BIBLIOTHECA REFORHATORIA NEERLANDICA BIBLIOTHECA REEORMATORIA NEERLANDICA GESCHRIFTEN UIT DEN TIJD DER HERVORMING IN DE NEDERLANDEN OPNIEUW UITGEGEVEN EN VAN INLEIDINGEN EN AANTEEKEN1NGEN VOORZIEN DOOR Dr. S. CRAMER, en Dr. F. PIJPER, Hoogleeraar aan de Universiteit Hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit van Amsterdam en aan het Doopsgezind te Leiden Seminarium aldaar VIERDE DEEL 'S-GRAVENIIAGE MARTINUS NIJHOFF 1905 BIBLIOTÏÏECA REFORMATORIA NEERLANDICA GESCHRIFTEN UIT DEN TIJD DER HERVORMING IN DE NEDERLANDEN OPNIEUW UITGEGEVEN EN VAN INLEIDINGEN EN AANTEEKENINGEN VOORZIEN DOOR Dr. S. CRAMER, en Dr. F. PIJPER, Hoogleeraar aan de Universiteit Hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit van Amsterdam en aan het Doopsgezind te Leiden Seminarium aldaar VIERDE DEEL: Leerstellige en stichtelijke geschriften van Ioann. Anastasius Yeluanus e. a. BEWERKT DOOR Dr. F. PIJPER 's-GRAVENHAGE MARTINUS NIJHOFF 1906 LEIDER { BOEKDRUKKERIJ VAN L. VAN NIFTERIK HZ. f-'V II INHOUD. bladi. voobbede ix Inleiding 3—14 Corte Instruccye, ende onderwijs, hoe een leghelle mensche met God, ende zynen eren naesten, schuldig-h es, ende behoord te leven. Grhemaeckt by Meester Cornelis vander Heyden Priester, 1545 15—77 Inleiding 81—121 Kort Bericht, in allen principalen punten des Christen geloues, mit klair ghetnichnis der hilligher Schriflturen vnde guede kuntschafit der alden doctoren, mit anwysung wanneer die erroren opgestanden zijnen, vnde is gênant der Leken Wech- wysor. Auth. Ioan. Anastasio Veluano, 1554 123—376 Inleiding 379—388 Vom Nacht mal Chrlstl. Bericht Adami Christiani [Ioan. Anastasii Yeluani] an die Stend der Augspurgrlselien Confesslon, etc. In welcher klar anzeigt wirdt, was die partygen in disem handel haltind, vnd was abor ein Christ halten sölle, 1557 389—451 Inleiding 455—460 Bekantenlsz loannis Anastasij Ton dem waren lelb Chrlstl. Dar in ein yeder Christ die Pibstliche jrthumb vnd Abgiittereien mit dem Meszbrot kan erkennen. Wlder die JhesuQten vnd andere, 1561 461—490 Inleiding 493—497 Een corte onderreehtinge vande waerachtighe wesentlijcke teglienwoordleheyt des llehaeras ende bloets ons Heeren Hall. Iesu Christi inden Auontmael, getrocken wt die Heylige Scriftuere, ende is seer profytelijck om lesen in desen sor- ghelijcken tijt [Ghedruct tot Basserach by Fredrick van Linth] 499—506 Inlbiding 509—519 Een profitelijek ende troostelick Boecxken randen Ghelooue ende Hoope, wat dat oprechte Gheloue is. Ende welcke ghenade dye mensche doer dat Ghelone mach vercrygen. Noch een Boecxken Tan die Liefde die God tot ons heft. Met noch een denote Contemplatie van dye Bruyt Chrlstl . 521—592 Lijst der aangehaalde Bijbelplaatsen 593 598 Alphabetisch register 599 616 VOORREDE. Bij de bewerking van dit vierde Deel heb ik mogen voortbouwen op grondslagen, door de uitnemendste voorgangers, door Moll, Acquoy, Poedes, Kleyn e. a. gelegd. De zes herdrukte werken bevatten belangrijke gegevens betreffende het minst bekende tijdvak der Nederlandsche Hervormingsgeschiedenis, dat tusschen de jaren 1531 en 1566. De inhoud van vijf van dit zeital heeft wegens de zeldzaamheid der exemplaren — van de meeste bestaat er wellicht slechts nog één — groot gevaar geloopen van verloren te gaan. De vCorte Instruccye" van Meester Cornelis van der Heyden is het werk van een geestelijke, die als Angelus Merula het voorstaan en verbreiden van Hervormingsgezinde gevoelens met het blijvend bekleeden van den priesterstand vereenigbaar heeft geacht. De te Bacharach aan den Rijn in de Nederlandsche taal gedrukte „Corte onder rechtinge" betreffende het Avondmaal behelst een niet te versmaden getuigenis aangaande het Luthersche element in de geschiedenis der Nederlandsche Reformatie. Het „Profitelijek ende troostelick Boecxken" is voor weinige jaren op eene merkwaardige wijze uit den toren te Boskoop te voorschijn gekomen. Trok de beschrijving van die vondst, door Prof. Acquoy gegeven, destijds reeds zeer de aandacht, door de nadere bestudeering van den inhoud blijkt, dat het eene geestesstrooming onder de Nederlandsche Hervorming sgezinden vertegenwoordigt, die tot heden nooit duidelijk kon worden aangewezen, til. van de mystiek van Thomas a Kemfis en de beste Windesheimers, onder den invloed gekomen van de Reformatie. Een voorrecht acht ik het door den herdruk zijner geschriften als een monument te mogen oprichten voor den edelen Joannes Anastasius Veluanus. Nadat Moll fragmenten van den „Leken Wechwyser" naar de eenige uitgave, die waarschijnlijk door den schrijver zeiven is bewerkt, afgedrukt had, wordt deze uitgave thans weder in haar geheel openbaargemaakt. Zijne latere werken, waarvan mijn onvergetelijke vriend Prof. Dr. H. G. Kleyn en Prof. Doedes het spoor ontdekt hebben, worden hieraan toegevoegd. Een bundel als deze kan slechts met de vriendelijke hulp en medewerking van velen tot stand komen. Grooten dank ben ik verschuldigd aan tal van beheerders van bibliotheken, met name aan de heeren J. Broekema, bibliothecaris der provinciale bibliotheek van Zeeland te Middelburg, Dr. C. P. Borger, bibliothecaris der universiteitsbibliotheek te Amsterdam, Dr. W. G. C. Bytanck, bibliothecaris der Koninklijke bibliotheek te 's-Gravenhage, Dr. H. Escher, eersten bibliothecaris der Stadtbibliothek te Zilrich, Dr. F. van der Haeghen, bibliothecaris der universiteitsbibliotheek te Gent, Dr. Ad. Keysser, Direktor der Stadtbibliothek te Keulen, Dr. Alkr. Küsxeu, bibliothecaris der Stadtbibliothek te Hamburg, Geh.-Rat Dr. Georg von Ladbmann, Direktor der Königl. Hof- und Staatsbibliothek te Munchen, C. Nörrenberg, Direktor der Lindes- und Stadt-Bibliothek te Dusseldorp, J. F. van Someren, bibliothecaris der universiteits-bibliotheek te Utrecht, L. A. M. N. Steger, S. J., Rector van het collegium der E. E. P. P. Jezuïeten te Amsterdam, en Dr. S. G. de Vries, bibliothecaris der universiteits-bibliotheek te Leiden. De conservatoren dezer laatste bibliotheek, de heeren Dr. P. C. Molijuysen en L. D. Petit, met het verdere personeel, bewijzen mij diensten zonder einde. Verscheidene andere bibliothecarissen in het binnen- en buitenland, die mij inlichtingen verstrekten, mogen ook langs dezen weg de verzekering ontvangen, dat ik hunne welwillendheid op den waren prijs stel. De heeren C. Hasenclever, predikant te Vallendar aan den Rijn, en Mr. S. Muller Fz. te Utrecht, die mij in staat stelden archiefstukken uit het Provinzial-Rheinisches KirchenArchiv te Coblenz en uit het archief der Oud-Bisschoppelijke cleresy te Utrecht op gemakkelijke wijze te raadplegen, hebben mij zeer verplicht. De grondige beoefenaar van de Nederlandsche Hervormingsgeschiedenis, Ds. W. G. Goeters, Inspektor van het Gereformeerde studentenconvikt te Halle, heeft mij een paar belangrijke gegevens verschaft. Ik kan niet nalaten ook een woord van dank te uiten aan de predikanten op de plaatsen, waar eens Joannes Anastasius Vblüanus werkzaam was, de heeren A. van Kooten te Garderen, C. Zimmermann te Bacharach en Ds. Luckfiel te Steg, die mij in hunne pastorieën vriendelijk ontvingen, en mij alle gewenschte mededeelingen verschaften. De zware eischen der correctie werden voor mij verlicht door hulp van dezelfde zijde als lij Dl. I en III. Het Alphabetisch register is weder tan de hand van Ds. D. Mulder te Zwartewaal; de Lijst der aangehaalde Bijbelplaatsen van Ds. K. den Hollander te Nijehaske. Aan deze mijne vriendelijke leerlingen openlijk mijn dank! Het oog van mijn ambtgenoot Cramer »s weder over alle bladzijden van dit boekdeel heengegaan. De titels der herdrukte werken zijn in facsimile naar de drukkerij gezonden en met de aldaar beschikbare hulpmiddelen zoo goed mogelijk nagebootst; slechts eene benaderende overeenkomst kon echter verkregen worden. Ten opzichte van de aanteekeningen, de leesteekens, de oplossing der verkortingen enz. geldt hetzelfde als bij de voorgaande Deelen. Heer en Directeuren van Teyler's stichting te Haarlem, Bestuur deren van het Haagsch Genootschap ter verdediging van den Christelijken godsdienst, Directeuren van het Provinciaal Utrechtsch genootschap van kunsten en wetenschappen te Utrecht, en eenige particulieren blijven aan deze uitgave hunnen ontnisbaren steun verleenen. Leiden, 23 Nov. F. P. Corte Instruccye by Meester Cornelis van der Heyden Priester. IV. 1 INLEIDING. Een gevaarlijk boekje! De groote boekenkenner der achttiende eeuw, Paquöt, verklaarde omtrent het werkje van Cornelis van der Iieyden, dat hierachter wordt herdrukt: „il doit y avoir quelque chose de mauvais dans ce livre". De beteekenis van dit oordeel wordt verminderd doordat hij het zelf niet gekend schijnt te hebben. Voor hem was 't afdoende, dat het voorkwam op den „Catalogus van verboden boeken", openbaar gemaakt door de universiteit te Leuven in het j. 1550 en op den „Index" van Filips II van het j. 1569 '). Trouwens, reeds onmiddellijk na de verschijning heeft Maria van Hongarije, landvoogdes der Nederlanden, bij den Baad van Vlaanderen zich er over beklaagd, dat men een werk, waarin zulke dwalingen voorkwamen, nog wel „met privilegie" het licht had laten zien 2). De machten die zich hebben toegelegd op de vernietiging van kettersche boeken zijn er in geslaagd het zoo goed als geheel te verdonkeremanen. In de gedrukte letterkunde van de aanhangers der Hervorming heeft het, althans voorzoover mij bekend is, nauwelijks een spoor nagelaten. In de negentiende eeuw heeft, behalve zekere bibliographen, Blommaert het in handen gehad en er in enkele regels eene beschrijving van gegeven 3). Omtrent den schrijver valt niets anders te berichten dan wat 1) Memoires pour servir a l'histoire litteraire den Pays-Bas, Louvain 1768, in-8u, T. XII, p. 368. Vergelijk Dr. C. Sepp, Verboden lectuur, een drietal indices librorum prohibitorum, Leid. 1889, blz. 88. 2) Zie beneden, blz. 13. 3) Mi-, Ph. Blommaert, De Nederduitsche schrijvers van Gent, Gent 1862, blz. 96. hij zelf op den titel mededeelt. Hij noemt zich „meester", d. w. z. „magister artium", en „priester". Beteekent dit dat hij in het j. 1545, toen zijn geschrift in het licht verscheen, dienstdoend priester was ? Droegen er meer den koorrok, die dachten zooals hij ? Heeft hij op den kansel even onbewimpeld als hier zijne overtuiging uitgesproken? Werd hem misschien spoedig het zwijgen opgelegd? Heeft hij herroepen ? De „Korte instructie, hoe een iegelijk mensch met God en zijnen naaste behoort te leven" is even schoon van vorm als van inhoud. Zij is versierd met vijfenzestig kleine houtsneden, met den keurigsten smaak in uiterst sobere lijnen door de meesterhand van Joos Lambrecht vervaardigd. Bij de Tien Geboden ziet men, hoe Mozes de Wet des Heeren in ontvangst neemt. Bij het sabbats-gebod aanschouwt men den prediker op den kansel en de toehoorders er om heen gezeten. De Twaalf artikelen des geloofs worden opgehelderd door tafereelen uit de geschiedenis van Jezus. Bij de bede: „Uw wil geschiede" is Jezus in Gethsémané geteekend; en bij de andere bede: „vergeef ons onze schulden" de terugkeer van den verloren zoon. Treffend zijn vooral de voorstellingen van het Christelijke gezin, van de huiselijke godsdienstoefening, van de wijze, waarop echtelieden, ouders en kinderen, meesters en dienstbaren met elkander behooren om te gaan, van het gebed als men zich tot zijn werk begeeft, het gebed bij de afreis en de dankzegging bij de thuiskomst, het morgengebed, het avondgebed, de gemeenschappelijke dankzegging vóór en na den maaltijd enz. l). Doch nog veel belangwekkender dan de prentversiering is de tekst. Hoe frisch is de behandeling van de talrijke onderwerpen, die aan de orde komen! Op menige bladzijde neemt de gedachte eene hooge vlucht. De innige vroomheid, de diepte en zuiverheid van het godsdienstig gevoel maken dit boekje tot een reine parel in de Nederlandsche stichtelijke letterkunde. Nadat elk van de Tien Geboden afzonderlijk behandeld is, volgt eene prachtige samenvatting: „Deze voorgaende thien gheboden gaf God de heere Moyses zynen knecht, in twee steenen tafelen, waer af d'eerste in haer begrijpt, het eerste ende het meeste ghebod, daer Jesus Christus af spreïct zegghende, Ghy 1) Bij Jen herdruk moest van het weergeven dezer prenten in facsimile wegens de kosten worden afgezien. zult beminnen uwen heere uwen God, wt al uwer herten, wt al uwer zielen, ende wt al uwen ghedachten. Dit meeste ghebod, ende somme der eerster tafel, begrijpt in hem, vijf ander speciale gheboden, inde welke wy bekennen ende leeren, wat wy schuldigh zijn te doene, of te laten, in tgheïnt dat Grod onzen hemelschen vader angaet. Ende de tweeste tafel, begrijpt in haer het tweeste ghebod, den eersten ghelijc, te wetene, G-hy zult beminnen uwen naesten, ghelijc v zeiven. Dat es. Aldat ghy wilt dat v een ander doet, dat doet hem. Dit ghebod begrijpt ooc in hem, vijf ander gheboden, inde welke wy bekennen, wat wy schuldigh zyn te doene, of te latene, in tgheïnt dat onzen even mensche angaet" '). De wortel van alle zonden wordt de zelfzucht genoemd: „Die leïft alder best die anderen leïft. Wederom, die leïft alder qualicxt die hem zeiven leïft" *). Een weldadige indruk wordt teweeggebracht door het herhaald aandringen op wedergeboorte en een nieuw leven: „Jesus Christus sprac tot Nicodemum: Ten zy dat ghy aerboren werdt, vten water ende helighen gheest, ghy en moight niet ingaen dat ryke der hemelen. Dat es wy en moghen ons niet alleene verlaten op dat wy int water ghedoopt zijn, als dat ons datte rechte kerstenen maeckt. Maer wy moeten veranderen onze eyghen zondighe conversacye, midts rechte beterynghe, ende leedschap, ende wandelen in een godvreezende, godbeminnende, ende ghestichtich nieu léven, naer den gheest des onwandelbaers gheloofs, ende vast betrouwens, mids waerken der liefden tot onzen naesten, in alder onderdanigheyt, naervolghende den vooys ons goeds haerders Jesu Christi, in alder lijdsaemheyt, ende ghebrokentheyts onzer vleesschelicken wellusten" 3). Den lezers wordt het gebed op de lippen gelegd: „Lieve vader opent onze ooren des verstands, zo dat wy v heligh woïrd moghen verstaen, ende begrypen, betrauwen, ende ghelooven, ende daer duer nieu gheboren in een beter leven, dan wy tot noch toe gheleedt hebben, moghen met Jesum, als v kinderen, van v in gracyen ontfanghen werden, in v goddelicke liefde" 4). Welk een vrome toon klinkt er in eene bede als deze: „Dit ghebed zenden wy tot v almachtighe, eeuwighe Grod vader, vast betrauwende in v ongrondelicke bermhertigheyt,.... want dijn eeuwigh 1) Corte Instruccye, quat. B, fol. iiij' en v ; hierachter, blz. 26 vlg. 2) Ibidem, quat. B, fol. v'; vergel. quat. D, fol. iiij»; hierachter, blz. 27, 42. 3) Ibidem, quat. A, fol. ij' en hierachter, blz. 16 vlg. 4) Ibidem, D, fol. ijv; vergel. B, fol. vij*; hierachter, blz. 40, 30. zone ons zalighmaker Jeans, heift ons gheleerd,.... Bidt ende ghy zult ontfanghen.... Daer omme commen wy, o helighe vader, inden naem nwes eenighs zoïns, gheloovende dat ghy ons verhoord, maer gheift ons onze bedijnghe, niet naer ons goeddijnken, of als wy willen, maer alst v den beqnaemsten tyd dij net, ende als ghy wild, ende door znlken middel, ende maniere datt dynen helyghen wille behaeght" '). In 't algemeen kan inen zeggen, dat hier verscheiden gebeden worden aangetroffen die een goeden geest ademen en geschikt zijn om uitdrukking te geven aan echte godsdienstige gewaarwordingen 2). Het stichtelijk karakter van dit geschrift wordt bevorderd door het laatste gedeelte, waarin de schrijver in het licht stelt, hoe de ware godsdienst het geheele leven moet wijden en heiligen, hoe de mensch alle levensomstandigheden moet beschouwen met het oog op God, hoe de rijke, de arme, de koopman, de vorst, de landbouwer, de ambachtsman in de gehoorzaamheid aan God zijnen weg moet bewandelen 3). Wat in de Augsburgsche geloofsbelijdenis (Artikel XXVI) werd uitgesproken, wordt hier in bijzonderheden behandeld: niet naar monnikendeugd moet gestreefd worden; in eiken stand der maatschappij kan de vrome in zijnen arbeid God eeren en verheerlijken. In drie voorafgaande gedeelten worden achtereenvolgens de Tien Geboden4), de Twaalf artikelen des geloofs5) en het Onze Vader fi) behandeld. Afzonderlijke bladzijden worden gewijd aan de leer betreffende Doop en Avondmaal7). Als lezers stelt Van der Heyden zich behalve volwassen personen inzonderheid jongelieden voor, „jonghers, die tot haer redelicke audde ende verstand ghecommen zijn" 8). Hierbij hoopt hij in eene dringende behoefte te voorzien, daar vele vaders en moeders nalatig zijn in het onderwijzen hunner kinderen, hetwelk ten deele door hun eigen onkunde verontschul- 1) Corte Instruccye, D, fol. vir en »; hierachter, blz. 43 vlg. 2) Ibidem, C, fol. viijr; D, fol. jr; iiijv; H, fol. v'; hierachter, blz. 37 vlg., 41 vlg., 72. 3) Ibidem, E, fol. jr tot het slot: Een zuverlick onderwijs ende leere, hoe hem alle menschen, een ieghelic in zynen staet, naer wtwyzen der heligher Schrifturen, schuldigh zijn ende behooren te regieren; hierachter, blz. 47—77. 4) Ibidem, A, fol. iiijr—B, fol. v'; hierachter, blz. 19—27. 5) Ibidem, B, fol. vir—C, fol. ijr ; hierachter, blz. 28—32. 6) Ibidem, C, fol. ij*—D, fol. vi»; hierachter, blz. 32—43. 7) Ibidem, D, fol. vi"—viijv; hierachter, blz. 44—46. 8) Ibidem, A, fol. j'; hierachter, blz. 16. digd wordt '). In zooverre hij zich bij de keuze der leerstof voornamelijk tot eene uitlegging van de drie genoemde stukken bepaalt, is hij niet nieuw. In de Middeleeuwen2) hebben in de prediking en in het godsdienstig volksonderricht zoowel de Tien Geboden 3) als de Twaalf artikelen des geloofs 4) en het Onze Vader 5) steeds op den voorgrond gestaan. En Luther's Katechismussen waren aan de verklaring van geen andere stukken gewijd fi). Het nieuwe en frissche bij Van der Heyden is ten eerste gelegen in zijne wijze van behandeling en ten tweede in den geest, die spreekt uit zijn werk. Welke was zijne theologische richting? Deze moet als geheel zelfstandig worden gekenschetst. Hem een Protestant te noemen zonder meer zou onnauwkeurig zijn. Roomsch was hij allerminst. Hij stond niet onder overwegenden invloed van Luther of van degenen, die men het gemakkelijkst als de Gereformeerden kan aanduiden. Ook tot de Doopsgezinden helde hij niet over. Hij was zich zelf. Het best zou men hem kunnen vergelijken met Angelus Merula, die, als hij volhardende in het bekleeden van den priesterstand binnen de bestaande kerk, verwante gevoelens heeft aangehangen 7). Dat hij niet eenes geestes was met de „Gereformeerden", blijkt uit zijne bespreking van het gebod: „gij zult u geen beelden maken". De afgoderij, die jegens de beelden wordt in praktijk 1) Corte Instruccye, A, fol. j\ ij'; hierachter, blz. 16. 2) Zie J. Geffcken, Der Bildercatechismus des funfzehnten Jahrhunderts und die catechetischen Hauptstücke in dieser Zeit, Leipz. 1855; Dr. D. C. Tinbergen, Des coninx summe, Inleiding, Gron. 1900; Dr. C. G. N. de Vooys, Middelnederlandsche legenden en exempelen, Bijdrage tot de kennis van de prozalitteratuur der middeleeuwen, 's-Gravenh. 1900; Dr. A. Troelstra, De toestand der catechese in Nederland gedurende de vóór-reformatorische eeuw, Gron. 1901; dezelfde, Stof en methode der catechese in Nederland voor de Reformatie, Gron. 1902. 3) Dr. E. Chr. Achelis, Der Dekalog als katechetisches Lehrstück {Vortrage des Hessischen und Nassauischen Ferienkurses, Heft I), Giessen 1905. 4) Dr. Fr. Wiegand, Das apostolische Symhol im Mittelalter, Giessen 1904. 5) Otto Dibelius, Das Vaterunser. Umrisse zu einer Geschichte des Gebets in der alten und mittleren Kirche, Giessen 1903. 6) Vergel. Knoke, Luthers Kleiner Katechismus, Halle a. S. 1904; F. Cohrs, Die evangelischen Katechismusversuche vor Luthers Enchiridion, 4 Bde., Berl. 1900 1902; Quellen zur Geschichte des Katechismus-Unterrichts, herausgeg. von I. M. Ren, Gütersloh 1904, Bd. I, Süddeutsche Katechismen. 7) Vergel. hierachter, blz. 8, aant. 1 en blz. 9, aant. 1 en 2. gebracht, keurt hij weliswaar sterk af. Hij veroordeelt, dat men ze op de schouders langs de straten draagt, dat velen, „God verlatende, hier en ginds om troost en hulp loopen naar houten, steenen en zilveren beelden, zich niet schamen te spreken met hem, die zonder ziel is". Aan den anderen kant meent hij, dat God niet verbiedt beelden of gelijkenissen te maken, als men ze slechts niet misbruikt '). Ook de biecht schijnt hij te willen instandhouden. Des Zondags en op andere vierdagen, meent hij, behoort men Gods woord te hooren prediken, aalmoezen uit te deelen, armen en kranken te bezoeken, God te danken en te loven en zijne zonden te biechten en te beweenen2). Er is echter eenige reden om te denken, dat hij met dit biechten niet de schuldbelijdenis voor het oor des priesters, maar voor God bedoelt. Achter iedere bede van het Onze Vader toch heeft hij, gelijk hij het zelf uitdrukt „een corte beclaghijnge ende biechte ghesteld, tot verweckjjnghe der zondigher conscyencye, om dies te vierigher tot God te bidden" 3). Het opschrift boven elk afzonderlijk gebed is dan het woord „biechte"4). Voordat de geloovige deelneemt aan het Avondmaal moet hij zich zelf beproeven. Maar van de noodzakelijkheid om vooraf te biechten wordt niet gewaagd5). Verder schijnt de schrijver te rekenen op het voortbestaan van het monnikwezen. Althans hij geeft afzonderlijke voorschriften voor den religieuze *) en wijdt een hoofdstukje aan den „maagdelijken 1) Corte Instruccye, A, fol. v' en »; hierachter, blz. 19 vlg. Overeenkomstige gevoelens bij Angelus Merula. Zie de Verantwoording van Angelus Merula, uitgeg. door dr. I. M. J. Hoog, Leid. 1897, blz. 21 vlg. Hier belijdt deze: xsanctos in Deo et Christo quiescentes venerandos aut honorandos et laudandos in Deo et Deum in ipsis. Cultum sanctorum externum (qui imaginibus eorum et sculptilibus exhibetur) velim et sentio abolendum. Qui cultus est eorum invocatio in periculis aut alias. Adoratio, hoe est coram ipsis prostratio et similia, ac donariorum oblatio, candelarum accensio et quicquid pro impetranda salute aut sanitate habita vel habenda, eisdem imaginibus vovetur aut offertur; cum solus Deus auctor est salutis omnis et omnis consolationis. Item quod in humeris talia sculptilia deferuntur tanquam defensores aut protectores". 2) Ibidem, A, fol. vijr; hierachter, blz. 22. 3) Ibidem, C, fol. iiijr; hierachter, blz. 34. 4) Ibidem, C, fol. iiij»—D, fol. iijv; hierachter, blz. 34—41. 5) Ibidem, D, fol. viijr; hierachter, blz. 45. 6) Hierbij is een kluizenaar afgebeeld, in zittende houding zijne getijden lezende voor een crucifix dat op den grond staat. staat" '). Priesters en bisschoppen handhaaft hij 2), zij het ook, dat hij het woord „priester" bezigt als synoniem van „administrateur en predikant des Woords" 3). Bij de uitlegging van het „Eert uwen Vader en uwe moeder" zegt hij, half in middeleeuwschen trant: dit beteekent, dat men behalve ouders ook pastoors, priesters, schoolmeesters en alle verkondigers van het Woord Gods moet eeren en hen voorzien van het noodige4). Dat men hem geen Protestant kan noemen zonder meer, wordt door een en ander voldoende toegelicht. Dat hij niet staat onder overwegenden invloed van Luther, blijkt uit de wijze, waarop hij spreekt over het Avondmaal. Dit toch is volgens hem een maal ter onderlinge oefening van broederlijke liefde en ter gedachtenisviering van Jezus' dood. Bij Luther is de telling der Tien Geboden nog geheel die der Roomsche kerk en komt een afzonderlijk verbod van beeldenmaken dientengevolge niet voor. Maar Van der Heyden groepeert en telt reeds anders: Eerste gebod, „Ic ben de heere, v God, dio v wt den lande van Egipten gheleed hebbe, vten huze des diensts. Ghy en zult gheen vremde goden hebben voor my". Tweede gebod: „En maect v gheen ghesneden beilde". Derde gebod: „En ghebruuckt niet te vergheifs den name dijns heeren ws Gods" enz. 5). Legt men de uitlegging van het eerste der Twaalf artikelen des geloofs bij dezen schrijver fi) naast die van Luther, dan bemerkt men geen zweem van overeen- 1) Corte Inatruccye, G, fol. iij'; F, fol. vi*, vijr; hierachter, blz. 65, 60. Merula bestrijdt de gelijkstelling van kloosterregels met het evangelie en veroordeelt de bedelmonniken, maar niet het geheele monnikwezen. Verantwoording, p. 126: Attamen non improbo ex hoe eorundem simul cohabitationem, et in unum conversationem; quod autein tales ab hominibus excogitatas regulas aequent evangelio, et sibi ex illarum observatione inetiuntur et proinittunt remissionem peccatorum et meritum vitae aeternae, quod soli Christo et passioni ejus ac evangelio competit; hoe ab evangelio alienum est. 2) Ibidem, E, fol. j', ijr—iijv; hierachter, blz. 48 vlg. Vergelijk het prentje op H, fol. vijf. Een bisschop met mijter en staf zit daar op den troon te midden van eenige godgeleerden met boeken in de hand. Een verwant gevoelen bij Merula, Verantwoording, blz. 23: In hac ecclesia non est, nee debet esse donorum vel officiorum confusio, sed hierarchicus ordo, sicuti unicuique membrorum sua functio in corpore a Deo constituta est. 3) Ibidem, C, fol. jv; hierachter, blz. 31. 4) Ibidem, A, fol. vijv; hierachter, blz. 22. 5) Ibidem, A, fol. iiijr- v»; hierachter, blz. 19 vlg. 6) Ibidem, B, fol. vi'; hierachter, blz. 28. komst. Het verschil is zoo groot, dat men wel moet aannemen, dat Van der Heyden Luther's werk zelfs niet heeft gekend. De Doopsgezinden bestrijdt hij ten opzichte van den eed en van 't zwaard der overheid. Met betrekking tot het eerste punt verzekert hij bij het derde gebod: „Het zweren voor de rechtbank, tot Gods eer, ten bate van den naaste en op verzoek van anderen is het zweren niet, dat hier verboden wordt" '). En omtrent het laatste wordt bij het „gij zult niet dooden" gezegd: „tegen dit gebod misdoen heeren niet, als zij het zwaard der justitie op de rechte wijze gebruiken bij 't bestraffen der overtreders en het beschermen der goeden en deugdzamen" '*). Overigens moet Van der Heyden worden gerangschikt onder de besliste Hervormingsgezinden. De theologische faculteit der universiteit te Leuven had voor haar afdoende redenen om dit geschrift op de lijst dor „kwade en verboden boeken" te brengen. Deze redenen waren evenzeer gelegen in hetgeen er niet als in hetgeen er wèl in voorkomt. Geen gewag wordt gemaakt van de kerkelijke ritus en gebruiken, van ceremoniën noch van vasten. Van het pausdom wordt evenmin gerept als van de voorspraak der heiligen of van het vagevuur. Bij het onderricht omtrent de sacramenten bespreekt de schrijver slechts Doop en Avondmaal3). De andere bestaan dus voor hem niet. En bij 't Avondmaal wordt slechts gedacht aan het nuttigen onder beide gestalten4). Doch ook de positieve inhoud was, van het standpunt der bedoelde faculteit beschouwd, volstrekt onaannemelijk. Voor denkbeelden als die welke hier worden voorgedragen was op den duur in de Eoomsche kerk geen plaats. De rechtvaardiging door het geloof staat in deze „Corte Instruccye" geheel in het middenpunt der geloofsleer5). Wel wordt dit „geloof' nu en dan verward met het voor waar aannemen der Twaalf artikelen 6). Maar op tal van bladzijden wordt eene diepere opvatting gehuldigd. „Verdorven en broos", zoo luidt het, „is de menschelijke natuur. Door eigenliefde is zij dermate 1) Corte Instruccye, A, fol. vi'; hierachter, blz. 21. 2) Ibidem, A, fol. viij»; vgl. E, fol. vijf; hierachter, blz. 23, 53, 3) Ibidem, D, fol. vi»—viij»; hierachter, blz. 44—4ti, 4) Ibidem, D, fol. viij'; hierachter, blz. 45. 5) Ibidem, B, fol. v» ; hierachter, blz. 28. 6) Ibidem, A, fol. iijr; B, fol. v»; C, fol. ij'; hierachter, blz. 18, 28, 32. INLEIDING. verblind, dat zij uit zich zelve niets kan willen, noch aan den wil Gods gehoorzaam zijn. Zoo verre zijn onze zin en genegenheid van de oorspronkelijke onschuld afgeweken in het overtreden van de geboden Gods door onzen eersten vader Adam, dat, bijaldien wij tegen onze vijanden (hetwelk ons te doen staat, zoolang als wij hier met dit sterfelijke lichaam bekleed zijn) den Duivel, de wereld en ons eigen vleesch strijden en vechten moesten met ons eigen vermogen, zonder de hulp en bijstand van God, wij alsdan terstond bij den eersten aanval en stoot op de trompet wapen en schild zouden nederwerpen en als geheel wanhopende den moed verloren geven" '). In arren moede kan de zondaar uitroepen: „Wat raad? Leeft er niemand zooals hij schuldig is en behoort te leven, terwijl in de Wet geschreven staat: vervloekt is de mensch, die niet alles, wat de Wet inhoudt, volbrengt in zijne werken? Wie kan dan zalig worden? Moeten wij dan allen verdoemd zijn?" Doch redding is er door het geloof in Jezus Christus, onzen Verlosser2). Door Christus alleen wordt de zaligheid verkregen 3). In het werk der verlossing is alles genade 4). En door de genade Gods wordt de zondaar een nieuw schepsel. „De genade Gods, werkende in ons een oprecht geloof en hoop, zich betoonende in werken der liefde, vermag alle zaken in ons, die ons anders onmogelijk zouden zijn te volbrengen" 5). Daarom is het noodig veel te bidden, omdat wij het goede zelfs niet kunnen willen zonder Gods hulp 6). Dit gevoelen wordt nader vertolkt in echt stichtelijke gebeden, gelijk in het gebed „Als men tot zijn werk gaat": „O Goederthieren hemelsche vader, ghy weïtt, ende hebbet ons gheleerd, hoe groot der menschen cranckheyt es, zo dat zy zonder dijn goddelicke hulpe niet en vermoghen. Dus wild ons dan zenden dynen helighen gheest, dat hy magh ons zinnen, verstand, ende reden verstaerken, beweghen, ende stieren in al tghene daer wy heden dezen dagh wtwendigh hand anslaen, of van dies wy inwendigh peynzen ofte voornemen zullen, 1) Corte Inatruceye, C, fol. ij', iij'; hierachter, blz. 32. Vergelijk C, fol. vir; D, fol. j', Hij»; H, fol. iij»; hierachter, blz. 35, 38, 41, 71. 2) Ibidem, B, fol. vr; hierachter, blz. 27 vlg. 3) Ibidem, B, fol. viijr; H. fol. iij»; hierachter, blz. 30, 71 vlg. 4) Ibidem, C, fol. vijr; H, fol. iij'; hierachter, blz. 37, 71 vlg. 5) Ibidem, C, fol. iijf; hierachter, blz. 32 vlg. 6) Ibidem, C, fol. ij»; hierachter, blz. 32. komst. Het verschil is zoo groot, dat men wel moet aannemen, dat Van der Heyden Luther's werk zelfs niet heeft gekend. De Doopsgezinden bestrijdt hij ten opzichte van den eed en van 't zwaard der overheid. Met betrekking tot het eerste punt verzekert hij bij het derde gebod: „Het zweren voor de rechtbank, tot Gods eer, ten bate van den naaste en op verzoek van anderen is het zweren niet, dat hier verboden wordt" *)• En omtrent het laatste wordt bij het „gij zult niet dooden" gezegd: „tegen dit gebod misdoen heeren niet, als zij het zwaard der justitie op de rechte wijze gebruiken bij 't bestraffen der overtreders en het beschermen der goeden en deugdzainen" *). Overigens moet Van der Heyden worden gerangschikt onder de besliste Hervormingsgezinden. De theologische faculteit der universiteit te Leuven had voor haar afdoende redenen om dit geschrift op de lijst der „kwade en verboden boeken" te brengen. Deze redenen waren evenzeer gelegen in hetgeen er niet als in hetgeen er wèl in voorkomt. Geen gewag wordt gemaakt van de kerkelijke ritus en gebruiken, van ceremoniën noch van vasten. Van het pausdom wordt evenmin gerept als van de voorspraak der heiligen of van het vagevuur. Bij het onderricht omtrent de sacramenten bespreekt de schrijver slechts Doop en Avondmaal3). De andere bestaan dus voor hem niet. En bij t Avondmaal wordt slechts gedacht aan het nuttigen onder beide gestalten4). Doch ook de positieve inhoud was, van het standpunt der bedoelde faculteit beschouwd, volstrekt onaannemelijk. Voor denkbeelden als die welke hier worden voorgedragen was op den duur in de Roomsche kerk geen plaats. De rechtvaardiging door het geloof staat in deze „Corte Instruccye" geheel in het middenpunt der geloofsleer0). Wel wordt dit „geloof' nu en dan verward met het voor waar aannemen der Twaalf artikelen 6). Maar op tal van bladzijden wordt eene diepere opvatting gehuldigd. „Verdorven en broos , zoo luidt het, „is de menschelijke natuur. Door eigenliefde is zij dermate 1) Corte Instruccye, A, fol. vi'; hierachter, blz. 21. 2) Ibidem, A, fol. viij*; vgl. E, fol. vijr; hierachter, blz. 23, 53, 3) Ibidem, D, fol. vi'—viij»; hierachter, blz. 44—46. 4) Ibidem, D, fol. viijr; hierachter, blz. 45. 5) Ibidem, B, fol. v» ; hierachter, blz. 28. 6) Ibidem, A, fol. iijr; B, fol. v»; C, fol. ijr; hierachter, blz. 18, 28, 32. verblind, dat zij uit zich zelve niets kan willen, noch aan den wil Gods gehoorzaam zijn. Zoo verre zijn onze zin en genegenheid van de oorspronkelijke onschuld afgeweken in het overtreden van de geboden Gods door onzen eersten vader Adam, dat, bijaldien wij tegen onze vijanden (hetwelk ons te doen staat, zoolang als wij hier met dit sterfelijke lichaam bekleed zijn) den Duivel, de wereld en ons eigen vleesch strijden en vechten moesten met ons eigen vermogen, zonder de hulp en bijstand van God, wij alsdan terstond Lij den eersten aanval en stoot op de trompet wapen en schild zouden nederwerpcn en als geheel wanhopende den moed verloren geven" '). In arren moede kan de zondaar uitroepen: „Wat raad? Leeft er niemand zooals hij schuldig is en behoort te leven, terwijl in de Wet geschreven staat: vervloekt is de mensch, die niet alles, wat de Wet inhoudt, volbrengt in zijne werken? Wie kan dan zalig worden? Moeten wij dan allen verdoemd zijn?" Doch redding is er door het geloof in Jezus Christus, onzen Verlosser 2). Door Christus alleen wordt de zaligheid verkregen 3). In het werk der verlossing is alles genade 4). En door de genade Gods wordt de zondaar een nieuw schepsel. „De genade Gods, werkende in ons een oprecht geloof en hoop, zich betoonende in werken der liefde, vermag alle zaken in ons, die ons anders onmogelijk zouden zijn te volbrengen" 5). Daarom is het noodig veel te bidden, omdat wij het goede zelfs niet kunnen willen zonder Gods hulp6). Dit gevoelen wordt nader vertolkt in echt stichtelijke gebeden, gelijk in het gebed „Als men tot zijn werk gaat": „O üoederthieren hemelsche vader, ghy weïtt, ende hebbet ons gheleerd, hoe groot der menschen cranckheyt es, zo dat zy zonder dijn goddelicke hulpe niet en vermoghen. Dus wild ons dan zenden dynen helighen gheest, dat hy magh ons zinnen, verstand, ende reden verstaerken, beweghen, ende stieren in al tghene daer wy heden dezen dagh wtwendigh hand anslaen, of van dies wy inwendigh peynzen ofte voornemen zullen, 1) Corte Instruccye, C, fol. ij', iij'; hierachter, blz. 32. Vergelijk C, fol. vi»; I), fol. jr, iiij»; H, fol. iij»; hierachter, blz. 35, 38, 41, 71. 2) Ibidem, B, fol. vr; hierachter, blz. 27 vlg. 3) Ibidem, B, fol. viijr; H, fol. iij»; hierachter, blz. 30, 71 vlg. 4) Ibidem, C, fol. vijr ; H, fol. iij'; hierachter, blz. 37, 71 vlg. 5) Ibidem, C, fol. iij'; hierachter, blz. 32 vlg. 6) Ibidem, C, fol. ij»; hierachter, blz. 32. op dettet al gheschien magh dy ter eeren, ons ende onzen even nasten tot proffijt" '). Geen andere kenbron der waarheid weet de schrijver aan te wijzen dan de Schrift. In haar vindt de mensch de rechte kennis van God en van zich zelf2). Haar inhoud wordt als het ware zielebrood gesteld tegenover „den draf der vreemde en wereldlijke leeringen"3). De taak der predikanten is geen andere dan „het brood van Gods heilig woord te breken en uit te deelen" 4). De lezers worden opgewekt om te bidden: „Geef ons vrome, en geleerde predikanten, die onzer ziele recht voedsel geven, ons voordragende Uwen eenigen zoon Jezus Christus, ter zijde latende alle fabelen, droomen of ijdele leering" 5). (Hierbij zij men indachtig, dat de benaming „predikant" reeds in de Middeleeuwen gebezigd werd voor den geestelijke, die een preek hield in de kerk. Het is dus niet zeker, dat Yan der Heyden met dezen term hetzelfde bedoelt, wat de Protestanten er in strikten zin onder zijn gaan verstaan.) De dankzegging: „O milde Yader, hoe rijkelijk hebt Gij Uwe kinderen begiftigd met de heilzame spijs van Uw goddelijk woord, want nu ter tijd zitten de armen, zij eten en worden verzadigd, en loven U, o Heer, met al degenen die, door Uwen heiligen geest gedreven, U van geheeler harte zoeken" 6) schijnt te slaan op de grootere verbreiding, die de H. Schrift gevonden heeft in vergelijking van vroeger. Hiermede moet waarschijnlijk in verband worden gebracht, dat de lezers worden aangespoord te bidden om goddelijke verlichting des verstands opdat zij in staat mogen zijn tot het „proeven der geesten" ') — eene taak, die in de Roomsche kerk niet aan „leeken" wordt toevertrouwd. De ware kerk bestaat volgens dezen schrijver alleen uit de geloovigen s) — wat evenmin in overeenstemming is met de Roomsche leer. Het eenige hoofd der kerk is Christus H): 1) Corte Instruccye, H, fol. v; verg. H, fol. v»; hierachter, blz. 72, 73. 2) Ibidem, A, fol. jv; hierachter, blz. 16. 3) Ibidem, D, fol. ij'; hierachter, blz. 39. 4) Ibidem, H, fol. vijf en v; hierachter, blz. 74. 5) Ibidem, D, fol. ij'; hierachter, blz. 40. 6) Ibidem, C, fol. v»; hierachter, blz. 35. 7) Ibidem, D, fol. ij»; hierachter, blz. 40. 8) Ibidem, C, lol. j' en v; hierachter, blz. 31. 9) Ibidem. Dit es de eenighe bruud ende lief ons heeren Jesu Christi, de welke niet verciert en es met blinkende costelicke, noch verganghelicke zaken dezer waereld, noch hebbende dominacye, noch heerschappye, in rijcdommen, conijncryken, gand, zeiver, of costelicke ghesteenten, maer es verwoorpen, veracht, vervolght, benaudt, ende verdauwen. Ja nalic gheheel bedeckt ende verborghen, mesmaeckt van bloede, duer lyden" ')• Het verdient zeer de aandacht, dat de schrijver de „predikanten aanvuurt tot het martelaarschap l). Misschien komt nergens zoo duidelijk als op deze bladzijde uit, wie hij als zijne ware medestanders en geestverwanten beschouwde. Was het de profetie van zijn eigen lot? De eerste druk van dit boekje is verschenen in de lente van het j. 1545. Deze editie wordt door den herdruk hierachter weeigegeven 3). Eene tweede editie volgde zeer spoedig op de eerste 4). Zij bevatte den tekst van het privilegie, gegeven te Brussel 1 Maart 1544. Over dit stuk toonde zich de landvoogdes Maria zeer gebelgd. Zij droeg in April 1545 den kanselier van Brabant op te onderzoeken of de Raad van het bedoelde gewest het werkelijk verleend had dan wel of er eenige vervalsching bij in het spel was; tevens gaf zij te kennen dat het drukken van dergelijke ge schriften niet door haar kon worden geduld5). Lettende op de 1) Corte Instruccije, C, fol. jv; hierachter, blz. 31. 2) Ibidem, H, fol. vijs hierachter, blz. 74. 3) Een exemplaar heb ik door de vriendelijke bemiddeling van Dr. F. van der Haeghen ter leen ontvangen uit de bibliotheek der universiteit te Gent. Het formaat is: in-8". Letter: Gothiek. De bladen zijn niet genummerd. Signatuur: A ij-lij. Aantal bladen: 67. Aantal regels per blz.: 30. Hoogte: 13,2 c.M. Breedte: 9,3 c.M. Vergelijk de beschrijving, door Dr. Van der Haeghen gegeven in de liihliographie gantoise, Gand 1867, T. IV, Supplément, p. 9 s. en J. F. Willems, Verhandeling over de Nederduytsche letterkunde, Antw. 1819, Dl. I, blz. 253. 4) Corte instruccije ende onderwy». Hoe een ieghelic mensche met God ende zijnen evennaesten schuldigh es // ende behoord te leven. Ghemaekt by meester Cornelis vander Heyden Priester. Ghedrukt te Ghend teghenouer tstadhuus by Joos Larabrecht Lettersteker. Intiaar //. M.D.XLV. Formaat: klein in-8». Geen pagineering. Letter: Gothiek. Aantal blaadjes: 70. Aantal houtsneden : 65. - Aldus beschreven door Dr. Van der Haeghen, Bibliographie gantoise, T. 1, p.82; VI, p. 9. 5) De Landvoogdes aan den kanselier van Brabant, April 1545: Mane,.... Tr s cher et bien ainé. Nous vous envoyons joinct certain livret intitulé : Corte tnstruccye, dont se réclame aucteur maistre Cornille Van der Heyden, prestre, impr.mé a Gand par Josse Lambrecht, et ce comme semble en vertu de certain privilege ou acte dépesché en Brabant par J. Facuwez. Et pour ce que n'entendons endurer telles et semblables impressions, vu que en ce livret se retreuvent aucuns erreurs, stemming der Landvoogdes ten aanzien van het boekje, mag men het waarschijnlijk achten, dat ook tegen den schrijver zekere maatregelen genomen zullen zijn. Laat ons hopen, dat, nu door den herdruk van zijn werk de aandacht op dezen merkwaardigen man gevestigd is, deze of gene zich opgewekt zal gevoelen om zijne levensgeschiedenis nader te onderzoeken en tot klaarheid te brengen. nous vous requérons, et de par Pempereur mon seigneur, ordonnons bien expressément nous advertir si ledict acte et privilége soit esté accordé et dépesché en Brabant, et sur ce oys si besoing est Ie secrétaire Facuwez, aussi si la rainute dudict livret a deuement auparavant ladicte concession esté veu au conseil ou par commis, et audict cas les faire collationner 1'un contre 1'autre, pour savoir s'ils se trouveront conformes et accorder, en oultre de la cognoissance que pourez avoir de 1'auctorité et de tout ce qu'en pourrez entendre, pour aprés y ordonner comme sera trouvé convenir, et en ce ne faictes faulte. (Papiers d'État et de l'audience, liasses. Archives du Royautné). Aldus aangehaald door Dr. Yan der Haeghen, 1. c., T. VI, p. 9 s. Corte Jnstruc» c$e / enöe onöerwtfs / boe een fegbelic menscbe met <3ot> enöe 3snen even naesten I scbul» Stgb es / enöe beboorö te léven, ©bemaecht bB flSeester Cornelis vaöer t>eB öen priester. SATIS QVERCVS. i| öbe&rucftt te <3benï> tegbenover ttstaöbuus, bs Soos Xambrecbt Xettcr= ateher. 3nt iaer 1545. CUM PRIVILEGIO. Aj' <| Totten Lezer Saluut. ANghezien dat alleene de welvaerd, ende zaligheyt van allen menschen, gheléghen es inde rechte kennesse van God, ende zijnszelfs, de welke een ieghelic byzonder vinden magh inde helighe schrift, als in eenen spieghel, ende licht alder vulmaecktPnal. j. heyt, inde welke alle menschen dagh, ende nacht, hem behooren te hoeffenen ende bezich te makene, tot beteringhe haers lévens, ende tot stichtijnghe haers naesten, harer kinderen, ofte huusghezin ende familye. Ende wantmen hedensdaeghs (God betert) veïl menschen vind, die hemzelven laten dijnken, als dat zy goede kersteApo. ij. nen zijn, ende nochtans inder waerheyt niet en zijn: Zo hebbe ic, simpelic voor my ghenomen naer mijn cleyn verstand, twelck God duer zynen helighen gheest altijd verstaerken wille, een cort onderwjjs int licht te brijnghen, tot vermeerderjjnghe des lofs, prijs, ende der kennessen Gods, ende tot ghestichticheyt, proffijt, huerbuer, ende beterijnghen aller menschen, zonderlijnghe der Jonghers, die tot haer redelicke audde ende verstand ghecommen zijn. De welke zoomen daghelicx zien magh, duer neglygencye harer goddeloozer vader, ende moeder, zo iammerlic verdorven, ende verloren loopen, in alder ontbondentheyt, wulpscheyt, ende onghereghelt lévens. Ic zegghe ongoddelicke vader ende moeder, want waren zy inder waerheyt God vrezende, ende gheloovighe kersten menschen, zy Aij' zouden haren onder-//zaten ander exempel (een ieghelic int zyne) onderwijs ende castidijnghe ghéven, om inde vreeze Gods een kersten léven te leeden. Maar lacen (het welke te beclaghen es) veïl vader ende moeder en weten, noch en kennen zelve niet, zo verre es de waerelt ghecommen, waer in haer rechte kerstendom gheléghen, of ghefondeïrt es, noch en weten ooc niet watt es, kersten zjjn. Hoe eyst dan moghelic, dat zy ander goet onderwijs ende exempel ghéven zouden, die zelve noch en kennen noch en weten, de ghezonde leerijnghe, werken, ende wille van haren leedsman ende meester Christo Jesu, op wiens name zy hem nochtans verwanen ende berommen? Ende laten hem dijnken zy zijn alle kerstenen, als zy mede het doopsel ontfanghen hebben, ende en slaen niet gade, noch en weten, wat Jesus Christus tot Nicodemum sprac, Ten zy (zeyde hy) dat ghy serboren werdt, vten water ende heli- Joan. iij. ghen gheest, ghy en moight niet ingaen dat ryke der hemelen. Dat es wy en moghen ons niet alleene verlaten op dat wy int water ghedoopt zijn, als dat ons datte rechte kerstenen maeckt. Maer wy Ro. vj. moeten veranderen onze eyghen zondighe conversacye, midts rechte Col. y. iij. beterijnghe, ende leedschap, ende wandelen in een godvreezende, Ephe. "ijgodbeminnende, ende ghestichtich nieu léven, naer den gheest des onwandelbaers gheloofs, ende vast betrouwens, mids waerken der liefden tot onzen naesten, in alder onderdanigheyt, naervolghende den vooys ons goeds haerders Jesu Christi, in alder lijdsaemheyt, ende ghebrokentheyts onzer vlees-//schelicken wellusten. Och hoe A ij» verre zijn wy den meesten deel, vander vrucht ende cracht, des helighs ende oprechts kerstendoms. Ja ic darf wel zegghen iugie- Mat. xiij. rende den boom vter vrucht die hy voortbrijnght, als datter vele menschen zijn de welke draghen den name naer Christo, christenen, de welke nochtans in boosheden te boven gaen, den Joden, Turken, ende Sarazynen. Want de Turken, ende heydensche menschen, zijn zurghvuldigher inde wet van haren afgod, ende verleeder Hahumeth, dan wy zijn in ons kersten wet. De Joden van dat haer kinderen spreken connen, zo leeren zy hem de wet van Moyses vertellen, ende van buten leeren. Maer wy snoode ketyven, moghen ons wel schamen, als verdoïlde, gauwelooze '), ende verwaende menschen, grootelicx t' onzer schanden, dat wy zo verghétel, ende cleynachtende zijn ons kersten religye, de welke God de hemelsche vader, duer Jesum Cb'istum vul van gracyen ende waerheyts, alle menschen, niemant wtghenomen, vercondight, bevolen, ende gheboden heïft, ende de welke wy kersten menschen alle te zamen in ons doopsel belyden ende bezwaeren te haudene, ende nemmermeer te latene. Nu moght ghy vraghen, wat hebben wy in ons doopsel beloïft, ende bezworen, op dat wy dat moghen hauden, ende léven als kersten menschen behooren? Andwoïrde, Overleïst met alder diligencye dit teghenwoïrdigh boucxkin God biddende om gracye, ende verlichtijnghe des verstands, ic hope ghy werdes v leïfdaghc te beter. // 1) Slordig, achteloos. IV. Aivjr <| Dry dijnghen zijn den raensche van noode gheweten, tot zijnder zaligheyt, wanneer hy tot redelicker audde, ende tot verstande ghecommen es. <| Ten eersten. Een mensche moet weten wat hy behoord te doene, ende wat hy behoord te laten, op dat hy wete welc goed es, ende datte doe, ende dat hy ooc wete welc quaed es, ende datte late. Ende dit Eoclesi. j. leeren hem de x. gheboden Gods ghenaemt de wet, gheghéven duer Moyses. «| Ten anderen. Als nu een mensche bekend, ende ghevoeld in homzelven, dat hy dat zelfde duer zijn eyghen cracht niet ghedoen noch ghelaten Ro. viij. en can, zonder de hulpe Gods, want tvleesch (ghelijc totten Romeynen staet) en can de wet Gods niet onderworpen ghewerden, noch die vulbrijnghen, Dat hy wete waer ende an wien hy hulpe, Mat. v. bystand, remedye, ende ghenade vercryghen zal, om der wet ghenough te doene, want zy moet al vervult wezen, zo datter niet een tittelkin of pooyntkin achter blyven en magh, ten moet al vulbraght werden. Ende dit leerd hem dat heligh Knersten gheloove, ghenaemt Simbolum apostolorum. XUJ' En spreickt gheen valsche ghetughenesse teghen uwen naesten. Dat es, Waerd alle lueghentale, ende spreïct altijd de waerheyt, niet anziende Ephe. iiij. gheld, goed, ghiften, ionste, of persoon, vriendschap, of vyandschap, altijd met ghestichtigheyt. Ooc niemant vreezende, noch achtende verlies van lyve, ofte goede. Altijd gherechtichlic vonnessende, zonder eenigh wtnemen van persoonen, ende latende alle ydel fabulen, ende clappijnghen, Spreickt altijd ghestichtigheyt voor alle j. Pet. iij. menschen. // <| Teghen dit ghebod doen, ff iij <• Alle de ghone die de waerheyt verzwyghen, of vercorten. Of die Mat. x. Gods woord qualic interpretéren, treckende dat tot haer ghierigheyt, ende niet tot der eeren Gods, noch tot ghestichtigheyt, ende leerijnghe haers naesten. Die valschelic lieghen by costumen, int recht, of elders. Die met twee tonghen spréken. Die haers quaets berommcn l), ende anderen pryzen in haer boosheyt. Die in d'een Ecclesi. v. hand tvier, ende in d'ander twater draghen, zijnde dobbel van horten, of met allen winde waeyende, ghelijc verraders pléghen. Act. viij. Gene. xxxix. DAt tienste ghcbod, leerd verachten al tgheint dat verganghelic es, of te beghaeren dat eens anders es, ende luudt aldus. // Ghy en zult niet beghaeren thuus dijns naesten, noch zijn B iij • huusvrauwe, noch knecht, noch maerte, noch zijn ezel, noch zijn osse, noch iets niet van dat zijns es. Dat es. Zijt te vreden met dat v God verleent, tzy lettel of vele, niet Luc. xy. wcynschende noch willende, van dies een ander bezitt. Maer hebbende cost ende cleederen, niet voorder achtende al dat veiganghelic es, zouckt, ende beghaerd, tgheint dat eewigh es. Collo. iij. <| Teghen dit ghebod doen, Alle de ghene die duer een ghierigh herte niet om verzaden J), niet alleenc ander lioder goed en rooven, noch en stelen met fort- 1) Zich beroemen op hun kwaad. '2) Niet te verzadigen. sen, gheweld, of andersins, maer ooc die maer inwendiglic metter beghacrten zulc doen zouden, waert hem moghelic. Want ons zalighmaker Jesus Christus zeght zelve int Evangelye, Met alleene die Mat. v. eens anders vrauwe bekend metter daed, es een overspeïlder, maer Ecclesi, xlj. die eens anders vrauwe anziet om die te beghaerne. Zo es dan dit leste ghebod vander beghaerlicheyt, de somme, ende tbesluut van allen den anderen voorgaenden gheboden. •| God spreïckt Deut. vj. Deze woïrden die ic v ghebiede, zuldy ter herten nemen, ende ghy zultse uwen kinderen vertellen, ende zulter af spréken, als ghy in v huus zijt, of achter weghe gaet, als ghy slapen gaet, of Biiij' als ghy opstaet. Ende ghy zultse binden tot eenen teeken // op v hand, ende zy zullen een ghedijncteeken wezen voor uwen ooghen, ende ghy zultse schryven op die posten, ende aen die poorte van uwen huze '). j. Reg. vij. Lucae x. Eze voorgaende thien gheboden gaf God de heere Moyses I I zynen knecht, ghelijc wy vooren verhaelt hebben, in twee üeu. iiij. M / steenen tafelen, waer af d'eerste in haer begrijpt, het eerste ende het meeste ghebod, daer Jesus Christus af spreïct zegghende, Ghy zult beminnen uwen heere uwen God, wt al uwer herten, wt al uwer zielen, ende wt al uwen ghedachten. Dit meeste ghebod, ende somme der eerster tafel, begrijpt in hem, vijf ander speciale gheboden, inde welke wy bekennen ende leeren, wat wy sehuldigh zijn te doene, of te laten, in tgheïnt dat God onzen hemelschen vader angaet. Ende de tweeste tafel, begrijpt in haer B iiij v het tweeste // ghebod, den eersten ghelijc, te wetene, Ghy zult beminnen uwen naesten, ghelijc v zeiven. Dat es. Mat. vij. Al dat ghy wilt dat v een ander doet, dat doet hem. Dit ghebod begrijpt ooc in hem, vijf ander gheboden, inde welke wy bekennen, wat wy sehuldigh zijn te doene, of te latene, in tgheïnt dat onzen Ro. xiij. even mensche angaet. Zo dat in deze twee gheboden, begrepen werdt de gheheele wet, ende de prophéten. Ende een ieghelic mensche magh lichtelic begrypen, hoe datter (al zijn de woïrden lettel) alderande maniere van dueghdelicke ghewaerken ende gheboden, diemen eenen mensche zoude moghen ghebieden ofte ghéven, 1) Het plaatje, dat hier volgt, vertoont in het midden den vorm van de Wet der twee steenen tafelen. Er staan echter niet de Tien Geboden op geschreven, maar links: Mat. xxij. Bemindt uwen heere uwen God wt al uwer herten, wt al uwer zielen ende wt al uwen ghedachten; en rechts: Mar. xij. Ghy zult beminnen uwen even nasten ghelijck v zeiven. GOD ENDE ZYNEN EVEN NAESTEN BEHOORD TE LEVEN. zeer zuverlick in begrépen, ende besloten werden, om met God, endo met onzen even naesten, wel ende godvruchtelic te léven ende te staerven. Tot den welken t'onderhaudene, zo wie zijn vterste vermoghen daer toe doet, hy en zal niet een hure dorven ») rusten, inde welke hy moght zegghen, wat moghte ie goeds doen, om God te behaghen ende te dienen ? Niemant en zy ooc verwondert, al en vind hy hier niet, waer duere wy ons zeiven iet doen zullen, tot onzen behouf, bevolen staende, maer wat wy anderen, te weten eerst God, ende daer na onzen naesten doen zullen. Zo dat al waert (by maniere van spreken) dat een mensche blend ware, zo inagh hy hier wt nochtans lichtelic, hooren, zien, ende bemaerken, hoe dat de vervullijnghe der wet, gheléghen es inde liefde: niet onszelfs, maer tot anderen. Waer wt men wel met goeder reden zeg-//ghen magh, Die leïft alder best die anderen leïft. Wederom, [Bv] die leïft alder qualicxt die hem zei ven lei ft. Ende daerom canmen hier wt zien hoe lettel menschen datter wel ende duegdelic léven, het welke de Prophéte David, ende S. Pauwels wel te rechte zeg- Rom. uj. ghen, Niet een en leïfter alzo hy behoord na wtwyzen ende heesch 2) ha • van deze voorgaenden x. gheboden. Moght iemant vraghen. Wat rade, leïfter niemant alzo hy schuldigh es, ende behoord te léven, ende inde wet staet beschréven, Yermaledijdt es de mensche, Deu. xxvij. diett' niet al en vulbrijnght metten waerken, datter inde wet gheschreven staet, Wie cander dan zaligh ghewezen, moeten wy dan Gal. iij. alle verdomt zijn? Hoord, S. Pauwels totten Romeynen, God (zeyd Ro. xij. hy) heïft alle menschen onder de zonde besloten, ende dat duer Ro. iij. de wet (de welke ons, ons zonden te kennen gheïft) op dat hy elcx ontfaermen zoude, ende dat duer tgheloove, in Jesum Christum onzen verlosser, Duer den welken, al tgheïnt dat de vleesschelicke menschen, niet machtigh en waren, int vulbrijnghen van- Act. xiij. der wet, nu al vervult ende vulbracht es voor ons, duer zijn dood verwinnende, helle, zon de, duvel, ende eewvghe dood. II 1) Geen uur mogen. 2) Eisch. [fi v»] <| Angaende den tweesten article vooren verhaelt, S. Pauwels spreickt totten Galaten int derde capittel, De rechtvaerdighe leift vten gheloove. Zo moet dan een ieghelic mensche ghelooven, wild hy voor Gode rochtvaerdigh ghevonden zijn. Ende anghezien dat tzelfde gheloove Roma. x. moet cominen duer tghehoor van diesmen behoord ende schuldigh es te ghelooven, zoo hoord, leerd, ende verstaet in tnavolghende onderwijs, ghenaemt Simbolum apostolorum, al tgheïnt dat principalic eenen ieghelicken van noode es te ghelooven. Het welke ghcdeeld es in dryen, ghelykerwijs, datter duer bekend werden, dry j. luan. v. persooncn, in een onverscheeden godheyt. Ij (j-ene# 4 [Bvj'\ I \ At eerste deel des kaersten gheloofs, maect mencye van den I I eersten persoon der heligher Dryvuldigheyt, God den hemelU schen vader, ende luudt aldus. Maia. ij. Ic gheloove in God den vader almagtigh, schepper des j.Cor. viij hemels ende der aerden. Jer. xxij Dat es. Ic ga af den viand vander hellen '), alle afgoderye, in wendigh ende wtwendigh, alle tooverye, quaet gheloove, ende alle valsehe leerijnghe, die Gods woord niet en es. Ic gaets alle creaturen af 2), die inden hemel boven zijn, of inder serden beneden, ooc mede my zeiven, als van my zeiven. Ende ic hauds my anden eenighen, onzienelicken, ende on begrypelicken, almaghtighen, die zonder beghin, ende zonder hende es, diet al ghemaect heïft, datter ghemaect es, ende diet al regierd naer zynen goddelicken wille, ende voorzienigheyt3). // 1) Ik zeg den Duivel vaarwel. 2) Ik maak mij inwendig los van alle schepselen. 3) Ter vergelijking worden hier de regels afgeschreven, door Luther aan liet eerste geloofsartikel gewijd: Enchiridion Der kleine Catechismus fur diegemeine pfarher vnd Prediger j 1). Mart. Luth. Wittemberg / gedruckt. Nick. Schir. 1536 (naar de facsimile-uitgaaf van O. Albrecht, Halle 1905): Der Erste Artickel, von der Schöpffung. lch gleube an Gott den Vater, Almechtigen, Schöpfer Ilimels vnd der Erden. Was ist das ? Antwort. Ich gleube das mich Gott geschallen hat sampt allen Creaturen, mir leib vnd seel, augen, ohren vnd alle glieder, vernunfft, vnd alle sinne gegeben bat, vnd noch erhelt, Dazu kleider vnd schuch, essen vnd trincken, haus vnd hofe, weib vnd kind, acker, vihe, vnd alle gi'iter, mit aller notdurCTt vnd narung, dis leibes vnd lebens, reichlich vnd teglich versorget, Widder alle ferligkeit beschirmet, vnd fur allein vbel behütet vnd bewaret, Vnd das alles aus lauter Vetterlicher, DAt tweedste deel des gheloofs es vanden tweesten persoon der "] helygher dryvuldigheyt, God den zone, God ende mensche ^ Jesus Christus, onzen zalighmaker, ende luud aldus. Ic gheloove in Jesum Christum den eenighen zone van God den vader, onzen heere, die ontfanghen es vanden helighen gheest, gheboren vter maghet Maria. Dat es. Ic gheloove ende bekenne metter herten, ende belyde metten monde, dat Jesus Christus die de Joden ght doodt hebben op den goeden vrydagh, dat warachtigh woord ende z^et, dat Abraham, Isaac ende Jacob onzen voorvaders beloïft was, es de waraehtighe lévendens Gods zone, God ende // mensche. Zonder welken niemant tot God \Bvy ']_ den vader en gheraect, noch zaligh en werd, duer eenighe zake oan' xmj' die herte magh ghepeynzen, of mond ghespreken, dan alleen in, ende duer dezen Jesum Christum, heere ende zalighmaker aller kersten menschen. De welke my tot behouf ende noodzake ') ont fanghen es, duer den helighen gheest, boven alle verstand, ende zonder mans toedoen, of vleesschelicke cracht. Om dat2) hy mijn ontfanghenesse ende aller menschen die in hem ghelooven, die in zonden gheschied es, (wt gracyen wantt3) hem alzoo beliefde) zuveren ende gheestelic maken zaude. Ic gheloove dat hy my es gheboren vander onbevlecter, zuver, ende vul alder gracyen maghet Maria, een zone Gods, in God zijnde van inder eewigheyt, een zone des menschen, nu mensche gheworden. op dat hy ons make kinderen Gods. Van eender uiaghet, op dat hy ons zuvere van onze zonden ende besmettheden. // Luc. xxiij Mat. xxviij. Ende es ghepassijt gheweist onder poncius Pylatus, ghe- [Bvij'} cruust ghestorven ende begraven, daelde ter hellen. Dat es Ic gheloove dat hy heïft gheléden voor mijn mesdaed, die schandelicke tormenten der galghen des crucen, te niet makende daer duere, alle de tormenten der eeuwigher verdommenessen die ic verdient hebbe. Hy es ghestorven, duer zijn dood te niet makende tverband der eeuwigher doot, ende verdommenessen, op dat wy duer zijn dood onstaerffelieheyt vercryghen zauden. Hy es begraven gheweïst, ende daelde ter hellen, om dat wy met hem duer tdoop- Göttlicher güte, barmheitzigkeit, on alle mein verdienst vnd wirdickeit, Des alles ich jm zu dancken vnd zu loben, vnd dafiir zu dienen vnd gehorsam zu sein, schuldig bin, Das ist gewislich war. 1) My tot behouf ende noodzake, d. w. z. ten mijnen behoeve, om mijnentwil. 2) Opdat. 3) Want het. Hebr x se'' begraven inder dood, zouden nu wandelen in een nieu gheestePsal. ciy! lick léven ')• y. Cor. xv. [Bvüj'] Ten derden daghe verrees hy vander dood. // Hy clam op ten hemel. Hy zitt ter rechter hand Gods zijns vaders almachtigs. Dat es. Voort gheloove ic als dat hy ten derden daghe, als een verwinder van helle, duvel ende dood, es opghestaen ende verrézen, tot onzer rechtvaerdigheyt, ons vooren gaende, ghelijc hy verrézen ende opghestaen es, dat wy ooc ten vtersten daghe vter dood verryzen zullen. Hy es op gheclommen ten hemel leedende met hem de ghevanghenesse ghevanghen, om ons te wezen een rechtvaerdighe voorsprake, ende een voor ons biddende middelaere, tusschen God zynen hemelschen vader ende ons aerme zondaren. Hy zitt ter rechterhand Gods, zynen vader ghelijc, alle dijnc regierende ende maght hebbende, in hemel, ende in aerde. In wiens name alle knien Abacu. ii. bughen moeten, als hemelsche, helsche, ende aerdsche. // Acto. j. [bvivj'] Van daer zal hy weder commen, vonnessen de levende ende de dooden. Dat es. Ic gheloove dat de zelve Jesus Christus, ten vtersten daghe (die hem alleen bekend es) ghelijc hy ten hemel ghevaren es, wederom commen zal, om te oordeelen de lévende, ende de doode. De lévende dat zijn alle gheloovighe kaersten menschen. Ende de doode, dat zijn alle booze ende onghelovighe verdomde menMat. xxv. schen2). Ende zal dan zegghen totten gheloo- vighen, comt ghy ghebenedijdde mijns vaders, ende bezitt dat ryke, dat ulieden vanden beghinne bereed gheweïst heïft. Maer lacen totten verdomden zal hy zegghen, Gaet ghy vermaledijdde in dat eewyghe vier, het welke den duvel bereed es, ende zynen inghelen. 1) In afwijking van de Middeneeuwsche stichtelijke lectuur, die naar aanleiding van Christus' nederdaling ter hel gaarne stilstaat bij de verlossing dergenen, die in de macht des Duivels waren, bepaalt Van der Heyden er zich toe hier de Bijbelsche gedachten uit te spreken, welke in Rom. VI gelezen worden. 2) De schrijver schijnt zich hier van het Bijbelsche terrein te verwijderen. Vergel. 1 Thess. IV: 13—18. Dit hij echter eene opstanding van alle menschen en dus ook van de boozen verwacht, blijkt uit het vervolg, C. fol. ijr, blz. 32. DAt derde deel des gheloofs es van God den Helighen gheest, den derden persoon der heligher dryvuldigheyt, alle dijnck heligh makende, ende luudt aldus. // jjat xvj j. Cori. v. Ic gheloove inden helighen Gheest. Een ghemeen helighe cJr kaerke. Een ghemeenschap der helighen. Een verghevinghe der zonden. Dat es. Ic gheloove dat niemant tot God den vader en comt noch en gheraect dan conformelic int waerck ende middele des helighs gheests, de welke met God den vader duer Jesum Christum, alle dijnck es doende, ende levendigh makende, zonder den welken niet levendigh, noch heligh en es. Voort zo gheloove ic, als dat hier op der aerden een ghemeen kaersten vergaderijnghe es, de welke anders niet en es dan een ghemeenschap, in tlichaem ende bloed Christi Jesu, der helighen gheloovighen kaersten menschen // verzaemt Cj» gheestelic in eenen God, in een gheloove, ende in een doopsel. Van welke vergaderijnghe Christus Jesus thooft es, de welke ooc duer den helighen gheest gheregierd, ende daghelicx vermeerdert werdt, duer d'administracye der heligher sacramenten ende misteryen, eiken bedeelt duer de hand der priesters, administrateurs, ende predicanten des woïrds Gods. Voort zo gheloove ic datter niemant zaligh, noch behauden wezen en magh, of hy en werde een medeled bevonden met dezer vergaderijnghe, ende dat noch Jode, noch Turck, noch ketter, zaligh wezen en magh, ten zy dat hy eerst werde ghereconsilyeïrt, ende overcomme in, ende metter zeiver heligher vergaderijnghe. Inde welke, ende niewers el, ver- Mat. xvj. ghevinghe es van zonden, want zy van Gode de sluetels ende maght ontfanghen heïft, van te binden ende ontbinden. Dit es de ecnighe bruud ende lief ons heeren Jesu Christi, de welke niet verciert en es met blinkende costelicke, noch verganghelicke zaken dezer waerehl,noch hebbende dominacye, noch heerschappye, in rijcdommen, conijncryken, gaud, zeiver, of costelicke ghesteenten, maer es verwoorpen, veracht, vervolght, benaudt, ende verdauwen. Ja nalic gheheel bedeckt ende verborghen, mesmaeckt van bloede, duer lyden, vanden ghereprobeïrden ende onzalighen menschen. Der welker zekerste tee ken, om die te kennen es, tvercondighen ende belyden des Evangelijs, in woïrden ende ghewaerken. // Cijr De verrizenesse des vleeschs. Ende een eeuwigh leven. Ezechiei.xxxvij. Joan. v. Dat es. Ic gheloove voort, als datter een generael opstaijnghe, ende ver- ryzenesse gheschien zal, van allen menschen die ooyt waren, of emmermeer zijn zullen. Zo dat dit ons corruptyble, ende verganghelic vleesch ende lichame, naer dattet dood, verrott ende aerde gheworden zijn zal, zal wederom lévendigh werden. Welc léven ie gheloove vaste, der zielen metten lichame, datt nemmermeer hende nemen en zal. Den zalighen in eewighcr blyschap. Ende den verdomden in eewigher droufheyt. Die dit te vullen beEpisto. ij. kend, zeght 8. Ignatius, ende ghe- looft, die es zaligh '). // C ij" <| Angaende tderde deel ende article vooren verhaeld, zo leerd ons Christus int Evangelye Lucas xxij. ende spreickt, Bidt, op dat ghy in gheen becorijnghe en valt. Lnr.ae xj. YVaernemende twoïrd van hem die niet lieghen en magh, laet ons metten vader vanden bezetenen iongman God bidden, zeggliende, Heere verstaerckt ons gheloove, want zonder v en moghen wy niet te doene, zo ketyvigh, zo ghecorrompeirt, ende broosch es onze nature. Ja duer haers zelfs liefde, heel verblendt, zo datse wt haer zeiven niet en can willen, noch den wille Gods onderdanigh ghezijn, zoo verre es onzen zin, ende gheneghentheyt, C iijr vander eerster onnoozelheyt af-//ghekeert, int overterden vanden gheboden Gods, by onzen eersten vader Adam. Zo dat waert by aldien dat wy teghen onze vianden (het welke ons te doene staet, alzo langhe als wy hier in dit staerflic lichaem ghecleed gaen) den duvel, de waerelt, ende ons eyghen vleesch stryden ende vechten moesten, met ons eyghen vermoghen, zonder de hulpe ende bystand van God, wy zouden ter stond inden eersten assault, ende trompetslagh beede, wapen ende schild ter neder werpen, ende als gheheel desperérende, den moed verloren ghéven, ende ons zoo laten verwinnen, zo datse over ons domineren, ende lichtelic heerschappye hebben zouden. Maer de gracye Gods waerkende in ons, 1) Aanhaling van Ignatius uit het geheugen, naar de uitgave van Faber Stapulensis, d. w.z. naar eene Latijnsche vertaling van de langere recensie, verschenen achter de werken van Dionysius Areopagita : Dionysii // Celestis hierarchia. Ignatii ƒ/ Undecim epistole. H ... [Aan het einde, onder fol. 117r:] In alma Parhisiorum schola per Ioannem Iligmanum et Wolfgangum Hopylium ... Anno 1498, in fol. De tweede brief is hier die Ad Magnesianos. Het bedoelde is ontleend aan fol. 106'. In de uitgave van Clichtoveus, Aposto 'lorum et Apostolicorum virorum. Epistolae [Aan het einde, onder fol. CLXXXIIII] Apud Badium ad Eidus April Anno. MDXXI, in-8°, is de telling der brieven eene andere. Die Ad Magnesianos heet de derde. — In de Patrum apostolicorum opera, ree. Dr. Gebhardt, Harnack, Zahn, Lips. 1876, Fase. II, is het geciteerde te vinden op p. 205. een oprecht gheloove ende hope, midts waerken der liefde, vermagh alle zaken in ons, die ons anders, onmoghelic zouden zijn te vulbrijnghen. Nu op dat wy dit gheloove niet en verliezen, ende in ons ooc niet en verflauwe noch en vermindere, maer meer wasse ende vruchtbaer werde, zo esser niet crachtigher, orboïrlicker noch ooc noodzakelicker, dan God zonder aflaten te bidden. Want de heere Jesus zeght zelve, zouckt, ende ghy zult vinden, clopt, ende v zal openghedaen werden, bidt, ende v zal gheghéven werden. Maer die God hertelic bidden wild, moet aldus ghesteld wezen. Ten eersten zo moet hy vierigh ontsteken wezen, met herten betrauwende ende gheloovende op de belofte, die hem God beloïft ende toezegh, zonder hem eenighen tijd // te stellen van verhoord Ciy" te werden. Ten tweesten zo moet een mensche bekennen ende ghevoelen zijn eyghen ghebrec ende cranckheyt, ende hem kennen helpens van doen te hebben. Want ghelijc wy lezen, de cranke Matt. ix. behouft den medecijn alleene, ende dien wild hy ooc ghaerne helpen, ghelijc ons de ghebenedijdde moeder ende Maeght Marye zelve ghetuught in haren zanck. Den hongherighen heïft hy met goede Lucas. ij. vervult, ende heïft den ryken ydel wegh ghezonden. Wat batet dat ghy bidt, wanneer ghy niet en bekend dat ghy ghebrec hebt? Eyst niet met God ghespott, hypocryzye, ende gheveynsde bedijnghe? Moght yemant vraghen, hoe ende in wat manieren zullen wy tot God bidden, om te vercryghen tgheïnt dat ons noodsakelic es? Hoord op dat ghy menschien niet en bidt dat v ongheoïrloïft of niet huerbuerlic, voor tgheïnt dat v noodsakelicst ende meest proffytelick ware. Want daer wt commet dicwils dat ons God niet en verhoord, ghelijc S. Jacob zeght, want wy qualic bidden. Ende Jaco. iiy. ghelijc S. Pauwels zeght, wy zelve en weten niet wat wy behoor- Rom. viy. licst moghten bidden. Ende daeromme zo heïft ons die opperste Doctuer ende meester Jesus, als alderbest wetende, wat ons zalighst ende proffytelicst zoude moghen zijn, een warachtighe réghel ende inaniere van bidden beschreven ende gheleerd, zettende ons God zynen hemelschen vader tot een ooghemaerck, totten welken wy ons herte ende inwendighe ghedachtenesse // op heffen zouden, tot Ciivj' hem, daer boven inden hoogsten, wy die hier in dit dal der tranen aerbeyden ende met zonden beladen zijn. Ende hy zeght, als ghy bidden wild zo bidt aldus. Psa. cxiij. Ons vader die zijt inde hemelen, G-hehelight zy uwen name. Nu es te noteïrne, ghelijck vooren ghenough verclaert staet, hoe dat een oprecht ghebed, nemmermeer gheschien en magh, zonder IV. 3 I eerst te bekennen ende te belyden zijn eyghon gliebrec. Ende daeromme hebbe ic voor elc pooint van tghebed ons heeren, een corte beclaghijnghe ende biechte ghesteld, tot verw eckijnghe dei zondigher conscyencye, om dies te vierigber tot God te bidden, ende hulpe te begbaeren. Ende daer na tinbaud ende bewijs van C Hij' dien zuverlic wtgheleyt ende bediedt ter eeren Gods allen menschen tot huerbuer ende ghestichtigheyt. Eerst op dat pooynt, Ons vader die zijt inde hemelen. Biechte. O bermhertigbe eewighe God, alderliefstc vader, vanden welken alle vaderlicke ghenade, trauwe ende goed comt, in hemel ende in serde. Ic aerme allendighe ende snoode mensche, bekenne ende lyde voor uwe vaderlicke ghenade, als dat ic als de verloren zone, al uwe vaderlicke liefde ende trauwe veracht, ende my teghen v onghehoorzaem bewezen hebbe, ende v woirden ende vermanijnghen niet anhoord, maer de stemme der vremder hebbe ic naer ghevolght, ende meer der menschen leere dan uwen gheboden anghebanghen. O goederthieren lieve God, onzer alder vader, die uwe weldaden bewijst zeer menigfuldelic, ende uwe gaven deelt alzo wel den quaden als den goeden, ia zomtijds den quaden meer tydelic, dan den goeden. Ic bekenne ende belyde voor v, als dat ic ander menschen niet als mijn broeders lief ghehad, noch als v kinderen gheeert en hebbe. Maer hebbe my in hoovaerdigheyt mynen broeder overbarig ghemaect, hem veracht, versteken ende benijdt, ghelijc die ongheMatthae. trauwe dienaer ende knecht zynen mebroeders dede int Evangelye. xxiiij. Ende belyde voort, alder gheïonstighste ende liefhebbende vader, [Cv] hoe dat ic eerst // raed, ende hulpe byden creaturen ghezocht hebbe, hier beneden inder serden, ende niet by v die daer boven inde hemelen eewigh ende almaghtigh zijt, ende alleene vermoïght, ende wild helpen, als een goed vader van ons allen. Ic hebbe meest alle mijn ghedachten, ia lacen herte zin ende moed, ende alle beghaerte op serdsche, tydelicke, ende verganghelicke dijnghen gheleyd, ende niet an v inden hemel opghehéven, ghelijck elck schuldigh es, dies roupe ick ghenade. <| Ghebed ende biechte. O lieve vader, ghy hebt ons wt uwer goederthierenheyt van niet op arden gheschapen, ende om niet wt uwer grondelozer ontfermhertigheyt vander eeuwigher dood, die wy schuldigh waren ende verdiend hadden, verlost. O goede vader wy en zijn niet waerdigh v kinderen te zyne, want wy hebben ghezondight teghen dijn gherechtigheden. Nochtans wt bevéle dijns eenighs zoïns, zo zegghen wy stautelick, ons vadere. O ghy trauhertighe vader, wat zullen wy v weder gheven voor uwe groote liefde, dat ghy ons duer uwe ghenade ende zonderlijnghe goedheyt, hebt maght gheghéven uwe kinderen te zyne, ende serfghcnaem te werden van uwen ryke, met uwen lieven zone Jesu Christo? Ghy zijt inder waerheyt ons ghe- trauwe vader, want ghy draeght ons als een goederthieren vader zijn kind in zynen armen, ende ghy leedt ons met uwer rechter hand, dat wy niet gheheelic (al eyst // dat wy zomtijds wat wt [C v•] cranckheyt subbelen) ghebroken, noch van onzen vyand verdorven en werden. Ghy behoet ende bewaerd ons, ghelijck den appel dijn- der ooghen, ende die ons aenroert vader, die roert v aen. O milde vader hoe rykelick hebdy v kinderen begaeft, metter heelzamer spyzen dijns Goddelicx woïrds, want nu ter tijd zitten die aermen, zy eten ende werden verzaedt, ende loven v heere, met allen dien, die naer dryvijnghe dijns helighs glieests v met gheheelder herten zouken. Ghy hebt ons dat levende water ghegheven, daer mede wy den drooghen dorst, zonder verlaet moghen blusschen. O vader hoe vter maten vriendelic roupt ghy ons duer den Prophéte Ezayas, zegghende, Alle die dorstighen comt totten watere, ende ghy die Esaias. lv. gheen gheld en hebt, haest v, coopt ende eïtt. Comt coopt zonder gheld ende zonder wisselijnghe wijn ende melck. Waeromme ver- taerd ghy v gheld ende niet in broode? Ende uwen aerbeyd ende niet in verzaedtheyt ? Hoord my ghy hoorende, ende eïtt dat goede, ende uwe ziele zal haer verlustighen in vetheyt. Buught togh v hooren tot my, hoord, ende v ziele zal leven. Ende ic wil met dy eenen eeuwighen vrede maken, die ghetrauwe bermhertigheyt David beloïft. Daeromme milde vader belyden ende eeren wy v ghelijck de kinderen haren vader hier op der serden. Ghy woïnt in die hemelen, met dynen Inghelen, die onbezwaert zijn vanden vleessche, maer lacen wy wonen op dezer aerden, in // deze allen- [Ce;'f] digheyt, in alderley teghenheyt, aenstoots ende becorijngheu. Wy behooren oock hemelen te zyne, af gescheeden van allen wserelt- licken ende aerdschen bevlecktheden, ende eenen reynen helighen tempel uwer hoogher maiesteyt, Ghelijc ghy beloïft hebt, zy zullen Apoc. xxj. mijn volck zijn, ende ic wil haer God zijn, ende wil in haer wonen, ende by haer wezen totten hende des waerelds. O alderwyste vader ghy kend ons cranckheyt, hoe datter in dezen zwaren vleessche niemant reyn en es, niemant onschuldigh wt hem zeiven voor dijn aenschijn. Al onze gherechtigheden, zijn als een onreyn cleed, eender maendzuchtigher vrauwen. Wt ons iet voord te brijnghen, daer duere wy rechtvserdigh moghten wezen, en hebben wy niet met allen. Want alle onze voorvaderen hebben ghezondight, ende zijn al te zamen afgheweken ende onnut gheworden, ende niet een en wasser die goed dede, maer ghy heere hebt ons gherechtvaerdight, ende ghezuvert, zo dat wy hemelen zijn ende een ryke, daer in ghy zitt. Ende onder uwe voeten hebdy de aerde tot eender banck, zo dat wy gheheelick ende al te male onder uwe maght ligghen, met vleesch ende bloed, niet zoukende onzen lust ende eyghen' beghaerte, maer uwen wille, niet de dijnghen die hier zijn op dezer waereld, maer die inden hemel zijn, daer dijn zone Jesus zitt tot uwer rechter hand. Den hemel ende tfirmament met ghestadigheu loope es v ghehoorzaem, ende diend ooc ons onverdnetelick, ghévende ons schijn ende licht inde waereld, alle menschen [Cvj'] tot 'huer-//buer, zo wel den quaden als den goeden waer mede wtghedruckt, ende alder waerelt te kennen gheghéven werdt ende betuught, dyne groote ghenade, ontfermhertigheyt ende dueght. Alder gheïonstighste vader, gheïft dat wy alzo uwer Maiesteyt ende alle menschen om uwen wille, naerstelic dienen, beede quaden ende goeden, gherechtighen ende ongherechtighen. Ende v Goddelicke eere zonder eenigh verdriet (ghelijck als de hemelen) voor allen menschen stantaftelic wtroupen, daer duere gheprézen magli werden uwen grooten name, ende gheloïft inder eeuwigheyt. Want tot uwer eeren, ende om v te kennen ende dienen, zijn wy van uwer goederthierenheyt gheschapen ende glieuiaeckt. Ghehelight zy uwen name. Biechte. O hemelsche vader, heere God, wiens name es boven allen anderen namen ghebenedijd, inder eeuwigheyt, ende ooc over my in tdoopsel angheropen. Ic belyde voor v, dat ic, wee my, den zeiven name, niet grootgheacht noch gheeert en hebbe, zo ick behoore. Maer hebbe my zeiven alle eere verwaendelick toegheschréven, ende my in mijn ghewaerken ende anderen uwen gaven, verheven, ende beromt. Daer toe ooc uwen name tot een dexel mijnder afgoderyen, tyrannyen, schalckheyt ende bouveryen, ooc mede duer hypocrvzye, zwaeren, vlouken, murmuréren, ende ydel clappijnghen, [ Hij» tigheyt, gheljjc een goed vader zynen kinde vergheïft, want ghy hebbet ons beloïft ende vaste toeghezeyt. Eyst dat hem de booze Ezechiel. xviij. 1) Niet te vermurwen. racnsche bekeerd ende afstaet van zynen boozen lévene, ende mijn "heboden bewaerd, oïrdeel ende gherechtigheyt doet, die zal leven ende niet staerven. Ick en wil de dood des zondaers niet, maer dat hy afsta ende leve. Ende noch eens, Ghy hebt overspel met veil uwen liefhebbers bedreven, nochtans keerd weder tot my, ende ick wil v ontfanghen. O goederthieren vader, ghedijnct uwer wacrheyt, zijt ons ghenadig, ende vergheïft ons onze mesdaed alzo wy vergheven die teghen ons mesdaen hebben. O goederthieren vader, wy kennen dattet niet in onze maght en es te vergheven onzen vyanden, Ja ende te beminnen, ghelijck ghy ghebied, zo es onze nature ghevenijnd ende besmett, zo dattet ons niet moghelick en es te doene. Ons eyghen liefde, wortel van allen zonden, zouckt altijds dat hare, ende niet dat uwe of dat tot dijnder eeren es, of tot proffijt des nasten. Dus plantt in ons die rechte broederlicke liefde zo dat wy onzen naesten (ghelijck ghy ghedaen ende gheleerd hebt) wt alder herten beminnen, hem vergheven, ende voor hem bidden. Ick weet waerlicx alder liefste vader, eyst dat wy niet en vergheven onzen nasten, zo en zult ghy ons, onze zonden niet vergheven inder eeuwigheyt. Ooc zo en esser gheen offran e of ghebed, v anghenaem noch behaghelic, alzo langhe wy ons met [Dv] en verzoenen // met onzen broeder, daeromme gheift ons ghenade, dat wy vergheven onzen schuldenaeren, dan zult ghy oock onze schulden vergheven, want ghy zijt gheheel zachtmoedigh, ende zeer ontfermhertigh. Ende ghy zijt om der zondaren wille, die hem beteren, vten hemel, op der serden ghecommen. zLÏ Z Ende en leed ons niet in becorijnghe, maer verlost ons j. Petr. v. van(}en quaden. Biechte. O mijn heere mijn God, mijn hemelsche vader, Tck hebbe (wee my) der anvechtijnghe ende temtacye, dicmael plaetse ende stond ghegheven, Ghelijck als een onghetrauwe stadhauder, die wt verzwijmtheyt ende neglygencye, tot zynen heere, zijn slot den vyanden overgheïft. Ende deze allendighe ketyvigheyt der brooscheyt \Dv] ende zonde, en heïft // my niet ghenough gheweïst, maer hebbe my zo vaste daer in behaeght, zo dat ick my met moedwille daer toe ghestierd, gheleedt, overghegheven, ende vuulghemaect hebbe, ghelijc een vaerken, inden slyke, ende moder. Ende my na dat eeuwigh en goed es niet gheschickt, vergheïft vader, ende helpt den cranken. •| Ghebed ende biechte. O goederthieren vader, ghy die daer zijt een goederthieren huiper alle der gheinder die v vreezen, ende anroupen inder nood ende vervolghijnghe, anziet hoe dat ons levon eenen strijd es op dezer waereld. Onze vyanden en rusten niet, die booze gheestgaet rondomme ons, als een briesschende leeu ende zouckt ons te verslinden. Die vercierde waereld van ghelyken lacht op ons an allen zyden. Ende ons eyghen vleesch ende onzen inwendighen vyand, en haud nemmermeer op teghen den gheest te sporren zo zeere, dat wy duer nood bedwonghen werden aen v te roupen om liulpe ende bystand, als tot eenen ghetrauwen vadere, die ons niet boven onzer maght en zal laten becoren, inaer ons ghetrauwelick bystaen an onzer rechter zyden op dat wy niet beweight en werden van eenighen vyanden. O trooster ende alder behulpzamighste vader, troost ons in al onze teghenspoed, want ghy zijt een vader alder troostijnghe, ende in tmidden in die vervolghijnghe zuldy ons verstaerken ende levendi^h maken. O heere wy en beghaeren tcruce niet quijt te zyne, noch oock dat ghy ons van dezer waereld neimt, eer dat onze hure van v ghesteld, // comt, Maer bewaerd ende \Dvj'] bevrijdt ons vanden quaden, Ende en laet ons niet verdaerven tusschen onze vianden, want waert dat ghy ons niet en holpt, ons ziele zoude ter stond inde helle wonen, ende dat vervaerlic beilde des doods, zoude ons eeuwelic in eeuwigher duusternessen, inder hellen bestreek '), zonder ophauden benauwen, ende quellen. O ghy zonderlijnghe helper van allen cranken, ende benoodden menschen, eyst dat ghy ons emmer naer uwen wonderlicken oirdeele laett vallen, want daer en es onder de menschen niemant, of hy en zondight, zo recht ons wederop. Ende ghelijc een moeder haer kind opheft van zynen valle, alzo verlost ons van al dat ons zoude moghen hinderlic wezen. O alderwarachtighste vader, ghy die v verbond haud tot eeuwighen tyden, wy betrauwen v, dat, ghelijc ghy ons eens duer uwen zone Jesum Christum van allen quaden verlost hebt, zult ghy ons behauden duer zijn heligh wtghestortt bloed, met welken hy ons an dat heligh cruce bespranght heift ende ghereynight van allen onzen zonden. <| Besluut des paternosters. Dit ghebed zenden wy tot v almachtighe, eeuwighe God vader, vast betrauwende in v ongrondelicke bermhertigheyt, ende lielighe belofte, want dijn eeuwigh zone ons zalighmaker Jesus, heift ons glieleerd, ende heeten bidden, zegghende, Bidt ende gliy zult ontfanghen, clopt, ende v werdt openghedaen. Ende al wat ghy bidt gheloovet, het zal v gheschien. Al wat ghy bidt in mynen naem,// dat zal ic v doen. Daer omme commen wy, o helighe vader, inden [D vjr] naem uwes eenighs zoïns, gheloovende dat ghy ons verhoord, maei 1) Rijk, gebied. gheift ons onze bedijnghe, niet naer ons goeddijnken, of als wy willen, maer alst v den bequaemsten tijd dijnct, ende als ghy wild, ende door zulken middel, ende inaniere datt dynen helyghen wille behaeght. AMEN. Mare. j. Mat. iy. «| Onderwijs des doopsels. j. Joan. v. Drye zijnder die ghetughe gheven inden hemel, de vader, twoord, ende de helighe gheest. Ende die drye, zijn een. Ende drye zijnder die ghetughenesse gheven inder eerden, de gheest, twater, ende [D vijr] bloed, ende deze drye, zijn een. Ons heere Jesus, sprack // tot zynen apostelen, Mat. xxviij. Mar. xvj. Gaet over al de waerelt, ende vercondight de blyde bodschap allen creaturen, die doopende, inden naem des vaders, des zoïns, ende des helighs gheests, zo wie ghelooft, ende ghedoopt es, die zal zaligh zijn, maer die niet en ghelooft, die zal verdomd zijn. "Wanneer wy dan ghedoopt werden, zo ontfanghen wy een warachtighe ghetughenesse, als dat wy alle die in Jesum Christum ghelooven, ghewasschen ende ghereynight zijn, int precyeus bloed des ghedoods lams Christi ons zalighmakers. Ende dat steken in twater, bediedt ons, hoe dat wy der zonden, ons eyghen wils, ende allen onzen vleesschelicken wellusten, ende beghaerten ghestorven, ende te buten ghegaen zijn. Ende werden alzo als met Christo begraven inder vonte. Ende dat wy weder vter vonte ghehéven werden, dat bediedt ons, als dat wy nu eensdeels vander dood, dat es wt allen zonden, die ons totter dood zoudeu moghen brijnghen, midts een nieu creature serboren zijnde, in een nieu gheestelick leven verrézen zijn. Ende dat wy ooc na dit tydelick staerven, verryzen zullen in een eeuwigh leven. Ende daer op zo ontfanghen wy onzen naem, ende werden zo mede in gheschréven int rolle der ksersten ridderen, ende campvechters Christi, onder den standaerd des helighs cruus, ons leven lanck. Ghebed. O ghebenedijdde voorgangher, ende leedsman des christen volex [Dvijr] Jesu Christe, die v zeiven verne//derende ende verootmoedighende, hebt v van Joannes laten doopen inder Jordane, ende en zijt niet alleen ghedoopt inden water, maer ooc mede inden bloede, ende helighen gheest, wild zo ooc al ons leden wtwendigh, inet onzen zinnen, ende affeccyen inwendigh, bughen ende ghewilligh maken int vulbrijnglien van alder gherechtigheyt, zo dat wy nu den auden Adam, duer dijn helighe ghetughenesse des doopsels ghestorven zijnde, ende dat duer twaerek des helighen gheests, altijds moghen ghedijnken, ende voor ooghen hebben, ons heligh verbond, twelck wy in ons doopsel anghenomen hebben, op dat wy moghen als ghetrauwe campyoenen, teghen waerelt, duvel, ende vleesch strydende, verwinnen ende te boven gaen, met al dat ons zoude moghen daeren, of hinderlic wezen. Amen. // Luc. xxij. Mat. xxvj Mar. xiiij «I Onderwijs des Avondmaels Jesu Christi, int welke hy [Dviij'] ons zijn vleesch ende bloed schijnkende es. S. Pauwels spreict totten Corinthen. Ie hebbe van God ontfan- j- Corin. xj ghen tgheïnt dat ic ulieden ghegheven hebbe, Als dat de heere Jesus, inder nacht als hy verraden wierd, nam dat brood, ende naer dat hy ghedanckt hadde, brackt, ende zeyde, Neïmt ghylieden eïtt, dat es mijn lichame, dat voor ulieden ghebroken werdt. Dit doet in mijnder ghedijnkenessen. Des ghelijcx nam hy den kilck naer dat avondmael, zegghende, dezen kilck es een nieu testament in mynen bloede, dit doet alzo dicmael, als ghy drijnckt in mijnder ghedijnkenessen. Ende alzo dicmael, ende menighwserven, als ghy dit brood eïtt, ende den kilck drijnckt, zo zult ghy der dood des lieeren vercondighen, tot dat hy comt. Daeromme zo wie dit brood eïtt, ende vanden kilc des heeren drijnckt onwaerdighlick, die zal beschuldigh zijn, des lichaems ende bloeds des heeren. De mensche zal hemzelven prouven, ende alzo zal hy van dien broode eten, ende vanden dranke drijnken, want zo wie onwaerdighlic eïtt of drijnckt, die eïtt ende drijnckt hemzelven dat oordeel, niet onderscheedende dat lichaem des heeren. Dit heïft ons de zone gods eerst in ghesteld, op dat wy dat tsghelijcx naer doen zouden, tot dat hende der waereld, ende in wtwendigheden deze houffenijnghe ende ghemeen danczegghijnghe, ende maeltijd hauden // zouden, |Dviij'] van zijnder onsprekelicker liefden ende weldaed tot ons, in eenen testamente ons ghelaten tot verstaerkijnghe des gheloofs. Ghebed. O ghebenedijdde helyghe bloedsturter voor alle zondighe menschen Jesu, verlight zoo ons ooghen des inwendighs verstands, zo dat wy alle te zamen duer een oprechte kennesse, in een gheloove, ende in eenen gheest, inder helygher kaersten ghemeenschap dit misterye ende heligh sacrament zoo ghebruken moghen ende nutten in gherechter wyze, ghelijc ghijt inghesteld hebt, zo dat wy waerdighlic moghen coinmen tot uwer ghemeenschap, ende daer zoo eten ende drijnken, dat wy onderlijnghe tsamen in vierigher broederlicker liefden verzaemt, elcanderen v bitter dood vercondighen, ende die, ghedachtigh wezen moghen. Daer in niet twyfelende, maer vaste totter dood toe by blyvende, als dat v heligh lichaem ende precyeus bloed eens voor ons ande galghe des crucen gh'offert gheweïst heïft, tot een warachtigh zoen ende quijtscheldijnghe van allen onzen zonden. Voort gheift ons gracye dat wy, ende alle menschen te rechte bekennen moghen tot wat cauzen ende waeromme ghy dit nieuwe Testament inghesteld ende gheordonneïrd hebt, op dat wy duer de zelve cracht, mids een oprecht gheloove daer in, teghen ons vyanden, betrauwen moghen. Amen. F i N i s. «| Een zuverlick onderwijs ende leere, Ejr hoe hem alle menschen, een ieghelic in zynen staet, naer wtwyzen der heligher Schrifturen, schuldigh zijn ende behooren te regieren, om met elcanderen dueghdelic hier op Eerden te converserene. Eerst. <1 Hoe hem de Gheestelicke prelaten onder tgheraeene volc behooren te regieren. CHristus sprac tot zynen Apostelen ende disciplen. Ziet ick Matth. x. zende ulieden als schapen in tmidden vanden wolven. Ej' Gaet henen over al de waerelt, ende predickt dat euangelye allen Matthe. creaturen, die doopende inden naem des vaders, des zoïns, ende xxviij. X1X> zal hem voughen met zijnder huusvrauwen. Ende zy twee zullen wezen een vleesch, zo datze nu niet meer twee en zijn, maer een vleesch. Dus dat God ghebonden heïft, dat en zal de mensche niet scheeden. Om oncuusheyt te schuwen, zo hebbe een yeghelic zijn huus- j. Cor. vij. vrauwe, ende een yeghelicke haren man. De man die zal der vrauwen gheven die goedwilligheyt die hy haer schuldigh es, des ghelijcx de vrauwe haren man. De vrauwe en heïft gheen maght over haer eyghen lichame, maer de man. Des ghelijcx oock de man en heïft zijns eyghens lichaems recht niet, maer de vrauwe. Dus en onthaudt d'een den anderen niet, ten zy by consente eenen tijd, op dat ghy in bedijnghe bezig wezen moïgt, maer comt weder te zamen, op dat v de vyand niet en becore om uwer oncuusheyt wille. Het huwelic, ende een onbesmettte slaepcamer, es een eerlick Heb. xiij. dijnck onder alle menschen. God heïft een goet behaghen in man ende wijf, diett te zamen Ecci. xxv. wel overeendraghen. Ecclesi. xxvj. Zaligh es eender goeder vrauwen man, want tghetal harer iaren zal tweevaudigh wezen. j. Cor. v. De vrauwe en zal van haren man niet scheeden, of eyst datze scheedt, zo zalze onghehuwet blyven, of datze weder metten man overeen comme. // \Fvj'] Een ghehuwede vrauwe, alzo langhe als haer man leïft, zo esse Rom. vij. ,jer wet verbonden, maer eyst dat haer man staerft, zo esse los vander wet vanden man. Daeromme alzo langhe als haer man leïft, zo wertse overspeligh ghenaemt, eyst datse by eenen anderen man verkeerd, maer es haer man dood, zo esse bevrijdt vander wet vanden man, zo datse gheen overspel en doet, eyst datse by eenen anderen man es. *1 Van den Maeghdelicken staet. j. Cor. vij. TC zegghe den onghehuweden, ende weduwen (zeyt hv S. PauI wels) Het es hem goed, eyst dat zy blyven ghelijck ic. Maer 1 en connen zy hem niet onthauden, huwen, want het es beter huwen, dan bernen. // [Fvijr] Yanden maeghden en hebbe ick gheen ghebod vanden heere, maer nochtans zo ghevic raed. Ick meene het zy goet, om de teghenwoïrdighe noodzakelickheyt, want hes es den measche goet alzo te wezen. Zydy ontbonden van huusvrauwe, zo en zouckt gheen huusvrauwe, ende eyst dat ghy een huusvrauwe neïmt, ghy en hebt niet ghezondight. Een vrauwe onghehuwet ende maeght, die peynsd om tgheïnt dat den heere angaet, op datse magh wezen heligh van lichame ende van gheeste. Maer die ghehuwet es, dij net om dat der waereld angaet, hoe zy haren man behaghen zal. Nu. xxx. Eyst dat een vrauwe iet beloïft, ende haer verbindt met eenen eede, de welke noch in haers vaders huus es, noch wezende in haer kindsch auderdom, eyst dat de vader de belofte weet, die zy beloïft heift, ende den eed waermede zy haer ziele verbonden heift, eyst dat hy dan zwijght, zo zal haer belofte vaste zijn. Al watse beloift ende ghezworen heift, dat zalze metter daed vulbrijnghen. Maer eyst dat zake datter de vader terstond, na dat hijt ghehoord heift teghen zeght, zo zullen haer beloften, ende haren eed te nieten zijn, ende zy en zal inde belofte niet ghehauden zijn, midts datter de vader teghen ghezeyt heift. •I Vanden Weduwelicken staet. // ZO wie een warachtighe weduwe es, ende verlaten, die hoïpt [F«'ij'] in God, ende zy blijft vulstandigh in bedijnghen, ende smee- )• Tim- v> kijughen dagh ende nacht. Maer die inde wellustigheyt blijft, die es levende dood. Een weduwe zal onberespelick wezen, want esser eenighe die haer huus gheen gade en slaet, die hevet gheloove verloochghent, ende es sergher dan ongheloovigh. En laett gheen weduwe wt kiezen min dan van tsestigh iaren, die eens mans wijf gheweïst heïft, ende die ghetughenesse heïft in goede ghewserken, ende kinderen opghevoedt heift, ende heift ghaeren ghehaerbaerght, ende der helighen voeten ghewasschen, ende den bedructen ghediend, ende eyst dat zy in allen goeden ghewaerken ghestadigh gheweist heift. \ oord schuwet de weduwen die ionck zijn, want als zy hem // mesdreghen hebben, in Christo, zo willen [Fviij'] zy huwen, hebbende verdommenesse, want zy haer eerste gheloove verzaect hebben, ende leeren in ledigheyt van huze t'huze loopen, niet alleene ledigh, maer clappende curieuzelick, sprekende tgheint dat niet en betaemt. Dus willic dat de ionghe huwen, kinderen voordbrijnghen, moeders des huusghezins zijn, gheen oorzake den teghenpartye en gheven, om vermaledyen. Een weduwe, ende een verlatene, al wat zy beloven dat zullen Nu. xxx. zy hauden. «I Vermaen totten ryken dezer waereld. // Eist dat v riicdom anvloeyd, zo en wilter toch v herte niet [F vivj"] (instellen. eSx!£. Een beghaerigh, ende vreck man die heïft dat goet zonder cc e81' 11 ■»' reden, want waer toe heïft de vrecke mensche goet? Diemetalder naerstigheyt te gader hoopt onrechvserdelic, hy vergaderet eenen anderen te vooren, ende een ander zal in zijn goet overvloedigheyt bedryven, ende hy en zal niet verblijdt werden in zijn goet. Des ghierighen ooghe es onverzadelic, in tdeel der ongherechtigheyt, hy en zal niet verzaedt werden, voor ander tijd dat hy verdorrende, zijn ziele verloren hebbe, ende hy en zal niet verzaedt werden, maer hem zal brood ghebreken, ende hy zal met droufheyt over zijn tafel zitten. Mjjn kind eyst dat ghijt hebt, doet v zeiven wel, ende offert Gode waerdighe offerande. Een ryke man zal hem verootmoedighen, ende hem daer in ver- Job. j. blyden, ende niet in zijn goet. Ghebiedt den ryken dezer wsereld, dat zy niet hooverdigh en j. Tim. vj. zijn, noch haer hope en zetten inden onzekeren rijckom, maer op den levendighen God, de welke ons alle djjnc rykelijc gheïft, om dat wel te ghebruken, op dat zy dueght doen, ende ryke zijn in goeden ghewaerken, ende dat zy liehtelick mededeelen, ende ghaerne ghemeenschap maken, verbaerghende hemlieden een goet fondament, inder toecomender tijd, op dat zy vercryghen dat eeuwigh leven. Tobi. iijj. Van uwen goede gheïft aelmoessenen, ende en waerd v aenzichte xlJ- niet van eenighen aermen, want veïl beter es dat ghebet, met Gj' vasten ende aelmoes- '/sene, dan ghegraven schat van gaud of zeiver. Ecclesi. iij. Zaligh es de ryke die zonder smette es ghevonden, ende die na tgaud niet afghekeerd en es, noch en steld zijn betrauwen in gheld noch trezoor. Jacob. v. Eya dan ghy ryke, schreyd, hulende op v ketivigheden die v toecommende staen, v rijcdommen zijn verrott, v cleederen zijn vanden motten gheten, v gaud, ende v zeiver es vanden roeste bedorven, ende haer roest zal v wezen tot een ghetughenesse, ende het eïtt v vleesch wt, ghelijck den viere, ghy hebt schatten vergaderd in de leste daghen, ziet den loon der wsercklieden die v land ghemaeyt hebben, den welken ghy duer bedrogh niet ghegheven en hebt, die roupt, ende de roupijnghe der gheïnder die ghemaeyt hebben, es ghegaen inde hooren des heeren Sabaoths. Ghy hebt in wellustigheyt op der eerden gheleïft, ende in onzuverheden hebdy uwe herten ghevoedt, inden daghe der doodslaijnghe. Ghy hebt ter dood ghebraght den rechvaerdighen, ende hy en heïft ulieden niet wederstaen. Ecclesi. x. Niet en esser boozer dan een ghierigh mensche, noch gheen dijnck ongherechtigher, dan gheld beminnen: want de zulke heïft coc zijn ziele te coope. Amos. vj. Wee ulieden die ryke zijt in Syon, ende hebt v betrauwen inde baerghen van Samaryen. Ghy oversten ende hoofden des volcx, die levende zijt in pomperye binnen den huze van Israël, gheen palen der ryken dezer waereld, en gaen uwen palen te boven, ghy die Gj' afghedeeldt zijt tot inden quadeu // dagh, ende zijt nakende den throon der ongherechtigheyt, ghy die daer slaept in yvooren coetsen, ende legaerdt in v bedde, ghy die daer eïtt het lam vanden cudde, ende de ghemeste calveren, ende speïld op den psalter, ende ghy dicht v liedekins ghelijck David. Den wijn drijnct ghy wt schalen, ende ghy bestrijct v metter alderbester olye ende balseme, maer daer en es niemant, die hem der schaden Josephs antrect. Prou. xj. Die betraut in zynen njcdom, die zal vergaen. Psal. xl. Wel hem die achteslaet op den aermen, want dien zal God verlossen inder boozer tijd. Mattb. vj. En wild ulieden gheen schatten vergaderen op der eerden daer dat roest, ende de motten eten, ende daer de dieven duergraven ende stelen. Maer vergaderd ulieden trezooren inden hemel, daer noch roest, noch motte en bedaerft, ende daer de dieven niet duer en graven noch en stelen. Want daer uwen schat es, daer es v herte. Ghy en mueght God niet dienen ende den rijcdom. Maeckt v vrienden wt den boozen rijckdom, op dat, wanneer Luc. xvj. ghy ghebreken zult, zy v ontfanghen in die eeuwighe tabernaclen. Alle de ghene die rijck werden willen, die vallen in becorijn- j- Tim. vj. ghen, ende inden strec vanden duvel. <1 Vermaen totten Aermen zuchtighen menschen. // ZAligh zijn die aerme van gheeste, want dat ryke der hemelen G ij' , ® i , ,. , ° Matth. v. behoord hemlieden toe. Eens aerms menschen daghen zijn alle quaet, maer een Prou. xv. gheruste concyencye, es een goede maeltijd. Ende beter es een weynigh te hebben metter vreezen Gods, dan veïl schats onverzadigh. Beter es een aerm man die wandeld in zijn simpelheyt, dan een Prouerb. xix, ryke die onwijs es, ende zijn leppen perst. ^ Beter es een weynigh den rechtvaerdighen, boven veïl rijcdoms Psa. xxxvj. der zondaren. De heere es een toevlucht der aermen, een helper inder nood Psal. ïx. ende tribulacyen. Tverlanghen der aermen heïft de heere verhoord. De heere zal den aermen verlossen vanden maghtighen, ende den allendighen die gheenen huiper en heïft. Hy zal den aermen ende allendighen sparen, ende de zielen // der aermer zal hy G ij" zaligh maken. Yten wouker ende boosheyt zal hy haer zielen verlossen, ende Psal. lxxj. haren naem zal eerlick voor hem gheacht werden. Tghebed des aerms zal de heere hooren, ende zal haestigh van Ecclesi. xxj. hem vonnesse ontfanghen. Beter es een aerm mensche die metten zvnen te vreden es, dan Pron. xg. een verwaent mensche, ende hebbende brood ghebreck. Heere God ghy zijt een staercte den aermen ende ghebreckyghen, Esa. xxv. inder tribulacyen, hope inden storm, ende schauberd inder hitte. De aerme mensche en zal niet vergheten wezen tot inden hend, Psal. ix. ende zijn pacyencye en zal inden hend niet vergaen. De heere zal de aermen des volcx vonnessen, ende zal de kin- Psalm. lxxj. deren der aermer zalighmaken, ende zal den onghelijckdoender tonderbrijnghen. De alendighe ende aerme beghaeren water, ende zy en cryghen Esai. xlj. gheen, ende haer tonghe es droghe gheworden van dorste. Ic de heere zalze aenhooren, ie God van Israël, en zalze niet verlaten. Jacob. ij. Heïft God niet vercoren de aerinen van dezer waereld, die ryke in tgheloove zijn, ende serfghenamen des rijcx, twelc God beloïft heïft die hem beminnen? Ecclesi. xj. Daer es een dorre mensche ghebreckigh in tvercryghen, crachteloos, ende overvloedigh in aermoeden, ende de ooghen Gods hebben dien anzien in tgoede, ende heïften opgheheven van zijnder vernedertheyt, ende heïft hem thooft op gheheven. // G iijr *1 Vermaen totten Ambachts man. Gene. iij. ~1"^ tzweet ws aenschijns zult ghy v brood eten, tot dies ghy I weder aerde werdt van daer ghy af ghemaeckt zijt. Job. v. JL Ghelijck een voghel es ghemaeckt om vlieghen, alzo es de mensche gheboren tot aerbeyd. Prou. x. Een leghe hand maeckt aerme, ende der naerstigher hand inaeckt ryke. Zo wie inden zomer vergadert die es wijs, maer die inden ougst slaept, die werd tot schanden. Ecclesi. xxxj. In al uwen wserken zijt naerstigh ende snel, ende v en zal gheen zieckte overcommen. Ecclesi. x. En verheft v niet in v waerck te doene, noch en wild niet twyfelen inden benauden tijd. Pro. xviij. Zo wie traegh es in zynen aerbeyd, die es een broeder des verdervens. // G iy * Ledigheyt brijght vaeck, ende een ledighe ziele zal hongher lyden. Prou. xix. De opzetten, ende voorneïmsels eens naerstighen, bnjnghen overPro. xxj. yjoedigheyt, maer een traegh mensche die lijd ghebreck. y. Thes. iij. Die niet en waerckt, die en zal niet eten. Psa. ciij. De mensche zal wtgaen tot zynen waerke ende bezigheyt, totteu avond toe. Psalmo. Want ghy eten zult vanden aerbeyt uwer handen, zo zijt ghy cxxvg. zaligh, ende v zal wel gheschien: U huusvrauwe zal zijn ghelijck een vruchtbarigh wijnstoc in uwen huze, ende uwe kinderen ghelijc ionghe olijf spruutkins an uwer tafel. Ziet alzoo zal de mensche ghebenedijd werden die den heere vreest. Eoole. v. Die waerckt, dien es den slaep zoete, weir hy lettel of veil gheten heïft. Maer de vervuldheyt des ryken, die en laet hem niet slapen. Prouerb. En wild niet waerken om ryke te werden, maer steld uwer wijsxxxiij. heyt mate. Ecclesi. xix. Een waercman die een droncaert es, en zal niet ryke werden. Prou. xx. En bemind den slaep niet, op dat ghy gheen ghebrec en lijdt, maer opent v oghen, ende werdt van broode verzaedt. Een yeghelic mensche die eïtt ende drijnct, ziende tgoet van Eccle. iij. zynen aerbeyt, dats een gave Gods. viij. *1 Vermaen totten Relygyeuzen. // DEn reynen ende onbevlecten Gods dienst voor God den vader Giiij' es dezen. Jacob. j. De weduwen, ende weezen vizitéren in haer tribulacye, Ende hemzelven onbesmett hauden vander waereld. Zo wie hem laett dijnken dat hy een relygyeus es, of dat hy God dient, ende en bedwijnght zijn tonghe niet, maer laet zijn herte dwalen, dien dienst Gods es ydel. De vreeze des heeren, es een devotigheyt der wijsheden. Devotig- Ecclesi. j. heyt zal bewaren ende rechtvaerdigh maken dat herte, ende zal blyschap ende ghenouchte gheven. *1 Vermaen tot den coopman. // HEt en doogh niet, ten doogh niet, zo zeght een ieghelick G Hij' cooper: Maer als hijt wegh heïft dan prijst hijt. Prou. xx, En wild niet lieghen noch, met uwen naesten valschelick Levi. xix. handelen, noch onghelijck doen, met valscher ellen, ghewighte, of mate. Als ghy uwen naesten iet vercoopt, of iet teghen hem coopt, Levi. xxv. zo en wild hem niet bedrieghen. Scheld quyte de schuld der quader coopmanschap. Esai. lv. En hebt gheen tweederande ghewighte in uwen zack, als groot Deu. xxv. ende cleene. Ende binnen uwen huze en zal gheen tweederande coorenmate wezen, als groot ende cleene, op dat ghy langhe leven moïgt, want die dat doet, die es eenen gruwel den heere. God kend den bedriegher, ende die bedroghen werd. // Job. xij. *\ Vermaen tot den Landman. [G»r] Die zijn land ouffcnt, die zal van broode verzaedt werden. Prou. xij. Die zijn cooren baerght, die zal vanden volke vervlouckt Proue. xj. werden. Maer diedt vercoopt, die crijght benediccye. Als ghy op uwen acker gheougst hebt, ende hebt eenen schoof Deutro inden acker vergheten, zo en zuldy niet ommekeeren om dien te xxiiij. halen, maer hy zal den vremden toebehooren, ende den weduwen, ende den weezen, op dat v God ghebenedye in al de waerken van uwen handen. Des ghelyken als ghy uwen olijfboom, of wjjngaerd ghelezen hebt. IV. 5 Levi. xix. Als ghy uwen acker ougst, zo en zuidyen totten vtersten niet [G»'] afsnyden, oock en zuldijt niet te // nauwe op vergaderen. Alzoo oock en zuldy uwen wijngaerd niet te nauwe aflezen, noch die afghevallen bezyen oprapen, maer den vremdelijnghen ende aermen zuldijt laten, want ic ben de heere v God. <| Vermaen totten Crijghknechten, ende Sauweniers. Deu. XX. 4 Ls ghy inden crijgh treckt teghen v vyanden, ende ghy ziet \ de pserden ende waghenen des volcx, ende dattet veil groo/~\ ter es dan ghy, zo en ontzietse niet. Ende wanneer ghy voor een stad comt om die bevechten, zo biedt haer teerst paeys, ende indien zy niet en wild, zo vaerter in. Maer als ghy vooi eenighe stede light om die te winnen, zo en zuldy de boomen die [G vj r] etelicke vrucht // draghen niet af cappen, want zy zijn haut, ende gheen menschen, maer die gheen vrucht en draghen, maeckt daer af bollewaerken. Jud. vij. Die vervaerd es ende vreest, die zal wederom thuuswaert keeien. Mecha. iij. Lichtelick maght gheschien dat veïl volcx van lettelen tonderbracht zal werden. Ende daer en es gheen onderscheed by God, in lettelen of in velen. Ende inde menigte des haercrachts en light de victorye niet, maer vanden hemel zo comt de cracht. Luc. iij. Ghy Sauweniers en wild niemant slaen, noch onghelijc doen, maer zijt te vreden met uwer sauldye. •I Vermaen totten Tollenaeren. Luc. iij. Hy Tollenaeren en wild vanden volke niet meer heesschen, dan 1 TT v bevolen en es te nemen. «I Vermaen totten Woukeraors, Lombaerds, ende Uzuriers. // [ö ty""] 1 Ist dat v broeder bystier es, ende zoo tachter dat hy hem- Lev. xxv. IJ zeiven niet helpen en can, ende ghy hem opneïmt, als een .IJ vremdelijnck, op dat hy by v leve, zo en neïmt gheenen wouker van hem, noch iet meer, dan ghy hem ghegheven hebt, maer vreest uwen God, zo dat v broeder met v leven magh, ende en gheïft hem v gheld niet tot wouker, croos, of wasdom. Esdre. v. En wild gheenen wouker nemen een yeghelick van zynen broeder, Den. xxiij Ghy en zult an uwen broeder niet woukeren, noch met ghelde, noch met spyze, noch met al daermen mede woukeren magh. Maer leend uwen broeder zonder croos, van dies hy ghebreck heïft. Als eenigh van uwen broeders tot aermoede ghecommen es, in eenigh vanden steden van uwen // lande, dat de heere v God v [G»»;'r] gheven zal, dan en wild v herte niet verharten, noch uwe hand toesluten teghen uwen aermen broeder, maer doese hem open, ende leendt hem tghene dat ghy ziet dat hy vandoene heïft. Ende wacht \ dat ghy gheenssins zo quaet een ghepeyns en hebt, als dat ghy in v herte dijnct, Ja hy en zoudt my niet wedergheven, ic zoude tmyne verliezen, ende dat ghy alzo v ooghen afkeerd van uwen aermen broeder, hem niet willende gheven tghene daer hy v om bidt, wacht v hier af, op dat hy over v niet en claghe, noch en roupe totten heere uwen God, ende datt v dan tot zonden gherekend werde. Maer ghy zullet hem gheven, ende en zult met hem niet met allen schalkelic of loozelic handelen, als hy van noode heïft gheholpen te zijn, op dat v God ghebenedye, in al uwen wserken daei ghy hand anslaet. Het zullen altijd aerme by v wezen, daeromme ghebiede ick v ende zegghe, dat ghy v hand opendoet, die bedruct ende aerme zijn, uwen broederen, binnen uwen lande. Eyst dat ghy mynen aermen volke, dat daer by v woïnt, zeyt Deu. xxij God, eenigh gheld leendt, ghy en zultze niet overvallen, ende bedwijnghen als een straffaert, noch ooc met wouker benauwen. Heere zeyt David, wie zalder wonen in uwen tabernakel, ende Psal. xiv. rusten op uwen helighen baergh ? Die ghene die zynen broeder haudt, dat hy hem toezeght, ende die zijn gheld niet ghegheven en heift tot wouker, ende en heift gheen ghiften op den onnozelen ontfanghen. // Wanneer een mensche oprecht es, ende doet recht ende ghe- [Gvvj*] rechtigheyt, ende gheenen mensche bedrouft en heïft, ende zynen Eze- xviü schuldeneere zynen pand weder gheift, ende die met gheweld niet gheraept, noch gheschraept en heïft, ende heift zijn brood den hongherighen ghedeeld, ende den naeckten ghecleed, ende zonder wouker gheleend, ende niet tot wasdom ghenomen en heïft, dits een rechtvserdigh man, ende zal dat leven hebben. Zy nemen ghiften om bloed te storten. Zy woukeren ende Kaai. xxy nemen wasdom onder elcanderen, ende bedryven haer ghierigheyt over haren nasten, ende bedrieghen elcanderen, ende vergheten mijns zeyt de heere. Hy woukert Gode, die den aermen ontfermt. Pro. xix. •I Vermaen totten Hoereirders, ende Boeleirders. // DEr hoeren leppen gheven honighraet, ende haer kele es claerder [Gviijr\ dan een olye, maer haer vtersten zijn bitter ghelijck der Proue. v. alssene, ende haer tonghe es schaerper, dan een op beede zyden snydende zwaerd, haer voeten die dalen ter dood, ende alle haer weghen duerlyden totter hellen, zy en gaen den wegh des levens niet, ende al haer voetstappen zijn ydel, ende zy en weet niet waer zy gaet. Dus elck make zynen wegh verre van haer, ende en comt omtrent der dueren van haren huze niet. Proue. ix. Een ghemeen wijf zitt in haer duere, om naer te roupen die daer voorbygaen, ende zy zeght, die ionck ende zot es die comme tot mv, ende totten onzuveren van herten heïft zy ghezeyt, ghestolen water es zoete, ende ghestolen brood zeer lieflick, ende hy en wist niet datter ruezen binnen waren, ende vten diepsten der hellen haer tafelghezellen. Ecelesi. ix. Keerd v ghezichte af van een ghetooyt wijf, ende en bezied gheen vremd ghedaente. Yeïl zijnder vergaen duer tghedaente der vrauwen, want daerduer ontsteickt de beghaerlicheyt ghelijc een vier. Pro. xxix. Zo wie een hoere opvoedt, die werd zijns goeds quyte. Ecclesi. xxix. Den hoereïrder es alle brood zoete, ende overtredende en werd hy niet moede tot inden hend. Maer die zijn bedde overschrijd die haett zijn ziele, ende hy zeght, ic ben in tdonker, wie ziet my, de weeghen decken my, niemant en ziet my, wien zal ïck vreezen ? Ende hy en bekend niet, dat de ooghen des heeren alle dijnck anmeerken. ƒ ƒ [O«'<;•] Een hoere es een diepe gracht, ende eens anders wijf, eenen Prcraerb. nauwen put. Zy leght laghen by den weghe ghelijc eenen roover, xxi9- ende wienze onschalc vind dien doodse. Prouerb. Der hoeren mond es eenen diepen put, wien god onghenadigh xxij. es die valter in. l.Corin. x. En wild gheen hoererye bedryven, ghelijc zommighe bedreven inden auden tyden, ende wierden gheplaeght xxiijm. op eenen dagh. j.Thes. iiij. Den wille Gods es dat ghy v onthaudt van hoererye, op dat een veghelick zijn vat wete te bezitten in heligheyt, ende eeren, niet "inde beghaerte des lusts, ghelijck de heydenen, die van God niet en weten. Ephe. iiij. Alderley oncuusheyt ende dorperye, en zal onder ulieden niet Pro. xxy. ghenomt werden, ghelijck den helighen betaemt, noch schandelicke woorden, zotte clappijnghen, ende onzuver iockerye. i.Cor. vj. Schuwet hoererye, want alle zonde die een mensche doet, es buten den lichame. Maer die hoereïrd, die zondight in zijn eyghen lichaem. Weït ghy niet, dat zo wie een hoere bekend, die werd een lichaem met haer. Gftlla. v. Overspeïlders, hoereïrders, boeleïrders, ende alle onzuver men- schen, en hebben gheen deel in tryke der hemelen. Hiere. v. Waer in zal ick v ontfermen (zeyd de heere) v kinderen hebben my ghelaten, ende zy zwaeren in hem die gheen goden en zijn. 1c hebze verzaed, ende zy hebben ghehoereïrd, ende leïfden onzuverlic inden bordeele. De vryers zijn pserden gheweïst // naer de vrau- Hj' wen, ende zijn hijnxsten gheworden, ende een ieghelick hunkerde naer de huusvrauwe van zynen naesten. En zal ic op deze dijnghen gheen vizitacye hauden, zeght de heere, ende en zal mijn ziele over zulc volck gheen wrake doen? *1 Vermaen totten droncaerds. WEe den ghenen die des raorghens tylick opstaen, om zupen Ksai. v. ende drijnken, ende blyven zitten tot inder nacht, tot dat hemlieden de wijn verhitt, ende hebben harpen, lutcn, trommen, ende pypen in haer brasseryen, ende en zien op dat waerck des heeren niet, noch en bemaerken niet op dat schepsel zijnder handen. "Wee v die vroïm zijt om wijn te drijnken, ende staerke mannen ter dronkenschap. // Waer es wee, waer es leed, waer es twist, waer zijn culen, waer u j» zijn wonden zonder cauze, waer zijn roode ooghen? Eyst niet den Pro. xxiij. ghenen die daghelicx dronken drijnken, ende en zijn nieuwers mede becommert, dan met schalen ende potten wt te drijnken ? De wijn gaet zoetelic inwaert, maer ten lesten zo bijtt hy ghelijck eender slanghen. Ende als de mensche vol ende zat es, dan zien zijn ooghen naer ander wyven, ende zijn herte spreïckt dan verkeerde dijnghen. Wacht dat ulieder herten niet bezwaerd en werden met te vele Luc. xxj. etens of drijnkens. De wijn es crachtigher, dan eenigh mensche die hem drijnckt, jij. want hy doet tverstand ende redene dolen. Ende als de menschen Esdra. v. den wijn te vele drijnken, zo vergheten zy alle vriendschap, ende broederschap, ende zy nemen zwaerden, ende als zy versmoordt gheweist hebben, ende opstaen, zo en weten zy niet wat zy ghedaen hebben. De wijn es vol luxuryen, ende dronkenschap, es zeer beroerlick, Prou. xx. zo wie hier inne becommert es, die en es niet wijs. Daer en es gheen secreït, daer dronkenschap regneïrd. En weïst Prouerb. niet clouck om wijn te drijnken, want de wijn heïfter vele verdorven, xxxj. Het vier prouft dat hart yzer, alzo zal oock de wijn, in dron- Ecclesi. xxxg kenschap ghedronken, der hoverdigher herte straffen. Maer de wijn soberlick ghenutt, es den menschen bequaem. Want hy es tot vrolickheyt gheschapen, ende niet tot dronkenschap. // Soberen Hij' dranc es goet der zielen ende den lichame. Een weynigh wijns es zeer bequaem den wyzen. Maer te vele Ecciesi, xxxj. ghedronken verweckt graetijnghe, ende gramschap, ende bitterheyt der zielen. Die moedigheyt der dronkenschap, es een anstootijnghe den onvoorzichtighen, verminderende de cracht, ende makende wonden. Ephe. v. En drijnckt niet dronken, want daer wt comt een onghemannierdt wezen. *1 Vermaen tot allen zondaers in tghemeene. D' Eze. xviij. ~I~\E ziele die zondight, die zal staerven. Het kind en zal de zonde zijns vaders niet draghen, noch de vader zijns zoïns zonde. Maer de rechvaerdigheyt des rechvaerdighen zal op hem wezen, ende de boosheyt des ongoddelicx zal ooc op hem wezen. Maer eyst dat zake dat een ongoddelick mensche, afstaet van zynen zonden, ende leedschap heïft van allen zynen boosheden, ende bewaerd alle mijn gheboden, hy zal leven ende niet staerven: ende ic en zal zijnder zonden niet meer ghedijnken. Efce. xxiij. Ick en wil de dood vanden zondaer niet (zeght de heere) maer dat hy hem betere, ende leve. *1 Vermaen tot allen menschen in tgenerale. Levi. xix. | ^ïEn ieghelic zal zynen naesten straffen als hy mesdoet, op dat 1-^ de schuld op hem niet en comme. // H ij' 1 A Weïst alle te zamen eendraghtigh in tgheloove, ghelijcghezint, vercierd met broederlicker minnen, medelydende, ontfermhertigh, zebaer '), ootmoedig, niet ghevende quaet voor quaet, noch malediccye voor malediccye, maer in contraryen, ghebenedyende, want daer toe zijt ghy gheroupen, op dat ghy de benediccye tot aerfghenamigheyt bezitten moïgt, want die tleven beminnen wild, ende goede daghen zien, bedwijnghe zijn tonghe van quade, ende zijn leppen en spreken gheen bedrogh. Maer dat hy vanden quaden scheede, ende doe dueght, zouke paeys, ende volghe dien, want des heeren ooghen zien op de rechtvserdighe, ende zijn ooren zijn tot haren ghebeden. Maer des heeren aenschijn es op den ghenen die quaet doen. F I N I 8. jj 1) Zedigbaar, eerzaam, deugdzaam. «I Hier naer volght zuverlick bewe- Hiij- zen, hoe hem allen kaersten menschen, daghclicx in bedijnghen ouffenen, ende bezigh maken zullen. <1 Des morghens alsmen opstaet, ende hem cleedt. *| Ghebed. OGhebenedijdde vader ons heeren Jesu Christi, den welken niemant dan wt alzo vele als ghy hem ghegheven hebt, en kend, gheïft dat onder alle dijn weldaden, die ghy my bewyzende zijt, die aldermeeste die eenen mensche zaude moghen gheschien, my ghebueren ende toe commen // magh: Te wetene, H tij' dat ghelijc ghy dit traegh lichaem vanden slaep hebt doen ontwecken duer v milde gracye, wild ooc alzo mijn ziele vter deïmsternessen ende zonden dezer waereld verlossen, ende naer den slaep des tydelicx doods, dat zelve wederom levendigh maken, tot uwer gloryen. Want by v en eyst maer eenen slaep, dat wy de dood nommen. Ic bidde v voord hemelsche vader gheïft dat dit traghe lichaem den gheest, ende der zielen onderdanigh zy inden dienst der dueghden, op dat zy tsamen hiernamaels moghen commen inde eeuwighe vrueght. Ons eerste vader Adam wierp hemzelven wt die alderblijnkenste ende opperste hoogheyt, inden poel ende ongrondelicke diepte ende afgryzelicheyt der eewigher verdommenes, ende verachtijnghe Gods. Maer ghy Jesu Christe, ghevende hem de hand, hy es wederom opghestaen. Alzoo ooc wy aerme hulpelooze, ende ketivighe menschen, ten zy dat wy opgheheven werden, wy blyven eeuwelic ligghende. Dus alderzachtmoedighste Jesu, patroon van allen ksersten menschen, ghelijck ghy dit onzuver vleesschelic pac, duer uwer ghenaden opheft, wild zoo mijn zinnen, herte ende moed, tot keimessen dijnder liefden ende waerdigheyt opheffen, ende ons met v zeiven cleeden, als met eenen tweesten Adam, de welke ons duer uwe rechtveerdigheyt decken magh, van allen onzen naecktheden. Want ten zy dat ghy ons duer uwer ghenaden cleedt, ende met uzelven deckt, ghelijc een hinne haer kiecxkins behoed voor der wuwen clauwen, wy blyven naeckt // H Hij' van allen goeden ghewaerken. Ende zo crijght de vyand over ons lichtelick gheweld ende maght. •I Des avonds alsmen te bedde gaet. *| Ghebed. Ült ons staervelic lichaem, het welke duer die zonde van daglie te daghe minérende ende te nieten gaende es, moet ten lesten gheheel vergaen ende aerde werden, van daert afghenomen ende ghemaeckt es, ende dan zal onze ydelheyt, die wy ons, duer ons onwetenheyt, ghemaeckt hebben, hende nemen. Maer alderghenadighste schepper aller dijnghen, wild my, die van v vergaderdt ende ghemaeckt ben, zoo breken ende scheeden, zo dat ick dijnder dissolucye, ende van wien ic tsamen gheknocht ben, voorHiiij' daghtigh wezen, ende ter her-//ten nemen magh, anziende waer ic henen moet, op dat ic, niet bereed zijnde, niet en werde ghebrocht zonder bruloft cleed, voor dynen rechterstoel. Want ghelykerwijs dat, naer dat den dagh gh'eleden ') es, wy ons tot rusten gheven alzo moeten wy ooc, dit leven ghehendt, rusten inder dood. Niet en esser den leven ghelykere, dan de dagh. Ende niet zo ghelijck der dood, als de nacht. Ende niet zo ghelijc den grave, als de coetse, of bedstede. Dus goede bewaerder ende beschaermer alles quaets, gheïft ons, als dat wy nu ligghende onmaghtigh onszelfs, duer v, teghen allen anstoot des vvands vander hellen moghen bewaerd ende beschaermdt werden in dezer nacht. Amen. •I Alsmen tot zynen waerke gaet. // <| Ghebed. OGoederthieren hemelsche vader, ghy weïtt, ende hebbet ons gheleerd, hoe groot der menschen cranckheyt es, zo dat zy zonder dijn goddelicke hulpe niet en vermoghen. Dus wild ons dan zenden dynen helighen gheest, dat hy magh ons zinnen, verstand, ende reden verstaerken, beweghen, ende stieren in al tghene daer wy heden dezen dagh wtwendigh hand anslaen, of van dies wy inwendigh peynzen ofte voornemen zullen, op dettet al gheschien magh dy ter eeren, ons ende onzen even nasten tot proffijt. Amen. 1) Voorbijgegaan. •I Alsmen ieuwers reyzen wild. «| Ghebed. // Dit ons leven bermhertighe heere, es anders niet dan een duer- [H v"] lijd ') ende peregrinage, want wy en hebben hier gheen blyvende stad, wy zijn van v wtghegaen, ende moeten wederom tot v keeren. Maer tusschen alle de laghen, aenstoot, eulen *), ende strecken, die de vyand ons in zonden verblend, ghemaeckt ende gheleyd heïft: O ghy heere Jesu leedt ons metter hand, want ghy zijt een warachtigh zeker ziende, ende ghetrauwe vriend, doet open ons ooghen, zo dat wy den wegh, die ghy zelve zijt, niet en messen, maer leedt ons duer v zeiven totten vader, op dat wy alle te zamen een moghen zijn met v ende met hem, ghelijc ghy een met hem zijt. O alderbermhertighste heere, ghelijc ghy den inenschen die dy duer een simpel, onnozel, ende zuver herte dienen ende behaghen, zendende zijt dijn helighe inghels tot bewaerders, byden welken zy gheleedt werden als ionghe kinderkins, vanden ghenen die auder ende staerker zijn dan zy, wild doch in zulker wijs, ghelijck ghy den zone van dien eerwaerdighen Tobias, als hy reyzen zoude, zond den inghel Raphaël tot eenen leedsman, ons oock den zeiven inghel (al en zijn wijt niet zo waerdigh, als dien Tobias was) zenden, die ons den moed verstaerke, ende leede duer den wegh, die niet ons, maer v heere behaghelick zy. Amen. •I Alsmen thuus comt of daermen wezen wild. // *| Danckzegghijnghe, ende Ghebed. [Hvj'\ IC dancke v hemelsche vader, duer die goede ionste ende ghenade, die ghy my bewyzende zijt int wtgaen, ende int wederkeeren, duer dijn helighe benediccye, die ghy eiken schijnct die dijn goddelic woordt, waernemen ende bewaren. Verleendt ons toch goederthieren God, hier daer wy gheenen rechten thuus en hebben, een oprechte, die alle dijnc te boven gaet, gheruste concvencye, duer uwen zone Jesum Cbristum, die onze ruste es. •I Voor Keyzer, Conijnghen, Heeren, ende Vorsten. // «| Ghebed. [H vj "] 0 Heere der heeren Jesu Christe, ghy zijt eenen spieghel ende voorbeïlde der gheïnder die landen ende steden regieren, den welken zy behooren na te volghen, want ghy zijt de beste 1) Doorgang. 2) Bedriegerijen. ! ende de wjjsste, ende daeromme en moïghdy niet dwalen, noch anders doen dan wel. Wild toch alle de ghene die ghy duer uwe goddelicke voorzienigheyt int regieren des volcx, als haerders ghesteldt hebt, metten lichte dijnder claerheyt, ende metten viere dijnder liefden ontsteken op dat zy duer v, als duer een voorgaende licht, moghen zien ende anmaerken, best ghedaen van noode zjjnde, om dat te volbrjjnghen, op v altijds haer ooghemaerck nemende, niet doende dat hemlieden alleene goed dijnckt, maer dat v ter [Hvijr] eeren ons tot huerbuer, ende haer tot za-//ligheyt zy, zo dat zy haer officye hemlieden van v ghegheven, wel ende te rechte bedienen moghen, op dat zy met ons, ende wy met hemlieden tsamen een paeyzelick, godvruchtigh, ende gherust leven leeden moghen. Amen. *\ Voor alle leeraers, ende predicanten vanden helighen woirde Gods. •| Ghebed. OOntfermhertigh priester, operste Bisschop, ende waerachtigh goed herder Jesu, wild toch alle leeraers ende predicanten die ghy gheroupen ende ghezonden hebt tot waercklieden in [H vij •] dynen helighen ougst, om ons dat brood dijns // helighs woïrds te brekene ende te bedeelene, duer uwen gheest verstaerken, zo dat zy moghen vromelick haer zielen voor dijn heliga woïrd, ende voor haer schaepkins stellen, teghen allen oploop der grypender wolven, ende valsche prophéten, die ons duer valsche leerijnghe, om haers buucx wille, zouken te verleedene. Zo dat zy dijn helighe wet, ende euangelye eerst zelve belevende, ons die zo vercondighen, als dat wy daer duere gheleerd ende ghesticht moghen wezen, ende dijn Goddelicke eere daghelicx daer duer meer ende meer grootghemaect magh werden. Amen. *1 Voor den ghenen die in doods nooden te bedde ligghen, of anderssins. // [Hviij'] *1 Ghebed. OZoethertigh medecijn, ende ghezondmaker van ziele ende lijf Christe Jesu, wild dijn aerme zondighe creature. N . die hier met zieckten ghevanghen ende ghebonden light, met dynen ooghen vol der ghenaden anzien, ende anschauwen, ende zijn cranckheyt keeren tot uwer gloryen, den zieken tot zaligheyt. Ende wild hem ghedooghzamighe pacvencye verleenen, zo dat hy stantaftigh blyven magh tot inden hend, ende ridderlick met warachtighen gheloove stryden teghen alle becorijnghe des vyands, wanneer hy hier niet langher blyven en magh. Amen. *1 Voor alle Yraukins ghebonden metten bande der naturen. // •| Ghebed. [H viij'] GOede trauhertighe heere Jesu Christe, ghelijck ghy v disciplen, ende wtvercoren helighen, mannen ende vrauwen in al haer nooden, martyrye, ende pyne, die zy vanden tyrannen lydendc waren onbeschuldigh, ghetroost ende verlost, ende hemlieden van haren wonden, ende smerten gheheel ende al ghenezen hebt, duer hope der croonen des eeuwighs levens. Wild zo oock verlossen, ghy die een helper zijt ter nood (allen den ghenen die v anroupen) dit aerme cranc vaetkin, twelc hier met eender vrucht, naer dijns selfs beïlde ende ghelykenes, begurdt es (Niet ieghenstaende zijt verdiendt heïft, in tovertreden dijns helighs ghebods, in pynen ende wee haer kinderen te baren) als datse niagh werden blyde moeder, duer de nieuwe creature, midts goeden spoet, de vrucht naem ende kaerstendom vercryghen magh, ende de moeder ghepurgierd werden tot dijnder eeren, ende harer zalig heyt. Amen. •I Voor alle menschen in tgenerale. // <| Ghebed. Ij' 0 Eerzame brudegoom van alle kaersten zielen Jesu Christe. "Wien dijn helighe vergaderijnghe aldermeest ter herten gaet, ende de welke ghy beloïft hebt, nemmermeer te laten, verblijdt ende vermeerderdt de zelve, duer bekeerijnghe van velen nieuwen creaturen gheestelic, vanden ghenen die v noch niet te rechte en kennen, op dat wy alle te zamen, duer eenen God, eenen zaligmaker, een gheloove, een doopsel, eenen gheest, ende een ghevoelen, moghen wezen kinderen van dynen hemelschen vader, verzaemt in eenen lichaem, van welken ghy thooft zijt, in ghemeender cantaten ende liefden deen tot den anderen. O heere Jesu raedghever ende autheur des paeys, liefden, ende weldaden, vermoruut ons herte ende al ons crach//ten, als dat wy elcandcren gheionstigb lj' wezen, wy die principalick den naem draghen, dat wy kaorstenen zijn, zo dat alle menschen daer duere tot v ghetrocken moghen werden, ende zien, als dat wy v disciplen ende naervolghers zijn. Amen. •I Voor de Stad daermen inne woind. «| Ghebed. HEt en zy ghenadighe heere, God almaghtigh, dat ghy de stad bewaerd, te vergheïfs waken zy dieze bewaren. Dus zend heere dynen helighen gheest inde herten vanden ghenen die onze stad regieren, op dat zy met ons, ende wy met hemlieden lij' leven moghen in dijn goddelicke vreeze, op // dat ons wel gheschiede, zo dat wy niet meer en betrauwen op gheweldighe waerlicke cracht, als gheld, paerden, wapen, of staerke muren, maer veïl meer op v, die een beschaermcr zijt, over den ghenen die vast in v betrauwen. <1 Voor alle Vruchten van aerderyke. *| Ghebed. 0 Goede vader ende ghever aller goeden God almachtigh, wy wormkins der serden, slaven ende aerbeyden, spitten ende delven, ackeren ende ploughen, planten ende zaeyen, wy en connen niet meer. Maer ghy alleene mueght, ende wild, in bequaI ij' mer tijd, den wasdom gheven. Dus alder//beste, ya alleene goede vader ende God, wild alle vruchten van serdrvke, duer v goddelicke voorzienigheyt bewaren, ende tot vulcommenheyt laten opgroeyen ende wassen, niet dat wijt waerdigh zijn, maer om dijns naems wille, zo dat wy de zelve moghen ghebruken, tot onzer noodturft met dancbaerheyt, ende altijd tot uwer eeren. Amen. «I Des noenens alsmen gaet eten Danckzegghijnghe voor de maeltijd. GOd scheppende hemel ende serde, met datter omtrent es, Duer zijn heligh woïrd hijt al ghebenedijdde. Danckbaerlick ghebruuckt wies hier praesent es, // I iijr Hem sprekende lof die ons van zonden vrijdde. Ons vader etc. Eïtt ende drijnckt alle gadere, Twerd ons gheiond van God den hemelschen vadere. *\ Danckzegghijnghe na de maeltijd, het zy des noenens, of des avonds. LOf, eere, ende danckbaerheyt, Zy God den vader inder eeuwigheyt. Die ons duer Jesum Christum heïft verlost, Daghelicx spijst, ende gheïft deu cost. Ons vader etc. Een vast gheloove ende Christus vrede, Zy ons, ende onzen even raensche mede. // •I Concluzye. 1 • WEI hem die hem in deze goede dijnghen ouffent, ende dieze Ecclesi. 1. in zijnder herten zett, die zal altijd wijs zijn. Eyst dat hyer naer doet, zo zal hy in allen dijnghen staerck zijn. Eyst dat ghy dit weïtt, zaligh zydv eyst dat ghijt doet. Joan. xiij. De knecht die zijns heeren wille weet, ende niet en doet, die Luc. xij. zal zeer ghesleghen werden. Maer die den wille Gods doet, die blijft inder eeuwigheyt. Joan. ij. Deze dijnghen zijn gheschreven, op dat wy gheloovende inden Joan. xx. naem Chrïsti Jesu, zauden hebben dat eeuwigh leven. Het welke de operste goedheyt hem allen verleene, die dit teghenwoïrdigh boucxkin hooren, zien, of lezen zullen. AMEN. F I N I 8. Der Leken Wechwyser Auth. Ioan. Anastasio Veluano. INLEIDING. Onder de geestelijke leidslieden van het Nederlandsche volk in het tijdperk van den gewichtigsten strijd, de woi'dingsperiode zijner nationale zelfstandigheid, bekleedt Joannes Anastasius eene eerste plaats. Wil men weten, wat er omging in de harten en hoofden van het kloeke geslacht, dat in de laatste decenniën der zestiende eeuw alles op het spel zette om staatkundige en godsdienstige vrijheid te veroveren, men raadplege het veelgelezen boek, waaraan hij den titel gaf van „Der Leken Wechwyser", in het j. 1554 voor het eerst, later herhaalde malen gedrukt. De eerste drukken verschenen nog in een tijd van betrekkelijke rust, maar deze rust was de stilte vóór den storm. Waarschijnlijk is men niet ver van de waarheid, wanneer men de verbreiding van dit geschrift beschouwt als het werpen van den strijdkreet in de gemoederen, gemoederen, door al wat voorafgegaan was, door de verkrachting van bezworen privilegiën zoowel als door het onderdrukken van de zucht naar hervormingen, vooral door de terechtstellingen van vele vromen die niemand kwaad hadden berokkend, buitengewoon ontvankelijk gemaakt voor de woorden der voorstanders van verandering, van het scheppen van nieuwe toestanden. In den kerker, door een slachtoffer der geloofsvervolging werd dit boek beraamd en voorbereid. Toen de ure der bevrijding voor hem geslagen had, slingerde hij het de wereld in als een „Te wapen", dat niet te vergeefs weerklonk. Dat velen, die in stilte op betere tjjden hoopten, moed schepten, dat in het j. 1566 plotseling de hervormde prediking aan alle kanten opkwam en duizenden tot zich trok, dat de kerken werden overrompeld, de beelden tegen den grond verbrijzeld, helaas! ook onschatbare voortbrengsels der IV. 6 Christelijke kunst, historische gedenkteekenen van éénige waarde onherstelbaar vernietigd werden: na de lezing van „Der Leken Wechwyser" zal men het zielkundig verklaarbaar vinden. Mag men ook Joannes Anastasius niet rangschikken onder de onmiddellijke bewerkers van het gebeurde, naast andere invloeden moet die van zijn boek hebben bijgedragen om onder het volk de diepgaande beweging te wekken, die zich in het j. 1566 en daarna openbaarde. Aan de partij, welke hier te lande in de zeventiende eeuw op staatkundig en kerkelijk gebied den boventoon voerde, kon „DeiLeken Wechwyser" niet behagen. Dientengevolge is dit werk toen in vergetelheid verzonken. Van den schrijver bleef weinig meer dan de naam en enkele vage bijzonderheden omtrent zijne theologische richting in gedachtenis. Een schitterend artikel van Moll deed hem voor het Nederlandsche volk als uit de dooden opstaan '). Het gelukte echter niet zijnen geheelen levensloop op te helderen. Slechts voor de jaren 1544—1554 kon deze met zekerheid worden vastgesteld. Sedert zijn eenige belangrijke zaken aan het licht gekomen. Ter bestrijding van „Der Leken Wechwyser" heeft de inquisiteur Joannes Bunderius van de Dominikaner orde een omvangrijk werk in de Latijnsche taal uitgegeven onder den titel: „Schild van liet rechtzinnig geloof tegen de vergiftigde pijlen van Joannes Anastasius Veluanus". Het bestaan van dit uiterst zeldzame werk is aan Moll bekend geweest. Hij heeft het echter niet kunnen raadplegen. Uit de rijke universiteits-bibliotheek te Gent word mij een exemplaar ter leen verstrekt2). De inhoud bevat niet alleen een paar 1) W. Moll, Johannea Anastasius Veluanus en wier Leken Wechwysereene bijdrage tot de geschiedenis der Hervorming, inzonderheid in Gelderland, in liet Kerkhistorisch archief verz. door Kist en Moll, Amst. 1857, Dl. I, blz. 1—134. Hierop liet de schrijver nog in hetzelfde deel, blz. 207, volgen : Twee aanteekeningen op de verhandeling over Joh. Anastasius Veluanus. 2) Scvtvm fi-jldei orthodoxae adverj svs venenosa tela loannis // Annstasij Velunni, fidem, sacramenta, rilltumque ecclesiasticum explodere // contendentix, autore F. II Ioanne Bunderio, ordi. // predica. Gandauen // sium haereticae // prauitatis in quisitore. // Ro. XVI. // Rogo vos fratres, vt obseruetis eos, qui dissentio nes et offendicula, propter doctrinam quant vos // didicistis, faciunt: et declinate ah Wis. II Gandavi // exevdebat Cornelivs Manilivs j Anno Dotnini //1556. // Cum Priuilegio. // — Formaat: klein in-8u. Letter: Romeinseh. 585 genummerde bladzijden (buiten het achteraan gestelde nOctroy"). Signatuur: A 2 — 04. Hoogte : 13,9 cM. Breedte: 9,4 cM. belangrijke bijzonderheden omtrent Anastasius' proces, maar levert in het algemeen eene onschatbare bijdrage om te komen tot de juiste bepaling der historische beteekenis van „Der Leken "Wechwyser". In het j. 1891 werd men hier te lande door de geschriften van Fr. Back ') en Karl Theile2), alsmede door nasporingen der IJtrechtsche hoogleeraren dr. H. O. Kleyn en dr. J. I. Doedes gewaar, dat Joannes Anastasius na zijne vlucht uit het vaderland op eervolle wijze zijnen arbeid in Duitschland heeft voortgezets). Het bleek, dat hij predikant geweest is te Bacharach aan den Rijn in den Beneden-Palts en dat hij dezelfde was als de Joannes Anastasius, van wien een tweetal Duitsche geschriften vermeld worden in Adelung's vervolg op het „Gelehrten-Lexikon" van Iöcher4). Van het eene, onder den pseudoniem „Adamus Christianus" in het licht gegeven, wordt een exemplaar aangetroffen in de universiteits-bibliotheek te Utrecht. Yan het andere is mij na allerlei vergeefsche navraag een keurig bewaard exemplaar telleen gezonden uit de K. Hof- und Staatsbibliothelc te Munchen. De inhoud doet zien, dat de schrijver behoord heeft tot de allereersten die in Duitschland zijn opgetreden tegen de pas gestichte Jezuïeten-orde. Uit getuigenissen van elders wordt openbaar, dat hij hierdoor gewikkeld is geworden in een belangrijken strijd met die orde. Door deze beide boekjes wordt verder een vraagstuk beantwoord, waarvan Moll en anderen te vergeefs getracht hebben een bevredigende oplossing te vinden, nl. bij welke der hoofdrichtingen onder de Ilervormingsgezinden hij moet worden gerangschikt. Hij noemt nl. deze richting bij herhaling. De lezer ontvangt een herdruk ook van deze beide geschriften. Door het een en ander, vooral door de nieuwe uitgave van al wat, voorzoover wij thans weten, in druk door hem is uitgegeven, verschijnt de figuur 1) Fr. Back, Die evangelische Kirche im Lande zwischen Hhein, Mosel, Naht und Glan, Bonn 1873, Th. II, S. 264 IT. Deze bl:ul/.ijden bleven tot het in den tekst genoemde jaar bij ons te lande onopgemerkt. 2) K. Theile, Hilder aus der Chronik Bacharachs, Gotha 1891, S. 74, 148f. . 3) Kerkelijke Courant, 1891, 21 Maart, 18 Apr., 2.r> Apr., 2 Mei; Dr. M. A. Gooszen, De lleidelbergsche Catechismus en het hoekje van de breking des broods, Leiden 1892, blz. 342—3G7. 4) Fortsetzung zu Jöchers Gelehrten-Lexico von J. Ch. Adelung, Leipz. 1784, Bd. I, col. 778 f. van Joannes Anastasius en zijne beteekenis voor de Hervormingsgeschiedenis in helderder licht dan vroeger. Toch moeten ook heden nog verscheidene belangrijke vragen onbeantwoord blijven, zooals in het volgende korte overzicht blijken zal. „Te midden van de uitgestrekte heidevelden der Neder-Veluwe, links van den straatweg, die van Apeldoorn naar Yoorthuizen loopt, op één uur afstands ongeveer van laatstgenoemd dorp en Garderen, ligt Stroe, eene buurtschap van een vijfentwintigtal bouwmanswoningen, omgeven met akkers en eenig boomgewas. In dezen oord, die zich vriendelijk voordoet, vooral wanneer men moede van eenen langen tocht door de omliggende zandwoestijnen nadert, werd de man geboren, met wiens geschiedenis wij ons bezig houden. Zijn naam was oorspronkelijk Jan Gerritsz. Yerstege, en deze werd eerst later met dien van Johannes Anastasius vertolkt, toen zijn bezitter als auteur voor zijne hervormde belijdenis optrad, en zich daardoor openlijk een ,verrezene' betoonde van den val, dien de vrees voor den marteldood hem eenmaal deed maken . Aldus vangt Moll zijne levensbeschrijving aan'). De schildering deibuurtschap Stroe kan ook voor den tegenwoordigen toestand gelden. Op kerkelijk gebied vormt zij als in vroeger eeuw een deel der gemeente Garderen, op burgerlijk gebied behoorende tot Barneveld. Dat hij hier het levenslicht had aanschouwd wordt door zeer oude getuigenissen gestaafd2). Reeds zijn grootvader Johan Dericksz. of Dyricksz. heeft aldaar gewoond3). Door eene eeuwenoude traditie wordt de boerenhofstede „De Steeg", van welke de familienaam Verstege, d. w. z. „Van der Steeg" gemakkelijk kan worden afgeleid, als zijn geboortehuis aangewezen4). Zeker is, dat deze hofstede in het j. 1534 aan genoemden grootvader5), gelijk weleer 1) Moll, t. a. p., blz. 33. 2) Joh. Is. Pontanus, Historia Gelrica, Harderv. 1639, fol., p. 43; A. van Slichtenhorst, Geldersse geschiedenissen, t'Arnhem 1654, in fol., p. 111. 3) Zie de stukken bij Moll, t. a. p., blz. 126, 127, 128 en bij Dr. C. Hille Ris Lambers, De kerkhervorming op de Veluwe, Barnev. 1890, Bijl., blz. CLXXX1. 4) [Nairac|, Een oud hoekje der Veluwe, Barneveld 1878, blz. 26. 5) Informatie van Erven ende Goeden op Peluwen, bij (<• van Hasselt, Geldersche oudheden, Arnh. 1806, Dl. I, blz. 379. Onder de erven, belast met het leveren van een wagenpaard aan den hertog van Gelre wordt onder het kerspel üarderen genoemd : »J. Dericks guet ter Steghe". aan zijnen overgrootvader behoorde '). Het tegenwoordige huis is uit de zeventiende eeuw, maar het bevat een ouder gedeelte, dat uit den tijd van Johannes Anastasius zou kunnen dagteekenen2). In de stukken van dien tijd heet hij meestal Jan Geeraerdts (Johan Gherardi of Jan Gerritsz). De bij- of familienaam Yerstege is in de gemeente Garderen door opeenvolgende geslachten tot den huidigen dag gedragen, zooals o. a. blijkt uit de kerkeraadshandelingen en de doopregisters der Ned. Hervormde kerk, waarvan mij door den predikant welwillend inzage werd verstrekt3). Het jaar der geboorte is niet vast te stellen. Gmtrent zijne jeugd is niets bekend. De inquisiteur Sonnius beschreef hem als in het Grieksch en Latijn ervaren en zeer welsprekend4). Uit zjjne geschriften blijkt ten overvloede, dat hij eene geleerde opvoeding moet hebben genoten. Ontelbare aanhalingen uit omvangrijke werken zoowel van Grieksche en Latijnsche kerkvaders als van de nieuwste Hervormingsgezinde auteurs laten hieromtrent geen twijfel over. Daar hij den ganschen „Leken Wechwyser" binnen enkele maanden heeft vervaardigd, moet hij in die werken buitengewoon goed tehuis zijn geweest. Op de vraag echter, welke scholen hij heeft bezocht en wie den voornaamsten invloed hebben geoefend op zijne vorming, werd tot heden geen antwoord gevonden. Eene gissing van Moll wees op de „nabij Stroe gelegen 1) In het oudste «Thinsboek des ampts van Barneveld", begonnen in het j. 1544 en vermeldende de erven, waarvan een jaarlijksche thins aan den hertog moest worden betaald, komt voor: «Item Iohan Derricksen vroeger Dirriek van de Stege van v morgen i hondt Lxij roede.... ij st. vj penn. Zie [Nairac], Nog een oud hoekje der Veluwe, Barnev. 1882, blz. 103, 88. 2) Een binnenvertrek nl. met één klein venster, een roodsteenen vloer, een root en schouw tegen den middenwand, die twee vertrekken scheidt en uit reuzenmoppen is opgetrokken. In dezen muur ziet men twee kleine open kastjes met spitsbogen, in den trant zooals deze in het slot Teylingen worden aangetroffen. 3) De kerkeraadshandelingen klimmen op tot het j. 1664, toen de kerkeraad voor het eerst werd ingesteld. Tot ouderling werd toen o. a. gekozen «Wouter Dircsen Versteegh". Op een grafsteen in het kerkgebouw der Nederd. Hervormde gemeente te Garderen leest men : »Anno 1637 den 23 Jvnivs is Gerret Jansen Versteech inden Heere gervst". De steen vertoont een familiewapen met een kruis in den linkerbovenhoek. Op nog twee andere grafzerken komt hetzelfde wapen voor. Op één er van kan men den naam »Jan Dirck onderscheiden. 4) Frnneisei Sonnii ad Viglium Zuichemum epistolae ed. P. F. X. de Ram. Brux. 1850, in 8°, p. 1. stad Harderwijk, onder welker bewoners de hervormer later zijne betrekkingen had, en waar in het tijdvak, waartoe zijne jeugd behoorde, eene beroemde inrichting van hooger onderwijs werd gevonden" ')• Zij telde een vijftal docenten en honderden leerlingen, uit Gelderland, Holland, Overjjsel en Friesland samengestroomd. Het onderricht omvatte de lezing der voornaamste oratoren, historici en poëten, de grammatica van het Grieksch en het Latijn, de regelen van dialektiek en rhetorick. Als rectoren worden genoemd Jan Wylsinck of Wissinck (1511), Johan Vos (1545), Hendrik Dillenburg (1548) *). Dat onder de docenten dezer school Hervormingsgezinde elementen voorkwamen, moet waarschijnlijk worden geacht, daar de inquisiteur B. Gruwel in het j. 1548 den stedelijken raad vermaande wel toe te zien dat noch de rector noch een der „ondermeesters" in de school boeken lazen of lieten lezen, die door den Keizer verboden waren3). Deze raad was echter reeds in het j. 1543 voor het meerendeel met ketterij besmet4). En onder de geestelijken waren verscheidenen der Hervorming min of meer openlijk toegedaan, zooals Hendrik van Groeningen en Dirk Keyler, beiden overleden in het j. 1540 '), Johan Seneker, Jan van Groenloo en anderen B). De eerbiedwaardigste onder hen was wellicht Koenraad Renckum, die in 1543 werd afgezet omdat hij in den winter om te voorzien in den dringenden nood der armen ecnige kleinodiën, opgehangen in de kerk, daarenboven een beeld, dat naar zijne meening aanleiding gaf tot „misbruik", eigenmachtig te gelde had gemaakt. Tot zijne 1) Moll, t. a. p., blz. 35. 2) J. Schrassert, Heschryvinge der Stadt Harderwyek, t' Harderw. 1732, in 4", p. 72 vlg. In het j. 1559 kwam in een rapport van een Jezuïet te Keulen omtrent Harderwijk o. a. voor: Civitas haec maritima est et Geldriae, Hollandiae et Phrysiae contermina, ubi minimo vivitur propter rerum omnium copiam ac ubertatcm. Solet hic etiam sustineri schola quaedam trivialis, sed tarnen celeberrima, sicut mihi hoe exploratissimum, nunc autem invalescentibus haeresibus utcumque collapsa est. In de Rheinisrhe Akten zur Geschiclite des Jesuitenordens, 1542— 1582, bearb. v. J. Hansen, Bonn 1896, S. 335. 3) Een uittreksel van zijnen brief bij Moll, t. a. p., blz. 10. 4) Klaagschrift door Arent toe Boecop, bij dr. Eis Lainbers, a. w., Bijl., blz. CXXIV. 5) Zie de stukken bij Schrassert, a. w., Dl. II, blz. 67—69, 81 ; Dr. Ris Lambers, a. w., llijlagen, blz. C1I—C1V. 6) Dr. Ris Lambers, a. w., blz. 34, 76; Bijlagen, blz. CXXIII vlg., CXLVII. verdediging beriep hij zich behalve op Iliëronymus en Ambrosius op Bullinger '). Echter ontbreekt de allergeringste aanwijzing, dat .1 (Kinnes Anastasius in deze omgeving werkelijk zijne opleiding ontvangen heeft. Waarschijnlijk heeft hij ook aan eene univeisiteit gestudeerd. Aan welke? Mijne nasporingen hieromtrent zijn vruchteloos geweest 2). Enkelen hebben vermoed, dat hij een tijd lang de vermaarde school van Joarines Monhemius te Pusseldorp zal bezocht hebben ). Dit zou dan geschied moeten zijn na zijne vlucht uit het vaderland, na den zomer van het j. 1553 dus, en waarschijnlijk na het schrijven van „Der Leken Weehwyser", zooals in het vervolg duidelijk worden zal. Omstreeks het j. 1540 moet hij begonnen zijn de leerstellingen der Protestanten te bestudeeren 4). In het j. 1544 werd hij pastoor 5) te Garderen fi). Hij maakte veel werk van zijne preeken en zette in die stille omgeving, zoo rijk aan het heerlijkste natuurschoon, ijverig zijne studiën voort. Wel moet het wonderlijke gewaarwordingen bij hem hebben opgewekt de geestelijke leidsman te wezen van hetzelfde kerspel, waarbinnen hjj het levenslicht had aanschouwd, den kerkedienst te vervullen in hetzelfde gebouw, waarin 1) Twee brieven oun Koenraad Renckum, bij Moll, a. w., blz. 108 111. 2) De handschriften van Mr. J. de Wal, bevattende de namen van Nederlanders, die aan buitenlandsche universiteiten gestudeerd hebben (aanwezig in de universiteitsbibliotheek te Leiden), geven in dezen geen licht. Evenmin: Dr. G. Toepke, IHe Matrikel der Universiteit Heidelberg, Heidelb. 1884 86, 2 dln.; of mr. J. de Wal Nederlanders, studenten te Heidelberg, in de Handelingen en mededeelingen van de maatschappij der Ned. letterkunde, Leid. 1886; Förstemann, Album academiae Vitebergensis, Lips. 1841; Vol. 11, Halis 1894, 4"; A. Hofmeister, Du Matrikel der UniversiM Rostock, Rostock 1889 91, 2 Bde., 4"; Dr. H. Keussen, Die Matrikel der Universitlit Köln, Bonn 1892, 8". 3) Fr. Back, a.a.O., Th. II, S. 266 f. Vgl. Krafft, artikel Monheim in llerzog's Realencyklopadie', Bd. X, S. 224. 4) Francisci Sonnii epistolae, p. 1. 5) In de stukken heet hij nu eens pastoor (Bijlagen bij Moll, a. w., blz. 126, 127, 128), dan weder vicecureit (ald., blz. 120) of vicepastor (blz. 125). 6) Der Leken Weehwyser, Vorrede, fol. ij'; hierachter, blz. 125. Over Garderen in vroegeren en lateren tijd zie men, behalve J. Lindenbornius, Historia episcopatus Duventriensis, Col. Agr. 1670, 8"., p. 462 seq., en M. W. L. van Alphen, Nieuw kerkelijk handhoek, 'sGravenh. 