bundel V, 3de afl. In een opzicht verzoende hy my met myzelven. Ik heb nooit die misselyke romans willen lezen: »Grandison« enz. In myn geheele leven las ik er geen twintig. Een criticus ben ik niet. Daarom hebt ge niets aan myn lof. Vergeef echter aan myn stiptheid een paar school vosseryen. Niet: doüte maar: doute *) Zegt men aan boord niet jol ? en wel vlet of giek ? Het zuidelyk halfrond is kouder: van de linie tot 40°, maar van 40° tot 90° is het warmer dan het noordel. halfrond. Straat Magellaen (gemiddeld 6°,1 C.) is wel kouder dan Hamburg (8°, 1) maar warmer dan de breedtecirkel van Hamburg. **) *) Dit slaat op Idee 1062 (eerste uitgaaf Idee 701) waarvan de eerste alinea sluit met: qui ne doüte de rien. — De fout is nooit hersteld. **) Dit alles heeft zooals men begrypen zal betrekking op het vervolg van Idee 1062. Nog grooter is 't verschil voor Nieuw-Zeeland, waar een warme zeestroom is, terwyl de westk. van ZuidAmerika een' kouden heeft. Misschien kunt ge te Wiesbaden Behm's Qeogr. Jahrbuch (? den jongsten jaarg.) daarop nalezen. Ik verzocht K. Vogt hem een bezoek te mogen brengen om hem te raadplegen over de keus van een te vertalen werk. Sinds 15 dagen geen antwoord. Die brieven van Thor schynen den stempel te drukken op uw oordeel. In 1830 wist hy, gelyk hy zelf zeide, geen twee denkbeelden over Europa's toestand byeen te krygen. Die ondeugende uitgever Groen! Kappeyne en v. d. Putte schynen de Vries weer 't beentje te hebben gelicht. Tracht te lezen: Walter Bagehot, Physics & Politics, leder onzer wettenmakers en schryvers moest dat in merg en been opnemen. Zy zouden u dan gelyk geven en begrypen, dat 1273 niet = 1873, en een Javaan niet = een Yankee is, dat in het Oosten andere denkbeelden omtrent democratie, kerk en staat, geluk, staathuishoudk., oorlog, manieren, enz. heerschen dan in 't westen. Die W. B. heeft een' ruimen blik. Hy schynt toch nooit in Indië geweest te zyn. Niemand in en by Sneek schynt er aan te denken my tot Kamerlid te kiezen, zelfs u niet! Waartoe dient schryven? En Bokma dankt my namens't jonge Nederland! Hoevelen telt dit? Hebt ge dat lamme ding »met God« van Hofstede de Groot by Heiligerlee gelezen ? Zyt met Mimi hartelyk van ons gegroet. Uw vriend J^oorda. In uw jongste geschrift ontdek ik geen sporen van uw tegenzin in 't schryvers-ambacht. Levert één schryver onder hen die 't noodige en overvloedige hebben beter werk? Ellendig Vaderland! LXX. Rolle, 7 Juli '73. Waarde Dekker! Gisteren morgen ontving ik Ideën V, laatste stuk en gisteren middag uw' aandoenlyken brief.*) Ik zou zoo gaarne dicht by u zyn om u te raadplegen omtrent de kinderen. Opvoeden is zoo moeilyk. Ik ben geen waarnemer, noch menschkundige. Daarby komt verschil van meening. Ik beweer, dat men kinderen alles moet toestaan, dat toegestaan kan worden. Myne vrouw en moeder hebben daaromtrent meer hollandsche begrippen. Men moet hun reeds zooveel weigeren, in hun belang. — Uwe Ideën maken my toegevend omtrent de Hollanders, 't Klinkt vreemd. Toch is 't zoo. Ik zie nu, hoe ik en byna allen werden bedorven door geloof, partyen, verkeerde begrippen van eer, deugd, zedelykheid, plicht enz. 't Valt moeilyk dat alles uit te roeien. Paulinische bekeeringen zyn zeldzaam, vooral van een volk. Zie de Franschen na Metz en Sedan. Van uwe uitputting blykt niets. Qy zult niet licht uitgeput worden, ook omdat ge nooit onaniseerdet. Als Mimi me niet droger schryft dan vroeger, hebt ge me van veel genoegen beroofd. Zy was oneindig liever tegen my dan ik tegen haar. Vooreerst maakte 't gevoel van bewondering voor haar liefde en trouw *) Deze brief ontbreekt. my styf. Daarby overstelpte my de behoefte met u te spreken. Ik bewonder u ook wel, maar gy, man, kunt minder gereserveerd zyn dan zy, by eene eerste ontmoeting. Ik hoop dat Knoop die met Booms in 't Utrechtsch Dagblad une bonne marqué aan den Prins van Oranje gaf, niet zal duelleeren. Als hy u neerlei, beging hy grooter misdaad dan zyn geheele verleden. *) Misschien was ik misdadig jegens myn vrouw en kinderen door over Atjeh wat te koopen. Maar die zaak maakte my warm. De preek die ik u daarover zenden zal is geleend van Mevr. Archer alhier. Zend ze dus gauw terug. Zy is eene nicht van Mackay, was bewogen met myn lot, wou by hem voorspraak zyn. Hy beloofde er over te zullen spreken aan v. d. Putte. Is die vent dan zoo weinig op de hoogte? Ik vraag recht, toepassing van de wet, ook en vooral om myn kinderen. Men zegt hier dat Willem III aan zekeren prof. Reymond, dien hy te Vevey ééns zag, 7000 fr. jaarl. pensioen heeft gegeven! En aan u? Mej. Reymond mag zich voor zyne rekening in Europa gaan volmaken in 't schilderen op porselein! De mannen te Rolle zitten alle avonden in de societeit. Wyl ik dit nooit doe, heet ik onder de plak. Als ik met m'n kinderen ga wandelen, heet het, dat dit op commando myner vrouw geschiedt. Qe begrypt dat de Rollesche vrouwen my hoog noteeren. Een van die dames wil my hier professeur in de geschiedenis aan een meisjes-instituut maken, waarvoor *) Dit slaat op Idee 705. laatste uitgaaf 1066, en in het byzonder op de voorlaatste noot van dat Idee. ik niet veel meer deug dan Schrant voor dichtkunst *). Maar binnenkort zal myne rente van f 1600 misschien nul zyn. Ik rekende op de gemoedelykheid der aanbevelingen van Gompertz Wertheim! Ge begrypt nu myne stemming. Dus uit! Wy drukken u hartelyk de hand. Groet Schook vriendelyk. Uw vriend R. v. E. LXXI. Wiesbaden, 11 Juli 1873. Beste Roorda, Ik zit in zware drukte, en wil me de grief sparen dat ik, beginnende met uitstellen, weken lang u verwaarloos. Want... zóó begint dat. Eerst: morgen! Dan overmorgen ! Dan ... nu ge weet wel. Ook ik beweer dat men kinderen alles moet toestaan wat men niet verplicht is te weigeren. En 't heeft den goeden invloed dat ze dan dat weigeren beter dragen. Nooit is 'n kind kwaad op 'n muur die 't niet dóór laat. Zoodra 't weet dat de hindernis niet kan worden weggenomen, schikt het zich als in 't gebrek aan 't zesde zintuig. Maar het weigeren öm te weigeren irriteert. Onbeperkte vryheid — d. i. slechts beperkt door de natuur der zaken — moet regel zyn. 't Verbieden, uitzondering! En wel 'n verdrietige. Hoe meer tegenzin de vader of moeder aan den dag legt om te heerschen, hoe dragelyker de heerschappy wordt. Ik weet by ondervinding dat men 'n kind zóóver kan brengen *) Dit doelt op een passage in Idee 703. Latere uitg. 1064. Zyn lof verraadt dat hy iets goed had te maken. Met zulke verraderlyke loftuitingen ben ik niet gediend. De ploerten en kruipers zullen juichen, dat heeft hy er mee gewonnen, 't Is een laffe kwajongen. Uwe voorspelling dat zyn tydsehrift zou ondergaan door zyn gebrek aan oorspronkelykheid en zyn inbeelding dat hy oorspronkelyk is, begint hare vervulling reeds te naderen, naar 't schynt. Wy hebben hartelyk gelachen om uw aanbod onze bende te onderhouden. Ik tracht nu met Hartogh Heys van Zouteveen een nieuw soort Wetenschappelyke Bladen op te richten, meer in de richting van Natuurwetenschap. Toch zal ik trachten er goede stukken over geschiedenis, sociologie in te doen opnemen; want, ondanks Feringa, den gelykhebber, blyf ik beweren dat de mensch tot de natuur behoort. Henritje is 2l/2 jaar, een merkwaardige kop, een lief groot oog, een goed geheugen, een styfkop, een hartlyk ventje, een gulle lach, dol op zyn vader omdat die zich veel met hem occupeert, en nog altyd vragende naar zyn kindermeisje dat wegens heimwee van hier ging. Marietje speelsch, dus plaaglustig, wat H. nog niet begrypt, dus altyd burgeroorlog. Zy is een aardig ding en zeer vrymoedig. Hartmann en Feringa beweren dat een verstandig logisch mensch geen kinderen begeert! Schook zal ik gauw schryven. Als wy een duitje hebben om uit te geven voor portretten behoort gy tot de eersten die een ex. krygen. Zyt alle drie hartelyk van ons de hand gedrukt. Uw vriend R. v. E. 