BIBLIOTHECA REFORMATORIA NEERLANDICA



BIBLIOTHECA REFORMATORIA NEERLANDICA
GESCHRIFTEN UIT DEN TIJD DER HERVORMING IN DE NEDERLANDEN
OPNIEUW UITGEGEVEN EN VAN INLEIDINGEN EN AANTEEKENINGEN VOORZIEN
DOOK
Dr. S. CRAMER, en Dr. F. PIJPER,
Hoogleeraar aan ie Universiteit Hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit
van Amsterdam en aan het Doopsgezind te Leiden
Seminarium aldaar
ZESDE DEEL
's-GRAVENHAGE
MARTINUS NIJHOFF 1910



BIBLIOTHECA REFORMATORIA NEERLANDICA
GESCHRIFTEN UIT DEN TIJD DER HERVORMING IN DE NEDERLANDEN
OPNIEUW UITGEGEVEN EN VAN INLEIDINGEN EN AANTEEKENINGEN VOORZIEN
DOOR
Dr. S. CRAMER. en Dr. F. PIJPER,
Hoogleeraar aan de Universiteit Hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit
van Amsterdam en aan het Doopsgezind te Leiden
Seminarium aldaar
ZESDE DEEL:
Geschriften van Joann. Pupper van Goch en Corn. Grapheus; Confutatio determinationis Parisiensis contra M. L.
BEWERKT DOOR
Dr. F. PIJPER
'g-GRAVENHAGE
MAKTINUS NIJHOFF 1910



LEIDEN : jteMDROKKERU VAM L. VAN NIFTERIK Hl.



TNHOUD.
Bind 7,
Voobrede vi
Inleiding 1—32
De libertate christiana prestantissimi Yiri, Domini Joannis
Pupperi Gocchiani, 1521 33—255
Bijlage. Brief van Corn. Grapheus aan Joann. Carondilet, 1522. 256—263
Inleiding 267—277
In divine gratie et Christianae fidei commendationem Fragment»
D. Joan. Grocchii .... - 279—344
Bijlage. Voorrede van Corn. Grapheus voor de Epistola apologetica, [1520] 345—347
Inleiding 351—387
Confvtatlo determinationls doctorum Parrhlslenslum, contra
M. L.; Adiecta est Dispntatio Groningae habita, 1523 . . 389—586
Inleiding 589—592
Divi Caroli lmp. deeyderatissimus ex Hispania in Germanlam
redltvs Cor. Grapheo avtore, 1520 593—604
Lyst der aangehaalde bijbelplaatsen 605—609
Alphabetisch register 611—622



VOORREDE.
Herhaalde dank zij hier gebracht aan Heer en Directeuren van Teyler's stichting te Haarlem, Bestuurderen van het Haagsch Genootschap ter verdediging van den Christelijken godsdienst, de Directie van het Provinciaal Utrechtsch genootschap van kunsten en wetenschappen te Utrecht, en eenige particulieren, voor den geldelijken steun dien zij aan deze uitgave schenken. De heeren Dr. C. P. Borger, bibliothecaris der universiteitsbibliotheek te Amsterdam, Dr. w. G. C. Bytanck, bibliothecaris der Koninklijke bibliotheek te 's-Gravenhage, Tit.-Prof. Berhard Bess, bibliothecaris der universiteits-bibliotheek te Halle, Karl Gerhard, Diréktor derzelfde bibliotheek, Geh.-Rat Dr. Georg ton Laübmann, Direktor der K. Bayr. Hof- u. Staatsbibliotheek te Munchen, Prof. dr. R. Maere, bibliothecaris der universiteits-bibliotheek te Leuven, Pastor Medenwald, bibliothecaris van de bibliotheek der Groote Kerk te Emden, Prof. Dr. Güstav Milchsack, Oberbibliothecar der Herzoglichen Bibliothek te Wolfenbuttel, dr. P. C. Molhuysen, conservator voor de handschriften aan de universiteitsbibliotheek te Leiden, Dr. A. G. Roos, bibliothecaris der universiteitsbibliotheek te Groningen, Ds. J. C. tan Slee, bibliothecaris der Stedelijke bibliotheek te Deventer, J. F. tan Someren, bibliothecaris der universiteits-bibliotheek te Utrecht, en Prof. Dr. S. G. de Vries, bibliothecaris der universiteits-bibliotheek te Leiden hebben wegens het ter leen verstrekken van zeer zeldzame drukwerken aanspraak op mijne warme erkentelijkheid. Mijnen vriend, den heer Ds. D. A. Brinkerink, Ned. Hervormd predikant te Bovenkarspel, met wien ik eenmaal de lessen van onzen gemeenschappelijken leermeester Acqüoy volgde, zeg ik hartelijk dank voor de vervaardiging van het register; mijnen leerling, den heer H. W. te Winkel, Candidaat tot den H. Dienst te Scheveningen, voor de samenstelling van de Lijst der aangehaalde bijbelplaatsen. Mijn jongste zoon, G. F. Pijper, heeft mij bij de correctie terzijde gestaan.
Leiden, 5 Nov. 1909.
F. P.



Joannes Pupper van Goch, De libertate christiana.







INLEIDING ').
De beroemde leerlingen, die in de scholen der Broeders des gemeenen levens gevormd werden, zijn vele. Wessel Gansfoort, Rudolf Agricola, Thomas k Kempis, Desiderius Erasmus, — welke namen! Zonder gedruisch, door de tijdgenooten ternauwernood opgemerkt, hebben de Broeders hun werk gedaan. Doch in hunne leerlingen trad hunne ongemeene beteekenis in het volle licht. Het is duidelijk, dat onder hen opvoedkundigen moeten gescholen hebben van den eersten rang. Wij weten trouwens dat de bekwame paedagoog Sturmius zijne onderwijsmethode aan hen had ontleend, en dat Calvijn bij de oprichting zijner vermaarde school te Genève het voorbeeld van Sturmius tot richtsnoer heeft genomen. Ook moeten de Broeders des gemeenen levens bekwame taalkenners bezeten hebben, vroeger dan iemand in Noord-Europa toegankelijk voor de nieuw-ontwaakte waardeering van de klassieken, zich toeleggende op de studie van de beste Latijnsche schrijvers. En omtrent het diepste wezen der ware christelijke godsdienst hebben zij andere gevoelens voorgestaan dan aan de meerderheid van het toen levende geslacht eigen waren. Zoo werden zij, zonder zich hiervan helder bewust te zijn, zelfs meenende te arbeiden aan de bevestiging van het bestaande, wegbereiders van den nieuweren tijd.
Met genoegzame zekerheid kan worden aangenomen, dat Joannes Pupper van Goch tot de kweekelingen van de Broeders des gemeenen levens heeft behoord. De vervaardiger van een schitterend
t) Voor het volgende heb ik veel te danken aan het voortreffelijke werk van Lic. Dr. Otto Clemen, Joliann Pupper von Goch (in de Leipziger Studiën aus dem Gebiet der Geschichte, herausg. von Buchholz, Lamprecht u. a.), Leipz. 1896. VI. 1



verweerschrift van de zijde der Hervormingsgezinder! heeft hem m éénen adem genoemd met Luther, Karlstadt, Melanchthon, Oecolampadius en Wessel Gansfoort <)• Dezelfde schrijver heeft er zijne blijdschap over uitgesproken, dat kort te voren Wessel en Goch voor den dag waren gebracht*). Niemand minder dan Luther heeft gejuicht over het in het licht geven van een werk van och, naast de „Duitsche theologie" en geschriften van Tauler en Wessel Gansfoort 3). Is Johannes Pupper van Goch van even groote beteekenis geweest als de genoemde mannen? Door den erdruk van twee zijner werken hierachter wordt de onzekerheid welke dienaangaande langen tijd heerschte voor een groot deel opgeheven. Aan de ijveraars die zich toegelegd hebben op het verbranden van kettersche boeken, is het bijna gelukt de alleraatste exemplaren zijner geschriften te vernietigen. Gerdes veraarde in 1763 van deze geschriften: „omnia sunt rariora" *). eeds Seckendorf heeft den wensch geuit, dat zij herdrukt mochten worden ). Waarschijnlijk is van „De libertate christiana" slechts een tweetal exemplaren overgebleven 6). Vóór mij heeft Walch werken van Goch aan de vergetelheid ontrukt7). Met hetgeen ïerachter volgt zullen al zijne geschriften voorzoover ze nog bestaan, of tot heden opgespoord konden worden, tot gemeengoed
1) Confvtatio determinationis doctorum Parrhisiensium, contra M. L... Aaiecta est Disputatio Groningae habita, Basil. 1523, p. 253.
2) Ibidem, p. 253.
uVr 6eEP!S!°^ gratulatoria vo°r de Fragmenta alüjuot D. Joann. Cocchii Mechhnxensxs, fol. iy r (zie den herdruk hierachter).
P U2DseqGe,<,eS' Fl0rilegiUm historico-cnticum librorum rariorum, Gron. 1763,
5) V. Seckendorf, Commentarius historicus de Lutheranismo, Lips. 1694 Ad TuT'l Vrr' 8Ch0lia' "• 30: rubricae scriPtorum Gochii profecto .leside-
3», .la Luthrec tur;quae non possunt non darissimum
lm e,Tibere med"S B0,Danae ECC'eSiae C°rrUpteliS
M '• Emi'n -
7) Ioannis Gochii de scholasticorvm scriptis et religiosorvm votis epistola apolo9 Uca, is herdrukt in de Mommenta medii aevi, ex bibliotheca regia Hanoverana prod. et praef. est C. G. F. Walchivs, Goetting. 1761, Vol. 1,, Jc. 1, p 3-S Joann,s Gochu de gvatvor erroribvs circa legem evangelicam mortis et de rotü
76o T7^3» ^ deZe,f'le M0'li"'enta> Vo1- '• Goetting,



der geleerden gemaakt zijn. De lezing zal doen zien, dat Goch althans met Wessel Gansfoort op één lijn mag gesteld worden. Hoewel hij nog dikwijls scholastieke uitdrukkingen bezigt, is zijn stijl klaarder dan die van Wessel. Bij den laatste moet men meermalen naar de beteekenis raden, bij Goch is dit zelden of nooit het geval. Onder het lezen van Wessel gevoelt men soms te doen te hebben met een ouden schrijver, wiens gedachten wereld ons ten deele vreemd is, en wiens taal bij wijlen in nieuwere termen overgebracht moet worden om verstaanbaar te wezen — een bezwaar dat voor Luther en Albertus Hardenberg nog niet gold, maar voor ons wel. Doch Joannes Pupper van Goch spreekt ons, niet overal maar op menige bladzijde, toe als een man van den nieuweren tijd. Verrassend frisch klinkt hier en daar zijn woord. Ook wat de belangrijkheid van den inhoud aangaat, kunnen zijne geschriften de vergelijking met die van Wessel Gansfoort doorstaan. Wessel heeft voornamelijk over de leer der boete en over de aflaten nieuwe inzichten verkondigd. Goch heeft zijn arbeid over een ruimer veld uitgestrekt. Zijne behandeling van het monnikwezen — om uit het vele enkele der voornaamste punten te noemen — sluit welbezien eene volstrekte veroordeeling van de geheele instelling in zich. Zijne bespreking van het gezag der Schrift, hoe voorzichtig, hoe aarzelend ook hier en daar, toont dat hij neigde tot terzijdestelling van de traditie, de kerkvaders en conciliën, voorzoover deze met de Schrift niet in overeenstemming zijn. In de leer der genade heeft hij het gansche RoomschKatholieke leerstelsel tot in zijne diepste grondslagen aangetast. Yooral om deze reden moet Luther met zijn werk ingenomen geweest zijn. En wat hij leert over de christelijke vrijheid, voert zoo duidelijk terug tot schoone evangelische waarheden, verkondigt zoo krachtig de waarde der inwendige vroomheid, wijst zoo overtuigend aan welke de bron is der ware deugden, maakt den vrome zoo onafhankelijk van menschenwetten, en doet zoo klaar de onwaarde beseffen van uitwendige ceremoniën, dat de Hervormingsgezinden der XVI^e eeuw hem als een vroegen voorganger en banierdrager hebben moeten begroeten, en de Protestanten van alle eeuwen hem mogen beschouwen als een die onder het middeleeuwsche priesterkleed de beginselen van het Protestantisme in den boezem gekoesterd heeft.



Reeds om deze reden zouden geschriften van hem eene plaats in de „ Bibliotheca reformatoria" verdienen. Zij doen dit te meer, wijl zij in de Hervormingsgeschiedenis eene niet onbelangrijke rol vervuld hebben. Gedurende ruim veertig jaren waren zij niet anders dan in handschrift bewaard geworden. Bij de eerste opkomst der Hervorming werden zij echter gedrukt om de beweging, door Luther te voorschijn geroepen, te steunen. En ze behoorden mede tot de eerste geschriften van Hervormingsgezinde zijde waarvan de verbreiding krachtig werd tegengegaan. Hieraan knoopt zich de tragische geschiedenis vast van Cornelius Grapheus, den bekenden secretaris van Antwerpen. Toen Karei V in het j. 1520 uit Spanje te Antwerpen aankwam, had Grapheus niet alleen een groot aandeel in het ontwerpen der eerepoorten, voor den feestelijken intocht des Keizers opgericht, maar hij begroette den vorst ook met een gedicht, dat in druk verscheen. In dit stuk toonde hij een ideaal te koesteren dat zeer ver afweek van den bestaanden toestand. Hij hoopte namelijk den Keizer nog eens te zien optreden als alleenheerscher over de wereld, in den trant zooals dit geschilderd is in Dante's „Monarchia". De paus zou zich dan moeten vergenoegen met de geestelijke macht zonder meer '). In Juni 1521 teekende Albrecht Dürer, te Antwerpen vertoevende, in zijn dagboek aan: „Cornelius, de secretaris, schonk mij Luther's ,Babylonische gevangenis'; ter beantwoording daarvan schonk ik hem mijne drie groote boeken" 2). Reeds had Grapheus toen in de maand Maart, hieraan voorafgaande, zijne uitgave van Goch's werk „Over de christelijke vrijheid" laten verschijnen. Hij had haar voorzien van eene voorrede, gedagteekend 28 Maart 1521. Niet alleen toonde hij het met den schrijver geheel eens te zijn, maar hij drukte zich zelfs scherper uit dan deze. Over punten, waaromtrent Goch zich nog weifelend had uitgelaten, gaf Grapheus vierkant zijn oordeel ten beste, en deed zich kennen als naderende tot het standpunt van Luther. Hiertoe moet hij gekomen zijn langs den weg van het Humanisme. Hij juicht over twee dingen:
1) Divi Caroli // Imp. Caes. opt. // Max. desyderatissimvs // ex Hispania in Oerma-jlniam reditvs Ij Cor. Gra-'/pheo avtore. // Antverpiae. Michael Hilenius // Imprimebat [1520], In 4'.
2) Dürer's Briefe, Tagebücher und Reime, mit Einl. von M. Thausing, Wien, 1872, S. 129; verg. Albrecht Dürer in de Nederlanden, uitg. door F. Verachter, Antw. 1840, blz. 82.



„de fraaie letteren herleven, het evangelie van Christus is herboren" ')! Hij schaart zich onder de lieden, van wie de behoudende theologen smalend plegen te zeggen dat zij van niets anders weten dan van mooi Latijn. De wijze waarop hij den draak steekt met de heerschende dialektiek die hare kracht zoekt in Aristoteles, Thomas, Scotus of Alexander van Hales2), doet geheel denken aan Erasmus 3). Reeds zijn eerste woord, dat Jezus Christus in de wereld gekomen is en geleden heeft om ons de aanneming tot kinderen Gods te doen verwerven, klinkt zuiver Erasmiaansch 4). Het is trouwens bekend, dat hij nog naderhand met Erasmus in briefwisseling heeft gestaan. Toen hij in benarde omstandigheden was komen te verkeeren, werd hem door Erasmus warme belangstelling betoond5); zelfs heeft deze, vreezende dat een man die een beter lot verdiend had gebrek leed, hem in zijn laatste beschikkingen een vrij aanzienlijk bedrag in geld vermaakt6). Omstreeks 1520 moet Grapheus blijkens het aangehaalde gedicht op Karei V veel gevoeld hebben voor dat patriotische of nationale Humanisme, dat destijds in Ulrich van Hutten, Frans van Sickingen, Crotus Rubianus en anderen zijne aanvoerders had, dat, evenals Grapheus, droomde van een keizerschap waaraan de gansche wereld, ook de paus en de geheele hiërarchie onderworpen zouden zijn. Het is licht te begrijpen hoe hij, mèt Luther, van het geschrift „Aan den Christelijken adel", waarin deze aan de voormannen van dat nationale Humanisme de hand scheen te reiken, komen kon tot het standpunt van de ras daarop verschenen verhandeling „Over de Babylonische ballingschap". Straks laat Grapheus den drukker Michael Hillenius te Antwerpen het werk van Goch „Over de christelijke vrijheid" ter perse leggen. Hij is overtuigd dat de tijdgenooten in de veelbewogen dagen die zij be-
1) Corn. Grapheus, Voorrede voor Goch's De libertate christiana, quat. a, fol. iiij r, hierachter, blz. 38.
2) Corn. Grapheus, Ibidem, quat. a, fol. iij r, hierachter, blz. 37.
3) Vgl. Bibl. Ref. Neerlatid., Dl. III, blz. 12.
4) Corn. Grapheus, Voorrede, quat.a, fol. ij r, hierachter, blz. 35. Vgl. F. Pijper, Erasmus en de Nederlandsche Reformatie, Leiden 1907, blz. 13, 19.
5) Erasmus Rot. Cornelio Grapheo, in Erasmus' Opera, T. III, Ep. MXXII, p. 1162.
6) Desiderius Erasmus, Epistola ad Conradum Ooclenium, in zijne Opera, Lvgd. Bat. 1703, T. I, quat."*, fol.4r; vergelijk het Testament van Erasmus, ibidem, quat."'*', fol.2>'.



leven, deze stem uit een nog niet afgesloten verleden zullen willen hooren, dat zij hun in de ooren zal klinken als eene openbaring. Moest het niet verrassen dat Joannes Pupper van Goch reeds zulke uitmuntende dingen gezegd hadP dingen waarvan de beteekenis thans eerst recht werd ingezien ? De voorrede die Grapheus er aan doet voorafgaan, toont geschreven te zijn door iemand die zijn hart lucht geeft, die juicht nu de gelegenheid gekomen is om uit te spreken wat reeds lang en diep werd gevoeld. Wanneer dan ook weldra de Inquisitie hem tot haar slachtoffer maakt, valt men hem minder hard om het feit dat hij Goch's werk heeft verbreid als om den inhoud dier voorrede. Want reeds den 5 Feb. 1522 werd Grapheus uit Antwerpen gevankelijk weggevoerd naar Brussel') om daar terecht te staan voor de keizerlijke inquisiteurs: Mkolaas van Egmond, den bekenden Karmeliet, Jacobus Latomus, Frans van der Hulst, raad van Brabant, Floris Oom van Wijngaarden uit Dordrecht e. a. 2). Zijne zaak was spoedig afgehandeld. De moed schijnt hem bijna onmiddellijk in de schoenen gezonken te zijn. Reeds den 23s'en April onderteekende hij een uitvoerig stuk dat zijne herroeping bevatte. Hierin werd niet alleen alles wat hij in de voorrede op Goch's werk verkondigd had als dwaling veroordeeld, maar punt voor punt werd de Roomsche leer er tegenover gesteld en als de eenig ware beleden 3). Enkele dagen later heeft zijne openbare terechtstelling plaats gehad. Op de Groote Markt te Brussel heeft hij een schavot moeten beklimmen, de herroepings-akte voorlezen en de bedoelde voorrede in de vlammen werpen. Den 6<ien Mei heeft hij van den kansel der 0.-L.-Y. kerk te Antwerpen zijne herroeping moeten herhalen, waarna hij opnieuw naar Brussel vervoerd werd. Tot straf toch was het hem verboden zich buiten die stad te begeven. Op zijn bovenkleed
1) Van Kessel, Annales Antwerpienses, in Hs. in de Stedelijke Archieven te Antwerpen, aangehaald bij P. Génard, Antwerpsch Archievenblad, Antw, z i Dl. VII, blz. 126, aant.
2) De Annales Antwerpienses, t. a. p.; aanteekening van Gerardus Geldenhauer Noviomagus in zijne Collectanea, uitg. door Dr. J. Prinsen, Amst. 1901 (in de Werken uitg. d. h. Historisch Genootschap te Utrecht), blz. 47.
3) Cornelii Graphei Antverpiani Revocatio et Abjuratio, A. 1521, afgedrukt
[bij Gerdes], in het Scrinium antiquarium, Gron. 1756, T. V, P. I, p. 496 508 •
herhaald bij Paul Fredericq, Corpus documentorum inquisitionis neerlandicae 's-Gravenh. 1900, T. IV, p. 105—110.



moest hij voor op de borst en achter aan den nek een grijzen lap dragen die als een herkenningsteeken voor de ketters diende'). Daarenboven waren zijne goederen, die trouwens weinig te beteekenen hadden, verbeurd verklaard. Zoowel hij als zijne vrouw en kinderen, die te Antwerpen waren gebleven, vervielen nu weldra tot armoede. Nog in 1522 richtte hij een ootmoedigen brief tot Joannes Carondelet, aartsbisschop van Palermo en kanselier van Brabant, met eene uitvoerige beschrijving van zijn beklagenswaardig lot en de dringende bede, dat hem in plaats van de stad Brussel de stad Antwerpen als gedwongen verblijf mocht worden aangewezen2). Verder heeft hij gedurende zijne gevangenschap in dichterlijken vorm zijnen nood kenbaar gemaakt aan zijnen vriend Gerardus Geldenhauer3), die ongetwijfeld belang in hem stelde, daar men in zijne nagelaten papieren eene aanteekening over Grapheus' gevangenneming en terechtstelling heeft gevonden 4). En Geldenhauer heeft Grapheus ook als dichter gewaardeerd5). Waarschijnlijk heeft het een en ander slechts weinig uitgewerkt. Wel wordt in den brief aan Carondelet op aangrijpende wijze geschilderd, aan welke gemoedsbewegingen iemand als Grapheus moest blootstaan, inzonderheid bij de gedachte aan de ellende, die was uitgestort over vrouw en kinderen. Welke ontzettende rampen de kettervervolging over de menschen bracht, komt hier in schrillen vorm aan den dag. Toch was deze brief weinig geschikt om voor den schrijver sympathie te wekken. Hiervoor was de toon niet oprecht genoeg. Een voornamen grond van verontschuldiging achtte hij hierin gelegen, dat de bladzijden waarom men hem veroordeeld had, reeds gedrukt waren vóór de verschijning van het keizerlijke plakkaat tegen de Lutheraansche ketterij: „Ik hadt voor seker boeksken van Jan Goech, dat den naem droeg van de Vry-
1) Annales Antwerpienses, van Van Kessel, bij Génard, Dl. VII, blz. 126 v., aant.; i. C. Diercxsens, Antverpia Christo tiascens, Antv. 1773, T. III, p. 365 seq.
2) De brief is in vertaling bewaard bij G. Brandt, Historie der reformatie, Amst. 1677, Dl. I, blz. 71—79; herhaald bij Paul Fredericq, a. w., blz. 145—151.
3) Cornelii Graphei, captivi, ad Deum Opt. Max. quaerimonia, in carceris angustia non sine lacrymis effusa, ed. L. J. F. Janssen, in het Archief voor kerkelijke geschiedenis, verz. door N. C. Kist en H. J. Royaards, Leid. 1835, Dl. VI, blz. 151—167; ook bij Paul Fredericq, a. w., blz. 152—156.
4) Zie aant. 2 op blz. 8.
5) Gerardus Geldenhauer, Collectanea, p. 72; vgl. 124.



heit der Christelyke Keligie, sekre Voorreden geschreven. Dese is lang voor 's Keisers plakkaet gedrukt. In de selve heb ik, meer uit onvoorsichtigheit dan krijgelheit, de geene die den Christenen met eenige dienstbaerheit beswaerden berispt, en dat ten dien tijde, toen 't seggen en schryven van sulke dingen noch niet verboden was, en sulke schriften overal en by elk met toejuyching wierden gepresen '). Zonderlinge uitvlucht! De klaagzang tot Geldenhauer bevat opnieuw eene treffende beschrijving van den vreeselijken toestand, waarin de dichter gedurende een paar maanden in de gevangenis te Brussel gedompeld was:
.... „non est noctuve dieve Ulla quies; noctem optamus, sed somnus acerbus Ant properat spectris, aut mox procul aufugit; inde Optamns lucem, sed lux invisa dolorem Intendit, longo miseris vel longior anno.
Clandnnt infoelix immensa repagnla claustrum Obice ferrato, crebris ferrata colnmnis Altera pars horret, squalentem habet altera murum,
Vix nisi per tenneis coeli exoptabile lumen Aspicimus rimas, spissis obtnsior aura Incrassata nmbris, flatus oSendit anhelos Pulmonis miseri et tetro contristat odore Infirmas nareis; nulla hic solatia, nullus Est hominum accessus, nemo hic confortat amico Colloquio miseros, soli atra animalia mures Et nigri pulices et pendula aranea filo Se librans tenui atque horrenda silentia, circum Triste sodalitium praestant Iugentibus, atque Interdum turpes tristi solamine glires Nos circum dncunt choreas".
Opmerkelijk is de schildering, hoe Christus zelf hem komt vertroosten in den kerker:
„Optimus hand quaquam Christus nos deserit! Ecce,
Christus adest, micuit paries, micnere columnae Carceris et tremulo resplendent lumine diri Fornicis anfractns; medio stans lumine Christus Accedit moestos" ....
1) Bij Brandt, a. w., blz. 72.



Doch de kruiperige toon, waarop gesmeekt wordt den „rechtmatigen toorn" des jongen Keizers te sussen, herinnert weder aan de aangehaalde volzinnen uit het verzoekschrift aan Carondelet. De dichter bidt, dat Christus:
.... „aliquem Divinitus ipsa Mercurium mittet, molli qui aSamine men tem Caesaream tentet, Majestatemque tremendam Blanditiis flectens, veniam pacemque misellis Impetret, et justnm, suasa pietate, furorem Avertat penitus" ....').
Jaren later heeft Grapheus verlof gekregen zich opnieuw te Antwerpen te vestigen, zooals uit zekere archiefstukken blijkt. In 1536 verklaarde men, dat hij „verscheidene jaren onderwijs had gegeven aan de kinderen van Joris Veseleer". In 1537 was hij „gezworen examinateur vanden getuygen" aldaar. In 1540 werd hij opnieuw aangesteld als secretaris van Antwerpen. Is hij der Hervorming in zijn hart genegen gebleven ?2) Naar buiten heeft hij daarvan weinig of niets laten blijken. Volgens een Roomsch tijdgenoot heeft hij verder als een lid der katholieke kerk geleefd en is hij als zoodanig „vromelijk gestorven" 3), den 19 Dec. 1558, in den ouderdom van 76 jaren. Hij werd begraven in de Groote of St.-Jakobskerk te Antwerpen onder een grafteeken dat hij nog bij zijn leven had laten vervaardigen 4).
Doch laat ons tot Joannes Pupper van Goch terugkeeren. Zijne lotgevallen bieden niet zulke tragische tegenstellingen aan als die van Cornelius Grapheus. Men mag aannemen, dat de bescheidene man slechts in geringe mate de aandacht der tijdgenooten tot zich getrokken heeft. Yan zijn leven valt slechts zeer weinig te verhalen. Kortheidshalve is Joannes Pupper van Goch ook wel als „Joannes van Goch" aangeduid geworden5). Onder deze laatste
1) Bij Janssen, in het Archief, Dl. VI, blz. 162 vlg., 166; bg Paul Fredericq, blz. 153, 155.
2) Brief van Corn. Grapheus aan Alb. Dürer, 23 Feb. 1524, bij Thausing, Dürer's Briefe, Einleitung, S. XVI; vgl. O. Clemen, Johann Pupper von Goch, S. 58 f.
3) Diercxsens, Antverpia Christo nascens, Antv. 1773, T. IV, p. 183: „catholicé vixit et hoe anno piè obiit".
4) Bij Diercxsens, 1.1., p. 184, het grafschrift.
5) Zie byv. het aangehaalde stuk van Grapheus, hierboven, blz. 9; verder den



benaming zijn echter meer personen bekend geweest'), zoodat het nu en dan moeilijk is den een van den ander te onderscheiden.
Dat Joannes Pupper van Goch het levenslicht had aanschouwd in het stadje Goch, dicht bij de tegenwoordige grens van Nederland, wordt afgeleid uit zijnen naam 2) en bevestigd door enkele kroniekschrijvers 3). Het geboortejaar is onbekend; men mag aannemen dat het viel in het eerste vierendeel der vijftiende eeuw, als men let op den tijd toen hij blijkbaar in de kracht van het
titel van een zijner werken: Epistola Apologetica D. Ioannis Gochii, bij Walch, Monimenta medii aevi, Vol. II, fascic. I, p. 3.
1) In 1479 kwam een Joannes van Goch voor in het Fraterhuis te Zwolle (zie Iacobus Traiecti alias De Voecht, Narratio de inchoatione domus clericorum in ZwoUis uitg. door Dr. M. Schoengen, Amst. 1908 [in de werken van het Historisch Genootschap]), blz. 492. Tot hetzelfde huis heeft een leekebroeder Joannes Bode van Goch behoord: a. w., blz. 30, 32, 226. Volgens Gerardus Geldenhauer was een Joannes Gochius tegenwoordig bij de verbranding van Jan de Bakker. Zie het Itinerarium Gerardi Geldenhaurii Noviomagi, Antverpia Vitebergam, Anno 1525, ed. L. J. F. Janssen, in het Archief voor kerkelijke geschiedenis, verz. door Kist en Ro,aards, 1838, Dl. IX, blz. 510; in de Collectanea, uitg. door Prinsen, blz. 79 Waarschijnlijk is dit dezelfde Joannes Gochius die straks als vicaris-generaal van den bisschop van Utrecht werkzaam was: H. F. v. H[eussen], Historia episcopatuum Foederati Belgii, Antv. 1755, T. I, Episcopatus Ultrajectensis, p. 33; T II Episcopatus Harlemensis, p. 43. Een Johannes de Gogh was in 1410 rector der' universiteit te Keulen, zooals blijkt uit Die Matrikel der Universim Köln, bearb von Dr. H. Keussen, Bd. I, Bonn 1892 (in de Publikationen der Gesellschaft für Rhemtsche Geschichtskunde), S. 119. Onder de studenten die hij inschreef, behoorde „Joh. de Goch', kanunnik van St. Servaas te Maastricht (ald., S. 120).Een „Johannes Goch, kanunnik van St. Servaas te Maastricht", liet zich in 1434 inschrijven als student te Leuven: Matricule de l'université de Louvain, publ. par E. Reusens, Brux. 1903 (uitg. der Académie royale de Belgique), p. 120. Nog werden Johannes van Goch's ingeschreven te Keulen in 1457 en 1459 (b\j Keussen, p. 463, 481). En van 1435—1441 is er een Johannes van Goch kanunnik te Xanten en „fabriekmeester" der Victorskerk aldaar geweest. Zie Stephan Beissel, Die Bauführung des Mittelalters, Studie über die Kirche des hl. Victor zu Xanten, Freib. 1889 (Stimmen aus Maria-Laach, Erganzungsheft, 23, 24, 27, u. 33), Th. I, S. 158; II, S. 3; III, S. 3, 5. (Aangehaald bij Clemen, a.a.O., S. 30). Nog is'sprake' van „wijlen Johan van Goch" in het klooster Termunten in Groningen in 1472: Lijst van stukken betreffende Aduard, achter de Kroniek van Aduard, medeged. door Dr. Brugmans, in Bijdragen en mededeelingen van het Hist. Genootschap, Amst. 1902, Dl. XXIII, blz. 114.
2) Dr. P. Bergrath, Johannes von Goch, Ein Beitrag zur Geschichte desselben, in de Annalen des historischen Vereins für den Niederrhein, Köln 1855, S. 277 f.
3) Provincie, stad, ende district van Mechelen, door "" [Van den Eynde], Bruss. 1770, in 4°, Dl. II, blz. 176; Foppens, Bibliotheca Belgica, Brux. 1739, T. II, p. 714.



leven verkeerde '). Het stadje Goch behoorde destijds tot het hertogdom Gelre. Omstreeks het j. 1364 werd er door twee geestelijken een huis van de Broeders des gemeenen levens opgericht2). In 1400 gaat dit over in een klooster van reguliere kanunniken van de congregatie van Windesheim 3). Na van 1407 af tot een ander verband behoord te hebben, keert het in 1430 terug tot de Windesheimsche vereeniging, om hierbij te blijven 4).
Verscheidene schrijvers hebben als zeer waarschijnlijk aangenomen, dat hij onderwijs had ontvangen op eene school van de „Broeders des gemeenen levens", en dat hij naderhand tot deze Broeders heeft behoord 5); en terecht. De wijze waarop hij spreekt over het „gemeenschappelijke leven" (de „vita communis") en het verheerlijkt tegenover het kloosterleven, geeft hiertoe inderdaad aanleiding. Het „gemeenschappelijke leven", waarbij men vrijwillig uit liefde afstand doet van eigen bezit, is volgens hem de volmaakte vervulling der voorschriften van het evangelie. Het was het leven der oudste Christenheid. In het allervroegste tijdperk, toen God zijne genadegaven rijkelijk over de geloovigen uitstortte, wist men, zegt hij, van geen geloften 6). Missschien is de Joannes van Goch, die genoemd wordt als een der eerste bestuurders van het Fraterhuis te Harderwijk 7), in 1441 opgericht8), dezelfde geweest als onze Joannes Pupper van Goch. Den 12de» Jan. 1452 heeft Nycolaus Cele van Hasselt aan heer Goderde van Kempen, heer Henrike van der Helle, heer Johan van Goch en heer Johan van
1) Vgl. Bergrath, a. a. O., S. 278; Clemen, a.a. O., S. 12, 32.
2) Dr. P. B. Bergrath, Das Brilderhaus und die Augustiner-Kanonie in der Stadt Goch, Geschichte und Urkundenbuch, Cleve 1860, S. 4.
3) Bergrath, Das Brilderhaus, S. 17—20, 40—44; Acquoy, Het klooster te Windesheim en zijn invloed, Utr. 1880, Dl. III, blz. 42 vlg.
4) Acquoy, a. w., Dl. III, blz. 43 vlg.
5) C. Ullmann, Reformatoren vor der Reformation, Gotha 1866, Buch I, Johann von Goch, S. 18 f.; A. Knaake, Johann von Goch, in de Theologische Studiën und Kritiken, Gotha 1891, S. 742ff.; Clemen, a.a.O., S. 13—25.
6) Ioannis Gocchii De qvatvor erroribvs circa legem 'evangelicam exortis et de votis et religionibvs factitiis Dialogvs, c. 22, bij Walch, Monimenta medii aevi, fascic. 4, p. 226; De libertate christiana, lib. IV, c. 1, qu. E, fol. iiij »; lib. II, c. 42, (ju. y, fol. 1 f en
7) G. H. M. Delprat, Verhandeling over de broederschap van Geert Groote en over den invloed der fraterhuizen, Arnh. 1856, blz. 146.
8) J. Schrassert, Beschryvinge der Stadt Ilarderwyck, t'Harderw.1732, Dl. I, blz. 46.



Bernevelde, „bewoners van het Clerkehuys te Harderwijck", 4'/2 morgen land geschonken '). Naar alle waarschijnlijkheid is hij spoedig vandaar vertrokken2). In Henric van Arnhem's „Kronyk van het fraterhuis te Gouda" leest men, dat na Pinksteren van het j. 1451 „heer Johannes Goch" uit het fraterhuis te Amersfoort is overgekomen om de leiding van het fraterhuis te Gouda op zich te nemen 3). Is dit weder dezelfde als onze Joannes Pupper van Goch? Wij zouden dan moeten aannemen, dat hij uit Harderwijk overgeplaatst is naar Amersfoort, hier eenige maanden verblijf heeft gehouden en vervolgens vertrokken is naar Gouda. Men vraagt: hoe kan hij die Jan. 1452 gezegd wordt het klerkenhuis te Harderwijk te bewonen, na Pinksteren 1451 als bestuurder van het fraterhuis te Gouda opgetreden en daar gebleven zijn ? Misschien bevond hij zich Jan. 1452 niet werkelijk meer te Harderwijk, maar verschijnt zijn naam nog slechts in de bedoelde schenkings-akte als die van een der rechthebbenden. Misschien ook hebben wij te denken aan een verschil in jaarstijl, terwijl bij eene gelijke telling in die akte van Jan. 1451 zou gesproken zijn. Eindelijk moet bedacht worden, dat de kroniekschrijver Henric van Arnhem zijne kroniek niet ter plaatse maar te Delft en eerst in 1483 heeft opgesteld 4), zoodat hij zich in een jaarcijfer kan vergist hebben. Het Goudsche klerkenhuis was eene stichting van Hendrik van Herp, die in 1450 Gouda verliet, zich naar Rome begaf, Minderbroeder werd in het klooster der Observanten genaamd „Ara coeli" aldaar, en sedert door zijne geschriften eenen beroemden naam heeft verworven5). Eigenlijk was het toen nog geen „fraterhuis", of liever het was als zoodanig door de „Broeders des gemeenen levens" elders nog niet erkend, maar Johannes van Goch deed ernstige pogingen om het te doen erkennen 6). Hij bewoonde het huis met drie of vier andere broeders 7), die priester
1) Bij Dr. Schoengen, achter Jacobus Traiecti alias de Voecht Narratio de inchoatione domus clericorum in Zwollis, Bijl. III, No. 71, blz. 340.
2) Bij Dr. Schoengen, het volgende stuk, No. 72, blz. 340.
3) Henric van Arnhem's Kronyk van het Fraterhuis te Gouda, medeged. door Dr. A. H. L. Hensen, in de Bijdragen en mededeelingen van het Historisch Genootschap te Utrecht, Amst. 1899, blz. 25, 26.
4) Henric van Arnhem's Kronyk, uitg. door Dr. Hensen, blz. 8.
5) Henric van Arnhem's Kronyk, blz. 23.
6) Aid., blz. 27. 7) Aid., blz. 17, 26, 30 vlg.



waren gelijk hij '); te zamen verdienden zij hun brood met de handen, hoofdzakelijk met het afschrijven, „verluchten" (illustreeren) en binden van boeken2). Verder hield hij korte preeken voor het volk3). De kroniekschrijver, die in 't geheel geen genegenheid jegens hem verraadt, geeft hem evenwel den lof dat hij was: „een goed schrijver (bonus scriptor), iemand die de kunst om boeken met teekeningen te versieren bijzonder goed verstond (illuminator notabilis), een goed geestelijke (bonus clericus), een uitmuntend prediker (valde atque egregius predicator)". Hij voegt er aan toe, „dat hij in zijne preeken min of meer aanvallend optrad tegen de geheele geestelijkheid van Gouda, en zich bij de leden daarvan om die reden minder bemind maakte (concitans adversum se in collacionibus suis quodammodo universum clerum Goudensem, et idcirco minus dilectum se illis efficiens in collacionibus) 4). Openbaarde zich in die preeken reeds iets van den geest die later in zijne geschriften aan den dag zou treden? Vernamen de verraste toehoorders te Gouda reeds de taal van den voorlooper der Hervorming? Jammer dat de kroniekschrijver niet nader aanduidt wat het was dat aan de geestelijken aanstoot gaf. Hij deelt mede, dat de oude Thomas van Arnhem, die aan allen een stichtelijk voorbeeld gaf, die zoo zuinig was en zoo werkzaam, niet vermocht met Johannes Goch goede eendracht te houden, dat hij „op de zeden van laatstgenoemde aanmerkingen maakte (habens correcturam in moribus domini Johannis Goch), en van meening was dat deze den bloei van het huis niet zou vermogen te bevorderen". Stonden de grieven van den grijsaard tegen den jongen man ook in verband met diens nieuwe opvattingen? Waarschijnlijk wel. Want als de kroniekschrijver heeft bericht dat Johannes van Goch zich door zijn preeken bij de geestelijkheid minder bemind heeft gemaakt, gaat hij voort: „dit een en ander opmerkende, heeft Thomas, ook omdat een wagen waarvoor twee ongelijke ossen gespannen zijn, niet wel voortgetrokken wordt, tevens om de opkomst van het huis niet in den weg te staan, zich in stilte verwijderd" 5). Een der broeders stierf aan de pest; een tweede kreeg de tering en keerde naar het ouderlijke huis terug; de twee laatsten, door ziekten op den rand des grafs ge-
1) Henric van Arnhem.'» Kronyle, blz. 25 vlg.
2) Aid., blz. 23, 25, 26, 31. 3) Aid., blz. 26; vgl. blz. 17.
4) Aid., blz. 26. 5) Aid., blz. 26.



bracht, begaven zich na hun herstel naar Mechelen, en werden daar monnik in het Franciskaner-klooster, waarvan Hendrik van Herp tijdelijk gardiaan was. Johannes Goch bleef nu alleen achter, wanhopig van armoede en verdriet. Ook hij verliet eindelijk het huis, omstreeks St. Jan (24 Juni) van het j. 1454, en begaf zich naar elders (transferens se ad alia). „Over het nijpende gebrek dat hij geleden had, heeft hij zich in zijne laatste preek openlijk voor alle menschen beklaagd. Gedurende den ganschen tijd van zijn verblijf alhier, zoo werd door hem verzekerd, had hij zich zelf en de zijnen, die vier in getal waren, uit de opbrengst van hunnen handenarbeid en verschillende andere inkomsten ternauwernood kunnen voeden en van het noodige voorzien, daar hij behalve voor het gewone voedsel ook veel had moeten uitgeven ten bate van de kranke broeders en voor de geneesheeren. In den tijd van drie jaren had hij onder de aalmoezen slechts eenmaal een gulden ontvangen van eene weduwe" l). „Intusschen had hij gelegenheid gevonden om uit de giften der geloovigen toch nog een zilveren kelk te laten maken, wegende 40'/2 lood en met de beeltenis van den Zaligmaker op den voet. Deze kelk werd onder zijn opvolger door den suffragaan-bisschop van Utrecht ingezegend en geconsecreerd" 2;. Hield de geringe offervaardigheid der Goudsche geloovigen ook verband met den geest zijner prediking? Wekte deze, behalve dat zij aan de geestelijken aanstoot gaf, bij de leeken weinig geestdrift ?
Den 19 Dec. 1454 werd „Johannes Pupper van Goch, behoorende tot het bisdom Keulen", ingeschreven als student der Keulsche universiteit. Voor ons is dit de eerste datum in zijn leven die vaststaat. Hij liet zich inschrijven voor de studie der „rechten", dus zoowel van het kanonieke als van het Romeinsche recht3). De genoemde universiteit verkeerde destijds in een zeer bloeienden staat, en trok vele leerlingen uit alle gewesten der Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. Heeft hij ook de universiteit te Leuven bezocht P Hieromtrent is moeilijk zekerheid te verkrijgen. Het gedrukte deel van de matrikel dezer universiteit loopt niet verder
1) A.W., blz. 33 vlg. 2) A. w., blz. 34.
J\rl\ Ma'rik,el Ynhersim bearb. v. Dr. H. Keussen, Bonn 1892
(PubUkatwnen der Gesellschaft filr Rheinische GeschichMunde), Bd I S 441 onder nummer 74: „d. Joh. Pupper de Goch, d. Col.; iur.; i[uravit]. et'9[olvitj!



dan het j. 1453. Er wordt de inschrijving in vermeld van „Johannes Goch, kanunnik van St. Servatius te Maastricht", in het j. 1434. Iemand met geheel denzelfden naam en bekleeder van dezelfde waardigheid werd reeds in 1410 te Keulen ingeschreven '). Doch er bestaat geen grond om aan te nemen dat een van deze inschrijvingen Joannes Pupper van Goch gegolden heeft. Nauwkeurige bekendheid legt deze aan den dag met den strijd, door het optreden van Hendrik van Zomeren aan de Leuvensche universiteit verwekt (waarover nader). De belangstelling welke hij hiervoor gevoelde, wijst er naar sommiger meening op, dat hij tot de kweekelingen dier universiteit behoord had. Doch toen de strijd plaats had, woonde hij in de nabijheid van Leuven, te weten te Mechelen; zijne bekendheid met hetgeen daar voorviel, kan dus geen verwondering baren. In het j. 1459 toch is hij rector of biechtvader geworden van het klooster Thabor der reguliere kanonikessen van St. Augustinus te Mechelen. Hieromtrent leest men bij Yan den Eynde: „Het klooster van de canonickerssen regulieren, onder den tytel van den H. Vader Augustinus, genaemt Thabor, is het selve (volgens Schepene Brieven daer over gegeven den 4. Januarius ten jaere 1459., maer niet soo sommige schryven ten jaere 1451.) gesticht ende gefondeert door Jan Pupper, geboortigh van Goch in den Lande van Cleve. Desen Jan Pupper is voortydts geweest een notabel ende geleerdt Man, ende is gekomen met derthien Religieusen van dry Staeten, soo Nonnen, Conversinnen, als Donatinnen, de welcke waeren Religieusen in een seer goet en deughdelyck Klooster in de Stadt van Cleve. Met dese Religieusen heeft hy beginnen te planten ende te fonderen dit Klooster ter eeren ons Saligmaeckprs Jesu-Christi in monte Thabor, ende ter eeren van den Heyligen Vader Augustinus, de Heylige Maget ende Martelaresse Agnes, ende alle Godts lieve Heyligen. Tot welcken eynde voorschreven den 16. Meert ten jaere 1459. heeft Joannes de Leu, Pensionaris alsdan deser Stadt Mechelen, in den naem, ende tot behoef van den voormelden Jan Pupper, ende der selve Religieusen gekocht van Ida van Wildere, ende haeren Mombaer Florus de Bock, de plaetse die alsdan genaemt was het Hof van Wilderen, hebbende voortydts genaemt
1) Zie boven, blz. 10, aant. 1.



geweest het Hof van Blydenberge, ontrent de vesten buyten de Catlyne Poorte; op den tydt van sesthien jaeren heeft den voorzyden Jan Pupper alsdan in dat Klooster geprofest ses-en-sestigh Nonnen, negen Conversinnen, ende vier Donatinnen, laetende vyf Novitien, ende thien Scholieren, te saemen vier-en-negentigh persoonen l). Zijn bestaan aldaar moet wel door innerlijke tweespalt bewogen zijn geweest. Er was toch eene tegenstrijdigheid tusschen zijne positie, en zijn oordeel over het klooster-wezen. Met welke gewaarwordingen moest hij die de waarde der geloften zoo geringschatte, bij de inkleeding van zuster na zuster zijne medewerking verleenen ? Doch misschien heeft hij in de prediking zijn gevoelen niet verborgen. Even goed als hij dit door geschriften wereldkundig heeft durven maken, zal hij den moed gehad hebben zijne toehoorderessen in de stilte van de kloosterkapel hiervan op de hoogte te brengen. De tweede helft der vijftiende eeuw was trouwens reeds een tijd van gisting. De verkondigers van afwijkende opvattingen werden nog niet zoo stelselmatig vervolgd als later. Verscheidenen spraken zulke opvattingen uit zonder dat men zich hierover al te zeer verbaasde.
Met levendige belangstelling heeft hij waarschijnlijk den grooten strijd gevolgd tusschen Yan Zomeren en de universiteit te Leuven. Onze beroemde landgenoot Doctor Hendrik van Zomeren2) had een tijd lang te Parijs onderwijs gegeven in de theologie, van nominalistisch standpunt, en daar Wessel Gansfoort onder zijne toehoorders en bewonderaars geteld (ofschoon Gansfoort moeite
, tVan den Eynde]. Provincie, stad, ende district van Mechelen, blz. 176; vgl. Van Gestel, Historia episcopatui Mechliniensis, T. I. p. 81; Foppens, Bibliotheca Belgica, T. II, p. 714 seq.
2) Hij vervaardigde op aandrang van kardinaal Bessarion eene verkorte bewerking van een gedeelte van een geschrift van Willem van Ockam. Het handelt over de ketters, voornamelijk over de vraag, wat er gedaan moet worden als de paus kettersche leeringen voorstaat. De pauselijke onfeilbaarheid wordt hier vierkant geloochend (quat. r, fol. 4r). Van Zomeren's werk verscheen eerst na zijnen dood, nl. in 1480, in druk. Het exemplaar der Koninklijke Bibliotheek te 's-Graveiihage mist het eerste blad. Het tweede (a, 2 recto) vangt aan: Epistola mag is tri Henna de zoe,neren .... Ad dominum Bissarionem Cardinalem. Op de keerzijde (a, 2 verso) wordt de titel gevonden: Epithoma prime partis dyalogi. G. ockam que tntitulatur de hereticis que et continet septem libros Recollectum per magistrum Henrtcum de zoemeren in wienna Austrie .».. [Aan het einde onder r, recto: Impressum Louanii per me loannem de westfalia Sub Anno .... M.CCCC.Lxïïi.] — Groot-in-8".



deed in de debatten, waarvan de universitaire leasen toen pleegden vergezeld te gaan, het realisme te verdedigen en tot dit gevoelen zelfs den docent over te halen) '). Naderhand (sedert 1460) is Yan Zomeren te Leuven werkzaam geweest, waar zijn optreden tot hevige beroering aanleiding gaf.
Daar onze Pupper van Goch met Wessel Gansfoort bevriend is geweest?), zou men het reeds waarschijnlijk mogen achten, dat hij aan den kant van Van Zomeren heeft gestaan. Anders zou hij trouwens niet met een zeker welbehagen in zijn werk op den voor de tegenpartij onaangenamen afloop van den strijd teruggekomen zijn. Maar bovendien toonen zijne geschriften de duidelijkste geestverwantschap met Yan Zomeren. Het onderwerp van den strijd was de leer aangaande de toevallige toekomstige dingen (de futuris contingentibus), de goddelijke voorwetenschap (Dei praescientia) en de quaestie, in hoeverre God de dingen die gebeuren vooraf wil (Dei praevolitio). In zekeren zin kan deze twist, die reeds groote afmetingen heeft aangenomen en waarin velen zijn betrokken geworden, gelden als voorspel van den strijd die een eeuw later aan dezelfde universiteit om de leeringen van Baius en weder een eeuw later om die van Jansenius is gevoerd, of liever van de worsteling tusschen Augustinisme en Semi-pelagianisme, eeuwenlang aldaar voortgezet. Zonder zuiver Augustiniaansch te denken stond Van Zomeren de opvatting voor die vergelijkenderwijs het meest verwant was aan het Augustinisme. De woordvoerder van diens tegenpartij was meester Petrus de Rivo, kanunnik, later plebaan der St.-Pieterskerk en professor, bij wien zich ongeveer de geheele universiteit aansloot. Deze kwam op tegen de meening dat alle dingen met noodzakelijkheid moeten geschieden; hierin ging hij zoover, dat hij de goddelijke voorwetenschap (bijv. aangaande de zonde, de verloochening van Petrus) volstrekt loochende, vooral omdat voor God geen tijd en dus ook geen toekomende tijd bestaat (Praescientia Dei de futuris non necessario infert effectum futurum, quia non praecedit. Scientia Dei de futura negatione Petri illam negationem non praecessit. Deus non habet praescientiam, ut praenotat antecessionem, quia scientia Dei non antecedit res). Om
1) Albertus Hardenberg, Vita Wesneli Grroningensis, in M. Wesseli Gatisfortii Opera, Gron. 1614, qu. ff, fol. 2 >.
'2) Foppens, BibliuÜteca Belyicu, II, p. 715.
VI. 2



dezelfde reden verwierp hij, dat God vooraf zou willen dat zekere dingen in de toekomst zouden plaats grijpen (quia respectu Dei nihil est futurum, et per consequens in Deo non est volitio respectu futuri)'). Hendrik van Zomeren verdedigde het tegenovergestelde gevoelen. In Januari 1470 werd aan beiden het zwijgen opgelegd, waaraan echter Van Zomeren zich niet stoorde. De „syndicus" der universiteit ving tegen hem en tegen een medestander, Dr. Ilenricus Schelwaert, een proces aan. Het oordeel der godgeleerde faculteit te Keulen werd ingeroepen. Yan Zomeren vertrekt naar Rome, onder bescherming van een machtig persoon, Theodoricus de Tuldel, abt van het Premonstratenser klooster, genaamd Het Park, bij Leuven. (De rijkdom van dit klooster was tot den tijd der Fransche omwenteling buitengewoon groot; het bestaat nog, en vertoont er duidelijk de sporen van dat zijne abten weleer een soort van vorsten waren). Zij weten te bewerken, dat de universiteit naar Rome ter verantwoording wordt gedaagd. Te paard reizen Petrus de Rivo en Antonius Peck, een docent in het kanonieke recht, in 1472 naar Rome, waar zij echter, hoewel met groote verschooning bejegend, weinig succes hebben; immers de universiteit wordt door den paus in het ongelijk gesteld. Waarschijnlijk is de sympathie van het pauselijke hof aan hunne zijde; maar de stellingen waarvoor zij opkomen, zijn al te onhoudbaar. Petrus de Rivo buigt zich voor het vonnis, keert (1473) naar Leuven terug en is genoodzaakt zijne eigen leer openlijk te veroordeelen 2). Hij blijft echter in zijne eer en waardigheden gehandhaafd. Tot zoover toont Joannes Pupper van Goch hier het verloop van den strijd te kennen3), zoodat hij zijn „De libertate christiana" in of na 1473 geschreven of althans voltooid moet hebben. Dat hij aan de geestelijke bewegingen zijner dagen een levendig aandeel nam, blijkt o. a. ook nog uit het slot zijner voorrede. Hij spreekt daar
1) Bij Valerius Andreas, Fasti, p. 341. De opvattingen van Petrus de Rivo zijn eenigermate verwant aan die van Conradus Vorstius, Tractatus de Deo, Steinf. 1610; o.a. p. 43, n. 9; p. 47, n. 17; p. 49, n. 23.
2) Eene verzameling van stukken betreffende dezen strijd bij Du Plessis d'Argentré, Collectio judiciorum de noris erroribus, Lut. Par. 1724, T. I, p. 258—284; verder bij Valerius Andreas, Fasti Academici stvdii gettera/is Lovaniensis, Lov. 1640, p. 339-356; de voornaamste feiten bij loannes Molanus, Historia Lovaniensium, ed. P. F. X. de Ram (Collectioti de chroniques Beiges), Brux. 1861, P. I, p. 506 seq., 581 seq.
3) De libertate christiana, qu. i, fol. iiij hierachter, blz. 93.



over eene verhandeling van een doctor der Predikheeren-orde, Engelbertus genaamd, die het voor de partij van Thomas heeft opgenomen '). Naar alle waarschijnlijkheid heeft hij het oog op Engelbertus Cultificis (Messmaker). Deze trad in 1465 op als lector in het Dominikaner-klooster te Zutfen, en is daarna de eerste prior geweest van het klooster der zelfde orde te Zwolle2). Hij heeft een boekje uitgegeven ter verdediging van de voorrechten der bedelmonniken3). Joannes Pupper van Goch heeft zich voorgenomen hem in de zesde afdeeling of aan het slot van zijn werk te wederleggen. In den eenigen vorm waarin ons zijn geschrift is overgeleverd, nl. in de uitgave van Grapheus, ontbreekt echter deze afdeeling. "Waarschijnlijk bleef „De libertate christiana" onvoltooid, of heeft Grapheus slechts een onvolledig handschrift te zijner beschikking gehad. Dat er iets ontbrak, heeft hij aangeduid door het: „Reliqua desyderamus" aan het slot4).
Volgens Foppens is de schrijver den 28"ten Maart 1475 gestorven, en in de oude kerk der zusters kanonikessen van Thabor bij Mechelen begraven 5).
Sedert het j. 1531 prijken zijne geschriften op alle lijsten van verboden boeken 6).
Thans volge nog het een en ander over den inhoud van „De libertate christiana". Hier en daar bevat het echt schoone bladzijden. In het evangelie „wordt niet gewaagd van geloften, omdat
1) De libertate christiana, quat. b, fol. ijhierachter, blz. 42 vlg.
2) Quetif et Echard, Scriptores ordinis Praedicatorum, Lut. Par. 1719, T. I, p. 875.
3) Eenzelfde bundeltje bevat verschillende geschriften van hem, hetwelk in bibliographische opgaven tot verwarring aanleiding heeft gegeven. (Vgl. O. Clemen, a. a. O., S. 49, Anm. 1). De titel luidt: Declaratio et defensorium priuilegiorum fratrum mendicantium. <| De symonia vitanda in receptione nouitiorum et nouitiarum ad religionem. I| De Institutione noue vite. <| Speculum religiosorum etc. Op qu. A, fol. 2 i' leest men: „Prologus. Reuerendo in Christo patri .... Andree comitis . .. Frater Engelbertus cultificis". Aan het exemplaar der Kon. Bibliotheek te 's-Gravenhage, waaruit het bovenstaande is afgeschreven, ontbreekt het slot Het boekje werd in 1479 en later meermalen gedrukt.
4) De libertate christiana, quat. I, fol. iiij r, hierachter, blz. 255.
5) Foppens, Bibliotheca Belgica, P. II, p. 714. Ook volgens inlichtingen die Grapheus verkregen had, was 1475 het sterfjaar van Van Goch. Zie Grapheus' voorrede voor de Epistola] apologetica, beneden als Bijlage opgenomen achter den herdruk van Van Goch's Fragmenta.
6) F. H. Reusch, Der Index der verbotenen Bilcher, Bonn 1883, Bd. I, S. 102, 106; Sepp, Verboden lectuur, Leid. 1889, blz. 31.



de evangelische wet eene wet des harten is, gelijk de Mozaïsche wet eene wet der werken .... Als de kerkelijke overheid iemand iets oplegt in dingen, waarin hij haar niet onderworpen is, bijv. als zij tracht te heerschen over de inwendige richting van den wil, behoeft de eene mensch den ander niet te gehoorzamen. Wat zijne inwendige richting aangaat, kan de wil nooit geboeid worden door de kluisters der slavernij, gelijk Seneca zegt: wie meent dat de slavernij den geheelen mensch beheerscht, dwaalt, want zijn beste deel is er van uitgezonderd. Het lichaam behoort den meester, maar de ziel heeft zelfstandige rechten. Hoort naar Jeremia, hoofdst. XXXI, en naar de vertaling der Zeventig daarvan: Zie er komen dagen, spreekt de Heer, dat ik voor het huis van Israël en voor het huis van Juda een nieuw verbond zal totstandbrengen, niet naar het verbond dat ik voor hunne vaderen gemaakt heb .... Want dit is het verbond, hetwelk ik na die dagen den huize Israëls beschikken zal: Ik geef mijne wetten in hun verstand en zal die schrijven in hunne harten"1). Uitmuntend is het betoog dat de ware gerechtigheid bestaat in afwezigheid van begeerlijkheid, in liefde en geloof, of „in het liefhebben van God met het geheele hart, de geheele ziel, en de geheele kracht" 2). Ware werken der gerechtigheid kunnen niet uit vrees voor straf gedaan worden. „Als de H. Geest in onze harten de wet der liefde grift, vernieuwt hij den inwendigen mensch, en rekent hij ons de gerechtigheid toe, die door onze schuld was uitgewischt. Na de uitdelging der schuld waaraan de mensch als een slaaf gebonden was, wordt hij hersteld in de vrijheid der kinderen Gods, daar de wet der liefde, in zijnen boezem gegrift, eene wet der vrijheid is, onbestaanbaar met dwang of verplichting. Wie dus onder de evangelische wet werken der gerechtigheid doet uit vrees voor straf en niet uit liefde tot de gerechtigheid, doet niet de werken die God behagen. De vrees die den mensch noopt zekere daden in strijd met eigen lust te verrichten, terwijl hij liever anders zou handelen als hij het ongestraft mocht doen, maakt een goed werk niet tot een werk Gods, want God is liefde, en wat niet uit liefde voortkomt, kan Gode niet welgevallig zijn"3). Niet aanstonds is
1) De libertate christiana, quat. F, fol. iiij '; hierachter, blz. 232 vlg.
2) Ibidem, quat. c, fol. iiij", seq.; hierachter, blz. 54.
3) Ibidem, quat. F, fol. iijj *, seq.; hierachter, blz. 234.



de mensch in het bezit eener volkomene, zedelijke vrijheid; hij klimt er toe op van trap tot trap. Op den trap der hoogste ontwikkeling, „in gloria" of in het hiernamaals, k&n hij niet meer van het goede wijken. D&n, als hij de zonde niet meer dienen kan, zal zijn wil veel vrijer zijn, als toen hij nog het kwade deed zonder het te willen, en genoopt was met den Apostel te zeggen: het goede dat ik wil doe ik niet, maar het kwade dat ik haat, doe ik. Van dezen volmaakt goeden wil zegt de Apostel, Rom. VIII: „het schepsel verwacht de openbaring der kinderen Gods; niet gewillig is het der ijdelheid onderworpen; het hoopt, dat het zal vrijgemaakt worden van de dienstbaarheid der verderfenis, tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods" '). „De waarde der zedelijke handelingen hangt af van de bedoeling. Dit geldt van de werken der barmhartigheid, het spijzigen der hongerenden, het kleeden der naakten, het onderwijzen der onwetenden en dergelijke, in 't algemeen van de daden van het natuurlijke medegevoel. De zoon kan zijne ouders eeren en beminnen uit natuurlijke liefde, de mensch kan den arme uit natuurlijk medegevoel iets schenken, terwijl toch deze handelingen, hoewel op zich zelf goed, niet verdienstelijk zijn, omdat zij niet zijn gericht op het eenige hoogste doel, d. i. God"2). Ook bedoeling en bedoeling zijn twee. Er is eene bedoeling die voortvloeit uit eene natuurlijke neiging, en eene bedoeling die beheerscht wordt door een goed beginsel. Vele goede daden zelfs geschieden met eene goede bedoeling, zonder dat de eeuwige zaligheid er in 't minste aan verknocht is. Immers de boozen, die niet uit liefde handelen, verrichten soms vele goede daden, zonder dat zij hierom van God de eeuwige zaligheid mogen verwachten; zij kleeden de naakten, spijzigen de hongerenden, oefenen de overige werken van barmhartigheid uit tegenover hunnen lijdenden medemensch, zij bezoeken veelvuldig de kerken en zijn tegenwoordig bij de lofzangen ter eere van God. Doch de lof klinkt niet schoon in den mond des zondaars; want, naar het woord des Heeren bij den profeet Jezaja, is het hart van zulke lieden ver van God. Onder hart wordt hier bedoeling, richting van het gemoed verstaan. Dit volk, zegt hij, eert mij met de lippen, maar hun hart is verre van mij. Naar het uitwendige verrichten zij
1) De libertate ehristiana, quat. k, fol. ij «; hierachter, blz. 98.
2) Ib., quat. s, fol. ü v > hierachter, blz. 152 vgl.



goede daden, maar inwendig zijn zij door de richting van hun gemoed niet in overeenstemming met den goddelijken wil '). Eene hoogere godsdienstige vlucht neemt de schrijver, waar hij, in den geest der beste mystieken, de zaligheid beschrijft als een „genieten van God", en het één worden met God als het toppunt van geluk aanwijst. „God is liefde, en de liefde is God. Dit is voor allen en overal het ééne noodige, het deel, dat Maria gekozen had. Wie met God eén geworden is, kan, zoolang deze vereeniging duurt, geen kwaad doen; maar wie tegen God zondigt, geen goed zal in' hem blijven 2). „Tusschen God en den mensch neme men niet eene zoodanige vijandschap aan als pleegt te bestaan tusschen twee menschen die elkander beleedigd hebben, en tot wier verzoening het noodig is dat de onderlinge genegenheid aan beide zijden vernieuwd worde. Doch de verhouding is er eene als tusschen gerechtigheid en ongerechtigheid; vijandschap bestaat er alleen aan den kant der ongerechtigheid. De Apostel zegt: Toen wij vijanden waren, zijn wij met God verzoend door den dood zijns zoons. Dit moet niet aldus verstaan worden alsof Christus ons door zijnen dood met God heeft verzoend op de wijze zooals de eene vijand met den ander verzoend pleegt te worden, in dier voege dat elkander wederkeerig liefhebben wie te voren elkander wederkeerig haatten. Maar op deze wijze worden wij met God verzoend, dat wij, waar onze ongerechtigheid wordt uitgewischt door den dood van Christus, aanvangen Hem lief te hebben die Zijne liefde nooit van ons heeft afgetrokken, maar ons heeft liefgehad vóór de grondlegging der wereld, ook te dien tijde toen wij vijandige daden jegens Hem pleegden" 3).
Dit laatste klinkt Augustiniaansch. Het geheele boek draagt trouwens een Augustiniaanschen stempel. Ambrosius *), Hiëronymus 5), Leo 16), Gregorius I *), Petrus Lombardus «), Nicolaus de
1) De libertate christiana, quat. t, fol. i; hierachter, blz. 157.
2) Ib., quat. v, fol. ïgr; quat. x, fol. iijr; quat. v, fol. ij r; quat. G, fol. ir- C fol. iiy »; hierachter, blz. 167, 174, 165, 235, 212.
3) Ib., quat. C, fol. gr; hierachter, blz. 207.
4) Ib., quat. o, fol. ij r; quat, s, fol. i'; hierachter, blz. 124, 149.
5) Ib., quat. B, fol. iij »; F, i»; I, ijjv; hierachter, blr. 203, 229, 254.
6) Ib., d, ij iiy »; hierachter, blz. 56, 60.
7) Ib., s, gr; igr; A, i'; hierachter, blz. 151, 153, 193.
8) Ib., f, iigvj k, iiy r; hierachter, blz. 74, 102.



Lyra '), worden aangehaald, maar Augustinus ontelbare malen 2). Het Pelagianisme wordt krachtig bestreden 3). De grief van den schrijver is dat alle ketterijen uitgeroeid zijn behalve de Pelagiaansche 4). Echt Augustiniaansch klinkt, dat de ziel door de ware liefde tot de gerechtigheid niet wordt voortgedreven, tenzij deze liefde tot de gerechtigheid haar eerst door God is ingeboezemd 5). De kerkelijke leer der verdiensten wordt vierkant verworpen; geen plaats heeft de schrijver voor de onderscheiding dezer verdiensten, of de afdalende reeks van het „meritum digni", het „meritum congrui", en het „meritum condigni", terwijl men met het laatste reeds het eeuwige leven zou kunnen verwerven, en met het eerste zelfs te hulp komen aan verscheidene anderen 6). In het werk der rechtvaardiging geschiedt volgens hem alles uit en tot God; niets wordt toegeschreven aan 's menschen vrijen wil7). Nooit kan de mensch, zelfs niet na het zorgvuldigste gewetensonderzoek, meenen, dat hij voldoende voorbereid is tot het ontvangen van het Avondmaal. Steeds blijft het gelden: „als gij alles gedaan hebt wat u was opgelegd, zegt, wij zijn onnutte dienstknechten" 8). Uit genade gerechtvaardigd worden is gerechtvaardigd worden zonder eenige medewerking des menschen 9). Ook het geloof is Gods gave 10). Zedelijke vrijheid en het vermogen om werken der gerechtigheid te doen, zijn een geschenk der genade "). Het gevoelen, dat eene samenwerking aanneemt tusschen de genade en den menschelijken wil, wordt verworpen l2). Door Gods gerechtigheid, niet door die des menschen worden wij behouden 13),
1) De libertate christiana, I, fol. iiij hierachter, blz. 254.
2) Ib., g, iigv; h, iiij r; i, ir; i, ij r; k, ij*; k, iij r; k, iij»; k, iiij 1, iv; l,ijr; 1, iij r; 1, iiij r; 1, iiij v; m, i*; m> ij v; m> iij r; m, iijv; m, iiij f; m, iiij v; n, i»; n, iy r; enz.; hierachter, blz. 81, 87, 88, 90, 98, 99, 100, 103, 105, 106, 110, 111, 113, 114, 115, 116, 119, enz.
3) Ib., p, fol. ij »; ig r en z, fol. iy v; hierachter, blz. 132, 134, 189.
4) Ib., y, fol. iiij1'; hierachter, blz. 184.
5) Ib., quat. b, fol. i r; hierachter, blz. 41.
6) Ib., y, iij'; hierachter, blz. 182.
7) Ib., r, iijv; hierachter, blz. 147.
8) Ib., quat. e, fol. iiij; hierachter, blz. 66 vlg.
9) 1b., g, fol. iiy v; hierachter, blz. 80.
10) Ib., h, i r; hierachter, blz. 81.
11) Ib., q, ir; hierachter, blz. 136.
12) Ib., o, iyv; iiyv; hierachter, blz. 127, 128.
13) Ib., h, y «•; hierachter, blz. 83.



door de genade alleen van Jezus Christus (per solam gratiam Jesu Christi) '), wiens gerechtigheid ons wordt toegerekend 2). De schrijver deinst er niet voor terug het kwade iets negatiefs 3), en de zonde een „nihil" te noemen 4). Ook de leer der voorbeschikking 5) en der uitverkiezing6) wordt bij hem gevonden. Men kan veilig aannemen dat het de bovenaangeduide Augustiniaansche gevoelens zijn die Luther, Grapheus en anderen in het werk van Joannes Pupper van Goch hebben aangetrokken. Toch valt ten opzichte van den menschelijken wil nog eenige aarzeling bij hem op te merken. Hij heeft moeite om zich geheel te ontworstelen aan het Semi-pelagianisme, dat door de tijdgenooten algemeen wordt aangenomen. In de rechtvaardiging moet volgens hem de vrije wil toestemming geven tot het werk van God. „De genade rechtvaardigt, maar niet zonder den vrijen wil, d. w. z. niet zonder dat de vrije wil toestemt (non sine libero arbitrio consentiente). Men hoede er zich echter voor dit te verstaan alsof er gezegd werd: niet zonder dat de vrije wil medewerkt (sed non sine libero arbitrio cooperante)" '). Volgens hem heeft God aan de vrije wilsbepaling des menschen vóór den val overgelaten, of hij van het goede, dat hem van nature eigen was, zou afwijken8). Dit vermogen der vrije wilsbepaling was een geschenk, aan zijne natuur toegevoegd, dienende om ittem te helpen (adiutorium superadditum)9). Dit verloren zijnde heeft de mensch zijne natuurlijke vermogens overgehouden. De wil was goed door God geschapen, en voorzien van de gaven der natuurIjjke genade 10). Deze wil kon door de zonde wel gewond, maar niet gedood worden. Anders zou des menschen herstel niet mogelijk geweest zijn, als het goede dat hij van nature bezat, geheel verloren of bedorven ware "). Evenwel blijft elk vermogen des men-
1) De libertate christiana, z, iijj r; hierachter, blz. 190.
2) Ib., h, iij; hierachter, blz. 85.
3) Ib., k, iy r; hierachter, blz. 99.
4) Ib., r, iiijhierachter, blz. 148.
5) Ib., h, i'; z, ir; hierachter, blz. 82, 185.
6) Ib., F, iij r; hierachter, blz. 231.
7) Ib., r, iij »; hierachter, blz. 147; vgl. 1, ir; hierachter, blz. 102.
8) Ib., k, iijjv; hierachter, blz. 101.
9) Ib., k, iijjr; vgl. 1, igr; hierachter, blz. 102, 106.
10) Ib., n, ig »; hierachter, blz. 120.
11) lb., 1, i»; hierachter, blz. 104.



schen een geschenk der genade '); eerst daar waar de genade den inensch godewelgevallig maakt (gratia gratum faciens)2), kan van verdienste en belooning sprake zijn 3). Dan weder luidt het: „de liefde Gods staat den mensch met geestelijke gaven bij, werkende des menschen zaligheid in zijn binnenste met toestemming van den menschelijken wil" 4).
Dit vasthouden aan de beteekenis van den wil in de leer der rechtvaardiging hangt waarschijnlijk hiermede samen, dat het wezen der zonde in den wil gezocht wordt, terwijl eene alles overtreffende waarde wordt gehecht aan de vrijwilligheid van ware godsvereering en deugd. Ook dit moet op de mannen van den Hervormingstij d groote aantrekkingskracht uitgeoefend hebben. De beteekenis der erfzonde is volgens Yan Goch meer die van eene straf (malum poenae) dan van eene schuld (malum culpae). Terecht, zegt hij, noemen geleerde theologen haar een gebrek (vitium), d. i. iets minder dan eene zonde. Zonde is eene verkeerdheid van den wil (malum voluntatis)5). De oorzaak der zonde is de willekeurige afwijking van den geschapen wil van de overeenstemming met den goddelijken wil6). Maar de wet van het evangelie is slechts eene wet der liefde, eene wet van volmaakte vrijheid; daarom zijn geloften met haar onbestaanbaar 7). Buiten de evangelische vrijheid zijn aan de geloovigen geen lasten opgelegd 8). Het is niet genoeg het goede te doen, men moet het doen uit liefde 9). De drijfveer der handeling beheerscht alles; geen handeling wordt goed door het goede doel; aalmoezen bijv. van gestolen geld zijn waardeloos 10). De vrijwillige gehoorzaamheid is de hoogste deugd. „Dit is de ware vrijheid, welke eene vrome onderwerping medebrengt, onderwerping nl. aan de
1) De libertate christiana, q, ij hierachter, blz. 139.
2) Ib., 1, iij T; hierachter, blz. 107.
3) Ib., q, iij hierachter, blz. 141.
4) Ib., g, iiij; hierachter, blz. 80.
5) Ib., o, ij hierachter, blz. 124 vlg.
6) Ib., n, iij v; hierachter, blz. 120.
7) Ib., F, y f; hierachter, blz. 229.
8) Ib., d, gr; hierachter, blz. 56.
9) Ib., G, ij hierachter, blz. 238.
10) lb., v, iiij hierachter, blz. 169.



gerechtigheid" '). De minste daad, uit liefde in vrijheid verricht, is meer waard dan het martelaarschap i). Tot deze ware gehoorzaamheid aan de wet des evangelies verbindt men zich niet door geloften 3). Te volharden bij een goed voornemen is prijzenswaardig, maar zich te binden door geloften, is in het evangelie niet voorgeschreven 4). Ware gerechtigheid behoeft noch gelofte, noch den band eener kloosterorde (noch „votum", noch „religio")5). Thomas van Aquino, die een goed werk, met eene gelofte verricht, verdienstelijker noemt dan een goed werk zonder gelofte, wordt bestreden 6). Het eene goede werk is niet beter dan het andere 7). Armoede is geen bewijs van deugd8). Zelfkastijding, vasten, onthouding en dergelijke, hebben zonder rechte bedoeling geen waarde9). Overtollige verdiensten bestaan niet,0). Over het algemeen wordt
monnikendeugd zonder meer te hoog geschat"). Ook in eene gewone broodwinning kan men Gode behagen u). (Vergelijk de Augsburgsche Geloofsbelijdenis, art. 26). De beste zeden, ook die
van monniken, beteekenen niets zonder geloof en liefde IS). Het geheele kloosterwezen wordt door den schrijver in den wortel aangetast waar het onderscheid tusschen voorschriften (praecepta) en raadgevingen (consilia) in het evangelie gezegd wordt niet te bestaan. Bij deze merkwaardige plaats zette de uitgever Grapheus terecht op den rand een kleinen handwijzer 14). Joannes Pupper van Goch is hier bij de Augsburgsche confessie een halve eeuw vooruit. Geloften, zegt hij, komen in het Nieuwe Testament niet voor 15), omdat het
1) -De libertate christiana, 1, i>'; hierachter, blz. 103; vgl. d, i»; hierachter, blz. 55.
2) Ib-i q, ij '; iij r; hierachter, blz. 139.
3) lb., E, iiijr; hierachter, blz. 227.
4) lb., F, i rj hierachter, blz. 227 vlg.
5) lb., c, iiy v; hierachter, blz. 54.
6) lb., z, iiij »; hierachter, blz. 190.
7) lb., A, ir; y r; hierachter, blz. 192, 193.
8) lb., I, iy v; hierachter, blz. 254.
9) lb., t, iiijr; hierachter, blz. 162.
10) lb., y, iij »; I, iij r; hierachter, blz. 182, 249, 251.
11) lb., t, jjt; hierachter, blz. 159.
12) lb., x, y »; hierachter, blz. 173.
13) lb., t, i v; hierachter, blz. 157 vlg.
14) lb., H, iy v; hierachter, blz. 247; vgl. z, i»; G, igr; hierachter, blz. 185 vlg. 238 vlg.
15) lb., E, iiy <\ hierachter, blz. 226.



evangelie de vrijheid wil van den inwendigen mensch '), omdat God den mensch wil opvoeden tot de hoogste vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods2). Stout is ook de bewering: „wie de evangelische wet waarneemt, neemt alle pauselijke en keizerlijke wetten waar; deze laatste zijn menschenwetten"3). De scherpte van het gezegde wordt echter verzacht door hetgeen volgt, dat nl. de besluiten der pausen (constitutiones papales) en de besluiten der kerk (constitutiones ecclesiae) noch mogen noch willen strijden met de leer van Christus 4).
Met even groote warmte als over de liefde, handelt de schrijver over het geloof. Merkwaardig, vooral voor dien tijd, is het betoog, dat alleen het geloof de bedoeling des menschen leidt in de ware richting5). Met afkeuring spreekt hij over „menschen van onzen tijd, die zich belachelijk maken door, terwijl zij uit de Schrift weten dat wij alleen door genade behouden worden, nog iets aan den wil toe te schrijven" 6). Genade nu, geloof en liefde staan met elkander in het allernauwste verband, inzooverre als het geloof eene gave der genade is 7) en het geloof zich in liefde openbaart. Ja, „de genade is zelf dat geloof, dat door de liefde werkt". Herhaaldelijk drukt de schrijver in dezen vorm zijn gevoelen uit8). En dit geloof dat door de liefde werkt, dat is de genade van onzen Zaligmaker Jezus Christus, werkt de rechtvaardiging (justificationem operatur fides per charitatem operans, quae est gratia salvatoris nostri Jesu Christi)9). Dit geloof rust op de Schrift ,0). Elders zegt hij dat de Katholieke kerk en het geloof harer leden (ecclesia catholica et fides credentium) voornamelijk steunen op de voor-
1) De libertate christiana, F, iiijr; hierachter, blz. 233.
2) Ib., G, iij r; hierachter, blz. 238. Eene gunstige uitlating over het kloosterwezen komt voor op qu. i, fol. iij1; hierachter, blz. 92: „monastica institutio totaliter in charitate radicatur". De toestanden in vele kloosters worden ongunstig afgeschilderd op qu. y, fol. i v j hierachter, blz. 178.
3) Ib., y, ij r j hierachter, blz. 179.
4) 1b., y, iij r; hierachter, blz. 181.
5) Ib., t, ij »; hierachter, blz. 159.
6) 1b., r, ij; hierachter, blz. 145.
7) Ib., h, if; hierachter, blz. 81.
8) Ib., p, iy <•; s, y v; z, iy v; C, iiij D, iD, ij r; F, i r; F, iij r; h, ij ; hierachter, blz. 138, 153, 189, 212, 213 vlg., 214, 215, 228, 231, 245.
9) Ib., r, iy >■; hierachter, blz. 147.
10) Ib., b, ij '; hierachter, blz. 43.



schriften en raadgevingen des evangelies '). De „katholieke waarheid" 2) is te vinden in de Heilige Schriften 3). Het springt in het oog dat de schrijver ten opzichte van de Schrift, haar gezag en hare verhouding tot de kerk met zich zeiven nog niet tot volledige klaarheid gekomen is. Herhaaldelijk spreekt hij over den inhoud der Schrift als de „kanonieke waarheid" 4) of het „kanonieke gezag" 5), betoogende dat uit deze bron zooveel mogelijk moet geput worden fi). In het algemeen acht hij eene letterlijke uitlegging gewenscht 7). Onheilen komen voort uit verdraaiing van den letterlijken schriftzin naar een geestelijken zin 8). Die schriftzin verdient de voorkeur die 't meest overeenstemt met de zuivere rede (recta ratio), daar God de hoogste redelijkheid is 9). Des menschen natuurlijke verstand wordt in de Schrift verhelderd door het licht eener bovennatuurlijke kennis10); of „de kanonieke en bovennatuurlijke waarheid" voert het natuurlijke redelicht tot hoogere volmaking (veritas canonica et supernaturalis naturale lumen rationis perficit) "). De ware schriftuitlegging is te zoeken bij katholieke mannen die meer op de Schrift dan op de natuurlijke rede steunen ,2). Er is een tegenstelling tusschen de Schrift en de „meeningen der theologen (opinio doctorum)" ,3). Wat door den Bijbel, de „kanonieke Schrift", niet weersproken wordt, kan nog geduld worden; wat er mede strijdt, niet,4). Toch wordt de leer van de algenoegzaamheid der Heilige Schrift bij Joannes Pupper van Goch niet gevonden. Hij gewaagt ergens van de „gezaghebbende waarheid in de Schrift en in de geschriften der kerkvaders, voorzoover zij hunne bewe-
1) De libertate christiana, z, i1; hierachter, blz. 186.
2) lb., p, ij r; hierachter, blz. 131.
3) lb., e, iy »; hierachter, blz. 65.
4) lb., d, y r; r, ij y, ig »; A, i»; iij *; hierachter, blz. 56, 145, 182, 193, 196.
5) lb., B, ij hierachter, blz. 201.
6) lb., s, i'; hierachter, blz. 150.
7) lb., z, iv; hierachter, blz. 185.
8) lb., G, ii\j r; hierachter, blz. 240. Vgl. het in het voorbijgaan gezegde over den „sensus mysticus", Aiijr; hierachter, blz. 195.
9) lb., d, ig'; hierachter, blz. 57.
10) lb., d, ig'; hierachter, blz. 58.
11) lb., f, iy »; hierachter, blz. 72.
12) lb., d, y '; hierachter, blz. 56.
13) ib., d, iiij ' ; vgl. E, iiyr; hierachter, blz. 59, 226.
14) lb., o, iy »; hierachter, blz. 127.



ringen met het gezag der Heilige Schrift gestaafd hebben ')• ^an weder lezen wij: „als de waarheid vaststaat door de kanomeke schrift èn de uitspraak van katholieke leeraars, behoeft naar den logicus niet meer geluisterd te worden"2). De „heilige leeraars komen voor als getuigen omtrent de jeugd van Jezus3). In het bijzonder komt zekere tweeslachtigheid uit, waar sprake is van de betrekking tusschen de Schrift en de kerk. Tweeërlei houdt de Schrift in, dingen die de geloofsleer bevatten (credibilia), en dingen die het zedelijke handelen betreffen (agibilia). De schrijver dringt er op aan onderscheid te maken tusschen de „credibilia en de „agibilia" bij de uitlegging der kerk. Ten opzichte van de laatste „ziet de kerk als een mensch (videt ut homo)". Zij kan dwalen en heeft gedwaald, gelijk blijkt uit de geschiedenis van Chrysostomus en Origenes 4). Maar meestal houdt Goch zich aan de rechtzinnige leer, volgens welke het gezag der Schrift berust op het gezag der kerk. Er bestaan dingen, zegt hij, waarin men van de Schrift mag afwijken. Welke zijn dit P 1°. Wat het geloof betreft, dingen waaromtrent door het gezag der kerk niet duidelijk is uitgemaakt wat men gelooven moet (quorum fides explicita non est auctoritate ecclesiae determinata); 2°. wat de zeden betreft, dingen die in de Heilige Schrift niet uitdrukkelijk als wet voorkomen, en waaromtrent door geen uitspraak der algemeene kerk is verklaard dat zij tot Gods wet behooren 5). In éénen adem spreekt hij van „de Schrift die door de ingeving der profeten is geopenbaard en door het gezag der kerk aangenomen (scriptura prophetica illustratione revelata et ecclesiae auctoritate recepta)" 6). De alleen onfeilbare bovennatuurlijke Schrift bestaat in: „de kanonieke schrift en de uitspraken der algemeene kerk (scriptura canonica et determinatio universalis ecclesiae)" 7). „Die schriftzin is te aanvaarden die 't meest overeenstemt met de uitspraak der kerk" 8). In de bewering. „dit leert niet de menschelijke rede, maar de katholieke en de kano-
1) De libertate christiana, e, iiij > ; hierachter, blz. 67.
'2) lb., p, lij»; hierachter, blz. 134.
3) lb., x, iij v; hierachter, blz. 175.
4) Ib., d, ij»; hierachter, blz. 57.
5) Ib., d, iij *; hierachter, blz. 58 vlg.
6) Ib., e, iij"; hierachter, blz. 65.
7) Ib., b, ij f; hierachter, blz. 43.
8) Ib., d, ij »; hierachter, blz. 57.



nieke waarheid (non humana ratio, sed catholica et canonica veritas)" staan kerk en Schrift weder naast elkaar '), daar met „catholica ventas" de kerkleer bedoeld wordt. In eene opzettelijke beantwoording der vraag, waarop het gezag der Schrift rust, wordt betoogd, dat het steunt op de uitlegging, bevestiging en vervulling door Christus, er aan gegeven 2). Dit klinkt weder anders dan het zoo even aangehaalde, maar heeft in des schrijvers opvattingen geen overheerschende beteekenis. Als ketterij bestempelt hij wat door de algemeene kerk veroordeeld is als strijdende tegen de leer van Jezus 3).
Waarschijnlijk heeft zijne doorloopende bestrijding van de heerschende philosophie nog het meest bijgedragen om zijne lezers hoen te leiden naar den Bijbel. De nieuwerwetsche leeraars (doctores moderni), die theologie en philosophie vermengen 4), disputeeren over de waarheden der Schrift, en maken dus wat vaststaat los5). Als men de philosophische leeringen op theologisch gebied onnut noemt, komen aan alle kanten bestrijders op; de wereld is vol van boeken die zijn samengeweven uit de „kanonieke waarheid (canonica veritas)" en de „philosophische ijdelheid (philosophica vanitas) 6). Heeft men de beoefenaars der philosophie noodig tegen de ketters? Neen. Want van wie heeft de katholieke waarheid meer aanvallen te verduren gehad dan van hen?7) Tegen de dwaalleer helpt alleen de Schrift (de „canonica veritas") 8). De logische
1) De libertate christiana, i, iij r; hierachter, blz. 92.
2) Ib., e, iiij f, i'; hierachter, blz., 67 vlg.
3) Ib., n, fol. i r; hierachter, blz. 116.
4) Ib., f, ij f; hierachter, blz. 70.
5) Ib., g, iiij r; hierachter, blz. 79 vlg.: „catholicam veritatem planam, et abantiquis doctoribus expositam, et serenatam philosophicis terminis, et logicis argumentis ita inuoluunt, quod lumen veritatis sub serenitate catholicae fidei, iam plane nemo aspiciat, dura ratiombus et contentiosis argumentationibus certissimam et euidentissimam veritatem, quasi dubiam propositionem discutere laborant. Vnde fit quod verum vt dubium, lirraum vt vacillans legentibus ostendant. Ex quo accidit vt dum naturalibus rationibus aduersus canonieam veritatem disceptant, in errores
incidant suis logicis argumentationibus non sententiam magistri sed senten-
tiam catholicae veritatis impugnantes". Vgl. y, lig r, hierachter, blz. 183, betreffende de dwalingen der „moderni doctores" in hunne geschriften over den „Liber sententiarum".
6) Ib., g, ij r; hierachter, blz. 76.
7) Ib., i, iij '; hierachter, blz. 92.
8) Ib, i, Hij*"; m, iiij r; n> y rj hierachter, blz. 94, 114, 117.



bewijsvoering verduistert de „kanonieke waarheid" '). Het bestaan van tweeërlei waarheid, eene „katholieke (catholica veritas)" en eene „philosophische (philosophica veritas)" wordt door hem verworpen ; hij erkent slechts één, de eerste, d. i. dezelfde als de goddelijke waarheid2). De „philosophica veritas" is „falsitas"; zij staat lijnrecht tegenover de „veritas canonica" s). Ja, de geschriften der wijsgeeren zijn boeken des doods (libri mortis)4). Zij schrijven de zaligheid toe aan den wil en de genade beide 5). Zij berusten op de rede 6). Zij geven alleen een richtsnoer voor het maatschappelijke leven 7). De geloovigen moeten bij de philosophen niet bedelen wat de katholieke kerk in de schatkamers der Heilige Schrift in ruime mate bezit8). De philosophen zoeken tijdelijk voordeel. De schrijver richt tot hen hetzelfde verwijt als tot de priesters zijner dagen, dat zij nl. preeken voor geld 9). Worden aldus de wijsgeeren der late middeleeuwen in het algemeen aangevallen, soms Thomisten, Scotisten en Albertisten in één adem genoemd Iü), de hardste bestrijding valt ten deel aan Thomas ") en de Thomisten l2), zij het ook dat hij een enkelen keer eene lofspraak op Thomas houdt13), of zich bij eene andere gelegenheid op de Thomisten beroept u); hij bestrijdt ze ook wel met hun eigen wapenen 15). Als afschrikwekkende voorbeelden van den verkeerden invloed der wijsbegeerte dienen hem de boven besproken strijd tusschen Hendrik van Zo-
1) De libertate christiana, p, iijr; y, iiij v; hierachter, blz. 133, 184.
2) Ib., f, iij»; hierachter, blz. 72.
3) Ib., f, iiij r; hierachter, blz. 73; vgl. y, iijv; hierachter, blz. 182.
4) Ib., e, i v; hierachter, blz. 62.
5) Ib., y, iiij 1 ; hierachter, blz. 184.
6) Ib., e, ij v; hierachter, blz. 63.
7) Ib., e, ij v; hierachter, blz. 64.
8) Ib., g, iij"; hierachter, blz. 79.
9) Ib., g, iv; ij; x, ij v; hierachter, blz. 76 vlg., 173. Een minder gunstig oordeel over de priesters zijner dagen ook op qu. f, fol. iiijv; hierachter, blz. 74.
10) Ib., f, iiij1'; hierachter, blz. 74.
11) Het geheele derde deel, voornamelijk c. 1—6, hierachter blz. 182 —200, vormt eene bestrijding van Thomas van Aquino; zie verder y, iiij H, ij'; hierachter, blz. 183. Tegenstelling tusschen Thomas en Paulns, z, iiij r, hierachter, bh. 190.
12) Ib., n, i r; n, ij r; p, i r, ij r en v; E, iij'; F, ir; I, i V; hierachter, blz. 116, 118, 129, 131 vlg., 224,
13) Ib., y, iiü v; hierachter, blz. 184.
14) Ib., F, iiij r; hierachter, blz. 232 vlg.
15) Ib., I, iij»; hierachter, blz. 253.



meren en de universiteit te Leuven, waardoor nagenoeg de geheele universiteit tot dwaling verviel'), en de geschiedenis der ketterij, door de philosophie ontstaan aan de universiteit te Parijs, welke zaak leidde tot de veroordeeling van 219 „wijsgeerige" stellingen door bisschop Stephanus in het j. 1276 2). Dat in deze stellingen ook schitterende waarheden voorkwamen 3), zooals de leer van de praecessie der dag- en nachtevening, was aan onzen schrijver onbekend; hare veroordeeling kon hem dus geen leedwezen berokkenen. Zij lagen op het gebied van natuur- en sterrenkunde, waarop hij, als vele anderen, een vreemdeling was.
In dit opzicht betoonde hij zich slechts een kind van zijnen tijd, gelijk in den dialektischen vorm, dien hij aan zoo menig hoofdstuk van zijn geschrift heeft gegeven. Hoezeer hij ook eene theologie die zich altijd maar bewoog rondom het oplossen van „quaesties", afkeurde 4), hij zelf gebruikt nog zoovele distincties 5), dat zijn geschrift hier en daar voor ons minder aangenaam leesbaar is geworden. Toch waait ons hier een frissche geest tegen. Getroost men zich de noodzakelijkheid om den uitwendigen schoolschen vorm te ontleden en tot de kern der gedachten door te dringen, dan wordt de genomen moeite steeds ruimschoots beloond 6).
1) De libertate christiana, i, iiij r; hierachter, blz. 93.
2) Ib., f, ij r; i, iij *; hierachter, blz. 70, 93.
3) Ze zijn o. a. afgedrukt achter sommige uitgaven van Petrus Lombardus, zooals achter: Petri Lombardi Parrhysiensis ecclesie quondam antistitis viri diuinarum rerum eruditissimi Sententiarum Textus .... Cuilibetque distinetioni Henriet Gorichemvj propositiones .. . alludunt .... [Basileae] Anno M.D.XIII, qu. O,fol. ijr—v, en in de Bibliotheca rnagna vetervm patrvm, Par. 1644, T. IV, p. 918 —926. Vergelijk F. Pijper, Sterrenkunde en kerkleer in de middeleeuwen, in den Tijdspiegel, 1895, Dl. I, blz. 281—288.
4) De libertate christiana, g, ir; hierachter, blz. 75.
5) Ib., e, iij k, \j'; k, iiij ra, y; m, i\j *; iijjr; n, i ' en »; \jr; hierachter, blz. 65, 97, 101, 111, 115, 116 vlg.
6) Het werk, waarvan thans de herdruk volgt, is gedrukt met Romeinsche letter in 4"-forrnaat. Pagineering ontbreekt. Signatuur: aij—lij. Aantal bedrukte bladen: 128. Aantal regels per blz.: 36. Hoogte: 20.5 c.M. Breedte: 14.1 c.M. De herdruk berust op het exemplaar der bibliotheek van de Groote kerk te Emden. Het exemplaar der Wolt'enbuttelsche bibliotheek komt hiermede geheel overeen.



DE LIBER
TATE CHRISTIANA
prestantifllmi Viri, Dni Joan nis Pupperi Gocchiani.
Hic videre licebit De vario <£ multlplici intel lectu sacrae scripturae,
Delibertate voluntatis & eius operationibus, De eo inquo sit meritum humani operis. De voto religionis Ionge aliter quam Thomas alijque scholastici tractarunt.
Introspice hospes, nam & hic dij|sunt.
An. D. XXI. Mensis Martij. CVM GRATIA & PRIVILEGIO
VI.
s







CORNELIVS GRAPHEVS OMNIBUS PRATRI- aij
bus vere Christianis ad Christianam libertatem anhelantibus, salutem in Christo Iesu, nostrae libertatis assertore.
BESKOT ES VS Christus dominus noster, cui gloria et honor per
Hf lÉH °mne aeuum' primum per manum Mosi, e grauissimo Egygi pharaonicae seruitutis iugo, deinde e Mosaicae legis maledictione, per sanguinis sui effusionem redemptos, in Euangelicam libertatem nos asseruit, factus ex muliere, factus sub lege, factus maledictum, factus peccatum, yt nos qui peccato, qui legi, qui maledicto obnoxij eramus, a lege, a peccato, a male'dicto (aeterna inuenta redemptione) absolueret, vt adoptione ius filiorum acciperemus. Quoniam autem per misericordem dei dispensationem, adoptiui sumus haereditatis eiusdem filij, emisit deus spiritum filij sui in corda nostra clamantem, Abba pater. Itaque iam non sumus serui, sed filij, quod si filij et haeredes per Christum dominum nostrum. Sed proh dolor, proh lachrymae, proh gemitus, e tantae libertatis dulcedine, recidimus in seruitutem plusquam egyptiacam, in superstitionem plusquam iudaicam plusquam pharisaicam Recidimus a Christo ad Mosem, regressi sumus a Mose ad Pharaonem, non ferentes leuissimum euangelicae libertatis cibum, reuertentes e christianae vitae solitudine, ad egyptiacarum carnium ollas, nee euangelico contenti ocio, ad opus latericium nos iterum mancipantes, Christi spernentes iugum, leueque onus, ad humanarum constitutionum pondera vltro accurrentes, attendentes spiritibus impostoribus, non credentes euangelio, non fidentes certissimis Christi promissis, sed fabulis hominum. Et pro euangelio, decreta, pro Christo Aristotelem quemdam, pro pietate ceremonias, pro veritate mendacium sectantes, omnia timentes, nihil cum fiducia, cum amore agentes: // O nos stultos, o insensatos. Quis satan, quis ille im- aij' postor spiritus qui nos sic fascinauit? vt iam plus octingentis annis a libertate ad miseram seruitutem, a fide ad difïidentiam, a spe ad



anxietatera, a dilectione ad timorem, a syncera pietate ad frigidas ceremonias, a Christo ad Mosen, ab euangelio ad Iudaicam legem, quae inutilibus operibus constat tam misere prolaberemur, adeo vt quod olim spiritu coepimus, nunc carne consummemus. Olim eramus omnes nulla distinctione, siue liberi, siue serui, aequaliter christiani et fratres. Eramus genus electum, regale sacerdotium '), gens sancta, populus qui in lucrum accescit, eramus veluti viui lapides, domus spiritualis, sacerdotium sanctum, ad offerendum spiritualea hostias acceptabiles deo per Iesum ehristum. Nunc pro regibus et sacerdotibus serui hominum, pro genere electo, genus despectum, pro regali sanctoque sacerdotio, vulgus prophanum gens maledicta, populus qui (metuo) in exiguum accessit lucrum, lapides mortui, ad offerendum spirituales hostias inidonei, inacceptabiles. Olim eramus populus dei, nunc populus Mosi. Eramus misericordiam consecuti, nunc misericordia indigni. Olim vocabamur filij coelestis patris, fratres, et cohaeredes Christi. Nunc filij terreni Adam, nunc alij Sancti FRANCISCI, alij sancti Dominici, ahj Augustini. alij Bernardi, non Christi appellari malunt Olim dicebamur discipuli Christi, nunc discipuli Aristotelis, Aquinatis, Scoti, Alberti. Olim simpliciter et syncere libereque verbum dei docebamur. Nunc cauillationibus, sophismatis, conclusionibus, distinctionibus cogimur, traducimur, decipimur. Tune solum Christum cognouimus nostrae fidei fundamentum ducemque et caput, siquidem promisit se nobiscum fore vsque ad consummationem soeculi, nee vnquam relicturum nos orphanos. Nunc aliud nobis fundamentum ponitur, atque adeo pro duce, pro capite coelesti, mundanum ducem, mundanum caput et idolum quasi constituunt2). Olim patrem non in multiloquio (ethnicorum more) sed in spiritu et veritate, omni in loco adorabamus Nunc vix aliter licet supplicare quam multa superstitione, varijs et plusquam iudaicis ceremonijs, multis murmurationibus 3). Olim gratis nobis ministrabatur, nunc nihil quod non pecunia sit redimendum, omnia nobis venalia sunt quantumuis a iij' etiam sacra, adeo vt ne tan-//tillum quidem terrae nobis liberum
1) In Grapheus' herroeping9akte (zie boven, blz. 6): „Omnes Laici sunt Sacerdotes; sicut illi qui consecrati sacerdotes dicuntur, ita quoque omnes laici consecrare possent venerabile sacramentum, quamvis peccarent, si eis non daretur licentia consecrandi, exclusis tantum faeminis et pueris".
2) In de herroepingsakte: „Summus Pontifex est veluti idolum nobis institutum".
3) In de herroepingsakte: „Modus orandi, quem Ecclesiasticae personae observant in horis canonicis legendis, cantandis et aliis veluti rosariis, factitiis preculis, et similibus, est superstitiosus et Judaice ceremoniosus. Servitutis est, quod certis diebus et horis praecipitnur in ecelesiis eonvenire ad orandum, cum olim omni loco citra praeceptum adorabatur".



relictum sit, quo mortuum christiani corpus contegatur'). Olim suauiter et christiane verbi diuini pabulo pascebamur, nunc pastores velut yersi in lupos miserum christi pecus lacerant, deglubunt, mactant, perdunt, nee licet reclamare, quando continuo vt haeretici, blasphemi, immorigeri traducamur. Olim christianis liberum erat idoneos eligere pastores. Nunc nobis ingemiscentibus tyrannica vi, muneribus, minis, siue per fas, siue per nefas ad pastorale munus non per ostium sed aliunde ambitiosi irrumpunt. Sed neque id satis nobis, mercenarios indoctos, concubinarios, ganeones plerumque substituunt qui sceleratis suis exemplis simplices animas Christi sanguine redemptas (veh scelus) in damnationis praecipitium secum rapiunt. Quid si quando euangelicae doctrinae praedicanda sit veritas, aut sua inscitia perperam interpretantur euangelium, aut insulsos aliquot monachos admittunt, qui quaestus sui causa Christi verbum multo deterius tractant, pro Euangelio pro Paulo, nunc sua somnia, doctores subtiles, illuminatos, sanctos, seraphicos, hierarchicos irrefragabiles, profundissimos, summulas, canones, leges, Aristotelem, magistrum sententiarum subinde inculcantesi). Sed benedictus Christus in soecula, qui (etsi visibiles pastores nos reliquerint) in medio nostri inuisibiliter versatur, mansurus nobiscum in omne aeuum. Illum suae oues intus audiunt, illum sequuntur, ab illo pascuntur. Olim Christi doctrina omnibus citra vllum discrimen communis erat, excepto quod mulieribus in publico docendi munus non permittebatur. Nunc solis magistris nostris, licentiatis, baccalaureis, superciliosis thomistis, tenebricosis scotistis fas est tractare scripturas3). Nos autem despiciunt, nos e regno (soli vt putant ingressuri) excludunt, gens ista (inquiunt) quae non nouit legem maledicti sunt, nihil sapiunt, non licet eis disputare in theologia, non sunt graduati, non sciunt logicam, non consenuerunt in Aristotele, non viderunt sanctum Thomam, non legerunt subtilem Scotum aut irrefragabilem Alexandrum de hales, non sciunt facere vnum syllogismum. Sunt lanij, sunt pictores, aut crepidarij, sunt poetae, sunt oratores, et (vt verbis eorum vti pergam) non sciunt nisi pulchrum latinum Sunt laici sunt ideotae, non debent habere libros vernaculos, non intelligunt quae legunt, labuntur in graues errores O sortem christianam, // num ipsi omnia quae legunt a
1) In de herroepingsakte: „Non est licitum pro administratione sacramentorum collatione sepulturae, et predicatione Verbi Dei accipere pecunias".
2) In de herroepingsakte: „Reprehendendi sunt praedicatores Verbi Divini,quod in concionibus suis totiens adducunt Scholasticorum Doctorum sententias".
3) „Sicut olim omnibus citra ullum discrimen exceptis mulieribus erat licitum in publico docere, et sacras literas interpretari, ita et nunc licet, et non solis magistris nostris, baccalauriis, aut licenciatis, aut deputatis ad hoe per ecclesiam".



capiunt ? videmus quae sit eorum fides, sed nisi credideritis (inquit christus) non intelligetis. Arbitror quod christus pluris faciat fidem simplicium laicorum, quam fucatam aliorum religionem. An non Christus vbique laicos rudes, et illiteratos ad se primum vocauit, eosque diuinam suam philosophiam aperte docuit? Et quis nunc prohibere potest, atque adeo audet, proponere turbae et populo, quae Christus turbam docuit publice et priuatim? Paulus tarsensis electum Christi organum, cum admodum eruditus esset, non gloriatur nisi in cruce domini, nee profitetur se quicquam scire, nisi Christum Iesum, et hunc crucifixum. Christus sua mysteria solis rudibus idiotis sciri voluit. Christus patri suo coelesti gratias agit, quod suam sapientiam mundo, hoe est doctrina inflatis, absconditam, reuelauerit eam paruulis. QuidP an non ex ore infantium et lactentium perfecit deus laudem P Quid ? an non spiritus dei in rudes primum illapsus estP An deus mendax est? an non praedixit per prophetam Iohelem, se effusurum de spiritu suo super omnem carnem? Ybi hic exclusi laici? an dei forte spiritus iam extinctus estP An non iam operatur, aut operari potens est, quae tune operabaturP Optarem ego vt quemadmodum Christi philosophia communis est omnibus, ita in communem omnium linguam per eruditos et bonos interpretes syncere transfunderetur. Vt quisque religionis Christianae professor, saltem legendi peritus, coempto libello per spiritus promptitudinem in euangelicae philosophiae noticiam adduceretur. Et ne se doctore in humanas opiniones raperetur, optarem et eruditos singulis ecclesijs preesse praesbyteros, qui festis diebus Christi populum comportatis libellis in congregationem vocatum, euangelica et apostolica instituta bis in die, concionis loco, ad verbum fideliter edocerent. Yt iam deinceps non per ambages, non per humana somnia, aut diuerticula, sed regia via, recta ad Christum tendant Yere haec male habebunt (scio) ventricosos istos monachos (bonos semper excipio) qui libenter ad suum quaestum abutuntur verbo dei, sed hos nihil moramur, necesse est vt veritas suum aliquando habeat locum. Proinde fratres in Christo charissimi videtis quo res christiana reciderit, libertas nostra nobis, per hua tiijr manas traditiones, ferme // ablata est. Sed vos agite, quicunque mecum christianam affectantes libertatem, Christo militatis, forti estote animo, ecce pulcherrimam vobis occasionem libertatis assequendae, (tantum ne libertatem detis in occasionem peccati) Renascuntur passim bonae literae, renatum est Christi Euangelium, reuixit Paulus '). Nam quid euangelium aliud spirat, quid Paulus
1) In de herroepingsakte: „Renatum est Evangelium, et Paulus revixit,propter scripta Lutheri et aliorum qui ejus doctrinae adhaerent, quique in suis Opusculis protulerunt libertatem evangelicam".



aliud docet, clamat, inculcat, quam libertatem quae est in Christo iesu? In libertate (inquit) qua Christus nos liberauit, state, et ne rursus iugo seruitutis implicemini. Quod si circuncidamini, hoe est, si operum vestrorum meritis confidatis, nihil proderit vobis Christus'). Quapropter si quid pietatis zelus, si quid propriae saluti2) amor si christianae charitatis exhortatio aliquid valet apud vos christianae religionis amatores, obsecro atque exhortor per Iesum christum, cuius sanguine empti estis, vt eos legatis scriptores qui Christum doceant, qui in amorem diuinum inflamment cor charitate accendant, reiectis videlicet proeul omnibus subtilibus scholasticis3), qui inflant, non edificant, qui intellectum erudiunt, sed affectum obscurant, inter hos vel precipuus est hic quem vobis nunc diuino numine repertum exhibemus Ioannes Gocchius, vir singulari eruditione, ac suo tempore nulli secundus4), libertatis christianae propugnator acerrimus, interpres legis euangelicae diligentissimus, hunc nocturna versate manu, versate diurna, maxime cum a sacris literis, Paulique epistolis, quibus semper primus labor debetur,
vacauerit. Valete in CHRISO IESY Antuerpiae Anno a Christiano natali M,D.XXI.
Quarto Calendas Apriles. // aiiij'
1) „Nulla Opera nostra sunt meritoria, et nullo modo in nostris meritis est confidendum. Cum Paulus scripsit ad Galatas: ,Si circumcidamini, nihil proderit vobis Christus', intellexit: Si vestris operibus confidamini, nihil proderit vobis Christus".
2) Lees: salutis.
3) „Libri Marthini Lutheri et suorum sequacium legendi sunt, quia Christum nos docent exclusis et rejectis omnibus proeul subtilibus scholasticis doctoribus".
4) „Legendus est liber Johannis Goichii de libertate Christiana intitulatus, prae caeteris doctoribus scholasticis, licet sanctis".



Paulus ad Ephesios. Ca. iiij.
Non amplius sumus pueri, qui fluctuemus et circumferamur quouis vento doctrinae, per versutiam hominum, per astutiam, qua nos adoriuntur, vt imponant nobis, sed veritatem sectantes in cha ritate, adolescamus in illum per omnia, qui est caput, nempe, Christus.



* INCIPIT TRA
CTATVS DE LIBERTATE CHRISTIANE REligionis V. patris D. Iohannis Pupper de Goch, conFessoris Monialium apud Mechliniam,
in Thabor
ETE ET REDDITE domino deo vestro omnes qui in U vüy circuitu eius offertis munera psalm . Ixxv. Psalmum de quo versus iste sumitur, tradunt expositores Dauid prophetando composuisse, ad laudandum deum de Victoria facta per angelum contra Sennacherib, et exercitum eius obsidentem Hierusalem, temporibus Ezechiae regis, et Isaiae prophetae: Et ideo in fine psalmi per huiusmodi verba praescripta, populum ad gratiarum actiones, et ad laudes dei, pro collato beneficio liberationis excitasse. Et quia exterius munera offerre nihil est in conspectu dei,
sine interiori affectu et deuotione voluntatis, ideo hortatur non solum vt munera offerant, verum etiam vt mentem prius per deuotionem ofFerant: et ex tali deuotionis affectu per exteriora munera deum laudent. Ynde dicit vouete, id est affectum mentis ad dei laudem offerte et reddite domino deo vestro illud, quod per affectum mentis in eius laudem Facere decreuistis. Et dicitur notanter reddite, et non date, quia mens per verum amorem iustitiae non erigitur, nisi prius ipse amor iustitiae a deo sibi inFundatur. Iuxta illud Iohannis. Non quasi nos dilexerimus deum sed quoniam ipse prior dilexit nos Qui ergo per amorem iustitiae mentem ad deum erigit, reddit deo, quod eius munere accepit. Ynde hoe verbum vouete, secundum veritatem sensus litteralis, de quo secundum Augustinum solummodo potest sumi efficax argumentum non videtur significare prout // quidam exponunt mentis per votum obli- bj' gationem, sed mentis oblationem Quia intentio prophete Fuit populum excitare, ad laudandum deum per sacrificiorum oblationem, propter beneficium liberationis pro tune populo exhibitum, sed non Fuit intentio eius populum ad hoe perpetue obligari, vt patet per totum discursum psalmi: Neque in historia regum, vbi Factum narratur, quicquam speciale de aliquo ibidem recitatur. Consuetum autem Fuit tali populo, dum ad aliquid speciale obligabatur, accipere illud per memoriale scripturarum, vt patet in multis locis veteris testamenti: Ceterum in omni loco scripturarum, vbi littera ad suum intellectum aliquid dubietatis relinquit: ad planiora loca scripturarum de simili materia est recurrendum: Dicit enim Augustinus in tertio de doctrina christiana Dubia sunt determinanda secundum



PKOLOGUS L. I. C. 1.
sententiam, quae dc scripturarum planioribus locis accipitur: In miiltis autem locis psalmorum Dauid de voto offerendo loquitur: vt in psalmo: xlix: Deus deorum dominus, quem tradunt continere') cessationem veteris legis, et nouae legis per Christum inchoationem: Vbi et dicitur: Immola deo sacrificium laudis, et redde altissimo vota tua: Quod secundum expositores generaliter ad omnes extenditur: dicitur eniin in principio psalmi, Asolisortu vsque ad occasum, ex sion species decoris eius Constat sacrificium laudis, esse sacrificium libertatis, et non obligationis: Sed neque populus christianus, ad quem iste propheticus sermo dirigitur, in obligationem necessitantem: sed in charitatem libertantem vocatus est: Dicit enim Apostolus ad Gala. v. Vos in libertatem vocati estis fratres, tantum ne libertatem detis in occasionem carnis, sed per charitatem spiritus seruite inuicem Neque alius modus perfectior sub coelo datus est tendendi ad aeternam vitam, quam per spiritus libertatem: Ynde & in fine huius psalmi scriptum est Sacrificium laudis honorificauit me, et illic iter quod ostendam illi salutare dei. Sacrificium laudis, est sacrificium exultationis et libertatis, quod de mente cbaritate informata procedit In hoe sacrificio est iter salutis, quo ad aeterna gaudia peruenitur Sic et in alio psalmo scriptum est. Letamini in domino, et exultate iusti: quod refertur ad statum gratiae in presenti vita, et gloriamini omnes recti corde, quod erit in aeterna vita: Ex his ergo Propheticis et Apostolicis scriptis planioribus, byr satis li-//quet manifeste, quod scriptura huius psalmi, obscurior in sua littera, non ad obligationem necessitantem est retorquenda, sed in libertatem spiritus secundum mentem prophetae est resoluenda. De his vero in sequentibus planius dicetur. Sed quia alij sunt, inter quos maxime est sanctus Thomas de aquino, qui hanc scripturam ad obligantem necessitatem dixerunt exponendam. Ideo considerari oportet qualiter hoe secundum veritatem canonicam poterit sustineri, cum in multis locis suis planioribus huic expositioni videatur contraire. Ad planiorem autem intelligentiam dicendorum, quedam sunt precipue consyderanda. Primum erit, de diuersitate scripturarum, cui inter alias, mentes fidelium fidem firmam et indubiam debent adhibere. Secundum erit de voluntate et actibus eius circa quos meritum hominis solet estimari. Tertium erit de merito et conditionibus et circunstantijs eius. Quartum erit de voto et conditionibus eius. Quintum erit de vouente et non vouente et de differentia vel identitate actuum eorum. Sextum erit responsio ad quendam tractatum a quodam doctore ordinis predicatorum
1) Dit slaat op den inhoud van den psalm. Het „Deus deorum dominus" zijn slechts de beginwoorden daarvan.



DE LIBERTATE CHRISTIANA.
nomine, Engelberto compositum, qui pro parte Thomae partem nititur tenere affirmatiuam.
plrca Primum notandumerit, cum scriptura sit lumen' humani \J intellectus, sicut per psalmistam dicitur. Lucerna pedibus meis verbum tuum, et lumen semitis meis, sicut intellectus duplici lumine illuminatur, ita duplex est scriptura. Vna supernaturalis. Alia naturalis. Supernaturalis scriptura est, qua intellectus illustratur cognitione summi veri, et voluntas imbuitur in amore summi boni. Haec est scriptura canonica, et determinatio vniuersalis ecclesiae, cui fides credentium tanquam firmae petrae contra ventos tentationum et aquas tribulationum immobiliter innititur: et per spem et desyderium aeternitatis sursum ascendens, amore deo inseperabiliter sociatur. Haec inquam scriptura sola est quae infallibiliter a prima veritate deriuata, irrefragabilem sui prebet auctoritatem. Haec vtique est, cui nihil subtrahi, nihil potest addi. Caetera scripta omnia tantam habent auctoritatem, quantam cum scriptura canonica conformitatem. De hac dicit Aug. // in epistola ad Hiero. Ego solum bij' eis libris, qui iam Canonici appellantur, didici hunc timorem amoremque referre, vt nullum eorum scribendo errasse audeam credere, acsi aliquid in eis offendero quod videatur contrarium veritati, nihil aliud existimo, quam vel mendosum esse codicem vel non esse assequutum interpretem, quod dictum est, vel me minime intellexisse non ambigam. Alios autem ita lego, vt quantalibet sanctitate quantaue doctrina polleant, non ideo verum putem quia ipsi ita senserunt, sed quia mihi per alios auctores, vel Canonicas, vel probabiles rationes, quod a vero non abhorreat persuadere potuerunt. Idem in epistola ad fortunatum. Neque quorumlibet disputationes quamuis catholicorum et laudatorum hominum, velut scripturas Canonicas habere debemus, vt nobis non liceat salua honorificentia, quae illis debetur hominibus, aliquid in scriptis eorum improbare atque respuere, si forte inuenerimus,
quod aliter senserint, quam veritas habet diuino adiutorio ab alijs intellect» vel a nobis. Talis ego sum in scripturis aliorum, quales volo esse intellectores meorum. Quid de scripturis suis fieri velit Augustinus, insinuat in prologo de trinitate'). Noli meis litteris quasi Canonicis inseruire. Sed in illis quodcunque non credebas, cum inueneris incunctanter crede. In istis autem quod certum non habebas, nisi certum intellexeris noli firme credere. Est etiam
■1) De schrijver schijnt uit het geheugen of alleen naar den zin te citeeren. Zie Augustinus, De Trinitate, L. I, in zijne Opera per theol. Lovan., Par. 1651, T. III, p. 86 col. 2, 87 col. 1.



QUADRUPLEX SENSUS SCRIPTURARUM. SENSUS LITTERAUS.
« . . /V • 1 1 • L.l.1 
notanaum vjuoa soripcura uanomca quaurupiiuuui uauei seuuum scilicet Literalem Allegoricum Tropologicum et Anagogicum iuxta ver8um. Littera gesta docet, quid credas Allegoria Tropologia quid agas, quid speres Anagogia. Nam iuxta Augustinum in enchiridio, tribus virtutibus theologicis deus colitur scilicet, fide, spe, et charitate, et per harum actus et exercitium omnis cultus diuinus completur. Et quia scriptura ad hoe est inspirata diuinitus, vt homo per eius ducatum ad aeterna gaudia subleuetur. Ideo oportuit omnia illa inueniri in ea, quae ad hoe poterant deseruire. Sensus igitur literalis docet quid gestum sit, et quae fuerit voluntas dei et intentio signata per voces in littera contentas. Et hoe primum et maxime necessarium est, scire quae sit intentio dei tradita in scripturis, ex cuius ignorantia omnes pene errores sumpserunt initium, dum biij' contra intentionem in littera contentam, scrip-//turam repugnantem ad sensum spiritualem conantur retorquere Allegoricus sensus docet ea quae ad fidei pertinent synceritatem, per quam homo initiatur ad vitam. Anagogicus sensus docet ea quae speranda sunt per quae homo promouetur a terrenis ad desyderium aeternorum: Tropologicus sensus docet ea quae agenda sunt per voluntatem charitate formatam. Charitas autem est illa, quae omissis terrenis, hominem coelestibus facit inherere. Triplex autem iste sensus generali nomine spiritualis sensus nominatur. Et sic omnis sensus sacrae scripturae duplex est. scilicet. literalis et spiritualis. Sensus litteralis est ille, qui a deo intenditur, et per voces in littera contentas significatur. Et sic sensus historicus non solum est sensus litteralis, verumetiam sensus propheticus et apostolicus per voces in littera contentas significatus. Et generaliter omnis scriptura vbi voluntas et intentio dei per voces in littera contentas signata plane potest intelligi, litteraliter debet exponi, vbi vero littera obscurior est, et intentio dei vel signis vel figuris obumbrata, ad spiritualem sensum recurrendum est, de quo Gregorius Cum ordo historiae deficit, sese nobis intellectus mysticus, quasi apertis iam foribus ostendit. Sensus spiritualis est ille, qui a deo intenditur, et ex significationibus rerum per voces in littera contentas significatarum colligitur, vel allegorice, vel tropologice vel Anagogice, secundum diuersas significationes rerum in vocibus litterae contentarum. Alius enim intellectus requirendus est in verbis apostoli ad öalathas .iiij: scriptum est. Quoniam Abraham duos filios habuit, vnum de ancilla, et vnum de libera. Sed neque alius quam illum quem exponit apostolus dicens. Quae sunt per allegoriam dicta. Et alius sensus in verbis Salomonis. Similis est dilectus meus capreae hinnuloque ceruorum. Et iterum. Equitatui meo in curribus pharaonis assimulaui te amica mea, quae Tropologice sunt exponenda quamuis etiam aliter possunt exponi.



DE LIBERTATE CHRI8TIANA.
Potest enim interdum vna scriptura exponi secundum omnes sensus quattuor predictos. Aliquando secundum tres. Aliquando secundum duos. Aliquando secundum vnum tantum. Aliquando etiam scriptura habet solum sensum litteralem, et nullum spiritualem. Aliquando spiritualem, et non litteralem. // Nam illa scriptura in biij' Genesi vbi loquitur dominus de descensu suo ad Zodomam et Gomorram, si litteraliter exponeretur, oporteret exponi de locali descensu dei, quod esset omnino falsum, quia deus localiter non mouetur.
Quod ex solo litterali sensu scripturarum potest sumi efficax argumentum contra aduersarios veritatis.
Capitulum secundum.
Est insuper notandum Quod quamuis omnes quattuor sensus sacrae scripturae predicti, sint idonei ordinare, et dirigere hominem in debitum finem scripturae sanctae quae est beatitudo aeterna, vbi tamen contentiones, et dissentiones inter doctos de veritate scripturae oriuntur, ex solo sensu litterali potest sumi efficax argumentum, quo improbitas aduersariorum veritatis conteratur, vt dicit August, in epistola ad Yincentium donatistam. Et hoe est intelligendum de scriptura quae sensum litteralem habet, et non de illa quae non habet. Ynde quantum ad hoe, sensus litteralis est principalior inter quattuor sensus predictos, quamuis alij tres in multis alijs litteralem sensum excedant. Et quia sensus litteralis tantum inter alios extollitur, vt eo solo aduersarijs veritatis resistatur, videndum est, quid ad hunc sensum pertineat vnde illi tanta facultas accrescat. Aug. in libro de vtilitate credendi dicit, ad sensum literalem tria pertinere. Ynum, cum littera simpliciter exponitur, secundum voces quae in littera continentur, secundum intentionem dei, tanquam principalis auctoris scripturarum, vt verbi gratia, cum exponitur illa scriptura Edificauit dominus deus costam quam tulerat de Adam in mulierem, secundum exigentiam illius rei gestae hunc sensum vocat historicum. Secundum, cum exponitur eausa rei gestae, vt in exemplo posito, cum assignatur eausa, quare de latere viri formata sit muiier, et non de alia parte corporis Et quare dormienti costa subtracta sit, et non vigilanti etc. Et hunc sensum vocat etymologicum Tertium cum ostenditur, quod veritas illius litterae non repugnat alterius litterae veritati, vt in exemplo iam posito, vbi dicitur quod muiier sit formata de latere viri, cum ostenditur quod hoe non repugnat alteri scripturae Genesis.1. vbi cum de creatione hominis scriptum est masculum et foeminam creauit eos. Ex // qua littera apparet, quod simul in eodem tem- Wij' pore t'uerunt masculus et foemina creati, et non successiue, primo



masculus creatus deinde foemina de eius latere formata. Et hunc sensum vocat anagogicum. Est tarnen aduertendum quod beatus Augustinus ex hoe non intendit triplicem assignare sensum litteralem. Sed prima expositio est tantum litteralis sensus. Secunda est redditiua causae ipsius litteralis sensus. Tertia vero estsolutiua contrarietatis, quae potest obijci. Et sic per has duas expositiones litteralis expositio magis elucidatur, et perficitur, et roboratur. De his tribus litterae explanationibus potest dici id quod habetur .ij. Esdrae . viij. Et legerunt in libro legis dei aperte: ecce primum : et districte: ecce secundum et apposuerunt ad intelligendum: ecce tertium.
Quando scriptura sancta mystice est exponenda, et de octo regulis ab expositoribus sacrarum scripturarum vsitatis
Capitulum Tertium.
Est preterea notandum quando sensus litteralis acceptus a significatione, qua voces in littera positae significant res deficit, hoe est, quando non inducit aliquam instructionem in fide, seu in moribus vtilitatem, aut etiam aliquam honestatem in conuersatione humana, ad quem finem scriptura ordinatur. In tali casu secundum Gregorium recurrendum est ad sensum spiritualem, hoe est ad significationem, qua res per voces significatae aliud vlterius significant, quod pertinet ad mysticam expositionem. Et in talibus, sensus litteralis principaliter intellectus ab auctore deo, non est ille qui per significationem vocum primarie intelligitur, sed potius ille qui vlterius per significationem rerum per voces significatarum habetur. Contingit autem hoe in sacra scriptura multipliciter. Primo in loquutionibus parabolicis vt Matthei decimotertio. Exijt qui seminat seminare semen suum etc. Ybi postea ait Discipulis, vobis datum est nosse mysterium regni, caeteris autem in parabolis. In illa loquutione sub parabolico sensu seminis intelligitur mysticus sensus verbi dei. Et in descensu domini ad Zodomam, sub illo biiij' parabolico // sensu corporalis descensus, intelligitur mystica inclinatio diuinae voluntatis per suam prouidentiam, ad discutienda facta zodomorum, quorum clamor ascenderat ad eum in coelo: Seeundo: Quando scriptura per connectionem loquitur de duobus simul: Sicut notat Isidorus primo libro de summo bono de domino Iesu christo, et eius corpore quod est ecclesia ex scriptura Isaie .lxi. Induit me vestimentis salutis, et indumento iustitiae circundedit me. Quasi sponsum decoratum corona, et quasi sponsam ornatam monilibus suis. Quod dicitur quasi sponsum, intelligitur de Christo et quod subditur quasi sponsam, intelligitur de ecclesia. Similiter cantico .i. Osculetur me osculo oris sui, quia meliora sunt



DE LIBERTATE CITRI8TIANA.
vbera tua vino. Hoe verbum osculetur me, verbum est sponsae sponso frui desyderantis. Et hoe verbum, quia meliora etc. verbum est sponsi de ardore diuini amoris sponsam recommendantis. Ynde in talibus connexis, debet prudens lector diligenter attendere, quid conueniat capiti et quid corpori. Tertio. Quando scriptura sub vno contextu loquitur de corpore Christi vero et similato. Ecclesia enim quae est corpus Christi mysticum est sagena missa in mare, ex omni genere piscium congregans tam malos quam bonos, et nondum ad littus perducta. Et ideo in sacra scriptura aliquando commendantur mali cum bonis, quibus sunt permixti. Oseae .xi. Puer Israël et dilexi eum. Aliquando boni vituperantur cum malis. Ysaie .i. Cognouit bos possessorem suum, et asinus presaepe domini sui, Israël autem me non cognouit, et populus meus non intellexit. Aliquando etiam in eodem textu exprimitur, quid ad bonos pertineat, et quid ad malos Canti.1. Nigra sum sed formosa filiae hierusalem, sicut tabernacula caedar, sicut pelles salomonis, verba sunt sponsae, quae est ecclesia, quae propter malos in ecclesia dicit. Nigra sum. Et propter bonos subdit, sed formosa. Et debet textus sic ordinari. Nigra sum sicut tabernacula caedar, sed formosa sicut pelles Salomonis. Caedar descendit de ysmahel filio agar ancillae Abrahae. vt patet Gen. xxv. de quo descenderunt sarraceni et significat malos in ecclesia Salomon descendit de Ysaac filio Snrae vxoris Abrahae, et significat bonos in ecclesia. Quarto Quando scriptura loquitur simul sub eisdem verbis de figura et figurato vt .1. pa-//rali. xvij. dicit dominus de salomone filio Dauid, et de c Christo, sub eisdem verbis, Ego ero illi in patrem, et ipse erit mihi in filium. Haec scriptura per modum figurae intelligitur de salomone secundum sensum litteralem, inquantum fuit filius dei per adoptionem in iuuentute, propter quod Nathan propheta vocauit eum amabilem domino, vt habetur .ij. Regum . xij. Sed secundum veritatem figuratam intelligitur de Christo, qui fuit filius dei secundum naturam, vt patet ad Hebre .1. Ybi apostolus adducit hanc scripturam de Christo, ad probandum quod Christus sit maior angelis. Talis autem probatio non potest fieri per sensum spiritualem: sed solum per sensum litteralem. vt patet per Aug. contra Vincentium donatistam: Ynde in talibus scripturis non est sensus litteralis figura, sed figuratum, quamuis posset talis expositio interdum dici mystica secundum quid. Quinto, quando scriptura sub vna narratione loquitur indistincte de toto et de parte et econuerso. Sicut Isaiae .xiij. Incipit loqui contra Babilonem specialiter, cum dicitur Onus Babilonis, et transit ad intelligendum verbum de toto mundo generaliter per hoe quod subditur A summitate coeli dominus et vasa furoris eius, vt disperdat omnem terram. Postea reuertitur ad loquendum contra Babilonem specia-



DE OCTO REGÜLIS. L. I. C. 3.
liter cum dicitur. Ecce ego suscitabo super vos medos qui argentum non quaerunt. Nam Darius medus cum Cyro nepote suo interfecit Balthasar regem babilonis et coepit Babiloniam vt habetur Danie .v. Et talis modus loquendi in scripturis interdum occurrit. Sexto, quando scriptura videtur deficere, vel sibi repugnare in distinctione temporum: et hoe fit tripliciter: Primo quando pars ponitur pro toto, sicut Christus dicitur tam a prophetis quam ab euangelistis tribus diebus iacuisse in sepulchro, et tarnen prima dies et tertia non fuerunt integrae. Secundo, quando vna scriptura computat a priori termino et alia a posteriori. Sicut Genesis .xv. dicitur Abrahae. Scito prenoscens semen tuum futurum peregrinum quadringentis annis. et Exo . xij. dicitur quod mansio filiorum Israël in terra Egipti, fuit quadringentorum triginta annorum. Sed prima computatio incipit a natiuitate Isaac, qui fuit triginta annis post egressionem Abrahae de Aram. Et secunda incipit a tempore, quo c i• dictum // fuit Abrahae Gene. xij. Egredere de terra et cognatione tua. Et sic vtraque redit in idem. TERTIO. Quando scriptura loquitur de futuro per modum praeteriti et econuerso sicut Isa. ix. Paruulus natus est nobis, et filius datus est nobis. Et hoe est propter certitudinem diuinae praescientiae, ex qua tanquam ex causa sola fit reuelatio prophetiae, cuius euentus est ita certus, sicut si ïam praeterijsset. Aduertendum tarnen quod talis modus loquendi non habet locum nisi in prophetia, quae procedit ex praescientia dei tanquam ex causa sola, quae infallabiliter futura intuetur, sicut praesentia et praeterita. In prophetia vero quae maxime dependet ex ordine causarum secundarum, sicut sunt demerita hominum non habet locum. Sicut est illa prophetia Ionae .iij. Adhuc quadraginta dies et Niniue subuertetur, Hanc subuersionem meruerunt peccata hominum illius ciuitatis. Et quia talis causa est mutabilis, ideo mutabilis est etiam effectus, ut in proposito. SEPTIMO. Quando in scriptura fit rerum gestarum vel anticipatio vel recapitulatio. Non enim semper scribuntur gesta et facta eo ordine, quo facta sunt. Sicut patet Genesis .x. de filijs Noe vbi dicitur. Ab hijs diuisae sunt insulae gentium in regionibus suis, vnusquisque secundum linguam suam. Et infra eodem capitu. Hij sunt filij Cham in cognationibus et linguis suis. Et postea ca. xi. Erat autem terra labij vnius et sermonum eorundem. Ex quo patet, quod illud quod praedicitur de diuisione linguarum dicitur secundum anticipationem. Similiter Genesis .ij. quod postquam Moyses descripsit creationem coeli et terrae primo capit. In .ij. dicitur. Iste sunt generationes coeli et terrae, quod dicitur per recapitulationem. OCTAVO. Quando scriptura sub vno conceptu loquitur de dyabolo, et eius corpore quod est ecclesia malignantium, vbi dum scriptura loquitur de



DK LIBERTATE CHRISTIANA.
capite, sub vno contextu transit ad loquendum de corpore, vel econuerso sicut Isa .xiiij. loquens de rege Babilonis, transit ad loquendum de principe demonum cum subditur. Quomodo cecidisti Lucifer, qui mane oriebaris. Et Ezechie .xxviij. loquens de rege Tyri, transit ad loquendum de rege demonum cum subditur. Tu signaculum similitudinis dei plenus sapientia, et perfectus decore in delitijs paradisi dei fuisti. Haec praedicta sunt quaedam regulae // ab expositoribus c ijr sacrae scripturae vsitatae, quibus occulta scripturarum declarantur.
Quod circa vnam sacram scripturam possunt a diuersis doctoribus diuersi tradi sensus litterales, dummodo omnes sint litterae conformes, et sibi inuicem compossibiles et determinationi ecclesiae aut alteri scripturae magis planae non repugnent.
Ca. iiij
Ij^St etiam notandum quod circa vnam scripturam aliquando a 1 sanctis doctoribus diuersi sensus litterales traduntur, quod tarnen non est inconueniens vt ait Augustinus dummodo huiusmodi sensus non sunt sibi inuicem aduersi. Quia cum auctor sacrae scripturae deus suo simplici intellectu simul omnia comprehendat, non est inconueniens, quod plures doctores ex vna scriptura plures eliciant sensus literales, sicut ostendit magister in .ij. dist. xiij. dicens Quod circa principium Genesis quidam sanctorum patrum, qui verba dei atque arcana scrutati sunt quasi diuersa scripsisse videntur. Oportet tarnen diligenter attendi pro conseruanda veritate scripturae, quod vbi circa vnam scripturam plures doctores diuersos tradunt sensus litterales, quod omnes illi sensus sint litterae conformes, et quod determinationi ecclesiae aut rectae rationi non repugnent, et quod sint inuicem compossibiles aut compatibiles. Si vero inuicem repugnent et sunt secum incompatibiles, necesse est dicere, quod tantum alter eorum sit verus sensus litteralis, ab auctore deo intentus. Quia iuxta apostolum deus non est dissensionis deus, sed pacis. Et iuxta Iacobum apostolum. Omnis sapientia desursum descendens primum quidam pudica deinde pacifica etc.
Vnde beatus Gregorius tractans in moralibus illud danielis .x. de principe regni persarum, qui principi restitit sinagogae dicit, quod fuit angelus malus qui regno persarum praesidebat. Quidam vero alij dicunt quod fuit angelus bonus. Et hoe contingit in multis alijs locis scripturarum, maxime a modernis doctoribus.
De quatuor considerationibus quibus attendere potest diligens lector inter diuersos sensus litterales quis pro vero sit habendus.
Ca. v.
QVaeritur ergo in huiusmodi diuersitatibus sensus litteralis, quis pro vero sit habendus? Respondeo. Difficulter circa hoe VI. 4



SENSUS LITTERAIJS QUIS PRO VERO HABENPUS. L. I. CA. 5.
posset dari regula generalis, sed possunt assignan quaedam considerationes per quas diligens lector posset deduci ad cognitionem veritatis Prima cum secundum Aug. seriptura sancta non est ita velata in quibusdam locis, vt non sit in alijs locis planioribus cij' serenata, et sensus litteralis est ille qni ante omnia// debet attendi, eo quod ipse est fundamentum cuiuscunque sensus spiritualis. Ideo ille sensus litteralis est verus, et videtur alijs praeferendus, qui litterae magis est conformis: siue in loco suo, siue in alio loco planiori: Dicit enim Aug. in .hj. de doctrina chnstiana. Quod dubia sunt determinanda secundum sentcntiam, quae de scnpturarum planioribus locis accipitur. Ille vero sensus qui in suo loco secundum apparentiam litterae conformis, alten litterae planion repugnare inuenitur, est omnino repellendus: nisi sit ab ecclesia determinatus. Patet ex premissis quod litteralis expositio scnpturae actuum Apostolorum ca. v. in qua nascentis ecclesiae narratur exordium male exponitur in eo quod multitudo credentium nisi sub obligante voto ad vnitatem fidei congregata declaratur. A(1 quam falsitatem ostendendam duo suffragantur quae ex ïpsa seriptura colliguntur. Primum Quod ipsa seriptura actuum apostolorum in suo loco nullam vel tenuissimam de voto facit mentionem vt patet eam intuenti. Esset autem hoe maxime exprimere necessanum, in quo secundum eos vniuersaliter consistit perfectio vitae. Nee est modus scripturae accessoria scribere et principalia reticere. Quod siquis velit contendere, quod votum ex hoe sufficienter elicitur, quod credentes erant omnes pariter: et erant illis omnia communia, et nullus aliquid suum esse dicebat, et possessiones et domos vendebant, et attulerunt precium ante pedes apostolorum. Et diuidebatur singulis prout cuique opus erat: et quod Ananias cum Saphyra vxore sua morte punitus est, quia de precio fraudauit. Ad quod respondetur quod voti obligatio non facit homines vnius esse voluutatis, et simul in vna domo habitantes omnia habere commuma, et diuidere singulis prout cuique opus est. Sicut hoe maxime patet in monasteriis mendicantium et vagorum religiosorum, ita manifeste vt nulla possit tergiuersatione celari. Sed gratia spiritus saneti diffundens charitatem in cordibus hominum, haec omnia praedicta solet operan. Sicut de hoe per psalmum dicitur Deus in loco sancto suo, Deus qui habitare facit vnius moris in domo. Vnde praedicta chantatiua comunicatio suorum temporalium, et socialis vita credentium in exordio nascentis ecclesiae, non processit ex voto obligante sed ex ciijr synceritate // catholicae fidei, quae tune maxime feruebat, et ex plenitudine charismatum spiritus saneti, qua tune mentes credentium repletae estuabant. Et hoe est quod spiritus sanctus vult intelligi in illa charitatiua et sociali communione credentium Sic



DE LIBERTATE CHRISTIANA.
enim scriptum est ibi Et cum orassent, motus est locus, in quo erant congregati, et repleti sunt omnes spiritu sancto, et ceperunt loqui verbum dei cum fiducia. Posita hac dispositione credentium, qua per operationem spiritus sancti credentes erant dispositi ad veram vitam, quae est vita socialis et charitatiua, immediate subditur de hac vita credentium tanquam de effectu sequente suam causam cum dicitur Multitudinis autem credentium erat cor vnum et anima vna, nee quisquam aliquid suum esse dicebat sed erant illis omnia communia vt per hoe perspicue daretur intelligi, hanc credentium communionem procedere a fide credentium, ac plenitudine charismatum spiritus sancti et non a voto obligante. Quod haec expositio litteralis sit vera colligitur ex vsitatissima regula apud omnes scripturarum expositores, quae talis est. Quod scriptura in suo loco dubia debet per aliam scripturam planiorem declarari, de qua planiori scriptura infra dicetur. Si autem planiorem scripturam non habeat debent precedentia vel sequentia attendi, et secundum hoe exponi. Nam interdum precedentia, et interdum sequentia conferunt ad intellectum scripturae. Sicut potest ostendi in illa scriptura Iohannis .xv. Ego sum vitis vera. Et in illo Matthei .xxv. Hoe est corpus meum. Quod illa loquutio Ego sum vitis vera sit figuratiua, et non realis, aut litteralis, ex ipsa scriptura non potest intelligi, quod tarnen ex sequente intelligitur cum subditur et vos palmites mei. Constat apostolos non esse illius vitis quae Christus est palmites reales, sed figurales et similitudinarios. Et quod illa loquutio, hoe est corpus meum, sit realis et non figuralis, non patet ex scriptura illa, sed ex sequente, cum subditur quod pro vobis tradetur. Constat corpus christi verum et reale esse traditum pro nobis ad mortem. Sic etiam dubium quod exoriri potest ex scriptura, Multitudinis autem credentium erat cor vnum etc: ex precedenti scriptura intelligitur, in qua congregati et repleti spiritu sancto esse nar-//rantur. Yt ciij' intelligamus de plenitudine charismatum spiritus sancti procedere, quicquid perfectionis in vita primitiuorum credentium poterit reperiri. Multum enim distat aliquos in vnum congregari motu et operatione spiritus sancti quod est actus libertatis, aut congregari per voti obligationem, quod actus necessitatis, vt idem ipsi fatentur qui hoe dicunt.
Obiectio quorundam contra primam considerationem:
Capit .vi.
RVrsum sunt quidam qui volunt obijcere de Saphira et Anania,
quod ideo tam crudeli sententia mortis puniti sunt, quia voti sui transgressores extiterunt. Alioquin merito puniri non debuis-



OBIECTIO CONTRA PRIMAM CONSIDERATIONEM. L. I. C. 6.
sent, si suae libertati relicti, de temporalibus suis disponere prout yoluerunt potuissent. Quibus respondetur propter voti transgressionem puniti non sunt, sed ideo puniti sunt, quia simulatione suae duplicitatis synceritatem catholicae fidei maculauerunt, et ad veritatem euangelij non ambulauerunt, veritas enim euangelij est quod mittens manum ad aratrum, et retro respiciens, non est aptus regno dei. In hoe vterque iste deliquit in eo quod cum parte substantiae vel precij agri deo se obtulit, partem vero aliam praua sollicitudine ad proprium commodum reseruauit. Quod vere est manum mittere ad aratrum et retro respicere. Quo contra de vere fidelibus scriptum est relictis omnibus secuti sunt eum. Et iterum. Nisi quis renunciauerit omnibus quae possidet non potest meus esse discipulus Apostoli igitur sancti qui spiritu sancto edocti ad hoe ordinati erant vt sollicitudinem gererent ecclesiae in Christo fundatae, nihil magis curauerunt, quam vt nascentem ecclesiam venenum duplicitatis in sua radice non inficeret, sed magis succresceret in fidei synceritate, et euangelij veritate. Quod vtique plus fuit necessarium quam votum. Sicut patet in factis Pauli apostoli ad Gala. ij. Cum venisset inquit Petrus antiochiam in faciem ei restiti, quia reprehensibilis erat. Priusquam venirent quidam a Iacobo, cum gentibus edebat. Cum autem venissent subtrahebat, et segregabat se, timens eos qui ex circumcisione erant. Et simulationi eius consenserunt caeteri Iudaei, ita vt et Barnabas duceretur ab eis in illam simulciiijr ationem. Sed cum vidissem quod non recte ambu-//larent ad veritatem euangelij dixi cephe coram omnibus, etc. Ecce quanta fuit eis sollicitudo ambulare recte ad veritatem euangelij, vt etiam illam simulationem, quam princeps apostolorum ex pietate exercuit, doctor tarnen gentium a conuersatione credentium rigida increpatione abolendam iudicauit. Quanto magis illa simulatio duplicitatis quae ex auaricia processit dura fuit animaduersione percellenda. Haec fuit vna principalis causa apostolo scribendi suas epistolas, vt simulatores ad veritatem euangelij non ambulantes confunderet, et pios fideles instrueret, qualiter ad veritatem euangelij ambularent. Similem etiam causam habuerunt caeteri apostoli in suis epistolis
vt patet intuenti.
Alio modo potest etiam ad hoe responderi. Si Ananias cum Saphira vxore sua propter voti transgressionem puniti sunt, sicut quidam exponunt, quaerendum est quando votum fecerunt. Ex ipso enim ordine rerum gestarum aliquando concipitur quod ex principali scriptura non inuenitur. Ananias igitur cum vxore sua, vel fecerunt votum ante agri venditionem, vel post, vel in ipso tempore oblationis pecuniarum. Non ante, quia ipsa scriptura manifeste contradicit. Ait enim Petrus ad eum Anania, Cur



tentauit sathanas cor tuum mentiri te spiritui sancto et fraudare de precio agri. Nonne manens tibi manebat, et venundatum in tua erat potestate. Si ante venditionem agri votum emisisset nulla ratione posset illa scriptura verificari, venundatum in tua erat potestate. Quia per voti emissionem moritur homo ciuiliter, et nullam retinet in bonis suis temporalibus potestatem. Sed interpretatione iuris fit vna persona cum illis, quibus per votum adunatur. Ideo cum scriptura dicit, venundatum in tua erat potestate,
patet indubitanter votum eum non emisisse ante agri venditionem. Nee etiam fecit votum post agri venditionem, quia tune iniuste argueretur de fraudatione precij. Nullus enim religionem ingressurus tenetur omnia temporalia sua assignare monasterio quod ingreditur, quia potest de illis distribuere secundum beneplacitum suae voluntatis, vel distribuere filijs si habuerit, vel legare testamentum amicis, vel quibuscunque vo-//luerit, vt est efficax argumentum c Hij ° .xix . q . ij .Si qua muiier '). Et ideo si Ananias non attulisset omne precium agri ante votum, non esset culpandus de fraudatione, quia non fuisset obligatus afferre plusquam voluisset. Nee etiam fecit votum in tempore quo precium attulit. Quia in tempore quo persona ad monasterium vel ad communem vitam recipitur, aliquid exigere a persona recipienda, est symoniacum, vt patet. i. q. ij .
Quam pio 2). in textu et in glossa. Non solum manifeste exigere, sed etiam exigere per speciem mali, vt extra de symo.3) quasi per totum. In principe autem apostolorum fuisset maxima species mali, tam metuenda mortis sententia ananiam punire, quia congregationi fidelium non tantum de temporalibus bonis attulit quam potuisset. Et ergo hoe sentire de initio nascentis ecclesiae omnino impium est, cum manifestum sit quanto studio ad veritatem euangelij ambulare studuerunt. Eelinquitur ergo quod ananias, non propter voti transgressionem: sed propter fidei fictionem sit punitus: quae fictio impediuit eum ad veritatem euangelij non ambulare. Si queratur quae sit veritas euangelij ? Respondetur quod quamuis omnis doctrina Christi sit generaliter veritas euangelij, compendiose tarnen loquendo finis precepti est veritas euangelij: eo quod finis est potissimum in vnoquoque De hoe fine dicit apostolus .i. ad Thimote. i.4). Finis precepti est charitas de corde puro, et conscientia bona, et fide non ficta vbi Apostolus tria designat quae pertinent ad euangelij veritatem. Primum est nullam
1) In het Decretum van Gratianus, c. 9 C. xix. qu. 3 (niet 2). Het stuk is door Gratianus ontleend aan de novellen van Justinianus, Nov. 123, c. 38.
2) In het Decretum van Gratianus, c. 2. C. I, qu. 2.
3) In de Decretalen van Gregorius IX, X. de simo (V. 3).
4) 1 Tim. 1:5.



PRIMITIUA ECCLESIA. L. I. C. 7.
habere cupiditatem quod notatur in bona conscientia. Bona est conscientia, quae nullum habet peccatum. Nullum est peccatum ybi nulla est cupiditas, quia radix omnium malorum est cupiditas. Secundum est, omnem exequi charitatem quia charitas est forma omnium virtutum quod notatur in corde puro. Tertium est, simplicissimam et limpidissimam in vtrisque ad deum habere intentionem quod notatur in fide non ficta. Haec est illa perfecta iustitia de qua dominus loquitur ad Iohannem. Sine modo: sic enim decet nos adimplere omnem iustitiam. Haec iustitia vbicunque fuerit, nee voto nee religione quis indigebit. Haec iustitia est regula et mensura credentium, ad quam ab exordio nascentis ecclesiae corda di' fidelium sunt directa. Haec est iustitia illius primi precepti, quo // iubemur deum diligere ex toto corde, ex tota anima ex tota mente, et ex omnibus viribus, quod solum in illa vita implebimus vt dicit Augustinus in libro de littera et spiritu: vbi videbimus eum facie ad faciem. Sed ideo nobis hoe etiam nunc praeceptum est vt admoueamur, quid fide exposcere, quo spem praemittere, et obliuiscendo quae retro sunt, in quae anteriora nos extendere debeamus haec ille.
Alio modo ostenditur quod fideles in primitiua ecclesia ad communem vitam per votum non obligabantur
Capitulum .vij.
SEcundum principale de quo premissum est: quo ostenditur quod illa expositio quorundam, quae docet apostolos cum fidelibus primitiuae ecclesiae sub voto obligante christianam religionem obseruasse non est vera, Est scriptura ipsa planior in alijs locis hoe ipsum manifeste refellens. Pro cuius intellectu est notandum Quod ecclesia catholica per ministerium apostolorum ex iudeis et gentibus a spiritu sancto congregata ab exordio congregationis suae eiusdem videtur fuisse perfectionis et sanctitatis, quamuis quidam de ecclesia ex iudeis congregrata amplius aliquid sentire videantur. Et hoe est propter vnitatem fidei purificantis, propter vnitatem baptismi regenerantis et propter vnitatem spiritus vinificantis. De qua perfectionis aequalitate expresse satis loquutus est Petrus ad apostolos et seniores in Hierusalem actorum .xv. dicens Yiri frates vos scitis: quoniam ab antiquis diebus in nobis elegit deus audire per os meum gentes verbum euangelij et credere. Et qui nouit corda deus, testimonium perhibuit dans illis spiritum sanctum: sicut et nobis Et nihil discreuit inter nos et illos, fide purificans corda eorum. Ecce quam efficax est hoe testimonium ad ostendendam perfectionis aequalitatem Deus inquit, qui nouit corda, nihil discreuit inter nos et illos. Et ponit ad hoe argumenta huius aequalis esti-



mationis de quibus praemisimus Testimonium inquit perhibuit dans illis spiritum sanctum, sicut et nobis. Et rursum: fide purificans corda eorum scilicet sicut et corda nostra purificata sunt. Ybi ergo facta est aequalitas purificationis per vnitatem fidei, et aequalitas sanctificationis per infusionem spiritus sancti: merito etiam ibi censeri debet aequalitas perfectionis et sanctitatis Quod // ergo d i' scriptura actuum de fidelibus ex Iudaismo congregatis obscure posuit, de modo ad religionem Christianam fideles assumendi, hoe scriptura apostolorum in epistolis suis plane determinat, ostendens quod non sub voto obligante, sed sub Euangelica libertate omnes ad religionem Christianam sunt assumpti. Dicit enim apostolus ad Galatas .iiij. Fratres non sumus ancillae filij sed liberae, qua libertate Christus nos liberauit. De qua libertate dixit Iesus ad Iudaeos loan. virj. Si vos filius liberauit vere liberi eritis. De hac iterum dicit apostolus ad Galatas .v. Vos in libertatem vocati estis fratres, tantum ne libertatem in occasionem detis carnis, sed per charitatem spiritus seruite inuicem. Si quis vero velit obijcere apostolum intelligi voluisse illam libertatem de qua loquitur per comparationem ad Mosaicam seruitutem, cui respondetur. Si hoe sic intelligi voluit apostolus, quare cum dixisset vos in libertatem vocati estis fratres, statim subdit, tantum ne libertatem in occasionem detis carnis. Nunquid Mosaica seruitus tantae fuit efficaciae, vt posset reprimere petulantias carnis? Nequaquam. Sed per hoe voluit ostendere, vbi hanc libertatem debemus exercere. Non in carnis illecebris, sed in latitudine cordis Ynde et subdit, sed per charitatem spiritus seruite inuicem, quasi alijs verbis diceret. Ad hanc libertatem vocati estis, vt sub Christiana religione nihil agatis sub angaria necessitate l), sed vt per charitatem spiritus cum promptitudine voluntatis omnia agere studeatis Yt inquam non necessaria obligatio, sed voluntaria libertas spiritus quam charitas operatur vos moueat ad bonum operandum. Sicut idem dicit .i. ad Corinthios .ix. Vnusquisque inquit prout destinauit in corde suo. Non ex tristitia aut ex necessitate, hilarem enim datorem diligit deus, quod sic intelligi voluit illam libertatem de qua loquitur, ostendit cum subdit. Omnis enim lex in vno sermone impletur. Diliges proximum tuum sicut teipsum. Lex est directiua humanorum actuum. Quid est ergo? Omnis lex in vno sermone impletur, hoe est sola lex charitatis,
quae est vniuersale directorium actuum humanorum, est per se sufficiens ad omne opus bonum, nee alio quocunque eget adiutorio. Omnis ergo lex in vno sermone impletur, quia omnis perfectio Euangelica per actum dilectionis, qui est actus Euangelicae liber-
1) Aiigaria necessitate = „gedwongen noodzakelijkheid".



8KCUNDA C0M8IDERATI0. L. I. C. 8.
dij' tatis II consummatur. Concludendo ergo quod haecpraemissaomnia secundum veritatem Canonicam sic se habeant, et quod Apostoli supra Euangelicam libertatem, nihil oneris per votum, vel quodcunque aliud, praeter quaedam necessaria ad legem charitatis fidelibus imposuerunt, vel etiam imponi permiserunt, apertissime hoe confirmat Apostolorum super hoe lata vniuersalis sententia, ex instinctu spiritus sancti. vt habetur actuum .xv. Apostoli et seniores fratres hijs qui sunt Anthiochiae, et Syriae, et Ciliciae fratribus ex gentibus salutem. Yisum est spiritui sancto et nobis, nihil vltra imponere vobis oneris, quam haec necessaria, vt abstineatis vos ab immolatis simulachrorum, et sanguine, et suffocato, et fornicatione, a quibus custodientes, vos bene agetis Yalete. Abstinere a fornicatione quam gentes licitam arbitrabantur, et nullum peccatum '), fuit necessarium sub Euangelica libertate, quia fornicatio est prohibita in decalogo. Abstinere vero ab immolatis simulachrorum, et suffocato, et sanguine, fuit necessarium propter dilectionem proximi, ad fouendam et conseruandam communem pacem, et charitatem fidelium ex gentibus, cum fidelibus ex Iudaeis. Iudaei enim huiusmodi escas abhominabantur, propter prohibitionem legalium praeceptorum. Et sic patet quod vltra Euangelicam libertatem, neque spiritus sanctus, neque Apostoli, fidelibus aliquid oneris non solum non imposuerunt, sed nee imponi voluerunt. Patet ergo quod nee votum eis imposuerunt.
Quae sit secunda consideratio.
Capitulum .viij.
SEcunda consideratio est quod ille sensus litteralis videtur caeteris praeferendus, qui traditur a catholicis doctoribus catholice viuentibus, et in suis expositionibus magis sacrae scripturae innitentibus, quam rationi naturali. Et ideo quantumcunque subtiliter ab infidelibus aliqua scriptura exponitur, non est tarnen eis tanta fides adhibenda, sicut catholicis doctoribus adhibetur. Tum quia illi qui in gremio ecclesiae sunt, praesumuntur spiritu veritatis ad verum scripturae intellectum illustrati. Tum quia lumen naturalis rationis ex quo infideles loquuntur, non est sufficiens pertingere ad cognid ij' tionem supernaturalium, quae // in sacra scriptura fidelibus per lumen fidei cognoscenda traduntur Vnde Leo Papa in quadam epistola ad Episcopum alexandrinum dicit. Quod inimici crucis Christi factis et verbis nostris insidiantur, Ideo nullam eis vel tenuem demus occasionem. Et ideo circa principium Genesis, vbi de creatione coeli et terrae loquitur, magis credendum est doc-
1) „Peccatum" hangt af van „arbitrabantur".



toribus catholicis in suis expositionibus, quam dictis Philosophorum, qui circa creationem rerum multa tradiderunt.
Quae sit tertia consideratio.
Capitulum. ix.
TErtia consideratio est. Quod ille sensus videtur alijs praeferendus, qui determinationi ecclesiae magis est conformis. Et ideo quantumcunque aliquis sensus est litterae conformis, non est pro vero sensu tenendus, si determinationi ecclesiae obuiare manifeste reperitur. Nam ecclesiae auctoritas est maxima auctoritas, quia vt dicit Augustinus. Si non crederem ecclesiae, non crederem euangelio Et istud locum habet in credibilibus, quae ecclesiae tam manifeste sunt a deo reuelata, et tam infallibili certitudini pritnae veritatis innixa, quod aliter se habere non possunt Et ideo nullius dubitationis locus est ibi derelictus. Alioquin deus negaret seipsum. In agibilibus vero, quantum ad particulares operationes, quibus fideles ad aeterna bona disponuntur, istud predictum locum non habet, nisi in loquutionibus generalibus. Quia in agibilibus non est ecclesiae tanta certitudo reuelata, sicut in credibilibus: sed magis sunt futuro examini reseruata. Iuxta illud Ecclesiast. ix. Sunt iusti atque sapientes, et opera eorum in manu dei sunt. Et tarnen nescit homo, vtrum amore vel odio dignus sit: sed omnia in futurum reseruantur incerta '). Ynde in talibus quae secundum dei acceptationem iudicari habent, qui solus intuetur cor, ecclesia quae videt vt homo, non habet determinare, nisi quantum ad ea quae exterius patent. Maxime pro eo quod ipsa in talibus potest errare, et errasse perdoceri. Sicut ex decretis patet de Iohanne chrysostomo et Origene. Quorum prior auctoritate ecclesiae fuit in vita excomunicatus, et post mortem canonisatus. Alter vero scilicet Origenes, in vita sua fuit magnae reputationis, et post mortem anathematisatus.
Quae sit quarta consideratio.
Capitulum. x. // d iij'
QVarta consideratio est. Quod ille sensus videtur alijs praeferendus,
cuius sententia magis innititur rectae rationi. Quia deus qui est prima veritas, a qua omnis scriptura deriuatur, est rationabilior quam quicunque homo, et rationabiliter procedit in omnibus scripturis. Ynde Augustinus super Genesim ad litteram. Cum scriptura diuina multipliciter exponi possit, nulli expositioni ita precise aliquis inhereat, quod si certa ratione constiterit hoe omnino falsum, quod aliquis sensus scripturae hoe assumere praesumat. Ex hoe enim scriptura ab infidelibus derideretur, et eis praecluderetur
1) Pred. IX: 1 en 2.



SCRIPTÜKA NOA VBIQUE OBL1UAT S1BI ASSENTIRE. L. I. C. 11.
via credendi, haec ille. Hijs ergo et huiusmodi considerationibus inter varios scripturarum expositores, potest diligens lector vti ad cognoscendum, cui sensui firmiorem fidem debeat adhibere. Interdum enim procedit ex naturali lumine rationis, quod ab instinctu spiritus sancti creditur emanare maxime in hijs, qui dictis Philosophorum tam ardenti studio videntur inherere.
Quod quamuis scriptura sancta infallibiliter continet veritatem, tarnen non eadem vbique obligat firmitate omnes indifferenter eidem veritati assentire.
Capitulum. xi.
PReter praemissas considerationes, est in scriptura sancta adhuc considerandum Quod non eadem vbique obligat firmitate omnes sibi assentire, quamuis infallibiliter continet vbique veritatem, et certitudinem supernaturaliter. Circa quod notandum Quod in scriptura sancta quedam tradita sunt a deo, ad illustrandum intellectum naturalem lumine supernaturalis cognitionis. Sicut illa quae pertinent ad fidem. Quaedam vero tradita sunt, ad subleuandum appetitum rationalem, ab amore temporalium, ad amorem aeternorum bonorum. Sicut illa quae pertinent ad bonos mores, quae moralia vel agibilia dici solent, vt patuit supra in tertia consideratione. Ad fidem autem aliquid pertinet duobus modis, similiter et ad bonos mores: Et sumitur haec distinctio non ex duplicitate veritatis scripturarum, quae simplicissima est, sed ex diuersitate humanae capacitatis, quae in diuersis hominibus diuersa est. Yno modo ad fidem pertinet aliquid principaliter et directe. Sicut illa quae in scriptura sacra habentur manifeste expressa, et sunt ad fidem omd iij• nibus indifferenter necessaria, atque auctoritate ecclesiae fidelibus exposita, tanquam // manifeste et explicite credenda, vt sunt articuli fidei. Haec scriptura omnes indifferenter fideles obligat, ita sibi assentire, vt absque peccato mortali, contrariae opinioni cuiuscunque magni doctoris nullo modo possint adherere. Quia haec sunt ad fidem ita necessaria quod sine eis fides vera esse non possit. Et iuxta Apostolum ad Hebraeos .xi. Sine fide impossibile est deo placere. Alioquin ignorantia potuisset excusasse eos, qui secuti sunt errores Arrij, et Nestorij, et similium. Multi enim simplices tune decepti fuerunt qui tamen stante in eis errore illo, a peccato perfidiae excusari non potuerunt. Aliomodo ad fidem aliquid pertinet secundarie et indirecte, sicut sunt illa quae in scriptura sacra sunt diuinitus reuelata, quorum tamen fides explicita non est auctoritate ecclesiae determinata, neque omnibus fidelibus indifferenter ad veritatem fidei necessaria. Haec scriptura non obligat omnes indifferenter fideles sibi assentire. Sed potest quis contra-



rium eius tenere, absque periculo peccati, quamuis expresse habeatur contrarium in textu veteris ac noui testamenti. Sicut illa scriptura quod Abraham habuit duos filios, et quod Dauid erat filius Ysaiae, et innumerabiles tales per seriem veteris ac noui testamenti contentae. Dummodo haec contraria opinio non proueniat ex pertinacia peruersae voluntatis, sed ex ignorantia scripturae, et dummodo habeat quis in praeparatione animi sic tenere et credere,
sicut tenet et credit Ecclesia, et sicut est in scriptura expressum.
Iluius dicti ratio est. Quia tune homo solum tenetur huiusmodi scripturam explicite credere, quando ei constiterit in doctrina fidei eam contineri. Et ideo interim quod ei non constat, aut interim quod eam scire non obligatur. Potest aliquis contrariam opinionem tenere, dummodo fiat sine pertinacia peruersae voluntatis. Simili modo dicendum est de scriptura, quae continet bonos mores. Ad moralia aliquid pertinet duobus modis. Ynomodo principaliter et directe, sicut illa quae sunt in scriptura sacra, per modum legis expresse contenta, et ad sui obseruantiam pro vita aeterna necessaria, quemadmodum sunt praecepta decalogi, et similia, quae oninis homo ratione vtens tenetur scire, et opere adimplere, vt patet expresse Lucae // decimo, vbi Saluator noster Christus Jesus d iiij' legisperito interroganti quid faciendo vitam aeternam possideret,
dixit in lege quid scriptum est? quomodo legis? Ille respondens dixit, diliges dominum deum tuum ex toto corde tuo, et ex tota anima tua, et ex omnibus viribus tuis, et ex omni mente tua, et proximum tuum sicut teipsum. Respondit legisperito infallibilis veritas, hoe fac et viues. Contra hanc scripturam, nullus rationis compos potest agere, quantumcunque currat super hijs contraria opinio doctorum quorumcunque Patet hoe per prophetam dicentem. Maledicti qui declinant a mandatis tuis. Aliomodo pertinet aliquid ad moralia secundarie et indirecte, sicut illa quae in sacra scriptura non sunt expresse per modum legis contenta, neque vniucrsalis ecclesiae determinatione, quod ad legem dei pertineant, sunt promulgata, sed sunt adhuc sub varijs doctorum opinionibus ambigua, et confusa. Sicut potest exemplificari de pluralitate beneficiorum, de recipiendis ad religionem sine quacunque intentione temporalia cum eis recipiendi, de efficatia voti religionis, de actibus Euangelicae perfectionis, an maioris sunt meriti facti ex voto obligante, an ex voluntaria deuotione mentis. Et de diuersis humanis actibus tam malis quam bonis, quanti sint meriti, vel demeriti etc. Super quibus omnibus varie currunt doctorum opiniones sibi inuicem contrariantes. Sed nee scriptura de hijs aliquid expresse posuit, nee ecclesia aliquid determinauit. In talibus potest quis sine peccato absque offensa dei tenere vnam opinionem reiectis



8ENSU8 LITTERALIS VEL 8PIR1TÜAL18. L. I. C. 12.
alijs, nee tenetur eligere tutionem '), sed sufficit eligere tutam, eo quod tutiora simpliciter, in casu sunt multotiens periculosiora, et tuta sunt interdum magis secura. Ratio huius dicti ex hoe sumitur, Quia sicut omnes non obligantur scire explicite omnia, quae ad fidem pertinent, vt supra dictum est, eo quod non est eadem ratio de omnibus, quae ad fidem pertinent, quaedam enim sunt notiora alijs, vt quae ad fidem principaliter pertinent, quaedam vero obscuriora, sicut quae secundarie ad fidem pertinent Sic et inter operabilia siue moralia est distinguendum, Non enim omnium est scire, quae sint peccata mortalia, et quae species peccatorum, ac circun<t iiij• stantiae aggrauantes. // Multominus qui actus virtutum sint maioris meriti, et in conspectu dei magis accepti, eo quod pro diuersitate temporum, et distinctione personarum, interdum magis placet deo bonum opus de suo genere minus, quam aliud de suo genere maius, vt patet de vidua mittente duo minuta in gazophilatium, vbi multi multa iactabant. Propterea extremae dementiae est de humanis actibus aliquid determinare, cum prima veritas ea voluerit in futurum reseruari incerta. Praemissa omnia possunt probari auctoritate Leonis Papae de penit. dist. xiij. dicentis. Sicut quaedam sunt quae possunt nulla ratione conuelli, ita multa sunt, quae aut pro necessitate temporum, aut pro consideratione aetatum oportet temperari. Illa semper conditione seruata, vt in hijs, quae vel dubia fuerint, vel obscura, illud nouerimus sequendum, quod nee praeceptis euangelicis contrarium, nee decretis sanctorum patrum inueniatur aduersum. Qlosa super illud nulla possunt ratione conuelli, vt articuli fidei, praecepta decalogi, forma baptismi et forma conficiendi corpus domini.
Qualiter scriptura secundum sensum litteralem tantum: vel secundum sensum spiritualem tantum: vel secundum vtrumque simul exponi potest.
Capitulum. xij.
QCriptura illa quae secundum litteralem sensum ad facta veteris testamenti spectat, potest etiam secundum alios tres sensus spirituales exponi. Similiter ea quae ad litteram de Christo capite est, potest exponi litteraliter de gestis Christi. Et referendo eam ad corpus eius mysticum, quod est ecclesia, potest allegorice exponi: Referendo vero eam ad actus membrorum illius corporis, qui secundum ipsum caput debent regulari potest moraliter exponi: et referendo eam ad finem actuum membrorum illius corporis, quae est gloria aeterna, potest exponi Anagogice: eo quod in Christo capite est nobis iter gloriae demonstratum. Scriptura autem quae
1) Lees: »tutiorem".



litteraliter de ecclesia dicitur, potest exponi moraliter, et Anagogice. Et illa quae secundum litteram moraliter dicitur, hoe est cuius sensus litteralis est moralis, et non habet alium sensum litteralem, non consueuit exponi, nisi Anagogice. Illa autem quae secundum sensum litteralem pertinet ad statum gloriae, nullo alio sensu consueta est // exponi eo quod ipsa non est figura aliorum, « sed ab omnibus alijs figurata, et scriptura non ob aliud exponitur, nisi pro eo quod per voces in littera contentas, aliquid amplius vlterius figuratur, aut signatur. Et ideo dicunt quidam, quod duo praecepta charitatis, in quibus tota lex pendet, et prophetae, iuxta sententiam domini Lucae .xv. non debent exponi, nisi tantum litteraliter, non obstante quod circa ea multa cadant exponibilia, et exponenda, tam quantum ad obiectum charitatis, quam ad eius actum, tam interiorem, quam exteriorem, quam etiam quantum ad eius ordinem, et multa talia, quae tarnen omnia dicunt litteraliter exponenda. Et assignant talem rationem. Scriptura in qua nihil amplius continetur, quam quod a deo intenditur, et per voces in littera contentas signatur, aliter non debet exponi quam litteraliter. Sed scriptura duorum praeceptorum charitatis est huiusmodi, ergo etc. Minorem sic probant*), per hanc vocem diliges dominum, et diliges proximum etc. nihil aliud intenditur, nisi quod per ipsam secundum etymologiam dictionis significatur. Similiter etiam dicunt tenendum esse de praeceptis moralibus veteris testamenti, et de consilijs Euangelicis etc. Simile etiam dicunt de epistolis Pauli, in quibus tarnen multa profunda, et difficilia continentur, ad fidem pertinentia. Dicunt enim Apostolum fuisse doctorem vniuersalis ecclesiae ostendentem et exponentem concordantias vtriusque testamenti, et ob hoe ipsum mystice non exponendum, sed solum in sua expositione enucleandum, vt eius profunda sententia posset inueniri. Discursiue enim procedendo multa magna et profunda argumentatiue videtur inferre. Haec pauca pro intellectu sacrae scripturae placuit praemittere, vt diligens lector clarius possit intelligere, quae in sequentibus sunt dicenda.
Quae fides debet adhiberi scriptis philosophorum, et ex consequenti modernorum doctorum scriptis, quae canonicam et supernaturalem veritatem naturalibus philosophorum rationibus, frequenter probare, vel improbare inueniuntur.
Capitu. xiij.
REstat nunc aliqua dicere de scriptura naturali, quae est scriptura philosophorum circa quam tria occurrunt notanda. Primum
1) Den „minor" der sluitrede (den laatsten volzin) bewijzen zij als volgt.



SCRIPTA PHILOSOPHORUM L. I. C. 13.
«»r quid sit in se. Secundum de eius auctoritate. // Tertium de auctoritate scripturarum doctorum, qui per huiusmodi suas muniunt rationes. Circa primum notandum quod sicut libri sanctarum scripturarum merito nuncupantur libri vitae, eo quod contineant verba vitae aeternae, sic non immerito libri philosophorum nominantur libri mortis, eo quod verba contineant aeternae mortis, quod tripliciter potest ostendi. Primo ex modo producendi. Scriptura enim philosophorum est producta, et reperta ab hominibus, per inuestigationem humanae rationis, et ideo est scientia a naturali lumine rationis humanae deriuata. Naturale vero lumen humanae rationis, sine supernaturali lumine fidei, non operatur in homine cognitionem dei, quantum ad proprietates diuinas transcendentes inuestigationem humanae rationis, sed solum ad quasdam proprietates, quae de ipso possunt concludi, per inuestigationem rationis: procedentem ex creaturis, prout de talibus loquitur Apostolus ad Êomanos .i. Inuisibilia dei, per ea quae facta sunt intellecta conspiciuntur, sempiterna quoque eius virtus et diuinitas. Sed talis cognitio absque supernaturali cognitione fidei non prodest ad vitam, imo magis obest, sicut idem Apostolus in consequentibus declarat dicens. Qui cum cognouissent deum, non sicut deum glorificauerunt, aut gratias egerunt, sed euanuerunt in cogitationibus suis, et obscuratum est insipiens cor eorum. Dicentes enim se esse sapientes, stulti facti sunt. Ex hijs verbis Apostoli datur intelligi, quod philosophi naturali lumine rationis cognouerunt tria de deo, scilicet eius operationem, virtutem, et diuinitatem. Per creaturarum namque creationem, gubernationem, et conseruationem, quae sunt operationes dei visibiles, cognouerunt operationes eius inuisibiles, similiter et virtutem, id est potentiam, et diuinitatem, id est essentiam eius. Sed haec cognitio non fecit eos per humilitatem in dei amorem proficere a quo cognouerunt omne bonum procedere, sed fecit eos per tumorem superbiae, in proprijs cogitationibus euanescere, quia intumuerunt corda eorum ex cognitione diuinitatis, quam erant assecuti, quasi ex propria industria ad haec peruenissent. Et non attenderunt, quod si magnum est talia apprehendere, quantum sit talia ac tanta operari. eij' Sed vt ait Aposto-//lus euanuerunt in cogitationibus suis, id est per talem cognitionem in tumorem superbiae se eleuauerunt. Sic et philosophorum sequaces per talium scripturarum exercitium, adepta aliquali scientia creatoris, et creaturarum, non in amorem dei ex ipsa cognitione proficiunt, sed tumore superbiae in cogitationibus suis euanescunt. De quibus dominus loquitur Hieremiae .ij. Ambulauerunt post vanitatem, et vani facti sunt. Ambulare post vanitatem est affectu mentis ad illa bona tendere, quae desiderium appetentis non solum non satiant, verum etiam cum adepta fuerint



optata quiete priuant. Talia sunt omnia bona commutabilia, propter quod vani fiunt, qui per ea desiderio mentis suae satisfacere quaerunt. Sicut in cantico Mariae scriptum est. Esurientes impleuit bonis, et diuites dimisit inanes. Diuites ibi non dicuntur, qui diuitias habent, vel qui temporalibus abundant, sed qui temporalia habere desiderant, et totum affectum mentis ad eorum acquisitionem et conseruationem exponunt. Denique minus malum est interdum diuitias habere, quam veile habere, quamuis vtrobique potest esse malitia completa. Affectus enim mentis potest aeque deordinari, tam in habitis diuitijs, quam in habendis: Propter quod ammonet propheta. Diuitiae si affluant, nolite cor apponere.
Secundo ostenditur ex effectu operandi. Naturale enim lumen rationis extra limites rationis se non potest extendere, et ideo non nisi naturae conuenientia potest ordinare. Ynde fit vt quamuis mentem quadam dei cognitione illuminat, affectum tamen mentis eius amore non inflammet. Mens vero dei amore frigida, et quadam eius naturali cognitione illustrata, mox in superbiam se erigit, et de adepta dei cognitione intumescit. Sicut Apostolus ostendit primo Corinthiorum octauo. Scientia inquit inflat, charitas autem aedificat.
Hanc inflantem scientiam idem Apostolus ad Romanos .viij. vocat prudentiam carnis. Prudentia inquit carnis, mors est. Merito haec inflans scientia prudentia carnis est dicta, quia dum ea quae naturae conueniunt ordinat, prudenter ea quae carnis sunt exercet. Sed haec scientia dum vitae carnis inuigilat, // mortem animae e ij • procurat. Prudentia inquam carnis mors est, id est mortem animae operatur. Ynde ibidem subdit apostolus. Sapientia carnis inimica est deo, legi enim dei non est subiecta, nee enim potest. Qui autem in carne sunt deo placere non possunt. Constat ex praemissis quod scientia philosophorum ex effectu operandi, mortem operatur, nee aliud operari potest, quia legi dei subiecta esse non potest. Tertio ostenditur ex fine intendendi. Philosophi enim vsi sunt naturali lumine rationis, ad acquirendam dei cognitionem, ex visibilibus operationibus eius, non ad alium finem, quam ad ipsum scire et speculari') tamen in quantum ipsum speculari, est quaedam perfecto2) ipsius cognoscentis, et secundum hoe posuerunt summam felicitatem consistere in optimo intelligibili. Sed in hoe errauerunt et omnibus sequentibus suis doctrinam erroris propinauerunt, quia ad cognitionem verae felicitatis, quae consistit in amore dei non peruenerunt, propter quod ait Apostolus ad Romanos .i. Obscuratum est insipiens cor eorum. Quid est insipiens cor, nisi cor quod
1) Achter „speculari" zou men een leesteeken verwachten.
2) Lees: perlectio.



AÜCTORITAS 8CRIPTURARUM PHILOSOPHORUM. L. I. C. 14.
non habet saporem boni. Peruenerunt enim ad aliqualem cognitionem veri, sed non ad saporem boni propter quod, vt subdit idem Apostolus, tradidit illos deus in desiderio cordis eorum, in immunditiam, vt contumelijs afficiant corpora sua in semetipsis Quia enim omnis felicitas in dilectione consistit, ideo illos qui hanc in deo per amorem inherentem non quesierunt tradidit deus in delectationem reprobam, per quam aeternam calamitatem meruerunt. Patet igitur ex praemissis quod scriptura philosophorum, quia non docet nisi vitam politicam, nee ordinatur ad alium finem, quam ad felicitatem naturalem, quae est delectatio vitae praesentis, praesens autem vita comparata vitae aeternae et supernaturali, mors est dicenda, et non vita, non operatur vitam, sed mortem. Propter quod libri continentes banc scripturam, merito nominari debent libri mortis. Quapropter in carthaginensi concilio quarto, ecclesia prohibuit huiusmodi libros legere, vt habetur .xxxvij. d . c. '). Episcopus libros gentilium non legat, haereticorum autem legat, aut pro necessitate, aut pro tempore, haec ibi. Cui consonat dictum beati Hieronymi super epistolam ad Tytum. Si quis inquit grameiijr maticam artem // nouerit, vel dialecticam, vt recte loquendi rationem habeat, et vera et falsa dijudicet, non improbamus. Geometria autem, et Arithmetica et Musica habent in sua scientia veritatem, sed illa non est scientia pietatis. Scientia autem pietatis est nosse legem, scripturas, et intelligere Prophetias, Euangelio credere, Apostolos non ignorare. Grammaticorum autem doctrina potest etiam proficere ad vitam, dum fuerit in meliores vsus assumpta, haec ille. Ostendit in hijs verbis Hieronymus quod scientia naturalis, etsi suam habeat veritatem, non est tamen scientia pietatis, quae aeternae vitae deseruiat, sed solum vitae praesenti. Ynde et Apostolus Timotheum instruens ab hac scientia compescuit, et ad pietatem exhortando induxit, vt habetur .i. ad Timoth. iiij Ineptas inquit et aniles fabulas deuita. Exerce autem teipsum ad pietatem, nam corporalis exercitatio ad modicum vtilis est: Pietas autem ad omnia vtilis est, promissionem habens quae nunc est vitae, et futur3fe. Duplicem in hijs verbis designat Apostolus scientiam, scilicet scientiam vanitatis, quae est scientia naturalis, et scientiam pietatis, quae est scientia supernaturalis Scientia naturalis docet cultum naturae, qualiter colendus sit venter, et ideo solum habet promissionem vitae praesentis. Scientia pietatis docet colere deum actibus fidei, spei, et charitatis, et ideo promissionem habet vitae quae nunc est et futurae
1) In het Decrelum van Gratianus, c. i. D. xxxvu.



Quae et quanta sit auctoritas scripturarum naturalium, quae sunt scripturae philosophorum.
Capit. xiiij.
Circa secundum notandum quod auctoritas est euidens certitudo infallibilis veritatis, vbi tria tanguntur ad auctoritatem necessaria. Primum est, quod ibi sit certitudo veritatis, cui vt firmo fundamento fides credentium debet inniti. Nullum enim vacillationis dubium secum compatitur fides catholica supra firmam petram fundata, de qua firmitate Apostolus .i. ad Galatas loquitur dicens. Sed licet nos aut angelus de coelo euangelizet vobis praeterquam quod euangelizauimus vobis anathema sit. Sicut praediximus vobis et nunc iterum dico. Si quis vobis euangelizauerit praeter id quod accepistis anathema sit, huius Apostoli vnius sententiae repetitio est ipsius sententiae confirmatio. Tanta est enim certitudo catholicae // veritatis [e tij*] in scripturis sanctis, quod per nullam potentiam, etiam diuinam,
aliter se potest habere: alias enim deus negaret seipsum Vnde et apostolus de hac certitudine secunda ad Thimotheum .ij. ait. Fidelis sermo scilicet scripturarum. Nam si commortui sumus, conuiuemus, si sustinebimus, et conregnabimus: si negauerimus et ille negabit nos: si non credimus, ille fidelis permanet, negare seipsum non potest. Secundum est ipsius certitudinis euidentia, qua cognoscatur. Ybi notandum quod triplex in scripturis reperitur certitudo. Prima est supernaturalis. Secunda est naturalis. Tertia moralis siue ciuilis. Certitudo supernaturalis quae est certitudo catholicae veritatis habet triplicem euidentiam. Prima est euidentia clara, et intuitiua, quam habituri sumus in patria, quando sublato enigmate, videbimus ipsam veritatem sicuti est Secunda est euidentia propheticae illustrationis aut reuelationis in lumine prophetiae, quam prophetae habuerunt in diuinis reuelationibus, quibus diuinam edocti veritatem annunciauerunt populo viam veritatis. Tertia est euidentia enigmatica in lumine fidei, hanc omnes fideles habent, quam diu peregrinantur in via: sicut per apostolum dicitur. Videmus nunc per speculum in enigmate. Hac euidentia certificati fideles Christi, non solum duodecim articulos fidei, verum etiam omnem scripturam prophetica illustratione reuelatam, et ecclesiae auctoritate receptam actu vel habitu, explicite vel implicite, fide tenent indubia. Ita vt prius relinquerent vitam, quam fidem. Alioquin fideles dici non merererentur '). In his tribus euidentijs, quae realiter sunt vna euidentia licet sint diuersi gradus videndi et cognoscendi diuinam veritatem,
1) Lees: mererentur. VI.
5



AUCTORITAS SCRIPTURARUM PHILOSOPHORUM. L. I. C. 14.
consistit certitudo scripturarum sanctarum. Et ideo est in eis vera auctoritas, cui falsum subesse non potest. vnde nullus potest ei contradicere, quia potens est sua auctoritate omnes contradictores damnare. Certitudo naturalis, quae est certitudo primorum principiorum, habet euidentiam rationalem. Est autem euidentia rationis speculatiua illustratio rationis in lumine naturae. Consistit vero haec euidentia, non in conclusionibus deductis ex primis principijs, maxime deductis ex remotis, quia in huiusmodi multotiens concurrit error, sed in primis principijs per se notis, cognitis scilicet ex sola [e Hijr] apprehensione termino-//rum. Vt quodlibet est vel non est. Et omne totum est maius sua parte. In hac euidentia consistit certiudo ') naturalis. Et ideo in scripturis philosophorum, nulla potest esse auctoritas, nisi naturalis, et hoe non in omnibus scripturis eorum, sed solum in primis principijs per se notis ex apprehensione terminorum Quia nulla ibi potest esse auctoritas, cui potest subesse falsitas. Auctoritas namque vigorem habet a veritate, quae dicitur non a dicente, veritas enim est quae super omnia vincit. Ipsa inquam quae vbique se inuictam exhibet, et omnibus eam dicentibus auctoritatem prebet. Certitudo moralis siue ciuilis, quae est certitudo conscientiae circa agibilia, non autem scientiae circa credibilia, non habet euidentiam omnino certam, sed tantum habet euidentiam probabilis coniecturae, magis ad vnam partem, quam adaliam declinantis. Dicitur autem probabilis coniectura, quae pluribus et maxime sapientibus, et expertis apparet vera. Humana enim agibilia, quae tantam habent varietatem, vt magis vsu quam arte constare videantur, non requirunt tantam certitudinis euidentiam, quantam credibilia, quae nullam omnino recipiunt variationem. Dicitur etiam haec certitudo moralis siue ciuilis, quia euidentiam coniecturae accipit probabiliter a ciuilibus rebus ab extra. Vt exempli gratia Aliquis volens probabiliter certus esse de sufficienti dispositione eius, ad susceptionem sacramenti eucharistiae examinet conscientiam suam, si tanta diligentia eam discusserit, sicut fecisset pro magna temporali re lucranda, vel pro magno damno vitando. Et quod post talem discussionem non sit conscius de peccato mortali, vel de voluntate mortaliter peccandi. Et quod super hoe non sciat se habere aliquod impedimentum legittimum, per excommunicationem, vel infidelitatem, quo inhabilis reddatur, ad eucharistiae susceptionem. Talis secundum iudicium sapientum et expertorum, licet non habeat certitudinem euidentem ex omni parte, habet tamen certitudinem sufficienter euidentem, ex probabilitate coniecturae,
1) Lees: certitudo.



quod absque imputabilitate noui peccati, potest confidenter accedere ad eucharistiae sacramentum. Nam haec certitudo moralis, propter debilitatem et nebulositatem suae euidentiae, quae magis // consistit [e iiijr] in opinione, quam in scientia, secum compatitur quandam vacillationem conscientiae, et timorem de minus debita dispositione, quam venerationi tanti congruit sacramenti. Nee propter hunc timorem,
debet se seruus dei subtrahere a susceptione eius, quia status viae per quam ambulamus, haec exigit, vt in timore nos teneamus, imo omnino refugit seeuritatem sine timore, qualem habent beati in patria scriptura attestante quae ait. Nisi te instanter tenueris in timore domini, cito subuertetur domus tua. Acceptabilior ergo est oculis dei mens illa quae cum quodam conscientiae timore humiliter ad eucharistiae sacramentum accedit, quam illa quae omni timore reiecto, tanquam ad plenum purgata, et condigne, praeparata securitate temeraria accedit. Quamuis enim ex parte hominis aliqua praeparatio requiratur, nihil tarnen haec facit praeparatio, ad condignam huius sacramenti susceptionem. Quia totum quod ibi fit non operatur dignitas hominis, sed dignatio redemptionis. Cum feceritis inquit omnia, quae praecepta sunt vobis, dicite, quia serui inutiles sumus, quod facere debuimus, fecimus. Haec certitudo non est certitudo auctoritatis, quia consistit in vacillatione opinionum.
Tertium ad auctoritatem necessarie requisitum est, quod sit ibi certitudo infallibilis veritatis. Infallibilis veritas dicitur illa, quae per nullam potentiam etiam diuinam aliter se potest habere, talis est veritas aeterna in scripturis sanctis reuelata. Ynde ex nulla alia scriptura potest directe sumi auctoritas, quam ex scriptura sancta,
vel ex scripturis patrum, quas auctoritate sanctarum scripturarum roborauerunt. Patent omnia sufficienter ex praemissis.
Quod scriptura sancta non solum habet certitudinem ex euidentia propheticae illustrationis, verum etiam ex euidentia intuitiua.
lOsset a quibusdam dubitari ytrum scriptura sancta diuinitus reue-
X lata habeat certitudinem aliam, quam ex euidentia propheticae illustrationis. Quibus videtur respondendum, quod tam habeat certitudinem ex euidentia clara et intuitiua quam ex euidentia propheticae illustrationis. Patet hoe. Nam scriptura sancta a deo prius prophetis reuelata, postmodum est ab incarnato verbo declarata, approbata, et consummata. Sicut // patet per Apostolum ad Hebraeos .i. fi«■ Multifarie multisque modis olim deus loquens patribus in prophetis, nouissime diebus istis loquutus est nobis in filio, quem constituit haeredem vniuersorum, per quem fecit et saecula Christus autem,
Capit. xt.



AUCT0RITA8 8CRIPT0RÜM DOCTORUM. L. I. C. 16.
non solum viator fuit, vt loqueretur nobis more prophetico, sed et fuit comprehensor loquens ex cognitione intuitiua, sicut de eo scriptum est. Erat enim docens sicut potestatem habens, hoe est, erat docens ex lumine proprio, non ex lumine reuelato. Ex illo inquam lumine quod ipse est, de quo Ioann. i. Scriptum est. Erat lux vera, quae illuminat omnem hominem venientem in hunc mundum. Verbum igitur incarnatum primo scripturam sanctam declarauit Lucae .iiij. Cum ingressus esset synagogam, et traditus esset illi liber Ysaiae ac legisset, dixit ad eos. Hodie impleta est haec scriptura in auribus vestris, et Lucae vltimo. Ambulans cum duobus discipulis euntibus in Emaus, Incipiens a Moyse et omnibus prophetis, interpretabatur illis in omnibus scripturis, quae de ipso erant, et sic de multis alijs. Secundo approbauit, patet Lucae .iiij. vbi contra tentationes dyaboli, vsus est scripturarum testimonijs, tanquam efficacissimis veritatis iaculis, ad patrem mendacij dyabolum debellandum, dicens, scriptum est. Non in solo pane viuit homo, sed in omni verbo dei. Et iterum scriptum est. Dominum deum tuum adorabis, et illi soli seruies. et Lucae .xxij. Dico enim vobis, quoniam hoe quod scriptum est oportet impleri in me, et quod cum iniquis deputatus est. Et caetera talia multa. Tertio scripturam suppleuit, et consuinmauit, vt patet Mathae .V. Audistis quia dictum est antiquis Non moechaberis. Ego autem dico vobis, quia omnis qui viderit mulierem ad concupiscendam eam, iam moechatus est eam in corde suo. Et caetera multa ibidem. Ex praemissis igitur scripturarum locis, et multis alijs per seriem Euangelicam digestis, luce clarius patet, quod scriptura sancta a multis retro saeculis prophetice reuelata, in fine saeculorum est ab incarnato verbo eius intuitiua et comprehensiua cognitione declarata, approbata, et consummata. Vt omnibus legentibus esset manifestum veritatem in scripturis sanctis reuelatam, per quam mentes fidelium in via dei f i» diriguntur, vnam et eadem ') esse cum il // la, quam reuelata facie beati in patria sunt visuri, videndo amaturi, amando fruituri. Denique lucem illam inaccessibilem diuinae veritatis, quam beati reuelata facie vident in patria, nos in via sub cortice et enigmate litterarum fide credimus, spe querimus, charitate amamus. Vnigenitus siquidem qui est in sinu patris ipse enarrauit. Omnia inquit quae audiui a patre meo nota feci vobis. Ex quo fonte maxime resultat certitudo veritatis in scripturis sanctis. Parum enim facere videretur prophetica reuelatio pro fundamento fidei, nisi hanc vnigenitus patris sua notificatione et approbasset et consummasset.
1) Lees: eanilem.



Cuius auctoritatis censeri debent scripta doctorum siue antiquorum,
siue modernorum.
Capitulum .xvi.
Circa Tertium scilicet cuius auctoritatis debent scripta doctorum catholicorum censeri, est notandum dictum beati Augustini in epistola ad Hieronymum, et habetur. ix . d . ca. '). Ego solum eis libris, qui iam Canonici appellantur, didici hunc timorem amoremque referre, vt nullum eorum scribendo errasse audeam credere, vt si aliquid in eis offendero, quod videatur contrarium veritati, nihil aliud existimo, quam vel mendosum esse codicem, vel non esse assequutum interpretem. quod dictum est. vel me minime intellexisse non ambigam. Alios autem ita lego, vt quantalibet sanctitate, quantaue doctrina polleant, non ideo verum putem,
quia ipsi ita senserunt: sed quia mihi per alios auctores, vel canonicas, vel probabiles rationes, quod a vero non abhorreat, persuadere potuerunt. haec ille. Ex hijs verbis beati Augustini colligitur manifeste, quod sola scriptura Canonica inirrefragabilem2) habeat auctoritatem. Caeterorum vero quorumcunque doctorum scripta, cuiuscunque fuerit sanctitatis, vel doctrinae, nullius reputat auctoritatis, nisi per reductionem eorum ad scripturam Canonicam. Sicut enim in scripturis philosophicis veritas naturalis cognoscitur, per reductionem eorum ad prima principia per se nota, ex apprehensione terminorum. Sic in scripturis traditis a doctoribus catholicis, veritas supernaturalis cognoscitur, quantum ad ea quae sunt fide credenda, spe quaerenda, charitate diligenda, per reductionem earum ad scripturam Canonicam, que tradita // est diuina reuela- fijr tione, et approbata incarnati verbi confirmatione: cui nullo modo falsum subesse potest, eo quod per nullam potentiam, etiam diuinam aliter se habere potest. vt supra ostensum est. Si ergo scripta doctorum quorumcunque non debent reputari alicuius auctoritatis,
nisi per reductionem eorum ad scripturam Canonicam, vnde tota originatur et resultat auctoritas: quid tune sentiendum erit de scriptis modernorum doctorum, qui in materia Theologica multa tradiderunt, quae non Canonica veritate, sed philosophica adinuentione probauerunt? Nunquid potest scientia naturalis concludere de sapientia supernaturali ? concludere enim supponit comprehendere. Nunquid potest quis concludere id quod non potest comprehendere ? Vtique potest, si cecus potest iudicare de colore, et surdus de sono melodiae. Sed hoe est impossibile, ergo et illud. Scientia phi-
1) In het Decretum van Gratianus, c. 5. D. IX.
2) Lees: irrefragabilem.