1878, blz. 107, vooral: [Nairac], Nog een oud hoekje der Veluwe, blz. 79-110 (het aantal zielen, blz. 82; de inkomsten deipastorie, blz. 95). hij als kind de heilige geheimenissen had zien vieren. Waarschijnlijk had zijn jeugdig gemoed toen indrukken ontvangen van diepen eerbied, had hij volijverig meegedaan aan het gemeenschappelijk opzeggen van het „ Wees gegroet", het knielen voor de beelden van Maria, St. Gangulphus en St. Antonius, het aanbidden van het opgeheven Lichaam des Heeren. De Romaansche kerk, een der oudste van de Veluwe, dagteekende van het j. 1050 '), d. w. z. van den tijd van bisschop Bernulphus, die de Pieterskerk te Utrecht en zoovele andere deed bouwen. De voorouders van den pastoor hadden binnen dezelfde wanden aangebeden; hun gebeente rustte in den gewijden grond. Doch hij zag thans dit alles met geheel andere oogen aan dan vroeger. Inwendig voerde hij een hevigen strijd, die uitliep op het omhelzen eener nieuwe overtuiging, waardoor hij den waren godsdienst beter meende te verstaan. Dat hij het pijnlijke van dien strijd diep heeft gevoeld, blijkt uit meer dan ééne bladzijde van „Der Leken Wechwyser", waar hij spreekt over den gedwongen toestand van geestelijken die het altaar bedienen zonder zelf in de transsubstantiatie tegelooven ?). Spoedig moet hij zijne nieuwe denkbeelden van den kansel aan zijne gemeentenaren hebben voorgedragen. Immers zijn geschreven preeken vormden weldra voor een deel den grondslag zijner beschuldiging 3). Volgens Sonnius heeft hij zich bij zijne studiën ten doel gesteld do resultaten daarvan, als hem gunstige tijd en gelegenheid geschonken werden, te doen strekken tot onderrichting van anderen 4). Hij vervaardigde een geschrift, handelende over soortgelijke stoffen als „Der Leken Wechwyser". Hierin werd het pausdom aangevallen, de leer van Luther verdedigd en geklaagd over de voor 1) Van het oude gebouw is alleen de indrukwekkende toren (later verhoogd) over. De kerk was gewijd aan den II. Gangulphus. Zij bezat eene vicarie van de II. Maagd. Wie er mede begiftigd was, moest 2 a 3 malen 's weeks de mis celebreeren. Er bestond een dienst (officium) in van St. Antonius, waarschijnlijk eene instelling van liefdadigheid. In het j. 1571 brandde de kerk af. Met toestemming van den bisschop van Deventer werd toen de dienst van St. Antonius opgeheven, de landerijen, daaraan behoorende, verkocht en de opbrengst besteed voor den wederopbouw der kerk. Deze werd in 1858 59 door een nieuwe op dezelfde plaats vervangen. 2) Der Leken Wechwyser, fol. xeiijr en »; cxr; hierachter, blz. 222, 237; vergelijk fol. CCXXXIX», CCXLr. 3) Ibidem, Vorrede, fol. ijr; hierachter blz. 125. 4) Sonnii epistolae, p. 1. INLEIDING. het Protestantisme na den Smalkaldischen oorlog zoo droeve omstandigheden, over liet lot van .Tohun Frederik van Saksen, Philips van Hessen en den aartsbisschop van Keulen, Herman van Wied '). Naar de verzekering van Bunderius is hij, de priesterwijding ontvangen hebbende, in het huwelijk getreden 2). Ofschoon de schrijver niet toont altijd goed ingelicht te zijn 3), zou deze verzekering op waarheid kunnen berusten. Dat in „Der Leken Wechwijser" (fol. cxciiij1') van „onze vrouwen en dochters" gesproken wordt, mag misschien als eene bevestiging van Bunderius' bewering gelden. Het bedoelde huwelijk, dat in de heerschende wetten met de strengste straffen werd bedreigd, zou eene gereede verklaring aan de hand doen, waarom Anastatius als beklaagde in liet straks tegen hem geopende proces zulk een groot gevaar te vreezen had. Voor eene rechtsvervolging toch kon geen hechter grondslag gevonden worden dan zulk een tastbaar, gemakkelijk vast te stellen feit. Ook tegen Joannes Pistorius heeft men zich hiervan bediend, daar deze vervolgd is niet zoozeer wegens kettersche leeringen als wegens het aangaan van een huwelijk. Groote ontsteltenis zal het veroorzaakt hebben, dat op 1 Januari 1550 twee gerechtsdienaren van het hof van Gelderland te Garderen verschenen om den pastoor gevangen te nemen en naar Arnhem te vervoeren 4). Welk een druk moeten de inquisiteurs Franciscus Sonnius en Berend Gruwel op hem geoefend hebben, daar hij reeds binnen enkele weken uit vrees voor den dood bereid was te herroepen5)! Hij deed dit den 27en Januari8) te Arnhem ten aan- 1) Der Leken Wechwyser, t. a. p. 2) loannes Bunderius, Scvtvm fidei, p. 157: Frequentissimó suades sacerdotibus.... matrimonium. Quarevt tuum post sacerdotiuin contractum illaudatum coniugium possis iustificare ; p. 170: non est impudentior persequutor cuiuslibet instituti quam qui illud inhonestè deseruit. Tu aliquando in ecclesia Dei funetus es inunere sacerdotali, illud impudicè deseruisti, maritus factus uxori, vt iniquuin tuuin videaris iustificare matrimonium sacerdotum qui coelibatum damnas. 3) loannes Bunderius, 1. c., p. 503: l.eo 10. pro fabrica ecclesiae diui Petri in vrbe concessit indulgentias.... coepit eas diuuigare I.utherus, sibique ex quaestu coaceruare non paucos nummos. Sollicitauit apud archiepiscopum Maguntinum generalis constitui commissarius. 4) Dr. Ris Lambers, a. w., Bijl., blz. CLXXX ; Moll, a. w., Bijl., blz. 125. 5) Bijzonderheden omtrent zulk eene herroeping onder leiding van Sonnius in het Archief voor kerkelijke geschiedenissen, uitg. door Dodt van Flensburg, Utr. 1846, Dl. V, blz. 322—324. 6) Moll, a. w., blz. 51 vlg.; Bijl., blz. 121, aant. 2. DER LEKEN WrECHWY8ER. hooren van een talrijke schare, waarin edellieden en personen van den nederigsten stand gemengd waren en waaronder zich ook vrienden van hem bevonden '). Behalve tot deze openbare boetedoening werd hij door Sonnius en Gruwel veroordeeld tot eeuwigdurende gevangenschap2). Volgens Bunderius is over Joannes Anastasius vonnis geveld door George van Egmond, bisschop van Utrecht, in wiens gebied Garderen gelegen was 3). Slaat dit op dezelfde zaak of op eene andere? Werd het vonnis der inquisiteurs uitgesproken in naam van den bisschop of is Anastasius tweemalen veroordeeld ? Heeft de tweede veroordeeling wellicht plaats gehad na zijne vlucht uit het vaderland of na de verschijning van „Der Leken Wechwyser"? Hoe dit zij, stadhouder en raden van Gelderland hebben, luidens hunne uitdrukkelijke verzekering gevolg gevende aan het vonnis van Sonnius en Gruwel, bepaald, dat hij zijne gevangenisstraf zou ondergaan op het huis te Hattem 4). Dit oude slot5), zoo goed als buiten gebruik, verkeerde in een bouwvalligen staat. De daken der torens waren niet dicht; aan verscheidene kozijnen ontbraken de vensters, zoodat des winters regen en sneeuw door den wind naar binnen werden gejaagdH). In het torenvertrek, dat Anastasius werd aangewezen, moest eerst nog het venster gedicht 1) W. van Loon, Groot Gelders placaet-hoeck, Nijmeg. 1701, in fol., Dl. I, col. 159; Der l.eken Wechwyser, Vorrede, fol. iiijr; hierachter, blz. 127. 2) Stadhouder en raden van Gelderland aan koningin Maria, 31 Jan. 1550, bij Moll, a. w., Bijl., blz. 120; Ver l.eken Wechwyser, Vorrede, 6-^ fol. ijv, hierachter, blz. 126. Hij verloor ook zijne goederen, welke door zijnen grootvader werden teruggekocht voor xc ponden: zie Dr. Ris Lambers, a. w., Bijl., blz. CLXXXI. 3) Ioannes Bunderius, Scvtvm fidei (1556), p. 5, in de opdracht aan genoemden bisschop : Vt autern penitius huius viri technas, dolos, errores ac impudentissima mendacia, tuam quoque iustissimara in eum dudum latam sententiam animaduertas, hoe opusculum tibi Praesuli.... dicare statui. 4) Bij Moll, a. w., Bijlagen, blz. 120. 5) Mr. I. A. Nijholl' in den Gelderschen Vólks-almanak, Arnh. 1857, blz. 232— 256; mr. L. A. J. W. baron Sloet, in de Bijdragen voor vaderlandsche geschiedenis onder red. van R. Fruin, 's-Gravenh. 1877, Dl. IX, blz. 12—64; F. A. Hoefer, in Handelingen der maatschappij van letterkunde, Leid. 1900, blz. 66 vlg.; Slichtenhorst, Geldersse geschiedenissen, Boek 1, blz. 105 vlg. De plek, waar het heelt gestaan, is tegenwoordig een grasveld, aan een uithoek van het stadje, door de singelgracht omsloten. Van het oude kasteel is niets meer zichtbaar dan een klein brok muurwerk. 6) Van Hasselt, Stukken voor de vaderlandsche historie, Dl. I, blz. 209. INLEIDING. worden '). Gedurende drie dagen van de week had hij zich tevreden te stellen met brood en water. De drost moest hem onderhouden voor 2 stuivers per dag '^). Nadat hij bijna twee jaar op den toren had doorgebracht, werd hem meer vrijheid van beweging toegestaan, maar zonder dat hij het slot mocht verlaten. Altijd door werd hij „door Sonnius met groote schande voor de menschen beladen"3). Waarschijnlijk bestond de vernedering, die hij had te ondergaan, hierin dat hij op Zondagmorgen bij don dienst in de Groote kerk, op een geringen afstand van het slot verwijderd, als boeteling voor den kansel moest zitten of staan '). Intusschen bleek, dat hij te Utrecht en te Arnhem aanzienlijke vrienden bezat, die bij Sonnius aanhielden om zijne loslating. IJcze aanzoeken werden door den inquisiteur telkens beantwoord met eene weigering en met de boodschap aan den gevangene, dat de vrijheid hem niet zou geschonken worden, voordat hij voldaan had aan de voorwaarde, die Sonnius en Gruwel gesteld hadden. Ue voorwaarde was, dat hij een geschrift zou opstellen ter verdediging van het pausdom, van minstens even grooten omvang als het andere, dat hij vroeger tegen den paus vervaardigd had en dat bij de huiszoeking te Garderen na zijne gevangenneming in beslag genomen was. Hiertoe waren een Bijbel, eenige oude kerkvaders, papier en pen ter zijner beschikking gesteld. liet verlangde boek kwam niet uit zijne handen 5). De moeder en de vrienden van den gevangene richtten zich tot het hof van Gelderland met de bede om zijne vrijlating te willen bevorderen. Het hof won het advies in van Sonnius, hetwelk luidde, dat de gevangenisstraf zou kunnen worden veranderd in de verplichting om gedurende eenige jaren te Leuven in de theologie te gaan studeeren. Een verzoekschrift van die strekking, door het hof den 22«" Maart 1553 naar de Landvoogdes Maria te Brussel gezonden0), verwierf een toestem- 1) Moll, a. wBijl., blz. 126 ; Dr. Ris Lambers, a. w., Bijl., bh. CLXXXII. 2) Moll, a. w., Bijl., blz. 120. In de Aanteekeninyen in de rekeningen van Th. Gramaye, ald., blz. 126 moet voor xsweeks" sdaech s gelezen worden (365 X2 X 2 stuivers maken LXXIII L.). 3) Der Leken Wechmjser, Vorrede, lol. iyr; hierachter, blz. 426. 4) Afbeelding van zulk eene strafoefening bij J. Foxe, Ecclesuistical History, Lond. 1576, in lol., Vol. II, p. 1001. 5) Der l.eken W'echwyser, Vorrede, lol. ijv, iijr; hierachter, blz. 126. 6) Bij Dr. Ris Lambers, Bijl., blz. CLXXXI vlg. mend antwoord. Op last van Sonnius werd hij- op Pinksterdag van het genoemde jaar in vrijheid gesteld '). Binnen veertien dagen moest hij zich te Leuven bevinden. Door eene schriftelijke borgstelling van vierhonderd gulden moest zeker worden gemaakt, dat hij zijne verplichting zou nakomen. Zijn grootvader en een vriend, Evert Arentsz. te Stroe, namen deze borgstelling op zich, de eerste voor driehonderd, de tweede voor honderd gulden, hoe zwaar het hun ook later zou vallen haar te voldoen, toen dit inderdaad werd geëischt2). De bevrijde toch begaf zich wel op reis naar Leuven en nam ook de brieven mede die Sonnius hem te Arnhem mot voorkennis van het hof van Gelderland liet ter hand stellen3). Onderweg werd hem echter de begeerte om den inhoud te kennen te machtig en hij brak ze open. Hij zette de reis tot Leuven voort, doch daar hij de Roomsche leer niet met een oprecht hart kon aannemen en de vrees immer in de macht van Sonnius te blijven hem benauwde, nam hij de vlucht. Wij verliezen nu zijn spoor, totdat wij hem wedervinden te Straatsburg, waar hij 12 April 1554 de voorrede onderteekende voor „Der Leken Wechwyser", die toen gedrukt voor hem lag. Heeft hij zijn boek daar ook geschreven? Is het werkelijk daar gedrukt? Eenige twijfel wordt althans omtrent het eerste punt gewekt door de wijze, waarop hij spreekt over de moeilijkheden, die te overwinnen vielen, o. a. hierin bestaande, dat hij zijn heimelijk voornemen niet aan ieder durfde openbaren 4). Bunderius schijnt te verstaan te willen geven, dat Anastasius uit een schuilplaats op de Veluwe zijn geschrift de t) Sonnius aan kanselier en raden van het hof van Gelderland, 12 Mei 1553, bij Moll, a. w., blz. 122 vlg.; Der Leken Wechwyser, Vorrede, fol. iij', hierachter, blz. 126. 2) De stukken bij Moll, a. w., Bijlagen, blz. 126—129. 3) Sonnius aan kanselier en raden van het hof van Gelderland, 12 Mei 1553, bij Moll, blz. 122 vlg. De inhoud wordt hier als volgt omschreven: »een brielTaen den deken van St. Peters binnen Loeven, omme denselven heer Jan altijt in dooge te houden, nae begeerte van onse genedigste Vrouwe der Co. Ma', mitgaders oick eenen brief!' aen den pastoor van St. Jacops ende St. Quinteys kereke binnen Loeven, om heer Jan voersz. aldair te helpen tot een kerckelicke» dienst, dair hy sich selven mede soude mogen onderholden". Volgens Joann. Anastasius stond er echter ook in, dat zij Sonnius van alles op de hoogte moesten houden. Der Leken H'echwyser, Vorrede, 0-^ fol. iij1, hierachter, blz. 126. 4) Der Leken Wechwyser, Vorrede, fol. iij'; hierachter, blz. 126. wereld in gezonden zal hebben '). Is het al te gewaagd te onderstellen, dat hem door een zijner vrienden onder de Geldersche edellieden2), met wien hij te Harderwijk of elders de school had bezocht, die schuilplaats was verschaft? Zijn doel bij het schrijven was ten deele zich in de oogen van deze en andere vrienden, die getuigen waren geweest van zijne herroeping, te rehabiliteeren, daar hij zich hierover bitter bezwaard gevoelde, te meer omdat zij niet in oprechtheid had plaats gegrepen 3). Ileeft hij omstreeks dezen tijd de school van den Erasmiaan loannes Monhemius te Dusseldorp bezocht? Deze beroemde onderwijs-inrichting werd in het jaar 1545 gesticht4). Voordat Joannes Anastasius zijne bediening te Garderen aanving (1544), kan hij daar niet geweest zijn. Maar na zijn vertrek uit Leuven kan hij zich zeer wel naar Monhemius begeven hebben. Diens school te Dusseldorp telde weinige jaren later 1500 a 2000 leerlingen °). Velen bleven haar bezoeken zoolang totdat zij in staat waren als predikant op te tredenH). Een aantal harer kweekelingen heeft eene plaats gevonden in den Benedenpalts '). Welke reden bestaat 1) loannes Bunderius, Scvtvm fidei, 1556. p. 107 (sprekend van Anastasius): Cuculus noster in moericis Veluanis nouum canit canticum etc.; p. 270: et tu in Velua crocitans coruus; p. 572: Tu cuculus in mericis Veluanis frequenter eandem cantilenam ineptè repetis. 2) Der Leken Wechwyser, 6^3^ foi. iiijr; hierachter, blz. 127. 3) Aldaar, fol. iijv—iiijY; hierachter, blz. 126 vlg. 4) Krafft, Die gelehrte Schule zu Düsseldorf unter Monheim in het Programm der Uealschule, Düsseld. 1853, 8°; Dr. C. H. Sack's inleiding voor Monhemius' Catechismus, Bonnae 1847, 8". 5) Kölner Monatsbericht iiber Miirz 1560, in Rheinische Akten zur Geschichte des Iesuitenordens, S. 349: rector et professores reliqui haeretici sunt, forte uno aut duobus exceptis. Docte docent, neque mirum; aetatem enim omnem in humanioribus studiis consumunt. Rector loannes Monhemius ante annos plus minus viginti inter ludimagistros triviales praecipuus Coloniae fuit. Nee tantum in schola docent, sed libros etiam edunt, neque praeceptores solum, sed etiam discipuli, quibns iuventutem ad se pelliciunt. 6) Io. Monhemius Discipulis suae fidei commissis, opdrachtsbrief vóór zijnen Catechismus, in den herdruk van Dr. Sack, p. 1; Krafft, a. a. O., S. 18. 7) Henricus Altingius in zijne Historia ecclesiastica palatina, gedrukt achter Frideriei Sylburgii Catalogus codicvm Oraecorvm in Bibliotheca Palatina, Francof. a. M. 1701, in-4", p. 184: Confluxerunt in Palatinatum, veluti ad asylum, ex variis Germaniae Provinciis, qui a Philippo Melanchthone magistro sanam de Coena Domini doctrinam hauserant. Non pauci etiam ex Belgio ac locis vicinis, metu tyrannidis Hispanicae, magis invtleacentis, in Palatinatum commigrarunt, er om Joannes Anastasius met de school te Dusseldorp in verband te brengen? Voornamelijk deze, dat hij later openlijk voor Monhemius in de bres gesprongen is toen wegens diens „Catechismus door de Jezuïeten een hevige strijd was verwekt (zie beneden). Volgens eene beknopte aanteekening in het dagboek van den Jezuïet Johaunes Rhetius was hij na zijne loslating gevlucht naar den paltsgraaf van den Rijn ')• In het jaar 1557, toen hij onder den schuilnaam „Adamus Christianus" zijn boekje „Vom Nachtmal Christi" uitgaf, woonde hij in een gebied, waarvan de overheid de Augsburgsche geloofsbelijdenis toegedaan was?). Onder de opdracht staat: „Datum zu B. im Martio,Anno 1557 '). Hij zal toen in den Palts werkzaam zijn geweest en wel te Bacharach '). De toenmalige keurvorst was Otto Heinrich (Oct. 1556—Feb. 1559), die de Hervorming in den Palts heeft ingevoerd op den grondslag van de Augsburgsche geloofsbelijdenis. Waarschijnlijk is hij in het genoemde stadje de eerste Protestantsche voorganger geweest5). Door zekere Luthersche drijvers werden hij en zijne geestverwanten echter spoedig bedreigd met afzetting en verbanning6). Hiertoe is het evenwel in de eerste jaren nog niet gekomen. Den .51 Maart Ecclesiis Scholisve operam suam addicentes. Monique illustris Schola Dusseldorpiana, quarn tum cum laude regebant Johannes Monliemius. et Johannes Oridryus, .... ex yrege suorum haud pancos submisit, qui sacro Ministerie adhiberentur. Re schrijver brengt dit te pas bij den aanvang der regeering van keurvorst Frederik III (1559). Dat echter al vroeger de leerlingen van Monhemius soms eene plaats vonden in den Palts, blijkt uit den brief van Carolns Fabricius aan Calvijn, 15 Juni 1500, in het Corpus reformatorum, Calvini Opera, Brunsv. 1877, Vol. XVIII, p. 106 seq. 1) Aufzeichnungen des Johann Rhetius in Rheinische Akten zur Oeschtehte des Jesuitenordens, S. 391. 2) Vom Nachtmal Christi Bericht Adami Christiani an die Stend der Augs- purgischen Confession, s. 1. et a., BI. 53'. 3) Vom Nachtmal Christi, BI. 3r. 4) Fraaie afbeelding en beschrijving van het oude Bacharach bij M. Merian, Tnpographia Palatinatus Rheni, 1045, S. 11 f. 5) In het oudste doopboek der Evangelische gemeente te Bacharach komt eene lijst voor van de eerste predikanten aldaar. Zij is van de hand van een zijner opvolgers, Joannes Crustarius, en vangt aldus aan: .Verzeugnüss aller Kirchendiener so vom Jahr 1570 alhie zu Bacharach gewesen : Pfarrer: Johannes Anastasius, orthodoxus". Het boek berust in de pastorie te Bacharach, waar het door mij werd geraadpleegd. 6) Vom Nachtmal Christi, BI. 2> : vergel. BI. 35r, 49r. 1558 schreef hij uit Bacharach een merkwaardigen brief aan Georgius Cassander, die zich destijds te Keulen ophield. Het autographon, het eenige, dat van hem bekend is, tot dusverre immer aan de aandacht ontgaan, berust in de bibliotheek der universiteit te Leiden. Er blijkt uit, dat hij het plan gevormd had eener nieuwe en omgewerkte uitgave van „Der Leken Wechwyser". Hij verzocht Cassander, met wien hij persoonlijk bevriend was, den eersten druk te willen doorlezen, te beoordeelen of de voorgedragen leeringen overeenstemden met den Bijbel en de oude kerkvaders en eventueele aanteekeningen omtrent noodig geachte wijzigingen, weglatingen of toevoegingen hem niet te onthouden ')• Dat hij dit vroeg aan zijnen conciliantgezinden landgenoot, die aanvankelijk met de Ilervormingsgezinden medeging maar later zeer overhelde naar de andere zijde, is hoogst opmerkelijk. Waarschijnlijk wijst het hierop, dat hij zijne kennis van de Christelijke leer evenals 1) De brief luidt in zijn geheel als volgt: S P in Christo, charissime Cassander, Communis noster amicus Petrus l.an- dauus, venit huc Bacharacum ad me, cupiens meum libellum Belgicum (quem ante quatuor annos ad aliquam rudis populi commonefact.onem scr.ps.) al.quo modo recognitum habere, vt iterum emendatius imprimi possit, sicut ex ipso Petro plenius intelleges. Cum igitur non ignorem excellentem tuam eruditionem et pietatem singularem, cogitaui statim, te et meis literis, et M Petn verbis esse rogandum, vt in hac causa, nobis et Ecclesiae Dei, nolis negare tuam operam petimus vt meum libellum semel perlegere non graueris, et resp.cere ad dogma tractata, quomodo scripturis et vetustis patribus tibi conuenire videantur• notando quedam, que tibi addenda vel detrahenda, vel illustranda, vel mutanda videantur Ac vt tales annotationes Petro transmittere velis, adscriptis folijs, vt quo pert.neant sc.r, possit, Ego quedam presente hic M Petro peruidi, et illustraui, plura no abo quam breui potero, et post pascha illi mittam. Perlibeuter velim nos tuo aux.lio in hac pia causa vti posse, et confidimus te aliquid esse facturum, s. negotijs valde mag- nis non impedieris. Ac ego libenter velim tuis etsi breuissim.s Mens docen, qu.d a te in hac causa sperari possit. M Petrus suis verbis clar.us tibi exponet,qui u. modis a te iuuari cupiamus. Meas annotationes mittam stat.m post pascha ad te, turn velim eas (quam primum fieri potest) ad M Petrum destinan. Dom,nus Deus tuam Humanitatem et nos omnes custodiat et regat ad salutem. a urn Martij a« M D. Lviij circa duodecimam horam nocturnam festinanter J I Anastasius ex animo tuus. Het adres op de keerzijde : Kruditione et pietate ornato viro, N" Cassandro iam Coloniae agenti, amico meo singulari et obseruando. Naar het HS. der universiteits-bibliotheek te Leiden, \ ulc. 108, a Cassander voornamelijk had opgedaan op eeno Nederlandsche school, onder den invloed van Erasmus. In „Der Leken Wechwyser had hij getoond evenals Cassander groote waarde te hechten aan het getuigenis der oude kerkvaders. Overigens schijnt hunne vriendschap straks in vijandschap te zijn verkeerd. Het zuiver Erasmiaansche standpunt had Joannes Anastasius reeds verlaten toen hij „Der Leken Wechwyser" schreef. Kennelijk heeft hij in dezen eenen soortgelijken ontwikkelingsgang doorgemaakt als Monhemius, die in het j. 1551 nog eene verklaring van de Apostolische geloofsbelijdenis en de Tien Geboden, waarvan de stof geheel aan Erasmus ontleend was, had openbaai' gemaakt '), doch in het j. 1560 voor den dag trad met een catechismus van zuiver Protestantsche strekking 2). Monhemius' positie is hierdoor beginnen te wankelen. Zijne school was eene stichting van den hertog van Kleef en Gulik, Willem IV, een vereerder van Erasmus, der Hervorming genegen, maar die, door Karei V overwonnen, in 1543 bij het verdrag van Venlo had moeten beloven haar niet te zullen invoeren. De Jezuïeten te Keulen, die er op uit waren de school te Dusseldorp onder hunne vleugelen te brengen en de onderwijskrachten aldaar door andere te vervangen — wat hun vooreerst nog niet, maar eenige jaren later inderdaad is gelukt — lieten spoedig eene uitvoerige kritiek dooiden druk verspreiden, waarin een groot aantal kettersche leeringen in genoemden Catechismus werden aangewezen3). Krachtige 1) De titel der tweede uitgave luidde: Dilucida et pin explanatio symboli, quod apastolicum dicitur et decalogi praeceptorum, auctore P. Erasmo Roterod. nuper in compendium per loannem Monhemium redaeta atque nunc denuo per eundem recognita et in locis quibusdam locupletata. Accessit modus orandi Deum, exegesi's orationis Dominicae vis ac vsus Sacramentorum ecclesiae ex eodem Erasmo, per eundem collecta, Col. Agripp. 1554, 8°. Aldus bij Krafft, Die yelehrte Schnle zu Düsseldorf, S. 13. 2) Catechismus, in quo christianae religionis elementa syncere simpliciterque explicantur auctore Ioan. Monhemio. Perlege, deinde iudic.a. Dusseldorpii excudebant loannes Oridryus et Albertus Busius afflnes an. löGO. Novam ed. cur. Dr. C. II. Sack, Bonnae 1847, in 12°. 3) Censvra // et docta expli' catio errorvm catellchismi Ioannis Monhemii, // Grammatici Dusseldorpensis, in qua tum // S. Scripturae atque vetustisximorum Patrum testimo- nijs, tum euidentissimis rationibus veritas Ca- thoticae religionis defenditur, per de-Hputatos & Saera Theologica fa- cuitate Vniuersitatis / Coloniensis. // Ad illvstrissimvm principem // Ducem Iuliae, Cliuiae, etc. // Psalmo 118. // Ta; ftiv /mi AaA/'a; ■pevStit vxftt^mtsi; i'ifa»»; // Tav vo'^ov «AA' oVtov wapenen werden hierbij ontleend aan de besluiten van het concilie van Trente l). Vooral moest het Monhemius benadeelen, dat hij werd voorgesteld als een discipel van Calvijn2). Geschriften ter zijner verdediging werden daarop in het licht gezonden door Henricus Artopaeus, Hermann Hamelmann, den bekenden Westphaalschen historicus, en Martinus Chemnitz, den later zoo beroemd geworden auteur van het „Examen concilii Tridentini". Uit eene uitlating van Hamelmann zou men opmaken, dat zij het in onderling overleg hadden gedaan 3). Doch nog vóór een der genoemden heeft Joann. Anastasius de partij van Monhemius opgenomen 4). Hij was geenszins hun geestverwant; althans Hamelmann en Chemnitz behoorden tot de besliste Lutheranen. Hamelmann heeft gesmaald op de „Sacramentarii" en „Suermeri"5), wat Joannes Anastasius zich wel heeft kunnen aantrekken. Maar de gemeenschappelijke vereering voor Monhemius deed hen strijden in hetzelfde gelid. Zoo was hij dan de allereerste, die het in novvov aperróv // II. Ioan. Epist. // Si quis venit ad vos, et hanc iloctrinam non ndfert, nolite eum recipere in domum, nee aue ei dixeritis. // Coloniae, / Apud Maternum Cholinutn. // M. D. LX. // Cum Gratia et Priuilegio Caes. Maiest. /ƒ ad decennium. — Formaat in-8°. Behalve het voorwerk (16) en Index (12) 354 genummerde bladzijden. Een exemplaar is mij ter leen verstrekt uit de Stadtbibliothek te Keulen. 1) Censvra, p. 47, 54, 118, passim. Vergel. De pvgna tl et dissidiis pontifi-H ciorvtn, praecipve avtem // Coloniensium Theologoruni // in controuersia de una specie // Eucharistiae Laicis // porrigenda // etc. Avtore // Hermanno Hainel- manno s. 1. et a., in 8°, quat. C, fol. !<■: putabant se grauiter pressuros Clariss. optimum et doetissimum virum D. Monhemium Anathematis et Censuris istius Concilij Tridentini, quas ego bombis et quouis vento leuiores habeo. 2) Censvra, p. 96, 118. 3) H. Hamelmannus, De pvgna et dissidiis pontifieiorvm, quat. C, fol. i»; vgl. C, fol. ij'. 4) Fridericus ReilTenberg, S. J., Historia societatis lesu ad Khenum inferiorem, Colun. Agripinae 1764, in fol., p. 90: Idem tentavit Ioannes Anastasius, homo maleferiatus, et bis Catholica a fide transfuga; qui in libello adversüs Eucharistiae mysterium conscripto plurima contra Collegium, tanquam è thylaco projecit convitia; eique simul styli inquinatissimi barbarie, ut nescias plusne causae sit indignandi imprudentiae, quam ridendae stultitiae. — Een exemplaar van dit werk is mij ter leen verschaft uit de Stadtbibliothek te Keulen. 5) Brevis declaratio qvomodo papae romano in mvltis reclamoverit eirsque opinionem improbauerit vir literatissiinus S. Theologiae et Decretoruin Doctor, Albertus Krantius ante tempora Lutheri, s. 1., Anno M.D. LXIIII, in-8°, quat. A, fol. ijv. IV. 7 Duitschland tegen de Jezuïten opnam met zijne „Bekantenisz von dem waren leib Christi", waarvan den lezer hierachter een herdruk wordt aangeboden. De voorrede is gedagteekend: 11 Feb. 1561. Het doel is aan te toonen, dat de pauselijke leer van de vleescheljjke tegenwoordigheid van het lichaam van Christus op dwaling berust: Sonderlich weil ich in kurtz vergangnen tagen gesehen habe, Wie die Ihesuijten nu so gewaltig arbeiten, das sie Messopffer vnd alle Pebstliche Abgottereien mit dem Brot etc. In dem brauch mügen behalten, Sonderlich in der Stadt Cüln vnd in den vmbliggenden Landen, Warumb sie kürtzlich ein lügenbuch geschrieben haben, wider denn fromen Joannem Monhemium, Lectorem der lobwirdigen Schul zu Diisseldorff. — Ynd ich hoff auch, das in der Schul zu Diisseldorff viel studenten seijen, die sich mit der zeit trefflich durch Gottes gnad wider die Jhesuiten setzen werden '). De Jezuïeten hebben dit geschrift geenszins als onbelangrijk beschouwd. Een hunner, Johann Ehetius te Keulen, maakte er reeds einde April 1561 eene uitvoerige aanteekening over in zijn dagboek: „Omstreeks dezen tijd is een zeer verderfelijk boekje in het licht verschenen (pestilentissimus quidam libellus) van Joannes Anastasius in de Duitsche taal tegen de ware tegenwoordigheid van het lichaam en bloed des Heeren in het sacrament der eucharistie .... Ook onze Sociëteit wordt er veelvuldig in bestreden, vooral het collegium te Keulen". Rhetius neemt er dan in Latjjnsche vertaling eenige stukken uit over 2). Toch, hoe hevig de aanval ook was, al te zeer trokken de leden der orde zich dien niet aan. Het streelde hen meer dan zij voor anderen weten wilden, dat hij hen als de krachtigste verdedigers der Roomsche kerk voorgesteld had en verzekerd, dat zij het waren die den pauseljjken godsdienst nog staande hielden in de wereld s). 1) Bekantenisz Joannis Anastasij Von dem waren leib Christi, 1561, quat. A, BI. 2' en »; vergel. C, BI. viijr. 2) Hheinische Akten zur Geschichte de-t Jesuitenordens, S. 391 f. 3) Het viermaandelijksch rapport van Hendr. Somalius, Keulen, 23 Mei 1561, in de Rheinische Akten, S. 395: Prodiit his diebus quidam libellus haereticus germanico idiomate scriptus, qui eo videtur institutus, ut Societatis famam proscinderet eamque in odium apud vulgus traheret. Verum dum rem expendimus plus laudis et glorie nobis tribuit quarn velimus agnoscere. Nos etenim et Colonienses maxime ecclesiae Romane columen vocat nosque esse praedicat autbores, quod papistiea adhuc religio in orbe cohereat ae retineatur. De schrijver heeft de voorrede van dit boekje onderteekend te Steg of Steeg bij Bacharach '). Ook te Steeg bevond zich eene kerk, doch in de middeleeuwen vormde het ééne gemeente met Bacharach 2). Waarschijnlijk heeft hij tijdelijk in den predikdienst op de beide plaatsen voorzien 3). Later hebben zij ieder afzonderlijk hare predikanten gehad, Bacharach zelfs twee of drie. In het j. 1561 was Joannes Anastasius superintendent in het ambt Bacharach 4). De aanstelling als zoodanig had hij te danken aan keurvorst Frederik III (1559—1576), die eene hervorming naar de Gereformeerde beginselen toegedaan was en den Heidelbergschen katechismus (1563) heeft ingevoerd. De Luthersche piodikanten in de Palts hadden het toen hard te verantwoorden; velen ontvingen ongevraagd „verlof", dat ontslag beteekende. Dit lot trof ook Hendrik Bernbruch van Kempen, predikant te Bacharach. Een tijdgenoot, die aldaar in deze dagen vertoefd had, schreef de schuld aan Joannes Anastasius toe, daar deze tegen den zinder overheden en der meerderheid van den raad het Zwinglianisme wilde invoeren. Dit bericht komt echter uit eene zeer partijdige bron 5). 1) Bekantenisz Von dem waren leib Christi, A, BI. V'. 2) K. Theile, Bilder aus der Chronik Bacharachs, S. 13. 3) Theile, a. a. O., S. 149. 4) liet omvatte aan den linker Rijnoever de predikantsplaatsen van Bacharach, Steeg, Diebaeh en Manubaeh, aan den rechter Rijnoever die van Kaub, Weisel en Derscheid. Belangwekkende gegevens betreffende de kerkelijke geschiedenis van het ambtsgebied van den superintendent (later inspector) van Bacharach zijn te vinden in twee handschriften van het «Rheinisches Provinzial-Kirchenarchiv" te Koblenz. Het ééne is in-folio (A I IX B i): Acta betreffend Ordo et protocolla der reformirten Bacharacher Conventus Classici, 1587—1619. Het andere is inquarto (A I IX B 2): Specifieatio Protocolli, Befehle und Briefe, betreffend die Klasse Bacharach, 1587—1688. Ze beginnen echter eerst bij het superintendentschap van Joannes Crustarius (1587). Tevergeefs heb ik getracht er iets omtient Joannes Anastasius in te vinden. De genoemde handschriften zijn mij op de meest heusche wijze in bruikleen verschaft door den archivaris, den heer C. Hasenclever. predikant te Vallendar. 5) Brief van den «Landschreiber Schloer in Meisenheim an die Rathe des Herzogs Wolfgang in Zweibrücken", Dec. 1561, bij Fr. Back, Die evangelische Kirche int Lande zwischen Rhtin, Mosel, u. s. w., Th. II, S. 263 : Als er ohnlangst in Bacharach bei seinen Verwandten gewesen und nach neuer Zeitung gefragt. habe er eine grosse Zwietracht unter den Kirchendienern und dem Pfarrvolk durch das ganze Amt vernommen, namlich dass ihr Superintendent Anastasius den Zwinglianismus ins Werk zu richten i'ürhabe, wogegen die Gemeinden sammt Omstreeks het j. 1563 moet hij voor de tweede maal in het huwelijk getreden zijn. Lambertus Pithopaeus toch, de beroemde beoefenaar der klassieke talen, die naderhand den Heidelbergschen katechismus in het Latijn heeft vertaald, werd, ten deele door de bemiddeling van Joannes Monheniius te Dusseldorp, aangesteld tot hoofd van het gymnasium te Heidelberg. In de lente van het j. 1563 reisde hij uit Deventer daarheen en nam, behalve vrouw en kind, zijne zuster mede. Deze werd de echtgenoote van Joannes Anastasius. Dezelfde berichtgever die ons dit mededeelt verhaalt, dat zij vervolgens huwde met Prof. Ioannes Iugenitius te Heidelberg '). Werd aan de verbintenis met Joannes Anastasius wellicht reeds spoedig door den dood een einde gemaakt? Hoe dit zij, wij verliezen hier nogmaals zijn spoor. Welk aandeel hij kan genomen hebben aan de vergaderingen en synoden te Heidelberg in de jaren 1561 —1563, waarop over de zaken van kerk en school werd gehandeld en de Heidelbergsche katechismus zijn beslag kreeg, kan men slechts gissen 2). Heeft hij gevolg gegeven aan zijn voornemen om eene nieuwe bewerking van „Der Leken Wechwyser" het licht te doen zien? Men zou geneigd zijn dit op te maken uit een geschrift van Bartholemaeus Nervius uit het j. 1564: „Responsio ad calvmnias qvibvs Georgivs Cassander in germanico quodam libello viae commonstrator inscripto petvlanter impetitur" 3). etlichen Kircliendienern sieh gesperrt und bei Ottlieinrichs Kirchenordnung zu bleiben begehrten. Dessen habe sie Anastasius bei dern Kurfürsten verklagt und die Amtleute, desgleichen den Mehrentheil des Raths in grosse Ungnad bracht. Insonderheit habe er einen frommen, getreuen und probirten Kirchendiener zu Bacharach, den Magister Bernbruck von Kempen, so eingehauen, dass er beurlaubt und ihm auferlegt worden, die Kurpfalz innerhalb 14 Tagen zu rauinen 1) Vila Pithopaei, bij Melior Adamus, Vitae Germanorvm philosophicis et hvmanioribvs literis clarorvm, Francof. 1615, p. 412. 2) Dr. M. A. Gooszen, a. w., blz. 362 vlg. 3) Het is gedrukt in één band met een werk van Cassander: Traditionvm // veteris ecclesiae et san-ljctorvm patrvm defensio, adver- sus Io. Caluini importunas II criminationes, // Avctore Georgio Cassandro. // Item: // Responsio ad calumnias, quibus idem Cassander in Germanico // quodam libello Viae commonstrator inscripto, petulan-/\ter impetitur: In qua et de Eucharistia, quue ve-ljterum sit sententia, obiter exponitur, a // Bartholemaeo Aeruio excepta. Praeposita est vtrique scripto ex scriptis aduersarijs ea // pars cui hic respondetur. Ij Cuin lndice rerum copioso. / Coloniae, Apud Haeredes Arnoldi Birck- Is deze „Viae commonstrator", volgens Nervius naamloos verschenen'), hetzelfde werk als „Der Leken Wechwyser"? Eén in het Latijn vertaald fragment van het bestreden geschrift gaat voorop. Hierin wordt Cassander hevig aangevallen als iemand die tegen beter weten in heult met de paus-gezinden en uit menschenvrees weigert zijn gevoelen omtrent het Avondmaal, met dat van Zwingli overeenstemmende, uit te spreken2). Een stuk als dit komt in de mij bekende uitgaven van „Der Leken Wechwyser" niet voor. Het heeft den vorm van eene samenspraak tusschen Trenaeus en Theophilus; ook in dit opzicht wijkt het af van de bekende uitgaven. Dat Joannes Anastasius zijn gevoelen omtrent Cassander zeer zou hebben gewijzigd, behoeft geen verwondering te wekken; Cassander toch was inderdaad van houding allengs veranderd. Misschien moeten wij aannemen, dat „Der Leken Wechwyser" onder de hand van den auteur te Bacharach eene belangrijke omwerking heeft ondergaan en dat eene (Duitsche?) uitgave heeft bestaan, welke hier te lande immer onbekend gebleven is 3). Moll en anderen hebben gemeend, dat Joannes Anastasius in het j. 1566, het jaar van Hagepreek en Beeldenstorm, naar het vaderland zou zijn teruggekeerd, gedurende eenige weken het predikambt te Harderwijk zou hebben waargenomen en daarna in Januari 1567 opnieuw de wijk zou hebben genomen4). De man, manni. 1564. Cum priuilegio Caesareae Maiest. in decennium. — Formaat : in-4". Letter: Romeinsch. Tusschen beide geschriften in staat Cassander's De officio pii ac pvblicae tranqvillitatis verè amantis uiri, in hoe Religionis dissidio. Ieder der drie geschriften heeft eigen titelblad en signatuur. Dat van Nervius heeft geen pagineering. Zijne signatuur is : A '2 — C 3. Aantal bedrukte bladen met den titel: 11. Aantal regels per bladzijde: 30. Een exemplaar dezer zeldzame uitgave is mij telleen verstekt uit de K. Hof- und Staatsbibliothek te Munchen. Het geschrift van Nervius is (zonder dagteekening) herdrukt in (ieorgii Cassnndri Opera omniet, Par. 1616, in-fol„ p. 8X0—891. 1) Bartholemaeus Nervius, Responsio, quat. A, fol. 3': Prodijt hisce diebus Libellus Germanicè scriptus, in quo scriptoris nomen tacetur. Titulus autem additur Viae commonstrator, quo in scripto inter eos quos fugiendos auctor censet, Georgius Cassander ... perstringitur, etc. 2) Pars dialogi qvinti, ex viae commonstratore gernianico, cvi hoe libello respondetvr, latine reddita, in de oorspronkelijke uitgave van het werk van Nervius, quat. A, fol. '2f en »; in de Opera omnia van Cassander, p. 881. 3) Mijne pogingen om hieromtrent iets naders te vernemen, waren vergeefsch. O.a. was eene navraag bij de Koninklijke Bibliotheek te Berlijn vruchteloos. 4) Moll, a. w., blz. 69; Dr. Ris Lambers, a. w., blz. 163. dien het hier geldt, was echter een ander, te weten Gerrit Verstege van Stroe l), naar alle waarschijnlijkheid zijn zoon (of neef)2), die te Ileidelbcrg heeft gestudeerd 3), wellicht dezelfde die in het j. 1571 deelgenomen heeft aan het vermaarde Gesprek met de Wederdoopers te Frankenthal4) en naderhand op verschillende plaatsen in Nederland als predikant gevestigd is geweest Er hebben trouwens meer predikanten met denzelfden familienaam bestaan, zooals Bernardus Yerstegius, predikant te Garderen, 1593 6), Joannes \ersteech, omstreeks 1566 pastoor te Scherpenisse in Zeeland, later predikant7) en anderen. Dat zjjn hoofdwerk „Der Leken Wechwyser" heet, beduidt alleen, dat het niet uitsluitend voor godgeleerden geschreven is. Geen ongeletterde maar wèl-onderwezen lezers van verschillende, ook van de hoogste standen, stelt de schrijver zich voor. De opdracht aan de ridderschap en steden van Gelderland wijst er reeds op. De talrijke geleerde aanhalingen, in de Latijnsche taal gesteld, 1) Vgl. de stukken bij Dr. Ris Larabers, a. w., Bijlagen, blz. CCCXLVI—CCCL met dat bij Moll, a. w., Bijl., blz. 130. De letter »I," vóór den naam «Gerrit Verstege" berust, zooals door een ingesteld onderzoek in het gemeente-archief te Harderwijk is gebleken, op een fout van den afschrijver. Er staat een »d"[ominus]. 2) I. A. Nijholl in zijne Bijdragen voor vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde, Arnh. 1852, Dl. VIII, blz. 202, aant. 3) Mr. J. de Wal, Nederlanders studenten te Heidelberg, in de Handelingen en mededeelingen der maatschappij van letterkunde, Leid. 1886, blz. 44 (1559); Toepke, Die Matrikel der Universiteit Heidelberg, Heid. 1886, Bd. II, S. 17. 4) Protocol, dat is de gansche Handelinge des Gespreeks, te Franckenthal, inder Cuervorstelicker Paltz, met dien, welcke men Wederdoopers noemt, Wt den Ouerlantschen Duytsche ouergheset door Gaspar vander Heyden, 1571, 8°, blz. 641. 5) Acta der provinciale synoden, uitgeg. door Reitsma en Van Veen, Gron. 1894, Dl. III; Dl. IV (1895); Dl. V (1896). Zie de Registers. 6) Acta der provinciale synoden, Dl. IV, blz. 36. Zijn naam is door sommigen gelezen »Gerhardus Verstegus'', vandaar veel verwarring. Zie Moll, Twee aanteekeningen op de verhandeling over Joh. Anastasius Veluanus, in het Kerkhistorisch archief, verz. door Kist en Moll, Dl. I, 1857, blz. 207. 7) Sententien van den hertog van Alba, in 't licht geg. door J. Marcus, Amsterdam 1735, 8°, blz. 179 vlg.: Mre Jehan Versteech, cy devant curé de Scherpenisse, ....apostate de 1'Eglise Catholicque, et se faict Ministre et Predicant des dite Calvinistes'. Vgl. J. W. te Water, Kort verhaal der reformatie van Zeeland, Middelb. 1766, in-8", blz. 95 vlg. Volgens Moll, Joannes Anastasius Veluanus, blz. 34, «kan aan identiteit met onzen Anastasius niet gedacht worden'". bevestigen dit. Wie waren in staat, de geciteerde Grieksche en Latijnsche schrijvers na te slaan, dan zij die de beste scholen bezocht hadden en voor wie eene goed voorziene bibliotheek toegankelijk was? Het belang van den inhoud voor ieder Christen, de afgeronde vorm, de levendige stijl, de eenvoudige inkleeding maakten dit boek echter ook aantrekkelijk voor andere klassen der samenleving. Het draagt geheel de sporen van den bangen tijd, waarin het verschenen is. De Hervormingsgezinden worden door gevaren omringd. Heimelijk wordt hier en daar aan kinderen door „evangelische dienaren" de Doop bediend ')• Wie met gronden, aan de Schrift en de rede ontleend, overtuigd worden van ongelijk, dooden degenen die hen vermanen 2). De pausen, aldus klaagt de schrijver, straffen ons met vuur en zwaard, als wij tegen hun gebod vleesch etens). Echt vrome mannen zijn omgebracht, omdat zij hunne lieve, getrouwde huisvrouwen niet voor hoeren wilden verklaren. Hiervan zijn bekende voorbeelden in Holland en Brabant4). Na het optreden van Luther „zijn binnen 36 jaren vele duizenden Christenen den marteldood gestorven, in Italië, Frankrijk, Spanje, Engeland, doch boven alles in Duitschland. Hoevelen zijn er alleen in Brabant, Holland en andere Nederlandsche gewesten jammerlijk gedood of verjaagd? Van al deze martelaren zijn de vrienden des pausen, monniken, kanunniken en andere mispriesters de voornaamste aanklagers en bloedrechters geweest. Ik hoop dat de geschiedenis dezer martelaren weldra door iemand zal beschreven worden"5). Monniken6) en geestelijken ') betoonen zich het ongenadigst tegenover de Hervormingsgezinden; zij zijn het, die de grootste wreedheid, den hevigsten bloeddorst aan den dag leggen. „Zij willen ons zelfs dan nog dooden of ten minste van eer en goed berooven, als wij reeds overeenkomstig hun verlangen herroepen" 8). Bisschoppen, monniken, inquisiteurs raden den vorsten 1) Der Leken Wechwyser, fol. Lxxiijt; hierachter, blz. 202. '2) Aldaar, fol. CLXXxviij»; hierachter, blz. 314. 3) Aid., fol. CLXXviij»; hierachter, blz. 305. 4) Aid., fol. cxxiiijf ; hierachter, blz. 251. 5) Aid., fol. ccxvi'; hierachter, blz. 341. 6) Aid., fol. cv»; ci.xxxij>'; exevif; hierachter, blz. 233, 308, 321. 7) Aid., fol. cv; clxx» ; ccxvi»; hierachter, blz. 233, 296, 341. 8) Aid., fol. ccxij»; hierachter, blz. 337. het bloedvergieten aan '). De allerergste vijanden zijn de doctoren in de pauselijke godgeleerdheid te Keulen, Parijs of Leuven 2). „De kanunniken geven ons dagelijks kwade voorbeelden van dronkenschap, hoererij, hoovaardigheid enz., ze verteren de aalmoezen in grooten wellust, schenden onze vrouwen en dochters, en boven dit alles is hun raad en daad, dat wij arme Christenen om Christus' woord verjaagd, beroofd, gevangen, verminkt, en velen jammerlijk gedood worden. O rechtvaardige God, hoe lang nog zullen do hierover vermaande overheden, landen en steden dit verdragen ?" 3) In het algemeen is het oordeel des schrijvers over het gedrag van monniken 4) en geestelijken5) hard. Hij wijst niet alleen op hunne onkunde, daar de meesten geen Latijn kennen 6) en van de Psalmen, die zij zingen, niet één goed verstaan"), maar beschuldigt hen ook van menigvuldige onoprechtheid, verzekerende dat zij om hun eigen belang s) openlijk op den kansel tegen beter weten in liegen 9) en de mis celebreeren zonder in de transsubstantiatie te gelooven l0). Zijne schildering van de zedelijke toestanden onder wereldlijke geestelijken zoowel als onder ordebroeders is zeer donker "). Yan vele verkeerdheden, in de kerk der latere eeuwen binnengeslopen, dragen de monniken de schuld l2). De schrijver verlangt daarom afschaffing van alle kloosters 13). De aanroeping van engelen en 1) Der Leken Wechwyser, lol. Ccxvr; hierachter, blz. 339. 2) Aldaar, fol. ccxvijr; vergel. ccxiij*; hierachter, blz. 342,338. Zie 's mans oordeel over de hoogescholen : fol. i.vv ; Lxxxvr; xc» ; cxuiij'; CXLvijr; hierachter, blz. 187, 214, 219, 271, 274. 3) Aid., fol. cxcv, cxcvir; hierachter, blz. 321. 4) Aid., fol. Lviijr; cxiiijv; cxxvr; CLxxxij»; hierachter, blz. 189, 251, 252, 308. 5) Aid., fol. xxxiiij»; Lvr; ixxxr en »; Lxxxvi»; xciij*; xcv'; diijr; cvr en »; cxv; cxir; cxxiijv; hierachter blz. 167, 186, 209, 215, 222, 223, 231, 233, 238, 251. 6) Aid., fol. cxlv ; hierachter, blz. 272. 7) Aid., fol. cvr, cxr; vgl. xci»; hierachter, blz. 233, 237, 220. 8) Aid., fol. cxij», ccxxxvijv; hierachter, blz. 240, 362. 9) Aid., fol. xc'; xci"; cxr; hierachter, blz. 218, 220, 237. 10) Aid., fol. Lxxxiiijr; xciijr en v; ccxvijr; ccxxxix»; hierachter, blz. 213, 221, 342, 364. 11) Aid., fol. Lvr; xciiijr; cxiiij ; cxxijv; cxxxiv»; CLxxxij»; cxcv»; ccvr; hierachter, blz. 186, 222, 241, 249, 261, 308, 321, 330. 12) Aid., fol. xxxviij'; xLvr; i.v» ; Lxxij»; cxi.vijv; txvijr en cLxviip ; hierachter, blz. 171, 177, 187, 202, 274, 284, 295. 13) Aid., lol. cr.xxxiijr; cciv»; hierachter, blz. 309, 329 vlg. beelden wordt als afgoderij gebrandmerktl). De heiligen hebben geen overtollige werken volbracht, die ons zouden kunnen ten goede komen2). Sommigen hunner zijn misschien verdoemde menschen geweest3). Door heidenschen en Duivelschen invloed zijn de beelden ingevoerd *). De mirakelen bjj de beelden worden door den Duivel verwekt om de schare tot afgoderij aan te sporen 3). Dezelfde Satan bevorderde het geloof in de transsubstantiatie, daar hij dikwijls den schijn aannam alsof hij uit vrees voor het misbrood uit bezetenen week 6). Soortgelijke listen neemt hij te baat voor het vagevuur7). Reliquiön zijn waardeloos; slechts wordt er afgoderij mede bedrevens). De plagen van St. Joanncs, St. ^ alentinus, St. Quirinus, St. Antonius en St. Hubertus zijn een Duivelsbedrog, waarvan de met reliquiön rondreizende „kaspapen" misbruik maken om den gemeenen man geld af te troggelen 9). Dat in de eerste eeuwen wonderen gebeurd zijn bij het gebeente der martelaren, en zelfs nog in de laatste 500 jaren mirakelen bij beelden hebben plaats gegrepen, wordt erkend, maar dit had eene andere beteekenis dan men in het pausdom leert l0). Van kerkgebouwen, die de schrijver tempels noemt, wil hij er slechts zooveel behouden als voor de prediking, den doop, de avondmaalsbediening vereischt worden. De andere onnoodige „afgodennesten wil hij geslecht hebben n). Verder moet eene tempelreiniging geschieden; alle beelden moeten worden uitgeworpen en verbrand, te weten de „grove beelden van hout, steen, gebakken aarde, goud, zilver, koper", enz. u). Wil men figuren in de tempels zien, men late de wanden beschilderen met tafereelen uit de Bijbelsche geschiedenis. Ook 1) Der Leken Wechwyser, fol. 11»; 12'; lv»; cxxv»; cxlvir; cüj»; clv»; CLvijj*; CLxiij»; hierachter, blz. 145 vlg., 187, 253, 273, 279, 282, 285, 290. 2) Aldaar, fol. 12'; .\Lixr; Li»; CL'; CLiiijr; CLvij'; cv»; hierachter, blz. 146, 181, 183, 277, 281, 284, 233. 3) Aid., fol. CLiij»; clv'; hierachter, blz. 280, 282. 4) Aid., fol. CLxij''; ci.xx»; hierachter, blz. 288, 296. 5) Aid., fol. CLvijr; CLXvij'; ccxxxvi»; ccxxxvij»; hierachter, blz. 284, 293,361 vlg. 6) Aid., fol. Lxxxiij»; hierachter, blz. 212. 7) Aid., fol. xc; vgl. cxLvij»; hierachter, blz. 219, 274. 8) Aid., fol. CLxiiij»; hierachter, blz. 291 9) Aid., fol. ci.iiij» ; hierachter, blz. 281. 10) Aid., fol. ci.xvi; vgl. CLxvij»; hierachter, blz. 292, 293 vlg. 11) Aid., fol. ci.xx»; hierachter, blz. 297. 12) Aid , fol. CLxij»; clxx»; hierachter, blz. 289, 297. zou men alleen schoone spreuken mot groote letters op de muren kunnen aanbrengen, terwijl al het overige wit bleef'). In de stilte van den tempel klinke het gemeenschappelijke gebed en Psalmgezang maar geen Gregoriaanach koorgezang2). Veertien artikelen worden opgesomd, die niet voorkomen in het Nieuwe Testament noch in de geschriften der kerkvaders der eerste drie eeuwen 3): „ 1. Dat de priesters geen echte-vrouwen hebben moeten 4). 2. Dat de leeken den gezegenden kelk niet mogen drinken5). 3. Dat men op zekere dagen geen vleesch mag eten 6). 4. Dat een aantal zielen zich bevinden in het pauselijke vagevuur, waaruit zij door missen, aflaat en andere middelen verlost kunnen worden 7). 5. Dat de geloovigen niet zalig kunnen worden door Christus' ljjdenH), zonder zulk miswerk op het altaar als in het pausdom geschiedt9). 6. Dat een misbrood met vijf woorden veranderd wordt in vleesch en bloed en in de geheele godheid 10). 7. Dat men misbrood moet eeren en aanbidden als den levenden God met ronddragen, opheffen, enz. n). 8. Dat de apostelen en andere heiligen na den dood hartenkenners worden als God; ook beschermers over zielen, lichamen, landen, steden en alle goederen. Tevens dat zij overvloeiende verdiensten voor ons hebben en dat men hen moet dienen met beelden, processiën, geloften, gelijk de heidenen hunne goden gediend hebben 12). 9. Dat men met eigen werken voor de zonden zal betalen en den hemel verdienen 1S). 10. Dat 1) Der Leken Wechwyser, fol. ci.xiijr; hierachter, blz. 289. 2) Aldaar, fol. ciijr; cxxxi»; hierachter, blz. 231, 297. 3) Aid., fol. cxxxv», cxxxvif; vergel. fol ex'; hierachter, blz. 262 vlg, 237. 4) Vergel. fol. exix"—cxxv»; hierachter, blz. 246—252. 5) Vergel. fol. Lxxviij'—Lxxix»'; Lxxxiij»; Lxxxiiij'; hierachter, blz. 207 vlg., 212, 213. 6) Vergel. fol. LViijr; cix'; cxir; CLXxviij» ; hierachter, blz. 189, 236, 238, 304. 7) Vergel. fol. XLvi'; xüx»; lv; Liv»; lv'; Lvi»; xc; cxLiiijf; cxLvijv; cxLix'; cüiij'; exevir; hierachter, blz. 178, 181, 182, 186, 188, 218, 271,274,276,281,322, 8) Vergel. fol. Li'; Lvi*; CLxiij»; CLXxxvij»; hierachter, blz. 182, 188, 290, 313. 9) Vergel. fol. lxxxv'—xciiijf; xc (zielmissen) ; cxLvi'; hierachter, blz. 214— 222, 273. 10) Vergel. fol. Lxxxijr—Lxxxiiijr; Lxxxixr; hierachter, blz. 210—213, 217. 11) Vergel. fol. lv ; Lviü'; Lxxxiij»; Lxxxiiij ; Lxxxvi»; xciij ; cxxxiij»; CLxxr; exevif; hierachter, blz. 186 vlg., 189, 212 vlg., 215, 221, 260, 296, 322. 12) Hiervoor, blz. 105, aant. 1—5. 13) Vergel. fol. xxix» ; Lij; Liiij1; Lvij»; Lxiij>'; hierachter, blz. 162, 183 vlg., 186, 188, 193. men alle geheimen den priesters in de ooren moet vertellen1). 11. Dat monniken en begijnen naar dien en dien regel leven moeten J). 12. Dat men alle Zondagen gezegend water over de Christenen moet sprenkelen. 13. Dat alle tempeldiensten in eene vreemde taal geschieden moeten3). 14. Dat de keizer des pausen voet moet kussen en zijn beëedigde dienaar wezen in al zijn believen" 4). — Behalve den Zondag mogen ook enkele andere feestdagen gevierd worden, zooals die van Christus' menschwording en verrijzenis, van de uitstorting des Heiligen geestes enz.5). De schrijver ziet er geen bezwaar in als men des Zondags na Gods Woord gehoord of gelezen te hebben, arbeid verricht6). De studie der H. Schrift wordt krachtig aanbevolen, met aanwijzing van de middelen die tot haar recht verstand en juiste verklaring kunnen leiden. Hiertoe kan behalve ootmoedig gebed, een rein hart en betrachting der Bijbelsche voorschriften in het leven, o. a. bijdragen het lezen van een goeden Katechismus, voor do ontwikkeldsten het raadplegen der „Loei communes" van Melanchthon en der „Institutiones" van Calvijn. Kennis van Hebreeuwsch en Grieksch is van het allergrootste belang 7). De schrijver verheugt zich er echter over, dat de Bijbel nu zoo zuiver is vertaald in het Duitsch en in het Latijn8). De huisvader schame zich niet, voor zijn gezin Gods Woord uit te leggen; geburen mogen zich niet schamen op rustdagen samen te komen om te spreken over 's Heeren Woord, dat in de tempels gepredikt en gehoord is9). Krachtig wordt aangedrongen op schoolonderwijs, dat door den paus zoo droevig is verwaarloosd 10). Alle kinderen moeten zoo lang op school blijven, dat zij den Bijbel kunnen lezen "). Uit de kerkegoederen moeten 1) Vergel. Der Leken Wechwyser, fol. 24»; xüxr; i.r; Lix'; Lxxxvij"; xcv» xcvij»; xcviij j hierachter, blz. 157, 180 vlg., 190, 216, 223-226. 2) Vergel. fol. cxxv»; clxxx—CLXXXÜij ; hierachter, blz. 253, 306—310. 3) Vergel. fol. lxv ; i.xxiij; cxxxi»; hierachter, blz. 191, 202, 297. 4) Vergel. fol. ccxLi'; cr; hierachter, blz. 365, 228. 5) Aldaar, fol. CLXxiijr; hierachter, blz. 299. 6) Aid., fol. CLXxiij» ; hierachter, blz. 299. 7) Aid., fol. cxxx»—cxxxi»; hierachter, blz. 257 vlg, 8) Aid., fol. cxxxir ; cxxxviij»; CXL'; CLXXXvijr; hierachter, blz. 258, 266 vlg., 313. 9) Aid., fol. CLxxiij ; hierachter, blz. 299. 10) Aid., fol. Lxxiij» ; hierachter, blz. 202. 11) Aid., fol. cxxix'; hierachter, blz. 256. schoolmeesters bekostigd worden; want één godvruchtig en geleerd meester draagt er meer toe bij om Gods eer en onze zaligheid te bevorderen dan een tempel vol wellustige kanunniken'). Aan pastoors en predikanten 2) is men ook voor vrouw en kinderen onderhoud schuldig3). Ofschoon bisschoppen en pastoors in sommige opzichten gelijke macht bezitten4), terwijl zij bij Paulus eenerlei personen zjjn 5), schijnt de schrijver zich niet anders voor te stellen dan dat er bisschoppen6) of superintendenten7) zullen blijven. Aan volstrekte eenheid in den stand der „kerkendienaars" denkt hij niet. Ofschoon hij soms de benamingen „pastoor" en „predikant" dooréén gebruikt, schijnt hij met „pastoor" in strikten zin iemand te bedoelen, die aan het hoofd eener plaatselijke gemeente staat, naast wien één of meer „predikanten" werkzaam kunnen zijn, die op hunne beurt „pastoor" kunnen worden. De ordening der predikanten geschiede in den regel door bisschoppen. Willen dezen niet overeenkomstig Christus' bevel predikanten ordenen, dan mogen de pastoors zulks verrichten. „In gefal oick gene pastoren to fynden weren, die ons die predicanten Christelick ordenyren wollen, so mochten die leken selues enen ordenyren" s). De beroeping geschiede door de overheid of de gemeente9). Verder is sprake van ouderlingen en diakenenl0). Men ziet, de schrijver heeft zijn hervormingsprogramma in bijzonderheden gereed. Het komt er slechts op aan de reformatie in te voerenu) en „gereformeerde kerken"ls) of „evangelische gereformeerde kerken" te vestigen1S). De grootste tegenstanders, die hierbij te overwinnen vallen, zijn de paus 14) en 1) Der Leken Wechwyser, fol. c.XLvij'; ccixr; hierachter, blz. 274, 334. 2) Aldaar, fol. Lxxviijf; Lxxxvir; Lxxxviijr en v; xcviijr; cxxir; hierachter, blz. 207, 215, 216 vlg., 226, 248. 3) Aid., lol. ccx'; hierachter, blz. 335. 4) Aid., fol. xcviij1'; hierachter, blz. 226. 5) Aid., fol. cxcvijr; hierachter, blz. 323. 6) Aid., fol. XLVijr; Lvijf; Lxxxvij; i.xxxviijr; xcviij»; cxiiij»; cxvijv; cxix»; hierachter, blz. 179, 189, 216, 226, 241, 244 , 246. 7) Aid., fol. cxijf; hierachter, blz. 239. 8) Aid., fol. cxcvij*; hierachter, blz. 323. 9) Aid., fol. cxcviijv; hierachter, blz. 324. 10) Aid., fol. i.xxxviijv; hierachter, blz. 217. 11) Aid., fol. cciijr ; hierachter, blz. 328. 12) Aid., fol. I.xxviv ; hierachter, blz. 205. 13) Aid., fol. clxxv'; hierachter, blz. 301. 14) Aid., fol. ccxLviij; hierachter, blz. 372. de monniken. Telkens komt de schrijver terug op het kwaad, dat het pausdom in de Christelijke wereld heeft teweeggebracht')• Yan wie mag men redding verwachten? Eene flauwe hoop is gevestigd op eenige goedgezinde bisschoppen en pastoors *). Maar doortastende maatregelen verwacht de schrijver van de wereldlijke overheid. Haar eerste plicht is te bewerken, dat afgoderij belet en Christus' beschreven woord recht gepredikt worde 3), pastoors, die eene verkeerde leer verkondigen, af te zetten 4), de mis ter zijde te stellen5), de spijswetten en andere menschengeboden op te heffen fi), altaren, beelden, gewaden te verwijderen en de kloosters tot den grond te slechten '). Vorsten, steden, officieren moeten ten aanzien der mandaten betreffende de reformatie den Keizer wederstaan of ze zijn geen Christenen8). De meeste vorsten blijven echter in de duisternis van het pausdom en zijn groote vervolgers der geloovigen 9). Sommige overheden verschuilen zich achter den Keizer of de kettermeesters van Leuven ">). Ook houdt de vrees voor oproer hen terug van het toelaten der evangelische prediking "). Vele edellieden verzuimen uit lichtvaardigheid de kloosters te reformeeren,2); anderen trekken de kerkelijke goederen aan zich en laten aan de predikanten een zoo gering deel over, dat sommigen om den broode weder tot de oude afgoderij vervallen »8). Samenwerking van volk en overheid tot de reformatie zou wenschelijk zijn u). In verkeerde dingen is men geen gehoorzaamheid 1) Der Leken Wechwyser, fol. xsxiiijr; xxxviij'; xüijv; xLiiij'; XLvir; lv'; Lixr- i.xxijr en v; Lxxviij; Lxxxiiijt; xcvijr; cxxxvr; r.xüiij'; hierachter, blz.107, 171,'176, 178, 187, 190, 201 vlg., 207, 213, 225, 202, 271. Volgens Bunderius, Scvtvm fidei, p. 327, 518, was vijandschap tegen den paus des schrijvers grootste drijfveer. 2) Aldaar, fol. ccxüj»; hierachter, blz. 360 vlg. 3) Aid., fol. ccvir, ccxxij"; hierachter, blz. 331 vlg., 347. 4) Aid., fol. üx», hierachter, blz. 190. 5) Aid., fol. xciijr; hierachter, blz. 222. 6) Aid., fol. cxr; hierachter, blz. 237. 7) Aid., fol. cciiijr en *; hierachter, blz. 329 vlg. 8) Aid., fol. c.cviyr; hierachter, blz. 333. 9) Aid., fol. ccxxix'; hierachter, blz. 354. 10) Aid., fol. ccxxvit; hierachter, blz. 350. 11) Aid., fol. exij»; hierachter, blz. 240. 12) Aid., fol. ccv'; hierachter, blz. 330. 13) Aid., fol. ecxr; hierachter, blz. 335. 14) A\d., fol. ccv», ccvi»; hierachter, blz. 330, 331 vlg. aan de overheid verschuldigd. Geen gebod van keizer of overheid behoeft men op te volgen, als zij gebieden, wat God verbiedt'). Het ware doel des schrijvers schijnt voor een belangrijk deel te wezen: daar, waar de bestaande geestelijke of wereldlijke overheid de reformatie niet ter hand neemt, het volk of de leeken hiertoe op te wekken 2). Men behoort de waarheid onverbloemd te prediken, zonder acht te geven op de ergernis of de tweedracht die volgen zullen 3). Verandering in het hoogste bestuur des lands om de wille van Gods Woord is volgens de Schrift meermalen geschied en zal ook thans niet uitblijven. Gods hand is niet verkort om tronen neder te werpen of op te richten4). — Heeft de auteur bij het nederschrijven dezer regelen beseft, welke stormen hij over zijn vaderland mede hielp ontketenen? Bij welke der richtingen onder de Hervormingsgezinden moet Joannes Anastasius worden gerangschikt? Bij de nationale, onder den invloed van Erasmus staande, Nederlandsch-reformatorische richting, waartoe Gulielmus Gnapheus, Cornelis Hoen, de schrijver van de „Summa der godliken scrifturen", de Broeder des gemeenen levens Theodricus, Cornelis van der Heyden, Angelus Merula en anderen behoord hebben. Dat van Erasmus hoogst zelden 5) gewag gemaakt wordt, moet wellicht hieruit worden verklaard, dat zijn naam bij geen der twee uiterste partijen een goeden klank had. In zijn geschrift „Vom Nachtmal Christi" noemt Anastasius zich een Zwingliaan 6). Ook in de „Bekantenisz" schaart hij zich aan de zijde van hen, die door de tegenstanders Sacramentariërs7), Zwinglianen of Calvinisten 8) worden geheeten. Daar dit betrekking heeft op de avondmaalsleer, belet het ons niet hem als een aanhanger der Nederlandsch-reformatorische richting te beschouwen. 1) Der Leken Wechwyser, fol. ccxxxij»; ccxxijr; hierachter, blz. 357, 347. 2) Aldaar, fol. ccijv; cciiijr en *; hierachter, blz. 328, 329 vlg. 3) Aid., fol. cxij» ; hierachter, blz. 240. 4) Aid., fol. ccxxx'; hierachter, blz. 355. 5) Zijn naam: fol. xcvij'; CLXXXVijv; hierachter, blz. 225, 308. 0) Vont Nachtmal Christi Bericht Adumi Christiani, BI. 2', 10', 1 lr, 22*. 95', 42", 46', 48. 7) Bekantenisz Joannis Anastasij Voii Jein waren leib Christi, Quat. B, BI. vijr; C, BI. iiij'. 8) Bekantenisz, Quat. D, BI. vi'. Vergelijk het nZurich en Genève" in l'om Nachtmal Christi, BI. 50'. Immers de verhandeling van Cornelis Hoen is door Zwingli in druk bezorgd en met de daarin vervatte leer heeft deze zich vereenigd. Onder de mannen der bedoelde richting vertegenwoordigt Joannes Anastasius echter eene zelfstandige nuance. De Doopsgezinden of Wederdoopers bestrijdt hij '). Hierbij houdt hij zich met de verschillende fracties, die er onder hen bestaan, afzonderlijk bezig*). Wel keurt hij de bloedige vervolging, die tegen hen woedt, sterk af, erkent hij, dat hun zedelijk leven gunstig afsteekt bij dat van vele „evangelischen en roemt hij de wijze, waarop zij den marteldood ondergaan3); maar overigens bejegent hij hen als blinden en verdoolden 4). Grooten eerbied toont hij voor Luther5). Met dezen toch begint volgens hem de Hervorming"). Evenwel is hij geenszins een Lutheraan. Eenige verwantschap met de Luthersche opvattingen straalt hierin door, dat hij in bijzondere gevallen de toediening van den Doop wil veroorloven buiten den tempel en buiten de vergadering der Christelijke gemeente7); terwijl hij de avondmaalsviering in het huis van den kranke en zonder eenigen anderen deelnemer dan dezen toelaat8). Verder wil hij de biecht in gewijzigden vorm laten voortbestaan 9). Sterke afwijkingen van Luther bestaan hierin dat hij de leer der praedestinatie niet alleen bestrijdt, maar zelfs ten 1) Der Leken Wechwyser, fol. 5' (mensch wording); Lxiij'; Lxvij'; Lxviij'; Lxix'; Lxij'; r.xxiij' (Munster en Amsterdam); i-xxxi'; cixv (overheid en belasting); cxxx (hunne zeven spreukeu); clxxxv; cc'; ccxviijr (kinderdoop); ccxxviv (zweren); ccxxiiij» (doodstraf); hierachter, blz. 139, 193, 197, 198, 202 vlg.; 210, 237, 257, 311, 343, 351, 349. 2) Aldaar, fol. 7; Lxxiij'; c.cviij' (Menno); ccviijr, ccx» (Adam Pastor); ccxixr (Davidianen); zorgvuldig worden van de Wederdoopers de Enthusiasten onderscheiden . fol. Lxvijr; cxxxr; ccx»; CLXXXÜijv; cxxxxviv; ctxxxviij'; cxcix'; hierachter, blz. 141, 203, 333, 335, 344; 197, 257, 335, 310, 312, 314 vlg., 324. 3) Aid., fol. ccxiijf—ccxiiij'; hierachter, blz. 337 vlg. 4) Aid., fol. 5; Lxvi"; cxv; hierachter, blz. 139, 1%, 238. Men moest niet beproeven gevangen Wederdoopers door papisten te bekeeren: fol. ccxiijr; ccxixr; hierachter, blz. 338, 343. 5) Aid., fol. i.xviij»; Lxxij'; lxxxv'; xcij'; cxviij'; oxxiiijr; cxxxi'; cxt.r; r.LXXijr (Gods uitverkoren vat als liederdichter); ci.xxx1'; hierachter, blz. 198,202, 214, 221, 245, 251, 258, 267, 298, 307. G) Aid., f'orrede, 5^ fol. ij'; cixv; cl* ; ccv»; hierachter, blz. 125,237,277,330. 7) Aid., fol. lx»; hierachter, blz. 191. 8) Aid., fol. lxxxv ; hierachter, blz. 213. 9) Aid., fol. xciiijv; verg. fol. XLvr; xi.ix ; l'; i.ix'; Lxxxvij»; xcv»— xcvij»; xcviij ; hierachter, blz. 223, 177, 180 vlg., 190, 216, 224 vlg. hoogste verderfelijk acht '), dat hij des menschen rede ?) door de zonde niet volstrekt verduisterd, den vrijen wil niet geheel opgeheven verklaart, maar dat naar zijne meening ook de onwedergeborene heeft behouden wat hij met een meermalen herhaalden kunstterm „den kleinen vrijen wil" noemt3); dat volgens hem niet uitsluitend de uitverkorenen tot de kerk behooren 4) en dat hij geen vleeschelijke tegenwoordigheid van Christus in het Avondmaal aanneemt5). Hij beschrijft het Avondmaal als een teeken hiervan dat Christus ous de zaligheid met zijn bloed verworven heeft, en als eene vermaning, dat wij hiervoor dankbaar behooren te zijn ; een zegel, waardoor ons vergeving van zonden en eeuwig leven verzekerd worden; eene inwoning van Christus, waardoor wij levendig worden in alle deugden en aangespoord tot broederlijke eendracht als leden van één lichaamfi). Ook stond hij eene andere dan de Luthersche wijze van avondmaalvieren voor7). Ofschoon hij Melanchthon prijst 9) en van meening is, dat deze ten aanzien van den wil het rechte getroffen heeftH), blijkt uit zijn partijkiezen in den Adiaphoristischen strijd en uit zijne scherpe afkeuring van het aannemen van het Interim l0) genoegzaam, dat hij evenmin mag gerekend worden tot dat deel der Lutheranen, hetwelk met Melanchthon medeging ")• 1) Der Leken Wechwyser, fol. 10»; xix ; xx—xxij ; xxxixf ; cvij»; cxi»; cxc»; cxcir; hierachter, blz. 150, 152 vlg., 153—155, 171, 235, 239, 317. 2) Aldaar, fol. 14, 15; cxxix*; hierachter, blz. 147 vlg., 257. Vergel. over Schrift en rede: fol. xxr; cxxx; ccxviij'; hierachter, blz. 153 , 257, 343. 3) Aid., fol. 18"-; xixv; xxir; xxiijr; xxvijr; cvij*; cxi*; CLxxxvir; cxcir; hierachter, blz. 151, 153 vlg., 156, 159 vlg., 235, 239, 312, 317. 4) Aid., fol. CLXXxiiijr; hierachter, blz. 310. 5) Aid., fol. i.xxvij ; hierachter, blz. 206. 6) Aid., fol. i.xxiiijr—ï.xxw; hierachter, blz. 203—905. i) NI. zittende aan eene tafel, niet bij een altaar: Aid., fol. i.xxvi; Lxxxviijv; xci'; hierachter, blz. 205, 217, 220. 8) Aid., fol. Lix'; cxxxir; cxl'; cxviijr; ccv ; hierachter, blz. 190, 258, 267, 285, 331. Belangrijke uitlatingen over Melanchthon komen voor in zijne volgende geschriften ; zie beneden. 9) Aid., fol. xxi»; cxijr; hierachter, blz. 154, 239. 10) Aid., fol. clxxv ; ccvijr; ccxiiijr; hierachter, blz. 301, 332, 339. 11) Behalve de namen van Luther en Melanchthon ontmoet men die van: Tauler (fol. cxl', blz. 267); Hus(Lxxixf, cxi.r, clxxxv», blz. 208, 267, 311), Bucer (cxi-0; Brentz (cxviijr, cxLr, blz. 267, 245); Calvijn (Lix', cxxxir, cxu, ccxLr, blz. 190, 258, 267, 364); A. Lasco (8r, blz. 142); Bullinger (xcij'\ cxLr, ccxxxvijr, Wegens zijne verwerping van de praedestinatie-leer en toelating van doop- en avondmaalsbediening buiten de vergadering der gemeente kan men hem geen Calvinist noemen. Door andere bijzonderheden wordt dit toegelicht. In strijd met de leer der Calvinistische gereformeerden kan volgens hem de nog niet bekeerde deugden bezitten '). Vóór de wedergeboorte kan hij, die vermaand wordt met Gods Woord, door „den kleinen vrijen wil" zijne zaligheid eenigszins bevorderen '*). Grove zonden kan men mijden zonder de hulp des Heiligen Geestes, zooals blijkt uit de voorbeelden van Heidenen, Joden en Turken3). Hij acht zich verzekerd, dat de dwalingen der oude kerkvaders hen niet belet hebben zalig te worden, terwijl hij hetzelfde hoopt van de vrome voorvaderen, die in de laatste 500 of 600 donkere jaren met eene goede consciëntie tegenover God en hunnen naaste onder het pausdom in dwaling geleefd hebben 4). Ook veroordeelt de schrijver het dooden van ketters5), 't welk de Calvinisten verdedigen. Geen andere straf wil hij tegen de dwalenden toegepast zien dan in het uiterste geval den kerkdijken ban, van wege de burgerlijke overheid geldboete en verbod om te vergaderen 6). Liefelijke regels heeft hij ten beste gegeven over de tolerantie, waarvan hij buiten de Doopsgezinden en een deel der Humanisten een der eerste welbewuste verdedigers is; hij bepleit de noodzakelijkheid dat èn het staatsgezag èn de leden der Christelijke kerk onderling verschil van opvatting toelaten en broederlijk verdragen7). Misschien komt de Erasmiaansche invloed op geen enkel punt zoo duideljjk uit als op dit. Hierbij dient echter te worden opgemerkt, dat hij wèl verdraagzaamheid wil voor uiteenloopende leeringen der „evangelischen", maar niet voor de prediking en den eeredienst ccxxxixr, blz. 220, 267, 361, 363). Verder worde gewezen op de namen van Nauelerus en Albertus Krantz (fol. cxxiij», blz. 250); Seb. Munster (nxi.iiij», coxi.ir, blz. 272, 365); Seb. Frank (ccxi.ir, blz. 365). 1) Der heken Wechwyser, fol. xvij>'; hierachter, blz. 151. 2) Aldaar, fol. 18; hierachter, blz. 151 vlg. 3) Aid., fol. 28r; cvij'; ccxxiiiji-; hierachter, blz. 161, 235, 349. 4) Aid., fol. cc»; hierachter, blz. 325 vlg. 5) Aid., fol. ccxi; ccxiiijr; hierachter, blz. 336, 339. 6) Aid., fol. ccxiiijv; vergel. fol. lxxx»; c; hierachter, blz. 339, 209, 228. 7) Aid., fol. Lxxvij; cxxxiij1'; CLXxxvij»; CLXxxviij ; cc'; hierachter, blz. 206, 260, 313 vlg., 325. IV. 8 der „pauselijken". Vorsten die in hun staten „leugen en waarheid" beide laten prediken, worden met Gods wraak bedreigd '). Dat hij tot de aanhangers der nationale, onder Erasinus' invloed staande, Nederlandsch-reformatorische richting moet gerekend worden, blijkt nader uit het volgende: 1°. uit de vooropstelling van Gods Vaderliefde en het kindschap Gods. Waarom heeft Christus vleesch aangenomen? In de eerste plaats wordt geantwoord: Christus heeft onze broeder willen worden, opdat wij met Hem 's Vaders erfgenamen zouden zijn. Dat het geschiedde om voor onze zonden te betalen, wordt slechts in de vierde en laatste plaats opgenoemd '*). Sterke overeenkomst bestaat hier met Gnapheus, do „Summa der godliken scrifturen", den martelaar Theodricus 3) e. a. 2°. In de avondmaalsleer stemt hij overeen met Cornelis Hoen en al de vertegenwoordigers dezer zelfde richting. 3°. Hij legt eenen buitengewonen nadruk op de wedergeboorte en de noodzakelijkheid van een nieuw leven, zonder hetwelk het geloof ijdel is en de zaligheid niet verkregen wordt4). De wijze, waarop hij hierover spreekt, is geheel dezelfde bij Cornelis van der Heyden 5) e. a. Dat hij eene zelfstandige schakeering in deze richting vertegenwoordigt, wordt hierin openbaar, dat hij sterk verschilt van Van der Heyden en Merula ten opzichte van de kloosters en de beelden. Schijnt Merula de geheele hiërarchie te willen handhaven, Anastasius wil slechts de bisschoppen laten voortbestaan fi). Zeer hooge waarde toont hij te hechten aan de uitspraken van de kerkvaders der eerste eeuwen 7), zij het ook, dat hjj in geval 1) Der Leken Wechiryser, fol. ccvi'; vergel. fol. ccviij; hierachter, blz. 332 vlg. 2) Aldaar, fol. 6, 7, ÏO^; hierachter, blz. 140 vlg., 143. 3) Bibliotheca reformatoria, Dl. I, blz. 144, 169, 171, 172; Dl. III, blz. 540, 1104—606. 4) Der Leken Wechwyser, fol. 8<-; xxix"; xxxiv»; xxxvijr; xr.V"; XLVi; Liij; i.vij; lxxx»; hierachter, blz. 142, 162, 167, 169, 177, 183 vlg., 188 vlg., 209. — Het levensgedrag van vele «evangelischen", die meenen dat zij grovelijk mogen zondigen omdat Christus voor alle zonden heeft voldaan, wordt gehekeld: fol. 16v; ci»; cvi»; Cxi'; ci.xxijr; ccxiiijf; ccxx»; hierachter, blz. 150, 229, 234, 238, 298, 339, 345. — De wijze, waarop gesproken wordt over wedergeboorte en nieuw leven doet hier en daar denken aan Osiander, doch de naam van Osiander komt in geen der mij bekende geschriften van Joannes Anastasius voor. 5) Zie hierboven, blz. 5, 11. 6) Zie hierboven, blz. 8 vlg. 7) Wechwyser, fol. 3r; 7''; 15r; xxi'; xxij'; XLijv; XLiijv; xivijv; üjv; Lxiijr; van strijd met de Schrift zich aan deze houdt') en erkent, dat de bedoelde kerkvaders op meer dan één punt hebben gefaald2). In merkwaardige historische betoogen tracht hij het bewijs te leveren, dat deze en die dwalingen gedurende de eerste vier-, vijf- of zeshonderd jaren 3) in de Christelijke kerk niet zijn voorgekomen. Ontelbare malen beroept hij zich op Tertullianus, Cyprianus, Origenes, Ambrosius, Chrysostomus, Hiëronymus, Augustinus; ook op Irenaeus, Cyrillus, Lactantius, Hilarius, Eusebius, Basilius, Theophilactus, Theodoretus; van de latere kerkvaders zelfs op Bernardus. Op dit punt is de geestelijke verwantschap met Erasmus en diens volgelingen zooals Georgius Cassander en Joannes Venator4) onmiskenbaar. Plaatsgebrek verhindert mij uit te weiden over de stichtelijke waarde, den eigenlijken zedelijk-godsdienstigen inhoud van dit boek. Om dezelfde reden kan ook de bestrijding door Joannes Bunderius 5) nog slechts met een enkel woord besproken worden. Dat deze bekwame Dominikaner tegenover „Der Leken Wechwyser" een boek in de Latijnsche taal van heel wat grooteren omvang plaatste, bewijst wel, dat hij aan dit werk groote beteekenis toekende 6). Zekere minachtende uitlatingen over zijnen tegenstander lxx»; Lxxxijr; Lxxxiij"; hierachter, blz. 137, 141, 149, 154, 150,175, 179, 184, 193, 200, 211, 212. 1) Der Leken Wechwyser, fol. cxxvi*; cxxviijf; CLXXXVij'; ccijr; hierachter, blz. 253 vlg., 255, 313, 327. 2) Aldaar, fol. XLiij»; XLviij»; üijr; xcijt; cxxij»; CLXxvij" ; hierachter, blz. 175, 180, 184 , 220, 249, 303. 3) Aid., fol. xxix»; xxxiiijr; xr.iiij; XLix'; i.xxiiij'; i.xxvir; i.xxxvi'; xc'; xcij»; xcvijr; hierachter, blz. 162, 166, 176, 181, 203, 205, 218, 220, 225. 4) J. Lindeboom, Johannes Venator, in het Nederlandsch archief voor kerkgeschiedenis, 's-Gravenh. 1905, N. Serie, Dl. IV, blz. 19. 5) Over Bunderius zie: Quetif et Echard, Scriptores ordinix praedicatorum, Lut. Par. 1721, in fol., T. II, p. 160 seq.; Foppens, Bihliotheca helgica, Brux. 1739, in 4", T. I, p. 595 seq.; [Paquöt], Memoires, Louv. 1764, 8°, p. 235—240. 6) Pas een jaar te voren had hij laten verschijnen : Compendivm // Concertationum II in qvo omnes hvivs secv-Hli haereses confunduntur, ex .iacrorum Hi-l bliorum fonte, sanctorumque virorum // authoritatibus, congestum, Au-Hctore D. Ioan. Bunde-Hrio, Praedicatorij ordinis. [Vignet met randschrift: concordia res parvae crescvnt] Antverpiae, // In aedibus Ioannis Steelsij sub//scuto Burgundiae, Anno// M. D. LV. II Cum privilegio Caesareo. // Formaat: klein in-8°. Letter: Romeinsch. Buiten titel, index en opdracht (16 fol.) 228 genummerde bladen. Signatuur: A 2 — HH 3. — Dit geschrift is gericht tegen Oecolampadius en Bucerus of had hij daarom wel achterwege kunnen laten '). Dat hij hem beticht van vervalsching der getuigenissen l), hem een „vos" scheldt3), en met een „zwijn" vergelijkt4) — het moge bij de toenmalige wijze van strijdvoeren geen verwondering baren en in bittere oordeelvellingen van „Der Leken Wechwyser" zijne verontschuldiging vinden °) — het ontsiert zijn, overigens in rustigen toon gesteld, degelijk werk. Yan het begin tot het einde loopt hij het geschrift van Anastasius door en wijst alle afwijkingen van de Roomsche leer als zoovele dwalingen aan. Onder erkenning van ernstige zedelijke misstanden onder de geestelijkheid f') en van hoogst schadelijke invloeden bij de bisschopsbenoemingen ") roemt hij, dat er nog zevenduizend bestaan die de knie voor Baal niet gebogen hebbens). Herhaaldelijk verwijt hij Anastasius opruiing van het volk tot verzet tegen het geestelijke gezag 9); dat dit de gevaarlijke toeleg is van „Der Leken Wechwyser" stelt hij in het licht. Ten aanzien van den eisch der bekeering tracht hij den schrijver met zichzelf in tegenspraak te brengen, daar deze eisch z. i. onbestaanbaar is met de leer der rechtvaardiging door het geloof alleen10). Hij steekt den draak met de onwetende Lutheranen, die niet anders kennen dan hunne moedertaal, geen ander boek bezitten dan een vertaald Nieuwe Testament, en heden bedenken wat zij morgen zullen gelooven "). Het Avondmaal, zooals Anastasius dit wil, maakt hij als een kinderachtig drinkgelag bespottelijk 12). Dat men iemand doodt wegens ketterij, desnoods enkel liever tegen hunne leer aangaande genade en werken. Zie de Opdracht, quat. B, fol. 7r, 8'. — Een exemplaar van dit werk is mij ter leen verstrekt door pater L. A. M. N. Steger, S. J., reetor van den «Krijtberg", te Amsterdam. 1) loannes Bunderius, Scvtvm fidei orthodoxae adversvs veneiio«a tela loannis Ayiastasij Veluani, 155(3, p. 163 (et tu rusticanus hornuncio, eicada veluana) ; p. 278. 2) Ibidem, p. 297. 3) Ibidem, p. 287. 4) Ibidem, p. 518: vt tu, velut sus, in luto haereseos, conquiescas. 5) Der Leken Wechwyser, fol. cxcvi; ccxtvij'; hierachter, blz. 321, 372. 6) Bunderius, Ibidem, p. 131, 134, 158, 161, 272. 7) Ibidem, p. 166 seq., 537. 8) Ibidem, p. 272. 9) Ibidem, p. 125, 131, 138, 161, 567. 10) Ibidem, p. 307. 11) Ibidem, p. 68 seq. 12) Ibidem, p. 335. wegens overtreding der vaste, verdedigt hij '). Beide partijen, zegt hij, beroepen zich op de Schrift. Laat daarom de paus rechter tusschen ons zijn 2)! Op meer dan één punt roept hij zijnen tegenstander ironisch toe: „Wend u tot den keizer! Beproef of deze u gelijk geeft!" ') En bij verscheidene hervormingen, door Anastasius voorgeslagen, luidt het: „voer dat in, als gij zelf paus geworden zjjt" 4). Handig wijst hjj op de verdeeldheid dor Ilervormingsgczinden. „Hoe kunnen nu uwe vergaderingen 5) eene kerk genoemd worden, daar zij in zoovele elkander bekampendc sekten verdeeld zijn? Iloevele beekjes zijn uit de ééne bron van Luther voortgevloeid! Denk maar aan de niet overeenstemmende mannen: Occolampadius, Melanchthon, Karlstadt, Bucerus, Brentius, Menno en vele anderen". En triomfantelijk stelt hij het Roomsche katholicisme hiertegenover. „Laten zij niet meenen tot de kerk te beliooren of leden van Christus te zijn, die van het apostolische en Roomsche geloof zijn afgeweken, zooals de genoemde ketters die èn tegen de Schrift èn tegen elkaar strijd voeren. Daar het geloof één is, behoorde er tusschen de geloofsartikelen onderlinge overeenstemming, geen afwijking te bestaan. Het Roomsche geloof, door Petrus en Paulus ontvangen, is tot heden onbezoedeld en door geen innerlijke tweespalt verzwakt, bewaard. Maar uw geloof telt evenveel sekten als er ketter-aanvoerders zijn " b). „Der Leken Wechwyser", den 12 April 1554 te Straatsburg (?) van de pers gekomen, werd spoedig hier te lande verbreid. Den 12'len Augustus van dat jaar werd het boekje verkocht te Harderwijk. Stadhouder en raden van Gelderland haastten zich bij plakaat van 6 Sept. onder bedreiging met zware straften de inlevering van alle exemplaren bij de plaatselijke overheden te gelasten ')• Ook elders werden soortgeljjke maatregelen genomen, waardoor het werk met vernietiging is bedreigd geworden8). Dit heeft niet belet dat 1) Bunilerius, Ibidem, p. 534, 295. 2) Ibidem, p. 69, 119. 3) Ibidem, p. 138, 535. 4) Ibidem, p. 275, 339. 5) Ibidem, p. 119: conventicula vestra synagoga sunt sathanae. 0) Ibidem, p. 93 seq. 7) Van Loon, Groot Gelders plaeaet-boek, Dl. I, blz. 159 vlg.; Dr. Ris Lam- bers, a. w., Bijlagen, blz. CLXXXIII. 8) Voet van Oudheusden, Beschrijvitige van Culemborg, Utr. 1753, 8°, blz. 187, reeds in het jaar 1555 eene nieuwe uitgave verscheen '). De tekst was nu uit het öeldersche in het Ilollandsche taaleigen overgebracht; overigens had de inhoud geen verandering ondergaan. De onbekende, die het boekje in het Hollandsch overbracht, is waarschijnlijk met eenige overhaasting te werk gegaan. Bij wijlen heeft hij de beteekenis van een woord minder goed begrepen. Hierdoor komt het, dat in de oorspronkelijke uitgave soms de zin duidelijker, de zegswijze fraaier is2). Met genoegzame zekerheid mag men daarom aannemen, dat de auteur aan deze editie part noch deel heeft gehad. Zijn boven afgedrukte brief wettigt de onderstelling, dat hij van haar bestaan zelfs niet geweten heeft. In den verhollandschten tekst is men het werk blijven lezen en heeft het zjjn grooten invloed geoefend op de Hervormings-geschiedenis in de Nederlanden. AV ant alle latere, tot heden ons bekend geworden, uitgaven berusten op deze tweede. In het j. 1591 verscheen eene uitgave bij Jasper Troyen te Dordrecht3). Zes jaren later heeft 201. Op den Leuvenschen Index van het j. 1558 worden verboden: iloannis Athanasii Veluanii, Omnia opera". Zie Sepp, Verboden lectuur, blz. 114; F. H. Reusch, Index der verbotenen Bücher, Bd. I, S. 249. Van de eerste uitgave van den Leken Wechwyser zijn mij slechts twee exemplaren bekend. Het ééne behoort aan het evangelisch-Luthersch seminarie te Amsterdam. Op dit ex. berust de herdruk hierachter. Het andere werd vermeld in een antiquariaats-katalogus van llarassowitz te Leipz. 1901, 262, als Nr. 3073. 1) Een cort onder-ljricht van allen principalen punc-jten des Christen gheloofs, met claer ghetuycghenisse // der heyligher Schriftueren ende goede bekentenisse // der ouder Doctooren, met aenwijsinghe wanneer, ende // door welcke persoonen die errueren opghestaen // ende vermeerdert zijn, bereyt voor den sim- ! pelen ongeleerden Christenen, ende is // daeromme ghenaempt der Lee'jken Wechwijser. Ij <| Auth. Ioan. Anastasio Veluano. // 1. Joh. 1. // <| Des Heeren Christus Jesus bloet reynicht // ons van allen sonden. // i Ghedruckt by Magnus vanden Merberghe van jj Oosterhout. Int Jaer ons Heeren duysent vijfhondert ende Vijuenvijftich. // Formaat: klein in-8°. Letter Gothiek (ook van den geheelen titel). Behalve titel, voorrede en de aan het slot geplaatste «Tafel van desen Boecke", zijn de bladen aan beide zijden genummerd (fol. ij-cccLXXXviij). In 't geheel 200 bladen. Signatuur: A ij — ^ iiij. Hoogte: 14.4 cM. Breedte: 9.8 cM. — Een exemplaar is mij ter leen verstrekt uit de Koninklijke bibliotheek te 's-Gravenhage. 2) Zie de voorbeelden, hierachter, blz. 339, 357, 375, aangewezen, welke met andere zouden kunnen vermeerderd worden. 3) Een corte onder- 'richtinghe van alle de principale punc- jten des Christen geloofs, met clare ghetuygenisse // der heyligher Schriftueren, ende goede be-H kentenisse der ouder Doctoren, met // aenwijsinghe wanner, ende door // welcke persoonen de erreuren // op ghestaen ende ver-''meerdert zijn. // Bereyt voor den sitnpelen ongheleerden Christe-jjnen, ende is daeromme ghenaemt der // Leecken Aelbrecht Heyndricksoon deze editie bedriegeljjk nagebootst (met dezelfde letter, een gelijk aantal letters op iedere bladz., zoodat de bladzijden in beide drukken beginnen en eindigen met dezelfde woorden), zonder ander verschil dan dat hij onder den titel eigen vignet en naam plaatste1)- Intusschen had ook Jan Paedts te Leiden eene eigen uitgave in omloop gebracht«). Hillebrandt Jacobszoon te 's-Gravenhage bezorgde twee uitgaven, eene in het j. 1605 ), Wech wijser. // Door Ioan. Anastasio Veluano. // 1. Ioan. 1. Des Heeren Christus lesus bloet, reynicht // ons van allen sonden. // [Vignet met het randschrift Troia sterk brack dver verraet, als een pot om haer misdaet]. lot Dordrecht. // Bv Jasper Troven wonende inden Gulden Grif-//foen, by de wijnbrugghe Anno 1591 - Formaat: klein in-8». Letter: Gothiek, behalve eenige regels van den titel, aanhalingen van Latijnsche auteurs en eenige opschriften van onderafdeelingen, enz. De bladzijden, buiten den titel en de „Tafel" zijn genummerd : 3-372 In 't geheel 188 bladen. Signatuur: A ij - Aa nj. Hoogte: 13./ cM. Breedte 8.6 cM. - Een exemplaar werd mij geleend uit de bibliotheek van het evangelisch-Luthersch seminarium te Amsterdam. 1) Een corte onder-Hrichtinge van alle de principale punc-l'ten des Christen geloof s, met clare getuygenisse // der heyligher Schriftueren, ende goede be-ljkentenisse der ouder Doctoren, met // aenwijsinghe wanneer, ende door // welcke persoonen de erreuren // op ghestaen ende vermeerdert zijn. II Be,eyt voor den simpelen ongheleerden Christe-nen, ende is daeromme ghenaemt der // Leecken Wech wijser. II Door Ioan. Anastasio Veluano. // 1. Ioan. 1. // Des Heeren Christus lesus bloet, reynicht // ons van allen sonden. // [Vignet met randschrift: Het rike der hemelen is als een verborgen schat in den acker Math. 13.] In s Graven-hage, // By Aelbrecht Heyndricksoon. // Anno 1597. — Formaat: klein in- °. Letter: Gothiek, met dezelfde uitzonderingen als in den vorigen druk. De bladzijden zijn, buiten titel en «Tafel", genummerd : 3-372. In 't geheel 188 bladen. Signatuur A ij - Aa iij. Hoogte: 14.3 cM. Breedte: 8.8 cM. - (Het exemplaar der universiteits-bibliotheek te Utrecht, dat mij ter leen werd verstrekt, is minder afgesneden dan dat der vorige editie, zooeven genoemd. Vandaar eenig verschil in de afmetingen). De orthographie van den tekst is bijna dezelfde, maar „iet geheel. Ook bestaat een klein verschil in de aanwending van afkortingen. 2) J J Doedes vermeldt in de beschrijving zgner Collectie van rartora, Utr. ri892l' blz 3' Ioannes Anastasius Veluanus, Een corte onderrichtinghe van alle de principale puncten des Christen geloofs.... Tot Leyden, By Jan Paedts Jacobszoon. Anno 1594. 8". . 3) Een corte onder-IIrichtinge van alle de principale punt- ten des Christen geloof», «iet clare getuygenisse // der heyliger Schriftueren, ende goede 6e-// kentenisse der ouder Doctoren, met // aenwijsinghe wanneer, ende door // welcke persoonen de erreuren /, op ghestaen ende vermeerdert zijn. II Bereyt voor den simpelen ongheleerden Christe-nen, ende is daeromme ghenaemt der // Leecken Wech-wijser. // Door Ioan. Anastasio Veluano. // 1. Ioan. 1. // Des Heeren Christus lesus bloedt, reynicht ons van allen sonden. [Vignet met randschrift: Het rike der hemelen is als een verborgen schat in den acker. Math. 13.] In s Graven- en eene andere in het j. 1610 '). Ook zijne weduwe liet nog in het j. 1632 eene editie het licht zien 2), nadat een jaar te voren eene Amsterdamsche drukpers eene nieuwe oplaag had voortgebracht 3). En meer edities hebben bestaan *). Haghe, // By Hillebrandt Jacobsz, Anno 1605. — Formaat: klein in-8°. Letter Gothiek. Signatuur: Aij—Aa iij. Aantal bladzijden, niet inbegrip van titel en voorrede : 372; daarenboven 3 blzn. voor de «Tafel". Hoogte: 15,2 cM; breedte: 9,1 cM. Alle bladzijden beginnen en eindigen met dezelfde woorden als in de uitgave van het j. 1591. Exemplaar in de Bibliotbeca Orphanotrophei te Halle, mij geleend door de bemiddeling van den heer W. G. Goeters, Inspektor des Reformirten-Studentenkonvikts aldaar. 1) Deze is mij niet in handen gekomen. 2) Een korte onder-.richtinge van alle de principale punc-jlten des Christen Gheloofs, met klare getuygenisse // der Heyliger Schriftuyren, ende goede bekentenisse // der ouder Doctoren, met aenwijsinge wanneer, // ende door welcke persoonen de erreuren // op-gestaen ende vermeerdert zijn. // Bereyt voor den simpelen ongeleerden // Christenen, ende is daeromme genaemt, der // Leecken Wegh-wijser. Door Ioan. Anastasio Veluano. // Op nieus oversien ende van veel Druck-fauten verbetert. // I. Ioan. I.//Des Heeren Christus Iesus bloedt, reynicht// ons van allen sonden. // [Vignet] ln 's Graven-haghe, Byde Weduwe van Hillebrant Ja-//cobssz van Wouw, Anno 1632. // Formaat: in-8°. Letter : Gothiek, met uitzonderingen (als voren). De bladzijden zijn buiten den titel en de »Tafel" genummerd : 3—373. ln 't geheel 189 bladen. Signatuur: Aij— Aa ij. Hoogte: 14.1 cM. Breedte: 8.7 cM. — Een exemplaar is mij ten gebruike gegeven uit de universiteits-bibliotheek te Amsterdam. 3) Een korte onder- richtinghe van alle de principale // puncten des Christen yeloofs, met clare // ghetuygenisse der heyligher Schriftueren, ende // goede bekentenisse der ouder Doctoren, met aenwij-'singhe wanneer, ende door welcke I ersoonen // de erreuren op ghestaen, ende // vermeerdert zijn. // Bereyt voor den simpelen ongheleerden Christe- nen, ende is daeromme ghenaemt der Leecken Wechwijser, // Door Ioan. Anastasio Veluano. // I. Ioan. I. // Des Heeren Christus Iesus bloet, reynicht // ons van allen sonden. // [Vignet met randschrift: Siet ick stae voor die devre ende cloppe. Apo. 3. ver. 20.] t' Amsterdam. By Jan Evertsz. Cloppen-burch, Boeck-//verkooper op 't Water, inde vergulde Bybel. 1631. // Formaat : klein in-8°. Letter: Gothiek, inet uitzonderingen (als voren). De bladzijden zyn genummerd : 3-372 (behalve den titel en de «Tafel"). Geheel aantal bladen : 189. Signatuur: Aij —Aaiiij. Hoogte: 15.5 cM. Breedte: 9.3 cM. — Alle 372 bladzijden van den tekst beginnen en eindigen met dezelfde woorden als in de uitgaven van 1591, 1597 (tot blz. ;>9 de uitgave van 1632), ofschoon de orthographie kleine verschillen vertoont. Ik gebruikte een exemplaar der Remonstrantsche gemeente te Amsterdam, bewaard in de universiteits-bibliotheek aldaar. 4) Eene editie van 1587 te Leiden wordt vermeld door Schultz Jacobi, Bijdragen tot de geschiedenis der evangelisch-Luthersche kerk, Utr. 1839, Stuk I, blz. 42; eene van 1651 te Amsterdam door J. van Abkoude, Naamregister van Nederduytsche boeken van 1640 1741, Leid. 1754, blz. 377. Dat men het zoo dikwijls hoeft herdrukt, ook in 1610 en daarna, wekt het vermoeden, dat de aanhangers van de voornamelijk onder Erasmus' invloed geboren oorspronkelijk-Nederlandsche reformatorische richting nog lang zeer talrijk zijn geweest. De drukkers zullen niet zonder reden gerekend hebben op lezers, die de leer van Gods algemoene Vaderliefde, het kindschaps Gods en de noodzakelijkheid der wedergeboorte gaarne in het middenpunt der geloofsleer zagen gebracht en zonder ecnig leedwezen, voor een deel met gereede instemming, het leerstuk der praedestinatie hoorden veroordeelen. Dat in de Nederlanden verscheidene predikanten, vele overheidspersonen en een onnoemelijk aantal particulieren een zoodanig gevoelen omtrent dit leerstuk waren toegedaan, heeft Hugo de Groot verklaard uit den invloed van vierderlei werken: De geschriften van Erasmus, de „Decaden' van Bullinger, de „Loei communes" van Melanchthon en den Leeken-wegwjjzer ')• Wat mag het toch beteekenen, dat verschillende drukkers er angstvallig naar gestreefd hebben hunne nieuwe uitgaven bladzijde voor bladzijde met de vorige edities te doen overeenstemmen? Misschien wel, dat dit boek als leiddraad is gebezigd bij godsdienstig onderricht, en hier en daar naast den Ivatechismus is gebruikt of dezen heeft vervangen. In het Dordtsche vonnis over het Remonstrantisme werd de eclitnationale Nederlandsche reformatorische richting, van welke Joannes Anastasius zulk een uitstekend vertegenwoordiger geweest was, weliswaar zijdelings maar toch diep getroffen. Dat 1 ytenbogaert en de zijnen zich beriepen op de overeenkomst tusschon de Remonstrantsche leer en die van den Leeken-wegwijzer ten opzichte van de Voorbeschikking *), kan er in de dagen van het overwinnende Calvinisme slechts toe bijgedragen hebben dat velen dit boek als geheel scheef gingen beoordeelen, uit het oog verloren, dat het oorspronkelijk iets anders bedoelde te zijn dan een wapen in den strijd over de praedestinatie, en het weldra volstrekt veronachtzaamden. Men leze het thans met andere oógen! 1) llugo Grotius, Apoloyeticvs eorvm qvi Hollandice Vvestfrisiaeqvepi aefuerunt anno CIO 10 CXVIII, Par. 1622, p. 56. '2) [Joannes Uytenbogaert], De Kerckeliche Historie Voornamentlick in dese Geünieerde Provintien, 1646, in fol., p. 146. IRort ffiericbt tn allen principalen pü- ten bee Cbrlsten geloues I mtt fclair gbe» tufebnts ber büllgber Scbriffturen vn guebe huntscbaftt ber alben bocto* ren / mlt anwseung wanneet vnbe bureb welcfte per«o» nen bie erroren opgesta ben vnbe vermeert 3tjnen / bereit vur ben stmpelen ongeler» ben Cbristen I vn is bes baluen gênant ber Xe* hen Wechwyser. <| Auth. Ioan. Anastasio Veluano. Des 1b£1R£lR Christus Sesus bloet regnfebt ons van allen sunben. l.job .1. J' Guetwillige leser, men wol die ghemene leken gern mit duyts ghetal mie ral in der allegation gefordert hebben, mer dit sol to viel plaitzen nemen. Die noch gheen Cyfferen kunnen, die hebben achter int boeck ene korte anwysung die Cyfferen lichtelick to leren. Jn dat blat .lxiiij. steet Christus lichamen, dair leest Christus lichain. // An die Edele "Ridder- ^vr schafft, Steden vnde Lantschafft des treflieken Furstendoms Gelder vnde Grafschatft Zutphen. Bysonder an allen rechten lieffhebberen der Gotlicker wairheyt. «ttgn!N Gelderlandt op die Yelua licht een arm dorp, Hl Eli geheten Garder, dair heb ick omtrynt. 6 . jair gepredickt, O [gl vnd sijn des haluen anno M. D. L. Den ersten January gefangen, binnen Arnhem gefuert, vnde folgents tot enen sundigen wederroip gedrongen. Mijn principale vianden waren Fianciscus Sonnius vnde. N. Gruwel, Prior to Zwol gewest. «| Twe schrifften wurden by my gefonden, die ick selues bereyt had. Int ene waren myne Sermonen beschreuen, dat ander was matery als dit is: Sonnius mach sie to Vtrecht noch beide in bewaer hebben. In desen schrifften wart die pausselicke affgoderj gelastert, vnde Godes edele wairheit gepresen, die ons durch Lutherus vnd ander getrouwe mithelpers seer troistlick van Gott is geopenbaret. Oick wart dairin beklaicht die gefangene stanthafftige Kuer-//furst Hertoch Hans van Saxen, die nu anno Liiij. m Februario mit syne loflicke housfrow Sibilla, geborne Hertoginne van Cleue, is gestoruen, vnd sijnt ongetwyuelt beide, mit Lutherus horen predicant, by Christus in ewiger freuden. Des gelijcks wart seer beklaicht die sware ghefenckenis des Christelicken fursten Philippi Lantgrauen to Hessen, den Gott noch lang by leuen in regyrung behalde. Hyr beneuen wart oick beklaicht, die aftsettung des gotfruchtigen Hermanni, bisschops to Collen, geboren vyt den edelen Grauen van Weda, die den papisten in sijner regyrung een spiegel aller duechden is gewesen. Bouen alles wart beklaicht, dat die groitmechtige Keyser van den paus so ellendich wurt bedrogen. Dit sijnt die meeste oirsaken wairom die vorghemelde kettermeisters also op my verbittert sijnt gewesen Anno . L . den . iij . February sijn ick to Ilatthem op den hous gebracht, vnd op enen hogen torn besloten, mit een beschreuen ordel van ewiger gefenckenis. Doch sachten my Sonnius vnde Gruwel, dat sie my verlossen sollen, wol ick in de gefencknis so viel ...r VU1 ^en Paus dichten, als ick vorhin tegen hem gheschreuen <£> "J r hadde, vnde hebben my geoirlefft ene Bibel, etlicke alde docto-//ren, papyr vnde feder to gebruicken, Ynde Sonnius hefft my mennichmail ontboden (als viel treflicke luyd binnen Arnhem vnde Vtrecht wel weten) dat my gene verlossung wer to hopen, eer hem dat pauselicke boeck gepresentiert wurde. •I Dwijl aber sulck heyllois schryuen nyt geschede, sijn ick omtrynt twe jair op gemelden Toren gebleuen, vnde sol (mijns achten) in onsalighe mistroisticheyt zijn gefallen, wer mijn sterfdach der tijt gekomen. Anno . Lj. in Decembri ward ick van den Toren ghelaten, init sware verborgung '), nyt van den hous to wijeken, vnde in desen stand hefft my Sonnius noch anderhalff jair gehal.den, vnde mit grote schand voir den menschen beladen Anno. Liij. op Pynxterdach is my gheoirleft van Hatthem to scheiden, mer scherp beuolen, binnen . xiiij. neestfolgende dagen, in Loeuen to wesen, vnde dair . iij. jair in die pausselicke Theology to studyren. Kost vnde kleyder sol ick mit Missen vnd koirsanck suecken, als ick vernam vyt opgebroken brieffen, die my an den Louanischen. Theologen mit gegheuen waren, dair oick in stont, dat sie op mijn leuen mereken, vnde alle gelegenheyt an Sonnius schryuen sollen. ^ Aldus was ick wederom mit jamerlicke noot beladen. Mijn arme *V' moe-//der vnde ander frundm, most ick in grote schaid laten fallen, off mijn ziel in verdamnus laten blyuen, Wiewal ick nu bedacht generleywijs weder in die Misselicke affgodery to treden, nochtans sijn ick op Loeuen ghereyst, mer des derden daghes van dair ghescheiden, sonder ymant van den Theologen an to spreken, vnd heb alles vermuegens angefanghen, dit boeck to bereiden, wair in my vielerley beswernis is vurgefallen. Arbeyt ist gheweest so viel inaterien in korte ordenung to brenghen, vnde so viel alde doctoren to lesen, om ghewisse kuntschafft van de eerste Christenheit to hebben, Die kalde wynter is my oick int schryuen seer hynderlick gefallen. Mijn geit was to klein warme geleghene plaitsen to bruicken, vnde mijn heymelick furnemen heb ick jderman nyt openbaren duruen. Hier beneuen hefft my dat ghedencken an mijn val, vnde an den belasten frunden, nyt weynich verstoirt. Die oirsaick mijnes scriuens is (ken Gott) principalick dese ghewesen: Die consciency heft my gedrongen, dat die Negation mit openbare bekantnis mijns gelouens muegelickerwijs vorhin most 1) Verborg hen beteekent volgens Kiliaen : fideiubere, expromittere, et cavere hypothecis. Waarschijnlijk inoet hier aan eene borgstelling in geld gedacht worden. gebetert zijn, eer ick mit Christus vnde syne gemeinte recht versoenet mocht wesen, een predickampt onergerlick to // bedienen, "ij r vnde heb ghedacht die saick mit Godes hulp der maten to fuegen, dat oick etlicke eenfeldigen dair mit gedient zijn mochten, vnde also mijn dienst ergent an ene Christen gemeint wederom to presentyren. Dewijl ick aber seer hertelick wunsche, dat mijn lieue vaderlant, eens vyt pauselicke blyntheyt, in recht verstant gotlicker wairheit mucht komen, heb ick den Gelderschen desen arbeyt to geschreuen, in gueder menung, etlicke dair mit in gheloues saken to forderen, verhopend dat sulcks van den goeden nyt vur ongoet aal genomen werden. Oick zijn ick des to doin hier mit bowegct. Viel fromen van edelen vnde gemenen staet, zijnt tegenwoirdich bv mijn ongeluck gestanden, die mijn saick nyt recht verstanden hebben, angemerkt, dat mijn viant Sonnius alle punten falslick to sijner eren vnde mijner schanden befft omgebogen. Desen jonckeren vnde anderen frunden, sampt allen die in Gelderlant dair van gehoirt hebben, wil ick hier mit wairhafftich betuigen, dat in mijnen vurghemelden schrifften (die to Arnhem van Sonnius verdampt zijnen) geen ander articulen waren, dan men in dit boeck mach vynden, die ick midler tijt alles kleinen vermuegens, durch die Bibel vnde alde doctoren // heb getogen, mer nyt anders befunden, dan dat sie oprecht zijnen, vnde hoip dat alle gotfruchtige lesers des oick erkennen sullen, vnde wel befynden, dat my vnde viel ander van den Ytrechtschen dompaip ghewaldich onrecht zy wederi'aren. Dat ick aber by sulcke artikelen nyt stanthafftiger zy ghestanden, is my (ken Gott) bittere droeffenis gewesen, vnd heb altijt seer gehoipt, mit Godes genedigen hulp so lang to leuen, bis die wairheit mit openbare confession wederom gheeret wurde. Hierom is mijn oetmuedich bidden an allen, die by mijn ongeluck geweest sijnen, off dair van gehoirt hebben, dat sie my des om Jhesus wil vergeuen, vnde desen mijnen arbeyt Christelick verstain willen. Ick hoip voirt an mit Godes hulp stanthafftich by die wairheyt to bl) uen, vnde bid die pastoren, dat sie hoir ampt mit ernst bedencken, vnde sich des periculosen wederropens hueden. 1 rancisco Sonnio vnde den anderen (die my onrecht ghedain hebben, vnde noch in opsat sijn mueghen my to doden, wanneer sie kunnen) wunsch ick van herten die rechte bekentnis der gotlicker wairheyt, dat sie des onsaligen vcrfolgens een end maken, vnd hoir sielen mit ewiger salicheit vortan beter bewaren, het is lang ghenoech, // mit Paulus durch onwetenheyt, oder mit Pylatus om die ampten to behalden, teghen Jhesus edele woirt ghestreden. Ilier protestier ick wederom, . dat mijn gedencken in desen arbeit nyt hoger sy gestanden, dan den ongelerden leken in hoir bekaude spraick to dienen. Ick sijn r oick bereyt jdcrman guetwillich to folgen, die my in enighen artikel mit gotlicken schriffturen goet bescheit kan by brenghen, dat ick onuerstandt heb, vnde wil hem van herten als mijnen lieuen brueder hoichlic dair vur dancken. Js oick ytwes in dese korte tractation to doncker ghesproken, oder ergent in getal gefeelt, sulcks kan in folgender edition mit Godes hulp ghebetert werden. Jck hoip oick dat die fromen erkennen sullen, dat op nymant onbehoirlick sy ghesproken. Hier mit beueel ick die Gelderschen den almechtigen Gott, vnde wunsch van herten, dat sie mit recht verstant in Godes woirt begauet werden. Datum to Straisburch, Anno . M . D . Liiij. den . xij. in April. V& «! * |U ^9 II Die Tafel van den princi la^<'r] palen punten die in dit boec sijnt begrepen'). A. Auontmail recht verstain fo . lxxiiij. Auontmail sonder kelck fo . lxxviij. Auontmail bewaren vur krancken fo . lxxxv. Sich recht probyren fo . lxxx. Absoluyren der pastoren fo . xcviij Alde doctoren fo . c . xxxvij. Aflaet van Romen fo . cl. Affgodery der Ileyden fo . cc . xxxvij. Affgodery der Jueden fo. cc . xxxiiij. Affgodery der papisten fo . clj . lxxxv. Antichrist fo . cc . xlj. B. Bisschopen vnde hoir anipt fo . c . xcij Die alden vnde nyuwen fo.c.xciiij. Beelden fo . c . xl. Beelden opkumpst fo.c.lxij. Beelden hebben geschaidt fo . c . lxiij. Beelden affstellen fo . c . lxjj. Beelden beschermer vnde sturmer fo . c . lxj. c . lxiiij Bekerung fo. xxiij. Berou opwecken fo . xxv. Betalung durch Christus fo . xlij. // Betalung by den alden Christen fo . xlvjj. V)f] Betalung off penitency der papisten fo. 1. Bannen der alden fo . xlvij . c. C. Christus gotheit fo . ip. Christus menscheyt fo . iiij Christus licham eten fo . lxxv . lxxvij 1) In de latere edities staat dit register aan het einde van liet boek. IV. a Christus in ons fo . viij. xxx. Conciliën fo • c . xxxiij. Christen muegen ouerheren sijn fo.cc.xxiiij Christen muegen eedt sweren fo . cc . xxvi Christen muegen krygen fo . cc . xxxi. Christen muegen doitslain fo . cc . xxiij. D. Doip mit hoir inhalt fo . lx. Uie kynderdoip 1° • Ixiij- Die ongedoipte kynder vormails fo . lxvij Doiplose gestoruen kynder fo . lxx. Doip van papisten* angedient fo . lxix Duuelen fo • xij. Dronckenheit. cc • lij E. Ergeren mit lerung fo . c . x Ergeren mit quaet leuen fo . c . xi Mit spys vnde ander middeldingen fo . c . xi Echten staet fo . c . xiij. // vj"] Echtenstaet der priesteren fo. c. xx. Eestandt behynderen. fo . c . xxij Euangely. f° • xxxj. Enthusiasten fo . c . xxix Eedtsweren to . cc . xxvj. Engelen f° • XJ F. Fryheyt van verdamnus. fo . c . vj. Fryheyt van gewalt der sunden fo . c. vij Fryheyt van Moses wet. fo . c . viij. Fryheyt van menschengeboden fo . c . ix. Fegefuyr was nyt by den Jueden fo . c . xl. Fegefuyr is nyt by den Christen fo . c . xlj. Fegefuyrs anfanck fo . c . xliij. Fegefuyrs tyminerluyd fo . c . xlvij. Fleis eten op allen dagen fo . c . lxxviij Frye wil fo . xvij. Fursten fo . cc . xxviij G. Ghebet fo . c . j. Ghebot der papen fo . c . xlv. Ghetyden der papen fo . c . v Fals anropen fo . c . iiij Ghebet vur ymant fo . c . vj. r- Gheesten der doden fo . c . xlviij. Gheloue fo . xxxij // Gherecht sjjn durch den gelouen fo . xxxvj [C^ VV r] Gott fo . i. cc . xxxv. Ghenad. fo. xxxj. H. Hillige gheest fo . ix. Hilligen verdienen ons nyt fo . c . liiij. Hilligen weten nyt van ons fo . c . Ij. Hilligen hebben geen macht ouer ons fo . c . liij Hillichdom off gebeenten fo . c . lxiiij. Hillighen eer fo . c . lix. Off sie vur ons bidden fo . c . lviij. Hilligen dienst angefangen fo . c . lvj. Heil fo . cc . 1. Ileffticheit in predicken off schryuen fo . c . xiij. J. Jofferenstaet fo . cxxvj Justification fo. xxxvj. K. Kerck off Christenheyt fo . c . lxxxiiij. Kerckenerroir off dwaling fo . c . xcix. Kerckenrijck op erden fo . c . lxxxix. Kercken eendrechticheit fo . c . lxxxviij. Kercken hoifft fo . c . xcj. Kerckenguedcr fo . cc . viij. Ketteryen fo . cc . x. Ketteryen straff fo . cc . xj. II Knunnicken fo. c. xcvi. 1 Krijch off oirlich fo . cc . xxxij. L. Liefft an Gott. fo . xxxviij Liefft an menschen fo . xl. Liefft an ons selues fo . xxxix. Lofften halden off breken fo . c . lxxxiij. M. Miss onder den paus fo . lxxxv Missen anfang fo . xc. Misbroit in fleis veranderen fo . lxxxij. Misbroit anbidden vnde omdragen fo . lxxxiiij. Munnicken by den alden fo . c . lxxix. Munnicken int pausdom • fo . c . lxxx. Mirakelen durch leuendigen fo . c . lxv. Miraculen by der martyren gebeenten fo . c . lxvj Miraculen by den beelden fo . c . Ixvij. Miraculen die gantz gelogen zijnt fo . c . lxvij Menschen leer is schadelick fo . c. xxxiiij. Mandaten fo . cc . xij. O. Ouericheit van Gott geordenyert fo . cc . xxij Ouericheit salich bedienen focc . xxiiij. Ouerheren ampt fo . cc . vi. cc . xxiij. Officyren perikel onder verfolgers fo . cc . xxv Opsat maken fo . xxvi. Opsat dat cruys to dragen fo . cc . xvij // [6^ viij'] p. Predestination fo. xx. Predicanten beropen fo . c . xcviij. Predicanten ordeniereii fo . c . xcvij. Pauselicke papen wyen fo . c . xcvj. Personen der Gotheit fo . iij. Presumption fo. xxxiiij. R. Reformation der kercken. fo . cc . iij. Regimenten veranderung fo . cc . xxix. S. Schriffturen volkomenlieit. fo . c . xxvj. Schrifftuir lesen vnde verstain fo . c . xxx . c . xxxij Schriffturen ampt fo . c . xxix . c . xxx. Sacramenten. fo . lix. Sund die ons angeboren is fo. xiiij. Sund die wy selues doin fo . xvj. Sund voir die doip fo . xiiij. Sund na die doip fo . xiiij. Sielen komen nyt weder fo . c . xlviij. Salinen singen fo . c . lxxij. Spraick in den Tempelen fo . c . lxxj. T. Tempelen by den alden fo . c . lxx. Tempelen onder den paus fo . c . lxx. Transsubstantiation fo . lxxxij. // viijr] Turkische gheloue. fo. cc. xl. Thien gheboden fo • xxvjj. y. Vasten by den Jueden fo . clxxv. Vasten by den rechten Christen fo . c . lxxvj Vasten by den aldcn fo . c . lxxvij. Vasten by den papisten fo. c. lxxviij. Verdienst Christi fo . Ij . xlij. Eygen verdienst fo . xlij . Ij. Vorfolligung fo . cc . xv. Versaken fo . cc . xix. Verrisenis. fo . cc . xlix. W. Wercken fo.lvijj. Wederdopers erroren fo . liiij . lxiij. lxxxj. c . xxx. cc. cc. xxiiij. •I Wanneer du bekeret bist, so sterck dyne brueder. Luc. xxij. // Kort bericht in den lfo.i']. punten des Christen geloues vur den ongelerten leken. Van Got. MjJMjOr alles moet men weten, dat een Gott is, een seepper vnde regijrer, ouer hemel vnde erde, ghelijck die scriftuir openbair betuyget, Deut. 4 . 9 . 32 . Esa . 44 . 46 . Oick ist beter to gelouen, dat hemel, erde, son, main, dach, nacht, van enen Got komen vnde geregiert werden, dan van viel goden, rom . j. Ten anderden moet men weten, dat dese enige Got, altijt gewisslick bij ons tegenwordich is, siet vn de tellet al onse woirden, wercken vnde gedechten. Wair dese geloue is, dair sal na vermogen quaet gelaten, vnde goet gedain werden vijt vrese vnde scaimpte vor dess tegenwoirdigen Godes ogen. Ten derden moet men weten, dat ewige freude in den hemel bereit iss vor de duechde, vnde ewige pijn in de heil vor de sunde. Jtem dat wij de hel so menichmal verdienen, als wij mit weten tegen Godes gebot doin, dat ons mogelick is toe laten. Wair dese geloue leuendich iss, // dair sal de sunde om des ewigen vuijrs wil [fo. 1']. menichmal gelaten werden. Hierom sacht Christus math . 10 . luc . 12 . Fruchtet den heren, de siel vnde licham in de hel kan straffen. Ten vierden moet men weten, dat ons Got alle verledene sunden gern wil vergeuen, om Jhesus doots wil, wanneer wij ons wairhatf'tich beteren, mit sullicken opsat vort an de sund mit all onse macht toe ') laten, gelijc wij dencken nyt in vuijr off water toe vallen. Wair sullicke leueudige bekerung nit befunden ott nit begert 1) Toe is het hedendaagsche : te. De zin: met het voornemen om voortaan de zonde na te laten. wurt, dair gcsciet noch gcno vergiffnus. Besiet dynes herten grundt wel, es gilt ons freude off pyn sonder end. math . 25. Ten vyfften iss to weten, dat god dese drie folgende punten, alle dage van ons bedacht vnde hearbeit wil hebben, bysonder wanneer onse consciency mit sunden befleckt iss worden. Dat erste iss de sunden mit warhnffige droffenus bekennen. Dat ander iss de vergiffnus mit freudcn gelouen. Dat derde iss, Got mit danckbarheyt lieffhebben vor de vergiffnus, vnde mit sekeren opsat toecommende sunden schuwen. Van Godes tegenwoirdicheyt. // fo.2-. De hillige scrift gifft ons klare getuichnis, dat Gott op allen platzen teglienwoirdich by ons is, siet. 1 . paral. 28. Gott durchsueket alle herten, vnde kennet alle ghedechten, des ghelijcks Hierem . 23 . 32 . Amos . 9 . vnde allenthaluen. Oock mach men an allen creatuyren mercken, ia sien vnde init handen tasten, als Paulus sprickt Acto.17. Dat Gott mit sijne tegenwoordicheit alle creaturen beweget, vnderhaldet vnde regiret. Bosiet den omloip an Son, Maen vnde Sternen. Item an dach vnde nacht. Bedencket den wasdom an allen fruchten, vnd dat leuen an allen dyren, vnde leret den tegenwoordighen Gott fruchten. Oick mach men den tegenwoirdigen Gott alle daghe etlicker maten an onse zielen horen kloppen vnde aldus predicken. Laet de sunden vnde volcht de duechden. Dit verstaet van goet vnde quaet, dat ons wel bekant is. Dese vennanung wurt dickmal in onse consciency ghehoirt, iner selden gefollicht. De oirsaick is, dat wy nyt ghelouen, dat dese stemme van den teghenwoirdighen Gott kompt. Were wy des ghewis, ons sol gruwelen, teghen des tegenwoirdighen Godes mandaet to doin, weren wy ghef'allen, wy sollen fo.2'. ons //' by onsen teghenwoirdigen Gott schamen, vnde haistelick opstain, als weren wy int vuyr ghefallen. Onse ghebet vnd betrouwen sol viel vuyrigher sijn. Van die consciency, siet Chrysost. sermo . 4 . van Lazaro. Van de personen. GOtt wil dat wy gelouen, dat in ene Gotheit, drie bysondere personen zijn, enes wesens, geljjcker macht, wijsheit vnde ewicheit, sonder anfang vnd end, genoimpt, vader, soin, vnde hillighe Geest. Dese personen werden geopenbairt. Math 3. Des vaders stem wurt gehoort, de soin wurt ghedoipt, de hillige gheest kompt op den soin dalen. Item Christus hefft beuolen, dat in onse doip drie personen sollen benoimpt werden, vnd hefft sie onderscheiden. Joh . 14 . 15 . 16 . 17. Des ghelicks doet Paulus vnd andere apostelen, wair vyt toe mercken is, dat wonderlick onderscheydt tuschen den personen zy. Dese verborgenheit sal men in den hemel leren, hyr moet men bouen verstant ghclouen. Men gebruyckt ene ghelijckenus van de son, off vant vuyr aldus. Gheljjck de son nymmer // iss sonder bette vnde licht. Also is de fo. 3r. vader nymmer gewest sonder soin, vnde hillige geest. Item gelyck hette vnde licht spruyten vyt de son. Also spruyten soin vnde hillige geest vyt des vaders wesen. Die alde Doctoren hebben noch andere gelycknussen bedacht, mer men kan gene volkommene gelycknus fynden. De vader off de hillige geest en is nyt mensch geworden, mer allene die soin, gelyck de scrifft openbair leret, Jo . 1 . rom . 8 . ephes . 4. Men moet idere persoin sullicken naem laten, als Christus beuolen hefft math . 28 . vnde als gheopenbaret is math. vnde luc . 3. Oick is to merken, dat idere persoin hoir ampt in de scrifft is toe gedeilt, de Vader wurt genoimpt onse Scepper. De Soin onse verlosser mit synen bloit. De hillige geest onse hillichmaker, durch syne wonyng in onsen herten. Dese lering van drien persoinen, is in der Christenheyt altyt bewairt vnde beschermpt, van der apostelen tyden biss nu to, tegen de Jueden, Mahometisten, vnd tegen etlicke falsche Christen, als Mareionisten, Manicheen vnd anderen. Anno omtrint 200. sacht Praxea, dat mer ene persoin in der Gotheyt zy, tegen desen scriuet Tertulianus. Dese menong had oick Sabel//lius de by Cyprianus fo.3'. tyden leeffden. Drie oirsaken zynen, warom Gott enen vader genoimpt wurt. Ten erstcn, want syn soin Christus is sonder anfang vyt syn natuir geboren. Ten anderden, want hy nimpt ons christen an fur syn kinder, om Christus wil. Ten derden, want hy hefft alle creaturen in hemel vnd erde gescapen. Pater personalis, pater euangelicus, pater creationis. Van des soins gotheit. I Paulus sprickt rom . 9 . Christus is gott bouen alles, 1 . timo . 3 . got is geopenbairt in den fleyss philipp . 2 . Christus is Got gelyck . 2 cor . 5 . Got was in Christus. Des gelycks wurt Christus Gotheyt betuyget actor . 20 . rom . 14 . tit. 2 . 1 cor . 8 . hebr .1.3. Oick sprickt Johannes euangelista 1 eapi. Dat woirt was Got, vnde in syn epistel cap . 5. Christus is die ware Got. Item Thomas sprickt Joan . 20 . myn her myn Got. Christus noimpt sich seluer Got Johan. 14 vnde 17. Oick apocalyps .1.2.3.5.6. De scrifftuir tuiget, dat Christus na syn heinelfairt van de gantze christenheyt is vur Got angebeden, 1 . corin . 1. actor . 9. Stephanus fo. 4'. beuelt // Christus syne siel actor. 7, item Christus heft sich oick op erden vor syn doot laten anbidden van gebreckelicken menschen. Oick bewyset Christus syne Gotheit mit desen woirden, ick make de menschen leuendich gclyck de vader, johan . 5 . jck sal de gelouigen opwecken, jck geue myne scape dat ewige leuen. cap. 10. Oick is de Gotheyt to mercken by desen namen, hy noimpt sich selues den eengeboren soin Godes Jo. 3. De Yader noimpt hem synen bysondor lieuen soin. mat. 3 . 17 . Luc. 3. De apostelen doin des gelycks. Jo . 1 . 6 . mat. 16 . rom .1.5.8. gal. 4 vnde allenthaluen. Jo . 1. vvurt hy genoiinpt Godes woirt. collos . 1 . des onsichtbaren Godes beelt. hebr . 1 . een beelt des gottlicken wesens. merekt op dese twe punten, ten ersten, dat Got enen soin hefft, ten anderden, dat dese soin mit syn bloct onse selliclieit heftt bereit. Dese dingen weten, heet Paulus ene verborgene wysheyt. 1 . cor. 2 . 4 . ephes . 1. 3. Vnde dese wysheyt, dat wy allene durch des soins verdiensten sellich synen, willen Juden Turcken vnde viel andere nit leren. Van Christus menscheyt*). fo. 4'. Dat Christus fleys vnde bloet vyt Marien // fleis vnde bloct gewassen vnde geboren zy, vnde so wel van Adams fleyss gesproten als onse Heyss (doch sonder sunde) des mach men in folgenden scriffturen gewisslick befyndon. Die hillige geest hefft lang te vorn geprophetiert, dat Messias ener frauwen saet sol wesen, genes. 3. Item Abrahams saet, Jsaacks saet, Jacobs saet, genes . 22 . 26 . 28. Item Dauidts saet, vyt Dauids lyff gesproten 2. regum 7. Jtem ene roede oder twych vyt den stam vnde wortelen Jsai gesproten Esaias 11. Dese gewisse warheit, betuiget oick die hillige geest seer klarlick, in den boeken des nyuwen testamentz. Paulus noemt Christus, Abrahams saet. hebr . 2 . galat. 3 . vnde sprickt oick, dat Christus fleyss vyt of van Dauidts saet zy gesproten off geboren rom 1 . dar hy Maria Dauids saet noemt Nu merekt. Die hillige schrift heet Maria vnd Christus Dauits saet, hier mit gifft sie to kennen, dat Christus fleyss so wel van Dauidts fleys zy gesproten, als syner moeder Marien fleyss, van Dauidts fleyss is gesproten. 1) Het volgende is gericht tegen Doopsgezinden (Wederdoopers). Die hillige geest sprickt oick, dat Christus ene frucht zy, die vyt off van Marien lyff is gesproten, hier rait betuiget hy, dat Christus fleyss vnde Marien fleiss, enerley wesen vnde natuir // hebben, gelyck moeder vnd kindt altyt enerley fleyss hebben. An fo. 5' den hebreen cap . 2 . sprickt die schrifftuir openbair, dat Christus syn deel van onse natuirlicke fleyss vnde bloet hefft ontfangen. Als nu die verleyders ') hyr spreken. Christus is wel deelhafftich an fleyss vnde bloet, mer nit an onse fleyss vnde bloet. Dan sal men aldus antwoirden, wanneer do schrifftuir sprickt, Christus is deelhafftich an fleyss vnde bloet, so wurt gewaldich bewesen, dat noch viel meer persoinen sullicken fleyss hebben als Christus, want daer ymant nit wyder dan een deel van hefft, dat hefft hy nit gantz alleen. Oick moet dit fleyss vor Christus mensswerdung zyn gewest, dar Christus syn deel van hefft ontfangen, want wie sol men deelhafftich werden, an een fleys, dat nit en is? Jfu ist gewisslick also, dat vor off na Christus mensswerdung, geen ander menschlick fleyss op erden zy gekomen, dan dat van Adam is gesprotenDarom moet Christus van onse gemene fleyss syn deel ontfangen hebben, als Paulus sprickt, Christus is des seluigen fleyss deelhafftich geworden, dat die menschen an sich hebben, hebr. 2. Jtem hy hefft Abrahams saet angenomen. Die schriftuir heet Christus enen mensch 1 .//Timoth . 2. Jtem fo. •>" dicwyl enes menschen soin, vnd een saet van menschen gesproten, dit most al gelogen zyn, wer syn fleyss nit van sullicke substanci, als alle menschen hebben. Gelyck christus na syne Gotheyt, soin Godes vnde Got geheten wurt, darom dat hy vyt des vaders substanci oder natuir geboren is, also wurt Christus oick na syne menscheyt, enes menschen soin vnde een mensch geheten, darom dat syn fleyss vyt enes menschen fleyss gesproten vnde geboren is, ncmelick vyt syner moeder Marien fleyss. Dit bewysen oick diese woirden, Maria is swanger geworden vnd hefft horen soin geberet, math. vnd luc . 1 . de ene frucht hores lyues is. luc . 1. Wie wal Christus fleyss, van Adams fleyss zy gesproten, nochtannich ist hillich vnde reyn van adams sund gebleuen. rom . 8. 2 cor. 5. want het is sonder menschelicken vader, vyt ene ionckfrow durch miraculose werckung des hilligen geestes gesproten, math. vnd luc. 1. De blinde wederdoper achten onmuegelick to zyn, dat christus adams fleyss sonder adams sund sol annemen mer dem almechtigen soin Godes is des wel mogelick. 1) Menno Simons c. s., ook David Joris worden bedoeld ; misschien tevens andere Anabaptisten, die dezelfde menschwordingsleer (van Melcliior Hofl'mann) huldigden. Christus Jesus de anderde Adam, most in dat seluige fleyss vor fo. H'. de sund betalen, vnde den doot // breken, dar in de erste Adam, sund vnde doot had gevverket. [n onse fleyss is gesundicht, vnde den doot verdient. Darom most oick de betalung vur de sund in onse fleyss gescheen. Hierom hefft de soin Godes een stuck van onse fleyss vnde bloet an sich genomen, vnde hefl't dar mit vur ons betailt, vnd ons also van den ewigen doot verlost de onse fleyss den gotlieken gericht scliuldich was. Dese menong meldet Paulus seer klarlick hebreen 2. Dese folgende sprueken hebben ene menong. De soin Godes is van ene frow geboren, galat. 4. Dat vvoirt is fleyss geboren. Johan. 1. Dat woirt hefft in ons gewoint dat is in onse fleyss. Johan . 1. Godes soin is an dor menschen fleyss vnde bloet deelhaftich geworden. hebr. 2. Godes soin hefft Abrahams saet an sich genomen hebr.ij. Ilyr merekt dat hy enen tnensch also hefft angetogen, dat Got vnde mensch ene persoin maken, vnd een Christus zynen, vnde dat doch die twe naturen onderscheiden, vnd ongemengt blyuen. Dat nu Christus onse natuirlicke fleiss hefft angenomen, vnde geen frembt fleyss, is geschiet om oirsaken, die ons seer trooslick zynen to bedencken. Die erste. fol.6'. Christus hefft onse fleysslicke Bruedcr willen // werden, om ons mit sullicke bruederschafft to verscheren, dat wy syne miteruenan synes vaders ewige gueder zyn muegen, gelyck die bruoder op erden, an hoirs vaders tytlicke gueder mit den anderen deelhafftich zynen. Dat ewige lenen is nu onse patrimonium vnd angestoruen erffdeel, dureh die bruederlicke verwandtschafft vnde gemeinschafl't, die wy gelouigen mit christus in fleyss vnde geest hebben, hebreen 2. rom. 8. wy zynen erffgenamen mit christus. Die anderde. Christus hefft ons willen versekeren, mit zyne salichmakende wonung in onse sterfHicke fleyss Johan. 1. dat syn hilliehmakende geest gern in ons will wonen vnde wereken. Jtem dat onse herten vnde lichamen, die rechte tempelen vnde woinplaitzen Godes zynen, gelyck die schrifftuir ouer all betuiget. Hier betrachtet die wonderlicke banden, dar mit sich die gotheyt an onse menschelicke natuir verbindet. Hy maickt sieh deelhafftich an onse fleyss, vnde maickt ons weder deelhafftich an synen geest, also dat hy twemal onse brueder zy geworden, vnde noemt ons syne lieue brueders mat. 25. 28. Darom muegen wy nu Got in allen noden frymuedich anspreken. // Die derde. f°-7'- Christus versekert ons oick, mit die verryseniss vnd hemelfairt svnes natuirlicken fleyss, dat de substanci onses tfeyss oick to syner tyt certein sal verrijsen, vnde ten hemel faren, gelijck Tertullianus seer treffelick sprickt, lib. de carne ehristi contra Marcionem, mit desen woirden, christus hefft een stuck van onse fleyss in den hemel gedragen, om ons to versekeren, dat onse fleyss oick in den hemel sal folgen. Jtem Paulus sacht dat onse fleyss so gewisslick sal verrysen, als christus fleyss is verresen, 1 . cor.15. want onse fleyss vnde christus fleyss, zynen van ener substanci. De vierde. God wol hebben, dat mit onse fleyss betailt sol werden, vur die sunden die in onse fleyss gedain zijnen. Darom most christus an onse fleiss deelhafftich zijn, als vorgesacht is. Vnde in dese geloue is de gantze christenheyt altijt stanthafftich gebleuen, van deiApostelen tijden biss nu toe, gelijck alle conciliën vnde scribenten, greken vnde latinen, eendrechtich betuigen. Oick iss dit to mereken, die tegen desen artikel gestreden hebben, zijnen lijjer beneuen oick in andren grousamon erroren gel'allen, als vormals Valentinus, Marcion, Manicheus etc. vnde nu Men-//no mit anderen wederdo- fo.7'. peren. Etlicke sachten dat christus enes lichams gestalt, mer geen licham hefft gedragen. Dit wollen die Marcionisten bewysen mit dat tweede capittel an die philippen. Siet Tertulianum tegen Marcionem. Etlicke sachten, dat syn licham in den hemel zy geseapen, vnde durch Marien licham gefaren, mer gar nit van hoir fleyss angenomen. Tlyr op allegirden die ^ alentinisten vnde Manicheen die schriftuir 1 . Cor . 15 . vnde Johan. 6: besiet die alde Doctoren van hoir ander erroren. Menno sprickt, dat woirt zy binnen Marien licham in fleyss verandert, sonder yetwes van Marien natuir an sich to nemen. Beid iss falss. Want spreken, dat die geestelicke Gotheyt in lichamelick fleyss zy verandert, vnde gestoruen is geblasphemyert op die Gotlicke natuir, die gene veranderong, noch doot kan liden, als die schrifl'tuir betuiget. Spreken, dat des soins gotlicke substanci gestoruen zy, mer des vaders vnde des hilligen geestes substanci zy leuendich gebleuen, dit is die ondeilbare Gotheit der dreen peisonen gar an stuckon deilen, vnde des soins Gotheit viel dieper verluegenen, dan Arrius dede. Dese false punten zynen begrepen in Mennonis leer van Christus menschwerdung '), // vnd is hoich- fo. *'■ 1) Aldus Menno Siinons o. a. in Van tier Menschu>err. versincken. Op dat dootbed wurt dat sunden-//boick in den conscientien also grouwelick opgedain, dat ons hemel vnde erde to eng is, werden wy nit wacker vnde wel bereyt op onses heren toekomst befunden . luc . 12 . math . 25. Jck heb hier van een iamerlick exempel gesien, des ick myn leuen lang sal gedencken. Och laet ons de sterffour by onsen gesonden dagen bedencken. Droiffnus verwecken. Siestu dyne conscienci mit groten sunden beflect, vnde fuelest geen leuendich berou, so biddet Got vor alles mit den hilligen geest beweget to werden. Gedencket, ick sie de hel vol duuelen vnd ewigen fuyrs, de ick mit desen sunden verdient hebbe, besueckt mit dynen vinger wie heyt dit vuyr is. Jtem gedeuckt an Christus stem, gaet in dat ewige vuyr. Schaempt dicli vor dynen tegenwoirdigen Got, de siel vnde licham in de heil kan werpen .matth. 11. luc. 12. Jtem vur den goeden Got, dynen scepper, spyser, kleyder, vnd de synen soin vur dynen sunden gefft *) gegeuen. Dit bedencken, dient oick tot gueden opsat durch des hilligen geestes hulp to verwecken. Etlicko menschen vallen gantz in mistroistige droiffenis mit Judas, dar behuede ons Got fur Etlicke hangen in twyfelhafftige droiffe- 1) Ontsloten. 2) Helït. nis, sie hopen sellicheyt vndc fruthten verdoemenus, // dit is fo. xxvj'. oick een periculois steruen. Etlicke seei' bedroiftde sunders betrouwen fast op Godes bermhorticheyt, om Jesus doots will sellich to wesen na Jesus beloftenus. Dit is een gewis sellich steruen, mer iderman beter sich tytlick. Van gueden opsat. Onsen gueden opsat, de suilden na allen weten vnde vermuegen to laten, behoirt groter to sijn, dan den opset sich selues mit vuyr off water nvt to doden, want den opsat mit weten to sundigen, is viel periculoser. Des auents mit den monde roipen, heer vergeuet my dese sund vnde mit den herten noch dencken, morgen ott ouermorgen de selue suilde weder to doiii. Dit is sonder twyuel den rechten wech tor hellen reysen, vnde mit Got spotten. Als guet bedeneken kompt dat qunde leuen om to keren, so is de duuel dar, om sullicks gantz to hynderen. Js hem des onmuegelick, so is dit syn inblasen. Wilt dyne gewoinlicke sund nit gantz versweren, behaldet noch oirloff eens off twemal, als bysondere oirsaken kommen AVair sullick oirloff noch behalden wurt, daii blyfft de Duuel noch in den gront woinen. Dese twe opsatten sol men mit Godes hulp maken, len ersten, mit weten nyt to vallen, // in wat manyren wy oick bekoret fo. xxvj'. werden, als dronckenlieyt dyuery, torn, hait, hourery. Aldus liettt de Patriarch Joseph gedain, vnde is bestanden . 39 *). Ten anderden. Js men getallen als dan gelyck vyt den vuyr haestelick opspringen. Jtem mit verscricken opstain, gelyck een pert dat onder synen heren struikelt. Sullicken opsat mit Godes hulp maken, is sellich waken tegen den nachtdieff. luc . 12 . tegen den grimmenden lew . 1 . petr . 5. Jtem de oncosten des gebouwes wel rekenen luc . 14 . vnd hyr to dient de ewicheyt des hemels vnde der hellen mit de tegenwoirdicheyt Godes vnde des duuels wel bedeneken. De beste fonteyn alles gueden opsats vnde wereks, is betrouwen vnde certein weten dat ons alle verledene sunden om Jesus wil nu \ergeuen zynen. Wair dit weten leuendich is, dar wurt quaet gelaten vnde guet gedain na allen vernoegen, om den bermhertigen Gott ene danckbarheyt to bewysen vor dese vergiffnus. Jtem om sullicke vergiffnus vnde sellicheyt to bewaren mit alle mogelicke gehoiisamheyt. Hyr om biddet vnde arbeydet om desen leuendigen gelouen. Dese fruchtbare fonteyn alles gueden leuens wurt van des Paus Doctoren gestoppet, de ons leren twyuelen an tegenwoirdige // vergiffnus, in rechter bekerung. fo.xxvi) Biddet Got alle dage om hulp, vnde gebruicket de kleyTne macht 1) Fruchten, vreezen. 2) Bedoeld is Genes. 39. dynes fryen willes, du sallest certein gueden opsat maken vnde redelickerwys behalden kunnen, vnde grontlick verstaen, dat onser viel dat thiende deel guetz nyt en doin, des \vy rait angebodenen gotlicken hulp wel vermuegen sollen. De thien geboden De er- T\u salst gene ander goden beneuen my hebben. ste tafel. JJ jju sa]g^. gene Ijeeldnis off gelyeknis maken dat is, gene beeldnis misbruycken. Du salst deu namen dynes godes nit misbruieken Du salst den fyrdach billich bruicken. exod. De twe Du salst dynen vader vnde moder eren. de tafel. jju sa[8j. nyt d0(jen. Du salst nyt eebreken. Du salst nyt stelen. Du salst nyt fals tuigen tegen dynen neesten. Du salst nyt begeren dynes neesten hous, wyff knecht, maecht, off ytwes dat sijn is. Jn desen thien geboden is kortelick besloten, wie men Got mit siel vnde licham, in doin vnde laten sol dienen. De erste vier fo. xxvij'. stuyren siel vnde // licham recht an Gott. De ander ses, stuyren siel vnd licham recht an den menschen. Christus besluyt dese thien in twe geboden math . 20 . luc. 10 . nemelick Gott lieffhebben van gantzen herten, vnde de menschen lieffhebben ghelijck ons selues. Die thien geboden salmen ten eersten gebruicken vor een volmaect deuchdenspiegel, dar in gesien wurt, welcke duechden Gott van ons fordert, nemelick volkomen liefft an Gott vnd menschen. Hier by mach men nu weten, dat onse leuen van natuiren vol sulcker liefften sol gewest zijn, were wy mit de angeerffde sund, nyt an siel vnd licham verdoruen. Jtem dat onse leuen in den hemel nyt anders sal zijn, dan frolicke liefft an Gott, menschen, vnd engelen, gantz ontlastet, van allen angebornen gebreken. Jn deser tijt is der Christen leuen ene onuolkomene liefft, de mit hulp des hilligen geestes, sich dachlic vermeret vnde strydct tegen den inwonenden bosen lusten rom . 6. Ten anderden sal men sie bruicken vur een sundenspiegel, dar in gemerckt mach werden, dat ons do bermhertige vergiffenus om Jesus edle bloits wil hoichlick zy van noden rom . 3. Ten derden sal men sie bruicken vur een dancfo. 28r. spiegel, om te weten, mit welcke duechden Gott // van ons wil gedanckt sijn, vor de vergiffenus, nemelick mit liefft an Got, vnd allen menschen, gelijck in den thien geboden wurt beuolen. De thien ghebode sijnen ons een leuendich sundenspiegel, in drien manijren. Ten eersten beclagen ') sie ons dat wy mit de erffsund behyndert, onse gantze scliolt Gott nyt betalen kunnen, als Christus leret matth . 18 . luc . 7 . dat is de thien gebode nyt volbrengen kunnen rom. 8. vnde des haluen onder de verdamnus liggen, als deuteronom . 27 . vnd galat. 3 . gescreuen steet, vnde moten allene mit Christus bloit versoinet werden rom . 3. Ten anderden beclagen ') sie ons, dat wy nyt so viel quaets gelaten, vnd guets gedain hebben, als wy mit des hilligen gheestes hulp wel vermueghen. Vnde hyr is grote sund, dat wy nyt alle dage mit gebet den beloeffden bereiden hulp Godes suecken vnde halen, na Godes beueel math. 7 . luc. 11. Ten derden beclagen sie oick onse consciency, dat wy menichmal, nyt so viel gedain hebben, als ons mueghelick is, allene mit natuirlicken krefften, sonder hulp des hilligen geestes. Als dronckenheit, vnde andere groue stucken laten. Jn dese twe leste anklachten, hebben wy gantz gene onscholt, des haluen is grote droiffenus van noden vur sulcke sunden, vnde groot // betrouwen op Christus ongemetene betaillyden fo. '28'. vor aller menschen suilden, de sich in den gront bekeren, gelyck Christus sprickt. math. 11. Alle beladene herten kompt to my. Dit laet dyn dachlicke werck zyn. Ten ersten, gaet mit dyne conscienci an de thien geboden, vnde besiet aldair dyne onreyne natuir, dyne sundige woirden, wercken vnde gedechten. Ten anderden, gaet mit dynen gelouen an Christus doot vnde wasschet de verdoemenis aff mit Christus bloit. 1 . Joh . 1 . bidt vnde gelouet tegenvvoirdige vergiffenus om Jesus wil. Wachtet dich mit anderen middelen de sunden aff to waschen dan allene mit Jesus bloet Ten derden, keret dich weder in2) de thien geboden mit alle inogelicke gehoirsamheyt durch hulp des hilligen geestes. Hebbet dynen Christus lieff vor sullicke vergiffnis. Mydet de sunden vort an als den Duuel. Got gebiet ons ene onmuegelicke volkomenheyt, nemelick der thien geboden gantze verfulling. Dit geschiet. Ten ersten op dat wy eygene verdienstmenung vergeten, vnd alleen blote genad by Got in Jesus edele verdiensten demuedich sueken. Als oick Bernardus sprickt sermo. 50 . super Cantic. Ten anderden, op dat wy alle dage arbeyden so na by de onmogelicke vol//komenheyt to tre- fo. xxix'. den als ons mit hulp des hilligen geestes muegelick is. Op dese menong is van Christo gesproken . math . 5 . weset volkommen vnde lue . 6 . weset bermhertech gelyck v hemelsche vader etc. Jtem Joh . 15 . 1) Beschuldigen, verwijten. 2) Bekeert u tot het handelen naar. IV 11 gy zyt myn frunden ist dat gy doin na al myn geboden. Christus beueel, Got lieff to hebben van gantzen herten, fordert twe dingen van ons. Ten ersten, de onmoegelicke volkomenheyt, als vorgemelt is. Ten anderden, sullicke volkomenheyt, als ons krancken menschen mit Godes hulp wel muegelick is Van gantzen herten, dat is na al dyne macht. De alde Christen Doctoren tuigen oick, dat gene hillige menschen, de thien geboden op erden gantz volbrengen kunnen, vide August, li. 1 . retract. 19 . super Joh. tract. 41. Jtem de spirit. et lit. sprickt hy openbair. .Tn den hemel salt gescheen hyr op erden ist allen hilligen onmuegelick. Des gelycks Bernardus super cantic. serm . 50. Siet artieul van verdienst. Oick belyden des alle hillige Christen in Dauids psalmen vnd in dat pater noster. Hyrom leren sie openbar tegen de scrifftuir, vnde tegen dat getuichnis in allen got fruchtigen conscientien die ons leren dat den menschen muegelick zy de thien geboden gantz to halden mit natuirlicke macht, fo. xxixr. of mit des hilgen geestes hulp // want do ertt'sund blijfft in onse fleis. Hyr bedenckt de munnicken lering in . cc . naestuerleden jaren, de sich vermeten hebben de thien geboden to volbrengen, vnd noch meer to doin, dat sie ander luyden vercopen l) mochten. Christus sprickt mat. 5 . ick sijn gekomen do wet to volbringen, dat is de thien geboden. Jtem Paulus sprickt des gelijcs rom. 8. 10. Dit is geschiet in dese manyren. Ten ersten betailt hy mit sijnen doot alle pijn, de wy mit onse sunden tegen de thien gebode verdient hebben. Ten anderden vefullet hy vor ons de thien geboden mit sijn hillige leuen, des ons onmuegelick is rom . 8 . vnde verdient ons mit sijne duechden dat ewige leuen rom . 6. Dese twe punten mit rechten ghelouen bedencken, is Christus fleis eten, vnd sijn bloit drincken, als joh . 6 . steet. Ten derden begint Christus de thien geboden oick in ons to volbringen, hy verclairt onse verstant, vnde beweget onsen wil to stryden tegen de ingeborne quade lusten, vnde to arbeiden in den thien geboden, mit liefft an Gott vnde menschen. rom .6.8. De Christen werden mit Christus geest gedreuen, sie wandelen nyt na den fleis. De erste twe salige wercken sijnen buyten ons gedain fa. xxx\ in Christus gebenedide licham, nemelick onscul-//dich vor ons steruen, vnde hillich vor ons leuen. Dat derde werck doet Christus in onse herten vnde lichamen, nemelick in ons leuen vnd woinen joh . 14 . mit sijnen gheest ons nijuwe creatuiren maken tit. 3 . joh . 3. Leret alle dage mit leuendigen gelouen op Christus doot vnd 1) Van het overtollige aan anderen verkoopen. leuen betrouwen vnde froilick wesen. Mer leret oick dachlick Christus geest inlaten vnde behalden. Willet nyt aflaten mit bidden, bis du mit Paulo fuelest dat Christus in dy woinet galat. 1. Dit haldet vor certein, wat Christus buyten ons hefft gedain, mach nyt baten, so lang men nyt wil lyden, dat Christus binnen ons woinet. Wair men sich recht bekeret, dair mach men fast op Christus verdienst betrouwen. Wair noch quaden opsat blijfft, off gueden opsat nyt leuet, dair en is gene rechtferdichmakende gheloue, mer ene dode onnutte menung, dair viel luyden mit bedrogen sijnt, de den euangelischen namen mit hoir beflecte leuen gantz verdamlick onteren. Een Christen mensch veruult de .x. gheboden ten ersten mit sijn geloue an Christus, dat is, hy rekent Christus verfullinge mit sjjn geloue vor sich, vnde betalet Got mit Christus wercken. Dat anderde verfullen is na allen vermuegen mit hulp des hilligen gheestes, dair in arbeiden. // Dit wurt mennichmal in de scrifftuir fo.xxx*. gemeent mit desen sprueken. De wet verfullen. Jtem de gheboden halden. Oick is dit to mercken. Wanneer ons Christen geboden wurt. Du sallest Gott lieffhebben, so werden dese drie geboden ons ghegeuen. Ten ersten salstu dyne sund bekennen. Ten anderden vergiffenis gelouen. Ten derden, Gott lieffhebben vur sulcke vergiffenis, want men moet vorhin mit de gheloue weten, dat ons Gott lieff hefft om Jesus wil, eer wy Got lief kunnen hebben, als de schrifft ouer al betuyget. Oick is to weten, dat quade gedechten vnde woirden, mit den thion geboden so wel verboden vnde verdamt werden, als quade wercken. Jtem dat de guede gedechten vnde woirden so wel geboden sijnen, als guede wercken. Dat guet laten wurt oick mit ewigen vuvr ghepynicht, siet math . 25. Etlicke getuichnis van den thien geboden. Durch de wet kent men onse sund roma: 3. Jtem Godes torn rom . 4. Jtem de oueruloedighe sund rom . 5 . de grote scholt der Bunden ro. 7. Jtem wie') mechtich de erffsund is 1 . Corinth 15. Jtem de wet vermalediet alle menschen deuteronom . // 27 . galat. 3. fo.xxxi'. Euangeli. DAt woirt Euangeli, bedeut so viel als ene guede boetscap off ene guede belofftenus, de van Gott an ons menschen koimpt, vnde lout aldus. Betrouwet mensch, dijne sundeu sijnen dy ver- 1) Hoe. geuen math . 9. Du sallest van der hellen frij sijn, vnde den hemel hebben om mijns soins Jesus wil rom . 6 . johan .3.6. Dese belofftenis hefft Adam ontfangen genes . 3. Abraham genes . 22 joh . 8. Jsaac genes . 26. Jacob genes . 28. Judas genes . 49. Dauid 2 . regum . 7. Esaias . 11 . vnd . 53 . hieremi. 23. Dese belofftenis is seer klarlick besereuen in allen boecken des niuwen testaments. Bedroiffde herten, die hoir sunden dencken toe laten, synen bequaim, dese boetscap to horen, vnde to ontfangen, gelijck een hongerich mensch bequaim is de spijs to ontfangen. Alle pastoren sollen Gott in hoir predicken nafolgen genes. 3. Gott hefft Adam vnde Eua, ten eersten gantz bedroifft mit de wet. Ten anderden hefft hy sie weder froilick ghemaickt mit dat Euangeli, besiet genes . 3. Genad. Dit woirt ghenad, beduyt ten ersten in der serifft so viel als Godes bermhertige gunst // ouer ons, wanneer wy ons bekeren rom .3.4. Ten anderden wurt dair mit gemeent Godes werck binnen ons, nijw verstant vnd nijuwe lusten tot den duechden. Jtem gueden wil mit den geest verweckt. Dit onderscheit is to mercken in de schrifft, vnde oick in den alden doctoren. Van ghelouen. DAt woirt gelouen, bedeut op etlicken plaitsen so viel, als ongetwijuelt achten, dat de gantze scrifftuir in allen articulen wairhafftich is. By wylen wurt dit woirt gebruickt vor fast betrouwen op Godes belofftenus, dat ons Gott bermhertich is om sijns soins Jesus wil. Dit meent Paulus in de epistelen, an den rom. vnd galat, mit dat woirt ghelouen. Bysonder nodige punten to gelouen. Ten ersten sal men ongetwijuelt leren ghelouen, dat de hel mit ewigen vuyr bereit is vur den ongehoirsamen. Vnde den hemel mit ewighe freud vor den gehoirsamen mat. 25. Ten anderden dat Gott alltijt by ons is, tellende all onse duechden vnde sunden, in woirden, wercken vnde gedechten. fo.xxxij'. Besiet dyne eigene consciency, vnde merckt // op dat beffecte ongehoirsame leuen der menscen. Du salt befinden dat seer weinich onder ons dese articulen in den grondt gelouen. Och ons sol anders grouwelen vur dat ewighe vuyr in der hellen. Wy sollen viel gvriger ') sijn na dat ewige guet in den hemel. Wy sollen ons wel scamen vor den tegenwoirdigen Gott. Wy sollen sonder twijuel, 1) Begeeriger. so viel doin vnde laten als wy weten vnde vermoegen, weren ons de twe ghemelde punten so ghewis, als wy fuelen dat onse vuyr den vinger brant. Dese hoge ongeloue sol men den ghemenen luyden leren kennen vnde guede wege wysen, mit Godes hulp dair van verlost to werden . psalm .9 . 72 . 93 . sprickt dese ongheloue aldus. Gott en weet onse sunden nyt, hy mercket dar nyt op psalm . 13 . 52 . Gott en is nyt by ons. Wy sollen onse consciency alle dage befragen off wy van hemel, hel vnde Godes tegenwoirdicheit, oick faste geloue hebben, vnde nyt rusten mit bidden vnde arbeiden, eer wy des ghewis sijnen. Ton derden sal men oick fast leren gelouen, dat ons Gott onse sunden om Jesus wil gern vergifft, als wy ons bekeren mit wahraftich berou ouer onse sunden, vnde mit ghewissen opsat, vortan in duechden to leuen. // Des hebben wy trostelicke exempel an Dauid, an den morder, an fo. xxxij". Petrus, Thomas vnd viel ander. Oick starcke scrifften vnde reden, dat alle omkerende sunders, groitmuedich op Godes genad betrouwen mucgen. Jtem dat alle Christen behoren to weten, dat sie in tegenwoirdiger tijt sellich sijnt. Ten eersten, Christus belouet de tegenwoirdige vergiffcnus allen menschen, de des betrouwen joh . 3 . 5 . 6 . 10 . marei. 16. Ynde hy ghebiet oick allen menschen, dat sie op sulcke belofftenus fast betrouwen marei. 1 . gelouet dem Euangeli math . 9 . betrouwet kindt, dijne sunden sijnen dy vergeuen marei. 11 . jacobi. wurt beuolen dat men in gebet betrouwen sal sonder twijuel, luce . 8. mare. 5 . betrouwet marei. 9 . kanstu betrouwen, alles is den betrouwenden mueghelick. Jtem math . 17 . 21. Ten anderden. Paulus sprickt rom . 4 . dat alle Christen op Godes belofftenus betrouwen sullen sonder allen twijuel, als Abraham dede. Jtem Christus pryset sulcken betrouwen luc . 7 . an de sundige fraw. Ten derden. Christus gebiet allen Christen froilick to sijn, darom dat hoir namen in den hemel gescreuen stain luc. 10. Jtem dat sie in den hemel horen loin sullen hebben math. 5. // Paulus des ghelijcks. Weset frolick in den Heren philippens . 3 . fo. xxxiij'. 4.1. thessalonic . 5. Jtem Dauid mennichmal in sijnen psalmen . 31 . 32.65. Mit sullicken freudengebot wurt openbair gemeent, dat ons de sellicheit dachlick gewis behoirt to sijn. Ten vierden. Des gelijcs wurt oick altijt gemeent, wanneer ons wurt geboden, Gott lieff' to hebben, vnde to dancken vur de geschenckte sellichheit. Ten vijfften. Christus leret luc. 7 . mit ene klare gelijcknus, dat wy de vergiffnis certeinlick behoren to weten, vnde Gott vur sullicke vergiffenis lieff to hebben, item math .18. des gelijcks sprickt Paulus 2 . corinth . 5 . Wy weten dat den hemel ons is, vnde dat wy vytuerkoren sjjnen . 1 .tessalonic. 1. Jtem dat wy ewich leuen sullen l.joh.3. Jtem de gelouigen weten dat hoir guet in den hemel is. Ten sesten. De hillige gheest tuighet in onsen sielen, dat wy Godes kynder sijnen, vnde dat ons Gott lieff hefft rom . 5 . 8. Jn dese menung wurt de hillige geest gênant, een pant onses crffdeels, vnd een versegheler, dat is, een gewismaker onser herten 2 . corinth .1.5. Ephes .1.4. Fast betrouwen vnd weten, dat wy sellich zijnen, is de leuendige fontein van allen gueden wereken. De herten werden vol fo. xxxiij'. leuendiger // freuden ouer sullicken ewigen schat. Sie werden geneiget mit leuendige danckbare liefft, sullicken fruntlicken Got weder lieff to hebben. Sie werden geduldich vnd groetmuedich in allen anfallenden noden, vnde dencken wry sullen in den hemel lang froilick wesen, wat scaedt ons dit korte lyden, her dyn wil geschee. Jtem sie bedencken den gefundenen ewigen schat also, dat sie op dese ryekdom, vvallust vnde houerdige kleyder weynich achten matth . 13. Dauid sacht psalm . 18 . 118 . dat hem dit weten syner sellicheyt sueter is dan hoinich siluer vnde golt. De Paus mit synen munnicken leret, dat een sunder in syne bekerung an tegenwoirdige vergiffnus zal twyuelen, vnde dat de Christen horer salicheyt hyr altyt onseker blyuen sullen. Dese lerung is in viel manyren ongotlick. Ten ersten, is sie tegen Godes openbare beueel, want Got gebiet ons dat wy een fast betrouwen vnd een seker weten van onse sellicheyt sullen hebben, als vorgemelt is. Ten anderden, wurt Godes certeine belofftenus mit sullicke leer onseker vnde luegenhafftich gehalden. Got sprickt ick vergeue dyne sunden gewisselick, in dese tyt, op dese plaitz. De Paus sprickt, neen, tis onseker, twyuelt. fo. xxxiiiy. Ten derden, wurt des Vaders ongemetene // barmherticheyt, vnde des soins edele verdienst, alto kleyn geacht durch dese leer van twyuelen Want mit Jesus doot is certeyn betailt, vor al onse sunden, als wy ons bekeren. Ten vierden. Die ons leren twyuelen, verstoppen de rechte fonteyn van allen gueden wereken in siel vnde licham. Sie hynderen de rechte liefft an Got vnde den neesten, item de frolicke gehoirsamheyt vnde geduldicheyt in allen noden. Ja sie geuen oirsaick, dat viel luyd in mistroistichheyt steruen. An tegenwoirdige vergiffenus twyuelen, is so ongotlick, als twyuelen off oick ewich leuen vnd steruen na dit tytlicke leuen follicht. De duuel leert ons twyuelen in der gesontheyt, op dat wy mistrostich sollen zyn in de sterfftyt Viel alde Doctoren leren oick dat men tegenwoirdige vergiffnus mit betrouwen sal ontfangen. Siet Bernard . de anuntia . Sermon . 1 . et 3 . clariss. et sermon . 50 . super Cantica. Jtem Ambrosius super rom . 4. Augustin. sepe et Chrvsost. Van der presumption. De Paus sprickt dat dit gemelde betrouwen een onbchoirlick stolt furnemcn is. Hyr tegen is to weten, war droiffenis mit gueden opsat in den // gront der sielen leuet, dar mach men op Oodes fo. xxxiiij'. genad uit to hoich betrouwen. Mer dit is een geckelick vurnemen, de vergiffnis menen to hebben, wanneer alleene mit den mont gesproken wurt. O vader vergeefft dit off dat om Jesus wil. ^ nde onse hert blifft onbekeert. Jtem tokomcnde sunden op Godes genad dencken to doin als viel onrechtuerdige koipluyden, houryrer, dronckendrynckers, bysonder Canoniken vnde andere papen. Jtem vergiffnus menen to hebben durch andere middel, dan allene durch Jesus verdienst. Sprickt men, du bist nit werdich genuech, so antwoirt. Christus is werdich vnde guet vor my, syn doot steet tegen myn heil syn hillige leuen is myn ewige leuen, syn belofftenus is warhafftich . matth . 