't Heet een voordeel voor Nederland, dat de voorbereiders der l9te Atjehsche nederlaag den tweeden veldtocht voorbereiden. En na de 2de, 3de enz. nederlaag? Veile domheid! of: Domme veilheid? Ik heb hier een volksvergadering, over de nieuwe grondwet, bygewoond. Een vertrek waar men niet kon hooren. Een voorzitter die niet kon voorzitten, noch lezen. Eene vergadering die niet kon spreken, leder dronk en rookfe slechts. Toen verzocht ik het woord om toeft iets te doen — Eindelyk nam een kamerlid het woord en sprak drie kwartier zonder iets te zeggen! *) LXXIII. Wiesbaden, 4 September '73. Beste Roorda, m'n geweten laat my geen rust. Ik ontving daar «Enquête etc.' en reeds zoo véél! De zaak is dat ik — 't gebeurt meer! — in 'n crisis zit te lang om uitteleggen. Iets er van! 't Huis waar we wonen wordt primo October afgebroken, en ik weet nog niet waarheen. Dit nu is 'n geldzaak. Om Wiesbaden te kunnen verlaten, moet ik 'n achterstand byspykeren. Hiermee nu was ik sedert lang bezig. Maar allerlei bykomende zaken belemmerden my. Voornamelyk trof het slecht dat myn vrouw in Italië door ziekte haar lessen moest opgeven, en 2° dat ze heel graag de »vriendin« en haar man verlaten wou *) De hier afgedrukte is de laatste brief van Roorda die in myn bezit is van dezen tyd. De eerstvolgende is van 1878. Multatuli is dus eenigen tyd alleen aan het woord. waarby ze in Padua woont. Ook daar dus was en is periculum in mora. 3° M'n zoontje (zoon!) wil nu eindelyk: studeeren. (Vroeger wilde ik het, en hy niet) Maar ook daartoe is geld noodig. Geld nu kryg ik alleen van Funke voor m'n werk. Ik werkte veel, maar niet genoeg voor al die behoeften, zoodat ik nog niet weet hoe ik aan alles te gelyk 't hoofd bied. Niet te weten waar ik 1° Oct. zal belanden, is 't ergste. In één woord: 'n krisis! En daarmee tob ik al lang. Dit is de oorzaak van m'n zwygen. Altyd het oude: eerst dat, en dan dat, tn daarna... jawel! Dit daarna komt niet. En dan agiteert me 't idee dat gy klagen zoudt over verwaarloozing. Ik sprak van belemmerende byzaken. Alles grypt in elkaêr. Voor... drie jaren ruim(!) begon ik Mill. studiën. Ik vroeg daarin aan dien gnoom ('n weter) geld. En: dem kann geholfen werden! liet ik Adolf zeggen. Welnu, dit was geen fantastisch sprokepraatje: het was waar, praktisch burgerlyk waar. Ik dwong my iets te vinden dat inderdaad beantwoorden zou aan m'n behoefte, en waardoor de schynbaar ongeregelde fantasie convergeerde met praktyk. (Straks kryg je 't gevondene.) Ik vond dus. Maar zie, my dwingende om waarde te scheppen, bleef de moeielykheid over, dit zoo te doen dat ik zelf er iets aan had, waar 't in verband met m'n gesprekken met Adolf, om te doen was. Ik moet en zal geld hebben! Drie jaren peinsde ik alzoo op middelen om 't gevondene zóó te openbaren dat ikzelf er vrucht van trok. Die middelen bleken moeilyker dan de zaak zelf. En ... ik kon Mill. Studiën niet sluiten (d. i. het bedoelde publiceeren!) voor ik öf zeker was m'n recht gewaarborgd te zien, öf verzekerd van de onmogelykheid daarvan. Dit laatste moet ik nu — genoodzaakt Mill. Studiën aftemaken: Waltman werd onrustig en-terecht! — wel aannemen. Ik geef dus de bedoelde kapitaalschepping, in de hoop op ... de goede trouw der betrokkenen die daarvan de vruchten zullen plukken. M'n plan was je de zaak — 'n ei van Columbus, maar 'n ei van goud! — te vertellen,. maar ik vind het aardiger je die te laten lezen in Mill. Studiën zelf. Zeg niet te snel: ik zou dat anders geproduceerd hebben. Ik heb er lang genoeg over gedacht. Het kon niet anders. Ik moest me overgeven aan Qoede trouw van betrokkenen, ('n Sober hypotheekje!) Och 't is gekheid nu niet dat zaakje te zeggen. Ziehier de Circulaire. Is 't praktisch of niet? Die is al de wereld in, maar ik wacht nu op de verschyning van Mill. Studiën om ze aan de voornaamste couranten ter bespreking te zenden. Houd zoolang de zaak voor u, s. v. p. Schook is sedert 14 dagen vertrokken. Hy heeft zeer, zeer veel goeds. Méér dan dat: hy is goed. Ik heb kleine aanmerkingen op hem, maar over 't geheel noem ik hem uitstekend. En — komiek! — hy is juist anders dan gy en ik uit z'n doorhakkende wyze van schryven (»geen tint« noemdet gy 't) zouden opmaken. Hy is nam. fyngevoelig en zacht, misschien al te. Dat ruwe schryven schynt 'n . .. nu, ik weet niet, maar zeer zacht en gevoelig is hy. Ik byv. heb de stommigheid begaan hem in dit opzicht te miskennen, en sprak hem telkens forscher toe dan behoorlyk was. 18 Hy heeft my flink gestraft door 'n allerliefste zachtzinnigheid. Grappig is 't ook dat die zachtheid zoo afsteekt by z'n voorkomen, spraak, manieren en houding. (Balk? 'n dorp? Boeren-conversatie?) Wanneer ge hem pas ziet, zult ge m'n lofspraak niet begrypen. Welnu, zie dóór, en ge zult hem lief krygen. Hy is zeer week van gemoed, en innig hartelyk, ja zelfs kinderlyk, wat ik zeer schoon vind. En, hy weet zeer veel ! Zelfs gaat z'n weten boven z'n redeneeren, vind ik. Hy is 'n wandelend magazyn van feiten. Dit is veel waard, niet waar ? Nu moet ik heusch uitscheiden. Ik had gehoopt vandaag 'n heel vel te leveren, 't Is nu byna 2 uur, en ik heb aan eigenlyk werk nog niet kunnen beginnen ! Daarom ook niets over »Enquête«. Denk maar ik mag er niet over beginnen. Ik moet kopie leveren, kopie, kopie! Van Bundel VI is al 17, 18 vel af. Funke remitteert prompt en toch zit ik nog in dezelfde soesah. Als ik nu kan doorwerken, zal 't beteren, nu . . . Dat nu zeg ik telkens! Wees met de uwen hartelyk gegroet. Uw vriend D. D. Bezoek gehad van de dames Mina Kruseman en Fietsy Perk. Interessant. Ze zyn twee tegenvoetsters, ?n komiek om te observeeren. Ik hoop ze weer te nen, ze zyn naar Weenen. Neem nooit m'n zwygen slecht op. 'n Zoen aan Vlarietje van »mnheer« Multatuli. LXXV. Wb. 4 Oct. 73. Beste Roorda! Dank voor uw brief. Ik schryf in groote haast, want ik verhuis vandaag: Geisbergstr. 12. Bundel VI al af. Ik denk by 't schryven van Wouter aan uw mama. Funke heeft redenen om de verschyning te vertragen, maar ook afl. 2 is reeds afgedrukt. En de kopie is gereed tot slot bundel VI. — Zoodra ge my meedeelt dat uw mama de zeven vel van Woutertje gelezen heeft, zal ik u de volgende vellen zenden. En doe my dienst door 't goed beschryven van den indruk s. v. p. Ik moest u spreken. Ik heb zoo'n hekel aan schryven. 't Is zoo gebrekkig. Verhuizen! Mimi werkt als 'n paard, en weet niet dat ik je schryf. Hartelyk gegroet. Uw vriend D. D. LXXVI. Wiesbaden, 10 Oct. 73. Beste Roorda, Gister zond ik u drie vel van de Ideën, maar na 't expedieeren maakte ik my ongerust of ik u ook op kosten jaagde van port. Het was zwaar, en ik weet niet of 1 gr. genoeg was. (Dat malle dikke papier!) 't Is te dommer van me omdat ik waarlyk om groschen meer of min niet geef. Waarom niet er nóg een opgeplakt! Want nu agiteert het my. Als brief zoudt ge véél betalen moeten! En met de huishoudelykheid die thans uw plicht is, zou dit niet strooken. Myn plicht is thans: niet huishoudelyk te zyn met al wat beneden de gulden of thaler is. Dat bederft m'n stemming, weetje? Verkoop geen wysheid over die schynbare lichtzinnigheid. Als we elkaar wat rustiger te spreken kregen, zoudt gy het begrypen en loestemmen, juist uit 'n oogpunt van économie. Ja, graag sprak ik u over veel zaken! Dat zou later gemak geven in de correspondentie. Neen, Qeisbergstrasse is geen voorname buurt. Integendeel. Maar al zy myn buurt nu niet voornaam, de woning is zeer goed. Aan de voorzy (Geisberg) zyn wy au premier. Maar aan de achterzyde (keukentje en eetkamertje, die in 'n leelyke cour uitzien) zyn we au second. Uw tegenzin om in Holland te wonen wordt door my begrepen en gedeeld. Om daar niet mishandeld te worden, moeten wy met zeer veel geld komen. Dan zal ieder roepen dat-i alles precies met ons eens was, en trachten te deelen in den triumf. Het plan (of... 