SCIENTIA PHILOSOPHICA EST CAUSA ERRANDI. L. I. C. 18.
losophica habet suam veritatem in terminis comprehensionis suae, qui sunt termini naturalis capacitatis, sed nullam habet efficatiam respectu eorum quae supernaturaliter sunt apprehendenda. Quia nemo potest apprehendere illa, ad quae non potest pertingere, sed naturalis capacitas non potest pertingere ad cognitionem supernaturalium nisi quorundam ') proprietatum eorum, quae concludi possunt per inuestigationem rationis ex creaturis procedentem, vt habetur ad Romanos .i. Inuisibilia ipsius a creatura mundi, per ea quae facta sunt intellecta conspiciuntur. Sed haec apprehensio non operata est in philosophicis nisi tenebras erroris, et maliciam peccati, sic et modo, omnis error, et omnis malicia haeretica processit, et procedit ex dictis et scriptis doctorum, qui per philosophica scripta concludere volunt theologicam veritatem, vt infra declarabitur. Quod praedicta supernaturalium qualiscunque apprehensio per naturalem inuestigationem rationis, non est operata in philosophis nisi tenebras erroris, et maliciam peccati, ostendit idem apostolus, et primo de tenebris erroris. Cum inquit, cognouissent deum, non sicut deum glorificauerunt. Et mutauerunt gloriam incorruptibilis dei, in similitudinem imaginis corruptibilis hominis, et volucrum, et quadrupedum, et serpentum: ecce error. De malicia vero peccati subdit ibidem Apostolus. Et sicut non probauerunt f ij' deum II habere in noticia, tradidit illos deus in reprobum sensum, vt faciant ea quae non conueniunt repletos omni iniquitate, malitia, fornicatione, et caetera multa ibidem.
Exemplum quoddam circa praemissa.
Nno domini Millesimo Tricentesimo Septuagesimo sexto in vniuer-
11 sitate accidit Parisiensi, quod studentes in artibus vtentes scientia philosophica, supra metas suae capacitatis, ad cognitionem rerum supernaturalium, ad tantam insaniam peruenerunt, quod in ducentis et decem et nouem articulis erroneis condemnari meruerunt. Sicut hoe probant litterae Episcopi Parisiensis desuper confectae, quae in huius rei memoriam cum ipsis articulis adhuc manent. Ex quibus pauca excerpsi quae sequuntur. Yniuersis praesentes litteras inspecturis Stephanus permissione diuina Pariensis ecclesiae minister indignus, salutem in filio virginis gloriosae. Magnarum et grauium personarum crebra, zeloque fidei incensa insinuauit nobis relatio, quod nonnulli Parisienses studentes in artibus, propriae facultatis limites excedentes quosdam manifestos, et execrabiles errores, imo
Cap. xvij.
1) Lees: quarundam.



potius vanitates, et insanias falsas inferius sigillatim et distincte contentos, quasi dubitabiles in scholis tractare, et disputare praesumunt, presertim cum errores praedictos gentilium scripturis muniunt, quas prohpudor ad suam imperitiam adducunt. Dicunt enim vera esse secundum philosophiam, sed non secundum fidem catholicam, quasi sint duae veritates, veritas catholica et veritas philosophica. Et quasi contra veritatem sacrae scripturae possit aliquid veritas gentilium damnatorum. De quibus scriptum est. Perdam sapientiam sapientum, et prudentiam prudentum reprobabo. Quia vera sapientia perdet falsam sapientiam. Et infra. Ne igitur incauta loquutio simplices pertrahat in errorem. Nos tam doctorum sacrae paginae,
quam aliorum virorum prudentum communicato consilio, districte talia et similia fieri prohibemus, et ea totaliter condemnamus, excommunicantes omnes istos qui dictos errores, ve ') aliquem de eisdem dogmatizauerint, aut defensare seu sustinere praesumpserint quoquo modo. Nee non auditores, nisi infra septem dies nobis vel Cancellario Pari-//siensi duxerunt reuelandum etc. Datum Anno [f tijr] domini M. CCC. LXXVI. die dominica qua cantatur Letare hierusalem. In curia Parisiensi.
Quod scientia philosophica est causa errandi circa supernaturalia.
Cap. xviij.
DE istis articulis gratia exempli quosdam hic pono, quosdam de credibilibus, quosdam vero de moralibus, siue agibilibus. De credibilibus. Primus quod deus non est trinus et vnus. Quia trinitas non stat cum summa simplicitate, Ybi enim est pluralitas realis, ibi necessario est compositio et additio, exemplum de aceruo lapidum. Secundus. Deus non potest generare sibi similem, quod enim generatur ab aliquo, habet principium aliquod, a quo dependet.
Item nihil est aeternum a parte finis, quod non est aeternum a parte principij. Item non fuit primus homo, nee erit vltimus, quia semper fuit homo, et semper erit generatio hominis ex homine.
Item resurrectio futura non debet concedi a philosopho, quia non potest inuestigari per rationem. Item mundus est aeternus, quantum ad omnes species contentas in eo, et quod tempus est aeternum, et quod motus est aeternus etc. De agibilibus. Homo quantum ad intellectum et affectum bene ordinatus, per virtutes intellectuales et morales, de quibus loquitur Philosophus in ethicis, est sufficienter dispositus ad felicitatem aeternam. Item voluntas hominis necessitatur per suam cognitionem, sicut appetitus bruti. Item
1) Lees: vel.



MATERIAM THEOL. 8CR1PTI8 PHILOSOPH. PROBARE. L. I. C. 19.
voluntas humana subiacet potestati corporum coelestium. Item non eet possibile peccatum esse in superioribus potentijs animae, et peccat homo passione non voluntate. Item felicitas habetur in ista vita, et non in alia. Item non sunt possibiles virtutes aliae, quam acquisitae et innatae. Item continentia non est essentialiter virtus. Item simplex fornicatio, vtpote soluti cum soluta non est peccatum. Item quod fabulae et falsa sunt in lege Euangelica, sicut et in alijs. Item quod non est orandum, quia quicquid fit, necessario fit, et non potest non fieri. Tales articulos usque ad ducentos et decem et nouem repperi conscriptos, et vna sententia condemnatos. Quos defensores eorum ita defendere conabantur. Quod quamuis non erant veri secundum veritatem catholicam, erant tarnen veri secun[f iij"] dum philosophicam veritatem, sed in // hoe decipiebantur, quia non est nisi vna veritas, quae est Catholica veritas. Imo quae est diuina veritas, quae sine additamento meretur dici veritas. Si quid autem veri est in scriptis philosophorum, hoe est in primis principijs per se notis, ex apprehensione terminorum. Illud potest dici veritas primorum principiorum sed non potest dici simpliciter veritas, aut veritas philosophica, quia scripta philosophorum in multis locis sunt falsa et haeretica, et a veritate omnino aliena Catholicae autem veritati in scripturis sanctis reuelatae, nullum omnino falsum subesse potest. Mala est ergo diuisio veritatis, in veritatem quae nulla falsitate potest corrumpi, et illam quae multis est falsitatibus corrupta
Quae sit vtilitas scriptorum quorumdam doctorum qui materiam theologicam de qua tractant scriptis philosophorum quasi auctoritate veritatis probare et munire reperiuntur.
Capitulum .xix.
QVia ergo vt ex praemissis manifeste colligitur, quidam doctores moderni canonicam scripturam philosophica (vt aiunt) veritate declarare, et probare nituntur, quam tamen ipsi canonicae veritati contrariam omnino ipsi fatentur in eo, quod dicunt aliam esse canonicam veritatem, et aliam philosophicam veritatem. Et errores suos de quibus supra dictum est defendentes, dicunt quod quamuis non sint veri secundum veritatem canonicam, sunt tamen veri secundum philosophicam veritatem. Manifestum est autem, tantum vnam esse veritatem, et non plures, et haec est veritas canonica et supernaturalis, quae et naturale lumen rationis perficit, et ad aeterne claritatis gaudia introducit Haec autem veritas tantae efficatiae et auctoritatis iudicatur, vt quicquid ei contrarium et repugnans reperitur, absque vlla ambiguitate haereticum, et ab omni veritate alienum esse censeatur. Sicut per Apostolum .1. ad Galatas dicitur. Sed licet nos aut angelus de coelo euangelizet vobis, praeterquam quod euan-



gelisauerimus vobis, anathema sit. In quibus verbis luce clarius ostenditur, illam veritatem quam incarnatum verbum per prophetas reuelatam docuit, et suis discipulis ad illuminationem gentium per vniuersum mundum deferre praecepit, sic esse vnam et solam, vt omnis quae alia ab ea dicitur, omnino aliena ab omni veritate habeatur. Cum ergo philoso-//phica veritas (vt ipsi dicunt) non [f iiijr] solum alia, sed et aliena sit a canonica veritate, quaeri non immerito potest. Quid vtilitatis conferre possunt ecclesiae Christi illa scripta, quae ex canonica veritate, et philosophica falsitate sunt contexta. Ad quod responderi potest, quod non prosunt Quia bona ex canonica veritate ibidem adunata non tantum prosunt, quantum nocent mala ex philosophica vanitate illis bonis admixta, vt per praemissa ostenditur, et in sequentibus magis ostendetur. Nee quemquam mouere debet, quod quae antea philosophica veritas est nominata, nunc philosophica falsitas nominetur. Quia cum verum et falsum diuidantur diuisione immediata, hinc est illud necesse esse falsum, quod non est verum. Et quia philosophica veritas est omnino aliena a canonica veritate, quae sola est veritas, congruum est vt recto nomine falsitas nominetur. Ipsa denique est illa per quam pseudo apostoli corinthios a fidei veritate abduxerunt, et in errorem perfidiae induxerunt, verbosa enim eloquentia quaudam veritatis praetendunt imaginem, qua simplicium mentes illaqueant,
et sub simulata veritatis imagine, falsitatem inducunt. Hoe modo Corinthij erant seducti, prout Apostolus diffuse prosequitur in prima epistola ad eos directa. Quia inqnit') in dei sapientia non cognouit mundus per sapientiam deum, placuit deo per stultitiam praedicationis, saluos facere credentes. Et iterum. Yidete vocationem vestram fratres, quia non multi sapientes secundum carnem, sed quae stulta sunt mundi elegit deus, vt confundat sapientes. Et rursum. Et ego cum venissem ad vos fratres, veni non in sublimitate sermonis, aut sapientiae annuncians vobis testimonium Christi. Et predicatio mea non in persuasibilibus humanae sapientiae verbis, sed in ostensione spiritus et virtutis, vt fides vestra non sit in sapientia hominum,
sed in virtute dei. Apostolus dicens, quod praedicatio sua non fuit in persuasibilibus humanae sapientiae verbis, aut in sublimitate sermonis et sapientiae, ostendit pseudo apostolorum praedicationem tali modo processisse. Quadam enim honesta vrbanitate, Per totam illam epistolam pseudo apostolorum errorem ex inflante philosophiae scientia processisse designat. Si ergo apostolorum tempore, quando lumen catholicae veritatis per ta:ita luminaria in virtute sua resplenduit, et fides credentium summo charitatis feruore estuauit, // tantum (ƒ iiij']
1) Lees: inquit.



MATERIAM THEOL. SCRIPTI8 PHIL080PH. PROBARE. L. I. C. 19.
valuit philosophica falsitas, ut doctrinam Apostolicam inficeret, et fidem credentium macularet. Quid fiet nostris temporibus, in quibus fides tepescere, et fenestrae templi, hoe est, sacerdotes ecclesiae, terrenis occupationibus incipiant obtenebrari. Omnes scimus, omnes legimus, quanta animaduersione contentionem, ex philosophica superstitione inter Corinthios exortam, Apostolus damnauit, illam scilicet, qua vnusquisque eorum dixit. Ego sum Pauli, ego autem Appollo, ego quidem Cephae, ego vero Christi. Diuisus est Christus P Quae diuisio a pseudo Apostolis, per philosophicam elationem fuit introducta. Inflans enim scientia suum possessorem facit intumescere, et quantum potest alijs se praeferre. Quam mentis elationem quasi proprium quoddam, sequitur communitatis vnitatem diuidere, et muitos quasi discipulos sibi agglutinare. Quo facto vnusquisque sequitur opinionem magistri sui, et sic veritas diuiditur, id est Christus, qui ait. Ego sum via, veritas, et vita. Et cum ista iam facta ex Apostolica scriptura sciamus, multo tarnen hijs peiora, imo periculosiora iam fieri videmus, et non attendimus. Nonne Canonica veritas, quae tantae certitudini innititur vt per nullam potentiam etiam diuinam, aliter se habere possit, tot opinionum varietatibus subijcitur, ut quasi tot opiniones, ne dicam vanitates, quot auctores habeantur. Nee hoe solum circa agibilia et moralia, verum etiam circa credibilia, quae magis auctoritati, quam rationi innituntur, exercetur, quae tot logicarum, et philosophicarum rationum contentionibus obnubilant magis, quam serenant, vt lumen veritatis ab antiquis patribus sub planis verbis traditum, nemo plane aspiciat. Sicut videri potest in scriptis modernorum doctorum, circa sententias patrum, a domino Petro lombardo fidelissime coadunatas. Ybi singuli suas opiniones contentiose defendunt. Ex quo fonte malitiosus ille mos inoleuit, vt diuisa veritate indiuisibili, vnusquisque sequens magistrum suum dicat. Ego sum albertista. Ego vero thomista, ego autem schotista. Et iuxta Apostolum ibidem vnus inflatur aduersus alterum pro alio, dum discipulus Schoti, inflatur aduersus discipulum Thomae, eo quod teneat Schotum maioris esse auctoritatis, quam g ir Thomam. Aut dum // discipulus thomae inflatur auersus ') discipulum alberti, ex eadem causa. Nonne videmus quotidie haec ita fieri P Nonne videmus discipulos singulorum magistrorum quotidie mutuo confligere, et singulorum opiniones aduersus seinuicem contentiosissime defensare? Cum haec ita sint Nunquid potest nostris temporibus esse bonum et licitum, quod temporibus apostolorum extitit tam perniciosum ? Aut numquid ecclesiae dei nunc potest esse fructiferum, quod olim tantum ecclesiae intulit damnum Quod si ego
1) Lees : aduersus.



vellem dicere, certus sum muitos contradictores, et impugnatores me inuenire, qui scripta doctorum ex canonica veritate et philosophica vanitate contexta, consueti sunt extollere, et prae omnibus alijs scripturis commendare. Caeterum veritas canonica nostro testimonio non eget, Ipsa se defendit Ipsa omnem aliam scripturam sibi contrariam, vel ad minus non conformem, sua auctoritate refellit. Ait enim ipsa per apostolum .i. ad Thimot. vi. Si quis aliter docet, et non acquiescit sanis sermonibus domini nostri Iesu christi, et ei quae secundum pietatem est doctrinae, superbus, nihil sciens, sed languens circa quaestiones, et pugnas verborum, ex quibus oriuntur inuidiae, contentiones, blasphemiae, suspicitiones malae, conflictationes hominum mente corruptorum, et qui veritate priuati sunt, existimantium quaestum esse pietatem. Apostolus qui inhoc sexto capite instruit Thimotheum asiae episcopum, qualiter custodire deberet gregem sibi commissum, inter caetera, maxime ostendit a falsa doctrina gregem esse custodiendum. Distinguit autem duplicem doctrinam scilicet veram et falsam. Veram vocat omnem doctrinam domini nostri Iesu christi, quam duplici vocat nomine. Primo vocat eam sanum sermonem Dicitur autem sanum illud, cui nulla inest infirmitas. In quo designat eius auctoritatem, quae est euidens certitudo infallibilis veritatis, cui nullum falsum subesse potest, et quae per nullam potentiam etiam diuinam aliter se habere potest: vt merito sana debeat dici doctrina, eo quod est ab omni corruptione aliena. Secundo vocat eam doctrinam pietatis, propter effectum suae operationis. Est enim pietas cultus diuinus. Merito ergo doctrina christi, doctrina pietatis dicitur, quia docet hominem deum colere, et per cultum diuinum ad aeter // na gaudia peruenire, sicut idem <j i' Apostolus .ij. ad Thimoth. iij. ostendit dicens. Omnis scriptura diuinitus inspirata vtilis est ad docendum, ad arguendum, ad corripiendum, ad erudiendum in iustitia, vt perfectus sit homo dei, ad omne opus bonum instructus. Secundo designat Apostolus in verbis praemissis, quae sit doctrina falsa. Yocat autem falsam omnem doctrinam, quae non est conformis doctrinae domini nostri IESV CHRISTI, quam duplici iudicio disignat. Primo vocat eam doctrinam falsam, quae languet citra *) quaestiones, et pugnas verborum, quia illa non est conformis doctrinae christi, eo quod illa habeat sanum sermonem. Sicut enim languor corporis sanitati corporis est difformis, sic doctrina languens circa pugnas verborum, est difformis doctrinae CHRISTI, quae sanum habet sermonem. Quod illa doctrina sit falsa quae languet circa quaestiones, et pugnas verborum, ex quibus oriuntur inuidiae, contentiones etcete. ostendit Apostolus Iacobus
1) Lees: circa.



DOCTRINA PHILOSOPHORUM E8T FUG1BNDA. L. I. C. 20.
in Canonica .ijj. capitu. Si inquit zelum amarum habetis, et contentiones sint in cordibus vestris, nolite gloriari, et mendaces esse aduersus veritatem. Non est enim ista sapientia desursum descendens a patre luminum, sed terrena animalis, diabolica. Quae autem desursum est sapientia, primum quidem pudica est, deinde pacifica, modesta, suadibilis, bonis consentiens. Secundo vocat Apostolus illam doctrinam falsam, quae non ordinatur ad debitum finem, scilicet ad finem pietatis, sed ordinatur ad finem vanitatis. Finis autem vanitatis est omne bonum, quod est sub coelo. Iuxta illud ecclesiastes primo. Yidi quae fiunt cuncta sub sole, et ecce vniuersa vanitas, et afflictio spiritus. Illa ergo doctrina est falsa, quae quaestum aestimat pietatem. Pietas est cultus diuinus, quo ad dominum tenditur. Quaestus est cultus mundi, quo temporalia congregantur. Ynde illa doctrina, quaestum aestimat pietatem, quae in cultu mundi, et delectatione praesentis vitae, summam constituit felicitatem, et finem vltimum, ad quem tenditur. Talis est doctrina philosophorum, vt supra ostensum est. Talis etiam fuit finis pseudo apostolorum, qui officium predicandi exercebant propter temporalia gij' congreganda. Offitium // praedicationis est actus pietatis, qui ergo hunc actum exercet propter temporale lucrum, ille quaestum aestimat pietatem, hoe est finem boni operis commodum constituit temporale. Satis per praemissa ostenditur quod doctrina Philosophorum, cum sit aliena a Canonica veritate, vt ipsi fatentur, nullum fructum in ecclesia dei operatur. Propter quod et ab ipsa veritate sicut inutilis per Apostolum reijcitur, et reprobatur.
Quod a fidelibus Christi et discipulis veritatis doctrina philosophorum est fugienda.
Capit. xx.
QVia ex praemissis euidenter ostenditur, quod doctrina philosophorum in exercitijs Theologicis, non solum non prodest, sed detrimentum aeternae salutis operatur. Quaeri non inconuenienter potest, an a fidelibus Christi et discipulis veritatis debeat repudiari, ad quod responderi potest, quod si ego vel alius quicunque hoe dicere praesumeret multi impugnatores, et contradictores absque vlla ambiguitate insurgerent. Plenus est iam mundus scripturis, ex Canonica veritate et philosophica vanitate contextis. Et plures non minoris auctoritatis volunt teneri philosophicam vanitatem siue falsitatem, quam Canonicam veritatem. Ita vt magis aliquando defendere conantur philosophum, quam Christum, sed ex hoe facto philosophicae scientiae exilitatem ostendunt, quam a veritate, quae Christus est, reprobatam, tanto studio contra veritatem manu tenere coguntur. Si enim efficacem contineret veritatem, et infallibilem,



ipsa vtique se defenderet, et omnes contradictores suos repudiaret. Hoe est enim veritati proprium, omnia sibi contraria refellere, et super omnia se inuictam exhibere, vt habetur Esdreae .ij. Super omnia vincit veritas. Ad propositam ergo questionem, non respondeat homo, sed respondeat veritas omnia vincens, et neminem palpans. Sic loquitur ipsa per Ioannem in epistola secunda. Omnis qui recedit, et non permanet in doctrina Christi, deum non habet. Qui permanet in doctrina Christi, hic patrem et filium habet. Si quis venit ad vos, et hanc doctrinam non affert, nolite recipere eum in domum, nee aue ei dixeritis. Qui enim dicit illi aue, communicat operibus eius malignis. Et iterum per Paulum Apostolum ad Galatas primo. // Si quis euangelizauerit vobis preter id quod gij* accepistis, anathema sit. Et rursum secunda ad Thimoth. ij. Stultas et sine disciplina questiones deuita, sciens quia generant lites. Seruum autem domini non oportet litigare, sed mansuetum esse ad omnes docibilem, patientem, cum modestia corripientem eos, qui resistunt veritati. Consonat hijs constitutio vniuersalis ecclesiae .xiij . dist. ca. ') Episcopus libros gentilium non legat, haereticorum autem legat, aut pro necessitate aut pro tempore.
Ex praemissis veritatis verbis, satis expresse videtur innotescere,
quod discipuli veritatis nullam doctrinam recipere, nee praedicatores veritatis aliam debent predicare, quam quae fundamentum habet in sacro eloquio, et conformitatem cum canonica veritate. Sicut apostolus in secunda ad Corinth .ij. de se profitetur dicens. Non enim sumus sicut plurimi adulterantes verbum dei, sed ex synceritate, sicut ex deo, coram deo in christo loquimur. In quibus verbis ostendit apostolus quattuor necessaria ad veritatis predicationem, duo ex parte predicantis, et duo ex parte doctrinae praedicatae. Primum ex parte predicantis est, recta intentio, scilicet quod non predicetur propter quaestum, vel gloriam temporalem. hoe notatur in eo quod dicit ex synceritate. Secundum, quod praedicetur plane sine veritatis occultatione, sicut in scripturis est reuelata. hoe notatur in eo quod dicitur, coram deo. Primum ex parte doctrinae predicatae est, quod sit sine admixtione alienae doctrinae,
quae in sacro eloquio non habet fundamentum, sicut est doctrina philosophorum: hoe notatur in eo quod dicitur, ex deo id est ex diuina reuelatione tradita. Secundo quod non excedat limites christianae fidei per praesumptuosam elationem, sed quod sit redacta per captiuationem intellectus in obsequium Christi: hoe notatur in eo quod dicitur, in Christo loquimur id est in veritate ab ipso reuelata, absque vlteriori rationis inuestigatione per fidem quieta-
1) In het Deeretum van Gratianus, c. i. D. xxxvii.



SCRIPTA PHILOSOPHORUM SANE INTELLECTA. L. I. C. 21.
mur Absque vlla enitn ambiguitate, veritatem in scripturis sanctis reuelatam infallibilem esse cognoscimus, quamuis secundum capacitatem nostri intellectus, per inuestigationem rationis ad plenum eam capere non valemus. Et hoe est captiuare intellectum in obsequium Christi.
De quibusdam qui dicunt scripta philosophorum sane secundum // [giij'] rectam rationem intellecta Christianae deseruire fidei.
Capitulum .xxi.
SVnt quidam, qui dicere volunt, scripta Philosophorum sane intellecta Catholicae fidei plurimum deseruire. Et ideo ea non esse reijcienda, quia Canonicae veritati non repugnant. Horum talis est ratio, quia quamuis non sunt diuina reuelatione supernaturaliter in lumino prophetico reuelata, sunt tamen lumine rectae rationis naturaliter ostensa. Lumen vero rectae rationis est lumen a deo deriuatum. Vnde et alienum a deo non debet reputari, quod ab ipso procedit et descendit Ad quod alij dicunt philosophos nunquam peruenisse ad rectitudinem rationis, et ideo non potuerunt habere lumen rectae rationis. Et horum talis est ratio: Ratio humana per casum primi hominis deformata et obscurata, non potest reformari et rectificari per naturale lumen rationis, sed hoe oportet fieri per gratiam iustificantem, qua supernaturali fidei lumine ratio naturalis illustratur et rectificatur. Et ideo illa rectitudo rationis, non est rectitudo naturalis, sed est rectitudo gratuita et supernaturalis. Quare illud quod a deo tali ratione ostenditur, non ostenditur illi in lumine naturae, sed in lumine fidei et graciae Tale autem lumen non habuerunt philosophi, vt patet per Apostolum ad Romanos .i. (de philosophis, qui inuisibilia dei per ea quae facta sunt, intellecta conspexerunt) dicentem. Qui commutauerunt veritatem dei in mendacium, et coluerunt et seruierunt creaturae potius, quam creatori, qui est benedictus in soecula. Ex hoe quod commutauerunt veritatem dei in mendacium, manifeste ostenditur, quod non habuerunt rectitudinem rationis, quia recta ratio dictat quod creatori debet honor exhiberi, qui nullo modo potest conuenire creaturae. Sed ipsi contrarium fecerunt, quia hunc honorem soli deo debitum, exhibuerunt potius creaturae quam creatori. Propter quod et in maiorem lapsi sunt rationis obscuritatem, sicut Apostolus in sequentibus subdit. Et sicut non probauerunt deum habere in noticia, tradidit illos deus in reprobum sensum. Quid est, tradidit illos deus in reprobum sensum? Hoe est. Abstulitdeus eis naturale lumen rationis, quo discernere poterant bonum a malo, fg *v'] et reliquit eis solum senei-//bus carnis, vt faciant ea quae non



conueniunt fieri, secundum naturale lumen rationis, sed quae solurn deseruiunt ardori concupiscentiarum, prout Apostolus ibidem exemplificat, scilicet quod per immunditiam affecerunt corpora sua in semetipsis quod est peccatum molliciei. Et quod exarserunt in desiderijs suis in inuicem, quod est peccatum zodomiae. Talia autem opera non conueniunt fieri secundum naturale lumen rationis,
quia sunt contra naturam. Vnde concludit Apostolus. Mercedem inquit quam oportuit erroris sui in semetipsis recipientes. Constat eos errasse, quos veritas ostendit errorem pro mercede accepisse.
Satis expresse hic ostenditur, quod philosophi nee habebant lumen rectae rationis, quod est lumen fidei, nee habebant naturale lumen rationis, quod est lumen naturae, quia vtroque lumine docet eos esse priuatos Apostolus iusto iudicio dei. Ex quo colligitur scripta philosophorum non processisse ex dictamine rationis, sed ex sensibus carnis. Patet hoe Quia quidam eorum posuerunt summam felicitatem consistere in eden do et bibendo. Quidam vero in actibus venereis. Quod vero in quibusdam scriptis eorum quaedam de virtutibus reperiuntur, multis expertis et doctis viris videntur illa valde remota esse a virtutum veritate. Ridiculosumque est fidelibus Christi ab extraneis a fide mendicatiuo modo quaerere, quo ecclesia catholica in thesauris sanctarum scripturarum copiosissime abundat. Non quod ibi possit aliquid inueniri quod per se ecclesiae proficiat,
nisi prius per lumen fidei fuerit vsibus ecclesiae adaptatum. Et cum hoe factum fuerit, tune non est veritas philosophiae, sed theologiae. Quae praedicta sunt tam secundum agibilia, quam secundum credibilia de scriptis philosophorum accipiuntur.
Confirmatio quorundam quod scripta philosophorum multum proficiunt ecclesiae dei, et quod charitas creata ponenda est in anima, per quam fiunt opera meritoria.
Cap. xxij.
COntentiosissime quidam persistunt scripta philosophorum defendere dicentes, quod quamuis ecclesiae Christi non proficiunt quantum ad credenda, proficiunt tarnen quantum ad moralia et agenda. Et ob hoe multum dicunt ecclesiae Christi // proficere [ff iiij'] illos libros quos doctores moderni de Theologia et Philosophia circa moralia confecerunt. In quibus multa vtilia pro profectu virtutum posuerunt. Ad quod alij dicunt, bona ibi posita non tantum proficere, quantum nocent mala bonis inserta, quod maxime ex hoe prouenire dicunt, eo quod catholicam veritatem planam, et ab antiquis doctoribus expositam, et serenatam philosophicis terminis, et logicis argumentis ita inuoluunt, quod lumen veritatis sub serenitate catholicae fidei, iam plane nemo aspiciat, dum rationibus



AN 8CRJPTA PHIIjOSOPH. PROFICIANT ECCLESIAE. L. I. C. 22.
et contentiosis argumentationibus certissimam et euidentissimam veritatem, quasi dubiam propositionem discutere laborant. Ynde fit quod verum vt dubium, firmum vt vacillans legentibus ostendant. Ex quo accidit vt dum naturalibus rationibus aduersus canonicam veritatem disceptant, in errores olim ex similibus casibus exortos, et ab ecclesia condemnatos et sepultos, iterum incidant, et doctrinam erroris sub nomine et imagine pietatis propinant. Sicut in articulis paulo ante positis ostenditur, et in exemplo sequenti edocetur. In .i. libro senten, distinctione .xvij. vbi magister tractans de inuisibili missione spiritus sancti in mentibus hominum. Per cuius praesentiam iuxta apostolum ad Romanos .v: Charitas dei difFunditur in cordibus nostris per spiritum sanctum, qui datus est nobis multis ibidem catholicae veritatis testimonijs ostendit, ipsam charitatem per quam actus humani fiunt deo accepti, et per hoe vitae aeternae meritorij, non esse quid creatum in anima, sed quod sit ipsa charitas dei, quae deus est, quae spirituali dono assistit homini, operans cum consensu humanae voluntatis salutem hominis in medio eius Doctores vero moderni suis logicis argumentationibus, non sententiam magistri sed sententiam catholicae veritatis impugnantes, in scriptis suis super locum praedictum tradunt communiter, charitatem esse quid creatum. vnde contentiose argumentantes contra magistrum determinant charitatem creatam esse ponendam, quod maxime propter duas causas ponunt esse necessarium. Prima est: Quia alias anima non haberet formam per quam ageret opera interiora. Et hanc causam sumunt ex fundamento philosophico, vbi omnis actio naturalis cum sit in potestate hominis, pro[g iiij"] cedit a // forma quae est principium agendi. Sed hanc formam vt dicunt non dat animae praesentia et assistentia spiritus sancti. Ergo necesse est ponere charitatem creatam, quae sit forma et principium meritoriae actionis. Illam causam Canonica veritas, tam in se quam in dictis sanctorum antiquorum patrum in canonico fundamento fundatis apertissime refellit ostendens, quod animae non sit necessaria talis forma per quam agat. Quia in actione meritoria, anima nee operatur nee cooperatur, sed tantum cum consensu voluntatis, et cum gratiarum actione suscipit in se operantem dominum. Sicut hoe canonica 'veritas in se per apostolum ad . Philip . ij. ostendit dicens. Deus est qui operatur in nobis veile et proficere. Ecce actio meritoria dei operatione in nobis facta, sequitur pro bona voluntate, ecce hominis cooperatio, quae non est aliud nisi consensus bonae voluntatis. Et iterum ad Romanos .iij. Omnes peccauerunt et egent gloria dei. Iustificati per gratiam ipsius. Quid est gratis iustificari, hoe est iustificari sine aliqua hominis cooperatione, aut recompensatione ex sola dei miseratione, vt probat Augustinus



in Enchirid. Yerum inquit haec pars humani generis, cui liberationem deus regnumque promisit aeternum Nunquid meritis operum suorum reparari potest? Absit Quid enim operari potest perditus,
nisi quamtum fuerit a perditione liberatus? Numquid liberae voluntatis arbitrio? Absit Nam libero arbitrio male vtens homo, et se perdidit et ipsum. Sicut enim qui se oceidit, vtique viuendo se occidit: sed se occidendo non viuit, nee seipsum poterit resuscitare, cum occiderit. Ita cum libero peccaretur arbitrio victore peccato, amissum est et liberum arbitrium. A quo enim quis deuictus est,
huic et seruus addictus est. haec ille. Et rursum Apostolus ad Ephes. ij. Gratia inquit estis saluati per fidem, et hoe non ex vobis. Dei enim donum est, non ex operibus, vt ne quis glorietur. Ipsius enim factura sumus, creati in Christo Iesu in operibus bonis,
quae preparauit deus, vt in illis ambulemus. Quod exponens Augustinus in Enchirid. ait. Quomodo inquit quisquam de libero arbitrio in bono gloriatur opere qui nondum est liber ad operandum bene?
Nisi se vana superbia inflatus extollat, quam cohibet apostolus dicens. Gratia salui facti estis per fidem. Et ne ipsam sibi saltem fidem sic arrogarent // vt non intelligerent diuinitus esse datam, h i<■ sicut idem Apostolus alio loco dicit, se vt fidelis esset misericordiam consequutum hic quoque adiungit et ait. Et hoe non ex vobis Dei enim donum est, non ex operibus, ne forte quis extollatur. Et ne putarentur fidelibus bona defutura opera, rursus adiecit. Ipsius enim sumus figmentum creati in Christo Iesu in operibus bonis, quae praeparauit deus, vt in illis ambulemus. Tune ergo efficimur vere liberi, cum deus nos fingit id est format et creat, non vt homines simus, quod iam fecit: sed vt boni homines simus,
quod nunc gratia sua facit, ut simus in Christo noua creatura, secundum quod dictum est. Cor mundum crea in me deus. Haec ille. Et iterum Apostolus ad Romanos .viij. ') loquens de gratia iustificante per exemplum de Esau et Iacob. Cum inquit nondum nati fuissent, aut aliquid boni egissent, et2) mali, vt secundum electionem propositum dei maneret, non ex operibus, sed ex vocante dictum est ei, quia maior seruiet minori, sicut scriptum est. Iacob dilexi, Esau autem odio habui.
Et concludendo infert. Igitur non volentis, neque currentis, sed miserentis est dei. Super quo Augustinus in enchirid. Ne quisquam inquit, et si non de operibus, de ipso glorietur voluntatis arbitrio, tanquam ab ipso incipiat meritum, cui tanquam debitum reddatur
4) Rom. IX : 11—13.
2) Lees : aut.
VI.
6



AN 8CRIPTA PHILOSOPH. PROFICIANT ECCLESIAE. T,. I. C. 22.
praemium bene operandi, audiat ipsa libertas eundem gratiae preconem dicentem. Igitur non volentis neque currentis, sed miserentis est dei, dum proculdubio si homo eius est aetatis vt ratione iam vtatur, non posset corde credere, sperare, diligere, nisi yelit, nee peruenire ad palmam supernae vocationis dei, nisi voluntate concurrent. Quomodo ergo non volentis neque currentis? nisi quia et ipsa voluntas (sicut scriptum est) a domino praeparatur. Alioquin si propterea dictum est, non volentis, neque currentis, sed miserentis est dei, quia ex vtraque fit id est ex voluntate hominis et misericordia dei, vt sic dictum accipiamus. Non volentis neque currentis, sed miserentis est dei, tanqnam ') diceretur, non sufficit sola voluntas hominis si non sit etiam misericordia dei, ergo non sufficit sola misericordia dei, si non sit etiam voluntas hominis. Ac per hoe si recte dictum est. Non volentis est hominis sed miserentis est dei, quia id voluntas hominis sola non implet: Cur non h i • econtrario recte dicitur. // Non miserentis est dei, sed volentis est hominis, quia id misericordia dei sola non implet. Porro si nullus Christianus dicere audebit, non miserentis est dei, sed volentis est hominis, ne apostolo apertissime contradicat, restat vt propterea recte dictum intelligatur, non volentis neque currentis, sed miserentis est dei, vt totum deo detur, qui hominis bonam voluntatem et praeparat adiuuandam, et adiuuat praeparatam. Nam vtrumque legitur in sacris eloquijs. Et misericordia eius praeueniet me, et misericordia eius subsequetur. Nolentem praeuenit, vt velit volentem subsequitur, ne frustra velit haec ille. Ad idem est verbum apostoli ad Ro . viij. Quos inquit praedestinauit, hos et vocauit, quos autem vocauit, hos et iustificauit. Quos autem iustificauit, illos et glorificauit Attende lector in hijs verbis apostoli, quem dicat facere actus humanae iustificationis, deum iustificantem, an hominem iustificatum? Deum vtique iustificantem. Quos inquit praedestinauit, haud dubium, quoniam deus hos et vocauit. In praedestinatione notatur propositum, siue intentio diuinae voluntatis, ab aeterno hominem disponendi ad statum vitae aeternae. In vocatione vero et iustificatione ac glorificatione notatur effectus diuinae voluntatis hominem ad aeternam vitam actualiter disponentis in tempore. Omnia haec ostendit apostolus deum facere sine hominis cooperatione, vt in omnibus honorificetur deus, et non homo. Et ne cuiquam aliquid dubietatis preco gratiae relinquat, audi qualiter prosequendo gratiam hanc mediatoris quasi inculcare laborat. Quis inquam accusabit aduersus electos dei ? Deus est qui iustificat, quis est
1) Lees : tanquam.



qui condemnet? Si deus est qui iustificat, planum est meritis propriorum operum hominem non iustificari. Sed hic posset aliquis obijcere. Consentio per gratiam iustificantem, me accipere voluntatem et potestatem operandi aetus meritorios vitae aeternae, sed haec opera, mea sunt opera. Alioquin qualiter mihi essent meritoria. Ad quod respondemus, quod et homini sunt meritoria, et tamen a deo sunt operata. Sicut idem apostolus ad Romanos .iij. ostendit dicens. Nunc iustitia dei sine lege manifestata est, testificata a lege et prophetis. Iustitia autem dei per fidem Iesu Christi in omnes, et super om-//nes, qui credunt in eum. Non enim est hijr distinctio, omnes enim peccauerunt, et egent gloria dei. Iustificati gratis per gratiam ipsius. Attende in hijs verbis apostoli haec duo commendari scilicet deum iustificantem, et hominem iustificationis praemium merentem. Primum designat cum dicit. Iustitia autem dei per fidem Iesu Christi, non dicit iustitia hominis per fidem Iesu Christi, sed iustitia dei, quod tamen dici oporteret, si homo actum iustificationis operatus esset, Actus enim actori attribuendus est. Nee alius agere, et alius debet dici actor. Quam sententiam ad Romanos .x. confirmat dicens. Ignorantes inquit iustitiam dei, et suam quaerentes statuere, iustitiae dei non sunt subiecti. Duplicem hic apostolus distinguit iustitiam, scilicet iustitiam dei, et iustitiam hominis. Iustitiam dei vocat illam, quam deus operatur in homine, per gratiam iustificantem, sine hominis cooperatione. Iustitiam hominis vocat illam, quam operatur homo per facultatem propriae voluntatis. Hanc iustitiam illi quaerunt statuere, qui per eam se praesumunt iustificari. Sed fallit eos sua ignorantia, quia ex operibus proprijs, non iustificabitur coram deo omnis homo vt testatur idem apostolus ad Romanos .xi. Sic inquit et in hoe tempore reliquiae secundum electionem gratiae saluae factae sunt Si autem gratia iam non ex operibus, alioquin gratia iam non est gratia. Secundum scilicet, quod dei iustitia est homini meritoria, designat in hoe quod ait. Iustificati gratis per gratiam ipsius, per redemptionem,
quae est in Christo Jesu. Per hunc enim accessum habemus ad deum, et gloriamur in spe gloriae filiorum dei, vt ait apostolus ad Hebraeos .x. Habentes itaque fratres fiduciam in introitu sanctorum in sanguine Christi, quam initiauit nobis viam nouam et viuentem, teneamus spei nostrae confessionem indeclinabilem. Fidelis est enim qui repromisit. Ex praemissis scripturarum testimonijs satis euidenter ostenditur, quod ad operandum opera meritoria, homo non indigeat forma, per quam agat, quae sit principium actionis meritoriae, cum spiritus sanctus haec omnia operetur, per specialem assistentiam in homine. Et ergo non oportet ponere cliaritatem creatam.



QUARE PONUNT CHARITATEM CREATAM. L. I. C. 23.
Quae sit secunda causa quare dicunt necesse esse ponere charitatem creatam.
Cap. xxiij. II
hij' QEcunda causa quam ponunt, quare necesse sit ponere charitatem O creatam est. Quod si spiritus sanctus operaretur in homine actus meritorios per specialem sui assistentiam, tune tales actus non essent in potestate hominis, et ideo non essent actus hominis, et ob hoe nee homini meritorij. Ad quod responderi potest sicut in praemissis ostensum est, quod vtrumque verum est, scilicet quod actus iustificationis est opus dei, et opus hominis. Opus dei, quia ab ipso operatum, sicut scriptum est Isaiae .xxvi. Omnia opera nostra in nobis operatus es domine, prout in praecedenti capittulo sufficienter demonstratum est. Est etiam opus hominis, non quia ab ipso factum, sed quia ei a deo est donatum, sicut ait Apostolus ad Romanos .viij. Si deus inquit pro nobis, quis contra nos? Qui etiam proprio filio suo non pepercit, sed pro nobis omnibus tradidit illum. Quomodo non etiam cum illo omnia nobis donauit. Et rursum .ij. ad Corinthi. vij. Omnia inquit ex deo qui nos reconcilauit sibi per Christum. Quoniamquidem deus erat in Christo, mundum reconcilians sibi, non reputans illis delicta ipsorum. Et infra. Obsecramus pro Christo reconciliamini deo, Eum qui non nouerat peccatum, pro nobis peccatum fecit, vt nos efficeremur iustitia dei in illo. Duo sunt attendenda in verbis Apostoli. Primum qualiter deus pater fecerit filium suum peccatum, id est sacrificium pro peccato. Secundum qualiter homo efficitur iusticia dei in Christo. Pro cuius intellectu est aduertendum. Quod Apostolus in hoe .v. capittulo vnde ista verba sumpta sunt loquitur de tribus. In prima parte loquitur de praemio aeternae beatitudinis In secunda parte de praeparatione hominis ad praemium, quod fieri habet per opus virtutis meritorium. In verbis vero allegatis, a quibus incipit tertia pars capituli, loquitur de causa effectiua vtriusque scilicet meriti et praemij ostendens, quod tam meritum quam praemium procedit a deo, tanquam a causa effectiua. Omnia inquit ex deo, qui nos reconciliauit sibi per Christum. Deus enim qui quodam singulari modo erat in Christo per assumptionem humanae naturae in vnitate personae, fecit filium suum sacrificium pro peccatis nostris, quo mundaret nos ab omni h iijr] iniquitate nostra, et faceret sibi populum accep // tabilem, per quod sacrificium reconciliauit nos sibi, non reputans nobis delicta nostra, quae per sacrificium Christi iam erant deleta. Propter quod Apostolus modo affectuosae exhortationis rogat, vt reconciliemur deo, id est vt operi tantae charitatis cum gratiarum actione nos conformemus. Cuius duplicem assignat causam Prima, quia deus pater fecit



filium suum peccatum, id est sacrificium pro peccatis. Secunda quia homo, dei operatione, factus est iustitia dei, id est perfecte iustificatus in Christo. Qualiter autem hoe factum sit ostendit Augustinus in enchirid. verba praedicta exponens. Christus inquit ipse factus a deo patre peccatum, non suum sed nostrum, non in se, sed in nobis constitutum, vt nos efficeremur iusticia, non nostra, sed dei,
non in nobis, sed in Christo constituta, similitudinem carnis peccati,
in qua crucifixus est demonstrauit. Haec ille. Pia enim miseratio ne et commutatione suam nobis donauit iusticiam, et nostrum suscepit peccatum, vt in carne sua, in qua peccatum non erat, sed similitudo carnis peccati, quae pati poterat, peccatum nostrum deleret, dum carnem morti exponeret, et sua iustitia nostram reuiuiscentem vitam reformaret. Reconciliauit ergo deus nos sibi per mortem filij sui, quem fecit sacrificium pro peccatis nostris, et iustificauit in eo quod donauit nobis iustitiam suam, non illam iustitiam, qua ipse iustus est, sed qua nos iustos fecit, sicut et donat fidem suam, non qua ipse fidelis est, sed qua nos fideles facit, similiter et diffundit charitatem suam in nobis, non qua ipse nos diligit, sed qua nos se diligere facit. In quibus tarnen loquutionibus multa notanda est differentia, quia aliter operatur in nobis deus actum diligendi quam actus aliarum virtutum, vtpote, actum credendi, actum sperandi etc.
Actum diligendi operatur in nobis per se tantum, sine alicuius virtutis medio, actum vero credendi, vel sperandi, vel patiendi, aut alicuius alterius virtutis operatur spiritus sanctus, mediantibus virtutibus, quarum sunt actus vtpote actum fidei qui est credere, mediante fide, actum spei qui est sperare, mediante spe, actum patiendi,
qui est pati, mediante patientia, et sic de alijs. Similiter et in illa loquutione. Deus diffundit in nobis charitatem suam, non qua nos diligit sed qua nos se diligere facit, cum vtique eadem sit charitas,
et qua nos se dili-//gere facit. Sed in tali loquutione ostenditur, [h Uj»] quod alia de causa vel ratione charitas dei ibi dicitur, quam in alijs loquutionibus. vt pote in illo Jo&nn. Deus charitas est, et qui manet in charitate in deo manet, ibi charitas accipitur illa, qua deus nos diligit. In illa vero ad Romanos .v. Charitas dei diffusa est in cordibus nostris per spiritum sanctum, qui datus est nobis, accipitur charitas illa, qua nos deus se diligere facit. Et per hoe in talibus diuersis loquutionibus non intelligitur diuersa charitas, quasi alia esset charitas, qua deus nos diligit, et alia qua nos se diligere facit, cum vna sit, sed solummodo per hoe diuersa ratio loquendi designatur. Satis igitur ostensum est, quod nemo timere debeat opera salutis, quae spiritus sanctus speciali sua assistentia in homine,
et per hominem operatur, homini non esse ineritoria, eo quod homo ea non operetur, cum adhoc a spiritu sancto in homine operantur



OHARITAS EST SPIRITUS SANCTU8. L. I. C. 24.
et operata homini donantur, vt tali eius specialis doni beneficio dignus aeterna beatitudine habeatur, ad quod alias idoneus esse non potest Denique beatissima dei genitrix virgo maria, quae spiritus sancti singularissima operatione filium dei concepit, licet ipsa ad hunc conceptum nihil fuerit cooperata, nisi fidei integritate, ipsum tarnen benedictum fructum ventris sui, non veretur vocare filium suum, dicens ad eum sic, fili quid fecisti nobis sic. Quia hoe illi non proprijs meritis, sed singulari dono dei donatum est, vt mater dei diceretur, et esset. Numquid ergo mater dei non est, quia hoe proprijs meritis vt esset non meruit, sed dono dei gratuito ei datum est vt sit ? Absit, sic et opera virtutum quae spiritus sanctus in nobis sine nobis operatur, ob hoe meritoria nobis non sunt, quia nos ea non operamur ? Absit, quia vt sint nobis meritoria, diuina nobis operatione donantur. Deus enim qui prius dedit naturam, quae beatificari potest, et in fine daturus est praemium, quo natura erit beatificanda. In medio etiam donare dignatur meritum, quo ad beatitudinem disponitur, vt in omnibus deus honorificetur, et illud Apostoli compleatur. Quid habes, quod non accepisti? si autem accepisti, quid gloriaris quasi non accepeperis ? ') Attende lector tu, qui de proprijs humanis meritis rigorose contendis, et considera quid de his tibi atten[/i Hij'] dendum // proponit benignitas diuinae miserationis in exordio humanae reparationis. Sic dicit tibi sermo Euangelicus. Missus est angelus Gabriel a deo in ciuitatem Galileae, cui nomen nazareth ad virginem desponsatam viro, cui nomen erat Ioseph de domo dauid, et nomen virginis Maria. Et ingressus Angelus ad eam dixit. Aue gratia plena dominus tecum, benedicta tu in mulieribus. Reuoluite seriem totius veteris testamenti, et exhibe si potes nomen gratiae. Sed in exordio humanae reparationis gratia ab angelo est euangelizata, vt ostenderetur omnibus ab hac radice ortum habituris, quod non nisi ab humore gratiae essent germinandi. Vnde virgini gloriosae propria merita vt mater dei fieri mereretur? Quod si quis contendere velit magna in ea merita praecessisse, Quod si ita est, quare plena gratia, et non plena meritis ab angelo salutatur? Res enim duae diuersae sunt, merita propria, et diuina gratia, proprijs meritis deberetur praemium ex censura iustitiae. Diuinae vero gratiae nihil debetur, quamuis aliquid detur ex abundantia diuinae benignitatis et misericordiae. Salutatur ergo Maria gratia plena. vt quicquid in ea, et per eam diuina dispositione fieri conspicitur, totum ex dono dei nullis praecedentibus meritis fieri designetur. Ecce habes qualiter in exordio humanae reparationis praesumptio humanae facultatis deijcitur, in eo quod Maria plena gratia nun-
1) Lees: acceperis.



ciatur. Dicitur enim plena gratia, non solum ob reuerentiam virginis, verumetiam per significationem veritatis. Predicatur in ea plenitudo gratiae, vt nihil proprij meriti, sed toturn quod in ea est gratia esse designetur. Sicut in persona eius confidenter sancta canit ecclesiae. Filiae hierusalem vt quid me ammiramini, diuinum est mysterium, hoe quod cernitis. Et iterum prout Augustinus ostendit in enchirid. Quid inquit humana natura in homine christo meruit vt in vnitate personae unici filij dei singulariter esset assumpta Quae bona voluntas? Cuius boni propositi studium?
Quae bona praecesserunt quibus mereretur iste homo vt vna fieret persona cum deo? Nempe ex quo homo esse cepit non aliud cepit esse quam dei filius, idemque hominis filius. Vnde naturae humanae tanta gloria nullis precendentibus meritis, sine dubio gratuita ?
Nisi quia // magna hic, et sola dei gratia fideliter et sobrie con- [hiiij'] siderantibus ostenditur euidenter, vt intelligant homines per eandem gratiam eius se iustificari a peccatis, per quam factum est vt homo Christus nullum habere posset peccatum, haec ille. Ecce habes in mediatore nostro Iesu Christo, quem operatione spiritus sancti virgo concepit, et peperit, gratiam commendatam. Qui cum esset vnicus dei filius, non gratia sed natura et ob hoe plenus veritatis,
factus est hominis filius, vt esset etiam gratiae plenus. Sicut de eo scriptum est Ioann. i. Verbum caro factum est et habitauit in nobis. Et vidimus gloriam eius, gloriam quasi vnigeniti a patre.
Plenum gratiae, quantum ad naturam humanam assumptam, et veritatis quantum ad personam verbi assumentem Quia ergo in Christo Iesu, in quo secundum apostolum proposuit deus pater instaurare omnia, quae in coelis sunt, et in terra, tamquam in fonte, vnde totius humani generis deriuatur saluatio, nihil aliud inuenitur quam gratia vnde alicui aliquid aliud de proprio potest prouenire, per quod potest saluari, miranda nimium, imo potius miseranda humanae praesumptio facultatis, quae cum per humilitatem gratis saluari possit, propria impediente superbia gratis saluari non velit Omnes inquit Isaias propheta sitientes venite ad aquas. Et qui non habetis argentum et aurum properate, emite, et comedite.
Emite absque vlla comutatione vinum et lac.
Quod charitas sit spiritus sanctus qui diffunditur in cordibus fidelium.
Capit. xxiiij.
OVod charitas, quae sola diuidit inter filios regni et perditionis, non sit aliquid creatum, ex testimonijs veritatis inaeternuin fundatis, pro parte ostendimus, super est vt quod sit spiritus sanctus tertia in trinitate persona eisdem veritatis testimonijs osten-



CHARITAS EST SPIRITUS SANCTUS. L. I. C. 24.
damu8. Vbi primo est aduertendum, quod sicut spiritus sanctus est amor patris et filij, quo seinvicem amant, et nos, sic etiam est charitas, qua nos diligimus deum et proximum nostrum. Quae charitas, cum ita est in nobis vt diligamus deum et proximum nostrum, tune spiritus sanctus dicitur mitti vel dari nobis. Et qui diligit ipsam dilectionem, qua diligit proximum, in eo ipso deum •*' diligit, quia ipsa dilectio // deus est, id est spiritus sanctus. De hoe Augustinus in .viij. libr. de Trinitate ait. Qui proximum diligit, consequens est vt ipsam praecipue dilectionem diligat. Deus autem dilectio est, vt ait Ioannes apostolus. Yt quid ergo imus et currimus in sublimia coelorum et in ima terrarum quaerentes eum qui est apud nos, si nos esse velimus apud eum. Nemo dicat. Non noui quid diligam, diligat fratrem, et diligat eandem dilectionem. Magis enim nouit dilectionem qua diligit, quam fratrem quem diligit. Ecce iam potest deum notiorem habere quam fratrem, plane notiorem, quia praesentiorem, quia interiorem, quia certiorem. Amplectere dilectionem deum, et dilectione amplectere dominum Ipsa est dilectio quae omnes bonos angelos, et omnes dei seruos consociat vinculo sanctitatis. Quanto ergo saniores sumus a tumore superbiae, tanto sumus dilectione pleniores, et quo nisi deo plenus est qui plenus est dilectione? haec ille. Hijs verbis satis euidenter ostendit Augustinus ex verbis Ioannis apostoli quod dilectio qua diligimus deum, et proximum, deus est. Ad idem valet, quod beatus Augustinus in eodem libr. ait tractans illud verbum apostoli Ioann. Qui diligit fratrem suum in lumine manet, et scandalum in eo non est. Manifestum est inquit quod iustitiae perfectionem in fratris dilectione posuerit. Nam in quo scandalum non est, vtique pefectus ') est. Et tamen videtur dilectionem dei tacuisse, quod numquam faceret, nisi quia in ipsa fraterna dilectione vult intelligi deum. Apertissime enim in eadem epistola paulo post dicit ita. Dilectissimi diligamus inuicem, quia dilectio ex deo est, et omnis qui diligit, ex deo natus est, et cognouit deum. Qui non diligit, non cognouit deum, quia deus dilectio est. Ista contextio satis aperte declarat eandem ipsam fraternam dilectionem. Nam fraternam dilectionem, qua diligimus inuicem, non solum ex deo, sed etiam deum esse tanta constat auctoritate predicari. Cum autem ex dilectione diligimus fratrem, ex deo diligimus fratrem. Nee fieri potest vt eandem dilectionem non praecipue diligamus, qua fratrem diligimus, quoniam deus dilectio est. Haec ille. Ex hijs verbis tam Ioannis apostoli dicentis, quam Augustini ea exponentis, apertissime constat fraternam dilectionem esse deum. Est autem in
1) Lees: perfectus.



eadem epistola // apostoli Ioannis quod mouere potest legentem. **" Dicit enim Charissimi, diligamus nos inuicem, quia charitas ex deo est etc. vt supra allegatum est. Ybi mouere potest legentem illa diuersitas Charitas ex deo est, et deus charitas est. Super hoe dicit Augustinus in .xv. libr. de trinitate. Manifestat apostolus eam se dixisse dilectionem deum, quam dixit ex deo. Deus ergo ex deo, est dilectio. Si in donis dei nihil est maius charitate, et nullum est maius donum dei quam spiritus sanctus, quid consequentius est, quam vt ipse sit charitas, qui dicitur deus, et ex deo, haec ille. Ex hijs ergo apparet, quod charitas non sit pater nee filius, sed spiritus sanctus, qui sic est deus, vt sit etiam donum dei. Sic inquam est deus, vt sit etiam ex deo. Deus ergo ex deo est dilectio. Ad idem ostendendum plura possunt adduci testimonia scripturarum Yt illud actuum .i. de exordio nascentis ecclesiae, quae in fide charitate formata fundabatur, scriptum est. Repleti sunt omnes spiritu sancto, et ceperunt loqui varijs linguis, prout spiritus sanctus dabat eloqui illis. Et iterum actuum .xv. Petrus ad coapostolos suos dixit. Yiri fratres, vos scitis, quoniam ab antiquis diebus in nobis elegit deus, per os meum audire gentes verbum euangelij, et credere, et qui nouit corda deus, testimonium perhibuit, dans illis spiritum sanctum, sicut et nobis. Et ne quis per spiritum sanctum in hoe loco intelligi velit non deum spiritum sanctum, sed donum eius, aperte hoe ostendit veritas ipsa in euangelio Ioannis vbi pluries mentionem faciens de hoe dono dando et mittendo deum eum ostendit dicens. Cum venerit inquit paraclitus, quem ego mittam vobis a patre, spiritum veritatis qui a patre procedit, ille testimonium perhibebit de me. Et iterum. Cum venerit ille spiritus veritatis docebit vos omnem veritatem. Non enim loquetur a semetipso, sed quaecunque audiet loquetur, et quae ventura sunt annunciabit vobis. Ille me clarificabit, quia de meo accipiet, et annunciabit vobis. Satis aperte ') in hijs verbis spiritum sanctum, quo fideles replebantur in exordio nascentis ecclesiae, et per quem quotidie charitas diffunditur in cordibus nostris, dum ad vitam gratiae reformamur, non esse solummodo donum dei, verum etiam ipsum esse deum, qui a patre filioque // procedit. Vt dum spiritu sancto üj' repleti sumus, deo nos repletos esse veraciter credamus. Quod in hoe manifeste innuitur, quod spiritus sanctus qui fidelibus promittitur, et a patre procedere 2), et a filio mitti, et de eo quod filij est accipere, in verbis praemissis expresse designatur. Sufficienter
1) Men moet hier „ostenditur" of iets dergelijks bijdenken.
2) De werkwoorden „procedere", „mitti" en „accipere" hangen alle drie af van „promittitur".



conclusio omnium praedictorum. l. i. c. 26.
vt credo est ostensum, quod charitas quae per spintum sanctum cordibus fidelium infunditur, non est quid creatum, nee etiam solumïnodo est donum dei, sed est deus spiritus sanctus amor patri s et filij, ab vtroque procedens, quo pater et filius se et nos diligunt, et nos se et proximum diligere faciunt. Et quod ipse spiritus sanctus in se immobilis permanens mouet mentes fidelium ad credendum, sperandum, et diligendum, atque ad alios actus virtutum, quasi esset virtus mentis, aut animi affectio. Atque in se neque proficiens, neque deficiens, mentibus fidelium, maiorem vel minorem infundit charitatem, secundum quod vnicuique secundum dispositionem suae benignissimae voluntatis viderit expedire, Aliquando se subtrahit, aliquando vero largioris benedictionis gratiam infundit. Donec vnicuique pro modo suae perfectionis propria mensura compleatur. Denique vt ait Augustinus super Joann. Christo qui est dei filius, non ad mensuram datus est spiritus sanctus. Caeteris autem omnibus ad mensuram datus est, et datur alij minus, alij amplius, sed et vnicuique nunc minus, nunc amplius, per quem charitas diffunditur in cordibus fidelium. Quae cum sit deus, nee proficit nee deficit in se. Homo vero cui donata est in ea proficit, et deficit aliquando et tune ipsa dicitur proficere vel deficere, vt ostendit Augustinus in omelia super epistolam Ioann. Probet se quisque quantum in illo profecerit charitas, vel potius, quantum ipse profecerit in charitate. Nam si charitas deus est, nee proficit nee deficit. Sic ergo dicitur proficere in te charitas, quia tu in ea proficis, haec ille
Obiectio quorundam contra praemissa.
Capitulum .xxv.
COntra praemissa quidam dupliciter obijciunt ex verbis Augustini in libro de littera et spiritu dicentis. Vnde est dilectio nisi vnde et ipsa fides id est a spiritu sancto. Non enim esset in nobis, nisi ij' diffunderetur in cordibus nostris per spiritum sanctum. // Charitas autem dei dicta est diffundi in cordibus nostris, non qua ipse nos diligit, sed qua nos facit dilectores suos. Sicut iustitia dei dicitur qua nos iusti eius munere efficimur, et domini salus, qua hos saluat, et fides Christi, qua nos fideles facit. Haec verba beati Augustini videntur discordare ab hijs, quae ante sunt memorata, in quibus ex verbis sancti Joannis apostoli manifeste est ostensum, quod charitas qua nos deum et proximum diligimus sit illa, qua deus se et nos diligit. Sed si veritas diligenter attenditur, diuersum non erit, quod diuersum esse videtur. Nam in hijs verbis Augustini non alia charitas qua nos deus diligit, neque alin qua nos so diligere facit ostenditur, sed diuersa causa aut ratio vtriusque dilectionis



designatur. Alia enim ratione dicitur charitas dei, qua nos se diligere facit, et alia qua nos ipse diligit. Et haec diuersitas rationis sumitur ex diuerso modo loquendi in seripturis sanctis. Cum enim dicitur in .i. Joann . iiij. Deus charitas est, et qui manet in charitate in deo manet, et deus in eo, manifestum est secundum illum modum loquutionis charitatem dei ibi designari, qua nos diligit.
Et ad Romanos .v. cum dicitur. Charitas dei diffusa est in cordibus nostris per spiritum sanctum, qui datus est nobis, manifestum est charitatem dei ibi dici, qua nos deus se diligere facit Per hoe tarnen intelligere non debemus diuersam nobis in seripturis sanctis charitatem designari, vt supra ostensum est. Sed sunt alia quaedam, quae ex verbis Augustini praedictis obijciunt. Primum quod dicit, quod charitas est a spiritu sancto, sicut fides est ab ipso. Ex quo concludunt, fides sic est a spiritu sancto, vt tarnen non sit spiritus sanctus.
Ergo eodem modo charitas sic debet esse a spiritu sancto, vt tarnen non sit spiritus sanctus. Ad quod respondetur. Quod charitas ideo est a spiritu sancto, et cum hoe est ipsa spiritus sanctus, quia non solum est donum vel datum dei, sed est etiam deus, fides autem est a spiritu sancto et non est spiritus sanctus, quia ipsa solum donum vel datum est, et non deus dans. Dicit enim scriptura. Deus charitas est sed non dicit deus fides est. Secundum quod obijciunt est. Si charitas spiritus sanctus est, et charitas est a spiritu sancto,
ergo spiritus sanctus a seipso est, quod est absurdum. Ad quod // [«' tijr] respondetur. Charitas spiritus sanctus est, et charitas a spiritu sancto est, vt testatur Joannes in epistola sua, quia deus ex deo est dilectio, et tamen spiritus sanctus non est a seipso. Nam iuxta proprietatem loquutionis, spiritus sanctus est charitas, qua nos diligit, et sic est amor patris et filij procedens ab vtroque, sed non a seipso. Est etiam charitas a spiritu sancto qua nos deus se diligere facit, et haec non est alia quam spiritus sanctus, et hanc dat spiritus sanctus cum patre et filio in cordibus fidelium. Et hoe modo charitas est spiritus sanctus, et a spiritu sancto, non quo spiritus sanctus dat se sibi, sed quo dat se nobis, diffundens se in cordibus nostris, faciensque nos suos dilectores. Non est ergo a seipso, sed tamen datur nobis a seipso. Et sic alia est ratio quare charitas est spiritus sanctus, et quare est a spiritu sancto, sed non est diuersa charitas.
Conclusio omnium praedictorum, quod charitas quae cordibus fidelium infunditur sit spiritus sanctus, et non sit quid creatum.
(^Haritatem quae fidelium mentibus infunditur, non esse quid J creatum, sed ipsum spiritum sanctum, amorem patris et filij, ter-
Capit. xxvi.



C0MCLU810 OMNIUM PRAEDICTORUM. L. I. C. 26.
tiamque in trinitate personam, non humana ratio, sed catholica et canonica veritas, per praemissa in testimonium adducta, apertissime ostendit. Nee hoe solum facit, verum etiam sua triuinphatriee palma, qua omnia vincit, omnes philosophicas argumentationes contrarium aliquid dogmatizare molientes damnat, et refellit, atque ab auribus et vsibus omnium Christifidelium anathematizatas ostendit. Sed dicis: Infideles et haeretici harum litterarum studijs dediti, catholicae fidei simplicitatem suis astutijs faciliter inficerent, si in ecclesia Christi non essent, qui huiusmodi scientijs eruditi catholicam veritatem defensarent, ob hoe ergo necessarium est huiusmodi litterarum studium in ecclesia Christi exerceri, vt tempore necessitatis in promptu habeantur, qui oportunis remedijs eidem poterunt subuenire. Tu qui hoe opponis, responde si potes, An catholica veritas vllam tantam impugnationem passa est, quantam ab hijs qui studijs philosophiae dediti, naturalis rationis inuestigatione [»' iijr] supernaturalem veritatem comprehen // dere et concludere praesumebant. Nonne poene omnes haereses ab huiusmodi praesumptoribus constat esse exortas? Inde Arrius, et Nestorius, Manicheus, et Pelagius, et caeteri poene omnes educati contentiosa praesumptione ecclesiam Christi rumpere et laniare a sua vnitate laborabant. Quid tale vnquam a simplicibus catholicae fidei cultoribus legimus perpetratum, qui iuxta praeceptum apostoli ad Corinthios, omnem intellectum suum in obsequium Christi captiuantes plusquam oportet sapere noluerunt. Nam et si quosdam ex antiquis fratribus in heremo ex simplicitate errasse legimus, ille tarnen error non prouenit eis ex ignorantia scientiae philosophicalis, nee per eius cognitionem fuisset eis remediandus, sed prouenit eis ex ignorantia canonice veritatis, cuius cognitione illustrati, statim erant emendati. Yerumtamen hic error non fuit vniuersalis, sed particularis, nee erat error pertinacis et pernitiosae voluntatis, sed error intellectus et rationis. Vnde et si potuisset fuisse haeresis initium, tarnen non potuit esse haeresis complementum. Ex errore enim intellectus haeresis oritur, sed pertinacia peruersae voluntatis completur. Quid ad haec dicturi sumus vel quid dicere possumus? Quam depopulationem, quod scandalum, quodque detrimentum vnquam intulit ecclesiae Christi catholica simplicitas ? Et si ex monastica vita quidam reperti sunt qui sinceritati catholicae fidei damnum intulerunt, vt Pelagius monachus, Almantius, et quidam tales, hoe venenum non hauserunt ex sinceritate monasticae institutionis, sed ex studio philosophiae quod habuerunt in saeculari vita, et ad monasteria secum portauerunt. Monastica enim institutio, quae totaliter in charitate radicatur, non docuit pelagium per actus propriae voluntatis absque charitate posse aeterna gaudia promereri.



In quo tarnen sua haeresis maxime consistebat. Sed philosophica vanitas hoe illi infudit, quae hominem per actus propriae voluntatis posse felicitari insanissime dogmatizat. Sic et paulo ante est ostensum, qualiter pene tota vniversitas Parisiensis ad haereticam dilapsa fuerat prauitatem, per insanissimam doctrinam scientiae philosophicalis. Ita yt in ducentis et decem et nouem articulis vno tempore et vna vice condem-//nari meruerunt. Quid nostris temporibus in [»«*;'] vniuersitate Louaniensi accidit, vbi praeter vnum doctorem, nomine magistrum Henricum Zomeren, ad defendendam illam propositionem philosophi: De futuris contingentibus non est determinata veritas,
poene tota vniuersitas in tanta perstitit pertinacia voluntatis, quod nulla canonicae veritatis auctoritate a sua pertinacia potuit emolliri,
asserens multa esse vera secundum veritatem philosophicam, quae non sunt vera secundum canonicain veritatem, quem haustum hauserant ex fonte Thomistarum, absque dubio haereticum et ab ecclesia condemnatum. Diuidunt enim inter veritatem creatam et increatam, non attendentes quod in propheta scriptum est Omnis homo mendax, si homo mendax est, ergo omnis creatura mendax, quia homo est omnis creatura. Marei vltimo. Praedicate euangelium omni creaturae, id est homini. Si omnis creatura mendax, ergo omnis creata sapientia mendax, et sic nulla est veritas creata. Vnde prefatus magister, ob huiusmodi erroris eradicationem compulsus Romanam curiam adire, et Romano Pontifici huius erroris sententiam patefecit. Romanus vero Pontifex citato ad suam praesentiam huius erroris principe, et diligenti discussione veritate examinata, erroreni ipsum damnauit, Principemque ipsius poenitentem absoluit, ac pro poenitentia salutari iniunxit, vt ad vniuersitatem Louamensem rediret, ac propositionem ipsam cum vniuerso errore inde exortam proprio ore damnaret, et damnatam imperpetuo praedicaret. Satis vt reor est ostensum, quod ex studio litterarum philosophicarum magis errores oriuntur quam exterminantur. Quid ergo fieret contra errores continuo insurgentes. Quibus armis, quibusque iaculis vtetur contra sagittantes in occulto, vt interficiant innocentem? Yideamus quid in hoe casu canonica veritas dicit esse faciendum. Apostolus enim instituens Titum de constitutione episcopatus et presbyterij ait ad Titum primo. Oportet inquit episcopum sine crimine esse, sicut dei dispensatorem etc. Et inter caeteras virtutes,
quas dicit illi esse necessarias, subiungit de scientia illi necessaria contra impugnatores catholicae veritatis ostendens non omnem scien-// [»' iiijr] tiam ad hoe sufficere, sed solummodo scientiam pietatis, quae est scientia canonicae veritatis ad hoe valere. Cum enim dixisset Episcopum debere esse sobrium, iustum, sanctum, et continentem statim subiunxit. Amplectentem eum qui secundum deum est



CONCLUSIO OMNIUM PRAKDICTORTTM. L. I. C. 26.
fidelem sermonem, vt potens sit exhortari in doctrina sana, et eos qui contradicunt arguere. Quis est iste fidelis sermo, et quae est haec doctrina sana, qua Apostolus docet Episcopos et Presbyteros praedicatores vtique veritatis ornatos esse debere, ad defensionem et conseruationem catholicae veritatis? Fidelis sermo est verbum dei, omnis inquam scriptura diuinitus reuelata. Quae ideo fidelis sermo aut verbum fidei dicitur, quia nulla naturalis rationis inuestigatione attingitur, sed illustratione supernaturali in lumine fidei videtur. Sana doctrina est eruditio vel praedicatio praedicti fidelis sermonis, qui est sermo Canonicae veritatis. Qvae doctrina ideo sana dicitur, quia ei nullum falsum inesse potest. Hunc fidelem sermonem docet apostolus efficacem esse, ad exhortandum in doctrina sana, et ad arguendum contradicentes. Quia quod infidele est, fidem instruere non potest, et quod infirmum est sanitatem non potest operari. Si vero contentiose resistere fideli sermoni per varias quaestiones et disputationes voluerint, quid dicit apostolus ad Timothaeum. Stultas et sine disciplina quaestiones deuita. Et ad Thitum .iij. Stultas autem quaestiones, et genealogias, et contentiones, et pugnas legis deuita. Sunt enim inutiles, et vanae. Haereticum hominem post vnam et secundam correptionem deuita, sciens quia subuersus est, qui eiusmodi est, et delinquit, cum sit proprio iudicio condemnatus. Nonne doctor gentium et 1 urnen omnium ecclesiarum nouit, qualiter impugnatoribus veritatis esset resistendumP vtique Et ipse docet resistere eis, non per logicas disputationes, sed per fidelem sermonem, hoe est, perscripturam sanctam diuinitus reuelatam. Docet etiam stultas quaestiones, hoe est philosophicas vanitates esse deuitandas. Docet insuper, cum haereticis et peruersis non esse contentiose disputandum, sed pie admonitos modo fraternae correctionis, post primam et secundam kir correptionem esse deuitandos. Haec est forma a ve-//ritate tradita et approbata pro defensione, et conseruatione catholicae veritatis. Concludendo ergo omnia quae predicta sunt ad ostendendum cuius auctoritatis scriptura sit dicendum est. Quod ab exordio ex verbis beati Augustini, in epistola ad Hieronymum allegatum est. Vbi dicit. Ego solum eis libris, qui iam Canonici appellantur, didici hunc timorem amoremque referre, vt nullum eorum scribendo errasse credere audeam, vt si aliquid in eis offendero, quod videatur contrarium veritati, nihil aliud existimo, quam vel mendosum esse codicem, vel non esse assequutum interpretem quod dictum est, vel me minime intellexisse non ambigam. Alios autem ita lego, vt quantalibet sanctitate, quanta ve doctrina polleant, non ideo verum putem, quia ita ipsi senserunt. Sed quia mihi per alios auctores, vel canonicas, vel probabiles rationes, quod a vero non



abhorreat, perauadere potuerunt, haec ille. Et habetur .ix. di. cap: Ego '), vbi et de hoe plura eiusdem sententiae ponuntur. Haec beati Augustini verba confirmat veritas canonica per apostolum ad Galatas .i. dicentem. Sed licet nos aut angelus de coelo euangelizet vobis praeter quara quod euangelizauimus vobis, anathema sit. Sicut praediximus vobis, et nunc iterum dico, Si quis euangelizauerit vobis praeter id quod accepistis, anathema sit. Hoe idem facit per Ioannem apostolum in .ij. epistola sua Omnis qui recedit et non permanet in doctrina Christi, deum non habet. Qui permanet in doctrina Christi, hic patrem et filium habet. Si quis venit ad vos et hanc doctrinam non affert, nolite recipere eum, in domum, nee aue ei dixeritis. Qui enim dixerit illi aue communicat operibus eius malignis. Haec est sententia veritatis de scripturarum auctoritate, cui haec non placet, aliam ab homine non quaerat, quia omnis homo mendax, deus autem verax, qui est super omnia benedictus in saecula Amen.
Finis Primi Libri. //
1) In het Decretum van Gratianus, c. 5. D. IX.



■ i^ijjOgtquam in prima distinctione huius opusculi de scriptie- k ir 0 rarum auctoritate pauca dicta sunt Restat vt ad mate-
| rp^jpi riam dicendorum accedamus, propter quae ea quae praemissa sunt placuit anteferre. Quia enim nihil dicere intendimus, nisi quod ex testimonijs veritatis inaeternum fundatis haurire poterimus, prout dominus donauerit, congruum fuit quaer dam praemittere, ex quibus posset prudens lector aduertere, ex quo fonte illa veritatis testimonia sunt haurienda, quae inaeternum fundata nulla vnquam, nee etiam ipsius dei potentia possint refragari. Et quia de merito humanorum operum, quod in augmentatione verae libertatis consistit, et ob hoe de libertate Christianae religionis in hoe tractatu pauca dicere intendimus, necesse est vtl) humana voluntate, et eius actibus, in qua naturalis libertas radicatur, aliqua dicere incipiamus. Yt cognito illo quod per creationem homo naturaliter accepit, facilius ea ad quae supernaturaliter per gratiam eleuari poterit cognoscamus. Et vt hoe clarius innotescat quaedam generaliter de natura et gratia praemittere oportet. II
1) Hier is het woordje „de" uitgevallen.



Quae sit differentia inter naturain et gratiam et gloriam, cum k ijr tarnen sint oinnia dona dei.
Capitulum primum.
Q\ ia enim tam natura rerum, quam gratia et gloria sunt generaliter dona dei, et inter eius benefitia computanda, non operibus merita, sed gratuite donata. Quaeri non immerito potest, cum vnum sint in re, quare diuerso designentur nomine, vt vnum donum dicatur natura, aliud gratia, alterum vero gloria. Ad quod breuiter responderi poterit. Quod baec diuersitas non sumitur ex diuersitate doni dati, cum sit vtrobique vnum, quantum ad realitatem, quamuis distet quantum ad doni quantitatem, eed sumitur ex intentione dei diuersimode dantis, et ex diuersa dispositione hominis cui datur. Omne enim quod alicui a deo donatur, vt sit, natura est,
quod vero donatum est homini in prima creatione, vt bonus esset bonitate naturali, donum naturae fuit. Illud vero quod datur homini in via, vt bonus sit, bonitate supernaturali, gratia est. Hoe autem quod datur electis in patria, vt sint consummati in bonitate supernaturali, gloria est. Et sic in hominis consummatione triplici vtitur dispositione suae moderationis vniuersorum conditor et gubernator. Primo dat naturam quae beatificari potest. Secundo dat gratiam ad beatitudinem disponentem. Tertio addit gloriam naturam beatiticantem, vnde in hijs tribus statibus intelligitur homo diuersimode dispositus. ?sam in primo statu habet voluntatem naturalem, bonum supernaturale nee volentem, nee facere potentem, quamuis possit aliquod habere desiderium, quo desideret talem habere voluntatem, qua hoe bonum veile et facere posset Iuxta illud quod per prophetam in persona talis hominis dicitur. Concupiuit anima mea desiderare iustificationes tuas in omni tempore. In secundo statu habet homo voluntatem gratuitam per spiritum sanctum infusam, bonum supernaturale et volentem, et facere potentem. De qua per apostolum ad Philip. ij. dicitur. Deus est qui operatur in nobis veile et perficere pro bona voluntate. Et iterum in euangelio loannis. // Quotquot autem receperunt eum, dedit eis potestatem ky' filios dei fieri, hijs qui credunt iu nomine eius. Qui non ex sanVI. 7



DE NATURA ET CORRUPTIONE EIUS. L. I. C. 2.
guinibus, neque ex voluntate carnis, neque ex voluntate vin, sed ex deo nati sunt. In tertio statu habebit homo voluntatem omnino perfectam et in bono consummatam, bonum supernaturale non solum volentem, et facere potentem, verum etiam ab eius amore et operatione declinare non potentem. Nee hoe ent in suae libertatis praeiudicium. Multo enim liberior erit voluntas, cum iam peccato seruire non poterit, quam illa quae modo nolens et inuita peccato seruit, et cum apostolo dicere cogitur Non enim quod volo bonum hoe faeio, sed quod odio malum hoe ago. De hac consummata in bono voluntate apostolus ait ad Roma. viij. Expectatio inquit creaturae reuelationem filiorum dei expectat. Vanitati enim creatura subiecta est, non volens, sed propter eum qui subiecit eam in spe. Quia et ipsa creatura liberabitur a seruitute corruptionis in libertatem gloriae filiorum dei. Libertas glonae filiorum dei quam homo expectat in aeterna vita, erit illa libertas voluntatis qua homo liberatus ab omni seruitute corruptionis, amplius peccato seruire non poterit, et inseparabili amore aeterno bono adhaerebit. Vnde sicut voluntas hominis in hac vita non vult babere miseriam, sic in aeterna vita nullam omnino veile ïniqui-
tatem est habitura.
De natura et corruptione eius.
Capit. ij.
NAtura igitur est omne id quod rebus donatum est a deo vt sint. Ab illa enim summe et aequaliter atque incommutabiliter bona trinitate, creata sunt omnia, donatumque est eis, non esse summe aut aequaliter aut incommutabiliter bona, sed tarnen bona singula, et vniuersa bona valde. Sicut in primo Genes. scriptum est Vidit deus cuncta quae fecerat et erant valde bona. Sicut enim Augustinus tradit in enchirid. Ex omnibus consistit vniuersitatis quaedam ammirabilis pulchritudo. In quo etiam ïllud quod malum dicitur bene ordinatum et loco suo positum commendat bona, vt magis placeant et laudabiliora sint dum comparantur malis. Neque enim deus omnipotens cui summa est potestas, cum summe \kiij'] bonus sit, vllo mo-//do sineret mali esse aliquid in operibus suis, nisi vsque a deo ') omnipotens esset et bonus, vt benefaceret de malo, haec ille. Omne igitur quod ab illa summa et incommutabili natura diuina per creationem in esse productum est, inquantum est natura est, et inquantum natura est bonum est, quia omnis natura bona. Sed ex hoe quaestio oritur. Si omnis natura bona,
1) Lees: adeo.



ergo natura mala etiam bona est. Est enim natura mala, sicut voce veritatis in euangelio dicitur. Malus homo de malo thesauro cordis sui profert mala. Notum est hominem esse naturam, imo malum hominem, quia est. Et per prophetam ex nomine domini dicitur. Ego dominus creans malum. Et vtique quod creatur ad esse producitur et omne quod est, bonum est. Ad quod respondetur. Duplex est malum. Ynum quo bonum naturae corrumpitur. Alterum quo peccatum corruptionis punitur. Malum quo bonum naturae corrumpitur peccatum est, et ideo nihil est, nee a deo creatur, sed est quaedam diminutio et priuatio boni naturalis. Sicut Augustinus ostendit in enchirid. Sicut inquit corporibus animalium nihil est aliud morbis et vulneribus affici, quam sanitate priuari, neque id agitur cum adhibetur curatio, vt mala illa quae inerant, id est morbi et vulnera hinc recedant et alibi sint, sed vtique vt non sint. Non enim vlla substantia sed carnalis ') vitium est. Ita etiam animorum quaecunque sunt vitia naturalium sunt priuationes bonorum.
Quae cum sanantur, non aliquo transferuntur, sed ea quae ibi erant nusquam erunt, quando in illa sanitate non erunt, haec ille. Malum quo vitium corruptionis punitur, est poena peccati, quae est iustitia dei iuste peccatori inflicta. Hoe malum est illud, quod iuxta prophetam a deo creatur, quod non solum malum est, sed est etiam bonum. Malum naturae corporis quam corrumpit, bonum naturae mentis quam sanat. Ac per hoe simul et bonum et malum sicut homo malus simul et semel bonus et malus, quamuis alia ratione bonus et alia malus. Bonus quia homo. Malus quia iniquus. Quid est ergo aliud malus homo, nisi malum bonum? Et quis defendet illam logicorum regulam qua dicunt. Nulli rei duo simili inesse contrariaP Quae possunt dici magis contraria quam verum et falsum, aut bonum et malum? Et haec iuxta cano-//nicam veritatem [&«ƒ"] simul sunt in eodem subiecto scilicet in homine. Cum igitur contraria ea esse nullus ambigat, non solum simul in eodem sunt, verumetiam mala sine bonis omnino, et nisi in bonis esse non possunt, quamuis bona sine malis esse possunt, vt patet in angelis et hominibus beatis in quibus bona sine malis sunt. Mala vero sine bonis esse non possunt. Quia si bona non essent quae possint corrumpi, mala non essent quae corrumperent, cum malum non sit aliud nisi boni corruptio. Bonum igitur illud quod in nullo corrumpi potest, magnum profecto bonum est et perfectum. Illud vero quod sic corrumpi potest, vt ex omni parte bonitate sua priuetur, vbi desinit esse bonum quod corrumpere poterit corruptio amplius non erit.
1) Lees: carnis.



DE VOLUNTATE HOMINIS. L. II. C. 5.
Obiectio quae posset obijci contra praemissa.
Capit. iij.
COntra praemissa posset adhuc obijci quaestio quam mouet Augustinus in enchirid. et soluit. Cum inquit mala ex bonis orta esse dicimus, non putetur hoe dominicae sententiae refragari qua dicit. Non potest arbor bona malos fructus facere. Arborem volens intelligi bonam hominis voluntatem, fructus vero actus virtutum de bona voluntate procedentes. Ad quod respondet ibidem sententialiter, licet non eisdem verbis. Quod quamuis de bona voluntate non possunt prodire opera mala, nee de mala voluntate opera bona, sicut nee de spinis possunt colligi vuae, nee de tribulis ficus. Videmus tamen ex bona terra et vites nasci posse et spinas. Sicut ex bona natura hominis oriri voluntas et bona potest et mala. Nee fuit prorsus vnde primitus oriretur voluntas mala, nisi ex angeli et hominis natura bona. Quod et ipse dominus apertissime ostendit. Ait enim. Aut facite arborem bonam et fructum eius bonum, aut facite arborem malam et fructum eius malum, satis admonens ex arbore quidam') bona, malos, aut ex arbore mala, bonos nasci fructus non posse. Ex ipsa tamen terra cui loquebatur vtramque oriri posse arborem.
Alia obiectio.
Capitu. iiij.
QVaeritur etiam Cum voluntas sit de natura animae, et omnis natura in quantum natura bona est, et natura animae in quantum natura immutabilis est, qualiter potest voluntas naturalis fieri [kiiij-] mala. Ad quod respondetur. Quod voluntas dupliciter acci-//pitur vnomodo pro vi naturali id est secundum quod est potentia volendi naturaliter animae insita, et sic nunquam est mala. Quia secundum Augustinum in xv. libr. de trinitate loquentem de imagine animae. Erat inquit etiam inter vitia natura bona. Aliomodo accipitur voluntas pro actu huius vis naturalis, secundum quod actualiter tendit ad aliquid adipiscendum vel non admittendum. Et sic potest corrumpi et esse mala, quando tendit in finem malum, vel quando non est rectus ordo mediorum in finem debitum. Voluntas ergo prout est potentia naturalis, est natura bona et incorrupta sub vitiosis et corruptis actibus suis. Idem debet dici de potentia intelligendi et memorandi, hoe modo intelligi debent dicta doctorum dicentium de potentijs animae rationalis quod non sunt eorruptae. Quia secundum quod potentiae naturales sunt et imago dei, sunt
1) Misschien moet „quidem" gelezen worden.



incorruptibiles. Sed secundum quod sunt actus potentiae tendentes in finem suum, possunt corrumpi. Corruptis autem actibus, manet potentia incorrupta. Et sic natura bona, manet bona sub corruptione. Et impletur quod per prophetam dicitur. Yerumtamen in imagine pertransit homo.
De voluntate hominis quid sit et quotuplex.
Cap. v.
POstquam aliqua de natura, gratia, et gloria, atque de naturae corruptione generaliter dicta sunt, restat vt de eisdem per comparationem ad liumanam voluntatem aliqua magis specialiter dicamus. Est igitur notandum secundum Augustinum in .libr. de duabus animabus. Quod voluntas est animi motus, nullo cogente ad aliquid non admittendum vel adipiscendum, haec descriptio principalius accipienda videtur de voluntate prout est actus potentiae quam prout est potentia. Quia vt supra dictum est, voluntas prout est potentia est incorruptibilis, et sic non potest ei conuenire motus,
vt vere dici possit quod sit animi motus, quia omne quod mouetur mutatur. Voluntas igitur hoe modo accepta est triplex. Prima naturalis. Secunda gratuita. Tertia glorificata. Naturalis et gratuita mutantur per virtutis augmentum vel decrementum. Glorificata vero non mutatur propter appetitus quietationem, et consummatam perfectionem, sicut nee naturalis voluntas, prout est potentia non mutatur propter naturae incorruptibilitatem. ^Natura enim non recipit magis et minus. De quarum singulis in sequentibus erit aliud specialiter dicendum //
De naturali hominis voluntate. [kiiij']
Capit. vi.
CReauit deus hominem de limo terrae, et inspirauit in faciem eius spiraculum vitae, et factus est homo in animam viuentem. In qua viuente anima dedit deus homini bonam voluntatem tanquam bonam arborem de bona terra orientem, hoe est de bona natura mentis, vt conseruaret bonum naturae quod per creationem accepit, huic bonae naturae voluntatis addidit deus auxilium gratiae naturalis, scilicet naturalem potentiam et libertatem, qua stare poterat et conseruare bonum naturae, quod acceperat, et non declinare ab eo si voluisset. Veile autem non declinare a bono naturae quod acceperat dimisit arbitrio voluntatis eius. Nam si veile non declinare, sicut posse accepisset, non cecidisset. vnde Augustinus in libr. de gratia et corruptione. Dederat inquit deus homini bonam voluntatem,^in illa quippe fecerat eum rectum. Dederat adiutorium



DE NATUKALI HOMINIS VüLUMATlS. L. I. C. 6.
sine quo non posset in ea manere si vellet, et per quod posset si vellet. Acceperat posse si vellet, sed non habuit veile quo posset. Quod si habuisset, perseuerasset. Et iterum in eodem. Si hoe adiutorium vel angelo vel homini, cum primum facti sunt defuisset quoniam non talis natura facta erat, vt sine diuino auxilio posset manere si vellet, non vtique sua culpa cecidisset, defuisset quippe adiutorium, sine quo manere non posset, haec ille. Si quaeratur, quod fuerit illud adiutorium naturae gratuitae superadditum. Respondet magister in .ij. sententiarum Quod fuit libertas arbitrij ab omni labe et corruptela immunis, atque voluntatis rectitudo, et omnium naturalium potentiarum animae sinceritas atque viuacitas. Haec enim non erant naturae increata, sed erant ei dono superaddita, quo posset si vellet bona naturae conseruare. Et ideo quando homo peccauit, est illis bonis gratuitis spoliatus, et in natura potentiarum naturalium vulneratus, non inquantum potentiae sunt, sed inquantum sunt actus potentiarum naturalium. Denique ex' inobedientiae malo, quo homo sua creata voluntate voluntarie declinauit a conformitate diuinae voluntatis, duo alia mala subintra,r uerunt) scilicet ignorantia rerum agendarum, et concupiscentia 1' rerum noxiarum, quibus quasi duo comités error et // dolor subinferuntur, ex quibus morborum fontibus omnis miseria naturae rationalis emanare sontitur.
De triplici libertate et potestate humanae voluntatis, dono gratuito humanae naturae in auxilium collata.
Cap. vij.
TRiplicem libertatem, similiter et potestatem dedit deus humanae naturae in auxilium pro conseruatione boni naturalis. Prima est libertas a coartione vel necessitate. Haec est de natura voluntatis inquantum est potentia, et ideo est aeque in omnibus tam in malis quam in bonis. Haec etiam est radix quare malum opus imputatur homini ad peccatum, eo quod habet electionem faciendi vel non faciendi, nee a quocunque cogi potest. Quod diabolus serpentina calliditate aduertens, cum ad malum tentaret hominem inducere, non impellendo, sed callide persuadendo est aggressus. Quare merito voluntas apud deum iudicatur, cum semper sit libera a necessitate, et nunquam cogi potest. Nam vbi est necessitas ibi non est libertas, et vbi non est libertas, ibi non est voluntas, quia vt dictum est de natura voluntatis est, quod sit libera. Secunda est libertas a peccato hanc habuit homo ante peccatum, quia nihil habuit, quod ad malum impellebat. Et super hoe habuit adiutorium ad bonum, non super se adipiscendum, sed in se et iuxta se con-



seruandum Vnde tune sine difficultate ratio iudicare, et voluntas bonum appetere poterat. Hac ') libertatem homo peccando amisit,
quia haec libertas est libertas voluntatis, non inquantum est potentia, sed inquantum est actus potentiae, et ergo potest per malum actum amitti et redigi in seruitutem peccati, iuxta vocem domini. Qui facit peccatum seruus est peccati. Et iuxta apostolum. Cum essetis serui peccati, liberi fuistis iustitiae. Esse autem seruum peccati et liberum iustitiae, id est a iustitia, vtrumque malum est, quia habere peccatum, et non habere iustitiam, vtrobique malum est. Haec libertas non reparatur in homine, nisi per gratiam mediatoris. Sicut veritas ait in euangelio Ioan . ix. Si filius vos liberauit, veri liberi eritis, et apostolus ad Gala . iiij. Non sumus ancillae filij sed liberae, qua libertate Christus nos liberauit. Est etiam notandum quod haec libertas a peccato post lapsum primi hominis, quam facit gratia mediatoris, non est ex // omni parte talis, sicut fuit ante lapsum, Ij' quando nullum malum erat impellens ad peccatum. Sed est talis vt non regnat2), aut dominetur peccatum in nostro mortali corpore. Premitur enim homo etiam post reparationem in hac vita a concupiscentia, quamuis non vincitur, quia habet quandam infirmitatem in malo licet habeat gratiam adiuuantem in bono. Itavtpossit peccare propter naturalem libertatem et concupiscentiae infirmitatem, et hoe ad minus venialiter. Quia iuxta Ioannem apostolum. Si dixerimus quia peccatum non habemus ipsi nos seducimus, et veritas in nobis non est, posset etiam non peccare ad mortem propter libertatem a peccato, et gratiam adiuuantem. Et haec est vera et bona libertas, quae bonam et piam parit seruitutem, quae est seruitus iustitiae. De qua apostolus ad . Roman. vi. Liberati inquit a peccato serui facti estis iustitiae. De qua Augustinus in enchiridio. Ad iustitiam faciendam non erit aliquis liber, nisi a peccato liberatus, esse ceperit iustitiae seruus. Et ipsa est vera libertas propter recti facti laeticiam, simul autem et pia seruitus propter praecepti obedientiam, haec ille. Rursus etiam notandum est. Quod dictum beati August, in enchi. quo dicit libertatem voluntatis per peccatum esse perditam, de libertate a peccato et a miseria accipiendum est, sed non de libertate a necessitate. Ait enim. Libero arbitrio male vtens homo, et se perdidit, et ipsum. Cum enim libero arbitrio peccaretur, victore peccato, amissum est et liberum arbitrium. A quo enim quis deuictus est, huic seruus addictus est haec ille. Dicens igitur Augustinus victore peccato amissum est et liberum arbitrium, plane manifestat, quam velit dicere libertatem amissam. Illam scilicet quae est a peccato, et ob
1) Lees: hanc.
2) Lees: regnet.



DE TRIPLICI UBERTATE HUMANAE VOLUATATI8. L. II. C. 7.
hoe etiam quae est a miseria, quae est iusta poena consequens peccatum, sed non illam quae est a neeessitate. Haec enim est de natura voluntatis quae per peccatum potuit vulnerari, sed non poenitus amitti vel deleri. Alioquin non possit fieri hominis reparatio, si totum bonum naturae esset amissum vel corruptum. Ipse denique est ille homo, qui incidit in latrones, quem gratuitis quidem bonis, quae ante memorauimus, quae per gratiam creationis naturalibus addita fuerat >) pro eorum conseruatione, spoliauerunt, et in naturalibus bonis, quae sunt memoria, intellectus, et voluntas vulnerauel ijr runt, non prout sunt po-//tentiae, sed prout dicunt actus potentiarum, et abierunt semiuiuo relicto. Semiuiuus est ergo omnis bomo, et infirmus nullam habens vitae respirationem nisi naturalis, qui nondum est reparatus per gratiam. Sed nee per gratiam nemo perfecte sanatur in hac vita, nisi quando iuxta apostolum, mortale hoe induent immortalitatem, et corruptibile hoe incorruptionem. Quando deuicta morte infirmitas fuerit perfecte absorpta, et gratia per gloriam consummata. Tune enim perfecta erit libertas, quae nee vinei poterit nee praemi, quia tune habebit homo non posse peccare. Tertia est libertas a miseria. Jïullum enim primus homo in anima sentiebat timorem, quia eunctis praelatus erat, aut dolorem, quia omma ad nutum ei seruiebant, aut errorem, quia singulis rebus nomina imponens omnium rerum propter se conditarum, sed et suijpsius ad dei quantam sibi congruit cognitionem habebat, sicut de hijs omnibus et singulis principium Genes. testimonium perhibet. ïaciamus inquit hominem ad imaginem et similitudinem nostram, vt praesit piscibus maris et volatilibus coeli Et iterum. Omne quod voeauit Adam nomine animae viuentis, ipsum est nomen eius. Sic nee in corpore vllam habuit poenalitatem, propter eoncordem virium tam corporis quam animae armoniam, et loei in quo erat temperatam amoenitatem. Sed hanc amisit per peccatum, sicut illi praedixerat conditor suus, quod quando comederet de ligno vetito morte moreretur. Sic enim scriptum est Genes. ij. Ex omni ligno paradisi comede, de ligno autem scientiae boni et mali ne comedas. In quacunque enim die comederis ex eo, morte morieris. Ex quo manifeste ostenditur, quod primus homo ante peccatum liber fuit ab omni miseria, quia immortalis fuit, non ex natura conditionis, sed ex beneficio conditoris. Quod beneficium notatur in praecepto illo affirmatiuo. Cum dixit. Ex omni ligno paradisi comede, inter quae ligna erat lignum vitae, ex cuius vsu fuisset homo immortalis, si non peccasset. Nee ille vigor inerat illi arbori, ex conditione naturae, praeter fructus aliorum lignorum paradisi, sed ex
1) Lees: fuerant.



ordinatione diuinae voluntatis, quae talem virtutem habere voluit illam arborem, inspiratione salubritatis occulta cum virtute obedientiae. Sicut Augustinus ostendit super Genes. dicens. Qnodammodo creatus est homo immortalis, quod erat ei de ligno vitae, non de conditione naturae. Mortalis erat // conditione corporis animalis, l ij' immortalis beneficio conditoris. Non enim immortale erat quod omnino mori non posset, quod non erit, nisi cum fuerit spirituale,
haec ille. Solet a quibusdam dubitari, qualiter prae caeteris animantibus corpus primi hominis potuerit esse immortale, cum eandcm escam pro naturalis vitae conseruatione communem cum caeteris accepisset. Sicut .i. Genes. scriptum est. Ecce dedi vobis omnem herbam afferentem semen super terram, et vniuersa ligna quae habent in semetipsis sementem generis sui, vt sint vobis in escam et cunctis animantibus terrae. Ad quod responderi potest, quod alia fuit esca, quae transgressori homini seruit communiter cum caeteris animantibus prouisa, et alia quae praecepti diuini obseruatori fuit assignata. Illam enim mox creatus extra paradisum accepit, vt ipsa scriptura manifestat. Hanc vero in paradiso positua solus pro se et suis posteris, prae caeteris animantibus in specialem et priuatum vsum habuit. Ex omni inquit ligno paradisi comede, sub quo mandato caetera animantia non sunt compraehensa. Primus ergo homo immortalis non fuisset ex vsu illorum lignorum, quae communiter cum caeteris animantibus in escam acceperat, sed ex vsu ligni vitae de quo illi deus in paradiso speciale mandatum dederat, vt vesceretur ex eo. Sicut Augustinus super Genes. ostendit dicens. Quaeritur quomodo immortalis factus sit homo prae alijs animantibus, et quomodo cum illis communem accepit alimoniam.
Caro Adae ante peccatum ita immortalis creata est, vt per alimoniam adiuta esset mortis et doloris expers. Sic ergo immortalis et incorruptibilis condita est humana caro, vt suam immortalitatem et incorruptionem per obseruationem mandatorum dei custodiret. In quibus mandatis hoe continebatur vt de illis lignis concessis manducaret, et ab interdicto abstineret. Per horum edulium immortalitatis dona conseruaret, donec corporalibus incrementis perductus ad aetatem, quae conditori placeret, multiplicata progenie ipso iubente sumeret de ligno vitae, quo perfecte immortalis factus cibi alimenta vlterius non requireret, haec ille. Ilijs verbis videtur Augustinus tardere ') quod caro primi hominis immortalitatem in se habuit, quae per ciborum alimoniam // conseruaretur vsque ad [lii}'] tempus translationis suae in meliorem statum, quando sic de ligno vitae semel comederet, vt fieret omnino immortalis ita vt non possit
1) Lees: tradere.



DE TRIPMCI POTESTA.TE HUMANAE VOLUNTATIS. L. I. C. 8.
mori. Ait enim in eodem. Alia est immortalitas carnis, quam in Adam accepimus, alia quam in resurrectione speramus per Christum. Illa factus est homo immortalis, vt posset non mori si non peccaret, moreretur autem si peccaret. Filij vero resurrectionis nee poterunt vltra peceare nee mori. Caro nostra non tune egebit refectione ciborum, quia nulla poterit esse defectio, haec ille. Ex praemissis manifeste relucet quae fuerit libertas voluntatis humanae in statu innocentiae. Et quae corruptio seruitutis per peecatum Adae naturali libertate iliata.
De triplici potestate humanae voluntatis.
Cap . viij.
8Teut humana voluntas triplieem habuit libertatem, sic etiam triplicem accepit potestatem. Prima fuit potestas incogibilis. A nullo enim potuit cogi, sed ipse vniuersis potuit imperare, non solum infra se conditis verum etiam sibiipsi, et onibus ') motibus propriae mentis. Quia iuxta Augustinum. Nihil est tam in voltatis2) potestate, quam ipsa voluntas. Et ideo tam faciliter potest imperare proprijs motibus quam alijs motibus potentiarum tam mentis quam corporis. De hac potestate scriptum est Genes. i. Ybi deus benedicens homini quem formauerat, ait. Crescite et multiplicamini, et replete terram et subijcite eam, et dominamini piscibus maris et volatilibus coeli, et vniuersis animantibus, quae mouentur super terram, hanc potestatem partim retinuit et partim per peecatum amisit. Retinuit enim propter imaginem dei, qua est insignitus, sed amisit partim propter malum corruptionis, quod naturae imaginis per peccatum intulit. Vnde nee rebus dei imperio sibi subiectis plene imperat, nee mentis motus proprios ad libitum subiectos habet. Iusto enim dei iudicio factum est vt dum deo praecipienti obedire noluit, illarum rerum dominium amitteret, quod de auctoritate accepit. Secunda est potestas standi in bono naturali quod acceperat. Hanc potestatem non habuit ex conditione naturae, sed ex auxilio gratiae, naturae superaddito. Vnde si hoe auxilio caruisset, stare in bono naturae non potuisset. Quia na-// [l iijr] tura humana talis facta non fuerat, vt per se posset subsistere si vellet, sed vt dei auxilio indigeret, quo posset si vellet. De hac Augustinus in enchirid. Sic factus est homo rectus, vt et manere in ea rectitudine posset, non sine diuino adiutorio, et suo fieri peruersus arbitrio, vt si vtrumlibet horum elegisset, dei voluntas fieret, vel ab illo vel de illo. Et quia suam maluit facere volun-
1) Lees: omnibus. '2) Lees: voluntatis.



tatem quam dei, de illo facta est voluntas dei. Est autem notandum. Quod quamuis homo per gratiam creationis potuit perseuerare in bono naturae, non tarnen potuit per eandem gratiam proficere ad bonum supernaturale, quale est bonum aeternae gloriae, sed adhoc indigebat auxilio gratiae supernaturalis, quae est gratia gratum faciens. Aliud est enim seruare quod habemus per potestatem quam accepimus, et aliud acquirere quod non habemus, ad quod potestas nobis non suppetit attingendi. Jfaturalis enim potestas supernaturalia attingere non potest, quomodo et minor virtus naturaliter maiorem superare non potest. Tertia est potestas non moriendi, habuit ex conditione naturae homo aptitudinem moriendi, sed non necessitatem, quia potuit non peccare, non gustando de ligno vetito, et gustando de ligno vitae. Cuius edulio, non ligni efficacia, sed inspiratione salubritatis occulta, immortalis perseuerasset. Peccando vero hanc potestatem amisit, et necessitatem moriendi incurrit. Sicut diuina voce dictum est ei. In quacunque die comederis ex eo morte morieris. Hoe diuinae voluntatis consilium ineuitabiliter sequutum est quod ab eo est decretum. Moriendi ergo necessitatem homo incurrit per peccatum, quia deus et si aliquando suam mutat sententiam, nunquam tamen mutat suae concilium voluntatis. Haec de naturali libertate et potestate humanae voluntatis dicta sufficiant. Quae ob hoe memorata sunt, vt dum cognoscitur quid homo per naturam extitit, facilius cognoscatur quid sit gratia, quae naturam ad aeterna bona capienda disponit.
De modo qualiter in primis parentibus natura voluntatis est corrupta, et qualiter per gratiam Christi regenerata solet quotidie iterum corrumpi. //
Capitulum .ix. [Z Hij >•]
LIcet in praemissis aliqualiter est ostensum quae sit natura humanae voluntatis, et quae corruptio eius, nondum tamen modus est assignatus, quo vel in primis parentibus corrupta, vel in nobis quotidie solet corrumpi. Vbi aduertendum quod sicut in primis parentibus conuenerunt serpens suadens, muiier serpentis suasioni consentiens, et vir mulieris voci magis quam diuinae obtemperans ad naturam voluntatis corrumpendam, sic et quotidie in vno homine haec tria conueniunt. Sunt autem haec tria sensualitas,
ratio inferior, et ratio superior, vt sensualitas sit serpens, ratio inferior muiier, et ratio superior vir. Inter hunc virum et hanc mulierem est quoddam spirituale coniugium, naturalisque contractus, in quo superior ratio quasi vir debet praeesse et dominari. Inferior vero ratio quasi muiier debet subesse et obedire. Et sicut in cunctis animantibus, quae creauit deus super terram, non est



NATUKA VOLUNTATIS ITERILM CORRUMP1TUR. L. II. C. 10.
inuentum Adae adiutorium simile sibi, sed de latere eius sumptum est sibi simile adiutorium, quod ei formaretur in coniugium. Ita in partibus animae, quas eum pecoribus habemus communes id est in sensualitate et motibus eius, nullum superiori rationi est inuenire simile sibi adiutorium. Sed de natura eius sumpta est inferior ratio, tanquam muiier quae ei formaretur in coniugium. Hic est ille vir qui secundum apostolum ad Corinthi. dicitur imago et gloria dei, et haec est illa muiier quae secundum eundem dicitur gloria viri. Et ideo vir non debet habere velamen super caput sed muiier. Quod autem haec ita se habeant in homine ostendit Augustinus in .xij. libro de Trinitate ita dicens. Yideamus inquit vbi sit quasi quoddam hominis exterioris interiorisque confinium. Quicquid enim habemus in animo commune cum pecore, recte dicitur ad exteriorem hominem pertinere. Non enim solum corpus exterior homo deputabitur, sed adiuncta quadam vita sua, qua compages corporis et omnes sensus vigent, quibus instructus est ad exteriora sentienda.
[/ Hij»] Ascendentibus ergo nobis introrsum quibusdam gradibus // considerationis per animae partes vbi incipit aliquid occurrere, quod non sit nobis commune cum bestijs, ibi incipit ratio, vbi homo interior iam possit agnosci. Rationis autem pars superior aeternis rationibus conspiciendis vel consulendis inheret. Portio inferior ad temporalia gubernanda deflectitur. Et illa rationis intentio, qua contemplamur aeterna, sapientiae deputatur, illa vero qua bene vtimur temporalibus rebus, scientiae deputatur. Cum vero disserimus de natura mentis humanae, de vna quadam re disserimus, nee etiam eam in haec duo commemorantes nisi per offitia geminamus. Carnalis autem vel sensualis motus animae, qui in corporis sensus intenditur, nobis pecoribusque communis est, qui seclusus est a ratione sapientiae, rationi autem scientiae vicinus est, haec ille. De eodem Augustinus in eodem libro clarius exponit dicens. Illud nostrum quod in actione temporalium tractandorum ita versatur, vt non sit nobis commune cum pecore, rationale est quidam '), sed ex illa rationali mente, qua subheremus intelligibili et incommutabili veritati, tanquam ductum et inferioribus tractandum gubernandumque deputatum est. Sicut enim in omnibus pecoribus non est inuentum viro simile adiutorium illi, nisi de illo tractum in coniugium formaretur, ita menti nostrae, qua supernam consulimus veritatem nullum est ad vsum rerum temporalium, quantum naturae hominis sat est, simile adiutorium ex animae partibus, quas communes cum pecoribus habemus. Ideoque rationale nostrum, non
1) Lees: quidem.



ad vnitatis diuortium separatum, sed in auxilium societatis, quasi deriuatum in suo dispartitur offitio. Et sicut vna est caro in maseulo et in femina, sic intellectum nostrum et rationem siue actionem et appetitum rationalem, vel si aliquid significantius dici possunt, vna mentis natura complectitur. Vt sicut de illis dictum est, erunt duo in carne vna, sic de his dici possit, duo in mente vna. Ecce habes ex verbis Augustini qualiter in anima hominis sit imago illius coniugij, quod in paradiso inter virum et mulierem celebratum est, et qualiter in singulis nostrum spiritualiter sunt tria illa, scilicet vir, et muiier, et serpens. Ita vt nemo nostrum indigeat extraneo impugnatore, cum quo bellum spirituale geratur, sed vnusquisque a se et // in se habeat, vnde impugnetur, contra mi' quod eum bellum oportet assumere vt paradisum suum custodiat. et bona naturae integra et illibata a corruptione praeseruet. Quod apostoli Iacobi confirmat sententia, qua dicit. Vnusquisque tentatur a propria concupiscentia abstractus et illectus.
De modo qualiter natura voluntatis per gratiam reformata iterum solet corrumpi.
Capit. x.
IAm videamus qualiter per haec tria natura voluntatis per gratiam reformata iterum corrumpatur. Pro quo notandum quod sicut in prima naturae corruptione serpens suasit, muiier consensit, et vir vxori plusquam deo obediuit, sic et in secunda naturae reformatae corruptione, motus sensualis concepta peccati illecebra, inferiori parti rationis tanquam mulieri serpens suggerit, vt illecebram in sensualitate conceptam attingat, et quae sit eius suauitas simul et vtilitas experiendo degustet. Quod cum fit, tune serpens alloquitur foeminam. Si ergo tune in sensuali motu tantum illecebra peccati detenta fiunt, veniale ac leuissimum peccatum reputatur. Si vero inferior pars rationis quae in rebus temporalibus gerendis ratiocinandi viuacitate versatur, persuasam attingit peccati illecebram, ita vt sola cogitationis delectatione sine voluntate perficiendi teneatur,
tune muiier sola manducauit et non vir, cuius auctoritate cohibetur voluntas, ne ad opus vsque perueniat. Quando vero muiier sine viro gustat, aliquando est mortale, aliquando veniale peccatum. Muiier enim vt dictum est, tune sine viro gustat, quando ita delectatione cogitationis peccatum tenetur vt faciendum non decernatur, vel cum a viro quidam terminus, vel mensura peccato adhibetur, vt non liceat mulieri progredi in peccatum effrenata libertate. Yerumtamen vtrobique peccatum est, quia huic illecebrae consentire, de ligno vetito est manducare Sicut enim hoe lignum fuit humanae naturae corruptiuum, non ex natura ligni, sed ex vigore



RATIO DICITUR CONSENTIRE AD BONUM VEL MALUM. L. I. C. 11.
praecepti, sic illecebra peccati, quae est inordinatus amor temporalium, est reformatae naturae corruptiua. Naturae vero corruptio semper peccatum est. Si vero ratio superior illecebrae peccati ab inferiori ratione susceptae ita consentit, vt si potestas adsit, non mi' solum cogitationis delectatione tenen//dam, verumetiam opere adimplendam esse decernat, sic accipiendum est quod muiier dederit viro cibum interdictum manducare, etiam si opere non perficiatur. De hijs dicit Augustinus in .ij. libr. contra manichaeos. Non (inquit) ratio nostra deduci ad consensionem peccati potest, nisi cum delectatio mota fuerit in illa parte animi, quae debet obtemperare rationi, tanquam rectori, vel viro suo. Etiam in vnoquoque nostrum nihil aliud agitur nunc, cum ad peccatum quisque dilabitur, quam tune actum est in illis tribus, serpente, muliere, et viro. Nam primo fit suggestio, siue per cogitationem, siue per sensus corporis, vel videndo, vel tangendo, vel audiendo, vel gustando, vel olfaciendo. Quae suggestio cum facta fuerit, si cupiditas nostra non moueatur ad peccandum, excluditur serpentis astutia. Si autem mota fuerit, quasi iam mulieri persuaoum est. Sed aliquando ratio viriliter etiam commotam cupiditatem refrenat atque compescit, quod cum fit non labimur in peccatum, sed cum aliqua luctatione coronamur. Si autem ratio consentiat, et quod libido commouerit faciendum esse decernat, ab omni bona vita tanquam a paradiso expellitur homo. lam enim peccatum imputatur, etiam si non sequatur factum, quando rea tenetur in consensione conscientia, haec ille. Notandum ex hijs verbis Augustini, quod inferiorem rationem, quam ante peccati corruptionem in praecedentibus mulierem nominauerat, post illecebram peccati in se susceptam, libidinem nominat et cupiditatem, sicut homo infirmus, ante infirmitatem homo, post vero, infirmus solet nominari. Sic etiam dominus Petrum apostolum, quem ob fidei synceritatem Simonem Bariona, et Petrum nominauerat, postea propter passionis horrorem, quem male abhorruit, Sathanam vocauit dicens. Vade post me Sathanas scandalum mihi es. Sicut hoe in scripturis frequenter reperitur vt vel a bono virtutis, vel a malo peccati, natura cui hoe vel illud inest nominetur. Yt illud Abacuc prophetae. Iustus autem ex fide viuit. Et illud apostoli ad Romanos .vi. Concupiscentiam nesciebam esse peccatum, nisi lex diceret, non concupisces. Concupiscentiam volens intelligi corruptionem appetitus rationalis, a malo appetitus appetitum denominans. //
m ij' Qualiter ratio cum sit virtus apprehensiua dicitur consentire ad bonum vel ad malum, cum hoe pertineat ad virtutem motiuam sicut est voluntas.



Capitulum .xi.
QYod doctores sancti rationem consentire dicunt ad bonum vel ad malum, sic accipere non debemus, quod consentire in actum vt fiat, ad rationem proprie pertineat, cum sit virtus animae apprehensiua, sed ad voluntatem proprie pertinet, cum sit virtus animae motiua omnes vires, tam mentis quam corporis mouere ad actus suos. Ynde et consentire cum sit motus mentis, non competit proprie rationi, sed voluntati. Dicitur autem et ratio consentire, non prout est distincta potentia a voluntate, sed prout est vna natura mentis cum voluntate. Tres enim sunt potentiae, memoria ratio, et voluntas, secundum distincta attributa, sunt tarnen vnum in vna mentis natura. Attribuitur enim memoriae rationes, rerum retinere, rationi causas rerum discutere et deliberare, voluntati vero mouere et imparare ac deliberata effectum mancipare. Quamuis tamen haec ita sint, nunquam tamen actus perficitur in quo haec tria mutuo non cooperantur. In omni enim actu siue bono,
siue malo, memoria meminit actus qui fit, ratio dirigit et intelligit, voluntas vero vel elicit vel imperat vt fiat. Vnde sicut creatura est opus summae et increatae trinitatis, sic actus quicunque siue bonus siue malus est opus creatae trinitatis, quae est memoria ratio, et voluntas. Et sicut in opere increatae trinitatis relucet quoddam vestigium trinitatis, quae sunt vnitas, species, et ordo. Ynitas scilicet naturae corporum et animarum, species scilicet figurae vel qualitates corporum, ac doctrinae vel artes animarum. Ordo vero vt sunt pondera vel collocationes corporum, ac amores vel delectationes animarum. Sic in opere creatae trinitatis relucet vnitas naturae trium potentiarum, in memoria reminiscente, vnde ratio et voluntas originantur, ars rationis dirigentis, et amor voluntatis elicientis vel imperantis. Et ideo ratio non dicitur consentire, vel mouere in actum, inquantum est distinc-//ta potentia a memoria mij' et voluntate, sed inquantum operatio eius est vna, et indiuisa cum operatione memoriae et voluntatis. Quia sicut opera trinitatis increatae sunt indiuisa, sic et opera creatae trinitatis, non secundum omnimodam parilitatem sed secundum quandam paruam et imparem similitudinem sunt indiuisa. De hijs Augustinus in .vi.
libr. de trinitate. Oportet vt creatorcm per ea quae facta sunt intellecta conspicientes trinitatem intelligamus. Huius enim trinitatis vestigium in creaturis apparet. Haec enim quae arte diuina facta sunt, vnitatem quandam in se ostendunt, et speciem, et ordinem, et ita in creaturis praelucet vestigium trinitatis. In illa enim trinitate summa est origo omnium rerum, et perfectissima pulchritudo, et beatissima delectatio, haec ille. Qualiter autem deus pater sit summa origo omnium, ex quo omnia, et filius sit perfectissima



QUALITER ANIM \ IMAGO DEI DICITUR. li. II. C. 12.
pulchritudo, id est forma omnium, per quem omnia, et spiritus sanctus sit beatissima delectatio omnium, in quo omnia requiescunt ostendit Augustinus in libr. de vera religione dicens. Summa origo omnium intelligitur deus pater, a quo sunt omnia, a quo filius, et spiritus sanctus. Perfectissima pulchritudo intelligitur filius, scilicet veritas patris, nulla ex parte ei dissimilis, quam cum ipso, et in ipso patre veneramur, quae forma est omnium quae ab vno facta sunt, et ad vnum referuntur. Quae tamen omnia nee fierent a patre per filium, neque suis finibus salua essent, nisi deus summe bonus esset, qui et nulli naturae, quod ab illo bona esset inuidit, et vt in bono ipso maneret, alia quantum vellet, alia quantum posset dedit. Quae bonitas intelligitur spiritus sanctus, qui est donum patris et filij, quare ipsum donum dei cum patre et filio aeque incommutabile colere et tenere nos conuenit, haec ille. Ex praemissis verbis Augustini patet, qualiter per considerationem creaturarum intelligimus vnius substantiae trinitatem. Ynum deum patrem a quo sumu8 tanquam a summa origine. Et filium, per quem sumus tanquam per perfectissimam pulchritudinem, et spiritum sanctum in quo sumus tanquam in beatissima delectatione, hoe est, deum patrem qui dixit Fiat, et verbum per quod factum est omne quod substantialiter et naturaliter est, et donum benignitatis eius qua [m iij'] pla-//cuit quod ab eo per verbum factum est, et reconciliauit auctori vt non interiret Patet ergo qualiter ratio in actum bonum vel malum potest dici consentire, propter vnitatem naturae et essentiae eius cum memoria et voluntate, propter quod et opera eorum sunt indiuisa.
Quod memoria intelligentia et voluntas sunt imago dei in anima, sicut pictura in tabula, et quomodo anima aliquando imago dei dicitur, aliquando vero imago dei dicitur esse in ea.
Capitulum .xij.
SOlet a quibusdam dubitari, qualiter anima imago dei aliquando dicitur, cum imago dei in ea esse frequentius dicatur. Ad quod respondetur. Quod sicut tabula aliquando dicitur imago alicuius rei propter imaginem quae est in ea depicta, sit') et anima aliquando, dicitur imago propter imaginem dei quae est in ea. Quae quidem imago trinitatis sunt memoria intelligentia et voluntas, siue mens, noticia, et amor. Et capitur ibi mens non pro anima, sicut communiter accipi solet, sed pro illo quod est excellentius in anima, quod est memoria, quae pro ea dicitur excellere in anima, non
1) Lei'S: sic.



quod vna potentia sit maior alia, sed quia ipsa est principiurn aliarum potentiarum in anima, sicut pater est principiurn in trinitate. De hac imagine dicit Auguatinus in .xiiij. libro de trinitate. Licet humana mens non sit eius naturae cuius deus est, imago tamen illius, qua nihil melius est, ibi requirenda et inuenienda est, quo natura nostra nihil melius habet, id est in mente. In ipsa enim mente, etiam antequam sit particeps dei, eius imago reperitur. Et si etiam amissa dei participatione deformis sit, imago dei permanet. Eo enim ipso, imago dei est mens, quo capax eius e st, eiusque particeps esse potest. Et rursum. lam (inquit) in ea trinitatem, quae deus est iuquiramus. Ecce enim mens ineminit sui, intelligit se, diligit se. Haec si cernimus, cernimus trinitatem, nondum quidem deum, sed imaginem dei. Hic enim apparet quaedam trinitas memoriae intelligentiae, et amoris. Haec ergo tria potissimum tractemus memoriam, intelligentiam, voluntatem.
Qua ratione memoria intelligentia et voluntas sunt vnum et tria.
MEmoria intelligentia et voluntas sunt vna vita, vna essentia, fmii}'] ex eo quod vnaqueque earum dicitur ad seipsam et non ad aliud, sunt autem tria, quia relatiue dicuntur ad aliquid, hoe est ad se inuicem. vnde Augustinus in .x. libr. de trinit. Non sunt (inquit) tres vitae, sed vna vita, nee tres mentes, sed vna mens, vna essentia, scilicet memoria, intelligentia, et voluntas. Memoria vero dicitur ad aliquid id est ad intelligentiam, et voluntas siue dilectio similiter ad aliquid dicitur Yita vero dicitur ad seipsam, et mens, et essentia. Haec ergo tria eo vnum sunt, quo vna vita, vna mens, vna essentia, et quicquid aliud ad seipsa singula dicuntur, etiam simul non pluraliter sed singulariter dicuntur. Eo vero tria sunt, quo ad seinuicem referuntur. Sunt etiam aequalia, non solum singula singulis, sed etiam singula omnibus. Alioquin non se inuicem caperent, se autem inuicem capiunt. Capiuntur enim et a singulis singula, et a singulis omnia. Memini enim me habere memoriam, intelligentiam, et voluntatem, et intelligo me intelligere veile et meminisse et volo me veile meminisse et intelligere. Singula etiam tota illa tria capiunt, quia totam meam memoriam, et intelligentiam, et voluntatem simul memini. Quod enim memoria mea non memini, illud non est in memoria mea, nihil autem tam in memoria est quam ipsa memoria, totam ergo memini. Item quicquid intelligo, intelligere me scio, et scio me veile quicquid volo, quicquid autem scio et volo, memini. Totam ergo intelligen-
Capitulum .xiij. //
VI.
8



IMAGO TRINITATIS HOMO, NON TRINIT. AKQUALIS. I-. II. C. 14.
tiam totamque voluntatem meam memini. Similiter et do intelligentia et voluntate dicendum est. Cum enim haec tria intelligo, tota si mul intelligo, et cum bec tria volo siue diligo, tota simul volo et diligo. Cum itaque inuicem a singulis et omnia et tota capiantur, aequalia sunt tota singula totis singulis, et tota singula simul omnibus totis. Et haec tria vnurn, vna vita, vna mens vna essentia. Ecce illius summae vnitatis atque trinitatis vbi vna est essentia et tres personae, imago est huinana mens, licet iinpar.
De imparitate vel dissimilitudinis imagine creatae et increatae.
Capit. xiiij. //
[m Hijr] TTVmana mens est imago illius summae vnitatis et trinitatis, licet O. impar et dissiinilis, quae dissimilitudo in tribus attenditur. Primo quia bomo, quamuis habeat illam imaginem, tarnen non est ipsa imago. Et aliud est trinitas res ipsa, et aliud est imago trinitatis in re alia. Vnde homo quamuis per ista tria meminit, intelligit, et diligit, non est tamen memoria, intelligentia, aut voluntas, sed' ipse haec habet. Ynus ergo homo habet haec tria, sed non est haec tria. In illius vere summae simplicitate naturae quae deus est, quamuis vnus sit deus, et tres personae. Pater et filius et spiritus sanctus, sunt tamen hae personae vnus deus. Secundo quia ista imago quae homo est habens ista tria, scilicet memoriam, intelligentiam, et voluntatem, vna persona est, non tres personae, illa vero trinitas quae deus est, non est vna persona, sed sunt tres personae. Vnde in ista imagine trinitatis creatae non haec tria vnus homo, sed vnius hominis sunt. In illa vero trinitate increata, cuius haec imago est, non vnius dei sunt illa tria, sed vnus deus. Tertio, quia ista imago trinitatis, quae homo est, non dicitur eodem modo imago, sicut dicitur in summa trinitate filius imago patris. Homo enim sic dicitur imago dei, quod etiam sit ad imaginem, eo quod non sit aequalis deo, sed quadam accedit similitudine ad deum. Filius vero imago est sed non ad imaginem, quia aequalis est patri. Propter quod Genes. i. scriptum est. Faciamus hominem ad imaginem et similitudinem nostram. Quae verba tractans Augustinus in . libr . vij. de trinitate ait. Faciamus et nostram pluraliter dixit, vt facere intelligatur, pater et filius et spiritus sanctus, ad imaginem patris et filij et spiritus sancti, vt subsisteret homo imago dei. Sed quia non omnino aequalis fiebat illa imago, tanquam non ab illo nata, sed ab eo creata ideo ita imago dicitur, quod et ad imaginem, quia non aequalis parilitate, sed accedit quadam similitudine. Filius autem imago est, sed non ad imaginem, quia aequalis patri. Dictus est ergo homo ad imaginem propter imparem simili-



DE LIBERTATE CHRISTIANA.
115
tudinem, et ideo nostram, vt imago trinitatis esse homo intelligatur, non trinitati aequalis, sicut filius patri, haec ille.
Quod homo non sit imago vel filij vel spiritus sancti, sed totiua trinitatis.
FVorunt quidam dicentes hominem esse factum ad imaginem filij, [miiij'] et ad similitudinem spiritus sancti, vt facere patri ad imaginem filio, ad similitudinem spiritui sancto attribueretur '). Quorum opinionem erroneam elidit ipsa veritas, cum dicit faciamus, quod cum sit plurale, non potest vni attribui, et cum subdit ad imaginem et similitudinem nostram, quod cum sit aeque plurale, non potest imago vel similitudo vni soli attribui, sed pluraliter toti trinitati.
Factus est ergo homo ad imaginem dei, et similitudinem secundum mentem, qua irrationabilia antecellit, sed ad imaginem secundum memoriam intelligentiam et voluntatem, ad similitudinem vero secundum innocentiam et iustitiam, quae in mente rationali naturaliter creata sunt. vnde Augustinus in libr. de quantitate animae.
Anima facta est similis deo, quia immortalem et indissolubilem fecit eam deus. Imago ergo pertinet ad formam, similitudo ad naturam. Factus est ergo homo secundum animam ad imaginem et similitudinem, non patris tantum, vel filij, vel spiritus sancti, sed totius trinitatis. Ita et secundum animam dicitur esse homo imago dei quia imago dei in eo est. Sicut imago dicitur et tabula et pictura, quae in ea est, sed propter picturam quae in ea est,
simul et tabula imago appellatur. Itaque propter imaginem trinitatis etiarn illud in quo est, haec imago, nomine imaginis vocatur,
haec ille Ex praemissis colligitur quod homo sit imago dei, quia quadam similitudine accedit ad deum, est tamen impar imago trinitatis, quia aequalis deo non est, nee illius naturae cuius deus.
Et ideo dicitur imago ad imaginem et similitudo ad similitudinem dei, et hoe non solius patris, aut solius filij, vel solius spiritus sancti, sed totius simul trinitatis. Vnde sicut in deo est vnitas essentiae et trinitas personarum, sic in homine est vna natura et essentia mentis et trinitatis personarum. Pater est principium trinitatis in essentia dei, sic memoria est principium trinitatis potentiarum in natura et essentia mentis. Inter quae tamen haec est disparitas, quia imago dei sic est in deo, vt sit etiam deus. In homine vero sic est imago trinitatis, non vt sit etiam homo sed vt in homine sit.
Capit. xv. Ij
1) Het „maken" zou dan betrekking hebben op den Vader, het,,naar ons beeld" op den Zoon, en het „naar onze gelijkenis" op den II. Geest.



0B1KCTI0 THOMI8TARUM. L. II. C. 16.
Obiectio quorundam quod potentiac animae, non sunt vna es-// n i <■ sentia mentis, sed quod sunt in anima sicut accidens in subiccto.
Capitulum .xvi.
TRadunt quidam, inter quos sunt Thomistac, quod tres potentiae animae non sunt vna mens, vna vita, vna essentia sed quod sunt realiter inter se distinctae, et ab essentia animae Huentes, sicut accidens a subiecto, quod multis probat ') rationibus, quarum vnam vel duas pono. Prima. Actus et potentia sunt in eodem genere. Sed actus istarum potentiarum sunt in genere actionis, ergo potentiae sunt accidentia animae. Secunda. Anima est per seipsam forma sui actus. Ergo si potentiae sunt idem quod sua essentia, sequitur quod sicut anima est principium viuendi, ita est principium intelligendi, sed anima semper est principium viuendi, ergo semper intelligit, quod est falsum. Confirmatur. Agens per essentiam semper agit, sed anima non semper agit, ergo non est agens per essentiam, ergo potentia per quam agit non est sua essentia. Ad praemissa respondet veritas Canonica in praecedentibus allegata. Quod hoe sentire cum pertinacia voluntatis est haereticum, et ab ecclesia condemnatum. Quod sic ostenditur. Ab ecclesia est condemnatum, quicquid sanae doctrinae et sanis sermonibus domini nostri Iesu Christi aduersatur. Patet per apostolum ad Galat . i. dicentem. Si quis vobis euangelazauerit2) praeter id quod accepistis anathema sit. Et per Ioann. in epistola .ij: Omnis qui recedit et non permanet in doctrina Christi, deum non habet. Qui permanet in doctrina Christi hic patrein et filium habet. Si quis venit ad vos et hanc doctrinam non affert, nolite recipere eum in domum, nee aue ei dixeritis. Qui enim dicit illi aue communicat operibus eius malignis. Sed sentire quod potentiae animae non sunt vnum cum essentia animae, sanae doctrinae et sanis sermonibus domini nostri Iesu Christi aduersatur. Patet quia iuxta scripturam Genes. i. Factus est homo ad imaginem et similitudinem dei. Sed haec imago et similitudo non potest in homine reperiri nisi in anima et potentijs eius, sicut superius diffusae 3) ostensum est, et in diuersis libris patrum maxime sancti patris Augustin. de trinitate multini' pliciter declaratum, et ab vniuersali ecclesia extitit appro-//batum. Illa vero imago non posset edoceri esse in anima, et in potentijs eius, si non posset ostendi quod esset ibi aliqua similitudo vnitatis et trinitatis id est quod illae potentiae in aliquo conuenirent in vnum, et in aliquo differrent a se inuicem, secundum propria attributa. Sed hoe non posset ostendi si non essent vnum vnitate
4) Probant. 2) Euangelizaverit. 3) Lees; diffuse.



naturae vel essentiae, quae essentia ad seipsam diceretur, et non ad aliud, et si non essent tria relatiue ad aliquid dicta, hoe est ad se inuicem. Ergo sentire quod potentiae animae non sunt sua essentia, sed sunt accidentia animae, quamuis inseparabilia, haereticum est, quia est sanis sermonibus domini nostri Iesu Christi aduersum. Confirmat praemissa sententia sancti patris Augustin. in .ix. libr. de trinit. vbi dicit Mens enim seipsam amare et meminisse non potest, nisi etiam nouerit se. Nam quomodo amat, vel meminerit quod nescit. Miro itaque modo tria illa inseparabilia sunt a semetipsis, et tarnen eorum singulum et simul omnia vna essentia sunt, cum et relatiue dicantur ad inuicem, haec ille. Patet ex hijs quod memoria, intelligentia, et voluntas, cum sint vna essentia mentis, et inseparabilia, non sunt accidentia animae, prout Thomistae dicunt. Quod et Augustin. in eodem libro diffusius declarat dicens. Adnionemur si vtrumque videre possumus, haec in anima existere substantialiter, non tanquam in subiecto vt color in corpore. Quia et si relatiue dicuntur adinuicem, singulatamen substantialiter sunt in substantia sua. Ecce aperte dicit Augustinus memoriam intelligentiam et voluntatem non in anima sicut accidens in subiecto, sed esse substantialiter in anima, sicut in substantia sua. Quod et idem ostendit in xv. libr. de trinitat. In mente (inquit) naturaliter diuinitus instituta quisquis viuaciter perspicit quam magnum sit in ea vnum, potest etiam sempiterna immutabilisque natura recoli, conspici, concupisci. Reminiscitur enim per memoriam, intuetur per intelligentiam, amplectitur per dilectionem, profecto repperit illius summae trinitatis imaginem, haec ille. Ad argumenta quae adducunt pro opinione sua posset simpliciter responderi, quod essent falsa, nee responsione digna. Verum tamen quia falsitas quo magis ostenditur, eo magis confunditur, congruit ostendcre quod argumenta sunt falsa, et nihil concludunt. Ad primum, vbi dicitur. Actus et potentia sunt in eodem genere. Respondetur. Potentia dupliciter // accipitur, vnomodo prout est differentia entis, et sic «ijr verum est quod sunt in eodem genere. Aliomodo potentia accipitur prout est principium productiuum actus, et tali modo oportet eam recipere in hoe loco, et tune falsum est quod potentia et actus eius sunt in eodem genere. Vndc tali modo debuisset formata fuisse propositio. Potentia et actus eius sunt in eodem genere, sed tune fuisset simpliciter falsa et neganda. Dicere ergo de potentia et actu eius, et formare propositionem de potentia et actu absolute sumpto, est loqui per fallaciam aequiuocationis, et est verbum veritatis adulterari, quia hoe magis proficit ad subuersionem, quam ad profectum legentium. Ad .ij. cum dicitur. Anima est per seipsam forma sui actus etc. Respondetur, quod hoe argumentum est totaliter fal-



QÜID SIT IMAGO. L. II. C. 18.
sum. Nam anima alia ratione est principium viuendi, et alia intelligendi. Formale principium viuendi est per se, principium autem intelligendi vel volendi non est nisi per reductionem eius ad genus causae efficientis, sicut hoe ipsum ipsi alibi fatentur, ergo non est simile. Ad confirmationem qua dicitur, quod agens per essentiam semper agit dicendum. Quod agens per essentiam dupliciter accipitur Vnomodo prout distinguitur contra agens dependens, et sic soli deo competit agere per essentiam, quia omne agens creatum est agens dependens. Aliomodo accipitur prout distinguitur contra agens per accidens, et sic propositio est falsa, quia nullum agens creatum agit nisi prius motum fuerit a primo mobili ad actionem suam. Neque forma quae est principium actionis, quantumcunque ponatur perfecta, potest procedere in actionem suam, nisi per virtutem primi mouentis. Sicut ipsi Thomistae circa hanc materiam exemplificant de calore ignis de quo dicunt quod non alteraret, si non moueretur a primo mobili in ordine causarum secundarum. Consideratis ergo hijs omnibus absque vlla ambiguitate tenendum est, quod secundum canonicam veritatem homo sit factus ad imaginem et similitudinem summae trinitatis. Et quod haec imago et similitudo sit in anima, et in potentijs eius, et ideo oportet quod sit ibi aliqua realis similitudo vnitatis essentiae et trinitatis potentiarum, vt sint vnum et tria secundum quandam imparem similitudinem illius summae et increatae vnitatis et trinitatis. Ita vt homo per cognin ij' tionem suae creatae // vnitatis et trinitatis, manu ducatur ad contemplandam excellentem claritatem summae et imprehensibilis trinitatis. In cuius intuitiua cognitione consistat delectatio aeternae felicitatis
Quod in anima hominis sit imago trinitatis, non solum quantum ad essentiam, verumetiam quantum ad actum cmanationis.
Capitulum .xvij.
IN anima hominis imago trinitatis est, non solum quantum ad esse, verumetiam quantum ad actus secundae cmanationis. Generat enim memoria intelligentiam, intelligentia nascitur a memoria, et voluntas procedit a memoria et intelligentia. Quod Augustinus ostendit in .ix. libr. de trinitat. dicens Mens et noticia eius et amor tria quaedam sunt. Mens enim nouit se et amat se, nee amare se potest, nisi etiam nouerit se. Duo quaedam sunt mens et noticia eius, et duo quaedam sunt, mens et amor eius. Cum ergo se nouit mens et amat se, manet trinitas, scilicet mens, noticia, amor. Haec tria cum sint distincta a seinuicem, dicuntur tarnen esse vnum,



quia in anima substantialiter existunt. Et est ipsa mens quasi parens, et noticia eius quasi proles eius. Mens enim cum se cognoscit, noticiam sui gignit, et est sola parens suae noticiae. Tertius est amor qui de ipsa mente et noticia procedit, dum mens cognoscit se, diligit se Non enim posset se diligere nisi cognosceret se. Amat etiam placitain prolem id est noticiam suam, et ita amor quidem complexus est parentis et prolis. Nee minor est proles parente, dum tantam se nouit mens quanta est. Nee minor est amor parente et prole id est mente et noticia, dum tantum se diligit mens, quantum se nouit, et quanta est. Sunt etiam haec singula in seipsis,
quia et mens amans in arnore est, et amor in amantis noticia, et noticia in mente noscente est. Ecce qualiter in hijs tribus relucet imago summae et increatae vnitatis et trinitatis, licet in aequali et impari similitudine. Accipitur autem hic mens non pro anima, sed pro eo quod est oxcollentius in anima id est pro memoria,
quae est principium trinitatis potentiarum in vna essentia animae.
Ynde mens rationalis considerans haec tria et illam vnam essentiam,
in qua ista sunt, extendit se ad conteinplationem creatoris, et videt vnitatem in // trinitate, et trinitatem in vnitate. [n *V ]
Quid Bit imago.
Capit. xviij.
DE imagine quid sit, diuersimode dicunt. Thomas parte prima dicit. Quod imago sit illud quod representat distincte sub ratione indiuidui. Vestigium vero quod representat indistincte sub ratione speciei. Et exemplificat de imagine, vt imago Iouis representat Iouem et non Caesarem. De vestigio vero, vt si equus transiret per pulueres impressio derelicta ex pede equi esset vestigium, et cognosceretur quod qui transisset fuisset equus, et non homo. Al ij dicunt quod imago est representatiua totius, vestigium autem representatiuum partis. Vtrasque has opinioncs destruit Augustin. in libr. quaest. q. vi. dicens. Si essent duo oua similia vnum representaret alterum, et tamen vnum non esset imago alterius. \ nde ponit Augustinus ibidem veram sententiam de imagine dicens. Quod imago est representatiua totius por imitationem eius cuius est imago,
quia imago sequitur cum cuius est imago per imitationem. Quia ergo imago dei est in anima debet representare deum per imitationem, cum sit eius imago, licet impar et dissimilis. Quare sicut in deo est vnitas essentiae et trinitas personarum ita quod vnaqueque sit ipsa essentia diuina. Sic in anima sit vnitas essentiae et trinitas potentiarum, ita quod tres istae potentiae sint vna vita non tres vitae, vna mens non tres mentes, vna essentia non tres essentiae, sicut superius diffuse declaratum est.



CAU8A CORRÜPTIONI8 HUMANAE VOLUNTATIS. L. II. C. 19.
Quae sit causa corruptionis humanae voluntatis et generaliter totius humanae naturae quantum ad actus eius.
Capitulum .xix.
QVoniam supra dietum est de natura humanae voluntatis et de corruptione eius per peccatum primi parentis, similiter et quomodo in primis parentibus haec corruptio facta sit, et in hijs qui per gratiam Christi noua natura regenerati sunt quotidie fieri solet. Restat nunc dicere quid sit ipsa corruptio qua natura bona vitiari solet. Circa quod primo quaeri potest, quae fuerit causa ex qua orta est corruptio in natura, quae a deo bona creata est, et bene instituta. Ad quod respondetur. Quod absque vlla ambiguitate tenen[niijT] dum est, // causam bonarum rerum quae ad nos pertinent, solam esse bonitatem dei, quamuis aliquando per medias causas deus suam bonitatem circa nos operetur. Ipse enim solus facere merito dicitur quicquid sua omnipotens bonitas circa nos decreuit, dum omnibus per quos operatur virtutem tribuit, per quam facere possunt quod decreuit. Sine me inquit nihil potestis facere. Causam vero malarum rerum id est peccatorum constat esse voluntatem creatam, quae est voluntas mutabilis boni scilicet vel angeli vel hominis, a conformitate increatae et diuinae voluntatis deficientem. Nee alia potuit esse causa in angelo vel in homine peccante, quam voluntaria declinatio suae creatae voluntatis a conformitate diuinae voluntatis. Nihilque praecessit voluntatem angeli vel hominis, vnde illa mala voluntas oriretur, nisi bona voluntas in eis, quam deus bonam in eis condidit, et dono naturalis gratiae quo stare possent si vellent decorauit. Non ergo nisi ex bono malum peccati sumpsit exordium vel in angelo vel in homine, et hoe non nisi ex bono voluntarie deficiente, nullamque causam ad malum impellentem habente, sed econtrario bonam pro conseruatione boni naturalis habente causam, id est donum gratiae naturae superadditum. Quare vtraquo creatura iuste a deo punita est, quia neutra ex se habuit vnde vrgeretur ad casum, et vnaqueque accepit donum naturae, quo iuuaretur ad standum. Amplius tamen punitus est angelus quam homo, quia angelus sic punitus est vt inaeternum non resurgat, hominem vero et si caeciderit, misericordia conditoris post lapsum in parte reparauit. Et non mirum quod homine reparato angelus inaeternum traditus est igni gehennae cruciandus. Quia angelus, neque ex se, neque ab extrinseco habuit, quo ad malum impelleretur. Ilomo vero et si ex se vnde tentaretur non habuit, exteriori tamen tentatione pulsari permissus est, qua vrgeretur ad cadendum. Et ideo quia aliquam licet modicam cadendi habuit occasionem, diuinae bonitatis dignatione actum est, vt qui inuidia diaboli pro-



stratus est, dei gratia erigeretur. Et qui diabolum habuit incitatorem ad malum, deum haberet reparatorem ad bonum. Verumtamen et si homo quantum ad sufficientiam dei repa-//rantis ex toto [«"ij 'J redemptus esse potest, tarnen quantum ad efficientiam, non nisi ex parte reparatus est. Vt illi qui reparati sunt agnoscant quid eis contulit gratia, dum angelicis choris inserti in coelestibus viderint illos quos infecit totius humani generis damnata massa, vnde ipsi per gratiam extracti sunt, cum desertoribus angelis aeternis gehennae ignibus mancipatos. De quo Augustinus in encbirid. Remanentibus (inquit) angelis et hominibus reprobis in aeterna poena, tune sancti plenius scient, quid eis contulit gratia. Tune rebus ipsis euidentibus apparebit quod in psalmo scriptum est. Misericordiam et iudicium cantabo tibi domine, quia nisi per indebitam misericordiam nemo liberatur, et nisi per debitum iuditium nemo damnatur. Tune non latebit quod nunc latet, cum de duobus vnus erit assumendus per misericordiam, alius relinquendus per iudicium. In quo iste qui a8sumetur cognoscet, quid sibi per iudicium deberetur, nisi misericordia subuenisset, cur ille potius quam iste fuerit assumptus, cum vna causa esset ambobus Cur apud quosdam non factae sunt virtutes, quae si factae fuissent, egissent vtique illi homines poenitentiam, et factae sunt apud illos, qui non fuerant credituri. Apertissime namque dominus dicit. Ye tibi corrozaim, et ve tibi bethsaida,
quia si in tyro et sidone factae fuissent virtutes quae factae sunt in vobis, olim in cilicio et cinere poenitentiam egissent. Nee vtique deus iniuste noluit saluos fieri, cum possint salui esse si vellent.
Tune in clarissima sapientiae luce videbitur quod nunc piorum fides habet, antequam manifesta cognitione videatur. Quod certa et immutabilis et efficacissima sit voluntas dei, quam multa possit et non velit, nihil autem velit quod non possit, quamque sit verum quod in psalmo canitur. Deus autem noster in coelo, omnia quaecunque voluit fecit, haec ille.
Quod corruptio carnis est vitium pollutionis, ct corruptio voluntatis est peccatum.
Capit. xx.
OStenso quod malum non habet ortum nisi ex bono, nee habet esse nisi in bono. Consequenter videndum est quid sit ipsum malum Pro cuius intellectu est aduertendum, quod sicut in homine duplex est natura, scilicet corporalis et spiritualis, ita duplex est malum // Et sicut corporalis natura vitam et vigorem habet ex [n üijr] natura spirituali, sic et malum naturae corporalis ab exordio humanae conditionis a malo spiritualis naturae initium accepit. Deficiente enim humana voluntate per inobedientiam a conformitate



VITIUM ET PECCATUM. L. II. C. 20.
diuinac voluntatis, subito dissoluta armonia virium naturac corporalis, languor quidam naturae, qui concupiscentia vel lex carnis dicitur, vniuersa corporis membra occupauit. Et sic originale peccatum quod dicitur fomes peccati, cum quo omnes concupiscentialiter geniti peccatores nascuntur, ex actuali Adae peccato, siue ex actuali eius inobcdientia processit, vt et in illo esset, et in omnes transiret. Sed non eodem modo originale peccatum transit ad posteros, quo venit in Adam. In Adam enim ex actuali peccato inobedientiae, quo primo corrumpebatur natura voluntatis processit vitium concupiscentiae, quod est peccatum originale in natura corporis, eamque corrupit et sautiauit ') languore pollutionis et foeditatis. In alijs vero omnibus, qui lege peccati id est concupiscentia carnis ab Adam propagantur, a carne concupiscentia libidinis seminata, et a parentibus in prolem traducta, anima cum infunditur maculain trahit, qua polluitur et ex eius contactu vitio concupiscentiae maculatur, quod est peccatum originale. Vnde sicut a corrupte Adae voluntate, corpus eius corruptum est, sic a carne corrupta per libidinosum conceptum, voluntas animae incorrupta per contactum carnis corrumpitur, et rea id est aeternae damnationi obnoxia iudicatur. De hijs duobus modis, quibus diuersimode peccatum originale venit, aliter in Adam, et aliter transit in posteros eius, manifeste loquitur apostolus ad Roman . v. De primo ait. Per inobedientiam vnius hominis peccatores constituti sunt multi id est ex actuali peccato inobedientiae Adae processit peccatum originale in Adam, quod ab eo lege peccati disseminatum est in posteros omnes, qui ex eo nascuntur constituti sunt peccatores. De secundo ait. Per vnum hominem peccatum intrauit in mundum, in quo omnes peccauerunt, quod de originali peccato esse dictum apostolus vult intelligi, quod anima a contactu carnis concupiscentia libidinis seminatae contrahit. Hoe enim modo peccatum originale in hunc o i' mundum // id est in vniuersitatem humani generis per propagationem carnis traducitur, et omnes in eo peccato peccantes peccatores nascuntur. De quo per prophetam dicitur. Ecce enim in iniquitatibus conceptus sum, et in peccatis concepit me mater moa. In quibus verbis propheta duplicem notat conceptum. Primus est conceptus carnis in vtero matris, cum dicit. Ecce enim in iniquitatibus conceptus sum, per hoe designans conceptum illum, quo per feruorem libidinis parentes sibi mutuo copulati seminant ca mem de carne sua, tanquam massam vnde proles formatur futura. De quo Augustinus in libr. de fide ad Petrum. Dum sibi inuicei» vir mulierque miscentur sine libidine non est parentum concubitus, ob hoe filio-
1) Lees: sauciavit.



rum cx eorum carne nascentium, non potcst sine peccato essc conceptus. Vbi peccatum in paruulos non transmittit propagatio, sed libido. Nee foeeunditas naturae hune facit hominem cum peccato nasci, sed foeditas libidinis, quam homines habent ex illius iustissima damnatione peccati. Ideoque beatus Dauid ait. In iniquitatibus conceptus sum, haec ille. De hac libidine camalis concupiscentiae, qua caro polluta est per peccatricem animae voluntatem, ait Augustinus de verbis apostoli. Semper pugna est in corpore mortis huius,
quia ipsa concupiscentia cum qua nati sumus, finiri non potest, quamdiu viuimus. Quotidie minui potest, finiri non potest. Quae est concupiscentia cum qua nati sumus? Vitium vtique est, quod paruulum habilem ad concupiscendum facit, adultum vero etiam concupiscentem reddit. Sicut enim in oculo caeci, in nocte vitium caecitatis est, sed non apparet nee discernitur inter videntem et caecum, nisi luce veniente. Sic in puero vitium esse non apparet, donec aetatis prouectioris tempus occurrat, haec ille. Secundus est conceptus animae in corpus, talis conceptus celebratur, quando corpori organizato tempore debito, anima infunditur, et ex contactu libidinosae et illecebrosae carnis anima maculatur. Qui conceptus quoniam fit cum peccato in verbis prophetae intelligitur cum dicit, et in peccatis concepit me mater mea. In illo conceptu peccatum originale formaliter, quantum ad culpam et reatum contrahitur,
quod in conceptu primo solummodo materialiter quantum ad // aptitudinem peccandi erat contractum. Quia enim non potest esse o i' peccatum nisi in voluntate, constat in carne per feruorem libidinis seminata, ipsam libidinem siue foeditatem non esse peccatum ante infusionem animae, sed vitium quoddam concupiscentiae, quod animam suo contactu posset inficere, et causam peccati eidem ministrare. Causa est ergo peccati libido carnis sed non peccatum, nisi quum illi se coniunxerit appetitus voluntatis. Quod qualiter in adultis fieri possit manifestum est. In hijs vero, qui maternis vteris tenentur inclusi, et quibus nulla est facultas rationis et voluntatis, qualiter fieri potest, a multis solet dubitari, qualiter scilicet voluntas ex contactu libidinosae carnis potest peccato originali obligari? Ad quod respondet Augustinus in libr. de ciuitat. dei. Non fuit corruptio corporis quae aggrauat animam causa primi peccati, sed poena. Nee caro corruptibilis animam peccatricem fecit, sed anima peccatrix carnem concupiscibilem fecit, haec ille. Ex hijs beati Augustini verbis aperte intelligi datur, quod anima infusa corpori ex contractu ') libidinosae carnis, non maculatur per vitium concupiscentiae, quod est in carne, sed per peccatricem voluntatem
1) Lees: contactu.



HECAPITUlvATIO DE NATURA 1IOMINIS. L. II. C. 21.
primi hominis, qui propriara carnem et omnem posterorum carnem lege peccati a se et a suis propagandam, hoe concupiscentiae ritio foedauit. Et sic in concupiscentia carnis duo notanda sunt. 1 rinium est ipsa foeditas naturae eamalis, siue vitium concupiscentiae quod per se sumptum non est peccatum, sed est poena peccati voluntatis peccatricis primi hominis, et causa peccati origina.lis in postoris lege peccati propagandis. Secundum est causa huius libidinosae concupiscentiae in carne, quae est peccatrix voluntas primi hominis, non est causa efficiens, sed deficiens. Non enim boni, vcrumetiam mali causa est, sed boni est causa efficiens, ex quo aliquid positiuae ') fit, quod prius non erat, mali vero solum est causa deficiens ex qua procedit corruptio boni, quod prius erat incorruptum. Primum ergo scilicet vitium concupiscentiae est in carne tanquam in loco proprio, non peccatum, sed poena peccati. Secundum autcm id est peccatum voluntatis peccatricis non est in carne illa, nisi vt causa in suo effectu, vel magis proprie vt causa deficiens in o ij' suo II defectu, quia in re irrationali vt est caro inauimata non potest esse peccatum, quamuis possit in ca esse causa peccati. Hanc ergo causam peccati anima infusa carni, in carnis vitio reperiens, ex carnis coniunctione incurrit, et peccatum originale a vitio carnis contractum, tanquam sibi proprium assumit. Et sic in vitio carnis est peccatum originale materialiter, et aliquo modo supra dicto causaliter, in voluntate vero formaliter. Ynde de hijs ait Ambrosius in2) de verbis apostoli. Quomodo habitat peccatum in carne cum non sit substantia, sed priuatio boni. Ecce primi hominis corpus corruptum est per peccatum, ipsaque corruptio per conditioneni offensionis manet in corpore, robur tenens diuinae sententiae datae in Adam, cuius consortio anima maculatur peccato. Per id ergo quod tracti peccati causa manet, inhabitare dicitur peccatum in carne, hoe est lex peccati: Idem non habitat peccatum in anima sed in carne, quia peccati causa ex carne, non ex anima est. Quia caro est ex origine carnis peccati, et per traducem omnis caro fit causa peccati. Anima vero non traducitur, et in se causam peccati non habet, haec ille. Similiter et Augustinus in quodam sermone de verbis apostoli. Natura quippe humana non opere dei cum vitio primitus est instituta, sed ex voluntatis arbitrio priorum hominum, venienti vitio est sautiata. Ita vt non sit ex carne bonum, sed vitium quo inficitur anima, haec ille. Ex verbis Ambrosii et Augustini manifeste patet quod ex voluntate primi hominis deficiente caro eius corrupta est, et ex corruptione carnis quae per traducem
1) Lees: positiue.
2) Hier is een woord uitgevallen, nl. „commentario'.



in posteros transmittitur, anima in peccato originali maculatur. Concludendo igitur dicendum est, quod malum carnis est vitium libidinis vel concupiscentiae, quod per se sumptum non est malum culpae sed poenae, propterea dicitur a doctoribus vitium id est defectus, quod in minus sonat quam peccatum. Multi enim sunt defectus in humana natura corrupta, qui tarnen non sunt peccata, quamuis possint esse causa peccati. Malum vero voluntatis est peccatum id est inobedientia coelestiuin praeceptorum, vel incuruatio voluntatis a sua rectitudine per auersionem eius a bono incommutabili, et conuersionem ad bonum commutabile. Haec sunt illa corruptionis naturae humanae, quae per gratiam mediatoris reparantur. Sed malum voluntatis per gratiam Chvïsti in praesenti vita totaliter repellitur // malum vero carnis id est vitium concupiscen- o ij' tiae, et si per gratiam Christi quotidie minuitur, in praesenti tarnen vita omnino non deletur, sed ad exercitium virtutis relinquitur pro certamine quotidiano. Sicut Augustinus ostendit in libr. de baptismo paruulorum Gratia inquit per baptismum id agitur, vt vetus homo crucifigatur, et corpus peccati destruatur. Non ita vt in ipsa viuente carne concupiscentia respersa et innata repente absumatur ei non sit, sed ne obsit mortuo, quae inerat nato. Nam si post bi'ptismum vixerit, in carne habet concupiscentiam cum qua pugnet, eamque adiuuante deo superet, si tarnen non in vacuum eius gratiam susceperit. Non itaque hoe praestatur in baptismo nisi forte miraculo ineffabili creatoris, vt lex peccati quae est in membris piorsus extinguatur et non sit, sed vt quicquid mali ab homine faotum, dictum, cogitatum sit, totum aboleatur et velut factum non fuerit habeatur. Ipsa vero concupiscentia, soluto reatus vinculo, quo per illam diabolus animam retinebat, et a suo creatore separabat maneat in certamine, haec ille.
Recapitulatio eorum quae de natura hominis dicta sunt.
Capitulum .xxi.
REcapitulando igitur que de natura hominis dicta sunt est aduertendum. Quod natura hominis sic a deo primitus est instituta, vt caro esset subiecta spiritui, et spiritus deo, non eo modo quo caro erit in resurrectione spiritualis et animalis. Neque spiritus eo modo quo erit subiectus deo, cum fuerit adoptatus in libertatem gloriae filiorum dei, sed eo modo quo congruebat perfectioni natura li. Et non erat tune caro aggrauans animam, quia nullum ei inerat vitium libidinis corrumpens. Sed corrupta est haec bona natura carnis per vitium concupiscentiae, quod est pondus aggrauans et impellens ad peccatum. Yoluntas tune erat libera et potens libera a necessitate, a culpa, et a miseria, sed libertatem a culpa



DE GR.VTIA ET GRATUITA VOLUNTATE. I,. II. C. 22.
et a miseria corrupit peccatum, sed non libertatem a necessitate. liane enim obtinuit homo etiam in voluntate peccatrice, ne si totum bonum suum araitteret, spes resipiscendi in eo nulla remaneret. Potens erat voluntas a nullo cogendi, in bono naturae standi, non peccandi, et non moriendi, sed standi in bono // naturae et non peccandi, ac moriendi potestatem omnino perdidit, et necessitatem peccandi et moriendi incurrit. Haec sunt illa mala contra quae bellum quotidianum omnibus Christifidelibus indicitur a quibus neino nisi gratia mediatoris liberatur. Sicut in euangelio loann. scriptum est. Si filius vos liberauit vere liberi eritis.
De gratia et gratuita voluntate.
Capit. xxij.
DIctum est supra de natura hoininis ct de naturali eius voluntate ac de corruptione vtriusque. Consequenter dicendum est de gratia et gratuita voluntate, per quam natura corrupta reformatur, et ad amorem suinmi boni elouatur. Et quia voluntas gratuita est ex gratia, sicut voluntas naturalis ex natura. Ideo primo dicendum erit de gratia quid sit et qualiter homini infunditur. Deinde de voluntate gratuita qualiter per eius operationem homo ad aeterna gaudia sublimatur.
Quid sit gratia.
Capi. xxiij.
VT ex praemissis patet. Gratia est donum dei, quod datur homini in via ad liberandam eius voluntatem a vinculo concupiscentiae, et ad inflammandam eam in amorem iustitiae, quo dignus efficiatur praemio retributionis aeternae. Et ob hoe quidam dixerunt gratiam esse fidem per dilectionem operantem, eo quod tali fide homo iustificatur. Iuxta illud apostoli ad Ephes. ij. Gratia estis saluati per fidem et hoe non ex vobis, dei enim donum est, non ex operibus, vt ne quis glorietur Quidam vero dixerunt gratiam esse charitatem illam scilicet de qua apostolus ait ad Roman. ij. Charitas dei diffusa est in cordibus nostris per spiritum sanctum, qui datus est nobis. Et hij tali causa mouentur, quod gratia et charitas sint vnum in re, quamuis diuerso nomine designentur. Et quod verba apostoli in omnibus epistolis suis, in quibus ostendit iustificationem hominis fieri aliquando per gratiam, aliquando per charitatem, pro eodem dicunt accipienda. Hij duo modi dicendi satis concordant et in vnum coincidunt. Et inter alios est iste modus dicendi sancti patris Augustini. Alij vero dicunt gratiam esse bonam qualitatem mentis siue formam, quae est principium actus, et animam informat. Et [oüj'J quod ipsa non est motus vel afFectus animi, sed // quod per eam liberum arbitrium iuuatur, vt ad bonum moueatur et erigatur. Et



ita ex gratia et libero arbitrio nascitur bonus motus vel affectus animi, et exinde bonum opus procedit exterius. Hij mouentur per sensibile exemplum de pluuia et terra. Dicunt enim, quod sicut pluuia rigatur terra, vt gerininet et fructum ferat, nee pluuia est terra, nee germen, nee fructus, neque terra germen, nee fructus, nee germen fructus. Ita gratis terrae mentis nostrae,
id est arbitrio voluntatis infunditur pluuia diuinae benedictionis, id est inspiratur gratia, quod solus deus facit non homo cum eo, qua rigatur voluntas hominis vt germinet ac fructificet, id est sanatur et praeparatur, vt bonum velit, seeundum quod dieitur operans, et iuuatur vt bonum faciat, seeundum quod dicitur cooperans. Et illa gratia, virtus non incongrue nominatur, quia voluntatem hominis infirmam sanat et adiuuat. Isti qui hoe dicunt sentiunt, quod gratia non sit sola causa humanae iustificationis, sed quod sit quaedam concausa cum arbitrio voluntatis, sed tamen concausa principalis, quod tamen est manifeste contra sententiam apostoli in omnibus epistolis suis. In quibus non solum sufficienter verumetiam copiosissime, quasi inconculcando 4) laborat hunc errorem a mentibus omnium Christifidelium radicitus exterminare.
Ita vt quasi multitudine disputationum fatigatus, tandem concludendo subinfert. Quid habes quod non accepisti, si autem accepisti,
quid gloriaris quasi non acceperis. Nos igitur qui opinionum riuulo8 sectari non intendimus, sed inquantum deo adiuuante possumus ex testimonijs veritatis inaeternum fundatis haurire quod legentibus proponamus, ea quae apostolo sunt contraria, cum apostolo reprobamus. Quamuis enim aliquomodo potest tollerari illa opinio, quae non habet ex Canonica scriptura quod dicit, dummodo illi scriptura non contradicit, tamen omnino reijcienda est illa opinio, cui scriptura Canonica expresse contradicit, prout apostolus ostendit ad Oalatas primo. Si quis vobis euangelizauerit praeter id quod accepistis, anathema sit. Sicut ergo in pri-//ma distinctione huius opus- [om;"'] culi, per diuersa et multa scripturarum testimonia ostendimus, nullam formam creatam ponendam esse in anima, siue charitatem siue gratiam, per quam operaretur homo opera meritoria, sed quod spiritus sanctus tertia in trinitate persona, spirituali sua assistentia cum consensu humanae voluntatis opera meritoria in homine operatur, ipso tamen in sua immobilitate permanente. Sic et nunc dicimus cum apostolo et Augustino. Quod gratia est illa charitas,
quae per spiritum sanctum cordibus fidelium infunditur. Vt sicut charitas est illa, qua deus se et nos diligit, ac nos se et proximuin diligere facit, sic et gratia est eadem charitas quae ob hoe gratia
1) l.ees: inculcando.



QÜID 8IT GRATIA. L. II. C. 23.
nominatur, vt per hoe intelligamus, quod ipsa eharitas, qua se et nos deus diligit, ac nos se diligere facit, nullo modo sit a nobis merita, sed eius muaere sit nobis gratis data. Propter hoe enini Apostolus aliquando charitatem proprio nomine, aliquando vero gratiam eam vocat, vt sine vllis praecedentibus meritis gratis dataru esse designet. Gratia ergo cum sit idem quod eharitas, non est quid creatum iu anima, sicut nee eharitas, nee forma creata, quae sit principium actionis meritoriae, sed est spiritus sanctus, qui speciali beneficio dignationis suae mouet voluntatem hominis, vt bonuni velit, expellens ab ea omnem concupiscentiam qua languebat, et hoe modo eam sanat, atque infundens et') amorem iustitiae supernaturalis liberat eam, vt absque necessitate impediente bonum velit. Et haec est prima gratia, quae dicitur operans, qua se nobis gratiosum deus exhibet, et nos sibi gratos facit. Deinde voluntatem bonam spiritus sanctus a se infusam et operatam, vt bonum velit quod ante noluit, suo beneficio adiuuat, vt bonum efïicaciter velit id est ad effectum perducat. Et haec est secunda gratia quae dicitur cooperans. Et si haec omnia operatur, non forma creata in anima, sed vnus atque idem spiritus diuidens singulis prout vult. Quod haec omnia de gratia ita tenenda sunt, ostendit apostolus prima ad Chorinth . xij. vbi de gratia loquens ait. Diuisiones gratiarum sunt, idem autem spiritus. Et diuisiones ministeriorum sunt, idem autem dominus. Et diuisiones operationum sunt, idem autem [«Hij»] deus, qui operatur omnia in omnibus. // In hijs verbis apostolus trifarie de gratia loquitur. Vnomodo generaliter de gratia in communi, cum dicit. Diuisiones gratiarum sunt, idem autem spiritus, vbi ostendit omnem gratiam originaliter procedere a spiritu sancto. Aliomodo specialiter de gratia gratis data, cum addit. Et diuisiones ministeriorum sunt, idem autem dominus. Dominus est nomen potestatis, ministrationes vero sunt gratiae gratis datae, quae dantur fidelibus ad profectum aliorum, vt sunt operatio virtutum, gratia sanitatum, prophetia discretio spirituum, genera linguarum, inter pretatio sermonum. Et dicuntur haec ministrationes non propter actum ministrandi, sed propter auctoritatem ministrandi Tertio modo spetialiter?) de gratia gratum faciente cum subdit. Et diuisiones operationum sunt idem autem deus. Per operationes ibidem intelliguntur actus virtutum, quibus aeterna vita meretur. Haec omnia dicit apostolus deum operari in omnibus. Manifestum est ergo quod nihil aliud a deo, et nihil aliud cum deo operatur hominis iustificationem, cum omnia quae ad gratiam iustificantem pertinere possunt solus deus in omnibus operetur. Gratia igitur est
1) Lees : ei.
2) Lees: specialiter.



idem quod charitas, et haec non solum donum dei sed et spiritus sanctus, qui absque medio per seipsum mouet hominis voluntatem, vt bonum velit quod prius noluit, et bonam voluntatem adiuuat, vt bonum volitum ad effectum perducat. Et sic deus operatur omnia in omnibus, dum prius bonam voluntatem, et postea actum bonae voluntatis operatur. Rursum quod gratia eum sit idem quod charitas, sit non solum donum dei, verumetiam spiritus sanctus tertia in trinitate persona, patet actuum .ij. vbi in exordio nascentis ecclesiae fideles spiritu sancto iustificati esse narrantur, cum dicitur. Repleti sunt omnes spiritu sancto, et ceperunt loqui linguis varijs prout spiritus sanctus dabat eloqui illis. Ecce bic ostenditur mentes fidelium non solum gratia spiritus sancti, sed spiritu sancto repletos fuisse. Ex cuius repletione noxia concupiscentia fugabatur, et amore iusticiae voluntas inflammabatur. Sed numquid voluntas inflammata amore iustitiae potuit vlterius per se procedere in opus iustitiae, sine auxilio spiritus sancti, quae nee amorem habere potuit iustitiae, sine eius operatione? Nequaquam. Idem enim spiritus ope-//ratur in homine opus iustitiae, qui prius amorem iustitiae p ir est operatus. Quod ipsa scriptura manifestat cum dicit. Et ceperunt loqui varijs linguis, prout spiritus sanctus dabat eloqui illis. Non loquebantur prout volebant, sed prout spiritus sanctus dabat eloqui illis. Manifestum est ergo non sufficere ad salutem, quod spiritus sanctus dat bonam voluntatem, quae bonum vult facere, nisi det etiam potestatem bonum faciendi. Claret ex praemissis pro eodem esse accipiendum spiritum sanctum, et gratiam spiritus sancti, sicut pro vno accipitur charitas et spiritus sanctus, quod ex ipsius scripturae testimonio edocetur actuum .ix. vbi commemorata gentium per Petrum conuersione, scriptura dicit. Adhuc loquente Petro verba haec, caecidit spiritus sanctus super omnes qui audiebant verbum. Et obstupuerunt ex circuncisione fideles, quia et in nationes gratia spiritus sancti effusa est. Et iterum actuum .x. Cum autem cepissem loqui cecidit spiritus sanctus super eos, sicut et in nos in initio. Et paulopost. Si ergo eandem gratiam dedit illis deus sicut et nobis, qui credidimus in dominum Iesum Christum, ego quis eram qui possem prohibere deum. Ecce qualiter scriptura aliquando gratiam nominat spiritum sanctum, aliquando gratiam spiritus sancti plane designans pro eodem esse accipiendum.
Obiectio sancti Thomae contra praemissa, quod gratia non sit idem quod charitas.
Capi. xxiiij.
COntra praemissa militant dicta Thomistarum dicentium, quod gratia non sit idem quod charitas. Quod talibus probant ratioVI. 9



OBIECTIO 8ANCTI T1IOMAE. L. II. C. 24.
nibus. Prima. Sic se habet gratia ad virtutes, sicut lumen ad colores, sed lumen non est color, cum posset color manere sine lumine, ergo gratia non est virtus, sed charitas est virtus, ergo gratia non est charitas. Secunda. Si gratia esset virtus maxime esset charitas, sed gratia non est charitas, probatur. Quae habent subiecta realiter distincta non sunt idem, sed gratia et charitas sunt huiusmodi, quia charitas est in potentia animae, gratia vero in essentia animae ergo non sunt idem. Tertia. Quae possunt ab inuicem separari non sunt idem, sed gratia et charitas possunt ab inuicem separari. Probatur, quia in deo est charitas, secundum illud Ioann. Deus chapiT ritas est // sed gratia, cum sit quid limitatum, non ponitur in deo, ergo non sunt idem. Hijs rationibus probant quod gratia non sit idem quod charitas. Ad has rationes responderi potest quod sunt inefficaces et nihil concludunt. Ad primam, cum dicitur. Sic se habet gratia ad virtutes, sicut lumen ad colores. Respondetur distinguendum esse de illa similitudine. Yel volunt eam intelligi de omnibus alijs virtutibus, excepta charitate, sic vere adducitur et propositio est vera. Si vero volunt eam intelligi de omnibus virtutibus absolute, etiain inclusa charitate, sic est male adducta et propositio est falsa. Quia charitas cum sit forma omnium virtutum, dans omnibus nomen, et esse virtutis, est ipsum lumen de quo praesupponitur, quod gratiae nulla ratione competit, nisi eo quod sit idein cum charitate. Quod haec de charitate dicta sic se habeant patet, quia omnes virtutes possunt esse informes praeter charitatem, quae non solum semper virtus est et nunquam excidit, verum etiam semper est lumen et forma omnium virtutum. Vt patet per apostolum .i. ad Chorinth . xiij. Si distribuero in cibos pauperum omnes facultates ineas, et si tradidero corpus meum ita vt ardeam, charitatem autem non habuero, nihil mihi prodest. Et infra. Charitas nunquam excidit, siue prophetiae euacuabuntur, siue linguae ceesabunt, siue scientia destruetur. Ad .ij. rationem, qua dictum est, quod gratia et charitas habent subiecta realiter distincta, eo quod charitas est in potentia animae, gratia vero in essentia animae. Respondetur quod hoe est falsum, quia tam gratia quam charitas sunt in potentia animae. Quod gratia sit in potentia scilicet in voluntate sicut charitas probatur tali ratione. Gratia principalius est in eo, per quod anima conuertitur ad deum, sed anima conuertitur ad deum per voluntatein, ergo gratia est in voluntate. Item gratia est dispositio ad gloriam et beatitudinem, ergo per se est in illo subiecto in quo est beatitudo, sed beatitudo, cum consistat in actu beatifico, per se non est in essentia sed in potentia, sicut omnes actus sunt in potentia ergo etc. Item in eo loco debet esse gratia in quo est peccatum, tum quia peccatum est corruptio



voluntatis, et gratia est medicina istius corruptionis, tum quia peccatum et gratia sunt opposita, et opposita nata sunt fieri circa idem. Sed peccatum est in voluntate // ergo et gratia. Item quic- p ij quid augetur et minuitur non potest esse in essentia tanquam in subiecto, quia secundum Thomam essentia non recipit maius aut minus. Sed gratia augetur et minuitur, vt patet per se in omni homine, qui vno tempore habet maiorem gratiam quam alio. Ergo gratia non est in essentia animae sed in potentia. Contra praemissa sunt dicta Thomae prius posita, et alia circa hanc quaestionem principaliter determinata, vbi multas ponit rationes, de quibus quasdam hic pono. Prima. Gratia est radix et vita omnium bonorum patet per Augustinum de laude charitatis. Sed vita principalius pertinet ad essentiam, ergo gratia est in essentia. Secunda. Sicut habet se anima ad perfectiones naturales, sic et ad perfectiones supernaturales, sed in perfectionibus naturalibus principalius anima perficitur secundum essentiam, quam secundum potentiam, et gratia est quaedam perfectio supernaturalis, ergo gratia est principalius in essentia. Ad praedictas rationes responderi potest dupliciter. Primo generaliter, secundo specialiter ad vnamquamque. Generaliter dictum est quod omnes rationes quae nituntur probare quod gratia sit in essentia animae, sunt simplicitur negandae tanquam falsae et erroneae quod sic probatur. Gratia infunditur homini a deo, non solum ad imaginem dei in homine deformatam, verumetiam ad perficiendam eam supernaturali perfectione, et sic gratia efficit in homine quandam supernaturalem perfectionem, et perficit subiectum in quo est. Si ergo gratia esset principalius in essentia animae, sequeretur quod perficeret essentiam animae, alias enim esset ibi frustra. Si perficeret essentiam animae ex hoe sequerentur duo inconuenientia. Primum quod essentia reciperet maius et minus, quod tarnen ipsi Thomistae negant. Nam omne perfectibile de sui natura est defectibile, quia vna est ratio recessus ab vno oppositorum, et accessus ad alterum oppositorum. Ynde si essentia animae inquantum essentia posset proficere per vlteriorem perfectionem, posset etiam deficere quod tarnen est contra Canonicam veritatem, qua dicitur. Verumtamen in imagine pertransit homo. Quod catholici doctores, inter quos sunt praecipui Hieronymus et Augustinus de natura siue essentia animae dicunt accipiendum, quam dicunt etiam inter vitia et peceata bonam fuisse naturam. Et ideo catholica veritas ex diuersis sententijs patrum hoe tenet inconcusse, quod natura siue essentia animae, inquantum essentia, sicut nee potest deficere sic nee potest proficere, potest autem vtrumque ex actibus potentiarum suarum // Secundum. Quia essentia animae fieret aliquid supra p ij naturam, quod est impossibile, quia tune vna et eadem essentia



GRATIA EST IDEM QUOD CHA1UTA8. L. II. C. 25.
esset naturalis et supernaturalis. Naturalis ex creatione, supernaturalis ex gratiae infusione. Quod hoe inconueniens sequeretur probatur. Omnis perfectio reeipitur in perfectibili secundum modum suum, sed perfectio potentiae reeipitur in potentia per augmentationem potentiae, ergo perfectio reeipitur in essentia per augmentationem essentiae. Sed augmentatio essentiae facta per gratiam esset essentia supernaturalis, et sic vna essentia animae esset naturalis et supernaturalis, quod est impossibile, sicut impossibile est quod lapis ex natura sua sit grauis et leuis. Quia et si aliqua res potcst alieno adiutorio- ferri vel eleuari supra naturam suam, sicut lapis fertur sursum ictu iactantis, et sagitta fertur auxilio et virtute balistae vel arcus nulla tarnen res potest aliquid esse supra naturam. Sic et anima potest eleuari supra naturam suam per actus potentiarum suarum, qui procedunt ex virtute et auxilio gratiae tanquam supernaturalis agentis diuinitus infusae, sed nullo modo potest esse aliquid supra naturam. Nam et animae beatorum in patria ') actibus potentiarum suarum, qui sunt actus diuinae fruitionis, feruntur supra se. Sicut hoe idem tenent Thomistae dicentes Quod sicut se habet primum ad secundum, sic se habet natura ad gratiam et gloriam. Et concludunt, quod sicut primum seruatur in secundo, sic natura seruatur in beatitudine, eo quod beatitudo semper est supra naturam. Secundo specialiter respondetur ad rationes adductas. Ad primam qua dicitur. Gratia est radix, et vna omnium bonorum. Sed vita principalius pertinet ad essentiam. Respondetur. Duplex est vita scilicet naturalis et supernaturalis. Vita naturalis principalius pertinet ad essentiam vita vero supernaturalis, quae est vita gratiae nullomodo pertinet ad essentiam, neque ad potentiam naturalem, quae est voluntas naturalis. Sed totaliter pertinet ad potentiam supernaturalem, quae est voluntas gratuita. Ad secundam qua dicitur. Sicut se habet anima ad perfectiones naturales sic et ad perfectiones supernaturales. Repondetur quod illa propositio est [p iij'] haeretica, quia est de fonte pelagiano hausta, pelagius // enim haereticus hanc insanam doctrinam propiuauit, quod anima eodem modo se haberet ad perfectiones naturales et supernaturales, et quod naturali facultate posset homo seruare omnia mandata decalogi absque auxilio gratiae, quamuis difficilius sine gratia quam cum gratia. Contra quem Augustinus .i. libr. retractation. Id vero inconcusse et incunctanter teneamus, liberum arbitrium sine gratia praeueniente et adiuuante non sufficere ad iustitiam et salutem obtinendam, nee meritis precedentibus gratiam dei aduocari, sicut pelagiana haeresis tradit, haec ille. Ad tertiam rationem prin-
1) Het hemelsche vaderland.



cipalem, qua dictum est, quod gratia et charitas non sunt idem quia possunt ab inuicem separari, vt patet in deo in quo est charitas, sed non gratia. Respondetur. Gratia dupliciter accipitur. Ynomodo prout distinguitur contra naturam, sic gratia non est in deo, quia quicquid in deo est, natura est. Aliomodo gratia accipitut') prout est virtus, quae est charitas, siue fides per charitatem operans, et sic gratia est in deo sicut charitas, quia in deo est omnis virtus. Imo deus est omnis virtus. Igitur donum dei siue fides iustificans aliquando dicitur charitas, aliquando gratia in scripturis sanctis. Dicitur charitas ad designandum actum iustificationis, quo nos se et proxiraum deus diligere facit, sed dicitur gratia ad designandum quod ipsa actum iustificationis, non propter nostra raerita operatur, sed gratuite ex solo benefitio 2) suae bonitatis. Et sic in charitate intelligi datur actus iustificationis, in gratia vero modus operis iustificandi.
Quod gratia sit idem quod charitas, conclusio omnium praemissorum.
Capitulum .xxv.
COncludendo igitur omissis logicis argumentationibus quae canonicam veritatem magis obnubilant quam saerenant dicimus, quod gratia est idem quod charitas. Quod ex verbis apostoli ad Romanos manifeste colligitur vbi dicit. Omnes inquit peccauerunt, et egent gloria dei, iustificati gratis per gratiam ipsius. Et iterum cap. v. Iustificati ergo ex fide, pacem habeamus ad deum. Ecce vtrumque dicit apostolus scilicet Iustificati gratis per gratiam ipsius, et iustificati ex fide, vt legentibus ostendat idem esse dicere, iustificati per gratiam, et iustificati ex fide aperte designans quod gratia est virtus, cum sit fi-//des. Et ne quis cogitare posset, quod gratia [p'J esset fides per se sumpta, sicut est fides informis, et non magis fides charitate formata, seipsuin exponit ad Galat. v. vbi loquens de fide iustificante ait. Nam in Christo Iesu neque circumcisio aliquid val et neque praeputium, sed fides quae per charitatem operatur. Quia ergo gratia est illa fides quae per dilectionem operatur.
Planum est quod gratia sit charitas, cum etiam fides nihil sit neque iustificet sine charitate. Sicut idem apostolus ostendit .1. ad Chorinth. xiij. Si habuero omnem fidem, ita vt montes transferam, charitatem autem non habuero nihil sum, vbi satis manifeste ostendit apostolus, neminem posse veraciter habere quamcunque virtutem, nisi etiam habeat charitatem. Et ideo charitas generaliter loquendo est omnis virtus. Ynde non immerito gratia, cum iuxta
1) Lees: accipitur.
2) Lees: beneficio.



QUID 8IT GRATUITA VOLUNTAS. L. II. C. 26.
apostolum idem sit quod fides, est etiam idem quod charitas. Et ob hoe gratia est in voluntate sicut charitas, et non est in essentia animae. Quod gratia sit fidea quae per charitatem operatur ostendit A.ugustinus scribens contra pelagianos ad Bonifacium Papam. Quomodo (inquit) iustificati sumus ex fide et tarnen gratis? Vtrumque enim ait apostolus, qui dicit iustificati ex fide, alibi ait. Iustificati gratis per gratiam. Hoe ideo dixit, ne fides ipsa superba sit, ne dicat sibi. Si ex fide iustificati, quoraodo gratis? Quod enim fides meretur cur non potius redditur quam donatur? Non dicat ista homo fidelis, quia cum dixerit, habeo fidem, vt merear iustificationem. Bespondetur. Quid habes quod non aceepisti? Fides enim qua iustificatus es, gratis tibi data est, haec ille hic aperte ostenditur, quod fides per dilectionem operans est causa iustificationis, et ipsa gratia et beneficium dei, quo hominis voluntas praeuenitur et praeparatur. Sicut idem Augustinus ostendit in enchirid. Ipsum (inquit) arbitrium liberandum est post illani ruinam a seruitute peccati. Nee omnino per seipsum, sed per solam dei gratiam, quae in fide Christi posita est liberatur, vt voluntas praeparetur, haec le* Ecce aperte dicit gratiam, per quam liberatur arbitrium, et praeparatur voluntas, positam esse in fide Christi, quae per dilectionem operatur. Ergo non sunt audiendae logici disputationes, vbi constat ex canonica scriptura et sententia catholicorum doctorum de veritate.
Quid sit gratuita voluntas.
Ca. xxvi. //
[p iiij'] pOstquam aliqua dicta sunt de gratia in genere, restat nunc aliqua 0 de gratuita voluntate. Est autem gratuita voluntas supernaturahs motus animi liber a coactione et peccato, ad volendum et operandum supernaturale bonum gratuite infusus. Dicitur autem haec voluntas esse supernaturalis motus animi ad distinctionem naturalis voluntatis, quae est naturalis animi motus, quo mouetur homo ad volendum et operandum bonum naturale. Dicitur etiam . a a coactione et peccato, ad distinctionem naturalis voluntatis in statu naturae corruptae, quia ante gratiae infusionem, non est lila libera a peccato etiam mortali. De voluntate nondum per gratiam reformata dicit apostolus ad Eomanos .vi. Non quod volo bonum hoe ago, sed quod odio malum illud facio. Et iterum. Cum serui essetis peccati liberi fuistis iusticiae. De voluntate vero per gratiam reformata, apostolus dicit ad Boman . vij. Lex (inquit) spiritus vitae in Christo Iesu liberauit me a lege peccati et mortis. Quae est ista lex spiritus vitae id est viuificantis, haec est lex



charitatis quae per spiritum sanctum humano spiritui infusa a inorte peccati animam resuscitat et ad vitam virtutum reformat. De qua per apostolum ad Romanos .v. dicitur. Charitas dei diffusa est in cordibus nostris per spiritum sanctum, qui datus est nobis. Dicitur etiam haec voluntas motus animi gratuite infusus, ad distinctionem motus naturalis voluntatis qui est naturae animae increatus. Yel potest dici quod gratuita voluntas, est libertas volendi et potestas faciendi bonum supernaturale gratuite a deo donata. Et potest haec descriptio conuenienter accipi ex verbis apostoli ad Philipp . ij. Deus est qui operatur in nobis veile et perficere pro bona voluntate, quod duobus modis potest intelligi. Primodo '), vt sit sensus. Deus est qui operatur in nobis veile et perficere tale bonum, quod congruit fieri a bona voluntate, quale est bonum supernaturale. Quasi diceret, tale bonum quod excedit naturae facultatem, homo nee veile, nee facere posset, nisi deus donaret voluntatem qua vellet, et potestatem qua posset. Aliomodo. Deus est qui operatur in nobis veile et perficere, id est actus virtutis supernaturalis pro bona // voluntate, id est loco bonae voluntatis. Quasi alijs verbis diceret. Sicut naturalis voluntas est principium omnium quae naturaliter volumus et facimus, sic deus est principium omnium quae supernaturaliter volumus et facimus. Hoe autem quod posterius dixi, magis videtur habere sensus apostolieus. Ipse enim in omnibus suis epistolis laborat commendarc fidelibus gratiam domini nostri Iesu Christi, qua iustificati et reconciliati sunt deo patri, vt nemo meritis proprijs tribuat iustificationem suam, quam solus deus sua dignatione operatur.
De supernaturali libertate et potestate gratuitae libertatis Capitulum .xxvij.
_ _ . i . i • • 1 AiiAnflnnn nafii-
Jcut deus humanae voluntati in prima, uuiuiu»
ralem indidit libertatem et potestatem, sic in iustificatione impij
infundit deus voluntati supernaturalem libertatem et potestatem. Libertatem inquam, qua liberata a vinculis concupiscentiae libero se resoluit in amorem iustitiae. Potestatem vero, qua potest perficere opus iustitiae, quod amore est conceptum. De hac libertate dicit apostolus ad Galat. iiij. Fratres non sumus ancillae filij sed liberae, qua libertate Christus nos liberauit. Et Ioann . ix. Si filius vos liberauit vere liberi eritis. Et iterum ad Roman . viij. Lex spiritus vitae in Christo Iesu liberauit me a lege peccati et mortis. Ecce qualiter scripturarum testimonia concorditer asserunt, per
1) Lees: Primo modo.



8EPERNATURALI8 LIBERTAS ET POTE8TA8 GRATÜITAE LIB. L. II. C. 27.
gratiam mediatoris supernaturalem libertatem homini infundi, per quam homo a necessaria seruitute peccati eripitur, et in liberum amorem iustitiae sublimatur. Circa hane libertatem duo notanda sunt. Primum, qualiter libertas amoris qua ad coelestia tenditur, naturali libertati superadditur. Circa primum scilicet, quod naturalis libertas non reparatur ex omni parte per gratiam mediatoris, sicut fuit in statu naturae incorruptae, sed secundum quod congruebat prouidentiae diuinae dispositionis et homini reparato. In statu enim incorruptae naturae fuit naturalis libertas a coactione, a peccato, et a miseria, sicut supra ostensum est. Sed in statu naturae per gratiam reformatae est libertas a coactione et a peccato, sed non a miseria. Neque etiam a peccato omnimodo sicut prima fuit libertas. Nam q i' prima libertas quae fuit in naturae // integritate fuit immunis, non solum a peccato regnante et dominante, verumetiam a peccato in natura existente. Nihil enim tune in natura erat, quod ad malum impellebat. Sed secunda libertas quae est per gratiam in natura reformata, quamuis sit immunis a peccato regnante, non est tamen immunis a peccato in natura existente. Sicut ostendit apostolus ad Roman. vi. vbi cuin dixisset. Existimate vos mortuos quidem esse peccato, viuentes autem deo in Christo Iesu subiunxit. Non ergo regnet peccatum in vestro mortali corpore, vt obediatis concupiscentijs eius. Non enim dixit. Existimate vos sic mortuos esse peccato vt non sit in mortali vestro corpore, sed vt non regnet, plane designans peccatum esse in nobis, etiam postquam per baptismum sumus regenerati. Quod etiam in hoe notatur, cum dicitur, vt obediatis concupiscentijs eius. Nulla enim esset necessitas obedire concupiscentijs carnis, si in carne non essent. Sed quia concupiscentia in carne respersa etiam post baptismum manet in regeneratis ad exercitium virtutum, necesse est vnumquemque esse admonitum vt non obediat concupiscentijs eius. Ergo libertas illa voluntatis, quae est per gratiam ') immunis est a peccato, non vt non sit in carne, sed vt non obsit in Christo mortuo, quod obfuit in Adam nato, antequam esset in Christo regeneratus. Vnde Augustinus in libr. de baptismo paruulorum ait. Lex carnis quam apostolus appellat peccatum, cum ait non regnet peccatum in mortali vestro corpore, non sic manet in membris eorum, qui ex aqua et spiritu sunt rena,ti, tanquam non sit eis facta remissio, vbi omnino plena fit remissio peccatorum. Sed manet in vetustate carnis tanquam superatum et peremptum, nisi ilico consensu quodam reuiuiscat, et in regnum proprium dominationemque reuocetur, haec ille. Sic ergo naturalis libertas, per gratiam iustificantem in homine reformatur,
1) Achter „gratia" zou bij moderne interpunctie een komma geplaatst worden.



vt concupiscentia quae ia carne manet, non solum nolenti non obest, verumetiam si legittime contra eam bellum geritur, multis prodest ad augmentum virtutum. A miseria vero non liberatur homo omnino, vt dum peccati delectatio sensibus humanis se ingerit, ex quotidiana tribulatione quain patitur, agnoscat quale sibi praemium peccatum adduxit. Yt dum libido peccati stimu-//lat, miseria 1'' quam patitur peccatum in amaritudinem illi conuertat Circa .ij. qualiter scilicet naturalis libertas amoris per gratiam libertati naturali superaddatur, est sciendum Quod natura voluntatis non solum a vinculis concupiscentiae, quibus per peccatum Adae fuerat irretita liberatur, verumetiam in libertatem diuini amoris, quae est maior libertas quam libertas naturalis sublimatur. Et ideo quamuis naturalis libertas non est omni modo reperata '), sicut erat ante peccatum, est tarnen multo nobilius et sublimius reparata, et in altiori statu collocata, quam erat in naturae integritate. Illa enim libertate amauit homo seipsum, et motu naturalis amoris ferebatur in quodcunque conueniens profectui naturae. Ista vero libertate amat homo deum plusquam seipsum, et motu supernaturalis amoris fertur alacri viuacitate in omne beneplacitum diuinae voluntatis. Tanto autem amor est nobilior et sublimior, quanto nobilius et sublimius est quod amatur. Quia amor causatur a re amata. Et ideo a valore rei amatae solet aestimari amor amantis. De hac libertate dicit apostolus ad Romanos .vi. vbi cum vilefecisset seruitutem peccati in illis, qui obedierant concupiscentijs carnis dicens. Cum enim serui essetis peccati, liberi fuistis iustitiae. Quem ergo fructum habuistis tune in illis, in quibus nunc erubescitis, nam finis illorum mors est, statim subiunxit de libertate facta per gratiam dicens. Nunc vero liberati a peccato, serui autem facti deo habetis fructum vestrum in sanctificationem, finem vero vitam aeternam. In quibus verbis designat illa duo praemissa, quae diximus per gratiam iustificantem simul voluntati infundi, scilicet liberationem a vinculis concupiscentiae, per quam voluntas sanatur et libertatem diuini amoris, per quam voluntas supra se in deum subleuatur. Primnm ?) ostendit cum dicit. Nunc vero liberati a peccato, id est a concupiscentiae vinculis. Secundum cum subdit serui autem facti deo, deo seruire est per amorem iustitiae eius voluntati conformari. Nemo enim ei nisi per libertatem amoris vere seruire potest.
Sicut ostendit apostolus .i. ad Corinth. vij. Qui in domino vocatus est seruus, libertus est domini. Similiter qui liber vocatus est, eeruus est Christi. Quomodo qui ex le//gali seruitute vocatus ad qij ' seruitium dei, libertus est domini ? Nisi quia spiritus sanctus volun-
1) Lees: reparata.
'2) Primura.



DE 8UPERNA.TURALI POTBSTATB. L. I. C. 28.
tates omnium quos vocat, ad seruitium dei inflammat libertate amoris. Et ideo quamuis corporali obsequio ministrant dominis suis sicut antea fecerant, ipsum tarnen ministerium ex amore iusticiae faciunt, quod prius ex necessitate seruitutis facere solebant. Et sic post vocationem liberti sunt domini cuius feruent amore, qui prius seruiebant ex angaria ') necessitante. De hac libertate amoris iterum dicit apostolus ad Galat. v. Vos in libertatem vocati estis fratres, tantum ne libertatem detis in occasionem carnis, sed per charitatem spiritus seruite inuicem. Ecce qualiter 9upernaturalis libertas amoris, naturali libertati voluntatis superaddita, est nobilior et sublimior quam libertas naturalis, quamuis non est ita libera ab omni malo sicut illa. Patet ergo quae et qualis sit libertas, quae per gratiam voluntati infunditur, per quam et naturalis libertas roparatur, et ad libertatem amoris anima praeparatur. Et quod libertas amoris sit distincta libertas a libertate naturali, co quod per libertatem amoris seruit homo dco, et proficit ad deum, quod per libertatem naturalem facere non potuit.
De supernaturali potestate.
Circa potostatem supernaturalem duo notanda sunt. Primum qualiter naturalis potestas per peccatum perdita reparatur, secundum qualiter reparatae potestati maior potestas superadditur. Circa primum sciendum quod per gratiam mediatoris naturalis potestas voluntatis non reparatur ex omni parte, sicut prius fuerat instituta, est tamen in melius aliquid reparata. Naturalis enim potestas fuit, non posse cogi, posse non peccare, et posse non mori si voluisset. Potestas vero reparata per gratiam, et si peccatum potest vitare mortale, veniale tamen peccatum ex toto vitare non potest, sicut dicitur in canonica .i. Ioann. Si dixerimus quia peccatum non habemus, ipsi nos seducimus, et veritas in nobis non est et. apostolus ad Roman . vij. Veile inquit adiacet mihi, sed perficere bonum non inuenio. Non enim quod volo bonum hoe facio sed quod nolo malum hoe ago. In quibus verbis aperte designat apostolus hominem reformatum, per gratiam quidem habere voluntatem ab omni malo abstinendi, sed non habere potestatem omne malum vitandi. Quod ob hoe moderatione diuina ordinatum est, vt dum conspicit homo malum veniale et paruum quod vitare non potest, cognoscat quid illi confert gratia, cuius auxilio mortale malum vitare potest. q ij' Sicut idem apostolus ait ad Roman. ix. // Non enim (inquit) vo-
1) Heerendienst.
Ca. xxviij.



lentis neque currentis, sed miserentis est dei Non est inquit volentis veile, neque currentis currere, sed miserentis est dei vtrumque donare scilicet bonum veile et posse. Qui quem vult indurat per iudicium debitum, et cui vult miseretur per gratiain non debitam, sed gratuite donatam. Sic ergo sanatur potestas naturalis per gratiam, vt quamuis omne peccatum vitare non possit, tarnen facere potest, vt ipsum peccatum sibi non obsit, sed magis proficiat per incrementa virtutum Quod fit, dum homo ex peccato quod vitare non potest, in omnibus se humiliat, vel sollicito ') a minori malo se custodiendo, maius malum non incurrit aut in magnis virtutibus non eleuetur2) in superbiam, dum in paruis se videt deficere, et non posse defectum illum vitare. Circa .ij. est sciendum. Quod potestati naturali, non solum bonum naturae eo modo quo dictum est restituitur, verumetiam supernaturalis potestas illi augetur qua potest id quod prius non potuit, scilicet per actus virtutum supra se in deum tendere, et infatigabili amore illi iugiter adherere. De qua potestate Ioann . i. scriptum est. Quotquot autem receperunt eum, dedit eis potestatem filios dei fieri hijs qui credunt in nomine eius. Qui non ex sanguinibus, neque ex voluntate carnis, neque ex voluntate viri, sed ex deo nati sunt Haec est illa potestas, quae hominem a terrenis ad coelestia eleuat, et humanam voluntatem per actum diuini amoris in dei voluntatem transformat. Sine hac potestate nullus potest aduersus inimicos humanae salutis legittime contendere, nullusque pie viuere potest. Sine hac etiam potestate primus homo adhuc in statu innocentiae, non potuisset supra se ad coelestia tendere, et per actus virtutum aeterna gaudia promereri. Haec ergo potestas sola est, quae de filio diaboli facit filium dei, et quae quicquid ab homine fit oculis diuinae bonitatis acceptabile reddit. Sine hac potestate actus virtutis, quantumcunque magnus et arduus non potest prodesse homini ad meritum, et cum ea actus virtutis quantumcunque modieus sufficit ad promerendum regnum coelorum. Patent ista ex scriptura in qua actus martyrij pro nihilo reputatur sine hac potestate, cum qua largitio calicis aquae frigidae a domino sufficiens iudica-//tur. De primo dicit [<i iijr] apostolus .i. ad Chorinth. xijj. Si tradidero corpus meum ita vt ardeam, charitatem non habuero, nihil mihi prodest. De secundo vero Mathe. x. scriptum est. Quicunque potum dederit vni ex istis minimis calicem aquae frigidae tantum in nomine discipuli,
amen dico vobis, non perdet mercedem suam. Ecce quanta est illa supernaturalis potestas, quam operatur charitas, quantumque excellit naturalem potestatem, etiam quando adhuc erat in naturae integri-
1) Lees: sollicite. 2) Lees: eleuatur.