11 . kompt alle to my. Sprickt men, du bist by auenturen nit versien ter sellicheyt, so antwoirt. Got gunt myn certein de sellicheyt, want ick zyn van hem beropen mit predick, doip vnde nachtmal. Hy kloppet oick mennichmal an myne siel, hy is bereyt in to gaen vnde alles to leren. Hy hefft my fryheyt gegheuen, dat ick my laet leren vnde leyden off nit. Sprickt men, wie mennichmail mach men na de doip vergiffnus gelouen, so antwoirt. Ten ersten alle dage als men biddet, her vergeuet ons // onse misdaet. Ten anderden, so mennichmal als wy ons van grote fo. xxxv'. sunden mit leuendich berou vnde gewissen gueden opsat bekeren laten. Dit mach men mercken by dese starcke reden, len ersten, want alle sunders is sekere vergiffenus in de scrifft beloeftt, vnde geboden op sullicke beloefftenus to betrouwen. Ten anderden want de scrifftuir ineldet openbair, dat mit Christus lyden volkomelick betailt is vor allen sunden, dar men sich recht bekeert. De scrifftuir maket geen onderscheyt tuschen den ersten, derden off sesten val na de Doip. De vergiffnus en wurt an geen seker getal gebonden. Leset dat gantze nieuwe testament gotfruchtich vnde wysselick, du salt des befynden. Drie oder vier donckere sprueken moeten nit tegen de gantze klare scrifttuir gebogen werden, als hebr .6.10. etc. Desen troist is hoichnodich, op dat de omkeren de sunders nit in twyuel leuen vnde in mistroisticheyt steruen. Mer hyr tegen is seer periculois op Godes genad vnde Christus verdienst, stolter vnde fryer werden in allen sunden, als viel falsche Christen onder den Euangelischen namen doin (Gott betert). Jck sorge dat weynich to rechter bekerung kommen, de lang tegen fo.xxxv'. de conscicnci in sullicken standt blyuen. Doch // wair bekening kompt, dair is vergiffnus. De hillige geest ghebiet ons, dat wy ons in hertengront wel besueken '), off wy in den gelouen stain 2 . corinth . 13 . want viel menschen hebben de gheloue in den mont, vnde nyt in hertengront, dat is, sie kunnen kunstich van de geloue mit der schrift disputyren, vnde fuelen nochtannich gene geloue in hoir consciency. Ten ersten besueket wel, off dijne gheloue oick kompt vyt leuendich berou, want wair men de ewighe scaed der sunden recht kent, dair siet men dat vergiffenus hoichnodich is, vnd wurt hertelick begeert, gelijck de spyse van den hongerigen wurt begeret. Jtem die syne gefenckenus fuelt, de begheret verlost to zijn. Ten anderden besuect dyne consciency grontlick, off du oick also seker gelouest, dat Gott dich om Jesus wil lieff hefft, dat dijn hert geneicht wurt, desen Gott mit danckbarheit weder lieff to hebben, vnde alle menschen om Godes wil. Jtem dese lieffte bysonder bewysen an den armen inatth .25. Jn sulcken sin sprïckt Paulus galat. 5 . dat de geloue behoirt to arbeiden durch de liefft. Hebbestu nu leuendige gheloue in dijn hert, so laet des boims fruchten mercken math. 7. laet dijn gheloue vur den menschen schynen fo.xxxvi'. math. 5. // Treckt den alden menschen vyt, vnde den nijwen an ephes . 4. Dodet dijn fleis rom . 8. Hier is to mercken, dat nymant sich selues mit eighene macht kan ghelouich maken. Mer dat Gott de gheloue in ons maket, mit sjjnen woirt vnde hillighen geest. Dit gesciet aldus, wanneer wy sjjn woirt horen lesen of prediken, vnde begeren des verstant, dan maket ons Got mit sijnen gheest, mechtich de gheloue to leren rom . 1 .10. Vyt den scrifftuiren mach men de vvtwendige kunst leren, wie vnde wat men sal gelouen, mer de leuendige krafft des geloues, in herten gront, kurnpt van den hillighen geest joh . 6. Justificatie». DAt woirt Justificare rechtferdichmaken, bedeut nyt altijt in der schrifft, from vnde guet maken, mer het bedeut op mennighen oirt 2) so viel als from vnde guet achten, halden, off rekenen, siet exempelen luc . 10 . 16 . rom . 2. Jtem op viel oirden wurt dit woirt klarlick gebruickt, vur de misdedighen van verledene scholt absolueren, off hoir misdaet vergheuen, dit meent Paulus rom .3.4.5. gala .2.3. mit dat woirt fo. xxxvi'. rechtferdigen. Jtem gerecht off from maken. // Paulus sprickt rom . 1) Onderzoeken. 2) Oord, plaats. 8. wie kan ons vordoimen wanneer ons Gott rechtferdicht, dat is absoluiert. Men moet dese folgende sprueken wel Gotfruchtich verstain in Paulus brieuen. De mensch wurt from ghemaket durch sijn geloue rom . 3 . dat is, hy wurt gkeabsoluiert van alle verledene misdaet, als hy des betrout in rechte bekerung. Wy sijncn from durch onsen gelouen, dat is, dan sijn wy van Gott geabsoluiert, wanneer wy des op Gott betrouwen, of aldus: wy werden dan from geacht vnd gherekent om Jesus wil. Wanneer ghesacht wurt. I)e geloue maket from, so wurt gemeent, dat de geloue de beloiffde vergiffenus van Got ontfengt, gelijck men de angebodene gauen mit der handt ontfengt. Fides iustificat acceptiue . id est. accipiendo promissam remissionem. De wercken maken nymant from vur Got, dat is, de sunden werden ons nyt vergeuen om onse verledene off toekomende guede wercken, want sie sijnen alto klein vnde to weinich an getal. Dairom betrout de gheloue op Christus volkomene verdiensten rom .3.4. galat. 3. Ten anderden wurt mit desen sprueck gemeent, dat onse herten vor hin moeten guet zijn, eer de guede wercken mit den lichamen gedain wer-//den. De boim is vur de fruchten fo.xxxvij' math. 7. Guede wercken werden geboren uyt de liefft. De liffte wurt geboren vyt de gheloue, dat is, vyt een certein weten, dat Got ons lieff hefft. Alleen de gheloue maket ons from sonder wercken. Desen sprueck moet wel beduit ') zijn, of hy is scadelick vnd ergerlick in twe manyren. Etlicke menen dat geen ander duechden ons nodich sijnen, dan alleen ghelouen, off betrouwen. Etlicke mochten menen, dat dit werck geloue, mit sijne werdicheit, de sellicheit verdienet. Hyr om moet den sprueck aldus bedeut sijn. Alleen de geloue maket ons from, dat is de enige Christus hefft ons de gantse sellicheit verdient, vnd sulcke sellicheit ontfangen wy mit onse gheloue, ghelijck ene gaue mit der handt. Sonder wercken, dat is, hebbestu guede wercken, nochtannich betrout nyt dair op, mcr alleen op Christus verdienst, want dyne duechden synen viel to klein. Hebbestu gene guede wercken, mer viel sunden, nochtannich salstu groitmuedich betrouwen, sellich to sijn allene durch Christus edele verdienst, bistu anders in leuendige bekerung, vnde in sulcken opsat, de sund to laten, mit allen vermoghen, als nyt int vuyr to fallen, beprouet dyne consciency wel // vor Gott. Gott maket den menschen from in twe many- fo.xxxvij 1) Uitgelegd. ren. Do ene is den mensch absoluyren van allen verledenen sunden, hem from achten vnde rekenen vyt ghenaden om Jesus wil. rom .3.4. De ander manyr is den mensch mit den hilligen geest van binnen guet vnd from beginnen to maken, dat hy ghencicht wurt quaet to laten, vnde guet to doin mit danckbarheit vur de ontfangene absolution off vergiffen us. De gheloue maket oick de menschen in twe inanyren from. Ten ersten want sie de absolution oder vcrgiffenus van Gott ontfengt. Ten anderden, want sie den hilligen geest ontfengt, de onse verstant vnde will guet maket. De geloue maket de herten rein, nemelick van twjjuel, van inistroist, vnde van quaden opsat actor. 15. Do frommen leuen vyt hoir geloue . rom . 1 . vnde galat. 3 . dat is, sie weten certein dat hem de sunden vergeuen zijnt. Jtem ®ie synen van herten danckbar vor sulcke vcrgiffenus mit gueden leuen. De alde doctoren ghebruicken oick mennichmail desen sprueck, s°la fides iustificat, alleen de gheloue maket de menschen from, vide Origenem super Roma . 3 . Basilii magni Homil. de humil. clariss. Jtem Ambrosium super Rom . 3 . 4 . 9 . aperte. Jtem Ililafo.xxxviij'. rium super inath . ca . 9 . et lib.6.// de Trinitate. Jtem Bernard . sermon . 22 . super Cantica et alibi, similiter Chrisost. alicubi. Van liefft an Gott. V Van neer wy certein betrouwen vnde weten, dat Gott ons licff hefft in tegenwoirdighe tijt, dan werden wy willich vnde mechtich, sulcken Gott wederom licff to hebben, mit leuendighe danckbarheit. Dit leret ons Christus mit ene klare geljjckenus luc. 7 . van de schuldeners. Jtem init dat leuendighe exempel, an de sundighe bekeerde fraw. Dit muege wy oick in onse eigene conscienci mereken, wanneer wy seker weten, off certein menen, dat ons yemant lieff hefft, als off ons yniant liondert gulden quijtscholdo, off ene grote gaue schencte. Desen frundt sollen wy natuirlick mit danckbarheyt weder lieff hebben, off die reden ') vnde alle menschelicke duechden musten gantz van ons gescheiden wesen. Oic mach men des klairlick mereken, by sullicken exempel. Wanneer wy in den bus off in een waldt, mit luyder stemmen ynich woirt roipen, so kompt enen wederklanck dair vyt, die onser stemmen gel'jck is. Also, wanneer Godos stem in onse siel aldus klincket fo. xxxviij'. off tuighet. // Jan off Peter, ick heb dich nu gewisselick lieff. Dan kompt desen wederklanck vyt onse siel. O mjjn Gott, nu heb ick dich wederom lieff mit danckbarheit. Aldus wereket de gheloue 1) Rede, verstand. durch de liefft galat. 5. Chrisostomus sprickt, sermon . 9 . super ephes. 3. Dair is geen ding swairlicker to leren, dan dat Gott ons lieff hefft, et Paulo post. Dit weten beweget onse sielen meer dan vrese der hellen. Jtem Bernardus tractatu de dilig. Deum. Dese hebben Gott lieff, die verstain dat sie van Gott lieff gehadt werden. De paus mit sijn munnicken spreken aldus, Wy Christen sullen Gott lieffhebben, mer wy sullen twijuelen off ons Gott oick lieffhefft. Dese leer is ongottelick in twe manieren. Ten ersten, want ons wurt verboden to weten, dat Gott van ons gewust ') wil hebben. Ten anderden, want het is onmuegeliek dat wy Gott lief hebben, eer wy weten dat ons Gott lieff hefft, vnde wil ons oin .Tesus wil geuen dat ewige leuen. Aldus wurt die leuendige fontein gestopt, dair ons alle lust vnde macht sol her kommen, Gott lieff to hebben. Onse liefft an Gott wurt behyndert in dese manieren. Men kan Gott nyt lieffhebben, so lang men meent dat Gott tornich ouer ons is. II Jtem so lang men twijuelt, off Gott ons oick lieffhefft, off do fo.xxxix'. sund noch oick vergeuen is, of wy oick gepredestineert sijnen. Jtem de nyt bekent dat hem viel van Gott vergeuen is, de kan Gott nyt seer lieffhebben, als Christus sprickt luc. 7. Men sal Gott lieffhebben vur kost, kleider, gesontheit, vnd alle ander tijtlicke gauen. Mer die beste manier, dancbare liefte in hertengrundt op to wecken, is aldus dencken mit fast betrouwen. O mijn guede Got, nu weet ick tegenwoirdich op dese plaitz, dat du mij liefhebbest. Alle sund sijnt mijn nu vergeuen. Sterff ick nu, so kom ick gewisselick in den hemel. O lieue Heer, ick sijn des hemels gantz onwerdich, mer dijn edele soin Jesus Christus, is werdich genoich vor my. Hier denct de gelouige siel aldus. O mijn guede Gott, vur dese grote liefft heb ick dicli wederom lieff mit danckbarheit. Hier merckt nu. Wanneer men lijue heren vnde frunden teghenwoirdich ansiet, so wurt de natuyrlicke lieffte in ons befyndelick vermeret. Also oick, wanneer men ongetwiuelt gelouet, dat onse lieue ghenedige Got, altijt tegenwoirdich by ons is, so wurt onse danckbare liefft an Gott vuyriger. Sullen wy nu mit onse geloue sien, vnde weten // dat Gott ons fo.xxxix'. lieffhefft, so moet wy stain in leuendige bekerung, vnde in de conscienci reiri zijn van allen quaden opsat, als Christus sprickt mat. 5. Die reine herten sullen Gott sien. Sich selues lieffhebben. Allen Christen wurt bcuolen, sich selues lieff tho hebben, vnde 1) Ge weten : wat God wil, dat wij weten zullen. besorgen mit den owigen rjjckdom in den hemel math . 5 . luce . 12.maket enen onuerganckelicken schat in den hemel matth . 19. Du sallest dynen schat in den hemel hebben. Oick wurt ons beuolen, de cwige scade vnd pijn der hellen to fruchten '), vnd ons dair vur to wachten matth. 10. Gott gebiet ons oick drouich to wesen vnd screyen, dat wy mit onse sunden vyt den hemel in de hel gefallen zijn. Jtem liy gebiet ons weder frolick to zijn, wanneer wy mit onse geloue bekennen, dat ons de sunde vergeuen zijnen, vnde den hemel weder geschenckt luc.lO.weset frolick, dat v namen in den hemel gheschrcuen staen. Eyghen profijt wurt van ons in tijtlicken saken al to seer ghesocht, vnd in ewighen saken alto weinich. Dit kompt aldus, wy ghelouen nyt certcin, dat ewige ™ ln den hcmcl. ynd ewige pjjn in der hellen na dit leuen , ^"def8 801 V Vicl ^'riScr ZI> na dat ewige guet, dan // • n,i dat tijtlicke, gelijck wy nu viel gyriger zijn na enen gulden, dan na enen stuuer. Dese ongheloue sol wy bekennen, bidden vnde arbeiden, dair van verlost to werden. Liefft an den menschen. rps is gheboden onsen naesten licff to hebben, ghelijck ons selues math . 20. luc . 10. Dese lieffte begrijpt in sich dese folgende punten. Ten ersten, allen menschen de ewige sellicheit van herten wunschen, gelijck ons selues, hoir sellicheit bcforderen mit bidden, leren vnd vermanen na allen vermuegen. Jtem ons hertelick bedrocuen als wy onsen noesten in groten sunden sien leuen. De kunmnck Josias bescreit sijnes vollicks sunden 4 . regum 22 . des gelijcs Christus luc. 19. Jtem Dauid psalm 118.esdras 9 Hier teghen van herten frolick werden, wanneer wy onsen neesten in selligen duechden sien wandelen. Siet een exempel an Paulus in allen epistelen. Ten anderden is in dit gebot begrepen: onsen noesten, alle tijtlicke walfart, in allen dinghen van herten wunschen, als ons selues, hem nymmer scadcn, vnde altijt mueeheïjckerwijs baten. Jtem bysonder hem helpen in sjjner armuet, als wy in sulcken val gern geholpen weren. // fo.xl". Oirsaken, de ons billick bewegen sollen. 1 Wy sijnen van enen Gott gescapen. 2 Een Christus is vur ons gestoruen. 3 Wy sjjnen gern van jderman lieffgohadt. 4 (Tott heft ons dese liefft geboden by verdamnis ?) 5 Dese lieft tuiget ons, dat wy Gott "liefhebben 1) Vreezen. 2) Op straffe van verdoemenis. 6 Sie tuiget oick ander menschen, dat wy Christen zijn. joh . 13 . math .25. Men sal alle menschen lieffhebben, mer bysonder onse bloitfrunden, vader, moder, broder, suster. &c. Jtem onse mitgenoten in den' rechten gelouen galat. 6. Dat beueel, onse fianden lieff to hebben, siet math . 5 . exodi. 23. van des fiandts os vnd esel. Jtem luc.17.van seuen mal vergeuen op enen dach, item math. 18. Men hefft etlicke menschen lieff om de verwandschafft, als vader, moder, suster, broder, &e. Etlicke om profijts wil, vnde sulcke liefft is oick by den ongelouigen math . 5. Mer de Christen hebben alle menschen lieff om Godes wil. Al onse lieffhebben behoirt to komen vyt dancbarheit vur de salicheit, die ons Jesus hefft bereit. Oick moet onse liefft altijt mit Godes woirt gestuyrt wenen, anders sollen etlicke doitsunden vor liefft gerekent werden, als ebreken, hourery, drunckenheit. &c. Mer also lieffhebben // is in der war- fo.xh'. heyt onsen neesten haten. Want syne gesontheyt, syn eer, vnde syn ewige sellicheyt wurt hem benomen. Elmissen. Got vermerot de gueder dar elmissen van gegheuen werden, als Christus sprickt luc . 6 vnd Paulus . 2 corinth . 8. Dit siet men an Helias vnd lleliseus werdinnen . 3 regum 17. vnd. 4 regum 4. Jtem an der apostelen vyff broden vnde twelleff koruen. Oick wurt dit mennichmal van guede Christen also befonden. Got is to freden mit idermans vermuegen. Des armen stufer is by wylen angenemer, dan des ryken mans gulden. Des armen douue gilt so viel als der ryken ossen vnde boeken. Dat geytenhair der armen als der ryken goldt. leuit .5.12. Exod . 35 . 2 corinth . 8. Die armen die van elmissen leuen, behoren sich in desen punten wel to bedencken vnd wachten Ten ersten. Dat sie den ryken hoir ryekdom nit heymelick in herten grondt benyden. Hyr in is bywylen groit gebreck. Ten anderden, dat sie den anderen onder sich de elmissen vnd allerley hulp nit benyden off misgunnen. Hyr kompt oick dickmal gebreck. Ten derden, dat sie de elmissen mit quaden leuen nit misbruicken, als dickmal geschiet. Wanneer sich de armen in desen // punten wol halden, so sal Got de ryeken fo.xlt'. tot elmissen verwecken. Mer wanneer sie sich in desen punten misbruicken, als (Got betert) mennichmal geschiet, so kan Got schaffen, dat de herten vnd handen der ryeken gesloten blyuen. Doch is hyr to weten, dat de ryeken mit der armen onduechsame leuen nit ontschuldiget zynen hoir elmissen to halden, want sie zynen schuldich alle menschen na vernoegen om Godes wil to helpen, oick de quaden, gelyck onse hemelsche vader syn son vnde regen laet komen, ouer gueden vnde quaden. math . 5. Jtem gel) c Christus die gueden vnde quaden spyset, Joh . 6. Doch behoirt men de bekande gotfruchtige frome menschen vor alles to helpen, als Paulus sprickt galat. 6. Hyr beneuen is onderscheydt tuschen die alde krancke personen vnde ionge starcke menschen Jtem tuschen omgainde bedeler, vnde schamele houssittende armen, de mit allen muegelicken arbeyt dat omgain gern vorkommen sollen. Van de betalung. Christus gantze menscheyt hefft vur ons pyn geleden. Syn licham is mit geysselen gewondt. Syn hoifft mit de dornenkrone syn hand vnde voet mit nagelen, als de Euangelisten bescryuen. // fo.xlijr. Oick hefft syne siel ongeloiflicke last vur ons geleden. Hy hefft van groten anxt- bloit gesweet vnde mit beuen gesproken. Myn siel is bedroiuet bis an den doot. luc . 22. Dit gescheden eer syn licham noch angetastet wart, hy hefft synen vader mit tranen gebeden, hebr. 5. vnde an den cruys geropen. O myn Got warom hebstu myn verlaten, math . 27. Siet de Prophetien van deser noot. psalm 37 . 68. Dit was syn nederdalen ter hellen, als in symbolo ') gemelt wurt. Dit geschiede aldus. Christus sach, dat Godes rechtuerdige torn (de mit aller minschen sunden verdient was) allene op hem dalden, als op den enigen betaler. Des haluen is Christus siel durch Godes verhengkenus groiffelick vor Godes torn verscrickt vnde belast worden, vnde sullick lyden an der sielen is gewest een groit deel des betailwercks vor onsen sunden. Hyr vyt mach oick de oirsack verstanden werden, warom Christus in synen doot so droiuich ist gewesen, so doch viel Martyrer mit wonderlicke freude an den doot getreden zynen, gelyck in den Historiën is to lesen. Vide eusebium et Tripartitam Historiam. Mer hyr is to weten, dat Christus droeuige siel nit in mistroisfo. xlijr. ticheyt is gefallen. Sie // hefft altyt ene sekerheyt behalden, dat frolicke verlossung kortelick sol folgen. Hy hefft vyt groter bangicheyt geropen, myn Got warom hebbestu myn verlaten, mer kortelick dair na wel getrost gesproken. Vader in dynen handen beueel ick mynen geest. Men sprickt oick van ander oirsaken syner droiffenus. Etlicke seggen. Hy hefft den doot na menschelicker naturen ge vreest. Etlicke, dat hy mit droeffenus bedacht hefft, dat syn edele bloit vur viel menschen onbatelick sol vergoten werden. Mer de vurgemelde oirsaick is de trefHickste. Merckt. Ten ersten, is dit by den menschen sonder twist, dat Christus lyden ene volkomene betaling is vur de erffsund des gedoipten kyndts. Ten anderden, wanneer een alt inensch de Christen geloue 1) In de Twaalf artikelen des geloofs. annimpt vnde gedoipt wurt, de oick een groit sunder ia gewest, in hourery, dootslain, drunckenheyt etc. gelyck of nu een misdedich Jued off ïurck van dertich off vyfftich iaren Christen wurde. Hyr synen alle de alde doctoren in dese menung, dat Christus lyden een volkomen betailwerck is vur deses menschen erffsund, vnde oick vur al syn wercksunden de vor syn doipsel gedain zynen, vnde dat geen eygen betalen van noden is. Des gelycks oick, off sullicken mensch // na syne bekerung wederom fiel in grote sun- fo.xliijr. den eer hy gedoipt wurt. Als den Catechun\enis by wylen geschiede. Ten derden is to weten dat in den ersten . cccc . iaren viel luyd hoir Doip vertogen hebben bis an den alderdom, of grote kranc hcyt, dat sie fruchton to steruen, also dat viel op hoir bedden gedoipt wurden. de des haluen Clinici gênant zynen. Dit gesellede in tweerley menongen. De quaden, gedachten middeler tyt fryer to sundigen, vnd an des leuens ende, eenmal mit de doip alle verledene sunden aff to wasschen. Etlieke gotfruchtige luyd fruchten, dat de vergiffnis ongewis is, wanneer wy na de doip weder in grote sunden vallen. Dese quade gewoint aldus ongedoipt to blyuen, is seer verineret durch Nouatus dwaling, de to Romen hefft angeuangen to leren, dat men nymant weder in de Christen gemeynt sol annemen de Christum na syn doipsel versaket hadde. anno omtrynt ccl. Tegen desen Nouatum siet Cyprianum. lib . 3 . epist .2.3.11. 13 . lib . 4 . epist. 2. Vide Tertul. lib. de peni. de Clinicis sui tempo, in Aphrica anno circiter 200. Jtem Cyprian. lib 4 . epist. 7 . de Clinicis sui temporis anno circiter 250. Vide August, alib. anno circiter 420. De Clinicis in Thracia anno circiter 400. Vi//de fo. xlivj'. Chrysos. super Heb. homil. 13. et 20. Chrysos. sepe obiurgat dilatores baptismi. Similiter obserua in aliis patribus. Hyr is dit to mereken, wiewal den alden Doctoren sullicken verlengen hoichlick mishaichden. Nochtans hebben sie geacht, dat Christus lyden ene volkomene betaling zy, vur allen sunden, de vor sullicken vertogenen doipsel gedain waren, also dat geen eygen betalen nodich zy, noch op erden, noch in den onbedachten fegefuyr. Siet Cyprian. lib . 4 . epis . ad mag. Summa, sie hebben Christus lyden gerekent vur allen sunden, de vor de doip gedain zynt, sonder ynich melden van eygen betalen. Ten vierden. Wanneer de Christen na hoir doip in grote sunden fallen, so sprickt de Paus dat Christus nit gantz vur sullicke sunden betailt hefft, mer dat sie selues oick wat betaelen moeten. Vnd etlieke alde Doctoren zynen oick in ene betailmenong. Het is to verwonderen, dat de alde Doctoren Christus betaling milder hebben duruen rekenen, tegen de sunden vor de Doip, dan tegen de sunden na de doip angesien dat dit onderscheyt in de gantze scrifftuir mit gener silleben ') gemelt wurt. Mer het is noch groter wonder dat de romsche Paus, so fern fn. rliiiy. ouer den alden Doctoren is // affgetreden -) Mercket op dese folgende argumenten. Dat erste. DE hilge geest sprickt op viel orten, dat Christus Iyden ene volkomene betalung is vur al onse sunden, propositione vniuersali. Christus hloet maket ons klair van alle sund . 1 Joh . 1. Christus is de versuener vur die sunden der gantzer werlt. 1 Joh . 2. Ily verlost ons van aller boisheyt Tit. 2. De hillige geest sprickt oick mennichnial propositione indefinita, dat Christus mit syn lyden betalet vur onse sunden. Siet Rom. 4. Galat. 1. vnde op viel ander plaetzen. Hyr vyt mach men gewisselick aldus sluyten. Wanneer ouerspel, dyuery, hourery, vnde des gelycks geschiet na onse doip so en ist gene sund, off Christus lyden is so volkoinene betalung vur sullicke sunden, gelyck off sie vor onse doip gedain waren. Want de scrifftuir sprickt openbar, vur Alle sund. Jtem vur de sund. Sie maket hyr geen onderscheydt, tusschen Erffsund off wercksund. Jtem tusschen sund vor de Doip, off dar na gedain. Dit onderscheydt is lange tyt na der Apostelen doot, van den fo.xliiyr. menschen gefonden, de mit // blynde betailmenung, onwijslick hebben angeuangen, Christus edele verdiensten to verdunckeren, vnde sulcke menung is mit der tijt ghewassen, vnde ten lesten vnder den paus in de latinscho Christenheit gantz affgodich geworden. Dit gemelde argument is alleen starck ghenuech teghcn den paus vnd allen doctoren, wil men de saick anders gottelick vnde wijsselick bedencken. Dat anderde argument. AI dat geofferde beestenbloit, beduyden Christus tokomende bloit, vnd wat prophijt ons in Christus bloit zy gheleghen, als Paulus sacht hebre. 10. In sulcke menung wurt Christus een salichmakend lam gênant, van Baptista vnde Petrus joh. 1. 1 . petr. 1 . vnde van Esaias een offerhande vur onse sunden cap . 53. Hier denckt nu scerpsinnich aldus. Dit gemelde beestenbloit worde oick gheoffert vur allen wercksunden, de van den bedaechden Jueden, na de besnidung gedain wurden, gelijck vur de erffsund der kinderen. 1) Lettergreep. 2) Zooveel verder (lager) dan de oude kerkleeraars is afgedaald, ui. in de miskenning van Christus' verdiensten. Pro omnibus actualibus, vur sunden mit weten vnd onweten gedain leuit. 5. Jtem vur gelaten guet vnde gedain quaet leuit. 7. Mercket dit bysonder. Dat lammerbloit wart alle dage auont vnde morghen vergoten // vur des vollicks dachlicke sunden. Siet fo.alw. exod . 29 Des gelycs alle weken, vur de verledene weeesunden. Jtem alle maint, vur verledene maintsunden. Oick op allen groten festdagen, als Paisschen Pinxteren. &c. Dit is al geschiet om to bewysen. Dat alleen mit des tokomenden Messias bloit, betailt sol werden, vur allen sunden, de der tijt van den Jueden na de besnydung gedain wurden, vnd oick vur allen sunden, de nu van den Christen na de doip gedain werden, wair leuendige bekerung is mit recht berou vnde betrouwen. Dat derde argument. Christus en hefft geen eigen betalen gefordert van Petro, Thoma, vnde ander apostelen, de na hoir doip groiffelick in ongeloue gefallen waren, siet math . 26 . 28 . mare . 16 . luc . 24. Hy hefft sie mit sulcke manier weder in genaden genomen, als hy de ongedoipte omkerende sunders plach to ontfanghen. Dat is sonder beueel mit eigene wereken vur de sund to betalen. Hy spriet nyt meer dan aldus. Betrouwet, de sunden zijn v vergeuen math . 9. Jtem gaet hin vnde aandicht nyt meer joh . 8 . 9. Hy en set ghene penitenci als de munnicken. Hyr merekt. Christus hefft den apostelen dit ampt beuolen, dat sie den inenschen // vergiffenus om sijnes doots fo.xlv. wil verkundigen sollen, luc . 24 . joh . 20 . so menniehmal als sie sich recht bekeren, luc. 17 . math . 18. Hy hefft hoir nyt beuolen, dat sie na sijn hemelfairt de ghedoipte menschen sollen leren' betalen vur ynige sunden. Ja hy verbydet ons alle betailinenung, als hy ons dese woirden heet spreken, O vader, vergeuet ons onse schulden. Dat vierde argument. De apostelen hebben in horen schrifften den Christen gheen eighen betalen vur de sunden, beuolen, off glieraden. De Galater fielen na hoir doip van de rechte geloue in der justification. De Corinthier in de verrisenis. galat. 1. 1 . corinth . 15. Jtem siet op ander orten, dair de ghefallene Christen an sellige bekerung vermaint werden. 1 . corinth .5.6. galat"5 5.6. ephes . 4. 1. thessalonic. 4. nergent wurt eigene betalung beuolen. Dat nyuwe leuen wurt alleen ernsteliek beuolen. Des gelijcs siet men oick in psalmen vnde prophetenboieken, dair van rechter bekerung wurt gehandelt. Dat vijffte argument. Joannes gebiet van Godes wegen, allen gedoipten Christen, dat sie na hoir doip alle sund laten, mer vallen sie, dat Christus lyden dan ene volkomene betalung vur sulcke sunden mach zijn // als fo.xlvj'. IV' 12 men sich bekeret, siet vnd bedenckt de edele woirden. l.joh.2. Paulus sprickt oick . galat. 3 . aldus Christus hefft ons verlost van den flueck des gesets, dat is, wanneer de Christen na hoir doip tegen de thien geboden sundigen, vur sulcke sunden is Christus oick een volkomen betaler, wair rechte bekerung is, vnd dat in hemel off erden geen ander betailwerck is dan zijn lyden. Vyt voirgeinelde schriffturen is openbar to mercken, dat de pausselike leer ongotlick is, als hy sprickt. Dat Christus in syne betalung vur onse sunden, noch viel pvnen onbetailt, op ons hefft laten stain, de wy na den doot in den fegefuyr moeten lyden, off alhyr voir den doot mit eigene wereken dair vur betalen. Merckt. Christus lyden bedencken vnde rekenen teglien alle sunden, is sijn fleis eten, vnde bloit drincken mit gelouiger sielen, als een leuendich broot vnde wijn. joh . 6. Item alle dage sich wasschen vnde reinigen mit Christus bloit van allen sunden. l.joh.1. Alle dage sich an Christus ontlasten, math .11. alle daghe durch don soin Godes verlost werden, joh . 8. Onder den soin, buyten Godes torn stain. joh. 3. Dachlick van den doit int leuen ouertreden. joh . 5. Mit Petrus onse voeten van Christo laten wasschen. joh . 13. // fo. xlvj'. Mit Thomas onse vingeren in Christus wonden steken joh . 20. Alle dage des lams bloit an onse dueren sprengen, vnde ansien in den vytganck vnde inganck exod. 12. Auont vnd morgen, dat geofferde lam bedencken exod . 29 . leui . 6. 1 . Petr . 1. Alle daghe den verheuen serpent ansien vnde leuen. numeri. 21 . joh . 3. Vyt sulcken bedencken an Christus lyden kommen viel ducchden na den anderen. Christus edele doot wurt recht geacht vnde geeret. Item wair sullicken volkomen betailwerck vur de sunden gerekent wurt, dair mach men de vergiffenus certein weten vnd frolick zijn. De herten werden willich in de liefft an Got vnd den neesten. Item willich vnd muedich in allerley cruys. Merck. Wair des paus menung van eigen betalen vergeten wurt, vnde Christus betalen also bedacht, dat men in de alde sunden blijfft, vnde noch fleisselicker wurt dan vorhin, dair wijekt men van den enen duuel an den anderen, vnde sullicke luyd werden billick verdamt. rom. 3. Sie hebben mit hoir geloue noch nyt gesmaket, wie Christus vur onse sunden betailt hefft, al ist dat sie mit den mundt schone dingen dair van spreken. Krage. // o. xlvyr. Viel bekeerde sunders werden noch van Got mit tegenspoit vnd cruys beladen, als die sund al vergeuen is, gheljjck Adam, Dauid, Manasses, de apostelen vnd ander. Wairom geschiet dat. Antwoirt. Sullick lyden en is ghene betalung vur de vergeuene sunden, mer het is ene vermanung, om to dencken mit demuedicheit. Dat sie sunders geweest zijnt. Item dat sie tokomende sunden schouwen, vnde oick die angeborne quade lusten mit droeffenus bedencken sollen. Dat etlicke alde doctoren vnde bisschoppen ghefallen sijnt, in de menung des eigenen betalens vur den sunden. Sullicks is ghekomen by dese folgende oirsake. Wanneer de Christen openbare sunders worden, vnde wolden hoir leuen nyt beteren als sie vermaint wurden. Sullicke luyd sijnen van den apostelen gestraifft mit den ban, dat is hem worde dat auontmail geweigert, vnd vur onchristen gerekent, bis der tijt dat sie hoir leuen mit ernst omwenden, vnde demuedich beden wederom onder den Christen getalt to wesen. Oick hebben de apostelen beuolen, dat alle bisschoppen vnde pastoren sullicken ban tegen openbare sunders ghebruycken sollen. 1 . thessalonic. 5. 2 . thessalonic . 3. Dit is // oick van Christo beuolen. math. 18. Desen apostolisschen fo.xlvijr. ban hebben de alde bisschoppen in gebruick behalden, vnde oick vermeret, want sie hebben geordeniert, datmen de ghebanden nyt so gering ') weder sol annemen, als sie des mit beterung des leuens begeerden. Mer dat sie ene sekere tijt van weken, off mainden onder sulcken ban in droiffenus sollen leuen. Desen loflicken ban is allenthaluen onder den Christen ghebruickt, in den ersten vier off omtrent vijff hondert iaren, siet de alde latinsche vnde Grekissche doctoren. Hyr is to mercken, dat de Christen in den ersten . ccc . iaren, vnder den Heydenschen keyseren grouwelick ghedodet sijnt, vnde dat viel durch frucht des doots, of der pynen haluen, Christum versaict hebben, qui in libris patrum lapsi vocantur. Tegen sulcke versakers hebben de alde bischoppen, enen bysonderen ban gemaickt vnde ghebruickt, viel scerper dan tegen de voirgemelde sunders, want dese versakers wurden etlicke iaren van den auontmail ghescheiden, wie wal sie om hoir versaken van herten drouich waren, vnd oitmoedich begeerden, weder anghenomen to werden. Cyprianus tuiget lib . 3 . epl. 2 . et. 3. dat sie by // sijner tijt, fo. xlviij'. ten weinichsten drie iaren onder den ban bliuen musten, anno domini omtrint. cc . xl. vnd is to weten, dat de alde bisschoppen dairom getwistet hebben, wie lang desen ban sol duyren. Hereticus nouatus2) achten, dat men desen versakeren dat auont- 1) So gering, zoodra. 2) Novatus, aanvoerder eener partij onder de Christenen te Rome in Cyprianus' tyd. mail nymmer solde wedergeuen. Etlicke ander wolden sie ghering ') weder angenomen hebben, vide Cyprian . lib . 1 . epl. 3 . de fortunato. Oick wolden etlicke dat sie drie oder vier iaren onder den ban sollen bliuen. Yan desen handel, siet Cypriani Sermonem de laps. Item lib . 3 . epl. 18 . lib . 2 . epl. 7 . et lib . 1. Anno domini, omtrint. ccc . xxx . hebben de bisschoppen in Concilio Niceno besloten, dat sie seuen iair sollen gebant bliuen. Doch als sie mit periculose krancheit befallen wurden, sol men hem dat auontmail geuen, vnde als sie na sulcke ontfenekenus langer leeffden, so was de ban dair mit geendet. De veteri ritu excommunicandi vide Tripart lib . 9 . cap . 36. Concilium Nicenum. Item Concilii agathens Can .11 .et dist. 5 . Can . in capite. Die alde bisschoppen hebben de versakers dus lang onder den ban gehalden om dese folgende oirsaken. Ten ersten, dat sie mit sullcke straiff geoirsaket wurden, hoir fo. xlviij'. sund mit rechte droiffenus // to bedencken, vnd des nyt meer to doin. Ten anderden op dat gemercket wurde off hoir bekerung oick warhafftich was. Ten derden, op dat de Christen mit sullicke langhe schande beweget wurden, lieuer to steruen dan versaken. Ten vierden, op dat der marteren vnde confessoren stanthaffticheit gepresen wurde. Ten vijfften, op dat den Heyden wel bekandt zijn sol, wie grote misdait, dat versaken van den Christen gerekent wurde. Ilier van siet Cyprian . lib . 1 . epl. 3 . lib . 3 . epl. 14 . lib . 4 . epl. 2. Mer dat gemene vollick hefft lichtelick angefanghcn to menen, dat dese schande vnde dit drouige leuen onder den ban, ene betaling were vur de sund des versaken». Des gelijcs is oick gemeent, wanneer andere sunders mit den ban ghestraittt zjjnt. Oick moet men belyden, dat viel alde doctoren mit der tijt, in suleken onuerstandt zjjnt gefallen. Cyprianus in quibusdam locis damnose loquitur de hac causa. Similiter Ilieron. et alij qui vitam sub excommunicatione vocarunt secundam purificationem. Tripart. lib . 1 . cap. 4. Nochtans is to weten, dat Cyprian, vnd ander alde doctoren, in dese saick noch wyt versceiden blyuen, van des paus menunghen. // fo. xlixr. Sie hebben van gener satisfaction gewust, dan de openbair mit weten des volcs geschiede. De oirbiecht, mit all dat heymelicke penitencisetten vnde betalen, is hem gantz onbckandt gheweest. Cyprianus scrjjfft, dat de bctalung moet ghcschien onder den ban, eer dat auontmail weder ontfangen wurt, et non post Cenam acceptam, vide lib . 2 . epl. 7 . lib . 3 . epl. 8 . 14 . 15 . 16 . lib . 4 . epl. 1) Dra, spoedig. 2. vide etiam Tertullianum, Origenem et Concilium Nicenum. Item Concilii Carthag. 4 . cap . 76 . 77 . et. 98. Sie hebben nyt gewust van onse betalungen off penitencicn onder den Pausdom, de na den ontfangenen auontmail, sonder ban geschien. In den ersten. ccccc. iaren is gene menung by den bisschoppen vnde doctoren gewest, dat die leuendigen vor die leuendigen betalen muchten, noch viel weiniger vur die doden. Mer de versakers ') of andere grote sunders, musten vur sich selues betalen, eer sie weder to den auontmail gelaten wurden. Oick was gene menung by hem, dat yeinant durch apostelen off martyrer verdienst van opgelachten betalungen mocht verlost zijn. Noch viel weiniger, dat ymant sich mit geit van den bisschoppen mocht fry kopen, a satisfactionibus. Tertull. Cyprian. // mit den anderen fo.xlix*. ersten doctoren, hebben niet gewust van betalen vur den sielen int fegcfuyr. Cyprianus sprickt op etlicken orten openbair, dat na den doot vur den sielen ghene betalung mach helpen, contra Demetrian, et sernio. delapsis. Merck dit, hy en noemt dat fegefuyr nergent. Item hyr leert nergent dat men vur die versakers betalen otf bidden sal, die gestoruen weren, eer hore gestalde penitencitijt geendet was. Oick is dit wel to mereken, dat die alde doctoren op horen betalingen voir Godes ansicht nyt hebben betrouwen duruen. Mer allene op Christus betailwerek an den cruys, wanneer sie hoir leuen mit opene conscienci vur Godes ogen recht beschouden. Een kort begrijp pausselicker lerung. Ten ersten leren syne doctoren aldus, wanneer de Christen na hoir doip in dootsund ghefallen zijnt, vnde sich bekeren, so hefft Christus vur sulcke sund mit sijn lyden dus vern betailt, dat sie vyt de ewige hel, in dat tijtlicke fegefuir geset werden. Hier spreken sie aldus. Gott is bermhertich, vnde oick rechtuerdich. Sijn bermherticheit vergifft de ewighe pijn. Mer sijne rechtuerdicheit eysschet noch vur sullicke sund tijtlicke pijn, na dit leuen int fegefuyr. // Aldus wurt den bekerden sunder de hel int fegefuyr verandert, fo. lr. wanneer hy de oirbiecht doet vnde gheabsoluiert wurt. Hier teghen, sict den artikel van fegefuyr. Item mereket dit, Christus hefft Got mit sijn lyden, al onse pijn volkomelic betailt, de wy na dit leuen sollen geleden hebben. Ten anderden leren sie, dat de bekerde sunder oick na den doot mach frij sijn van vorgemelde pynen des fegefuyrs, wanneer hy voir sijn doot alsulcke betalunghen off peni- 1) De zoogenaamde 1 a p s i of gevallenen, die in tijden van geloofsvervolging het Christendom verloochend hadden. Zie hiervoor blz. 179. tencien volbrengt, als hem van den pauselicken biechtuader beuolen werden, vnde dat Gott mit sulcke betalung wal to freden sy. Antwoirt. Off schoin een fegefuyr were, so is dit noch in den gront fals, vnde tegen alle schrifftuiren Oick merckt hier op. Dat vur geljjcke sunden, ongelijcke penitencien geset werden. Biechtet ene sund twe papen, de ene sal groter penitenci setten dan de ander. Item de papen kunnen der sunden groitheit selden van den biechteren vernemen, vnd is des haluen onmuegelick de satisfaetion to proportionyren. Wie sol sich dan Godes rechtuerdicheit mit sulcken ongelijcken weaen laten betalen ? Oick zijnt hoir penitencien meestendeels in sich affgodige verbodene wercken. // fo. lr. Ten derden leren si© dat een mensch sonder perikel sijn ingcsette penitenci onbetailt mach laten, als sijn getrouwe frundt vur hem betailt, off als een ander betaler mit geit gehuirt wurt. Ten vierden leren sie, dat ons de paus de macht kan schencken, off om geit vercopen, dese penitencien ongedain to laten. Dit heten sie aflaet, dat is oirloff de betalingen ongedain to laten, de van den biechtpapen beuolen waren, vnde andere lofften de wy selues geloift hadden. Ten vjjfften leren se dat de leuendigen vur den doden betalen mueghen, vnd also de sielcn vyt den fegefuyr verlossen. Ten ersten de leken vur leken in viel manyren. Ten anderden, de papen mit missen vnde vigiliën. Ten derden mach de paus mit zijn aHaet de sielen verlossen om geit off sonder ghelt, na zijn belyuen, doch is de verlossung sckerer, wanneer hem seker geit angetalt wurt. Off schoin etlicke salige sielen na dit leuen, een tijt lang in pijn weren, so musten noch al dese gemelde punten in den gront fals zijn, teghen de schrifftuir vnde de erste Christenheit. Yan verdienst. CHristus sprickt openbairlick, dat hy ons den hemel allene verdient hefft. jo.14. Ick be-//reide v de plaitz . joh . 3 . niemant en kumpt in den hemel, dan des menschen soin. Item Paulus sacht. rom. 6. Gott schenct ons dat ewige leuen om Jesus wil, vnde cap. 8. wy sijnt des hemels erffgenamen mit Christus. Oick tuiget de schrifft, dat den hemel ene geschenckte gaue zy, alleen vyt louter genaden ons ghegheuen sonder onse verdienst. rom . 3. 4.6. ephes . 2. vnd allenthaluen. Christus hefft oick zijn apostelen vnd allen Christen beuolen, demuedich to bidden, O hemelsche vader, vergeuet ons onse schulden, hyr wurt ons de inenung, den hemel to verdienen, gentzelick verboden, vnde geboden aldus to bekennen. O vader, ick heb mit mijnen schulden de heil verdient, schenckt my den hemel vyt genaden om Jesus wil. Item Christus is de enige verdiener des hemels vur ons allen, want hy is onder allen menschen de enige volbrenger der thien gheboden. math . 5 . rom .8.10. Dairom ist ene grouwelicke sund, onsen verdiensten toe schriuen, dat de enighe Christus hefft verdient, vnd ons vyt milde genad van Gott gesehenckt wurt. Alle propheten, apostelen vnd andere hilligen bekennen van herten, dat sie genen hemel, mer de hel verdient hebben, wil Gott hoir sunden // tellen vnd straiffen. Dairom ropen sie seer oitmue- fo. li'. dieh. Ach Heer, wilt niet mit ons rechten noch rekenen. O Her, nymant mach sellich blyuen, wolstu alle sunden rekenen. O Her genad. psalm. 51. Vader vergeuet onse schulden, math . 6. Heer wy hebben sund. l.joh.1. Nu denct aldus, bekennen dit die alderhillichsten, wat soll wy arme sunders dan dencken den hemel to verdienen? Hyr mach men oick mereken, dat den apostelen vnd andere hilligen, gene verdiensten vur ons ouerlopen '), want sie bekennen dat sie selues viel to klein hebben. Dairom ist ongottelick, menen vnd leren, dat Petrus, Paulus off andere hillighen ons een stuck an de sellicheit verdient hebben. Die hilligen hebben genen ouerlopenden olij vur ons. math . 25. Getuichnis onser consciencien. Alle menschen mueghen dachlick in hertengront fuelen, dat wy Gott vnde de menschen nyt lieff hebben mit so leuendige lust, als ons in den thien geboden wurt beuolen. Oick mueghe wy alle gader befynden, da' wy in onse beste leuen, mennichmail weiniger guets gedain, vnd quaets ghelaten hebben, dan ons mit Godes hulp muegelick is. O wie dicmail tuiget sulcks de conscienci den hillichsten // Christen auont vnde fo. lijr. morgen, huyden hebbestu nyt muegelicker wijs '), tegen de bekorende sund gestreden, noch den vermanenden hilligen geest gefollicht. Hyr beneuen vynde wy oick geschreuen in onse conscienci, dat onse leuen befleckt is mit etlicken groten vnd dootlicken misdaden. 1 . corinth .5.6. galat. 5 . math . 5. Mit sulcken dootlicken stucken is de conscienci mennichmail vur Gott befleckt, wanneer dat leuen vur menschelicken ogen schjjnt rein to wesen. Dair sijnen viel heymelicke quade opsatten, vnd heymelicke bose wereken, allene Gott vnd ons bekant. Och, nymant hefft so rein gelcuet, dat zijn conscienci van allen groten lasten 1) Het Latijnsehe „abundant". De bedoeling is: De heiligen bezitten geen overtollige goede werken, waarmede zij ons te hulp zouden kunnen komen. 2) Niet zoo goed als dit u mogelijk was. fry is. Wanneer dat sundenregister aldus in onsen herten wurt ge esen, so moet wy van stunden an alle verdienstmenung laten vallen, vnde werden in der conscienci gedwongen to spreken. O ileer, ick heb den hemel nyt verdient. Och, ick heb de hel verdient. &c. Dat dachlicke besueken '), sal dich de wairheit leren. Ghetuichnis der doctoren. Wanneer de alde doctoren hoir sund aldus diep bedencken, item fo. lij', dat sie steruen, vnde vur godes gericht // komen moeten, dan be- )i en sie openbair. Dat men oitmuedich sal dencken den hemel toe hebben, allene vur Christus verdiensten vyt milder genaden. Aueus- tinus sprickt in Manuali cap. 22. Al mijn hoip steet in des Heren doot, Christus doot is mijn enighe toeHucht. Item lib . 19 . de Ciuitate dei. cap. 36 . et super psalm . 31. sprickt hy. Onse sel- licheyt steet allene in vergiffenus. Item epl. 105. Dat ewiglie leuen wurt ons onuerdient geschenckt. Niemant onder allen Christen mach de thien gheboden verfullen, de liter, et spirit, cap. 36. epistol. 29 . ad Ilieron . lib . 19 . de Ciuit. dei. ca . 36 . lib. 1 . re- tracta. cap. 19. et super joannem tractat. 41. Yid. etiam Basilii magni homil . 16 . psalm . 114 . et homil. de humilit. Item Orig. omil. 8 . super Num. Idem obserua in Chrisostom. Hieronvm. et alijs. Bernardus sacht klarlick. Dat alle vergiffenis ons geschiet onuerdient vyt genaden. Dat men sullicke vergiffenis mit betrouwen van Gott sal ontfangen. Dat alle guede wercken die in ons geschien, &auen zlJnt- Dat niemant onder allen Christen dat ewige leuen mach verdienen. Dat ons dat ewige leuen geschenckt wurt, als wy des in rechte bekerung betrouwen. Dat alle Christen sullicks vor Gott bekennen moeten. // fo. liij . Vide sermonem . 1. et. 3 . de annunciat. clarissime similiter sermon . 23 . 50 . et. 60 . super Cantica pulcherrime Hier tegen, wair sie de sund vnd Godes oirdel nyt so diep angemercket hebben, dar hebben sie onse wercken alto viel to geschreuen. Oick bywijlen so gantz onbedechtelick vnd onwijssclick gesproken, of de gantze sellicheit mit ene duechde mocht verdient werden, als mit vasten, almissen, ionckfrauschafft. &c. Dit merckt in allen alden doctoren, oick in Augustino. Mer, bywylen noemen sie Godes wercken onse verdiensten, dairom dat Gott dese duechden durch ons wercket, als sjjn instru- 1) Onderzoeken, nl. van het geweten. menten. Etlicke, dairom dat wy Godes wercken binnen ons mit frien willen onbehyndert lyden vnde folgen. Op sulcken sin sprickt Augustinus, als Gott onse wercken beloint, so kroint hy sjjne eigene gauen. Item Chrisostomus, Gott kroint onse schulden als verdiensten, coronat debita tanquam merita. Danckmenung. Al onse guede wercken, de wy mit hulp des hilligen geestes doin, behoren to geschien, mit ene demuedige dancmenung vur onse salicheit de ons Christus heft verdient. Mit sulcke menung wurt Christus dachlic geeret vnde gekent vur den enigen // ver- fo.liij'. diener onser salicheit. Item onse dueehden bliuen van ons klein geacht mit gotfruchtighe oitmoedicheit, vnde onse sunden wederom groit gerekent. De danckmenung maket oick de luyden willich in allen gueden wercken, want wat mit dancbarheit geschiet, dat wurt willich gedain. Hyr merekt, dat Gott sulcke dancwercken vur verdiensten rekent, vnde wil sie vyt milder guetheit belonen, op orden vnd in den hemel. Op erden, mit kost, kleider, freed vnd mit allerley hulp, als vorgemelt is van elmissen. Item wair Godes gauen, mit gemelde dancbarheit gebruickt werden, dair vermeret Gott sijne gauen, nyt allene de lichamelicken, mer oick de geestelicken, wair dat tegenwoirdighe verstant gotfruchtich gebruickt wurt, dair sal Gott meer verstants gheuen. Des gelijcks verstaet oick van geloue, lieffte, maticheit, geduldicheit, vnd ander dueehden. In den hemel werden onse dancwercken aldus belonet. De Got lang mit sulcke dancbairheit op erden f'uyrich gedient hebben, dese sullen in den hemel mit een bysonder erenteyken gemerekt werden, dat men sie sal kennen muegen, ghelijck men siet dat de sternen in der klairheit ongelijck zijnen. 1 . corinth. 15. Dit verstant, be-//denckt op viel plaitsen dair de scrifftuir meldet van fo.liiij"onse loin in den hemel. Frage. Wat wil Gott verstainden hebben mit desen sprueck, Gott sal j derman an den lesten dach geuen na sijnen wercken . 2 . corinth . 5 . rom . 2 . apocal. 2 . vnd . 22 . math . 16 . psalm .61 .et multis locis. Antwoirt. Ten ersten wil ons Gott mit desen wettelicken sprueck alle gader vermanen, louter genad by Gott to sueken, vnd allene op Jesus verdiensten to betrouwen, angesien onse dueehden seer weinich vnd klein zij ut. Item onse sunden seer viel vnde groit. Ten anderden. Dat ons sal grouwelen mit weten in quaden wercken off opsatten to blyuen, angesien Gott alles weet, wil, vnd kan sund straffen, kompt ons gene bekerung vor den doot. Gott sal hem geuen na hoir wercken, dat is, den steruenden in rechte bekerung, sal hy den hemel geuen, mer de hel den steruenden sonder rechte bekerung. marei. 16 . joh . 5 . math . 25. Hyr om wachte sich jderman, vnde leue also, als hy steruen derff. Oick mach men dus antwoirden, enen jderen na zijn wereken, dat is, den ghelouighen sal hy den hemel gheuen vur Christus duechden, vnde den onghelouighen de heil vur hoir eighene sunden. // fo.liiij'. Item de vurgemelde Danck wereken der gelouigen sal hy belonen mit verschcydene erenteykenen in den hemel. Dit meent Paulus init syne kroin in den hemel. 2 tirnoth. 4. Item Cyprianus vnd andere alde doctoren, dar sie spreken van die verdiende kroinen der Martyren vnde Confessoren. Mcrckt. Dat ewige leuen is een loin alleene vur Christus verdienst vnd arbeyt. Nochtannich wurt het bywylen in de schrifft een loin onses arbeyts gênant, om des wil dat het na onsen arbeyt follicht, gelyck als loin na arbeyt follicht. Item om des wil want al onsen arbeyt wurt hondertfaldich mit dat folgende ewige leuen vergolden. Aldus wurt oick de onuerdiende geschenckte gaue een loin gênant, inath . 20. Onse wereken verdienen den hemel nit, mer sie verdienen een erenteyeken oder ene bysondere glori in den hemel, in manyren als vorgesacht is. Onder den Paus leert men tvolck de menong don hemel to hebben vur drierley verdiensten, nemelick. 1 Vur onse eygene verdiensten. 2. Vur ouerlopende verdiensten der dooden hilligen. 3. vur der leuendigen Mispapen verdienst. Die gedichte falsheyt deser menong, mach vyt vorgemelden schrifften vnde reden, lichtelick verstanden fu. Iv. werden. Hyr // wilt alleen dit mereken. Offschoin muegelick were, dat ener vur den anderen een stuck an den hemel verdienen mochte, so musten nochtannich des I'aussen mispriester, hier to gantz onbequaim zyn, als by desen reden wel is to begrypen. Ten ersten, want sie zynt al grote affgodendiener, mit Missen vnde beeldendienst. Item seer viel zynt openbare opsettige houryrers, vnde dronckene beesten vor gottelicken vnde menschelicken ogen. Etlicke zynt oick heymelick grouwelicko Sodomiten, des verbodenen echten staets halucn. Ilyr bedenckt die Cardiualen bisschoppen, Canoniken, munniken vnde ander misprister, wat grouwelicke leuen dat sie fueren. Wat sollen ons sullicke beflecte herten verdienen oflF forderen mit hoir gebet? Sonder twyuel Got verhoirt de opsettige ') sunder nyt in horen gebeden, vur sich selucs, off vur en ander. Joh. 9 . so lang sie in bosen opsatten blyuen. Ten anderden. Die principale wereken, die sie vur ons doin, vnde duyr om geit vercopen, gelden gantz nit vor Got. Etlicke zynt ongebodene werc- 1) Opzettelijke. ken, dar mit men den hemel vergeues sueket, als Christus . math. 15. sprickt. Etlicke zynt openbar verbodene wercken, vnde grouwelicke sunden vor Got dar mit de hel // mennichmal bereyt wurt, als de fo. lv". Affgodery mit den misbroit vnde hilligen. Siet hyr onder. Des Paussen vollick hefft de verdienstmenong in dreerley wercken. Ten ersten, in gebodene wercken, vnde aldus geschiet een geboden werck mit verbodene menong, als elmissen geuen off onsen neesten mit ander manyren helpen. Ten anderden, in wercken de den Christen fry gestalt zynen, to doin off laten, als in spysen, dagen, kleyderen vnde des gelycks, hyr doin sie een ongeboden werck, mit verbodene menong Ten derden, in openbare verbodene wercken, als de hilligen dienen mit beelden, betrouwen, anropen. Item dat auentmal misbruicken mit mis horen, mis doin, kopen, verkopen. Hyr doin sie verbodene wercken, mit verbodene menong, gelyck off ymant dacht, mit stelen vnde liegen den hemel to verdienen. Dese plompe verdienstmenung, mit mennicherley wegen vnde regulen, is onder den Paus geboren, in nestuerlopenen . ccc . oder. cccl. iaren. Ynde mit der tyt vermeret van den munnicken vnde hogen scholen. Vide quid scripserint monachi proximis . 300 . annis in magnis et mendacibus libris super Petrum lombardum. Item in Summis Legendis et Sermonibus. // Merckt oick dit tegen de verdienstmenong Ene grote sunde kan fo. lvjr. ons meer scaden, dan ons dousent duechden muegen baten : want ene grote sund, als dronckenheyt, hourery, off des gelycks, kan onse sellicheyt gantz in verdoemnus wenden, al hadden wy dousent duechden. Mer dousent verledene duechden, kunnen ons vor Got nit ontschuldigen, wanneer wy nu ene grote sunde doin. Off dousent folgende duechden, kunnen de sellicheyt nit wederbrengen, de mit ene sunde verloren is. Aldus muegen alle duechden mit ene sunde so gar verdrenckt werden, dat sie ons in de trourige conscienci generleywys vor Godes gericht trosten muegen. hyr van nempt een exempel an etlicke menschen, die seer wel geleuet hebben, na onse guetduncken, vnde werden nochtannich in de sterffour, mit grouwelicke mistrosticheyt angefochten. Dit wurt bywylen also befonden. Daroin laet ons onse duechden kleyn, vnde onse sunden groit achten. Christus ver dienst. Christus hefft ons mit synen doot de fryheyt vyt der hellen verdient, vnde mit syn hilligc leuen hefft hy ons den hemel verdient. Dit sol men alle dage dencken vnde betrouwen, vnde oick de sund als dat fuyr schuwen. // fo, lvj\ Christus doot is den ghelouighen ene leder ') vyt 'der hellen weder op erden to klimmen. Christus hillige leuen na den thien geboden, is vort an ene leder van erden in den hemel to klimmen. An dese leder klimmen is gelouen, vnde op desen wech wurt geen fegefuyr in der scrift ghefonden. Hebbestu gesundicht, denet mit droiffenus aldus. Ach nu sijn ick vyt den hemel in de hel gefallen, hier klimpt an Christus doot weder vyt de hel mit leuendighe gheloue, vnde an Christus leuen klimpt voirt op weder in den hemel. Vur sulcke waldaden, salstu deneken danckbair to zijn, mit dijn inuegelicke guede leuen, om salich to bliuen, vnde wilt genes biddens noch arbeidens afflaten, bistu den Tieren Jesus in dy fuelest leuen, vnde woinhafftich bliuen. joh. 14. Des paus menung van Jesus verdienst luyt aldus. I Durch Christus doot komen de Christen vyt de hel in dat feghefuyr. 2 Jlit eigene botalunghen komen sie vort vyt dat fegefuyr op erden. 3 Van erden komen sie voirt in den hemel, mit eigene verdiensten. Hoe doeet fieri in omni conuersione peccatoris. Van guede wereken. Ten ersten is nodicb, dat onse wereken van Gott gheboden fo. Iviij'.s) zijnen, deuteron . 4 . 12. want hy wil // nit gedient noch geeret zyn mit ongebodenen wereken, als Christus leret. math.15. Ten anderden is nodich, dat sie komen vyt rechte geloue, vnde vyt danckbare liefft. Ten derden is nodich, dat sie komen vyt ledige herten van allen quaden opsat. Want so lang men mit weten blyfft in quaden opsat, muegen gene ducchden vor Got gelden. Ten vierden is vor alles nodich, dat onse verstant vnde wil mit den inwoinenden hilligen geest gheholpen werde. Alle guedo wereken zynen ons kortelick besloten in de thien geboden, vnde hoir leuendige moder is lieffte, de vyt den rechtuerdichmakenden gelouen kornpt. galat. 5. Alle guede wereken stain in dese punten, in laten, doin, vnde in lyden. Dat quaet moet men laten mit gedechten, woirden, vnde wereken. Dat guet moet men doin mit gedechten, woirden, vnde wereken. Den doot vnde allerley plagen, geduldicli lyden, de ons Got allene sonder middel3) toe sendet. Vnde oick geduldich wesen, in krych, gewalt, vnde al onrecht, dat ons de menschen durch Godes verhencknus 4) andoin, dat wy warhafftich van herten inuegen spreken, o her dyn wil geschee, vnde mit Job, als dem heren behacht, so ist geschiet, fo. Iviij".des heren naem zy gelouet. Sullick // doin, laten, vnd lyden sal nit gescheen mit ene inenong, also vur onse sunden to betalen, off den hemel to verdienen, mer mit sullicke gehorsamheyt allene 1) Ladder. 2) Lees: Ivij. 3) Onmiddellijk. 4) Toelating. danckbar to wesen, vur de gesehenckte sellicheyt vnde de to behalden. Onder den gueden wereken, de allen staten geraeenlick beuolen werden, zynen dese drie de principailsten. Alle dage onse sund mit droiffenus bekennen haten, bedwingen, vnde myden. Alle dage de vergiffenus mit freuden gelouen. Alle dage van horten dancber wesen vur de gelouede vergiffenus, mit liefft an Got vnde menschen. Hyr benouen zynen iderman na synen staet bysondere wereken beuolen. Enen Bischop oder T'astoir, pre- dicken, doip vnde nachtmal andionen, krancken besueken, bannen vnde absoluyren na apostolische wys. Den princen, raetsheren, vnde allen amptluyden, werden sullieke diensten beuolen, als gemelt wurt articulo van Ouericheyt. De houssuader behoirt syn wyft vnde kynder mit kost vnde kleyder muegelick to besorgen, syn kynder den wil Godes to leren de ongehoirsamen straffen, de hylic- baren in den echten staet helpen. De houssmoder hefft des gelijcks hoir ampt nemelick de kleyne kynder to spysen, kleden, tegen . » • • «r.,As~\ niuLn /Vi lniiAr <• ,J .. i.— Un I i.'nliAn oir» nni' 111 IPlin l'll Tl A\ II 1 llll'll \ I I I 1 1 T .1 1 1ITI I " ►'I IUyr VIIUU Witter uu//w«*icii oic ««*«« " —•> - • onreynicheyt. Jtem sie oick muegelick regyren leren vnd helpen. Die kynderen behoren hoir alderen to eren, gehoirsam zyn, kost vnde kleder mit arbeyt besorgen, ist van noden. Den knechten vnde machden wurt beuolen, gehoirsam vnde getrew to zyn. Jtem des gelyeks vort an mit allen staten. Dese wereken mach men guede wereken noemen, want sy zynen van den gueden Got beuolen. Mer als knunnieken munniken, beginen vnde mispriester, alle Pausselicke regulen gehalden liebben, van fis, Heys, kleder, dagen, gesegent water, salt, oly, kerssen, platten. Jtem dat misbroet offeren, anbidden, gefangen setten, omdragen. De hilligen mit beelden vnde ander affgodery dienen etc. so hebben sie noch gene guede wereken gedain, de van Got beuolen zynen. Mer als ene gelouige moder hor kleyne kinder van wurmen vnde ander onreynicheyt klarmaickt, vnde als de maget de spys bereyt vnde de kamer mit gehoirsamheit kert. Van sulcke personen mach men seggen, dat sie guede wereken doin, beter dan allo gemelde pausselicke wereken, die idelo menschengedichten zynt, etlicke buyten Godes woirt, etlike tegen syn woirt, dar to gescheen sie mit ongottlicke verdienstmenong. // Derhaluen muegen sie gene guede wereken ge- fo. Iviij' noimpt werden. Siet den Artikel van menschen insettong. Guede wereken noimpt men Guet, darom dat sie bequaim vnde guet zynen, den gueden Got dar mit to dienen na syn beueel. Jtem de guede sellicheyt to behalden de ons Christus verdient hefft. Jtem onses neesten sellicheyt vnde tytelicke notdurfft dar mit to forderen. lluet dich in dyne wereken houerdieh vor Got to syn, wilt dyne wereken nit to meten, dat allene Christus wereken to behoirt. Ten anderden, huet dich mit dyne wercken andere menschen heymelick to versmaden, als de phariseus den Publicain. luc. 16. Tenderden, huet dich mit dyne wercken, loft by den menschen to sueken. vnde nit to freden zyn, mit Godes heymelicke loft'. math . 6. Sacramenten. SAcramenten des nyuwen Testamentz, zynen gewisse genadenteyckenen, die Christus vor syn doot selues hefft ingeset, vnde allen Christen beuolen dese teyckenen to gebruicken bis an den lesten dach, om ons Christen dar mit to versekeren, dat ons die salicheyt allene mit syn bloit zy vervvoruen. Sullicke sacramenten zynen // fo. lix'. eygentlick to spreken, nit meer dan twe, nemelick Doip vnde Nachtmail. Die absolution is onder den predickdienst begrepen. Dat die ander vyff, gene Sacramenten zynen, die van den Paus vor sacramenten ge telt werden, des siet klair bewys by Melanchthonem in locis communibus, vnde by Caluinum in Jnstitutione. Augustinus noemt oick mer twe sacramenten als Doip vnde Nachtmal. lib . 3 . de doet. Christ. et ad Januarium cap. 1. Hyr zynen nu dese punten nodich to mereken. Ten ersten, dat die sacramenten sekere warteykenen zynen, des gnedigen gotlicken willens an ons, dar mit godes geest onse herten trostet, vnd in gelouen stareket. Ten anderden, dat sie verbontnussen zynen, dar mit wy ons an Godes dienst verbynden vnd zynen oick feltteyken, dar mit wy onse geloue vor den menschen bekennen. Ten derden is to weten, dat onse salicheyt nit an den sacramenten zy gebonden. Die gelouigen muegen in noitztyden sonder sacramenten salich werden. Den ongelouigen vnd ongehoirsamen muegen gene sacramenten salichmakcn. Ten vierden, dat die sacramenten gene macht off onmacht ontfangen van den pastoren vnd dieneren, van wellicken sie ons angedient fo. lix'. werden, mer sie hebben // hoir werekong van Got, die sie hefft ingeset vnde beuolen. Quade predicanten besundigen sich hoichlick mit hoir rechte predication vnde rech i) andiening der sacramenten, wanneer sie selues nit na hoir eygen predick leuen, vnd in sullicke menong sprickt Got to den sunder. Warom nemestu myn woirt in dynen mont? psalm. 49. Aldus sundicht oick de duuel, als hy die warheyt sprickt sonder gehoirsame liefft an die warheyt. Die ouericheyt vnd alle personen die macht hebben pastoren aft' to setten, besundigen sich groffelick, als sie quade pastoren in den dienst liden Die quade leer is noch viel schadelicker, dan hoir quade leuen. Mer die sacramenten, die sie ons andienenn na Christus beueel 1) Lees: rechte. sonder aft'nemen off toedoin, zynen in sich vnd ons so guet, als of sie ons van Petrus oder Paulus angedienet weren. Des gelycks oick die warheyt die ons durch horen mont gesacht wurt. Dit wui*t gemeent mit den schrifftgelerden op Moses stoel, math . 23. Van de doip. GOt maket een verbont mit de Christen, vnde de Christen maken een verbont mit Got Van beyden is de Doip een warteycken, gelyck de besnydong een verbontteycken was, tussehen // Got vnde fo. lx' Abrahams kinder. genes . 17 . rom . 4. Godes verbont mit ons, is gelegen in dese beloifftenissen. Ten ersten, dat Christus doot een volkomene betaling sal wesen, vur al onse sunden, vor vnde na onse doip, wanneer onse bekering leuendich is, als gesacht is articulo van de betalung. Dit is gedoipt werden, op tegenwoirdige vnde tokomende vergiffenis van sunden. mare . 1 . luc . 3 . actor . 2 . vnde op Christus doot. rom . 6. Ten anderden, dat de lullige geest onse huiper sal zyn, tegen sund vnd duuel, als wy darom bidden. Dese beloefftenussen van tegenwoirdige vnd oick tokomende genad, werden ons mit de doip certein besegeit, vnde op onsen lichamen gescreuen. dat wy sullicken genadenteyken altyt by ons dragen, vnde dar mit getrostet muegen zyn genes. 17. Hyr tegen is onse beloifftenis, dat wy mit Godes hulp des gelouen willen, den hilligen geest folgen in duechden, cjuade lusten bedwingen, rom . 6 . lieuer steruen dan Christus woirt versaken, off ynige sunden mit weten doiu. Wy muegen ons wel schamen dat wy onse lofftenus so weynich halden. De Doip behoirt ons angedient to werden van sekere kerkendiener dar to geordeniert. math . 28 . mare . 16 mer in nodige tyden muegen alle bequeme leken de doip andienen. // De gewoinlike doipplaitz is in den Tempelen, mer in nodige fo. lx' tyden sijnen alle plaitsen vnde alle wateren bequaim to dopen. Alles behoirt to gescheen in bekande spraick, na Paulus beueel. 1 . corinth. 14. Oick gebiet de keyser Justinianus, dat men de woirden des doipsels vnd auentmails vor dat gemene volck klarlick sal vytspreken. Het were guet, dat men allene des sonnendages doipten, in der gemeinten bywesen, mit korte onderrichtung van des doipsels inhaldt, om den menschen vur oghen to beelden, wie sie allene mit Christus bloit, van sunden moeten gewasschen werden, vytgenomen noitztyden, als men der kvnder doot frucht. Oick is to mereken, dat die apostelen slechte reine ') doip gebruickt hebben, sonder olij, spij, salt, kerssen, sonder viel beswerens, vnde andere onnutte ceremouien. Dese reine eenfeldicheit sol 1) Eenvoudig, zonder latere toevoegsels. men billick nafolligen. Mit Godes woirt wurt so viel waters ghehilliclit, als men in de dope gebruickt, vnde dese bysondere hillicheit duyrt so lang, als dat doipwerck duyrt. Dat ongebruickte water in de vunt, blijfft ghemeen water. Dat gebruiekte water, is oick na sijnen bruick weder gemeen water. Item tusschen tyden fo. lxir. als men nyt en doipt, is dat tempelwater // nyt hilliger dan rijnwater, nemet een exempel van den Jordain, dair Joannes in doipten. Anno omtrent. cccc . xxx . wart de vunt mit water gefullet, als men die Catechumenos doipten, vide Tripart. lib . 11 . cap . 14. Dat doipwater en is van den apostelen nyt also besworen, gebant, noch tot stincken to bewaret. Sie hebben in rein slecht water gedoipt vnde alleen des Heren beuolene woirden dair ouer gesproken. math. 28. Sie hebben oick gene kloeken gedoipt, gelijck de paus mit grouwelicke aft'godery hefft beuolen, vnde mocht euen so redelick die peerden, eselen, vnd ander beesten dopen. Dat beueel mit sekere doipwoirden steet math. 28. Dopet alle Heiden in den naem des vaders, vnde des soins, vnd des hilligen geestes. Dese beuolene form wurt gemeent, wair gheschreuen steet, dat de apostelen in Jesus naem ghedoipt hebben, als . actor .2.8. 19 . et. 1 .corinth. 1. Sonder twijuel, de apostelen hebben den vader, soin, vnde hillige geest, gelijck ouer de doip genoemt, na Christus beueel. Men behoirt de doip mer eenmail to ontfanghen, want sie is ghekomen in de plaitz der besnydung, coloss. 2 . de mer eenmail ontfangen wart. Ynde de gantze Christenheit is altijt to freden fo. lxir. gewest, mit eenmail ge-,//doipt to zijn. Oick wilt dit wel mereken, Godt doipt ons selues, mit des dieners mont vnde hant, als een instrument, vnde zijn werek is ons guet, al is de diener in leuen off geloue gebreckelick, vide Augustinum contra Donatistas. Etlicke hebben gemeent, Dat wy mer eenmal mit Christus bloit gewasschen muegen werden, gelijck onse lichamen mer eenmail ghedoipt werden. Mer sulcke menung is fals. Wy werden eens mit water gedoipt van en ander, mer wy mueghen ons selues alle dage mit onse geloue in Jesus bloit dopen, vnd dit is de voeten in Jhesus bloit wasschen. joh . 13. De paus verdrenckt Jesum in de doip, vnde maickt alleen en kynderfeger van hem. De alden moeten sich selue mit eigen betalen, van sunden reinigen &c. Dit laet ons wel bedencken. Ten ersten wurt ons mit de doip tegenwoirdige vergiff'enus ouergeleuert. actor. 22. Paule wasschet dyne sunden aff' mit de doip. ephes. 5. Christus maket sijne gheineinte rein mit dat waterbat. Item . tit. 3 . 1 . petr . 3. Ten anderden, wurt ons mit de doip besegeit, dat wy in tokomenden tyden oick vergiffenus hebben sullen, so mennichmal als wy ons grontlick bekeren laten. Dit wurt oick ghemeent als ghe- sacht wurt, op vergiffenis gedoipt wer//den. mare . 1 . luce . 3 . fo. lxiijr. actor. 2. Sullicks hefft ons Christus mit zijn bloit verdient, vnde moet van ons mit leuendighen betrouwen ontfanglien werden, rom . 2. De mundigen zijnen nyt bequaim gedoipt to werden, eer sie gelouen mit gewissen goeden opsat. Men sal sie oick nyt dopen, eer sie hoir geloue muntlick belyden . mare . 16 . actor . 8 . Lygen sie dan, vnd ontfangen die doip sonder rechte bekerung, so doin sie grote sund, doch ontfangen sie een certein segel, dat sie gewisse vergiffenis hebben sullen, als sie gelouich werden, vnde behoren nyt weder gedoipt to zijn. Augustin. contra Donatist. Kynderdoip. Dat erste argument. DE Juedische besnydung is ons Christen in die doip verandert, als Paulus to kennen gifft. coloss. 2 . vnde als oick de alde doctoren verstanden hebben lactant. lib . 4 . cap . 15 . & Cyprian. li . 3 . epl. 8. De Juetsce kvnder wurden besneden. Dairom behoirt men die kinder der Christen oick to dopen. Den Jueden was beuolen, alleen de knechtkens to besnyden an den achten dach, mer den Christen is oic beuolen de meechtkens to dopen als die knechtkens, vnde is nyt nodich na den achten dach to wachten. Yan dese eendrechtighe menung der Aphricanischen bisschoppen, siet Cyprianum lib . 3 . epl. 8. // Dat anderde. fo. Ixiij". Christus wil syne ghemeinte mit doip water gewasschen hebben, als Paulus leert, ephes . 5. Die kynder der Christen zijnt ongetvvyuelt salige litmaten an Christus gemeint, geljjc hy selues openbair meldt, math. 19. mare. lü . luc . 18. Dat derde argument. De doip is een wairteiken, dat wy mit Christus bloit van sunden gewasschen vnde gereiniget werden, ephes. 5 . Item . actor . 22 . wasschet dyne sunden aff mit de doip. Nu sjjnen de kinder onreine menschen mit de angheborne sund befleckt, als geschreuen steet. rom .5. 1 . corinth . 15 ephes . 2 . joh . 3 . psalm . 51. Ilyrom sullen de kynder dit genadenteiken ontfanglien, dair so troistelick mit beduyt wurt, dat sic mit Christus bloit van sunden zijnen gewasschen. l.joh.1. Leuitici. 12. wurde den Jueden van Got beuolen, dat sie een lammeken vur den gheboren soin off dochter slachten vnde offeren solden. Ilyr mit wart sonder twijuel beduydt, dat sullicke ionge kynder so viel sunden in sich hebben, dat sie nyt sellich muegen zijn sonder Messias bloit, de een lam wurt gênant, joh . 1. 1 . petr . 1. Oick ist gewis, dat den kyndereu gene sunde affgewasschen wurt, IV. 13 fo.lxiiijr. dan mit Christus bloit. // 1 .joh. 1 . vnde hyr van is de doip een wairteiken. Dairom behoirt men sie to dopen. Dat virde argument. Ongetwyuelt, Gott hefft nu der Christen kynder so lief, als vormals der Jueden kinder. Sijne lieffte an der Jueden kynder hefft hy mit openbare genadenteiken betuiget. Hy heft beuolen datmen hoir knechtkens openbair sol besnyden . genes . 17 . vnd ene openbare offerhande doin, vur meechdekens vnde knechtkens. leuitic.12. Aldus wil oick Gott nu sijne liefte an onsen kynderen, mit een openbair sichtbarlick gnadenteiken, nemelick mit de hillighe doip, betuygen, beseghelen, vnde op hoir ionge lichamen scriuen, op dat wy Christen certein mit sulcken teiken versekert zijn mueghen, dat Gott onse saet nu lieff hefft, gelijck de Jueden des mit vorgemelden teiken versekert wurden. Certein het is den alderen ene grote freude, to sien vnde to weten, dat hoir ionghe kynder mit sulcken edelen teiken ghemercket werden, dair hem openbair mit besegeit wurt, dat sie litmaten an Christus geestelicke lichamen zijnen, van angheborne sundt mit Christus edele bloit gewasschen, vnde gereiniget. ephes. 5 . actor. 22. fo. Ixiiyj'. Aldus hebben onse kynder ene belofftenus, // vnde oick een teiken, dair mit hem de belofftenus besegeit wurt, gheljjck vorhin der Jueden kynder woirt vnde teiken gehadt hebben. Dat vijffte argument. Christus betuiget openbair, dat de alderen wel gedain hebben, de hoir kynder tot hem brachten, dat hy sie segenen, anrueren, de handt op sie leggen, vnd vur sie bidden solde, vnde gebiet dat men de kynder also tot hem sol laten brengen vnde sulcks nyt behynderen. math . 19 . mare . 10 . luc . 18. Aldus doin oick de alderen wel, de hoir kleine kynder an de doip by Christus dragen, oin een certein wairteiken to ontfangen, dat sie mit sijn bloit gesegenet, vnde salichghemaket sijnen. Esaias heft klarlick geprophetiert, dat de Christen hore kleine soinen vnde dochteren, op den scholderen tot Christus sollen dragen, siet cap. 49. Dit is onghetwyuelt van de doip vnde van gebet vur de jongen kinderen gesproken. Dat seste argument. De kynder der Christen zijnen alde creatuiren in verdamnis van moeder licham geboren . rom . 5 . psalm . 51 . nochtannich leret Christus dat sie sellich zijn mueghen . math . 19 . mare . 10 . ene klare belofftenus. fo. Ixv'. Nu mereket. Sullen dese alde creatuiren sel-//lich zijn, so moet een van beiden gescheen. Sie moeten om Jesus wil, vur nyuwe creatuiren van Gott ge rekent werden, buyten hoir eigene geloue vnde weten, als etlicke menen. Off sie werden durch den hilligen gheest sulcke nyuwe creaturen gemaickt, dat sy eigene geloue vnde weten, van hoir sellicheit hebben, als oick etlicke menen vyt desen sprueken: Sonder geloue mach nymant Gott behaghen. hebre .11. item de nyt ghelouet sal verdampt zijn. mare. 16. Item Joannes verstont in moeders licham durch den hilligen gheest, dat Maria tegenwoirdich was luc.1. Nu is de doip een teiken sulcker nyuwer gebuerten, in welcke manyr dat sie gesciet, buyten hoir weten, off mit hoir weten. Dairom wurt sie een badt der nyuwer ghebuert ghenoimpt. titi. 3. Kortelick begrepen. 1 De kynder moeten nyw geboren werden. 2 De doip is een badt der nyuwer geboerten. 3 Dairom sal men die kynder dopen. De mundighe personen moeten de nyuwe ghebuert leuendich in sich fuelen, nemelick berou, gheloue, vnd gueden opsat, eer sie nyuwe creaturen gerekent werden, want sie hebben de angeborne sunde, mit hoir eigen weten vnde wil, in quaden wereken selues gebruickt. // Dat seuende argument. fo. Ixv". De al de doctoren tuigen ons openbair van dese twe punten. Ten ersten, dat de ghemene ghewointe ionge kynder to dopen, altijt in der Christenheit is gewest, van der apostelen tyden an, bis op horen tyden onwedersprekelick. Ten anderden, dat de apostelen de kynderdoip angedient, vnde horen nafolgeren beuolen hebben kynder to dopen. Yide Origenein super rom . 6 . ca. Cyprian. lib . 3 . epl. 8. Chrysost. homil de Adam & Eua. Augustin. lib . 2 . de nupt. ca . 29. Super genes. lib . 10 . cap . 23 . contra Donatist. lib . 4 cap . 24. Tertullian. de corona militis. Dese geuen getuichnus van de kynderdoip in den ersten vierhondert iaren, vnde dat de hillighe martyrer (de hoir bloit so stanthafftich vur Jesus naem vergoten) hoir kynder in Jesus naem laten dopen hebben. Ander doctoren tuigen van folgenden tyden, bis an ons. Dat achte argument. Christus hefft de kynderdoip beuolen in desen sprueken. Dopet alle vollicker. math . 28. Laet de kynder by mijn komen, math . 19. De menschen moeten vyt water vnde geest geboren werden, joh . 3. Paulus bekent oick, dat de kynderdoip van Christus beuolen zy, want hy sprickt // klairlick dat Christus alle menschen fo. Ixvj'') 1) Dit blad is per abuis genummerd als fol. xlvi. wil ghedoipt hebben dair hy vur gestoruen is, vnd de hy lieffheefft, siet ephes. 5. Nu ist ymmer openbair, dat Christus vur den kynderen oick is gestoruen, vnde hefft sie lieff als vorghemelt is. Des ghelijcks spreken Paulus vnde Petrus, dat Gott alle menschen gedoipt wil hebben, de hy selliehmaket. tit.3. 1 . petr. 1. Mit sulcken sprueken betuighen sie, dat de doip den iongen vnde alden euen ghemeen is, vnde so fern kommen mach, als Christus verdiensten strecken. Item dat de apostelen kynder gedoipt hebben, vnde beuolen to dopen, als oick de alde doctoren in vorgemelden boecken tuygen. Ilyr swyge ick noch, dat die apostelen gantze housgesinnen gedoipt hebben, dair oick kynder in ghewest zijn mueghen. Dat negende. Christus prophetiert. math. 28. twe punten de men wel behoirt an to mereken. Ten ersteD, dat hy altijt ene vytuerkorne gemeinte op erden sal behalden, van zijn hemelfart, bis an sjjn wederkumpst op den lesten dach, de middeler tijt nymmer gantz verstemen sal. Ten anderden, dat dese gemeinte in den landen sal blyuen, dair men doipt vnde leert, dat is, dat de doip by dese // fo. Ixvj'. vytuerkorne gemeynte sal blyuen an den lesten dach toe, gelyc, de besnyding by Abrahams kinder is gebleuen bis an Christus menschwerding. Dopet alle volcker etc. vnde siet. Ic bin by v alle dage bis an der werlt ende, by v, dat is, by desen beuolenen dienst des dopens vnde lerens: bedenckt de woirden gotfruchtich, du sallest dese twe punten dar in befinden. Nu ist openbar dat de gantze Christenheyt in allen bekanden landen, hor kinder altyt hefft laten dopen, van der apostelen tyden bis nu to. Hyr om moeten de arme wederdoper bekennen, dat dese kinderdoip recht is vnde van Christo beuolen. Off sie moeten spreken, dat Christus in seer langen tyden gene doip noch gemeynte op erden hefft behalden, vnde syne woirden . math . 28 . luegenhaftich maken, dat onmuegelick is. Off sie moeten ons ene andere Christenheyt ergens in fremden landen wysen, de hor kinder altyt, bis an den mundigen iaren hefft ongedoipt behalden, mit gemenen gebruick, van der apostelen tyden bis nu to. Nu ist onmuegelick, dat sullicke Christenheyt in Asia Aphrica off Europa zy to vinden, ia sie muegen nit bewysen, dat sie ergens een hondert iar zy gewest, ia gene thien iair op hoir mening fo. Ixvij". Oick is gewis dat sie in noua terra off ande//ren nyugefonden insulen, nit zy gefonden. Lcset de alde Doctoren vnde historyeu, du sallest befynden, dat de kinderdoip vorhin van genen menschen des Christelieken namens, vur ene gotlose verbodene doip, zy ge- scholden. Onse wederdoper (die anno xxvj nestuergangen opstunden) zynen die alder ersten gewest. De Donatisten hebben allenc sullicke doip gescholden, de van quaden dieneren angedient was. Mer hoir kinder hebben sie altyt laten doipen, als de rechte Christen deden, vide Conci. Carthag. Yor cccc iaren hebben etlicke verdolde menschen gesproken, dat men vort an nymant sol dopen iongk noch alt. Dat de kinder der Christen in den ersten cccc iaren bywylen ongedoipt gebleuen zynen, sullicks is gekomen by dese oirsaken. Mennichmal is ene persoin van den alderen noch in heydensche ongeloue gestanden, vndc hefft syne kinder in des heren .Thesus naem nyt willen gedoipt hebben. Aldus mach Augustinus Doip van den ongelouigen vader behindert zyn gewest. Oick is mennichmal gebuert, dat die heyden kynder hadden van vyff, ses, off seuen iaren // eer sie bekeret vnde gedopet wurden. fo. Ixvij'. Dese kinder (meen ick) musten vorhin, mit den Catechumenis, de Christen geloue leren, eer sie gedoipt wurden. Oick hebben etlicke alderen, om des wil, hoir kinderen ongedoipt laten blyuen bis an des doots noot, want sie sorchden dat gene vergiffenis sol folgen, als men na de doipe weder in sunden were gefallen. Dese inenung was by den Nouatianen vnde Montanisten. Siet den artikel van der Satisfaction. Dese ongedoipte kinder meent Chrysostom. super Ephes . ca . 4 . sermon . 8. Als wider vurgerworpen wurt, dat by den alden Christen des iars allene twe sekere doiptyden geordeniert waren, als Paschen vnde Pynxteren, wie gescreuen steet Dist. 11 . ca. ecclesiast. ') et apud Ambros. de myst. incarn. Item in tripart. lib . 9 . cap 28. van de Thessalische gewointe des iars mer een mal op passchen to dopen anno omtrynt ccccxxx. Hyr sal men mit der warheyt antwoirden, dat dit alles to verstain zy, van den heyden, de in horen mundigen iaren, onse christen geloue annamen. Dese musten vorhin in den principalen punten des geloues onderrichtet werden, dat is den Catechismus leren, eer sie de Doip ontfangen mochten, wellicke deshaluen van den alden Doctoren Catechumeni // gênant fo. Ixviij'. werden. Dese wurden iarlicks op vurgemelde tyden mit groten hopen gedoipt vnde gingen in witten kleyderen als Lactantius vnd Ambrosius tuigen, vnd hyr her kompt den witten doeck, de men int Pausdom op des gedoipten kynts hoefft lecht. 'N an anderen Ceremonien by dese doip siet Tertulli. de Coron. mil. Off dese 1) Aanhaling van het Corpus iuriu canonici, Decrelunt van Gratianus, e. 41. IJ. 4. Je consecratione. Catechumeni oick op anderen dagen in steruens noot gedoipt worden, is my onbekant, in tripart. lib . 9 . cap . 28 . stoet, dat sie in Thessalien ongedoipt storuen, als sie den geordenyrden Doipdach nyt beleeffden. Oick mach by auenturen zyn, dat etlicko kynder ongedoipt behalden zynen op den nestkomenden Doipdach, om mit den Catechumenis dat lofflicke Doipfest to halden, bysonder de kortelick dar vur geboren worden. Doch zynt sic ongetwyuclt gedoipt, wanneer sie vur dit fest mit sterfnoot beladen wurden, als v)'t vorgemelden alden Doctoren is to mereken. Vyt dese sertffturen, vnde alde kontschafften is openbar, dat de arme wederdoper onse kynderdoip mit groten onrecht versmaden, offschoin muegelick zy dat sie ') nyt geloucn noch weten van hoir doip. Doch, so ick bedenck, dat Got so trostelick sprickt, ick sal fo.lxviij'. hoir Got zyn. genes.17. // Ynde dat sic Christus so seerlieffclick in syne scllicheyt annimpt .math.19. Dat sie van den hilligen engelen bewaret werden math. 18. Dat sie des hilligen geestes Tempelen zyn muegen luc.1. Item, dat sie ongetwyuclt horen salichmaker Christum in den hemel volkomelick bekennen sullen. Sullicks angemerekt, derff ick nit seggen, dat sic gar geen bewegen noch weten durch den hilligen geest ontfangen. Wederom derff ick oick nyt seggen, dat sie de geloue mit berow vnde gueden opsat also in sich befynden, als in den gueden mundigen geschiet, want hadden sie sullicke geloue, so kusten sie sich selues wel probyren, vnde weren oick bequaim na Paulus leer, des heren auontmal to ontfangen, als sie dar to gedragen, off an der handt geleydet, vnde sullicks vur sie begeret wurde. Off sie etlicker maten gelouen, odcr nit gelouen, beueel ick den almechtigen vnde laet ander sullicks disputyren, vide Lutherum et alios in multis locis. Myne argumenten hebben alleen dese menong, dat de kinderdoip recht zy, vnde van Christo beuolen, al ist muegelick dat sie nit gelouen. deuteronom. 1. De alden moeten Godes belofftenus mit hoir eygene geloue ontfangen, den sie vyt des woirts fo. Ixix'. gehoir mit // Godes hulpe moeten leren rom . 4 . 10 . mare . 16. Mer den kynderen mach de blote belofftenus, genugsam wesen, angesihen dat sie onbequaim zynen selues predick to horen, vnde dat sie hoir verdoimlicke erffsund, noch selues mit eygene wil vnde weten, nit doitlick gebruickt hebben. Brentius facit hic distinctionem inter fidem absconditam in paruulis et reuelatam in adultis, vide Catechism. Oick ist onrecht, dat de wederdoper ons deshaluen wederom ge- 1) NI. de kindereu. doipt willen hebben, want wy van affgodendieners onder den Paus gedoipt zynen, dit mach men aldus mereken. Alle propheten hebben de hesnvdong guet laten blyuen, de van so groten affgodendieners den kynderen was angedient, als onse papisten zynen, want sie stonden mennichmal in heydensche menong van viel goden, vnde dienden die duuelen vur goden. Siet de bueken der koningen van de grouwelicke tyden onder Achab, Achas, Manasses, etc. Oick hebben Christus vnde syne Apostelen nergent gesproken, dat de Jueden ymmer quelliek besneden zynt gewest, off dat sie des besnydens anderwerff van noden hadden Des gelycks hefft oick de alde christenheyt de doip guet geacht, de van ketters angedient was // mit sulcke woirden, als Christus fo. Ixix\ heft beuolen to spreken . math . 28 . vnd altijt geacht, dat quade dicners guede sacramenten van Godes wegen ons ouerleueren muegen, dewijl sie int ampt geleden werden. Vnde dit is gegrundet in Christus beueel. math . 23 . vnd in 1'aulus woirt. philipp . 1. Dit laet ons doch gotfruchtich anmereken. Sol de doip guet ot onguet zijn moeten, na des dopers duechd off' onduechd, so quam hoir macht van den doper, vnde nyt van Christus, vnde dit were meer in der menschen naem, dan in Christus naem gedoipt werden, als Augustinus vvijsselick hefft angemerekt, vid. lib. 3. de baptismo contra Donatistas cap. 11 .et de baptismo vnico. cap. 18. et lib. 1 contra Donatistas cap . 18 . contra Concilium Cypriani. Dairom sol men aldus doin. De propheten geboden den Jueden een nyw leuen, rein van affgodery vnde sunden, vnde lieten de ontfangene besnydung genugsam zijn. Dit nyuwe leuen sol wy m;t ernst angrypen, vnde mit onse ontfangene doip to freden wesen, want dit wurt doch durch de doip beduyt, als Paulus. rom. 6. lcret, vnde de besnydung had oick dese menung. collos. 2. Andit nvuwe leuen kan men sich wel mit ene andere manyr verbynden, dan mit nyuwer doip. Die Jueden hebben sich in ernstlicken // be- fo.lxx'. kerungen mennichmal an de wet verbonden mit enen openbaren eedt. De kunning Josias swoir Gott sulcken eedt mit sijn gantze vollick. 4 . regum . 23 . vnd . 2 . paralipomen . 34. Item de kunning Asa mit mannen vnde frauwen . 2 . paralipomen . 15. Des gelijcks geschiet Josue. 24 . vnd esdre . 10. Sulcks mocht men oick doin mit ene gemeinte, of jderman bysonder vur sich. <| Dat de kynder in nootztyden sonder doip sellich werden muegen is aldus to mereken. De erste rede. De Juetsche kvnder weren sonder besnydung sellich, als sie volden achten dach 'storuen, ghelijck de besnedenen, de na den achten dach storuen. Want Gott sprickt to Abraham. Ic sal dyner kynder Gott wesen (seminis tui) genes.17. In dese generale belofftenus zijnt sie al begrepen, de sonder besnydung storuen, by wat gefal des gescheen mochte. In moders licham vor de gebuerte, Off na de ghebuerte, vor don achten dach ghestoruen. Van de moder in den slaip onwillens ge- rtodet, off mit jnigen anderen manyren versuymt, van gotlosen moderen opsettich ghedodet, vor of na der gebuert. fo. lxx\ Van de besnydung gehalden durch ongelouigen // alderen. Nymant is hyr vytgenomen. Desen sprueck . genes . 17 . (des onbesneden mans siel sal vyt s.jnen volck gherodet werden) is alleen to verstain van den mundigen vnd alden personen, de sich nyt wollen laten besnyden, vn e die Godes verbont sclues versmaden, gheljjck de text klair- iick meldt Als off ymant van Abrahams knechten gene besnydung hadde ontfangen willen. Item off ymant van Josue nyt hadde willen besneden werden, onder dat onbesnedene aldc volck. josue . 5. Item off de eigene knechten (de van den Jueden gekoft wurden) de besnydung versmadct hadden. Dese gemelde personen wurden allene gemeent. Dit is oick hyr by to mereken, want Gott hadde anders de meechtkens viel lieuer gehadt dan de knechtkens. De meechtkens weren all sellich gewest de in der kyndtheit sturuen. Merdearme knechtkens weren ghemeenlick in pcrickel ghestanden, vnde seer v.el hadden onsellich moeten blyuen. Dit is in genen manyren to g ie ouen. Oick wer dit den befruchten moderen een groit cruvs gewest, want sie musten vur die knechtkens viel sorchfeldiger zijn ghewest, dan vur de meechtkens, vnd wusten doch nyt wat frucht sie droeghen. // . Ixxi'. Ilyr vyt mach certein verstanden vnde ontegensprekelick besloten werden. Dat nu oick de kynder der Christen, sonder doin hc ie zijnen, die sonder doip steruen, in wat manyren des oick mach gescheen, ghelijck vorgemelt is, want Got is sonder twyuel nu so genedich ouer onse kynder, als vormals ouer der Jueden kynderen Dit is den moderen trostlick to bedencken, die sich om onghedoipte ghestoruene kynder, dickwjjl seer bedroeuen. Die twede rede. Die bedaechde Jueden mochten in nootztydqn sonder besnydung salich zijn, Gantz Jsrael bleeff wel. xl. iaer onbesneden, josu . 5. Dairom is die salicheit der onbesneden vnd ongedoipten kynderen gewislick to hopen. J De derde rede. Vyt Christus beueel vnde beloftenus . math . 19 . werden twe punten verstanden. Ten ersten, dat men de kynder by Christus in e doip sal brongen. Ten anderden, dat sie oick sellich zijnen als sie ongodo.pt steruen, vnde allene mit ghebet der Christenheit by Christus gedragen werden, want Christus sprickt in gemein van allen kynderen, de wy mit gebet vor hem brengen, sie werden gedoipt, off sie blyuen onghedoipt. // Dairom sullen wy Gott alle kynder mit gebet vorhin beuelen, fo- lxxt\ die in vorgesproken manyren, sonder doip steruen, vnde betrouwen dat sic van Christus lieflick in sellicheit ontfangen werden. Hyr to sol de gemeint in den tempelen troistelick vermaint werden, bysonder de moderen, als sic leuendige kynder dragen, dat sie hoir frucht mit gebet vor Christus stellen, begerende dat sie den doopdach belcuen muegen, vnde doch cuen wel in salicheit ontfangen worden, in gefal sie ongedoipt steruen, vnd dat sie an der ongedoipten kynder sellicheit in gene manyr twyuelen, als sullicks ghefelt. De vierde rede. De gantze schrifftuir des nyuwen Testaments tuiget openbair, dat oick de alde mundige Christen in nootztyden sonder doip, sellich leuen vnde steruen muegen, als sie de doip wunschen vnd nyt hebben kunnen. Dit verstaet in allen edelen sprueken, van de salichmakende gheloue. joh . 3 . 5 . 6 . 10 . rom .3.4. galat .2.3. Ilyrom sprickt Christus . mare . 16 . nyt dat die ongedoipten, mer dat die ongelouigen verdamt werden. Aldus hefft oick Christus den ongedoipten gelouigen moirder dat paradijs ghegeuen. luc. 23. Ilyr vyt follicht, dat oick onse kleine kynder // sonder doip fo. lxxijr. sellich werden muegen, de doch sonder eigene scholt ongedoipt blyuen. Dat vijffte argument. Alle de alde doctoren consentyren oick dat geloue vnd gueden opsat gedoipt to werden, den mundigen genugsam is, vnde dat alle menschen salich sijnen de onghedoipt marteler worden, vnde in hoir eigen bloit gedoipt werden. Dit bewysen sic mit desen sprueck: De my belydet vor den menschen. math . 10. Vide Basil. magn. lib. de spirit, sancto. cap. 15. August, lib.13.de ciuitate dei. cap . 7 . lib . 4 . contra Donatist. cap . 22. Bernard. epistol .11 • ad Ilugonem. Tdem sentit Cyprianus. &c. Ambrosius & alij. Hyr is seer to wonderen, wairom Augustinus in den boecken tegen die Pelagianen, so ongenedich darf dencken vnde schriuen van onse ionge ongedoipte gestoruene kynder, so hy doch so genedich sprickt van den alden, de in der noot sonder doip steruen. Hyr is de guede man mit onnodige speculation, van der predestination bedrogen, vnde mit Augustinus onuerstandt zjjnen Gregorius magnus vnde Bernardus vortan bedrogen. Item de paus rekent oick alle ongedoipte kynder onsellich, vnde moeten op sijnen kerekhoff nyt begrauen zijn. fo. Ixxij*. Tïyr sollen de alderen vnde frunden de vorgc-//melde reden bedencken, vnd wel to freden zijn. Die onghedoipte kynder sullen nn den lesten dach mit groten freuden vor Christus kommen, als den paus mit viel munnicken vnde papen wel mach gruwelen. Het is ghelijcke viel wair de selligen begrauen liggen. Joannes Pomeranus hefFt oick op dese menung trostelick gescreuen, vnd is also van D. Luther geapprobiert. 1 Wanneer de alden nyt gedoipt billen zijn alst muegelick is. Dese muegen sonder doip nyt salich zijn, want sie versmaden Christus beueel math . 28 . vnde Godes \erbont, als genes.17.van den alden gesproken wurt, item sic halden Christum voir onwijs. 2 Des gelijcks is gar ongottelick de hilligho doip vur een slecht onnodich middelding to halden, als etlick doin. 3 Item het is seer gruwelic de hillige kynderdoip, gotlois to schelden, als de wederdopige lerer doin. 4 Gott wol Moses doden, des onbesnedenen soins haluen, als exod . 4 . steet. Des gelijcks stain de alders in groit perikel, de hoir kynder nyt gedoipt willen hebben. Doch sol suleks der kynder sellicheit nyt behynderen, als vorghemelt. 5 Beter ist van papisten laten dopen, dan ongedoipt halden. 6 W illen sie der mispriester dienst gar fo. Ixxiij'. nyt ghebruicken, so mochten sie euangelis-//sche plaitzen sueken, off van euangelischen dieneren heymelick de kynder laten dopen. 7 Oick were noch beter dat de wederdoper hoir kynder van horen dieneren lieten dopen, dan ongedoipt halden. 8 Het is wair. Die mispriester doin selues grote sunde, als sie die doip so onrein andienen, in onbekende spraick, mit viel onnutte ceremonien, sonder vermanung an den tegenwoirdigen. 9 Oick is wair, dat den kynderen ene guede ghenugsame doip van affgodendieners kan anghedient werden, gheljjck vorliin mit de besnydung is bewesen. 10 Mer off de verluchte alderen oick sunde doin, als sie hoir kynder by openbare affgodendieners in de doip brengen, sonder hoir affgodery to straffen, vnde reiner doip to begeren. &c. dit hofft een bjsonder bedencken. Doch laet ick ander dair van disputyren. Dit moet men bekennen. Sol een van bevden geseheen moeten, oertein so wer beter, die kynder (buyten doots noot) bis an den mundigen iaren ongedoipt to halden, dat sie sulcken verbont mit Got verstendich maken. Dan sonder verstant dopen, vnde in opwassenden iaren, sie gar nyt leren, wat Gott ons in de doip hefft beloifft, vnde wat wy Gott weder gesworen hebben, als leyder fo.hxiij". onder den // paus geschiet, mit beclaichlicken manyren, dair men seer viel personen mach fynden van . xv . xvijj. off. xx . jaren, de weinigher dan Jueden off Turcken van de edele doip weten, 'lier dat beste is, de ionge kynder in de doip brenghen, vnde in hoir opwassen trouwelick leren, na Godes beueel vnde gebruick der gantzer Christenheit. Dc leer van wederdopen, vnde kynder ongedoipt laten, is onrecht, vnde hyr beneuen mit viel falschen artikelen behanghen, vnde is oick befleckt ghewest mit openbair oproir, als Munster vnde Amsterdam wel weten. Item mit viel heymelicke quade stucken, als viel luyde vernomen hebben, besiet de Chronicken van hoir anfang vnde vortganck. Item strophas Zwinglij. I)och zjjnen viel eenfeldighen, de mit onstraffelicken wandel, vnde fredsamen gemuet, in hoir onuerstant leuen, nemelick de beste Mcnnonisten. Hyr heb ick nu nyt gesproken van der ongelouigen Ileyden, •Tueden, off Turcken kynder (do ick Godes billicke ordel beueel) mer allene van kynder, die geboren zijnt vyt menschen des Christen namens, die mit doip vnde woirt beropen zijnen, sic steruen salich off onsalich. Dese kynder zijnen in den ersten . cccc . iaren// van allen menschen sellich gehoopt vnde gerekent, als sie sturuen fo. Ixxiiij'. vor off na de doip. Augustinus is de erste gewest (als ick meen) die den ongedoipten de salicheyt hefft aflfgheordelt, vnde aldus ghe8prokcn. Als de kynder sonder doip steruen, dan wurt openbair, dat sie tot onsellicheit gepredestinyert waren. Dit is teghen de scrifftuyr vnde alle billickheit vnde hoichlic to wonderen, dat hy ako hefft spreken duruen. Oick ist troistelick to mercken, dat des kyndts salicheit nyt behyndert wurt, mit zijner alderen onsalicheit. Auontmail: DAt auontmail is een certein wairteiken, dat ons Christus de salicheit mit sijnen bloit hefft verworuen, vnde ene vennanung dat wy dair vur danckbair behoren to zijn. Dit edele genadenteiken sal men hoich achten, vnd aldus troistelick bedencken. Ten ersten, dat ons by broit vnde wijn tegenwoirdighe vergiffenus, mit schtbare manyr van Gott wurt ouergheleuert. Als wy in rechte bekerung stain, dan mueghen wy mit betrouwen aldus dencken. Ick sihe vnde smaeck, in dit gebenedyde broit vnde wijn, dat my de verledene sunden certein zijnt vergeuen, want Christus sprickt alhyr tot mijn // Siet, myn licham is vur dy gegeuen, vnde myn fo. Ixxiiij'. bloit vor dy vergoten. Dese sichtbarlicke versekerung is ons seer trostelick, wanneer wy ons omkeren van grote sunden, de onse consciency seer belasten. Oick wanneer onse hert gestoirt wurt, mit alden sunden de lang vergeten waren, als bywylen kan gescheen int middel des gueden leuens. Bysonder is ons sullicks seer trostelick, als wy mit doots noot beladen werden. Men gelouet de vergiffenis vorhin, vnd noch wurt sie ons in dat auentmal wederom certein versegelt. Aldus versekert Godes geest onse herten in de sollieheyt. Christus verdiensten werden den ge- louigen mit broit vnde wyn ouorgelcuert vnde versogeit, ia syn natuirlicke lichham wurt ons also tegenwoirdieh ouergeleuert in onsen eygendoin. Die ongelouigen, hebben geen profyt van sullicken angeboden schat. Ten anderden, is bysonder to mercken, dat ons Christus mit sullicken gebenedyden broit, vnde wyn vor ogen beeldet, dat syn gecruyste fleys vnde bloit, broit vnde wyn is, vur onse sielen, vnde behoirt alle dage, mit de geloue gegeten vnde gedroncken, dat is, tegen onse sunden gerekent to werden, gelyck Joh . G . wurt fo. Ixxv'. geleret. Aldus is dat auentmal ons ene figuvr // des dachlicken geestelicken etens, vnd oick een certeyn segel, dat ons dan de sunden vergeuen zynen, so mennichmal als wy in toekomenden tyden den gecruisten Christum eten, dat is tegen onse sunden mit onse geloue rekenen. Summa, ons wurt oick toekomende vergiffenus versesegelt in alle toekomende bekerung. Christus fleys mit gelouiger sielen eten, vnde syn bloit drincken, is dencken vnde betrouwen, dat Christus mit syn fleis vnde bloit an den cruis betailt hefft vur al onse sunden. Dit eten maickt de trourige siel frolick, vnde starcktse mit dancbarheyt in allen duechden, gelyck een hongerich licham mit natuirlicke spyse to freden gestalt wurt, vnde oick befindelick gestarckt in allerley arbeyt. Wair Christus aldus wurt gegeten, dar blyff hy in de siel woinen, vnde is ons een leuendich broit, also dat wy des ewigen leuens seker zynen, vnde oick leuendich werden in allen duechden, lieuer steruen dan de quade lusten mit weten, tegen Christus, folgen. Dit is de menong Joh . 6. Aldus sol men Christus vor alles leren eten, vnde dit wurt oick int auentmal vor alles beuolen, dar Christus svn licham oick by broit gelycket, broit noemt, vnde vur een leuendich sielenbroit beueelt to eten. // fo.lxxv. Ten derden beduet ons dat auontmal, dat wy Christen, mit leuendighe liefft, een licham sullen wesen, vnde den anderen also dienen, gelijck de litmaten des natuirlicken lichams doin, vnde aldus Christo vur sijn ghecruiste licham dancken. Hyr to verbinden sich alle gasten des hilligen auontmails, so mennichmal als sie des ontfangen, jderman gedenck sijne lofftenus wel to halden. Bysonder sollen sulcks betrachten, die op ener tijt mit den anderen van enen broit eten, vnd vyt enen kelck drincken. 1 . corinth . 10. 11. Oick is dat auontmail een Christen veltteiken, dair mit wy onse geloue voir den menschen opentlick bekennen, vnde betuigen dat wy litmaten an Christus gheestelicke licham zijnen, vnde lieuer onse tijtelicke leuen verlaten, dan van sijne edele wairheit wijken. Merck. liet is sunde dat auontmail nyt gebruicken, als ment kan hebben, want den Christen is openbair geboden, etet vnde dryncket in mijner ghedechtenis, vnde de apostelen hebben mit hoir gemeinten dit mennichmail gedain. actorum . 2. Die alde doctoren tuigen van hoiren tyden, dat etlicke dachlick, etlicke alle sonnendage sullicks deden. Augustinus pryset sulcks alle sonnendage to doin. Cyprian. Chrisost. Hierony. // dat ment fo. Ixxvj'. dickmal doet. Ambrosius pryset des alle dage vide . lib . 5 . de sacramen. ca . 4. Chrysost. sermon . 3 . super ephes. Cypri. lib . 4 . epistol. 6 . et serm. de oratione domini. Augu. epistol. 168 . et, 169. Tertul. de coron. mil. Mer nvmant wurde nochtans dar to gedrongen, want etlicke eromiten bleuen mennich iair vant nachtmal, als nu oick viel doin, sonder allen onscholt'), vnd is gar nyt to prysen. Van den alden gebruick, viel mal des iairs to communicyren, sijuen wy leken, in de latinsclie kercke, durch de pauselicke missen berouet die anno ses hondert geboren zijnen, vnde alle tempelen inghenomen hebben, vnde is de ghewoinheit worden, dachlick na missenspul to gapen, vnde van des heren tafel to bliuen. De paus hefft geordenyrt des iairs dremal to communicyren, als op Kersmis, Paisschen, Pinxteren, vnd ten lesten by den ban geboden, ten minnesten ecnmal des iairs des to doin. By de Grekische Christenheit is de alde gewointe ghebleuen. Van de vytwendige wyse dat nachtmal an to dienen vnde to ontfangen, siet de euangelisten. math . 26 . mare . 14 . luc . 22. Sie tuigen dat de apostelen mit Christus an ene tafel saten, dat broit wart gebroken, vnd j der man zijn deel ghegeuen. De alde doctoren melden oick dat II by hoir tyden ene tafel gebruickt is. Chrysostom. super fo. Ixxvj*. Ephes. serm . 6 . et Augustin. epistol. 59. Item broit vnde beker zynen bywylen den leken in den handen gegeuen, by den Greken, vide Euseb. li. 6 . cap . 34 . et 35. Chrysostomum super Ephes. Oick in de latynsche kercke by Ambrosius tyden. vide tripart. lib . 9 . cap . 30 . et Euseb. lib . 6 . cap . 33. Het were seer to wunschen dat het Pausselicke misbroit in den gereformierden kereken nyt gebruicket wurde, vnd dat alle ergerlicke gelyckenus mit der missen, vyt des gemenen vollieks ogen genomen were. By den auentmal behoirt men van Christus doot to predicken, als de hillige geest klarlick gebiet. 1 . corinth . 11. Paulus predickt actor. 20. vnde Christus predickt selues int auentmal, vnde gebiet sullicks mit desen woirden. Dit doet to ïnyner gedechtenis. In nootstydenzynen alle plaitzen bequaim, dat auent- 1) Verontschuldiging. mal to halden, gelyck Christus, de apostelen, vnde de erste Christenheyt mit exempelen bewysen vide Tertullian. de coron. mili. Van Christus licham. In den ersten seuen hondert iaren, is geen twist tusschen den alden doctoren gewest van des lichhams tegenwoirdicheyt. In wat menong sie gestanden zynt, tuigen hoir boeken, ouer den woir // fo. lx.ivyr. den des auentmals vnd op anderen plaitzen. Anno omtrynt acht hondert, hebben Bertramus vnde Scotus gescreuen, dat Christus natuirlicke licham nyt onder den broide zy, hyr tegen is hart gestreden, vnde dese twist is folgents wel. ccc . 1. ott . cccc . iaren in de latinsche kercke openbair gestanden. Anno . m . xx . hefft Berengarius in franckryck angefangen Bertramus mening to beschermen, mit sullicken tofal des volcks dat etlicke Conciliën tegen hem beropen zynen. Anno . m . lviij. hefft hy den wederroip to Bomen gedain, mer kortelick weder affgefallen vide de consecrat. dist. 2 . cap. ego Berenga '). Anno . m . dre hondert vier vnde negenttich, heft't Johannes wykleff in Engelant dit oick beschermpt. Dese menong is oick in Bemen gewest by den waldenses, van den iar elff hondert vnd Ixx. bis noch toe. Om dese saick is oick by onsen tyden hefftich tusschen den gelerten vnd hoir parthien gestreden, mit iammerlicke ergernis durch die gantze Christenheyt, vnde is noch geen end, des God almechtich mit gnaden moet beteren. In de troistelicke hoifftsaick zynen sy ener menong, als dat Christus Gotheyt int auontmal tegenwoirdich zy, mit wesen vnde genad. fo. Ixxvif'. Item dat Christus menschelicke siel alles weet // wes dair gehandelt wurt. Item dat ons int auentmal de salicheyt versekert vnde versegelt wurt, de Christus mit syn gecruiste licham ons hefft bereyt, ist dat wy des in rechte bekerung betrouwen. Men twist om de tegenwoirdiehheyt des natuirlicken gebenedyden lichams, als men in beyder parthyen strytschriffteu mach befinden, vnd is hoichlick to beclagen, dat die christen twisten, vnde tornich op den anderen werden, ouer dit edele sacrament, dar alle liefft vnde enicheyt mit beduyt wurt. Jderman sol gotfruchtich van dese hoge saick dencken vnde spreken, mit brudelieke liefft sonder tornige versmadund synes tegendeels. Item liefflick mit den anderen, van de edele tafel des heren eten, vnde Got van herten bidden om enicheyt in dese hoge saick. Besiet de hemelsche woirdeii des auentmals, vnde wat de alde Doctoren dar ouer gescreucn hebben, math . 26 . mare . 14 . lu . 22 1 . corinth .10.11. vide Ireneum. lib . 1) Aanhaling van het Corpus iuris canonici, Decretum van Gratianus, c. 42. D. 2. de consecratione, in de uitgave van Friedberg, P. I, col. 1328. 4 . cap . 32 . ,33 . 34. Tertullian. lib . 1 . 3 . 4 . contra Mare. Item Augustinum\ epistol. 57 . 119 . tractat. super Joh . 30 et 50. super psalm . 3 . 4 . 54 . 98 . de Agone christi cap . 24 . vsque 27 . de ciuitat. lib . 10 . cap .4.5.6. contra adimantum cap . 12. Van den keilick der leken. Dat erste argument. // Christus gebiet allen gasten des auentmals den gesegenden wyn fo. Ixaviij'. to dryncken matlie . 26 . drincket all vyt desen kellick. Mit dit beueel zynen die loken ongetwyuelt so wel gemeent, als die apostelen vnde predicanten, want christus wil syn auentmal ongetwyuelt oick van leken ontfangen hebben, vnd hefft doch geen ander auentmal geordenyrt, dar alleen gesegent broit sonder gesegenden wyn, moet gegheten zyn gelyck die Paus in syn ryck hefft geboden. Dit merekt, als Christus dat auentmal syn apostelen andienden, in dese gastery was hy selues de pastoir, vnd de apostelen weren dar vur leken gerekent, vnd hem wurde dair beuolen, dat sie in folgenden tyden des gelvcks doin sollen, als sie pastoren geworden weren. Dit moet men anmereken. Christus exempel sullen alle pastoren nafolgen int andienen, vnde dat exempel der apostelen, sullen alle leken nafolgen int ontfangen, bis an den lesten dacli. Ju ander manyr andienen of ontfangen dan na dese twe exempelen, is ongottelick, als oick Cyprianus loffelick bewyset lib. 2. epist! 3 . ad Cecil. Hyrom is den pastoren beuolen, den kellick an to dienen, vnde den leken is beuolen, den kellick to drincken, gelyck beyden is beuolen, nyt to stelen, wil men anders Christus auent-//mail halden. Dese rede is allene starek ghenoech teghen fo.lxxviij'. deu paus, vnde dair by mueghen viel andere misbruicken verstanden werden. Dat ander argument. Die apostelen hebben onghetwyuelt allen leken mannen vnde frauwen, den gheseghenden kelck anghedient, want I'aulus sprickt openbair dat hem Christus des toe doin hefft beuolen. Item dat de kellick int auontmail van den leken sal ghedroncken werden, bis an den lesten dach, siet. 1 . corinth . 11. Dit beueel vnde bescheit van den kellick, had Paulus in sijnen derden hemel ontfangen. 2 . corinth . 12 . galat. 1. Item dair Christus ons beueelt alle sijne ghebode, bis an den lesten dach to bewaren . math . 28 . dair is oick dit mandaet in begrepen, drinct al van desen wijn. math . 26. Dat derde. Al de alde doctoren, Oreken vnde Latinen tuighen, dat in den ersten vijff oder ses houdert iaren, de kelck allen leken int auontmail is anghedient in allen landen. Siet hoir schriften ouer den euangelisten, vnd op anderen plaitzen, vide etiam de consecrat. dist. 2 . ca. Comperimus ') et can. Cum frangitur 2). fo. Ixxix'. Dese gewoinheit is altijt by de Grekische // Christenheit gebleuen, dair oick noch de leken den kelck hebben. Des gelijcks in Affrica, onder den kunning Presbytero Joanne. Dat vierde. De alde Romsche bisschoppen, hebben by den ban gheboden, dat de gheseghende kelck van allen leken sal ghedroncken werden, vide distinct. et can. vt citatum est. Thomas aquinas hefft noch gheleuet anno . m . cc . lxiiij. vnde betuighet, dat de leken noch by sjjner tijt int pausdom den kelck ghebruickten, vytgenomen etlicke kercken, dair des ghelaten worde, vide part. 3 . quest. 8 . articul . 12. clare. De leken droncken op etlicken orten mit een pype vyt den kelck, vide libel, de initijs Carthusiorum de tali fistula, anno omtrint. m . c . vnde folghents. Anno . m . cccc. xv . is de keilick den leken by den hals verboden, Joannes Hus dairom verbrandt, vnde gantz vur kettery gescholden, vide concil. Constant sessione. 13. By onsen tyden sijnen etlicke gedodet, viel van allen guederen beroifft, viel doden den kerckhoff gheweigert, etlicke onder de galghe als openbare misdeders begrauen, dairom dat sie na Jhesus beueel den keilick begheerden to drynckon. // fo. Ixxix-". Certein de na klare vermanung sulcks noch doin, moeten ymmer enen quadcn geest in hebben, vnd wee den fursten die in sulcken saken den papen hoir swert lenen. Christus hefft to vorn gesien, dat de antichrist sol komen, vnde syne Christen van den kelck berouen, dairom hefft hy den kelck ernstelicker beuolen dan dat broit, vnd gesproken, drincket al vyt den kelck . math. 26 . vnde marcus sacht cap. 14. Sie hebben all dair vyt ghedroncken, dat woirt al, omnes, is nyt vytgedruckt van den broide, des haluen hebben sie groter onrecht mit den kelck, dan off sie dat broit verboden. Alle pastoren vnde leken sollen dairom arbeiden, dat des Ifeeren keilick weder gebruickt wurde. Broit eten, is in de scrifftuir mennichmal so viel als mailtjjt halden, off allerley spijs eten, siet. math . 15 . mare . 3 . 6 . 7 . luc . < . 14 . et. 2 . thessalonic . 3. Aldus wurt oick . actorum . 2 . vnd. 20 . dat gantze auontmal broit gênant. 1) Decretuin van Gratianus, c. 13. D. 2. de consecratione, in de uitgave van Friedberg, P. I, ooi. 1318. 2) Ibidem, c. 37; bij Friedberg, col. 1327. Van de probyrung vor den auontmal. SIcli selues beproeuen, na des hilligen geestes beueel, 1. corinth . 11 .is diep in de conscienci dalen, vnde alle gelegenheit in hertengrondt wel bedencken. Ten ersten, off ons de suoden // oick fo. Ixxx'. van herten leyt zijnen, mit alsulcken certeinen opsat, voirt an mit Godes hulp teghen alle sundige lusten to stryden, vnd alle duechden na gantz vermuegen to folgen, ghelijck wy nu opsetten, dat wy ons nymmer mit water off vuyr seluer doden willen. Desen opsat is allen gasten bysonder van noden, de selliger wys an Jesus tafel dencken to sitten. Ten anderden, off wy oick troistelick dencken vnde gelouen kunnen, dat Jesus bloit vur ons is vergoten, also dat ons de verledene sunden, om sijn vergoten bloits wil, nu vergeuen werden, als de gulden woirden luyden, mijn bloit is vur dy vergoten. Is dijn geloue swack, so bidt vnd wunschet om sterckheit. Dair men den vorgesachten opsat fuelt, vnde begert ene stercke geloue, dair is een bequaim hert to den auontmail. Mer wair men noch denct na den auontmail, in sulcke sunden to bliuen, als vor gedain sijnen, dair wurt Christus tafel doitlick misbruickt, als Paulus leret. 1. corinth . 11. Hyr is hoichlick to beclaghen, dat seer viel fleisschelicke menschen, onder den euangeliscen namen, dit edele auontmal, so ongotlick misbruicken, euen als die mispapen ghemeenlick mit hoir misbroit handelen. "Wat doin kononicken vnd ander papen? des nachts liggen sie // mit den houren, vor den middach eten sie hoir fo. Ixxx". misbroit, na den middach werden sie vol wijns oder byers, vnde dencken oick by sulcken duuels leuen noch lang to bliuen. Wat doin de ander? Den gantzen maint sijn sie befleckt, mit beestelicke dronckenheit, diuery in koipmanschafft, hourery. &c. Des sonnendages an des Heren tafel mit den besten kleideren gelopen, vnd stracks weder in den alden wech een maint off twe ghewandert. Item dat auontmail wederom ghenomen, sonder folgende beterung, vnd aldus wurt iair vnde dach ghespot mit des Heren tafel. Dit en hebben sie ymmer van D. Lutherus nyt ghelert. Sulcken menschen sol men in der predig Godes torn, mit dat ewighe vuyr grouwelick vorhalden, vnd sie allene lieflick vermanen vnde frylick straffen. Bleeff dit alles onbaetlick, dan sol men sie mit den ban van den auontmail scheiden, als die apostelen vnde die alde bisschoppen gedain hebben. Anno omtrint. ccc . lxxxij . hefft Ambrosius den keyser Theodosium toe Meilanen vyt den tempel gebannet, vnde sol men nu gene borger off huysluyden mit den ban straffen duruen? Och men sol dat hillichdom den honden, vnde die perlen den vereken, also onachtsam nyt vurwerpen. Het sal oick den IV. 14 fo. Ixxxi'. pastoren van Christo Jesu wel // scerp angerekent werden, vide Chrisost. Homil. 83 . in raath. Den pastoren is beuolen, die gasten van Godes wegen to probyren, an die tafel to laten, off sie dair van to scheiden. Den gasten is beuolen, sich selues to probyren, vnde hyr is to mercken, dat die guede gasten, van den quaden nyt onthillighet werden. Een guet werck kan onder den quaden geschien, vnd ene guede gaue mach int middel der quaden van Gott ontfangen werden. Men sol sich nyt lichtelick van des lieren tafel aflfsonderen om die persoinlicke gebreken der gasten, off des andieners, als de leer rein is in den hoiftpunten des geloues. 2 Meimen sol sich selues wel beproeuen als Paulus leret, dair hy van seer quade gasten redet, vnde doch nyt beueiet, dat die gueden om der quaden wil, dat edele auontmail verlaten sollen. 1 . corinth . 11 . 3 Die gueden werden nyt een licham mit den tegenwoirdigen quaden gasten, mer sie werden ingelyuet mit allen gueden, die van des Heren diss eten, off ymmer gegheten hebben. Dit wurt onrecht verstanden van die arme wederdopers, vnde oick van etlicke ander. 4 Als affsonderen om groten gebreken geschiet, so behoirt ymmer de menung to zijn, dat wy de gebreckelicken also beschamen willen tot beterung. Nyt dat sie ons onthillighen sollen. 2 . Thessalonic . 3. 1 . timoth . 5. // fo. Ixxri*. Etlicke probyren altijt de gasten vnd dyeners, vnde kunnen nymant guet genoech fynden. Dese sollen bedencken, dat nymant sonder ghebreck is, vnde dat sie oick seluer noch gheen engeleu zijnen. Item dat Jesus mit sijnen Judas, vnde seer gliebreckelicken apostelen, dat auondtmail hefft gehalden. Item mennichmail mit den sunderen gegheten vnde gedroncken. Certein sich altijt van den auontmail halden, om des wil, dat ons die disgenoten nymmer hillich genoech sijnen, is een teiken van grote geestelicke houerdicheit in onse eighene duecliden. Des Heren licham onderscheiden, is dencken dat wy Christus licham mit onse sunden gecruist hebben, vnde dat mit synes lichains lyden vor onse sunden betailt is, vnde dair vor danckbair zijn. De kynder sijnen onbequaim, sich selues to probyren, vnde des Heren licham to onderscheiden, 1 . corinth. 11, item des Heren doot to gedoncken na Christus beueel. Dairom ist auontmail den kynderen in voirtyden onrecht gegeuen, vnde wurt hem nu recht onthalden. Yan dese gewoinheit vide Cyprian. se nu. de lapsis et Augustinus. lib . 1 . de peccatorum meritis cap . 20 . et. 24. lib . 1 . contra Julian. Yan de transsubstantiation. // fo.lxxxij'. T\E paus sprickt, dat die elementen broit vnde wijn mit den I / segenwoirden in fleis vnde bloit verwandert werden, vnde gantz vergain. Dit is ghelogen, als men mercken kan, by folgenden sehriffturen vnde reden. Ten ersten. Christus noemt den gesegenden wijn een frucht des wijnstocks . matb . 26 . vnd Paulus heet dat gesegende broit altijt broit. 1. corinth . 10 . twemail vnde cap . 11 . dremal. Item lucas in actis. Des gelijcs doin oick alle die alde doctoren. Ten tweden. Wair de substanei van ynigen dinghen miraculois verandert is, dair sjjnt oick de accidentia verandert. Des waters smaick, roick, vnde ferwe wart oick befyndelick verandert, doe Christus wijn dair van maickte. johan. 2. Dit siet men oick an Moses garde '), de mit natuir, vnd oick mit siclitbare gestalt, ene slang is geworden. Item an de veranderung des waters in bloit. exod. 7 . vnde des sants in wurmen, ca. 8. Mer in dit ghesegende broit vnde wijn, blijfft den alden smaick, roick vnd ferwe, dair om blijfft oick syne natuir certein onuerandert. Gott en doet nyt alle dinghen die hem muegelick sijnen. Mer wat hy wil vnde beloifft, dat doet hy sonder twyuel. Ten derden. Wat principale miraculen // de apostelen doin fo. lxxxy'\ sollen, steet. math . 10 . vnde . mare . 16 . benoimpt, als doden opwecken, douen horende maken, vnd allerley krancken ineinsteren, mer dit mirakel is nergent to fynden, dat sie broit in fleys off wijn in bloit sollen omkeren. Off dat in toekommenden tyden mispriesters sollen komen, die des dachlick doin sollen, als sie willen. Ten vierden. Die alde doctoren spreken menichmal, dat des broits substanei vnd materi onuerandert blijfft. Origenes super math . 15. dicit, quod materia sanctificati panis in secessum mittitur. Item vide. Theodoret. dialog. 1 . et. 2 . contra eutichen, vbi aperte negatur transsubstantiatio, et Ireneum lib. 4. Augustinus sacht van doip vnde auentinal aldus. Dese elementen werden durcli Godes woirt sacramenten, hy sprickt nyt, dat die elementen vergain. Geljjck als nu in de doip dat gehillielide water natuirlick water blijfft, also blijfft oick int auentmal dat gesegende broit, natuirlick broit, mer het wurt een hillich danckbroit, gelijck van gemeen water een liillich doipwater wurt. Als nu ambrosius, chrisostomus off ander alde doctoren spreken, dat het broit vnde wijn mit den segenwoirden verandert werden, so menen sie, dat van simpele elementen, edele sacramenten werden, als Augustinus leert. // Patres non de substantiali, sed de sacramentali mutatione loquun- fo. Ixxxiijr s). tur. Van de blyuende materi des gesegenden broits siet oick Tertullian. contra Marcion. lib . 1 . 3 . et 4. Ten vyfften. Christus fleis en is gene spyse tegen natuirlicken honger, oick 1) Staf. 2) Dit blad is bij vergissing genummerd : fo!. Ixxxviij. zijn bloit genen dranck tegen natuirlicken dorst. Nu laet de mispriesters viel broits vnde wijns consecreren, sie sullen befinden, dat men honger vnde dorst dar mit stillen, vnd oick droncken menschen sal maken muegen. Blyuen nu broit vnd wijn njt in hoir substanci, war sollen dan sullicke wercken her komen? Certe non ab accidentibus sine subiecto, sed e naturali pane et vino. Men list oick dat paussen vnd keyseren mit geconsecrijt broit vergeuen synt. war sol dit venijnt in hangen? Ten sesten. Dit is befyndlick also, wurt dat geconsecrijrde broit verbrant, so kumpt ass dar vyt, wurt het verfuylt, so wassen wurmen dar vyt. Dit moet allene komen vyt het broit. quia non e niliilo et multo minus e corpore Christi. Ten seuenden. Vyt Berengarius wederroip de. Cons. Dist. 2 . cap. Ego Bereng. vnde vy't ander boeken, mach men bef\ nden dat de° menong van des broits vergain to Romen noch nyt gefonden was, int iair . m . lviij. mer sie is kurtz dar na in etteliken Theo- longen opgestanden. // fo Ixxxivj'. Anno omtrint. m . c . lx . is sie gedisputiert vnde beschermt van ' Petro Lombardo. lib . 4 . dist. 8 . 9 . 10 . 11. Anno . m . cc . xv . is sie to Romen in concil. lateran. besloten onder den paus Innocentio . -5. Als nu sulcke menung openbair is ghepredickt vnd anghenomen, doe is in korten tyden grousaine affgodery opghestanden. Dit misbroit is Gott geheten, kostelic opgesloten, mit monstrantien, lampen, kerssen, vnde hogen sacramentzhousen gheeret, onder den beelden in groten processien omgedragen, mit crucen, fanen, trommen, vnde allerley gaipspul, ghelijck de Heiden voirhin, mit horen aftgoden gedain hebben. Dese diensten sijnen beuolen van don paus Ilonorio . 3 . anno . m . cc . xxvi. lib . 3 . decretal tit. de cele. miss. ) Anno . m . cc . lxiiij . omtrynt is den sacramentzdach, mit de genante gotzdracht gheboren. Summa dat kleine dode broit is op allen orteii des pausdoms vur den groten leuendigen Gott angebeden. 'N nde den leken is des Heren kelck kurtz dair na onthalden, als dese menung was angenomen, want sie fruchten dat sie den ghetranssubstantierden wijn storten sollen, vide Ihomam aquin. part. 3 . quest. 80 . artieul. 12. De duuel hefft sich in den besetenen perZe. Ixxxiivj'. sonen, mennichmail also ghehalden, off hy // vor dit misbroit seer belastet wurde, vnde is oick bywyleu vyt den menschen gescheiden, om dese menung to stareken, dat die papen van broit enen Gott mit vijff woirden maken kunnen (als sie spreken) Dit seggen sie 1) Zie hierboven, blz. 206. 2) In liet Corpus iuris canonici, Decretalen van Gregorius IX, c. 10. X. de celebr. miss. (3. 41); in de uitgave van Friedberg, P. II, col. G42. mit den mont, mer in hertsengrondt gelouen sie des nyt, want hem sol anders grouwelen mit sulcke onreine conscientien, desen Gott in handen vndc mont to nemen. Anno . m . cccc • xxxix . waren de legaten der Greken in concil. Florentino. Mer sie wollen die trassubstantiacy nyt annemen. Van de bewarung des broits. DAt broit wurt onder den paus bewairt, om twe oirsaken. Ten ersten om gheeret to werden vur Gott. Ten anderden om die krancken to berichten. Die erste menung is gar ongotlick. 1 W ant het is grouwelick broit vur Got anbidden, omdragen, versueken. 2 Want sulcke diensten gijnen van Christo nyt beuolen. math . 26 . mare . 14. 3 Want sulcks is nyt gebruickt van apostelen vnd ersten Christen, mer van den paus in den lesten . ccc . iaren in geset. 4 W ant dat broit wurt van den kelck gescheiden, vnde van een stuck des auontmals wurt een stratengott ghemaicket. // 1 Oick heft Christus nyt ghesproken, behaldet dat gesegende fo. Ixjcxiiij'. broit vnde wijn vur den krancken, 2 \iel weinigher, bewaiit dat broit sonder wijn, want in den auontmail moet broit vnde wijn by den anderen bliuen. 3 Wat ongegheten vnd ongedroncken ouerbliuet, is geen sacrament, gelijck dat ongebruicte water in den Jordain geen sacrament en was, doe Baptista doipten. 4 So viel als men gebruickt van dem element, dat is een sacrament, vnde nyt langer dan sulck beuolen gebruick duirt. 5 Dat figuirlicke lam most gar ghegheten sijn, off de ouerbliuende stucken mosten verbrant werden, exod. 12. Des haluen list men, dat etlicke alde bisschoppen de ouerlopende elementen des auontmails oick verbrant hebben. Teghen de reseruation siet Clement, epistol. 2 . ad Jacobum & de Cons. Dist. 2. cap. Tribus. ') &c wurt sullicks klair verboden. 6 Sijnt nu op etlicken plaitzen by den alden, de ouerlopende elementen vur den krancken behalden, dat is een onuerstandt ghewest, vnde nyt na to folghen. Dat den krancken wurt gegheuen, behoirt by den krancken teghenwoirdich bereit to werden. 7 Etlicke spreken, dat de krancken geen auondt mail sonder initgasten behoren to ont-//fanghen. Ilyr op mach men dit antwoirt geuen, fo. Ixxxv. kan men sie hebben, so ist beter dat etlicke mit den krancken eten vnde drincken. Mer is nymant bereit, so mach men nochtans wel enen mensch dat auontmail andieneu, ghelijck dat Euangeli wel vur enen mensch mach ghepredickt werden, vnde dit is ene 1) Deere turn van Gratianus, c. 23. D. '2. de consecratione; in de uit^ve van F ried berg, P. I, col. 1321. starcke rede, dair mit de Wittenbergenses billick beweget zijnen. Hyr beneuen ist een aldt gonerail gebruick ghewest by den ersten Christen. Cyprianus sprickt mennichmail, dat men den ghebanden in der kranckheit dat auontmail sal gheuen, et Chrysost. super. 1 . corinth . 10 . inquit. Si hoe sacrificio muniti hinc discedimus id est sumptione cene. In historia Eusebij vnde in Tripartita mach men oick exempelen hvr van vynden. Van des paussen mis. DE paus sprickt Dist. 2. de Cosecrat. cap. iteratur'). Dat de mis een betailwerek vur onse sunden is. Dit hebben sijne inunniken in den hoghen scholen oick ghedisputiert vnde besloten, als to sien is in hoir grote luegenboecken, die sie super magistrum sententiarum gescreuen hebben. Desen luegen mach men kortelick aldus mereken. De mispriester kan ymmer mit sjjn vytwendige // fo.lxxxo'. werek aldair nyt betalen vur onse sunden. < )ick kan Christus in de mis aldair op den altair nyt betalen vur onse sunden, als openbair is by desen reden. Ten ersten, want hy hefft vor . m . ccccc . xx . iair ene genugsame betalung gedain vur alle onse sunden, ia oucrfloedich ouerbetailt, ncmclick mit sijnen doot an den cruys, als bewesen is, articulo van der betaling. Wat sol hy dan nu in de mis betalen? Ten anderden want hy kan na syne verrisenis nyt weder lyden noch steruen. rom . 6.vnde vur de sunde kan hy anders nyt betalen dan mit lyden, als de epistel an den Hebreen, vnd alle schrifftuir betuiget, hierom hefft hy na sjjn doot gheen betailwerek meer ghedain. Ten derden. Christus hefft sich in den auontmail nyt gheoffert noch betailt vur onse sunden, mer dit is gheschiet an den cruys. Item hy hefft nyt beuolen dat men hem int auontmal sal offeren, mer dat men int auontmal sal prediken vnde gedencken, dat hy an den cruys is gheoffert. Merck. Etlicke bekennen, dat Christus werek an den cruvs een volkomen betailoffer is, vur al onse sunden, mer sie spreken dat misoffer zy een dachlick middel, dair mit men Jesus verdiensten an fo. Ixxxvi'. dat ghemene volck brenghet, de sonder // sulcken middel an Jesus verdiensten nyt deelhafftich werden muchten. Hij vocant mi saam sacrificium applicatorium, non satisfactorium. Mer dese nyuwe glose is oick fals. Ten ersten want dit is nergent in den ganzen nyuwen testament benoimpt off beduyt, op de plaitzen, dair sules to seggen, guede oirsaick were ghewesen. 1) Decretum van Gratianus, c. 71. D. '2. de eonsecratione; in de uitgave van Friedberg, P. I, col. 1341. Ten anderden, want in dat gantze nyuwe testament steet allenthaluen bescreuen, dat jderman rait sijn eigen geloue an Jesus verdiensten sich deelhafftich maket, als sijn edele belofftenus ge- hoirt vnde bedacbt wurt. Aldus sijnen de apostelen, martyren, confessoren, vnde andere Christen an Jesus verdiensten deilhafftich geworden, in den ersten. cccccc. iaren, eer noch de pauselicke mis was geboren. Jtem de Greken noch op desen tyden. Des paus missen kunnen ons Christus verdiensten nyt nut maken, mer seer wel onnut maken, als ellendich is befonden. Dat ghemene volck heft de sellicheit meer gesocht in des papen werck op den altair, dan in Jesus blodige werck an den cruys. De pastoren sullen Christus verdiensten an dat volck brengen," mit recht prediken, vnde mit sacramenten andienen, als Christus . math . 26 . 28. vnd mare . 16 . hefft beuolen vnd II nyt mit dat stomme onbeuolene miswerek op den altair. fo. ixxxvi. Merck. Dat alder best dat in der mis kan gescheen is bidden, dat Gott den volck bermhertich sy om Jesus wil. Mer dit gebet des priesters wurt op den altair grouwelick befleckt, mit de affgodery de dair geschiet mit den misbroit, dat vur Gott wurt opgeheuen, angebeden, vnd vur den sunden geoffert. Jtem mit sijn onreine leuen. Ten anderden, Offschoin der broitdienst op den altair gelaten wurde, so were noch dit ghemelde ghebet op den altair nyt mcchtigher dan off het op den predickstoil, ia to hous, off in een waldt van den priester gesproken wurde, want ons is nyt beloifft dat men op den altair bysonder sal verhoirt werden. Ilyr beneuen is dit to weten, dat in den ampt also to bidden, gheen onderscheit sy tus9chen papen vnde leken, want alle gelouige mannen vnde frouwen, mueghen op allen plaitsen Jesus lyden mit hoir geloue voir Gott dem vader presentyren, vnde bidden durch dit lyden om vergiftenus, vur sich vnde vur anderen. Dit is Christum sijnen vader op allen orten offeren, als mit desen sprueck. johan . 16 . wurt beuolen, ghy sullen in mijnen naim den // vader anbidden. Nu is nergent gheschreuen, dat sulcken fo. ixxxvy . ghebet, durch enen mispriester gesproken, mechtiger sy, dan durch enen leken. Mercket gotfruchtich op dese reden, tegen des paussen pristerdom. Hy sprickt dat sijne mispriester, also van Gott geordenijrt zijnt, Christus licham op den altair to offeren, ghelijck de Juetsche priesters gheordenijrt waren, de beesten in den tempel to offeren. Dit is fals. De erste rede. Die apostelen noemen onder allen Christen een pristerdom, vnde spreken dat alle leken vnde bisschoppen hyr in ghelijcke priester zijnen, vnd alle frauwen ghelijcke priesterinnen. 1 . petri. 2 . apocal. 1. Oick melden sie klairlick, wat offerhanden in dit ghemene priesterdom gheoffert werden sullen, nemelick, Gott prysen vnde dancken, de armen spysen vnd kleiden, hebreorum. 13. An Christus ghelouen. philippen. 2. Got mit allen litmatcn des lichams dienen, rom. 12. Nu melden de apostelen nerghent, dat sie mit horen gheordenierden bisschoppen vnde diaconen, noch een ander bysonder priesterdom hebben bouen die leken. // fo. Ixxxvij'. Were noch een ander, ongetwyuelt, sie sollens gemelt hebben, bysonder tot den Hebreen, dair van Christus priesterdom, vnde van dat ghemene priesterdom aller Christen doch wurt gedisputiert. Item bysonder anghemerekt, dat I'aulus in dese epistel strydet teglien Christen Jueden, die onder den Christen ghelouen, die Juetsche gewoinheit, beesten to offeren, wollen behalden, na Moses derde boeck, vnde waren seer drocuich, dat sie vortan, sonder sulcke diensten, sollen leuen. Hyr sol hy aldus gesproken hebben, broder weset wel to freden. Yur Moses boeken scapen, ossen vnde caluer, sult ghy alle dage Christus licham vnder broit vnd wijn op den altaren offeren. Hyr mit waren sie gestillet worden. De anderde rede. Christus benoimpt oick op viel plaitzen alle ampten, dair syne apostelen toe gheordeniert zijnen, als predicken, dopen, vnde nachtmail andiencn, siet inath . 10 . 26 . 28 . mare . 6 . 16 . luc . 9 . 10 . 24. Item absoluyren vnde binden, math . 16 . 18 . joh. 20. Mer dat missen ampt, sijn licham alle daghe opden altaren, onder broit vnd wijn to offeren, hefft hy nergent benoimpt. De derde. fo. Ixxxvivjr. Christus hefft sijn apostelen, vnde allen pa-//storen, mit den woirden des auontmails, drie benoimde wereken beuolen. Ten ersten dat auontmail dem volck mit broit vnde wijn andienen. Ten anderden mit den volck eten vnd drincken. Ten derden mit den volck des Heren doot gedencken, vnde dair van prediken. Mer van dit vierde werek, nemelick van dem pauselicken offer hefft hy gar nyt beuolen, anders sol hy oick ghesproken hebben, Nemet hin vnde offert op den altaren, in sulcke manyr vnde in sulcke menung des betalens off applicyrens. Hyr merekt dat die apostelen, biscoppen, vnd pastoren des nyuwen testaments, van den leken nyt ondersceyden sijnen, mit een bysonder priesterampt, mer sie sijnen dair van verscheiden mit een ampt to prediken, vnde sacramenten an to dienen. De vierde. Paulus sprickt. 1 . corinth. 11. Dat hy van Christo selues hebbe geleret in sijner openbarung . 2 . corinth . 12 . dat allcne dcse gemelde drie wercken, den pastoren bcuolen sijnen, vnde onder den Christen bliuen sullen, bis an den lesten dach. Mer van offeren off transsubstantieren heft hy in den derden hemel geen beueel ontfangen, solde des anders nyt geswegen hebben, item . tit. 1 . vnde. 1 . timoth . 3 . dair hy den bischop bcscriuet, off. ephes . 4 . vnde . 1 . corinth . 12 . dair hy die // axnpten des nyuwen testamentz fo. Ixxxvivj nocmet. De vjjfste. Dit sacrament wurt van Christus genoimpt een nyuw testament, luc . 22 . vnde van Paulo . 1 corinth . 11. Item een auontmail, van Luca in actis, broitbreken. Nergent wurt het een sacrificium oder offer gênant. Item de plaitz dair men dit sacrament op handelt, wurt ene tafel geheten, luc . 22 . et. 1 . corinth . 10. Sie wurt geen altair genoimpt, more leuitico. Dit is alles klair tegen de mis. De seste. Christus noimpt sijn apostelen nerghent priester sacerdotes, mer dieners, discipulen, apostelen. Des gelijcks heten de apostelen vnde euangelisten sieh selues, vnd alle bisschoppen nymmer priesters, mer pastoren, eldestcn, apostelen, diaconen id est dieners, bisschoppen, doctoren. Mer Christus vnde die apostelen, noemen die Juetsche priesteren, altijt priesteren. Ilyr mit hebben sie willen betuigen, dat die Christen pastoren in horen tempelen nyt offeren sollen, als den Juetschen priesteren seker offerwerek was bcuolen. Mer dat sie dem volck allene dat euangelium verkundigen, vnde de sacramenten andienen sollen. De seuende rede. Paulus sprickt mennichmail in anfanck vnd end syner epistelen, lek sijn uwer ghedechtich // lieue broeders, in allen mijnen ghc- fo. Ixxxixr beden. Mer hy sprickt nergent aldus: lek sijn uwer gedechtich in mijn missen, off in mijn offerhanden, wanneer ick Christus licham offer op den altair. Item wanneer ick vyt broit enen Gott make mit vijf woirden, heymelick dair ouer gheblasen. IIoc, est, enim, corpus, meum. Item als ick broit transsubstantier. Oick begherden Paulus mennichmail dat men vur hem solde bidden Coloss. 4. ephes .5.2. thessalonic . 3 . hebr . 13. Mer hy begeert nergent dat men mis vur hem sol doin, off broit vnde wijn vur hem sol offeren oder transsubstantieren. I)e achte. In de epistel an den Hebreen, wurt also gesproken van Christus werek an den cruys, dat men lichtelick kan begrypen, dat des pausselicken mispriesters werek op den altair, onder den Christen gair nyt behoirt to gescheen, vnde to der salicheit gantz onnut is, alst gheschiet. Christus licham (sprickt hy) is mer eens geoffert vur de sunde, hyr merckt. De paus offert hem alle dage hondert dusentmail. Christus heft sich selues geoffert an den cruis, cap . 7. 9 . hy spriet nyt de mispriester sal hem offeren op den altair. Christus licham is nyt geoffert vur onse sunden, dan mit gruvvelicke pijn . cap .5.6. mer op den altair lijdt sijn licham geen pijn, is oick nyt dair. // fo. Ixxxix". Allene Christus werek an den cruys eenmal gedain, maket den gelouigen fry van alle sund cap. 10. seer klarlick. Wat hebben wy dan des mispapen dachlicke werek op den altair van noden? De negende rede. 1 Sol dat misoffer altyt onder den Christen zyn van Christus hemelfart bis an den lesten dach, gelyck dat beestenoffer onder den .Tueden is gewest, van Moses tyden bis an Christus lyden, sonder twyuel, het sol van apostelen off euangelisten klair benoimpt, bescreuen, vnde beuolen zyn, gelyck dat beestenoffer in Leuitico van Moses mit allen omstenden bescreuen, vnd den Jueden beuolen is. 2 Item gelyck Christus offer an den cruis so klairlick van den euangelisten vnd apostelen wurt mit allen omstenden bescreuen. 3 Item gelyck dat gemene offer aller Christen klairlick benoimpt wurt roma.12. hebre. 13. l.petr.2. apocal. 1. Sol nu dat ene so klair bescreuen zyn, vnde dat ander onbescreuen gelaten, vnd beyde euen nodich zyn, dit is in gene manyren to gelouen. Wat sol men doch van boeken vnde calueren so viel woirden maken? vnde van dat missenwerek so gar stillswygen, dair leuendigen vnde doden mit geholpen sollen werden? Yyt dese reden mach men fo.xc'. openbar merc-//ken, dat sie groffelick liegen als sie spreken. Dat sie mit hoir mis vur onse sunden betalen, als de paus spriet de eons. Dist. 2 . cap . jteratur '). Jtem dat sie mit hoir mis de zielen vyt den ghephantizierden fegefuyr trecken. Jtem dat sie mit hoir mis ons Christus verdiensten applicyren vnde nut maken, die ons anders nyt nut sijn mochten. Dese mismenung is in den ersten . cccccc . iaren, den Christen gemeenlick onbekandt ghewest, vnd is noch den Greken onbekant. Anno omtrint. cccccc . is dit menen opghestanden, dat die sielen mit sulcken offer op den altair vyt hoir fegefuyr mochten verlost werden. Dit hefft Gregorius magn. mit anderen bisschoppen gheleert van den luegenhafftigen geesten, die onder naim vnde schjjn der doden sich openbairden, Siet lib . 4 . dialogorum gregorii cap . 55 . 1) Zie hierboven, blz. '214. van ene siel die sich openbairden in ene batstoue, sprekende dat hoir feghefuyr aldair was, vnde badt dat men dat auontmail vur hoir sol offeren. Jtein dat rait sulcken offer viel sielen mochten geholpen werden. Sulcken gheesten gheloueden Gregorius mit anderen bisschoppen tegen Godes beueel. deuteronom . 18 . vnde hebben also die sielmissen opghebracht, vnde de mis is folgents onder dat pausdom // altijt ghestarcket vnde gemeret durch de fo.xc'. quade geesten, de sich sielen ghenoimpt hebben, vide rabanum. bedam. & alios. De menungen van betalen vnde applicyren, sijnen oick in den hoghen scholen gedisputiert vnd besloten, bysondor van den munnicken in . cc. off. cc . 1. nestuerleden iaren. Merck. l)air die alde doctoren van den auontmail spreken vnde ghebruicken dese vocabulen sacrificium hostia, oblatio, offerhande. Dan menen sie nyt altijt dat auontmail, mer dickwijl andere dingen die dair by gescheen. Bywylen menen sic elmissen, de by dat auontmail vur den armen vergadert wurden, vide Tertullianum & alios. Jtem by dat auontmail gedachten sie an die martyren, vnde dancten Gott dat dese broder mit Godes hulp so stanthafftich vnde salich vur Jesusnaem gestoruen weren. Dit heten sie oick sacrificiën, hoe putatur a Cypriano lib . 4 . epl. 5 . & alijs locis, vbi dicit offerre pro martyribus. Jtem a Chrysostomo vbi dicit offerre pro apostolis & pro Maria id est agere gratias pro salute Marie. By dat auontmail wart oick een gebet vur die gantze leuendige Christcnheit ghesproken. Dit ghebet noemen sie oick dickwijl een sacrificium vide Tertullianum ad scapuhim. Anno om-//trint. ccc . 1. fo.xcj'. fing men oick op etlicken orten au, by den auontmail to bidden vur de doden, wellicher sellicheit ongewis was. Dit ghebet heten sic oick dickwijl een offerhand vur den doden, vide Chrysostom. & Augustin. Offerre sacrificium mediatoris pro mortuis, apud augustinum idem est quod orare Deum, vt sit mortuis misericors propter passionem mediatoris, item orare patrem in nomine filij . joh . 16. Bywylen menen sie mit dat woirt sacrificium, den gantzen dienst die by den auontmail gheschiet mit prediken, horen, bidden. &c. Jtem ipsam sumptionem pastoris cum populo vocarunt sacrificium noui testamenti, vide Chrysostomum contra Judeos, item desen gantzen dienst hebben etlicke missam gheheten. Merck. Wanneer sie eigentlick dat auontmail menen, so heten sie bywylen onse ghedechtenis an Christus doot, vnde onse danckbairheit vur Christus doot een sacrificium, offerhande. vide augustinum epl. 23 . ad bonif. clare. Bywylen heten sie die elementen, broit vnde wijn, een offerhande, want sie beteikenen vnde figurieren Christus offerhand an den cruis ghedain, vide Tertullian. lib . 1 . 3 . et. 4 . contra Marcionem & Augustinum contra adimantum. cap . 12. Chryso8tom. super . 1 . ephes. // fo. xcj'. Aliquando ipsum actura sumendi in laicis vocant sacrificium vide Chrysostomum super . 1. corinth . cap .11. Als men dit onderscheid wel anmerct, sal lichtelick verstanden werden, dat sie ghene pausselike menung van betalen off applicieren hebben, dair sie dat woirt offerhand gebruicken, sacrificium hostia oblatio. Item men sal befynden dat de pausselicke mis, mit hoir inwendige menung, vnde hoir vytwendige form, den alden doctoren onbekandt zy ghewesen. Als ongelerte munnicken vnde papen de alde doctoren lesen, so verstain sie dat woirt sacrificium, onwjjsselick op allen plaitzen van de romsche mis. Etlicke scribenten doin sulcks mit weten, want sie synen van den paus mit groit geit dair toe gehuyrt. De alde doctoren hebben hyr in qualick ghedain, dat sy nyt by sulcke namen sijnen gebleuen, als Christus mit sijn apostelen desen sacrament had gegeuen, nemelick nyuwe testament, auontmail, broitbreken. Mor sie hebben hem enen anderen naem ghegheuen, nemelick een sacrificium oder een offerhand des nyuwen testamentz. Jtem de tafel des auontmails hebben sie een altair genoimpt, vnd vur guet geacht, dat altaren gemaket wurden, om dat auontmail dair op to fo.xcijr. bereiden. Jtem bisscop/'pen vnde pastoren hebben sie priesteren geheten, sacerdotes. Dese drie namen, priester, sacrificy, altair, hebben sie van den Jueden gelenet vnde in der Christenhcit gebruict, dair mit sie onwillens grote schade ghedain hebben, want vyt desen anfanck is de mis geboren, vnde wurt noch huyden dair mit beschermpt, dat sie dese vocabulen gebruickt hebben. Certein dese vocabulen sollen sie nvmmer ghenoimpt hebben by den auontmail, hadden sie gedacht, dat so viel quaetz hyr vyt sol zijn ghekomen. Dese vocabulen sijnen eerst ingefueret van den bekeerden Jueden, die onder den Christen ghelouen, die Juetsche sacrificiën gern behalden wollen, mit wellicken Paulus allenthaluen hefft toe stryden. Jtem sie sijnen van den ersten doctoren kortelick na der apostelen tyden ghebruyekt worden, vide Jreneum lib . 4 . cap . 32 . 33 . et. 34. Cenam vocarunt sacrificium, quia est signum commemoratiuum sacrificij. Tertullianus heet dit sacrament des Heren gasterij, coniuium dominicum lib. 2 . ad uxorem. Basilius magn. noimpt het een danckbroit panem eucharistie lib. de spiritu sanct. cap . 27 . & epl. 85. Dese twe namen sijnen onergerlick. fo. xcij'. Van de alde manijr, dat auontmail openbair // to halden in den ersten . cccccc . iaren. Siet Henricum bullinger. lib . de miss . cap . 5 . & . 8 . ac conciliatione8 Westhemeri >)) qua9 etiam vide2) de compositione papalis misse Contra canonem vide Lutherum. Of Christus licham in de mis sy. Als wel starck bewesen is, dat Christus licham dair tegenwoirdich zy, wair sijn auontmail recht anghedient vnde ontfanghen wurt. Dan blijfft noch gantz onbewesen, dat des gelijcks in des paussen mis sol gescheen. Ten ersten, want die menunghen vnd enden, finales cause, wairom die missen ghedain vnde ghehoirt, verkofft vnde ghekofft werden, sijnen recht teghen de endtlicke menung vnde bedudung des auontmails, van die genugsame betalung, durch Christus enighe offerwerck au den cruis, vnde van ghenuegsame deelhaffticheit an Jesus verdiensten, durch jdermans eigene gheloue. Ten anderden, want dat gantze missenwerck (als nu geschiet) is een onbatelick Heidens ogenspul, in gener manyr also van Christus beuolen, gantz frembt van den ghebruick der apostelen vnde martyren, ia der gantzer Christenheit, in den ersten. ccccc . oder. cccccc . iaren in viel manyren. Dat gantze werck // ghe- fo.xciifr. schiet by dat volck in onbekande spraick, vnde dat edele euangeli wurt ons onprophytelick ghemurmuriert, teghen Paulus beueel. 1 . corintli. 14- De mispriester itt vnde drinct alles alleen, vn wil syne ansihers gar nyt mitdeylen, oick tegen die woirden des Canons. Des Heren doot wurt oick nyt gepredict, als by den auontmail van Paulo is beuolen. 1 . corinth . 11. Nymant wurt van de mis gebannet openbare houreniager vnde dronckene wercken moeten we mis doin, vnde verkopen. Jtem alle openbaire opsettige sunders moeten well missen horen vnde kopen. Nu willet doch bedencken, wie sulcks mit den auontmail ouerkome, dat van Christo is ingeset vnde beuolen math . 26 . luc . 22 . marei. 14 . 1 . corinth . 11. Yyt allen vorghemelden schrifften vnde reden is openbair, dat Christus natuirlicke licham onder dat misbroit op den altair nyt en is, vnde dat een natuirlick broit vur Gott opgheheuen vn e angebeden wurt. Sullicken affgot den menschen vor oghen stellen, is allen nnspriesteren seer periculois, mer bysonder grouwelick, als sie des vermaint sijnen, vnde beter weten muegen, gelijck nu gescheen 1) Bartholomaeus Westhemerus heeft uitgegeven eene Farrago Concordantiarnm totius HibU'ie .Basileae 1528, in 8". I.ater bezorgde hij eene verzameling van Bijhelsche poëzie : In Testamenti Nnvi maiorem partem poëmata a uaryn oe ts collecta, Basileae [4542], in 8U. . „ , •i) Bij moderne interpunctie zou men lezen : «vide. De compositione etc. fo.xciij'. mach. Noch ist grouwelicker, sulcs tegen // die consciency doin, allene om de missengueder to behalden, jderman beproeue syne consciency. 1 Ghenen canon lesen vnde nyt offeren, kan dich nyt gantz ontschuldigen, dijne menung is den volck onbekandt, dat broit op dynen handen wurt vur enen Gott angebeden, dit mostu betrachten. 2 Enen anderen tot misdoin om geit huyren, is oick so gotlick, als ymant tot stelen huyren, vnde selues de meeste buyt ontfanghen. 3 Hy de mis wesen, dat opgeheuen broit anbidden vnde eren, is allen menschen periculois, de vermaint zjjnt. De beter weten, doin gruwelick, als sie desen broitdienst mit persoinlicke teghenwoirdicheit stareken, bysonder als men opheuet ')• 4 Tusschen des mispriesters predick horen, vnde by sijn opheuen oder offeren wesen, is groit onderscheidt. 5 Alle vermainde ouerheren sollen dese affgodery mit aller macht afstellen, dair natuirück broit vur de gantze gotheit wurt angliebeden, vnde dair Christus verdiensten, mit des papen kremerjj op den altair, gantz verdunckert vnde verluegent werden. Doin sie des nyt na vermuegen certein so stain hoir sielen voir Gott in grote lasten. 6 Die menung van der mis, schaffet oick dese fruchten, sie nimpt den papen de echte fo. xciiij*. frau-//wen, vnde gifft hem oirloff, liouren to hebben, sie berouet predicanten, gastliousen vnde scholen van onderhaldt, vnde fuedet ebreker, houren, boeuen vnd fianden des euangelij, ia sie maket dese fianden vnde doitslager der frunden Christi. Die alderheftichste missenschermer 2), sijnt in onsen tyden die onghenedichste morder gliewest ouer die arme Christen. 7 Men sol die mis erst in den gront wel leren kennen, vnde dan onsen neesten op geleghene tijt, lieflick mit gueden reden vyt der schrifft onderrichten, vnde bewegen sulcke affgodery to schuwen. Mer die mis vnde papen mit tornigen scheltwoirden op allen orten vermaledien, is ergerlick vnde nyt altijt to prysen, het gheschiet oick dickwijl van onuerstendigen menscen, de selues in rechte geloue vnde leuen seer weinich duegen. Van de biecht. DRie manyren van biechten sijnt van Christus ingeset, vnde behoren van den Christen gebruict to werden. De erste biecht, is alle dagen de zunden mit droiffenus vor Got belyden, vnde van herten spreken, O Heer Gott ick heb gesundicht. Dus sol man des auonts mogelicker wjjs ouerdencken, wat wy des dages tegen Got misdain hebben, vnde sullicke sunden by namen voir Gott tellen, fo. xciiij'. mit leuen-//digen opsat, dese benoimde sunden nyt meer toe doin, geljjck als nyt int vuyr toe vallen. Als wy dese gewointe 1) Bij de elevatie van het gewijde brood. 2) Verdedigers van de mis. maken vnde behalden, sal men des leuens merckelicke beterung befinden, tliien mail meer, dan off sie den papen in die oren ghetalt wur'den. Dairom sollen die alderen hore kinder van ionges op, an sulcke biecht voir Got gewennen. Dit heet Chrysostomus dat conscienciboick auont vnde morgen op doin ') vnde lesen, dese biecht heft Christus ingeset, dair hy ons heet dachlick aldus spreken o hemelsche vader, vergeuet ons onse schulden, matli. 6. De twede biecht gesciet aldus, als wy in der conscienci mit grote sunden belast zijnen, vnd kunnen ons selues nyt troisten noch versekeren, dat ons Got sulcke sunden wil vergeuen. Jtem als wy in etlicken saken twyuelen, off sie sunde off gene sunde zijnen, dan sullen wy ymant onse sund bekant maken, troost vnde raet begeren, de vergiffenus seker to weten, vnde hyr is nodich enen verstendigen gueden raetgeuer to sueken. Dese raetgheuer behoirt een pastoir off een ander kerckendiener to wesen, de hyr to gheordenyert is, mer in nootztyden mach men oick de leken in dese saick ghebruicken, gelijck sie oick in nootztyden dopen muegen. In dese biecht sueckt men tweerley raet // Ten ersten in wat fo. xcv. manyr off middel men de vergiffenus sal erlangen. Ten anderden wie sich de consciency hebben sal in ander dunckere saken. Dairom behoirt dese raetgheuer in der schrifft kundich to wesen. Nu sijnen etlicke pastoren so ongelert, dat sie selues die dunckere saken nyt verstain, noch onderscheiden kunnen. Etlicke stain in quaden opsat, vnde kunnen ons nyt leuendich aftraden, dat sie selues dencken to doin. Etlicke twyuelen selues an die vergiffenus, vnde sijnt des haluen ongeschickt onse twijuelhafftige herten op certeine vergiffenus to stuyren. Etlicke zijnt mit grousamen attgoderien verdomen, vnde leren hore biechtkynder die vergiffenus, durch affgodige middelen suecken. Dese ghebreken fijndt men (Gott betert) nu ghemeen onder dat pausdom, des haluen is bywylen viel nutter, dese raetbiecht by gotfruchtighe leken, dan by etlicke pastoren, toe spreken. De raetbiecht is oick gegrundet in des Heren woirt van bynden vnde op- losen. math . 