't denken aan een plan) van uw vrouw doet my rillen! Het is onmogelyk. Gy zyt prikkelbaar (et pour cause) in andere verhoudingen. Hoe dan als gy in aanraking komen zoudt van zülken aard! Ik noem het onmogelyk. Maar, zal uwe vrouw zeggen: »Nood breekt wet«, en ik erken dat haar streven eerbiedwaardig is. Ik ken dat streven zeer goed, en van naby. Ook myne vrouw wilde altyd zelf de handen uitsteken. En zy heeft dat dan ook tegen myn zin gedaan. Sprekende zou ik u dit beter kunnen uitleggen. Ze heeft te Padua les gegeven tot ze niet meer kon. Gedurende 2 a 3 jaar heeft ze daarmee iets verdiend en corollair aan dat plannetje was 't wonen by 'n »vriendin« die 't ook zoo byzonder wys en flink vond dat ze niet langer zat te wachten op de vruchten: >de son génie stérile« enz. enz. Welnu, myn vrouw heeft doorgezet, en my - dus ook haarzelf! - vreeselyk benadeeld. De schade die ze zich op den hals heeft gehaald is zeer groot. Gelukkig dat ze 't nu inziet. Ze heeft hare >vriendinKom maar by me met je heele familie« Want dit geeft den schyn of je reizen moest voor je iets aan my hadt. Bovendien, wèl wou ik u 14 dagen achtereen spreken, maar op den duur is 't voor m'n schryvers-métier beter dat ik alleen blyf. En gy zult niets anders noodig hebben dan kalmte om te werken. Zoodra ge een geregeld débouché vindt, verdient gy evenveel als ik, en zult dit ook zeker krygen. Nog ben ik niet goed aan den gang, maar ik moet en zal m'n productie brengen op 600 gl. 's maands. En zou ik u dan niet kunnen helpen tot ge dit ook hadt? 't Ligt 'm alleen hieraan, dat ge niet door armoed aan 't zwerven raakt, gelyk met my jaren lang 't geval geweest is. En: dat ge een débouché vindt, wat minder précair dan kranten. Nóg moet ik 'n beetje zuinig zyn in alles wat boven de f 10, f 20, f 50 gaat, maar zoodra mogelyk wil ik u komen spreken over 't (industriëel) faire valoir uwer gaven. Gy verbrokkelt u, dit is zonde en jammer. Moe clit zy, wees bid ik u niet angstig over geldgebrek. Ik hoop en denk welvarend te worden, en zal u (in 74 immers eerst?) zooveel kunnen leenen als noodig is om tot 'n geregelde »levering« te komen. Style industrie!, ja, want dat behandelen wy nu, niet waar? Ik zette my eerst sedert kort tot »schryven voor de kosU. Nu ik 't eindelyk doe, kan ik even goed m'n brood verdienen, als 'n onbekwaam être. En dit zal ook met u 't geval zyn. 't Ligt by u aan 'n rien. Neen, in Holland kunt ge niet zyn! Onmogelyk! Laster ? Ja, connu! En de bêtise ergert me nog meer dan de kwaadaardigheid. Van wien weet ge dat Cremer f 400 voor 'n vel ontvangt? Het komt my ongehoord voor. Ik kryg f 40. Nu heeft Funke zelf my gezegd dat het meer waard was, doch daarin zit voor my de zaak niet. Ik heb ommegaand contant noodig, en dit doet hy stipt, iets wat ik nooit gehad heb, en daarom werkte ik zoo ongeregeld, want wachten maakt me zenuwachtig. Met van Helden is 't dan ook zóó ver geweest dat ik honger leed. Het meerdere dat myn geschryf waard zou zyn, is evenwel 'n zaak van later, want aanvankelyk heeft F. moeite om drukker en papierk. te betalen. De incasseering begint eerst over 2, 3 jaar. Ook spreekt het vanzelf dat het bedoeld meerdere niet in de buurt komt van 400 gl. Dit komt me dan ook bovenmatig voor! En ik begryp niet hoe 'n boekverkooper het er uit haalt. II October. Hier eindigde ik gister, omdat ik aan 't timmeren ging. (Schroeven indraaien, spykers slaan, boekerekje ophangen etc.) Ik houd daar zoo veel van, en kan by zulk werk zoo aangenaam denken. Eergister heb ik my V2 dag geamuseerd met 'n hangklokje in orde te brengen. Gereed om 't optehangen, vreesde ik dat het houten kastje te zwak in elkaêr zat om de gewichten te dragen. Juist op 't laatste oogenblik wou ik dat met 'n klein schroefje goed maken, en ... boor tegen 'n spilletje aan! Al m'n gewurm was vergeefs. Zulke nietigheden geven te denken! Men struikelt over 't kleine, over de byzaken! Want het werk, het uurwerk, de hoofdzaak, had ik inderdaad goed gerepareerd. Zeg, vermoei je niet, me telkens iets te zeggen van de schryvery, die ik u zend. Alleen als je iets heel beroerd vindt, zeg 't dan. 't Zou anders 'n corvée voor je worden. Hartelyk, ook van Mimi gegroet van uw vriend D. D. LXXV11. Wbaden, 4 Novr. 1873. Beste Roorda. De opmerking van uw mama over Fancy = God, is eenvoudig-waar. Precies! Juist wat ik bedoelde! Ik wil dat achterste-voren zetten van omdatten en opdatten doen in 't oog vallen. Vandaar die uitwydingen over de leer der doel-einden, over teleologie. Fancy bewerkt, bestuurt, heerscht Wie is Fancy? Niemand! Ze is 'n schepping van my, niet waar? Juist precies zóó is God 'n schepping der eerste voorgangers van de menschheid. Ik zal dit op z'n tyd uitdrukkelyk doen uitkomen. Op blz. 273 (juist de eerste pagina volgende op de door u gelezen vellen) spot ik met haar moeite om alles zóó, zóó, zóó te regelen. Voorloopig moet men opmerken dat ik 'n heele boel blzz. gewyd heb aan de noodzakelyke verevening der kansrekening. Nog-eens: Fancy is immers myn schepping, en dus niet iets bestaands? Fancy = God? Zeker. Want: Fancy = fantazie, ergo God = fantazie, namelyk 'n dichtersmiddeltje om omdatten te veranderen in opdatten. In den Wouter is dit 'n mythologie op m'n eigen hand. Wie dit nu letterlyk opvat gaat 'n godin, 'n wezen: Fancy aanbidden, en stelt aanschouwelyk de dwaling voor: »hoe men aan Goden komt*. Brama, Zeus, Jupiter, Jehovah en de Nieuwe-Testament-god zyn niet anders in de wereld gekomen. Een dichter kleedde z'n gedachten in zeker gewaad, en men nam dat gewaad voor 't beeld. De opmerking van uw mama is my zeer gewenscht, en ik zal die in 't oog houden. Doch let eens op die passage op 273. Daar spot ik met Fancy in hoedanigheid van beschikster. En de zinsnede over: vinger Gods! of: »'t is of er 'n duivel mee speelt«. Ik zeide immers daarby: Wy hebben noch met die vingers, noch met klauwen te doen? Anders: Fancy is 'n figuur met waterverf geteekend. Ze zal worden uitgewischt, en 't noodzakelyk stevig element der logiek blyft! Saturnus = niets. Maar dat de tyd verderft wat-i zelf heeft voortgebracht, is waar. Van Loudon wacht ik niets. Hoe kan hy zich met u inlaten, als gy zoo'n leugenaar zyt? En zoo dom? In dienzelfden brief kwam hy voor den dag met z'n »grieven« en zei dat-i my onmogelyk achten kon omdat ik 't sociale vraagstuk niet had opgelost. Ik schreef wel >mooi« (nu en dan) maar in iemand die zooveel dacht was dat zoo vreemd niet! (Een rare manier om iemand te verkleinen, dunkt me.) Toch antwoordde ik nog beleefd, en zei dat hy me niet scheen te kennen ... Toch meen ik dat de manier waarop ik de (malle) geestdriftigheid van z'n zoon op de rail had trachten te houden, en waarvoor hy zelf uitdrukkelyk dank zei, wel eenige achting waard was, in-allen-geval niet de expresse betuiging van 't tegendeel. Enfin, na myn beleefden brief, kreeg ik weer een, waarin hy zich vermaakte met de betuiging dat-i my niet achtte. Daarop heb ik hem ruw op z'n plaats gezet. Maar nog iets. In z'n eersten brief deed hy my (let wel: aan den man dien-i uitdrukkelyk z'n achting ontzei!) zekere confidentie over z'n zoon die misschien nadeelig werken zou op de carrière van dien jongen. Toen ik hem schreef: >Laat gy uw grieven dan maar drukken, ik beloof u dat ik in de beantwoording niet zal gebruik maken van die confidentie- kreeg ik ten antwoord: »Ja, dit helpt me weinig. Dan zou je je antwoord wel zóó kunnen inrichten dat ikzelf er gewag van maken moest«. En zie, nu spreekt hy van «zekere particuliere correspondentie® op 'n manier die in 't midden laat ten wiens behoeve daarvan geen melding wordt gemaakt, 't Staat ieder vry — vooral in verband met het zonder- linge woord: grieven — te denken dat ik belang heb by 't verbergen van die pleizierige relatie. Ziedaar de redenen waarom ik hem 'n beroerdeling en 'n insidieuse kerel noem. Om u tot goed oordeelen in-staat te stellen, zal ik u 't pakketje brieven aangeteekend zenden. Denk er aan, als ge een gerecommandeerden brief ontvangt. Myn bedoeling met het zenden daarvan? Och, ik weet niet. Ja toch. Ik vraag u of die kerel vorderen kan dat ik my met hem inlaat? En of 'n oorveeg niet voldoende is? De Sociale Kwestie oplossen ? Wel, ik doe niet anders! Dit ligt doodeenvoudig in 't bestryden der maatschappelyke kwalen. De geneesheer levert geen gezondheid, als 'n op zichzelf staande waar. Hy tracht de ziekte te genezen. Wanneer hy daarin slaagt is de gezondheid daar. Dat vragen naar 'n Arkanum is ... rustiek en kinderachtig. Maar er is nog iets. Naar myn vermogen bestrydende wat ik voor verkeerd houd, moet ik om strydende te blyven, zorgen voor levensonderhoud. (De Cohen Stuarts hebben 't makkelyk!) Weet men dan niet dat Chresos »vertellingen« moet leveren om niet onder te gaan? Herhaaldelyk heb ik gezegd dat het bestryden der ziekte 't middel is om tot gezondheid te geraken. Ook