IN HOMINK GRATIFICATO SUNT DUAE VOLUNTATKS. L. II. C. 29.
tate ante pcccatum. Illa enim potuit homo stare in bono naturae, sed vlterius non proficere. Ista vero et natura corrupta reparatur, et ad supernaturalem aeternae beatitudinis vitam sublimatur. Sunt etiam istae duae potestates in vno homine realiter a se inuicem distinctae Nam naturali potestate nihil potest homo facere, nisi actus naturales, et ideo non cooperatur ad supernaturales actus virtutum, nisi volendo, non autem operando. Yerum tarnen hoe veile non est id quo pie viuitur, vt postea patebit. Supernaturali vero potestate fiunt actus virtutum supernaturales, quibus aeterna beatitudo meretur. Potestate naturali credit homo informiter amat naturaliter, potestate vero supernaturali credit formaliter, amat supernaturaliter.
Quod in homine gratificato sunt duae voluntates, vna qua mcreri desiderat, alia qua meretur.
Cap . xxix.
DVae sunt iu homine gratificato voluntates. Vna naturalis, alia gratuita, et hoe est intelligendum inquantum voluntas est actus potentiae. Naturalis est animae ab exordio humanae conditionis concreata, gratuita vero est naturali voluntati per gratiam Christi gratuite superaddita et donata. Naturalis voluntas neque in statu naturae integrae potuit, neque in statu naturae corruptae quicquam facere potest ad meritum aeternae beatitudinis, nisi quoddam habere naturale desiderium ad habendum aliquod gratuitum auxilium, quo adiuuetur ad hoe consequendum. Et hoe desiderium inest naturae hominis, ex eoque vnaquaeque res tendit naturaliter ad finem proprium sibi determinatum. Aeterna vero beatitudo est finis proprius hominis ad quem ab aeterno est praedestinatus. Et ideo etiam inter [? »(?'*] vitia retinetl) illius finis desiderium naturale. Ynde // etiam naturale quoddam desiderium habet ad media, quibus ad hunc finem peruenitur, cuiusmodi sunt virtutes supernaturales et actus earum Sic accipicnda sunt verba beati Augustini in libr. senten, prosperi ?), quibus ait. Quod posse habere fidem, sicut posse habere charitatem natura est hominum, habere autem fidem sicut hfibere charitatem, gratia est fidelium. Quod non ita accipiendum est tanquam ex libero arbitrio possit naturaliter haberi fides vel charitas, sed quod mens hominis habet naturalem aptitudinem ad credendum vel diligendum, quae aptitudo cum gratia dei praeparatur et adiuuatur,
1) N.l. de mensch.
2) Bedoeld zijn de Sententiae ex S. Augustini Operibus n Prospero Aquitanico colleetae.



ex supernaturali potestate gratiae potest, quod naturali potestate non potuit. Gratuita vero voluntas quam spiritus sanctus per infusionem supcrnaturalis libertatis et potestatis naturali voluntati superaddit, est a qua procedunt motus vel affectus supernaturales, et exinde deo cooperante procedit opus virtutis exterius. Et sic causatur in homine meritum, cui non ex debito iustitiae, sed ex abundantia diuinae pietatis et misericordiae praemium tribuetur.
Ynde Augustinus ad Sixtuin presbyterum. Quid est hominis meritum ante gratiam? Cum oinne bonum meritum nostrum non in nobis facit nisi gratia. Quando ergo inter scripta doctorum scriptum inuenitur, quod meritum procedit a gratia et a voluntate, de gratuita voluntate intelligi debet quod dicunt Alioquin si de voluntate naturali velint intelligi, nullomodo sustineri potest. Etiam ') de voluntate per gratiam sanata capiendo eam infra limites naturalis sanitatis. Qualiter enim voluntas post corruptionem sanata poterit, quod ante corruptionem sana et integra non potuit. Tune enim absque supernaturali libertate et potestate per gratiam infusa mereri non potuit, sed solum in naturali bonitate perstitisse si voluisset. Pro cuius intellectu est sciendum. Quod gratia duo operatur in homine. Primum est quod voluntatem naturalem corruptam sanat a languore concupiscentiae, et liberat a seruitute peccati, et a reatu aeternae poenae. Secundum quod praeparat eam ad bouum et hoe dupliciter. Primo quod per infusionem supernaturalis libertatis et potestatis praeparat eam vt // por amorem iustitiae [qiüjr] bonum velit, quod ex naturali amore prius voluit. Secundo, quod voluntati ex amore iustitiae bonum volenti cooperatur, vt efficaciter velit, id est eius cooperatione ad effectum perducatur. Et sic gratia primo sanat et liberat voluntatem a malo. Secundo eam praeparat ad bonum, et hoe dupliciter. Primo, vt bonum velit. Secundo, vt bonum operetur. Primus effectus gratiae conuenit naturali voluntati, quae nihil facit ad meritum, quia vitare peccatum 'l) et si semper vitat poenam, tarnen non meretur semper gloriam. Duo autem secundi effectus gratiae conueniunt gratuitae voluntati, quia bonum veile et facere ex amore iustitiae semper meretur gloriam. Et istae duae voluntates sunt realiter inter se distinctae, et a se inuicem separabiles. Quia naturalis voluntas est de natura animae ab exordio ei concreata ad faciendum actus naturales, et ipsa est principium eorum quae naturaliter volumus et facimus. Ynde et ab anima separari non potest. Voluntas vero gratuita semper est
Weggelaten is: si velint intelligi. De zin: hunne meening kan evenmin aan genomen worden, als zij het willen verstaan enz.
2) „Vitare peccatum" is het onderwerp van den zin.



IN IIOMINE GRATIFICATO 8ÜNT DITAE VOLUNTATES. L. II. C. 29.
naturae animae supernaturalis, nihil habens commune cum natura, a spiritu sancto dono gratiae infusa ad faciendum actus supernaturales, quibus natura posset promereri ad beatitudinem aeternae vitae id est ad bene et beatae ') viuere, quae per se non nisi naturaliter viuere poterat. Et haec voluntas sola est principium omnium eorum quae supernaturaliter volumus et possumus, et ideo ab ipsa est omne ineritum. Huic voluntati naturalis voluntas non cooperatur in actibus meritorijs, quia alias sola gratia non esset causa omnis ineriti, quod esset manifeste contra apostolum ad Roman . ix. Non est volentis, nequo currentis, sed miserentis est dei. Et ad Ephesios .ij. Gratia estis saluati per fidem, et hoe non ex vobis, dei enim donum est, non ex operibus vt ne quis glorietur. Et ad Philipp . ij. Deus est qui operatur in nobis veile et perficere pro bona voluntate, id est loco bonae voluntatis deus operatur veile et perficere bonum supernaturale in nobis ex amore iustitiae. Et ergo non sunt audiendi, qui dicunt motum vel affectum mentis non causari in anima nisi ex libero arbitrio, cum motus vel affectus supernaturalis non possit causari nisi a deo, qui solus agit [l *] supra naturam. // Nam qualiter naturalis potestas posset excedere limitcs naturalis facultatis ? Denique potest natura agi supra se virtute agentis extrinseci, sicut lapis fertur sursum cum sit grauis, virtute iactantis, sed nulloraodo natura potest agere supra se ex propria virtute intrinseca. Quicquid ergo fit in hoinine ad eum iustificandum et glorificandum, totum procedit a dono dei tanquam extrinseco agente, et promouente naturam supra se, et nihil ab intrinseca virtute naturae. Sicut apostolus concludit .i. ad Chorinth. iiij. Quid habes quod non acccpisti, si autem accepisti, quid gloriaris, quasi non acceperis? Contra praemissa a quibusdam obijcitur ex verbis Augustini in de littera et spiritu. Iustificati (inquit) sumus, non per liberam voluntatem, sed per gratiam Christi, non quod sine voluntate nostra fiat, sed voluntas nostra ostenditur infirma per legem vt sanet gratia voluntatem, et sana voluntas impleat legem, haec ille. Ex hijs verbis Augustini satis apparet quod naturalis voluntas cooperetur gratiae dei ad hominis iustificationem. Dicendo enim quod quamuis iustificati sumus per gratiam Christi, non tarnen sine voluntate nostra', et quod gratia sanat voluntatem, et eadem voluntas sanata implet lep,em, per cuius impletionem homo iustificatur, satis ostendit quod voluntas naturalis et gratia mutuo cooperantur in hominis iustificationem. Ad quod alij dicunt Augustinum sic non esse intelligendum, alioquin contradiceret sibijpsi. Dicit enim in enchirid. super verbis apostoli ad
1) Lees: beate.



Roman. ix. Non est volentis neque currentis, sed miserentis est dei. Si (inquit) propterea dietum est. Non est volentis, neque currentis, sed miserentis est dei, quia ex vtroque fit, id est ex voluntate hominis et misericordia dei, vt sic dictuin accipiainus. Non est volentis, neque currentis, sed miserentis est dei, tanquam diceretur. Non sufficit sola voluntas hominis, si non sit etiam misericordia dei, ergo non sufficit sola misericordia dei, si non sit etiam voluntas hominis. Ac per hoe si recte dictum est, non volentis est hominis, sed miserentis est dei, quia id voluntas hominis sola non implet. Cur nou econtrario recte dicitur. Non miserentis est dei, sed volentis est hominis? Porro si nullus Christiauus dicere audebit, non miserentis dei, sed volentis est hominis, ne apostolo apertissime con-//tradicat, restat vt propterea recte dictum intelligatur, r ir non est volentis, neque currentis, sed miserentis est dei, vt totum deo detur, qui hominis bonam voluntatem et praeparat adiuuandum '), et adiuuat praeparatam. Nam vtrumque legitur in sacris eloquijs. Et misericordia eius praeueniet me, et misericordia eius subsequetur me. Nolentem praeuenit vt velit, volentem subsequitur ne frusta velit, liaec ille. Ex hijs verbis Augustini vbi hominis iustificationem docet totaliter attribuendam gratiae dei, et nihil humanae voluntati attribuenduin, priora verba vbi hanc videtur attribuere simul gratiae dei et sanatae voluntati, sic dicunt accipienda. Quod sanata voluntas non est ibi accipienda pro primo effectu sanationis, sed pro secundo. Diximus enim ante, quod gratia duos effectus operatur in homine iustificato. Primus est quo voluntatem a malo liberat, et a languore concupiscentiae sanat. Et sic sanata voluntas non cooperatur ad hominis iustificationem. Secundus effectus gratiae est voluntatem inflammare ad bonum, quod fit duobus niodis scilicet vel infundendo amorem iustitiae ad bonum supernaturale volendum, vel cooperando subsequenter vt bonum quod desideratur impleatur. Et quia hic secundus gratiae effectus nihil commune habet cum natura animae, sed est illi semper supernaturalis causatus a spiritu sancto, ideo dicunt hunc gratiae effectum esse gratuitam voluntatem, quam aliquando etiam dei vocant voluntatem ad bene et pie viuendum a solo deo infusam, et hanc esse voluntatem perfecte sanam, quam cum gratia dicit Augustinus operari hominis iustificationem. Et sic dicunt omnia dicta beati Augustini concordanda de gratia et voluntate. Nam quando voluntati dicit nihil tribuendum de hominis iustificatione, sed soli deo et eius gratiae, de voluntate naturali debet intelligi. Quando vero dicit hominis iustificationem fieri ex gratia et voluntate, de volun-
1) Waarschijnlijk moet „adiuuando" gelezen worden.



CONFIRMATIO PRAEDICTORUM KX AUCTORITATE SCRIPT. L. II. C. 30.
tate gratuita debet intelligi. Et sic vnum erit, quod diuersum videtur.
Confirmatio praedictorum de duabus voluntatibus ex auctoritate scripturarum.
Capit. xxx.
DVas in hominis gratificatione, siue iustificatione concurrentes voluntates propheta designat vbi ait. Concupiuit anima inca ri' desiderare iustificationes tuas in omni // tempore. In quibus verbis duplicem exprimit appetitum in vno homine, et vnum ab alio realiter distinctum, et ob hoe vnumquemque alicuius distinctae voluntatis. Primum appetitum exprimit cum ait Concupiuit. Secundum in verbo quod sequitur desiderare. Concupiscere est actus naturalis voluntatis et ideo etiam naturalis voluntas. Desiderare vero est actus gratuitae voluntatis, et ob hoe etiam est gratuita voluntas, quia vt ab initio ostensum est non loquimur hic de voluntate prout est potentia, sed prout est actus potentiae. Et ideo siue dicatur voluntas vel actus voluntatis in idem redit. In hoe ergo quod propheta dicit. Concupiuit anima mea, naturalem voluntatem designat, cui ex retenta naturali bonitate inest quoddam naturale desiderium summi et aeterni boni, quod est finis eius proprius ad quem est praedestinata, propter quod etiam naturali amore fertur ad media, quibus peruenitur ad hunc finem, sicut sunt iustificationes, quae fiunt per amorem supernaturalem a deo infusum et operatum. Haec autem voluntas, quia praecedit fidem et charitatem aliasque iustificationes, non est illa, qua pie viuitur, sed qua petitur et concupiscitur illa supernaturalis et bona voluntas, quam deus vt pie viuatur gratuite infundit. Ista voluntas est bonum quoddam naturale, et ideo ad vitam supernaturalem cooperari non potest. Illa vero est bonum quoddam magnum et supernaturale, et ideo ea pie viuitur, et ad aeternam vitam peruenitur. Haec igitur supernaturalis et gratuita voluntas est illa, quam propheta designat cum dicit desiderare iustificationes tuas in omni tempore. Ista igitur voluntas, cum non sit de natura hominis, sed semper est naturae humanae supernaturalis, nullomodo potest esse in homine ex eius operatione vel cooperatione, quia naturalis facultas ad huiusmodi operationem vel cooperationem se nullatenus extendere potest. Sed semper necesse est vt a solo deo sit, cui nihil est supernaturale et ob hoe nee impossibile, cui non solum hoe est esse quod viuere, sicut hoe etiam quadam similitudine animae rationali competere potest, verumetiam hoe est illi esse, quod bene et beate viuere. Ille ergo solus potest conferre homini bene et beate viuere, cuius natura est vt bene et beate inaeternum viuat. Homini autem nunquam potest esse naturale vt bene et beate



viuat, II quamuis quadam impari similitudine datum est ei esse rij' naturale quod semper viuat Nam et illi qui in inferno sunt, semper quidem necesse est vt viuant, licet in multa miseria. Yoluntas igitur gratuita et supernaturalis, quae nihil commune habet cum natura, sed est ab ea realiter distincta, est illa qua pie et iuste viuitur, et ad beate viuere dei auxilio peruenitur. Et sicut hanc naturalis voluntas praecedit, sic et naturalem voluntatem praecedit intellectus.
Sicut exponit Augustinus super hunc versum. Concupiuit anima mea desiderare iustificationes tuas in omni tempore Videmus iaquit ratione nonnunquam quam vtiles sint iustificationes dei, sed infirmitate praepediti aliquando non desideramus. Praeuolat ergo intellectus, sequitur tardus aut nullus affectus. Scimus bonum, nee delectat agere, et cupimus vt delectet. Sic iste olim desiderare concupiscebat, quae bona esse cernebat, cupiens earum ') habere dilectionem, quarum potuit videre rationem. Ostendit igitur quibus quasi gradibus ad eas perueniamur. Prius igitur est vt videatur quam sint vtiles et honestae. Deinde vt earum desiderium concnpiscatur. Postremo vt proficiente gratia delectet earum operatic quarum sola ratio delectabat, haec ille. Ecce ex praemissis habes,
quod naturalis voluntas praecedit voluntatem gratuitam, et quodam naturali amore concupiscit eam habere. Verumtamen ipsa non meretur habere eam, et cum gratuite donata fuerit ipsa non cooperatur ei ad hominis iustificationem, quamuis consentiat, et complaceat sibi in hoe, quod hominis iustificatio operetur. Sicut homo qui propria potestate ad aliquid quod desiderat, peruenire non potest, consentit in auxilium extrinsecum, quo ad optatum promoueri potest. Promouetur quidam alieno adiutorio ad optatum, ad quod per se venire non potuit, et complacet sibi in adepto et completo desiderio. Yerumtamen certissime sibi constat, quod nisi alieno adiutorio adiutus fuisset, ad optatum nunquam peruenire potuisset. Nonne talis homo merito deridendus esset, si proprijs viribus ascriberet, cui vel in minimo cooperatus non fuisset. Sic et nostri temporis homines merito deridendi sunt, qui cum certissime sciant ex canonica veritate se per solam gratiam posse iustificari, et non aliunde, proprie tarnen voluntatis facultate // ad suam iustificatio- rij' nem gratiae cooperari, insanissime affirmare non desistunt.
Recapitulatio et conclusio omnium, quae de natura et gratia sunt praemissa.
Capit. xxxi.
REcapitulando igitur et concludendo omnia quae de natura et gratia sunt praemissa, dicendum est quod duo sunt principia
1) Dit „earum" moet slaan op de „iustificationes dei". VI.
lil



DE NATURA ET GRATIA RECAPITULATIO. L. II. C. 31.
humanorum actuum in praesenti vita, scilicet natura et gratia. Natura est principium eorum actuum, qui fieri possunt a naturali potentia homini concreata, quae est voluntas naturalis, per quarn vt supra 08tensum est etiam cum auxilio naturali naturae superaddito, homo in statu innocentiae non poterat mereri vitam aeternam, sed adhoc indigebat auxilio supernaturali, quod est auxilium gratiae, quanto minus nunc in statu naturae corruptae hoe poterit. In quo et si natura sanatur per gratiam, tarnen natura manet natura sub gratia sicut sub corruptione. Quia natura per gratiam cum sanatur non transformatur in gratiam vt fiat gratia, quae prius fuit natura, sed superuestitur et decoratur gratia, et altiori ac fortiori virtute induitur, qua ad supernaturalem vitam sublimatur Manet tamen natura in sua naturali potentia, etiam cum fuerit supra se eleuata, sicut lapis reseruat suas naturales qualitates, etiam cum fuerit ictu iactantis sursum leuatus. Vndo et dominus Iesus ad coelos ascensurus praecepit discipulis suis, vt in ciuitate Hierusalem manerent, donec induerentur virtute ex alto. Non dixit donec natura transformaretur in virtutem supernaturalem ex alto, sed donec indueretur virtute ex alto, manifeste designans naturam in gratiam non transformari, sed gratia indui et vestiri. Sicut et hoe idem ostendit apostolus de gratia consummata id est gloria .ij. ad Chorinth . v. Scimus (inquit) quoniam si terrestris domus nostra huius habitationis dissoluatur, quod edificationem ex deo habeamus domum non manufactam aeternam in coelis. Nam et in hoe ingemiscimus habitationem nostram quae de coelo est superindui cupientes, si tamen vestiti et non nudi inueniamur. Nam et qui sumus in hoe tabernaculo ingemiscimus grauati, eo quod nolumus ex spo'V r] liari sed super vestiri '), vt absorbeatur quod morta-//le est a vita. In qui bus verbis apertissime ostendit apostolus quod natura animae maneat in suis naturalibus qualitatibus tam sub gratia quam sub gloria, eo inquit quod nolumus expoliari a bono naturali quod vtique bonum est, sed volumus superuestiri bono gratiae et gloriae vt hac eminentiori virtute absorbeatur quod mortale est a vita, hoe est vt peccati corruptio quae naturam grauat mortis similitudine a vita gratiae in praesenti, et a vita gloriae in futuro absorbeatur et occidatur, vt cum Christo resurgentes in nouitate vitae ambulemus. Gratia vero est principium eorum actuum qui fieri possunt a supernaturali potentia homini infusa, quae est voluntas gratuita, per quam potest mereri vitam aeternam, quae etiam in statu innocentiae fuit homini necessaria ad merendum vitam aeternam. Accipitur autem haec voluntas dupliciter. Vnomodo pro potentia
1) Men leze: „exspoliai't" en „supervestiri".



volendi, et sic mouet hominem ad bonum ex amore iustitiae volendum, et causat boni delectationem, quam ex naturali inclinatione habere non potest. Aliomodo accipitur voluntas gratuita pro actu volentis, et illa prosequitur homo actu bonum ex amore et delectatione conceptum. Haec est illa voluntas perfecte sana qua recte viuitur, et vita aeterna meretur. De qua per apostolum ad Galatas .v. dicitur. Nam in Christo Iesu neque circuncisio aliquid valet neque praeputium, sed fides quae per charitatem operatur. In quibus verbis manifeste ostendit apostolus quia neque opera legis,
quae per circuncisionem designat, neque opera iusticiae facta per naturalem facultatem voluntatis, quae designat per praeputium aliquid valent, id est nihil cooperantur ad hominis iustificationem, sed hanc solummodo operatur fides per charitatem operans, quae est gratia saluatoris nostri Iesu Christi. De primo dicit idem apostolus ad Romanos .iij. Ex operibus legis non iustificabitur omnis caro coram illo, omnis caro, id est omnis homo, accipiendo partem pro toto, sicut Ioann . i. Et verbum caro factum est, id est verbum homo factum est. De .ij. idem ad Tytum. Cum (inquit) benignitas et humanitas apparuit saluatoris nostri dei non ex operibus iusticiae quae fecimus nos, sed secundum suam misericordiam saluos nos fecit, per lauachrum regeneratio-//nis et renouationis spiritus [» 'W ] sancti, quem effudit in nos abunde per lesum Christum saluatorem nostrum, vt iustificati gratia ipsius haeredes simus secundum spem vitae aeternae. Ecce habes quod neque ex operibus legis, neque ex operibus iusticiae homo iustificatur, sed ex gratia domini nostri Iesu Christi. Conclusiue ergo hoe tenendum est de gratuita voluntate, quod est quaedam supernaturalis libertas, et potestas charitatis a spiritu sancto gratuite causata, et infusa cordibus nostris, ex qua procedunt opera iusticiae cum spiritus sancti cooperatione,
quibus non ex debito iusticiae, sed ex abundantia diuinae pietatis et misericordiae, datur praemium retributionis aeternae, et sic tota iustificatio et glorificatio hominis procedit a patuito dono dei, cui nee in minimo cooperatur naturalis facultas liberi arbitrij, nisi quod deo in operante voluntate consentit Quia iuxta Augustinum in libro de littera et spiritu. Accipere et habere non potest anima dona dei, nisi consentiendo. Nemo quippe cogitur accipere, si non vult,
haec ille. Et sic intelligi vult Augustinus omnia dicta sua, vbi loquitur de gratia iustificante, non tamen sine libero arbitrio, id est non sine libero arbitrio consentiente, sed non sine libero arbitrio cooperante, quia hoe est illud quod cum apostolo tanto studio laborat improbare dicente. Quid habes quod non accepisti ? Si autem accepisti quid gloriaris quasi non acceperis? Haec de voluntate dicta sufiiciant.



DE ACTIBUS HUMANAE VOLUNTATIS. I,. II. C. 32.
De actibus humanae voluntatis et qualitatibus et circunstantijs eius.
Capitulum .xxxij.
DIcto de humana voluntate et de qualitatibus eius. Dicendum est de actibus et circunstantijs earum. Ybi notandum quod inter catholicos tractatores de actibus humanae voluntatis variae sunt opiniones et diuersae sententiae Quidam enim dicunt omnes actus voluntatis tam malos quam bonos inquantum sunt esse a deo auctore. Et ideo omnes inquantum sunt esse bonos. Et isti innituntur dictis beati Augustini in libr. lxxxiij. quaestion. vbi ait. Deus tantummodo boni causa est, quo circa mali auctor non est, quia omnium quae sunt auctor est, quae inquantum sunt in tantum [r tijjr] sunt bona. // Et iterum in .i. libr. de doctrina Christiana. Ille 8ummus et primus est, qui omnino incommutabilis est, et caetera quae sunt nisi ab illo esse non possunt, et in tantum bona sunt inquantum acceperunt vt sint, haec ille. Ex hijs verbis sic concludunt. Actus voluntatis tam mali quam boni dum fiunt sunt, nemo autem negare potest eos non esse dum fiunt. Si ergo omne quod est, inquantum est bonum est, et actus mali sunt, ergo boni sunt. Et distinguunt inter actus voluntatis, et inter vitia actuum, sicut distingui solet inter substantiam vel naturam et inter vitia naturae. Et ideo dicunt actus malos esse bonos, inquantum sunt. Quia vt sic dicunt eos esse substantias. Sed dicunt eos esse malos, propter vitia quae in eis sunt, vitia actuum nominantes in directum ordinem per quem, et in debitum finem, propter quem fiunt. Hij etiam quosdam actus dicunt esse bonos ex genere, vt reficere esurientem, qui est de genere operis misericordiae. Dicunt etiam quosdam actus esse absolute et perfecte bonos, quosdam vero bonos ex causa et fine, sicut illi qui veniunt ex bona voluntate et tendunt ad debitum finem. Sunt alij qui dicunt voluntatem malam et actum malum semper esse peccatum, et nulla ratione posse esse bona, vel ex deo auctore esse, quia sine deo fiunt, vt dicitur Ioannis primo. Et sine ipso factum est nihil id est peccatum. Dicitur autem peccatum nihil, non quia non sit actio vel voluntas mala, quae aliquid est, sed quia separat homines a vero esse, et ad malum trahit, et sic ad non esse deducit. Qui enim a summi boni participatione recedunt, quod solum verum bonum est, merito non esse dicuntur. Et hij dicunt voluntatem malam atque actionem et loquutionem malam peccata esse, quia sunt preuaricationes legis diuinae et inobedientia coelestium praeceptorum. Dicunt etiam actus huiusmodi siue bonos siue malos non esse naturas vel substantias, et dicta beati Augustini prius allegata, dicunt esse accipienda de natura vel substantia, vt cum dicitur. Omnium quae suut deus est auctor, quae inquan-



tum sunt, in tantum sunt bona, de naturis rerum atque substantijs oportet accipere et non de actionibus. Et isti nomine naturae vel substantiae dicunt significari ipsas substantias vel naturas, autquae naturaliter habent, sicut illa quae // concreata sunt eis. Sicut anima lr tiy J naturaliter habet memoriam, rationem, et voluntatem, et huiusmodi.
Isti hanc suam distinctionem muniunt verbis beati ^ Augustim in libro retractationum vbi distinguens inter substantias siue naturas, et actiones bonas et malas aperit quomodo quoddam ab eo traditum in libro de vera religion. dicit. Hoe de substantijs atque naturis dictum eet. Inde enim disputabatur non de bonis actionibus atque peccatis Haec ille Augustinus videtur in hijs verbis aperte diuidere inter substantias siue naturas, et inter actiones bonas siue peccata.
Idem etiam dicit in prima responsione contra pelagianos Opera diaboli quae vitia dicuntur, actus sunt, non res. Idem in uij.
Omne malum natura non est, sed actus accidens alicui ex defectu boni. Quamobrem quod natura non est, deus non fecit, quia natura est omne quod fecit. Ad idem facit quod dicit Augustinus super illum versum psalmi. Infixus sum in limo profundi, et non est substantia dicens. Substantia dicitur illud quod sumus, quicquid sumus, homo, pecus, sol, terra. Omnia ista substantiae sunt, eo enim ipso quo sunt naturae ipsae substantiae dicuntur. Nam quod nulla est substantia, nihil omnino est. Substantia, ergo est aliquid esse, deus fecit hominem substantiam, sed per iniquitatem lapsus est homo a substantia in qua factus est. Iniquitas quippe ipsa non est substantia. Non enim iniquitas est natura quam formauit deus, sed iniquitas est peruersio quam fecit homo. Naturae omnes per ipsum factae sunt. Iniquitas per ipsum facta non est, quia iniquitas non est substantia, haec ille. Hijs et huius modi dictorum beati Augustini testimonijs muniti dicunt, quod prius allegata beati Augustini testimonia sic debent intclligi Alioquin Ipse contradiceret sibi ipsi. Sunt alij qui dicunt actus omnes voluntatis esse ïnditterentes, et quod per se nee boni sunt nee mali, sed ex causa, intentione, vel fine accipiunt quod sint vel boni vel mali. Secundum istos quilibet actus potest esse bonus, si fiat ex bona causa,
hoe est ex gratuita voluntate, et ex bona intentione, id est si debitum habet ordinem mediorum, et si ordinatur ad debitum finis ) qui solus est, et vnicus principalis scilicet aeterna beatitudo. Econtrario vero quilibet actus potest esse malus, si fiat ex mala causa, ex mala // intentione, et propter malum finem. Isti inm- si' tuntur verbis Ambrosij et Augustini. Ambrosij vbi ait. Affectus tuus operi tuo nomen imponit. Augustini super psalmum .xxxi.
1) Lees: finem.



DISTINCTIO 8ECÜNDÜM CANONICAM VERITATEM. L. II. C. 33.
Nemo computet bona opera sua ante fidem. Ita enim videtur mihi esse vt magnae vires et cursus celerrimus praeter viam, quia vbi fides non erat, bonum opus non erat, bonum enim opus intentio facit intentionem fides dirigit. Non valde attendas quid homo faciat, sed quid intendit cum facit, haec ille.
Alia distinctio humanorum actuum secundum Canonicam veritatem.
Capit. xxxiij.
NObis vero, qui vbi possumus de Canonica veritate haurimus, quod legentibus proponimus, vt nihil de nostro influere videamur, aliter de actibus humanae voluntatis videtur distinguendum. Sunt enim quidam actus, qui ita sunt boni vt nunquam possint esse mali, sicut sunt actus charitatis, de quibus dicit apostolus .i. ad Chorinth. xiij. Charitas benigna est patiens est, Charitas non emulatur, non agit perperam, non inflatur non est ambitiosa, non quaerit quae sua sunt, non irritatur, non cogitat malum, non gaudet super iniquitate, congaudet autem veritati, omnia suffert, omnia credit, omnia sperat, omnia sustinet, charitas nunquam excidit. Ecce in hijs verbis apostolus ostendit omne quod humano potest cogitari ingenio si malum est charitatem non facere, si vere bonum est, charitatem facere. Actus ergo charitatis semper est bonus, et nunquam potest esse malus. Sunt etiam quidam actus qui semper sunt mali et nunquam boni esse possunt, sicut sunt actus cupiditatis. Sicut enim quod procedit a charitate non potest esse malum, ita quod procedit ex cupiditate non potest esse bonum Sicut de hijs teatatur apostolus ad Galat. v. Manifesta sunt opera carnis, quae sunt fornicatio, immunditia, impuditia '), luxuria, idolorum seruitus, veneficia, immicitiae *), contentiones, aemulationes, irae, rixae, dissensiones, sectae, inuidia, homicidia, ebrietates, comessationes et hjjs similia, quae praedico vobis, sicut praedixi, quoniam qui talia agunt regnum dei non consequentur. Ecce habes manifeste ex apostoli sententia, quod actus horum vitiorum quos enumerat, sic sunt mali quod nunquam possunt esse boni, eo quod // s ir concludit quod eorum operationes regnum dei non consequentur quod manifestum est signum maliciae eorum. Quamquam enim nullus actus potest esse ita malus, quod non sit interdum in aliquo casu minus malus quam in alio, puta propter actum interdum minus completum, aut propter alias circunstantias concurrentes, quibus malicia actus alleuiatur, propter hoe tarnen actus minus completus, non est bonus, quamuis actus completus est magis
1) Lees: impudicitia.
2) Lees: inimicitiae.



malus. Sicut ebrietas quam aliquis incurrit ex minori aduertentia et custodia sui, minus malum est, quam illa quam quis ex proposito studiose procurat, propter hoe tamen minor non est bona, quamuis sit minus mala cum omnis ebrietas sit mala. Actus ergo praedicti et eorum similes sic sunt mali quod nunquam possunt esse boni, quamquam interdum possunt esse minus mali, interdum vero peiores. Sunt etiam alij actus qui simul sunt boni et mali, sed alia ratione boni, et alia ratione mali. Sicut sunt omnes actus peccatorum, qui ita sunt peccata vt etiam sint poena peccati. Isti actus sunt mali inquantum peccata sunt, et boni sunt inquantum poena peccati. Quia inquantum peccata sunt ab homine sunt, inquantum vero sunt poena peccati, a deo auctore sunt, et in bonis operibus dei connumeranda sunt. Sicut per prophetam dicitur. Ego sum creans malum et faciens bonum, quod de malo poenae, non de malo peccati intelligendum est. Malorum enim poena quae a deo est, mala est quidem malis, sed tamen in bonis operibus dei connumeranda, quoniam iustum est vt mali puniantur, et vtique bonum est omne quod iustum est. De hijs actibus dicit apostolus ad Roman.i. de quibusdam, ita inquiens. Qui cum cognouissent deum non sicut deum glorificauerunt aut gratias egerunt, sed euanuerunt in cogitationibus suis, et obscuratum est insipiens cor eorum etc. Et infra. Propterea tradidit illos deus in passiones ignominiae, nam foeminae eorum immutauerunt naturalem vsum in eum vsum, qui est contra naturam. Similiter et masculi relicto naturali vsu foeminae exarserunt in desiderijs suis inuicem, masculi in masculos turpitudinem operantes, et mercedem quam oportuit erroris sui in semetipsis recipientes. Ecce constat hos ignominiosos actus esse quidem a deo et ab homine. A deo quidem inquantum poena sunt peccati praecedentis scilicet superbiae, qua deum cognitum non glo-//rificauerunt, sed per tumorem superbiae euanuerunt in cogi- s »;' tationibus suis, quod notat apostolus cum dicit. Propterea tradidit illos deus in passiones ignominiae. Et vtique deus operatus est quod apostolus dicit eum esse operatum. Quod autem a deo operatum est, bonum est, quia omne opus dei bonum est. Sunt etiam isti actus ab homine, inquantum peccata sunt, sicut ostendit apostolus in sequentibus. Nam foeminae (inquit) eorum immutauerunt naturalem vsum. Similiter et masculi relicto naturali vsu foeminae exarserunt in desiderijs suis inuicem, vbi aperte designat eos propna voluntate hos ') esse operatos. Et ideo tales actus, sunt simul et boni et mali dum fiunt, sed alia ratione vt supra dictum est. De
1) Lees: hoe.



VOLUNTAS, INTENTIO ET FINI8. L. II. C. 34.
hjjs actibus Qregorius in moralium. Peccatum quod ex peccato oritur, non solum peccatum sed et poena peccati est. Quia iusto iudicio deus cor peccantis obnubilat, yt praecedentis peccati merito etiam in alia cadit. Quem enim liberare noluit deserendo percussit. Et Augustinus super praemissis verbis apostoli. Praecedentis (inquit) est haec poena peccati, et tarnen etiam ipsa peccatum. Iudicio enim iustissimi dei traditi sunt, vt ait apostolus de quibusdam siue deserendo, siue aliomodo explicabili vel inexplicabili in passiones ignominiae, vt crimina criminibus vindicarentur. Et supplicia peccantium non tantum sint tormenta, sed et vitiorum incrementa. Illa ergo peccata quae enumerat apostolus, quia de superbia sunt, non solum peccata, sed et supplicia sunt, haec ille. Quod vero praedicti actus inquantum sunt poena peccati sint boni. Augustinus ostendit in .i. libr. recta '). Yidendum est (inquit) ne male intelligatur quod dixi. Deus auctor mali non est, qui et omnium quae sunt auctor est, et inquantum sunt in tantum sunt bona. Et ne hinc putetur non ab illo esse poena malorum, quae vtique malum est hijs qui puniuntur. Sed haec dixi ita, sicut dictum est. Deus mortem non fecit, cum alibi scriptum sit. Mors et vita a domino est. Malorum ergo poena quae a deo est, malum est quidem malis, sed in bonis dei operibus est. Quoniam iustum est vt mali puniantur. Et vtique bonum est omne quod iustum est. Sic ergo dicitur deus non fecisse mortem, quia non fecit illud, pro quo mors infligebatur, id est s ij peccatum, haec ille. Sunt adhuc alij actus humanae // voluntatis, qui nee boni sunt ex se nee mali, sed capiunt suam bonitatem vel maliciam a causa ex qua procedunt, ab intentione per quam diriguntur, et a fine propter quem fiunt. Sicut sunt omnes actus indifferentes. Dicuntur autem omnes actus indifferentes non solum illi, qui procedunt ex motibus naturalium qualitatum, vt comedere tempore famis, quiescere tempore fatigationis etc. Verumetiam omnes illi, qui non sunt ita boni, vt nulla possent mala intentione corumpi2). Sicut sunt actus charitatis de quibus supra dictum est, vel qui non sunt ita mali vt nulla possint bnoa3) intentione ad bonitatem formari. Sicut sunt actus cupiditatis et ignominiosao peruersitatis. De quibus etiam supra dictum est. Omnes alij actus quorum bonitas vel malitia dependet a voluntate intentione et fine sunt indifferentes, vt reficere esurientem, vestire nudum, docere indoctum, et omnes tales. Est etiam notandum, quod non loquimur hic de bonitate actuum capiendo bonitatem, prout distinguitur contra maliciam, sed capiendo eam pro bonitate meritoria et remunerabili,
1) De Retractationes zijn bedoeld.
2) Lees- corrumpi. 3) Lees: bona.



potest enim actus esse bonus, et tarnen non ease meritorius et remunerabilis, vt sunt actus naturalis pietatis. Potcst filius diligere et honorare parentes amore naturali, et homo subuenire indigenti pietate naturali, hij tarnen actus, cum sint boni, non sunt remunerabiles, quia non sunt ordinati in deum, tanquam in vnicum finem beatificum.
Qualiter actus humani indifferentes capiant suam bonitatem rcmunerabilem a voluntate intcntione et fine.
Capitulum .xxxiiij.
QVod praedicti actus indifferentes capiant suam bonitatem remunerabilem a voluntate intcntione et fine ostendi potest auctoritate scripturarum. Et primo de voluntate gratuita, quae est causa bonorum remunerabilium, dicit apostolus ad Roman. xiij.
Omne quod non est ex fide, peccatum est. Fides de qua hic apostolus loquitur, est quae per dilectionem operatur. Et fides per dilectionem operans est ipsa voluntas gratuita, quae est causa bonorum remunerabilium a deo infusa, sicut per eundem ad Roman . v. dicitur. Charitas dei diffusa est in cordibus nostris, per spiritum sanctum qui da-//tus est nobis. Cum ergo dicitur [s üj'] omne quod non est ex fide peccatum est, idem est ac si diceretur, omne quod non est ex charitate vel gratuita voluntate peccatum est. Et ergo huius modi actus praedicti, si non procedunt ex gratuita voluntate non sunt remunerabiles. vnde Augustinua super praemiasa verba apostoli. Omnia infidelium vita peccatum eat, et nihil bonum est sine summo bono. Ybi deest agnitio aeternae veritatis, falsa virtus eat etiam in optimis moribu8. Vnde et Iacobus in epistola Canonica ait. Qui offendit in vno scilicet in charitate, factus est omnium reus. Qui ergo fidem et charitatem non habet, omnis eius actus peccatum eat, haec ille. De intentione dicit aaluator Lucae .xi. Lucerna corporis tui eat oculus tuus. Si oculua tuua fuerit simplex, totum corpus tuum lucidum erit. Si autem nequam fuerit, etiam corpua tuum tenebroaum erit. Corpua hoe loco intelligitur actua virtutis, sicut a contrario senau per apoatolum, actus peccati dicitur corpus peccati. Huius corporia lucerna eat oculus, id eat intentio mentia, de qua dicit Gregoriua. Intentio priuaquam in actione se exerceat, hoe iam quod appetit contemplatur, et vnaquaeque actio intentionem suam quasi oculum intuentem sequitur. Dicit ergo veritas. Si oculus tuua fuerit aimplex, totum corpus tuum lucidum erit, hoe est. Si intentio mentis tuae fuerit simplex, sine admixtione erroris in cognitione veri, et aine admixtione alicuiua rei amatae in amore summi boni, totus



ACTUS PKR SE MALI. L. II. C. 35.
actus virtutis quem operaris erit lucidus, id est statu ') aeternae lucis aptus. Vnde manifeste datur intelligi, quod huius modi actus capit suam bonitatem ab intentione qua, dirigitur in debitum finem. Econtrario vero si intentio esset nequam, id est maliciosa, totus actus esset tenebrosus, id est statui aeternae damnationis aptus. Et tune caperet ipse actus suam malitiam ab intentione praua. Sicut ipsa veritas ait. Si autem nequam fuerit, etiam totum corpus tuum tenebrosum erit. De fine dicit veritas ipsa Math. v. Beati estis cum maledixerint vobis homines et persequuti vos fuerint et dixerint omne malum aduersum vos mentientes propter me. Gaudete et exultate, quoniam merces vestra copiosa est in coelis. Et iterum [**Ü'] cap. vi. Attendite ne iustitiam vestram faciatis // coram hominibus vt videamini ab eis. Alioquin mercedem non habebitis apud patrem vestrum qui est in coelis. Te autem faciente eleemosinam, nesciat sinistra tua, quid faciat dextera tua, vt sit eleemosina tua in abscondito, et pater vester qui videt in abscondito reddet tibi. Duplicem in verbis hijs ostendit saluator finem actuum humanorum scilicet aeternum et temporalem. Aeternum cum dicit propter me, et iterum cum dicit pater tuus qui videt in abscondito reddet tibi. Aeterna enim beatitudo quae consistit in cognitione et fruitione dei est proprius finis humanorum actuum, quia hic finis solummodo satiat et quietat cordis appetitum. Temporalem finem ostendit cum dicit. Attendite ne iusticiam vestram faciatis coram hominibus, vt videamini ab eis. Finis est id propter quod aliquid fit. Qui ergo bonum facit, vt videatur ab hominibus, et ab eis laudetur, pro mercede accipit laudes hominum, quae ob hoe temporales mercedes sunt, quia cum tempore transeunt, et vsque ad aeternitatem non pertingunt. Propter quod et saluator docet ab ea esse cauendum, alioquin mercedem non habebimus apud patrem. Ex praemissis ostensum est per sacrae scripturae auctoritatem, qualiter actus indifferens, qui ex se non habet quod sit bonus vel malus, accipit suam bonitatem remunerabilem, vel maliciam damnabilem, a causa scilicet voluntate intentione ac fine, secundum quod haec fuerint vel bona vel mala. Conoludendo ergo dicendum est quod omnis actus humanae voluntatis, aut ex se est bonus, aut ex se est malus, aut indifferens Ex quibus ille qui indifferens est, quibusdam videtur futuro examini reseruari iudicandus, ac ille qui ex se bonus est, nulla indigere discuseione iudicij. Ille vero qui ex se malus est, iam videtur esse iudicatus, sicut ipsa veritas ait. Qui non credit, iam iudicatus est. Infidelium enim consortio se sociat, qui peccando mortaliter fidem, quam professus est peccatrice vita blasphemat.
1) Lees: statui.



De hijs tribus distinctionibus humanorum actuum dicit Augustinus in libr. contra mendacium. Interest (inquit) plurimum qua causa, quo fine, qua intentione quid fiat. Sed ea quae constat esse peccata nullo bonae causae intuitu, nullo quasi bono fine, nulla velit ') bona intentione facienda sunt. Ea quippe opera hominum sihabuerint causas vel bonas vel malas, nunc sunt // bona nunc mala, quae non sunt per se ipsa peccata. Sicut victum prebere pauperibus bonum est, si fit causa misericordiae, cum recta fide, et concubitus coniugalis quando fit causa generandi, si ea fide fiat vt gignantur regenerandi, haec rursus mala sunt, si malas habeant causas, velut si iactantiae causa pascitur pauper, aut lasciuiae causa concumbitur cum vxore, aut filij generantur non vt deo, sed vt diabolo nutriantur. Cum vero opera ipsa peccata sunt vt furta stupra, blasphemiae, quis dicat causis bonis esse facienda vel peccata non esse, vel quod absurdius est iusta peccata esse, haec ille.
Quod actus qui per se mali sunt nullam bonam intentionem habere possunt.
Capit. xxxv.
ACtus qui per se mali sunt nullam habent bonam intentionem, et ideo nulla bona intentione fieri possunt. Nam qui aliena furatur et pauperibus tribuit, non pro bono furatur, sed duplex malum committit. Peccat enim cum aliena rapit contra praeceptum decalogi. Non furtum facies, et peccat dum aliena pauperibus tribuit, quia abominabilis est deo impiorum oblatio. Et ideo nunquam potest in talibus esse pia causa, licet pia videatur, dum in aliquo pietatis obsequium alteri exbibetur. Non enim sunt facienda mala vt veniant quaecunque bona.
Quae sit differentia inter voluntatem intentionem, et finem.
Capit. xxxvi.
OStenso quod actus humanae voluntatis indifferentes capiunt suam bonitatem remunerabilem, vel maliciam damnabilem, a voluntate, ab intentione, et a fine. Consequenter ostendendum est, quae sit differentia inter voluntatem intentionem et finem. Vbi notandum quod voluntas est potentia vel virtus, qua aliquid volumus. Finis est illud quod volumus. Intentio est id per quod volumus, et sic intentio quodammodo mediat inter voluntatem et finem, et dirigit actum voluntatis in finem. Et potest de hijs poni exemplum tale. Volo vestire nudum vt habeam vitam aeternam, ibi voluntas est
1) Lees: velut.



DIFFERENTIA I. VOLUNTATEM, INTENTIONEM ET FINEM. L. II. C. 36.
qua volo vestire nudum et habere vitam aeternam. Intentio est vestitio nudi, vt per hoe medium habeatur vita aeterna. Finis est vita aeterna, quae propter se est appetenda. E regione potest exem[* '] plificari de malo. Volo vestire nudum vt acquiram mihi // laudes hominum, ibi voluntas est qua volo vestire nudum, vt acquiram laudes hominum. Intentio est vestitio nudi, vt per hoe medium acquiram laudes hominum. Finis est laus hominum, quae non appetitur propter se, sed propter videri ab hominibus. Et inter haec tria finis est principalior, quia finis est potissimum quid in vnoquoque, eo quod omnia agunt propter finem Non est autem finis id propter quod omnia agunt, eo quod finit cursum et actum agentis id est perficit, sed propter modum finiendi qui est delectari perfectum. Delectatio enim quae est in fine est id quod satiat, et quietat appetitum finiti, id est perfecti in bono et consummati. vnde Augustinus super illum versum psalmi. Consumetur nequitia peccatorum, et diriges iustum, scrutans corda et renes deus, ait. Deus solus scrutatur corda id est quid quisque cogitat, et renes id est quid quemque delectat, quia finis curae et cogitationis est delectatio, ad quam cura et cogitatione nititur quisque peruenire. Et infra. Opera nostra quae sunt in dictis et factis possunt homines videre, sed quo animo fiant, et quo venire cupiant, solus deus videt. Qui cum videt cor esse in coelo, et non delectari nos in carne, sed in domino, id est cum bonae sint cogitationes et earum fines, dirigit iustum, haec ille. Item super illum versum psalmi. In laqueo isto quem absconderunt, comprehensus est pes eorum dicit Augustinus. Pes animae est amor, qui si prauus est, dicitur cupiditas vel libido, si rectus dicitur charitas, eo mouetur anima ad locum quo tendit, id est ad delectationem bonam vel malam, quo se peruenisse per amorem laetatur, haec ille. Et sic patet quae sit differentia inter voluntatem, intentionem, et finem, vbi etiam hoe annectendum est, quod actus voluntatis maxime ex fine pensandus est, eo quod finis est quid potissimum in vnoquoque. Et quod nomine intentionis aliquando in scripturis doctorum voluntas accipitur, eo quod voluntas eodem modo vult finem et media, quae ducunt ad fiuem. Sed inquantum vult finem dicitur voluntas volens et eliciens, inquantum vult media dicitur voluntas tendens in finem, quod tarnen magis proprie diximus conuenire intentioni quam voluntati, quamuis a multis pro eodem accipi solet. Similiter et nomine t i' intentionis aliquando finis accipi-//tur. Et sic solet distingui inter finem intentum, et inter finem tendentem. Finis intentus est frui deo in lumine gloriae, qui est vnicus et principalis omnium ad quem omnia tendunt, maxime angeli, et homines beatificandi. Finis tendens sunt media, quibus in principalem finem tenditur,



quae ideo dicuntur media quia ducunt voluntatem in finem, et sic mediant inter voluutatem et finem. Dicuntur etiam aliquando fines per comparationem ad voluntatem, quae vult ea vt finem. Diximus ante quod finis est id quod volumus, et idco quando voluntas vult media sicut vult finem, manifestum est quod media etiam sint finis voluntatis, licet finis minus principalis. Sicut in exemplo ante posito Volo vestire nudum vt habeam vitam aeternam, ibi vnus finis voluntatis est vestire nudum, et alius est habere vitam aeternam. Sed quia vnus est propter alium, ideo vnus finis est minus principalis vel secundarius, alius vero principalis et primus. Et haec sunt quae prudens lector diligenter considerare debet in scriptis doctorum, vbi haec occurrerint. Et quia de voluntate gratuita, quae est causa actuum remunerabilium, in praemissis sufficienter tractatum est. Ideo de intentione et fine pauca sunt hic annectenda.
De intentione.
Capit. xxxvij.
INtentio est mentis oculus dirigens voluntatem in finem, quem sibi ipsa praefixit. Quia enim voluntas est agens voluntarium,
ipsa sibi praefigit finem, ad quem velit tendere, quod dicitur ad distinctionem agentis naturalis, cui ab alio praefigitur finis, ad quem tendat. Et sicut superius distinximus inter voluntatem naturalem et voluntatem gratuitam, ita etiam distinguendum videtur inter intentionem naturalein et intentionem gratuitam. Multa enim bona fiunt ex bona intentione, quae tarnen aeterna vita non sunt remuneranda. Mali enim homines, et qui non sunt in charitate, multa interdum bona faciunt, quae tamen a deo remuneranda non sunt, vestiunt nudos, reficiunt esurientes, et caetera opera misericordiae exhibent proximo indigenti, frequentant ecclesias, diuinis laudibus intersunt, sed non est speciosa laus in ore peccatoris, quia iuxta vocem domini per Ysaiam prophetam, cor talium hominum longe est a deo, vbi per cor intelligitur intentio mentis. Populus (inquit) hic // labijs me honorat, cor autem eius longe a t i' me est. Exterius bona opera faciunt, sed interius per intentionem mentis diuinae voluntati conformes non sunt. Vbi notandum quod alia intentione dirigitur voluntas naturalis in finem naturalem, et alia voluntas gratuita in finem beatificum et supernaturalem. Voluntas naturalis dirigitur intentione naturali, quae illustratur lumine rationis naturalis. Et ex tali intentione multi bona opera faciunt, etiam gentiles et infideles, quae tamen a deo remuneranda non sunt, quia eine fide per charitatem operante nihil remunerabile fieri potest. Nam sine charitate, falsa virtus est, etiam in optimis



DE INTKNTIONE. L. II. C. 37.
moribus, sicuti sunt mores religiosorum, quia qui fidem et charitatem non liabet, omnis eius actio peccatum est. vnde Augustinus super illurn versum psalmi. Passer inuenit sibi domum et turtur nidum vbi reponat pullos suos dicit. Iudaei et haeretici et pagani opera bona faciunt, quia vestiunt nudos, et pascunt pauperes, et huiusmodi, sed non in nido ecclesiae, id est in fide et charitate, et ideo conculcantur pulli eorum, id est bona opera, nee reponuntur remuneranda in futuro, quando dicetur eis. Amen dico vobis, quia nunquam noui vos. Et iterum. Seruum autem inutilem proijcite in tenebras exteriores. Verumtamen verba Augustini praemissa, et alia ab eo in diuersis locis scripturarum suarum posita, in quibus videtur dicere, quod qui charitatem non habent, bona quidem possunt facere opera, licet non bene, quemadmodum fieri oportet, alijs sic videntur sane intelligenda. Quod bona opera quae sine charitate fiunt non appellantur bona, quia bona sunt quando sine charitate fiunt, sed quod bona essent si fierent ex charitate, hoe est quia opera illa talia sunt, vel de illo genere sunt, quod possunt per charitatem tanquam per voluntatem gratuitam, et per intentionem gratuitam fieri bona, quod tarnen illa opera non possunt fieri, quae sic sunt mala vt nullomodo possunt fieri bona, alias enim Augustinus contradiceret sibi, cum alio loco dicat. Qui fidem et charitatem non habet, omnis eius actio peccatum est. Ergo tal es actiones, vt vestire nudum, et pascere pauperes, peccata sunt si extra fidem et charitatem fiunt, sed dicuntur solummodo bona, quia de genere bono sunt, et quia essent bona si fierent ex charitate. Hoe etiam modo multi homines dicuntur boni t ij' homines, quia bonos habent mores et actus ex natu-//rali voluntate et intentione procedentes, qui tarnen in veritate boni non sunt, quia boni mores et actus quos habent, ex charitate non fiunt. Sicut voce veritatis de ') dicitur. Multa dicent mihi in illa die. Domine nonne in nomine tuo demonia eiecimus, et virtutes multas fècimus P Et tuno confitebor illis, quia nunquam noui vos discedite a me operarij iniquitatis. Ecce qualiter voce veritatis operarij iniquitatis dicuntur, qui tarnen in nomine domini multas virtutes fecisse narrantur, quod ob nihil aliud actum est, nisi quia ipsa virtutum opera quae fecerant, eo modo non fecerunt, quo debuissent, hoe est ex intentione charitate formata. Sicut hoe ipsum veritas ipsa ostendit in verbis paulo ante positis. Non omnis (inquit) qui dicit mihi domine domine intrabit in regnum coelorum, sed qui facit voluntatem patris mei qui est in coelis ipse intrabit in regnum coelorum. Illi dicunt domine domine, qui bona quidem quae deus
1) Dit „de" is een „delendum".



praecepit faciunt, sed non faciunt ea intentione, quae ') deus ea fieri praecepit. Sed illi faciunt voluntatem patris qui in coelis est, qui non solum quod praecepit faciunt, verumetiam in modo faciendi voluntati eius se per omnia conformari student. Nulli ergo mirum yideatur si a catholicis doctoribus multa bona opera peccata dicantur, illa videlicet quorum bonitas dependet a bona causa et intentione vt vestire nudum, pascere esurientem, et similia cum fiunt extra charitatem, cum ipsa veritas hoe idem vt patuit manifeste protestetur. Attendant ista omnes qui diuersos homines praesertim religiosos diuersorum ordinum, de generibus operum extollere solent, et qui merita humanorum actuum ex generibus operum solent aestimare. Attendant quod apud deum non aestimatur genus boni operis, sed modus operandi Attendant inquam et recogitent,
quod etiam in optimis moribus potest esse falsa virtus. Et eo vtique falsior, quo vt bonum aestimatur quod peccatum est. Omnis enim (secundum Augustinum) illius actio peccatum est qui charitatem non habet. Sicut idem dicit super Ioann. Seruilis (inquit) timor non est in charitate, in quo quamuis credatur deo non tarnen in deum, et si bonum fiat, non tamen bene. Nemo enim inuitus bene facit, et si bonum est quod facit, haec ille.
De intentione supernaturali qua voJuntas gratuita dirigitur in finem suum.
Capit. xxxviij. //
YOluntas gratuita dirigitur in finem suum ab intentione super- tij' naturali lumine fidei illustrata. Sicut ostendit apostolus ad Roman. xiiij. dicens. Omne quod non est ex fide peccatum est,
ergo recte dicitur a contrario sensu, omne quod est ex fide, bonum remunerabile est, sicut idem ipse satis ostendit ad Roman. v. Iustificati inquit ex fide pacem habeamus ad deum. Fides enim quae iustificat, ipsa est quae intentionem lumine supernaturali illustrat. Intentio vero lumine supernaturali, quod est luminem 3) gratiae, illustrata, dirigit voluntatem in finem suum, id est in deum tanquam in obiectum beatificum et finem vltimum, cuius fruitionis delectatione perficitur homo, et quietatur appetitus eius. De hac intentione dicit Augustinus. Quod omnis intentio ad bonum eorum qui fidem non habent, et omne opus eorum malum est. Si (inquit)
fides intentionem dirigit, et intentio bonum opus facit, vbi non est fides, nee intentio bona, nee opus bonum esse videtur. Vnde et apostolus ait. Omne quod non est ex fide peccatum est. Haec igitur intentio, qua affectus et actus humanae voluntatis recto ordine
1) Lees: qua.
2) Lees: lumine.



DE INTENTIONE SUPEKNATURALI. L. II. C. 38.
in deum, tanquam in vltimum et principalem finem ordinatur, fide dirigitur, non naturali lumine rationis. Et ideo non iinmerito intentio supernaturalis nominatur. Haec est illa intentio, de qua Saluator ait Math. vi. Lucerna corporis tui est oculus tuus. Si oculus tuus fuerit simplex, totum corpus tuum lucidum erit. Si autem oculus tuus fuerit nequam, totum corpus tuum tenebrosum erit. Corpus hoe loco intelligitur actus virtutum, siue vt quibusdam videtur, congeries actuum virtuosorum de genere, quod in vnum redit, quia virtutes sunt connexae, et vna sine altera esse non potest. Hoe igitur corpus, id est ille actus virtutis de genere est totus lucidus, id est ab omni peccati macula purgatus et immunis, si oculus fuerit simplex, id est si intentio mentis fuerit solius aeterni boni desiderio affectata, quod non nisi supernaturali lumine fidei fieri potest. Fides ergo cum intentionem dirigit, nihil in intentione admittit, nisi quod recto ordine actum virtutis in finem intentum et vltimum introducit. Haec inquam est illa intentio, quae humano actui nomen imponit, et omne genus boni operis, tam quo [* iijr] ad actum exteriorem, quam // quo ad interiorem, voluntatis affectum, diuino conspectui acceptabile et remunerabile reddit. Dicitur autem notanter omne genus boni operis, ad distinctionem illorum operum, quae sunt de genere malo, omnia enim hominis opera iudicantur bona vel mala secundum causain et intentionem, exceptie hijs quae per se bona sunt, et nulla intentione mala fieri possunt, similiter exceptis hijs, quae per se mala sunt, id est quae sine preuaricatione fieri nequeunt, et ideo nulla bona intentione fieri possunt. De quibus omnibus et singulis superius est declaratum.
De tribus generibus bonorum operum, quae vel bonitatem remunerabilem, vel maliciam damnabilem, ex se non habent, sed eam accipiunt a voluntate intentione et fine.
Capitulum .xxxix.
TRia genera bonorum operum euangelicus sermo nobis designat, quae nee bonitatem remunerabilem, nee maliciam damnabilem ex se habent, sed eam accipiunt a voluntate, intentione, et fine. Caetera vero omnia vel ita bona sunt, vt a mala voluntate et intentione fieri non possunt, aut ita mala vt nulla bona voluntate et intentione bene fieri possint. Circa quod notandum. Quod sicut homo ab exordio conditionis suae ad tria institutus est, sic omnis eius actus trifarie dispartitur. Institutus est enim per naturae suae creationem et maxime per Christianam et sacramentalem regenerationem, vt se totum diuino honori et cultui exponat, et vt secundum Christiani nominis dignitatem, mores et actus Christianae



vitae circa se exerceat, ac vt profusa cordis liberalitate vtilitatibus proximi sui secundum se totum deseruiat. Debet enim homo se totum deo per exhibitionem reuerentiae, cultus, et obedientiae, ac gratiarum actionein tanquam creatori, conseruatori et reparatori suo. Debet se sibi per vitiorum extirpationem, et virtutum acquisitionem tanquam filio regis aeterni et haeredi dei, vt dignum se gerat vocatione, electione, et adoptione sua. Debet etiani se proximo suo per esuriem iustitiae, et atfectum misericordiae tanquam coufratri suo, et cohaeredi dei. Et sic Christiana vita exercetur pro ')
triplex genus boni operis. Primum genus boni operis est genus illorum operum, quibus deo debitus honor et cultus // exhibetur, [t iij ■■] sicut sunt oratio, deuotio, adoratio, votorum oblatio et similia, quibus Christiana mens nititur deo seruire, et in eius ministerio occupari. Et quod ista non sunt simpliciter bona, sed tantum de genere boni, et ideo sicut possunt bona intentione formari ad meritum per gratiam, ita possunt etiam per malam intentionem ad demeritum deformari. Ideo lex euangelica docet quali intentione talia opera sunt agenda dicens Mathe.vi. Cum oratis non eritis sicut hypocritae qui amant in synagogis, et in angulis platearum stantes orare, vt videantur ab hominibus. Amen dico vobis receperunt mercedem suam. Tu autem cum oraueris intra cubiculum tuum, et clauso ostio ora patrem tuum in abscondito, et pater tuus qui videt in abscondito, reddet tibi. In quibus verbis Saluator duo ostendit ad bonam intentionem necessaria, cum aguntur talia opera quibus deo cultus et honor exhibetur. Primum quod nihil terrenum aut temporale habeat secum admixtum, aut finem constituat sibi temporalem, qui non potest quietare mentis appetitum, hoe ostendit cum ait Amant in synagogis et angulis platearum stantes orare, vt videantur ab hominibus. Vbi tamen est aduertendum, quod Saluator per hoe non intendit prohibere publicam orationem, aut diuinorum celebrationem. Catholici sunt ritus ecclesiae in publicis locis diuinum cultum publice exercere. Sed per hoe intendit orantis et presallentis 2) intentionem in finem debitum dirigere etordinare, vt cum per exteriora laudum preconia deus glorificatur in publico, intentio laudantis maneat directa et occultata in deo. Et vt id quod videtur ad laudem dei fieri, veraciter ad laudem dei fiat. Quod vtique non posset fieri, si ipse orans vel laudans opus suum non ad laudem dei exercere, sed ad propriam laudem intenderet retorquere. Tune enim a laudante deus non laudaretur, sed ipse ab alijs laudari niteretur. Vnde Mathe. quinto Saluator ait. Sic luceat lux vestra coram hominibus, vt videant opera vestra bona et glori-
1) Lees- per 2) Waarscliynlyk moet „psallentis" gelezen worden.
VI. 11



TRIA GENERA BONORUM OPERUM L. II. C. 38.
ficent patrem vestrum qui in coelis est. In quibus verbis ostendit se veile vt homines videant opera nostra bona, et tarnen non veile, [< Hijr] vt glorificemur ab hominibus, sed vt glorificetur pater qui in coe-//lis est, qui solus potest nos vere glorificare. Ne improperetur nobis quod alibi scriptum est. Gloriam quae ab inuicem est quaeritis, et gloriam quae a solo deo est non vultis. Secundum ') quod in verbis praemissis ostendit est, quod intentio orantis sit solo dei desiderio in deum directa et ordinata, ita vt sicut est principalis, sic et sit sola causa orantis, et finis intentus. Hoe ostendit cum ait, et clauso ostio ora patrem tuum in abscondito. In clausura ostij, et in abscondita oratione, nihil aliud vult Saluator intelligi, quam exclusionem cuiuscunque rei temporalis ab intentione orantis. Sicut enim ostium propterea clauditur, vt quicquid a foris nocere poterat excludatur. Sic et nos cum deum vel orare vel laudare volumus, terrenorum desideria ab intentione mentis secludere debemus, vt mens sola et tota cum deo loquens, cum desiderium suum illi aperit, facilius impetrare poterit quod intendit. Ecce habes ex ore veritatis qualiter circa opera diuini cultus dirigenda sit intentio mentis. Secundum genus boni operis est genus illorum operum, quae homo operatur circa seipsum, vel ad extirpanda carnis vel voluntatis vitia, vel ad acquirenda virtutis incrementa, vt sunt abstinentia continentia, ieiunium, humilitas, patientia, paupertas, nuditas et similia multa quibus homo seipsum exercet ad propriam suijpsius congruam dispositionem, secundum exigentiam dignitatis nominis Christiani. Ita vt nihil in eius conuersatione sit vel appareat, quod Christianum et dei filium per adoptationem non deceat, aut quod alicui quantum est ex se offensionis scandalum praestet. Debet enim vita veri Christiani sic in se esse ordinata et regulata, vt suo nomini congruat, vt pater coelestis in tali glorificetur filio, et vt proximum suum in nullo offendat. Vt vere dici possit de illo illud propheticum. Beata gene cuius est dominus deus eius, populus quem elegit dominus in haereditatem sibi. Et quia ista opera sunt bona ex genere, et ideo possunt per bonam intentionem formari ad meritum, vel propter malam intentionem ad demeritum defor[< lïy'] mari, propterea docet Sal-//uator Math. vi. quae et qualis debet esse intentio in praedictis operibus necessarie obseruanda. Cum ieiunatis (inquit) nolite fieri sicut hypocritae tristes. Exterminant enim facies suas, vt appareant hominibus ieiunantes. Amen dico vobis quia receperunt mercedem suam. Tu autem cum ieiunas, vnge caput tuum et faciem tuam laua, ne videaris hominibus ieiunans, sed patri tuo qui est in abeconso, et pater tuus qui videt in
i) Het tweede.



absconso reddet tibi. Hijs verbis saluator duo facit. Primo ostendit,
quae sit mala intentio actum poenitentiae deformans ad demeritum, cum dicit. Cum ieiunatis nolite fieri sicut hypocritae tristes etc. Hypocrita dicitur simulator qui apparet aliud in superficie, etaliud est sub apparentia exteriori. Sicut vas cupreum deauratum, quod exterius apparet aureum, cum sit sub auro cupreum, sic erant bona opera hypocritarum, exterius apparebant aurea, quia erant de genere boni, vt patet de ieiunio quod obseruabant, sed interius, id est interiori intentione mentis erant mala, quia faciebant ea propter videri ab hominibus, sicut saluator ait, vt appareant hominibus ieiunantes. Sed tale ieiunium non est actus a deo remunerabilis sicut subditur. Amen dico vobis quia receperunt mercedem suam. Secundo ostendit quae sit bona intentio actum poenitentiae informans ad meritum dicens. Tu autem cum ieiunas vnge caput tuum, et faciem tuam laua, ne videaris hominibus ieiunans, sed patri tuo qui est in absconso. Per vnctionem capitis et lotionem faciei intelligitur contrarium illius, quod est esse tristem et faciem exterminare, hypocritae enim hanc habebant apud iudaeos consuetudinem vt in operibus poenitentiae vel in facie tristitiam praetenderent si possent, vel faciem ipsam exterminarent. Faciem exterminare est formam faciei extra consuetum terminum ponere. Extra terminum consuetum facies ponitur, cum eius forma letior aut tristior solito videntibus exhibetur. Solet autem haec exterminatio quibusdam fieri vngentis. Sicut enim mulieres solent vngentis linire faciem suam, ad simulandam pulchritudinem vultus, vel laeticiam, sic solent hypocritae linire faciem suam quibusdam vngentis contrarijs ad simulandam tristitiam, et hoe est faciem exterminare. Putabant enim poenitentibus esse ho-//norificum, quod tristes appa- v i' rerent, cum tristia facerent. Quod quamuis in se non erat malum,
erat tamen malum propter intentionem, quam in hoe habebant corruptam scilicet vt apparerent hominibus ieiunantes. Propter quam intentionem saluator hoe factum reprehendit, et contrarium eius docet esse faciendum, dicens. Tu autem cum ieiunas vnge caput tuum, et faciem tuam laua. Ieiunare est actus poenitentiae de genere boni, caput est affectus mentis ad hunc poenitentiae actum, facies vero est huius actus exterior operatio. Ille ergo bene ieiunat qui caput vnget et faciem lauat, id est qui ex aflectu mentis pinguedine charitatis inflammato interius cum leta alacritate operis exterius ieiunat, hilarem enim datorem diligit deus. Tale ieiunium est actus a deo remunerabilis, quia cum recta intentio ne per charitatem in deum dirigitur, a solo deo remunerari me retur. Vnde subditur, et pater tuus qui videt in absconso reddet tibi. Tertium genus boni operis est genus illorum operum, quae



FINIS HUMANORUM ACTUUM DEUS. L. II. C. 40.
operatur homo circa profectum et vtilitatem proximi sui secundum ordinem fraternae charitatis. Yt suilt largitio elemosinarum, fraterna correctio, oppressorum releuatio, errantium instructio, orphanorum defensio, iniuriarum remissio, esurientium refectio, nudorum vestitio et multa similia, quibus fraterna charitas exercetur circa proximi necessitates subleuandas. Ista bona opera quia et bona et mala intentione fieri possunt, ideo Saluator ostendit qua intentione fieri ea oportet, si a deo debeant remunerari dicens Math. vi. Attendite ne iusticiam vestram faciatis coram hominibus vt videamini ab eis, alioquin mercedem non habebitis apud patrem vestrum, qui in coelis est Te autem faciente elemosinam, nesciat sinistra tua quid faciat dextera tua, vt sit elemosina tua in abscondito, et pater tuus qui videt in abscondito, reddet tibi. Hijs in verbis sicut et in alijs duplicem designat circa actus misericordiae intentionem, vnam malam quae deformat opera misericordiae ad demeritum, quam docet esse cauendam cum dicit. Attendite ne iusticiam etc. Facere namque bonum propter laudes bominum est bonum facere mala intentione, quia bonum fieri debet vt ducat ad summum v i' bonum, a quo est omne bonum iuxta illud // Iacobi, id est omne datum optimum et omne donum perfectum desursum est descendens a patre luminum. Bonum ergo facere propter laudes hominum, non est actus remunerabilis a deo, quia ab hominibus remuneratur. vnde subditur. Alioquin mercedem non habebitis apud patrem vestrum qui in coelis est. Et iterum. Amen dico vobis quia receperunt mercedem suam. Aliam designat intentionem bonam quae informat opera misericordiae ad meritum, quam docet esse sequendam cum dicit. Te autem faciente elemosinam. etc. Per sinistram bona temporalia, per dexteram vero bona summa et aeterna designantur, sicut in Canticis scriptum est. Leua eius sub capite meo, et dextera illius amplexabitur me. In operibus ergo misericordiae illius sinistra nescit quid dextera facit, qui ita proximi necessitatibus per largitionem elemosinarum subuenit, vt intentioni rectae. ') nihil adsit de bono temporali, quae solius aeterni boni desiderio in deum se abscondit. Opus ergo misericordiae ex tali intentione factum est actus a solo deo remunerabilis, sicut patet per hoe quod subditur. Et pater tuus qui videt in abscondito reddet tibi. Haec praemissa tria genera bonorum operum sunt illa circa quorum aestimationem variae currunt opiniones doctorum diuersorum, dum ab aliquibus magna reputantur, ab alijs vero in minori aestimatione habentur. De quibus quaedam in praemissis ostensa sunt, quaedam vero in sequenti distinctione, vbi de merito
1) Het leesteeken is hier misplaatst.



bonorum operum augetur sunt dicenda. Haec inquam triabonorum operum genera sunt illa, ad quae omnia alia bona opera reduci possunt, dum supernaturali et recta intentione informantur. Nam illa quae ita bona sunt vt mala esse non possint, non ob aliud vtique bona sunt, quia inox vt ') sunt, a bona voluntate et intentione fiunt, et ideo nunquam sine bona voluntate et recta intentione esse possunt. Propter quod quidam dixerunt omnem actum ventatis esse bonum praeter illos qui sic sunt mali, yt boni esse non possint, sed mox vt ') fiunt preuaricationem legis dei ostendunt, et praeter illos qui a mala voluntate et intentione procedunt. Haec inquam sunt illa opera, quae per totam euangelicae legis seriem, qualiter in deum ordinanda sunt edocetur. Nihil enim ibidem ponitur, quod non ad aliquod istorum trium generum reducatur
De fine humanorum actuum quo remunerabiles efficiciuntur?).
Capit. xl. II
Finis humanorum actuum verus et debitus est deus, sicut ïpse ' V ait Apocalip.i. Ego sum alpha et « principium et finis dicit dominus deus, qui est, qui erat, et qui venturus est omnipotens Sicut enim deus est principium creationis omnium naturarum ab initio vt sint, quia nisi ab ipso creatae non essent ), ita est finis perfectionis et consummationis illarum naturarum, quas supra naturalem perfectionem et maius aliquid et sublimius ordinauit. Sicut sunt natura angelica et natura humana, quamquam etiam generaliter sit finis omnium naturarum, quia sicut ab ipso sunt omnia, sic omnia ad ipsum tendunt. Sed quia de fine humanae consummationis bic loquimur, ad quem actibus bonis et remunerabilibus peruenitur. Ideo taliter accipienda sunt quae hic de eo tanquam de fine ad quem actus huiusmodi ordinari debent dicuntur. l'inis ieitur bonae voluntatis est beatitudo, vita aeterna, lux perpetua, summa delectatio, immediata dei fruitio, summi boni summa et vnica dilectio, et haec omnia deus, de quo vere nihil dici potest quod ipse non sit, propter naturae suae simplicissimam vnitatem. Peruersae autem voluntatis finis est delectatio praua. Omnis delectatio quae habetur ex creaturis est praua et mala, quae non est recta intentione reducibilis in deum. Nam deus mali finis esse non potest sicut nee principium vt habetur Ioann. 1. Sine ipso fac urn est nihil id est malum id est quod intelligitur de malo culpae, et
1) Zoodra als. 3) Zü zouden in door Hem.
2) Lees: efficiuntur. het geheel niet geschapen zijn als
het niet geschied ware



PLURKS FINES IN HUMAJH8 ACTIBUS. L. II. C. 41.
non de malo poenae. Deus ergo omnium quae sunt finis est, sicut et pnncipium. Omnia inquit per ipsum facta sunt, et omnia sunt, quae facta sunt, quae inquantum sunt, bona sunt. Igitur omnium bonorum deus principium et finis est, malorum autem sicut nee principium, sic nee finis esse potest, quia sine ipso factum est nihil. Malum ergo in deum reduci et ordinari non potest, quia iuxta prophetam malum ei non appropinquabit. Deus igitur actuum humanorum verus et debitus finis est, nee potest alius ab illo esse, qui verus sit finis, de quo per prophetam dicitur. Omnis consummatioms vidi finem, latum mandatum tuum nimis. Omnis inquit consummationis vidi finem, quasi diceret. Ego Dauid vidi, id est cognoui finem, qui omnia quae sunt perficit et consummat. Et quasi ab illo quaereretur, quis est ille finis omnia perficiens et V1J consummans. Respondet. Latum mandatum tuum nimis, // quasi diceret. Charitas quae est latum dei mandatum est ille finis, et charitas deus est de qua dicitur prima Chorinth . i. Finis praecepti est charitas, de corde puro et conscienta bona, et fide non ficta. Et iterum. Qui diligit proximum legem impleuit. Charitas quae est finis omnium actuum humanorum deus est, sicut dicit .i. Ioann . iiij. Deus charitas est, et qui manet in charitate in deo manet, et deus in eo. Et quia charitas deus est, ergo finis omnium actuum humanorum deus est, propterea qui in suis actibus charitatem sibi ponit finem, id est qui omnia quae facit, propter deum qui est charitas facit, deum sibi finem ponit. Ynde et apostolus ad Roman . x. i inis (inquit) legis Christus ad iusticiam omni credenti. Quid est. Finis praecepti est charitas, et finis legis est Christus, cum lex de qua loquitur. non sit alia, nisi lex charitatis? Nihil ahud est nisi quod idem est dicere. Finis legis est charitas, et finis legis est deus, quia charitas est deus. vnde Augustinus in libr. sententiarum prosperi ait. In Christo lex iustitiae non consumitur sed impletur. Omnis enim perfectio ex ipso est, vltra quam non est, quo spes se extendat. Finis fidelium Christus est, ad quem cum peruenerit currentis intentio, non habet quo atnplius posset venire, sed habet id in quo debeat permanere, haec ille.
Quod quamuis deus sit vnicus et principalis finis omnium, in humanis tarnen actibus concurrere possunt diuersi fines secundarij et minus principales, qui si ad principalem finem fuerint ordinabiles et ordinati, omnes informantur ad meritum a fine principali.
Cap. xli.
HVmani actus secundum exigentiam praesentis miseriae, in qua viuimus habent fieri circa plurima, sicut ait Saluator ad



Martham. Martha, Martha, sollicita es et turbaris erga plurima, et aliquando diuersi in eis concurrunt fines, quod tarnen non est malum dummodo illi fines fuerint ad finem vnicum et principalem scilicet deum secundum ordinem rectae intentionis ordinabiles et ordinati. De quo fine ibidem subditur. Porro vnum est necessarium. De quo vno alibi scriptum est. Qui offendit in vno, factus est omnium reus. Quod exponens Augustinus ait. Qui offendit in vno scilicet in cha-//ritate, factus est omnium reus qui fidem et chan- [viij'] tatem non habet omnis eius actio peccatum est. Nihil enim bonum esse potest sine summo bono. Summum autem bonum deus est, et deus est charitas, ergo sine charitate nullum potest esse bonum. Propterea deus qui est charitas, et charitas quae est deus, est illud vnum, quod est omnibus et vbique necessarium, et ipsum est optima pars quam Maria elegit, cum quo qui vnum factus fuerit ),
stante illa vnione, malum facere non poterit, et in quo qui offenderit, nullum bonum in eo remanebit. Plures ergo fines in humanis actibus concurrentes non minuunt meritum ad bonitatem actuum, dummodo fuerint ad illum vnum et principalem finem ordinabiles et ordinati. vnde Augustinus in .xi. libro de trinitat. Aliae atque aliae voluntates suos proprios fines habent, qui tamen referuntur ad finem illius voluntatis, quo volumus beate viuere, et ad eam peruenire vitam, quae non referatur ad aliud, sed per seipsam sufficiat. Item rectae sunt voluntates et omnes sibimet religatae si bona est illa ad quam referuntur, si autem praua est, prauae sunt omnes. Et ideo rectarum voluntatum connexio libertas est, qua ad deum proficiscitur. Prauarum et distortarum voluntatum multiplicatio vinculum est, quo alligabitur qui hoe agit vt proijciatur in tenebras exteriores, haec ille.
Obiectio contra praemissa ex quibusdam verbis beati Augustini exorta.
Capit. xlij.
PRaedictis videntur aduersari quaedam dicta beati Augustini in libro de sermone domini in monte dicentis. Non debemus euangelizare vt manducemus, sed ideo manducare vt euangelizarc 8ufficiamus. Vt cibus non sit bonum quod appetitur, sed necessarium quod additur, vt illud impleatur. Quaerite primum regnum dei et iusticiam eius, et haec omnia adijcientur vobis. Non dixit. Primum quaerite regnum dei, et deinde quaeratis ista, quamuis sint necessaria. Sed ait. Haec omnia adijcientur vobis, id est haec consequentur, si illa quaeratis ne cum ista quaeritis, illinc auertamini,
1) Het „quo" slaat op God. „Wie met God één geworden is ', enz.



OBIECTIO EX VERBIS B. AUGUSTINI. L. II. C. 42.
aut ne duos fines constituatis, vt et regnum propter se appetatis, et ista necessaria propter illud. Ergo propter regnum tantum debemus operari omnia haec ille. Haec verba videntur prius dictis [«iij ] aduersari, vbi ait. Aliae // atque aliae voluntates suos proprios fines habent. Ad quod dicendum. Quod predicta verba aduersa non inuenientur si diligenter inspiciantur. Nam in primis ostendit, quod aliae atque aliae voluntates possunt suos proprios habere fines, dummodo huiusmodi fines sint recta intentione in deum tanquam in finem absolute principalem ordinabiles et ordinati, ordinabiles dico, ad differentiam illorum actuum, qui sic sunt mali, vt nulla intentione possint ad finem bonum ordinari. Ordinari dico propter bonos actus de genere, qui a fine principali non possunt informari ad bonum remunerabile, nisi fuerint actualiter ad ipsum finem ordinati. In secundis vero vbi dixit. Ne duos fines constituatis, vt et regnum propter se appetatis, et ista necessaria propter illud. Ergo propter regnum dei tantum debemus operari bona, nee cum regno dei mercedem temporalem meditari, sic intelligi voluit ne duos fines constituamus nobis in diuersa tendentes, sicut sunt bonum aeternum et bonum temporale. Haec enim duo bona tanquam diuersi fines appeterentur, si vnum quodque propter seipsum peteretur, et vnum non appeteretur propter aliud scilicet tempolale propter aeternum. Sed cum vnum scilicet temporale appetitur propter bonum aeternum, tune non constituimus nobis duos fines, sed vnum tantum, qui est regnum coeloruin. Et haec est sententia, quam in verbis suis praetendit, cum dicit. Propter regnum dei debemus operari bona, nee cum regno dei mercedem temporalem meditari. Quasi alijs verbis diceret. Regnum coelorum sic debemus appetere tanquam illud bonum quod propter se solummodo est petendum, eo quod ad ipsum omnia alia referuntur, et ipsum ad nihil aliud refertur, quia eius participatione omnia alia sunt bona. Nee aliquod bonum cum ipso petere debemus, quia omnia bona citra ipsum multo eminentiori modo sunt in deo, qui est regnum coelorum, quam in quacunque re appetibili citra ipsum. Et ideo iniuriam faceret deo qui in aliquo bono spem poneret, praeterquam in ipso, eo quod multo eminentiori modo omnia bona sunt in ipso, quam in quibuscunque alijs, quae sunt extra ipsum. Si ergo petimus vitam aeternam, petimusque temporalia a deo sed ea petimus propter vitam aeternam, eorumque vsum ordinamus ad vitam [»ttijr] aeternam. Neque fruimur // eis tanquam hijs, in quibus constituimus vltimum finem, tune nescit sinistra quid facit dextera. Quia regnum tune solum quaerimus, nee mercedem temporalem propter se meditamur aut quaerimus sed propter regnum dei, vt sit leua sub capite, et dextera in amplexu, hoe est vt temporalia sint in



vsu propter refectionis necessitatem, et aeterna sint in desiderio propter amorem aeternitatis in qua nulla erit necessaria refectio,
quia nulla poterit ibi esse defectio. Si vero temporalia propter se quaerimus sicut aeterna, quamquam aeterna etiam quaerimus, miscetur dexterae sinistra. Propter quod cum dixisset dominus Math . vi. Attendite ne iusticiam vestram etc. alibi ait. Sic luceat lux vestra coram hominibus vt videant opera vestra bona, et glorificent patrem vestrum, qui in coelis est. Quapropter propter deum omnia facienda sunt, vt omnia quae facimus, omniumque fines ad eum referamus.
Sicut apostolus ait .i. ad Corinth . x. Siue inquit manducatis siue bibitis vel aliud quid facitis, omnia in gloriam dei facite. Et iterum ad Coloss. iij. Omne quodcunque facitis in verbo aut in opere,
omnia in nomine domini nostri Iesu Christi gratias agentes deo et patri per ipsum.
EX praemissis possunt summarie quaedam colligi conclusiones pro serenatione conscientiae deseruientes. Prima conclusio. Actus de se ipso malus, ex fine bono principaliter intento non potest fieri bonus, vt furari et rapere bona aliena, vt ex furtiuis et raptis bonis fiat elemosina indigenti, et ad honorem dei. Furari et rapere aliena bona, qui sunt actus de se maii, cum sint preuaricationes praeceptorum decalogi, non efficiuntur boni ex fine bono, qui est honorare deum per elemosinam. Huius ratio est, quia tales actus non sunt recta intentione in finem bonum ordinabiles. Yndenotandum quod ad intentionem rectam duo necessarie requiruntur. Primnm quod tendentia voluntatis sit in finem debitum. Secundum quod tendentia voluntatis sit ad illum finem per media debita debito modo ordinata. Ideo quamuis in isto facto sit tendentia voluntatis in finem debitum, id est honorem dei, tamen non est per debita media in illum finem debito modo ordinata. Quia furari et rapere bona aliena quae in hoe facto sunt media illius finis, non sunt actus in illum finem ordinabiles.//Quia non sunt facienda [»«#'] mala, vt veniant quaecunque bona ad Roman. iij. Sicut aiunt quidam nos dicere. Faciamus mala vt veniant bona, quorum damnatio iusta est.
SEcunda conclusio. Actus ex se bonus non potest fieri malus, vt diligere deum et proximum ex amore iusticiae. Huius ratio est.
Quia iste actus subito dum est, fit ex deo efïectiue, secundum deum formaliter, et ordinatur ad deum finaliter. Et sic procedit a bona causa, quae est voluntas gratuita a spiritu sancto infusa, et secundum rectam intentionem, quae sunt debita media ad illum finem ordinata, qui est deus, quia qui vere diligit, dilectionem diligit,, et deus est dilectio. Ille ergo actus, qui est diligere deum et proximum ex amore iusticiae semper bonus est, et nunquam



CONCLU8IONE8 KX PRA.EMISSIS. L. II. C. 42.
potest esse malus. Quia charitas est omnium actuum bonorum causa, forma, et finis, vt supra ostensum est, et charitas nunquam excidit, ve ruin tam en ab illo qui eam habet aliquando recedit, et tune talis ex amore iusticiae non diligit.
TErtia conclusio. Actus bonus ex genere, ex fine bono principaliter intento fit bonus et remunerabilis, et ex fine malo principaliter intento, fit malus et damnabilis: Exemplum, vt dare indigenti elemosinain propter deum. Exemplum, dare indigenti elemosinam propter laudem humanam. Ratio huius est, quia actus bonus ex genere, cum non habeat ex se quod sit bonus vel malus, ex fine accipit bonitatem vel maliciam suam. Sicut ostendit Saluator Mathe . vi. Attendite ne iusticiam etc. Ecce malus finis, bonum facere propter videri ab hoininibus. Ynde sequitur. Amen dico vobis quia receperunt mercedem suam. Et iterum. Te autem faciente elemosinam nesciat sinistra tua etc. Ecce bonus finis, bonum facere propter deum Vnde sequitur. Et pater tuus qui videt in abscondito reddet tibi.
QVarta conclusio. Plures actus bonos ') ex genere, per longam durationem temporis sibi inuicem succedentes potest vnus bonus finis principaliter intentus facere bonos remunerabiles, si in longa duratione temporis permanserit vna rectitudo intentionis, etiam si actualiter omni tempore non fuerit intentio mentis in finem ipsum T ordinata, dummo-//do non fuerit a fine deordinabilis aut deordinata, vt exempli gratia. Qui certam summam pecuniarum intendit dare indigentibus in elemosinam propter deum, per longa temporum interualla. Ita quod certis diebus vult dare certam quantitatem illius summae indigentibus, primitus occurrentibus. Si ille in tota duratione temporis permanserit in eadem rectitudine intentionis omnes illi actus erunt boni remunerabiles ex vnitate intentionis, et ex bonitate finis ab initio principaliter intenti, etiam si aliquotics non fuerit intentio mentis in ipsum finem actualiter ordinata, dummodo tarnen non fuerit actualiter deordinata. Idem dicendum est de omnibus actibus bonis ex genere, longo tempore duraturis, vt est votum rcligiosi ad religionem, sacerdotis promissio ad sacerdotium, firmum propositum voluntatis continentis ad continentiam etc. Ratio huius est, quia omnes actus illi diuersis temporibus facti, tauquam vnus actus aestimabuntur propter vnitatem finis et intentionis. Sicut enim vnus finis erit vltimus qui omnes ad ipsum tendentes perficiet ad premium. Ita vnus etiam finis principaliter intentus omnes actus virtutum per quos recta intentione in finem
1) „Plures actus bonos" is het voorwerp van den zin, waarvan „unus bonus finis" het onderwerp is.



tenditur informat ad meritum. Sicut Math. vi. Saluator ait. Si oculus tuus simplex fuerit, totum corpus tuum lucidum erit, id est intentio mentis si recta fuerit, tota congeries actuum tuorum bona et remunerabilis erit. Secus autem erit si recta intentio in peruersam fuerit mutata rationem. Quia in tanta duratione temporis actus variatur, cum fuerit mutata intentio operantis, et alius incipit esse actus, vbi alia incipit esse intentio. Quia iuxta Ambrosium. Intentio operi tuo nomen imponit.
QVinta conclusio. Plures actus siue fine» sibi inuicem subordinatos, potest ynus bonus finis principaliter et recte intentus facere bonos et remunerabiles, dummodo inter illos non interuenerit actus illi bono fini oppositus et difformis. Alioquin ille vnus actus oppositus damnabiles faceret omnes actus sibi inuicem subordinatos. E regione vero. Plures actus bonos ex genere, sibi inuicem subordinatos, facit vnus malus finis, damnabiles et malos. Exemplum primi. Intendit aliquis ire ad forum ad emendum medicinas, vt per eas sanetur // et vt sanatus possit deo inelius seruire In hoe facto ille x i • vltimus finis principaliter intentus scilicet deo melius seruiendi,
facit omnes alios actus praecedentes meritorios, eo quod inter eos non est actus illi fini difformis. Exemplum secundi. Intendit aliquis ire ad publicam domum vel tabernam, vt ibi luxurietur vel inebrietur vt boe actu luxuriae vel aebrietatis ab infirmitate sanetur, et vt sanatus possit deo melius seruire. In hoe facto ille vltimus finis principaliter intentus, scilicet deo melius seruiendi, non facit alios praecedentes actus remunerabiles, quia inter eos est actus illi bono fini difformis, scilicet luxuriari vel inebriari. Cuius ratione,
quia minus requiritur ad humani actus corruptionem, quam ad eius perfectionem. Nam ad corruptionem eius sufficit corruptio vnius partis, ad perfectionem vero eius requiritur debita ordinatio et commensuratio omnium. Exemplum tertij. Dat aliquis indigenti mulieri largas et frequentes elemosynas, vt familiaritatem et amicitiam eius sic acquirat, vt habita amicitia eius vnanimem et fidentem sibi efficiat, vt habita vnanimitate eius, ad pollutum amorem suum eam inducat. In hoe facto ille vltimus malus finis principaliter intentus facit omnes precedentes actus damnabiles et malos. Iuxta vocem veritatis Matthei .vi. Si oculus tuus nequam fuerit totum corpus tuum tenebrosum erit, hoe est. Si intentio finis principalis intenti fuerit nequam id est mala, tota congeries actuum tuorum damnabilis erit.
SExta conclusio Actus bonos ex genere, siue simplices, siue compositos mali finis intentione inchoatos, superueniens intentio melioris finis, qui principaliter debet intendi, potest residuum quod est adhuc in fieri, facere bonum, sed quod transactum est, bonum



CONCMJSIONES RX PRAEMI88I8. L. II. C. 42.
facerc non potest, neque remunerabile. Exemplum de actibus simplicibus. Disponit aliquis celebrare missam specialiter pro lucro temporali, alias non celebraturus, paruam vel nullam habens cogitationem de honore dei, celebrat vsque ad epistolam vel euangelium, postea vanitatem suam considerans compungitur, et finis intentione mutata ad honorem dei facere intendit, quod prius propter temporale lucrum faciebat. In hoe facto, illud quod vsque ad epistolam xijr vel euangelium factum est, non potest superueniens intentio // melioris finis bonum efficere. Quia id quod preteritum est, amplius in fieri non est. Id vero quod fit post mutationem intentionis, potest intentio inelioris finis superueniens bonum facere et remunerabile. Quia actum bonum de genere, potest finis principalis et bonus, cum intentione recta bonum facere et remunerabile, iuxta sententiam domini in precedenti conclusione positam. Si oculus tuus simplex etc. Exemplum de actibus compositis. Intrat pauper aliquis monasterium cuiusdam religionis, principali intentione illius finis, vt habeat victum et vestitum, alias non intraturus praua intentione aliquot annos viuit in monasterio, et muitos actus regulue facit. Tandem compunctus cognoscit reatum suum, et mutans finis intentionem conuertitur simplici et fideli mente ad deum. In hoe facto intentio boni finis superueniens, non potest id bonum efficere quod ante tres vel quattuor annos factum est, quia ad modum actus amplius fieri non potest quod factum est. Neque peruersa intentio praecedens potest impedire, quip intentio finis melioris superueniens residuum tempus vitae cum omnibus actibus suis in monasterio, quod adhuc in fieri est facere potest bonum et remunerabile, sicut patet ex supradictis. Vnde Gregorius in omelia. Restat vt quisquis ille est qui ad supernam patriam tendit, nequaquam se a vitijs pro mundi honestate contineat. Qui et si quidam ') aliquando bona pro honestate inchoat, in eius tamen intentione non debet permanere, nee pro bono opere praesentis mundi gloriam quaerere, sed totam spem in redemptoris sui aduentu constituat. haec ille.
nEptima conclusio. Actus corporalis bonus ex genere potest merilO torie referri ad temporalem finem, dum modo ille temporalis finis sit in deum tanquam in finem vltimum et principalem recta intentione ordinabilis et ordinatus. Actus vero spiritualis bonus ex genere, non potest meritorie referri ad finem temporalem, etiam quamuis ille finis temporalis sit in deum tanquam in finem vltimum et principalem ordinatus. Exemplum primi. Vt scribere libros pro temporali lucro ad habendum victus, necessaria2) vt quietius
4) Lpes: quaedam.
2) Lees: victus necessaria, vt etc.



valeat deo seruire. In hoe facto illc principalis finis quietius deo 8eruiendi facit illum finem scilicet habere victus, nccessaria'),
licite intentuin ab actuali intentione scribendi libros pro lucro tem-//porali. Quia habere victus necessaria quamuis sit finis tem- xij' poralis, est tarnen in vltimum finem ordinabilis, et in hoe facto ordinatus in ipsum. Patet per apostolum .i. ad Corinth. x. Siue inquit manducati8, siue bibitis, vel aliud quid facitis, omnia in gloriam dei facite. Ecce manifeste tradit, quod corpori necessaria exhibere, quamuis sit actus de se simpliciter naturalis, potest tarnen meritorie in deum tanquam in finem vltimum ordinari. Exemplum secundi, vt praedicare verbum dei propter temporale lucrum, vt per illud lucrum actu praedicationis acquisitum possit indigentibus subuenire, vel praedicare verbum dei propter temporale lucrum, vt ex illo lucro habeat homo necessaria vitae, vt sic melius possit deo deseruire. In hoe facto, ille principalis finis melius deo seruiendi, vel per pietatis opera indigentibus subueniendi, non facit illum finem, scilicet temporale lucrum acquirere per praedicationem,
esse licite intentum ab actuali intentione praedicandi verbum dei.
Huius ratio est. Quia spirituale nullomodo referri potest aut ordinari tanquam ad finem. Neque bonum temporale quantumcunque magnum potest esse finis boni spiritualis, etiam si sit de minoribus bonis spiritualibus. Nam oportet quod finis absolute sit melior omnibus, quae ordinantur ad ipsum, eo quod finis est potissimum in vnoquoque. Sed temporale quantumcunque magnum non potest esse melius, quam spirituale bonum quantumcunque modicum et paruum, vt patet per se, et etiam auctoritate domini Mathe. vi. Primum quaerite regnum dei, et iusticiam eius, et haec omnia adijcientur vobis. Ybi distinctionem faciens inter bonum spirituale et temporale, bonum spirituale vocat substantiuum, bonum vero temporale adiectiuum. Praestantius vero est substantiuum quam adiectiuum, quia substantiuum designat naturam vel substantiam rei, adiectiuum vero designat accidens rei scilicet quantitatem, qualitatem, vel aliquid huiusmodi. Et vere regnum dei et iusticia eius, vel quodcunque aliud spirituale est substantiuum, quia per se subsistit, et per se sibi sufficit, nee indiget vt ad quodcunque aliud referatur. Ad quodcunque dico aliud a se, sicut est bonum temporale, quia spirituale bonum creaturarum inhaeret deo, et a quo est per participationem. Neque spirituale bonum bominis per se subsistit, nisi per vnionem eius cum deo, qui est esse om-//nium [x tijr] subsistentium. Sed neque spirituale bonum hominis bonum spiri-
1) Waarschijnlijk moet „victus'' als een genitivus worden opgevat. De komma tusschen „victus" en „necessaria" is dan misplaatst.



C0NCLU8I0NES EX PRAEMI88I8. L. II. C. 42.
tuale osset, nisi deo per vnionera amoris vnitus esset. In deo ergo omne bonum spirituale subsistit, a quo solo est tale bonum vt in homine sit. Muitoque eminentiori modo per comparationem eius ad hominem subsistit in deo bonum hominis spirituale, quam bonum eius naturale. Patet ergo quod nullomodo spirituale bonum potest ad temporale bonum ordinari, quia bonum temporale non potest esse finis boni spiritualis.
OCtaua conclusio. Ynus actus bonus ex genere potest recta intentione tendere in duos diuersos fines, puta in finem temporalem et aeternum, dummodo finis aeternus sit principalis, et finis temporalis sit secundarius, et sit aeterno et principali fini debito modo subordinabilis, et subordinatus. Si vero in intentione mentis temporalis finis fuerit principalis, aeternus vero finis fuerit secundarius, totus actus est illicitus. Exeinplum primi. Clericus alias idoneus intendit, et laborat promoueri ad sacerdotium, et ad hoe procurat sibi licitis mediis beneficium ecclesiasticum, vt in hoe statu a saeculo separatus, possit deo melius seruire. In hoe facto sunt duo fines, scilicet habere ecclesiasticum beneficium pro vitae necessarijs, et in sacerdotali officio domino perpetue famulari. Quia haec duo intendit, qui petit promoueri ad sacerdotium. Si igitur in hoe facto quantum ad intentionem sacerdotis, sit principalis et vltimus finis per sacerdotale officium domino seruire, et habere vitae necessaria ex beneficio canonice acquisito sit finis secundarius, et illi principali fini debito modo subordinatus, hoe licitum est fieri. Quia tune illi duo fines inter se diuersi, fiunt vnus finis ex rectitudine et ordinatione intentionis. Nam dum recta intentione temporalis finis in aeternum finem ordinatur, ex vtriusque vnione temporalis finis per supernaturalem intentionem in aeternum finem sublimatur, non naturaliter sed gratuite. Temporale enim bonum semper manet naturaliter temporale, etiam dum fuerit gratuita etiam supernaturali intentione in deum ordinatum. Sicut lapis manet grauis, etiam dum fuerit ictu iactantis sursum eleuatus. Patent ista ex verbis Saluatoris Mathe. vi. Primum quaerite regnum dei, et justitie iijr] ciam eius, et haec omnia // adijcientur vobis. Quod a plerisque sic exponitur. Primum id est principaliter querite regnum dei et iustitiam eius, et haec omnia id est, temporalia in presenti necessaria adijcientur vobis id est tanquam adiecta vel secundaria querere debetis, non tanquam ea quae erunt necessaria in vita aeterna, quae est vita gloriae, sed tanquam necessaria pro vita naturae. Quia non est presentis vitae, absque subsidio temporalium eeclesiastica ministeria administrare, Nam sic necessaria sunt temporalia bona tempori, sicut aeterna bona necessaria sunt aeternitati. Et ideo saluator non voluit ab hominibus secludere omnem sollicitu-



dinem pro necessarijs vitae querendis, sed immoderatain illara scilicet quae excedit limites rectae rationis. Quia sicut natura volucrum et terrae nascentium est, vt volucres absque exercitio culturae habeant alimenta, et terre nascentia absque exercitio propriae industriae crescant in magna pulchritudine, sic natura hominis est cum exercitio humanae rationis procurare sibi necessaria vitae.
Sicut hoe scriptura testatur expresse tam de patribus noui testamenti quam veteris. Similiter et sancti doctores manifeste tradun t dominum Iesum artificio manuum suarum scilicet carpentario cum Ioseph patre suo putatiuo vsque ad tricesimum annum victus necessaria sibi comparasse, mariam vero matrem eius, hoe idem acu et colo fecisse. Exemplum secundi patet ex praemissis Quia qui ideo sacerdos efficitur vt habeat beneficium pro necessarijs vitae, alias sacerdotium non acceptaturus, illius totum opus est peccatum et illicitum. Patent haec sufficienter ex superius declaratis.
NOna conclusio. Ingrediens monasterium alicuius religionis, potest recta intentione instituere sibi duos fines, vnum temporalem et alterum aeternum, dummodo finis temporalis sit aeterno fini subordinabilis et subordinatus, absque aliqua macula symoniae. Similiter recipientes aliquem ad suuin monasterium, possunt licite constituere sibi duos fines, Vnum temporalem et alterum aeternum, dummodo finis temporalis sit aeterno fini subordinabilis et subordinatus. Si vero temporalis finis pro principali fine constituitur.
Vterque actus vere symoniacus est. Et si ad peruersitatem voluntatis concurrit error intellectus, vterque actus haereticus est. Exemplum primi aliquis volens diuino cultui perpetue se mancipare,
intendit intrare monasterium alicu-//ius religionis, et se subdere [xiiij') disciplinae illius regulae, vt habeat ibi in communi vitae necessaria, et possit sic deo quietius et melius deseruire. In hoe facto sunt duo fines, quorum vnus est alteri recta intentione subordinabilis, scilicet habere vitae necessaria in communi, et quietius ac melius sic deo deseruire. Si igitur in hoe facto intentio monasterium ingredientis, constituit sibi pro principali et vltimo fine, vt sic possit quietius et melius deo deseruire, ita vt monasterium non ingrederetur, si ille finis tanquam principalis causa non inesset sibi, et habere vitae necessaria in communi tanquam secundarium finem. Illi ') principali fini subordinat, tanquam id sine quo secundum exigentiam praesentis vitae deo quiete seruire non potest, hoe licitum est fieri, et nulla potest symoniace quantitatis macula fedari. Similiter est dicendum de recipientibus. Alioqui volentes aliquem recipere ad monasterium suum, non habent pro recipiendo
1) Bij moderne interpunctie zou men lezen: finem illi.



CONCLU8IONK8 EX PRAEMIS8IS. L. II. C. 42.
vitae necessaria Offert recipiendus tanta de suis quae sibi sufficiunt pro necessarijs vitae, recipiunt eum ad monasterium suum, vt secuni possit melius deo deseruire, cum habeat vitae necessaria, quibus possit sustentari in dei seruitio, alias eum non recepturi. In hoe facto quamuis sunt duo fines, scilicet temporalis et aeternus, sicut in premisso actu. Si tarnen intentio reeipientium constituit sibi pro principali fine et vltimo, cultum dei in suo monasterio ampliare, et ideo recipiunt istum, vt augmentato numero deo seruientium seruitium dei amplietur et multiplicetur. Sed ideo recipiunt prouisum de vitae necessarijs, vt finalis intentio eorum, quae est ampliare cultum diuinum in suo monasterio, debitum sortiatur effectum quod tarnen fieri non posset, si ille receptus de necessarijs vitae prouisus non esset. Quia sine subsidio temporalium in praesenti vita, diuino eultui nemo diu insistere potest. Isti recipientes quia non habent vnde recipiendo de necessarijs vitae prouideant, et quia principalis finis eorum est animas lucrifacere, et cultum dei auginentatis cultoribus ampliare, licite possunt habere intentionem recipere temporalia cum recipiendis personis, donec ad tantum profectum temporalium peruenerint vt aliquos sine temporalibus recipere possint. Quam tarnen suam abundantiam sernper pauperibus deo seruire volentibus reseruare debent, et nunquam debent xiiij'] diuites recipere, nisi sint prouisi de proprijs pro necessa-//rij8 vitae'). vt ar. .i. q . ij. ca. clericos 2). Ybi subditur. Qui bonis parentum et operibus sustentari possunt, si quod pauperum est accipiant, sacrilegium profecto committunt, et tribus capitulis sequentibus. Quicquid enim superfluum tam ecclesijs quam monasterijs est, pauperum est, et ideo pauperibus debet reseruari. Probantur praemissa omnia duplici ratione sumpta ex doctrina Christi, et apostoli irrefragabili. Prima quia quando intentio operantis quodcunque opus virtutis ex genere constituit sibi bonum aeternum, finem principalem et vltimum, tanquam bonum propter se solum non appetendum, tune omnes alij fines, siue temporales siue spirituales illi vltimo fini subordinales3) et ordinati, sunt boni et liciti et remunerabilee. Patet auctoritate domini Math. vi. Primum quaerite regnum dei, et iusticiam eius, et haec omnia adijcientur vobis. Primum dicitur relatiue ad secundum, alioqui non dixisset primum, sed solum quaerite, dicit ergo primum quaerite regnum dei, id est principa-
1) De bedoeling is dat annen om niet in het klooster moeten worden toegelaten, maar dat men aan rijken die in het klooster willen treden niet moet vergunnen, zich vooraf van al het hunne te ontdoen. Althans wat noodig is voor hun onderhoud behooren zij mede te brengen.
2) Aanhaling van het Decretum van Gratianus, c. 6. C. 1. qu. 2.
3) Lees: subordinabiles.



lem finem omnis operis et laboris vestri constituite regnum dei, vt quicquid agitis propter illud solummodo faciatis, et haec omnia, id est temporalia secundum exigentiam praesentis vitae in dei cultu necessaria adijcientur vobis, id est tanquam additamenta secundum dictamen rationis rectae, quaerite et principali fini recta intentione subordinate. vel sic. Primum quaerite regnum dei, id est regnum dei tanquam principale et beatificum bonum solummodo quaerite et temporalia bona, tanquam naturae sustentaculum non tanquam beatitudinis amminiculum secundum inditam vobis naturalis industriae sagacitatem perquirite, donec ad regnum perueniatis aeternum, vbi natura nullo subsidio indigebit, quia in eo nullus defectus erit. Confirmat ista sententia beati Augustini in libr. de sermone domini in monte. Non debemus euangelizare vt manducemus, sed ideo manducare vt euangelizare sufficiamus, vt cibus non sit bonum quod appetitur, sed necessarium quod additur, vt illud impleatur,
haec ille. Idem .xi. libro de trinitat. Rectae sunt voluntates, et omnes sibimet religatae, si bona est illa ad quam cunctae referuntur, et ipsa ad nihil aliud refertur, quam ad seipsam, quod alijs verbis est dicere. Si omnis boni operis finis principalis est regnum dei, omnesque alij // fines illi recta intentione subordinabiles et yir subordinati, sunt boni et remunerabiles. Secunda ratio est. Quando intentio operantis actum virtutis in genere, constituit sibi principalem et vltimum finem regnum dei, et temporalia bona pro praesenti vita necessaria intuetur, tanquam rem debitam iure diuino omnibus diuino cultui perpetue mancipandis, nee ratiocinando vltra progreditur, sed sub diuinis constitutionibus simplici mente captiuat intellectum suum, credens hoe esse bonum et licitum, quod saluator bonum et licitum esse ostendit dicens. Dignus est operarius mercede sua, quod de praedicatoribus euangelij constat esse dictum. Et apostolus. Quis militat stipendijs suis vnquam? Quis pascit gregem et de lacte gregis non manducat? Quisquis ergo personam recipit ad monasterium suum, eo principali fine vt cultus dei per eius receptionem in eodem monasterio amplietur, et temporalia sibi necessaria intuetur tanquam rem illi personae debitam iure diuino, pro sustentatione eius in obsequio dei, nullam incurrit symoniae maculam, si in receptione personae habet respectum ad temporalia secum recipienda, inquantum monasterium vnde ei de necessarijs vitae prouideat non habuerit. Cessante tamen semper omni conuentione et pacto propter ecclesiae prohibitionem Est etiam vtile valde vt recipientes personam ad monasterium suum,
quod propter inopiam suam non sufficit recipiendam personam sustentare in temporalibus necessarjjs, dicant planis verbis et paucis saecularibus petentibus. Monasterium nostrum non sufficit prouidere VI. 12



CONCLU8IONE8 EX PRAEMI88IS. L. II. C. 42.
filiae vestrae de necessarijs vitae, et per ecclesiae constitutionem nobis est interdum ') ne plures suscipiamus quam absque penuria poterimus sustentare, et ergo pro nunc nobis non subest facultas recipiendi. Hijs vero dictis non videtur consultum saeculari populo aliquid amplius respondendi. Quia si boni sunt satis eis dictum est, si fraudatores, sufficienter eis dici non potest, et quicquid ipsi dixerint fraudem tarnen semper meditantur. Nee etiam expedit passim monasteria multitudine personarum onerari, quia honor dei aliquando magis augmentatur feruore quam multitudine sibi seruientium. Nam quamuis vita communis sit precipua in humana yi' vita, // tarnen cum multa discretione, et longa praecedenti probatione, sunt eligendi, qui ad hanc vitam sunt assumendi. Denique nullam inuenire valeo rationem inter alias tam efficacem, quare ab exordio communis vita tam clericorum quam religiosorum tam modico tempore in sua bonitate perdurauerit, quam improuida et incauta receptio personarum ad huius vitae communionem. Monasteria clericorum et religiosorum ab ecclesia sunt instituta, tanquam monumenta mortuorum, et ideo secundum intentionem ecclesiae nullus in huiusmodi monasterijs recipi deberet, nisi in eo vera signa mortui, vel in effectu, vel in promptissima voluntate mentis apparerent. Sed quia passim non mortui sed viui huiusmodi monuinentis includuntur, ideo non vt mortui in Christo quiescunt, et secundum exigentiam vitae communis pacifice viuunt, sed canum more passionum suarum morsibus inuicem laniant, et pacem domesticam turbantes vitam communem deuastant. Ita vt rectores talium monasteriorum, non vt pastores ouium, gregem sibi commissum pascere permittantur, sed latratus canum frequenter audire, et passionum morsus sustinere cogantur. Inde rancor et inquietudo mentium, et insolentia inorum. Inde mutua disceptatio, et diuisio animarum. Inde rebellio et murmuratio subditoruin. Inde temeraria discussio vitae praelatorum. Et qui custodiri et pasci venerant, custodis et pastoris officium nee vocati nee electi vsurpant. Haec omnia ab hac radice originem accipiunt, quia rectores in suis monumentis, non mortuos sed viuos includunt. Sit ergo multa sollicitudo rectoribus monasteriorum recipere personas communitati vnibiles, et aptas ad domesticam pacem. Personas inquam abiles regi, et si non regere, quales frequentius solent esse2) pauperes, sed non diuites. Pauperes dico, non plebeios, sed euangelicos, pauperes non rebus, sed spiritu, de quibus saluator ait Matthei .v. Beati pauperes spiritu, quoniam ipsorum est regnum coelorum. Pau-
1) Lees: interdictum.
2) By moderne interpunctie zou achter „esse" een komma staan.



peres spiritu sunt, qui vacui sunt a tumore praesumptionis et superbiae, a eupiditate auaritiae et luxuriae, a passione rancoris et inuidiae, et pleni sunt fraterna dilectione. qui tales non sunt inter pauperes Christi computari non possunt, et ergo ad monasteria recipiendi non sunt. Talis fuit congregatio // illius gregis ad quem y ij saluator ait. Nolite timere pusillus grex, quia complacuit patri meo vobis dare regnum. Hijs ergo praemissis duabus rationibus, possunt rectores monasteriorum licite habere intentionem recipiendi temporalia pro vitae necessarijs, cum persona recipienda ad seruitium dei, scilicet si temporalia attendant vt finem minus principalem et secundarium, et principali fini recta ratione subordinabilem et subordinatum. Aut temporalia attendant, vt rem debitam, et necessariam iure diuino, omnibus perpetue diuino cultui mancipandis, et quod secundum constitutionem ecclesiae secundum hoe ius diuinum eos facere oportet, et contrarium facere non possunt iuxta superius declarata, vt extra de sta. mo. c. Periculoso . li. vi.') vbi Bonifacius octauus constitutione imperpetuum valitura praecepit, omnes moniales cuiuscunque religionis sub perpetua in suis monasterijs debere de cetero manere clausura, et propter hoe ordinauit, quod ibidem in fine subuitur. Sane vt hoe statutum commodius valeat obseruari districtius inhibemus, ne in monasterijs ordinum non mendicantium, aliquae recipiantur de caetero in sorores, nisi quot potuerint de ipsorum monasteriorum bonis et prouentibus absque penuria sustentari, si secus actum fuerit irritum decernentes haec ibi. Rectores ergo monasteriorum qui se et suos in timore dei, et sub obseruantia mandatorum eius enutrire satagunt, et custodire sub huiusmodi euangelicis legibus, conscientiam suam quietam seruare debent. Hoe scientes quoniam qui mandata dei secundum euangelicam legem custodiunt, omnes constitutiones humanas, tam papales quam imperiales proeul dubio seruant. Nihil enim vel in reprimendis vitijs, vel in fouendis virtutibus humanae leges possunt constituere, quod in Euangelica lege multo eminentius non possit inueniri. Ideo debent in recipiendis personis legem ordinatae charitatis consulere, et secundum eius limites intentionem mentis suae et suorum regulare. Hoe semper obseruantes, vt si ad aliquam temporalium abundantiam peruenerint. Hanc non diuitibus, sed pauperibus aptis, studeant impartiri. Haec est tutissima via immaculatum se custodire a vitio symoniae, semper et vbique // consulere legem charitatis ordinatae. Variae sunt poenales consti- y ij tutiones ecclesiae, ad reprimendum vitium symoniae, sed lex chari-
1) Aanhaling van den Liber sextus decrelalium, c. un. de statu regularium. in vi. (3. 16).



CONCLUSIONE8 EX PRAEMISSIS. L. II. C. 42.
tatis efficatior, Sicut ostendit Cancel. ') in tractatu de symonia: Extirpatio inquit symoniae ab ecclesia sancta dei in capite et in membris salubrius facienda esset, inducendo homines ad timorem dei, et ad custodiam mandatorum suorum secundum euangelicam legem, quam per solam iurium poenalium constitutionem, quorum multiplicatio forsitan magis esset restringenda, quam augenda. Multa enim reputant, vel puniunt tanquam symoniaca, quae symoniae rationem proprie non excludunt. Et ita faciunt viam domini artam magis quam oportet, haec ille. Secunda in huius nonae conclusionis exordio dictum est. Quod si in ingressu aut receptione alicuius ad monasterium, finis temporalis pro fine principali constitueretur, totus actus esset symoniacus. Vbi notandum, quod finis principalis in aliquo opere dicitur, ad quem omnes alij actus et fines secundum intentionem operantis ordinantur, et qui ita inhaeret intentioni operantis, vt si ille non esset, alios actus non ageret. Yt exempli gratia. Rector monasterij multum inopis et pauperis ac indigentis temporalibus, recipit personam diuitem et abundantem temporalibus sed ad religionem alias minus ydoneam, quam alias non reciperet nisi diuitijs abundaret, vt cum alijs deo seruire possit. In hoe facto sunt duo fines, scilicet, abundantiam temporalium recipere, et dei seruitium per personae receptionem augere. Sed quia principalis finis est abundantiam temporalium recipere, eo quod propter illum finem persona recipitur, quae alias non reciperetur, ideo totus ille actus vere est symoniacus. Et si concurrat error intellectus scilicet quod vel temporalia sunt precium spiritualis rei, id est religionis, ita quod ibi sit adaequatio precij ad rem, sicut fieri solet in emptione et venditione in ciuilibus, vel quod res temporalis potest licite esse principalis finis rei spiritualis, eo quod hoe temporale videtur ordinari ad profectum monasterij: lales symoniaci sunt habendi tanquam haeretici proprie dicti, si sunt pertinaces in voluntate, sicut sunt errantes in intellectu. Et in talibus est completa ratio symoniae, propter quam dicitur symonia haeretica pra[y iijr] uitas. Idem dicit Cancella. in tracta. de sy-//monia circa finem. Et ideo nullo quasi bonae intentionis obtentu, potest bonum temporale ordinari principalis finis boni spiritualis. Quia oportet finem principalem meliorem et digniorem esse omnibus alijs quae ordinantur ad ipsum, eo quod finis est potissimum in vnoquoque vt supra ostensum est in septima conclusione. Ynde quantumcunque indigens sit monasterium oportet semper in receptione personarum princi-
1) Joannes Gerson, kanselier der universiteit te Parys, door zijne tijd genoo ten kortweg als „de kanselier" bestempeld.



palem finem esse augmentare dei cultum. Et iste modus recipiendi est ille quem constitutiones Papales sub tam multiplici forma verborum, tanquam sub praetextu paupertatis ab ecclesia dei student extirpare. Et de isto modo recipiendi omnes constitutiones ecclesiae volunt intelligi, alias contradicerent doctrinae Christi et apostoli, vt supra probatum est, quod nullo modo potest fieri, nee volunt nee possunt vt .xxv. q. i. ca. Sunt quidam ').
Finis Secundi Libri. //
1) Aanhaling uit het Decretum van Gratianus, c. 6. C. xxv. qu. 1.



[y >v']
Distinctio Tertia huius opusculi, De merito humanorum actuum.
est in praecedentibus de voluntate hominis naturali Ij gratuita, et de actibus singulurum. Restat nunc quae-
U OvJ| dam dicere de merito actuum humanorum. Et vt clarius intelligantur quae de hoe dicenda sunt. Ideo in principio ponam duas opiniones contrarias. Vnam falsam et canonicae veritati contrariam. Aliam veram et in canonica veritate fundatam, vt opposita iuxta se posita magis elucescant.
Quae sit prima opinio falsa et canonicae veritati contraria.
tVerunt quidam qui de merito humanorum actuum aliter quam canonica veritas expresse habet locuti sunt, et in varijs scriptis suis insanam doctrinam suis posteris tradiderunt. Quorum nomina necesse non est exprimere, cum satis innotescant ex dictorum suorum allegatione. Neque nostrum studium est cuiuscunque dicta vel senpta refellere, sed diuersas opiniones vnam philosophicam, aliam canonicam iuxta se ponere, et iudicium singularum prudentis lectoris examini reseruare. Sed neque canonicam veritatem ideo opinionem nominamus, quod in ea sane intellecta possit aliquid dubietatis inueniri, sed ob hoe solummodo quod a quibusdam possit interdum minus sane intelligi, et ad dictorum probationem minus bene adduci. Est ergo prima opinio. Quod meritum est actus vel labor cui ex debito iustitiae debetur premium, iuxta illud Matth. xx. Voca operarios et redde illis mercedem suam. Ilaec opinio distinguit inter meritum digni, congrui et condigni. Meritum digni vocat excellentem actum virtutis qui fit cum magno feruore charitatis. Sicut exemplificat de actibus apostoli, de quibus ipse refert ± ad Tllirnoth. iijj. Bonum certamen certaui, cursum consummaui fidem seruaui. In reliquo reposita est mihi corona iustitiae quam reddet mihi dominus in illa die iustus iudex. Et hoe meritum propter excellentiam sui dicunt non solum sufficere merentibus, verumetiam habundare ad subuentionem et subsidium aliorum,'



dummodo in se non habuerint contrariam dispositionem. Meritum congrui dicunt actum // virtutis voluntarie licet non cum magno [y ttvj r] feruore factum, secundum bonum vsum virtutis liberi arbitrij. Et boe meritum dicunt etiam non solum sufficere merentibus, sed etiam proficere alijs ad primam gratiam acquirendam. Sicut exemplificant de Yaleriano sponso sanctae Ceciliae, quem dicunt saluationem fratris sui Tiburcij quo ad primam gratiam meruisse. Hoe meritum dicunt inniti actui liberi arbitrij et liberalitati diuinae misericordiae, secundum amicitiae proportionem, humano more opera diuinae voluntatis aestimantes Meritum condigni dicit actum liberi arbitrij charitate informatum, ex quo meretur aliquis vitam aeternam. Et dicit hunc actum mereri vitam aeternam ex condigno, eo quod inter meritum et premium inuenitur aequalitas proportionis, secundum rectam aestimationem iustitiae diuinae. Ybi talem adducit rationem. Charitas facit actum proportionatum beatitudini quae est# premium nostrorum meritorum, opera autem quae non sunt ex charitate facta deficiunt ab ista proportione, et ideo per ea homo ex condigno non meretur vitam aeternam. Verumtamen dicitur aliquis mereri per opera charitate non informata improprie, scilicet quod aliquam similitudinem habent cum operatione charitate informata. Et si est similitudo in substantia actus et in intentione agentis, sicut cum aliquis existens in peccato mortali dat elemosynam propter deum, hoe dicitur meritum condigni improprie tamen.
Si vero sit similitudo in substantia actus et non in intentione agentis, sicut cum aliquis existens in peccato mortali dat elemosynain propter inanem gloriam. hoe dicitur meritum interpretatiuum. Interpretatur enim deus hoe remunerando propter suam habundantissimam liberalitatem, ac si ille meruisset, quamuis non meruit nisi valde improprie. Haec et hijs similia quae sunt a canonica veritate aliena, multipliciter reperies in scriptis modernorum doctorum super libruin sententiarum, maxime in diuersis scriptis doctoris sancti Thomae de aquino, primo seripto . dist. vij. secundo scripto. dist. xxvij. tertio seripto . dist. xviij. et in prima secundae. etc Haec opinio continet muitos errores contra canonicam ventatem militantes. Qui quamuis in superioribus duabus distinctionibus manifestissimis scripturarum testimonijs sufficienter sunt reprobati,
maxime in duobus capitulis continuis primae distionis') // et in [yuyr] .xxix. et .xxx. capi. secundae distinctionis tamen vt simplices quae vel bona vel mala sunt facilius intelligant, quaedam etiam hie ponere dignum duxi pro eius planiori habenda cognitione. Primus error huius opinionis, ex quo tanquam ex fonte onuntur alij eius
1) Lees: distinctionis.



QUIS 8XT EBROK HUIÜS OPINIONIS. L. III. C. 2.
errores, videtur prima facie in aliquo participare cum haeresi pelagiana. Omnes enim haereses aliae propter suam nimiam maliciam et peruersitatem ex toto sunt exterrainatae. Pelagiana vero haeresis quia maxime versatur circa agibilia et moralia, et actus moresque humani quibus vita humana ducitur, ex motibus humanae voluntatis generantur, motusque naturales humanae voluntatis difficulter a supernaturalibus motibus gratiae discernuntur, ita vt amor naturae pro amore iustitiae aliquando accipiatur. Ideo quaedam adhuc reliquiae illius haeresis in diuersis scriptis doctorum diuersorum quasi cancer serpere reperiuntur. Haeresis enim illa meritum aeternae beatitudinis naturali facultati voluntatis totaliter asscribebat, et gratiae nihil relinquebat. Doctores vero moderni et si gratiam dei ad meritum necessariam asserunt, in hoe tarnen desipiunt, quod soli gratiae dei meritum non tribuunt, sed humanam voluntatem et gratiam dei simul meritum causare affirmant. Propter quem tarnen errorem a catholica fide eliminandum apostolus Paulus poenae ') omnes suas scripsit epistolas, maxime eam quae est ad Romanos. In qua per .xi. cap. continua. contra praedictum errorem copiosissime disputat, et tam manifeste in hominis iustificatione effectum, et efficaciam gratiae dei commendat, et omnem humanorum actuum praesumptionem eliininat, vt nullus nisi ex proposito volens dubitare permittatur. Ynde inirandum valde est qualiter viri tantae sanctitatis et excellentiae sicut Thomas doctor sanctus, contra tam manifestam et patentem veritatem, aliquid in scriptis tradere praesumpserunt. Nisi quod pie praesumendum est, philosophicis et logicis argumentationibus ita erant intenti, quod canonicam veritatem tanta diligentia sicut oportuit non attendebant. Quod et nostris temporibus in doctissimis viris frequenter fieri videmus. Qui acutissimis rationibus logice argumentando, ea quae ad bonos mores pertinent z i' discutiunt, et tarnen quid de hijs habeat canonica veritas aliquan-//do parum attendunt. Minus enim quosdam delectat simplicitas euangelica, quam philosophica eloquentia.
Quis sit error huius opinionis.
Capitulum secundum.
PRimus ergo error huius opinionis est, quod dicit, quod naturalis voluntas hominis cooperatur gratiae dei ad hominis iustificationem, et ad meritum aeterne beatitudinis. Dicit enim sic in secundo scripto. dist. xxviij. Liberum arbitrium et si non est causa sufficiens, est tarnen causa efficiens meriti. Et iterum prima secun-
1) Lees: pene.



dae . q. xxi. licet homo moueatur a deo vt instrumentum, tarnen per hoe non excluditur, quin possit etiam seipsum mouere per liberum arbitrium. Et ideo per suum actum meretur vel demeretur apud deum. haec Thomas. Contra primum scilicet quod liberum arbitrium sit efficiens causa meriti, licet non sufficiens, est auctoritas apostoli irrefragabilis ad Rom . iij. Omnes peccauerunt et egent gloria dei, iustificati gratis per gratiam ipsius. Si iustificati gratis per gratiam, ergo non iustificati ex proprijs actibus naturalis voluntatis, quia illa duo repugnant. Et iterum ad Roman. viij. Quos praedestinauit, hos et vocauit, quos autem vocauit, hos et iustificauit. Quos autem iustificauit illos et glorificauit. Attende lector, quem apostolus dicat horum actuum esse auctorem scilicet praedestinationis voeationis iustificationis et glorificationis. An deum iustificantem, vel hominem iustificatum, an vtrumque simul scilicet deum et hominem ? Deum vtique solum. Nullum dubietatis locum relinquit sermo veritatis. Certissimum est, nullum nisi deum posse hominem praedestinare, quia praedestinatio solius est dei actus. Ipsum autem eundem dicit apostolus hominem vocare, iustificare, et glorificare, quem dicit hominem praedestinare. Sed solus deus habet hominem praedestinare. Ergo solus deus habet hominem vocare, iustificare et glorificare. Si solus deus habet hominem vocare, iustificare et glorificare. Ergo naturalis voluntas hominis non habet in actibus deo cooperari. Falsissimum est ergo dictum praedictae opinionis, et ore omnium fidelium anathematizandum. Nullam doctrinam debet recipere Christianus, quam reprobat Christus. Omnem doctrinam reprobat Christus, quam reprobat Christi apostolus. Et ne apostolus veritatis cuiquam locum dubietatis in hac nostra expositione relinquat, audi lector quid proferendo subinferat. Quis inquam accusabit // aduersus electos dei ? Deus est qui z i' iustificat, quis est qui condemnet? Quid apertius, quid manifestius huic tam paestifero ') errori obijci poterit, quam verbum apostoli dicentis. Deus est qui iustificat. Si deus est qui iustificat, planum est hominem in sui iustificatione non cooperari, nisi voluntate consentiendo deo in se oper&nti, ne quis existimet hominem inuite posse iustificari. Ne quis etiam dubitet an verba apostoli aliter quam secundum literae sonum essent exponenda, vt sic intellecta possint alium habere intellectum. Super hoe in prima distinctione posuimus regulas inter omnes expositores sacrarum scripturarum vsitatas, inter quas est vna in ca.xij. primae dist. Quod praecepta moralia et consilia euangelica et epistolae Pauli, non debentexponi nisi literaliter, euius sunt duae rationes Prima, quia per praecepta
1) Lees: pestifero.



QUIS 8IT ERROR HÜIU8 OPINIONIS. L. III. C. 2.
et consilia euangelica, ecclesia catholica et fides credentium maxime fundatur et roboratur, et ideo oportet ea continere immobilem firmitatem. Haec vera firmitas non esset in eis ita excellenter, si aliter quam litteraliter possent exponi. Quia iuxta Augustinum in epistola ad Vincentium donatistam. Ex solo sensu litterali potest efficax sumi argumentum, quo improbitas aduersariorum veritatis conteratur. Simile tenendum est de epistolis Pauli in quibus pene omne quod scriptum est, vel mores ecclesiae instruit, vel aduersarjjs veritatis contradicit. Secunda ratio est, quia in hijs scripturis non inuenitur alius sensus, quam ille qui per voces in littera contentas signatur, ideo non potest aliter quam litteraliter exponi. Nam scriptura non propter aliam causam exponitur, nisi pro eo quod per voces in littera contentas, aliquid amplius vlterius signatur. Ynde epistolae Pauli apostoli non possunt ') litteraliter exponi, quia per voces in littera contentas, non nisi id quod significant denotatur At idem est etiam auctoritas apostoli ad Rom . ix. per exemplum de Esau et Iacob. Cum inquit nondum nati fuissent aut aliquid boni egissent aut mali, vt secundum electionem propositum dei maneret, non ex operibus sed ex vocante deo dictum est ei, quia maior seruiet minori sicut scriptum est. Iacob dilexi, Esau autem odio habui. Et concludendo infert. Igitur non volentis neque currentis sed miserentis est dei. Super quo Augustinus in Enchiridio. Ne quisquam inquit et si non de operibus de ipso glorietur zijr voluntatis arbitrio tanquam ab ipso // incipiat meritum, cui tanquam debitum reddatur praemium bene operandi, audiat ipsa libertas eundem gratiae praeconem. Igitur non volentis neque currentis sed miserentis est dei. Dum proculdubio si homo eius est aetatis, vt ratione iam vtatur, non posset corde credere, sperare, diligere nisi velit. Alioquin si propterea dictum est. Non volentis neque currentis, sed miserentis est dei, tanquam diceretur. Non sufficit sola voluntas hominis, si non sit etiam misericordia dei. Ergo non sufficit sola misericordia dei, si non sit etiam voluntas hominis. Ac per hoe si recte dictum est. Non volentis est hominis, sed miserentis est dei, quia id voluntas hominis sola non implet. Cur non contrario recte dicitur. Non miserentis est dei, sed volentis est hominis, quia id misericordia dei sola non implet. Porro si nullus Christianus dicere audebit, non miserentis est dei sed volentis est hominis, ne apostolo apertissime contradicat. Restat, vt propterea recte dictum intelligatur, non volentis neque currentis sed miserentis est dei, vt totum deo detur, qui hominis bonam voluntatem, et preparat adiuuandam, et adiuuat preparatam. Nam vtrumque
1) „Nisi" is weggevallen.



legitur in sacris eloquijs. Et misericordia eius preueniet me, et misericordia eius subsequetur me. Nolentem praeuenit vt velit, volentem Bubsequitur ne frustra velit, haec ille. Ecce habes per haec scripturarum testimonia naturalem voluntatem hominis non cooperari gratiae dei ad meritum quo iustificatur homo, sed hoe solum fieri per gratiam iustificantem cum consensu ipsius voluntatis, ne quis credat hominem inuite posse iustificari. Contra secundum dictum quo dicitur, quod licet homo moueatur a deo vt instrumentum, tarnen per hoe non excluditur quin possit etiam seipsum mouere per liberum arbitrium. Et ideo per suum actum meretur vel demeretur apud deum. Dicendum, quod verum est, quod homo per suum actum demeretur apud deum, sed quod homo per suum actum meretur apud deum est falsum et erroneum. Patet istud Oseae decimo tertio. Perditio tua Israël ex te: tantummodo ex me auxilium tuum. In eo quod dicit. Perditio tua Israël ex te, manifeste dat intelligi hominem per proprium actum demereri apud deum, quia deus mali auctor, aut cooperator non est, Ioann. .i. Sine ipso factum est nihil id est peccatum. In eo quod dicit, tantummodo ex me auxilium tuum plane // ostendit bonum virtutis non esse nisi a deo, eo quod z ij" omnium bonorum auctor est deus, Ioannis .i. Omnia per ipsum facta sunt. Quid est omnia per ipsum facta sunt, id est omnia quae sunt, per ipsum facta sunt, quae inquantum sunt, bona sunt,
ergo omnia bona per ipsum facta sunt. Sicut ergo deus malorum auctor non est, sed illorum auctor homo est vel angelus, sic bonorum auctor solus deus est, non tarnen sine voluntate hominis vel angeli consentiente, quamuis sine cooperante voluntate vtriusque. Nemo quippe cogitur accipere dona dei si non velit. Eadem quippe scriptura quae dicit. Sine ipso factum est nihil, etiam dicit Omnia per ipsum facta sunt. Ergo non est idem dicere, homo per suum actum demeretur apud deum, et per suum actum meretur apud deum, quia vnum est verum, et alterum est falsum. Nam multo plura requiruntur ad meritum quam ad demeritum. Facile est demereri, sed difficile valde est mereri. Ita vt discipuli Iesu cum loqueretur eis de merito aeterne beatitudinis dixerunt ei. Quis potest saluus fieri Quibus ipse ait. Apud homines hoe est impossibile, apud deum vero omnia possibilia, si saluari est apud homines impossibile, ergo non potest seipsum homo mouere per liberum arbitrium ad actum virtutis meritorium beatitudinis aeterne.
Quis sit secundus error.
Capitulum Tertium.
fjEcundus error huius opinionis est. quod dicit meritum esse ö actum, cui ex debito iustitiae debetur praemium. Ad quod



QUIS SIT SECUNDUS ERROR. L. III. C. 8.
adducit scripturam Matthei .xx. Yoca operarios et redde illis mercedem suam. Oritur iste error ex primo. Nam cum ibi dictum est, quod homo potest seipsum mouere per liberum arbitrium ad actum meritorium, licet moueatur a deo per gratiam tanquam instrumentum, ex hoe sequitur, quod homo per actum virtutis ex motu propriae voluntatis factum, facit deum sibi debitorem ad praemium. Contra quod apostolus ad Rom . iiij. Si Abraham ex operibus iustificatus est, habet gloriam sed non apud deum. Quid enim scriptura dicit. Credidit Abraham deo, et reputatum est illi ad iustitiam. Ei autem qui operatur, merces non imputatur secundum gratiam, sed secundum debitum. Ei vero qui non operatur, credenti autem in eum qui iustificat impium, reputatur fides eius ad iustitiam secundum propositum gratiae dei. In his verbis ostendit apostolus // [z Hj duplicem iustitiam scilicet iustitiam hominis et iustitiam dei. Iusticiam hominis vocat illam quam homo acquirit ex operibus iustis factis ex proprio motu naturalis voluntatis. Hanc designat cum ait. Ei autem qui operatur, id est, qui ex operibus iustis quae facit ex proprio motu voluntatis quaerit iustificari, sicut continet error de quo loquimur, merces non imputatur secundum gratiam, id est, talibus non datur praemium secundum gratiam, sed secundum debitum redditur. Sed quid dicit de illis apostolus ad exemplum Abrahae. Si Abraham ex operibus iustificatus est, habet gloriam, sed non apud deum. Sic et illi qui ex operibus iustificantur, praemium aeterne beatitudinis apud deum non obtinebunt. Iustitiam dei vocat illam quam deus gratuite infundit per fidem charitate formatam, qua homo mouetur a deo ad bonum supernaturale volendum, et operandum ex amore iustitiae liane designat cum dicit, Ei vero qui non operatur, id est, qui credit se non posse iustificari iustitia dei ad salutem, ex operibus iustis ex proprio motu voluntatis factis, credenti autem in eum qui iustificat impium id est, qui amat deum et credit per amorem iustitiae, quem solus deus potest homini infundere, se posse vere iustificari ad salutem, reputatur fides eius ad iustitiam secundum propositum gratiae dei, hoe est praemium beatitudinis non reddetur illi secundum iustitiae debitum, sed secundum gratiam et misericordiam, iuxta vocem psalmi. Qui coronat te in misericordia et miserationibus. De hac duplici iustitia dicit idem apostolus ad Roman . x. Ignorantes inquit iustitiam dei, et suam quaerentes statuere, iustitiae dei non sunt subiecti. Ecce ex his verbis apostoli, manifestus est error illius opinionis. Denique apostolus non negat posse esse actum tanquam meritum, cui ex debito iustitiae debetur praemium, sed negat hunc actum, posse esse actum iustitiae dei, cui debetur praemium beatitudinis apud deum. Sed dicit eum esse actum iustitiae hominis,



cui apud homines debetur praemium humanae laudis, de quo praemio dicit saluator Math . vi. Amen dico vobis quia receperunt mercedem auam Caeterum vt error iste legentibus fiat manifestior est notandum quod supponit pro fundamento, quod proprius actus voluntatis qui 'in se consideratus est actus naturae, potest deum constituere sibi de-//bitorem praemij retributionis aeternae, patet. Quia l) si [z iy CJ hic actus attenderetur prout est actus gratiae, tune non posset dici actus proprius, sed actus gratiae, prout ipsa opinio manifeste distino-uit vocans eum actum proprium qui procedit a libero arbitrio, ad 'distinctionem actus qui procedit a gratia. Sed actus naturae nullomodo potest mereri aeternam beatitudinem, quae est quid supernaturale. patet, quia haec fuit haeresis pelagiana ab ecclesia condemnata, sed hoe solum potest gratia spiritus saneti, sicut superma diffuse declaratum est. Patet etiam auctontate apostoli ad Roman xiiij. dicentis. Omne quod non est ex fide peccatum est.
Quid est omne quod non est ex fide peccatum est, id est, omne quod non est ex charitate, peccatum est. Quia fides de qua ïbi loquitur apostolus est illa quae per dilectionem operator, de qua dicit ad Galat. v. Nam in Christo Iesu neque circuncisio aliquid val et neque praeputium, sed fides quae per charitatem operatur. Sed proprius actus qui procedit ex arbitrio voluntatis, non est actus fidei per charitatem operantis, quia a seinuicem distinguuntur Ergo talis actus proprius est peccatum. Si peccatum, non potest sibi deum constituere debitorein praemij beatitudinis aeternae. Vnde Augustinus exponens praemissa verba apostoli ait. Omnis infidelium vita peccatum est, et nihil bonum est sine summo bono. Vbi deest agnitio aeternae veritatis, falsa virtus est etiam in optimis monbus.
Ynde et Iacobus ait. Qui oifendit in vno scilicet in charitate, factus est omnium reus. Quia qui fidem et charitatem non habet, omnis eius actio peccatum est, haec ille. Si omnis ïlhus actio peccatum est, qui fidem et charitatem non habet, ergo propna actio voluntatis, quae ex motu naturae procedit est peccatum. Si peccatum ergo aeterni praemij non meritoria. Patet ergo quod ex propno actu' voluntatis nemo meretur, sed demeretur. Est etiam notandum,
quod doctores qui tenent praefatam opinionem erroneam, verba apostoli de Abraham aliter exponunt. Distinguunt enirn inter opera legis et opera iustitiae, dicentes. Abraham non est iustificatus ex operibus legis, de quibus apostolus in hoe loco loquitur, sicut pater ex capit. praecedenti, vbi ait. Ex operibus legis non iustificabitur omnis caro coram illo, est tarnen iustificatus ex operibus iustitiae. Opera iustitiae vocant proprios actus voluntatis charitate ïnfor-
1) Uy moderne interpunctie zou gelezen worden: „aeternae. Patet, quia'.



QUI8 SIT TERTIUS ERROR. L. III. C. 4.
[«»;»;'] matae, ita vt voluntas et charitas sint // duae causae partiales integrantes vnam totalem, respectu actus meritorij secundum opinionem suam. Contra quam expositionem tanquain falsam et erronearn sunt verba apostoli in alijs locis patenter se exponentis: Nam quod nullus iustificatur ex operibus legis est manifesta eius sententia ad Roman . iij. iam allegata. Ex operibus legis non iustificabitur omnis caro coram illo. Et quod nullus iustificatur ex operibus iustitiae, iterum manifesta est apostoli sententia ad Titum .iij. Cum autem benignitas et humanitas apparuit saluatoris nostri dei: non ex operibus iustitiae quae fecimus nos, sed secundum suam misericordiam saluos nos fecit, per lauachrum regenerationis et renouationis spiritus sancti, quem effudit in nos abunde, per ïesum christum saluatorem nostrum. Vt iustificati gratia ipsius, haeredes simus secundum spem vitae aeternae. Ecce manifestum est ex hijs verbis apostoli, quod nullus iustificatur vel ex operibus legis vel ex operibus iustitiae, sed per solam gratiam Iesu Christi. Et quod nemo fit haeres aeternae vitae ex debito iustitiae, sed 6^ secundum spem diuinae bonitatis et misericordiae. Attende lector et compara verba Pauli apostoli et Thomae de aquino. Apostolus dicit hominem, ex operibus iustitiae quae facit, saluum non fieri, sed per misericordiam dei. Yt iustificatus gratia ipsius, heres sit vitae aeternae per spem diuinae bonitatis et misericordiae. Thomas de aquino dicit hominem se mouere posse per liberum arbitrium et per suum actum mereri vitam aeternam apud deum. Ita vt ille actus sit talis, vt ei ex debito iustitiae praemium debeatur. Vel ergo falsum est quod dicit apostolus, vel falsum est quod dicit Ihoma8 de aquino, quia vtraque dicta sunt sibi inuicem contraria. Sed falsum esse quod dicit apostolus est impossibile. Ergo falsum est quod dicit Thomas de aquino. Nee vlla potest inter haec dicta interuenire mediatio, quia inter verum et falsum non est dare medium, eo quod verum et falsum diuidantur diuisione immediata. .Sed bonum et malum diuiduntur diuisione mediata, quia inter ea est actus indifferens, qui mediat inter bonum et malum.
Quis sit Tertius error.
Capitulum .iiij.
fPErtiuB error opinionis est, quod meritum habeat etiam aliquam ± efficatiam a genere boni operis. Et ideo dicit •) secunda secundae . q . lxxxviij quod magis est meritorium facere aliquod opus bonum [z iiij r] cum voto quam // sine voto, et ad hoe adducit tres rationes, quarum prima est de eo de quo hic loquimur scilicet quod vnum
1) NI. Thomas.



genus boni operis sit melius et nobilius quam aliud, et ergo etiam magis meritorium. Est autem triplex genus boni operis sicut ostendimu8 in capit. xxxix. secundae distinctionis. Primum quod exercetur in cultu diuino Secundum quod exercet homo circa seipsum et profectuin proprium. Tertium quod exercetur per pietatem circa proximum. Dicit ista opinio melius et nobilius esse hoe genus boni operis quo cultus diuinus perficitur sicut est actus latriae, quam id genus quo vel caro spiritui subicitur, vt ieiunium et abstinentia, vel necessitatibus proximi subuenitur. dicit enim. 1'acere opus bonum ex voto est magis meritorium ratione maioris virtutis. Nam votum est actus latriae quae est nobilissima virtus, cum in diuino cultu consistat. Sed illud quod producitur a maiori et nobiliori virtute est magis meritorium, ergo etc. Ad quod respondetur. Quod vnum genus boni operis esse ') melius altero quantum ad bonitatem spectat remunerabilem, de qua hic agitur, est simpliciter falsum et erroneum. Patet hoe ex praedictis in capi. xxxix. secundae dist. Quia vt vbi multipliciter probatum est. Actus bonus ex genere non habet ex se bonitatem remunerabilem, alioquin non distingueretur contra actum bonum ex se, et contra actum malum ex se. Sed accipit suarn bonitatem remunerabilem a gratuita voluntate, tanquam a causa, et ab intentione et a fine. Sicut haec ornnia ostendit ipsa veritas Math . vi. Cum oratis non eritis sicut hypocritae etc. Et iterum. Cum ieiunatis non eritis sicut hypocritae tristes etc. Et iterum. Te autem faciente elemosynam nesciat sinistra tua quid faciat dextera etc. In quibus verbis vt supra in ca. xxxix. secundae dist. ostensuin est, ipsa veritas dat manifeste intelligere,
quod actus boni ex genere non habent ex se bonitatem remunerabilem, sed eam accipiunt vt diximus a bona, causa intentione et fine. Et propterea docet ibidem ipsa veritas, qualiter huiusmodi actus per gratuitam voluntatem secundum rectam intentionem sunt in deum tanquam in finem debitum ordinandi, vt remunerabiles apud patrem nostrum in eoelis effici mereantur. Quia ergo bonitatem remunerabilem ex se non habent, qualiter alios actus magis remunerabiles facere possent. Propterea votum cum sit actus bonus // ex genere, et non habet ex se bonitatem remunerabilem, qualiter A i' potest actibus religionis scilicet continenter viuere, proprijs renunciare, et secundum regulam mandatis praelati obedire, conferre augmentum meriti siue bonitatis remunerabilis, cum ipsum talem bonitatem non habeat? Solet vulgariter dici. Potest aliquis dicere quod nescit, nemo autem potest dare quod non liabet. Votum ergo non potest facere actus alios esse maioris meriti, quam essent sine
1) Lees: esset.



QUIS SIT TERTIUS ERROR. L. III. C. 4.
voto, quia ipsum ex se non est meritorium, nisi inquantum producitur a gratuita voluntate tanquara a principio merendi, et ordinatur per rectam intentionem in deum tanquam in finem principalem. Et cum votum productuin a gratuita voluntate, et ordinatum per rectam intentionem in deum, factum fuerit meritorium, adhuc non potest actus religionis facere magis meritorios. Quia votum vt sic non habet rationem meriti inquantum votum est, id est inquantum est actus bonus ex genere, sed habet rationem meriti a gratuita voluntate, a qua producitur, et ab intentione, per quam in deum tanquam in finem ordinatur, patet hoe. Quia a quo est actus meritorius, ab illo est intentio actus meritorij, hoe est augmentatio meriti. Sed a gratuita voluntate est actus meritorius tanquam a causa efficiente, et non a voto. Ergo oportet quod augmentatio meriti sit a gratuita voluntate, et non a voto. Et sic patet quod votum qualitercunque accipiatur, siue cum gratia siue sine gratia. ipsum votum non habet rationem meritum augmentandi, vel actus religionis magis meritorios efficiendi. Rursum probatur alio modo falsitas huius dicti, quod vna virtus sit maior alia, excepta charitate, quae ab apostolo ob hoe dicitur maior fide et spe, eo quod est omnium virtutum forma. Et maxime quod vnum genus boni operis sit maior virtus, quam aliud genus, sic improbatur. Omnes virtutes gratuitae sunt connexae et aequalis meriti, probatur hoe multiplici ratione. Prima ratio est vnitas causae efficientis, quae est largitas diuinae bonitatis quae non infundit vnam sine alia. Secunda est vnitas formae informantis quae est charitas, quae vno lumine bonitatis vel informat omnes vel nullam. Tertia est concors armonia singularum virtutum ad inuicem, sicut in vna cythara sunt multae cordae concordantes ad causandam armoniam melodiae, vbi si vna defuerit, debita armonia non erit. Quarta est vnitas Ai' operationis, // sicut patet in virtutibus theologicis. Quantum quis credit, tantum sperat, et quantum sperat, tantum amat, et econuerso. Quantum amat, tantum sperat et credit, Item sicut quis credit sic sperat, et sicut sperat sic amat. Qui credit se posse saluari per gratiam iustificantem sine operibus, sic sperat sic amat saluari, et totus innititur gratiae dei, sicut in canticis legitur. Quae est ista quae ascendit de deserto, delitijs affluens innixa super dilectum. Bene et congrue anima ascendens ad aeternam beatitudinem, dilecto innititur, quae non proprijs meritis, sed auxilio dilecti, per eius gratiam ad coelestia sublimatur. Qui vero credit se non posse saluari per solam dei gratiam, sed ad hoe sibi fore necessaria merita propriorum operum, sic sperat sic amat saluari. Et quia male credit saluari, male etiam sperat et male amat saluari. Ac per hoe quia male credit et sperat et amat saluari, non



saluabitur, quia nerao male saluabitur. Confirmantur haec omnia auctoritate Iacobi apostoli in canonica sua. Qui offendit in vno,
factus est omnium reus. Quod exponens Augustinus ait. Qui offendit in vno scilicet in charitate factus est omnium reus. Quia qui fidem et charitatem non habet, omnis eius actio peccatum est. Ecce quam manifestum est omnes virtutes esse connexas in charitate, eiusdemque meriti cum charitate, et ideo vnum genus boni operis, non potest esse melius altero, quia nullum eorum est bonum bonitate remunerabili sine charitate, et omnia sicut vnum sunt in charitate, sic et eiusdem meriti. Sicut dicit Gregorius exponens illud Ioannis. Hoe est praeceptum meum vt diligatis inuicem. Yt multi arboris rami ex vna radice prodeunt ita multae virtutes ex vna charitate generantur Nee habet aliquid viriditatis ramus boni operis, si non maneat in radice charitatis. Praecepta enim dominica et multa sunt et vnum, multa sunt per diuersitatem operis, vnum in radice dilectionis. haec ille.
Alia probatio, contra Tertium errorem.
Capitulum .v.
QVod vnum genus boni operis non sit melius alio, et ideo nee magis meritorium, probatur adhuc aliomodo. Omne genus boni operis, vel est id in quo exercetur cultus diuinus, vel quo exercetur in se profectus vniuscuiusque hominis vel quo proximi necessitatibus aut profectibus deseruitur, vt supra ostensum est. capit. xxxix. secundae distinctionis. Sed haec tria genera bonorum operum,
sunt quantum ad meritum in omnibus similia et aequalia in diuina acceptatione secundum canonicam veritatem. Patet // istud Mathei A ij» .xxij. vbi Iesus interrogatus quod esset magnum mandatum in lege, ait. Diliges dominum deum tuum ex toto corde tuo, et in tota anima tua, et in tota mente tua, hoe est maximum et primum mandatum. Secundum autem simile est huie, Diliges proximum tuum sicut te ipsum. In hijs duobus mandatis, vniuersa lex pendet et prophetae. Attende lector quid tibi veritas ipsa in hijs verbis consyderandum proponit Tria ipsa genera bonorum operum, et propter hoe etiam omnia genera bonorum operum in hijs paucis verbis sic tibi sunt commendata, vt etiam sint similia et aequalia ab ipsa veritate aestimata. Primum designatur cum dicitur, Diliges dominum deum tuum ex toto corde tuo etc. in quo mandato compraehenditur omnis actus virtutis, quo deus est colendus. Duo talia genera designantur cum dicitur. Diliges proximum tuum sicut te ipsum. In quo homo primo seipsum diligere praecipitur recta ac sancta dilectione, eo quod propria dilectio sibi vt regula praefigitur,
VI. 13



ALIA PROBATIO CONTRA TERTIUM ERROREM. L. III. C. 5.
qua vere et sancte proximus diligatur. Et ideo in hoe secundo mandato compraehenditur omnis actus virtutis, quo homo vel propriae saluti consulit, vel necessitatibus et profectibus proximi sui deseruit. Quod haec omnia in hijs duobus praeceptis compraehenduntur, ostendit ipsa veritas, quae ait. In hijs duobus mandatis, vniuersa lex pendet et prophete, id est Quicquid per vniuersam legem scilicet mosaycam et euangelicam et per omnes prophetas a deo homini praecipitur, totum per impletionem horum duorum mandatorum obseruatur. Ita vt qui vera et sancta dilectione deum et proximum atque seipsum diligit, totum quod deus ab homine exigit, et quod ad meritum aeternae beatitudinis proficere poterit impleuit. Et ideo euidens ratio ostendit, quod omnia illa scripta doctorum diuersorum, qui diuersos et certos modos viuendi in ecclesia dei, et certos actus virtutum de genere bonorum ita extollunt, magis ex pharisaica gloriatione quam ex euangelica et catholica humilitate processerunt. Legant et relegant totam legem euangelicam, et exhibeant si possunt, vbi vnquam de hac maioritate meriti vel tenuissima mentio facta est Quod cum facere non poterunt, immo contrarium eius ibidem inuenerint, quo dominus disciA ijr pulorum rudes ahuc ') animos com-//pescere ab hac pharisaica gloriatione, et ad catholicam humilitatem solitus est reformare, studeant et ipsi a tumore superbiae resipiscere, et in catholica humilitate se conseruare. Quotiens per euangelij seriem reperitur, quod dominus discipulos suos de maioritate contendentes, ad humilitatem reuocauerit dicens. Nisi conuersi fueritis et efficiamini sicut paruuli, non intrabitis in regnum coelorum. Matth . xiiij. de maioritate in regno contenderant, qui idonei ad regnum non erant. Et iterum, Lucae .xxij. Facta est autem et contentio inter eos, quis eorum videretur esse maior. Et ait illis Iesus. Reges gentium dominantur eorum, et qui potestatem exercent super eos, benefici vocantur. "Vos autem non sic. Sed qui maior est in vobis, fiat sicut iunior, et qui praecessor est sicut ministrator. Quod etiam haec tria genera bonorum similia sint et aequalia in diuina aestimatione quantum ad meritum, ostendit ipsa veritas. ïïam cum de primo mandato quo deus colitur dixisset. Hoe est maximum et primum mandatum, protinus de secundo mandato, quo homo saluti propriae et profectui proximi consulit, subiunxit dicens. Secundum autem simile est huic scilicet maximo et primo, aperte designans, quod tantae aestimationis est apud deum actus pietatis, quo homo vel propria errata corrigit, vel proximi necessitatibus subuenit, quantae est actus latriae, quo diuino cultui deseruit. Quod et ipsa veritas
1) Lees: adhuc.



alibi ostendit Matth. xiiij. dicens. Yenite benedicti patris mei, possidete paratum vobis regnum a constitutione mundi. Esuriui enim et dedistis mihi manducare. Sitiui et dedistis mihi bibere etc. Quibus ammirantibus, quod opera pietatis proximo exhibita, ipse sic accepit quasi fuissent sibi oblata, respondit. Amen dico vobis. Quamdiu fecistis vni de fratribus meis minimis, mibi fecistis. Quid lucidius esse poterit ad probandum quod actus latriae non sit maioris aestimationis apud deum quam actus pietatis, qui circa proximum exhibetur, quam praemissa sententia veritatis, quam alibi adhuc roborando confirmat Matth . v. dicens. Si offers munus tuum ad altare, et ibi recordatus fueris, quia frater tuus habet aliquid aduersum te, relinque ibi munus tuum ad altare, et vade reconciliari fratri tuo, et tune veniens offer munus tuum. Duo sunt actus diuersorum generum munus offerre ad altare, et fratri reconciliari II Nam munus offerre ad altare est actus latriae, et pertinet M 'V r] ad primum mandatum. Fratri reconciliari ast') actus misericordiae, et pertinet ad secundum mandatum. Si ergo actus latriae quantum est ex genere operis est maior virtus et nobilior, quam actus misericordiae, quare ipsa veritas praecipit actum misericordiae prius fieri2), quam actum latriae? Nonne ex praelatione fiendi operis,
voluit veritas aliquid significare de excellentia vtriusque actus ? Sed forte respondebitis. Quod ideo prius praeceptum est fieri actum misericordiae, ne indignus homo deferat, munus ad altare. Quod quamuis secundum sensum mysticum absque vlla ambiguitate sic accipiendum videtur. Yerumtamen hoe non est id, de quo hic loquimur. Non enim loquimur de actu latriae, qualiter per charitatem potest fieri meritorius, sicut quilibet alius actus bonus ex genere, sed qualiter est meritorius ex genere operis, quod secundum eos est maioris virtutis quam alius actus de alio genere operis. Si ergo actus latriae esset maioris et nobilioris virtutis in diuina aestimatione, ex solo genere operis, quam actus misericordiae, proeul dubio non prohibuisset eum iam inchoatum, inperfectum relinquere, propter actum misericordie minoris virtutis. Concludendo igitur dicendum est. Quod omnes actus boni ex genere, nullam habent rationem meriti ex genere operis, nee vllam habent bonitatem remunerabilem, nisi ex voluntate gratuita per rectam intentionem fuerint ordinati in deum, tanquam in finem vltimum et principalem. Et ideo votum quamuis sit actus latriae, si est sine charitate,
nullius meriti est, imo si fit sine charitate peccatum est. Nam vbi charitas non est, ibi potest esse falsa virtus etiam in optimis moribus, falsa autem virtus peccatum est. Sicut voce veritatis dicitur
1) Lees: est.
2) Lees: fieri.



QITARTÜS ERROR HITIUS OPINIONIS. L. III. C. 6.
Matth . vij. Multi dicent mihi in illa die. Domine domine nonne in nomine tuo prophetauimus, et in nomine tuo demonia eiecimus, et in nomine tuo virtutes multas fecimus? Et tune confitebor illis quia nunquam noui vos. Discedite a me omnes qui operamini iniquitatem. Ecce qualiter operarij iniquitatis a domino iudicantur, qui tamen multas virtutes fecisse in nomine domini narrantur, vt merito nemo mirari debeat, si votum vel alius actus bonus ex genere, peccatum dicatur si fiat sine charitate. Quia qui charitatem [A tijnon habet omnis eius actio peccatum est Iohanne attestante // qui ait. Qui non diligit, manet in morte. Qui mortuus est, non potest operari nisi opera mortis.
Quis sit Quartus error huius opinionis.
Capitulum Sextum.
QVartus error huius opinionis est, quod dicit. Quod actus charitate informatus est actus proportionatus beatitudini aeternae secundum debitum iustitiae. Dicit enim tertio scripto sen . dist. xvijj. Quod actus proportionatus ad vitam aeternam, est actus charitate informatus, ex quo aliquis meretur vitam aeternam ex condigno, quia inter huiusmodi meritum et praemium inuenitur aequalitas secundum rectam aestimationem, et huiusmodi meritum innititur diuinae iustitiae, haec ille. Hunc errorem destruit canonica veritas in multis locis. Primo apostolus ad Rom . iiij. Si Abraham ex operibus iustificatus est, habet gloriam sed non apud deum. Ybi dicit glosa Augustini in de littera et spiritu. Quod actus hominis quamuis sit charitate informatus, tamen non potest esse tam perfectae iustitiae, vt ex debito mereatur praemium beatitudinis aeternae. Et exemplificat de apostolis, dicens. Dicit enim apostolica perfectio. In multis offendimus omnes. Et iterum. Si dixerimus quia peccatum non habemus, ipsi nos seducimus, et veritas in nobis non est. Si ergo apostoli se non fatentur immunes esse ab omni peccato, quantominus se fateri possunt omnem exequi charitatem, quod tamen necessarium est ad immediatum ingressum aeternae beatitudinis ex debito iustitiae. Vnde et idem pater Augustinus in eodem libro per multas probationes ostendit. Quod perfectam euangelicae legis iustitiam, de qua baptizandus dixit ad Ioannem. Sine modo sic decet nos adimplere omnem iustitiam, in nullo horaine fuisse sanctae docent litterae in hac vita, praeter illum vnum hominem, qui ita est homo, vt sit etiam natura deus. De quo in sequentibus amplius erit dicendum. Quam temeraria ergo est illa praesumptio, quod peccatores homines praesumunt mereri actibus suis ex condigno praemium aeternae beatitudinis, quod apostolica



perfectio non praesumpsit, quae tarnen plena spiritu sancto fuit.
Secundo ostendit idem saluator Lucae .xvij. per parabolam de seruo regresso de agro dicens. Quis vestrum habens seruum arantem aut pascentem boues, qui regresso de agro dicit ilh statim: ti-ansirc-/
cumbe: et non dicit. Para quod coenem, et praecinge te et mi- [At j \ nistra mibi, donec manducem et bibam: et post haec tu manducabis et bibes. Nunquid gratiam habet seruo illi, quia fecit quae ei imperauerat P Non puto. Sic et vos cum feceritis ornnia quae praecepta sunt vobis, dicite, serui inutiles sumus. Quod debuimus facere fecimus. In hac parabola instruit saluator discipulos suos,
quod ex operibus iustitiae de fide formata procedentibus non deberent expectare praemium aeternae beatitudims ex debito iustitiae,
tanquam per huiusmodi opera deum sibi debitorem hmus praemy fecissent. Ad quod duas ponit rationes. Prima, quia nihil vtilitatis deo ex nostris operibus quantumcunque bonis et mstis potest accrescere quia deus bonorum nostrorum non eget, et ideo respectu dei,
serui inutiles sumus. Secunda, quia quicquid facere possumus ex debito seruitutis debemus, et ideo nullum praemium ex operibus nostris quantumcunque bonis et iustis, praesumere possumus, «
debito iustitiae, quia totum debemus quod possumus Pro hums ergo dicti planiori cognitione est aduertendum, quod saUmtorpaulo ante istam' parabolam, docuit discipulos suos de efficatia •) fidei formatae, et de magnitudine operum ex ipsa, fide P «
Quibus auditis, discipuli rogabant augen sibi fidem attenta adhuc fidei suae imperfectione. Dominus autem praeuidens ex magni dine operum fidei posse eos eleuari in superbiam, et praesumptionem damnabilem, volensque eos ab hoe malo praeseruare, proposu.t eis istam parabolam, per quam ammoniti, omnium operum bonorum r semper' agnoscer'ent seruos et non dominos, et msuper seruo inutiles domino suo quantum ad lucrum et profectum ™ Y dum tales se in veritate cognoscerent, nunquam pro oper.bus su.s per viam iustitiae aliquid a domino suo praesumerent vend.carc Attende lector seruum tam in agro quam in domo laborantem,
tarnen a domino suo ex debito iustitiae nee grates merentem quantominus praemium. Dicit enim saluator. Nunquid gratiam habet seruo illi, id est. Nunquid grates debet dominus dicere seruo ill ,
quia fecit quae ei imperauerat? Non puto. id est. Nee tantum meretur ex debito iustitiae, vt grates ei dicat dominus suus quiaquae fecerat debuit facere ex debito seruitutis. Ergo non poiuit ) per ^
illa opera aliud mereri // nee etiam gratiam domini ex debito [A uy iustitiae. Deinde ponit causam perabolae 3) dicens. Sic et vos cum
1) Lees: efficacia. 2) Lees : potuil. 3) Lees: parabolae.



QUARTUS ERROR HUIUS OPINIONI8. L. III. C. 6.
feceritis omnia, quae praecepta sunt vobis dicite, serui inutiles aumus, hoe est quicquid facere poteritis, omnia opera vestra sicut praedictum est aestimare debetis. Ecce habes manifeste, quod actus virtutis etiam charitate informatus non est actus proportionatus beatitudini aeternae. Et ideo inter meritum et praemium non inuenitur aequalitas iustitiae, secundum rectam aestimationem. Nam vt ex praemissis aduertere potes, homo per quoscunque actus suos qualitercunque factos mereri non potest, quia omnium operum suorum, quae facere potest debitor est. Et ideo ecclesia in fide Christi fundata innititur meritis Christi, et per ea se credit et sperat saluari. Ipse enim meruit nobis a peccatis, et a dyabolo liberationem, vitae iustificationem, et glorificationem, vt in omnibus honorificetur deus. Haec est fides vera, per quam Christo incorporamur, immobiliter credentes omnem salutem nostram, in eius meritis esse constitutam. Tertio ostendit idem Ysaias. cap . lxiiij. dicens, ad dominum ') in persona omnium qui astabunt in extremo iudicio recepturi singuli sententiam iudicis pro meritis vel demeritis suis. Ecce2) inquit tu iratus es domine et peccauimus, in ipsis fuimus semper, et saluabimur. Et facti sumus vt immundi omnes nos, et quasi pannus menstruate vniuersae iustitiae nostrae. Hoe cap. in quo verba ista ponuntur exponunt doctores communiter de aduentu Christi ad iudicium, non obstante quod in principio eius quaedam verba ponuntur, quae a plerisque de aduentu eius in carnem, solent exponi. Nam sequentia omnia magis conueniunt aduentui eius, quando venturus est cum maiestate, et potestate magna, iudicaturus viuos et mortuos id est, redemptos et damnatos. Ynde prius descripta mirabili et terribili apparitione sua, qua vniuersis se praesentabit cum maiestate magna, statim subiungit de ineffabili magnitudine et dulcedine aeternorum bonorum quae praeparauit hijs qui diligunt aduentum eius, dicens. A soeculo 3) non audierunt, neque auribus perceperunt. Oculus non vidit deus absque te, quae preparasti expectantibus te. Occurristi letanti et facienti iusticiam, in vijs tuis recordabuntur tui. Quibus dictis immediate infert. Ecce tu iratus es et peccauimus. Tria hic consyderanda Bir occurrunt, // Primum est status vel dispositio iudicandorum hominum, qui ostenditur esse in peccatis et immunditijs, cum dicitur in persona eorum peccauimus, in ipsis scilicet peccatis, fuimus semper id est omni tempore quo viximus super terram, quia nemo mundus a sorde, nee infans cuius est vnius diei vita super terram,
1) Bij moderne interpunctie zou de komma achter „dicens" wegvallen.
2) Bij moderne interpunctie zou voor „Ecce" een dubbele punt staan.
3) Lees: saeoulo.



et haec intelligenda sunt de malis actibus eorum. Deinde subdit de bonis eorum actibus dicens. Et quasi pannus menstruatae vniuersae iustitiae nostrae. Abhominabilius quid et fetidius in rebus mulierum non inuenitur quam pannus menstrualis. Si ergo vniuersae iustitiae nostrae, sic sunt et erunt in conspectu iudicis, cum reddet vnicuique iuxta opera sua, sicut pannus menstrualis in conspectu viri, cum fuerit offensus vxori suae, quae tune erit proportio nostrorum bonorum, quae tam erunt iudici abhominabilia, et aeternae beatitudinis, quae tantae pulchritudinis et dulcedinis perfectione habundat, vt nee oculus videre, nee auris audire, nee cor hominis poterit intelligere plenitudinem pulchritudinis illius? Rursum, ex quo iustitiae debito poterit sibi homo deum obligare ad reddendum illi praemium tantae pulchritudinis et suauitatis, pro operibus tantae abhominationis et foeditatis? Et tarnen negare non possumus tales esse vniuersas iustitias nostras. Sermo enim fidei et veritatis qui nemini blanditur, imo quo iudicandi sumus cum omnibus operibus nostris, cogit nos sic sentire. Secundum ') est status iudicis, qui describitur esse in ira et commotione, cum dicitur. Ecce tu iratus es Dicitur deus iratus non in se, cum sit ex natura immobilis et immutabilis, sed in actibus suis quos exercet circa homines. Nam misericordia et iustitia sunt vna natura in deo, sed sunt diuersi, effectus in creatura. Effectus vero misericordiae proeedit ex natura diuina, et nullam habet causam ab extra scilicet in homine vel in angelo. Effectus vero iustitiae accipit causam suam ab homine in quem exercetur. Quia ergo deus iudex iratus describitur, manifestum est in omnibus iudicandis causam eum habere, propter quam si vellet posset effectum iustitiae exercere, Alioquin frustra iratus describeretur, qui ex propria natura miti's est et humilis corde. Ybi ergo tune poterit cum eo iudicio contendere, et exigere ex debito iustitiae praemium aeternae beatitudinis, qui in se nullam habet causam, nisi iuste reprobationis. Tertium' est, sta-//tus praemiandorum, qui describitur esse in mi- Bi' sericordia et miseratione, cum dicitur, et saluabimur. Quia enim status iudicandorum descriptus est esse in peccatis et immunditijs, manifeste patet, quod status praemiandorum aut saluandorum, necesse habet esse in misericordia et miserationibus. Nam quia vniuersae viae domini misericordia et veritas, et iudicandi nihil habent per viam iustitiae, quo poterunt obtinere praemium beatitudinis aeternae, necesse est eos per viam misericordiae aceipere, quo merentur saluari. Et hoe est quod per prophetam dicitur. Benedic anima mea dominum, et noli obliuisci omnes retributiones eius.
1) Zie het „Primum" aan het einde van blz. 198.



OPINIO VERA. L. III. C. 7.
Qui redimit de interitu vitam tuam, qui coronat te in misericordia et miserationibus. Quod exponens Augustinus in de littera et spiritu, ait. Quis potest de suis meritis aut operibus aliquo inodo praosumere, et non in sola dei misericordia sperare, quando et illic necessarium fuit commemorari misericordiam et miserationes domini, vbi iam videri potest sic debita exigi, et merita debere reddi, vt nullus esset misericordiae locus, haec ille. Ex praemissis ergo omnibus satis est manifestum, quod meritum non est actus humanae voluntatis, cui ex debito iustitiae debetur praemium, sed est actus gratuitae voluntatis, cui ex abundantia diuinae bonitatis et misericordiae datur praemium beatitudinis aeternae
De opinione vera et veritatibus eius.
Capitulum Septimum
POstquam dictum est de opinione falsa et erroribus eius, nunc dicendum est de opinione vera et veritatibus eius circa meritum operum humanorum. Est igitur sciendum. Quod meritum est actus gratuitae voluntatis recta intentione in deum ordinatus, et a deo acceptus, cui ex abundantia diuinae bonitatis et misericordiae, datur praemium beatitudinis aeternae. Quattuor hic tanguntur ad' actum meritorium necessaria. Primum, quod sit actus gratuitae voluntatis, quod dicitur ad differentiam naturalis voluntatis. Est autem gratuita voluntas, supernaturalis libertas, et potestas charitatis, quam spiritus sanctus mentibus nostris infundit, qua volumus et possumus facere opus virtutis ex amore iustitiae, quod sine ea nee volumus, nee possumus nisi ex naturali amore. De ista voluntate dicitur ad Philippen. ij. Deus est qui operatur in nobis veile et perficere, pro bona voluntate. Et ad Ephes. ij. Gratia estis saluati per fidem, et hoe non ex vobis. Dei donum est, non ex opeBijr ribus vt ne quis glorietur. Ipsius enim factura sumus crea-//ti in Christo iesu in operibus bonis, quae praeparauit deus vt in illis ambulemus: Secundum quod sit actus recta intentione in deum ordinatus, alias non posset esse meritorius, vt supra ostensum est cap. xxxviij. secundae distinctionis. Tertium quod sit actus a deo acceptus. Vbi sciendum, quod actus hominis non potest esse meritorius apud deum inquantum est ab homine factus, sed inquantum est a deo tanquam meritorius acceptus, tum, quia homo est debitor omnium quae potest facere, tum, quia vniuersae iustitiae hominis sunt coram deo quasi pannus menstruatae, vt supra ostensum est in capitulo praecedenti. Omne igitur opus bonum, est intantum bonum inquantum est a deo volitum, eo quod voluntas diuina est regula et mensura omnis boni. Et est intantum meritorium inquan-



tum est a deo acceptum, sicut de Abel iusto scriptura dicit. Respexit deus ad Abel et ad munera eius. Respicere dei, est aliquid ab eo acceptare. Sicut beata virgo exultans iu salutari suo, ait.
Quia respexit humilitatem ancillae suae, ecce enim ex hoe beatam me dicent oranes generationes. Non dixit, quia inuentum est in me opus humilitatis, sed quia respexit, id est, acceptauit humilitatem ancillae suae, ex hoe beatam me dicent, id est, beata ero apud deum et apud omnes generationes. Hoe idem ostendit sententia saluatoris dicentis. Nolite timere pusillus grex, quia complacuit patri meo dare vobis regnum. Non dicit, digni estis ex operibus iustitiae habere regnum, sed complacuit patri meo id est accepta habet opera iustitiae vestrae, dare vobis regnum ex beneficio suae misericordiae, sed non dicit, reddere vobis regnum, ex debito iustitiae. Quartum quod sit actus virtutis dispositiuus ad statum aeternae beatitudinis, cui ex abundantia diuinae bonitatis et misericordiae potest dari regnum. Sicuti sunt actus charitate informati, de quibus supra ostensum est in vltimo capitulo secundae distinctionis, et infra adhuc aliqua dicentur.
Quae sit prima veritas canonicae auctoritatis circa merita humanorum actuum.
Capitulum octauum.
EX praemissis considerandae sunt quattuor veritates ex canonica auctoritate circa merita humanorum actuum. Prima veritas est. Nullus potest mereri nisi qui est liber et non est aliunde obligatus. Patet ista veritas ex secunda ratione adducta // contra quar- B ij" tum errorem falsae opinionis praedictae, vbi luc. xvij. dixit saluator discipulis suis. Cum feceritis omnia quae praecepta sunt vobis, dicite, serui inutiles sumus. Quod debuimus facere fecimus. Vbi etiam et per parabolam ostendit, per seruum seruientem domino suo, tam in agro, quam in domo, se per sua opera non mereri apud patrem qui in celis est, immo nee etiam gratiam eius, eo quod sunt ad eius seruitium obligati, tam ex beneficio creationis quam redemptionis. Neque per suum seruitium qualecunque possunt aliquid vtilitatis afferre patri coelesti, qui in se nee potest perficere, nee deficere, et ideo docet eos, quod debeant se vt seruos inutiles,
etiam in quibuscunque operibus suis aestimare, Nullus ergo potest mereri nisi qui est liber, et non est aliunde obligatus. Sed inter omnes homines non est aliquis qui est liber, et non aliunde obligatus, praeter illum vnum hominem, qui sic est homo vt sit etiam natura deus, qui solus est inter mortuos liber, iuxta prophetam.
Ergo nullus praeter illum hominem potest mereri. Propter quod sicut dicitur Isa . liij. Ipse vulneratus est propter iniquitates nostras,



CANONICA AUCTOR1TAS CIRCA MERITA. L. III. C. 8.
attritus est propter scelera nostra, Disciplina pacis nostrac super eum, et liuore eius sanati suraus. Omnes nos quasi oues errauimus, vnusquisque in viam suam declinauit, et dominus posuit in eo iniquitates omnium nostrum. Et infra Pro eo quod laborauit anima eius, videbit et saturabitur. In scientia sua iustificauit ipse iustus seruos meos muitos, et iniquitates eorum ipse portauit. Ideo dispertiam ei plurimos, et fortium diuidet spolia, pro eo quod tradidit in mortem animam suam, et cum sceleratis reputatus est. In capitulo vnde praemissa verba sumpta sunt, describitur meritum humanae redemptionis, iustificationis, et glorificatiorris factum per vnigeniti patris incarnationem et in assumpta humanitate eius passionem. Primo describitur ipsius merentis incarnati verbi libertas, et ab omni peccati obligatione immunitas tripliciter. Primo describitur immunitas eius a peccato originali in eius conceptione cum dicitur. Ascendit sicut virgultum coram eo, et sicut radix de terra sitienti. Radix est id vnde virgultum consurgit, virgultum vero quod ad humanos oculos de radice procedit. Per radicem in terra sitienti latentem, corpus hominis a verbo assumpti intelligitur, [B iijr] terra // sitiens corpus virginis Mariae non inconuenienter accipitur. Per quod aperte demonstratur quod corpus Christi formatuin est de corpore virginis Mariae, operatione spiritus sancti sine humani seminis humectatione. Et ideo corpus illud formatum est, et conceptum in vtero virginis sine originalis peccati traductione. Secundo describitur immunitas eius a peccato actuali, cum dicitur. Et dabit impios pro sepultura, et diuites pro morte sua eo quod iniquitatem non fecerit, neque dolus fuerit in ore eius. Per impios et diuites, in hoe loco intelliguntur homines ingrati beneficijs tam excellentissimae caritatis, qua innocens et qui causam mortis in se non habuit, causam mortis in peccatoribus existentem in se suscepit, vt sua innocenti morte peccatores morte dignos a morte liberaret. Hos ergo ingratos homines dabit pro morte sua, id est, tradet eternae morti in penam ') mortis suae innocentis. Tertio describitur libertas eius ab omni obligatione seruitutis cum dicitur, Oblatus est quia ipse voluit, et non aperuit os suum. Nam cum ante scriptum sit, dominus posuit in eo iniquitates omnium nostrum. Ne quis posset aestimare, sic sibi2) impositum esse onus iniquitatum nostrarum a patre suo, sicut seruo solet imponi onus laboris a domino suo, protinus subdit sermo diuinus. Oblatus est quia ipse voluit, per quod ostenditur eiusdem eum esse voluntatis cum patre in hominis redemptione, sicut aequalis est patri in naturae identitate. Secundo principaliter describitur meritum nostrae redemp-
1) Lees: poenam.
2) NI. Christus.



tionis et iustificationis cum dicitur. Ipse autem vulneratus est propter iniquitates nostras, attritus est propter scelera nostra. Disciplina pacis nostrae super eum, cuius liuore sanati sumus. Sicut Christus in se suscepit iniquitates nostras, sic et suscepit in se penam ') iniquitatum nostrarum, vt sua innocenti pena nos a iusta eternae damnationis pena liberaret. Iuste enim per hoe deo patri fuit pro homine satisfactum, cum eterna et infinita persona verbi incarnati temporalem passionis mortem subijt, pro eterna morte homini dirimenda. Nam quod mortalis homo per temporalem carnalis illecebrae delectationem, contra aeternum deum deliquit hoe eterna persona verbi incarnati, per temporalem mortem persoluit. Vt temporalis pena, temporalem delectationem//ablueret, et aeterna \Biij'} persona verbi incarnati per tantam sui humiliationem, offensam aeterni patris per superbiam hominis contractam placaret. Ibi omnes nos qui mortui eramus in delictis, deus pater conuiuificauit cum Christo, donans nobis omnia delicta delens quod aduersum nos erat cyrographum decreti, quod erat contrarium nobis. Et ipsum tulit Christus de medio affigens illud cruci, et expolians principatus et potestates traduxit confidenter, palam triumphans illos in semet ipso. Ecce meritum nostrae redemptionis et iustificationis in passione et morte Christi constitutum, de quo Apostolus ij. ad Corinth . v.
Omnia inquit ex deo qui nos reconciliauit sibi per Christum, Quoniamquidem deus erat in Christo, mundum reconcilians sibi, non reputans illis delicta ipsorum, et infra. Obsecramus pro Christo reconciliamini deo. Eum qui non nouerat peccatum, pro nobis peccatum fecit, vt nos efficeremur iustitia dei in illo. Super quo Augustinus in enchirid. Christus inquit, ipse factus est a deo patre peccatum, id est, sacrificium pro peccatis non suum sed nostrum, non in se, sed in nobis constitutum. vt nos efficeremur iustitia dei in illo, non nostra sed dei, non in nobis sed in Christo constituta.
Tertio principaliter describitur meritum nostrae glorificationis factum per mortem et resurrectionem Christi, cum dicitur de angustia et iudicio sublatus est. Generationem eius quis enarrabit? Iustitia et iuditium de quibus sublatus describitur, illa intelliguntur, quibus in passionis suae humilitate, a pilato patibulo crucis est adiudicatus. De quibus tune primo perfecte sublatus est quando triumphato mortis principe resurgens a mortuis victor coelos ascendit. Quod autem sequitur. Generationem eius quis enarrabit? Quamquam hoe Hieronymus et quidam alij, de naturali et aeterna eius a patre generatione conuenienter interpretati sunt. quibusdam tamen alijs attentis hijs quae sequuntur, non inconuenienter hoe de gratuita
1) Poenam.



CANONICA AUCTOKITA8 CIRCA MERITA. L. III. C. 8.
generatione fidelium electorum videtur exponendum. De qua dicitur Iohannis iij. Nisi quis renatus fuerit ex aqua et spiritu non potest introire in regnum dei, haec est illa, de qua in sequentibus agitur scilicet multiplicatio fidelium per spiritualein et gratuitam genera[Büijr] tionem. Nam // cum sequitur. Si posuerit pro peccato animam suain, videbit semen longeuum, et voluntas domini in manu eius dirigetur, hoe proculdubio de fidelium spirituali generatione est accipiendum Quid enim conuenientius potest dici semen longeuum, quam filij aeternae haereditatis filij vtique regni aeterni, qui dum spiritualiter generantur, in filios aeterni regni a deo patre adoptantur, et impletur quod per Apostolum ad Roman.viij. dicitur. Nam quos praesciuit et praedestinauit conformes fieri imaginis filij sui, vt sit ipse primogenitus in multis fratribus. De quibus paulo ante in eodem capitulo dixit. Non accepistis spiritum seruitutis iterum in timore, sed accepistis spiritum adoptionis filiorum dei, in quo clamamus Abba pater. Ipse enim spiritus testimonium reddit spiritui nostro, quod sumus filij dei, Si autem filij, et haeredes? haeredes quidem dei, cohaeredes autem christi. Haec est illa generatio admirabilis, de cuius ineffabilitate Propheta ammirans ait. Generationem eius quis enarrabit? Mirabile prorsus et ineffabile, qualiter homo semel ab homine generatus et natus, vt sit. Secundo ex deo nascitur, vt bonus sit et beatus. De cuius profunditate Nicodemus ammirans ait Iohann. iij. Quomodo potest homo nasci cum sit senex. Cui respondit dominus. Non mireris, quia dixi tibi, oportet vos nasci denuo. Quod natum est de carne, caro est, et quod natum est ex spiritu, spiritus est. Quod euangelista Iohannes in principio euangelij sui clarius ostendit dicens. Quotquot autem receperunt eum dedit eis potestatem filios dei fieri, hijs qui credunt in nomine eius. Qui non ex sanguinibus, neque ex voluntate carnis, neque ex voluntate viri, sed ex deo nati sunt. Ex deo natos dicit esse filios dei, tanquam ex principio effectiuo, et non ex principio carnis aut voluntatis naturalis, per quod manifeste dat intelligere. Quod sicut carnalis generatio et natiuitas ex Adam, contulit nobis vt essemus haeredes terrae praesentis, et filij aeternae damnationis, iuxta Apostolum .ij. ad Ephes. Eramus natura filij irae sicut et caeteri Sic spiritualis regeneratio et secunda natiuitas ex Christo facit nos filios dei, et haeredes regni coelestis. Ex deo inquit nati sunt.
[B iiijr] Igitur haeredes regni coelestis nos facit // non meritum nostrorum operum, sed spiritualis generatio et natiuitas diuina, quam solus nohis ■) meruit morte sua, qui nulli erat obligatus, sed erat solus inter mortuos liber, Christus iesus deus et homo. Mortuus dicitur
1) Lees: nobis.



homo post peccatum adae, qui ante peccatum mortalis dicebatur, mortuus inquam propter moriendi necessitatem, mortalis vero propter moriendi aptitudinem. Homo enim ante peccatum potuit mori, post peccatum necesse habet mori. Inter hos ergo mortuos homines Christus erat liber, quia nullam habuit moriendi necessitatem, sicut ipse ait. Potestatem habeo ponendi animam meam. Ynde sicut oblatus est quia voluit, ita spiritum tradidit quando voluit. Sicut Ioannes ait. Et cum accepisset acetum dixit. Consummatum est. Et inclinato capite tradidit spiritum. De hac multiplicatione filiorum dei facta per spiritualem generationem meritam nobis Christi passione loquitur idem propheta capit. sequenti dicens. Lauda sterilis quae non paris, decanta laudem et hinni quae non pariebas, quoniam multi filij desertae, magis quam eius quae habet virum dicit dominus. Describit ibi propheta foecunditatem filiorum dei, generatam a deo per fidem Abrahae in synagoga, et foecunditatem filiorum dei generatam a deo per fidem Christi in ecclesia maxime ex gentibus congregata. Et vocat gentilitatem ante fidei confessionem, desertam id est, a deo quem hic vocat virum generantem derelictam, synagogam vero per fidem Abrahae, deo copulatam vocat maritatam et virum habentem. Sed quia Iudei in synagoga varijs ceremonijs et praeceptis deum colendi dediti, per ipsa opera legis se praesumebant iustificari, ideo sub ipsa magna vt videbatur foecunditate bonorum operum, paucos filios regni coelestis mater synagoga deo viro suo educabat, quia iuxta apostolum ad TÊoman * iij. Ex operibus legis non iustificabitur omnis caro coram illo id est nullus homo iustificabitur coram deo ex operibus legis. Gentiles vero quia vsque ad Christum a deo deserti nee praecepta viuendi nee ceremonias deum colendi acceperant, ac per hoe ab operibus bonis steriles permanebant, mox dum deo per fidem Christi, desponsati sunt, tanta multitudine filiorum dei per gratiam Christi, foecundari meruerunt, vt sicut stellae coeli prae multitudine non possent numerari, sicut ostenditur in actibus apostolorum. Et impleta est sententia prophetae, dicentis. Quam multi filij desertae, magis quam // eius quae habet virum, dicit dominus. Et ideo non Ci' est mirum quod propheta cum descripsisset modum humanae redemptionis, iustificationis et glorificationis futurum, per passionem et mortem verbi incarnati, et ex hoe secuturam tantam et tam subitam foecunditatem ecclesiae per spiritualem filiorum dei generationem, mirabatur de tam ineffabili liberalitate diuinae operationis. Quae ex solo gratiae suae beneficio nullis humanis meritis cooperantibus gentilem populum incultum, et nullo disciplinae vomere sulcatum subito tanta perfectione insigniuit, vt eos ad regni coelestis haereditatem idoneos acceptaret. Satis vt reor ostensum est,



PER MORTEM CHRISTI LIBERATI. L. III. C. 9.
quod Christus qui solus erat inter mortuos liber, meruit omnibus membris redemptionem a peccato et a dyabolo, et iustificationem ae glorificationem. Ita vt secundum canonicam veritatem tenere debeamus causam meritorum nostrorum esse solam gratiam Christi, de cuius plenitudine gratiarum participant vniuersi.
De modo qualiter per mortem Christi a peccato et dyabolo liberati, et in filios dei sumus adoptati.
Capitulum .IX.
MOdum quo per mortem Christi a peccato et dyabolo liberati, et in filios dei adoptati sumus ostendit apostolus ad Roman . v. dicens. Sicut per inobedientiam vnius hominis peccatores constituti sunt multi, ita et per vnius obedientiam iusti constituentur multi. Fuit autem peccatum Adae causa humanae praeuaricationis dupliciter scilicet traductione et imitatione. Similiter et meritum Christi fuit causa humanae iustificationis. Primo peccatum peccatricis voluntatis Adae, traducitur in posteros, per libidinosam carnis illecebram, ab Adam propagatos et carnaliter natos, sic et meritum gratissimae et sanctissimae voluntatis christi traducitur in filios dei per gratiam Christi et per ardentissimum amorem eius ab ipso regeneratos et Bpiritualiter natos. Vt sicut per peccatum Adae foeditas libidinis in carne, et concupiscentia peccati seminatur in voluntate, sic per meritum Christi traducitur in carne electorum non extinctio, sed quaedam libidinis repressio, et iustitiae amor et delectatio in voluntate. Et hoe modo vere a peccato liberamur, quando libido quae ad raalum potest allicere, in nobis reprimitur, et amore iustitiae, qui nos ad bonum expeditos reddit, mens nostra a deo inflammaCi" tur. Hic autem amor //in nobis esse non posset, nisi eum deus gratuite infundere dignaretur, et ideo oportet quod per meritum Christi in voluntate electorum traducatur, per spiritualem et gratuitam generationem et diuinam natiuitatem. Cum autem a peccato fuerimus liberati, tune proculdubio a dyabolo liberamur, quia non nisi vinculis peccatorum nostrorum nos detinet in sua seruitute sibi alligatos. Vnde Augustinus. Itaque in Christi sanguine qui soluit quae non rapuit, redempti sumus a peccato, et per hoe a dyabolo. Nam in Christo vincuntur inimicae nobis inuisibiles potestates, vbi vincuntur inuisibiles cupiditates. Fuso enim sanguine sine culpa, omnium culparum cyrographa deleta sunt, quibus debitores qui in eum credunt a dyabolo ante tenebantur. Per illum ergo redempti sumus, in quo princeps mundi nihil inuenit, haec ille. Secundo peccatum peccatricis voluntatis Adae, venit in posteros imitatione, sicut etiam de peccato dyaboli in libro sapientiae scrip-



tum inuenitur. Sic et meritum Christi transit ad electos suos imitatione suae ardentissimae charitatis. Sicut ostendit apostolus ad Eoman. v. dicens. Commendat charitatem suam deus in nobis, quoniam cum adhuc peccatores essemus secundum tempus Christus pro nobis mortuus est. Multo igitur magis nunc iustificati in sanguine ipsius salui erimua ab ira per ipsum. Si autem cum inimici essemus reconciliati sumus deo per mortein filij eius, multo magis reconciliati, salui erimus in vita ipsius. Commendare est valorem et efficatiam rei ignorantibus manifestare. Charitas dei est res praeciosissima et efficacissima, quia non solum est donum dei, verumetiam est deus. Commendat autem nobis deus charitatem suam in passione et morte Christi,' secundum praemissa verba apostoli, tripliciter. Primo, quia nos adhuc peccatores existentes et eum odientes in tantum dilexit, vt filium suum morti exponeret, et nos ab aeterna morte liberaret. Quantam fiduciam sperandae veniae hoe praestat peccatoribus poenitere volentibus certissime scire, deum quantum in se est, nostris peccatis a dulcedine sui amoris non mutari. Eumque paratum esse ad misericordiam, quando peccator paratus est emendare culpam. Secundo, quod in sanguine filij sui nos saluos et iustos fecit absque nostra cooperatione, sicut dicitur prima petri primo. Non corruptibilibus auro vel ar-//gento redempti Cijr estis de vana vestra conuersatione paternae traditionis, sed praecioso sanguine agni immaculati Christi, et incontaminati. Tertio,
quod nos inimicos suos reconciliauit sibi per mortem filij eius, et recepit a filio precium reconciliationis, ad quod nos eramus obligati. Vbi notandum quod inter deum et hominem nequaquam debet aestimari inimicitia, sicut esse solet inter duos homines sibi inuicem offensos, in quorum reconciliatione necesse est vniuscuiusque ad alterutrum renouari amicitiam. Sed sicut est inter iusticiam et iniquitatem. Inter iustitiam enim et iniquitatem non est odium inimicitiae, nisi ex parte iniquitatis. Nam iustitia cum sit virtus, secum non compatitur malum, ita vt maneat virtus. Et ideo cum iniquitas deletur, inimicitiae finiuntur. Cum ergo dicit apostolus. Si autem cum inimici essemus reconciliati sumus deo per mortem filij eius non sic debet intelligi quasi CHRISTVS reconcilianerit, nos ') deo per mortem suam, sicut solet inimicus reconciliari inimico, ita vt post reconciliationem, mutuo se diligant, qui ante, mutuo se oderant. Sed sic reconciliamur deo, vt cum iniquitas nostru deletur, per mortem CHRISTI, per quam inimicitias exercebamus contra deum, odientes eum, diligere eum incipiamus, qui dilectionem suam nunquam amouit a nobis, sed dilexit nos ante mundi
1) Lees: reconciliauerit nos etc.