16.johan.20. De derde biecht geschiet aldus. Wanneer wy onsen neesten onrecht gedain vnde vertornt hebben, dan ist nyt ghenoech, // allene vor Got sullicke sunden biechten, fo. xev. vilde vergiffenus bidden, mer men moet den vertornden brucder anspreken, vnde oick om vergiffenus bidden, ist muegelick by hem to komen, off an hem to scryuen, vnd spreken, brueder off suster, ick heb v hyr mit vertornt, ick bid om vergiffenus. Dese biechte 1) Opendoen. is van Christus geboden . math . 5 . vnde mach ene versoinbiecht genoimpt werden. Dese biecht sol wy oick spreken by dese personen, die wy tot sunden mit onse quade exempelen bekoret hebben, vnd bysonder als wy ymant in sunden geleyt hebben, als dronckenheit, onrein spreken, hourery off andere stucken. An dese biecht sol men de kynder van ionges op gewennen, vnde inplanten, dat sullicks by verlos der salicheit van noden zy. Van dat pausselicke sundentellen in der oirbiecht is ten ersten to weten, dat ons onmuegelick is, alle sunden den mispriester an to tellen, als Dauid sacht. psalm . 18 . her weel gedenckt de sunden, desse onmuegeliekheyt kan men oick dachlick befynden. Ten anderden. Dat wy mit genen hilligen schriffturen verbonden sjjnt, onsen pastoren alle sunden an to tellen, die wy in onse gedechtenus hebben. Jtem dat die pastoren ongottelick doin, als sie ons fo. xcvir alle heyme-//licheyt affragen, item dat groffelick wurt ghelogen, als sie seggen, dat gene bewuste sunde wurt vergeuen, de man den pristeren in die oirbiecht nyt wil antellen. Doch als de pastoir heymelicke grote sunden by etlicken vermoet, dese personen mach hy op hoir consciency fragen, off dit so zy, vnde hefftich an bekerung vermanen, ist so. Ten derden, dat men de sunden enen gueden pastoir sal benoemen, de ons twyuelhafftich an de vergiffenis maken. Jtem andere donckere saken, dar in men raet begeret als vorgesacht. Hyr is nu de een verstendiger dan de ander, de sich selues mit Godes woirt kan befreden vnd onderrichten, dem is nyt nodich den pastoren syne heymelickheyt to openbaren. Ten vierden is dit to mercken, denckestu mit sekeren opsat dyne heymelicke sunde vort an to laten, vnde kannest vergiffenus gelouen, so ist onnodich, den mispriester dyne heimelicke schand to ontdecken, het is genoech dat Got den enigen vergeuer sullicks bekant zy, als ons Chrysostomus dicwyl leret. Denckestu noch in dynen heymelicken sunden to blyuen, wat baet dan, dat sie den priester angetalt werden? Ten vyfften, alle heymelicke stucken fo.xcvi'. openbaren, sol mennichmal onse eer vnde leuen in groit // perikel stellen, item bywylen den priester seer ergeren, vnde veroirsaken des gelycks to sundigen, siet ander perikelen, de van Yrbano regio in locis communibus getalt zynen. Siet Chrysostomum vnd ander alde doctoren, ouer alle scrifftuiren, de nu van den Paus op dit sundentellen in die oirbiecht getogen werden, als. math .3.8.16. 18. Joh. 20, vnd men sal beuinden, dat sie allene spreken, van de openbare biecht, de van den ghebanneden personen, vor de gemeynt seer andechtich gescheden, siet den artikel van der Betalung. Chrysostomus gebiet mennichmal, dat een droeuich sunder, syne heymelicke misdaden allene vor Got sal belyden vnde tellen, gants ongemelt, van ynich tellen in der menschen oren, vide super genes. homil. 20. super hebreos homil. 9. Jtem super psalm . 50 . miserere, et homil. de penitent, et confess. Hy sprickt diewyl, ick en beueel nyt, dat men den menschen off onsen mitbruederen, die heymelicke sunden sal biechten, die ons des verwyten muegen, mer allene Gott. Concione. 4 . de lazaro, sacht hy openbair aldus, biechtet dyne sund Got allene, vnde genen mitbrueder, genen mensch, op dat hy dy sollicks nyt vervvyte. Nu leset des gelycks Tertullianum Cypri-//anuin vnd ander doe- fo.xcvijr. toren, du sallest wel befynden, dat dese Pausselicke tellung in den ersten cccc . off vyff hondert iaren onder don Christen nyt gebruickt zy, noch in den Grekischen, noch in den Latinischen kereken, als oick Erasmus bekennet. Jtem sie wurt oick noch huyden van den Greken nyt gebruickt. Anno omtrynt ccc. xc., is eenmail toe Constantinopel wat angefangeu, mer bald weder affgestalt worden, als men lesen mach in tripart. lib . 9 . cap . 35. Tiet is gewis dat dese openbaring aller heymelickheyt, ouder dem Paussdom binnen zeuen hondert iaren zy opgekomen, mer ongewis in wat iar sullicks zy angefangen. Dese biecht is van Thomas aquin. vnde Johannes scotus meestelick getymmert, vnde van anderen munniken in den lesten . ccc . iai-en. Yyt sullicke oirbiecht zynt dese folgende fruchten gewassen. Alle a^godery is durch dit middel geplant vnde gestarekt in allen menschen, in fursten vnde onderdanen, de Paus hefft alle herten onder syn gewalt hyr mit gefangen. Des keysers vnd aller fursten heymelicheyt, is mit dese biecht den Paussen bekant gheworden. Die biechtuader in allen houen zynen des Paus verreder ghewesen. // Christus volkomene betailwerek an den cruys, is durch dese tel- fo.xcvij\ biecht in grouwelicke vergetenheyt gefallen, vnde de aifgodige menong, mit eygene wereken vur allen sunden to betalen, is in allen herten iamerlick opgestanden, want vur die angetalde sunden, zynen sekere betailwereken beuolen, de sie penitentien noemen, latine satisfactiones, vnde hyroin willen sie de sunden genoeinpt vnde getalt hebben op dat sie sekere betalung dar tegen ordenyren vnd insetten muegen. Dit is gar tegen de scriftuir, de alle bedroiftde herten, allene op Godes genad, vilde op Jesus genugsame betalung wyset. Oick zynen viel herten mit dese biecht twyuelhafftich an de vergiffenus gemaickt, vnde etlick mistrostich geworden, want sommige hebben hoir heymelicke stucken nyt doruen biechten, vnde doch oick gesorcht ') dat ongebiechte sunden nyt vergeuen 1) Zich beangst gemaakt. IV. 15 werden. Viel hebben in der biecht etlicke punten vergeten, die sie na gedachten, vnd hebben also na de absolution noch ene verstoirde conscienci gedragen. Dit geschiet noch dachlick. Van der absolution. Absoluyren is van Godes wegen den menschen een seker gefo. xcviij'. tuichnus geuen, dat alle sun-//den certein om Jesus doots wil vergeuen zynen als men des in rechte bekerung betrouwet, ia absoluyren is oick den gelouigen tegenwoirdige vergiffenis van Godes wegen an dienen, math . 16 . vnde Joh . 20. Bynden is den onbekeerden ongelouigen een contrari getuichnus van Godes wegen geuen. Nu zynen viel luyden de rechte bekerung an droeffenus vnde gueden opsat fuelen, de nochtans an vergiffenus twyuelen, Dese personen sal men vermanen, dat sie wunschen ') arbeyden vnde bidden om de leuendige macht, an Godes belofftenus sonder twyuel to gelouen. Het is Christus wil vnde beueel, dat wy sullicken getuichnis van enen mensch in synen naem horen, want hyr toe hefft hy sekere personen gheordenyert, als pastoren vnd pre dicanten, math . 16 . 28 . luc . 24 . mare . 16 . Joh . 20. Deser personen dienst sal men hoich achten, gebruicken vnd nit verbygain, alst muegelick is Jtem men sal weten, dat de hillige geest durch des menschen stem krefftich arbeydet. De absolution wurt ons in twe manyren angedient Ten ersten in goede prediek, dar sie ouer ons allen wurt gesproken, de des ghelouen. Ten anderden, in de raetbiecht, dar sie ouer iderman bysonder wurt gesproken, in dese fo. xcviijmanyr, be-//trouwet Petre off Paule dyne suilden zynen dy nu certeyn om Jesus wil vergeuen. Dese bysondere absolution mach men oick in nootztyden van den leken ontfangen, als vorgesacht is, quia claues sunt toti Ecclesie date, vide Augustin. lib. 1 . do doctrina Christiana. cap. 17 . et. 18. Alle apostelen hadden gelycke macht to absoluyren, des gelycks hebben oick alle bischopen vnd pastoren gelycke macht, wat de paus sprickt van syne bisondere macht in casibus reseruatis is alles gelogen, besiet de alde Doctoren super math . cap . 16 . et Joh . 20. Die pastoren hebben gene macht die absolution to bruicken of to wenden na horen wil, als to binden die sie haten vnd onbinden die sie lieffhebben, off de absolution om geit verkopen, gelyek de paus hefft gedain, mer sie moeten allen menschen rait der absolution dienen, die sicli bekeren, vnde begeren in Jesus naem. gheabsoluyrt to wesen, darom spreken de alde doctoren, habent claues ministerij non iinperjj. Nymant kan den gelouigen binden, de in guedeu opsat steet, nymant kan den ongelouigen sunder absoluiren, 1) Zich begeerig looiieii naar. de noch in quaden opsat steet. Jderman sol dachlick syne conscienci befragen, off wy vor Got gebonden off ontbonden zynen, item bidden vnde ar-//beiden, om des hilligen geestes gewisse ge- fo.xcixr. tuichnus in den gront der sielen to fuelen, dat wy by Got geabsoluyrt zynen. Het is grouwelick, dat wy mit gebondene consciency des auents inslapen duruen. Den gemenen volck is seer dienstelick, de raedtbiecht by gueden pastoren, vor den auentmal to gebruicken. Ten ersten, dat iderman in synen staet van doin vnde laten bysonder vermanet werde, vnde sullicks beboirt mit groten ernst to gescheen. Ten anderden, op dat iderman van Godes wegen gheabsoluyrt mach werden, dat is, een bysonder getuichnis van des pastoirs mont vyt der scrifft horen, dat hem syne sunden certein zyn vergeuen, als hy des betrout. Het is seer trostelick, dit gnadenwoirt allene to horen. De pastoir oder raetgeuer behoirt wysselick vnde vlitich to arbeiden, dat die biechter rechte bekerung mach fuelen, vnde mit certeyne vergiffenis versekert wesen. Hyr to sal hy bysonder clare sprueken gebruiken, als dese. Christus bloit inaket ons klar van alle sunden. 1 . Joh. 1. Alle gy belasten komet by my. math.11. Sulcke belofftenis sal de biechter mit syn geloue vatten, vnd betrouwen, dat hem mit dese woirden tegenwoirdige vergiffins van Got wurt ouergeleuert. Dit denct oic in de predick vnd eigen lesen. // De Pausselicke manyr van absoluyren, is ongottelick in twe ma- fo.xcix nyren. Ten ersten, want sie seggen, dat ons die sunden nyt vergeuen werden, allene om Jesus verdiensten, mer oick om onse eygene verdiensten, vnd 0111 der hilligen verdiensten. Dit is openbair tegen alle scriffturen, vide formam absolutionis. Ten anderden, offschoin hoir absoluyrwoirden guet waren, so bleuen sie noch onnut, want sie werden ouer den leken in onbekande spraick ghemurinuriert, tegen Paulus beueel. 1 . corinth . 14. De pastoiren off ander absoluyrers, sollen die biechtkinder leren betrouwen, dat Christus lyden ene genugsame betalung zy, vur all hoir verleden sunden. Jtem mit groten ernst beuelen, een nyw leuen an to fangen, mit ene menong, vur dese salicheyt danckbar to syn, vnde de to behalden. Summa, de raetbiecht sol men behalden, vnde gebruicken sonder Pausselicken dwanck alle heymelicheyt to openbaren, vnde sonder affgodich penitencisetten. Van binden off bannen. Binden is den sunderen een getuichnus van Godes wegen geuen, dat sie verdoempt zynen, so lang sie in sullicken staet blyuen. math . 16 . Johan . 20. Dit geschiet in drie manyren. // Ten ersten, in de predick, dar viel inenschen vergadert zynen, fo.cr. sonder ymant to noemen. Ten anderden, als wy enen sunder allene anspreken. Ten derden, als wy desen muetwilligen sunder van den auentmal scheyden, vnde dese derde manyr heet men eygentlick den ban, de van den apostelen vnd ersten Christen is gebruickt om de sunders to beschamen, dat sie sieh beteren. 1 corinth . 5 . vnd . 2 thessalonic . 3. Jtem die ander mit sullicken exempelen to verscricken . 1 . timoth . 5 . siet andere scrifften van den apostolischen ban math .18. 1 corinth. 6. 2 corinth .13. De Paus hefft enen bysonderen ban getymmert, de den apostelen, vnd allen alden bischoppen, is onbekant gewesen, nemelick, alle menschen den hemel to nemen, de hem nyt in allen punten gehoirsam zyn willen. Jtem alle keyser vnd koning van hoir kroin vnd landt berouen, des gelycks oick alle bischoppen affsetten, vnde alle menschen plagen, die hem nyt vur enen Got willen anbidden, vnd folgen in allen geboden. 2 thessalonic . 2. In nestuerleden vyf hondert iaren, zynen by na alle duitsche keysers mit desen gotlosen ban geplaicht, item viel koningen, fursten, landen, vnde steden, bysonder alle opgeweckte boden Godes, de syne affgodery mit Godes woirt gt>fo.c'. straifft hebben, siet // die historiën. Anno omtrynt zeuenhondert. heft't de Romsche bischop angefangen, den keyser van Constantinopel om der beelden wil to bannen, vnde dit hefft wel. c . iar au den andern gheduyrt. Van gebet. Ten ersten sal men gedencken, dat ons Got hefft beuolen to bidden, vnd dat grote sunde geschiet, als wy dit gebot nyt gehoirsam zynen. Ten anderden, dat ons Got hefft beloifft, onse gebet to verhoren, a's wy mit betrouwen bidden, vnde dat grote sund geschiet, als wy dese beloifftenis nyt gelouen, ia ons wurt geboden de verhoruug sonder twyuel to gelouen. math . 21 . mare . 11 . Jacob . 1. Ten derden, dat ons is beuolen ene sekere maiiyr to bidden, vnde begeren verhoirt to zyn, durch een seker benoimpt middel '), dat is, Got wil van ons een vader genoemt zyn, vnd in syn soins naem angebeden wesen, als de soin selues leret. Joh . 16. Dit bidden, is den gecruisten soin vor den vader noemen, vnd alle vergiffenis, mit allerley ander hulp, allene om des soins wil begeren, angesien wy selues gene verhoring verdienen. Ten vierden sal men bedencken, dat wy mit tweerley noot, an bidden gedrongen werden. Ten fo.cj'. ersten is nodich om vergiffenis, // vnd om den hemel to bidden, dese noot is ewich. Ten anderden is oick nodich, to bidden om hulp in viel tytelieke lichamelicke saken, omkost kleyder, gesontheyt, bescherming etc. 4) Wij moeten verhooring zoeken iloor een bepaald aangegeven middel. Tegen den ewigen noot sol wy erst bidden, als Christus leret math . 6. Gebet om vergiffenus. Got hefft ons certeyne vergiffenis beloifft, hy hefft ons vergiffenis heten bidden vnde gelouen, Christus hefft ons alle vergiffenis, mit syn edele bloit oucruloedich verworuen, darom is Got alle dage bereit to vergeuen, als hy in Jesus naem, mit betrouwen wurt angebeden. Men sal de vergiffenis nvt begeren op dese condicien, her ïst dyn wil, ist myn sellich, so vergeuet my de sunden, mer slecht spreken Her vergefft my nu myne sunden, alhyr op dese plaitz, want de vergiffenis is ons sonder twyuel sellich, vnd Godes wil is ongetwyuelt bereit to vergeuen. Laet ons bidden vnd arbeiden, dat wy bequaiin zynen Godes gauen mit gebet an ons to brengen. Merck. Alle dage als men tegewoirdige vergiffenis gelouet, dan sal men oick bysonder bidden om also an desalicheyt gebonden to werden, dat ons onmuegelick zy, onsellich to steruen, vnde fast betrouwen, dat wy hyr in oick verhoret zynen. // Dese verhorung is ons ongetwyuelt oick besloten in dat gebot, fo. cj'. vnde belofftenis van bidden, ia dit bidden vnde betrouwen is ons gewisselick beuolen. math . 7 . luc . 11. joh . 16. De hyr des alle dage sueket, sal certein fynden, vnde dan hebbe wy dit sekerlick gefonden, als wy des sonder twyuel betrouwen, na Christus belofftenus. mare .9.11. math .17.21. Dese personen sullen hoir leuenlang voirtan also onder den geest bliuen, dat sie mit bedachten opsat, nyt weder in groue sunden vallen, off sie sullen seer haestelick mit groit berou weder opstain, ist dat sie, durch Godes verhenckenis, ghefallen zijnen. Jtem altijt des ewigen leuens versekert bliuen, al ist, dat sie mennichmail van den duuel mit groten twyuel angefochten werden, vnd sullen endtlick in dese frolicke \ei- sekerung steruen. Mer die noch mit weten lange tjjt in grote sunden bliuen, off dickmail op Godes ghenad groffelick sundigen duruen, dese draghen segel vnde brieff in hoir beflecte consciency, dat sie noch in gemelden staet nyt ghekomen zijnen, vnde is hoichlick to fruchten, dat sie an der onsellicheit sullen gebonden werden, ist dat sic horen genadendach lange tjjt so muetwillich versuymen. luc. 14. math . 22 . hebre : 3. // Nymant kan sich ontschuldighen, want ist dat wy alle dage bid- fo. cij'. den, Got sal onse verstant, memori, vnde wil mit sjjnen geest onghetwyuelt also helpen, dat wy onse quade lusten wel sullen bedwingen muegen, vnde oick in principalen punten des Christen geloues van der wairheit nyt dwalen. Ghebet in lichamelicke saken. Als wy mit armuet, kranckheit, oirlich '), of ander plagen beladen werden, dan sal men om tweerley verlossung bidden. Ten ersten, dat Gott sulcken tegenspoet van ons neme, liuyden, morgen, off wanneer hem des belyuet. Dit gebet sal gescheen mit sulcke conditiën. Lieue Heer, ist dijn wil, ist dyne eer, vnde mijne salicheyt nut, so verlost mijn kortelick, ist anders, dijn wil geschee Heer, laet dit cruys duyren so lang my des sellich is2): Ten anderden sal men bidden, dat ons Gott een geduldich hert onder sulcken tegenspoit wil maken vnde bewaren. Ilyr sal nu een van beiden gewisselick ghescheen, Got sal ons van tegenspoit frymaken, off hy sal ons gheduldich maken, bis de verlossing kompt. Jst oick, dat ons Got ene wijl mit ongeduldicheit liet fechten, sulcks geschiet ons oick ten besten. Dit merckct in fo. cij . de schriftuyr, /ƒ Als Gott den belasten verlossing belouet, so wurt dese gaue der geduldicheit meestelick belonet, siet de psalmen. Item . math .7.11. joh . 16 . vnd ander orten ') van gebet. Oick betuiget ons des die erfarung mennichmal, dat Godes kynder dicker in hoir herten geduldich werden, dan hoir lichamen van tegenspoit verlost werden. Dairom sol men in allen lichamelicken noden erst vnde bysonder om geduldicheit bidden. An Christus hebbe wy een exempel, mit sulcken onderscheit to bidden, math . 26 . vnde mare . 14. O vader, ist muegelick, laet desen kelck van my gain, mer dijn wil geschee, des gelijcks siet oick an Dauid . 2 . regum . 15 . vnde math . 8 . an den melaetzen. Als wy bidden om dachlick broit, dan sulle wy betrouwen, dat Gott gewisselick onse lichamen sal spysen, mer men sal sijne wijsheit beuelen, vet off mager broit to geuen, vnde bidden dat hy ons oick mit mager broit wel to freden wil maken. Dit gebet sal verhoirt zijn. Als men mit lichamelicken noden wurt beladen, dan sal men om dre dinghen bidden, om vergiffenis der sunden, om gheduldicheit so lang tegenspoit duyrt, om lichamelicke verlossing, als des Gott sal belyuen. Der sielen gesontheit sal men vorhin vnde bouen des fo. ciij' lichams // gesontheit besorgen. De euangelisten melden, dat die krancken van .Jesus geholpen wurden so bald als sie beden, wairom gheschiet nu des ghelijcks nyt? Antwoirt. Christus hefft datmail syne gotheit mit sulcke teiken bewesen, dese gotheit is nu bekant, dairom werden die gelouigen nu ghenesen, als hem die ghesontheit sellich is, vnd nyt so bald als sie bidden. 1) Oorlog. 2) Zoolang het mij tot heil verstrekt. 3) Bijbelplaatsen. Dese folgende punten sijnen oick van gebot to mercken. Christus heft ons . raath . 6 . klair beuolen, weinich woirden in onse gebet to maken, vnde ene form mit korten woirden laten bescriuen. Bidden is in hertengront mit den tegenwoirdigen Gott spreken, de nvt to freden is, mit idel lippenrueren, vnde woirdentellen, als Christus sprickt. math . 15. Dairom behoirt onse bidden to gescheen in bekande spraic, dat alle woirden mit verstant bedacht sijn muegen. Een guet gebet is Got euen angenem op allen plaitzen, so wel in den bos als in den tempel, joh. 4. Nochtannich is seer loflick vnde behoirliek, in gemene tempelen by den anderen komen, vnde Gott eendrechtich anbidden, na Christus sprueck mijn hous is een beedhous. In den pauselicken tempelen wurt dat gebet gestoirt mit den onnutten Gregorianschen eoirsang. Enicheit vnde stilheit is bequaim tot bidden, dairom heet ons Christus in de camer gain. math . 6. // Alle tyden sijn oick bequaim to bidden. fo.civ}" Een Christen mensch sol ten allen ouren sijn ogen in den hemel heuen, vnde van herten spreken, O lieer west my arme sunder nu genedich. Dit meent Paulus mit sijn beueel van bidden sonder aflaten. 1 . thessalonic. 5. Dit bidden is jderman muegelick onder allerley arbeit, den housman by syne ploich, den schomaker by sijn leest, den tymmerman by syne bijl. Dit is dach vnde nac t by ghebet bliuen, als luc . 2 . vnde 1 . timoth . 5 . ghesacht wurt. Ten minnesten sollen auont vnde morgen onse sekere tyden wesen, Gott to dancken vur de verledene bewarung, vnde to bidden, vortan genedich bewaret to zijn. Des gelijcks, so mennichmail wy de spyse ontfangen. Doch is de bysondere tijt, als wy mit groten noden anghotastet sijnen, gheljjck psalm . 50 . wurt beuolen, ropet my an in nootz tijt, iek sal dich verlossen, vnde du sallest my dair vur dancken. Laet ons onghetwyuelt aldus achten, dat wy mit ghelouich bidden viel verweruen, dat ons nyt sol ghegheuen werden, als wy dat ghebet nvt gebruickten. De sellicheit is een gaue, de ons Gott allene om Jesus wil schencket. rom . 6 . ephes . 2. Mer Gott wil, dat de mundigen dese gaue mit geloue vnde gebet vyt syner hant halen. // Wair berow mit gueden opsat is, dair synen de herten bequaim fo.cuy to bidden, mer gantz onbequaim, so lang sie vol quaden opsats blyuen, als opsettige dieuen, suypers, hourirers, vnde ander want Gott en hoirt de opsettighe sunders nyt. joh . 9. Hyr vyt is to mercken, dat geen onbequamer volck to bidden onder sonnen mac zijn, dan des paus canoniken, munnicken vnde papen, want de meeste part stain in sekeren opsat mit houren vnde ronc en heit to sundigen. Dit is certein, mit weten in quaden opsat bliuen, vnde noch Gott anbidden, is verdoimelick mit Gott spotten. Oick sijnen sie onbequaim tot bidden, de na klare vermanung onder affgodery bliuen. Item de gantz twyuelen an Godes beloftenis. Ongotlick anropen. Dit geschiet in dre manyren, Ten ersten, als Gott sonder berou, geloue, vnd gueden opsadt wurt angesproken, allene mit een onghemeent woirdengetal. Ten anderden, als de verhorung om een ander middel wurt begeret, dan alleen om Christus wil, nemelick. 1 Om onse eigene verdiensten. 2 Om de verdiensten der leuendigen papen. 3 Om der ghestoruen hilligen verdiensten. Ten derZo. c»#''. den, // wanneer die ghestoruene hilligen van ons, als middelers vnde schermheren ouer siel vnde licham angeropen werden. Jueden vnde Turcken ropen oick enen Gott an, mer dit en geschiet nyt in Jesus naem, als joh. 16. wurt beuolen, ia sie achten Jesus vur genen Gott, dairom is hoir anropen oick ongotlick. Merck. Dat pater noster is onder den paus seer scantlick misbruickt. Petrus is mit dit gebet anghesproken van den ghemenen volck, vnde genoeinpt een hemelsch vader, des gelijcs ander apostelen vnde hilligen. Oick hebben sie tot Magdalena Katharina, vnde andere santinnen geropen. Onse vader in den hemel, gehilliget werde dijn naem: hyr hebben sie vyt Gott ene frauwenpersoin gemaickt, dit sijnen ymmer gantz onredelicke dingen, vnde nochtans van den munnicken guet gherekent: Jtem sie menen noch verdienstelick to zijn, als des paternosters woirden, by seker getal gelesen werden. Mit de engelsche gruetung wurt de gebenedide Maria angesproken, die nyt by ons is, ons nyt kent, vnde nyt en weet wie off wair wy synen. Oick werden ander frauwen mit dese aue maria angesproken, vnde also werden Christo viel moderen gegeuen, nu Barbara, dan Catharina, dan een ander. // fo■ cv. Van der papen ghetyden: I)e getyden sal men deylen in twe stucken, dat ene deel sijnen guede psalmenn, historiën vnde schrifftuiren vyt die bybel. Dat ander deel sijnen de meeste part affgodighe collecten '), vnde etlicke grote luegen vyt den legenden der hilligen. In dit deel wurt dat false anropen gebruickt in twe manyren. Ten ersten wurt de vergiffenus gebeden durch die verdienst der gestoruen hilligen. Ten anderden, werden die gestoruen hilligen mit de letany angesproken, de nyt van ons weten: Hyr swijch ick noch de affgodige collecten van dat beslotene misbroit 2). 1) Gebeden. 2) Het gewijde brood, in het Sacramentshuis bewaard of in den monstrans uitgesteld. Dese affgodige dinghen sol billick nymant meer lesen, die eens klair vermaint is. Van dat beste deel. Ten ersten ist grote sund, godes edele woirt also schantlick handelen, sonder verstandt vnde deuotion. De meeste part papen, munnicken vnde knunnicken, verstain nyt enen psalm to recht, dair beneuen kunnen sie nyt bedencken, dat sie verstain, want sie mit so viel woirden beladen werden. Sulcke manyr van bidden is van Christo verboden, math . 6 . vnde . 15. Ten anderden, die papen sijn ene grote part openbare opsettige suypers off hourirers. Jtem // alle mispriester sijnt affgodendiener, fo.cv'. vnde viel sijnen bloitdurstige vianden der rechten Christen. Als nu sulcke personen de psalmen lesen, so verdammen sie sich selues mit hoir ghebet, want ouer sulcken volck wurt in den psalmen een ordel gewesen. Aldus werden de pausselicke getyden mit grote sunden gelesen. Anno domini. m . c . xciiij . sijnen die frouwengetyden ') vyt paus Yrbano . 2 . geboren. Prembt gebet. Christus hefft ons leuendigen vur den anderen heten bidden vnd spreken, vergeuet ons onse schulden, math. 6. Paulus begeert dicwijl dat syne mitbroder vur hem bidden, rom . 15. coloss. 4. 1 . thessalonic .5. 2 . thessalonic . 3. Ezechias begert Esaias gebet. esaie . 37 . vnde die Israheliten Moses gebet, numer . 11. vnd . 12. Gott helpet den menschen mennichmail in lichamelicken saken, om des frembden gebets wil, al ist oick dat sie selues nyt bidden. De Cananeische fraw wurt verhoirt vur hoir besetene dochter, math . 15. De hoifftman vur sijn knecht, math . 8. De edelman vur sijn soin. joh . 4. Jayrus vur sijn dochter, mare . 5. Jtem Abraham vur Abimelech. genes. 20. Moses vur de Israheliten. numer. 21. Mer Gott vergift genen mundigen de sund // sonder eigen bid- fo. c.vjr den vnde betrouwen, frembt ghebet beweget Got, den menschen oirsaick to gheuen, dat sie selues bidden. Wy sollen vanjderman begeren, vur ons to bidden, om tweerley oirsaick. Ten ersten om onses profijts wil, dat wy mit gueder menschen gebet ghefordert werden. Ten anderden, om onses neesten wil, dat hy gheoirsaket werde, guet tho doin, want vur ymant hertelich bidden, is een lieftenwerek. Dairom off' schoin sulcks ons onbaetlick zy, nochtannich sol wy sijn ghebet om sijn prophijts wil begeren. Christus gebet sal men in twe manyren bedencken. Ten ersten dat hy vur ons biddet, als een middeler, dat ons Gott ghenedich wil sijn om sijnen wil. Ten anderden gifft hy ons mit sijn bidden t) De getijden van Onze Lieve Vrouwe. een exempel alle dage mit onse ghebet Gott an to spreken. Dit gedenct op den orten, dair hy vur ons biddet, math . 14 . op den bercli. math . 26 . in den hoff. luc . 22 . vur Petro . johan . 17 vnde rom . 8 . vur ons. &c. Der Christen fryheyt. DE Christen sjjnt van Christus frygemaickt in vier verscheidene manyren. De erste fryheit is, in onse consciency mit den hilfo. c.vj" lighen gheest versekert wesen, dat wy nu fry sijnt van // ewige verdamnis, de mit onse verledene sunden verdient is. Dese fryheit kunne wy nyt fuelen, eer wy gesmaket hebben, dat wy onder die verdamnis gefangen liggen, dat is, eer wy onse sunden diep bedacht hebben. Merck. 1 De gefencknis moet men fuelen mit droiffenis. 2 De fryheit moet men fuelen mit freuden. 3 Den opsat moet leuendich zijn, nyt weder mit weten durch sunden in do ghefenckenis toe fallen. Exemplum. Een ghefangen is droeuich in sijn kereker, hy is frolick, als hy verlost wurt, hy is opsettich, nyt weder in den kereker to lopen, also moet onse saick oick stain. De gefenckenis fuelt een Christen mensch, als hy sich mit ernst omkeert van groten sunden in duechden, mit Dauid, Magdalena. &c. Jtem na de bekerung, als de alde sunden weder in gedechtenis komen vnde ons bedrouen. Jtem alle dage, als de dachlicke schulden bedacht werden. Wair goeden opsat leuet, dair mach men dese fryheit mit de gheloue in Jesus bloit halen, vnde dit sal men alle dage doin, so mennichmail, als de conscienci beclaicht wurt, mit alden, off nyuwen sunden, als Paulus sacht. galat. 3. Christus helft ons fryghemaickt van fo. c.vij'. de anklacht des gesets, vnde Christus spriet. math . 11.// kompt by mijn, all ghy belaste herten. Mer nymant mach dencken, mit Jesus bloit van verdamnis fry to zijn, so lang als hy noch denckt tegen Jesus to doin, want Jesus wil in syne verloste brueders wonen, vnde hoir herten mit synen geest dryuen. joh . 14 . rom . 8 . galat. 4. Dair is groit onderscheit tusschen haestelick vallen vyt onsen gueden opsat, vnde altijt sonder gueden opsat leuen, off in quaden opsat. De sijne verdamnus, vnde dair tegen syne verlossing durch Jesus bloit in sielengront begint to smaken, sal sich ongetvvyuelt mit Jesus geest oick laten dryuen. Van de anderde fryheit. Dese fryheit, is mechtich wesen, de sundighe lusten to bedwinghen, dat onse herten van lange quade opsatten, vnde onse lichamen van groue quade wereken, fry bliuen. Hyr helpt ons Christus geest in twe manyren, hy maickt onse verstant vnde wil stereker tegen den quaden lusten. Oick maickt hy de quade lusten in ons krancker vnde weiniger. Van dese fryheit spriet Paulus. rom. 6. De sundige lusten sullen geen gewalt ouer ons hebben, want wy stain onder die gnad, dat is, onder des geesten hulp. Jtem johannes vnde petrus spreken, dat wy Christen kunnigen vnde priestern sijnt ouer die quade lusten, apoealyp . 1 • vnd . 1 . petri. 2. // Als wy spreken, dat wy dronckenheit, diuery in koipmanschafft, fo. c.vij" onreine woirden, vnde ander groue sunden, nyt kunnen laten, dat is grouwelick gelogen. Ten ersten tegen onse eigene conscienci, die ons tuiget, dat wy sulcke dingen wel sollen laten kunnen, om eens tegenwoirdighen keysers wil, de des groiffelick wol straffen an guet, an ogen, oren off handen. Ten anderden ouertuighen ons Heiden, Jueden vnde Turcken, mit horen exempelen, die allene mit natuirlicke macht, sonder hulp des hilligen geestes, sulcke verbodenc wereken laten kunnen. Ten derden is dit gelogen tegen den hillighen geest, de ongetwyuelt starek genoech is, vnde sijn hulp is ons beloift, vnde certein bereit, als wy dairom bidden, gelijck . luc. 11 . vnd math . 7 . wurt gesproken. Oick ist gotlois dencken off spreken, dat wy mit Godes predestination an sulcke sunden genodiget werden. Och wie viel grouwelicke stucken sullen ons in de sterfour tegen komen, vnde wy sullen trourich belyden moeten. O Heer, dese sunden hebben wy mit frien muetwil ghedain, quade lusten hebben ons bekoret, mer nyt gedwongen, dyne predestination hefft ons aick nyt ghenodicht, mer wy hebben ons muetwillich verdor-//uen dyne fo. c.viij angebodene gauen hebbe wy nyt willen muegelicker wijs ontfangen noch bruicken. Dit getuichnis dragen de muetwillige sunders, alle dage in hoir befleckte consciencien, als sie recht om dencken. Merck. Die hillige geest maickt onse verstant fry van vielerley bljntheyt. Jtem de memori van grote vergetenheit. Jtem hy maickt ons fry van den quaden wil de lusten to folgen. rom . 6. De derde fryheit. Hyr van is ten ersten to weten dat wy Christen fry synen, van den gantzen Juetschen tempeldienst, mit ceremonien vnd offerhanden, de in Moses derde boick stain bescreuen, want dese dingen waren figuren des tokomenden Christi, die mit syne kumpst sollen geendet wesen, als Paulus sacht. hebr .9.10. colloss . 2 . rom . 7 . galat. 5 . vnde dat concilium . actor . 15. Ten anderden is to weten, dat wy fry sijnen van Moses werlicke rechten, vnde mueghen sulcke rechten gebruicken, als wy in allen landen fynden, dair duechden mit beschermpt, vnde sunden gestraft werden, als de apostelen leren, rom .13. 1. petr. 2. Hyr is to mercken, wiewal Moses rechten goet sijnen, vnde gene sund in sich were, ergent een furstendom dair mit to regyren, nochtanfo. c.viy" nich // sol sulcks gair schedelick zijn, om der Jueden wil, die menen sollen, dat Messias kortelick sol komen, vnd hoir gefallen rjjck weder oprichten. Hierom hefft Gott dat Juetsche rijck mit allen rechten neder geworpen, vnde sal nymmer weder opgericht werden, op dat wy Christen teghen den Jueden een openbair getuichnis hebben, dat onse gecruiste Jesus de rechte Messias zy. Ene frage. Wat wart beduyt durch dat gheofferde beestenbloit ? Antwoirt. Ten ersten, dat alle menschen mit hoir sunden grouwelicke pijn verdient hebben. Ten anderden, dat Messias sol gedodet werden, vnde mit sjjn bloit ons salichmaken. esa . 53. Ten derden, dat den ghelouigen dair by die offerhanden tegenwoirdige vergiffenis ouergeleuert wurde, om des toekomenden Messias bloitz wil. Ten vierden, dat om Messias wil viel bloits sol vergoten werden. Ten vijften, dat alle gelouigen hoir sundige fleis vnde bloit moeten bedwingen vnde doden. Ten sesten, dat die Jueden mit sulcke teiken van allen Heiden sollen gesceiden zijn, om seker to weten dat Messias vyt Abrahams vnde Dauits gebloit ') were gekomen, als in den scriftuiren was beloift. Dese bedudungen fo. c.ix" sijnen oick in de besnydung begrepen. Ten seuenden, dat // die Jueden mit eigene ceremonien also sollen beladen wesen, dat sie gene Heidensche sacrificiën dachten na to folghen. leuitic.17. De vierde fryheit. Wy Christen sijnen oick fry, van allen insettingen der bisscoppen, wy sijnen nyt verbonden to gelouen, off Got to dienen, na sulcke regulen, als van pausen vnde conciliën gemaket sijnen, mer na Christus artikelen, de van apostelen vnde euangelisten sijnt bescreuen. Wy hebben macht den bisscoppen tegen to stain, dat sie ons gene nyuwe artikelen maken. Vnd als wy befynden, dat onse voruaders etlicke artikelen, mit blynde menung hebben angenomen, so hebben wy macht vnde beueel sulcs to verwerpen. Dese fryheit to gebruicken vnde behalden, is allen Christen beuolen mit desen sprueken, werdet gene menschenknechten . 1 . corinth . 7 . laet v gene spise verbyden. coloss. 2. Alle menschen leren sullen vytgerodet werden, mat. 15. Dit beueel is oick allen leken gedain. De erste tegensprekers behoren fursten vnde pastoren to sjjn, mer off dese in blyntheit blyuen wollen, so is noch allen leken (die des verstant hebben) beuolen, dair tegen to spreken. 1) In de uitgave van 1555: «geslachte". De vijfte fry heit mach zijn, dat onse sielen nu fry bliuen, van dat gedichte pauslicke fegefuyr // dair in sie vor Lutherus opstandt fo. c.ix" van papen vnde munnicken so iamerlick gequelt wurden. Merck. Alle Christen sjjnt eigene ') dienstbare personen in dese manvren. Ten ersten sijnt sie verbonden den hilligen geest in hoir conscienci to dienen, tegen alle quade lusten . rom . 8 . vnde tegen des duuels inblasen. Ten anderden sijnt sie verbonden, hoir werlicke ouericheit to dienen, vnde gehoirsam to zijn, sonder vytnemen, in allen geboden, dair mit hoir sellicheyt nyt wurt behyndert. rom .13. 1 . petr . 2. Ten derden sijnt sie schuldich allen mensehen mit liefft to dienen na Godes beueel. Dese folgende duuelsche menungen sullen alle Christen wijsseliek myden, als to menen, dat wy durch Christus genoechdoin, fry sijnen gemaickt van goeden wercken, gelijck etlicke gotlose menschen onder den euangelischen naem sich laten duncken. Jtem menen dat die Christen frygemaickt sijnt, van allen tributen, vnde anderen diensten, die onse ouericheit van ons fordert. Jtem menen dat wy fry sijnt van die hillighe schrifftuir, dat wy onse gheloue vnde leuen, nyt na die schrifftuir, mer allene na hevmelicke dromen, inblasungen, vnde ander openbarunghen, regulieren mueghen. // Ergernus. fo. o.x' Die erste ergernus is, de menschen in hoir gheloue verderuen, mit affgodige lerungen, vnd affgodige exempelen, als nu onder den paus geschiet, mit missen, mit gesloten 2) off ghedragen misbroit, mit hilligen dienst in viel manyren. Jtem mit de leer van munnickery, verdienst, betalung, feghefuyr, verbodene spysen vnde echten staet. Teghen sulcke verleiders sprickt Christus grouwelicke dreichwoirden. math . 17 . 18. Oick wurt allen leken scerp beuolen, sulcke falsche propheten to myden. math . 7. Dit beueel is bysonder oick de Christen ouericheit gedain. Hyr is seer to wonderen, dat etlicke een predicampt, allene om des buycks wil, annemen duruen, eer sie een capittel in der bibel recht verstanden hebben. Jtem dat etlicke om proffijt tegen hoir conscienci mennichmail op den predickstoel lygen duruen. Oick is hoichlick to beklagen, dat die wairheit van viel pastoren vyt frucht wurt geswegen, vnde van etlicken, om des tijtelicken leuens wil, openbair wederropen. Des gelijcks is oick seer to wonderen, dat die gemeint 1) Eigen heteekent hier: aan een ander onderworpen, lioorig, het tegenovergestelde van vry. 2) Het H. Sacrament, in het Ciborium oi in het Sacramentshuis bewaard of in den Monstrans ter aanbidding uitgesteld. nyt sorchfeldiger is, guede pastoren to sueken, vnde to halden, dair so viel in ewicheit is angelegen. Men wacht sich mit aller fo.c.x" vliticheit, nyt // mit quade munt, off koipmanschafft bedrogen to werden, vnde men is so sorgelois, of wy die wairheit off die luegen in onsen tempelen hebben, Och wat sullen wy an den gerichtstuel antwoirden. Wat onscholdt sullen dair onse fursten maken? die hoir perden vnde honden van gheschickte personen bewaret willen hebben, vnde nyt besorgen, van wat pastoren, die edele sielen, in horen landen, bewaret werden? Sie sollen de vurgemelde ergernis afstellen, vnde sie beschermen sulcs op viel orten mit fuyr vnde swert. Siet der konningen vnde propheten boecken, dat rijck van Israël is om sulcke oirsaick omgeworpen, vnde viel kunningen sijnen mit horen kynderen van landt vnde kroin berouet, des gelijcks kan oick nu wederfaren, vnde schijnt vor handen to zijn, Got wil ons all bewaren. &c. Onder dese erste ergernus sijnt oick de blynde menungen der armen wederdoper to tellen, de sie in etlicken artikelen hebben. De twede ergernis. Dese erghernis, is onsen neesten mit quaden woirden off wercken een oirsaick gheuen to sundighen, ghelijck de knunnicken vnde papen mit hoir openbair houryren vnde beestelicke drincken, dat fo. c.xi'. ghemene volck stolt gema-/'/ket hebben, des ghelijcks to doin, denckende, wer dit so grote sund, onse heren sollen des laten. Aldus ergeren die alders hoir kinder in viel manyren, vnde de pastoren hoir gemeint, mit suypen, houerdicheit, vnde anderen sunden, vnde dit geschiet oick van sulcke pastoren, die euangelis ghenant zijn willen. Men fyndt (Gott betert) viel menschen onder den euanghelischen namen, die so gantz fleischlick leuen, dat papisten vnde wederdoper des haluen die leer ongotlick achten, vnde aldus gifft men den enen oirsaick in papistery to bliuen, den andei-en in wederdopery to fallen, wat sullen wy Christus antwoirden? dat wy sijn edele wairheit, mit onse befleckte leuen, so schantlick onteret hebben? Yor alles sollen sich doch die predicanten mit so grouwelicke ergernus nyt beflecken, welcken bysonder is beuolen, mit allen duechden voir den menschen to schijnen, vnde onstraflicke vorbelden des gemenen volcks to wesen. math . 5. 1. petr . 5. 1 . tim. De tegen sijn predick leeft, acht sijn eigen leer luegenhafftieh. Een ander duet des gelijck. De derde ergernis. De derde ergernis is, die fryheit in daghen vnde spysen, op fo. c.xi'. onbequame tijt gebruicken, // by menschen die noch in dese saick onuerstendich vnde onbericht zyn, men sal sullicke fryheyt den luyden vorhin mit Godes woirt bekant maken, eer \vy sie bruicken, als Paulus leret. rom . 14. Ergeren, is hyr oirsaick geuen, dat die goede leer in anderen artikelen ongotlick wurt gheacht vnde verlaten, off dat tegen die conseienci wurt gegheten. Mer by den hartneckigen, die lange tyt gehoirt hebben '), vnd nyt leren willen, mach men dese fryheyt well gebruicken, ongheacht, wie sie gheergert werden. De vierde. Dese ergernus is, als scribenten off predicanten twyuelhafftige donckere manyren van spreken gebruicken, die so bald op quaden als gueden sin passen, als dese sprueken. De geloue maket ons allene from. De wercken helpen ons nyt. De frye wil is gar nyt, vnde der glycken. Als sullicke sprueken bloot vnde onbeduyt gebruickt werden, so komen dese ergernissen. Die vianden der werheyt werden fuyriger in horen hait, vnde hebben meer oirsaken to ropen, dat de leer ongotlick is. Oick werden viel menschen also gheorsaket, sunden vnde duechden weynich to achten, vnde fryer in quaden leuen to blyuen. Jtem die lesers vnd anhorers zynt mit sullicken // sprueken behyndert, dat sie die menongen nyt bald be- fo.c.xij'. grypen muegen. Philippus Melanchthon is bysonder vlitich, in klare manyren van spreken, siet syne locos communes vnd ander serifften. Dit klare onergerlicke spreken, sollen alle pastoren, in horen sermonen nafolgen. De vyffte ergernis. Dit ergeren, is in euangelischen saken mit sullicke manyr scryuen oder spreken op onse tegenpart, dat viel woirden, meer vyt fleysselicken torn vnd eergyricheyt, dan vyt euangelischen geest, schynen to komen. Certein, dat tornige kyuen vnde sclielden tusschen den euangelischen ouer des heren edele auentmal, is by vielen menschen oick in frembden nationen seer ergerlick gewesen. Desgelycks viel ky ff boeken, die meestelick tot beschermung eygener eeren synt geschreuen, mit onnodigen scheltwoirden. Oick werden etlicke predicanten vnde superintendenten onder den euangelischen naeni befonden, de sich mit siede, siluer, vnde golt, also houerdich vor menschelicken ogen zyren, als Pausselicke knunnicken vnde ander affgodige papen vorhin gedain hebben. Hier mit werden viel simpele papisten vnde andere secten gheoirsaket, die leer ongottelick // oder suspect to achten. Dit is oick fo. c.xij". to beklagen. 1) NI. de verkondiging van Gods woord. De seste ergernis. Als die warheyt tegen gewoinlicke affgodery gepredickt wurt, gelyck nu tegen de Mis, omgedragen off besloten broit, beldendienst, item wanneer sullicke affgodery mit openbar exempelen geschuwet, vnde versmaet wurt1). Hyr ouer werden etlicke fursten, viel papen vnd ander menschen erger, dan sie vorhin waren. De papen werden gemeenlick tornich, darom dat sullick eer vnde prophyt, als sie van der affgodery plegen to hebben, mit der warheyt wurt omgeworpen. Besiet de bibel van den iuetsehen priesteren, by der propheten tyden, vnde denckt dan op onse pausselicke papen. I)e fursten werden van den papen verleyt vnd in affgodery gehalden. Etlicke fruchten dat ongehoirsamheyt vnd oproir vyt predicken mucht komen, vnde sie hoir ryck verlysen. Oick zynen etlicke epicurissche raetzheren, die achten, nutter to wesen, dat de warheyt in vielen artikelen mit freden ongeopenbairt blyue, dan sie mit twedrechticheyt gepredickt werde. ITyr tegen is to weten, dat men die warheit recht sal predicken, ongheacht, wat ergernis oder twedrechticheit dar na folgen muege, also hebben de prophefo. c.xiij'. ten, Christus apostelen // vnd martyren gedain. Jtem Christus hefft sullicks beuolen, prediket myn euangeli allen creaturen, math . 10. Jtem die apostelen spreken, men moet Got gehorsamer zyn, dan fursten off bischopen. actorum . 5. Christus prophetiert. math . 10 , dat grote twedrechticheit sal opstain, war syn woirt gepredickt wurt. Jck bin nyt gekomen, vrede op erden to senden, mer dat swert, item den mensch tegen svnen vader to verwecken. An sullicke ergernis vnd twedracht, blyuen goede predicanten onschuldich, alle scholt steet by den quaden menschen, die Godes gepredickte wairheyt ongehorsam zynen, vnd verfolgen, als vormals die Juedische papen deden, vnd nu die pausselicken mit horen princen doin. Christus wart selues vur een oprurer vnde meutmaker an Pilatus beklaget. luc . 23 . des gelvcks Paulus actorum. 16 . 17 .24. De predicanten behoren sich to beflyten, dat die warheyt mit bequeme fruntlicke manyren gemelt werde. Van heffticheyt. Jn prediken vnd scriuen sal men op christus vnde syn apostelen mercken. Die hartneckige falsche propheten werden hart angesproken, mer dat simpele bedrogen volck wurt seer liefflick vermaent. Christus heet de bloidurstige iueden duuelskinder. // 1) De schrijver doelt bijv. op overheidspersonen, die weigeren in de processie achter het H. Sacrament te gaan en op anderen, die bij eene processie geen eerbied voor het H. Sacrament betoonen. Zie Ur. Ris Lambers, De kerkhervorming op de Veluwe, blz. 94, 107, 135. Dyuen vnde morderen. joh . 10. Doitslagher vnde serpentenkyn- fo.c.xiij". der. math . 23. Des gelijcks baptista. math . 3 . vnde stephanus. actorum . 7. Paulus noemt syne teghenstender duuels diener . rom . 16. 2 . corinth . 11 . vnde duuels kynder actorum . 13 . honden vnde misdeder. philipp . 3. De engel heet de Jueden des duuels schole. apocal. 2. Jtem siet oick, wie hefftick die propheten spreken tegen den fiatiden der wairheit, vnde andere moetwillige sunders. esai. 1 . amos . 4 . vnde 8 . Mich . vnde Sophony . 3. &c. Als men dese hefftige woirden gebruickt, suleks moet wijsselick vnde gotfruchtich ghescheen, init bequeme manyren, op gheleghene plaitzen vnde tyden, anders sal meer gebroken, dan ghetyminert werden. Hyr synen nu twe dingen bysonder nodich. Ten ersten, dat wy in onse conscienci een goet getuichnis fuelen, dat onse hefftige woirden vyt gueden gront komen, nemelick vyt reyne liefft an Gott vnde menschen, vnde nyt vyt eigenen torn off hait op onse viandcn die ons vertornt hebben. Ten anderden is nodich, so bequemlick die woirden to fuegen, dat suleks oick van den volck verstanden werde. Certein dat etlick in allen sermonen ouer paus, munnicken, vnde wederdoper, so // lichtuerdich ropen, is nyt to fo. c.xiiijr prysen Oick wanneer dat bcfleckte leuen der menschen is to straffen, dan sal men nyt ontsinnich kyuen, als tornige frauwen op de merckt doin, mer men sal die consciencien mit Godes woirt in den gront antaston, vnde also fuechlick van Godes wegen spreken, dat de luyde selues Godes torn niereken, vnde verstain, dat onse woirden vyt sulcken gront komen, als vorghesacht is, vnde nyt vyt fleisselicken verstoirden sinnen. Mer als onse sunden mit plompen onbequemen manyren gestrafft werden, so laet ons nyt tornich zijn, op de ongeschicte vermaners, mer op onse ongeschickte sunden, vnd op den duuel de ons hefft bedrogen, mer alle groue sunders sijnen mit dit gebreck behangen, als sie by horen misdedigen naem plomp genoimpt werden, dan willen sie tornich zijn, nemet een exempel van dyuen, gyrigen, houren vnde ander. Van den echten staet. DEsen staet is van Gott in den Paradijs geordeniert, vnd den menschen beuolen. genes . 1. Des gelijcks van Christus . math . 19 . vnde van den hilligen geest. 1 . corinth . 7. Ily is geeret vnde gehilliget mit Christus tegenwoirdicheit vnde erste mirakel, joh . 2. Jtem Christus wol den naem des // echten staets van syne moeder fo. c.xiiij' oick gedragen hebben, luc . vnde math.1. Alle hilligon des alden testaments, vnd de meeste part in den nyuwen testament, zynt in desen staet gestanden. Paulus wil bischoppen vnde pastoren in desen IV. 16 staet hebben. 1 timoth . 3 . tit. 3. Christus sprickt dat die echte personen van Got by een gefueget werden, math. 19. Item de engelen leyden de luyd in in desen staet, siet genes . 24 . vnde Tobias boeck. Hyr vyt mach des staets hilliclieit geinerct zyn. "Warom is desen staet geordenyrt vnde beuolen ? Antwoirt. Ten ersten, op dat alle menschen durch sullicken middel sollen gescapen werden, de kynder Godes vnde erffgenamen des hemels zyn sollen. Ten anderden, op dat de verdamlicke hourery mit sullicken middel sol geschuwet werden, de anders mit des herten opsat, of niit des lichams werck, bald kan gescheen als die fruchtbare natuir sich beweget. 1 corinth . 7. Den echten staet is een gotlick remedi tegen beyderley hourery, tegen des lichams werck, vnde tegen des herten opsat. math. 5. Jtem tegen mennicherley sodomitery, die den klosterpersonen bekant mach wesen. Deser oirsaken haluen is desen staet viel menschen nodich '), al ist, dat sie nyt mit kynder van Got versihen fo. c.xv. werden, of dat // die frauwen ouer hoir fruchtbare iaren zynen gekomen. Ten derden, is desen staet ene figuir des geestelicken echten staets tusschen Christus vnd onse gelouige sielen, in desen manyren. Christus verdienst vnde salicheyt synt ons gemeen, gelyek een ryck brudegom syne arme bruyt alle gueder gemeen maket. Wederom sollen onse sielen mit geloue vnde liefft allene an Christus hangen, gelyek ene frome houssfraw, allene by horen echten man blyuet. Aldus noimpt sich Christus mennichmal een brudegom onser sielen. math. 22. vnd 25. Jtem Paulus sacht dat hy enen hylick hefft gemaickt tusschen Christus vnde de Corinthier . 2 . corinth . 11. Desen hylick tusschen Christus vnd onse siel wurt van Salomon bescreuen in canticis, item van Paulo ephes. 5. Den echten staet blyfft altyt sullicken figuyr, des geestelicken hylicks, tussen Christus vnd onse siel so lang als de personen by een blyuen, al ist, dat gene lyues frucht, noch ynich naturenwerek meer kan folgen. Dese edele figuir is den echten personen vnd allen menschen trostelick to bedencken, den gelouen dar mit to steroken. Mer om deser figuren wil darf nymant hylicken, wanneer de bekorende natuyr geen noot maket, want dese figuyr mach euen wal van den ongehylickten bedacht werden. // fo. c.xv'. De syne fruchtbare natuir fuelet, vnde nyt gotlick bedwingen kan, aal desen staet anfangen, mit gotfruchtige menong, durch sullicken middel, des lichams vnd opsats hourery to myden als beuolen is. 1 corinth. 7. Men sal Got beuelen ') kinder to geuen, 1) Is het huwelyk voor vele menschen noodig. 2) Gode aanbevelen, Hetn overlaten. off ons kindorlois to laten, na synen gerechten wil. Als men om kinder biddet, so sal inen 0111 salige kinder bidden, vnde lieuer sonder kinder steruen, dan ouer onsaligen, vader off moder wesen. Werden kinder gegeuen, so sal men Got dancken, wunschen, vnde bidden, dat sie in gelouen vnd anderen duechden opwassen, vnde mit Christus geest int ewige leuen gedreuen werden, vnd Godes fruehtl) van ionges op dar in planten na allen vermuegen. De mannen behoren lioir frauwen van herten lieff to hebben, vnde die frauwen behoren hoir mannen mit demuedige liefft gehoirsam to zyn. ephes. 5. Item lieffelick mit den andern in duechden wanderen, dat hoir leuen, den iongen kinderen ene Christen schoil mach wesen, menuichmal angemerkt, dat sie van Got in desen staet vergadert zynen. niath . 19. Die alderen behoren sorchfeldich to zyn, vur hoir hylickbare kinder, vnde bidden dat sie Got mit kuisheyt wil begauen, off in den echten staet stuyren, item muegelick arbeyden, dat sie // gotlick gehylickt werden. Sirach sprickt cap. 7 . fo. c.xvj'. berade dyne dochter, so hebbestu een grot werc gedain. De kinder behoren desen staet nyt an to nemen, sonder raet vnde wil der alderen, want hem is geboden, vader vnd moder to eren. exod . 20. Wanneer sie die alders genugsam vermaint hebben, vnd ongeholpen blyuen, vnde kunnen nyt langer gotlick sonder echten staet leuen, dan muegen sie tegen der alderen wil hylieken, na de regel. actor . 5 . men moet Got gehorsainer zyn, dan den alderen, item. math . 10. Desen staet behoirt men openbar by eerlicken getuigen an to fangen, vnde nyt lichtferdich in heymelicken winckelen, men moet doch openbair dair in leuen. Oick beweget de duuel viel boeuen, dat sie heymelieke trow versaken. Ilyr beneuen doet men den alderen onrecht, als gesacht is. Het is grouwelick, gegeuen trow opsettich versaken, sic stain onder gewisse verdamnis, so lang sullicken opsat duyrt. Den ersten misbruick des echten staets is, brudegom vnd bruyt sueken off nemen, allene om ryekdom, schoinheyt, edelheyt, wallust, sonder gotfruclitich bedencken op Godes beueel. Dit is nu een gemeen misbruick, guede luyd werden dicwyl versmaet, oin hoir armuet, vnde quade personen werden / genomen, 0111 hoir ryekdom. Dit is mit ene sundige fo. c.xvj'. menung vergaderen. Den anderdon misbruick is, desen staet anf'angen, mit sullicken gasteryen, dair nyt dan grouwelieke simden gesien vnde gehoirt werden, als dronckenheyt, houerdicheyt, onreine idele woirden narrenwerek mit onkuys dantssen vnd singen, houryren, oick bywylen fechten vnde doitslaiii. Men mach wel enen frolicken daeh mit den frunden balden, als 1) De vreeze Gods. oick de hillige vader gkedain hebben. Siet. genes. 29 . van Jacobs brulofft. Judic . 14 . van Samson, Tobi. 8 . Joh . 2 . van der brullefft dar Christus init syne moder vnde discipulen was. Mer sullicken wesen als nu gewoinlick is, kan in gener manyr ontschuldicht werden. Wat idelheyt gebruickt men oick onder den Paussdom, by de inleidong in der kercken'), men lacht, men roypt, vnde stryet mit fuysten als wilde menschen. Dit anfangen iuit sund vnd aller idelheyt, is bywylen een orsaick dat desen staet tusschen etlicke personen so quellick gelucket. Den derden misbruick is, onfruntlick mit den anderen leuen, kyuen, vechten, die echt breken, vnde die kinder mit quaden exempelen tot allen suilden beoirsaken. fol. c.xvijr. Ten vierden, kan die echt oick seer misbruickt // werden, mit onreyne onkuyssheyt, als in dat naturenwerck gar nyt dan fleysselicke wallust wurt bedacht, vnde anders mishandelt, sonder schaempt vor Godes, vnde der Engelen ogen. Die predicanten sollen hoir gemeint dat rechte saligo leuen in desen staet mennichmail vorhalden, vnd den onsaligen misbruick (die oueral gemeen is) mit ernst straffen. Van ene frauwe. Twe off meer frauvven op ener tyt to hebben, is den hilligeu vaderen des alden ïestaments toe gelaten, mer nyt vur ongestratfelick gheapprobiert, na etlicker menong. Dit mach men mercken, dat sie mit desen frauwen seer gestoret zynen, als Abraham mit Sara vnde Agar, Jacob mit Lia vnde Hachell, Samuels vader mit Anna vnde Phenenna, Salomon is mit viel frauwen gar vyt syne wysheyt gefallen. Christus sprickt math. 19. dat twe eyn fleys onder den nieuwen testament sullen zyn dat is, de man sal op ener tyt ene leuendighe fraw hebben, gelyck Adam ene Eua van (iott hefft ontfangen, genes. 2. Des gelycks gebydet de hillige geest, dat iderman ene leuendige frauwe sal hebben, vnde macli een ander nemen als dese is gestoruen. 1 . Corinth . 7 . rom .7. // fol. c.xvij'. De apostelen hebben Christus beueel van ene fraw geprcdickt, vnde genen Christen geoirlofft, twe frauwen to nemen na hoir doip, mer sie hebben etlicke Christen to gelaten twe frauwen na hoir doip to behalden (als ick meen) vnde dit is by sulcke oirsaick geschiet. By der apostelen tyden, was Heiden vnde Jueden gewoinlick, twe frauwen to hebben, die wollen. De nu twe frauwen hadden, eer sie bekeret vnde ghedoipt worden, mochten sie na hoir doip behalden, so lang sie leueden, vnd hyr mede most dese gewoinheit gheendet zijn. Paulus wol nyt to laten, dat dese mannen bisschoppen of predi- 1) lJe feestelijke huwelijksinzegening ^beneilictio nuptiarum). canten wurden, dwijl beyde frauwen noch leueden, dairom sprickt hy, een bisschop zy ener frauwen man. 1 . timoth . 3. (als ick meen) Doch wurt den pastoren die hourery oick mit desen sprueck hoichlick verboden. De graden vor Moses wet: Abraham nam sijn broders dochter in de echt. Dese grad is folgents verboden, leuit . 18. Esau nam sijn oem Jsmahels dochter. genes . 28. Jacob nam sijn oem Labans dochteren. gen . 29. De graden onder de wet: De kunning Roboam nam sijn oem Absolons dochter . 3 regtim . 14 . vnde noch sijn ander oems // dochteren. 2 . paralipom . 5. Den iongen fo. c.xviij'. Tobias wart van Gott beuolen, sijn oems dochter in de echt to nemen, vnde wart van den engel dair to geleit, vnde Tobie . 7 . steet, dat desen hylick, na de wet also behoirde to gescheen. Oick is seer gheloiflick, dat Joseph vnde Maria tweer broder kynder waren, Joseph vyt Jacob, vnd Maria vyt Heli gheboren. Onder den nyuwen testament. De apostelen vnd euangelisten hebben ons nyt bescreuen van verboden off onuerboden graden, wair vyt to mereken is, dat de Christen in leuitico cap . 18 . vnd . 20 . vnd in gueden keyserlicken rechten, besihen sullen, wat graden ons geoirlofft off verboden zijnen, vnd hyr vyt is ferner to mereken, dat broder vnde suster kyndern gotlick an den anderen hijlicken muegen, vnde dat die t'ursten, off ander personen, die sulcks doin, van den almechtigen Gott selues, vnde nyt van den onmechtigen paus, oirloff hebben. Doch sal men oick in dese saick acht hebben op die gewoinheit, vnde grote ergernis in muegelicke manyren myden. Van verboden vnde onuerboden graden, siet Brentium vnd ander doctoren ouer. leuit. 18 . 20 . vnde Philip Melancht. De coniugio . vnde Augustin . de Ciuitate . dei lib . 15 . cap . 16. // De paus hefft ons de gheorloiffde graden verboden, vnde doch fo. c.xviij'. om geit toe gelaten, tegen sijn verbot to hylicken. Dit sijnen twe ongotlicke stucken. Van de scheidung der eeluiden. Besiet de alde vnde nyuwe doctoren, ouer math .5.19. mare. 10 . 1 . corinth. 7. Du sallest versceidene menungen vynden. Dit sijnen sie eens, dat de onschuldige persoin, de openbare ebrekende persoin, mach verlaten. Jtem dat seer wel ghedain is, in sulcken fal om Godes wil vergeuen, vnde sich nyt scheyden. Jtem als sceydung gheschiet, dat sulcks behoirt to ghescheen openbair voir de ouericheit vnde guede ghetuighen. Jtem dat de schuldighe part nyt weder mach hylicken, so lang de onschuldige leuet. Mer hyr wurt getwist, doctor Lutherus vnde de Sassensche kercken, achten, dat die onschuldighe personen weder hylieken muegen, als oick to mercken is vyt Christus woirden , math . 19. Hyr teghen sprickt de paus vnde viel ander, dat sie nyt hylieken mueghen. Oick wurt hyr om ghetwist, off men sich oick mach scheyden, om ander oirsaken, dan om ouerspul. Fraghe. fo.c.xix'. Off ene schuldige mit recht verlatene per-//soin mit rechte bekerung oetmuedich bede, wederom versoint vnde anghenomen to zijn, vnde nyt verhoirt wurde, als nu dese persoin de gaue nyt hefft, sich to onthalden, wat sal men hyr doin ? Jst beter weder to hylieken? off in hourery oder Sodomitcry to leuen? Antwoirt. Wer by den Christen ene ghewointe de schuldighen to doden, als sie openbair befonden vnde beklaghet werden, ghelijck by den Jueden was, dan weren viel donckere fragen onnodich. Merck. Den mannen wurt scherp beuolen, hoir frouwen lieff to hebben, als hoir eighen lichamen, vnde altjjt mit hoir frauwen seer fruntlick omgain. Nymmer bitter off hart teghen hoir wesen. Den frauwen wurt oick scherp beuolen, hoir mannen ghehoirsaim to zijn, als hore geset^e housheren. Jtom to gedencken, dat hoir gheboden is, onder des mans herschappy oetmuedich to bliuen, vnde verboden, sich bouen den man to verheuen. Jtem dat Adam eerst gescapen, vnd Eua erst gefallen is, siet ephes . 5 . coloss . 3. 1 . timoth . 2 . genes . 3 . deuteronom . 22. Nochtans sijnt die mannen oick schuldich hoir frauwen to folgen, dair sie recht hebben, bysonder als sie in geloues saken groter kennis van Gott ontfanghen hebben. // fo.c.xix'. Yan de echt der bisschoppen. Ghene ionghe menschen, papen off leken, mannen off frouwen, kunnen Gott belouen, dat sie hillich ongehylickt willen leuen, bysonder die nu fuelen, dat hoir natuir tot hylieken is gheneicht. Ten ersten. Want nymant kan sich selues, ?nit salighe middelen, tot desen staet bequaim maken, ghelijck nymant syne angeborne onfruchtbarheit selues fruchtbair kan maken, off syne kranckheit in gesontheit wenden. Ten anderden, want nymant kan weten, off (iott sulcke macht hem wil geuen. Dat Got sulcke macht nyt allen menschen wil gheuen, die hyrom bidden, arbeiden, vnde kuisheit louen, dat mach aldus verstanden werden. Ten ersten, want gene propheten noch apostelen leren ons, dat die kuysheit mit sullicken middel mach ontfangen werden. Certein, Paulus had guede oirsaick ghehadt, ons desen wech to wysen, dair hy van iofferen, weduwen vnde echte personen handelt. 1 . corinth . 7. 1 . timoth . 5. Hyr sol hy gesaclit hebben. Laet die weduen vnde iofferen kuisheit louen, vnde dairom bidden, dan sullen sie die gaue hebben. Mor hy sprickt recht dair teghen, nemelick aldus. Jck wil die ionge weduwen gehylickt hebben, men sal gene // wedue annemen die ionger is dan tsestich iaren. f°• c-xx • Ten anderden, leret ons Paulus openbair, dat Gott jderman syne gaue hefft togedeilt, den enen bequaim to zijn in den echten staet, den anderen in den iofferenstaet. Nyt als wy willen, mer als Gott wil. 1 . corinth. 7. Ten derden, De hillige gheest gebiet allen mannen vnde frouwen to hylieken, de sich nyt onthalden kunnen, dat is, als hoir fleis dachlick bekoirt vnde beflect wurt, mit ouerflodige natuir, vnde hoir herten sijnen dachlick bekoirt vnde befleckt mit lust vnd begeert, of schoin dat werek mit mannen of frouwen lichamelick nyt geschiet, siet. 1 . corinth . 7 seer klairlich. Hyr maket de hillige geest geen onderscheit, tusschen papen off leken, vnde die lofftenis off onlofftenis gedain hebben. Ten vierden, mit sulcken brant an fleis vnde hertenlust lang stryden, vnde de gheordenierde medecin des echten staets nyt willen gebruicken, sulcks mishaget den hilligen gheest, de sprickt, het is beter hylieken dan bernen, tegen Hieronymus vnde etlick ander, die mit blynde menung spreken, dat Gott mit sulcken brantlyden ghedienet werde, mer het is Got hoichlic bekoren '). Benedictus sueket medecin in netelenkrout, Bernardus in kalt water. Franciscus in kalde // sneballen, mer de hillige gheest heet fo.c.xx'. ons in den echten staet medecijn sueken, tegen houryren vnde sodomitvren. Frage. Wanneer sal men arbeiden vnde certein betrouwen, dat die gaue, sich to onthalden muegen, ghewissehek sal komen, al ist, dat sie ene wijl wurt vertogen *)? Antwoirt. Als ie frow off de man durch kranckheit onbequaim wurt, vnde lang yuet. Jtem als die frow swanger is, vnd bysonder als sie maentsuchtich is. leuitic . 15 . 18. Wair Gott selues sijn remedium hin nimpt, dair sal hy weder genad verlenen, sich to onthalden, vnde hyr g( t vasten, waken, arbevden. Mer die den echten staet versweren ), vnde nyt bruicken willen, sullen nyt begauet werden. Oic sa Got den fromen echten luiden genad verlenigen, die by redelickc oirsaken, etlicke tijt van den anderen zijnen, als den koipluyden mennichmail geschiet. Doch doin sie periculois vui sich, \ n c Mir hoir frauwen, de lange tyden, sonder grote noot vyt blvuen, als viel onreyne exempelen betuigen, vnde oick laulus vermane 1 . corinth . 7. . Alle ionge soinen vnde dochteren sullen om dese gaue bidden vnd arbeiden, bis dat sie in den echten staet beholpen werden, bysonder klercken vnde studenten. Doch behoren de alderen //vur fo.c.xxt'. 1) In de uitgave van 1555 : vertoornen. i) Uitgesteld. 3) Afzweren. hoir kynder muegelicke sorge to draghen, dat sie njt in grote sund vnde schandt fallen. Merckt dese gelegentheyt. Etlickc sijnen gantz onbequaim in den echten staet, vnd dese doin nyt wijsselick noch gotlick, als sie hylicken. Etlicke sijnen gantz onbequaim, sonder echten staet rein to leuen, vnde dese doin seer ongotlick, als sie ongehylickt bliuen. Etlicke sijnen een tjjtlang in enen middelstandt dat sie ongehylickt redelick leuen kunnen, als sie quade oirsaken vlitich myden. Dese gaue sol men wairnemen vnde bruicken, bysonder als wy predicanten zijnt. Bistu seer bekoret, vnde begerest die gaue, gotlick ongehylickt to leuen, besuecket een tjjt lang, mit bidden vnde arbeiden, wat Gott wil geuen, fyndestu hulp, dancket Gott, vnde nempt de gaue wair, bliuestu euen seer bekoret, so dencke, dat die 4) geboden zy to hylicken, om hourery to myden. 1. corinth . 7. De nu begauet sijnen, blyuen onghewis, off sie de gaue behaldcn sullen, gelijck sie nyt weten van hoir tokomende krancheit off gesontheit. Etlick hebben de gaue in horen ionghen iaren, vnde folgents nyt, als de patriarchen Jsaac, Jacob, Joseph. &c. Etlick hebben sie nyt in der ioncheit, vnde kryghen sie in den manlicken iaren, als Augustinus. // fo.c.xxi'. Jn de meeste part van Paulus epistolen, vnde in Petrus brief, stain vermanungen an allen principalen staten, aldern, kynderen, echte mannen vnde frouwen, heren, knechten, pastoren. Mer ghene vermanung an de jonfferen, vytgenomen . 1 . corinth . 7. Dair by to mercken is, dat desen staet seer weinich personen muegelick zy, de bysonder dair to begauet zijnen, math . 19. Nu wilt oick dese folgende reden anmercken. Genen patriarchen off propheten is geboden off geraden, ongehylickt to bliuen, wie wal sie mennichmail mit Gott, vnde mit den engelen spraken, vnde sol desen staet nyt hillich genoich zijn vur onse papen, de init beelden vnde misbroit spreken 2) ? Alle priesteren des alden testaments hebben in desen staet eerlick gheleuet, vnde die apostelen hebben hoir frouwen behalden, vnde mit omgefuert. 1 . corinth. 9. De hillighe gheest gebydet, dat men sulcke mannen bisschoppen vnde pastoren sal maken, de by horen frouwen eerlick in den echten staet leuen, siet 1 . timoth . 3 . vnde . titi. 1. Oick sprickt de hillige gheest openbair, dat sie sulcks van den duuel leren, die den pastoren des nyuwen testaments die echte frouwen verbyden. 1 . timoth .4. Jn dat derde capittel sprickt // fn. c.xxijr. hy seer ernstelick, dat sie echte frauwen hebben sullen, vnd int vierde capittel prophetyert hy, dat des duuels discipulen in toko- 1) Lees: di(u). 2) De schrijver doelt op de aanbidding van het H. Sacrament. DER LEKEN WECHWYSER. monden tyden sulcks verbyden sullen. Hierom ist gantz ongotlick, ymant mit pausselicke manyren to nodigen, den echten stact to versweren, off ymant om des gedanen edes wil, dair van halden, off weder van sijn huisfraw gewaldieh scheiden. Ongotlicke lofften sal men breken, vnde den echten stact annemen, om hourery off Sodomitery to myden, als de hillige geest hefft beuolen. 1 . corinth . 7. Dit is oick Cyprianus menung epistol.11. Van den alden bisschoppen. Tiet is wair, dat viel alde bisschoppen van den quaden geest bedroghen zijnen, to menen, dat men den bisschoppen vnde pastoren do echte frauwen sol verbyden. Jtem dat men die echt sol vcrlouen '), vnde sulcke lofftenis halden, als men vynden mach m horen conciliën, dair die echt bywylen gantz, bywylen halff den priesteren wurt verboden. Besiet dat Concilium nicenum, gehaldcn anno omtrynt. ccc . xxiiij . dar Paphnutius tegen allen bisschoppen steet. vide Tripart. Anno omtrint. cccc . xxx . wart ongotlick besloten in Concilie Carthagin . 2. Jtem in concilio Toletan . 1. sub // Cesare fo.c.xxv,. llonorio ct in concilio Chalccdoncns. Anchyrit&n. ct dist. —8 ). Desen onuerstant fyndt men des gelycks in horen boeken ouer. 1 . timoth . 3 . vnd in viel ander plaitzen. Anno omtrynt. cccccc . geboit de romsche bischop Grego. magnus dat men de pastoren in Sicilia van horen echten frauwen sol scheyden, lib. 3 . epist. ad catanensen, dit was een gottlois stuck. Merckt dese oirsaken. Jn den ersten ccc. iaren, do men onder den heyden dachlick most lyden off lyden verwachten, is gedacht, dat een mensch sonder frauw vnd kynder, viel geruster zy to lyden, off op ander plaitzen to wyken, gelyck oick Paulus sacht, dat het in sullicken val gemeckelick zy, ongehylickt to blyuen, hefft men de gaue. 1 . corinth . 7. Oick hefft men mit wonder angesien, dat etlicke eremiten mit hilligen schyn in den wustenyen ongehylickt leueden. De bisschoppen hebben gerekent, wie viel guets dar vyt sol folgen, als de pastoren ongehylickt bleuen, mer nyt wysselick bedacht, dat sullicke gaue nyt iderman zy gegheuen, oick nyt gerekent, wat grouwelicke sunden vyt dat ongehylickte leuen muchten komen. Etlicke biscoppen hebben de gaue gehat, vnde gemeent, dat iderman also begauet mocht werden, item dat gotlick vnde muegehek zy, de lofftenis to haldcn. Mit de-//se oirsaken zynen die alde doe- fo. c.xxtij toren beweget, by wylen onwyssliek, onbillick, ia gantz ongotlick, van den echten staet to spreken, bysonder als sic hem gelycken by den ongehylickten staet. Dit mereket by na in allen Oreken vnde Latynen, bysonder in Hieronymo tegen Jouinianum, dar hy 2) Distinctio 28. van liet Decretum van Gratianus. gantz onbehoirlicke woirden bruickt, als oick etlicke Canones doin. Summa. Etlickc kotter hebben den echten staet gantz quaet gherekent als Marcion, Saturninus, Tatianus, vnd ander, siet Euseb. lib . 4 . eap. 29. Die eremiten vnd viel bischoppen hebben hem halff guet gerekent, als gemelt is. Tertullianus mit synen Montano, acbt ongotlick to zyn, dat oiek de leken andermal hylicken. Mochten die alde doctoren weder opstain, vnde sien wat vyt hoir scrytien follicht, sie sollen ongetwyuelt, anders spreken. Oick zynt viel biscoppen van Gott opgeweckt, de den echten staet hoichlick gheeret hebben, vnd beschermpt, dat men den pastoren vnde dieneren die echte frauwen sol laten, als Dionysi corinthius. lib . 4 . Eusebii. cap . 23. Polycrates episcopus ephesinus . lib . 5 . ca . 24. Paphnutius contra eoncilium nicenum tripartit. lib. 2. ca. 14. Anno omtrynt. cccc . hebben Jouinianus vnd vigilantius, vur den echten staet gestreden, tegen Hieronymum, Augustin. vnd andern. / fo. c.xxiij". Anno omtrynt negenhondert vnd . xxxv . stondt Tlulrichus bischop van Ausspurg tegen Paus Nicolauin, vide queso eius epistolain. Durch sullicke mannen ist altyt behyndert, dat die mandaten der Conciliën, nyt angenomen zyn, vnd aldus hebben de pastoren in de Grekische christenheyt, gemeenlick den echten staet bebalden van der apostelen tyden bis nu. Des gelycks oick in franckryck vnde duytschlandt, bis int iar m . lxxiiij. do hefft paus Gregorius . 7 . den papen hoir echte frauwen benomen, vnde ingeset dat geen priester sol gewyet werden, sonder lofftenus nymmer echte fraw to nemen. De papen hebben seer vur den echten staet gestreden, die scriffturen geallegiert. math . 19. 1 corinth . 7 . tit. 1. 1 tiinath .3.4. vnde den paus enen antichrist openbair gescholden, vnd is allenthaluen groit oproir des haluen gewesen, siet Nauclerum ') vnd ander chronyckseryuer, de desen handel vyt Alberto krantz anteykenen. 1) Van de omvangrijke kroniek van Nauclerus bestaat meer dan ééne gedrukte uitgave. Met een vervolg (1501—1514) van Nieol. Basellius verscheen zij te Tübingen in 1516: Memorabilivm onmin aetatis et omnivm gentivm chroniri commentarii a loanne Navclero I. V. Doctore Tubing. Praeposito, Compleuit opus F. Nicolav* Hasellivs Hirsaugiensis. [Aan het einde, onder fol. cccxvnr:] Im- pressum ïubiugae Anno M.D.XVI, in fol. Over het verzet in Duitschland tegen de maatregelen van Gregorius VII ten opzichte van het priesterhuwelijk wordt gehandeld op fol. 160. (Ken exemplaar van dit werk is mij ter leen verstrekt uit de provinciale bibliotheek van Zeeland). Waarschijnlijk gebruikte Joannes Anastasius eene uitgave met nieuw vervolg (1515—1540): />. lohannia Navcleri praeposUi Tvhingen. Chronica, Cum Auclario Nicolai liaselij Et Appendiee noua, Coloniae M.D.XLIII1, in fol. De bedoelde plaats komt hier voor op fol. 707. Zij is gelijkluidend met die in de vorige editie. (Een exemplaar is mij geleend uit de universiteitsbibliotheek te Amsterdam). 2) Bedoeld is waarschijnlijk zijne Metropolis. Het werk bestond lang slechts in handschrift. (De schr. stierf in 1517). Het verscheen in druk in 1548. De Dit is nu anno . liiij . euen . cccc . lxxx . iair verleden. Binnen . xxxx . off.l.iaren na dese berouing van echten frauwen, zynt de papen geineenlick in allen schandcn gefallen, mit houren, manswyuen, angeborne nichten, vnde oick grouwelicke sodomitery gehandelt. Dese stucken vertelt Bernardus van den papen syner // tyt lib.de fo.c.xxiiij' conuersione clericorum cap . 29 . anno m . c . xx. Op den Conciliën is besloten, dat die priester van horen ampten sollen berouet werden, als sic na hoir lofftenus hylicken, vnde dat die hoichste straft' den ban sol wesen. Dit sachten ') sie oick van allen personen, mannen off frauwen, die lotftenus gedain hadden, mer dit gebott is selden gehalden. Anno . ni . lxxiiij . gaff Paus Gregorius. 7 . den papen in Duytslandt de kuer, hoir echte frauwen, off hoir kerekengueder vnd ampten to verlaten. Do hebben viel priester hoir Tempelgueder verlaten, vnd zynt by hoir frauwen gebleuen, vnde nymant is des haluen gedodet worden, besiet de kronyeken. Mer nu by Lutherus tyden, hebben sie gai frommo mannen mit vuyr vnde swert darom gedodet, dat sie hoir lyue getroude houssfrauwen, gene houren openbair noemen off achten wollen. Hier van zynen bekande exempelen in Hollandt vnde brabant. Van de verboden echt komen dese fruchten. De papen zynen meesten deels verdamlicke houreniager mit werek off opsat -), vnde kunnen des haluen nyt vur sich selues, noch vur anderen bidden. Gueder mannen, frauwen vnde dochteren werden mit sund vnd // schand befleckt. Dat gemene vollick wurt van den papen gheoir- fo.c.xxnij' saket vnde gestarekt in houryren. Jck sorge oick dat viel kynder in den klosteren omgebracht werden, vnd dat viel heymelicke sunden gescheen. rom . 1. Ilier om stet genes . 2 . bescreuen, ten is nyt guet ongehylickt to leuen. Merckt. Paulus beueelt dat die ionge weduwen hylicken sullen, om ergernis to myden . 1 timoth. 5. vnde dat echte luyden hoir naturenwerek den anderen nyt weygeren sullen, op dat sie nyt van meeste verbreiding vond de editie van 1576: Alberti Krantzii, ecclesiastica historia, sive Metropolis. De primis Christianae reliyionis in Saxonia initijs.... cum ' praefationc Ioan. Wolfij, Francofvrti ad Moenvm M.D LXXVI, in fol. Het is moeilijk na te gaan, welke plaats de kroniekschrijvers, van wie Ioann. Anastasius gewaagt, aangehaald kunnen hebben. De gedrukte tekst van het werk van Krantz kan trouwens op tendentieuze wijze «gecastigeerd zijn. En er bestaan ook andere geschriften van dezen auteur, zooals zijne Wandulia, reeds verschenen te Keulen in 1519, en Saxonia, ald. 1520. Men vergelijke : [H. Hamelmannus] Hrevis declaratio qtomodo papar romano in mvltis reclamaverit eivsque opiniom m improhiuerit vir literatinsinius -S. Theologiae et Decrctorum hoctor, Albertux Krantius ante tempora Lutheri.... Anno M.DLX111I, s. 1., in 8", (1'2 ongenummerde bladen). 1) Verklaarden. 'i) Met de daad of met het voornemen. den Duuel bekoret werden. 1 corinth. 7. Warom wurt den papen om gelycke oirsaick die echt nyt to gelaten? angesien dat Christen, Jueden, vnde turcken mit hoir hourery gheergert werden. Wer die echt schoin ') quaet, noch sol men sie in sullicken val gebruickcn, om een ander groter quaet to myden, als hourery vnd sodomitery. Off wil de Paus, dat syne mispriester onstraffelick sonder echt leuen sullen, dan sol hy nymant ordenyren onder . lx . ia,ren, als Paulus van den weduwen sacht. 1 timoth. 5. Off hy sol Origenes exempel folgen, vnde syne papen laten snyden. Eusebius lib. 6 . cap . 6. Certein nutter gesneden, dan in sullicke sunden gelaten. Mer de Paus wil opsettich hebben, dat syne papen houryren sullen. fo.».xxv. Want // hy verbyt hem echte frauwen. Hy maickt sie ryck dat sie lecker leuen. Hij verbyt den hantarbeyt. Hy maickt sie mechtich hoir kynder erffgenamen mit testamenten to maken. Hy strafft gene papen om hourery. Synen dit nyt openbare teiken? Warlick mocht de natuyr sonder hylicken gotlick bedwongen werden, sullicks wer den armen arbeitsamen menschen muegelicker, dan den ryeken lockeren ledichgangeren. Die apostelen vnde martvren, die dachlick onder des doots frucht stonden, zynen weiniger bekoret, dan de pausselicke bischoppen vnd knunnicken, de sonder sorge in allen wallusten leuen. Tusschen den alden mageren eremiten vnde onsen gemesten munnicken is oick groit onderscheidt. Merckt. Werden sie van echte frauwen onreyn, hoir misbroit an to tasten, warom werden sie dan van den houren nyt onreyn? Mer gelyck fueget sich by gelyck. De miss is een grote geestelicke hourery mit broit vnde wyn, darom verhengt oick Got, dat sie van houryrers vnde sodomiten wurt ghehandelt, want affgodery wurt mit sullicke sunden gestrafft, als bescreuen is. rom . 1 . vnde dat ordel is gewesen . 1 . Corinthiorum 6 . Galat. 5 ., ist, dat sie sich nyt beteren. Dit sollen sie bedencken. // fo. c.xxv'. Dist. 32. Can. preter. et Can nullus2). Dair wurt allen leken by den ban verboden, sulcker papen mis to horen, de concubinen hebben, vnde allen concubinpapen wurt dat missyren, euangeli singhen, vnde lesen by den ban verboden, wairom wurt dit statuit nyt gehalden? De paus nempt tribuit van den houren to Romen, vnde op anderen plaitsen in Jtalien, vnde hefft viel dousent ducaten van perdeellen to rente, als ick van etlicke Roineynen geloiffelick heb verstanden. Die Christen papen onder den kunning priester Johan 1) Reeds. 2) In het Corpus iuris eanonici, in liet Decretum Gratiani, c. 6. et 5. D. 32, bij Friedberg, P. I, col. 117. in Aphrica ') hebben noch echte frauwen, vnde spreken dat dit van den apostelen zy beuolen. Van den ionfferen staet. DEsen kloste rstaet is befleckt in dre manyren Ten ersten, de meeste part sijnt jofferen mit den licham tegen des herten wil, vnd sijnt gantz onwillich in sulcken leuen, hyr neme ick dousent beginen to tuige. Ten anderden, viel dencken mit hoir hchamehcke kuysheit den hemel to verdienen. Dit onuerstant hebben die alde doctoren mit hoir onmatige prysen getymmert. Ten derden, Sie leuen in grote affgodery mit misbroit vnde hilligendienst. Dar des lichams jofferschafft sol bewaret zijn, dair wurt // des herten jof- f». c.xxvr. ferschafft verloren. Merck. Onder die Christen is dreerley kuysheyt, die erste, wanneer de siel rein is van allen afgoderien, vnde hangt mit ene reine geloue alleen an Jesus woirt. Dese kuisheit is allen gehylickten gemeen, als Paulus leret. 2 . corinth .1. Die anderde kuislieit is den echten staet rein ghebruicken, nyt alleen tot wallust, als die beesten, nier in Godes frucht, om hourery to myden. De derde kuisheit is begauet zijn, rein sonder frouwen to leuen, vnde dese gaue wel ghebruicken. Aldus mechtich zijn ongehylickt to leuen, hefft tweerley vordel bouen den echten staet. Ten ersten, weiniger' sorgen vnde'aruiuet hebben, dairom sprickt Paulus, het is "uet dat is, gemecklick geen wijff to hebben. Ten anderden, meer tijts hebben to bidden, vnde Godes woirt to bedencken, op sulcke menung sacht hy, die ongehylickten besorgen Godes saken, dat is sie hebben meer gelegene tijt. 1 . corinth. 7. De paus sceydet syne creatuiren van den echten staet, om meer guets vnd weiniger sorgen to hebben, vnde hilliger geacht to zijn dan het gemene volck. . De schrifftuir. Dese folgende punten behoirt men wel an // to mercken, om die fo.c.xxvir schrifftuir recht to achten. Ten ersten. Die apostelen hebben van Christus mont, voir sijn lyden, alle principale artikelen gehoirt, de ons Christen ter salicheit nodich zijnen, als Christus selues sprickt. joh. 15. 17. Jtem is voir sijn lyden noch ytwes verswegen, dat hefft hy sijn apostelen montlick gepredickt, in de . xl. dagen, na sijn verrisenis. actorum . 1. Dairom sprickt hy . math . 28. Leret de gelouigen alle artikelen 1) Bedoeld is de koning van Abessyniê. Joannes Anastasi.is kende deze bijzonderheid door het groote werk van zijnen tijdgenoot Seb Munster : Cosmographgt uniuenalis Lib. VI. Autore Sebast. Munster» [aan het einde, onder p. UW. Basileae apvd Henrichvm Petri, Anno M.D.LII], in fol., p. 1159. halden de ick v hebbe beuolen, dat is, de ick v montlick voir mijn lyden vnde hemelfaren heb ghepredickt. Hyr vyt folgen twe punten, seer nut angemerckt '). nemmelick, dat de hillige geest den apostelen, gene nyuwe artikelen, hefft gheopenbart, uier sie allene leren verstain, sullicke artikelen, als sie van Jhesus mont gehoret hadden. Hyr beneuen, dat oick dese artikelen bis an den lesten dach allene sullen bliuen, vnde nymmer nyuwe artikelen van den hilligen geest geopenbaret off gemaket werden. Ten tweden. Die apostelen hebben al dese artikelen montlick gepredickt, vnde geen ding verswegen, dat nodich is to weten, gelijck sie selues in horen scrifften betuigen, vnde beuelen, dat men gene ander artikel van engelen off menschen sal annemen. Siet den artikel van Conciliën, /ƒ fo. c.xxvijr. Ten derden. Het is seer geloiflick, dat van den apostelen nyt meer artikelen gepredict zijnen, dan sie mit 2) Lucas vnde Marcus bescreuen hebben. Mer off schoin meer gepredickt dan geschreuen were, nochtans sal men dit ongetwyuelt halden. Dat sie alle artikelen bescreuen hebben, die ons ter sellicheyt nodich zynen. Christus hefft alles laten bescryuen, dat bis an den lesten dach in gebruick sal blyuen, op dat syne christen, by sullicke bescreuene punten, blyuen muegen, off sich weder an dese punten wenden, ist, dat sie durch den duuel dar van geleydt werden. Ten vierden. Gelyck den Juetschen priesteren scerp was geboden, gene artikelen to anderen, verlengen off verkorten, die in Moses boeken bescreuen waren, item genen nyuwen artikel to maken. Also is den Christen bischoppen vnde pastoren oick beuolen, Christus bescreuen artikelen, bis an den lesten dach, ongheandert to bewaren, sonder minderen off vermeren. Dat alle nodige punten gescreuen zynen, mach men aldus weten. Paulus sprickt. 2 timoth . 3 . dat in den hilligen schrifftureu, alle nodige artikelen besloten zynt, dar meent hy dat alde, vnde oick fo. c.xxvij-, dat nyuwe testament, dat der tyt gantz bescreuen was, // vvtghenomen Joannes schrifften, want dit is Paulus leste brieff, kurtz voir sijn doot gescreuen, anno. xxxv . off'. xxxvi. na Christus doot. Xa Paulus doot kommen noch Joannes schrifften, was nu noch ijtwes nodich, dat heft Joannes besclireuen, want hy sprickt cap . 20. Dat in den boecken des nyuwen testaments, so viel is beschreuen, als den selligen nodich is to weten. Gott gaff die Jueden klare schrifft van allen punten die van Moses tjjt, bis op Christus menschwerden sollen gehalden werden, vnde hefft de Christen yminer so lieff, als die Jueden. Dairom hefft hy den Christen oick klare schrifft bestalt, 1) Die wel verdienen, Jat meu er op let. 2) Zij en. van allen punten, die van Christus hemelfaren, bys an sijn wederkomen, sullen gehalden werden, üesse klare schrift is den Christen viel nodiger, want Godes gemeinte is nu viel wyder vytgebreit, dan vormals by den Jueden, vnd de duuel arbeit tegen den lesten dach viel hefftiger. Ten vijfften. Alle nodige artikelen sijnt ons in dat nyuwe testament begrepen in dese ghestalt. De meeste part sijnt mit klaren sclinftten openbair benoimpt. Etlicke sijnt nyt so klair benoimpt, mer 111 klaren sprueken merckelick besloten, vnde ontegensprekelick gegrundet, als dat men die // kynder sal dopen. Jtem dat ongedoipte ge- fo.c.xxvny storuen kynder, sonder doip salich zijn muegen. Des ghelicks oick de alden in nootztyden. &c. Yan verboden off onuerboden graden in den echten staet, sal menin ') Moses wet vnde keyscrlicken rechten sueken. Jtem int alden testament sal men den gront van allen artikelen des nyuwen testaments suecken vnde vynden, als Christus leert, joh . 5 . Luc . 24. Paulus actorum . 24 . vnd . 26. Petrus actorum . 10. Dairom ghebiet ons Christus dat alde testament vlitich to lesen. joh. 5. matli. 19. Ten sesten. Christus bescheriapt syne saken altijt nut schrifft, als math .12.15. 22 . marei. 7 . luce . 10 . 24 . joh .5 . vnde Paulus sprickt, ick ghelone vnde predick allene na der schritttuir . actorum . 24 . bv Felix . ca . 26 . by Agrippa . cap . 28 . tegen den Juden. Hyr vyt follicht, dat men gene rnenung sal annemen, ott ymant anraden, sonder klare schrifturen, dair die saick mit benoimpt, off merckelick mit beduit wurt. Tegen schrifft off buyten schrifft, sal men gene Conciliën, gene alde doctoren off langhe gewoinheit ghelouen. Des gelijcks gene dromen off openbarungen, die onder den naem Godes, der enghelen, off wederkomenden sielen, ghescheen mueghen. Alle dinghen moeten op li desen goltsteen gheprueuet werden . 1 . Johan . 4 . proeuet die fo.es V geesten, off sie van got komen. Ten seuenden Got wil de 8eri||tuir oick van den leken gehoirt, gelesen, vnd na vermuegen durchsocht hebben. Paulus hefft syne brieffen oick au den leken gescreuen, vnde scerpelick beuolen, dat men syne brieffen vor allen leken sall lesen. coloss .4.1. thessalonic . 5. Lucas pryset die Thessalonier dat sie die schrifftuir durchsochten. actorum. 1<. Den leken wurt beuolen, dat sie den anderen op gelegene tyt, mit schriffturen muegelick onderrichten sullen, Coloss. 3 . 1 1 hessalonic . 5 . Deuteronom . 6 . 11. Chrysostomus vermaint de leken, dat sie de bibel lesen . eoucione . 3 . de lazaro et homilia . 10 . super Joann. et super genes. homil. 28 . item op viel plaitzen. Den leken 1) Men in. wurt oick beuolen, alle menongen op die scrifftuir to proeuen. 1 thessalonic . 5 . Proeuet alles, behalt dat guet is . 1 Joann . 4. Proeuet de geesten . Corinth .1.14. Laet sie ordelen. math . 7 . 24 . luc . 21 . Wacht v vur die falsche propheten. De paus spriet, ick heb alleen macht, de schrift to verstain, vndo vyt to leggen, vnde kan dese gaue in myne gedoctoryrde theologen storten. De leken sullen sich mit der schrifft nyt bekummeren, nier simpel folgen, wat myne munnicken vnde papen leren. Beid is gelogen. // fo. c.xxix'. Oick merekt by die vorgemelde schriften, dat iderman van Godes wegen schuldich is, syne kynder (ist muegelick) so lang ter scholen to halden dat sie ten minsten de bibel lesen kunnen. Allen leken vnde bysonder alle ouerieheyt is beuolen to arbeyden, dat alle bescreuene punten onses geloues, in gebruiek blyuen, ott' weder in recht gebruic komen, als misbruick is opgestanden Ten achten. De hillige schrifftuir moet letterlick vorhin gehoirt ott' gelesen zyn, eer wy in den principalen punten van Jesus leer verstendich werden. Die letter is in dese saick des hilligen geestes vytuerkoren instrument, als Paulus sprickt, sie moeten vorhin horen, eer sie gelouen. rom . 10. Jtem Got maickt ons gelouich vnde salich durch dat gepredickte woirt. rom . 1. De apostelen hebben alle punten dos christen geloues vorhin van Jesus mont gehoirt . math . 28 . wie wal sie den hilligen geest ryckelick ontfangon sollen, actorum. 2. Wurt ymant verstendich vnde gelouich, eer hy de scrifftuir gehoirt off gelesen hefft, dit is een bysonder werek, dat seldcn geschiet. Dit is seer nut to weten, tegen etlicke phantasten, die spreken, dat ons Godes geest wel al verstant vorhin inblaset, eer wy de hillige schriffturen van ymant letterlick horen // fo. c.xxix'. horen, off lesen, als men de sinnen stil holt >), vnde wacht op Godes ingeuen. Jtem als men die consciency muegelick follicht. Dese achten weinich op predick horen, bibel lesen, doip vnde auontmail bruicken. Etlicke wachten alleen op hoir natuirlicke consciency tussclien guet vnde quaet. Etlicke wachten oick op bysondere openbarungen, dat sie mit Godes geest befyndelick befallen werden, vnde bouen allen sinnen dicwyl getogen, vnde seggen dat sie aldus meer in een half omleiden, dan sie init predick horen off bibel lesen, in viel iaren leren muchten. Jck sorge dat sicli die listige duuel mit sulcke geestery groffelick menget. Etlicke setten die scrifftuir in desen grad, dat sie betuighet, wie Christus in aller sielen gront vorhin licht verborgen. Dit is fals, 1) Houdt. want voir de wedergebuert, liggen alleen etlicke wettelicke kennissen verborgen in den sielen, vnde gar gheen euangelisch weten. Etlicke spreken, die schrifftuir sy nyt anders dan een certein getuiehnis, ouer alle infallende guede menunghen, off sie van Gott, off' van den duuel sijnt ingeblasen. Dese geuen de schriftuir mer halue eer, dairom is dit to weten. De schrifftuir hefft twe principale ampten, Ten ersten maket sie // ons viel artikelen bekant, die ons fo.c.xxxr. van naturen gantz onbekant zynen, als van den gecruisten soin Godes, vnde syn verdienst, van verrysenis, ewich vuyr, drefeldicheyt. etc. Ten anderden gifft sie oick sullick getuichnis als sie seggen. Sie maket ons den onbekanden Jesus bekant, vnd sie gifft ons getuichnus, off wy oick by Jesus in gehoirsamheyt blyuen. Dit doet die hillige geest durch die schrifftuir als syn vytuerkoren instrument, die schrifftuir is anders in sich ene dode letter. Dit meent Christus als hy sprickt, die schrifftuiren tuigen van myn, item die apostelen sullen myne tuigen wesen. Merckt op dese misbruicken. De Paus maket vyt de schrifftuir enen wederhain, die na allen wynden synes kops moet omlopen. Die gemelde enthusiasten geuen de schrifftuir mer halue eer, etlicke by na geen eer. De wederdoper verstain de schrifftuir plomp sonder ouistenden, vnd maken vyt de letter in etlicken sprueken enen affgot, nemelick in desen. 1 De gelouet vnd wurt gedoipt. mar. 16. 2 Dat woirt is fleys geworden. Joh. 3 Ghy sullen gene heren off fursten zyn. luc. 22. 4 Ghy sullen nymant doitslain. 5 Ghy sullen nyt sweren. mat .5. // 6 Die kynder der gelouigen zynt liillich. 1 . corinth . 7. fo. c.xxx'. 7 De afgodendieners sullen den hemel nyt beeruen. De arme menschen mereken nyt an, wat vor vnde na follicht, off by wat oirsaken, vnde tot wat ende, alles wurt gesproken, vnde trecken des haluen grouwelicke dwalingen, vyt vorgemelden, vnde der gelycken sprueken, wie wall etlicke seer from van leuen zynen. Guede middelen de schrifft wel to lesen. Dat erste is oetmuedich bidden om hulp des hilligen geestes. Dat ander is reyn zyn van allen quaden opsatten, want die reyne herten hebben allene die belofftenis, Got to sien. math. 5. Viel lesen die schrifftuir vnde dencken doch opsettich in sullicke sunden to blyuen, als de schrift verbyt. Dat derde middel is sonder vertrecken so viel doin, als men int lesen versteet, want die schrifftuir moet int werek verstanden werden. De kleyn verstant getrouwelick bruickt, de sal groter verstant van Got ontfangen. Dat vierde is ene guede conscienci hebben, dat wy mit onse lesen, nit IV. 17 I anders sueken, dan Godes loff, onse vnd ons nesten salicheyt, vnde geen eygen prys noch ryekdom op erden. Laet ons doch die bibel dat edele boeck des leuens in dese manyren ouerlesen, Got sal ons fo. c.xxxjr. ongetwyuelt verstant geuen. Dat vyffte middel is die principa//le artikelen van sund, wet, gnad, geloue, doip auentmal, gebet. etc. vyt enen gueden Catechismus leren verstain. Den verstendichsten vnd geleerten, is seer nut locos communes Philippi to lesen, vnde die Jnstitutiones Caluini. Wie sal men doin in seer donckere sprueken? Antwoirt. Wel bedencken wat vor vnd na steet, by wat oirsaick, vnde op wat ende, de woirden gesproken zynen. Oick anmereken, wat dio scriftuir op anderen orten sprickt, want van enen artikel melt sie hyr doncker, vnd dair klairlick, vnde also beduyt') de hillige geest sich selues. Men sal enen donckeren sprueck nyt verstain tegen viel klare sprueken, mer den donckeren na die klaren richten. Oick is seer nut verscheyden texten vnd ouersettingen to besien, die ene wurt mit die ander beduyt. Men sal oick (ist muegelick) besien, wie dese sprueken, van den alden doctoren verstanden zynen. Jtem wie sie nu van Lutherus, vnd syne mithulper verstanden werden. Men sal gotfruchtige luyde fragen, want den enen is meer geopenbairt, dan den anderen. Gotfruchtige mannen die in hebreische vnde grekische spraick gelert zynt, die zynen viel bequemer donckere f'o. r.xxxj'. sprueken to verstain, dan ander ongelerte gotfruchtigen. // Jtem sie verstain viel scerper alle figuren, vnd bysonder manyren van spreken, die in der schrifft zynt gebruickt. Etlicke hebben oick van Gott ene bysondere gaue, donckere sprueken to verstain, vnd ons ander to leren, die van Paulo lerers der Christenheyt gênant zynen . ephes . 4 . als nu Lutherus vnde viel ander. Blyuen oick ons etlicke donckere sprueken onbekant, sullicks sal ons nyt scaden. Alle nodige saken synen klar genuech geopenbaret. Wat Gotongewust wil hebben, sal oick nymant begeren to weten. Merct. Men sal nyt haestelick verwerpen, dat in de scbrifftuyr nyt klair genoemt wurt, mer seer gotfruchtich onisien, ofï sullicken onbenoimden artikel oick ergent in klaren sprueken is besloten, want dit is so viel als benoimt zyn, gelyck christus bewyset, dat den onbenoimdeiK artikel van onser lichamen verrysenis, in Moses boeken zy besloten, vnde was den Jueden so nodich to gelouen, als andere benoimde artikelen, siet. inath . 22. Oick sal men wysselick besien wat die erste Christenheyt van sullicken artikel hebbe gehalden, als Tertullianus leret de prescriptioue heretic. et contra Praxeam. Nemet dit exempel. Men fyndt die kynderdoip in klairen 1) Verklaart. schriffturen ontegensprekelick besloten. Oick // fyndt men dat sie fo.c.xxxijr. van die erste vnd folgende christenheyt bis nu toe altyt zy gebruickt, in allen landen. Hierom zynen die arme wederdoper onsinnich, dat sie dese doip so grouwelick lasteren, vnd affstellen willen. Etlicke regulen. 1 Dat alde testament wurt durch dat nyuwe beduyt, vnd dat nyuwe testament is in dat alde gegrondt. 2 Die gantze schrifftuir mach men deilen, in de beklagende ') wet, vnd in dat absoluyrende euangeli. Dit onderscheyt moet men op allen orten bedencken. 3 Oick moet men onderscheyt maken, tusschen Godes gebot, vnde Godes verhengkenis 2). 4 Jtem tusschen Godes gemene beueel an allen menschen, vnd syn bysonder beueel an etlicke personen. 5 Men moet scerp anwercken 3), wat die schrifftuir eigentlick de ouericheyt beueiet, wat eygentlick den pastoren, wat eigentlick den gemenen vollick, wat allen Christen staten gemeenlick, vnd wat etlicken allene wurt beuolen. 6 Gelyck guede brieff van tytelicken guederen, enen gewissen sin hebben, dar de besitter sich mit beschermen kan, also helft de schrifftuir gemeenlick enen certeinen sin, dar mit men beschermen kan, wat wy gelouen vnde doin sullen. 7. De letter moet na den omstonden verstanden zyn in donckeren // sprueken, als vorgemelt is, vnde die woirden moeten fo. c.xxxij«. den sin dienen. 7 Vyt onsekeren allegorien, vnde vyt letter sonder omstanden beschermpt4), zynen viel ketterien geboren. Die ketters in den ersten . ccc . iaren zynen meestelick enthusiasten gewest, dat is, sie achten eygene dromen, vnde geestelicke inblasingen meer dan de schrifftuir, als Valentinianen, Marcionisten, Manicheen, Euchiten. Mer Arrianen, Donatisten, vnde pelagianen, zynen vyt blote letter geboren, sonder bedencken der omstenden. Getal. Moses vyf boeken begrypen twe . m . ccccc lxx . iaren. Dat erste boeck heft twe . m . ccc . ix . van de scapinge des hemels vnd erden bis an Josephs doot. genes. 50. Van de scapinge an den waterfloit zynt. m . cccccc . lvi. iaren. genes. 7. A an den waterfloit bis an Abrahams beroip . genes . 12 . zynen . ccc . Ixiij . iaren. Vort an bis op Josephs doot cc . xc . iaren. Dat anderde boeck begrypt. c. xl. iaren in egipten, vnd een iar na den vytganck. Dat derde, vierde, vnd vyffte begrypen de history van xl. iaren in de wusteny. Dat boeck Josue begrypt. xxvj. iaren off xxvij. Dat boeck der richteren . cc . xc . iaren. Die twe erste boecken der kunnigen heb- 1) Aanklagende. 2) Toelating. 3) Lees: anmereken. 4) De schrijver iloelt op leeringen die verdedigd worden met letterlijke aanha¬ lingen uit de Schrift, londer dM men acht geeft op het verband, waarin ze voorkomen. ben . c . xx . iaren. De twe leste boeken der kunnigen hebben fo.c.xxxiij'. . cccc . xxiij . iaren, vnde rey-//ken bis an die babylonsehe gefenckenis, de duyrden folgents lxx . iaren, vnde midler tyt is de historia van Hester geschiet. Esdras vnde ïïehemias boeken begrypen de iaren die na de verlossing vyt babylonien folgen. Paulus brieften. Men meent, dat beide epistelen an thessalonion, zynen gescreuen anno . xvij . off. xviij. na Christus lyden. Die erste an die Corinthier vnd de erste an timotheus zynen geschreuen omtrynt anno . xx . na Christus lyden. An die romeiner, an titus, vnde die anderde an die Corinthier anno omtrynt xxij . na Christus lyden. Paulus is to romen erstmal twe iair in bewair gewest, nemelick dat. xxvj . vnde xxvij. iar na Christus lyden. Jn dese twe iaren zynen die epistelen gesereuen an die Ephesier, Philippenser, Colosser, philemon, Galater, item oick an die ïlebreer, als men meent. Anno omtrynt. xxxvj na Christus lyden is die anderde epistel an timotheus gescreuen korteliek vor syn doot. Dat boeck van den wercken deiapostelen begrypt de history van den ersten . xxvij . iaren na Christus lyden. Johannes euangely vnd apocalypsis zynt gescreuen anno omtrynt . lxiij. na Christus lyden. Van Conciliën. Mensslicke insettungen, zynt regulen van bisschoppen vnde paussen geordenyrt, den leken // vnde papen beuolen to halden, om Gott mit sulcke manyren to dienen. Etlicke regulen sjjnen buyten die hillige schrifft geordeniert, etlicke recht tegen die schrifft. Tegen die schrifft wurt openbair ghcordenijrt, wanneer paussen, conciliën, vnde bisschoppen ons gebyden, dat ons Got mit schrifft verbijt, off verbyden, dat ons Gott gebyt, nemet exempelen van den kelck der leken, van die echt der pastoren, van Christus verdiensten. &e. Buyten de schrifft wurt geordenyrt, wanneer sie in desen saken gebot off verbot maken, die in der schrifft ons fry gelaten werden, als van spysen, dagen, kleyderen. Sulcke gewoinheit in middelsaken, mach by wylen sonder sund ghehalden werden, als sulcks nyt wurt ghedain, mit affgodigen meuunghen, van verdienst, Godes dienst, vnde noot also to doin '). Mer wat openbair is geordenyrt tegen de schrifftuir, sulcks mach nymmer sonder sund gedain werden, als missen doin of horen, besloten, omgedragen of opgeheuen broit, voir Gott anbidden. &c. Vyt menschen insettungen komen dese schaden. Ten ersten maken sie ons Christus verdiensten so onbekant, dat wy sijn lyden nyt weten 1) Als men maar niet meent, hetzij dat men zich hierdoor bij God verdienstelijk maakt, hetzij dat ze onafscheidelijk zijn van den waren godsdienst, hetzij dat inen er niet buiten kan ze in toepassing te brengen. to rekenen, off to gebruicken, tegen al onse sun//den, mer wy denc- fo. c.xxxwj' ken die vergiffenus, dureh andere middelen, to hebben. Exempelen. Jmant hefft gesundicht, vnde denekt vergiffenis to hebben om dit werck, dat hy etlicke dagen sonder fleis lenet. Een ander hefft gesundicht, vnde denckt vergiffenis to hebben, durch dat affgodighe papcnwerck op den altair, vnde denckt nyt, dat men alle vergiffenis mit de geloue sal halen, in Jesus enige werck an den cruis gedain. I)e derde sueket vergiffenis in hilligendienst off munnickery. Aldus wurt Christus verdunckert, durch die menschen leer, vnde onse geloue verlijst hore iofferschaft. 2. corinth. 11. Christus ansicht oder gestalt wurt onbekant. galat. 4. Dat euangeli wurt gefelschet. galat. 1 . die geloue wurt kranck, vnde de wairheit verlaten. titi. 1. Sacheus kan Christum nyt sien onder so viel mensehen. liic.19. Die twede schade is dese. Guede wercken die van Gott beuolcn sijnt, werden weinich geacht vnde vergheten, men acht groter sund to zijn, als tegen die insettungen der menschen wurt gedain, dan tegen die thien geboden. Exemplen. ^ Men fyndt viel menschen onder dat pausdom, die dachlick tegen Godes thien geboden fry duruen houriren, liegen, suypen, horen neesten schaden mit woirden vnde // wercken, die nochtans geen fleis duruen eten fo. c.xxxtty' op frydagen off andere paussclicke tyden. Jtem sie duruen missen vnd hilligen dienst nyt verlaten, mer sie duruen wel leuen sonder liefft an hoir neesten, vnde laten alle guede wercken, die Christus an den lesten dach sal noemen, math . 25. Summ.i, die in Go es geboden gar nyt duegen, dese willen noch in des paus gheboden, hillich schynen, als durch misdoin vnde horen, beelden dienen, geen fleis eten op etlicken dagen. De derde schade is, dat viel personen, hoir edele tijt, vnde groten arbeit, onnuttelick verlysen, want Christus sprickt, Sie eren vnde dienen mijn vergeues mit menschen geboden, math . 25 . vnde esai.l.wie heft suleke dingen van v gefordert? Wat sullen munnieken, mispapen, begynen, vnde nonnen, hyr antwoirden? Tiet ware viel saliger dat sie vereken, schapen, off ander beesten bewaret ') hadden. De vierde schade is, dat etlicke menschengeboden ons oirsaick geuen, ia dickwijl noot maken, openbair to sundigen tegen die thien geboden Godes. Exemplen. Den papen vnde begynen den echten staet verbyden, dwinget sie mennichmail tot houriren, off sodomityren. De affgodery mit hillighen vnde beelden, gifft grote oirsaick tot hou-//rery, droncken- fo. c.xxxv'. heit, idelheit, fechten, doitslain, als jderman bekant is. De vijffte schade is dese. Mensehen geboden werden bywylen tegen die con- 1) Gehoed. sciency ouertreden, vnde dus geuen sie oick oirsaick to sundighen. Jtem sie storen onse conseiency, als wy gedencken, dat sie ouertreden zjjnt, vnde menen, dat Godes hoichste geboden sijnt gebroken. Dese gemelde schaden mucgen openbair van allen gotfruchtigen herten ghemerckt werden. De hillige gheest, hefft vorhin gesien, dat sulcke insettungen, durch bisschoppen, vnde bysonder durch den romschen paus sollen komen, mit so grote schaden. Dairom hefft hy den Christen so scerp beuolen, dat sie na der apostelen doot, van ghenen bisschoppen off pastoren, meer off ander artikel, sollen annemen, dan van den apostelen zijnt gepredict. Ynde dat sie die apostolische artikelen allene sollen bewaren, bis an den lesten dach. Dit mercket in dese klare schriffturen. Off een engel van den hemel v anders predickte, dan wy v gepredickt hebben, de zy verflueket. galat. 1. Staet in dese fryheit, vnde laet v nyt eigen ') maken, galat. 5. Willet gene menschonknechten werden. 1 . corintli. 7. Men sal gene inensehen leer annemen, al fo. c.xxxv'. waren die menschen mit hillicheyt den engelen // ghelick. colloss . 2. De duuel stelt sich in menscenleer, als een schoin engel. 2 . corinth . 11. Dese schrifftuircn begrypen tweerley beueel. Ten ersten wurt allen bisschoppen vnde pastoren beuolen, nyt anders to leren, dan die apostelen gheleret hebben. Ten anderden wurt den leken scherp beuolen, dat sie sulcke pastoren nyt folgen sullen, die anders leren. Dit meent oick Christus op allen orten, dair hy ons gebydet, dat wy ons wachten sullen, voir falsche propheten, math . 7 . 16 . 24. &c. De hillige geest sprickt openbair, dat men die Christenheit, in folghenden tyden nyt sal beladen mit meer artikelen, dan do tegenwoirdieh l) van den apostelen, in allen landen gepredict wurden. actorum . 15. Nu is dit certein, dat die apostelen, dese folgende artikelen, nyt ghepredickt hebben. 1 Dat die priesters geen echte frouwen hebben moeten. 2 Dat die leken, den gesegcnden kelck nyt drincken sullen. 3 Dat men gheen fleis moet eten op etlicke daghen. 4 Dat etlicke sielen int pausselicke feghefuyr sijnen, dair sie mit missen, aflaet, vnde ander middelen, muegen vyt verlosset werden. 5 Dat die gelouigen nyt salich muegen sijn durch Christus lyden, sonder sulcken miswerck op den fo. c.xxxvi'. altair, als int pausdom geschiet. 6 Dat een mis-//broit mit vijff woirden wurt verandert in fleis vnde bloit, vnde in de gantze gotheit. 7 Dat men misbroit sal eren vnde anbidden, vur den leuendigen Gott, mit omdragen, opheuen vnd opsluyten. 8 Dat die apostelen vnd ander hilligen, na den doot hertenkenners werden, als Gott. Jtem beschermers ouer sielen, lichamen, landen, steden, 1) Zie blz. 237. 2) D o t e g e n w o i r d i c h, d. w. z. toentertijd. vnde allen guederen. Jtem dat sie oucrlopende verdiensten vur ons hebben, vnde dat men sie sal dienen, mit belden, processien, lofften, gelijek die TIeyden horc goden gedient hebben. 9 Dat men mit eygene wereken vur de sunde sal betalen, vnde den hemel verdienen. 10 Dat men alle heymelicheyt den papen in die oren sal vertellen. 11 Dat munnicken vnde begijnen, na suleken regulen leuen sullen. 12 Dat men alle sonnendage gesegent water ouer die Christen sal werpen. 13 Dat alle tempeldiensten in onbekande spraick gcscheen moeten. 14 Dat die keyser des paussen voet moet kussen, vnde sjjn gesworne diener wesen in al sijn belyuen. &c. Nu leset gotfruchtich alle boicken des nyuwen testamentz, men sal alles contrary befynden. Des gelijcs oick by den alden doctoren, die in den ersten . ccc . iaren geleuet hebben. Hierom // sal men /o. c.xxxvf. achten, dat dese vorgemelde artikelen, mit viel ander, van den hilligen gheest verboden vnde verflueket zijnen, durch de vorgesette schriffturen. Jtem dat die bisschoppen vnde pausen, van den quaden geest in hoiren menungen bedrogen sijnen, die sulcke artikelen op Conciliën off sonder conciliën gemaket hebben. Hyr hefft die ene meer scholts, dan die ander. Dat gemene volck is ïamerlick bedrogen, vnde hefft alles mit gueder menung tegen Godes wil angenomen. Alle menschenleringen, die nu gebruickt werden, mach men pausselicke insettinghen noemen, want hy hefft de meeste part selues gemaict, vnde hy heft oick geapprobiert, dat ander bisschoppen vorhin ghemaict hadden. Siet Augustinus klacht van den insettunghen sijner tijt epl. 118 . ca. 19. Merck. Wairom leret de paus sijn volck nyt also gruwelen in sunden tegen die thien geboden, ghelijck in sunden tegen sijn geboden, als in fleis eten, geen mishoren, geen gesegent water des sonnendages ontfanghen? Wairom set hy nyt sullicke straff tegen ouerspul, houryren vnde suypen, als tegen fleys eten, geen mis horen ? &c. Dat gemene volck let sich mit des pausen gebot bedw inghen van fleis eten op verbodene daghen, // vnde let sich nyt bedwin- fo. c.xxxvt' ')• ghen, mit Godes ghebot, van beestelick suyppen, houryren. &c. Dus doet ons die listige duuel Godes woirt klein achten, vnde affgodery groit achten. Aldus zijnen vormals die Heiden vnde Jueden 'bedrogen, vnde folgents wy Christen oick. Dit laet ons oick bedencken. Sollen die bisschoppen na den apostelen ons ynige guede artikelen maken, I'aulus sol ons onghotwyuelt veriuaint hebben, die goeden an to nemen, gelijek h\ ons vermaint, die quaden to myden. Als hy die Corinthier, Ephesier, Galater, Collosser, of Cretenser 1) Het cijfer exxxvi wordt tweemaal gebruikt. VAN CONCILIËN. gebydet, alle menscelicke leer to verlaten vnde schuwen, dan sol hy kortelick aldus gesproken hebben, vytgenomen sulcke artikelen, als die bisschopen na mijnen doot, op hoir Conciliën sullen maken, Off als Petrus Romeinsce nafolgers vyt horen kop sullen dichten. Wanneer sulcke personen die spijs, die priesterlicke echt, vnde den leken des Heren kelck verbyden, dan ist des hilligen geestes werc, mer verbydet ymant anders sulcke dinghen, so ist des duuels werck. Mer Paulus sacht, dat sulcke leer vyt den duuel kompt, ongeacht, wie die verbyder genoemet werde, Petrus nafolger, of Judas nafolger, Manicheus, Tacianus, Montanus, off papa Romanus. 1 . tiinoth . 4. II fo.c.xxxvi". Merck. Alle artikelen, die voirmals van Juedische papen gemaict wurden, tusschen Moses doot, vnde Messias lvdcn, die zijnt in hilligher schrifftuir menschen leringen gênant. Des ghelijcs oick alle artikelen, die tusschen der apostelen doot, vnde den lesten dach, van Conciliën vnde pausscn, ghemaict werden. Doch muegen die pastoren vnde bisschopen, gelegene prcdicktyden vnde plaitsen ordenyren. Ons is gheprophetiert, dat die falsche propheten, mit hoir insettingen, sollen komen, in seer hilligen schijn, onder schaipskleideren, onder Christus naem, onder engelen gestalt, vnd sollen vurgeuen, mit horen regulen, dat fleis to doden, colloss . 2. 1 . timath . 4 . math . 7 . 24. De Christenheit hefft volmacht vnde beueel tegen to stain, dat geen insettingen durch Conciliën off paussen ghemaict werden. Vnde sulcke insettingen to verwerpen, ist, dat sie in verleden tjjt gemaickt zijnen, onangesien, wie lang sie eendreehtich gebruickt zijnen ghewest. Drie grouwelicke boecken zijn teghen die bibel opgestanden, bchaluen allcrley ander kettery. Dat erste is der Jueden Thalmud gemaickt, anno omtrint . cccc . jj. fo.c.xxxvij'. Dat ander is der Mahometisten Alcoran, gemaict omtrynt//cccccc . xxx. Dat derde is dat geestlicke recht, Decreten vnde Decretalen. Iïyr in werden alle insettingen vertelt. Ten ersten wat die aldc bisschoppen op hoir Conciliën ingeset hebben, eer dat pausdom opstund, nemelick in den ersten cccccc . off. ccccccc . iaren na Christus lyden. Ten anderden, wat die paus mit sijnen ghesvvoren bisschoppen hefft ingeset op den Conciliën, in die nestuerleden cccccc. of. ccccccc. iaren. Dat decreten boick is vergadert, van enen Ttalianschen munnick, ghenant Gratianus, anno domini omtrynt. m . c . lx. Die ander muegen van anderen vergadert zijn. Dese boeken sijnt seer mennichmail tegen die bibel, vnde tegen die alde doctoren. De leste punten sijnt hondertmail teghen die ersten. Yyt dese boecken helt die paus selues, vnd let ongehalden, wat hy wil '), vilde lecht op dat ghemene volck, wat hy wil. Dat pausdom wurt dair in getymmert mit grote luegen, als van Constantinus gift, vnde des gelijcks meer. De alde doctoren. WIewal dese guede mannen, in den crsten ccccc . off. cccccc. iaren, bv wijlen ghefallen sijnt in blynde menungen, buyten vnde tegen die hillighe schrifftuir. Nochtans fyndt men dese // fo. c.xxxvij'. edele folgende sprueken meunichmal in hoir boeken. 1 Alle menschen moeten mit hoir guede menongen, die hillige schrifftuir wyken. 2 Men sal gene insettung op Conciliën maken, vnd die leken sullen gene insettung folgen tegen die hillige schrifftuir. 3 Jn saken des geloues, sal men de bescreuene warheyt in der bibel folgen, vnde gene gewoinheyt lang off kort. 4 Men sal alle boeken der alden doctoren vnde bischoppen, op die schrifftuyr proeuen vnd examinyren, vnde in gene manyr annemen dar sie van die schrifftuyr wyken. 5 De hillige schrifftuir sal allene richter zyn in allen saken des geloues, dar men om twist. 6 Alle nodige artikelen ter salicheyt, zynen in do schrifftuir begrepen. De antedictis vide Cyprian . lib . 2 . epistol. 3. Augustin . lib . 2 . de baptism. contra Donatist. cap . 2 . 3 . lib . 3 . cap . 9. Contra Crescon . lib . 2 . cap . 31 . 32. Epist .19.111.112. lib . 6 . confess . cap . 5. Item lib . 11 et. 23 . contra Faust. De alde doctoren vnde bischoppen melden nergent, dat hoir voruader na den apostelen nyuwe artikelen des geloues gemaket hebben, off dat sie, off hoir nafolgende bischoppen, artikelen maken inuegen, die ter sellicheyt nodicli zynen. Mochten sie weder op erden komen vnd allen twist horen, die nu tusschen die Chris-// fo.c.xxxviij'. tenheyt vnde den romschen Paus steet, sie sollen ongetwyuelt van herten bekennen, dat sie in etlicken artikelen nyt weynich gedwalet hebben, die een in den echten staet vnd lofften, die ander int fegefuyr vnd anropung der gestoruen hilligen, die derde in betaling vur de sunden. &c. Jn etlicken punten sollen sie hoir menung klarlickcr beduyden vnde spreken, dat sie nyt recht van den nakomlingen verstanden zynen. Oick sollen sie viel paussen, bischoppen vnd ander papen beschuldigen, dat sie hoir klare scrifften van etlicke saken, mit opsettige boisheit nyt hebben willen verstain noch folgen. Sie sollen den Paus horen openbaren fiandt achten, want hy hore rechte menongen vnde gewointen den Christen verbydet als kettery, vnde plant hoir dwalingen in den mensehen om syn prophyt. Het sol 1) De paus brengt deze wetten naar willekeur al of niet in toepassing. hem *) leet zyn, dat in hoir vielwoirdige schrifften, nyt weynich punten recht tegen den anderen befunden werden. Sie sollen wunschen, dat sie weynich boeken gescreuen, vnde die wel bearbeydet hadden. Sie sollen trourich wesen, dat die inunniken so grote kettery vyt horen boeken trecken vnd beschermen, item dat nyt weynich boeken onder horen naem van den munnicken muegen gedicht fo. c.xxxviiy. wesen. // Jtem dat sie wysselicker ghearbeyt hebben, die alde erroren vyt to roden, dan die nyuwen vor to komen. Jtem dat sic die onsekere periculose allegorien al to inennichmal gefollicht hebben, als sie die scrifftuir vytleggen. Dat die guede mannen so mennichmal in hoir boeken tegen sich selues spreken, dit kumpt ten etsten van hoir viel woirden. Ten anderden van hoir haestctelicke scryuen, sonder lang beraden, nemet een exempel van Chrysostomus vnd Augustinus, wie dickwyl spreken sie recht tegen sich selues? Tiet wer ons seer to wunschen, dat sie lange tyt ouer ider boeck ghearbeydt hadden, vnd ons korte welbedachte klare boeken nagelaten. Het wer oick guet, dat des by onsen tyden wel gedacht wer. Seer grote boeken kosten den armen to viel geltz, sie kosten oick viel arbeyts gar to lesen, des verdryt mennigen leser, viel hebben oick nit so ledige tyt, als men dat leste list, so ist erste dickwyl vergeten, vnd hyr tusschen is die edele tyt verlopen, die viel nutter wer ghelacht, an die edele bibel, die ons nu so reyn is ouergesett, duytss vnde latyn. Als men die alde doctoren list, so ist nutt gewust 2), in wat iaren dat sie na Christus gebuert geleefft hebben, wair sie gewoint, vnde wat ampt sie in der kercken foc.xxxix'. be-//dient hebben. Jtem tegen wellicke ketter sie gestreden hebben. Hyr mach men by mereken in wat menong die Christenheyt by horen tyden zy gestanden, vnde wanneer die misbruicken in etlicken punten opgestanden zynen. De grekische Doctoren. Origenes starff onno domini. cc . Iviij . anno lxx . synes alders. Eusebius scribent der kercken histori starff anno domini omtrynt. ccc. xliij, een bischop to Cesarea by Judeen, syn history tuiget van den ersten . ccc . iaren. Die tripartita tuiget vort an van nestfolgenden . c . xxx . iaren. Athanasius bischop van Alexandrien in Egypten starff omtrynt anno domini. ccc . lxxviij. Hy was mit op dat Concilium Nicenum anno omtrynt. ccc . xxx. Basilius magnus bischop int landt Cappadocia starff anno . ccc . lxxxiij. Gregorius Naziancenus leeffde mit Basilius vnde na hem. Johannes Chrysostomus bischop to Constantinopel starff in elend anno 1) Hun. '2) Het is nattig te weten. omtrynt. cccc . x. Cyrillus bischop to Alexandrien leeffde noch anno . cccc . xxxiiij. in Conoilio ephesino. Jtcm Theodoritus oick. Johanncs Damascenus leeffde noch anno domini. ccccccc . xx . als etlick menen sub Cesarc Constantinopolitano Iconc Jsaurico. Thcophilactus leeffde // anno omtrynt. in . lviij. etlicke menen anno omtrynt. ccccccc. xc. fo. c.xxxix'. De Latinischen. Jrcncus bisschop to Leons, auditor policarpi, discipuli -Toannis ouangoliste, starff anno omtrynt. cc. Tertullianus geboren omtrynt anno . c . 1. leeffde noch to Cartago in Africa, anno.ee. Cyprianus ^ bisschop to Carthago, starff anno omtrynt. cc . lx. Lactantius leefde noch anno . ccc . xxx. Hylarius episcopus Pictauiensis starff omtrynt anno . ccc . lxx. Ambrosius bisschop to Melanen lange tijt, starf anno . cccc . ij . aut circiter. Ilieronymus starff anno . cccc . xxijj . anno syncs alders . xci. Augustinus bisschop to Ilippon in Aphrica, starff anno domini cccc . xxx. Prosper leeffde noch anno . cccc . lx . vndo Fulgentius noch anno . ccccc. I)e folgenden sijnen wat onreiner. Gregorius inagnus bisschop to Komen, starff anno . cccccc . iijj. omtrynt. Beda starff anno . ccccccc . xij. Rabanus lecffde noch anno . cccccccc . 1. Bertramus ') leeffde noch anno . cccccccc . xl. Bernardus starff anno . m . c . Iijj. anno syncs aldcrs. lxijj huius coeuus fuit Tlugo. Petrus Lombardus, vndo Gratianus, Decretenschriuer leeffden anno . m . c . lx . vor vnde na. // Anno . m . cc . lxiijj . leeffden noch Albertus magnus, vnde Thomas fo. c.xl'. Aquinas, treifelicko tymmerluid an den pausdom. Jtcm Lyranus. Anno . m . ccc . lxxx . leffde noch doctor Taulerus, een redelick man na sjjner tijt. Anno domini omtrynt. m . cccc . x . is die treflicke man Joannes Hus in Bemerlandt tegen de munnicken opghestanden. Anno . m . ccccc . xvij. is Martinus Lutherus tegen dat bcfleckte pausdom van Gott mit groter genaden opgeweckt, gestoruen anno . xlvi. bysonder begauet, viel klarlicker die hillige schrifftuir vyt to leggen, dan alle die alde doctoren mit horen boecken vor hin ghedain hebben. Durch Martinus sijnt viel treffelicke scribenten opgeweckt, als Melanchton, Bucerus, Brentius, Caluinus, Bullingerus, vnde viel ander, die also grundtlick ouer die Bibel ghcschreuen hebben, dat des ghelijcks van den alden Doctoren nj t zy ghescheet, die sich verwonderen sollen ouer sullicke ghauen, mochten sie wederkomen, vnde dese boecken lesen. e onser nomen wy des nyt wel wair. Van dat pausselicke fegefuyr. UOir Christus menschwerdung, is by den Jueden gheen feghefuyr ghewesen. 1) Dezelfde als Ratramnus. De erste rede. // fo. c.xl'. Men list in den alden testament mennichmail, dat die doden beschreit, geprescn, vnde eerlick begrauen sjjnen, mer nergent, dat bv sulcke begreffenis, vur guede off quade doden, gebeden off gheoffert sy, voir Moses tjjt off dair na, besiet die exempelen, genes . 23 . 37 . 50 . leuitic . 10 . numer . 20 . dcuteronom . 34. Jtem . 1 . regum . 25 . 31. 2 . regum . 1 . 3 . 13 . 18 . 19. Ilyr were guede oirsaiek geweest van ghebet vnde offerhand to scriuen, wer doe een fegefuyr ghewesen off gemeent, dair men " ymant vyt mocht helpen. Viel doden werden op gemelden plaitzen beschreiet, die des fegens ') wel van noden hadden, als Absalon, Abner, Saul vnd ander meer. Wer oick aldair by de begreffenis vur den doden gebeden, die lullige geest solt ongetwyuelt hebben laten anteikenen, want dair werden doch ander dingen beschreuen, die ons nyt so nodich zijnen to weten, als dit were. De twede rede. Moses hefft in sijn derde boeck, viellerley offerhanden bescreuen vur die leuendigen, mer gantz gene offerhand vur die doden, vnd oick gene manyr van bidden vur die doden, in sjjne , jjff boeeken bcuolen: Dit argument is secr starek. Die derde. Dauid malcet viel gebeden vur die leuendighen, mer gheen gebet fo. c.xli'. noch offerwerek vur die // doden. Des gheljjcks nymant onder allen propheten, die van Gott, na Dauidts doot verweckt sjjnen. Die vierde. Op viel plaitzen wurt bescreuen, dat die gelouigen horcr voruader ongeloue vnd sund bekennen, vnde voir Gott noemen, mer nergent, dat sie vur hoir gestoruene voruader gebeden, off ytwes gedain hebben. Jn gemenen bekerungen, vnde reformationen, wurt allene vur die leuendigen gebeden. Siet exempelen onder Ezechias, Josias, vnde anderen. Jtem siet Daniël 9 . vnde ander propheten. Dat exempel. 2 . machabeorum . 12 . steet in een onseker boeck, vnde is mer enes mensehen goetduncken. Jtem dat offer en hefft geen exempel of beueel in leuitico vnde is des lialuen tegen dat gebot, Godes woirt nyt to vermeren off to verminderen deuteronom . 4 . 12. De vijffte rede. Hieremi. 33 . Ezechiel 3 . 18 . 33 . dair sprickt Gott recht tegen sulcke pjjnplaitzen, dat den sunder in die tijt sjjner bekerung, die vorgainde sunde nyt scadet, vnde by Gott gantz wurt vergeten, ick sal sie niet gedencken sacht hy. Des geljjcks oick, dat ghene voirgainde duechde den menschen kan baten, wanneer sie sich van Gott in sunden wenden: Jtem Sapient. 3 . fo.c.rli'. steet, dat die fromme sielen sonder // pijn in Godes handen zjjnen, na den afscheit van hoir lichamen, vnde eap. 4. als die 1'romen 1) Loutering, reiniging. steruen, so komen sie in ru9t. Na Christus gebuert is oick geen fegefuyr tegen die Christen gheinaiekt, als men seer wel kan mercken by dese reden. Die erste. Sollen nu suleke sielen lange tijt in een grouwelick fuyr gefangen wesen, die vor Christus gebuert fry gewest weren, so wer Gott nu den Christen viel ongenediger geworden, dan vorhin den Jueden, dit is gantz ongeloiflick. Deus non est inclementior factus sub euangelio quam fuit sub lege. Die twede. Christus sprickt mennichmail van doot, verrysenis, lest ordel, hemel, hel. Jtem van gebet vor den leueudighen, mer nergent van bidden, off ytwes offeren, vor den doden, off dat die salige sielen noch ergent in ghefenckenis liggen. Die derde rede. De apostelen melden oick nyt van sulcken plaitz. Paulus leret die Corinthier seer sehoin van onse verrysenis, cap.15. Jtem hy trostet die Thessalonier ouer den standt vnde ghelegenheit horer doden . 1 . Thessalonic . 4. Mer gair nyt ghemelt van fegefuyr, off van remedien tegen fegefuyr, off nyt beuolen to bidden vur doden. Jtem hy vermaint ons mennichmail, an bidden // vur leuendighen, fo. r.xlijr. mer nergent vur doden. Op ghemelden plaitzen wer grote oirsaick ghewest wat to segghen. Die vierde. De schrifftuir des nyuwen testamentz betuicht openbair, dat die sellige sielen na den doot nyt gepynicht werden. Sie komen nyt int ghericht. joh . 3 . mer sie treden van den doot int leuen joh . 5 . sie sijnen by Christus, joh . 12. 17. Paulus begert to steruen, vnde by Christus to zijn. philipp . 1. Stephanus ouerleuert sijne siel in Jesus handen, actorum . 7. De morder kompt van stunden an mit Jesus int paradijs . luc . 23 . dat is in frolicke rust. De sellige sielen hebben na den doot rust van al verdriet, apocal. 14. Sie hebben genuecht vnde freud in Abrahams schoit. luc. 16. Wie mueghen sulckc schrifften mit den fegefuyr ouer een komen ? Die paus moet lygen, of die scrifftuir moet onwairhaftich wesen, een van beyden moet zijn. De vjjffte. Besiet alle plaitzen dair beschreuen steet, dat die ghelouighen salich zijnt, vnde merckt, dat dit onderscheit nergent benoemt off beduyt wurt. 1 Etlicke sullen salich sijn sonder feghefuyr. 2 Etlicke durch feghefuyr. Siet joannes .3.5.6. Roma .3.4. &c. De seste rede. // Alle sehriffturen tuigen, dat Christus bloit die gelouigen veget fo.cxlij'. vnde klairmaket van alle sund, dat is, Christus hefft mit sijn lyden die gelouigen verlost van allen pynen, die na den doot folgen, tijteliek off eweliek. Wie kan dit wairhafftich zijn, als ons dat fegefuyr noch van etlicke sunden sal klair maken? Merck. Yoir den doot, vnde in den doot, hebben die gelouigen noch viel pynen, want sie hebben noch die erffsund in sich woinen, vnde werden des so vermaint. Men kan in de boecken der alden doctoren mercken, dat die hillige martyren vnd bisschoppen, in den ersten . ccc . off omtrynt. cccc . iaren, nyt an een feghefuyr ghedacht hebben, oder, off die sielen mit onse gebet vyt pijn muegeu geholpen werden. Origenes, Tertullianus, Cyprianus, Eusebius seggen nyt, dat men vur den doden sol bidden. Cyprianus sprickt openbair tegen sullicken feghefuyr, mit desen woirden, als men vyt dit leuen is gescheiden, dan is ghene betalung meer voir handen, vide Tractatum . 2 . contra Demetrianum. Cyprianus had gelegene oirsaick to spreken van den fegefuyr, op de plaitzen, dair hy so mennichmail sprickt, van sulcke betalung, als in sijner tijt van den gebanneden fo. c.xliij". voir den doot geschieden, vide libel. // de lapsis de Mortalitate: et multas epistolas. Mer hy melt nyt dair van. Jn den ersten . ccc. iaren, wart Gott by den auontmail openbair gedanckt, vur die salicheit der apostelen, martyren, confessoren, vnde vur allen Christen, die sellich gestoruen waren, vnde sulcke dancksagung, wart gênant een offer vur die doden, vide ïertullianum de corona militis, et lib . 2 . ad vxorem, Cyprian. lib. 4 . epl. 5 . Chrystostom. in multis locis. Jtem viel Christen hielden de Heydenscbe ghewoinheit, iairlicke gastcrien to halden, in de gedechtenus horer gestoruen frunden, vnde dese mailtyden heet Tertullianus offerhanden vur die doden, vide citatos libros, nyt dat sie dair mit geholpen, mer dair by gedacht wurden. Anno domini, omtrynt. cccc . is de menung in etlicken plaitzen ghekomen, dat viel sielen na den doot in pjjn mochten zijn, dair sie mit onse gebet wat geholpen muegen werden. Dese menung hefft Augustinus mit sijne boecken ghestareket, vnd hettt sulcke gemeende pijn, een fegefuyr, ignem purgatorium, geheten, dat vorhin gene doctoren gedain hadden. Aldus hebben wy den naem vnd de menung des fegefuyrs meestelick van Augustino, sonder schriffturen, alleen vyt Platonifo. c.xliij'. sche phantasy, // vide lib. de cura pro mortuis cap . 4 . quest. 2 . ad dulcitium. Lib . 9 . confession . cap . 12 . 13. Jn Enchiridi. cap • 109 . merekt wie twyuelhaffticli hy sprickt. Origenes hefft de ewige hel geandert in een lang feghefuyr, als Virgilius in . 6 . Eneidos ex Platone hefft gelert. Dese menung hefft Augustinus gemiddelt, die hel laten bliuen, vnde een fegefuyr dair by getymmert, doch mit twyuel. Op etlicke plaitzen sprickt hy recht dair tegen, epl. 54 . ad Macedonium. Sermone . 66 . de tempore super psalm . 32. homil. 49 . in Joannem. Chrysostomus me- nung van den sielenstandt kan men nyt weten, by wylen spriet hy, dat etlicke sielen mit gebet vnde elmis, een weinich muegen geholpen werden, modicum dieit, vide homiliam . 3 . super philippenses, et . 1 . corinth . 15 . homiliam . 32 . super math et. 14 . super joannem. &c. Mer hy sprickt nyt, dat sie in fuyr synen. Op etlicke plaitzen spriet hy dat nymant mach geholpen werden, vide homiliam . 21 . super matheum, et horail. 22 . ac . 25 . ad popul. super galat. 6 . concione . 2 . et. 3 . de Lazaro ac super matheum . 25. Cyprianus menet dat etlicke sielen van stond an na den doot gekronet werden, als die martyren vnde confessoren, vnde dat die ander sielen horer saken onseker blyuen, bis an den ordel, vide lib . 4 . epl . 2 . has animas fortasse pu-//tat Chrysostomus '), die fo. c.xliiij'. ghestoruen is anno omtrynt. cecc . x . do Augustinus in Aphrica anfieng to schryuen. In Basilio rnagn. is nyt van dese saick (als ick meen) De papen bekennen selues in hoir stilmis, dat die gelouige sielen nyt gepynicht werden, want sie spreken, dat sie enen rustelicken slaep hebben, dormiunt in somno pacis. Anno domini, omtrint. cccccc. is de mis vur den sielen opgestanden, durch dese oirsaick. De quade geesten hebben sich laten sien, onder den naem der wederkomenden sielen, vnde ghesproken, dat certein een fegefuyr bv, vnde dat die sielen dair vyt mueghen verlost werden, durch missen, dat is, als broit vnde wijn op den altaren vur hoir wurt geoffert. Dese geesten hefft Gregorius magnus een bischop to Romen gheloifft, vnde ander bisschoppen voirt an, vnde also is de menung gestarekt, vide lib . 4 . dialog . cap . 40 . de purgatorio in balneo, vnde aldair sprickt Gregorius, dat het fegefuyr allene gheordenyert zy tegen kleine vnde seer kleine sunden, als teghen idele woirden, vnde onmatich lachen, vnde des ghelijcks sacht oick Augustinus. Mer die Romsche paus hefft in den lesten ccccc. iaren nocli een ander fegefuyr gemaket teghen alle dootsunden, in manvren als ghesacht // is artieulo van die betalung. Dit fegefuyr fo. c.xliiij'. mit allen manyren van helpen, hebben die Academien vnde munnicken, horen paus to dienst getymmert, durch hulp der vorgemelden geesten, die dachlick sich vur sielen gheopenbairt, vnde nyuwe remedien tegen dat fegefuyr gedicht hebben, in de latinsche kerek. Die Grekische Christenheit hefft nymmer pausselicke menung van fegefuyr ghehadt, als men kan bewysen, vyt den alden doctoren, historiën, vnde vyt den concili Basiliensi vnde Florentino, anno . M . eccc . xxxiiij. vnde . xxxix. Die pausselicke scribenten 1) De schrijver wil vermoedelijk zeggen : «deze laatste categorie van zielen bedoelt Chrysostomus". willen nu dat fegefuvr bewysen vyt math . 5 . vnd . 18 . van die betalung in der gefenckenus vnde . 1 . corinth . 3 . van die probyrung durch fuyr. Mer siet Chrysostomum, Augustin. vnde ander alde doctoren op deae sprueken, sie segghen hyr gair nvt vant fegefuvr. Die Christen in Aphrica, onder den kunning gênant priester Jan, hebben oick noch geen fegefuyr, vide Chro. Munsteri *). Dat pausselicke fegefuyr, is ene wondere gefenckenus, dair in de munnicken vnd papen onse sielen gestoten, vnde so viel geltz affghedruckt ?) hebben, als sie verteren muegen. <| Merck op dese . xiij . folgende propositiones. fo.xlv ). 1 Het is viel bewijslicker vnde geloiflicker, Ij dat gantz geen fegefuyr zy, dan dat een zy, want die schrifft melt gar nyt dar van, vnde Jesus lyden is ene genugsame betalung vur alle suilden des gelouigen. 2 Hebben die sielen pyn, so ist viel geloifflicker, dat sullicke pyn hore sekere geordenyrde tyt onuerkortelick moet duyren, dan dat sie mit gebet off ander wercken, sol muegen verkortet off verandert werden, want wer des muegelick, Got sol ons sullicks mit schrifturen des alden off nyuwen testaments, gheopenbaret hebben. 3 Sol sie verkort off verlicht werden, dit must allene gescheen om Jesus lyden, als men des mit fast betrouwen bidt, want syn lyden is dat enige betailwerck, vur allen sunden. 4 Sol nu bidden gelden, so must alleen sullicker personen gebet mechtich by Got zyn, die van herten trourieh vnde sorchfeldich zynt vur de doden, vnde vyt frywillige liefft beweget werden mit tranen to bidden, als guede bloitzbewanten vnde ander lieue frunden. Deser een sol meer verweruen, dan hondert kalde mispriester, die allene om gelts wil, sonder liefft vnd mitlyden bidden, die al hoir lippengebet op seker geit stellen vnd verkopen, gelyck wyn vnde bver in der herberge. Ja die zonder geit nyt doin willen. fo. xlv J). 5 Der niispriester gebet is oick dicwyl //' om viel ander oirsaken onmechtich. Viel stain mit weten in quade opsatten des onreynen houryrens off suypens, vnde zynen van Got verbant. galat. 5. Jn sullicken staet kunnen sie nyt profytelick bidden, vur sich selues, off een ander. Oick zynen sie nu periculose affgodcndieners, die openbair mit viel klare scrifften nu vermaint werden, vnde doch nyt horen willen. Jtem sie spreken hoir gebet in latin, vnde zynen doch de meeste part so ongelert, dat sie geen latin verstain. Sullicken lip- 1) Op de boven, bh. 253, aant. 1, aangehaalde plaats verhaalt Seb. Munster, dat bij de Abessyniërs »nec pro remissione animarum fit missa". Waarschijnlijk heeft de schrijver op deze plaats het oog. 2) Afgeperst. 3) Lees : fo. c.xlvr. 4) Lees: fo. c.xlw. pengebet hefft Christus verworpen . math . 15. Sie lesen halmen '), die gar nyt op den doden passen, wie sollen ons sulcke personen mit dit gebet helpen? 6 Muchten die belaste sielen mit onse gebet geholpen werden, so mochten sie oick vor sich selues bidden, vnd dat sol thienmail krefftiger by Gott zyn, dan onse bidden, want eygen gebet is altyt viel profytelicker, dan frembt gebet, vnde die belaste sielen hebben groter oirsaick fuirich vur sich selues to bidden, dan die fremden die hoir last nyt fuelen noch sien. 7 Off schoin die doden mit guede wercken gheholpen mochten werden (dat so nyt en is), nochtans mochten sullicke wercken nyt baten, als munnicken vnd ander mispapen doin vnde gebyden, ghelyck de affgodery mit // misbroit, hilligen, beelden. 8 Menen sie, dat fo. xlvjr.') die sielen mit hoir missen vyt den fegefuyr certeyn verlost werden, warom hebben sie dan den armen sullicken hulp nyt om Godes wil gheschenckt, als sie den rvcken om geit verkoft hebben ? Sie sollen ymmer selues in sullicke noot van een ander gern gheholpen zyn, vnde hoir missdoin is doch nyt seer arbeytsam, in een halue our ist dat spul al gedain. 9 Oick is dit nut angemerckt, sullen etlicke salige sielen, ene tyt lang hoir fegefuyr vnde pyn hebben, vur sekere sunden, so moeten oick etlicke verdamde sielen, ene tyt lang hoir paradys vnd wallust hebben, vur sekere duechden, want Godes rechtuerdicheyt beloynt die duechden so wel, als sie de onduechden strafft, gelyck magistri nostri3) selues bekennen. 10 Mach men nu dese pyn by de ene part, mit onse bidden vnde doin, verkorten, als die papen seggen, so mach men oick de freude by de ander part, mit onse doin vnde bidden, verlengen, want beyde punten zynen na den schrifftuiren vnde na den reden euen gewiss. 11 Darom hadden die mispriester in desen fal, dat halff deel hores ampts, vur die belaste doden mit groter onbillickeyt vergeten, want sie weren so wel schuldich, der onselligen // sielen fo. c.xlvj'. freude to verlengen, als der selligen sielen pyn to verkorten. 12 De salige sielen fuelen gene betailpyn vur die verledene sunden, want Christus hefft mit zyn lyden volkomelick betailt vur sullicke sielen. Oick fuelen sie gene vermainpyn om toekomende sunden to schuwen, gelyck de gelouigen dicwyl vor den doot, an die inwonende sund vermaint werden, want die sielen zynen nyt langer geneicht tot die sunden, mer gantz verlost van Erffsund. Hyrom is seer geloiffelick, dat gene salige sielen na den doot in pyn zynen, mer van stond an by Christus in freuden, ghelyck vorhin (myns bedenckens) ontegensprekelick is beweseu. 13 Hyrom, 1) Psalmen. '2) Lees: fol. c.xlvj. 3) De destijds gebruikelijke benaming van geleerde theologen. IV. 18 de alles bidden vur doden gantz onproffytelick acht, vnde selues nyt dar vur bidden wil, desen kan ick des lialuen nyt sundich achten, angemerckt vorgemelde argumenten. Wederom als onse lyue frunden gestoruen zynt, is nyt vur sund to rekenen, eens off twemal op dese wys to spreken vyt mitlydsame liefft. Lieue her is die siel in sullicken staet, dat sie geholpen sal werden, so west hoir gnedich, her verhoret mvn gebet, is dit bidden dy angeneem, in dese onbeuolene saick. Hyr mit sol men afflaten '), vnde Got fo. c.xlvij'. gantz betrouwen, dat so viel verhoirt zy, // als men ymmer in dese saick verhoirt mach werden. Mer alle maint vnde iarlicks wederom bidden, is ongelouich vnde onbehoirlick, off schoin gene pausselicke affgodery mit sielmissen vnde vigiliën dar onder gemenget wurde, angemerckt alle vorgesette reden. 1 Van welcke doctoren hebben wy dat fegefuyr? Antwoirt Erst van Augustinus, de Platonis, Virgiljj vnd Origenia menung van de hel wat hefft gebetert anno omtrynt. cccc . xx. Yan Gregorius magnus is het voirt seer vermeret. anno omtrynt. cccccc., vnde van Joannes damascenus seer getymmert. anno omtrynt. ccccccc . xx. Mer in den lesten . ccc . iaren, ist gantzelick volkommen gemaickt, van den pausselicken hogen scholen vnde klosteren. 2 Vyt wat oirsaken is dese menung geboren? Antwoirt. Ten ersten is gedacht, dat die guede scepper syn edele creaturen nyt ewelick sonder ende sol muegen pynigen. Ten anderden is vergeten, dat Christus mit zyn lyden volkomlick heff betailt vur allen sunden der gelouigen, also dat hoir sielen na den doot mit gene pyn meer belastet zynen. Ten derden hefft men den quaden geesten gelouet, die sich in den lesten seuen off acht hondert iaren fo. c.xlvij''. vur sielen hebben geopenba-//ret, mit ongetalde luegenen. Wat fruclit is vyt dat fegefuyr gekomen? Antwoirt. 1 Der fursten, des adels, vnd gemenen mans guederen, zynen onder bischopen, knunnicken, munnicken, papen, vnde begynen gekomen. 2 Den armen weduwen vnde wiesen is hoir geit schelmich affgelogen, item die kercken gueder zynen onder houren vnde bouen gekomen, dar men guede pastoren, schoilmeyster, vnde die rechte armen mit sol onderhalden. 3 Alle affgodery is durch dit middel opgekomen, off gestarckt. Die duuel hefft aldus oirsaick gehat, mit den menschen toe spreken. Eer dat fegefuyr gemeont2) vnde genoimpt worde, quanten dese geesten gar nyt, vnde war nu dat fegefuyr angefochten wurt, dar komen sie weynich. 4 Viel luyden hebben sich op die pausselicke remedien tegen dat fegefuyr, 1) Zich tevreden stellen; niet verder gaan. 2) Eer men meende, dat er een vagevuur was. verlaten, vnde zynen stolter geworden, bis an den doot, in allen sunden to blyuen. Mit wat menung wurt nu dat fegefuyr beschermet ? Antwoirt Etlicke inenen dat een zy '), mer die meeste part beschermen die grote eer, vnde leckere dage, die vant gemeende fegefuyr komen, want alle pausselicke papen vnde begynen leuen vant fegefuyr, kende nu iderman desen luegen, // certeyn viel leckere dagen fo. c.xlviif sollen ghestoirt werden. Tegen dat pausselicke fegefuyr, isoick in den lesten . cccc . off. ccccc . iaren altyt gesproken. Siet Bernardum . sermo . 66 . super Cantica, vnde die Chronyken van folgenden tyden. Merckt. Laet ons die verleden sunden dachlick mit Jesus bloet gelouicli aff fegen. Oick laet ons die consciency mit Godes hulp van quaden opsatt alle dage fegen. Jtem alle die quade lusten doden, vnd vyt onse natuir muegelickerwys fegen. Allerley cruis (dat ons van Got off durch Godes verhengknis van den menschen, opgelacht wurt) geduldich dragen, etc. Dit aal onse rchte 2) salige fegefuyr zyn. De ander onbeuolene saick, is gar oniiodich to besorgen vnd is vol ongotlicker luegens. Van den geesten. Christus lort ons mit den exempelen van lazarus vnde den rycken man, dat gene sielen, salich of onsalich, wederkomen, ytwes to vertellen van sich selues of ymant anders, siet luc.16. Gener patriarchen nochpropheten sielen, zynen weder by horen frunden gekomen. Deuteronom . 18 . wurt scerp verboden, ytwes to fragen van den geesten, de onder sielen gestalt sich by den heyden openbarden. De Cananei zynt gestraft om hoir spreken mit den geesten. II Des gelijcs is ons oick luc . 16 . seer scerp bcuolen, dat men Mosen fo. c.xlviij" vnde propheten sal horen, vnde bysonder den lyuen soin Godes. math . 3 . 17 . in den schrifftuiren des nyuwen testaments. Ilyr mit is openbair, dat sulcke geesten nyt guet, off nyt van Gott gesant zynen, want weren sie guede engelen, off sielen die ons de warheit anbrengen, certein Gott sol nyt verbyden, sie to horen of to fragen, want sijn wil is doch, dat wy die wairheyt leren, 1 . timoth . 2. Dit is oick Chrysostomus menung super math . homil. 29 . et. 13. Jtem Concion . 4. de Lazaro et diuite, dair hy mit schrifften vnde viel reden tegen sulcke geesten stridet, bewysende, dat gene sielen wederkomen. Augustinus spriet oick, dat sie nyt wederkomen, off kompt ergent ene siel weder, sulcks sy so miraculois vnde selden, als Lazarus op wecken, of' water in wijn wenden, lib. de cura pro mort. cap . 13 . vnd . 16. Oick achten die alde Doctoren, dat die 1) Dat er een vagevuur is. 2) Lees: rechte. duuel onder Samuols persoin sich oponbairden . 1 . regum . 28 . vide Augustin lib . 2 . ad simplician . quest. 2. Dese geesten synen gewislick duucls gewest, die ons alle affgodery geraden hebben, teghen vnde buiten die hillige schrifft, als fo.c.xlix'. missen, belden, hilligendienst, loefftenus teghen die eeht, // item van kleider vnde spysen. 1 . timoth . 4. Van desen geesten sijnen in den lesten . ccc . off. cccc . iaren wonderlicke boecken geschreuen, vnde die meeste part is gantz gelogen, off van den papen gheconterfeit, want als die duuels to lang vyt bleuen, so hebben die papen durch ghemaickte geesten, hoir fegefuyr angesteken, om des blynden volcks geit to hebben. Sulcke bouery is noch by onsen tyden wel ghebruickt worden. Merck. Men list nyt in der Bibel, dat patriarchen of propheten, den erschynenden engelen, ymmer na den sielenstandt gefraget hebben, off van ymant ghebeden zijnen sulcks to fragen. Oick list men nyt, dat die opgheweckte doden, ymmer van gelouigen gefraget zijnen, off gesproken hebben, van der gelegenheit in hemel, off hel, oder in ander plaitzen. De duuel had den Heiden ingheblasen, dat die sielen wederkomen, vnde mit den leuendigen spreken, siet deuteronom. 18. Jtem ouidium lib . 2 . et. 4 fastorum et plinium lib . 7 . cap . 2. Item origenem lib . 7 . contra Celsum ex platone. Jderman balde sich by de blote hillighe schrifftuir, vnde hebbe gar nyt to schaffen mit sulcken geesten, off sie ergent rumoir maickten. Dit is scerp beuolen, deuteronom . 18 . esaie . 8 . vnd luce . 16 . math .17. // fo. c xiix'. V3,n den Aflaet. DEs paus scribenten deylen den aflaet in tvve delen, dat erste is, als die paus ymant oirloff gifft, sulcke penitencien to laten, als in der oirbiecht beuolen waren to doin, om dat fegefuyr vor to komen, off ander wereken ongedain laten, die wy Gott, oder den hilligen gheloifft hadden. Dat ander deel is, als de paus die sielen vyt sijn fegefuyr lit fliegen, vyt genaden om nyt, off vyt gyricheit om geit. Dit onderscheit hefft dat gemene volck nyt verstanden, mer "plomp gemeent, dat het aflaet vergiffenis was van allen sunden, vnde salicheit in den hemel, vnde also groff ist oick om geit gepredickt van viel heyllose boeuen. Sy hebben oick gliedisputiert vnde besloten '), dat het gekoffte aflaet beter is dan tgesehenckte. Aldus sijnt die blynde menschen angelockt, dat vermaledyde fonische segel vnde Calleffsfel to kopen. 1) De conclusie getrokken. 2) Bedoeld is het perkament van aflaatbrieven. Dat erst aflaet is geboren vyt paus Yrbanus . 2 . anno . m . c . xciijj . in Concilio Gallie Claremontano, vnde het is voirt ghestarckt van paus Gregorius . 10 . in Concilio lugdunensi anno m . cc . lxx . vndc van paus Niclaus . 4 . anno . m . cc . xc. Anno . m . ccc . is dat erste gulden iar vyt paus Bonifacius . 8 . geboren, vnde ingheset, dat alle // hondert iair, een gulden iair to fo. c.l'. Komen sol gehalden werden, dat jderraan daer moclite komen, vnde vergiffenis van allen sunden om geit kopen. Anno . m . ccc. xlij . ordenijrde paus Clemens . 6 dat alle vijftich iair sulcken gulden iair sol wesen. Anno . m . cccc . lv . verkofft paus Callistus dubbelt aflaet, eens by gesontheit, vnde eens in dootznoot. Anno . m . cccc . lxxxiiij . is den ersten aflaet vur die sielen int fegefuyr geboren vyt paus Innocentius. 8 . vorhin koft men alleen vur die leuendigen. Der sielen aflaet bracht ongheloiflick viel geltz. Anno . m . ccccc . xiij. wart Leo . 10 . paus, tegen desen ongotlicken aflaetzkremer, is Lutherus anno . xvïj . opgestanden. 1 Het is een gruwelick luegen, dat die paus Christus verdiensten in sijn aflaetzkist heft besloten, vilde mach sie jderman verkopen, of schencken als hy wil, want Christus verdiensten sijnt ons allen euen gemeen, jderman mach sie ontfangen, vnde sich nut maken mit sijn eygen geloue. 2 Oick ist beide gelogen, dat die hilligen ouerlopende verdiensten hebben, of dat die paus ons aflaet dair van kan maken. 3 Kan hy die belaste sielen mit aflaet helpen, des wer hy sculdich to doin vyt mitlijdsame lieft, of hem schoin geen heller geltz wurde gegeuen, off hy is ongenedigher, dan alle beesten op erden. // Van den hilligen. f°.e.V. ALle onse affgodery mit die gestoruen hillighen, kompt vyt dese drie folgende menunghen. Ten ersten, dat sie na hoir doot, van Gott macht ontfangen hebben, vyt den hemel op erden to sien, vnde to weten, wat wy hyr doin, spreken vnde dencken. Len anderden, dat sie oick Godes stadthalder gheworden zijnen, volmechtich ons to helpen, in allen noden, des lichams, vnde der sielen. Ten derden, dat sie vur ons ouerlopende verdiensten hebben, die ons tegen hel vnde fegefuyr mueghen helpen, vnde an den hemel forderen. Vyt dese pauselicke menungen komen alle aflgodige diensten der hillighen, mit belden, festen, fasten, processien, beedfarten, offerhanden. &c. Teghen de erste. Men fyndt nergent in de Bibel beschreuen, dat gestoruen liilligen onse woirden horen, als wy spreken, Maria, Abraham, Dauid, Paule, Petre biddet vur mijn, Off dat Gott hoir sulcke macht hefft gegeuen. Ten anderden, den Jueden was nerghent beuolen, dat sie hoir patriarchen, off gestoruene propheten also anspreken sollen. Des gelijcs is oick gene Christen beuolen, die apostelen off martyren fo. c.ljr. also an to spreken. Ten derden, gene // propheten, patriarchen of apostelen hebben also tot doden geropen, leest die gantze schrifftuir. Ten vierden, die martyren vnde confessoren, in den ersten. ccc. iaren, hebben oick sullicks nyt gedain, off ymant gelert also to doin. Siet Tertullianus, Cyprianus, Origenes. &c. Ten vijfften, als men meent, dat sie onse heymelicke begherten bekennen, vnde al onse woirden horen, so acht men sic Gott ghelijek. Ten ersten in die macht alle herten to kennen. Ten anderden, in die macht, so viel stemmen onderschoidelick to horen, vnde jdermans saick bysonder to schaffen. Thien dousent menschen ropen bywylen op een ogcnblick, O Peter, off o Maria biddet vur mijn, dit geschiet mit verscheyden spraken, vnd op verscheiden plaitzen. Nu bedenck doch gotfruchtich, wat wereken dit sijnen. 