heb ik onzen regeerders (Ministers, Kamer etc. doch in 't byzonder den fetisch Thorbecke) verweten dat zy zich met allerlei nonsens bemoeiden, maar niet met den toestand des Volks. Brengt dit nu voor my die van de Natie niets ontvang dan miskenning en hoon, de verplichting mee om onbetaald vraagstukken optelossen die verwaarloosd worden door hen die ... wèl betaald worden voor de oplossing ? Dit is 'n zonderlinge eisch. En . . . iemand te onthalen op 'n betuiging van niet-achten omdat-i niet deed wat nagelaten wordt door anderen die daartoe verplicht waren! Me dunkt dat ik, de omstandigheden waarin ik arbeidde in aanmerking genomen, nog-al veel gedaan heb! Zie, ik korrigeer dezer dagen den herdruk van bundel 111 en IV. Welnu, telkens herinneren my die bladzyden aan ... honger! Ja, daarby zyn vellen die ... brisons! Nu die andere historie. Ik zie er tegen op, en zal 't kort maken. Neen, ik kan niet. Ik sprak van 'n gachis. Ik heb 'n ware bêtise begaan! De arme Mies heeft'n zware taak, en ... ik ook! Ten gevolge van . .. een en ander had ik de laatste maanden zoo slecht gewerkt (altyd: pompen of verdrinken! hm, sociale kwestie oplossen voor fl. 40 per vel ?) dat ik achteruit ben met... alles! En nu inhalen! Ik heb moeite om te zien. En m'n fantasie ... bah! Ik ben moê en landerig en misselyk van den heelen troep. En dan Ideën geven in zoo'n stemming! 't Is onanie! Wees met de uwen hartelyk van my gegroet. Uw vriend D. D. Ik heb geen lust die brieven van C. S. natelezen. Zeg me eens of niet het »vele denken® door hem wordt aangevoerd als herabsetzend moment? Aangevoerd niet. Maar... op z^n manier insidieus tusschengevoegd, en zóó dat-i de strekking ontkennen kan. LXXIX. Wbaden, 24 Februari 74. Beste Roorda, Bezig met corrigeeren van herdruk Ideën, roer ik in een nootje de zaak met C. S. aan, en zend u 'n vuile proef *). Ik heb lang geweifeld den vent wèl te antwoorden, t Jeukte my, en was makkelyk. Maar ik verzeg 't, een polemiek in 't leven te roepen Muit. versus C. S. Ook iou 't moeilyk zyn daarin alle allusie te vermyden op z'n gedrag ten mynen aanzien. Dit is onmogelyk. Zelfs in 't passagère oorvegen geven heb ik 't nu niet geheel kunnen laten. Ik schryf hem nu een brief: Mynheer! Daar myn vriend R. v. E. fatsoen lyk man is, heb k my verplicht geacht hem kennis te geven van wat ;r tusschen my en u is voorgevallen. Hy mocht zich mders eens weer met u inlaten. D. D. Hartelyk gegroet. Ik tob. Myn werk vlot niet! Enfin ! D. D. LXXX. Wiesbaden, Maart 74. Waarde Roorda, het moet u bevreemden dat ik nog iltyd geen woord antwoordde op uwen br. van den lln, waarin de mededeeling dat ge ingenieur in 't ') Derden Bundel. De noot by Idee 655. Godbewaarme dat ik nu Spencer zou veroordeelen, dien ik niet ken. Maar... schuw ben ik wèl voor de kennismaking. Op het terrein waar hy zich beweegt, klinkt het my zonderling, uitdrukkingen te hooren als: »'n Gouvernement moet zóó of zóó zyn.« Eilieve, hoe groot moet 'n schoen zyn ? Vraag dit eens aan 'n schoenmaker. Als de man z'n vak verstaat, neen zónder vak, en uit eenvoudig bon sens, zal hy zeggen: »om die vraag te beantwoorden, moet ik de maat hebben van den voet der persoon die de schoen dragen zal.« Niet alleen zyn de eischen van elk volk verschillend, maar 't zelfde volk heeft telkens behoefte aan verandering van Gouvernement. Géén regeeringswyze is op den duur goed. De vurigste próneur van 't parlementarisme zal erkennen dat Peter de Groote dat arkanum niet gebruiken kon om Rusland . . . voortebereiden tot iets als beschaving. In Indië zouden we 10, 20, misschien 100 jaren lang 'n heel andere regeeringsvorm noodig hebben dan, in 't afgetrokkene beschouwd, het ideaal van regeeringsvorm wezen zou. In 't afgetrokkene beschouwd? En: ideaal? Wèl, die uitdrukkingen veronderstellen 'n soort van volmaaktheid, en in zoo'n geval is alle regeering overbodig. 'n Ideale maatschappy regeert zichzelf. Ook uwe uitdrukking: >eene Regeering is verplicht alles te doen wat zy beter vermag te verrichten dan de staatsburgers afzonderlyk of vereenigd* komt niv niet doelmatig voor. Wat is: >beter?« Wie besluit over 't betere? En nog iets, nu bepaald over de inmenging in 't onderwys. Stel eens (wat mogelyk is, doch altyd naar bevind van zaken, en overal met gewyzigde gegevens Eerst 'n paar heele of halve nieuwtjes. M'n Havelaar komt dezer dagen te Rotterdam in t fransch uit. De vertaling is van Nieuwenhuys en 'n franschman wiens naam ik vergeten ben. De Bloemlezing« die Mimi uit m'n werken maakt, en die 32 vel zal vullen is klaar tot vel 27. 't Zal 'n lief boekje wezen en byzonder goedkoop. Funke schynt op enorm debiet te rekenen. Ik korrigeer nu bundel IV Ideën, dan volgt Bundel V. Dan Mill. studiën. En sedert maanden zit de goeie Waltman op 't afwerken van Specialiteiten te wachten. *) Ik kan er niet mee voort en ben de klus kwyt De oorzaak is dat ik misselyk ben van alle schryvery, en andere dingen in m'n hoofd heb. Voortdurend ontvang ik Locomotieven, en ik begryp niet waarom? Deze beleefdheid van van Kesteren duurt nu al 1% jaar. Daar die kranten altyd geadresseerd waren naar den Haag, schreef ik hem m'n tegenwoordig adres. Ook vroeg ik hem waarom hy me die kranten zond? Ik mocht hem niet in den waan laten dat ik geschikt of genegen was tot het leveren van artikeltjes. En hiervan gaf ik hem na ryp beraad de oorzaak op. Ik kan niet meespreken over de politieke zaakjes van den dag, omdat myn politiek heel iets anders beoogt. De schryvers van leading-articles bediscussieeren de vraag of a beter is dan b. Wat kan ik hierin meepraten, ik die 't heele alfabet overboord geworpen wil zien ? Kortom, ik schreef aan v. K. 'Myn program is: er uit met Holland! Dit is eeen onderwero voor 'n blad *) Alles herdrukken. Specialiteiten zouden tegelyk uitgebreid worden. Ik ben despoot uit overleg, uit berekening, met studie. Ik heb myzelf dezen karaktertrek opgedrongen, amdat ik na ingespannen opmerken en diep denken lot de conclusie was gekomen dat deze richting de menige is waarmee iets te bereiken valt. Bovendien, ik ben bereid m'n eventueel aantewenden despotisme met den kop te boeten, wat dan ook wel 't slot wezen zal, want de indische niaatschappy zal 't me niet vergeven dat ik haar gered heb. Dit ligt in de natuur der dingen ?n ik heb er vrede meê. Wanneer 't me gelukt, Holland uit Insulinde te jagen, mag men my doen wat men verkiest. En ook zonder de traditioneele ondankbaarheid van naties en publieken, ikzelf verlang niet naar hoogheid of schyn daarvan. Ik ben er te hoogmoedig :oe. Met pleizier wil ik hertogen maken, maar ikzelf /erlang geen andere hoogheid dan anderen verheven :e hebben. En dit nog slechts voor zoover 't noodig is tot algemeen welzyn. (Indië heeft nog 2, 300 jaar ang 'n regeeringsstelsel noodig dat eenigszins met het eenstelsel overeenkomt. Maar vóór alles, gedurende de organisatie, onbeperkt despotisme, onbeperkt. Mleen daarmee kan Insulinde beschermd worden tegen marchie, polyarchie, oneindige burgeroorlog en invallen van industriëele barbaren uit alle hoeken van de wereld! Het staat aan u, al of niet eens te zyn met deze beschouwingen. Maar bedenk dat ze in myn gemoed neer dan dertig jaren oud zyn. Dat ik ze nooit uit iet oog verloor! Dat alle zywegen die ik gedurende ■nyn zeer geaccidenteerd leven insloeg, slechts gedwongen en tydelyke afwykingen waren. Dat ik looit iets anders beoogde dan by de eerste gelegenleid weer op den weg te komen dien ik me had afgebakend. Konsekwent hield ik vast aan m'n eens beraamd plan, zonder ooit aangemoedigd te worden door eenige hulp van buiten. En denk daarby aan den derogeerenden stryd tegen ordinaire behoefte, en de nauwlyks minder ontzenuwende noodzakelykheid om m'n leven te behouden door 't leveren van vertellingen! Ik smacht naar 't oogenblik waarop ik blyken geven zal dat ik krygs- en staatkunde bestudeerd heb, en die kunstjes weet te verheffen tot iets degelyks. Och, er is zoo weinig noodig om de pyramide omtegooien. De zaak is zoo klein dat de schooljongen van 't jaar 3000 zich 'n paar eeuwen vergissen zal, als de meester hem vraagt: wanneer hield het (gewezen) landje Holland op, te regeeren in den Indischen Archipel ? Maar klein is