8ECUNDA VERITAS CIRCA MERITA. L. III. C. 10.
constitutionem, et etiam illo tempore, quo inimicitias contra eum exercebamu8. Hijs ergo praedictis modis commendat nobis deus charitatem suam per mortem filij sui, vt exhibita erga nos arra tantae dilectionis, et nos accendaniur ad diligendum deum, qui nobis tale exhibuit signum excellentissimae suae charitatis. Hoe modo transit meritum CHRISTI ad eleetos suos imitatione, dum sequentes exempla dilectionis suae, a vinculis dyaboli quae sunt peccata, soluti, iustificantur. Ecce habes modum, qualiter per mortem CHRIS TI a peccato et dyabolo liberati, et in filios dei sumus adoptati. De hijs dicit beatus Augustinus. Nihil inuenit dyabolus in Christo vt moreretur, sed pro voluntate patris mori christus voluit, non habens mortis causam de peccato, sed de obedientia et Cy iusticia mortem gustauit, per quam jj nos redemit a seruitute dyaboli. Incideramus enim in principem huius soeculi '), qui seduxit Adam et seruum fecit, coepitque nos quasi vernaculos possidere. Sed venit redemptor, et victus est deceptor. Et quid fecit redemptor captiuatori nostro? Tetendit ei muscipulam crucem suam, posuit ibi quasi escam sanguinem suum Ule autem sanguinem fudit non debitoris, per quod recessit a debitoribus. Ille quippe ad hoe sanguinem suum fudit, vt peccata nostra deleret. Vnde ergo dyabolus nos tenebat, deletum est sanguine redemptoris. Non enim tenebat nos nisi vinculis peccatorum nostrorum. Istae erant cathenae captiuorum. Yenit ille, alligauit fortem vinculis passionis suae, intrauit in domum eius id est in corda eorum, vbi ipse habitabat, et vasa eius, scilicet nos, eripuit, quae ille impleuerat amaritudine sua. Deus autem noster vasa eius eripiens et sua faciens, fudit amaritudinem et impleuit dulcedine per mortem suam a peccatis redimens, et adoptionem gloriae filiorum largitus, haec ille. Patet ex praemissis verbis Augustini causam et modum nostrae redemptionis iustificationis, et glorificationis, consistere in merito passionis et mortis Christi.
Quae sit secunda veritas circa merita humanorum operum.
Capitulum Decimum.
SEcunda veritas circa merita humanorum operum est ista. Nullus potest mereri apud deum ex debito iustitiae, nisi qui tantam habet charitatem, qua possit implere omnem perfectionem iustitiae. Sed inter homines nullus est talis, aut fuit, aut futurus est praeter illum vnum hominem qui sic est homo, vt sit etiam natura deus. Ergo nullus praeter illum vnum hominem potest mereri apud deum
1) Saeculi.



ex debito iustitiae. Patet prima pars, quia praemium ex iustitia debitum, necessarie requirit meritum ex iustitia sibi proportionatum, alioquin non esset ibi aequalitas iustitiae. Secunda pars patet, Ysaiae .lxiijj. Facti sumus vt immundi omnes nos, et quasi pannus menstruatae vniuersae iustitiae nostrae. Sicut superius cap . vi. contra quartum errorem diffusius est ostensum. Caeterum pro huius veritatis planiori intelligentia, sunt quaedam hic notanda. Primum quae sit perfecta iustitia, vel quid sit iraplere omnem iustitiam, de qua saluator ait ad Ioannem. Sine modo, sic enim decet nos adimplere omnem iustitiam. Ad quod respondetur, quod ad perfectam iustitiam duo requiruntur. Primum quod homo in hac mortali vita viuens nulla // moueatur cupiditate siue concupiscentia. Et debet [Ciijr\ hic accipi cupiditas siue concupiscentia, pro omni motu peccati, tanquam generale quoddam nomen omnis peccati, sicut eam accipit apostolus ad Roman. vij. Nam concupiscentiam nesciebam esse peccatum, nisi lex diceret, non concupisces. Secundum, quod homo omnem exerceat charitatem, hoe est. vt homo diligat dominum deum suum ex toto corde, ex tota anima, ex tota mente, et ex omnibus viribus suis, et quod diligat proximum suum sicut seipsum, secundum omnem perfectionem modi diligendi, sicut diligunt sancti in patria. Haec duo necessarie requiruntur ad hoe, quod homo impleat omnem illam iustitiam, quam saluator impleuit baptizatus a Ioanne, de qua hic loquimur, per quam solam, praemium ex debito iustitiae meretur. Sicut beatus Augustinus per totum liberum ') de littera et spiritu diffuse prosequitur, efficacissimis ostendens rationibus, hominem non mereri beatitudinem aeternam ex debito iustitiae, propter quod etiam ostendendum sicut idem ipse ibi fatetur,
totum illum librum contra inimicos gratiae composuit. Tertium quod hic est notandum, est. quid ad hoe necessarie requireretur, quod homo nulla concupiscentia moueretur, et omnem valeret exequi charitatem, iuxta omnem modum diligendi perfectionem. Ad quod respondet Augustinus in libro supradicto. Ad hoe inquit requiritur tanta voluntas adhiberi, quanta sufficit tantae rei. Esset autem tanta si nihil eorum quae pertinent ad iustitiam nos lateret et ea sic delectarent animum, vt quicquid aliud voluntatis dolorisue impedit, delectatio illa superaret, haec ille. Ex hijs verbis suis Augustinus dat intelligi, quod duo necessaria requiruntur vt omnis perfectio iustitiae impleatur. Primum est plena dei cognitio qua illustratus homo nihil eorum eum lateret, quae ad iustitiam pertinent perfectam, qualis est cognitio intuitiua sanctorum in patria:
1) Librum.
VI.
14



SECUNPA VERITA8 CIRCA MERITA. L. III. C. 10.
Quia et si deum diligimus, volumusque facere quod placet ei, interdum tarnen facimus quod ei displicet, quia ignoramus quid ei placet. \ nde autem nobis illa ignorantia, nisi quia ipse minus est nobis notus, et ideo non semper scimus quid placeat ei. Propter quod etiam in multis offendimus omnes, et petimus vt ignoscat, dum ad notitiam nostram venerit ei displicere quod fecimus, quod tarnen ei placere credebainus. Secundum est, amor iustitiae perfectus, quo omnia ad iustitiam pertinentia plena cognitione cognita [Ciijr] ita delecta // rent animum, vt ipsa delectatio superaret, quicquid appetitum voluntatis a perfecto amore iustitiae impedire posset. Sicut est amor sanctorum in patria. Quorum tanta est delectatio in amoris deum ') exercitio vt nulla alia delectatione. non solum non possint, sed nee velint ab illa delectatione separari. Superat enim illa delectatio omnem aliam delectationem. Patet ergo manifeste, quod nullus potest implere omnem iustitiam, nisi fueritsimul viator et comprehensor sicut Christus. Tertium hic notandum est, quod quamuis secundum potestatem dei absolutam, non sit éi impossibile, dare puro homini potestatem illam, quae posset omnem implere iustitiam, tarnen sanctae litterae, id est scriptura canonica, de nullo tradunt hoe factum fuisse, aut futurum esse, praeter Christum iesum, Sicut Augustinus tradit in praedicto libro, multa praedicta fore a deo vt possint fieri, quae tamen nunquam facta suut, nee futura. Et exemplificat de missione montis in mare per fidem, et de missione duodecim legionum angelorum ad certandum pro eo in passione si vellet, et de transitu cameli per foramen acus et multa talia, quae saluator praedixit posse fieri, et tamen nunquam sunt facta nee futura. Et ideo apostolica perfectio non fatetur se immunem esse a peccato, dicens. Si dixerimus, quia peccatum non habemus, ipsi nos seducimus, et veritas in nobis non est. Et iterum In multis offendimus omnes. Si vero immunem se non fatetur apostolica perfectio ab omni peccato, quanto minus se fateri potest omnem exequi charitatem. Et si apostolica perfectio talia est, quid de alterius cuiuscunque perfectione est censendum, quos absque vlla ambiguitate ad apostolicam perfectionem constat non peruenisse, Illos enim primos ecclesiarum patres et principes, qui ab ipso fonte veritatis omnem edocti veritatem, caeteris excellentius de diuinae perfectionis plenitudine participarunt ad tantam perfectionem vitae, pie credendum est peruenisse, ad quam alij non per tingent. De hijs ergo satis concorditer loquitur in libro praedicto circa finem Augustinus dicens, Si dixerimus quia peccatum non
1) Lees: dei.



/■
habemus, ipsi nos seducimus, et veritas in nobis non est. Et illud.
Quia non est homo qui non peccet. Et illud. Quia non est iustus in terra, qui faciat bonum et non peccabit. Ytrumque enim hoe testimonium non de praeterito dicit. id est. peccauit, sed de futuro peccabit. Et si qua alia in in hane sententiam, sancta scriptura commemorat, Sed quoniam haec faty/sa esse non possunt, illud esse [C iiijr] consequens video, vt quamlibet vel quantamlibet in hac vita potuerimus diffinire iusticiam, nullus in ea sit hominum, qui nullum habeat omnino peccatum. Omnique homini sit necessarium dare, vt detur illi „dimittere, vt dimittatur illi. Et si quid habet iustitiae,
non de suo eam praesumere, sed de gratia iustificantis dei. Et adhuc tarnen ab illo esurire et sitire iustitiam, qui est panis viuus,
et apud quem est fons vitae. Qui sic operatur iustificationem in Banctis suis, in huius vitae temptatione laborantibus, vt tarnen sit quod petentibus largiter adijciat, et confitentibus clementer ignoscat. Sed inueniant isti si possunt aliquem sub onere corruptionis huius viuentem, cui iam non habeat deus quod ignoscat. Sane quanquam talem si testimonia diuina competenter accipiant, prorsus inuenire non possunt, nullo tamen modo dicendum, deo deesse possibilitatem, qua voluntas sic adiuuetur humana, vt non solum iustitia ista quae ex fide est, omni modo perficiatur in homine, verumetiam illa secundum quam postea inaeternum in ipsa eius contemplatione viuendum est, Quandoquidem si nunc velit in quoquam etiam hoe corruptibile induere incorruptionem, atque inter homines morituros eum iubere viuere minime moriturum. Yt tota penitus vetustate consumpta, nulla lex in membris eius repugnet legi mentis, deumque vbique praesentem ita cognoscat, sieut sancti postea cognituri sunt quis demens audeat affirmare, non posse. Sed quare non faciat quaerunt homines, nee qui quaerunt attendunt se esse homines. Scio quod sicut impossibilitas, ita et iniquitas non est apud deum. Et scio quod superbis resistit, humilibus autem dat gratiam. Et scio quod illi cui ne extolleretur datus est stimulus carnis angelus sathanae, qui eum colaphisaret, semel et iterum, ac tertio depraecanti dictum est, sufficit tibi gratia mea, nam virtus in infirmitate perficitur. Aliquid ergo est in abdito et profundo iudiciorum dei, vt etiam iustorum omne os obstruatur in laude sua, et non operatur nisi in laudem eius. Hoe autem aliquid, quis possit scrutari quis inuestigare, quis nosse? Tam sunt inscrutabilia iudicia eius, et inuestigabiles viae eius. Quis enim cog-//nouit sen- [CUif'] sum domini, aut quis consiliarius eius fuit, aut quis prior dedit illi, et retribuetur ei. Quoniam ex ipso et per ipsum, et in ipso sunt omnia, ipsi gloria in soecula soeculorum Amen. Haec omnia Augustinua in de littera et spiritu, et hic finis libri illius.



OBIECTIO QUORUNDAM CONTRA PRAEMI8SA. L. III. C. 11.
Obiectio quorundam contra praemissa.
Capitulum .xi.
QVidam minus sane scripturam sanctam intelligentes obijciunt, quod per praecepta euangelica data est hominibus cognitio dei, et tantus infunditur amor iustitiae, vt qui ea perfecte seruant, omnem implent iustitiam, eo quod omnem impleant legem, sicut ostendit apostolus ad Galat. v. Qui diligit proximum, legem impleuit. Et Mat.xxij. Diliges dominum deum tuum ex toto corde tuo, ex tota anima tua, et ex tota mente tua. Hoe est maximum et primum mandatum. Secundum autem est simile huic. Diliges proximum tuum sicut teipsum. In hijs duobus mandatis vniuersa lex pendet et prophetae. Ecce aiunt. Nonne omnem implet iustitiam, qui omnem implet legem? Nihil potest deus per viam iustitiae amplius ab homine exigere, quam vt faciat omnia quae illi facere praecepit: Sed qui diligit dominum deum suum, ex toto corde, ex tota anima, et ex tota mente, et proximum suum sicut seipsum, facit omnia quae illi deus facere praecepit. Quare merito dicendus est ille omnem implere iustitiam. Ad quod dicendum, quod tales si scripturam sanctam sane intelligerent, hoe insanum sentire non haberent. Nihil verius dici poterit quam hijs impletis praeceptis, omnem impleri iustitiam. Sed non attendunt quanta sit difficultas haec praecepta secundum euangelicae legis perfectionem implendi. Denique aliter implentur haec praecepta a viatoribus in via, et aliter a comprehensoribus in patria. Vtrobique tamen eadem praecepta Diligit dominum ex toto corde iustus ex fide viuens, et diligit dominum ex toto corde iustus deo in patria fruens, sed non aequali dilectionis perfectione. Sicut ostendit apostolus. Yidemus nunc per speculum et in enigmate, tune autem facie ad faciem. Et iterum prima Ioannis .iij. Charissimi nunc filij dei sumus, sed nondum apparuit quod erimus. Cum autem apparuerit similes ei erimus, quia videbimus eum sicuti est. Hijs verbis edocemur, in hac vita posse nos deum per fidei lumen cognoscere, et ob hoe etiam ex Dir fide per dilectionem operante diligere. Sed sicut multo perfectius sumus eum cognituri cum videbi-//mus eum sicuti est, sic et multo perfectius sumus dilecturi. et tamen illa perfectior dilectio, non erit nisi diligere ex toto corde. Et ideo ex toto corde perfecte non diligit, qui ex fide diligit, eo quod ille primum perfecte ex toto corde diligit, qui iam per speciem ambulans fruendo diligit. Sicut de hijs Augustinus ait in de littera et spiritu, tractans illa verba saluatoris. Diliges dominum deum tuum ex toto corde tuo, ex tota anima tua etc. Quid inquit verius, quam hijs impletis impleri omnem. Verumtamen qui hoe attendit etiam illud attendat, quod in



multis offendimus omnes, dum putamus deo quem diligimus placere, vel non displicere quod facimus, et postea per scripturam eius' siue certa et conspicua ratione coinmoniti cum didicerimus quod ei non placeat, poenitendo precamur vt ignoscat. Porro si quanto maior noticia, tanto maior erit dilectio, profecto nunc quantum deest cognitioni, tantum deest dilectioni, et quantum deest dilectioni, tantum perficiendae iusticiae deesse credendum est. Sciri enim vel credi aliquid, et tarnen non diligi potest, diligi autem quod neque scitur, neque creditur, non potest. Ac si credendo ad tantam dilectionem sancti peruenire potuerunt, qua certa«) maiorem in hac vita esse non posse, dominus ipse testatus est, vt animam suam pro fide vel fratribus poneret, cum ab hac peregrinatione in qua per fidem nunc ambulatur, peruentum erit ad speciem quam nondum visam speramus, et per patientiam expectamus, proculdubio et ipsa dilectio non solum supra quam hic habemus, sed longe supra quam petimus et, intelligimus erit. Nee ideo tamen plus esse poterit quam ex toto corde, ex tota anima, ex tota mente Neque enim restat in nobis aliquid, quod addi possit ad totum,
quia si restabit aliquid, illud non erit totum. Proinde hoe primum praeceptum iustitiae, quo iubemur dominum diligere ex toto corde ex tota anima et ex tota mente, cui est de proximo diligendo alterum consequens, in illa vita implebimus, vbi videbimus facie ad faciem. Sed ideo nobis hoe etiam nunc praeceptum est, vt ammoneamur quid fide exposcere, quo spem praemittere, et obliuiscendo quae retro sunt, in quae anteriora nos extendere debeamus. Ac per hoe quantum mihi videtur in ea perficienda iusticia multum in hac vita profecit, qui quam longe sit a perfectione iustitiae proficiecdo cognouit. Sed si dici potest, quaedam minor ïustitia //
huic vitae competens, qua iustus ex fide viuit, quamuis peregnnus D,' a domino, et ideo per fidem ambulans nondum per speciem, non absurde dicitur etiam ad istam pertinere ne peccet, Neque enim si esse nondum potest tanta dilectio dei, quanta illi cognitioni plene perfecteque debetur, iam culpae deputandum est. Aliud est enim totam nondum exequi charitatem, aliud nullam sequi cupiditatem. Yerum ecce iam talem constituamus animam rationalem in hoe corruptibili corpore, quae et si nondum illa supereminentissima perfectione charitatis dei omnes motus terrenae libidims absorbuerit atque consumpserit, attamen in ista minore iustitia ad illicitum aliquid operandum eidem libidini nulla inclinatione consentiat. Vt ad illam vitam iam immortalem pertineat, diliges dominum deum tuum ex toto corde tuo, et ex tota anima tua, et ex
1) Lees: certe.



OBIECTIO QUORUNDAM CONTRA PRAEMI88A. L. III. C. 11.
tota mente tua Ad hanc ') autem non regnet peccatum in vestro mortali corpore, ad obediendum desiderijs eius. Haec omnia Augustinus vbi supra. Et concludendo ostendit, quod etiam in illa minore iustitia nemo potest viuere sine peccato, quamuis peccatum non regnet in eo, ita vt in magnis delinquat peccatis. dicens. Hijs constitutis, peccatum erit ex fide viuentis aliquando alicui delectationi consentire illicite, non tarnen in illis borrendis facinoribus et Hagitijs perpetrandis, verumetiam leuioribus, vt vel aurem alicui voci quae audienda non esset accommodare, vel in ipso corde aliquid ita cogitet, vt mallet licitum quod male delectat, et per praeceptum scitur illicitum. Etiam ista consentio est ad peccatum, quae vtique fieret nisi poena terreret. Tales iusti ex fide viuentes, nonne opus habent dicere, dimitte nobis debita nostra sicut et nos dimittimus debitoribus nostris 2). Falsumque esse conuincunt, quod scriptum est. Non iustificabitur in conspectu tuo omnis viuens. haec ille. Ex praemissis verbis Augustini colligitur, quod duplex est perfectio iustitiae, Vna est perfectio iustitie, quae procedit ex fide per dilectionem operante, et illa consistit in hoe quod peccatum non regnet in nostro mortali corpore. iuxta Apostolum ad Romanos .vi. Hanc tenentur implere omnes filij adoptionis secundum diuisiones gratiarum quas operatur vnus et idem spiritus, diuidens singulis prout vult. Omnes isti quam diu sunt in corpore ex fide viuentes, necesse habent dicere, dimitte nobis debita nostra sicut V' et nos dimit-//timus debitoribus nostris. Nee possunt implere omnein iustitiam, cui ex debito iustitiae praemium deberetur. Alia est perfectio iustitiae quae procedit ex plena cognitione dei, et delectatione amoris perfecti. Illa consistit in hoe, quod homo nullam habeat cupiditatem, et omnem exequatur charitatem. Hanc habuit Christus in via, et hanc habent sancti in patria, et illa est quae dum est in via meretur praemium ex debito iustitiae, in patria vero non meretur, quia sicut via ad terminum, sic se habet mentum ad praemium. De hac duplici perfectione iustitiae accipienda sunt verba apostoli i. ad corinth . xiij. vbi cum determinasset de excellentia et efficatia charitatis, et quod alijs virtutibus aliter se in via, et aliter in patria se habentibus, charitas nunquam excideret sed tam in via quam in patria eodem modo se haberet, quod in hoe modo se habendi esset excessus in maius et in minus secundum charitatis quantitatem, licet sit equalitas in substantia charitatis, in sequentibus ostendit dicens Videmus nunc per specu-
°P dl.t (aardsche) leven slaan de woorden: „non regnet" enz., op het o? D . .m woorden : „diliges dominum deum tuum" enz.
1) Bij moderne interpunctie zou hier een vraagteeken staan



lum et in enigmate, tune autem facie ad faciem Nunc cognosco ex parte, tune cognoscam sicut et cognitus sum. Aperte ostendit in patria perfectiorem futuram charitatem propter maiorem dei cognitionem, in via vero imperfectiorem, propter minorem dei cognitionem vtrobique tarnen eandem charitatem quantum ad substantiam quam nunquam dicit excidere vel euacuan.
Quae sit tertia veritas circa merita humanorum actuum
Cap . xij.
mErtia veritas circa merita humanorum actuum est ista. Nullus 1 Dotest mereri ex debito iustitiae, nisi cui hoe donatum est a patre Sed inter homines nullus est, cui iuxta testimonia sacrarum scripturarum donatum est a patre mereri ex debito iustitiae praeter christum Ihesum ergo etc. Patet prima pars. quia mentum non consistit in operatione hominis, sed in diuina acceptatione. Sed deo nihil est acceptum, nisi quod est ab ipso volitum, eo quod diuina voluntas est regula et mensura omnis boni. Propter quod et dicitur ecclesiast. ix. Sunt iusti atque sapientes, et opera eorum in manu dei sunt Et tamen nescit homo, vtrum amore an odio dignus sit, sed omlin futurum seruantur incerta. Quare nescit homo vtrum amore an odio dignus sit, qui certus esM-ntum pertinet^a^ ^
dS»:! operante, sic».' P.u>u. .poatodu., 11 in se Christum .guoseen. ai,, prime ad Connttao. Ti Imitatores mei «tote, sicut et ego Chri.t,. // Vb, « magn. Dy
fiducia loquitur, quasi certus de bonitate conuersatioms suae quam leteris quasi regulam proponit imitandam. De qua iterum ad Roman vi« loquitur idem apostolus. Quis nos separabit a charitate Christi? Tribulatio an angustia an fames an nuditas. an periculum ^pfj,i, an gladins? Certus ,nm „uia ^—
IdTTi T lumine «dei sunt .ibi certi de benitate „tae, nesZnt' vtrum amore an odio digni suntP Nisi qma ment. humanorum operum, non aunt ae.tim.ad. e, lumine fidei qno nune ,,demua IT snecuium et in enigmate, sed ex plen. d,u,n.e bon.tot,, cogLione qua tune yidebimu» faoie ad faciem. In quo lum.ne cum
manifest, fuerint oper. nostr., quasi pannus menstmatoe apparemanitesta tue F inefifabilis bonitas diuinae
bunt vniuersae iustitiae nosirae, ui»*
misericordiae eas iudicauerit excusandas et approbandas. Prop
anostolus ipse diuinae discussionis exammi proprie aestimationis iudicium submittens, ait prima ad Chorinth . Hij. Mihi autem pro



TERTIA VEKITAS CIRCA MERITA. L. III. C. 12.
minimo est vt a vobis iudicer aut ab humano die1). Sed neque meipsum mdico. Nihil enim mihi conscius sum, sed non in hoe ïustificatus sum. Qui autem iudicat me dominus est. Hoe idem Salomon attendens ait sapient. ix. Da mihi domine sedium tuarum assistricem sapientiam, et noli me reprobare a pueris tuis. Mitte ilkm de coehs sanctis tuis, et a sede magnitudinis tuae, vt mecum sit et mecum laboret, vt sciam quid acceptum sit apud te. Ecce orat vir sapientissimus dominum, ad habendam coelestem sapientiam quae attingit a fine vsque ad finem fortiter, et disponit omnia suauiter, non solum vt secum sit, et opera eins dirigat in manu dei verumetiam vt sublata de medio cognitione enigmatica, scire possit in coelesti lumine, quid foret acceptum de omni opere suo oculis diuinae maiestatis. Haec est vnica sollicitudo piarum mentium qua anxiatur in nobis spiritus noster, et cor nostrum turbaur, donec de fide sublati ad speciem, sciamus quid de operibus nostris acceptum sit apud deum, in cuius conspectu non iustificabitur omnis viuens. Ex hijs scripturarum testimonijs manifestum r r\• ri ® DUlll"S 0pera e88e meritoria, ex debito iustitiae, nisi fuerit ei t y ] datum a de° Patre' eo q«od nihil est apud eum meritorium // nisi inquantum fuerit sibi acceptum, nihil autem est sibi acceptum nisi quod est ab ipso volitum, et ideo nihil est sibi aliter acceptum, quam sicut est ab ipso volitum. Quia sicut opus, sic et modus opens dependet ab eius voluntate. Sed non est ab ipso volitum, vt aliquis homo praeter christum mereatur ex debito iustitiae, sicut supra probatum est, et infra probabitur. ergo etc. Secunda pars patet. Quia si aliquis esset vel fuisset, cui deus pater dedisset meren ex debito iustitiae, maxime esset Iohannes baptista, quia mxta testimonium veritatis. Inter natos mulierum non surrexit maior Iohanne baptista. Et iterum. Ipse erat lucerna .irdens et lucens. Sed Iohanni non erat datum mereri ex debito iustitiae, patet, quia non est ei datum ambulare in pleno lumine gloriae sed in lumine fidei, sicut et caeteris apostolis, et ideo etiam non est ei datum omnem exequi charitatem. Sicut ipse de seipso fatetur o ann. lij. Nam cum dixissent ad eum discipuli eius Rabbi, qui era tecum trans lordanem, cui tu testimonium perhibuisti, ecce ic baphzat. et omnes veniunt ad eum. Respondit Iohannes et xit. JNon potest homo accipere quicquam, nisi fuerit ei datum de coe o, Ipsi vos mihi testimonium perhibetis, quod dixerim, non sum ego Christus, sed quia missus sum ante illum. Qui habet sponsam sponsus est, amicus autem sponsi, qui stat et audit eum, gaudio gaudet propter vocem sponsi. hoe ergo gaudium meum im-
1) Vertaling der „Vulgata".



pletum est. Pro horum verborum planiori intelligentia est notandum, quod euangelista Iohannes postquam ostendit christi diuinitatem, quantum ad aeternam eius a patre generationem in primo capittulo, et plenitudinem gratiae collatae Christi humanitati per assumptionem humanae naturae a verbo Et in secundo capitulo ostendit. Christi diuinitatem per mirabilium operationem, quantum ad naturae mutationem, cum aquam mutauit in vinum. In hoe tertio capittulo. vnde verba praemissa sunt, ostendit Christi diuinitatem, per mutationem humanae voluntatis per effectum gratiae,
cum de impio facit pium, tanquam sponsus ecclesiae, cui ex officio commissum et datum est a patre, de ecclesia sponsa sua generare filios regni per plenitudinem gratiae, quae sine mensura est sibi donata. Et quia baptismus est spiritualis, et gratuita generatio filiorum dei, ideo primo describit euangelista, quae // sit ista spi- [füj'] ritualis generatio. Secundo quantum distat a baptismo 'Ioannis. Vbi et ostendit, quod soli Christo donatum est a patre generare per gratiam filios regni. Quod ostendit per verba beati Ioannis baptiste,
quibus exponit discipulis suis propriam humilitatem et Christi sublimitatem, motis ') contra Christum ex eius promotione et Ioannis minoratione. Rabbi inquiunt, qui erat trans iordanem, cui tu testimonium perhibuisti, ecce hic baptizat, et omnes veniunt ad eum Quasi alijs verbis dicerent. Ille qui humilis venit ad te vt baptizaretur a te, et qui ex tuo testimonio magnificatus est in opinione hominum, ecce hic baptizat et vsurpat sibi officium, tibi a deo commissum, et omnes veniunt ad eum, te derelinquentes. Yolens autem Ioannes sanare mentes discipulorum suorum, et ostendere quod ipse non esset missus, nee sibi esset datum generare filios regni, quamuis baptizaret et exerceret officium spiritualis generationis, ostendit suain ad hoe insufficientiam duplici ratione. Prima, quia talis potestas non erat sibi donata. Quod ostendit cum dicit. Non potest homo accipere quicquam nisi fuerit ei datum de coelo, quia iuxta apostolum Iacobum. Omne datum optimum, et omne donum perfectum, de sursum est descendens a patre luminum. Quod de dono gratiae iustificantis apostolus locutus est, quo generantur filij regni et meretur2) eis ex debito iustitiae praemium beatitudinis aeternae.
Sicut in sequentibus ostendit dicens. Yoluntarie enim genuit nos verbo veritatis, vt simus initium aliquid creaturae eius. Yoluntarie dicit generatos fideles et filios regai a verbo veritatis, id est, a verbo incarnato, per optimum et perfectum donum gratiae, quod ad tale opus sine mensura accepit a deo. Et quia Ioannes tale donum se non accepisse cognouit, ideo subdit. Ipsi vos mihi testi-
1) Slaat op „ditcipulia".
2) De volzin gaat hier mank.



TERTIA VERITAS CIRCA MERITA. L. III. C. 12.
monium perhibetis quod dixerim, non sum ego Christus id est non sum ille qui tanta plenitudine gratiae sum vnctus, vt de illa plenitudine participent vniuersi. Sed quia missus sum ante illum, verbo et opere ostendere, quod ipse esset ille olim promissus, et nunc a patre missus, qui peccata tolleret mundi, et qui filios Israhel qui dispersi sunt, congregaret in vnum. Secunda ratio quam Ioannes allegat est, quia ipse non est sponsus ecclesiae, sed amicus sponsi, quod ostendit cum dicit. Qui habet sponsam sponsus est: Quasi alijs verbis diceret. Illi competit veraciter baptizare id est generare [D *iijr] filios regni, et eis mereri vitam aetemam ex debito iustitiae // qui hoe accepit a deo patre, vt more sponsi vnitus humanae naturae in vtero virginis, tanquam sponsus procedens de thalamo suo ecclesiam sibi sponsam assumeret, et per gratiam tanquam per semen diuinum de sponsa sua ecclesia filios regni generaret Sed Christus est ille qui hoe accepit a patre in vtero virginis vt dicitur Ioannis primo. Verbum caro factum est, et habitauit in nobis, id est, deus homo factus est. Ergo Christo competit generare filios regni et mereri eis vitam aeternam ex debito iustitiae, quia iuxta apostolum. Parentes debent thezaurizare filiis. Et quia sponso proprie competit generare filios de sponsa, et patri proprie competit educare filios et thezaurizare eis, prouidendo eis de futuro, ergo qui aliquod horum sibi vendicare praesumeret, magis adulter quam sponsus iudicandus esset. Et quia Ioannes de officio sponsi nihil sibi vendicare voluit, sed inter ipsius sponsi filios se voluit connunumerari, ideo subdit. Amicus autem sponsi qui stat et audit eum gaudio gaudet propter vocem sponsi. Ybi aduertendum quod venerabilis Baptista postquam ostendit se non accepisse donum tam excellentis gratiae, vt possit de sponsa Christi ecclesia filios regni generare ac eis aeternam vitam mereri ex debito iustitiae, consequenter quae sit gratia quam accepit ostendit dicens, tria se accepisse a deo. Primum vt sit amicus sponsi, id est, Christi, in quo ostendit primum effectum spiritualis generationis per sponsum ecclesiae Christum, qui est generare filios et haeredes regni coelestis. Qui recte amici vocantur, quia ad aequalem et communem fruitionem aeterni boni cum sponso ordinantur. Sicuti ipse ait ad discipulos suos. lam non dicam vos seruos sed amicos, quia omnia quaecunque audiui a patre meo, nota feci vobis. Hos autem quos hic amicos vocat alibi filios nominat dicens. Non possunt filij sponsi lugere quam diu cum illis est sponsus. Quod aperte constat esse dictum de discipulis iesu, cum arguerentur a Phariseis quod non ieiunarent sicut Pharisei. Inter hos amicos sponsi et haeredes regni, factus est vnus baptista Ioannes per gratiam christi, sicut ait apostolus ad Roman. iij. Omnes peccauerunt et egent gloria dei. Iusti-



ficati gratis per gratiam ipsius. Si omnes peccauerunt et omnes gratis iustificati sunt per gratiam christi, ergo et Ioannes peccaui et iustificatus est per eandem gratiam christi. Secundum quod Ioannes dicit se accepisse est, quod potest stare cum spoiwo et audire eum, in quo ostendit secundum // effectum gratiae Christi qui est in bono accepto perseuerare. Hic effectus est praecipuus effectus filiorum regni, et amicorum sponsi, quia multas datur gratia, quibus non datur in gratia perseuerare, sicut patet per se. Filiis vero et amicis sic datur gratia, vt etiam in gratia Achter perseuerent, quamuis ad horam aliquando per modum exercitij et tentationis eadem permittantur ')• Sicut ipse ait Iohan . xv. ad eos. Non vos me elegistis, sed ego elegi vos, et posui vos vt eatis et fructum afferatis, et fructus vester maneat. Commendat in his verbis saluator gratiam filiorum, et amicorum suorum, qua in bono possunt perseuerare, cum enim dicit. Non vos me elegistis, sed ego elegi vos, plane designat eos accepisse dei gratuito munere, et nulla propriae voluntatis virtute meruisse, vt filjj et amici dei dici, et esse meruerunt. Et cum subdit, vt eatis et fructum afferatis, et fructus vester maneat, luce clarius ostendit, eodem eos gratuito dei munere accipere, vt in accepta gratia possint perseuerare. Qui enim aliud est fructum afferre, et fructum manere, nisi actus virtutum facere, et ab eorundem actuum bonitate non deficere. Quod vtique omni homini est impossibile, nisi speciali sibi donatum fuent diuinae gratiae largitate. Sicut ipse ait ad iudeos. Iohan . x. Loquor vobis, et non creditis, Opera quae ego facio in nomine patris mei, haec testimonium perhibent de me. Sed vos non creditis, quia non estis ex ouibus meis. Oues meae vocem meam audiunt, et ego cognosco eas, et sequuntur me. Et ego vitam aeternam do eis, et non peribunt inaeternum, et non rapiet eas quisquam de manu mea. Discernit in his verbis saluator inter eos, qui de diuina largitate munera dei accipiunt, sed tamen valde dissimiliter per eandem dei gratiam in amorem eius crescunt. Quidam enim dum dona dei accipiunt, statim ex acceptis donis per superbiam intumescunt. Qui dum de acceptis, ingratos se exhibent, amplius aliquid, quo perficere et perseuerare in bono possint, accipere non merentur. üt hoe est quod saluator ait. Loquor vobis, et non creditis. etc. quia non estis ex ouibus meis, quasi diceret. Gratiam quidem meam vobis exhibeo, qua in bono possetis proficere, sed quia non est vobis datum a patre meo // esse de ouibus meis, ideo non creditis id est, fidem iustificantem non accipitis. qua in bono proficere, et perseuerare possitis. Quia iuxta Apostolum ad roman . ix. Cui vult
D iiij •] Ei'
1) „Carere" of iets dergelijks schijnt weggevallen.



TERTIA VERITA8 CIRCA MER1TA. L. III. C. 12.
miseretur, et quem vult indurat. Quod manifeste liquet ex verbis veritatis Matthei .xi. vbi loquens de Corrozaym et Bethsaida ciuitatibus, in quibus factae sunt multae virtutes, quibus conuerti potuerunt, si donatum eis fuisset poenitere, sed non potuerunt, quia non fuit eis donatum poenitere. Et de Tyro et Sydone quibus fuit donatum poenitere, sed non fuit eis donatum fieri inter eos virtutes, quibus conuerti et poenitere potuissent. Vtrumque tamen nulla iniustitia aut iniquitate, sed iusto dei iudicio factum est. Vt videant et agnoscant filij regni, quid eis contulit gratia, dum viderint statum illorum, in quos factum est iustum iudicium dei Quidam vero alij sic dona dei accipiunt, vt ex acceptis donis in amorem donantis dei inardescant, qui dum de acceptis gratias exiberent'), ad ampliora promouerentur, itavt quotidie in amorem dei proficiant, donec ad consummatam perfectionem perseueranter attingant. Hij sunt illi de quibus subditur. Oues meae vocem mearn audiunt, et ego cognosco eas, et sequuntur me. Et ego vitam aeternam do eis, et non peribunt inaeternum, et non rapiet eas quisquam de manu mea. Jïotum est eos donum accepisse perseuerantiae. quos veritas contestatur inaeternum non perire, nee quemquam eos rapere posse de manu sua. Hic est secundus effectus gratiae, quem Iohannes se fatetur a sponso accepisse In quo etiam duo designat ex parte hominis necessaria scilicet stare cum sponso et audire eum. Haec enim duo necessaria sunt illi qui debet in bono perseuerare, vt iugiter deo qui est summum bonum adhereat, et eius praeceptis indesinenter et infatigabiliter obedire contendat. Tertium quod Ioannes se dicit accepisse, est plenum gaudium in voce sponsi, cum dicit, gaudio gaudet propter vocem sponsi, hoe ergo gaudium meum impletum est. Per quod non incongrue intelligitur praemium aeternae beatitudinis. Et hic est tertius effectus gratiae Christi, qui est ex merito Christi coronari praemio aeternae beatitudinis in misericordia et miserationibus, iuxta sententiam prophetae dicentis. Benedic anima mea domino, qui coronat te in misericordia et miEir serationibus. Hij sunt tres illi // effectus diuinae gratiae, quos apostolus connumerat ad Roman. viij. Quos inquit praedestinauit hos et vocauit ecce primus, et quos vocauit, hos et iustificauit. ecce secundus. Quos autem iustificauit illos et glorificauit. ecce tertius gratiae effectus. Hos tres graciae effectus gloriatur se Iohannes tanquam amicus sponsi a sponso accepisse, et ideo nullo modo se fatetur accepisse donum tam excellentis gratiae, vt posset mereri praemium aeternae beatitudinis ex debito iustitiae, quia hoe fatetur
1) Lees: eihiberent.



et gaudet se accipisse ») per gratiam sponsi in misericordia et ui serationibus. Pro huius tertij graciae effectUB plamori intellectu es sciendum. Quod per vocem sponsi propter quarn Iohannes dicit se gaudio gaudere recte gaudium aeternae beatitudinis accipimus.
Nihil enim iocundius in sono melodiae, quam melod.a humanae vocis. Et inter sonos melodiae humanarum yocum nulla vox dulcior quam vox amoris. Vnde canticum illud quod inter amantes vocibus amoris depromitur, propter sui excellentiam canticum canticorum nominatur. Tale canticum excellentissime competit Lhristo cum sponsa sua ecclesia, et filiis ab ea per gratiam generatis in regno patris sui canere, vbi exercitium amoris continuo exercebitur in plenissima diuinae iocunditatis fruitione Ob quam ïocunditatis excellentiam denotandam, Ioannes non solum se dicit gaudere, verumetiam dicit se gaudio gaudere ad illius aeterm gaudij excellentiam signandam. Dicit etiam Ioannes hoe suum gaudium fuisse impletum, non propter ipsius gaudij praesentem exhibitionem et fruitionein, sed propter infallibilem certitudinem eius suo tempore exhibendi. Sic enim in scripturis sanctis multa repenuntur posita tanquam principaliter exhibita, quae tamen per multorum temporum interualla sunt principaliter exhibenda, propter infallibilem certitudinem exhibendi Sicut est illud Apostoli ad Ephes. ij. dicentis Diues autem qui diues est in misericordia, propter mmiam charitatem suam qua dilexit nos et cum essemus mortui peccatis conuiuificauit nos Christo, cuius gratia estis saluati, et conresuscitauit et consedere fecit in coelestibus in christo Iesu. Haec confessio electorum in coelestibus, quam Apostolus descnbit ïam factam non est completa, nam multi adhuc peregrinantur a domino, quos necesse est ad fidem ambulare, et praesentis miseriae tnbulationibus fatigari. Apostolus autem dicit eam iam esse factam, eo quod *3 infallibili certitudine est futura. Et sic patet prima pars // secundae partis. Probato quod inter homines nullus est cui a patre donatum est mereri ex debito iustitiae nee etiam loanni baptistae, iuxta testimonium quod ipse perhibuit veritati, restat nunc videre quale testimonium perhibeat Christo, cui hoe priuilegium ostendit esse donatum a patre. Vbi notandum, quod Ioannes quattuor rationibus ostendit, quare Christo sponso ecclesiae, solummodo competit generare filios regni, et mereri eis vitam aeternam ex debito iustitiae. Prima ratio est, dignitas originis. Nam quantum ad diuinitatem est filius patris ab aeterno natus a patre, et quantum ad humanitatem est formatus et conceptus de spiritu sancto in vtero
2) Lees: »ccepisse.



TERTIA VERITA8 CIRCA MERITA. L. III. C. 12.
virginis, et natus in tempore de virgine matre. Et sic tota origo eius est de coelis, quod notatur cum dicitur. Qui de sursum venit, super omnes est, id est, qui omnes praecellit natiuitatis origine' etiam praecellit omnes naturae dignitate. Secunda ratio suinitur ex' diuinae cognitionis perspicuitate. Nam secundum diuinam naturam habet eandem scientiam cum patre. In humana natura habet cognitionem intuitiuam, et cognoscit omnia quae deus cognoscit noticia visioms. Et ideo quia plenam habet dei cognitionem, perfecte scit quid acceptum sit patri omni tempore. Sicut ipse ait. Quae placita sunt ei, facio semper. Hoe notatur cum dicitur. Qui de terra est de terra loquitur, qui de coelo venit super omnes est. Et quod T et audiuit hoe testatur. Quamuis enim christus inquantum deus habet eandem scientiam cum patre, hanc tamen nascendo accepit a patre sicut et essentiam, et ideo non incongrue dicitur etiam hoe modo audiuisse a patre. In quantum vero homo habet scientiain ïntuitiue visionis et cognitionis ex beatifico obiecto diuimtatis. Et ideo iuxta testimonium euangelicum. Erat Iesus docens sicut potestatem habens id est ex lumine proprio, non ex lumine reuelato. ïertia ratio sumitur ex abundantia charitatis, et plenitugratiae. Nam sicut in capite corporis naturalis vigent omnes sensus etiam eminentiore modo, in alijs vero membris vigent diuisim, sic in christo capite ecclesiae data est plenitudo charitatis et gratiae a deo patre, vt de plenitudine eius participent vniuersi. Et hoe notatur cum dicitur Non enim ad mensuram dat deus spiritum. Per spiritum hic intelligitur gratia spiritus sancti collata christi humanitati, et est sensus cum dicitur. Non enim ad mensuram dat deus spiritum id est deus pater non dat christo secundum humanitatem gratiam spiritus sancti ad mensuram, sed ad plenitudinem. Sicut supra dictum est capitulo .i. Et vidimus gloriam eius - V r gloriam quasi vnigeniti a patre, plenum gratiae et veritatis. // Et de plenitudine eius nos omnes accepimus gratiam pro gratia. Habuit enim Christus plenitudinem gratiae, quia habuit gratiam secundum omnem eius rationem et effectum. Caeteri vero omnes habuerunt gratiam ad mensuram. Et ideo necesse semper fuit in huius vitae tentatione laborantibus quantamcunque videbantur habere perfectionem ïustitiae, semper ab illo adhuc esurire et sitire iustitiam qui est panis viuus, et apud quem est fons vitae, quem et orare oportuit, dimitte nobis debita nostra, sicut et nos dimittimus debitonbus nostris. Quia Christus sic operatur iustificationem in sanctis suis, quam diu sunt in hac vita, vt tamen semper in eis sit aliquid adijciendum quod petentibus benigne adijciat, et confitentibus misericorditer ignoscat. Quarta ratio sumitur ex dignitate filiationis Christi. Caeteri enim omnes siue angeli sancti siue homi-



nee beati, simt filij dei adoptiui, Christus vero est films dei naturalis et vnigenitus. Et ideo merito sibi soli competit meren fratnbus suis adoptiuis aeternam vitam ex debito iustitiae,tarnen quia ipsa aeterna vita competit ei vt legitimo haeredi haereditario mre, turn quia non est aliunde obligatus patri, aequalem habens dominationem et potestatem cum patre, turn quia secundum humamtatem est ei collata omnis potestas boe faciendi a patre. Hoe notatur cum l tur. Pater diligit filium, et omnia dedit in manu eius. Sicut idem ipse dixit discipulis suis, Matth. vltimo Data est mihi omnis potestas in coelo et in terra. De hac collata Chnsto a patre potestate generandi filios et merendi eis vitam aeternam, iterum dicit ipse Ioannis .iij. Sic deus dilexit mundum, vt filium suum vnigenitum daret, vt omnis qui credit in eum, non pereat sed habeat vitam aeternam. Et iterum Ioann. v. Sicut pater suscitat mortuos et viuificat sic et filius quos vult viuificat. Neque emm patei iudicat quemquam sed omne iudicium dedit filio, vt omnes honorificent filium, sicut honorificant patrem. Et iterum Ioann. vi. aeo est voluntas patris mei qui misit me, vt omne quod dedit mi non perdam ex eo, sed resuscitem illud in nouissimo die Et iterum Ioann. xvij. loquens Jesus ad patrem ait. M^/^ui nomen tuum hominibus quos dedisti mihi de mun o. u et mihi eos dedisti, et sermonem meum seruauerunt Nunc cognouerunt, quia omnia quae dedisti mihi, abs te sunt. x praemissis ergo omnibus scripturarum testimomjs satis vt reor esto-//sten- [Ety j sum, quod nulli praeter Christum datum est a deo patre generare filios regni per plenitudinem gratiae,, et mereri eis vitam aeternam
ex debito iustitiae.
Quae sit quarta veritas circa merita humanorum operum
Ca. xiij.
QVarta veritas circa merita humanorum operum est ista. Nullus percipiet praemium aeternae beatitudinis qui non fuent opera virtutum meritoria operatus, dummodo habeat facultatem et oportunitatem operandi. Et tarnen nullus praeter Christum quantamcunque habuerit perfectionem iustitiae, potest meren per opera sua praemium aeternae beatitudinis ex condigno, vel ex debito iustitiae. Sed omnibus operibus virtutum quantumcunque perfectis dabitur praemium aeternae beatitudinis, ex habundantia diuinae misencordiae et bonitatis. Prima pars patet ex parabola de laborantibus in vinea, Matth. xx. Yoca operarios et redde illis mercedem suam. In qua parabola vbi de merito et praemio aeterne beatitudinis



QÜARTA VERITAS CIRCA MERITA. L. III. C. 13.
agitur, ociosi redarguuntur, et operarij remunerantur. Ad idem valet verbum apostoli secunda ') ad Thimoth. iiij. Bonum certamen certaui, cursum consummaui, fidem seruaui. In reliquo reposita est mihi corona iustitiae, quam reddet mihi dominus in illa die iustus iudex. Non solum autem mihi, sed et hijs qui diligunt aduentum eius. Ad idem etiam est sententia prophetae dicentis. Semel locutus est deus, duo haec audiui, quia potestas dei est et tibi domine misericordia, quia tu reddes vnicuique iuxta opera sua. Ad idem etiam est verbum domini ad legisperitum, iuterrogantem, quid faciendo vitam aeternam possideret. Qui cum rursus domino interroganti quid esset scriptum in lege, respondisset. Diliges dominum deum tuum ex toto corde tuo, et ex tota anima tua, et ex omnibus viribus tuis, et ex omni mente tua, et proximum tuum sicut te ipsum. Statim respondit dominus. Hoe fac, et viues. Lucae .x. Manifeste ostendens neminem sine bonis operibus, ad vitam posse peruenire aeternam. Et hoe est verum, dummodo homo habeat facultatem, et oportunitatem bona operandi. Si vero facultatem et oportunitatem bona operandi non habuerit, sufficit bona voluntas, dummodo ex parte voluntatis nihil deest quin exiret in actum si posset. Iuxta illud Lucae .ij. Gloria in altissimis deo, et in terra pax hominibus bonae voluntatis. Secunda pars patet. Quia ad hoe vt aliquis me[Eitj'] reatur praemium aeternae beati-//tudinis ex debito iustitiae requiritur, quod inter opera meritoria et praemium sit aequalitas secundum rectam iustitiae aestimationem vt ipsi etiam Thomistae probant, dicentes actum charitate informatum esse proportionatum beatitudini aeternae. Quod quamuis de nullius actibus quam CHRISTI verum esse potest. tamen ipsi hoe sic tenent de omnibus indifferenter. Sed inter opera meritoria quorumcunque hominum praeter solum CHRISTVM et inter praemium aeternae beatitudinis non potest esse aequalitas secundum rectam aestimationem iustitiae, tum quia inter charitatem viae, et charitatem patriae non est aequalitas quantitatis, licet sit aequalitas substantiae, tum, quia iuxta prophetam. Non est iustus in terra qui faciat bonum et non peccabit. Sicut haec omnia diffusae') tractata sunt supra in sexto capitulo contra quartum errorem, et in decimo capitulo huius distinctionis tertiae. Tertia pars patet. Quia cum vniuersae viae domini sint misericordia et veritas, et nullus homo praeter CHRISTVM potest facere opera virtutum quibus ex debito iustitiae debetur praemium beatitudinis aeternae, necesse est omnes indiffe-
1) Lees: secundae (nl. epistolae).
2) Lees: diffuse.



renter praeter CHRISTVM per viam misericordiae accipere, quo merentur saluari, Ynde quicquid in scripturis sanctis de merito hominis dicitur praeter meritum illius hominis qui sic est homo vt sit etiam natura deus totum debet intelligi de merito quod non meretur,
sed quod datur ex habundantia diuinae bonitatis et misericordiae. Matthei vi cesimo. Yolo huic nouissimo dare sicut et tibi.
Finis Tertiae distinctionis. //
VI.
15



[E iiijr] Distinctio Quarta huius opusculi, De voto et
conditionibus eius.
Xpeditis illis quae de natura et gratia humanae voluntatis, et de efficacia et merito actuum humanae voluntatis dominus dicere donauit, superest nunc quaedam dicere de voto quod est quidam specialis actus humanae voluntatis, et de efficacia et conditionibus eius. Et quia ea de voto dicenda sunt, non de opinionum riuulis, sed vbi possumus de fonte canonicae veritatis haurire intendimus, quae legentibus proponamus, ideo non statim more aliorum tractatorum de voti efficacia erit dicendum, sed altius erit de origine voti aliquid disserendum. Vt cognita eius origine, vnde accepit exordium, facilius ea quae ad ipsum pertinere possunt capiantur.
Quod sub lege euangelica neque in quibuscunque scripturis noui testamenti fit mentio de voto. Neque de aliquo christiano ad quemcunque actum euangelicae legis per votum se obligasse in eisdem reperitur.
Capitulum Primum.
EST igitur primo notandum, quod votum non habet originem a nouo testamento, quia in tota serie scripturarum noui testamenti non fit mentio de eo, neque de quocunque tradunt christiano, quod ad aliquem actum euangelicae legis, vel etiam ad ipsam christianam religionem, se obligauerit per votum. Sicut maxime patet in actibus Apostolorum, vbi nascentis ecclesiae describitur exordium, et foecundae generationia filiorum dei per gratiam spiritus sancti ostenditur incrementum. Namque tam subitam multiplicationem Christifidelium sub religione Christiana, atque tam perfectam obseruantiam legis euangelicae, solam tradunt sacrae litterae ibidem operatam esse gratiam spiritus sancti, Sicut patet actuum .ij. Repleti sunt omnes spiritu sancto, et coeperunt loqui varija linguis prout spiritus sanctus dabat eloqui illis. Et actuum .iiij. Et cum orasaent inotus eat locus in quo erant // [E iiij"] congregati, et repleti sunt omnes spiritu sancto, et loquebantur verbum dei cum fiducia. Multitudinis autem credentium erat cor vnum et anima vna, nee quiaquam eoruin quae possidebat, aliquid suum



esse dicebat, sed erant illis omnia communia. Haec de ecclesia ex iudeis congregata. De ecclesia vero ex gentibus congregata dicitur infra actuum .x. Adhuc loquente Petro verba haec, cecidit spiritus sanctus super omnes qui audiebant verbum. Et obstupuerunt ex circuncisione fideles qui venerant cum Petro, quia et in nationes, gratia spiritus sancti efFusa est. Tune respondit Petrus. Nunquid aquam ? quis prohibere potest, vt non baptizentur hij, qui spiritum sanctum acciperunt') sicut et nos? Et iussit eos baptizari in nomine domini Iesu christi. Et iterum de eodem cap . x. vbi petrus reddens rationem fidelibus ex circuncisione quare transisset ad gentes, ait. Cum autem coepissem loqui, cecidit spiritus sanctus super eos,
sicut et in nos in initio. Recordatus sum autem verbi domini,
sicut dicebat, Ioannes quidem baptizauit aqua, vos autem baptizabimini spiritu sancto. Si ergo eandem gratiam dedit illis deus sicut et nobis qui credidimus in dominum iesum Christum, ego quis eram qui possem prohibere deum? Et infra in eodem cap. vbi narrans Lucas qualiter fama peruenit ad aures ecclesiae in iherosolimis, quod in Anthyochia multus numerus credentium esset conuersus ad dominum, miserunt Barnabam ad Antyochiam. Qui cum peruenisset et vidisset gratiam dei, gauisus est, et hortabatur omnes in proposito cordis permanere in domino, quia erat vir bonus et plenus spiritu sancto ex fide, et apposita est multa turba domino Generaliter vero de ecclesia, tam ex gentibus quam ex iudeis congregata dicitur, actuum .viij. Ecclesia quidem per totam iudeam, et Galileam, et Samariam, habebat pacem, et aedificabatur ambulans in timore domini, et consolatione sancti spiritus replebatur. Et iterum actuum .xv. Et ecclesiae quidem confirmabantur fide, et habundabant numero cotidie. Ecce qualiter ex concordi scripturarum testimonio patet, quod foecundam multiplicationem fidelium in exordio nascentis ecclesiae, et perfectam obseruationem legis euangelicae atque charitatiuam communicationem omnium suorum in communi vita, sola sit operata habundans gratia spiritus sancti. Neque in omnibus illis quae deus operari dignatus est in gratuita generatione, multiplicatione, et perfectione fidelium, alicubi vel te-//nuissima mentio fit de voto obligante, immo contrarium eius Fir ibidem manifeste edocetur. Nam cum Barnabas venisset Anthiochiam et vidisset gratiam dei, hortabatur omnes in proposito cordis permanere in domino. Concedunt omnes etiam ipsi Thomistae, quod differant votum et propositum, nam et ipsi distinctionem faciunt inter illa duo. Quod si fideles ad Christianam religionem non admittebantur nisi per votum, sicut Thomistae dogmatizant, quare
1) Lees: acceperunl.



CORNELIUS CENTURIO. L. IV. C. 2.
Barnabas non hortabatur eos permanere in voto cordis, sicut in proposito cordis eos permanere hortabatur. Nam propositum continetur in voto quia requiritur ad votum, sed votum non continetur in proposito, sicut nee maius continetur in minori. Necessarium autem maxime fuisset eos exhortari ad illud ad cuius obseruantiam fuissent praecipue obligati. Quod et sollicite facere solebant sicut dicitur actuum .xv. Cum autem pertransirent ciuitates, tradebant eis custodire dogmata quae erant decreta ab apostolis et senioribus qui erant Iherosolymis. Rursum ex testiinonio scripturarum iam allegatarum habetur expresse, quod ecclesiae confirmabantur fide. Aliud est autem confirmari fide et aliud voto. Nemo potest confirmari fide nisi qui diligit, potest autem voto confirmari qui non diligit, vt patet in ficte vouentibus sicut et in ficte sacramenta recipientibus, qui accipiunt sacramentum, sed non rem, id est, gratiam sacramenti. Quod autem nemo potest confirmari fide qui non diligit, patet. Quia fides illa qua ecclesiae confirmabantur in exordio, non erat fides informis quam etiam demones habent sed erat illa fides de qua apostolus ait ad Galat. v. Nam in christo iesu neque circuncisio aliquid valet neque praepucium, sed fides quae per charitatem operatur. Fides ergo illa quae per charitatem operatur fuit qua ecclesiae confirmabantur, et illam nemo potest habere qui non diligit, quia ipsa non potest esse sine dilectione. Patet ergo ex praemissis quod votum non habet originem a nouo testamento.
Questio incidentalis ex quibusdam verbis allegatis, qualiter Cornelius centurio cum suis sit repletus spiritu sancto antequam baptizatus
Capitulum secundum //
F i' /~)Ym Baptismus sit primum et ianua omnium sacramentorum et \J sacramenta nouae legis hoe conferant quod figurant, quaeritur non immerito quid Cornelio centurioni contulit baptismus, qui ante baptismum fuit spiritu sancto repletus. Sic enim scriptum est actuum .xi Adhuc loquente Petro verba haec, cecidit spiritus sanctus super omnes qui audiebant verbum. Et post. Et iussit eos baptizari in nomine domini Iesu christi. Respondetur, quod baptismus in Cornelio secutus gratiam spiritus sancti qua iustificatus erat, fuit sacramentum illius collatae gratiae et iustificationis praecedentis. Nee mirum quod gratia iustificans praecedat sacramentum aliquando, cum in multis eam constet sequi post sacramentum. Sicut qui ficte sacramenta recipiunt, non recipiunt gratiam sacramenti, qui tarnen postea poenitentes sacramentum baptismi non reiterant, sed per poenitentiam et conuersionem, gratiam sacramenti recipiunt, quam cum sacramento si fictio non obstitisset



recipere debuerunt. Sunt alij quibus videtur, quod in sacramento baptismi aliqua gratia specialis conferatur, quae in alijs dei muneribus non confertur, et hoe per spiritualem regenerationem. Sicut enim carnalis natiuitas confert nascenti aliquam praerogatiuam indelebilem, sic spiritualis natiuitas seeundum eos confert sic nascenti ex deo aliquam praerogatiuam specialem. Et hanc vocant vel characterem filialis adoptionis, vel nouitatis ac mundiciae singularitatem, vt vere tune nouus homo dici mereatur. Sunt alij inter quos est Iheronymus, qui dicunt quod omnis gratia iustificans prius collata, per collationem sacramenti augetur, tam quo ad peccatorum remissionem, poenarum redemptionem, fomitis mitigationem, quam quo ad gratiae adiutricis augmentationem. Ita vt qui mundus ad baptismum accedit mundior efficitur, et ibi vere impleatur illud euangelicum. Omni habenti dabitur, ab eo autem qui non habet, et quod videtur habere aufertur ab eo. Hoe est, qui iustificatus et mundus ad sacramentum accedit, cum sacramentum suscipit non solum sacramentum suscipit verumetiam gratiam iustificationis suscipit habundantiorem. Qui vero ficte ad sacramentum accedit, sacramentum quidem accipit et habet, sed quia ad vtilitatem non habet, merito quidem habet quasi ablatum.
De tribus rationibus quare in institutione et promulgatione euangelicae legis, non decuit mentionem facere de voto obhgante. //
Capitulum Tertium. F V'
TRes possunt adduci rationes, quare in institutione et promulgatione euangelicae legis non decuit mentionem fieri de voto obligante. Prima ratio est, quia lex euangelica, est lex perfectae libertatis: cum perfecta autem libertate nulla omnino potest stare necessitas obligationis, et ideo nullam decuit de obligatione fieri mentionem. Alioquin duo contraria in vna lege implicassent, quae simul et semel stare non potuissent. Quod autem lex euangelica sit lex perfectae libertatis. Patet primo, ratione, quia est lex glonae filiorum dei vbi est et erit summa libertas, libertas inquam non solum a peccato et miseria, verumetiam ab omni coactione et necessitate. Lex enim euangelica cum sit lex amoris, regulatiua appetitus humanae voluntatis, non solum habet regulare appetitum humanae voluntatis in tempore gratiae donec introducat eum in statum eloriae, verumetiam tune habundantius regulabit eum m fruitione gloriae. Vna est enim lex charitatis, qua vita fidelium gubernatur in gratia, et vita filiorum dei in gloria dirigetur, Patet istud per Apostolum primae ad Chorinthios decimotertio. Charitas nunquam excidit. Siue propheciae euacuabuntur, siue lingue cessabunt siue



NON FIT MENTIO DE VOTO OBLIGANTE. L. IV. C. 3.
scientia destruetur. Ex parte enim cognoscimus, et ex parte prophetamus. Cum autem venerit quod perfectum est, euacuabitur quod ex parte est. Distinguit in hijs verbis Apostolus duplicem habitudinem donorum spiritus sancti. Primo dicit de quibusdam donis, quae eodem modo se babent cum viatoribus in via sicut cum comprehensoribus in patria. Sicut est donum charitatis de quo dicit. Charitas nunquam excidit. Quid est charitatem nunquam exciderep Nihil aliud est quam eandem realitatem tam in viaquam in patria eam semper retinere. Charitas ergo nunquam excidit, quia ea charitate qua nunc in via deum et proximum nostrum diligimus, eadem etiam tune in patria deum et proximum nostrum diligemus. Nee alia ibi esse poterit quam illa quam hic habemus // * V ' Quia ipsa charitas est spiritus sanctus, tertia in trinitate persona, qui sic donum dei est, vt sit etiam natura deus, sicut supra ostensum est in .xxiiij. et .xxv. capitulis priinae distinctionis. Spiritus autem sanctus cum sit deus et donum dei, nullam recipit in se mutationem Ostendit ista etiam beatus Augustinus in de litera et spiritu, vbi dicit quod diligere deum ex toto corde, ex tota anima, et ex tota mente non solum competit statui viae, verumetiam statui patriae eo quod hoe praeceptum primo perfecte in patria implebimus. quamquam in via etiam accepimus vt impleamus. Dicit enim sic. Cum ab hac perigrinatione in qua per fidem nunc ambulatur, peruentum erit ad speciem quam nondum visam speramus. et per pacientiam expectamus, proculdubio et ipsa dilectio non solum supra quam hic habemus, sed longe supra quam petimus et intelligimus erit, Nee ideo tune plus esse poterit, quam ex toto corde, ex tota anima, ex tota mente. Neque enim restat in nobis aliquid' quod addi possit ad totum, quia si restabit aliquid, illud non erit totum Proinde hoe primum praeceptum iustitiae, quo iubemur diligere dominum ex toto corde, ex tota anima, et ex tota mente, cui est de proximo diligendo alterum consequens, in illa vita implebimus, vbi videbimus facie ad faciem Sed ideo nobis hoe etiam nunc praeceptum est, vt admoneamur quid fide expetere, quo spem premittere, et obliuiscendo quae retro sunt, in que anteriora nos extendere debeamus. haec ille. Ecce habes manifeste ex verbis Augustini quod praeceptum charitatis, quod est lex euangelica tam deseruit statui patriae, quam statui viae, quamquam perfectius erit exercendum in patria quam in via. In patria enim nulla erit rebellio carnis aduersus spiritum, neque aliud quodcunque impedimentum, quo appetitus humanae voluntatis quoquomodo poterit impediri a perfectissimo exercitio charitatis, quod tamen longe est ab his qui adhuc peregrinantur a domino. Nee tamen ob hoe est alia charitas viae, quam charitas patriae quamuis perfectior sit charitas patriae



quam charitas viae. Differre possunt secundum quantitatem, sed non secundum substantiam vel realitatem. In re vnum sunt, in quantitate differunt. Quia si in re vnum non essent, frustra diceret Apostolus quod charitas nunquam excideret. Secundo quod lex euaugelica sit lex perfectae libertatis, patet auctoritate Iacobi apostoli, in primo capittulo canonicae suae dicentis de lege euangelica. Qui per-//spexerit in lege perfecte libertatis et permanserit, [Fiijr] non auditor obliuiosus factus, sed factor operis, hic beatus in facto suo erit Yocat Apostolus legem, id est, regulam christianae religionis legem perfectae libertatis, non solum propter hoe quod ad veram libertatem gloriae filiorum dei suos obseruatores disponit,
verum etiam quia in praesenti vita suos obseruatores ab omni coactione et necessitate liberat, neque enim potest a quoquam nisi per veram libertatem amoris obseruari. Quod coapostoli eius Pauli sententia ad romanos ,xiiij. confirmat dicentis Omne quod non est ex fide peccatum est. Quod secundum Augustinum alijs verbis est dicere Omnis actus christianae religionis qui non procedit ex fide per dilectionem operante peccatum est. Propter quod idem Apostolus admonet ad Galat. iiij. dicens. Fratres, non sumus ancillae filij sed liberae. qua libertate christus nos liberauit. State et nolite iterum iugo seruitutis contineri. Et iterum cap .v. Vos in libertatem vocati estis fratres, tantum ne libertatem in occasionem detis carnis, sed per charitatem spiritus seruite inuicem. Omnis enim lex in vno sermone impletur. Diliges proximum tuum sicut te ipsum. In hijs verbis dupliciter ostendit apostolus libertatem christianae religionis. Prima a libertate originis. Origo libertatis euangelicae est ordinatio diuinae voluntatis, qua deus voluit euangelicam legem esse liberam. et per omnia libertati diuini amoris conformem.
Sicut legittima vxor est voluntati viri per libertatem amoris conformis. Hoe notat Apostolus cum dicit. Fratres non sumus ancillae filij sed liberae, qua libertate Christus nos liberauit. Denique omnes Christifideles per gratiam Christi ex deo generati ab hac libera ordinatione diuinae voluntatis processerunt, sicut filij synagogae ab eadem diuina voluntate sub iugo seruitutis sunt ordinati, propter quod subdit Apostolus. State scilicet in libertate diuini amoris, et nolite iterum iugo seruitutis contineri. id est, sub libertate amoris nolite premi seruitute timoris. Secundo ostendit Apostolus libertatem christianae religionis ex effectu diuinae vocationis et elèctionis Elegit enim deus omnes christifideles vt sibi seruiant per amoris libertatem. hoe notat apostolus cum dicit. Vos in libertate vocati estis fratres, tantum ne libertatem detis in occasionem carnis. sed per charitatem spiritus seruite inuicem. In quibus verbis duplicem Apostolus II desipnat libertatem, vnam malam et fugiendam, quam [F tij r]



NON FIT MENTIO DE VOTO OBLIGANTE. L. IV. C. 4.
vocat libertatem carnis, quando voluntas seruitiua potest efFrenata libertate progredi in delectationem carnis. de qua apostolus ad roman. vi. ait Cum serui essetis peccati, liberi fuistis iustitiae. Quem ergo fructum habuistis tune in illis in quibus nunc erubescitis, nam finis illorum mors est. Hanc designat cum dicit, tantum ne libertatem in occasionem detis carnis. Aliam designat libertatem bonam et amplectendam scilicet libertatem spiritus, quae est libertas euangelica, quae in hoe consistit, quod voluntas deliberatiua progreditur per libertatem diuini amoris in delectationes spirituales, ita vt multo magis eam delectat bonum virtutis quod deus praecipit quam vitium carnis quod spiritui resistit. de qua Apostolus ad romanos ,vi. Nunc vero liberati a peccato, serui autem facti deo, habetis fructum vestrum in sanctificationem, finem vero vitam ae ter nam. Hanc designat cum ait. sed per charitatem spiritus ser"ite inuicem. Siue dicatur per charitatem siue per libertatem spiritus in idem redit, quia ipsa charitas efficit illam libertatem, quam sola cupiditas solet expugnare. Ad hanc libertatem vocati sunt omnes christifideles et ad nihil aliud, quia per hanc fieri potest et etia,m oportet, quicquid sub euangelica lege diuino conspectuiacceptabile fieri debet. Sicut ostendit in consequentibus apostolus diccns. Omnis lex in vno sermone impletur. Diliges proximum tuum sicut te ïpsum. Nullum enim bonum quantumcunque etiam magnum acceptum est deo, si ex dilectione non procedit. Quia haec est voluntas eius ab institutione euangelicae legis, vt sibi ex amore seruiatur. Non potest autem sibi esse acceptum, quod non fuerit conforme suae voluntati.
SEcunda ') ratio, quare in institutione euangelicae legis non decuit fieri mentionem de voto obligante est, quia lex euangelica est lex cordis, id est, deliberatiuae voluntatis. sicut lex Mosayca fuit lex operum siue factorum, id est, voluntatis seruitiue. Supponitur autem ab omnibus tam modernis quam antiquis doctoribus tanquam simpliciter et absolute verum, quod deliberatiua voluntas nulla potest aliquomodo necessitate obligari, tum quia tam ex natura, quam ex dono naturae superaddito est libera, tum quia eius profectus per gratiam, et perfectio per gloriam consistit in augmentatione libertatis. Libertas autem non potest augmentari per neces[Fuijr] sitatem, sicut // nee albedo per nigredinem, sicut supra ostensum est in vij. et xxvij. capitulis ij. distinctionis ubi agitur de naturali et supernaturali libertate humanae voluntatis. Huius opinionis maxime sunt Thomistae in materia de obedientia. Vbi dum queri-
1) Het opschrift en het „Capitulum quartum" is weggelaten.



tur vtrum praelatus potest praecipere interiori motui voluntatis subditi sui. Respondent. Quod quando praelatus praecipit subdito in eo in quo ei non subditur, puta cum precipit interiori motui voluntatis, tune homo homini obedire non tenetur. Et allegant rationem, quia voluntas quantum ad interiorem motum nulla potest necessitate seruitutis obligari. Et pro confirmatione adducunt Senecam, in libro de beneficijs dicentem. Errat si quis estimat seruitutem in totum hominem descendere, pars enim melior excepta est. Corpora obnoxia sunt et asscripta dominis, mens vero est sui iuris, haec ille. Quod autem lex euangelica sit lex cordis, et non lex operum sicut lex mosayca, patet. Hierm . xxxi. \ bi dominus promittens filijs Israël liberationem de inimicis suis, et congregationem a dispersione captiuitatis suae, inter caetera promittit eis se facturum eis nouum testamentum, non secundum illud quod fecerat cum patribus eorum, quando eduxit eos de egipto. Sicut hoe tractat Paulus apostolus in octauo capit. ad hebreos, allegans verba Hieremiae secundum translationem lxx '), et dicit. Ecce dies veniunt dicit dominus, et consummabo super domum Israël, et super domum Iuda testamentum nouum, non secundum testamentum quod feci cum patribus eorum in die. qua apprehendi manum eorum vt educerem illos de terra aegipti, quoniam ipsi non permanserunt in testamento meo, et ego neglexi eos dicit dominus.
Quia hoe est testamentum quod disponam domui Israhel, post dies illos, dicit dominus, dando leges meas in mente eorum, et in corde eorum superseribam eas, et ero eis in deum, et ipsi erunt mihi in populum. Et non docebit vnusquisque proximum suum, et vnusquisque fratrem suum dicens. Cognosce dominum, Quoniam omnes scient me, a minori vsque ad maiorem, Quia propicius ero iniquitatibus eorum, et peccatorum eorum iam non memorabor. Mostra translatio habet eundem sensum variatis tarnen quibusdam verbis.
In his verbis propheticis, vbi de nouo testamento expresse fit mentio, sicut in tota serie veteris testamenti non inuenitur, quatuor notanda describuntur // Primum, quibus hoe testamentum datur. [F itij ] Datur autem domui Israël id est, omnibus qui sunt ex fide Abrahae,
sicut ait apostolus ad Roman . iiij. Non enim per legem promissio Abrahae et semini eius vt liaeres esset mundi, sed per iusticiam fidei. Ideo ex fide, vt secundum gratiam firma sit promissio omni semini. Non enim qui ex lege est solum, sed et ei qui ex fide est Abrahae, qui est pater omnium nostrum sicut scriptum est.
1) De schrijver ontleent dit aan de „Postillae" van Nicolaus de Lyra : Postilla super biblia, [Aan het einde onder de laatste blz.:] Ex industria impensisque Antbonij koburger ineole Nurnbergensis. Anno M". cccc'lxxxj, in fol., op Hebr. VIII.



NON FIT MENTIO DE VOTO OBLIGANTE. L. IV. C. 4.
Quia patrem multarum gentium te posui ante deum cui credidisti. Omnibus ergo qui ex fide sunt Abrahae datur nouum testamentum id est lex diuini amoris. Quod notatur cum dicitur. Hoe est testamentum quod disponam domui Israël. Secundum est tempus quando datur. Datur enim post cursum veteris testamenti, sicut iuxta dictamen rectae rationis solet perfectum dari post imperfectum Yetus namque testamentum nihil ad perfectum adduxit, sicut ostendit apostolus ad Hebreos .x. Ymbram inquit habens lex futurorum bonorum, non ipsam imaginem rerum, per singulos annos eisdem ipsis hostijs quas offerunt indesinenter, nunquam potest accedentes perfectos facere. Alioquin cessassent offerri, ideo quod nullam haberent vltra conscientiam peccati cultores semel mundati (). Nouum igitur testamentum dari debuit post cursum veteris testamenti, vt hoe suppleret quod illi deerat. Quod notatur cum dicitur. Post dies illos dicit dominus. Tertium est modus quo datur. Vetus testamentum est scriptum foris in tabulis lapideis ad terrendum et premendum prudentiam carnis. Nouum vero testamentum est scriptum intus in mente et in tabulis cordis carnalibus ad illustrandum mentem lumine fidei, vt scire possit homo quid esset faciendum, et ad inflammandum voluntatem in amorem iustitiae, vt haberet homo voluntatem et potestatem faciendi, quicquid fides suaderet esse faciendum. Ytrunque enim confertur illi, cuius cordi lex charitatis inscribitur. Nam et intellectus eius lumine fidei illustratur, vt sciat quid fieri oporteat, et voluntas amore iustitiae ita formatur, vt velit et possit facere quod deus fieri decreuit. Et quaerit Augustinus in libro de littera et spiritu. Quid ergo sunt leges dei, ab ipso deo scriptae in cordibus nisi ipsa praesentia spiritus sancti. qui est digitus dei. Quo praesente diffunditur charitas in cordibus nostris, quae plenitudo legis est et finis praecepti, haec ille. Quando igitur spiritus sanctus cordibus nostris legem chariGi" tatis inscribit, interiorem hominem renouat, et iustitiam // inscribit quam culpa deleuerat. Deleta culpa cui homo seruus addictus erat, in libertatem reducitur filiorum dei, quia lex charitatis quam scriptam habet in corde suo, lex est libertatis, cum qua nullomodo stare potest obligatio necessitatis. Ergo sub lege euangelica quicunque facit opera iustitiae timore pene non amore iustitiae, non facit opera iustitiae dei. Quia non potest esse opus iustitiae dei quod charitas non facit. Timor enim quo cogitur homo facere quod licet quamuis non libet, malletque homo facere quod libet si impune liceret, non facit opus bonum esse opus dei, quia deus charitas est, et quod a charitate non procedit, deo acceptum esse non
1) Hebr. X:1 en 2 naar de „Vulgata".



potest. Scribitur ergo lex charitatis in cordibus hominum, quando amor iustitiae mentibus infunditur, vt magis delectet bonum quod lex praecipit, quam malum quod bono se opponit. Hoe notatur cum dieitur. Dando leges meas in mente eoruin, et in corde eorum superscribam eas. Quartum est efïicacia siue vtilitas legis in cordibus scriptae, et haec est finis legis datae et modi dandi. Est autem haee efïicacia vnire creaturam creatori vinculo amoris. Quod notatur cum dieitur. Et ero eis in deum, et ipsi erunt mihi in populum. Cum enim charitas sit deus et charitas sit a deo non tamen alia quam illa quae est deus, et illa charitas a deo cordi bominis inscribitur, et cordi inscripta facit hominem deum diligere, qui hominem diligendo se eius cordi inscripsit. Nonne tune deus et homo niutuo amoris vinculo vniuntur, cum amoris vicibus in alterutrum mutuo resoluunturP Quid enim est aliud vinculo amoris vniri,
quam in ipsius dilectionis dilectione conuenire. Deus charitas est, et ea charitate quae ipse est se et nos diligit, et eadem ipsa charitate non alia qua se et nos diligit, nos se diligere facit. Quando ergo homo per dilectionem ad deum se erigit, qui semper nos diligit et nunquam dilectionem suam a nobis auertit, quid aliud tune fieri intelligitur nisi quod deus et homo in ipsius dilectionis dilectione mutuo vniuntur. Deus enim cum se diligit dilectionem diligit, quia deus charitas est, homo cum deum diligit dilectionem diligit, quia deus charitas est, in dilectione ergo dilectionis vinculum amoris consistit. Ibi enim duo in vnum conueniunt, et impletur quod Christus patrem pro discipulis suis rogauit dicens Ioannis .xvij. Pater sancte serua eos in nomine tuo quos dedisti mihi, vt sint vnum sicut et nos. Et iterum. Sanctifica eos in veritate, vt onines // vnum sint, sicut tu pater in me et ego in te, vt et ipsi O i» in nobis vnum sint, vt credat mundus, quia tu me misisti. Haec et hijs similia intelligenda sunt de vnitate amoris, non de vnitate naturae vt inter deum et nos sit quaedam vnitatis similitudo, sed nulla aequalitas aut parilitas vnitatis.
Obiectio quorundam contra praemissa qui dicunt, quod lex euangelica non est solum scripta in cordibus hominum, verumetiam est scripta in libris euangelistarum.
Capi. v.
QYIDAM modum quo deus legem charitatis scribit in cordibus hominum non sane intelligentes, dicunt eam non solum scribi in cordibus hominum, veruinetiam scriptam contineri in libris euangelistarum, sicut lex mosayca scripta continetur in libris patriarcharum et prophetarum. Ac per hoe contendunt legem euangelicam



LEX EVANGELICA. L. I. C. 5.
non solum esse legem cordis, sed etiam operis, id est, non solum esse legem deliberatiuae voluntatis, quae nulla necessitate obligari potest, verumetiam esse legem seruitiuae voluntatis, quae necessitari et obligari potest. Et hij confirmant quod dicunt auctoritate saluatoris dicentis Matth. vij. Non omnis qui dicit mihi domine domine, intrabit in regnum coelorum. sed qui facit voluntatem patris mei qui in coelis est, ipse intrabit in regnum coelorum. Et Matth. xxi. Si vis ad vitam ingredi, serua mandata. Et Lucae .x. Hoe fac et viues. In his scripturis concorditer affirmatur, quod lex euangelica non solum consistit in actu deliberatiuae voluntatis, qui est veile et diligere bonum, sed quod maxime consistit in actu seruitiuae voluntatis. qui est facere et operari bonum. Ad quod respondetur, quod lex euangelica dupliciter habet considerari. Vnomodo prout est charitas dei diffusa in cordibus nostris, per spiritum sanctum, qui datus est nobis, iuxta apostolum ad Roman . v. Et quia haec charitas non est alia nisi deus spiritus sanctus, sleut scriptum est prima Ioann. iiij. Deus charitas est, et qui manet in charitate, in deo manet, et deus in eo, qui speciali sua assistentia mouet voluntatem cordis ad bonum volendum et operandum, sicut in se aeternus permanens creauit omnia in tempore vt essent, quaedam cum tempore transitura, quaedam vero post primum tempus inaeternum permansura. Et in se immobilis permanens mouet omnia, attingens a fine vsque ad finem fortiter et disponens omnia suauiter, cum in ordine causarum sit primum mouens simpliciter, Gy' in quod omne mouens reducitur, et sine quo nullum mo-//uens mouere potest. Et quia deus sicut est incomprehensibilis sic etiam est incircumscriptibilis, ideo lex euangelica hoe modo accepta non est scripta nee scriptibilis in libris euangelistarum sicut lex mosayca eet scripta in libris patriarcharum et prophetarum, sed est solummodo scripta a deo per spiritum sanctum in cordibus hominum, quia non capit deum nisi imago sua. Hoe idem ostendit apostolus, secundae ad Corinth. iij. Epistola inquit estis Christi ministrata a nobis, et scripta non atramento, sed spiritu dei viui, non in tabulis lapideis, sed in tabulis cordis carnalibus. Cor carnale non accipitur ibi in malum prout solet dicere vitium appetitus, sed accipitur ad differentiam cordis lapidei, de quo per prophetam dominus promittit dicens. Auferam a vobis cor lapideum, et dabo vobis cor carneum. Hoe fit quando dominus per gratiam spiritus sancti, aufert a cordibus hominum duritiam peruersitatis et malitiae, et infundit eis suauitatem pietatis et misericordiae. Alio modo accipitur lex euangelica pro operibus charitatis quae sunt scripta ab euangelistis in libris euangeliorum, quibus docetur qualiter exerceri debeat vita et conuertatio Chiistifidelium vel ad deuni vel ad seipeum



vel ad proximum secundum dignitatem christiane religioms. Sicut scriptum est Matth. xxi. Diliges dominum deum tuum ex toto corde tuo, ex tota anima tua, et ex tota mente tua. Hoe est maximum et primum mandatum. Secundum autem simile est huic. Diliges proximum tuum sicut te ipsum. In hijs duobus mandatis vniuersa lex pendet et prophetae. Et iterum Matth. vij. Quaecunque vultis vt faciant vobis homines, et vos facite ïllis. Haec est enim lex et prophetae Haec et hijs similia multa sunt quae lex euangelica suis commendat fidelibus, vt mutuis deseruiant exercitiis charitatis ad glorificationem patris qui est in coelis. Hoe modo accepta lex euangelica sic est scriptibilis et scripta ab euangelistis, sicut lex mosayca a patriarchis et prophetis.^ Hoe etiam modo lex euangelica per se accepta sine respectu legis charitatis scriptae in cordibus hominum, sic est lex factorum sicut lex mosavca, lex inquam occidens praeuaricatorem sed non viuificans dilectorem et vtique littera occidens, et non spiritus viuificans. bicut dicit 'apostolus .i. ad Chorinth . iij. Littera occidit, spiritus autem viuificat. Sicut ostendit Augustinus in libro de littera et spintu. Plenitudo inquit legis est dilectio Haec non in tabulis conscnpta lapideis, sed diffusa est in cordibus nostris per spiritum sanctum qui datus est nobis. Lex ergo // dei est charitas. Huic prudentia carnis non est subiecta, neque enim potest. Sed ad hanc carnis prudentiam terrendam, cum in tabulis scribuntur opera charitatis, lex est operum et littera occidens praeuancationem. Cum autem ipsa charitas diffunditur in corde credentium, lex est fidei, et spiritus viuificans dilectorem, haec ille. Ecce ex hijs verbis Augustin. manifeste habes praemissas duas acceptiones euangelicae legis. Habes etiam manifeste eam esse veram euangelicam legem, quae a deo cordibus fidelium inscribitur, quando charitas dei diffunditur in cordibus nostris per spiritum sanctum qui datur nobis, quo voluntas deliberatiua a seruitute peccati in veram hbertatem restituitur, et amore iustitiae inflammatur. Eam vero quae in libns euangeliorum scripta est, non esse veram legem euangelicam nisi per reductionem eius ad illam quae est cordibus fidelium a deo inscnpta. Potuerunt apostoli tradere fidelibus vitam et doctnnam Christi in littera mortua, sed non in spiritu viuificante. Solus deus qui est ipsa veritas et vita tradita in litera mortua, potest se inscnbere et infundere cordibus fidelium, et viuificare', eos in amorem iustitiae quod nulli alteri est possibile. Et hanc reor esse causam erro'ris quorundam circa libertatem euangelicae legis, eo quod inter leeem charitatis a deo cordibus fidelium inscriptam et inter opera charitatis ab apostolis in mortua littera tradita, nesciunt discernere sicut expediret. Praesumunt multi, quod quicunque facit, quod in



DE VOTO OBLIGANTE. L. IV. C. 6.
euangelio scriptum, statim habeat charitatem a deo cordi inscriptam. Et non attendunt quantum interest inter bonum facere, et bonum bene facere. Bonum faciunt, qui faciunt quod deus praecepit, sed bonum bene faciunt, qui faciunt quod deus praecepit ex amore iustitiae. Propterea dicit dominus Matth . v. Diligite inimicos vestros, benefacite hijs qui oderunt vos, vt sitis filjj patris vestri qui in coelis est. Non dicit bonum facite hijs qui oderunt vos, quia hoe posset quis facere, et tarnen inimicos suos non diligere. Potest enim qui alterum odit interdum ei facere bonum. Sed benefacere nemo potest alteri quin diligat eum, et per hoe efficitur homo filius patris qui est in coelis, et ob hoe etiam haeres regni coelorum. Sicut ostendit apostolus ad Romanos octauo. Si autem filij et haeredes. Haeredes quidem dei, cohaeredes autem Christi.
Quae sit tertia ratio, quare in institutione euangelicae legis non decuit fieri mentionem de voto obligante.
Capitulum .vi. //
[G tij'] mErtia ratio quare in institutione euangelicae legis non decuit 1 fieri mentionem de voto obligante est finalis intentio diuinae voluntatis, quam habuit circa euangelicae legis institutionem. Manifestum est autem ex verbis Christi ipsam legem instituentis, quod voluerit hominem liberare ab omni seruitute et necessitate premente per ipsam legem, et perducere eum ad veram et summam libertatem gloriae filiorum dei. Patet istud. Quia ab institutione euangelicae legis nihil ab homine deus fieri voluit, nisi vt deum et proximum diligeret vera et sancta dilectione. Sicut ostendit ipse Matth . xxi. Diliges dominum deum tuum ex toto corde tuo, ex tota anima tua, et ex tota mente tua. Hoe est maximum et primum mandatum Secundum autem simile est huic. Diliges proximum tuum sicut te ipsum. In hijs duobus mandatis, vniuersa lex pendet et prophetae. Ecce quam manifestum, quamque est apertum ex hijs verbis veritatis, imo ex hoe verbo breuiato et consummato, quod dominus per prophetam facere promiserat super terram, quod finalis intentio diuinae voluntatis circa institutionem legis euangelicae, nulla alia fuerit, quam quod voluerit hominem liberare ab omni seruitute et necessitate premente, et perducere eum ad veram libertatem gloriae filiorum dei. Propter hoe nempe multa et varia praecepta tam veteris quam nouae legis, magnamque ac latam siluam sanctarum scripturarum, in vnum hoe verbum vere dilectionis breuiatum et apertum compegit et consummauit, vt omnibus esset manifestum, quod per vniuersum tenorem sanctarum scripturarum nihil ab homine deus exigeret, nisi quod vitaiu suam per exerci-



tium amoris gubernaret. Sola enim charitas est, quae voluntatem hominis ab omni seruitute et necessitate liberat, et ad veram libertatem gloriae filiorum dei perducit. In cuius argumentum dominus et saluator noster in vltima coena cum recessurus esset a discipulis suis, inter caetera memorialia quae in nutrimentum sui in eos ardentissimi amoris dereliquit. Hoe vnum saepius replicando de dilectione quasi inculcare laborauit dicens, Ioann.xiij. Et vobis dico modo. Mandatum nouum do vobis, vt diligatis inuicem sicut dilexi vos, vt et vos diligatis inuicem. In hoe cognoscent omnes quia discipuli mei estis, si dilectionein habueritis ad inuicem. Et iterum Ioann. xv. Sicut dilexit me pater, et ego dilexi vos. Manete in dilectione mea. Si praecepta mea seruaueritis, manebitis in dilectione mea, sicut et ego patris mei prae-//cepta seruaui, et maneo in eius VT *'yr] dilectione. Et iterum. Hoe est praeceptum meum vt diligatis inuicem. sicut dilexi vos. Et iterum in eodem Haec mando vobis, vt diligatis inuicem. Ex hijs et similibus verbis dominus manifeste ostendit, quod per institutionem euangelicae legis nihil aliud quam diligere deum et proximum, deum vt deum, proximum sicut seipsum ab homine requirit. Confirmat ista, sententia beati Augustini in libro de vita christiana, dicentis. Qualem populum suum esse velit, et quid deo placeat semperque placuerit, et quid crebrius fieri et obseruari praeceperit, tam veteris quam nouae legis testimonijs comprobemus. Diliges dominum deum tuum ex toto coide tuo ex tota anima tua, ex tota mente tua, et ex omnibus viribus tuis, et diliges proximum tuum sicut te ipsum, legis et prophetarum praecipuum mandatum esse, domini et saluatoris nostri testimonio comprobatur, dicentis, in hijs duobus mandatis vniuersa lex pendet et prophetae. Quod rescindi non potest nee mutari, in duobus mandatis istis omne tam legis quam prophetarum constare praeceptum, et omnem legem implesse qui hoe potuerit implere. Sed quid sit deum et proximum diligere, praeterire minime conuenit. Deum diligit, qui leges ac praecepta eius custodit. Deuin diligit, qui illud prophetae dicentis implet eloquium. Qui diligitis dominum odite malum. Quid sit enim deum diligere, domini saluatoris doctrina declarat dicentis. Qui audit verba mea et facit ea,
hic est qui diligit me. Si ergo ille deum diligit, qui quicquid deus praecepit facit, ille qui non facit, non diligit, omnis vero qui non diligit, odit. Vnde claret ab eis deum odiri, qui sua mandata non seruant. Quid vero sit proximum tanquam seipsum diligere, dominus et saluator noster inquit. Omnia ^quae vultis vt faciant vobis homines, et vos facite illis. Nemo est enim qui sibi malum optet ab aliquo fieri. Ille ergo proximum suum tanquam seipsum diligit,
qui ei non mali aliquid facit, quod nee sibi vult fieri. Sed si quid



LIBERTAS AMORI8. L. IV. C. 7.
boni prout ipse ab omnibus recipere optat et consequi, libenter impartitur. Quia non solum hoe a christiano quaeritur, vt malo careat, sed vt exerceat bonum. Sanctum itaque populum suum deus esse voluit et ab omni contagione iniustitiae et iniquitatis alienum. Talem euin esse voluit, tam iustum, tam purum, tam immaculatum, lG iiij r] tam simplicem, vt nihil quod in eo gentes redarguerent, inue//nirent, sed quod admirarentur et dicerent. Beata gens cuius est dominus deus eius, populus quem elegit in haereditatem sibi, haec ille. Ex praemissis manifeste colligitur quod dei sit voluntas in institutione legis euangelicae, quod homo deo seruiat per libertatem amoris absque aliqua obligante necessitate. Quod autem constat esse dei voluntatem in scripturis sanctis, hoe absque vlla ambiguitate est ab omnibus principaliter et solummodo amplectendum et faciendum. Ex hoe nempe pene omnes errores sumpserunt initium, quod quidam non sane attendentes quae fuerit voluntas et intentio dei, signata per voces in littera scripturarum contentas scripturam repugnantem contra intentionem dei ad spiritualem sensum conati sunt retorquere. De quo in primo capitulo primae distinctionis supra tractatum est. Et vt manifestius fiat, quod in institutione euangelicae legis non fuerit alia intentio diuinae voluntatis, quam vt ab omnibus christifidelibus sibi per libertatem amoris seruiatur, et non per quamcumque necessitatem obligantem, ideo verba domini et saluatoris nostri, quae pro huius tertiae rationis confirmatione adducta sunt, maiori sunt discussione declaranda, vt quae in eis fuerit intentio diuinae voluntatis clarius cognoscatur.
Quod per illa verba christi Ioann. xiij. Mandatum nouum do vobis etc. manifeste constat, quod lex euangelica non potest vere obseruari nisi per libertatem amoris.
Capitulum, Septimum
QVOD lex Euangelica non potest vere obseruari nisi per libertatem amoris ostendit dominus et saluator noster Ioannis .xiij. cum dicit. Et vobis dico modo. Mandatum nouum do vobis vt diligaris l) inuicem sicut dilexi vos. In quibus verbis duobusmodis ostendit hanc solam fuisse suae diuinae voluntatis intentionem in euangelicae legis institutione. Primo in ipsius legis institutione cum dicit. Mandatum nouum do vobis vt diligatis inuicem. Secundo in ipsius dilectionis modo obseruando cum subdit, sicut dilexi vos. Circa primum duo sunt notanda. Primum quare dominus et saluator noster omnem euangelicae legis perfectionem ostendit esse
4) Lees: diligatis.



constitutam in proximi dilectione et non magis in dei dileetione,
quae tarnen in ordine diligendorum prior esse ab omnibus edocetur. Ad quod respondendum videtur, quod vbicunque de dilectione proximi siue etiam sui ipsius hominis in scripturis sanctis recitatur,
semper in omnibus dilectio dei principalius ibi in//telligitur. Quia [G »»*;'] sicut voluntas dei est regula et mensura omnis bonitatis in voluntate humana, ita dilectio dei est regula 'et mensura omnis verae et rectae dilectionis proximi ae etiam suiipsius hominis. Nemo enim potest seipsum et proximum suum vere et recte diligere nisi prius diligat deum vera et recta dilectione. Propter hoe namque Matth. xxi. vbi deus ostendit quod in dilectione vniuersa lex et prophetae pendent, ait, quod mandatum de dilectione dei esset maximum et primum. Vbi per litteram ') maximum non voluit intelligi quod hoe mandatum de dilectione dei esset maius mandato de dilectione proximi, cum subsequenter dicat. Secundum autem simile est huic. Diliges proximum tuum sicut te ipsum, manifeste ostendens vnum non esse maius alio, cum similia ea esse affirmet. Sed ideo hoe dicit esse maximum eo quod ipsum est principium effectiuum, a quo dilectio proximi accipit?), vt vera dilectio esse possit. Propter hoe etiam dicit ipsum esse non solum maximum, sed etiam primum, quia nisi ipsum esset in voluntate hominis,
alia ibi esse non possit. Patet ergo quod in dilectione proximi, dei dilectio comprehenditur, et ideo non immerito omnis perfectio euangelica in dilectione proximi constare affirmatur, Sicut etiam per apostolum ad Galat. v. dicitur. Omnis lex in vno sermone impletur. Diliges proximum tuum sicut te ipsum Secundum circa primum principale notandum est, quare dominus et saluator noster de praecepto dilectionis secundum euangelicae legis institutionem ad discipulos locuturus, dicere voluit. Mandatum nouum do vobis vt diligatis inuicem, cum videlicet hoe mandatum tune non fuit primo institutum, sed de eo legitur Deuteronomii ,vi. et Leuitici .xix. Ad quod respondetur, quod duplici de causa hoe mandatum dictum est nouum. Prima est propter distinctionem eius a mandatis veteris legis Sicut enim euangelica lex dicta est noua ad distinctionem veteris legis vt patet per apostolum ad Hebre . viij. Sic etiam oportet dicere mandata euangelicae legis noua ad distinctionem mandatorum veteris legis. Nam siue dicatur lex noua siue mandatum nouum,
in idem redit, quia lex et mandatum vnum sunt. Quid enim aliud principes faciunt, cum subditis suis legem constituunt, quam quod mandata viuendi eis ponunt. Sic et dominus et saluator noster cum
1) „Littera" beteekent hier „woord". Vgl. quat. I, fol. iij blz. 252.
•2) L)e geheele voorwerpszin: „vt vera dilectio esse possit" hangt af van „accipit"
VI. 16



OBIECTIO PAULI BURGENSIS. L. IV. C. 8.
fidelibus suis euangelicam legem dedit, nihil aliud fecit quam quod praecepta charitatis quibus coeleste viueremus nobis instituit. SeH »r cunda causa // quare mandatum hoe dictum est nouum, sumitur ab effectu operationis. Hoe enim mandatum cum iuxta promissionem dei cordibus fidelium inscribitur statim homo a vetustate earnalis vitae eripitur, et in nouitatem spiritualis vitae reparatur. Neque enim qualecunque opus virtutis quantumcunque magnum et arduum, hominem a vetustate purgat et in nouitatem vitae reparat, nisi cum spiritus sanctus cordibus nostris amorem iustitiae infundit. Yt qui ante iniquitatem dilexerat, spiritu sancto agente iustitiam diligat, et incipiat ei displicere quod carnaliter libuit, et placere bonum virtutis quod antea non amauit Haec est sententia omnium doctorum generaliter, qui hunc locum euangelicum exponunt.
Obiectio prima cuiusdam episcopi Burgensis pauli nomine, et ordinis praedicatorum in additionibus suis super Lyram ').
Capitulum Octauum.
COntra praemissa obijcit Paulus episcopus Burgensis, dicens hoe mandatum non ideo dici nouum propter rationes iam positas, et adducit contra primam talem rationem. Quamuis lex euangelica inducit principaliter ad sui obseruantiam ex amore, hoe non est intelligendum de dilectione preximi, sed de dilectione dei. Et ideo si hoe mandatum ideo diceretur nouum, ad distinctionem eius a mandatis veteris legis, tune potius dominus dicere debuisset. Mandatum nouum do vobis, vt diligatis me, quam dicere vt diligatis inuicem. Ad quod respondetur, quod ille Paulus burgensis fuit conuersus de iudaismo ad fidem Christi. Et ideo non ita erat imbutus in materia de dilectione sicut in materia de timore premente. Si enim in materia de dilectione ad plenum imbutus fuisset, proculdubio sciuisset, quod homo neque se ipsum neque proximum vere et recte posset diligere, nisi prius diligeret deum Et sic in proximi dilectione semper praesupponitur dilectio dei. Alioquin male diceret apostolus, eum legem implere qui diligit proximum, si dilectio dei et dilectio suiipsius in proximi dilectione non com-
1) Bisschop Paulus van Burgos schreef Additiones notabiles ad Postillas Nicolai de Lijra in totam scripturam. Met deze Postillae zijn ze herhaaldelijk gedrukt, o. a. in de folio-uitgave zonder paginatuur of signatuur aanvangende met de woorden : Prologus primus venerabilis frcitris Nicolai de lira in testamentum vetus en eindigende met de woorden aan het slot van deel II: Explicit postilla. preclarisgimi Nicolai de lyra. ordinis minorum super biblia. tam vetus quam nouum testamentum. cum additionibus.... Pauli burgensis.... impensis Anthonij koburger incole Nurnbergensis.... Anno.... M°.ccccnLxx*j. — In den tekst is bedoeld „&dditio .y." bij de Postilla van Nic. de Lyra op Joh. XIV.



prehenderetur. Nam in duobus mandatis dileetionis in quibus dominus noster dixit vniuersam legem constare, mentionem fecit de illis tribus diligendis scilicet deo, proximo, et se ipso, sicut patet intuenti. Eursum, vna est charitas qua diligimus deum, proximum nostrum, et nosipsos, et illa non est alia quam de qua Ioannes scribit in .iiij. primae canonicae. Deus charitas est, et qui raanet in charitate in deo manet et deus in eo. Yna enim est charitas qua de-//us Hi' se et nos diligit, et qua se nos et proximum nostrum diligere facit, vt supra ostensum est in xxiiij. et xxv. capitulo primae distinctionis et in .iiij. capitulo .iiij. distinctionis. De charitate qua deus se et nos diligit, est illud iam allegatum Deus charitas est etc. De charitate vero qua deus nos se et proximum nostrum diligere facit, est illud ad roman . v. Charitas dei diffusa est in cordibus nostris per spiritum sanctum, qui datus est nobis. Sicut Augustinus manifeste tradit in viij. libro de trinit. Et in xv. libr. de trinit. sicut ait tractans verba Ioannis apostoli Deus charitas est, et charitas ex deo est, quae connexio satis videtur ammiranda, vt vna sit charitas, quae deus est, et quae est ex deo. Dicit ergo sic. Manifestat apostolus eam se dixisse dilectionem deum, quam dixit ex deo.
Deus ergo ex deo est dilectio. Si in donis dei nihil maius est charitate, et nullum est maius donum dei quam spiritus sanctus,
quid consequentius est quam vt ipse sit charitas, quae dicitur deus et ex deo. haec ille. Non ergo mirum, quod in dilectione proximi, dilectio dei intelligitur, cum illa dilectio sit deus et ex deo. Deus qua se et nos diligit, ex deo qua nos se et proximum nostrum diligere facit. Secundam ponit rationem talem doctor praefatus, qua ostendere nititur, quod mandatum dileetionis non dictum est nouum, propter effectum renouationis quem operatur. Dicit enim sic Renouatio proprie fit per gratiam a deo infusam cum virtute sacramentali et ideo valde improprie dicitur, quod mandatum dileetionis animam renouat, cum principalis causalitas huius renouationis soli deo attribuitur immediate operanti tanquam principali agenti. Sacramento vero tanquam instrumento. Ad quod respondetur. Quod si renouatio fieri habet per gratiam a deo infusam cum virtute sacramentali, ergo verum est quod habet fieri per charitatem. Quia gratia a deo infusa non est aliud quam charitas neque in aliquo differunt secundum realitatem. Vnum namque donum dei quod est spiritus sanctus, qui fidelibus datur, per quem in nouitatem vitae reformantur, aliquando charitas, aliquando gratia nominatur. Charitas dicitur ex effectu operationis, eo quod coniungat creaturam creatori vinculo dileetionis. Vnde charitas quasi charorum vnitas. Dicitur autem gratia idem donum ex modo dandi, datur enim a deo fidelibus, nullis eorurn praecedentibus meritis,



OBIECTIO THOMISTARÜM. L. IV. C. 9.
sed ex solo gratuito beneficio conditoris, Sicut ostenditur prima Ioannis iiij. In hoe est eharitas dei, non quasi nos dilexerimus deum, sed quoniam ipse prior dilexit nos, et misit filium suum propitiaHijr torem pro peccatis nostris Et apostolus ad roman . v. Com//mendat autem charitatem suam in nobis, quoniam cum adhuc peccatores essemus secundum tempus, Christus pro nobis mortuus est. Ex his scripturarum testimonijs manifeste docetur, quare eharitas gratia dicitur. Ideo scilicet quia cum sit summum et maximum donum dei, gratuite tamen datur omnibus ex solo beneficio conditoris. Quid enim aliud est dominum charitatem suam commendare in nobis, quam nobis exhibuit cum adhuc peccatores eramus, et nihil mereri poteramus, nisi hoe cordibus nostris imprimere, vt semper memores essemus, quod donum charitatis suae, quo nos sibi vnire et acceptabiles facere voluit, ex eius beneficio sine nostris meritis accepimus, eo quod illud accepimus eo tempore quo nihil mereri poteramus. Rursum quae est virtus sacramentorum? Nonne eharitas? Sola vtique eharitas est virtus sacramentorum. Quia ipsa sola est, quae vetustatem vitae peccatricis destruit, et nouam vitam virtutis inducit. Charitas inquam est illa gratia quae baptizatos renouat, quia ipsa sola est, quae omnibus virtutum actibus nomen et esse virtutis praebet. Apostolo attestante qui ait prima ad Corinth . xiij. Si tradidero corpus meum ita vt ardeam charitatem autem non habuero, nihil mihi prodest. Consona est sententia omnium doctorum, quod hoe idem potest in ecclesia dei effusio sanguinis propter Christum, quod potest baptismi sacramentum. Sed renouatio non fit per actum effusionis sanguinis, sed per virtutem charitatis, ergo et baptismus non renouat per sacramentum, sed per virtutem sacramenti, quae est charitas, iuxta Apostolum praeallegatum. Charitas autem vt dictum est, et gracia vnum sunt. Ita vt si dicatur quod virtus sacramenti sit gratia vel quod sit charitas in idem redit. Quod autem scri tura ') non dicit Deus gratia est, sicut dicit deus charitas est. hoe ideo est, quia propter imbecillitatem nostri intellectus, gratia magis proprie designat nobis diuinae bonitatis gratuitam beneficientiam, quam charitas. Et sic vbique consulit nostrae imbecillitati misericordia conditoris. Scriptura tamen ipsa omnibus eam vere considerantibus manifeste ostendit, gratiam et charitatem vnum et indiuisum esse donum dei. Nam vbi in actibus apostolorum commemorata gentium per Petrum conuersione scriptura dicit actuum .ix. Adhuc loquente Petro verba haec, cediditJ) spiritus sanctus super omnes, qui audiebant verbum. Notum est autem omnibus, quod spiritus sanctus de quo hic dicitur, quod cecidit
1) Lees: scriptura.
'2) Lees: cecidit.



super II omnes qui audiebant verbum, sit ipsa charitas de qua Hij' scriptum est, prima Ioannis , iiij. Deus charitas est. Et de ipso spiritu sancto, statim subditur. Et obstupuerunt ex circuncisione fideles qui venerant cum petro, quia et in nationes gratia spiritus sancti effusa est. Ecce qualiter scriptura pro eodem accipit spiritum sanctum et gratiam spiritus sancti, sicut pro eodem accipit spiritum sanctum et charitatem dei, de qua ad roman. v. dicitur. Charitas dei diffusa est in cordibus nostris per spiritum sanctum, qui datus est nobis Yt manifeste intelligamus, quod dum mentes fidelium spiritu sancto replentur, donum quod ex eius praesentia mentibus infunditur, vnum esse et indiuisum, quamuis aliquando charitas, aliquando gratia nominetur. Nihil ergo refert, quod renouatio hominis a vetustate vitiorum in nouitate virtutum, per gratiam vel per charitatem fieri dicatur. Ad idem etiam facit exemplum de Cornelio et qui cum eo erant posito l), de quibus scriptura vt patuit dicit, quod acceperunt spiritum sanctum antequam baptizati essent,
ex sola fide per dilectionem operante. Si ergo renouatio hominis solummodo fit per gratiam cum virtute sacramenti, qualiter Cornelius cum suis renouatus et sanctificatus est, per donum charitatis diffusum in cordibus suis, per spiritum sanctum qui cecidit super eos? Et qualiter verum est quod Petrus dixit ad coapostolos suos de, fidelibus ex gentibus conuersis. Fide purificans corda illorum? Cum vtique notum sit fidem eam ibi accipi. de qua dicit Apostolus ad Galat. v. Neque circuncisio aliquid valet neque praeputium, sed fides quae per charitatem operatur, Constat ergo ex praemissis,
quod obiectio domini Pauli episcopi burgensis contra dicta in hoe tractatu de nouitate mandati dilectionis, nulla est et inualida.
Alia obiectio Thomistarum contra dicta in septimo capitulo de nouitate mandati dilectionis,
Capitulum nonum.
THomas prima secundae quest. cviij. contra ea quae de nouitate mandati dilectionis in septimo capitulo dicta sunt, contrariam ponit sententiam dicens Lex noua quae est lex libertatis supra praecepta addidit consilia, quae in optione eius cui dantur ponuntur. In veteri autem lege, quae erat lex seruitutis, non dabantur consilia, sed tantum praecepta, quae necessitatem important, vnde de duobus praeceptis charitatis, in quibus tota lex et prophetae pendent // vt patet Matth . xxi. Ea quae sunt de necessitate salutis [H tij'] implenda in veteri lege ad plenum continentur. De primo Deute-
1) Men leze „positum" of „positi".



KESPOtfSlO AD OBIECTA THOMISÏAKUM. L. IV. C. 10.
ron. vi. Diliges dominum deum tuurn ex toto corde tuo etc. De secundo Leuitic. xix. Diliges proximum tuum sicut teipsum. Ea vero quae ad perfectionem impletionis praedictorum praeceptorum pertinent, in noua lege ex consilio continentur. Quod de primo praecepto dominus consuluit Mathei. xix. Si vis perfectus esse vade et vende omnia quae habes, et da pauperibus etc. In quo consilio secundum doctores ea quae pertinent ad perfectionem dilectionis dei per modum consilij ponuntur. De secundo vero, ea quae pertinent ad perfectionem dilectionis proximi, potissime continentur in hoe quod hic dicit. Mandatum nouum do vobis vt diligatis inuicem sicut dilexi vos Et ad probationein dictorum suorum tres ponit modos diligendi, quos habuit Christus ad genus humanum et illos modos sub consilio docuit, et discipulis suis mandauit secundum eum. eo quod consilia euangelica, quae ceteris fidelibus Christus voluit esse consilia, praelatis voluit esse praecepta, sicut ibidem ipse Ihomas ad longum prosequitur. Istos autem modos diligendi dicit esse tales. Primo diligere extensive, etiam vsque ad dilectionem nimicorum '), de quo dominus ait. Math. v. Diligite inimicos vestros, benefacite hijs qui oderunt vos. Secundo diligere intensiue, etiam vsque ad traditionem vitae naturalis, pro spirituali vita fratris, de qua intensione dilectionis dicit saluator loann . xv. Maiorem hanc dilectionem nemo habet, quam vt animam suam ponat quis pro amicis suis. Tertio diligere effectiue, de quo dicitur prima Ioannis .ijj. Filioli mei non diligamus verbo neque lingua, sed opere et veritate. Ex quibus omnibus concludit, quod in hoe quod dicit Christus. Diligatis inuicem sicut dilexi vos. docuit Apostolos dilectionis proximi perfectionem in summo gradu, quae sub consilio cadit. Et si tune obijciatur. Quod si Christus sic voluerit intelligi verba sua ad Apostolos suos cum dixit. Mandatum nouum do vobis, tune melius dicere debuisset. Consilium nouum do vobis. Respondet Thomas ibidem, quod quamuis secundum communem statum hominum praedicta non cadunt communiter sub praecepto, ad statum tarnen apostolorum sub praecepto cadunt, inquantum [H >yr] deputati erant ad edilicationem // totius vniuersalis ecclesiae. Et quia saluator noster hanc dilectionis perfectionem ad apostolos et eorum successores qui, sunt praelati ecclesiae solummodo direxit, ideo conuenienter dixit. Mandatum nouuin do vobis, vt diligatis inuicem, sicut dilexi vos. Eo quod hanc perfectionem voluit eis esse mandatum, caeteris vero concilium2). Haec et hijs similia
1) Lees: inimicorum.
2) Consilium. Ook in het vervolg wordt menigmaal „concilium'' geschreven, waar het „consilium" behoorde te zijn.



ponit Thomas prima secundae, ad ostendendum quod mandatum dilectionis non est dictum nouum, ea ratione quam ante posuimus,
capitulo septimo.
Responsio ad obiecta Thomistarum.
Capitulum .x.
PLura faka et erronea potest diligens lector inuenire in verbis praefatis Thomae, et aliorum doctorum modernorum, eurn in hac erronea sententia sequentium, si lumine fidei diligenti discussione voluerit ea inuestigare. Vix enim aliquid ibi reperitur, quod sanum secundum rectam fidem credentium poterit aestimari. Primo dicit quod lex noua quae est lex libertatis, supra praecepta addit concilia. Hoe autem addere sic intelligit, quod lex euangelica in praeceptis sit perfecta, et in concilijs summe perfecta. Et sic duplicem ponit perfectionem euangelicae legis. Vnam quae consistit in praeceptis, quae est omnium generaliter christianorum. Alia quae consistit in concilijs, quae est praelatorum et religiosorum. Et in hac opinione, pene omnes moderni doctores maxime ordinum mendicantium sequuntur eum, nullum tarnen habentes fundamentum in canonica veritate, quod ex sequentibus luce clarius apparebit. Dicendum ergo, quod sentire quod lex euangelica addit concilia supra praecepta, est falsum et erroneum. Quia concilia sic sunt de lege euangelica sicut praecepta, et ad euangelicae legis summam perfectionem omnibus indifferenter necessaria. Sed quia hoe multis nouum fortassis videbitur, ideo rogo yt attente legant et sane intelligant quae de hoe dicenda sunt, ne inconsultam praecipitent sententiam. Scio enim quam difficulter ab auribus hominum auelli poterunt, ea quae tanto tempore multorum praedicatione inoleuerunt. Verumtamen caueant ne eis imprecetur illa horrenda prophetica sententia. Ve, qui dicitis bonum malum, et malum bonum, ponentes tenebras lucem, et lucem tenebras. Dicimus ergo quod praecepta et concilia euangelica sunt vna lex euangelica, et a domino saluatore nostro simul instituta, tanquam ea quae ad ipsius legis perfectionem sunt necessaria Pro huius ergo intellectu est // aduertendum quod ad [H xxy,'] vnamquanque perfectam legem duo necessarie requiruntur. Pnmum est ipsa lex quae iuste a principe communitati instituitur, et haec in lege euangelica sunt praecepta charitatis. Secundum est modus legem obseruandi a principe communitati assignatus, quo ab eis legem a se latam voluerit obseruari, et hic modus in lege euangelica sunt concilia euangelica. Haec manifeste oatendit saluator secundum omnes catholicos expositores Ioannis .xv. Mandatum inquit nouum do vobis, vt diligatis inuicem, ecce primum scilicetlex



RESPONSIO AD OBIECTA THOMISTARUM. L. IV. C. 10.
euangelica noua. Sicut dilexi vos, ecce secundura scilicet modus se inuicem diligendi, et legem nouam nouo modo obseruandi Idem etiam ostendit saluator Matthei .xxi. vbi dicit. Diliges dominum deum tuum ex toto corde tuo etc. Et diliges proximum tuum sicut teipsum. In quibus verbis duo facit, quia legem instituit et promulgat, et modum obseruandi assignat. Dicendo namque. Diliges dominum deum tuum, et diliges proximum tuum, legem charitatis instituit, tanquam diceret. Hanc vobis legem instituo, vt de caetero in dilectione viuatis, qui hucusque sub cupiditate vitam duxistis. Dicendo vero, ex toto corde tuo, et sicut teipsum, modum diligendi assignauit. Quo enim homo actum dilectionis suae dirigeret, si legislator Christus, modum dirigendi sibi non assignaret. Et sicut Augustinus in de perfectione iustitiae ait. Perfectio inquit charitatis homini in hac vita praecipitur, quia recte non curritur, si quo currendum sit nesciatur, quomodo autem sciretur si nullis praeceptis ostenderetur, haec ille. De hoe eodem habetur Marei .xij. Diliges dominum deum tuum ex toto corde tuo, et ex tota anima tua, et ex tota mente tua, et ex tota virtute tua, IIoc est primum mandatum. Secundum autem simile est illi. Diliges proximum tuum tanquam teipsum. Et iterum Lucae .x. Quidam legisperitus tentans dominum dixit, Magister quid faciendo, vitam aeternam possidebo. At ille dixit ad eum. In lege quid scriptum est? Quomodo legis? Ille respondens dixit. Diliges dominum deum tuum ex toto corde tuo, et ex tota anima tum '), et ex omnibus viribus tuis, et ex omni mente tua, et proximum tuum sicut teipsum. Dixitque illi.
[W iiy r] Recte respondisti. IIoc fac et viues // Ecce ex omnibus hijs veritatis testimonijs, in quibus euangelica lex compendiose describitur manifeste patet, quod modus ipsam legem obseruandi non sub concilio, sed sub praecepto omnibus indifferenter praecipitur. Nam omnes catholici doctores, coadunatis in vnum hijs euangelistarum testimonijs de mandato dilectionis, concorditer in vnam conueniunt sententiam, quod illa quattuor sint de ratione praecepti scilicet diligere dominum deum ex toto corde, ex tota anima, ex tota mente tua, et ex omnibus viribus tuis. Sicut etiam hoe ipsum constat manifeste ex verbis ipsis. Nam cum dominus et saluator noster promulgata lege charitatis subiunxisset. In hijs duobus mandatis vniuersa lex pendet et prophetae. Et legisperito quaerenti quid faciendo vitam aeternam possideret, de hijs mandatis respondisset. IIoc fac et viues. Quid per hoe aliud significare voluit, qnam quod ad praeceptoriam euangelicae legis perfectionem pertineat, et lex charitatis et modus diligendi. Et ob hoe etiam neiuinem posse possi-
1) lees : tua.



dere vitam aeternam, nisi qui diligit dominum deum suum ex toto corde suo, ex tota mente sua, ex tota anima sua, et ex omnibus viribus suis, et proximum suum sicut seipsum. Eo quod haec est sententia domini et saluatoris nostri non solum suis apostolis, verumetiam omnibus christifidelibus dicentis. Hoe fac et viues. Et in hjjs duobus mandatis vniuersa lex pendet et prophetae. Et prout Augustinus diffuse prosequitur in libr. de vita christiana. Haec sententia veritatis nee rescindi potest nee mutari: Patet ergo ex omnibus praemissis, quod praecepta et concilia euangelica, sunt vna lex euangelica, et sunt vna perfectio euangelica et non duae, omnibus christifidelibus pro loco et tempore ad obseruandum a christo instituta Quicquid enim perfectionis siue in nouo testamento, siue in legibus et prophetis continetur, totum in duobus praeceptis charitatis recapitulatur dicente domino. In hijs duobus praeceptis vniuersa lex pendet et prophetae. Et quia in hijs duobus praeceptis charitatis, omnibus indifferenter christifidelibus omnis euangelica perfectio a christo praecipitur, quae potest alia excogitari perfectio, ad quam aliquis christifidelis non teneatur ? Nam qui praecepit diligere dominum deum suum omnibus, etiam prae-//cepit vt dili- li' gant eum ex toto corde suo, et qui praecepit omnibus diligere proximum suum, etiam vnicuique praecepit vt diligat eum sicut seipsum. Qui vero diligit dominum deum suum ex toto corde suo, ex tota mente sua, ex tota anima sua, et ex omnibus viribus suis, et proximum suum sicut se ipsum, quid illi deest de omni legis euangelicae perfectione, cum iuxta sententiam veritatis omnem legem impleuerit? Quid ergo necesse est facere tot distinctiones perfectionum in vna lege euangelica, vt vna dicatur perfectio praeceptorum,
alia perfectio conciliorumP Aut vna perfectio necessitatis, alia perfectio supererogationis. Aut vna perfectio sufficientiae. Alia perfectio excellentiae, alia vero perfectio sanctitatis consummatae. Et si quae sunt aliae distinctiones in libris modernorum doctorum. Imo quod magis est admirandum, quis vnius legis euangelicae perfectionem in tot distinctiones praesumpsit diuidere, quam legislator ipse in vnam charitatis perfectionem voluit adunare, vt verbum abbreuiatum, quod per prophetam facere promiserat, impleret super terram ? Sicut enim se incomprehensibilem vniuersis, pannis inuolui voluit, vt ab omnibus caperetur, sic et omnem voluntatem suam, in diuersis scripturis imo in se incomprehensibilem, in duobus praeceptis charitatis adunari voluit, vt captabilis fieret vniuersis. De hac diuinae voluntatis sub duobus praeceptis charitatis breuiatione Augustinus loquitur in de disciplina Christiana. Praecepta inquit multa sunt in lege, quibus ipsa bona vita continetur, imperatur et discitur. Multa omnino praecepta sunt, et innumerabiles



PRAEMI8SA CLAKIU8 INTELLIGANTUB. L. IV. C. 11.
praeceptorum ipsorum paginas vix quisque enumerat Tarnen deus propter eos qui se volunt excusare, vel quia eis non vacat legere, vel quia non norunt legere, vel quia non possunt facile intelligere, vt excusationem nemo habeat in die iudicij, voluit sicut scriptum est, consummare et breuiare verbum super terram, sicut de illo Propheta praedixerat Verbum enim consummans et breuians faciet dominus super terram. Hoe ipsum verbum eonsummatum et breuiatum nee obscurum deus esse voluit. Ideo breue, ne non vacaret legere. Ideo apertum ne dicat, non mihi licuit intelligere. Quid est li' ergo verbum consummans et breuians? Diliges dominum // deum tuum ex toto corde tuo, ex tota anima tua, et ex tota mente tua. Et diliges proximum tuum sicut te ipsum. In hijs duobus praeceptis tota lex pendet et prophetae. Ecce quid discitur in domo disciplinae, diligere deum, diligere proximum, deum tanquam deum, proximum tanquam teipsum. Non enim inuenio parem deo, vt dicatur tibi dilige deum, sicut diligis illum. De proximo inuenta est tibi regula, quia inuentus est proximo tuo par, haec ille. Ex quibus omnibus manifeote colligitur, quod quicquid perfectionis in lege euangelica continetur, omnibus Christifidelibus in duobus praeceptis charitatis per modum praecepti mandatur, quamquam non debeat a iusto iudice exigi a beatificandis cum rigore iustitiae, sed cum dulcore pietatis et misericordiae. Iuxta sententiam Prophetae dicentis. Qui coronat te in misericordia et miserationibus. Non est ergo verum, quod concilia addita sunt praeceptis tanquam maius perfectum minus perfecto, sicut Thomistae sentire videntur, quamquam addita dici possunt praeceptis tanquam modus seruandi legi seruandae.
Qualiter praemissa clarius intelligi debent, quaedam addita decla-
Capitulum Vndecimum.
AD intelligenda planius quae praedicta sunt, est notandum. Quod vnius legis euangelicae non sunt duae vel plures perfectiones, quarum vna dici possit perfectio necessitatis vel sufficientiae, eo quod sufficiat ad salutem obtinendam ex debito iustitiae. Alia vero dici possit perfectio supererogationis aut excellentiae, eo quod non solum sufficiat ad obtinendam salutem, verumetiam eo quod habundet ad cumulum meritorum. Sed est solummodo vna perfectio vnius legis euangelicae, quae est perfectio charitatis consummatae, quam nemo in hac vita habuit vel habiturus est, praeter illum vnum hominem qui sic est homo vt sit etiam natura deus, eo quod est vna realiter cum ea charitate quam habent sancti in patria, propter quod in retributione iustorum non debet ipsa perfectio exigi a filijs regni cum rigore iustitiae, sed cum dilectione pietatis et
ratio.



misericordiae, diuersimode tarnen secundum variam distributionem gratiarum in // praesenti. Patet prima pars. Tum quia vnius rei lijr non potest esse nisi vna formalis et consummata perfectio. Tum quia in tota lege euangelica non inuenitur secundum scripturae ipsius veritatem harum diuersarum perfectionum facta distinctio, sed est contra intentionem legislatoris a falsis expositoribus extorta.
Quod sic ostenditur. Si harum perfectionum distinctio posset in lege euangelica inueniri, tune maxime esset illa quae habetur Mat. xix. et Marei .x. et Lucae .xviij. Vbi cuidam quaerenti, quid faciendo vitam aeternam possideret, respondit dominus et saluator noster. Si vis ad vitam ingredi, serva mandata. Cui iterum domino respondenti. Haec omnia custodiui a iuuentute mea respondit dominus. Adhuc vnum tibi deest, Si vis perfectus esse, vade, vende omnia quae habes, et da pauperibus, et habebis thesaurum in coelo, et veni sequere me. Cum audisset autem adolescens verbum, abijt tristis. Erat enim habens multas possessiones. Iesus autem dixit discipulis suis. Amen dico vobis, quia diues difficile intrabit in regnum coelorum. Et iterum dico vobis. Facilius est Camelum per foramen acus transire, quam diuitem intrare in regnum coelorum. Auditis autem hijs discipuli mirabantur valde dicentes. Quis ergo poterit saluus esse Aspiciens autem Iesus ait illis. Apud hommes hoe impossibile est, apud deum autem omnia possibilia sunt. Ex hijs saluatoris verbis, quidam duplicem euangelicae legis perfectionem interpretati sunt. Vnam necessitatis vel sufficientiae, quam dicunt saluatorem designasse cum ait. Si vis ad vitam ingredi, serua mandata. Aliam supererogationis, aut excellentiae, quam dicunt saluatorem designasse cum subdit. Si vis perfectus esse etc. Sed si verba saluatoris sane intelligerent, luce clarius agnoscerent, hoe eum in hijs verbis non intendisse. Nam ex sententia verborum saluatoris praedictorum manifeste colligitur quod per voces in littera contentas, de nullo alio quam de acquisitione aeternae salutis mentio habetur. Sicut multis hoe rationibus declaratur. Prima ratio sumitur ex questione adolescentis. Quid inquit faciendo vitam aeternam possidebo, Non quaerit quid faciendo magnus fieret in aeterna vita, sed quid faciendo vitam possit obtinere aeternam. Secunda ratio sumitur ex responsione saluatoris. Si vis inquit ad vitam ingredi, serua mandata. Non dicit. Si vis magnus esse in aeterna vita, sed si vis ingredi ad vitam, serua mandata Tertia ratio sumitur, ex ficta et mendaci responsione adolescentis de mandatorum // lij' seruatione, de qua duplex testimonium in ipsa scriptura continetur: Primum est testimonium saluatoris dicentis adolescenti de se praesumenti, Haec omnia custodiui a iuuentute mea, Adhuc vnum tibi deest: Si vis perfectus esse, vade vende omnia quae habes, et da



PKAEMISSA CLARIU8 INTELLIGAMTUR. L. IV. C. 11.
pauperibus, et habebis thesaurum in coelo, et veni sequere ine. Si adolescens ille custodiuisset omnia praecepta a iuuentute sua, eo modo quo necessaria sunt ad salutem, secundum intentionem saluatoris dicentis. Si vis ad vitam ingredi serua mandata, frustra diceret illi. Adhuc vnum tibi deest. Nihil enim illi deesse potest, qui omnia quae ab ipso exiguntur custodit. Manifestum est ergo aliquid illi adolescenti defuisse non de perfectione supererogationis vt quidam exponunt, sed de perfectione charitatis quae requiritur ad veram mandatorum dei seruationem. hoe autem aliquid, quid fuerit, saluator ostendit cum ait. Adhuc vnurn tibi deest. Quid sit illud vnum, alibi saluator ostendit dicens. Porro vnurn est necessarium. Hoe vnum necessarium in seruatione mandatorum dei, est charitas, de qua dicitur Iacobi primo. Qui offendit in vno factus est omnium reus. Quod exponens Augustinus ait. Qui offendit in vno id est in charitate, factus est omnium reus. Quia qui fidem et charitatem non habet, omnis eius actio peccatum est, haec ille. In hac charitate consistit modus mandata obseruandi, eo modo quo necessaria sunt ad salutem. Haec charitas fuit illud vnum quod iuxta sententiam saluatoris defuit adolescenti. Quia licet seruauit mandata secundum exterioris operis exhibitionem, sicut plures iudei facere solebant, non tarnen' seruauit ea quantum ad interiorem cordis affectionem ex amore iustitiae, quod tarnen necessarie requiritur ab omnibus christifidelibus ad veram et perfectam mandatorum seruationem sub euangelica lege, ad distinctionem seruationis mandatorum sub lege mosayca, quae nihil ad perfectum perduxit. Propter hoe saluator dixit ei. Si vis perfectus esse id est si vis mandata perfecte seruare, non perfectione supererogationis, sed perfectione necessaria ad salutem, secundum perfectionem euangelicae legis quae consistit tam in exterioris operis exhibitione, quam in interiori amore iustitiae, vade, vende omnia quae habes, et da pauperibus, et habebis thesaurum in coelo, et veni sequere me. Quasi alijs verbis diceret. Si vis mandata perfecte seruare ex amore iustitiae, sicut ego doceo ea seruanda omnibus volentibus ingredi ad vitam aeternam. Haec est via perueniendi ad hunc inodum [Hij'] seruandi ex amore iustitiae, vt // purges appetitum mentis a cupiditate auariciae per temporalium renunciationem, et sequaris me per viam dilectionis ex amore virtutis et iustitiae, sicut me vides ambulare et inter homines conuersari. De qua imitatione dicit apostolus ad Ephes. v. Estote inquit imitatores dei, sicut filij charissimi, et ambulate in dilectione sicut et christus dilexit nos, et tradidit semetipsum pro nobis oblationem et hostiam deo in odorem suauitatis. Quod haec littera. Si vis perfectus esse etc. sit exponenda secundum intentionem saluatoris de perfectione ad salutem



necessaria quae est perfectio mandatorum, et non de perfectione supererogationis, qua© a quibusdam dicitur perfectio conciliorum,
multis potest probari rationibus. Prima ratio sumitur ex tempor© quo ealuator haec verba dixit. Dixit enim ea, eo tempore, quo nondum erat propalata sanctorum via ad ingrediendum in sancta sanctorum in sanguine christi, adhuc tabernaculo veteris testamenti habente statum iuxta apostolum ad Hebreos . ix. In hoe tempore cultores sacrificiorum officia consummantes seruabant praecepta decalogi ex timore poenae, non ex amore iustitiae. Spiritus enim sanctus per quem charitas diffunditur in cordibus fidelium nondum erat datus, quia Iesus nondum erat glorificatus. Et ideo non est verisimile, quod Iesus in euangelicae legis institutione et promulgatione illi rudi et inexercitato populo aliter loqueretur quam de ipsius legis veritate et perfeetione. Secunda ratio, sumitur ex persona cui loquebatur. Loquebatur enim adolescent! qui praecepta seruauerat secundum legem mosaycam ex timore poenae, et amore bonorum temporalium, iuxta legis promissiones, qui iam primo de aeterna vita et praemio aeternorum bonorum ceperat audire. Ex quorum auditu, desyderio quodam ductus quaesiuit, quid faciendo ad illa bona posset peruenire, nondum habens desyderium pietatis ex motu gratiae iustificantis, sicut ostendit in tristicia quam habuit in pergendo viam quae ducit ad aeternitatem, quam sibi saluator demonstrauit. Qualiter saluator illi viam supererogantis perfectionis proponeret, qui viam salutis necdum ingressus erat? Non enim prius quod spirituale est, sed quod animale, deinde quod spirituale, iuxta apostolum prima ad Chorinthios .xv. Viam ergo salutis saluator adolescenti proposuit, quem sub obs©ruantia mandatorum sccundum legem mosaycam adhuc in statu perditionis positum vidit. Vbi enim charitas non est, ibi salus esse non potest. Dicit enim Augustinus in libr. de littera et spiritu, de mandato charitatis, Mandatum inquit si fit timore poenae, non amore iusti-//tiae, seruiliter fit, non \1 nj"] libcralitcr, et idoo nee fit, non enim est fructus bonus, qui de charitatis radice non surgit, haec ille. Tertia ratio sumitur ex auctoritate Thomistarum hanc scripturam sic exponentium. Dicit enim Thomas secunda secundae quest. clxxxiiij. Quod perfectio christianae vitae consistit in praeceptis et non in consilijs. Etponit talem rationem Quia praecepta habent se vt finis, consilia vero vt media ad finem. Finis vero potior est hijs quae sunt ad finem. De quo fine dicit apostolus prima ad Timoth. i. Finis praecepti est charitas de corde puro et conscientia bona et fide non ficta. Vnde exponens idem Thomas verbum saluatoris Mat. xix. Si vis perfectus esse vade vende omnia quae habes et da pauperibus, et veni se~
quere me, dicit. Ex ipso modo loquendi apparet, quod consilia sunt



PRAEMI8SA CLARIÜ8 INTEI.LIGANTÜR. L. IV. C. 11.
quaedam media perueniendi ad perfectionem charitatis, cum dicitur. Si vis perfectus esse etc. quasi dicat, hoe faciendo ad hunc finem peruenies, Et pro confirmatione adducit dictum abbatis moysi in collationibus patrum ') vbi dicit Ieiunia, vigiliae, meditationes scripturarum, nuditas et priuatio omnium facultatum, non perfectio, sed perfeetionis instrumenta sunt. Non quod in ipsis consistit disciplinae illius finis, sed per illa peruenitur ad finem. Sunt tamen sic media ad finem, vt tamen sine eis quantum ad genus operis possit perueniri ad finem. Sicut ostendit Thomas secunda secundae .q. clxxxv. Non oportet, quod vbi est maior paupertas, quod ibi sit maior perfectio, imo potest esse summa perfectio cum magna opulentia, vt Abraham de quo legitur genes. xviij. Ambula coram me et esto perfectus, haec ille. Secundum testimonium scripturae de ficta et mendaci responsione adolescentis, et tristicia quam ostendit, audito modo seruandi praecepta, vt saluus fieri posset. Cum enim dixisset Iesus fictam eius cognoscens conscientiam Si vis perfectus esse, vade, vende omnia etc. statim scriptura subiungit. Cum audisset autem adolescens verbum, abijt tristis. Erat enim habens multas possessiones. Ynde Hieronymus super hunc locum dicit. Quod iste iuuenis mendaciter et ficte loquebatur dicens. Haec omnia custodiui a iuuentute mea, quod probat per hoe quod subditur. Cum audisset verbum abijt tristis, quod non fecisset, si ex deuotione ad Christum accessisset. Quia enim tristicia est de nolitis, sicut letitia de volitis, luce clarius patet, quod si via salutis quam a domino audiebat sibi placuisset, nequaquam a domino tristis recessisset. Nee potuit in // [/ iiijr] eo fuisse charitas, in quo tantum adhuc praeualuit cupiditas, vt mallet perdere vitam quam pecuniam. Et non quamlibet vitam, sed vitam aeternam. Quarta ratio quod in verbis saluatoris praemissis nulla fit mentio nisi de acquisitione aeternae salutis sumitur ex verbis saluatoris et admiratione discipulorum eius. Cum enim adolescens tristis abijsset, ait saluator discipulis suis. Amen dico vobis, quia diues difficile intrabit in regnum coelorum. Non dixit, quod diues difficile ascendet gradum perfeetionis, quod vtique ex consequentia dicere oportuisset, si adolescens hoe a domino quesiuisset, et dominus ad hoe hanc illi reponsionem dedisset. Sicut Nicolaus de lyra super hunc locum false exponit reprehendens Hieronymum in sua expositione, et dicit, quod iste adolescens voluit ad statum perfeetionis ascendere, et ideo dixit. Omnia haec custodiui a
1) Thomas van Aquino haalt hier aan wat voorkomt in de Conlationes van Joannes Cassianus, I, Conlatio abbatis Moysi prima, c. 6. 7, in de uitgave van M. Petschenig, Corprs scriptorvm ecclesiasticorvm latinorvm, Vindob. 1886, Vol. XIII, P. II, p. 12 seq.



iuuentute mea. Quid adhuc mihi deest scilicet de perfectione vitae. Quod si ita est, quare dominus vocauit eum diuitem, dicens, quia diues difficile intrabit in regnum coelorum. Lex vero euangelica quae est lex vitae, omnes damnat diuites, et solos beatificat pauperes Matth. v. Beati pauperes spiritu, quoniam ipsorum est regnum coelorum. Si ergo adolescens ille stabat in via salutis vt Lyra delirat, quare dominus dicit, quod difficile intraret in regnum coelorum, et postea ipsum difficile conuertit in impossibile dicens. Et iterum dico vobis. Facilius est Camelum per foramen acus transire, quam diuitem intrare in regnum coelorum. Quod exemplum arguit ipsum actum intrandi in regnum coelorum fore impossibilem. Catholica ergo tenenda est Hieronymi expositio qui diligenter attendens sensum saluatoris per voces in littera contentas signatum, dicit, Adolescentem illum in responsione de seruatione mandatorum ficte et mendaciter domino respondisse, doctumque eum fore a domino, qualiter ea vere et perfecte debuit seruare pro acquirenda aeterna salute.
FINIS HORYM,
Reliqua desyderamus.
Antuerpiae per Michaelem Hillenium,
in intersignio Rapi. //



B IJ L A G E.
De brief van Cornelius Grapheus aan Joannes Carondilet, kanselier van Brabant.
(Zie boven blz. 7 vlg.).
Brandt heeft in zijne Historie der Reformatie, Amst. 1677, Dl. I, blz. 71—79, eene vertaling van dezen brief gegeven. In de bibliotheek der rijks-universiteit te Leiden bevindt zich het oorspronkelijke in manuscript. Volgens eene zestiende-eeuwsche aanteekening op het stuk is dit met Grapheus' eigen hand geschreven. De inhoud is als volgt:



Reuerendissimo D. Episcopo Panormitano.
8. P. Mirabitur scio amplissime pater, tua Reuerendissima paternitas, quod ego bis miser homuncio, eidem tuae paternitati ignotus, eandem litteris sollicitare praesumam, praesertim in tanti honoris fastigio constitutam, totque ac tantis vndique negocijs constipatam, ut uix (uti conijcere possum) uel intimis amicis aures interdum praebere uacet, Sed extremae nostrae miseriae necessitas, sed laudatissimae atque apud omnes passim uulgatissimae tuae magnitudinis humanitas, me ad te uelut ad benignissimum patrem, licet importunius confugere coegit, atque cum gemitu et amaris lachrymis nostrum longe infoelicissimum exponere casum, ut nostri misertus, nos quantum tuae clementiae confidimus, quantumque tua autoritate polles, qui in huius aulae Senatu praesidem agis, tuo consilio, tua ope, tuo fauore, iuues, Siquidem, uti turn aliorum relatu, turn ex coniugis meae supplicationibus forte iam dudum accepisse potes, uocatus a Caes. Maiest. mox iussis obediens comparui, comparens grauiter accusatus sum factionis Lutherianae, Scripseram epistolam quandam praefatoriam, in libellum quendam Jo. gocchij, qui intitulatur de libertate Christiana, ea impressa est longe ante aedictum Caesareum, in ea imprudenter magis quam ex animi pertinacia notaui nescio quam Christianorum seruitutem, idque sub hoe tempore, cum talia uel dicere, uel scribere nondum esset prohibitum, omnesque passim huiusmodi scriptis applauderent, Est mihi ingenium suapte natura ad nihil non tentandum admodum procliue, quod imprudentius scripsi, hoe magis ingenij explorandi gratia, quam offendendi causa feci, Sic poeticen, sic musicen, sic graphicen, hoe est pingendi artem, xuTo^i'SxKTOiT expertus sum, sic latine, sic graece utcunque gustaui, sic reliquas linguas quae ad bonas artes faciant modo tempus et facultas detur, gustare percupio, ob haec italiam pene totam, non sine magno labore, et quandoque inaedia, peragraui, ob haec fortunam, opes, ac congerendarum diuitiarum occasionem omnem fortiter contempsi, necessario semper et honesto contentus uictu, Qualorunque id est quod per me admissum est, id ingenij exploratio VI. 17



admisit, non malicia, Si ingenium humanum exercitij gratia utcunque tentatum, non tarnen malum, non peruersum, non pertinax, sed emendari, sed corrigi, sed meliori iudicio submitti paratum, sit uiris eo praeditis in perniciem, praestaret esse brutum aut saxum quara hominem siquidem natura fieri non potest, ut ingenium non ignobile aliquando uim suam alicubi non ostentet, Si ingenium non malum neque uirulentum, sed iucundum semper et amabile, coniecit Nasonem poetam illuin suauissimum, in graue illud et perpetuum scythicum exilium, satius fuisset illi aut nunquam uidisse litteras, aut blandis despectis amoribus, procul e conspectibus ac consortio hominum fugijsse in deserta, ac cum atheniensi illo Timone, ferum quendam atque syluestrem egisse (ti<rxvSpunov, Si ingenium non peruersum neque pertinax, sed ad quamlibet leuem admonitionem corrigibile, me in has quibus undique premor, pertraxit erumnas, magis expediebat mihi uel communi caruisse sensu, uel insulsum aliquem sycophantam, aut infamem morionem, mimum, circulatorem, histrionemue, aut eius generis quemuis nebulonem fuisse, quam aut (qualecunque id est) ingenio spectabilem, aut honeste literatum, siquidem talibus nusquam non licet, idque publicitus et impune suas fabulas, comoedias, scommata, tragoedias, quantumuis salsas, quantumuis acres, quantumuis mordaces, quantumuis turpes, quantumuis impudicas et scurriles, etiam cum plausu quoties lubet, peragere; Certe praeclara ingenia, praesertim non dura, sed bonis admonitionibus flexibilia, non continuo premenda sunt, sed magis ad meliorem frugem excitanda, non exsibilanda, sed propositis premijs allicienda, sed modis omnibus iuuanda, etiam si quid forte per ignorantiam, seu imprudentiam, quae hominum est fragilitas, deliquerint, Sed redeamus age unde per occasionem digressi, Epistola illa mea per commissarios articulatim discussa, ac nescio quot ex illa consequentijs in articulos deductis, continuo ut rectius informatus fui, meam imprudentiam agnoui, paenitui, recantationem non rennui, pertinaciam detestabar, temeritatis ueniam petij, et ecce mox uelut haereticus in carcerem conijcior, cum iuxta omnia iura, cum diuina, tum humana, nemo, etsi in errorem quempiam etiam manifestum lapsus sit, est censendus haereticus, nisi iuxta euangelij ac pauli apostoli sententiam, primum priuatim et christiane admonitus, deinde coram duobus aut tribus testibus reprehensus, in manifesto suo errore pertinaciter haeserit, aut in priorem suam hereticam opinionem sponte relapsus fuerit, quorum neutrum a me factum comperietur, neque unquam iuxta christi, paulique decretum, priuatim (ut decuit) a quoquam alicuius erroris admonitus sum, quin ubi coram commissarijs meam temeritatem confessus, ac deinde (ut dixi) carceribus manci-



patus fuissem, post aliquot dies (dicam enim uti res se habet) non audita prius sententia, tametsi ad curiam, uelut ad eam audiendam, uocatus, sed ad audiendam non admissus, ad publicum forum, uelut pertinax haereticus protractus sum, ibique conscenso pegmate, quod ad hoe utcunque compactum erat, coram commissarijs ac ingenti omnigenum hominum multitudine singulos temeritatis meae articulos a me prius confessos, iterum recanto, atque epistolam, meaipsius manu admoto igne, palam iussus exuro, ac tum demum, nempe post publice reuocationis, ac epistolae exustionis executionem, e charta papyrea, primum prolata est aduersus reuocantem, ac iam tum plane suae temeritatis poenitentem huiusmodi sententia, primum ut sim priuatus omnibus bonis mobilibus, et immobilibus, sed tantum perpauca sunt mobilia, neque aliud quippiam possideo, praeter (qualiscunque ea est) industriam, Deinde ut sim priuatus meo officio, ac deinceps perpetuum inhabilis ad caetera quaecunque, Praeterea, ut denuo in ciuitate Antuerpiensi eandem canerem palinodiam, ac deinde iterum Bruxellam captiuus deductus, carceris ergastulo strictus includerer, idque bimestri, quae omnia alacri, fortique animo adimpleui, Denique ut post id bimestre exemplo illius Semei, sub poena capitis, intra extrema moenia bruxellana perpetuum relegatus, me captiuum continerem, Postremo, ut uelut Judaeus quispiam, aethnicusue, aut Maranus, aut nescio quid aliud, (haereticus enim non sum, quia, tametsi forte imprudentia et temeritate peccauerim, non in ea persisto, quemadmodum et nunquam perstiti, sed ad primam admonitionem ab ea resilui, ac resipui) coactus sum accipere, insignem quandam intolerabilis contumeliae notam, certe Christiano homine, praesertim probo et pudico, ac non plaebaeo indignam, Hactenus igitur cum incredibili tolerantia satisfeci omnibus numeris punctis et clausulis sententiae aduersum me latae, Sed iam diutius sustinere quis non iudicet penitus intolerabile ? Grauatus sum ingenti cum uxoris tum liberorum sarcina, priuatus sum omnibus bonis, ex quibus unum quoddam quum reliquum esse uideretur, et illud quoque misero ablatum est, nempe industria, omnia si quae reliqua erant, ego hie, uxor et liberi Antuerpiae consumunt, et iam pene inaedia conficiuntur, Creditores autem sibi constanter satisfieri cupiunt, nihil est soluendo, nihil accedit lucri, plurimum damni, Abfui domo abusque carnispriuio, careo uxore et liberis, sacrosanctum dirimitur nobis matrimonium, et quos Deus coniunxit per homines separantur, Omnibus sum grauis, grauior uxor cum liberis, quis me, quis illos pascet ? quis dabit quo posthac uiuamus P nihil est facultatum, industria uti non possum, qua tarnen si uti uelim, quis hic fauebit tam contumeliose damnato? Si miseram uxorem, una cum infoelicissimis filiolis huc deducam Antuerpia,



quis in suas aedes recipiet ? aut quis quippiam lucelli afferet ignotis et despectis? sin ibi relinquam, quid illa sine marito, illi sine patre, cum adhuc sint paruuli et balbutientes, facere possint? Quare nihil restat quam ut illi maritus, illis pater restituatur, aut si secus, ut uel ostiatim mendicemus, uel laqueum queramus quo suspendamur, sed satius ac longe optabilius esset miseris quamcunque oppetere mortem, quam cum pudore in extrema uiuere penuria, Supplicauit misella mea uxor, (quod et tuam Reuerendissimam paternitatem non ignorare credimus) iterum atque iterum pro mariti restitutione, videlicet ut saltem prioris famae integritati redditus, totam ciuitatem Antuerpiensem, commutatione bruxellensis habeat loco carceris, huiusmodi petitionem vester Senatus, literis priuatis remisit in decretum seu aduisamentum (ut sic loquar) francisci hulstani, Ille decretum suum in hunc usque diem, in graue nostrum dispendium, nouis subinde excusationibus protaelat, quotidie rogamus, obsecramus, nihil proficimus, nihil impetramus, tametsi Christo teste se toties nobis misericordem fore pollicitus sit, at ubi pollicita misericordia, si tantillum quod petimus non praestat? nempe decreti sui aeditionem, sed dicit nondum esse tempus, quando ergo erit tempus P sic posset expectatio nostra protrahi usque in septennium, Dicit vndique nouos suppullulare errores, quid haec ad nos? Si aly nonnulli quibus neque uxor, neque liberi, hoe est quibus tantum non est miseriae pondus, qui etiam forte grauius me peccauerunt, post resipiscentiam dimissi sunt, cur ego uel solus hac tam honesta conditione non dimittor? qui iure communi et dimittendus et restituendus sum, siquidem (ut tua paternitas non ignorat) sacrorum canonum lege cauetur, quod et doctores affirmant, et christianae mansuetudini, et euangelicae pietati consentaneum est, in lapsum resipiscentem, non esse ferendam sententiam, quae si lata sit eam esse nullam, ac illum esse restituendum, Si non habet potestatem decernendi de me, citra caesaris cognitionem, cur hactenus differt respondere litteris ab Senatu vestro ad eum cum uxoris supplicatione missis ? Cur cum litterae ei redditae essent, promisit uxori, se ante decem dies decretum suum aediturum P Cur captiui augustiniani, alijque nonnulli post resipiscentiam non sine suo decreto dimissi suntP et cur suo consilio me iuuare non posset, cuius eiusdem consilio sententia aduersum me lata est? ut plane constat ex tenore eiusdem, et quando unquam potior occasio iuuandi me, quam nunc, cum horum tumultuum origo, nempe augustiniani, Antuerpia pulsi sunt? Certe non puto esse quenquam, qui credat vestrum senatum ab illo suum petijsse decretum, si idem Senatus ut est circumspectiasimus, non praesciuisset illi esse potestatem decernendi, alioqui quisquis aliter credit, vestri Senatus



prudentiae derogat, atque inscitiae arguit, Sed ille forte maturius deliberandi gratia, decreti sui aeditionem protrahit, at iam ferme totos tres menses deliberando, miseros dubia spe aluit, si in tribus mensibus non satis deliberauit, quando tandem deliberabit? si tamdiu parturijt, quando tandem pariet, decretique sui foetum in lucem emittet? mora profecto haec non minus mihi miseraeque uxori grauis quam suspecta est, nam si decretum illud suum aequum et tolerabile nobis fuerit, iniuria est rem aequam tamdiu distulisse, sin uero iniquum, durissimum nobis erit rem iniquam tanta patientia expectasse, sed quid de decreto seu auisamento? quum omnibus punctis et articulis sententiae satisfecerim, gratiam solam libere vtendi industria et ingenio petimus, uel saltem apud meos incarcerari, quam etiam citra ullum alterius decretum Senatus praestare possit? Quare te per tuam nobis exploratissimam humanitatem, perque Christum omnium, etiam occultissimarum rerum iudicem, oramus, obsecramusque, atque cum lachrymis supplieiter obtestamur, adiuramusque, tuae clementiae pedibus aduoluti, ut si non mea, tamen misellae uxoris, ac ter infoelicium liberorum, imo christi iesu causa, qui miseros in se fidentes, nunquam non respicit, ac tandem eorum in se uindictam recipit, iniserrimae huius nostrae sortis miserearis, uidelicet ut tantum apud illustrissimam eandemque clementissimam Dominam, cum Senatus consilio, christianae pietatis respectu facere digneris, ut uel suaui uestra admonitione, vel iusta persuasione francisci animus mollitus, posthabita omni, tum excusatione, tum dilatione, misellae uxoris non iniustae postulationi, suo admisso tandem decreto satisfaciat, et si aut hoe facere causetur, aut forte quippiam nostrae tam honestae postulationi contrarium statuerit, ut uos uestra autoritate, qua hic uice Caesaris plaenae fungimini, hanc nobis gratiam impertire dignemini, vt videlicet pristinae famae integro candori restituar, totamque Antuerpiam (si secus fieri nequit) loco carceris obtineam, vbi (et si officij denuo fungendi spes non fuerit) industria mea libere vti, ac inter notos et amicos facilius mihi vxorique et pauperculis filijs uictum parare possim, quam bruxellae aut alibi inter ignotos, Quod ut uestrae autoritati non erit factu impossibile, ita et nee honestati, nee aequitati contrarium fuerit, Nam ut omnino taceam tam piae et honestae nostrae petitionis modestiam, quod quaeso decretum seu aduisamentum, (saluo tamen vestro iudicio) post sententiam latam, executam, et adimpletam, ab alio quopiam expectandum est? obnoxij et conscij sceleris cuiuspiam, gratiam ob nondum dilutam culpam petunt, decretoque interdum indigent, ut tanto discussius et securius sententiam ferant judices, jam posteaquam ita animaduersum sit in me, ut omnibus fortunis exuto, nihil mihi



reliqui supersit praeter industriam artem et ingenium, quid uetat, quin sine alieni decreti calculo, mihi vestrae autoritatis benignitate, hoe gratiae concaedatur, ut saltem honeste et libere, primum ad Christi gloriam, deinde ad Caesaris laudem, amicorumque obsequium et opem, meamque et meorum paenuriam a fame uindicandam, mea industria et ingenio frui, et uti possim? Neque uero hoe erga immerentem fecisse iudicabitis, si uobis eonstiterit, quantus sit, semperque fuerit mihi, erga Caesarem optime merendi affectus, quem ut tua Reuerendissima paternitas plane agnoscat, uel alijs insinuet, mitto ad te hunc nostrum libellulum, plaenum gratulationis erga Caesarem, ex hispania redeuntem, ut si eum forte antea non uideris, cum per ocium liceat, vel ipse legere, vel si non uacet alijs legendum praebeas, Eram iam sub captiuitatem istam scripturus et quaedam alia, praesertim Caroli genethliacon, quod et nunc perscriptum esset, ni ista ealamitas mihi fere ingenium hoe, qualecunque est, surripuisset, nam musae non veniunt coactae, libertate gaudent, ac ocio non tristi, Proinde quantum laboris in Caesaris gratiam ultro obierim, nemo non facile comjcere poterit, qui triumphos illos Antuerpianos in eius ingressu spectauerit, meus enim vel praecipuus erat ille labor, Juuate igitur o Caesariani, hominem erga Caesarem non male meritum, reddite ademptam industriam, reddite ingenium, succurrite miseris, restituite maritum uiduae uxori, restituite patrem orbis filiolis, miserescite inopum, Christiani sunt, innocui sunt, nihil peccauerunt, si peccauit pater, quid meruere innocentes filii P quid infoelix et misera uxor? sed ille resipuit, quid ergo amplius tam acriter punitur? immo quid vxor et filij per eum puniuntur? Judaeis aut aethnicis e iudaismo aut paganismo, ad christi fidem sese uertentibus, qui tarnen ob imbibitam ex maiorum traditionibus superstitionem, nunquam forte futuri sunt syncere christiani, undique laudibus, preconijs, magnoque fauore applauditur, Cur peior est conditio Christianis, quamquam lapsis, si resipiscant? Certe illorum lapsui miserescendum, et resipiscentiae gratulandum erat, non duris animaduersionibus insultandum, exemplo angelorum Dei, (vt testatur in euangelio ipse Christus) qui magis gaudent super uno peccatore resipiscente, quam super nonaginta nouem iustis, sed hij acriter puniendi sunt (aiunt) in exemplum aliorum, Esto. Sed iam quantum ad me attinet, satis manifesto et uulgari exemplo fui omnibus, Quare, si quid usquam christianae pietatis est, si qua iuxta euangelium, debetur misericordia resipiscenti, diuturniorem hanc mihi meisque deprecor punitionem, Caeterum tu mansuetissime pater, facito erga supplices, ut talem te patrem, qualem predicant, experiamur, Causa pia est, et rationi non absona, q uidquid in ea mieerorum causa feceris, id certe



ipai Christo, non nobis f[ ]eris '), Quod haec ad tuam paternitatem Reuerendissimam prolixius scripsimus, quam forte decuit, idque et ex tempore, et stilo incultiori, ignoscat quaeso tua mansuetudo, quandoquidem necessitas miserum ad hoe coegit, Christus opt. Max. tuam paternitatem Reuerendissimam perpetuo incolumem, iugique foelicitate florentem conseruet, E bruxella, carcere nostro, xyiii die Nouembris, Anno. M.D.XXII.
E. V. P. Reuerendissimae mancipium, C. grapheus.
(In den hoek onderaan het blad staat een aanteekening, met andere inkt: „haec omnia Grapheus ipse propria manu").
Buitenop bevindt zich het adres:
C. Grapheus. Iohanni Carondileto Archiepiscopo Panormitano Aulae Brabantiae Cancellario.
1) Het papier is hier op de vouw uitgesleten; dientengevolge zijn enkele letters verdwenen.







Fragmenta D. Ioan. Gocchii.







INLEIDING.
„Dagelijks bereiken mij uit verschillende hemelstreken brieven van geleerden van den eersten rang, die mij gelukwenschen met het uitspreken van de waarheid". Aldus kon Luther reeds schrijven in 1519 '). Uit alle landen begaf men zich weldra naar Wittenberg om hem te zien en zijne lessen te volgen. In 1521 ging Hinne Rode derwaarts, de gewezen rector der Latijnsche school te Utrecht. Hij bracht den Hervormer handschriften van Wessel Gansfort en Cornelis Hoen. De werken van Wessel verschenen weldra met eene voorrede van Luther te Bazel. (Het geschrift van Hoen is in 1525 door Zwingli uitgegeven.) Ook het werkje van Joannes Pupper van Goch dat hierachter wordt herdrukt, moet in 1521 uit Nederland aan Luther gebracht zijn. De verwachting, dat hij er gaarne kennis mede maken zou, werd niet beschaamd. Hij moet ook wel reeds op de eerste bladzijde in den schrijver een geestverwant hebben erkend. Onmiddellijk keurde hij het waard gedrukt te worden, en voorzag het van eene voorrede die van zijne warme ingenomenheid met den inhoud getuigt. Terecht kon het geschikt geoordeeld worden voor eene verbreiding in wijden kring, allereerst om zijne beknoptheid. Ook is de vorm tamelijk gelukkig, althans gelukkiger dan die van het uitvoeriger: „De libertate christiana". Door den titel wordt het aangeduid als „fragmenta" ; het vormt geen afgerond geheel. Losse stukken, misschien door den schrijver bestemd om later tot een welsamenhangend geheel vereenigd te worden, zijn oogenschijnlijk in Pupper's nalatenschap gevonden, door eerbiedige handen voor ondergang behoed,
1) Ad Aegocerotem Emserianvm M. Lrtheri additio, in Luther's Werke, Weim. 1884, Bd. 2, S. 658.



op eene veilige plaats bewaard, en straks, toen de volheid der tijden gekomen was, aan het licht gebracht. De kortheid van ieder afzonderlijk stuk en de afwisseling in de behandelde onderwerpen zullen voor velen de aantrekkelijkheid van het boekje verhoogd hebben.
Op welken grond rust de meening dat de felicitatie-brief (epistula gratulatoria), die tot voorrede dient, van Luther afkomstig is ?') In de eerste plaats kan gewezen worden op de treffende punten van overeenkomst tusschen dit stuk en de voorrede die voor de uitgave van Wessel Gansfort's werken geplaatst is. Daar zoowel als hier beschuldigt de schrijver zich zeiven van te groote heftigheid. Het liefst zou hij wenschen — aldus verklaart hij zoowel in het eene dokument als in het andere — op den achtergrond te treden. Hij verblijdt er zich echter over te ontwaren, dat er geestverwanten bestaan die met hem willen opkomen voor dezelfde zaak2). Eene tweede reden om Luther voor den auteur te houden is gelegen in de duidelijke zinspeling op zijn strijd met Hiëronymus Emser. In 1519, na het twistgesprek te Leipzig, had deze een vlugschrift in de wereld gezonden om de Hussieten in Bohemen te waarschuwen tegen het maken van verkeerde gevolgtrekkingen uit Luther's optreden. Te vroeg hadden zij gejuicht, meende hij. Beschouwden zij hem als een bondgenoot, in werkelijkheid was dit niet het geval. Wel had Luther verklaard, dat sommige stellingen van Hus ten onrechte veroordeeld waren; maar de scheuring in de kerk die de Hussieten hadden veroorzaakt,
1) Dr. O. Clemen heeft dit het eerst en op overtuigende gronden betoogd in zijn Johann Pupper von Goch, S. 63 f.; vergel. W. Kohier, Ëin neuer Lutherbrief au» dem Jahre 1521?, in de Theol. Studiën uiid Kritiken, Gotha 1899, S. 135—139.
2) Christiano lectori Martinvs Lvtherrs, achter den titel der Farrago Rerum Theologicarum uberrima, doctissimo uiro VVesselo Groningensi Autore. [Aan het slot onder quat. Kk, fol. iv: Basileae, apud Adamum Petri, Anno M.D.xxij. Mense Septembri]: „Et si satis mihi semper fuerit animi, ita ut passim mordatior et immodestior accuser prae nimia qua ardebam fiducia, semper tarnen id optaui quo tollerer et ego de medio meorum Baalitarum, et ciuiliter mortuus, in angulo mihi uiuerem, prorsus desperans me posse quicquam promouere apud aereas istas frontes et ceruices ferreas impietatis. Sed ecce et mihi dicitur, esse domino reliquias suas saluas etiam in hoe tempore, et Prophetas in abscondito seruatos". Deze brief komt ook voor in 31. Wesseli Gansfortii Opera, Gron. 1614, onder de Epistolae, p. 854. Vergelijk hiermede de Epistola gratulatoria, Fo. 3', hierachter, blz. 283: „audacius forsan et mordacius" en hetgeen daar volgt.



had hij afgekeurd ')• Het geschrift van Emser was in een onberispelijken, zelfs tegenover Luther hoffelijken toon gesteld. Deze zag er echter eene arglistige poging in om zijne rechtzinnigheid, onder voorwendsel van haar te willen verdedigen, des te meer verdacht te maken. Hij deed het opnieuw in druk verschijnen met een uitvoerig toevoegsel van zijne hand, waarin hij Emser met hoon overlaadde en hem vergeleek met Joab, die Abner verraderlijk doorstak (2 Sam. III: 27), zelfs met Judas Iskanoth *). In 1521 viel Emser op zijne beurt Luther aan met eene verhandeling, waarvan de toon veel scherper was dan die van zijn vroeger geschrift; hij bestempelde Luther's theologie nu met den naam van eene cynische theologie", en verzekerde dat geen pennevrucht van Luther
het licht zag „die niet besmet was met het gif en niet gewapend was
met de tanden van een dollen hond'"). Ras antwoordde Luther hierop met een schotschrift van enkele bladzijden: „Aan den bo te Leipzig" 4) en daarna met eene uitvoerige verhandeling5). In het eerstgenoemde heeft hij Emser beleedigd op eene wijze, die alle perken te buiten gaat»). Als men hierop nu let, wordt de
1) De Disputatione Lipsensi, quantum ad Bohemos obiter deflesa est, epistola Hieronymi Emseri, herdrukt in Af. Lutheri Opera latina rarn ar<junu:nU, cur. H. Schmidt, Francof. ad M„ 1867, Vol. [V, p. 3-12. Zie ald. P- ' « *
2) Ad Aegocerotem Emserianvm M. Lvthert add.tto, in M. Luthers Weimar 1884. Bd. 2. S. 658-679. Zie ald. S. 658 660
3) A Venatione Luteriana Aegocerotis Assertto, herdrukt bij V. E. Loscher, Refonnations-Acta, Leipz. 1729, T. III, S. 694-731 Zie ald. S. 694.
4) An den Bock zu Leyptzck Doctor Martinus Luther, in zyne W erle, We.m.
1897, Bd. 7, S. 262—265. _
5) Au ff das ubirchristlich Buch Bocks Emszers zu Leypczuk Antwortt D. M.
in de genoemde uitgave zijner Werke, Bd. 7, S. 621-688. ^
6) An den Bock zu Leyptzck, in de aangehaalde uitgave, S. 262. „man . doch wol in gantz deinem weszen, das du ein bock bist, dartzu das du n, meh den stossenn kundist, weyszen ubirllussig ausz deyne buch e und r e. Meyn.s u aber nit, das ich deynem leichtfertigen drewen antwortten mocht und sag 'Lieber Esel, leek nit'? Behut got fbr dem bock die geysse, d.e yhr home. in seyden geflochten tragen, mit mir bats, ob got wil, keiu „odt. Hastu me. gehort die Fabeln, da der Esel mit dem Lawen in die wette schrey, und etlich thier ur seinem geschrey flohen, das sich der Law zu yhm wand unnd sp,ach Wen ,ch nit wiste, das du ein esel werist, ich het mich wol selb fur d.r gefurcht ? Du sihest teglich, das ich mich fur denen nit furcht, die mehr kunst und vorstand in einem har haben, dan du an leyp und seel, noch unterstehistu dich, :m.e zutrotzen und schrecken, damit du starek beweyssest, das du d.e vornonfft nut unvornunfft vorwechselt und ausz einem menschen ein bock worden b.st .S.26 .



bedoeling van zekeren volzin in de „Epistola gratulatoria", die anders onverstaanbaar zou zijn, volkomen duidelijk. „Hier heb ik mijn horen opgeheven, en, bedacht op mijner broederen en mijn eigen behoudenis, een krachtig geluid gegeven tegen gindschen geitenhok; misschien deed ik het stouter of scherper dan de ooren der zwakken konden verdragen, of paste bij mijn beroep" '). Wie anders kan met dien „geitenhok" bedoeld zijn dan EmserP Wie anders kan de schrijver van dezen brief zijn dan Luther?
Hierop wijst ook de ingenomenheid waarmede hij spreekt over het mystieke geschrift de „Duitsche Theologie", die hij zelf in 1518 voor het eerst volledig had uitgegeven 2). De voorrede, waarvan hij deze uitgave vergezeld deed gaan, vertoont in gedachten en uitdrukkingen overeenkomst met die vóór de „Fragmenta" van Goch. „Ex ore infantium, durch den mund der unberedten und seugling hast du auffs beszte vorkundet deyn lob. Item, die weyszheyt gots macht die zungen der unberedten auff das allerberedtist" 3), zoo luidt het ginds. Hier lezen wij: „Ipsa per se sapientia non modo eloquens est, sed et infantium linguas disertas facit: et ex ore infantium et lactentium perficit virtutem"4). In 1518 schreef Luther: „etlich hochgelerten von uns Wittenbergischen Theologen schimpflich reden, also wolten wir new ding furnhemen, gleych alsz weren nit vorhyn und anderwo auch leut geweszen.... Gott gebe, das diszer puchleyn mehr an tag kumen, szo werden wyr finden, das die Deutschen Theologen an zweyffell die beszten Theologen seyn, Amen" 5). De steller der „Epistola gratulatoria" juicht: „ik verheug mij er over, dat ook andere vijanden van hetzelfde ongeloof opstaan of ontdekt worden, en dat de schatten van Duitschland aan den dag komen. Ik erken thans, dat de ware
„ich wil dyr hynfurt nit gestatten, die heylige schriflt mit deynem bockrussel zu suddeln".
1) Epistola gratulatoria, Fo. 3', hierachter, blz. 283.
2) Een herdruk dezer uitgave van 1518 is de: Theologia deutsch, herausg. vou H. Mandel, Leipz. 1908 (in de Quellenschriften zur Geschichte des Protestantismus, herausg. von Kunze u. Stange, Heft 7).
3) Vorrede zu der vollstiindigen Ausgabe der „deutschen Theologie", 1518, in Luthers Werke, Weim. 1883, Bd. 1, S. 378.
4) Epistula gratulatoria, Fo. 3 v, hierachter, blz. 284.
5) Vorrede, a. a. O., S. 378 f.



theologie bij de Duitschers verborgen geweest is en nog is" ')•
Eindelijk kan gewezen worden op de bewondering waarmede hier gewaagd wordt van Joannes Tauler, wiens preeken kort geleden in het Duitsch gedrukt zijn. De schrijver houdt het er voor, dat sedert den apostolischen tijd ternauwernood één schrijver van zoo groote beteekenis heeft geleefd2). Het is bekend, dat Luther dezelfde hooge waardeering voor Tauler gekoesterd heeft 3).
Deze „Fragmenten" bevatten meer dan één schoone bladzijde. Ik wijs op de beschrijving van de twee manieren waarop men bidden kan: „vergeef ons onze schulden". Sommigen spreken deze bede uit, „omdat zij weten dat straf hen wacht, als zij volharden in de zonde. Zij wil dan zeggen: scheld ons de gerechte straf voor onze overtredingen kwijt. Dezulken worden in het geheel niet verhoord, omdat zij niet uit liefde tot de gerechtigheid den wil om te zondigen verzaken, naar des Heeren woord bij Jezaja: wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor ik niet, want uwe handen zijn vol bloed. Men kan deze bede echter ook op de lippen nemen uit liefde tot de gerechtigheid. Wie dit doen smeeken om vergeving van zonden, wijl het hen smart dat zij God, Dien zij door hunne daden hadden behooren te verheerlijken, beleedigd hebben. Als zij bidden: vergeef ons onze schulden, wil dit zeggen: reinig ons inwendig van alles wat U in ons mishaagt, opdat wij voortaan in ons geheele leven U mogen dienen en niets door ons verricht worde wat voor Uw heilig oog niet kan bestaan. Zij worden wèl verhoord" 4).
Fraai is ook de bladzijde waarop gehandeld wordt over het vrijwillige der ware deugd, en betoogd, dat liefde zich niet laat afdwingen. De wet des evangelies is eene wet der liefde. Niemand kan echter liefhebben tenzij uit vrijen wil. Want niemand kan tot
1) Epistola gratulatoria, Fo. 3 r, hierachter, blz. 283.
2) Epistola gratulatoria, ib.
3) Luther aan Spalatinus, 14 Dec. 1516, in M. Luther's Briefwechsel, bearb. von E. L. Enders, Frankf. a. M., 1884, Bil. I, S. 75: „Si te delectat puram, solidam, antiquae simillimam theologiam legere, in Germanica lingua effusam: sermones Taulerii lohannis, praedicatoriae professionis, tibi comparare potes... Neque enim ego vel in Latina, vel nostra lingua theologiam vidi salubriorem et cum Evangelio consonantiorem". Vgl. Luther aan Johann Lang, 1516, ald., p. 55.
4) Fragmenta, fol. 23r, hierachter, blz. 311 vlg.



liefde gedwongen worden. „Iemand kan gedwongen worden om in onthouding te leven, geen eigendom te bezitten, aan het gebod eens menschen te gehoorzamen, maar niemand kan gedwongen worden om lief te hebben". „"Wie de evangelische wet vervullen wil, dient lief te hebben; immers de Apostel zegt: de geheele wet wordt in dit ééne woord vervuld: heb uwen naaste lief gelijk u zei ven '). „Een levend geloof wordt slechts betoond in die werken welke uit liefde geschieden. Alleen zulke werken toch komen voort, met uit eene verplichting waartoe men zich verbonden heeft, maar uit vrijwilligheid. Daarom, al had iemand gedurende honderd' jaren werken van onthouding, armoede en gehoorzaamheid zonder ophouden volbracht op grond van eene verplichting die hij op zich genomen had, en niet uit liefde om dichter nabij God te komen, dan zou daardoor zijn geloof nog niet levend, veel minder volmaakt te achten zijn, het zou integendeel moeten worden beschouwd als ijdel en dood" 2). Velen „waren inwendig voor God niet, wat zij wegens hun werk schenen te zijn voor de menschen. Daar zij liever verkozen zouden hebben het kwade te verrichten als zij het ongestraft hadden kunnen doen, zijn zij bij God eerder voor schuldig gehouden wegens hunnen boozen wil, dan dat zij Hem welgevallig waren geweest wegens het werk dat zij onwillig volbracht hadden" 3).
Luther's ingenomenheid met dit geschrift wordt behalve door het bovenstaande, hierdoor verklaard, dat in deze „Fragmenten" omtrent den weg der behoudenis leeringen voorkomen, die hem zeer moesten aantrekken, zij het ook dat hij niet in allen deele met den schrijver kon instemmen. „De zaligheid is verknocht aan het geloof, niet aan daden van geloof"-»). Als de Apostel zegt: „zij worden om niet gerechtvaardigd", beteekent dit, dat „de geloovigen door eene werking of daad van God en uitsluitend daardoor (per solam diuinam operationem) zonder eenige medewerking hunnerzijds (sine aliqua nostra cooperatione) behouden worden en het eeuwige leven verwerven"»). Wie in 's menschen rechtvaardiging iets toeschrijven aan werken der gerechtigheid die uitliefde
1) Fragmenta, fol. 9», hierachter, blz. 293.
2) Ibidem, fol. 10', hierachter blz. 294.
3) Ibidem, fol. 25 >•, hierachter, blz. 315.
4) Ibidem, fol. 14 hierachter, blz. 229.
5) Ibidem, fol. 14 v, hierachter, blz. 300.



verricht zijn, worden door den schrijver veroordeeld'). Dat de zaligheid zou geschonken worden als eene evenredige belooning voor verworven dienste (meritum condigni) wordt verworpen2). „Deugdzame werken die uit een welbewust geloof voortvloeien, zijn teekenen van die geloofsgerechtigheid, die door Jezus Christus geschonken wordt. Want daardoor geven wij te kennen dat wij der zonde gestorven, met Christus begraven in den doop, en met hem opgestaan zijn, en dat wij in nieuwheid des levens wandelen. Want zoodanige werken zijn de beste teekenen van dit nieuwe leven, daar wij immers in Christus ingelijfd, door zijnen geest bewogen worden, en niet kunnen aflaten van het goede werk, evenmin als hij, altijd levende en werkende, ooit zonder handeling wezen kan" 3).
Evenals in „De libertate christiana" wordt hier de praedestinatie geleerd 4), terwijl de geloften bestreden worden 5). Dat het van de rechtvaardiging heet: zij komt tot stand weliswaar buiten 's menschen medewerking, maar niet buiten zijnen wil6), moge Luther minder hebben behaagd, het heeft aan zijne ingenomenheid met dit geschrift niet in den weg gestaan. Als er eenig verschil valt op te merken tusschen „De libertate christiana" en de „Fragmenta", dan is dit gelegen in de wijze, waarop over den Bijbel gesproken wordt. Beslister dan daar wordt hier de Schrift als de eenige toetssteen der waarheid aangenomen7).
Dit laatste geschiedt vooral in het stuk, waarmede deze „Fragmenta" worden geopend, en dat tot opschrift draagt: „Brief van Joannes Goch over de waarde en het onwedersprekelijke gezag der Heilige Schrift" 8). Dit stuk is ook afzonderlijk ter perse gelegd, met den titel „Epistola apologetica", en wel door Cornelius Grapheus. Nicolaus Buscoducensis, hoofd der Latijnsche school te Antwerpen, had hem een exemplaar verschaft in het eigen handschrift
1) Fragmenta, fol. 12 v, hierachter, blz. 294.
2) Ibidem, fol. 13r, hierachter, blz. 298.
3) Ibidem, fol. 17', hierachter, blz. 303.
4) Ibidem, fol. 16 T, 26', hierachter, blz. 302, 317.
5) Ibidem, fol. 18», hierachter, blz. 305.
6) Ibidem, fol. 16hierachter, blz. 302.
7) Ibidem, fol. 4' en », 7 r en hierachter, blz. 284 vlg., 289 vlg.
8) Ibidem, fol. 3 v, hierachter, blz. 284.
VI. 18



van den auteur. Grapheus, over den inhoud verrukt, liet het drukken met eene voorrede ') aan het adres van Nicolaus Buscoducensis, gedagteekend „23 Aug. (Antverpiae ex aedibus nostris, x. calend. Sept.)". De bewoordingen dezer voorrede geven te verstaan dat dit het eerste werk van Yan Goch was, waarmede Grapheus kennis maakte. Het zal dus vóór „De libertate christiana", waarvan de voorrede den 29sten Maart 1521 gedagteekend is, het licht hebben gezien, waarschijnlijk in den zomer van het j. 1520. Twee uitgaven zijn er van bekend2). Volgens de verzekering van Grapheus moet Van Goch dit eerste stuk der „Fragmenta" geschreven hebben in het j. 1474 3), dus waarschijnlijk na „De libertate christiana". Daarentegen moeten de „Fragmenta" in den vorm, waarin wij ze kennen na „De libertate christiana" in druk zijn verschenen. Immers de onbekende, die het aan de drukpers overgaf, teekende op fol. 14 r aan: „Over het bovenstaande heeft de eerwaarde vader, de heer Johannes, uitvoerig gehandeld in zijn werkje: Over de Christelijke vrijheid" 4). Deze aanteekening zou geen zin hebben, als zij niet sloeg op een geschrift, dat door den druk onder het bereik der lezers gebracht was. Ook na Luther's verweerschrift tegen Jacobus Latomus moeten de „Fragmenten" het licht hebben
1) Deze voorrede wordt door mij opgenomen als Bijlage achter de Fragmenta.
2) Epistola Apo] logetica D. Ioannis Goc- chij presbyteri, aduersus quendam praedicatorij // ordinis, declarans quid de scholastico- rum scriptis, uotis, obligationi-! bus sit censendum et te-i'nendum. Zonder aanwijzing van den drukker, plaats of jaar. Letter: Roraeinsch. Geen pagineering. Signatuur: A ij—Biiij. Aantal bedrukte bladen, met den titel: 9. Aantal regels per bladzyde: 34. Hoogte: 20.5 c.M.; breedte: 15 c.M. — Een exemplaar is mij geleend uit de K. Hof- und Staatsbibliothek te Munchen. In deze uitgave komen geen aanteekeningen op den rand voor. In geringen getale worden zulke aanteekeningen aangetroffen in de andere uitgave, waarvan rnij een exemplaar ter leen verstrekt is uit de bibliotheek der universiteit te Leuven. Zij heeft tot titel: Epistola // apologetica D. Io-l/annis Gochii praesbyteri praefecti monialibus monaste- rij in Thabor celeberrimi oppi-jidi Mechliniensis in Braban' tia aduersus quendam // Predicatorij or\ dinix super II doctri-Una // doctorum scholasticorum et // quibusdam alijs. // Perlege Christiane Lector, et tum Iudica. Zonder aanwijzing van drukker, plaats of jaar. De Romeinsche letter is grooter dan die van de bovengenoemde uitgave. Pagineering ontbreekt. Signatuur: aiij —biij. Aantal bedrukte bladen, met den titel: 10. Aantal regels per bladzijde: 30. Hoogte: 19 c.M. Breedte: 13.7 c.M. Aan het slot, achter het „Amen", draagt deze uitgave de spreuk: SeS A
3) Zie den brief van Grapheus aan Nicolaus Buscoducensis in de Bijlage, hierachter: „ante annos ferme sex et quadraginta".
4) Fragmenta, fol. 14r, hierachter, blz. 299.



gezien. Want in de „Appendix", die er aan is toegevoegd '), wordt uit dat verweerschrift een uitvoerig gedeelte aangehaald 2), zonder dat evenwel de bron wordt genoemd. Over het algemeen is de onbekende, door wiens hand dit geschrift van Yan Goch openbaar gemaakt is, kennelijk met zekere vrijheid te werk gegaan. Soms heeft hij blijkbaar slechts geëxcerpeerd, zooals waar hij zegt: „Yan deze dwaling wijst de schrijver drie oorzaken aan" 3), aldus een oogenblik zelf het woord nemende in de plaats van den auteur.
Nog twee vragen vereischen een antwoord. Aan wien hebben wij te denken bij dien „broeder van de orde der Predikheeren", tegen wien het eerste van deze fragmenten, de zoogenaamde „Epistola apologetica", gericht is? Is dit wellicht dezelfde, tot bestrijding van wien de zesde, in den druk ontbrekende afdeeling van het geschrift „De libertate christiana" had moeten dienen?4) Moeten wij in hem Engelbert Messmaker zien ?5) Men zou kunnen meenen, nu hier een stuk voor zich te hebben dat van het handschrift, waarnaar Corn. Grapheus „De libertate christiana" uitgaf, op de eene of andere wijze losgeraakt was, tengevolge waarvan deze onder zijne uitgave schreef: „reliqua desyderamus" 6). Doch waarschijnlijk heeft Joannes Pupper van Goch het tegen twee verschillende Dominikaner-broeders opgenomen. De een, tegen wien de slot-afdeeling van zijn vroegere werk bestemd was, „heeft de partij van Thomas verdedigd" 7). De ander, op wien hij hier het oog heeft, heeft een geschrift uitgegeven tegen Yan Goch's werk over „de Christelijke vrijheid"8). Dit slaat dus op een later optreden. De mogelijkheid, dat in beide gevallen van denzelfden Dominikaner sprake is, kan echter niet worden geloochend; deze zou dan twee geschriften hebben opgesteld, waartegen Goch zich
1) Fragmenta, fol. 26 r tot het einde, hierachter, blz. 316 vlg. Op den titel en in de inhoudsopgave wordt dit gedeelte als Appendix aangeduid; zie fol. 2», hierachter, blz. 281.
2) Zie de aanteekening bij fol. 26 r, hierachter, blz. 316.
3) Fragmenta, fol. 18', hierachter, blz. 305.
4) De libertate christiana, prologus, quat. b, fol. ij r, hiervoor, blz. 42 vlg.; vergelijk de Inleiding, blz. 19.
5) Zie de Inleiding, blz. 19.
6) De libertate christiana, quat. 1, fol. iiij r, hierboven, blz. 255.
7) Ibidem, Prologus, quat. b, fol. ij r: „pro parte Thomae partem nititur tenere affirmatiuam".
8) Fragmenta, fol. 4r, hierachter, blz. 284.



verplicht achtte in verzet te komen. Hierbij dient echter nog gezegd, dat de inhoud der „Epistola apologetica" niet kan worden beschouwd als een terugslag op het boven aangehaalde werk van Engelbertus Cultificis. De stof waarover gehandeld wordt is een gansch andere. Geen enkele bladzijde, waarop duidelijk zou worden gezinspeeld op laatstgenoemd geschrift, kan hier bij Van Goch worden aangewezen. In het bundeltje van Messmaker komt eene kleine verhandeling voor over de voortreffelijkheid van het kloosterleven (Dilige stare in Claustro) '). Maar in de „Epistola apologetica" bemerkt men nergens dat Yan Goch aan die kleine verhandeling ook slechts één oogenblik heeft gedacht. De gevolgtrekking uit het bovenstaande ligt voor de hand: er blijft hier nog het een en ander te onderzoeken over.
Ten slotte: de onbekende uitgever van Yan Goch's „Fragmenten" verzekert ergens: „verscheidene andere dingen heeft de schrijver hierover in voortreffelijken vorm gezegd in andere werkjes" 2). Welke zijn die werkjes? Foppens heeft een lijstje van 'smans gedrukte geschriften opgemaakt, waarvan de juistheid tot heden niet met zekerheid bepaald kon worden. Hij noemt ze in deze volgorde:
„De libertate Christianae Religionis.
De Gratia et Fide.
De Scripturae sacrae dignitate.
De Scholasticorum scriptis.
De Statu animae post vitam.
De reparatione generis humani per Christum.
De Yotis et Obligationibus" 3).
Het eerste is blijkbaar hetzelfde als het werk dat boven werd afgedrukt. Het laatste is de „Dialogus", waarvan Walch een herdruk bezorgde 4). Het derde is hetzelfde als de „Epistola apologetica" of het eerste stuk der „Fragmenta". Moeten wij ook bij andere titels aan werken denken die geheel of gedeeltelijk in de
1) Tractatulus Dilige stare in Claustro, achter Engelbertus Cultificis, Declaratio et defensorium priuilegiorum fratrum mendicantium, quat. R, fol. 2sqq.
2) Fragmenta, fol. 18 v, hierachter, blz. 305.
3) Foppens, Bibliotheca belgica, P. II, p. 715. Hij voegt er bij: „omnia in Germania edita, neque passim distracta".
4) Zie boven, blz. 2.



„Fragmenten" zijn opgenomen? De vóórlaatste titel van Foppens, „De reparatione generis humani per Christum", wordt ongeveer teruggevonden in het opschrift boven het fragment: „De reparatione et consummatione per Christum Dominum Nostrum ex fragmentis domini Ioannis Goch" '). Heeft Foppens een volledig werk onder dien titel gekend, waarvan hier dan slechts een uittreksel wordt aangetroffen ? Of heeft hij uit de bedoelde bladzijde in de ons bekende, hierachter herdrukte, „Fragmenta" slechts opgemaakt dat er een volledig werk onder dien titel moet hebben bestaan, zonder dat hij het zelf onder de oogen had gehad? Soortgelijke vragen kunnen gesteld worden ten opzichte van andere titels. Het „De Statu animae post vitam" bijv. doet denken aan het opschrift boven een fragment: „Comparatio triplicis status animae ad ferrum, secundum triplicem eius distinctionem, et qualis sit anima in statu naturae gratiae et gloriae"2); het „De Gratia et Fide" aan het „Errores circa fidem iustificantem"3). Wegens de omstandigheid dat de onbekende uitgever der „Fragmenten" op de bedoelde plaats gewag maakt van nog „andere werkjes" behooren wij ons echter te onthouden van voorbarige gevolgtrekkingen.
Op de vraag: zijn nu door de uitgaven in de „Monimenta" van Walch en in de „Bibliotheca reformatoria" al de gedrukte geschriften van Joannes Pupper van Goch weder onder het bereik der belangstellenden gebracht, moet ik een afdoend antwoord schuldig blijven. Wel komt het mij waarschijnlijk voor, maar met de thans beschikbare gegevens is de zaak niet uit te maken. Aan anderen worde overgelaten in dezen het noodige licht te ontsteken 4).
1) Fragmenta, fol. 10', hierachter, blz. 296.
2) Ibidem, fol. 23 ", hierachter, blz. 312.
3) Ibidem, fol. 24 v, hierachter, blz. 313.
4) De herdruk hierachter berust op het exemplaar der Stedelijke bibliotheek te Deventer. Het is gedrukt met Romeinsche letter. Formaat: in-4°. Signatuur:
1 ij 11 iiij. Aantal bedrukte bladen met den titel: 46, genummerd. Aantal regels
per blz.: 33. Hoogte 19,8 c.M. Breedte 14,5 c.M. Volgens Dr. Clemen (Johann Pupper von Goch, S. 62) bevinden zich 2 exemplaren in de bibliotheek te Helmstadt, één in de bibliotheek te Wolfenbuttel, één in de Stadtbibliothek te Leipzig, en één in de Ratschulbibliothek te Zwickau.







JA. IN DIVINE ORATIE ET F°"
Christianae fidei commendationem, contra fal sam et Pharisaicam multorum de iustitijs et meritis operum doctrinam et gloriationem, FRAGMENTA ali quot D. Joan. GOCCHI1 Mechliniensis antehac nunquam excusa.
Appendix aurea ex diuersis, de gratia et libero ar bitrio. de fide et bonis operibus: et quod non sint sine pee cato, quomodo intelligitur.
Ifetk Indicem eorum quae hoe opusculo continentur folio sequenti lector reperies.
Ad Roma. X.
Ignorantcs dei iusticiam et suam quaerenles statuere, Iusticiae dei non sunt subiecti.



Fo. 1' TABYLA.
Index titulorum fragmentarij commendationis gratiae et fidei, D. Ioannis Gocchij.
Epistola gratulatoria super inuentione et editione lucubrationum Ioannis Tauleri ordinis praedicatorum, Vuesseli frisij Groningensis, et Ioannis Gocchij Mechliniensis. fol. 3.
Epistola Ioannis Gocchij de scripturae sacrae dignitate et irrefragabili autoritate, et quo iudicio aliorum scripta praesertim scholasticorum et philosophorum sint legenda, etiam de Christiana libertate et uotorum obligatione. fo. 4.
Inter fragmenta de commendatione gratiae et fidei. Ponuntur primo septem ueritates de prima institutione humani generis. fo. 11.
Deinde ponuntur septem aliae de reparatione et consummatione humanae naturae. fo. 12.
Quod Christiana fides in iudaismum et pharisaicam superstitionem corruisse uidetur et de reliquijs Pelagianae heresis in multorum doctorum scriptis latentibus. fo. 13.
Quod fidei et non operibus fidei beatitudo debetur. De triplici acceptione fidei. de iustitia dei. quod uoluntas nostra non cooperatur iustificationi nostrae. quomodo solus deus in nobis operatur. fo. 14.
Quod Christus incarnatus est totalis causa nostrae salutis, quod iustificamur gratis ex fide et non ex operibus, quod opera sunt signa ïustitiae fidei et non causa . quod mercedem accipimus non meritam, sed promissam . et quid meritum . quid premium. fo. 16.
De triplici causa errorum circa uota et religiones facticias. quod actus legis Mosaicae quantum ad mortalia non differunt ab actibus legis Euangelicae. fo. 18.
Deinde sequuntur conclusiones aliquot de meritis cum resolutionibus breuiusculis. Conclusio prima . quod Meritum non sit aestiFo. 2r mandum secundum genus operis, nee secundum condi-//tionem operantis, sed solummodo secundum acceptationem diuinae uoluntatis. fo. 19.
2 Quod opera uirtutum maiora, sunt interdum in diuina acceptatione minora, quam opera ex eisdem causis minora. fo. 20.



3 Quod opus uirtutum maius, interdum minus aestimatur propter uariam uoluntatis dispositionem. fo. eodem.
4 Quod opus uirtutum aequale a diuersis diuersimode factum, est interdum aequaliter deo acceptum, propter liberalissimam diuinae uoluntatis beneficentiam. fo. eodem
5 Per qualecunque opus nullum meretur aeternum praemium, sed hoe solummodo percipitur ex electione diuinae uoluntatis. to. eo.
6 Quod omne meritum consistit simpliciter et absolute in accep-
tatione diuina. fo. 21.
Apostoli sententiae circa materiam merendi quomodo sint intelligendae, et quomodo unusquisque mercedem accipit secundum suum laborem. etc. fo. 22.
7 Quod meritum humanorum actuum nullum est in se, nisi in Christi merito in quo solo actus humanus est deo patri acceptus. &c. fo. eodem.
Quod orantes deum timore poenae nihil impetrant: sed orantes amore iustitiae semper impetrant. Et quod opera legis Euangelicae, aut seruantur amore mercenariorum, aut amore filiali, et sic deo seruire efficit uitae aeternae heredem. Nam solum filius manet in domo in aeternum, non autem seruus aut mercenarius. fo. 23.
De statu animae sub natura, gratia et gloria per comparationem secundum triplicem dispositionem ferri, et quod regnum coelorum uim patitur. fo. eodem.
De erroribus circa fidem iustificantem exortis . quod opus iustitiae non sit opus hominis, nee humanae uoluntatis, sed solum opus dei, quamuis per homines fieri uideatur. fo. 24. //
Q In appendice tractatur. Fo. 2 *
De libero arbitrio de gratia et merito, quod genus humanum sit massa damnationis . quod nulla opera merentur gratiam, sed gratis iustificamur, et nullum est misericordiae meritum . quod iustum esset omnes homines damnari ex Ambrosio Aug. et alijs. fo, 26.
Quod opera nostra bona non sunt sine peccato . quomodo iusti sumus et pecc&tores . peccatum in scripturis quomodo accipitur. de peccati natura quomodo effectu remissione et damnatione regnum peccati destructum . baptismus quomodo tollit omnia peccata, et tamen manet peccatum expurgandum. fo. 30.
Opera bona quomodo sunt docenda, et sub quo peccato omnes homines concludantur . quod lex duplex malum reuelat, ut corruptionem et iram. De duobus bonis Euangelij gratia et fide, contra duo mala legis. folio. 35.
De differentia gratiae et fidei . peccatum quomodo tractatur in lege . quomodo in Euangelio de dignis poenitentiae fructibus. quod



fides non satis est, nisi sub alas Christi se recondat, et semper cum tremore ad alas Christi confugiendum . quomodo nihil damnationis sit fidelibus in Christo, licet nonnihil peccati, de malicia peccati quod sit incomprehensibilis. etc. fo. 39.
Quod peccatum in scripturis semper eodem modo accipitur, sed non eodem modo tractatur, cum explanatione sententiae Paulinae. Ego non operor illud . etc. malum quod nolo hoe facio. fo. 42.
Quod peccatum in nobis nunquam quiescit, et quod furor peccati maior in pijs quam in iniustis et impijs . quod mundicia sanctorum in hac uita impossibilis. fo. 44.
Item quod Christum non nouit qui alij quam gratiae aliquid tribuit secundum Augustinum. fo. 45. //



EPISTOLA Fo. 3'
Epistola gratulatoria super inuentione et editione lucubrationum Ioannis Tauleri ordinis praedicatorum, Vuesseli Phrisij Groningensis et Ioannis Gocchij Mechliniensis.
Christiano lectori. S.
k,jw lu^jjl m scolastica Tneologia ninil aliua aesiaeraretur, quam eloquentia et ingenium, nunquam ego fuissem ausus in eam mouere pennam et gannire (ut Esaiae uerbis utar) InV» ne festucam in alterius oculo iudicarem, trabe mea neglecta: sum et ego barbarus fateor, tenuique ingenio. Verum res ipsa cum mihi ad sacram Theologiam, id est diuinas literas conferretur, uisa est impietatis et uanitatis plena, omnibusque modis periculosa, quae Christianis ingenijs non ante praemunitis armatura dei praeponeretur. Hic cornu erexi, et fraternae salutis sicut meae cupidus, uentilaui aduersus Hircum istum caprarum, audacius forsan et mordacius quam uel tenere ferrent auriculae, uel deceret meam professionem. At ego qui nominis ambitione semper inanis fui, facilem duxi iacturam meae opinionis, modo consuleretur Christianae saluti, siue aspere siue blande. Est ut et morbos aliquos oporteat ferri incisione curari, quos nulla colliriorum mollicie possumus mitigare. Sed esto, ego nullam excusationem merear. Intercidant, etiam me supplicante, si quid me audiunt Bibliopolae uniuersi mei libelli. Gloria mea nihil est. Gaudeo tarnen et alios surgere et inueniri impietatis eiusdem hostes, et Germaniae thesauros in lucem prodire, in quorum manu uoluntas domini dirigatur.
Yere uideo Theologiam sinceriorem fuisse et esse apud Germanos absconditam. Prodijt nuper uernacula lingua Iohannes Taulerus Ioannes quondam Thomista, ut libere pronunciem talis, qualem ego a sae- Tanlerus. culo Apostolorum uix natum esse scriptorem arbitror. Adiunctus est ei libellus similis farinae et linguae Theologia teutonica. Post hos Vuesselus Groningensis suo conterraneo et ciui Rodolpho Vuesselns Agricolae impar, si literas humaniores spectes: caeterum superior Groningensis. etiam, si puritatem Theologiae obserues. Quartus nunc sequitur Iohannes (ut uiuentes taceam) Iohannes Gocchius Mechliniensis uere Ger- (rochius.