1 Alle menschen op erden ondersceydelick ansien vyt den hemel. 2 Aller menschen herten vnde begerten kennen, 3 Vur jderman bysondere sorge dragen. Dit sijnen certein Godes eighene persoinlicke wereken, die tusschen Gott vnde engelen off menschen onderscheit thoinen. Nu ouerleset alle schriffturen, men sal nergent bescreuen fynden, dat Got die engelen off menschen sich ghelijck maickt fo.c.lj». in // sullicke wereken, vnde dit musten die papisten vorhin bewysen, eer sie gotlick spreken muegen, Paule off Petre bidt vur mijn. Merck. Off schoin vast bewesen wer, dat sie vur ons bidden (dair pausselieke scribenten allene ouer arbeiden, vnde doch nyt viel stareke reden by brengen) dan bleue noch gantz onbewezen, dat wy sie sullen anropen mit Gregorius Letanien, off anders. Men must eerst bewysen, dat sie onse stemmen horen, vnd alle herten kennen gclijck Gott. Mer die schrifftuir betuighet mennichmal, dat Gott sulcke macht gants allene hefft behalden, vnde genen engelen of menschen mit ghedeilt. Een mensch siet wat voir oghen is, mer Gott siet op dat hert. 1 . regum . 16. Heer du kennest allene alle herten der menschen, sprickt Salomon . 3 . regum . 8. Wie bekent des menschen diepe hert? Jck bin die Heere, de herten grundet, vnde nyren proeuet. hierem . 17. Gheen mensch kent des anderen hert. 1 . corinth . 2. Jn desen sprueken wurt nymant vytgenomen. Esaias sprickt openbair, Abraham weet nyt van ons, vnde .Tsrahel kent ons nyt. cap. 63. Mit dit getuichnis meent die propheet alle sielen in den hemel, of int paradijs, vnde dit was die oirsaick, warom die ghelouige Jueden nyt // spraken, Noe, Abraham, off Dauid bidt vor mijn. fo. c.lij Sprickt ymant, die hillige sielen weren vor Christus lyden noch nvt volkomeljck by Gott, der haluen hebben dje Jueden gene patrjarchen off propheten angheropen. Ilyr op gjfft men dit antwoirt. 1 Wairom hebben sie Enoch vnde Ileliam nyt angeropen, die miraculois van erden genomen wurden, vnde onghetwyuelt by Gott waren, als oick math . 17 . wurt geopenbairt, dat Moses vnde Helias by Christus in gloriën stunden. 2 Wairom hebben sie de engelen nyt angeropen, die gewislick by Got waren, vnde sich dicM ijl openbairden? 3 Men moet ten minnesten dit belyden, dat die patriarchen vnde propheten na Christus lyden mit den morder int paradijs by Got gekomen zijnen, luc. 23. Wairom fyndt men dan nyt in der apostelen boecken, dat sie sulckc hilligon selues angeropen, of ander luyd des to doin geleret hebben? 4 Wairom hefft ons Paulus des nyt geleert, die doch na Christus lyden in den derden hemel off int paradijs wart getogen? 2. corinth . 12. Oick laet ons dit anmereken, Paulus melt in allen briefen, van sijn gebet vur die Christen, vnde begert mennichmail, dat sic oick vur hem bidden, mer hy sprickt nergent, laet ons die ge-//storuen fo. c.lij'. hilligen anropen, dat sie vur ons bidden. Des were oick guede oirsaick gewest, dair hy doch van doden hilligen hefft gheschreuen . 1 . ïhessalonic . 4. 1 . corinth . 15. Jtem dair ons Christus sijn beueel vnde form gifft in bidden . math . 6 . 7 . luce . 11 .joh . 16 . vnde dair hy prophetiert, van bidden in den geest. joh . 4. Vyt vorgemelden scriften vnde reden, is openbair, dat men af'godery doet, als gesproken wurt, Maria of Petre biddet vur mijn. Jtem dat gene sielen in den hemel onse anropen horen off weten. De stont des lesten ordels is Maria vnde allen sielen in den hemel verborgen . math . 24 . mare . 13. Alle herten to kennen, vnd alle woirden op erden to horen, is noch viel groter verborgener werek. Tegen de menung van patronen. Vorhin is genugsam bewesen, dat dese phantasy gantz op lueghen steet, want wie sollen sie sulcke beschermheren ouer ons in allen noden wesen, als sie nyt weten, off wy sijnen, wair wy sijnen, vnde wat noot wy hebben? als Esaias sprickt cap . 63. Ten anderden, weren sie in sulcken staet, off wol sie Gott van ons vur sullicke officyren gheacht hebben, des sol hy ongetwyuelt in den nyuwen off alden testament ergent geopenbairt hebben, mit beueel, vnde beloff-//tenus, mer Got gebiet ons allen, dat wy allene by fo.c.liij>. hem hulp suecken sullen in allen noden. Die propheten sollen by den patriarchen, vnde die apostelen by den gestoruen propheten, hulp gesocht hebben. Mer in hoir noden liepen sie allene by Gott, vnde leren jderman des gelijcks doin. Ten derden, dese raenung phantasiert, dat Gott in den hemel ledich sit sonder sorgen, vnde hefft alle saken syne stadthelders beuolen, geljjck hyr die fursten doin, vnde also is dese raenung een gotlose oirsaick, dat Gott weiniger gefruchtet, weiniger lieffgehadt, vnde gheeret wurt, want in allen noden werden syne stadthalders angesproken, gelijck in werlicken regimenten, die principale raetzheren vnd beueelhebber raeer gefrucht, gedient, beschenckt, vnde angesproken werden, dan die fursten selues. Die Heiden hebben gemeent, dat hoir ouerste Gott Jupiter syne ampten vnde furstendommen, onder anderen goden vnde godinnen gedeilt hadde. Dit poetische fabelwerck hebben die pausselicke munnicken in den lesten . ccc. iaren weder opgericht, vnde van die lieue hilligen jdel Ileidensche aftgoden vnde patronen getymmert, ouer steden, dorpen, bourschafften, Ja ten lesten sijnen ouer allen litmaten, vnde / :.liyr. tegen alle kranckheit, bysondcre noothelper gefonden. Dus doden die Heiden oick, vide Origenem contra Celsum libro. 3. Jtera ghelijck by den Heyden viel heilose boeuen, na hoir doot vur goden gherekent worden, also synen oick by auenturen onder den Christen, etlicke verdoimde menschen, vur lullige patronen angeropen. Jck frucht dat noch op viel plaitzen sulcke hillighen mit grote processien gheeret werden. Die Heyden hebben gemeent dat hoir goden vnd godinnen bywylen oneens wurden, om hoir dieners op erden. Jn den Troianischen krijch stonden etlicke by den Greken, vnde etlicke by den Troianen. Also hebben wy oick van onsen patronen, krygers ghemaickt. Sol men ene slacht doin, so wart Georgius op ener syden, vnde Christoffel op de ander angheropen, vnde men heft den patronen groot geit vorhin gheloifft, vnde na den strijt vur die ouerhant betalet, helm vnde schilt, off ander wapen an horen beelden ghehanghen. Dus eerden oick die Heidensche ridder to Romen horen Martem, vnde die Greken horen Herculem. Ten lesten is oick ghemeent, dat etlicke hillighen nyuwe plaghen ') ghemaickt hebben, dair mit sie ons belasten, liiijr. vnde wederom verlossen, wanneer sie gedient // zijn willen, als Joannes, Yalentinus, Quirinus, Antonius vnde Hubertus plagen2). &c. Dit heten sie hilligenwerck, vnde mit sulcke gotlose luegens, 1) Ongesteldheden, ziekten. 2) Ziekten, waartegen de olie van St. Quirinus, de draden der »stola" van St. Hubertus enz. hulp verleenden. St.-Valentinus- of St.-Veltens-ziekte is de epilepsie ; het St.-Antonius-vuur is eene ingewandsziekte. Vergelijk deze Bibliotheca, Dl. I, blz. 271, en M. J. Jansen, De omdracht van het reliekschrijn der IIH, Antonius Abt en Hubertus door het Geldersch Opperkwartier in de 15>' en 16 /» ft ƒ l/UUl 111 11U1UU lUip lij l UCJ1J U" ƒ*/. dert. Dat klosterleuen wurt van die meeste part alleen om des buicks wil angenomen. Yiel werden sonder eigen beraden vnde tegen hoir wil van den alderen dair in gedrongen, als des Adels vnde rijcken volcks dochteren. Die weinichsten nemen dit leuen an, om Gott to dienen. Tegen die bedeloirden salmen dese spruecken bedencken. Jn den sweet dijnes ansichts sallestu dijn broit eten. genes. 3. Die nyt arbeit, sal nyt eten. 2 . thessalonic . 2. Men list nyt dat Christus off sijn apostelen gebedelt hebben, mer hoir kost vnde kleider mit den handen off mit predicken gewonnen. Bernhardus sacht epistol. 142. vnde op ander plaitzen, mit den handen arbeiden ia mijn oirde 1). Hyr vyt mach men mercken, dat die ionge starcke munnicken seer ongotlick doin, die van bedelen sonder arbeit leuen, of sulcken leuen louen, vnde dat sie ongotlick doin, die den rechten armen hoir elmissen onttrecken, vnde die onnutte schadelicke bedeloirden dair mit onderhalden. De pausselicke munnicken vallen openbairlick van Christus mit twe groue manyren, mit namen vnde mit regulen. Van hoir namen. O.'» 1 J i m «i ii» • i ^ i . O t VK JL lltTHTl (l(>n PIIO Oll IPiaron nnnm in mnnmn>ai« nv fr» f /^rri VU11UVVI1 UUV/1U I I 111 11 llllll l^V 1 IV J / U • menschelicke toenamen, vnde betuigen also vor jderman, dat sie Christus nyt halden vur horen genoegsamen salichmaker, mer sueken die salicheyt oick by Franciscus, Benedictus, Dominicus &c. Warom nemen sie anders den naem van sullicke menschen ? Die gelouigen des alden testamentz, hebben sichna genen Patriarchen off Propheten, laten noemen, men list van genen Abrahamiten, Jacobiten off Ilieremiten. Die apostelen hebben oick klairlick geboden, dat wy allene na Christus, vnde nyt na hoir sollen genoemet werden 1 corinth. 1. Certeyn de schainipt sich oick des lieren vor den menschen, de synen Christen naem in Franciscus off Dominicus naem verandert. Die hillige geest sprickt actorum. 4. Die salicheyt is allene in Christus naem, wat sueken wy dan in Benedictus, Dominicus off Franciscus naem? Wy weten nyt off sie selues salich zynen. Hoir staet is ons gar onseker. 1) De leden der Cisterciënser-orde houden zich veelvuldig bezig met handenarbeid. Van hoir regulen. Christus bescreucne regel, die allen Christen beuolen is, veranderen sie oick, in viel menschelicke regulen. Hyr laet ons dus dencken, Franciscus regel is beter off erger dan Christus regel, off sie is Christus regel selues. // fo. r.lxxrij'. Seggen sie, dat sie beter zy, dan zynen sie gantz tegen Got den vader, die vyt den hemel van Christus hefft geropen, hunc audite, horet syne regel, math. 3. vnde 17. Seggen sie, dat hoir regel erger is, dan zynen sie grote narren, dat sie die beste verlaten, vnde de archste halden. Seggen sie, dat Christus regel van Franciscus off Benedictus beter "gheordeniert zy, dan achten sie Christus vur enen onwysen, die selues syne regel nyt volkomlick liefft kunnen ordenyren. Christus sprickt inath. 15.'Jck en wil nyt gedient zyn mit regulen van spys, kleyder &c. die van menschen geplant zynen, men sal alle menschenleer gantz vytroden. Die hilligc geest sprickt. 1 timoth. 4. dat het verbot van echten staet vnde spysen, vyt den duuel zy gheboren, vnde Got sprickt Hieremie.17. Die op menschen betrouwet, is vermalediet. Hyer merckt gotfruchtich in wat staet die kloisterluyd vor Got leuen, bysonder die vermaint zynt. Bedenckt die gruwelicke affgodery mit misbroit, beelden, vnde hilligen, die dar dachlick geschiet. Jtem dat weynich begauetzynt, salich ongehylickt to leuen, warom die meeste part mennichmal in onreynen opsat wandelt, ofschoin des lichains werck gelaten werde, om schand, straiff, off anders. // fo c.lxxxijOick is to befruchten, dat bywylen quade wercken tegen die natuir ghescheen, vnde dat viel ontfangen off geboren kynder, in mennigerley heimelicke manyren gedodet werden. Wat sol men doch van sulcken leuen dencken, dair wallustige munnicken vnde begynen by den anderen in een kloister woenen? Erasmus Boterodamus vertelt van enen begynenpater, die gebiecht hefft, dat hy mit. cc . begynen gesundicht hadde. Oick regniert in den Cloisteren heymelick haten, benyden vnde alle ongenad bouen maten. Die munnicken moirden den anderen mit ewigen gefenckenissen vnde ander iamerlicke manyren, Sie grauen den anderen bywylen leuendich, sie versenden den anderen in veren onbekanden landen, off in plaitzen dair sie nyt gern zijnen, dair ouer etlicke mistroistich werden, die sich selues hangen off verdrencken. Wat menschen sijnt doch nu dorstigher na dat Christen bloet? vnde stolter den pausselicken fursten to raden, dat sie ons om Jesus warheit so tyrannich doden, dan die munnicken? Gott geeff allen munnicken vnde begynen den sin dat sie hoir affgodery verlaten, vnde hoir arme sielen voir ewige verdamnus bewaren. Des ghelijcks den alderen, dat sie hoir soinen vnde // dochteren mit al vermucgen vyt desen staet trecken, vnde nymmer fo.c.lxxxiif. dair an raden off dwingen. Jtern dat die kynder, genen alderen to willen in dat pausselicke kloistcrleuen gain, off bliuen. Beter ist mit Gott in armuet, dan mit den duuel in rijckdom to leuen. math . vnde luc .4. Gott gheeff die ouericheit recht verstandt, dat sic vyt reine liefft an Gott vnde horen neesten, sulcken kloistcrleuen in den gront afstellen vnde omwerpen, dair so viel edele sielcn in verloren werden. Dit wer Ezeehias vnde Josias exempel loflick nagefollicht, als men alle affgodennesten in den bodem wol vernylcn vnde omwerpen. Van lofften. I)ic pausselicke lofften sijnen ongotlick in viel manyren. Bywylen is dat bcloiffde werek in sich selues verboden affgodery, als wanneer den hilligen een dienst an hoir beelden wurt geloifft. .Ttem wanneer munnicken off papen belouen miss to doin. &e. Sulcke lofften sal men by lijff') onbetailt laten, als men vermomt wurt, gelijck Dauid den beloiffden doitslach hefft gelaten, do hy sich beter bedacht. 1 . regurn. 25. Bywylen is dat beloiffde werek in sich selues geen affgodery, als gheen fleis eten ene tijtlang, o onse II leuenlang. Jtem altijt kleider van sekere ferwe vnde ge- fo.c.lxxxiij'. stalt dragen, mer die menung is affgodich, wanneer men denckt, Gott mit sulcken dienst to behaghen, vnde den hemel dair vur to hebben, math. 15. Doch ist oick sunde, sich selues een ewich verbot maken, in saken die ons Gott hefft fry gelaten. Men loift oick bywylen sulcken werek, dat men sonder sund nyt kan beta en, vnde een dachlicke oirsaick is van viel sunden, als louen altijt ongehylickt to leuen. Die nyt bysonder begauet zijnt, werden mit sulcke lofftenus tot houryren geoirsaket, ia genodiget in twe manyren. Etlicke fallen openbairlick in oneren, als jderman bekant is. Ilyr beneuen houryren sie mennichmail mit heymelicken onreinen opsatten, des ons die Vermuegende2) munnicken vnd begynen, in horen consciencien getuichnis geuen. 1 . corinth . 7 . math . 19. - en mannen vnde frouwen sijnt in dese saick twe dingen beuolen. Dat erste is, nymmer ongotlicke loften maken. Dat ander is sulcke lofften breken vnde nyt betalen, ist dat sie gemaickt zijnen. Dit meent die schrifftuir oick in descn sprueken, schuwet alle affgodery. 1 . corinth . 10 1 . johann . 5. Om hourery to myden, sal jderman sijn eigen wijff hebben, vnde jdere frouwe horen eigen man, vnde 1) Bv lijff, in de editie van 1555: metten lyue. 2) Het woord: vermuegende is in de uitgave van 1555 weggelaten. fo. c.lxxxiiif. hylicken is beter dan bernen. 1. corinth . 7. // Dit sollen alle papen vnde begynen gotfruchtich bedencken. Guede lofften de men sal halden, sjjnt dese. Den armen ene sekere elmis belouen, an geit, korn, off hulp in ander iuanyren. Ene lofft inaken sekere oirsaken van sunden to myden, als nyt to spuelen mit karten of dobbel stenen, vnde nyt to stryden mit gelijcken droncken. Jtem etlicke dagen to vasten om onse fleis to bedwingen, off Gott een eedt sweren, etlicke gewoinlicke sunden gantz to verlaten, als dronckenheit, hourery, onrechtuerdicheit. &c. Also hefft die gemeinte mit Gott een verbont ghemaickt, alle affgodery to myden. 4 . regum. 23. 2. paralipom .15. Van sulcke loften verstaet dese sprueken, louet vnde betalet. Ilebstu Gott wat belouet, des betalet. &c. vnde wat van lofften in Moses boecken steet. Mer hyr moet men oic sien, dat alleen muegelicke dingen belouet werden. De Christen kerek. DE rechte Christen kerek sijnen dese menschen, die lioir sunden bekennen, vnde vergiffenis alleen om Jesus wil gelouen, vnde hebben Gott mit dancbairheit lieff, vnde laten alle sunden na vermueghen. Gott weet wat menschen in sulcken staet steruen sullen, wy wetens nyt, die liefft rekent viel luyd vur litmaten an Christus geestelicke licham, die Gott anders kent. // fo.c.lxxxiiijJderman sol daehlick sijner salicheit seker zijn, vnde oick betrouwen dat hem Gott salich sal laten steruen. Men sal hopen dat alle menschen in saligen staet zijnen, die guet schynen to wesen, vnde dat de quaden sich noch bekeren sullen. Dit is die natuir der Helften. 1 . corinth . 13. Wair dat woirt openbair recht gepredickt wurt, vnde die sacramenten recht anghedient, in sulcken landt, stadt off dorp, sijnen etlicke litmaten an Christus licham. Wair dat openbare predicken van de verfolgers gantz behyndert wurt, vnde affgodigc leer openbair gepredict, dair muegen noch heimelicke reyne litmaten an Christus licham wesen, die binnen dueren Godes bescreuene woirt lesen vnde bewaren, als by Helias tyden . 3 . regum . 18 . vnde nu in viel pausselieke plaitzen. Mer die gene schrifftuir willen horen predicken, off selues nyt losen noch horen lesen willen, als des gebueren mach, off die dat predickampt vnde eigen lesen klein achten, vnde phantasyren, dat ons Godes geest, mit heymelick inblasen buyten sulcke middelen, in allen saken des geloues sal verstendich maken, als vormals Montanisten, Euchiten, vnde folgens etlicke munnicken deden, vnde nu viel dromende geesten oick doin, die fo.c.lxxxvr. also van geest vnde inwendige // woirt spreken, dat sie letter vnde predickdienst der hilligher schrifft weinich ach'en. &c. Dese doin seer periculois, want dit is teghen Godes wijsheyt, de sulcke mid- delen hefft geordenyrt, vilde tegen Godes beueel, die sulcke middelen ons hefft beuolen to gebruicken, vnde teghen die eere des hilligen glieestes, die durch sulcke vytuerkorene instrumenten werc- ket. 2 . corinth . 3. Dat klare beueel van predicken, vnde schriftuir selues lesen, siet math . 28 . mare . 16 . luc . 10 .11 . joh . 5. &c. Vnde dat Christus salige kereke mit sulcke middelen op erden wurt gebouwet, vnd die ghelouo also in ons geboren, siet ephes .4.2. rom . 1 . 10 . mare. 16. Op eigen lesen der schriffturen sich alleen verlaten, vnde genen predicdienst ') gebruicken willen, dair die warheyt noch redelicker maten wurt ghepredickt, is oick periculois, weynich sijnen by onsen tyden vcrstendich geworden sonder predichoren, vnde guede vytleggingen der schrift to lesen. Merck. Christus sal altijt ene ghemeinte op erden behalden van sijn hemelfairt bis an den lesten dach, sijne salige litmaten sullen nymmcr gantz versteruen. Des gelijcs heft hy oick vor den waterfloit 2), vnde folghents bis an syne menschwerdung, altijt ene kerek behalden, siet psalm . 89 . van ,// Dauids blyuende saet, vnde van fo. c.lxxxv'. Jsrahels saet so lang son vnde main duren. Esaie. 31. item Chris tus sprickt math . 28. Jck blyue by v bis an der werlt ende. Hyr vyt follicht oick, dat Christus litmaten groffelick dwalen muegen in etlicke punten, vnde doch salich blyuen. Fraghe. Wair zynen de revneste litmaten an Christus licham gebleuen in den lesten ses of seuen hondert iaren? Antwoirt. Jn den landen die buyten des paus gebyden waren, als in Grecien, Asien, Lithuania, Russia, Moscouia &c. Jtem in Bemen vnde Meheren 3), bysonder na Joannes hussen opstandt. Christus heft oick sonder twyuel viel salige litmaten onder dat pausdom behalden in Jtalien, Franckryck, Spanien, Duytslant, Engelant, &c. Fraghe. Wair is nu de Christen kerek? Antwoirt. Onder den Fursten des christelicken namens in Europa, die noch pausselick blyuen off van den Paus gescheyden zynen, vnd in Aphrica onder den kunning gênant priester Johan *). Jtem 'onder den turkischen Keyser op seer viel plaitzen vnd in anderen vorgemelden landen. Die reyneste geloue is nu by den Duytschen vnd ander nationen, die na Lutherus vnde syner mithelper anwysong, gereformyrt zynen, vnde by allen menschen, die mit dese reformation // hertelicke fo. c.lxxxvf. party dragen, in wat landen dat sie woenen, in Jtalien, Spanien, Frankryck &c. 1) Zonder het geregeld aanhooren van eene prediking. 2) Zondvloed. 3) Bohemen en Moravië. 4) Zie hierboven, blz. 253, 272. Merckt. Der bischopen vnde papen salicheyt is in den lesten. ccccc. jaren in viel groter perikel gestanden, dan die gemene simpele leken, vnd noch huydcn des gelycks in pausselicke plaitzen. Die oick nu guede gelcgenheyt hebben, die edele geopenbarde warheyt to leren, vnde des versuymen sullen oick in gruwelicke noot stain. Des gelycks alle landen vnde steden, die weder afffallen int pausdom, off Jnterim. Mer die nu klarlick vcrmaint zynen, vnde noch die edele warheyt init fuyr vnde swert verfolgen, zynen ongotwiuelt die hoichste litmaten an des duuels kerck, al ist dat sie sicli mit Jesus naem bedecken, als nu viel papen doin init horen anhanck. Bedenckt dit. Etlicke menen, dat viel alde menschen durch christus vcrdienst salich werden, die gene history van Christus lyden off gene belofftenis van syn vcrdienst gehoirt off bedacht hebben, gelyck viel menschen durch Adam niit erffsunde verdoruen zynt, die gene history van Adams fal gehoret hebben. Dit muegen sic vyt mitlyden hopen, mer nyt klair mit scrift bewysen, want Christus vnd paulus seggen dat die saligen alleen onder die heropenen ') zynt verborgen. // fo. c.lxxxvj*. Die salicheyt die mit Christus bloit bereit is, wurt desen menschen alleen beloift, die an Christus gelouen . Joann .3.6. rom . 3 . vnde dese Christen geloue wurt allene gelert vyt die gehoirdc hillige scriftuir, als sie gepredickt off gelesen wurt rom . 10. Paulus spricht oick, dat die heyden sonder hoip vnde Got leeffden, die gene beloftenus van Messias salichmakende lyden wusten, vnde sacht oick, dat sie den duuel dienden, mit horen welgemeenden godesdiensten. ephes . 2. 1 corinth . 10. Wurt ymant die rechte geloue an Jesus ingeblasen, sonder schrifftuir van menschen to horen, off selues to lesen, sullicks is een bysonder werek, dat selden geschiet. Sollen oick jnige alde vernuftige menschen durch Christus salich zyn, de gantz nyt van Christus belofftenus off history weten, sullicks wer groit wonder na die schriftuir to rekenen, wie wal des den armen menschen hoichlick wer to wunschen. Kleync kinder geboren vyt beropene ') personen zynt hyr vytgenomen, als gesacht is articulo van do doip, item die vernufftlosen off sotten. De alde Christenheyt. Die alde doctoren vnde Conciliën tuigen ons dese saken. Ten ersten dat sullicke artikelen, als men in apostolischen boeken fyndt fo. c.lxxxvij*. bescreuen, // van den alden Christen gebruickt zynen. Ten tweden tuigen sie tegen die ketter, welcke menongen nymmer by die alde i) Tot het geloof geroepenen. Christenheyt angenomen zynt. Ten derden melden sie die opkumpst vnde vortganck van allen menschelicken insettongen, vnde wat schriffturen dair op gebogen wurden. Artikelen die van der Christenheyt gebruickt zynon, sal inen nyt annemcn om die Christenheyt, mer om dat bescreuene woirt, kommen sie dar init ouer '), stain sie tegen of gar buyten die schrifft, dan sal men sic verwerpen. Die waire vnde falsche Christenheyt*) dienen ons beyde in twe treffelicke inanyren. Ten ersten, dat sie die bibel vur gotlicke lullige schrifftnir gerekent hebben, dit getuichnis sterckt onse geloue. Ten anderden, dat sie ons dese boeken bis her in allen priecipalen artikelen ongefelsschet bewaret hebben, also dat men alle gebreken mach beteren, als die verscheyden boeken vnde spraken by den anderen gelacht, vnde van goede gelcrte mannen ouersien werden, dit is by onsen tydon seer ryckelick gedain. Aldus heft ons Gott gewissclick dat bocck des leuens tegen Duuel, Antichrist, vnde alle ketter reyn bewaret. Dit moet men ongctwyuclt gelouen, vnd op Godcs genad betrouwen, anders must // alles ongewis werden. fo.c.lxxxvtj'. Merck. Men sal die rechte kerek horen vnde folgen, dair sie by die sehrifftuir blijfft, mer als sie dwalet in gueden menungen tegen off buyten die sehrifftuir, dair sal men sie nyt folgen. Als die gotlosen tegen die hillige sehrifftuir eendrachtich consentyren, onder den naem vnd schijn der hilligcr kereken, gelijck die Juedischc priester tegen die propheten, Christuin vnde apostelen vormails gedain hebben, vnde gelijck nu viel pausselicke papen vnde munnickcn tegen die gheopenbairde wairheit doin, sulcken consent salmen als den duuel selues ongefolcht laten. Men sal hyr bcneucn omsien, of die getwiste artikelen oick van die erste Christenheit gebruickt zijnen, als Tertullianus leret lib. de prescriptione hereticorum & contra praxeam. Yerum est inquit quod prius traditum est, falsum quod posterius. Die enicheit der kereken. Die Christen blyuen litmaten enes lichams mit warliafftige liefft, al ist dat sie in etlicken artikelen verscheiden menungen hebben, wanneer sie in den principalen punten consentyren, als van ene gotheit, van Christus gotheit vnde menschlieit, van hemel vnde hel, van onse salicheit alleen in Jesus verdienst gelegen, \nde der gelijcken. // . ; ...r Gantz eendrechtich gelouen in allen punten, is ons seer to wun- fo. c.lxxxvnj . 1) Voor het geval dat zij daarmede overeenstemmen. Maar staan zij tegen, d. w. z. strijden zij met de Schrift, enz. 2) De middeneeuwsche kerk heeft in weerwil van hare verbastering steeds staande gehouden, dat de Schrift Gods woord is. schen, wy sullen oick mueghelick dairom arbeiden vnde bidden, mer sulcke volkoinene eendrechticheit is seer selden off nymmer onder den Christen op erden ghewesen, ja men mocht sie oick by der apostelen tyden nyt hebben, als openbair is to mercken. actorum . 11 . 21. galat. 2. Ghelijck Christus geestelickc litmaten op erden nyt al gelijcke rein zijnt van sunden, also sijnt sie oick nymmer of seer selden gelijcke rein in de gheloue, beiderley wit wurt ons allenn in der schrifftuir gelijcke wel vorgeteikent, mer nyt geljjcke na van jderman dair by geschoten '). De enicheit wurt an beiden sijden mit liefft behalden. Van den rechtgelouigen, als sie noch sulcke personen lieffhebbcn vnd in hoir gemeint lyden muegen, die simpel dwalen sonder blasphemyren vnde bloetdursten: Van den dwalenden, als sie des gehjcs in die liefft blyuen, vnde mit hoir tegenpart fruntlicke gemeenschafft halden in predick horen vnde sacramenten bruicken. De mit gueder menung dwailt, begerende beter bescheit to folgen, dese mensch is nyt van Christus licham ghesneden, off hy schoin 2) sterft eer hy beter onderricht wurt. fo.c.lxxxviij'. Off oick ymant mit Cyprianus na gehoirde // vermanung by sjjn onuerstant bleue, nyt begerende, dat ymant mit gewalt op sjjne menung gedrongen wurde, vnde wer guetwillich mit sijn tegenpart in ene communion fredsam to blyuen, als Cyprianus dede, hyr wer oick swerlick to segghen, dat dese mensch des haluen verdampt sol wesen moeten, hyr meen ick artikelen, die nyt die principailsten zijnen. Oick is bysonder to weten, dat der hilliger kercken eendrechtichheit van sulcken mensch nyt wurt ghebroken, die mit mont, feder, vnde leuen, tegen scadelicke insettingen vnde dwalingen der kercken strydet, want jderman is schuldich Christus eer vnde sijnes neesten salicheit to forderen, in alle muegelicke manyren. Mer dese scheyden sich gant zelick 3) van Christus licham, vnde breken alle eendrechticheit, die mit schrifftcn vnd reden ouerwonnen werden, vnde hore vermaners des haluen doden, off sie haten vnde den doot mit all ongeluck gunnen, als nu van viel papisten geschiet. Oick breken die arme wederdoper der kercken enicheit, die alle menschen ter hellen ordelen, vnde vyt hoir ghemeenten bannen, die hoir phantasij in allen punten nyt willen folgen, vnde maken 1) In de uitgave van het j. 1555: wtweederley wit wort ons allen in de schriftuere wel gelijc voor gheteekent, mer van een yegelijc niet euen gelijc na bi geschoten". De beteekenis is, dat niet allen het gestelde doel even dicht nabijkomen. 2) Ofschoon hij. 3) Lees: gantzelick. } onder sich viel kercken, de den anderen verordelen, so dicwijl hoir verleiders') ouer enigen // artikel oneens wercten. geesten doin oick teghen die enicheit, die den euangelischen predikdienst weinich achten, vnde gheen nachtmail mit den Lutheranen (die sie also noemen) halden willen, om des wil, dat sie die predicanten vnde gemene gasten nyt sonder sunde befynden. Des ghelijcks alle Enthusiasten, die predicken vnde schrifftlesen, doip vnde auontmail, klein rekenen, vnde van des geestes inblasen allene wonder ding spreken. De reinesten in die gheloue storen oick die enicheit, als sie nymant muegen lyden, off vur litmaten kennen willen, die nyt in allen punten hoir menung folgen. Jtcm als sie die arme menschen haten vnde gern gestraft sagen, die hoir onuerstant nyt bald verlaten, als sie mit disputation ouerwonnen of vermaint zijnen. Van der Yniteit der kercken hefft Augustinus oueruloedich gedisputiert in sijne boecken van die doip tegen die Donatisten lib . 1 . cap. 18 . lib . 3 . cap . 1. 2 . 3 . 4 . de Cypriano. Jtem lib . 5 . cap . 2 . et. 3. Dat rijck der kercken op erden. Het is geprophetiert, dat etlicke kunningen Christen wesen, vnde de Christenheit bywylen beschermen sullen, siet psalm. <2. i i i/oi 1 i 1AUn nnnn lonrr ini vnde Esaie caD. 49. Mer nyt beloim aat sui^» . i • -i • vi. / »• Y. v«^- sal II duren, off dat alle fursten des Christen namens aic recnie ,«/. —— gelouc bekennen, vnde mit den swert beschermen sullen, want in sulcke manyr mocht Christus prophecy nyt wairhafftich zijn, van grote verfolgung, die meesten deel tijts bis an den lesten dach sal duren, gelijck hy selues tot Petrus sprickt. math . 26 . wie sollen die schriffturen verfullet werden? Als die Christenheit van enen gelouigen keyser, kunning, of furst wurt beschermt, dat is een gauc, gelijck guet weder dat den schipluyden in wilder zee wurt gegheuen, sonder sekerheit, wie lang des sal duren, vnde gelijck die scippers altyt tokomend onweder fruchten, also hefft Christus volck altijt verfolgung, of verwacht sulcks altjjt van kunningen vnde fursten, die enen fremden naem hebben, als vormals Heyden vnde nu Mahometisten, off die den Christen naem dragen, als vormals Arrianen vilde nu papisten. Het is gantz teghen alle schrifftuir, dat die paus onder Petrus naem sulcken rijck hefft opgericht, daer in hy selues een keyser, vnde ander bisscoppen fursten zynen. Die kerek hefft een gheestelick rijck vnde macht ouer die sundighe lusten, vnde ouer mistrosticheyt, als sie hoir sunden bedenct, vnde Jesus lyden ansiet, 1) Hunne voorgangers, die hen naar des schr. meening op een dwaalspooi geleiden. fo. c.xcr. vnde ouer ongedult in allerley cruis. Jtem dat sie nymmer // op erden van den duuel gantz mach vytgerodet werden. Der kercken armoet. Christus wurt in den stal geboren, vnde heft gene plaitz in die herberge. luc . 2. Ily hefft geen cygen plaitz daer sjjn hoifft op much rusten . math . 8. Ily rydet op den ezel. math . 21. Lazarus mach de broeken mit den honden nyt hebben. luc . 16. Die Christenheit is seer mennichmal op erden hongerich, dorstich, nakendt, vnde sonder hous math . 25. Der propheten discipulen eten bitter krout. 4 . regum 4. Der kercken elendicheit, klagen, suchten, vnde schreien onder den quaden fursten siet in den psalmen. Jtem luc. 6 . math . 5. Vyt wat staet Christus litmaten komen. Esa . 29 . luc . 14 . math . 11 . wurt gesacht, dat bedelers, kruepelen, blynden vnd armen dat euangeli folgen. Christus spriet viel mit arme sundige frouwen, vnde wil gheen woirt mit den kunning Herodes spreken, siet johann . 4 . 8 . luc. 23. Vnde Paulus spriet dat nyt viel mechtigen, edelen, off wysen gelouich worden. 1. corinth. 1. Als nochtans menschen van groten staet sich bekeren, dan sijnt sie Gott so lieff als die armen, gelijck viel exempelen betuigen. Mer die grote heren vnde frouwen sijnen ghemeenlick fu.c.xcalso mit die werelt bekummert, ƒ/ dat sie den hemel vergeten, vnde bidden den duuel dickwijl an, om dit tijtlicke rijek to hebben . math . 4. Die alder groitste sunders mueghen Jesus litmaten zijn, wanneer sie in rechte bekerung stain, als men an Adam, Dauid, moirder '), Petrus, Magdalena, Zacheus, vnde viel ander kan mereken. Die op hoir verdienst betrouwen, vnde in hoir duechden houerdich zijnen, mit den phariseen . luc . 16 . vnde . 18 . dese sijnen nyt bequaim Christus litmaten to wesen, als Christus sacht, lek sijn nyt ghekomen om menschen to ropen, die sich selues from rekenen, mer de Rich sundicli achten . math . 9. Van de weinicheit. Die sellighen zjjnt weinich, to rekenen by de onselligen, vnde sulcks wurt gefiguriert durch die acht personen in die Area Noe. genes. 8 . vnde durch die twe mannen die onder ses mail hondert dousent allene in dat beloiffde lant quanien . numer. 14 . vnde luc. 8. durch dat vierde fruchtbare saet, Jtem durch die gelijckenissen. math . 22 . vnde . luc . 14 . dair viel beropen werden vnde weinich folghen. Frage. Wairom folghen weinich dair viel beropen werden ? Antwoirt. 1) Den moordenaar aan het kruis. Die guede Gott gunnet alle beropene menschen die selliclieit gelijcke wel, vnde nymant wurt // aldair an onsellicheit gebonden fo.c.xci'. mit die predestinatiou, mer sulcke beropene menschen misbruicken horen krancken frien wil, den sie mit Godes angeboden hulp, in sulcken val wel sellich brui eken mochten. Yan den onberopenen spreeck ick nyt. Die Christenheit is nu groit, to rekenen by de selligen vormals onder den Jueden, vnde als men die wyde werlt by dat kleine Juetsehe lant gelijcket. Dit wurt gemeent als die propheten van Messias grote kerek prophetyren. Yan den ouersten priester. Onder ons Christen is nu op erden gheen ouerste priester, als vormals onder den Jueden was, want die gantze schritftuir meldet gheen woirt van sulcken persoin. Desen priester sol ons Christus genoimpt hebben . math . 18 . luc . 9 . vnde 22 . dair hy antwoirt op de frage van den groitsten heer onder allen Christen. Die epistel an den Hebreen noemet den Juetschen priester, vnde Jesus den ouersten priester des nyuwen testamentz, mer van den derden wurt gar nyt gemelt. Dair sol Paulus den bekeerden Jueden gesacht hebben, nu vort an sal dat ouerste priesterdom by Petrus vnde sijne nafolgers erflick blyuen. Warom sol doch Aarons priesterdom so klair beschreuen sijn, vnde Petrus priesterdom gantz onghemelt// blyuen? Paulus sprickt dickwijl dat Christus een hoifft der kereken fo.e.xci'. zy, mer nergent dat Petrus een hoifft zy. Dit sol hy ephes. 4 . ghemelt hebben, dair hy van Apostelen, Euangelisten, pastoren vnde doctoren sprickt. Off schoin die paus sulcken ouersten priester were, nochtans heft hy geen orleff Christus euangely to anderen, off den kunninghen lioir rijck to geuen oder to nemen, want die Juetsehe ouerste priester had geen oirleff also mit sijne wet vnde kunningen to handelen. Dat ouerste priesterdom is nyt ghebruickt van Petro vnde van genen Romschen bisschoppen, in den ersten. cccccc. iaren. Dairom ist al gelogen, gelijck Maliometz alcorain, wat dair van gesacht wurt. Dat beschreuene woirt Godes is bouen die gantze kerek, bouen allen bisschoppen vnde gemeenten, want die gantze kerek wurt durch den hilligen gheest vyt dit woirt geboren. 1 .petr. 1 .jacob. 1. 1 . corinth . 3. 2 . corinth . 3 . rom . 10. Die kerek is bouen allen bisschoppen sonder vytnemen, want sie heftt beueel vnde macht van Gott ontfangen, alle geesten to ordelen vnde proeuen, vnde alle falsche propheten to myden. math . 7. 1 . joh . 4. 1 . thessalon . 5.1 . corinth . 14 . galat. 1. Paulus sacht, alle apostelen vnde bisschoppen sijnt v diener. 1 . corinth . 4. // Van de Grekische kerek: fo.c.xcijr. Als men die latinische kerek noemet, so meent men dat \olck in Jtaliën, Franckrijck, Spanien, Duytslant, Engelant. &c. dair Latinische spraick in den tempelen is gebruickt, vnde in dese kerck ist pausdom geboren, na die erste . cccccc . of ccccccc . iaren. Dureh die Grekische kerck wurt gemeent dat Christen volck in Grecien, Asien, Thracien, Egipten, Syrien vnde alle landen, dair sie die Grekische gewointen folgen. Dese kerck is altijt buyten des Eomschen paus gewalt gebleuen, vnde hefft sijne insettingen van fegefuyr, sielmissen, halue nachtmail '), vnde viel ander punten nyt angenomen. Die Romsche bisschop hefft de Grekische kerck vertornt mit dese manyren. Ten ersten, dat hy een hoifft wol heten vnde wesen ouer die gantze Christenheit. Dit began hy anno omtrynt. cccccc . viij. Ten anderden, dat hy die affgodery mit den beelden in allen tempelen wol hebben. Dit is angefangen anno. ccccccc. Ten derden, dat hy dat halue rijck van den Grekischen Keyseren an den Duytschen hefft gebracht, angefangen anno. cccccccc. do Karolus magnus keyser wart. Yan Christen bisschoppen. fo.c.xcvj'. Ten eersten is to weten, dat sie gene biscopen // in der wairheit wesen off heten muegen, die selues nyt predicken noch sacramenten andienen, sie sijnen gene nafolgers der apostelen, die nyt persoinlick in sulcke ampten arbeiden, als die apostelen bedienet hebben, gelijck Christus joannis . 8 . selues sprickt, dat sijnen Abrahams kinder, die Abrahams wercken doin. Siet wat Paulus van hoir ampt. 1 . timoth . 3. vnde titi. 1 . hefft bescreuen, vnde wat Christus hefft beuolen . math . 28 . mare . 16 . johann . 20 . van prediken. Ten anderden is to weten, dat dese bisscoppen durch Godes verhenckenis, in saken des geloues dwalen muegen, ja by wylen fianden vnde verfolgers ouer die rechte Christen werden. Ten derden, dat sie geen ampt macht of orleff hebben, op hoir Conciliën enige regulen of artikelen to maken, die ons nodich zijnen to halden, om salich to werden. Siet den artikel van Conciliën. Ten vierden, dat geen bisscoppen off pastoren beueel hebben, wijn vnde broit vur des volcks sunden op den altair to offeren, noch viel weiniger, Christus licham also to offeren, noch viel weinigher, broit vnde wijn in Christus natuirlicke fleis vnd bloit to verwandelen, dat die munnicken transsubstantieren heten. Certein dat fo. c.tciij'. tegenwoirdige misselicke priesterdom, // is van den romschen paussen gantz gedicht, vnde hefft nyt meer fundaments in die hillige schriftuir, dan vormals dat heydensche priesterdom. 1 . corinth . 10. Siet den Artikel van die Mis. Ten vyfften is to weten, dat die 1) Kelkonthouding. bischopen geen werlicke Fursten ouer landen vnde steden zyn muegen, als vyt desen reden is to mercken. Die erste. Christus heft allen bischopen openbar verboden, kunningen off fursten op erden to wesen, leset van dese saick math . 18 . 20 . mare . 10 . lue . 9 . 22 . vnde mereket, dat dar twe dingen onderscheydelick verboden werden. Dat een is die gemene furstelicke houerdicheyt, die altyt verboden is. Dat ander is dat guede furstlick ampt vnde staet van Got geordenyrt rom . 13 . vide Bernardum. lib . 2 . de consideratione. Desen sin steet math . 20 . klair, gy sullen geen kunningen off fursten op erden zyn, gelyck als ick geen kunning off" furst op erden bin, vnde lue. 22 . gy sullen op erden sullicken ryck hebben, als ick heb. Die Christen leken muegen alle ouericheyt bedienen, vnde salich in sullicke ampten leuen, siet articulo van Ouericheyt. De twede. Den apostelen, bisschopen, vnde pastoren is beuolen, Christus euangeli mit hoir mont to prediken, vnde Christus sacramenten mit hoir eygen banden an 4 . -ét 4 n 1 nn Cl 4 ... 1 (31 1 In /* to II dienen, math . 26 . 2H . mare . 14 . . iuc . zz . ^ . jouaim . /«• -—v Dit beuolen ampt must behyndert werden, waren sie fursten vnde kunningen, siet oick Chrysostomum. sermone .11. super ephes. Die derde. Van den Christen bisschopen vnde pastoren is geprophetiert, dat sie die meeste tijt om Christus woirt veriaget, berouet, off ghedodet werden sullen. AVie sol dit lichtelick doin muegen, als sie selues fursten weren ? Die vierde rede. Christus hefft nymant van sijn apostelen enen dach lang furst laten wesen. Die vijfte. Die biscopen in Asia, Aphrica, vnde Grecia sijnen nymmer fursten gewest. Die bisscopen to Romen hebben oick in den ersten . ccccccc. jaren sonder furstendomen geleuet, des gelijcks oick ander biscopen in Jtalien vnde Franckrijck noch lang daer na. Die seste. Paulus heet alle apostelen vnde biscopen mennichmal dienors. 1 . corinth . 3 . 4. 2 . corinth . 3 . 6 . 10 . 13 . ephes . 3 . colloss. 1. Petrus sacht, dat die bisscopen geen heren in der Christenheit zijn sullen 1 . petr . 5. Die seuende. Allen Christen bisschopen vnde pastoren is scerp beuolen, mit ghehoirsaimheit onder die werlicke ouericheit so wel to stain, als de leken. Siet rom . 13 . titi. 3. 1 • petr . 2 . klarlick. Siet Chrysostomum ouer dese plaitsen. Die Juedtsche priester vnde leuiten stunden onder die kun¬ ningen gelijck ander leken, siet. 4 . regum . // 23. 2 . paralipom .19 . Jo. c.xcuy 29.31. Dairom ist ongotlick, dat die papen van keyserlicken rechten fry sijn sollen, vnde eigene rechten hebben, off dat sie gemene lasten in landen vnde steden mit den leken nyt helpen dragen sollen. Onderscheit tusschen alden vnde nyuwen. Die bisscopen in den ersten. cccccc. jaren, waren genen paus gesworen, mer allene Christo Jesu, fry to gelouen vnde predicken na 8ijn bescreuen woirt. Die Grekische bisscopen sijnen altijt van den paus gebleuen '). Sie worden al tot predicken geordeniert, vnde gene biscopen gênant of gerekent, de selfs gene bisscops wercken deden. Nymant had oic proffijt van sulcken ampt, die des selues nyt bedienden. Des gelijcks wast oick mit allen anderen pastoren, in steden vnde dorpen, die men presbiteros der tijt heten. Anno domini. cccccc. musten noch alle bisscopen vnde pastoren in die Latinische kerck selues hoir ampt bedienen. Siet Gregorium magnum. epistol. 24 . & hornil. 11. in Ezechielein dair hy oick sacbt, dat sie doitlick sundigen, die selues nyt predicken. Oick hadden sie echte frouwen, als sie nyt gotlick ongehylict leuen kusten, wiewal etlicke blynde patres dair tegen stonden. Die openbare misdeders, wurden by genen ampten, namen, off proffijt in der kercken gelaten. // fo. c.xriiij". Sie waren oick gemeenlick wel gelerte mannen vnde mennichmal wurden sie van dat vollick onwillich getogen an bischops ampten, als men list van Basilius, Chrysostomus, Ambrosius, Augustinus, vnd ander meer. Sie wurden gekoren mit consent vnde weten des gemenen vollicks, vide Cyprian. lib. 1 . epistol. 3 . et. 4. Chrysostom. lib . 3 . de sacerdot. Augustin. epist. 110. Paul. diacon. lib . 12. Siet die kercken historiën Eusebij, Tripartit, vnde bysonder TIedionis. By onse pausselicke bischopen, knunnicken vnde pastoren ist alles contrari. Men is den paus boucn Got gesworen, men versweret -) den echten staet vnde leuet ongestraifft in hourdom, men koypt vnde verkoypt bissdommen, pastoryen prebenden &c. Wie dat sie fursten zynt geworden. Sie hebben sullicken exempel gesihen an horen romschen Got, die in Jtalien anfieng oen furst to werden anno omtrynt. ccccccc. lxxij. In Duytslant is oick dese oirsaiek gekomen, die keysers vnde fursten hebben mit blynde menung vyt horen furstendomen grote bisdomen gestifftet. Dese gueder hebben hoir kynder gern beseten, vnde hebben sich des haluen bischopen laten noemen. Dit is angefo.e.xcv'. fangen anno domini ontrynt // dousent, vide histor. de Cesare Ottone magno. Henrico . 2 . et Henrico . 3 . item de Lothario &c. Yan den paus is oick geordenyrt om syn ryck to stareken, dat drie bischopen in Duytslant gewaldige kuerfursten zyn sollen, nemelick to Mentz, Trier, vnde Coelen anno domini. m . iiij. Dit hebben ander bi schopen gesien, vnde den furstelicken staet oick gern fueren willen. Anno. m. c. zynt etlicke bischopen in Duytslant Capiteynen geworden ouer dat kryssuollick, om Judeen vnd Hierusalem 1) Het woordje: f r ij schijnt weggevallen te zijn. 2) Zweert af. weder in to nemen. Jn folgenden tyden zynt sie gemeenlick krygers geworden, besiet die Chronycken. Merckt. Om enieheyt beter to halden, hebben die alde bischopen in den ersten . cccc . jaren, etlicke ouersten gekoren, die alle gebreken muegelickerwys beteren sollen, vnd hebben vor guet angesien, dat sullicke ouersten in den steden sollen wonen, dar noch grote werlicke regimenten stonden, of vormals gestanden hadden, als to romen in Jtalien, to Carthago in Aphrica, to Antiochien in Syrien, to Alexandrien in Egipten, vnd folgens op viel ander plaitzen, een jder had syne bysondere landtschafft to besorgen. Yyt desen ouerbischopen wurden presidenten op den generalen Conciliën gekoren, vnde sie beriepen // prouincial Conciliën als des nodich was. fo. c.rcv'. Dese ouersten hebben in concilio niceno mit consent der ander bischopen wederom ouersten ouer sich gekoren, die Patriarchen genoemet worden, vnde national Conciliën halden mochten. Van pausselicke kanonicken. Sullicke Tempelheren zynt in die grekische Christenheyt nymmer gewest, oick nymmer in Aphrica. Men list oick nyt, dat sie in den ersten seuen hondert jaren in die latinische kerck in Jtalien, Spanien, Franckryck &c. ergent zynt gewest, iner sie zynt binnen die leste. ccccccc. jaren vyt dat paussdom geboren. Sie hebben hoir herkomen van den predicanten, die in den ersten . cccccc . jaren by den bischopen waren, vnde predickten in steden vnd omliggende plaitzen, als nu guede pastoren doin, men heten sie presbyteros. Mer onse heren doin ons in de salicheyt nymmer proffyt mit predicken off ander nutte diensten, vnde sie schaden ons in viel manyren,' sie geuen ons dachlick quade exempelen mit dronckenheyt, hourery, houerdicheyt &c., sie verteren die elmissen mit gotlose wallust, die van onsen voruaderen in Godes eer, vnde den rechten armen zynt gegeuen, sie schenden onse frouwen ') vnde dochteren, vnde noch bouen alles is hoir raet // vnde daet, fo. c.xcvj'. dat wy arme Christen om Christus woirt veriaicht, beroift't, gefangen, geschendet vnde viel iamerlick gedodet werden. O rechtferdige Got wie lang sollen des die vermainde ouerheren, ja landen vnde steden noch lydenP Sie heten Canonici, dat is geregulyrden. Js dit leuen nu geregulyrt na Jesus woirt? off na die erste Christenheyt? Doch zynt die munnicken noch viel schadelicker dyren, tegen Godes eer vnd onse salicheyt. Got geeff hem allen, dat sie hoir eygene sielen mit beterong des geloues vnde leuens wel bewaren, vnd onse salicheyt doch onbehyndert laten. <( Die priesteren des alden testamentz hebben sulken toenaem van Got nyt ge- 1) Zie de Inleiding, blz. 89 hierboven. IV. 21 hat, dat sie Her Clays of Her Symon geheten wurden. Des gelycks oick gene apostelen, jtem gene pastoren offbischopen in den ersten . cccccc. off. ccccccc . jaren, nymant is in syner ordination mit preuilegi vnd recht bcgauet, sullicken naern bouen die leken to dragen. Hebben sie den anderen Heren geheten, sullicks is ene fry willige eerbiedong gewesen, als oick die leken in gelyken stant den anderen Heren heten. Mer desen naem is in den lesten tyden, vyt hoir Mis geboren, do men anfieng to menen, dat sie hoir misbroit in Got veranderen kunnen, vnde Christus licham tegen dat fegefuyr offeren. // fo.c.xcvj'. Oick zijnen sie werlicke heren op eerden geworden, bouen alle ouericheit vnde keyserlicke rechten verheuen, tegen Christus beueel. math. 20 . vnde luce . 22 . rom . 13 . titi. 3. 1 . petr . 2. &c. Dairom passiert desen naem wel op horen staet. Jtem sie zijnen oick frye heren in allen luegen, sie muegen in geloues saken ongestraft liegen, wat sie willen, in keyser vnde kunnings landen. Van der ordination. Dat pausselicke priesterwyen is in drie manyren seer ongotlick. Ten ersten, want die mispriesters werden hier to geordeniert vnde besworen, dat sie alle pausselicke afgodery selues doin vnde jderman inplanten sullen. Ten anderden, want sie werden besworen sonder echte frouwen to leuen, vnde des haluen moeten sie meestelick openbare hourirers off heimelicke sodomiten wesen. Ten derden, want hoir wyen is in sich selues een jdel kokelwerck, meestendeels, vnde mit vielen affgoderien befleckt. Die Ceremonien van kleider, oly, platten, &c. sijnen etlicke van den Heyden, etlicke van den Jueden genomen, etlicke vyt eygene dromery geboren. Doch onder alles wurt oick mit gesacht, gaet hin vnde predickt dat cuangelium. Certein die na des paus mandaet gheordenyert fo. c.xcvij'. werden tot // missenoffer, broit vnde beeldendienst. &c. dese papen hebben in sulcke saken geen beter ampt, dan des kunnings Hieroboams priester. 3 . regum . 12 . off Baiils papen onder kunning Acliab . 3 . regum . 16 . off die Samaritanische papen . 4 . regum . 17. Off nu Mahomets papen, die na den Alcorain geordeniert werden. Aller propheten straffen vnde schelden ouer den vorgemelden affgodigen papen by horen tyden, steet nu ouer onse mispriesters, die nu klarlick vermaint zijnen. Dairom beware jderman sijne siel. Die van den paus nyt geordenyrt is, die wacht sich dair vur. Die geordeniert is, die verlate den missenstandt mit aller affgodery, denckt hy anders salich to steruen, vnde is hy bequaim to predicken, so gedenck hy dat hem sulcks zy beuolen, want in dat pausselicke wyen wurt oick van Godes wegen ghesproken. Predickt dat euangeli, Also wurt behalden dat guet is in hoir ordenyren, vnde verlaten dat quaet is na Christus beuel. 1 . joh . 4 . vnde 1 . ia thessalon . 5. Frage. Welcke personen hebben die macht predicanten to ordenyren? Antwoirt. Alle pastoren sijnen jure diuino den bisschoppen gelijck in dese macht, want Paulus nimpt presbyteros vnd episcopos vur enerley personen, tit. 1 . philipp . 1 . vnde lucas actoruin .14 // vnde . 20. Jtem Petrus cap . 5 . sijner epistel. Dit sacht Hieronymus fo.c.xcvij". oick super Tituin. 1. Mer die presbiteri, dat is, die pastoren, hebben vormals bisschoppen ouer sich gekoren, vnde sulcke personen dat ordenyren beuolen. Aldus is dat ampt allene by den bisschopen gestanden vide Hieronymum super tit. 1. Hyr is nu dit to mercken. Die den bisschoppen sulcke authoriteit ouergegeuen hebben, dat sie allene ordenyren, dese personen muegen den bisschopen sulcke authoriteit weder nemen, vnde selues oick ordenyren, ja sie sijnen schuldich sulcks to doin, ist dat die bisschopen gene predicanten na Christus beueel ordenyren willen, anders behoirt men by der bisschopen ordination mit fredsame gehoirsamheit to bliuen. Jn gefal oick gene pastoren to fynden weren, die ons die predicanten Christelick ordenyren wollen, so mochten die leken selues enen ordenyren. Want die kerck heft beueel alle falsche propheten to schuwen, die ons quade predicanten ordenyren, vnde heft beueel guede predicanten to beropen vnde ordenyren, gelijck als de borger in nootztyden enen burgemeyster kysen vnde int ampt stellen muegen. &c. Pastoren off predicanten ordenyren, is nyt anders dan hem beuelen, dat sie ons Christus bescreuen woirt predicken vnde syne sacramenten, nemelick doop vnde auontmail // andienen. fo. c.xcvivj'. math . 26 . 28 . mare . 16 . joh . 20. Men list nyt dat Christus sijn apostelen mit oly, platten, vnde ander pauselicke ceremonien heft geordeniert siet math vnde luc . 10 . mare . 6 . 16. &c. Die apostelen ordenyrden die bischopen off predicanten mit gebet an Gott vnde oplegung der handen, sonder oly. 1 . timoth . 4 . 5. 2 . timoth . 1 . actorum . 13. De paus heft synen oly van den Jueden. 1. <| In der Christenheit is mer een versoinpriester, die ons Got mit sijn offerhande heft versoinet, nemelick Christus mit sijn bitter lyden an den Cruys . 2. Alle gelouigen an Christus, sijnen dancpriester, die hoir lichamen vnde sielen daclilick offeren in Godes dienst, mit dancbarheit vur die salicheit, die ons Jesus alleen heft bereit. 3 Vyt dese danckpriester worden etlicke gekoren, dat sie ons dat edele euangeli predicken, vnde die trostelicke sacramenten, doop vnde nachtmail andienen, die men biscopen, pastoren of predicanten mach heten. 4 Die stomme mispriester (die broit vnde wijn of Christus licham op den altair vur leuendigen vnde doden menen to offeren) sijnt nyt van Christus gheordeniert, behoren oick onder genen Christen gheleden to werdeu. Siet artikel van die miss. Van de beroping. fo. c.xcviij". Alle guede pastoren werden ons van Got toe Ij gesant. hierem . 23. Jck sal sie verwecken, rom . 10. Gott sendet sie, math . 10. johann . 20. Jck sende v . johann . 4 . biddet dat sie gesendet werden. Off wy van Gott tot sulcken ampt beropen sjjnen, dit wurt ons bekant in twe manyren. Die erste is vytwendich van ene ouericheit off ghemeente dair to begeret werden. Die ander is een heymelick gotfruchtich bewegen in hertengront fuelen. Bistu beropen van der ouericheit oder ghemeente, durch middel dijnes begerens off sonder dijn begeren, vnde fuelest noch dat inwendige guede bewegen nyt, so begin nochtans dat ampt to gebruicken, vnde biddet Gott dachlick sonder aflaten om rechte bewegenis, want het is periculois mit kalde consciency in desen staet to leuen. Die een getuichnis in hoir consciency dragen, dat sie alleen ghelt vnde wallust in dit edele ampt sueken, dese staen in certeine verdamnus, so lang des duret, wat sol men dan van sullicke duuelsboeuen dencken, die mit opsettich weten om geit lygen? Die sijnes geloues gewis is vnde hefft een verlangen to predicken, vnde nyt dair mit to sueken dan Godes eer, vnde onse salicheit, dese mach sijn dienst presentyren . 1 • timoth . 3 . wurt hy dan nyt angenomen, so mach hy een ander plaitz besueken, oder op sijne tijt wachten. // fo. c.xctxr. Men behoirt des hertengront wel to besien, wat men in des ampts begherung suecket, des duuels saet licht die wijl diep vnde heymelick verborgen. Etlicke werden mit ene gair bysondere bewegung opgewect vnde gedreuen, als propheten, apostelen vnde ander principale reformatoren der kereken, hec est vocatio extraordinaria. Etlicke hebben falsche menunghen die sie jderman gern inplanten sollen, vnde laten sich duncken, dat sie bysonder van Gott gedreuen werden, sulcken ijffer kan die listige fiant den armen menschen oick onder Godes naem inblasen, als by onsen tyden mit iamerlicken exempelen bekant is gheworden. Der hilliger kereken onuerstandt. DEn apostelen was klairlic beuolen, den Heiden dat euangelium to predicken . math . 28 . mare . 16 . luc . 24 . vnde hadden oick mennichmal gesien, dat die Heiden van Christus angenomen worden, als die Samaritanen . johann . 4 . die Cananeische frouwe . math . 15 . Zacheus . luc . 19 . vnde viel Heidensche capiteinen. Sie hadden oick den hilligen geest ontfangen. actorum .2.4. Vnde nochtans sijnen sie in desen groten onuerstant lange tijt gebleuen, dat men Christus euangheli ghenen Heiden sol prediken, siet actorum .11. openbar. // fo.c.xcixT. Des gelijcs dwailden sie oick in der spysen onderscheit, Petrus must mit oen wonder hemelteiken vermaindt werden, eer by verboden spijs eten, vnd den Heiden Christus euangely prediken dorste, actorum . 10. Paulus verstont dese saick eer die ander, vnde was scerpsinniger dan die ander, als oick Chrysostomus menet super romanos . 11 . et galat. 1. Wie sol nu spreken dat die apostelen onsalich zijn musten, weren etlicke in desen onuerstant gestoruen, eer Petrus van den hemel vermaint wurde. actorum. 10. Alle gelouighe Jueden waren noch anno . xxiij . na Christus lyden in desen groten onuerstant, dat die Christen Jueden hoir bosnydung mit Moses wet onder den euangely musten behalden, dit betuyghet Jacobus. actorum. 21 . onghemelt'), dat hoir salicheit des haluen in perikel stunde. In den alden testament sijnt gueden vnde quaden wel. ccccccc . off cccccccc . iaren in desen onuerstant gebleuen, dat sie mit offerhanden Gott dienden op allen plaetsen, die propheten beten sulcs sacrificy doin in hoghen Capellen. Sie eerden oick Moses serpent mit offerhanden. 4 . regum . 18. Dit was openbair tegen Godes beueel . deuteronom . 12 . vnde nochtannich ist lang ghedaen van viel gotfruchtige Jsraheliten, die certein salich zijnen. . . . ii _ • i_ tro Lrnnnin(rpn dat sie die fo. Wott pryset // oick emu&c gunmv*— 0—, — . kerek gereformyert hebben, die nochtans geen hoge capellen affstelden, als die schrifftuir betuicht van Asa, Josaphat, Amasia. &c. Siet. 8 . regum . 13 . van enen rechten propheet, vol des hilligen geestes,' die noch binnen de selue our dwailden, als hy geprophetiert hadde. Vyt gemelden schriffturen mach men dese twe punten certein mereken. Ten ersten, dat Gott syne kereke wel lange tijt kan laten dwalen in etlicke stucken, vnde in affgodery laten fallen. Dit is nut to weten tegen die papisten, die ropen, dat die kereke nvt mach dwalen. Ten anderden, dat de Christen nyt bald onsalich werden om welghemeenden onuerstant in etlicke saken, blyuen sie anders muegelick by gueden leuen, vnde gueden wil beter to leren, als sie beter horen mochten (wat sic in sulcken fal doin sollen dat weet Gott) vnde als sie blyuen by die principalste artikelen onses geloues, de Paulus dat fundament heet, als van ene gotheit, van Christus gotheit, mensehheit, verdienst, hemel hel. &c. Dit spnekt Paulus . 1 . corinth . 3 . van den predieanten, dairom ist noch viel meer to hopen van simpelen leken. Dit is seer nut to weten teghen etlicke wederdoper, die nu menen vnde spreken, dat nymant salich // mach sijn, dan die op erden gantz klare is van allen onuerstant fo. vnd affgodery. Quod errans ecclesia non sit Christi ecclesia. 1 it is to seer° ongenedich van alle onse voruaderen, sonder onderscheit 1) Zonder te vermelden, enz. De bedoeling is dat bij welmeenende Christenen dwalingen konden voorkomen, die aan hunne zaligheid niet in den weg stonden. ghesproken, vnde recht tegen voirghesette schriffturen, vyt welcken openbair is, dat etlicke dwalinglien onder die rechte Christenheit sonder verdamnus zijn muegen, bis ons Gott mit klaren tyden, vnde bysondere boden begauet, die ons beter berichten. Aldus mach men achten, dat die salicheit der alden doctoren durch hoir erroren nyt zy behyndert, vnde hopen des oick gantzelick, van onse voruaders, die in den lesten . ccccc off. ececcc . donckere jaren, mit guede consciencien an Gott vnde horen neesten, onder den pausdom in dwalung gholeuet hebben, bysonder die simpele leken. Die papen vnde knunnicken zijnt in periculosen staet ghestanden, doch ene part bouen die ander '). Frage. Wat onderscheidt is dan tusschen die rechte vnde falsche kerek? Antwoirt. Jn blynden tyden als die dwalingen nyt gestrafft werden, dan bewaren Christus litmaten alles verinuegens2) ene guede consciency, die ander nyt so wel. Jtem seer viel hebben in dootznoden alleen op Jesus doot betrout, vnde alle affgodige mefo. cc.j'. nungen vergeten. Hyr to // hefft viel geholpen, dat des Heren passion jarlicks eenmal wart geprcdickt, vnd dat die apostolische geloue dachlick van jderman wart gelesen. Als Got syn propheten opwecket, die onderscheyt tusschen warheyt vnde luegen wysen, die dan hoir onuerstant verlaten, vnde komen weder by dat bescreuenc woirt, die zynen Christus litmaten, als hy sacht. Joann. 10. Myne schaip horen myne stem, mer die ongehoirsamen vnde bloetdurstige verfolgers gehoren certeyn in die onsellichcyt. Joann. 3. 15. Merckt. Jn den ersten . ccc . jaren vor keyserConstantinus bekerong, waren die bischopen seer bekummert mit die grousame verfolgung onder den heydenschen keyseren, vnde mit dachlicke disputation tegen mennigerley ketters. Jn den nestfolgenden . ccc. jaren, zynen sie groffelick van den Arrianen belastet, siet articulo van Ketteren. Oick hebben sie viel to doin gehat mit Donatisten in Aphrica, vnde mit Pelagianen, Manicheen. &c. In den ersten . cccccc . jaren zynt etlicke blynde menongen durch den listigen duuel opgestanden, onghemerekt, dat sie so schadelick zyn sollen, nemelick van Yerdienst, Kuyshhyt, Lofft, Ereinytery, Spysen, Fegefuyr, Ililgeneer &c. fo. cc.j'. I)ese menongen zynt nyt al op ene tyt ange-//fangen, vnde nyt euen starek in allen landen gewesen, mcr ene na die ander in verscheyden tyden vnd plaitzen opgestanden, etlick in die erste. cc . jaren, etlicke in folgenden . cc . jaren vnde so vort an. Augustinus klaget ouer syne tyt epistol. 119 . cap . 19. Oick is to mereken 1) Sommige priesters en kanunniken verkeerden in grooter gevaar van verloren te gaan dan anderen. 2) In de uitgave van het j. 1555: »met alder macht". in den aldcn doctoren dat ener meer dan de ander mit sullicken menungen zy bedrogen. Jn vorgemelden tyden zynt oick gemeenlijk etlickc sprueken gebruickt, dar grote dwalingen vyt zynt geboren, die oick noch dar mit beschermet werden. Exempelen. Des Heren auentmal hebben sie een offerhand geheten, de tate des auentmails een altair, die diener des auentmals, priesters, dat auentmal andienen vnd ontfangen hebben sie offeren geheten. Hyr vyt is folgents onder dat paussdom gemeent, dat die alden oick cue missmenong gehat hebben. Die straif des bans hebben sie satisfaction geheten, hyr vyt zynen die menongen van eygen etalen geboren &c. Anno domini cccccc. onder Gregonus magnus vnd infolgenden tyden, zynen die vorgemelde menongen seer gewassen in de latinische kerek, vnde alles is vort seer vermeret durch Carolus magnus vnde syner kynder regyrong. anno acht bondert vnd folgents onder dat pausdom. In den lesten . ccc. off. fo.ee y . cccc. jaren zynen noch viel ander menongen vyt den munnicken geboren, als van oirbiecht afflaett, vnd sluetel des fegefuyrs, van Transsubstantiation des misbroits vnde ander dingen Die pauselicke Mis is angefangen onder Gregorio magno anno omtrynt ses hondert, vnde bis nu toe vermeret. Van den romschen paussen hebben wy die dwalungen in twe manyren, die erroren der alden bischopen hebben sic gestarekt, vnde selues viel grote erroren getvmmert. Jder paus hefft in syne regyrong wat bysonders willen maken, siet üecreta, Decretales vnd ander affgodige boeken. Frage Wat is dwalung? Ant. Ten ersten alle menungen, die tegen Godes bescreuene woirt stain, off sie schoin lange t_\t, by viel treffelicke menschen, mit grote deuocy duyren. Ten anderden oick alle schriftlose menungen, die mit gener schriftuir benoimpt of beduyt werden, bysonder in sullicke plaitzen dar des goede oirsaick were geweest. Onder den Christen mach gene schadelicker menong wesen, dan dat die kerek, Conciliën, of t ie pausen nyt dwalen muegen, mit sullicke menong zynen vormals • die iueden vnd folgents die Christen verdoruen vnde georsaket, allerley dwalungen an to nemen, vnde toe behalden als sie van Godes boden gestraffet werden. Leset dat alde // testament, du fo.ce.y . sallest befvnden, dat die .Tuedcn altyt tegen des Heren propheten aldus eeropen hebben. Onse voruader vnd onse priester, hebben „vt gedwailt, Got en lydet des nyt &c. gelyck die papisten nu doin. Mer laet ons dencken als vorgemelt is, vnd oick dit betrachten. Het is viel muegelicker, dat Got syne Chmten drie of ses hondert off. m.jar lit ') dwalen in etlicken punten, dan dat hy Liet. 1) Liet. vormals die gantze werlt in heydendom liet fallen, off dat hy nu gantz Asien, Aphriken vnd viel landen in Europa mit die Turkische geloue lit verderuen. De propheten geuen klar getuichnus, dat alle juedische priesters bywylen mit den anderen van die scriftuir gedwailt zynt, vnd meestendeels bloetdurstige fianden der warheyt geworden . Esaie . 56 . alle die kourwechter zynt blynt '). 2 . paralipom . 36. Alle priesters hebben gedwailt. Hierem. 6. Priester vnde propheet folgen den luegen, siet des gelycks cap . 14 . 26 . 40 . item Ezechiel. 2 . Daniël. 9 . Esdr. 9. Oick betuigen sie, dat die kerck wel by den leken kan blyuen, off schoin alle priester affallen, siet Sophonias vnde Micheas. 3 . dar Got selues sprickt, dat die kerck van priesteren vnd kunningen was geweken vnd by een arm fo. cc.iy'. ongeacht vollick gebleuen. Die apostel Petrus // prophetiert klarlick, dat onder den nyuwen testament euen des gelycks sal geschien, siet. 2 petr. 2. Paulus prophetyrt dat etlicke in Godes tempel bouen Got sitten, dat is, sie sullen hoir insettungen onder den Christen bouen Godes schriftuir verheuen . 2 . thessalon . 2 . vnde dat sie oick onder alles van den echten staet vnde spysen onrecht sullen leren. 1 timoth . 4. Dat die geordenyrde pastoren des nyuwen testaments dwalen, is so muegelick, als dat des alden testamentz geordenyrde pastoren gedwailt hebben. 2 petr. 2. Dat onse mispriester dwalen, is viel muegelicker, dan dat die juetschc priester vormals gedwailt hebben, want Aarons priesterdom was van got geordenyrt, mer dit missenpriesterdom is alleen vyt den Paus geboren, vnde nyt van Got geordenyrt. Van die reformation. Die geloue behoirt na die hillige scriftuir gereformyrt to werden, als ons strengelick vyt den hemel wurt beuolen. Iloret mynen soin, nemelick in der schrifftuir des nyuwen testamentz . math . 3 . 17. Die hillige schriftuir is allene ouerfloedich genoechsam die Christenheyt to reformyren in geloue vnde leuen, of wy schoin fo. cc.iy". gene Conciliën noch boeken van den alden doctoren // hadden. Vyt Conciliën vnd doctoren boeken mach men behulp nemen in der reformation, als sie mit den hilligen schrifturen ouer een komen, mer in gene manyren folgen, dar sie tegen off buyten onse bescreuen regel Godes lopen. Wie men quade gewointen in geloues saken sol beteren, sullicks leren etlicke alde doctoren, Jreneus libro . 3 . cap. 4. Tertullianus de prescriptione hereticorum et contra Praxeam, item Cyprianus lib . 2 . epistol. 3 . ad Cecilium &c. Na der apostelen vnd horer discipulen doot, dat is, na die erste lxxx. off. c. jaren, is die Christenheyt vort an nymmer so reyn ge gewest 1) Jez. LVI: 10. van allen errorcn, dat sic ons in allen artikelen en volkomen \oibeelt mach zyn, die kerek perfect to reformyren. Ten ersten merekt in den boeken der alden doctoren, wie alle geloues saken by der martyren tyden zynen gestanden, dat is, in den ersten . ccc . jaren bis an keyser Constantinus bekerong. Van dese tyt geuen getuichnus Jreneus, Tertullianus, Eusebius in ecclesiastica, Origenes, Cyprianus, vnd ander. Ten anderden, so mereket doch wel op die t'olgende. ccc . jaren omtrvnt, dat is, van Constantinus bis an den romschen bischop Gregorius magnus. Wie die kerek by greken vnde latinen ouer al zy gestanden, van den jair . ccc . xxx . / bis fo. cc.nijr. an den jar omtrynt. cccc . 1. des betuigen viel grekische doctoren. Basilius magnus, Chrysostomus Gregorius Nazian. Athanasius, historia tripartita, Cyrillus &c. Jtem dese latinen Lactantius, Ambrosius, Hieronyinus, Augustinus &c. Van den kerekenstant anno. cccccc . geuen Gregorius magnus boeken klair getuichnus. Ten derden so merekt op de neestfolgende . cc . jaren bis an Carolus magnus kronung geschiet anno domini acht hondert vnde vort op die ander folgende . cc . jaren, want binnen dese . cccc . jaren is dat romsche bisdom mit der tyt in een pausdom verandert, siet die kronicksckvuer. Ten vierden so merekt doch vort op den stant der kerc- ken onder den paus Aldus salstu befynden, dat men alleen vyt die schifftuir moet reformyren, want die erste tyden na den apostelen zynt n\t gar reyn. Jn den middeltyden zynt mennicherley erroren gewassen, die leste tyden zynt voi afgoderien geworden. 1 Men sol annemen, dat ons in den nyuwen testament wurt beuolen vnd van den alden is gebruickt. 2 Men sol oick die schrift folgen al ist dat die alde doctoren anders gefuelen. 3 Men sol die afgoderi in den gront vernylen, dat gantze missenwerek mit synen altaren, beelden, kleideren vnd allen heydenschen ceremonien vyt des volcks ogen nemen. // Des gheljjcks die Cloistery mit kleider, naem, vnde allen regulen fo. cc.iiij'. vytdilgen, ja die afgodige kloisteren mit horen tempelen vyt den gront omwerpen. Dit sol alleen gescheen durch die gotfruchtige ouericheit, siet van Ezechias . 4 . reguin . 18 . vnde van Josias . ca . 23. wie sie die afgodennesten gestoirt hebben, vnde van Gott des haluen gepresen zijnen. Mereket doch in den boecken van kunningen vnde richteren, wie schadelick den Jueden vormals zy gewesen, dat sie die Cananeische affgoden nyt in den boden vernj elden na Godes beucel. Des gelijeks wie scadelick ons Christen zy geworden, dat onse voruaders na Constantinus magnus tjden den Heidenschen beeldendienst nyt gantz omgeworpen vnde verlaten hebben. AVair alleen die aftgodigc wereken in den Closteren ver- boden, mer die Closteren selues mit tempelen vnde altaren nyt omgeworpen werden, dair wurt een ghelegen nest vur den wederkomenden duuel behalden. Als die gotfruchtige fursten, Ilertoch Hans van Sassen, vnde Phillips Landtgraiff van Hessen, om Jesus edele woirt, onder Keyser Karei. 5 . iammerlick gefangen lagen, do hefft men wel gesien, wie bereit die inunnicken waren, weder fo. cc.v. in suleke stainde nesten to swermen. Mer weren // sie eenmail in den gront affgebroken, vnd den armen die steen ghegeucn, off an gemenen nut gclacht '), dan wer die gefallen affgodery nyt so lichtelick weder op to richten. Suleke reformation wurt nu van viel edelluyd behyndert, die na hoir doot wal wollen, dat sie mit handen vnde voeten dair an gearbeidet hadden, sie sijnen salich off onsalich. Yiel edele Ivanonicken vnde Kanonissen na den fleis, moeten ongetwyuelt dit liedt singen. Och waren onse Closteren vnde Collegien mit tempelen vnde allen regulen voir. cc. jaren omgeworpen, vnde alle kerekengueder in anderen bruick ghewendet, off gbelijck als Sodoma vergangen. Summa viel munnicken vnde papen sullen an den lesten dach ellendich schreien, die nu mit den Tempelguederen seer dominyren, vnde alle guede reformation behynderen. Oick ist mueghelick, dat in folgende tyden op etlicken plaitzen een Josias off Nabuchodonosor mit groten geysselen ouer dit volck, sampt horen bescermheren van Gott gesendet werde, sie wederom alto -) to tractyren, gelijck sie binnen. xxxvi. iaren viel dousent litmaten an Jesus licham getractyrt hebben, des men klair exempelen vnde vorbeelfo.cc.v. den van Babylonien vnde Hierusalem in ghelijcken // saken mach lesen. Merck. Jn den boecken der kunningen vnde richteren, list men nyt, dat enighe ouerste priester die Juedische kerek vormals van affgodery gereformyrt hebben, dan Joiada. 4 . regum . 11 . 12. wie wal des hoir ampt wer gewesen, mer sie hebben alle propheten in der reformation behyndert vnde verfolcht. Des woirts verstant behoirden wel altjjt by die Clerisy to blyuon, mer des gheschiet nyt altijt. Dat rechte verstant blijfft bywylen langer by den ondersten litmaten, dan by den ouersten. Bywylen wyket dat verstant van die gantze Clerisy an den leken. Die bysonder reformatoren werden gemeenlicker vvt den ondersten Clericis verweckt, dan vyt den ouersten, ghelijck propheten, apostelen, vnde nu Martinus Lutherus. Bywylen werden sie oick vyt den leken beropen, Christus die principale reformatoir quam vyt den stam Juda. Als die priester vnde Leuyten verby gain, so wurt die 1) Ten algemeenen nutte aangewend. 2) Lees: also. kerck bywylcn van enon Samaritain geholpen . luc. 10. Yormals by den Jueden sijnen die reformatoren nyt altijt vyt den Leuitischen stam gekomen, Othoniel quam vyt Juda. Jud.3. Gedeon vyt Manasses, cap. 6. Thola vyt Jssachar cap . 10. Jtem Dauid vyt Juda. 1 .regum.16. Jtem die apostelen waren leken. Lutherus mit-/ huiper Philippus Melanchton, hefft die kerck nu moer gehol- fo. cc.vj. pen' dan alle pauselicke bisschopen, wie wal hy laicus was vnde laicus blyuet. Dat ampt der ouericheit. Alle fursten vnde ouerheren sijnen schuldich die bekande affgodery binnen hoir landen af to stellen, vnde to arbeiden dat Godes woirt dair recht gepredickt werde, ofF schoin alle kunningen vnde bisschopen des verbyden. Die erste rede. ^ _ Allen Christen is sonder vytnemen beuolen, den soin Godes to folgen, vnde syne leer vor den menschen to belyden . inath. 3. 10. Die anderde. Den Christen kunningen vnde fursten is bysonder beuolen, den soin Godes lieflick to kussen, vnde hem alle porten hoirs gebydens to openen, psalm . 2 . 24 . esai. 49. Dit merekt oick. rom. 13. Die derde. Die Christen keysers hebben dit gedain in vortyden. Constantinus magnus liet die Heidensche tempelen toesluyten, vnde keyscr Theodosius liet sie omwerpen, des gelijcks hebben oick etlick ander gedain tegen die Arrianen, vnde Justinianus beueelt den bisschopen hoir ampt. Constit. 123 (). Die vierde. Dit ™ myrampt was oick die Juetsche ouericheit beuolen. Josu.1. Vnde den kunningen wart geboden, die schriftuir to lesen vnde bewaren, deutcronom. 17. Oick hebben die guede richteren vnde kunningen dit ampt gebruict. // Siet. 4 . regum . 18 . van Ezechias vnde . 23 . fo.ce.tf. van Josias, van Asa . 2 . paralipomen . 15 . vnde van Josaphat cap .8. Jtem Dauid setten die Leuiten an hoir arnpten, 1 . paralipom . lo • vnde die gemelde kunningeu deden des ghelijcks. Die vijfftc. Alle litmaten sijnen schuldich hoir licham muegelick to helpen, die ouerheren sijnen die sterekste litmaten an Christus licham, dairom behoren sie dit licham mit aller macht to helpen. Ja, wee ouer hoir sielen doin sie des nyt. Die seste rede. Alle Christen behoren Gott vnde horen neesten lieff to hebben, vnde durch desc lietrt, alle dingen na vermuegen behynderen, die tegen Godes eer vnde des neesten salicheit stryden. Nu is geen ding meer ïei tegen, dan die openbare affgodery. Dairom sollen die fursten hoir 1) NI. in een stuk, dat in moderne uitgaven van het Corpus iuris civilis voorkomt als Novella 137-, in de editie van Schoell en Kroll, p. 695 -699. 2) In de uitgave van het j. 1555: oneerstelijc". onderdanen, in dese saick voir alles helpen, dair sie doch vaders van Gott ouer gestalt zijnen, patres patrie. Yyt gemelden achriffturen vnde reden is gewis, dat die vermainde fursten nvt in saligen standt blvuen mueghen, so lang sie noch in horen landen die openbare affgodery onbehyndert laten. Jtem die luegen vnde wairheit euen fry tegen den anderen prediken laten, vnde also neutrail in dese saick sijn willen. Wat sullen sie doch Gott antwoirden die fo. cc.vijr. den duuel onder Godes naim in horen landen, ƒ/ mit weten laten dienen? Hier staen die Epicurische raotzheren bysonder in perikel, die horen fursten sulcks anraden. Het is seer to beclaghen, dat etlicke vermainde fursten gar nvt reformiren. Noch ist klaichlicker dat etlick hoir angenomene reformation, mit dat ongotlicke Jnterim befleckt hebben. Bouen alles, dat etlicke regimenten gantz weder affallen, als nu in Engelandt gheschiet. Jck hoip nochtans dat die paus dair gheen duirhaflftich regiment sal behalden. Merck. Jn reformyren vnde bekandc affgodery verlaten, is geen lant, stadt, dorp, ja gheen mensch verbonden den anderen to verwachten, gelijck als geen dief, hourirer, morder, off suyper verbonden is, syne bekerung to vertrecken, bis alle sunders sich gelijck van sulcke punten bekeren. Die mit hondert menschen in een periculois fuyr wer gefallen, vnde nvt dair vyt wol springen, eer sie al gelijck verdich worden, dese mensch must gantz onsinnich wesen. Aldus doin sie oick, die mit der reformation in desen tyden op een gemeen guet Concilium wachten, dat by auenturen nymmer sal komen. Die bisschoppen sollen billick bouen alle ander personen sorgen vnde arbeiden, dat Jesus euangely recht ghepredickt wurde. Laten fo.cc.vij'. sie II sulcks, dan is keyser vnde kunnings ampt, die bisschoppen vnde pastoren an hoir beuolen ampten to dryuen, off sie van hoir plaitsen vnde prophvten to berouen, vnd die kerek mit ander dieners to beforderen '). Gheschiet des oick nyt, so is nochtans allen fursten, grauen, vnde steden beuolen, hoir kerek muegelick to reformyren durch guede mannen, vyt der Clerisy off vyt der gemeent gekoren. Off sie alle gader sulcks lieten, so is doch jderman in sonderheit beuolen die affgodery to mvden. 1 . corinth . 10 . vnde . 1 . joh . 5. In dese saick kan sich nymant ontschuldigen mit sulcken eedt, als den ouerheeren ghedain wurt, want alle fursten, grauen, steden, stadthalder, vnde officyren, sijnt den onsterffelicken Gott noch viel hogher veredet ^), dan enen sterffelicken Keyser off Kunning. Oick 1) Van betere dienaars te voorzien. 2) Door nog duurder eeden of verplichtingen verbonden aan. is in den eedt nyt gcsworen, dat sie horen heren tegen Got sullen dienen. Hierom, wanneer sie Gott tegen des Keysers mandaet folgen, so doin sie nyt tegen horen eedt, mer sie halden horen eedt, den sie Gott in die doip ghesworen hebben, vnde doin na des hilligen geestes beueel. aetorum. 5. Men moet Gott gehoirsamer zijn, dan den menschen. Princen, steden, landen, officyren, &c. die in sulcken saken horen Keyser off Kunning mit // ouertredung sijner mandaten nyt ver- fo.cc.viy'. tornen noch wederstain duruen, die sijnt noch ghenc Christen, als Christus selues to kennen gifft mit desen spruek. Die sijn vader vnde moder om mijnen wil nyt hatet, kan mijn jonger nyt wesen. Dit sollen alle Officyren gedencken, als hem beuolen wurt, jmant om Jesus woirt to fangen off to doden, wee anders ouer hoir sielen. <| Etlicke sectenmakers, als Menno, Adam pastoir vnde ander, geuen sich nu vyt vur sulcke reformatoren der verfallen kereken, als vormails die propheten vnde apostelen waren, mer sie hebben allegader grote artikelen recht tegen die hillige schrifftuir, wair vyt to mereken is, dat sie mit guede menunghen onrecht hebben '). Öiek komen sie selues nyt an den dach vor kunningen vnde princen, als propheten vnde apostelen deden, mer sie leiden hore sim pele discipulen iammerlick in den doot, vnde blyuen selues genieenlick fry. Sie sijn oick gar oneens, vnde bannen den anderen vyt hoir Synagogen. Die kereken gueder. Die ouericheit behoirt dese gueder van afgodery in rechte beuolene godesdiensten to wenden. Jtem van quaden vnde onbequamen, an anderen die guet vnde bequaim schijnen to wesen, // sonder onderscheit tusschen edelen off onedelcn. f°- cc v*y ■ Die bisschopen vnde pastoren sollen sie dwinghen selues die warheyt to prediken, off guede predicanten to stellen, sijnen sie selfs onbequaim. Want Paulus sacht dat sie nyt van der kereken gueder behoren to eten, die nyt vur die kerek arbeiden, vnde dat men allone die arbeidende pastoren sal onderhalden. 1 . thessalon . 3. &c. Dit meent oick Christus mit den sprueck, een arbeider verdienet syne spijs. Darom is dat erste rechte gebruick deser gueder, dat guede predicanten dair mit onderhalden werden, raath . vnde luc . 10. 1 . corinth .9.16. 1 . thessalon . 5 . galat. 6. 1 . tiinoth . 5 . hebr. 13.rom.16. Ten anderden sollen die elende armen dair van gespyset vnde bekledet werden, als in der erster kereken is geschiet. Siot Chrysostom. lib . 3 . de sacerdotio & super math. homil. 81 . 86 . homil. 70 . sacht hy dat to Constantinopel by sijner tijt, 1) Ofschoon zij tiet goed bedoelen, hebben zij toch ongelijk. also etlieke dousent alle dage gespyset wurden, vnde to Antiochien bouen drie dousent, vide homil. 33 . ad populum antiochen. Augustinus sacht epistol. 50. Des bisschops goet ghehoirt den armen, vide etiam dist. 82. Can. episcopus. et dist. 86. Can. fratrem '). Etlieke bisschopen hebben de arinen mit den ornamenten der tempelen onderhalden, siet Tripart. lib. 5 . van Cyrillus, vnde lib .11. fo.cc.ixr. cap. 16. van // Acatius in Persien, vnde Hieronymus ad nepotianum de episeopo Tholosano Ambrosius verlosten die gefangen dair mit lib . 2 . officiorum . 28. Ten derden sal men guede schoilmeister vnde arme klercken dair mit onderhalden, want een gotfruehtich gheleert meister, is viel nutter Godes eer vnde onse salicheit to forderen, dan enen Tempel vol wallustige kanoniken. Vnde viel edele verstande werden mit arrnuet in studyren beliyndert, die landen vnde steden nuttelicker dienen mochten, dan alle munnicken. Nu bedenckt hyr teghen die grousame misbruicken. Mit dese elmissen werden openbare sunders gemest, die ons mit hoir quade exempelen in sunden leiden. Oick werden dair mit gefuedet vnde gestarcket openbare verfolgers, die Godes boden vnde frunden ellendich verraden, spolieren, vnde doden, vnde onse arme sielen mit grouwelicken afgoderyen verleiden, dit is noch scadelicker misbruick. Musten ymmer dese gueder quellick ghebruickt zijn, so wert viel wunschelicker, dat sie weder an den bekanden erffgenamen 2) quamen, off an der fursten tafell, dat die armen des to weiniger mit tribuit belast wurden, ja viel lydelicker dat sie van der fursten honden vnd fo. cc.ixr. perden, off van den krijsluyden verteret // wurden. Och jderman besmet sich mit dese gueder, viel werden vnde blyuen des Italuen affgodendyner hoir leuen lang, viel misbruicken sie mit gar onreynen leuen, etlieke fursten verteren sie ongotlick. Leset die historiën wat grouwelieke orlogen tussclien Paus vnde keyser in den lesten. ccccc . jaren, om dese gueder gefueret zynt, du sallest wunselien, dat sie lang wie Sodoma gewest waren. Onse voruader hebben twe dingen gemeent do sie sulcke gueder gauen. TToir principale menung is gewest, Gods eer vnde menschelicke salicbeyt dar mit to dienen, dese menong is guet. Ten anderden hebben sie mit onuerstant gemeent, dat Got geeret vnd onse salicheyt geholpen zy mit missen vnde munnickery, darom wollen sie dese wercken vur hoir geit gedain hebben. Dese menong sal men nyt folgen nu men beter weet, want hadden sie des verstanden, sie sollen 1) In liet Corpus iuris canoniei, in het Decretum van Gratianus, c. 1. D. 82 en c. 6. D. 86; bij Friedberg, P. I, col. 289, 299. 2) Aan tle erfgenamen, voorzoover dezen bekend zijn. hoir gueder in genen manyren tot sullicke affgodery, vnde quaden leuen gegeuen hebben, vnde nu is hoir begeren, dat hoir giften van der ouericheyt in den rechten vorgemelden Godesdienst gekeret werden, gelyck sie selues na al vermuegen doin sollen, mochten sie weder komen. Pastoren onderhalt. Het is wair dat guede pastoren meer dencken // op gottelicke fo.cc.x'. eer, vnde menschelieke salicheyt, dan op eygen profyt. Mer oiclc ist war, dat men dese pastoren kost vilde kleyder schuldich is vur wyff vnd kynder, siet die vorgeallegyrde plaitzen vnde deuteronom . 12. 14. 26. van den Leuiten. Hyr to sol men billick van herten willich zyn, mit danckbarheyt vur die geestelicke gauen, vnd ouerfrolieke boetschafft, die sie ons van Godes wegen brengen. 1 . corinth . 9 . rom . 10. Wy synen doch mild gewest an die pausselicke verleyders. Etlicke secten als doper vnd enthusiasten, benyden den euangelischen predieanten, dat sie mit seker jairgelt onderhaldcn, vnde van der ouericheyt beschermet werden. Etlick edelleut vnd ander heren in Duytslant, trecken die kerekengueder onder sich vnde laten den gueden pastoren seer weynich. Aldus meent de duuel den edelen predickdienst to storen, dat sie hoir ampt verlaten, off die kost weder mit luegen sueken sullen, dan mocht die boisswicht mit seuen affgodige geesten wederkomen, vnde een pausdom weder oprichten. Van den ketteren. Onder Christus naem zynt twe ketterien tegen Christus opgestanden, dar grote keysers vnd kunningen zynt angehangen. I)e erste meende, dat die Soin vnd hillige geest nyt enes wesens // mit den vader zijnen, mer creatueren van den vader geschapen, fo. cc.v. die soin vor, die geest na, vnd dat die vader hemel vnde erde, engelen vnde mensehen, mit allen anderen creaturen, dureh dese twe dieners heft't geschapen. Aldus ghefuelen oick nu etlicke weder- _ dopers, bysonder Adam pastoirs discipulen. Jderman huede sich dair vur. I)ese ongotlicke rnenung is opghestanden binnen die stadt Alexandria, gelegen in Egipten, durch enen predicant geheten Arrius, anno omtrynt. ccc . xx . vnde hyr tegen wart dat Concilium nicenum gehalden, dair . ccc . xviij . biaschopen by een quamen, anno domini omtrynt. ccc . xxiiij. Dese menung wart. xliij. jair lang openbair beschermt, in allen landen der Grekischer kereken, onder Arrianischen keyseren, nemelick van den jair . ccc . xxxix . bis . ccc . lxxxij. Wat die Christenheit der tijt hebbe gheleden, mach men lesen in Tripart. lib . 4 . eap . 13 . 16 . lib . 5 . ca . 1 . 31. lib . 7 . cap . 30 . 32. In die Latinsche kerek hebben die Arrianen gewaldige kunningen gehadt op etlicken oirten, van den iair . cccc . vj . bis ccccccc . vnde . lxxij. dat is. ccc. Ixvj . jair lang, meestenlick in Jtalien vnde Spanien. Siet die historiën van den Gotten vnde Wenden, die Arrianisch waren. fo.cc.vi'. Jn desen verstoirden tyden sijnen // lichtelick viel erroren gliewassen. De ander kettery steet in dese menung, dat men gheloue vnde leuen nyt sal ordenyren na die hillige schriftuir, mer na den insettungen der Romschen pausen. Dese kettery is der tijt angefangen, do seker beueel van pauselicken artikelen wart bedacht vnde beschreuen, mor sie is volkomen geworden, do men anfieng die fromen menschen jamerlick to vermoirden, die mit geloue vnde leuen Jesus boeck gern folgen wollen, als sie in Concilio Constantiensi deden vnde nu doen. Dese Romsche kettery hefft Keysers, Kunningen vnde fursten, also to dienst gehadt in den lesten. ccccc. jaren, dat sie bereit waren om des paussen wil to krygen, giiede luiden to doden, vnde sijne voeten to kussen. Certein die nu klair vermaint zijnen, vnde noch den Antichrist in allen saken dienen, desse kunnen in sulcken staet nymmer salich wesen, off schoin etlick in blynden tyden ontschuldiget zijn muegen. Van straff der ketteren. Christus verbydet sijn apostelen, die ongelouigen to verbranden, off Gott to bidden dat des geschee, off den menschen to raden dat sie sulcks doin, siet luce. 9. Bedenckt oick sijn gelijckenis van fo. cc.xi*. oncruyt. math . 13 . vnde zijn beueel van // falscbe propheten alleen to schuwen, math . 7 . 24 luc . 21. Paulus beueelt. titi. 3 .dat men mit den ketteren sal disputyren, vnde blyuen sie hartneckich, nyt meer mit sie conuersyren, vnde . 2 . corinth . 10 . sprickt hy. Onse wapen sijnt nyt fleisselick. Jtem siet apocalyp . 2 . vnde . 19 . van dat montswert der bisschopen. Die gantze Christenheit in den ersten. cccc . 1. jaren is eendrechtich by seer genedighe menung gestanden, leset Tertullian. Origon. &c. Cyprianus sacht lib . 4 . epistol. 6 . men behoirt nymant des gheloues haluen to doden. Origenes vnde Tertullianus spreken des gelijcks. Chrysostomus sprickt mennichmail, dat die Christen ghene ketter om die geloue doden muegen, oft mit gewalt an die geloue dwingen, vide lib. contra gentiles. Lib. 2 . de sacerdotio in principio, et super matheum cap . 13 . homil. 47. Socrates sprickt in Tripart. lib . 11. ca. 3. Die rechte Christenheit verfolcht nymant. Augustinus hefft die hartneckige Manicheen in Aphrica nyt beklaicht dat ') sie gefangen off gedodet sollen werden, wie wall sie mennichmail van hem mit disputation ouerwonnen waren, hy disputierden wel mit sie openbair in bywesen des gemenen volcks. Hy hefft oick die Aphricanische stadthalders 1) Augustinus heeft hen niet aangeklaagd, opdat. om Christus wil gebeden, dat sie die Donatisten doch nyt do-//den fo. cc.xijr. sollen, wie wal sie gewalt ouer etlicke bissehopen gedain hadden, siet epistol. 127 . an Donatus epl. 50 . an Bonifacius, epl. 158 . vnde. 159. an Marcellinus. Jtem lib . 3 . contra Cresconium. Dat verfolligen behaicht genen Christen. &c. Die alde gotfruchtige keysers, als Constantinus, Theodosius vnde ander, sijnen mit den Arrianen vnde anderen secten to freden gewest, als sie mit onderscriuen beloiffden, hoir onuerstant to uerlaten, vnde voirt an recht to leren. Die so deden, wurden by eren vnde ampten sondcr straff gelaten. Tegen den ongehoirsamen pastoren is die hoichste straff geweest, dat sie vyt den lande veriaget worden, siet exempelen in Tripart. lib . 2 . cap . 9 . vnde . 17 . van Arrius mit den sijnen. Die gemene straff was allene van kerckendiensten berouet werden. Di guede Catholische bissehopen begerden geen ander straff ouer hoir tegenpart. Dus wart oick in Aphrica mit den Donatisten gehandelt by Augustinus tyden anno ointrynt. cccc. xx. Die alde keysers, als Theodosius maior et minor, vnde Arcadius, hebben den Arrianen, Nouatianen vnde anderen secten, hoir eigene tempelen laten hebben, noch by Chrysostomus tyden vide Tripart lib . 9 . ca . 18 . & lib . 10. ca. 8. Die rechte Christen hebben altijt bermhertich mit den ketteren ghehandelt, sonder tyranny off bloetuergieten. // Mer die fo. cc.xij*. ketters vnd ander ongelouigen, zynt altyt ongenedich ouer die Christen gewest mit verfolligen vnde doden, nemet exempelen van Jueden, Heyden, Arrianen vnde Mahometisten, die al mit den swert van den gelouen gedisputyrt hebben, des gelycks oick die Donatisten van wellicker tyranny siet Augustinum epist. 50 . 68 . 122. Mer die pausselicke munnicken vnd bischopen zynt noch die alder ongenedichsten. Die heyden lieten die gefangen Jueden Synagogen in horen landen hebben, siet in actis vnd Josephum lib. 14 . ca. 19 . vnde sie wollen die christen in den ersten . ccc . jaren gern by lyf vnd guet laten, als sie wederropen wollen. Mer onse papisten willen ons noch doden, of ten minnesten van eer vnd guet berouen, als wy schoin na horen wil wederropen. Die Turcken laten ons op Tribuit in horen landen wonen, wie wal sie certeyn weten, dat wy hors geloues fianden zynen, mer viel papen vnde munnicken raden viel lieuer, dat wy al vermoirdet werden. Och mochten die alde Christen weder op erden komen, wat sollen sie doch van sulcke bluetdurstige Tyranny seggen P Van die bloedige mandaten. Oick zynt sie bouen alle maet bitter ouer die // arme weder- fo. cc.xiijr doper. Jst nyt tegen alle schrifturen, reden, vnde billickheytP, om verleden onuerstant ymant doden, die guet van leuen is, vnde bereyt beter leer to folgeu? Off men schoin alle ketters mocht doden, IV. 22 dan sol men noch sullicke menschen sparen, want sie zynt nymmer ketters gewest. Des keysers swert behoirt sullicke misdeden to straffen na gelegenheyt, die mit weten horen neesten ge walt vnd onrecht doin, an lyf, guet, of eer dat is, die mit weten groue stucken tegen den thien geboden bedryuen. Mer die mit gutder menong onwetens bedrogen zynt, off die noch ,n ho.r conscien en also an onuerstant zynt gebonden, dat sie nyt bald ) beter lerung annemen kunnen, die behoirt men in gene manyr to doden Die arme blynde wederdoper werden gar onbillitk in Brabant, Holl , vnd int stifft van Vtrecht getractyrt, des kan nymant luegenen. Blyuen sie by hoir menong, so werden sie verbrant, fallen sie weder aff int pausdom, dan blyuen sie euen arch in de geloue, vndl moeten noch steruen, alleen hyrom dat sie tegen des keysers mandaet ge- dain hebben. Merckt. Een gefangen wederdoper kan van genen papist bekert werden, want valt hy weder int pausdom, so blyft hy verkort na als vor, fo.cc.X.iij- hyr beneuen // so wil hy van sulcken afgodendiener gene leer ontfangen, of die warheit in etlike punten wirt gesacht. Etlicke officiren vnde richteren fangen vnde doden die wederdopers, om to blyuen by de vette ampten. Etlicke om der armer wichter erfgenamen to wesen, want als sie gedodet zijnen, an komen die officiren an die gueder, ghelijck die krijsknechten an Christus kleyder quamen . math . 27. Jn vorgemeldo nederlanden sijnen bekande exempelen. Sulcke richters sollen oick Chnstum mit sijn apostelen doden, eer sie lioir ampt verlysen sollen. Wair sulcke gewoinheit is, die wederdoper enes gueden freedsamen leuens to doden, dair is oick wil vnde opsat, alle rechtgelouigen to doden, die sie Lutheranen schelden. Sie wollen wel dat alle Lutheranen enen hals hadden, den sie eenmail affhouwen mochten, gelijck c e keyser Gaius Caligula van den lloinschen burgeren wunsten. Hjr neem ick die bittere conscientien der munnicken vnde kettermeisters, vnde sophisten van Loeuen to tuighe. Sie synen altijt bereit ons to doden, mer onser weinich sijnen bereit Christus edele wairheit stanthaftich to belyden, beyde is to beklagen. V* at sullen w y vor Christus gericht antwoirden, dat wy nyt so onstraffehck leuen, vnde stanthafftich steruen by onse gewisse artikelen, als etlicke fn.cc.xiiy'. wederdopers by som-//mige erroren? Dat sie groffehck onuerstant hebben in Christus menschwerdung vnde gotheit, in ouericheit, kerek kynderdoip. &c. des is seer to beklagen, mer dat etlicke so onstraffelick leuen, vnde so groitmuedieh steruen, vur alle punten die sie menen gotlick to zijn, is etlicker maten to prysen, vnde 1) Spoedig. sol ons billick opwecken, noch stanthaftiger by onsen gewissen artikelen to blyuen, vnde ons to schamen, dat onser viel onder den euangelischen naem so onrein leuen, so lichtelick affallen, versaken, Jnterim off Adiaphora annemen. Die ketter enes gueden leuens gering ') doden is ongotlick vnde der Christenheit schadelick, want des menschen salicheit mocht also behindert werden, die sich in folgenden tyden by auenturen mocht bekeren, llyr beneuen werden die mitgesellen durch dit lyden vnde steruen in erroir gestarckt. Die ansihers des doots van desen personen, werden oick gheoirsaickt toe menen, dat lioir saeek recht is, wandt sie lesen off horen segghen, dat die wairheyt verfollicht wurt. Dat wettelickc beueel, falsche propheten, vnde affgodendiener to doden . deuteronom . 13 . 17 . 18 . is by den Christen in den ban verandert, als Paulus . 1 . corinth. 5 . to kennen ghifft mit die citation vyt deuteronom. 17. vide veteres doctores super Mosen // legen die oprorige ketter die hoir tegenpart mit gewalt op hoir fo. cc.xiiij'. menung dringen wollen, als Arrianen vnde Donatisten deden, oder ander bose stucken heymelick bedreuen, als Manicheen. &c. sjjnen etlicke keyserlicke wetten geinaickt, die nymmer ghebruickt zijnen teghen sulcken, die f'riedsam, stil, sonder quade stucken vnde openbair blasphemyren, in hoir menungen gheleuet hebben. liet is wair, die gotfruchtighe ouericheit behoirt den ketteren dat prediken to verbyden. Mer dit kan sonder tyrannich bloetstorten gescheen, als men sie geen predicdienst in den tempelen liet bruieken, vnde dat heimelicke vergaderen by ene geltstraff off ander peen 2) verbydet. Also hebben die alde Christen bywylen gedaen, als vorgemelt. Des gelijcks mocht men oick dat blasphemyren straffen, alles na gelegenheit der personen, want tusschen die verleiders vnde die verleide simpele discipulen is groit onderscheit to hebben. Etlicke menen dat men die wederdopende predicanten in bewair sol behal- " den, bis sie sich bekeren. Sol men die ketters lichtelick doden, so hadden des sulcke papisten aldermeest verdient, die den fursten raden, dat sie alle pauselicke kettery beschermen, vnde alle tegensprekende Christen iamerlick laten // doden sullen, als etlicke bis- fo.cc.xv schopen, munnicken vnde ander papen doin, bysonder, die Commissarien, Jnquisitoren, vnde bloetrichter ouer die arme Christen sjjnen. Sulcke Baiilliten sijnt van den propheet Ilelias, vnde van den kunning Jhehu ghedodet, siet. 3 . regum .18. 4 . regum . 10 . vnde sulcke excelsarien 3) sijnen van den kunning Josias op horen 1) Dra, zonder aarzelen. 2) Poena, straf. 3) NI. de usacerdotes excelsorum" naar de Lat\jnsche vertaling van 2 Kon. altaren verbrant. 4 . regum . 23. Jck sorge dat die munmcken vnde papen so lang fuyr, water, vnde sweert anropen sullen, bis bot enen Jehu off Josias opweckt, die sie tractyre, gelijck sie binnen korten jaren viel dousent Christen ghetractiert hebben. Van verfolligung om dat Euangelium HEet is klairlic geprophetiert, dat die Christenheit van Christus hemelfairt, bis an den lesten dach mennichmail sal verfollicht werden, eerst van Jueden, dair na van Heiden, ten lesten van falsche propheten. math . 24 . luc. 21. Paulus sacht, sie sullen al verfollicht werden, die recht Christelick leuen willen. 2 . timoth . 3. Sie behoren mit Christus in lyden gelijekenis to hebben roin. 8. Petrus sacht, wy Christen sijnt hyr tot lyden heropen. 1 . petr. 2. Jesus woirt is hyr mit bloet bekledet. apocalyp.19. Oiek is geZo. cc.xv" prophetiert, dat guede predicanten die meeste verfolligung // he ben sullen, math . 10 . siet ick sende v als schapen onder die woluen . Joh . 15 . 16 . sie sullen v verfolgen vnde doden, ghy sullen schreven vnde karmen. Jtem siet de ghelijckenis van den verhiiyrdeu wijngart, vnde van die brulofft. math . 21. 22. Jtem dat dese verfolligung sal gheleden werden om twe principale saken. len ersten om Christus gotheit. Ten anderden om sijn ander artikelen. Dit meent Christus dair hy onderscheidelick sacht om mijnen wil, vnd om mijner woirden wil. mare .8.10. luc . 9. Dese prophecyen sijnen treffelick volbracht. Dat eerste cruis hebben die Christen geleden van den ongelouigen Jueden om Christus gotheyt, in den eersten, xxx. jaren na sijn lyden, vnde hyr van tuiget Lucas in actis. Vnde onder dese verfolgende Jueden weren etlicke Christen Jueden, die Moses wet mit den Euangeli wollen gehalden hebben, dese werden' van Paulo falsche broders ghenant. 2 . corinth 11 . galat. 2 . actorum.21. Dat anderde cruis hebben sie vort an van den Heiden geleden, onder den onghelouiglien Keyseren, oick om Christus gotheit, vnde helft gheduyrt bis an die bekerung des keyaers Constan'tini anno omtrynt. ccc . xx. Dese verfolligung heft nyt altyt geduyrt, mer seer mennichmail, vnde ene tijt scherper dan de // fo. cr.xvj'. ander. Wie viel bloets in desen eersten . ccc . jaren om Christus wil zy vergoten, vnde wie grote stanthaffticheit by den martyren zy ghewesen, sulcks betuiget Eusebius, bysonder lib.4.ca.l5 lib . 8 . cap . 13. Jtem Cyprianus in sijnen epistolen, vnde Lactantius lib . 5 . cap . 13 . 23 . lib. 6 . ca . 17. Viel hondert dousent hebben hoir leuen mit wondere groitmuedicheit om Jesus wil verlaten, XXIII • 20 ln de uitgave van liet j. 1555 leest men in plaats van oexcelsarien . «ceremonien". De bewerker heeft liet oorspronkelijke dus niet begrepen. In de latere Hollandsclie uitgaven is deze fout herhaald. dairom werden dese eerste. ccc. jaren die tyden der martyren geheten. Dese martyren hebben hoir jonge kynder altjjt eendrachtich laten dopen, als Origenes super romanos cap. 6. vnde Cyprianus lib . 3 . epl. 8 . openbair betuigen. Dit is nut tegen die wederdoper to weten. Dat derde cruis hebben die rechte Christen geleden alleen om Christus gotheit, onder die Arrianissche keysers vnde kunninghen, van den jair . ccc . xl. bis. ccccccc . lxxij . dat is omtrynt. cccc . jair lang, nyt altjjt, iner bywylen in etlicken landen, siet articulo van ketteren. Dat vierde cruis is gheleden vur Christus gotheit onder die Mahometische fursten vnde keyseren. Dit is angefangen in Asien anno omtrynt. cccccc . xxx . dair na in Aphrica, ten lesten in Europa, vnd duyrt noch in Grecia, Thracia, Hungaria vnd ander landen. An dit cruis sjjnen oick inennich // dousent Christen ge- fo. cc.xrj'. bleuen. Siet articulo van Turkischc geloue. Dat vjjffte cruis is lang geleden, vnde wurt noch geleden onder den pausdom, nyt om Christus gotheit, mer om sijn ander artikelen, die in dit boeck ghemelt zjjnen. Dit cruys hebben binnen . ccc. jaren viel goede luyden moeten draghen off verwachten, die in in des paussen register vur grote ketters stain angeteikent, als Joannes Hus, Hieronymus Prage, vnde viel ander in Bemen, Meheren vnde ander landen. Dit cruis is na Lutherus opstandt bysonder bloedich gheworden, binnen . xxxvi. jaren sijnen viel dousent Christen dair an gestoruen, in Jtalien, Franckrjjck, Spanien, Engelant, doch bouen alles in Duytslant. Wie viel sijnen alleen in Brabant, Ilollant vnde ander nederlanden jammerlick gedodet off veriaget? Ouer al dese martyren sijnen pauselicke munnicken, kanonicken, vnde ander mispriester, die principale anklager, vnde bluetrichtcr gewesen. Ick hoip dat die histori van desen martyren kortelick van ymant sal beschreuen werden. In gefal de Mahometisten in Orienten, vnde die papisten in Occident aflieten die Christen to cruyssen, dan sol de Antichrist wel onder een ander form opstain, vnde wederom een // cruys op den fo. cc xvij". Christen leggen, als oick etlicke menen. Merckt. Christus woirt is van vielen verfollicht, die oick Christen heten. Die ersten waren Jueden die Paulus falsche brueders noimpt Die anderden waren Arrianen. Die derden Donatisten in Aphrica. Die vierden zynt nu munnicken vnde mispriester mit horen anhang. Dese verfolligers willen wel doitslager vnd ander misdeder in hoir Closter vnde kappen verbergen, mer die rechte Christen beclagen sie gern, dat ') sie belastet off gedodet werden, inath .27. 1) Klagen zij gaarne aan, opdat enz. Die hoichste fianden zynen doctoren in pausselicke gotheyt, die to Collen, Parys off Louen magistri nostri lieten. Merckt. Etlicke achten hoir alde affgodery vur den rechten Godesdienst, vnde werden dos haluen seer tornich als sie gestrafft wurt. Mit sullicke menong zynt oick vormals viel Jueden vnde heyden tegen die apostelen vnde martyren gestanden. Hyr van prophetyrt Christus Joh. 16. Sie sullen menen dat sie Got dienen, als sic v doden. Etlicke weten wat beter, mer sie willen ons lieuer verfolgen, dan sie hoir vette knoken verlysen, die van dor affgodery kumpt. Siet een exempel an don priesteren, die bekennen dat viel teyken gefo. ccarij'. scheen, vnd verfolgen nochtans. Joann . // 11. actorum .4.5. vnd an Demetrius actorum . 19 . an Herodes math . 2 . an de wyngardeners . mare . 12 . an Saul. 1 . regum . 18 . 24 . &c. Onse furstcn werden meesten deels van die papen bedrogen, gelyck vormals der Jueden vnd heyden kunnigen van horen falschen propheten verleyt zynt. Jderinan hefft syne menong in onse cruis, Got wil onse salichcyt also beforderen, die anklagende munnicken willen hoir kueken behalden, die richters vnd ander officyren willen onse kleyder deylen, oder mit Pilatus hoir anipt behalden. Merck. Die Christen behoren enen sekeren opsat to maken, dat cruis to dragen, alst Got belvfft to senden, men sol die consciency alle dage befragen, wat men doin wol off dat cruis nu quaim. Hyr biddet vnde arbeydet, bis du dynes opsats in den gront seker wcrdest. Dit is des gebouwes onkosten vorhin ouerrekenen, dat hous op een guet fundament setten, alle dage dat cruis opladen vnde Christus folgen, alle dage kesueken ') off wy de ploich sonder omuien folgen, vnd Jesus kellick drincken muegen. luc. 14.6.9. math . 20 . mare . 10. Sullicken opsat in den herten is genoechsam ofschoin die lichamen onuerfolcht blyuen. Woine wy in frye plaitzen, so is ons nyt beuolen to lopen dar verfolgung is. W oinen fa. cc.xviijr. wy // onder die verfolgers, so is ons oick nyt beuolen, sonder noot also to spreken vnde doin, dat wy ymmer bald verfollicht werden. Dar zynt meer saligen, die alleen in gemelden opsat leuen vnd steruen, dan die an den lichamen off guederen verfollicht werden. Oick werden meer saligen van guederen berouet, off van vaderlant veriaget, dan gedodet, ghelyck Christus prophetyrt math . 23 . luc . 21. etlicke sullen gedodet werden. Men mach wel bidden dat Got onse kranckheyt mit geen groit cruis belade, vnd men moet bidden, dat hy ons wil mechtigen, dat opgelachte cruis mit geduldicheyt to dragen, math . 26. Hiddet dat gy nyt in bekorting treden. d) Lees: besueken, d. w.z. onderzoeken, ons afvragen. V Dat cruys wurt een affgott, wanneer gliemeent wurt, dat dar die salichcyt onseker is, war geen vytwendige verfolligung kompt, van sullieken onuerstant is oick Origenes nyt altyt fry. Siet liomil. 11 . super Numeros. Noch oick Cyprianus, vide libro . 4 . Epistola . 2. Ten anderden, als gheacht wurt, dat etlicke menongen des haluen die besten zynen, want l) sie die meeste verfolligung hebben, vndc den schoinsten schyn des gueden leuens. Dit. hefft dicwyl gefeelt, want die Duuel kan sich wel stellen als een Engel. 2 Corinth. 11. Ten derden // als gemeent wurt, dat die salicheyt mit onse fo.cc.xviy'. lyden wurt verdienet, als wy onse bloet vur Jesus woirt storten. Frage Mit wat menong sal men dan lyden ? Mit onse bloet sal men die salicheyt dencken to behalden, die ons Jesus mit syn bloet hefft verworuen. Jtein Got vur dese salicheyt dancken, vnd ander men8chen een stanthafftich exempel geuen, mit sullicko menongen hebben die iuartyren hoir bloet vergoten. .Tderman behoirt mit den hilligen geest vnde schrifturen wel versekert to wesen, dat syn artikelen guet zynt, want het is periculois vur falsche artikelen to steruen, als die elende wederdoiper doin, die lieuer steruen, dan bekennen, dat die kynderdoip recht zy, oft dat Christus syn Heys van Maria hefft ontfangen, off dat die Christen ouerheren zyn, vur gericht sweren, vnde vur ene guede saick krysluyd wesen inuegen &c. Hyr spreeck ick bysonder van etlicken, die also in horen menongen vehardert2) zynen, dat sie na gene schrifturen otf reden horen willen. Die Donatisten wollen oick vormals eent part sich selues lieuer doden, dan beter bericht annemen, siet Augustinum epist.61.dar hy recht sacht, die pyn maickt gene martyren, uier die saick. Yormals zynen oick viel Marcionisten vnd ander ketters vor // Christus naem onder den heyden gestor- fo.ce.xijf. uen, siet Euseb . lib . 5 . cap . 16. Noch doin die hartneckige weder- _ doper so wel als ') etlicke onder ons, die mit weten die klare warheyt lieuer versaken willen, dan hoir lyff, leuen, off guet, in perikel stellen. E tlicke arme wederdoper sollen wel beter bericht annemen, mochten gelerte euangelische mannen dar mit in de gefenckenus spreken, iner angesien sie nyt recht van papisten onderricht werden, so willen sie lieuer steruen, dan tegen hoir consciencj wederropen. Jck hoip die bermhertige Got sal dese elende wichter ) gnedich zyn. Summa, die wederdopende lerers doin quellick, dat . sie die simpele menschen also verleyden, die papisten doin quellick, 1) »Want" heelt hier de beteekenis van «omdat . 2) Lees: verhardet. 3) Verder handelen de hardnekkige Wederdoopers nog minstens even goed als enz. 4) Schepsels. mit hoir grousame doden, die arme wichter doin oick quellick dat sie sich also laten verleyden, angesien so klare boeken tegen die wederdopery mit allen anhangenden artikelen nu gescreuen zynen van Martinus, Philippus, Brentius, Caluinus, Bulingerus &c. Dese schriften sollen sie billick selues lesen, of sich van ymant beduyden laten. Van versaken. Die Dauidianen seggen nu, dat men die warheyt vor den menschen sonder sund mach versaken, als by Augustinus tyden die fo.cc.xix\ Priscillianisten, vnde // by Origenes tyden die Elcesaiten oick sachten, mer Christus sclielt sulke boeuen al luegeners mit desen sprueck. De myn versaket vor die menschen, den sal ick oick versaken vor myn hemelsche vader math . 10. Etlicke wollen lieuer alles op erden verlaten, dan die bekande warheyt openbar wederropen, mer noch wederropen sie lieuer, dan sie hoir tyttelicke leuen verlaten. Dit versaken is ene grouwelicke dootsund. We ouer sullicken versaker die sich nyt bald durch Godes hulp mit bitter schreyen bekeret, als Petrus dede . math . 26 . want Christus sprickt. Ick sal hem weder versaken, men moet dat leuen oick om mynen wil verlaten, math . 10. Anno domini. xlix . neestuerleden dede doctor Franciscus Spiera in Jtalien enen wederroip, vnd wart in die selue our mit grousame mistrosticheyt vyt den hemel geslagen, vnd is vort binnen weynich dagen jamerlick dar in gestoruen, leset doch de geprente history synes lydens '), want ons allen wurt een klar exempel dar mit gegeuen, wat perikel in versaken zy gelegen. Hyrom sol sich jderman vnde bysonder die pastoren, des seer periculosen wederropens hueden, vnde ist geschiet, dat sie sich mit groten ernst durch Godes hulp weder bekeren, vnd die verZo. cc.xx'. saickte warheyt vort an be-//lyden. Etlicke wederropen die bekande warheyt, vnde prediken die alde affgodery weder, alleen om des buicks wil, wanneer sie noch ongefangen zynt, vnd mit gene dootznoden befallen werden. Dit is certeyn noch viel grouwelicker daet. 1) De schrijver heeft het oog op : Francisci Spierae, qui quod susceptam seniel Evangelice ueritatis professionem abnegasset, damnassetque, in horrendam incidit desperationem, Iiistoria, A quatuor gummis uiris conscripta : cum Praefationibus Caelii S. C. et Io. Calvini, s. 1. e. a., in 8°. Het boekje is beschreven in het Corpus Reformatorum, eil. Baum, Cunitz et Reuss, Culvini Opera, Vul. IX, Brvnsv. 1870, p. LXX, en door C. H. Sixt, P. P. Vergerius, Braunschw. 1855, S. 125—160. De Praefatio van Calvijn is herdrukt in het genoemde deel van het Corpus Reformatorum, col. 855—858. Er bestaat een in het Duitsch vertaald uittreksel van met den titel: Warhaftiye Historia von eincm Doctor in Italia welchen die feind des heligen Kuangelij gezwiingen die erkamlte warheit zuuerleugnen. [Aan het einde:] Gedruck zu Wittenberg 1549, herdrukt in het Corpus Reformatorum, in Melanthonis opera, Vol. XX, Brunsv. 1854, col. 013—632. Die groitste vertroistung in lydcn vnd steruen vur Jesus warhcyt, is gewis weten, dat wy na den doot nergent anders dan by Jesus in freuden komen vnd altyt blyuen sullen, Durch dit weten zynt apostelen vnde martyren so groitmuedich geworden. Oick ist trosteliek to dencken, dat Christus selues vnd Godes alder liefste frunden, onse mitgosellen in sulcken lyden gewest zynt, vnde dat Got syn lieft so an ons besegelt. 2 thcssalon . 1 . hebr. 12. Jtem dit lyden is kort vnde die folg ende freud duyrt ewich. rom . 8 . 1 . petr . 1. Kryssluyd vnde koipluyd duruen hoir leuen om kleyn geit wagen. Etlicke philosophen vnd ander heyden dorsten steruen, om enen eerlicken naem to maken, wat sol wy dan nyt doin om Jesus vnde des ewigen leuens wil? Viel frouwen Jonge maichden, vnde kynder hebben vormals hoir bloet vur Jesus vergoten. Oick muegen alle predicanten sich nu wel spiegelen an des edelen fursten hertoeh Flanssen ') standthaffticheyt, die sich mit genen dreygementen in syner gefengkenus van Jesus woirt hefft laten dringen. // Och fo.cc.xx. wy mueghen ons wel schamen, dat wy so lichtelick affallen. <| Christus wurt oick vor den menschen versaickt mit onse beflecte leuen, als wy mit woirden vnde wereken lange tijt wel bewysen, dat die onreine duuel in ons wonet. Dit is noch grouw elicker, dan een mail vyt vrese des doots, etlicke punten mit den mont wederropen, wie wal des seer periculois sy. Dit merekt b) dese reden, de ouericheyt dringt ons nyt mit vuyr vnde swert an sulcken leuen. Wy werden oick mit Godes predestination nyt dair to gedwongen, Oick nyt mit onse quade lusten, al ist dat wy seer bekoret zijnen. Mer alles geschiet mit jdel moetwil, als an den lesten dach mit schreienden oghen sal openbair werden. Hyr spreeck ick van dronckenheit, onreine woirden, vnd ander vytwendige misdaden tegen Got vnde onsen neesten, die oick Jueden vnde Turcken laten kunnen, wat sol ons dan mit Godes hulp ghebreken ? Het is bysonder to beklagen, dat sulcken leuen wurt befunden b) viel menschen, die sich des euangelischen namens hoichlick beromen. Van gemene plagen ouer ons. ALs die jonge kynder mit suickten vnde ander plaghen beladen zijnen, dan wérden die // Christen verinaint, dat hoir kynder fo.ce.xxv. mit angeborene inwonende sund also diep sjjnt verdoruen, dat sie sonder Christus bloet nyt salich wesen mochten, off sie schoin den eersten dach na hoir 'gebuert sturuen. Die mundighen vnde alde menschen werden oick gegeysselt om hoir eygen sunden, op dat sie sich bekeren, vnde vergiffenis mit hoir gheloue in Jesus bloet 1) Johan Fiederik van Saksen. sueken. Hyrom kompt oirloch, armuet, syecktcn, duyrtyden, vndc ander plafon. Bywylen werden oick die bekeerde mensclien geghevssolt, als sie nu in gueden leuen wanderen, vnde dit geschiet op dat sie den inwonenden quaden lusten nyt weder dienen sullen, als sie vorliin deden, iner dair tegen strydon, vnde dat sie an hoir verleden * suilden gedencken, vnde mit rechte geloue onder Godes genade vilde Jesus bloet '), altijt oetrauedich blyuen, sonder dencken op eigen verdiensten. Summa de quaden werden vermaint, dat sie guet muegen werden, die gueden dat sie guet blyuen, vnde beter werden. Wairom werden gemeenlick die gueden op erden meer ghegeysselt dan die quaden? Antwoirt. Want Gott strafft sijne lieue kynder so bald als sie sundigen, op dat sie nyt in simden blyuen. hebr. 12. Jtem die lyue kynder werden byr alleen fo.cc.xxir. gegheysselt, na den doot // sullen sie fry sljn, als die quaden mit ewich fuyr sullen gestraft werden, math . 25. Jtem op dat sie een mishagen an dit ellendige leuen ontfangen, vnde by Christus in dat ander begeren to wesen, also begeren Helias, Tobias, vnde Paulus to steruen, vnde by Got to komen. 3 . regum . 19 . tobi. 3 . philipp. 1. Die alder besten onder den gueden, hebben bywylen die grootste plaghen, als Job, Helias, Baptista, Tlieremias, &c. Dit behaicht Got also dat die alderbeste dieners, dat meeste deel cruis mit Christus dragen, vnde dat sie oick weten sullen, dat sie nyt gar rein in Godes ogen sijnen. Oick geschiet dit om onsen wil, op dat wy geduldiger onder onse cruis leuen, als wy horen dat Godes opperste f'runden, so seer gegheyselt zijnen, math . 5 . jacobi. 5. Item also wurt ons gefiguriert, wie grousam die gotlose sunders na dit leuen gegheisselt sullen werden, angesien die lieffste kynder, sullicke plagen om hoir sunden op erden draghen moetcD, als Petrus sacht cap. 4. <| Die Heiden spraken vormals, dat die Christen een oirsaick aller plaghen waren, vide Tertullianum in Apolog . cap . 39. Origenem super inatb . homil. 29. Cyprianum contra Demetrianum. Augustinum lib . 2 . de Ciuitate dei . cap . 3. Papisten doen nu des gelijcks. // fo. cc.xxij'. Van de Ouericheyt. DE werlicke ouericheyt wurt van Gott ingeset. genes . 9 . die richters vnde ander officyren werden geordenyert. exod . 18 • deuteronom . 1 . de kunningen, deuteronom .17. 1 . regum . 10 . vnde 16. In den nyuwen testament wurt allen Christen beuolen, de ouericheit ghehoirsam to wesen, siet math . 22 . luce . 20 . van des 1) Verkeerende in de verzekerdheid van hun eeuwig heil door üods genade en Jezus' bloed. keysers penning, vnd . 1 . petr . 1 . rom . 13 . dair Paulus sprickt, dat alle oucricheit van Gott gheordenyert zy, die by TTeyden, «Tueden, Christen off ander volckeren wurt ghcfondcn, vnde beueelt ons oick vur' allen ouerheren to bidden. 1 . tin.oth. 2. ITyr is vyt to me reken dat die Christen hoir furston vnde ander ouerheren lietthebben 'eren, dienen, vnde mit tribuit onderhalden sullen, nyt alleen die rechtghelouighcn vnde gueden, mer oick die verfolligers vnde quaden ghehoirsam zijn in allen saken, die onse salichcit nyt Mer als sie ons ghebyden, dat ons Gott verbydet, in sulcke saken sal men ghenen Keyscr off ander ouericheyt ghehoirsam ^ . . f 1 • rlr»r» 4'n raf nn i, want men moet «iott güenoirsamer syu, u*.. — wesen, actorum .5. , , , Rechte Christen hebben hoir ouericheit lief, om Gods beuecis wil vnde oick om hoir eigen profijt // want sonder ouericheit fo. cc.xxy'. mocht nymant fry sijn, beter ist quade heren dan geen heren to hebben, een Tyran is beter to lyden dan hondert, die bald op s ain sollen. Summa die Christen halden sich oetmoedich vnde willich onder allen personen, die Gott ouer ons hefft gestalt, die trouwen onder hoir mannen, die kynder onder hoir alderen, maichden vnde knechten onder hoir heren vnde frouwen. &c. vnde al gelijck onder die hoghe ouericheyt in landen vnde steden, mer nyt in saken die ons Gott hefft verboden. Altijt mit Got, nymmer tegen Got. Die pastoren sollen hoir volck wel inplanten, dat dese gehoirsamheit enen groten Godesdienst is, vnde dat ongehoirsamheit gewislick ene dootsund is, als ons Paulus leret rom . 13 . epl.es .5.6 vnde Moscs. exod 20. Die Christen ouericheyt hefft twe ampten, dat eerste is mit al vermuegen arbeyden, dat affgodery behyndert vnde Christus beschreuen woirt recht gcpredickt werde, dus dienen sie ons in ewigen saken. Siet articulo van reformyren. Dat ander ampt is hoir onderdanen beschermen, dat sie gheen ghewalt off onrecht an liiff eer vnde guet lyden. Aldus dienen sie ons in tijtlicken saken. Die fursten sijnen schuldich gotfruchtighe wyse richters, vnde ander beueelhebber, ouer // hoir volck to stellen, mit scherp bc- fo.cc.xx,V'. ueel dat sie jderman recht doin, gene personen ansien, noch gauen van' den parthien ontfangen. Dit exempel sollen onse fursten van Moses vnde den kunning Jozaphat nemen, deuteronom . 1 . exod . 18. 2 . paralipom . 19. Quade richtereu vnde ofïicyren, die den armen onderdanen groit onrecht doin, sollen sie billic so scherp straffen, als ander dyuen, rouers off gewaltdeders. Mit welcke manyren die richteren vnde ander'beueelhebber hoir ampt bedienen moeten, dencken sie anders salich toe zijn, des mach men openbair leson . exod . 18 . 21 . 22 . 23 . leuitic . 19 . deutcronom . 17 . psalm . 7 . 9 . 50 . 75 . 82 . &c. Jn dese scrifturen sollen sicli spiegelen, die guede saken mit weten quaet ordelen om geit, of darom, dat sie van den onuerstcndigen onwjjsselick bescermpt oder versuympt sjjnen '). Jtem die hoir sentencien 2) in klaren saken opsettich verlenghen, om geit van den parthicn to hebben, vnde die den aduocaten vnde vurspraken orleff gheuen, in openbare quade saken so viel to liegen, als sie willen. Een aduocaet die mit weten een quade saeck om geit annimpt, die doet gar onchristelick tegen Gott vnde tegen beyde parthicn. Van straf!'. fo. cc.xxiij'. Gott hefft openbair beuolen, dat die groue // misdeder van der ouericheyt sullen gestraft werden, etlicke ghedodet, als dootslnger vnd meer ander, etlicke ongedodet in mennicherley manyren . genes . 9 . exod .21 . 22 . leuitic . 24 . numer . 35 . deuteronom .21. Paulus sprickt dat die ouericheyt tot sulcke straft' van Gott sy geordenyrt, vnde dat Gott mit sulcke straft gedienet werde . rom . 13. Die kunning Saul hefft sijn rijck verloren, dairom dat hy sijn sweert na Godes beueel nyt bruickten 1 . reguin . 15. Mer Jehu vnde Josias werden gepresen dat sie hoir swert bruickten. Enerley misdaet mach in verscheiden manyren gestrafft werden, na der richteren guetduncken, vnde des lants gewoinheit. Den richteren is gotfruchtige wijsheit van noden, dat die onschuldigen nyt ghestrafft werden, als Gott. deuteronom . 19 . beueelt. Siet wel toe, dat gheen onschuldich bloet vergoten werde. Die schuldigen sullen sie oick nyt straffen mit bitteren sinnen, mer alles doin van Godes wegen sonder eigen torn. Jtem bedroifft wescn dat hoir mitbroeders in sulcke misdaet gefallen zijnen, Gott vur sie bidden, vnde mit Godes woirt sie wel onderrichten laten, ist dat sie den doot verdient hebben. Aldus behalden sie die beuolene liefft an sulcke personen, die sie na Godes beueel doden off anders straffen. Dit fo. cc.xxiiij'. straffen is // proffijtlick in viel manyren. Viel quaden werden also bedwongen, vnde etlicke gheoirsaket sich to bekeren. Die guedcn werden beschermet, vnde vermaint guet to blyuen. Aldus wurt Gott geeret, vnde des duuels werek etlicker maten behyndert. Tegen de wederdoper. Een Christen mensch mach alle ampten der ouericheit salich bedienen, vnde mit seer guede consciency die misdeder an leuen, lijff, off guet, na gelegenheit der saken straffen. Jtem sijn onderdanen mit krijch beschermen. Dit mach men inercken vyt vorge- 1) Daarom, dat zij door onkundigen op onverstandige wijze verdedigd zijn, of dat de verdediging geheel is nagelaten (bij verstek). 2) Schriftelijke vonnissen. melden vnde folgenden schriffturen. Gott hefft Noe een ouerheer gemaickt, vnde hem beuolen dat swert also to bruicken . genes . 9 . vnde exod . 18 . deuteronom . 1 . 17 . hefft hy geordenyert datetlicke litmaten sijner kercken richters vnde ander ouerheren sijn sollen, vnde dat swert gebruicken. Etlicke Juedische kunningen sijnen seer hillige litmaten an Godes kerek gewesen, als Dauid, Josias, Ezechias. Des gelijcks etlicke richters, als Moses, Josue, Samuel. Etlicke litmaten sijnt oick officyren ghewest in Heydenschen houen, als Joseph in Egipten, Daniël in Babilonien, Esdras vnde Nehe- mias in Persien. Christus heft die bekerde ouerheren in horen ampten laten bly- uen . math . 8 . luc . 7 . 23 . joh .4 . // Des gelijcks hebben oick die apostelen gedain, siet actorum . 8 . van fo. cc.xxnij'. den Eunucho . cap . 10 . van Cornelius . cap . 13 . van den stadthalder in Cypren . cap . 19 . van Paulus frunden in Asia, Philipp . 1 . van keyser Neronis housghesin. Oick is klair geprophetiert, dat etlicke kunningen vnde ander ouerheren rechte Christen zijn sollen . esai. 49. kunningen sullen Messias anbidden, vnde sijne ghemeente fueden, item psalm . 72. Dese prophecy is mit viel exempelen verfullet. Die Christen moeten selues nyt wreken oft dootslain, om onrecht dat hoir ghedain wurt. Mer sie moeten wel wreken vnde dootslain van Godes wegen, als sie ouerheren zijnen. Ja dan dienen sie Gott mit sulcke wercken, vnde sundighen als sie des laten, gelijck Paulus. rom . 13 . leret. Dit onderscheit mercken die wederdopers nyt, dairom fallen sie hyr in onuerstant. Nymant mach van Godes weghen doitslain, off enighe wraick doin, dan die Godes beropene stadtlialders in der ouericheyt zijnen. Oick mueghen Godes stadthalders nym.ant straffen, dan die Gott ghebyet to straffenn, doinn sie anders so fallen sie vyt den saligen staet. Jn al hoir straffen moeten sie die gebodene liefft behalden, als vorgesacht is, vnde behoren oick so viel genaden // an die arme misdeders to doin, fo.cc.xxv. als van Godes wegen muegelick is. Vyt vorgemelden schrifturen folcht, dat die Christen oick mit gueder consciency wel scherprichters sijn muegen. Dat dit ampt nu ongeacht is, sulcks kumpt \yt des ghemenen volcks onuerstant, vnde vyt der boeuen quade leuen, dair mit sie hoir ampt onteren. Samuel vnde Ilelias sijnen eenmail scherprichter gewest. 1 . regum . 15. 3 . regum . 18 . by Salomon dede een groit heer dit werck . 3 . regum . 2. Oick hebben by den Heyden seer gheachte heren wel sulcken dienst gedain. Summa, dat ampt is in sicli gotlick, vnde viel beter dan der munnicken vnde papen ampt. Mer als sie mit weten die onschuldigen pynigen off doden, om Jesus woirt off ander saken, dan misbruiekeu sie hoir ampt verdoemelick, vilde muegen sich vor Gott in gene manyren mit hoir ouericheyt verantwoirden. Die officyren stain seer periculois. Wanneer den Christen stadthalderen, drosten, richteren, off ander officyren, van hoir fursten wurt gheboden, guede menschen om Jesus woirt to fangen off to doden, dan sijnen sie schuldieh Got den hoichsten furst to folgen, die aldus gebyet: Siet wel toe dat geen onschuldich bloet vergoten werde. deuteronom. 19. Jtem fo.cc.xxw. Christus gebyet // ons vaders vnde moders geboden to verlaten, als sie tegen Gott sijnen . math . 10 . vnde den keyser also to dienen, dat men Gott sijnen dienst nyt neme cap. 20. vnde dat men Gott gehoirsamer moet zijn dan den mensehen. actorum . 5. Die amptman Abdias wurt ghepresen, dat hy hondert propheten hefft verborgen tegen synes kunnincks Achabs beueel. 3 . reguin . 18 . vnde Jonathas dat hy Dauid hefft gheholpen teghen dat mandaet synes vaders Saul. 1 . vnde . 2 . regum. Oick werden die frouwen ghepresen dat sie die kynder leuendich lieten tegen des kunnings mandaet. exodi. 1. Jtem die gotfruchtige dienors lieten Jesus ongefangen tegen dat beueel horer ouericheit. joh. 7. Des kunnings Ahasia gesandte Capiteinen, om den propheet Heliam to fangen, wurden mit hondert knechten vyt den hemel mit fuyr verbrant 4. regum. 1. Oick schafften ') Gott, dat die dieners gepynicht wurden, die Petrus gefangen vnde in gefenckenus bewaret hadden, actorum. 12. Ilyrom muegen oick die minneste dieners wel toe sien, wat sie doin in dese periculose saick, dat sie hoir arme zielen mit sulcken dienst nyt verdoemen. Jdel onscholt. Spreeckstu, jck gun den euangelischen dat leuen wel, mer ick fo.cc.xxvi'. sijn mynen keyser off kun-//ning gesworen, sijn mandaet moet ick folgen, so tuiget dijn eygene consciency, die schriftuir, vnde alle creaturen, dat Gott bouen dynen keyser is. Spreeckstu, de saick is my onbekant, ick doe als die Kettermeisters van Loeuen ordelen, so gifft Gott dit antwoirt: Du bist schuldich sulcke saken to weten, want du hebbest den Christen naem, du bist een bloetriehter, du bist vermaint, om dese saick is nu wel. xxxv . jair gedisputiert, wie solstu doch onscholt hebben? Denckestu ick moet dat euangeli verfolligen, off mijn ampt verlysen, ao bistu arger dan Pylatus, want du dragest den Christen naem, vnde bist noch een bloetrichter ouer Christus brueder. O wie viel officyren vnde raetzheron, sullen an den lesten dach ellendich schreien, die sich in dese . xxxv . oder . xxxvi. jaren mit sulcke 1) Bewerkte. fygenblader bedrogen hebben. Jderman sie noch toe eer dat schreyen mit den ogen, vnde dat byten op den tanden oick ouer hem komme. math . 13 . 25. Wat sol men dan doin? Den ersten raet is tijtlick die ampten verlaten, dat wy ons nyt mit onschuldich bloet beflecken. Den neesten is, die gotfruchtige menschen helpen, dat sie nyt gefangen off ghedodet werden. Den lesten is, lieuer lyff vnde guet wagen, // dan Godes kynder 1o.cc.xxvi'. om Godes woirt funghen, pynigen, bewaren, oder ten doot ordelen, of een scherprichter mit der hant dair ouer zijn. Van sweren off eedt doin. Patriarchen, propheten, vnde ander kynder Godes, hebben hillich by Godes naem gesworen, dat is, mit Gott betuiget dat sie die wairheyt sachten. Dit deden sie wanneer Godes eer vnde des noesten noot des eysten. I)e form des edes was aldus, So wair Gott leuet, off' by den leuendigen Gott, siet die bibel. Dit sweren heft Gott sijn volck scerp beuolen . deuteronom .6.10. exod . 23 vnde hefft sie gescholden, als sie by den creaturen vnde nyt alleen by sijnen naem sworen. hieremi. 5 . 12. Dit beueel is ons so wel gedain als den Jueden, want Gott liefft gheprophetiert, dat die Christen oick also by Godes naem sullen sweren, siet esaias . 19 . vnde. G5 . dit wurt oick hebre . G . wel beduyt. Jn dit sweren geuen ons Christus vnde de apostelen een klair exempel. Christus sweret by sijner wairheit. 1'aulus sacht, Gott is mijn getuieh . rorn . vnde philipp . 1. By mijne consciencj rom . 9. Jck roip Gott tot een getuieh, op mijne siel. 2 . corinth . 2. 1 . Thessalon. 2. Wat is dit anders dan by Godes naem gesworen? Hyr vyt folcht ontegensprekelick, dat ons Christus math . 5 . nyt an-//ders hefft verboden, dan dat onnodige sweren om licht- fo.cc.xxvij". ferdige saken, vnde dat sweren by den creaturen, die geen getuichnis ouer onse consciency gheuen kunnen, vnde bouen alles, die heylose gewoinheyt, ouer dat derde woirt') by Godes naem to sweren, als nu die onreine krijsluyd vnde ander boeuen doin. Summa, wat Christus hier verbydet, dat is oick verboden in dat derde gebot, van den misbruick des gotlicken namens. Aldus blijfft dit certein. Om Godes eer to forderen, vnde den neesten in salicheit, off andere noden to dienen, muegen alle Christen by Godes naem sweren, dat is, Godes getuichnis anropen, die predicanten in sermonen, vnde jderman die sijnen neesteu in geloues saken onderrichtet, vnde bysonder is men schuldicli die wairheit mit den eedt vor ghericht to melden, als onse ouericheit 1) Om de drie woorden, die men spreekt. des van ons eisset, vnde onghesworen ons nyt wil gelouen. Dit behoirt men teghen die wederdopers to weten, die alle eden ongotlick achten, durch onrechte beduydung der worden Christi. math . 5. Jtem als wy mit quade faim onschuldich beladen werden, dan is oick nyt ongotlick, onse onscholt mit Godes naem to betuigen, oin onsen neesten van sijn sundige vermoeden to ontlasten. Oick fo. cc.xxvij'. is dit tegen die doper // to weten. Als die Christen mit gewalt an lyff, eer, off guet, beladen werden, dan muegen sie wel mit guede consciency hulp van hoir ouericheyt begeren, vnd hoiren eygendom mit recht beschermen, ist, dat sie die beuolene liefft an hoir tegenpart also behalden, off sie nyt dar mit vor gericht stunden. Dit is swerlick, mer mit Godes beloifden hulp ist muegeliek. Math. 5 . wurt nyt anders in dese saick verboden, dan eygen wreken, vnd wraick ouer onse fianden begeren. Oetmuedich an die ouericheyt begeren, dat sie ons tegen gewalt bescherme, is christelick. Mer des geschieden gewalts haluen, wraick ouer onse fianden an der ouericheyt begeren, is onchristelick. Die ouerheren behoren des van sich selues to doin, als sie sullicks vernemen. Oick muegen sie wel van gueden Christen dar to vermaint vnd besocht werden, math. 18. Summa, die gerichten vnde rechten zynen van Got geordenyrt, vnde muegen so wel mit gueder consciency van den Christen gebruickt werden, als eten, drincken slapen, waken &e. Die sund is alleen in den misbruick gelegen, die (got betert) seer groit is. Van tribuit. Die ouerheren muegen mit gueder consciency Tribuit van hoir fo.cc.xxriij'. onderdanen nemen, om gue-//de regyrong dar mit to onderhalden, vnde die onderdanen doin Got enen gueden dienst, als sie hyr willich to zynt. Dit leret Paulus rom . 13 . seer klarlick, item Christus, math. 22. Mer die fursten zynt geen heren ouer hoir onderdanen gueder, dar van to nemen na hoir belyuen, om wallust, houerdicheyt, vnd ander duuelsdiensten to volbrengen. Mer sie zynt Gods diener ouer dese gueder, nyt meer dar van to nemen, dan tot beuolene diensten van noden is, seer genedich angeinerckt '), wat deionderdanen staet mach verdragen. Sy zynen schuldich hoir onderdanen tegen gewalt to beschermen, vnd sie nyt selues mit gewalt verdrucken, nyt to stelen, jderman dat syn to laten, int hoir billicke besoldung to freden zyn. exod . 20 . deuteronom . 17 . luc . 3 . rom. 13. Die kunning Achab nam syn burger Nabot den wingart, 1) «Genedich" is hier hetzelfde als tclementer". «Seer genedich angemerckt" wil zeggen: «waarbij zij met de uiterste billijkheid in aanmerking behooren te nemen". vnde wart des haluen oick van Ryck vnd leuen berouet. 3 Regum .21. Die prop heten spreken die tyrannen aldus an. Gy treeken vel vnd fleys van den beenen mynes voleks, siet Esa.l. Amos .4.8. Sophonias. 3. Hyr menen die propheten oick alle beueelhebber die buiten des fursten weten, landen vnd steden in viel inanyren also bestelen, dat etlick in korten jaren van bedler grote heren werden, die billick van hoir fursten gestraifft zyn sollen. // Als die Christen onderdanen mit tribut ongenedich ouerfallen fo. cc.xxvivj'. werden, dan behoren sie hoir sunden to gedencken, vnd belyden dat sie alles wel verdienet hebben, hoir leuen beteren, vnd vur hoir ouericheyt getrouwelick bidden, dat die regierong an allen orden gebetert werde. Van fursten. Het is to beklagen, dat weynich heydensehe fursten also mit propheten beropen i) zynt, gelyck die juedische kunningen. Oick is to beklagen dat onder alle beropene fursten so weynich de rechte geloue hebben angenomen. In den ersten . ccc . jaren na Christus lyden, is nymant van den romschen keyseren bekeret, wie wal sie alle dage beropen wurden. Viel van horen beueelhebberen zynt nochtannich bekeret. Alle heydensehe fursten die in horen landen gefangene Jueden hadden woinen, hebben etlicker maten die rechte geloue muegen leren, als die keysers in Asyrien, Persien, Babylonien, item folgens die kunningen in Syrien vnd Egipten. Etlicke hebben sich bekeren laten, als Daniël vnd Esdras betuigen, mer dese zynt weynich by die onbekeerden to rekenen. Die turkische keysers werden oick dachlick beropen van den Christen, die onder hoir regiment woinen, mer sie versuymen oick // horen beroip. fo. cc.xxix'. Onder den fursten des gelouigen namens zynt seer weynich befunden, die Godes bescreuene warheyt recht beschermet hebben. Dat ryck van Jsrahel is ouer die . x . geslechten 2). cc . xl. jar by . xviij. kunningen gestanden, onder desen is nymant gewest, die in geloues saken zyn ampt recht dede, wie wal sie klare schriffturen hadden, vnde van den propheten dachlick vermaint wurden, mer sie hebben affgodery beschermet vnde Godes propheten jamerlick gedodet Dat ryck Juda is . ccccc . xiiij . jaren ouer die twe geslechten gestanden, onder. xxij. kunningen vyt Dauid geboren. Van desen stoet Ecclesiastici. 49. Alle kunningen van Juda hebben affgodery gedain, behaluen Dauid, Ezechias vnde Josias &c. Die erste Christen keysers vnd kunningen zynen lange tyt meestelick Arrianen gewest in Jtalia, Hispania, vnde Gallia. 1) Door profeten tot belijdenis der waarheid geroepen. IV. '2) Stammen. 23 Oick ist openbar, dat onse duytsche keysers in den lesten . ceccc. jaren gedrongen wurden, na des Paussen moetwil, vnd nyt reyn na Godes bibel to gelouen off hoir ryck to regyren. Wat doin onse fursten in desen klaren tyden? De meeste part blyuen in pausselicke duysternus, vnde etlicke zynen grote verfolligers. Got geeff hem allen dat verstant syner warheyt. // . fo.cc.xxif. Die fursten in Duytslant die Christus euangely in horen landen herbergen, zijnen hoichlick to prysen, bysonder Ilertoch Hans van Saxsen, vnde Philippus Lantgraiff van Hessen, die van den Keyser des haluen beide zvnt in gefenckenis behalden, van den jair. m . ccccc . xlvij bis anno. Lij . na der papen vnde munnicken inblasen. Jtem Hermannus van Weda die sijn Colnisebe furstendom 111 den alden daghen ') om Jesus woirt heff't verloren. Die ons die Synagoge van Trent, anno. lij . gestoirt hebben, sijnt der Christenheit wairlick in dit stuck seer nutte Princen gewest, als llenrieus kunninck van Franckrijck, Mauritius hertoch van Saxsen, die anno. liij . in der slacht is gebleuen, Wilhelmus jonghe Lantgraitt' van Hessen, Albertus marekgraiff van Brandenburch, vnde graiffChris- toffel van Oldenburch. &e. , „ Die Engelender muegen sich wel bedroeuen, dat sie horen retormatoir den jungen kunninck Edwardus . 6 . anno . lijj. also verloren hebben. Verandering der regimenten. Een rijck kompt bywylen van ene persoin op die ander binnen een geslecht, bywylen van een geslecht, op dat ander binnen ene lantschaft2), bywylen van een lant op dat ander. Dese veranfo. cc.xxv derung gheschiet 'bywylen om des ghemenen volcks sunden. ezech. 25 . 26 . ecclesiast. 10. Bywylen om der fursten misdaet, als ongenedighe schattung vnd ander misbruick, mer aldermeest om die verfolligung des gotlicken woirts, vnd beschermung der gestraffter affgoderien. Siet getuichnus hieremi. 30 . esaias . 18 . 14 . 29. Sachar . 2. Gott sal alle menschen plagen die tegen Jsrael gliestreden hebben. Jn Michea is ghesproken: Sion, alle dyne tianden sullen verdoruen werden. Jtem siet Esaias . 47 . Hiremi. 26 . vnde . 50. Chns- 1) Lezing der uitgave van het j. 1555: .inden onden dagen". Beteekenis : toen '"VbH 'moderne interpunctie zou de komma achter de herhaling van het woord nsreslecht" vervallen. De zin is: soms gaat het vorstelijke gezag over van den één op den ander binnen de leden eener zelfde familie; dan weder treedt het ééne vorstengeslacht in de plaats van het andere, terwijl beide tot hetzelfde land be hooren ; enz. tus sacht luce.19. Dair aal gheen steen op den anderen ghelaten werden. Exempelen van grote veranderung, siet in der Bibel an Achab vnde ander Jsrahelitische kunninghen. Men list dat onder den Romsclien Keyseren (die alle Heydensche afgodery in den eersten . ccc . jaren tegen die Christenheit beschermden) omtrynt. xx . Keyser van hoir rjjck vnde leuen ghespoliert zijnen. Godes handt is noch nyt verkort, die regimenten neder to werpen off op to richten, Pharao vnde Achab hebben wel xxxv. jair des Heren stem versmadet, vnde sijn volck gedodet, dairom is to mercken dat die geprophetierde plaghen vnde mutationes in den regimenten nyt achter blyuen sullen. // Die verfolligers hebben altijt mit den middelen hoir rjjck selues fo. cc.xxx» omgeworpen, dair sie des mit stareken wollen, nemelick mit affgodery vnde verfolligung, siet die bibel. Die verfolgende fursten heten in de schrifftuir grimmende leuwen . psalm . 21. wilde swjjnen . psalm . 79 . Draken . psalm . 90 . bloetmannen . psalm. 25. Rouers vnde gewaltdeders ouer Godes volck. esaie .1.3. &c. Van den krijch. ABraham hefft Lot mit den krijch verlost vnde sijne fianden geslagen. genes.14. Dauid vnd ander guede Juedische kunningen hebben krijch gefuert vur horen Godesdiensten. Deuteronom . 17 . wurt den kunningen beuolen Godes bescreuene diensten to bewaren vnde beschermen. Jtem allenthaluen wurt beuolen, dat sie hoir onderdanen beschermen sullen. Men fijndt oick nyt in den nyuwen testament, dat den bekeerden krijsmannen den krijch zy verboden, siet math . 8 . luc 3.7. actorum .10.13. Die apostelen prysen sulcke ouerheren, die hoir onderdanen wel mit den swerde beschermen. 1. petr . 2 . vilde rorn . 13. Ilyr vyt folcht, dat een Christen furst den krijch mit gueder consciency mach fueren, teghen sulcke fianden, de sijn beuolen onderdanen van rechten Godesdienst willen berouen, off mit gewalt an ljjff vnde guet // ouerfallen. fo.cc.xxxj'. Jtem dat die onderdanen schuldich sijnen, horen furst in sulcken krijch to helpen, mit tribuit, handt, vnde aller macht, vnde dat sie Gott in sulcken krijch behaichlick dienen, ist dat sie anders wel leuen. Dit kan men oick grontlick verstain, vyt schriffturcn vnde reden, die vorhin van de Christen ouericheit, angeteikent zijnen. Mer onderdanen die aldus vur hoir vaderlandt stryden, muegen noch frier consciency hebben, dan vytlandige fremden, die sich alleen mit geit laten bestellen, ene guede saick to dienen. Als een Christen furst aldus wurt ouerfallen, dan is hy noch schuldich in alle muegelicke manyren to arbeiden, om sijnen fiant to versuenen, bereit lieuer wat onrechts vnd schaden to lyden, dan to kryghen. Wanneer alle middelen des fredes vergeues gesocht zijnen, dan mach men eerst mit gueder consciency krygen. Meidie den krijch anfangen om gene off kleine oirsaick, vyt eygen houerdicheit off giericheyt, vnde dat arme volck so ellendich verderuen, sulcke fursten verdammen sicb selues, vnde stellen al hoir krijsluyt in seer periculosen standt, die salicheit gantzelick to verlysen. Grouwelicke schaden des krijchs. fo. cc.xxxj". Jn fredsamen tyden werden viel quade herten // noch wat bedwonghen, die in den krjjch fry tot alle boisheit, vnde den duuel gar ghelijck zijnen, guede herten werden mit schaid vnde bose exempelen gheoirsaket, quaet to werden. Gesonde lichamen werden mit wonden verdoruen, dat sie in nodigen arbeit onbequaim sjjnen. Alle tijtlicke gueder werden dicwijl verloren, war durch viel oirsaick nemen, houren, dyuen, off morder to werden. Jn den kiijcli steet alle eer in perikel, viel mannen vnd frouwen fallen in ebrueck, viel dochteren in hourery. &e. Des fursten ampt is dat doitslain behynderen vnde straffen, mer in den krijch wurt hy selues een dootslager, vnde bestelt mit sijn geit dat viel dousent inenschen gedodet werden. Jst nyt grouwelick to dencken, dat om tweer menschen fiantschafft, gantze landen den anderen haten, verderuen, vnde moirden sullen ? vnd erffiantschafft voirt an tegen den anderen behalden, dair folgents viel oirloghen vyt wassen? Wat straft' verdient doch dese furst in ewicheyt, die mit ongotlicken anfanck des krijchs sulcken jamer beweghet? Oick werden die fursten arm, vnde moeten folgents hoir onderdanen onghenedich beschatten, die vorhin mit den krijch verdoruen zijnen. Hierom synen die Christen fo. cc.xxxijr. fursten schul-//dich den krijch, als de hel vnde den duuel to schuwen, vnde muegen genen krijch mit gueder consciency fueren, eer sie mit hoghen noden dair to gedrongen werden, nemelick om sulcke saken, vnd in manyren als vorgemelt is. Van den staet des krijchsvolcks. Ten eersten behoren sie to weten dat hoir furst ene guede saick beschermet. Ten anderden mit hoir besoldung fredich to sijn, nymant ghewalt off onrecht doin, als Daptista heft beuolen. luce . 3. Ten derden, nyt anders in den krijch suecken, dan die guede saick vnde onse arme mitbroders vyt lieffte tegen gewalt helpen beschermen. Sonder dese punten kan nymant saligerwijs een krijchsman wesen. Nu befraghe jderman syne consciency, off hy dese punten oick halde. Warlick die des haluen krijsluyden werden vnd bliuen, dat sie van rouen rijck werden muegen. Jtem die an moirden vnde verderuen lust hebben. Dese draghen ghetuichnis in hoir consciency. dat sie den duuel dienen, al ist dat hoir fuist ene gucde saick hefft. Des gclijcks oick, die mit weten ene quade saick dienen, off sie schoin anders wel leeffden na Baptisten bcueel. liet is certein ene grousame gewoinheit, in allen saken om solt ') dienen, onbefraget vnde onbesorget, // off sie quaet oder guet sijnen. Item fo. cc.xxxij'. als na den eedt bekant wurt, dat die saick gotlois is, dan ist oick grouwelick in sulcken dienst to blyuen. Yiel beileckte gewaltdedige krijsluyt laten sich duncken. dat al hoir quade stucken alleen op den furst komen, mer an den lesten dack, ja an hoir sterffdaeh, salt anders befonden werden. Die krijch maickt viel schreiens hyr op erden, mer na den doot maict hy noch viel meer schreyens. Summa die Christen mueghen mit gueder consciency krygen vur hoir vaderlant, als Godes eer vnde des neesten noot sulcks eyssen, in vorgemelde manyren. Anders sollen alle gotfruchtigen den krijch mvden, als enen seer periculosen standt, dair in die salicheyt nyt well kan bewaret blyuen. Die ymmer buyten lants om solt krygen wil, die huede sick quade saken to dienen. Dit zy den adel vnde groten capiteinen nemeliek gesacht, die meer kunnen vernemen, dan die gemeent. Die onderdanen sijnt oick nyt schuldich horen fursten in quade saken to dienen, men moet Gott ghehoirsamer sijn dan die menschen . actorum . 5. Jn den eersten . ccc . jaren hebben die Christen gemeent, onmuegelick to sjjn, dat Christen tegen Christen oirlogen sollen, vide Tertullianum de Coron. militis et lactantium // lib . 5 . cap . 8. Mer fo. cc xxmij'. etlick hebben den Heydenschen Keyseren gedient tegen ander Ileyden, vnde dese Christen krijsluyd synen bywylen martyren gheworden, als sie den affgoden int leger nyt offeren wollen. Dus bleef' Mauritius mit syne gelouige legion in Gallia anno . ccc. v . vnde Quirinus to Romen mit viel dousent anno. c. xxx. Yan die Juedische affgodery. OM die Bibel recht to verstain, is nut toe weten, dat grote affgodery van den Jueden vormals zy ghebruickt in vijff manyren. De erste affgodery was dat sie Got op allen plaitzen mit offerhand eerden, tegen sijn beueel van offeren op ene \ ytuerkorene plaitz. deuteronom. 12. Dese gewoinheit was lange tijt vorhin by den Jueden, eer dat rijck gedeilt wart. 3 . Regum .12. Mer durch die deilung wart alles vermeret, want die kunning Hieroboam maickten viel capellen op den berghen, vnde ordenyrden bysondere priesters tot desen dienst. Dese offerhand heten de propheten affgodery op den bergen in excelsis. Die ander affgodery was, dat sie Got eerden mit kaluerbeelden, off vor dese beelden. Dit quam 1) Soldij. De bewerker der uitgave van het j. 1555 heeft er van gemaakt: »in allen saken om so u t dienen". aldus, de eerste kunning ouer den . x . geslechten '), gênant Ilieroboam, maickten tvve grote tempelen op de enden sijnes rijcks, den fo. cc.xxxiij'. enen na den middach?) // in der stat Bethel, den anderen na noirden in der stadt Dan, vnd setten in jder tempel een gulden kalff in Gods eer, vnde beual syn onderdanen, dat sie nyt to Hierusalem in Salomons tempel na alder gewoinheyt reysen sollen, mer dat sie alle festen binnen 3) syn ryck in dese gelegene tempelen halden sollen, vnd doin vor die gulden kalaer Got sulcke offerhand, als sie in Salomons tempel vorhin deden, siet. 3 Begum. 12. Aldus hebhen die Jsraheliten Salomons tempel tegen Godes beueel mit gueder menong verlaten. Dit offeren heten die propheten een affgodery mit den kalueren. Die derde afgodery was, dat sie den rechten Got mit sullicke manvren dienden, als die heyden hoir falsche goden dienden, mit allerley beelden, vnd bywylen mit dodung horer kynder, dar mit sie Abrahams exempel meenden to folgen. Die vierde was, dat sie die heydensche goden oick bywylen annamen mit horen Got to dienen, als die kleyne heren by den groten, Aldus wart Baal den affgot van Tyro oick in Jsrahel gedient mit capellen vnd offerhanden, durch kunning Achabs beueel. Tegen dese afgodery street Helias. 3 Begum . 17 .18 . 19. De vyffte. Wanneer die offerhanden op die vytuerkoren plaitz in fo. cc.xxxHij'. Salomons tempel geschieden in die eer // des enigen Godes, dan wurden sic noch dickwyl vor Got verdoruen mit verdienstmenong. Viel sochten hoir salicheyt in dat gcolferde beestenbloet, die sic alleen in Messias toekomende bloet behoirden to sueken, als durch dat beestenbloet wart beduydet. Esa . 