ze niet voor my die zoo vaak te tobben had met kamerhuur, dagelyksch brood en postzegeltjes. Waar haalden toch de »helden« van Plutarchus en Cornelius Nepos telkens hun legers vandaan, en hoe deden ze om aan viktalie te komen? De materieele en finantieele macht die er vereischt wordt om Insulinde vry te maken is zeer gering in vergelyking van den vermoedelyken uitslag, maar ze gaat altyd het vermogen te boven van iemand die proeven korrigeert om den kost te verdienen. Die vervloekte dagelyksheid! Wees met uw Jenny en uwe kinders hartelyk van ons gegroet. Heerejezis wat hangt me 't schryven de keel uit! Uw vriend Douwes Dekker. LXXXIV. Wiesbaden Oktr 1876. Beste Roorda! Dank voor brief en »Opmerkers'<. De laatsten gaan hierby terug. Ik heb 't heel druk, letterlyk: b r o o dschryvery. Niet dat ik juist in den brand zit om geld, o neen. Maar ik wil probeeren niet in den brand te raken, want schraalte van geld maakt me misselyk. Ik heb t op dit oogenblik betrekkelyk goed, daar Funke me niet in den steek laat, en ril als ik denk aan de ellende die ik achter me heb. Ik verbeeld me dat ik ze nu (56 jaar!) niet meer zou kunnen doorstaan. Maar de noodzakelykheid geeft kracht naar kruis, en als 't moest zou 't wel weer gaan ook. Hoe dit zy, ik lever kopie aan Funke, en zooveel ik maar kan, maar 't walgt me. Wat komen me die experimenten met steenbakken (Opmerker) aanlokkelyk voor! Hoe heeft zoo'n Hasselo plezier om >stukken« te schryven ?! Ik heb me van ochtend geamuseerd met 'n zinken kachelplaat te knippen. Dat vind ik verheffender dan schryven voor publiek! Uw brief is zeer belangryk, maar ik beantwoord hem nu niet, dan vergaat me de lust voor m'n broodwerk Neen, zend Blignières niet, op dit oogenblik heeft Mies geen tyd om te lezen. Ze moet eerst al 't schoolsche dóór. Ter opwekking om 't belang en de strekking van wiskunde te begrypen heeft zy nog geen werken noodig, want ze schept er genoegen in uit zich zelf, en is soms verrukt over 'n verhouding van lynen of hoeveelheden, (gister byv. over 't theorema van Ptolemeus.) Wel moet ze later de door u aangehaalde Meen niet dat ik dit alles vertel omdat ik me de scheldwoorden aantrek die hy me naar 't hoofd gooit. (Ik ben 'n st . . . vlieg — de puntjes zyn van hèm — 'n drekvlieg - zonder puntjes - 'n burger mannetje! Dit laatste is waar, schoon in anderen zin dan hy bedoelt. O ik word vreeselyk uitgescholden!) Neen, dat boek hindert me niets. De auteur heeft de oprechtheid er in te verklaren >dat ik hem behandeld' heb met yskoude onverschilligheid.;- (Een testimonium van goed gedrag, dunkt me). Vroeger had-i voor my ... Je raadt het nooit! Ik citeer: een amor complacentiae (liefde des welbehagens)« nu slechts (na die yskoude onverschilligheid zeker) »een amor benevolenliae (liefde van of uit welwillendheid.)® Die benevolentie zal wel christelyk zyn, want hy scheldt me heel christelyk uit. Best! Hoe dit zy, er is amor in, en wéér amor, en ik was en blyf verstokt genoeg om niet van z'n amor gediend te zyn. Wat hy met z'n amor bedoelt, blykt uit véél plaatsen in z'n boek. Er staat, in 't oogvallend gedrukt, over David en Jonathan sprekende: >Uw liefde is my aangenamer dan vrouwenliefde.» En meer van dien aard, nog sprekender! Misschien is de laatst aangehaalde zinsnede niet letterlyk. Het andere van die amor wèl. Ik heb het boek niet thuis. Al wat ik u nu vertelde, is maar inleiding tot het nieuwtje dat ik u vertellen wou. Ziehier: Om dat boek (tegen my?) in de wereld te krygen, heeft Prins Hendrik hem geld gegeven! Vindje dat niet karakteristiek? Ik zég niet dat Prins Hendrik vuile relatiën met den vent heeft. Integendeel! Ongetwyfeld niet! Juist dan immers zou hy zich niet zoo onnoozel met hem geafficheerd hebben! Prins Hendrik moet door z'n omgeving bedrogen zyn! Zóó antwoordt de hofkliek op Vorstenschool! Ziedaar 'n staatkunstknutselarytje a la van Huisde! Van Huisde gebruikte Puf om z'n vrindje van Weert overeind te houden. Om my te doen vallen, stuurt men 'n s. op me af! Nogeens, 't boek schaadt me niet! Volstrekt niet! Ik spreek niet van effekt, maar van doel. Dat ze 't dom aanleggen, is nu 'n byzaak waarvoor ik dankbaar ben. Ik vraag u of m'n verachting voor zekere klieken in onze maatschappy al of niet gegrond is? Het verschynen van dat boek doet my genoegen. Het rechtvaardigt m'n toon. Of we in deze zaak hebben acht te slaan op verwantschap (?) tusschen den Otterloo die den invloed van m'n werken >maar de meiden bennen zwart» goed was) heb ik ook. Het klinkt vreemd, maar 't is waar dat ik op dit oogenblik niet meer weet wat me op Bilderdyk bracht in verband met uw verstoordheid. Om het te weten moet ik m'n eerste blz. overlezen. Ik wou iets zeggen van B. en van 't kurieuse boek van van der Linden over Quttenberg, omdat juist daarin (trouwens van geheel anderen kant bezien) 'n tiental (?) punten wordt opgesomd waarin ik met B. overeenkom. Hoe kan dit te pas komen in 'n werk over Guttenberg, vraagt ge? Ik zeg er by: in een hoogst geleerd werk, in 'n werk dat in waarde van verteerde ai beidskracht misschien opweegt tegen 'n geheel uitgerust linieschip! Hoe dit te pas komt in zoo'n werk? Wel, 't komt niet te pas. Ik zei u immers dat v. d. Linden s »Guttenberg« zoo kurieus was. Kurieus ook hierom wyl . . . dat heele linieschip geen raison d'être heeft. Dat Laurens Koster de boekdrukkunst niet uitvond, gelyk v. d. L. den Hollanders bewezen heeft . . . (»bewezen« schryf ik kortheidshalve. Als v. d. Linden 'n stuk citeert wil ik 't eerst zien, zelf zien. Hy staat voor niets, en zou Oera Linda Bok s maken by dozynen, als t hem in den kop kwam .. neen, toch niet. Er zyn in 't Oera Linda Bok fouten die hy niet zou gemaakt hebben, en schoonheden die niet in hem zyn. Maar iets >van dien aard« zou hy, kunnen maken, dit blyft waar. Van der Linden is 'n zeer merkwaardig man!) Dat L. Koster de Bdkunst niet heeft uitgevonden, is ook daarom de waarheid wyl die »Kunst« nooit uitgevonden is. Dezelfde kleine bedenking is tegen 't door v. d. L. voor Guttenberg gevindiceerd uitvinderschap intebrengen. En . . . komiek is de samenloop, ook broken ware! Honger lyden (dit is letterlyk en niet boekerig-onwaar 't geval geweest!) hongerlyden knakte me niet, maar wel de verlamming aan invloed op hen die 't waarnamen, en geen gewicht konden hechten aan de inzichten van iemand wiens toestand, volgens hen, gebrek -aan inzicht verraadde. My heeft altyd de koetsier met den beerenmuts ontbroken, die Dr. Holsma zoo geloofwaardig maakte in de oogen van juffrouw Pieterse. Een gevolg van m'n misrekening was de vervloekte behoefte aan schryven. Na den Havelaar (die ik ook liever niet gepubliceerd had!) is elke letter die ik drukken liet, 'n streek uit den koers geweest, en >geduld« in 't afleggen van distantiën die me van m'n doel verwyderden, is zeker m'n hoofdeigenschap. De guilleinets by >geduld* doelen op een myner Ideën waar ik zeg dat daarop eigenlyk neerkomt wat men gemakshalve genie noemt. Onlangs zag ik dat Buffon het ook gezegd heeft. Tant mieux. 't Vaderschap van denkbeelden is me compleet onverschillig, tenzy een aangewreven plagiaat gebruikt kan worden om m'n invloed te fnuiken. Naar dezen maatstaf beoordeel ik alles, ook dus 't gebabbel en gelaster over my. 22 November. Wat ge my van uw kinderen schryft is treffend en lief. Is 't waar dat v. d. Heyden met 'n uitgeschoten oog 'n aanval kommandeerde? Of is dit 'n krantenverzinsel? Zoo als ik de zaak indertyd las, was ze romeinsch, antiek, klassisch-dapper. (alles genomen in boeken-zin. Men mag er wat afdoen!) Die Huet! Een roman van zoo'n fr. flikker te vertalen! En hoe? Dit nu weet ik niet, maar te oordeelen naar ander werk van hem, zal 't hollandsch ellendig zyn, beneden 't geen men vorderen kan van 'n schooljongen van twaalf jaar! Meen niet dat ik hier te veel zeg. De haren ryzen te berge by z'n gallicismen! »Jaloers en verliefd ... v a n « Een raagstoffer van veeren (plumeau) noemt-i: »pluim<;. Met iemand den spot dryven, is (germanicé) »zich over iemand vroolyk maken.