Fo. 3' manus et gnesios Theologus. // Si Germania unquam fuit, certe hodie Germania est, quae germen domini in magnificentia et fructum terrae sublimem tam numeroso partu profert. His ducibus ex harena cedens, lampadem trado, quibus spero futurum ut breui non sit in orbe nostro neque ïhomista neque Albertista, neque Scotista, neque Occanista '■ sed uniuersi simplices filij dei, et germane Christiani: modo ij qui literarum delicijs saginati sunt, rusticitatem dictionis non fastidierint, et saga cilicina uilesque pelles tabernaculi nostri non contempserint, omnis gloria filiae regis ab intus. Certe ubi eruditam et eloquentem pietatem consequi non possumus, saltem ineruditam et infantem praeferemus impietati tam eloquenti quam infanti. Et quid amplius ludam, Eloquens abunde futurus est, qui rerum optimarum opulentam copiam habet. Ipsa per se sapientia non modo eloquens est, sed et infantum linguas disertas facit:
et ex ore infantium et lactentium perficit uirtutem. Quam nobis mittat de sede sua per organa sua electa,
qui est benedictus in saecula.
Amen.
Epistola D. Ioannis Gocchij de scripturae sacrae dignitate et irrefragabili autoritate: et quo iudicio aliorum scripta, presertim Scolasticorum et Philosophorum sint legenda. //
F°. 4' IgB^Jjlbellum cuiusdam fratris ordinis Praedicatorum una cum ra Mm literis charitatis tuae suscepi et legi, qui contra Chrisu t'anao relligionis libertatem editus, proprijs rationibus se
damnat cum autore suo, quem cum attentius scrutatus Fundamen- essem, uideremque eum pro fundamento dictis doctoris sui ordinis taru ^"wi8 ^^omae Aquin0 inniti, ammiratio non modica mihi coepit exosophiae ^inni- riri" ^uod uidelicet praesumptor ille tam fragili fundamento, quod titur '). magis philosophica quam Canonica ueritate fulcitur, contra Cano-
1) Waarschijnlijk zijn de aanteekeningen op den rand afkomstig van den onbe-



nicam ueritatem tam solide innititur, et quod vos quibus Canonica scriptura nota est, sermo tam uolatilis et inanis mouere uideatur.
Quae est enim autoritas Thomae de Aquino, ut suis scriptis quan- Thomae scriptumuis Philosophicis fulcitis rationibus, contra Canonicam ueritatem, tis multiplici fidem indubiam adhibere debeamus? Nonne ei per uniuersam Eccle- ter concradisiam multipliciter contradicitur, eiusque scripta in multis locis ab citur '), et m alijs famosissimis doctoribus similis autoritatis, non solum ualidis- multis errosimis rationibus refelluntur, verumetiam aliquando stomachando nea indicansubsannantur ? Quibusdam enim a sana doctrina ita oberrare eius tnr.
scripta uidentur, ut rationibus refellenda indigna iudicentur. Vna est Canonica et catholica ueritas prophetico et Apostolico funda- De scripturae mento fulcita, quae quamuis radios suae claritatis longe lateque canonicaesimporrigit, unum tamen lumen vbique diffundit. Haec neque ex sua plicitate, sudiffusione minuitur, neque ex uaria sui participatione eius claritas blimitate et uariatur. Sed sicut in stellis coeli una quidem claritas, licet diuersi excellentissiin eis appareant gradus claritatis, sic et in doctis uiris unum qui- ma digmtate. dem oportet esse lumen ueritatis, licet diuersi in eis reperiantur gradus luminis excellentioris. Sed non potest esse unum quod //
diuisum est, quia diuisio scindit unitatem. Illis ergo scripturis fidem Fo.4' adhibere, quae non solum inuicem impugnantes mentes legentium ab unitate diuidunt, uerumetiam a Canonica ueritate discordant,
extremae dementiae est. Nonne Ezechiel propbeta huius conformis explicatio ezolucis conspector uidit propheticam et Apostolicam scripturam tan- chielis uidenquam rotam in rota. Quod ob hoe maxime sic ostensum est, vt in tis rotara m omnibus scripturis hoe meminerimus obseruandum, vt quo currit rota una, concurrat et alia, unitasque ueritatis semper seruetur indiuisa.
Neque enim alterius opinionis est Esaias, et alterius Ezechiel, eacrarum neque alterius Petrus, alterius uero Paulus. Sed quod prophetae scripturarum pronunciauerunt fiendum, hoe Apostoli denunciant esse completum. concordia in Omnes hij uno ueritatis lumine illustrati, unius spiritus motu agi- Prophetis, tati unum loquuntur, et per unam uiam gradiuntur. Non enim Apostohs et possunt diuersas uias ingredi, qui unius spiritus impetu merentur Euangelistis. agitai'i. Ait enim sermo propheticus. Quocunque ibat spiritus, illue eunte spiritu et rotae pariter leuabantur sequentes eum. Spiritus enim uitae erat in rotis. Cum euntibus ibant, et cum stantibus stabant, et cum eleuatis a terra pariter eleuabantur et rotae sequentes ea, quia spiritus uitae erat in rotis. Viuus est enim sermo dei
kende, die den druk van deze Fragmenta bezorgd heeft. Vergelijk wat over zoodanige aanteekeningen in de afzonderlijke uitgaven van dit eerste stuk (de Epistola apologetica), is opgemerkt in aant. 2 op blz. 274. Twee aanteekeningen bij de Fragmenta komen ook voor in de uitgave die daar in de tweede plaats beschreven is (zie beneden blz. 287, 289). Of hieruit eenige gevolgtrekking mag worden
afgeleid betreffende de herkomst der verschillende drukken, valt moeilijk te zeggen.
i) Lees: contradicitur.



et efficax et penetrabilior omni gladio ancipiti, pertingens vsque ad d.msionem ammae et spiritus. Cum haec ita sint, quid de moernorum doctorum scriptis praesertim ordinum mendicantium dicemus Haec enim tanta diuersarum opinionum uarietate sese repug« i ' ,vt 8U0S lectores crebrius dubijs obnubilent, quam solidae
„aT aliolrTv'11™''6"» ^ qUi " 6°rUm ~
Philosopho- P ' , q ndo dubloslor efficiatur quam prius erat. Nee mirum
rum fonte de- I"0.0 haec scriptura mentes legentium tenebris dubiorum inuoluant
riuata. potius quam lumine veritatis illustrent. Quia de turbido philoso-
F°.5 phorum fonte denuata, naturam et modum fontis seruant. // Nee
lumine neri 1°h**0™ * f°nte degenerant' nec aliud quam fons ipse scaturit tatifTrihil ha •* .Ap^totele' cum suis complicibus tenebris infideli-
buit •' ? '"fDe UerUatiS Dihil habuit' -turali
lumine ratioms de coelo et mundo multa disputauit. Lumen enim
ueritat.s non est quod intellectum ad cognitionem eorum quae facta
Orftatnmp h q ad dei coSnitionem et amorem perdueit. Ob
Creatnrae hoe enim creaturae in esse productae sunt, non ut in se existerent
creatae sant sed ut conditorem suum vbique et in omnibus ammirabUem'5
ut m omni- amabilem ostenderent, et hominem ad eius eognitionem et amorem
u^raZ- :erUaerae ' ^ dei a «reatura mun"
ÏÏL" £ •"? mtfeCta C0MPici-^ ^P^a quoque
amabilem os- uerbis AnLf T ** ? 8int inexcusa™">- «stendit in his
tenderent. ^ et aCht' . ^ ^ ^ ™ ^ ^ faCta 8Unt mirabi" oÜT ostendisse, ut homo in terris positus per eorum
Philosophi Phi oZh r C° °rem 8UUm Per ea cognosceret et amaret. ad amorem ï m " m COgnitlone et contemplatione rerum summam
dei q:r:: xi7!evd amorem m?us.qui °mnia fecit n°n
peruenerint. UPr; unn: . , ^U0 . 8Cientia eognitionis tumidi et sapientia PhilosoDhi t uacui, ad cognitionem summae ueritatis peruenire non
fuerunt scien- co^W ^ AP°stolum in consequentibus subditur. Qui cum
tia eognitionis egerunt sed ' n°n ™CUt d°minUm ^orificauerunt aut gratias tumidi et sa- i™; ' euanuerunt m cogitationibus suis, et obscuratum est
pientia' vacui Et mT C°r !0nfm! dlc.entes enim se esse sapientes, stulti facti sunt. P Et "^unt gloriam incorruptibilem dei, in similitudinem imaginis
corruptibilis hominis, et uolucrum, et quadrupedum, et serpentum. Qui commutauerunt ueritatem dei in mendacium, et coluerunt, et seruieFo * 7 Crea ;Urae P°tlus q«am creatori, de fidelibus ex gentibus conuerEx superna Ann Tl"' ^ gra8.C18 PhllosüPhis, unde sapientia mundi exorta est
turali lumine" t " 8C"blt' °8tenden9 608 D°n 6X Daturali ^mine rationis quo deum per ea quae cognouerunt facta, sed non glorificauerunt <).
de!)trDae„siÏeaanVanKende ^ ^ f'delibU9" l00Pl door' tot -in adoptionem flliorum



Sed ex supematurali lumine fidei quo deum super omne creatum fidei etamore cognouerunt et glorificauerunt, ac amore inseparabili adheserunt, supematurali in adoptionem filiorum dei transisse. Iustificati gratis per gratiam transimus in ipsius, per redemptionem quae est in Christo Iesu, quem proposuit adoptionem fideus propiciatorem per fidem in sanguine ipsius. Non est ergo liorum dei. mirandum quod doctores moderni in scriptis suis a ueritate deuiant, Doctores scocum in dictis eorum se fundant, qui iuxta Apostolum ueritatem lasticos a uedei in mendacium commutauerunt. Quam enim lucem ueritatis cor- ritate deuiare dibus legentium Aristoteles potest infundere, quem apertissime non miranconstat illam lucem, quae sola illuminat omnem hominem uenien- dum tem in hunc mundum ignorasse, nee habuisse. Erat inquit Euan- Aristoteles gelista lux uera quae illuminat omnem hominem uenientem in hunc lumine verimundum. In mundo erat et mundus per ipsum factus est, et mun- tatis vacuus, due eum non cognouit. Eundem uocat ipsam lucem, quem et incar- versabaturin natum uerbum. Eum non cognouit, eum inquam qui est splendor tenebris lucis aeternae, et speculum sine macula dei maiestatis. Huius ergo lucis quia Aristoteles noticiam non habuit, planum est quod lucem ueritatis non agnouit. Denique eo tempore quo illud Esaie uaticinium implebatur. Gentium populus qui ambulat in tenebris uidit lucem Christus lux magnam habitantibus in regione umbrae mortis lux orta est eis. uera illumiEo inquam tempore, et doctrina Aristotelis inter gentes claruit, nat sedentes sed ad instar huius lucis mentes eorum ueritate non illustrauit. in tenebris, Sed neque stella quae Magos in oriente positos hanc exortam lucem non doctrina quaerere monuit eos ad Aristotelem uel eius sequaces, sed ad Iesum Aristotelis. perduxit. Apostolus etiam Paulus qui hanc lucem sub salutifero //
nomine Iesu per uniuersum mundum detulit, non per philosophicas Fo. 6 1 subtilitates, sed per stulticiam praedicationis declarauit. Placuit enim deo per stulticiam praedicationis saluos facere credentes. Ait enim Apostolus. Iudaei signa quaerunt et graeci sapientiam: nos autem praedicamus Christum crucifixum: Iudaeis quidem scandalum, gentibus autem stulticiam. Quid insipientius quam a pauperi- Droinae litebus diuitias quaerere et ab insipientibus sapientiam inuestigare. rae tlieologo Ego inoffenso pede et secura conscientia eos sequor, qui hanc lucem legendae «). et uiderunt et cognouerunt, et in omnem edocti peruenerunt ueritatem. Petrum scilicet Paulum et Ioannem cum suis. Quorum Qui autores primo caro et sanguis non reuelauit, sed pater qui in coelis est. Ohristiano Alter uero usque ad tertium coelum raptus uidit archana uerba theologo sint quae non licet homini loqui. Tercius uero super huius lucis pectus sequendi. recumbens tam ueraciter quam singulariter dicere potuit. Quod
1) Een gelijkluidende aanteekening komt voor in de uitgave, die boven op blz. 274, aant. 2 het laatst genoemd wordt (en wel op quat. a, fol. iiü v)-



fuit ab inicio quod audiuimus quod uidimus oculis nostris, quod perspeximus et manus nostrae contrectauerunt de uerbo uitae, et uita manifestata est et uidimus et testamur et annunciamus uobis uitarn aeternam, quae erat apud patrem, et apparuit nobis. Horum Apostolomra Scripta de petra Christo tanquam aquae sapientiae Saluatoris emaet euangeli- nantia, fidem indubiam et irrefragabilem babent autoritatem. Per starum scrip- huius luminis fulgorem inoffuscabilem uniuersa Ecclesia ad Christa, irrefraga- tum perducitur, eiusque indeuiabili ducatu ad aeternae foelicitatis bilemhabent repromissam haereditatem peruenire meretur. Huic solidissimo funautoritatem. damento canonicae ueritatis immobiliter innititur, alieni autem Librigenti- luminis huius firmitatis exors nee participes ') esse dignatur. Proplium Episco- ter quod in concilio Carthaginensi quarto: uniuersalis Ecclesia libros pis sunt pro- gentilium legere Episcopis prohibuit, prout habetur distinctione. hibiti. xxxvij 2). Episcopus (inquit) libros Gentilium non legat, HereticoFo. 6 1 rum jj autem legat aut pro necessitate aut pro tempore. Hinc et per Apostolum dicitur ad Thimotheum. Prophana et inaniloquia deuita: multum enim proficiunt ad impietatem, et sermo eorum ut cancer serpit. Et iterum Stultas et sine disciplina quaestiones deuita, sciens quia generant lites. Seruum autem domini non oportet litigare, sed mansuetum esse ad omnes. Caeterum baec placuit commemorare, ut sciat studiosus lector qui in diuersis scripturis ueritatem nititur quaerere, cui scripturae fidem indubiam debeat Solascriptu- adhibere. Omnis enim scriptura non unius est auctoritatis. Sola ra canonica scriptura canonica fidem indubiam et irrefragabilem habet auctoriestautentica. tatem. Antiquorum patrum scripta tantum habent auctoritatis quantum canonicae ueritati sunt conformia, haec fideli deuotione sunt amplectenda, quia canonica ueritate student approbare quae dicunt. Scripta mo- Modernorum uero doctorum, maxime ordinum mendicantium scripta demorum, pro opinionibus sunt habenda: quia philosophicis traditionibus praesertim innixa, nee fundamentum habent solidum, nee ueritate illustrant ordinum men- intellectum, sed uarijs argumentorum implicationibus ipsam nudam dicantium pro et simplicem ueritatem obnubilantia, uanitati magis deseruiunt quam opinionibus ueritati. In his scriptis licet unicuique in suo sensu habundare, et sunt habenda. qui potest probabiliores rationes adducere, potest ea quae ab alijs minus probabiliter posita sunt reprobare, quia cum tota autoritas eorum in ratione naturali eonsistat, congruum est, ut probabiliori rationi maior autoritas tribuatur. Nullum ergo de facili mouere Qnanta Tho- debet quod Albertus dicit, vel Thomas uel Scotus, uel quicunque mae Alber- alius uarijs argumentorum generibus logice ac sophistice demon-
1) Lees: particeps.
2) In het Decritum van Gratianus, c. 1. D. xxxvn, in de uitgave van Friedberg P. I, p. 135.



strans quod dicit, nisi assit canonica autoritas, quae sua simplici tique autorinarratione approbat quod dicunt. Denique in his scriptis se exer- tas'). citantes, hoe proprium habent, quod de quibusdam per // Aposto- Fo. 7r lum dicitur, Semper discentes, et nunquam ad scientiam ueritatis In Scolasticis peruenientes. Nee mirum, quia dum quotidie iuxta Apostolum, doctoribus circa questiones et pugnas uerborum languent, ex quibus oriuntur uersantes, inuidiae, eontentiones, blasphemiae, suspitiones malae: veritatem semper disquae spiritualis est, et sapore spiritus percipitur, non attingunt. cunt et nunVerum ne ea quae bic de scripturarum uaria autoritate dicuntur, quam aduealicui inuenticia uideantur: ait Augustinus ad Hieronymum in epis- ritatem pertola, et habetur dist. 92). Ego solis eis libris qui iam Canonici ueniunt. appellantur, didici hunc timorem amoremque referre, ut nullum Augustinus eorum scribendo errasse audeam credere: aut si aliquid in eis de autoritate offendero, quod uideatur contrarium ueritati, nihil aliud existimo, scripturarum. quam uel mendosum esse codicem, uel non esse assequutum interpretem, quod dictum est, uel me minime intellexisse non ambigam.
Alios autem ita lego, ut quantalibet sanctitate, quantaue doctrina polleant, non ideo uerum putem quia ipsi ita senserunt: sed quia mihi per alios autores, uel Canonicas, uel probabiles rationes, quod a vero non abhorreat, persuadere potuerunt. Idem in epistola ad Fortunatum, et habetur eadem distinctione. Neque quorumlibet Augustinus disputationes, quamuis Catholicorum et laudatorum hominum, uelut de iudicio quo scripturas Canonicas habere debemus, ut nobis non liceat salua aliorum scriphonorificentia quae illis debetur hominibus, aliquid in scriptis eorum ta sint legenreprobare atque respuere, si forte inuenerimus quod aliter senserint da.
quam ueritas habet, diuino adiutorio ab alijs intellecta uel a nobis.
Talis ego sum in scriptis aliorum, quales uolo esse intellectores meorum. Hic autem ecclesiae doctor praecipuus, qualiter sua scripta vult intelligi et haberi, alibi apertius ostendit. Ait enim in prologo Augustinus tertij libri de trinitate, et habetur dist. vbi supra 3). Noli meis vult sua scripliteris quasi Canonicis scriptis inseruire, sed in illis quodcunque ta cum iudicio non credebas, cum inueneris, incunctanter crede. In istis autem legi.
quod certum habe-//bas nisi certum intellexeris, noli firme credere. Fo. 7 v Et iterum in libro retractationum. Negare non possum nee debeo, Augusti. fatpsicut in ipsis maioribus, ita multa esse in tam multis opusculis tur multa in meis, quae possunt iusto iudicio, et nulla temeritate culpari. Haec scriptis suis Augustinus. Quid ex his aliud accipimus, quam quod canonicae posse culpari. scripturae haec reuerentia solummodo debeatur, ut fides indubia et
1) Eene gelijkluidende aanteekening komt voor in de uitgave die boven op blz. 274, aant. 2 het laatst genoemd wordt (en wel op quat. b, fol. 1 «).
2) In liet Decretum van Gratianus, c. 5. D. IX, in de uitgave van Friedberg, P. I, p. 17.
3) In het Decretum van Gratianus, c. 3. D. IX.
VI. 19



autoritas irrefragabilis sibi semper exhibenda firmissime teneatur. Aliornm doe- Alias uero scripturas nullam habere autoritatis efficaciam nisi uel tornm autori- per rationis probabilem euidentiam, uel per earum fundamentalem tas quanta. cum eanonica scriptura conformitatem. Sicut et boe ipsum de DeAn Romanus cretis Romanorum Pontificum etiam uult teneri. Ait enim Yrbanus Pontifex pos- Papa, et habetur 25. q. 1. Sunt quidam dicentes Romano Pontisit condere fici semper licuisse nouas condere leges, quod et nos non solum nouas leges, non negamus, sed etiam ualde affirmamus. Sciendum uero summopere est quia condere nouas leges quidem potest, unde Euangelistae nequaquam aliquid dixerunt, vbi uero aperte dominus uel eius Apostoli et eos sequentes sancti patres, sententialiter aliquid diffinierunt, ibi non nouam legem Romanus Pontifex dare, sed potius quod praedicatum est usque ad animam et sanguinem confirmare debet. Si enim quod docuerunt Apostoli et prophetae destruere, (quod absit) nitentur, num *) sententiam dare, sed magis errare conuincentur. Sed hoe proeul sit ab eis, qui semper domini EccleAltera pars siam contra luporum insidias optime custodierunt. Haec ibi. His huius apolo- attentis, libelli praefati fratris sententia erroaea posset breuiter et giae contra faciliter canonica ueritate refelli: sed magis uidetur expediens iuxta obligationes Salomonem stulto secundum stulticiam suam responderi, ne sibi uotorum. sapiens uideatur. Nititur enim libertatem Euangelicam sub obligationis necessitate concludere, quod apertissime constat canonicae Fo. 8r scripturae repugnare. Ait enim Apostolus ad // Galatas. Vos in Verba Pauli libertatem uocati estis fratres, tantum ne libertatem in occasionem Apostoli pro detis carnis, sed per charitatem spiritus seruite inuicem. Et iterum defensione ad Corinth. Ynumquemque sicut uocauit deus ita ambulet. CircunChristianae cisus aliquis uocatus est, non adducat prepucium. In prepucio libertatis. aliquis uocatus est non circuncidatur. Circuncisio nihil est, et prepucium nihil est, sed obseruatio mandatorum dei. Et iterum. Seruus uocatus es, non sit tibi curae: sed et si potes fieri liber, magis utere. Qui enim in domino uocatus est seruus, libertus est domini. Similiter qui liber uocatus est, seruus est Christi. Precio empti estis, nolite fieri serui hominum. Ecce quantum Apostolus sub Euangelica lege commendat libertatem, ut eos etiam qui secundum carnem serui sunt, liberos fieri ammoneat si possunt. Et sicut quod uotum Apostolus dicit. Circuncisio nihil est et praepucium nihil est, sed et obligatio obseruatio mandatorum dei. Sic non absurde uidetur & simili uere nihil sint dicendum. Votum 2) nihil est, et obligatio nihil est, sed obseruatio eorum quae uouentur. Neque enim per uotum et obligationem, sed
1) Lees: non.
2) De zin loopt door. Achter „dicendum" zou bij hedendaagsche interpunctie een dubbele punt moeten staan.



per obseruationem eorum quae deus mandat et consulit, deo approximantur. Hinc et Apostolus Iacobus in canonica sua, legem Euangelicam uocat legem perfectae libertatis. Qui inquam perspexerit in lege perfectae libertatis et permanserit, non auditor obliuiosus factus, sed factor operis, hic beatus in facto suo erit.
Yocat Apostolus legem Euangelicam, legem perfectae libertatis,
quia libera ab omni seruitute. Est autem duplex seruitus. Prima de duplici serest timoris quae premebat ceruices Iudaeorum: de qua Apostolus uitute timoris ad Galatas. State et nolite iterum iugo seruitutis contineri. Ecce et peccati. ego Paulus dico uobis, quoniam si circuncidamini, Christus nihil uobis proderit. Et ad Romanos. Non accepistis spiritum seruitutis iterum in timore, sed accepistis spiritum adoptionis filiorum dei,
in quo clamamus abba pater. Ipse enim spiritus testimonium reddit spiritui nostro quod sumus filij dei. // Secunda, est seruitus pee- Fo. 8r cati: de qua Apostolus ad Romanos: Gratias ago deo quod fuistis Seruitus pecserui peccati, obedistis autem ex corde in eam formam doctrinae cati.
in qua traditi estis. Liberati autem a peccato, serui facti estis iusticiae. Et iterum. Nihil nunc damnationis est his qui sunt in Christo Iesu, qui non secundum carnem ambulant. Lex enim spiritus uitae in Christo Iesu, liberauit me a lege peccati et mortis. Lex euangeLex ergo Euangelica recte lex perfectae libertatis dicitur, quia ab lica quare sit omni seruitute liberat, et in libertatem filiorum dei per adoptio- lex perfectae nem perducit. Propter quod Apostolus ad Galatas ait. Fratres non libertatis. sumus ancillae filij sed liberae, qua libertate Christus nos liberauit.
Quod si tantarum scripturarum testimonia alicui non sufficiunt, Ex primitiaccedat uniuersalis Apostolorum et seniorum primitiuae Ecclesiae uae ecclesiae auctoritas, quae in actibus Apostolorum liabetur. Cum enim quidam autoritate ex Iudaeis seditionem concitarent aduersus libertatem Euangelicam, praedictorum dicentes ad fideles ex gentibus: Nisi ciriuncidamini ') secundum confirmatio. legem Moysi non potestis saluari: uolentesque 2) libertatem Euangelicam quae est libertas amoris sub seruitute Mosayca, quae est seruitus timoris coartare 3). Ad banc seditionem sedandam Paulus et Barnabas ascenderunt Hierosolimam, conueneruntque Apostoli et seniores uidere de uerbo hoe. Cum autem magna conquisitio fierit, surgens Petrus dixit ad eos. Viri fratres uos scitis, quoniam Sermo Petri ab antiquis diebus in nobis elegit deus per os meum audire gentes Apostoli in uerbum Euangelij et credere. Et qui nouit corda deus, testimonium concilio eccleperhibuit, dans illis spiritum sanctum sicut et nobis. Et nihil dis- sie priiniticernit inter nos et illos, fide purificans corda eorum. Nunc ergo uae.
1) Lees: circuncidamini.
2) ,,Volentesque" behoort evenals „dicentes" bij „quidam".
3) Ue zin wordt met „Ad liane" etc. voortgezet.



quid tentatis deum: imponere iugum super ceruices discipulorum, quod neque nos neque patres nostri portarepo tuimus '), sed per Fo. 9 r gratiam domini Iesu credimus saluari quem-//admodum et illi. Et iterum completo Ecclesiae consilio, tales Apostoli et seniores ad Epistola sy- fideles ex gentibus direxerunt epistolas. Apostoli et seniores fratres, nodi ecclesiae his qui sunt Antiochiae et Syriae et Ciliciae, fratribus ex gentibus primitiue, ad salutem. Quoniam audiuimus quia quidam ex nobis exeuntes turfratres ex bauerunt uos uerbis, euertentes animas uestras quibus non mandagentibus. uimus. Visum est spiritui sancto et nobis, nihil ultra imponere uobis oneris quam haec necessaria, ut abstineatis uos ab immolatis simulachrorum et sanguine suffocato, et fornicatione & quibus custodientes uos bene agetis. Harum scripturarum auctoritati innitens Augustini magnus Ecclesiae doctor Augustinus de libertate Euangelicae legis de libertate seruanda ita scribit, prout habetur dist. 122). Omnia talia quae euangelice le- neque sanctarum scripturarum auctoritatibus continentur, nee in gis sententia, consilijs Episcoporum statuta inueniuntur, nee consuetudine uniuerderesecandis salis Ecclesiae roborata sunt, sed diuersorum locorum diuersis motraditionibus ribus innumerabiliter uariantur, ita ut uix aut nunquam inueniri humanis. possint causae quas in eis constituendis homines secuti sunt, vbi facultas tribuitur sine aliqua dubitatione resecanda aestimo. Quamreligioneni™ u'8 en™ nec ^oc inueniri possit quomodo contra fidem sint. Ipsam Christus uo- tamen religionem, quam paucissimis et manifestissimis celebrationum luit esse li- sacramentis, misericordia dei uoluit esse liberam, seruilibus oneribus adeo premunt, ut tolerabilior sit conditio Iudaeorum. Qui etiam traditionilbus et tempus libertatis non cognouerunt, legalibus tamen sacramenonerant. tis, et non humanis praesumptionibus subijciuntur. Haec ille. Ex Lex euange- his omnibus scripturarum testimonijs auctoritatis irrefragibilis madicfHb°r n'^este co^'?^ur? qu°d lex Euangelica ab exordio sit in libertate tate spiritus spiritus instituta, et nunquam ab aliquo nisi per libertatem spiritus seruata. meritorie obseruata. Est enim omnium tam antiquorum quam moFo. 9 * dernorum theologorum una sententia, quod // actus humanae uoluntatis tantum habent de merito uel demerito, quantum habent de Votorum u0]untarj0 ita ut bonum uel malum non aestimetur, vbi uoluntahil prodest r'um non inuenitur. Quamquam ergo per mille uota ad bonum se sine libertate quis obligauerit, ex ipsa obligatione nihil meretur, nisi ipsum spiritus. bonum ad quod se obligauit per libertatem spiritus operatur. Quod ^eHcam^do ex uer^'8 Apostoli ad Galatas aperte ostenditur: Fratres non sumus eet liberta- ancillae filij sed liberae, qua libertate Christus nos liberauit. State tem. et nolite iterum iugo seruitutis contineri. Ecce ego Paulus dico
1) Lees: portare potuimus.
2) In het Decretum van Gratianus, c. 12, D. XII, in de uitgave van Friedberg,
P. I, p. 30.



uobis: quoniam si circuncidamini, Christus uobis nihil proderit.
Nam in Christo Iesu neque circunicisio aliquid ualet neque praepucium, sed fides quae per charitatem operatur. Qua de causa Apostolus in omni scriptura et doctrina sua, ita laborat ab Euangelica libertate Mosaycam seruitutem excludere? Hac utique, ut omnibus patenter claresceret, neminem posse legem Euangelicam nisi per libertatem spiritus meritorie obseruare. Nee mirum, quia Lex euangelex Euangelica est lex amoris. Amare autem nemo potest nisi per lica quae est uoluntatis libertatem. Nemo enim ad amandum potest compelli. lex amoris, Potest quis compelli ut continenter uiuat, ut propria non habeat, nisi per liberut hominis mandato obediat, sed nemo potest compelli ut amet. tatem spiriAmor enim procedit ex uoluntate et gratia, quae sunt principia tus non obactiua maxime libera, et ideo aliter non potest fieri quam libere, seruatur. quod fit ex amore. Oportet autem unumquemque amare qui debet Quod ex aEuangelicam legem obseruare. Ait enim Apostolus. Omnis lex in more fit, liuno sermone impletur. Diliges proximum tuum sicut teipsum. Et bere fit Saluator. In his duobus mandatis tota lex pendet et prophetae:
loquens de dilectione dei et proximi. Merito ergo Apostolus dicit. Si circuncidamini, Christus uobis nihil proderit, hoe est, si ex operibus legis, quae per seruitutem timoris fiunt, uos iustificari creditis, Christus // per cuius gratiam gratis in fide eius iustificati, Fo. 12 r et in libertatem gloriae filiorum dei adoptati sumus, nihil uobis proderit, quasi alijs uerbis diceret. Vos qui ex operibus uirtutum Qui in uotis quae sub humanis constitutionibus (quas Augustinus in sermonibus et humanis uocat humanas praesumptiones) per necessariam obligationem fiunt, constitutioniiustificari creditis, in libertatem gloriae filiorum dei, quae est in bus confiChristo Iesu, quem proposuit deus propiciationem per fidem, in dunt, a rissanguine ipsius partem habere non potestis. Qaliter enim necessitas to excidunt. obligationis in libertatem proficeret ? cum nee nigrum per nigrum vo orum o 1 in album, nee frigidum per frigus in calidum proficere posset, sed gatio, pugna sicut nigrum oportet formam nigredinis exuere, si debet in album cum "8'ia proficere, sic oportet necessitatem ab operibus uirtutum recedere, na 1 er a e. si inter opera filiorum dei quae per libertatem fiunt deberet computari. Hinc Apostolus ait. Euacuati estis a Christo, qui in lege iustificamini, a gratia excidistis. Nos enim spiritu ex fide spem iustitiae expectamus. Sed dicit aliquis. Alia sunt opera fidei quibus Obiectioconper obligationem fideles se sponte subiciunt, et alia. opera legis, trapraedicta quae Iudaei inuite seruauerunt. Nam de operibus fidei, ait Iacobus de libertate Apostolus. Vis scire o homo inanis, quoniam fides sine operibus Christiana. ociosa est. Abraham pater noster nonne ex operibus iustificatus est ofFerens Ysaac filium suum super altare? Vides quoniam fides cooperatur operibus illius, et ex operibus fides consummata est. Sic et modo fideles Ysaac suum ad continentiam et obedientiam obli-



gando deo offerunt, et ex ipsis operibus fidem non oeiosam, sed consummatam se habere ostendunt. Quare ex ipsa obligatione quo ad opera fidei compelluntur, a Christo non deberent censeri extranei, cum ex ipsis operibus in fide iudicentur consummati. Ad quod respondetur. Opera fidei non esse quaelibet bona opera, sed solum Fo. 121 ea quae fiunt ex // charitate. Solis quippe illis operibus fides uiua Opera fidei so- redditur, quae ex charitate operantur. Illa autem bona opera, quae la sunt quae fiunt ex charitate, nunquam ex obligationis necessitate, sed semper fiunt ex obli- procedunt ex uoluntatis libertate, unde et si aliquis per centum gatione. annos opera continentiae paupertatis, et obedientiae sine intermissione faceret ex obligatione qua se ad hoe obligatum attenderet, et non ex charitate ut deo per haec uicinius approximaret. Pe^ ipsa opera nee fides eius uiua fieret nee consummata, sed mortua reputaretur et ociosa. Ait enim Apostolus. In Christo Iesu neque circumcisio aliquid ualet neque prepucium, sed fides quae per chaOpera Abra- ritatem operatur. Denique opera Abrahae quibus fides eius conhae non ex summabatur, non fiebant ex necessaria obligatione, sed ex libera obligatione oblatione. Sic enim habet scriptura praememorata. Abraham pater sed ex libera noster nonne ex operibus iustificatus est, offerens filium suum oblatione. Ysaac super altare? Et iterum dominus ad eum. Tolle filium tuum unigenitum quem diligis Ysaac, et offer mihi illum, et uade in terram uisionis, atque ibi offeres eum in holocaustum super unum montium quem monstrauero tibi. Attendite quod Abraham deo plaOblatio et cuit, quia filium suum deo obtulit, non autem quia ad hoe se obliobligatio quo- gauit. Oblatio uero actus est libertatis, obligatio uero est neeessimodo diffe- tatis. Verumtamen neque Abraham deo placuit per hoe quod exterius runt. filium suum offerre studuit, sed per hoe quod diuinae uoci obediens
se diuinae uoluntati in omnibus conformauit. Quia enim diuina uoluntas est mensura et regula omnis bonitatis in uoluntate creata. Hinc est quod omnis bonitas in humana uoluntate attenditur secundum quod diuinae uoluntati conformatur. Nam si Abraham filium suum exterius obtulisset, et interius per appetitum uoluntatis se diuino beneplacito non conformasset, oblatio eius deo accepta non Fo. 11r 'j fuisset. Sed quia per omnia diuino benepla-//cito se subdidit, et in repromissione dei diffidentia non hesitauit plenissime sciens, quia quaecumque promisit deus, potens est et facere, ideo oblatio eius deo accepta fuit. Ynde dominus ad eum. Per memetipsum iuraui, quia fecisti rem hanc, benedicam tibi et multiplicabo semen tuum sicut stellas coeli. Et benedicentur in semine tuo omnes genQuid 8it tes terrae, quia obedisti uoci meae. Signanter dicit scriptura, opera obedire. Abrahae deo fuisse accepta, quia diuinae uoci obediuit. Obedire
1) Het cijfer 11 op dit, en het cijfer 10 op het volgende blad, zijn foutief.



est actus uoluntatis, non ille quem caeteris potentijs animae et membris corporis imperat, sed quem ex seipsa per motum gratiae elicit et in omne beneplacitum diuinae uoluntatis, tam in uolito quam' in modo uolendi per amoris libertatem se resoluit. Nam qui Qui exterius exterius agit quod precipitur, sed interiore') motum uoluntatis praeceptum exteriori operi non coniungit, hic obedire uidetur, sed tamen opus agit sine inobedientiae non operatur. Hoe enim solum uerum est opus obe- terioriuolundientiae, quando uoluntas per libertatem spiritus promptam se offert tate, hienon ad uolendum quod exterius praecipitur operandum. Quia qui inuite obedit.
agit quod praecipitur, simulachrum habet uirtutis, sed non uirtutem. Sicut per Esaiam quibusdam conquerentibus, Quare ieiuna uimus et non respexisti, humiliauimus animas nostras, et nescisti?
protinus respondet dominus: Ecce in diebus ieiunij uestri inuenitur Nulla opera uoluntas uestra. Denique nulla bona opera deo sunt accepta, nisi bona deo acoperans prius sub diuina se redigat obedientia, quia uoluntas propria cepta, nisi cuncta uirtutum exercitia reddit ingrata. Ecce quibus operibus fides operans se Abrahae consummata est. Non utique operibus necessariae obliga- redigat sub tionis, quibus praecepto domini se in uoluntatem subdidit, sed diuina uooperibus amoris quibus spontanea libertate diuinae uoluntati se luntate. conformauit. Ex omnibus praemissis aperte ostenditur, quod sub lege Euangelica nibil potest meritorie et deo acceptum fieri per //
necessariam obligationem, sed oportet omnia fieri per amoris liber- Fo. 11 • tatem, qua libertate Christus nos liberauit. Non enim accepimus spiritum seruitutis iterum in timore, sed accepimus spiritum adopÜonis filiorum dei in quo clamamus Abba pater, per fidem quae est in Christo Iesu, ut sit ipse primogenitus in multis fratribus.
Amen 2).
De institutione humani generis D. Ioannis Gocchij.
a Catholica fides pro fundamento tenet irrefragabili quae sequuntur.
1 Sicut dispositioni diuinae uoluntatis congruit, ut in humani generis creatione unum conderetur principium. Si3) Adam in quo consisteret uirtualiter tota posteritas generis humani quantum ad esse naturae: Sic in humani generis recreatione et consummatione unum fieret principium scilicet deus homo in quo uirtualiter consisteret tota posteritas humani generis quantum ad esse gloriae, etsi non omnibus ad efficientiam: tamen omnibus ad sufficientiam.
2 Sicut Adam accepit naturam talem quae fuit omnibus propagatis naturale principium: Sic accepit donum naturae scilicet originalem iustitiam, quod fuit naturalis dignitatis conseruatiuum.
2) Hier eindigt het eerste stuk, dat afzonderlijk uitgegeven is als Epistola
apologetica. 3> >'ees: Scilicet-



3 Sicut ab Adam propagati habuissent naturam Adae, sic et habuissent donum naturae.
4 Sicut natura Adae ex nihilo creata quantum erat de se debuit deficere, sic per auxilium naturae superadditum potuit a defectu praeseruari, quantum ad corpus per usum ligni uitae, quantum ad animam per donum originalis iustitiae. •
5 Sicut Adam si non peccasset, naturam humanam et donum naturae traduxisset in posteros naturaliter ab eo propagatos, Sic traduxit naturam humanam et uicium naturae in posteros concupiscentialiter ab eo propagatos cum peccauit.
6 Sicut Adam per suam uoluntatem peccatricem est omnibus ab eo propagatis corruptae naturae inicium, sic etiam omnes concu-
o. 10 r piscentialiter ab eo propagatos per eandem uolunta-//tem obligat ad aeternae mortis reatum.
7 Sicut Adam propter principij sui nihileitatem in se potuit deficere et totam naturam tam in se quam in posteris inficere, Sic non potuit naturam humanam tam in se quam in posteris per quodcunque donum naturae superadditum ad aeternae uitae haereditatem promouere. Sed ad hoe necessarium fuit aliud principium quod nee in se deficeret nee aliquid sibi foret impossibile, nee ab humana natura esset alienum, quod solum potest esse deus et homo.
jft*. De reparatione et consummatione per Christum Dominum Nostrum ex fragmentis domini Ioannis Goch.
G Catholica fides pro fundamento tenet irrefragabili quae sequuntur.
1 Sicut donum originalis iustitiae humanae naturae in Adam collatum fuisset sola causa sufficiens conseruandi humanam naturam in rectitudine naturali, id est, in naturali harmonia omnium uirium animae adinuicem et ad deum: Sic donum consummatae iustitiae, humanae naturae in Christo collocatum, est sola suificiens causa reparandi humanam naturam in rectitudine naturali praedicta, et consummandi eam in rectitudine supernaturali, id est, in supernaturali harmonia omnium uirium animae adinuicem et ad deum.
2 Sicut inobedientia Adae sola fuit formalis causa corruptionis humanae naturae per actualem auersionem humanae uoluntatis a conformitate diuinae uoluntatis: Sic obedientia Christi sola fuit formalis causa reparationis humanae naturae per actualem conuersionem humanae uoluntatis ad conformitatem diuinae uoluntatis.
3 Sicut delectatio cibi uetiti in Adam sola fuit naturalis causa corruptionis humanae naturae per actualem inordinati amoris conuersionem ad creaturas: Sic poena mortis in Christo sola fuit naturalis causa reparationis humanae naturae per actualem ordinati amoris auersionem a creaturis.



4 Sicut adam sola et tota fuit causa corruptionis humanae na- Fo. 10" turae per inobedientiam, sic Christus est sola et tota causa reparationis et consummationis humanae naturae per obedientiam.
5 Quamuis quilibet siue fuerit ab Adam solum propagatus (ut infidelis) siue etiam in Christo Iesu postea renatus (ut fidelis)
possit naturam propriam personalem generaliter corruptam, aut etiam quantum ad animam reparatam iterum corrumpere, aut etiam inagis uiciare: tarnen non potest humanam naturam generaliter maculare.
6 Sicut tota humana natura peccauit in Adam per rebeilationem uoluntatis Adae. Sic tota humana natura meruit aeternam salutem in merito Christi per solum actum obedientiae Christi sine alicuius cooperatione.
7 Sicut Christus totam humanam naturam assumpsit, sic totam per inortem crucis a culpa purgauit, ab aeterna morte liberauit, a morte tcmporali totam suscitans in nouitatem uitae reduxit. Et ad patris dextram ascendens secum collocauit quantum ad meriti sufficientiam, sed solum electos quantum ad efficientiam.
Pro filijs gratiae confirmandis contra Pharisaicam gloriationem de iustitijs operum.
l^^lVnt quidam circa ueritatem naufragantes qui iustificationem impij et aeternae gloriae retributionem diuinae gratiae solummodo non attribuunt. Sed partcm eius operibus iustitiae ex charitate factis asscribunt, innitentes sententiae Augustini. Qui creauit te sine te, non iustificabit te sine te. Et sententiae saluatoris Matthaei .20. Voca opera-//rios et redde Fo. 13'
illis mercedem. Et sententiae Apostoli: vnusquisque propriam mercedem accipiet secundum suum laborem. Merces enim est quod I'elagianae inerenti tribuitur. Quod autem merenti datur, non datur ex gratia: heresis relised ex debito iustitiae. Ynde meritum dicunt esse boni operis effi- quiae, latencaciam, ad obtinendum id quod non habetur uel ad habendum tes in scripiustius quod ex gratia habetur. Ex quo fit quod per meritum de tis scolagtinon debito fit debitum, et de debito fit magis debitum, quod non corum est aliud dicere, quam quod de gratia fit debitum, et de debito facto per gratiam fit magis debitum ad consequendam maiorem gratiam. Ynde dicunt quod deus habet infundere augere et perficere gratiam secundum cooperationem humanae uoluntatis. Nam sicut deus est ipsius gratiae fontale principium influendi, sic ipse solus est principium augendi per modum infundentis. Gratia uero per modum meriti et dignitatis. Sed liberum arbitrium per modum cooperationis. Et addunt: Sicut liberum arbitrium per gratiam me-



retur morito condigni augmentum gratiae in statu uiae: sic etiam meretur merito condigni compleinentum in statu patriae. Meritum condigni uocantes aequalitatem meriti ad remunerationem. Equalitatem non arithmeticam quao est quantitatis, sed geometricam quae est proportionis, eo quod apud deum non est iustitia commutatiua quae est iustitia fori qua datur panis pro denario. Cum deus nulli aliquid debeat: sed iustitia distributiua qua distribuuntur dona secundum proportionem ad merita. Ex quibus omnibus concludunt quod ad efficaciam inerendi multam, fuit arduitas et difficultas operis. Vnde fit ut in humanis operibus multipliciter confidant homines, satagentes magna facere et ardua, ut magni in aeterna retributione effici mereantur. Verum tanta sedulitate hic mos in Fo. 131 Ecclesia Dei inoleuit, ut Christiana fi-//des quae diuinae gratiae Christianis- innititur quasi in iudaismum et Pharisaicam superstitionem cormus degene- ruisse uideatur. Nonne Iudaicus ille populus ex operibus legis se ranit in iu- iustificari contendebat. Et Phariseorum superstitio, nonne in iusdaismum titia operum consistebat. De quibus dominus Matthaei .22. Yae apud quos- uobis Scribis et Pharisaeis hypocritis qui similes estis sepulchris dam. dealbatis quae a foris apparent hominibus speciosa, intus uero
plena sunt ossibus mortuorum et omni spurcitia. Sic et uos a foris quidem apparetis hominibus iusti: intus autem estis pleni hypocrisi et iniquitate. Si ex operibus iustificari potest homo Christianus et mereri aeternam beatitudinein: quare et Iudaeus non potuit iustificari ex operibus suis? Eadem enim gratia informabantur ad operandum patres ueteris testamenti qua mouentur et informantur Christiani noui testamenti. Quia tam hij quam illi accipiunt spiritum uitae ad iuste uiuendum et operandum a Christo, per quem tanquam per lapidem angularem uterque paries in unitatem fidei coadunatur. Nam qui praeibant et qui sequebantur clamabant. Osanna filio Dauid. Eo quod illi crediderunt futurum: hij credunt completum. Et si ex operibus suis secundum fidem formatam iustificari et aeternae retributionis premio digni esse potuerunt: ad quid deus homo factus est et Christus mortuus est? inanis est fides nostra, et friuolum est fundamentum Ecclesiastici aedificij. Si uero per mortem Christi uetus homo noster mortuus est, et omnia delicta deleta sunt, et per resurrectionem eius omnes conuiuificati sumus quotquot de corpore eius sumus, ita ut iam secundum libertatem spiritus eius in nouitate uitae ambuleinus: spiritum uitae ab influentia spiritus eius suscipientes et executionem bonorum operum secundum motum et imperium spiritus sui perficientes: quid iam gloriari poterimus de operibus nostris: cum Christus in nobis maFo. 14r nens ipse facit opera? Pro huius declaratione est aduerten-//dum, Quod quicquid potest humanis fieri uiribus, tam secundum facul-



tatem naturalem naturae inditam, quam secundum facultatcm supernaturalem auxilio gratiae, naturae superadditam: totum est per se debitum, et ideo non potest alterius ') esse meritorium. Quia meritum consistit in opere gratis exhibito uel impenso, ad quod operans ex debito uel alias non tenetur. Ynde seruus faciens uoluntatem domini sui ex debito seruitutis, nihil meretur: quia tam ipse quam omnia sua domini sunt. Et ideo quod redditur ut debitum, non potest fieri meritum. etc.
ü De praedictis idem venerabilis pater D. Io. luculenter in opusculo de libertate Christiana.
Quod beatitudo aeterna debeatur fidei et non operibus.
Fidei formatae et non actibus uirtutum ex ipsa formata fide factis, debetur aeterna beatitudo. Neque arduis uirtutum actibus debetur excellentia aeternae beatitudinis. Prima pars patet. Quia aeterna beatitudo est haereditas aeternae beatitudinis repromissa haeredibus. Haeredes autem non efficimur ex operibus uirtutum,
sed ex iustitia fidei. Ratio, quia non per legem promissio Abrahae et semini eius ut haeres esset mundi: sed per iustitiam fidei. Si enim ex lege haeredes sunt, exinanita est fides, oblita est promissio.
Item haeredes non efficimur nisi per generationis propagationem uel per adoptionem, sed neutrum horuin fit per opera. Patet, quia per fidem formatam Christo incorporamur, et ex ipso renascimur filij dei. Galat. 3. Omnes filij dei estis per fidem quae est in Christo Iesu. Quicunque enim in Christo baptizati estis Christum induistis.
Sed fides non causatur in nobis ex operibus, sed gratuito dei dono.
Roman. 12. Concludit deus omnia in incredulitate ut omnium misereatur. Ergo propagatio diuinae generationis non fit ex operibus,
sed neque adoptio.
Cl Fides accipitur tripliciter. Primo pro actu eius exteriori qui Fides accipiest actus uoluntatis imparatus. Ad Hebraeos .10. Fide qua uoca- tur tripliciter. tur II Abraham obediuit in locum exire quem accepturus erat in Fo. 14 v haereditatem, nesciens quo iret. Et iterum, Fide obtulit Abraham Ysaac cum tentaretur et unigenitum offerebat in quo suscepit repromissiones ad quem dictum est, quia in Ysaac uocabitur tibi semen.
G Secundo accipitur fides pro actu eius interiori qui est actus uoluntatis elicitus. Genesis 15. Credidit Abraham deo et reputatuin est illi ad iustitiam. Hebr. 10. Sine fide impossibile est placere deo. Credere enim oportet accedentem ad deum quia est, et inquirentibus se remunerator sit. Et iterum, Fide expectabat Abraham,
fundamenta habentem ciuitatem: cuius artifex et conditor deus.
I) Waarschijnlijk moet ^ulterius" gelezen worden.



Fides pro G Tertio accipitur fides pro actu diuinae dilectionis et repromisacta dininae sionis, per quem tanquam per causam efficientem humana uoluntas electionis. mouetur ad fidein, et cui tanquam fundamento tota fides credentium innititur. De qua Hebr. 10. Fide et ipsa Sara sterilis uirtutem in conceptione seminis accepit, etiam praeter tempus aetatis. Hoe modo uidetur fidem accipere Paulus Roman. 3. Nunc inquit iustitia dei manifesta testificata a lege et prophetis. Iustitia autem dei per fidem Iesu Christi, id est per opus nostrae redemptionis iustificationis et glorificationis, quod deus pater pro nobis per filium suum Iesum Christum operatus est sine nobis. De quo Esaiae .53. Disciplina pacis nostrae super eum et liuore eius sanati sumus. Et iterum, Propter scelus populi mei percussi eum. Vnde et postea Apostolus subdit. Non est inquit distinctio. Omnes enim peccaucrunt et egent gloria dei, iustificati gratis per gratiam ipsius per redemptionem quae est in Christo Iesu quem posuit deus propiciatorem per fidem in sanguine ipsius. Quare autem dicit Apostolus, Iustificati gratis. Nisi ut ostendat legentibus quod per solam diuinam operationem sine aliqua nostra cooperatione credentes ad ui-// Fo. 15 1 tam aeternam reparati sumus. Nam et si uoluntas humana, gratia faxantur sco- informata se ad actus uirtutum mouere uideatur, ac per hoe iuxta lastici docto- quorundam falsam opinionem deo cooperari dicatur ad suam iustires vide se- ficationem. Tamen si praedicta sane iuxta canonicam ueritatem cundumetter- intelligantur: solus deus nostram salutem in nobis operari reperietium cap. bre- tur. Quod et idem Apostolus in consequentibus ostendit. Nam cum uiloquij Bona- dixisset, Iustificati gratis, id est sine meritis nostris per gratiam uenturae. ipsius, id est per electionem diuinae uoluntatis qua nobis hanc iustificationem esse uoluit. Cum gratia dei nihil aliud sit quam inclinatio appetitus diuinae uoluntatis ad aliquem quem uult per donum suum sibi facere gratum. Statim huius iustificationis gratis factae causam subiungit efficientem cum dicit, Per redemptionem Vide Ambro- quae est in Christo Iesu. Vbi notandum quod per redemptionem sium .ij. libro quae est in Christo Iesu, intelligitur exhibitio operis diuinae elecde vocatione tionis et repromissionis. De quo opere aliquando exhibendo Abragentium cap. ham promissionem acceperat cum audiuit, In semine tuo bene dicentur omnes gentes, id est in Christo. Per benedictionem namque illam intelligimus haereditatem patriae coelestis, Sicut Apostolus Galat. 3. dicit. Nam si ex lege haereditas, iam non ex promissione, qua scilicet promissum est ei quod in semine suo, id est Christo de eius semine nascituro benedicerentur omnes gentes, hoe est: omnes sectantes uestigia fidei quae est in prepucio patris nostri Abrahae, haeredes fierent aeternae haereditatis. Non ex operibus, id est meritis proprijs, sed ex fide Iesu Christi, id est ex exhibitione operis diuinae electionis et promissionis. Quod opus



tune deus pater exbibuit quando filium suum misit in mundum ut naturam humanam assumeret') per passionem mortis, naturam assumptam redimeret et ad aeternae haereditatis promissionem capi-//endam adoptaret. Cui*) etiam ad hoe opus faciendum secun- Fo.15* dum assumptam naturam tantum donum iustitiae non solum originalis sicut Adam quae deficere potuit: sed iustitiae consummatae quae non potuit deficere tribuit: ut non solum ad totius humani generis glorificationem sufficeret, verum etiam pro sui plenitudine abundaret. Hoe donum humanae naturae in Christo eollatum est ipsum opus diuinae electionis Abrahae promissum, et nunc in fine saeculorum exhibitum, cui tota fides credentium ut fundamento inheret et innititur et sine qua fide 3) omnium uacua et inanis reputatur. Corinth. 15. Quod si Christus non resurrexit uacua est fides uestra. Inaniter enim aliquis rei cuipiam consideret in qua certam fiduciam consequendi quod credit non haberet. Certam uero fiduciam habere non possumus: nisi in fidelitate et ueritate dei quae mentiri non potest. Quae inquam quod naturae humanae promisit, in filio suo compleuit, dans illi plenitudinem gratiarum et donum consummatae iustitiae, quo humanam naturam non solum redimere et in gratia reparare: verum etiam in gloria potuit consummare. De quo .2. Corint. 5. Si qua ergo in Christo noua creatura est uetera transierunt, ecce facta sunt omnia noua. Omnia autem ex deo qui nos reconsiliauit sibi per Christum, et dedit nobis ministerium reconsiliationis: quoniam quidem deus erat in Christo mundum reconsilians sibi, non reputans illis delicta ipsorum. Patet ex his uerbis Apostoli, quod fideles in Christo regenerati noua quaedam creatura facti sunt ex deo qui reconsiliauit nos sibi per Christum tanquam per causam efficientem. Compleuit enim quod promisit, et dedit nobis ministerium reconsiliationis, hoe est,
donum coelestis benedictionis in Christo, in quo reconsiliauit sibi mundum non reputans, id est, non imputans illis delicta ipsorum iuxta prophetam dicentem. Beatus uir // cui non imputauit domi- Fo. 16r nus peccatum. Nullus ergo suis meritis salutem suam asscribere potest, cum constet deum patrem mundum sibi reconsiliasse per Christum et in Christo, qui omnibus nobis meruit redemptionem, iustificationem, et glorificationem per donum abundantiae gratiarum sibi a patre ad nostram salutem eollatum: de quo rursus per Apostolum ad Romanos .8. Quos praesciuit et praedestinauit conformes fieri imaginis filij sui, ut sit ipse primogenitus in multis fratribus.
1) De komma zou achter „assumeret" behooren te staan, en niet achter „mortis'.
2) N.l. aan Christus. Het onderwerp van den zin is: God. _
3) Waarschijnlijk moet voor „sine qua fide" gelezen worden: „sine quo fides .



Quos autem praedestinauit, hos et uocauit. Et quos uocauit, hos et iustificauit. Quos autem iustificauit, hos et glorificauit. Quid ergo dicemus ad haecP Si deus pro nobis, quis contra dos? Qui enim proprio filio suo non pepercit, sed pro nobis omnibus tradidit illum, quomodo non etiam omnia cum illo donauit.
Christus incarnatus est totalis causa nostrae salutis.
SIcut Christus incarnatus est totalis causa humanae creationis: ita Christus incarnatus est totalis causa humanae reparationis. Quia sicut solus deus hominem cum non erat potuit facere: ita etiam solus perditum, potuit reparare. Sicut per Osee dicit. Perditio tua Israël ex te, tantum ex me auxilium tuum. Propter hoe in assumpto corpore omnia et singula membra corporis exposuit penalitatibus, ut omnia et singula corporis Ecclesiae a corruptione purguret, a debitis absolueret, a uita peccati occideret. Occisa secum sepeliret, sepulta in nouitate uitae secum resurgere faceret. Resuscitata, ascendens secum ad patris dexteram collocaret. In ipso enim complacuit deo patri iuxta Apostolum, omnia instaurare et quae in coelis et quae in terris sunt, ut cum fieret uox super firmamentum, id est, cum beati laudes deo resonarent, omnes coronas suas submitterent et de sua creatione, redemptione, et glorificatione: sedenti in throno, et agno stanti iuxta thronum laudes decantarent. Quid quaeso per Fo. 16' sedentem in throno: nisi // maiestatem deitatis accipimus ? cui per consummatam plenitudinem omnis boni, maxime competit sedere, et ab alterius cuiuscunque boni acquisitione quiescere. Per agnum uero stantem Christum existens caput corporis Ecclesiae accipimus, qui ob hoe stare cernitur ut indeficiens sollicitudo eius pro membris sui corporis adhuc in terris militantibus aperte demonstraretur. Nam sicut quaedam membra secum iam ad gloriam patris sustulit: ita alia adhuc militantia infallibili determinatione suae uoluntatis ad eandem gloriam praedestinata perducere non desistet. Iuxta sententiam suam qua alibi dicit. Oues meae uocem meam audiunt et ego cognosco eas, et non rapiet eas quisquam de manu mea. Et iterum. Vos estis qui permansistis mecum in tentationibus meis, et ego dispono uobis regnum sicut disposuit mihi pater meus. Ad Qui creauit te dictum Augustini cum dicit. Qui creauit te sine te, non iustificabit sine te. etc. te sine te: die quod intelligitur hoe modo. Qui creauit te sine te, non cooperante sed et non uolente, quia uoluntatem nondum habebas, nondum existens. Non iustificabit te sine te uolente. Non autem cooperante. Quia iuxta Apostolum. Ipse est qui dat uelle et perficere per bonam uoluntatem. etc. G Actus uirtutum charitate informatus non est meritorius aeternae beatitudinis ut dicit Thomas. Probatur quia si actibus uel operibus quantumcunque uirtuosis daretur aeterua beatitudo tauquam praemium, tune aeterna beati



tudo daretur ex debito: patet, quia laborantibus siue laboribus debetur merces ex debito. Iuxta illud Roman. 4. Ei qui operatur merces non imputatur secundum gratiam, sed secundum debitum.
Sed aeterna beatitudo datur ex gratia et non ex debito Roman . 3.
Omnes peccauerunt et egent gloria dei iustificati gratis per gratiam ipsius, per redemptionem quae est in Christo lesu. // Item eiusdem. Fo. 17r Arbitramur hominem iustificari per fidem sine operibus legis. Item usti camnr Galat. 5. Qui in lege iustificamini, k gratia excidistis. Nos enim gratis bine spiritu ex fide spem iustitiae expectamus. Quia ergo per iustitiam °Pen usfidei quae est in Christo lesu sanctificamur et Deo acceptabiles reddimur. Rom . 4. Ei qui non operatur, credenti autem in eum qui ïustificat impium, reputatur fides eius ad iustitiam secundum propositum gratiae dei. Qui autem hic per fidem sanctificantur et iustificantur,
accipient immercessibilem aeternae gloriae coronam. Rom . 5. Iustificati ergo ex fide gloriamur in spe gloriae filiorum dei. Patet manifeste quod operibus uirtuosis non redditur aeterna beatitudo tanquam merita, sed iustitiae dei per gratiam Christi tanquam repromissa.
(I Quid ergo opera uirtutum si merces eis non redditur? Cum Questio. scriptum sit Matth. 20. Voca operarios et redde ilüs mercedem.
Dicendum quod opera uirtutum a fide formata prodeuntia signa sunt iustitiae fidei quae est per gratiam lesu Christi. Per liaec enim designamus mortuos nos esse peccato, consepultos Christo in baptismo resurrexisseque cum ipso: atquc in nouitate uitae ambulare, hoe est in operibus iustitiae. Opera enim signa sunt uitae potissima, quia enim Christo incorporati sumus, et ab eius spiritu agimur, et k bono opere cessare non possumus, sicut et ipse sine actu esse non potest, semper uiuens et operans.
Iuxta illud Ioannis. Pater meus vsque modo operatur et ego operor. Opera enim iustitiae quae ex gratia Christi facimus, signa Opera, signa sunt vniformis uitae nostrae cum Christo, quia sicut ipse uiuit et sunt msticiae. nos uiuimus per gratiam ipsius. Sed his tarnen operibus quibus sanctitas uitae nostrae designatur, aeterna beatitudo tanquam merces non redditur propter eorum insufficientiam. Ynde dicit dominus. Cum feceritis omnia quae // praecepta sunt uobis: dicite quia Fo. 17 >
serui 'inutiles sumus, quod facere debuimus fecimus. Iustitiae autem fidei qua deo credimus promittenti debetur aeterna beatitudo. Fides enim promissioni innititur. Quando deo promittenti credimus, fides est. Iuxta illud. Credidit Abraham deo. Cui credidit? Vtique deo promittenti. Sic et Deus promisit Apostolis. Amen dico uobis: quod uos qui secuti estis me etc. Et infra. Omnis qui reliquerit. Et iterum. Vos estis qui permansistis mecum in tentationibus meis,
et ego dispono uobis regnum. etc. Non ergo regnum coelorum nobis ob id datur: quia Christum sequimur uel quia rehnquimus



domos autagros, uel qu.a permanemus cum ipso in tentationibus seu tribulationibus, uel quia poenitentiam facimus: et etiam quia mandata eius seruamus. Sed quia haec facientibus, regnum coelorum se daturum promisit. Quando ergo haec facientibus regnum tribuit, prom.ssionem - suam complet et confirmat. Sed laborem 6 a mercede non remunerat. Alioquin si debitae mercedis fieret recompensat.o: gratia quae est medium inter naturam et gloriam qualiter conseruaretur ? Imo iam sic eam annulari esset necesse. Quia cum debitum soluitur, gratia non exhibetur. Nam gratia est quod gratis datur Per opera ergo fidei formatae fideles in domo ei et in corpore Christi uiuentes designamur. Sicut et Moyses in omm domo dei fidelis inuentus est. etc. Hebr. 11. Maiores diuitias aestimans thesauro Aegyptiorum improperium Christi. Aspiciebat enim in remunerationem, et inuisibile tanquam uiuens sustinuit. Sed per lustitiam fidei qua deo promittenti credimus, scientes quia
est et P°tens reddere, regna coelorum percipimus. Opera ergo uirtutum signa sunt aeternae retributionis: sed non causa
Fo 18' r ™ mT8 di0it Matth"22- operarios et redde illis
v7 S MerCedem in1uam // meritam: sed promissam.
lbldem Promittitur. Conuentione facta. etc. Rom . 10. J<morantes lushtiam dei, et suam statuentes, iustitiae dei non sunt subiecti. Finis enim legis Christus omni credenti Q Quid est premium? Est libertas filiorum dei: de qua Aposto-
-L ad Conntheos. Vanitati creatura subiecta est O Quid est meritum? Est dispositio humanae uoluntatis ad suscipiendum libertatem gloriae filiorum dei.
a Quid est illa dispositio? Est libertas gratuitae uoluntatis, quae quamuis sit gratuite infusa, est tamen hominis, quia donata.
a Quid est uitam aeternam meritis dari? Est gratuitae libertati uoluntatis humanae addere gloriae libertatem: sicut naturaliter dispos,tae matenae introducitur forma. Vbi notandum, quod aliud est dare aliquid pro meritis, et aliud est dare meritis. Pro meritis estquasi menta sint causa premiorum, quod est erroneum: quia deus non coronat ex debito: sed in misericordia et miserationibus. Sed dare meritis, est materiae gratuitae dispositae formam introducere gratiae consummatae, quae est gloria.
(T Ab exordio Euangelicae legis, choruscante gratia mediatoris nostri Iesu Chnsti per qucm saluati et liberati sumus a miserabili seruitute: in libertatem gloriae filiorum dei adoptati, fuerunt quidam Euangelicae libertatis inimici. Quia et si graue iugum miserae seruitutis per Adae peccatum super omnes filios eius impositum grauiter portabant: in libertatem tamen filiorum per Euangelium Chnsti choruscantem respirare non satagebant. Et qui per peccatum



unius, aeternae morti adiudicati sunt: per unius iustitiam uitam recipere noluerunt. Et qui morti cooperati non sunt, temeraria praesumptione vitae cooperari praesumunt. Contra // quos tarnen Po. 181 per Apostolum dicitur iustificati gratis per gratiam ipsius quae est in Christo Iesu. Plura alia idem autor scripsit praeclare in alijs opusculis.
G Contra illos qui nostris temporibus docere praesumunt Quod lex Euangelicae libertatis nunquam a sui exordio fuerit in summa perfectione obseruata sine necessaria obligatione uoti praeter Christum cui propter comprehensoriam firmitatem uouere non congruit. etc.
Huius erroris tres assignat hic autor causas. Prima est. Error circa Tres causae humanam uoluntatem. Nam dicunt uoluntatem ad suos actus mo- errorum cirueri per intellectum ipsum quem tenent summain potentiam animae ca materiam esse. Et tenent quod summa perfectio hominis consistit in summo de uoto intellectuali quod est actus intellectus. Iuxta illud. Haec est uita aeterna. etc. Secunda causa, est nimia existimatio actuum uoluntatis sensitiuae : illi sententiae innitentes: hoe fac et uiues. Et iterum. Si uis ad uitam ingredi serua mandata. Non attendentes quod primus et summus actus uoluntatis est actus internus qui est amare. Attende hic etiam quod actus mosaicae legis quantum ad mortalia nihil differunt ab actibus Euangelicae legis quantum ad actus exterioris exhibitionem, sed solum ad finalem operantium intentionem. etc. Quia finis operum mosaicae legis fuerunt promissiones temporalium bonorum. Finis Euangelicae legis est promissio aeternorum bonorum. Ynde sicut illi qui supra exteriorem obseruantiam mosaicae legis finalem intentionem mentis per actum uoluntatis ad aeterna erexerunt per fidem promissam in Christo Iesu, aeternae haereditatis participes facti sunt. Non quidem per opera mosaicae legis quae iuxta Apostolum nihil ad perfectum adduxit, sed propter opera fidei per intentionem mentis in deum cleuata: sicut Abraham, Ysaac, Iacob, Dauid. etc. Sic et per solam obseruantiam Euan-//gelicae legis quantum ad exteriora opera, vbi Fo. 19 r non incurrit intentio mentis interior per fidem operationis Christi in deum eleuantis. Multi ab haereditate promissionis aeternorum bonorum secludentur: ut patet de fatuis uirginibus. Quare sicut nihil profuit Iudaeis exterior legis obseruatio: sic nee Christianis proderit.
fl Tres solent notari excellentes actus Euangelicae legis, Yirginitatis, Praedicationis uerbi, Martyrij. Ilaec fortassis non sunt magna magnis, sed mentibus puerilibus et mulieribus. Quid enim magnum si cum poena martyrij moriantur, qui non sine poena forte maiori sunt aliquando morituri. Sicut in simili Augustinus arguit de bello.
VI. 20



Tertia causa dicti erroris est ignorantia uerae perfectionis et boni absoluti. Bonum autem absolutum dicitur illud quod secundum dignitatem suam non potest degenerare in malum. Nee ullam secum patitur mali adiunctionem Hoe bonum consistit in actu uoluntatis interno. Cuius aestimator solus deus est, qui scrutator est cordium quem nihil latere potest aut fallere. Ipse solus potest dare testimonium ueritatis nobis quod sumus filij dei. Et ob hoe nulla potest ibi esse gloria uel exultatio de falsitate, sed solum de ueritate. Sicut de hoe per prophetam dicitur. Omnis gloria filiae regis ab intus. Et per Apostolum. Gloria nostra haec est. etc. IIoc bonum nunquam fit nisi cum tota uoluntate et ideo totum est bonum. Et fit effectiue per gratiam Christi, et coram oculis iudicis cuncta cernentis. et ideo semper est bonum. Illa autem bona quae fiunt per actum uoluntatis sensitiuae, quia cadunt sub aestimatione hominum, multotiens sunt falsa bona et rarissime sunt pura.
9W De merito sequuntur conclusiones notabiles. // Fo. 191 "ITEritum aeternae beatitudinis non potest aestimari secundum ItI genus uirtuosi operis: neque secundum conditionem operantis quamuis etiam excellentissimo gradu charitatis ad ipsum opus moueatur. Sed solum debet aestimari secundum acceptationem diuinae uoluntatis. Prima pars patet. Quia aestimatio rerum fieri debet secundum proportionem unius ad alterum '). Sed genus uirtuosi operis sicut est actus uoluntatis imparatus, neque qualiscunque conditio operantis quae attenditur ex actu uoluntatis elicito: possunt 2) praemio aeternae beatitudinis proportionari: quia omnis actus humanae uoluntatis in se etiam cum gratia mouente est infinitae 3) actiuitatis, et praemium in se est infinitae retributionis. Et finiti ad infinitum nulla est proportio. Confirmatur ratio per Apostolum ad Corinthios. Nihil mihi conscius sum: sed non in hoe iustificatus sum. quasi diceret. Propria aestimatio operum meorum quae gratia cooperante operatus sum, me iustum iudicat. Sed quia altiori iuditio irrefragabilis ueritatis ipsa opera aestimanda sunt: mea insufficienti aestimatione iustificatus non sum. Simile narratur alibi de quodam sene sanctissimo dicente. In ueritate timeo: quia alia sunt iudicia dei, alia hominum. Secunda pars probatur. Quia cum diuina uoluntas est causa omnis bonitatis in uoluntate creata. Ideo quicquid bonitatis est in uoluntate humana, hoe causatur in ea diuina uoluntate. Sed huius boni quantitatem nullus nouit nisi deus qui ope-
1) „Tlnius ad alterum" wil zeggen: van het eene tot het andere.
2) Het onderwerp is: „genus ... neque conditio".
3) Waarschijnlijk moet hier „finitae" staan.



ratur in nobis uelle et perficere. Nam bonum non habet aliunde quod sit bonum quam quia est a deo uolitum. Ipsum enim operari dei in humana uoluntate, non est aliud quam uelle homini, hoe uel illud boni, quod est inclinatio appetitus diuini in appetitum humanae uoluntatis per fauorem et gratiam. Et ideo bonum omne quod facimus non habet rationem meriti a quacunque aestimatione hominum: sed ab acceptatione diuina. Quia sicut bonum nostrum non est bonum: nisi quia est a deo uolitum. // ideo bonum nos- Fo. 20 trum non est meritorium: nisi quia est a deo acceptum. Confirmatur ratio per Apostolum ad Corinthios. Qui autem iudicat me, dominus est. quasi diceret, dominus est et non homo, qui omnia opera mea subtilissima examinatione discutiet. Et qualiter haec in sua aestimatione ipse habeat, libra discretionis aestimabit. etc. Item nulla res potest uere et sufficienter aestimari: nisi ab habente ipsius rei ueram cognitionem: quia uera et sufficiens aestimatio fieri debet secundum proportionem unius ad alterum. Sed solus deus habet ueram cognitionem rei cuiuslibet. quia secundum Apostolum. Omnia nuda et aperta sunt oculis eius. Ipse namque omnia disposuit in numero pondere et mensura. Et iuxta prophetam. Ipse scrutatur corda et probat renes.
(I Opera uirtutum ex suo genere maiora, et ex magna uoluntatis promptitudine procedentia, sunt interdum in diuina acceptatione minora quam opera ex eisdem causis minora. Patet quia magnum genus boni operis nihil meretur aeterni praemij sine magna uoluntatis promptitudine. Sed uoluntas interdum fit maxime promptasine charitate et gratia: sine qua nullum est meritum. Patet de his qui annunciant Christum ex inuidia aut inani gloria siue auaritia. Et praedicare uerbum dei est unum de maximis operibus uirtutum. Confirmatur per exemplum de uidua mittente duo minuta in Gazophilatium. etc. Et talis promptitudo uoluntatis quae non causatur a gratia non est digna diuina acceptatione, quamuis fiat plaerunque magna alacritate. Exemplum est de publicano orante et pharisaeo. O Opus uirtutum ex suo genere maius, interdum est minus in diuina acceptatione quam opus ex suo genere, minus propter uariam uoluntatis dispositionem. Patet quia opus uirtutis secundum uoluntatis dispositionem diuinae uoluntati magis conforme, est deo magis acceptum. Sed opus uirtutis ex suo genere minus est interdum secundum uoluntatis dispositionem magis diuinae uoluntati conformae '). Patet. Quia tale opus aliquando fit ex maiori affectu charitatis quam opus maius: // sic opus uiduae mittente 2) duo minuta Fo. 20 quae omnibus plus misit, teste ueritate.
1) Lees: conforme.
2) Lees: mittentis.



G Opus uirtutum ex suo genere aequale et & diuersis diuersimode factum est'), interdum diuinae uoluntati aequaliter acceptum propter liberalissimam diuinae uoluntatis beneficentiam. Patet, quia opus uirtutis sic est acceptum deo secundum quod est conformae 2) diuinae uoluntati. Sed idem opus uirtutis è, diuersis diuersimode factum : puta ab alijs longo tempore, ab alijs uero paruo, ab aliquibus magna animi praeparatione, ab aliquibus subita et feruenti diuina inspiratione, ab aliquibus sub uoti obligatione, ab alijs sub Euangelica libertate est diuinae uoluntati aequaliter acceptum. Patet ex parabola operantium in uinea. Exemplum est de diuersis martyribus, de Magdalena, de multis sanctis primitiuae Ecclesiae. Vnde Augustinus. Non diuturnitas temporum, non immensitas operum: sed sola cbaritas facit meritum.
Vide Aug. Q Per qualecunque opus uirtutis etiam ex suo genere maximum libr.y.adBo- et excellentissimo gradu 3) procedens nullus meretur aeternum prenifa. cap. vy. mium. Sed hoe premium solummodo percipitur ex electione diuinae Et Ambro- uoluntatis, quamuis quaedam opera uirtutum requirat deus a presinm de uoca- miando. Prima pars patet. Primo sic premium quod datur operanti tione gentium pro opere, datur ex debito iustitiae. Per Apostolum Rom . 4. Ei li. i. cap . v qui operatur merces non imputatur secundum gratiam, sed secundum debitum. Sed quando aeternum premium datur pro opere uirtutis, tune datur boe premium operanti pro opere: dignus est operarius mercede. Ergo datur ex debito iustitiae: si ex debito iustitiae euacuata est efficatia diuinae gratiae. Patet per Apostolum. Si Abraham ex operibus iustitiae iustificatus est habet gloriam, sed non apud deum. etc. Et iterum. Si ex operibus iam gratia non Fo. 21 r est gratia. Secundo probatur idem sic: Per opera // de se indigna et deo premianti inacceptabilia. Homo nihil meretur: cum meritum consistat in acceptatione dei premiantis. Sed opera uirtutum ex suo genere quantumcunque magna et qualitercunque facta, de se sunt deo indigna et inacceptabilia. Patet per Esaiam. Omnes iustitiae nostrae quasi pannus menstruate.
Secunda pars probatur sic. Quantum fuerit opus uniuscuiusque & deo aestimatum tantum erit eius premium. Sed quantum uniuscuiusque opus fuerit è, deo acceptum tantum erit aestimatum: quia quantitas meriti aestimatur secundum quantitatem diuinae acceptationis. Patet per Apostolum. De reliquo posita est mihi corona iustitiae. Et propheta. Reddet deus unicuique iuxta opera sua. Non inquantum opera, sed inquantum deo accepta. Confirmatur per illud
1) „Est" moet verbonden worden met „acceptum".
2) Lees: conforme.
3) Achter „gradu" moet „charitatis" ingevoegd worden.



Saluatoris. Calicem quidem meum bibetis: sedere autem ad dexteram meam non est meum dare uobis: sed quibus paratum est a patre meo. Ibi dicit duo. Primo ponit excellens genus boni operis scilicet calicem domini bibere per martyrium. Secundo premium scilicet sedere ad dexteram meam: quasi diceret. Hoe bonum facietis, sed ob hoe non merebimini: sicut nee quisquam poterit mereri:
sed quibus paratum est a patre meo, illi sedebunt. Tertia pars probatur. Quicquid diuina uoluntas determinauit fieri circa salutem saluandorum, hoe requiritur fieri: Patet, quia alias humana uoluntas non conformaretur diuinae uoluntati. Sed quaedam sunt opera uirtutum quae circa salutem saluandorum diuina uoluntas determinauit fieri, ergo etc. Maior ') probatur. Quia sicut omnis perfectio uirtutis mensuratur secundum conformitatem diuinae uoluntatis quae est regula omnis perfectionis: ita omne meritum aestimatur secundum qualitatem diuinae acceptationis. Minor probatur per illud Matth . 19.
Si uis ad uitam ingredi serua mandata. Et iterum. // Hoe fac et Fo. 21v uiues. Ergo quaedam uirtutum opera requirit deus circa salutem saluandorum: non tanquam ex condigno aeterni premij meritoria: sed tanquam placita diuinae uoluntati pro hominis saluandi acceptatione. Sicut a simili: si aliquis diues diceret cuipiam pauperi.
Purga hac uice pauimentum domus meae, et faciam te haeredem omnium bonorum meorum. Certum est illud unum opus non esse causam sufficientem tantorum bonorum, quamuis hoe diues ille faciat propter illius operis et pauperis acceptationem qua sibi hoe complacet facere. Sic etiam habent se omnia bona nostra coram deo. Et ideo non meremur secundum conditionem bonorum operum nostrorum quia talia sunt: sed secundum quod acceptantur a deo et eius bonitati complacet facere. Confirmatur per illud. Confiteor VideAmbros. tibi pater. etc. quia sic placitum est enim te. etc. libro .i. de uo-
(I Omne meritum consistit simpliciter et absolute in acceptatione catione gendiuina: et non potest mensurari ex operatione humana quantum- tium. cap. v cunque uirtuosa: sed solum ex diuina acceptatione. Prima pars probatur sic. A cuius beneplacito uoluntatis simpliciter et absolute dependet dare quicquid dat: in eius acceptatione uoluntatis simpliciter et absolute consistere debet quantitas rei dandae. Sed quicquid fit aut fieri potest circa humanam creationem, redemptionem, et glorificationem simpliciter et absolute dependet a beneplacito diuinae uoluntatis. Ergo quicquid fit aut fieri potest, simpliciter et absolute consistit in acceptatione diuina. Minor patet, quia quaecunque uoluit deus fecit in coelo et in terra, id est, quaecunque in coelo et in terra facta sunt processerunt ex diuina uoluntate.
1) De „maior" n.1. der redeneering.



Secunda pars ') probatur. Cui ?) per alterius obsequium uel ministerium nihil profectus uel utilitatis acquiritur ab illo, per tale ministerium nihil sibi meretur ille operans: quia alias premium // Fo. 22' frustra daretur quod uera iustitia omnino refugit. Sed per obsequium uel ministerium hominis per quancunque uirtutis operationem deo nihil profectus uel utilitatis acquiritur. Patet quia cum sit summum bonum, suae perfectioni nihil crescit uel decrescit. Merces secun- (j Contra praedicta uidetur autoritas Apostoli ad Corinth. Ynusdum laborem quisque propriam mercedem accipiet secundum suum laborem. Sed quomodo in- sane intelligenda est et accipienda boe modo. Quod proprium opus telligitur. non dicitur opus uirtutis quod aliquis facit: sed quod per beneplaVide Ambros. citum diuinae uoluntatis secundum mensuram datae gratiae sibi libro .ij. deuo- facere est donatum. Nam iuxta eundem Apostolum. Vnusquisque catione gen- proprium donum habet a deo. Alius quidem sic, alius uero sic. Et tium cap. iterum. Diuisiones gratiarum sunt, idem autem dominus. Et haec distinctio gratiarum quae est principium merendi, accipitur secundum distinctionem membrorum corporis Christi, quod est Ecclesia. Nam aliud opus agit manus, aliud pes. etc. Collectis ergo in unum omnibus circa materiam merendi sententijs Apostoli: sic uult intelligi uerba sua. Sicut unusquisque per electionem diuinae uoluntatis accepit propriam et distinctam gratiam operandi in praesenti secundum quod est distinctum membrum Ecclesiae: sic etiam accipiet secundum eandem operandi proprietatem, consummatam gratiam fruendi in futuro. Vt intelligatur hoe, propria merces, id est, gloria in futuro quod fuit proprium donum uel gratia in praesenti, vt litera propria 3) non determinet uniuscuiusque proprium opus, sed propriam gratiam operandi. Nam sicut unitas corporis Ecclesiae rcsultat ex multis membris distinctione gratiarum multiplicatis in praesenti. Ita etiam fiet in futuro ex distinctione gloriarum. Ilaec autem proprietas et distinctio gratiarum in praesenti et gloriarum in futuro non causatur ex uoluntate merentis hominis: sed ex electione et determinatione diuinae uoluntatis pracmiantis, ut in omnibus et per omnia honorificetur deus. etc. //
Fo. 22 1 (i Sicut actus humani nihil habent bonitatis supernaturalis inquanConclusio. tum humani sunt, et ut ab homine facti: sed inquantum diuini
1) Het volgende moet als bewijs dienen van het voorafgaande: „meritum non potest mensurari ex operatione humana''.
2) De zin is eenigszins gewrongen: als iemand door eens anders dienst geenerlei baat of nut erlangt, dan zal degene, die den dienst bewijst, zich geen verdienste mogen toekennen.
3) „Litera' beteekent hier: „woord". De zin is deze: in de uitdrukking „propria merces slaat het woord „propria" niet op ieders „eigen werk", maar op de eigen genade om te werken.



8Unt facti k deo in Christo Iesu, per cuius spiritum naturalis uoluntas humana mouetur ad supernaturalem conformitatem diuinae uoluntatis. In qua conformitate tota ratio supernaturalis bonitatis Mentum huconsistit. Sic meritum humanorum actuum nullum est in se: msi manarum acin merito Christi quo omnibus electis per fidem formatam sibi tuum nul urn incorporatis meruit filialem adoptionem, et operum suorum deo in se est msi patre acceptationem, secundum quam acceptationem tota quantitas meriti aestimatur. Prima pars probatur sic. Causa naturalis non nto.
potest producere supernaturalem effectum, quia nullum agens excedit proportionem principij actiui. Sed actus humani inquantum huiusmodil) sunt a causa naturali scilicet a naturali facultate rationis et uoluntatis, ergo ut sic») nihil habent bonitatis supernaturalis.
Aliter probatur idem sic. Omnis effectus a quo propne et principaliter efficitur, illi proprie et principaliter ut causae attnbuitur.
Sed omnis supernaturalis bonitas in actibus humanis proprie et principaliter a deo in Christo Iesu efficitur: vt patet per Apostolum Philipp. 2. Deus est qui operatur in uobis uelle et perhcere pro bona uoluntate. Et Coloss. 1. In ipso complacuit omnem plenitudinem habitare et per eum omnia reconsilian in ipso. Secunda pars probatur sic. Primo: Sicut actus humanus est deo patri acceptus, sic est homini meritorius. Patet, quia secundum quantitatem diuinae acceptationis: accipitur quantitas meriti. Sed solum in merito Christi in quo (teste deo patre) sibi bene complacuit. Humanus actus est deo patri acceptus. Patet Ephes. Qui praedestinauit nos in adoptionem filiorum per Iesum Christum 3). Et iterum. Gratificauit nos in dilecto filio suo, in quo ha-//bemus redemptionem bo.2ó per sanguinem eius, remissionem peccatorum secundum diuitias gratiae quae superabundauit in nobis. Ergo humanus actus non nisi in merito Christi est homini meritorius.
Secundo idem sic probatur. A quo dependet ualor humanorum actuum, ab illo debent huiusmodi actus aestimari. Sed a diuina acceptatione ualor humanorum actuum dependet. Patet per ïllu Apostoli. Nihil mihi conscius sum. etc. Ergo secundum diuinam aestimationem actus humani debent aestimari. _
O Mens hominis pro impetranda peccatorum uenia: dupliciter potest in deum eleuari. Yno modo ex timore poenae infligendae:
sicut illi qui ob hoe rogant. Dimitte nobis debita nostra, quia stantibus peccatis sciunt se puniendos propter ea. quasi dicerent.
Dimitte nobis debita nostra, id est, poenam pro peccatis debitam.
1) De menschelijke handelingen als zoodanig, n.1. voorzoover zij niet door den geest van Christus teweeggebracht, voortkomen uit eene natuurlijke oorzaak enz.
2) „Ut sic" wil zeggen: als zoodanig.
3) Efez. 1:5, 6.



Tales nihil impetrant, quia a uoluntate peccandi amore iustitiae non recedunt. Iuxta illud Esaie. 1. Cum multiplicaueritis orationes uestras non exaudiam uos, quia manus uestrae, id est, opera uestra, plenae sunt sanguine, id est, peccatis. Alio modo ex amore iustitiae. Sicut illi qui ob hoe orant remissionem peccatorum, quia dolent deum offendisse quem suis actibus debuerant uenerari. Hij orantes. Dimitte nobis debita nostra: volunt dicere, id est, purga in nobis omne quod tibi displicet in nobis, ut hoe malo remoto tota uita nostra tibi seruiat: ita quod per nos de caetero nihil fiat quod oculos tuae maiestatis offendat. Tales semper impetrant quod petunt. Psalm. Desiderium pauperum exaudiuit dominus: praeparationem cordis eorum audiuit auris tua.
Obseruatio Euangelicae le gis dupliciter potest fieri. //
Fo. 23' /"iPera Christianorum secundum Cbristianam religionem dupliciter V/ considerari possunt, prout parabolice ostenditur in filioprodigo. Yno modo ut opera mercenariorum pro mercede domino suo seruientium: sicut illi de quibus ibidem dicitur. Quanti mercenarij in domo patris mei abundant panibus. Hoe modo seruantes praecepta legis Euangelicae et domino seruientes non merentur aeternam uitam. Iuxta illud Ioannis. Seruus non manet in domo in aeternum. Alio modo, ut opera filiorum ex amore patris pro eius honore et promotione laborantium. Sicut ille de quo ibidem subditur. Ecce tot annis seruio tibi, et mandatum tuum non praeteriui. IIoc modo seruantes praecepta legis Euangelicae digni sunt aeterna retributione, quia filij sunt, et filius manet in domo in aeternum. \nde et ibidem subditur. Fili tu semper mecum es et oinnia mea tua sunt. Luc. 15. Concluditur ergo quod quamuis non liceat deo seruire propter aeternam uitam, quia hoe fieri non potest cum amore filiali. Seruire tamen deo amore filiali sine respectu cuiuscunque mercedis: efficit aeternae uitae haeredem et possessorem. etc.
durum. 9^ Comparatio triplicis status animae ad ferrum, secundum triier- nigruin. plicem eius distinctionem, et qualis sit anima in statu naturae rum frigi. gratiae et gloriae.
duin (1 Nota tres sunt status animae rationalis scilicet status naturae, et status gratiae, et status gloriae, et in singulis horum anima ad maiorem decorem et similitudinem dei perducitur, quod comparatiue in ferro uideri potest. Nam ferri est, quod sit durum, omnibus In statu na- resistens et uniuersa domans, et quod sit nigrum propter multam ture Pertina- eius soliditatem, et quod sit frigidum. Sic anima in statu naturae,



STA.TVS ANIME.
licet posset stare in uirtutibus moralibus naturali ordine rationis ces, ceci, sine et motu uoluntatis acquisitis, tarnen manet dura propter pertina- caritate ciam proprij sensus: nigra propter obscuritatem intellectus, // quia Fo. 24' propter nimiam soliditatem influxui luminis gratiae non patet ingressus: et frigida propter absentiam charitatis diuinae.
(I Secundo, supra naturam suam ferrum in ignem inissum etcalefactum, sed nondum in igneam similitudinem uersum, statum gratiae designat, qua anima per uirtutem gratiae in feruorem charitatis sublimata contra duriciam proprij sensus in flexibilitatem et docilitatem spiritus sancti mutatur, et contra frigiditatem in feruorem charitatis alteratur, sed remanet adhuc obscuritaa intellectus propter ineptudinem eius ad super informationem luminis gloriae suscipiendam. Est tarnen mirabiliter disposita ad coelestem transformationem in igneam qualitatem.
(1 Tertio ferrum in ignem missum et intense calefactum, at in igneam similitudinem uersum, statum gloriae designat, quo anima in nouum quendam et supermundanum decorem sublimata, et a naturali suo statu in supernaturalem exaltata: iam non naturales, sed supernaturales actiones agere nouit, sicut ferrum in natura durum, supernaturaliter in ignem uersum, flexibile se praebet ad introductionem cuiuscunque formae.
VI Vvvlvl Ulll U1U1 ^CtllbUi U t UlUltUll lapuuv vviw
vioienuam aiiquia paiitur, quuu au exirmseco agente conira uu-iu- rum vim p» ram, uel uoluntatem ad aliud supernaturale mouetur, quia uiolen- titur. tum opponitur ') tam naturali quam uoluntario, eo quod uiolentum est cuius principium est extra, non conferente uim passo '*), sicut ferrum uiolentiam patitur, quando contra suam naturalem duriciam per actionem ignis ab extra mouentis in flexibilitatem perducitur. etc. Similiter et homo uim patitur, quando contra naturalem appetitum delectabilis creati siue particularis malitiae naturam, et contra pigritiam in feruorem charitatis alteratur. //
Errores circa fidem iustificantem. Fo. 24v
FVerunt aliqui qui liberum uoluntatis arbitrium sine auxilio gratiae dixerunt sufficere ad hominis iustificationem perfectam.
Fuerunt alij qui dixerunt hoe sine diuino auxilio fieri non posse. Sed ipsum auxilium diuinum dixerunt fuisse, quod deus dedit legem et praecepta uiuendi, quibus humana ignorantia erudita sciret, quid in operibus suis uel euitare debeat uel appetere. Et (jeiittera et hoe auxilio habito per liberum uoluntatis arbitrium, continenter gpiritu.
1) Het woord „violentum" staat tegenover, enz.
2) Zonder dat hetgeen geweld ondergaat medewerkt



EKRORES
et iuste et pie uiuere et ad aeternam uitam posse mereri peruenire. L' uerunt alij dicentes. ^fec opus humanae uoluntatis, nee cognitionem diuinae uoluntatis ad hoe sufficere: sed opus esse auxilio ulterioris gratiae mouentis uoluntatem, non solum ad bonum opus: verum etiam ad amorem ct dilectionem boni operis. Sed hij in hoe desipiunt quod opus bonum a tali uoluntate egrediens, non opus dei: sed ipsius uoluntatis humanae tanquam principalis agentis esse contendunt.
ö Contra omnes hos et similes errores Apostolus Paulus tanquam preeo gratiae in suis epistolis, maxime autem in ea quae ad Romanos est seripta, late diffuseque disputat: ostendens humanam uoluntatem sic diuinitus adiuuari ad faciendam iustitiam, ut praeter hoe quod homo ') creatus cum libero uoluntatis arbitrio: praeterque doctrinam legis qua docetur quemadmodum uiuere debeat, etiam accipiat2) spiritum sanctuin quo fiat in animo eius dilectio delectationum illius summi boni, quod est deus, etiam nunc cum adhuc per fidem ambulatur, et non per speceim 3). Yt hac uelut arra sibi data gratuiti muneris, inardescat inherere creatori atque inflammetur accedere ad participationem illius ueri luminis, cognoscens certissime quod non a proprio uoluntatis arbitrio: sed ex deo illi esse potest ut bene sit a quo solo ille habet ut sit, docetque ipsum Fo. 25' opus II iustitiae quod ex motu spiritus sancti fit a tali uoluntate, esse opus dei et non ipsius hominis. Neque humanae uoluntatis quamuis deus non operetur illud sine homine et sine humana uoluntate. Sicut enim alia opera gratiae gratis datae: ut sunt suscitare mortuos, mundare leprosos, et similia nullus fidelium dicit esse hominum opera sed dei, quamuis per homines tanquam per instrumenta fieri uideantur. Sic utique nullus fidelium ambigere debet opera gratiae gratum facientis ut conuersionem peccatoris, iustificationem impij et similia (quae proeul dubio sunt prioribus illis longe maiora) opera esse dei quamuis etiam per homines fieri uideantur. Ex quo etiam patet quod neque ex opere hominis aut humanae uoluntatis possunt esse merita, quibus aeterna uita datur, sed ex deo qui operatur in nobis uelle et perficere pro bona uoluntate. Yt cum deus dat alicui aeternam gloriam in premium, prius dedit merita quibus premium daretur. Vt qui gloriatur, in domino glorietur. Et subditus sit omnis homo deo. Docet etiam' ut cum omnia praedicta dantur alicui: cum scilicet cognitio agendorum tribuitur. Cum amor summi boni et incommutabilis per spiritum
1) Naar den zin zou men moeten lezen: ut homo praeter hoe quod creatus cum libero arbitrio, etc.
2) N.l. de mensch. 3) Lees: speciem.



CIRCA FIDEM.
sanctum infunditur et ex inotu spiritus sancti opera uitae conferuntur. Nullus in horum collatione in se: sed in domino glorietur:
neque in uirtutis opere: sed in amore uirtutis et operatore deo glorietur. Gloriaretur autem in se et non in domino, si non gloriaretur eo modo quo gratia postulat gloriari. Gratia autem quia gratuite datur et non meritis, postulat gloriari in dignatione datoris,
et non in dignitate hominis receptoris. Sicut beata uirgo ait. Respexit humilitatem ancillae suae. Iudaei autem gloriabantur in deo quasi ipsi sibi meruissent legem eius accipere. Iuxta uerba Psalm.
dicentis. Non fecit taliter omni nationi, et iuditia sua non manit'estauit eis. Quamuis propheta hoe sensu illa uerba non dixerit, / /
sed ad commendandam diuinae bonitatis dignationem: quam illi Fo. 25v peeuliari populo exhibuit ingrato. Sic multi hodie cognoscunt se accepisse gratiam a domino, sed quia pro suis meritis eam aestimant accepisse non gloriantur in domino, eo modo quo gratia postulat gloriari. Ac per hoe non in domino, sed in se gloriantar.
Neque enim quispiam in opere uirtutis, sed in amore uirtutis et operatoris dei glorietur, qui nos semel ab ipso creatos ut homines essemus: iterum fingit et creat ut boni homines fieri possimus. Qui inquam in opere uirtutis gloriantes, magis odit quam diligit, vtpote sibi fidentes et non in domino. Nam bonum facere, non est bonum deo acceptum: nisi fiat ex boni amore. Et cum fit ex amore quies et delectatio gloriationis, debet esse in amore et non in opere.
Nempe filij Israël quamuis faciebant quod lex iubebat, non adiuuante spiritu gratiae: timore penae faciebant et non amore iustitiae. Ac per hoe coram deo non erant in uoluntate, quod coram hominibus apparebant in opere. Potiusque ex illo rei tenebantur coram deo de mala uoluntate, qua malum plus placuisset facere si impune licuisset: quam accepti erant de bono opere quod inuite faciebant. Ilaec Apostolus ammonet, cum dicit. Occasione accepta,
peccatum per mandatum operatum est in me malum, et per illud
occidit me. ... ...
Legis enim litera quae docet non esse peccandum, si spiritus uiui- Litera occidit.
ficator desit, occidit: scire enim peccatum potius facit ') quam
cauere, et ideo magis augeri quam minui, quia malae concupis-
centiae, praeuaricatio legis accedit.
Mandatum dei si timore potius poenae quam amore iustitiae fit, fimore pene
seruiliter et non liberaliter fit, et ideo non fit. Non enim fructus lex impletur.
bonus est, qui non de charitate procedit. Omne praeceptum dei
leue est amanti, nee ob aliud intelligitur dictum, Onus meum leue
est, nisi quia per spiritum sanctum // diffunditur charitas in cor- Fo. 26r
1) Lees: facit facere.



DE GRATIA
dibus nostris, ut diligendo liberaliter faciamus. Quia quod quis timendo facit, seruiliter facit, nee est animus rectus, quando mallet, si fieri posset, id quod rectum est non iuberi.
Plenitudo legis est charitas, quia per charitatem lex impletur, non per timorem. Intantum enim fiunt mandata iustitiae, inquantum adiuuat spiritus gratiae.
Cl Item idem ') Augustinus libro .9. de ciuitate dei cap. 27.
Ipsa nostra iustitia quamuis uera sit, propter ueri boni finem Opus bonum ad quem refertur, tamen tanta est in hac uita, ut potius remissione non sine pee- peccatorum constet, quam perfectione uirtutum. Testis est oratio totius ciuitatis dei quae peregrinatur in terris. Diniitte nobis debita nostra. etc. Nee pro eis efficax est haec oratio, quorum fides sine operibus mortua est, sed pro eis, quorum fides per dilectionein operatur. Quia enim deo quidem subdita, in hac tamen conditione mortali et corpore corruptibili quod aggrauat animam, non perfecte uitijs ratio imperat, ideo necessaria est iustis talis oratio. Haec Augustinus.
Augustinus. Quid debet esse iocundius, uel infirmis gratia qua sanantur, uel pigris gratia qua excitantur, uel nolentibus gratia qua iuuantur.
Ambrosius in libro de uocatione gentium.
Ita humana natura est primi hominis priuaricatione uitiata, ut etiam inter beneficia inter praecepta et auxilia dei, semper in No. de libe- deteriorem procliuior est uoluntatem, cui committi non est aliud ro arbitrio et quam dimitti. etc.
piaeparatione Quoniam uoluntas mutabilis quae non ab concommutabili uolunad gratiam tate regitur, tanto citius appropinquat iniquitati, quanto acrius intendit actioni.
IIoc est proprium et principium piorum, ut in domino glorientur, I)ens odit in nee se nisi in deo diligant. Bene enim se amant, qui in se opera nobis quod ip- dei amant. Nam deus hoe amat in nobis quod ipse fecit, et hoe odit se non fecit. quod ipse non fecit. Si ergo opus dei amamus in nobis, bonam uo-// io. 26 1 luntatem reete amamus in nobis, quae utique si opus dei non esset, amanda non esset. etc. quae superni Agricolae prima plantatione.
1) Wat nu volgt is blijkens de „Tabula" of inhoudsopgave (zie boven, blz. 281) een Appendix. Zij bevat enkel aanhalingen van andere schrijvers, n.1. van Augustinus, Ambrosius en Bernardus, die inet name genoemd worden; daarenboven van Luther, wiens naam verzwegen wordt (fol. 30 v-45 v). Clemen (Johann Pupper van Goch, S. 68), bracht aan het licht, dat dit laatste stuk ontleend is aan Luther's verweerschrift tegen Latomus: Rationis Latomianae pro incendiariis Lovaniensis Scholae Sophistis redditae Lutheriana confutatio, in zijne Opera Latina varii argumenti, cur. Dr. H. Schmidt, Francof. ad M., 1868, Vol. V, p. 397-521, in de Weimarer Ausgabe van Luthers Werke, Bd. 8, S. 43-128. Vergel. Bibliotheca reformatoria, Dl. III, blz. 26.



ET MERITO.
Qui adheret deo unus spiritus est: dum per communionem illuminantis et illuminati, iustificantis et iustificati, regentis et subditi,
omnis actio ad unum refertur et quod ad unum refertur, utriusque Omnis actio est, quia nee a deo alienari potest quod dedit, nee ab homino ad unum requod accepit. fertur.
Cap. 3. Sine cultu ueri dei, etiam quod uirtus uidetur esse, pee- Placere deo catum est, nee placere ullus deo sine deo potest. Qui uero deo sine deo nulnon placet, cui nisi sibi et diabolo placet. lus potest.
Yitia enim ut uincantur, non efficit nisi gratia Saluatoris, qui Deus opus opus suum opere suo reparat. etc. et quod in tempore agit etiam suum opere per ipsum geratur. Nemo ergo de suis confidat uiribus, quae etiam suo reparat. cum integrae essent non steterunt, sed per illum quaerat uictoriam,
qui solus non est uictus et omnia uicit. Et si quaerit, non dubitet quaerendi affectum ab illo se accepisse quem quaerit. etc.
Cap. 5. Liberatur pars hominis, parte pereunte, et si hoe uolun- Liberatio, non tarium meritis uolumus asscribere, vt malos neglexisse gratia, bonos uoluntatum autem elegisse uideatur, resistet nobis innumerabilium causa popu- meritis, sed lorum, quibus per tot saecula nulla coelestis doctrinae annunciatio soli gratiae coruscauit. . tribuenda.
Non ergo meritis minorum tribuitur, quod non meruere maiores,
par enim impietas et patres accusabit et filios. Sed cur illorum Par impietas non misertus, et horum misertus sit deus, quae scientia compro- est patrum et hendere, quae potest inuestigare sapientia? Non intelligimus iudi- fili°r«m cantem, sed uidemus operantem. Quid calumniamur occultae iustitiae, qui gratias debemus misericordiae manifestae? _ Nnlla 0 a
Sicut nulla sunt tam detestanda facinora quae possent gratiae merentur gra. arcere donum, ita nulla posse tam praeclara opera existere, quibus tiam. hoc quod gratis tribuitur, per retri-//butionis iudicium debeatur. Fo. 27' Vilesceret enim redemptio sanguinis Christi, nee misericordiae dei huinanorum operum praerogatiua succumberet, si iustificatio quae Iustificatio. fit per gratiam, meritis praecedentibus deberetur, ut non munus Meritum. largientis, sed merces esset operantis. _ Merces.
Item quod hora undecima in uineam intromissi, totius diei ope- Redde illis rarijs sunt exequati. etc. Non labori precium soluens, sed diuitias mercedem bonitatis suae in eos quos sine operibus elegit effundens, ut etiam explicatur. hi qui in multo labore sudarunt, nee amplius quam nouissimi acceperunt, intelligant donum se gratiae, non operum accepisse mercedem. etc.
Cap. 9. Demonstratum dicit fidem qua iustificatur impius, nisi ex dei munere non haberi, eamque nullis meritis praecedentibus tribui, sed ad hoe donari, ut principium possit esse meritorium, ut cum ipsa data fuerit, nou petita, ipsius iam petitionibus bona caetera sequantur.



DE GRATIA
Contra omnem electionem de libero arbitrio gloriantem constat ïllam inuictissime reluctari sententia Apostoli. Quis te d'iscernit?
,aUtem habe8 1uod non accepisti. etc. Igitur profunditas illius quaestionis quam secundum admirationem Apostoli impenetrabilem
homimbüs ante reconcihationem mala, in omnibus misera, non in omnibus ïustifieatur. etc. humano sensu prorsus non potest inda-ari Quantum libet emm .mpiorum malignitas accusetur resistens gmtiae dei. nunquid probabuntur eam quibus est collata meruissf? aut .11a uirtus gratiae, quae sibi quos uoluit subdidit, conuertere eos qui inconuertibiles permansere non potuit Fo.27- T»le, fuerunt ,ui ,unt attrocti, quale,' hi ,„i TOnt ln du.//[itia relicti. Sed iII.b tribuit gratia .tuponda quod uoluit, i,tis rel'inui't
iustu» ordinator,
=TLaL-2,riS^u=S 1ÊTT?
.0. „„„it querimonia, „cc ÜL, £ .f^n. dW
gra ïam. non meruisse poenam uel iste asserat se meruisse gratiam. etc. "
can^ ?2 f datur manifestatie spiritus ad utilitatem .1.
CftP-.12: Haec magistro gentium tanta luce praedicante etc nuis nisi insipientissimus de differentia diuinorum munerum conqueratur Aut m paribus asscribendum meritis attribuitur, quod non aequater de superna hbertate confertur. Si enim haec distributio secunum praecedentium operum merita proueniret, non tali conclusione Apostolus terminaret ut diceret. Haec omnia operatur unus atuue idem spiritus diuidens singulis prout uult. Ybi utique si merito rum causas uoluisset intelligi, diceret, diuidens singulis prout me lentur Datur ergo unicuique sine merito unde tendat ad meritum
suum laboTem. Itc!™'' ^ merCe<3em aCCipiet SecunduD1'
Quamuis omnia bona dona sunt dei, a deo tamen quaedam etiam
zcrrcL :z:ip- «- ~
r«W»nt»7lt "„'li ^ T'"8 *"t>K f"en""' de
3TS5S. 'um,ne en"uoru",' -in -



diuersitatem graduum, causis aptare meritorum, cum totius boni meriti principalis causa sit gratia, de cuius opibus sumitur quicquid in singulis probabile reperitur.
Nihil obsistere diuinae gratiae potest, quo minus id quod uoluerit impleatur. Ex uerbis Apostoli. Gratia estis saluati per fidem, et hoe non ex uobis, dei enim donum est, non ex operibus, ne quis glorietur: ipsius enim sumus figmentum. etc.
Deus ergo his quos elegit sine meritis, dat unde oriuntur, et meritis uirtutum quippe munera ociosa esse non possunt. Quamuis quod deus statuit nulla possit ratione non fieri, studia tarnen non Studia uirtutolluntur orandi, ne per electionis propositum, liberi arbitrjj deuotio tum secunrelaxatur. Cum implendae uoluntatis dei ita sit praeordinatus effec- dum praedestus, ut per laborem operum, et instantiam supplicationum, per tinationem, et exercitia uirtutum fiant incrementa meritorum. Et qui bona gesse- non contra, rint, non solum secundum propositum dei, sed etiam secundum sua merita coronentur. Haec ex Ambrosio de uocatione gentium.
Augustinus. Ipsum hominis meritum, donum est gratuitum.
Augustinus in epistola ad Sixtum inter caetera ostendit. Quod debita poena redditur damnato, indebita gratia liberato, vt nee ille se indignum queratur, nee iste se dignum glorietur. etc. vbi una eadem massa damnationis et offensionis inuoluit ut liberatus de non liberato discat, quod etiam sibi supplicium conueniret, nisi gratia subueniret. Si autem gratia utique nullis meritis reddita,
sed gratuita bonitate donata. Sed iniustum est inquiunt ex una eademque mala causa, hunc liberari, alium puniri. Nempe ergo iustum est utrumque puniri, quis hoe negauerit? Agamus ergo gratias Saluatori, dum nobis redditum non cernimus, quod in damnatione filium etiam nobis debitum fuisse cognoscimus.
Nolunt autem ut sit deo gloria in iustificandis impijs gratuita gratia qui eius ignorantes iustitiam, suam uolunt continere. etc. //
Cur igitur sua merita iactaturus est liberatus, cui si digna suis Fo. 285 meritis redderentur, non esset nisi damnatus. Nulla ne igitur me- Damnatiodigrita iustorum sunt, plarie quia iusti sunt: sed ut iusti fierent, me- na nostrismerita non fuerunt. Iusti enim facti sunt cum iustificati sunt. Sed ritis.
sicut dicit Apostolus. Iustificati gratis per gratiam ipsius.
Ea est enim qua iustificatur impius, id est, fit iustus qui prius erat impius. Et ideo percipiendae huius gratiae merita nulla prae- Gratia nisi cedunt, quoniam meritis impij non gratia, sed poena debetur. Nee gratuita non ista esset gratia, si non daretur gratuita, sed debita redderetur. ewt gratia.
Quaerimus meritum damnationis et inuenimus. Merito namque peccati uniuersa massa damnata est, nee obdurat imparciendo malitiam, sed non impartiendo misericordiam.
Quaerimus autem meritum misericordiae, nee inuenimus, quia



Meritum mi- nullum est, ne gratia euacuetur, si non gratis donatur, sed meritis soricordiae redditur. etc. in lib. Vnde ergo ipsa uita aeterna, quae utique in nullum est, fine habebitur, et ideo meritis praecedentibus redditur. Tarnen quia sed gratis red- eadem merita quibus redditur, non a nobis parata sunt per nostram ditur sufficientiam, sed in nobis facta per gratiam, etiam ipsa gratia
nuncupatur, non ob aliud nisi quia gratis datur. Nee ideo quia non meritis datur, sed quia data sunt, et ipsa merita quibus datur. Vnde Apostolus. Stipendium peecati mors: gratia autem dei uita aeterna in Christo Iesu domino nostro. etc.
Satis sit Christiano fide adhuc uiuenti credere, quod neminem deus liberet nisi gratuita misericordia per dominum nostrum Iesum Christum. Et neminem damnet nisi aequissima ueritate. Cum uero non liberat nisi gratia, nihil iustum inuenit in eo quem liberat, non uoluntatem, non operationem. etc. Nam si haec iusta est quis-// Fo. 29 r quia ea utitur, merito non gratia liberatur.
Item de uerbis Apostoli. Igitur non uolentis neque currentis sed miserentis est dei. Ybi nunc merita, vbi opera uel praeterita uel futura, tanquam liberi arbitrij uiribus adimpleta uel adimplenda. Nonne apertam protulit Apostolus de gratuitae gratiae, hoe est, uerae gratiae commendatione sententiam? Nonne stultam fecit deus De iaoobo di- Ilereticorum sapientiam ? Intentio Apostoli de laeob et Esau intuenda lecto et Esau est, quomodo ad commendandam gratiam nolit eum de quo dictum reprobato. est, Iacob dilexi, nisi in domino gloriari, ut cum ex uno patre eadem matre, uno eoncubitu, antequam aliquid egissent boni aut mali, alterum deus diligit, alterum odit. Intelligat Iacob ex illa massa originalis iniquitatis, vbi fratrem suum cum quo habuit communem causam, uidet per iustitiam meruisse damnari, non nisi per gratiam potuisse discerni. etc. in lib.
Si autem gratia iam non ex operibus, an propter opera quae futura praesciebat amborum, imo et hoe absit. Moysi enim dicit. Miserebor cui misertus ero. etc. Igitur non est currentis neque uolentis, sed miserentis est dei. Atque ut in uasis quae perfecta sunt in perditionem, quae dainnatae debita est massae, agnoscant ex eadem massa in honorem facta, quid eis diuina misericordia largita sit.
Ergo cuius uult miseretur, et quem uult indurat, hoe facit apud quem non est iniquitas. Miseretur itaque gratuito dono, obdurat autem iustissimo merito. Ilaec ex epistola Aug. ad Sixtum. AposNon meritis, tolus, Moysi (inquit) deus. Miserebor cui misertus ero. etc. Quid sed misericor- nos hic docuit ? Nisi ex illa massa primi hominis cui merito mors dia liberaraur. debetur, non ad merita hominum, sed ad dei pertinere misericordiam quod quisque liberatur.
Ibi enim grata est indulgentia: ubi iusta posset esse uindicta.



Audiamus quid opponentibus respondeat Apo-//stolus. O homo tu Fo. 29r quis es qui respondeas deo? Nunquid dicit figmentum ei qui se Apostolus de finxit, quare me fecisti sic ? An non habet potestatem figulus luti, meritis salex eadem massa facere uas, aliud in honorem, aliud in contume- uandorum. liam. etc. Hoe quisquis cum Ecclesia sapit, non contra gratiam pro meritis disputat, sed misericordiam et iudicium domino cantat:
fatetur secundum gratiam et misericordiam dei, ueniam poenitentibus dari, non secundum meritum eorum, quandoquidem, ipsam poenitentiam donum dei dixit Apostolus dicens. Ne forte det illis deus poenitentiam.
Bernardus de gratia et libero arbitrio. Non ex operibus iustitiae quae fecimus nos. etc. Sine me nihil potestis facere. Quid igitur agit liberum arbitrium? breuiter respondeo, saluatur. etc.
Opus hoe sine duobus effici nequit, uno a quo fit, altero cui uel in quo fit. etc. Et ita gratiae operanti salutem, cooperari dicitur liberum arbitrium, dum consentit, hoe est, dum saluatur. Consentire enim saluari est. etc. Nemo quippe saluatur inuitus.
Hoe ergo totum liberi arbitrij opus, hoe solum eius est meritum quod consentit, non quidem quod uel ipse consensus in quo omne meritum consistit ab ipso sit, cum nee cogitare (quod minus est quam consentire) aliquid quasi ex nobis sufficientes simus. Quod a sola gratia ceptum est, pariter ab utroque perficitur, ut mixtim non sigillatim, simul non uicissim per singulos profectus operantur,
non partim gratia, partim liberum arbitrium, sed totum singula indiuiduo opere peragant. Totum quidem hoe, et totum illa sed ut totum in illo, sic totum ex illa. etc. Denique quid habes quod non accepisti? Crearis, sanaris, saluaris, quid horum tibi ex te homo,
quid horum non impossibile libero arbitrio P
Creatio facta est sine nobis. etc. sola quae nobiscum quoddammodo fit propter consensum uoluntarium in merita reputabitur nobis reformatio. Ipsa sunt ieiunia nostra, uigiliae, opera misericordiae, caeteraque uirtutum ex//ercitia. etc. Verum haec cum Fo. 30 r certum sit diuino in nobis agitari spiritu: dei sunt munera. Non enim uos estis inquit qui loquimini, sed spiritus patris uestri. etc.
Si ergo Christus aut spiritus sanctus loquitur in Paulo, non itidem etiam operatur in eo. Rom. cap. 15. Non enim loquor ait quae per me non efficit deus. Quid ergo si non Pauli, sed dei loquentis in Paulo uel operantis per Paulum et uerba sunt et opera, vbi iam Pauli merita? ubi iam bonum certamen certaui. etc. reposita est corona iustitiae quam reddet mihi. etc. An in eo confidit forte coronam esse repositam sibi, quod por ipsum illa fiebant? sed multa per malos sunt bona, nee tamen reputantur illis in merita.
An quia potius et cum ipso, hoe est, cum eius bona uoluntate fieVI. 21



bant. Nam si inuitus inquit Euangelizauero, dispensatio mihi credita est, si autem uolens, gloria est. etc. Caeterum si uel ipsa uoluntas de qua omne meritum pendet, ab ipso Paulo non est, quo pacto eam quam sibi propositam praesumit coronam iustitiae? An quoniara iuste iam et ex debito requiritur quodcumque uel gratis promittitur. Dei promissum, suum appellat depositum, et quia credidit promittenti, fidenter promissum repetit. Promissum quidem ex misericordia, sed iam ex iustitia persoluendum. Est ergo quam Paulus expectat corona iustitiae, sed iustitiae dei non suae. lustuin quippe est ut reddat quod debet, debet autem quod pollicitus est. Et haec est iustitia de qua praesumit Apostolus, promissio dei. etc. Operum tarnen quibus erat illa promissa corona, corona habere dignatus est coadiutorem. Porro coadiutorem fecit cum fecit uolentem, hoe est, suae uoluntati consentientem. Itaque uoluntas in auxilium: auxilium reputatur in meritum. Si ergo a deo uoluntas est? et meritum, nee dubium est quin a deo sit et uelle et perficere pro bona uoluntate. Deus igitur autor est meriti, qui et uoluntatem applicat operi, et opus explicat uoluntati. etc. // Fo. 30v /~\Pera ') nostra bona talia sunt, quae iudicium dei ferre non posOpera nostra v/ sunt. Iuxta illud. Non intres in iudicium cum seruo tuo domine, iudicium dei quia non iustificabitur omnis uiuens in conspectu tuo. Cum autem ferre non pos- iuditium eius sit uerax, et iustum, non damnat opera, quae prorsus sunt. sunt inculpabilia, nulli enim facit iniuriam, sed sicut scriptum est.
Reddet unicuique secundum opera sua: ideo sequitur opera nostra non esse bona, nisi regnante super nos misericordia eius, quae ignoscat: esse uero mala, intentato super nos iuditio eius quod reddat unicuique. Haec est uia docendi timoris et spei in deum: hanc sententiam Esaias confirmat cum dicit. Quasi pannus menstruatae omnes iustitiae nostrae. Vult enim Esaias irascente domino deo et in captiuitatis uastitatem tradente populum, deum iam non secundum misericordiam, sed secundum iuditium imo iram cum eis agere, in quo iuditio et si sint pij et iustiuiri quorum iustitia extra iuditium munda esse poterat sub regno misericordiae. Nunc adeo nihil prodest illis ut similes sint nouissimis et immundissimis peccatoribus. Non enim agnoscit eos dominus in isto furore, sed simul tradit iustum et impium. Nee sinit se teneri, quo quid aliud facit, quam quod eos qui iusti sunt sic habet ac sic apparere facit, acsi iusti non essent. In quo tarnen iudicio quia iuste iudicat et uere, necessarium est simul eos esse iustos, et tarnen immundos. Et ita ostendit quod nullus in sua iustitia, sed sola misericordia eius inniti
1) Zonder eenige aankondiging volgen hier een aantal bladzijden uit het hoven, blz. 310, aant. 1, genoemde werk van Luther.



OPERIBVS.
debeat. Hoe sensu et lob loquitur cap. 9. Vnum locutus sum, In- Deus iuste nocentem et impium ipse consumit. Neque enim de ficto innocente consumit iusloquitur, et tarnen consumit eum non iniuste. Ita Esaias hic uere tum et imiustos et mundos intelligit. Non enim spiritus in spiritu piorum, pium. de fictis iustis seu in ficta iustorum persona loquitur. Yerissima est iustitia et tarnen uelut immunda, quod patitur omnia quae immundi patiun//tur, non innocenter apud iustum deum, licet Fo. 31 innocenter coram hominibus et in conscientia nostra. Omnes ergo Quomodo omcoram eo peccamus si iudicet, et perimus si irascatur, Qui tarnen nes iusti et si misericordia nos operiat, innocentes et pij sumus, tam coram eo peccatores siquam omni creatura. Hoe est quod in Hieremia dicit cap. 48. Ecce mus.
quibus non erat iuditium ut biberent calicem, bibentes bibent et tu innocens relinqueris? Non eris innocens, sed bibens bibes. Quomodo non erat illis iuditium et tarnen bibunt? sed in conscientia sua et coram hominibus, sicut lob fuit, quem itidem testatur dominus innocentem, cum ille cap . 9. longe aliter dicat: alioqui deus iustus non afflixisset eos.
Demus tarnen aliquem iustum siue operantem siue aliud bonum opus operantem.
(I Si est opus bonum sine peccato et absque omni uitio, qui
operatus est illud, potest stare cum debita humilitate coram deo
et dicere hoe modo. Ecce domine deus, hoe opus bonum per tuae
gratiae auxilium feci, non est in eo vitium aut peccatum ullum,
nee indiget tua misericordia ignoscente, quam super eo nee peto.
Deinde uolo vt iuditio tuo uerissimo et strictissimo ipsum iudices.
In hoe enim gloriari coram te possum quod nee tu possis illud Nota quale est
damnare cum sis iustus et uerax, imo nisi teipsum neges non opus bonum
damnabis certus sum. Non iam opus misericordia quae remittat sine peccato.
debitum in isto opere, sicut oratio tua docet, euacuata est utique,
sed tantum iustitia, quae coronet. Haec omnia posse et debere dici
a tali iusticiario eertum est, quia ueritatem debet dicere maxime
coram deo, neque enim propter deum debet mentiri: aut ueritas
est, opus esse absque peccato, laude dignum, misericordia non
egens, iuditium dei non timens, imo iam in ipso opere et accepto
dono gratiae confidere et sperare licet, quia habemus quod oppo-
namus etiam ipsi deo et iuditio et ue-//ritati eius neque amplius Fo. 311
eum timere oportet, et in misericordia eius non confidere. Nonne
haec omnia sequi et fieri oportet. Neque enim deus et si crcaturas
bonas destruat, ideo eas damnat aut reprobat. Ita licet posset sanc-
tum talem cum suo opere destruere, tarnen non potest damnare
neque reprobare, quia stat ueritas. Dilexisti iustitiam, et odisti
iniquitatem. Et sic per gratiam dei habemus, quod in hac etiam
uita et ante iudicium deo opponamus, et tam misericordiam quam



DE BONIS
iudicium eius secure posthabeamus. Et ubi tune est illud Psalm . 101. Jfon intres in iudicium cum seruo tuo domine, quia non iustifi— cabitur in conspectu tuo omnis uiuens. Sed et Paulus .1. ad Corinth . 4. Nihil mihi conscius sum (ecce bona opera) sed non in hoe iustificatus sum. Quomodo non iustificatus, cum in bono opere sit iustitia et nullum peccatum? Certe praedicasti Euangelium totis uiribus, collegisti collectam cum omnibus circunstantijs uirtuosis, certe hoc^ opus bonum non potes negare, quomodo ergo adhuc peccator es in illoP An non es peccator, qui tarnen iustificatum in hoe te manifesta dicis? Quare optime nobis consuluit deus, ut nos de vtroque opera bona certificaret, opera bona manifesta docens. Ad Gal. 5. Fructus autem non tarnen spiritus sunt charitas, gaudium, pax. etc. Et Matth. 7. Ex fructibus sunt sine ui- eorum cognoscetis eos: Rursum ea non sine uitio et peccato esse, tio et pee- ne in illis esset fiducia nobis, certos nos faciens ut non dubia et ca^°" fallaci confessione possimus in omni opere nos agnoscere peccatores,
et misericordiae uiri inueniamur. Porro ut pacem habemus infallibilem, uerbum suum in Christo nobis dedit, in quod cum fiducia nixi securi essemus ab omni malo. Neque enim aduersum uerbum etiam portae inferi ualent cum omnibus peccatis, ibi petra refugij nostri, ibi cum Iacob etiam contra deum luctari possumus, et suis eum promissionibus, sua ueritate proprio uerbo urgere (ut sic dicam) audemus. //
Fo-32 r ÏW» Peccatum enim in scripturis non multis, sed uno simplicissimo modo accipitur.
QuiJ est pee- Peccatum uero nihil aliud est quam id quod non est secundum catum legem dei. Stat enim sententia ad Rom . 7. Per legem cognitio pec-
cati, sicut econtra per peccatum ignorantia legis. Peccatum enim tenebra est, quam lex illuminat et reuelat ut cognoscatur. lam uero hoe libenter asserimus, et gaudemus scripturas frequentisScriptura fre- sime uti figuris grammaticis, Sinecdoche Methalepsi, Metaphora. quenterutitur etc. Sic cum coelum in uniuersa scriptura simplex et unica uox figuris gram- sit, quae supernam illam machinam significet, tarnen Psalm . 18. inaticis. pro Apostolis per metaphoram ponitur. Et terra simplex uox quid significet nemo nescit, metaphorice impios uitijs et malis calcandos significat. Sic Christus cum offeretur pro nobis, factus est peccatum methaphorice, cum peccatori ita fuerit per omnia similis, dainnatus, derelictus, confusus, ut nulla re differret a uero peccatore, quam quod reatum et peccatum quod tulit, non fecerat Sicut dicit Psalm. 68. Quae non rapui tune exoluebam, ut non dubitet ea confiteri sua esse, dicens ibidem. Improperia improperantium tibi ceciderunt super me. Et iterum. Insipientia mea et delicta mea. etc. Oportet autem in metaphora aliquam diffrrentiam esse a re uera, quia similitudo (ut aiunt) non identitatis est. Et quae transferun-



tur secundum similitudinem se transferunt, alioqui ne translatio quidem esset. Et hoe spectauit Paulus, Ad Rom . 8. Misit deus filium Quomodopecsuum in similitudinem carnis peccati. Et ad Hebraeos .4. Tentatum cata nostra a per omnia pro similitudine absque peccato. Et in hac translatione nobis in Chrisnon solum uerborum, sed et rerum metaphora. Nam uera peccata tum translata nostra a nobis translata sunt, et posita sunt super ipsum, vt omnis et et absorpta. qui hoe ipsum credit, uere nulla peccata habeat, sed translata super Christum, absorpta in ipso, eum amplius non damnent.
Yt ergo Christus uere petra dicitur ab Apostolo .1. ad Corinth . 7.
Petra autem erat Christus, ita Christus uere peccatum. Item Christus est serpens aeneus, agnus paschalis, // et omnia illa de eo Fo. 32v dicta. Non tamen ideo dicimus, quod aeneus serpens sint duo uocabula, nee petra. Nemo unquam dixit agnus paschalis, uno modo pecu8, alio modo Christum significat. Nemo dixit, Aaron uno modo Christum, alio modo filium Amran. Dauid uno modo Christum,
alio modo filium Ysai. Solomon uno modo filius Dauid, alio modo Christus. Et tamen uere dicimus: Christus est Dauid, Solomon,
Aaron, et omnia illa ueteris testamenti simbola: ita ut non diuersitas, sed similitudo peccati per omnia maneat, quae facit figuris Quomodo Solocum et uocein communem reddit. Illi autem peccatum sic trac- phistae accitant ut quatuor istae species dissimiliores sint, quain coelurn et piunt peccaterra: ex qua dissimilitudine hebetatur intellectus, confunditur tum.
anima, et perit uniuersa gratia, tum uerbi, tum rerum. Hoe modo Paulus ad Rom. 8. tractans peccatum dicit. Et de peccato damnauit peccatum: de peccato illo, quod Christum esse fecit, translato nostro in illum damnauit peccatum nostrum. De quo nunc uideamus.
Dicimus ergo sophistas, uere non nosse, quid sit peccatum usu scripturarum. Nam dum poenam uocant, longam dissimilem rem a peccato somniant, quod scriptura non facit: Quia ut dixi, Christus similis peccato fuit per omnia, nisi quod peccatum non fecit. Nam Christus omomne illud malum, quod post actum peccati in nobis est scilicet ne malum timor mortis et inferni, sensit et tulit Christus: illud uero figrnen- nostrum tutum illorum, de reatu et deputatione ad poenam ipsi non intelli- lit et sensit. gunt. Christus enim sensit illam deputationem, et similis illi erat,
qua sic deputatur, licet absque culpa. Itaque Christus tune (ut dixi) nihil differebat a nouissimo peccatore, qui accepta iam mortis et inferni sententia damnandus esset. Vigebat illa deputatio, solum hoe aberat, quod talem deputationem non meruerat, et sine opere in illam pro nobis traditus erat, quamquam haec res // magis Fo. 33r affectibus quam uerbis tractari et capi uelit. Yltra dicimus, sophistas non nihil capere quae sit substantia peccati scilicet offensio dei De substantia et logis dei transgressio, sed quale sit in praedicamento quanti- peccati et re-



Mi,'*"1'" rel*."™i" h'oprorsusnihilBeiunt.
nT de ,„b d „7 e'S° C"ra met"Ph°""". 'W »bi fucrit, „ero peco.um • sub- est.natura sua, nee unurn peccatum magis quam aliud iuvta nm
et^ud^sitTe- ïiTmlius ®Ubstantiae' qUae DOn 8U8ciPit maius ac minus', licet unum
cundura om- Non enirn minn™ W T * 8ubstantla una maior 1uam altera, nia praedica- homo infirrm, 8ub*tant,a est musea quam homo, nee minus menta „ " f ■ qUam h°m° r°bustus- «ubstantiam hic accipio non
more Aristotehs, sed Quintiliani, quo modo de quauis re'mundi
P^s pnmum d'sputare quid sit, deinde quanta, deinde qualis, et sic de alys. Hoe uero substantiale peccatum (vt dixi) non nihil mtelhgunt sophistae, sed post baptismum et infusam uirtutem dei
subiectnm •Ut n°ndUm •PeDitUS ^ 8it' C0Dtritum et'
subiectum ut iam non possit quod potuit. Quid autem potuitPreos
nos agebat coram deo et conscientiam infestabat tyrannice, traheÏÏ6 dl'. ln diem in maiora mala, eratque in quantitate, qua-
et semner fn v? '•u™ UH et qUand° regnabat' quia uero ^ omnibus uiribus, omni hora praeualebat. In passionis
uero praedicamento nihil erat, non enim patiebatur legem arguentem, nolebat tang, etiam. Deinde situm suum in corde posuerat deel „are faciem suam deorsum, et ad inferos properare Porro'
irie et furoriTfT P08™' qUod °PP°nebatur gratiae subiectum Regnum dei . ®lc re?nabat et nos seruiebamus ei.
destruxit reg- At cum uenisset regnum dei, diuisum est hoe regnum, princecs num peccati. mundi eiectus foras, caput serpentis contritum usque ad feces et • rehqmas quasdam, quae nostra demum // cura sint exterminandae Sic egressis fil,J8 Israël terram Chanaan, omnes plane reges occi-
naneorum °T* e°mm tamen Geb^eorum, Cha-
naneorum, Amorreorum (ut mdicum .1. scribitur) remanserunt
naturalis et germana portio illorum populorum deletorum, sed sic'
u essent tributar.j et serui, non autem regnarent aut aequarentur
fn reJnum 'fidqr8 7™ ^ C°nf°rtat° rGgn° deIeuit: ita regnum fidei uocati per baptismi gratiam, regnum peccati obti
nemus cesis omnibus uiribus eius, tantum'in mel^eHouiae
iXentesremQImUraT8' * f""? *** 8Ui Ct mturam
leterentes, quas nostro marte abolere debemus: fiet autem vbi Dauid noster confortato regno sederit in fide maiestatis suae
a qU° P8CCat0 m'hi CUm 8°Phi8tis quaestio est, an sit
censendum uere peccatum, nee ne. Et ut dictum est negare non
possunt peccatum ab Apostolo dici cum dicit. Misit deus filium
caZ, 1 jnS,mihtudinem ca™is Peccati, et de peccato damnauit peccatum in carne, ut lustifieatio legis impleretur in nobis qui non
Cb ir° ;iumrnem ^ sccLum *^1 qZZ
Chriatue de peccalu„, de pocoato? nMmM ^



factum pro nobis, sicut dicitur .2. ad Corinth . 6. Eum qui non peccato damnouerat peccatum, pro nobis peccatum fecit, ut iustitia deiessemus nauit peccain illo. Hic u.trunque peccatum utroque loco ponit, Hetaphoricum tum et allegoricum est Christus, de quo peccato damnauit nostrum uerum peccatum. Nam quod peccatum nostrum tollatur, unde habemus,
nisi de Christo facto peccato pro nobis, non utique de nostris uiribus aut meritis, sed de peccato dei, id est, quem deus peccatum fecit. Rogo cur non dixit, extinxit peccatum, sed uigilanter ponit,
damnauit peccatum ? An Paulo uerba defecerunt, cum sit uas electionis, ut haec electis et proprijs uerbis eloqui non potuerit.
Quis enim est damnatus? Deinde ad//dit, in carne, omnino asse- Fo. 34r rens peccatum in carne, sed damnatum. Damnatus utique is est, Peccatum qui non modo a latrocinijs aut malo scelere prohibitus, non modo damnatumsed captus et incarceratus, sed iudicatus et lata sententia mortis ductus non extincest ad mortem, ut nihil aliud cum eo fiat, quam ut tollatur de medio, tum.
etiam si nee dum sit sublatus. Quae est enim uirtus talis latronis?
Ita peccatum per baptismum in nobis captum, iudicatum, prorsusque infirmatum, ut nihil possit, mandatur penitus abolendum.
Qui uero huic damnato consenserit, incurret illud Ioann.17. Spiritus arguet mundum de iudicio, quia princeps mundi iam iudicatus est. Damnatum peccatum et iudicium hoe rectum esse credere debemus, et ipsum exequi. Quae sunt autem uincula huius captiuitatisf Esa.5. Et erit fides cinctorium renum eius, et iustitia cingulum lumborum eius. Quis uero ignorat latronem liberum non minus esse latronem, quam captiuum ? Sed uirtus eius extincta est,
ut nihil sit eo infirmius cui mors est proxima: non potest modo,
quod latro uellet. Miser ergo, sed tarnen latro, si enim diuiseris Peccatum in eum, faciet quae latro facit: ita peccatum in nobis post baptismum gratia nihil uere peccatum est naturaliter, sed in substantia, nee in quantitate potest quamnee qualitate, nee actione, in passione uero totum. Nam idem pror- uis uere peccasus est motus irae et libidinis in pio et impio, idem ante gratiam tum sit. et post gratiam, sicut eadem caro ante gratiam et post gratiam,
sed in gratia nihil potest, extra gratiam praeualet. Ynde Paulus ad Roman. 8. Lex spiritus uitae in Christo, liberauit me a lege peccati et mortis. Cur non dixit, liberauit & peccato et morte P Non me Christus liberauit a peccato et morte simul ? "V erum de opere Lex spiritus proprio legis spiritus loquitur, quae hoe facit quod Christus meruit. uitaequidopeChristus quidem semel absoluit et liberauit omnes a peccato et retur in iustis. morte, dum nobis legem spiritus uitae meruit. Ille ergo spiritus uitae quid fecit? Nondum a morte, nondum a peccato liberauit,
liberabit autem tan//dem, quia adhuc moriendum est, adhuc in p0.34T peccatis laborandum. Sed a lege peccati et mortis liberauit, hoe est, a regno et tyrannide peccati et mortis ut peccatum quidem



assit, sed amissa tyrannide nihil possit, et mors quidem instet, sed amisso stimulo, nihil nocere neque terrere possit. Sic ad Rom. 6. ^on regnet peccatum in uestro mortali corpore ut obediatis concupiscentijs eius. Quid clarius dici potuit? Peccatum inest in corpore et concupiscentiae eiusdem, sed ne regnet curandum est. Et ibidem. ] eccatum uobis non dominabitur, quia non estis sub lege, sed sub gratia. Ecce sub gratia agentibus scribit, et peccatum eis non dominari dicit. Quod utique non de extraneo et intraneo oportet intelligi. Quis enim extraneo resistere potest, et alterum prohibere ne peccet. Ecce in his locis Paulus peccatum uocat, praeter eos quos non numeramus, vbi nominibus indiuidualibus uitiorum utitur.
Quid ergo ? Peccatores sumus, imo iustificati sumus: sed per gratiam iustitia non est sita in formis illis qualitatum, sed in misericordia dei. Reuera enim si a pijs remoueris misericordiam, peccatores sunt et uerum peccatum habent, sed quia credunt et sub misericordiae regno degunt, et damnatum est et assidue mortificatur in eis peccatum, ideo non imputatur eis. Ista est remissio baptismi gloriosissima, et certe si spectes rem diligenter, fere maius Quomodo bap- est eum pro iusto haberi qui adhuc peccatis infectus est, quam qui tismus tollit omnino purus est. Non ergo dicendum, quod baptismus non tollat omnia pecca- omnia peccata, uere omnia tollit, non secundum substantiam, sed *a" plurimum secundum substantiam, et totum secundum uires eius,
simul quotidie etiam tollens secundum substantiam, ut euacuetur. Augustinus haec dicit. Remittitur in baptismo uniucrsum peccatum, non ut non sit, sed ut non imputetur. Audis ? Est peccatum etiam io. 35r post remissionem, sed non imputa-//tur. Non sufficit tibi haec ineffabilis dei misericordia, quod te penitus iustificat ab omni peccato. habens te ac si sine peccato sis, tantum ut pergas mortificare, id quod iam damnatum et prope mortem positum ab ipso est. At dices. Hoe iam non est peccatum, non imputari. Hoe est quod uolo, ut non naturae operis, sed misericordiae non imputanti tribuatur. Opera bona Ex his defensum puto. Omne opus bonum esse peccatum, nisi deo placent. ignoscat misericordia. Nam nee ipsi possunt negare, quod fructus referat naturam arboris. At arbor iam probata est, non sine peccato esse, licet damnato et indulto, quare nee opus eius sine peccato licet damnato et indulto. Veritas ergo in hunc modum pjjs animabus proponenda est.
Optimi fratres fatemur opera bona deo placere, omninoque nos per ea saluari, sed non sic sunt bona, quod sine peccato sint, sed quia aduersus peccatum pugnando facta sint. Hoe ipsum enim bonum opus est totum, quod peccatum in nobis est, et nobiscum ipsis pugnamus ne regnet, ne obediamus concupiscentijs eius. Iam licet rigor legis diuinae etiam hoe exigere possit, ut ista pugna in



nobis non sit, quia tales nos non creauit ah initio. Rectum enim fecit deus hominem, ipse se miscuit infinitis quaestionibus (ait sapiens). Nam hoe malo impedimur, ne toti simus in lege eius, et pars nostri quae nobiscum pugnat, legi eius aduersatur. Tarnen promisit misericordiam et ignoscentiam omnibus, qui saltem non consentiant huic parti, sed pugnent aduersus eam et abolere studeant. Hoe studium placet, non quia dignum, sed quia ipse indulsit et acceptare promisit. Proinde ne infleris aut superbias, habes in teipso, unde iudicium et rigorem metuas, et ad misericordiam solam tete conferas. Hac enim miserente non te currente, bona sunt II opera tua. Aliud ergo de te iudicabis secundum rigorem Fo. 35v iudicij dei, aliud secundum benignitatem misericordiae eius. Et hos duos conspectus non separabis in hac uita. Secundum illum, omnia opera tua polluta et immunda sunt propter partem tui aduersariam deo. Secundum hanc uero, totus mundus est iustus. Atquo ut hoe certus sis, baptismi simbolum pro testimonio habes, in quo uerissime omnia peccata tibi remissa sunt, remissa inquam in totum, sed nondum omnia abolita. Credimus enim remissionem peccatorum omnium factam absque dubio, sed agimus quotidie et expectamus,
ut fiat etiam omnium peccatorum abolitio et omnimoda euacuatio.
Et hij qui in hoe laborant, faciunt opera bona. Ecce haec est fides mca quoniam haec est catholica fides. Sophistae uero qui haec iinpugnant, hoe agunt ut nobis fiduciam operum erigant, et tam misericordiae quam iudicij dei opus extenuent, sicut de eis dicitur Psalm. 19. Auferuntur iudicia tua a facie eius. Et ideo ettimorem dei et fiduciam nostram subuertunt: ferendi alioqui, si non hanc sortem nostram et capitale salutis praesidium nobis demoliri et uastare anhelarent, et in leuioribus rebus uel luderent uel insanirent.
Nonne haec est summa disputationis nostrae? An peccatum seu ut tu uis infirmitas seu poena, de quo Paulus loquitur, natura sua, uel sola misericordia ignoscente, non sit contra deum et legem eius. Ratio tua erit quae sese ex fidei articulo glorietur fluere,
nempe credimus in baptismo omnium peccatorum remissionem donari sicut Paulus in multis locis docet. Nam haec tua ratio est, et mihi placet. Sed quid quod Paulum ista ratio nihil mouerit, quin Nota. peccatum appellaret reliquum istud remissionis peccatorum. Vos inuenistis distinctionem peccati, ut saluaretis istam rationem et uerbum Pauli, // non potentes ullo modo ista duo concordare, et Fo. 36r tamen hanc distinctionem nullo loco scripturae potestis probare.
lam si ego inodum illustrante spiritu inucnero, vt et pietas illesa maneat articulorum fidei, et Paulus simul illesus non egens ulla uocabuli sui inethamorphosi uiolenta et inaudita, sed simpliciter et proprie et germane, id quod alias significare possit, cum quo et



satisfiat rationi illi urgenti uos, ad equiuocandum peccati uocabulum solo isto loco in Paulo, ac praeterea nusquam in scriptura. Duo enim roe mouent. Priinum. Quod scripturas in suis uiribus puras ab oroni hominum contactu mundas, ab omni terreno condimento sinceras habere uolo. Alterum, quod uerbis iam non sinceris nee sincere misteriuin istud gratiae et peccati tractare poteritis, deinde nee intelligere, tandem nee amare, ac sic frigidi tristes et segnes in laude, et amore dei facti estis. Humanum enim uerbum diuino additum, uelamen est ueritatis purae. Sciendum quod scripDuobus modis tura diuina peccatum nostrum tractat duobus modis, uno modo per tractat scrip- legem, altero per Euangelium dei. Haec sunt duo testamenta dei, tura pecca- ordinata ad salutem nostram, ut a peccato liberemur. Lex aliter tum. non tractat peccatum, quam ut ipsum reueiet. Sicut dicit Paulus
Cognitio pee- ad Rom. 3. Per legem cognitio peccati. Quae cognitio docebat duo, catidocetduo. corruptionein naturae et iram dei. De priore dicit ad Rom. 7. Concupiscentiam nesciebam esse peccatum, nisi lex diceret, non concupisces. Nam pruritum illum foedum natura non dixit peccatum, sed usum eius malum, in alieno corpore, ut stuprum, adulterium, fornicationem. Ita iram et auaritiam non dictabat peccatum: sed usum eius, in furto, fraude, maledicto, cede, et sic de alijs. Et haud scio, an peccatum in scripturis unquam accipiatur pro operibus illis quae nos peccata uocamus. Yidetur enim ferme radicale io. 36' illud fermentum sic uocare quod // fructificat mala opera et uerba. Nota sub quo Nam hoe peccatum proprie reuelat lex, prius incognitum et morpeccatoomnes tuum, vt ad Rom . 5. dicit: quod et uiuacissime latet sub speciosis homines con- operibus hypocritarum. Nam sub hoe peccato concludi per seriptucluduntur ram omnes homines dicit Paulus, licet latere nunquam possit, quin fructus suos prodat, in uno sic, in alio sic. Sed nullum opus malum dare queas, sub quo omnes homines concludere possis, do quo alias plura. De posteriore dicit ad Rom . 4. Lex iram operatur, quia dicit ad Galat. 3. Maledictus omnis qui non permanet in omnibus sermonibus quae scripta sunt in libro hoe ut faciat ea. Et ad Rom. 5. Per peccatum mors. Et .6. Stipendium peccati mors. Hactcnus igitur lux legis nos erudit, et sub corruptione et ira nos esse docens, atque omnem hominem et mendacem et filium irae concludens. Atque corruptionem forte contemptissemus, et nobis in malo nostro placuissemus, nisi alterum malum irae nobis hane insaniam non indulgeret et obsisteret et terrore et periculo mortis et inferni, quominus pacem in priore malo haberemus. Et plane maius malum nobis est ira quam corruptio, quia poenam plus odilex duplex mus Tam culpam.
malum reue- Igitur duplex malum lex reuelat, internum et externum. Alterum lat. quod ipsi nobis irrigamus, peccatum seu corruptionem naturae. Al-



terum, quod deus irrogat, iram, mortem et maledictionem. Esto,
si uis illa duo, culpam et poenam, sed nimis tenuiter et frigide culpam et poenam sub his uocabulis tractauimus, nescio quas relationes et imputationes fingentes. Nos crasse et plene secundum scripturam, peccatum seu culpam seu internum malum uniuersam illam corruptionem naturae uocamus, in omnibus membris, malam et ad malum pronam ab adolescentia sua, ut Genes. 6. et. 8. scribitur. Et haec ira tanta est, ut ea quae bona uidentur, nihil prosint, ut sunt artes, inge//nia, prudentia, fortitudo, continentia, et Fo. 37 r quicquid naturalium, mortalium, speeulabilium est bonorum, in quibus nullum uitium, omnium hominum communis sensus deprehendere possit, adeo ut hodie etiam nostri theologi ea inter bona numerent, nihil illis mali tribuentes, quam quod extra gratiam facta regnum coelorum non mereantur. Rursum tarnen nee infernum,
nee poenam mereantur, parati plane asserere ea coelum etiam mereri posse, nisi quendam auditum de gratia necessaria concepissent.
Non enim deesse eis putant quod lex requirat, sed quod gratia exigat. Legi satisfactum docent, sed non Euangelio. Addunt deni- No. quid doeque tanta esse haec bona, ut gratiam mereantur de congruo et tores moderni infallibiliter, et sic plena bona fiant, non proprio merito, tarnen docent de meper proprium meritum. Accedit his, quod deus ipse haec non negat rito esse bona, sicut reuera negari non possunt, sed remunerat et ornat tempor^libus beneficijs et regnis, opibus, gloria, fama, dignitate,
honore, uoluptate, et his similibus: ita ut non modo speciei propriae, sed et retributionis diuinae operculum accedat naturali cecitati, quae ignorat uera bona, ut secure ista et pertinacissime bona esse contendat, super qua re potissimum prophetia laborauit et omncs prophetae occisi sunt, quod haec carperent et ueriora bona exigerent. Prophetia enim nihil aliud quam expolitio, et (ut ita dixe- Prophetia rim) praxis et applicatio legis fuit seu quod dicitur in silogismis quid sit. subsumptio, quae ut quodlibet opus bonum incideret, pronunciaret,
an uere maleue bonum esset. Hinc multa legimus reprobari in libris antiquis quae obstupescimus: hinc prohibuit deus ne suum sensum sequerentur, sed uocem eius audirent. Ideo eis somper prouidit prophetas, qui legem practicarent in his bonis (ut sic dixerim) uelut in exemplis monstrando quid esset lex. //
Sola igitur lex ostendit, non quidem esse ista mala per se, cum Fo. 37 v sint dona dei, sed esse in malo usu, propter radicale illud pecca- In solo deo est tum occultissimum, quo in illis confidebant, placebant, gloriabantur gloriandum. insensibili malo, sicut et nunc et semper facit hoe intimum peccati malum, cum in solo deo fidendum placendum, et gloriandum sit:
sicut Hierein. 9. dicit. Non glorietur sapiens in sapientia sua, nee fortis in fortitudine sua nee diues in diuitijs suis. Omnia enim



haec sunt bona dispersa gratuito, in malos frequentius quam in bonos: ita ut Psalm . 72. sese periclitari ob hoe queratur, et pene effundi gressus suos, sed omnia sunt (ut dixi) sub ira et maledicto conclusa, nee quicquam prosunt, et adeo non parant de congruo ad gratiam, ut magis incrassent cor, ne gratiam desideret aut necessariam sentiat, sicut dicit Psalm. 118. Coagulatum estsicutlac cor eorum. Melius Hebraeus. Inerassatum est sicut adeps cor eorum. Hic populus m scripturis proprie arguitur impietatis, incredulitatis. durae ceruicis, quod indomitum sensum, in istis speciosis bonis humiliare non possent, nee legem, nee peccatum suum in illis agnoscere, seinper arbitrati sese obsequium praestare in his deo prao omnibus alijs uere iustis. His frustra pracdicatur, hij uiri sanguinum et dolosi. Summa lex illis est impleta, nee indigent gratia (ut dixi) nisi ex quodam superfluo exactionis diuinae. His uelatus est ^ Moyses, nee ferunt faciem eius cornutam, mali esse in tanta sapientia, bonitate, iustitia relligione non uolunt, nee se esse cognoscere possunt, quia non audiunt. Vides ergo quam excedat lex naturalem rationem incomparabiliter et quam profundum sit peccatum, cuius cognitionem docet lex. Hij ergo omnes sub ira, quia omnes in peccato.
Euangelium contra sic tractat peccatum, ut ipsum tollat et sic Fo. 38' pulcherrime legem sequitur. Lex enim intro//duxit et obruit nos Euangelium peccato per cognitionem eius, quo fecit ut ab illo liberari petercdocet duo, ius- mus et gratiam suspiraremus. Nam euangelium etiam duo praedicat ticiara et gra- et docet: iustitiam et gratiam dei. Per iustitiam sanat corruptionem tiam naturae. Iustitia uero quae sit donum dei, fides scilicet Christi,
sicut ad Rom . 3. dicit. Nunc autem sine lege manifestata est iustitia
Ta lte^m ad R°m-5- Iustificati ?ratis ^ fide, paeem habemus ad deum. Et .3. arbitramur hominem iustificari per fidem. Et haec iustitia peccato contraria, in scripturis ferme pro intima radice accipitur, cuius fructus sunt bona opera. Iluic iustitiae et fidei comes est gratia seu misericordia, fauor dei contra iram, quae peccati comes est, ut omnis qui credit in Christum, habeat deum propitium. Nam nee nos in bono isto iustitiae satis leti essemus, nee Uuoraodo hic magmficaremus eius hoe donum, si solum esset, et non gratiam gratia accipi- dei nobis conciliaret. Gratiam accipio bic proprie pro fauore dei tur. sicut debet non pro qualitate animi, ut nostri recentiores docue-
runt: atque haec gratia tandem uere paeem cordis operatur, ut homo a corruptione sua sanatus, etiam propitium se deum habere sentiat, hoe est, quod impinguat ossa et conscientiam reddit letam securam, inperterritam, nihil non audentem nihil non potentem ut quae mortem etiam rideat, in fiducia ista gratiae dei. Proinde sicut ira maius malum est, quam corruptio peccati, ita gratia maius



bonum, quam sanitas iustitiae quam ex fide esse diximus. Nemo
enim (si posset fieri) non mallet carere sanitate iustitiae quam
gratia dei. Nam remissio peccatorum et pax pruprie tribuitur gra-
tiae Dei, sed fidei tribuitur sanitas corruptionis. Quia fides est Fides inter-
donum et bonum internum, oppositum peecato, quod expurgat, et num donum
fermentum illud Euangelicum in tribus farinae satis absconditum. dei.
At gratia dei est externum bonum, fauor dei, opposita irae. Haec
duo sic ad Rom . 5. distinguit. Si enim unius delicto multi mortui
sunt, mul//tomagis gratia dei et donum in gratia unius hominis Fo.38*
Iesu Christi in plures abundauit. Donum in gratia unius hominis,
fidem Christi uocat (quam et sepius donum uocat) quae nobis data
est in gratia Christi, id est, quia ille solus gratus et acceptus inter
omnes homines, propitium et clementem deum haberet, ut nobis
hoe donum et etiam hane gratiam mereretur.
gfca» Ioannis .1. Lex per Moysen data est. Gratia uero et ueritas Gratiam pro per Jesum Christum facta est. Et infra. Plenum gratia et ueritate. gratia quoIta ueritas ex Christo in nos fluens, fides est: gratia fidem comi- modo aocipitatur, ob gratiam Christi, sicut ibidem praemisit, De plenitudine mus.
eius omnes accepimus, gratiam pro gratia. Quam gratiam, pro qua gratia? Gratiam nostram ut nobis faueret deus, pro gratia Christi, duo bona equa illi fauet deus. Quia inquit lex per Moysen data est, sed gratia uangelij baet ueritas per Iesum Christum facta est. Habemus ergo duo bona bemus contra Euangelij aduersus duo mala legis, donum pro peccato, gratiam duo mala lepro ira. lam sequitur quod illa duo, ira et gratia, sic se habent gis. (cum sint extra nos) ut in totum effundantur, ut qui sub ira est, Gratia et ira totus sub ira est, qui sub gratia totus sub gratia est: quia ira et deiquomodo gratia personas respiciunt. Quem enim deus in gratiam recipit, se habeant. totum recipit: et cui fauet, in totum fauet. Rursus cui irascitur,
in totum irascitur. Non enim patitur hanc gratiam sicut dona pati- Gratia adotur, nee diligit caput et odit pedes, nee fauet animae et odit cor- nis disoerpus et tamen donat animae quod non donat corpori, donat capiti nenda.
quod non donat pedibus. Sic et in tota Ecclesia, quae in eadem gratia dei stat, ut ad Rom. 5. dicit. Per quem habemus accessum in gratiam istam in qua stamus. Diuersus et multiformis est in donis suis: ita econtra cui non fauet, toti non fauet, et tamen non totum punit, imo ille uno peccato unius membri, sub ira totus ma//net, et hic uno dono unius operis sub gratia totus manet, ut Fo. 39' longe, sicut dixi, gratia a donis secernenda sit, cum sola gratia sit uita aeterna. Ad Rom . 6. Et sola ira est mors aeterna.
Veniamus tandem ad institutum. Iustus et fidelis absque dubio Fidelis habet liabet gratiam et donum. Gratiam quae eum totum gratificet, ut gratiam et dopersona prorsus accepta sit, et nullius irae locus in eo sit amplius. nnm dei. Donum uero, quod eum sanet a peccato et tota corruptione sua



Donum mfn- animi et corporis. Impijssimum ergo est dieere, baptizatum esse sum ut expur- adhuc in peceatis, aut non esse omnia peccata plenissime remissa. ge peccatnm. Quid enim ibi peccati, ubi deus fauet, et nullum nosse uult peccatum, totusque totum acceptat et sanctificat? Sed hoe non referendum ad nostram puritatem, ut uides, sed ad solam gratiam tauentis dei. Remissa sunt omnia per gratiam, sed non nondum omnia sanata per donum. Donum etiam infusum est, fermentum muttum est, laborat ut peccatum expurget, quod iam personae ïndultnm est, et hospitem malum extendat, cui licentia faeta eiciendi: interim dum haec aguntur, peccatum dicitur et est uere natura sua, sed iam peccatum sine ira, sine lege, peccatum morPeccatum innoxium, modo in gratia et dono eius perseueres. JN1Ü1I d.ffert peccatum a seipso, secundum suam naturam, ante eraNota. tiam et post gratiam, ditfert uero a sui tractatu. Aliter enim nunc tractatur quam antea. Quomodo antea tractabatur? Yt esset et cognosceretur et obrueret nos: nunc tractatur, ut non sit et eiciatur. At non ob hoe non est uere et naturaliter peccatum, quoniam ingratitudo et iniuria est gratiae et doni dei negare ipsum uere peccatum esse. Gratia quidem nullum ibi peccatum habet, quia persona tota placet. Donum autem peccatum habet, quod expurget
v oo expufnet' sed et Pers°na non placet nee habet gratiam, nisi ob m hoc mo-//do peccatum expurgare laborans. Deus non fictos sed ueros peccatores saluos facit, non fictum, sed uerum peccatum mortificare docet. Ecce istum modum intelligendi et loquendi simIste est modus plieem et Paulinum ego quaero et uolo habere in tractatu peccati loquendi pn. et gratiae. Hic purus et sincerus, prorsus sine ulla difficultate capirus et pauli- tur, nullis distinctionibus indiget, et miro modo blandus apertusque nn8 e8t' et totam scripturam aperit. Non est hic necesse dicere Pec¬
catum apud Paulum pro infirmitate capi: imo necesse est pró uero peccato capi, quo gratia et donum dei pure et uere commendentur. Quod si quis neget uere peccatum esse, hic donum dei blasphemat et ingratus est. Ita dico et doceo, ut omnis homo in omni opere suo, sciat se tantum habere de peccato, quantum in ipso nondum est eiectum peccatum, qualis arbor, talis fructus, ne glorietur coram deo de mundicia sua in seipso, glorietur autem in gratia et dono .ei' ^U0(^ fauentem deum habet, qui hoc peccatum non imputat insuper donum dedit, quo purget. Veritatem ergo confiteatur, quod' si secundum naturam operis, citra gratiam iudicandus esset non posset resistere ante faciem eius. Nunc quia in gratia nititur,'nihil
Peccatum f qU°d ^ aCCU8are Potest- An 8unt h«ec tam obscura, ut sophistractatur, aut arum_ ïDimensa illa uolumina de peccato et gratia congesta? An lege,auteuau- n»n iam Pauli uerbum et pietas fidei et ratio illa quae coo-ere gelio. uidebatur, ut peccatum pro poena caperetur pulchre conueniuut?



Quid facilius dicere quam peccatum tractari aut lege aut Euangelio? Si lege sola tractes, mors et ira est: si solo Euangelio,
gratia et uita est: manet tarnen sub utroque uere et naturaliter peccatum. Quocirea patrum autoritates, qui negant peccatum esse in iusto, omnes intelligendae sunt secundum gratiam, sed non secundum naturam peccati, uel legem. Christus enim nos liberauit,
ut iam non simus sub lege, sed sub gratia.
Videamus nunc congruentias scripturae in hanc sen//tentiam. Fo. 40r Christus Lucae ultimo. Poenitentiam et remissionem praedicari dicit Quid sit peni in nomine eius. Cur non satis erat remissio peccatorum ? Nonne huc tentia. congruit, quod poenitentia est immutatio corruptionis et renouatio de peccato assidua, quam operatur fides, donum dei et remissio.
Gratiae donum est, ut non sit ibi peccatum irae. Nee enim praedicari docet poenitentiam illam ficticiam sophistarum quae ad horam durat. Quamdiu praedicatur, quam diu uiuitur, poenitendum et nouandum est, ut peccatum expellatur. Nunquid potes sic aptare ista duo, infirmitati et poenae? Quis de infirmitate poeniteat? Quis poenam innouet? Idem facit uerbum loannis baptistae a Christo receptum. Poenitentiam agite, appropinquat regnum coelorum. Quid Dignus fruchoe est, nisi mutare uitam, quod fides facit peccatum expurgans, tus penitenet sub regno dei esse, quod gratia facit remittens. Nam hos fructus tiae.
dignos uocat Ioannes, si peccatum expurgetur, et non opera externa simulentur. Huc tam pulchre congruit parabola Matth .13. de fermento et farinae satis tribus, ut nihil aptius possit. Non sic autem congruit, si infirmitatem et poenam appelles peccatum, imo iam tenebras offudisti his uocibus, ut parabolam non uideas nee sapias.
Huc et parabola de semiuiuo, a Samaritano sanato, tota et primo loco pertinet, qui non simul sanatus, simul tarnen susceptus est curari, leuita et sacerdote legis ministris uidentibus eum, sed non iuuantibus. Lex peccatum (ut dixi) cognoscere facit, sed Christus per fidem sanat et in gratiam dei reducit: huc illud loannis. Qui lotus est mundus est totus, nempe per gratiam, et tarnen lauat per fidem operantem pedes peccati reliqui. Huc quod nos palmites in Christo, qui est uitis, confructificemus, ut mundi per omnia:
tamen Agricola coelestis mundum purgat, ut fructum plus afferat.
Nihil horum potes ad poenas et infirmitates aptare, statim enim perit lauandi, purgandi, cu-//randi sensus, nisi quod uaga uenialia Fo. 40v huc possis trahere, sed superficialis est ille sensus, folia praescindit,
radicem non exscindit. Et similis est iste modus curandi, radenti capillos, vbi denuo renascuntur. Non sic donum dei, quod radices mortificare laborat, et non actus, sed ipsam personam purgat, ut uenialia illa cessent aut certe minus pullulent. Frustra uenialibus resistis, nisi peccatum illud fomitis extinguas, unde illa pullulant. Nota.



Peccatum post Peccatum semper concupiscit, sed concupiscentiae eius resistis, si baptismum non tantum motibus eius resistis, sed ipsum quoque iugulas, quod Paulus in no- fit per donum fidei mortificantis, crucifigentis, et passionibus uarijs bis esse dicit. exercentis ueterem istum peccati hominem, ut Apostolus uocat.
Huc quadrat et illa figura, quod filij Israël possessa terra Canaan, reliquias Amorreorura, Gebuseorum, Cananeorum non deleuerunt. Non erant alterius naturae reliquiae istae, quam ipsae gentes. At nostri isti infirmitatem et poenam etiam non malam, imo utilem et ferendam docent, quasi non sit expurganda.
Concludo ergo: Quando Paulus ad Rom . 6. Peccatum in mortali corpore, peccatum non dominari, corpus peccati destrui. Ad Rom . 8. A lege peccati liberari. Ad Rom. 6. Peccatum operari, peccatum repugnare, peccatum captiuare, seruire legi peccati .1. ad Corinth . 7. Incontinentiam .1. ad Corinth. 5. Fermentum uetus malitiae et nequitiae: Ad Ephes. 4. Veterem hominem. Ad Collocens . 3. Iram, libidinem, auaritiam. Heb. 13. Circumstans peccatum. Breuiter, nusquam non peccati nomine et uicij appellet, atque si semel tantum appellasset peccatum, nulli angelorum cederem. Nunc cum tot locis idem constanter asserat: qui sunt illi homines, ut eorum glosas in textum, erasis Pauli uerbis, me cogant reponere ? Nolo Fo. 41r eorum sententias, peccatum inesse nobis dico, et in // omnibus opus bonum operibus nostris, cum fiducia, quamdiu hic sumus. Opus bonum sme peccato sine peccato, plane deest in hac uita, quia Paulus non audet hoe ees in ac assereie de suis operibus. Nihil mihi inquiens conscius sum: sed non in hoe iustificatus sum. Certos autem nos esse oportet. Ideo deus in gratia sua nobis praeuidit hominem, in quo confideremus, et non in opera nostra. Nam quamuis per donum fidei nos iustificauerit, et per gratiam suam nobis factus sit propitius, tamen ne vagaremur in nobis ipsis, et in his donis suis, uoluit ut in Christum niteremur, ut nee iustitia illa capta nobis satis sit, nisi in Christi iustitia hereat et ex ipso fluat, ne quis insipiens, semel accepto dono, iam satur et securus sibi uideatur, sed in illum nos . . raP' 'n ^'ein magis uoluit, non in acceptis donis consistere,
thnsti ius. sed in Christum plane transformari. Illius enim iustitia certa et i ia est per- perpetua est, ibi non est mutare, non est deficere, ipse dominus petna. omnium. Ideo Paulus mira diligentia quotiens fidem Christi praedicat, sic praedicat, ut non tantum per illum aut ab illo sit iustitia, sed etiam in illum, ut nos in ipsum referat et transformet, et uelut in absconsum ponat donec transeat ira. Sic ad Rom . 5. Fides non sa ustificati ex fide pacem habemus ad deum per dominum nostrum tia est nisi sub Iesum Christum. Ecce fides non satis, sed fides quae sub alas alaa cb.-istise Christi recondat, et in illius iustitia glorietur. Et iterum. Per quem recondat. habemus accossum ad deum, per fidem in gratiam istam. Iterum



fidem sic docet, ut eam sub alas Christi proiciat. Ad Coloss. 1. Et per eum placuit reconciliari omnia in ipsum. Ecce per eurn in ipsum. Et ultra. Pacificans per sanguinem crucis eius per ipsum.
Ecce per sanguinem crucis eius per ipsum. Quid istis uult Apostolus, nisi quod non satis est illa fides uaga sophistarum, quae accepto dono putatur operari? Sed ea demum fides est, quae te pullastrum, Christum gallinam facit, ut sub pennis eius speres. Nam salus in pennis eius, ait Malacb. ut scilicet non in fide accepta nitaris, hoe est enim for-//nicari, sed fidem esse scias, si ei adhe- Fo. 41l seris, de ipso praesumpseris, quod tibi sanctus iustusque sit. Ecce haec fides est donum dei, quae gratiam dei nobis obtinet, et peccatum illud expurgat, et saluos certosque facit, non nostris, sed Christi operibus, ut subsistere et permanere in aeternum possimus sicut scriptum est. Iustitia eius manet in saeculum saeculi.
Dices autem. Videmini uerbi controuersia torqueri, quando in summa conuenitis, neutri asserentes damnabile illud reliquum bap- quod gratiac tismi, siue peccatiun sit, siue poena. Respondeo, de fine concorda- dei non est trimus, esse scilicet innoxium, sed nequaquam de causa ipsa. Nam buendum naipsi naturae tribuunt, quod gratiae dei est, quod ferendum non est. turae.
Deinde securos faciunt homines, ne peccatum expurgent. Minuunt etiam misterij Christi noticiam, per hoe et laudem et amorem dei,
dum non considerant effusissime gratiae bonitatem super peccatores expansam, sed innocentem naturam faciunt, atque si nihil aliud obstaret, sine scripturis loquimur, tamen scripturae autoritatem sine causa perdunt, et intelligentiam rerum obscurant. Meum consilium est, qui sacras literas non potest certo sensu tenere, eas dimittat.
Tutius est cum laicis ignorare eas, quam incertas habere. Incredibile est quantas molestias Sathan per eas morituro faciat, si ambiguas habeat, ut sophistas in hoe suscitatos putem a diabolo, ut eas incertas faciant aequiuocationibus et ludibrijs suis.
Nihil ergo damnationis licet, nonnihil sit peccati, sed ideo nihil
est damnationis, non quia non sit ibi peccatum, sed quia sunt in
Christo Iesu, dicit Paulus. Pullastri sub gallina et sub umbra ius-
titiae illius pausant: seu ut ad Rom . 5. clarius dicit. Gratiam et
donum in gratia illius habent. Deinde non ambulant secundum
peccatum seu carnein peccati, id est, non consentiunt peccato quod Deus prouidit
reuera habent. Deus enim eis prouidit duo robustissima munitissi- homim<iuofil'n . , . . . . . „ . mamenta con-
maque hrmamenta, ne noc peccatum eis sit in damnationem. Pri- tra peccatum
mum ipsum // Christum, propiciatorium. Ad Rom . 3. vt sub huius Fo. 42 r
gratia tuti sint, non quia credunt et fidem aut donum habent, sed
quia in gratia Christi habent. Nullius enim fides subsisteret, nisi
in Christi propria iustitia niteretur, et illius protectione seruaretur. Horribile est
Haec est enim fides (vt dixi) vera, uon absoluta, imo absoleta illa peccatum.
VI. 22



qualitas in anima, ut illi fingunt, sed quae se a gratia Christi non patitur auelli, nee alio nititur, quam quod scit illum esse in gratia dei, nee posse damnari, nee aliquem, qui sic in eum se proiecerit. Scilicet tam magna res est hoe peccatum reliquum, sic intolerabile iudicium dei, ut nisi eum pro te opponas, quem sine omni peccato esse nosti, subsistere nequeas, id quod facit fides uera.
Alterum est quod dono accepto non ambulant secundum carnem nee obediunt peccato, sed prius illud principale et robustissimum est, licet et alterum sit aliquid, sed in uirtute prioris. Quia pepigit deus pactum ijs qui sunt hoe modo in Cbristo, ut si pugnent contra seipsos et peccatum suum, nihil sit damnationis. Non ergo nihil est damnationis, quia non peccant, aut non sit peccatum in opere bono. IIoc fingit sophista, extra et contra apertum textum Pauli e proprio capite. Sed quia sunt (inquit) in Christo Iesu, et non ambulant secundum carnem, manifeste de mortali peccato loquens. Solum hoe agunt sophistae, ut hoe peccatum extenuent, quod deus tantum exaggerat, ut filium suum sibi uelit opponi, et homines Gum tremore omnes hoe uehementissimo iudicio ad Christum urgere et compelad alas Christi lere, ut sub alas eius trementes, desperantes anhelantes sese reciconfugien- piant. At isti huius peccati negatores, faciunt oscitantes et securos dura. homines in accepto dono: per hoe et Christi gratiam uilem, et
misericordiam dei leuem, ad quae sequi necessario oportet, frigus amoris, segnitiem laudis et teporem gratitudinis. Nihil de Christo hij prorsus sciunt. Tu ergo caue illos pestilentissimos et disce opera dei magna, mirifica et gloriosa esse: ideo scias tete non posse hoe peccatum satis aggerare. Neque enim malum eius ullus hominum Fo. 42 1 unquam // inuestigare aut comprehendere penitus potuit, cum sit nota malitiara infinitum et aeternum, ut rursus opera dei cognoscas in Christo peccati. tecum facta immensa, ut qui tam potentem tibi in Christo gratiam praeordinauit, qui tanto malo non patiatur tete perdi, et qui tanto inalo dignus sis, tarnen illius hominis gratia non solum illo non perdaris, sed etiam tandem ab eo libereris. Magnificanda est gloria gratiae, nee potest satis magnificari: ita ut Paulus exclamet. Gratias deo pro inenarrabili dono eius. Ne ergo auscultes frigidis istis et languidis sophistarum sibilis de operibus bonis sine peccato, de fide infusa, de fide acquisita, de libero arbitrio: somnia sunt et ludicra ad istam rem seriam. In Christum tete rapi oportet. Sicut Esaie .2. dicit. Ingredere in petram, abscondere fossa humo, a facie timoris domini, et ü gloria maiestatis eius. Et in Cantic. Columba mea in foraminibus petrae, in cauernis maceriae. Noli errare. Magnitudo proiectionis satis indicat, quantum sit peccatum istud, nisi Christum filium dei existimes ligneam aliquam imaginem esse. Omnes sancti tremuut hoe iudicium, et nisi Christum opertoreui habeant, pereant:



et nos adhuc disputamus et ludimus in operibus bonis peccatum esse. Sic scilicet de tremenda maiestate aeterna sapimus, quasi de homilie quouis disputemus, quando de illa disputamus.
Sed dicis. Neque tu probas peccatum alibi accipi hoe modo, quod scilicet non damnet. Respondeo, nee hoe est necesse, nee hoe institui.
Hoe solum institui ut peccatum hoe loco idem significaret quod peccatum nbivbique. Quod autem hic peccatum aliter tractari dico, hoe nihil ad que eodem mopeccati significationem pertinet. Scriptura peccatum vbique eodem do accipitur, modo accipit, sed non vbique eodem modo tractat, seu tractari sed non eodem describit, alibi peccatum fieri: alibi remitti, alibi puniri, alibi dif- modo tractaferri, alibi confiteri, alibi negari describitur. Et quis actiones, pas- tur.
siones, et accidentia peccati enumeret ? Ita hoe loco peccatum, quid faciat et patiatur in gratia, describitur: non negatur peccatum esse, imo supponit pec-//catum factum et esse. Hic uictum rebellare Fo. 43r spiritum dicitur, qui alibi uictor regnare describitur, idem prorsus peccatum vbique, sed non vbique idem ualens, faciens, et patiens. Prosequamur ergo Paulum. Si autem quod nolo hoe facio, Explicatio consentio legi quoniam bona est. Mira compositio, consentit legi sententie paubonae, sed non totus, quia facit non totus, quod uult non totus, neque line, si autem consentiens, neque faciens, neque nolens hic totus est, sed idem quod nolo hoe qui consentit bonae legi, facit quod non uult, id est, contrarium facio. etc. bonae legi quam uult. Nunc autem non ego operor illud. Quis ille ego, qui nunc non operatur illud, quod mox dictus est operari?
Ille scilicet ego qui spiritualis sum, quia secundum hoe ego nunc aestimor in gratia, quae non sinit ut aestimer secundum peccatum,
quo carnalis sum, abluta sunt omnia, et nunc alius ego quam ante gratiam, vbi aestimabat secundum peccatum totus carnalis. Sed Ego non opequod habitat in me peccatum. Tu non operaria, et tamen id quod ror illud, sed in te est operatur ? Manus tua percutit me, et tu non percutis me ? peccatum haIta sane, quia me inuito id facit, et secundum hoe aestimor, uere bitans in me. tamen ego facio, quia pars mea facit: sed iam non secundum eam aestimor, male facit manus et mihi imputaretur, nisi animus innocens esset, sed non ideo malum non est, quod manus facit, sed quia non imputatur: non imputatur autem propter animum innocentem. Ita peccatum, peccatum est uere, sed quia donum et gratia in me sunt, non imputatur, non propter suam innocentiam, quasi non nocens sit sed quia donum et gratia in me regnant.
Scio enim quod non habitat in me, hoe est, in carne mea bonum,
quia mea est, non aliena caro, ideo quod in ea habitat, in me habitare dicitur. Quam dulcissime Paulus medius incedit inter car- Paulusincedit nem et spiritum, synedochis graciosissimis utrinque festiuissime medius inter alternans. Vere ergo habitat peccatum in carne, et uere peccatum carnem et spiest. lebuseus enim est lmbitans in fiuibus nostris, futurus sudes in ritum



oculis et offendiculum a latere, si non studuerimus delere eum. Quid sudes in oculis, nisi lignuni ante faciem in quod impingas, io. 43* si impru-//dens incedas. Ita peccatum quotidie ante nosuersatur, et in uia nobis obuium est, tarnen etiam a latere sollicitat, nisi uiriliter expurgetur, impingemus et scandalisabimur in eo. Malus plane hospes, sed tarnen habitet in carne, in nobis, in nostra terra in nostris finibus. Non ergo est bonum in carne, uere inquam non Veile adiacet bonum, non solum poena, sed peccatum. Nam uelle mihi adiacet, mihi. etc. perficere uero non inuenio. Seipsum clarius exponit, quomodo spiritualis homo in peccato non opcratur malum, sed uult bonum et tamen propter habitans in carne peccatum non perficit hoe uelle, sed non ideo nihil est, hoe uelle, quia non perficit, sicut econtra non nihil est inalum, quod habitat in carne, quantumuis ille ego non operor, sed peccatum ipsum. Ytrunque dico, malum fit, et non non quomodo fit. Fit quia peccatum facit illud. Non fit, quia mens non facit, malum fit et nee uult, licet non perficiat propter facere peccati. Non enim quod non fit. uolo bonum hoe facio, sed quod nolo malum hoe facio. Si autem quod nolo malum, hoe facio: iam non ego operor illud, sed quod habitat in me peccatum. Vide gratiae praeconem fidelem, repetit et inculcat diligenter, uelut digito monstrans illud uerbum. Si autem quod nolo hoe facio, antequam inferret, lam non ego operor, interposuit consentio lcgi quoniam bona est. Ilie autem mox infert. Si ego quod locu8 iste nolens hoe facio, certe hoe nolle probat quod ego non operor illud, nonpotestcon- et tamen fit in me, ergo necessario peccatum quod. habitat in me, uenire carnali illud operatur, ut nemo possit hunc locum, nisi de spirituali homine' hoinini. intelligere: neque de his, qui perpetrant mala opera. Alterum enim dicit per alterum impediri, sic tamen ut spiritus praeualeat, et illi tribuatur, quod non operetur, non uelit malum.
Inuenio igitur uolenti mihi facere bonum, quoniam mihi malum adiacet. Non enim alius, qui uult facere bonum, et alius cui malum adiacet. Spiritualis uult facere bonum totus, sed carnalis adiacet malus ipse minus totus. Condelector enim legi dei secundum interiorem hominem. Video autem aliam legem in membris meis, repugnantem legi mentis meae, et captiuantem me in legem peccati, quae est in membris meis. Hic clarissime se explicat: delectari enim in lege dei, non est, nisi pij et iusti hominis. Nee Fo. 44' repugnet // nee repugnare curat legi membrorum, qui iustus non nota,quamhic est. Legem autem mentis non uocat legem naturalem, quam dicunt, dicit legem sed opponit eam legi membrorum, potius uoluntatem spiritus ita mentis. nominat, quo legi dei condelectatur, cui opponit legem membrorum, quae delectatur lege peccati, ut sit et membrorum lex, uoluntas contraria uoluntati spiritus. Repugnantem uero dicit, certe malum indicans nou poenae sed culpae. Alalum est enim legi dei repug-



nare. Tam non solum non obedire, sed repugnare dicit quod grauius est, ne parum aestimes peccatum reliquum baptismo. Magnum est et magno dei dono tollitur, et magna gratia ignoscitur, propter spiritum, qui non repugnat, sed condelectatur legi dei. Et illud ultimum atrocius, quod captiuat. Vide queso, quantis uerborum molibus et uiribus id peccati exaggerat, quod illi sic extenuant et tollunt. Non solum est, non solum uiuit, non solum uult, non solum operatur, non solum repugnat, sed etiam furit et captiuat. Quis non furiosas libidinis et irae cogitationes et motus sensit unquam, Furor peccati quantumlibet inuitus et nolens ? Indomitus est furor eius, imo quod maior in iusto mereris: in impijs non sic furit, quia non sustinent eius impetum, quam in imcedunt et obediunt ei, ideo nunquam experiuntur, quantus labor, pio.
quanta molestia sit peccato reluctari et eius dominari. Militiam exigit iste impetus strennuam. Ynde et Christus dominus exercituum uocatur, et rex potens in praelio, quia hos magnos impetus per donum suum non solum sustinet, sed uincit etiam. Yide ergo Cogitationes doni et gratiae magnitudinem, ut tantum inalum non sit damnabile malae piorum pijs, fortiores sunt cogitationes malae piorum quam impiorum, non fortiores ijiiam tarnen polluunt, non damnant, illos uero polluunt et damnant. Cur impiorum, tahoe? Nonne utrobique idem peccatum? Vere idem peccatum, sed mennondampij antidotum habent, illi non habent, ideo pij in maiori impetu nant pios. eius non peccant, cum illi peccent in minori: non quia non sit peccatum utrobique, sed haec gloria gratiae dei est, non naturae illius malae. Si desit gratia, uere damnat, nunc naturam eius malam : gratia, ne damnet prohibet. Non ergo nobis domine, sed nomini tuo da gloriam. Non ergo nullum peccatum, tam furens aduersarius legis, non est poena, non est infirmitas, sed magnum pec-//catum, ut psalm . 18. queritur dicens. Emundabor a delicto Fo. 44v maximo. Absit haec gloria nostra in ista mundicia nostra.
Infoelix ego homo, quis me liberabit de corpore mortis eius? Infelix ego hoIlic peccatum mortem uocat (id est maximam molestiam) figuratiue, mo aemulatus illud Exod. 10. Orate pro me ad dominum, ut auferat a Peccatum uome mortem istam. Odiosissimo enim nomine appellat peccatum: cat mortem. sicut Pharao locustas mortem appellat, propter importunos, improbos, incessabiles, indomitosque eius furores, per quos nobis in hac uita non permittit pacem habere, sed continuo in acie stare cogit.
Yerum est quidem, non semper una passione nos insanire, non Peccatum non semper ardet ira, non semper furit libido, non semper torquet una passione inuidia, sed una succedit alteri. Et quando omnes dormiunt, impugnat nos. superbia uigilat. Et ut uerissime dixi, sicut sine carne non sumus,
ita sine carne non operamur, ita nee sine uitijs carnis sumus, nee sine eis operamur, ut sophista ex particulari aut singulari sillogisarit, quando sic arguit. Aliquando paesio quiescit, ergo non est



in omni opere bono peccatum, quia dicero debuit, aliquando omnes quiescunt, et totum peccatum dormitat, quod est impossibile. Quia
i • ♦ rar° rGS Um<l C8t' in aSSidu° motu est' <lui mutatur, mutatie obiectis. gratiaedeiest In somno uero, quod non peccatum sit, etiam gratiae dei est, non
quodinsomno naturae: peccatum scilicet damnabile non est ibi, nee obstat quod non sit pecca- usus rationis non assit. Peccatum est, quod pure dormire non possumus. Quare non mansimus in rectitudine, in qua pure dormire, et omnia pure facere poteramus? Non excusat ebrium sua ebrietas, si quid per eam peccat. Cur non permansit sobrius? Quare nihil nobis, nostra gratia indulgetur, nihil ex nobis mundum est, sed ex sola gratia et dono dei.
Gratia deo per Iesum Christum dominum nostrum. Gratias agit 1 aulus, non suae iustitiae, sed misericordi deo, idque per Iesum Christum dominum nostrum. Hunc enim semper opponit deo, sub
Fn 4.r ü\ l8 r6 abscondit: in huiu8 g™tia de gratia et dono dei ImnnJv'i g •? Optat autem liberari ab // isto corpore: non
Impossibhsm enim ait. Quis me liberabit a morte corporis huius, sed a corpore
tornm mnnT T /?' QUia " haC uita DOn P^ilem sanctorum muni- diciam, et tarnen mundus esse optat, ideo optat mori. Hoe uerbum
ipsius non dicit, aut si dicit, non hac causa dicit. Non enim propter
poenam sic exclamaret, sic mortem inuocaret, sed peccatum eum
nimio molestat. Vides ergo hunc locum cum sanctissimis conuenire,
eosque pati peccatum indomitum et furiosum, ut discamus dei gratiam'
peccatum non extenuare extenuatis nostris malis, negando ea peccata esse
dumgeraD' Pr anal g!°SaS' 8Gd Ga mil"nificando et exaggerando quantum possumus, ut elucescat. Confessionem et magnificentiam esse opus
ei, qui est mirabilis in sanctis suis, faciens omnes uoluntates suas
in eis, cum nobis tarnen peccata habere uideainur et uere habeamus.
oncludit ergo Paulus conditionem pij hominis in hoe seculo
dicens. Igitur ego ipse mente seruio legi dei, earne autem le^i
peccati. Ego ipse unus et idem homo. Nee officit cauillum sophistae
qui putat sic intelligi posse, sicut illud supra. Non habitat in me'
hoe est, in carne mea bonum. Ipsemet hoe Paulus sic exnonit'
peccati ^ ! l"" 1Clt' Eg0 ^ °arne SerU'° 'egi Pcccati- Nisi uelis degans peccati. glosator addere et dieere, Caro mea carne seruit legi peccati: quid
enim esset hoe dieere. Clariora sunt uerba quam ut patiantur
c.i umniam. ,go ipse inquit, non alius. Deinde, seruio inquit, non
tantum habeo peccatum, sed seruio ei, seu quod idem ualet, caro
nihil damna- mea seruit ei. Quid autem est seruire peccato? Nonne facere eius
tionis,sednon- uoluntatem, nonne facere contra legem dei? At hoe facit caro dum
n.h.1 peccat! repugnat, dum captiuat, dum furit. Seruit enim sie peccato, sed
habentfideles. quia sp,ritus non obedit, nee vincitur illius furoribus, ideo non
damnat. iNihil ergo damnationis est ijs qui sunt in Christo Iesu



qui non secundum carnem ambulant. Vore nihil damnationis, sed non nihil peccati: peccati uero, non quod sophista solum fingit se nosse, quo spiritus seruit peccato extra gratiam, sed pec//cato, Fo. 45v quod tale esset, nisi gratia et donum in gratia unius hominis praeualerent').
Augustinus in soliloquijs cap. 15. quod Christum non nouit,
qui alij quam gratiae aliquid attribuit.
Ecce nune domine pauperes filij tui sumus, et pusillus grex tuus, aperi nobis ianuas tuas, et edent pauperes et saturabuntur, et laudabunt te, qui requirunt te. Scio etiam domine et confiteor docente te, quoniam illi soli qui cognoscunt se pauperes, et confitentur tibi paupertatem suam, ditabuntur a te, quoniam qui se diuites existimant cum sint pauperes, a tuis diuitijs inuenientur exclusi. Ego igitur confiteor domine deus meus paupertatem meam, et sit tibi tua gloria tota, quoniam tuum est omne bonum per me gestum.
Domine confiteor et docuisti me, nihil aliud sum quam uniuersa uanitas et umbra mortis, et abyssus quaedam tenebrosa, et terra inanis et uacua, quae sine tua benedictione nil germinat, fructum quoque non facit nisi confusionem peccatum et mortem. Si quid boni unquam habui, a te recepi: quicquid boni babeo, tuum est uel a te habeo. Si quando steti, per te steti: sed quando cecidi per me cecidi, et semper in luto iacuissem, nisi me erexisses:
semper secus fuissem nisi me illuminasses. Quando cecidi, nunquam surrexissem, nisi tu mihi manum porrexisses: postquam etiam me erexisti, semper cecidissem, nisi tu me sustinuisses. Saepius perissem nisi me gubernasses. Sic semper domine, sic semper gratia tua et misericordia tua praeuenit me, liberans me ab omnibus malis saluans a praeteritis, suscitans a praesentibus, et muniens a futuris, praecidens etiam ante me laqueos peccatorum, tollens occasiones et causas, quia nisi tu hoe mihi fecisses, ego omnia peccata mundi fecissem. Quoniam scio domine, quod nullum peccatum est, quod unquam fecerit homo, quod non posset facere alter homo, si creator desit a quo factus est homo. Sed quod non facerem tu fecisti, quod abstinerein tu iussisti, et quod tibi crederem, gratiam tu infudisti. Tu namque domine regebas me tibi, seruabas me tibi, et // mihi Fo. 46r ut adulterium et omne aliud peccatum non committerem gratiam et luinen donasti. Omnes autem nos quasi pannus menstruatae, de massa corrupta et immunda uenientes, maculam immunditiae nostrae (quam celare saltem tibi qui omnia uides non possumus) in fron-
1) Einde van het stuk dat aan Luther ontleend is: Hationis Latomianae pro incendiariis Lovauiensis Scholae Sophistis redditae Lutherianci confutatiot in Martin Luthers Werke, Weim. Ausg., Bd. 8, S. 125. Zie boven, blz. 316, 322.



tibus portarnus, quaro mundi esse non possumus, nisi tu mundaueris qui solus es mundus. Mundas autem do nobis filjjs hoininum eos in quibus tibi complacuit habitare, quos ab inaccessibilibus profundis secretie iudiciorum incomprehensibilium sapientiae tuae, semper ïustorum licet occultorum, sine eorum meritis predestinasti ante mundum, uocasti de mundo, iustificasti in raundo, et magnificas eos post mundum. Non omnibus autem hoe facis, quod admirantur tabescentes omnes sapientes terrae. Et ego domine hoe consi erans expauesco et obstupesco de altitudine diuitiarum sapientiae et scientiae tuae, ad quam ego non pertingo, et incomprehensibilia ïudicia ïustitiae tuae, quoniam ex eodem luto, alia quidem facis uasa in honorem, alia uero in contumeliam sempiternam. etc. n manna i Desperare utique potuissem propter nimia peccata mea et uitia cap xiij. culpas et infinitas negligentias meas quas egi, et quotidie indesinenter ago corde ore et opere, et omnibus modis quibus humana iragihtas peccare potest, nisi uerbum tuum deus meus caro fieret et habitaret in nobis. Sed desperare non audeo, quoniam subditus tlbl V8(ïue ad mortem, mortem autem crucis, tulit ehirographum peccatorum nostrorum, et affigens illud cruci, peccatum crucifixit et mortem. In ipso autem securus respiro qui sedet ad dexteram tuam, et interpellat pro nobis. In ipso confisus ad te peruenire desidero. In quo iam resurreximus et reuiximus, iam in coeluin conscendimus et in coelestibus considemus, tibi laus, tibi gloria, tibi honor, tibi gratiarum actio. Amen.
FINIS.



B IJ L A G E.
Voorrede van Cornelius Grapheus (24 Aug.
[1520]), voor zijne uitgave van de epistola apologetica (of het eerste stuk der fragmenta).
Zie boven, blz. 273 vlg.
cornelivs grapiievs pio in christo sacerdoti, d. nicoi.ao buscodueensi uerae Christianae Theologiae candidato, Academiae Antuerpiensis moderatori uigilantissimo S.
Yix possum, uix possum eloqui, mi Nicolae quanto me affeceris gaudio, quanta me perfuderis alacritate, quod libellum hunc etsi corpore perexiguum, sententiarum tarnen pondere plusquam maximum ante annos fermè sex et quadraginta in Thomisticam ne dicara sophisticam et reipublicae Christianae, perniciosam doctrinam conscriptum, pro tuo isto indissimulato erga me amore ultro ad me miseris, idque preuetusto *) charactere propria ipsius autoris manu (ut affirmabas) exaratum, is uix dimidia mihi degustata pagella, adeo placuit, adeo arrisit meae sententiae, qua genus istud sophistarum detestari, Christianae uero philosophiae simplicem doctrinam amplecti soleo, ut animo exilirem, raperer, obstupescerem. Mirabar id aetatis hominem tametsi stilo incultiori tantum potuisse, mirabar aniinosam liberrimi ingenij constantiam, mirabar aptissimas easque continuas tum sacrarum literarum tum orthodoxorum ecclesiae doctorum citationes, gratulabar illud quoque seculum nobiscum a scholastica ista theologia tam libere dissentire, gratulabar tantum autorem iam opportune è tenebris eductum. et ubinam loei tamdiu delituit? in quonam angulo tanta margarita hucusque abscondi potuit? Profecto indignus fuit pius uir ille, quem fata in rude illud, et barbarum seculuin incidisse uolebant, nimirum qui anno humanae salutis quinto et septuagesimo supra millesimum quadrin-
1) Lees: peruetusto.



gentesimum hanc lucem reliquisse fertur. Eant nunc miseri isti sycophantae qui totum uitae tempus contra Christianae simplicitatis professionem in philosophicis argutijs misere terunt, qui contcmptis sanctis ïllis uetenbus ecclesiae doctoribus suum Aristotelem, Auerroem, Albertum, Thomam, Aluarum, Syluestrum, et reliquos id genus argutatores, pene praeferunt Euangelio, qui somniculosis suis quibusdam doctorculis plus fere tribuunt quam sanctis dei Prophetis Euangehstis, Apostolis, qui quicquid suum Aristotelem, suum Ihomam, suum Holcoth non spirat, id haereticum, blasphemum, scandalosum, pijs hoe est superstitiosis auribus offensiuum, igne flammisque dignum uociferantur, qui scriptis etiamnum iamdudum libris coelestem Christi doctrinam Aristotelicae philosophiae adminiculo fulcin debere, infelicissimis tarnen coeptis ostendere sunt conati. Yideant tandem, uideant quid seculum illud incultum etiam non senserit de perniciosa ista perpetuae sophistices ambitione quid non senserit de miseris istis Aristotelicae professionis sophistis, qmd non senserit de uera simplicique Christianorum philosophia, quae tune (proh dolor) pene suffocata, hoe nostro aeuo paulum respirare uidetur, tota iam breui reuictura, tametsi non desint quidam, qui coniuratis animis eam supprimere moliantur. Verum age, esto, damnent, proscribant, exagitent, propellant, urgeant, eijciant, uexent, uoeiferentur, elament, fremant, rugiant, obganniant, mmentur, insidientur, inuideant, insaniant, oblatrent, grunmant, quantumuis uelint quantumuis ualeant, illa non mouebitur, non confundetur, non labefiet, fundata enim est supra firmam solidissimae uentatis petram, ipsis inuitis, iamiam toto orbe feliciter triumphatura. Yideant igitur, et erubescentes contabescant, uideant inquam hune nostrae, hoe est Christianae non aristotelicae non Thomisticae doctrinae defensorem egregium, non uerborum tohjs (sic Thomista quidam, uerae theologiae rationes nuper, me coram uocare est ausus) suffultum, sed nuda, simplicisque orationis ueritate, sed mira coneinnaque scripturarum auctoritate incedentem. Videant num unus sancti Dominici caniculus (tali enim propugnatore alius quispiam Thomista dudum apud me certissimam !uae factionis uictoriam futuram esse, plenis buceis iactitabat, ') imó maximus ex eorum familia molossus talem quemuis sophistico latratu ererre ) ualeat, tametsi omnia se facturos minitentur, cum interim nihil faciant què,m ut apud insipidum uulgus miris gestibus, miris clamoribus meras nugas, mera somnia passim effundant, ignem, flammas, anathemata, diris deuotionibus, execrationibus, grandini-
1) Het haakje ) is hier weggevallen.
2) Lees : terrere.



bus, fulminibus plena in eos qui suae doctrinae haud ita multum tribuunt, graui supercilio detonantes. Sed ualeant isti cum uanis suis opinionibus, nos synceram Christi doctrinam ex ipsis diuinarum scripturarum fontibus, non ex Thomae, non ex Aristotelis paludosis lacunis haustam, syncero pectore amplectamur, eam colamus, eam expostulemus, intimo Christianae charitatis affectu ipsum Christum suppliciter obsecrantes, ut his tandem caecis, immo et caecorum ducibus oculos aperiat, ut lucem uideant, ut ueritatem agnoscentes resipiscant. Vale mi candidissime Nicolae, et tuuin Grapheum (ut facis) ama, ipse te certe redamat non modice. Antuerpiae ex aedibus nostris x. Calend.
Sept.
(Naar de uitgave zonder kantteekeniDgen die boven beschreven is inde eerste helft van aant. 2 op blz. 274.)







Confutatio determinationis Doctorum Parrhisiensmm contra
M. L.
Disputatie» Groningae habita a. 1523.