53 . hebr . 10. Oick bleuen viel mit opsat in quaden leucn, off sie leefden gantz sonder beuolene lieft an Got vnd horen neesten, vnd wollen sich noch volden menschen hillichmaken mit dit offeren, euen gelyck nu viel papisten mit missen, spys, vnde gesegent water omgain. Vor de mis zynen sie quaet vnd deneken oick na de mis quaet to blyuen, vnde nochtannich willen sie durch die mis guet schynen to wesen. Mit sullicke verdienstmenong4) gheschieden oick alle aifgodighe offerhanden, die op verbodene plaitzen gedain wurden, als vorgemelt is, vnd durch sullicke middelen worden die papen ryck, darom presen sie sullicke diensten. Na die Babilonische ghefcnckenus zynen die Jueden gemeenlick reyn gebleuen van den ersten vier affgoderyen, mer in de vyffte zynen sie ghebleuen, so lang die tempel is ghestanden. Christus vnde syn apostelen straffen des 1) Stammen. 2) Naar het Zuiden. 3) Lees: binnen. 4) Met de meening, dat men zich hierdoor bij God verdienstelijk maakte. mennichmal, als men in den nyuwen testament klarlick mach fynden. // Josephus betuicht oick, dat die Jueden na Christus lyden seer fo.cc.xxxiiij\ quade menschcn van leuen waren, vnde wollen nochtans durch offerhanden hillich gerekent wesen. Van messias tegen die Jueden. Dat messias sonder anfangk vyt Got is geboren siet prouerb. 8. psalm . 44 . 46 . miche . 5. Hy wurt Jehouah, dat is de warhafftige enige Got geheten psalm . 23 . 46 . 67 . Esai. 33 . 35 . 54 . 25 . jtem Iliere . 23 . siet viel getuichnus apud Vrbanum Eegium. Die engelen bidden hem an. psalm. 96. Men sal op hem betrouwen. Esai. 28. Ily sal syn ryck oprichten mit predicken vnd nyt mit fleysselicke wapen. Esai. 42. 49 . 61 . Joel. 2 . malachi. 3 . Sachar . 9 . psalm . 110. Hy sal van den Jueden gedodet werden, vnde mit syn doot vur onse sunden betalen, daniel. 9 . Sachar .9.13. Esai. 53. Die jsraheliten van sunden verlossen . psalm . 130 . Joel. 2. Hy most komen eer Ilierusalem van den romeren gantz verwustet sol werden . daniel. 9 . dar een seker getal van jaren wurt benoemt. Jtem geboren werden binnen Betlehem. miche . 5. Die heyden sullen hoir affgoden verlaten, vnde Messias woirt annemen. Esai. 2 . 11 . 42 . 43 . 49 . 55 . 60 . miche . 4 . sophonie . 2 . &c. Merck. Jn Egipten, in dc wusteny, vnd in de babilonische gefenke-//nus, hadden die jueden certeync fo. cc.xxxv'. bcloftenus, dat sie na seker getal van jaren verlost sollen werden genes . 15 . Esai. 45 . hieremi. 51. Mer nu hebben sie gene belofftenus, dat sie ymmer weder jn Judeen sullen regnyren, ja sie hebben klare prophecy, dat hoir kunnickryck vnde priesterdom ewich sal blyuen liggen, gelyck nu by na. m . ccccc. jair heüt geduyrt. Die meeste oirsaick, warom die Jueden vormals gefangen vnd vyt hoir lant geiaget worden, was groue heydensche afgodery, mer van dese lange plage, kan men geen ander principale oirsaick fynden, dan dat sie den gesanden Messiam verworpen hebben, gelyck oick geprophetyrt is, dat sie des haluen veriaget sollen werden. Daniel. 9 . Esai. 65. Yerstant van enen Got. Vor den waterHoet hadden alle menschen ene gemene hebreysche spraick, vnde bleuen oick by die kentenus ') van enen Got, wie wal die meeste part anders verdanilick leeffden in Heysselicke lusten. Die gotfruchtige predicanten hebben ongetwyuelt van desen materien gepredickt, wie Got hemel vnd erd mit allen creaturen hefft geschapen, jtem van der engelen fal, van Adams vnde Euen i) Kennis. fal in dat paradys, van sund vnde straf der sunden, jtem van die fo. cc.xxxv'. verlossung durch den toeko-//menden Messiam. Vor den waterfloet zynt dese thien folgende mannen meeaten deels die treffelicste predicanten vnde regenten op erden ghewest. Adam leeffden. ccccccccc . vnde . xxx . jaren. Sctli. ccccccccc . vnde . xij. Enos . ccccccccc vnde . v. Renan . ccccccccc. vnde . x. Mahalaleel. cccccccc. vnde xcv. Jared . ccccccccc . vnd. Ixij. Ilenoch ante raptum . ccc . lxv. Mathusalah . ccccccccc . vnd . Ixix. Lamech . ccccccc . vnd . lxxvij Noah leeffde vor den waterfloet. cccccc . jair Dese Patriarchen hebben ongetwyuelt guede predicanten in allen landen gesant, vnde gelyck men nu gcmeenlick sprickt, Christus hefft mit synen doot betailt vur onse sunden, also hebben sie doe ghesproken. Des serpenten hoifft sal van ener frouwen soin vertreden werden . genes . 3. Anno. m . cccccc . lvj . na die scapingc des hemels vnd erden, quam die waterfloet. !Noe mit syne frouwe vnde syn drie soinen mit hoir frouwen bleuen leuendich in die Arca. Vyt dese acht menschen, zynt alle menschen weder gewassen durch Godes beueel . genes. 9. Noe helft. cccl. jair geleuet na den waterfloet, vnde predickten sonder twyuel syne kynder den rechten gclouen. Sem syn soin leeffde . ccccc . ij . jair na den waterfloet, vnde hefft fo.cc.xxxvjoick die warheyt gepredickt // Men meent dat dese Sem oick Melchisedech heten, vnde quam Abraham tegen . genes. 14. De patriarch Jacob is. 1.jair alt gewest, doe Sem starf. Hyr vyt is to mereken, dat in den ersten. ccccc. jaren na den waterfloet, die kontenus van enen Got, by de meeste part menschen ouer al zy gebleuen, off schoin etlickc falsche menongen mit zynt onder gelopen. Dit schynt oick an den kunning van Egypten vnde van Palestinen . genes. 12 . 20. Abraham hefft die kentenus Gods by syner tyt gebetert in Syrien, Egypten, vnd omliggenden landen. Syn mithelpers zynt gewesen Sem, Ileber, vnde viel ander hilge mannen. De heydensche affgodery. Die erste affgodery was, dat sie den enigen Gott vergeten hebben, vnde gemeent dat viel ewige onsterffelicke Goden zynen. Dit quam by dese oirsaken. Die menschen hebben ghehoirt, dat die engelen mennichinal spraken mit Noe, Sem, Abraham, Jsaac vnd ander patriarchen. Dese engelen hebben sie goden geacht vnd geheten. Als die menschen oick an den babylonischen torn mit viel spraken begauet worden, dar mit sie in verscheyden landen togen, doe heft die enige Got viel namen ontfangen, vnd is in jder landt mit der tyt gedienet in verscheyden manyren. jj Vyt sulekc verscheiden namen vnde godesdiensten, is ghemecnt, fo.cc.xxxvj'. dat jder lant enen bysonderen Got hadde. Hier heft die duuel listich gearbeit, sich geopenbaret in mennicherley manyren, vnde mit beelden laten dienen, dair hy durch heft gesproken. Dit is geschiet durch Godes verhenckenus. De twede affgodery. Jn folgende tyden wart oick gemeent, dat die onsterffelicke goden etlicke menschen na den doot in dat getal der goden annamen, nemelick die kunningen vnde ander personen, die op erden wat bysonders gedain hadden. Dese menung quam aldus. Die duuel openbairde sich onder den naem der doden, vnde sprack sulcke dingen in den gedenckbeelden, dair mit men die gestoruen frunden plach to eren, sapientie . 13 . 14 . 15. Aldus zijnen Jupiter, Apollo, Marcurius, Neptunus, Bacchus, Hercules, Yenus, Juno, Pallas, Diana. &c. an die gotheit gekomen. Die Grekcn zijnen in dese affgodery seer onrein gewest vnde hebben ander landen quade exempelen gegheuen. Dese dode menschen zijnen ghedient mit tempelen, altaren, offerhanden, processien, vnde om hulp in allen noden angeropen, ghelijck men int pausdom mit den hillighen is omgeganghen. Vide Augustinum lib . 4 . de Ciuitate dei cap .// 8. fo.cc.xxxvijr 10 . et Origenem contra Celsum lib . 3 . lactantium. lib . 2 . cap . 14. Bullinger. de Origine erroris cap . 9. De derde affgodery. Ten derden hebben sie oick gemeent, dat hemel, erde, son, main sternen vnde floeden, sielen hadden, vnde goden weren. Hier to zijnen sie gheoirsaickt mit die wonderlicke schone wercken, die men an den creaturen siet, vnde mit dat grote proffijt, dat van den creaturen schijnt to komen, siet lactantium. lib . 2 . cap . 14. De vierde. Etlicke hebben oick gemeent, dat die goden by wylen in den beesten waren, vnde in sulcke beesten ghedient zijn wollen, die groit proffijt gedain hadden. Egipten wart eenmail bouen maten van muisen geplaicht, die van den katten gefangen wurden. Jtem van serpenten, dair die storeken teghen quamen. Hierom hebben die Egiptier katten vnde storeken geeret. Mit dese blyntheyt zijnen sie geslagen, dairom dat sie Godes woirt verlieten, dat hem so klarlick durch den patriarch Joseph, vnde den propheet Moses was geopenbaert. Tegen dese affgodery siet Ciceronem lib . 5 . Tusculanarum Questionum et Theodorum ') Sicul. lib . 2 . de gestis antiq. 1 Die papen worden vet by sulcke affgodery. Die quade gheesten spraken durch die beelden mit den papen, die sullicks vort an dat vollick // brachten. Dat spreken is den duuelen nyt altijt verhen- fo.cc.xxxvij' get, dairom hebben die papen mennichmail onder den naem der 1) Lees : Diotlorum. goden ghelogen, om geit to hebben, vide Tripart. lib . 9 . cap . 28 . euen ghelijck die menschen onder den paus van munnicken vnde papen bedrogen zijnen, die oick viel mirakelen gelogen hebben, om des armen mans budel to fegen '). Siet die Heydensche boeeken van Apollo to Delphis in Grecia, van Jupiter Ilammonius in Libia, van Diana Ephesina in Asia. 2 Onder sulcke blynde tvden zijnen etlicke geleerte mannen opgliestanden, de men poeten noemet, dese hebben allerley fabulen van den goden gedicht, vnde gelogen om genuecht to maken, wie die goden in den hemel an godinnen hijlicken, vnde nyuwe goden maken, gastery halden, oirlogen, op erden komen boulyren mit schone jongelingen vnde frouwen. &c. 3 Oick zijnt noch ander gelerte mannen in Grecia opgestanden, die hoir leuenlang ^edispiitiert hebben van dat hoichste guet, die des haluen pbilosophi, dat is, liefhebbers der wijsheit zijnt geheten, als Pythagoras, Plato, Aristoteles, Epicurus, vnd viel ander, mer die rechte wairheit hebben sie nvt gefonden. Etlicke achten dat fo. cc.xxxviyj'. een Gott is, die viel hemelsche geesten onder // sich hefft, vnde jderman sijn ampt toe dcilt, vnde dese geesten heten sie oick goden, gelijck off wy die engelen goden noemden. De meeste part bleuen in die menung, dat viel geljjckmechtige goden alle ampten onder sich deilen, vnde eendrechtich mit den anderen regyren. De beste philosophi merckten wel, dat die gestoruen menschen gene regyrende goden in den hemel worden, vnde dattet ongotlick was, sulcke doden mit tempelen, beelden, off sacrificiën to dienen, vnde dat men gene prophecien noch mirakelen by den beelden sol ghelouen, vide Ciceronem. lib . 2 . de diuinatione lib . 3 . de natura deoruin. Mer sie deden nochtans vytwendich alle affgodery mit de blynde gemeent, vnde dorsten gene papen straffen, want dese sollen die ouericheyt off de gemeent opgeweckt hebben, sulcke luyden als ketters to doden, gelijck bywylen geschieden vide Joseph. lib. 2. contra apion. Die philosophen waren nyt so bloetdurstich ouer die Christen in den ersten . ccc. jaren als die Heydensche papen, mer sie spotten mit dat euangeli, vanden gecruisten salichmaker, siet actorum.17. De Princcn mit horen Capiteinen, dachten meestendeels nyt anders, dan landen vnde steden mit den krjjch in hoir gewalt to brengen, item eer, guet, vnde wallust op erden to heb- fo. cc.xxxviij'. ben. Etlicke werltwysen achten, dat men // die gemeent in allo ghewoinlicke blyntheyt sol laten blyuen, om een gehoirsam volck eendrachtich to behalden, in dese menung is oick Cicero ghestanden lib . 3 . de natura deorum. Curtius inquit lib . 4. Nulla res efli- 1) Schoon, ledig te maken. cacius populum regit quam superstitio. 5 Men offerden beesten vilde allerley gauon vor den beelden, om die goden mit horen papen to versuenen, dese offerhanden geschieden op allen tyden, wanneer die menschen mit noot belast wurden. Ynde oiek op der goden jairfesten. Op dese festen hielden sie grote gasterien, vnde eerden die goden mit mennicherley schouspul, Comedien vnde Tragedien, ghelijck die hilligen onder den paus gheeret werden. Men most die quade goden bywylen mit menschenbloet versuenen. Dit exempel namen die Jsmaheliten, vnde Abrahams ander kynder onwijsslick van Abraham, genes. 22. Sie hoirden dat lioir vader ghepresen wardt, om dat hy bercyt was, sijn soin in Godes eer to doden, vnde hebben Gott oiek also willen dienen. Mit der tijt hebben sic Abrahams Gott vergeten, vnde horen goden sulcke offerhanden ge- dam. Aldus is de ghewoinheit eerst in Arabien vnde Syrien, van dair vort to Cartago in Aphrica, in Jtalien, vnde Thracia ghe- koinen, dat men menschen in ') der goden // eer vor hoir beelden fo. cc.rxxiX'. doden. Die pausselicke goden wollen oiek gern op hoir heelden- drachten 2) mit menschenbloet gheeret zijn, vnde hebben mennich- ntail geschafft, dat fechten vnde doitslain op hoir festen geschieden. Beelden. Die kynder off kynts kynderen Noe, hebben eerst angefangen den waren Gott mit beelden to eren, off sijne engelen, die an den patriarchen gesant wurden. Jn sulcke menung muegen Abrahams alderen oiek beelden gehadt hebben . josue . 24 . vnde Laban. genes . 31. Doe die menung van viel hemelsche goden opstondt, synen dese goden oiek mit beelden op allen plaitzen geeret. Ten derden wurden die gestoruen menscen mit beelden gheeret, die na des volcks menung goden weren geworden. Oiek maickten jderman gedenckbeelden, na sjjn lieue frunden, die hem aff sturuen. sapient. 13. Ten vierden hebben sie oiek son, main, sternen, vnde etlicke beesten mit beelden gedienet. Onder die menung van viel goden, sijnt die Heyden gemeenliek wel. m . ccccc. jair gestanden, doch betuighen hoir schrifften, dat etlicke sijnen ghebleuen, die getuichenis van enen Gott ghegheuen hebben. Siet Lactantium van do Sibillen. Orpheus, Sophocles, Plato. &c. Jtem siet Bulling. lib. de Origine erroris cap. 8. Oiek hebben // viel Heyden die ken- fo.cc.xxxix'. nenis 3) (dat een Gott is) glieleert van den Jueden, die mit krijck 4) hin wech gefuert, onder die Heyden woenden, als in Assyrien, Persien, Babylonien, Egipten, Asia minori. &c 1) Een Latinisme: »in honorem". De bedoeling is : »tot der goden eer". 2) De dagen, waarop hunne beelden worden rondgedragen. 3) Kennis, wetenschap. 4) In den oorlog. •| Als die schrifft affgoden noemt, so werden mit dese woorden by wylen de quade gheesten ghemeent, die goden sjjnt geheten, of' hoir beelden. Bywylen onse guede monungen, Gott to dienen mit onbeuolen oft' verboden manyren. •I Affgodery, die men kent vnde haet mit den herten, is men oick schuldich mit den licham to myden, sie selues nyt doin, noch dair by wesen dair sie van ymant wurt gedain. Dit beueelt die hillige gheest. 1 . corinth .10. 1 . johann . 5 . wyket van den afgoden, vnde van die affgodige diensten. Affgodery kennen, haten, vnde dair tegen wunsehen, vnde doin sie noch selues mit den licham vor incnschelicken ogen, om sulck proffijt to behalden, als dair van kumpt, gelijck etlicke kanonicken vnde vicarien mit die miss omgain, dit is ghewisselick noch een onsalich leuen. Etlicke pastoi-en spreken, wy doin sulcks nyt om eygen proffijt, mer om onsen neesten die wairheyt muegelick to openbaren, wy muegen sonder misdoin nyt by onse volc blyuen. Yerlaet wy nu dit predickainpt, so mach een verleider in onse plaitz komen. Antwoirt. // fo. cc.xlr. Ten eersten sol men die consciency wel besien, off men dat doet alleen om des neesten wil, off oick om des eigen buicks wil. Ten anderden sol men wel bedencken, dat ghene Christen oirleff hebben, om hores neesten will openbair tegen Gott to doin. Om enen redelicken nafolger ouer onse volck to stellen, mocht men muegelickerwijs arbeyden, vnde Gott voirt an laten sorgen. Van dese saick leset epistolam Caluini de illicitis sacris. Wanneer wy rein zijnen van allen affgodigen godesdiensten, die eigentlick affgodery geheten werden, so is noch ene gemene grote affgodery vor handen, die j derman in sijne consciency mach fuelen vnde kennen, dese is die creaturen meer fruchten, betrouwen, vnde lieffhebben, dan Gott. Summa wair onse herten aldus anhangen, tegen of bouen Gott, dat wurt ons een verdoimlick affgot, het zy geit off guet, vader, moder, man, wijff, kyndt, eer lijff, leuen, jtem allerley creaturen vnde gauen. &c. Alle dage sol men bidden, dat onse befleckte consciencien van dese affgodery mit Christus geest ghereiniget muegen werden. De Turkissche gheloue. Die Turcken ghelouen in etlicke punten gelijck die Christen, als dat een Gott zy, die // alle dingen alleen hefft geschapen, allene regiert, alle herten allcne kent, vnde dat men desen Gott allene sal anbidden. Sie gelouen oick, dat guede vnde quade engelen zijnen. Jtem dat ewige pijn tegen de quade menschen, vnde ewige freud vur die gueden zy bereyt, mer sie dwalen in de manyr van frolick wesen. Jtem sie gelouen oick, dat alle sielen weder in hoir eigen lichamen komen sullen. &c. Mer in dese folgende pun- ten stain sie gantz tegen ons. Sie gelouen nyt, dat in ene gotheit drie verscheiden personen zijnen, nemelick vader, soin vnde liillige geest, mer sie menen, dat wy onder dese drie personen, drie goden dienen, vnde des haluen schelden sie ons. Sie gelouen nyt dat onse salichmaker Christus een Gott zy, mer alleen een mensch, sie belyden dat hy een seer hillich propheet is, van Maria sonder vader geboren, hyr sijnen sie beter dan die Jueden. Oick gelouen sie nyt, dat Christus verdiensten ons salichmaken, mer sie achten, dat jderman mit eigene verdiensten den hemel moet verweruen. &e. De meyster vnde anfenger deses geloues is geheten Mahomet, dese falsche propheet stont op in Arabien anno . cccccc . xxx . sprekende, dat hem dese geloue vyt den hemel was ghesandt by den engel Gabriel. Alle artikelen // stain beschreuen in een boeck geheten fo. cc.xlj'. Alcoran. Aldus noemt die duuel sich selfs Gabriel. 2 . corinth . 11 Dat meeste deel der werlt steet onder dese ongeloue, die aldermechtichste regimenten, als dat Turckissche Keyserdom, dat rijck van Persen, dat rijck van Tartarien, viel gewaldige fursten in Aphrica, Arabia vnde Jndia. Wie snel dese menung durch alle nationen zy geflogen, durch Arabien, Syrien, Babylonien, durch Asien vnde Aphrica. Jtem van allen artikelen deser religion &c. siet Chronica Sebastiani Munsteri, Franck ') vnde ander historiën. Dese Mahometisten werden seer gheergert vnde geoirsaket de Christen gheloue to verachten, dairom dat misbroit onder des pausen regiment vur Gott wurt gheert vnde angebeden. Jtem dat de gestoruen menschen na Heydensche wijs mit beelden gheeret, vnde als goden gedient werden. Jtem dat die mispriester sonder echte frouwen in openbair houryren leuen. Jtem dat die paus sulcken heer wurt gerekent ouer hemel vnde orden. Jtem dat die edele Keysers Kunningen vnde ander fursten, sulcken ongotlicken boeff, die stinckende voet moeten kussen. Van den Antichrist. PAulus prophetiert. 2 . Thessalon . 2 . dat Antichrist in Godes tempel sal regnyren, dat is, in der // menschen herten, dar Christus fo. cc.xlj'. mit synen geest behoirt to woinen. vnd in den stenen tempelen, dar men Christus bescreuen woirt reyn behoirt to predicken. Nu wilt des Paussen regiment wel bedencken, zynt syne geboden in den stenen tempelen nyt scerper gepredickt, vnd in der menschen herten hoger gerekent, dan Christus bescreuene geboden ? Exempelen. Die paus verbyet den papen die echte frouwen, Christus 1) Cosmographiae uniuersalis Lib. VI. Autore Sebast. Munstero, [Basil. M. D. L. II], p. 1039; Chronica, Tytboeck ende gheschietbibel Door Sebastianum Franck van Word, An. M. D. LVIII, Chronica der Keysers, fol. XXX seq. verbyet hem die onechte houren. Die paus verbyet ons dat fieys eten op etlicke dagen, Christus verbyt ons dat droncken drincken. Wat wurt nu beter gehalden, Christus gebot off des paussen gebot ? Siet meer exempelen in articulo van Conciliën. Dit is sicli verheuen ') bouen alle godesdiensten. Ten anderden prophetyrt Paulus oick, dat de Antichrist sich verlieuen sal bouen alles, "dat Gott wurt genoemt, dat is bouen alle personen, die Godes stathalders in der Christenheyt zynt, als onse werlicke ouerheren vnde die pastoren, die beyde na den Gotlicken ampten dickwyl Goden in der scbrifft ghenoemt werden. Nu denckt an den Paus, hefft hy nyt alle fursten vnde alle bisehopen onder synen eedt gheworpen? vnde sich selues een bischop aller bisehopen vnd een kunning aller kunningen gehefo.cc,.xlij'. ten? // sprekende, dat hy macht hefft, nyt alleen ouer alle bisehopen, iner oick kunningen to setten, vnd aff to setten, furstendomen to geuen, vnde to nemen. Ily set drie kronen op synen kop, vnde gifft dar mit houerdich to kennen, dat dese drie hoichste fursten, nemelick keysers, kunningen, vnd hertogen, noch syne geswoirne knechten zyn moeten Aldus hefft dese Antichrist lange tyt in Gods tempel geseten, vnde sich bouen alle bescreuene godesdiensten, vnd bouen alle geordenyrde stathalder Godes verheuen. Dat die romsche bisschopeu gene werlicke fursten zyn muegen, vnde noch viel weiniger ander fursten onder horen eedt hebben, sullicks is klarlick bewesen articulo van Bisehopen, dar men oick vyt kan mereken, dat die romsche bisehopen so wel onder de keysers of kunningen behoren to stain, als die minneste onderdanen in landen of steden. Dit heft die hilge geest rom. 13 . bysonder beuolen, vnd is oick viel hon dert jaren na keyser Constantinus bekerong also gehalden. Anno vyfliondert. xc . wart Gregorius magnus biscliop to Romen. Dese noemt den keyser synen heren, vnd sich selues des keysers diener vnd onderdan, vide . lib . 2 . epistol . 5 . lib . 3 . epiatol. 20 . lib . 4 . epistol. 31 . 34 . dar heet hy oick alle bisehopen vnd priesteren des keysers dieners vnd onderdanen // fo. cc.xlij'.. Dat oick gene bisehopen of pastoren schuldich zynt, den romschen bischop vor horen heren to kennen, of na synen insettungen to gelouen of prcdicken &c. Dit mach men aldus mereken. Christus heft syn apostelen vytgesant mit ene gelyeke inaeht in bynden vnd ontbynden, nymant gestalt onder des anders gebyden, dat euangely to prediken na des anders beueel, of' des anders insettungen to halden, iner hem allen beuolen to gelouen vnde predi- 1) Zich verheffen. ken na syn gotlicke beueel, vnd alleen onder synen eedt getrouwelick to blyuen, leest. math . 28 . mare. 16 . luc . 24 . Joann . 20. Die Apostelen hebben Petrus nyt gedient als hoir hoifft, of nyt gesworen, hem in allen saken des geloues to folgen. Paulus spriekt. galat. 2 . openbarlick dese menong. Jck stae nyt onder Petrus, mer onder Christus. Petrus hefft nyt meer gewaltz of beueels van Christus ontfangen, dan jck, ja ick straften Petrus to Antiochien openbar, als ick sach, dat hy na Jesus vvarheyt nyt recht wanderde. Paulus hefft die greken vnd Asianen mit synen predickdienst bekeret, vnde aldar viel bischopen gheordenyrt, vnd beuolen to ordenyren, mer genen bischopen beuolen, dat sie Petrus, of Petrus nafolgers enen eedt sweren, oflf gheorsam zyn sollen. Petrus noemet // Christus enen ouersten pastoir, vnd heet sich selues een fo. cc.xliijr. slecht pastoir den anderen pastoren gelyck. 1 petr. 5. Jn den ersten . cccccc. jaren is oick gheacht, dat die romsche bischopen gene heren ouer ander bisschopen zynt, mer hoir gelycke broeders onder een gemeen hoift Christus Jesus, siet Cyprianus lib. 4. epistol. 2 . et ad Quintinum '), et tractat. de simplicitate prelatorum2). Oick sprickt hy in Concilio, dat nymant sich een bischop ouer den bischopen mach noemen. ïo Carthago is besloten dat nymant een ouerst priester sol geheten werden. Jtem in concilio Mileuitano wart besloten, dat sie in den ban zyn sollen, die vyt Aphrica to Komen an den bischop appellyrden, vltra mare, in illo concilio was oick Augustinus tegenwordich. De romsche bischop Gregorius magnus sprickt raennichmal openbar, dat nymant een bischop ouer allen bischopen mach heten oft' wesen. Dat sullicken naem alleen dem heren Christo ouerkompt, vnde genen bischopen van Romen, Constantinopel, of ander steden. Dat sie des haluen Antichristen zynen, off certeyne vorlopers, die sullicken naem vnde gewalt bouen hoir nxitbroeders dragen willen, vide epistol. 76 . ad Mauritiuin . epistol. 78 . 79 . ad Augustam. Jtem libr . 7 . epistol. 30 . etc. Dese Grego-//rius heft alle romsche bischopen die na syn doot fo. cc.xliij'. gefollicht zynt, horen naem gegcuen, nemelick, dat sie eerst vorlopers vnd na 3) rechte antichristen geworden zynt, sullicks is oick wel to mereken in den historiën, die van hoir leer vnde leuen gheschreuen zynt. Van Petrus. Etlicke alde doctoren schryuen, dat Petrus to Romen zy gewest. Lactantius. lib. 4. ca. 21. Chrysostomus. super rom. sermo . 2 . Eusebius. lib . 2 . ca . 25 . ex Dionysio. Etlicke bewysen nu hier tegen vyt den wereken der apostelen, vyt Paulus breetf an den romeren, 1) Lees : Quirinum. 2) Hetzelfde werk als De Unitate Ecclesiae. 3) Daarna. vnde mit syn epistelen vyt de romsche gefenckenis goscreuen, viel geloifflicker to zyn, dat Petrus nyt to romen zy gewest. Off hy schoin to Romen zy gewest, nochtans is to mercken vyt dat. xvj. eapittel an den romeren, dat die Christen geloue lang vor syne kuinpst to romen zy geplant, vnde biscliopen aldar geordenyrt, van den discipulen der apostelen, die Paulus dar begruetet, off van anderen. Hyr beneuen is openbar vyt den apostolischen wercken '). cap . 28 . vnd an den romeren . ca . 1. 15 . 16 . vnd vyt allen epis telen in syner gefenckenis gescreuen. Dat die christenheyt to romen, viel meer zy gkestarckt vnd geholpen, mit Paulus dienst, dan mit Petrus dienst of hy schoin dar mach zyn gewest. Dit merckt // fo. ce.xliiij'. aldus. Rom . 16 . begruet Paulus alle principale predicanten die der tyt to Romen waren . philipp. 1 vertelt hy syn arbeyt vnde wie viel die Romer mit syn predicken geholpen zynt. An Philemon benoemt hy syne principale mithelpers to Romen. An Timotheus int leste capitel des anderden breefs sprickt hy kortelick vur syn doot aldus. Sie hebben myn al verlaten, Lucas is to romen allene by myn gebleuen. Mer hy melt nergent, dat Petrus to Romen zy gewest, of dar ytwes gedain heft, by syner tyt, of vor syner tyt. Hyr vyt follicht, dat die romsche bischopen (wanneer sie guet zynt als sie in den ersten . ccc . 1. een groit deel waren) viel billicker Paulus dan Petrus nafolgers gênant zyn sollen. Yan den lesten quaden bischopen, die sich Paussen noemen laten, mach men mit der warheyt spreken, dat sie Domitianus Decius of Diocletianus nafolgers zynt die oick vormals to Romen vur goden wollen gerekent wesen, vnd etlick wollen oick hoir voeten (als ick meen) van den menschen gekust hebben. Dat die paussen sich selues Petrub nafolgers vnde Christus vicarien noemen, des doin sie mit sulken recht, als die duuel sich gabriel noemde do hy Mahomet den Alkorain gaff. Wanneer sie dus hoich verheuen zynt. // fo. cc.xliiij". Sie hebben in den ersten . cccccc . jaren etlickemail ghearbeit, om gebyders ouer ander bisscopen to wesen, mer sulcks mocht hem nyt na horen wil gebueren. Anno omtrynt. c . xc. wol bisschop Victor die Grekissehe kerck an die Romsche gewoinheyt dwingen. Siet Eusebium lib . 5 . cap . 24 de paschate. Anno omtrint. cccc . xxx . wol de Romsche bisschop gern een ghebyeder zijn ouer die Aphricanische kerck, vide Concilium inileuitanum et Carthaginense, dair hem des wurt gheweygert. Anno omtrynt. cccccc . viij. hefft Bonifacius. 3. desen titel van Keyser Phocas gebedelt, dat die Romsche bisschop een hoifft off' paus ouer allen bisschoppen vnde 1) De Handelingen der Apostelen. kercken sol heten vnde wesen. Dese Phocas had sijnen gesworen Keyser Mauritium mit wjjf vnde kynder verrederlic gedodet, vnde selues de kroin opgeset. Van sulcken moirder hebben sie horen hogen naem ouer den bisschopen ontfangen, welcken naem van Gregorius magnus Antichristlic is gescholden, vide Paulum diaconum de Plioca. Anno domini. ccecccc . 1. helft paus Zacharias gheraden vnde gheholpen, dat die kroin van Franckrijck den rechten kunning zy ghenomen, vnde Karolus magnus vader Pipino ghegheuen. Anno. cccccccc . helft paus Leo . 3 . gheraden, dat men den keyser van Con-//stantinopel gantzelick sal verlaten, vnde heft fo. cc.xlv Karolus magnus enen Romschen keyser gekroint. Dese gemelde Pipinus vnde Karolus hebben den pauselicken stuel van Romen vyt dancbarheyt mit grote furstendomen in Jtalien begauet, vnde alle bisschopen in Jtalien, Franckrijck, vnde Duytslant ghedrongen, den Romschen pausen gehoirsam to wesen. Des ghelijck hebben Karolus magnus kynder oick gedain, bysonder die kunningen in Franckrijck, die sich van den paus lieten smeren, vnde ene ghewoinheit maickten syne voeten to kussen. Leset doch die Chroniken van dese saicken. Anno omtrynt. ccccccccc. lxiiij. helft keyser Otto den paus enen eedt gesworen, syne geboden ghehoirsaim to sijn mit allen onderdanen, als beschreuen steet Dist. 63 . cap. Tibi domino '). Desen eedt hebben alle folgende keysers bis nu to, doin moeten, vnde als sie des paus gehoirsame knechten nyt in allen punten zijn wollen, dan wurden sie gebannet, vnde mosten hoir kroin verlaten, off mit den wapen behalden. Exemplen. Siet die Chronijcken, wie paus Gregorius. 7 . Yrbanus . 2 . vnde Paschalis togen den keyser Henricus . 4 . wel. xxv . jair lang gewuedet hebben, anghefanghen anno domini. m . lxxvj. Jtem wie paus // Paschalis des vaders kroin, den soin hefft gegheuen, vnde fo. cc.xlv tegen den vader gewapent, vnde den soin beweget, sijnes doden vaders licham weder op to grauen, vnde als een beest buyten den kerckhoff to werpen. Dit is geschiet anno . m . c . vj. Passchalis hefft wel sos jair mit den ban teghen keyser Henricus. 5 . gestreden, angefangen anno . m . c . xij. Paus Adrianus vijff jair mit ban vnde swert tegen den keyser Fredericus Barbarossa, angefangen anno. m . c . liiij. vnde paus Alexander. 3 . wel. xviij. jair vort an, Jtalien wardt viermail ouertogen. Paus Jnnocentius wel. vij jair tegen keyser Philippus, angefangen anno m . cc. Paus Honorius . 3 . stont 1) In liet Corpus iuris canonici, in het Decretum van Gratianus, c. 33. D. 63 ; bij Friedberg, P. I, col. 24C. IV. 24 ses jair tegen keyser Fredericus. 2 . angefanghen anno . ra . cc . xxj. Paus Gregorius. 9 . hefft wel. xiiij. jair lang de meeste tijt openbair oirloch gelïïert tegen keyser Fredericus . 2 . angefangeu anno . m . cc. xxvj. Jtaliën wart drie off viermail ouertogen. Tegen desen keyser eerst vnde na tegen sijn soin, hefft paus Jnnocentius. 4 . wel. xj . jair vort an gheoirlocht. Paus Bonifacius . 8. sturmden etlicke jair tegen Philippus den kunning van Francrijek. Men sacht dat paus Clemens . 5 . den keyser Henrick . 7 . int sacrament durch een fo. cc.xlvy. predicker munnick heft laten vergeuen. Paus Joan-//nes. 22 . vnde Benedictus . 12 . vnde Clemens . 6 . hebben een na den anderen wel. xv . off. xvj . jair mit bannen vnde krygen geraist teghen keyser Lodowijck beyer, angefangen anno omtrynt. m . ccc . xxij. Jn den lesten . ccccc . jaren hebben die pausen hoir Conciliën in Franckrijck gehalden, angesien sie dickwijl fyantschafft mit den Duytschen keyseren hadden, vnde zijnen oick raennichmal van Romen in Franckrijck to Auinion mit hoeren stoel geweken, als Eugenius . 8 . Alexander . 3 . Gregorius . 9 . Jnnocentius . 4 . Cleinens. 5 . &c. Besiet oick de Chroniken, wie sie vur Petrus patrimonium mit den swert gestreden hebben. Jnnocentius. 3 . anno in . cc. Adrianus . 4 . anno . m . c . lv. Gregorius . 9 . anno . m . cc . xxx. Jnnocentius . 4 . anno . m . cc . lij. Alexander . 4 . anno . m . cc . liiij Vrbanus. 5 . anno . m . ccc . lxijj. Jnnocentius . 8 . anno . m . cccc . lxxxv. Julius . 2 . anno . m . ccccc . iij. Jtem siet oick in den historiën, wie die pausen Franckrijck, Spanien, vnde Jtalien, wel. cc. jair om Sicilien tegen den anderen int harnis gehalden hebben, dair men oick noch om strydet. Summa sie hebben die meeste part van allen principalen oirïogen verweckt, die binnen. ccccc. jaren onder den Christen jamerlick ghefuert zjjnen. Paussen teghen paussen. fo.cc.xlvj'. Sie hebben den anderen wederop laten grauen, vnde in den Tybeigeworpen, anno . ccccccccc . vnde in den folgenden . x . iaren. Anno . m . xlviij . wurden drie pausen gelijck, anno . m . lxxx . omtrynt stonden twe pausen op, vnde regnyrden . xx . jair tegen den anderen mit bannen vnde fluecken. Anno . m . c . xxx . quamen oick twe pausen, vnde sturmden wel. viij.jair teghen den anderen, de hoe schismate vide Bernarduin. Anno domini. m . c . lix . quamen weder twe pausen, dit regiment duyrden by na . xviij . jaren, Franckrijck follichde den enen, vnde Duytslant den anderen. Anno m . cc . xciiij . nam paus Bonifacius . 8 . den paus Celestinum gefangen, vnde liet hem in de gefenckenus steruen. Anno domini. m . ccc . lxxvijj. quamen oick twe pausen, by den enen bleef Jtalien, Duitslant vnde Hungarien, by den anderen Franckrijck, Spanien vnde Engelant. Dese contrarie pausen ver- flueckten oick den anderen in den affgront der hellen, vnde sulcke regyrung stont. xxxvj . iairlang. Anno . m . cccc. ix . quam noch een dair by. Aldus stonden in den lesten vijf jaren drie pausen tegen den anderen. Dese drie wurden in der Synagoga to Constans afgeset, anno . m . cccc . xv. Christus vnde de paus tegen den anderen. Christus. Mijn Christen leken sullen den // ghesegenden kelck fo. cc.xlvijr. int auontmail drincken. Paus. Die leken sullen den kelck onghedroncken laten, off ick wil sie mit fuyr vnde swert straffen. Ch. Jck geue den Christen oirleff op allen dagen matich fleys to eten. P. Jck verbiede hem dat fleis to eten wanneer ick wil. Ch. Don echten staet vnde de spysen verbieden, is een duuelsche leer. 1 . Als wy pausen des doin, so ist des hilligen geestes leer. Ch. Die pastoren muegen wel echte frouwen hebben. P. Jck wil hem lieuer oirleff gheuen, dat sie houren hebben. Ch. Sie dienen mijn vergeues mit menschen geboden. P. Sonder mijn gheboden mach nymant salich werden. Ch. Al ghy beladen herten kuinpt tot mijn, ick sal v ontlasten. 1 . Js ymant belast die moet die gestoruen hilligen an den beelden, vnde mijn papen an die miss besuecken. Ch. Ghy Christen sullen dencken salich to sijn, alleen om mijne verdiensten. P. Ghy sullen betrouwen op v eigen verdienst, vnde mijner papen verdienst. Ch. Betrouwet kynt, dat dijn sunden nu vergeuen zjjnt. P. Kynt twvuelt an die vergiffenis. Ch. Predickt mijn euangelium. P. Predickt mijn bullen vnde insettungen. Ch. Die houreniagers sullen // die salicheit nyt besitten. P. Mijne hou- fo. cc.xhij'. renjagers kunnen die salieheyt mit hoir missen wel verdienen, vur sich, vnde vur den leken. Ch. Mijn rijck is nyt van desser werelt, vnde mijn bisschopen sullen geen fursten op erden wesen. P. Mijn werlicke rijck sal stain bouen keyser vnde kunning. Sie moeten onder mijnen oedt stain, ja mijn voeten kussen. Paus Adrianus 4 . sprac anno . m . c . liiij. to keyser Barbarossa. Dat keyserdom is ene pausselicke gaue. Paus Benedictus. 12. sprac tot keyser Lodowijck: Dat keyserdom is mijn, anno. m. ccc . xxxv. Paus Joannes. 22. sprack dat alle kunningrijcken den paus ghehoren. Ch. Ordelt alle geesten, die onder mijnen naem komen, off sie oick van Gott zijnen. P. Wy Romsche pausen muegen van nymant gheordelt werden, wy synen bouen alle rechten, dit sacht paus Alexander . 3. Paus Joannes . 22 . sacht, men moet den pausen ghehoirsam sijn in allen saken, sie sijnen recht of onrecht anno . m . ccc . xxx. Een ander paus hefft aldus gesproken. Off schoin een paus viel dousent sielen openbair mit sich in die hel leyden, noch must nymant dair tegen spreken. JJist. 40 ;. Siet doch fromme leser, wie onchristlicke dyren in geloue vnde fo. cc.xlviij'. leuen, lange tijt den Rom-//schen stuel beseten hebben hebben, die sieh Petrus nafolgers, Christus vicarien, vnde hoiffden ouer alle Christenheit duruen noemen, vnde noch spreken die munnicken, dat sulcke dyren den hilligen geest altijt in hoir borst besloten dra ghen. Siet Bernard. lib. de consideratione van den paussen by sijner tijt. «| Etlicke menen, dat noch een ander Antichrist sal opstain, die alle papisten vnde Mahometisten, van hoir rijck sol berouen, vnd ouer die gantze vverelt ene korte tijt regnyren, in grouwelicke tyranny. Mit sijn doot sol dit rijck gar gebroken sijn, vnde die duuel ghebonden wesen, vnde dat euangeli wederom ene tijt lang ouer die gantze werelt gepredickt werden. Dair na sol die duuel een weinich weder los sijn, vnde die leste dach sich haestelick • openbaren. Dese grote Antichrist sol een duuel wesen, mensch geworden van ene Juetsche frouwe, vnde. voir sjjn opstandt ^), sollen die Mahometisten also van Mahometz Alkoran vallen, ghelijck nu viel papisten van des paussen insettung. Mer die meeste part achten, dat behaluen paus vnde Turck op glieen ander iegn\rend Antichrist sy to wachten, vnd dat dese twe regimenten op etlicken oirden3) sullen blyuen stain, vnde verfolligen Christus fo. cc.xlviijr. litma-//ten bis an den lesten dach. Dit schijnt oick geloiflicker, doch weet Gott alleen, wat sal ghescheen. Alle Christen behoren dachlick to vvunschen, vnde Got seer fuirich to bidden, dat het pausdom mit guede reformation in den grondt ghebroken werde, vnde jderman is schuldich, na ghelegenheyt synes standts, mit allen krefften dair om to arbeiden, vnde doet Gott dair mit een bysondor welgefallen. Jderman sol sich oick bysonder wachten, gheen Antichrist in sunden to sjjn, heymelick mit quade consciency, off openbair mit quaden leuen. Van verrisenis vnde den lesten dach. Gllelijck Christus sijn natuirlicke fleis in sijne verrisenis heflt behalden, also moet oick onse natuirlicke fleis verrisen, vnd dit sal vyt de substancy des verrotten lichams weder wassen, als die frucht vyt dat geseyede saet. Christus dat hoifft van onse fleis, is verresen, dairom sullen oick die litmaten verrisen, siet. 1 . corinth . 15 . job . 19 . daniel • 12 . math . 13 . joh . 5 . &c. 1) Bedoeld is liet Deeretum Oratiani, c. C. D. 6; bij Friedberg, P. I, col. 146. 2) Voordat hij optreedt. 3) In de uitgave van het j. 1555: »op sommigen plaetsen". "Wie klair die nyuwe lichamen sijn sullen, vnde van dat ondersclieit in der klairheit, des siet in vorgeallegierden capittelen. Tegen do wederkumpst des natuirlicken lichams mit allen litmaten is dickwijl gesproken van menschen, die // oick Christen zyn wollen, fu. cc.xlix'. als by Paulus tyden Ilymeneus vnd Philetus . 2 timoth . 2 . vnd etlicke Corinthier cap. 15. Die Christen moeten hyr op erden tweerley verrysenis fuelen. Die erste is certeyne vergiffenus gelouen, vnd also vyt de hel in den hemel mit hoir geloue verrysen. Die ander is vyt sunden in duechden verrysen. Wanneer die leste dach sal komen, is allen menschen op orden onbekant, ja oick allen engelen vnde sielen in den hemel. mare . 13. Hy sal onuersihens ') komen, als weynich dar an gedacht wurt, gelyck een dietf' in der nacht. 1 thessalon . 5 . gelyck een strick ouer die vogel luc . 21 . ghelyck blixem math . 24 . als die menschen gantz mit die werlt bekummert zynt luc. 17. Die richter Christus sal van ons allen in der lucht mit woleken gesihen werden, vnd viel menschen sich beschreien, dat sie Christus nyt gefollicht hebben, bysonder alle verfolligers . 2 . thessalon . 1 . luc . 21. By tyden der apostelen is starek gemeent, dat dese dach seer kortelick sol komen, als to mereken is . 2 thessalon . 2 . des gelycks is oick gemeent in den ersten . ccc . off. cccc . jaren. Paulus sacht dat dese dach nyt lang sal achterblyuen, als openbar is geworden, dat dese mensch een Antichrist is, die in Godes tempel als een Gott hefft geregnyrt, vnde vur dat hoifft ouer // die Christenheyt is gerekent. 2 thessalon . 2 . dit is nu an den paus fo. cc.xlix». also geschiet. Christus melt oick van teyken in son vnd main &c.luc.21. Jderman dencke syn doot altyt sorehfoldich, want die sterfdach is ons lesten dages genoech, darom sol wy dachlick dencken, muegelick ist dat ick huyden sterue. Het is grouwelick, dat wy mit anderen opsat inslapen, dan wy steruen duruen. <| Als die sielen van licham gescheyden zynen, so behalden sie noch leuendige memory, verstant vnde wil, gelyck die schrifftuir op viel plaitzen betuiget. 1 Sie zynt nyt doot als hoir lichamen bis an den lesten dach. 2 Sie slapen oick nyt sonder weten. 3 Sie werden tusschen hemel vnd erde nyt gefangen van dat pausselicke fegefuyr. 4 Sie komen oick nyt weder op erden by den frunden. Die saligcn woinen in den hemel by Christus . 2 corinth . 5 . philipp . 1 . Joann . 17 . &c. Hoir leuen is ene frolicke lieft an Got vnd alle saligo geesten in den hemel, vnd an alle menschen op erden. Mer dese freude sal noch volkomener zyn, als sie hoir lichamen weder angetogen hebben. Etlicke menen dat sie vor den 1) Onvoorziens. * lesten dach nyt in den hemel komen, mer in een ander frolicke plaitz. Die verdoimde sielen zynt in contrarien standt. <| YTan die hel. // fo. cc.l'. T\ At fuyr sal ewich zyn, vnd nymmer vytgelest werden . math . \J 3 . 25. Die pyn sal nacht vnde dach duren vnde de wurm nymmer steruen . apocalyp . 20 . Esai. 66 . in den fuyrigen ofen vnde vytterste duysternus. Men sal schreyen mit den ogen vnde byten op den tanden . math . 13 . 22 . 23. <| Christus maickt onderscheydt tusschen viel vnde weynich slagen. luc. 12. Jtem tusschen ongelouige Jueden vnde Sodomiten . math . 10. Die Phariseen sullen sworlicker gerichtet werden . math . 23. Den soin nyt gelouen is straffelicker, dan den engelen nyt gelouen . hebr. 2. *| Wy muegen in onse consciency fuelen, vnde by jdermans leuen merckcn, dat weynich menschen die hel gelouen. Were wy enen dach selues in dit fuyr gewest, of mochten wy bywylen dar in sien, ons sol onghetwyuelt grouwelen to dencken, dat wy nu alle dage mit lachen doin duruen. Och wy sollen alle dage oetmoedich bidden, dat ons Jesus mit synen geest van dese angeborne blintheyt wil verlossen, vnd nyt rusten, bis wy verhoret werden. Die na den doot eenmal in dit fuyr fallen, muegen nymmer weder dar vyt komen. Mer die rechte Christen dalen wel mennichmal vor den doot in dese hel mit hoir gedechten, vnde komen fo.cc.l'. weder dar vyt. Hyr van hefft men leuendige exem/;pelen in Dauids psalmen, dar in die bedroefde vnde vertroiste consciencien recht ghefiguryrt werden. Aldus in die hel dalen, is de sunden mit leuendige droiffenus bedencken. Weder vyt dese hel stygen, is de vergiflfenus mit freuden gelouen. Christus doot is die leder. Etlicke dalen so diep in dese hel, dat sie vort in mistrosticheyt steruen, als Judas vnd ander. Yiel sunders liggen diep in de hel sonder hoir eygen weten, mer sie sullen des wel mit schreyen vernemen. Van dronckenheyt. DRonckenheyt brengt ons dese gruwelicke schaden. Die erste is certeyn in verdamnis vallen, als men sterfft sonder rechte bckerong, ghelyck Paulus sacht. Die droncken suypers sullen gene salicheyt besitten . 1 corinth . 6 . galat. 5. Die ander schaid is des lichams gesontheyt breken, vnd sich selues moetwillich kranck maken, als jderman selues mach fuelen. Die derde is der sielen wysheyt breken vnde gar verstantlose narren van ons selues maken, ja onredelicke beesten, die sich nyt schamen vor Got oflf menschen. Die vierde is dat guet so onnuttelick in onsalicheyt verteren, dar mit men die armen na Jesus beueel sol spysen vnde kleden. Die fo.cc.lj'. vyfte is houren vnd boeuen werden, onreyne woir-//den ghebruicken, fechten, vnde bywylen doitslain. Dese grote schaden sol men gotfruchtich bedencken, vnde die dronckenhcyt, als heil vnde doot myden. Mit fruntlieken herten droncken werden, off om fruntschafft niit ymant to maken, item vyt freud vnde liefft. &c. hefft noch geen onscholt, want alle dronckenheit is in sich verboden. Bekoirt dich dijn grote frundt, sulcs droncken to werden, off ander droncken to maken. So bedenck dat Gott bouen allen frunden steet, vnd verbiet ons sulcs by verdamnus. Beter ist alle frunden ongehoirsam wesen, dan Gott vertornen. Wil men fruntschafft maken off stareken, des behoirt men gotlick to doin, vnde mit gueden middelen, op dat sie lang duirhaftich blyue. De ') mit verdoimlicke dronckenheit gemaickt wurt, is seer kranck. Men befyndt mennichmal, dat sulcke bekerfrund den anderen dootslain, eer sie van een scheiden. Sprickt ymant, mijn is onmuegelick die dronckenheit to laten, dat is gantz gelogen, want Heyden vnde Turcken is des muegelick, alleen mit natuirlicke krefften, die van Gott in ons sijnt geschapen. Wie sol dan dit den Christen doch onmueghelick sijn, die Christus geest to hulp hebben mueghen. Mer alle suypers dragen een certein ghetuichnis in hoir beflecte // consciency, dat fo. cc.lj". sie die dronckenheyt wel sollen laten kunnen, wer des van den keyser verboden by een straiff van . x . gulden, of een vynger jderinal to verlysen. Denckt ymant, ick en wil die dronckenheyt om Gods wil nyt muegelick laten, dese steet in gewisse verdamnus. Summa jderman gedenck dat gotlose suypen to laten, dair mit des lichams gesontheyt, der sielen wysheyt, guet, eer, vnde dat ewige leuen wurt verloren. Mit ouerfloedige spys werden onse lichamen befyndelick 2) geneicht den duuel to dienen. Oick ist seer periculois, dat een buick bouen eerlicke nootdurfft so viel in wallust sal verslinden, dar viel armen mit geholpen zyn mochten. Van den duuel komen dese sinnen, dat wy lieuer een gulden om onse eygene wallust, vnde er vytgeuen, dan wy enen stuuer om Godes wil den bekanden armen mitdeylen. Hyrom moeten viel ryeken ellendich in die hel schreyen. Och wie werden wy gecruyst in dese flam . luce . 16. Tlyr spreeck ick nyt van matighe gasterien, dar men in den Meren frolick is. Wat vnde wie viel hyr zy geoirleft, kunnen gotfruchtige herten wel ordelen. Jn allen gasteryen sol men Christus beueel in gedechtenis hebben. Ropet die armen oick to gast. luc . 14 . vnde dat die ryeke 1) NI. de vriendschap. '2) Zooals de ervaring leert. De uitgave van het j. 1555 geeft dit onnauwkeurig weder door: »certeinlic". fo. cc.lijr. man in der hellen // is ghefallen, die den armen Lazarus in sijnen gasterien hefft vergheten . luce . 16. Kostele kleider vnde ornamenten kunnen oick bald ') groflick misbruickt werden, vnde is seer swerlick, onder groten zvraet recht oetmoedich to blyuen, sonder alle houerdicheyt ouer onsen neesten, hier in moeten alle consciencien getuichnis geuen. Hier beneuen, kan swerlick mit goede consciency ghescheen, dat een mensch mit onnodige kleider vnde houerdige ornamenten so viel sal verquysten, dair men viel armen nootdurfftich van mocht kleden, off schoin die Ouericheyt vnde edelluyd wat fordeels hebben. F I N I 8. «I Korte anwysung Cyfferen to leren. ï Ü 'Ü »Ü v vj vjj 'x x xi xij xiij xiiij xv xvi xvij xviij 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18* xix xx xxi xxii xxiij xxiiij xxv xxvi xxvij xxviii xxix xxx 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 xxxi xxxij xxxiij xxxiiij xxxv xxxvi xxxvij xxxviij xxxix xl xli 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 fo. ec.lij'. xlij xliij xliij xlv xlvi xlvij !j xlvijj xlix 1 li lij Hij Hijj lv Ivj *1 43.. U 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 Ivij lviij lix lx lxi lxij lxiij lxiiij lxv lxvi lxvij lxviij lxix lxx 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 lxxi lxx ij lxxiij lxxiiij lxxv lxxvj lxxvij lxxviij lxxix lxxx lxxxi 71 72 73 74 75 76 77 78 ' 79 80 81 lxxxjj lxxxiij lxxxiiij lxxxv lxxxvi lxxxvij lxxxviii lxxxix xc xci 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 xcii xciii xciiii xcv xcvi xcvii xcviii xcix C CC CCC M. 92 93 94 95 96 97 98 99 100 200 300 1000. Ghedruckt zu Straisburg in Elsas, durch Balthasar von Klarenbach, den . xij. in April. Anno M . D . Liiij. .:. 1) Spoedig. Vom Naclitmal Christi. Bericht Adami Christiani an die Stend der Augspiirgischeii Confession. INLEIDING. Wie de geschriften van Luther en andere reformatoren over de avondmaalsleer begrijpen wil, houde in het oog, dat zij waren grootgebracht in eene rechtgeloovige Roomsche wereld, in kringen, waar men ten opzichte van de Mis aannam wat de kerk leerde. Men was dus innig overtuigd, dat in het altaarssacrament God zelf tegenwoordig was en voldeed gaarne aan de behoefte des harten om voor dit sacrament de knieën te buigen en het te aanbidden, liet wonderbaarlijke in deze verandering van brood en wijn leverde geen bezwaar op; dit was juist eene openbaring van het goddelijke. Ook toen de weg der hervorming werd ingeslagen, bleef omtrent dit punt bij velen vooreerst hetzelfde of een verwant gevoelen voortbestaan. Met Gods werkelijke tegenwoordigheid in het Avondmaal stond of viel voor Luther het wonder in het algemeen, ja veel meer, de werkelijkheid der hoogere onzienlijke dingen, de goddelijkheid vau den Christelijken godsdienst. En voor ontelbaar velen zijner tijdgenooten, die op andere punten met hem instemden maar aan deze krasse, realistische opvatting geen behoefte meer hadden, was toch ieder vraagstuk betreffende het sacrament des avondmaals van het hoogste gewicht, omdat zij zich overtuigd hielden, dat hunne eeuwige zaligheid er bij betrokken was. Dit verklaart den hevigen onderlingen strijd over dit onderwerp, door de Protestanten der zestiende eeuw gevoerd. Het mag overbodig geacht worden de opeenvolgende phasen van dezen strijd hier in bijzonderheden te verhalen. Na eene periode van betrekkelijke rust bracht de beroering die de invoering van het Augsburger Interim vergezelde, de gemoederen der Protestanten ten aanzien van dit punt opnieuw in beweging. De krachtigste bestrijder der Zwitsersche avondmaalsleer was Joachim Westphal, predikant te Hamburg1), die sedert het j. 1552 2) met eene reeks van geschriften tegen A Lasco, Zvvingli, Bullinger en Calvijn en hiermede tevens tegen Melanchthon optrad. De verweerschriften van A Lasco3) en anderen brachten geen toenadering te weeg. De strijd verdeelde de universiteiten en de hoven der Protestantsche Duitsche vorsten; velen werden hot slachtoffer van maatregelen van geweld. Vooral werden hierdoor een aantal personen bedreigd, die naar Duitschland waren uitgeweken om aan de geloofsvervolging in hun eigen vaderland te ontkomen en niet medegingen met de zuiver-Luthersche avondmaalsleer zooals deze door Matthias Flacius Illyricus, Joachim Westphal, Tileman Ileshusius en de hunnen werd verkondigd. Hiertoe behoorde Ioannes Anastasius. Zijn boekje „Vom Nachtmal Christi" 4) 1) Zie over hem: Briefsammluny des Ioachim Westphal, bearb. v. C. H. \V. Sillem, Hamburg 1903, '2 Bde., 8°. 2) In zijne Farrago confvsanearvm et inter se dissidentivm opiniomim De Coena Dotnitti, ex Sacrainentariorum libris congesta, Per M. Ioachimum Westphalum, Past. Hamb. 1 .Cor:XI. [Aan het einde, onder quat. E, fol. 8r :] Magdeburgi Anno . 52, 8^. Hierop volgde: Ioachimi VVestphali ivsta defensio,adversvs insignia mendacia Ioannis h Lasco quae in Epistola ad Poloniae Regem contra Saxotiicas Ecclesias sparsit, Argentor. 1557, 8® (exemplaren van deze geschriften werden mij geleend uit de Stadtbibliothek te Hamburg) en Responsio Ioachimi Westphali ad scriptam lo. a Lasco, in quo Augustanam Confessionem in Anglianistnutn transformat. Addita est haec responsio eins eyistole, qua Ireviter respondet ad convicia Ioannis Calvini, Ursellis, 1557. Vgl. Dr. A. Kuyper, in de Praefatio voor Ioannis a Lasco Opera, Amstelod. 186C, T. I, p. CXV—CXVII; Corpus Reformatorum, Calvini opera, T. XV, p. 787; Bibliotheca reformatoria neerl., Dl. I, blz. 426, 428. 3) De opdracht aan koning Sigismund, geplaatst voor zijne Forma ac ratio tota ecclesiastici Ministerii [I' i'aiicot. ad Moen. a. 1555J j zijne Purgatio ministrorutn in ecclesiis peregrin. Francofurti [1556] (zie beneden, blz. 391). In 1560 volgde nog zijne Responsio ad uirulentam Ioachimi Westphali Ephtolam; alles herdrukt bij Dr. Kuyper, 1.1., T. II, p. 1—283; I, p. 243—344; vergel. Dr. Kruske, Iohannes a Lasco und der Sakramentsstreit, Leipz. 1901 ; Lic. K. Hein, !He Sakramentslehre des Johannes a Lasco, Berlin 1904; Dr. H. Dalton, Miscellaneen zur Geschichte der evangelischen Kirche in Russland, nebst Lasciana (Heitrage zur Geschichte der ev. Kirche in Russland, Bd. IV), Berl. 1905. 4) Vgl. blz. 83, 95 boven. Wie de auteur was, blijkt uit de Bekantenisz Von dem waren Leib Christi, 1561, Quatern B, BI. v». Het is gedrukt in octavo-formaat, met Gothieke letter. Het telt 53 genummerde bladen, behalve het toevoegsel (een geschrift van Franciscus Lambertus, waarover beneden, blz. 387, aant.). De draagt de sporen van den tijd en de omstandigheden, waaronder het geboren is. Dat er in de omgeving van den schrijver harde slagen vielen en dat velen zwaar te lijden hadden onder de heerschende verbittering, blijkt uit meer dan ééne bladzijde '). Hij moet goede redenen gehad hebben om zijn geschrift onder het pseudoniem „Adamus Christianus" te laten verschijnen4). De spanning, waarin hij verkeerde, kan men opmaken uit de verzekering, dat hij weldra onder zijn eigen naam zal schrijven, zij het ook, dat zijne positie hierbij op het spel zal staan 3). Bange dagen moet hij in het liefelijk gelegen Bacharach, een der bekoorlijkste plaatsen van de gansche Rijnstreek, hebben doorgebracht. Wel hadden hij en vele anderen, die om des geloofs wil hun vaderland verlaten hadden, voorloopig in den Palts een toevluchtsoord gevonden. Het aantal vluchtelingen zoowel uit de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden als uit Engeland, dat daar gastvrijheid heeft gezocht, moet groot zijn geweest4). Maar door de Luthersche predikanten, die zich lieten gelden als de trouwe wachters der Augsburgsche geloofsbelijdenis, werd hevig wantrouwen tegen hen verwekt, zoodat zij op tal van plaatsen met uitzetting bedreigd werden. Daarom klaagt de schrijver: „zij zouden wellicht liever zien, dat wij arme verjaagde Christenen weder in het pausdom terugvielen of door de pauselijke tirannen gewurgd werden, dan dat ons vergund wordt hier onder de bescherming der overheid te wonen" 5). De invoering der Hervorming in den Palts was toen nog eene zaak van zeer jonge dagteekening H). Eerst na den dood van keur- hoogte is "15,6 c.M., de breedte 9,6 c.M. De herdruk hierachter berust op het fraaie ' exemplaar der universiteitsbibliotheek te Utrecht, het eenige dat mij bekend is. 1) Vom Nachtinal Christi, fol. 49r; hierachter, blz. 440. 2) Ook de naam van den drukker is achterwege gelaten. 3) Aldaar, fol. 53'; hierachter, blz. 450. 4) Ecclesiae Londino-Batavae archivum, Epistvlae et tractatvs reformationis historiam illustrantes ed. J. H. Hessels, Cantabr. 1889—97, T. II et UI, in 4U. 5) Vom nachtmal Christi, fol. 2'; hierachter, blz. 392. De strijd tegen de Zwingliaansche avondmaalsleer werd door velen in Duitschland beschouwd als een strijd tegen de vreemdelingen. Zie het nader te noemen werk van Ioach. Magdeburgius: Von dem alten vnd newen Christo, Quat. B, fol. 2*. G) Fr. Back, Die evangelische Iiïrche, Th. II, S. 67—79 (Die AnfSnge der Reformation in der Kurpfalz, imonderheit im Amte Bacharach), 108—123 (Die kirhlichen Wirren im Amte Bacharach), 124—144, 248—268 (Die Gestaltung der vorst Frederik TI (2 Oct. 1556) werd zij door zijnen neef en opvolger Otto Heinrich ter hand genomen. Ioannes Anastasius, die zich de Duitsche taal dermate eigen had gemaakt, dat hij haar met niet al te groote inspanning kon schrijven, werd predikant te Bacharach. liet is niet gewaagd te onderstellen, dat zijn „Leken Wechwyser", in het oorspronkelijke Geldersche dialekt voor Duitsche lezers zeer wel te verstaan, hierbij eene krachtige aanbeveling voor hem zal zijn geweest. Zijne nieuwe positie leverde oen zeer gunstig verschil op, vergeleken met de ellende en de vernedering, jarenlang op het slot te Ilattem doorgestaan. In de voorrede van den „Wechwyser" had hjj geschreven: „In Gelderland op de \ eluwe ligt een arm dorp, geheeten Garder, daar heb ik omtrent zes jaar gepredikt". Met welke gewaarwordingen heeft hij aan de vruchtbare boorden van den Rijn, te midden der weelderige wijnbergen, wel teruggedacht aan de schrale heide? Toch was de bedoelde positie geenszins zoo benijdenswaardig als men wellicht zou kunnen denken. Het patronaatsrecht over het kerspel Bacharach behoorde aan het Andreasstift van de Dominikaners te Keulen '). Een Protestantsch voorganger binnen dit kerspel was nauwelijks bestaanbaar en de macht der stiftsheeren was groot genoeg om te zorgen, dat zijne inkomsten tot een minimum beperkt bleven. Ook bleef de stedelijke raad te Bacharach vooreerst nog lioomschgezind en de bedevaarten naar de St. Wernerskapel2) duurden voort. Men kan zich voorstellen, welke ergernis de auteur van „Der Leken wechwyser" hieraan moet genomen hebben! Toen dan ook de nieuwe keurvorst eene kerkvisitatie liet houden, werd in liet verslag daarvan aangeteekend: „Te Bacharach en lvaub zijn geschikte en geleerde kerkendienaars. Zij klaagden echter, dat hun kirchliehen Verhiiltnisse in der Kurpfalz, insonderheit in den Aemtern flacharach u. Bekkelnheim, nach dem Regierungsantritt Friedrichs). 1) Back, a.a. O., S. 78 f. 2) St. Werner was het onderstelde slachtoffer van een ritueelen moord der Joden. Over zijn graf was een kapel gebouwd, in de nabijheid der Petrus-kerk, halverwege op den berg, op welks top de burcht Stahleck zich verhief. Van de Petrus-kerk af had men een breede hardsteenen trap van 100 treden te beklimmen om in de kapel te komen. Deze was in den heerlijksteu Gothieken stijl opgetrokken en vele wonderen heetten er in te geschieden. Nog tegenwoordig draagt de zeldzaam-schoone ruïne van dit gebouw veel bij tot het ongemeen fraaie voorkomen van het stadje. een veel te geringe bezoldiging wordt verstrekt. Verder zijn de kerkelijke toestanden te Bacharach niet gunstig, daar bijna de geheele raad nog papistisch is, waarmede het slechte kerkbezoek en andere onbehoorlijkheden samenhangen. Inzonderheid is aan de visitatoren verklaard, dat zoowel de bevolking van stad en omstreken als vreemdelingen nog steeds loopen naar St. Werner's graf, waarom men hun heeft opgedragen den Keurvorst te verzoeken, dat, om verdere superstitie te vermijden, dit graf moge worden weggedaan" i). Doch over al deze bezwaren zwijgt dit boekje. Het ernstigste gevaar voor de rustige verkondiging van het evangelie in dezen reeds zoo moeilijken werkkring dreigde niet van de zijde der tegenstanders, maar van die der geestverwanten, van hen, die door het op de spits drijven van de Luthersche avondmaalsleer eene misdaad schenen te willen begaan aan de goede zaak *). Dit deed hem naar de pen grijpen. Zijn Duitsch mocht niet onverbeterlijk zijn, eehter was hij uitnemend in staat om een onderwerp als dit te behandelen. In de eerste plaats verwachtte hij hulp van den kant der wereldlijke overheid 3). De auteur van «Der Leken Wechwyser" verloochent zich hierin niet. Men kan zeggen dat hij in dit opzicht zuiver Luthersch dacht, daar hij zich overtuigd hield, dat de landsvorsten, die der Augsburgsche Geloofsbelijdenis aanhingen en tot wie de opdracht van zijn boekske gericht is, aangewezeri waren om de ware avondmaalsleer te beschermen. Wilden zij zeiven zich begeven tot een onderzoek van den Bijbel en van zekere godgeleerde geschriften, dan zouden zij wel ontdekken aan welken kant de waarheid was. Lieten zij alle professoren en predikanten vrij om hunne meening openlijk uit te spreken, dan zou aan het 1) Bij Back. a. a. O., S. 135: »Zu Bacharach und Caub habe es geschickte und gelehrte Kirchendiener, dieselben klagten aber, dass sie mit viel zn geringer Besoldung unterhalten würden. Solisten stehe es (zu Bacharach) in der Kirchen nit mm Besten, dieweil fast der ganze Rath noch papistisch sei, und riihre daher auch der liiclerliche Kirchgang und andere Unordnung. lnsonderheit sei ihnen angezeigt worden, es liefen die Leute, einheimische und Freinde, noch zurZeitzu St. Werners Grab und sei der Gutherzigen Bitte, Kurf. Gnaden wollten verschaffen, dass weitere Superstition zu vermeiden solch Grab weggethan weide". 2) Vom Nacht mul Christi, fol. 2', 4*, 35r, 4G, 49', 51 r; hierachter, blz. 391 vlg., 395, 430, 443, 440 vlg. 3) Aldaar, fol. 5% G', 49% 50r; hierachter, blz. 3%, 398, 440 vlg. licht treden dat de overgroote meerderheid Zwingliaansch dacht. Maar het beste was, dat zij door de beide partijen een ernstig twistgesprek lieten voeren, waardoor zij in staat zouden worden o-esteld zelf hunne gevolgtrekking te maken. De schrijver hoopt dat zij de opvatting van Zurich en Genève zullen aannemen '). Verder spoort hij aan tot matiging. De scheuring, door Luther veroorzaakt, doet schade aan de uitbreiding des evangelies. Doch de hoop, dat deze scheuring nog verdwijnen zal, laat hij niet varen *). De ééne partij moet met Luther geen afgoderij plegen '); de andere hem niet verwerpen enkel omdat hij heeft gedwaald ten opzichte van het Sacrament4). In weerwil van Luthers schelden op Zwingli5) en van zijn afwijking van de Schrift op dit ééne punt8), dient erkend, dat met hem de Hervorming is begonnen. Ook de Zwinglianen behooren hem daarom hoog te achten ')• ^an de dwalingen des pausdoms heeft Luther er slechts één behouden s), nl. die ten opzichte van het Avondmaal. Helaas! hij spreekt dienaangaande geheel als de pauselijken; ja de papisten hebben niet zoo „grob gesprochen" als hij "). Lutheranen en Zwinglianen moesten echter liever tegenover de gemeenschappelijke tegenstanders zich vereenigen. Laat ieder zijn gevoelen met vriendelijke woorden verdedigen; verder kan men, in weerwil van eenig verschil, immers avondmaal met elkander houden 1U). Deze verzoeningsgezinde verklaringen gaan gepaard met eene onbewimpelde bestrijding van de Luthersche en eene krachtige verdediging van de Zwingliaansche avondmaalsleer "). Men kan betwijfelen of de wijze, waarop hij dit onderwerp heeft besproken, wel geschikt was om de tegenstellingen te verzwakken, de vijandige gevoelens zijner wederpartij te verzachten. De leer van de lichamelijke 1) Vom Nachtmal Christi, fol. 50»—51»; hierachter, bh. 447-449. 2) Aldaar, fol. 3», 17', 50»; hierachter, blz. 393, 410 vlg., 447. 3) Aldaar, fol. 3', 5r, 15»; hierachter, bi?. 393, 39(5, 409. 4) Aldaar, fol. 6'; hierachter, blz. 398. 5) Aldaar, fol. 3», 4», 7, 17; hierachter, blz. 393 vlg., 399, 410. 6) Aldaar, fol. 33»—34»; hierachter, blz. 4'29 vlg. 7) Aldaar, fol. 3», 6', 50'; hierachter, blz. 393 vlg., 398, 447. 8) Aldaar, fol. 17', 52'; hierachter, blz. 411, 449. 9) Aldaar, fol. 32', 33»; 47', 48'; hierachter, blz. 427, 429, 444, 445. 10) Aldaar, fol. 3»-4»; hierachter, blz. 393—395. 11) Aldaar, fol. 2', 3', 5', 17', 40», 48'; hierachter, blz. 391,393,390, 410, 443, 445. tegenwoordigheid beschouwt hij ak de oorzaak van vele dwalingen en misbruiken; vandaar het verzinsel der transsubstantiatie, de onthouding van den kelk aan de leeken, het uitspreken van de consecratie-woorden in eene andere dan de landstaal, de afgoderij met het misbrood gepleegd, het ronddragen en aanbidden der hostie '). Het natuurlijke lichaam van Christus is niet onder het brood; het bevindt zich in den hemel. Naar zijne godheid is Christus alomtegenwoordig, maar niet met zijn lichaam4). Ten onrechte heeft Luther het „ziet ik ben met u" enz. van het lichaam verklaard 3). Paulus sprak dan ook in 1 Kor. XI van het onwaardig eten wel van het brood, maar niet van het lichaam van Christus4). De ongeloovigon kunnen het sacrament derhalve niet ontvangen; met het nuttigen van het ware lichaam en bloed des Heeren kan niemand zich bezondigen, want het onwaardige eten geschiedt alleen met de ziel5). Overal wordt de werking van Christus' vleesch en bloed ondervonden, maar zonder dat zijn lichaam overal is «). Men heeft hierbij te denken aan de zon, die zich op grooten afstand van ons bevindt en welker stralen ons niettemin verwarmen '). Is God dan niet almachtig en dus in staat om te maken, dat Christus' lichaam overal tegelijk aanwezig kan zijn? Hierop wordt geantwoord, dat de goddelijke almacht niet werkt in strijd met de klare eeuwige waarheid en met de duidelijke wetten Gods, dat zij niet ja en neen hetzelfde doet zijn 8). legenover Luthers verkeerde uitlegging van de woorden, waarmede de Heer het avondmaal heeft ingesteld, plaatst hij de uitlegging van Zwingli en toont vervolgens aan dat deze de ware isH). Figuurlijk moeten ze worden verstaan,0). Do dagelijksche geloovige overdenking van de beteekenis des avondmaals wordt 1) Vom Naehtmal Christi, fol. 16, 17', 33', 43 -46'; hierachter, blz. 409 vlg , 429, 440-443. 2) Alilaar, fol. 3», 9', 13', 27—35»; hierachter, blz. 393, 402, 406, 422 —431. 3) Aldaar, fol. 35»; hierachter, blz. 431. 4) Aldaar, fol. 13% 40»; hierachter, blz. 406, 436. 5) Aldaar, fol. 12», 18', 38'—41', hierachter, blz. 406, 412, 434—437. 6) Aldaar, fol. 10', 27'; hierachter, blz. 403, 422. 7) Aldaar, fol. 23'; hierachter, blz. 417. 8) Aldaar, fol. 42', 43; hierachter, blz. 439. 9) Aldaar, fol. 14'—20', 20'—27'; hierachter, blz. 407—414, 414 422. 10) Aldaar, fol. 14'; hierachter, blz. 408. met het werkelijke nuttigen daarvan op ééne lijn gesteld '). Het innerlijke eten met de ziel wordt in het avondmaal door een uiterlijk teeken afgebeeld2). Luther heeft aan Zwingli en de zijnen onrecht aangedaan met te beweren, dat het avondmaal voor hen slechts eene gedachtenisviering zou wezen 3). De teekenen des avondmaals zijn hun een zegel strekkende ter bevestiging, dat het lichaam en bloed des Jleeren waarachtig door de geloovigen ontvangen wordt; evenals iemand door een verzegelden brief eigenaar wordt van een akker of een huis, zonder dat de akker of het huis zich in den brief bevinden 4), zoo verkrijgt de geloovige in het avondmaal Christus ten eigendom 5). Zoo dient het avondmaal tot versterking van ons geloof en van het dankbare, nieuwe leven in Christus 6). Want het bedoelde ten eigendom hebben is alle verdiensten van Christus door het geloof ten eigendom hebben '). Het sluit vergeving van zonden in en gewisheid van het eeuwige leven. Het bevordert zoowel de bekeering als het eeuwige heil en schenkt ons hiertoe de hulp van Gods geestH). Door de beide naturen van Christus worden alzoo de geloovigen geheiligd, het vleesch door het vleesch, de ziel door de ziel van Christus gesterkt 9). De heilzame, levenwekkende kracht van het lichaam en bloed van Christus bereikt ons op aarde dagelijks uit den hemel en vooral in het avondmaal 10). De verklaring van deze geheimenis is te zoeken in de rechte uitlegging van Joh. VI "). •1) Vom Nachtmal Christi, fol. *11r, 8», 12», 13», 24»; hierachter, blz. 404, 401, 400, 419. 2) Aldaar, fol. 9»; hierachter, blz. 402. 3) Aldaar, fol. 7», 22»; hierachter, blz. 400, 410. 4) Aldaar, lol. 7», 8r, 19', 23»; hierachter, blz. 400 vlg., 413, 418. 5) Aldaar, fol. 3V, 7», 8', 13», 22' ; hierachter, blz. 393, 400, 400. 6) Aldaar, fol. 9', 13', 19»; op sommige bladzijden doet de schrijver, evenals in Der Leken Wechwyser, denken aan de leer van Osiander: fol. 4r, 1 Or, 12», 18», 22»; hierachter, blz. 402, 406, 413 ; 394, 403, 405, 412, 417. Zie verder over de vraag wie ten Avondmaal mogen gaan: fol. 24», 25», 40, 46; hierachter, bh. 419, 436, 443. 7) Aldaar, fol. 8»; hierachter, blz. 401. 8) Aldaar, fol. 22», 18», 23»; hierachter, blz. 417, 412, 418. 9) Aldaar, fol. 23, 39»: hierachter, blz. 417, 435 vlg. 10) Aldaar, fol. 8», 9», 10», 13», 23', 24», 41'; hierachter, blz. 401 vlg., 403, 406, 417, 419, 437. 11) Aldaar, fol. 3», 8», 11», 13'; hierachter, blz. 393, 401, 404, 406. Kennelijk verwijdert de schrijver zich hier van de min of meer rationalistisch getinte linkerzijde der Zwinglianen, van Cornelis Hoen en andere vertegenwoordigers der Nederlandsche reformatorische richting. Dit verklaart, waarom de schrijver wel gewaagt van Oecolampadius J), de lezing van Bullinger en Calvijn als goede tolken van Zwingli en Oecolampadius aanbeveelt2) en behalve aan de geschriften van Petrus Martyr3) en Franciscus Lambertus4) groote waarde toont te hechten aan een werk van Ioannes a Lasco 5), maar zwijgt van zijn landgenoot Marten Micron, die toch ook met Joachim Westphal zulk een hevigen strijd heeft gevoerd 6). Waarschijnlijk was Micronius' avondmaalsleer hem te nuchter-verstandelijk. Yan zijn kant hebben Westphal in zijne latere geschriften en diens ambtgenoot te Hamburg, Joachim Magdeburgius, in zijn „Von dem alten vnd newen Christo" 7), dat voornamelijk tegen Micron en verder tegen A Lasco en Calvijn gericht was s), „Ada- 1) Vom Nacht mal Christi, fol. 20"; hierachter, blz. 414. 2) Aldaar, fol. 20», 50* ; hierachter, blz. 414, 448. 3) Aldaar, fol. 5V; hierachter, blz. 397. 4) Op zijn eigen werk laat Ioannes Anastasius een geschrift van Franciscus Lambertus volgen met den titel: F,in gar schoner // Sendbrieff D. Francisci / Lamberti non Auinion saligen, ge-j schrihen, nach gehaltnem Gesprüch zu // Marpurg, int M. D. XXIX. jar. Darinn er er-Heelt wo mit er überwunden, dasz er von seiner gefaszten meinung, der leyblichen gegenwiirtigkeit // vnd niessung desz leybs Christi itn Nachtmal, abgestanden sey. Gar lieblich vnd nutzlich // denen zu liïsen, die disen handel // one lesterung, grundt-ljlich zu versteen be-; girig sind. II loan. VI. // Mem fieisch ist warlich ein speysz: vnd mein ƒ/ blutistwarlich ein tranck. // De pagineering loopt door. Het geschrift van Franciscus Lambertus beslaat fol. 54—78 (op fol. 78v, 79r eene bladvulling). De druk is geheel dezelfde als in Vom Nachtmal Christi. In den herdruk hierachter is dit toevoegsel weggelaten. 5) Aldaar, fol. 2', 50»; hierachter, blz. 391, 448. 6) Hibliotheca reformatoria neerl., Dl. I, blz. 437—576. 7) Von dem alten vnd newen Christo. Das ist, Von dem waren Christo, den Gott Vater im Paradys verheissen, vnd alle liebe Propheten verkündigt, vnd der endlich nach des Vaters zuxagen in die Welt komen, Welchen auch der tewre Man Gottes D: Martinus Lutherus in diesen letzten zeiten der Welt, recht nach der Schrifft gantz trewlich gepredigt hat. Vnd von dem falschen Christo, den der Ketzer Berengurius erfunden.... loachimus Magdeburgius Gardelebensis, Prediger zu Hamburg. Z. pi. [Aan het einde, onder Quatern k, BI. viij*] Anno 1558. — In 80. 8) loachimus Magdeburgius, a. a. 0., Quatern k, BI. iiy»; Quatern i, BI. ij». mus Christianus" met rust gelaten. Misschien echter heeft Magdeburgius hier en daar op hem gezinspeeld '). In het algemeen bestaat er tusschen het „Voin Nachtmal Christi" en „Der Leken Wechwyser" volkomen overeenstemming. Duidelijker dan ginds wijst de schr. echter drie toetssteenen van de waarheid aan: nl. de Schrift, de artikelen van het Christelijke geloof en de oude „katholieke leeraars" of doctoren 2). Vooral dit spreken van „katholieke leeraars", en verder van „de oude katholieke Christenheid", „het katholieke ware geloof'3) is opmerkelijk. Men proeft hier den invloed van Georgius Cassander, met wien hij in Duitschland in persoonlijke aanraking moet zijn gekomen. De hechte grondslag der avondmaalsleer is echter de Schrift of het Godswoord 4). De schrijver besluit met een opwekking tot de voornaamste theologen, inzonderheid tot die te Wittenberg, te Leipzig en te Marburg om zonder vreezen hunne meening uit te spreken. „Mocht men ook zijn ambt hierom verliezen of zijne woonplaats moeten veranderen, wat nood? Ook de profeten en de apostelen, ja Christus zelf, hebben van de ééne plaats naar de andere moeten wijken. De gansche aarde is des Heeren. God kan in de behoeften zijner trouwe dienaars ook wel buiten Wittenberg, Leipzig of Straatsburg voorzien. Zal men niet spoedig genoeg dit aardsche leven moeten vaarwel zeggen? Hoe zou dan een Christen om de wille zijner aardsche woning kleinmoedig zijn" ? 5) In deze woorden klinkt ons de stemming tegen van den vromen balling, die om de wille der hoogste zielsbelangen zijn hart van hechte aardsche banden had losgemaakt. 1) loachimus Magcleburgius, a a. O., Quatern i, BI. ij1'; Quatern k, BI. v>'. Niet meer dan zinspelingen vind ik in de : Bekandtnus vom heiligen Nachtmal ', 17>, 47'; hierachter, blz. 399, 411, 444. Over de Schrift en de oude leeraars : fol. 7', 16», 48; hierachter, blz. 399, 410, 445. 5) Aldaar, lol. 52v; hierachter, blz. 405. Dom rëacbt* mal Cbrtstt. JBevtcbt H&anti Cbdsttani an Me Steitö Oer Hugspurgiscben Confes= sion, Sc. 3n wclcbcr Har, cfnfalt vnt onc gejcngfc, anjcigt wirbt, was tic pactsgen in Msem bantel baltin», vnt was abec cfn Cbrist baltcn söllc. S>ar3u tst hommen Ein 0arscbtfncrSent>bricffS).3Franci0ctXam= bccti von Huinion sSiigen, gescbciben, nacb gcbaltnem atinn er ecjclt wo mit cc übecwunSen, fcasj cc von seiner gcfasjtcn meinung, fcec Icgblicbcn gegcnwüctigfteit vnnb niessung fes Ic?b8 Cbristi im «aebtmal, abgestanten ssc. ®ac liet>= licb vut nutjlleb benen ju iascn, Mc Msen banbel onc lestecung, gcunttlicb ju vet» steen begicfg sint. Joan. VI. flBetn fieiscb iat waclicb ein speisj: rnb mein blut iet waclicb cin tcancfe. II fol.i". Jn disem Büchlein wirt angezeigt. Die ware eigenschafft desz leybs Christi. Die ware versiglung desz leybs, &c. Die ware auszgeende krafft desz leybs. Das ware einig assen desz leybs Christi, &c. Die Sacramentliche weyse zu reden. Der alt Catholisch glaub vom leyb Christi. // An die Chur vnd Fürsten, /w. sampt anderen Oberherren der Augspurgischen Confession. Sonderlich in der Pfaltz, Saxen, Hessen, Wirtemberg, vnd auch in Gülich, Cleue, Berge, &c. MWaOchgeborne Gottliebende Fürsten, vnd andere Ober- y [§3 Ij herren. Jn der leer von dem natürlichen waren leyb Christi, '□ U habend wir ') gwüszlich die heilige gschrifft, vnd auch die imrWigil ajte Catholische Christenheit, im grund an vnser seyten, wie euch in disem Bijchlein kliirlich ist bezeüget. Vnd zu dem stimmet die Augspurgische Confession vom Abentmal auch wol mit vns, in allen jren worten, wie Joannes Alasco 2) gnugsam hat Anno 1556. erwisen. Deszgleychen leert auch Philippus Melanchthon, in Locis Melanchthon. Communibus, im grunde nicht anders vom Abentmal dann wir. Vnd er hat freylich noch yetz eben söliche meinung, als disz Büch- lein begreyffet. Doch steen wir nicht auff Philippum, sonder auff Gottes wort. Wiewol aber disem allen gewüszlich also ist, dennocht werdend wir von vilen vnbesinneten Kirchendieneren (die sich der Augspurgischen Con-//fession jmmer rümend) mit grüwlichen schmaach- fol. 2r. worten allenthalben vnchristlich geschendet. Sy verlesterend vns bey dem gmeinen vnwüssenden volck, vnnd bcschwarend vnsere leer felschlich bey euch Oberherren, mit vnrechter auszlegung, auff 1) Wie deze nwir" zijn, wordt in het vervolg duidelijk, nl. die predikanten in den Beneden-Paltz, welke door hunne tegenstanders als Zwinglianen worden bestempeld. 2) Purgatio ministrorum in ecclesiis peregrin. Francofurti, aduersus eorum calumnias, qui ipsorum doctrinam, de Christi Domini in Coena sua praesentia, dissemionis accusant ab Auguslana confessione. Autore D. Iuanne a Lasco, Baruno Polono. Basileae, Per loannem Oporinum [Anno MDLVI.]. Herdrukt bij Dr. A. Kuyper, Ioannis a Lasco Opera, Amstelod. 1866, T. I, '243—269. .3' das sy vns damit von dem kirchendienst (vnder der Augspurgischen Confession) abhaltind oder vertreybind. Jtem dasz sy vnsere verjagte betrübte mitbrüder vnd schwesteren '), ausz euweren euangelischen herborgen allenthalbcn stossen mögind. W ir soltend (wie der allmiichtig weyszt) gern friden mit jnen haben aber sy wollcnd ynimer feindtlich über vns faren. Vnd mochtend villeicht lieber sehen, dasz wir arme verjagte Christen wider ms Papstthumb fielind, oder von den Papstlichon tyrannen erwurget wurdind, dam, dasz vns erlaubot worde vnder euweren gnadigen schinn zuwonon. Mit welchen handel sy warlich (icli rede al lei n von den schuldigen) jren Christlosen geist wol offenbarend. . I)iXru,nb ]s' vnser aller hertzliches bitten, vmb vnsers gecreützigten heilands Jesu Christi willen, dasz jr Oberherren (durch soliche wittel, als am endo dises Büchleins sind angezeigt) die > acramenthche sach selbs vorstendig ansehen, der warheit Gottos vors teen ynnd sölichem bitteren mutwillen vnsers yotzigen gogente,ls, Chnstlich begegnen wöllind. Die beharrliche vnbilligkeit (so vns von vilen jaren har in diser sach widerfert) nütiget vns ouworo hilff in Christo anzerüffen. // Vnd dieweyl jr den Euangelischen namen tragend, vnnd Gottes warheit in anderen articklen loblich handthabend, so ist vnser 10 nnng, dasz jr vnser bitten erhüren, vnnd euch auch in diser sach Christenlich halten werdind, wie jr ampts halben vor Gottes augen schuldig sind zethun. Jch hoff auch, dasz die Gottsuchende verstendige Leyen, ausz disem Büchlein bald versteen mögind (wo sy os hertzlich bedencken wöllend) dasz wir recht habend. Der allmiichtig Gott wülle vnsere gogenstreyter mit besseren fridsamen sinnen bogaben, vnnd each Oberherren in diser sach recht er euchten vor allem übel behüten, bey langwirigem gutem glückhatttem Regiment erhalten, vnd endtlich in das ewig laben bringen, vmb Christi Jesu willen, Amen. Datum zu B. im Martio, Anno 1557. Adamus Christianus. J. A. G. // JSÏT U,U ^ ^ederlanden (Walen- Vlamingen en Noord-Nederlanders) tngeland. VoornI na de troonsbestijging van Maria de Bloedige (1553) heeft le stroom van hen, die om des geloofs wil hun vaderland verlieten, zich n .ar de Rijnstreken gewend, inzonderheid naar den Paltz. Zu dem Laser. fol.3r. FRei'tndtlicher lieber Laser, wiewol der natürlich leyb Christi (mit dem wasen) selb nicht vilder dem brot sey, &c. Yedoch sol man das edle Abentmal in grosser achtung haben, vnnd gar traffenlich daruon predigen. Die trostliche sacramentliche Versiglung desz leybs vnnd bluts in vnserem eigenthumb, sol man tieff bedencken, vnd dem volck verstendtlich fürhalten. Man solt auch den leüten das wunderbarlich geheimnusz, von der auszgeenden krafft desz fleysches vnd bluts Christi wol erklaren, wie in disem Büchlein beschehen ist, vnd als der alt leerer Cyrillus gethon hat, in der auszlegung desz sechszten capitels Joannis. Ein söliches assen desz fleyschs Christi, vnnd trincken seines bluts, solt man den leüten verstendtlich eynbilden '), vnnd selbs anfahen, dasz die enderung desz bösen, vnd die sterckung des guten labens warhafftig würcketl). Disz ist auch zu wüssen, Ob der leyb Christi selbs schon im brot desz gantzen Abentmals ware, so war daunocht der leyb nicht in den Papstlichen verkeerungen 3), vnd miszhandlungen desz Abentmals, wie am ende dises Büchleins etwas ist angezeigt. Die ermanete Papstlichen söltend jre bekeerung zu dem beschribnen Euangelio4) nicht vnderlassen, vmb vnserer Sacramentlichen spaltung willen, die der barmhertzig Gott (wie ich hoff) bald wirt hinwegnemmen. Die dem Luthero wider Zwinglium im Abentmal volgend, söltend billich keinen Abgott ausz dem Luthero machen. Die nachuolger Zwinglij soltend eben wol Lutherum in anderen 1) Inprenten. '2) Door eigen voorbeeld toonen, Jat iie rechte avondmaalsviering levensvernieuwing medebrengt. 3) Bedoeld wordt, dat de Koomsche kerk van het Avondmaal iets geheel anders maakt dan het eigenlijk is. 4) Het zuivere evangelie zonder de toevoegselen der traditie. articklen (da er recht hat) hoch achten, vnd seine Bücher in eeren halten. fol.4r. Jm Brauch der Postillen Lutheri, vnd seiner nachuolgern, // sol man sich hüten vor jrem irrthumb im Abentmal, vnnd sonderlich vor der nachuolgung jres vnbillichen schaltens über Zwinglium, vnd über seinen anhang. Es sind sunst ') seer nutze Bücher für die gmeine Leyen, vnnd fiir die vngeleerten Kirchendiener: item auch für die faulen, die selbs nicht studieren wöllend, war nun der gemalt irrthumb vnd mutwill darausz gelassen. Bey den vnbuszfertigen sol man auch nicht leichtfertig predigen von der vngemasznen gnad Gottes, vnnd von dem vnendtlichen verdienst Christi. Man sol allzeit die notwendige verlassung desz bösen, vnnd die anfahung oder übung desz guten labens wol darbey setzen. Man sol auch wol verstendtlich darbey erklaren, mit welcher meinung das gute laben müsz fürgenommen werden: namlich mit danckbarkeit für die saligmachende wolthat Christi, vnnd nicht mit verdienst meinung2): dann Christus ist der einig verdiener vnsers ewigen heils. Zur gegenwiirtigen versünung mit Gott, ist die gegenwirtige anfahung vnd übung desz danckbaren neüwen labens gewüszlich notwendig, mit einem fiirsatz hinfort gehorsam zu bleyben, verstee, so vil mit gutem gewüssen miiglich ist3), durch die angerüffte bereite hilffe Gottes. Alle vergangne miszhandlung (nichts auszgenommen) wirdt den glöubigen buszfertigen alle zeyt vmb Christi willen gewüszlich vergeben. Die gnad Gottes vmb Christi willen, ist in disem fal vil grösser dann alle menschliche übelthat. Disz wirt vns allen mit dem wort Gottes verheissen, vnnd mit den Sacramenten Gottes versiglet. Die Lutherischen vnd Zwinglischen sind gleych gesinnet wider vil irrthumb der Papstlichen, der "YVidertöufferen, der Franckisten 4), 1) S o n s t, overigens. 2) Niet met de meening, dat men hierdoor de zaligheid verdient. 3) Gehoorzaam te blijven zooveel als mogelijk is en steeds met dien verstande, dat men zich zelf hierom geen verdienste toeschrijft. 4) Aanhangers van Sebastiaan Franck. Zijn meest bekende werk is de boven blz. 365 aangehaalde Chronica, Tythoeck cnde gheschiet bibel. Zijne mystisch getinte, zelfstandige denkwijze was aan die der Doopsgezinden verwant. Zie : Monatshefte der Comenius-^'esellschaft, Leipz. 1892, Jhrg. I. S. 1G9; Jhrg. II (1893), S. 97; A. Hegler, (/eist und Schrift hei Sebastian Franck, Freib. i. B. 1892; dezelfde, Sebastian Francks htteinische Paraphrase \ In de uitgave: Argentorati 1558, in 80, fol. 103'. 3) Zie hierboven, bl. 3V, 4r. so wol gelernet, als sy seine böse gewonheit in dem ergerlichen schiilten angenommen habend, so wurde es freylich vil bosser zugcen (an vilen ortcn) im glauben vnd liiben. // fol. 5'. Aber eben wie die irrthume, vnnd gebrechligkeiten der alten Leerer, von den Maszpriestern vnd anderen Papisten, halszstarrig beschirmet werdend, vnd das beste Ieszt man faren. Also wirt aueh nun der theüre mann Gottes Lutherus von vilen übelbedachten vnbillichen Kirchendieneren miszbrauchet. Welchem übel die ermancte Oberherren billich nicht lenger volgen, sonder Christenlich begcgnen söltend. Jch hette nicht gemeint, dasz die herren an etlichen orten von vnuerstendigen mutwilligen leüten sich ymmcr wurdind bewegen lassen, jrc arme verjagte rechthabende mitbrüder, ausz der Euangelischen herberge zu vertreyben. Jr lieben Oberherren, &e. schend doch in disem Büchlein zu, wie etliche euwerer Kirchendiener, den rechten Catholischen glauben vom leyb vnnd Abentmal Cliristi, mit jren vnreinen meüleren 1) verlesterend, vnd vns euwere herbergen zuschliessend. Gott gebe jncn bessere sinnen, vnnd cuch allen sein gnad, die warheit zu erkennen, vnnd sölichcn mutwillen nicht lenger zu dulden, Amen. Datum V. Aprilis, Anno M.D.LVII. Adamus Christianus. J. A. G. // 1) Mauler, monden. Die zeügnusz der alten Leerer in disem Büchlein ange- foi.5'. zogen, mag man Latine finden in Decad. Builing titul. De utraque tint. Christ. De Sacrament. De Ccena Item in Trad. Petri Mar tyris de Ccena2), Sc. Disz sag ich denen zu dienst, welche die gantze Opera Patrum nicht habend. // 1) Bedoeld zijn verschillende gedeelten der «Decaden" van Bullinger. Zij begonnen te verschijnen in 1549, in quarto-formaat, onder den titel: Sermonvm Decades ilune. De potissiinis uerae religionis capitibus, quorum catalogum uersa pagella exhibehit, authore Heinrycho Bullingero. Accessit operi Praefatio decerta ratiotie qua po.suit iratus peccatis matris Deus placari. Accesserunt item uetustissimorum Conciliorum et antiquissiinorum orthodoxorum patrum symbola. 7'onivs primv*. lesvs. Ilic est filius meus dilectus: in quo placuta est anima men. Ipsum audite. Matth. 17. Tigvri apvd Froschovervm, Anno M.D.XLIX. — De volgende stukken verschenen bij denzelfden uitgever in 1550, totdat in 1551 het laatste of 3'1<' deel, de Sermonvm Decas quintu, het licht zag. — Het werk werd ook in Nederl. vertaling gedrukt: Huysboeck. Viif decades, Dat is, Viiftich sermoonen van de voorneemste hooftstucken der Christeljeker Religie, in dry deelen ghescheyden, door Heinrychum Ballingerum, Dienaer der Ghemeynte te Zurich. Met seer rijeke Registers.... [Vignet rnet randschrift: Want ick weet dit, dat na myn afscheiden sware wolven onder . V. comen svlen, die de kvde niet sparen en svlen act 20] lesvs. Dese is mijn lieue Sone.... Ghedruckt, Anno 1568. — Zonder aanwijzing van plaats of drukker. Formaat: in-fol. 2) Petrus Martyr Vermigli voerde gedurende zijn verblijf te Oxford in het j. 1549 een twistgesprek met William Tresham, William Cheadzey en Morgan over het Avondmaal. Een door hem zelf opgesteld verslag van dit twistgesprek, voorafgegaan door eene nieuwe verhandeling over het genoemde onderwerp, liet hij met eene opdracht aan Cranmer het licht zien onder den titel: Tractatio de sacrament» evcharistiae, hahita in celeberrima vniuersitate Oxoniensi in Angliu per ƒ). t'etri'm Martyrem Yermilivm Florentinum, Regiuin ibidem Theologiae professoren/, cuiu iam alsoluisset interpretationein.il capitis, priorin epistolae /■>. Pauli Apostnli ad Corinthios. Ad hec. Disputatio de eoilein evcharistiae sacramento, in eadem Vniuersitate hahita per tandem D. P. Mar. anno domini M.D.LIX. Londini, ad aeueuin serpentem. — S. a. Formaat in 4°. De Tractatio telt buiten het voorwerk (10 bladen) 07 genummerde bladen. De Disputatio heeft eigen titel en foliëering en telt behalve het voorwerk (5 bladen) 89 (van 2—90) genummerde bladen. — Reide werken werden in Zwitserland herdrukt, ieder met eigen titel en afzonderlijke voorrede van loan. Wolphivs, maar in hetzelfde jaar en door dezelfde drukkers. De titel der Tractatio luidt nu : Petri Martyris Vermilii Florentini uiri doctis. de sacramento eurharistiae in celeberrima Angliae srhola Oxoniensi hahita tractatio. [Vignet met opschrift: l'ir et vndiqve Za»r»s] Tigvri apvd Andream Gesnerum F. et Rodolphum Vuyssenbachium. Anno M.D.LII. — Formaat in-8°.— Van de bedoelde uitgaven werd mij een exemplaar ter leen verschaft uit de Stadtbliothek te Zürich. Ter beantwoording van Stephen Gardiner schreef Petrus Martyr zijn groote werk in lolio-formaat: Defensio Doclrinae ueteris et Apostolicne de sacrosnncto Eurharistiae Sacramento, D. Petri Martyris Vermilij, Florentini, diuinarum literaruin in schola Tigurina professoris, in quatuor distincta parten, aduersus Stephani Oardintri, quondam Vuintoniensis Episcopi, librum, quem ille primum quidem sub huiusmodi titulo edidil, Confutatio cauillationum, quibus foi.G*. Vom ISTachtmal Christi. Adamus Ohristianus an die Sten do der Augspurgischen Confession, sonderlich an die Pfaltz, Saxen, Hessen, vnd Wirtemberg: item auch an Gülich. Anno 1557. |pgEa|Vtherus ist (on zweyfel) in vilen puncten ein triifrJ RïKjffl fenlicher mann Gottes wider das Papstthumb gewesen, u durcli welchen der allmachtig Gott sein sach wunderbarlich Man 1a.se die hat angfangen, vnd durcb sein schreyben vil hochgeleerte Commentarios ft-omme manner erweckt, die volgents mit jm treüwlich gearbeitet Joan.Sleidani. jia|)en(j) aj80? <}a8Z vn8 nun durch den dienst Lutheri, vnd seiner mithelfern, die edle warheit Christi reichlich sey erklaret. Wolthat Söliche wolthat Gottes sol man wol betrachten, vnnd jm für die (rottes. aufweckung Lutheri hertzlich dancken, den Luther selb lieb haben, vnnd seinen namen gern bey yrederman in eeren halten, vnd seine bücher gern liisen, &c. Warlich die süliches nicht thund, sind vndanckbar für die wolthat Gottes. Ynd sy konnend mir in dem nicht gefallen, die sülichen theüren mann Gottes, vmb seines Sacramentlichen irrthumbs willen, verwerffend: wie etliche vnbedachte leüt an vnserer seyten thund, die sich billich weyszlicher fol. 6'. bedencken // söltend, ob schon mit sölichem irrthumb nicht wenig schadens in der Christenheit sey angerichtet. Wider- Die irrenden "Widertüuffer, Sebastianisten'), vnd Schwenckfelditöuffer. schen, die den Luther hassend, vnd allenthalben verachtend, werdend wol vernemmen, dasz sy Gott darmit erzürnet habend. Der Luther ist mir in vilen dingen ein lieber werder meister in Christo Jesu. Disz alles musz vnnd wil ich gern von hertzen bekennen. Der leyb Aber warlich in seiner meinung, von der gegenwirtigkeit desz Christi. natürlichen leybs Christi an allen orten, vnnd vnder dem brotdesz Abentmals, hat der hochgeleerte theüre mann sich vergriffen, vnnd sacrosanctum Eucharistiae Sacranientum ab impijs Capernaitis impeti solet, authore M. Anton. Comtantio, etc. deinde uero commentitio hor nomine expuncto, proprioque suo ipsius nomine apposito ac expresso, euulgauit. Hahes in hoe opere. Lector, ferè quicquid cum in literis sacris, turn in antiquorum Patrum Conriliorttmque monumentis, de tota Eucharistiae causa, usquam proditum est Zonder aanwijzing van plaats, drukker of jaar. De opdracht aan koningin Elizabeth is gedagteekend : «Tiguri Calendis Martij. 1559". Het werk telt buiten den titel en de indices 821 bladzijden. 1) Dezelfden als de bovengenoemde »Franckisten". ist der yetzigen Christenheit, mit disem irrthumb, nit wenig schadlich gewesen, vnd es wirt villeicht der kiinfftigen Chriatenheit schaden. Lutherus hat in diser sach, nicht allein von seinem offentlichen widerteil, sondera auch von niemants etwas hören, oder leeren wollen. Alle gute rechnung1) (ausz der heiligen gschrifft, vnd Geschrifft sonderlich ausz etlichen articklen vnaera notwendigen Chriatenlichen glaubena grundtlich gezogen) hat er in diser sach mit zu vil bewegten sinnen verworffen. Die klare zeügnusz ausz dem Augustino, vnd ausz anderen Vat- Vatter. tern (die jm in diser sach, eben wie das fheiir dem wasser, widerstreytend) hat er auch nicht grundtlich ansehen wollen mit freüntlichem hertzen, sonder er ist zornig hinüber gesprungen, vnd hat dieweyl etliche figürliche sprüche ausz dem Augustino auff sein sach gebogen, // wie aeine streytbücher klarlich bezeiigend. fol. 7'. Lutherus sagt, daaz der natürlich leyb Christi zu gleych an allen j. orten sey, eben wie die Gottehit2) an allen orten ist. Disz vernemend aber die alten Leerer ausztrucklich, vnd sagend, dasz der leyb Christi nit zu gleych an allen orten sey. Man aehe Augusti- Augustinus, num ad Dardanum Epist. 57. Item super loannem Tract. 50. vnd ^LCwider Felicianum Arrianum cap. 9. 10.11. Vnd de Agone Christi, cap . 24 . bisz an 27. Man sehe auch Vigilium Episcopum Tridentium wider Eutichen, vnd Fulgentium lib .2 .ad Thrasimundum. Item Theodoretum Dialogo 2 . &c. Es hat keiner vnder allen viittern (in den ersten DC . oder DCC . Merck, jaren) geschriben, dasz der natürlich leyb Christi auff einer zeyt zu gleych an allen orten seye. Man findt aber daa gegenteil offt mal bey jnen. Auff söliche zeügnusz ausz Augustino vnd anderen jm fïirgeworffen, gibt Lutherus kein antwort, richt dieweyl3) die sach mit schaltworten auaz. Man sehe aeine bücher. Vnd eben deszgleychen thund vil seiner jüngeren. Etliche vndersteen die gemiilte zeügnusz zu glosieren, aber es hat keine farbe. Sy verschemend sich selba nier vnd mer 4) mit sülicher weysz. Dann die heiige gschrifft gibt auch klare zeügnusz, dasz der lyb Christi nicht zu gleich an allen orten sey, Joann . 11 . Luc . 24 . Actor. 1. etc. Sehe vnden. Lutherus schilt Zwinglium vnd seine mitgsellen auch deszhalben, ij. dasz sy daa Sacramentlich brot ein figur, ein gedenckzeichen, vnd ein sigel desz lybs Christi achtend vnd nennend, vnd deütend die Die deiitung wort Christi also: Das ist mein leyb: das ist, Diaz brot ist ein // Zuingiy. 1) Reclmung is hier hetzelfde als «ratio", recle-geving. 2) Lees: Gottheit. 3) Alsdan. 4) Zij bedekken zich zelf meer en meer met schaamte. fol. 7'. figur, oin warzeichen, ein gedenckzeichen, vnnd ein sigel, oder ein versiglung meines leybs, &c. Disz schalten ist ye vnbillich, dieweyl söliche deütung einen guten grund in der gschrifft hat, vad dieweyl auch die alten Leerer die wort Christi eben also vorhin gedeütet habend. Dann sy heissend das brot im Abentmal offtmal ein figur, ein anbildung 1), vnd ein zeichen, oder ein gedenckzeichen desz gecreützigeten leybs Christi, &c. Man sehe doch Tertullianum lib. 4. wider Marcionem, item Augustinum lib. wider Adimantum cap.12.vnd über den iij. Psalmen, vnnd Epist. 23 . an Bonifacium: item Chrysostomum über 1 . Corinth . 10. Jtem Ambrosium lib . 4 . de Sacramentis cap . 5. An gemalten vnnd vil anderen orten werdend die wort Christi (Das ist mein leyb, &c.) eben also auszgelegt, wie vor gemalt ist. iij. Lutherus sagt auch offtmal, das Zwinglius vnd seine mitgsellen (die er Sacramentierer nennet) brot vnd weyn im Abentmal für blosse lare zeichen haltind, vnd das sy sagind, dasz vns im Abentmal nichts anders dann brot vnd weyn zur blossen gedechtnusz desz todts Christi, gegeben werde, &c. Mit disen worten thut LuMerck lieber therus jnen vnrecht. Dann sy bekennend ymmer ausztrucklich, dasz laser. yns glöubigen mit dem brot der ware leyb Christi: vnd mit dem weyn, das ware blut Christi gewüszlich gegeben werde, verstee in vnserem eigenthumb, vnnd zu vnserem ewigen nutz, eben wie vns fol. 8r. ein hausz, ein acker, oder ein weynberg, mit // einem versigleten brieft' in vnseren eigenthumb gewüszlich wirt übergeben. Versiglung. Eben wie nun die aufrechte versiglung der frommen menschen kein blosz lar zeichen ist, sonder sy ist ein krefftig nutzlich zeichen, wie yederman weiszt. Also ist auch die versiglung Christi ein krefftig nutzlich zeichen. Dann Christus wirt freylich seine versiglung noch vil vester halten dann die menschen, dieweyl Gott noch vil warhafftiger vnd frömmer ist dann die menschen. Versiglete Wie aber die versiglete güter (als ein hausz, acker, oder weyngüter. berg) selbs nicht leyblich in dem versigleten brieff sind, sonder sy bleybend an jrem ort steen oder ligen. Also ist auch der leyb Merck. Christi selb nicht in dom brot desz Abentmals, sonder der leyb bleybt mit dem blut im himmel, an seinem ort, in der maiestat, nach der zeügnusz der heiligen schrifft, Actor. 1 . vnnd B. Philipp. Krafït. 3 . Coloss. 3 . &c. Yedoch ist die krafft desz leybs Christi eben wol bey dem brot, wie hernach gesagt wirt. Das im himmel ist, vnd da bleybt, das selbig wirt vns gleych wol hie auff erden im Abentmal übergeben, mit sülicher weyse, 1) Aanschouwelijke voorstelling. wie zu Straaszburg oder zu Cöln, mit guter versiglung ein hausz Hausz. mir warhafftig köndte gegeben werden, das zu Andorff, zu Brussel, oder zu Hamburg steet, vnd da bleibt. Wo söliche versiglung gewonlich ware. Ynd eben wie man von den versigleten irrdischen gütern warhafftig mag sagen, Das hausz, oder der acker ist mein: dann ich liab gute sigel vnnd brieff // dauon, vnd es hinderet mich nit an f°l- 8'dem eigenthumb, dasz söliche güter etwas weyt von mir sind gelagen. Also mag ein yeder glöubiger Christ auch sagen, Der leyb Der leyb ist Christi ist mein, mein eigen gut, mir von Christo geschenckt, vnd meinmit dem Abentmal mir zum eigenthumb versiglet. Der leyb ist mir versiglet mit dem brot, vnd das blut mit dem weyn. Es schadet mir nichts, dasz der leyb Christi nicht selb vnder oder in das brot komme, sonder bleybe im himmel, weyt von mir abgesünderet. Dann er ist eben wol doch mein, vnnd ich kan doch eben wol die tagliche nutzung dauon haben. Die heilsame kraff't desz leybs vnd bluts Christi reychet taglich ausz dem himmel an mich auff erden. Vnd da ich yetzt vnd harnach reden ') von der liibmaehenden krafft, die da kumpt oder auszgadt ausz dem fleisch vnd blut Christi, reden ich') nit von dem fleisch vnd blut, als nur eins gemeinen oder blossen menschens, sunder als von dem, der wol ein recht fleisch, aber mit ewiger Gottheit, dahar alles laben kumpt, vereinbaret ist: wie dann auch der heylig Cyrillus *) darvon schreybt lib . 4 . in Joannem cap . 24 . vnd im 11 . lib . cap . 21. Also den leyb Christi zu eigen haben, ist die aller grössest reychthumb. Dann es ist alle verdienste Christi (durch den glau- Den leib zu ben) zu eigen haben, wol wüssend dasz die vergangne sünd vns e'£en haben (vmb Christi willen) seye verzigen 3), dasz wir frey seyen ausz was'las sey' der hellen, vnd erben desz himmels, wenn wir Christo vertrauwend. Disen trost kan ein Christ taglich in dem bedachten leyb vnd blut Christi haben: // item auch zu aller zeit in bekeerung von groben fol.9r. sünden. Die gemalte übergebung, verschreybung, vnd versiglung desz Merck. leybs vnd bluts Christi in vnseren eigenthumb, wirt vns allzeyt widerumb von Christo selbs erneüweret vnd bestatiget, so ofl'tmal als wir widerumb das Abentmal haltend, auff das wir ymmer in disem verstande wol gegründet sevend. Vnd also dienet denn die empfahung desz Abentmals zur sterckung desz glaubens, vnd desz Sterckung danckbaren neüwen labens. ilesz glaubens. Jtem dise versiglung Christi, steet vns auch allzeyt vest, wenn 1) »Ich reden" : hetzelfde als tegenwoordig «ich rede", 2) Cyrillus Alexandrinus. 3) Vergeven. IV. 26 wir desz empfangnen Abentmals im glauben gedenckend. Ynd also kan vns die gedechtnusz desz Abentmals taglich ein gute sterckung desz glaubens seyn: vnnd auch zu der zeyt vvenn wir kein Abentmal haben kunnend. Darumb sol man mit sölicher gedechtnusz offt vmbgeen. Den leyb Christi vnd das blut Christi (vns zum eigenthunib übergeben, vnd mit dem Abentmal vns versiglet) also tieff bedencken, dasz wir desz ewigen heils dardurch gewüsz seyend, fröude in dem hertzen fülen, vnnd ein gute danckbare neigung zum neüDen lyb wen laben überkommen, &c. Disz heiszt vnd ist den leyb oder das essen. fleisch Christi essen, vnd sein blut trincken. Jtem disz ist damit gespeyset vnd getrencket seyn zum ewigen laben im himmel, vnd auch zum neüwen laben hier auff erden, eben nach disen worten Joan . 6. Christi, Welcher mein fleisch isset, vnd mein blut trincket, der fol. 9r. hat das // ewig laben. Jtem, Er bleybt in mir, vnnd ich in jin. Disz innerlich essen vnd trincken mit der seelen, wirt vns ira Abentmal mit eiisserlichem brot vnd weyn angebildet, vnnd befolen Das tlmnd zu im brauch zu haben, taglich, vnd doch mit sonderlicher andacht, meiner ge- wenn das Abentmal wirt empfangen. daehtnusz. jjjgz heilsam essen vnd trincken wirt nicht behinderet durch das abwasen desz fleisches vnnd bluts Christi: wiewol der leyb Christi im himmel ist, dannocht wirt er hie auff erden warhafftig von vns geessen niit den glöubigen gedancken, also, dasz er sey Merck, ein ware speyse vnserer seelen. Desz leybs vnd bluts speysende würckung, wirt auch nicht behinderet mit dem weyten abseyn. Die krafft kan wol ausz dem leyb vnd blut Christi taglich vom himmel Exempel der hiirab an vns glöubigen auff erden reichen. Eben wie die Sonn Sonnen. selb im himmel bleybt, vnnd sendet dennocht ausz jrem leyb jre hitzende würckung taglich an vns auff erden. Dieweyl disz warhafftig also zugeet mit der Sonnen, so kan freylich auch ein speysende labendigmachende krafft ausz dem leyb Christi von weytem zu vns vnd in vns kommen: dieweyl Christus doch (on das) ') die Snl iustif.iae. rechte Sonne ist, die vns taglich zum ewigen laben erleüchtet, vnnd allhie zum neüwen liiben erwermet. Christus wonet in vns, nicht allein mit seinem geist, sonder auch mit der krafft seines leybs vnd bluts, durch würckung seines geistes. fol. 10". Disz // bekennend wir ausztrucklich mit Cyrillo vnnd Jreneo. Wenn wir brot essend, vnd weyn trinckend, so kumpt gewüszlicli ein krafft ausz dem brot vnnd ausz dem weyn in vnseren leyb. Also auch wenn vnsere seelen mit glöubigen gedancken den leyb Christi essend, vnd sein blut trinckend (das ist, tieff im glau- 1) Ohne das. ben betrachtend) denn kumpt freylich ein salige krafft ausz dem Vide Cyrilleyb vnd blut Christi (vom himmel hiirab) in vnsere seelen, damit him • *0. sy zum ewigen liiben gespeyset, vnnd auch hie zum neüwen laben Super13 wol geneiget werdind. Disz meinet Christus freylich, wenn ersagt, irenaeum. Mein fleisch ist warlich ein speysz: vnd mein blut ist warlich ein lib. 4.5. tranck. Jtem das ausz dem fleisch vnnd blut Christi das laben Joan.G. in vns kumpt. Durch die gemalte auszgeende krafft werdend auch vnsere leybe von dem leyb vnnd blut Christi angerüret vnd geheiliget zum neüwen laben, zu der aufersteeung, vnnd zum ewigen laben. Wie Christus sagt, Jch wird den selbigen aufwecken am letsten tagder Joan . C. mein fleisch isset vnd mein blut trinckt. Dise würckung desz leybs vnnd bluts Christi, in vnseren seelen, vnnd auch in vnseren leyben, durch die auszgeende heilsame krafft, meinet der alte leerer Cyrillus an allen orten, da er sagt, dasz wir Cyrillus. im Abentmal mit dem leyb vnd blut Christi angerüret, geheiliget, vnd labendig gemachet werdind. Jtem dasz Christus nicht allein mit II seinem geist, sonder auch mit seinem leyb in vns würcke, fol. 10'. vnnd vns labendich mache, wenn wir das Abentmal einpfangen, &c. Cyrillus zürnet über die, welche fragend, wie söliches inüglich seye. Sihe Cyrillum lib. 4. über Joannem cap . 13 . von dem Essen, Eben disz mei sehmecken, vnnd anrüren. Item lib . 10 . cap. 13 . de Participatione net auch Jre naturali: item lib . 11 . cap . 21 . item lib . 12 . cap . 58 . de Tactu, neus 1'b . 4. cap. 50. Sihe weyszlich auff den gemalten grund wenn du Cyril- vn(* lum lisest. Er meint die gegenwirtigkeit desz leybs nicht: dann Silie vnden. die selbige verneinet er lib . 6 . cap . 14 . vnd lib . 9 cap .21. Disz auszgeende würckung desz fleisches vnd vnd desz bluts Merck. Christi, ist allzeyt zu gleych an allen orten, in allen glüubigen. Aber der leyb Christi ist nicht selbs zu gleych an allen orten: eben wie auch die scheynende hitzende würckung der Sonnen, über die Die sonne. gantze walt hinauszgeet, vnd dennocht bleybt die Sonn selbs im himmel an jrem ort. Die menschheit Christi ist nicht zu gleych au allen orten: aber die Gottheit Christi ist zu gleych an allen orten, Mat. 18. vnd würcket die auszgeende salige krafft desz fleisches vnd bluts vn'l 28. Christi, auff gemalte weyse, dasz wir allzeyt vnd allenthalben damit an seel vnd leyb geheiliget vnd gebesseret mogend werden. Yedoch begegnet vns dise krafft fürtrafflich im Abentmal, dieweyl Merck. es ein sigel desz leybs vnd bluts Christi ist. Lieber Laser ausz disem allen ist ymmer offenbar, dasz man vns vnrecht thut, wenn vns ange-//dichtet wirt, dasz wir Brot vnnd fol. 11T. Weyn für blosse lare zeichen haltind: vnd dasz wir kein wares assen desz fleisches vnnd trincken desz bluts Christi im Abentmal forderind. Man thut vns vnrecht darmit (sag ich.) Dann wir hal- j. tend das Abentmal für ein gar gewüsse übergebung, verschreybung vnnd versiglung desz leybs vnd bluts Christi, in vnseren eigenthumb, item zur speysz vnd tranck der seelen, wie vor ist erkliiret. ij. Vnd wir fordernd ein söliches wares assen vnnd trincken, das wir mit der auszgeenden saligen krafft seines fleischs vnd bluts zum ewigen laben warlich gespeyset, getrencket vnd geheiliget werdend: O disz solt vnd dasz wir vns auch zum neüwen guten laben, darmit wol geman ftirnem- neiget vnd gestereket fülen mogen. Wir sagend, dasz die krafft des leybs vnnd bluts Christi warlich in vns glöubigen komme vnd würcke. Vnd wiewol söliches essen vnd trincken, nicht allein in dem brauch desz Abentmals, sonder auch tiiglich, mit glöubigen gedancken kan geschehen, vnd sol billich in tiiglicher übung geen, auff das auch die seel mit jrer speysz vnd tranck, nicht weniger dann vnser leyb, tiiglich versorget wiire, &c. Dannocht sol es im brauch desz Abentmals geschehen mit sonderlicher andacht, dieweyl wir alda die gemalte versiglung Gottes einpfangen, vnd dieweyl vns Merck, mit dem Abentmal söliches essen vnd trincken wirt angebildet, vnnd auch befolen tiiglich in übung zu haben. Jtem dieweyl die fol. 11'. auszgeende krafft desz fleisches vnd bluts Christi, vns // sonderlich im Abentmal begegnet. Dise sach ist nun von vilen triiffenlich erkliiret, ob schon im anfang desz streyts zwüschend Luthero vnnd Zwinglio nicht alles vollkommlich sey angezeigt worden. iiy. Lutherus schreybt auch, das sechszte cap. Joannis rede nicht vom Abentmal. Es ist wol war dasz Christus mit diser predig sein Abentmal nicht eyngesetzet habe: aber dannocht hat er mit diser predig eben dasselbig assen vnd trincken, vorhin verstendtlich erDïrz bekennet kliiret, das er volgents mit den worten desz Abentmals hat befolen, rTÏT VD<^ ^aS er Tn'^ ^eD ®^emen^en ^esz Abentmals (das ist mit dem sensu Euange- vn(^ weJ'n) hat angebildet '). Disz kan ein Gottliebender mensch listarum. wol mereken. Vnd hie mitstimmend gmeinlich die alten Leerer, Griechen vnd Latinen, welche das sechszte capitel Joannis offt auff das Nachtmal deütend, vnnd erklarend die meinung Christi, im Nachtmal mit den worten dises capitels. Man sehe Cyrillum, Augustinum, vnd andere, die den Euangelisten Joannem auszgelegt habend. Summa, die predig Christi bey dem Joanne am sechszten, ist ein vorgeende gewüsse erklarung desz volgenden Abendmals, ausz welcher erklarung die rechte meinung Christi im Abentmal leiehtlich ist zu vernemmen, wenn man nur weyszlich auff den grund 1) Aanschouwelijk voorgesteld. sihet. Christus hat vorhin wol gesehen, dasz seine wort vom Abentmal, in künfftigen zeyten, vnrecht gedeütet soltend wer-//den. fol.12'. Darumb hat er dise erklarung durch Joannera aufschreyben lassen. Die eynsatzung ist durch Mattheum, Marcum, vnd Lucam beschriben. Die auszlegung ist durch Ioannem beschriben. Das Abentmal Merck, ist ein anbildung vnnd ein versiglung der predig Christi, Joann. 6. Welcher die meinung Christi im Nachtmal recht versteen wil, der lerne die predig Joannis am sechszten wol versteen, da Christus erstlich leeret, das vns (verstee vns alten) notwendig sey, sein j. Heisch zu assen, vnd sein blut zu trincken, also, dasz wir sunst kein ewig laben haben könnend. Zu dem leeret er klarlich dasz süliches assen vnnd trincken, nicht geschehe mit dem leyblichen ij. munde, wie die Capernaiten ') meinetend, sonder mit dem geist- Capernaten. lichen munde der seelen: das ist, allein mit den glöubigen gedancken. Vber das leeret er da, was nutz vns in sölichem assen vnd iij. trincken sey gelagen, namlich, desz ewigen labens gewüsz seyn, vnd mit gutem gewüssen 2) in dem dienst Christi bleyben. Er leeret gar klarlich, dasz er in vns wonet vnd würcket, nicht allein mit seinem geist, sonder auch mit der krafft seines leybs vnd bluts. Merck. Lutherus sagt auch, dasz die vnglöubigen vnd vnbuszfertigen, v. den levb Christi eben so gewüszlich im Abentmal assind, als die B.')Se C°mmu ... » . -ril.. -i-i « ij* nicanten. glöubigen buszfertigen. Judas habe jn so gwuszlich geassen als die andere Apostel, &c. Söliches verneinend aber die alten Leerer klarlich, sagende, dasz der leyb // Christi von keinen gottlosen geassen fol. 12' werde. Man sehe Hieronymum über Esaiam cap. 68. Jtem Augustinum lib . 21 . von der Statt Gottes, cap . 25. Jtem Origenem über Mattheum cap . 15. Christus thut auch nur miildung von einerley assen seines fleischs, Mat. 26. vnd trincken seines bluts, vnd gibt gnugsam zu versteen, dasz es ^ar. noch nicht in übung sey bey denen Communicanten, die noch vnglöubig sind, oder die noch mutwillig in wüssentlichen sünden bleybend. Dann er sagt klarlich, dasz wir denn desz ewigen labens gewüsz seyend: item dasz er denn in vns sey, vnnd dasz wir in jm seyend (verstee mit gutem gewüssen) wann wir sein fleisch essend, vnnd sein blut trinckend. War mein fleisch isset (sagt er) vnnd mein blut trinckt, der hat das ewig laben. Jtem, Er bleybt Joan. 6. in mir, vnd ich in jin, &c. Wo nun die gewüszheit desz ewigen heils noch ' nicht ist, vnnd wo das bleyben in Christo noch nicht 1) De selir. doelt hier op Joh. VI: 52. Vergel. Scholten, De leer der Hervormde kerk, Leid. 1870, Dl. II, blz. 324. 2) Met de rechte opvatting, nl. uit dankbaarheid, zonder de meening dat men er de zaligheid mede verdient. wirt angefangen, da wirt noch das fleisch Christi nicht geessen, vnd sein blut nicht getruncken, ob man schon zum Naclitmal geet, vnd die zeichen desz leybs vnnd bluts Christi mit dcm niund empfahet. Mat. 26. Mit dem essen desz fleisches, vnd mit dem trincken desz bluts Augustinus Christi kan sich niemants versündigen, oder verdammen. Dann 26!UJüa/ü('n rï'8Z es8en vn(^ trincken beschicht*) allzeyt allein in den seelen, mit glöubigen gedancken, vnd ist allzeyt heilsam: es würcket allzeyt die gewüszheit desz ewigen labens, vnd ein bleyben in Christo, fol.13'. wie vorgesagt ist, es // geschehe im Abentmal, oder zu anderen zeyten. Den leyb Christi im Abentmal essen, ist nimmer sünd: aber den leyb Christi im Abentmal nicht essen, das selbig ist ein sünd, wider den leyb Christi, vnd wider desz leybs zu vns auszgeende krafft. l.Cor.11. Paulus warnet vns nicht vor vnrechtem essen desz leybs Christi, noch vor vnrechtem trincken seines bluts in dem Abentmal: sonder er warnet vns vor vnrechtem essen desz brots, vnd vor vnrechtem trincken desz weyns im Abentmal. Er sagt, dasz wir denn wider den leyb, vnnd wider das blut Christi groblich sündigind, wenn wir vnrecht vom Sacramentlichen brot essind, vnd vom weyn trinckind. Dise wort Pauli beweysend keine gegenwirtigkeit desz natürlichen leybs vnder dem brot. Er sagt, Welcher vnwirdig isset von disem brot, vnd trincket von disem kelch: das ist, "Welcher den leyb Christi nicht isset, vnd sein blut nicht trincket, mit glöubiger frölicher seelen, wenn er brot vnd weyn im Abentmal, mit leyblichem munde empfahet, &c. Der ist schuldig (sagt er) an dem leyb vnnd blut desz Herren, das ist, Er hat sonderlich gesündiget wider den leyb, vnd wider das blut Christi, wiewol beides im himmel ist, vnnd nicht selb leyblich im Abentmal gegenwirtig, wie die schrifft gnugsam anzeigt. Er sündiget wider die gemalte auszgeende salige krafft desz leybs vnd bluts Christi, die vns im brauch desz Abentmals, ausz dem himmel, fürtraflfenlich begegnet, in meinung dasz wir sy da // fol. 13'. sonderlich mit dem geheiligeten brot vnd weyn (in rechtem buszfertigen glauben) sollend anneinmen, vnnd in vns würcken lassen, ein sterekung desz glaubens, vnnd desz notwendigen neüwen labens. Dann wiewol dise krafft auch sunst alle tag ausz dem himmel an vns auff erden reichet, yedoeli ist sy fürtratHich (mit sonderlicher würckung) bey dem brot, vnd bey dem weyn im Abentmal, dieweyl sy vns mit disen elementen wirt angebildet, vnd warhafftig versiglet, ja dieweyl dor gantze Christus vns allda zu eigen wirt versiglet. 1) Geschiedt. Der den angebottnen versigleten leyb Christi im Abentmal nicht Merck, annimpt zu eigen, vnnd zur speysz der seelen. Der jn allda nicht isset, vnd das blut nicht trincket, welches allein beschicht mit dem mund der seelen. Jtem der allda die gemalte gegenwirtige labendigmachende krafft (die ausz dem leyb vnd blut Christi vom himmel harab steygt) nicht in sich wil lassen kommen. Der söliches alles (sag ich) nicht thut, sonder bleybt in bösem gewüssen, vnnd im vnglauben, vnnd stelt sich dennocht mit der empfahung desz Abentinals, eusserlich eben also, ob ers im hertzen alles wol machte, nach dem willen Christi. Der selbig spottet desz Herren Christi, scines angebottnen leybs, der auszgeenden krafft, item seiner ordnung vnd versiglung: welches freylich ein verdamliche übelthaat ist, wenn es über gute ermanung beschicht. // Er ist schuldig an dem leyb vnd blut desz Herren: das ist, er fol. 14r. hat sich mit dem versündiget, dasz er im Abentmal den leyb vnnd Merck lieber das blut Christi nicht hat angenommen, verstee zu eigen, zur speysz lliservnd zum tranck der seel, Jtem dasz er die auszgeende heilsamc krafft desz leybs vnd bluts Christi, mit dem brot vnd weyn nicht hat eyngenommen in rechtem glauben, vnd sich damit nicht hat stereken vnd heiligen lassen zum ewigen laben. Disz ist den leyb desz Herren nicht vnderscheiden. Summa, er ist darumb schuldig, dasz er im Abentmal nur brot vnd weyn mit dem leyblichen munde empfahet, vnd hebt nicht an den leyb Christi zu assen, vnnd sein blut zu trincken mit der seele, nach desz Sacramentlichen brots vnd weyns anbildung. Reus est corporis & sanguinis, id est, non manducati, <£• non bibiti: item non accepti in possessionem, in cibum & potum animae: item reus est non usurpatae uirtutis uiuificae, è corpore Christi exeuntis ad nos, <Èc. Lutherus vnd vil seiner nachuolgeren sagend, dasz der leyb vj. Christi taglich eben so wol auff erden sey als im himmel. Hier- Der leyb selb. gegen sagend aber die alten Leerer, dasz der natürlich leyb Christi im himmel sey, vnnd nicht auff erden. Die zeügnusz ausz dem Augustino, Cyrillo, Yigilio, Fulgentio, &c. findt man hernach bey einanderen. Jtem die heiige schrifft weyset vns auch den leyb Christi (nun nach der himmelfart) nur im himmel, Actor. 1 . vnnd 2 . Philipp . 3 . Colossen . 2 . &c. Verstehe, dasz // der leyb da sey fol. 14'. vnd wone mit seinem natürlichen wasen: aber mit seinen verdiensten, vnd mit seiner auszgeenden krafft reichet er eben wol taglich Der verdiend ausz dem himmel über die gantz walt, an alle glöubigen auff erden, vnd die krafft. oder auff dem wasser, &c. Die auszlegung der worten. Lutherus sagt offtmal, dasz man die worte Christi (Das ist mein vij. leyb, Das ist mein blut) eigcntlich nach dem blossen buchstaben versteen müsz, on alle figur, vnd berümet sich desz, wie er in seiner auszlegung keine figur brauche, vnd vil seiner jungcrn thund noch eben deszgleychen. Aber die wort gebend selbs gnugsame zeügnusz, dasz es gar notwendig sey, sy figürlieh zu deüten. Vnd Luthcrus hat sy ymmer auch figürlieh gcdeütet: wiewol er anders rümet. Auszlegung Dann seine deütung lautet also: I)isz brot ist mein leyb, das ist, Jn oder vnder disein brot ist mein natürlicher leyb. Diser weyn ist mein blut, das ist, Jn oder vnder disem weyn ist mein naturlich blut. Mit diser deütung ist ymmer Lutherus selb vom blossen buchstaben hinab gewichen, auff eine figur (das ist, auff ein verwendete t igiirliche sonderliche weysz zu reden) die Synecdoche wirt geheissen. Vnnd rede. er bekennet gnug mit dem, dasz Christus das Sacramentliche brot per bynecdochen seinen leyb nennet, das ist, mit sölicher weyse fol. 15'. zu reden, wie man etwan ein geschirr, oder ein kante ') // weyn Exempel, nennet, darurnb dasz weyn darinn ist, sagende, Die kante ist weyn: vnnd ist doch nicht die meinung, dasz die kant selb weyn sey, sonder dasz weyn in der kanten sey. Jtem wie man einen seckei gold oder silber nennet, darumb dasz gold oder silber darinn ist. Jtem wie man auch ein fheürig eyscn, fheür nennet, darumb dasz fheür in dem wasen desz eysens ist. Eben also nennet Christus (wie Lutherus meinet) das brot seinen leyb, darumb dasz der leyb, in oder vnder dem brot sey, &c. Dieweyl dem also ist, so sagt ymmer Luther nicht mit warheit, dasz er in seiner auszlegung gar bey den blossen buchstaben eigentMerck. lich bleybe. Dann wo er bey dem blossen buchstaben eigentlich j. war gebliben, on alle auszlegung durch figuren, so hette er eintweders in die Papstliche erlogne transsubstantiation verwilligen müssen, namlich, dasz im Abentnial desz brots vnd weyns natürlich wasen, durch die consecration hinweg genommen, vnd gar vernichtiget wirdt, also, dasz volgents nichts vom wasen überbleyb, ob y. schon die accidentia bleybend. Oder er hette noch ergers müssen zulassen, namlich, dasz ein natürlich brot der leyb Christi sey, vnd dasz ein natürlich brot auch für vns sey gecreütziget, auferstanden, gen himmel gefaren, &c. Buchstab. Disz wurde ye ausz dem blossen buchstaben volgen. Dann er sagt ausztrucklich also von dem brot, Das ist mein leib: vnd vom iij. weyn, Das ist mein blut. Ja es wurd auch darausz volgen, dasz fol. 15'. der kelch selb (er sey gold, silber, oder andere materia) // das Mat. 26. blut Christi ware. Dann dor buchstab lautet ymmer vom kelch also, 1) Kruik. Das ist mein blut, &c. Man sehe doch Mattheum vnd Marcum. Mar. 14. Jtem es wurd weyter auch darausz volgen, dasz der genannt mate- iiij, rial kelch selb das neüwe Testament ware: vnd das gold, silber, oder andere materia, der selbig pundt ') ware, den Gott mit vns hat gemachet. Dann der buchstab lautet bey dem Luca vnd Paulo Luc. 24. ausztrucklich also von dem kelch, Diser kelch ist das neüwe Testa- 1-Cor.ll. ment. Jtem dises irrigen volgens ist noch mer, desz ich hie geschweyg. Sehe doch zu lieber Laser, wie vil grobe irrthumb ausz dem blossen buchstaben volgen wurden, vnd wie Lutherus selb damit sey gcnütigct zu seiner gemalten figur (Synecdoche) zu fliehen, das Die deutrrog ist, die wort Christi (Das ist mein leyb) also zu deüten, Jn dem Lutheri. brot ist mein leyb. Ynd merckend doch weyszlich, dasz Lutherus sich vnwarhafftig gerümet habe, Er bleybe allein bey dem blossen buchstaben: dieweyl es doch offenbar ist, dasz er mit seiner auszlegung (in dem brot, bey, oder vnder dem brot) von disem blossen buchstaben (Das ist mein leyb) sey abgewichen. Dann dise worte, Merck. Das ist mein leyb, machend ymmer mit jrem blossen buchstaben einen anderen sinn, dann dise auszlegung Lutheri, die also lautet, Jn dem brot, oder vnder dem brot ist mein leyb. Es sind aber noch etliche Schreyber, vnnd sunst vil Kirchendiener Geschwornen. (die ymmer in allen stucken geschworne diener Lutheri seyn wöllend) // 80 vnbesunnen, vnd etwan so halszstarrig, dasz sy in diser fol.16'. sach dem Luthero vnd jnen selbs noch allenthalben zugebend, dasz sy eigentlich bleybind allein bey dem blossen buchstaben, on alle figürliche auszlegung, welches doch nicht war ist. Die heiige schrifft sagt klarlich, das brot bleybe eben wol brot nach der heiligung: das ist, wenn schon die wort Christi darüber 1. Co. 10. gesprochen sind. Vnnd der weyn bleybe auch nach der heiligung, VIU^ ein natürlich gewiichsz desz weynstocks. Disz hat Lutherum recht Mat. 26. bewegt, die vermeinte Transsubstantiation zu verwerffen: das ist, Mare • 14. den irrthumb, von der verenderung vnnd vernichtigung desz brots, zu straaffen '). Dann die Papste sampt jrem anhang dichtend das Die Papste. im Abentmal desz brots vrnd weyns natürlich wasen durch die Consccration, gar hinweg genominen, vnnd vernichtiget werde, also, dasz volgents nur lare accidentia da seyend: das ist, Sy sagend dasz die grosse, die farb, vnnd der geschmack desz brots vnnd weyns, da bleybind on wasen. Dann das wasen söliches brots vnd weyns (sagend sy) sey durch die Consecration gar vernichtiget. Darumb deütend sy die worte Christi also, Das ist mein leyb: Auszlegung das ist, Disz brot wirdt nur vernichtiget, vnnd mein natürlicher der Papste. leyb kumpt nur in die statt dises brots, vnder seine farbe, grosse, 1) Verbond. 2) Veroordeelen. vnd geschmack. Vnd eben deszgleychen deütend sy auch disen fol. 16'. spruch, Das ist mein blut. Disz // heissend sy dann dcsz brots Vnd li. <1. vnd wcyns Transsubstantiation. 'N nd wenn man sy fragt, wo das Sentent. ') bvot vnd der weyn also wirt vernichtigot, in welchem fundament 'n bbybt dann die farbe, die grosse, vnd der geschmack hangen ? Dise accidentia müssend ymmer ein fundament haben. Auff dise frage gebend etliche vnder jnen dise antwort, dasz dise accidentia in der lufft bange: vnd etliche sagend, dasz sy an dem leyb vnnd an dem blut Christi hangind. Summa, sy liegend wider die heilige schrifft, wie vor gemalt ist, vnd wider die alten Doctores, ja auch wider die alten Rümische Rischoff, vnd wider die erfarung desz sehens, desz greyffens vnd schmöckens. Sy habend jre blindtheit mit disem groblich geoffenbaret, vnd dennocht grosse abgötterey damit aufgerichtet. Papotliche Die Papstlichen habend im Nachtmal dise volgende irrthumb, irrthumb. wic die erfarung noch anzeigt. j. Dasz der natürlich leyb Christi, alda vnder odcr in der gstalt desz brots gegenwürtig sey, vnd sein blut vnder der gstalt desz wcyns. ij. Jtem dasz desz brots vnnd weyns natürliche wasen vernichtigot werde durch die zukunfft desz leybs vnd bluts. iy. Jtem dasz man ein Masz ausz dem Abentmal sol machen, vnd opfferen den leyb vnnd das blut Christi taglich auff den Altaren für die labendigen vnd für die todten. fol. 17'. iiij. Jtem dasz man Abentmal on gesagneten kelch // halten moge. Ja dasz man den Leyen kein gesagneten weyn sol mitteilen, sonder allein das brot musz man jnen geben. v. Jtem dasz man die wort desz Abentmals musz bcdecken vor den Leyen, mit dem Latin, vnd mit heimlichem liisen, auff das die communicanten ymmer die consecration nicht versteeind. vj, Jtem dasz man es brot sol aufschliessen, müssig steen lassen, es vmbtragen, vereeren, Gott heissen, anbatten, &c. Merck. Vnder disen nur !) erzelten Pabstlichen irrthumen (die noch in allen landen gwaltig labend, da der Papst noch mit seiner Masz regniert) hat Lutherus nur einen behalten, alle andere hat er loblich verlassen, vnd wol verstendtlich darwider geschriben, dafür Lutherus man Gott hochlich sol dancken. Er ist aber gebliben in der Papstlichen meinung von der gegenwirtigkeit desz natürlichen leybs Christi im Abentmal. Vnd disen irrthumb hat er (eben wie ein Zorn. zorniger groszmachtiger kriegsinann) gar hafftig beschirmet, mit vnbillicher verachtung, vnnd verdammung seines rechthabenden widerteils. Durch welche ergerende spaltung der lauff desz Euan- 1) NI. van Petrus Lombard us. '2) Nu, zoo even. gelij an vilen orten seer ist behinderet worden, wie die erfarung noch taglich bezeügt, vnd bringt allen verstendigen Gottliebenden hertzen cin grosse traurigkeit wenn sy daran gedenckend. Spricht yemants, Warumb ist dann dise auszlegung Lutheri nicht Merck, recht, wenn er sagt, Der na-//türlich leyb Christi ist allenthalben fol. 17'. im Abentmal, in oder vnder dem brot? Antwort: Erstlich dammb Der erst ist sy nicht recht, dasz der natürlreh leyb Christi, mit diser leer, Srunib durch alle örter wirt auszgestrecket, dieweyl man wol zu gleych» auff einer zeyt, an hundert tausend weyt verscheidnen orten, Abentmal köndt halten. Es ist eben so vil im grunde gesagt, als, Der natürlich leyb Christi ist zu gleych an allen orten gegenwürtig, wie die Gotthcit, so weyt auszgebreitet, als die Gottheit. Welchc meinung auch Lutherus (nebend der vorigen) bey yederman hat aufrichten vnnd erhalten wollen: wie seine scheltbücher wider Zwinglium, Ecolampadium, vnd andere Gottliebenden (die er Sacramentierer nennet) an vilen orten bezeügend. Söliche leer Lutheri, von der gegenwürtigkeit desz leybs Christi Merck, an allen orten, ist erstlich wider vil klare zeügnussen der heiligen Jschrifft, die hernach angezeigt werdend. Sehe vnden. Zum zweyten, ist sy sonderlich wider den traffenlichen Artickel ij. vnsers Christenlichen Glaubens, von der waren menschlichon natur in Christo Jesu, die allzeyt in jm vnzerbrochen bleybt. Er bleybt nach der himmelfart im himmel eben so wol ein warer mensch, als er vor dem leyden auff orden ist gewesen. Die rechnungl) seines leybs an allen orten, ist im grunde ein verneinung seines waren natürlichen leybs. Zum dritten, ist söliche leer Lutheri offenbar-//lich wider die iij. alten Catholischen Leerer der Christenheit, welche die gegenwirtigkeit desz leybs Christi zu gleych an allen orten offtmal in jren büchern verneint, vnd nimmer verjahet habend. Sehe die zeügnus- Sehe vnden sen, die hernach angezeigt werdend. lieber Laser Zum vierdten, köndt söliche leer bald ein vrsach seyn viler iiij. gferlichen irrthumben von der empfengknusz, geburt, vom leyden, aufersteeung, vnd himmelfart Christi, &c. Wie auch hernach etwas sol gesagt werden. Summa, wenn erwisen ist, dasz der leyb Christi nicht an allen orten sey, so ist freylich auch erwisen, das der selbig leyb nicht allenthalben im Abentmal sey. Dann eins volget ausz dein anderen. Jst das ein kein ordnung Gottes, so ist auch das ander kein ordnung Gottes. Disz hat Lutherus wol gemerckt, vnnd hat deszhalben auch geleeret, dasz der leyb Christi an allen orten gegenwirtig 1) Aannemen (dat zijn lichaam enz.). sey wie die Gottheit, auff das cr mit sölichom grund wider Zwinglium mocht erhalten, dasz der Icyb auch im Abentmal vnder dem brot ware. Ynnd mit diser leer ist er geraaten -in das übel, da vns Ad Dardan. Augustinus für warnet, der vns sagt, dasz wir desz geklarificierten cap. 57 *). Christi also gedencken söllind, vnnd also von jm sprechcn, dasz wir doch die warheit seines leybs nicht verneinind. Welche verneinung auch warlich denn beschicht2), wenn man seinen leyb an allen orten gegenwirtig rechnet. Der zweyt Die heiige schrifft bezüget vns auch gnugsam, // dasz Christus ^tUfoi lSr se'ncr menschlichen natur, nicht in diser walt auff erden sey, 1 ' sonder im himmel. Ausz disem ist abermal gnugsam zu versteen, dasz sein natürlicher leyb nicht im Abentmal vnder dem brot sey, dieweyl das Abentmal in diser walt, vnd nicht im himmel, wirdt gehalten. Die zeügnusz der schrifft steet hernach an jrem ort. Der dritt Vber das gibt vns Christus selb gnugsam zu versteen, dasz wir grund. gejn fleisch nicht assen werdend mit dem leyblichen munde, sonder mit dem geyst: das ist, mit der seele. Dann cr hat den Capernaiten, vnnd auch seinen jungern (welche meintend, dasz er leerete, Das fleisch man müszte sein fleisch mit leyblichem munde essen) also geantJuan6'^ DUtZ wor'e'" "^er Se's*: niachet labendig, Das fleisch ist kein nutz. Die worte die ich spreche, sind geist vnd laben. Disz ist eben so vil, ob er also hette gesprochen, Lieben zuhörer, Merck, mein fleisch wirt nicht in eüwern fleischlichen mund kommen, weder sichtbarlich noch vnsichtbarlich, weder geschmeckct noch vngeschmecket. Dann söliches essen wurde euch keinen nutz bringen: sonder es sol mit eüwerem geist geassen werden: das ist, Es sol mit euweren buszfertigen glöubigen seelen also betrachtet werden, dasz sy die gewüszheit desz ewigen labens taglich darausz Disz sol man schöpffen, vnd auch ein krefftige danckbare neigung zum guten iiiinemmen. Jabcn taglich darausz fülen. O lieber Laser disz sol man wol betrachten vnd üben. fol. 19'. Das fleisch ist kein nutz : das ist, Das fleischli-//che essen meines fleisches (verstee mit leyblichem munde) wurde euch keinen nutz bringen, vnd wirt nicht geschehen. Der geist inachet labendig: das ist, Das geistlich essen mit glöubigen seelen, machet euch labendig: das ist, Es machet euch erstlich desz ewigen labens gewüsz, vnd fortan mit danckbarkeit geneigt zum neüwen guten laben, wie die würckliche erfarung euch wirt leeren. Die worte die ich reden (sagt er) sind geist vnd laben: das ist, Jch reden nicht von einem essen meines fleisches mit leyblichem 1) Bedoeld is in ile «Brieven" van Augustinus Epist. 57: Augustinus Dardano. 2) Plaats heeft. munde, das nicht geschicht, vnd da kein nutz von kommen wurde: sonder ich reden von dein essen meines Heisches mit dein geist (das ist, mit der seele) das euch labendig machet. Mein fleisch wirdt nicht anders geassen dann mit dem geist, &c. Disz ist eigentlich die meinung Christi in disen sprüchen, wie ausz seinen vorgeenden worten gnugsam kan verstanden werden. Vnd also sehet man, dasz Christus vorhin klarlich (mit der predig, die Joannes am sechszten beschreybt) angezeigt habe, was er volgents mit dem Abentmal meinen, anbilden, versiglen, vnd befelen wurde, namlieh nicht anders dann ein geistlich labendigmachend essen vnd trincken, mit den glöubigen seelen, vnd kein leyblich essen seines fleisches, noch trincken seines bluts, mit dem mund desz leybs. Was Joannis am sechszten wirt geprediget, von dem essen vnd trincken, das selbig wirt vns mit dem Abentmal angebildet, versiglet, vnd be//folen, in übung zu haben. Brot vnd weyn desz Abent- fol. 19". mals sind eüsserliche sigel Christi, damit er das einig geistlich SeheAugustilabendigmacliend essen vnnd trincken tiefF in vnsere gedachtnusz ' wil bilden, in übung bringen vnd halten. Auff das wir taglich joa'nSUp61 (durch ware gedachtnusz seines leydens) desz labens gewüsz seyend, vnd mit danckbarkeit für seine wolthat, in neüwem laben wandlind, mit gutem gewüssen. Der leyb Christi wirdt allein geassen mit dem munde der jn Per viert, schmecket. Vnser leyblicher mund schmecket jn nicht: darumb wirt er auch nicht mit vnserem leyblichen mund geassen. Wie er allein mit dem mund der seelen wirt geschmecket: also wirt er auch allein mit dem mund der seelen geassen. Die keinen gerecbtmachenden glauben habend, die assend den Der fiintft. leyb Christi nicht, dann er wirt allein mit dem glauben geassen: welche den mittler Christum noch nicht erkennend, vnd wüssend jn bey dem himmelischen vatter noch nit zu brauchen '). Jtem die noch wüssentlich in bösen wereken bleybend, vnd keine besserung f'ürnemmend, die selbigen habend keinen gerechtmachenden glauben. Darumb essend söliche communicanten den leyb Christi nicht, vnd trinckend sein blut nicht, &c. Sehe Augustinum super loann. trar.t. 26. Item lib .21 .de ciuitate Dei. cap . 25. Summa, ausz biszhar gemalten gründen, ist klarlich zu mereken, dasz die rechnung Lutheri nicht besteen müge, vnd dasz die Sacramentliche worte (Das ist mein leyb, Das ist mein blut) ein andere // auszlegung haben müssend, vnd| namlieh die selbe die hernach volgt. fol. 20*. ■1) Zij verstaan niet den weg te bewandelen, waarlangs liet middelaarschap van Christus hun by God ten goede kan komen. Jch bitt vnd ermanen dich in Christo, mein lieber Laser, dasz du dise Sacramentliche sach grundtlich ansehen, die warheit selb annemmen, vnd bey anderen leüten (nach vermügen) fürderen wöllest, zum lob Gottes vnd zum friden der Christenheit. Die ware auszlegung Zwinglij, vnd seines anhangs in diser sach. Brot. T\As ist mein leyb, ist so vil gesagt, als, Disz brot ist ein warSigel. \J zeichen vnd ein sigel meines leybs, mit welchem mein gecreützigter leyb in eüwerm eigenthumb warhafftig wirt versiglet, vnd sichtbarlich angezeigt, dasz mein leyb gewüszlich eüwer eigen gut sey. Weyn. Das ist mein blut, ist so vil gsagt, als, Diser weyn ist ein warzeichen vnd ein sigel meines bluts, mit welchem mein vergossen blut, in euwerem eigenthumb warliafftig wirt versiglet. Es ist eüwer eigen gut, sind ') nur buszfertig. vnd glaubend süliches, &c. Figur. Nebend disem, Dasz Christus das brot im Abentmal seinen leyb nennet, &c. mit dem hat er auch zu gleych dise ineinung, dasz es brot ein ermanende figur, oder ein anbildung seines leybs sey, Tertull. vnd dasz der wyn ein figur seines bluts sey. Das brot ist mein Eeolamp. leyb, ist auch so vil, als, Das brot ist ein figur meines leybs, &c. Dise auszlegung ist auch gut, vnd dem sinn Christi wol gemiisz: fol.20'. dann Christus wil ymmer // mit dem brot auch figurieren oder Merck ilisen anbilden (das ist bedeüten) dasz sein gecreützigter leyb, das beste, grund ausic ja das einige notwendige brot (das ist speyse) der seelen sey. Vnd Joan Ca'' ^em weyn W'1 er deszgleychen anbilden, dasz sein vergossen blut, der einig vnd der notwendig weyn (das ist tranck) der seelen sey, eben wie er Joannis am 6 . klarlich leeret. Disz ist der grund. Merr.k. Durch das eüsserliche befolne essen vnd trincken im Abentmal wirt vns ein söliche tieffe betrachtung desz gecreützigten leybs, vnd desz vergossen bluts Christi, angebildet vnd befolen, dasz der leyb vnnd blut Christi, also mit der seele geschmecket werden, wie man brot vnnd weyn im Abentmal mit dom leyblichen mund schmecket, &c. Ergründe doch das 6.cap..Toan. Lieber Laser, diszz wirt von Zwinglio, Ecolampadio, Bullingero, Caluino, vnd von andern frommen Scribenten gemeinet, wenn sy das Brot im Abentmal ein warzeichen, ein sigel, oder ein figur desz leybs Christi heissend. Jtem wenn sy den Weyn ein warzeichen, ein sigel, oder ein figur desz bluts Christi nonnend. Vnd disz ist auch die meinung der verstendigen Kirchendienern vnd Leyen, die es mit dem Zwinglio in disem haltend. 1) Zijt. Ynd warlich dise auszlegung ist recht: sy stimmet eigen tlich mit der heiligen schrifft: sy stimmet auch mit den alten Catholi- I.' schen Doctoren: vnnd auch mit der gemeinen gewonheit zu reden, die noch taglich bey vns im brauch ist. Ynd sy dienet // sonder- fol. 21\ lich zum guten laben. Mit der sclirifFt stimmet sy also: Der heilig geist hat in der schrifft allenthalben dise gewonheit, dasz er die Sacrament eben Per metonyalso nennet, wie die ding, gaaben oder güter selbs heissend, die mtammit den Sacramenten bedeütet vnd versiglet werdend. Also ist die Beschneydung der Pundt ') geheissen, darumb dasz Gen. 17. sy ein gedenckzeichen, ja ein sigel desz gemachten Pundts war. R°in • 4. Das Osterlamb ist Pascha (ein durchgang) geheissen, darumb Exo<1.12. dasz es ein gedenckzeichen war desz durchgangs in Egypten be- ^'at • 26. , , Mar . 14. schehen. Jtem die Tauff ist geheissen das Bad der widergeburt, vnd ein Titi 3. abwaschung oder reinigung von sünden, darumb dasz sy vns das ware Bad der widergeburt (verstee das Blut Christi) vnd die ware ''168' ' abwaschung (die allein in dem blut Christi steet) tröstlich anbildet, Joan. 1. vnd in vnseren eigenthumb versiglet. Eben also heisset auch Christus selb das brot im Abentmal seinen leyb, vnd den weyn sein blut, darumb dasz er vns mit disen elementen sein leyb vnd blut (ein speysz vnnd tranck der seelen) klarlich anbildet, vnd zu eigen versiglet, wie vor gesagt ist. Gott spricht, Die Beschneydung sey der Pundt, vnd erklaret Gen. 17. sich selb, sagend, Die Beschneydung sey ein zeichen desz Pundts, verstee desz vorgeenden Pundts. Vnnd durch Paulum nennet er Rom.4. sy ein sigel, «Sic. Mit diser auszlegung gibt vns Gott // ein klar fol. 21'. exempel vnnd anweysung, wie man die Sacramentliche sprüch der heilgen schrifft sol auszlegen, namlich also: Die Tauff ist die Reinigung: das ist, Sy ist ein zeichen, vnnd Eplies. 5. ein sigel der reinigung, die allein durch das blut Christi kumpt. Act . 22. Sy ist das Bad der widergeburt, das ist, Sy ist ein warzeichen, vnd ein sigel desz Bads, das ist, desz bluts Christi. Das brot ist Mat. 20. der leyb Christi: das ist, Es ist ein warzeichen vnnd ein sigel desz leybs Christi, verstee, dasz sein leyb vnser sey. Der weyn ist das blut Christi: das ist, Er ist ein warzeichen vnnd ein sigel desz bluts Christi. Der kelch ist das neüwe Testament, oder der Lnc. 22. neüwe Pundt: das ist, Er ist ein warzeichen vnnd ein sigel desz l.f'or.ll. neüwen Pundts, den Gott durch das leyden Christi mit vns hat aufgerichtet, &c. Also verstee auch, Das brot ist die gmeinschafft 1 . Cor. 10. desz leybs Christi, &c. 1) Verbond. j. Söliche auszlegung der Sacramentlichen sprüchen, leert vns Gott y. selb mit seinem exempel, wie vor ist angezeigt. Ynnd die regel desz Christenlichen glaubens erforderet klarlich dasz man söliche auszlegung musz brauchen, an gemaltem, vnd auch an vilen anderen orten der heilgen schrifft. Jtem nicht allein da von den gemeinen Sacramenten wirdt gehandlet, sonder auch da andere sachen (per metonymiam) beschriben werdend. Angustinus. Vnd hiemit stimmend auch die alten Leerer, sonderlich Augustinus, der es offtmal für ein merckliche Regel anzeigt, dasz die fol. 22r. Sacrament, // warzeichen, gedenckzeichen, oder figuren, eben also in heilger schrifft genennet werdend, wie die bezeichnete dinge Sehe vnden. selbs heissend. Er beweyset mit vilen exemplen, dasz die heiige schrifft disen brauch gmeinlieh habe. Hernach hat man etliche klare zeügnusz ausz seinen bücheren angezogen. Jtem alle die alte Schreyber brauchend söliche weyse zu reden gar ofl'tmal. Der gemein Es ist auch noch taglich allenthalben bey vns in gar gemeinem brauch. brauch, die zeichen eben also zu nennen, wie die bezeichnete dinge heissend. Die wapen, sigel, vnnd bildtnussen der stetten, vnnd der personen nennend wir offtmal eben mit dem selben namen, den die stette vnnd personen selbs tragend. Wir sagend, Das ist Exempel, der J£eyser, der Künig vonn Franckreych, der Pfaltzgraue, &c. Jtem, Das ist Cüln, Andorff, Franckfort, Nürenberg, &c. wenn wir die wapen, sigel, oder bildtnussen ansehend. Jtem die sigel habend auch noch bey vns den namen der versigleten gütern. Man sagt offtmal also, Das ist das hausz, der weyngart, der acker, &c. Wenn man die sigel oder die versiglung der selbigen gütern ansehet vnd meinet. Zwinglius. Summa, Zwinglius vnd seine anhenger habend recht in dem Sacramentlichen streyt. Jre meinung vnd auszlegung der worten Christi stimmet mit der heilgen schrifft, mit den alten Doctoren, vnd der taglichen gemeinen gwonheit zu reden. Sy gebend die fol. 22'. ware menschheit Christi, die zwo naturen // vnder einer person, den verdienst Christi, Jtem die tagliche würckung seines fleisches vnd bluts in vnseren seelen vnd leyben (durch die auszgeende krafft, wie oben gemaldet ist) gar traffenlich zu bedencken, vnnd machend vns ein gar tröstlich gnadensigel vom Abentmal Christi. Caluinus. Man sehe doch Caluinum, Bullingerum, vnd andere. Merck. Mein lieber Laser, disz musz ich abermals protestieren: Wir haltend das Abentmal nicht für ein schlacht gedenckzeichen desz leydens Christi, wie man vns (genannten Zwinglianen) mit vnwarheit andichtet, sonder wir haltends für ein gewüsse heilsame versiglung desz leybs vnd bluts Christi, in vnserem eigenthumb, durch welche versiglung vns Christus versicheret, dasz wir durch sein fleisch vnd blut, vcrzeyhung aller vergangnen sünd (in aller warer bekeerung) haben könnend, vnd sonderlich in dem brauch desz selbigen sigels. Mit dem Abentmal versiglet vns Christus die ver- Merck, zeyhung, die er vns mit seinem leyden hat erworben. Disz bekennend wir offentlich. Jtem wir bekennend noch nebend disem, dasz wir glöubigen, auch ware gmeinschafft mit dem leyb vnnd blut Christi habend durch die vorgemalte auszgeende krafft, die taglich vom himmel, ausz dem leyb vnd blut Christi (durch würckung desz heiligen Merck, geistes) zu vns kumpt, vnnd die im brauch desz Abentmals vns sonderlich begegnet, wie vorhin ist angezeigt. Wir bekennend, dasz vnsere seelen mit sölicher krafft würcklich gespeyset // werdind. fol.23'. Ynd das auch vnsere leybe ausz sölicher krafft ein söliche heili- Videlrenteum gung empfahind, dasz sy darumb fleisch ausz dem fleisch Christi, lib. 4. 5. vnd bein ausz seinen beinen, in heiliger schrifft geheissen vnd gerechnet werdend. Wir bekennend dasz söliche würckung mit disen sprüchen wirt angezeigt: Mein fleisch ist warlich ein speyse: vnd mein blut ist Joan. 6. warlich ein tranck. Jtem, Wir sind glider seines leybs, von seinem Ephes. 5. fleisch, vnd von seinen gebeinen. Jtem, Wüssend jr nicht, dasz 1 • Cor. 6. euwere leyb glider Christi seyend? &c. Ynser Adamisch sündtlich Merck. fleisch vnnd blut (ich reden von den glöubigen alten, vnnd auch von vnseren vnwüssenden kindleinen) wirt ausz dem fleisch vnd blut Christi widergeboren, verstee durch die auszgeende krafft, die der heilig geist vom himmel an vns bringt, wie er auch die krafft ausz dem leyb der Sonnen, vom himmel taglich an vns füret. Vnd eben also empfahend freylich auch vnsere seelen ein heiligung, von der seele Christi, durch die würckung seiner Gottheit. Disz alles volgt auch ausz dem, dasz er sich selb den weynstock nennet, vnd vns die raben, wie Cyrillus sagt. Wir habend nicht allein gmeinschafft mit der Gottheit Christi, Joan. 15. die an allen orten wasentlich gegenwürtig ist, die vns mit der Merck. Sehe eynwonung heilget vnd regieret: sonder wir habend auch gmein- Cyrillum lib. schafft mit seiner abwasenden menschlichen natur, die im himmel Joa^^p 13 ist, vnnd dennocht kumpt jre krafft an vns auff erden, in sölicher weysz, wie vor // gesagt ist. Die heiligung kumpt vns von dem fol. 23'. gantzen Christo, ausz beiden naturen, yedoch heiliget vns die Gottheit fürtraffenlich, vnd machet vns die menschheit Christi so heilsam. Vnd wie wol söliche heiligung ausz dem gantzen Christo taglich an vns glöubigen kumpt, yedoch bekennend wir auch, dasz sy vns sonderlicher weysz anrüret, vnd fürtraffenlich heiliget, in dem brauch der heiligen Sacramenten. Also verstee Jreneum lib. 4. vnd lib . 5. Jtem Cyrillum super loann . 6. IV. 27 j. Wir bekennend, dasz Christus bey dem Abentmal gegenwürtig Merck. gey) jn volgenden massen. Erstlich mit seiner Gottheit, diewasentij. lich' an allen orten ist. Zum zweyten, mit der gwüssen barmher iij. tzigkeit seiner gantzen person. Zum dritten, mit der auszgeenden krafft seines leybs vnnd bluts, auff gemalte weysz. Aber leyb vnd blut bleybend selbs im himmel, &c. Jtem er ist gegenwürtig mit allen verdiensten seiner gantzen person. Die Sacrament (Tauff vnnd Abentmal) sind so gwüsse gnaden(ïnadensigel. sigel, dasz ein yeder getauffter vnd ein yeder Communicant mit warheit also sagen mag: Jch hab brieff vnd sigel von Gott selb, dasz er mir die bekeerung vnd das ewig heil wol gunnet, vnd dasz er mir mit seinem geist gern darzu wil helffen. Die darreichung desz Abentmals ist eben so vil, ob Gott ausz dem himmel also sagte: Höre zu mein lieber communicant, Disz warzeichen, oder disz sigel gib ich dir nur darauf, dasz ich dir das ewig heil wol gunne, ich fol. 24'. habe dich nicht zur // verdamnusz gepredestinieret, ich gunne dir Widerdiean- j)er den geyst Christi nicht hat, der ist nicht seyn. Jtem, Erkennend jr euch selbs nicht, dasz Christus in euch ist, &c. 2 . Co. 13. Summa, die Gottheit Christi ist allzeyt allenthalben gegenwürtige Jtem die auszgeende krafft desz leybs Christi, reichet auch taglich ausz dem himmel an alle glöubigen auff erden, durch alle örter, wie vor gemalt ist. Aber der leyb bleybt selb im himmel, Merck, vnnd eben wol ist das Göttliche vnnd menschliche wasen in Christo, nur ein person, vnd nur ein Christus: wie die alten Leerer hie volgents klarlich bezeügend. // fol. 27'. Zeügnusz der alten Leerer, aufrichtig verteütschet. Tract.50. A Vgustinus spricht Tract. 50 . über Joannem also: Christus sagt snperJoan. von der gegenwürtigkeit seines leybs, wann er spricht: Die at' armen werdend jr allzeyt bey eüch haben, mich aber werdend jr nicht allzeyt bey euch haben. Dann nach seiner maiestat, nach seiner fürsehung, nach seiner vnauszsprechlichen gnad wirts erfülMat. 28. let, das von jm gesagt ist, Sehe ich bin bey euch alle tagc bisz an der walt ende. Aber nach dem Heisch, das er hat angenommen, nach dem das von der Jungkfrauwen ist geboren, nach dem das er von den Juden gefangen ist, ans holtz geschlagen, vom creütz genommen, in lynwaat gewicklet, im grab verborgenn, in der aufersteeung geoffenbaret. (Nach disem sagt er) Jr werdend mich nit allzeyt bey euch haben. WarumbP Dann er hat mit seines leybs gegenwürtigkeit viertzig tage bey seinen Jungeren gewandlet: vnnd Merck. Er ist so sy jn geleitetend (mit dem nachsehen, nicht mit dem volgen) nicht hie. jst er gen himmel hinangefaren, vnnd er ist nicht hie. Dann daselbst sitzet er zur gerechten desz vatters, vnnd er ist (dennocht) hie Dann die gegenwürtigkeit seiner maiestat ist nicht hinweg gezogen, &c. Biszhar Augustinus. // Mercket lieber Laser, dasz er nicht spricht allein von der abwe- fol. 28'. scnden gestalt desz leybs, sonder auch von dem abwesenden leyb selb. Der selbig Augustinus sagt auch epistola 56 . an Dardanum also: Augustinus Willet nicht zweyflen, dasz der mensch Christus Jesus nur da sey, von wannen er kommen wirt. Bedenckend vnnd haltend treüwlich das Christliche bekenntnusz: dann er ist auferstanden von den todten, gefaren gen himmel, sitzend zur gerechten desz Vatters: vnnd er wirt dannen har, vnd nicht anderszwo har, kommen, zu richten die labendigen vnd todten. Vnnd er wirt also kommen (wie die Act. 1. engelische stimme bezeüget) als er gesehen ist gen himmel faren, das ist, in der selbigen gestaltnusz vnd wasen seines fleisches, dem cr warlich die vnsterbligkeit hat geben, aber die natur hat er jm nicht abgenommen. Nach diser gestalt sol man nicht vermeinen, Nacli diser dasz er allenthalben gegenwürtig sey. Dann man sol fürsehen, dasz ^ wir die Gottheit desz menschen nicht also verjahind '), dasz wir u^^heit. die warheit seines leybs hinweg nemmind. Dann es volget nicht, dasz ein ding, das in Gott ist, also allenthalben sey wie Gott. Dann die warhafftige schrifft sagt auch von vns, dasz wir in Gott Merck, labind, wabind, vnd seygind, vnnd dennocht sind wir nicht allent- Acto •17, halben wie er. Aber doch ist der mensch (Christus) anderst in Gott, dieweyl Gott anderst in dem menschen ist, mit einer eigentlichen vnd sonderlichen weyse. Dann ein // person ist Gott vnd fol. 28'. mensch, vnd beides ist ein Jesus Christus, der allenthalben ist mit der Gottheit. Aber im himmel ist er mit der menschheit, &c. Bisz- Merck, har Augustinus. Jm selben brietf ein wenig nach disen worten, vnd am ende leeret Augustinus eben das selbig, vnd noch weyter, wider Felicianum cap . 