« En z'n kritieken! Hy rekent er op dat »men« niet lezen kan. Overal vind ik iets als: a is wel grooter dan b, maar hierom zou men nog niet (tenzy in 'n oogenblik van niet aan allen gegeven besluiteloosheid) kunnen beweren dat de waarde van b — in verband altyd met het luchtgestel, schoon dit volgens anderen niets tot de zaak doet — zou behoeven beschouwd te worden als surrogaat voor 't onverinydelyke van zekere drukking op 't gevoel. Dit belet evenwel niet dat de ware dichter (men neme dit woord in den zin dien 't hebben zou wanneer we de beschouwing subjectief onderwierpen aan de eischen der objectiviteit, hoewel deze voorwaarde niet verbindend kan geacht worden voor hem die, in 't wezen der zaak beter is doorgedrongen dan in de bedoeling des schryvers kan gelegen hebben) zich ontzien zou van toegeven in de beklemming Oef! Op zoo'n tirade volgt dan iets als: »Minder duidelyk evenwel is ...« etc. In de »Nederland« steken hy en J. t. B. elkaar om 't hardst in de hoogte. Myn tegenzin in alle schryvery is juist niet noodig om van 't geschryf dier heeren te walgen. Maar publiek slikt de grenouilles zonder kotsen ! LXXXIX. Genève, Place des Alpes 2. 3 Dec. '79. Beste Dekker, Vriendelyk dank voor de zoo gastvrye gedachten die telkens by u opkwamen, ook toen gy het huisje te Qeisenheim huurdet. Maar ik vrees dat er van wonen in Duitschland niet veel komen zal. Krygt publiek later iets van uw studie over Bilderdyk en zyn tyd? Dewyl gy 't zegt, geloof ik dat schryven uw specialiteit niet is, maar wiens specialiteit is 't dan wel? Van Domela Nieuwenhuis eindlyk een brief gehad. Myn opmerking over de huisbaas-verhouding had hem opgewekt. Ik zal Reclus niet meer over u schryven. Hoe is 't mogelyk dat zulk een geest geen gouvernement, geene erflating enz. wil. Huet zendt aan de haarl. cour. precies denzelfden mailbrief als aan 't Alg. Dagblad van Ned. Indië! Hoe arm! Dat lykt niet op de koningin die daaglyks van kleed verwisselt. Hy houdt overal in Holland dezelfde voordracht. Als ge aan uw brieven geen publiciteit wilt gegeven zien, zeg 't dan s.v.pl. by elk verboden onderwerp. Anders bezwyk ik voor de verleiding. Kus Wouter. Zyt beiden hartlyk van ons de hand gedrukt. Groet in den Haag Vosmaer en ook maar Plet. Met Domela Nieuwenhuis ben ik natuurlyk verzoend. Uw vriend Roorda. Hoe komiek! v. d. Putte president van 't »weten- schappelyk< Noord-pool-comité! Ik schryf dan ook niet in voor den 3en tocht. - De roem van 't voorgeslacht bewaard door iemand voor wien uw en zelfs Stieltjes' roem een doorn in 't oog was! • XC. Geisenheim, 15 Dec. '79. Beste Roorda! Wel, dat is vriendelyk en attent! Ja, Mimi was gister jarig, en we hebben den dag heel kalmpjes doorgebracht. Behalve 'n paar feliciteerbrieven van zusters, was er niets dat hem kenmerkte. We zouden heete wyn met bisschop drinken, maar ik kon t niet verder brengen dan één slok en dus had zy in haar eentje er ook geen aardigheid in. Voor zulke dingen is 'n kring noodig, en dien hebben wy niet. Woutertje is nog te klein en gaat 8 uur naar bed. Meestal leest M. my 's avonds wat voor. Gister hadden we (uit »Nederland«) vervolg en slot van Constantyn's 'Frederik Warrens.« Ik heb . . . medelyden met haar! Hoe ziekelyk gewrongen, hoe pynlyk gefabriceerd, hoe slymerig realistisch in 't (overbodig-) kleine, hoe gemankeerd-verheven (dus ridicuul!) in den ernst, of wat voor ernst moet doorgaan! Ja, ik beklaag haar! Als men dat stuk bezopen werk« noemt, zou 't lyken op 'n scheldwoord, terwyl die uitdrukking toch inderdaad kwalifikatie is. Moet ze schryven? Arme Constantyn! Schreef ik u al dat onlangs iemand my 'n standje maakte omdat hy (hypochonder van geboorte) me verweet dat ik geen behoorlyke volledige 'levensbeschouwing* had geleverd, 't geen ik (volgens hem) aan XCVII. Cl. 14 Maart '82. Beste Dekker, Gisteren was ik gejaagd. Zou Mimi zoo goed willen zyn my uit haar Bladwyzer op uw werken over te schryven wat betrekking heeft op Indië en Nederland, voor zoo ver 't my te pas kan komen voor den Dict. ? Ik vind 't zeer dom of oneerlyk, dat men u zoo dikwyls doodzwygt en andere waarnemers aanhaalt. Gisteren schreef ik reeds over 't mechanisme van ons bestuur op Java. Is 't beter beschreven in de koloniaje Verslagen of de Handleidingen ? Neen! Waarom dan niet uw beschryving overgenomen? Ik hunker naar 't oogenblik dat de aflevering Indes fy'éerlandaises in 't licht zal komen. Mag ik u de drukproef zenden ter retoucheering, ondanks uw afkeer van de pen of, gelyk ik daar lees in Max. Hav.: >kuischheid van den geest ?« Zyt met Minn en Woutertje hartlyk van ons gegroet. Met een warmen handdruk Uw vriend Roorda. Dat art. Indes Néerl. moet voor de Franschen en anderen een révélation worden, waarby de inboorlingen van Insulinde winnen. Reclus is zeer coulant. Ik geloof de handen vry te zullen hebben. Wel bezit de uitgever Hachette tientallen van millioenen, maar hy won er veel door Reclus en laat dezen dus vry veel volmacht. Geldelyk voordeel is er niet veel by. Ik kryg voor elke aflev. 40 centimes correctie-loon (voorgestelde betaling van 3 fr. per uur vond ik te onaangenaam) onverschillig of er niets van myn competentie in voorkomt, maar dat art. Indes Néerl. zal wel geheel omgewerkt, althans zeer aangevuld, moeten worden. Zelfs Reclus weet van Insulinde byna niets, Iaat staan Vivien en Rousselet. Reclus, de eerste geograaf der wereld, kende den Tjermai niet! Ge ziet, ik ben weer gejaagd. Ik ben razend verlangend den uitslag van de Uitnoodiging tot de Landgenooten te vernemen. Qy zult misschien onbezorgd kunnen leven en sterven. Ons volk zal zich beter toonen dan het schynt. De van Twisten zullen een slag in 't gezicht hebben. Laat my kalm worden. Nu, moge geen weldenkende teleurgesteld worden! Vaarwel. XCVill. Nieder-Ingelheim, 22 Maart '82. Beste Roorda! Ik ben zeer by u in achterstand, en hoop vandaag wat intehalen. 't Is zoowel m'n gemoedelyke plicht als m'n belang. Behalve m'n vreeselyke tegenzin in schryven (zelfs 't manuaal kost me moeite) had ik 't den laatsten tyd weer zeer druk, wat evenwel by my nog iets anders beteekent dan gewoonlyk. M'n bezigheid is dikwyls grootendeels préoccupatie wat het eigenlyke werken nog moeielyker maakt. Dit laatste helpt zich zelf. Hoe meer men werkt, hoe makkelyker 't gaat. Maar alles valt zwaar als men door gemoedsservituten verhinderd wordt geregeld aan 't werk te blyven. Zelden ben ik aan iets bezig zonder dat m'n gedachten afdwalen. En dit niet uit ordinaire zwakte van geest, maar werkelyk omdat er gedurig allerlei aanleidingen zyn tot afdwaling. M'n leven is zeer vreemd. Laat my er by zeggen: »zoo komt het me voor.« Ik weet wel dat het juist van onbeduidende kappellui 'n tic is hun toestand zoo byzonder zwaar, pikant of belangryk te vinden. Om m'n indruk dienaangaande te kontroleeren, vraag ik wel eens aan Mimi: »Zeg jy nu eens of niet m'n leven (zegge: het ondergaan van indrukken) wat al te gevuld is?« En daarop moet ze dan wel ja zeggen. Zes, acht, tien zaken die ieder voor zich stof leveren zouden tot 'n lyvigen roman kruisen elkaar, warrelen dooreen, grypen my aan, maken me moê. Wat dan, vraag je? Ei, alsof niet het beschryvend meedeelen daarvan 'n werk ware. Als ik daartoe loisir had, was 't zoo niet. Waarschynlyk kunnen weinigen zich 'n begrip maken van de eigenaardige positie waarin ik verkeer. De oorzaak zal wel liggen in de kleur myner schryvery en de al te groote ontvankelykheid van m'n gemoed. Een biograaf die m'n gedrukte werken tot uitgangspunt neemt om m'n leven te beschryven, kan niet veel anders dan onzin voor den dag brengen. Om dit intezien zou men eens 'n paar maanden lang de brieven moeten lezen die ik dagelyks ontvang. Een lystje alleen van de onderwerpen die ik te behandelen kryg, zou 'n kuriositeit wezen. Telkens moet ik dan ook toenaderingen afsnyden, relatiën verwaar- loozen, intimiteiten onbeantwoord laten wat me dan vaak op meer ergernis en zelfkwelling te staan komt dan misschien 't gevolg zou geweest zyn van ernstig behandelen. Gedurig dobber ik tusschen die beide richtingen, en 't gebeurt wel dat ik ten onrechte een daarvan volg. 22 Maar nu ter zake of aan de zaken! Dank voor de circulaire betr. het »Huldeblyk.« Hm! Ik ben bezorgd over den uitslag. Middelmatig succes is 'n échec! Nog altyd heb ik veel achterstand van ouden datum. Als roofvogels zal men op my komen aanvallen. Er is kans dat ik weinig of niets overhoudende door de nederlandsche Natie word gedebiteerd, »tot sluiting van rekening.