INLEIDING.
Een man van den eersten rang moet het zijn die hier als kampioen voor Luther in het krijt treedt tegen de geleerden van de Sorbonne te Parijs. Het geschiedt in het beslissende jaar 1521. Den 15<len April, twee dagen voordat Luther verschijnt in den rijksdag te Worms, vellen de Parijsche professoren in de godgeleerdheid hun veroordeelend vonnis over zijne leer. En reeds den 1 sten Juni, als Luther op den Wartburg zit, heeft onze schrijver zijne wederlegging gereed, en kan hij haar besluiten met een brief aan de tegenstanders, die hij naar het Akademische spraakgebruik dier dagen, doch niet zonder eenige ironie, als „Magistri Nostri" betitelt. Wel moet een vurige geestdrift zijne pen bestuurd hebben; anders ware het onmogelijk geweest in een zoo kort tijdsbestek zulk een omvangrijk werk op het papier te stellen. Het munt uit door inhoud en vorm. Het getuigt van eene niet-alledaagsche kennis van voorname kerkvaders en van groote ervarenheid in de behandeling van theologische vraagstukken. Scherpzinnig worden de beginselen, die ter eene en ter andere zijde heerschen, gescheiden; met ongemeene duidelijkheid wordt de grenslijn over het geheele gebied der geloofsleer getrokken. Men bedenke, dat de „Loei communes" van Melanchthon, de eerste stelselmatige uiteenzetting van de Protestantsche leeringen, nog verschijnen moesten (Dec. 1521). De „Loei" van Melanchthon hadden in deze naamlooze „Confutatio" van den aanvang af een tegenhanger, in zooverre als ook hier een groot aantal voorname en minder voorname hoofdstukken der geloofsleer behandeld worden. Wie dus een grondig overzicht verlangt van de leer der eerste aanhangers van de llervormiug, kan bij deze „Confutatio" uitnemend terecht. De



polemische vorm, door de omstandigheden aan de hand gedaan, schaadt do levendigheid niet; integendeel. Ook in andere opzichten kan van den vorm veel goeds gezegd worden. De schrijver is blijkbaar een bekwaam Latinist. In vergelijking met ontelbare theologische geschriften uit dezen tijd maakt zijn werk uit het oogpunt van taal en stijl een indruk van zeldzame frischheid en zuiverheid.
ïkwijls drukt hij zich, zonder in gemaniëreerdheid te vervallen sierlijk uit. En altijd is hij correct.
v ^en 1^de" '*uli van het j- 1519 werd te Leipzig tusschen Joh. Lek, Andreas Karlstadt en Luther eene overeenkomst gesloten.
vermaarde twistgesprek dat zij van den 27sten Juni af onder grooten toeloop van belangstellenden gevoerd hadden, liep ten einde.
ohalve dat tientallen personen schriftelijke aanteekeningen gemaakt hadden van het gesprokene, was er door den vereenigdon arbeid van vier notarissen een officieel, zoo goed als woordelijk verslag van opgesteld <). De vraag was, aan welke universiteiten dit verslag ter beoordeeling zou gezonden worden. Met gemeenschappelijk goedvinden werd uitgemaakt dat dit de universiteiten van Ianjs en Erfurt zouden zijn. Moesten alleen de theologische of ook andere faculteiten uitgenoodigd worden hun oordeel uit te spreken? Hieromtrent konden de partijen het niet eens worden: de beslissing dienaangaande werd overgelaten aan hertog George' van Saksen, den vorst des lands, die voor het twistgesprek groote belangstelling aan den dag gelegd had en er verscheidene zittingen van had bijgewoond. Van het overeengekomene werd eene notarieele akte opgemaakt en op schrift gebracht achter een vroeger
gesloten verdrag betreffende de algemeene regelen van het twistgesprek 2).
1) De tekst van dit verslag is nauwkeurig bekend door de publicatie van O. Seitz
i ^ . " [Sc}le Text der Leipziger Ditputation, Berl. 1903. De tekst bij V e'
elJu TfeW"JCte' LeipZ' 1729, T" ID' S" 292-50". vertoont hiervan enkele kleine afwijkingen, die echter geen hoofdzaken betreffen.
s 7'-t h f' ï", Enders' Dr' Martin Luthers Briefwechsel. Stuttg. 1887, Bd. II
sich 'ihrer * , aK'US: bA'S V°rmalS dass die beruhrten Doctores
Y„ „ ,Sputatlon ha">en Richter voreinigen sollen, haben sie nachfolgender
h-Tn h Ï', "Sm'iCh: ,)0Cl°r J0a,,neS Kckius u»d ""dor Martinus Luier
u„d DoT! k ï d,,° ZWUe UniVerSiUten Paris unJ ErirorJt; »ber Doctor Eckius L " kjll!,tadt hïb«'' '» Universitit Eillurdt alleine bewilligt, und ob



Gelijk te verwachten was heeft hertog George beslist, dat men zich alleen zou wenden tot de theologische faculteiten '). De hertog immers was allesbehalve op de hand van Luther2). Onderwierp men de zaak alleen aan de uitspraak der faculteiten van godgeleerdheid, dan mocht men een afkeurend oordeel te gemoet zien; werden ook andere faculteiten er in betrokken, dan bestond omtrent den uitslag niet de minste zekerheid.
De theologische faculteit te Erfurt heeft echter geweigerd uitspraak te doen. De toezending der akten van het twistgesprek heeft zij met stilzwijgen beantwoord. De theologische faculteit te Parijs heeft aanvankeljjk eene gedragslijn gevolgd die met eene weigering vrij wel gelijk stond. Maanden en maanden verliepen zonder dat zij iets van zich deed hooren. Wel trachtte Eek invloed op haar te verkrijgen. Hij spoorde hertog George aan behalve het verslag van het twistgesprek te Leipzig ook eenige geschriften van Luther naar Parijs te zenden. Daar hij zelf onder de Parijsche professoren geen relatiën had, zocht hij hulp bij anderen met wie dit wel het geval was. Door bemiddeling van den bekenden Nederlandschen inquisiteur Jakob van Hoogstraten trachtte hij nl. van Leuvensche professoren te verkrijgen, dat dezen zich zouden wen-
meher Facultaten, dann die Doctores Theologiae und Canonum auf solch ihr Einbrengen erkennen sollen, sall in meins g. Herrn, Herzog Georgen zu Sachsen etc. Gefallen gestellt sein, und demselbien mogen Sein F. G. solche Acta zuschicken; und haben weiter ausgezogen, dass zu solchem Erkenntniss die Viiter der zweier Orden Augustinensium und Praedicatorum zu Erlfurdt nicht sollen gebraucht werden. Zu Urkunde haben wir gnannten drei Doctores uns mit unsern eigen Handen unten an diese Schrift unterschrieben. Geschehen zu Leyptzk, Donnerstag noch Margarethae virginis Anno etc. XVC XIX».
Ich, Johann von Eek, Doctor etc., bekenne mit dieser meiner eigen Handgeschrift, dass ich in obgemeldt Artikel, wie sie hier verzeichent sind, verwilligt hab, auch die angenommen, und denen, wie sy gebührt und billig ist, treulich leben will und Folg thun. Actuin zu Leiptzig xiiij Julii Anno M.D.XIX.
Ich, Endres Bodenstein, Doctor ete., bekenn mit dieser Handschrift, dass ich, wie obgemeldt, bewilligt und gelobt, auch zukunftigklich gebuhrlich halten und geleben. Dat. uts.
Und ich, Doctor Martinus Luther, bekenn auch mit dieser mein Handschrift gleich den vorigen Herrn Doctoren, Dat. uts.
1) Th. Wiedemann, Dr. Johann Eek, Professor der Theologie an der Universitat Ingolstadt, Regensb. 1865, S. 131.
2) Wat Luther gewild had blijkt uit zijn brief van 18 Aug. 1519 aan keurvorst Frederik den Wijze, bij V. E. Löscher, Reformations-Acta, T. III, S. 623.
VI. 23



den tot hunne ambtgenooten te Parijs om aan te dringen op eene spoedige beslissing, die naar hij meende niet anders dan ongunstig voor Luther kon uitvallen '). Alles te vergeefs. Parijs volhardde in onthouding. Naar alle waarschijnlijkheid moet deze gedragslijn hieruit worden verklaard, dat de Parjjsche godgeleerden geen instemming konden betuigen met de voornaamste bewering, waarvoor Eek te Leipzig was opgekomen, dat nl. de suprematie van den paus te Rome berustte op het goddelijk recht, d. i. op de Schrift. Het is trouwens hoogst twijfelachtig of wel een der professoren te Leuven eene poging zal gedaan hebben om van de faculteit te Parijs eene uitspraak in den geest van Eek te verkrijgen. Zooals in een vorig deel dezer „Bibliotheca" is aangetoond, heeft men in het j. 1519 en daarna te Leuven ten opzichte van het pausdom niet eendrachtig en niet beslist partij gekozen tegen Luther; de bewering van dezen, dat de suprematie van den bisschop van Rome niet berustte op de Schrift, maar op „menschelijk recht", d. w. z. op de uitspraken van pausen en conciliën, heeft men hem hier niet zwaar aangerekenda). Men mag het er voor houden, dat deze opvatting ook onder de theologische professoren te Parijs aanhangers telde.
Intusschen heeft de godgeleerde faculteit aldaar, zonder zich tot het verzoek van den Saksischen hertog te beperken, over Luther's leeringen meer in het algemeen beraadslaagd. De buitenwereld is hiervan aanvankelijk niets gewaar geworden. Wel heeft zich een gerucht verbreid dat het oordeel der faculteit gunstig voor Luther was uitgevallen, welk gerucht den pauselijken nuntius Aleander met bezorgdheid vervulde3). Weldra kwam als rijpe vrucht der beraadslagingen een rapport gereed, dat den 15'len April werd aangenomen, en in den vorm eener uitspraak over de leer van Luther werd openbaargemaakt4). liet is herhaaldelijk gedrukt.
1) Brief van Joh. Eek aan Jakob van Hoogstraten, 24 Juli 1519, hij Löscher, Reformations-Acta, T. III, S. 223 f.
2) Bibl. ref. neer!., Dl. III, blz. 87—90.
3) Historia Ioannis Cochlaei de actis et scriptix Martini Lutheri Saxonis, Chronographicè ex ordine descripta, Coloniae, M.DLXV1II, (in 8"), lol. 68 v; Aleander an den Vtzekanzler Medici, 5 Mei 1521, bij Th. Brieger, Aleamter und Luther, 1521 (in de Quellen u. Forschunyen sur Oeschichte der Reformation, I), Gotha 1884, S. 188.
4) C. E. Bulaeus, Historia miversitatis Parisiensis, Par. 1673, T. VI, p. 116; Crevier, Histoire de l'universite' de Paris, Par. 1761, p. 137—140.



De „editio princeps" kwam van de pers bij Jodocus Badius Ascensius; zij mag gelden als een keurig voorbeeld van het fraaie drukwerk dat deze leveren kon '). Reeds den 31sten Mei 1521 verscheen eene uitgave te Bazel 2). Ook te Rome zag eene uitgave het licht3). Nog andere uitgaven uit dezen vroegsten tijd kunnen worden opgesomd 4) en later is men voortgegaan het stuk te herdrukken 5). De inrich-
1) Determinatio theologicae // Facultatis Parisiensis super Doctrina Lutheriana hactenus per eam visa. ij Vaenundatur in offtcina Ascensiana sub // cautione ad calcem explicatula. Op den titel eene houtsnede, die eene boekdrukkerswerkplaats en eene drukpers vertoont, met het monogram van I. B. A. Aan het slot (qual. b, fol. viij) verklaart de faculteit dat de Determinatio 15 Apr. 1521 is vastgesteld, en dat zij hier getrouw naar de geschreven oorkonde afgedrukt is. Het benedengedeelte der laatste bladz. (quat. b, fol. viij *) behelst een stuk van den rector der universiteit, waarbij deze I. A. Badius tot den druk machtigt en ieder waarschuwt tegen nadruk. („Nosqve ioannes le Coincte Rector vniuersitatis Parisiensis Mandauimus Iodoco Badio Ascensio" etc.). Verdere aanwijzing van het jaar van den druk ontbreekt. Letter: Romeinsch (de opschriften der afdeelingen: Gothiek). Formaat: groot in-8". Signatuur: a ij — b v. Aantal bedrukte bladen (met den titel): 32. Pagineering ontbreekt. Hoogte: 19.6 c.M. Breedte: 13.6 c.M. Een exemplaar is mij geleend uit de Kön. Bayr. Hof- und Staatsbibliothek te Munchen.
2) Determinatio theo\\logice faculta-jjtis Parisiensis super Doctri-jlna Lutheriana hacte- nus per eam visa: II [Aan het einde, onder quat. B, fol. iiijv:] Impressum Denuo basilee per Nicolaum Lamparter Anno. M. D. xxj. vltima Maij. — Formaat: in-4". Letter: Gothiek. Aantal bedrukte bladen, met den titel: 8, ongenummerd. Aantal regels per bladzijde: 40. Hoogte: 19.1 c.M. Breedte: 13.7 c.M. De titel vertoont eene houtsnede, waarop Maria met het kind Jezus is afgebeeld. Het kind slaat met een hamer op de klok van een uurwerk. Voor Maria ligt een manspersoon geknield. — De druk is dicht ineengedrongen. Hierdoor werd het mogelijk denzelfden tekst op de helft van het aantal bladen der Parijsche uitgave af te drukken. Ook is aan het slot de machtiging tot den druk van den rector der universiteit: „Nosque Joannes le Coincte Rector vniuersitatis Parisiensis mandauimus Jodoco Badio ascensio" etc. opgenomen.
3) Determinatio theologiee // Facultatis Parisiensis li super doctrina Lutheriana hactenus // per eam visa. j' [Aan het einde, onder quat. C, fol. iiijr:] Rome in ofïicina Magistri Stephani Guillereti In Regione Parionis. — Een jaartal ontbreekt. Formaat: in-4°. Letter: Gothiek. Aantal bedrukte bladen met den titel: 12, ongenummerd. Aantal regels per blz.: 36. De titel is gevat in de lijst eener bevallige houtgravure. Aan het slot is de machtiging van den druk van den rector der universiteit („Nosque Ioannes le Coincte Rector vniuersitatis Parisiensis Mandauimus Iodoco Badio Ascensio" enz.) weggelaten. Dit is het eenige noemenswaardige verschil met de bovenbeschreven uitgaven.
4) Vergel. de beschrijving door N. Müller in M. Luthers Werke, Weim. 1889, Bd. 8, S. 258 f.
5) Het is te vinden in: Tomvs secrndvs omnivm opervm Martini Lutheri, VVitebergae, 1546, fol. 194>—201; bij Bulacus, 1.1., T. VI, p. 116—127; bij C. Du



ting is aldus: telkens wordt eene bewering van Luther vooropgesteld. Hierop volgt onmiddellijk de veroordeeling '), meestal in zeer beknopten vorm. Men vindt den inhoud hierachter op kleine misstellingen na woordelijk en in zijn geheel weder. De schrijver der „Confutatio heeft slechts achter iedere veroordeelende uitspraak zijne wederlegging doen volgen. Om de beurt zijn dus hier aan het woord: Luther, de Parijsche faculteit, en de schrijver der „Confutatio . Alleen de inleiding2) en het slot3) zijn door hem weggelaten, waarschijnlijk omdat hij deze voor zijn doel niet noodig had. In het slotstuk wordt medegedeeld dat de faculteit de leeringen van Luther herhaaldelijk onderzocht heeft, dat vergadering op vergadering in de Sorbonne is gehouden. Eindelijk is men tot overeenstemming gekomen. Een veroordeelende uitspraak op eene reeks van punten is met algemeene stemmen vastgesteld en op den 15den April in de kerk van St. Mathurin na het hooren van de mis in tegenwoordigheid van alle leden afgekondigd4). liet
Plessis D'Argentré, Collectio judiciorum de novis erroribus, Lut. Par. 1724, T. I, p. 365 374; in het Corpus Reformatorum, Ph. Melanthonis Opera, Hal. Sax., 1834, Vol. I, col. 366-388.
1) Het telkens herhaalde Condemnatio Parrisiensium, dat in de Confutatio tusschen iedere stelling van Luther en de veroordeeling in staat, ontbreekt natuurlijk in de oorspronkelijke Determinatio.
~) Decanvs et Facultas Theologiae Generalis Scholae Parisiensis omnibus Christifidelibus, in de „editio princeps", quat. a, fol. ij'-v; in het Corpus Reformatorum, Melanthonis opera, Vol. I, col. 367—371.
3) Conclusio, in de „editio princeps", quat. b, fol. viij r- in het Corp. Ref., col. 388.
4) Dezelfde Conclusio, in de „editio princeps", quat. b, fol. viij 'en *; in het Corp. Ref., Vol. I, col. 388. Het was dus wel degelijk de faculteit die het vonnis velde. In het stuk, waarmede Bulaeus zijnen herdruk van de Determinatio inleidt, schrijft hij (op het j. 1520) het volgende: „Ad eam (n.1. de Parijsche hoogeschool) scribit Fridericus Saxonum Dux Lutheri fautor, Facultatemque Theologicam consulit, quid de eius doctrina sentiendum esse putaret. M. Natalis Bedda rem ad Vniuersitatem defert die 2. Martij apud Mathurinenses congregatam. Et ita ea de re legitur in Actis Nat. Gallic. Quantum ad supplicationem M. nostri Beddae consulenfis Vniuersitatem super litteris Ducis Saxoniae ad dictam Vniuersitatem Paris, transmissis, de approbandis aut reprobandis quibusdam Martini Lutheri Conclustonibus, decretum est nullas litteras responsiuas dari dicto Duci Saxoniae, aut cuiuis alteri nisi prius habito super his consilio « quatuor Facultatibus. Ita scribit Lud. Picot eiusdem Nationis Procurator". Waarschijnlijk heeft Bulaeus Keurvorst Frederik den Wijze verward met hertog George van Saksen, dien h« in 't geheel niet noemt. Beiden kunnen met het „Dux Saxoniae" van Lud. Picot



voorwoord of de inleiding is in een uiterst scherpen toon gesteld. De ketters worden vergeleken bij jonge adders, die het lichaam der moeder niet verlaten, voordat zij het verscheurd hebben. Op soortgelijke wijze handelen de ketters ten opzichte van de kerk. Luther is er één van, misschien wel de voornaamste '). Hij stelt, zeggen de Parijsche theologen, zijn eigen oordeel boven dat van alle universiteiten, kerkvaders en conciliën. AVie kan, vragen zij, als rechtzinnig erkend worden, die niet naar de kerk luistert? Vervolgens wordt aan Luther verweten, dat hij eerst de Schrift verdraait, en daarna het doet voorkomen, alsof hij alleen zich aan den waren zin der Schrift vasthoudt2). Nog wordt betoogd dat Luther oude ketterijen weder heeft opgerakeld3). Zijn geschrift „over de Babylonische ballingschap der kerk" deed de maat overloopen4). Uit dit laatste geschrift worden dan verder een aantal van de leeringen, waaraan een veroordeelend vonnis ten deel valt, getrokken. Men begint 5) en eindigt er mede 6). De andere veroordeelde stellingen zijn aan verschillende werken van Luther ontleend 7), maar van het twistgesprek te Leipzig wordt noch in de inleiding, noch in het eigenlijke stuk met een enkel woord gewaagd. Er blijkt dus eene merkwaardige overeenkomst te bestaan
bedoeld zijn. Het ia ook mogelijk dat de geheele aanteekening in het Actenboek der „Natio Gallica" aan de Parijsche universiteit slaat op eene andere zaak. In de „Weimarer Ausgabe" van Luther's werken, Bd. 8, S. 256, is eene (m. i. niet gelukte) poging gedaan om de mededeeling van Bulaeus met de andere gegevens tot een samenhangend geheel te vereenigen.
1) De inleiding der Detenninatio, Decanvs et Facultas omnibus Christifidelibus, in de „editio princeps", quat. a, fol. ij », iij r; in het Corp. Ref., Vol, I, col. 368.
2) De inleiding der Determinatio, Decanvs et Facultas omnibus Christifidelibus, in de „editio princeps", quat. a, fol. iy r en in het Corp. Ref., Vol. I, col. 368 seq.
3) De inleiding der Determinatio, in de „editio princeps", quat. a, fol. iiij '; in het Corp. Ref., Vol. I, col. 369 seq.
4) Ibidem.
5) Determinatio, in de „editio princeps", quat. a, fol. vi r—viij r; in het Corp. Ref., Vol. I, col. 371—375; vergelijk in de Confutatio, p. 1—71, hierachter, blz. 401-441.
6) Determinatio, in de „editio princeps", quat. b, fol. viij r; in het Corp. Ref., Vol. I, col. 387; vergelijk in de Confutatio, p. 256 seq., hierachter, blz. 546.
7) Determinatio, in de „editio princeps", quat. a, fol. viij r; in het Corp. Ref., Vol. I, col. 375; vergel. de Confutatio, hierachter, blz. 443.



tusschen hot optreden van de theologische faculteit te Leuven ') en dat van de faculteit te Parijs. Eene zekere toegevendheid ten opzichte van het pausdom belette geen van beide Luther op tal van andere punten ten strengste te veroordeelen. Het Parijsche vonnis noemt zijne aanmatiging zoo goddeloos, dat zij eerder verdient met boeien en verdere tuchtmiddelen, ja, met vuur en vlam beteugeld, dan met redegronden bestreden te worden2).
De uitspraak der Parijsche faculteit gaf aanleiding tot het ontstaan eener geheele letterkunde. Dr. Joh. Eek begeerde blijkbaar zich schadeloos te stellen voor het ontbreken van elke vermelding van het Leipziger twistgesprek. Daarom bezorgde hij er eene uitgave van 3), welke de aanwijzing bevatte dat 25 van de 104 veroordeelde stellingen aan het verhandelde op dit twistgesprek ontleend waren *). Verder voegde hij aan den Latjjnschen tekst een
1) Bibliotheca reformatoria neerlandica, Dl. III, blz. 204—209.
2) De inleiding der Determinatio, Decanvs et Facultas omnibus Christifidelibus, in de „editio prinoeps", quat. a, fol. iij r; jn het Corp. Kef., Vol. I, col. 369: „O impiam et inuerecundam arrogantiam ! vinculis, censuris, immo ignibus et llammis coercendam potius quam ratione conuincendam!"
3) Determinatio thcologice Faeultatis // Parisiensis super Doctrina Lutheriana haetenus // per eam visa. // Hie vuerdent ciiij. artickel der Lutherischen leer // verdampt, durch die loblich vniuersitet von Pa iri/ss darumb Martin Luther die disputation zu // Leiptzig verlorn hat. // Ein teutsclie ermanung zu ennd dar zu gesetzt. - Elke aanwijzing van drukker, plaats of jaar ontbreekt. Formaat: in-4°. Letter: voor het Latijn der Determinatio Romeinsch, voor het toevoegsel in het Duitsch: Gothiek. Aantal bedrukte bladen met den titel: 18, zonder pagineering. Aantal regels per blz.: 32 a 33. Signatuur: a ij—d iiij. Hoogte: 19.5 c.M. Breedte: 13.8 c.M. De titel draagt een vignet, voorstellende Petrus met 2 sleutels. De laatste blz. geeft eene afbeelding van Paulus met 2 zwaarden. Aan het slot is ook hielde machtiging tot den druk van wege den rector der Parijsche universiteit weggelaten. — Een exemplaar is mij geleend uit de Kön. Bayr. Hof- und Staatsbibliothek te Munchen.
4) Eek heeft zelf de stellingen genummerd, en laat nu onmiddellijk achter den Latjjnschen tekst volgen, quat. d, fol. j v: Ausz den obgesetzten artickel zu parys verdampt, belangent die verzaichten hie, die disputation zu Leipzig XViJ XLvij LXXiiij XCij
XXvij XLviij LXXv xCiij
XXix Li LXXXiij xCiiij
XXX Liij LXXXiiij XCv
XXXiV> Li* LXXXv XCvj
XXXiiij LX LXXXvj
xx*v Lxi Mit vil nachuolgenden.



open brief in de Duitsche taal toe, gericht tot alle aanhangers van het ware Christelijke geloofl). De hoofdzaak komt hierop neder, dat een Christen „zijn verstand gevangen nemen moet in dienstbaarheid van Christus onzen Heer". Geen geloovige mag zich op eigen rede of verstand verlaten. Dit zou de verdienstelijkheid aan het geloof ontnemen, en slechts leiden tot ketterij. Alle vromen behooren dus diegenen te volgen en te gelooven, „die von got gesetzt seien und anzaigt das man von inen bericht und underweisung des glaubens nemmen soll". Luther's leer is door den paua in den ban gedaan 2). Eene reeks van geleerden, op de rij af door Eek opgenoemd, hebben haar bestreden 3). Zij is in strijd met de conciliën en de kerkvaders4). Ook de Keizer en de vorsten des rijks hebben zijne boeken verboden en hem zelf in den ban gedaan 5). Luther luistert slechts naar eigen verstand, en weigert in zaken van geloof zich aan iemand te onderwerpen. Hij verlangt, dat men hem slechts met schriftbewijzen wederleggen zal. Dit is reeds gedaan, doch zonder vrucht, vooral omdat hij niet erkend wil hebben, wie het rechte inzicht in de Schrift bezit6). Thans heeft de Parijsche theologische faculteit, aan wier uitspraak hij zich van te voren vrijwillig onderworpen heeft, hem veroordeeld. Eek verwacht dat alle ware Christenen nu zullen aannemen dat bij een ketter is, en zich zullen houden aan het voorvaderlijke geloof7).
Spoedig zag bij P. Quentel te Keulen eene Duitsche vertaling van de „Determinatio" het licht H). Nauwelijks was een exemplaar der oorspronkelijke uitgave te Wittenberg aangekomen, of Melanchthon liet haar opnieuw ter perse leggen met eene toevoeging, bestaande in een verweerschrift of „Apologie" ter verdediging van Luther. In Juni van het j. 1521 was hij hiermede
1) ln de bedoelde uitgave quat. d, fol. ij '—v.
2) Aldaar, quat. d, fol. ij 3) Aldaar, quat. d, fol. iij r.
4) Aldaar, quat. d, fol. iij ". 5) Aldaar, quat. d, fol. iij ».
6) Aldaar, quat. d, fol. iij v. Eek bedoelt hier natuurlijk de kerk.
7) Aldaar, quat. d, fol. v r.
8) Determinacion. oder lerlich /ƒ verurtelung. der versatn- lutiQ der doctoren,
heiliger ge- schrifft zu Parisaz. vber die Lu-,.thermische lerc. gantz durch vsz // von innen besichtiget. jj Luthers ijrrungeu. / Got zu lob, vnd allen die nit Latijn verston, II zu gut, zu dutsch gedruckt. // In 4W. Aantal bladen: 12. [Aan het slot:] Gedruckt tzo Coellen durch P. Q. Im Jaer .... // .... M.CCCCC.xxi. — Aldus de titel in Luthers Werlce, Weira. Ausg., Bd. 8, S. 260.



bezig '). Vóór don 13de» Juli had Luthcr op den Wartburg zoowel de „Determinatio" als Melanchthon's verweerschrift in handen 2). Zelf heeft Luther de Panjsche faculteit niet beantwoord. Hij heeft er zich toe bepaald hare uitspraak met het verweerschrift van Melanchthon in het Duitsch te vertalen en te doen drukken 3). In eene korte voorrede verklaarde hij het stuk der Parijsche godgeleerden voor waardeloos, wijl zij verzuimd hadden gronden voor hun oordeel uit de H. Schrift bij te brengen — de zaak, waar het juist op aankwam 4). Het werk van Melanchthon 5), even leer-
1) Brief van Melanchthon aan Spalatinus, 14 Juni 1521, in het Corpus Rvformatorum, Melanthonis opera, Yol. I, col. 397.
2) Brief van Luther aan Melanchthon, 13 Juli 1521, bij Enders, Luther's Briefwechsel, Stuttg. 1889, Bd. III, S. 190.
3) Eyn Urteyl der Theoloqen Ij tzu Parisz vber die lere Doctor / Luthers. // ]',jn 3e9L" Urteyl / Doctor Luthers. // Schuczrede Philippi Me- jlanchthon itidder das selb Parisisch // vrteyl fur D. Luther. // De kleine voorrede van Luther (achterzijde van den titel) draagt het jaartal: 1521. En onder de laatste bladzijde (quat. F, fol. vir) staat: „Vale. tzu Wittenbergk, 1521". Overigens ontbreekt elke aanwijzing van drukker, plaats of jaar. Formaat: in-4". Letter: Gothiek. Geen pagineering. Aantal bedrukte bladen, met den titel: 26. Aantal regels per blz.: 37. Hoogte: 20 c.M. Breedte: 15.2 c.M. Een exemplaar is mij ter leen verstrekt uit de universiteits-bibliotheek te Halle. Het geschrift is o.a. herdrukt in D. Martin Luthers Werke, VVeim. 1889, Bd. 8, S. 267—312.
i) Eyn Urteyl der Theologen, u.s. w., |Wittemb. 1521J, achter den titel. 5) Afzonderlijk verscheen het onder den titel: Advervs // fvriosvm ParisienSIVM II THEOLOGASTRORVM DE // CRETVM, PlUUPPI // MeLANCHTHO- NIS PRO Lv- / THERO APO, LOGIA. // Zonder aanwijzing van drukker, plaats of jaar. Formaat: in-4". Letter: Romeinsch. Signatuur: A ij—Ciiij. Geen pagiueering. Aantal bedrukte bladen, met den titel: 14. Aantal regels per blz.: 32 (buiten den hoofdregel). Hoogte: 19.1 c.M. Breedte: 14.6 c.M. — Een exemplaar werd mij geleend uit de universiteits-bibliotheek te Halle. Aan het slot van deze uitgave (quat. C, fol. iiijr-vjr) komt een brief voor (Hvrj. lectori fidem in Christvm), die in de volgende hieronder te noemen edities, ook in de boven (aant. 3) vermelde
Duitsche vertaling (Eyn Vrteyl der Theologen u. s. w.) is weggelaten. Deze
Apologie zag vereenigd met de Determimtü, het licht onder den titel: Determi / natio theologicae fa- cvltatis Parisien. j svper doctrina // Li theriam // hactenus per eam // visa. // Apologia pro Lvthero Aduersus Decretum Parisiensium \\ VVittembergae. An. M.D.XXI. — Formaat: in-4". Letter: Romeinsch.Signatuur: aij-eiij. Geen pagineering. Aantal bedrukte bladen, met den titel: 20. Aantal regels per blz.: 35. Hoogte: 20.4 c.M. Breedte: 15.1 c.M. Een exemplaar is mij ter leen verstrekt uit de universiteits-bibliotheek te Halle. Voor de beschrijving van andere uitgaven uit den eersten tijd (waarin telkens de Determinatio met de Apologia vereenigd voorkomt) zie men de „YVeimarer Ausgabe" van Luthers Werke, Bd. 8, S. 261. Verder zijn de beide werken te zamen o.a. gedrukt in



rijk als beknopt, is, afgezien van enkele al te scherpe uitdrukkingen, een model naar den vorm. Hij behandelt de veroordeelde stellingen niet één voor één, maar bespreekt eenige hoofdvragen die door de uitspraak der Parijsche faculteit aan de orde worden gesteld. De „Determinatio" is volgens hem als geheel zóó onzinnig, dat hij betwijfelt of zij wel van die faculteit of althans van hare meerderheid afkomstig is '). Bedenkt men echter (zegt hij) dat Parijs de wieg en bakermat is van de scholastiek, dan kan men haar, meent hij, voor echt houden2). Men verwijt Luther niet, dat hij afwijkt van de Schrift. Trouwens, op de Schrift wordt door do Parijsche godgeleerden nergens een beroep gedaan 3). De grief tegen Luther is, dat hij verschilt van de universiteiten, de kerkvaders, de conciliën. Waarom is dit niet geoorloofd voor iemand die zich aan de Schrift vasthoudt? Welbeschouwd komt de hoofdzaak van den strijd hierop neder, dat Luther afwijkt van de Bijbeluitlegging die bij kerkvaders, conciliën en hoogescholen gangbaar is4). Bovendien geldt dit slechts van de kerkvaders en conciliën der laatste eeuwen5); op de vroegeren 6), zooals bijv. op Augustinus 7) en Ambrosius8) kan Luther zich met het volste recht be-
Tomvs secvndva omnivm opervrn Lutheri, VVitebergae 1546, fol. 194v—207 r (de Apologia op lol. '202'—207 '), in M. Lutlieri Opera latina varii argumenti, cur.
H. Schmidt, Francof. ad M., 1872, Vol. VI, p. 34 77 (de Apologia op pag. 58—77). De Apologia is afzonderlijk opgenomen in het Corpus Reformatorum, Vol. I, col. 398—416 (zooals boven, blz. 356, aant. 1 is aangewezen, komt de Determinatio in ditzelfde deel van het Corp. Hef. voor, maar op eene andere plaats).
1) Melanchthon, Pro Luthero apologia, in de afzonderlijke (oorspronkelijke) editie: quat. A, fol. ij '; quat. C, fol. iij»; in het Corp. Ref., Vol. I, col. 399,415.
2) Ibidem, in de afzonderlijke (oorspronkelijke) editie, quat. A, fol. ij v; in bet Corp. Ref., Vol. I, col. 399 seq.
3) Ibidem, in de afzonderlijke editie, quat. A, fol. iij», iiij '; in het Corp. Ref., Vol. I, col. 401 seq.
4) Ibidem, in de afzonderlijke (oorspronkelijke) uitgave, quat. A, fol. iiij r; in het Corp. Ref., Vol. I, col. 402.
5) Ibidem, in de afzonderlijke uitgave, quat. B, fol. iij1'; in het Corp. Ref., Vol. I, col. 408.
6) Ibidem, in de afzonderlijke uitgave, quat. B, fol. iiij' en v; in het Corp. Ref., Vol. I, col. 410.
7) Ibidem, in de afzonderlijke uitgave, quat. C, fol. ij v, iij '; in het Corp. Ref., Vol. I, col. 413 seq.
8) Ibidem, in de afzonderlijke uitgave, quat. C, fol. iij *; in het Corp. Ref., Vol.
I, col. 415.



roepon. Dat de mannen der Sorbonne Luther veroordeelon, is zonder
meer zegt Melanchthon, niet afdoende. Zij hadden behooren te
bedenken, dat men zou verlangen te weten op welke gronden hun oordeel rust').
Nog dient melding te worden gemaakt van eene parodie op de • eermmatio", waarin het verweerschrift van Melanchthon tot uitgangspunt wordt genomen om het werk der Parijsche professoren belachelijk te maken2). De vorm der „Determinatie" wordt hierin getrouw nagebootst. Telkens wordt een volzin van Melanchthon vooropgesteld. Daarop volgt dan een quasi-oordeel van de Iarysche faculteit. Het begint met het opschrift:
„Apologia aduersus furiosum decretum Theoo gastrorum Parhisiensium pro Luther o.
Haec Propositie est scandalosa, irreuerentialis et contumeliosa. in ïoc quod dicit: Furiosum Decretum, pro quanto intendit magiütros almae facultatis esse furiosos, est blasphema et impia in a mam facultatem, ideo igne, ferro, aqua, una cum autore perdenda v i autem dicit Theologastrorum, pro quanto vult Magistros nosros non esse Theologos, sed Theologastros, quod signilicat Svlues-
ies et figuras solas Theologorum, est iniuriosa toti statui Theologorum.
Quondam fuerunt strenui Milesii.
Haec propositio est suspecta, quia graece fuit scripta ab ipso
in de arzo"de,iijke
lolTZinaVri:,,ia ahme faM T)"olo™ li super Apo-
Z Zio Tr th0ni8pr° Luther° ^tam- ' ^rprnnus. LJL
da,n d termtna- U^ Pri»™- Liber // secundus. // Tertim Liber habet auas-
«te.) 'De voorrede (op de aditerzijde van de"
P-s of
hïïttï metEt utei:rAantai rege,s pe- *■= «■
te n^:e
is dezeT^V" ^ "We""arer Ausfc'abe" van Luthers Werkt, Bd. 8, S. 2(14. Verder bergae 1546 "J M iS®"" T°""'S Secvndvs omnivm °l'erBm Lutheri, VViteMelaneitt ' a ' • de °l>era lati,UI varii argumenti, T. VI, p. 78—98
1 keu eTo'r^ 'n T Je "itgaVe Va" het ™de ^ ™ van Luther s Z L nZ \ Z eemee"d hebben' dat 8eschrift van Luther afko.nstig bona JZT '00fdreeel b°Ven Je b,adzijde» luidt JM. Lrtkeri a Sar-



autore Apologiae. Graeci autem sunt haeretici. Et in eo quod dicit de nobis, Milesii, est manifeste falsa, quia non sumus Milesii, sed Parrhisienses. Et pro quanto vult, nos iam non esse strenuos, est contumeliosa et piarum aurium offensiua.
Quid enim estis nisi Sorba?
Ilaec propositio est viciosa etiam contra grammaticam, quia nostra Schola non Sorba sed Sorbona dicitur. Et pro quanto vult detruncare nomen almae huius scholae est iniuriosa.
Ilaec est illa Helena1), pro qua Magistri nostri decertant.
Ilaec propositio pro quanto denotat quod Magistri nostri meretrices amant, est valde detractoria, infamatiua, contumeliosa, pro quanto autem vult nostram Theologiam Ilelenam dici, est blasphema in spiritum sanctum.
In meridie lucernam.
Ilaec propositio est stulta, quae docet lucernam in meridie accendere, etiam est suspecta, quia graece scripta. Et pro quanto intendit nos esse tam caecos, ut in meridie non videamus, est irreuerentialis, derisoria facultatis Theologicae" 2).
Aan het beknopte verweerschrift van Melanchthon, stelt zich de meer uitvoerige „Confutatio determinationis doctorum Parrhisiensium" waardig ter zijde 3). Van Melanchthon's werk kan hij
1) Melanchthon bedoelde de Scholastiek.
'2) Determinatio secunda almae facultatis Theologiae Parisieusis, in de boven, hlz. 362, aant. 2, beschreven oorspronkelijke editie, quat. A, fol. 2 r, 2»; in de Wittenbergsche uitgave van Luther's Opera, T. II, lol. 207 208 r; in de Opera latnia v. a., T. VI, p. 79—81.
3) De titel der uitgave die ten gronslag ligt aan den herdruk hierachter, is gevat in eene sierlijke architecturale lijst in renaissance-stijl. Zij is gedrukt met Romeinsche letter, Luther's stellingen en hare veroordeeling in gewoon opstaand schrift, al het overige cursief. Formaat in-8". Signatuur: a2—x3. Het voorwerk, 1 vel druks, is niet gepagineerd. De pagineering begint bij den eigenlijken tekst van het werk, en loopt door van p. \—327. Hoogte: 14.8 c.M. Breedte: lOc.M.— Ken exemplaar bevindt zich in de universiteits-bibliotheek te Leiden. Het exemplaar, aanwezig in de Kon. Bayr. Hof- und Staatsbibliothek te Munchen is hieraan in alles gelijk. In de „Weimarer Ausgabe" van Luthers Werke worden nog 2 uitgaven als volgt beschreven: „Confv^tatio determinatio-Hnis Doctorum Parrhisien-



geen kennis hebben gedragen. De titel draagt weliswaar in de uitgave, die ten grondslag ligt aan den herdruk hierachter, het jaartal 1523. Maar de brief die het slot vormt is gedagteekend: 1 Juni 1521 ). Bovendien merke men op dat deze uitgave op den titel denuo recognita" heet. Hebben wij hier te doen met een tweeden of derden druk? Of is dit werk te voren, zooals in dien tijd meer gebeurde, in handschrift verbreid geworden? Dit is niet meer uit te maken. Op blz. 131 wordt van Adriaan den Zesden als „van onzen tegenwoordigen paus" gesproken«). Adriaan VI nu heeft den pauselijken troon slechts van 9 Jan. 1522 tot 14 Sept 1523 bekleed. Hieruit heeft Dr. Clemen de gevolgtrekking gemaakt, dat de „Confutatio" ook binnen dien tijd vervaardigd zou zijn ) Doch het boek van bedoelden paus, waarop de schrijver zich beroept, is veel ouder *). Niets verbiedt ons aan te nemen dat de kenschetsing van paus Adriaan als „papa noster Modernus" bij het ter perse leggen van den druk van 1523 aangebracht is.
Bij de bestrijding zijner tegenstanders neemt de schrijver geen twijfelachtig standpunt in. Even beslist als zij Luther veroordeeld hebben, veroordeelt hij hen. Geen enkele concessie wordt door hem gedaan. Zooals in die dagen gewoonlijk het geval was, heeft hij voor het gevoelen zijner tegenstanders niet den minsten eerbied, lij betitelt hen als leugenaars 5), ongeloovigen en aardschgezinden
aium, Contra *•£■// « Ecclesiasticis Doctoribus desum-üpta, denuo recognita etli locupletata. // Adtecta est Disputatio Groningae habita cum // duabus Epistel,s, non minus // piis quam eruditie. // Indicem generale,,,, et etiam alphabeticum praeposttum, Lector compicies. // Norimbergae. An. XXV. / Mit Titeleinfas sung. Titelruckseite bedruckt. 8 ungezahlte Seiten und 327 gezahlte Seiten, denen noch e,„e leore Se.te folgt, in Octav". - En: „Apologi // « doctissin.i // rt diligentissiiiu cv lusdarn uiri, qua patrocinatur. M. Lu-Utkeri propositionib.es, <1
f Z Parrh™™1»«, ™-!lpi* damnatis. // Adiecta est disputatio Groningae habita I cum duabus epistolui, mn minus // piis quam er „dit is. \\ Indicetn qenc-
"!p*abeti-Hcum P'^positum, Lector compicies. // Norimbergae. S -L q Titdeiiifassung. Titelrückseite bedruckt. 8 ungezahlte Seiten und 327 gezahlte Seiten, denen noch eine leere Seite folgt, in Octav".
1) Confvtatio, p. 260, hierachter, blz. 548.
2) Confutatio, p. 134 ; vergel. p. 4; hierachter, blz. 476, 403.
W? ^ „Dr/, °', Cleme"' BeiM>ye ZUr X'formationegeschichte aus der Zwickauer Ratsschulbibhothek, Berl. 1903, Heft III, S. 94.
4) Zie de aanteekening bij de Confutatio, p. 4, hierachter, blz. 403.
5) Confutatio, p. 34, 125, 198; hierachter, blz. 420, 472, 514.



die de dingen des geestes niet verstaan 1). De Thomistische school, waarvoor zij strijden, is eene school des Satans2). Hij geeft als zijne meening te kennen dat in sommige vraagstukken, zooals ten opzichte van biecht en boete, zorg voor eigen voordeel aan de houding van hen en huns gelijken niet vreemd is 3). Hij schildert hen af als lieden die op onbeschaamde wijze hetzij om gewin hetzij om hunne theologische hoogheid te handhaven, met leugen en list iedereen bedriegen, en driest alles inpalmen, daarbij zich even ernstig voordoen als Cato, rondwandelen als halfgoden en een indruk trachten te wekken alsof zij de wijsheid bezaten van Salomo 4).
Ofschoon de schrijver zonder voorbehoud de zijde van Luther kiest, komen er ook bladzijden in zijn werk voor, welke doen denken aan geestverwantschap met Erasmus5). Evenals deze wil hij niet alleen dat men zich bij de behandeling der geloofsleer zal houden aan den inhoud der Schrift, maar ook dat men haar zal uitdrukken in schriftuurlijke bewoordingen 6). Het schismatieke in de Hussietische beweging schijnt afgekeurd te worden7), wat geheel strookt met de Erasmiaansche opvattingen. Evenals Erasmus is de schrjjver zeer afkeerig van dwang op het gebied van de godsdienst. De bejegening die men den ketters pleegt aan te doen, keurt hij ten sterkste af. „De Heer heeft niemand door vuur of vlammen of door bedreiging met den dood gedwongen tot bekeering. Toen zekere ketterschgezinde leerlingen van Christus afvielen, omdat zij zich aan hem geërgerd hadden (Joh. VI), heeft Christus de andere discipelen, die geen aanstoot aan hem genomen hadden en hem trouw gebleven waren, gevraagd, of ook zij niet wilden weggaan. Hij liet het dus aan hunne eigen keuze over, naar welken kant zij zich wilden wenden. Zoo ver is het er vandaan dat de Heer hetzij door boeien, hetzij door bedreigingen zou hebben willen dwingen tot het bewaren der eenheid. Vandaar dat
1) Confutatio, p. 134, 115; hierachter, blz. 477, 466.
2) Ibidem, p. 115; hierachter, blz. 466.
3) Ibidem, p. 105, 115; hierachter, blz. 461, 466.
4) Ibidem, p. 191; hierachter, blz. 510.
5) Erasmus wordt aangehaald op p. 257 ; hierachter, blz. 546.
6) Confutatio, p. 226; hierachter, blz. 529. Vgl. wat Erasmus betreft, Bibl. ref. neerland., Dl. III, blz. 11 vlg.
7) Ibidem, p. 41 ; hierachter, blz. 424. Op. p. 12 (hierachter, blz. 407) wordt Hus met instemming aangehaald.



ook Augustinus het in zijne brieven geenszins goedkeurt, dat op de ketters dwang zou worden geoefend. Liever wil hij dat men voor hen bidden zal. Meermalen is hij zelf tusschenbeide getreden in het belang van de Donatisten, die niet alleen hevige ketters maar zelfs struikroovers waren, om te verhoeden dat zij door de keizerlijke stadhouders aan den lijve getuchtigd zouden worden. Paulus bezweert de Romeinen (Rom. XIII) en schrijft aan de Thessalonicensers voor (1 Thess. V), dat zij degenen die twist en ergernis verwekken door bestrijding van de leer waarin zij onderwezen zijn, moeten vermijden, meer niet.... Doch welke toegevendheid er tegenwoordig betracht wordt tegenover diegenen die niet ganschelijk instemmen met zekere, soms nietige, soms onware bedenksels van de theologen, dit weet iedereen" i). „Heden ten dage", zeët hij» „hebben zekere monsters van doctoren het recht om, wat het ook zij, willekeurig te vervloeken of goed te keuren" 2). „Het onverstand der theologen komt op het oogenblik (hac hora) inzonderheid hierdoor aan het licht, dat zij het evangelie zelf vervloeken, en het geloof onderdrukken" 3). „Zij die trachten het gezuiverde Woord Gods weder op den voorgrond te stellen, worden in den kerker geworpen, in ketenen geklonken, aan het vuur blootgesteld. Oude vijanden nemen vereenigd aan dit werk deel, om nl. degenen die niet gunstig denken over de scholastiek en de monnikenpartij te gronde te richten" *). In deze en andere vormen wordt de wreedheid, de bloeddorst der inquisiteurs afgekeurd») De schrijver wil dat men met geestelijke wapenen zal strijden; alleen met mildheid, met geduld, met dienende liefde zal het mogelijk zijn de afvalligen weder tot het Christendom terug te brengen 6). Dit alles is geheel in den geest van Erasmus 7). Waar hij spreekt over de „onvolprezen wapenrusting van den Christen-ridder" 8), denkt de lezer onwillekeurig aan Erasmus' „Enchiridion
1) Confutatio, p. 91 seq., hierachter, blz. 453.
2) Ibidem, p. 133, hierachter, blz. 470.
3) Ibidem, p. 111, hierachter, blz. 464.
4) Ibidem, p. 245, hierachter, blz. 539.
5) Ibidem, p. 207, 209, 213, 217, hierachter, blz. 519, 520, 522, 524.
6) Ibidem, p. 215, hierachter, blz. 523.
7) Vgl. Dr. J. Lindeboom, Erasmus; onderzoek naar zijne theologie en zijn godsdienst*, gemoedsbestaan, Leid. 1909, blz. 37; Bibl. ref. neer!., Dl. III, blz. 12 vlg.
8) Confutatio, p. 210, hierachter, blz. 524.



militis christiani". liet samenvatten van alle ondeugden in de zelfzucht (philautia) '), de tegenstelling tusschon de scholastieke theologie ter eene zijde, die, onder den invloed van Aristoteles staande, zelfzucht en eigengerechtigheid bevordert, en de theologie van het kruis (theologia crucis), die de mensehen leert zich zelf te verloochenen 2), ter andere zijde, is echt Erasmiaansch 3). De onderlinge wedijver der monniksorden, de wederkeerige bestrijding van de aanhangers van Alexander van Hales, Albertus Magnus, Bonaventura, Thomas, enz.4), het vereeren van afzonderlijke heiligen, van wie men aanneemt dat zij ieder gesteld zijn over een eigen gebied5), wordt hier op gelijke wijze als door Erasinus gehekeld. Waar de schrijver zich beroept op Hiëronymus, en daarbij schamper opmerkt: „maar de commentaren van zulke mannen, die zooveel dichter stonden bij den tijd waarin de PI. Schrift ontstaan is, worden door de hedendaagsche doctoren niet aangeraakt'fi), spreekt hij naar het hart van Erasmus 7). Zijne aanbeveling van het uitgaan om te prediken zonder buidel en zonder male s), zijne veroordeeling van het zweren9), van de kerkelijke rechtbanken, en van het voeren van rechtsgedingen door de Christenen onderling, terwijl hij het bestaan van wereldlijke rechtbanken slechts wil toelaten voor het bestrijden van erge misdrijven 10), behooren bij dezelfde geestesrichting. Yan eene uitdrukking als deze: „Articulus catholicus est, quod una est sancta Ecclesia catholica", kan dit evenzeer gezegd worden 1'). Ook dat het bestaan van het vagevuur niet volstrekt geloochend wordtt2), dat in de Scholastieke theologie niet alles dwaling wordt geacht,3), kan er mede in verband staan.
1) Confutatio, p. 236, hierachter, blz. 534.
2) Ibidem, p. 250, hierachter, blz. 542.
3) F. Pijper, Erasmus en de Nederlandsche Reformatie, Leid. 1907, blz. 14.
4) Confutatio, p. 243, hierachter, blz. 538.
5) Ibidem, p. 244, hierachter, blz. 539.
6) Ibidem, p. 86; vgl. p. 123; hierachter, blz. 449 vlg., 471.
7) Vgl. Pijper, Erasinus, blz. 12; Dr. Lindeboom, Erasinus, blz. 27.
8) Confutatio, p. 221, hierachter, blz. 526.
9) Ibidem, p. 179, hierachter, blz. 503; vergel. Pijper, Erasmus, blz. 13.
10) Ibidem, p. 175, 177 seq.; hierachter, blz. 500, 501.
11) Ibidem, p. 197, hierachter, blz. 513. Vgl. p. 198, hierachter, blz. 514.
12) Ibidem, p. 183, 185, 187, hierachter, blz. 505 vlg., 507. Vgl. Dr. Lindeboom, Erasmus, blz. 106 vlg.
13) Ibidem, p. 242, 256, hierachter, blz. 537, 545. Vgl. Dr. Lindeboom, a. w., blz. 30.



De aangewezen Erasmiaansche trekken in dit werk worden te meer verklaarbaar, als men opmerkt dat de schrijver waarschijnlijk geen theoloog, geen priester, maar litterator was. Veelvuldig spreekt hij over „de theologen" op eene wijze die te verstaan geeft, dat hij er zelf niet toe behoorde '), en over „uwe theologie" als een ander gebied dan dat waarop hij zelf verkeerde 2). Een uitdrukking als: „om met de kerkelijke heeren te spreken" 3), duidt op hetzelfde. De schrijver erkent de spitsvondigheden der godgeleerden niet te kunnen volgen 4). Dat de geestelijken weigeren accijnzen, belastingen of welke heffingen ook te betalen, en dat zij om deze reden de hevigste twisten, ja zelfs oorlog verwekt hebben, wordt ten scherpste door hem gelaakt5). Hij beklaagt zich over de geldelijke offers die de geestelijken van hem en zijns gelijken — hij zegt: „van ons" — wegens het vagevuur gevorderd hebben, en over het verbrassen daarvan 6). Over den stand der monniken en over dien der priesters laat hij zich in het algemeen zeer ongunstig uit '), ofschoon hij erkent dat er goeden en boozen onder zijn 8). Met het „wij" dat op sommige plaatsen voorkomt, kunnen moeilijk anderen dan leeken bedoeld zijn 9). Niet dus tot de „theologistae" rekent de schrijver zich, niet tot de lieden die door de mindere klasse als halfgoden geëerd worden, maar den Bijbel slecht kennen 10). Waarop mag het vermoeden worden gegrond, dat hij de klassieke talen beoefent? Eene sterke aanwijzing in die richting mag ontleend worden aan zjjn Latijn. In 1521 schreven alleen bekwame classici zulk eene zuivere, kernachtige en tevens bevallige taal. De vergelijking met het Latijn, dat bijv. de steeds als litterator geprezen Melanchthon bezigde bij het opstellen van de „Loei communes" (1521) en van de Augsburgsche confessie (1530), kan
1) Confutatio, p. 124, 125, 129, 154, 155, 102, 191, 201, 205, 22G, 230, hierachter, blz. 471 vlg., 474, 488 vlg., 492 vlg., 509 vlg., 515, 518, 529, 534.
2) Ibidem, p. 249, hierachter, blz. 542.
3) Ibidem, p. 227, hierachter, blz. 529: „ut cum ecclesiasticis lorjuar''.
4) Ibidem, p. 200, 252, hierachter, blz. 515, 543.
5) Ibidem, p. 221, hierachter, blz. 526.
6) Ibidem, p. 191, hierachter, blz. 510.
7) Ibidem, p. 220, hierachter, blz. 526; vergel. ook p. 32, 34, 76, 200, hierachter, blz. 419, 420 vlg., 444, 548.
8) Ibidem, p. 220, 227, hierachter, blz. 525, 530.
9) Ibidem, p. 191, 244; vgl. p. 190, 230; hierachter, blz. 509, 510, 531, 539.
10) Ibidem, p. 90, hierachter, blz. 452.



het werk van onzen schrijver best doorstaan. Yerder moge worden opgemerkt, dat hij zich een paar malen beroept op een klassieken blijspeldichter1), dat hij „Stentor" en „Poliphemus" te pas brengt 2), dat hij de scholastieke theologie zijner tegenstanders bij de doos van Pandora en hen zeiven bij Epimetheus vergelijkt3). Een onuitroeibaar ij del zelfbehagen, zegt hij, belaagt ons als de honderdkoppige hydra van Hercules4). De vergelijking van Christus met den „Silenus van Alcibiades" doet den schrijver een enkele maal de grenzen van den goeden smaak overschrijden 5).
Dit alles neemt niet weg dat de schrijver zich onvoorwaardelijk aan de zijde van Luther schaart. Hij moet behoord hebben tot die humanistische kringen die al spoedig gereed waren met Luther mede te gaan. Gulielmus Gnapheus, de auteur van den „Troost ende spiegel der siecken" is er een der beste vertegenwoordigers van 6). Nauwer zelfs dan iemand anders sluit de schrijver der „Confutatio" zich bij Luther aan. Is bijv. de leer der praedestinatie aan de meeste Nederlandsche Hervormingsgezinden die uit Humanistischen kring waren voortgekomen, vreemd gebleven7), onze schrijver is er een overtuigd aanhanger van 8). Men zou zijn geheele boek kunnen aanhalen ten bewijze dat hij Luther's leeringen zoo goed als geheel in zich had opgenomen. Hiervan getuigt hij bij ieder onderwerp dat ter sprake komt: de sacramenten 9), de kerkelijke wetgeving 10), de goede werken n), de geloften 12), het wezen der godheid 13), het berouw u), de biechtl5), de abso-
1) Confutatio, p. 127, 201, hierachter, blz. 473, 516.
2) Ibidem, p. 162, hierachter, blz. 493.
3) Ibidem, p. 129, hierachter, blz. 474.
4) Ibidem, p. 201, hierachter, blz. 516; vergel. p. 243, hierachter, blz. 538,„claua herculena".
5) Ibidem, p. 249, hierachter, blz. 542 ; vergel. p. 123, hierachter, blz. 471.
6) Vgl. Bibl. reform, neerl., Dl. I, blz. 144—148; Pijper, Erasmus, blz. 19 vlg.
7) Pijper, Erasmus, blz. 19.
8) Confutatio, p. 197, hierachter, blz. 513. Vergelijk hiermede echter het gezegde over de „Ecclesia militans", die goeden en boozen omvat, p. 198,hierachter blz. 514. 9) Ibidem, p. 1—57, hierachter, blz. 401—433.
10) Ibidem, p. 57—61, hierachter, blz. 433—436.
11) Ibidem, p. 61—64, hierachter, blz. 436 vlg.
12) Ibidem, p. 64—71, hierachter, blz. 436—441.
13) Ibidem, p. 71, hierachter, blz. 441.
14) Ibidem, p. 76—97, hierachter, blz. 441—456.
15) Ibidem, p. 97—112, hierachter, blz. 456—404.
VI. 24



lutie !), de voldoening2), de toetreding tot het avondmaal3), de verzekerdheid van de genade 4), de zonde die alle goede werken aankleeft 5), de zonden 6), de geboden 7), de raadgevingen van het evangelie 8), het vagevuur 9), de algemeene conciliën 10), de bestraffing der ketters n), de waarneming van zekere gebruiken 12), de kerkelijke vrijdommen 13), den vrijen wil u), de wijsbegeerte en de scholastieke theologie 15).
Wat het formeele deel der geloofsleer aangaat, houdt de schrijver zich aan de Schrift 16). Ofschoon hij op eene enkele bladzijde geneigd schijnt aan de conciliën eene belangrijke mate van gezag toe te kennen n), blijkt elders dat dit volgens hem ten allen tijde voor het gezag des Bijbels wijken moet, ja dat de algenoegzaamheid der Schrift eigenlijk voor hem vaststaat1R). Men moet volgens hem ook niet de vraag stellen, wat op zekere conciliën veroordeeld is, maar met welk recht dit is geschied 19). De paus staat niet boven het algemeene concilie; beide moeten zich voegen naar de Schrift. De schrijver heeft eene verwensching over voor het beweren van hen die zeggen, dat het woord Gods gesteld is onder de hoede van de conciliën, ja daaraan onderworpen is. En den paus roept hij toe: „dkn werkt Christus door u, als hetgeen gij,
1) Confutatio, p. 112 118, hierachter, blz. 464—468.
2) Ibidem, p. 118—130, hierachter, blz. 468—474.
3) Ibidem, p. 131 seq., hierachter, blz. 475.
4) Ibidem, p. 134—139, hierachter, blz. 477- 480.
5) Ibidem, p. 139—149, hierachter, blz. 480—486.
6) Ibidem, p. 149—155, hierachter, blz. 486—489.
7) Ibidem, p. 155—168, hierachter, blz. 489—496.
8) Ibidem, p. 168—182, hierachter, blz. 496 -504.
9) Ibidem, p. 182—191, hierachter, blz. 504—510.
10) Ibidem, p. 191—205, hierachter, blz. 510—518.
11) Ibidem, p. 207—211, hierachter, blz. 519—521. Vergelijk over de pauselijke bullen tegen de ketters, p. 245, hierachter, blz. 539.
12) Ibidem, p. 211 sqq., hierachter, blz. 521.
13) Ibidem, p. 217—222, hierachter, blz. 524 —526.
14) Ibidem, p. 222—234, hierachter, blz. 527 —533.
15) Ibidem, p. 234—259, hierachter, blz. 547.
16) Ibidem, p. 127, 134, 190, 217, 226, 229, 245, 252; hierachter, blz. 473, 477, 509, 524, 529, 531, 539, 543.
17) Ibidem, p. 5, hierachter, blz. 403.
18) Ibidem, p. 192, hierachter, blz. 510.
19) Ibidem, p. 163, hierachter, blz. 493,



opperpriester, doet, overeenstemt met de II. Schrift" '). Hij spreekt smalend over pauselijke decretalen, vooral over dezulke die betrekking hebben op boetedoeningen en aflaten, omdat hierdoor slechts een betreurenswaardige handel is bevorderd 2). Geheel anders denkt hij over eenige oudere kerkvaders. Behalve op de Schrift beroept hij zich gaarne op hen. Hij haalt Cyprianus3), Athanasius 4), Ambrosius 5), Hiëronymus 6), Clirysostomus 7), Leo I 8), en Gregorius 19) aan; ontelbare malen Augustinus; ook Bernardus 10). Over den laatste zoowel als over Benedictus en Franciscus wordt met grooten eerbied gesproken "). Bij gelegenheid wordt zelfs op I anormitanus een beroep gedaan '^). Over het algemeen is echter de schrijver over de latere theologen zeer slecht te spreken. Sterker dan iemand gispt hij de scholastieke theologie 13). De school van Thomas wordt, zooals reeds gezegd is, met eene Satansschool gelijkgesteld u). De speculatieve wetenschap zonder de genade is volgens hem niets dan dwaling "). Aristoteles, geheel vreemd aan het geloof, heeft, zegt hij, op de scholastieke theologie een lieilloozen invloed geoefend 16). Het pogen om de scholastieke theologie in overeenstemming te brengen met den Bijbel moest mislukken 17). Eene onverzoenlijke tegenstelling tusschen de Paulinische theologie en de scholastiek wordt door den schrijver aangewezen 10). De boeken der „senten-
1) Cvnfutatio, p. 194, hierachter, blz. 511.
2) Ibidem, p. 105, 122, '245, hierachter, blz. 461, 470, 539.
3) Ibidem, p. 37, 38, 43, 44, 51,92, 934, hierachter, blz. 422 vlg., 426,430,453,533.
4) Ibidem, p. 200, hierachter, blz. 515.
5) Ibidem, p. 37, 38, 45, 54, 96, 226, 229, 238, hierachter, blz. 422 vlg, 426,431, 456, 529, 530, 535.
6) Ibidem, p. 52, 202,206, 207,219,237; hierachter, blz. 430, 516, 518,519, 525, 535.
7) Ibidem, p. 94, 105, 133, hierachter, blz. 454, 461, 476.
8) Ibidem, p. 151, hierachter, blz. 486.
9) Ibidem, p. 146, 187, 227, hierachter, blz. 484, 507, 529.
10) Ibidem, p. 87, 141, 186, hierachter, blz. 450, 481, 507.
11) Ibidem, p. 67, hierachter, blz. 439.
12) Ibidem, p. 193, hierachter, blz. 511.
13) Ibidem, p. 72, 82, hierachter, blz. 441 vlg., 447.
14) Ibidem, p. 115, hierachter, blz. 466.
15) Ibidem, p. 240, vergel. p. 247; hierachter, blz. 537, 540.
16) Ibidem, p. 148, 200, 203, 204, 235, 242, hierachter, blz. 485, 515, 516, 517, 534, 538.
17) Ibidem, p. 246, 256, hierachter, blz. 240, 545.
18) Ibidem, p. 111, hierachter, blz. 464. Vergel. beneden, blz. 381.



' die zlch 8lecht8 bezighouden met het commentariëeren van Petrus Lombardus, rieken, zegt hij, naar laatdunkendheid en eigenwaan '). De makers van onderscheidingen, bijv. op het gebied van boete en biecht, waarbij men reeksen van zonden opsomt die weer dochters en kleindochters hebben, talrijke voorbehouden gevallen bedenkt, huwelijksbeletselen, verboden graden, en middelen om de eene boete-doening door de andere te vervangen'), worden aan de kaak gesteld.
Nog moge de aandacht gevestigd worden op het volgende. De schrijver stelt „presbyters" cn bisschoppen gelijk; de presbyters zijn volgens hem bisschoppen 3). Eene vergadering van wereldlijke personen is naar zijne meening bevoegd een bisschop te kiezen *).
ver de aflaten handelt hij geheel in den geest van Luther5) Over het celibaat wordt ongeveer in gelijken zin gesproken als in Melanchthon's „Loei communes" •). Hetzelfde geldt van de oorbiecht. De predikers op den kansel, zegt hij, moesten niet aandringen op het angstvallig tellen en ontleden van de zonden. Liever moesten zij onderricht geven aangaande het geloof, aan de hunnen vertrouwen inboezemen op de goddelijke vergeving (als hun absolutie geschonken wordt). Wordt de geheime biecht in dezen zin hervormd, an kan zij naast de openbare zondenbelijdenis en openbare boetedoening blijven voortbestaan en eene nuttige plaats vervullen *). Lene enkele bladzijde zijner „Confutatio" behelst eene leer die uit moreel oogpunt vrij bedenkelijk kan genoemd worden. Hij betoogt daar, dat genade en zaligheid niet verknocht zijn aan menschelijke werken, maar aan het geloof. Hierbij vervalt hij in kennelijke overdrijving door te beweren dat de diefstal der Israëlieten ofschoon op zich zelf verkeerd, God niet heeft mishaagd; dat'
?rgel- P" 123, 22?' 256: k'erachter,bl«.543,471,530,545. 1) Ibidem, p. 105, 155, hierachter, bh. 461, 489.
3) Ibidem, p. 116, hierachter, blz. 467.
4) Ibidem, p. 9, hierachter, biz. 405.
5) Ibidem, p. 118, 122, hierachter, blz. 468, 470.
hie™Chter' blz' ^ ■£" communes rerum theologicarum,
WUtemb- 1521' " h6t C0rpU* ^formatorum, ed H. t. Bindseil, Brunsv. 1854, Vol. XXI, p. 126 seq., 138.
110 r-hi?chter'biz-457,464; verge'-
n J aangehaalde editie, p. 219 seq. Op p. 102 der Confutatio, hiergeschièdt. " beschreven, hoe de openbare boetedoening te Rome



Hozea's echtbreuk, hoewel in de wet verboden, door God is goedgekeurd, en dat daarentegen Kaïn's offerande, uit menschelijk oogpunt beschouwd lofwaardig, niet eens werd aangenomen. Deze voorbeelden dienen om te betoogen dat des menschen werk tot de zaligheid niets afdoet*).
Is de schrijver Nederlander? Met zekerheid is dit niet vast te stellen, maar wel mag het waarschijnlijk geacht worden. Bejegent hij paus Adriaan VI niet als een landgenoot, daar hij hem „papa noster Modernus" noemt ? 2) Hij richt zich onmiddellijk tot Latomus. „Audis, o tortuose Latome, hanc Bernardi expositionem?" 3) Latomus' aanval op Luther4) had dus indruk op hem gemaakt. Was hij Latomus' landgenoot, dan lag het voor de hand, dat hij diens geschrift gelezen had, en zich geprikkeld gevoelde om er tegen te protesteeren. Ook spreekt hij van „onzen Erasmus"5), daarentegen, zich tot de Parijsche godgeleerden richtende, van „uwen" Gerson 6). Ook de wijze waarop hij spreekt over het weder voor den dag komen der geschriften van Wessel Gansfoort en Joannes Pupper van Goch geeft te denken. Hoezeer aan den zin der Schrift in de laatste driehonderd jaren geweld aangedaan is, hebben, zegt hij, Luther, Karlstadt7), Philippus Melanchthon en Oecolampadius overvloedig in hunne boeken aangetoond. „Reeds vóór hen", zoo gaat hij voort, „hebben dit mannen gedaan, die door geleerdheid uitblonken, wier geschriften in onze dagen uit het stof, waaronder zij bedolven lagen, weder zijn te voorschijn gebracht, nl. Wessel en Goch, en vele anderen. Met hen allen gaan wij vol vertrouwen mede, daar gij hunne voortreffelijke geschriften niet vermoogt met Gods Woord te wederleggen, hetwelk gemakkelijk te verklaren is, omdat zij met Gods Woord overeenstemmen" 8). Klinkt dit niet als geschreven door een landgenoot P Behoorde hij wellicht tot de kringen die van het weder te voor-
1) Confutatio, p. 63 seq., hierachter, blz. 437.
2) Ibidem, p. 131; vergel. p. 4; hierachter, blz. 476, 403.
3) Ibidem, p. 142, hierachter, blz. 481.
4) Zie Bibl. ref. neerl., Dl. III, blz. 25.
5) Ibidem, p. 74, 257, hierachter, blz. 443, 546.
6) Ibidem, p. 121; vergel. p. 139; hierachter, blz. 470, 480.
7) Naar Karlstadt verwijst hij nog een paar malen in ander verband. Zie p. 230, 233, hierachter, blz. 531, 533.
8) Confutatio, p. 253, hierachter, blz. 544.



schijn brengen der werken van Wessel en Goch alles afwisten? Stond hij in betrekking tot Grapheus? Kende hij Hinne Rode? Door Dr. Clemen is de verschijning van dit geschrift in verband gebracht met de bekende reis van Hinne Rode naar Bazel ») Op deze wijze zou gemakkelijk worden verklaard, hoe het kwam dat het in Zwitserland gedrukt werd. Trouwens gaf de toestand i'n de Nederlanden, die sedert Mei van het j. 1521 het laten drukken van zulk een geschrift voor schrijver en drukker gevaarlijk maakte, alle aanleiding om in de verte veiliger gelegenheid te zoeken.
Inzonderheid mag worden gelet op hetgeen in den druk aan de „Confutatio" is toegevoegd. Twee geschriften van Nederlandsche herkomst zijn het: het verslag van het vermaarde twistgesprek te roningen in het j. 1523, en een brief „Over de zaak van Luther", heimelijk uit Nederland geschreven. Daarop volgt dan nog ten slotte een brief van Luther aan Capito, die slechts weinig bladzijden in beslag neemt. Bevatten de twee eerstgenoemde belangrijke toevoegingen geen aanwijzing, dat ook de voorafgaande „Confutatio" afkomstig was uit dezelfde sfeer, nl. uit de Hervormingsgezinde kringen in de Nederlanden? Men ziet, dwingende gronden om de „Confutatio" voor een Nederlandsch stuk te houden zijn nauwelijks bij te brengen. Maar alle aanwijzingen tezamengenomen en in onderling verband beschouwd, leveren voldoende
reden op om de Nederlandsche herkomst hoogst waarschijnlijk te achten 2).
De akten van het twistgesprek te Groningen 3) werden achter <le „Confutatio" waarschijnlijk voor het eerst gedrukt. En achter volgende uitgaven der „Confutatio" werden deze akten opnieuw opgenomen <)• In het j. 1614 werden zij te Groningen nogmaals
Refor>naii°™9^hichte aus der Zwickauer Rats-
Za I h ' r- Ul' & 95; VgK '1enZe,fde' »* *•
berg Basel, ZUrtch, ,n de ZeUschrift für KirchengeschichU, herausg. v. Brieger u. Bess, Gotha, 1897, Bd. XVIII, S. 346—372.
2) Als men wist wien hij bedoelt met den oorlogvoerenden bisschop i„ zijne dagen, d,e kloosters verbrandt (p. 215, 221, hierachter, bh. 523,526), zou men mis-
i-r k"",e" - — -"—- ..i..:,.-
3) fisp"'at,° habita G' vningae Anno 1523., achter de Confutatio, p. 261-307beneden biz. 549-575. '
4) Zie boven, blz. 363, aant. 3.



uitgegeven '). Toen Gerdes het plan beraamde er in de Bijlagen achter zijne „Geschiedenis der Hervorming" een herdruk van te bezorgen, stond hem aanvankelijk geen gedrukt exemplaar ten dienste; hij kende deze akten slechts uit een afschrift van de Bazelsche editie van het j. 1523, dezelfde die hierachter wordt weergegeven. Straks kwam hem ook nog een exemplaar der Groningsche uitgave van het j. 1614 in handen. Te zamen met het bedoelde afschrift diende deze uitgave hem om den tekst zoo goed mogelijk vast te stellen 2).
Het twistgesprek te Groningen is door De Hoop Scheffer zoo uitvoerig en aanschouwelijk beschreven 3), dat ik volstaan kan met daarnaar te verwijzen. Slechts de volgende opmerkingen mogen hier eene plaats vinden.
De mannen die aan het debat deelnemen, zijn van elders niet, of zoo goed als niet, bekend. Willem Frederiks, in dezen tijd de hoofdpastoor der stad, geniet eene zekere vermaardheid, meer op het gebied der staatkunde dan op dat van kerk en theologie *). Naast hem wordt Everardus Largis, doctor in de rechten, genoemd5).
1) Zie Gerdes, in het aanstonds te noemen werk, T. III, Monumenta, p. 26. De titel luidt: Disputatio // habita Groningae // in aedibus Praedicatorum, // inter // Dominicanos atque Sacerdotes Ecclesiae // D. Martini, Anno redempti orbis 1523. II In feriis Divi Magnique Pontificis Gregorii. // Ex bibliotheca Nobilis viri, Ij Petri Pappi a Tratzberg, // Praetoris legionis Groning.-Otnlandicae. / Groningae, // Recusa typis Ioannis Sassii, Ordinum et Academiae Typographi, 1614.— Formaat: klein in-8'. Letter: Romeinsch. Geen pagineering. Signatuur: A2—D2. Aantal bedrukte bladen: 27. Een exemplaar is mij geleend uit de universiteitsbibliotheek te Groningen.
2) Acta Disputationis Groninganae habitae A. 1523, in de Monumenta bij D. Gerdes, Historia reformationis, sive, Annales evangelii seculo XVI. passim per Europam renovati, Groning. 1749, T. II, p. 25 -60.
3) Dr. J. G. de Hoop Scheffer, Geschiedenis der kerkhervorming in Nederland tot 1531, Amst. 1873, blz. 282—309. Vergel. H. H. Brucherus, Geschiedenis van de kerkhervorming in Groningen, Gron. 1821, blz. 58—62.
4) Zie over hem : Dr. J. Reitsma, De persona van Groningen, in de Bijdragen tot de geschiedenis van Groningen, onder red. van Acker Stratingh, Feith en Boeles, Gron. 1866, Dl. III, blz. 314—334; dezelfde, Willem Frederiks, in de genoemde Bijdragen, Dl. IV (1867), blz. 257—308; W. Zuidema, Wilhelmus Frederici, persona van Sint-Maarten te Groningen (1489—1525) en de Groninger staatkunde van zijn tijd, Gron. 1888; H. H. Brucherus, Geschiedenis der kerkhervorming in Groningen, blz. 50 vlg.
5) Dispvtatio, Epistola ad Petrvm Aqvensem, p. 266, hierachter, blz. 552. Volgens de editie van 1614 (quat. A, lol. 2»), zal hij Everardus Jarghes geheeten



Deze twee zijn bot geweest die de woordvoerders der Hervormingsgezinde party hebben opgewekt om in het strijdperk te treden ')
« ™eYö ?-*•*'nie'
e d die door alle schrijvers over dit onderwerp over het hoofd schijnt gezien te zijn. De mannen die van de genoemde zijde het
rechten TOMen,/1Jni: Mee8t6r Hermannus Aberingius, doctor in de echten, .Meester Joannes Timmermannus, Meester Gerardus Pistons en Meester Nicolaus Lesdorpius, de rector van het gvmnas urnt ) Meester Gerhardus Pistoris komt alleen maar in het debat a s bestrijder van de leer van de eeuwigheid der wereld en verger van de leer dat zij geschapen zou wezen 3). Rector Les-
denPIsTriid 7 £*" ** °P * EeD gr°°ter aandeel a™
strijd neemt Meester Hermannus Aberingius »). Het meest spreek Meester Joannes Timmermannus *). Geen dezer vier heeft op he gebied der theologie of der letteren vermaardheid verwor-
namen Te hergeeft Z^nTlndl^1^"iCa" T F°PPeD9buDne
l0°j VGle nameD van Wgenooten beva"^ komen Teniet vooH)" De prior van het Dominikaner-klooster, binnen welks wanden het dispuut plaats had *), was destijds Laurens Laurensen, ook wel Laurentius Rufus geheeten, een niet onbekende figuur «>). in i526
j'J 'D e8,ne grü°te °Penbare samenkomst van Dominikaners te Jeingum op hevige wijze opgetreden tegen de aanhangers der Hervormmg. Spoedig daarop heeft hij een twistgesprek met hen ge-
dfnaal" 'T - - v„„rme«
Lorgion, Reynerus Praediniua, Gron. 1862'^z IsTs'üe'sÏff^ ^ denis der Kerkhervorming, blz. 286 aant 1 ' '' Scheffer, Geschie-
l p-ies **
3) Ibidem, p. 293, hierachter, blz. 568.
4) Ibidem, p. 297, hierachter, blz. 570
5) Ibidem, p. 269 -275, hierachter, blz. 554-557.
6 b.dem p. 275-297, hierachter, blz. 558-570.
• • oppens, Bibliotheca Belgica, Brui. 1739, 2 Tom
9) oTirrf' LVgd' Bat' 17°3, T" IH' popgeschiedenis van het olrtsZZTj^TÏZ * Gronin^ in het Archief voor de 10) Erasmus, ola T m ƒ 7f' ^ ,W6' °L XXX">«-«* 229-330.
- Ltïmi 'r, S 'W "•



voerd te Olderssum. Eigenlijk had hij het spreken aldaar willen overlaten aan zekere medestanders van hem; maar door de tegenstanders in de engte gedreven, heeft hij zich genoodzaakt gezien, trouwens zonder succes, zelf het woord te voeren '). Maar in het twistgesprek te Groningen heeft hij zich persoonlijk wellicht evenmin gemengd als Willem Frederiks. Wel heeft degene die de uitgave der „Disputatio" van 1614 bezorgde, gemeend dat hij bedoeld zal zijn met het herhaaldelijk voorkomende „Magister noster"2), en anderen hebben dit nageschreven. Maar het bewijs hiervoor ontbreekt. Ook andere mannen uit het Dominikanerklooster kunnen met dien titel bedoeld zijn. Wie bekend is met de beteekenis welke in dien tijd aan dezen beleefdheidsterm placht gehecht te worden, zal het niet wagen er in dit geval eenige gevolgtrekking voor de aanwijzing van een bepaalde figuur aan te ontleenen 3). Verder zijn alle personen die hier van de Dominikanerzijde optreden, „anonymi". De bezorger der uitgave van het j. 1614 meent te weten, dat de „lector" broeder Ludolphus moet geweest zijn en de „supprior" Pittinck zal geheeten hebben4). Waarschijnlijk is dit juist5). Maar dit verandert niets aan het boven gezegde, dat de eigenlijke woordvoerders in het twistgesprek overigens onbekende personen zijn.
De hierachter geboekstaafde handelingen van het twistgesprek bezitten in het geheel niet het karakter van notarieele akten. Uit niets blijkt, dat, evenals bij het vermaarde dispuut te Leipzig tusschen Luther en Eek, door opzettelijk daartoe aangestelde officieele personen het gesprokene woordelijk werd opgeteekend. Het verslag dat ons voorgelegd wordt, is blijkbaar de vrucht der werkzaamheid van een of meer ijverige toehoorders, die, wat hun belangrijk toe-
1) Ubbo Emmius, Rervm frisicarvm historia, Lvgd. Bat. 1616, p. 837 seq. De akten van dit twistgesprek komen vertaald voor bij E. Meiners, Oostvrieschlandts kerkelyke Geschiedenisse, Gron. 1738, Dl. I, blz. 479—574.
2) Disputatio habita Groningae, Gron. 1614, quat. A, fol. 6 r.
3) Vergel. beneden, blz. 541, 572.
4) Ibidem, quat. A, fol. 6
5) Eene in de 18l|c eeuw opgemaakte „Lij9t van priors, suppriors en kloosterlingen" vermeldt op het j. 1522, en op het j, 1523 „P. Ludolphus Eminga'' als S. Th. lector (eene waardigheid, waarmede ook Laurentius Laurentii voorkomt). Bij het j. 1516 wordt vermeld: „P. Arnoldus Pytinck, supprior usque ad 1523". Maar bij 1523: „P. Joannes Koyter, supprior". Deze lijst bij G. A. Meyer, a. w., blz. 326.



scheen, zoo goed mogelijk op schrift trachtten te brengen. Hunne sympathiën neigden bovendien naar één van de partijen, nl. naar die van de Hervormingsgezinder Dergelijke eenzijdige verslagen van twistgesprekken uit dezen tijd zijn trouwens lang geen zeldzaamheid '). Dat het verslag niet woordelijk is, volgt uit eene mededeeling van den onbekende die het aan de drukpers heeft overgegeven. Als inleiding toch tot den tekst der eigenlijke handelingen dient een brief van dezen onbekende aan Petrus van der Aa, kanunnik van de St.-Maartenskerk te Munster »). Hij verzekert dat met alle aanhalingen die in het verslag voorkomen, op het twistgesprek werkelijk zijn te berde gebracht. Daarvoor was in het geringe aantal uren die men er aan wijdde, geen tijd. Hier en daar heeft hij nu het verslag aangevuld met argumenten die den sprekers te pas hadden kunnen komen, indien de tijdsruimte gedoogd had, ze aan te voeren3). Bedenkt men, met welk doel hij dit verslag heeft openbaargemaakt, dan kan men raden van welken aard die aanvullingen zullen geweest zijn. De briefschrijver is weliswaar humanist en hoopt vooral op de herleving van de studie der klassieke letteren *). Maar de handelingen van het twistgesprek maakt hij openbaar om de Hervormingsgezinde elementen onder de geestelijken te Groningen te versterken en aan te vuren 5). Men moet weten dat hij als beslist Hervormingsgezinde zich zelf onderscheidt van al de Groningsche geestelijken, dus ook van degenen die reeds iets gevoelen voor de nieuwe geestesrichting, — d. w. z. de woordvoerders in het gesprek en hunne geestverwanten met wie hij sympathiseert - en nog slechts hoopt, dat zij straks geheel met de Hervorming zullen meegaanfi). Dat het hier ten beste gegeven verslag van een bepaalde zijde komt, straalt ook in het volgende door. De deelnemers aan het twistgesprek van (hetgeen wij zullen voortgaan te noemen) de Hervormingsgezinde partij worden met naam en toenaam in den inleidenden brief opgesomd, als het ware eervol vermeld7). En ook verderop worden zij telkens duidelijk
1) Bibl. ref. neerl., Dl. I, blz. 427; Dl. V, blz. 205.
2) Ervditissimo atqve omnibvs dotibvs maximo D. Petra Aqvensi Canonico apud
diuum Marttnum Monasterii, voor de Dispvtatio, p. 262-266; hierachter, blz. 550 vv
3 b., p. 266, hierachter, blz. 552. 4) Ib„ p. 265, hierachter, blz. 551
5 b p. 266, hierachter, blz. 552. 6) Ib„ P. 265, hierachter, blz. 551.
7) Ibidem, p. 265, hierachter, blz. 552.



met hunnen naam aangewezen. Van de tegenpartij wordt veel minder werk gemaakt. Dezen heeten kortweg „de Doiuinikanen" J). „De subprior"2) en „de lector"3) worden weliswaar onderscheiden; maar doorloopend worden de woordvoerders van deze partij als „Magister noster" 4) aangeduid en meer niet. Het is bekend dat de besliste Hervormingsgezinden in dezen tijd voor dien titel geen eerbied hadden.
Hnt twistgesprek heeft een kalm verloop. Het brengt geen hartstochten in beweging. Het heeft er niets van dat de partijen elkander zonder eenig mededoogen of verschooning zouden aanvallen. Kortom de strijd heeft geen zweem van de hevigheid die bijv. het twistgesprek te Leipzig heeft gekenmerkt. Slechts een enkelen keer valt een hard woord, bijv. waar de „Magistri nostri" vereenzelvigd worden met de rabbijnen, van wie Jezus wilde dat ze onder de zijnen niet zouden voorkomen 5), of waar hun verweten wordt, dat zij, alvorens over de juiste bejegening der ketters eene meening te durven uitspreken, hadden moeten zorgen Tertullianus' „De praescriptione haereticorum" te kennen6). De strijd echter om de stelling betreffende de eeuwigheid der wereld schijnt hier voornamelijk een steekspel '), hoe ernstig men dit onderwerp elders ook moge opnemen 8). Soms wordt van de zijde der Dominikaners eene concessie gedaan. Zoo wordt toegegeven dat de paus, als hij in ketterij verviel, zou moeten worden afgezet9), wat te opmerkelijker is, omdat de leden der Predikheeren-orde in dezen tijd over het algemeen de krachtigste verdedigers geweest zijn van de pause-
1) Ibidem, p. 266, hierachter, blz. 552. Vergel. p. 285, hierachter, blz. 563.
2) Ibidem, p. 274, hierachter, blz. 557.
3) Ibidem, p. 270, 272, 273, 274, 278. 280, 288, 292, 293, 303, hierachter, blz. 555, 556, 557, 559, 560, 565, 567, 568, 573.
4) Dispvtatio, p. 271, 272, 276, 281, 284, 288, 292, 297, 299, 301, 304, hierachter, blz. 555, 556, 558, 561, 563, 56.">, 567, 570, 571, 572, 574.
5) Dispvtatio, p. 300, hierachter, blz. 571.
6) Ibidem, p. 284, hierachter, blz. 563.
7) Ibidem, p. 293 sqq., hierachter, blz. 567 vlg. Geen der partijen neemt die leer in bescherming. Dat tegen een van de stellingen, van Dominikaansche zijde opgeworpen, door een Dominikaner (den supprior) oppositie gevoerd wordt, komt ook voor op p. 274 (blz. 557).
8) Vergel. Bibl. ref. neerl., Dl. III, blz. 392 vlg.; en de veroordeeling der 216 „wijsgeerige" stellingen door bisschop Stephanus van Parijs, boven, blz. 32 besproken.
9) Dispvtatio, p. 274, hierachter, blz. 557. Vergel. p. 307, hierachter, blz. 575: „non inualidis argumentis quae dicis asseris".



VerdGr W°rdt d°°r de ^-ikaners toe^e-
eenT hen w I T m*cht °fhet -.™peratorschap» vol¬
gens hen wel aan de pauselijke waardigheid verknocht is krachtens
posi leve recht, maar niet krachtens het evangelie »). De onbe
kende wlens brief tot inleiding van de akten dient, geeft als zi,"
li'1* , rDen ^ ^ V°°r de SHertrn™
voor ee moet opleveren als zij beginnen te twijfelen aan de
TI7en Z l7 eD g8prikkeld worden nieuw onderzoek 3) sorekL n™ de V6rhandeli^n nu wordt het nut der be-
De M T 2 leerstellige vragen door de Dominikaners erkend
wijze* seprrenk8ter ' ^ ^ ^ dankt °P heusehe'
, x .8r8' en ze&t 0,a-: nWij hebben intusschen geleerd
„een T ***»*'> w» zullen aderen onderrichten in het-
g J geleerd hebben; dit moge de vrucht zijn van ons debat wij on erzoeken wat het beste, en vasthouden wat in overeen' •ff met h6t is'-)- De aard der behandelde on e .
zrtx::°: tedrage;hebben om de kaimte iQ de*—
waren. Deze onderwerpen waren geenszins allo ™
rr'r a°° ber- °f * ;™
Z: " 7h'nW8"e° (concilie-besluiten e. d.) die betrekkin/heb. op feestvieringen. Joannes Timmermannus verklaart dat d
Ilr " " 0ïert0"iS6 en 13^1~
som h1^ f6Ven t0t l0sbandl^he,d' af ^ schaffen. Zelfs mag, vol-
pau inTe'steldTT', ^ Gr°Dingen dat fee8t6D' door de°
L • fï f gGT geVierd ZUllen worden> al« hem geble-
en is da deze viering strekt tot schade voor zijne kudde ») Mi*
de paus „lupanaria" toelaten? Door den spreker der Hervorming g zinde partij wordt dit geloochend, behalve voor het geval dat de J ge vrouwen op geen andere wijze beschermd kunnen worden «)
Deze beweringen nemen geen hooge vlucht, evenmin als het betoog ^an de Dominikaners, dat de paus monniken en geestelijken
i) Bibl. ref. neerl., Dl. III, blz. 87, 292, 354, 386, 411.
) Dtspvtatio, p. 304, hierachter, blz. 574.
3) Ibidem, p. 264, hierachter, blz. 551.
4) Ibidem, p. 307, hierachter, blz. 575.
5) Ibidem, p. 290, hierachter, blz. 566.
'Zt"«*
blz. 411. en 00k eIderS Beha"deld. Zie Bibl. ref. neerl., Dl. III,
*



onmogelijk vrijstellen kan van het lezen der getijden, tegenover de andere partij, die meent dat hij dit wèl kan '). Een enkelen keer wordt het punt in quaestie door den spreker die aan het woord is, in dit geval Nicolaus Lesdorpius, ook onbelangrijk genoemd 2). De kroon op dit alles wordt gezet door het blijde slot. De deelnemers aan het twistgesprek toch worden uitgenoodigd tot het middagmaal in het Dominikaner-klooster. Hierbij wordt hun zelfs het vooruitzicht geopend, dat het samenzijn zal worden opgevroolijkt door litteraire kwinkslagen 3).
De partijen staan trouwens niet zoo ver van elkander, als men wellicht zou kunnen meenen. Zelfs de schrijver van den inleidenden brief aan Petrus van der Aa laat de scholastieke theologie in hare waarde; slechts wil hij de Paulinische theologie boven haar gesteld hebben 4). En de woordvoerder der Hervormingsgezinden betitelt zich zeiven en zijne medestanders een enkelen keer als „nos scholastici" 5).
De onderwerpen waarover het langst gedebatteerd wordt, hebben een staatkundigen en een praktischen kant6). Yooral de juiste verhouding tusschen de wereldlijke en de kerkelijke macht, en het recht tot belastingheffing 7) komen ter sprake. Ten opzichte van de pauselijke suprematie wordt de leer der „twee zwaarden" door de Hervormingsgezinde partij bestreden. Het „keizerlijke zwaard" wordt door hen den paus ontzegd 8). De paus en de keizer hebben volgens hen ieder hun eigen gezag9). Christus bezat inderdaad zoowel koninklijk als priesterlijk gezag (imperium monarchicum et sacerdotale) 10), maar den paus komt deze dubbele waardigheid niet
1) Dispvtatio, p. '292 seq., hierachter, blz. 567.
2) Ibidem, p. 298, hierachter, blz. 570.
3) Ibidem, p. 307, hierachter, blz. 575.
4) Ad Petrvrn Aqvensem, ibidem, p. 265, hierachter, hlz. 551. Vergel. hierboven, blz. 371.
5) Dispvtatio, p. 297, hierachter, blz. 570. Zie ook p. 274, 293 (557, 568).
6) Ibidem, p. 279 sqq., hierachter, blz. 560 vv.
7) Welke moeilijkheden de belastingheffing voor Groningen in dezen voor de stad zoo woeligen tijd opleverde, is beschreven door Dr. P. J. Blok, Raad en gilden te Groningen omstreeks 1525, in de Geschiedkundige opstellen aangeboden aan R. Fruin, 's-Gravenh. 1894, blz. 52—71; en door denzelfde in de Inleiding op de Rekeningen der stad Groningen uit de 16*' eeuw, 's-Gravenh. 1896, blz. XVI—XVIII.
8) Ibidem, p. 286, hierachter, blz. 563.
9) Ibidem, p. 286, hierachter, blz. 564.
10) Ibidem, p. 299, hierachter, blz. 571.



toe. Dit zou strijden met de Schrift. En als zij den paus toebehoorde, zouden ook alle bisschoppen haar bezitten »)• In een ander verband worden de geestelijken gewezen op de nederigheid van Jezus voorbeeld, en op de woorden van Jezaja LXI'). Nooit heeft Christus keizerlijke macht uitgeoefend. Derhalve kan in dit opzicht de paus nimmer zijn plaatsvervanger zijn 3). De voorname taak van Christus Was geen andere dan deze: door het geloof, in zijn bloed, de menschheid met God te verzoenen (propiciator per fidem in sanguine ipsius)'). Voor den paus, of liever niet voor hem alleen maar voor de kerk, blijft het zwaard des geestes, d. i. de verkondiging van Gods woord, over. Iedere bisschop heeft dit met em gemeen»). Slechts in zooverre als de paus wereldlijke macht uitoefent [nl. over den kerkelijken staat], is hem het voeren van het zwaard geoorloofd"). Kortom de alleenheerschappij over de wereld wordt den paus zoo beslist mogelijk ontzegd '). Daarentegen wordt de leer gehuldigd dat de keizer regeert krachtens apostoisch gezag. Hij is niet Christus' stedehouder, daar deze nooit eene legermacht heeft bestuurd, maar Christus' dienaar *). De praktische be eekenis van het voorgaande komt hierin aan het licht, dat het wordt toegepast op het heffen van belastingen. Het recht om belasting te vorderen wordt hier zoowel voor de kerkelijke overheden als voor Christenvorsten beperkt»). In het algemeen heeft ook de macht der vorsten eene grens ">). Doch als de keizer belasting uitschrijft, moet ook de paus betalen »), m. a. w. de vrijheid er geestelijkheid om zich aan de publieke lasten te onttrekken moet volgens deze Hervormingsgezinde mannen ophouden te bestaan Men zou kunnen betwijfelen, of hier van die Hervormingsgezindheid nu juist krachtige blijken werden gegeven. In ieder geval waren soortgelijke gevoelens over de verhouding tusschen de
1) Dispvtatio, p. 299, hierachter, blz. 572.
2) Ibidem, p. 270, 273, hierachter, blz. 555, 557.
3) Ibidem, p. 272, hierachter, blz. 556.
4) Ibidem, p. 273, hierachter, blz. 557.
5) Ibidem, p. 288, hierachter, blz. 565.
6) Ibidem, p. 286, hierachter, blz. 564.
7) Ibidem, p. 303 seq., hierachter, blz. 573 vlg.
8) Ibidem, p. 305, hierachter, blz. 574.
9) Ibidem, p. 281, hierachter, blz. 561.
10) Ibidem, p. 275, 276 seq., hierachter, blz. 558 vlg.
11) Ibidem, p. 287, hierachter, blz. 564.



geestelijke en wereldlijke macht al eeuwen vroeger door Marsilius van Padua, Joannes van Parijs, Willem van Occam e. a. verkondigd geworden.
Toch zijn er goede redenen om de partij, op welke wij het oog hebben, als Hervormingsgezind te bestempelen, zij het ook, dat men eer kan zeggen, dat hare vertegenwoordigers tot de bedoelde richting overhelden, dan dat zij beslist medegingen. Zij durven zelfs loochenen dat de paus het hoofd der kerk is; dit is volgens hen Christus *). In welbewuste tegenspraak met zekere pauselijke wetten wordt geleerd, dat elke oorlog den Christen verboden is 2). Concilie-besluiten bezitten, meenen zij, geen beslissend gezag, daar zij in verloop van tijd dikwijls gewijzigd zijn 3). De evangelische waarheid wordt tegenover de uitspraken der kerkvaders gesteld 4). Aristoteles met Christus te verzoenen, zooals de heerschende theologie doet, wordt onmogelijk genoemd5). Hoewel beide partijen zich op de Schrift beroepen 6), en door de partij der Hervormingsgezinden Tertullianus 7), Ambrosius 8), Hiëronymus 9), Augustinus IJ), Sulpicius Severus u), Gregorius I 1?), en zelfs Reuchlin 13) worden aangehaald, verschillen toch de Hervormingsgezinden van de anderen in zooverre, dat zij met beslistheid het oppergezag in geloofszaken aan de Schrift toekennen. Alleen de Schrift moet verkondigd worden, zeggen zij, geen menschelijke „dogmata", geen philosophie u). Van groot belang mag geacht worden, dat zij de praedestinatie leeren ,5). Alle geestelijken, ook de bisschoppen, moeten volgens hen dienaars zijn ,6). Verder zijn zij zeer afkeerig van allen
1) Dispvtatio, p. 300, hierachter, blz. 572.
2) Ibidem, p. 282, hierachter, blz. 561.
3) Ibidem, p. 305, hierachter, blz. 575.
4) Ibidem, p. 287, hierachter, blz. 564.
5) Ibidem, p. 264, hierachter, blz. 551.
6) Ibidem, p. 273, hierachter, blz. 557.
7) Ibidem, p. 276, hierachter, blz. 558.
8) Ibidem, p. 287, hierachter, blz. 564.
9) Ibidem, p. 274, 291, hierachter, blz. 557, 567.
10) Ibidem, p. 286, 291, hierachter, blz. 563, 566.
11) Ibidem, p. 285, hierachter, blz. 563.
12) Ibidem, p. 306, hierachter, blz. 575.
13) Ibidem, p. 301, hierachter, blz. 572.
14) Ibidem, p. 277, hierachter, blz. 559.
15) Ibidem, p. 297, hierachter, blz. 570.
16) Ibidem, p. 302, hierachter, blz. 572.



^aTLnVvlentnewêt de De e™nS«li'<""> «t i,
de kerk enkel de exen .er vriJheid '). Tegen de ketters mag
ceeren moet Let °*~T * Het -ommunt
moeten er toe medewerken 3) J)T **** °°k de leeken
worden afgekeurd <). wreedheden der kettervervolging
Het bestaan^van'^priest haDteert wordt nuttiS genoemd «). bedienen, schijnt geen ergenuVlTkenf " teVeDS ** ^
die op de^akten'van^TorlTn1 °uiusdam viri de cau^a Lutheri", tot de besliste Hervormin ^ twisteesPrek v<%t7), behoort auteur der ,<£T ** *" *" ^ bS *■ Petrus van der Aa schreef d 'J ï!- °nbekende die den brief aan gesprek tegen de Dominik ' ^ mannen die in het twist-
Z1JD LatlJn kan men hem ho^env traden- degens
pathieën zich bevinden aan dP 7 6811 umamst> wiens symhjj onderscheid te maken t h " Hervormin?- Wel schijnt van Jacobus Praepositus den" T" ^ ^ overtui"in? en die Antwerpen, wiens gevangennem'^ ^ Aueustljnerklooster te
wil biJ niet, dat men gelooven °°k
situs betrokken is») T)P h- J ' J in de zaak van Praepo-
passing gebracht, kan voIe-erT}, ' °P de reChte W1Jze in toepriesterwijding (de ordo ï i T g dbaafd worden 9). Ook de schaft, Wèl het^ *•» d°°r Luther niet afge^at de schrijve/een^ **leegd werd »). Eldfrs
^ **t Jhij, zju-:^vto°: r -ïïet ware vrome ^ -... ^~
sïïs?.-
i\ .... ' P" 7' hlerachter, blz. 564.
4 Wem. p. 285, hierachter, bi, 563.
5 b.dem> p. 289> bh f)65
7 Ib'd P" 3061 hierachter. "Iz. 575.
8) £püZla'dTc~3ïiT hieraChter blz" 576—583.
9) Ibidem, p. 312^ ^ hierach,er' bI*- 576.
10) Ibidem p Hl' J eraCkhter' blz" "8.
P- dl5, hierachter, blz. 580.



schenk van Gods vrije genade. Geen verdoemenis bestaat voor hen die in Christus Jezus zijn. "VVien God de zonde niet toerekent, zondigt niet" '). De schrijver houdt zich alleen vast aan het evangelie en aan het getuigenis des heiligen geestes in zijn binnenste J). Zijn voorgeven, dat de scherpe oordeelvellingen over Luther hem koud laten, wordt gelogenstraft door de warmte, waarmede hij tracht Luther te verontschuldigen 3). De onbekende tot wien zijn brief gericht is, heeft hem met het oog op het lot van Praepositus, gewaarschuwd voor de dreigende kettervervolging4). Deze waarschuwing slaat hij geheel in den wind. Wat ook gebeure, zegt hij, men moet bereid zijn voor de goede zaak te lijden. De wijze, waarop hij dit bespreekt5), is op den rand van het overdrevene, de toon bijna brallend. Nog van eene andere vrees heeft de geadresseerde blijk gegeven, dat nl. het terzijdestellen van de kerkelijke gebruiken en ceremoniën zal leiden tot verwildering en eene nieuwe barbaarschheid zal doen opkomen. De schrijver wordt welsprekend, waar hij tracht het ongegronde van die vrees aan te toonen 6).
"Wie is deze briefschrijver? Dr. Otto Clemen heeft gedacht aan Willem Frederiks te Groningen. Deze zou den brief gericht hebben tot Erasmus. Grond voor dit gevoelen vindt Dr. Clemen o. a. in de wijze, waarop hij van zijnen rijkdom spreekt7), terwijl de onderstelling dat de brief evenals de akten van het twistgesprek uit Groningen afkomstig zou zijn, z. i. veel voor zich heeft 9). Dr. Kalkoff heeft zoo goed als zeker geacht, dat wij hier te doen zouden hebben met een brief aan Erasmus van Nicolaus van 's-Hertogenbosch (Buscoducensis)9). Geen dezer twee onderstellingen kan
1) Epistola de cavssa Lvtheri, p. 311, hierachter, blz. 577 vlg.
2) Ibidem, p. 317, hierachter, blz. 581.
3) Ibidem, p. 317, 320, hierachter, blz. 581, 582.
4) Ibidem, p. 308, hierachter blz. 576.
5) Ibidem, p. 308—311, hierachter, blz. 576—578.
6) Ibidem, p. 310 seq., 316, hierachter, blz. 577 vlg., 580.
7) Ibidem, p. 310, hierachter, blz. 577.
8) Lic. Dr. O. Clemen, Beitrllge zur Seformationsgeschichte aus der Zwickaucr Ratsschulbiiliothek, Berl. 1903, H. III, S. 95.
9) Dr. P. Kalkolf, Der Inquisitionsprozess dus Antwerpener Humanisten Nikolaus von Herzogenbusch, i. J. 1522, in Brieger's Zeitschrift fiir Kirchengeschichte, Gotha, t903, Bd. XXIV, S. 322. Wie meer omtrent Nicolaus Buscoducensis verlangt te weten, kan raadplegen: Erasmus, Opera omnia, Lugd. Bat. 1703, T. III, Epis-
VI. 25



juist zijn. Dit is buitengesloten door hetgeen gezegd wordt over het ongeloof van den geadresseerde. Welke vriend zou aan Erasmus hebben durven schrijven: „ik proef hier iets van het wrange en ziekelijke van uw ongeloofP" Als de schrijver van Erasmus beweerd had, dat deze zijn geloof in God, in de Goddelijke voorzienigheid en in 's menschen behoudenis, zoo goed als verloren had '), zou hij dan geen tastbare onwaarheid gezegd hebben ? Dat de wenschen, aan het slot door den schrijver tot den geadresseerde geuit, op Erasmus betrekking zouden hebben, is onmogelijk. „Mocht gij voortaan, minder waarde hechtende aan kerkelijke ambten, er minder prijs op stellende met den ijdelen magister-titel aangesproken te worden, u minder laten voorstaan op den glans van zekere theologische hoogheid, en liever de aandacht uitsluitend richten op het Godswoord. Worde u en allen, die prat gaan op den naam van theoloog, een betere geest geschonken" 2). Wie ter wereld zou iets dergelijks ooit tot Erasmus gezegd kiinnen hebben P
Dr. Clemen heeft gelijk in zijne meening, dat de brief uit de Nederlanden afkomstig is »). Dit wordt duidelijk aangewezen door de wijze waarop de zaak van Jacobus Praepositus besproken wordtl).
tolae, col. 306 c, 384 ft, 533 a, 574 d; Collectanea van Gerardus Geldenhauer, Noviomagus, uitg. door Dr. J. Prinsen, Arast. 1901, blz. 46; Corpus Reformat'orum, Melanthonis opera, Halis Sax. 1836, Vol. III, col. 950; verder: Vol V col 165Vol. VI, col. 537; Vol. VII, col. 605; Vol. X, col. 5; J. C. Diercxsens, Antverpid Christo nascens, Antv. 1773, T. III, p. 342; Excerpta ex literis Eilh. Folcarthi Harckenrothii, in de Bibliotheca Historico-Philologico-Theologica, Bremae, 1723, Classis VII, fascic. I, p. 315 aant.; D. Gerdes, Historia reformationis, sive, Annales evangelii seculo XVI. passim per Europam renovati, Gron. 1746, T. I, p. 198; J. D. von Steinen, Kurtze v.nd generale Beschreibung der Reformations-historie des Herzogthums Cleve, Lippst. 1727, S. 168-172; Meiners, Oostvrieschlandts kerkelyke Geschiedenisse, Gron. 1738, Dl. I, blz. 317 seq.; H. Q. Janssen, Jacobus Praepositus, Luthers leerling en vriend, Amst. 1862, blz. 30, 237, 238, 245; A. Wolters, Konrad von Heresbach und der Clevische Hof zu seiner Zeit, Elberf. 1867, S. 121; dezelfde, Reformationsgeschichte der Stadt Wesel, Bonn, 1868, S. 85, aant.'1; brief van Nicolaus Buscoducensis aan Erasmus, 5 Nov. 1523, in de Briefe an Desi 'derius Erasmus von Rotterdam (XXVII. Beiheft zum Zentralblatt fiir Bibliothekswesen), Leipz. 1904, S. 21 f.; vooral de even voortreirelijke als beknopte verhandeling van Dr. O. Clemen, Nicolaus Buscoducensis, achter zijn Johann Pupper von Goch Leipz. 1896, S. 276—282.
1) Epistola de cavxsa Lvtheri, p. 310, hierachter, blz. 577.
2) Ibidem, p. 320 seq., hierachter, blz. 583.
3) Dr. O. Clemen, a. a. O.
4) Epistola de cavssa Lvtheri, p. 308, hierachter, blz. 576.



Maar verder tasten wij èn omtrent den schrijver èn omtrent den geadresseerde tot heden in het duister.
Een brief van Luther aan Capito besluit het boekje '). De inhoud, hierop nederkomende, dat men moedig voor de waarheid moet getuigen en den strijd niet ontwijken, sluit zich aan bij dien van de voorafgaande „Epistola de cavssa Lvtheri". De opneming van dit schrijven des Hervormers is dus niet de vrucht van het toeval, maar van overleg.
Welke was de hand die dit bundeltje van vier stukken, schijnbaar naar inhoud en herkomst zoo uiteenloopend, en toch zoo wèl bij elkander passend, samenbracht? Wie heeft begrepen, dat dit een geschikte leesstof was voor een grooten kring van lezers in alle landen, maar inzonderheid ook voor zeer velen in de Nederlandsche gewesten, die slechts een kleinen stoot behoefden om in de Hervormingsgezinde beweging mede te gaan?
Op deze vraag moeten wij wederom het antwoord schuldig blijven 2).
Het boekje werd gedrukt te Bazel, weldra te Neurenberg, meer dan eenmaal3). Wij weten, dat Farel een exemplaar ten geschenke zond aan Faber Stapulensis4). Waarschijnlijk heeft men het aan zijne wijde verspreiding over de wereld te danken, dat het den boekenverbranders niet gelukt is het geheel te doen ondergaan.
1) Martinvs Lvthervs Capitoni, achter de Epistola de cavssa Lvtheri, p. 321—327.
2) Vergelijk Dr. O. Clemen, Hinne Rode in Wittenberg, Basel, Zürich und die friihesten Ausgaben Wesselscher Schriften, in de Zeitschrift filr Kirchengeschichte, herausg. von Brieger u. Bess, Gotha, 1897, Bd. XVIII, S. 346—372.
3) Zie boren, blz. 363, aant. 2.
4) Brief van Faber Stapulensis aan Farel, 20 Apr. 1520, bij Herminjard, Correspondance des réformateurs, Gen. 1866, T. I, 207.







CON air
FVTATIO DETERMINATIONIS DO-
ctorum Parrhisiensium, contra M. L. ex Ecclesiasticis do ctoribus desumpta, denuo recognita et locupletata.
Adiecta est Disputatio Groningae habita, cum duabus Epistolis
non minus pijs quam eruditis.
Indicem generalem, et etiam alpha beticum praepositum lector
conspicies.
BASILEAE AN. 1523. //



a 1
AD CHRISTIANUM LECTOREM.
ragRaVONIAM PARRHISIENses TheoIoga.tri non „„.„er™,
1®1 Ma UCTem"entahs oculorum aciem intendere, quae per VM&Ö Mar Luthen spmtum toti illuxit orbi, quod sui amore , , ®\ Phari8aica sua iustitia occaecati essent, idque Aristooarte ® C1°' 'qU.em JPsi numinis cuiusdam loco habent, pro uirili inL epI°ratam CaHginem' Pr° charitatis officiomiserati
Operis se- (quae tarnen"tTneb Ut ^"CtorU°1 patrum ^culentissimis scriptie
quentis ratio. collata) glaucomam q,Uaedam Ulden P0S8Unt cum «erbi dei sole Quod Lo f oculorum pestem, ab oculis deduceremus, id
perantes naT™ ?0nS'ho' Ut eorum infantiae in Christo nos attemF' ' ,non uerbl de! tantum solido cibo, ut Lutherus, sed et
tibus rC °irUm patrum Magistrorum nostrorum infirmiusculis den-
SïuLZt'T'-Vidimu'«««* ™°-
dei off' ■ a°e comminuta8> dum intemperanter nucibus uerbi
dei effnngendis mcumbentes operam luderent, quo factum est ut etam «m,»s„ hianti8 lupj in morem
alïd, ZT* ™ de' °°CeS tiC *f,PUi'ari. •"<« pa»em
alias uitee aquas memorat scnptura. Non potest enim non esse
sT amore "et1?? * T™ impin?ant hi> 1ui cum iactantia, cum .. fa8tu' audent ueluti ïllotis manibus, sacra dei Euan-
gelia contingere, delibare // et molaribus confringere. Siquidem mysteria Euangelij abscondit deus k sapientibus et reuelat ea paruu is. Quod si demisso supercilio, cum timore dei, et suae infirmi-
nnlvi P tl°ne' rfuerenda Chri8ti adita' 8UPPlices adijssent philosophici Rabbini ubernmum longe fructum ex his retulissent At Crods scrmo lam crucis sermo factus est ijs offendiculum et stulticia qui inflati quoH o en a . carnis suae sensu, non demiserunt animum ad euangelij humilita-
Aristotplia p \QU° aCtUm 68t' Ut Chri8ti bona fragrantia odor mortis fuerit moralia 'H arrh'sien8lbu8 condemnatoribus, sua quaerentibus, id quod uni
effilnt ' sic7 •gen/lllCi° d6° AriSt0teli' qUi 9Ui StudiüS08 mud"
11 T SU18 Jm°ralibus' ut ter mi8eri homines, suam caecitatem ... mi f em' °^ditatem nequeant animo aduertere, quod ubi fit' i i nulla requintur lucis gratia, nullus uocatur animarum medicus|



nulla optatur opulentia, siquidem ipsi sibi lucent, sibi medentur, per se sunt diuites. Resipiscite uel tandem deploratissimae sortis theologistae, et moralium autorem ad inferos relegate, ne & uobis auferat lumen diuinae sapientiae, ne uos a coelestis medici pharmacis abarceat, ne inopiae uestrae praecludat diuitias gloriae dei. Et has nostras annotationes ab affectibus purgato animo euoluite, sic futurum spero, ut uobisipsis redditi notiores, suspiretis solem iustitiae, aperiatis nuditatis uestrae confessionem, et operamini stola iucunditetis et iustitiae, qui nunc affligimini spiritu inuidiae et moeroris. //



a2' INDEX GENERALIS MATE-
riarum quae in hoe opere disseruntur.
I Sacramentis propositiones uiginti. folio 1
/ Constitutionibus ecclesiae. kS"
I Operum aequalitate gj"
Votis propositiones duae. folio 64'
Diuina essentia. ^ *
Conceptione beatae Mariae uirginis. 74
Contritione propositiones decem. 76'
Confessione propositiones septem. 97'
Absolutione propositiones quatuor jjg'
Satisfactione propositiones octo. 118'
| Accedentibus ad Eucharistiam 131'
I Certitudine charitatis habitae. 134'
De < Peccatis propositiones quinque. jgg
j Praeceptis propositiones sex. 155'
j Consilijs Euangelicis propositiones quatuor. i0g
j Purgatorio propositiones septem. 182'
I Concilijs generalibus propositiones quatuor. 161'
I Spe non ex meritis. 205'
I Haereticorum poena. 2Q7'
Legalium cessatione. folio. 2n"
Bello aduersus Turcas. 213'
Immunitate Ecclesiasticorum. 217
Libero arbitrio propositiones quatuor 222 Philosophia et tbeologia acholastica, propositiones aeptem.
foll° 234. //



INDEX ALPHABETICVS OPERIS a3'
sequentis, numero paginarum seu foliorum adiecto.
jEKEg^SBsolutio est efficax, non quia fit, è. quocunque fiat, sed M&ZS Ij quia creditur, folio. 112.
H Absoluere debet quilibet sacerdos, k poena et culpa, aut rli ~ peccat, fol. 115.
Absolutus est, qui sponte confessus siue correptus, ueniam petierit coram quouis priuatim fratre. 55.
Absolutum te fortiter crede, et uere eris absolutus, quicquid sit de tua contritione. 114.
Adriani traiectensis sexti Romani pontificis, de sacramentis sententia. 4
Ambitio, auaritia, et luxus ecclesiasticorum taxatur. 218. et .202. Amore an odio quis sit dignus nesciri, quomodo intelligendum. 137. Animae in purgatorio peccant, quamdiu horrent poenas et quaerunt requiem. 180
Arbor mala, bonos fructus non potest facere.
Arbores, catalogum diuorum monachorum referentes qua de causa confictae. 244.
Arbitrium liberum, uide liberum arbitrium.
Arestoteles est theologiae scholasticae fundamentum, in cuius babylonicae turris arce sedet Pelagius. 253.
Arestotelis philosophia, nee in populo doceri potest, nee ad scripturae intelligentiam utilis est. 234. //
Arestotelis moralia, pugnant cum Christi Paulique doctrina. folio 254: a 3 * Arestotelici, et neutrales theologistae arguuntur. 203.
Articuli duo damnati, qui non sunt Iohannis IIus, sed Augustini super Iohannem, jgg
l)Abylonicae turris, et scholasticae theologiae comparatio. 252.
-D Baptismi uotum sanctissimum, quomodo monachorum phari-
saismo, et operum iactantia obscuratum. 70.
Bellum Turcae inferre, probatur esse contra scripturas et uolun-
tatem dei. , 213.
a



Bernardus, Benedietus, Franciscus, quomodo in uotis uixisse, credendi sint. 67.
Bohemorum, et Iobannis Hus, multi sunt articuli christianissimi, quos nee possit uniuersalis ecclesia damnare, folio. 196.
Bohemi nee sunt haeretici, nee schismatici. 40.
CHaritas est plenitudo legis, 167.
Charitas ubi non est, ibi omnia opera damnabilia, et in disponentia ad gratiam. 79, et .82.
In charitate nos existere, quomodo certi esse debeamus, et pessime docent, contrarium dicentes. 134.
Christiani omnes habent eandem potestatem in uerbo et sacramento quocunque. 10.
Christiani omnes, quomodo ad tria uota monasticorum obstricti. 67. Ceremoniae et exercitia corporalia, quatenus exercenda. folio. 166. Claues ecclesiae, charitas est, secundum Augustinum. 15.
Claues ecclesiae, omnibus sunt communes. 13. //
a4r Clauis est uerbum domini. 126.
Clauium uirtute poenas solui negatur. 125.
De Conceptione beatae uirginis quam acerbae et perniciosae fuerint contentiones. 75.
Consilijs generalibus, quando contradicendum, et eorum decreta quomodo dijudicanda. 191.
Confirmatio, et Vnctio extrema, non sunt k Christo instituta. 18. Confitendi ars, hactenus tradita est inutilis, imö ars perdendi animas, et desperandi. 97.
Confessio auricularis, nullo diuino iure probari potest neque ita fiebat primitus. 100. et .104.
Confessio iure diuino praecepta quae sit. 101.
Confessio non potest esse homini k semetipso. 84.
Confitenda, si sunt occulta cordis. quae tune confitenda. 106. Confiteri uenialia peccata, nullo modo homo praeaumat. 107.
Confessio auricularis, quomodo docenda, aut tractanda in fide. 99. Confessionis publicae duplex forma. 103.
Conscientiae non obligantur praeceptis humanis. 60.
Consilia euangelica quae ponunt, sunt praecepta. 169.
Constitutiones humanae non possunt ligare conscientias. folio. 58. et. 192. De Contritione, et ijs, quae eam praecedunt. 77.
Contritio parata per discussionem, collectionem, et detestationem peccatorum, facit hypocritam, et magis peccatorem. 86.
a 4v Contritio omnis uana, nisi dominus // conterat sathanam sub pedibus nostris. 83.
Corpus Christi recte dicitur esse panis. 34.
Consuetudo non sequenda, sed dei ueritas. 39. et .127.



DEterminata multa sunt perperam nouissimis trecentis annis. 72.
Dionisij scripta somnijs similima dicuntur, quae in mystica theologia platonizat etc. 256.
De Dionisij hierarchijs quid sentiendum. 73.
Diuorum apud monachos ambitiosa multiplicatio et superstitiosus cultus. 244.
Doctores scholastici corruperunt scripturas a trecentis annis. 253.
Doctorum scholasticorum, et monachorum tyrannis contra syncerioris theologiae studiosos. 245.
Doctorum scholasticorum et monachorum tyrannis nostra aetate excussa et euersa. 246.
Doctorum mendicantium ambitiosa contentio de suorum ordinum diuis et doctoribus. 244.
Doctores scholastici Sileno praepostero comparantur.
Doctores uide theologos scholasticos. 123. 129.
Ij^Cclesia sancta catholica una tantum est, sicut tantum unus 1 est numerus praedestinatorum, de qua mali praesciti non sunt. 197>
Ecclesia non potest nouum sacramentum instituere, aut ullum articulum fidei condere. 4.
Ecclesiasticorum libertatem, si reuocarent principes, non possit eis sine peccato resisti. 217.
Ecclesiastici inquibus non deberent prae alijs laicis esse exempti. 221:
De Essentia diuina curiosius dispu-//tantes arguuntur. 72. a 5
Euangelium tria docet. 23.
Euangelica consilia quae ponunt theologi, non sunt consilia, sed praecepta. 169.
IlAmam negligere, iniuriam perferre quomodo debeamus. 178 Fides quod tota sit sacramentorum efficacia, et multa de fidei commendatione. 45. et .98. et .111. et. 136.
Fide accipimus quod credimus, quicquid agat aut non agat minister. 51
Fides nulla opera sinit esse mortalia. 154.
Sine Gratia primo remittente culpam, nee uotum remissionis quaerendae habere possumus. 89.
HOminum traditiones non sequendae, nee quid alij fecerint, attendendum, sed quid Christus fecerit etpraeceperit .39. et.58.et. 192.
Vide etiam constitutiones.
Haeretici aut ethnici ludaei non sunt cogendi ad fidem. 92. et 207. G
Haereticos comburi, est contra uerbum dei, et, et uoluntatem spiritussancti. 207.
Haereticorum inquisitores, quam impij et crudeles incendiarij fuerint ex sacris litteris ostenditur. 209. et .244,



1 Mpossibilia quomodo nobis sint omnia mandata dei. 156
1 Infirmis opus est, ut certis officijs, diebus ac modis occupentur uigihjs, leiunijs, orationibus. 166'
a5' Inquisitores haereticorum, quam impij et crudeles fue-//rint ineen-
T . V* m i 92- et -209. et .245.
lonannis lauleri sermones praeferuntur scriptis multorum. folio 247 Iohannis Hus articuli christianissimi damnati sunt. ' 196*
Irascens fratri, quomodo iudicandus.
Intentio quae operi nomen imponit, charitas est, et quomodo oculus simplex, totum corpus lucidum facit. gj
Iure naturae defensio dicitur licita, quae non est licita iure di-
Um°- 169.
Iurare non debet Christianus propter temporalia, quia ea non debet amare.
179
Iurare quare permissum est Iudaeis. 181'
Iurare in caussa fidei et pietatis quomodo licet. igo
LAici quomodo etiam habent claues et potestatem lieandi et soluendi. ^ ^
Laico producenti scripturam plus credendum quam toti concilio. 193. Lex magis data, ut ostendat peccatum praeteritum, quam ut praesens aut futurum prohibeat. 161
Lex ante charitatem iram operatur. yg
Legalia opera probantur licita, si charitas fraterna requirat, 211. Lege manifestata aut in memoriam reuocata, mox sequitur augmentum peccati, si gratia desit. 77
Lex etiam dei obest et auget peccata nisi adsit gratia. 77
Lex nulla necessaria homini habenti charitatem. 163
Ligare et soluere quid sit, et quod nemo christianorum aut sexu uel conditione prohibeatur. !5 et 55'
Libertas Christiana quae sit. 59.'et 211
Liberum arbitrium non est dominus actuum suorum. 222
T-uerUm arbitrium dum facit quod in se est, peccat mortaliter. 228 // 'a rJ Liberum arbitrium ante gratiam nihil ualet nisi ad peccandum. 230. Liberum arbitrium ad diligendum deum primi peccati grauitate perdidimus. 224> et 23J
Litigare coram iudice christianis prohibitum est. 175
MAtrimonium non est sacramentum k Christo institutum. 42. Malo non esse resistendum et de maxilla porrigenda. 169. Matrimonia confirmanda etiam contra leges pontificias contracta, in quibus papa potest dispensare. 43
Merita, uide opera bona.
Missa proprie quid sit, et quod non sit sacrificium, nee opus bonum- 21. et .23.



Missam applicare seu offerre pro peccatis aut necessitatibus, est error. 26. et .29.
Missae usus quis sit, et qui sint missae abusus ostenditur. folio
23. et .25. et .27. et .32.
Missarum abusus per magistratum esset tollendus. 26.
Missarum impietati non aduersantes, excommunicantur. 28.
Monachus non magis obligatur ad legem euangelicam qu&m secularis. 174.
Monachismi ratio quibus autoritatibus subuertatur. 65. 70
Moralia Aristotelis pugnant cum Christi Paulique doctrina. 254
OPera quaecumque ante charitatem, sunt peccata et damnabilia indisponentia ad gratiam. 79.
Opera bona non sunt ante fidem et spem. 205.
Operum humanorum diuisio est, quod aut sunt uirtuosa aut uitiosa, et taxantur Aristotelici. 200.
Opera nihil sunt coram deo, aut omnia sunt aequalia. 61.
Opera nostra bona dei dona sunt, nee plus de illis prae-//sumere [a6v] possumus, qu&m nouissimus peccator. 63.
Opera nostra quam immunda et uitiosa sint, etiam si è, nobis non uideatur. 201.
Opus bonum optime factum est peccatum ueniale. 140. 145.
Opera nostra deo placere nunquam debemus dubitare, alias opera perdimus, et frustra laboramus. 138.
Opera bona non alia sunt, quüm charitas. 205.
Opera legis quomodo adhuc sunt licita, si requirat charitas fraterna. 211.
Nee operibus nee poenitentijs, nee confessionibus iustificamur, sed sola fide. 109.
Ordo quod non sit sacramentum. 7.
PAnis substantia in sacramento eucharistiae manere asseritur. 33. Parrhisienses quod & calumnia non possunt defendi. 2.
Peccata per eos solos dimittuntur, qui habent spiritum sanctum. 12.
Peccata deus et semper et gratis remittit, nihil & nobis requirens,
quèm ut in posterum bene uiuamus. 118.
Peccat iustus in omni opere bono. 140.
Peccatum est, quod non omni tempore poenitemus et resipiscimus. 150
Peccatorum tam multiplices sectiones ex fidei ignorantia fecerunt theologistae. 155.
Peccata uenialia & mortalibus distincta esse dicentes, quantum errent. 155.
Peccato mortali et damnabili non credere se obnoxium deo, est mortalissimum. 152.
Pelagianis haereticis qui sint annumerandi. 83. et .201.
Poenitentiam secundam post naufragium esse tabulam est falsum. 53.



^ontoofpit PeCC"0rUm «n»e delectio.em iu,titiae
[«"I Poenitentia „„„ iacipit i timore, etiam ,i lebaane, bapti.1. d^cai,'set esse initium poenitentiae.
Poenam et culpam simul finire sententia est apostoli. tot *
pontestqUa UUU PeCCatUm PUDire' Per hominem aufe™ non Poenitentiae fructus è baptismo non secernendus. "o
oenitentia quomodo nobis semper est necessaria. i50'
"m,tap08aibile 1ui «. 156.'
plenfur "° " tlma decalogl 4 nuI1° qaamtumlibet sancto im-
Praeeeptam°deiaI)bata saDct'f'ce8' ■»" "P^aacipituraed^uiet '!S.'
meceptum dei onine magis positum est, ut ostendat praeteritum praesens peccatum, quam ut futurum prohibeat. 161
PraelaH V.T"? ^ ^ °Um sint nobis ™P0ssibilia. 157.' raelati non habent potestatem obligandi conscientias. 60
DituTln' PraeTt' Praet6r qU°d iD 8Cripturis euidenter Praeci-
De PuLlXaT teSt18 d6i' Gt 8aCrilegUS e8t habendus 60-
iJe lurgatorio, diuina scnptura nihil habet. i Ho
'>• non 'unt —
R^t»cSrai,uM est profe"io'p^;
sirtir^a sir"praeceptam ce-,ui' pros;
Sabbat. ,a„<,tiacM> in w praecept0i ron ^ ^ ^ ^4-
Sacerdotium quid sit.
[»7*] Sacerdotes sunt omnes Christiani. 28' jj
Wdote. quomodo omnes .imu,, et qaando hac potertate Mi licebit 8' Sacerde te. ,„od i plebs ,i„t eligeadi, aut reeladi. 7. el?.t»
Teadtr m°™i0n,m 1UIM' - •— •—"U
Saeerdete. Moa^bi, „ Epi^, qoarc „ ™
fWamentorum, qaed rccen, »it in,titatio, quomodo iatcllimtur'!'
=d?;ro proprie -ccipiMd"'et<-C'b.;
Sacramenta siue signa quare instituta. Oo'
Sacramentum nouum ecclesia non potest instituere. J
1) Lees: existentes.



Sacramenta nouae legis, dare gratiam iustificantem, quomodo haeretiea est sententia. 130.
Sacramentorum nouae legis tota efficatia, est ipsa fides. 45
A Sacramentorum catalogo, quare ordo, matrimonium, Ynctio, et Confirmatio separentur. 2.
Sacramentum ordinis ecclesia ignorat. 76.
Sacramentum eucharistiae accedens ea fiducia, quod confessus, quod praeparatoria praemiserit, iudicium sibi manducat et bibit. 132.
Sacramenti utranque speciem laicis negare, est impium et tyrannicum. 36.
Sacrificium unicum, et unica satisfactio, Christus est, et nulla alia externa. 26.
Scientiae speculatiuae, non sunt uerae scientiae, sed peccata et errores. 239. //
Scripturae corrumpendae libidinem iam fermè trecentis annis pati- [a 8r] tur ecclesia è. scholasticis doctoribus. 253.
Scholastica, uide theologia, doctores.
Spes non prouenit ex meritis. 205.
Sperare in Christum, est de se desperare. 90.
Signa, seu sacramenta, non sunt iustitia, neque fructus iustitiae. 23.
Satisfactio euangelica quae sit. 119.
Satisfactionem publicam, quando et quare ecclesia indicet. 119.
Satisfieri diuinae iustitiae, proprioopereuelindulgentijs est falsum. 122.
Satisfactionem probantes damnat propheta, dicens, quoniam si uoluisses sacrificium dedissem. 123.
TAuleri sermones, in solida theologia praeferuntur omnibus scholasticis doctoribus. 147.
Theologia crucis quae sit, et quod & scholasticis doctoribus sit euacuata. 251.
Theologia scholastica est falsa, scripturae et sacramentorum intelligentia. 241.
Theologia scholastica quando coepit, tune euacuata est theologia crucis, suntque omnia peruersa. 250.
Theologia scholastica pixidi pandorae comparatur. 129.
Theologi scholastici Hemoruissae similes dicuntur, et Sileno praepostero. 111. et .123.
Theologia scholastica, uide Arestoteles, doctores.
Timor bonus et utilis, quomodo ab Augustino dicatur. 94.
Nee Timore, nee amore potest homo se erigere ad capescendam gratiam dei. 87.
Timore ad poenitentiam Christus nunquam peccatores co//egit. 91: [a8v]
Turcas debellare, est repugnare deo, cum sit contra scripturas, et uoluntatem dei. 213.



VErbum dei clauis est, quae claudit et nemo aperit. folio. 126. et .194. Verbum dei docere etiam laici debent. 12.
Verbum dei concilijs generalibus non est subiectum. 193.
Verbum dei peccata dimittit, sacerdos nullius potestatis iura exercet. jg.
Virtutes omnes morales, non sunt uere uirtutes, sed peccata et errores. 9gg
\ nctio extrema, quod non sit sacramentum k Christo institutum. 19. Votum est legi et circumcisioni comparandum. 65.
Vota non ualere, nisi ad operum iactantiam et praesumptionem. folio. _ 69.
Votum castitatis quam immundum, foedum, et periculosum apud monasticos et sacerdotes. 68.
\ ota ut prorsus tollantur, aut uitentur, est suadendum. 64. et .70. Votum pium, et ex deo quod sit. 66.
\otum sanctissimum, quod in baptismo uouimus, obscuratum & monachis, ad quod expediret reuocari, neglectis omnibus alijs uotis. 70.
Inuenies hic lector, Autoritates, Rationes, et Sanctorum Patrum sententias, tam contra Parrisienses, quam contra Latomum, Roffensem, et Romanenses, caeterosque ueritatis impugnatores, studiose et apposite congestas. //



CONWTA Pag. 1.
TIO DETERMINATIONIS DOCTORVM PARRHISIensium contra M. L. Ex ecclesiasticis doctoribus desumpta,
denuo recognita et locupletata.
De sacramentis.
PROPOSITIO prima Martini Lutheri.
Recens est sacramentorum inuentio.
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio innuens recenter ab hominibus inuenta esse sacramenta, et non a Christo instituta, est temeraria et impia et manifeste haeretica.
Confutatio condemnationis.
Quo maior Luthero inuidia moueretur, hanc propositionem, dissimulantes autoris mentem, satis tum superque literis expressam,
truncatim excerpserant calumniatores magistri nostri, et quo uideri possit concitatior, eo odisius ') in ipso statim limine et uestibulo collocarunt, quo fit ut magis uideantur studiose quaesiuisse in Luthero, quod calumniarentur, quam ut ueritatis studio, studio//sis pag. 2. omnibus recte consulerent. Et non possunt mihi non esse suspecta,
quaecumque Parisienses Theologi, mente corrupti, reprobi circa fidem, in Luthero, atro carbone notarunt, quando in primis adeo foribus, in columbinam Christianorum simplicitatem impingunt.
Aperte non uno loco Martinus protestatur se de sacramentis disputare, quae diuinam habent promissionem cum adiuncto signo, cuiusmodi sunt Eucharistiae et baptismi sacramenta. De poenitentia alia longe est ratio, quippe cuius fructum a baptismo non secernimus. Chrisostomus. Nam ut ait Chrisostomus super epistolam ad Hebraeos Omelia
1) Lees. odiosius. VI.
20



nona, Yere est poenitentia, sed baptismus alius non est. Quicunque en™ baptizantur in Christo, Christum induunt. Et qui poenitent itidem noua efficiuntur in Christo creatura, in nouitate uitae ambulantes. Quare qui poenitet, in Christo renascitur, et quasi baptizatur dum moritur peccatum et uiuit spiritus. Videat hic studiosus lector, quid intersit inter hos baptismi et poenitentiae fructus uideat an non baptismi fructus in omnem aetatem apud poenitentern peruadat dum in confesso est omnibus, nihil huic conferre baptismi lotionem quam ') non poeniteat ualde actae uitae. Ordine 2) Matrimonium, Extremam unctionem, Confïrmationem 3) non ab re a sacramentorum catalogo arcentur, quippe quae diuinam non habent promissionem cum adiuncto signo. Quorum usibus nonnihil tamen defert M. Lutherus, de quibus suo loco dicturi sumus. Quantum pag. 3. attinet ad hanc pro-//positionem sic opinor interpretabitur recens est sacramentorum inuentio (hoe est) nomenclatura septem sacramentorum est recens, id est recenter nimirum humanitus inuenta ut quae antiquis patribus (dempto uno Dionisio, cuius humilior est hic autontas quam cui indubitata fides sit adhibenda) planè sit incognita. Praemisit enim proxime Lutherus haec uerba, Nihil prorsus in reliquis patribus post Dionisium, scilicet de istis' sacramentis, legimus, nee sacramenti nomine censuerunt quoties de his rebus locuti sunt. Hic enim dicit patres sacramentorum uocabulum non indidisse his rebus. Et in alio loco aperte pronunciat, Non haec dico, quod damnem sacramenta septem, sed quod scripturis ea probari negem. Yerum quoniam asserente Hieronymo id quod de scripturis non habet autoritatem, eadem facilitate reijcitur qua probatur, cur non et quatuor licet reijcere ac repudiare sacramenta ne pro tantis habeantur mysterijs? Non negat itaque Lutherus' synaxim k domino institutam, ut labascentes animi huius usu in Christum attollerentur, et mortis Christi semel nostri caussa perpessi commonefierent non negant') baptismum ut rem omnino necessariam praedicatum et imperatum, uidelicet, ut hac ceu ianua quadam pateat in Christi sacra ingressus. Non negat metaniae 5) fructum omnibus Christianis salutarem, ut quae euidentissime arsuat inanem et fngidam fidei opinionum 6) intus cubare in ipsis animi pag. 4. penetrahbus, ïmó // in hanc asseuerantius descendit sententiam ut gratiam confern asseueret, si in fide uerbi dei, et diuinae promis81on18 haec sacramenta percipiat Christianus. Tantum abest ut ab
1) Lees: quem. 2) Lees: Ordo.
o) Lees: txtrema unctio, Conflrmatio.
4) Achter „commonefierent" behoorde een punt te staan. Men leze: „Non necat"
5) „Metania" staat h er vonr hof . ,, . egal •
f»\ t . . — uoeie oi DeKeeriutr.
0) Lees: oDinionem.



homine uelit inuenta, Nam si ab hominibus sacramenti rem assereret recenter inuentam, cogeretur negare gratiam iustificantem in fide diuinae promissionis dari, et sic ueritatem ipsam mendacem constitueret. quod absit, cum scriptum sit, non hominis, sed domini est salus. Doceant igitur Parrisienses prius quid autoritatis habeat Ecclesia in instituendis aut augendis sacramentis, quam furiosorum more et muliebri adeo maledicentia explodant, insectentur, infament ea, quae sui capitis tenebricoso cerebro non assident. Hoe scio,
Ecclesiam non posse diuinam promissionem dare, quae data non sit per Christum, quia impium iustificare non potest. Id quod diuinus ille uates dicit, Ego sum qui deleo iniquitates tuas, propter me. Quare sacramenta solus habet instituere qui iustificet impium et deleat iniquitates. Quod et Adrianus Romanus Pontifex Adrianus. non uidetur negare in quarto ') submonens Ecclesiam ut nouerit se non esse dominam sacramentorum sed ministram, nee posse magis furmam sacramentalem instituere, quam legem aliquam diuinam abrogare. Quod de sacramentis quibus gratia gratum faciens confertur intelligitur. haec ille. Augustinus in haec uerba scribens Augustinus. Ianuario epistola .118. numerat sacramenta k Christo instituta, et memorat nonnulla alia, aut ab // Apostolis aut concilijs tradita, pag. 5. quae sacramenti uocabulo non dignatur. Sacramentis, inquiens,
numero paucissimis, obseruatione facillimis, societatem noui populi saluator colligauit, Sicut est baptismus trinitatis nomine consecratus, communicatio corporis et sanguinis Christi, et si quid aliud in scripturis canonicis commendatur. Et subiungit illa autem quae non scripta sunt sed tradita custodimus, quae quidem toto terrarum orbe obseruantur, datur 2) intelligi, uel ab ipsis Apostolis uel plenarijs concilijs, quorum est in Ecclesia saluberrima autoritas commendata atque statuta retineri. Et confert exempla, Sicut quod passio domini et resurrectio, et ascensio in coelum, certis diebus celebrantur. Ambrosius item in tractatu cui de sacramentis titulum Ambrosins. fecit, tantum duorum meminit sacramentorum, nempe baptismi et synaxeos. Item et diuus Bernardus sermone in coena domini multa Bernardus. sentit, ut Lutherus, esse sacramenta sed non secundum exactam sacramentorum rationem, ut precationes, uerbum, crucem, denique et pedum lotionem, quibus ceu sigillis non indicat dominus gratiam conferri addita promissione. Sic habet Bernardus, duo nobis cer-
1) Aanhaling van: Quaestiones in quartum sententiarum praesertim circa Sacramenta Magistri Hadriani Florentii Traiectensis Cancellarii Louaniensis Theologiae ac pontificii turis doctissimi. Venundantur in aedibus lodoci Badij [Aan het einde, onder fol. -190 r:] ad Nonas Mar. An. M.ccccexvij.
^e.„Z'n zou duidelijker geweest zijn als de geheele volzin van „datur" tot nretineri tusschen haakjes was geplaatst geworden.



tiora praedicans sacramenta ') ad hoe ut inuisibilis gratia, signo aliquo uisibili praestaretur, instituta sunt omnia sacramenta, ad hoe eucharistiae participatio, ad hoe pedum ablutio, ad hoe denique ipse baptismus, initium saeramentorum omnium, in quo complanpag. 6. tamur similitudini mortis // eius. Augustinus ergo et Ambrosius atque Bernardus iudicio Parrisiensium hic censentur temerarij impij et manifeste haeretici, quod de sacramentis agentes silentio praesserunt2) ordinem, matrimonium, confirmationem et extremam unctionem, quorum usum Lutherus non repudiat, modo non abutantur ijs Christiani, et si sacramenta neget & Christo instituta, iuxta eam rationem qua uere astruit sacramentum cui ut signo uisibili adieci^. ipse Christus gratiae promissionem.
PROPOSITIO secunda Mar. L. Sacramentum ordinis Ecclesia Christi ignorat.
Condemnatio Parrisiensium:
Haec propositio est haeretica et est error Pauperum de Lugduno Albigensium et Vuicleuistarum.
Confutatio condemnationis.
Apostolus dicit3) quosdam dedit Apostolos, secundo prophetas, tertio doctores. Ordinem ergo nouit ecclesia, quis negat? At de sacerdotum diuino sacramentali ordine, ne iota quidem unum commeminit. Scio doctores uocabulo dignos, qui docent uerbo et uitae sanctimonia, Ambrosius .1. Corint. 1. Apostolus, inquit4), scripsit ecclesiae Chorinthiorum, quia adhuc omnibus ecclesijs non erant rectores constituti, non potuit igitur esse sacramentum, quod postea pag. 7. aetate accessit, ut hic ordinem innuit // inuectum Ambrosius, Verbum siquidem domini manet inaeternum. Interim tarnen non negamus diaconos institutos, id est, ministros, non qui Euangelium erudirent, sed qui mensis ministrarent et uiduis, Inter doctores uero et pastores, is Episcopus dicebatur, qui primus erat. Ambrosius .1. Timoth . 3. In aliquibus ergo ecclesijs utputa in monasterijs singulos in ordinem redigi constat, ita ut hic primus sit, ille secundus, iste tertius. Item in aljjs ecclesijs adhuc ordinantur fossores qui monumenta aperiant et custodes et ostiarij quos ecclesiae tamen pro uoto, de munere et officio suo destituunt, etiam pastoris calculo non intercedente. Quare tot sunt ordines quot sunt ministeria, Ordines autem in grados ecclesiasticos (si fasciculo temporum5)
1) Achter „sacramenta" zou bij moderne interpunctie een dubbele punt staan.
2) Lees: presserunt. 3) 1 Kor. XII.
4) „Inquit" behoort bij Ambrosius.
5) De schrijver verwijst hier naar een werk van Wernerus Rolevinck, Fasci-
culus temporum, in het j. 1474 te Keulen, later te Leuven, Utrecht, enz. herhaal-



fidem adhibemus) primus redigit, Caius eius nominis primus. Quis uero digne sacerdos ordinetur. Ambrosius notat libro epistolarum .10. epist. 82. Merito uir tantus euasit, quem omnis elegit ecclesia,
et merito creditum quod diuino esset electus iuditio, quem omnes populi postulauissent. Cui consonat illud Cipriani in epist. 4. ad Ciprianus. Felicem presbyterum. Plebs obsequens praeceptis dominicis et deum metuens, a peccatore praeposito separari debet, nee se ad sacrilegi sacerdotis sacrificia miscere, cum ipsa maxime habeat in potestate uel dignos eligendi sacerdotes uel indignos recusandi. Quod et ipsum uidemus de diuina auctoritate descendere, ut sacerdos plebe praesente sub omnium // oculis eligatur, et dignus atque idoneus pag- 8. publico iuditio et testimonio comprobetur. Sicut in numeris Moisi Numer. 22. praecepit dominus dicens. Praehende Aaron fratrem tuum et Eleazarum filium eius, et impones eos in montem coram omni sinagoga, et exue Aaron stolam eius, et indue Eleazarum filium eius,
et Aaron appositus uioriatur illic. coram omni synagoga iubet deus constitui sacerdotem, id est, instruit et ostendit non nisi sub populi assistentis conscientiam fieri oportere: ut plebe praesente, uel detegantur malorum crimina, uel bonorum merita praedicentur, et sit ordinatio iusta et legittima, quae omnium suffragio et iudicio fuerit examinata, quod postea secundum diuina magisteria obseruatur, in Actis Apostolorum, quando ordinando in locum Iudae Episcopo, Act. 15. Petrus ad plebem loquitur. Nee hoe in episcoporum tantum et sacerdotum, sed et in diaconorum ordinationibus obseruasse apostolos animaduertimus, de quo et ipso in Actis Apostolorum scriptum est, haec Ciprianus. Vbi iam precor primitiua illa secundum scripturam regulata ecclesiae facies? Proh nephas. Nam et sic apostoli suffragijs et precationibus creauerunt per singulas ecclesias presbyteros. Vnde et Lutherus his Cipriani uerbis concordans optime dicit in libro de Captiuitate Babilonica, Licet, inquiens, omnes nos esse aequales sacerdotes quotquot baptisati sumus, Attamen non licet quenquam hac ipsa uti potestate, nisi consensu communitatis, aut // uocatione maioris 2). Quod enim omnium est commu- pag. 9. niter, nullus sibi singulariter potest arrogare, nisi uocetur. Vnde et secularium hominum coetu episcopum posse elegi, diuus indicat Hieronimus, Eustico monacho scribens. Ita, age et uiue in monas- Hieroni.
delijk gedrukt. In de uitgave die aanvangt: Tabula breuis et vtilis super libello qttodam qui dicitur fasciculus temporum [Aan het einde onder fol. 64 r: edita in vniuersitate colonie agrippine... impressa Ispalen... impensa Barthoalomei segura... anno domini 1480.], fol. 33
1) „Quis uero digne sacerdos ordinetur" is de voorwerpszin die afhangt van :
„Ambrosius notat".
21 Scilicet „partis".



terio ut clericus esse roerearis. et Paulo post'), cum ad perfectam de a ern perueneris, si tarnen uita comes fuerit, et te uel populus
c;uitatis ,in c,erum eie^rit> ^ ***** «X™
mter ipsos sectare mehores. Idem patet clare de electione Ambro-
libena Qmd. Grg° diuerd fuerint in «rdines
Ambrosius. docent iTti ™ T ^ rat'°ne Ö Sacramenti nomen mereantur,
libelhim nu.eTd' *"***. nW en™t
de d ritari } ]8ac^alnent,8 insignitur, separatim alium
sacramenti re pt K^018118 Ue'Uti insinuans hunc ordinsacrament! re et uocabulo non celebratum. Sed forte Ambrosii et
Cipriani atque Hieronimi leuis apud Parrisienses est autoritas quod
magzstenj trtulo, et rabbica illa adsalutatione. M. N. 3 n0n'Tnt
an hi T 6at- hi° CandidUS lGCt0r' et iudice' q-sque pïus iure niuria haereticum clament, cui dicta sanctorum patrum tantum patrocnantur, et potissimum diuini eima •) scriptura
Propositio tertia.
Omne8 Christiani habent potestatem») in uerbo
et sacramento quocunque. //
pag. 10. HaecJ) propositio est ordinis hierarchici de Condemna-structma et haeretica, et est error prae aL
l1*"'" >■•».<!.or.„ .imul et Pcpucianoru ra H).
^onfutatio condemnationis.
ici Augustinus super Ioannem tractatu .50. Si in Petro non °f eccles>ae sacramentum, non ei diceret dominus, Tibi dabo
hoTTotro^1 ,C°el7m' QU0dCUnqUe 80lueris 8uPer tcrram etc. Si hoe Petro tantum dictum est, non facit hoe ecclesia, Et subdit Si
n ecclesia fit, quando claues accepit, ecclesiam sanctificauit et in
aTtTt T1"" '10a Quae<l",n di«" Apo8toIum Potrum
illustrcm intellectum, nisi cum referuntur ad ecclesiam' 2) 2» " "" "" •» «*.
P»n. g-
4) Lees: iactati ' ' M u u0 tusschen aanhaliugsteekens zou staan.
* .«■«» p™«ps..,
beide volgende en laat er dan ï. I vereen,St deze stelling met de trium propositionum est ordinis Hierarchici ^Lurtiua" efc"' "QUaehbet haFUm
MontaBnirnC.,ar„aldi,^lerhvaPPHÖkf TT ^ ve' schillende —ten van het hemelsche Jeruzalem zou » J»"h i* v ,PUZa' Waar men verwachtte dat T. I, haeres. XI VIII in •• Epiphanius, Adversus haereses, L. II,
, n zijne Opera omnia, Dion. Petavius ree., Col. 1682, p. 41 e!



cuius ille agnoscitur in figura gestasse personam, Sicut est illud.
Tibi dabo claues etc. lam omnes Christiani sunt ecclesia, ut ait Augustinus. Augustinus super psalm . 122. quare omnes Christiani hanc potestatem in uerbo et potestate acceperunt. Idem notat Augustinus in apocalipsi cap. 2. sermone . 1. Denique super Iohannem sermone ultimo apertissime contestans, Ecclesiae, inquit, Petrus Apostolus propter Apostolatus sui primatum, gerebat figuratam generaliter personam. Quod enim ad ipsum proprie pertinet, natura unus homo erat, gratia unus Christianus, abundantiore gratia, unus idemque primus apostolus. Sed quando ei dictum est, Tibi dabo claues regni coelorum, quodcunque etc. uniuersam significabat ecclesiam, quae in hoe seculo diuersis tentationibus ue-//lut imbrium fluminibus et pag. 11. tempestatibus quatitur, et non cadit, quoniam fundata est supra petram, unde Petrus nomen accepit. Non enim k Petro petra, sed Petrus k Petra. Sicut non Christus a Christiano, sed Christianus a Christo uocatur, Ideo quippe ait dominus super hanc petram aedificabo ecclesiam meam, quia dixerat Petrus, Tu es Christus filius dei uiui, super hanc, inquit, petram, quam confessus es, aedificabo ecclesiam meam. Petra enim erat Christus super quod fun- l.Cor.10. damentum etiam ipse aedificatus est Petrus. Fundamentum quippe aliud nemo potest ponere praeter id quod positum est, quod est Christus Iesus. Ecclesia ergo quae fundatur in Christo, claues ab eo regni coelorum accepit potestatem ligandi soluendique peccata,
Quod est enim per proprietatem in Christo ecclesia, hoe est per significationem Petrus in Petra, qua significatione intelligitur Christus petra, Petrus ecclesia. Idem ibidem, Omnibus sanctis ad corpus Augustinus. Christi inseparabiliter pertinentibus, propter huius uitae procellosissime ') gubernaculum ad liganda et soluenda peccata, claues regni coelorum primus Apostolorum Petrus accepit. Ac deinde de Iohanne Apostolo, Nee iste inquit solus, sed uniuersa ecclesia ligat, soluitque peccata. Caeterum ecclesiam esse congregationem praedestinatorum,
ex ipsis liquet praeallegatis Augustini uerbis, Nam superius exponens, quae sit uniuersalis ecclesia, ligandi soluendique peccata,
potestatem na-//cta: haec, inquit, est, sancti ad corpus Christi pag. 12. inseparabiliter pertinentes, de qua materia plenius cum Iohanne Hus agit Augustinus super Iohannis caput .10. Ynde qui non sunt Augustinus. ecclesia, esto sit Papa cum omni sua curia, per hos non potest uel minimum solui peccatum. Nam ut ait beatus Ciprianus Epistola .6. Ciprianus. ad Magnum, probat, inquiens, et declarat in Euangelio suo dominus,
per eos solos posse peccata dimitti qui habent spiritum sanctum. Post resurrectionem enim discipulos suos mittens loquitur ad eos, et dicit, loh . 22.
1) Lees: „procellosissimae".



Accipite spiritumsanctum, si cuius remiseritis peccata remittuntur illi. Quo in loco ostendit eum solum posse remissionem peccatorum Cirillus. dare, qui habet spiritumsanctum. Cui astipulatur Cirillus in eiusdem loei expositione. Denique omnes Christianos habere eandem Act. 5. potestatem in uerbo patet actorum .5. de Stephano, qui non ordinatus ut Euangelium praedicaret, sed ut bona nunciantibus et uiduis ministraret, attamen oportunum sermocinandi tempus nactus, non potuit non loqui quae uidit, audiuit et legit, ut apostolica acta declarant. Hoe ipsum et Paulum omnibus concedere Christianis patet, ad Hebraeos .5. Etenim, inquiens, cum debeatis esse doctores propter tempus rursum opus habetis ut doceamus uos quae sint Chrisostomus. elementa initij eloquiorum dei, ubi Chrisostomus, ostendit, inquit, quia et laici debent docere. Quemuis doctorem et interpretem non reijcit Paulus è, consessu etiam doetissimorum, quo loco monet pag. 13. superiores, // si quid reuelatum fuerit assidenti, et generatim omnibus docendi munus permittit praeterquam mulieribus, quas monet ut uiros domi interrogent, frustra id praecepturus nisi liberum esse uoluit omnes in uerbo eandem habere potestatem, Spiritussancti afflatus non moratur episcopalem ordinationem et characteris illius impressionem, cum spiret ubicumque uelit, maxime autem, ubi minimum uidentur') spirare, propterea quod humilibus locupletem infundat gratiam. Verum enimuero non permissum est cuilibet publicum docendi munus obire, nisi uocato, quem an sacramenta administrare phas sit sequens locus dabit.
Propositio quarta Mar. L.
Claues ecclesiae sunt omnibus communes.
Condemnatio Parrisiensium.
Ilaec propositio est ordinis hierarchici destruetiua et haeretica, et est error praefatorum haereticorum, simul et Pepucianorum.
Confutatio condemnationis.
Roman. 8. Confirmatur hoe axioma per aposfolum*), qui seipsum nobis donauit, quomodo non etiam omnia nobis cum illo donauit? Nam 81 claues 8Unt aliquid (quod negari non potest) quomodo non sunt Matth. nltim. omnibus christianis traditae? Praeterea scriptum est, Data est mihi omnis potestas in coelo et in terra. Et alibi, Anima iusti sedes est sapientiae, modo Christus qui faetus est nobis ^ deo patre sapientia, habitet in corde uiri iusti, habet ergo omnem potestatem pag- • quis-//quis Christum habet.' Yerum est tamen quod quisque suo mimsterio et uocatione contentus esse debeat. Alioquin perditurus est Christum et potestatem, si suos Iimites propria temeritate trans-
4) Lees: uidetur.
2) Het volgende is eene aanhaling.



grediatur. Quamquam enim, ut ait Gregorius moralium lib. 21. Gregorius. omnes homiues natura aequales genuit, sed uariante meritorum ordine, alios alijs occulta dispensatione postposuit, ipsa uero diuersitas quae accessit ex uitio diuino dispensatur iudicio, ut quoniam omnis homo iter uitae non graditur, alter ab altero regatur. Quis negat pbsecro baptismum & laico collatum sortiri effectum? An non et per baptismum laici remissio datur baptizato, si in fidem suscipiat? Miror num sine clauibus id ministerij agat laicus. Et quoniam Ambrosius in libro de poenitentia cap. 7. affirmat, nihil interesse inter sacramentum baptismi et poenitentiae, liquere arbi- Ambrosius. tror parem potestatem cuiuis laico competere in poenitentiae ministerio, idque uirtute clauium. Quas omnibus christianis esse communes aperte contestatur Augustinus super illa domini uerba Augustinus. idipsum indicantia. Quaecunque alligaueris super terram erunt ligata in coelo. Et quaecunque solueritis super terram soluta erunt Matth. 18. in coelo, Matth . 18. Vnde et origenes, Quicunque, inquit, uestigia Origenes Petri imitantur, habent recte ligandi et soluendi potestatem. Et quae sunt uestigia Petri, nisi excellentior uia charitatis? quam exactissime expetebat ab eo dominus cum percontabatur ingeminando, Simon diligis me plus his. Quaprop-//ter optime Augustinus pag. 15. super Iohannein Ecclesiae claues explicat charitatem per spiritum- Augustinus. sanctum in cordibus filiorum regni diffusam, Ecclesiae, inquiens,
charitas quae per spiritumsanctum diffunditur in cordibus eorum qui participes sui sunt peccata dimittit, eorum qui non sunt, tenet.
lam qui uere est christianus et ecclesiae filius, habet ecclesiae et patrem et caput christum. Habens autem Christum habent') charitatem : Deus enim charitas est, habet igitur secundum Augustinum potestatem ligandi et soluendi in sacramento quocunque. Soluere enim est, confratrem charitatis similitudine in consortium recipere, ligare autem, dissimilitudine a consortio excludere. Et quoniam sic in consortium similitudinis recipere pietatis magis sit quam autoritatis, quisque uere christianorum nullo uel sexu uel conditione prohibetur, ut ait Basilius, ligare et soluere. Nam Chris- Yuesselus tianus spiritusancto plenus, si secundum traditionem Christi et Euangelij ministret proximo siue fidei uerbum, siue charitatis exemplum, aut mysteria gratiae, aut praecepta salutis, et auditor fideliter accipiat, reuera fidei, doctrinae, et pietatis minister, qui a foris dei cooperator est, soluit et ligat in terra, soluta et ligata in coelis, sed ministerio non imperio. Quomodo enim unus est qui baptizat in spiritusancto autoritate et imperio (ut Augustinus super Augustinus. Iohannem late sermone .4.) sic unus tantum qui ligat et soluit, ut
1) Lees: habet.



Ambrosius. ait Ambrosius, Verbum dei dimittit peccata, sacerdos est iudex pag. 16. Sa//cerdos quidem officium suum exhibet, sed nullius potestatis iura exercet. Idem ait ille solus peccata dimittit, qui solus pro pecAmbrosius. catis nostris mortuus est. Idem super . 1 . Corinth . 2 . cap. 12. peccata autem dimittere, et spiritumsanctum dare solius dei est. Si ergo eflfectum salutis deus dedit, nulla gloria in hac re hominis Augustinus. est. Ilaec ille. Attendant haec Papistae Augustinus contra Iulianum, Nemo tollit peccata nisi solus deus, qui est agnus tollens peccata mundi. Doceant hic Parrhisiani, num qua alia uia quam charitatis cominunione ad quoscunque etiam laicos proficiscatur clauium usus, qui in uerbi ministerio et fide suscipientes potissime regnat ?
Propositio quinta Martini. Luth.
Omnes Christiani sunt sacerdotes.
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio est ordinis hierarchici destructiua et haeretica, et est error praefatorum haereticorum simul et Pepucianoru m.
Confutatio condemnationis.
Hieronymus. Diuus Hieronimus Malachiae .1. in haec uerba dicit, Genus regale et sacerdotale sumus omnes qui baptizati in Christo, Christi 1. Petr. 2. censeinur nomine. Et Petrus. Vos autem genus dilectum, regale sacerdotium, gens sancta, populus acquisitionis. An haec solis obsecro scripsit sacerdotibus ? Iluic sententiae et illud consonat, Fecisti nos pag. 17. regnum deo et sacerdotes, et regnabimus su-//per terram. Hoe ipsum Ambrosius. cecinit ecclesia in octauis paschalibus, Ad haec Ambrosius in Lucam li. 2. capite .6. Dauid, inquit, cum esuriret ipse curn socijs panes propositionis sumpsit, quos non licebat manducare, nisi solis sacerdotibus, ut per illam monstraret figuram, sacerdotalem cibum, ad usum transiturum esse populorum, siue quod omnes filij ecclesiae sint sacerdotes, Ynimur enim in sacerdotium sanctura, offerentes nosmetipsos hostias spiritales, de quo rationali sacrificio Paulus ait, Kom. 2. scribens Eomanis: Obsecro uos per miserationes dei, ut praebeatis corpora uestra, hostiam uiuentem, sanctam, acceptam deo, rationalem cultum uestrum, non, iudaeorum instar, pecualem, sed ratioBernhardus, nalem, nimirum ipsum hominem sentiens, Bernardus in sententjjs.
ab his patribus non dissentit. Reges sunt inquit et sacerdotes omnes electi, et eos oportet oleo unctionis inungi. Yidetur ergo eadem nota infamari, Petrus Apostolus, Iohannes, Hieronymus, Ambrosius, Bernardus, qui Luthero suffragantur, qua hacc propositio traducitur, humus itaque singuli quique ueri sacerdotes quatenus mortificantes membra nostra, quae sunt super terram, et sacrificium spiritus contribulati, cordisque contriti, altissimo oft'erimus. Yna uidelicet



spiritus unctione delibuti, et Christo Iesu per mortem eius in quam baptizati sumus in authorati '). Scriptum est enim, et erunt omnes theodidacti. At sacerdotes, quos ordinatos dicimus ex ecclesiae instituto, ut pax // christiana et ordo certus constaret, uerbum dei pag. 18. publice administrare habent, quod dum faciunt dispensatores tantum agunt uerbi, non imperatores auctorésue, Iuxta id Apostoli, l.Corinth.4 Sic nos existimet homo ut ministros Christi et dispensatores mysteriorum dei. Cui sententiae adde Ciprianum scribentem, confratri suo Cornelio, hoe est summo pontifici, Sacerdotes, inquit, id est dispensatores, populi uniuersi suffragio in pace deliguntur.
Propositio sexta.
Confirmatio et extrema unctio non sunt a Christo instituta.
Haec propositio est haeretica, et pro prima Condemnatio parte est error Albigentium et Vuicleuistarum, Parrisienpro secunda uero est Heracleonitarum2). sium.
Vt donem epistolam quae Iacobo asscribitur canonicis scripturis Confutatio annumerari, de qua tarnen probabiliter est dubitatum, ut patet per condemnatiodiuum Hieronymum in cathalogo uirorum illustrium, attamen unc- nis.
tionis extremae usum pro sacramento haberi k Christo, non pro- Hieronymus. batur, Neque enim hic Iacobus audet adiungere (quemadmodum Iacob . 5. Paulus) ego accepi è, domino, quod et tradidi uobis. Augustinus Augustinus. Iacobum interpretatur hoe loco, sed longe diuerso modo sermone .212. ubi dicit, Quoties aliqua infirmitas superuenerit, corpus et sanguinem Christi ille qui aegrotat accipiat, et inde corpusculum //
suum ungat, ut illud quod scriptum est, impleatur in eo, Infirma- pag. 19. tur quis in uobis inducat presbyteros, ut orent super eum ungentes cum oleo, Hic perspicuum fit per dei unctionem, eucharistiae sacramentum designari, tantum abest, ut sancti doctores hunc dei3)
usum sacramenti uocabulo celebrarint. Quod si omnino conuinci possit ex sacris literis esse sacramentum a domino institutum, id tarnen ex Scliolasticorum sententijs probari non posset, dum ipsi extinguunt unctionis rationem, contra Apostoli mentem, non parui criminis rei fiunt. Sic habet ille, Infirmatur quis in uobis, inducat presbyteros ecclesiae, et orent super eum, ungentes eum in nomine domini. Et obsecratio fidei saluum reddet laborantem, et eriget
1) Lees: inauthorati, ingelijfd.
2) Heracleonieten, aanhangers van Heracleon, zijn eene gnostieke secte. O. a. dienen zij aan de stervenden eene bijzondere soort van zalving toe onder het uitspreken van eene geheimzinnige wijdingsformule : Epiphanius, Adversus haereses, L. 1, T, III, haer. 36, bij Petavius, p. 263.
3) Waarschijnlijk moet hier en in den vorigen regel in plaats van „dei" „olei" gelezen worden.



cum dominu8, et si in peccatis fuerit remittentur ei. Infirmatur, inquit, quis inter uos, non ait ') si sit in mortis articulo, ut docent scholae. Item orari et ungi praecipit, ut oratio in fide postulata, non unctio, sanaret infirmum in anima per peccatorum remissionem, et in corpore ne moreretur, a quo instituto toti dissentiunt scholastici, dum non concedendam uolunt unctionem, nisi iam agentibus animam, quo fit ut cum Apostolo pugnent et sanitatem infirmis non precentur. De hac autem unctione, quae non sacramentum, sed ritus quidam primitiuae ecclesiae ad nos deriuatus uidetur, Mare. 6. loquitur Marcus ca. 6. Et egressi discipuli, praedicabant ut resipispag. 20. cerent, et daemonia multa eijciebant, et ungebant oleo mul-//tos aegros et sanabant. De sacramento autem confirmationis, quod uocabulum manuum impositioni imposuit posteritasnon uideo quid Christus instituorit. manu dominus paruulos contingebat, Apostoli imposita manu spiritumsanctum declarabant iam datum, et Timoth. 5. presbyteros in uerbi ministerium euocabant, ut Paulus Tiinotheo, Nemini injjeito manum imposueris 3), quae qua ratione ad confirmationem torqueantur, Sorbonici magistri nos doceant quaeso. At quoniam Lutheri lucidam sententiam nulla ratione conuellitis, nee prior propositionis pars conuincetur esse haeretica, nee erronea posterior. fantam fidem hic nobis facere non potestis, ut quodcunque ipsi tanquam ex uestro capite assuatis pro sacramentis protinus habeatur, quando ex sacris literis tantum harum rerum iudicium petendum sit. Nam et Apostoli in Actis et Paulus, doctrinam suain auctoritate scripturarum comprobant. Quocirca docete nos felicius uerba dei, aut huiusmodi temerarjjs parcite iudicijs, ignota probantes per magis aut aeque ignota, quid enim docent hic portenta, imó terriculamenta quaedam uorborum, Error Pepucianorum, \ uicleuistarum, TIeraclionitarum et Albigensium. Nihil potest aut doctorum aut conciliorum autoritas in destructionem fidei. Destruit autem ea fidem, dum nouos condit articulos fidei, ut ad salutem necessarios, idque sicut uerbo. Porrö consilium Iacobi et confirmapag. 21. tionis usum non tollimus, sed sacramenta negamus // a Christo instituta.
Propositio septima Mar. L.
M i 8 s a passim creditur esse sacrificium quod offertur deo. Inde Christus hostia altaris di-
1) Bij moderne interpunctie zou men het volgende tusschen aanhalingsteekens plaatsen: „si sit in mortis articulo".
2) „Aangaande het sacrament van het vormsel, welke benaming men in later tijd heeft gebezigd van de oplegging der handen", enz.
3) 1 Tim. V : 22 in de Vulgata: „manus cito nemini imposueris''.



citur. Sed Euangelium non sinit missam esse sacrificium.
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio quo ad seeundam partem, scilicet, Sed Euangelium non sinit etc. est impia, in sacrosanctum Euangelium blasphemaac ha eretica, prout uocabulo Missa cum Gregorio utimur.
Confutatio condemnationis.
Scribit Moses, Omne sacrificium sacerdotum igne concremetur, Leuitic. 6. nee quisquam comedet ex eo. Et Hebraeos .9. Neque ut saepe Hebr. 9. offerat seipsum, quemadmodum pontifex intrat in sancta per singulos annos in sanguine alieno, alioquin oportet eum frequenter pati ab origine mundi. Nunc autem Christus semel in consummationem seculorum per proprium sanguinem introiuit in sancta,
aeterna redemptionne ') inuenta. Et in alio loco Apostolus, Christus Rom. 6. resurgens ex mortuis iam non moritur, mors illi ultra non dominabitur.
Ex quibus patet, solum Christum dici et esse uerum sacrificium,
semel deo patri oblatum et non missam, in qua solum memoria habe//tur ueri illius sacrificij, semel deo patri a Christo oblati. In pag. 22. hanc sententiam est Augustinus ad Bonifacium epistola .23 et super Augustinus. psalmum .20. Certum habemus quia Christus resurgens ex mortuis,
iam non moritur, mors illi ultra non dominabitur, tarnen ne obliuiscamur quod semel factum est, in memoria nostra omni anno fit, scilicet quoties pascha celebratur. Item, Ambrosius. in Christo Ambrosius. semel oblata est hostia ad salutem potens. Quid ergo nos? Nónne per singulos dies offerimus? Et si quotidie offeramus, ad recordationem eius mortis fit, et una est hostia non multae. Sic etiam dicimus, hodie est resurrectio domini, id est, hodie reuocamus ad memoriam resurrectionem dominicam. Vnde et Ciprianus libro Epis- Ciprianus tolarum suarum 20. Epistola .3. ad cecilium, Passio domini, inquit, est sacrificium quod offerimus. non ait missa. Adde his omnibus Augus- Augustinus. tinum li. 4 . cap .14. de trinitate, ubi clare monstrat, quod quatuor considerantur in omni sacrificio, scilicet cui offertur, quid offertur, & quo offertur, et pro quibus offertur, ostendendo, quod ista quatuor concurrant in Christo, qui unum cum illo manebat cui offerebat,
et unum in se faciebat pro quibus offerebat, et unus ipse esset qui offerebat, et quod offerebat. Verum quod Euangelium non sinit missam esse sacrificium, multis et efficacibus auforitatibus et rationibus probat Lutherus cum alias, tum in libello cui de missa
1) Kedemptione.



titulum mdidit ')• Missa onim uere et proprie, est ipsum uerbum pag. 23. pro-//missionis, cum signo adiecto panis et uini. Nam si caetera omnia desint, et credideris his uerbis Christi, IIoc est corpus meum, qu°d pro uobis datur, uere integram missam habes. Deinde, si acceperis signum eadem fide, usum et fructum missae accepisti. Itaque missa non est opus neque sacrificium, sed uerbum et signum diuinae gratiae, quibus erga nos utitur, pro fide in eum erigenda et confirmanda.
Q Praeterea Philippus Melanchthon aliquot propositionibus, breuiter et erudite rationem, usum et fructum missae ostendit, quas Placuit hic adijcere, ut magistri nostri Parisienses intelligant quid damnent.
PROPOSITIONES DE MISSA Philippi Melanchthonis 2).
1 Euangelium tria tradit, doctrinam fidei, doctrinam operum et signa promissionum, seu uerbi fidei.
2 Fides est iustitia.
3 Opera sunt fructus iusticiae.
4 Signa neque iustitia sunt, neque fructus iustitiae.
5 Adeóque nee bona opera, nee sacrificia sunt, quae pro remissione peccatorum impetranda offeruntur.
6 Sed res, quibus et admonemur uerbi fidei, et certificamur
7 Duo signa sunt noui testamenti, id est, promissae gratiae, Baptismus et participatio mensae domini.
pag. 24. 8 Signa traduntur in hoe, ut admoneant, et cor cer//tificent de uoluntate dei.
9 Qualis signorum usus est in consignandis epistolis,
10 Yt intueri pictam crucem, non est bonum opus, sed signum admonens mortis Christi.
11 Vt intueri solem, non est bonum opus, sed signum admonens euangelij seu Christi.
12 Ita nee participatio mensae domini, bonum opus est, sed signum admonens gratiae donatae per Christum.
13 Sed hoe differt participatio mensae aut picti crucis, aut solis
1) Hier is een geschrift bedoeld, dat in het najaar van 1521 op den Wartburg
voltooid, in Jan. 1522 het licht zag: De. abroganda Missa privata Martini Lutheri smtentia in M. Lutheri Opera latina varii argumenti, cur. H. Schmidt, Francof.
Vo!" VI' p- —212; in Luthers Werke, Weim. 1889, Bd. 8,S. 411—
os ?'e b'-' Schmi(lt' P- 12S' 128 seq.; in de Weim. Ausg., S. 418, 420 ff.
i .er „ember va" het j- 1521 heeft Melanchthon een vlugschrift uitgegeven dat 65 stellingen over de mis bevatte: Propositiones de Missa Philippi Melatich-
oms, M. D. XXI, s.1., in 4U. Het is herdrukt in het Corpus Reformatorum Melanthoms opera, ed. Bretschneider, Vol. I, col. 477—481.



conspectus '), quod sol, picta crux, non sunt signa k deo instituta, quibus certo significatur mihi donatam esse gratiam.
14 Signa ab hominibus reperta admonent tantum, Signa k deo tradita, praeterquam quod admonent, certificant etiam cor de uoluntate dei.
15 Non ideo imagines probo, sed haec de imaginibus exempli gratia dixi.
16 Sic apud se homines cogitant, Equidem libenter crederem deo, si mecum sic, ut cum patribus, colloqueretur, si fauoris sui signa mihi quoque ostenderet, ut patribus, Quando enim mihi coram dixit, sicut Abrahae, Ero protector tuus ? Aut signum tale ostendit, quale illi, cum pro filio immolando supponeret arietem.
17 Vt haec diffidentia humani pectoris subleuetur, ad uerbum signa
sunt addita, sicut in omnibus histo//rijs scripturae adparet. pag. 25.
18 Multa erant Gedeoni signa, è quibus colligere potuit, non defuturum dominum populo bellum illaturo palestinis, sed utrum per se bellum uellet inferri dubitabat.
19 Ideo certum signum k deo poscebat, quo certo sciret suis manibus, se duce, populum seruandum esse.
20 Ita Christianis multa gratiae signa sunt, nempe omnia Ghristi miracula, sed ea ad hoe non sunt instituta, ut certo significarent ad nos pertinere gratiam.
21 Ynus ergo, ac solus hic missae usus est, certificare fidem cordis per eam.
22 Atque hic usus signi, quttm sit necessarius conscientiae, et qu&m iucundus spirituales facile intelligunt.
23 Quid enim potest laetius accidere conscientiae, quam accipere signum certum diuinae uoluntatis.
24 Ni '*) certificetur conscientia, de uoluntate dei, impossibile est eam subsistere.
25 Sicut pictae crucis contuitus, non iustificat,
26 Sicut Gedeonem uelleris acceptio, non iustificat.
27 Ita, nee missa iustificat.
28 Sicut intueri pictam crucem, non est eiusmodi opus quo uel pro nostris, uel pro aliorum peccatis satisfiat.
29 Sicut acceptio uelleris Gedeoni, non erat eiusmodi // opus, quo pag. 26. pro peccatis eius satisfieret.
30 Sic nee missa sacrificium est.
31 Vnicum sacrificium, unica satisfactio, Christus est, praeter hunc,
nullum est externum.
1) De druk van het Corp. Ref., Vol. I, col. 478, heeft: „differt participatio mensae
a pictae crucis aut solis conspectu". '2) Lees : nisi.



32 Significabat uellus Gedeoni & deo successum donatum.
33 Ita significat participatio mensae nobis in Euangelio donatam gratiam.
34 Nihil offerebat Gedeon in eo quod uellus accipiebat.
35 Ita nos nihil offerimus, mensae participantes.
36 Ergo nee pro alijs offerri panis potest,
37 Ynica oblatio pro peccatis nostris Christus est, praeter hunc nulla est externa ').
38 In Christo, mortificatio uetustatis nostrae, sacrificium est, et oblatio. 38 Non item eiusmodi missa est, quae quo saepius ingeminetur,
eo plus offerat deo.
40 Sicut pro se quisque baptisatur, ita pro se quisque participat mensae.
41 Recte participat, si uelut signo ad confirmandam fidem utitur.
42 Peccat qui participat in hoe, ut deo aliquid offerat.
43 Missae usus nullus est, nisi admonere promissae gratiae, et certificare cor de promissa gratia, de uoluntate dei.
44 Adeoquesine uerbo inutiles sunt missae.
45 Et semper signo, incomparabiliter uerbum potius est. // pag. 27. 46 Carere signo potes, uerbo non potes.
47 Imó si desit uerbum, quid scias significariP
48 Abusus missae per magistratus tolli debet.
49 Non aliter, atque sustulit aeneum serpentem Ezechias, aut excelsa demolitus est Iosias.
50 Sunt abusus, quod pro alijs, pro pecunia, quod k coactis, quod ab ignorantibus uerbi et fidei, celebratur.
51 Sed abusus abominabilior est, cum pro satisfactione, pro peccato, pro bono opere, pro sacrificio missa hypocritae utuntur.
52 Et laici abutuntur mensa domini, cum per id opus se peccata sua delere credunt, seu pro peccatis satisfacere.
53 Nam pro signo debebant uti, quo admonerentur tantum promissae gratiae in Euangelio, et quo certificarentur, de beueuolentia dei erga se.
54 Non plus prodest spectatori missa, què,m prodest intueri pictam tabulam.
55 Manducanti prodest, si per eam admoneatur, et certificetur.
56 Propter leuem missarum abusum Paulus scribit Corinthios pestilentia mulctatos esse.
57 Nos propter tantum abusum, non dubium est, quin bellis, pestilitate, et quod est miserrimum, caecitate puniamur.
1) In den druk van het Corp. Ref., Vol. I, col. 479, volgt achter „externa": „oblatio novi testamenti''. 2) Lees: ideoque.



58 Eo pertinacius aduersandum est missarum abusui, quo peccatur
occulcius '). // „Q
u . ' " pag. 28.
59 Maxime, cum tantum 2) peccatum publicae ignorantiae, sit singulorum peccatum. Num . 15.
60 <| Hactenus de participatione mensae, Nunc de orationibus.
61 Orationes sacerdotis in missa, nihil praestant laici orationi.
62 Omnes enim sacerdotes sumus.
63 Nee aliud est sacerdotium, quam ius orandi, seu interpellandi deum, et offerendi deo.
64 Anathema sint Thomas et Scotus, qui huius abusus missae auctores sunt.
65 Anathema sint Episcopi et scholae3), qui impietati missarum non aduersantur.
Propositio octaua. Mar. Lut.
Manifestus est error missam applicare seu offerre pro peccatis, pro s a t i s f a c t i o n i b u s , pro defunctis a4) quibuscunque necessitatibus suis aut aliorum.
Condemnatio Parrisiensium.
Ilaec propositio est in ecclesiam catholicam Christi sponsam contumeliosa et haeretica, et est Erianorum haereticorum et Artorytarum5) erroribus conformis.
Confutatio condemnationis.
Contumeliosus prohpudor ipse censetur Christus, // sed k pecca- pag. 29. toribus, et pharisaico supercilio. qui apud Mattheum aliud imperat Matth. 12. discendum quam sacrificare. Discite, inquiens, quid est, misericor- et .9.
diam uolo non sacrificium. Holocaustum pro peccato non postulasti, Psalm. 29. ait propheta. Tune dixit, ecce uenio. Holoeaustis non delectaberis, Psalm. 50. sed sacrificium deo complacitum, spiritus contribulatus ait Dauid. Psalm.49.
1) Lees: occultius.
"tailtum ""'bleekt in den druk van het Corpus Reformatorum, Vol. I,
' n _ 3) Dit net scholae" ontbreekt in den druk van het Corp. Ref.
4) De Determinatio theologicae Facultatis Parisiensis, in de „editio princeps", quat. a, fol. vi y, in het Corpus Reformatorum, 1.1., col. 373, heeft „aut".
) De Determinatio in de „editio princeps", quat. a, fol. vi v, in het Corpus Reformatorum, 1.1., col. 373, heeft: „Artotyritarum". Over beide spreekt Epiphanius. De Enanen of Aerianen zijn de aanhangers van Aerius, wiens leeringen eene veroordeehng inhielden van de Joodsche elementen in de Christelijke viering van het Paaschfeest, omdat „ons Pascha geslacht is, nl. Christus" [1 Kor. V: 7]. Verder worden de Quintillianen of Priscillianen (die profetessen en vrouwelijke prieseis en bisschoppen hebben) ook wel Artotyrieten genoemd, omdat zij bij het Avondmaal brood en kaas nuttigen. Epiphanius, Adversus haereses, L. 11, T. I, haer. 1XL en LX.XV, in de Opera omnia, Dion. Petavius ree., p. 417 seq., 907.
V1 27



precandum mstituit, quam ut pro pluribus semper oraremus Sed qu,d boe eo»™ babet e„m „pplLtione> prGCPari ^
Z» Lt ISrVT" «t, beneficio aLere
r„r"; , et rl(1'oula e" temerilas, ,uod nos impi„m
«h„. K T™**' "0l»mu» »o«rorum f ü,
'b™; *1" u8 »»b» .p« nihil I„cramut. Conatua ,i,IT„I
S7 %,BP,° reddere piu"' ex '»■!«» ex inJe,é
peri.» .«bdèreOuae * COe'° 'W,'Cere' et nMtri»
penja subdere. Quae non praedestinata sunt ut fiant, neutiauam
ÏoniamtUm ^ ^
'*■"■ -Vef "°°,e^u~
nuditatem uere confitemur, cum infirmitatem non dissimul'amus cum demque caecitatis nostrae miseriam, ex animo agnoseentes lucem illam dminae gratiae ardenter suspiramus. Nihil est quod' iP8. audaculi, temerarij, et male sani, aHjs uel uiuL uel dta defunctis impendimus, communicamus, offerimus, quando haec omnia in solms dei manu sita sunt, quatenus nostras precationes uel ex iu
tS uf'""" en,ergiae"
eucnaristiae, qui fit, ut non pro alijs baptizemur, uti sacrum aliis
applicamus. Sicut ergo nullus potest pro alterius salute baptizari
a nec sac™mentum percipere aut missam offerre. Si enim in hoe' «eramento baptan, nu|luln e8t bonnm commMicabi,^Joc
nee m m,„a er,t ullum, Nam Chriaiu, i„ „crati„ima illa c«na
tadT n*eSe 'qni,1 8 «cramenti symbolo aeteraae baeredi-
1T / *, V '°t"m P"*"'"™" P™ quibus sanguis illio er t effundendus, hoe est, quibus ip8e uellet.
Propositio nona Martini Luth.
Non est dubium uniuersos hodie sacerdotes et inon. ehos cum Epi.copis et omnibus s u i 8 m ai o r i b u s e sse idololatras in a f o f,, p ~ • i ob
noratxonem, abusionem et irrisionem.
Condemnatio Parrisiensium Haec propositio est falsa, maxime scand» a, u n 1 u e r s o Ecclesiastico statui c o n t u m e-



liosa, arroganter et stulte prolata. Et in eo quod praetendit neininem in statu salutis e s s e ,
nisi qui huiusmodi erroribus acquieacit, cum Donatistarum, Ascitarum1) et Apostolicorum2) perfidia conueniens asserentium, non nisi apud se remansisse Ecclesiam dei.
Confutatio condemnationis.
Quod minime sit scandalosa, satis clare patet syncerioris iudicij uiris. Per Apostolum. Yanitati omnis creatura subiecta est. et Rom. 8. uanitas, teste Ambrosio, est quoddam idolum. Idolum autem nihil Ambrosius. est. Nihil ergo sunt quae animis sacerdotum tam misere imponunt,
ut plus reuerentiae et uenerationis habeant ijs rebus, quae foris carneis oculis subiecta sunt, quam quae in anima fidelis hominis peraguntur. Quae omnia si quis recte secum animo reputet, uidebit in periculosissimo statu hos Episcopos, monachos sacrificos uersari.
Dum se credunt hoe dignius et uerius conficere, quod holoserico,
purpura, undilata ueste, albis cingulis circunamicti, et alijs creaturis in hunc usum destinatis, utputa facibus, pallis organis // scite pag. 32. admotis, rem faciunt sacram, quam si laicus in humilitate cordis sui prostratus, anhelus gratiam supirans per fidem, Christum in se euocet, per quod huic iuxta Apostolum, charitas dei diffundatur in Roman. 5. corde suo per spiritumsanctum qui datus est ei. Hic enim de se penitus desperans oculisque humiliter in terram defixis, pectus lacbrymabiliter tundens cum publicano iustificatus & conspectu dei abit. At illi inflati operum suorum fiducia, ac ceremoniarum suarum elegantia elati, uesteque pomposa gloriosi, sicque sui (pharsaei3) more) iactatores, diuinum magis exasperant uultum quam emolliant. Quis missae usum hodie habet celebrem, iuxta praescriptum Christi ? An non ab exercitamento fidei degenerauit ad uanam superstitionem, dum neglecto dei uerbo, quod hic imprimis frangendum esset in populo, tantum Simias4) quasdam purpuratas sacerdotes missarij referunt. Quotusquisque est, qui non hoe animo sacrum adeat, ut deo patri Christum offerat, non accipiat. Taceo cauponam quandam bonam eacrificorum partem exercere, Taceo
1) De Askieten zijn eene secte van omstreeks het j. 200 na Chr. Hun naam is afgeleid van xg-kos, zak. Zij bewaarden den avondmaalswijn in zulk een u<tkcs, en bewezen daaraan eene bijzondere eer. Vgl. Kirchliches Handlexikon, herausg. von Dr. M. Buchberger, München, 1906, Sp. 371.
2) De Apostolici vormen in de tweede helft der vierde eeuw eene secte in KleinAzië. Epiphanius, Adversus Haereses, L. II, T, I, Haer. LXI, p. 506 sqq.
3) Lees: pharisaei.
Bij „Simias' schijnt gedacht te moeten worden aan de gewone beteekenis van het woord „simia".



nihil interesse quid oculis tuis foris agitetur, sacrum ne an prophanum, dum animus intus non assentit spiritus operationi, quam non misse impetrat ratio, sed una etiam laicorum ardens in deum fides, iam facile liquet sacerdotes haud quaquam euangelice uiuere, Ciprianus. cum non missarum regnum, imö negociationem, sed uerbi dei cultum magis praecepti sint tractare. Nam ut ait Ciprianus sermone // pag. 33. .5. de lapsis, Episcopos, id est, sacerdotes ornamento caeteris esse oportet et exemplo. Ipse enim dominus, qui in Euangelio in uerbis est doctor, et consummator in factis, iubet sacerdotibus suis exemplo, ut sint sal terrae per bonam conuersationem, et lux mundi per Malach. 3. praedicationem. Sic enim Malachiae .2. describitur, Labia sacerdotis custodiunt scientiam, et legem ex ore eius requirent, quia Oseae .4. angelus domini exercituum est. Quo contra Oseae .4. dicitur, Quia tu repulisti scientiam, repellam et ego te, ne sacerdotio fungaris Hieronymus. mihi. Non enim, ut ait Hieronimus in epistola ad Heliodorum, ecclesiastica dignitas facit Christianum. Sed minimum discipulum Iesus amat plurimum. Lutherus mentem suam satis expressit in captiuitate '), quam uel ob nimiam pertinaciam intelligere recusatis aut dissimulatis, ne hic uestra maiestas theologica grauiter periclitetur.
Propositio decima.
Credo firmiter panem esse corpus Christi. ait L u t h e r.
Condemnatio Parrisiensium.
Haec credulitas Lutheri est absurda, haeretica, et olim damnat a.
Confutatio condemnationis.
Absurda quidem haerctica, et olim damnata est ea credulitas, sed k scholasticis quaestionarijs. Porró dominus benedictum corpus pag. 34. suum panem appellat, dicens, // Ego sum panis, qui de coelo desIohann. 6. cendi. Et iterum, Panis quem ego dabo, caro mea est pro mundi uita. Eia Iesu bone, Nunquid tibi cum aeterna sis sapientia, sedendum erit in medio doctorum Parrisiensium, quo ab illis loquendi fonnam condiscas P Equidem uerbis tuis fidem adhibere malo, quam hominibus mendacissimis. Quód si omnis homo mendax, ut ait Ciprianus. Ciprianus lib. epist. 4. et solus deus uerax est, quid aliud serui, et maxime sacerdotes dei facere debemus, nisi ut humanos errores et mendacia relinquamus, et praecepta uerbóque dominica custodientes, Math. 26 in dei ueritate maneamus P Quid clarius euangelicis uerbis. Coenantibus eis accepit Iesus panem, et fregit, deditque discipulis suis, e* a^> Accipite et comedite hoe, id est hic panis, est corpus meum. l.Connth.11. Ipse item Apostolus corpus Christi, aperte panem appellat, Panis,
1) N.l. in zyn : De captivitute babylonica ecclesiae.



mquieiis, quem rrangimus, nónne communicatio corporis Christi est? Quoniam unus panis et unum corpus multi sumus, nam omnes ex eodem pane participamus. O uerba omni luce clariora, quae non ab homine, sed k domino accepit Apostolus, electum Christi orga- l.Corinthll num, qui et alibi. Quotiescunque, inquit, comeditis panem hunc &c. Itaque quisquis ederit panem hunc &c. et probet autem seipsum homo, et sic de pane edat &c. Item in Actis, Frangentes inquit, per singulas domos panem, Anathema est, qui non credit spiritum sanctum sua apertis uerbis docuisse, et ideo, si credentes panem esse cor//pus ludificantur, apud deum patrem, de filio suo pag 35 et Apostolis, hanc iniuriam expostulare licebit, qui sic locuti sunt'.
Sin autem dum transsubstantiationem, nescio quam, sine uerbo mordicus tuemur, pugnas sectamur uerborum, et modestiam perdimus, et fidem negamus, quos quaeso in ius uocabimus ? Num uanum Arestotelem, huius pugnae auctorem? Ambrosius libro de Sacra- Ambrosius. mentis, corpus Christi panem appellans, Quomodo, inquit, quod panis est, potest esse corpus Christi? Consecratione. quae fit sermone Christi. Et rursum, Panem istum quem sumimus in mysterio, Ioh. 6.
illum intelligo utique, qui manu sancti spiritus formatus in utero uirginis, et igne passionis decoctus in ara crucis. Panis enim angelorum factus est cibus hominum. uerum corpus Christi manducari,
fidei articulus est, quid refert quo tandem modo corpus panis induat figuram? Quid prohibet hic panis substantiam remanere, cum et uos concedatis corpus gloria serenatum natura posse in eodem loco cum corpore non glorificato subsistere? Et ut in uestra ipsi harena superemini, Parum conuenit sacro canoni si bene pensitetur cum hac uestra condemnatione, ille enim sic habet Iube haec perferri per manus sancti angeli tui in sublime altare tuum. Quid ? num Christus (nam hic nullum esse panem astruitis facta nimirum consecratione) non potest astare deo patri, nisi per manus angeli in sublimem aram perlatus, quae ■) alias per se nullius fultus praesidio con-//scendit in coelum et dexter assidet deo patri? Quid et pag. 36. hic uult Canon -)? Per quem haec omnia bona semper creas, sanctificas, benedicis? Num ut iterato Christus creetur, sanctificetur, et benedicetur, etiam k consecratione? Respondeant Theologi Parrisienses.
Propositio undecima Mar. L.
Negare laicis utramque speciem est impium et tyrannicum.
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio est erronea, schismatica, im-
1) Lees: qui.
2) NI. de canon missae.



pia, et ex damnato errore Bohemorum elicita.
Confutatio condemnationis.
Gelatiuspapa. Theologi decretorum, et iuris pontificij patroni, dijque tutelares Gelatij sententiam decretis insertam ') erroneam clamant, ubi in haec uerba dicit Papa, Comperimus autem quod quidam sumpta tantummodo corporis Christi portione, & calice sacri cruoris abstineant. Qui proculdubio (quoniam nescio qua superstitione docentur astringi) aut integrum sacrum percipiant, aut ab integris arceantur. Quia diuisio unius eiusdemque mysterij, sine grandi sacrilegio non potest prouenire. Cuius sententia nos parum moueret, si non ipse Christus sub utraque specie docuisset communicandum in sui meCor.11. moriam. Cuius instituti obseruator Paulus, Ego, inquit, accepi k pag. 37. domino quod // et tradidi uobis &c. Quotiescunque manducaueritis panem hunc et calicem bibetis, mortem domini anunciabitis &c. An ecclesia praeter uerbum habet autoritatem? Apud Benedictinao et Cartusianae professionis homines statutum est de purganda (ut dicitur) fistula qua sanguinem sumere solent multis retro annisJ). Quod si Christus, qui prae omnibus ut pater est audiendus et post hunc apostolus, docent sub utraque specie communicandum, quod et aetate Cipriani obseruatum legimus, qua uobis id fronte licere arbitramini, ut praeter Christi praescriptum, et Apostoli traditionem, et totius ecclesiae multis annis celebratam obseruationem, laicos ab integris sacramentis arceatis? An uobis theologis et Papae fas est, pro libidine uestra interpretari, temerareque scripCiprianus. turas? Eespondete quaeso. Ciprianus de lapsis sermone .5. commemorat quomodo et paruulis dabatur sacramentum sub utraque specie. Rt in Epistola secunda his uerbis confirmat Lutheri rationem, Nam quomodo docemus aut prouocamus eos in confessione nominis sanguinem fundere, si eis militaturis, Christi sanguinem denegamus? Aut quomodo ad martirij poculum idoneos facimus, si non eos ad bibendum prius in ecclesia poculum domini, iure communicationis Ambrosius. admittimus ? Beatus quoque Ambrosius super epistolam Corinth . 2.
quare sub utraque specie Christus sit sumendus apertam reddit rationem. Yalet, inquiens, ad tuitionem corporis et animae quod pag. 38. percipi//mus, quia caro Christi pro salute corporis, sanguis uero pro anima nostra offertur: sicut praefigurauit Moses, Caro, inquit, pro corpore uestro offertur, sanguis pro anima. Sed tarnen sub utraque specie sumitur, quod ad utrunque ualet, quia sub utraque
1) Dc bekende uitspraak van paus Gelasius, opgenomen in het Decretum van üratianus, D. 2. c. 12. de consecr. In de uitgave van Friedberg, P. I, col. 1318.
) inspeling op den vorm, waarin de leden van sommige monniksorden van oudsher den kelk plachten te nuttigen.



sumitur ipse totus Christus. Sed si in altera tantum sumeretur ad alterius tantum, id est animae uel corporis, non utriusque pariter tuitionem ualere significaretur. Ex quibus uerbis aperte constat tyrannos esse hodie episcopos, qui licet corpori medeantur per corpus Christi, sub quo et sanguis eius sacratissimus continetur, attamen animam (iuxta Ambrosium) sanguinem non specialiter propi- Ambrosius. nantes, interimunt. Quae enim peruersitas, concedere communi popcllo, maius, hoe est rem sacramenti, et negare minus, hoe est signum uisibile. Quid quaeso solis laicis unitatis sacramentuin diuiditur, quod nisi integrum a missarijs sacerdotibus percipiatur, peccatur letaliter secundum M. N. An non et pro laicis Christi san- Matth. 26. guis effusus est? Hic est, inquit, sanguis meus qui pro uobis et pro multis effundetur in remissionem peccatorum. Bibite ergo ex hoe omnes, scilicet pro quibus effundetur. An personarum respectus Act. 10. & apud deum ? Haud quaquam, Petro dicente, Qui nouit corda deus .n. testimonium praebuit gentibus, Dans illis spiritum sicut et nobis,
nihilque discreuit inter nos et illos. Quapropter si hominum mandatum contemnens, peccat mortaliter, non uideo quomodo a mortifero excusari pote-//rint piaculo, qui contra domini praeceptum, pag. 39. bibite ex hoe omnes, negant laico deuote expetenti communionem l.Corinth.11. sanguinis Christi. qua audacia beatus Ciprianus infinitique orthodoxi Ciprianus. patres, hoe subditis actitandum iusserunt, posterisque in scriptis reliquerunt, si non dominicae autoritatis iussionem hac super re,
ex originali eius institutione acceperunt? Cur sancti patres posteritati commendarunt, imö praeceptum uoluerunt utriusque speciei participationem, si Christi exemplar hic non sectantur. Bene dicit Ciprianus lib. Epistolarum .2. epist. 3. ad Cecilium. In sacrificio quod Christus instituit, non nisi Christum sequendum esse, Ytique id nos, inquit, audire et facere oportet quod Christus fecit, quodque faciendum esse mandauit, cum ipse in Euangelio suo dicat: Si Iohann. 5. feceritis quae mando uobis, iam non dicam uos seruos, sed amicos.
Et quod Christus debeat solus audiri, pater de coelo testatur, dicens:
Hic est filius meus dilectus in quo bene sensi, ipsum audite. Quare Matth. 1. si solus Christus audiendus est, non debemus attendere quid aliquis ante nos faciendum esse putauerit, sed quid qui, ante omnes est Christus, prior fecerit. Et abrogans inolitas malas consuetudines,
Neque enim, inquit, hominis consuetudinem sequi oportet, sed dei ueritatem. cum per Esaiam prophetam deus loquatur et dicat: Sine Esai. 7.
caussa autem colunt me, mandata et doctrinas hominum docentes. Matth. 15. Et iterum dominus in Euangelio hoe idem repetit, dicens: Reijci-//tis pag. 40. mandatum dei ut traditionem uestram statuatis. Et in alio loco ponit et dicit: Qui soluerit unum ex mandatis istis minimis, et sic Matth. 5. docuerit homines, minimus uocabitur in regno coelorum. Quod si



no minimum quidem mandatorum domini licet soluere, quanto magis nephas est tam magna, tam grandia, tam ad ipsum dominicae passionis et nostrae redemptionis sacramentum pertinentia, humana traditione immutare? quomodo possumus propter Christum sangumem fundere, qui sanguinem Christi erubescimus bibere ? Cermtis wm ne ó impij et psycotyranni Parrhisiani quomodo non Lutherum sed ipsum Iesum, Pauluin, Ciprianum, Ambrosium erroneum, schismaticum, impium, impie iudaiceque proclamastis P Hic -busebium praetereo qui in Ecclesia historiae lib . 6 . cap . 41. tradit populum Christi corpus etiam manibus contractare solitum.
Propositio duodecima.
Bohemi haeretici et schismatici non sunt nominandi, sed Romani.
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio est falsa, perfidiae Bohcmorum impie defensiua, et ecclesiae Romanae contumeliosa.
Confutatio condemnationis.
Male metuo uobis Parrisienses, ne ipsi schismatici et impij sitis, pag. . quod in Lutherum censoream uirgulam a8-//sumentes, sexcentis nomimbus haereseos reum intonatis, cuius literas et sententiam,
i q n? 8™1uide- cute intelligitis, aut certe pertinaciter intelligere
Lonnth. 3. abnuitis. Scnptum est, Nolite ante tempus iudicare, quoadusque ueniat dominus, qui et illustraturus est occulta tenebrarum. Quis enim te discernitP Qui autem iudicat me dominus est. Seruus domino suo stat aut cadit, Sed docete uerbo domini, et non hominum uel concilijs uel determinationibus, hos esse haereticos et schismaticos, quod ubi feceritis uitandi profecto fuerint, et indigne traducendi, neque cuin his congrediendum, neque communicandum. Interim Lutherus Bohemos non excusat k peccato, quod tyrannidis graue iugum declinantes, schismatice a Romanensium imperio defecerunt. De Romanis uero, qui sine uerbo domini iudicant quosque haereticos et schismaticos, quid statuendum sit ipsi iudicate, remittentes conceptum in Lutherum odium, quo temere de incognitis ïudicatis, ad ïudicandum et damnandum promptiores, quam ad restituendum et seruandum.
Propositio decima tertia.
Matrimonium non est sacramentum diuinitus institutum, sed ab hominibus in ecclesia inu e n t u m.
Condemnatio Parisiensium.
Haec propositio est haeretica et olim damnat a. //



Confutatio condemnationis. pag. 42.
Non quaeritur quid factum sit, sed quid iure fidei et scripturarum fieri debuit, Recensenda proinde est ratio et autoritas qua damnatur praesens propositio, ut haeretica. Cum matrimonium nullum habeat signum rei sacrae aut materiale aut uisibile, quod in sacramentis a Christo institutie, puto babtismo, ct sacramento altaris est uidere, non fit mihi perspicuum unde colligam sacramentum uerc esse matrimonium, neque in ulla scriptura canoniea matrimonium sacramenti appellatione est celebratum, nisi in ecclesia et Christo, quod tarnen apud Apostolum rectius iuxta graecanicam ueritatem, et Apostoli aptam sententiam mysterium dicitur. Quamuis matrimonium Lutherus negat sacramentum esse, mysterium tarnen (quod unio illa inter uirum et uxorem significat) ueneratur, et insanus fuerit, qui uerba Apostoli non suspiceret, de hoe disserentis ad Epheseos .5. Matrimonium itaque Christus instituit et Ephes. 5. approbauit, sed non ut sacramentum haberi uoluit, quia nee promissionem addit, neque signum adiunxit. Christus itaque iuxta Pauli uocem et ecclesia, sacramentum est'), id est, mysterium,
hoe est res sacra et magna, quae figurari quidem per matrimonium ceu reali quadam allegoria potuit et debuit, sed matrimonium non Durandus hinc sacramentum dici debuit. Verissime itaque uester ille Durandus, beneque fatetur matrimonium a recentioribus theologis numerari // coeptum inter ea quae proprie dicuntur ecclesiae sacramenta, pag. 43. idque ex ignorantia tam rei, quam uerbi.
Propositio decima quarta et quinta.
Coniunctio uiri et mulieris tenet, quocunque modo contra leges hominum contigerit, debent') sacerdotes ea omnia matrimonia confirmare,
quae contra ecclesiasticas uel pontificias leges fuerint contracta, in quibus Papa potest dispensare, et quae non sunt in scriptura sacra expressae 3).
Condemnatio Parrisiensium.
Ytraque harum propositionum est falsa, ecclesiae potestati impie derogatiua,etex damnato Yaldensium errore procedens.
Confutatio condemnationis.
Falsumergo et ecclesiae potestati impie derogatiuum erit salua-
1) Ephez. V:32, naar de Vulgata: Sacramentum hoe magnum est, ego autem dico in Christo et in Ecclesia.
2) Bij het woord „debent" begint de vijftiende stelling van Luther.
3) Namelijk: die wetten.