9 . 10 . vnd 11. Jtem de Agone Christi, cap . 24 . bisz an das 27 . capitel. Die geleerten mogend da verner lasen. Jtem super Epistolam Joannis am ende. Der leerer Cyrillus stimmet eben mit dem Augustino: dann im Cyrillus. sechszten buch über Joann . cap . 14 . spricht Cyrillus also: Wiewol Christus die gegenwürtigkeit seines leybs von vns hat genommen, dennocht ist Christus gegenwürtig bey vns, mit der maiestat seiner Gottheit, wie er selb hat verheissen, do er von seinen Jungeren solt scheiden, Sehe, ich bin bey euch alle tag, bisz an das ende der walt, &c. 1) Bevestiyen. "VYeyter spricht der selb Cyrillus lib. 9. super Joannem cap . 21 . also: Christus sagt, dasz er ein kleine zeyt bey seinen Jungeren seyn wurde, nicht darumb dasz er gentzlich von jnen sol weychen: Mat. 28. dann er ist allzeyt bey vns bisz ans ende der walt, Sonder deszhalben (sagt ers) dasz er nicht bey jnen laben wurde wie vorhin: dann die zeyt war nur nach herbey '), dasz er auch gen himmel Abest h nobis zum vatter hinweg geen wurde. Die glöubigen müssend aber glaucorpore. ^en, wjewoi Christus mit seinem leyb nicht bey vns ist, das denhof. 29'. nocht alle ding, vnd wir // mit seiner krafft geregieret werdend, vnd dasz er sey bey allen die jn liebend. Derhalben sprach er, Warlich warlich, wo zwey oder drey verMat . 18. samlet sind in meinem Namen, da bin ich mitten vnder jnen. Dann welcher massen er auch zu der zeyt den himmel füllete, vnnd der engel gesellschafft nicht verliesz, da er auff erden wie ein mensch wandlete: eben in sölicher inassen ist er auch nur bey denen, die jn (auff erden) liebend, dieweyl er im himmel ist, vnnd mit seinem fleisch die erden nicht füllet, &c. Bisz har Cyrillus. Merck. In gemalten zeügnussen setzet Cyrillus dise klare sprüche von dem leyb Christi Er spricht von dem wasen desz leybs: So vil gesagt j. Christus hat die gegenwürtigkeit seines leybs von vns genommen. als, Der leyb jj. Er ist mit seinem leyb von vns. ist nicht vn- j» gr jm himmel. der dem brot. ... . . mj. Mit seinem fleisch füllet er die erden nicht. Ausz sölichen worten ist ymmer gnugsam zu versteen, dasz Cyrillus den leyb Christi selb nicht im Nachtmal vnder dem brot vermutet habe. Vnnd dasz seine sprüche vom Abentmal (die von Westphalus. dem Hamburgischen Kirchendiener Joachimo Westphalo, mit vnuerstendigem zorn bey einandern sind gezogen) eben also zu versteen seyend, wie ich oben von dem geistlichen essen, vnnd von der auszgeenden vns anrürenden krafft desz fleisches vnnd bluts Christi fol. 29'. gesagt habe. Welches die ge-//leerten (in Christo) bald mercken könnend. Nicht bey vns seyn, Nicht auff erden, Vnd im Abentmal seyn, ist wider einandern, vnd kan nicht zu gleych war seyn. Mit gemalten zeügnussen Augustini vnnd Cyrilli, stimmet auch Vigilius klarlich der alt Leerer vnd Martyr Vigilius, ein Bischoff zu Trent gewesen, der libro primo wider Eutichen also hat geschriben: Der Sun Gottes ist vonn vns gescheyden nach der menschheit. Nach seiner Gottheit aber sagt er zu vns, Sehe, ich bin bey euch bisz an der walt end, &c. Merck. Kurtz darnach spricht er also: Die Christus verlassen hat, vnd 1) N a c h herbey, nabij. von welchen er gescheiden ist, mit seiner menschheit, Die selbigen hat er nicht verlassen mit seiner Gottheit. Dann mit desz knechtes gestalt (die er von vns hinwcg hat gefüret gen himmel) ist er von vns abwesend: durch die gestalt Gottes (mit welcher er nicht von vns scheidet) ist er au ff' erden gegenwürtig bey vns: yedoch gegenwürtig vnd abwesend, ist er vns ein Christus, &c. Jtem libro quarto schreybt der selb Vigilius noch also: Wo desz worts vnnd desz fleisches eine natur ist, wie solt dann auch das Heysch nicht allenthalben erfunden werden, dieweyl doch das wort allenthalben ist? Dann als er auff erden ist gewesen, war- Verstee mit lich war er nicht im himmel. Ynnd nur '), nach dem er im dem fleisch. himmel ist, so ist // er freylich auch nicht auff erden. Vnnd also fol.30r. verr ist er nicht hie, dasz wir Christi wartind, nach dem fleisch vom himmel künfftig, welchen wir nach dem wort glaubend bey vns seyn auff erden. Derhalben (nach euwerer rechnung) wirdt Loco coneintweder das wort mit seinem fleisch in einem platz begriffen seyn, t*neturoder das fleisch ist allenthalben mit dem wort. Dann eine natur Merck, empfahet nicht in sich, das streytig vnd verscheiden ist. Es ist abcr verscheiden, vnnd weyt vngleych, mit einem platz vmbgeschriben werden, vnnd allenthalben seyn. Dieweyl nun das wort altenthalben ist, sein fleisch aber nicht allenthalben ist: so ist offenbar, dasz der selbig einig Christus zwo naturen habe, vnnd dasz er warlich allenthalben seye nach der natur seiner Gottheit, vnnd werde auch mit einem platz begriffen, nach der natur seiner menschheit. Dasz er geschaffen sey, vnnd auch keinen anfang habe, dasz er dem tod vnderworffen war, vnnd auch nicht sterben mochte, &c. Vnnd kurtz darnach sagt noch Vigilius also: Disz istderCatho- Merck. lisch glaub, vnd das Catholische bekanntnusz, welches die Apostel geleeret, vnd die Martyrer gestercket habend, vnnd welches die glöubigen biszhar bewarend. Biszhar reichend die wort Vigilij. Lieber Laser, wie kündt diser alt Leerer klarlicher an vnserer seyten sprechen? Er setzt ymmer ausztrucklich dise volgende sprüche. // j. Der Sun Gottes ist von vns gescheiden nach seiner menschheit. fol, 30*. ij. Er ist nur im himmel, vnd nicht auff erden. iij. Sein fleisch ist nicht allenthalben. iiij. Er wirt mit einem platz begriffen, vnd vmbgeschriben nach Vnd Theodoseiner menschheit. return Dialo- v. Disz ist der Catholisch glaub der Apostlen, der Martyrer, vnd ^0 der glöubigen bisz anher. Disz ist jr bekanntnusz, &c. Merck. Lieber Laser, dise sprüche setzet Vigilius klarlich, on alle ausz- 1) Nu. ncmmung desz Abentmals, vnd habend warlich auch söliche meinung, ob er also gesagt hette, wie volget. j. Der leyb Christi ist nicht selb vnder oder bey dem brot, &c. ij. Die Apostel vnnd Martyres Christi habend nicht gehalten, dasz der leyb Christi selb vnder dem brot sey. Der Catholisch glaub der glöubigen, rechnet den natürlichon leyb Christi nicht im Abentmal gegenwürtig, &c. Dise meinung \ igilij volget ausz seinen worten: dann er schrcybt ausztrucklich von dem wasen so wol als von der gestalt. Mit Augustino, Cyrillo, vnd Vigilio stimmet auch der Leerer Fulgentius. Fulgentius, der im zweyten buch an den Künig Trasimundum geschriben, also sagt: Localis homo. Der selb einig Christus, welcher ein vnermaszner Gott ist ausz dem Yatter, der ist auch ausz einem menschen, ein mensch mit ful. 31". einem platz vmb-//griffen. Der selb einig Christus, war nach soinem Merck doch. menschlichen wasen nicht im himmel do er auff erden war: vnd er verliesz die erde do er gen himmel fur. Aber nach seinem Göttlichen vnermiisznen wasen verliesz er den himmel nicht do er vom hiinmel absteig: vnnd er verliesz auch die erde nicht do er gen himmel steig. Disz mag gwüszlich verstanden werden ausz dem Localis huma■ wort desz Herren, welcher (auff das er anzeigete, dasz sein menschnitas. heit mit einem platz vmbgriffen sey) hat er gesagt zu seinen Jun- Joan . 20. geren, Jch far auf zu meincm vatter, vnd zu eüwerem vatter: zu meinem Gott, vnd eüwerem Gott. Als er auch von Lazaro gesagt hat, Lazarus ist gestorben, do Juan.11. hat er auch darbey gesetzt, sprechende, Tch bin fro euwert halben, dasz ich nicht an dem ort war, auff das jr glaubet. Aber seine vnermaszne Gottheit hat er seinen Jungcrn angezeigt, also spreMat. 28. chende, Sehe, ich bin alle tag bey euch, bisz an der walt ende. Welcher weysz ist er gen himmel gefaren ? dann dasz er mit einem platz vmbgriffen oder beschlossen wirt, vnd ein warer mensch ist? Localis. Oder welcher massen ist er noch gegenwürtig bey seinen glöubigen, dann dasz der selb Christus vnermassen, vnnd ein warer Gott ist, &c. Jm selbigen buch Fulgentij findt man noch mer der gleychen zeügnusz, vnd lib . 3 . schreybt er also: Fulgentius. Der selbe vnteilbare Christus, ist ausz dem grab erstanden, allein fol. 31'. nach dem tteisch. Der selb vnteil-/ bare Christus, verliesz (nach Localiter. dem gantzen menschen, den er hat angenommen) die erde, dasz er keinen platz darinn behielte, do er gen himmel ist gefaren, vnd er sitzet zur gerechten Gottes. Nach dem selben gantzen menschen ist er künfftich zu richten die labendigen vnd todten. Er wirdt krünen die glöubigen vnd Gottsförchtigen. Biszhar Fulgentius, der ymmer auch gar klarlich an vnser seyten steet. Sehe doch licber Laser, wie die alten die Gottheit vnnd menschheit Christi vnderscheidend, vnnd wie sy söliclies mit der heiligen schrifft beweysend. Augustinus sagt ad Dardanum cpistola 57. also: Christus ist yrgend in einem platz desz hiramels, von wagen der masz seines waren leybs, &c. Jtem Tract. in Joann. 30. Es sind noch vil mer söliche zeügnusz bey Augustino vnnd bey den anderen alten Doctoren, wie die geleerten selbs wol erfarend. Aber disz ist gnug für die Gottliebenden Leyen. Ja es ist gnug für alle Gottsuchenden, sy seyend in den spraachen geleert, oder vngeleert. Vnd ich bitten dich mein lieber, dasz du die vorgesetzte zeügnusz wol behertzigen wöllest, vnd darausz mercken, dasz Luthe- Lutlierus rus vnnd seine nachuolger (im streyt vom Abentmal) weyt anders vom leyb Christi schreybend dann die alten Catholische Doctores dauon geschriben habend. Man halte jr schreyben bey einandern, so wirt man warlich ja // vnd nein wider einanderen finden. fol.32r. j. Lutherus vnnd seine nachuolger sagend (wie auch die Papst- Die sprüch lichen thund) dasz der natürlich leyb Christi vnsichtbarlich allent- der Lut* halbon auff erden, gegenwürtig bey vns sey. ™8C ea' ij. Die sichtbare gestalt desz leybs, sey wol an einem ort, vnd mit dem platz vmbgriffen, aber desz leybs wasen sey zu gleych an allen orten, vnd mit keinem platz begriffeu. ijj. Die gestalt desz leybs sey mit der hiinmelfart von vns ge- y. wichcn, aber der leyb selb sey allzeyt bey vns, &c. Dise gegenwürtigkeit verneinend die alten Leerer (Augustinus, Die alten. Cyrillus, Vigilius, vnnd Fulgentius) in den vorgesetzten zeügnussen, vnd schreybend warlich gar ausztrucklich darwider, ort'tmal bezeü- Disz bekennet gende, dasz der leyb Christi selb nicht bey vns sey auff erden, au°h Philipeben wie die gestalt desz leybs nicht bey vns ist. Sy nennend den e anc leyb selb, das fleisch, die menschheit, das menschliche wasen: item die natur, die gecreütziget, gestorben vnd begraben ist, &c. Ynnd setzend dise klare sprüche ausztrucklich. j. Christus ist mit seiner menschheit, mit seinem leyb, mit seinem Merck, fleisch, &e. nit an allen orten. ij. Seine menschheit, seyn leyb, &c. ist mit dem platz vmbgriffen. iij. Sein menschheit, sein leyb, sein fleisch, &c. ist nicht gegenwürtig bey vns aufF erden, // sonder von vns abgescheiden. fol. 32\ iiij. Nun nach der himmelfart ist er mit seiner menschheit, mit seinem leyb, &c. nicht hie auff' erden, sonder er ist im himmel, &c. Disz sagen ymmer klarlich. Lieber Laser, sehet doch wol autt' dise gemiilte zeügnusz Augustini, Cyrilli, Vigilij, vnd Fulgentij: dann mit sölichen worten habend sy auch jr meinung vom Abentmal klarlich geoffenbaret, namlicb, dasz der leyb Christi selb nicht vnder oder boy dein brot sey. Dann wo sy dise gegenwürtigkeit desz leybs Christi vnder dem brot vermeinet hettend, 80 wurdend sy freylich nicht also (wie yetz gemalt ist) on alle ausznemmung offtmal gesprochen haben. Dann söliches war (mit wiissen) ja vnd nein wider einandern sagen, von einer sach, vnd wider sich selbs liegen. Lieber Laser, sy schreybend nicht allein von der gestalt desz Sy meinend leybs, wie es etliche mit vnwarheit gern glosieren soltend, sonder auch das wii- 8y 8pvechend eigentlich vom wasen desz leybs. Sy sagend yrnmer ausztrucklich, Der leyb Christi sey selb nicht allenthalben. Er sey nicht bey vns, sonder von vns. Er sey nicht auff erden, sonder im himmel, &c. Darumb ist jr meinung (on zweyfel) gewesen, dasz der selbig leyb nicht im Abentmal sey. Dann wenn man sagt, Der leyb ist auff einer zeyt nur an einem ort, Er ist nicht gegenwürtig bey vns, Er ist nicht auff erden, &c. So hat man schon auch gsagt, Der leyb ist selb nicht gegenwürtig im Abentmal fol. 33r. vn-//der dem brot. Dise rechnung ist ye gewüsz. Dann wo der leyb selb im Abentmal war, so war er ymmer auff erden, vnd er war bey vns, &c. Also sehet man klarlich, dasz die gemalte Doctores gar eine Zwinglins. meinung vom leyb Christi mit Zwinglio vnd mit vns habend. Vnd es wirdt zu dem gewüszlich war seyn, dasz alle andere alte Catholische Doctores vnd Christen, eben in sölicher meinung vom leyb Christi gestanden seyend, als Augustinus, Cyrillus, Yigilius, vnd Fulgentius. j. Disz ist erstlich abzenemmen ausz dem gemalten zeügnusz Vifleweysung. gilij. Dann er sagt ausztrucklich, dasz sein bekanntnusz vom leyb Catholisch. Christi, der Catholisch glaub vnd bekanntnusz sey der Apostel, der Martyrer, vnd der glöubigen bisz auff seine zeyt. Jtem Augustinus sagt, dasz söliche leer das Christliche bekanntnusz sey. Sehet oben die zeiignussen. ij. Zum zweyten, ist söliche eintrachtigkeit auch ausz disem zemercken, dasz Augustinus, Cyrillus, Yigilius, vnnd Fulgentius in jrer leer vom leyb Christi, von keinen alten Doctoren gestraaffet wer dend, die zu jren zeyten oder volgents geschriben habend. iij. Zum dritten auch ausz dem, das von keinen alten Doctoren (die vor oder bey jren zeyten gelabt habend) yrgend also sey geschriMerck ben, Der natürlich leyb Christi, ist auff einer zeyt an vilen, oder fleyssig. an allen orten. Jtem, Sein leyb ist so weyt auszgebreitet als seine Gottheit, &c. Söliche sprüche könnend die nachuolger Lutheri bey fol. 33'. keinen alten Ca-//tholischen Doctoren finden, wiewol sy mit allen krofften darumb gearbeitet habend. Man sehe jre bücher vom Nachtmal wider vns geschriben. Jn den letsten vier oder fünffhundert jaren sind aöliche sprüche vnder dein irrigen Papstthumb erdichtet, durch die Miinch vnd andere Maszpriester. Summa, in den vorerzelten zeügnussen der heiligen schrifft, vnd den alten Leerer, sehet man klarlich, dasz Lutherus vnnd seine nachuolger vnrecht habend in disen jren spruchen vnd meinungen vom leyb Christi. j. Der leyb ist zu gleych an allen oder an vilen orten gegen- Sprüch Luwürtig. ' theri' &c- ij. Er ist so weyt vszgebreitet als die Gottheit. iij. Als der leyb (vor dem leyden) in Judea siehtbarlich an einem Ich weisz ort war, do war er auch zu gleych allenthalben vnsichtbarlich auff Juicht °b die ' ..... i • i Papisten so erden gegenwurtig, ja auch ïm himmel. grorb gespro. iiij. Der leyb ist in, ausser, vnder, vnnd über himmel vnd erde. habind. v. Er ist in allen baumen vnd bietteren, &c. Der leyb ist selb im Abentmal allenthalben gegenwürtig vnder dem brot: vnd das blut ist vnder dem weyn gegenwürtig. Jn disen sprüchen (sag ich) ist jr leer wider den gemeinen Merck. grund der heilgen schrifft, vnnd auch im grunde wider alle die alte Catholischen Leerer, ja wider den Catholischen glauben der gantzen alten Christenheit, welches alles mit den vorerzelten zeügnussen gnugsam ist erwisen. Man // sehe nur hertzlich auff die sach. fol. 34r. Nicht bey vns seyn, Jtem nicht auff erden seyn: vnnd im j. Abentmal seyn, ist recht wider einandern, vnd kan nicht zu gleych Merck, war seyn. Dieweyl dann der alten Leerer meinung ist gewesen, ij. dasz der leyb nicht selb bey vns sey, item dasz er nicht hie auff erden sey: so ist gewüszlich auch jre meinung gewesen, dasz der leyb Christi nicht selb gegenwürtig im Abentmal sey. Dise rechnung kan nicht falen. Ynnd disz volget auch ausz dem, dasz sy schreybend, Die menschheit Christi sey mit einem platz vmbgriffen Sehe oben. (das ist) sy sey auff einer zeyt nun an einem ort. Sehe Augustinum in Joannem Tractatu 30. Wann sy aber das brot den leyb, vnd den weyn das blut nennend: oder wann sy schreybend, dasz der leyb vnd blut Christi Chrysostomus in vnseren mund geind, oder vns anrurind, &c. Söliches sagend \iu sy per metonymiam. nach gewonheit der heilgen schrifft, vnd hat eben guat;nus a(^ söliche meinung, als oben gesagt ist von der versiglung, vnd von lanuarium der auszgeenden krafft desz fleisches vnd bluts Christi, welches epist.118. hernach mit jren eignen zeügnussen sol erklaret werden. vnden. Lieber Laser, solt die leer Lutheri in disem artickel recht mit der heilgen schrifft bewisen werden, so müszt man dise volgende Schrifft. zeügnusz in der schrifft finden. Der leyb Christi ist zu gleych allenthalben wie die Gottheit. j. fol. 34". Der leyb ist vnsichtbarlich bey vns auff erden, // bisz zum Ü- jüngsten tage. iij. Der leyb Christi ist zu gleych in einer zeyt an vilen verscheiden orten gesehen worden do er auff erden wandlete, &c. Merck. Aber söliche zeügnusz findt man nicht in der schrifft, sonder das widerspil, wie oben ist angezeigt mit vilen klaren sprüchen. Jtera, Christus hat seinen leyb auff einer zeyt nur an einem ort sehen vnd horen lassen. Als er zu .Terusalem gesehen ward, in der selben zeyt ward er nicht zu gleych in Capernaum, oder in Merck. Nazareth gesehen. Er hat auch nirgend gesagt, dasz seines leybs wasen weyter reiche dann die gestalt seines leybs. Darumb ist hie die schrifft im grund an Zwuinglius seyten, wider Lutherum. Catholiseho Jtem, wo die alten Leerer an Lutherus seiten steend, in gemalter Leerer. ieer vom leyb Christi, so musz man auch dise zeügnusz in jren büchern finden. j. Der leyb Christi ist auff einer zeyt allenthalben wie sein Gottheit. ij. Der leyb ist allzeyt vnsichtbarlich bey vns auff erden, bisz zum ende der walt. iij. Seines leybs wasen reichet vil weyter dann die gestalt, &c. Merck. Disz Aber söliche zeügnusz findet man bey keinon alten Catholischen bekennet Doctoren, sonder man findt ausztrucklich das widerspil, wie oben &UCQ lil ft» • ia tip htm, 'st erklaret. Darumb steend die alten Leerer im grund auch wider Luther an Zwinglius seyten. fol. 35'. Man sehet auch wol, dasz Lutherus vnd seine // mitstreyter, Merck. gar wenjg antwortend auff die vorerzelte zeügnusz, ausz Augustino, Cyrillo, Yigilio, vnd Fulgentio, jnen fürgeworffen. Dann dise zeügnusz steend zu klar wider jre leer vom leyb Christi. Sy gehen lieber vmb mit anderen sprüchen Cyrilli, Augustini, &c. die etwas Die Luthe- tunckel per metonymiam geredt sind. Jtem sy gehen lieber vmb rischen. mjt ZOrnigen scheltworten, dann mit freündtlicher schrifftmassiger Christlicher disputation, sonderlich die yhenigen, die nur in nachst vergangnen jaren, den Sacramentlichen streyt widerumb gegen vns erneüweret habend, vnd vns ') armen die herberge, bey Fürsten vnd stetten allenthalben gern behinderen soltend. Etliche habend die vorerzelte zeügnusz (die ausztrucklich von Gestalt. dem wasen desz leybs Christi zeügend) allein auff die sichtbare gestalt seines leybs gedeütet, wie jre bücher anzeigend. Welches ymmer ein grosse blindtheit ist, oder oin wüssentliche übelthaat. Sy habend noch kurtzlich den Augustinuin also geglosiert. Aber 1) Het »vns" slaat op de talrijke Nederlanders die eene schuilplaats in den Palts gevonden hadden. Zie boven, blz. 392. die zeügnusz Vigilij, Fulgentij vnd Cyrilli habend sy dennocht nicht angerüret. Man sol auch wol in gedachtnusz behalten, dasz Cyrillus, Augustinus, Yigilius, vnnd Fulgentius, vnd andere alten, dise volgende sprüche Christi, allein auff seine Gottheit deütend. Sehe, Jch bin Mat.28. bey euch alle tage, bisz an der walt ende. Jtem, Wo zwey oder drey versamlet sind in meinern namen, da bin ich mitten vnder jnen. // Mat. 18. Jtem, Niemants ') fert gen himmel, dann der vom himmel herab fol. 35". ist kommen, namlich desz menschen sun der im himmel ist, &c. Joan. 3. Die alten schreybend, dasz söliche sprüche nicht von dein menschlichen wasen geredt seyend. Aber Lutherus vnnd seine nachuolger Lntherns. im Abentmal, deütend söliche sprüch so wol auff das mensehlich wasen Christi, als auff seine Gottheit, auff das sy jre neüwe leer Merck, (von dem vngemassenen vngeendeten leyb Christi) mit sölicher neüwen deütung etwas erhalten mögind. Aber es wirdt in künfftigen zeyten nicht helffen, die aufgeende warheit wirt hindurch tringen. Auff jr gegenwerffen, von Gottes allmachtigkeit, vnd von der vereinigung der zweyen naturen in einer person, sol hernach etwas Keantwortet werden. Zeügnusz der alten von der Sacramentlichen weyse zereden. Epistola 23. ad Bonifacium spricht Augustinus also: Wo die Sacrament kein gleychnusz bettend mit den dingen, deren Sacrament sy sind, so warend sy gar keine Sacrament. Ausz diser gleych- Merck. nusz empfahend sy auch gmeinlich den namen der selbigen ding: wie der Apostel von dem Tauff sagt, Wir sind mit Christo begra- Ein exempel, ben, durch den Tauff in den tod. Er sagt nicht, Wir bedeütend Rom. 6. die begrabung damit: sonder er spricht gentzlicli, Wir sind begra- Taoff. ben. Er hat das Sacrament eines sö-//lichen grossen dings nicht fol.36r. anders genennet, dann mit dem namen desz selbigen dings, &c. Libro 3 . Quaestionum in Leuiticum Quaest. 57. hat Augustinus disen spruch (Das blut ist die Seele, Deuteronom . 12.) also auszge- Peut. 12. legt. Das die Seele bedeütet, das selbig wirt ein Seele geheissen. Es ist gwonlich, dasz ein ding das etwas bedeütet, genennet wirt mit dem namen desz dings das es bedeütet, wie geschriben ist, Die siben ahren sind siben jar. Dann er hat nicht gesagt, Sy be- Gen.41. deütend siben jar. Vnd die siben ochsen sind siben jar, vnnd vil desz gleychen. Hiehar kumpt es das gesagt ist, Der velsz war 1. Cor. 10. Christus: dann er hat nicht gsagt, Der velsz bedeüt Christum, 1) Lees: Niemant. sonder als ob der velsz das selbige war gwesen, dasz er warlich nicht war mit dem wasen, sonder mit der bedeütung. Also aueh dieweyl das blut die Seele bedeütet, so ist es in den Sacramenten die Seel geheissen. Biszhar Augustin. Deu. 12. Wider Adimantum cap. 12.spricht er weyter also: Das blut ist also die seel, wie der velsz ist Christus, &c. Jtem ein wenig darl.Co.10. nach sagt er also: Jch mag das gebott (vom blut desz vihes) auszlegen, dasz es in einem zeichen stee. Dann der Herr Christus hat Mat. 25. auch wol dörffen sagen, Das ist mein leyb, do er jnen ein zeichen seines leybs gab, &c. Von sölicher Sacramentlichen weyse zu sprechen sehe weyter Augustinum lib . ij. contra aduersarum *) leg is cap . 8. Item Tractatu 63. super loannem vnd epist. 102. an Euodium, vnd epist. 23 . an Bonifaciuin klarlich. fol. 36'. Mein lieber Laser, sehe doch weyszlich auff die yetz gemalte j. wort Augustini. Er sagt klarlich, dasz die Sacrament in der heiliMerck. gen schrifft also genennet werdind, wie die Dinge selbs heissend, die mit den Sacramenten vns bedeütet werdend. Er nennet auch die Tauff vnd das Abentmal nebend den exemplen ausz dem Mosi. ij. Jtem, er leeret vns, wieman die Sacramentliche etwas tunckle sprüche sol versteen, vnd wie man sy sol auszlegen, namlich also: Es bedeütet, oder ist ein zeichen desz oder dises dings. Sehe seine exempel die er gibt, von dem Yelsen, von den siben Ochsen, vom Blut, vom Tauff vnd Abentmal, &c. iij. Er thut klare anzeigung, dasz seine meinung sey, Christus habe Gen.41. das brot seinen leyb genennet, eben mit sölichem verstande, als 1 10 9^en oc^8en ®iben jar sind geheissen. Jtem wie das Blut die Rom 6 see'e> w'e der Velsz Christus, vnnd wie die Tauff ein begrabung ist geheissen. Das ist in sölicher massen, wie man ein zeichen gewonlich also nennet, als sein bezeichnete ding selb wirt geheissen. Summa, er zeigt an, Christus habe das brot seinen leyb allein darumb genennet, dasz es ein zeichen seines leybs ist. Ynd er hat die wort Christi (Das ist mein leyb) also gedeütet: Das brot ist ein zeichen meines leybs. Er meinet aber kein schlacht gedenckZeichen zeic^en> sonder ein gar gwüsz gnadenzeichen, vnd ein sölich beilMerck. sa™ sigel Gottes, wie ich oben dauon gesagt habe. // fol.37r. Auff gemalte weysz vnd meinung hat er auch libro de Trinitate Augustinus. cap. 4 . also geschriben: Disz nennend wir desz Herren leyb vnd blut, das von den früchten der erden wirt genommen, vnd mit dem geistlichen gebatt geheiliget, vnd wir nemraends ordenlich zum heil, &c. 1) Lees: aduersarium. Jtera über den dritten Psalmen spricht er, Christus hat den Judam zu der malzeyt mitgenommen, da er seinen Jungeren die figur seines leybs vnd bluts bat befolen vnd gelifert, &c. Figur. W ider Maximinum lib . 3 . cap. 22 . sagt er: Jn den Sacramenten wirt angemerckt was sy anzeigend: dann es sind zeichen etlicher Dingen. Sy sind ein anders, vnnd sy bedeütend ein anders, &c. Merckt. Das ist, Sy sind nicht das selbig das sy bedeütend. Der alt Leerer Tertullianus spricht lib. 4. wider Marciönem ïertullianiiH. also: Christus hat das genommne auszgeteilte brot seinen leyb geraachet, sprechende: Das ist mein leyb: das ist, Es ist ein figur meines leybs, &c. Tertullianus wil sagen, Christus habe das brot darzu verordnet, dasz es seyn sol ein figur seines leybs. Er hat Figur. es seinen leyb gemacht, ist so vil, als, Er hat es seinen leyb genennt. Theodoretus schreybt Dialogo 1. vom Nachtmal also: Vnser Hey- Theodoretus. land hat selb die namen abgewachszlet, vnd hat seinem leyb den J°an ■ 6. namen desz warzeichens gegeben. Ynd er hat dein warzeichen (oder ^at' dem gedenckzeichen) den namen seines leybs gegeben, &c. Sehe daselbst weyter. Ij I heodoretus gibt gnugsam zu versteen, dasz die wort Christi im fol. 37'. Abentmal eben söliche meinung habind, als ob sy in diser ordnung stündind: Mein leyb, Der für euch wirt gegeben, ist das: das ist, Vmbgewandt. Mein leyb ist brot: item, Mein blut ist weyn, verstee der seelen, die allein mit jrem glauben söliche speysz vnd tranck brauchend, wie oben gemaldt ist. Die sprüche Christi im Abentmal (Das ist mein leyb, Das ist mein blut) habend kein andere meinung dann dise sprüche Joannis am sechszten, Mein fleisch ist brot, Mein fleisch ist speysz, Mein Merck blut ist tranck, Jch bin desz labens brot. War disz sehet, der hat Joan.G. den rechten grund desz Abentmals getroffen. Ynd es ist leichtlich , „ . . ° return Dtalo- zu mercken. Sehe oben weyter. g0 ^ Libro tertio de Doctrina Christiana cap. 16. schreybt Augustinus also: Wo ein gebietende rede ist, damit ein übelthaat wirdt verbotten : item nutz oder wolthaat gebotten, die selbe rede ist nicht figürlich. Wo es aber scheynet, dasz sy ein übelthaat gebiete: item den nutz oder wolthaat verbiete, so ist sy figürlich. Dise rede (Wo Joan. 6. jr nicht essend desz menschen Suns fleisch, vnnd trinckend sein blut, so werdend jr kein laben in euch haben) scheynet ein übelthaat zu gebieten. Darumb ist die selbe rede figürlich, vns befelende mit desz Herren leyden gemeinschafft zu haben. Jtem lieblich vnnd mit nutz wol in die gedachtnusz zu legen, dasz sein fleisch für vns gecreütziget vnnd // verwundet sey. Bisz har fol.38r. Augustinus. Dise vnderrichtung sol man wol behalten. Durch das wort FiIV. 28 Figürlich. gürlich, meinet er ein söliche rede, die seltzam lautet, vnd nicht blosz nach dem buchstaben mag verstanden werden. Vel 98. Super Psalm . 89 . ') schreybt er also: Jr werdend nicht essen disen leyb, den jr sehet: vnnd jr werdend nicht trincken dises Sehe doch lie- blut, das sy vergiessen werdend. Es ist ein geheimnusz, das ich ber Laser. euch sagen, welches euch wirt labendig machen, so es geistlich wirt verstanden, &c. Augustinus spricht disz vnder der person Christi. Lieber Laser, wie mocht man doch klarlicher sprechen ? Er redt ymmer gwüszlich von dem wasen desz leybs vnd bluts. Tractatu 25 . spricht er: Was bereitest du zan vnd bauch ? glaube, vnnd (mit dem) hast du geassen, &c. Libro tertio de Doctrina Christiana cap . 5 . spricht er: Söliche dienstbarkeit der seele ist erbarmlich, wenn man die zeichen für die ding selbs helt, vnd wenn man desz gemüts augen über die leybliche creatur nicht kan aufheben das ewig liecht zu schepffen, &c. Ynd lib . 3 . cap . 9 . also: Dem buchstaben volgen, vnd die zeichen für die ding halten, die damit bezeichnet werdend. Söliches ist ein dienstbare schwachheit, &c. Disz sey nun gnug ausz den alten, von der Sacramentlichen weyse zu reden. // foi.38Ynglöubige vnnd böse communicanten. Ilbro 21. de Ciuitate Dei, cap . 25 . sagt Augustinus: Man sol J nicht meinen, dasz diser den leyb Christi asse, der selb nicht ist in dem leyb Christi, vnd in welchem Christus nicht bleybt, noch er in Christo. Jtein im selben capitel: Sy essend den leyb Christi nicht (sagt er) die nicht glidmassen Christi sind, &c. Origenes sagt super Matthaeum cap. 15. offentlich also: Die Gottlosen essend nicht den leyb Christi: dann der selbige leyb ist labendigmachend, Der jn isset, der bleybt in jm, &c. Hieronymus spricht super Esaiam cap. 66. Sy essend das Heisch Christi nicht, vnnd sy trinckend sein blut nicht, dieweyl sy nicht heilig sind an leyb vnd geist, &c. Augustinus spricht Tract. 59 . super loannem also: Die Apostel assend das brot, den Herren selb. Judas asz desz Herren brot wider den Herren. Sy (überkamend) das labenn: diser die straaff, &c. \) Uit het „Vel 98" op den rand schijnt te volgen, dat de schrijver hier citeerde uit liet geheugen. Althans had hij bij het schrijven dezer regelen (of bij het corrigeeren der drukproef?) den tekst van Augustinus niet voor zich. De bedoelde plaats is ontleend aan de Enarratio in Psalmum 98. Summa Tract. 27 . vnnd lib . 21 . de Ciuitate Dei cap . 25 . gibt j. er klarlich zu versteen, dasz die beharrende bösen im Abentmal nichts anders empfahind dann brot vnd weyn. Zu dem dasz die ij. glöubigen buszfertigen im Abentmal den leyb Christi warlich zu eigen empfahend, vnd essend jn, vnd trinckend sein blut. Aber nicht mit dem leylichen // mund, sonder allein mit der seele. Dasz fol.39r. er söliche meinung habe, volget offentlich ausz disem. Er nennet brot vnd weyn ein sichtbar Sacrament. Den leyb aber vnd das blut Christi selb nennet er die krafft, vnd das Ding desz Die kraflt. Sacraments. Das Sacrament (sagt er) wirt von etlichen zum tod, Trad. super von etlichen zum laben empfangen. Aber das Ding desz Sacra- Ioannem 20. ments (er meinet den leyb vnd das blut selb) reichet allen menschen, die es empfahend, zum laben, vnd keinem zum tod. Jtem er sagt, Das Sacrament (verstee brot vnd weyn) werde Merck, mit den zanen getrucket oder angerüret. Aber die krafft oder das Ding desz Sacraments (verstee den leyb vnd blut) werde mit dem hertzen geassen, vnd nicht mit den zanen angerüret, &c. Lieber Laser, wie möcht man klarlieher sprechen? Vnd eben so klarlich schreybt er auch lib .20 .de Ciuitate dei, cap . 25. Ich bitt die geleerten hertzlich, dasz sy Augustinum an gemalten orten überlasind, vnd wol erwagen wöllind. Gegenwurff. WJe spricht dann Augustinus Epistola 118. nd Ianuarium, oder anderstwo, dasz im Abentmal der leyb Christi in vnseren mund gehe? Antwort: Disz thut er erstlich eben mit sölicher meinung, wie er sich selb hat erkliiret mit seinem vorgemiil // ten zeügnussen von den Sa- fol. S9r. cramontlichen sprüchen. Dieweyl das brot ein zeichen, ein figur, Sehe etwas ja ein Sigel desz leybs Christi ist, so gibt er jm auch den namen zu ruck. desz leybs. Vnd sagt, dasz der leyb in vnseren mund geet, wenn die figur oder das sigel dareyn geet, vnd kein leyb selb. Dise weyse zu sprechen braucht er, nach gewonheit der sclirifft, vnd nach gemeinem brauch auff erden, wie oben ist angezeigt, dasz die Sacrament vnd andere zeichen, den namen der bezeichneten ding tragind. Zu dem spricht er auch söliches, der auszgeenden krafft halben Selie zu lie(dauon oben gesagt ist) die gewüszlich bey vnd in dem brot vnd ber Laser, weyn ist, vnnd kumpt vns glöubigen nicht allein in die seel, sonder geet vns auch in den mund, mit dem heiligten brot vnd weyn, vnd heiliget nicht allein die glöubige seel, sonder auch den leyb zur saligen aufersteung. Dise heilsame krafft desz leybs vnd bluts Christi, nennet Augus- Augustinus. tinus den leyb vnnd das blut Christi, eben wie man die krattt oder würckung der Sonnen, die Sonne nennet, sagende, Die Sonne Die Sonne. ist in disem oder in dem Ding. Jtem ich sehe oder fule die Sonne wann jr würckung (jr scheyn oder hitze) allein wirt gemeinet. Also aagt Augustinus auch, Der leyb Christi sey im Abentmal, im brot in vnserm mund, in vnsern hertzen, &c. vnnd meinet doch nich'ts anders, dann die heilsame krafft oder würckung, die vom hinimel ausz dem leyb vnd blut Christi, an das Abentmal, item an vnd in die communicanten reichet. // fol40'. Jn diser meinung schreybend auch die anderen alten Doctores Andere Doe- eben deszgleychen: vnnd wenn sy tieff sind getratten in die etores. trachtung dises geheimnusz, von der auszgeenden krant, so a en Hyverbolice. sy etwan gar hyperbolice (das ist zu vil grob) von dem leyb vnd blut Christi geschriben, sonderlich Chrysostomus, vnd Cyrillus, &.?. damit dann grobe irrthumb verursachet sind, vnd noch beschirmet Cvrillus. werdend. Man sehe Cyrillum über Joannem lib . 4 . cap . 13 . li >. 10 . cap • 13 . lib • 11 • cap . 21. lib . 12 . cap . 50 . vnd 58. Chrvsost. Jtem man sehe Chrysostomum über Matth. Homil. 83. vn Ilomil. ad populum Antiochenum. 60. vnd 61. Jtem Homil. in Encenijs, &c. da sein schreyben in keinem wage nach dem grol.en buchstaben mag gedeütet werden, wie vnsere widersager selbs bekennend. , Mit sölicben figürlichen sprüchen (als man an gemalten vnc anderen orten etwan findet) habend die alten kein andere gegen- würtigkeit im grund gemeinet, dann die gegenwürtige krafft desz leybs vnd bluts Christi, wie mit dem exempel der Sonnen ist er- Geheimnusz. klaret. Ynd disz grosse geheimnusz der auszgeenden krafft (dannt die iïlöubigen communicanten warlich an leyb vnnd seel genei ïge werden) habend sy mit jren figürlichen worten bey dem volek gantz achtbar machen wollen. Merck Auff disen grund sol man sehen, wann die alten Doctores u >erlasen werdend. Vnd yederman ') ein söliches geheimnusz im Abentmal wol betrachten (in rechtem glauben, vnd in gutem laben, mit fol 40'. allem // vermügen, durch die angerüffne bereite hilffe Gottes vnd l.Cor.11. lassen die krafft desz leybs vnd bluts Christi, mit dom brot vnd joan. 6. weyn, in sich kommen vnd würcken, bestendigkeit desz g"ten u-laubens vnd labens, nach dem spruch Christi, Der mem fleisch isset, vnnd trincket mein blut, der bleybt in mir, vnd ich in jm, &c. Ein yeder probiere sein hertz vnd laben. Die vnglöubigen vnd vnbuszfertigen communicanten (die keinen willen habend besserung fürzenemmen) versündigend sich mit der 1) De zin wordt voortgezet: Vnd yederman sol u. s. w. empfahung desz Abentmals vcrdamlich. Dann sy miszbrauchend das Sigel Christi, vnd lassend die gegenwirtige krafft seines leybs Sehe oben. vnd bluts nicht in sich kommen, wie oben an seinem ort gesagt ist. Yedoch mag das brot den namen desz leybs, vnnd der weyn den namen desz bluts, noch wol behalten, vmb desz vorgemalten bedcütens willen, vnnd auch von wagen der beywasenden krafft, wiewol sy nicht wirt eyngelassen. Also sagt Augustinus etwan, dasz Judas vnd vil andere, den leyb vnd blut Christi vnwirdigklich empfahind. A nd meinet doch nichts anders, dann dasz sy die zeichen desz leybs vnd bluts, nam lieh brot vnd weyn empfahind. Summa, die alten nennend das brot im Abentmal den leyb, vnd den weyn das blut Christi, vmb zwo vrsachen. Erstlich vmb desz bedeütens willen. j- Darnach vmb der beywasenden krafft willen. // Darauf sol man ij. fol.il". wol mercken. Vnd ist wol in gedechtnusz zu halten, dasz der leyb C hristi mit iij. sölicher weyse sey im brot desz Abentmals: item in vnseren ley- lm Abentmal. ben, vnd in vnseren seelen (verstee vns glöubigen) wie die Sonnc ist in vns, vnd in anderen creaturen auff erden: das ist, nicht mit dem wasen, sonder mit der auszgeenden krafft, wie vorgesagt ist. Wie aber dise auszgeende krafft desz leybs vnd bluts Christi auch taglich an alle glöubigen auff erden reichet, söliches ist oben Taglich. erklaret. O disen grund sol man wol betrachten, vnd in dasneüwe laben tratten. Antwort von der allmachtigkeit. 81'richt yemants, Es sey der Göttliehen allmachtigkeit wol nniglich, dasz der leyb Christi zu gleych an allen orten selb sey, vnd eben wol ein menschlicher leyb bleybe: das ist, dasz sein leyb zu gleych vngemassen oder vnendtlich sey, durch alle örter auszgebreitet, vnnd doch auch gemassen oder endtlich sey, an einem ort begriffen, &c. Auff söliches fürwerffen sol man disz antworten, Dasz die allmachtigkeit Gottes nicht würcket wider die klare ewige warheit, vnd offenbare ordnung Gottes. Wie nur ') die allmachtigkeit Gottes Ordnung. disz nicht würcket, das ja zu gleych ja vnd nein sey. Jtem das ein Hecht zu gleych ein klares // liecht, vnd ein schwartze finster- fol. 41'. nusz sey: item dasz der schnee zu gleych ein kalter schnee, vnd Merck. 1) Nu. ein brennend fheür sey, &c. Also würcket auch die allmachtigkeit nicht, dasz der endtlicli leyb Christi zu gleych endtlich vnnd vnendtlich sey: endtlich mit einem ort yrgend begriffen, vnd auch vnendtlich durch alle örter auszgebreitet. j- Es ist ein ordnung Gottes, vnnd sein will dasz dor leyb Christi I)as wasen auff ciner zeyt an eincrn ort sey, vnnd nicht zu gleych an desz leybs. / . . J 7 p J vilen orten, &c. wie in den gemalten exemplen (von dem ja, schnee, vnd liecht) ein ordnung Gottes ist, vnd wie es mit der Sonnen ein ordnung Gottes ist, dasz jr leyb selb auff einer zeyt nur an einem ort sey. Derhalben ist auch der leyb Christi selb nicht im Abentmal. Sonne. Aber die Sonne (nach der ordnung Gottes) jren schnallen lauff ii- hat, von einem platz zum anderen. Also kan auch freylich Christus Hiramel. seinen leyb von einem platz desz liimmels zum anderen gar bald füren, ja iiber alle schnalligkeit der bewegung in anderen dingen, vnnd er thuts freylich, wann, vnd wohin es seinem Göttlichen willen wol gefelig ist, durch den gantzen pallast, oder behausung desz weyten himmels, in welchem er mit seincin leyb (nach der himmelfart) in der maiestat wonet: wie oben mit zeügnusz der heiligen schrifft vnnd der alten Catholischen Leerer ist bewisen. iij. fol. 42r. Es ist auch kein zweyfel, wo es sein Göttlicher // will ware, so köndte Christus auch seinen leyb wol bald vnd offtmal ausz dem himmel zu vns auff die erde bringen, vnd jn widcrumb gen himErde. mei von erden füren, ja er lcöndt taglich wol offtmal mit seinem leyb harab, vnnd wider hinauf gen himmel faren. Aber die heilige schrifft bezeüget vns gnugsam, dasz sein will vnd ordnung sey, mit Verstee mit dem leyb nicht auff erden zu seyn, sonder im himmel zu bleyben, dem wasen Vnnd zu triumphieren, wie auch die vorgemaldte vatter bezeügend. desz lyb.s. Summa, der streyt ist nicht von der allmachtigkeit, sonder voin Merck, willen vnd ordnung Gottes. Mit disem grund söltend vnsere widerstendcr jre sach beweysen, so wöltend wir jnen gern volgen. Aber disz könnend sy nicht thun, wie ich biszhar gnugsam hab angezeigt. j. Ausz disem sehet man wol, dasz man vns vnrecht thut, wann Nachred. man vns nachsagt, dasz wir der allmachtigkeit nicht glaubind. y. Jtem wann man vns nachsagt dasz wir leerind, Der leyb sey yrgend in einem platz desz himmels also gebunden, dasz er nicht von dannen scheiden, vnd in andere örter desz himmels kommen möge. Dann wir bekennend ymmer, dasz die menschheit Christi im himmel mit grösser maiestat labet, regiert, vnd vnauszsprechlicher massen triumphieret, vnd wandlet durch alle die himmlische wonungen, nach dem Göttlichen wolgefallen vnsers Herren Christi Jesu. II Antwort von der person fol.42'. Christi. AVgustinus, Vigilius, Fulgentius, vnnd andere Catholische alto Die alten. Leerer, sagend ausztrucklich, dasz die Gottheit vnd mensehheit in Christo eben wol eine persona vnd ein Christus bleybind, wiewol das Göttliehe wasen zu gleycb an allen orten ist, wann das menschliche wasen, auff einer zeyt, nur an einem ort ist. Jtem ob schon die Gottheit vil weyter mit dem wasen reichet dann die inenschheit, vnd sey taglich bey vns, wann der leyb, ja die gantze mensehheit (mit dem wasen) weyt von vns vnd nicht bey vns ist, &c. Sehe die oben gesetzte zeügnusz. Lieber Laser, dise bleybende einigkeit der person bezeiigend wir (genannte Zwinglianen) eben deszgleichen. Vnd mereket, dasz Augustinus, Vigilius, Fulgentius, &c. von keinen rechten Christen gestraaffet scyend, dasz sy mit jrer gemalten vnderscheidung der zweyen naturen in Christo, der einigkeit seiner person vngemasz geschriben, oder zwen Christos, oder zwo personen in Christo damit Zwo personen, gemacliet habind. Warumb wolte man vns dann söliclies andichten ? so wir doch in gemaltem vnderscheiden der zweyen naturen, den grund der heiligen schrifft offenbarlich an vnser seyten habend, vnd zu dem nichts anders sagend dann von den alten Doctoren vorhin kliirlich ist geschriben. Warumb sagt man nicht, dasz die alten in di-//sem vnderschei- fol. 43r. den vnrecht habind ? Man solt sy billich erstlich angreyflen: dann wo wir in disem irrend, so habend sy warlich vorhin in disem geirret, vnnd vnseren irrthumb (mit jrem schreyben) entweders verursachet, oder gestereket. Aber die schrifft bezeüget gnugsam, dasz sy vnd wir recht habind. Mereket doch disz lieber Laser. Eben wie die einigkeit der person in Christo, nicht zerbrochen ward mit dem, das hunger, durst, traurigkeit, blutuergiessen, sterben, &c. allcin von der menscliheit ward erlitten, vnnd nicht von der Gottheit. Also wirt auch die einigkeit der person nicht mit disem zerbrochen, dasz die Gottheit weyter reichet dann die mensehheit. Dasz die Gottheit allenthalben ist, wann die mensehheit nur an einem ort ist. Lutherus vnnd seine nachuolger (im Abentmal wider /winglium) inachend iiusz der einigkeit der person in Christo disz argument. Dieweyl die Gottheit vnd die Mensehheit Christi eine person Argument, machend, so ist auch seine mensehheit allzeyt da gegenwürtig, wo seine Gottheit gegenwürtig ist. Die Gottheit ist zu gleych allenthalben, darumb ist auch die mensehheit (mit leyb vnd seel) auff einer zeyt allenthalben. Ergo, &c. Dise rechnung ist wider die heilige schriflft, vnd wider die alte Augustinus ^atholische Doctores, wie obcn mit klaren zeügnussen ist erwisen: Epistol. 57. sonderlich hat Augustinus wider disz argument etwas gcschriben fol. 43'. Epist. 57 . ad Dardanum. Vnnd es ist warlich // grosz wunder, dasz nur noch etliche traffenliche leüt in der betrachtung dises arguments so vnbesunnen seyn mogend. Dann mit diser weysz köndt man auch vil grobe irrthumb eben so wol glosieren vnd erhaltcn. Wie die zvvo naturen in Christo jre sonderliche eigenschafften behaltind, vnd doch eine person machind, söliches seho auch bey Theodoreto Dialog . 3. Jtem sehe zu rugk die alten Leerer. Vrsach viler irrthumb. WArlich die Papstliche leer von der vnsichtbaren gegenvvürtigkeit desz natürlichcn leybs Christi an allen orten, köndt leychtlich ein vrsach seyn vilerley ketzereyen, in verscheiden maj. nieren. Man köndte bald in den whon ') gcraaten von zweyen Zwey leybe. ieyben, dasz der ein sichtbar sey, mit gestalt vnd grosse vns gleych, &c. vnnd dasz der ander vnsichtbar sey, durch alle örter auszgeij. breitet, &c. Oder man mocht mit disem whon betrogen werden, Gestalt. dasz die sichtbare menschheit Christi nur ein eytele gestalt eines leybs (on wasen) war gewesen. Vnd also mocht man den rechten glauben verlieren, von der empfengknusz, geburt, todt, aufersteung, vnd himmelfart Christi. Man mocht gefarlich dencken, dasz es villeicht alles nur phanfol 44r. tasterey (das ist, nur ein // scheyn on thaat oder vnwarheit) mocht seyn gewesen, was von disen articklen ist geschriben, vnd vns beMarcion. folen zu glauben, wie Marcion vnd seine gesellen vormals gesagt habend: da für vns Gott behüte. iij. Oder man köndt leychtlich in disen irrthumb fallen, dasz der leyb Christi (nach der aufersteeung, oder nach der himmelfart) von dor Gottheit gantz verzeeret, oder in die Gottheit sey verEutiches. wandlet, wie vormals Eutiches vnnd seine anhenger gemeinet vnnd geleeret habend. Wider welche leüt Yigilius, Theodoretus Episcopus Cyri, vnd Fulgentius gestritten habend, wie in jren bücheren ist zu vernemmen. Vnnd warlich was von gemalten Doctoren geschriben ist wider die Eutichianos, das selbig steet auch offenbarlich nur für vns, wider vnsere gegenstreyter im Abentmal, sy seyend Papstlichen oder Luterischen. Merck. Warlich vnsere gegenstreyter habend (mit jrer leer vom leyb Eutichianen. Christi) im grunde grosse verwandschatft mit den Eutichianen, ob 1) Waan. sy es schon mit worten hefftig verneinend. "Wo die gemalte Doctores zu diser zeyt labtind, sy wurdend gewüszlich eben die selbe argument wider vnsere gegenstreyter brauchen, die sy wider die Eutichianen gebrauchet habend. Zu disem ist zu mercken, dasz die Masz, das opfferen, das vmb- Masz, &c. tragen, aufsehliessen vnd anbatten desz Maszbrots, auch ausz dem grund diser // Papstlichen leero (vom leyb Christi) sey herkommen, fol. 44". vnnd werde noch darmit erhalten. Ja auch ') die abschaffung vnd vnderlassung desz gesagneten weyns. Jtem die erzelung der wort Christi in vnerkannter spraach, &c. Behinderung desz geistlichen essens, &c. VBer das alles erfindt sich auch, dasz die grobe meinung (von dem essen desz leybs, vnnd von dem trincken desz bluts, mit dem mund desz leybs) ein behinderung sey desz obgemalten waren notwendigen geistlichen essens vnd trinckens mit der seele, das von Christo im Abentmal eigentlich angebildet oder bezeichnet vnd befolen ist. Ein behinderung sag ich, nicht allein bey dem Papstlichen volck, sonder auch bey dem gemeinen genannten Euangelischen volck. EuangeliDann dieweyl man also bekümmert ist mit dem bedencken, ver- schen. eeren, vnnd essen desz vermeinten natürlichen leybs vnder dem brot, vnd trincken desz bluts vnder dem weyn: so wirdt das heilsame, geistliche, bezeichnete, eyngesatzte, befolne essen vnnd trincken mit der seele, gemeinlich vergassen vnd vnderlassen, so wol in der empfahung desz Abentmals, als in dem taglichen laben, welches zu vil gemeinlich bey sölichen leüten, nach dem empfangnen Abentmal mit wüssentlichen beharrlichen sünden, eben so beflecket bleybt, wie es vorhin ist gewesen. // Ach, man gedencket im Abentmal gemeinlich nicht weyter, dann fol. 45r. den leyb vnd das blut Christi nur einen augenblick oder zwey, in dem inunde zu haben, vnd mit sölichem vermeinten anrüren seines leybs vnd bluts, von sünden gefreyet, oder etwas geheiliget zu Heiligthumb. werden (ich rede von den gesunden vnbuszfertigen) eben wie man im Papstthumb mit dem vermeinten gebein der heilgen, óder mit anderem vermeinten heiligthumb ist vmbgangen, damit man sich hat bestreychen lassen, in blinder meinung, dasz die leüt mit dem leyblichen anrüren söliches heiligthumbs geheiliget werdind, vnd verzeyhung der sünd babind. 1) De zin loopt door: Ja auch wird darmit erhalten die Abschaffung u. s. w. [nl. de kelkonthouding]. Sehe zu mein Wie sich vil Papisten (bey jren Bilderen) mit dem genannten lieber Laser, hciligthumb eüsserlich bestreychen lassend, die doch keinen willen habend, selbs mit gutem gewüssen heilig zu laben, nach dem exempel der gostorbnen heilgen. Also gedenckend auch vil genannte Euangelischen, dasz sy jren leyb (im Abentmal) mit dem leyb Christi vvöllind bestreychen vnd anrüren lassen. Welche doch nicht gedencken noch arbeiten wöllend den Herren Christum geistlich in jren hertzen zu haben, mit seiner bleybenden wonung vnd regierung. Joann . 6 . vnd 14. Rom . 8. Verkeerer. Von sölichen communicanten wirt die sach gar vmbgewandt. Christus wil seinen leyb (mit dem wasen) ausser vns haben, vnd seinen geist wil er taglich in vns haben. Sy aber wöllend den leyb fol. 45". Christi (einen augenblick oder ein kleine weyl) in // vnserem mund Der geist. haben, vnb den geist Christi, mit dem neüwen laben, wöllend sy ausser vns haben. Die krafft. Christus wil die krafft seines leybs (wie vorgemalt ist) taglich in vns haben mit neüwem danckbaren laben. Sy aber wöllend das wasen seines leybs (etlich mal im jar) ein kleine weyl in jrem mund haben, vnd eben wol in dem fleischlichen laben bleyben. Erfarnng. Summa, die erfarung bezeügt disz gemeinlich, wo der wohn ') desz leyblichen essens vnd trinckens am meisten ist, vnnd mit der meisten hafftigkeit wirt beschirmet: daselbst wirt das geistlich essen vnnd trincken mit der seel, am wenigsten im Abentmal betrachtet, vnd also würcklich für genommen, dasz die Enderung desz lasterhafftigen verdamlichen labens drusz volge, nach den worten Christi, Joan . 6. Wclcher mein fleisch isset, vnd mein blut trincket, der bleybt in Predicanten. mir, vnnd ich in jm. Es wirt auch von den gemeinen Predicanten (die disen whon habend) nicht verstendtlich, noch eyferig gnug getriben. Ynd mag auch wol deszgleychen von etlichen traffenlichen (desz glaubens) Scribenten gesagt werden. Merck. Wann es schon so ware, dasz Christus im Abentmal, so wol ein Das geistlich leyblich essen seines leybs mit dem munde, als ein geistlich essen essen, etc. mit der seele, eyngesetzt hette, so müssend sy doch selbs noch in jren hertzen disz erkennen, dasz man billich die betrachtung vnnd fol. 46r. übung desz geistlichen // essens, mit predigen vnnd schreyben, ymmer so scharpff, ja vil ernsthafftiger von den leüten sol forderen, dann die betrachtung vnd übung desz leyblichen essens: dieweyl das geystlich essen vil notwendiger ist, vnd vil nutzer dann das leybliche, wie sy selbs bekennend. Sy bekennend ymmer selbs, das leyblich essen möge beschehen on enderung desz offenbaren sündtlichen labens wider das gewüssen, 1) Waan. ynnd könne deszhalb selb siind seyn, vnnd ein vermeerung der verdamnusz. Dagegen müssend sy ymmer auch bekennen, dasz ausz dem geistlichen essen allzeyt ein neüwes laben volget. Dann Christus sagt selb, Welcher mein fleisch isset, vnnd mein blut trincket, Joan. 6. der bleybt in rair, vnnd ich in jm, &c. Ynnd die erfarung bezeüget dcszgleychen. Darumb sol man ymmer das geistliche essen, noch vil scherpffer vnnd offter treyben dann das leybliche, wann schon das leybliche auch geordnet ware. Nur beschicht aber das widerspil') von etlichen Scribenten, vnnd Merck von seer vilen Predicanten, die dem Luthcro wider Zwinglium im Laser. Nachtmal volgend. Das weniger von noten ware (wann es schon so ware geordnet) das selb treybend sy arn moisten: vnnd das allzeyt mer von noten ist, das treybend sy am wenigsten. Sy ruffend in jrem predigen vom Nachtmal, vil mer vonn dem // leyblicheu dann von dem fol 46'. geistlichen essen, das ausz dem waren glauben neüwigkeit desz labens würcket. Das streytig vnd jnen vngwiisz ist, forderend sy vil scherpffer, ij. dann das jnen gewüsz vnd vnstreytig ist. Das im Abentmal mit vnuerstand von menschen wirdt gefanti- iij. sieret, das treybend sy herter dann das Christus im Abentmal Sehe zu. eigentlich im grunde hat gemeinet vnd befolen, wie das sechszte capitel .Toannis erklaret. Das kein enderung desz fleischlichen verdamlichen labens bringt, iiij. forderend sy vil mer dann dises das die salige enderung warhalftig würcket, vnnd vns bey gutem laben (in rechtem vertrauwen zu Christo) beharrlich stereket. Lieber Laser was kumpt aber guts ausz sölichem predigen vom Abentmal? vnd ausz jrem angehengten schalten vnd schmahen iiber vns genannte Zwinglischen ? die sy mit grossem vnreclit, wider die warheit Gottes, Schweriner vnd Sacramentschender heissend. Warlich die erfarung bezeüget wol was söliehe Kirchendiener auszrichtind, jre zuhörer, vnd communicanten bleybend gmeinlich gar vngebesseret in dem laben, vnd vnuerstendig in dem edlen Abentmal Christi, wie vor geinalt ist, vnd überkommend (vil ausz vnwüssen) ein bitter hertz wider vns jre rechthabende mitbrüder in Christo. Der allmachtig Gott wöl alle irrigen mit seinein geist erleüchten. // Etliche tunckle sprüch. folAV. DJse volgende sprüch mag mnn nicht grob nach dem blossen buchstaben versteen, sonder man musz sy nach dem gemeinen 1) liet tegenovergestelde gebeurt. Rom. 12. sinn der heiligen schrifft, vnd nach den articklen desz Christlichen glaubens richten, vnnd sy figürlich deuten. Joan. 1. Das wort (oder Gott) ist fieisch worden. Kom . 4. Christus ist gestorben. M are. 3. Christus hat brüder. Act.20. Gott hat seine gemein erworben durch sein eigen blut. Gott hat blut. Joan. 14. Der vatter ist grösser dann ich. Joan. 17. Jch vnd der vatter sind eins. Mar. 13. Der sun hat kein wüssen von dem letsten tage. Mat. 20. Das ist mein leyb, &e. 1 . Cor. 11. Diser kelch ist das neüwe Testament. Luc. 8. Der sune ') ist das wort Gottes. Ephes. 1. Die kirch ist der leyb Christi. 1 . Cor. 10. Wir vil sind ein brot. Gen. 3. Du bist erden, vnd solt wider zu erden werden. 1.Cor. 15. Fieisch vnnd blut werdend das reych Gottes nicht besitzen. Der zweyt Adam ist himmlisch. Joan. 8. Ee dann Abraham ward bin ich, &c. Die schrifft ist voll sölicher sprüchen. Sehe doch zu mein lieber Laser, was ausz disen vnd vilen anderen sprüchen der heiligen schrifft volgen wurde, wo man sy blosz nach fol. 47'. jrem buchstaben versteen wölte. Das fundament vnsers // glaubens in den fürnemsten puncten, sol offentlich damit verneinet vnd vns abgenommen werden. Ro. 12. Man musz in den erzelten sprüchen zusehen, dasz die auszlegung Sit analo- nicht lauffe wider die ware Gottheit, oder wider die ware menschgia fidei. heit, oder wider die ware person in Christo: item wider die ware aufersteung vnsers fleisches: oder wider die vntödtligkeit der seelen: oder wider den geistlichen vrsprung der seelen: oder wider das blosse Göttliche wasen, &c. Vnd eben deszgleychen musz man zusehen an vilen orten. Wie man dise sprüch, Der vatter ist grösser dann ich, Der sun Merck lie- hat kein wüssen vom letsten tage, &c. dermassen musz deüten, ber Laser, dasz die Gottheit Christi nicht verneinet werde. Also musz man auch dise sprüche, Das wort ist fieisch worden, Das brot ist mein leyb, Der weyn ist mein blut, &c. dermassen versteen, vnnd also auszlegen, dasz die ware menschheit Christi (in jren eigenschafften) nicht damit vertuneklet, oder (im grunde) verneinet werde. Jtem dasz die auszlegung nicht streyte wider vil klare sprüch der heiligen schrifft an anderen orten. 1) De Zoon. Eben wie der leyb Christi, nach der himmelf'art dise eigenschafft Eigenschafft. hat, dasz er warhafftig fieisch vnd blut behelt. Also bleybt auch desz selben leybs eigenschafft (durch Göttlichen willen) dasz er mit dein wasen auff einer zeyt nur an einein ort sey, vnnd nicht zu gleych an vilen, oder an allen orten. // Wie die allmachtigkeit Gottes kein wunderwerck thut, damit fol. 48r. desz leybs fieisch vnnd blut wirt vernichtiget. Also thut sy auch Allmiichkein wunderwerck, damit desz selben leybs vmbschreybung vnnd t'ekfiit. begreyffung mit einem platz wirdt vernichtiget, wie vorhin mit der heiligen schrifft vnd mit den alten Doctoren gnugsam ist erwisen. Theodoretus Cyri Episcopus sagt also, Dialog. 2 '). Der leyb Christi hat warlich seine vorige gestalt, wasen, vnnd vmbschreybung, &c. sehe daselbst. Das gegenwerffen vnserer widerstreytern, von der wandlung auff dem wasser, vnd durch beschlossen thüren, &c. dienet nicht zu Mar. G. jrem fürnemmen, sonder ist vil mer für vns, dieweyl die gemaldte J°an • ^0. vmbschreybung desz leybs mit einem platz, nicht damit verneinet oder vernichtiget wirt, sonder offenbarlich bestatiget vnd erwisen, Merck, durch gewüsses ansehen vnd greyffen. Söliche wandlung Christi mit dem leyb, ist auff einer zeyt nur an einem ort beschehen, vnd offenbaret worden. Das soltend sy bedencken. Summa, ausz biszhar angezeigten gründen ist gewüszlich zu versteen, dasz wir genannte Zwinglianen, in dem Sacramentlichen streyt recht habend, vnnd dasz wir von vnseren widersageren (sy seyend Papisten oder Lutherischen) desz Abentmals halben, mit grösser vnbilligkeit geschmehet vnd verlesteret werdend. ƒ/ Sy dichten dem Herren Christo (wider die heiligen schrifft) einen fol. 48r. sölichen leyb an, den er nicht hat. Dann Christus hat keinen vn- j' 9 7 gemasznen leyb, sonder er hat einen waren gemasznen leyb, wie ° oben gnugsam ist bewisen mit heiliger schrifft, vnd mit den vattern. gehe 0ben- Sy phantisierend (ausz vnrechter ansehung desz buchstabens) ein ij. söliches essen desz leybs Christi, vnd ein söliches trincken seines bluts, das nimmer geschicht: dann der leyb Christi wirt nimmer mit vnserem Heischlichen munde geassen: vnnd sein blut wirdt nimmer also getruncken. Sehe oben die beweysung. Jtem der leyb Merck. Christi wirt nicht anders geassen: vnnd sein blut nicht anders getruncken, dann mit dem glauben, vnd nimmer on glauben. Wir aber (die sy Zwinglianen heissend) schreybend vnnd predi- j. gend von dem waren leyb, der von vns gen himmel warhafftig ist gefaren, so wol mit dem wiisen als mit der gstalt. "N nd wonet im himmel, in der herrlichen maiestat. Wir lassend den leyb Christi 1) In den Eranistes seu Polymorphus. bleyben bey seinen geordneten eigenschafften, eben wie die heilige schrifft vnnd die alte Catholische Doctores dauon anzeigend. ij. Jtein wir schreybend vnnd predigend von einem waren labenManducaho digmachenden essen mit den glöubigen seelen, dasz allzeyt ein enderung desz bösen, ynd ein sterckung desz guten labens würcket, wie die schrijft anzeigt, vnd wie die erfarung im hertzen bezeüget. fol. 4'-)r. Ynd der Ilerr Christus raei-//net gewüszlich kein ander essen im Abentmal dann disz einig, wie gnugsam ist erwisen. Dieweyl dann disem allen also ist, so sind ymmer alle ermanete Oberkeiten. Oberkeiten desz Christenlichen namens schuldig, söliche warheit Christi nicht zu veruolgen, sonder sy zu beschirmen, ynd den vnbillichen mutwillen vnsers gegenteils weeren. Beuorab soltend Augspurgi- söliches thun die Oberherren der Augspurgischen Confession, die sclien ConfesH. sjc{j cjesz Euangelij wider das Papstthumb sonderlich rümend, vnd auch die warheit Christi in vilen articklen gar loblieh fürderend. Ey sy soltend auch die warheit vnd dienor Christi in disem artickel, von vilen vnbillichen Kirchendieneren, nicht lenger so greüwlich verschmehen vnd verlesteren lassen: item, keine herberge nocli kirchendienst jnen abschlahen, &c. Warlich wo man beharrlich hinfort vrlaub gibt, mit gewonlichen scheltworten über die rechthabende Diener Christi herausz zu faren, Jtem wo man jnen die wonung wegert, oder sich ') von Kirchendienst absetzet, &c. Da ist nicht wenig zu besorgen, dasz auch diser vrsach halben wol ein grosse zeytliche straaff' (ich geschweygen der ewigen) über söliche erinante Oberherren, vnd über jrcn anhang fallen möchte. Dann mit Gott ist nicht zu schertzen: seine warheit ist (leider) zu lang verlesteret worden, man hat den vnbillichen mutwillen viler Kirchendienern zu lang wider vns würcken lassen. Es ist zeyt dasz sich die Oberherren der Augspurgischen fol. 49". Confession, in der Sacrament-//lichen sach bessei' bedenckind, vnd vndersteeind 2) müglicher masscn, ein fridsame einigkeit zu machen. Merck von "V nnd hie ist auch disz anzumercken, dasz die worte der bekanntder Augspur- nusz vom Abentmal in der Augspurgischen Confession, also gesetzet fession" 0n" vnf' geordnet seyend, dasz sy mit vnserer leer vom Abentmal im grunde recht überein kommen. Disz ist gesckcheu durch Gottes gnadige schickung, vnwüssend der traffcnlichen Theologen 3), die söliche Confession bewilliget, geapprobieret, vnnd villeicht auch mit geordnet habend. Melanchthon. Etliche meinend, dasz der fürneinest Author der Augspurgischen 1) Lees: sie. 2) Trachten. 3) Zonder dat deze theologen zich er van bewust waren; of: zonder dat zij zich er rekenschap van gaven. Confession, Philippus Melanchthon, schon zu der zeyt die warheit heimlich erkannt habe, vnd dasz die wort vom Abentmal mit fleysz von jm also geschriben seyend. Ob es also sey, kan ich nicht Merck lie- eigentlich wüssen. Aber disz halt ich für gewüsz, dasz Philippus vil jar (ja auch lang bey dem laben Lutheri) besser gewüszt habe, vnd dennocht geschwigen vmb fridens willen, oder vmb andere vrsachen, mit betrübtem gewüssen. Jch hoffe aber, dasz er hinfort nicht lenger schweygen, sonder seine meinung frey herausz offen- baren werde, wie er Christo vnnd seiner betriibten kirchen schuldig ist zu thun. Die gemalte schickung Gottes (dasz die bekanntnusz vom^vachtmal in der Confession gesetzet, in allen worten mit vnserer leer überein kuinpt) ist meins bedunckens ein göttliche anzeigung vnd Ein vorbiM vorbilduug, dasz die lobliche Stende der Aug-//spurgischen ( on- fol. o()r. fession, sich in diser sacli noch besser bedencken werdind, vnnd zu letst eben söliche meinung vom Abentmal Christi annenimen, als die von Zürych vnnd Geneua sampt jren anhangenden Kirchen Zürych. habend. .Tch hoff auch dasz vnsere yetzige widerstreyter nicht dl- Geneua. zeyt in diser sach so vnbesinnet, vnd nicht allzeyt so hart wider vns erbitteret bleyben werdind. Gott geb jnen seine gnad. Hie musz ich abermals protestieren, dasz ich Martinum Luthe- Lutherus rum (wie billieh ist) hoch achten. Dann er ist ein triiffcnlicher Diener Gottes in der Ohristenheit gewesen. Vnd ist mir leid, dasz sein lobwirdiger name, mit dem Sacramentlichen handel wider vns, etw/vs sey beflecket worden. Wir woltend die vergangne hendel gern in vergessung fallen lassen, vnd Lutherum gern in eeren halten. Aber seine übelbedachte nachuolger schendend jren meister von neüwem, so offtmal also sy seinen irrthumb so fleischlich (mit schiilt- worten) beschirmend. Hette der gute Lutherus gewüszt, dasz er nur wol weiszt '), er Merck, wurde freylich vil anders vom leyb Christi geschriben haben. Er wurde freylich sich ee haben tödten lassen, dann er mit söliclien vnbillichen schiiltworteu über vns war gefaren. // Gute mittel die warheit t°l-50'- zu erkennen. Die Oberherren der Augspurgischen Confession köndtend in diser Sacramentlichen sach wol bald ausz der finsternusz in das klare liecht kommen, wo sy nur dise volgende mittel weyszlich brauchen wöltend. 1) Hadile Luther (.bij zijn leven) geweten, wat hy nu (in den hemel) wel weet. j. Das erste mittel ist, dasz man die beste streytbüeher (an beiden sey ten geschriben) selbs andechtig sol überlasen, oder dasz ware überlasen andechtig anhören, vnd die fürnemste gründe (ausz welchen die beweysung wirt gezogen) an beiden seyten wol erwagen, mit hertzlicher anrüffung Gottes, vmb rechte erkanntnusz seiner edlen warheit. An der Zürychischen seyten, das ist, an Zwinglius seyten, sol Builing. man übersehen die Decades Ileinrici Pullingeri, vnd die .Tnstitution (aluin. Joannis Caluini, &c. Dann die meinung der theüren inannern Gottes, Zwinglij vnd Ecolampadij, ist gar triiffenlicli von jnen erklaret worden. Jtem, man liise die biicher Herren Joannis a Lasco, oder Petri Martyris, &c. ij- r>as zweyte mittel. \Vo ein Fürst, oder ein anderer Oberherr selb desz Latins vnerfaren ist, oder auch kein lange matcry mag lasen, oder hören Iasen, der selb sol also thun. Erstlich solt er einen geleerten frommen anhenger Lutheri zu jm berüffen, vnd vom jm allein hören was Lutherus im Abentmal für einen grund habe, vnd was der grund Zwinglij sey. // fol. 51r. Darnach sol er deszgleychen einen geleerten frommen anhenger Zwinglij berüffen, vnd auch allein von jm vernemmen, was Zwinglius für einen grund habe, vnnd was der grund Lutheri sey. Ein Oberherr sol sich mit dem anzeigen eincr partey nicht benügen lassen. Dann es kan bald geschehen, dasz einer die sach seines widerteils nicht so treüwlich anzeigt als sein eigne sach. Vnd man sol einen yederen ermanen die sach mit guten gewüssen anzuzeigen on alle bitterkeit über seinen nachsten. Zu letst sol ein Oberherr dise gefragte personen an einem anderen tage bey einander bescheiden, vnnd jre Disputation vom Naehtmal auch selb mit Heysz anhören in bekannter spraach. Warlich mit disem köndt ein Gottliebende Oberkeit bald mereken bey welchem teil der beste grund sey. 'ij* dritte mittel ist, dasz man die miinner, die nur den triiff- lichsten namen der Euangelischen geleertheit vnd Gottsförchtigkeit habend, müglicher massen von beiden parteyen bey einander sol berüffen, ein freündtliche Christliche Disputation (ausz der heilgen schrifft, vnd auch ausz den alten Doctoren) über dise sach zu halten on alle bitterkeit, die biszhar bey dem anhang Lutheri zu vil gewonlich ist gewesen. Söliche Disputation soltend die Pürsten, sampt jren fürnemsten Rhaten (wo es müglich ware) selbs vmb Christi willen langmütig anhören, vnnd wol betrachten, was gründe von beiden seyten fürgcbracht werdind. // fol. 51'. Vnd dise Disputation sol billich etliche tage von neüwem geDisputation. repetieret, oder widerholet werden, auff das die zuhörende Ober- herren, sampt jren Rhate, durch söliche widerholung, die sach grundtlich versteen möchtend. Zu dem aueh deszhalben, dasz keine partey zu klagen hette, man ware eylents durch listige rechnung ') verstricket, vnd nicht warhafftig, sonder nur im scheyn überwunden worden. Jch versich raich 2) gewüszlich dasz die geleerten vnd Kirchendiener auff vnserer seyten bereit werdend seyn zu sölicher freündtlichen Christenlichen collation. Es werdet3) auch die leerer der anderen seyten söliche disputation gern bewilligen, anfahen, vnd zum Christenlichen friden arbeiten. Das vierdte mittel ist, dasz ein yeglicher Fürst, allen geleerten Hij. (die in regierung der kirchen vnd in schulen vnder seinem gebieten dienst habend, oder sunst vnder jm wonend) freye erlaubnusz sol geben, on alle gefarligkeit jre meinung zu offenbaren, vnnd frey zu malden, ob sy es im artickel vom Abentmal mit Luthero haltind, oder mit Zwinglio. Deszgleychen sollend die Graffen vnd Regenten der stette auch thun. Mit disem mittel köndtend die Fürsten vnnd Stende der Augspurgischen Confessiou bald vernemmen, dasz die frömmesten geleertisten Theologi in jren landen vnnd Stetten, an Zwinglius seyten bey den Zürychern, mit dem hertzen steen, // vnnd erkennen vor fol. 52r. Gott, dasz der gute Lutherus (der sunst dennocht ein fürtriiffenlicher sonderlicher mann Gottes in dem kirchendienst ist gewesen) in disem puncten geirret habe, vnd gar vnbillich durch seine schmaachwort mit vns gehandlet. Etliche habend sich noch still gehalten, vmb desz gemeinen Die stillChristenlichen fridens willen, vnd gewartet auff bessere gelagen- schweyger. heit, jre heimliche meinung zu offenbaren, wie sy bey jren getreüwen freünden etwan protestierend. Etliche aber (ja freylich an vilen orten) schweygend deszhalben, auff das sy jre Empter vnnd ij. dienstgalt, in Kirchen vnnd Schulen behalten mügind. Jtem auff l^enstgalt. das sy nicht für Schwermer vnnd Sacramentschender, von den fleischlichen mutwilligen leüten, auszgerüffen vnnd verlesteret werdind: sunst wurdend sy allenthalben jre meinung bald offenbaren. Söliches mogend die Oberherren der Augspurgischen Confession freylich für ein gewüsse waarheyt halten. Dasz aber die yhenigen (so die erkannte warheit in disem punc- Merckt. ten versehweygend) nicht recht thund, das selbig kan man leichtlich ermiissen, vnnd auch wol bedencken, dasz sy freylich nicht kleine bekümmernusz in jren hertzen darüber tragend, wann sy 1) Redeneering. 3) Lees: werden. IV. 2) Sicli versehen : er gerust op zijn. 39 die sach vor dem angesicht Christi wol erwagend, vnd ist zu verfol.52'. hoffen, // dasz sy sölche beschwarnusz jres gewüssens in kurtzer zeyt ablegen werdind: vnd frey herausz sagen, was sy guts im hertzen bedeckt habind. Jch meinen sonderlich die yenigen, die nur ') die meiste TheoWittemberg. logey vnd achtung habend •): sy seyend zu Wittemberg, zu LeipMarpurg,&c. tzig, zu Marpurg, oder an anderen orten gesassen, sy habind Kirchen oder Academias zu regieren. Was wöllend sy doch so vil frommo leüt, noch lenger über jre ineinung zweyflen lassen? Warumb woltens sy jr gewüssen nicht zeytlich entladen? Christum durch maldung seiner warheit nicht vereeren? die Kirche Gottes nicht helffen befriden? ee dann sy mit dem tod übereilet werden möchtend, da das lange schweygen jnen ein grosse beschwarnusz seyn wurde. Ob man schon die Enipter darüber müszt verlieren, oder die wonung an ein ander ort verrucken, was war vil dran gelagen? Habend doch die propheten vnd Apostel, ja Christus selb, von einer statt in die ander weychen mussen. Desz Herren ist die erde an allen orten, Gott kan seine treüwe liebe diener (die seine warheit frey herausz sagend) wol ausser Wittemberg, Leyptzig, oder Straszburg, an anderen orten erhalten, Yber das musz man doch disz laben auff erden durch tödtlichen abgang bald verlassen, wie man taglich sehet vor augen. Was sol dann ein Christ (diser kurtzen irrdischen wonung halben) sich so fol. 53r. kleinmütig mercken lassen? Sonderlich die yhe-//nigen, die mit Die hochge- grosser weytbekannter geleertheit von Gott so reychlich sind beleerten. gaabet, das sy leychtlich ein traffenliche vnderhaltung findend, es sey in Academien, Kirchen, oder anders. Jch bin ein geringer vnbekannter schlachter Kirchendiener, vnder einer loblichen Oberkeit der Augspurgischen Confession gesassen, vnnd weisz mich keiner grossen geleertheit zu rümen, warumb ich wol bessere entschuldigung meines stillschweygens hett, dann die weytbekannte achtbare hochgeleerten, auff welcher leüt zeügnusz vnd vrteil, von vilen Gottliebenden Christen (zum friden der Christenheit) nur seer begirlich wirt gewartet. Aber dannocht bin ich vor Gott, in meinem gewüssen (mit dem verschweygen der erkannten warheit in diser sach) dermassen bekümmert, das ich bald meinen dienst dran wagen, vnnd meine meinung mit bckanntem nammen wird offenbaren müssen. Vnd ich hoffe, dasz allenthalben vil andere Kirchendiener (denen 1) Nu, tegenwoordig. '2) Die de aanzienlijkste plaatsen in de theologische kringen innemen. das schweygen wider jr gwüssen zu vil schwar feit) desz gleychen thun werdind. Ob schon die geleertistenn hinfort gewonlicher weysz, mit belieckten hertzen, stillschweygen vnd heuchlen wurdend. Heuchlen. Es möcht auch villeycht (durch göttliche schickung) ein mal darzu kommen, dasz sölche hochgeleerte schweyger (die sich bey jren vertrauweten freünden dennocht gnugsam habend mercken lassen) vnuersahens von yemants mit nammen har-//für an den tag ge- fol. 53'. zogen wurdind, dasz sy eins von beiden thun musztend, eint weder die erkannte warheit (wider jr gewüssen, vmb jres bauchs willen) offentlich verlöugnen (welches jnen dann wol ein versiglung der vnsaligkeit seyn köndte:) oder ein mal frey herausz offenbaren, was sy heimlich lange zeyt im hertzen getragen habend. Summa, ich ermane vnd bitte die Gottliebende Oberherren, Jtem die Kirchendiener, Schulmeister vnd andere gemeine Christen, dasz ein yeder (nach gelagenheit seines standes) alles vermügens darzu wölle helffen, dasz Gottes warheit in allen puncten recht angenommen, vnd die betrübte Christenheit wol befridet möge werden. Zum preysz Gottes vnd vnserem ewigen heil Amen '). // 1) Met doorloopende pagineering volgt hier in den oorspronkelijken druk een geschrift van Franciscus Lambertus (zie hierboven, blz. 387). Bekantenisz Xoannis Anastasij Von dem waren leib Christi, wider die Ihesuijten. INLEIDING. Sedert het schrijven van zijn vorig werk zijn de omstandigheden zeer ten gunste van Joannes Anastasius en van de zaak, die hij voorstaat, veranderd. In de lente van 1559 werd Otto Hendrik, keurvorst van den Paltz, opgevolgd door Frederik III. Deze vorst, van den aanvang af der Gereformeerde leer genegen, door verschillende oorzaken in dit gevoelen versterkt, door het twistgesprek te Heidelberg in 1560 en door de vergadering van Duitsche vorsten te Naumburg in 1561 van de Luthersche opvattingen meer en meer afkeerig geworden, tracht èn door voorschriften betreffende de kerkorde èn door de invoering van den Heidelbergschen Katechismus eene kerkhervorming naar de besliste beginselen der Zwitsersche reformatoren, zooals deze door eenige professoren der universiteit te Heidelberg werden voorgedragen, duurzaam in zijn gebied te vestigen '). Voor Joannes Anastasius en zijne geestver ^wanten is het dua thans een goede tijd. Weldra treffen wij hem aan als superintendent of „inspektor' van Bacharach. Hij heeft nu ook geen reden meer voor een anoniem optreden en plaatst in 1561 bij de uitgave zijner „Bekantenisz von dem waren leib Christi" zijn naam op den titel *). Ook in een ander opzicht is 1) A. Kluckhohn, Frietlrieh der Fromtne, der Schützer der rcformirten Kirche, Nördlingen 1879, 8"; Briefe Friedrichs des Frommen, gesamm. von A. Kluckhohn, Braunschw. 1868, 1872, 2 Bde., 8"; Back, Die evangelische Kirche im Lande zwischen Rhein, Mosel u. Glan, Bonn 1873, Th. II, S. 248—268. 2) Het boekje is gedrukt in octavo-formaat, met Gothieke letter. Het aantal bedrukte bladen is (met den titel): 35. Signatuur: A 2—E ij. Pagineering ontbreekt. Aantal regels per blz.: 24 (buiten den hoofdregel). Hoogte 14.8 cM. Breedte 9.7 cM. Een exemplaar werd mij ter leen verstrekt uit de K. Hof- und Staatsbibliothek te Munchen. zijne positie beter geregeld dan te voren. Nog onder Otto Hendrik (Febr. 1558) ging het patronaatsrecht over de kerken van Bacliarach en zijne vier dalen bij contrakt van het Andreasstift der Dominikaners te Keulen op den keurvorst over '). Men verkreeg hierdoor de vrije hand om de kerkelijke diensten geheel naar de wenschen en inzichten der hervormingsgezinden in te richten en predikanten aan te stellen, waar dit noodig werd geacht. Van toen • af kon ook in de salarisregeling dezer predikanten naar behooren worden voorzien. Het was er echter verre vandaan, dat de gansche bevolking van Bacharach en omstreken reeds met overtuiging de zijde der Protestanten zou hebben gekozen; althans mishaagde aan velen de ( algeheele breuk met de traditie, die in de leer van Zwingli en J Lr Calvijn lag opgesloten 2). Zelfs werd bij niet weinigen de van de vaderen geërfde eerbied voor het misbrood opnieuw wakker, als zij eene Rooinsche kerk binnentraden en getuigen waren van de aanbidding, die er aan ten deel viel 3). Nog slechts enkele jaren was het geleden, dat op verscheidene plaatsen Protestantsche predikanten en Roomsche geestelijken of monniken elkander de kerken of kapellen betwistten, of bij afwisseling den dienst daarin verrichtten4). Ook thans scholen er onder de voorgangers nog sommigen, die groote voorliefde aan den dag legden voor de uiterlijke vormen, waaronder in de Roomsche kerk de mis wordt gecelebreerd : „Als etlicke Kirchendiener das Abentmal Christi jrein volck in dem Tempel anrichten, so willen sie jmmer mit dem Meszkleid gezieret sein, oder mit einer Pabstliohen korkap, wie man den Pabst malet. Item sie willen jmmer Pabstliche Altaria halten, vnd willen auch an jren Altarien stehen mit dem rugken zu dem volck, wie die pfaffen in der Mesz stehen. Vnnd willen auch bey dem Abentmal brennende Lichter auff jren Altarien haben, wie die Pfaffen in jrer Mesz. Etliche nennen auch das Abentmal ein Sacrament des Altars, wie die pfaffen jr Meszbrot heischen. Jtem sie willen auch Meszgeseng in Latein brauchen, Vnd haben auch gern Bilder in jren Templen" 5). 1) Back, a.a.O., Th. II, S. 108—120, 139—144. 2) Bekantenisz, Quat. A, BI. iijr; D, BI. iij>-; hierachter, blz. 464, 483. 3) Aldaar, Quat. D, BI. ijr; hierachter, blz. 481 vlg. 4) Back, a.a.O., Th. II, S. 110—119. 5) Bekantenisz, Quat. D, BI. iijv, iiijr j hierachter, blz. 483. Mede ter bestrijding van den geest, die uit deze verschijnselen sprak, heeft Joannes Anastasius zijne „Bekantenisz von dem waren leib Christi" in het licht gezonden; in de eerste plaats om hierdoor den bewoners van Bacharach en omstreken van dienst te zijn: „Jch hab auch vnseren Christen inn Jen vier thelen, vnd denn Nachbawren vmbher, mit diesem Bekanntnisz gedacht zu dienen, Nemlich, das sie.. .. das Pabstliche Christlose Meszopffer, vnd denn grewlichen Pabstlichen Brotgott grüntlich erkennen, vnd meiden mogen" l). Doch veel verder dan tot de naaste omgeving strekt zich zijn blik uit. In verscheidene landen, waar de vorsten het pausdom nog aanhangen, worden vooral zij, die de lichamelijke tegenwoordigheid van Christus in het avondmaal loochenen, met onverbiddelijke wreedheid vervolgd en gedood. Bitter is hun lot in Engeland, Frankrjjk, Spanje en Nederland Een groot en algemeen gevaar ziet de schrijver in de Jezuïeten-orde, wier leden reeds in vele steden zich van de invloedrijkste bedieningen in kerken en scholen hebben meester gemaakt. Geweldig werken zij bij koningen en vorsten tegen de aanhangers der Zwitsersche avondmaalsleer. Boven alles is hun streven er op gericht de Mis, de leer der transsubstantiatie en de aanbidding der gewijde hostie in stand te houden 3): „Diese gemelte Abgottereyen mit dem Brot etc. Jn dem Pabsthumb zu erhalten, bat der listige Teiiffel in dieser letsten zeiten etliche neuwe Monstra erwecket, die sich losuyten nenneD. Welche vnreine Vogel in der Stadt Cöln jre nester gemachet haben, Vnd an vielen anderen orten, da sie die Oberherren noch zu denn Pabstlichen Abgottereyen willig haben" J). Onder de verschijnselen, waarop de schrijver het oog heeft, behoort het boek, dat de Jezuïeten in het licht hebben gezonden in den vorm eener kritiek 5) op den katechismus van Monhemius6). De leer der broodverandering 7) en de onthouding van den kelk aan de leeken s) worden hierin met grooten nadruk verdedigd. Ter 1) Bekantenisz, Quat. A, BI. ij», iijr; hierachter, blz. 463 vlg. 2) Aid., Quat. C, BI. iiijr; D, BI. vr; hierachter, blz. 477, 484. 3) Aid., Quat. A, BI. 2r, vijv; C, BI. vijr; D, BI. j», vj»; hierachter, blz. 463,467, 479, 481, 485. 4) Aid., Quat. C, BI. vij», viijr; hierachter, blz. 480. 5) De boven, blz. 96, beschreven Censvra et docta explicatio errorvm catechismi Ioannis Monheinii, Colon. M.D.LX. 6) Catechismus auctore Joan Monhemio, 1560; zie boven, blz. 96. 7) Censvra, p. 274—283. 8) Ibidem, p. 288—310. bevestiging van de transsubstantiatie dienen oen aantal verklaringen van kerkvaders en conciliën, terwijl eene uitspraak van het concilie van Trente als het ware „de deur dicht moet doen" '). Meer dan ten aanzien van eenig ander punt achten de Jezuïeten in de verwerping der Roomsche avondmaalsleer het gezag der kerk aangetast, wat naar hunne meening de schromelijkste gevolgen medebrengt. Zij waarschuwen de vorsten niet toe te laten, dat dit gezag nog verder ondermijnd worde. Groote ellende is voor Duitschland geboren uit de toelating van tweeërlei godsdienst4). Reeds ondervinden de vorsten, dat de gehoorzaamheid hunner onderdanen zeer is verminderd, daar de geest van verzet zich zoowel tegen de wereldlijke als tegen de kerkelijke overheid keert3). En scherpe verwijten moeten zij hooren over de lakschheid van de meesten hunner, daar dezen meer bezorgdheid toonen voor hunne paarden dan voor het heil hunner ziel en nalatig zijn in het bestrijden van het kwaad der ketterij, dat allerwege doordringt4). De schrij- 1) Censvra, p. '282 seq. 2) Censvra, p. 312: Quando vnquam melius riguit in singulis ciuitatibus Res- publica, quam cüm rnaiores nostri eam constitutionibus, quae etiammïm apud muitos supersunt, prudenter fouerunt, vsque adeó, vt ciues non solum diuitijs affluerent, sed etiam in pietate progressiim facerent, in summa trauquillitate ac concordia inter se viuerent, Principibus ac inagistratibus iustum honorem deferrent, edictis libenter obtemperarent. Nune veró cum hac falsa religione, ne dicam perfidia, adeó flaccidae sunt factae poiitiae in plerisque ciuitatibus, vt non nisi dolis et Iraudibus negotiationes peragantur, et alter alterius fortunae ac felicitati malitiose inuideat, aut dolose insidietur, adeó vt aperte conijcias, inter Christianos disparem religionern, perpetuö omnium rerum perturbationem ac pernitiem comitari. 3) Censvra, p. 313: Nulla, aut exigua admodüm praestatur principibus ac inagistratibus obodientia, quisque in suo arbitrio ac iudicio conquiescit, ac quod vult, l'acit. Denique adeó omnia pessum eunt ita videntur omnia feruere tuinultibus, litibus, rixosis disputatiouibus, et rerum mterituiu minari, vt velint pestein banc expulsam, ac veterem illam ac Catbolicam religionern reuocatain esse. 4) Censvra, p. 313 seq.: Vtinam Principes illi Catholici ac magistratus, qui nondum colla illorum iugo subdiderunt, liane execrabilem rerum metamorphosim abominarentur, ac sibi suisque tempestiuè prouiderent, atque tales lupos ac vulpeculas, quae vineam Doinini deinoliuntur, quibus non inaequalem se Monbemius exhibet, regnis suis exturbarent, alioqui paulatim gregem inlicient, acinl'ecturn mactabunt et perdent. Conniuere volunt inulti, donec mala vsque adeó inualescant, ....vt non nisi cum maximo reruin dispendio, ne dicam cum vitae discrimine malis mederi possint Quid attinet de aniinarum periculo con<|ueri, quarum subinde ininüs, quain equorum suorum cura plerosque pró dolor anxios habet. vers knoopen er de quasi-stichteljjke bede aan vast, dat het God moge behagen de harten van vorsten en overheden te bewegen tot een krachtiger optreden, des noods met vuur en zwaard '). Is het loannes Anastasius' bedoeling alleen geweest hiertegen op te komen ? Of heeft hij zich daarnaast ook tot taak gesteld opnieuw de Luthersche avondmaalsleer te bestrijden? Op verscheidene bladzijden schijnt het onzeker, tegen wie de meeste pijlen gericht worden, tegen de Roomschgezinden dan wel tegen de Lutheranen 8). Noch te hunnen opzichte, noch met betrekking tot de „Wederdoopers, Schwenckfeldianen en Franckisten" 3) is zijn toon zachter dan vroeger, al verklaart hij zich bij voortduring bereid met de eerstbedoelden gemeenschap te houden 4). Maar zjjn grief tegen de Lutheranen is, dat zij met hun schelden op de aanhangers der Zwitsersche avondmaalsleer vorsten en overheden prikkelen om deze laatsten hard te vervolgen 5), waartegenover hij met zekere ingenomenheid constateert, aan welke zijde zich het grootste aantal van mannen en vrouwen voordoet die voor de gemeenschappelijke Protestantsche zaak zelfs hun leven opgeofferd hebben 6). Yan hun kant hebben de Lutheranen ook loannes Anastasius bestookt. Het is mij niet gebleken, dat Ioachim Westphal hem met name in zijne latere geschriften, bijv. in de „Apologia contra Calvinum" 7) heeft aangevallen, hoe vijandig dit geschrift overigens tegen Anastasius' geestverwanten is. Ook schijnt de kortstondige werk- 1) Censvrn, p. 317: Preeandus esset Dominus Devs, vt pro sua inexhausta dementia raentes principum ac magistratuum diuino lumine illustraret, quó lias versutias ac imposturas, et hominum maleuolorum eonatus peiiitus intelligerent, iutellectas monitionibus acerbis sull'ocarent, aut si aliter fieri non posset, regnis suis terro et igni propulsarent, aut deploratos morte mulctarent. 2) Bekantenisz, Quat. A, BI. iijr; B, BI. vijr; C, BI. iiijr; D, BI. j>; D, BI. ij', iy\ iiijr; hierachter, blz. 464, 473, 477, 481, 483 vlg. 3) Aid., Quat. C, BI. vr; D, BI. ij», vj'; hierachter, blz. 4^8, 48-2, 486. 4) Aid., Quat. D, BI. v»; hierachter, blz. 485. 5) Aid., Quat. C, BI. iiijr; I), BI. iiij», vr; hierachter, blz. 477, 484. 6) Aid., Quat. D, BI. ijr; hierachter, blz. 482. 7) Apologia confessionis de coena domini, contra rorrvptelas et calumnias Ionnnis Cnluini, ncripta a Ioarhimo Vuestphalo \Ecclesiaste Humburyensi. Jere- miite. XXIII Vrsellis, excudebat Nicolavs Henricvs. Anno M.D.LVIII. In 8°. 163 bladzn. Een exemplaar van dit werk is mij geleend uit de stedelijke bibliotheek te Hamburg. zaamlieid van Tileman Ileshusius als generaal-superintendent van den Bcnedcn-Paltz, welk eene bedreiging zij voor hem mocht bevatten, hem geen nadeel van beteekenis te hebben berokkend. Maar hij had tegenstandera in zijne onmiddellijke nabijheid en wel te Bacharach zelf. Ze scholen onder de Nederlandsch sprekende vluchtelingen, die daar evenals hij een veilig onderkomen hadden gevonden. Een Luthersch element deed zich onder hen voor, waaromtrent tot dusverre maar al te weinig bekend is. Een hunner liet in de Nederlandsche taal de „Corte onderrechtinge" verschijnen, van welke hierachter een herdruk wordt aangetroffen. Gelijk in den Palts in 't algemeen, bleef ook te Bacharach de Gereformeerde leer voortleven. Een van Joannes Anastasius' naaste opvolgers was Joannes Crustarius, van wiens werkzaamheid de boven beschreven Akten-boeken ') zulk een schoon getuigenis afleggen. Ze bevatten een zeldzaam monument van de toepassing der Gereformeerde kerkelijke tucht en stellen deze tucht in een zeer gunstig licht. Niet lang daarna zijn te Bacharach Luthersche predikanten werkzaam geweest. Maar in de gemeente bleven Gereformeerde gevoelens heerschen. In de lijst der overledenen, voorkomende in het oudste kerkeraadsboek, werd toen omtrent meer dan één lidmaat opgeteekend, dat zij „vpf gutt zwinglisch gestorben" waren. Zelfs leest men van één, dat hij als een „halsstarriger Calvinist" de eeuwigheid is ingegaan. De nazaten van dit Gereformeerde geslacht bewonen nog heden Bacharach en zijne dalen. 1) Boven, blz. 99, aant. 4. JBefeanteiUss 3 o a n n i 8 Hna stastj Don öem waren leib CHRISTI. 2>ar tn eln gcöer einfelttger viiflclcrtcr Cbrfst 5ie pabstlicbe jctbunib vnö Bbgöttereien mit öem fhcsi,* brot £c. gtünOtUcb kan ecftennen. Hn öle ootliebenöc Cbrlsten, wfC>er ölc Jbcsuijtcn vnö an£>ere. Hucb tst bie bes ctn JSefeantentss pbt* Uppi flielancbtbonia von öem Bbentmal. (.) rtfcattbei vij. fcütet eucb vor »en falscben propbeten. IRoma. rtij. TOo jbr nacb >cm flclacb lebet, 60 wertet jbc eterben. 1561. I Zu dem Christlichen leser: A2' jj»H|Qjïeben Briider vnd schwester in Christo, Wann jr disz M wol begreiffet, das euch in diesem Büchlein einfeltig K ïjm wirt fürgehalten, So erkennet jr warlich das Pabsthumb «■«■I in dem grund, in etlichen fürnemesten falschen puncten, in welcher erkantnisz viel einfeltigen an vnser seiten noch mangel haben. Ob jr schon vieleicht einfeltige Leijen seien so kunnet jr doch disz stuck in diesem Büchlein klarlich sehen, das die Pebstliche Fundament lehr von leibhafftiger gegenwortigkeit des leibs Christi falsch ist. (^es PabstAusz welchem falschen grund das Christlose Meszopffer, vnd alle die Abgottereien mit dem Brot in dem Pabsthumb seind geboren Disz hab ich den Leijen hiemit begreiflich wollen anzeigen, Sonderlich weil ich in kurtz vergangnen tagen gesehen habe, Wie die Jhesuijten ') nu so gewaltig arbeiten, das sie Meszopffer vnd alle Pebstliche Abgottereien mit dem // Brot &c. Jn dem braucli mügen A2» behalten, Sonderlich in der Stadt Cöln vnd in den vmbliggenden Jhesuijten. Landen, Warumb sie kürtzlich ein lügenbuch geschrieben haben 2), wider denn fromen Joannem Monhemiuin, Lectorem der lobwir- Monhemius. digen Schul zu Düsseldorff3). Yor diesen falschen Propheten hab ich ettliche Christen zu Ciilln Cölln. vnd vmb her warnen wollen, Jn etlichen fürnemlichen stücken jrer lehr, bisz das cin ander mit lateinischer Confutation her für wirt komen, der schon (wie ich halte) in der arbeit ist4). Ynd ich hoff auch, das in der Schul zu Düsseldorff viel studenten seijen, die sich mit der zeit trefflich durch Gottes gnad wider die Jhesuiten setzen werden. Jtem das alle studenten dem Euangelio Christi werden glaubcn, vnd hüten sich vor den Jhebusjjten, Amen. Jch hab auch vnseren Christen inn den vier thelen 5), vnd denn Bacharach. 1) Zie boven, blz. 83, 94, 98. 2) Zie boven, blz. 96, aant. 3. 3) Zie boven, blz. 93, 96 en 98. 4) Zie boven, blz. 97. 5) Beiloeld is Bacharach en omstreken. Zie boven, blz. 99, aant. 4. Men pleegt te spreken van «Bacharach und seine vier Thaler". A iij' Nachbawren vmbher, mit diesem Bekantnisz gedacht // zu dienen, Nemlich, das sie durch diese angezeigte lehr von dem waren leib Christi, das Pabstliche Christlose Meszopffer, vnd denn grewlichen Pabstlichen Brotgott grüntlich erkennen, vnd bestendigklich meiden mogen. Wo zu (wie ich hoff) alle Kirchendiener in dem Ampt Bacharach vnnd Kaub aueh trewlicb helffen werden, durch rechte predig von der gelegenbeit des warep leibs Christi. An etlichen Euangelischen orten hat man in der lehr von dem Abendtmal, vnd in denn Ceremonien bey dem Abendtmal, nit wenig von dem Pabsttumb behalten. Aber ich hoff der Herr Christus werde solches bald besseren, vnd seine Euangelische gemeinten allenthalben mit eindrechtigkeit begnaden. Wo mich aber yemandt darumb wirt hassen oder lesteren, das ich solches von vnseren Brüdern etwas anrüre, für den selbigen wil ich Gott hertzlich bitten, das er jn erleuchte vnd bessere zu seligem friden inn der Kirchen Christi. // Aiy* Jch bitte auch vnd ermane euch alle in Christo, welche disz Dasz nötwen- Büchlein lesen werden, das jr euch doch nicht benügen lasset mit dige newe le- blosser erkantenisz der warheit Christi, oder mit dem blossen ben inn Chris- werck]osen Euangelischen namen, wie leider viel leut nu zu viel schentlich thun. Sondern das jr (durch Gottes angeruffene bereite Rom. 6. hülff) auch in dem leben gehorsaine Christen sein wüllet, jn rechter Ephe. 4. liebe zu Gott vnd zu dem nechsten, in beystandt der armen, in 1 ^Cor 6 meidung der trunckenheit, on hasz, neid, hoffart, geitz, hurerey, ehebruch, Jtem on Gottes lesterung, tiuchen vnde schweren &c. Also das jr in euch selbs fület, vnd das andere leut an euweren worten vnd wercken mügen spüren, das der geist Christi (vnd nicht der böse geist) in euch wohnet vnd regnieret. 1. Joan. 3. Yon diesem notwendigen leben sagt die heilige schrifft mehr ausztrucklich also wie hier nach folgt. Ephe. 2. Welcher sünde thut der ist von dem Teüffel. // A Hijr Der Teüffel arbeit in den vngehorsamen kinderen. 1. Joan. 3 Jn diesen wirts ottenbar, welche die kinder Gottes sind, vnd welche die kinder des Teüffels sind, wer nicht recht thut der ist nicht von Gott vnd wer seinen Bruder nicht lieb hat. Joan. 8. Der Teüffel ist ewer Yatter, vnnd jr woliet thun nach denn lusten ewers Vatters. 1. Cor. 6. Die vngerechten, die huryrer, ehebrecher, abgöttischen, diebe, Gala. 5. geitzigen, truncknen, lesterer, reuber &c. Werden Gottes reich nicht erben. 1. Joan. 3. An dem mercken wir, das wir Gott kennen, so wir seine gebot halten, Wer da sagt, Jch kenne Gott vnd helt seine gebot nicht, der ist ein lügener vnd inn dem ist keine warheit. Ein yeglicher der seine hoffnung zu Gott hat, der reiniget sich, 1. Joan. 3 wie auch Gott rein ist. Welche leuth Christen sind, die creützigen jr fleisch, mit seinen Gala. 5. (bösen) lusten vnd begirden. // Diese seind Kinder Gottes, welche der geist Gottes treibt. A iiij' Die frucht des geistes Gottes ist, liebe, freude, gedult, freündt- R°m- 8. ligkeit, gütigkeit, glaube, sanfftmut, keuscheit, &c. Gala. 5. Kinder lasset euch niemandt verfüren, Wer recht thut der ist 1. Joan. 3 gerecht, gleich wie Gott gerecht ist, Wer aber sünde thut, der ist von dem Teüffel, dann der Teüffel sündiget von anfang Darzu ist erschienen der Son Gottes, das er die werck des Teüffels (in denn Menschen) soll brechen, &c. Sehet lieber leser, in diesem vnd vielen anderen gleichen zeugnissen, sehet man klarlich, was notwendig ist, vnnd wie verdamlich das volck sich gemeinlich in dem leben vergreifft, auch vnter dem Euangelischen edlen namen allenthalben. Der allmechtig Gott gebe seine gnad zu seliger besserung, Amen Vnd hiemit sollet jr nicht gedencken den Himel zu verdienen, Mit danck' Sondern Gott mit diesem schuldigen gehorsam // zu dancken für barkeit. die seligkeit, die vns ausz lauter gnaden geschenckt wirt, allein " vmb des mitlers Christi willen. Jtem ') etliche guthertzige einfeltige leut ausz den Papisten Widerteüfferen, vnnd Franckisten ?), damit Mat. 5. zu verursachen das sie die rechte lehr annemen, vnd jre jrthumb verlassen. Warlich die disz notwendige leben nach dem beuelch Christi noch nicht anfangen, Sondern bleiben in verdampten bösen werc- Gala. 5. ken wider jhr gewissen, Solche leuth tragen selbs ein zeug- ^ornisz in jren hertzen, vnd geben jrem nechsten ein gwisz war- oai1, ® zeichen, das der böse geist in jnen regnieret, vnd das sie gwiszlich zu der hellen wandlen, so lang sie vnbekeret also fortfahren, Wie man leyder nu gar gemeinlich vnd gar schantlich thut. Gott gebe allen vnbekerten die gnad sich seligklich zu besseren Datum zu Steg 3) am elfften Februarij, Anno 1561. // 1) De zin loopt door: »jr sollet gedencken'' u.s. w. 2) Zie boven, blz. 394, aant. 4; 398. 3) Zie boven, blz. 99. IV. 30 Av Bekantenisz Joan. Anastasij von dem Abentmal &c. Mat. 26 worte Cliristi von dem Brot des Abentmals, Das ist ü | mein leib &c. Vnd von dem Kelch, Das ist mein Blut, 1. Cor. 10 y Oj/J &c. Hat Paulus den Corintlieren also auszgelagt. Der gesegnete Kelch, denn wir segnen, ist der nit die gemeinschaft des bluts Christi? Jtem das brot das wir brechen, ist das nicht die gemeinschafft des leibs Christi? Sehet zu leser. Das Christus seinen leib vnd blut nennet, das selbe nennet der auszleger Paulus ein gemeinschafft des leibs vnd [A vjr] bluts Christi. Wo mit // vnns der heilig geist gnugsain lehret, das die wort Christi von Brot vnnd Wein, einen geistlichen sin haben, vnd sollen nicht grob nach dem buchstaben verstanden werden. Von dieser gemeinschafft des leibs vnd bluts Christi, die vns in dem Abentmal ausz dem Ilimmel geistlich wirt mit getheilet, ist Der leib das anfengklich meine bekantnisz. Das der leib mit dem Blut in dem Ilimmel bleibt, in herlicher Maiestat, vnd kompt nicht selb leibhail'tig auff Erden an oder inn das Sacramentliche Brot, Vnd kompt auch nit leibhafftig in denn mont, oder in denn leib der Communicanten, Sie seyen gut oder bösz. Sehet hernach die beweisung. Die krafft. Aber die selige krafft oder wirckung des Leibs vnnd Bluts, [A vj»] reichet Geistlich an das Brot vnnd an denn // den wein des Abentmals Christi, Vnd kompt gewiszlich in die glaubige Communicanten, Also, das sie an Seel vnd Leib damit geheiliget, vnd in dem Joan. 6. newen leben damit gestercket werden, Vnnd seyen also ware glieder Ephe. 5. ,je8 igjbg Christi, Von seinem ') vnd von seinem gebeine. Welche geistliche heiligung ausz dem leib Christi, Paulus ein grosz ge- ■1) Hier is woord : fleische, uitgelaten. heimnisz nennet. Ynd diese heilige krafft hat sein fleisch vnd blut von der Gottheit. Wir bekennen klarlich also. Welcherley selige krafft, speisz, Merck oder heiligung wir Communicanten ausz dem leib vnd blut Christi, weiszlich dann entfangen solten, so sein leib mit dem blut selbs leibhafftig in vnseren mont komen würde. Eben die selbige gantze krafFt, speisz vnd heiligung, entfangen wir glaubigen in dem Abentmal gewiszlich, mit dem geheiligten Brot vnd Wein, wiewol der leib nicht selb in vns kompt mit seiner substantz. Ausz dem abwesenden leib Christi // entfangen wir glaubigen [A vijr] eben so viel, als wir ausz dem gegenwertigen leib entfangen würden. Ja mehr nützes, Dann Christus hat von dem abscheidt vnd Joan. 16. absein') seines leibs also gesprochen. Es ist euch nutz das ich von euch gehe &c. Jtem er hat auch vorhin gesagt, das sein auff Joan. 6. gefarne Fleisch vnd Blut warlich ein geistliche speisz vnd tranck sein würde. Diese gemelte lehr stimmet recht mit heiliger Schrifft. Jtem Die alten, sie stimmet auch recht mit denn alten Doctoren, welche das geheimnisz des heiligen Abentmals nicht anders in jren 8chrifften haben gemeinet, dann von gegenwortiger krafft des leibs vnd bluts. Welche kraft sein fleisch vnd blut von seiner gotheit entfangen. Jtem alle gotliebende verstendige Christen seind auch mit dieser Sehet vnden lehr nu bald zu friden, so man sie jnen verstentlich anzeigt. Vnd von denAbin dieser sihet man auch gar gründtlich, wie grewliche Abgotte- g°ttoreyenreyen die Papisten mit jrem Meszbrot &c. anrichten vnd vben. // Die auszlegung der worte (Christi (das ist mein leib, das ist [A vij •] mein blut) sehet ferner hernach an seinem ort. Wider Papisten Jhesuijten vnd andere. Summa, Der leib Christi bleibt selb ausser vnserem leib, vnd Colos. 3. weit von vns abgesondert. Aber die gemelte kraft seines leibs kompt Eplie, 5. zu vns, vnd in vnseren leib, durch die allmechtigkeit Christi. Gleich wie auch der Sonnen leib fern von vnserm leib bleibt, r>ie Sonne. vnnd eben wol kompt die krafft der Sonnen an vnd in vnseren leib, Nemlich jr schein vnd hitz. Spricht yemandt, Durch die allmechtigkeit Christi kan sein leib auch wol gegenwortig bey vns vnd jn vnns sein. So gibt man diese ware antwort. Mit seiner allmechtigkeit thut Gott nicht alles was er kan, Sondern was er will das thut er allein. Es ist nicht Gottes will, das der leib Christi allenthalben auff erden leibhafftig bey vnns vnd in vns sol sein, wie die gotheit bey // vnd in vns [A t iijr] ist. Sondern das der leib zu einer zeit an einen ort sol sein, vnd 1) »Von dem absein", d. w. z.: van de afwezigheid. Augustin. das er nach der Himelfart inn dem Himel sol bleiben, Das ist ad Dard. Gottes will vnnd sein ordnung, wie folgentz klarlich wirt bewiesen. Epist. 57. c°U°s. 3. Die zwo Naturen: IN dem einigen Christo sind zwo vnterscheidne Naturen. Die eine ist ein vnermessene ewige gotheit, on anfang Die ander ist ein heilige menscheit, in der zeit erschaffen. Doch inachen solche zwo Naturen nit mehr dann eine person, das ist, nicht melir dann einen einigen Christum. Diese zwo Naturen müsz man nit in einander mengen, mit blinden gedechtnissen, Sondern man sol sie wol vnterscheidlich bedencken, Vnd in heiliger Schrifft wol mercken, Was eigentlich von der Gottheit, vnd was eigentlich von der Menscheit zu verstehen ist. // [A viij *] Jn dem Artikel von dem Abentmal sol man sonderlich disz Wider die stuck wol mercken, wider die Papisten vnd etliche andere, Das Papisten. ,jje gotheit Christi viel weiter gegenwortig ist dann seine Menscheit. Seine gottheit ist allzeit wesentlich an allen orten zu gleich gegenAugustin. wortig. Aber seine Menscheit ist in einer zeit jrer substantz (das Epist. 57. ;8t mit seel vnd leib) an einem ort gegenwortig, Vnd ist nicht in ad Dard. ejner zejt zu gleich an vielen orten. Disz ist also Gottes ordnung, wie man klarlich sihet in den Articulen vnsers Christen glaubens, dauon hie etliche exempel folgen. Item die alte Doctores stimmen klarlich hie mit. I. Als die entfangne Menscheit Christi in Marien leib beschlossen war, Jn der selben zeit war seine Menscheit nirgent anders dann in dem leib Marie. II. Jtem als seine Menscheit bey Jherusalem an dem Creütz hieng, Jn der selben zeit war sie auch nirgent anders dann an dem Creütz. Bjr Durch das wort // Menscheit verstehet seinen leib vnd seine Seel. III. Jtem als sein leib in dem grab beschlossen war, in der selben zeit war sein leib nirgent anders dann in dem selben grabe. IIII: Jtem in seinem gantzen wandel auf erden (vor vnd nach der aufferstehung) war sein leib in einer zeit an einem ort, vnd nimmer zu gleich an zweien oder mehr verscheiden orten. Als sein leib zu Jerusalem war, so war der selbe leib nicht zu Capernaum. Jtem als er in dem tempel war, so war er nirgent ausser dem tempel &c. Aber in allen gemelten zeiten, war die gotheit Christi zu gleich an allen orten wesentlich gegenwortig, Vnd erfüllete zu gleich Himel vnd Erden. Jtem des gleichen nu nach der Himelfart, Weil sein leib in dem Ilimol ist, vnd allzeit darinn bleibt, so ist sein leib auch nit ausscr dem Himmel, Vnd ist nicht leibhafftig hie auff erden bcy II vns, als Augustinus, Cyrillus, vnd andere alte Doctores Bj" klarlich bekennen. Aber seine Gottheit ist eben wol allzeit auff Die alte Erden bey vns vnd in vns, an allen orten wesentlich gegenwortig, Doctores, jm Himmel vnd Erden. Doch bleibt die Gottheit eben wol mit der Menscheit allzeit in einer person also vereinbaret, das allzeit ein einiger Christus bleibt, Vnd das die vngemessene gotheit sich nimmermehr scheidet von der geraessene Menscheit. Die Menscheit Christi ist sein warer leib, vnd seine ware Mensch- Menscheit. liche seel bey einanderen, Welche gantze Menscheit Christus angenomen hat von der Substantz der Jungkfrawen Marie, Auszjrer substantz geboren, gar rein von aller sünd. Vnd diese seligmachende geburt ist nu M. D vnd Lxj. Jar geschehen, Also, das seine Menscheit nu M. D. vnd Lxj. Jar alt ist, Yerstehet seinen leib vnd seine seel, die in Marien leib sind erschaffcn, vnd waren vorhin nichts. // Aber seine Gottheit hat keinen anfang gehabt, Sic war vorhin B ij r vor der Menschwerdung in ewigkeit, mit dem Vatter vnd heiligem Geist ein ewiger einiger allmechtiger Gott. Disz sage ich den einfeltigen. Zeugnisz von Christi Gotheit WO zwey oder drey versamlet sind in meinem Namen, dar Christi wort. bin ich mitten vnter jnen, Mat. 18. Sehet, Jch bin bey euch Alle tage, bisz an das end der Welt, Matth. 28. Wir werden zu jm komen, vnd machen ein wonung bey jm, Joan. 14. Jtem Paulus spricht also. Probiret euch selbs. Erkennet jr euch 2. Cor. 13 selbs nicht, das Christus in euch ist? Summa die Gottheit Christi ist allenthalben wesentlich gegenwortig, vnd ist gwiszlieh bey dem abentmal mit sonderlichen gnaden. Jn diesem punct ist vnter den Euangelischen keine vneinigkeit. Etliche disputieren allein von der gelegentheit seinesleibs // Ob der leib Bij' leibhafftig in dem brot sey, Oder nicht. Etliche bleiben hie zu nach ') bey den Papisten. 1) »Nahe". De zin is: sommigen blijven in dezen al te dicht bij de leer der «papisten". D' Zeugnisz von Christi Menscheit. .TE Engel Gottes haben von dem auffgefahrnen leib Christi k also gesprochen. Actor. 1. JL/ Jr Galileischc menner, Was stellet jhr vnd sehet hin auff gen Himmelr Dieser Jesus der von euch genomen ist, wirt also Mat. 25 widerkomen, als jr jhn habt sehen fahren gen Ilimel. Yon diesem widerkomen sehet Matth. xxv. vnd j. Thess. iiij. &c. Mar. 2. Jtem Christus hat also gesagt. Die tage werden komen, das der Breutgam von jhnen sol genomen werden &c. Mat. 26 Jtem noch also, Armen habt jr allzeit bey euch, Aber Mich habt jhr nicht allzeit. B iij' Jtem, Es ist euch gut, das ich hin-//weg gehe, Dann so ich Joan. 16 nicht von euch gienge, so wurde der Tröster nicht zu euch komen. So ich aber von euch gehe, so werde ich jhn zu euch senden &c. Mat. 24 Jtem noch also. So yemandt zu euch sagen wirt. Sehet Christus ist hie, oder dar, so wöllet solches nicht glauben. Sehet, ich habs euch vorgesagt. Jtem, so sie sagen werden. Sehet, er ist auff dem Yelde, so Ma. 24 gehet nit hin ausz. Oder sehet, Er ist in den beschlossenen orten, S^eüfrtein~ 8° glaubet solches nicht- Dann gleich wie der blitz von dem Aufn" gang auffgehet, Ynd scheinet bisz zu dem Niedergang, Also wirt sein die zukunfft des menschen Sons. Sehet zu leser. Jn diesen zeugnissen sehet man klarlich, das die Menscheit Christi nach der Himmelfart nicht bey vns aufF erden sey, Sondern bleibe in dem Himmel bisz zu dem gericht, wie auch Merck ^rt'kel ^es glaubens inhalten fleissig. Darumb ist auch leichtlich in solchen zeugnissen zu sehen, das B iij' sein leib nit /, selb in noch bey dem brot seines Abentmals ist. j- Jtem noch zehen mal weiniger inn dem Pabstlichen Meszbrot, Meszbrot&c! °dcr in dem vmbgetragenen brot &c. Als hernach an seinem ort ferner wirt erkleret sehet vnden. Die wort Christi. Das ist mein leib «fee. Wider die Pa- A Lso sehet man klarlich in den vorgemelten grunden, vnd in pwten Je8uiJ- \ denn nechstgemelten Sprüchen Christi, das in den worten ten vndande- t~\ , .T. . , f . . ' re JL m. von dem Abentmal sein meinung nicht ist, das sein leib selb in oder bey dem Brot leibhafftig sein sol, &c. Sondern sein j. meinung ist, das solch brot vns Christen sol sein ein Siegel seines Ü- leibs. Vnd das vns auch solch brot soll geheiliget sein mit der krafft seines leibs. Merck leser. Vinb diese zwo vrsachen hat Christus solch Sacramentlich brot seinen leib geheissen, vnd don sacramentlichen wein sein blut, als folgentz ferner wirt erkleret. Erstlich von dem Siegel. CTIristus hat das gedenckzeichen vnd das Siegel seines leibs B iiijr seinen leib geheissen, vnd hat das gedenckzeichen vnd das Siegel seines bluts sein blut geheissen, wie in heiliger Schrifft die gewonheit ist, das die gedenckzeichen vnd die Siegel eben also Augustin. heissen, als die Dinge vnnd güter selbs heissen, die dar mit bezeichnet oder versiegeit werden Nemet diese exempel. Also hat Got selb die Beschneidung vormals seinen Bund geheissen, darumb das sie ein gedenckzeichen Gen. 17 ja ein Siegel seines Gnadenbundts war, mit dem Abraham vnd Rom> ^ mit seinen kinderen. Jtem dasz jarliche Osterlamb hat Got auch selb pascha, dasz ist, Exo. 12.13. durchgang geheissen, darumb das es ein gedenckzeichen war des götlichen ganges durch Egypten, do er die erste geburt allenthalben in Egypten todtschlug Diese figurliche rede von dem Osterlamb hat auch Christus bey dem Abentmal // gebrauchet, auff' das man bey solchem klaren Biiij' Exempel sol wissen, wie man seine wort von dem brot vnd kelch Mat. 26 verstehen sol, Nemlich in solcher weisz wie seine rede von dem ^ gedencklamb, das er selb Pascha heischet (das ist durchgang) vmb seines gemelten bedeutens willen. Die alte Doctores. AVgustinus hat diese Regel mannichmal gesetzet, vnd mit vielen exempel erkleret, Bas die heilige sacrament (vnd auch andere gedenckzeichen) eben solchen namen in heiliger schrift tragen, als die Dinge selbs haben, die damit bezeichnet vnd bedeutet werden. Disz findt man Epistol. xxiij. an Bonifacium, Vnd lib. iij. questionum in Leuiticum questio. lvij &c. Er brauchet die Exempel von den sieben ehren '), vnd von den sieben Ochssen genesis xlj. Jtem von dem Veis j. Corinth. x. Vnd von der Tauff. Roma. vj. // Item mehr andere exempel, wie die B V gelerten wissen. Vnd er beweiset auch diese gemelte Regel mit den worten Contra AdiChristi von dem Brot des Abentmals, nemlich also. Der Herr hat mant. Cap.12. 1) Korenaren. gesagt (schreibt er) Das ist mein leib, do er jhnen ein zeichen seines leibs gab. Sehet loser Augustinus schreibt, Der HEER Christus habo das zeichen seincs leibs seinen loib geheissen, nach gemelter Regel. Contra Jtem Tertullianus hat lang vor dem Augustino gelehret, Dasz Mar. li. 4. Christus in dem Abentmal von dem Brot in ') Figur seines leibs gemacht habe, vnd habe diese Figur seinen leib geheissen. Dialogo 2 Jtem Thoodoretus sagt, Christus habe die Zeichen verehret mit dem Namen seines leibs vnd bluts. Ciprianus sagt auch. Die zeichen vnd die bezeichnete dingo werden mit einem Namen genennet. Bv Summa, die alte Doctores heissen // Brot vnd Wein jm Abentmal, offtmal zeichen vnd figuren des leibs vnd bluts Christi. Disz thun sie alle gemeinlich, Wie auch Melanchthon anzeigt in seinem Bekantenisz an den Pfaltzgraffen, Anno M.D.Lix. geschrieben 2). Ope. Imper- Jtem Chrysostomus sagt an einem ort ausztrucklich, Dasz der feet. in Matth. ware leib Christi bey dem Abentmal nicht sey, Sondern es sey Geheimnisz' ^ar Se^eymn'sz seines leibs. Durch das wort geheimnisz meinet er die Geistliche krafft des leibs, die mit dem brot in vns kompt, als vorhin gsagt ist, vnd hernach ferner gesagt wirt In Johan. Jtem Augustinus bekennet in seinen schriften kliirlich, dasz die D^d'E roenscheit Christi (verstehet seinen leib vnd seine seel) nit hie ö^lnlohari au^ ert^en sey> sondern in dem Himel. Ynd sey auch zu einer Tract. 30 ze^ an einem ort des himels vnd nit zu gleich an allen orten des himels Adamus Jtem die alte Doctores, Cyrillus, Yigilius, Thoodoretus, fulgenChristianus. tius &c. stimmen in dieser lehr mit Augustino vberein, als ich in ' [BvJr] Adamo Christiano // mit jren schrifften den lehrwilligen einfeltigen Leyen hab angezeigt. Jn solcher lehr sehet man ya gwiszlich, das solche Doctores nicht gemeinet haben, das der leib Christi leibhafftig in oder bey dem brot des Abentmals sey, Ob schon jre wort in etlichen schriften etwas tunckel lauten. Sie bekennen jmmer klarlich an vielen orten, das der leib Christi nicht hie bey vns auff erden ist, Ynd das Abentmal wirt ja hie auff erden gehalten. Da jre wort etwas tunckel lauten, also das sie sagen, das brot sey der Figurli- leib, vnnd der wein sey das blut Christi &c. Do brauchen sie die che rede vorgemelte Zedel3). Dem zeichen geben sie den namen des bej. zeichneten Dings. Dem Siegel des leibs Christi geben sie den namen des leibs, Ynd dem Siegel des Bluts geben sie den namen des bluts. 2) Zie beneden, blz. 476, 487—490. 3) Formule. Yber das ') haben sic tieff gesehen, auff die gegenwortige krafft y. des leibs vnd bluts Christi, damit solch brot vnd wein ausz dem Himmel geheiliget werden, // Verstehe inn der zeit des beuolenen [Bcjr] brauchs. Vmb dieser Heiligung willen, haben sie auch das brot Heilignng. den leib Christi geheissen, vnd den wein sein blut, gleich als were sein leib vnd sein blut selb leibhafftig darinn. Bey diesen zweyen Regelen, Nemlich von dem Siegel, vnd von der kraft des leibs, verstehet man die alte Doctores klarlich, da sie etwas tunckel oder figurlich von dem Abentmal schreiben, Aber von dem yetz gnug. Gregorius Magnus vnd Beda bekennen auch, das der leib Christi nach seiner Himelfart nicht leibhafftig hie ist. Gregorius inn einer Fredig von Osteren, Vnd Beda in einer predig auff Pfingstabent. Jtem Petrus Lombardus bekent auch klarlich, das die Menscheit Lib. 3. Sen Christi (verstehet seinen leib vnd seel) nicht allenthalben, als seine lent• Dist. 22. gotheit, gegenwortig ist. Jtem Bonauentura vnd mehr andere // Scholastici Doctores be- \Bvij'] kennen desgleichen, die noch in vier vnd inn drey hundert Jaren gelebt haben. Summa, man sehet in den gemelten zeugnissen gnugsam, das die alte Doctores für vns stehen, wider die yetzige Papisten vnd andere Vbiquitanten, die vns Sacramentierer mit grossem vnrecht heisschen 2)> wo mit sie den Papisten ein grossen dienst thun. Rechte auszlegung für die einfeltige Leyen. Diese rede Christi von dem Brot, Das ist mein leib &c. Jst Mar. 14 eben so viel als, disz Brot meines Abentmals ist euch be- ^c®- ^ kerten Communicanten ein gedenckzeichen, vnnd ein Siegel meines leibs, damit ich euch versichere, das mein Leib gwiszlich für euch sey gecreutziget. _ In Matheo Jtem diese rede von dem Kelch, Das ist mein Blut &c. Jst eben vn(j Marco. so viel als die//ser "Wein in dem Kelch meines Abentmals, ist euch [B vij"] ein Gedenckzeichen vnnd ein Siegel meines Bluts, damit ich euch versichere, dasz mein Blut gwiszlich für euch bekerte Communicanten vergossen sey, zu vergebung ewer Sünden. Jtem diese rede in Luca vnd Paulo, Dieser Kelch ist der neuwe Luce. 22 Bund (oder Testament) in meinem Blut &c. Jst eben also viel Cor. 11 gesagt. Dieser Wein in dem Kelch meines Abentmals, ist euch ein 1) Daarenboven. 2) Die ons met volslagen onrecht Sacramentariërs noemen. Gedenckzeichcn vnd ein Siegel meines Newen Bundts, oder meines Newen Testaments, von vergebung euwer Sünden durch mein Vergossen Blut an dem Creütz. Bund. Der neuwe Bund ist eigentlich die Verheissung Gottes, von Vergebung vnser sünden allcin vmb Christi willen. Das wort Testament. Testament bedeut auch solche Verheissung, Oder es bedeut eigentlich die verheissene Vergebung der sünden, die vnns durch Christi Blut ist erworben. Iliercmi. 31. Galat. 3. vnd Ilebr. 8. &c. // [B viijr] Diese Bundtnisz Gottes mit Vns, vnd disz besatzte Testament, mènUJhrkü hat Christus vns Christen versiegeit mit seiner Tauff, vnd mit seinem Abentmal, Gleich wie Gott vormals den Jsraheliten diese Gen. 17 verheissung der gnaden versiegeit hat, mit der Beschneidung, vnnd mit dem Osterlamb &c. Warumb ich die Tauff vnd das Abentmal Exod. 12. Gottes Siegel nenne, wie Paulus die Beschneidung ein Siegel Kom. 4. Gottes hat geheissen. Verbietung des Kelchs Christi. Hier bedoncket auch kurtzlich, lieber loser, wie grcwlich die Pabste vnd jre Papisten handelen, die Gottes Siegel vnd Testament in der Christenheit dürffen brechen, verwüsten, Entechristen, vnd verbieten. Jtem das solche leüth gwiszlich Entechristen ') seyen, die dem volck Christi das Siegel des Bluts Christi so tyrannisch Verbieten. Christus hat das Siegel seines bluts klarlich verordnet bey dem \B viij"] Siegel // seines leibs, Vnd hat allen Communicanten seines AbentMat. 26 mai8 klarlich beuolen, das Siegel seines bluts ausz dem Kelch zu entfangen, sagende, Drincket Alle darausz. Jtem die gantze alte Christenheit hat das Siegel des bluts bey dem Siegel des leibs gebraucht, mehr dann sieben oder acht hondert Jar lang, als man klarlich findt bey allen alten Doctoren. Grekische Jtem in Grecia vnd in vielen anderen Landen (die den Römikirchen. schen Entechristen nimmer gehorsam seind gewest, vnd seind jnen auch noch nicht gehorsam) da haben die Christen denn brauch des Sacramentlichen kelchs bey dem Brot allzeit biszher behalten, vnd bleiben noch dar bey. Lateinisehe Jtem vnder den Römischen Entechristen, in denn lateinischen kirchen. Kirchen (in Jtalien, Franckreich, Spanien, Deutschlandt &c.) Jst Cjr der brauch des Sacramentlichen Weins noch nicht // viel vber i) Antichristen. vierhondert .Tar gentzlich abgeschafft gewest, algemeinlich an allen orten. Summa, Jn dem Abentmal Christi musz das Siegel seines bluts bcy dem Siegel seines leibs sein. üasz ein sol nit on das ander gegeben noch entfangen werden. Das ein ist auch kein Sacrament Christi, on das ander. Man musz die ordnung Christi halten, vnd seinem beuelch gehorchen. Menschen seind nit weiser dann Gott, Sie kunnen auch keine ordnung Gottes verbesseren. Aber von dem kelch hie gnugsam. Widerumb zu der auszlegung. Das Brot ist die gemeinschafft des leibs &c. DAs Christus die krafft vnd das geistliche leben seines leibs vnd bluts vns Christen mittheilet, vnd etlicher massen in vnns menget, Solches lehret vnns Paulus klarlich, // da er Ci' schreibt, Wir Christen seyen Glieder des leibs Christi, von seinem Ephe. 5. fleisch vnd beinen. Vnd er heischet solche wirckung des leibs Christi ein grosz geheimnisz in der Christenheit. Jtem dar Paulus das Brot vnd den Kelch des Abentmals die 1. Cor. 10 gemeinschafft des leibs vnd bluts Christi heischet, dar ist seine meinung, das die heilsame kraft des leibs vnd bluts, den bekerten Communibanten ') ausz dem Hirnmel in dem Abentmal wirt mitgetheilet, mit dem Brot vnd Wein. Welche krafft die glaubige Ephe. 5. bekerten heiliget, Vnd stercket sie in dem neuwen leben, das sie Joftn' 6. in Christo bleiben, vnd Christus in jnen. Joan. 6. Jtem Paulus lehret auch, das die Communicanten vnter einan- 1. Cor. 10 deren verbondene Gliedmassen seyen, durch solche mit getheilte krafft des leibs vnnd bluts Christi, da mit sie zu einem Geistlichen leib geheiliget, vnd also einanderen Geistlich in Christo verwandt sind, Vnd sollen einanderen trewlich beyste-//hen, wie die glieder Cij' an vnserem leib einandern trewlich helffen. Der alte lehrer Epiphanius schreibt von gemelter Heiligung also. Ephiphanius. Jn dem Brot (des Abentmals) ist eine krafft, die lebendigmachet, oder die leben in vns geberet &c. Verstehet das Newe geistliche leben nach detn wort Christi. Jtem die andere alte Doctores, Jreneus, Chrysostomus, Cyrillus, Andere Augustinus, Hilarius &c. Haben disz gehemniszl) tieff bedacht, Doctores. Vnd haben solche krafft des leibs Christi, die jm Abentmal in oder bey dem Brot ist, offtmal denn leib Christi geheischen, Vnd von der krafft seines bluts haben sie auch desgleichen gered 1) Communicanten. 2) Lees: geheimnisz. Grleichnisz. "VVie man gewonlicher weisz die kraft des feuwers feuwer heischet, Vnd die krafft der Sonnen heischet man Sonne &c. Also haben die alten die heilsame krafft des leibs Christi seinen leib geheischen, vnd die krafft seines bluts sein blut genennet. Die krafft eines yederen dings tregt gemcinlich den namen desselbigen Dinges. // Cv' Solche etwas subtile reden in denn Schrifften der alten, haben Papisten, die Papisten zu grob gedeutet, dar ausz grosse Abgottereyen mit dem brot im Pabsthumb seind geboren. Jtem etliche vnser mitbrüder deuten auch solche reden zu grob, Vnsere War ausz grosse vneinigkeit vnd ergernisz ist entstanden in denn Brüder. Euangelischen gemeinten. Gott helffe vns zu dem seligen friden, Amen. Melanchthon. Philippus Melanchthon bekennet disz offentlich, das etliche Euangelische Schribenten die worte Christi (Das ist mein leib &c.) Mit den Papisten zu viel grob deuten, Vnd die worte der alten Doc1. Cor. 10 toren des gleichen. Jtem er ermanet vnns, das wir diese wort Pauli wol ansehen sollen. Das Brot ist die gemeinschafft des leibs, vnnd der kelch ist die gemeinschafft des bluts Christi. Man sehe seine Bekantenisz von dem Abentmal, die er dem C iij T ITochgebornen Herren Friderichen Pfaltzgraffen vnd // Churfürsten SuperColloss. hat zugeschrieben, Anno M. D. LjX '). Jn welchem bekantnisz, Cap. 3. vnd an anderen orten mehr, man gwiszlich sehet, das Philippus in dem Abentmal mit vns stimmet, Wider die Pabstliche lehr von Sehet vilden leibhafftiger gegenwortigkeit des leibs Christi. Ausz welcher falferner. scher lehr die greweliche Brotdiensten vnter den Pabsthumb seind geboren, Jn der Mesz, vnd in dem vmbtragen des bruts &c. Was wir von Abentmal halten. MSfiBWlN den vor gemelten punctcn sehet man Ja klarlich, das Siegel mjjÈ wir disz Sacrament hoch achten Wir bekennen jmmcr SOj ÉN! er8tl'ch disz, das es brot vnd der wein gar trüstliche siegel Christi seind, von vergebung vnser sünden durch sein leiden. Zu dem bekennen wir auch disz, das diese Gnaden siegel Ciij' Christi ausz dem Himel geheil-//get werden, mit gegenwortiger Krafft. krafft des leibs vnd bluts Christi, durch seine gütliche allmechtigkeit. Leib. Das wir aber nicht halten, das sein leib vnd blut leibhafftig gegenwortig seyen, da zu bewegt vnns die heilige schrifft, in den 1) Bedoeld is de Responsio Philip■ Melanth. ad ijuaestionem de controversia Heidelbergensi, herdrukt in het Corpus Reformatorum, Melanthonis opera, Halis Sax. 1842, Vol. IX, col. 961—963. Zie hierachter, blz. 487—490. vorgemelten articulen vnsers glaubens, vnd in den klaren zeugnis- Sehet oben. sen Christi von dem absein seiner Menscheit, nach der Ilimelfart. Vnd zu dem sehen wir in den worten von dem Abentmal klarlich, das Christus doch von Brot vnd Wein figurlich geredt hat, also, Vide Vulf das doch keine leibliche gegenwortigkeit darausz folgen wurde. Muscu. in Nu sehet zu lieber leser, Ob wir mit solcher lehr disz Sacra- 'oc' con ment schenden, Ynd ob wir es für ein gering ding halten Jst dann das Siegel Gottes ein gering schlecht Ding? Jtem ist j. die heilsame gegenwortige krafft des leibs vnd bluts Christi ein IJgering schlecht Ding? Jtem ist die gegenwortige Gotheit Christi iij. ein gering Ding? // Gott verzeihe es Ynseren Euangelischen Brüderen, die vnsere Ciiijr rechte lehr eine schendung der Sacramenten Christi geheischen haben, oder noch heischen, Wo mit sie die Pabstliche verfolgung In Engellandt vber vnsere mitbrüder an vielen orten gwaltig vermehret haben, Franckreich. vnd noch an etlichen orten vermehren, Ynd sind also schüldig an dem Todt vieler rechtglaubigen Christen, die von Pabstlichen tyrannen erwürget sind, oder noch erwürget werden, Mit diesem vorurtheil, das wir auch von vnseren Lutherischen Brüderen Sacramentyrer vnd grosse ketzer geheischen werden. Was vnser widertheil helt. / IRer viel künnen oder wollen disz nit begreiffen, Das Christi I. Gotheit jrgent gegenwurtig sey, dar sein leib nicht ist. Vergessen vnd verlieren also die rechte lehr von dem waren Menschlichen leib CIIRJSTJ, bey nach 2) wie vormals die Eutychianer. // Etliche brüder schrei ben von leiblicher Ybiquiteit grober Ciiij' dann die Pebstliche Doctores. Jtem gemeinlich ist jr meinung, das brot vnd wein in dem II. Abentmal vnns kein ware nutze Siegel des leibs vnnd bluts seien, so der leib vnd das blut nicht selb leibhafftig dar in oder da bey ist. Jtem jr meinung ist, Das die wirekende krafft des leib vnd bluts III. Christi, in dem Abentmal nicht gegenwurtig sein müge, als sein leib nicht selb in oder bey dem brot ist &c. Aber hie glauben wir der allmechtigkeit Christi, durch welche Epbe. 5. sein leib ausz dem Ilimel von weitem vnns heiliget, vnnd speiset 1- Cor. 10 vnsere seelen mit gemelter krafft, Eben so wol als ob sein leib selb in das brot vnd fort in vnseren mont keme. Jch rede von der sterekung vnsers geistlichen neuwen lebens. 1) Bedoeld is: Loei communes in usum S. Theologiae eandidatorum parati per Wolfgangum Musculum Dusanum, Basileae ex offieina Hervagiana [1554], in fol. 2) «Bey nach", d.i. b\jna. Die sonne. Hie sehen wir auch an das tagliche exempel der Sonnen, die Cv jmmer mit jrem leib weit von vnseren leiben bleibt, vnd // eben wol kompt doch jre krafft in vnns (nemlich jr hitz vnd jr schein) almech- vnd stercket vnser naturliche leben, durch die allmechtigkeit Gottigkeit. tes, gleich wie die kraft des leibs vnd bluts Christi das geistliche leben von dein Himel in vns stercket. Das aber vnsere gegenstreiter auch ein leibhafftige gegenwortigkeit des leibs Christi beweisen willen, durch seine götliche allmechtigkeit, Solches thun sie vnweiszlich wider Gottes ordnung vnd willen, als oben klarlich ist angezeit. Sie lauffen mit einem tunckelen spruch Christi wider viel klare spüche ') Christi, vnd wider viel artikel des glaubens, wie vorhin ist angezeit. Widerteüffer. Die Widerteuffel kummen2) auch wol in etlichen Articulen jrgendt einen Spruch nemen, vnd lauffen halszstarrig mit dem buchstaben hin, wider denn gantzen grunt heiliger Schrifft an Franckitzen. anderen orten. Jtem Papisten, Franckisten vnd Schuenckfeldischen Cv' kunnen auch des gleichen thun, als vnsere mitbrüder // selbs wol wissen, Warumb sie sich vor gleichem anlauff hüten solten. Wie man die Pabstliche Ab gotterey mit dem Brot recht erkennet. j. i Ls man diese warheit in heiliger Schrifft wol verstehet, dasz \ der leib Christi nit leibliafftig kompt in oder boy das brot il des Abentmals, das vns Christus selb geordnet vnd zu brauij. chen beuolen hat, So sehet man jmmer fort an das gar gwiszlich, das sein leib noch viel weniger gegenwortig sey in dem frembden Pabstlich Pabstlichen Brot, das gewiszlich kein Sacrament Christi ist, weil Br°t. Bejn brauch nit von Christo geordnet ist. Disz behalt3) wider die Jhesuijten. j- Hie meine ich das Meszbrot, damit die Papisten auff jren Alta•8" rien vor dem volck spielen. Jtem das gefangne Brot jn jhren iiy. Sacramentzheuseren. Item das vmbgetragene Brot in jren Processien [Cvjr] Jtem auch meine ich disz Brot, das die // Papisten jren Communicanten für ein Sacrament geben on sacramentlichen Wein, Es geschehe in denn Templen, oder in den Ileüseren der krancken. Sehet doch zu lieber leser. Wann schon der leib Christi leibliafftig sein solt, in oder bey dem Brot seines Abentmals das er 1) Lees: sprüche. 2) Waarschijnlijk rnoet hier evenals eenige regels verder «kunnen" gelezen worden. 3) Is van kracht. selb geordnet hat, So wurde doch eben wol sein leib nit sein in Mercket solchen gemelten Pabstlichen hantierungen, die Christus nicht hat auch disz geordnet, Sondern sie sind ein grewliche verkerung vnd verwüstung seines geordneten Abentmals. Was gegenwortigkeit sol dann jeauijten dar in sein, so die gelegenheit des leibs gewiszlich also ist, als vorhin gemelt stehet? Mercket doch weiszlich. Also sehet man dubbelt') vber klarlich in vnser rechter lehr von dem Abentmal, Das die Papisten dubbelt j. vber liegen, als sie sagen, das sie den leib Christi in jrem Messzbrot Meszbrot. gegenwürtig haben, auff jren Altarien in der Mesz. // Jtem als sie sagen, das sie auch auff jren altarien denn Leib [Cr/»] II Christi kunnen opfferen, für die Sünden der lebendigen vnd der Meszopffer. todten. Dann dweil sie seinen leib nicht da gegenwürtig haben, so kunnen sie jmmer seinen leib auff jren Altarien nicht opfferen. Dieser grunt ist ja gar klar, vnd ist allein sterck gnugsam wider jr gelogene Meszopffer, da rnit sie die blinde Welt betrogen vnnd bestolen haben, wie sie auch noch thun. Jch geschweige hie der kurtze halben, das jr gedichte Meszopffer ein vertunckelung ist des Einigen heilsamen Opffers Christi an dem Creütz, vnd streitet wider seine verdienste. Jtem man sehet in rechter lehr vom Abentmal auch klarlich, III. Das die Papisten dubbelt vber groblich liegen, als sie lehren, das sie den Leib Christi haben in jren Sacramentzheuseren, oder in jren ymbgetra vmbgetragenen Monstrantzen, in denn Heidnischen Processien, die „.(,n [,rot &c von denn Pfaffen Gottesdrachten genennet wer//den, Es sey zu [Cvij') Cölln, Treir, oder an anderen orten. Jtem als sie auch sagen, das sie denn Leib Christi gegenwortig IIII. haben in jrem Brot, das sie jren gesonten oder krancken Com- Brot für die municanten geben für ein Sacrament, on Sacramentlichen Wein, iani en' wider die klare ordnung Christi, Matthei xxvj. Jtem man sehet grüntlich in vnser rechter lehr von dem Abentmal, Wie grewliche Abgotterey das sie anrichten, mit jrem Meszbrot, vnd mit jrem beschlossenen vmbgetragenen Brot &c. Als sie soleh Brot (das gwiszlich nichts anders ist dann lauter Brot) in Der Papisjren Sermonen Gott heissen, Vnd beuelen dem blinden Volck, ten brntgot solch Brot für den waren Gott zu halten vnd anzuruffen &c. Wie nu die Jhesuijten mit sonderlichem fleisz thun. Jtem man sehet leichtlich, was das für verfluchte leuth seien, die solche angezeigte Abgotterey, halszstarrrig be-//schirmen, mit [Ct>i/r] bücheren, oder mit feuwer, wasser, schwerdt &c. Als sie schon gnugsam mit heilger Schrifft sind vberzeüget vud ermanet. 1) Een Hollandisme ? j. Jtem man sehet leichtlich, das ein yeder Christ schüldig ist, Ein yeder 80lche Pabstliche Brotdiensten zu meiden, mit seinem hertzen vnd christ 8einem leib, vnnd alles vermügens zu helffen (ein yeder nach gelegenheit seines standes vnd verstandes) das solche Abgottereyen erkant vnd abgeschaffet mögen werden. ij. Jtem man sehet leichtlich, das alle Christen Oberherren schüldig Christen seyen jre macht wider solche Abgottereien zu brauchen, Ynd ober herren, sie grüntlich ausz zutilgen an allen orten jres gebietens. Wehe nu vber etliche Fürsten vnd andere Oberherren, die solches wissen vnd greiffens doch nicht an. Diese gemelte Abgottereyen mit dem Brot &c. Jn dem PabstJosuyten humb zu erhalten, bat der listige Teüffel in dieser letsten zeiten \Cvivjr] etliche neuwe Monstra erwecket, // die sich Josuijten nennen. Cüln. "Welche vnreine Yögel in der Stadt Cöln jre nester gemachet haben, Ynd an vielen anderen orten, da sie die Oberherren noch zu denn Pabstlichen Abgottereyen willig haben. Jch hoff aber, der allmechtig Gott werde die hertzen solcher Oberherren ein mal erleuchten, das sie sich nicht lenger verfüren Entechristen, lassen, Ynd Gott werde auch die Entechristen, die sich Jesuijten heischen, kurtzlich mit jrer gepürlicher farben lassen fibmalen, durch etliche getrouwe diener seines Euangelij, das yederman Düsseldorff. solche Vögel erkennen müge, Ynd sonderlich diese so sich in der Stadt Cöln gesetzet, vnd wider denn fromen Joannem Monhemium, Rectorem des löblichen studij zu Düsseldorff, Jn nechstuergangnem Jar ein gotloaz lasterbuch geschrieben haben. Aber von diesem hie gnügsam. Lauter Brot. // [Cviij"] DAs Brot in denn Pabstlichen hantierungen, nümlich inn der Mesz, in dem vmbtragen vnnd beschliessen &c. Ilab ich darumb vorhin lauter gemein Brot geheissen, das solch Brot gar keine verwandtschafft hat, mit dem heiligen Brot vnd Wein des Herren Christi in dem Abentmal. Heilig brot. Brot vnd Wein des Abentmals sind nicht schlecht gemein Brot vnd Wein, Sondern sind geheilget mit der krafft des leibs vnd bluts Christi, Vnd sind tröstliche Siegel des leibs vnnd bluts Christi, in solchem verstand als vorhin gesagt ist, wie wol sein leib vnd blut selb nicht leibhafftig da sind. Aber das vorgemelte Pastliche Brot in der Mesz, in dem vmbtragen, vnd in den genanten Sacramentzheuseren &c. Jst nicht geheiliget mit der krafft des leibs Christi, vnd ist auch kein Siegel seines leibs, Weil solche hantierungen nit von Christo sind geordnet, Sondern // es ist ein verkeret Abgöttisch brot, das allein D jr zu grewlichen Abgöttereyen dienet. Gleich als vormals kein verfluchter holtz oder stein auff erden war, dana die lleidnische Abgöttische Bilder, die versucht vnd Das ergste verehret worden. Vnd gleich wie auch nu kein verfluchter holtz holtz. oder stein auff erden ist, dann die Bilder jm Pabstumb, naeh dem Dasz ergste die Pabstliche Abgötterey des versuchens ') vnd verehrens damit Brot wirt getrieben. Also ist auch gwiszlich kein verkerter erger Brut 2) auff erden (oder yemal auff erden gewesen) dann das gemelte Abgöttische Brut in dem Pabsthumb, das Gott geheischen vnd für dem waren Gott wirt angebeten, in der Mesz vnd in dem vmbtragen. Diese Abgötterey ist jmmer so grosz als yemal ein Abgötterey Jhesuijten. bey den Heiden oder Jüden vormals ist gewesen, Ynd der Teüffel hat nu seine Jhesuijten fürnemlich darumb auff die Ban gebracht, das sie jm seine gemelte Brot // diensten alles vermügens erhalten Djv sollen. Darumb sey ein yeder Christ sonderlich vor diesen schwartzen Engelen gewarnet, Sonderlich in den Steten, da sie das lehr ampt in den Templen vnd Scholen ingenomen 8) haben, Es sey zu Cöln oder an anderen orten. Cöln. Ein schedliche hindernisz bey vielen Euangelischen. Elche personen vnter vnseren Euangelischen Brüderen, die rechte lehr von der gelegenheit des auffgefahrnen leibs Christi noch nicht recht verstehen, die selbigen sind gemeinlich damit behindert4), das sie die Pabst¬ liche vorgemelte Abgöttereyen mit dem Brot nit gründtlich erkennen. Nit allein das vngelerte gemeine volck, sondern auch viel kirchendiener vnd andere, die etwas oder wol gelert sind, oder da für gern sind gehalten. Weil sie den leib Christi noch leibhaff//tig allenthalben gegen- Dij' wortig vermuten Jn oder bey dem Brot des Abentmals, vnd sein blut in oder bey dem Wein. So werden jhrer viel bey weilen auch wol bald bewegt, das brot inn Pabstlicher Mesz, Jtern in dem beschliessen, vnd in dem vmbtragen &c. etwas heilig zu achten. 1) Het doen van bedevaarten naar de beelden. 2) Brood. 3) Hollandisme? 4) Daar zij de ware leer omtrent de plaats, waar 's Heeren lichaam zich be¬ vindt, niet begrijpen, kunnen zij ook niet inzien enz. IV. 31 Disz kan den einfeltigen leuthen bald widerfahren, so sie in j. die Pabstliche tempel jrgent komen, da sie die Predig horen, "Vnd die vorgemelte Pabstliche hantierungen des Brots selbs ansehen. Oder so sie von listigen Papisten mit gesprech angefochten werden, ij. Oder so jhnen von jren Oberherren etwas widerfehret das jnen .$• beschwerlich ist. Jtem sonderlich so sie von den Papisten verfolgt werden, das jre güter vnd jr leben in gefahr komen. Sehet leser, Disz ist die vrsach, Warumb nit das halbe theil so viel Martyres zu bestendige ') Martires vnd Confessores erfunden werden, vnter diesen vnser zeit. vnseren Brüdern, die den leib Christi leibhafftig in dem brot os Dij" Abentmals gegenwürtig vermeinen, Als man findet vnter vnseren anderen Brüderen, die solchen Pabstlichen vnuerstandt von leiblicher gegenwortigkeit nicht haben, vnnd werden von jrer widerpart Saeramentyrer gescholten, vnd Zwinglianer geheischen. Engel- Disz hat die erfahrung bey vnser zeit gwaltig bezeüget, in Enlandt &c. geiiandt, Franckreich, Niederlandt &c. Ynd bezeüget noch solches in Spanien vnd Italien a) &c. Wider- Disz rede ich von keinen jrrigen 3) Widerteüfferen, die alle in teüffer. etlichen fundamenten des Christen glaubens jrren, Doch einer mehr dann der ander. Sondern ich rede disz allein von solchen personen die von allen jrrigen Articulen der armen blinden "W iderteüffer ^ Standvastige. 2) Eene dergelijke opmerking van Calvijn wordt door Ioacbim Westphal in zijne Apologiu contra calumnias Ioannis Caluini, p. 428 sqq. als volgt beantwoord : Muitos Sacramentariae opinioni pertinaciter inhaerere confessus sum, cum addidi has conditiones, muitos sanae fidei doctrinam approbaturos, si duces bene praeirent, et si melius instituerentur.... Plerique non legunt alia quam Cinglianorum scripta, non alios audiunt magistros, quam imbutos sapientia Caluini, non alia quam Sacramentariorum dogmata infunduntur auribus et animis: quid mirum, nihil aliud sapere quam dictata suorurn Magistrorum ?.... Multi adhaerent Papistis: multi Anabaptistis : multi Sacramentarijs. Seruat etiam sibi reliquias al.quas Christus. Proinde si quis affirmat, complures in Italia, Gallia et Germania synceram doctrinam amplecti, et manere incorruptos a labe Saeramentarij fermenti, non propterea negat, plurimos uel Papistas uel Cinglianos, uel Anabaptistas ibi reperiri. Nam cum bono tritico multa Zizania, multae paleae in agro Domini manent commixtae.... Enumerat Caluinus martyres plures centum, ab annis quindecim in Gallia mortem perpessos. Anabaptistae ueró longè uincerent numero, si res ageretur suffragijs plures recenserent martyres suos biennio aut tnennio, in una atque altera ciuitate inferioris Germaniae occissos. Discipuli egressi ex schola Caluini alacriter ad mortem terrificam sese obtulerunt: idem fecerunt et faciunt Anabaptistarum Discipuli. Non minus alacres martyres fuerunt olim Donatistae .... Quid ergo? num Catalogo martyrum asscribemus Anabaptistas?.... Doctrinae autem ueritatem, non ex hominum passionibus et morte, imo ne ex miraculis quidem, sed passiones, mortem, et miracula iudicamus ex uerbo Dei ... . Passiones fortiter toleratae tum sunt martyria, et uerae doctrinae obsignacula, quando snstinentur propter ueritatem. 3) Dwalenden. gantz frey sind, Vnd jre gelerten haben etwas grüntlicher vnd Bullingerus. klarlicher wider alle jrthumb der Widerteüffer geschrieben, dann Caluinus die andere Euangelische gelerten, die doch auch wol dar wider geschrieben haben. Verstehet Lutherum vnd andere // mehr, die D tijr der meinug Lutheri in dem Abentmal folgen. Jtem ferner, Wie wol das gotlose verdampte leben, in fressen, Das leben. sauffen, fluchen, schweren, liegen, betriegen, wucheren, hasz, neid, hoffart, geitz, hurerey, ehebrauch, &c. Nit allein vnter den Papis- Papisten ten Pfaffen vnd Leyen gwaltig regnieret, Sondern es regnieret auch (leyder) schantlich vnter vnns Euangelischen, Vnd nicht allein vnter Euange denen die Lutheranen genennet werden, Sondern auch vnter diesen, lachen, so des Abentmals halben Zwinglianer oder Caluinisten von jrem widertheil geheischen werden. Jedoch befindt man disz gwiszlich, das gemeinlich wol so viel oder mehr personen ein vnstrafflich Christlich leben füren, vnter diesen, die es inn dem Abentmal mit Zwinglio, Melanchthone, Caluino, Bulingero, vnd mit Martyre &c. halten, als vnter den anderen, die mit den Papisten hart wider vnns streiten, mit jrer meinung von leibhaff-//tiger gegenwortigkeit. Der allmechtig Gott D iij c bessere vns an beiden seyten in dem leben, durch seinen heiligen geist, Amen Altaria vnd Meszgewandt. AVch sehet man disz offenbarlich an etlichen orten, das vnsere Euangelische Brüder, die noch mit den Papisten den leib Christi leibhafftig in dem Brot vnd in dem mont willen haben, gemeinlich ein grosz gefallen tragen an dem Pabstlichen zierat in den Templen, Nemlich an Meszkleideren vnd Ceremonien, mit welchen die Pabstliche Mesz gethan wirt. Als etliche Kirchendiener das Abentmal Christi jrem volck in dem Tempel anrichten, so willen sie jmmer mit dem Meszkleid gezieret sein, oder mit einer Pabstlichen korkap, wie man den Pabst malet. Jtem sie willen jmmer Pabstliche Altaria halten, vnd Altaria. willen auch an jren Altarien stehen mit dem rugken zu dem volck, wie die pfaffen in der Mesz stehen. Vnnd willen auch bey dem Abentmal // brennende Lichter auff jren Altarien haben, wie die D iiijr Pfaffen in jrer Mesz. Lichter. Etliche nennen auch das Abentmal ein Sacrament des Altars, wie die pfaffen jr Meszbrot heischen. Jtem sie willen auch Meszgeseng in Latein brauchen, Vnd haben auch gern Bilder in jren Templen, Vnd haben also lust an vielerley Pabstlichen zierat. Pabstliche Warumb man auch jre Tempel an etlichen orten noch gantz in gestalt. Pabstlicher gestalt sehet stehen, Gleich als wer ') die Pabstliche Mesz noch nicht bey jnen abgeschafft, Oder gleich als sol die Mesz morgen oder bald widerkomen, mit dein Fegfewer, anruffung der Heiligen, versuchung der Bilder2), vnd mit anderen Abgöttereyen mehr. Jtem die haltung des Abentmals auff dem hohen Altar mit geteütsche meiten Ceremonien, nennen sie an etlichen orten ein Teutsche Mesz. Mesz, gleich als ob die abschaffung der Pabstlichen Mesz nicht anders vvere, dann ein verwandlung des Lateinisz in Teütsch, Vnd das Diw * nu /'/ viel personen oder etliche mit dem Teutschen Meszpriester ' Communicieren, Wan3) in den Lateinischen Messen der Pfaff allein Communiciert. Warlich viel grobe Leüt wissen an etlichen solchen orten nicht viel anders von diesen sachen. Was ich aber hie von wolgefallen an Pabstlichen Ceremonien die Bohul geredt habe, das hab ich allein von denn schüldigen personen gedigen. redt, Dann ich weisz sehr wol das etliche Brüder, die vnsin waier Lehr von dem Abentmal etwas widerstehen, dennest *) kein gefallen tragen an gemelten Pabstlichen Ceremonien. Welche Ceremonien sie doch halten oder dulden müssen, Weil sie vnter solchen Oberherren wohnen, die noch halbe Papisten oder die gantze Epicureer sind Darumb hab ich allein von den schüldigen Brüde- ren geredt. , die schul Vnd ynter diesen 8Chüldigen, sind etliche Personen mit den ' "W Papisten so gar vber vns erbittert, das sie alle die löbli-//che Ge- meinten Christi gar verlesteren vnd verdammen, die in jren Templen alle die vorgemelte Pabliche Ceremonien vnnd Veltzeichen gründt- lich abgeschafft haben. Vnd sie solten vns alle gern ausz allen Herbergen vertreiben, Vnd gunnen vnns auch wol, das wir von den Papisten verfolget vnd getüdtet werden, wie jr schreiben, Predigen, vnd reden wol bezeuget. Mit welcher Tyranney vnnd lasterschrifften sie den Papisten ein sehr grossen Dienst thun, Die auch ein vrsach dar ausz genommen Hitten jm haben, Vnsere glaubens genossen desto mehr zu verfolgen vnd zu büchlein5). tüdten, Jn Engellandt, Franckreich, Spamen, Niederlandt &c. als auch vorhin gemelt ist. Gut für böses. DAgegen wollen wir Gott bitten für solche vermehrer vnsers Creützes, das er sie erleuchten // vnd bekeren wülle zu dem ewigen Heil. Sie seyen Kirchendiener oder andere. 1) Ware 2) Zie boven blz. 481. 3) Terwijl. 4) Evenwel. 5) Slaat op Quatern C, BI. iiijr; boven, blz. 477. Jtem wir halten jre gemeinden für Kirchen gottes, für vnscre j. Brüdcr vnd Schwester in Christo, die wir nit sollen verachten vmb etliche böse leüt vnter jnen sie seyen Predicanten oder zuhörer. Auch künnen wir solche gemeinden nit verwerffen vmb etwas ij. jrthumbs willen in dem Abentmal (ich rede von den Friedsamen billichen personen) weil sie gleieh mit vns sich in anderen puncten an Gottes beschrieben wort halten, wider vielerley Papisterey, vnnd wider andere jrrige Secten, Vnd jrer viel haben kein gefallens daran, das wir so von jren kirchendieneren geketzert vnnd verlestert werden, Wiewol sie den rechten grundt vom leib Christi noch nit verstehen. Zu diesem, so sind auch freilich in solchen gemeinten viel ver- iy. stendigen, die es gwiszlich jm Abentmal mit vns halten, Wiewol sie mit Nicodemo ein zeitlang // durch schwacheit schweigen wider [D vj r] jr gewissen. Vmb diese gemelte vrsachen bitten wir Gott hertzlich für solche vnser gebet, gemeinten, das sie Gott nicht wöllo vberfallen noch verwüsten lassen, durch die verfolgende Papisten, die jnen vnd vnns nach leib vnd leben trachten. Jtem das er vnns allen seine gnad gebe, das wir Euangelischen (die man Lutherischen vnnd Zwinglischen oder Caluinisten nennet) einander für Brüder in CHRISTO halten, in rechter Christlicher liebe zu einanderen, Vnnd helffen einanderen getrewlich Gottes wort offenbaren, Wider Papisten vnd andere jrrige Secten. Hie zu hat der hochgelerte Theure Man Gottes, Philippus Me- Melanchthon. lanchthon, oftmal trewlich geraten, wie man in seinen edlen schrifften sehet. Aber etliche vnfriedsame gesellen, haben in solchcm weg des // friedes mit vns nicht wandlen wollen. Jch hoff aber, [Dvj"] das die Euangelische kirchen hinfurter, in der lehr von dem Abentmal, mehr friedes vnnd einigkeit haben werden, Vnd sich eindrechtig brauchen ') wider die Pabstliche Feinde etlicher artickel der lehr Christi, Vnd sonderlich wider die neuwe Engel des Römischen Entechristes, die sich Jhesuijten heischen, vnd arbeiten Jesuyten gwaltig wider vns für jren Entechrist, bey Koningen vnnd Fürsten. Der allmechtig Gott gebe vns auch diese gnad, das wir vnns in dem 1) Keil Latinisme. Beteekenis : eendrachtig met elkander omgaan. leben Christlich halten, nach dem heiligen Euangelischon wort Christi, Also, das ein gut Christlich leben jn vns von vns selbs gefület, vnd an vns von vnserem nechsten gesehen werde, Auff das einfeltige Papisten, Widerteüffer, vnd Franckisten, damit verursachet mügen werden, vnsere rechte Euangelische lehr anzunemen, Vnd jren jrthumb zu verlassen, Amen. // Bekantnisz des M'! hochgelerten Herrn Philip- pi Melanthonis, Von dem Abentmal, An den Hochgebornen Herren, Friderichen Pfaltzgrauen beim Rhein, vnd Churfürsten &c. (*) S5?5|fS§ESS ist nicht schwere arbeit, sonder etwas geferlich zu antr^| worten, Jhedoch werd ich sagen was ich von der spal*un8 ^e8 or^8 nu ermanen ma?» vn(^ ^itte denn ®on Gottes das er meinen rhat vnd den auszgang regiere. Es ist kein zweiffel daran, das von dem Abentmal in der gantzen Christenheit, ein grosse streiten vnnd kriegen auff erden folgen werde. Dann die Welt wirt gestraffet vmb jre abgötterey vnd ande//'re sünden. Darumb lasset vnns bitten, das vns der Son Gottes [Dvij"] lehre vnd regiere. Weil aber allenthalben viel schwachen seyen, die in der lehr der rechten kirchen noch nicht vnderrichtet sind, Ja die noch in jrthumb sindt verhafftet, so ist anfengklich von nöthen, das man achtung auff die schwachen habe. Darumb lobe ich das fürnemen des Durchleüchtigsten Churfürsten, das ehr den zenckischen leuten beuolen habe zu schweigen damit in der schwachen gemein keine spaltung geschehe, vnd das die schwachen des orts, vnd in der nachbaurschafft nit verirret werden, vnd ist mein wünschen das die zencker hin weg weren. Zum zweiten, als die zencker sind abgesetzet, so ist es nutz das die ander vber ein komen in einerley weise zu reden, vnd in diesem streitigen punct, wer es aller best, das man diese worte Pauli behielte. // Das brot das wir brechen, ist die gemeinschafft des leibs. Vnd [Dviij'] man sol viel von der frucht des Abentmals Predigen, damit die leüth angefüret werden, disz pfandt der gnaden zu lieben, vnd offt mal zu gebrauchen, vnnd das wort gemeinschafft sol man erkleren. Er sagt nicht, das des brot natur verendert wirt, wie die Papisten dauon sagen, Jtem er sagt nicht, das es Brot der wesentliche leib Christi sey, wie die von Bremen dauon sprechen, er sagt auch nicht, das es Brot der ware leib Christi sey, als Heszhusius dauon redt, sondern er sagt, es sey ein gemeinscbaft des leibs, das ist, es ist das yenig ') damit wir Communicanten dem leib Christi ferner eingeleibet werden, welches inn dem gebrauch geschicht, vnd geschicht, warlich nit on gedechtnisz, als wann die Meüsz on gedechtenisz in dasz brot beissen. Die Papisten vnd jre verwanten streiten gar hefftig, Das man [D vlijr] sol sagen, der leib Christi sey beschlossen in donn //gestaltenissen des Brots, oder in dem Brot, vnd willen das mans soll anbetten, oder sieh dafür soll bucken, Wie der Morlin zu Branszweig hat gesagt, Du must nicht sagen Mum, mum, sonder du must sagen was dieser ist, das der Priester in der hant hat. Sarcerius beuilcht das man die gefalne stücklein des Sacramentlichen Brots sol samlen vnd verbrennen sihe 2) mit abgekratzter erden. Als wir zu Wormbs vor zweyen Jaren waren, wart ein frage ausz eines Fürsten hoff an vns gesant, Ob der leib Christi auch hinab in denn bauch kome. Es ist viel nützer, das man solche wonderbarliche schandtliche fragen gantz verwerffe, vnd man behalte die vorgemelte form der worte Pauli, vnd man lehre die leüth recht von der frucht. Die form der worte des abentmals mag man besohen in dem Mekelnburgischem Examine, dar auch ein ermanung ist von dem nutz des abentmals. // Ej' Der Son Gottes ist gewiszlich bey dem Euangelischen kirchendienst gegenwürtig, vnd ist alda warlich krefftig in den glaubigen, vnd ehr ist da vmb der menschen willen, vnd nicht vmb des brots willen, wie ehr sagt, Bleibet in mir vnd euch 3) in euch. Jtem ieh bin in meinem Vatter, vnd jr in mir vnd ich in euch, Vnd in diesem waren trost machet er vns seine glieder, vnd bezeuget das er vnsere liebe wirdt lebendig machen. Also erkleren die alten des HERREN" Abentmal, aber diese ware vnd einfaltige lehr von der nutzbarigkeit, nennen etliche ein gemeinen Schuch, der beiden Füssen gemesz ist, vnd forderen, das man sage, ob der leib in dem Brot sey, oder in des Brots gestaltenisz, gerad als ob disz Sacrament eingesatzet were vmb des Brots Ej' willen, oder vmb // die Pabstlich anbetung. Darnach dichten sihe, 1) Dasjenige. 