« Daartegen zal ik hoogstwaarschynlijk moeten protesteeren, maar wat helpt dit? Dan schreeuwen ze weer dat ik zoo'n byzonder ondankbaar mensch ben! Ik vrees voor 'n uitslag als die welke Bilderdyk karakteriseert in z'n parabel van de hazelnoot. Maar je begrypt dat deze vrees niet nu moet te berde worden gebracht. Doe gy dit ook niet. M'n vyanden zitten te loeren op 'n voorwendsel om haro te doen roepen. Op dit oogenblik is zwygend afwachten 't beste. Ik erken dat ik heel graag 'n ... schitterend succes zag. (-Schitterend' is de term der optimisten in deze zaak. Er blyft my nog over te vragen: wat zy onder dat woord verstaan? Je suis payé om te weten hoe gek en bourgeois daarover soms geoordeeld wordt!) Ook ik geloof dat myn beschryving van 't mecanisme onzer bestuurswys in Indië goed is. Van de 10 die sedert 'n twintig jaar in tydschriften, kranten of Kamer over Indië spreken, zyn er 9 die hun kennis dienaangaande uit den Havelaar geput hebben. En dit betreft zelfs 'n zeer groot deel der bewoners van hoofdplaatsen in Indië zelf. De gewezen advokaat te Semarang, Delbaere (vroeger en later advokaat te Amsterdam, eindelyk rechter te Leiden en nu dood) verklaarde my heel gul en eenvoudig dat hy uit den heb toch zooveel exploitatie-zucht gezien, zelfs hier, waar ik zoo weinig lieden ken. Ik zal u de drukproef van Indes néerland., Java, enz. voor de Dictionnaire de Qéogr. zenden. Men zal voorzichtig moeten zyn om de goede denkbeelden geplaatst te krygen. Nu, ik verlaat my op uw tact. Reclus is communist, wil alle regeering, belasting en eigendom afschaffen, niet in zyn Géographie, maar in zyn krant. De uitgever Hachette bezit tientallen van millioenen en wil zyn dure uitgaven natuurlyk zooveel mogelyk slyten. Wy moeten dus op eieren loopen. Maar als Reclus 't eens heeft goedgekeurd, zal Hachette niet op verandering van 't opstel aandringen, want R. bezorgt hem door de uitgaaf van de Nouv. Géogr. Univ. + 8 millioen fr. netto winst. Reclus heeft een hekel aan den Dict., die gecompileerd wordt door een zyner persoonlyke vyanden, maar Hach. is te slim om 't werk in de wereld te zenden zonder de retouche van zulk een goed geograaf. Ik heb begonnen uw werken te doorpluizen voor myn nieuwe taak. Wat genot! Domme ministers die myn voorbeeld niet volgen. Hartelyk gegroet van Uw vriend Roorda. C. Clarens, 28/VII '82. Beste Dekker, Met innig leedwezen las ik gisteren in de Haarl. Cour. den treurigen afloop van de inschryvingen voor het «nationaal huldeblyk«. Van hel nare Hollandsche volk had ik niets anders verwacht, De sluipmoordenaarspraktyken van Handelsblad en den Tyd hadden genoeg licht gegeven. Maar ik was verbaasd over het vuile art. van de Locomotief en dacht, dat zy alleen stond. Qy hebt weder getoond beter inzichten te hebben dan ik. 't Is waar, gy zyt een levend verwyt voor de ambtenaren. Maar ik vleide my, dat die gegoede particulieren, die zoo dikwyls honderden uitgeven voor een ongenietbare prawan, ruim zouden bydragen. Het blykt nu, dat die stryd tegen het moederland slechts gevoerd wordt volgens het beginsel: Ote-toi de la pour que je m'y mette. Men heeft den bestryder der rykworders, vry-arbeiders enz. getoond, hoe juist hy gezien had. Nu, uw vereerder die 't geld voor uw villa voorschoot, zal u wel niet ontrouw worden. Het spreekt van zelf dat, zoo gy vóór my sterft, Mimi en Wouter by ons kunnen komen en blyven. M. behoeft niet te discreet te zyn en te vreezen een lastpost te worden. Integendeel, zy zou een winstpost zyn. Ik heb in den Ind. Opmerker een hartig woordje gezonden over de vry-arbeiders, naar aanleiding der tweede uitg. van uw boekje. Zoo de redacteur 't maar opneemt! Hy is zelf vry-arbeider en heeft duiten. Op de walgelyke jongste plaat van den Spectator verlangt men van de Putte als opvolger van v. Lynden. Niemand der kamerleden interpelleert over de vermindering van het bevolkingscyfer in één jaar in Bantam van 758.000 tot 590.000, volgens de regeeringsalmanak. Zouden zy hun schuld voelen ? Reclus die in Le Révolté schryft dat eigendom, bestuur en belasting moeten worden afgeschaft, staat in het kadaster als eigenaar van twee villa's, die hy zegt aan zyn vrouw te behooren! Myn ambassadeurschap der Javanen valt my dus zeer zwaar. Frederik de Groote had gelyk toen hy tot den inspecteur Sulzer zeide, die met Rousseau alle menschen voor »nés naturellement bons« hield: »gy kent het vervloekte ras niet waartoe wy behooren!« Zyt met Mimi en Woutertje hartelyk van ons gegroet. Uw vriend Roorda. Cl. N. Ingelheim, 17 Juni 1885. Beste Roorda! Dank voor Schoolblad en de beide Opmerkers. Wat 'n werkkracht beste kerel! By m'n bewondering daarvan voegt zich evenwel spyt over 't verbrokkelen van uw gaven. En dit in uw eigen belang. Al die hagel maakt geen kogel. Zooals gewoonlyk gaat dat beeld weer mank. Immers indien er onder de hagelkorrels zyn die op zich zelf 't gewicht van 'n kogel hebben? Nu ja, dat is zoo, en toch, toch vind ik dat ge u noodeloos aftobt. Ge schiet op wol, ge hakt op nevel. Nog altyd bezielt u de jeugdige illusie dat redeneeren iets baat. Dit ontken ik. Met macht — d. i. in onze dagen: geld — kan men elke opinie doen zegevieren. Minder nog dan ieder ander is dit ons mogelyk, u en my. Ons optreden bederft 'n zaak. Men heeft den uitroep gereed: »0, dat is hy weer!« Dit geldt voor afdoener. Onze denkbeelden zyn als de echte 5 fr. stukken die 'n grappemaker voor 490 centimes te koop bood. Men wil er niet aan. Ik was by 't ontvangen van 't schoolblad bly te zien dat ge niet verstoord waart over myn zwygen. Ik had het natuurlyk gevonden. Toch is myn zwygen óók natuurlyk en naar ik meen, te vergeven. Noem 't 'n ziekte, als ge wilt, le fait est dat alle uiting me pyn doet. Is dit zielkundig te verklaren? Me dunkt ja. Makkelyker byv. dan uw — eerbiedwaardig! — volhouden. Het zinnen-maken, 't aankleeden van 'n gedachte of indruk, 't zoeken naar juistheid van expressie - dit alles met de verlammende bygedachte: a quoi bon, 't helpt toch niet! - zie, dit irriteert me en tenslotte zou m'n heele kopieleverantie neerkomen op 'n paar vloeken Nu weet ik wel dat dit laatste slechts van toepassing wezen zou op schryvery voor de pers, en niet op brieven aan u, maar ook voor part. correspondentie heb ik sedert lang le bras cassé, zooals rampspoedige spelers zeggen. Daarby m'n hevige tegenzin in »zeggen« tegenover of inplaats van «doen.» Dat er in »zeggen« daad liggen kan, weet ik wel, maar dit vervalt als men de overtuiging heeft opgedaan dat men voor gek praat. Als voorbeeld wys ik nu eens op uw polemiek over dien Beets. Ze kan, dunkt me, niet flinker zyn Welnu, ik vraag of er de minste kans is dat ge of dien Tiemens of 'n anderen bewonderaar van den onbeteekenenden verzensmid zoudt genezen hebben van z'n (voorgewende) aanbidding? O neen, vooral ook omdat ze voorgewend was, of althans opgedrongen, 't Volhardingsvermogen speelt niet alleen in de stoffelyke natuur 'n groote rol. Meermalen is my op m'n klacht over de nutteloosheid van polemiek geantwoord dat de waarheid >later« ingang zou vinden, 't Is mogelyk. Maar dat »later« komt me wat laat voor, en in veel gevallen te laat En dat sanguinisch vertrouwen op de toekomst bewyst alweer (Q. E. D.), dat overreding niet tot overtuiging leidt op dit oogenblik. En daarom is 't %toch den waarschuwer te doen. 't Baat de verbrande ouwe vrouwtjes weinig dat >later« de tegenstanders der heksen-processen 't pleit winnen zouden. Hoe dit alles zy, ik ben moe. Moê van geredekavel, moê van scherpte, moê van vruchtelooze inspanning, moê van ergernis, moê van teleurstelling, moê van pogen. Moê eindelyk van m'n eigen gelykhebbery. Het aanzien van de publieke zaak maakt me missselyk. Geen dag gaat er voorby zonder dat de opmerking me ontsnapt: »we zyn in n gekkenhuis!« Ook dat alweer verergert m'n mutisme. Want waarom met gekken te redeneeren? Het beroep op de Rede tegenover menschen die 't gezag daarvan niet kennen of erkennen, is immers even dwaas als 't wyzen op den bybel om iemand te bekeeren die nu eenmaal aan de heiligheid van dat boek niet gelooft 'Pour se disputer il faut être d'accord.