Matth toris nostri mandatum, Quod deus coniunxit, ncc homo, „ec homines separent. Si contrahentes in gradibus humano iure prohibitie tan-
< . Um' C°ntr® !"9 diuinum non contrahunt, de iure diuino uidentur Act. 5. coniuncti. Quid ergo humano iure separantur? An non oportet
Pinn mag\d™ °bedlre hominibus? Non enim consuetudo quae
Ciprianus. irrepsi (ut Cipriani utar uerbis) impedire debet quo minus ueritas
praeualeat et uincat. Nam consuetudo sine ueritate uetustas erroris
pag. . est. Veritas // autem ualet et inualescit inaeternum. Ynde ea
acienda esse quae scripta sunt, deus testatur et proponit ad Iesum
Matth 19 m'1116 ^ eDS' r6Ce?et liber legi8 eX °re tU0' sed meditaberis
• n eo die ac nocte, ut obserues facere omnia quae scripta sunt. At
scnptum est, ut quod deus coniunxit, homo non separet, hoe ergo
ex dommico praecepto obseruandum est. Nempe quo iure sibi uen-
episcopus contra ius diuinum diuersa statuere, cum id in
senptura canonica scriptum non sit. Sed si uerum fateri licet
pecuniae studium, et quaestus amor, onerarias huc nobis naues,'
statutis casibus, impedimentis, et dispensationibus impletas aduexe-
runt. Ex quibus pecuniarijs hominum constitutiunculis, schismata
.ïprianus. proclamat beatus Ciprianus tractatu de simplicitate praelatorum in
dei ecclesia exoriri. Filij Aaron qui imposuerunt altari ignem
quem non praeceperat dominus, in conspectu statim domini uindi-
cantis extmcti sunt, quos imitantur, et seetantur, qui, dei tradi-
Matth I'S 10ne contemPte' alienas doctrinas appetunt, et magisteria humanae onstitutionis mducunt, quos increpat dominus et obiurgat in Euan-
g 1° fuo' dlcens) Reijcitis mandatum dei, ut uestram traditionem statuatis, quod in huius et similium propositionum condemnatione impletum cernimus.
Propositio decimasexta. M. L.
Tota efficacia s a c r a m e n t o r u m Nouae legis est ipsafides. //
pag. 45. Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio est efficaciae sacramentorum Nouae legis impie derogatiua et haeretica.
Confutatio condemnationis.
m rosms. Impie ergo derogat efficaciae sacramentorum Nouae legis Am1. tonnth 3. brosius in Luoam lib. 6. »p . 10. Fidc. tua potr., fundament™ Ecclesiae fides. Idipsum facit et Paulus, Yt sapiens architectus iundamentum posuit, hoe est fidem. Fundamentum aliud nemo potest ponere praeter hoe, quod positum est, quod est lesus Chris. ugus inus. us. > i autem Christus, inquit Augustinus, proculdubio fides Christi Paulus. fundamentum est. Quis autem infinita colligeret h Paulo loca quae ei energiam nobis commendant? Nónne in omnibus fermè episo arum prohoemijs, aut bene usque seruatam, aut renouatam fidem,



summo proscquitur praeconio ? In epistola ad Romanos, item ad Hebr. 10.
Galatas, nee non in ea quae Hebr. 16. scripta est cap. 10. proba-
tur, unica Euangelij uis ipsa fides. Non aliunde posse parari iusti- Hom. 3.
tiam nisi per fidem Romanis seribit, Iustitia, inquit, dei per fideta
Iesu Christi in omnes et super omnes eos qui credunt, qui idem
ait, Sine fide impossibile est placere deo. Et omne quod non est Eom. 14.
ex fide, peccatum est. Yultis ostendam uobis circa fidem reprobis
Paulurn ubi quicquid est diuinoruin praeceptorum abrogatorem,
quo unicam stabiliat fidei anchoram? Scimus, inquit, quod quae- Eom. 3.
cunque lex dicit // ijs qui in lege sunt, dicat, ut omne os obtu- pag. 46.
retur, et obnoxius fiat totus mundus deo, propterea quod ex ope-
ribus legis non iustificabitur omnis caro in conspectu eius. At ne
putetur loqui de lege ceremoniali omnem consequenter adimit
uacillationem, dicens, per legem cognitio peccati. Ynde et alibi Eom. 7.
ait, Peccatum non cognoui nisi per legem. Nam concupiscentiam
non nouissem nisi lex diceret, non concupisces, quod decimum est
mandatum. Erat enim antea sibi ignotus peccator, porrö ueniente
mandato aut lege, factus est manifestus praeuaricator. Sic quoque
lex ministratio mortis et damnationis, quae iusto non est posita,
sed iniustis et adulteris, quorum contagia in decalago prohibentur,
iram operatur. Haec dixi, ne peruersi interpretes Paulum in legis
nomine deprauent. Arbitramur igitur fide iustificari hominem, sine Eom . 3. & .4.
operibus legis. Et rursum, Si Abraham ex operibus iustificatus est,
habet quod glorietur, at non apud deum. Quid enim dicit scrip-
tura: Credidit Abraham deo, et reputatum est ei ad iustitiam,
itaque qui ex fide sunt, benedicuntur cum fideli Abraham. Item, Eom. 10.
illi qui non operatur, sed credit in eum, qui iustificat impium,
reputatur fides sua ad iustitiam. Vnde et ait, Corde creditur ad Eom. 9.
iustitiam. Atque Israhel qui sectabatur legem iustitiae, ad legem Eom. 5.
iustitiae non peruenit. Propter quid? Quia non ex fide, sed tan-
quam ex operibus, iustificati igitur ex fide. Et ad Galatas .2. Non G-alat. 2.
abijcio gratiam dei '), si ex // lege iustitia, ergo gratis Christus pag. 47.
mortuus est. Scimus autem non iustificari hominem ex operibus
legis, nisi per fidem Iesu Christi, et nos in Christum Iesum cre-
dimus, ut iustificemur ex fide Christi, et non ex operibus legis,
propterea quod non iustificabitur ex operibus legis omnis caro. Ac
ibidem. Quod autem in lege nullus iustificetur apud deum, palam
est. Siquidem iustus ex fide, non ex operibus legis uiuet. Est
itaque secundum Paulum basis sacramentorum ipsa fides, quam
habens, non pudefiet, Omnis enim qui credit in illum, non con-
fundetur, confundetur ergo qui non credit, quales sunt qui effica-
1) Galat. 11:21, naar de Vulgata. Bij „dei" eindigt de zin.



!T«c "Z.1T "ne Me-Petrn'item nirt»*™ *™*"-
turnSuZLTT p.rac",«,»»lt M«°> omnium tundaa™.
AC. 15. : ,„1"Z'T' in "d0 U0S,ra
CoMcTfZ' "y"" """ temperantiam etc. Idem i„ Actie
nlï rd L h J°q; Z"1"0*0' e"d" e°rUra- ** <"m "»*». »'
P de, hoe est, fiducia misericordiae diuinae in Cbristo nro-
™r ïï f ardiamus ,egislatorcm' ~ •»«!?■&
erga nos sii«p G8t gratiae' boni^«s, misericordiae
eul 0„id f -g Um' 8en8umi saporem. Nam turba dicente ad
dixit 1 hTT' Ut ,?peremur opera dei? Re8P™dit lesus et Iohann.5. Et in eodem Lite OT ^ " .eUm' qUem misit ille-
pag. 48 haec est uolnnfü • ™e n°D Sltiet lnaeternum. Atque
et credit in ï, Tl qU1 mi//8lt mG' Ut 0mnis «ïui uidet fiIiura» eum, habeat uitam aeternam. Et paulo post \men
:» tc°rum <1"i """"" miU b"bc' °itam aetern<""totum lucrum, omnemque salutem in fide consistere, et totam dam-
nem ïncreduhtati reputare, aperte innuit apud Iohannem ubi
"aam ^1^!™ ^ "*! qU' ^ '« dilW°M j • ' In paternitatis eius amplexus proiicit ipsum
dominum »ua curare D0„ e,»dem„.t„r,,„i JI0 Z credT
lohann . 5. de" Et" aDud'T d"' TT °0n Credit in nomcn "mgeniti filii' p undem Iohannem, Amen amen dico nobis ') qui
aeternani0 et In'1 ^ Credit G' qU' misit me' habet u'itam
lohann 7 in uitam' Aton* °ndem°atl0Dem non ueniet, sed transibit k morte
' uentre eius fliLf 'D ^ 8iCUt didt scriPtura> fl™a de
entre eius fluent aquae muae. Si autem non credideritis quod
quod'ego Turn'emmVl PeCCatiS Ue8t"8' h°C G8t' 8i DOn credideritis, opera qui vratT dele° miquitate8 uestra8> P™pter me, non uestra talem' dn peccatores lustifico, qui omnium misereri uolo
^ fidUCiam COnciPientium' moriomini in \Tatfh of , Talem nempe fidem exegit dominus, ab eis quos
CrediS 'ino™111 Curauit- unde caecorum fidem contestatur,
pag 49 Ïunc ^ ^ P°r facere? Di-nt illi, Credimus domino.'
pag. . unc tetigit oculos eorum d1Cens. // Iuxta fidem uestram fiat uobis
et aperti sunt oculi Ulorum. Apud Lucam quoque: Surge ait' ahemgene, uade fides tua te seruauit. Idipsum apud Marcunf Ab '
Mare, otL^lr JMJ"! "f mU,T ^ ^
esto sana 4 flagello tui Atque in eodr^Tpite^oXs^fti^ dPi synag0?e fil'ae curationem postulanti, Ne metuas (ait) tantum-
1) Lees: vobis.



modo crede. Centurionem quoque audiens, Abi, inquit, et quem- Lucae . 8.
admodum credis, fiat tibi. Paraliticum non curauit, nisi cognita Iohann. 4.
ipsius fide, quem et bono animo esse iubet. Et dominus credenti, Matth. 9.
omnia dicit possibilia, Amen dico uobis, quod quicunque dixerit
monti huic, Tollaris et mittaris in mare, et non haesitauerit in
corde suo, sed crediderit fore quae dixerit, erit illi quicquid dixerit.
Vnde ob nullam dominus causam in Apostolos acerbior, quam ob Marei. 9.
fidei tarditatem, unde ipsis submergi pertimescentibus, increpat eos,
Quid timidi estis, exigua praediti fiducia. Et rursum, Quid cogi- Math. 21.
tatis intra uos ipsos o parum fidentes, quod panes non sumpseritis, Math . 17.
Atque apud eundem euangelistam subacerbe eos increpans quod
ob incredulitatem daemonium non eiecerint. O natio, inquit, incre-
dula et distorta, quousque tandem ero uobiscum, usquequo patiar
uos P Bene itaque Hieremias ait, domine oculi tui respiciunt fidem, Hierem . 2.
hoe est constantem fiduciam iustitiae salutisque, a tua misericordia
nanciscendae. Talem fidem exegit in // Numeris dominus, cum pag. 50.
desperaret de palestina occupanda populus, dicens, Ysquequo detra- Numer. 14.
het mihi populus iste, quousque non credent mihi in omnibus sig- et .22.
nis quae feci coram eis? Et capite .20. irascitur Mosi et Aaron
quod non credidissent aquam è petra promanaturam. Credebat certe
Aaron et Moses esse deum, sed de diuina uoce dubitabant, qua
promissa erat aqua de petra, quam incredulitatem taxat dominus.
De qua fide loquitur Moses in Deuteronomio: Portauit te deus Deuteron. 1.
tuus, ut solet homo gestare paruulum filium suum in uia per quam
ambulastis, donec ueniretis ad locum istum. Et ne sic quidem cre-
didistiis ') domino deo uestro qui praecessit uos etc. Habebant illi
certe fidem informem et historicam quandam opinionem de deo,
sed promissionibus misericordiae dei non fidebant, non erant recta
corda eorum fiducia et non erat sensus misericordiae dei, uiuebant
in incredulitate, contemnentes uerbum dei, opus dei, reductionem
ex aegypto indigne ferebant, ideo eius incredulitatis poenas dedere,
haud dubie alias boni uiri in speciem, quales Paulus ad Titum Titum .1.
infideles appellat, Omnia quidem pura puris. Porrö pollutis et infi-
delibus nihil est purum, sed polluta est illorum et mens et con-
scientia. Deum profitentur se scire (ergo loquitur de pijs in speciem)
caeterum factis negant, cum sint abominabiles, et immorigeri et
ad omne opus bonum reprobi. Item de huius fidei praerogatiua
efficacius scri//bitur in Paralipomenon, Deum inuocauerunt cum pag. 51.
praeliarentur, exaudiuit eos eo quod credidissent in eum. Et 2. Paralipom.
Paralip. Oculi domini contemplantur uniuersam terram, et praebent Paralipom.2.
fortitudinem ijs qui corde perfecto credunt in eum. Vbi Asam
1) Lees : credidistis.



E8aias of111 Tfuda' P!"0Pheta Anani taxat Sirorum auxilijs confidentem. • Quapropter Esaias uetat auxilia Assiriorum implorare, polliceturque opem diuinam, addens, Si non credideritis, non permanebitis. Yerum
Paralin 7 T "T"" ^ 6Xempl° P°tiore exhibeat «criptura, P- quam id est quod de Iosaphat .2. Paralipomenon legitur, cum ille
Aramonitas et Moabitas solo cantu funderet, nee aliud praecepisset exercitui suo, quam ut consisterent confidenter.
Propositio decima septima.
Quicquid credimus nos accepturos esse reuera accipimus quicquid agat, non agat, simulet aut 'ocetur minister.
Condemnatio Parrisiensium. , propositio est absurda ex erroneo scripturae intellectu asserta et haeretica.
Confutatio condemnationis.
lohann lfi n Absurda er£° erronea et haeretica est domini sententia, qua ait,
apl™ e™, ? recun,iue orantM pe,i,is'credite' i"»d «*«»>«'
pag 52 1 • "Ï'i-V C,p"aDU8 <3u0(lue Lutherianae astipulatus sententiae,
• sic inquit libro, de exhor//tatione martirij. Ynusquisque secundum dommica promissa, et fidei suae merita, tantum accipit de dei ope quantum se credit accipere, nee est quod omnipotens praestare non' possit, du accipientis fides caduca defecerit. Erroneum ergo habet etiam Cipnanus intellectum et haereticum, si magistris nostris credatur. certum est ministrum ecclesiae non esse seruatorem.
Hieronvm ^r. 8U° ministrantis animo allig^a sisteret sacramen-
Rom u' w™ U18 et.efficat,a- Et Hieronymo teste. Eom.12. Ynusquisque
• tantum accipit, quantum credit. Si enim omne quod non ex fide est peccatum sit, ergo omne quod ex fide est, bonum, utile, et
Angustinus C T' ? ^ delin<luent omne8 <lui gerant in te domine, est, qui tuae se fiducialiter committunt misericordiae. Beatus quoque Augustinus ostendens uerissimain hanc esse Lutheri sententiam sermone, de uerbis domini .7. Interrogo nunc, inquit, 6 18 ó peccator Christo? Dicis, credo. Quid credisP Gratis uni-
uersa peccata, per ipsum tibi posse remitti? Ilabes quod credidisti iiaec ille.
Propositio decimaoctaua Mar. L.
ericulosum immo falsum est opinari poeniten-
Condemnatio H° „0S'CU.n,? P°" naufragium.
Parrisien P Jr ProP8itio est haeretica ac temeraria sium .,, e ac fatue asserta «) ac beato Hieronymo
Slum. ïllam ponenti iniuria. //
1) De Deiermtnatto heeft in de „editio princeps", quat. a, fol. vy r: Hae(; pro.



Confutatio condemnationis. pag. 53
Quod sit periculosa falsaque opinio, poenitentiam esse seeundam tabulam post naufragium, ac per peccatum baptismi uim excidisse,
patet ex uerbis Iohannis Chrisostomi dicentis super tertium caput Chrisostomus. Epistolae ad Hebreos, Baptismus nihil aliud est, quam interitus eius qui baptizatur, et resurrectio illius. Idipsum quoque poenitentiam esse, apertissimis Paulus insinuat uerbis, An ignoratis, quod Rom . 6. quicunque baptisati sumus in Christum Iesum, in mortem ipsius baptizati sumus ? Consepulti enim sumus una cum illo per baptismum in mortem, per occasum ut ait Augustinus uitae nostrae Augustinus. ueteris, ut quemadmodum Christus excitatus est a mortuis, ita et nos in nouitate uitae ambulemus. Atque alibi poenitentiae descri- Collos. 3. bens formam: Exuite, inquit, ueterem hominem cum actibus suis,
et induite nouum hominem. Et iterum: Ne accommodetis uos ad'
figuram seculi huius, sed transformemini per renouationem mentis uestrae, per quam noua efficimur creatura in nouitate uitae ambulantes. Cum itaque idem sit poenitentia quod baptismus, uidelicet mortificatio, et uiuificatio, destructio et aedificatio: casus et resurrectio, constat baptismum nulluin fecisse naufragium, per peccatum.
Licet enim ad tempus a signo aberret peccator non statim irritum est signum. Quapropter totus huius uitae casus nihil erit nisi baptismus continuus, hoe est, perpetua quaedam mortificatio membro- Collos. 3. rum, quae sunt // super terram, ne regnet peccatum in nostro pag. 54. mortali corpore, ut dicamus cum Paulo, Viuo iam non ego, sed uiuit in me Christus. Vitam autem, quam nunc uiuo in carne,
pei fidem uiuo filij dei. Augustinus sermone .116. Ideo remissio Augustinus. peccatorum, non est in sola absolutione sacramenti baptismatis,
sed etiam in oratione dominica et quotidiana. In illa enim inuenietis quasi cotidianum baptisma unum, ut agamus deo gratias, qui donauit hoe munus ecclesiae suae. Quod confitemur in symbulo, ut cum dixerimus sanctam ecclesiam, adiungamus remissionem peccatorum. Quibus uerbis satis innuit, quod est una et eadem poenitentia, quae in baptismo inchoatur, et usque ad mortem continuatur, quemadmodum et Maximus ait: Tota uita Christiani hominis, Maximus si est secundum Euangelium, crux est et martyrium. Cuius poenitentiae tres idem Augustinus dicit esse actiones in homelia .7. quae Augustinus. summatim perstringunttur ') in cap. Tres actiones de poenitentia,
distinct. 1. Idem asserit Ambrosius libro de poenitentia cap. 7. Ambrosius.
positio est temeraria, erronee ac fatue asserta". De lezing van het Corpus Reformatorum, Vol. I, col. 374. is gelijkluidend, behalve dat hier „erronea" in plaats van „erronee" gevonden wordt.
1) Lees: perstringuntur.



Propositio decima nona.
Qui sponte confessus siue correptus ueniam petierit et emendauerit coram quouis priuatim fratre non dubito a peccatis suis i 11 u m esse absolutum.
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio innuena laicos tam uiros // pag. 55. quam mulieres potestatem clauium habere,est falsa, sacramentis ordinis et poenitentiae contumeliosa, et haeretica, cum errore conueniens Valdensium et Quintillianorum.
Confutatio Condemnationis.
Augustinus. Augustinus super uersum, neque absorbeat<), uestrae condemnationi reclamat cum dicit. Metuenda ista res est fratres uehementer. Si uideris hominem fecisse iniquitatem, mersus est in puteum. Quando autem illi dixeris iniquitatem ipsius, et dixerit uere peccaui, fateor non clausit super eum puteus os suum. Cum autem uideris eum dicere, Quid mali feci? factus est defensor peccati sui, clausit super eum puteus os suum, qua eruatur non habet amisIdem. sione confessionis. Idem apertius quoque super Ioannem, sermone .63. Nunquid non possumus dicere, quod etiam frater fratrem k delicti poterit contagione mundare? Imó uero id nos esse ammonitos in dominici operis altitudine scilicet discipulorum pedum lotione nouerimus, quando ait. Et uos debetis alter alterius lauare pedes, ut confessi inuicem delicta nostra oremus pro nobis, sicut lacob -5. et Christus interpellat pro nobis. Audiamus Iacobum hoe ipsum euidentissime praecipientem, Confitemini alterutrum peccata uestra, et orate pro inuicem, ut saluemini. Item errat et iniuriam infert pag. 56. sacramento poenitentiae, et ordini propheta Ezechiel, // ConuertiEzech. 18 mini et agite poenitentiam ab omnibus iniquitatibus uestris, et non Hieronymns. erit uobis in ruinam iniquitas. Et Hieronymus, Matth. 18. Si peccauerit in nos frater noster, et in qualibet caussa nos laeserit, dimittendi habemus potestatem imó necessitatem, qua praecipitur, ut debitoribus nostris debita remittamus. Verum quid per obscura probamus clarissima, et per humana tractamus diuina? cum sole Matth. 18. constet clarius ex dominica sententia, scilicet claues super peccata dumtaxat ualentes, omnibus christianis esse communes. Nam ait, Porrö si peccauerit in te frater tuus, uade et argue eum inter te et ipsum solum. Si te audierit lucratus es fratrem tuum, sin uero
1) Bij moderne interpunctie zouden deze twee woorden tusschen aanhalingsteekens geplaatst worden: „neque absorbeat". Zij zijn ontleend aan Psalm LX VIII • 1C naar de \ ulgata. }



te non audierit, adhibe tecum adhuc unum aut duos, ut in ore
duorum aut trium testium, consistat omne uerbum, Quod si non
audierit eos, die ecclesiae. Quod si ecclesiam non audierit, sit tibi
sicut ethnicus et publicanus, hoe est, interprete Augustino, noli Augustinus.
illum iam deputare in numero fratrum tuorum. Et continuo addit.
Amen dico uobis, quaecunque alligaueritis super terram erunt ligata
in coelo. Et quaecunque solueritis super terram, erunt soluta in
coelo. Hanc itaque soluendi potestatem omnibus datam christianis,
ex his manifestis domini uerbis Augustinus indicat de uerbis his Augustinus.
domini, sermone .16. Coepisti inquit ad christianam animam, habere
fratrem tuum, tanquam publicanum, alligat illum in terra, sed ut
iuste liges, uide. Nam in iusta uincula disrum//pit iusticia. Cum pag. 57.
autem correxeris et concordaueris cum fratre tuo, soluisti illum in
terra, cum solueris in terra, solutus erit in coelo. Multum praestas
non tibi sed illi, quia multum nocuit, non tibi, sed sibi. Haec ille.
Felices sunt certe et copiosi nostri doctores Sorbonici in numerando
haereticorum cathalogo, quo impendio uidentur delectari, dum tra-
gica quadam uoce crepant nobis haeretieos, ipsi fortassis eodem
prognati ouo.
DE CON8TITVTIONIBV8 ECCLESIA.
Neque Papa neque Episcopus, neque ullus hominum habet ius unius syllabae eonstituendae auper christianum hominem, nisi id fiat eiusdem consensu, et quicquid aliter fit, tyrannico spiritu fit.
Comdemnatio Parrisiensium.
Haec propositio est a debita subditorum erga praelatos et superiores subiectione et obedientia r e t r a c t a t i ua , legum positiuarum seditiose destructiua, ac in fide et moribus erronea, et est error damnatus Valdensium, cum errore Erianorum ') conueniens.
Confutatio condemnationis.
Hic Parrisienses suam produnt imperitandi libidinem, et ambitionem, qui si apostolicas literas penitius intro-//spexissent, ac doctore pag. 58. spiritu intellexissent aliter sentirent. Paulo teste, Spiritualis omnia August, dijudicat, neque k quoquam dijudicatur. Ad cuius sententiam accedit Augustinus super Iohannem tractatu .107. Creatura rationalis non
1) Aerianorum. VI.
Ü8



nisi deo subditur, ut ei quae infra illam sunt omnia subdantur. Et subnectit, Nee fas est, ut saneti de quibus baec locutus est cuiusquam sint, nisi eius k quo creati et sanctificati sunt. Adde eun-
m pr0h0Cmi0- Psalm • 14°- Charitas definita ab Aposto o habet duo praecepta, dilectionis dei et dilectionis proximi n nullis scnpturis almd inquiratis, nemo uobis aliud praecipiat. An charitatem docent Papisticae Decretales? Profecto ita charitatem suipsius (ut hoe uerbo interim abutar) quae noxia est ouao gn ' diabohca e8t> mortalis est. Adde eunden, quoque Augus'tinum super Iohannem tractatu .46. Sedendo, inquit, super cathedram Mosi legem dei docent, ergo per illos deus docet. Sua nero illi si uelint docere nolite audire, nolite facere. De quo etiam in Epistola .119. ad Ianuanum .2. Felix quidem tu Augustine, qui in horum condemnatorum tempora non incideris, quippe cui parrisienses hoe acnus insultarent, quo efficacius retrahis subditos a Papistica et praelatorum, sed sua statuentium, obedientia. Modestius Lutherus loquitur qui quantumuis graue onus, tyrannico spiritu iinponant praelati, extra pietatis negocium ferendum inculcat, et temere
„„ 59 nF°"Z °Abnitenfdum' ip«i interim perditissime peccent,//
pag 59. Et Idem Augustmus alibi: Constitue legislatorem super eos: Yideh\em tur, inquit, Antichnstum mihi significare, de quo apostolus, Cum ' m'9' .reUe a^ltur homo Peccati. Bona uerba quaeso Augustine. Ita ne legislatorem pontificem, Antichristum compellas? Insuper sermone .16. Constituit, inquit, montes Israhel autores scripturarum diuinarum quicquid inde audientis hoe uobis bene sapiat. Quicquid extra est, respuite ne erretis in nebula. Ecce quam seditiose uidetur imminuere obedientiam praelatis debitam, ubi uerbo domini non prodeunt coarmati. Verumtamen est, ut dixi, Haec ita monere imó praecipere Augustmum, ut tarnen uelit nos omni creaturae subijci
1 Petr 2 atlw yrann18 auh ex®mP'°> quantum ad exteriorem hominem Iohann 7 °mnmmu u8lbus ^xpendere iubemur, ne autpaxChris-
Tohann.15. tiana uioletur, aut charitas sese in alios non exerat. Dum tarnen
1 Timoth 1 L°' -Per mmiam t0lerantiam et Pusillanimitatem interioris
. Timoth 1. hominis libertas non praepediatur. Iusto enim non ponitur lex.
® ' exPedltus est, quippe qui spiritum dei sui habet rectorem. Mira ergo praesumptio praelatorum, quod iustum onerant onerosis statutis, qui ïam spiritu regatur domini, et deo in libertate lerem. .. seruiat spiritus, de quibus Ilieremias loquens, ait: Nolite audire uerba prophetarum, qui prophetant uobis, et decipiunt uos, uisionem
1 P r- t), r t l 8U1 p°l?UUJ.ntUr' n0n de 0re domini- Quin et Paulus nos hor. Corinth. 6. tatur, ne Cbmtianam nostram uendamus libertatem, Precio in-//
pag. 60. quiens, empt. estis, nolite fieri serui hominum, quare si unft cum Christo commortui sumus, quid adhuc tanquam uiuentes mundo,



traditionibus uexamur? Praeterea, praedictam Luheri imó ueritatis
sententiam, et in canonibus suis habent expressam et confirmatam.
Ita enim habetur .11. questione .3. titulo, Si is qui praeest ')• Is
qui praeest, si praeter uoluntatem, uel praeter quod in scripturis
sanctis euidenter praecipitur, uel dicit aliquid, uel imperat, tanquam
falsus testis dei, aut sacrilegus habeatur. Haec ibi. Nam cum Chris-
tiana libertas sit conscientiae libertas, eos constat hominum fieri
seruos, quorum conscientijs libertas per traditiones erepta est. At
hommes non praeesse hominum conscientijs, testatur Paulus, Omnia, l.Corinth.3.
mquiens, uestra sunt, siue Paulus, siue Apollo, id est, Nee Paulus
nee Apollo habent autoritatem obligandi conscientias uestras, Qui-
bus perspicuum sit, ecclesiae magnates, Episcopos, Papas, non suis
sed nostris usibus datos, adeo ut iam nostri sint. uetuit igitur
Petrus suos compresbyteros, ne dominarentur clero, ne se ut uas-
tatores et numina quaedam terrestria efferrent. Non aliam Apostolis
doramus dedit autoritatem, quam ut docerent seruare ea quae ipse
praecepisset, quod facientibus, sese perpetuo, usque ad mundi finem
praesentem affuturum astruxit. Threnorum .4. declarat Hieronymus, Hieronymus.
a materiam peccati, hominem non praeesse homini. Caeterum Augnstinus. cum peccatum sit motus aut dictum aut factum contra legem // pag. 61. dumtaxat diuinam, Augustino asserente, et cum legis consumatio l.Corinth.1. et plenitudo sit charitas, quo modo asseueratis hunc peccare, qui humanam uiolauerit traditionem, ubi abest scandali ratio? Maxime cum senptum sit, Tantum quod ego praecipio tibi, facito, Et prae- Deuteron . 4. ceptis patrum uestrorum nolite ambulare, et iudicia eorum nolite custodire. Addite his quae alibi leguntur in Epistola, quae incerto autore prodijt, Da ?) autoritate Pastorum Ecclesiasticorum 3).
1) In het Decretum van Gratianus, c. 101, C. XI. qu. 3, in de uitgave van Fried-
berg, P. I, col. 672. 2) Lees: De.
3) Hiermede is een geschrift bedoeld dat (eens of meermalen ?) gedrukt is geworden achter een ander werk, waarvan de schrijver zich onder den pseudoniem „amon Ilessus" verborgen heeft. Naar alle waarschijnlijkheid had Urbanus Rliegius dit laatste vervaardigd. Dat „Simon Hessus" een pseudoniem was hebben echter velen van de tijdgenooten niet geweten. Gesner vermeldt in zijne Biblioteca Vnittersalis, Tigvri, 1545, den volgenden titel: Simonis Hessi Apologia aditersus D. Roffensem episcopum Anglicanum, super concertatione ei na cum Vlrico eleno, an Petrus fuerit Romae: Et quid de primatu Rotnani Pontificis sit censendum. Addita est epistola de ecclesiasticorum pastorum authoritate et officijs tn subditos, et subditorum in superiores obedientia. Gesner voegt er aan toe:
„Liber impressus in Germania in 4. chartis 6. et dimid''. Zie verder : G. Uhlhorn,
_rbanus Rhcgius, Leben und ausgewühlte Schriften, Elberf. 1861 (in de Vüter u.
Begrilnder der lutheri.trhen Kirche, eingcleitet von Nitzsch, VII. Theil), S. 33.
Uhlhorn vermeldt (S. 349) den titel : Apologia Simonis Hessi adversus dominum no/jensem, episcopum Anglicanum, super concertatione eius cum Vlrico Veleno,An Petrus fuerit Romae, Et quid de primatu Romani Pontificis sit censendum. s. 1. et.
a. In 4». Omvang G'/j vel druks. Aan het einde van het eerste deel staat: Julio



DE OPEKVM AEQVALITATE.
Opera nihil sunt coram deo, aut omnia sunt aequalia, quantum ad meritum attinet.
Condemnatio Parrisiensium.
Ilaec propositio est falsa,sacris eloqujjs aduersa, atque errori Iouinianistarum conformis.
Confutatio condemnationis.
Quoniam Paulina theologia condemnatoribus est parum perspecta, non mirum uideri debet, si sacra eloquia secum repugnare fingant.
. Nam hoe pauli eloquium falsum et sacris eloqujjs aduersum faciunt. orint . 3. Neque qui plantat est aliud '), neque qui rigat, sed qui incrementum dat deus, Et seriam illam Pauli confessionem, Nihil minus feci ab his, qui sunt supra modum Apostoli, tametsi nihil sum, pag. 62. cui sententiae consonat Esaias. Ecee, inquit, uos // estis ex nihilo, et opus uestrum, ex eo, quod non est. Nihil num maius nihilo esse potest? Si itaque Paulus nihil est, cum tarnen non nihil se praestitisse glorietur summis apostolis dignum, Si neque apostolorum quispiam aliquid, cum apostolico etiam fungantur munere. Si nos ex nihilo sumus, si opera nostra nihil sunt. Vnde ergo operum inae(lualitas, quam uos statuitis in operibus uestris per se consideïeronjmus. ratis? hic uobis insanis capitibus S. Hieronymum oppono super Matthaei caput .13. In hoe, inquit, poriculosa2) est interpretatio, ut inter sanctorum merita, discretionem quamlibet facere uideamur. Yerumenim uero, quae dei gratia, hoe est, deus in nobis operatur opera (nam omnia opera nostra operatus es domine, ait propheta) de eius dono, quo ab aeterno praeparauit ea, ut in eis ambularemus, et quae per fidem proposuit ea se nobis daturum seeundum beneplacitum uoluntatis suae, sunt nostra merita, in diuersis tarnen diuersa. Idque ex dei gratuita munificentia, et ex proposito gratiae eius, non autem ex actu nostrae electionis, qui nunquam non noxius esse potest. cum deus uolet eum imputare. Filius enim irae, non nisi irae operatur opera, et mala arbor, non nisi malos fructus edit.
Math.7. Quid est homo ut immaculatus sit, et iustus appareat de muliereP ïeionjmns. Ilieronymus in apologia contra Iouinianum in haec uerba dicit.
Vnusquisque proprium donum habet ex deo, alius quidem sic, alius
Mense Anni M.D.XXIH. — Van het werkje : De ecclesiasticorum pastorum author»ttate wordt hier geen gewag gemaakt. I)e volledige titel daarvan is te vinden bu Dr. O. Clernen, Minne Rode in Wittenberg, Baset, Zitrich, in de Zeitschrift für Airchengeschichte, herausg. von Brieger u. Bess, Gotha, 1897, Bd. XVIII, S. 362 aant i. Het werkje is reeds herdrukt door Walch, in de Monimenta me,Ui aevi, oe ing. / i , Vol. II, fase. 2, p. 115—162. Door Dr. Clemen is het auteurschap toegeschreven aan Johannes van Wesel. Zie de Deutsche Zeitschrift für Geschichts-
KI iUo,Folge' Heft 2' S' U3-173- Vergel. Sepp, Verboden lectuur, ld. 1889, blz. 122. l) Lees: aliquid. 2) Lees: periculosa.



autem sic. Et diuersa sunt genera dono-//rum, teste Paulo, quibus pag. 63. dominus nos immeritos afficit. Assunt quocirca nobis opera bona et merita, et non assunt. Et assunt, quia dona dei sunt, et opera eius solius. Nulla sunt, quia non plus de eis possumue praesumere, quam ullus nouissimus peccator, in quo nondum operatur deus. Ita sumus,
fuimus, manemus, omnes coram deo aequales semper, ut pereat inflatura unius aduersus alterum. Iuxta illud Pauli, Quid habes,
quod non accepisti ? Si accepisti, quid gloriaris, quasi non acceperis.
Qui sibi pulehellus uidetur inflatus sensu carnis suae ob dona dei,
quao non fert uni deo accepta '), Hic reuera, et animi assensu dicit se non accepisse, etiamsi sedulo falsus sua hypocrisi dissimulet, adeoque non agnoscat suum ipsius morbum. Deus noster gloriam suam alteri dare non uult, quare non inscite Apostolus, Qui gloriatur, inquit, in domino glorietur. Non operibus etiam quantumcunque iustis moraliter defertur gratia et salus, sed fidei, de qua re abunde multa Apostolus. furtum Israëliticum ex se maluin non displicuit deo. Oseae stuprum lege uetitum ü deo est probatum. Consilium Saulis quae 2) piguioribus seruatis macilentos mactarit boues, quis non rectum hominum more iudicaret, execratum tarnen est a domino. Cainus, si humanum spectes iudicium, in deum munificus fuit, dum primitias frugum offerret, at quid promouit suo studio? Vbi in his et id genus mille alijs exemplis locus operum inaequitati, quam uos // ad uestram Aristotelicam staturam appen- pag. 64. ditis. Respondeas deo si quid potes, et ingredere cum eo in iudicium. Quis te discernit, quis te meliorem alijs declarat? quaerit ille, non nescius nullum esse 3). Gratum est quicquid deus acceptat pro consilio cordis sui, immundum omne quod impurus facit.
DE VOTIS.
Suadendum ut uota prorsus omnia tollantur, aut uitentur.
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio est Christi doctrinae et sanctorum patrum obseruationi, qui uouere consulunt, contraria, ex errore procedens Iamperianorum4) Vuicleuistarum, et eorum qui se iactabant de ordine Apostolorum.
1) „Welke hij niet aan God alleen dank weet".
2) Lees : qui. 3) „Wel wetende dat zoo iemand niet bestaat".
4) De Determinatio heeft: „Lamperianorum" (in de „editio princeps", quat. 8, fol.
viijr; in het Corpus Reformatorum, Melanthonis opera, Vol. I, col. 375). Men zal „Lampetianorum" hebben te lezen. De Lampetianen waren een bijzondere categorie van de enthousiasten, die met den gemeenschappelijke!! naam van Messalia-



Confutatio condemnationis.
lusticiarij isti Parrisienses theologi, Pelagiana labe infecti, suijpsorum saluatores esse conantur, per opera, per studia a sese electa, quibus ïustificationem extorquere nituntur, ueluti praemium de con£ruo (ut uocant) debitum. Sed stultissime hic ineptiunt eiusmodi Deuteron.4. persuadentes contra manifestam 8cripturam in ueteri testamento.
Non facietis singuh quod uobis rectum uidetur. Et in calce eiusdem cap. dicit dominus: Tantum quod ego praecipio tibi tantum l>ag. 65. facito domino, nee addas quicquam, nee // minuas. Quorum diuinorum uerborum iussionem, ridiculum quoddam, Magistris Nostris constat esse parrisiensibus, eum enim scriptura diuina nihil aut praecipiat, aut consulat de hoe uotorum genere, quorsum attinet ea, pro sancto et publico uiuendi genere statuereP (quando non hommum regulis sed spiritu aguntur filij dei) Cum tota monachismi (ralat. 2. ratio ruat his duobus sacrae scripturae testimonijs. Deus personas non accipit, personas inquam, non hominum tantum, sed et locorum dierum eiborum, in quibus omnibus, tyrannis quaedam' ' 3> ^!tur'. m monachatu. Et nemini quicquam debeatis, nisi ut inuicem diligatis, quam dilectionem effundere in alios non licet, per humanas suas traditiunculas, quibus sic sunt addicti, ut malint proximum quantumuis siue de uita, tum aniinae tuin corporis, siue de facultatibus periclitan, quam suis deesse uellent praescriptis officijs. Videtur uotum monasticum circuncisioni comparandum, quae tamen m a deo mstituta uoto praecellat. Nam ut lex ita et uotum iram operatur, estque ministratio mortis et damnationis si absit fides sicut scriptum est, Quöd gentes quae non sectabantur iustieiam,' Rom.9. apprehenderunt iustitiam, iustitiam autem eam quae est ex fide. Contra Israël, qui sectabatur legem iustitiae, ad legem iustitiae non peruenit, propter quid? Quia non ex fide, sed tanquam ex openbus legis. impegerunt enim in lapidem offendiculi. Et alibi pag. 66. Quotquot ex operibus legis sunt, sub maledicto sunt, hoe est, ma-//' . tl sunt, qui opera legis extra fidem faciunt. Est autem lex ïusta, sancta, bona, si iuste, sancte et recte, hoe est in fiducia misericordiae dei fuerit seruata. Sicut ait: Non auditores leSes ') Kom.2. lust, sunt apud deum, sed factores legis iustificabuntur. Sic ctiarn uotum iram operatur, estque mortis operatio, et damnationis praedpitium, si in eius operibus tanquam bonis innitens fidem negligas ^Ua 80la 8eruaris- " qui circunciditur legem, non custodit, sed
PeravTunsgedD"i40^7rden,vI1,OVnr EpiPhanius ha"de": Ad»- hoer., haer. 80, bij letavius p 10G7sqq. Vgl. Bonwetsch, Messalianer, in de Realencuklo,nidie fiir protestantische Theologie3, Leipz. 1903, Bd. XII, S 664 1) Lees: legis.



testificatur, quoniam debitor est uniuersae legis faciendao, dum oa quae in manifesto est carnis circuncisio, circuncisio non est, sed circuncisio cordis, quae spiritu constat, non litera, cuius laus non Rom. 3. ex hominibus est, sed ex deo. Ita uouentes, neque legem custodiunt, neque uota implent, uniuersae tarnen legis implendae debitores. IIoc autem uotum, non ex hominibus, sed ex deo est, quo consentimus diuinae in nobis operationi, hic enim totus homo deo offertur, ut ille uerus animarum rector in nobis regnet. Nam tune pium emittimus uotum, quotiescunque afflati spiritu, ex animo regnum uni deo permittentes, optamus, Adueniat regnum tuum, rex meus et dominus meus, Domini siquidem est regnum, et ipse dominabitur gentium, Tali uoto sese astrinxit deo psaltes, cum diceret: Yt iumentum factus sum apud te, et ego semper tecum. Et item, Dominus regit me et nihil mihi deerit. Summa, quisquis consilium domini secutus abnegarit seipsum, abiens post uestigia gregum suorum, hic // uere uouet, id est, se totum in deum reijcit. pag. 67. IIoc uotum profuit diuo Bernardo, Benedicto, Francisco, alijsque patribus, qui dum operarentur sua opera, non habuere excellentiora propter uotum, sed hoe se magis demisere, quo deo uidebantur magis obnoxij, nihil gloriae sibi arrogantes, et dominus eos iuuit ne in stultam superstitionem et uanam confidentiaih prolaberentur, uti pueri illi in fornace a flamma ignis illaesi perstiterunt, IIoc est itaque uotum cordis quod spiritu constat non litera, cuius laus non ex hominibus, sed ex deo est, qui intuetur cor et non secundum faciem externorum operum iudicat. Yota ergo illa quae foris cum tubae cantu passim praescriptis uerbis quasi iactamus omnino tollenda aut uitanda saltem docet, quippe quae in ore tantum nata,
et raro in alto pectore, dignos pariunt fructus animi, uidelicet elationem, sui complacentiam, hipocrisim, superstitionem, alienae uitae despectum. Quis non intelligit exuendum esse affectum rerum temporalium, mortificandam quamcunque carnis concupiscentiam, obediendum praelatis etiam discolis, id est duris et praefractis, et cuiuis laico antequam in aeterna tabernacula in qua nihil inquinatum ingredi potest recipiamur? Quod si uerum est, uideo omnes christianos, ad illa tria uota obligatos, quae monastici tanto cum strepitu, et non ferenda superbia, deo se offerre simulant (de bonis non loquor) Quisquis enim non confidit in diuitijs, nee rapitur affectu // rerum temporalium, et de se humiliter sentit, uere pauper pag. 68. est spiritu, paratus quicquid possidet in pauperes expendere, dum charitas iubet, etiam si centena agri iugera possideat, et uotum paupertatis efficaciter uidetur uouisse. Item qui carnis refrenat concupiscentiam, et corpus ita redigit in seruitutem, ut audiat spiritui, castus est, et uirginitatem re ipsa custodit, quam uerbis dun-



taxat promittunt ahj. Id uoto suo specioso debent monastici, quod dum uruntur spurcissimis cogitationibus et nefandis libidinibua inuolui prius coguntur, quam ad coniugij remedium k domino magis imperatum quam consultum, dum dicit, non omnes capiunt hoe uerbum, licet accedere. Quod genus hominum foris quidem uidetur retinere uotum, sed mente stuprum, adulterium et portentuosam quamuis libidinem eonsummant. primam fidem planè irritam facientes. Continentis etenim mentis est, sanctam puramque esse eum corpore turn spiritu, k qua infiniti huius tempestatis absunt uotorum utriusque sexus inagnifici professores, Postremo qui praefectorum imperium in libertate spiritus adimplet, aut tyrannidem patienter tolerat, an non obedientiae fructum eonsequitur? Ferè fat, ut omnes plerique monastici, magis statutis et obseruationibus suis domi natis obsequantur timore adacti, quam libere subdito collo: et tamen his factis foris tantum speciosis, coelum sibi deberi putant et non coelum tantum, quin et opera superrogationis nescio pag. 69. quae // mterea somniant, quibus forte extra coelum debetur infernus. Adde his quae proximo infra loco subiecta sunt.
Propositio secunda. Mar. Lut.
Probabi le est uota hodie non ualere, nisi ad operum iactantiam et praesumptionem.
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio est falsa, statui religionis contumeliosa et praefatis erroribus consona.
Confutatio condemnationis.
Tsti Scholastici doctores, dum suos errores scholasticos nimium M nh a .Uen*Ur seruaton nostro iustam detrahunt reuerentiam. Attendite, Matth.6. inquit, seruator, ceu rem maximi momenti praemoniturus, ne iusi ïam uestram faciatis coram hominibus, ut uideamini ab illis. Et cum oratis non eritis sicut hypocritae, qui amant in synagogis et angulis platearum orare, ut uideantur ab hominibus. Sed cum oratis mtrate in cubiculum cordis, et clauso ostio precemini in abscondito. Quantum hodie metitent sua opera cucullati nemo ignorat. VulSo abijt m prouerbium, Cum cucullo et raso uertice simul accrescere et mexplebilem auaritiam, id quod futurum non esset, si suae sorditatis et infirmitatis conscij opera sua non uenditarent. Nullum uotum aut sanctius aut religiosius habeo eo uoto, quo duci Christo „• , baptismate nomen dedimus. Cuius ut Heliodorus recordaretur
ii,p t- qU° 0 in baPtlsmate consepultus, in sacramenti uerba nrnnï,. ^ GiUS' DOn te ^ Parcit"um, non matri. Qua
nhi nl tX^6 1Fe '• Ut omn'a uota tollerentur, quo ad baptismi uotum,
plus quam implere possumus, uouimus, cuncti reuocaremur.



Yerum illud obscurarunt, penèque (proh nephas) a stirpe exciderunt,
tot monachorum pharisaica supercilia, tot operum uariae supersti-
tiones, tot concionatorum uanissima nugamenta, et perniciosissima
dogmata. Yna est christianorum tantum professio, qua Christo sumus
inautorati, per baptismi et gratiae dei donaria, cui uicissim et nos
totos et omnia nostra debemus, tantum abest ut aliquot a nobis
excogitatis uotis supererogare possimus. Quam fidem si grauiter,
uindicemus ') nostris statutis, nostris obseruaciunculis, et praefixis
legibus, nihil opus. Apostolus uidetur hunc cucullatorum fratrum
statum apertis uerbis designare et ferire cum dicit, quosdam pie-
tatis quidem speciem habentes, caeterum uirtutem eius facto abne-
gantes. Optima est religio, charitate mutua copulari, nihil refert
quid cognominis Francisci aut Dominici, quis color uestis admo-
ueatur, ater an albus, quis ciborum delectus obseruetur. Non est
enim regnum dei, esca aut potus. Omnia munda mundis. Non quod Matth. 15.
intrat coinquinat hominem. Satis sum felix, si christianus censear, Titura . 1.
ut nomine ita, et re humanam appellationem despicio. Quid enim l.Corinth.1.
est Apollo, quid Ce-//phe? In Christo Iesu non est Iudaeus, neque pag. 71.
Graecus, non est seruus neque liber, non est masculus neque foe-
mina, non minorita, non Carmelita, non uotarius, non solitarius,
sed omnes unus sumus in Christo. Arguit Apostolus eos, qui mutuo
aduersum se inflarentur, in hominibus gloriantes, Christum diui-
dentes, dum inquiunt. Ego sum Cephae, ego sum Fauli.
DE DIVINA ESSENTIA ET FOR ma corporis humani.
Istis nouissimis trecentis annis multa perperam determinata sunt, quale est essentiam diuinam nee generari, nee generare, et animam esse formam substantialem corporis humani.
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio est falsa, ab homine qui alienus est a catholica ecclesia arroganter asserta,
ac sacris concilijs genera libus iniuria.
Confutatio condemnationis.
Stultas et nugatorias quaestiones, et de lana caprina logomachias, Titum. 3. quae molestiam tantum adferunt pijs auribus omnino uitandas,
docuit Apostolus. Augustinus percutit uestram insanam temeritatem, Augustinus. qua nihil non praesumitis, tum in quaestionem uertere, tum definire. // Vis scire, inquit naturam dei ? IIoc scito quod nescias, nee pag. 72. in hoe contristeris, quia nescis, quum et angeli nescierunt, et non
1) De voorafgaande komma zou achter „vindicemus'1 beliooren te staan.



P°8t\In die ,udlc,J non damnabor, quia dicam, Nesciui naturam creatoris mei, si enim aliquid temero dixero, temeritas poenam ignorantia ueniam promeretur. Sed Moabiticum scholastico-
7, TC C?fesrnem 8Uae inscitiae' et non
patitur, Sed ad definiendum (etiam maxime incognita) est promp-
Esai 51 Um.,n® ! nescire "ideatur. Diuinus tarnen uates uiden! hunc ™pos8ib.lem doetorum conatum interrogat. Generationem eius quis enarrabit? Quid de essentia diuina eiusmodi subtilia nugamenta
.d,Ub!Um uertun> utrum 8it generans ne an generataP quod in scr ptuns inquirendum non reliquit dominus. Nónne et scrutator maiestatis opprimendus est k gloria P Non me pudet nescire, quod saluator non d.gnatus est indicare. Quantum tarnen ad rem propositionis attinet, satis sit christianis omnibus, confiteri et uere crederc, quod per humanam demonstrationem consequi nequeunt mbrosiua. patrem generare filium, filium genitum a patre ante secula, spiritum sanctum ab utroque procedere, et hos tres unum esse. Lbrosius super Lucam, Scrutari non licet superna mysteria licet
JZ qUl 8it fi!iUS' n0D ,iC6t di8CUtere' 1UOm°d0 ™tU8 Bit
, r . , mi neSare non llcet> hoe quaerere metus est. Paulus nostrae
so« mediocntati aocomodauit, ,»„d „chana illa, ,n»c i„ tortium usque coelum subuectus didicerat, celare maluit, quam cum peri//
qül0fitemut Ir"' qUam C°gitati0nC 1uidem P°ssem«« consequi quo fit, ut multo minus eredam Dionysium aceepisse a Paulo, quae
chartis il euit, De eoelesti iherarchia, Platonizans magis, ut doc-
lores testantur quam Christianizans. quando Paulus ipse eircum-
spechus adde et certius literis tradere potuisset quaecunque tandem
Sorr,f didicisset et meute et oculis, si se operae facturum prae-
ciurn animaduertisset. Socratis sententia nos reetius monet quam
theologorum eonieeturae, et de rebus diuinis incertae opiniones
qui dicit: Quae supra nos nihil ad nos. In praecordjjs nostris plus'
cgocij, quam ut in dei castra et longo secessu sita adita, curiosi
exploratores ascendamus. Veritatem propositionis Lutherus, nee pro-
bare uidetur nee improbare, tantum id genus frigidas disceptationes
et uanissimas eontentiones, dentibus insectatur, ceu parum dignas
o ogis, quia diuinis uerbis non asserantur. In quem modum
U Tim fh •> T n pr°pi!ama uocum "«uitates deuitandas mandat. An pro2- Timoth 2. phanos ) negabis, quae humanis commentis, non canonicis literis
,5Srr» Pu'chre serua,or -»»■" £•££
aPJ>t, 8i uos, mquiens, mansentis in sermone meo, uere diseipuli
dominWn« GX q?13 0raCUl° C°n8CflUens e88e P^est uos alterius mini (nempe Satanae opinor) esse diseipulos et k disciplina patris
1) Lees: prophanas.



et sanctorum communione, quae uerbum dei iugiter decantat, esso alienos, dum ieiuni et infantes, nudi et inermes, // ridicule accur- pag. 74. ritis paratis in hoe magnificis bullis, et uerborum ampullis et terriculamentis, inuincibiles, inexpugnabiles diuini uerbi montes subruturi, uos ipsos ludibrio exponentes. Bene Esaias de uobis praecinisse Esai. 56. uidetur, Speculatores eius caeci omnes, nescierunt, uniuersi canes muti, non ualentes latrare, uidentes uana, dormientes et amantes somnia. Sed reprimo me ne bilis nimium efferueat. Si cui curiosas et impias uestras quaestiones coaceruatim depictas uidere libuerit doctissimi Erasmi nostri legat Annotationes in Epistolam Pauli Erasinus, ad Timotheum priorem capite primo.
PROPOSITIONES EXCERptae ex alijs libris damnatae '). Et primo de Conceptione beatae Mariae uirginis.
Contradictoria huius propositionis beata uirgo est concepta sine peccato originali, non est reprobat a.
Condemnatio Parrisiensium.
ITaec propositio est falsa, ignoranter etimpie contra honorem immaculatae uirginis asserta.
Confutatio condemnationis.
Manifestarium est beatae uirgini innatum ex Adam quod mortalis esset et passionibus subiecta. Non enim in se naturalitcr aut essentialiter aut substantialiter habuit, ob quod immortalis esset, aut passionibus minus obnoxia, etiatnsi uoluisset. Verum quiaiddeo in deipa//ra uirgine non displicuit, praesertim, quando per id rectae pag. 75. rationi non repugnaret immunis a peccato perstitit. Neque enim difforme esse potuit, quod deo non displicuit. Adamo uero nihil erat innatum, creatus plenus sapientia et intellectu, quo, si deo adhaesisset, immortalis fuisset, nee fame pressus, nee siti, nisi cum uoluisset: Anima autem Christi, ab initio creationis suae, fuit deo unita, per quam potuisset deus, homo immortalis fuisse non esurijsse, quatenus id uoluisset. Mortuus siquidem est, quia ipse uoluit.
Vides ex istis, quidem ex Pauli officina deriuatis (scienti scripturas loquor) quo pacto quod beatae uirgini innatum, non imputauerit deus, quippe quod deo ex eius misericordiae pietate non displiceret.
Vides praeterea quid Adamo obuenerat quid Christus potuisset, si uoluisset. aestimet et despiciat, hic candidus et prudens lector, num
1) In de Determimtio leest men vóór „libris": „Lutheri", en achter „damnatae' : „vt praemissum est". In de „editio princeps", quat. a, fol. viij'; in het Corpus Beformatorum, Vol. I, col. 375.



!££*£££ 101 ,cc,rtot «
inter ffli„„riet Ln „L « ÏÏT" """
genuino et •'^
srurs ï?r r7^Xs';ï
Ut doctore eeeat sJ P Pudor toti mu"do notius est, quam
" 76 SA? JfciF' zïtt3J2z£Z>
dunt, p„lam ÜW, ',!™'T'. è fUm° tan,OT in «"<"» «' cultu tituloque relitrionem r.frt'firi-'rtr.actantoa* <Jui 8' quam rent, ad etari tjaeET" «*-«&<quae apud nullum uitap tro alacnores concurrerent,
dicante!, u7uZnt VerZ l TT ^ ^ aPud h°* -en-'
(quod dicitur) commouere ne° mei^ 8Xtrenn Pedons camerinam tarnen ita dicta uelim utnulLfT* °ppedat* Uaec a mundi strenitu ctimb,n r ' ari" mente uere monachos, doa, dictet animus neque talp '"S'~ 1Hslto8' eadem pertica metien-
ut ,„i b„e" 2 Z Z ■ commo»e'"»1- •». nestra inuectiua, iraacuntur, ^ * ™' »"
DE COJiTKITIOXE et his 2) quae eam praecedunt.
Propositie» prima.
-t ropositio prima.
^egemanifestaautrnemoriflm - - •
sequitur ^
Oondemnatio Parrisiensium Haec propositio loquendo de sratia *rnf faciente, est falsi « r « „ * s a"#' gratum intelligentia aliot, ' ecta 8 a c r a e scripturae '®gis retr^actiua. // & m 'ta*'one diuinae
pag. 77. n r •
... ( ^onfutatio condemnationis.
**—. dmiTTe^tLz: .rc;j:rx,iant «rr
1) Lees; illam.
2) De Determinatio heeft: .iis" in ,)0
Corp. F.ef., Vol. I, col. 376 ' " Pnnceps , quat. a, tol. viijb; in
3) De Determinatio heeft in ,Ip
—i ïPs'.rrt'm:^ -



ubi quaerit, cur hoe ait Apostolus, Lex iram operatur, nisi ut Kom. 4,
ostenderet legem, sine promissionis gratia, non solum non aufferre, Rom.5'.
uerum et augere peeeatum ? Ynde et illud est, lex subintrauit, ut
abundaret peccatum. At quoniam omnia per gratiam dimittuntur,
non modo quae sine lege, uerum etiam quae in lege commissa
sunt. Ideo ibi secutus adiunxit. Vbi autem superabundauit delictum, Rom . 5.
superabundauit et gratia. Haec ille, Idem. libr. de gratia et libero Augustinus.
arbitrio. Per legem eognitio peccati. Quando autem cognoscit homo Rom. 3.
peccatum suum, si non adiuuet gratia, ut caueatur cognitum, sine
dubio lex iram operatur. Hoe dixit, quia ira dei maior est in pre- Rom.4.
uaricatore, qui per legem cognoscit peccatum, et tamen facit. Idem Augustinus.
legis litera, quae docet non esse peccandum, si spiritus uiuificans
desit, occidit. Scire enim peccatum facit potius quam caueri, et
ideo magis augeri quam minui. Quid his clarius adduci potest 'pro
Martino. Yerum addatur et alius testis. Nam Ambrosius super ter- Ambrosius.
tium caput epistolae ad Romanos. Per legem autem ait, peccatum Rom . 3.
super abundauit, quia per legem eognitio peccati, et coepit mihi
obesse, scire id quod per infirmitatem uitare non possem. Caeterum
plura inconsequentibus ') propositionibus producturi sumus. //
Propositio Secunda. pag. 78.
Lex ante charitatem non operatur nisi iram, et auget peccatum.
Condemnatio Parisiensium.
TIaec propositio est falsa, piarum aurium offensiua, in deum et eius legem blasphema, nee intentioni Pauli conformis.
Confutatio condemnationis.
Non mouet nos, si uel uestras uel aliorum, qui nomine tantum sunt christiani, aures offendant, nostra modo uera sunt. Quod si prudentes haberi uultis agedum docete uerbo dei2) Paulo deformem esse propositionem Romanis scriptam, lex iram operatur. Et Kom 4. hanc: Sed peccatum ut appareat peccatum per bonum operatum Rom. 7. est mihi mortem, ut fiat supra modum peccans peccatum per mandatum. Nam huic sententiae subscribit Augustinus Psalm . 70. Lex Augustinus. sine gratia sola litera est, manet ad conuincendam iniquitatem,
non ad dandam salutem. Idem de uerbis Apostoli sermone .75. Lex, Idem.
inquit, apostolus praeuaricationis gratia posita est, ut te faceret praeuaricatorem. Superbe per legem factus es praeuaricator, agnosce gratiam et esto laudator. Ambrosius libro de lacob et uita beata Ambrosius. cap . 4. Lex peccatum denunciauit, sed in conditione lubrica peoitus
1) Lees : in consequentibus.
2) Bij moderne interpunctie zou achter „dei" een komma geplaatst worden.



Jd™ Sbere-;r/0tf' Et paul° inferiu8' Cognitio c"lp- quae pro.
' Qu J his T' C 11 n°CUit Ut 8drem ^U0d uitare non Poterain. Quid his scripturis et testimonijs locupletissimis planiusP Quid in
tiua èt TFnT 60 igUur J,r-°P°8itiü est in dei gratiam erect.ua et ad nostram superbiam deijciendam instructiua, Paulinae intentioni conformis.
Propositio tertia M. L.
Opera quaecunque ante charitatem sunt pee-
cata, et d am nabil i a e t i n d i spo n en t ia ad gratiam. tondemnatio Parrisiensium.
proP°,liti° temorarie asserta.
£?.».V""° cmendatione rotractiua et ,apiens haeresim.
. Confutatio condemnationis
AuffDHtians. Ij™.tico, Nemo b b t de „isi ^ ^
«t Jrmö™ 4S°S 8UPD'' l0lm°,lem 'erm0"> »' d» »»» «athan», sanoH inf g° qUICqUld °pemtUr homo ex 8e> ante spiritus
Iohann '} Zu ÏT7' PeCCatUm ^ mendacium est, maledictae arboris cundo S ' ^ de8CribitUr P8alm-13- Dixit insiPieu8" 8eomnt'oIr8 q na-Um G8t GX CarDe' Car° e8t' co^equit«r Galat. 5 ad Galat 5 w"™ .u,r,nm .oarnalia «sse, quae describit Paulus
' dei in hotil '•qU°niam SCnptUra t6Ste' n°n P°rmanet sPiritus pTmai' u '• qUm Car° ?8t' constat deum fugere contubernium
pag. 80. regitur*111// DamnlT' ^f™1'18 autem est' quisquis spiritu dei non r ! , . g // damnat Iohannes quaeuis opera liberi arbitrii Dodif
ZTZl nol T°9tatem f08 dei fieri' hiS ^ CTedunt in nomfne r0 8 , " ' w • sangumibus, neque ex uoluntate carnis, neque ex
\Tat™ln Dat; r- Quid ita? qUOd <*ui carnales sunt deo
enim sanit 17 ° 9 - ^ qUa°rit' 1uae 8Ua 8U^, non
Galat eui.,s nff f T 8pi"tU8 dei' 8tulticia 8iquidem est illi,
' fiüa l mors est. Et quia affectus carnis, inimicitia est aduer-
sus deum, qui spiritus est (caro enim concupiscit aduersus spiritum, eique contranatur) et cum idcirco legi dei subdi non possit
manet in1"8 id e8t' dei Prae^pto in uia consintire,'
Ronj. 5. conteLls dei' ^ * 8pirUU Chri8ti aHen°' odium et
' Te PraeccPtorum) quae a uia eum delcetabili rordo * reuocare nituntur, quousque charitas dei diffundatur in
Ct ZZ\Per 8p,ntUir! SaDCtUm' qui datus est nobi8- Licet minae gis peccatorum recordatio, poenarum consideratio, seruili quodam
hmore hommem possint concutere, terrere, commouere, manet atta-
dum fortior f tl8p®r, Peccati amor' Peccandique naturalis libido, tus fu r O m°r8Ldll6Cti0' suPeruenerit, amorque amore «upera. Quam ob rem concludimus omnia naturalia opera ante



charitatem, esse peccata, carnalia, mendacia, odiosa, damnabilia, et
indisposita ad gratiam, nisi uelis facienda mala, ut eueniant bona, Augustinus.
quod absit. Cum Paulo itaque et Augustino Lutherus, in unam
descendit temeritatem. // Nam psalm. 31. Augustinus docet, quan- pag. 81.
turn ualet noster ille conatus ante gratiam extortus. Nulla opera Augustinus.
debemus praeponere fidei, id est, ut ante fidem quis dicatur bene
agere. Ea enim opera quae dicuntur ante fidem bona, quamuis
uideantur hominibus laudabilia, inania sunt. Nemo ergo computet
bona opera sua ante fidem. Ybi fides non erat bonum opus non
erat, haec ille. At ne Sophistae calumnientur (quid enim non de-
prauant) Augustinum loqui de fide informi, hoe est, ficticia, dae-
moniaca, simulatitia, addit consequenter, Bonum opus intentio facit,
intentionem fides dirigit. At intentio quae operi nomen imponit,
charitas est. Idem in epistola ad Iulianum. Ecce apertam confes-
sionem gratiae quam uehementer cominendat Apostolus, et etiam 1 .Corinth.20.
mensuram fidei, sine qua impossibile est placere deo, ex qua iustus
uiuit, quae per dilectionem operatur, ante quam et aine qua om-
nino nulla cuiusquam bona opera aestimanda sunt, quoniam omne
quod non est ex fide, peccatum est. Quid clarius ? Opus ergo fidei Rnm . 14.
charitas est, quam beatus Augustinus intentionem appellat, contra Augustinus.
Iulianum libr. 4. Si oculus tuus lucidus fuerit etc. Hunc, inquiens, Matth . G.
oculum agnosce intentionem qua facit quisque quod facit, et per
hoe disce eum qui non facit opera bona, intentione fidei bonae,
hoe est eius quae per dilectionem operatur, totum quasi corpus,
quod illis uelut membris, operibus constat, tenebrosum esse, hoe
est plenum nigredine peccatorum. Audite ö in//eircumcisi theolo- pag. 82.
gastri haec Augustini uerba, depromentia opus ante charitatem,
nedum esse peccaminosum, uerum plenum nigredine peccatorum.
Sed et Paulum: Si linguis hominum loquar etc. Si tradidero eor- 1. Corinth.13.
pus meurn etc. Item et illud apud Sorbonicos sapit haeresim, Vic- Prouerb. 15.
timae impiorum abhominabiles. Et illud, inquinatae sunt uiae illius Psalm . 9.
in omni tempore. Ante gratiam nemo pius. Quare sic obiurgat
dominus impium apud prophetam etiam in pio negocio, quod tarnen Psalm . 49.
quia ab impio profectum non potuit non displicere diuinis auribus.
Quare tu enarras iustitias meas et assumis testamentum meum
por os tuum '). Quod si infidelis est quisquis gratiam non habet,
profecto ut inundis omnia sunt munda, ita et infidelibus nihil potest
esse mundum dummodo non habent gratiam. Inmundus autem non
parat nee meretur gratiam, quippe quae nisi gratis donetur, non
est gratia sed meritum. Ex his liquere puto quod nihil operibus
1) Bij moderne interpunctie zou deze volzin tusschen aanhalingsteekens geplaatst worden.



iobi. ™t M P'«P»n"orp noatri», cun, acilicel f„im„a ,uod in
d! In j ™"' uoll»n>«»ter peocnmua, gratiam promoreri de congruo, ïdque noua meriti appellatione At nnis ofp«s. «». ,„CM, „, bclur nostrorun »rnin
gloria », dcbetur nojtm operibus. De bac contótione nuae rat
Psalm. 13. olSrrULff ÏÏTJSZ SZT' SOriP'Um e"' Hierom ru , El i(erum. Dup,|ci ^ ~ =0
r: —
Kom. 8 nat. QU0d . itus eiug qu. 8ugcitau.t iMum ^ mort2 haWtat n uobis, uiuificabit et mortalia corpora uestra, propter in'hibitan
uestra, quibus hoe beneficij de congruo estis promeriti.
Propositio quarta, Mar. Luth.
Qui bonum opus aut poenitentiam a peccato run,l d e t e s t a. t1 o n e , ante dilectionem iustitiae
„ P ' °ec ln eo Peccari asserit, inter Pelagianos numerandus est.
Condemnatio Parrisiensium.
ilaec propositio est falsa of ; „
serta, capiendo dilectione'm iustitiaVJ proea
,eu gr*lia"-ïra,nm"•••"
pag. 84. Confutatio condemnationis
Augnstinus. rfoïï" 1—°0" COr°M' KM>*Psalm. 5. opinor Psalm 50 asserit, nee ignoranter
pmor isalm.oü. ibi. Et spintum sanctum tuum ne auferas k
portint, rr sstt
1) „F.inere" wordt hier „substantive" gebezigd
2) Lees: Falsa.



idem in libro de correptione et gratia. Non solum ait, cum aeitur poenitentia, uerum etiam ut agatur, dei misericordia necessaria est.
Alioquin non diceret Apostolus de quibusdam, ne forte det deus
poenitentiam, ut resipiscant k diaboli laqueis. Et cum Petrus Lucae. 22 amaret, fleret, praemisit euangelista, respexit eum dominus Idem de gratia et libero arbitrio. Nisi donum dei, ait ipsa conuersio esset, non e, diceretur. Domine deus uirtutum conuerte nos. Et Psalm . 79 alius propheta. Conuerte me domine, et conuertar, quia tu dominus deus meus. Et postquam conuertisti me, egi poenitentiam. Ynde et dominus. Et conuertam, inquit, eos quia miserebor eorum, et erunt sicut fuerunt, quando non proieceram eos, At patribus dicentibus a timore ascendi ad sapientiam, atque k timore poenitentiam auspicari, intelligendi sunt de timo-//re, spiritus sancti dono, charitate pag. 85. informato. Est emm res plena timoris amor. Amor enim naturaliter timorem gignit. Quantum enim aliquis amat pecuniam, tantum timet ne perdat eam. De quo latius Augustinus super loannem, Augustinus. serm. 44. Arguunt hic Parrisienses, se nihil aliud sapere nuam quod Aquinas ïlle et Seotus argutantur. Dispiciat hic lector Pelagianam ne haeresim magnifici isti condemnatores habeant i'n pectore, qui ante dilectionem iustitiae, quae non est ante gratiam, opus bonum uel etiam initium boni operis audent statuere.
Propositio quinta M. Luth.
Contritio quae paratur per d i s c u s s i o n e m , collectionem, et d e t e s t a t i o n e m peccatorum, qua quis recogitat annos suos in amaritudine animae suae, ponderando peccatorum grauitatem , multitudinem, foeditatem, amissionem aeternae beatitudinis, ac aeternae damnationis acquisitionem, haec inquam contritio facit hypocritam, immo magis peccatorem.
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio est falsa, uiae ad poenitentiam
impeditiua, scripturis sacris, et doctrinae sanctorum difformis.
Confutatio condemnationis. //
Quod peccatum augeat et hypocrita reddatur, quisquis credit sese pag. 86. conterere aut discutere sua peccata, sine spiritu sancto per gratiam et fidem obtento satis docet Hieronymus prouerb. 16. Quicunque Hieronymus. mquit tribuit, sibi bonum quod agit, etiam si nihil mali uideatur manibus operari, iam cordis innocentiam perdidit, in quo se largitori donorum praetulit, et ideo talem conditor suus abhominatur ut reum, quem sibi beneficijs contemplatur ingratum. Sed eorum commentaria non euoluunt huius aetatis doctores, quorum tarnen VI' 29



uita est eantatissima, et eruditie propius accedens ad ipsos sacrae scripturae fontes, Quöd si cuius (ita ut fit) conscientia scelerum immanitate concutiatur tumore, claret seruilem esse, atque uiolenam conuersionem. Sed neque cupiditate praemiorum, petenda est ïusticia, nisi mercenaria, et simulaticia, cum deus nullius commodi respectu aman uelit. Quare, qui uel amore praemij, uel terrore
2. Corinth. 9. !°r!ësu Chri.li'p "1 is 1™ >»» «"•««, non
Auijustinus ril ? 1 P°rrÓ gmtU,t0 ,lbero' sPontaneoque affectu quae• rendus et amandus est. Sicut scriptum est. Hilarem datorem diligit
deus Vnde Augustinus testatur omne opus, quod non fit amore
ïustitiae peccatum esse. Admitto praesentem propositionem scholas-
icis doctonbus difformem, si euangelicis et apostolicis conformem
paz 87 ,TnfT188im mih' d0n6ti8' qU°d et 'nse9uentes propositiones, et
' diuer^ dTeïarZr0 "^ eaDdem ^ ÜCet ™"h[*
Propositio sexta Mar. L.
Neque timore, neque amore potest homo se erigere ad capescendam gratiam dei.
Condemnatio Parrisiensium Haec propositio est in fide et moribus erronea, omnem praeparationem ad poenitentiam impie aufferens.
Confutatio condemnationis.
Betnhariu, Primum ergo in Sde et morib», errat Bom.rdu«, sermone do cantico Esaiae m calee, qui utrumque et timorem et amorem in rugiferos ) ostendit, cum uel istius inuitamento, uel alterius impulsu ad gratiam assurgere contendimus. Et qui timet ire, inquit
,nm f. a; portas infen' et qui deum cupit uidere propter quietem sui' Augustinus. uterque quae sua sunt, quaerunt. Deinde Augustinus haudquaquam dissonat huic sententiae, Psalm. 84. Noli tibi arrogare, nee ipsam conuersionem, quia nisi ille te uocaret, fugientem non posses conuerti. Id si uere dicat Augustinus quis est ille timor, quis est ille amor, quo se homo dirigat ad gratiam ante fidem? Addite eundem Idem. August,num epistola .144. ad Anastasium, inaniter putat se uictorem peccati, qm penè timore non peccat. Quia et si foris non im-
«« h t" °®g0C!Um cuPiditatis, ipsa tarnen mala cupiditas, intus est p g. 88. hostis. Et quis coram deo innocens inuenitur, qui uult // fieri quod uetatur si subtrahas quod timetur. Ac per hoe in ipsa uoluntate ugus mus. es reus. Depinxit ne istis uerbis Augustinus hypocritam ? Qui de ypocritarum principe Saulo eadem dicit ad Bonifacium lib. 1. cap. 9. JNec quenquam moueat quod Paulus ad Philippenses scrip-
1) Lees: infrugiferos.



sit, quod fuerit sine quaerela. Potuit enim intus esse in affectioni-
bus prauis praeuaricator legis, et tarnen conspicua opera legis im-
plere, uel timore hominum, uel ipsius dei, uel poenae formidine,
et non dilectione et delectatione iustitiae. Aliud est enim uoluntate
benefaciendi benefacere, aliud autem ad malefaciendum sic inclinari
ut hoe faeeret si impune posset. Et sic profecto in ipsa intus
uoluntate peccat, qui non uoluntate sed timore non peccat. Haec
ille. Ynde et in praecitata epistola, inimicus, inquit, iustitiae est,
qui penae timore non peccat. Amicus autem erit si eius amore non Augtmtinus.
peccat. Et iterum, Tantum quisque odit peccatum, quantum iusti-
titiam diligit. Charitas autem non diffunditur nisi per spiritum-
sanctum, quis ergo amor ille quo ad gratiam capescendam nosmet
erigamus? Quid multis immoror? An omnem praeparationem ad
poenitentiam impie abstulit, qui dicit uniuersaliter: Sine me nihil Iohann . 15.
potestis facere? Non opinor, imö per hanc solam confessionem, qua
nostrae paupertatis conscij confitemur k deo nobis emanare omne
donum optimum, gratiam capescimus: quam tarnen confessionem
nee sine gratia uere, et ex animo facimus. Studiosi uidentur Ma-
gistri Nostri ut ueritatem faciant hae//reticam, dum suae plussatis pag. 89.
philautiae fauent thrasones.
Propositio septima M. L.
Sine gratia primo remittente culpam, nee uotum remissionis quaerendae homo potest hafa e r e.
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio est falsa, impia et peccatorum ad desperationem inductiua.
Confutatio condemnationis.
Affinis est haec propositio superioribus. Et ne nihil obijciatur, quod hic tueatur Lutherum. Augustinum audiamus nonnihil praesidij Augustinus. huc adferentem. Psalm. 77. Vbi dicit in haec uerba. Quomodo redit caro spiritus ambulans, et non reuertens '), urgente se in ima malorum, atque longinqua meritprum, nisi2) per electionem gratiae, quae non meritis tanquam merces redditur, sed tanquam donum gratis datur. ut iustificetur impius, et redeat ouis deperdita.
Non tamen in uiribus suis, sed in humeris reportata pastoris, quae sese perdere potuit, dum sponte uagaretur, se autem inuenire non potuit. Nee omnino inueniretur, nisi misericordia pastoris quaereret.
I') Psalm LXXVII: 39 luidt in de Vulgata: Et recordatus est quia caro sunt: spiritus vadens, et non rediens.
2) „Nisi" en het vervolg zijn het antwoord van Augustinus op de vraag: „Quomodo" enz.



Auditis quid uoti habeat homo palabumdae ouiculae comparatus, quaerendae remissionis, dum sponte uagatur? Quid his uerbis diluPsalm.31. cidius haberi potest? Falsus habetur propheta, dicens, Dixi confipag. 90. tebor aduersum me iniustitiam // meam domino, et tu remisisti iniquitatem peccati mei, quod exponens Cassiodorus, ait: Dixi, id est, deliberaui apud me quod confitebor et tu remisisti. Magna pietas dei, quod ad solam promissionem peccatum dimiserit. Votum enim pro operatione iudicatur. Cum ergo uotum habet peccator confitendi, iam remissa est iniquitas, tantum abest, ut personatum Esai. 65. nostrum uotum quippiam impetret. Accedit ad haec Esaias, qui ab ipsis condemnatoribus notatur, dicens: Erit antequam clament, ego exaudiam. Adhuc illis loquentibus ego exaudiam. Mirum, si qui uel audiantur, uel exaudiantur, ante gratiam iustificantem, quam etiam ante eertum et syncerum uotum, aut certe in ipso uoto obtinent. Doleo hanc miseram infelicitatem, et infelicem miseriam Magistrorum, quod tam infeliciter de sacris literis iudicant. Nunc demum sentimus fucum nobis factum, et misere nobis impositum ab istis theologistis qui ceu semidei et heroës apud rudem plebeeulam habiti sunt, quam linguae uolubilitate, et monstruoso titulo lamentabiliter heus degluberunt. Et quod notant propositionem praesumptionis inductiuam, ita intelligo. Desperat de se qui in Christo sperat, et quo magis in Christo sperat, hoe minus fidit sibi. Et quanto magis de se sperat, tanto minus sperat de Christo, proinde tanto uicinior praesumptioni, et in spiritum sanctum committens quanto de se plus sperat. Qui ergo non desperat de se, de suis pag. 91. uiribus, de suis operibus, in Christo // non potest sperare. Qui non sperat in Christo, desperat. Qui desperat, iam damnatus est.
Hieronymus. Quemadmodum Hieronymus ad Galat. 5. Is ait non confidit in carne, qui omnem utilitatem expectat k Christo, et non seminat 2.(orinth .9. in carne, ne de carne metat corruptionem, sed de spiritu, de quo uitam aeternam mereatur. O felix et ter beata desperado ex qua bonum et salutare sanctae spei donum effluxit, quod donum non capiunt, qui in se docti sunt confidere ut schlolici ') theologastri.
Propositio octaua M. L.
Christus nunquam peccatores coegit timoread poenitentiam.
Condemnatio Parr.
Ilaec propositio capiendo cogere pro inducere sicut capitur frequenter in scriptura sacra, est haeretica.
1) Scholici. Vergel. beneden, pag. 109.



Confutatio Condemnationis.
Arguunt hic Parrisienses supinam suam oscitationem, qua Lutheri animum scriptaque collustrarunt. Ipsi enim distingunt de coactione,
Martinus de timore pronunciat, quem de timore praesentis uitae inferendo intelligit. Non enim aut flammis aut igni aut uitae dispendio quenquam coegit dominus ad resipiscentiam. Quin et Iohannis .6. cum discipuli quidam haeretiei deficerent k Christo ad turbam, ad ecclesiam sathanae, offensi per // Christum, discipulos pag. 92. rogat qui inoffensi perstiterant, num et ipsi uellent recedere ueluti optionem deferens, utro uellent inclinandi, tantum abest ut uel uinculis, uel minis coëgerit dominus ad unionem. Ynde et beatus Augustinus in epistolis nullo pacto probat, ut haeretiei cogantur uerum pro ipsis oretur quemadmodum non indiligenter saepe intercedit pro Donatistis saeuissimis haereticis modo, uerum etiam latronibus ne saeuiretur a praefectis in illorum corpora. Quare et beatus Paulus obsecrat Ronanos '), praecipitque Thessalonicensibus, ut con- Rom. 33. siderantes eos qui dissidia et ofFendicula contra doctrinam quam 1. Thess. 5, didicerunt, gignunt, declinarent duntaxat ab illis. Quod praeceptum Ciprianus. et obseruasse Cipriauum testatur epistola eius ad Cornelium Papam tertia. Declinent, inquit, fortiter et euitent dilectissimi fratres nostri uerba et colloquia eorum, quorum colloquia ut cancer serpit. Sicut l.Corinth.15. apostolus ait: Corrumpunt ingenia bona, confabulationes pessimae. Titum . 3. Et iterum, Haereticum hominem post unam et secundam correptionem deuita, sciens quia peruersus est huiusmodi et peccat, et est a semetipso damnatus. Caeterum qua hodie foueantur dementia,
si qui parum candide sentiant cum quibusdam theologorum commentis subinde etiam uanissimis et mendacissimis, nemo est qui nesciat. Apostolus Timotheo praescribit quod uitae seetaretur insti- 2.Timoth.2. tutum, Seruum, inquit, domini non oportet litigare, sed placidum esse er//ga omnes, propensum ad docendum, tolerantem malos, cum pag. 93. magnitudine erudientem eos qui obsistunt ueritati. lias ueri christiani partes num explicuistis domini doctores, dum fratri uestro sine uerbo dei haereseos notam inuritis uos uideritis?
Propositio nona. M. L.
Bonus est timor et utilis, licet sit insufficiens per quem paulatim fitconsuetudoiustitiae. De his uerbis Augustini sequitur iudicium Lutheri, Hoe est (inquit) meo iudicio, eonsuetudo desperandi et odiendi deum si excludatur g r a t i a.
1) Romanos.



Condemnatio Parrisiensium.
Iudicium Lutheri de illo dicto Augustini bonus est timor etc. est falsum, temerarium et' impium, accipiendo gratiam ut supra, p r o g r a-
tia gratum faciente, sicut eam accipit scriptor.
Confutatio condemnationis.
Quoniam deus opera non respicit, nisi prius respexerit personam, hoe est fidem operantis. Demiror quid fiat, ut solo timore sine gratia mstificante quispiam deo placere possit. Sicut scriptum est M respexit deus ad Abel, et ad munera eius ad Cain autem et munera
8 'at' eiU!.non resPexit ResPicit Personam, hoe est, fidem personae offepag. 94. rentis uota sua, deinde // munera, uiso enim Cain propter fidei absentiam, nee munera eius respexit. Nam qui sine charitate est, falms est irae, quia praecepti dominici transgressor Et oculi domini psalm.óó. super lustos tantum. An quisquam est iustus sine gratia iustifi-
Cante? Iustltla> in1uit> per fidem Iesu Christi in omnes et super omnes eos qui credunt. Augustinus, Iustitiam dicit Paulus non hominis aut propriae uoluntatis sed dei, non qua iustus est deus sed qua induit hominem cum iustificat impium. Sed forte tneologi parrisienses nouo quodam modo sese saluare didicerunt ex Augustinus. Aristotele sine gratia. Adde Augustinum in epistola Ioannis de Abelis et Cain sacrificio disserentem. Hoe sane dicit Apostolus. Nescitis quod Christus Iesus habitat in uobis, nisi forte reprobi es is. cce quern Christus non inhabitat reprobus est, et a diabolo rcgitur: quemcunque ergo statueritis timorem exclusa gratia, peccatum statuitis, quod parat diaboli mancipium. Et ita citatum a Luthero Augustini uerbum intelligi debere, declaratur libro de Galat. 5. natura et gratia his uerbis, Si spiritu ducimini non estis sub lege Sub lege est, qui timorc supplicij, quod lex minatur, non amore lustitiae se sentit abstinere ab opere peccati, nondum liber et alienus a uoluntate peccandi, in ipsa enim uoluntate reus est, qua mallet si fien posset, non esse quod timeat, ut libere faciat quod occulte desiderat, et ergo non bene facit, sed peccat, quoadusque pag. 95. per spintum sanctum lex libertatis non serui//tutis, quia charitatis Iacobi.1. utique non timoris (de qua Iacobus ait, Qui perspexerit in lege perfectae libertatis) eum ad bene operandum induxerit. Quid his Augustini uerbis, pro Luthero lucidius '), qui in eodem loco ubi haec propositio odiosissime (uti caetera omnia) est mutilata fatetur hominem continere quidem se per timorem a peccato operis, dum'
»,JUC"iuS" T eLen v™>gteeken P^en. De zin iS; wat getuigt duideJ ' voordeele van Luther dan deze woorden van Augustinus f



taxat externe posse '), at intus augere iustitiae odium. Chrisosto- Chrisostomus. mus super Matthaeum, Omne bonum, quod non ex amore ipsius boni faciunt homines, ingratum est apud deum. Augustinus serm . Augustinus. 249. Ybi immunditia est corporis, ibi habitatio est diabolici spiritus, qui maxime gaudet in inquinatione carnis nostrae. Omnes autem immundiciae deo displicent, maxime quae sunt animales.
quomodo mundus esse potest, qui gratiam non habet, quae cadet sub praecepto P Et quomodo potest uere sperare, a diabulo ob talem immunditiam possessus? Qui spiritum Christi non habet, inquitllom.8. Apostolus, hic non est eius. iudicium Lutheri de Augustini dicto,
qui gratiam non excludit, sanum adparet et cordatum.
Propositio decima.
Si Iohannes scilicet baptista timorem docuisset esse initium poenitentiae, non ideo sequitur poenitentiam incipere a timore.
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio est manifeste erronea2) in //
Christum et inspiratam praecursoris eius, doe- pag. 96. trinam contumeliosa.
Confutatio condemnationis.
Est igitur manifeste erroneum dictum saluatoris. Non potest Matth. 7. arbor mala, fructus bonos facere, neque arbor bona, fructus malos facere. Nam quisquis est sine fide per dilectionem operante (et si timore coactus uideatur poenitere, cum id ficte faciat) est arbor mala secundum Augustinum libro ad lulianum . 4 . capite . 3. quare Augustinus. nee ueros edit poenitentiae fructus. Vera enim poenitentia, teste 2.Timoth.2. Paulo, donum est dei. Nequando det deus illis poenitentiam ad cogonscendam 3) ueritatem, ut resipiscant a diaboli laqueis 4). Et si conferendum est exemplum, nemo ignorat quae fuerit Iudae proditoris poenitentia: quae ex horrore et timore initiata, similem et initio dignum sortita est finem. Item et Antiochi illius5), qui uel hoe uerius uidetur poenituisse, quod restitutionem et oblationem pollicebatur. hae poenitentiae cum sine fide et dilectione essent,
inutiles nimirum fuere, et peccatum augentes. Augustinus ser- Augustinus. mone .7. Poenitentiam certam non facit nisi odium peccati, et amorem 6) dei. Et Paulo post. Yos modo satis debetis amare deum, Lucae.7. et timore iam ad dilectionem transire, quia sic legimus in Euangelio de peccatrice, cui multum remittitur, multum diligit. Et ideo
1) NL: hominem continere... se... posse.
2) Achter „erronea" zou bij moderne interpunctie een komma geplaatst worden.
3) Cognoscendam. 4) 2 Timoth. II: 25, 26.
5) 2 Makkab. IX. 6) Lees: amor.



Ambrosius. multam debet» diligere deum, qui uos expectando et non puniendo pag. 97. ad poenitentiam adducere dignatus est. Ynde Ambrosius // suner' Lucam, tractatu .4. Quid profuit baptisma Ioannis fratres mei? Si profuit aliquid, et modo maneret, et baptizarentur homines Iohannis baptismate, et sic uenirent ad baptisma Christi. Sed quid ait? Vt manifestetur Israheli, id est, ipsi populo Israhel, ut manifestetur Christus, uenit baptizari in aqua, Non est igitur uera poenitentia msi amor timon succedat. Et non ex timore, sed ab amore iustitiae incipit uera poenitentia et ex dilectionis intentione sequitur odium peccati intensius. Ambrosius itaque Luthcrum non docet in praecursorem contumeliosum.
DE CONFESSIOJJE.
Ars confitendi, qua hucusque docti sumus arena m numerare, singula peccata discutere coligere, atque ponderare, ad faciendam co'ntritionem est ars inutilis, immo ars desperandi et perdendi animas,
Condemnatio Parrisiensium.
Ilaeo propoaitio t falsa, impia, ,<,hi,matio
Uiurü ' ,Ua° *" animas,
Confutatio condemnationis.
Augustinus. Vbi Augustinum supra citauimus psalm . 50. licet uidere inutilem <»e artem, qua hactenus docti sumus, harenam numerare, peccata ' dlscuter? .etc- Et breuiter domi//nus saluator noster nunquam cuiquam ,d mmnxit oneris, ut peccata discuteret, colligeret, et deinde sacrifico numeraret, antequam remissa declaret, ex quo collie anxiam illam extortam, et ceu cicatricis peccatorum refricationcm Lucae. 7. poenitentiae et remissioni minime nccessariam. Sic apud Lucam' remittuntur ei peccata multa, non quia studiose collegit, non quia'
Matth 1 m v °alCUlUm reduxit' sed <Juia dilexit multum. Et apud
MatÏh 9 Vidpn 1 *** ^ ** tibi 8icut uis- Et ^i,
Ma hl' li ^1'erem quae sanguinis fluxum patiebatur. Dixit, Confide
Matth. 9. filia, remittuntur tibi peccata tua. Ecce fidem imprecatus dominus quibus peccata rem.tteret. Caecis dixit, Creditis quia hoe possurn acere uobis? Dicunt ei, Vtique domine. Et tetigit oculos eorum
Matth 21 n CeDf* Secu°dum fidem UC8tmm fiat u°bis, non secundum uestram
Matth. 21. peccatorum discussionem. Et apud Matth. Omnia inquit, quaepotie-
uere °0mme- Credentes> «ccipietis. Tantum credentes
uere precemur ignosci nobis peccata, et accipiemus. Ex quibus
Act is n Z18' taDtUm °btiDeri 8Piritum 8anctum> Per quem
Act. 15 peccatores conteruntur. Sicut et in Actis, Fide purificans corda



corum. Et ibidem Apostoli absoluunt aliquot milia, nihil postulantes recenseri cathalogum peccatorum. Et propheta ait, Tu asperges me domine hysopo, et mundabor, tu lauabis me, et super niuem dealbabor. Yiderat propheta, non ex se aut petendam, aut parandam con//tritionem qui a solo domino lauari exoptat. Desperat pag. 99. certe, qui de se prae sumit contritionem excitare sine fide in deum.
Et qui sic confidit in corde suo, stultus est. Iïaec tarnen dicta uelim citra iniuriam auricularis (ut uocant) confessionis, quam nemo tollit modo candide tradatur. Traderetur autem candide si in hoe sedulo incumberent declamatores in popularibus contionibus, ut uanum hunc et ceu de numeranda harena conatum eleuarent et imminuerent, quo conantur singula peccata ad uiuum (quod aiunt)
excutere, colligere, expendere, quo contritionem sibi parent et extorqueant. In euius rei locum doceant de fide uerbi dei quodcunque ligaueris etc. plene et indubitato confidere. et disna sniri- Matih ifi
tusancto sentire, ne manes sint uictores cum iactent se purgatos,
quia confessi sint, quales utinam non tam muitos noscerem etiam sacerdotes, quos audiui non sine dolore et caecitatis commiseratione talia effutientes, et pertinacissime destomachantes in eos qui fidem hic dei inculcare, et nostrum opus extenuare contenderent, quando totuni quod in anima agitur non labiorum motui, et uocis officio,
sed fidei et diuinae gratiae debetur. Quod si peccata non remitterentur, nisi prius in carnificina conscientiae nostrae essent plene discussa et appensa id profecto tyrannicum esset et non ferendum onus. Delicta enim quis intelliarit? Neoue enim ubi ecclesia aut Psalm ik
fratres nostri non sunt ofFensi, aliquid iuris habet quo oneret christia//nos. Solus deus occultorum est conscius et iudex. Nihil tarnen pag. 100. prohibet fratri detegere, si quid habeam quod me remordeat, ut hoe consilio pacacior fiat conscientiae status, et ardentior certiorque in deum fides. Sed quorsum illa conscientiae tortura?
Propositio secunda M. L.
Confessio illa quae nunc agitur occulte in aurem, nullo potest diuino iure probari, nee ita fiebat primitus.
Condemnatio Parrisiensium.
Iluius propositionis prima pars est falsa et ex ignorantia iuris diuini asserta. Secunda est temere') posita.
Confutatio condemnationis.
Principio Parrisianorum fuit partium, scripturam aperire, qua prae-
1) De Determinatio heeft: „temeraria". In de „editio princeps'', quat. b, fol. 1»;
in het Corpus Reform., Voi. 1, col. 377.



lacob * 8Umere°t co°ulncere confessionem quae in aurem fit diuino iure Iacob.5. praeceptam Non per illud Iacobi quod forte primo loco obiecerint, ut taceam de Epistolae et autoris autoritate, Confitemini alterutrum peccata uestra. Iacobus enim cum Paulo cum meminisset de inducendis presbyteris ut oleo inungant infirmos cum precationibus id Augiistinun. «st, »,«und„n Auguatinum, ta/rT et
sanguinis sacramentum. Non subdit et confitemini illis, scilicet
pag. 101 Presbytens Peccata ucstra, sed alterutrum, neque enim ratio rei Pag. 101. grammat.-//cae alium admittit intellectum, quam ut alter alteri,
Matth 5 ' 1 COnfiteatur' luxta eam confessionem quam iure diuino Matth assero praeceptam, ut si habemus aliquid aduersus fratrem nostrum
rehnquamus munus nostrum ad altare, et prius reconciliemur offenso'
tratri ex Euangelij precepto, quam munus nostrae uoluntatis deo
offeramus. Sic enim deum nobis efficaciter demerebimur, et pre-
Matth fi rt8 remÏÏGt D0bis debita n08tra' si et n08 dimittimus debi-
m!..h Lh, v « qu1 do,,'i,ras "8truil' "«>»""•
7 !S' . etiiun praecipitur alibi, Si peecauerit
in te frater tuus, cornpe eum inter te et ipsum solum. De qua
A;gr;nH r? grtinu™.super uerbum> p8aim.68.
Matth. 8. Deinde nee Euangelium de Ieprosis uobis suffragatur, quippequae ')
non lepram, ut nos peccata, ostendebant, sed se iam mundatos,
quibus id negocij tum iniunxerat dominus ut peccata sua et sordes
leprae detergerent sacrificio, uerum ut ex instituto legis sacerdotum
e ogio, et amussi alba mundicies leprosorum innotesceret. Quod si
confessionem clanculariam astruere uultis praeceptam, iure diuino
quod non est immutabile, consequens uidetur omnes, qui sub ueteri
lege ante euangelium militarunt, et item omnes infantes interim
perijsse, quippe qui in aurem non credantur, confessi, iudicia enim
rj- m-ni1 -1Ulta maeternum- Praeterea nunquam probabunt, nisi fallor
na y?n9 Tr " • ï" COnfessioncm modernam in usu habitam, aetate pag. 102. Tr.eronymi, id quod notatur in Epistola eiusdem ad // Oceanum.
, 81 qui Publlce aut m ecclesiain peccassent, publice et apud ecclesiam poemtebant, cuius confessionis meminit ille quisquis fuerit tripartitae hi.toriae .„Oor, ,ui „fort, ,„od ,lis„m „'.„,1,1 pon
Partita. t.ficibus, ut ueluti in theatro sub testimonio ecclesiastici populi deheta pandantur. et hac causa presbyterum bonae conuersationis, seruantemque secreti, at sapientem uirum designauerunt, ad quem' accedentes hij, qui deliquerant, delicta propria fatebantur. At ille secundum umuscuiusque culpam, mulctam indicebat. Quod etiam hactenus diligenter in occidentalibus seruatur ecclesijs, et maxime -Komae, ubi etiam locus est certus poenitentium, ubi stant rei,
1) Lees: qui.



uelut ij qui lugent. Porrö ubi sacra celebratio impleta fuerit, illi communionem non percipientes cum gemitu et lamentatione seipsos in terra prosternunt, ad quos accurrens Episcopus, et ipse cum lacrimis et gemitu spirituali procumbit, et totius ecclesiae plebs illachrimatur. Postea primus omnium consurgit Episcopus, et iacentes erigit e terra. Tum facta pro poenitentibus oratione. dimittit omnes. Interim, illi se macerant uarijs afflictionibus ex sententia Episcopi, synaxeos tempus, quod praescribit Episcopus, expectant, Quo tempore uelut iam persoluto debito una sinaxin cum reliqua ecclesia participant. Haec Hoinani pontifices ad nostra usque tempora seruauerunt. Sed Constantinopoli tantispper ') presbyter praefuit poenitentibus, donec mu-//lier quaedam primae nobilitatis post pag. 103. confessionem, in ecclesia poenitentiam agens, cum diacono aliquoties concubuisset. Quod ubi palam factum est, aduersus presbyteros coorta plebs est, quod ecclesiam uiolassent. ibi Nectarius Episcopus Nectarus diaconum officio deiecit, et ueterem poenitentiae modum antiquauit,
nullo designato poenitentibus presbytero, permisitque ut pro suae quisque conscientiae iudicio, participaret mensae domini cum liberet. Haec in historia tripartita. Ex his colligitur duplicem formam publicae confessionis et poenitentiae fuisse quondam. Alterum2)
primae ecclesiae, ubi coram uniuersa ecclesia accusabantur dumtaxat publica crimina, ut sic uel eiecti è communione fidelium Hagitiosi qui resipiscere nolcbant, uel totius ecclesiae suffragjjs absoluti qui resipiscebant. Exemplum huius patet .1. Corinth . 5. et .2. Corinth. 2. de incestu. Alteram ubi poena publica est, confessio non item, cuius exemplum hodie extat in homicidarum poenitentia. Cuius confessionis meminit Ciprianus sermone 5. de lapsis, Ciprianus. qui cum de publicorum criminum confessione loquitur, indicat eam potius coram sacerdote quam uniuersa ecclesia faciendam. Confiteantur, inquiens, singuli quaeso uos fratres delictum suuin dum adhuc qui deliquit in seculo est, dum admitti confessio eius potest, dum satisfactio et remissio facta per sacerdotes apud dominum grata est. Haec ille. Cuius et meminit Augustinus in Epistola ad Augustinus. lulianum comitem .30. Sicut itaque iure diui//no ea cxigitur con- pag. 104. fessio quae deo fit, de qua Iohannes Apostolus, Si confiteamur 1. Iohann. 1. peccata nostra fidelis et iustus est deus ut remittat nobis peccata nostra. Citra hanc enim peccatum non condonatur. Rursum non potest non condonari huic confessioni, qua nos ipsos accusamus et damnamus, deo gloriam ueritatis et iustitiae tribuimus. Ita et eodem iure confessio illa publica publicorum criminum quibus aut frater aut ecclesia laesa est praecipitur, ut supra patuit. At ea quae hodie
1) Tantisper.
2) Lees: Alteram.



Dist. 1.
dist. 5.
Gratiann 1°b8CrUfatUr' Uel ob h°C humanum constat esse inuentum, quod nul-
r r ,Uet0mfm ƒ1US memincrit- öracianus autem multis uerbl de hac
d JT? Poeniten«a di««nct. 1. et in utramque partem ad' ductis ueterum sfintpnffia j. * .
f. , . ~^ tarnen oona pars sentit de con-
rrfi;0lrni' U etUr in dubi0 relin9ue™ utrumobligeturaliqub ad confitendum an non. Siquidem prolixam disputationem claÏdit
: Ufl:rb;\Qu!bus -tribus uel quibus rationum'firmameL uit que sententia inmtatur, in medium breuiter exposuimus, cui autem harum Potius adhaerendum sit, lectoris iuditio reseruatur. Vtraque
rx *6'»=
wï, *ZobIiT ^ - **ÏTC
O— Nee enim U Zu. L ~
fui..et rÓhrL f ' O™ 8i hoec C0nfe»8i»
hristo, aut si Graciani temporibus confitendi lex fuisset
Panormita- et ''ibbas IwmitZs TeTTonSnemlt
-
1) Aanhaling van het dictum Gratiani achter c 89 n 1 H„ , . gave van Friedberg, P. i, col. 1189. ' ' poenit., in de uit-
2) De aanhaling is zeer vrij. Gratianus brenirt ,• on n r a
uitgave van Friedberg, P. 1 C01 11891 «,.!kju de Poemt-(in de het poenitentiaal-boek van Theodorus van r t ^ J' 6t V°°r '® k°men iu
hom,, „cm * vmplwtmt Mkctio, V.,„i. (769 T XIV „ io«f"TT "T~ solummodo confiteri debere peccata dicunt utfo« n' "Q nDeo
confitenda esse percensent, ut fere tot.-, sanct'a ecclés^" £11'T0 SaCe,dolibus opgemerkt, dat de woorden: „ut Graeci" en ut kan,nog w°'<len
oorspronkelijken tekst van het svnn.t-1 i i •" ^ sancta ecclesia" inden
"iet ter zake doei) De^ gïssator „1 to«7 ^ ^ dU«eval^ter ecclesia; et ideo ei adherendum est aui-i -i tl6 h' 628 aa'l,eekenln6 b'j : „Tota ■mar c. 6. D. XIX, waar men o.a. leest- Tenebtt p°?lpro^atu.r (met verwijzing igitur hunc modum i„ scripturis canonL'is ut ea Lt ï ecclesiis, preponat eis, quas quidam non acci'oiunt In »i! °m,ubus rec'P'""tur tur ab omnibus, preponat eas mn< ni, Ue'°' que nonaccipiun-
ciores minorisque auctoritatis ecclesiae tenent)""10'681"6 aCeipiunt' eis' 1uas Pau"
concilie betreffende deverpachtetocht"welkeTs™811 ^ Lateraansche
canonici, nl. in de Decretalen van Grego'rius IY c l'f'xT' C<""^<«™
sionibus (5,38). ' poenitentns et rernis-
lee4fdeHiSe(wl!winU3 bed°eld Z«n' die in het einde der 15de eeuw
te Venetië in 1498. *" ' * Decretalium is herhaaldelijk gedrukt, o.a.



rint formam illam absolutionis, qua conceptis uerbis tam religiose
elata in altum manu utuntur, quippe quam non reperient memoriae
proditam ante quadringentos annos, hoe est, ante scholasticorum
regna. De qua tam innumeras quaestiones raouerunt, et sollicite
disputarunt. Ex huius confessionis instituto mare illud disputatio-
num natum est, hinc illae inuectae sunt sectiones peccatorum in
filias, et filiarum in nepotes, hinc illae enatae reseruationes casua-
les, canonicae consanguinitates, gradus prohibiti, redemptiones ue-
niarum, quae omnia non parum faciunt ad farinas papisticas,
alioqui iam diu intercidissent hae decretales, et collapsa fuissent
multa ecclesiasticae ditionis iura, si nullus inde prouentus sperare-
tur, spectareturque. lam Chrisostomum audiainus, Hebr.11. Non Chiisostomus.
dico, inquit, tibi ut te prodas in publicum, neque ut te apud alios
accuses, sed obedire te uolo prophetae, dicenti: Reuela domino
uiam tuam. Ante deum ergo confitere peccata tua, apud uerum Psalm. 33.
iu-//dicem cum oratione delicta pronuncia, non lingua, sed conscien- pag. 106.
tiae tuae memoria. Et tune demum crede te misericordiam posse
consequi, si habueris in mente peccata tua continue. Adde eundem Auguetinns.
psalm. 56. Si confundaris alicui dicere quia peccasti, dicito ea
quotidie in anima tua, non dico ut confitearis conseruo tuo ut
exprobret, dicite deo qui curat ea, hoe enim si non dixeris non
ignorat ea deus. Cum faciebas ea praesto erat, Haec ille. Forte
ex ignorantia etiam diuini iuris dicetur asseruisse.
Spiritualis defectus soli deo est aperiendus.
Si oportet confiteri, occulta cordis, tantum ea, quae pleni sunt consensus ') homines debent confiteri.
Peccata contra duo ultima praecepta decalogi commissa sunt prorsus a confessione seclud e n d a.
Condemnatio Parrisiensium.
Quaelibet harum trium p r o p o s i t i o n u m est in fide erronea, et impie confessionem dimidians.
Confutatio condemnationis.
Haec condemnatio stulta est et inepta, quia pro confesso haberi putant, confessionem iuris diuini esse, quod necdum edoeti sumus,
ut patuit in propositione praece//denti. luuat ergo hic audire, quid pag. 107. rationis adducere poteritis, qui 2) seuerissimis uestris supercilijs, et
1) De Determinatio heeft achter „consensus": „in opus". In de „editio princeps" quat. b, fol. i'; in het Corpus Refonnatorum, Vol. I, col. 377.
2) Lees: quia.



—r «rrir-r7r: r<
omnem deferre MemLLlZ,!j T"?° ?" dw™» ""„c ram (juibuauia quaestionibus, quas' flamm» "",l''"" .""" ""»lo?°commuoire fideliter ,ali« neqiount. "°m tntari «t
Nullo „,„d„ prae^Zfr0"1"'
«enialia. ' b °m 0 c ° ° '< « • r i p e c ca t a
H a e o H • Condemnatio Parrisiensium.
"«■«•.V,1.:!- *b ".v/.T.v.vï.'Tir:
rj . Confutatio condemnationis
Quomam saera scriptura testahir nom'
I'gere posse, nee agnoscere tantum w6™ peccata 8ua nec intelnumerum complecti queat 'd^a Ut omnem rationem et
monetae theologistae pTeCZT T* huiu8
Pag. 108. nullas peccatorum minutias et lïnT T*** C°nfiteri' adeo ut nem diuidat. Praesumptuosissimi ^ C°nfe8//8i°-
simuJ admissa tenere memoria et nWn„. . se omnia
titant et gloriantur, quipne nu'ns H CC^e a° con^eri posse iacdicantes homini ignotum nllno acrae scripturae coarguunt, praePsalm . 142. precabatur psaltes. Non intres in^ud" ^ 86 iudicium) ob quod Item alius quispiain 1^™'J" "Jaum cum tuo domine.
Idem. ïustitiam suam, iniustitiam futuram "si6?- 8®nten.tla™ clare fatetur Lucae. 17. iustificabitur in conspectu dei ' • • ludieetur, quia non feceritb „Mnla, T„n,' »"»"»' 0"»
sumus. Ecce inutilitas nostra nost mnnrl l* 'Clte' SGrui inutile8 non succurrat gratia nnfl» n mandatorum obseruationem, si
ir:z z,c s,u"um'Mn"»-
et quasi hbere oblatum. Quanto inutüior ést n,aX' Uerum et Pur«ra, rum, quam non habemus praeeentam Sed h dl8CU881° peccatomonumenta non intellie-if n„i 8acrae 8c"pturae
terg. decutere n„a TT f C"°e "Uperbiae
proclme fuerit conseiae mentis sordes ad* f 8U' abiectione>
«urgere in Christum desTderio * inde ardentiori
aesiaerio, ut obliuiecens quae exacta sunt. et
1) Lees: commouemur.
3) Ues-Sne!Jnl'jk m°et aCh'er »'mPius" een vraagteeken staan.



ad ea quae ante sunt extentus, sequatur ad palmam gloriae. Quis enim omnia uenialia plene confiteretur, quae occultiora sunt, quam ut uel uoce uel scripto, complecti queant? unde et nullus ad ea nos confitenda obligare potest, ut aiunt, non-//nulli scholici docto- pag. 109. res. Sed precemur cum propheta: Ab occultis meis munda me Psalm. 18. domine. Et cum lob: Yerebar omnia opera mea. lob.
Propositio Septima:
Non iustificamur operibus, nee poenitentijs, aut confessionibus.
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio loquendo de operibus bonis,
fidem mediatoris non excludentibus, est erronea, poenitentiae et confessionis contemptiua, et sanae diuinae scripturae intelligentiae adu e r s a.
Confutatio condemnationis.
Superuacaneum est hic ululas athenas (quod habet prouerbium)
mittere aut in siluam ligna ferre, locupletibus enim sacrae scripturae testimonijs suam Lutherus communiuit propositionem. nosque supra egimus de fidei energia, quorum omnium cum ne sillabam quidem unam refellitis, ea sunt uobis prius demolienda, qu&m in uestram sententiam animo descendamus, ne nihil tarnen interim dicam. Adduco illud Apostoli. Gratia seruati estis per fidem, non Ephes. 2. ex operibus ne quis glorietur. Et alibi. Si Abraham ex operibus Rom . 4. etc. Ambrosius in epistolarum libr. 9 . epist. 71. Ex operibus non Ambrosins. iustificatur homo, sed qui iustus est, donatum habet. Item Augus- Augustinus. tinus psalm. // .110. Iustitiam homo non operatur, nisi iustificatus. pag. 110. Et psalm. 70. Quoniam non cognoui negotiationem, introibo in potentiam domini, qui iustitiam operibus quaerit negociari inten- Rom . 3. dit '). Vnde et psalm. 125. tractans illud Pauli. Iustitia dei in omnes et super omnes eos, qui credunt. Qui credunt inquit (non Rom . 1. ait qui operantur) suscipiunt iustitiam, quia iustus ex fide uiuit.
Sed et eundem pientissimum patrem audiamus, omnia opera nostra proijcientem et conculcantem in epistol. 200. ad Asellicum, Non Augustinus. solum autem et inquit, illa opera legis, quae sunt in ueteribus sacramentis, et nunc reuelato testamento nouo non obseruantur è Christianis, sicut est circuncisio praepucij, et sabbati carnalis uacatio, et a quibusdam escis abstinentia, et pecorum in sacrificijs imolatio, et neomenia et azimum, et caetera huiusmodi, uerum etiam illud Exod. 20.
1) Augustinus' uitlegging van Psalm LXX : 16 naar de Vulgata-. Quoniam non cognovi litteraturam, introibo in potentias Domini: Domine memorabor iustitiae tuae solius.



quod in lege dictum est, Non concupisces quod utique et Christianus nullus ambigit esse dicendum, non iustificat hominem, nisi Angnstinus. per fidem Iesu Christi, et gratia dei per Iesum Christum. Hec ille.
Rora. 2. Non ergo iustificant. Yerum ut idem ait ad Paulinuin: Non ideo bona opera frustrantur, cum reddat unicuique deus iuxta opera sua. Estque gloria et honor et pax omni operanti bonum, sed quia opera ex gratia, id est, fide, non ex operibus gratia: quoniam fides quae per dilectionem operatur nihil operaretur, nisi ipsa dilectio funderetur in cordibus nostris per spiritumsanctum qui datus est pag. 111. nobis, nee ipsa fides esset // in nobis, nisi unicuique deus partiAugustimis. retur mensuram fidei. Ynde et idem in epistola ad Sixtum, Non sunt, inquit, bona opera, nisi quae per fidem et dilectionem fiunt, quia alterum sine altero nullius uirtutis fructum parit. Quod si ergo ex fide operante poeniteamus aut confiteamur, nemo bonum opus negabit, idque non sui natura, sed fidei, ob quam deusacceptando, operis illius iniquinamenta ') non imputat. Ita, beatus est Psalm. 31. uir cui non imputauit dominus peccatum. Non duco miraculi loco, quod Parrisienses etiam hic tam pueriliter errent, & ueritate alieni, utpote quibus parum perspecta est paulina theologia, quae ex diametro pugnat cum scholastica, in quam omnia impendia, omnes uires, omnem aetatem, omnes facultates insumpserunt, imö perdiMatth. 9. derunt exemplo illius Hemoroissae Euangelicae mulieris, quae omnem substantiam exhaustam, in medicos expenderat, per quod 2. Timoth. 3. tarnen ualetudinem suam ne tantillum quidem promouerat. De huius farinae theologis Paulus sonare uidetur, quod semper sint discentes, et nunquam ad scientiam ueritatis peruenientes. Quemadmodum autem Iamnes et Mambres restiterunt Mosi, ita et hi resistunt ueritati, homines corrupti mente, reprobi circa fidem, sed ultra non proficiunt, insipientia enim illorum manifesta erit omnibus, sicut et illorum "J fuit. Et certe hac hora theologorum insipientia manifesta fit cum tam stulte et excorditer euangelium dampag. 112. nant, et fidem opprimunt, // quibus nisi affectus imposuissent, facile intelligerent, hoe dicere Lutherum. Nos scilicet non iustificari operibus aut confessionibus, tanquam quibus debearur J) iustificatio, sed per fidem iustificari, quae facit nos uere poenitere, bene operari, et non ficte. Cum enim opera respicis sola, seclusa gratia, peccata inuenies, et cum deprehendis opera ex fide proficisci, bona haud dubie sunt ex fidei merito, et gratuito dei dono.
DE AHSOLVÏ'IONE.
Absolutio est efficax, non quia fit, a quoeun-
1) Lees: inquinamenta.
2) Lees: istorum.
3) Debeatur.



que tandem fiat, erret siue non erret, sed quia c r e d i t u r.
Confutatio condemnationis ').
Augustinus una cum hoe pronunciato, falsus, impius et ignoran- Augustinus. ter quippiam asserere censetur in Ioannem, tractatu .8. quo loco dieit, Vnde est ista tanta uirtus aquae, ut corpus tangat, et cor abluat, nisi faciente uerbo, non quia fit, sed quia creditur. Item Idem. omelia .23. Quod si in malum euangelistam quis inciderit, securus Math. 15. sit ab eo, qui dixit. Pides tua te saluum fecit, Ad haecpsalm . 77. Math.23. Nolite uobis uocare patrem in terris, dictum est, non ut tolleretur nomen honoris, sed ut sciretur ne gratia dei, qua inaeternam uitam regeneramur, naturae, uel potestati, uel sanctitati hominis tribueretur. Quibus uerbis, luce patet clarius nihil deferendum uel naturae uel potestati, uel sanctitati cuiusuis hominis, in quam // sententiam pag. 113. ut pedibus ita et animo descendit Hieronymus apud Matth.16. Hieronymus. Intelligite haec insipientes in populo, et stulti aliquando sapite. Ybi Psalm. 93. de sacramentis egimus, nonnulla huc pertinentia deteximus. Quousque patiemur uos genimina uiperarum, ueritatis rationem et deprauantes et conficientes? Quis uos docuit non obedire Euangelio?
Propositiones.
Crede fortiter te esse absolutum, et absolutus uere eris, quicquid sit de tua contritione.
Esto per impossibile, quod confessus non sit contritus, aut quod sacerdos non serio, sed ioco absoluat, si tarnen credat se esse absolutum, uerissime est absolutus.
Condemnatio Parrisiensium.
Hae tres propositiones ad sensum scriptoria sunt falsae, impie, ignoranter, et difformiter ad sanam sacrae scripturae intelligentiam assertae. Et in hoe quod dicitur a quocunque tandem fiat, erret siue non erret, et in eo quod subditur, non serio sed ioco absoluat,
sunt piarum aurium offensiuae sacramenti poenitentiae irrisoriae, et consiliorum2) generalium determinationibus contrariae.
Confutatio condemnationis.
De hac propositione in superiori titulo de sacramen-//tis aliquid pag. 114. attigi .12. propositione. Hic uero eadem nota laborant. Petrus,
Paulus, Augustinus, Lutherus. Acta testantur de Christo, in hunc qui credit iustificatur. Et ibi. Fide purificans corda eorum. Et Act. 15.
Deze veroordeeling volyt beneden.
VI.
2) Lees: conciliorum.
30



Apostolus. Christus est splendor paternae gloriae, et expressa imago 'L substantiae eius, agensque omnia uerbo potentiae suae, per semetipsum purgationem peccatorum faciens etc. Testatur apostolus deum omnia agere uerbo potentiae suae, non sacerdotis aut ministri uerbo, tanquam ex se prolato, et per se purgationem peccatorum facere, non habens rationem, iocetur ne minister an serio faciat. Sed si suscipienti sit ea fides ut credat se uerbo potentiae dei non iocantis .aai. 42. ministri purgari, purgatur, per quod solum purificantur corda fidelium. Ipse enim est qui delet iniquitates. Ex solo tantum uerbo saluatio, non ex animo aut uoluntate hominis ministrantis. Ilis omnibus adiungite syluam illam declarationum qua ualidissime sua communiuit Lutherus, de huius propositionis ueritate passim agens.
Propositio quarta. M. Luth.
Quilibet sacerdos debet absoluere a poena et culpa, aut peccat.
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio ad sensum scribentisestfalpag. 115. sa, obseruationis et doctrinae uniuersa-//lis ecclesiae, in his quae concernunt sacramentum poenitentiae contraria.
Confutatio Haec propositio propterea est falsa, quia captui Magistrorum con emnatio Nostrorum non est accommoda. Est item obseruationis et uniuersalis scholae Satanae et Thomisticae contraria. Quod si recte intelügunt mentem autoris Sapientem, elucident quid his uerbis uelit, rouerb . 3. An non hic ille Luthero suffragetur, Noli prohibere benefacere, Si uales et ipse benefac. Nam si sacerdos (quod primoribus tantum donatis) potest absoluere ut & culpa, ita k poena, et non faciat, o ann. 3. quomodo charitas dei manet in illo? Sicut scriptum est, Qui uiderit fratrem suum etc. An grauior egestas corporis quam animae? In paucos hanc potestatem absoluendi a poena et culpa contrahitis, ut aliquid lucelli inde proueniat uestris crumenis, idque nulla scripturae autoritate (nullum enim sacrae scripturae locum dabitis, ubi poenarum pro peccatis praeteritis, et prorsus dimissis debitarum iudicium in Papae arbitrium referri possit) imö et contra charitatis rationem, cum haec potestas toti ecclesiae, et omnibus simul christianis sit k deo collata, ut supra primo titulo de sacramentis docuimus. Quare uos condemnatores, qui non estis fortassis in charitate, sed filij tenebrarum, charitatis exercitium aljjs praecluditis ? Deinde ïuuaret audire, qua authoritate hanc statuerint dissimilitudinem potestatis, ut hic reseruaret casus, quod isti non liceret '), cum
1) Dat de een zich de gevallen zou mogen voorbehouden, waarin het den ander ongeoorloofd zou zijn absolutie te schenken.



contrarium sanctus Ciprianus ue-//lit obseruari, qui scribens con- pag 116
fra n suo Cornelio Papae epistola .3. Vult ut unusquisque poeni- Ciprianus
teat in sua diocesi, qui 8ic ait, Nam cum statutum sit omnibus
nobis, et aequurn sit panter ac iustum, ut uniuscuiusque causa illic
audiatur ubi est crimen admissum, et singulis pastoribus portio
gregis sit asscripta, quam regat unusquisque et gubernet, rationem
sui actus domino redditurus, oportet utique eos, quibus praesumus
non circumcursare, nee episcoporum concordiam cohaerentem, sua
subdola et fallaci tementate collidere. Sed agere illic causam suam
ubi et accusatores habere, et testes sui criminis possint, loquitur
enim hie de his, qui in affrica peceauerant, et ad Romanum pon-
tificem concurrebant. Ex quo patet usus primitiuae ecclesiae de
Iigandis, et soluendis peccatoribus. Neque quicquam scriptam tri- Act. 20
buit episcopis, quod ipsum sacerdotibus non detulerit, cum idem
sit episcopus et presbyter, nam Apostolus, ut Lucas ait. 2. cap
missis Ephesum nuncijs, accersiuit presbyteros ecclesiae, qui et Tito
praecipit, ut oppidatim episcopos constituat, quos nunc episcopos, Titum. 1
nunc presbyteros uocat, Nullos alios, ut patet .1. ad Timothaeum .3. l.Timoth.3
ad I hilippenses .1. noscens in ecclesia dei ministros, quam epis- Philipp . l copos seu presbyteros, et diaconos, ubi insinuat omnes in domo dei, cleneos aut episcoporum aut diaconorum functiones peragere.
onfirmatur hoe etiam per Hieronymum, quod omnes presbyteri Hieronymus. sunt Episcopi, caeteri autem dia-//coni, quare et parrochi sunt pag. 117. episcopi, et si qui aljj sunt presbyteri, illi ueri sunt episcopi, reliqui uero mimstn, sunt diaconi. Quemadmodum uetus lex, pontifices abuit Aaronem eiusque filios leuitas, et ministros caeteros. Itaque cum omnis Paulo asserente, presbyter sit episcopus, et delinquentes omnes, mxta Cipnani praeceptum in delicti loco, eiusque praeside absolui debent, consequitur nullum sacris initiatum, alium in absoutioms praerogatiua praecellere. Paulus aequales habere uoluit 1. Corinth. 4. sacerdotes cum dicit, Sic nos aestimet homo ut ministros Christi et dispensatores mysteriorum dei: quippe cui non erat obscurum' non defuturos, qu, plus aliquid de Paulo sentirent, quod non haberet cum alijs commune, dicit ergo, omnes habendos ut ministros et dispensatores ex aequo, non ut nouarum rerum conditores, quare
.1° 000 uetlllt SU1S ne |n clero dominarentur, An non dominantur in clero, qui suam administrationem altius efferunt, aliorum humi deprimunt, idque mero spiritu tyrannico et ambitionisP deinde Paulus, qui uerum egit (si quis alius) pontificem, confitetur, Corinheis se non domman in fidei nomine, sed adiutorem solum esse
A ,""T Qui e' 1,0,1 no,iP'os Ü.Cori..b.4.
li r I"um' «M»o» uestros propter
esum, Ecce se serui nomine (quae tanti uiri est humilitas) digna-



tur, & cuius exemplo tantum distant nostri personati Episcopi, pag. 118. quantum ab oriente, // occidens qui dum suae potestatis, et commissae legationis pomeria latius extendunt, sese praedicant, non ut Paulus Christum dominum, et hunc crucifixum.
DE SATISFACTIONE.
Peccata deus, et semper, et gratis remittit, atque condonat, nihil a nobis inuicem requirens, quam ut in posterum bene uiuamus,
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio est a sententia sanctorum doctorum aliena, fideles, uana et s t u 11 a c o n f i d e ntia, a debita satisfactione pro peccatis, retrahens et haeretica.
Confutatio condemnationis.
Psalm. 55. Dicit propheta. Pro nihilo saluos facies illos, Gratis iustificamur Eom . 3. secundum Paulum. Bonorum nostrorum non eget dominus, Dauid Psalm. 15. teste. Augustinus in capite satisfactio. Satisfactio, inquit, poenitenAugnstinus. tiae est peccatorum causas excidere, et de caetero eis aditum non indulgere. Haec unè est satisfactio, quam et Christus exegit, ut Iohann. 8. scilicet amplius non peccemus, dicens adulterae, Yade et ainplius noli peccare, crucem carnis mortificandae ei imponens. Qui ergo amplius non peccat, excidit causas peccatorum, crucem post Christum baiulans, propriaque membra mortificans, et proinde satisfacit. Quid bic possunt indulgentiae, quid oblationes, quid pecuniae, // pag. 119. quid alia aucupia pecuniaria in Ecclesia frequentata P Si non possunt caussas peccatorum excidere, si non possunt carnem mortificare, si non possunt augmentum gratiae dare? Nisi, inquit, domiLucae. 18. nus conuersi fueritis et efficiamini sicut paruuli, non intrabitis in regnum coelorum. Num indulgentiae Papisticae, num pecuniola Hieronymus. possunt hoininum corda naturaliter elata inflectere. Diuus Hieronymus Matth. 16. de hac memorat satisfactione. Qui deponit ueterem hominem, cum actibus suis denegat semetipsum, dicens: Yiuo iam non ego, uiuit uero in me Christus, tollitque crucem suam, et mundo crucifigitur. Qui autem mundo crucifixus est, hic sequitur dominum crucifixum. TIaec, inquam, est satisfactio Euangelica, expoliatio ueteris hominis, et mortificatio membrorum quae sunt super Lunae. 7. terram. Quam passim iniunxit saluator. Yade amplius noli peccare.
Ille non peccat amplius et non efïicitur reprobus, qui corpus suum redigit quantum potest in seruitutem. Iudicet his lector an non mendacijs impudentissimis, mendaces, apostoli hanc propositionein mendaciter assertam et doctorum sententijs aduersam mentiantur. Interea autem fateor longe aliam esse rationem de criminum poe-



nitentia et satisfactione, de qua Ecclesia quando laesionem accepit et offensa est, publice suum iudicium interponit, indicens satisfactionem publicam et grauiorem, ut innotescat omnibus uere poenitere, qui prompto animo suscipiant // quicquid ecclesia decreuerit. pag. 120. Aut si forte pertinaces reperti fuerint, adhuc tarnen criminibus alia deberetur poenitentia, idque ne mali si impune quaeuis auferant, grauius et atrocius laedant. Et mitius nobiscum agens ecclesia admittit ut sacerdoti ea confiteamur, quae alioqui toti ecclesiae forent detegenda, ubi laesa est ecclesia.
Item in primitiua ecclesia absolutio posterior erat satisfactione,
ut indicat historia tripartita, de quo latius supra. Idque ideo ut Historia triopere censsante ') magis in fide et nouitatc uitae exercerentur. At partita.
nunc peruerse peccantes absoluuntur ante satisfactionem impletam quo fit ut magis solliciti sint de implenda satisfactione quae durat,
quam de contritione, quam transisse inter confitendum, credunt.
Est itaque optima poenitentia noua uita. Sicuti ait Augustinus in Encheridion, cap .71. Delet haec oratio minima et quotidiana peccata, delet et illa a quibus uita fidelium scelerate gesta, sed poenitendo in melius commutata descendit. Ad quam poenitentiam apostolicum illud organum nos creberrime hortatur, Mortificate, Collos. 3. inquiens, membra uestra, quae sunt super terram. Et spiritu facta Rom . 8. carnis mortificate. Eenouamini in nouitate sensus uestri. Curam Ephes. 4. carnis non faciatis in desiderijs, Crucifigentes carnem cum uitijs et Galat. 5. concupiscentijs. Quae omnia eo tendunt assidue fore poenitendum, Rom. 13. quia peccatum fomitis assidue mouetur et noua desideria profert,
ceu spinas et tribulos terra maledicta. Nam earo // semper concu- pag. 121. piscit aduersus spiritum, et spiritus item aduersus carnem. Galat. 5.
Propositio.
Sententia est Apostoli, poenam, et culpam simul f i n i r i.
Condemnatio Parr.
Haec propositio2) est in Paulum contumeliosa,
et falsa ac impia, et in spiritum sanctuinblasphcma.
Confutatio Condemnationis.
Quod haec sententia non est in Paulum contumeliosa, Hierony- Hieronymus.
1) Lees: cessante.
2) De Determinatio behandelt de tweede, derde en vierde stelling van Luther tezamen, in ongeveer dezelfde bewoordingen, die hier achter de derde en vierde stelling volgen: „Prima harum propositionum est in Paulum: Secunda in prophetam: Tertia in Micheam contumeliosa, et omnes falsae, impiae, et in spiritum sanctum blasphemae". In de „editio princeps", quat. b, fol. ij v ; in het Corpus Reformatorum, Vol. I, col. 379.



mus mihi fidem facit, ad Rusticum in haec uerba, dicens. Conuertimini et redite ab iniquitatibus uestris domus Israël, et non erunt uobis in tormentum impietates, proijcite iniquitates uestras quibus impieegistis aduersus me, et facite uobis cor nonum '). Et quare _ , ,Q monemim domus Israël? Nolo enim mortem peccatoris, nisi ut Ezech conuertatur a uia sua mala. Et uidetur una sententia Ezechielis ïeronymus. ca. 18. Cum conuersi fuerimus ab iniquitatibus uestris. Et Hieronymus, Non erunt nobis in tormentum impietates, quomodo ergo
t n i ^ culpa n°n finietur Poena • id quoque esse uerum, patet exemuc. . planter, apud Lucam, de filio prodigo, qui post abscoenissimam ixerson. uitam nihil poenarum pertulit. Vester quoque Gerson, hanc eandem affirmat Lutheri propositionem, sentiens, quod in iustificatione 199 impy naturallter prius gratia infunditur, quam culpa dimittatur, et • quod prius reatus di-//mittitur, quam culpa dimittatur. Ratio primi, quia non tollitur priuatio, nisi constitutione habitus. Secundi ratio, quia ex non mulctat, nisi praeuaricationem, praeuaricatione igitur cessante, cessabit et muleta. Post ergo culpam dimissam, nullus restat reatus. Reatus enim culpam seu praeuaricationem habet pro causa totali. Itaque poena cum suo peccato remisso remittitur, neque ullus prorsus è peccato immunis obligatur ad poenam. At quod purgatio indicitur est propter gratiam imperfectam, cum qua uema ia quaedam remanent. Et sicut illa non ad mortem sunt, sic ï orum poena sola temporalis est. De mortificatione operum carnis, quam ïugiter tenemur in corpore nostro ferre, quid dicendum sit, sa is est eclaratum, nam de ea poena, non loquitur hoe axioma, sed praetendit eam poenam, quam decretales papisticae reseruant u , in e nundinentur indulgentijs et alijs operum remissionibus, quae sunt merae imposturae papisticae. Optabilius est enim per crucem, per afflictiones, per mortem denique carnis nostrae, sequi crucinxum dominum, compati et communicare Christi passionibus, et cum Chnsto mortuo tandem in gloria resurgere, quam delica-
c .in carne uiuere 2) cum noxia et suasoria remissione operum precipitanter delabi in inferna.
Propositio tertia et quarta.
19„ Pe '°dustria damnat propheta sententiam pro• bantium satisfactionem dicens. Quo//niam si u o 1 u ï s se s sacrificium dedissem, holocaustis non delectaberis.
Irridet propheta Micheas») eos qui per opera sati8iacere uolunt.
1) Nouum. 2) Hier moet ingevoegd worden: „et".
J a r" i °Z?Ti0 ' "MicheaS Pr°Pheta". In de „editio princeps" quat. b,
fol. y », m het Corp. Bef., Vol. I, col. 379. '



Condemnatio Pamsiensium.
Prima harum propositionum, est in prophetam,
Secunda in Micheam contumeliosa, et omnes f a 18 a e, impiae, et in spiritum sanctum blaspheraae.
Confutatio condemnationis.
Bene habet causa Lutheri, et hic serio triumphat, quod cum propheta et Michea ueritatis preconibus indignis accipiatur modis.
Obsecro uos Parrisianos, ai dignam de uobis haberi uultis aestimationem, docete contumeliam prophetis illatam. Quid facilius, quam quorumcunque tum dicta, tum facta naso suspendere, et fortiter calumniari? Yerbi diuini professores, nisi uerbum dei adferant prophanatores iure optimo censendi sunt. Vos praeposterum quendam Silenum exprimitis, dum foris speciosi, et magnifica quaedam pollicentes, intus tarnen et ridiculam personain exhibetis, etignobili uulgo personati, male imponitis. Paruuli panem petimus, et non est qui porrigat. Egeni et pauperes (Isaias ait) quaerunt aquas, et Trenorum. 4 non sunt, lingua eorum siti exaruit. Sed additur, Ego dominus Eaai. 41. exaudiam eos, deus Israël non derelinquam eos. Cisternas sibi effoderunt sententianj, imo // Arestotelici theologastri, non ualentes pag. 124. continere aquas, quo fit, ut cum uerbum dei approximat cum Adamo et Heua propriae nuditatis, non nescij latebras circumspiciant, et in lucem prodire detrectent. Nam faciunt et assumunt sibi perizomata ex ficulneis frondibus, hoe est, humanam, gentiliciam, nugatoriam sapientiam, quibus uerenda promptuli contegunt.
Sed eó nunc uentum est dei auspicijs, ut quantumcunque torue respectent, uel coelum minis territent, nihil agant, nisi uerbi dei presidium adferant. Non hoe uos docet pietas christiana, ut proximum temere adeo contumelia afficietis. Quin et concordiam cum aduersanjs scripturas adducentibus praeceptum habemus in Euan- Matth. 5. gelio. Esto consentiens aduersario tuo, ne forte tradat te iudici, et iudex tortori, nee exibis donec reddideris nouissimum quadrantem.
Seriptura uobis ubique est inimica et aduersa, cum qua, non consentitis, neque dexteras coniungere contenditis.
Propositio quinta.
Virtute clauium iactant quidam solui poenas, per diuinam iusticiam requisitas, quod non credo uerum, nee probatur1).
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio qua negat uirtute clauium
1) De Determinatio heeft: „probabitur". In de „cditio princeps", quat. b,fol. ij v ; in het Corp. Hef., Vol. I, col. 379.



poenas per diuinam iusticiam requisitas sol-
m» 1M ï1' e8t/alsa' scandalosa, potestati clauium // pag. 125. derogatiua, et in hoe quod dicit, quod non credo ue rum, nee probabitur, est animi ternerary indicatiua et arrogantie.
Confutatio condemnationis.
■alm. 115. Quem deus misit, uerba dei loquitur, Est omnis homo mendax, solus deus uerax, quomam ergo Parrisiani ex proprijs loquuntur Aueustinus ™endaC1Vm loquuntur, et non uidentur a domino missi. Treinde
Tob 13 V . DOtat Au^u9tinu8 PW». 108. in principio. Et lob,
lob. 13. Vos fabricatores mendacij et cultores peruersorum dogmatum, uti-
nam taceretis ut putaremini esse sapientes. lob beatus sic uidetur
de uobis expostulare, Nunquid deus indiget uestro mendacio, ut
pro illo loquamini dolos? Nunquid faciem eius accipitis, et pro deo
Iohann 5 ï T IT'? ^ d CelarG P<A aut
Iohann.5. decipietur ut homo fraudulentijs uestris. Ipse uos arguet, non ^obis
aut olambus deus omne dedit iudicium, sed filio, ut omnes honorificent nlium. Ipse est qui eonstitutus est a deo iudex uiuorum et mortuorum. Quam stultum est poenas quae ex iustitia diuina nos r . 19 man®D claues *ollere P°sse> quasi ipse omne iuditium et se totum 1° j f8 transfudlsset- Sed impletum uidetur illud beati lob, Habundant tabernacula praedonum, et audacter prouocant deum, cum ipse omnia dedent in manus eorum. Quod an in huius seculi theo12fi vg0.8 comPetat.et genuinum infigat non audeo iudicare, Hoe dico,
Fsai 22 lGInZ T*l ° et nemo «perit, aperit
Hebr 1 nemo claudlt> quam promissam habemus apud Esaiam, Et dabo
ClaU7 J»™ Iacob SUPer humerum eius et aperiet et non «rit qui claudet. Et Ilebr. 1. Portans omnia uerbo uirtutis suae, purga lonem peccatorum faciens. Apostolus hoe loco est falsus, scandalosus, potestati clauium impie derogatiuus, quod dicit deum purga-
— P°rT0rr ^1™' 8Uae uirtutis uerbo- Si Prbari potest qU°(1 Luthei'U8 hie possibile negat, cur non probatis antequam condemnetis? Vos iaculum temeritatis et arrogantiae in Lutherum torquetis quod non iniuria in uos fuerit retorquendum, quando sine uerbo cuncta conuellitis et dilaniare contenditis. Ego retero uos ad ultimam propositionem huius tituli.
Propositio sexta, Mar. Luth.
n,,„7 ™entum '«'» ca u i 11 u m .,t diccro ^ ICUnt quidam, quia sacerdos ignorat
men ram Contritionis absoluendi, Ideoque torte_ non impunit') tantam s a t i s f a c t i o n e m ,



quantam diuina iusticia requirit, quod propter ea necesse sit diuinae iustitiae satisfieri uel proprio opere uel indulgentijs.
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio est falsa, ritui ecclesiae, et eius doctrinae aduersa, et poenitent i a 1 ibus sa//tisfactionibus eneruatiua '). pag. 127.
Confutatio condemnationis.
Imperito hominc nihil quicquam iniustius est (quod ait Comicus) Comicus. qui nisi quod ipse facit, nihil rectum putat. Prudentius uero peritissimus I'aulus, Non audeo inquit, aliquid loqui, quod per me non efficiat Christus. Et apud Esaiam. Populus iste labijs, et ore suo Esai. 29. glorificat me, cor autem eius, longe est k me, et timuerunt me, Matth. 15. mandato hominum et doctrinis. Quoniam ergo assertio Lutheriana nullis refellitur scripturis, nihil apud nos momenti habet ipsa condemnatio. Solus siquidem Christus est audiendus, nee doctoribus, nee sanctae ecclesiae ritui, quicquam est deferendum, si non consentiant cum dei uerbo, quod habemus archetypo, è, quo cuiusque rei christianae iudicium petendum uenit. Quem in modum Cipria- Ciprianus. nus libr . 2 . epistolarum . epistola .3. dicit. Non est frater charissime, quod aliquis aestimet sequendam esse quorundam consuetudinem. Quaerendum enim est, ipsi quem sint secuti, Et quod Christus debeat solus audiri, pater de coelo contestatur dicens, Hic Matth. 3. est filius meus dilectus, in quo bene sensi ipsum audite. Sic taxat et. 17. dominus pharisaeorum nimis sedulam humanarum traditionum obseruationem. In uanuin me colunt doctrinis et praeceptis hominum. Matth. 15. Et addit. Bene irritum fecistis praeceptum dei, ut traditionem uestram seruetis. Quo fit, ut tragica uestra uerba non plus nos perinoueant, quam // ex pelui redditum fulgur. Docete nos uerba pag. 128. domini, et audiemus, gratiam habituri, quin et relaturi praedicationibus uestris, id quod uestrae professionis, et christianae charitatis maxime interest, propterea ergo hoe humanum et futile est cauillum, quod sine uerbo, sine ratione asseritur.
Propositio septima.
Poena, qua deus uult peccatum punire, non potest aufferri per hominem uel Papam2).
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio est authoritati ecclesiae a
1) De Determinatio heeft: „poeuitentialis satisfactionis eneruatiua". In de „editio princeps", quat. b, lol. iij > ; in het Corp. Ref., Vol. I, col. 379.
2) De Determinatio heeft: „per Papam". In de „editio princeps", quat. b, fol. ij » ; in het Corp. Bef., Vol. I, col. 379.



Christo ooncessae, impie, et schi smatice contra ueniens et sapiens haeresim.
Confutatio condemnationis.
Haec propositio non omnino dissidet a superiori quarta propositione huius tituli, et non repugnat manifeste literis sacris. Nam l.Regum.16. in libro Regum uidere licet, Samuelem non potuisse aufferre Sauli poenam a domino impositam. Cum dicit dominus, Ysquequo tu luges Saul, cum ego proiecerim eum? Item alio loco testatur scriptura. Nathan non potuisse deprecari poenam, quae Dauidi impenHieronymus. deret. Accedit et Hieronymi calculus, super uerba. Tu es Petrus.
Vbi dicit, Multi hic Episcopi et sacerdotes non intelligentes istum locum, aliquid sibi de pharisaeorum assumunt supercilio, ut uel damnent innocentes, uel soluere noxios arbitrentur. Cum autem // pag. 129. apud deum non sententia sacerdotum, sed reorum uita quaeratur, Hieronymns pro ut in ueteri lege, de leprosis scribitur. Danielis .4. Idem Hieronymus sic scriptum reliquit. Daniël praescius futurorum de sententia dei dubitat, rem temerariam faciunt, qui audacter peccatoriCiprianus. bus indulgentiam pollicentur. Auditis hoe temerarij iudices ? Ciprianus libro de lapsis, Nee remittere aut donare indulgentia sua seruus potest, quod in dominum delicto grauiore commissum est, neadhuc Hierem . 17. lapso et hoe accedat ad crimen, si nesciat esse praedictum. Maledictus qui ponit spem in homine. Quam solide hic Ciprianus argumentatur pro Luthero. Sapiens a Lutheri sententia non dissidet cum ait, De propiciato peccato, noli esse sine metu, An ille contra Ecclesiast • 5. dicit sacris literis, et sanctis doctoribus, qui tot scripturas suos habet patronos? Pixis illa pandore (quod fabulantur poëtae) in specie quidem longae pulcherrima, hoe est, theologia uestra scholastica, carneis quorumcunque oculis cerussatam philosophico fuco subijciens faciem, et suam quasi uenditans frontem, unde haereseos gustum excipitis 1), misere minus uobis illudit, sed noua stupiditate fit, ut cum Epimetheo2) nee post acceptum toties malum, quod occaecati per zelotipiam in hanc theologiam non aduertitis 3), nihil felicius tandem sapiatis 4), cum et stultus accepto malo sapere praedicetur uulgo. Quod si haec propositio haeresim sapit quod dicitis, pag. 130. gustum uestrum insipidum, sapidum reddite quo //et nos errorem intelligamus. Haeretici enim esse nolumus, errare possumus.
1) De scholastieke theologie wordt vergeleken bij eene geblankette vrouw. Wie haar kust, krijgt den smaak weg van de ketterij.
2) Epimetheus huwde met Pandora, en deed dientengevolge de doos opengaan waaruit tallooze onheilen te voorschijn kwamen.
3) Door hun hartstocht voor die theologie (die geblankette vrouw) merken zy het gestichte kwaad niet op.
4) „Noua stupiditate fit, ut... nihil felicius tandem sapiatis". Z\j worden nooit wijzer.



Huic materiae annectitur una propositio de Sacramentis in genere.
Haeretica sententia est qua sacramenta nouae legis gratiam iustificantem dare dicuntur illis qui non ponunt obicem, cum s i t impossibile sacramentum conferri, nisi iam credentibus et d i g n i s.
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio est falsa, temeraria et praesumptuose asserta.
Confutatio condemnationis.
Quod sacramenta nouae legis non conferant gratiam iustificantem,
nisi fidelibus iam et dignis per fidem clare pronunciat Apostolus, Qui manducat et bibit indigne, iudicium sibi manducat et bibit. Pro. II1). Infidelis non potest digne manducare, conclude lector. Subsumptum probat Augustinus in Iohannem tract. 6. Quid est hoe, inquit, Augustinus. Baptisma habeo, charitatem non habeo, aliud quam sacramentum habeo, charitatem non habeo. Et infra, Si characterem imperatoris Idem. tui habeas, securus militas. Si extra habeas non eolum tibi ad militiam non prodest character ille, sed pro desertore punieris. Et Augustinus. subnectit, Si dicis, habeo sacramentum, uerum dicis, Sacramentum diui-//num est, habes babtisma, ego confiteor. Sed quid dicit apos- pag. 131. tolus. Si sciero omnia sacramenta, et habuero omnem prophetiam, Augustinus. et omnem fidem, charitatem autem non habeam, nihil sum. Falsus 1 Cor 13. et temorarius et praesumptuosus conuincitur Augustinus, si uerum est uestrum iudicium, quod mihi non fit uerisimile.
DE ACCEDENTIBVS AD EVCHA ristiam. Propositio prima.
Magnus et perniciosua error est, si quis accedat ad sacramentum e u c h a r i s t i a e , ea nixus fiducia, quod confessus est, quod non sibi conscius mortalis peccati, quod orationesetpraeparatoria sua praemiserit, omnes hij iudicium sibi manducant et bibunt.
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio est impia, a debita sacramenti suscipiendi, praeparatione maxime retractiua, ad desperationem inducens, et doctrinae Pauli contraria, nee fideles, ea nixi fiducia, secludunt diuinam misericordiam.
1) Bedoeld is : 1 Corinth XI.



Hierom " 17 Confutatio condemnationis.
^Adrianus Est er&° haep multis modis taxanda. Qui confidit in corde suo papa. 6. stultus est. Et illa Heremiae. Maledictus qui ponit spem suam in pag. 132. homine, Et Papa noster Moder//nus nonnihil suffragii Luthero adfert titulo, de sacramento dicens. Non sine magna temeritate, et damnabili elatione animi, quis innititur proprijs meritis, aut praeparationi per confessionem oris et cordis compunctionem, aut alias tanquam ex eis dignus sit uenerabile sacramentum eucharistiae sumere. Sunt enim merita nostra et praeparatio, ueluti baculus arundineus, cui dum quis innixus fuerit, confringitur, et perforat Esai.64. manum innitentis, et tanquam pannus menstruatae omnes iustitiae nostrae. Yerum haec etiam nihil sapere uestro palato suspicor, quod Hieronymns. consultis uestris repugnent. Quare iuxta consilium Hieronymi in Esdram. Satius esset si fastidiosis cibum non ingereremus, et eorum uitaremus supercilium, qui iudicare tantum de alijs, ipsi nihil praeclare nouerunt facere.
Propositio secunda.
Probatio qua homo peccata sua discutit atque ponderat, non pertinet, nisi ad insensatos et crassos sacramenti contemptores.
Condemnatio Parr.
Haec propositio est temerarie et arroganter asserta, impia, et scandalosa.
Confutatio Condemnationis.
Augnstinus. Superius ubi de contritione et confossione egimus, hanc propoPsalra. 50. sitionem scriptis exposuimus per Augustinum, psalm. 7. ibi. Et pag. 133. spiritum sanctum tuum, ne aufferas // è, me. Et per Ilieronymum, Hieronymus. prouerb. 16. Yere pertinet ad insensatos, et crassos, sacramenti contemptores, probatio illa, quae est ex se tantum, et non ex fide, sine qua nihil deo placere potest. Sed hodie tantum huiusmodi portentis doctorum, fas est pro sua libidine quiduis aut damnare, aut probare. Insensati sunt, et crassi, Iudaeis simillimi, qui magis sua crassa et extorta probatione feruntur ad sacramentum eucharistiae sumendum, qu&m fidei in Christum ardore et exerticio 4).
Chrisostomus. Quos pulchre Iudaeis comparans Chrisostomus, in opere imperfecto.
Omnis inquit spes salutis apud Iudaeos in operibus erat, non in fide, sicut dicit Apostolus de illis, et de gentibus, Quoniam gentes, Rom. 9. quae non sectabantur iustitiam, in legis iustitiam peruenerunt, quia non ex operibus, sed ex fide. Contra Israël sectando iustitiam, in legem iustitiae non peruenit, quia non ex fide, sed ex operibus. Prima autem iustitia est, cognoscere deum patrem et Christum
1) Exercitio.



eius nouissima autem est facere bona. Sicut et deus cum dixisset Iohann . 6. qui us am ïudaeis, operamini cibum qui non perit, sed qui perma-
116 V*™ ®"°^an':^U8 e^8 faciemus, ut operemur opus dei, respondit, Hoe est opus dei, ut credatis in eum, quem misit ille. Illi autem Iudaei (ut nostri Magistri) opus dei negligentes, semper ad ïabolum transibant, et de operibus iustitiae requirebant. Propterea dei agnitionem perdiderunt, et opera iustitiae nunquam impleuerunt, quia uirtus faciendae iustitiae, agnitio dei est. Haec ille. //
DE CERTITVDINE CHARITATIS pag. 134.
habitae. Propositio prima.
Pessime docent theologi, quando dicunt nos nescire, quando simus1) in charitate.
Condemnatio Parrisiensium,
Haec propositio i n t e 11 i g e n d o , nos') nescire CCf l ^ lne ^ ^ e i, de qua loquitur, scribens, est falsa, sacris doctoribus dissona, et sanae intelligentiae scripturae.
Confutatio condemnationis.
Plane infideles sunt Parrisienses theologi et animales, non percipientes ea quae sunt spiritus, nam quod Paulus dicit, Ipse spiri- Rora. 8. tus, testimonium reddit spiritui nostro quod sumus filij dei. Proinde non mirum uideatur si tam puerilitcr subinde delirent et ineptiant in ueritatis stimulum calcem impingentes qui spiritum non habent ec a si ï suggerentem. Nouum profecto et praeposterum Parrhisianorum studium, qui de spiritus sancti testimonio diffisi et nescij,
uolunt nobis sua somnia pro oraculis obtrudere. Futile est, uanum est, ncticium est, quicquid dictatore spiritu non edatur: Valeant hi uani mendaces et infideles condemnatores. Hoe multo infideliores ) quod nobis persuasum haberi uelint, apud se omnem archanarum rerum cognitionem quasi sepultam latere, cum quam longissime absint tum ab ipsis foribus per quas in diuinae scripturae adita patet ingressus, nempe // i fide, Credidi, inquit, propterquod pag. 135. et locutus sum. Xos credimus propter quod et loquimur. Nisi ere- Psalm . 115. dideritis non intelligetis. Apostolus aliam de spiritusancto fidem 2.Corinth.4. nauuit, et docet Corinthios, quem acceperint spitum4), quaeque
1) De Determimtio heeft: „sumus". I„ ,|e „editio princeps", quat. b, fol. >ii v •
in het Corp. Hef., Vol. I, col. 380. 4 J '
Corp^Lf^U. °"lbreekt ^ ^ "editi° |irinCtH'S"' qUat" b' fo1- i«v, in het
J>Dyin Tr,U 'n0' ';,,IOC" e"Z- V00rt8ezet- ..[1' zooverre nog te meer ontrouw,
omdat zij zouden willen, dat wij overtuigd waren", enz.
4 Lees: spiritum.



contulent dona ille spiritus, Nos, inquiens, non spiritum huius mundi accepimus, sed spiritum qui ex deo est, ut sciamus quae è
1. Corinth 2 ™ ^ uW re8 Ur*ebat
l.Corinth Y fi[ ; n aU 1 qu n 8g0 8Piritum dei habeam. Quod etiam
Angns bus Jf P°88UmU8' Fi8tUm " D°bi8 6886 ^ ^Ugustinus in
g "is. hbro de cogmtione uerae uitae in haec uerba aperit. Quamuis deus
in omnibus creaturis essentialiter manere credatur, proprie tarnen deus in coelis uel in iustis habitare praedicatur, quia ipsi per inhabitationem eius sentiunt, et dum in omnibus rebus adesse conspiciunt, quem sibi minime adesse cognoscunt, qui terrena diligunt.
t forte hi ter misen Parrisienses, qui carnales cum sint non nisi crassis oculis, spiritum domini contuendum opinantur. Et item Auguttinus. Augustinus epiatola ad P.„Iiaun ,„2. decla„£ pac™ £
,'f v",deretlx"eri' in pr°pria. An .. „l„„„ri quidem
lohaaa. 14. cred,t,? Vos autem, coguosceti. eum, quia apud uo, juane.
Cormth.3. b.t et ,u uob.a ent. Aa aon PauloP Ne.citi,, ,„„d templum dei Oseae .2. estis, et spiritus dei habitat in uobis? Et prophetae quoties de
7aTl36 lCiTtaV1^aDtUr.P Vt apud °8aeam: Dormire f^iam eos fidupag. 136. ciali er Et Hieremias, In diebus illis saluabitur Iuda // et Israël
u • „9 ^bltfablt confidenter- Quid aliud significant uoces, fiducialiter, conW32. fidenter nisi secuntatem. Quam non obscure expressit Esaias, Et ent opus ïustitiae pax, et cultus iustitiae silentium, et securitas usque in sempiternum. Et sedebit populus meus in pulehritudine pacis, et in tabernaculis fiduciae, et in requie opulenta. Necesse
Hierem P ! ^ I tT ■"°S "*" ie ***** dei de beneuolentia dei erga Hierem nos. apud Hieremiam dominus, inquit, In hoe glorietur qui gloria-
tur scire et nosse me. Yult cognosci uoluntatem suam deus et de
ea gloriari. Credunt ne Parrisiani in symbulo, remissionem peeca-
torum? credunt ne sententiae sacerdotis, cum absoluuntur? Quod
si credunt, necesse est, agnoscant se esse in gratia. Quod si non
credunt, cur confitentur? Ergo inquiunt, Sophistae nihil est quod
r . o iTamUS- ' 81 UaCGt fide timor imPius e8t- Porró q«e2) cum lob. 9. fide comunctus est is non est ignorantia. Sed cum lob inquit
uerebar omma opera mea. Sancti timent propter opera sua, fidunt'
autem misencordiae dei. Timorem ad opera nostra, fidem ad mise-
Psalm ,r,c°rdlam dei referre debemus. Sancti timoris fides autor est, Qui
Psalm. 146. metu fiducia bonitatis dei uacat is impius sit necesse est. Sed lie-
neplacitum est domino super timentes eum, et in eis qui sperant
super misencordia eius. Docete quaeso cuius scripturae sanae intel-
ngentme, et qu.bus doctoribus sit dissona praesens propositio. Nisi
2) LLTjui"6 interpUnCtie 20U ach,er »esse" «een punt staan.



uobis alia theologia, aliud euangelium, alius spi//ritus sanctus domi pag, 137. sit, quam omnibus uere Christianis, quam Paulo, quam ipsi Christo.
Sed forte illud obicietis ecclesiastici. Nescit homo utrum amore an Ecclesiast.il. odio dignus sit, sed omnia in futurum reseruantur, Verum haoc autoritas non efficit ignorare hominem, condonarit ne noxam deus an contra, Alioquin hoe etiam inde effecero ignorari, irascatur ne peccato deus, an contra. Sed hoe agit autoritas, non posse discerni inter pios et impios ab externis euentibus, quemadmodum humana ratio iudicat. Nam si de suae cuiusque conseientiae '), Solomonem interpreteris, non uideo, quomodo ignoret peccator odium dei, cum nihil sit eertius, quam offendi deum peccato. Denique ut donemus de iudicio conseientiae sanctorum illud accipi. Hoe tarnen scies sanctos nondum esse securos, nisi quatenus credunt, id est, eius misericordiae fidunt. Iuxta illud Rom. Spe salui facti sumus. Et Rom. 8. ut fide misericordiam norunt, ita fideli timore se diuinae uoluntati iudicandos aut damnandos permittunt, ut dent gloriam deo, dicentes.
Fiat uoluntas tua, sicut in coelo et in terra. Sic itaque iustus Matth. 6. etiam si cadit, resurgit, et contra conscientiam in dei misericordia nititur, sicut scriptum est. Quoniam rex sperat in domino, in misericordia altissimi non commouebitur. Psalm . 20.
Propositio secunda.
Caueat omnis Christianus ne unquam incertus sit, an deo placeant opera sua, qui enim // sic pag. 138. dubitat, peccat, et perdit opera sua cuncta, frustraque laborat.
Condemnatio Parrisiensium.
Huiusmodi consilium loquendo d e c e r t i t u d i n e ,
ut supra, est temerarium, perniciosum, et sacris eloquijs difforme.
Confutatio condemnationis.
Iniuria ergo castigat apostolus, conuitijs in certitudinem fidei Corinthiorum. An non cognoscitis uosmet ipsos ? Nescitis quia 1. Corinth. 3. Christus Iesus habitat in uobis, nisi forte reprobi estis? Ecce reprobus est, qui nescit Christum habitare in corde suo. Charitas Rom . 5.
enim dei diffunditur in cordibus nostris, per spiritum sanctum, qui datur nobis. Et seruator ipse suos coarguit infirmae fidei. Modicae Matth. 8.
fidei, inquiens, quare dubitasti?2) Et Hierem. Tu in nobis es do- et .14.
mine, et nomen sanctum tuum inuocatum est super nos. Cum deus Hierem. 14 est in nobis, nonen 3) domini inuocamus, ne derelinquat quos occu-
1) Lees: de sua cuiusque conscientia.
2) Matth. VIII: 20 luidt in de Vulgata: Quid timidi estis, modicae fidei?
3) Nomen.



Rom. 8. pauit. Sicut Paulus ait, quod spiritus sanctus postulat pro nobis gemitibus inenarrabilibus, hoe est, habitans in nobis, dos postulare Augnstinns. facit, exponente Augustino. Sicut nee aliquis potest dicere, dominus 1 .Corinth.2. Iesus, nisi in spiritu sancto. Qui ergo hanc fidem spiritus non habet, nee dominum habet. Quod si uera est uestra temeraria conRom. 14. demnatio, fallit nos Paulus. Omne quod non est ex fide, peccatum Hebr.11. est. Et sine fide impossibile est, placere deo. Ambrosius quoque pag. 139. nouni//hil praesidij afferens Luthero libro de uocatione geutium Ainbrosius. .1. Etiam, inquit, si in bonis moribus quis agat, male adhuc uiuit, si non in dei gloriam uiuit. Sed qui dubitat an opera sua deo placeant, coDuincitur non uiuere in gloriain dei, ergo peccare conuincitur. Adducite ergo sacra eloquia, quibus difforme claniatis Lutheranum, imö apostolicum consilium, si stoliditatis notam euadere cupitis. Nunquam debemus esse incerti an deo placeant opera nostra certitudine fidei, quam nobis ingerat spiritus ille diuiuus. Nam qui non credit se deo in operibus placere, agit quod credit non bonum, et ergo peccat: aut si dubitet dumtaxat, utique peccat. Est enim' Gerson. iuxta Gersonem, Regula, ut uocant, magistralis, Dubitans de aliquo facto an sit licitum, et stante dubio illud agens, peccat. Impossibile quocirca dixerim hominem uirtuosam deoque placitam posse ducerc uitam, nisi dei erga se benignus et fauorabilis sit sensus ac Sapient. 1. gustus. Sicut scriptum est, Sentite de domino in bonitate.
DE PECCATIS.
Propositio prima ac secunda.
Iustus in Omni bono opere peccat.
Omne opus bonum optime factum, est peccatum ueniale.
Condemnatio Parrisiensium.
Vtraque harum propositionum est falsa, // pag. 140. piarum aurium offensiua ac bonorum operum infamatiua.
Confutatio Quoniam opera nostra semper defecatoria ') esse possunt, et plus condemnatio- habere puritatis, quam habent, si praeceptuin charitatis impleremus, ms. consequitur illam qualemcunque impuritatem peccatum et uitium
esse, cui ueniam precantur etiam sanctissiini quique in carne agenMatth. 6. tes, in oratione dominica, et dimitte nobis debita nostra, quare mendaciter errant hij Magistri Nostri hanc precationem, etiam cum ex intentissima charitate, ita precemur annihilantes, si in Augustinus. omni opere bono non peccamus. Augustinus in epistola .54. ad Macedonium testatur, debita quae iustissimus quisque postulat
1) Lees: perfectiora.



remitti uere, et esse, et dici peccata. Imö, inquit, qui dicït se esse l.Iohann. 1. sine peccato, non est in uentate, et qui dicit se in opere optime facto sine peccato esse, ipse se seducit, et ueritas in eo non est ut etiarn notat Augustinus sermone .2. et uerbosissime in libro dé Augustinus perfectione iustitiae hominis. Qui in libro quoque de natura et gratia audet dicere. Si omnes sancti in unum congregati quaererentur, si peccatum haberent, quid essent inquit, dicturi ? Quia si Augustinus. dixerimus quia peccatum etc. Et idem de martyribus loquens. Conterritus, inquit, respexit infirmitatem suam, et uidit non de se sibi esse praesumendum, quantum enim ad ipsum hominem pertinet mendax est, sed gratia dei uerax est factus. Non est qui faciat Psalm 13 bonum, non est usque ad unum, ait psaltes. Et alibi, // Omnis pa- 141 homo mendax, Et in Genesi. Omne desiderium cogitationum cordis Psalm 1*15 humani, uanum et prauum omni tempore. Et repetita haec eadem sententia in cap. 8. Sensus et cogitatio humani cordis praua a pue- Genes 6.
ntia. Item apud Esaiam. Omnes hypocritae sunt et nequam et Esai 9 umuersum os locutum est stulticiam. Et in eodem. Ecce omnes Esai' 41 uam et uana opera eorum, uentus et inane consilia eorum. Quibus luculentissimis prophetarum oraculis ostenditur, nos semper esse peccatores, semperque peccare. Quod apertissime idem propheta proloquitur. Facti sumus immundi omnes, et quasi pannus men- Esai 64 struatae umuersae iustitiae nostrae. Quae uerba nostro eonueniant proposito, nee ne Bernardus est in medium deducendus, qui de his Bernhardus disserens uerbis, sermone .50. Nostra, inquit, si qua est humilis iustitia, recta forsitan, sed non pura. Nisi forte meliores nos esse credimus, quam patres nostros, qui non minus ueraciter, quam humiliter dixerunt. Omnes iustitiae nostrae tanquam paanus men- Esai 64 struatae mulieris. Quomodo enim pura iustitia, ubi adhuc non potest culpa deesse ? Recta tamen uideri potest iustitia hominum, si modo peccato non consentiat, ut non regnet in eorum mortali corpore.
Nam primi hominis initio quidem non modo recta, sed etiam pura fuit quamdiu ei datum est, nee sentire peccatum, Caeterum haec ipsa, quoniam pura non fuit, et puritatem facile perdidit, et ne Psalm 142 ïpsam quidem retmuit rectitudinem suam. Non enim iustifica//bitur pag 142 in conspeetu tuo omnis uiuens, ait is qui dei iustitiam minime ignorat. Haec Bernardus. Audis o tortuose Latome, hanc Bernardi expositionem ? Est ergo haec sanctorum patrum uox, Omnes iusti- Esai. 44 tiae nostrae, ut pannus menstruatae. Quemadmodum et ista Pauli Rom 7. est, Video aliam legem in membris meis, repugnantem legi mentis meae, et captiuum me ducentem in lege peccati quae est in membris meis. Hoe ille, inquit, Hieronymus in Epistola .9. ad Salui- Hieronymus. nam pronunciat, qui libere sub persona sua fragilitatem humani corporis fatebatur. Non enim quod uolo bonum hoe operor, sed quod Rom . 7.
n i



nolo malum. Et infra, Condelector legi dei secundum interiorem hominem, uideo autem aliam legem in membris meis repugnantem legi mentis meae, Vbi ingenue fatetur Apostolus se bene operari secundum spiritum, at male secundum carnem, et ideo in uno eodemque opere et peccare et bene operari. Atque huius rei pult ïprianus. chram reddit rationem beatus martyr Ciprianus super oratione dominica, Fieri, inquit, petimus uoluntatem dei in coelo et in terra, quod utrumque ad consummationem nostrae uoluntatis pertinet et salutis. Nam cum corpus è terra, spiritum possideamus è coelo, ipsi terra et coelum sumus, et in utroque, id est corpore et spiritu ut dei uoluntas fiat oramus. Est enim inter carnem et spiritum colluctatio, et discordantibus aduersus se inuicem quotidiana congressio, ut non quae uolumus ipsa faciamus, dum spiritus coelestia pag. 143. et // diuina quaerit, caro secularia et terrena concupiscit, et ideo petimus impense inter duo ista ope et auxilio dei concordiam fieri, ut dum et spiritu et carne uoluntas dei geritur, quae per eurn' renata est anima seruetur. Quod aperte et manifeste Apostolus sua Galat. o. uoce declarat, Caro, inquit, concupiscit aduersus spiritum etc. Quod ohann.3. ergo natum est ex spiritu spiritus est. Ynde et sancti sumus quatenus spiritu renati sumus. At quod natum est ex carne, caro est.
Idem. Et qui è terra profectus est, Iohanne teste, terrenus est, et terrena loquitur, sicque terreno, ueteri, et exteriori homini semper peccatum inest, quod secundum Paulum dicitur, lex membrorum. Quisquis ergo spiritu ambulat, iustus et sanctus est, et non peccat, quia è coelo profectus est. Verum qui adhuc tam beatus non est ut uel ad punctum nullis moueatur desiderijs (tentatio est enim uita hominis super terram sine ullo interstitio) in hac partc peccator est et carnalis, quippe qui peccatum habet in carne, et cuius caro peccat. Nam sicut sine carne non sumus, ita nee sine carne operamur, ita nee sine uitjjs carnis sumus, nee sine eis operamur, cuius uno malo desiderio extincto, ilico aliud pullulare pulchre, Ciprianus. beatus docet Ciprianus, libro de mortalitate. Item Augustinus Augustinus. psalm. 142. Noli putare te aliquid operari, nisi in quantum malus est. Nullus enim unquain opus bonum fecit, tanta cliaritate, quanta potuit et debuit. Quare quilibet iniustus remansit, iniustus autem pag. 144. non potest in ope//re iniusto non peccare. Quod scite admodum Augustinus. idem doctor in epist. 30. ad Hieronymum de eo, Si quis totam legem ') etc. ostendit et probat. Et ut inquiens generaliter breuiterque complectar, quam de uirtute habeam notionem, quod ad
1) Bij moderne interpunctie zou men dit tusschen aanhalingsteekens plaatsen: „Si quis totam legem", etc.



recte uiuendum attinet. Yirtus est charitas, qua id quod diligen-
dum est, diligitur, haec in alijs maior, in alijs minor, in alijs nulla.
llenissima uero, quae iam non possit augeri, quamdiu hic homo
uiuit, est in nemine, quamdiu autem augeri potest, profeeto illud
quod minus est, quam debet ex uitio est, Ex quo uitio, non est Ecclesiast. 7
ïustus in terra, qui faciat bonum, et non peccet. Ex quo uitio, Non Psalm . 142.
iustificabitur in conspectu eius omnis uiuens. Propter quod uitium,
Si dixerimus, quia peccatum non habemus, nosipsos seducimus, et 1. Iohann . 1
ueritas in nobis non est. Propter quod etiam quantumlibet profece-
rimus, necessarium est nobis dicere, dimitte nobis debita nostra,
Ecce charitatis defectus, qui cuncto quantumuis sanctissimi hominis
operi, peccatum ab Augustino astipulantibus scripturis proclamatur,
unde et in omni opere peccatur. Et tarnen dicuntur non peccare,
etiam si inconsummata sit eorum iustitia, ubi deus aut illa carnis
desideria, aut minus caritatiuam actionem non imputat ad peccatum,
quia, ut ait Bernardus, sermone de annuntiatione. Ytique peccatum Bernhard.
quod factum est, non potest non fieri, ipso tarnen deo non impu-
tante, sic erit quasi non fuerit. Perspicuum autem fit, idem hominis
sancti opus et pecca-//tum esse, et optime factum, sed diuersis pag. 145.
respectibus. Peccatum est, et malum secundum rigorem iudicij dei,
quia illud opera sanctorum bona ferre non possunt. Iuxta illud. Psalm. 142
Non intres in iuditium cum seruo tuo, quia non iustificabitur, in
conspectu eius omnis uiuens. Cum autem iudicium eius sit uerax
et iustum, non damnat opera, quae prorsus sunt inculpabilia, nulli
enirn facit iuiuriam, sed sicut scriptum est, reddit unicuique iuxta Rom. 2.
facta sua, at cum illi se non audet committere, constat et conse-
quitur opera bona, eo respectu esse semper peccaminosa, polluta,
et immunda, et hoe propter partem nostram, ut dixi, carnalem
aduersam deo, et ob imperfectam charitatem. At eadern opera bona
sunt candida et impolluta, respectu benignitatis misericordiae diui-
nae, qua super nos ex eius gratia et dono regnante spurciciae, et
illoruin bonorum operum inquinamenta ipso deo tegente non impu-
tantur, sed misericorditer remittuntur. Qua propter ne hos duos res-
pectus iustitiae uidelicet et misericordiaediuinae separemus, ipsi sancti
patres crassius hoe tradiderunt. Augustinus super Iohannein, Quid mer- Augustinus.
uimus? interroget iustitiam, inueniet poenam, interroget misericordiam,
inueniet gratiam. Idem nono ') confessionum, cap. 13. Vae laudabili
uitae hominum, si remota misericordia discutias eam. Quia uero non Augustinus.
exquiris delicta uehementer, fiducialiter speramus, aliquem apud te
locum inueniri indulgentiae. Si laudabili uitae hominum re//mota pag. 146.
1) Scil. libro.



misericordia imprecatur ue, quod notat in sacra scriptura aeternam damnationem et gehennae supplicium, consequitur quod secundum iustitiam diuinam, etiam optimum cuiusquam opus sit damnationi obnoxium, nisi misericordia succurrerit solis miseris et peccatoribus Hieronymus. „ecessaria. Vnde beatus Hieronymus libr.2. contra Pelagianos, Ecce lob, inquit, immaculatus et sine quaerela, et abstinens ab omn' mal°) quali fine iustitiae coronatur, ut misericordia indigeat. ïeronj mus. Idem libr. 1. Tune iusti sumus quando nos peccatores fatemur, et iustitia nostra non ex proprio, sed ex dei consistit misericordia, quare miserentis est et ignoscentis dei, non uolentis neque currentis Gregorius. hominis. Gregorius in moralibus, psal. super lob .9 «)• Non iustificabitur homo compositus deo, quia omne meritum uirtutis nostrae, uicium esse conspicitur, si & iusto arbitro districte iudicetur, ideo recte subiungit, Si uoluerit contendere cum eo non poterit unum respondere pro mille. Secundo ibidem super illud. Si repente interroget,^ quis respondebit ei, Quia, inquit J), si remota pietate discutitur in eo examine, etiam iustorum uita succumbit. Tertio ibidem. Si habuero quippiam iustuin non respondebo, sed meum iudicem deprecabor. Yt enim, inquit3), saepe diximus, omnis humana iusticia, iniusticia esse conuincitur, si districte iudicetur, prece ergo post iustitiam indiget, ut qui succumbere discussa poterat, ex sola iudicis pag. 147. pietate conualescat. Quarto ibidem, Ve//rebor omnia opera mea, sciens quia non parcis delinquenti. Ecce uir sanctus in operibus omnibus non malis, quae non faciebat sanctus, ut testatur de eo dominus in principio libri, timet et deliquisse se ac minus fecisse, ibi Gregorius dicit. Quae aperte egerim uideo, sed quid intus latenter pertulerim ignoro. Quinto ibidem, Si fulserint quasi mundissimae manus meae, tarnen sordibus intinges me, Quia quousque poena corruptionis astringimur, quantumlibet rectis operibus, ueram mundiciam nequaquam apprehendimus, sed imitamur, Et infra. Quia per studia rectae operationis exercear, in tua tarnen noticia uideo, quia mundus non sum. Et in fine moralium, Quis inter ista remanet salutis locus, quando et mala nostra, pura mala sunt, et bona nostra quae nos habere credimus, pura bona esse nequaquam possunt. Patet itaque his irrefragabilibus scripturae, et doctorum uerbis, opus bonum in iusto natura sua esse immundum, carnale, ac peccaminosum, quod sola misericordia ignoscente, purum, spirituale ac meritorium eflficitur. Verum sophistarum aliquis hic obgrunniens
1) Gregorius magnus, Libri moralium in Job, in cap. 9, in Gregorii Opera omnia, Ven. 1768, T. I, p. 295, col. 2.
2) Gregorius magnus, Ibidem, p. 305, col. \.
3) Gregorius magnus, Ibidem, p. 308, col. 2.



scripturas l) fortassis erit obiecturus, quae indicent nihil esse peccati in opere bono et licito, ut est illud. Yirgo nubeus non peccat. 1. Corinth. 7. Et apud Matthaeum. Si oculus tuus fuerit simplex, totum corpus Matth. 6. tuum lucidum erit. et additur in Luca. Nullam habens partem Lucae.11. tenebrarum, ergo nihil peccati. Item quoniam ex fide iustificatus ést II Abraham, oportet ergo eam, inquiunt, fidem fuisse peccatum, pag. 148. et peccatum reputatum illi ad iusticiam, sic miseri Arestotelisant Iiom. 4. sophistae, scripturarum planè inscij, quae duplex definiunt peccatum. Regnans aut dominans, et subiectum aut seruiens. De regnante autem, id est, mortali loquitur, Paulus ad Romanos. Ne igitur Rom. 6. regnet peccatum in mortali uestro corpore, ut obediatis illi scilicet peccato, per cupiditates eius corporis. Vbi Augustinus de his apostoli Augustinus. uerbis, Non dixit, inquit, non sit, sed non regnet. Inest peccatum cum delectaris, regnat, cum consentis. Et Ynde, inquit, mente seruis legi dei, nisi quia displicet tibi uita tuaP Vnde carne lege2)
peccati, Nsi3) quia non desunt suggestiones et delectationes malae ?
Ynde et idem doctor nominat hanc uitam, totam tentationem, libro confessionum 9. cap. 32. et Hieronymus, ad Rusticum qui lapsus Hieronymus. fuit epistola .45. qui, inter caetera non, inquit, habitat in carne nostra, bonum nee agimus quod uolumus, sed quod nolumus, ut aliud mens desideret, aliud caro facere cogatur. Et paulo superius,
Nullus quidem mundus è peccato, ne si unius quidem diei fuerit uita eius. Astra quoque ipsa non sunt munda in conspectu eius.
Si in coelo peccatum, quanto magis in terra? Si delictum in his qui carent tentatione corporea, quanto magis in nobis, qui fragili carne circundamur, et cum Apostolo dicimus, Miser ego homo, quis Rom. 7. me liberabit de corpore mortis huius? id est, de peccan//di affec- pag. 149. tibus. An non aperte hic protestatur delictum nobis inesse ex carnis corruptela, sicut Augustinus ex charitate imperfecta, et Gregorius Augustinus ex iusticia inconsummata? et hoe peccatum etiam sanctissimo nostro Gregorius. inest operi, sed non dominans peccatum. Talibus enim sanctitate conspicuis Paulus loquitur, Peccatum, inquiens, uobis non dominentur4). Et quotienscunque scripturae et patres asserant, pecca- Rom . 7. tum non inesse operi bono et diuino, loquuntur de hoe dominante peccato. De peccato autem subiecto, id est, ueniali de quo Genes . 4. Genes . 4. scribitur, Sub te erit appetitus tuus, et tu dominaberis illius, bono naturaliter inesse operi, sed gratia sanante tanquam non sit ignosci,
satis superque probatum reor. Itaque sic Lutherus uult iustum in
1) „Scripturae" beteekent hier „schriftuurplaatsen".
2) Lees: legi. De zin moet uit het voorafgaande aldus aangevuld worden: „Vnde carne seruis legi peccati ?"
3) Nisi. 4) Lees: dominetur.



l.Johann.1. omm opere bono peccare, quemadmodum Iohannes Apostolusasserit eum qui natus est ex deo non peccare, cum tarnen secundum eundem, si dixerimus quia peccatum non habemus ueritas in nobis non es£ Yn(Je ille qui nutus est ex deo, non peccat, id est, expoBernhard. nente Bernardo, tantundem est ac si non peccet, pro eo quod non iraputatur ei peccatum: itidem de peccato operis boni quod ex misericordia dei non imputanti est tanquam non sit, quod tarnen misericordiae ignoscentia postposita ex natura sua peccatum est Qui capit, capiat.
Propositio tertia,
pag. 150. Quomodo ') omni tempore poenitemus et // resipiscimus uitium est.
Condemnatio Parr.
Haec propositio ut uicium dicit culpam, ad sensum scribentis est falsa, i r r a t i o n a b i 1 i t e r , et ex erroneo s c r i p t u r a e intellectu asserta.
Confutatio Condemnationis.
Lucae 18. Ergo falsus et irrationabilis est saluator, qui iubet nos semper Tessal orare, et nunquam deficere. Et apostolus, Sine intermissione orate. Et apud Lucam. Si quis uult uenire post me, abneget semetipsum, et tollat crucem suam quotidie, et sequatur me. At si ille semper u inquiunt, orat, qui non cossat bene facere, ac mala desideria' uitare, non talis semper resipiscit? Orat itaque, non qui labra concutit, sed qui quotidie corporis sui mortificatione crucem baiulat.
Hieronymus. Diuus Ifieronimus, Matth. 10. Ne semel putemus ardorem fidei
2 Corintl, 4 Hm™ CTUX Portanda est> ut 8emPer Christum
Cormth amare doceamur. Ita apostolus portabat iugiter carnis mortificatio-
p i o.. nem 10 corPore 8U0' 1uod qu' facit omni tempore, semper orat, Psalm . 33. semper poenitet. Ita propheta. Benedicam dominum in omni temLuc. 13. pore semper laus eius in ore meo. Et Apud Lucam, Putatis quia ipsi debitores fuerint prae omnibus galilaeis, quia talia passi sunt? . on dico uobis, imo nisi resipueritis, omnes similiter peribitis.
JTlï' o06', a°" J°mnibus res'P'8C°ntiam indicit? Et apud eundem, pore a praedi//cari sub nomine eius poenitentiam ac remissionem peccatorum in omnes gentes. Nunquid igitur non euangelica t"ba' umm sonat poenitentiae annunciationem ? Certe Leonis clara stat sententia, qui totam uitam christiani hominis, si sit secundum 'juangelium crucem et continuum martyrium esse confirmat. Caeterum, isti qui in croceis sunt enutriti, sed stercora uerius amplexi crucem reformidant, terrentur poenitentiae uocabulo, crucis Christi
JLnenr^terminae<0 ^ t9Uod non omni temtl0re poenitemus" enz. I„ de » p ïaeps , quat. b, fol. iij v ; in het Corpus Beformatorum, Vol. I, col. 380.



inimici, Christo indigni. Non aliter nunc Euangelium et crucis ferendae praeconium theologis sapit, atque olim iudaeis, ipsa ueritatia tuba, quam ob hoe impatientius ferebant, quod eorum operibus reclamitaret. Sic luxurioso uerbum castitatis offensio est. Sic sybarita aobrietatia monitorem explodit. Sic male coit cum superbo moabita, humilitatis preco. Sic Sathan obiurgat ueritatem ? Quid Lucae. 8. mihi et tibi Iesu fili Dauid? Hieronymus epistola .45. Quod si Hieronymus. quidam iusti appellantur in scripturis, et non solum iusti, sed etiam iusti in conspectu dei, iuxta illam iustitiam appellantur iusti,
puniendo scilicet se, secundum quod dictum est, Septies in die cadit iustus. Si cadit, quomodo iustus? Si iustus quomodo caditP Prouerb. 24. Sed iusti uocabulum non amittit, qui semper per poenitentiam resurgit. Ergo quia semper peccamus, semper poenitere et resipiscere debemus.
Propositio quarta, Mar. L.
Hoe est mortalium mortalissimum non ere//
dere se esse damnabili, et mortali peccato ob- pag. 152. noxium coram deo.
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio est falsa, impia, desperationis inductiua et sapiens haeresim.
Confutatio condemnationis.
Procedit Lutheri sententia, Si uirium mearum tantum rationem habens uelim emetiri opera mea, tanquam a me profecta, qui enim sibi sic persuaderet, mortiferis se nullis peccatis illigatum, mortalis peccati culpam non euaderet. Nam cum per fidem in Christum,
spiritum domini in anima mea aduertere queam, si tarnen ad mea ipsius opera respiciens non letalia censeam, cum quibus iudex in iudicium ingrederetur, profecto ad insaniam usque errarem. Quis enim sese iustificare potest ? Quod illud opus hominis ? quod non adulterinum et letiferum reperiatur si iuste et amussatim a diuina iustitia iudicetur? Vnde et Gregorius .29. moralium, Vae laudabili Gregorins. uitae hominum, si remota pietate iudicetur, quia districte discussa,
inde ante oculos iudicis, unde se placere suspicatur, obruitur. De quo latius supra, Facescat ergo stulta de se confidentia, exaltetur ardens in Christum confidentia. lob hoe praeclare animaduertit, lob. 1.
cuius ipsa preconium canit scriptura, quod in nullis labijs peccauerit, uir simplex rectus ac timens deum, cum de se suam aperit confidentiam, dicens: Si iustificare me uoluero, os meurn // con- pag. 153. demnabit me. Si innocentem ostendero, prauum me comprobabo.
Etiam si simplex fuero, hoe etiam ignorabit anima mea. Et infra,
Verebar omnia opera mea, sciens quia non parcis delinquenti. Si lob. 9.
autem sic impius sum, quare frustra laboraui? Si lotus fuero quasi



aquis muis, et fulserint uelut mundissimae manus meae, tarnen sordibus intinges me, et abhominabuntur me uestimenta mea. Haec confessio, haec credulitas cuiuis iusto digna, uobis Parrisiensibus non uidetur necessaria, quia fortasse alia uia eaque compendiosiore jus 1, loti, et mundi reddi poteritis, quam qua beatus propheta se
r'-tT?1™ f0r° intelliSetet> «t, P» propriae ïustitiae, turpitudims, misenaeque confessionem. Hinc Psaltes quia
non esset inscius neminem delicta posse intelligere, et proinde de
Psalm 142 fnf™ . I"d,ciuni auertit etiam iustus et poenitens, Ne
res inqu.t, m ludicium cum seruo tuo, quia etc. Sic Paulus cum
1 fnr d eh *7' Ur ,8Uam innocentiamj ne inde superbiret, aut ne se nullis Cor peccat.s obnoxium per hoe insinuaret, dicit: Nihil mihi conscius sum, sed non in hoe ïustificatus sum. Sapit haeresim, quicquid uestro captui non fuerit accommodum.
Propositio quinta.
heologi docentes regula sua, uenialia peccata esse distincta a mortalibus, ad insaniam perditissime nituntur trahere hominum c o ns c ï e n 11 a s. //
1R Condemnatio Parrisiensium.
pag- 1M. Haec propositio e.t «tulte ei p r ae. u m p t u „ , e ...... dootoribu. iniuria, et i„ q„an-
! ri, uenialia non diatingui a mor-
talibus, est haeretica.
Confutatio condemnationis.
larum est quodlibet peccatum, aut quodlibet opus hominis per om operantem, per dilectionem *) esse ueniale, non mortiferum. Contra omne opus sine fide operante per dilectionem, esse mortale, aetiferum. Prior pars assumpti dependet ex superioribus ubi d ximus mstum in omni opere bono peccare, quod peccatum ueniale pp amus, id est, uenia dignum, quippe quod deus non imputat, quando sme eo uiuere non possumus, et tarnen peccatum facit ius-
Iohann 3 nulliT^^T* ^ debet °b imPerfectam charitatem, quae nu i contingit m hoe mortali corpore. Posterior pars innititur dicto
ons. Qui de terra est, de terra loquitur, terrenus quicquid
loquitur terrenum est, et non potest infidelis animae arbor, fructus
nr™itfF<! ' lte erg0 theol°gaatri in aliquibus sibi ueniam promittunt, secure ingredientes iudicium domini, et in alijs de
uenia perditissime desperant, ne habita quidem fidei ratione. Fides
enim ut nulla sinit opera esse mortalia, ita et infidelitas nihil nisi
i) Bij moderne interpunctie zou achter „operantem" geen komma staan.



laetiferum parere potest. Quare fides sola ut lapis lydius auri est
index, oiiius speciei, quid-//que sit peccatum, arguit. Cuius usus pag. 155
et exper.mentum quia aliquot annos ignotum et suppressum extitit,
emerserunt et enata sunt infantilia illa nugamenta theologorum
quibus peccatorum altitudinem, enormitatem, et pondus conantur
minutim peruestigare librare et expendere, quo factum est ut non
ahter peccata in filias et nepotes, turn hos in ramos porrexerint et
dissecuerint, quarn si eorum aequilibrio appendenda sint in die
ïudicij, ut ïam deo nihil relinquant quod non ipsi prius dijudica-
rint. Manifeste opera carnis habemus in sacris literis, quae mani- Galat. 5.
festaria flagicia regnum dei non consequentur, nisi misericordia dei
remittantur. Yenialia iustorum peccata petrae, id est, fidei solidi-
tate colliduntur, impinguntur, et confringuntur. Septies in die cadit Prouerb 24
ïustus et toties resurgit. Nam petrae beneficio fidelis manet.
DE PRAECEPTIS. Propositio prima.
Qui negat deum nobis impossibile iussisse pessime facit, et qui hoe falsum esse dicit' plusquampessime facit. '
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio est scandalosa, impia, legis christianae infamatiua, ac authore Augustino in deum blasphema. Confutatio
Magistri nostri Parrisienses, seruatoris nostri dictum scandalosum ™ndemnati°ïmpium, et christianae legis infamatiuum // faciunt. Vbi rogarent' pag. 156. discipuli, Quis potest saluos ') fieri ? Respondit dominus. Apud homines Matth . 19. hoe impossibile est, sed deo possibile est omne uerbum. Et illud sapientis, eandem incurrit infamiam, Sciebam quod non poteram Sapientiae. 8. contmens esse, nisi dominus dederit, Quod quidem sapientis elogmm, Augustinus libro, de perfectione iusticiae huc non inepte Augustinus. accomodat, quo loco aperte declarat homini mandata dei impossibiha esse. Praeterea Paulus electum dei organum, quid no.tris uinbus negatum sit, aperit. Nemo, inquit, potest dicere, dominus 1 .Corinth.12. lesus, nisi in spintusancto. Quod sine nomen 2) quidem Christi pro loqui possumus, ut id cedat in cumulum meriti, nisi spiritus sancti beneficio, quid gloriosuli hic nobis adblandimur, quid suffeni (quod dicitur) nobis uidemur, ut mandata dei uiribus humanis citra gratiam impossibilia negemus? Non est blasphemus in deum, qui suam ïmpotentiam non dissimulans, ardentiori rapitur in deum animo ut inde referat uirium augmentum et robur, per quae legis diuinae uerus reddatur obseruator. Praeterea generali regula mandata dei
1) Saluus.
2) Lees: Quodsi ne nomen.