2) Sie, nl. de stukjes. 3) Lees: ich. wie sie den leib in dem brot beschliessen. Etliche haben hie erdichtet das es brot in dem leib verwandelt worde. Etliche das der leib kome in stadt des vergangnen Brots, welches sihe transsubstantion nenncn, etliche andere haben jhre vbiquiteit erdichtet, vnd sagen das der leib CHEISTI in einer zeit zu gleich an allen orten gcgenwortig ist. Alle diese wonderbarliche vngereimpte phantaseien sind den alten gelerthen vnbekant gewesen. Ileszhusius sagt l), das er es nicht halte, mit dem alten lehrer Origine, welcher das brot vnd den wein zeichen oder zegel des leibs vnd bluts nennet. Ileszhusius verwirfft auch den Clcmentem, Alexandrium schmehelich, Er wirdt auch wol des gleichen vrteilen von diesen anderen alten Doctoren, von Augustino, Ambrosio, Diospero, Dionisio, Ter-//tulliano, Beda, Basilio vnd von Nazianzeno, E ij der das brot einon figurlichen bedeutenden leib heisehet, Jtem auch von Theodoreto, der von dem brot sagt, das es seine natur nicht verendere. Wo her kompt dann dem Ileszhusio solche authoriteit odcr ansehung, das wir jhm mehr sollen glauben, dann so vielen bewerten alten schreibenten, welche klarliche bezeugen, das die Piibstliche lehr vnd anbetung des brots bey jren zeiten in der Christenheit nicht soy gewesen, vnd weil solche ding nicht lang in der Kirchen sind gewesen, ist zu bedencken ob den nachkomenden auch vrlaub sey gegeben, solche neuwe lehr in die Christenheit zu füren. Vnd mir ist nicht vnbewust, das vil zeugnisz vns fürgeworffen werden vnter dem namen der al-ten, die nicht jhr eigen sind. Dauon mügen die gelerten vrtheilen. Aber ich hab hie keine lange disputa-//tion fïirgenomen, vnnd E ij 1) Melanchthon heeft het oog op een klein geschrift, dat achter twee andere gedrukt is: Confvtationes // Etzlicher ge- genwertiger Secten vnd // Corruptelen, Magistri Nicolai // Galli, Pfarrherr vnd Su-'perintendenten, der Stad ƒ/Regenspurg. II Item Widerlegung des // Irrthums Osiandri, durch // einen trewen guthertzigen // Christen geschehen. // Item bekantnus von dem // Nachtmal des Herrn Ihesu II Christi, Tilemani Hesshusij, // der Heiligen Schrifft // Doctons. // Gedruckt zu Jhena, // Anno 1562. // In 8". Het werk van Hesshusius op Quatern C, fol. vi'—E, fol. vi'. Het onderschrift op de laatste bladzijde luidt : «Datum Heidelberg den eisten September, Anno 1559. D. Tilemannus Hesshusius Wesaliensis". Dt' in den tekst bedoelde p aats op Quat. E, fol. v': »ich halt es nicht mit dem Clemente Alexandrino, der zweierley blut Christi macht, ich halt es nicht mit Origine, Pretengario, Cuiistadio, Ecolampadio, Zwinglio, Bullingeio, Caluino, Petro Martyre, loanne Alasco, Wilhelmo Klebitz, vnd wer inehr dieser Secten anhengig ist". Vergel. blz. 388, aant. 1, boven. Een exemplaar van dit boekje behoort aan het Evang.-Luthersch seminarium te Amsterdam. wil auch nicht disputiren mit den zenckischen leüten, die abgötterey vnd mort jrer vnschuldige brüder bestetigen, welcher leuth tyranney ich auch füle. Sonder ich hab allein nach meinem verstandt, wollen anzeigen, was ich halte das zu thun sey an dem ort, nach der schwacheit der zarten Kirehen, vnd ich bleib in dieser mcinung, das man das haderen verbieten sol, vnd brauchen einerley vnd gleiche forma in dem reden vom Abentmal. Wo etlichen solches nicht wirdt gefallen, Ynd willen auch nicht zu der Communion gehen, diesen sol man zu lassen, das sihe bey jhrem gutdüncken bleiben. Doch also das sihe keine spaltung vnter dem volck machen. Jch bitte aber denn Son Gottes vnsern HERREN Jesum Christum, der sitzet zu der gerechten des ewigen Yatters vnd [.Eiijr] versamlet jhrn ein ewige // Kirch durch die stimme des Euangeljj, das ehr vnns lehre, regiere vnd schütze, Jch wünsche auch dar nach, das man einmal in einer versamlung der Gottes forchtigen gelerten sich bedencke vnd vnterrede von allen streitigen puncten dieser zeit, Amen. (*) Corte onderrechtinge vande teghenwoordicheyt des lichaems ende bloets ons Heeren Iesu Christi inden Auontmael. INLEIDING. De beteekenis van het Luthersche element in de geschiedenis der Nederlandsche Reformatie is tot heden nooit op bevredigende wijze in het licht gesteld '). Slechts worden verspreide en ten deele tamelijk vage gegevens hieromtrent aangetroffen in de voornaamste werken over de geschiedenis der Nederlanden in de zestiende eeuw *). Uitmuntende voorbereidende studiën betreffende het bedoelde onderwerp zijn openbaar gemaakt door Schultz Jacobi3), maar sedert diens dood heeft dit arbeidsveld weder zoo goed als braak gelegen 4). 1) Het uitvoerige werk van J. H. Manné, Aanmerkingen Over het Werk der Reformatie, Mitsgaders een nette Beschryvinge van den Opkomst en Staat der Lutherse Kerken in de Nederlanden, Haarl. 1719, in 40, bevat wel een aantal belangrijke bijzonderheden, maar deze betreden zoo goed als uitsluitend latere tijden. 2) Beschryvinghe Vanden Staet ende voortganck der Religie in Nederlant, door Mr. Iacob van VVesembeeck, in Ned. tale overgheset, Breda 1616, 40, blz. 116, 127, 129, 157 vlg. (bij C. Rahlenbeck, Mémoires de Jaques de Wesenheke, Brux. 1859, 80, p. 227, 246, 247 s., 251); P. Bor, Oorspronck, begin ende aenvang der Nederlantsclier oorlogen, t'Utrecht, 1595, in-fol., fol. 45», 48', 50', 57', 99', 109', 114'; Em. van Meteren, Commentarien Ofte Memorien Van-den Nederlandtschen Staet, Handel, Oorloghen, Buyten Danswijck 1608, in-fol., fol. 42r, 44', 45», 48», 49>'; P. C. Hooft, Nederlandsche historiën, III, 98, 103, 111, 134, 145 vlg.; Famianus Strada, De bello Belgico, Antv. 1649, 80, p. 237, 243; G. Brandt, Historie der reformatie, Amst. i677, 4" (zie het Register). 3) In de Bijdragen tot de geschiedenis der Evang.-Luthersche kerk in de Nederlanden verz. door Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis, Utr. 1839—1845, Stuk I—VII, 8°, en in Oud en nieuw uit de geschiedenis der Nederlandsch-Luthersche kerk, uitg. door Schultz Jacobi, Rott. 1862—1866, 5 dln., 8». Zie ook : Schultz Jacobi, Geschiedenis der Evang. Luthersche gemeente te Rotterdam, Rott. 1865, 8". 4) Vergel. de literatuuropgaven in den Catalogus van de bibliotheek van het Bekend is, dat de Luthersehen te Amsterdam in het j. 1566 zeer talrijk waren, weshalve een der voornaamste leiders der Hervormingsgezinden, de predikant Jan Arentz, om eene scheuring te voorkomen in overleg met zijne ambtgenooten de artikelen 10 en 13 der Augsburgsche geloofsbelijdenis, handelende over het Avondmaal, openlijk van den kansel heeft voorgelezen, onder bijvoeging der vermaning, „dat sich niemant door eenige valsche beschuldinge ende achterclap en wilde laten verleyen, alsof sij qualijck leerden van het Avontmael des Heeren, expresselijck protesteerende dat sij contrari de voorgelesen articulen niet en leerden" '). Ook weet men dat de aanhangers der Augsburgsche confessie sedert September van het genoemde jaar openbare godsdienstoefeningen hielden te Kuilenburg2) en te Woerden3); dat destijds te Breda eene Luthersche en eene Gereformeerde gemeente naast elkander bestonden4); dat in Jan. 1567 de beide partijen te Leiden in tegenwoordigheid van den prins van Oranje een verdrag sloten, bij welke gelegenheid de Gereformeerden bij monde van Juriaen Epeszoon, hunnen predikant, verklaarden, dat zij geen andere religie wilden belijden dan de oprechte Confessie van Augsburg, gelijk deze door Melanchthon was beleden en verklaard in zijnen brief aan den Paltsgraaf5). Op treffende wijze is door Fruin beschreven, Evangelisch-Luthersch seminarium, Amst. 1876, blz. 124—127 ; en bij L. D. Petit, Repertorium der verhandelingen betreffende de geschiedenis des vaderlands, Leiden 1905, aft. 2, kol. 389—392. 1) Uittreksel uit de gedenkschriften van Laurens Iacohsz. Keael, medegedeeld door Dr. J. C. Breen in de Bijdragen en mededeelingen van het Historisch genootschap te Utrecht, 's-Gravenh. 1896, Dl. XVII, blz. 46 vlg., 54; Brandt, a. w., blz. 386, 388, 426, 456. Volgens den feilen pamflettist Willem van der Linden was hier eene poging tot omkooping in het spel. Zie de: Corte ende clareandtwoorde op die bescherminghe der Andtwerp scher Confessij makers, die hem onwaerachtelijck beromden met d'Ausborsche Confessij t'accorderen ende ghanschelijck eens te wesen. Ghemaeckt bij den E. H. VVilhel. Lindanum Episcopum Rnraemondens Ghedruckt tot Louen, 1568, quatern C, bl. 4'. 2) Schultz Jacobi, Geschiedenis der gemeente te Kuilenburg, in de genoemde Bijdragen, 1840, St. II, blz. 119, 192. 3) I. G. H. Rendier, Geschiedenis van Ioh. Pistorius, en der Ev. Luth. gemeente te Woerden, in dez. Bijdragen, 1841, St. 111, blz. 59. 4) B. Vogelsanck au Comte Louis de Nassau, 15 Nov. 1566, bij Groen van Prinsterer, Archives de la maison d'Orangc, Leide 1835, Ie Série, T. 11, p. 472 477. 5) Brandt, a.w., blz. 428; F. J. Doraela Nieuwenhuis, Aanteekeningen betreffende de Luthersche gemeente te Leiden, in de aangehaalde Bydragen, 1844, St. V, blz. 2. hoe in 1567 en daarna onder de Nederlandsche uitgewekenen in Duitschland de aanhangers der Augsburgsche geloofsbelijdenis met de Calvinisten om den voorrang dongen '). Uit een boekje van Cunerus Petri, den eersten bisschop van Leeuwarden, blijkt dat de schrijver in Friesland wel van „Wederdoopers", Zwinglianen en „Augsburgers" wist, maar niet van Calvinisten2). Inzonderheid omtrent de stad Antwerpen is bekend, dat zij geruimen tijd vooral onder hare meer aanzienlijke inwoners vele „Confessionisten", gelijk men ze noemde, heeft geteld 3); dat daar tusschen beide partijen een hevige strijd is gevoerd 4); dat al vroeg sommige Lutheranen uitweken o. a. naar de steden aan den Beneden-Rijn 5), dat de achtergeblevenen in 1566 eene georganiseerde kerkelijke gemeente vormden 6), aan welke door de overheid het houden van openbare godsdienstoefeningen werd toegestaan, totdat de komst van hertog Alva aan dit alles een einde maakte 7) en de kern der gemeente deed vluchten naar Frankfort a/d Main, waar zij haar bestaan als „Nederlandsche gemeente van de Augsburgsche confessie" nog twee eeuwen heeft voortgezet 8). 1) R. Fruin, De voorbereiding in de ballingschap van de Gereformeerde kerk in Holland, in het Archief voor Ned. kerkgeschiedenis, onder red. van Acquoy en Rogge, 1805, Dl. V, blz. 1—46. 2) De Missae sacrificio tractatvs. Avthore Cvnero Petri a Browershaven sacrae theologiae professore, primo Episcopo Leouardiensi, Lovanii 1572, 8°, quat. A, fol. 5». 3) Strada, 1. 1., p. 237 seq.; Uittreksel uit Franeisei Dusseldorpii Anna les, uitg. door R. Fruin, 's-Gravenh. 1894 (in de Werken van het Historisch genootschap), blz. 46. 4) D. Benoit, Introduction op de Histoire des Martyrs par Iean Crispin, Toulouse 1885, T. I, p. XV. 5) Lehnemann in liet aanstonds te noemen werk, S. 2, 1I0. 6) De lijst der predikanten, der leden van liet consistorium en der voornaamste gemeenteleden bij Groen van Prinsterer, op. cit., Ie Série, T. II, Note sur la situation d'Anvers, p. 332, 336 v. 7) Van Wesembeeck op de aangehaalde plaatsen ; Bor, a. w., fol. 45v, 48r, 57', 99r, 109r; Van Meteren, a. w., lol. 42', 44', 45', 48", 49'; Antwerpsch Chronykje, door F. Cr. V., Leyden 1743, 4», p. 78, 92, 98, 129, 130, 133, 144, 160 en elders ; I. C. Diercxsens, Antverpia Christo nascens et crrscens, Antv. 1773, 80, T. IV, p. 300— 356; T. V, p. 1—70; A. Uyttenhooven, Geschiedenis der Hervormde kerk te Antwerpen, Amst. 1794, Dl. I, blz. 229; Mertens en Toifs, Geschiedenis van Antwerpen, Ant. 1848, Dl. IV, blz. 321, 351, 358 vlg. 8) J. Lehnemann, Historische Nachricht von der vormahls im sechzehenden Jahrhumlert beriihmten Evangelisch-Lutherischen Kirche in Antorff und der daraus Schultz Jacobi heeft eene beschrijving ten beste gegeven van eene geheele reeks van Luthersche geschriften, hetzij vertaald, hetzij oorspronkelijk, die gedurende de jaren 1557 —1567 inde Nederlandsche taal te Antwerpen, te Wezel en elders het licht hebben gezien '). Hieronder noemt hij ook den titel der „Corte onderrechtinge vande waerachtighe wesentlijcke teghenwoordicheyt des lichaems ende bloets ons Heeren Jesu Christi inden Auontmael" 2). Dat het werkje door een vluchteling uit de (Noordelijke of Zuidelijke?) Nederlanden geschreven is, mag als zeker gelden. Door wien ? Hieromtrent valt zelfs geen gissing te maken. Doedes, die het als het ware opnieuw „ontdekte", was zeer geneigd het aan Ioannes Anastasius Yeluanus toe te schrijven 3), zonder er op te letten, dat de avondmaalsleer van dezen hier vierkant bestreden wordt4). Dat het te Bacharach door iemand met een Nederlandschen naam gedrukt werd 5), doet ons echter onmiddellijk denken aan den beroemden Nederlander, van wien wij sedert een klein aantal jaren weten, dat hij aldaar predikant is geweest6). Ofschoon de dagteekening ontbreekt, staat niets de onderstelling in den weg, dat het zal verschenen zjjn in den tijd toen Ioannes Anastasius daar werkzaam was. Het behan- entstandenen NiederlSndischen Gemeinde Augspurgischer Confession in Franckfurt a. M., Franckf. 1725, in 4"; Schultz Jacobi, Wat Magister Cyriacus Spangenberg ons berigt omtre>it de Lutherschen te Antwerpen, in Oud en Nieuw, 1864, blz. 1—38; Attestatie voor de predikanten van de Augsburgsche confessie te Antwerpen, afgegeven door prins Willem I, medegedeeld door H. de Jager, in de Studiën en bijdragen op '< gebied der historische theologie, verz. door Moll en De Hoop Scheller, Amst. 1876, Dl. III, blz. 550 vlg.; F. Seharff, Die Niederltlndixche und die Französische Gemeinde in Frankfurt a. Af., in het Archiv für Frankfurts Geschichte u. Kunst, 186'2, II, S. 245; A. J. Domela Nieuwenhuis, De Nederlandsch-Luthersche gemeente te Frankfort a. M., in Eigen Haard, 1878, blz. 176. 1) Schultz Jacobi, Nederlandsch-Luthersche kerk, in Oud en nieuw, blz. 33 —38. 2) Schultz Jacobi, t. a. p., blz. 34. 3) Kerkelijke Courant, 18 Apr. 1891, N°. 16; Dr. J. I. Doedes, Collectie van rariora, Utr. [1892], blz. 3 vlg. 4) Vergel. Dr. M. A. Gooszen, De Heidelbergsche Catechismus en het boekje van de breking des broods, Leid. 1893, blz. 353, aant. 1. 5) Het formaat is: klein 8°; letter: Gothiek. Acht ongenummerde bladen. Signatuur : A ij—A v. Aantal regels per blz. 28 (buiten den hoofdregel). Hoogte : 13.5 c.M. Breedte: 8.5 c.M. Het exemplaar van Doedes, het eenige dat bekend is, behoort thans aan de Koninklijke bibliotheek te 's-Gravenhage. 6) Zie boven, blz. 460. delde onderwerp, het taaleigen, de gebezigde verkortingen, de druk, de aanhalingen van Erasmus Alberus ') en Brentius!), maken dit zelfs in hooge mate waarschijnlijk. Mocht onze herdruk er toe leiden, dat èn omtrent dit boekje èn omtrent de Luthersche strooming onder de Nederlandsche Hervormingsgezinden door nieuwe onderzoekingen weldra meer licht worde ontstoken. 1) Een corte onderrechtinge, bi. ij', hierachter, blz. 500. '2) Aid., bi. iiij', hierachter, blz. 503. IV. 3-2 Een corte onber recbtinge vanbe waeracb* ttgbe wesentUjcfee tegben* woorbfcbejjt bes licbaems enbe bloets ons "fceeten Jesu Cbrlsti inöcn Suont= macl, getrocfcen wt Me f>eBlige Scriftuere, enöe is scct profe= teUJcft om lesen tn besen sorgbelijcfcen ttjt. flSattb. xviij. TOlant waerber twee oft brge in mijnen ffiaem vergabert 3(jn, Daet ben Jcfc int miböen onber baer. £pbes. iiij. B)ie bier neber gbeöaelt is, bat is be selue öie opgeuaren is, bouen alle 1)emelen, op bat bijt al vervullen soube. ffiocb so is bier bg gestelt, wat goeben ons Gbristus in 3tjn t). tëacbtmael geinstl= tueert enbe baer bescbegöen beeft. A ijr Yande tegenwoordicheyt Christi int H. Nachtmael. jSP§f§5?2fEn thiensten Artijckel der Ausburscher Confessien die 9 EU 1 welcke die Zwinglischen niet en willen aennemen, hoe ö lSL*! wel hy nochtans met den text der Euangelien accordert, die luyt aldus. Yan des Heeren Nachtmael leeren wy, dat tsamen met den broode ende met den wijne waerachtelijcken wtgereyckt worden het lichaem ende het bloet Christi, den genen die het Nachtmael des Heeren nutten. Mart. Lut. in Jn dier ghelijcke spreke ick ende bekenne ooc dat het Sacrazijn Hooftar- ment des autaers oft Nachtmaels, belydende dat daer selue sy het tikelen. waerachtige Lichaem ende het waerachtighe bloet Jesu Christi, b eckte^hMi dwelck met broodt ende wlJn mondelijcke gheten ende gedroncken die Hemel- wordt, ende dat oock van die Godloosen het Lichaem Christi ontseheProphe- fangen wordt, also wel als vanden Gosuruchtigen menschen, den ten- gheloouigen tot zijnder salicheyt, ende den godloosen tot zijnder verdoemenissen. Als Paulus seyt, 1. Corinth .11: Daerom, een inensche proeue hem seluen, ende also Ete hy van desen Broode, A ij" ende // Drincke van desen Kelck. Want wiet onwaerdich eet ende Cor. il. drinct (hier staet van eten ende drincken, het welcke metten monde geschiet) die eet ende drinct hem seluen het Oordeel: om dat hy niet en onderscheydt het Lichaem des Heeren. Merckt wel op het woordt (onderscheyden) want waert datmen daer maer .alleen slecht ') Broot ende Wijn en ontfingen, so en bedorftmen?) dat Lichaem Christi van tboordt niet te onderscheyden, noch men soude ooc met gheen slecht broot te eten ende slechten wijn te dricken 3), cunnen veroordeelt worden, ten sy dat daermede het Lichaem ons Heeren ontfanghen worde. Erasmus Alberus int boeck teghen die Sacramentarisen 4) in die 1) Eenvoudig, d. w. z. brood en wijn zonder meer. 2) Behoefde men. 3) Lees: drincken. 4) lirasmus Albeius schreef: Widder die verfluchte lere der Carlstader, t'iid alle fiirnemste Heubter der Sacramentirer, Rottengeyster, widderteuffer, Sacra- 59 syde des boecx, stelt een vraghe oftmen het Sacrament als God aenbidden sal ? Ende seyt: Waert dat het broot ende wijn met des Heeren lichaem ende bloet vereenicht waren gelijc die Oftmen het godheyt ende menscheyt, so mocht ick dat Sacrament wel aenbid- den, gelijck ick Christum God ende mensche aenbidde, maer nae maci1 ? dien des Heeren lichaem ende bloet niet een persoon en is met den broode ende wijn, noch oock eewich byden broode ende wijn en is, gelijc des Heeren Jesu Chri-//sti godheyt ende menscheyt A iijr eewich by deen dander blyuen, so en sullen wy dat Sacrament niet aenbidden, ende onse Heere Jesus Christus en heeft oock sulcx niet geboden, maer zijn beuel luyt aldus. Eetet myn Lichaem dat voor v ghegeuen is, drinckt myn bloet dat voor v gestort is, tot vergeuinge der sonden, ende gedenct rnynder daer by, dat is, gelijck Matt. 26. Paulus seyt, vercondicht mynen doot ende syt dancbaer. 1- Cor. 11. Erasmus Alberus seyt int selue boec inde 78 .sydeden 13 . regel. Wy en seggen niet dat Christus den hemel verlaet, al ist dat zijn lichaem inden Sacrament is, anders moest hy den hemel ghelaten ') hebben, doen hy in zijns Moeders lichaem was, ende doen hy op der aerden wandelde, maer Christus seyt selue neen daertoe Joan- nis iij: Niemant en climpt ten Hemel, dan die vanden hemel Joan. 3. neder gecomen is, te weten, des menschen Sone die Jnden hemel is nae dien Christus God is, soo is hy in allen plaetsen, ende Matth. 18 ' „ . Ephes. 1. veruullet al. Maer nv mocht yemandt segghen, Sinte Stephanus seyt: dat hy den hemel open siet ende des menschen Sone ter rechterhandt Actor. 7. Gods staen ? Dat en luyt niet anders, dan dat die rechte handt Gods een // sonderlinghe plaetse inden hemel is ? A iij ' Antwoorde: Tis openbaer dat Gods rechtehandt niet anders en is, dan Gods moghentheyt, maiesteyt ende Almachticheyt, dat nu Stephanus seyt, dat hy den hemel open siet ende Christum tot der rechter- mentlesterer, Eheschender, Musica verechter, Bildstürmer, feiertagfeinde, vnd verwüster aller (juten ordnung. Erasmus Alberus. Doctor, vnd Superintendens zu Newenbrundenburg itn land zu Mecklenburg. Psal: 139. Ich hasse ja Herr, die dich liassen-^553. Getrucket zu Newenbrandenburg bei Anthonio vnd Walthero Brenner gebrüdern, im jar 1556, 182 bladen in 40. Aldus deze titel bij K. Goedeke, Grundrisz zur Geschirhte der deutschen Diehtung, Dresden 1886, 8°, Bd II S. 447' Van zijne hand was ook : Der Barfuser Munche Eulenspiegel vnd Alcor'an. Mit einer Vorrede D. Martini Luth.... M.D.XLU. [Aan het einde:] Gedruckt zu Wittemberg, Durch Hans Lulït (Goedeke, S. 444). In het Latijn: Alcoranus Franciscanorum, Daventriae 1651, in 120. Zie over den schrijver : F. Schnorr von Carolsfeld, Erasmus Alherus, Ein biogruphischer Beitrag zur Geschirhte der Reformationszeit, Dresden 1898. 1) Verlaten. hant Gods siet staen, is also veel geseyt, dat is mynen troost in deser noot dat ick ghelooue ende voorwaer weet, dat my den hemel open staet. Want Christus die eenich geboorne sone Gods ende ware mensche, heeft my door zijn bloetstorten, Lyden, Doot, ende Opverrijsen, den hemel geopent, want hy sittet tot der rechterhant Gods, dat is, hy heeft alle macht inden Hemel ende opder Aerden, wat hy wilt, dat wilt den Vader ooc, hy wilt my salich maken, ende dat wilt de Vader oock. Siet dien Christus dien ghy Joden ghecruyst hebt ende noch eenen verleyder scheldet, heeft euen die macht, cracht ende maiesteyt, eere ende ghewelt, die syn hemelsche Vader heeft, die can ende sal my wel in deser noodt ende doot troosten ende onderhouden. (xeloouige Dese woorden ick sie den hemel open, can ooc een blinde wel A Hijr seggen die in Christum ghelooft. Des gelijcken eenen cranc-//ken blinden cun- ,jjen 00ghen niet open ghedoen en can, ende eenen steruenden tum sien " syn 00Sen ghebroken zijn, die selue sien oock met den ooghen des geloofs den hemel open ende Christum ter rechterhandt Gods staen, want dese woorden Stephani syn eens vasten gheloofs, niet alleen eens menschen die den hemel met lichameljjcken ooghen open sien can, maer ooc eens menschen die daer spreect. Psalm Psalm 23. xxiij: Al ist dat ick in duysternissen wandele, soo en vreese ick gheen ongeluck want ghy syt by my. Jnden seluen boeck de 83 . syde den 26 . reghel staet aldus: Daer staet wel gescreuen dat God inden hemel woont, maer daerwt en volcht niet dat hy daerom niet opder aerden en is. Wat waer doch zijn Almachticheyt P als hy niet op allen plaetsen en waere oft zijn en conde? Jnden hemel is hy sienlijcken, maer opter aerden onsienlijck: Christus godheyt ende menscheyt en sullen nimmermeer gescheyden zijn. Erasm^lbei\ Het i8 wel waer dat Christus somtij ts spreeckt als eenen pueren deses boecx mensche, ende somtijts als God, maer daer wt en volcht niet dat Solueert die godlijcke natuere ende die menschelijcke verscheyden zijn, daer A Hij' die God-//heyt is, daer moet ooc die Menscheyt wesen, al en can ^®8e gestie (jje vernuft i) sulcx niet begrijpen daer en leyt niet aen, sy sal ghy Tafelis- ^aer gheuanghen gheuen onder die ghehoorsaemheyt Christi, ende ten. Gods woordt niet meesteren. Die Orga- Die Organisten ende Luytenisten, die gedencken wel op eender nisten. tijt op vier plaetsen, te weten, Tenor, Altus, Bassus, en Discant dat en is my geen cleyn verwonderinghe, ende houde sulcke cunst dies te heerlijcker, ende danck God van alsulcker groote gauen. Daeromme soo volcht in dese bescrijuinghe, dat ons Christus 1) Germanisme : Vernunft =• rede. met desen Zeghel oft waerteecken waerachtichlijcken, ende teghen- Jnden Catewoordichlijcken zijn Lichaem ende Bloet gheeft oft schenct. Die ^1")m^°eanwelcke woorden ons leeren, dat het Nachtmael des Ileeren, oft 603 ' Ende broodt ende wijn in dit Nachtmael, niet slechtelijcken het lichaem onerLucam. ende bloet des afwesenden Christi en bedieden, gelijck eens men- 22. capit. schen Figuere oft gheconterfeyt beeldt den seluen mensch represen- _ ouer teert ende bediedet, die oock seer verre van daer oft ouer langhe cap. Noch ghestoruen is, maer dattet teeckenen zijn, met die welcke ons tegen Asowaerachtichlijcken het tegewoordich // Lichaem ende Bloet Christi Av geschoncken, ende met broot ende wijn te genieten daer wtghe- tum int 4. reyckt worden. Want als Christus zijn Nachtmael ingestelt heeft, M°att 26 so en heeft hy niet alleen slecht broodt ende wijn ghegeuen, maer Mare. 14. hv heeft vanden broode geseyt: Dat is myn lichaem, ende vanden Luc. 22. .. ™ i. • vi i !• Cor. 11. wijne: Dat is myn bloet. Het schynt den menschelijcken vernufte oft wijsheyt wel een Die menschen ombescheyden ende ongherymde sake te wesen, dat Christus in dit Nachtmael, dwelek hier beneden opter aerden ghehouden wordt, keng00genniet met zijn Lichaem ende Bloet teghenwoordich sy: daer nochtans Seer verde gehet Symbolum Apostolicum leert, dat Christus opgeuaren is ten sien2) om kenHemel, ende sittet ter rechterhandt Gods des Vaders. Maer men sal alsulcke ghedachten van het menschelijck vernuft laten, ende gach' Stepha. met Gods woordt te ghemoet gaen ende ons daer nae richten. nus van der Want hoe wel dat dit Nachtmael, opter aerden ghehouden wordt, aerden ChrUsoo en ist nochtans geen aertsch, maer een Hemels Nachtmael, t^a^t e° ende ten hindert niet met allen dat Christus ten hemel gheuaren Q.0(jts staen. is, ende ter rechterhandt Gods syns hemelschen Yaders sittet, dat hy daeromme met zijn // lichaem ende bloet in dit Nachtmael niet Av wesen en soude iae daer wt volght des te meer: aenghesien dat Christus ten hemel gheuaren is, ende ter rechterhandt Gods des Mare. 16. Yaders sittet, dat hy oock euen ghelijck met zijn Lichaem ende Bloet teghenwoordich in dit Nachtmael is: want hier oock den Hemel is, inden welcken Christus gheuaren is, ende dit is oock die rechterhandt Gods, daer hem Christus gheset heeft. Want alsoo seyt Paulus totten Ephesien capittel iiij: Die hier onder gegheuae- Ephe. 4. ren 3) is, dat is die selue, die op gheuaren is, bouen alle Hemelen, Joan^ 3.^ op dat hyt alle vervullen soude. Want men sal hem niet laten voorstaen, aengesien dat Christus door zijn opuaert opgenomen is worden, nae desen sienlijcken wtwendighen hemel, dat hy nae lichaemelijckerwijs inden seluen hemel 1) Bedoeld zijn hier eene reeks van werken van Ioannes Brentius. 2) Verde gesien, verre zien. 3) Lees: gheuaren. De zin is: die hier op de aarde nedergedaald is, enz. ghebleucn sy, ende dat hy aen een lichamelijcke oft seker plaetse Opgeuaren gheseten is, die welcke plaetse oft stede die rechterhandt Gods bonen alle ,jes hemelschen Yaders soude ghenaempt worden. Alsulcke vleeEp 4 schelijcke ende groue gedachten van die maiesteyt Christi sullen wy van ons dryuen ende wt den sin slaen, maer wy sullen weten [A vj'] ende gheloo-//uen, dat Christus door zijne opuaert int rijck zijns Yaders inneghegaen is, ende heeft die maiesteyt des Almogenden Gods ontfanghen. Maer ghemerct dat het Rjjcke Gods ende zijn Almoghentheyt niet soo enghe noch soo nauwe ghedwonghen syn, datse erghent in Psalm. 139 een hoecxken oft plaetsken van desen wtwendighen Hemel zijn Jerem. 23. moeten, maer strecken haer veel verder, dan hemel ende aerde, Es&v 66 ende al watter inne is. So ist openbaer, dat oock Christus niet met zijn lichaem ende bloet in eenen sekeren hoeck oft plaetse Christns ver- des hemels en is, maer dat hy verre bouen alle dinghen strect, 'n oft dat hy met zijne tegcnwoordicheyt ende Maiesteyt alle dinghen, a en pies. ajg paujus seyt; Vervullet, wat daer bouen ende wat hier beneden is, den hemel ende die aerde. Men weet seer wel, dat eens menschen lichaem niet meer dan Natuerlyke tot eender plaetsen van natueren gesyn en can, maer dit inoetmen ken8 ^ 8^re' vcrs*aen> nae ghesteltenisse ende wijse deser wtwendigher wereldt. Daerom dat ooc, hoe wel dat Christus nae zijn verrijsse- Luc. 24 nisse int Rijck syns Vaders was, soo is hy doch als hy hem syne [.A vj»] Jongeren in dese werelt verschenen heeft, alleen op // een plaetse Jnt ryck der verschenen. Maer met Themelsche rijck ist al anders ghestelt, want hemelen is gelijckerwijs int selue gheen onderschevt der tijden en is, maer al geen onder- . . ,.., . . , ° , ' scheyt der en 18 maer eenen tyt, ende een eeuwich momentum, een eeuwich tijden. (^u) ooghenblick, dat is, dat altijt teghenwoordich is: Also en isser oock gheen onderscheyt der plaetsen, maer alle plaetsen zijn een eenighe plaetse, oft dat meer is, gheen plaetse. Jae tis heel een ander dinck, dan het menschelijck vernuft begrijpen can. Dat gheen ooghe ghesien en heeft, geen oore gehoort en heeft, i. Cor. 2. noc^ Seens menschen herte ghecomen en is, seyt die schrift Esay. 64 i • Corinth . ij . ende Esaye lxiiij. Aengesien dan dat Christus int rjjcke der Hemelen ende dat Vleeschelyc- Nachtmael Christi oock een Hemelsch dinck is, so en salmen, soo ke ghedach- wanneer het Nachtmael ghehouden wordt van het lichaem Christi, tegenwoor'6 8^een a'sulcke meyninghe hebben: oft hy groot oft cleyn, oft tot dioheyt Chri welckcr plaetsen hy sy, oft dat hy Localiter daer sy, maer men sti salmen sal alsulcke vleeschelijcke ghedachten laeten varen, ende metten sehonwen. Ghelooue op dwoort Gods hem fonderen ende blyuen, ende syne [A vijr] weldaden bekennen, op dat wy door desen // Zeghel versekert ende ghesterckt worden in alle teghenspoet: Gheloouende vasteljjck dat ons die sonden vergheuen, ende dat wij erfgenamen des eeuwigen leuens zijn. Dat nv het Lichaem ende het Bloet Christi waorachteljjcken int Nachtmael zijn, is genoechsaerolijcken daer af op ander plaetse ghehandelt. Ten lesten, soo wordter noch by ghestelt, dat wy door dit waer- Het princitoeeken vast versekert worden, dat wy die vergeuinge der sonden P*el gebrayc ende het eeuwich leuen hebben. Dit is het principael ghebruj ck maejg> waerom het Nachtmael ingestelt is. Want als den tijt ghenaecte, dat Christus nv steruen soude, so maecte hy te voren nae ghewoenlijcke maniere oock zijn Testa- Hettestament ment, in dwelck hy syne vrienden Erfgenamen van syne goeden ^ris linstitueerde. Nu en hadde hy gheen wereldtlijek Conincrjjck, noch gheenen grooten schat van ghelde, noch oock gheen aertsche goeden, die hy syne erfghenaemen achter laeten mochte, maer hy hadde een lichaem, dwelck hy voor onse sonden inde doot ghegheuen heeft, ende oock bloet, dwelck hy ons, om ons van sonden Marc.JÖ.^ te reynighen, wtghestort heeft. // Daerom willende nv steruen, soo maecte hy syn Testament, [A vij"] waerinne hy zjjnder Kercken oft gemeynte, die zijn Erfgenaem is, Christus heeft zijn Lichaem ende Bloet ghegheuen, ende met oft inde selue ghifte, zijn ^Kercke soo gheeft hy haer die vergheuinghe der sonden, die ghercchticheyt ende Bloet ge_ ende het leuen. Gheen meerder Heerlij cker noch nuttelijcker goe- maect tot verden en hadde hy zjjnder Kercken oft gemeynte cunnen ghegheuen. geuinge der Nu en heeft hy niet alleen dit zijn Testament met slechte ende sonden. bloote woorden willen wtrichten, maer op dat die woorden des Broot ende te meerder cracht ende schijn souden hebben, soo heeft hyer j^j^em^ende oock den Zeghel aengehangen, te weten, broodt ende wijn, die bloet Christi hy tot zijn lichaem ende bloet gheheylicht ende gheordineert geheilicht heeft. Want alsoo seyt hy in Mattheo: Dat is mijn Bloet des nieuwen Testaments, dat voor veel wtgestort wordt, tot vergheuinghe der Matt. 26. Sonden. Ende by Paulus: Desen Kelck is dat nieuwe Testament in mynen bloede. Daerom gelijckerwijs een erfghenaem in aertsche j £or ^ goeden, der seluer erffenissen die hem van synen vrient achter gelaten heeft, versekert is, als hy den brief leest, daer het Testament inne ghescreuen // is, ende dat hy den Zeghel siet daermede [A viijr] den brief bcuesticht is: Alsoo sal oock die ghene die een erfgenaem Christi is, versekert ende ghewis zijn, dat hy een erfgenaem inde Hemelsche goeden is, als daer zijn, vergheuinge der sonden, ende het eeuwich leuen: als hy die vercondiginghe ende Predicatie des doots Christi hoort, ende het Nachtmael des TIeeren, dat is broot ende wyn, die totten lichaem ende bloet Christi gheheylicht zijn, ontfanghet. Want dese zijn die brieuen ende den zeghel, met die welcke Christus doen hy inde doot gaen wilde, zijn Testament gemaect, opgericht ende beuesticht heeft. 1. Cor. 10. Daernae ghemerckt dat wy alle, als Paulus seyt, eens broots deelachtich zijn, aenghesien dattet een broodt is, ende wjj veel een lichaem zijn, soo sullen wy totter rechter liefden ende eenicheyt onder malcanderen verweckt worden. Philipp. 2. Dat een yegelijck ghesint sy, als Christus Jesus oock was, die welcke, hoe wel hy in Godlijcke gedaente was, so en hielt hyt niet voor eenen roof Gode ghelijck te syne, maer hy vernerde hem seluen ende begaef hem om Dmenschelijck gheslacht te verf/4 viij»] lossen, in menschelijcker zwacheyt ende // inde doot aenden Cruyce. Ende gemerct dat ons God also lief ghehat heeft, dat hy synen Sone ghesonden heeft, tot een versoeninghe voor onse 1. Joan. 4. sonden, so sullen wy, als Joannis seyt, ons ooc onder malcan1. Joan. 3. deren lief hebben, ende dat oock niet alleen met woorden ende metter tongen, maer ooc metter daet ende metter waerheyt. Jst dat wy ons in alsulcker manieren danckbaer bewijsen, soo en sullen wy niet alleen die ontfanghene goeden behouden, maer wye sullen daermede God bewegen, dat hy ons deen weldaet op dander, ende int eynde die hemelsche ende eeuwighe Heerlijcheyt gheuen sal. Amen. Matthei xxviij. Ende siet, Jck ben by v alle daghen, tot der wereldt eynden. <| Ghedruct tot Basserach by Fredrick van Linth. // Een profitelijck ende troostelick Boecxken vanden Ghelooue ende Hoope. Noch. een Boecxken van die Liefde die God tot ons heft. Met noch een deuote Contemplatie van dye Brayt Christi. I N L E I DING. "VVat de vrees voor de geloofsvervolging niet heeft teweeggebracht! En hoe de komst van den hertog van Alva naar de Nederlanden kort voor het uitbreken van den tachtigjarigen oorlog de harten heeft doen sidderen! Het „Profitelijck ende troostelick Boecxken vanden Ghelooue ende Hoope" behoort tot de vijf merkwaardige drukwerkjes, die door eene onbekende hand bij het opbouwen van den toren der Ned. Hervormde kerk te Boskoop in Z.-Holland werden ingemetseld en bij het afbreken daarvan aan het licht zijn gekomen. Prof. Acquoy gaf er in het „ Archief voor kerkgeschiedenis" eene beschrijving van, aldus aanvangende: „De Nieuwe Rotterdamsclie Courant van Zondag, 12 April 1896, Eerste Blad, A, bracht het verrassend, ook door andere nieuwsbladen weldra overgenomen bericht, dat te Boskoop by het afbreken van den dorpstoren vijf boekwerkjes, in den steen gemetseld, waren gevonden. Eene korte beschrijving van elk der vijf was by het bericht gevoegd en deed mij terstond vermoeden, dat men hier met iets belangrijks — wat één boekje betreft, zelfs met iets zéér belangryks — te doen had". Verder luidt het: „De boekjes kwamen den 2^en April 1896 te voorschyn uit eene kleine, aan de buiten- en binnenzijde van den muur onzichtbare ruimte op de derde verdieping, twaalf meter boven den beganen grond. Zij lagen daar zonder eenig nader omhulsel. Slechts de bij het opmetselen vrygehouden opening heeft ze meer dan drie eeuwen voor het nageslacht bewaard. Ik zeg meer dan drie eeuwen. Drie der vyf toch dragen het jaartal 1566. Eén is van 1554; een ander schijnt, om straks op te geven redenen, omstreeks 1540 te zijn gedrukt. Het gedeelte van den toren, waar zy ingemetseld lagen, kan dus in geen geval onder zijn dan 1566 en zal waarschynlyk uit dat jaar of het volgende dagteekenen. Opmerkelyk is het, dat juist de drie boekjes met het laatst genoemde jaartal er frisch en gaaf uitzien, terwyl de twee oudere blijkbaar veel in handen of in den zak zijn geweest. Doch hoe zijn de vijf boekjes in den toren te Boskoop gekomen? Ik begin met op te merken, dat het al te maal verboden boekjes zijn. Heeft misschien een werkman, die ze bezat, er zich op deze wyze van willen ontdoen, in de hoop van ze te eeniger tijd weer uit het metselwerk te kunnen te voorschyn halen ?"*) Dit „Profitelijck Boecxken vanden Ghelooue ende Hoope"8) vertegenwoordigt eene afzonderlijke schakeering onder de Hervormingsgezinden. Tot dusverre werd in deze „Bibliotheca geen voortbrengsel opgenomen van de geestesrichting, die uit dit „Boecxken" spreekt. Ja, men kan veilig zeggen, dat tot heden omtrent deze geestesrichting bij ons te lande volslagen onbekendheid heeft geheerscht. Zij kan worden gekenschetst als de richting van de „moderne devotie" of als die van de Nederlandsche mystieken der vijftiende eeuw, doorgetrokken op het gebied der Reformatie. Het is de geest van mannen als Ioannes Dirksz. van Schoonhoven, Gerlach Petersz en Hendrik Mande, maar die met de Hervorming zijn medegegaan. In dit schoone, diep religieuze en innig stichtelijke geschrift ontmoeten Thomas van Kempen en Luther elkander. In het vorige deel, in de „Disputationes contra Lutheranos van Jakob van Hoogstraten, heb ik kleine fragmenten afgedrukt van geschriften van twee „Broeders des gemeenen levens , die voor de zaak der Hervorming het leven hebben gelaten 3). Dit „Profitelijck Boecxken" sluit zich op merkwaardige wijze daarbij aan. Het is bekend, dat in het j. 1526 een aantal „Broeders", die onder den invloed van Luther gekomen waren, het Fraterhuis te Doesburg verlieten *). Onder mannen van deze categorie moet de auteur van dit „Boecxken", wiens naam geheel verborgen is gebleven, gezocht 1) Dr. J. G. R. Acquoy, De vijf, in den toren te Boskoop gevonden boekjes, in het Archief voor Nederlandsche kerkgeschiedenis, 's-Gravenh. 1897, Dl. VI, blz. 77-79. 2) Het is gedrukt in octavo-formaat met Gothieke letter. Elke aanwijzing van plaats, drukker of jaartal ontbreekt; zoo ook de pagineering. Misschien bracht echter de spreuk onder de laatste bladzijde: »In God Ist Al' de ingewijden op het spoor van den drukker (zie beneden). Aantal bladen : 56. Aantal regels per bladz.: 31 (met den hoofdregel). Signatuur: A ij—Gij. Hoogte: 14.5 c.M. Breedte : 9.8 c.M. Het eenig bekende exemplaar berust in de Koninklijke bibliotheek te 's-Gravenhage; het is voorzien van een perkamenten omslag met klep en draagt alle sporen van veel gebruikt en in den zak gedragen te zijn. 3) Zie Deel III, blz. 539 vlg. 4) Aanteekeningen van een tijdgenoot, betreffende de opkomende Kerkhervorming, medeged. door W. Moll, in het Kerkhistorisch archief verz. door Kist en Moll, Amst. 1862, Dl. III, blz. 113. worden i). Reeds de vorm herinnert hier en daar aan de geschriften der Windesheimsche mystieken. Men lette bijv. op de onderscheidene aanspraken die hier voorkomen. Op eens gaat de rede over in een gebed tot God: „O Here ic en can v noch v goetheyt niet begripen dan alleen doer v woort, in welc ghi mi segt dat ghi mi lief hebt. Stort in mi een reyn herte, ende ic sal vertroost eijn, in alle daer ghi v liefde mede openbaert Mijn siele is onrustich ter tijt toe dat ic in v can rusten" Dan weder wordt God tot den geloovige sprekende ingevoerd 3). De stem der geschapen dingen wordt aldus vertolkt: „Alle creatueren roepen tot ons. Wi en geuen niet, dat v versaden mach. Aen ons en hebdi niet dan het gesichte, in ons moecht ghi kennen dat god wonderlijc is, ende glorioes in al dat hi doet. Jst dat ghi bi ons blyft ende op ons rust, ende doer ons niet en gaet tot gode, die alleen in ons, in syn goetheit ende liefde wil bekent zyn, voerwaer ghi sult ongetroost sijn" '). Elders wordt het woord gericht tot de wereld: „Och werelt, v wijsheyt is sotheyt voer Godt. V glorie is hoy. V toelachen is bedroch" ....5). De „Bruid", dat is de menschelijke natuur, de zondige ziel6), wordt toegesproken door den „Bruidegom", d. i. Christus '). Ook houdt zij alleenspraken 8). Wie denkt hier niet aan menige bladzijde van „De imitatione Christi" ? Dat trouwens het geheele „tractaetken van die Bruyt Christi", waarmede dit boekje besloten wordt, een echt voortbrengsel is van de mystiek, zal wel door niemand worden betwijfeld. Het mag echter als zeker gelden, dat het voorafgaande van denzelfden auteur is, daar reeds in het eerste gedeelte van de „bruid van Christus" gewaagd wordt9). Christus wordt 1) Opmerkelijk is zijne leering, dat rijkdom, mits goed gebruikt, tot zaligheid kan strekken. Een profitelijck Boecxken, quat. F, bl. iijr; hierachter, blz. 574. 2) Aldaar, quat. D, bl. vif; hierachter, blz. 558. 3) Aldaar, quat. D, bl. viv, vijr; hierachter, blz. 559. 4) Aldaar, quat. E, bl. viij»; hierachter, blz. 571. Vergel. over de «geschapen creaturen": B, bl. vij; E, bl. vr; F, bl. iij'; G, bl. v'; hierachter, blz. 539, 567, 575, 588. 5) Aldaar, F, bl. ij'; hierachter, blz. 573. 6) Aldaar, F, bl. vijf; hierachter, blz. 580. 7) Aldaar, F, bl. vij'; hierachter, blz. 580. 8) Aldaar, F, bl. vi\j»; G, bl. ir; hierachter, blz. 582. 9) Aldaar, C, bl. iig*; hierachter, blz. 546. aangesproken als de „minlike Here" '). De Heer roept ons „minlic" tot Zijn goddelijk woord 2). De geloovige is een „vaetken , daer God in rusten wil3). Christus heeft ons „dat Testament der liefden" achtergelaten *). God geeft ons met Zijne liefde, zaligheid, heiligheid, rechtvaardigheid en verlossing5). Op de eene bladzijde lezen wij dat Christus zich in ons heeft gestort door zijn woord 6), op de andere, dat God zich in ons heeft gestort door Zijne liefde '). De Heer houdt den geloovige voor Zijn allerliefste8). Door het ongeloof wordt de mensch „koud" in God9). Daarentegen heeft de geloovige „lust" in God; hij verheugt zich in God; want God wil ons verblijden met geen geringer geschenk dan met Hem zeiven 10). Op verscheidene bladzijden wordt gehandeld over de innerlijke verlichting, die het deel wordt van den vrome. Men kan onmogelijk nalaten hierbij te denken aan den aanhef der „Imitatio "). Wie in Christus zijne zaligheid ziet, wordt van God verlicht1 ). „Die Here heft hem seluen als een licht in onse herten gliegeuen, als wi hem so lieflic doer syn woort in sijn liefde hebben leeren kennen Dat woort ist licht ende die spise der Hielen, doer twelcke die liefde Grods ons openbaerlic wort geopenbaert. Op dat wi dan vruchtbaer ende dancbaer voor den Here geuonden mogen worden. So wil die Here ons leyden ende drinen met sijn licht om ons te verlichten, ende te leeren al tgene, daer onse sondige siele mede mach vertroost ende verblijt worden in God die ons lief heft" "). Het komt er nu op aan in dit licht te wandelen '4). Het geloof 1) Een profitelijck Roecxken, D, bl. ijr; hierachter, blz. 553. 2) Aldaar, C, bl. viij'; hierachter, blz. 551. 3) Aldaar, E, bl. i»; hierachter, blz. 562. 4) Aldaar, D, bl. ij'; hierachter, blz. 553. 5) Aldaar, D, bl. i'; hierachter, blz. 551. G) Aldaar, D, bl. iiij'; hierachter, blz. 556. 7) Aldaar, D, bl. ij'; hierachter, blz. 553. 8) Aldaar, B, bl. v', viij'; vgl. D, bl.i'; E, hl. ij'; hierachter, blz. ;>37,540,551, 563. 9) Aldaar, C, bl. viijr; hierachter, blz. 550. 10) Aldaar, C, bl. i', viijr; D, bl. i'; C, bl. vr; hierachter, blz. 542,550,551,546. 11) De imitatione Christi, L. I, c. 1: Q u i sequitur me, non ambulat in tenebris, sedhabebitlumenvitae. Haec sunt verba Christi, quibus admonemur quatenus vitam eius et mores imitemur, si volumus veraciter illuminari, et ab omni caecitate cordis liberari. 12) Een profitelijck lioecxken, C, bl. vij»; hierachter, blz. 550. 13) Aldaar, E, bl. iiij'; hierachter, blz. 566. 14) Aldaar, E, bl. iiij'; hierachter, blz. 566. openbaart zich in het licht, door de liefde '). Ten hoogste begeerlijk zijn rust en vrede in de consciëntie 2), of rust in God 3). Da geloovige ruste „op Christus" alleen 4). Al wat de ziel buiten God zoekt, maakt haar onrustig; dit doet ook het ongeloof5). God wil den mensch maken een uitverkoren tempel, gereinigd in zijn bloed, opdat Zijn geest daarin met al Zijne goedheid zoude rusten en de geloovige met God gelijk een vriend verkeeren (i). God heeft ons door Zijne liefde aan Zijne goddelijke natuur gelijk gemaaktT). Het toppunt wordt bereikt, wanneer God zich met den mensch vereenigt 8) en de mensch Gode in zijne liefde gelijk wordt. Bij het bespreken van dit laatste neemt de gedachte des schrijvers eene hooge vlucht9). Dat hij de lijn voortzet van de beste Windesheimers is duidelijk. Maar waarom werd dit boekje sedert het j. 1546 herhaaldelijk op den Index geplaatst?10) Omdat de schrijver, ofschoon volstrekt niet geneigd tot uitersten, met de Hervorming is medegegaan. Dat hij over alle kenmerkend Roomsche leerstukken en gebruiken het stilzwijgen bewaart, was in 1546 reeds voldoende om hem te veroordeelen. Zijne aanhalingen van Baruch en het Boek der Wijsheid u) behelzen eene kleine aanwijzing, dat hij, als de mannen die de „Refutacie vant Salue regina" en het boekje „Vanden Propheet Baruch" 1S) vervaardigd hebben, behoord heeft tot eene mid- 1) Ken profUelijck Boecxken, E, bl. vi»; hierachter, blz. 569. Vergel. over de innerlijke verlichting der «Bruid": F, bl. viij>-; hierachter, blz. 582. 2) Aldaar, E, bl. ir; hierachter, blz. 561. 3) Aldaar, C, bl. iijf, vr; D, bl. ir, iiijr, vt en vir, vijr; E, bl. iiijr, v*; F, bl. viijr; hierachter, blz. 544, 546 ; 551, 555, 556 vlg.; 558, 559 ; 565, 568 ; 581. 4) Aldaar, C, bl. v»; D, bl. viijr; E, bl. vir; hierachter, blz. 547, 560, 568. 5) Aldaar, C, bl. wij', viijr; hierachter, blz. 546, 550. 6) Aldaar, D, bl. iiij»; hierachter, blz. 556. 7) Aldaar, D, bl. iiij1'; hierachter, blz. 556. 8) Aldaar, E, bl. i»; B, bl. iiijr, viij»; E, bl. iiijr; F, bl. vijr; G, bl. ij»; hierachter, blz. 562 ; 535, 541 ; 565; 584 vlg. 9) Aldaar, D, bl. i; ij'; iiij'; E, bl. ir, vi»; hierachter, blz. 551 vlg., 553, 555, 5G2, 569. 10) Dr. Acquoy, a. w., blz. 81 ; F. H. Reusch, Die Indices librorum prohibitorun des sechzehnten Jahrhunderts (176ste Publication des Litterarischen Vereins in Stuttgart), Tüb. 1886, S. 39; Dr. Sepp, Verboden lectuur, blz. 72. 11) Een profitelijck Boecxken, C, bl. iiij»; D, bl. v»; G, bl. iij»; hierachter, blz. 545, 557, 586. 12) Herdrukt in Deel I dezer Bibliotheca. Zie aldaar blz. 7, 255. IV. 33 denpartij, die tusschen Roomsch en Protestant in maar het dichtst bij de Hervormers stond '). Beslist verk aart hij: „de menscli moet zichzelven beproeven, van welken aard zijn geloof is. Het is niet voldoende te zeggen: ik geloof wat de heilige kerk gelooft, wat mijne ouders geloofd hebben; maar hij moet door zijn eigen geloof God behagen" *). De zaligheid is alleen in Christus3). Maar een historisch geloof in den dood van Christus zonder vertrouwen daarop is waardeloos4). Van al de kerkvaders en andere voorafgaande auteurs is Augustinus de eenige, dien hij aanhaalt 5). Zijn spreken over den waren aard van het geloof6) is dan ook even Augustiniaansch als bij Luther7). De geloovige ziet zijne rechtvaardigheid altijd in God8). God maakt ons rechtvaardig door Christus in het geloof9). Dit geloof is Gods gave 10). Alles komt hierop aan, dat wij door het geloof de liefde erkennen, die de Heer ons door Zijn woord openbaart"), want wij zijn Gods uitverkoren kinderen 12). De leer van de goddelijke \ aderliefde en van het kindschap Gods staat hier dus evenzeer op den voorgrond als bij verscheidene vertegenwoordigers der nationaal-Nederlandsche Reformatorische richting, die in het voorafgaande zijn behandeld ,3). Evenals de martelaar Theodricus dringt de auteur aan op een geloof dat in de liefde werkt14). Niet dat de zaligheid uit de werken zou zijn 15). Maar van het inwendig geloof moet door een uitwendig 1) Men lette ook op de uitdrukking: »veel hilligen" : F, bl. iij'; hierachter, blz. 575. 2) Een profitelijck Hoecxken, A, bl. vijr; hierachter, blz. 529. 3) Aldaar, A, bl. vij', viijr; B, i"; hierachter, blz. 529 vlg., 531. 4) Aldaar, A, bl. v'; C, bl. ij', vr; hierachter, blz. 527, 542, 546. 5) Aldaar, B, bl. iiijr; hierachter, blz. 535. 6) Aldaar, A, bl. i', v', viijr; hierachter, blz. 522, 527, 530. 7) De rechtvaardiging door het geloof, B, bl. ij' ; hierachter, blz. 532. 8) Aldaar, D, bl. viij'; hierachter, blz. 561. 9) Aldaar, E, bl. vijf; hierachter, blz. 569. 10) Aldaar, A, bl. vij'; hierachter, blz. 530. 11) Aldaar, C, bl. viij'; hierachter, blz. 551. 12) Aldaar. B, bl. i; D, bl. i', ij', iijr, iiij'; E, bl. ij"; hierachter, blz. 531 vlg., 552, 553, 554, 555, 564. 13) Zie Deel I, blz. 144; Deel III, blz. 540; en hiervoor, blz. 7, 110. 14) Een profitelijck Boecxken, A, bl. v», vijr; B, bl. iiij"; E, bl. ij'; hierachter, blz. 527, 529, 536, 563. 15) Aldaar, A, bl. vij', viijr; B, bl. iiijr, vr; C, bl. vij»; hierachter,blz. 530,535, 536, 550. getuigenis blijken; het geloof moet in de werken betoond worden; de liefde Gods noopt ons tot dankbaarheid en liefde tot den naaste <). Geloof en liefde zijn beide de vruchten van het woord Gods2). Op het navolgen van Christus, op levensvernieuwing wordt aangedrongen. De geloovige worde een nieuw schepsel3). (De wijze, waarop hierover gesproken wordt, doet denken aan den „LekenWeehwyser"). Ten slotte komt Gode alleen de eer toe 4). Als de liefde in den mensch is, vindt God in hem wat goddelijk is; zoo heeft God in den mensch Zich Zelf lief; hierdoor is de verdoemenis uitgesloten en behaagt 's menschen werk aan God5). Wie geen liefde tot God heeft, vervalt in alle zonden 6). Afsterving van het ik wordt vereischt7). De liefde dingt naar de volmaaktheid8). Christus maakt ons door het geloof in de liefde zalig M). De leer der praedestinatie wordt door den schr. niet verkondigd. Soms laat de Heer volgens hem de rechtvaardigen vallen 10). Maar het is Zijn wil, dat alle menschen zullen zalig worden "). Wat het formeele deel der geloofsleer betreft, menschenleeringen worden hier verworpen12). Maar in de Schrift wordt ons de onbegrijpelijke liefde Gods geopenbaard; daarop hebben wij slechts te vertrouwen 1S). Hierbij dient nog opgemerkt, dat de schrijver met de uitdrukking „Gods woord" beurtelings Christus en de Schrift aanduidt u). De titel van dit „Boecxken" geeft te verstaan, dat drie geschriften hier tot één geheel zijn vereenigd. Ze ademen denzelfden geest. 1) Een profitelyck Boecxken, B, bl. vijr; A, bl. v»; B, bl. iiijr, vr, viv; D, bl. vij»; hierachter, blz. 539, 527, 535, 537, 538, 500. 2) Aldaar, A, bl. viij» ; hierachter, blz. 531. 3) Aldaar, E, bl. ij"; B, bl. ir; E, bl. vr; B, bl. vijr; hierachter, blz. 5G3, 531, 567, 539. 4) Aldaar, B, bl. vi»; E, bl. iij»; hierachter, blz. 538, 565. 5) Aldaar, E, bl. ir, ij'; hierachter, blz. 562 vlg. 6) Aldaar, C, bl. iiijf; hierachter, blz. 545. 7) Aldaar, E, bl. Hij»; hierachter, blz. 566; vergel. C, bl. i, V, vi', vijr; hierachter, blz. 541 vlg., 546, 547 vlg., 549. 8) Aldaar, E, bl. ir; hierachter, blz. 502. 9) Aldaar, E, bl. vijr; hierachter, blz. 569. 10) Aldaar B, bl. viijr; hierachter, blz. 540. 11) Aldaar, C, bl. v»; hierachter, blz. 547. 12) Aldaar, B, bl. iijr, vij»; C, bl. vr; hierachter, blz. 534, 540, 546. 13) Aldaar, B, bl. i', ijr; E, bl. vr; F, vir; hierachter, blz. 533, 567, 579. 14) Aldaar, C, bl. viijr; D, bl. iijr; F, bl. viyr; hierachter, blz. 550, 555, 581. Reeds hebben wij gezien, dat het eerste en het derde waarschijnlijk van denzelfden schrijver zijn. Men mag aannemen, dat ook het tweede hem toebehoort. Zijn de drie gedeelten te voren ook afzonderlijk in druk verschenen? Inderdaad bestaat eene afzonderlijke uitgave van de „deuote Contemplatie van dye Bruyt Chnsti . Zij kwam van de pers bij Peter (Warnerssoen of) Warnerssen te Kampen ') en draagt aan het slot de zinspreuk: „In God ist al". Daar deze spreuk ook voorkomt aan het einde van de gemeenschappelijke uitgave, die wij herdrukken, ligt de onderstelling voor de hand dat deze bij denzelfden Peter Warnerssen het licht heeft gezien'). Aangaande hem is bekend, dat hij omstreeks het j. 1550 te Kampen het bedrijf van boekdrukker uitoefende en in 1566 door de uitgave van een boekje over „De drie Pausen of de bedriegerij der Geestelijken" in de gevangenis terecht kwam, waaruit hij zich door de vlucht redde 3). ' Afzonderlijke edities van de twee eerste geschriften in dit bundeltje, nl. van het „Boecxken vanden Gbelooue" en het „Boecxken van die Liefde" heb ik niet kunnen opsporen. Geen van tweeën heeft iets te maken met een boekje „Van dat ghelooue" waarvan Matth. Crom te Antwerpen de drukker en waarschijnlijk tevens de auteur geweest is, ofschoon ook hier eene afdeeling „Van der ■1) Van de Bruyt // Christi, een devote Contemplatie, ende is seer leerlick ende // profitelick voer allen goeden Christen men-'schen. // Die Bruyt seyt van Christo. // lek hoer mijnen lief toe, ende // hy holdt hem oock tot my. Canticorum. vij. // In Godt Ist Al. // (Onder B, fol. vijv nogmaals: In Go.i »tal.) [Aan het einde, op B fol. viii- :] Gheprent toe Campen, in die Broederstrate, by my Peter Warnerssen, woenende in den Witten Valcke. - Formaat: 8» Letter: Gothiek. Signatuur: Bi, Bij. Aantal bladen: 16. Aantal regels per bladzijde, buiten den hoofdregel: 28. Hoogte 12,6 c.M. Breedte 8,8 c.M. Een exemplaar bevindt zich in de Koninklijke bibliotheek te 's-Gravenl.age in een bundeltje uit- gaven van denzelfden drukker. 2) De onderstelling, dat ons boekje van de pers zou zijn gekomen by Peter Janszoon te Leiden, die aldaar van 1533-1546 als drukker werkzaam was (Prof. Acquoy a w , Archief, Dl. VI, blz. 80 vlg.) komt hierdoor te vervallen, ofschoon ook deze Peter Janszoon het devies: ,ln God ist al" gevoerd heeft. Z.e [F. van der Ilaeirhenl üictionnaire des devises des hommes de lettres, tmprtmeurs, ibraires in het Supplément par Th. J. I. Arnold, Brux. 1879, p. 15. Over dezen Peter Janszoon komen eenige bijzonderheden voor bij A. M. Ledeboer, drukkers, hoekverkoopers en uitgevers in Noord-Nederland, Dev. 1872,4", v g. 3) Ledeboer, a.w„ blz. 221 ; J. Revius, Daventria illustrata, p. 362. Liefden" op de behandeling van het Geloof volgt '_); evenmin met het boekje: „Ghelooue, Hope ende Liefde" door Matth. Crom in 1543 bij Steven Mierdmans te Antwerpen uitgegeven, waarin het gedeelte «Van der Liefden" uit laatstgenoemd geschriftje is herhaald *). Ook de eveneens bij Matth. Crom verschenen, in vragen en antwoorden gestelde „Christelijcke onderwijsinghe tot den rijeke Gods", die, afgezien van hetgeen zij bevat over andere onderwerpen, wederom aanvangt met over geloof, hoop en liefde te handelen 3), heeft met het werk, dat hierachter wordt herdrukt, niets uit 1) Van dat // ghelooue aen onsen salich-ljmaker Jesum Christum, wat onbe-H grijpelike verdiensten, ende heylic-j.heyt, ende salicheyt wi daer doer // vercrijghen. Ende van eens // Christen menschen // oeffeninghe, jj ende werc-jken. // Itomu. xv. II Wat ons voorgheschreuen is dat // is tot onser leeringhe gheschreuen, II op dat u>i doer verduldicheyt ende // troost der schrift hoope hebben. [Aan het einde, onder quat. B, fol. vijv :] Ghedruct Tantwerpen, by Mattheus Crom. — Zonder jaartal. Formaat : 8". Letter: Gothiek. Aantal bedrukte bladen : 15, niet genummerd. Signatuur: A ij—B iiij. Aantal regels per bladzijde : 28. Hoogte : 12,9 cM. Breedte: 8,4 cM. Beschreven door Dr. V. d. Haeghen, Bibliotheca Belgica, G. 192. Sepp, Verboden lectuur, blz. 93. W. Nijhoff, Bibliographie de la typographie neerlandaise, 1500—1540, Feuilles provisoires, La Haye 1903, Livr. 7. Een exemplaar werd mij geleend uit de universiteits-bibliotheek te Utrecht. 2) Het voornaamste gedeelte van dit boekje handelt over de Twaalf Artikelen des geloofs, het Onze Vader en de Tien Geboden. De titel luidt: Ghelooue, // Hope ende Liefde. // Hoe een yeghelijck hem daer // daghelicx in oeffenen sal. // Wt der heyligher schriftue-Hren, ende somighe Doctoren // der heyligher Kercken II te samen vergadert. // 1. Corint. xiij. d. // Nv blijft Ghelooue, Hope ende Liefljde, dese drye: maer de liefde is de // grootste onder desen. // Matt. Crom. // M.D.XLiij. [Aan het einde, onder quat. B, fol. viij*:] Ghedruct Tantwerpen by Steuen Mierdmans. M.D.XLiij. — Formaat: 8°. Letter: Gothiek. Aantal bladen 16, ongenummerd. Aantal regels per bladzijde: 28. Signatuur: a ij—a [lees b] v. Hoogte: 13,8 cM. Breedte : 9,4 cM. Bij Dr. Van der Haeghen, Bibliotheca Belgica, G. 193. Een exemplaar is mij geleend uit de universiteits-bibliotheek te Gent. 3) Christelijcke // onderwijsinghe tot den // rijeke Gods. // Corte Beghels voor alle sta-Hten, int ghemeyn, ende // elcken bysonder. // Wt de heylighe schriftuere te II samen vergadert. // Ephes. iiij. // Wandelt so, als uwen roep betaemt, // daer ghi in gheroepen sijt, met alder // ootmoedicheyt ende saechtmoedicheyt. // [Aan het einde, onder quat. C, fol. viij«:] Ghedruct Tantwerpen by Mattheus Crom. — Zonder jaar. Formaat: in-8". Letter: Gothiek. Aantal bladen: 24, ongenummerd. Aantal regels per blz.: 22 (met den hoofdregel). Signatuur: A ij—Cv. Hoogte: 13.2 c.M. Breedte: 9.2 c.M. Een exemplaar is mij geleend uit de universiteitsbibliotheek te Gent. Het eerste en grootste gedeelte is aldus ingericht, dat »de mensche'' vraagt en «Schriftuere" antwoordt. Dit boekje is in 1546 op den Index geplaatst en daarna wederom in 1550, 1557, 1570. Vgl. Sepp, Verboden lectuur, blz. 82. — Behalve te staan1). Verder bestaat er geen verband tusscnen au en uichjok Loor's geschrift: „Der liefden oft der minnen Regel", in 1537 te Leiden bij Peter Janszoon van de pers gekomen, zij het ook dat wij hier op den titel de spreuk: „In God Ist Al" terugvinden*). de «Corte Reghels voor elcken staet bysonder, om na het hevlighe Euangelie te leuen", die hier de laatste 8 blaadjes innemen, heeft Matth. Crom een afzonderlijk, meer 'uitvoerig werkje uitgegeven met overeenkomstigen inhoud en strekking : Der Chri sten Keghel, ƒ/ Hoe elck Christen mensche // daghelics behoort te leuen, // leghen Godt ende sinen euen naesten. // Van de staten int ghemeyn. 'I Van elcken staet bysondert. // Wt de heylighe sehriftue-!\re tsamen verga-l/dert. H Col. ty. c. Alle wat ghi doet in woorden oft // wereken, doet het al inden mem ons II Heeren Iesu Christi, danckende Godt // den Vader doer hem. // Matt: Crom. ƒ, M.D.XLuj. TAan het einde, onder quat. C, fol. viij»:] Ghedruct Tantwerpen, by Stenen Mierdmans. — In 8 formaat, met Goth. letter, 24 bladen. (Ook verscheen hiervan een druk bij Peter Warnerssen te Kampen. Van beide exemplaren in de Kon. Bibliotheek te VGravenhage.) - Omtrent een ander werkje van Matth^ Crom, de Kinder leere, werd bij vonnis der stedelijke overheid te Gent bepaald, dat men alle exemplaren moest inleveren om verbrand te worden, op straffe van verl.es van lijf en goed, daar het werd beschouwd als Lutheraansch. Zie de Bibhotheca Belgica, K. 1. , r.- u i De martelaar Dirk Pietersz (+ 1544) heeft bekend, dat hg behalve een Bijbel en een Testament ook een «boeksken van 't geloof" in huis had gehad. Door het vorenstaande wordt duidelijk, dat men moeilijk kan bepalen, welk boeksken dit geweest zal zijn. Vergel. Dr. I. M. J. Hoog, De martelaren der Hervorming in Nederland tot 1566, Schied. 1885, blz. 121 vlg. 1) Door het bovenstaande is meteen opgehelderd welke boekjes van Crom Schoockius bedoelt in zijn: Liber de bonis vulgo Eeelesiasticis dietis: item de Canonicis, Gron. 1640, 4", p. 526. Een boekje dat in het bezit geweest is van Is. Le Long, en dat in zijne Btbltotheca selectissima, sive Catalogus Librorum, Amst. 1744, onder de Lthri in Octavo, Nr. 730 aldus beschreven wordt: Van den Geloove ende Uoope; noch van de Liefde Gods-, door Ysbrandt Scholl, Priester te Amsterdam, 1*34. in 8. Seer raar, is mij niet in handen gekomen. Het was trouwens reeds aan Joh. I. Pontanus onbekend. Zie zijne Historische Beschrijvinghe der Coop-stadt Amsterdam, Amst. 1614, in-4», p. 281. Of Is. Le Long in zijne Historische beschryvinge van de reformatie der stadt Amsterdam, t'Amst. 1729, in-fol., p. 481 over dit of over een ander boekje »van het oprechte Gelove, Hope en Liefde" spreekt, is niet duidelijk. 2) Hyer begin1 net dat Boecxken ge heten Der liefden oft // der mtnnen Kegel. Ende es inhoudende Hoe // dat wi god wt ganscher herten II sullen liefhebben ende alle lief // den tot tijtlicken dingen /ƒ daer buten sluten ende ons // seluen god ouer-llgheuen. // Amor vincit // omnia. II Die liefde verwinnet alle dinck. // In God Ist Al. II [Aan het einde, op quat. L, fol. viii':] Gemaect door Broeder Dierijck Loor, Vicarius der Carthuser oorden in Coelen... gheprent tot Leyden By mij Peter Jans zoen... M.ccccc.xxxvy. — Formaat: in-8°. Letter: Gothiek. En evenmin is er een zweem van overeenkomst met het „boecxken van der minnen Gods" '). Deze beide laatste geschriften ademen een zuiver fioomschen geest. De eerste druk, waarin al de drie werkjes van het Geloof, de Liefde en de Bruid van Christus vereenigd zijn verschenen, zal het licht hebben gezien in het j. 1534 2). Het exemplaar, dat, aan het vuur der inquisitie ontkomen, gedurende eeuwen veilig binnen in den muur van den toren te Boskoop is bewaard gebleven, kan naar het oordeel van Prof. Acquoy 3) omstreeks het j. 1540 gedrukt zijn. In den gebrekkigen toestand, waarin het verkeert, loopt het gevaar, een prooi te worden van de vergankelijkheid. Door den herdruk op de volgende bladzijden wordt de inhoud van dit kostelijke dokument der Nederlandsche Hervormingsgeschiedenis voor verloren gaan bewaard. HO (ongenummerde) bladen. Signatuur: Bi—Li. Omtrent den auteur zie Foppens, Bibliothecu Belgica, Brux. 1739, T. II, p. 1116 (Theodoricus Loerius). 1) Een boecj ken van // der minnen Gods. // Ende ooc hoe hem een mensche behoort // te Hechten. Ende om vertroostinghe // te vercrijghen teghen alle // tribulacien. // [Vignet] [Aan het einde, onder quat. I, fol. viijr:] Gheprint Thantwerpen... By my Heyndrick Peetersen van Middelburch. Anno. M.CCCCC. ende KLV. — Formaat: in-8". Letter: Gothiek. 72 (ongenummerde) bladen. Signatuur : i ij—I ij. Eene andere uitgave beschreven door W. Nijhotl', Bibliogruphie, Feuilis provisoires, Livr. 4. 2) In den Catalogue de Van Voorst, Amst. 1859, 8°, p. 198, No. 3413, aldus bschreven : Een pro fetelic ende troostelic boexken vanden Ghelooue ende Hoope Nch een boexken van die liefde etc. Antwerpen, Adriaen van Berghen. 1534. (6! lf.) 8"; in den Catalogue de Serrure, Brux. 1872, P. I, p. 37, N. 274: Een prfitelic ende troostelic boexken vanden Gheloove ende Hoope, wat dat oprechte gheove is. Gheprent Tantwerpen by Adriaen van Berghen (1534), p. in-8°, goth. Warschijnlijk betreffen deze beschrijvingen hetzelfde exemplaar. Ondanks mijne naviag in 20 binnen- en buitenlandsche openbare bibliotheken is het mij niet geluk dezen druk in handen te krijgen, evenmin als de beide latere drukken, die L. Doedes heeft bezeten en in zijne Collectie van rariora, Utr. [1892], blz. 62, aldus beschreven : Een profijtelick ende troostelijck Boecxken, van den Gheloove ende !ope, wat dat oprechte Gheloove is: Ende welcke genade de mensche door dat G\oove mach vercrijghen.... Noch een Boecxken van de Liefde die God tot om heeft.... Met noch een devote contemplatie van de Bruyt Christi,.... In 's G»ven-Haghe. By Hillebr. Iacobszoon. Anno 1603. kl. 8°. — En: Hetzelfde. Tot Del By Bruyn Harmansz Schinckel. Anno 1614. kl. 80. — Vergel. Sepp, Verbodet lectuur, blz. 75. 3) Dr. G. R. Acquoy, t.a.p., blz. 82. Een profitelijck enbe troostelteft aBoecjfcen, vanben (5be looue enbe lboope, wat bat oprecbte (Sbeloue is. Enöe welc ftegbenabe b^e menscbe boer bat ©beloue macb vercrilgen. Enöe boe scba* belieft bat ongbeloue Is. tëocb een Boeg: ften van öte Xiefbe bie <3ob tot ons beft, enöe wat öie Utcföc werct, enöe boe scbaöelljch die Xieföe öes werlts is, allen menscbeit eeec trooateltcfc. /liet nocb een beuote Contempla» tie van bge «rugt Cbrtatf, enbe * ITT i i ■»• i i • *i i • e~\ _ _ • ii • die glorie mach hebben, i'aulus sevt Wat nebcn dat srni niet ont- i. ^orinin fangen en hebt? ende oft ghijt ontfangen hebt, wat glorieert ghi dan, als oft ghijt niet ontfangen en hadt? Noch seyt Paulus. Sulck betrouwen hebben wi doer Cristum tot god. Niet dat wi bequame ij.Corinth. zijn yet te dencken als van ons seluen, mer dat wi yet bequaem zijn 4), dat is van god. Also spreect de here. Die wise en verlate Jerem. ix. hem niet op sijn wijsheyt, een stercke en beroeme hem niet in zijn stercheit, noch een rijcke in zijn rijcdom, mer so wie hem beroemen wil die beroeme in dies, dat hi mi kenne ende weet, dat ic die Here ben, die barmherticheyt ende gerechticheit doe op der eerden. <| Alle dese reden gheuen ghetuygenisse dat wi op Christum moeten sien, gheloo-//uende, als dat wy alleen doer zijn Ei' liefde5), ende niet op ons seluen moeten sien, als wi rust ende vrede begeeren te gheuoelen in onse conscientie. Daerom seit Jere- mias. Die goedertierenheit des Heren en is noch niet geheel wt, Tre. iy •) ende sijn barmherticheyt en heft doch geen eynde, mer v trouwe 1) Naast zich. 2) Beseft men, dat het goede in den mensch alleen dan waarlijk goed is, wanneer het God behagen kan, zoo volgt hieruit, dat iedere goede daad moet voortvloeien uit het geloof en door de liefde bezegeld moet wezen. 3) Confusie, beschaamdheid. 4) Eenige bekwaamheid bezitten. 5) Hier schijnt iets weggevallen te zijn. 6) Klaagliedeven (Threni), III: 22. IV. 36 is groot, ende vernyeut haer alle morgen. Die Here is mijn deel (spreect mijn siele) daerom wil ic op hem hopen, die Here is vriendelic den genen die hem verwachten, ende die sielen die na hem vragen. Nae den mael dat God altijt is werckende met zijn liefde, so moeten wi al onse salicheit alleen int werc sijnder liefden bekennen. So geuen wy hem alleen die glorie van alle dat goet dat in ons is. Die liefde sal onse herten verwecken, voert weder om in liefde den wille des Heren te volbrengen. Ende dat die mensce niet ydel en bliue in die liefde die hem dat woort des Heren soe lieflick vermaent. Die liefde staet na die volcomenheit, ende begeert altijt also in liefde gesint te zijn tot Godt, geljjc als God doer sijn liefde ghesint is tot ons, ende is hongerich om Gode in alle sijnder liefden gelijc te sijn. So als God doer sijn liefde veel in ons gedaen heft, soe vermaent den ghiest dat wy desgelijcx wederom veel wt liefde sullen doen om hem te behagen, die ons lief heft. Die liefde is vrolic, ende coemt wt een vrolic herte, want die liefde doet den mensce een goet geuoelen hebben van God, als dat God doer zijn liefde sulcken vrede, ende rust in zijn herte heft gegeuen, dat hi hem in sulcken liefde met ganser herten moet verbliden. Hoe solde E i» hi droeuich connen zijn, als hi op God siet, ende // can ghelouen dat God hem lief heft. Dat kent die mensce als hi geuoelt, dat zijn herte in liefde tot God beroert wert. "Want hi weet dat hem enen groten schat gegeuen is, dat hi in Gods liefde can rusten, gelouende dat God doer sijn liefde hem een ghenadich vader is. Ende hi is seker dat God hem so veel goets sal geuen, als hi hem doer sijn liefde beloeft heft. Soe als God die liefde seluer is, ende ist dat die liefde inden mensche is, so vint God inden mensce dat Godlic is, so heuet God hem seluen inden mensce lief. So langhe als dese liefde inden mensce is, so en mach God den mensche niet haten, noch hem vanden mensce verureemden. Want God doer hem seluen met den mensce verenicht is, ende en mach hem seluen niet verlaten, so langhe als hy hem seluen inden mensche vint. So als die mensce door die liefde godlic is, waert dat God die Vader den mensce door sijn rechtueerdicheit wilde verdoemen, so moste dat godlick wesen metten mensce in die verdoemenisse mede comen Ende so als God die glorie is, so solde dese verdoemde mensce in zijn liefde met God in zijn glorie moeten leuen. Jn die liefde hebben wi gemeynscap met gode, ende met alle dat in God is, ende also heft God weder om gemeynscap met ons endebedect onse sonden met hem seluen, ende en wil niet dat sulcken vaetken bescaemt solde sijn, daer hi selue doer sijn liefde in rust. In liefde gebruyeken wi God met alle zijn gauen ende met alle dat in God i8 tot onsen wille, want de liefde niet anders en wil dan God wil. Dit en heft die mensce van hem seluen niet, dat hi yet goets doet na // Gods wille, maer want hi die liefde Gods & yr heft ende die liefde wort van Gods giest gedreuen, dat de mensche anders niet en doet dan dat gode belieft die hi altijt in liefde soect, om hem te behagen. Ende also als God altijt een bahagen ') heeft in hem seluen ende in al dat hi doet. Soe wil hi ooc behagen hebben in al dat inden mensche doer die liefde gheschiet. God heft doer sijn liefde alle dinck goet ghemaect, so moetet mede al goet sijn dat die mensche in die liefde doet. Die liefde is suyuer ende reyn, ende en can anders genen vrede oft rust soecken, dan alleen in hem, die de liefde seluer is, die zijn herte so vriendelic in sijn liefde heft verblijt. Die liefde wert versaet alleen met God, ende soect alleen dat God is, want hi doer die liefde God alleen gesocht heft, om hem te vinden, met welcke hi hem inder waerheyt solde mogen verbliden. Niemant en can rechte liefde in God ghebruycken 2), ten waer dat hi in sinen gront doer dat gheloue eerst kende, hoe lief dat God ons heft ende dat hi hem in die liefde coude verbliden, ende sijn salicheyt daer in kennen, so solde hi in dese kennisse alle gescapen creatueren voer bi gaen als dreck 3), ende kennen Christum alleen voer sijn bliscap glorie ende luste in zijn herte. Die nv liefde van hem wt geeft4), so als doch die liefde niet ydel en can sijn de geeft dat wt wat God die lief hebber der liefden, van die lief hebbende mensche gedaen wil hebben. Paulus seyt. En sijt Rom. xiij. nyeniant yet schuldich dan dat ghi melcanderen lief hebt, want die den anderen lief heft, die heft die Wedt veruult. Het eynde i. Tim. i. des Wets is die liefde van een reyn herte, van een goe-//de con- Eij° scientie, ende van een onbeueynsde geloue. Dit beduyt ons, ist dat wi eenich goet in ons begheren wi sullen ootinoedeliken bidden, dat wi liefde mogen hebben, want alleen die liefde is een getuyge, dat wy geloue hebben in Cristo Jesu. Die liefde is een cracht doer welcke alle onse wercken Gode angenaem ende wel geproeft5) sijn. Daerom seyt Paulus: Besneden te sijn oft niet besneden te Galat. v. sijn, dat en baet niet, maer een geloue dat wt liefde is werckende. Op dat wi te badtH) die crachte der liefden solden kennen, ende daer ons mede tot die liefde geuen. So spreect Paulus veel. Hoe 1) Lees: behagen. 2) Liefde tot God in praktijk brengen. 3) De imitatione Christi, L. I, c. 3: Vere prudens est, qui omnia terrenaarbi- tratur ut stercora, ut Christum lucrifaciat. Vgl. Filipp, 111:8. 4) Van zich doet uitgaan. 5) Denk aan het Latijnsche: probata. 6) Des te beter. 'f> crachtigen werc dat Christu8 doer sijn liefde m on ?h« heft, op dat wi te badt cmse salicheyt in dye liefde solden kennen Roman, v endè Christum in liefde nauolgen, seggende: Daerom prijst God sijn liefde in ons, dat Christus voer ons gestoruen is doen wi noch sondaers waren. Daer om so sullen wi nv veel meer doer hem beholden werden voer die gramscap, na dien dat wi doer sijn gereynicht sijn. Jst dat wi nv Christum begheren nae te volgen, ende sijn wet geboden, ende Euangelien volbrengen, so is dat den Ephes. v naesten wech, dat wi Christum nauolgen in die liefde. Dit vem*en ons Paulus seer herteliken. Also zijt nv nauolgers Gods als wtuercoren kinderen, ende wandert in die liefde, geitje als Cnstus ons lief gehadt heft, ende hem seluen ouergegeuen heft voer ons tot een offer ende gaue. , Dat dye mensche nv alsoe colt is inder liefde tot God ende so seer van God verureemt is, also dat hi noch smaeck noch lust in [Eiifr] God en can gehebben. Dat coemt // daer wt, want hi zijni herte ' niet ganseliken tot God gegeuen en heft, om van God gheleert te sijn, om te weten, hoe lief dat God hem heft. Dit en gheeft God niemant te kennen, dan den genen die hem met ganser herten soecken, ende altijt hongherich zijn, God in sijn goetheit te kennen. Dat ongheloue ende die cleyne kenmsse diemen van God heuet, doet den mensce in sonden, ende °P die f sehapen creaturen bliuen, want hi doer zijn cleyne kenmsse die hi tot Uod heft, niet te recht op Godt, noch op zijn weldaden en can gerusten, want hem die weldaden Gods niet ter herten en gaen. Waert dat de mensce grondeliken in de weldaden Gods conde treden, ende sien op de wonderlike ende gloriose wercken Gods, hi solde wel een ordel connen geuen ') dat sulcken God sulcken Here alleen die glorie, prijs, ende lof toebehoort. So solde die mensce dan alle zijn verstant, alle zijn vernuft, wijsheyt ende wille onder God geuangen geuen in hem seluen „iet kennende «Jan ,enden, ende »theit, ten ware dat God doer siin liefde onse herten van binnen beroerde, alsoe dat wi niet ) alle dat in ons is niet anders en solden begrijpen ende begeren te kennen dan alleen Christum Jesum die ons lief heft buyten dese wijsheyt ist al sotheit dat inden mensche is, want buyten God en is toch niet te soecken oft te vinden daer die mensce hem in eniger manieren in solde mogen verbliden. God mach alleen het herte vanden mensce versaden ende tot vrede brengen. Paulus die was te recht verblijt in God, als hi tot deser kenmsse gecomen 1) Denk bij het neen ordel geuen" aan het Latijnsche: judicare. 2) Lees: met. was, seggende: Ic en heb mi niet wtgegeuen') // yet te weten [hl tij'] onder v, dan alleen Christum ende dien gecruyst. Och laet ons ootmoedeliken bidden totten Here, dat wi hem in sijn liefde mogen kennen, ende ons verbliden in alle dat goet, dat God doer zijn liefde ons so minliken in sijn woort heft gheopenbaert so') veel als wi God in zijn liefde bekennen, so veel sal ons herte wederom tot God inder liefden ontsteken, ende niet meer. Want dat geloue staet3) daer in dat wi connen ghelouen, dat ons alle ghenade, ende salicheit wt liefde puerliken, om niet is ghegeuen. Ende dat wi in dat selfde gheloue inder liefden weder om voer alle menscen betuygen 4), die liefde openbaert haer wt dat gheloue, ende werct wonderlicken tot rechtueerdicheit ende salicheit in alle menscen, die, de Gode in sijn liefde bekennen, ende die hem wederom liefde, ende dancbaerheyt begheren te bewijsen. Als sinte Pauwels dese liefde ghesmaect hadde, ende die crachte der liefden kende, so gaf hi der liefden die glorie van alle dat goet, dat inden mensche voer gode angenaem oft bequaem mocht zijn, ende seyde. Al waert dat ic met menscen, ende enghelscer tongen sprake, en i. orin heb ic die liefde niet, so waer ic als een luydende oft clinckende X11Jbelle. Al waert dat ic alle mijn goet den armen gaue, ende het mijn lichaem bernen, ende en hadde de liefde niet, so en waert mi niet profitelic Die liefde is lancmoedich ende vriendelic, die liefde en benijt niet, liefde en verschalct niet, liefde en blaesthaer seluen niet op, liefde en soect haer seluen niet, liefde en is niet bitter, si en peynst geen quaet, liefde verdraget al, si ghelouet al, si hopet al, si lijdet al. // .... Dit is nv ghenoech geseit hoe dat God ons lief heft, ende hoe [ J die mensce inder liefden met God vereenicht is. Want rechte liefde moet wercken, ende doet alle dinck van God vercrigen, daerom voort meer5) sullen wy nv segghen, waer in wy wederom liefde bewisen sullen. Na dien dat wi nv bewesen hebben, dat God ons lief heft, ende dat die liefde altijt werct, so sal nv de mensche hem seluen proeuen 6), ende in hem seluen sien oft hi ooc door dat gheloue tot een rechte liefde ghecomen is. Het gheloue moet hem seluen doer liefde, ende sterflicheit des vleeschs •) openbaren. Sint Jan vermaent ons herteliken tot een vernieuwinge des leuens, na dien dat wi 1) Ik heb niet geoordeeld, dat ik enz. Het is de vertaling van I Kor. U: 2 (naar de Vulgata): Non enim judicavi me scire aliquid inter vos. 2) Hier begint een nieuwe volzin. 3) Bestaat. 4) Van dit geloof getuigenis afleggen in de liefde. 5) Voort meer, d. i. verder. 6) Onderzoeken. 7) Afsterving aan het vleesch. het woort des Heren met blijscappen ontfangen hebben, ende gelouen dat ons genade doer Christum mach gebueren, ende seit: i. Joan. i God is een licht ende in hem en is geen duisternisse. Jst dat wi seggcn dat wi gemeynscap met hem hebben, ende wanderen noch tans in duysternissen, so liegen wi ende en doen de waerheit niet. Jst dat wi int licht wanderen, gelijc God int licht is, so hebben wi gemeynscap met melcanderen ende dat bloet Cristi maect ons reyn van alle sonden. Noch spreect Christus. Jc bin dat licht der joann. viij werelt, wie mi na volget, die en wandert niet in duysternisse, mer Joann. xij. hi sal hebben dat licht des leuens. Noch seyt Christus. Dat licht is noch een cleyne tijt bi v, wandelt die wile ghi tlicht hebt, op dat die duysternissen v niet en oueruallen. Wie in duysternisse wandelt, die en weet niet waer hi gaet. Gelooft an tlicht, die wile [Eiiy'] ghi dat licht hebt, op dat ghi kinderen des lichts zijt // Jc een licht bin gecomen in die werelt, op dat so wie in mi gelooft, niet en bliue in duysternisse. Jn al dese reden worden wi geleert. Die Here heft hem seluen als een licht in onse herten ghegeuen, als wi hem so lieflic doer sijn woort in sijn liefde hebben leeren kennen Dat woort ist licht ende die spise der sielen, doer twelcke die liefde Gods ons openbaerlic wort geopenbaert. Op dat wi dan vruchtbaer ende dancbaer voor den Here geuonden mogen worden. So wil die Here ons leyden ende driuen met sijn licht om ons te verlichten, ende te leeren al tgeene, daer onse sondige siele mede mach vertroost ende verblijt worden in God die ons lief heft. Als Psalm xxxv. Dauid dit licht kende, daer af was hy verblijt, ende sanc. O Godt hoe weerdich is v goetheyt dat der menscen kinderen onder dye schaduwe uwer vlogelen betrouwen. Si sullen vol worden met die vetticheyt ws huys, ghi sult haer te drincken geuen van die beecken uwer wellusten, bi v is die fonteyne des leuens. Jn v licht sullen wi dat licht sien. Als wi nv Christum doer zijn woort so rijckeliken met bliscappen ontfangen hebben, soe sal dat godlijck woort ooc alleen ons licht ende meyster sijn. Ende wi sullen scerpeliken toe hooren wat Godt ons met zijn woort gheboden, vermaent, ende gheleert heft. Niemant en is in die blide bootscap des Euangelijs verblijt, noch vertroost, ten waer dat hi geuoelde dattet merckelic in hem ghewracht hadde tot sterfFelicheit sijns selfs '), ende tot die liefde van sinen naesten. Alst also inden mensche gewracht heft, so geuoelt hi eerst die onbegripelike liefde ende genade de God door sijn woort 1) Tenzij hij gevoelde, dat het evangelie op duidelijke wijze zijne kracht in hem geopenbaard had tot afsterving van het eigen ik. open//baert, w.ant hi nv die selfde') in die vernieuwinge sijns [fc' vr] leuens geproeft heft. Dat doet hem seker wesen dat God an hem een groot werc van genade ghewracht heft. Dit bekende Dauid, als hi seyde. Jc sal hooren wat minen Here minen Godt in mi Psalm spreect, want hy sal vrede spreken, tot sinen volcke. Ixxxuy Hier hebben wi nv ghehoort hoe God die Here ons sijn woort endc licht daertoe int herte gheuet, opdat wi int woort doer sijn licht, alle onse salicheit, ende verlossinge sonden bekennen, ende ons in hem alleen solden verbliden. Jst dat de mensce noch niet vast op God ende op sijn liefde alleen niet en siet, mer noch an menschen ghedicht, oft an eenige ghescapen creatueren troost oft hulpe soect, ende hem alleen in God niet en verblijt. Dat is een groot teeken, dat sulcken mensce noch niet te recht in Godt alleen ghefundeert en is Paulus seyt: Mer wi die inden giest door dat Galat, v geloue verbeyden die hope desrechtueerdicheyts2). Die gelouige Abac. ij leeft in blischappe, want die rechtueerdige leeft doer tgeloue. Die 1 scriftuere seit ouer al God roept ons tot hem seluen. Jc bint, Jc bint alleen die de sonden wt doet, sonder mi en is geensalichmaker. Jnden tijt des lijdens, inden noot der sonden, dan siet God alder meest op ons, ist dat wi hem anders met ganser herten soecken. Die siele en can haer niet verbliden in yet dat buyten God is. Daerom, want God ons lief heft so vermaent hi ons in hem alleen te betrouwen, seggende: Jst dat ghi op een ander siet, Jerem. xvi ghi sult ongetroost bliuen. Ghi sult dienen vreemde goden bi dacb Esaie. xxxiij. ende nacht de v geen rust en sullen geuen, mer mijn volc sal sit//ten in die schoonheit des vreedts, in die Tabernaculen des be- [#»"] trouwenissen in een oueruloedige ruste Nv sal die mensce hem seluen proeuen, hoe hi in zijn vleescelike begeerten ooc gestoruen is, want Paulus seit: Die in Cristo Jesu zijn die hebben haer vleesch Galat, v gecruyst met al sijn begeerten. Yoert sal hi sien hoe hi hem seluen dragen sal inder liefden tot God, doende dat God behaechlick is, op dat die Vader die glorie mach hebben, dat hi doch wonderliken wil wercken doer sijn liefde in al die ghene daer hi sijn woort so minliken in ghestort heft. Dit sietmen inden olden Simeon, diet kindeken sach, ende sijn siele wert verblijt Die twe discipulen hadden Christum ghehoort, ende si leerden hem kennen in blischap haerder herten 3). Nv sullen wy voort an seggen, hoe alle onse gedachten, verstant, ende wille daer op sal lopen, hoe wy den Here weder om 1) NI. die goddelijke liefde. 2) Gal. V : 5, naar de Vulgata : Nos enim spiritu ex fide, spem justitiae expectamus. 3) Dit schijnt te slaan op de Emmaüsgangers, Luk. XXIV : 32. alle dienst, liefde, ende dancbaerheyt sullen bewisen. Als wi kennen dat ons so grote liefde ende genade van hem geschiet is. Het waer al te veel verloren dat God te vergeefs ons lief hadde ende dat zijn liefde in ons niet wercken en solde, oft dat wy in zijn liefde niet vruchtbaer en solden sijn, oft dat sijn liefde geen salicheyt in ons en solde ghewracht hebben, waer toe Crod sijn liefde altijt gegeuen heuet, so waer God met sijn liefde met zijn woort, niet sijn goetheit, ende met alle zijn gauen ydel in ons, so en solde Godt geen glorie, noch eenigen lof hebben in ons van al zijn weldaden, die wi door sijn milde goetheyt besitten want doer die vruchten machmen sien, dat God een groot werc in een gelouich [Evj'] herte gewracht /,/ heft. Daerom seyde Christus. Jc bin ghecomen Luc. xij. om een vuyr op de eerde an te steken, ende wat wil ic lieuer dan dat*) terstont ontsteken worde ende Gods woort is een verteerende vuyr, te niet makende de lusten des vleeschs, ende tot wercken der liefden ontstekende, so moetet nv zijn werc doen als Esa. lv Esaias seyt. Want ten mach niet ydel wederom tot God comen. Dese vruchten des ghiests, die wt dat gheloue in der liefden geschieden, di mogen wi in ons seluen kennen. Ten eersten. Jst dat wi op Christum Jesum alleen rusten, ende ons in hem alleen verbliden, gelouende ende goeden moet hebbende op zijn goetheit de hi ons door sijn woort heft beloeft. Ten anderen mogen wi die kennen int steruen des vleeschs met zijn begeerten. Ist dat wi ons seluen wt die liefde Gods hebben verwonnen ende leuen nv in alle sachtmoedicheit ende puerheit van herten. Ten derden mogen wi die liefde Gods in ons kennen te zijn. Jst dat wy doer die selue liefde met barmherticheit ende liefde ontsteken zijn tot onsen Col. iij naesten So als Paulus vermaent, seggende. Als wtuercoren hilligen Ephes. iiij. trect nv an die ledekens der barmherticheit vriendelicheyt, oetmoedicheit, sachtmoedicheit lijdtsamicheit, ende holt die eene den anderen tot goet!), ende vergeeft die een den anderen, als yemant enige clachte teghen den anderen heft, gelijc Christus vergheuen heft, also oock ghi. Mer bouen al, so treckt an die liefde, die i Petr iiij welcke is een bant der volcomenheit Ende die vrede Gods moet . Joann. iij haer verbliden in uwer herten, tot welcke ghi ooc geroepen sijt. Die liefde bedect de veelheit der sonden, sinte Jan seit: Daer an [Evj1] heb//ben wi gekent die liefde, dat hi zijn leuen voer ons gelaten heft, ende wi sullen ooc dat leuen voer onse broeders iaten. Mer als yemant het goet van deser werelt heft, ende siet sinen broeder gebrec hebben ende sluyt sijn herte voor hem toe hoe blijft de Joann. iiij liefde gods in hem Mijn kinderkens en laet ons niet lief hebben 1) Dat het. 2) Houdt elkander ten goede. met woorden, of metter tongen, maer met dat werc, ende metter waerheit. Noch seit Johannes. Mijn alder liefste laet ons melcan- deren lief hebben, want de liefde is wt god ende al die liefde heft, die is wt God geboren, ende kent God. Die geen liefde en i. Juann. iij heft' die en heft God niet bekent. Wie sinen broeder niet lief en heft' die bliuet inden doot. "Wie sinen broeder haet, die is een Jacob. ij dootslager. Een ordel sonder barmherticheyt sal ouer hem gaen, die geen barmherticheit en doet. Chrstus sal int laetste ordel seor Math. xxv. scherpelic van ons eysscen die wercken van barmherticheyt. Ende vermaent ons sijnder liefden '), op dat bi ons tot die selfde liefde solde trecken, seggende: Sijt barmhertich gelijckerwijs als v hemelsce vader barmhertich is. Noch seit hi Een nieuwe gebot gheue ic v, Joann. xiij. op dat ghi melcanderen lief hebt gelijc als ic v lief gehadt heb. Daer bi sal een yegelic bekennen, dat ghi mijn discipulen zijt, ist dat ghi liefde hebt tot melcanderen. Jn alle dese scriften vermaent ons die Here dat wi hem in sijnder liefden moeten gelijc sijn, het geloue openbaert hem int licht, doer die liefde, so als god die liefde seluer is, ist dat die mensce liefde heft, so is hi God in sijn liefde gelijc. So als God door sijn liefde buyten onse toedoen ons verlost heft, so moe//ten wi inde [Evvjr] selfde liefde an onsen naesten mede wercken. Die nv geen liefde tot sinen naesten en heft, hoe can hi yet goets in hem hebben dat gode behaechlic is oft daer hi gode inder liefde mede gelijc is? de niet en doet dat God gheboden heft, hoe sal hi van Gode vercrigen, dat God beloeft heft. Die liefde doe detl) alleen, dat de mensce God angenaem is, mit al tgene dat die mensche doet. Daerom seit Jacobus so veel van die wercken. Want het geloue moet hem seluen doer die wercken der liefden openbaren. Niet dat die wercken een oorsake van onse rechtueerdicheit sijn, want so en solde God geen glorie hebben, die ons doer Christum rechtueerdich maect in dat geloue Op dat wy ons in ons seluen niet en solden beroemen mer alleen in Cristo Jesu, die den sondaer int geloue doer de liefde salich maect. Dit vermaent ons Paulus seer breet. Mer als die wercken comen wt een gelouich herte, so sijn si gode doer dat geloue anghenaem, welc geloue de mensce in die wercken der liefden bewijst. Die Here sach eerst op Abel ende Jacob. ij. daer na op sijn offcrhande, daerom seyt Jacobus. Mijn broeders wat batet dat ghi het gheloue hebt, en ghi die wercken niet en hebt? Want dat geloue sonder wercken is ydel ende doot. Abraham is gerechtueerdicht doer die wercken, dat is, die wercken waren rechtuerdich doer dat gheloue, ende gauen getuygenisse dat hi 1) Wijst ons op zijne liefde. '2) Doet het, bewerkt. Genes. xv geloue hadde als hi sinen sone wilde offeren, daer om seyt die Rom. iiij. gcrifture. Abraham heft gelooft ende dat is hem gerekent tot Jacob' y- rechtueerdicheyt. Aldus, op dat de mensche hem seluen niet en [E vij'] bedriege, meynende gelo-//ue ende liefde te hebben, als hi veel van dat geloue ende liefde weet te spreken. Die mensche sal hem seluen proeuen, oft hi ooc zijn geloue in die wercken der liefden wel getoont heft. Jst dat die mensce hem noch sonder liefde vint, ende na den vleesche noch gesint, den luste des vleeschs noch volgende, dese en is noch tot dat rechte geloue niet gecomen. Also wi nv tot rechter liefde zijn ghecomen, so sijn wi noch gheuoert doer den doot, tot dat leuen '), ende connen ons te recht verblijden Tes«al. ij in hem die ons lief heft. Daer om seit Paulus. Wi bidden altijt voer v, dat onse Here god v weerdich make sijnder roepinge, ende volbrenge alle wille sijns goetheyts, ende dat werck des gcloofs inder cracht. Op dat doer v ghepresen mach worden den naem des Heren Jesu Christi, ende ghi in hem. Wi bidden den Here ootmoedeliken die alleen een geuer is van allo goet, dat hi onse herten verlichten wil, ende beroeren van binnen, op dat wi ons te recht in zijn liefde mogen verbliden, ende hem weder om in vieriger liefden mogen louen ende dancken. Al ist dat wi sondige sielen sulcker liefden niet weerdich en zijn. Mer wi hebben eenen enigen troost, de vader heft ons Cristum gegeuen, die hem heft gegeuen inden bitteren doot, op dat hi ons zijn hoochste liefde solde bewisen. Op dat wi doer dat gheloue onse salicheyt in zijn liefde solden bekennen, ende wi ons in de seluc liefde verbliden, ende sinen wille in liefde volbrengen die ons in zijn liefde doer zijn woort so vriendeliken tot alle genade heft geroepen hem si lof prijs eere ende glorie van ons ende van [E viijr] alle creatueren, nv ende inder ewic//heyt. Dat gonne ons die vader doer Christum. Amen. *\ Nv sullen wi segghen hoe schadelick die liefde des werelts is. NA den mael dat wi so veel gesproken hebben van die liefde die god tot ons heuet, ende hoe crachtich de liefde in ons werct. So sullen wi nv seggen hoe schadelic die liefde des werelts is. Dat is, dat die werelt ons lief heft, oft dat wi de werelt lief hebben. <| Als die mensce op de werelt siet, ende op al dat in die werelt is. So en can hi niet geuoelen, dat sijn siele enige troost ende rust, oft versaetheit daer in solde connen vinden. Alsmen peynst dat de werelt besmetteliken ende verganc- 1) Vergel. Rom. VI: 2—13. keliken is, met al dat die werlt toebehoort. Ende al die de werelt willen volgen, soecken, lief hebben, dienen ende behagen, die moeten haer met de werelt besmetten, ende verenigen. Het is toch al ydelheyt, ende benautheit van herten, dat onder den hemel is. Wat blischap, oft glorie solde die mensce in zijn herte connen geuoelen, als hi peynst dat hi enen Here dient, die niet dan verdoemenisse, helle, ende sonden met hem brenghet? So als die siele edel ende godlijck is, so en can hi in dese gescapen creatueren niet vinden dat hem met eenige warachtige bliscap oft glorie solde mogen doen verbliden, want de siele en vint haer seluen niet in eenich dinc dat verganclic is, so moet de siele dan alle geschapen creaturen voor bi gaen, ende kennen dat God wonderlijck, ende glorioes is, in alle dat hi bi alle zijn creaturen gewracht heft. Die te verwonderen ') is in sijn mogentheit wijsheyt // ende goetheyt [E viij '\ doer welcke alle creatueren haer scoonheyt, wasdom, wesen ende leuen hebben ontfangen. Alle creatueren roepen tot ons. Wi en geuen niet, dat v versaden mach. Aen ons en hebdi niet dan het gesichte, in ons moecht ghi kennen dat god wonderlijc is, ende glorioes in al dat hi doet. Jst dat ghi bi ons blijft ende op ons rust, ende doer ons niet en gaet tot gode, die alleen in ons, in sijn goetheit ende liefde wil bekent zijn, voerwaer ghi sult ongetroost sijn, wie en geuen niet, daer v siele op rusten mach. \\ aert dat die mensce dit te recht conde verstaen hi soude sien dat noit die mensce te recht vertroost oft verblijt en was die sinen lust aen eenige geschapen creatueren heft gesocht. Die werelt lacht den mensce wel toe, ende beloeft veel. Mer want in de werelt niet en is, dat stadich 3) is, so en can die werelt ooc niet geuen daer die mensce op rusten mach. Dat de ganse werlt ons lief heft, dat en baet ons niet, maer het is ons meer tot een achterdeel4) van onser salicheyt, ende maect den mensche onweerdich der liefden gods, want die Here en stort sijn liefde niet int herte, daer die werelt in rust met haerder liefden. Dit betuycht sinte Jan, ende vermaent ons, dat wi ons vander werelt niet en laten bedriegen, ende seyt: En wilt die werlt niet lief hebben noch sulex als in i. Joann. die werelt is. Jst dat yemant de werelt lief heft, die liefde des vaders en is niet in hem. Want al dat inder werelt is, dat is begeerlicheit des vleeschs, begeerlicheyt der ogen, ende houeerdicheit des leuens. Die niet en is wt den vader, mer wtdie werelt, ende die werelt vergaet ende haer begeerten Sinte // Jacob noemt ons Fir die schade der liefden des werelts En weet ghi niet dat die vrint- Jacob. iiij 1) Admirabilis. 3) Bestendig. 2) Omdat. 4) Nadeel. schap deser werelt is een viantscap Gods? Daerom alle die een Gralat. i. vrient deser werlt wil sijn, die wert geset een viant Gods. Paulus seyt mede. Waert dat ic noch den mensce behaechde so en waer ic geen dienaer Gods. Als die Apostolen van God vercoren waren, terstont waren si van die werelt gehaet. Want het en mochte niet tsamen staen, vrienden Gods te zijn, ende vrientschap met de werelt te hebben. Want alsmen met die werelt vrientscap solde hebben so moetmen met de werelt in die sonden des werelts consenteren. Joann. xv. Dit is dat Christus seyde tot zijn lieue discipulen. Jat dat die werelt v haet, weet de werelt heft mi voor v eerst gehaet. Waert dat ghi van die werelt ghewest hadt, die werelt solde lief hebben dat baer was, maer want ghi vander werelt niet en sijt, mer ic heb v van die werelt vercoren, daerom haet v die werelt. Die Propheten als si van die werelt gehaet waren, daerom en waren si niet droeuich hadden si die liefde des werelts gesocht, so en hadden si die sonden des werelts niet gestraft'), mer met de werelt in sonden geleeft, ende God verlaten, soe en hadden si haer ooc in Gods giest niet connen verbliden. Dit vint men in veel Patriarchen, Propbeten, ende hillige mannen, ende vrouwen, die al gedoot sijn om dat si die werelt straften, ende die werelt niet en volchden. Dit is claer in Abel, Jeremias, Esaias, Helias Micheas Susanna, Daniël, ende veel ander die veruolcht ende gedoot sijn door die werelt. Fi' So is die werlt ooc wel een boos dinck, die niet // en geeft, dat den mensche in eeniger manieren mach doen verbliden, wiens gauen i. Joann. v. ende loon niet en is dan sonde helle, ende verdoemenisse. Want die geheele werelt is in boosheyt geset2). Ende sulcx wort de mensce, als dat gene is dat hi lief heft3). Wat vrolicheyt can die mensche in eenich dinc gebruycken, dat in hem seluen quaet is? Die wijsheyt des werelts en mocht Christum niet liden 4), die hillicheit des werelts en conde Christo alleen die glorie niet geuen. Mer want Cristus die onrechte wjjsheit, ende beueynsde hillicheyt ghestraft heft so hebben die meeste deel vander werelt tegen Christum op gestaen, ende enen raet des doots tegen hem gesloten Dit solde billicx die ogen van veel menscen op doen. Hoe solde ons eenich goet mogen geschien van dese werelt, wiens liefde noyt goet en was? Paulus seit: Wat vruchten connen wi in sonden hebben ? in welcke wi ons moeten scamen, ende wiens eynde den eewigen doot is, ende doet den mensce stadich in vreese leuen, ende steruen. O doot hoe bitter is v gedenckenisse den 1) Berispt. 2) 1 Joh. VM9 naar de Vulgata: mundus totus in maligno positus est. 3) De mensch wordt als het voorwerp zijner liefde. 4) Verdragen. mensche, die zijn ruste heft in zijn rijcdom, want dat loon der sonden, is die doot. Als die begeerlicheyt ontfangen is, so baert Eccles. xli. si die sonde, ende als die sonde is volbracht, so baert si den doot]). om- V1Als nv de mensce te rechte die werelt heft doer gesien, ende begint te kennen dat het niet dan ydelheyt en is, ende benautheit van herten, so begint hi sijn herte daer af te trecken. Ende ist dat hi te rechte tot God den Here can bidden, hi sal sien, dat hi al te glorioes ende edel8) voer God is gerekent te sijn een vat der sonden, die God gescapen heuet om van hem te maken enen tabernakel ende tempel // inden welcken God die Here solde willen F ijr wonen met sinen ghiest ende alle zijn gauen. Dit gelouende, so is sijn herte in God verblijt, hopende, dat hi noch bat sulcke gauen met Godt gemeyn sal mogen gebruycken 3). Doer dat geloue siet de mensce waer toe hi geschapen ende geroepen is, wat hem beloeft ende gegeuen is. Mer want hi doer dat geloue een beter verbeyt4), dan dese bedroefde werelt is, so en laet hi hem ooc met der werelt niet genoegen, want die werelt niet en geeft dat sijn herte verbliden mach. Alsmen die werelt wel gedient, ende geuolcht heft, soe vintmen dattet herte meest beswaert ende bedroeft is. Want so veel alsmen der werelt dient ende behaecht so veel is die mensche verureemt van God, ende colt in de liefde. Als de mensche dit eens gesmaeckt heft, dat doet hem zijn herte vander werelt keeren, ende seit dan Adieu alle verganckelike creaturen, adieu al dat mi oyt bedrogen heft adieu werelt met alle v begeerten. Jc was verdwaelt als ic v sochte. Jc was bedrogen, als ic v vant. Jc was verblint, als ic v lief hadde. Jc was vertwifelt als ic v behaechde. Jc was ongetroost, als ic v gebruycte. Jc was van God verscheiden, als ic v diende. Jc was inden doot, als ic met v leefde. Jc was onrustich als ick v sach. Jc was bedroeft als ghi mi niet en gaeft Jck was onuersaedt, als ghi mi veel gaeft. Jc was verleydt, als ghi mi verblidet. Och werelt, v wijsheyt is sotheyt voer Godt. V glorie is hoy. V toelachen is bedroch. V schoonheyt is stinckende. V rijcdom is ongestadich. V biwesen is onrustich. Ywen loon is den doot. Y bliscap eyndt met droefheit // Die v Fijt vint, de verliest hem seluen ende valt inden doot Noit en gebuerde hem ghetrouwicheit, die v lief hadde Noyt en was hi getroost die vrientscap an v sochte Noyt en was hi verblijt de v behaechde, 1) Jakob. 1:15, naar de Vulgata: concupiscentia cum conceperit, parit peccatum: peccatum vero cum consummatum fuerit, generat mortem. 2) Wij zouden hier schrijven: «haast al te" of »bijna al te". De bedoeling is, dat de eer, die God den mensch hierin aandoet, haast al te groot voor hem is. 3) Dat hij nog vollediger in vereeniging met God zulke gaven zal mogen genieten. 4) Een betere wereld verwacht. noit en was hi te recht verblijt, die hem in v verblide. Noyt en voor ') hi wel, die v diende. Noyt en gesciede hem goet, die v volchde. Noyt en begeerde hi vrientscap met v, die v te recht!) kende Ghi verleit alle de v lief hebben. Y liefde is ontrouwe. V handelinge is scalcheit3). Och hoe wel is hem de v noit en sochte Mer wel hem, wiens hope sijn Here sijn God is. Die God soect, die coemt wt den doot tot dat leuen. Die de werelt lief heft, die valt van tleuen inden doot. Mer Cristus gebenedijt niet willende dat wi doer die werelt solden verloren bliuen, so heft hi ons die Math. xvi. periculen des werelts also minliken geopenbaert seggende: Wat batet enen mensce ist dat hy die geheele werelt gewonnen heft Matli viij. ende lijdt schade zijnder sielen? Als Cristus yemant tot hem geLuce. ix roepen heft, soe heft hy die ghetogen wt dye stricken ende periculen des werelts, gelijck Matheus Zacheus, Maria die sondige vrouwe. Totten ionghelinc seyt Cristus. Laet die doden haer doden begrauen, volcht ghi mi ende gaet ende vercondicht dat rijc Gods. Tot een anderen die Cristum wilde volgen. Niemant en is bcquaem tot dat rijcke Gods, de zijn hant anden ploech slaet, ende achtermath. xix waerts siet Als een van Christo vraechde, wat hi solde doen om Mar. x te comen int rijc der hemelen. Doen seide Jesus Wilt ghi vol Luce. xviij. maect zljn^ gae(. en(je yercoopt al dat ghi hebt ende geeft dat den [Fiij') urmen, ghi sult enen schat hebben inden hemel // ende coemt ende volcht mi. Die iongelinc dit hoorende was droeuich, ende ginc wech, want hi hadde veel rijcdommen. Doe seide Cristus: Swaerliken sal een rijcke comen int rijc der hemelen. Hier in machmen sien dat de werelt met haer rijcdommen dicwils den mensce trect tot sonden. Daerom en can hi sinen Here sin en God niet volgen, ende oetmoedeliken dienen. Want rijcdommen ende liefde des werelts, doen den mensce dicwils tot houeerdicheit comen. Als een rijc man zijn rijcdommen wel gebruycken conde, in de we reken der liefden tot sinen naesten, in dancbaerheyt ende gebruyete die tot sijn nootdrufticheit, ende ander menscen daermede behulpelic waer so en waren hem die rijcdommen niet scadelic. Abraham, .Tsaac, Jacob, Job, Dauid ende veel hillige mannen, ende vrouwen, hebben seer rijck gewest, mer want si God met haer rijcdommen gheeert ende haren naesten daer mede gedient hebben, so was de rijedom haer allen te samen tot salicheit. Na den raet die Tobias sinen sone gaf. Nabel4) en wilde Dauid geen genade bewisen, Noch die rijcke vrecke man en thoonde den armen Lazaro geen barmherticheit, daerom was haer de rijedom scadelic, om des 1) Voer. 2) Terdege. 3) Bedrog. 4) Nabal. misbruycx wille. Daerom seyt Paulus: Die rijc willen worden, i. Tim. vi die vallen in becoringe ende stricken ende in veel sotte ende scadelike begeerten, die de menscen verdrincken in die verderffe- nisse ende verdoemenisse. Want ghiericheyt is een wortel van alle quaet. Ecclesiasticus seyt. En laet v dingen niet sijn in veel din- Eccle. xi. gen. Jst dat ghi rijc sijt, so en suldi niet onbesmet sijn van son den '). Daerom seyt Paulus. Dat2) rijcke van deser we-//relt gebiet3) ^ dat si niet hooch van moede en sijn, noch ooc niet en hopen op '• im- V1 die onsekere rijcdommen, mer op den leuendigen God die ons alle dinc geeft oueruloedelijc te gebruycken, dat si goet doen, ende rijc worden van goede wercken, gaerne geuen, gemeynsaem te sijn te vergaderen enen goeden gront int toecomende, op dat si vercri- gen dat ewige leuen. Die reden waerom seit Paulus voort: Want wi en hebben niet in die werelt gebracht, daerom ist openbaer, dat wi daer ooc niet wte dragen en sullen? als wi voetsel ende decsele hebben, laet ons daer mede te vreden zijn. Cristus verinaent ons dat wi voer desen corten tijt, so sorchfuldich niet en solden sijn dat wi eenige onmanierlike liefde, op eenige gescapen creature Math. vi solden setten. Ghi en sult geenen schat vergaderen opter eerden, Mare. vi daerse die roest ende die motten eten, ende die dieuen na grauen ende stelen, mer vergadert v eenen scat inden hemel. Op dat die mensce te bat sijn herte van dese gescapen creaturen solde mogen trecken so solde hi dicwils ouerpeysen, hoe verganclic dattet al is, dat buyten God is. Al dat hi met oghen ansiet ten geeft sijnre herten noch ruste, noch vrede, noch enige versaetheyt, mer niet Hebr. x. dan benautheyt van herten. So sal die mensce voort peynsen, wy en hebben hier gheen bliuende stadt, mer wi hopen, versuchten ende verbeyden een ander goet, dat duysentmael beter is, dan al dat in deser werelt is. Als veel hilligen dit hebben connen ouer- leggen lichtelijc4) hebben si de werelt verlaten ende hebben haer glorie alleen in God gesocht. Die zijn vrienden inder waerheyt weet te versaden ende rijck te maken met hem seluen, als zijn vrienden oueruloedicheit hebben // sullen, so sullen sijn vianden [F /»(;'] hongeren ende dorsten. Want die werlt en geeft niet, int welc dye lief hebber des werelts can rusten. Die den onnoselen verdruct hebben, die hier wijs, ende cloeck gewest hebben tot die glorie des werelts, haer seluen helpen mit valsheyt bedroch ende loege- nen, die sullen bescaemt worden inden wtersten dach, ende sullen 1) Eeclesiastic. I, cap. U, naar de Vulgata: Fili ne in multis sint actus tui: et si dives fueris, non eris immunis a delicto. 2) Lees : »den". 3) Gebied aan de rijken dezer wereld. 4) Zonder moeite. sien, dat si niet beiaecht en hebben, dan helle ende sonde want si na Gods woort niet en hebben willen hooren. Dan sullen si seggen. Wi sijn moede gheworden in die wegen der boosheden Sapi. y ende verlies1). Wi hebben gewandelt arbeydelike ') wegen, want wi en wisten den wech des Heren niet. Wat baet ons de houerdye ? oft wat heft ons gegeuen die hoochmoedicheit van rijcdommen: si sijn al ouerleden3) als een scadue, ende als een bode die voer loopt 4). Die mensce behoeft dit wel te peysen, want den dienst Eccl. xi des werelts coemt tot een bitter eynde. Jst dat een mensce veel iaren geleeft ende in alle dese hem verblijt heft so is hi ooc sculdieh te dencken des donckeren tijts, ende der felder dagen, als si sullen comen, so sullen do voorleden dingen worden berispt van ydelheden 5). Daerom verblijt v iongelinc in v iuecht, ende v herte si vrolijc in die dagen ws ioncheits, ende wandelt in de dagen uwer herten 6), ende int anschouwen uwer oogen, ende weet dat voor alle dese God v sal brengen int ordel. Dits te vcrstaen van die lief hebbers der werlt. Al schinet wat te sijn, ten is voerwaer niet (al leefde oock die mensce duysent iaer) bi dat eewich is. Als wi peysen, waer sijn die machtige, die sterke, de wisen ? wiens machte ende naem ouer die werelt geloopen heft. Jnt eynde heb[F Hijr] ben zijt al nietten doot besloten // Salomon sach dat hy met al zijn wijsheyt, met alle sijn rijcdommen den anderen menscen gelijc Esa. ig was in sijn steruen, so heft hijt al voor ydelheyt genomen, dat onder den hemel was. Daerom seit Esaias. Mijn volc, die v salich seggen 7), die bedriegen v. Recht 8) hi segghen wilde. Die v hier prijsen van yet dat in v is, die verleyden v. ^ant inden mensce en is niet, dat eenige glorie oft lof weerdich is. En glorieert niet Eccl. xi inde cleeden noch en verheft v niet in die dagen uwer eeren, want de wercken des alder oppersten zijn alleen wonderlic, ende glorioes. Veel hebbender geseten op hooge stoelen ende dies 9) niet en verEccl. x. moede, die droech de croone Die nv verheuen zijn, die worden morgen vernedert. Die nv vernedert zijn, die worden morgen verheuen Het is een groote sotheyt, dat die mensce in eenich dinc betrout dat so ongestadich is, ende geen goet van hem en geeft. Sulcke timmert op een sant, waer dore zijn huys cortelic moet 1) Sapientia, V:7, naar de Vulgata: Lassati sumus in via iniquitatis et per- ditionis. 2) Moeilijke. 3) Voorbijgegaan. 4) Sapientia, c. V:9, naar de Vulgata: Transierunt omnia illa tamquam umbra, et tamquam nuntius percurrens. 5) Prediker, XI:8, naar de Vulgata: meminisse debet tenebrosi temporis et dierum rnultorum: qui cum venerint, vanitatis arguentur praeterita. 6) Aid., vs. 9: in viis cordis tui. 7) Spreken. 8) Alsof. 9) Wie het. vallen. Sulcken dwasen mensche seit. Je heb tot mijn behoef rust Eccl. xi geuonden ende nv sal ie alleen eten van minen goeden ende hi en weet niet dat den tijt ouerliden <) sal ende dat de doot genaect, ende dat hijt al anderen luyden laten sal, ende steruen. Cristus seyde. Eens rijcmans acker heft oueruloedige vruchten voort ghe- Luc. xy. bracht, hi seyde in hem seluen. Wat sal ic doen? Jc en hebbe niet daer ic mijn vruchten in mach doen? Jc sal mijn schueren afbreken ende grooter maken daer in sal ic mijn goeden vergaderen ende sal mijnder sielen seggen. O mijn sielc, ghi hebt veel goets vergadert, rust nv, eet ende drinct, verblijt v. Mer God sprac tot hem. Osot, in deser nacht salmen v siele van v eysscen // ende dat ghi vergadert hebt, wien salt toe behooren? nadien dat [F»r] het eynde des diensts der sonden aldus bitter is, ende met bitterheit sijn dienaers loont. So doet de Here ons een groote genade, dat hi ons so minliken van de liefde des werelts roept. Dat doet hi daerom op dat wi ons met hem inder waerheyt solden mogen verbliden. Het is een glorie Cristum te volgen. Want hi verblijt sijn dienaers met hem seluen. Mer die de werelt volcht, ende die Joan. ix. sonden des werelt bedrijft, dye wort een knecht der sonden, ende ^om- vl; den loon dersonden is die doot. Paulus vermaent ons. En wilt v om' x^' niet gelijc maken met deser werelt, maer wort vernyeut in een vernieuwinge ws sins, op dat ghi moecht proeuen, welcken den goeden, ende den welbehagenden volcomen Gods wille si, ende dat is den wille Gods v hillichmakinge 2), dat ghi opholt van onsuyuerheit dat yegelic 3) sijn vaetken mach besitten in hillichmakinge, in eere, ende niet in begeerten der passien, so als de werelt ende die wijsheit des werelts altijt Cristum ende zijn vrienden veruolcht hebben, ende hem seluen 4) gheset in veel sonden, van God vallende, alle vanden meesten totten minsten, so mogen wi ooc wel peynsen dat ons niet veel goets van die werelt en mach geschieden. Daerom seyt Ecclesiasticus te recht. Kint, hebdi gesondicht so en doet daer Eccle. xxi. voort niet meer toe, mer van voorleden sonden, biddet datmen v die vergeue. Vliet de sonde, als van dat angesichte der slangen. Jst dat ghi tot dye sonden gaet si sullen v ontfangen. Haer tanden zijn tanden der Leeuwen, ende si dooden die sielen der menscen Alle haer quaet is an beide siden scherp, haerder won//den en is [For] geen ghesontheyt5). Vanden seluen seyt Job. Si hebben ooc trom- Job xxi men oft tambueren ende herpen ende si verbliden haer int gheluyt 1) Voorbijgaan. 2) Dit is de wil Gods, te weten : Uwe heiligmaking. 3) Een iegelijk. 4) Zich zeiven. 5) Spreuken van Jezus Sirach, XXI:4, naar de Vulgata: Quasi rompliaea bis aeuta omnis iniquitas, plagae illius non est sanitas. IV. 37 der orgelen. Si leyden int goede haer leuen, ende op een punct gaen si neder ter hellen. Die tot God seggen. Gaet van ons wi en willen die kennisse uwer wegen niet. Ozeas seyt. Si zijn verureemt in bescaemtenisse ende sijn gheworden versmadelic, als die dingen die si lief gehadt hebben, om die boosheyt haerder versieringe sal ic die verwarpen van minen huyse. Als wi nv aldus die werelt kennen in haer boosheyt, lichtelic solden wi') die verlaten, ende soecken Cristum wiens liefde ons roept tot dat eewige leuen. Coloss. iij. Daerom seyt Paulus. Sijt ghi op ghestaen met Cristo, so soect dat daer bouen is daer Cristus sidt an de rechterhant Gods, smaect dat hemels is, ende niet dat eertsch is, want ghi zijt ghestoruen, ende v leuen is verborghen met Christo. Als Christus v leuen v openbaren sal, so sult ghi met hem openbaren in gloriën. «[ Hier in hebben wi uwer liefden geseyt, hoe lief dat God ons heft, ende hoe crachtich die liefde in ons is werckende, ende hoe wi wederom liefde sullen bewijsen. Ende ten laetsten, hoe schadelic dat die liefde van deser werelt is. -Tck bidde den Here dat wy hem in liefde moeghen nauolgen, op dat wi den vader mogen eeren die ons sijn liefde so minneliken door Christum heft bewesen. Amen. <| Hier na volcht een schoon tractaetken van die Bruvt Christi. // \pvj r] MBfaie Vader ghebenedijt, anmerckende dat die edel y PKl inenschelijcke natuere die hy nae hem seluen'), ende 0 ËKJ tot hem glie9chaPen ha(Me> so iammerliken van hem was tienes. iij. gheuallen 3), niet vast staende opt woort des Ileeren, als Eua seyde tot dat Serpent. Bi auontueren wi solden sternen. Ende God hadde gheseyt. Jst dat ghi van dit holt eet soe sult ghi steruen. Alsoe heft dye viant die menscelijcke natuere onder sjjn subiectie ghebracht doer dat ongheloue op Gods woort. Mer die vader gedachtich wesende zijn natuerlijcke barmherticheyt, en wilde niet dat zijn hantwerck ewich solde verloren sijn, soe heft hi Adam, ende Eua een beloftenisse ghedaen, seggende: tot dat Serpent. Jck sal vyantschap setten tusschen v ende die vrouwe, tusschen v saet, ende haer saet, ende dat saet sal te nyet wrijuen v hooft. Daer nae heeft die Heere anghesien die ghetrouGenes. xij wicheyt ende tgelooue van Abraham, in welck hy behaghen heeft gheuonden. Want dat gheloue is die naeste wech die den mensche 1) Zonder moeite behoorden wij. 2) Naar zich zeiven, naar Zijn beeld. 3) Afgevallen. mach vinden om weder te comen tot die ghenade Gods, soe als Adam ende Eua door dat ongheloue vanden Here sijn gescheyden Ehe. ij J) (want die thoorn Gods coemt op die kinderen des ongheloofs) so heft Abraham weder om doer zijn gheloue vrientschap bi den here geuonden. Die Here siende op Abraham ende sijn getrouwicheyt ende gheloue, soe heft hem die Here dat gerekent tot rechtueerdieheyt, ende is geworden een vrient Gods, want hi an sijn woort niet en twifelde, so is Abraham 2) een ander beloftenisse gedaen // Als dat van sijn saedt een solde comen doer welcke genade solde [Fvj»] geschien op der eerden. Die eerste was aldus. Jn v sullen ghebe- Genes. xij nedijt worden alle geslachten der menscen. Op dat Abraham in dese beloften solde vertroost sijn, so is hem gheboden die besnidenisse, tot een beteykenisse ende getuygenisse van alle dat goet dat hem van verre beloeft was, Abraham, door sijn geloue daer op siende ende daer op hopende, so is hem beloeft, ten anderen. V saet sal besitten de poorten sjjnre vianden ende alle geslachten der Genes xxij eerden sullen in v saet gebenedijt worden, want ghi hebt mijn stemme onderdanich ghewest. Alle Patriarchen, Propheten ende Coningen des olden testaments hebben met grooter begeerten ende verlangen ghehoopt ende gesucht3) dat dese beloftenisse solde werden volbracht. Dat die vader den hemel solde schoren 4) ende seynden hem, die alleen solde weerdich zijn dat boeck met .vij. sloten te ontsluyten dat hi in sijn bloet dat werc des salicheyts in die menschen solde volbrengen. Die vader door lange versuchten ende diepe begeerten den 5) genen die hem in dat gheloue verbeyden, met barmherticheyt beroert sjjnde, so heft hi met hem seluen eenen raet ghesloten, hoe die menscelike nature die hi inder eewicheit lief hadde, solde verlossinge ende genade bi hem vinden, mer so als die geheele werelt gesondicht hadde ende niemant geuonden en was dye bequaem was sulcken grooten wonderliken ende gloriosen werck te doen doer welcke de menscelike natuere wederom op gerecht solde worden, ende weerdich geuonden om ghenade bi den Here te vinden. // Soe moestet godliken fi) zijn dat sulcken werc solde volbrengen, [Fvij'] dat in hem seluen solde weerdich zijn Jn zijn eygen puerheyt, genade ende barmherticheit by den vader te vercrigen voer die misdaet der sonden Als nv die volheyt des tijts verlopen ') was, dat god zijn genade wilde thoonen. Soe was hi ghedachtich wat Deuteron, hi beloeft hadde, als dat hi ons een propheet solde seynden, een xviij. ■1) Lees: Ephes. ij. 2) Aan Abraham. 3) Begeerd. 4) Scheuren, doen opengaan. 5) Lees: mder". 6) Iets goddelijks, een goddelijk wezen. 7) Aangebroken. wt onse broeders ghelijc wi die solden wi hooren als hem seluer. Dit moste zijn dat woort des vaders, de sone Gods gebenedijt, in welcke alleen die vader geuonden heft dat hem behaechlic was, Psalm xviü. ende heeft ons geboden dat wi hem solden hooren. Dit woort is gecomen wt den scoot des vaders, die sinen tabernakel geset hadde inder sonnen. Hi is als een bruydegom, voort gaende wt sijn slaepcamer hi heft hem verblijt als een Ruese om te loopen den wech, Baruoh iii zijn w'tganc is vanden hogen hemel. Dit is onse God wy en sullen .reen ander nemen tegen hem, dese heft geuonden den wech der leeringen, ende heit dye ghegeuen Jacob sinen sone, ende Jsrael zijn beminde. Daerna is hi ghesien op der aerden, ende') met die menscen geconuerseert. Nochtans in hem woent de volheit des godheyts lichamelick. Coloss. ii. Op dat die vader ons met hem solde vereenigen met een ewige pavs die hi onse vaders hadde beloeft, so heft hy ons Cnstum zijn woort gesonden als een die alder schoonste s) bruydegom die de menscelike nature die sondige siele tot hem solde trecken als hy met haer in dese werelt een vleesch ende crancheit is geworden. \FvüA Op dat hi ons al te samen met hem seluen solde // vertroosten, als hi hem seluen so liefliken gaf tot ons Als Johannes op Christum sach als dat hi gecomen was op dat hi die bruyt de den vader hem gegeuen hadde, tot den Vader solde brengen, so wees joan iii hi op Christum, segghende: Die den Bruydegom is dye heft dye bruyt, mer die vrient des bruydegoms die welcke staet ende hooit hem, 'die verblijt hem met blijschap om die stemme des Bruydegoms. Christus dese weerdige bruidegom nemende bi der hant zijn wtuercoren bruyt ende siet haer vriendeliken aen ende presenteert haer alle die rijcdommen zijns vaders, seggende: Vreest niet, ie heb v lief, het belieft minen hemelscen vader, dat ghi een rijcdomme, een glorie met mi gemeyn in zijn rijc sult hebben, al ïst dat "hi arm sijt ende ellendich ende met veel sonden belast peynst dat wi te samen een rijcke vader hebben in den hemel, die mi v gesonden heft, op dat ghi met mi alle goet sout gemeyn hebben. Jc ben v eygen, ist dat ghi mi v seluen ouer geeft. En vreest niet, ic sal v schulden betalen ende voer v misdaet voldoen. Peynst wat' die gheest doer den Propheet gesproken heft. Jc sal v mi Oze. ij. trouwen8) inder eewicheyt. Jc sal v mi trouwen in rechtuerdicheyt i) Men voege in: heeft. In de uitgave van Peter Warnerssen (quat. A, blz. iijr) dezelfde lezing als hier. Een die alder schoonste = de allerschoonste. 3 Hozea 11:19 seq. (naar de Vulgata): Et sponsabo te mihi in sempiternum : et sponsabo te mihi in justitia, et judicio, et in misericordia, et in miserationibus. Et sponsabo te mihi in fide. 7 ende in barmhorticheit, ende ic sal v mi trouwen inden gheloue, ghi sult dan bekennen dat ic die Here ben. Mjjn vriendinne, dit is van mi gesproken, dat ic mi met v solde verenigen, ende doer tgheloue v eygen zijn ende ghi mi, en peynst niet wat ghi waerdich sijt, mer alleen wat die vader v doer mi wil geuen, op dat hi zijn beloftenisse mach volbrengen. Jnder ewicheyt heb ic v lief gehadt daer om heb ic // v tot mi getogen, uwer ontfermende. [Fviijr] Om den sondaer ben ic barmhertich. Daer om ben ic gecomen in dese werelt, op dat ic v mjjn genade ende goetheit solde thoonen. Wt de volle maten mijnre gracien wil ic v barmherticheit ende liefde bewisen. Alleen consenteert in mijn woort ende gelooft mi. Alle dat in mi is, dat is uwe, voor v ben ic rechtueerdich, salich ende heilich. Wat ghi niet en hebt dat heb ick voor v. Al yst dat ghi met veel sculden belast sijt, ende in v niet en is, dat mijn ghenade weerdich is, nochtans wantdie vader beloeft heft, dat hi v doer dat ghelooue ende trouwe de ghi mi gheeft, barmherticheyt solde bewisen, so rust op sijn woert want hi warachtich is, ende ghetrouwe, hi salt al volbrengen dat hi met sijn woert alle sondige sielen beloeft heft, dat heb ick v doer mi weerdich gemaect, als ick mi seluen voer v heb ghegeuen inden bitteren doot, op dat ic v als een reyne, onbesmette, ende mijn alder liefste Bruit solde presenteren voer minen hemelscen Vader. Iii heft behaghen gecregen in alle die ick in mijn doot ghecocht hebbe, ende in mijn bloet ghereynicht hebbe, betrout dat sijnre vaderliker liefden toe, ick sal v bider hant nemen, ende voor v spreken. V schuit sal mijn scult sijn, mijn rechtuerdicheit sal v rechtuerdicheit sijn want ic mijn wtuercoren Bruyt lief hebbe. Waer solde ick haer laten die ic so costeliken ghecocht hebbe Hoe solde ic de liefde connen gebreken 2) die ic op haer geworpen hebbe? Maer mijn liefde is reyn. Jck en lide 3) gheen besmettinge, daer ic met mijnre gloriën in woonen wil. Jck bin een geluers 4) Bruydegom. // Jc soecke al tijt die liefste ende die waertste alleen [F vit/') te sine5). Jc wil alleen in v herte rusten als een die v alleen Esaye xxviij. verbliden mach, want dat bedde is enghe, also dat een van tween daer af moet vallen. Ende de corte mantel en mach si beyde niet bedecken B). Als nv die sondighe siele die Christus tot zijn wtuercoren Bruyt angenomen heft, so minliken die stemme haers Bruydegoms heft 1) Omdat. 2) Te kort doen, ontrouw worden aan de liefde enz. 3) Verdraag. 4) Jaloersch. 5) Die het meest waardig is de eenige bruid te wezen. 6) Jez. XXVII1:20, naar de Vulgata: Coangustatum est enim stratum, ita ut alter decidat: et pallium breve utrumque operire non potest. ghehoort ende sijn goet willicheyt de hi tot haer heft vernomen heft, 80 begint haer herte tot hem op te risen, ende en can haer niet genoech verwonderen van sulcke genade ende glorie schone gauen die haer worden gepresenteert, so wort si bedroeft van herten, dat si sulcken Bruydegom so spade heft leeren kennen, ende so weynich liefde tot hem gedragen. Maer als si siet hoe haer herte tot hem ontfunct'), ende ontsteken is doer zijn beroeringe ende liefde die hi haer te kennen heft gegeuen, so wort si tot sulcken liefde inden geest verblijt ende met een nyeu licht van binnen in haer herte verlicht, als si anmerct de schoonheit van sulcken Bruydegom, ende seyt met een blide moet. Ghi zijt schoon Tsalm xliiij. van gedaenten, bouen die kinderen der menscen, gracie is gestort in uwe lippen daerom heft God v ghebenedijt inder ewicheit dye Esaye. xxvi. duysternissen der sonden hadden my ombeuangen. Jc en sach hem Jerem c.xxxi. njet dg mijn siele lief hadde. Mijn siele heft v begeert inder nacht, mer ooc met minen giest in mijn binnenste sal ic vroech waken tot v. Mijn here mijn God bekeert mi tot v, ende ic sal bekeert sijn want ghi sijt die Here mijn God. Na dien dat ghi mi bekeert Q ir hebt, so heb ic berou gehadt ende na dien // dat ghi mi verthoonde 2), soe heb ick op mijn lenden geslaghen. Jck bin beschaemt geworden, ende ick schaemde mi, want ick heb ghedragen, die lachter3) mjjnre ioncheit. Jck sochte des nachts in mijn bidde4) de mijn siele beminde. Jck sochte mer ic en vant hem niet, want Cantic. iij hi en woent niet, inder eerden daer men in lusten leeft, noch sijn wijsheit en woent niet in den lichaem dat die sonden onderdanich is. Mer ick sal opstaen ende inder stadt omme gaen, in die straten ende soecken dye mijn siele lief heft. Als ic in alle creatueren heb ghesien, soe en heb ick hem niet geuonden daer mijn siele Sapient. i. op rusten mach. Mer als ick die schoonheyt der creatueren ansach, ende mercte dat mijn alder liefste die scepper, ende meyster daer of was, so heb ick mi verwondert, als ick sijn mogentheyt, sijn goetheit ende wijsheyt, ende glorie in alle sijn creatueren bekent hebbe. O hoe glorioes ende schoon moet hy in hem seluen wesen, die alle creatueren die schoonheyt geeft. Met ganser herten wil ick hem soecken, want hi wert gheuonden van alle dye hem inder Cantic. i. waerheyt lief hebben. Jn wiens schoonheyt die Enghelen hem begheeren te anschouwen. Mijn wtuercoren is mijn, ende ic bin hem, hi wort gheuoedt onder die Lelien, die de alder schoonste is het Cantic. i. is hem een lust te wonen met die kinderen der menschen. Hy custe my met den custe sijns monts, want v borsten sijn lieflicker 1) Ontvonkt. 3) De misdaden. 2) Nadat gij u aan mij vertoondet. 4) Bed. dan wijn rieckende na goede salue, uwen naem is een wt ghestorte salue, daerom beminnen v die meyskens, trect mi tot v, so sullen wi loepen in den roe-/'/ke uwer saluen. <| Als nv die wtuercoren G i» bruyt Cristi in deser manieren kennisse ghecregen heft van die schoonheit, rijcdom glorie ende goetheit haers Bruydegoms, den welcken si kent doer sijn creaturen. Si kent sijn moegbentheyt, sijn wjjsheyt, sijn goetheyt in alle sijn hantwerck soe denct si in groter blijschap des herten. O hoe hooch bin ick verheuen, dat sulcken Bruydegom sijn ooghen op mi gheslaghen heft, ende sijn liefde op my geworpen O, tot welcken glorie bin ic geroepen. Js hi so glorioes in onredelike creatueren, hoe glorios ende liefliken is hi werckende in den genen die hi met trouwen tot hem genomen heft. Hy cusse mi met sinen mont och mochte ic alle vren zijn Cantic. i. woort horen, ende sijn liefde bekennen die hi in zijn borste ende herte draecht tot my hi is riekende na goede salue, het is al smakeliken ende troosteliken dat van hem comt sinen naem is als een wtgestorte salue. Hi gheeft sijn ghenade in groter oueruloe- dicheyt ende alle gelouige mogen van die volheit zijnre gratiën ontfangen. Als hi mi tot hem trect, so sal mijn herte geopent sijn an hem alleen te glorieren, die mijn sondighe siele bestrijct met die salue sijnre beloftenissen, in welcke hi my geneest van alle die wonden mijnre sielen, bi hem is genade ende barmherticheit O mijn siele keert v tot rusten, want mijn Here mijn God heft Psalm c.xliiij. wel bi v ghedaen. Hi heft mijn siele verlost vanden doot, mijn oogen van tranen, ende mijn voeten vanden valle. Die Here is Psalm c.xliiij. barmhertich, lancmoedich, hi is alle menscen vriendelic, ende zijn barmherticheyt gaet bouen alle zijn wercken. Die Here is // ghe- Gijr trou in alle sijn woorden, ende hillich in alle sijn wercken. Mijnen mont sal segghen zijn lof, ende alle vleesche loue sinen hilligen name altoes ende ewich. Als die Bruydegom nv merct dat sijn wtuercoren Bruyt een welbehagen in hem gheuonden heft ende dat haer siele hongerich, ende begeerlicken is haer blijscap ende glorie alleen met hem te gebruycken ende verlaet om sinen wille alle gescapen creatueren, so neemt hi haer lieflicken bi der hant ende leyt haer in die kennisse van alle die wonderlike, ende gloriose rijcdommen sijns Vaders, dye de vader bereyt heeft voer die Bruyt sijns eenigen soons want dat scaepken is geuonden dat lange tijt verloren was, si heft die stemme des Bruydegoms gehoort, ende is hem geuolcht al waer hi ginc. Si was doer hem met witten ') gecleet, gereynicht in sijn bloet, verciert met dat bruilofts cleet des gheloofs doer 1) In het wit. Math. xxij. welcke si dye liefde haers Bruydegoms heft bekent, ende is met Math. xxv. hem ingegaen int innerste huys des vaders, want si de lampe vol olijs hadde, als si haer ghelooue verciert heft met alle wercken der liefden ende dancbaerheit Tot dese bruyloft zijn si geroepen alle die hem in dese hoochwaerdighe bruloft heft') verblijt, ende verwondert van die liefde die de Bruydegom zijn wtuercoren Bruyt heft gegeuen. Die vader hadde sijn knechten wt gesonden om sulekendochter voer sijnen sone te hebben. Si quamen ydel wederom, want si niet gehoort en waren, soe heft die vader sijn Math. xxi. eenige sone seluer gesonden. Al ist dat de huerlingen des wijngaerts hem inden wijngaert doot sloegen, ende hem niet en wilden G ij' ont-//fanghen, so gaf hem die sone Gods onder tsvoort2) tot den Rom. xi. wilden olijf tack 3), ende heft hem 4) daer laten horen. Si hebben zijn woort angenomen, ende hem onder die verdienste van sine bitteren doot geworpen5). Yan dit volc, die te voren heydenen waren ende verureemt van God ist huys Gods veruult ende een Math. xxij. waerschap geholden 8), want die Bruydegom heft alle menschen tot deser bruyloft geroepen, die velthoenderen, ende stieren sijn gedoot7) dat is, die Propheten, ende Martelaren hebbent met haer bloet bezeghelt, als dat dese bruloft van waerden is want die Vader heeft sinen enigen sone gegeuen an die menschelike natuere op dat hi ons tot den Vader solde leyden met hem gemeen in sijn Apocal. xix. rijck. Daerom soe riep Gods ghiest. Laten wi ons verblijden ende vrolic sijn ende laet ons hem glorie geuen, want de bruyloften des lams sijn gecomen, ende sijn huys vrouwe heeft haer bereyt. Ende het is haer ghegeuen dat si haer andoen solde met schone ende blinckende side, want die syde is die rechtueerdichmakinge der Hillighen, ende heft my gheseyt, salich sijn si dye Ephes. v. tot dye bruyloft ende auontmael des Lams geroepen sijn. Jn deser bruyloft is te verstaen die hoochwaerdige vereeninge, als 1) Hebben. In de uitgave van Peter Warnerssen (A, bl. vijf) dezelfde lezing als hier. 2) Hij verwaardigde zich als het Woord te verschijnen. 3) De Zoon Gods vernederde zich om te spreken tot den wilden olijftak, d.i. tot de heidenen. Zinspeling op Rom. XI: 17, 18 en 24 (naar de Vulgata): Quod si aliqui ex ramis fracti sunt, tu autem cura oleaster esses, inserlus es in illis, et socius radicis et pinguedinis olivae factus es, noli gloriari adversus ramos.. .. Nam si tu ex naturali excisus es oleastro, et contra naturam insertus es in bonain olivam: quanto magis ii, qui secundum naturam inserentur suae olivae? 4) Zich. 5) Zij hebben zich onderworpen aan (zich gesteld onder de hoede van) de verdiensten zijns doods. 6) Een maaltijd gehouden. Matth. XXII: 10: impletae sunt nuptiae discumbentium. 7) Matth. XXII: 4 : Tauri mei et altilia occisa sunt. God hem seluen in sijn godlicke natuere heft ghegeuen tot onsen crancheit, op dat sijn liefde die hi tot den mensche hadde, in sulcken gloriosen werc solde werden bekent ende dat wi alle te samen met hem in sulcken feesten mede solden vrolic zijn, als wi inden ghiest door dat geloue consten bekennen dat wy al te Math. ix samen tot dese glorie geroepen sijn. Daerom seyde // Christus: [G iijr] Hoe mogen die kinderen des Bruydegoms suchten, also langhe als Math. xxy. die Bruydegom met hem ') is. Mer lacen, die nv wtwegen soecken, meer staende nae dorpen ') ende iuck ossen te copen, ende met vrouwen in wellusticheit te leuen, dese en comen tot der bruyloft niet, want si niet waerdich en zijn daer yet af te smaken. Dat herte der menschen moet suyuer, ende reyn sijn, dat hem in dese bruyloft solde mogen verblijden, want die Bruydegom die alder schoonste is so moetet al reyn sijn dat met hem sal vereenigen3) Daerom seit Paulus: Je heb v ondertrout eenenmaneen y. Oor. xi. reyne maghet, v ouer te gheuen Christo Het is ons troostelic dat Christus dat Lam ons dese bruyloft bereyt hadde, in sijn verdienste. Jn ons en was niet dat ons tot den Vader in sijn rijc mocht brengen, mer Christus heeft ons dat rijck des Vaders waerdich gemaect in sijn bitter doot ende dierbaer bloet, in welc hi ons ghereynicht heft, op dat hy ons als sijn wtuercoren Bruyt suyuer, ende reyn solde presenteren, voer sinen hemelscen Vader Daer om sprack Christus Alsoe lief heft God die werelt gehadt, dat Joann. iy. hi sinen eenigen geboren sone gegeuen heft, op dat alle die ghene die in hem gheloeft, niet en vergae, mer hebbe dat eewighe leuen. Paulus seyt: Wat sullen wi segghen, is God met ons, wie is tegen Rom. viij ons, die welcke sinen eyghen sone niet gespaert en heft, mer heeft hem voer ons allen ouer ghegeuen, hoe macht sijn dat hi oock niet met dien seluen alle dinc ons heft ghegeuen? Wie sal tegen die wtuercoren Gods clachtich sijn ? God is de welc//ke rechtueer- [O iy p] dich maect, wie is die verdoemen sal? Christus is dye ghestoruen Eph. y is. Noch seyt Paulus: God die rijck is in barmherticheit, doersijn grote liefde in welcke hy ons lief ghehadt heeft, als wy doot waren doer die sonden, soe heft hi ons leuendich ghemaect in Christo Jesu die ons lief ghehadt heft ende heft ons gewasscen van onse sonden in sijn bloet ende heft ons God ende sinen vader gemaect Coningen ende priesters Hier in mogen wi mereken die onbegri Philip, ij. pelike liefde dien die vader hadde tot die menscelike natuere, als 1) Hen. 2) Matth. XXII :5: Illi autem neglexerunt: et abierunt, alius in villam suam, alius vero ad negotiationem suam. 3) Zich vereenigen. hi hem seluen doer sijn woort heft gegheuen in dese bedroefde werelt. Jn liefde heft hy hem seluen vernedert, annemende die gedaante des knechts, geworden in de gelikenisse des mensches he hem seluen verootmoedicht ghehoorsaem tot in die doot des cruyces. Sapient. Daerom spreeckt die wijse man van dit nedercomen des woorts xi. viij. met verwonderen. Als1) alle dingen in rustelike stilheyt was ende die nacht in sinen loop den haluen wech hadde, o Here so spranc v almachtige woort, ende quam vanden Conincliken stoel, een har e beuechter. Jnt midden van dat lant der verderfnisse viel een scharp zwaert brengende v onbeueynst ghebot, ende staende vernielde bi alle dinc met der doot, siende op der eerden reycte hi tot den hemel toe. Om dese woorden te verstaen, so merct. Dit is al gesproken vant godlike woort. Want voer dat het woort in dye blijde bootschap des Euangelijs in die werelt gecomen was, soe wasser een grote stilte. Niemant en sprac van die verlossinge, want hier \Giiij'] niemant tot verlos-//singe bequaem geuonden en was noch voer die wet noch nae dat die wet ghegeuen was, die nacht der sonde hadde noch sijn beloop in dye duysternisse des onwetenheyts ende ghewelt des duuels. Jn den haluen wech •), want die Here en wolde niet eewich toornich sijn, mer het heft gheduert tot der tijt toe dat God sijn barmherticheit wilde thonen. So als Christus sprac: Luc xvi. Die wet ende Propheten sijn tot Joannem den doper toe, van dier tijt af, wert vercondicht dat rijcke Gods van sijn daghen tot n Math xi toe lijdt dat rijck der hemelen gewelt, ende die gheweldige nemen dat. Soe heft Godt den Vader wt sinen Conincliken stoele sijn godlijc woort doen springen dalende tot in dese werelt op dat hi in die menschelike natuere salicheit solde wercken, de den a er vander eewicheit tot salicheit hadde gescapen ende vercoren tot die Bruyt van sinen enigen sone. So is dat godlike woort gnomen als een harde ende sterc vechter tegens den genen die int middel der verderfnisse ende des doots sijn wtuercoren Bruyt hadden geuangen. Soe heft hy in dit middel laten vallen zijn swaer des godliken woorts, doer welc Cristus dat onbeueynsde ghebot des Vaders, ia, die onbesmette wet, bekerende die sielen heeft ghebrocht in dye herten van veel menschen. Soe heft hi alle dinc 1) Het hier volgende is eene vertaling van Sapientia, XVIII: 14-16, naar de Vulgata : Gum enim quietum silentium contineret omnia el:nox m «o = medium iter haheret, omnipotens sermo tuus de caelo a regahbus sed.bus duru. debellator in mediam exterminii terram prosihvit, glad.us acutus ™ imperium tuum portans, et stans replevit omma morte, et usque ad taelu attingebat stans in terra. 2) De schr. komt terug op de voorafgaand.- aanhaling. vernielt met sijn doot als hi die ewighe doot wet, sonde, helle, ende duuel heft verwonnen. Ende staende op der eerden reycte hi Joan. vij. tot den hemel, als hi door sijn doot alle dinck trac tot hem, ende Math. xxviy. hem gegeuen was macht in den hemel ende inder eerden, die den sloe-//tel heft des doots ende der hellen. Die de gheuangenisse met [G iiij *} hem geuangen brenget ende geeft alle menschen gauen. Jn hem Apocal xiij. seluen vrede makende, op dat hi God solde versoenen doer tcruys, Ephes. iiij. als hi de viantschap ghedoot hadde, ende comende heft hi vrede vercondicht. Jn welcke wi eenen vryen toeganck hebben tot den Ehe. ij ') Yader doer Christum die den vader met sijn wtuercoren Bruyt heft versoent, ende heeft haer met hem godtlick ghemaeckt in een wesen. So als wi door Adam in sonden geboren, ende met hem Coloss. ij. door die wet ter hellen gewesen sijn, so sijn wi met Christo in sijn glorie opgestaen ende hebben eenen goeden moet te roepen tot den vader, dat hy sijn kinderen wil ontfermen. Hier om seyt Paulus2) Na dien die kinderen ghemeynscap hebben met den Hebr. v. vleesce, ende bloedt ende Christus desgelijcx deelachtich geworden is, op dat hi door den doot te niet maken solde den ghenen die hèerscappie hadden des doots, dat is den duyuel ende solde vry maken die ouermits vrese des doots, al haer leuen schuldich waren die eygentheit waerom dat hi moste ghelijc worden sijn broeders in alle dinghen, op dat hi barmhertich solde sijn ende een ghe- trou bisschop3) tot Gode om ghenadich te sijn die sonden des werelts, want in dat ghene daer hi in gheleden heeft, ende ge- tempteert is, mach hi oock te hulpe comen den genen die ghe- tempteert worden. Dit is al ghesciet op dat die bruyt met die tegenwoordicheit haers bruydegoms solde getroost sijn. Als si sulcke liefde, sulcke macht, wijsheit, ende ghewelt tegen haer vianden in haren Bruydegom siet // ende kent dat alle sijn rijcdom, alle sijn [Ge] glorie haer mede toe behoort, ende dat haer beminde Bruydegom hem seluen met haer schulden belast heft, ende staet voor haer in alle datmen haer mach op segghen4). <| O wonderlic glorioes werek, wie en solde hem nv niet met gansser herten sulcken min- liken bruydegom ouer gheuen ende hem in sijn schoonheyt, ende goetheyt niet alleen verbliden, die doch alleen die siel mach ver- Lees * Ephcs. ij< 2) Het 'volgende is de vertaling van Hebr. II: 14: Quia ergo pueri communicaverunt carni et sanguini, et ipse similiter participavit eisdein: ut per mortem destrueret eum, qui habebat mortis imperium, id est, diabolum : et liberaret eos, qui timore mortis per totain vitam obnoxii erant senituti. 3) Vertaling van het woord spontifex1 in Hebr. V ï 1, 5, 10. 4) In alle beschuldigingen, die men tegen haar zou kunnen inbrengen. payen '), verbliden, versaden, ende vertroosten met hem seluen2). Jst dat wi vergetelic sijn, ende sulcken gauen niet groot en achten. Het sal ons lastich vallen van die groote onvruchtbaerheyt, ende ondanchaerheyt3). Jn welcke dye Heere ons solde vinden. Nv moeten wy den Bruydegom met vierighe lampen der liefden te ghemoet coemen. Jst dat wy met eenighe sonden noch belast sijn wy sullen hem om den hals vallen die ons lief heft, ende bidden hem dat hi onser wil ontfermen ende in sijn ghenaede ontfanghen, wandt wy sijn schaepkens sijn, ende begheeren onsen herder te hooren. Jst dat dye Heere in ons vint een oprecht herte hy sal ghedachtich sijn wat hi ghesproken ende beloeft heft. Als hi dan op hem seluen siet, so siet die minlike Here hoe dat hi hem seluen an dese sondige siele verbonden heft door sijn eygen woort, ende seit: Men seyt ghemeenliken, ist dat een man zijn wijf laet, ende wech gaende neemt si een ander, sal hi ooc voort meer *) tot haer keeren ? en sal dat wijf niet onsuyuer, ende besmet zijn? Maer ghi hebt Jerem. iij. oncuysheit gedaen met veel boeleerders, nochtans keert weder tot [0 0"] mi seit God die // Here ende ic sal v ontfangen. Siet doch hoe minlicken is die Here de sondige siele tot hem treckende, op dat hi van haer solde maken sijn alder liefste bruit. Hi wil alle die schulden misdaet, ende boesheit achter den rug ghewerpen. Jst dat wi die sonde laten, ende ons oetmoedelicken met een goet herte tot hem kieren, die Here vertroost den sondaer dye hem tot sijn genade keert, ende spreeckt hem vaderlicken an, segghende: Al Esaye. xlix. waert moghelijck dat een moeder haer kint solde vergheten, ende dat si niet ontfermen en solde dat kint haers lichaems. Ende oft si dat verlaten mochte nochtans ic en sal v niet vergeten. Jck hebbe v in mijn handen beschreuen, als ghi v keert tot mi, ghi sult mijn volck sijn ende ick sal v Here v God sijn. Mer ist dat noch die sonden int herte steken ende die werelt met haer glorie soecken, so en connen wy ons niet glorieren in die schoonheit ende getrouwicheit des Bruydegoms, hi wil alleen die glorie ende bliscap der sielen sijn. Jst dat wi onse behagen soecken in gescapen creatueren, die scepper sal ons verlaten. Soe salt herte verureemt, ende verflaeut worden tot God al waert nochtans dat wi alle die rijcdommen des Bruydegoms doer sijn woort 1) Payen beteekent volgens Kilianus: satisfaeere, contentum reddere. Verpayen zal men dus hier door: geheel tevreden stellen mogen omschrijven. 2) Hier zou een vraagteeken dienen te staan. 3) De zin loopt door van »Ist dat wi" af. Achter de woorden nachten' en «ondanchaerheyt'' (ondanckbaerheyt") zou bij moderne interpunctie een komma staan. 4) Voort meer, d. w.z. «verder". kenden. Want wi moeten met gansser herten tot hem gekeert sijn ende hem alleen kennen voor onse glorie, troost enda blischap, ende met alle onse crachten moeten wi begeren hem te behagen, die ons bouen alle gescapen creatueren lief heft ende geseyt heft. Het is mi een lust te zijn met die kinderen der menscen. Mer als hi merct dat wi in die verdoemenisse solden mogen bliuen so vermaent hi ons // ooc scerpelic, seggende: Jc weet v wercken, dat [G vjr] ghi noch colt noch warm en sijt, och oft ghy colt oft warm waert, Poca f mer, want ghi laeu sijt, ende noch colt noch warm, ic sal v wt minen mont beginnen te spuwen want ghi segt. Jc bin rijc ende rijc geworden '), ende ic en behoeue geen dinc. Ende ghi en weet niet dat ghi ellendich, arm, blint ende naect sijt. Jc rade v te copen golt int vuyr geproeft, op dat ghi moecht rijc werden ende gecleet worden met witte clederen, op dat die scamelheit ws naectheits niet en openbaereJ), ende salft v ogen met ogen salue, op dat ghi moecht sien. Die ick lief habbe 3) die castie ick. Daerom hebt liefde ende doet penitentie. Siet, ick stae an die duere, ende cloppe, iat dat yemant mijn stemme hoort ende op doet die ducre, ic sal tot hem ingaen, ende met hem mijn auontmael holden, ende hi met mi. Die verwint, ic sal hem geuen te sitten met mi in minen Throne. So als ic verwonnen bebbe, ende geseten4) met minen vader in sinen trone. Jn alle dese reden vermaent die Bruydegom alle menscen die hem 5) doer dat geloue met hem begeren te vereenigen, ende na der sielen sijn wtuercoren bruyt te sijn dat wi met vuyeriger liefden ende niet met laeuwicheit van herten ons tot hem sullen kieren, dat is, dat wi warm moeten sijn. Ende colt te sijn, dat is, dat wy kennen dat in ons niet dan sonde en is, ende dat in ons niet en is dat sijn ghenade weerdich is. Als wi ons also kennen, so mogen wy onse ogen inden hemel slaen ende begeren ghenade. Mer laeu te sijn, dat is, als de mensche niet met allen en smaect van God ende geen vuyrige begeerten en geuoelt, om beter te sijn // dan hi is. Dese is-ganselicken son- [Gvj'\ der liefde, hy en can hem niet verblijden in God noch in hem seluen, want hi in hem niet en vindt dat hem eenighe luste oft glorie in sijn herte can doen hebben. So gaet hi voert in alle onvruchtbaerheyt die in Christo Jesu gheen vruchten voert en brengt. Soe wort hy als een onnutte wijngaert ranck, ende als eenen onvruchtbaren boom diemen af moet houwen, ende int vuyr werpen. 1) Vertaling van Openb. 111:17, naar de Vulgata: quia dicis : Quod dives sum, et locupletatus. 2) Zich openbare. 3) Lees : lief hebbe. 4) Openb. 111:21 : sicut et ego vici, et sedi cum patre meo in throno ejus. 5) Zicti. Het en baet ons niet dat God rijck is ende vol ghenaden, als wi wt die volle mate sijnre gratiën nyet verblijt ende ghetroost en zijn. Wi moeten onse ellende by sijn rijcdom setten 1), ende hem bidden dat hi onser wil ontfermen. Hi raet ons van hem te coepen golt dat int vuyr gheproeft is, dat is, wi moeten die liefde van hem hebben, ende alle stercheyt als wy int vuyr der temptatien worden gheproeft. Soe sullen wy ghecleet sijn met witten cleederen, dat is, met een puere reyne liefde die bedecken sal de schande ende veelheit der sonden, als God den ghelouighen die sonden hem niet tot verdoemenisse en rekent. Jn den gheloue sien wy dye salue des barmherticheyts Gods, ende daer doer wert ons herte mede beroert tot barmherticheyt Als wi met die selue saluinge op onsen naesten sien So sullen wi sien dat God ons castijt doer sijn liefde, op dat wi die sonden solden laten, want hi staet voer onse duere, voor ons herte, ende wil doer dat ghelooue in ghelaten sijn, op dat wy met hem een blijde waerschap 2) in onse conscientie mogen holden in die teghenwoordicheyt van onsen Bruydegom // [