< Juist, men moet, by overigens uiteenloopende meening, 'n gemeenschappelyken grondslag hebben, één punt van uitgang. Dit bestaat byv. tusschen u en dien Tiemens niet. Beets is 'n groot man, en wie hem aanvalt, is 'n beroerdeling. II ne sort pas de la. Uw bewys dat ge niet per se tegen letterkunde te-veld trekt, is overtuigend, dunkt me. En, na al wat ge geleverd hebt, moest het overbodig ook zyn. Maar jawel! >Na al wat ge geleverd hebt« en: nog dagelyks levert, moest ik er by zeggen. Want het betreden van dat gebied is niet altyd 'n bewys dat men er veel waarde aan hecht. Ik, byv., begin 'n hartelyken hekel te krygen aan zoogenaamde Bellettrie. In zekere ontwikke- meer uit by een Nederl. rechtbank. Dito dito van Chaix d'Est-Ange (later procureur-generaal) Brougham Misschien verwondert ge u« enz. over 't kerkgaan van uw dochter. Neen! Verwondering = niet-begrypen, en dat niet-begrypen is dikwyls synoniem met afkeuren. Volstrekt niet. Ik tracht te begrypen, en't lukt me wel eens. Misschien deed ik 't in uw geval ook. O dat >verwonderen.< Zoo verwonderen zich halfdenkers er over dat ik pauselyke onfeilbaarhedens waar ze te pas komen zoo logisch vind. Daarvan had ik dezer dagen 'n staaltje. Ik had aan 'n »vrydenker« geweigerd met hem in debat te treden. Daarop: maar dat is »pauserig.« Ik: »Ge hebt het gezegd!« Dat was***. Hy komt me voor zeer oppervlakkig te zyn. Geen spoor van doordenken. .Men zou als 'n Don Quichotte moeten stryden ...« precies! By 'n processie neem ik m'n hoed af. Kunt ge door god en Jezus een operatie uitwinnen, tant mieux. Dit zegt me myn vrydenkery. God bewaar ons voor de dweepers met ongeloof. Voor de geloofsdweepeis kunnen wy zelf ons wel hoeden. Welk vraagstuk was dat van uw Henri? Waarschynlyk zal ook ik er tegen optornen, maar dat kan me niet schelen (d. i. de beschaming niet.) Ik houd er zoo van. Ik zit tegenwoordig te tobben met: a. rechthoek. De gestippelde lynen zyn gegeven. Ze deelen de scherpe hoeken in twee gelyke deelen. Vrage: hoe construeert men den driehoek? 't Is kwestieus of het kan. Maar juist dit prikkelt my. Ik hel over tot de meening dat het niet kan. Maar dan zoek ik naar formuleering der gronden van die onmogelykheid, 't geen by my gelyken rang van slagen heeft als 'n oplossing. Zola? Hoe daarover in weinig woorden m'n opinie te zeggen. Hy staat zeer hoog. Z n »Oeuvre« aan uw vrouw ? Ik begryp dat ge Zola niet genoeg kent daar ge weinig van hem gelezen hebt. En al ware dit anders — Z'n werken krioelen van fouten tegen taal, rhetorika, logiek, tegen »manier«, tegen kunstwetten (zegge: tegen de Natuur, want wetten bestaan er niet) tegen byna alles wat je wilt. Meer nog: hy is zeer dikwyls onverdraaglyk langdradig en vervelend ... Hm! En: hoog staan, zeer hoog! Ja. Met eenige verandering (versterking!) heb ik over zyn Oeuvre 't zelfde oordeel dat hy in dat werk door 'n oud artist laat uitspreken over 'n impossible schildery. Tout cela (zegge al dat verkeerde) n'empêche pas que parmi nous autres (hy sprak in een kring van artisten) il n'y en a pas quatre . . . (Ik zeg: pas un\) qui soit en état de foutre un Oeuvre comme cela! Dat zeg ik van Zola! En dat zal 't slot zyn van m'n tallooze grieven als ik eens 'n stukje over z'n werken schryven zal. Ik vind hem 'n groot man. Dat is wat anders dan 'n mooi-schryver. Wie schryft niet >mooi« du temps qui court! »Mooi schryven< doet Nelly. Ik dank u voor 't zenden van haar bundeltje. »Ik heb 't met veel genoegen gelezen.« Die zoo banale loftuiting zou ik voor haar Brieven* hebben uitgevonden, indien ze niet uitgevonden was. Inderdaad, ze schryft »lief< en sympathiek, 't Spyt me zeer dat ze niet met haar man meekwam. (Geef haar namens my drie dagen arrest.) Uw opmerkingen in margine kan ik grootendeels beamen. Haar oordeel over de Chineezen komt my, als u, onbillyk voor. En... met hoeveel Chineezen heeft ze omgegaan ? Al ware haar oordeel juist, hoe kan zy dat weten? (Nog 'n dag arrest!) Wat me ook verwonderde - zonder de minste afkeuring — is dat ze zoo religieus vermeden heeft van den mooischryver Multatuli en den edelen Max Havelaar te spreken. Me dunkt dat hoorde er zoo by. Nog eens: zonder de minste afkeuring. Is 't 'n fyne hofmakery omdat ze vernomen had dat ik zoo misselyk ben van litterarigheid ? Dat kan zyn. Dank dan en tot belooning: royeering van straf. Dit trek ik in: wèl afkeuring! Wie over Indië schryft en my verzwygt is 'n leugenaar. — Ik dacht alleen aan schryvery en dat walgt me. *) Och, ik heb toch geen tyd uw heelen briefte volgen. Ik heb 't vreeselyk druk. Ik moét kopie leveren of sta op straat. Denk daaraan als ge niets van me hoort. Hartelyk gegroet. Uw vriend, D. D. Uw opmerkingen over Donker Curtius, Chaix, Brougham etc. volkomen juist! Ik schryf aan de Witt Hamer, D. N.'s advokaat Ook daarover. Ik heb medelyden met D. N., niet omdat-i in de cel moet, maar omdat hy in een droevige positie is geraakt. Zyn aanhangers? Wie zyn dat? Ik heb er een hoogst ongunstig idee van. Ze hebben hem aan een ketting, en hy is niet de man om zich vry te maken, 'n Mazaniello moet eelt in de handen en op z'n hart hebben. »En wordt toch uit den weg geruimd,« zegt ge? Ja: «doorschoten als een hond.» Goed! D. N. zal niet doorschoten worden, maar ... *| Deze drie laatste regels zyn door de voorgaande alinea's een geschreven. Blykbaar later toegevoegd. met drek gegooid, 't Voordeeligst voor hèm is: niet te slagen! Wee hem als z'n party macht kreeg, en er dan iets ontbrak aan 'n hemel op aarde. Als dan de champagne niet in de riolen vloeit, zullen ze hem uitmaken voor 'n bedrieger. Zie den armen (óók welmeenenden maar dommen) Cabet en z'n learie. En Fourrier met z'n phalanstères. En Don Quichotte met de verloste galeiboeven! Ja, die Staatsalmacht van de socialisten! 't Is bespottelyk. Heb je 't program van D. N. in »Recht voor Allen« ? 't Is m. i. onzinnig. Niet eens discutabel. Ik heb hem aangeraden zich toeteleggen op codificatie, de moeilykste redactie die er is. Daardoor zal hy zelf ontdekken wat er aan z'n zoogenaamd stelsel ontbreekt. O, dat is zoo'n aardige proef. Toch nog 1ji blaadje. Ik wil dezen brief niet laten vertrekken zonder 'n woord over de suikerkwestie. Zeer in 't algemeen schreef ik dat het den Staat geheel onverschillig behoort te zyn of zekere lui al dan niet goede zaken maken. Maar gy roert speciale toestanden aan. Welnu, ik verklaar me in die suikerkwestie op zichzelf genomen, onbevoegd om mee te spreken. Maar... m'n standpunt brengt dit ook niet mee. Kunt ge bewyzen dat de door Nederland betaalde ministers of gouverneurs-generaal nederlandsche belangen hebben benadeeld, dan hebt ge recht van klagen. Zoo neen, benadeelden ze slechts den Javaan, of deden ze dingen die niet strooken met eer, waardigheid, goede trouw, e. d. dan hebben ze hun nederlandsche plicht gedaan. Ja zelfs al hebben ze door domheid ook de belangen van Nederland geschaad, ook dan nog kan 't wezen dat ze niet te veroordeelen zyn. Dat Neder- lanu wn zoo. nei »munaus vun aecipi« is geen ya< praatje, 't is de letterlyke waarheid: men wil bedroge zyn! En in casu: men wil stommelingen - mits b< antwoordende aan zekere eischen die ik nu hier vooi byga — aan 't hoofd hebben. Ze willen Barraba vrylaten en Jezus kruisigen. Redeneeren daartegen i naiëf, kerel! Maar nu 't verband dat ge brengt tusschen d maat van Staatsbemoeienis en de suikerkwestie! Ho kom je 'r aan? Myn wensch over 't inkrimpen va 't Staatsgezag tot 'n minimum betreft... Staten. Nog; natuurlyk, vind ik. Maar, eilieve by 't concipieeren van programme omtrent Staatsbestuur, denk ik niet aan 'n kruieniers winkel, niet aan veroverd land, niet aan 'n oorlog; schip, niet aan Indië! Wat daar noodig is, heeft niets I maken met algemeene denkbeelden over staatsbestuu Insulinde, ah, parlez-moi de ga! En ook daarop zot den gezonde begrippen van regeeringsstelsel eerst va toepassing zyn na afloop van den overgangstoestanc Er is verschil tusschen geneesmiddelen en hygiënisc' régime. Waar ziekte heerscht, moet men zich voor namelyk bepalen tot het eerste, o ja, tot en met arr putatie als 't wezen moet. In gevallen van koudvuu en verrotting byv.!