Anguetinus. non impleri, ni.i gratia, Diuus testatur Augustinus .1. retractationum ca. 19. Mandata dei implentur, quando quicquid non fit, ieno scitur. Nonne aperte hic dicit, mandata dei impleri non operantibus plane nobis, sed dei gratia ignoscente? Nullus ergo potest jmplere dei mandata, sicut per omnia satisfaciat mandatis dei, ut
Bemharl' ^ iam 11 Berna^um audiamus super can-
• tica, serraone .50. Est duplex chantas in actu et in affectu, Et de
illa quidem quae operis est, puto datam esse legem hominibus mandatumque formatum. Nam in affectu, quis ita habeat ut mandatur. Ergo illa mandatur ad meritum, ista in praemium datur. Cums initium qmdem profectumque, uitam quoque praesentem experin diuina posse gratia non negamus, sed planè consummationem deferimus futurae felicitati. Quomodo ergo iubenda fuit, quae implenda nullo modo erat? Aut si placet tibi magis de affectuali chantate datum fuisse mandatum, non inde contendo, dummodo acquiescas et tu mihi, quod minime in ista uita, ab aliquo hominum possit uel potuent impleri. Quis enim sibi arrogare id audeat, quod laulus ipse fatetur se non comprehendisse ? Nee latuit praecep orem praecepti pondus hominum excedere uires, sed iudicauit utile ex hoe ipso, suae illos in sufficientiae admoneri, ut et scirent sane ad quem mstitiae finem niti pro uiribus oporteret. Ergo manKom . 3. dando impossibilia non praeuaricatores homines fecit, sed humiles ut omne os obstruatur et subditus fiat totus mundus deo, quia ex' operibus non lustificabitur omnis caro coram illo. Accipientes quippe Titum mandatum et sentientes defectum clamabimus in coelum et miserebitur nostn deus, et sciemus in illa die, quia non ex operibus .ustitiae quae fecimus nos, sed secundum suam misericordiam salpag. 158. uos nos fecit. An ergo non praecepit // impossibilia, ob id ut misericordiam suam nobis commendetP Ytique. Insuper cum Magistri
0stn dlcant. m hac Ulta nulü gratiam consummatam dari, sed semper augen, cum ipsa ad dei mandata implenda dumtaxat detur, uel quis hinc non intelligit (nisi stipes sit aut eaudex) in ea parte non satisfien mandatis dei, ubi deest consummata gratia, quae
nulli contingit luteas has domos incolenti omnibus suis numeris absoluta l).
Propositio secunda.
Sola duo ultima decalogi praecepta sunt,quae a nullo quantumlibet sancto aliquo modo implentur, caetera omnia implent. Sed in his duo-
genade"ten' deelf dit aardSCh<! 'iChaam bewonen' valt aa" "^mand de volmaakte



bus manent rei et peccatores, quia nihil de
1 O f 1 n i nt ^ 1 i 1
ioi/xo i ui p ie ii i,
Condemnatio Parrisipnsi nm
Ila e c propositio est erronea, impi a in legem ,
et eg ï s 1 a t o r e m blasphema, et in sanctos cont u m e 11 o s a.
Confutatio condemnationis.
Si impie et erronee asserta a Luthero praesens sit assertio, profecto insigni doctnna clan, Augustinus et Ambrosius eodem eonfi- Augnstinus. guntur pugione, Augustinus super Iohannem tractatu .41. circa finem dicit, Quae est enim perfectio boni? nisi consummatio et hnis mali. Quae autem consummatio mali? nisi quod lex dicit, Exod.20. Non concupisces. // Omnino non concupiscere, perfectio boni est, [pag. 159] quia consummatio mali est. Hoe dicebat ille perficere bonum mihi Deuteron!5. non adiacet, quia non poterat efficere ut non concupisceret. Non possum, inquit, implere quod dictum est, Non concupisces. Quid Rom. 7. ergo opus est ut impleas? Post concupiscentias tuas non eas. Hoe agite interim quamdiu sunt illicitae concupiscentiae in carne, ut paulo supenus. Quamdiu, inquiens, peccaum ') necesse est esse in meinbns tuis, saltem ei regnum aufferatur. Quando ergo plena et perfecta libertas erit? Quando nullae inimiticiae, quando nouissima ïnimica destruetur mors. Eandem sententiam uideo apud eundem
Lrt' *f s'oli- f <* An.bro.in» libro de bono
mortis cap . 3. ïbi. Sacnficabo hostiam laudis, Non sacrifico, inquit
sed sacnhcabo, significans illud perfectum esse sacrificium, quando
unusquisque dominio corporis huius uinculis absolutus, assisteret et
oiterret se hostiam laudis, quia ante mortem nulla est perfecta
laudatio. Ilieronymus super illud psalmi. Placebo domino in regione Hieronymus.
uiuorum. Quid loquitur lustus? Quia uerba et opera bona non Psalm. 114.
habeo, et sanctus uideor et laudor ab hominibus, Ego autem noui
eonscientiam meam, Scio quibus cogitationibus cor meum fluctuat
scio quantae m me libidines ueniunt, et uideo aliam legem repug- Rom. 7.
nantem menti meao, et captiuantem me in lege peccati, propterea
co, nnser ego homo, quis me liberabit de // corpore mortis huius. pag. 160.
-t ideo dico. Ab occultis rneis munda me domine, et ab alienis Psalm. 18.
paree seruo tuo, Non est meum quod parturio. Nolo cogitare mala
et cogito. Nolo cogitare malum, et quasi captiuus et inuitus in'
malam cogitationem trahor. Sed quoniain in mea potestate non est
aut cogitare, aut non cogitare quae mala sunt, propterea dico
a a. quidem sunt, quae ueniunt in cor meum. Sed quoniain
necessitas mihi imponitur, propterea dico. Ab occultis meis munda
1) Lees : peccatum.



me. Aliena quidem sunt peccata, sed quia suscipio ea, dico in Psalm . 114. alienis peccatis, paree mihi seruo tuo. Hoe autem quare dixiP Quoniam dixit propheta. Placebo domino, non placeo, sed placebo. Hic enim quod facio, non possum esse perfectus. Siquidem Apostoli, et sancti non ausi sunt dicere, sancti sumus, nee placeo, sed Ambrosius. placebo. Haec Hieronymus, modo titulus non fallat. Ambrosius loco praecitato paulo inferius. Bona est uita absoluto certamine, ut mm lex caruis, legi mentis repugnare non nouerit. Morte igitur hominis extinguitur concupiscentia et praecepta implentur. Si iustus Paulus, si iustus Augustinus, pius Ambrosius non potuerunt gloriari deuictam et superatam concupiscentiam uita superstite, scio Parrisiensibus, id non concessum, ut concupiscentiae malum euellere queant charitatis consumatione, quae nulli hic potest obtingere, ut lam lex membrorum nihil repugnet legi mentis. Si purissimum pag. 161. triticum habuit mixtas // paleas, utis ') Hieronjmianis utar uerbis, Hierem. 23. quid de nobis dici potest, de quibus scriptum est, Quid paleis ad frumentum, dicit dominus?
Propositio tertia.
Omne praeceptum dei magis positum est, ut ostendat praeteritum, et praesens peccatum, quam ut futurum prohibeat, siquidem iuxta apostolum, Per legem nihil nisi cognitio pecc a 11.
Condemnatio Parrisiensium.
Huius propositionis prima pars est fa Isa, temerane et sine ratione asserta. Secunda uero quod iuxta apostolum per legem &c. est erronea, legi i n t e n t i o n i q u e Pauli contraria.
Confutatio condemnationis.
Quoniam satis ac super docuimus legem non nisi iram operari iuxta apostoli sententiam, et tantum positam ad conuincendam iniquitatem, non ad iustificationem, quasi ea gratiam conferre ualeat. Manifestarium esse puto, legem magis positam, ut ostendat peccatum praeteritum, quam ut futurum prohibeat, cum id sine gratia dei quam lex non habet in manu, fieri nequeat, quod perspicue Rom. 7. docet apostolus. Sed peccatum non cognoui nisi per legem, et non pag. 162. uno loco affirmat ex lege non esse iustitiam, // Quapropter quod posteriorem partem propositionil) legi, et intentioni Pauli, contranam blatrant, nihil quicquam mouerit, nisi si quam aliam genuinam Pauli mentem efferant in lucem, id quod facturi sunt ad Kalendas graecas. Nam hanc literariam, et uere theologicam pales-
1) Lees: ut.
2) Lees: propositionis.



tram, pollices nimirum refectos habentes, et suae temeritatis non
nescij, et horrent, et refugiunt, qui clamoribus tantum fortes Da-
rhetas exprimere, et uoce quasi Stentorea triumphare didicerunt,
non secus atque ille praepuciatus Philisteus, qui Dauidi exprobrat' l.Regum.1'
qu°d pusillus et despecto uultu, et item inermis, bacillo tantum
fretus, quo uel canem abaeturus uidebatur, et lapillis prodiret cum
Poliphemo congressum habiturus, et gladiatoriam commissurus. Sed
encomium canens, ante uictoriam magna trophea erigebat, quae
tuen ita non potuit. In quem modum, et hij magnifici, clamosi,
fastuosi theologi, praefractam illam ceruicem sunt inclinaturi, quin-
que illis è torrente illius fontis, aquae uiuae salientis in uitam
aeternam, petitis lapillulis, quibus se communiuit Lutherus '), hu-
mili et despecto habitu aduersarijs obuiam tendens, nihil territus
quibuscunque opprobrijs, infamia, morsibus. Ambrosius libro de Ambrosius.
lacob, et uita beata cap. 6. Luthero apertis uerbis suffragatur.
Propositio quarta.
Quia homini charitatem habenti, Nulla lex necessaria est, ideoperhocpraeceptum,//Sab- pag. 163. bata sanctifices, non opus praeeipitur, sed q u i e s.
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio2) est ex erroneo scripturae intellectu asserta, iure in concilio Yiennensi contra Begardos reprobata et haeretica3).
Confutatio condemnationis.
Non quaeritur quid in quibusdam concilijs damnatum sit, sed quo iure, quodque sit improbatum. Quoniam igitur ut in omnibis 4)
alijs, ita nee in hac propositione adducitis, quibus haec Lutheri senpta demoliamini. Ambrosius uidetur hoe eodem carbone notan- Ambrosius. dus cum Martino, quod erronee haec dicat. Rom . 3. Non opus est Rom. 3. lex, cum iustus per fidem iustificetur, sicut scriptum est, In hoe qui credit, iustificatur. Et Apostolus, Iusto non est lex posita, sed l.Timoth.1.
1) Luther wordt vergeleken bij David, die Goliath bestreed. Luther heeft de steenen die hem tot wapen dienen gezocht uit den stroom die vloeit uit de bron van levend water, springende tot in het eeuwige leven.
2) In de Dcterminatio worden stelling 4, 5 en 6 vereenigd behandeld. De veroordeeling volgt achter stelling 6: „Quaelibet harum trium propositionum praecedentium est ex erroneo scripturae intellectu asserta", enz. In de „editio princeps" quat. b, fol. iiij v. De lezing in het Corpus Reformatorum, Vol. I, col. 382, stemt daarmede overeen, behalve dat het woordje „ex" voor „erroneo" hier ontbreekt.
3) De leeringen der Begarden zijn veroordeeld op het concilie te Vienne in het j. 1311. De tekst Ier veroordeeling is opgenomen in het Corpus iuris canonici, nl. Clem. 3 de haeretic. (V. 3), in de uitgave van Friedberg, P. II, col. 1183. '
4) Lees: omnibus.



tantum iniustis, et non subditis. Qui fidelis est, fidem non habet
ociosam, laudat dominum, in cunctis benedicitur deus. Et quomodo 8pirilu'm •# f -> *»<
Propositio quinta.
Istud praeceptum tertium, Sabbata sanctifi-
ces cessauit proprie, imo ornnia') quo ad per-
eet os chris tianos, quia iusto non est lex po8 1 t 8, j / / *
pag- 164• Condemnatio Parrisiensium.
Taec propositio est erroneo scripturae inteleet» a.serla, ,„re i„ Coneilio Vieenen.i c o ntra Begardos reprobata, et haeretica. . . Confutatio condemnationis.
Angnstinns. Cum Luthero hic Augustinus in eadem est sententia, ad Ianua-
auod d'S "hh l"' ? intGr T™ llk deCem PraecePta> solum tibi quod de sabbato positum est figurate oseruandum ') praecipitur, quam
Psalm 45 branZ ^ mtelhgendam' non etia* P« ocium corpora^ Lesalm 45. brandam suscepimus. Cum enim sabbato significetur spiritualis
Matth 11 I qU1C\ qUa CSt' VaCate et Uidete 9uoniam ego sum
deUS' et 1ua «o^tur omnes homines domino dicente: Yenite ad me omnes qui laboratis et onerati estis etc. Tollite iueum etc et inuemetis requiem anima bus uestris. Caetera tarnen ibi praeceota
Colloss 2 ïlmT TÏ ?TT- 8Unt 8iDe Ulk figUrata siS^iL obL' is. Haec ïlle. Cui sententiae consonat illud Apostoli Nerno
uos ïudicet in cibo et potu, aut in tempore diei festi aut neorne-
ae, aut sabbatorum, quae sunt umbra futurorum. Perpetuum a-it
sabbatum m Chnsto, qui cum domino unus effectus spiritus abso°r-
mSn' 7em- re8pirt qUidem' D0C °perum legaliui» habeat rationem, ad spintum subuectus et Christum indutus, I„ lege do-
pa* i(j5 "11D1 medlta'ur die ac noc^e» q«ao inirnaculata est conuertcns aniP g- 165. mas, qUae diumitus inspirata utilis est ad do//cendum etc. quae aha est ab eo ■<) quae humano studio acquiritur et quae tabulis aut membranis excipitur. Deus ipse iusto exemplar est, quae summa perfecte sanctaque est lex, quae ab omni lege nos eximat, omnes a ms leges corngat, quae nos iustos non reddat, nisi haec diuina tt. antatis lex doceat, ut eius consilio cuncta facientes, quod Hie-
Hieronymus. ronymus ait .2. Tim . 3. Iusta iuste faciamus, ut iugem etiam ab
-»- «■» *
2) Obseiuamlum. 3; Lees: ea



ÏÏÏÏ T&ET S3ETJÏ lotlt™in ?ul A"e""i™
o™, r ait 1Ie j Metl)-in eo. ..™
liter oh Perr SeT ,CSt PeCCatL Iudaei er8° aa^batum carnaj °bseruabant' 8Pmtualiter uiolabant. Nobis spiritualiter obser-
rïzrst;r;Kaec Augu8tinus-An non ubi ^
nihiÜat 'emi,er "g"' ql,i8'1Ui• °per*nli 88 »P'ritai
. Propositio sexta, Mar. Luth.
nfirmis qui nondum sunt mortificati secundun, ueterem hominem opus est ut certis officijs, diebus, modis occupentur, Vi gilijs ieiu nijs orationibus, disciplinis, et simi'libus,
quibus perueniant ad profectum interioris h ominis. Yt ubi corpus fuerit castigatum et in soruitutem fuerit redactum, et mortificatae passiones, turn ,p8a cessent // paulatim, etpag. 166. tantum minuantur quantum profecerit interior homo, adeo ut si perfectus fuerit i 1 la omnino cessare debeant.
Condemnatio Parr.
Ista propositio cum duabus praecedentibus e t erroneo scripturae intellectu asserta, iure etiam in concilio Yiennensi contra Begardos reprobata et haeretica. S'uos
Confutatio Condemnationis.
dn^T ,Cei:^oniae' 8tudia' conatus, Uigiliae, disciplinae, conducunt ad chantatem ad mortificationem carnis, non sunt abijcïenda
qum et ea omma necessaria sunt infirmis, donec in Christo solidi'
haec contomptu. habere incipiant. E regione autem horum operum
fiducae inniti et superbire, quae foris exterioribus quibusuis mem-
bris, et corpore aguntur, est in ludaismum k lege euangelica reci-
dere. Sed nihil suspicientes haec exteriora*) ueluti facto gradu ab
1S' 3Uae n°9 .nimium irr°tiunt, assurgere debemus ad uiciniora et potiora saluti, ut tum demum sensim abducti ab operum fiducia (quae ex se aut nihil sunt, aut aequalia sunt seclusa gratia) spiritual,bus inhaereamus, et instupescamus, recogitantes et iugiter animo uolutantes et confitentes domino, quoniam in seculum misericordia eiUB' HaCC Pr°bantur Per Apostolum. Plenitudo legis est charitas, Rom. 13.
1) Spirituale.
2) Achter exteriora'' zou een komma geplaatst kunnen worden De zin is„deze uitwendige handelingen geringschattende, moeten wtf van de dingen die ons al te zeer verstrikken, opklimmen tot", enz.



ubl er^° dilecho, ïbi legis plenitudo, ubi plenitudo, ibi nihil deest, // pag. 167. quare habenti charitatem, lege nihil est opus. Nam qui manet in
o • ?anta f'. deo manet' id 1uod non At legis scriptae beneficie.
Rnm is • "! 7 "T IeX iD UD° 8ermone impletur. Diligesproximum, Rom. 13. sicut teipsum. Qui deum diligit, legem adimpleuit, Dilectio non
1 Timoth 1 JZ ♦ • ëA .°pe"bus' '1uod nem° ignorat, sed per spiritum sancm gratis datur. Et ad Timoth. scribens, Finis, inquit, praecepti
Collo*, 2 r 1. u pUr°' conscientia bo™> «de non ficta. Cum
Colloss.2. Collossensibus scripsisset, Mortificate membra uestra, quae sunt
super terram, scilicet immundiciam, fornicationem, adiecit Super
omma autem charitatem habentes, quod est uinculum perfectionis
Jbi perfectio est, ibi non est defectus. Sine lege datur charitas ex
dei dono, quam quisquis habet, lege non premitur ulla ut qui
solo spiritu agatur. Si labitur interim fortior resurgit. Iustitiarij
uero qui hanc legis perfectionem in se experiuntur, operibus, uigi-
lys, ceremonijs corporalibus, et uisibilibus rebus se saluandos pu-
tant. Contra qui charitate dei imbutus, quam legis loco habet, noua
factus creatura renouatur de die in diem, in agnitionem dei et
ueritatis, quo prouectus autore spiritu despicit, et nihil momenti
nabere putat, ceremoniarum inanem usum, ut quae nihil bonae
trugis adferat animae, dum charitatem nihil promoueat. Neque
dispicit ut anxius rationem habens, quibus uescatur, qnibus uicti-
pag. 168. tet, quantum psalmorum, quot precularum chiliades admur//muret
uoce et labiorum strepitu, quippe qui omnia sua studia una meti-
tur charitate, hucque feratur totus, ut deum ardeat, ut in deum
transformetur, ut illius corpori altius inseratur, ut denique cum eo
unus effectus spiritus, et ipse sanctus perfectusque sit sicut deus
(cuius est sicut filius charissimus imitator) sanctus ac perfectus est.
DE CON8ILII8 EVANÖELICIS Propositio prima.
Illud uerbum Christi Matthaei quinto, qui te percusserit in maxillam dextram etc. Et illud ad Romanos .12. Non uos defendentes c h a r i s8i mi non sunt consilia, sicut etiam multi o gi errare uidentur, sed praecepta').
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio est falsa, legis christianae mmium oneraria*), et sanae i n t e 11 i ge n t i a e scripturae aduersa.
r-ï""'in "■ "Mi° "• «• i. In de *""i°w■.



Confutatio condemnationis.
Patientiam et aequanimitatem ut doctrina ita et exemplo commendauit nobis Christus. Ex carne et concupiscentia nobis est innatum, ut impatientius feramus contumeliam, ut uindictae simus cupidi, sed hanc legem membrorum, lex ipsa Christus, qui nostra est patientia, refrenat et mortificat. Si uoles luce clarius, et quasi in II speculo contemplari, num uere mortifices opera carnis, et pag. 1G9. uiua lege regaris. Age, mandauit seruator. Qui te percussit in Matth. 5. unam maxillam, praebe ei et alteram, quod si non facis a charitate excidisti, et si non resistis affligenti, spiritus est qui hanc legem carnis, correxit, qua alioqui referire, aut saltem declinare iniurias promptulus esses. Sic ergo necesse est, ut prius moriatur l.Corintk.15. quod animale est, qu&m resurgat quod spirituale est. Sic, si gra- Iohann. 12. num frumenti deiectum in terram mortuum fuerit, fructum multum adfert. Crucifigitur ergo et moritur hic affectus carnis, quo impatientes sumus, si fortiter affligentium feramus iniurias, etiam nihil obnitentes, imè ut uberior patientiae messis reddatur, ut spirituales prouentus resurgant locupletiores, ultroneos') exhibere praecipimur concutiendos: tantum abest, ut consilij uideri possit, non indignari aut destomachari in affligentes. Qui enim seminat Galat. 5. in carne, de carne metet corruptionem. Contra qui unquam deo placuerunt, crucifixerunt carnem cum uitijs et concupiscentijs suis.
Nee sum inscius defensionem esse iuris naturae. Verum enimuero,
si iudicabor secundum ea quae mihi natura tulerit, indubitato condemnabor. Nisi enim me abnegauero, Christum non sequar. Si non subsequar Christum, sublata in humeros cruce, iam perij. Christum Philipp. 2. sequitur qui non quaerit quae sua sunt, sed quae Iesu Christi, qui non agit in quae natura est inclinatior, sed ea curat quae carnalem hominem // perdant et iuuent spiritum. Excutiamus doctores pag. 170. ecclesiae. Chrisostomus Matth .5. in haee uerba locum euangelij Chrisostomns. tractat. Sic enim cum dicit, qui fratrem suum fatuum uocat, reus Matth. 5.
erit gehennae, non de sola istud pronunciat illius sermonis iniuria,
sed de omni profecto maledicto. Ita hic quoque non ut tantummodo palmis caesi fortiter feramus iubet, sed ut quodcunque illud fuerit irrogatum, absque ulla perturbatione patiamur. Propterea ibi extremam elegit iniuriam, et hic faciei uerberationem locauit. Quod certe maxime exprobrabiliter et praecipue iniuriosum esse solet.
Haec ille. Cui consonat Augustinus de sermone domini in monte Augustinus. lib . 1. cap . 29. Parum enim adhuc uidetur domino si pro malo quod acceperis, nihil rependas mali, nisi etiam mali quippiam amplius paratus sis accipere, quapropter non ait, Ego autem dico
1) Lees: ultro nos. VI.
32



Matth uobis, non retalia» malum mal, (quanquam etiam hoc ma„nm praeceptum est) ,ed ait, Non resistere aduereum malum ut non
re.toa.TuoTh. 'r",i tib' fUer" «"i «iam nt non
Ambrosia*. "nt 1" JTaTZS T "T""' H"e0 iUe' Ei»'dem «-
haec Lnlr S , ™Fr 'l™0 '0CUn I»»» « i»let
aec saluator id quod grammatices ratio uult, qui fit ut consulat P
r 'zt
q ld colli^tis. Neque enim qui 8e ferendis malis exponit
Pag 171 ®Uperero^at .al'quid, quando se totum debet deo, sed patientiae'
' uenZtibl7e7m7xUl °PtanS' ge"aS ^ " °Um 86rUatore 8U0 dat
uenentibus, et maxillas suas percutient bus, lonee infra imnlpH,,™™ mandatorum residen.. Si enim «dimp.e,W on^n, tlS „Z christiams praescripsit Christus, profecto caro mortificata Let quod non obtinget ulli carne peccati adhuc circumdato. Nam ouo
dadUohCar° ,U1D Ctam °Ptat' hoc Propius acceditur ad huius mandati obseruationem, omnino sic tolerare iniuriam, et ferre malum
caro nihil quicquam concitetur, non secus quèrn si totus esset spiritus, id non est hominis. Haec enim militia, qua caro resTtU J U'' 8 m miU8t»8> est nita hominis. Mortuo uero corpore peccati consummatur charitas et scoria exuritur. Quod autem fingitis
hoe axw^ chri8t ,egi8 oneratiuuum) jd negamu8 Qu. £*■
huic^nibn 8UI8 U1F mandata 6t lGgem dei adimPle^e conaretur Th • t • * n°n- G8Se onerosum' adde et impossibile. Sed qui in Christo inteihgit se mandata adimplere diffisus de uiribus suis
de!' ZIT °DT8' nUll,S praemitur ang«9tijs nullo retrahitur pondere, tantum ut gigas exultat ad currendam uiam. Cui et iuLm
n.1 8uaue est et onus leue. Fieri enim non potest u nZ
Spem, inquam „„„ cotfun()ili Pan|u<
ZeTg°:"j\m' "C1""ie"ce"li"' uel pwturbatione commoneor qnot.0, afHictionibus, iniunj, et maledictie p„le„r, tataTZS
TeXiaZ al"'' * " Charitati' qU" °isi »■«"»«'" et
aDte ""ttem '»«"'«■ Jei niihi praeclueum ,um exper-
tei Sed ,77 opp'obm> a^ncniant flagra, aducniant mor-
te^Sed tu domme, da uoluntatem non renitentem, da patientian,



tolerantem, da constantiam in finem usque perdurantem, quo tuae praescriptae legis simus executores. quae extat apud Mathaeum. Matth.5. Ego autem dico uobis non resistere malo, sed si quis te percusserit in dexteram maxillam tuam, praebe illi et alteram, et ei qui uult tecum iudicio contendere, et tunicam tuam tollere, dimitte ei et pallium. Et quicunque te angariauerit mille passus, uade cum illo,
et alia duo. Diligite inimicos uestros, et benefacite his, qui oderunt uos, et orate pro persequentibus et calumniantibus uos, ut sitis filij patris uestri, qui in caelis est, qui solem suum oriri facit super bonos et malos, et pluit super iustos et iniustos, Rospondes »)•
non mihi ista dixit, dixit apostolis, dixit perfectis. Nónne audisti,
ut filij patris uestri sitis? Si filius dei non cupis esse, nihil ad te pertinet ista lex. Quanquam ne bonus quidem est, qui perfectus esse nolit. Accipe // et illud, Christus, eum qui irascitur proximo pag. 173. aut qui fastidit proximum, racha dicens, iudicij reum facit. Quod Matth. 5. si consulebat tantum ne irasceremur, quid interminabatur iudicium ? Si liberum est irasci uffendenti, aut non irasci (hoe est, si est consilium) cur poenas intentabat? Accipe et aliud. Si mercedem non Idem. desideras, nihil ad te ista mandata. Sequitur enim. Si diligitis eos,
qui uos diligunt, quam mercedem habebitis? quasi dicat, nullam,
neque enim istud facere uirtutis est, sed non facere scelus est,
quia palam Christus damnat eos, qui no2) diligunt nisi amicos, cum gentibus et publicanis eos aequans. Praeterea cum praeceptum sit diligere proximos, an non omnia illa quae isti inter consilia numerant amor complectitur. Et Paulus magnus christianarum Kom. 13. legum interpres, haec omnia refert in legem. Nemini, inquiens,
quicquam debeatis, nisi ut inuicem diligatis, Nam qui diligit alterum, legem impleuit. Siquidem illa, Non adulterabis, non occides, non furaberis, non falsum testimonium dices, non concupisces, et si quod aliud praeceptum in hoe sermone summatim comprehenditur, Nempe, diliges proximum tuum sicut teipsum. Dilectio proximo malum non operatur. Consummatio itaque legis est dilectio. Vnde et praecipit praecedenti capitulo. Benedicite persequentibus uos, Rom. 12. benedicite et nolite maledicere, nulli malum pro malo reddentes,
si fieri potest, quod ex uobis est cum omnibus hominibus pacem habentes, non // uosmetipsos defendentes charissimi, sed datelocum pag. 174. irae sicut scriptum est. Mihi uindictam, et ego retribuam, dicit dominus. Sed si esurierit inimicus tuus, ciba illum, si sitit, potum da illi, Hoe enim faciens, carbones ignis congeres super caput eius.
Noli uinci è malo, eed uince in bono malum. Insuper unicum dum-
1) Lees: Respondes.
'2) Non.



taxat, ut eredam') in euangelicis literis inease consilium nost
n..h.19. qui Qui p°te,t c»pere -p*. •» p»« p— I - Corinth. 7. .Hton. «tta io M ulrS"»l™» praeceptnm iomini non babeo, consiliurn autem do, idque esse coelibatum, et Chrisostomus mihi fidem
Chrisostomus. ]arj8 debetTl nuid Keb^a^os' omelia septima: Non enim secuians debet ahquid amphus habere monacho, quam cum uxore onn
cumbere tantum. Hic enim habet ueniam', in alös autem neZ-"
quam sed omma aequaliter sicut monachi agere debent Nam et
beaütu me8) quae , Christo d.cuntur) non
tem dei T" m™du9 Peribit- et «ccusabimus crudelita-
tem dei. Si uero beatitudines 8oli8 monachis dictae, secularem
autem hommem impossibile est eas implere, quae *) nuptias iussit = ergo om nes perdidi.. Si enim non portin, Lpg ea "n£ onachorum sunt implere, perierunt et corrupta sunt, et in aninistum conclusit ea quae uirtutis sunt. Haec ille.
Propositio secunda.
Requirere coram iudice de iniuria reparatiopag. 175. nem' Chri8tla«18 prohibitum est. //
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio est falsa, scandalosa iure') Pnnf f t* dl"1D0' naturalique d i s s 0 n a. }
condemnatio- animTexToTitf0 C°nCOmitatUr 8UPeriorem- Si enim parato, et excelso
nis. nob- uSrZ PrTC,plmUr ^ fereDdaS iDiurias' nulIa ratione
nobis Iiberum esse potest ut eas declinemus cum obruunt aut
1. Corinth. 6. aelepÏelntTalf'' aUt. CUm, f°enore rePe°* «ptemus cum
cceptae sunt. Qua de causa Apostolus acriter obiurgans Corinthios oc cum eis expostulat, quod forum sectarentur, et iudicia cele-
Qna" n„rj:"0,°m e"' "T"' i,ller Windioi. h.Mi .
Aogn.ti™. paZnif CeS TT r""." 9U"" a°°
Matth. 5. Sr üt .j" Z' T Arr.'ui'non p»"™'»ini»-
am, ut ad illud redeatur, quod dominus ait. Si ouis uoWrif
Lucae. 6. paHiuT E^an^r' * '0™° teCUm COntendere' di">itte ei et P • Pud Lucam. Qui abstulerit tua noli repetere Ouid
sa uatons claram uocem aut negligimus aut palliamSs P Tffe^s rerum temporalium non eximit, nee reprimit, quae *) ob reparatio llt68 8equitur' Res temporales indignius et uilius
tls t 7 k -PUr,e Chri8tiani8 quam ut e™ ^i-ione
ticias,et odia, simultates, lites exercere debeant, ut qui non I
ChrLostomufmThi Sem foei?" ^ Volgende: "post leKisl»t°rem... post paulum... 2) Misschien moet „qui" gelezen worden.
het Corp. col^so qUaf' b' fo1, '"•> in



nalem, non temporariam expectent haereditatem, sed spiritalem,
sed aeternam, pro qua etiam nudos sequi Christum praestiterit,
quam ut facultatum ratione, iurgia moueamus. // Male imó pes- pag. 176.
sime conueniunt, amor dei cum peculij studio. Commendat Aposto- Hebr. 10.
lus Hebraeos, sic inquiens, Direptionem facultatum uestrarum cum
gaudio suscepistis scientes uos habere in coelis potiorem substan-
tiam ac manentem. Ne abieceritis igitur fiduciam uestram, quae
magnam habet praemij retributionem. Nam patientia uobis est
necessaria ut ubi uoluntatem dei peregeritis, reportetis promissio-
nem. Christianum studium nil nisi diuitias illas ueneratur, quae
erugini non sunt obnoxiae, et quas tineae non demoliuntur. Eos Matth. 6.
enim thesauros reponendos esse monet saluator. proprium nihil
habet christiana simplicitas, omnia omnibus sunt communia. Taceo
nunc de commodo Christianae pacis quod conturbatur quoties alter
alterum in ius uocat uel ab iracundia uictus uel auaritia, ob rem
tam futilem, tamque nullius momenti. An non futilis et nullius
momenti, rerum affluentia erat diuiti illi euangelico, cuius uitam Luc. 13.
ne puncto quidem temporis poterant protrahere, cum repeteretur
anima illius ? Studium pacis, et mutuae concordiae potissimum est
argumentum uerae pietatis, sic dicente domino, In hoe agnoscent Iohann. 13.
omnes, quod mei estis discipuli, si dilectionem habueritis adinuicem.
Et alio in loco precatur discipulis pacis suae bonum, Pacem meam Ioann. 14.
do uobis. Et psalm. In pace factus est locus eius. Ergo christia- Psalm. 75.
num decretum sit, cum omnibus amore, mansuetudine, beneficio
certare. Contentione, odio obtrectatione, // contumelia iniuria, uel pag. 177.
infimis etiam libenter cedere: Sed indignus est cui benefiat, cui
concedatur, at dignum te ut facias, dignus Christus, ad cuius gra-
tiam fit. At omni iniuriae obnoxij erimus, si uindicare non licet?
Recte, nam haec uia crucis est, ut omni iniuriae simus obnoxij,
Rapient nostra mali, si repetere non licet. IIoc magistratus inter-
erit cauere, ne damnum det ciuis ciui, tuum est boni consulere
hos ') genus casus. Diximus res temporales indigniores, quam ut
per eas ulla contentio inter fratres concitanda sit quippe quas con-
temnere, et tanquam pro ruderibus calcare debet uere pius. Nunc
autem ob maledictum ob conuitia, ob aspersam famae maculam
concitare tragoediam, iudices inclamare, terram, coelum, maria,
questibus implere multo licebit minus. Ex praescripto apostoli 1. Corinth. 6.
exhibere nos debemus, ut dei ministros per gloriam et ignobilita-
tem, per infamiam et bonam famam, ut seductores et ueraces, sicut
qui ignoti et cogniti, quasi morientes et ecce uiuimus. Cuius insti-
tuti sectatores licet ut bardos explodant, et incessent operarij ini-
1) Lees: hoe.



rsz-i trirxi ri;:rtr-t x
». ne. de
- conatituit iudicem »„, diuis.^ V» ,K«
reta pontificum, hoe negocium maxime fouere, et uelut oleum
de]TsT^ JCere' ♦ 8eruandae m'ftteriam et fomenta addere Crue is est, mquiunt, qui negligit famam propriam. imo ') fidelis est
tualis lu'criU1SqU18 n°men ^ ^ obdcurari labefaetarique spiri-
r„r iiaL i r. mmm km id ",ic'"id iniuri»i««*>»
„li, , redundat m caput nostrum Iesum, unde fluxit illud
Deuteron. 32. immerentiVus" memor0 Hliu^Mihi ST^'t^ Pr°de88e et'am
Mihi fitTmfctoTl, T« '7' 0bri"US- Ctri"i "P"' *«.
::r
r.i.r:f«s . .* taïLsrï ~:t :r tem re™'*"in siori'
Galat. 6. eam. Et qui odit ammfr! T amt animam 8uam> Per^et
custodie eam Et 2 ^ " h°C mUnd° in uitam aete™* eam. Et qui seminat ,n carne, motet corruptionem de carne
n . „, . Propositio tertia.
1) Hier neemt de schryver weder zelf het woord.



Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio est in moribus erronea, et sapiens haeresim.
Haud obscure quidem dominus noster iuramenti omnem usum Confutatio uetuit. Apud Matthaeum. Ego autem, inquiens, dico uobis non condemna. iurare omnino. Sit autem sermo uester, est, est, non, non, Porrö Matth. 5. quod ultra haec adiungitur, a malo proficiscitur. non tantum iurantis, sed auditoris, qui ob infirmitatem aut incredulitatem, non aliter Augustinus. mouetur ad fidem, ut ait Augustinus. Item et ibi, Non assumes Exod. 20. nomen dei tui in uanum. An non in uanum // assumit, quisquis pag. 180. amore rei temporalis (quae pure sordet christiano) deum exhibet testem? Yetuit lex, Ne concupisceres. An non concupiscis, si quo tuam rem serues sacramento tete astringis? Vanitati omnis crea- Deuteron. 5. tura est subiecta. An non ob uana, et ergo uane iurat, quisquis Rom. 8. ob creaturas deum accersit testem ? Sed dicunt, Nonne et Paulus Galath. 1. iurauit? Ytique ut ibi '). Ecce coram deo, quia non mentior. Et l.Corinth.15. alibi, Quotidie morior, propter uestram gloriam fratres, quam habeo in Christo Iesu domino nostro. Yerum in caussa fidei et pietatis, non pecuniolae gratia, pro qua passim deierat. Iurandum est igitur aliquoties, quis negetP Quoties aliquis dicit, uel facit, quod expedit ad salutem, ut credatur, ubi timetur non credi, debet iurare. Et ratio eiusdem est. Quia per ipsum inuocatur ueritas eius et creditur in eum, ac propter eum fit pax et concordia iurantium, ideo sancte colitur in eo opere, quia2) destruitur, opus diaboli dissentio et lis, Vnde ad Hebraeos. Omnis controuersiae finis est iuramen- Hebr.6. tum. Sed et iam libet ipsius Augustini uerba de hac re in me- Augustinus. dium proferre, sermone primo in3) de uerbis domini in monte.
Qui intelligit ergo non in bonis, sed in necessarijs iurationem habendam, refrenet se quantum potest, ut ea non utatur, nisi in necessitate, cum uidet pigros esse homines ad credendum, quid eis utile est credere, nisi iuratione firmetur. Haec ille. Yide obsecro,
mi lector, ut hanc propositionem, pro sua tantum libidine // non pag. 181. interrogato ore domini condemnarit Sorbona. Est ergo haec propositio in moribus sua quaerentium erronea, et sapiens haeresim pharisaicis decretis, quia euangelica ueritas non recipit iuramentum,
cum omnis sermo fidelis pro iureiurando sit, ut ait Hieronymus in Hieronymus. caput Matth. 5.
Propositio quarta.
ludaeis ad libitum uerum iurare est permissum.
1) De zin is: „Zeker, zooals bijvoorbeeld op de volgende plaats".
2) Lees: quo.
3) De volgende vijf woorden zouden bij moderne interpunctie tusschen aanhalingsteekens staan.



Haec proposi°°ndemnatio Parrieiensium,
tanquam licitum' fal sa" 1° V ' permissum aduersa' - «««-1l::r::ii.dd-;;:; upmraecepto
Quod soliim „f tonfutatl° condemnationis.
Iiuthero, ,Uod »" ««ademnatore. in
Lutherus ïurantes ad libitum ut sin i r Satl8 ac super- Cum dicat immunes, id quod isti sum 01uar> ludaeos k peccato non
Matth.5. criminantur. Nam iuxta seruatoriT f .™ °Ute insPectaproponere periurabi „ M° a"di,,i8' <uk dic"™
rum. Magistri Nostri producant ' k?eriurent Iud*ei. CaeteHieronymns. daeis sit prohibitum. Nam attel^ S' * literam iurare Iu' lege praeceptum erat, ut non inr« °<- ron>'mo 111 Matthaeum in hoe quasi paruulis fuerat Iera f ^ P8r dominum deum. Et Pag. 182. molabant deo, ne // eas idoL ;°DCe88Um' ut ^uando uictimas im-
™tur i„ ^ nl u^e ^ ^
esset deo, id exhibere, qUam daomnn °Dt' 8ed ^od meli"s ueneratur aut diligit eum ner ™ ®8! 8ermo enim iurantis, aut Lutheri, quod quoties iura'rent iÜdaei 1Urat" "f0.68' erS° mens rent, quamquam iurantes etiam n« ' poenam le?ia n°n incurrepessimam eorum per elementa inr peGCarent- ^>rophetae namque acnus arguunt. Arguti sunt planè ' C.onsuetudinem> sepissime carpenda doctores Sorbonici. praecipites admodum ad aliena
DE PVRGATORIO.
Scriptura d i u i n ƒ 3°"''° prima'
purgatorio. P>"oraue nihi] habet de
« « e c p r „ p . . , a" fr— •
pag. 183. quo pertinacibus satisfaciat <) ! „T 8°nptume testimonium,
in"»'
*eranderd SSTST* "n



ratur, quae Lutherus non uidit, agedum proferantur in lucem, quod
uestrae est professionis. Caeterum si omnes damnationi sunt obnoxij,
qui nesciunt, qua scriptura purgatorium probetur, infiniti certe laici
condemnabuntur, cum multis etiam mundi sapientibus. Sed satis
sit nobis purgatorium uere esse, et asseuerantius praedicare. Imö
multo satius uidetur uita exutos dei unius iudicio relinquere, neque
quicquam de eorum statu curiosius inquirere, quam de omnibus
tam impudenti fronte Scholastico more definire. Non sine admi-
rando dei consilio factum est, ut nobis nihil compertum esse uol-
uerit spiritus sanctus de defunctorum statu, Euangelium habet
negatum diuiti manduconi, ut ipsius fratres tartarei cruciatus com-
monefierent '), quo significatur ad nos nihil pertinere, quid cum
mortuis agatur. Nam quid ex his frigidis et scrupulosis disputatio-
nibus accrescit quaeso pietatiP diligamus iustitiam dei, et eius mi-
sericordiam nobis imploremus ad haec enim nos uocat scriptura,
huc per spiritum dei inuitamur. Ecclesiastici enim est consilium, Ecclesiastic.3.
humilia te in omnibus, et coram deo, inuenies gratiam, quoniam
magna dei potentia solius, et ab humilibus honoratur. Altiora te
ne quaesieris, et fortiora te ne scrutatus fueris, sed quae praecipit
tibi deus illa cogita semper, et in pluribus operibus eius ne fueris
curiosus. Non est enim tibi necessarium ea quae ab // scondita pag. 184.
sunt uidere oculis tuis in superuacuis rebus noli scrutari multi-
pliciter 2).
Propositio secunda.
Non uidetur probatum esse, quod animae in purgatorio sint3) extra statum meriti, seu augendae charitatis.
Condemnatio Parrisiensium.
Ilaec propositio est falsa, temerarie et impie a s 8 e r t a, et in hoe quod praetendit animas in purgatorio non esse extra statum meriti seu augendae charitatis, est in fide erronea.
Confutatio condemnationis.
In hac precatione satis uulgari innuit ecclesia animas non esse extra statum meriti. Partem beatae resurrectionis obtineant animae Collecta. omnium fidelium defunctorum uitamque aeternam habere mereantur in coelis 4): Scio animas in purgatorio non mereri ex uoluntate
1) Luk. XVI: 27-31.
2) Spreuken van Jezus Sirach, 111:20—24.
3) De Determinatio heeft „sunt". In de „editio princeps', quat. b, fol. v r; in het Corp. Ref., Vol. I, col. 383.
4) Bij moderne interpunctie zou het gebed: „Partem",enz.tussschenaanhalingsteekens geplaatst worden.



p"t^H'.mu'd„lX,,üfr:i T n sre,ia et p"»«
laturum quem uel inuitum nol e.Cernam> certam pecuniae portionem (xregoriug. quanquam inuitus et inn 1 . lnu°luntanum caecidero, sic caesus
«-•«. hj,;"r irXr, *pact™
Pag. 185. rius, libro diaWorum 4 Dei"que cum scribat beatus Grego-
„ remitti, .ine ^ T 00,,8te, °Ul|>am
«om. 7. tissimum Paulum VemL » .uenialium ut patet per bea-
liberabit de ZZre mrni, h T' 'ub pocca,°' «»» ™
Chriatum. cc tuTe.t a' >»'»«? «>ap„„det, Gratia dei pe? tcaun, nibus, erge es - - ■ "P'f,ol"m «» ebnexium ctimiditer mereri. equitur animas in purgatorio miaerieor-
xr. . , Propositio tertia.
P»fgat°HPr°i>*,'Ud'° *"e' l"Jip'«>.in.«
et mnta« ^ , :'m°'s ^ 0Tn eT° """
H»eo prepea^eTf^rrr asserta, et in tin,. alsa, et praeeumptuose
gatorii nnn hoc 1U0<i P^etendit animas pur-
traditloni ecc8le8Ciareta8etdVUa be8titudiDe'
contraria. ' doctrinae sanctorum
jT . Confutatio condemnationis
catus "e^XmoLtr?;"8'^1 iDDititUr' uinuB ad uitam
gium fuerint in inferno au'tln"!, T^r" ^ beatUm Remi" quod fuerint de 8iZlï Purgatono. Indubitatissimum est,
Ciprianus. poterant obtinere redemntio^ r—'1' 60 tamen statu' in <3U0 Pa, 186. signi-//ficat
demque pendere in die iudicij ad sententiam ^
A n i m a p i Propositio quarta. M. Luth.
m purgatorio peccant sine intermis-
vergeleken bij iemtnd^diTzklf ttl.feene"' ^ *eMterde in het vagevuur wordt 2) Bedoeld is in het Decretum van Graf ° Va/,gestelde som moet'aten slaan. Friedberg, P. I, coI. van Grat.anus c. 4. D. XXV., in de uitgave van
in den druk der „OfncinrAlcensi!1n^°?nnet'J hUkfkr DeUrminatio v°or, noch „per Nicolaum Lamparter" (quat.'b f0 1') !" V r)' noch in dien van ^zel phanus Guilleretus (quat. C, fo] i >) ' n ln diea van Rome van Ste-
patrum van (Lsdorf/voTlI C^rian"s' in diens Opera, in de Bibliothtca
[est], peccata omnia P^ssione purgal a^ ^ Ep' K' P' 1U: aliud sententiam Domini, a^udfstaüm a Domino corwiari" 6 diem iu"



sione quamdiu horrent poenas et petunt requiem, quia quaerunt quae s u a s u n t, p 1 u s q u a m uoluntatem dei, quod est contra charitatem.
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio est falsa, impia, purgandis animabus iniuria et haeretica.
Confutatio condemnationis.
Augustinus ad Anastasiura, tantum quisque odit peccatum, quan- Augustinns. turn iustitiam diligit. Quod si animae iustitiam dei iuste inflictam non diligant, mirum qui deum ex toto corde diligant, cum plus sese, quam eam iustitiam diligant. Deus non minus est iustus,
quam miaericors. Quamobrem nee minus est laudanda iustitia dei,
quam commendanda misericordia. Eespondeant hic Magistri Jfostri an ne minus faciant quam debent qui re ipsa dicunt domino, non tua uoluntas sed nostra fiat? Qui minus facit quam debet an non iniustus est? Qui autem iniustus est, an non peccat? Ynde et Bern- Bernhard. in hardus, Nemini quippe dubium est, quod nullus in tormentis posi- Sratia
tus, actum iterare peccati delectetur. Yerumtamen si uoluntas etiam ytno 610 in tormentis mala perdurat, quod certum est si noliet omnino // pag. 187. puniri, iustum est autem puniri, qui punienda gesserunt. Nolunt igitur, quod iustum est. Sed qui non uult quod iustum est, iusta eius uoluntas non est. Eo ergo iniusta, ac per hoe et mala est uoluntas, quo iustitiae non concordat. haec ille. Ecce haereticus est Bernardus.
Propositio quinta.
Imperfecta charitas, siue sanitas') morituri, necessario aecum fert magnum timorem, tantoque maiorem quanto minor fuerit ipsa.
Condemnatio Parr.
Haec propositio2) est falsa, temere et sine ratione posita,
Confutatio condemnationis.
Textus est Gregorij, Qualisquisque hinc egreditur, talis in iudicio Gregorius. apparebit. Quisquis autem in imperfecta charitate decedit, non potest esse sine timore: quia quanto charitas minor est, tanto est .
timor maior. Et contra ut in cap. Sicut de seta de poenitentia tentia°em dist. 2. 3) et est Augustinus super canonicam Iohannis, Etenim dist. 2.
1) De Determinatio heeft: „sanitas seu charitas". In de „editio princeps", quat.
b, fol. v in het Corp. Ref., Vol. I, col. 383.
'2) In de Determinatio worden stelling 5 en 6 vereenigd behandeld. Het oordeel volgt achter stelling 6: „Utraque harum propositionum est falsa, temerarie et sine", enz. In de „editio princeps", quat. b, fol. v »; in het Corp. Ref., Vol. I, col. 383.
3) Eene aanhaling van Augustinus in het Decretum van Gratianus, c. 17. D. II.
de pen., in de uitgave van Friedberg, P. I, col. 1197.



1. Johann .4.
timor Bra''°e^Ui.IZritateeQÏ f°"" «t
i» purgatorium facndunt «nere
r«» p-.aur^rr:::?'., '
nunis et inferni // «vuur aamna-
Pag- 188. p V7
H a e o n m • iCondemnatlo Parrisiensium.
■ii-a.ec Dronnsifi n ~ .. 
harum p r o p o s i t i o n u / é * t °fa7 ° ° ' utraq«e sme ratione posita a' temerarie et
Sapient.5. Quod na„nr , Confutatl° condemnationis.
Videntes turbabLturTmoreTonibii? ?Ud 8aPientem> ibi,
Sapient. 17. mspiratae salutis, gementes nrao ' \ ™lrabuntur insubitatione est timor, nisi pr JZvtiol * ?"*** }' Et alibi' Nihil ^ liorum. Et dum ab initio minü perdltl.° coSitatione auxi-
potentiam eius causae de qua tor expectatl0> maiorem putat animae in purgatorTJ üLZ b T pWMtat'* Quod uidetur. Quapropter si utraoue fe ' paueant9ue> sentiendum temerarie, etsine ratione ZL 7™ /rofsitioD^ est falsa, rationem qUae ualidior sit. ' a lam desideramus & Parrisianis
P r o b a b i 1 e es f™*08.^0 8eptima et °etaua.
sione nescire quTVt purSatoriJ prae confu-
saluatae, i m m'o u i d e n f • ® ° 4' damnatae an
Se64- — u'u'.'.V'1" damnati-
^« inc\;erf;:rd°nibii aiiud —«..t
sentiunt n o n d u m cTa u s '1 ° " 6 " ' nisi 1 u 0 d feri. // m clausam post se portam i
pag. 189. n ,
Vtraaiifi ha ondemnatio Parrisiensium.
rum auriumrU0I?fePnr80iua8iti0rUra 6 8 4 falsa' p 1 a"
nabiliter posita et ' "°!Untarie et irratiotorij iniuriosa. ' U1 animarum purga-
Omnes animae i „Pr°P°8itio nona' - 86 1D PurSatori um descendenten
1) Sap. V; 2 seq.
Et dum ab intus minor est expectatfo'' maToi'pm Pr°ditio C08ita''°nis auxiliorum. de qua tormentum praestat. ' computa'. inscientiam ejus causae
3) De Determinatie> heeft' «ihi ,,,j„ .
pnnceps", qu. b, fol. w; c'orp. Bef, Vol" l'riTssT damna,ionem": nEditio



sunt imperfectae fidei, seu sanitatis, immo per quantamcunque oblationem ') poenarum non essent sanae, nisi prius ab eis aufferatur peccatum, id est imperfectio fidei, spei, et charitatis. ' p '
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio quantum ad omnes partes est 8 8, et temerarie asserta, ac sanae script urarum intelligentiae dissona.
Confutatio Condemnationis.
Scriptam est, Visita domine uineam istam, et perfice eam, quam Psalm. 79. plantauit dextera tua. Perficit uineam, et purgat deus, quod patet in Luangelio. Omnem palmitem in me non auferentem fructum, Iohann . 15. purgabit eum ut fructum copiosiorem ferat. Et apud Matthaeum, Matth. 3. Habet uentilabrum in manu sua, et permundabit aream suam, et congregabit triticum in horreum suum. Super quo uide Ambrosium Ambrosius. psam.118. sermone 3. Cum ergo animae pur//gantur, charitate pag. 190. certe perficmntur, nullam enim aliam purgationem intelligo animabus necessariam, quam hanc charitatis infusionem. Quod autem perfectio charitatis eis prius necessaria est, qui\m poenarum ablatio inde fieri puto, quod ex imperfectione charitatis patiantur poenas'
quae nequeunt tolli nisi consummetur et sanetur, unde et poenae'
profluant. Sic ablata caussa, et effectus cessat. Temerarie et stulte ae propositiones de purgatorio diuinantes damnantur h Parrisianis quando nullam aliam scripturam adducunt, quae conuincat Lutheri opiniones stultas aut ineptas. Hic considerare debuissent Parrisiani JLutberum ne unam quidem sententiam asseuerantius asserere, si doctior per quoscunque euadere posset. Nam est protestatus (quod nemo mfic.atur) se in hoe negocio nihil definire aut statuere, sed de dubitabihbus tantum disputare, ut uos et doctissimos quosque ad senbendum et docendum eliceret, non decuit igitur proassertis traducere. Suam ipse ignorantiam ingenue fatetur, quam quidem inscitiae confessionem supercilium uestrum non patitur. Sed quaeuis quantumuis recondita, quantumuis ignota, in quaestionem uertentes,
audacter definitis ne nihil nescire uideamini. Quod si hic in pertinaces incideritis disputaturi necessum fuerit ab huiusmodi definitionibus domi uestrae excogitatis temperare, quippe quae pertinacibus non satisfacerent. Non dedignamur ignorare quae memoriae non prodidit diui-//nus spiritus. Yidemus iam qu^m impudenter pag. 191. aut turpis lucri gratia, aut ne temeraretur uestra theologica maies-



st 2—
sapientes nobis diuos ano^ain 1 barba et palliotenus
jz V™Z^ZZ:x«:ZÏ~°
aggressi sunt, nouia et effictis de purgatorio calnonT k ^ ^ non magis pietate flectatur deus ad cLmiserationem n"! ' ^ pondere, quo Sybaritarum luxum fouemTZ"&m^eDtl mulierositatifomenta subministramus, quo ZnisZtTl ^ a ' omms ueneris aestus prouocanL Va ' UaD"
quorum oculos praestigijs fascinarunt. ' ^ resiPueru^ tandem
DE CONCILII8 GENERALIBV8.
C O i c i 1 i O r U°m ' ' I "t° Vi b ' r 'e " c o n tr'dl c" i°i' V " srest.s, ac iudio.ndi eorum d e oïeYa """ TT Condemnatio Parrisiensium.
Haee propositio, si uelit scriptor licitnm
"ü'i: ?j 4' -1" • •" * •««•«"
est et b.6e" H.."0""
naw 199 AT J Confutatio condemnationis.
■ pir irirtr ^ mih° •»#«■«—«
sancti doctnna est, qUae canonicis libris est prodita Contr»
i"5ïï^rs.r lioru^r~
° endantur. QuidP an apostolus errat cum Tbimotheo scri-
1) Circumuenti.
S ÏÏS "o« * " wr~*« .'»««»»" .n ,^0..-.
*)' ü'L''!ÖLi" S,""
' 0lZ1" Keeft Je verklaring van het voorafgaande.



bens, sacram scripturam, quam acceperat hypotiposin appellat, unde petendum sit cuiusque rei maxime diuinae iudicium? Et certe tam studiose in hoe incumbit apostolus, ne alia admittant dogmata, ut sic scribat Galatis, qui se transtulerunt ad aliud Euangelium, quam tralat. 1. Paulus praedicarat, Verum, inquit, si nos aut angelus è coelo praedicauerit uobis euangelium jj praeter id quod praedicauimus uobis, pag. 193. anathema sit. Quemadmodum ante diximus, et nunc iterum dico.
Si quis uobis praedicauerit euangelium praeter id quod accepistis, 2. Iohann . 2. anathema sit. Et Iohannes item uetuit, ne quorumcunque doctrinis aures accommodaremus. Si quis, inquit, uenit ad uos, et hanc doctrinam non adfert, ne recipiatis eum in domum, nee aue ei dixeritis, Qui enim dicit ei aue, communicat operibus eius malis. Ecce non est in domum nostram admittendus, qui extra uerbum dei aliquid adferat. Quibus motus rationibus Panormitanus in ca. Sig- Panormitanificasti de elect. ') fidenter dicit. Plus credendum uel simplici laico, scripturam producenti, quam toti simul concilio, et non impie sentit uir ille. Verbum enim domini, concilijs non est subiectum,
nee moror quod patres ita instituerunt, quae etiam longo usu obseruata, uim acceperunt legis. Nam propheta me terrefacit ne legem aliquam putem solidam, quae uerbo dei non astruatur, quia patres ita censuerunt. In praeceptis patrum uestrorum, inquit Ezechiel, Ezech. 20 nolite incedere, et iudicia eorum nolite custodire, tantum in praeceptis meis ambulate, et iudicia mea custodite, et facite ea. Qui Iacob. 1. indiget sapientia, non consulat concilia, sed postulet a deo in fide nihil haesitans, qui dat omnibus affluenter, et non improperat. No- Psalm. 145. lite, inquit, psaltes noster confidere in principibus, in filijs homi- Psalm. 32. num, in quibus non est salus. Solo enim uerbo domini coeli firmati sunt, et spiritu oris eius // omnis uirtus eorum. Multi pag. 194. coëgerunt concilia, sed non potuerunt stabilire, quia uerbum domini non exhibue eunt') in concilium. Facessat hic Palpus 3), quo papae supparasitamur, papam esse supra concilium, et execretur uox eorum, qui uerbum domini concilijs commissum, et subditum garriunt. Papa non est illa clauis Dauid, qui aperit, et nemo claudit, Esai. 22. claudit et nemo aperit. Fundamentum Christus Iesus est, et nemo 1. Corinth. 3. potest aliud ponere, praeter id quod positum est. Ego, dicit domi- Luc. 22. nus, dabo uobis os et sapientiam, cui non poterunt resistere omnes aduersarij uestri. Equidem uel ab asina uerbum domini excipere non dedignarer, nedum k papa uel homine. Hoe diceres magne
1) Bedoeld is Panormitanus' bespreking van een tekst in de Decretalen van Gregorius IX, nl. c. 4. X. de elect. (1. 6).
2) Lees: exhibuerunt.
3) Laat het nu uit zijn met de vleierij.



aliquid facere,UqeuÏd'perdme^non' effecerif1
per te, si quod facis nnnHfcv r„„ • ^nristus. üfhcit Christus
Iohann. 5. dei recte coëat. Hoe diceret nonnT™6' C-Um SaC"8 literis' et uerbo consuieret, non uerbi» «5 1 T' " "T 01nnil"" Cb™li'»^ possum aliquid ^ ^ 2"SZ ^
■al J (<™od liS InSi h' !' Mrbum m"m '"■<»Idem. Scrutamini script»™, efmê tl P ,ic'"
Matth . 3. dum praecepit, dicens ■ Hic 'ij"*!'"""' p 'bent de me) audienpag. 195. bene Lmplaci /tnT « ll° "T dilecta. in 1»» HM
gente, non debere eT lel L » !""!" " '«"«Meabo !), etc.
ï ttzrz 'ri5^ ö
Matth . 15. saluator antea dixisset Non inmr 1? poterant> <luum
re, Quod hae^t^lZX
ssrir'dis""' re' ~ r°"n :l=
consilium autem d!T Tn i ! """"«P'»» d»™"i »»n habeo, iradit ,»od non >h\omin! 'JZpL7 ' emn^
p Propositio secunda.
pag. 196. B o h e'm'o r^m ^Vtoly?"1" Ioha™- Hus ue, «imos et el °P,aDe c ^ r i s t i a - // n | 8.
8a,is ecclesia condêmnlre." ** ° " ° 1 u e r'
Condemnatio Parrisiensium.
jeo p,„p08itl0 ,0,uen<l0 de arlicoli8 condein
1) Lees: 15.



nat is, de quibus intendit scriptor, est fa Isa,
impia, et sacris concilijs iniuria.
Confutatio condemnationis.
Articulus est euangelicus (quicquid sit statuendum de concilio Constantiensi) Non potest arbor mala, fructus bonos facere, neque Math 7 arbor bona, fructus malos edere. Quae sit arbor mala, et quae bona, seruator indicat. Bonus de bono thesauro cordis sui profert Luc. 6 bonum, Malus homo, de malo thesauro, facit malum. De his qui bona arbor appellantur, et boni sunt, dicit apostolus, Siue editis, l.Corinth. 10. siue bibitis, omnia in gloriam dei facite. Et alibi, Nihil damnationis est his, quae ') insiti sunt Christo Iesu. Et alio in loco, Dili- Rom . 8. gentibus deum omnia cooperantur in bonum, his qui secundum Rom. 18. propositum uocati sunt sancti. De mala arbore passim scriptura commeminit. Peccatores deus non exaudit, Yictimae impiorum ab- lob 9 hominabiles domino. Peccatori dixit deus, Quare tu enarras iustitias Prouerb. 15. meas etc. Yt iustis omnia cooperantur in bonum, qui quamuis sep- Psalm. 49.
ties in die cadant, toties tarnen resurgunt, ita iniustis et immundis,
nihil est rnundum, nihil imputatur ad meritum. Ecclesiasticus utrorumque sta-//tum complexus dicit in haec uerba, Bona bonis creata pag. 197.
sunt ab initio, sic nequissimis bona et mala. Initium necessariae Eccles 36. rei uitae hominum, aqua, ignis, et ferrum, sal, lac, et panis similagineus, et mei, botrus, uuae et oleum, et uestimenta. Haec omnia ut sanctis in bona, sic impijs et peccatoribus in mala conuertentur.
Articulus item christianus est, Elegit nos deus ante constitutionem Ephes. 1. muudi, ut essemus sancti et immaculati coram eo qui numerat multitudinem stellarum. Ynde Augustinus Epistola 606. Nouit quippe Augustinus. ille quid agat, et quantus numerus esse debeat eorum primitus omnium hominum, deinde sanctorum sicut siderum. Idem si *) Augustinus. lohann. tractat. Omnia nomina sanctorum sciebat, quos ante mundi lohann. 13. constitutionem praedestinauit. Et saluator, Ego scio quos elegi, 10. et .18. Oues quas dedit mihi pater, nemo potest capere de manibus meis.
Et quos dedisti mihi non perdidi ex eis quenquam. Et Iohannes 1. lohann. 2. de his loquens qui defecerant è cetu Apostolorum, Non fuerunt,
inquit, ex nobis, Quod si fuissent ex nobis, mansissent utique nobiscum. Articulus etiam catholicus est quod una est sancta Ecclesia catholica, de qua mali praesciti non sunt, de quo in cap. In Dist 1 " ecclesia dist.l. Quippe qui sunt eiusdem ecclesiae catholicae Augustinus membra, ut in cap. est unitas de consecra. dist. 4 3). Augustinus dist .4. de in Iohannem tractatu .76. Raptores solos si dicam, membra accipi- oonsecra.
tris possunt esse, non columbae. Et quod iam citauimus non fue- 1. Iobann. 2.
1) Lees: qui. 2) Lees: in.
2) c. 49. D. IV. de consecrat., in de uitgave van Fiiedberg, P. I, col. 1381.



san'cta6 ecclesia Mi<a-
lz :r ^ =r:;irt
tremi I - P'8Clum aKgregata, quae purgabitur ut area in'exsuae deo^f1118 f -°ra' cum.traditurus est dominus regnum ecclesiae hic proxime KuST °Uil"" "b g™ue ,>le',,ib»•• Adli«
T . Propositio tertia.
stii duo articuli. Vnica est s a n c t a u n i u e r s a 1 i s '"i'-r" "f praedeatinatorum lae'.
»v, v,.1.'.",:':;.1- "r'jr.v 
+ i r, „ * unus numerus Draedf»»
Condemnatio Parriaieusium.
est6f a fa^n V'tio a ? ^ussitaram iutelligeutium
p opositiones haereticae. p . . Confutatio condemnationis.
r»m uniaerS et IT amwn'"^ «' praede.ti„at„. praedeatinatorum' numeras " e8Be> sl(!ut tantum uaua est
Ut quae iuri diuiuo «it aduersa et P'opositio,
Nostros ut hoe doper* „„!!'ƒ rePuSne*, enixeprecorMagistros
2 . Timoth.2. Firmum fundamentum dei stat labens''Ap°8t1°,U8 .n0D mentitur, Cantic. 6. dominus qd 8Unt pillfl n signaculum hoe. Cognouit
perfecta Z Z est l/ " T™' ^ G8t «lnmba mea, Ephes.5. puritate, quae ex nraedo ' 8uae< de cu,u8 unicae sponsae ecclesiae
exhiberet Tpse sTbi Zl "! T"^ ^ didt 8Cripturaaut rugam aut aliouid h*™ CC° 8Iam' non habentem maculam Angnstinns. quae ab Augustino HierusalT8 ' 8a"Cta Ct immaculata,
duae urbes, certis temnnrJK.Vo ^'. Babylon per Cain, Quae
duarum ciuitatum iam r 8 C ae 8unt> <luo declaretur figura
mansurarum. At in finem C°eptarum et in finem hu'us seculi finem tamen «eparandarum, cum scilicet SCgre-
quai. b' ^;^t,X/^,,S|ntia^1e^alS0"' in de »ed'"° Princeps»,



gaturu, est dominu, o„e, ab hedis. Audisti o. Auguatinum, bic Iietusalem ecclesiam piaedestiaatoram, et impiornm conuentum Dabyiona nuncupantem.
Propositio quarta.
iBte articulus, duae naturae diuinitas et hu-
ci a 7Dtj UD"8 Chri8t»«, est a c a t h o - // 1 i- pag. 200.
cis concedendus. Et similiter ille. Diuisio hu-
manorum operum est, quod sunt uirtuosa uel uitiosa, quia si homo est uiciosus, et agit quicquam, u.c.ose agit, et si est uirtuosus, etagit quicquam, uirtuose agit.
Condemnatio Parrisiensium uerZ P/>,OPOI8it-i 0 6 8 t fal8a' et 'ex ignorantia
uerae theo ogiae asserta, primus autem i 11 orum a r 11 c ulo rum, scilicet, duae naturae etc. est propositio haeretica, secundus uero, s c ilicet diuisio humanorum operum etc. est propositio sapiens haeresim.
Confutatio condemnationis.
un'u'Tst rlnAT'bri0,)»fr ibUi' Si0Ut anima "t care Ati,„„i„,.
unus est homo, ita deus et homo, unus est Christus. Sed forte hic
cauiHum habent argutuli et captiosi sophistae, in diuinitatis et
humamta^s uocabulo, quare hunc articulum praetereo. Quantum
attinet ad poster,orem partem propositionis, non puto synceriorem
aut ueriorem dan posse, quam hanc humanorum operum bimem-
rem diuisionem. Iuxta illud, quod citatum est semel, atque iterum,
Diacent arbort7la etc' D» »«ri,, ,u,c somniant, „ec M.Uh. 7.
placent pijs mentibus, nee sacns literis, quod sciam consonant,
habeat mstus ille Arestotelicus, qui dicitur moraliter bonus, et
eam ,, beatitudmem, quam sibi et suis studiosis tribuit Arestoteles pag. 201.
Ie deus gentilicius. Equidem non inuideo Arestotelicis, ut paternae
elicitatis sint participes, quos praestaret rectius sapientes, et ueram
germanamque ascendere beatitudinem. Demiror theologorum supi-
nam stupiditatem, quod hunc bonum uocitent, qui ob actus illos
umano tantum ludicio bonos, bonum uirum prae se ferat, id quod
indigne ferendum est, ab omnibus christianis, qui felicius edocti, Matth. 19.
neminem bonum sciunt, nisi solum deum, idque ex euangelii testi-
momo, aut si qui boni nomen mereantur, id communione bonitatis
a deo collatum babent2), gratuita dei beneuolentia. Et miseri nes-
ciunt 'n humanis opcribus discernendis omnino falli nostram cen-
suram, in quos etiam conueniunt, quae dicuntur in stultos, caudex,
1) Athanasio. -2) Ha bent.



Co°ic" set vr-Mim ■-«*
Sr rs^rï we «
uirtutibus, ueluti hydra herculana .C°™Pacontla' ln niedijs ïpsis coma obducit, deinde#**operum portionem libero arbitrio et nnbi qUa °°nnullam bnorum
£rs xr Ir?"
Pag- 202. expendere, ut. solius est 1 pefCU.Iatius
fieri non potest ouin in „„ r re nes probat // et corda, ita et "u poiest, quin in aestimandis hominum onerih,ta i,„ii •
slsz rr =
illos carnis et spiritui Z'J H,erony™« ad Galat. Bipartitos er spiritus fructus recenset NV>n tam u •
—Pjit %z;irtmrz «C re
redundare, potest autem f.,.n ®'. " «piritu oriuntur
ritus qai' r», „ 1 T "««'Wiam possidentis, „t
trario tro^ °L Z",2°T ^ ™M' » ~°«"
ill» usque proeedunt ut ,.kn! f , F°C,re desi,tat. »™ tarnen
rat, et arbor carnis èxeultl f T® * 'PW""' °<*m ""»» »««"
Arborein „L" tJZ7d.TTb '''"'T' """ "'
Anguatinus. acerbos fructus parere Amm f u " arborem minime
I.b.„T traetatTSsi^rZiCt;-,^: stt"
deo fuerat, ^Titafdef^T 0^ 8aC;ifid,m
hic de fructibus terrae ille lT x aUteiU amb° obtuli»«ent,
m. m ,ul. de„, fructaa terre ,ifr';tby ;aram- rd p»**f»»™»,
intendit deus ad V"™ ""«f N°"
offerre uidit huius sacrifinii • quem in cbaritute
iouidia offerre ab b,Z""'f' <,UOm "Ute,n "Mi'
non dicit nisi ' charitite; SlCr'^C'° 0CU'08 auertit. Opera ergo bona
fratrum. Haec Augustinu's ° O"Ulf? "?*• n,'8i °dium
operum theologi, ubi opera media TuT neuTr^Re' Ó .",edi°rum ea, an non resninit» «5i L • -7 . neutra Y Respicit ne deus
fecta, sed quia per charitatem^oh-0"8 TV™ qui* " Dobi8 Pro* Augustinus. consectaneum est ut mala sint O '* ^1* '* ata> 81 non respicit, Ut maia 81nt Q"Ia Augustino teste contra Iulia-
1) Lees: potest.



num lib. 1. cap. 3. quod bonum est, bono displicere non potest,
et quia filius irae non facit nisi opera irae. Filius autem irae est,
quem deus charitate non beauit. Quare replico quod dixi, Aut facite arborem bonam, et fructum eius bonum, aut malam, et fructus eius malos. Arbor, inquit, Augustinus in sermone .2 in monte, Augustinus. ipsa est anima, fructus uero opera hominis. Non ergo potest malus homo bona operari, neque bonus mala. Sed malus si uult bona operari, fiat prius bonus, sicut in alio ait loco euidentius ipse ')
dominus dicit, Aut facite arborem bonam etc. Quamdiu ergo ali- Matth. 12. quis malus est, non potest fructus facere bonos. Si enim fructus bonos fecerit, iam malus non erit. Sic non potest nix esse calida,
cum enim calida esse coeperit, non iam eam niuem, sed aquam uocamus. Potest ergo fieri ut quae nix fuit non sit, non autem potest fieri ut nix cali//da sit. Sic potest fieri ut qui malus fuit pag. 204. non sit malus, non tarnen fieri potest, ut malus benefaciat. Haec Augustinus, Quid his uerbis lucidius. Idem quoque loquens de his Augustinus. Aristotelicis operibus psalm. 30. pura ea ipsa declarat esse peccata,
Iactet, inquiens, impius opera sua, dicat, do pauperibus, nihil alicui aufero, non uxorem alienam concupisco, non quenquam occido, nulli fraudem facio, depositum apud me nullo teste represento, haec omnia dicat, quaero utrum pius sit an impius? Et quomodo sum impius inquit, ista faciens? Quomodo illi de quibus dictum est,
Seruierunt creaturae potius, quam creatori, qui est benedictus in Rom. 1. secula. Quomodo non es impius? Quid si de omnibus bonis operibus, aut illud speras quod sperandum est, sed non ab illo a quo sperandum est, aut hoe speras quod sperandum non est, etiam ab illo, a quo aeterna uita speranda est. Pro bonis operibus sperasti terrenam quandam felicitatem, impius es. Non est ista merces fidei,
chara res est fides, uili illam adduxisti, impius ergo es, et nulla sunt opera tua. Haec Augustinus. Execratur per os prophetae He- 3.Regum.l8. liae eos qui utroque pede claudicant, id est, qui simul uolunt uiuere in carne, et qui deo uolunt placere, id quod Aristotelici boni uiri sibi studio habent, et dum utrunque male conantur, in Apocal. 3. utroque claudicant. Et fit ut dominus euomat eos, ut qui neque Matth . 7. calidi sint neque frigidi, sed tepidi. Aut facite ergo arborem bonam et fructus eius bonos, quod faciunt quicunque in // fide Christi pag- 205. mortificant opera carnis. Aut facite arborem malam, et fructus malos edite, quod faciunt, quicunque per obsequium affectuum in exitium tendunt. Aut mundo crucifigaris cum Christo, si uoles cum Christo regnare. Aut carnis desideria perficiens, diaboli futurus es mancipium. Quae hic media opera intercedunt non uideo. Vt tan-
1) Bij moderne interpunctie zou achter „ipse" een dubbele punt staan.



cdr.r ?*? canam p-*-.
- ^ ;ts„r"°ari'
de spe.
Spes non prouenit ex meritis. tt Condemnatio Parr
—Vi-v.or.°v:::,:-t faisa' »»•—m.
' C 8 c P1P t u r i a difformia.
Oninnr -i. atio Condemnationis.
praeeumptio «'.et' 'pcTrc"'rl"P'ro n0° 6886 an,« Sdom. Alioquin Auguatimia. non est bonnm oom V„,L. a e' CUI non credatnr. Ante fidem ■)"«e dieuntur anTfidl A"e»"tlm8 P»'- • 30. Ea ipaa opera, bilia, inania „« It. T ab homi"il"" ^
curau. celerriZ t'°r <*
sua ante fidem ubi fidps n« i u 8m° CTg° comPutet> bona opera q»ibus consequ'itur bona 0^ ' °PUS n°D Haec i,le Ex pag. 206. qua fronte, et quo' iurp 9W j °° 088e ante fidem et 8pem. Nam eredam me non exaudituj tri rogaturus aliquem, apud quem Fides praecedit bonum odus pf ' ^ Spere™ me uotis potiturum. clementiae credulus non nn ^ Conse<ïultur fidem. Nisi diuinae cedunt opera bona' ex fidl "f™ ex animo sperare, sic ergo prospes ex meritis quia antp 6 ^ re concludo) n°n prouenit benignitate et dementia s< 1 D°° SUDt merita' sed ex fide et
apea et ip». iet tTd^r'"' d0°a """ S"""ita'
ribus dinoscantur, probentur p<- m qum 8pes et fides ex °Pe" quemadmodum arborum oré * a"lfe®tentur> cuius generis sint2) Hieronymus. Hieronymus in epistola ad O W de„fructlbus dignoscitur. Diuus hoe catalogo no/TefLtur n ' ^ ^ si 8Pes in Hebr. 11. eam Apostolus describens Heb0"™ ^ 8lt qU°d 8Peratur> et ita sperandarum substantia arm ° ^8t autem fides rerum
id quod speramus esse ufntT" ,necdu,m aPParentium. Siquidem possidemus, sperantes nn« t rUm' 6 n um est in praesenti fido positio est p~r 7'?- qUOd CredimUS- Quod 8i ha<* protinum eum'ffieZvlVb ?Ua' Augus-
seholasticos rabinos Nam i •& nc°ta' im° et 8eiP808 suosque tem, infusas ÏTu^,Pr?rir<,-te,,t,,r ^
enim ipsi merita antp nh \ nciP>a omnium bonorum. Neque
« w
ztïsïzzz m =t w.



quoque sententia, spem // non ex meritis, sed merita ex spe pro- pag. 207. uenire certum est. Et tamen spem definientes uertunt hanc sententiam sibique contradicunt, spem ex meritis producentes. Sed et illud capiant. Spes solum ex meritis prouenit, nullus ergo peccator sperabit, sed solus iustus meritorum plenus. Quis turn ad poenitentiam conuertetur? Vbi erit iustus, si nullus peccator poeniteat? Aut quomodo poenitebit, nisi speret misericordiam dei? An dicendum est morituro peccatori? ') Absit a te, noli sperare, non habes merita, ex quibus tibi spes possit prouenire? Vide quo redigat haec doctorum deplorata caecitas.
DE POENA HAERETICORVM:
Haereticos comburi est contra uoluntatem spiritus.
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio est falsa, contra uoluntatem spiritus diuini asserta, et errori Catharorum,
et V a 1 d e n 8 i u m consona.
Confutatio condemnationiB.
Quicquid est contra uerbum dei, est contra uoluntatem spiritus,
haereticos comburi, est contra uerbum dei, aut certe non cum uerbo dei. Subsumptum 2) probatur per hoe. Sinite utraque cres- Matth. 13. cere. Quod uerbi Hieronymus, de haereticis omnino ferendis expo- Hieronym. nit. Et ad Galatas Apostolus. Fratres, si praeoccupatus fuerit homo Gralat. 6. in // aliquo delicto etc. ne et tu tenteris. Non est enim peccatum, pag. 208. quod fecit homo, ait Augustinus, quod non posset facere alter homo, Augustinus. si deus desit. Sic si spirituales sumus, magis cogitare debemus,
quomodo seruemus peccatorem, quam quomodo perdamus. Et alibi Titum. 3. Apostolus, Sectarum autorem, quem haereticum uocamus, post unam et alteram admonitionem fuge, sciens quod euersus est, qui huiusmodi est, ut peccet per se damnatus. Non dicit preme, urge, perde,
denique ignibus exure. Supportate inuicem, ait, in charitate. Ipse Matth. 5. deus benignus est, qui pluit super iustos et iniustos, qui solem suum oriri facit super bonos et malos. Itidem et nos debemus non immites esse erga proximos. Quod si omnino indignus est, cui benefiat, haereticus, te tamen dignum est, quisquis christianum geris pectus, ut non male huic preceris. Sic enim Hieronymus ad Hieronymus. Galat. 4. in fine. Nunquam spiritualis persequitur carnales 3), sed ignoscit ei, quasi rusticano fratri, scit enim posse proficere ad tem-
1) Een dubbele punt zou hier beter passen dan het vraagteeken.
2) Bedoeld is het laatstvoorgaande rededeel.
3) De zin zou hier „carnalem" vereischen.



unius Ep«tri8>,''qu?''lUcê^P'r '"i'"n Ui<l".rit ira"M"to1". recordatur 2. Timoth.3. reapondct lillo hZ'„ l "'*»"">• et culicem. Ita otiam uitare didici nïn\n Z ' ™ prae8criP"> AP°"°M
lus, ,'ed """""" ^
corripientem non Derdonf. . ™ansuetum esse ad omnes,
1»S- »9. tati. Ne qua'ndo det dous nr n0n °-Tem eo' ?ui resistunt ueriboli laqueis. aLou' l i et rMipiMant 4 /;
iüimico», -juarr, incendiarii ia«°i'"0™v! T* "d per<iei"io" ■">' S«iat • 3. ,u„t, „üj omnea ""i»«ores haeretici, „ajuiaugae
sub peccato, ut omnfl T ÏÏT "" PaU,° c0,lcl<"iit
pli«, quanto rectiu, taeritT 7 T' f '8i,"r piet,,i" eMm"
Hieronymus. Cuius rei Tatia TTiernn 3 , qmdem culra™ discedere.
3.1.h.ua. 2. dicit C^d.™ dl oZS'T' K QUi " Ch™'°
euim ueuit '„t caederTl "f"'"1" ? ip!e ambnl>re-
accepit, non crucifixit 'sed " .Ca^eretur' ^on dedit alapam, sed
ipse passus esQ„™'k'T' "i0' mMit' <"=d
Antichristum. Ilactëóu, n 1 'n l™ lm,tat°r. "i" «ero caedit
E""' ■ '2- est, Aruadiuem comminuf ' ' 1 ''U'KJIJP domino scriptam
Hieroaymus. Ilierouyuio i„ Matth „"r Z.,""" i<l Olpouentc
fratrun, auorum. El 'ïf m,nnm et portabit onu»
euudom, m„dic,m ° «*, i«ta
imitatores, Christi ne an ^U.18 ,non e*tin?uet. Vtrius iam sint flieronymns. 8pirant c, Al"t^hnrt., qui flammas, ignem, mort
parum est christianum faLt^l nt! QU°niam «*>
canina, inclementia plusouam t militari, rabie plusquam
sari, in ter miser^deS etZT^ f ^ °UGm ^as" PV. 210. hominem irruere dominTJ V dePloratum> et Rectum a deo Ezech. 34. debuerant, non in'terimere p !T CUm Pastoribu8> I"' pas//cere ribus Israël, \TZ2J Z T **** ^ Pasto"
non alligastis, quod abiectnm f 'PS0S' ^ ?"°d Confractu,n est» non quaesistis, sed cum auste^f' t""" ,r< hs' ot 1110(3 perierat, Auditis austeritatem audif G- ° Potent'a 'mperabatis eis. His tantum armis Jiolenda .P°tentlam' incendiarij inquisitores ?
"um in latronesTelapsum L ,P. entm' et °le° Semilli"
non prius missuri cutem' lï , HUStGn 8- P°tente8 homicidae, Matth. 26. sanguinarij exatietis') Qu'i V ]" f CrU0"S Ilbidinem uestram Coriuth.5. Paul,„ ha.retic™ S.tw g'""° refwi«h"- "ia».
cipauerant, dam resiniscereat ' a l™'- 1Sm SeS° ®^t'lanae emanflammis noereuit ut ad d ", "f| n0D PXU8sit iguibus, uec
tent reconcilUbMtar ' - ^ ' !n''l 'l"""' Qui "bi
ciesiae. restituebantur in mtegrum. Domi
1) Exsatietis



nus lesus peccatorcm a nia sua mala reuertcntem non aspernatur, imö patientia dei ad poenitentiam, hos alioqui adducit haeretieos,
quorum excidium praemature fortasse uos anteuertitis. Dominus lesus Iudam suum proditorem (si quisquam alius haereticum) magna fouit dementia, incredibili demerebatur humanitate, chara amplectebatur munificentia, dum hunc tolleraret, dum oscularetur, dura praefectum constitueret suae familiae, quem post in ipso proditionis articulo, blande quam potuit amiti-//ciae uocabulo appellauit, quo pag. 211. uel tandem resipisceret, dementia commotus, humanitate uictus munificentia superatus, tantum abest, ut iracundiae mucronem in eum exereret, aut malum daret. Sed heus quo progredior mei instituti iam penè oblitus? perge itaque l) superius, ubi de coactione ad fidem egimus, nonnulla diximus ad hunc locum pertinentia.
DE OBSERVATIONE LEGALIVM.
Licet opera legis quaecunque fieri, si ea requirat charitas fraterna, modo non lege coge n t e, quo casu licet etiam modo, circuncidi sine periculo, et cum multo merito.
Condemnatio Parrisiensium.
Ilaec propositio est christianae legi inimica, Iudaicae perfidiae fauens, et haeretica.
Confutatio Condemnationis.
Dicit Apostolus, Neque circuncisio est aliquid, neque praeputium, Cfal. 5. sed obseruatio inandatorum dei. Yos in libertatem uocati estis'
tantum ne libertatem detis in occasionem earni. Est libertas ista,
in quam per Christum uocati sumus, qua nulli prorsus externo operi sumus obligati, sed liberi ad quaelibet, uerum 2) in occasionem carni, dat hanc libertatem, qui huius libertatis occasione in //
termittit opera quae christiana fraternitas expostulat, aut qui facit pag. 212. opera per quae offendatur pax fraterna. Proinde non fauet Iudaicae perfidiae haec propositio, quippe quae non statuat legalia ad salutem necessario seruanda, id quod iudaica perfidia mordicus tuetur,
sed tantum significat nihil prohibere, quin sint licita, ut fiant sine peccato, imö cum magno merito, cum fraterna charitas ea requirat,
et si non tanquam lege exactore huc feraris. Augustinus uestro Augnstinus. iuditio est christianae legis iriimicus, quod in epistola ad Hieronymum, excusat Apostolum, qui aliquando circumcidisset Timotheum Act. 16. in lege gratiae, legalibus cessantibus, cum id compatientis affectu
1) Men zou hier een punt verwachten.
2) Wat nu volgt is de uitlegging van Galat. V:13i.



Galat. 5. citans 'illud ^1^^ drelmcidat' ^ Ch epi8t0la in medium
Decepit ergo, ait 7pnd^ tus? Eis itaque dictum e.f- J „• •" hl1 Prodesset ei Chris-
bant circumcidi, quia aliter'se pitabrnt iTchristo' P?pterea Uole" posse. Haec Ausustinns TïY ; r. , ^hristo saluos esse non 1. Corinth. 9. •urn ludaeis, ^ "e,te,tatur. p«e'w
'»b lege .„kt, qL Jt T. ' elL Z «>> 1«i
X'tirr-s. sr' ~ - -
I.Corinth.8. „cribens ad Corinthio» de idoLb»? ,r"" ■"* ,nm1™- Apo.tolu»
hic de ebcum JonTet .1» "V™ 1»<™
die™ charitati 4^
DE BELLO CONTRA TVRCA8.
Praeliari aduersus Turcai oaf
uisitanti i n i q u i t a t e s „ 0 . t r'a 8 p er 'uf™ * ° * 0 >
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio uniuersalitoP ;»t i.
Matth 5 Tt,*«h i Confutatio condemnationis.
22L'—r:
«I» P»«/^ftri7aita3i,°«r™! ™lumni*,"ib''« »»», »t "itl
r
habebitis? Si benefacitis oui rl °l- 'gunt' 1uam m«rcedem Galat. 6. gratia uobis? Apostolus Turcas non sTchVf T 8UDt' qUae
operemur bonum tum ad nmn " tempus habemus,
pag. 214. Non docet perdèn//dos et ex m,maxime ad domesticos fidei.
fidei, sed qUi n0n 8int dome8^
nobis conciliemus. Tta apnmf ^ merea™ur' ut eos benefactis Mare. 16. creaturae. An Turca non est^d^ ^ raedicate euangelium omni ciaudum praecepit non J creatura? Euangelium eis annun-
Matth. 10. tibus concuciendos.' Quod siTuTuós ^eDdUm' "eC bellorum tumul-
ï:i CTJLSS. r'P'
e,m Don ÏÏK -5 Sr



male audiebant a domino Ioannes et Tacobus, cum exemplo Hcliae,
ignem de coelo optarent descendere super Samaritanos Christum non recipientes, quos increpauit dominus, Nescitis, inquit, cuius spiritus filij sitis. Filius hominis non uenit ad perdendas animas,
sed ad seruandas. Cuius exemplo nee nobis liberum esse potest tyranmea u, et oppressione ecclesiae hostes in religionem nostram asserere Sisumus spintuales faciamus, quod spiritualium interest.
Spirituales a spintu paracleto denominamur. Consolemur ergo non affligamus patrocinemur non inuadamus, mitius agamus, non concitemus. Quid Petrus audierit cum turcae illi Iudaeorum ipsam ueritatem comprehensuri accurrerant ferocientes, quum sciscitaretur Matth. 26. a omino, num gladio feriendi essent, nemo nescit. Non // est pag. 215. abbreuiata manus domini, nostrarum uirium nihil est indiga: habet enim si urgeat necessitas, ut pij uindicentur angelorum numerosas copias, sibi in ministerium deuotas, è quibus uel unus in Assirio. » P»™ümm
rum ïstorum castris ferire potens est, centum octoginta millia, 32. ïdque momentaneo adeo temporis spacio. Sed infideles filij firmiter animo non destinant adhuc patrem uiuere, uerum iudicem et iniuriarum uindicem, qui carneis oculis non conspiciatur. Hunc autem armoruin usum ubi Christus praescripsit suis, quem iam uidemus toto terrarum orbe, et apud Christianos insigniter celebrem et familiarem, non tam terrenae ditionis principibus, quam Episcopis et summis pontificibus? Quis regum praesentium aut predonum, ita ob pecunianum quaestum magna cum infidelitate et periurij crimine, tam leuiter fraudulenterque monasteria uulcano tradidit,
utriusque sexus religiosas sacerdotalesque personas compediuit ut huius quidam tempestatis Episcopus? Aliam reperio Christiani mi .is armaturam spiritualem qua efficacissime expugnati sunt hostes crucis Christi, quos nobis dominus dedit, in materiam et segetem uirtutum, quod si eos dementia nobis quantum datum esset adiungeremus, si conciliaremus patientiae insignibus, deuinceremus pieofhcüs, sic futurum sperarem ut in christianismum asserantur,
quem religionis et Christianae pacis splendo-//rem, quia in nobis pag. 216. non aduertunt, non mirum si illis ludibrio sumus et ignominae'). . 81 omnino armis et bellico tumultu animus est in hostes irruere, age dum non longe ad exteros petenda belli seminaria, cum hostibus nostris domesticis, et plusquam familiaribus iugem connictum ingrediamur, cum his acriter depugnemus quibus commissi si uictores discedimus serio triumpbare licebit, plaudere licebit hi cum muisibiles sint hostes et spirituales, spiritualibus praesidijs'
1) Lees: ignominiae.



nunquam satis laudata Christiani miHtf ' ID81gH8 et Chnatiano dig„a, b.„„
nouit Christiana relmo Hui/. nr> j j- ' am non
eumus, dum donaria In sar™ f •mus> huic inautorati
et negleetis his hoatiba, „L, turTZ^Z^Z''^' ammae noatrae peaetralibua, ,rr,„oidom fus' "u"
tant, qua non tantum rem perdunt et corous nn,.H r °
tulo animo exponere debemno Ph • r ahoquin promp-
ficiunt uuloere iminedicatdl! "m0re' qUi" e'
P'e- 217. temrore. Ee u( T 'uc,cu™'ur' nW "MgUetur m
praedico, quod tam i„„ïZ T //»P«'am hoe aperte do mc tianum fratrom Yondum ?a 10 ,mpeterem qoóm chria-
Lutheri „,i Z 7, „„7 Md,«' «'»<!»», hace
«ti ad .L aceingaZ >ed " **" "" ta°""
DE IMMVNITATE ECCLE-
8IASTICORVM.
d a t a m p e r s o n i 8 e t r e b r « u 0 c e n * 1 i b e r t a t e m
potest i roei ti 9 °n C8ia8tiCOrUm' non
' 81«e peccato et impietate.
TT ^ondemnatio Parrisiensium
impu'
t.«. *-pip . Oonfutatio condemnationis.
i • Petr. 2, 1rJ'?..r177 Mmmeildatt
l.Petr.4. gratia apud deum In hoe o • e" 68 I).atienter sustinetis haec est est pro uobis etc Et "liW OÏ T^' qUia ChristU8 Pa—
q«i ad tea^om uó£ *"Z?"0"VT™"* '»feruore 8ed communicantes Chrisfi no u 1 ? 1(^u contingat uobis, pag. 218. riae dei gaudeatis, exultante"'0 Et!ÏÏ "y reUeladone &10" fiom.12. defendentes charissimi )( , P ,/ ' Vüs ini»cem non l'eateron .32. Mihi uiadictaTZ d""'Joc™ ^P"™ eat enta,
■•Pet,.3. pt71fÓ •?„, ZSP ?Ud Petmm- Xon "Mm».
scientes uos Th« üLl. ? "7"».^ «»"<« benedieentc»,
2 • Tt:bi 'ir^zz- p«;;



cupiditate non in malorum deprecationibus, non in defensione uestri. 1 . Corinth. 9.
Omniuin seruum se fecit Apostolus, ut omnes Christo lucrifaceret.
Christus ipse uenit ministrator, Apostoli accumbebant. Yos qui Iohann. 13.
Christi uices geritis, quid minus impenditis accumbentibus, quam
uerbi ministerium? At sic Apostolorum successores exprimitis?
Christus uenerat, ut ministraret, non ut sibi ministraretur, uobis
nisi religiose admodum et pompatice administretur excommunica-
tione, tyrannide protinus in ouiculas irruitis, perdentes mactantes. Iohann . 6.
Christus imperij fasces repudiauit, cum in regem adoptaretur a
popularibus, uos praepostero adeö ordine quasi pro focis, et aris
dimicantes, etiam quouis Turca seuiores, et gentili gentiliores, cum
summis principibus ambitione, et imperitandi libidine contenditis. Iohann. 18.
Christus regnum suum non esse de hoe mundo attestatur. Yos
patrimonium Petri, // cui aurum et argentum non erat, appellatis pag. 219.
terrenam urbium, et regnorum ditionem. An nescitis, quod qui se Act. 3.
hic exaltat, humiliabitur ? Si ut titulum Christi geritis, ita et glo- Lucae . 18.
riam desideratis, cur non gloriae contemptu potius ad eam citato
gradu properatis? Christi autem gloriam, non propriae gloriae studio,
sed contemptu estis indepturi. Si gloriam meam quaero, dicit ille, Ioliann . 8.
uerus animarum nostrarum episcopus, gloria mea nihil est. Sic
tantum contemptu terreni fastigij reges dominabimur, apud mun-
danos inglorij, in regno patris purpurati residebimus. Hic stulti
facti, sapientia clari in regno patris enitebimus. Hieremias ille Hierem. 38.
uates eadem nota scismatis culpatur, quam in Lutherum inpingitis,
clamans ac praedicans, tradendo tradetur ciuitas haec in manu
exercitus regis babylonis, et capient eam. de uita periclitabatur,
Sic enim sequitur, Et dixerunt principes regi, Rogamus, ut occida-
tur homo iste, de industria enim dissoluit manus uirorum bellan-
tium. Quod Lutherus in ordinem redigere conatur ecclesiasticos
qui late imperant, qui luxu defluunt, qui uitae splendore mundanos
superant, qui denique ne uestigium quidem christianae huinilitatis
et parsimoniae, praeferunt, male audire cogitur, sic tacto ulcere
inclamat aegrotus, Sic Christo censuram in rabinos sumente, in
necem ueritatis conspiratum est. Yis uiuere noster Luthere? loquere
nobis // placentia. Vis gratus haberi ? adulari disce. Galero car- pag. 220.
dineo optas efferri? nulli laedas os, palpo fac sis Papisticus. Nam
ea sunt tempora ut qui ueritati sua ferat suffragia, reus mortis
conclametur, ab his qui specie ecclesiae uindices, reuera hostes
referunt. Absit tarnen uerbis inuidia, bonos non praetendo his
dictis, Malos contemno. Sed non faciet haec Lutherus, si ü deo
non deseratur. Caeterum quod causainini hanc propositionem, im-
pietatis tyrannicae excitatiuani, id per Lutherum non stat, Nam
qui huc prorumperent principes, non dicit non peccare, quan-



retundi! ut proven" us^Chrietf^ref efesiaaticum or<^em sic uidemus quoquó uersum flexeris oculosFeddantur- An «n pietatem? Quid monasticis aeque studio JTT8 extlDctam iacere extendere latifundia, et aere «rrini» * ^ a£ros coëmere, sacerdotum, qU0d aut inerti otio aut^ "!*?' ? 06 UU'g0 dicam aleae lusu in cupiditatis aestum incitaturP Quid d def°Uetur' aut bile uulgus pastorum uestiffijs nulf-h™ • Q ' ,detll<lue aPud ignotitis Christo dignum Vbi rhan'f f <» jnambulans, animo aduer..udta? Sed biö uLta ~ïr1nSre r Vl>i am0r? Vbi P»»' tur'0, quare ad propositum diuerto Po'rrö^Ua con'^nuUum uidebic uocari sabodoratua snm c* , ■ bbertatem ecclesiaaticam ft- 221. immunitate do„a.//tM eT<T™PT" "'am' 1uam uocant, qua tiones, et id genus'alil
reno principi, quae res quam pulchro " per8oluere ter"
nemo non uidet. Schismaticus imnietT T™ 8CnPturae concinat uatiuus est Christus si i, •• a? • ecclesiasticae libertatis ener-
?«»* ,uo «rPrcL j» ''r8 pbm m*
m Petro docuit nihil repurnandumf u qUam G88et obn°xius tum res agitur, quando^u.ZfT ^ Pe°Uniae tan"
nobis non adimant. Viderint m decessus facultatum pietatem apud uerum iudicem qui non ludifW eCClf8,ae *nid excusabunt et rei publicae tranquillitatem ^ qU"d pacem chri8tianum 3) bellis sursum, deorsum mÏcere antiquiu^?' ''-'h"8' deni(lue et exemplum, et Apostolicum mnnrlof • • u*ennt> quam Christi deuinctus es diuino iure ouisnnJ Um limtari*. Eisdem omnibus quibus alij infimae plebis homin/T ""k* ,ibertatem uindicas,
Apostoli, Cui uectigal ue iga cuf honnentUr, IuXta il,ud
tributum, idque ut resoublW honorew, cui tributum
»ari nequit, 'paceJeTetconZV™ impeDd*8 co^r-
imitatus uerbum domini nraed" f'8 UIge.8Cat' 11,81 forte Apostolos obca, «poaeonoa^Z -di^rTed S 1 ""
propositum redeo scooum PhrJ f ' , • q C uerba Perd°P ad pa*. 222. mi,cere ibu> oihiIP "d'diS" T • " m1mm Ili■ rebM impendeadoCaeaariT TZ r°"'eatu' «® ')
»■« neglexepit id genua' .tudi. . »«'» con.tat
uult negligi. quae et ab ecclesiasticis similiter
1) Ofschoon het inriia»> ;i
het ChV'n Je g^steliJk,'ei'' JefwV7getrr.!nw "***?' W<?' goed «ewee«
2) Een u " baat bij vo"d- eelrolre,, was geworden, dat de zaak van
evsS£r"~nd-De 8chröver wii ïe<*end«th*'»«e
*) Dit „eum" is overtollig.



DE LIBERO ARBITRIO.
Propositio prima.
Liberum arbitrium non est dominus actuum s u o r u m.
Condemuatio Parrisiensium,
Haec propositio est falsa, sacris doctoribus, ac omni doctrinae morali aduersa, cum manicheorum errore conueniens ac haeretica.
Confutatio condemnationis.
Si Adam cui erat liberum arbitrium necdum uulneratum, per quod actibus dominabatur, eodem dominio nihil promouerit, adeo ut & recta uia nihil etiam cunctatus sese praecipitaret, quid obsecro miselli quibus liberum arbitrium est misere labefactum, hoe praeside aggrediemur? quod non impurum, non uitiosum, non ira dignum deo uideatur? Augustinus respondet huic quaestioni in hypo- Augustinus. nosticon, tertia responsione. Quod homo per malum uelle perdidit posse bene. Item et Ambrosius de uocatione gentium libr . 1. Licet, Ambrosius. inquiens, insit homini bonum nolle, tarnen nisi donatum non habet bonum uelle, // et illud contraxit natura per culpam, hoe recipit pag. 223. natura per gratiam. Bonorum ergo actuum liberum arbitrium non est dominus, quia non bonum. Sed cui debeatur bonum quod agimus Augustinus de uerbis Apostoli sermon . 15. indicat, Spiritus regit, Augustinus. caro regitur. Nee spiritus bene regit, si non regatur. Ynde psalm. Psalm.22. Dominus regit me etc. non liberum arbitrium. Ynde et Paulus, Rom. 8. Quicunque spiritu dei aguntur, hi sunt filij dei. Tu es rex meus Psalm. 43. et deus meus. Spiritus tuus ait ille deducet me, non liberum arbi- Psalm. 142. trium. In te domine inimicos nostros uentilabimus cornu, non in Psalm. 43. arcu uoluntatis nostrae. A domino gressus hominis diriguntur, ut Psalm. 36. uiam eius uolet, non a libero arbitrio tanquam domino. Vt iumen- Psalm. 72. tum factus sum apud te, et ego semper tecum. Tenuisti manum Psalm. 122. dexteram meam et in uoluntate tua deduxisti me, non in uoluntate mea. Quoniam ergo seruus tuus et filius ancillae tuae. Sicut oculi Idem. ancillae in manibus dominorum suorum etc. Et apud Ilieremiam, Hierem. 10. Scio, inquit ille, domine quia non est hominis uia eius, nee est uiri ut dirigat gressus suos. Et Iudith illa precatur, Rex pacifice utere seruitio nostro. Ecce rex noster deus regit, non liberum arbitrium quod seruit. Augustinus de uerbis Apostoli sermone .1. Ergo Augustinus. secundum deum debet uiuere, si secundum seipsam uiuit, deficit.
Tune autem recte uiuit caro secundum animam, si anima uiuat secundum deum, unde Epicu//rei uiuentes secundum carnem, et pag. 224. Stoici secundum an in imam nee hi nee illi secundum deum uiuen-
1) Animam.



TJtr^\zmqir' ^.
Angustinns. Item idem Augustinus epistola ad^fn °° """* 8ecundum de«m-
Iohann gratia nihil est, nisi contumacia, non estïbeL V ^
entis, si uos filius liberauerit Tn liho. . ƒ 6 enim Iiberi
uera seruitus Breuiter h r 10 10 'lu"a libertas, sod
Rom. 9. Lutheri est haeretica Non Z i *1 8eDtentia aPostoü, si haec
rentis dei. NZTaui Inta ^ CUWnti^ •* mise1 . Connth. 3. incrementum dat deus \ihil enim ri?1"* Ue qU1 ligat' 8pd 9ui August. tinus epistoia ,02. et l7"■*»
P Propositia secunda.
ir Condemnatio Parrisiensium
e»m
augustiuo, et Bernhardo, quoV h fc° 1" m ' appellat, et quantum ad i d 0 „ V P h 1 81>8 • ct urn bonum esse totaliter a' d e ö e't nu U !'"" V ' a libero arbitrio, est haeretica. " ° d °
naÉr. 22r> a„ „ , Confutatio condemnationis.
Iohann. 1. hominis etiam totaTtotelile^tJJd 7 "
deo, et totus et totaliter0 4. * j1"0™0130. non actus hominis est k A-g-tim». uell0 et opmri pm ^ PJ^leh00 ^ -«> fcW ,ui dat
ftpostoli, sermone 11 Est enim lih ™ Augustinus de uerbis
siue dei gr»ti. 6um ™L7 ÏT™ Srt""iam' sed nitil »«!•'
q»i. bominia di». Q„idZdfbol'"Z" "■b""Ua> uidc
ei liberum arbitrium dedit? Deus Si ' ^ CreaUlt? deus- Quis et homini deus liberum llf- J g° b°mWem dfius crea«it, de libero arbitrio, euius gratiae'Tbeh0™^' P°teSt h°m°
cum libero arbitrio P Haec ille V "f.', "1S1 eiU8 9111 eum condidit
mamus. Quanquam enim ;n uaiea«s, imo in deo magis firei. turnen ET .Si™ n 8 i '°la dei
Psalm .61. ijciuut, qua libertate se dpn T8"; ertu*> cum »e libere deo sub
s.t5s ~ ïïr
^- ,r lzïssjï:$zjetjï
1) Totum.



consenserint, non intelligunt, non se firmare liberum arbitrium, sed impellere, ut per inania feratur, Non in domino tanquam in //
petra stabili collocetur. Quo loco docet Augustinus, liberum arbi- pag. 226. rium sese firmare non posse, sed ad inania impelli, nisi petrae Augustinus. adhaereat. M Athanasio scribens epistola .144. Sine dei gratia inquit, uoluntas implet humana, quia nee libera dicenda est, quamdiu' est umcendis et uincentibus cupiditatibus subdita. A quo enim quis deuictus est, huic est et seruus addictus. Haec ille. A concupiseentia deuictum est liberum arbitrium, ergo ipsius est seruum effectum '). Et Ambrosius de uocatione gentium, cap. finali libr. 1. Ambrosius. cum Augustino in unam coit sententiam. Sed quid obsecro hoe uocabuh est totaliter? Scriptura istud (quod sciam) nescit. Qui fit ergo, ut tanta sit haec disceptatio, tam acer confiictus apud theologos, de huius uerbi efficatia? Num alijs uerbis, quam quibus prodita sunt, tractanda sunt diuina eloquia? Quod si bonus actus totus sic k deo proficiscitur, ut tamen non totaliter, ut nonnihil etiam a nostra uoluntate deriuetur, mentitur apostolus. Scio, inquiens, Rom . 8. quod non habitet in me, hoe est, in carne mea, bonum. Quibus uerbis, aut quibus lineis mihi adumbratis, imó quibus indicijs perspicuum mihi esse potest hoe, quod libero arbitrio debeo acceptum referre, si actus bonus totus non negetur k deo esse? Non sum tam stupidus, ut uelim sine libero arbitrio, aliquid agi & nobis,
sine libero arbitrio, inquam, non tanquam autore, sed tanquam in'
quo agat // autor gratia dei. Hanc me sententiam docuit Grego- pag. 227. rius, libro Moralium .22. cap. 10. qui apertissimis uerbis totam Gregorius. huius rei controuersiam est complexus, ubi in haec uerba pronunciat. Sciunt sancti uiri, se post primi parentis lapsum, de corruptibili stirpe editos, et non uirtute propria, sed praeueniente gratia superna, ad meliora se uel uota (nota uota) uel opera commutatos. Et quicquid sibi malMnesse cognoscunt, de mortali propagine sentiunt meritum. Quicquid uero boni in se inspiciunt immortalis gratiae cognoscunt donum. Et audi quae sequuntur. Eique de accepto munere debitores fiunt, qui et praeueniendo, dedit eis bonum uelle,
quod noluerunt, et subsequendo concessit bonum posse, quod uolunt.
Tntelligitis opinor, quod dixit, noluerunt et uolunt. Et idem alio in loco omelia .9. super Ezechielem, Ipse, inquit, nos praeuenit,
ut uelimus, et adiuuando subsequitur, ne frustra uelimus. Hinc orat ecclesia, in secretis missae, dominiea .5. k ferijs penthecos. ut cum ecclesiasticis loquar. Et nostras rebelles ad te compelle uoluntates 2). Ecce rebellis nostra uoluntas, nisi compellatur ad deum,
1) „Seruum eflectum ' staat in den nominativus, als het praedicaat van „arbitrium"
2) In liet Missale Komanvm, Ex decreto Concilij Tridentini restitutum, PU V.
VI' 34



' """ 8,c *<='' soruator. Nemo potest «enire ad me, ni.i
p«ter meus taxerit eum Tpahim™ nolento,, dnoimm uolente,.
™hT" 'TT,' '.lleoloS,ae «t »"»«tore. non appellat
nomina '/ 'cholast,c»s «'eologaatroa tam propudioao compellat
pag. 228. ^ Propositio tertia.
n!nr^m a r b 1 u m dum faci t, quod in se est, peccat mortaliter.
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio est scandalosa, impia, in fide et monbus erronea.
Confutatio condemnationis • 15" OP"» überi arbitrjj tanquam priuatum, et proprium, est peccatum, quare sicut palmes non potest edere fructum k semet ipso n.si mansent ,n nite, ita nee nos, nisi manserimus i„ Christo, id quod docet euangelium. Quisquis est extra Christum, mala est
frin» pT ! Ulte?' qUi ftUt DUll0S aUt aCerb0S' aUt noxi°s edit fiuctus Palmites autem qui manent in uite, id est, in Christo,
purgantur ab agncola coelesti deo patre, qui nisi purget compu-
trescunt in stercore suo palmites, hoe est, homines liberi arbitrii
August,nus. sordibus uolutati. Augustinus iUe optimus liberi arbitnj uirium
explorator, in Iohannem tractatu .49. eandem Lutheri sententiam
effert. Nemo, inqmt, sibi palpet, de suo sathan est. Sathan autem
9imv-! peCCaDdum- Quid his «erbis darius. Idem ibidem tractatu -21. Vita nostra tanquam nostra, id est, de uoluntate pro-
pna, non ent nisi mala, peceatrix, iniqua, Yita uero bona, de deo
oa* 229 m ] " w -n°n a n°blS' k de° n°bis datur non ó nobis- Qui pag. 229. male uiuebat, m uita sua erat, // qui bene uiuit, ad uitam Christi
Ephes transyt, particeps factus uitae. Fuistie, inquit, Apostolus, aliquando
tenebrae, nunc autem lux in domino, in te ergo tenebrae in domino
An.bro8.us. lux. Haec August,nus. Item Ambrosius de uocatione gentium libr 1
non ï T' , m81;, h™> 'ualun, nolle, tarnen nisi donatum non habet, bonum uelle. Ulud contraxit natura per culpam, hoe ree,pit natura per gratiam. Expendite haec uerba Ambrosij Vnde August,nus. Augustmus de uerbis domini, super Matth. sermone .50 Nemo malus facit bonum, S, nemo malus bonum facit, homo malus, quomodo facit se bonum P Facit de malo bonum, qui semper est bonus M fl.ere.u.15. Sana me domine, inquit, et saluabor. Saluum me fac, et saluus ero.'
m,hl dlcunt uani uanaP ïu te saluum facis, si uolueris ? Sana
iussu editum, et Clementis VIII. auctoritate recoanitum A..»v trai l . .
bede voor op de Dominica 4. post Penthecosteu n 377'i„ t"*
nostras etiam rebelles compelle propitius voluntates* ' "
1) NI. God.



me domme, et sanabor. Et quia, qui uidentur bona agere libero arbitrio, non deo hoe tribuunt, nee deum in actibus suis glorifican , propterea dabit illos deus in sensura reprobum, ut faeiant ea Rom 1 quae non conueniunt et euaneseant in cogitationibus suis, et obscuretur insipiens cor eorum, dieentes se esse sapientes stulti facti
Zin®10^ eremiaS' Sr** me d0miDe' 8t C0DUertar' tu Hierem .31.
dominus deus meus. Postquam enim conuertisti rne egi poenitenham, et postquam ostendisti mihi percussi foemur meum. Quid haec uerbosius disputo? Tota simul scriptura uobis impijs liberi arbitry tractatoribus reclamat. // Praetereo locupletissimos scriptu- pag. 230. rarum testes, et quasi allegationum plaustra, quae Carolostadius Carolosta ïlle, uere purus theologus, post Lutherum accumulauit, quibus im- dius.
purum ulum Eccij sophistae eonatum restrinxit. Quae omnia, ubi uerbo dei fuerint è uobis Magistris Nostris debellata, id quod nunquam futurum auguror, in uestram partem inclinabimus. Interea in liane sententiam persistere est animus.
Propositio quarta.
Liberum arbitrium ante gratiam nihil ualet msi ad peccandum, non autem ad poenitendum ex Augustino, de spiritu, et litera.
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio aeeipien do gratiam pro gratia gratum faciente, de qua loquitur scriptor, est'
erronea, errori Manicheorum conformis, a s acris eloquijs aliena, peruerse, et truncate ex Augustino allegata ').
Confutatio eondemnationis.
Haec propositio superioribus agnata, et confinis, ijsdem scripturis stabilitur et astruitur, quare operae uidebar facturus precium, si alteram alten comungerem, sed quem secutus sum ordinem usque adhuc hie non mu//to. Augustinus psalm. 142. Noli putare, inquit, pag. 231. a 1(lul e opeiari, nisi in quantum malus es et auerte te ab opere Augustinus. tuo ad opus illius qui fecit te, ipse formet, et ipse quod formauerat, et quod tu exterminasti reformet. Idem de uerbis Apostoli Idem.
sermone .13. PIoc potest uoluntas mea, hoe potest liberum arbitrium meum, quod liberum arbitrium nisi ille regat cadis 2), nisi
1) De Determinatio veroordeelt nog eene vijfde stelling van Luther: .Liberum
nction p S"a gh 3 .!an„ m3glS aPPr°P'ncluat iniqnitati quanto fortius intenderit . tiom. ex Ambrosio . Het oordeel hierover luidt: „Haec propositio, accipiendo gratiam vt prins, est falsa, piarum aurium otlensiua, a bonis operibus retrahens
sr irs: zrszr*'-
2) Als God dien wil niet bestuurt, valt gij.



nihil boni agere Dotori A ^ ^rorsus si defuerit dei adiutorium tate, sed male. Ad hop 'H ^ qU iI10 non iuuante libera uolunAngustinus. ut maie aeendo sit d° 1 v/r* ^ uoluntas tua quae uocatur libera, Et I stolf 1 107'lt*ammb'h8 ancilla- Vbi Wc libertas in bonum lege atoue dei in natura liberi arbitrij, in
Psalm. 67. singulos actus datur^lHuTuolu!TtSradePerUerSltaS/eSipit' ante
uoluntariam segregabis deusWrÏ * , 8CnPtum est> A™m trium ad dilihaereditati tuae, quia et liberum arbi-
lex dei ataue ^ • °Um' Pnmi peccatl gra"itate perdidimus. Et
tarnen occidit sftnT ^ * 8ancta' et iusta> * b-a sit,
audiendo sed ut oh ,.U1U at 8Plnus 0> per quem fit, ut non Vide oro'Quam A„ . °' non lectione, sed dilectione teneatur.
diximus titulo do Luther.° 8uffra^etur? ^uper multa
Corinth. 3, copiae studeremus quam brèuitetT ffis repehtenda [°Te^ si tam Pag. 232. satisfacit, Non sumn* ?b'8 Dobls AP08t°lus
ex nobis Jed 7 ^ all>id // a quasi
satis diximus quae Luth ™ C8t" ^Uare "3uamuis multa
tione tarnen Drius ^ ™*«»t 4 furiosa uestra condemna-
et sententïnn 1 ^ am Pro^rediar übet diui Pauli serium elogium pLCr n T,U/ col°Ph»°™ ücitur) addere. I. Hal.'
legis uirtutes sibi^nha0" C°aeU°S °mnes Profecerat, conscriptae
phlupp-3' slcuïs
sa» 3SS=-=z
duxi habeoaue nrr> J ™lm mei' ProPter quem omnia pro damnis in Mo non XL nbU8. Ut Chri8tum l«crifaciam, ut reperiar
est Christi. Hactenus^üleU o'T " 'vT' ^ qUae per fidem nihil sit ouod • 9" 8 uerbls c,are contestatur, quam
obseruator et assertor zeloS^Ï au*111*" r™"" * legI'8
quaecunque ex lege etiam di' ' -k™ contemPtim habeat ea omnia rari, ' illi8 ÏT ^ aut
iustitiam Lf tomL! ° F m',raIia' per ^em ip8am £*
uendicat potentiae P Ou./1' T •' llberum arhitrium hic sibi _ P°tentlaeP Quid ex h,s ,nferet studiosus christianae rei,
pag. 233
1) Spiritus.



quam ut per liberum arbitrium, per legem, per iustitiam, et opera
legis maledictum reddatur auctius? Si non gratia corrigatur, si non
expurgatur fide, si non curetur charitate. Quid habes quod non 1. Corinth. 4.
accepisti, inquit ille, Si accepisti, quid gloriaris quasi non accepe-
ris ? Vtiliter et seruator, Nemo potest uenire ad me, nisi pater Iohann. 6.
meus traxerit eum. tantum abest ut uel nostro marte, nostris stu-
dijs, nostro personato conatu, gratiam in nos quasi de congruo
debitam euocemus, et emereamur. Quicquid autem extra gratiam
liberi tantum arbitrij patrocinio mente concipimus, nonne iniquitas
est? Quicquid sine fide decernimus, an non peccatum est? Quicquid
tandem operis attentamus, non autore deo, an non apud Euange-
listam nihil nominatur? Sed iam satis superque de hoe articulo
tractauimus, si cui delicatioris stomachi, aut copiae studioso haec
nostra non satis arrideant, aut satisfaciant, Lutherum, Carolasta-
dium consulant '). Neque per hanc conclusionem Lutherus aliquid
commune aut conforme habet cum Manicheis, quippe quorum haec
erat sententia, imö error // hominibus bonis partem dei inesse, per pag. 234.
quam nihil uitiose agerent. Rursum malis hominibus, partem mali
principis nempe satanae inditam, per quam semper male agerent.
DE PIIILOSOPHIA ET THEOLO
GIA SCHOLASTICA.
Propositio prima.
Philosophia Arestotelis, de uirtute morali, de obiecto, de actu elicito, talis est, quae necin populo doceri possit, nee est ad scripturae intelligentiam utilis, quia continet dumtaxat portenta uerborum, non nisi ad contentiones uerborum conficta.
Condemnatio Parrisiensium.
Ilaec propositio quantum ad omnes suas partes, loquendo, de philosophia Arestotelis, in his maxime, in quibus a fide non discedit,est falsa, et tanquam ab inimico scientiae arroganter, ac insipienter asserta.
Confutatio condemnationis.
Philosophi neque humiles sunt, neque mites, sed sibi multum placentes, et hoe ipso, quod placent sibi, deo multum displicentes,
Cipriano teste, ex carne nati sunt, et quoniam quod natum est ex Ciprianus.
carne, caro est, tota Anthicyra2) digna est eorum insania, qui
1) Men zou hier „consulat" verwachten.
2) In de omgeving van Anticyra (of Anthicyra) groeide het nieskruid, dat als geneesmiddel bij krankzinnigheid werd aangewend.



pag. 235. Arestotelicam phil080-//phiam, studio et arte humana paratam ulla m parte nostrae religioni consentaneam garriunt, quique indi'eniss,me factum clamitant, quod philosophus improbetur, ou! null Iohann in fide germana statuit. Qui enim de terra'est, de 'teZ ST
Ram. 10 profecto" „t' toTS N°"r08 60
p ouectos, ut in condemnatione huius propositionis, fidem illam
theologicam, quam ab auditu uerbi dei manare docet anostolus
ct.15. quaque corda purificari tradunt Acta apostolica, philosopho gentili'
qu' aures hab"U mcircuncisiores, quam ut audire posset, et cuius'
pectus Aegyptys abbominationibus prophanatum fuit, perspectam
Z ÏÏÏÏT uet'- ArM'otclM ^ «■"«" fid™
Hipr ? ° P spintum sanctum non possedit nee uerba
Hieronymns. dei, nee enangelinm ,raiJore tuit id ,, »
ro^rou. Galat. 1. Qui dij, inquie, aant, „adunt dei euangelinm non hominis, Marcion et Basilides, et caeterae haereticorum pest s non habent dei euangelium, quia non habent spiritumsan7um sine quo humanum fit euangelium, quod docetur. Ilaec ille Vbi
Lu 'fi' d7 e8>.e8t ibi et eu^lium. Iuxta illud, EuangeJL „t de Lacae n,rt„s ad ,ustitiam „m„i cred<mti, et bonus det°
eordi, sui profert bona. Apad Arostotelem non at den», id qnod
pag 236 n0n at' q"are ne° euanSelium habet, nee fidem. Fides
Kom 10 hah f°"7V!PmtUS 1UX'//ta flP°8tolum- Quisquis fidelis Christum Kom. 10. habet inhabitantem. Nam corde creditur ad iustitiam. Perdit de^
sapientiam sapientium, et hos fastidiosos diuites cuiusmodi sunt
qu.cunqu. ,n lyoeo Are.toteli. „ersa.i »„«, dimittit in.no, qnipl'
tcrina^snnT^ot"1'1 3.tu'tlcla. est aPud deum> qnorum diaitiae adul.
o, ,od n7h i t,?„ T""' '"i',gi0n0 d'caIn' aliquid ostentantes rei, sed nih,l muenerunt uin id genus diuitiarum in manibus suis
retraWm8imnont0subt0h,C0' * ^ ipse 1>aulus no8 non
non f Um Personata sapientia reconderetur quod
penitissima ammi penetralia conficeret. Quae mundana philosophia
-sn -in - -- -
rët,Lnrnon0h«badb!an'i^n,e'' caoci,"'om dopmocaremini,
peccatum non haberetis. Nunc autem dicitis, uidemus ouare nooo«
turn in uobis manet. Arestotelicus theologus, haec uerba re „era
offert Diues sum et ditatus, nullius egens, et nescit quia et miser
uellef.W }' Gt CaeCU8 et Claudus' Qui 8i consi'ltum sibi
uellet domino, arrectis auribus auscultaret, qui consulit sapientibus
m eodem loco. Suadeo tibi a me emere aurum ignitum, uUocuplës
1) Miserabilis.



fias, et uestibus albis induaris, ut non appareat dedecus nuditatis
tuae, et // collirio inungas oculos tuos, ut uideas, Eloquia enim pag. 237.
domini, eloquia casta, Ignitum eloquium tuum uehementer. Lex Psalm. 11.
domini immaculata, conuertens animas. Hanc legem non appre- Psalm. 118.
hendunt philosophi, in uanitate sensus ambulantes. Augustinus Psalm. 18.
psalm. 140 '). Obsorpti sunt iuxta petram, id est, comparati, iudi- Augustinus.
ces magni, potentes docti, ipsi dicuntur iudices eorum, tanquam
iudicantes de moribus, et sententiam profereutes. dixit haec 2) Ares-
toteles: Adiunge illi3) petrae, et absorptus est. Quis est Arestote-
les, audiant, dixit Christum et apud inferos contremiscit4), dixit
hoe Pithagoras? dixit hoe Plato, adiunge illos Petrae, compara
autoritatem illorum autoritati euangelicae, compara inflatos cruci-
fixo. Dieamus illis. Vos literas uestras conscripsistis in cordibus
superborum. Ille crucem suam fixit in cordibus regum. Hactenus
Augustinus. Quibus uerbis claret, quid tribuendum sit philosopho,
qui petrae nusquam adhaesit Christo. Quam ob rem eandidus ille
theologus, diuus Hieronymus, eorum se a teneris testatur aniiis Hieronymus.
documenta, diuinis aspernatus esse miscere eloquijs, scribens ad
ïhesiphontem, in hunc modum. Multi anni sunt, quod ab adoles-
centia usque ad hanc aetatem, diuersa scripsi opuscula, semperque
habui studium audientibus loqui, quod publice in ecclesia didice-
ram, nee philosophorum argumenta sectari, et Apostolorum simpli-
citati acquiescere, sciens // illud scriptum, Perdam sapientiam pag. 238.
sapientum, et prudentiam prudentium reprobabo. Et fatuum dei l.Corinth.1.
prudentius est hominibus. Haec ille. Omnis sapientia è, domino Eccles. 1.
deo est, et cum illo fuit semper, et est ante aeuum. In Christo Colloss. 2.
sunt omnes thesauri sapientiae et scientiae absconditi. Yani sunt
omnes homines in quibus non subest scientia dei, et de his quae
uidentur bona, non potuerunt intelligere eum qui est. Vanus est
ergo Aristoteles. Nos praedicamus Christum dei uirtutem et dei l.Corinth.1.
sapientiam, inquit ille. Aristoteles sese praedicat, suam uirtutem,
suam sapientiam, labore tantum et studio conquisitam. Ex his
intelligitis opinor Aristotelem cum fide nihil sentire, et doctrinam
tradere quam non a domino accepit, quare futilis est, uanus est,
nugator est, mendax est. Ambrosius .6. libro exameron, cap. 2. Ambrosius.
Certe Moses eruditus erat in omni sapientia aegyptiorum, sed quia
spiritum dei accepit, quasi minister dei inanem illam, et usurpato-
riam philosophiae doctrinam, ueritatis ratione posthabuit, et ea
•I) Augustinus' uitlegging van Ps. CXL: 6, in zijne Opera, Par. 1649, T. VIII, p. 667.
2) Bij Augustinus: hoe.
3) Bij Augustinus: illum.
4) Bij Augustinus: Quid est Aristoteles? Audiat, dixit Christus: et apud inferos contremiscit.



descripsit quae nostrae spei accommoda iudicauit. Yidit eniin in sanctospiritu non illas marcescentes iam sapientiae uanitates sequendas, quae rebus inexplicabilibus, mentem nostram occupant, luduntque opera: sed ea potius describenda, quae ad uirtutis spectauere profectum. inhaereamus igitur propheticis dictis, nee spiritussancti pag. 239. quasi uiha despectui habeamus eloquia. Ilaec // Ambrosius. Ludibrio ergo habet ignita domini eloquia, qui ea commiscet frigidis uanissimis rixosisque philosophorum nugamentis. In superiori dtulo de libero arbitrio perspieuum fecimus, quam deliret Aristoteles de uirtute morali, et actu a nostra uoluntate elicito per liberum arbitrium, quare ad se quentia decurro.
Propositio secunda.
Omnes uirtutes morales, et scientiae speculatiuae, non sunt uerae uirtutes et scientiae sedpeccataeterrores.
Condemnatio Parrisiensium.
Ilaec propositio quantum ad primam partem quod uirtutes morales sunt peccata, esteodem modo qualificanda, sieut prius fuit illa qualificata. Opera quaecunque ante charitatem sunt peccata. Quantum autem ad alteram, quod scilicet scientiae speculatiuae sunt errores est manifeste fa Isa. '
Confutatio condemnationis.
Priorem partem huius propositionis, satis in superioribus asseruimus. Quantum attinet ad posteriorem omnes scientias speculatiuas esse errores et peccata, constat, quia infidelem nihili reddunt meliorem, quicquid enim animo uolutat, quicquid proloquitur, quicquid pag. 240. tandem manibus operatur infidelis animae arbor, an // non acerRom.14. bum, an non uitiosum, an non peccatum est? Quod' non est ex Hebr.11. fide, peccatum est, Et sine fide impossibile est placere deo. Qui Ambrosius. autem deo non placet, cui nisi, ut ait Ambrosius, sibi et diabulo placet? Scientiae speculatiuae non iustificant impium. Christus siquidem est dei uirtus, et dominus uirtutum ipse est rex gloriae Psalm. 23. Ipse est iustitia nostra, ipse est patientia nostra, qua patientes' sumus, quia non est in me, quod patiens sim, sed in te qui donas patientiam domine. Ipse est misericordia mea, qua misericors esse Psalm. 43. possum. Et non egredieris deus in uirtutibus nostris '). Pallax Psalm. 32. enim equus ad salutem 2), In multitudine uirtutis suae non saluabitur. Non saluatur rex per multam uirtutem suam, nee gigas in Iacobi. 1. multitudine uirtutis suae. In summa, Si deus est omnia in omni-
1) Ps. XLIII: 10.
2) Ps. XXXII: 17.



bus, a <]uo omne datum optimum, et omne datum perfectum est,
doscendens. Quid nam extra deum sunt scientiae speculatiuae, et uirtutes morales, sine gratia acquisitae et possessae, quam errores ct peccata? Qui non ambulat in luce, impingit in tenebras. Deus est ïlla lux, qui illuminat omnem hominem, scientiae non illuminant, sed inflant, et magis faciunt hominem in sensu carnis suae obbrutescere. Propterea, inquit, tradidit illos deus in sensum repro- Rom. 1.
um etc. Ilieronymus subscribit huic nostrae sententiae epistola .1. Hieronymus. uirtutis uocabulum non mereri, quod extra Christum, et sine fide humano paratur studio, cum dicit, Ego existimo, quia sicut spiritus sanctus sanctum // facit eum, cui fuerit infusus, ita spiritus sapien- pag. 241. tiae sapientem, spiritus intelligentiae intelligentem, consilij consultum, fortitudinis fortem, scientiae scientem, pietatis pium, timoris timidum deique timore trepidantem. Ita spiritus repromissionis uel spiritus dei sponsorem et deum facit in quo habitauerit. Quomodo econtrario immundus, spiritum immundum etc. Intelligitis opinor spiritum inspirare ueram sapientiam et pudicam ac pacificam, pro1 scientiam, sanctum timorem, pietatem christianam etc. quae cum scientiae speculatiuae, animales, terrenae, daemoniacae, ut - postolicis utar uerbis, non inserant studiosorum mentibus, erroros sunt. Quod autem uirtutes morales, quae neutralibus tribuuntur peccata sint probauimus abunde satis, ubi de actibus medijs egimus,
laudatus Christus, in quo sunt omnes thesauri sapientiae et scientiae dei reconditi, cuius tanta est ubertas ut ab eius plenitudine accipiamus omnes, non enim in lumine nostro, sed in lumine tuo omine uidebimus lumen, quod tenebrosum esse non potest.
Propositio tertia, M. L.
Theologia scholastica est falsa, scripturae et sacramentorum i n t e 11 i ge n t i a, et exulem nobis t ueram et synceram theologiam,
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio est falsa, temerarie, su-//
perbe et ') asserta, ac sane doctrinae inimica. pag. 242. Confutatio condemnationis.
Non sic Theologiam scholasticam traducimus, quasi erroribus et uanitatibus sit operta. Quis enim liber tam humilis haberi potest,
qui non in aliqua parte prosit? Verum hoe nos male habet, quod plus satis scholicis doctoribus addicti sunt Theologastri, ut planè in horum quaeuis dicta, opiniones, figmenta, somnia, sententias,
sint lurati, ut ex ea una, tanquam exemplari petant, quicquid iam
1) De Determinatio heelt m plaats van „superbe et": „et superbe" Inde editio pnnceps , quat. b, fol. vyv; in het Corp_ B(f < Vo, ^ ^ »edlUo



christianae rei opus uideatur, neglecti8 his literis, quae solae imraaculatae, solae nitidae, sole uerae et sanctae ab autore spiritu sunt profectae. Theologia autein scholastica non potest mihi non esse suspecta uel hoe solo nomine (ut interim alia taceam) quod Aristotelem recipit, quem et pertinatius defendit, qui infidelis et uanus cum fuerit mendacia statuit ex proprijs tantum locutus, quare consequitur et uanum et nugatorium esse quicquid Aristotelicis et philosopliicis uerbis asseratur. ïamdiu enim Hieronymo teste in Lsaiam humanus sermo habere uidetur rationem, quamdiu diuinae scripturae non fuerit comparatus. Cum autem mendacium quasi stipula igni appropinquauerit, cito uoratur et deperit. Quod si Aristotelica et philosophica dempseritis ex uestra theologia, uidebitis prorsus, ridiculam alienis spoliatam plumis corniculam, nuditatis suae ridiculum exhibere spectaculum. Quod autem scholicorum pag. 243. regnum inualuit // quadringentis iam fermè annis in eaussa fuit Praedicato- uerbi dei aut neglectus, aut suae gloriae studium. Dum Franciscani rum et Mino- enim suum Alensem mordicus tuentur, quem ob sui nominis splenritarum ambi- doreiu suae familiae columen, non uanis in hoe repertis astutijs tiosa conten- asciuerunt, iam ipsi gloria intumescere, iam coelum uertice contingere '). Cui gloriae inuidentes Dominieani fratres, Albertum quendam magnum huic opposuere, qui Alensi nomen fama super aethera notura, nonnihil obscuraret, eruditionis miraculo. Iiursum minoritae, silere turpe rati, quo suos aemulos, uel insigniter eruditorum numero anteuerterent, Bonauenturam instigarunt, ut scriptis suos eatulos, a tantae gloriae eompetitoribus uindicaret, in quo stadio inde fessi palestritae praedicatorea, ne hic posteriores partes ferrent, diuum quendam Aquinatem statuerunt, qui praeter eruditionis scholasticae palmam quam indeptus uidebatur, etiara sanctitatis nouae insignijs celebris esset, quo iam equis, quod dicitur albis praecurrerent, id non obscure animo aduertentes minoritae, dolentes tantum bolum ereptum e faucibus, imó clauam herculenam è suis manibus extortam, manibus pedibusque sunt adnixi, ut hunc in diuorum cathalogum referrent Bonauenturam, ut cui etiam hic honor debeatur, id quod si non alia commodiore uia, uel multo aere dato impetrare licuit & Sixto episcopo Romanorum, qui et ipse Franciscanus erat. Sub idem tempus, Scotus ille subtilis ex hac familia prodijt qui pag. 244. mul-//tis doctorum millibus par essent 2), inuictus et pertinatia, et ambitionis studio. Cui Capreolus et Carrensis ex praedicatorum Liranus. familia est obiectus, Postremo etiam Liranus ille, uel passim deliBurgensis rans prodijt, qui Burgensis praedieatoris 3) telis est confossus, sed
1) De zin is niet voltooid. 2) Lees: esset.
3) Vgl. hierboven, blz. 242.



non obtigit Burgensi incruenta uictoria. Nam minorita quidam, qui
Lirani partes defenderet, protinus occurrit. Turn metuentes praedi-
catorij fratres suo noinini, multitudine se armauerunt, Arborem ') Arbores diuo-
enim nescio quam finxerunt diuis onustam, quorum pars, ut ante rum ex ordini-
signaui 2), arcem tenerent, pars uti medioximi ramulis inhaererent, bnsmendican-
pars uti dij patellares, humiliores sedes occuparent. Quo exemplo tium et alio-
Franciscani similem ediderunt operam, quippe qui uno spiritu diuo- rum monaoho
rum nomina, quibus sese magnifice efferunt, non possent eomplecti. rum confiotae.
Hic est ille sanctorum patrum cathalogus, quibus non tam Luthe-
rus, quam sacra eloquia refragantur. Interim nolo rnihi sanctitas
iustorum quomodo noceat, quippe quos sciam nihil minus exoptare
a nobis, quam hunc cultum, quem superstitiosuli illis impendimus,
et non parum moueri, quod sic uideant mortales suis laribus faini-
liaribus affectos, ut praeterito genuino diuorum cultu singulis ordi-
nibus, singulis officijs, singulos quosque deos praefecerunt, tanquam
gentilitios, quibus gloriae riualibus, sic utrinque altercantibus, mare
uoluminum effluxit, et multa doctorum portenta emerserunt, in
quibus quisquis uel neuum uel labecu//lam deprehenderet proscri- j>ag. 245.
bebatur, a magisterij cathedra propulsandus. Tam enim suae gloriae
pro se quique monastici fuerunt studiosi, ut uel hodie utris cedat
uictoria, nescias, tam adamantinis uinculis praecordijs infixuin hunc
habent gloriae affectum, et tam alto corde conceperunt alter alterius
gloriae inuidiam. Quid his obsecro tantum tribuas fidei, quid de
his sentiendum tam bene, ut uera credas, quae sic affecti commit-
tunt literis? Sed audi quae nugari animus cogit. Si quando fuere Inquisitorum
qui his orgijs non afflati, uerbum dei pure candidéque conati sunt haereticae
reuocare in germanam puritatem, et ab horum iniuria uindicare, ij prauitatis im-
nunc in ipso statim initio, minis et ergastulis constricti, nunc in pietas et cru-
uincula coniecti, nunc flainmis et igne tentati, aut operi cedere, delitas
aut in ipso conatu deficere sunt coacti, in quo negocio, qui alias
intor se mutuo depugnabant, mutuo flagrabant odio, unis animis
in unum coëunt studium, ut scilicet perdant, mactent, ignibus tra-
dant, scholasticae doctrinae, et monasticae factioni parum candide
fauentes, hic sanguinarij, incendiarij, uastatores, quosuis tyrannos
phalaridas, dionisios a tergo reliquerunt. Iïaec omnia tarnen tam
tecte et dissimulanter gessere, ut male affecti animi morbum nemo
posset intelligere. Nam haeresis erat et noua haeresis, per bullas
papisticas proinulgata, his tam sanctis studijs, tam zelosis (si deo
placet) conatibus obmurmurare et obstrepere, interdum huc solum
1) De schrijver doelt op eene aanschouwelijke voorstelling van de Dominikanerorde in den vorm van een boom, in welks takken zich Piedikheeren bevinden.
2) Lees: antesignani.



pag. 216. spe//ctatum est, ut illi candidius sentientes, uel in monasticorum et scholasticorum partes pertraherentur, uel recantarent suffragium, uel ad palinodiam adigerentur, non ut gladio spiritus, instituerentur, aut felicius saperent. Quo factum est, ut hanc theologiam scholasticam ad sacra eloquia, ceu ad amussim exigere et expenLucae.11. dere planè infeliciter sit tentatum. Yae uobis legisperitis, dicit dominus, qui tulistis clauem scientiae, ipsi non introistis, et eos qui introibant uetuistis. Et quis non uidet uerbum domini lesbia (quod aiunt) regula praepostere adeo ad scholicorum figmenta, somnia, et moles obtorto collo pertrahi, et amussim ad lapidem aptari, cum tarnen contra scholasticorum traditiones ad dei uerbum, ut lapis ad amussim sunt contrahendi. Verum hoe iugum captiuitatis babylonicae, hoe regnum sathanae, deus optimus maximus hac nostra demum aetate discussit et dissipauit, audiens gemitus compeditorum, et interemptorum uincula soluens. Quare nunc repertis frugibus sacro sancti euangelij, philosophorum siliquis praecordia nostra conspureare nolumus, restitutis illis puteis, Ab Isaac seruatore uostro, quos terra, hoe est, humanis commentis, et philosophicis nugamentis oppleuerant philistei id est philosophi, pelagiani, scholicique doctores, in horum uerba iurati t), coeno et lacunis altius immergi insaniam arbitramur. Denique nunc orta ea luce, pag. 247. quae illuminat omnem hominem iustitiae sole, // tenebras amare Ambrosius. toto pectore recusamus. Apud Ambrosium male audit uestra philosophia in exameron libro. 5. cap. 24. quam fouent et ornant Magistri Nostri cum dicit. Sunt aliqui, qui cum oculos habeant ad uidendum, non uidere soleant, et uisus sui officium solis fungantur in tenebris. De cordis oculis loquor, quos habeant sapientes huius mundi, et non uident, in luce nihil cernunt, in tenebrosis ambulant dum daemoniorum tenebrosa rimantur, et coeli alta se uidere credunt. Porrö autem in fide deuij perpetuae caecitatis tenebris implicantur. Aperiunt os quasi scientes omnia, acuti ad uana, haebetes ad aeterna, et longae disputationis anfractu prudentes, inscij propriae inscitiae '*) graphice certe, et suis coloribus philosophicam quaestionariorum theologiam depinxit diuus Ambrosius. Falsitas, temeritas, superbia, praesentis propositionis, egregie innotuit, quibusdam non pituosi iudicij uel quotidianis experimentis uel aliorum, Philippus tum Philippi Melanchthonis libellis et orationibus editis, qui digna melanch. censura, dignis encomijs philosophiam theologiam scholasticam celebrarunt, non sinu 3) magna omnium admiratione.
1) „In horum uerba iurati" behoort bij „doctores".
2) Hier zou een punt behooren te staan.
3) Lees: sine.



Propositio quarta, M. L.
In sermonibus Iohannis Tauleri lingua teutonica conscriptis plus reperio, dicit Luther, theologiae solidae et syncerae, quam in uniuersis omnium uniuersitatum scholasticis // doctoribus repertum ') aut reperiri possit in pag. 248. omnibus suis sententijs.
Condemnatio Parrisiensium.
Propositio quam Luther asserit est manifeste temeraria.
Confutatio condemnationis.
Temeritas Luthero impingitur, quod parum blande appellat scholicos doctores qui sibi pulchelli et gloriosuli uidentur, quod humilis uiri eruditionem, magnis praeferat numinibus Magistris Nostris. Mira certe et temeraria Lutheri temeritas, quod tam grande supercilium ausit impetere, quod quisquis unquam inciuilius et immodestius tractauit, tergo soluit poenas. Sic laesit maiestatem pharisaicam dominus, quod insigniora ederet quam quae ipsi sophi imitari possent, quam quae homini rusticano (qualis in speciem apparebat) 1. Corinth.17. conuenirent. Sic probro fuit humilitas Dauid superbiae Philistei.
Quibus exemplis et uos Tauleri eruditionem germana lingua proditam, despicitis et contemptum arcessitis, quod ille forte gentilem Psalm . 118. illam adsalutationem duarum literarum M. N. 2) non sit uenatus, Psalm. 8. quasi dominus ille non esset qui intellectum daret paruulis, qui ex ore infantium et lactentium perficeret laudem, qui linguas infantium faceret disertas, qui sua mysteria absconderet a sapientibus,
et reuelaret ea paruulis. Temerarius erat ipse Christus, quod puel- Luc. 2. lus in doctorum consessu ausit de re diuina uerba facere, et illo-//tis pag. 249. quasi manibus diuina tractans falcem mittere in messem alienam,
id quod pharisaeis ita prima forte cute uidebatur. Apud Esaiam ait dominus, Ad quem autem respiciam nisi ad pauperculum, et Esai. 67. contritum spiritu, et trementem sermones meos. Orat propheta, Psalm. 118. Intellectum da mihi et uiuam. Da mihi intellectum et scrutabor legem tuam. Esaias ait, Nisi credideritis, non intelligetis. Ybi fides, Esaias. ibi uerbum, ibi intellectus. Absit ut & uestro supercilio rigido,
omnis sapientia in omnium uiarum capita diriuetur. Nam ad suspiria humilis animi, in tugurio cordis sui ingemiscentis euocatur spiritussancti gratia et germana dei scientia Taulerus hoe nomine
1) De Determinatio heeft: „repertum est''. In «Ie „editio prineeps", qnnt. b, fol.
vij v; in liet Corp. Ref., Vol. I, col. 387.
2) De gewone verkorting, waarmede de „Magistri Nostri", d. w x. de doctoren in de godgeleerdheid aangeduid worden.



mulo ') est commendatissimus quod in speciem minutus et abiectus spiritu digna intus spirauerit. Vos de facie tantum iudicatis, per• sonam hominia accipitis, non aestimantes scientiam dei, Christo • Urinth 1. bene credulis et in se paruulis esse peruiam 2). Infirma mundi '11 ele8lt deus» _ut fortia quaeque confunderet. Humilis exemplo pharizaica stupiditas Christi seruatoris consulta negligenter reiecit, utpote a fabri filio literarum uelut nescio, profecta. Sed Silenum illum alcibiadeum 3) non explicuerant, quippe qui sub tectorio uili sordidoque nempe carne peecati, merum numen et aeternam patris sapientiam occultabat. Sed ut audio non fuit a sacris theologiae uestrae alienus hic Taulerus. nam fama est monasticen coluisse et magistenj insignem titulum è scbolis ïheologicis reportasse, sed pag. 250. fortasse cum // minore superbia et maiore eruditione, quam uos Sorbonici inagistelli, qui rabbicum uestrum supercilium uerbo dei praeferre studetis ut crimen laesae maiestatis sit, tam sancta numina non adorasse, eorumque quaeuis dicta ut oracula delphica non habuisse. Confundat deus uel tandem hos inflatos moabitas quorum maior est superbia quam fortitudo.
Propositio quinta M. L.
Quo tempore eoepit theologia scholastica, id est, ïllusoria eodem euacuata est theologia crucis, suntque omnia plane peruersa.
Condemnatio Parrisiensium,
ïlaec propositio est falsa, praesumptuosae et irrationabiliter asserta, et errori Bohoemorum damnato uieina.
Confutatio condemnationis.
Quoniam theologis scholasticis Aristoteles est penè deus quaerens in omnibus quae sua sunt, et suam uolens iustitiam constituere per quod et iustitiae dei non est subiectus, theologia crucis quae sui abnegatione et iustitiae dei desiderio paratur, per hunc gentilicium deura euacuata est, idque iusto dei iudicio. Pro eo, inquit Esai.S. diuinus uates Esaias, quod eleuatae sunt filiae sion, et am'bulaue-
1) Misschien moet „multo" gelezen worden.
2) NI. de „scientia dei".
170S VTr m' tnht'ief Van, 'rs'nus »"n Gul- Budaeus' in ".ine Opera, Lugd. Bat. W S r j ( ni Alcibiadis>- Bij A. Pauly, Chr. Walz und
ZkovJl.: Real-Encyclopüd%e der vlassischen Alterthumswissenschaft, Stutte
den Si?en Jn w' T ,voce, »Si.lenu9''- S- ■ „Theopomp (bei Aelian) nennt
T i L i f Y a'S e"len G0U' besser als ei,,en Menschen, und dem
Tode nicht unterworfen'. D,t slaat op Aelianus, Variae hhtoriae libri XIV L
III, e. 18, ui de ed. Argentor. 1672, p. 73: Si ó „Srot, 9„o uil
x+xverrepa rvy $v<riv, x^pu^rov oi, Kpehruv xx) fa*reu



runt extento collo et nutibus oculorum ibant et plaudebant et am-
bulabant et pedibus suis coinposi-//to gradu incedebant, decaluabit pag. 251.
dominus uerticem filiarum sion, et crinem earum nudabit. Quarum
uertice sic depilato, quid obtigerit apostolus aperit. Quia, inquit,
in dei sapientia non cognouit mundus per sapientiam deum, placuit l.Corinth.1.
deo per stultitiam praedicationis saluos facere credentes. Stultam
enim fecit deus sapientiam huius mundi. Nam omne quod natum Iohann. 3.
est ex carne caro est. Quam ob rem Ambrosius libr. Epistola- Ambrosius.
rum .10. Epistola .89. Non gloriabitur omnis caro in conspectu
eius, id est, nemo se placere deo per mundi sapientiam putet, quae
tota carnalis est. et a uera sapientia cum omni uanitate sua des-
truitur. Dominus enim cogitationes hominum scit, quoniani uanae Psalm . 113.
sunt. Et subdit, Siue contemplatio creaturarum, siue sacrorum
series uoluminum, siue scientia disserentium, syncero et assiduo 1. Corinth. 3.
testimonio praedicet ueritatem, neque qui plantat est aliquid, neque l.Corinth.2.
qui rigat, sed qui incrementum dat deus. Theologia crucis est, quae
dicit non minus fidenter quam uere. Sermo meus et praedicatio
mea non erat in persuasorijs humanae sapientiae uerbis, sed in
aestimatione spiritus ac potentiae, ut fides uestra non sit in
sapientia hominum, sed in potentia dei. Et sapientiam, quam ego
loquor nemo principum huius seculi nouit. Et in alio loco Iesum 1. Corinth. 1.
praedicamus et hunc crucifixum, non praedicabat gloriam, sed cru-
cem, quia gloriae participes non efficiemur nisi per crucem. Necesse
est moriatur caro prius quam obtingat gloria. // Si ergo gloriari pag. 252.
uolumus, nos gloriari oportet tantum in cruce domini nostri Iesu Galat. 5.
Christi. Et qui gloriatur, iam non in se, sed in domino glorietur. 2 . Corinth. 1.
Hanc crucis Christi gloriam, sapientia mundi non nouit, philoso-
pbica commenta non consequuntur, neque sophisticis cauillis patet.
False Lutherus temerarius et praesumptuosior censetur, quia per
theologastros inflatos, sensu carnis suae, astruit euacuari crucis
theologiam. Sententiariorum enim libri non uno loco hunc odorem
efflant, quo subodorari licet, praesumptionem, fastum, arrogantiam
penitissime inditam suis autoribus. Quando auditur crucis Christi
praeconium in scholis? In nugacissimis solum nugis uersantur, in
quidditatibus, haeccietatibus, formalitatibus, et id genus mille argu-
tijs, iinö ociosis uanitatibus totum tempus insumunt, et misere sese
exhauriunt, quibus pessime cedet, quod posthabito, ne dicam deserto
puro Christi fonte, unde flumina fluunt aquae uiuae, ad turbulen- Iohann . 7.
tissiraos latices, et coenosas lacunas philosophorum et humanarum
tr.aditionum defecerunt. Maledictus enim qui ponit spem suam in
homine. Et Paulus, Videte, inquit, ne quis uos decipiat per philo- Hierem 17.
sopliiam, et inanem fallaciam, secundum traditionem hominum, Colloss. 2.
secundum elementa mundi, et non secundum Christum.



Propositio sexta.
L1 b 1 d i n e m corrumpendae scripturae iam ferme pag. 253. trecentis annis patitur ecclesia, i n -//c o m p arabili damno suo a doctoribus scholastici s.
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio est falsa, stulte et malicio se asserta.
Confutatio Condemnationis.
Qu°d libidinem corrumpendae scripturae passa sit ecclesia, declararunt abunde Lutherus, Carolostadius, Philippus Melanchthon, Oecolampadius, libellis aeditis, et ante hos insigni doctrina clari, qui his diebus, diuino fauore è tineis et situ, quibus imputruerant, in lucem subierunt Yuesselus et Gocchius, et aly plerique, quibus omnibus fidem adhibemus indubitatissimam, quatenus eorum bene scripta, non potestis uerbo dei conuellere, cum uerbo dei sint consentanea. Neque mirum uideri debet, si hanc propositionem ueram assenmus, Xam quis non uidet theologiam scholasticam pardalem magis Pelagianorum maculis uariegatam? id quod uni debemus fundamenïnm8 °Ui^ et fun<3amento innititur, tumida illa humanae
turris scholas- !, <l0 glae machma> in cuius celsa sedet arce Pelagius fortis heros, ticorum, in hed turris haec babylonica harenae non petrae soliditate fixa cum cuins uertice lucifero, giganteis fratribus et hebraeis superis aemula facta ruisedet iela- nam deo auspice minatur. Nam fluminum illisu, quae fluunt impetu de llbano 8«ccussa «), et gladio spiritus tenebrata, turn lapillis illis P 8- sacrae scripturae petita subruitur // quassatur, et collabitur Quid rehquum est, quam ut deum inclamemus ardentissimis uotis, ut laetis initlJ8 conatus, laetus respondeat exitus, ut ad nos redeant pura, christiana, salutaria euangelij uerba, quibus imbuti, quibus occupati, quibus in deum subuecti, ab hac lucta qua cum laruis pugnamus, accendamur, deaebriemur, absorpti Christi amore. Veritas propositionis patet, commenta scholicorum cum diuinis scitis fideliter conferenti.
Propositio septima.
Theologi scholastici Arestotelis moraliaprorsus conuenire mentiti sunt cum Christi paulique doctrina.
Condemnatio Parrisiensium. Hac propositione impuden ter, et falso theologis scholasticis imponit scriptor, quod non est uerum, quanquam satis exploratum sit in
1) NI. „turris haec babylonica".



m u 111 s , moralia Arestotelis, cum Christi Pau"que doctrina consentire.
Confutatio condemnationis.
Mentiuntur qui carnalem Arestotelis sapientiam spiritu sancto Rom. 8 dignam garnunt. Prudentia enim carnis inimica est deo, et led ei non est su iecta, neque enim potest, Et qui in carne sunt, deo Galat. 5. p acere non possunt. Caro enim concupiscit aduersus spiritum, et pin us a ueisus carnem. "Vera autem sapientia est donum // spi- pag. 255 ritus quod per Hieronymum superius docuimus. Sicut scriptum Hieronymns. est. Quia apud te est fons uitae etc. Et ipse fons lumen est. Ynde Psalm. 35.
ugustinus psalm. 41. Si fons est, et lumen est, merito et intellectus, quia et saeiat animam auidam scientia, et omnis qui intelligit luce quadam, non corporali, non carnali, non exteriore, sed in enore ïllustratur. Est ergo fratres quaedam lux intus, quam non nabent, qui non intelligunt, ut iam non ambulantes, sicut gentes ambulant, in uanitate mentis suae, obscurati intelligentia, alienati a uia dei per ignorantiam, quae est in illis, propter caecitatem cordis ïpsorum. Si ergo ïlli obscurati sunt intelligentia, id est, quia non intelligunt obscurantur, ergo qui intelligunt, illuminantur, In ïlhus luce lumen inobscurabile, lumen hoe desiderare quendam ontem, quoddam lumen, quale non norunt oculi tui, cui uidendo lumini, oculus interior praeparatur. Cui hauriendo sitis interior mardescit. Haec Augustinus. Cuius uerba si fixius expenderis, Augnstinus. uidebis quam nihil gentibus sit deferendum. Conueniunt itaque etnnica et moralia, cum Christi Paulique doctrina, ut prudentia carnis cum prudentia spiritus, ut mendacium cum ueritate, ut lux cum tenebris, ut deus cum belial, ut denique uita cum morte. Quid facit, ait Hieronymus, cum psalte Horatius, cum euangelijs maro, cum Apostohs Cicero. Neutrales istos Arestotelicos, scio diuersam ab hac tenere sententiam, quippe quibus parum cognita est, uerae
e.1 // 7 ' e[ ?harltatis cognitio. Cessent igitur, et sibi tempe- pag. 256.
rent theologi scholastici, sacras literaas ') oscitanter lectas pro sua libidine temerare, et nobis sua somnia pro lege euangelica statuere,
non mne chnstianae rei dispendio, quando oculos receperunt, quos tot annos praestigijs fascinarunt. Yerum si uerbum dei adferant omnem reuerentiam impendere, omnem fidem adhibere, et propensum animum referre erimus paratissimi. Ilis itaque contenti, finem aciamus, hoe unum precantes, ne Sorbonici doctores, post hac tam sint sententiarijs addicti, ut ab his dissentire flagitium uideatur quippe qui cum iudicio et delectu sunt legendi. Multa bene rursum plurima male, memoriae tradiderunt. Quare consultissimum
1) Literas. VI.
35



fuerit literarum studioais ad scholasticen ne respicere quidem, ne escam captantes, hamum una inglutiant, sed ad ea sese studia conferant, quae suspensa haedera nihil habent opus, quae non egent praecone, satis per se laudata, hoe est, euangelica et apostolica, quae ad bonam mentem sunt profutura.
ADDITVR ET HAEC PROPOSItio, ex libro de captiuitate babylonica.
D i o n y s i o , qui scripsit de coelesti hierarc 1 a, nihil ferme est solidae eruditionis. Et omnia sunt illius meditata in praefato libro, pag. 257. ac somnijs prope simillima. In theo-//logia autem mystica perniciosissimus est, Platonizans magis quam christianizans, in ecclesia stica uero hierarchia ludit allegorijs, quod est ociosorum hominum studium.
Condemnatio Parrisiensium.
Haec propositio est falsa, temerarie et arroganter asserta, ac uiro sancto insigni eruditione claro iniuria, quemDamascenusdiuinum areopagitam Pauli discipulum, sacerrimum, et dei loquentissimum appellat.
Confutatio condemnationis.
Hieronymus. Demiror quid diuo Hieronymo in mentem uenerit quod cum omnium insigniter eruditorum cathalogum conscriberet, quorum dignam posteritati commendaret memoriam, hunc quisquis fuerit Dionysium praeterierit silentio. Non fit mihi uerisimile Ilieronymum tam supina incuria uiros tum uitae sanctimonia claros, tuirn eruditione praecellentia numero complexum <), ut et huius Dionysij uoc.i u um lateret, si tantus esset reuera quantus Damasceni uerbis Genadms fortasse in hac parte male sobrijs praedicatur. Ad haec, Genadius i e qui post Hieronymum, hanc eandem operam assumpserat, referens si quos praetermisisset Hieronymus, tarnen nihil huius Erasmus. meminit Dionysij. Quin et Erasmus Theologicae rei studiosissimus ^ ' 6 'nJ:erPre8» ex tribus Dionysijs unum // tandem nobis emersisse i'.glt.in Princ'Pio quarti tomi Hieronymiani, quo fit ut suspecta mihi sint quae Dionysio Ariopago tribuuntur, quando quid cui debeatur incerti sumus. Verum quoniam Iohanni Damasceno (è quo ue sentententia -) parum differre non sine haereseos suspitione
eroote LÏÏL™ aC>lt "'e' waarsch«n'ük dat Hieronymus mannen van zoo
waard achtpnde'^ «'gemeen zou hebben besproken, het niet de moeite
waard achtende hunne namen te vermelden. 2) Sententia.



licet) apud theologos uisum est hune illum esse ariopagitam Pauli didascolum, necessum est, et quasi consequens uidetur ut hic liber quem de coelesti Hierarchia inscriptum legimus, inter canonicas scnpturas censeatur. Tam hodie sunt iurati in Damascenum et sententiarios theologastri ut male audiat quisquis uel ad lat'um unguem parum reuerenter ab his dissentiat tam opiniosis dogmatis magis putantes autoris nomen quam uerbi dei ueritatem, quare' Esai. 5. curn Esaia loquor, Yae qui dicitis malum bonum, et bonum maum, ponentes tenebras lucem, et lucem tenebras, ponentes amarum in dulce, et dulce in amarum. Yae qui sapientes estis in oculis uestris, et coram uobis ipsis prudentes. Et alibi uidetur de hac nostra aetate uaticinatus propheta, Populus ad iracundiam prouo- Esai. 30. cans est, et fïïij mendaces, nolentes audire legem dei, qui dicunt uidentibus nolite uidere, et aspicientibus nolite aspicere, loquimini nobis placentia, cesset ü facie nostra sanctus Israël. Nunc hic finem faciamus. Yalete in Christo Iesu domino nostro quicunque in harum annotationum lectionem incideritis, et precor candide fauetote nostro conatui. // Si quid mordatius diximus, aut rei indig- pag. 259. nitati, aut nostrae infirmitati donate, nam quod uidebitur peccatum ignosci cupimus, ne quid hic mali nobis accersamus. omnes enim in Christo diligimus christianos, quibus Christus uere est curae ? •)
M. N. PARISIENSIBVS 8ALYTEM ET SANAM MENTEM.
{fgjlfAEC SYNT EXIMII MAGISTRI NOSTRI, QUAE PAÜk ra C'8 0CCUrreran': °bicienda uestrae condemnationi, et quae B_Ph! Luthero uidentur suffragari, quod si quae per zelum in diuinas literas intemperantius exciderint aut ebuccinata sint, comiter quaeso interpretemini, benigneque accipiatis, id quod et uestrae interest professionis et rei negocium promeretur, quicqu.d enim fecimus pio certe animo fecimus, ut et uos huius condemnationis authores, et quoscunque alios ueritatis studiosos ad docendum euocaremus. Ne si conniuenter cum uestra condemnatione ageremus, ueritatis periclitaretur ratio. Non inuidebimus tarnen si qui longe felicius haec tractaturi sint, neque rursum probri loco'
habituri, si lapsi nonnullis locis conuincamur. Nam ut hic noster labor potissimum ijs desudat, qui uel parum promouerint in re theologica, etiam num in primo haerentes li-//mine, tantum abest, pag. 260
1) Het vraagteeken is misplaatst.



ut magnis theologie legenda offerre uelimus, ita et in arduis defuisse conatus tyronibus omni gloria non potest carere, quanquam interim nihil minus quam gloriam sectemur. Pertinatiam omnem et praefractam ceruicem detestamur, tantum diuini uerbi pabulum impatienter esurimus, quod nisi quam primum uos administraueritis, pituosum uestrum de Luthero iudicium, ut tragica furiosorum hominum uerba, ut bullata Bardorum ') nugamenta, et insana omnia in antichyram 2) relegabimus. Contra, tum uos pastoris uocabulo, et magisterij titulo dignos censebimus, cum pastum uerbi dei per manus uestras exceperimus, cum uos uerba dei sonare audierimus. Iuxta illud Hieremiae, Cum uenerit uerbum eiu9 tune scietur propheta quem misit dominus in ueritate. Interea nostri tenuitatem ingenij, et propensum certe, si non felix, in pias literas studium boni obsecro consulatis, et fauore prosequamini. Quod si omnino haec christianorum lectione indigna uidebuntur, uulcano tradantur, aut in spongiam denuo redeant, humiliora enim sunt quae de nobis sentimus, quam ut pro oraculis haberi uelimus, quaecunque k nobis proficiscuntur. Offerimus ergo cuiuis christiano, haec nostra corrigenda, aut perdenda ut lubebit, sed per uerbum, quod fieri aequum est, et protestamur nihil pertinacius defensuros quod cum ueritate pugnet, Yalete.
Ad Kalendas Iunias. 1 5 21.
1) „Bardi" zijn domkoppen. In het „bullata" schuilt misschien eene toespeling op de doctorsbul. Men iou aldus den zin kunnen vertalen: „als flauwe aardigheden van gedoctoreerde domkoppen".
2) Hetzelfde als Anticyra. Zie boven, blz. 323.



DISPVTA
tio ha bit a grvningae in aedibvs praedi catorvm, in-
ter Dominicanos atq; sacerdotes ecclesice diui Martini,
anno redempti orbis 1523. in ferijs diui Magniq; Pontificis Gregorij. //



pag. 262. ERVDITISSIMO ATQVE OMNIBVS DOTI-
BVS MAXIMO D. PETRO AQVENSI
Canonico apud diuum Mar tinum Monasterij.
liïrxm0» ™A DVDVM EST QVOD NOÜIS SÜBINDE LITERI8 ME EXCItanS m uicariam 8cripti°nem, en nouus fabulator ueteri llfgÜi] ltmico _ obstrepo soleo aliquoties deplorare huc prolapsam synceritatem doctrinae euangelicae, ut nullum sit illius ueatigium, quod non contaminarit haec noua nostri orbis theoloeia cuius autorem Aristotclem fecimus. Optimum certe quiddam contiee-' rat diuo Aurelio Augustino, quod in academicorum sectam inciderit qui ita inuestigant ornnia, ut certi nihil pronuncient, faciebatque' non nihil ad mutandos Augustini animos Ciceronis Hortensius quod ille liber, non certam aliquam sectam temere arroganterqué approbarit, sed quod cos docebat audiendos philosophos qui quam proxime accederent, ad rei ueritatexn, quam inuenisse philosophiae caput; est, nos his prophanis philosophis, hoe certe plus sumus stupidi, plus iniqui, quod caeco nostro arbitratu statuimus non quae habet ueritas, sed quae nostris affectibus uisa sunt optima pag. 263. lam si nobis fauerit // Arestotelica autoritas, quid non audemus ? quo supercilio non pronunciamus ea quae ex huius bestiae fortassis licebit scnptis statuere, perinde quasi mox doctrina sit euangelica quicquid ex illius licebit scriptis statuere. Audiui olim adolescens' a candidissimi pectoris D. Thesone uiro certe tota uita laudatissirno, ^ Arestotelicam philosophiam non minores pestes inuexisse in ecclesiam, quam olim impij dogmatis assertor inuexerit Arrius Quod si tanti uiri exigua uidebitur dicendi autoritas, Addo uetustissimum patrem Cipnani magwtrum Tertulianum .16. libello de haereticorum praescriptionibus in haec uerba. Ilae sunt, inquit, doctrinae hominum et daemoniorum prurientibus auribus natae, de ingenio sapientiae secularis, quam dominus stulticiam uocans, stulta mundi Haereses a confusione etiam philosophiae ipsius elegit. Ea est enim materia phiJosophia. sapientiae secularis, temeraria interpres diuinae naturae dispositionis. Ipsae denique haereses a philosophia subornantur. Hinc ille



iuxta Apostolum euitandae illae *) fabulae et genialogiao 2) inde-
terminabiles, et quaestiones infructuosae et sermones, serpentes
uelut cancer, a quibus nos Apostolus refrenans nominatim philoso-
phiam, et inanem seductionem contestatus, caueri oportere, scribens
ad Collossenses. Videte ne quis sit circumueniens uos per philoso-
phiam et inanem seductionem secundum traditionem hominum,
praeter prouidentiam spiritus sancti, Fuerat Athenis, et istam
sapientiam hu-//manam, adfectatricem et interpolatricem ueritatis pag. 264.
de congressibus nouerat, ipsam quoque in suas haereses multipar-
titas uarietatis sectarum inuicem repugnantium. Quid ergo Athenis
et Hierosolymis ? quid Academiae et ecclesiae? quid haereticis et Kespisctt or-
Christianis ? etc. Yerum excitat hodie subinde suos Christus, atque bis.
nouo spiritu ditat capaces animos, quos ad euangelicam philoso-
phiam ille apparat. Quamquam neque hodie desint ueteris erroris
studiosi patroni, quibus non est consilium ita abijcere semel inbi-
bitam philosophiain quasi illa officiat ad rem theologicam, conni-
tuntur ij improbissimo studio, simul discipuli esse et Aristotelici
et Euangelici, At quis nesciat, quam aegre hi duo spiritus cohae-
reant? Verum nonnulla spes affulsit fore, ut prorsus excutiant
ueterein philosophiam, Nempe qui nuper aggressi sunt inuestigare
de rebus theologicis. Magna quaedam spes est fore ut ad paschales
terias plenum phase faciant, ab Aristotele ad Paulum, a Moyse ad
Christuni, a lege ad gratiam, a carne ad spiritum, a seruitute ad
libertatem, a metu ad hilaritatem, etenim ille non nihil defecit a
priore autore, qui de illius dogmatis ausus est addubitare is non-
niliil promouit ad doctrinam Euangelicam, qui candido pectore
inquirit illius praescripta, qui discutit, qui uersat, qui meditatur,
qui disquirit quae sint optima, amabo igitur atque toto pectore
adamabo nostrae ciuitatis Dominicanos, si felicibus auspicijs, partim
persuasi // Aristotelem exuti, Christum induant. Id autem fiet si pag. 265.
uelint admittere cordata consilia, habeat suam laudem theologia
scholastica, uerum Paulinae theologiae primas demus oportet. Phi- Theologia
losophi (inquit) Tertullianus, in Apologetico aduersus gentes cap. scholastica
46. afFectant ueritatem, et affectando corrumpunt, ut qui gloriam suam meretur
captant, Christiani eam necessario appetunt, et integre praestant, laudem.
ut qui saluti suae curant, adeo neque de scientia, neque disciplina,
ut putatis, aequamur. Igitur quando apud nostrates reflorescunt
studia optima, est sane quod mecum gaudeas uir eruditissime. Mihi
uti dixi eximia quaedam spes affulsit fore, ut honestissimus nostri
municipij sacerdotum chorus, melioribus sese studijs nuncupet,
quando nuper pulcherrimum sui praebuerint specimen. Siquidem
1) Dit „illae'' is overtollig.
2) Lees: genealogiae.



prouocati k Dom.nicanis in disputationem scholasticam non inualidis certe argumentis, contra ferebant arma, prodibant in hanc disputationem. M. hermannvs Aberingius legum Doctor. M. ioannes Timmermannus, M. gerardvs Pistoris, M. nicolavs Lesdorpius eymnasiarcha, quos ob id uisum est monumentis consecrare, quod hoe modo plures extimulandos putem ad studia optima, si perspexerint eos mros neutiquam orbi esse incelebres, qnorum fauore atque dustria, recta studia habent optime, uerum hanc laudis partem debemus nostrae ciuitatis pastoribus Yuilhelmo Frederico personae pag. 266. personatu. // artium liberalium Magistro, Medicinae doctori, om! nisque melions eruditionis assertori praecipuo atque Magistro Euerardo Largis legum doctori ornatissimo, quod hi in eam pugnam sacerdotuxn animos incitarunt, Addet spero hic congressus multis stimulos ad meliores literae, dabuntque gnauiter operam tum clerici tum nostn Dominicani quo in huiuscemodi disceptationem quam' illi nouam mstituunt, adferant sana dignaque eruditis theologis,
uidp'rinf \ fP°tlS™ -8i consPexerint graphio literisque excipi si uidennt toto orbe lectitan suas disceptatiunculas. Atqui ut ego
ae«ir quod res est hac potissimum caussa hanc nouam pugnam e uccino non quod ullius famam foeda macula aspergam, sed quo i os excitem ad literas optimas. Quas subieci conclusiones nostri ominicam collatis neruis nitebantur statuere, euocabant in nouam disceptationem, omms ordinis omnis conditionis uiros, Processit musarum conuentus, atque in ferijs diui Gregorij literaria pugna conseruere manus huius rei nos tibi fabulam agimus, uerum non haec Cltata s"nt omnia, exauxi paucis eam disceptationem neque cnim pauculis hons licebat tot autoritatum maria effundere, ferebant plaenque adhuc tacitos sub pectore textus, At omnia denromere non sinebat temporis ratio. Nos igitur si quid exauximus, e es quod illi poterant in eum consessum deprompsisse, si ita tauissent fugacissima tempora. Vale. //



DISPVTATIO HABITA pag. 267.
GRVNINGAE.
VTrum >) Christus Benedictus ab hora suae natiuitatis sacerdos simul fuerit et Imperator, atque an hoe sua meruerit passione.
Sacrosanctum post monarchias quatuor iuxta Danielis praesagia imperium Christo uero deo et homini secundum eius humanitatem ab initio suae benedictae natiuitatis inabdicabiliter traditum sacerdotale simul et monarchicum est, quare multarum rerum non modo dono- et facto proprio acquisiuit proprietatem, uerum omnium infusum habuit dominium.
/ Ea propter utriusque gladij autoritas apud Romanum Primum \ Pontlficem Christi regis regum, et summi sacerdotis corrola- ulcariuni plenario iure residet, quorum alter ab ecclesia rium i e?t utendus; Alter uero pro et non ab ecclesia est euaI ginandus, sicut et imperator Romani pontificis autori\ tate in casu uenit deponendus.
/ Cum Christus uerbo et exemplo altissimam docuerit Secundum j paupertatem, ad supremam in temporalibus monarchicorrola- cam dignitatem simplex relligiosus nequaquam inhabilis num l est, quo fit ut ciuile dominium super uniuersum orbem \ habere posset.
Christus ecclesiae sponsus tametsi Romano pontifici in // tempora- pag. 268.
ïbus mdixerit generalem amministrationem, particularem tamen
minime, quam ita apud imperatorem esse uoluit, ut nullus contra
eam praescribere posset. Habetur enim melius electione qu;\m suc-
cessione imperator, proinde non minus atque Octauianus Christi uicea gerit in terris.
1 rimum j Imperatoris igitur autoritas, tallias imponere, bellum corrola- | mouere, usuras, lupanariaque permittere potest, Iudaeonum. rum autem usuras ab eis amouere tenetur.
1) Blijkens het medegedeelde op p. 266 volgen hier de stellingen die de DomiJüaestTonis0'' etc 6en°men '6 Terdedi6en- Dit looPl d°or tot het „T.tulus



/ Quia omnis potestas ad honorem et utilitatem eius è, Secundum j quo est exerceri debet, sicque quilibet princeps dei et corrola- ecclesiae uicarius tenetur in haereticos primum, deinde ïium. I in legem dei manifesti delinquentis ') congrua cohertione etiam usque ad carnis interitum animaduertere. Vtraque potestas suis legibus subditos in conscientiae foro, obligat nocentem, in casu liberat eius poenam mitigans, Innocentem uero cognitum talem nonnunquam iuste condemnat»), euangelica tarnen lex plus Mosayca eorum statutis grauata 3).
Primum j ^ nc^e ^omanus Pontifex, sicut Canones condere etiam corrola- ! contra quorumcunque doctorum determinata, modo non, rium. au^ contra scripturam, aut contra priorum quatuor eonsiliorum sint dictata, potest ita in uotis et iura-// Pag- ^69. I mentis dispensare. Caeterum religiosos, aut in sacris
j constitutos, ab horum 4) lectione poenitus absoluere ' potest minime.
Secundum I Christus proinde benedictus ab hora suae natiuitatis corrola- j sacerdos fuit simul et imperator atque haec sua merrium. uit passione.
impertinens phy8icale 5).
Legi naturali et si repugnet mundum incoepisse, ipsum tamen accepisse esse potest non ueritati comprobatur, ita ut nee locus sine corpore, nee econtra, ita nee uacuum quo tamen posito, et si motus in eo fieret non tamen in instanti.
Titulus quaestionis affirmatiuae. SACROsanctum, post monarchias quatuor, iuxta Danielis praesagia imperium, Christo uero deo et homini secundum eius humanitatem ab initio suae benedictae natiuitatis inabdicabiliter traditum sacerdotale simul et monarchicum est, quare Christus multarum rerum non raodo dono et facto proprio acquisiuit proprietatem, rerum omnium infusum habuit dominium. Magister hermannvs Aberin-
1) Het „manifesti delinquentis" hangt af van „cohertione". Vergel. p. 283 hierachter, blz. 562. '
2) Wat men bedoelt met het: „nocentem in casu liberat Innocentem...
condemnat", wordt duidelijker op p. 278 seq., hierachter, blz. 559.
3) Lees: „non grauata". Vergel. p. 274, hierachter, blz. 557. De beteekenis van blz -1,») Lati-in W°rdt opSehelderd in het vervolg, p. 279 seq., hierachter,
i) Lees: „horarum". Zie p. 292, hierachter, blz. 567.
/>) Eene wijsgeerige stelling op het gebied der physica, met het voorafgaande met samenhangende. De bewoordingen zijn barbaarsch en duister. Wat er mede bedoeld wordt, blijkt p. 293 seq., hierachter, blz. 567 vlg. De Dominikaners komen op voor de leer dat de wereld geschapen is, iu tegenstelling met de leer dat zij eeuwig



gius legum doctor, Equidem quando de monarchijs facta est inquisitio, pulcherrimum foret hic Philonis atque Annij monumenta referre, quando praeter unum Philonem nescio, quis hic sit alius probata fide chronographus. Yerum multa euoluere non sinet temporis ratio. Igitur quod // patres optimi nituntur Christo, iuxta pag. 270. assumptam humanitatem regnum asserere, uel hoe solo nomine Christi gêneauidebitur absurdissimum quod per Nathan, non per Solomonem logia. Christus ducat originem. Quin et sacratissima uirgo Maria, non per Solomonem traxit alta principia, sed per Nat ham, ut intelligant patres nostri, Israëliticum regnum, iuxta assumptam carnem nunquam contigisse Christo, quando unica Salomonis posteritas succedania functione illi regno semper sit substituta. Christus autem quoniam ex linea Nathan ducebat originem, inter eos erat, quos I hilo atque Annius, Ahiasarim dicunt fratres uidelicet atque nepo- Ahiasarim. tes Salomonis, quos ita uocabant Hebraei, quod poterant euocari in regnum, si Salomonis posteritas defecisset.
Cum Christus et uerbo et exemplo altissimam docuerit paupertatem, ad supremam in temporalibus monarchicam dignitatem simplex religiosus nequaquam inhabilis est, quo fit ut ciuile dominium super uniuersum orbem habere potest.
Et hoe Corrolarium ita eludo. Cum Christus et uerbo et exemplo,
fugent dignitatem publicam, certe eatenus inhabilis est, quatenus Religiosns inChnsti uolet esse imitator. Religiosus igitur, qui absolutum profi- habilis est ad tetur christianismum, tota uita inhabilis est. Maiorem ') sic assero. monarchicam Exemplo fugit, Iohan. 6. uenerunt ut raperent et facerent eum dignitatem. regein etc. Lector, ltex esse noluit, ideo rex // non fuit? Quae pag. 271. consequentia? Doctor Aberingius. Certe optima, alioqui quis inuituin coegit imperium suscipere? quando et in iudicem uocatus,
iudex esse noluit. Lucae .12. Hoe exemplo docuit fugiendos honores etiam ultro oblatos tantum abest, ut cuiquam liceat Christiano caeca ambitione uenari negatam monarchiam, ut olim Constantinopolitanus antistes Ioannes, Yerbo quoque docuit Christus hunc dignitatis apicem fugere. Matth .17. Principes gentium dominantur eorum, Non ita erit inter uos, sed quicunque uoluerit inter uos esse maior etc. Magister noster. Non his uerbis Christus Apostolis interdixit orbis monarchiam, sed tacite submonuit apostolicos satrapas, ne ethnicorum principum more, impia tyrannide suos praemerent, non ethnicorum more dominaretur. Abe. Mihi certe id non prohabitur 2), cum dicat Christus. Quicunque uoluerit inter uos esse maior, non ait, quicunque uoluerit inter uos exercere
1) NI. den „maior" der redeneering.
2) Lees: probabitur.



iniquam tyranmdem. Minorem') sic statuo, qui dicit se in Christo manere debet, sicut ille ambulauit, et ipse ambuiare .1. Iohann. 2.
ristus autem tota uita fugit amplissimam dignitatem. Igitur iniiabihs est religiosus, si tarnen ille uolet Christi esse imitator. Ita et Apostolus docet, non altum sapere, sed humilibus consentire, ad Rom. 12. ita ad Philippens. 12. humilitate superiores inuicem arbitrantes, ita .1. Petr . 5. humilitatem inuicem insinuate. pag. 272. lam ut mittamus ista, miror patres optimos 2) hanc // orbis monarchiam uni Petro uindicare, quum Lucas narret Petrum, non ut monarcham, non ut principem, sed ut euangelicum militem ab ecclesiae semoribus missum Samariam, Act. 8. Lector, Non est missus Petrus ueluti ordine inferior, sed ut primas apostolici ordinis, qui eam legationem fuerat grauiter obiturus. Aberinoivs, Si letro nusquam non constabit apostolici ordinis suprema dignitas: qu e8t 1uod non Petrus, sed Iacobus respondit ad Iudaeorum quaestionem, Act. 15. quando tarnen ipse Petrus synodo assidebat. Magister noster, Pulchre orauit doctor, gratiam habeo 3). ABErinChnstns ne- gius. Si ita placebit theologis aliud infero. Christi imperium, ut
nelimnera8 Ï'f F"* ^ torquent, neque sa^r-
J P d° ale ne<ïue monarchicum est. Neque enim ille fuit aut sacerdos aut imperator, qualem uos eum fingitis, Regni temporalis monarC a nunquam contigit Christo. Sed neque sacerdos fuit quales sumus nos, qui alienum sanguinem offerimus. Regnum meum, inquit, non est de hoe mundo. Iohannis .6. Neque enim unquam ïmperatorem egit Christus, igitur neque huius uicario Romano Pontifaci hcebit ïmperatorem agere. Spiritualem Christi monarchiam (de qua dictum est psalm. 2. Postula k me et dabo. et psalm . 81. Quoniam tu haereditabis in omnibus gentibus, et .8. Omnia sub-
n „7o ;ec'8tl 8ub pedibus eiu8' et Matth • 28. Data est mihi omnis potespag. 273. tas) uos torquetis ad mundanum strepitum, hoe // modo, Christus secundum humanitatem in mundo sacerdos fuit et imperator, igitur huius uicarius Romanus pontifex etc. Neque aduertunt patres op.1 ln Christo nihil fuisse crassi, sed omnia spiritualia, Nam et ipse spiritus, deus inquit spiritus est. Iohann. 4. Sed et in scriptuns, christi regnum dicitur aeternum. Daniël .3. Et regnum eius regnum aeternum. et .6. Regnum eius non dissipabitur. Esaiae .9. Multiphcabitur eius imperium, et psalm. 85. Da imperium puero tuo. Christus igitur mxta assumptam humanitatem non habuit omnium rerum infusum dominium, ut patres nostri rem parum intel-
1) Den „minor" der redeneering.
ij, 2) Hoflelijke aanduiding van de tegenpartij.
3) Schertsende opmerking.



lectam sunt interpretati, quando illum pater non imperatorem misit,
sed propiciatorem per fidem in sanguine ipsius, ad Rom. 3. et .1.
Iohann. 2. et .4. Et Esaiae. 61. dicitur a patre ouis destinatuB ad
uictimam. Propter scelus, inquit, populi mei percussi eum, Sicut
ouis ad occisionem ducetur, Audis quid Christo iuxta assumptam
humanitatem promisit pater, non utique imperium, non regnum,
non gloriam, sed quid? Non est, inquit, species ei, neque decor.
Et desiderauimus eum despectum, etc. Lector, Heus tu, Euoluito
prophetarum oracula, reperies ubique Christo et sacerdotium pro-
mitti et imperium. Audi Zachariae uaticinium cap. 6. Ecce uir
oriens nomen eius, Et aedificabit templum domino, et dominabitur
super solio suo, Et erit sacerdos super solio suo. Et erit consilium
pacis inter illos duos. aberingivs : // Yaticinatus est haec domini pag. 274.
prophetes de spirituali Christi imperio, quo ille in recte creden-
tium animis sibi solium praeparat, iuxta illud, Anima iusti sedes
est sapientiae, Verum ne quid addubites de meis interpretationibus,
diui Hieronymi commentarios in hunc locum expende, cernes quam
non sis prorsus prophetae uaticinium assecutus ').
V traque potestas suis legibus subditos in conscientiae foro obligat, nocentem in casu liberat, eius poenam mitigans. Innocentem uero cognitum talem2) nonnunquam iuste condemnat, euangelica tamen lex plus Mosayca eorum statutis grauata non est.
Svpprior, Miror patres nostros tam prorsus temere hanc nobis uniuersalem 3) obtrudere, Ytraque, inquiunt, potestas, perinde quasi quidlibet illis liceat statuere, ob id duntaxat quod potestates sint,
Et quid si romanus pontifex desciscat a fide num ob id illi licebit quaelibet praescribere, quod potestas sit ? imö nobis tum uenit iudicandus atque arguendus, tantum abest ut illi quicquam in nos liceat, Per fidem qua Christum professus est filium dei, Petrus ligandi pontificium meruit, ecquid? si ille in Cayphae aedibus degenerasset in sathanam, nunquid claues secum tulisset Petrus, quo illi adhuc licuisset hanc potestatem in nos exercere? Lector, Et nos olim pueri didicimus, ob haeresim suam maiestatem decidere Pontifici. Svp. Igitur si ob haeresim non est audi//endus Pontifex, pag. 275. quid hanc nobis uniuersalem statuis, Ytraque, inquis, potestas etc.
Perinde quasi nihil illi non liceat, hoe duntaxat nomine quod potestas sit, uerum tam est hic patrum error crassus ut non mereatur erudita responsa, alioqui quid est quod Paulus obiurgarit Petrum
1) Gy zult zien, dat gij er niets van begrepen liebt.
2) Den onschuldige, die als zoodanig ook bekend is.
3) Een term uit de logica. Bedoeld is de redefiguur, „Vtraque potestas".



Pr„„r iruam non
rrf^id" rdai 'rrb"°tur
r i rtzzt^TiirrAo&tó«-
t^zzi^rzr i,"iuiu°t pa,res' PO-
OM»*, nisi id praecip4Cquo"pLtopTt "v T""""
ziï'LV:; s£r -~ ^;rr r;t
rco^rLT™=rL<^5i5t:
«T; "r^St I ' b"PliZa'e 0,MM gentes, docentes 1'aulus nusquam non elamitat I"?.""1,"8 "J"""liU" uobi». "» «' «liu. se pmedicare Euangelium J a'a, ', nSere'
276-=e;^if- -r
r snrr j-
C »üdis- ^T™-Ö,li,!OTt Q"id *«"" f«
«mum. flasset? quae üli fuisset dicfndi° T"?" ohqU°d EuanSelium con-
An non Schrils toto J?,"?""' qUi8 Credidi88et Pau,oP mandata hominum, Matthaei 15 et'®8t°macha!ur in traditioncs et Tertullianns. secundum dortrima of *■ jv' ' ^arci -7. ita et ad Colloss. 2.
ritaZ,« Sl„ d. T brin"m- A'l'i0 Tert'"li«»i «•"»-
■ibil Heet ex n„„r„ ZTolZZle ZTZ^ "M'' 7f'
S3te3SHËSr~i
SZuTJL K;r°«-"=«
£ ~ ttz
;iurntï'
pag. 277. tus, certe audie^diVTn^iTin^ ?°nt,fice8' quac iussit Ch™" Timoth 1 p'L Ut/P8e Chri8tus' ita ^ apostolus .1. ad
^l-L:n;zr^z^ orge10 8ui-et 2 • c°rinth •5
legatione fu„ctUs e.«, nihi, doeens liiud'X^d 7^.^



perat, iuxta illud Iohann. 7. Mea doctrina non est mea, et, Iohann . 12. Sicut mandatum dedit mihi pater sic loquor, et Iohann . 16. A meipso non ueni, et Iohann . 14. A me ipso non loquor, ita suam quoque functionem Christus in apostolos transposuit, neque ipsis licet docere aliud, aut nouum euangelium condere, praeter id quod & Christo illis est creditum, iuxta illud ad Galat. 2. Creditum est mihi Euangelium, Sicut misit, inquit, me pater et ego mitto uos, Christi iubentur annunciare Euangelium non suum, Indicarat haec uario enigmate Christus, uerum tum potissimum, quum acceptos panes ipse diffregit, fractósque a Christo apostoli offerebant multitudini, uel hoe paradigmate satis clamitans, quales esse oporteat doctores sermonis euangelici, Yt enim ille aggregatis turbis,
in coelos tendit obtutus, hac suspectione innuens, se nihil agere,
nihil tradere, quod non accepisset & coelesti patre, ita docebat doctores diuini sermonis nihil apponere simplici multitudini, praeter quod & Christo ipsi accepissent, non è suis affectibus apponerent humana dogmata, non prophanam philosophiam, Christi admiscerent euangelio, sed puram simplicemque doctrinam euangelicam, ea fide apponerent, // qua a Christo illam accepissent, nee nouis subinde pag. 278. diuisionibus turbis euangelicam alimoniam aliter frangerent, quam eam fregisset ipse Christus.
Nocentem in casu liberat etc. Et hanc ita impugno, Non licet cuiuis etiam eximio principi quicquam contra scripturas canonicas.
Vetant illae studiosissime innocentem perdere, igitur potestas innocentem cognitum talem nunquam iuste condemnat, Maiorem ') assero,
Deutero. 4. Non addes non tolles legi dei tui, Minorem 2) statuo autoritatibus grauissimis, Danielis .13. Innocentem et iustum non interficies, Si hominem indemnatum non licet flagellare, Act. 22.
qui poterit iuste plecti, qui iam pronunciatus est iustus? aut si id facient, quomodo legum conditores iusta decernunt. Prouerb. 8. ita et Nicodemus, Ioannis .7. Nunquid lex nostra iudicat quenquam,
nisi audierit ab ipso prius et cognouerit quid faciatP ita et Esaiae uaticinium mirum, cur patres nihil metuant, 56 Festinant, ut effundant sanguinem innocentem. et lobelis 3). 3. Effuderunt sanguinem innocentem, et Ionae .1. Ne des super nos sanguinem innocentem. Nocentem poLector, in casu diximus iuste condemnat. Tim. Quid incertum for- testas dimittit tuitumque casum mihi ingeris, quasi protinus generali lege sit lici- et quando. tum, quod in casu fortassis uidebitur tolerabile. Ego hunc tibi nodum ita dissoluo, Nocentem poterit aliquando potestas dimittere,
1) NI. het zooeven gezegde: „Non licet cuiuis etiam eximio principi quicquam" etc.
2) NI.: „igitur potestas, innocentem cognitum talem nunquam iuste condemnat".
3) Lees : Joelis. Bedoeld is : Joel ui: 19.



"9. nMii Mhti //
oni« ah impugno, Mosi lege cautum erat np
Cc Lr zre;ri8 7pHcium'qui non sp°nte ^
35 Vestra' X 8 effug,° tres urbes addixerit, Numer
ruil ^ Qs*l inrentem atque iam p«»-ciZ;
eorum statutis 'grauata non est "f eUa°.gell°a lex PIus mosaiea qua nemini aufcquam ZhJl ' ETgeIlca Iex' ,ex libertatis,
autem tributa dainus magistratiLsTon -riT^111 dll'gamU8> 1110(1 illis debeamus sod «p g!8tratlbu8> "on ld facimus, quo quicquam Dublin,« 7,™ ' l 8 Slmu9 offe^iculo, aut certe ut his illi
peratoris leg^^mT^ ^|ioqU.i nuI,ius Pontificis, nulliu8 imcaritas, qua iubemur et ^n!' 0181 ,quantum P^ulat christiana lare, .1. Corinth 6 Qn ^ lniuriam' e* fraudem dissimu-
bant' iudaei suam Hbertatem Zo^ ^ ^
tus conuincit eos nocoJ • q n8mim seruiermt ™quam, Chrisnon Moses iberarirtb ^ *°° ^ liber°9' 1™» ab humani. edictis' Ld ! * u igitUr lex' non
liberat, ideo et ™L r f !P8a Mosaicae IeS» seruitute nos pag. 280. quam in ue-//teri We Ü P 8 ,e8se hbertatis in euangelio, Enangelium qUam seruitus euan^H?' T i X 8Ua DatUra nihiI sit aliud est libertas hanc euaneelicam lih IT ° D1S1 llberta8' modo magistri nostri *)
diligamus. ad Roman. IS Vp "1CI88Im d et npbis, nisi ut muicem prospicere debet non sim n 1uando publicus ille est minister,
ob pubü Jt™r,rjss irrfodi" i",b"ci'' ieit"r -
non grauate mind m ^''"tatem. ille tnbutum exegent, pendemus militat publicae. Caeter.™ -n ,et D°8tri8 Comrn,,dia et paci suum satellicium, si exte^' rLibu0'^ ambitione exauf?ere
turpiter perdere illi nihil Ih 8Uft8 °stentare °Pes> si alea
__L ^ ' 11,1 Dlhl1 debemus, uerum si ille exegerit pende-
blz.^554, S'd'e h^Lstrijdt61 VerV°lg de Stelli"g (p' 268' 274 hierboven, 2) Aanduiding van de tegenpartij.
lariuin op p. 2G8* T de be,,andelinB van het eerste corol-
• aöd- tilmperatoris igitur autoritas" etc.



mus, non ut debitum, sed ne nostro strepitu turbemus publicam tranquillitatem, neque enim temere resistendum est potestatibus,
quando deo resistit, qui illius ordinationi resistit, Ferenda etiam durissima exactio, modo ille ad impia te non impellat. Augustinus de ciuitate dei, libro .5. capi • 17. Quid interest sub quibus regibus uiuas modo ad impia te non compellant. Porrö licet nos pendamus quod illi exigunt, Principi tarnen euangelica autoritate non licet tallias impo//nere, ld si fecerit, iubemur nos ab apostolo tyrannidem dis- pag. 281. simulare, ille autem excusatus non est, imó reus est, quod si reus est, qua autoritate patres mei ') asserunt principi licere tallias indicere? Magister noster, Audi apostolum ad Roman, cap. 18. Omnis anima potestatibus subdita etc. Reddite ergo omnibus debita, cui tributum, tributum etc. Timmer. Hoe huius epistolae caput, ut uideo & nemine non legi, ita a paucissimis uideo recte intelligi,
Nunquam intelliget qui uolet ea trahere ad ecclesiasticos proceres, ad ecclesiarum pontifices, ad christianos magistratus, Iussit haec tum Christus tum apostolus ea tempestate quando nondum essent ulli christiani principes. Promiscue tum agebant fideles cum ethnicis. Paulus igitur ne quis putaret ob susceptam christiani nominis professionem, licere publicam ethnicamque potestatem contemnere, aut huius imperata negligere, docet nihil negandum impijs magistratibus, quicquid illi ceu suo iure exigunt, quod citra pietatis iacturam liceret pendere, non quod his quicquam debeas, sed ne tua culpa perturbetur ordo publicus, ne illis sis offendiculo, quos oportebat tua potius modestia ad meliorem mentem uocare, ita et Christus soluit didrachmum, non quod quicquam deberet imperatori,
sed ne scandalisemus, inquit, eos, Matth.17. Igitur mea modestia qua fero prementem tyrannidem, non parit principi innocentiam,
ut illi liceat qualibet ex caussa taleas 2) imponere. Aposto//lus ubi pag. 282. ad Christianos uertisset stilum Caeterum, inquit, inter uos nemini quicquam debeatis, nisi ut inuicem diligatis, ad Roman . 13. quando et imperator et pontifex et plebeius, unius simus corporis membra ac fratres inuicem.
Bellvm mouere, Et hanc partem expugno, Quaero si Christiano Bellum an : ullum bellum sit licitum, qui iubetur a Christo et inimicos dili- citum.
gere, et tollenti tunicam, pallium adijcere, Matth . 5. et k Paulo iubetur fraudem pati .1. ad Corinth . 6. Quin et apostoli paradigma de membris, et Christi et postolorum 3) doctrina de fraterna concordia non admittunt ullum bellum. Sunt pontificiae leges, quae non omne bellum improbant. Christus autem et Apostoli palèm
1) Aanduiding van de tegenpartij.
3) Apostolorum.
VI.
2) Lees: „tallias".
36



et is oui f aed,bu!'rDd°:0n hCeat 1uencluam odisse, quando et w qui fratrem od.t homicida est .1. Iohann . 3. Noui quid de
tul Jü !) etptUg"8tl°U8 Gt Bernardus' ^ milites instinon iSn Chnsti doctrmam non admittere pugnaces animos, non iram, non mahuolent.am, non odium, ad Galat. 5. Tantum abes , ut perm.ttat grassari in Christianos, in fratres, ut non conuemt capiti pugna cum pedibus, ita neque christiano cum christianis, quum inuicem simus membra, ita .1. Corinth.12. Ephes 4 Prouocare ad pugnam nemini Heet, si liceat prouocatum contra mouere arma uidennt magistri nostri '), quando neque id mihi pae 283 Pr°batUr- Nod 8mebat Mosaic* lex suos principes adornare prelia ' PF1US PaCem 0btul^8ent, Deuteron . 20. Quando accessen/ris ad' expugnandum c.uitatem, offeres ei primum pacem etc. Id si Mosi
idT'qUae t0ta 68t m PUgni8' qui P°terit euangelica lege d esse licitum, qUae pacis est lex, quae cogit et inimicos diligere'
Lvpanaria permittere 2), Non licet imperatori, sed nequé ulH
Cfi23PTonttere;COrta fUbli?' qUae et Mosaica legesuntuetita. mSL f f61'64"1 dG filiabU8 etc' «erum cogitur per¬
mittere nolens, quando aliter tuta esse non potest uirginum pïdi-
ou d' " 0hr„PaU,U8 C0riQth«8 Permi9it -««nda cZlnon quod non mtelligeret, quid foret optimum, sed quod aliter tuta
pudicitia esse non potuit (quanquam aliter habeam honestas nuptias e foeda prostibula) ita igitur cogitur imperator admittere scorTa' Lcerea;one vZ t ^ciosius. Ipse autem sua autoritate
«t - wirxïsr "* ~»p-
Quia3) omnis potestas ad honorem et iitilit.
cragrua coher,ione ««—
m) hoe .go magistri „o.lri .) corrol.rium, hoe modo «rrodo, Non mumcatio, Gladio Christus nih,l docuit suos attentare, Keuocandus
3) h',™^ T,™ "" s'l:' ra68' 553-
beurt om bestreden te worden. (h,erboven- bl*' 554), komt nu aan de
4) Aanduiding van de tegenpartij.



est potius tolerantia, atque doctrinis sanis, quod si ille est insanabilis, suo domino relinquendus erit. Nobis non licet iudicare quenquam, ita docuit apostolus cum de Corintho incesto esset quaestio,
ita iubet Christus sibi seruari uindictam, ita redarguit Apostolos precantes ignem coelo descendere, Lucae .9. Lapidare Iudaeorum est, mederi christianorum est, Haereticus nemo pronunciandus est,
nisi qui apostolicis autoritatibus erroris publice conuictus, mutare noluerit insana dogmata. Turn demum huic praescribenda est poenitentia, ut ab ecclesia depulsus solus maneat, ut suffusus pudore quandoque mutetur ad meliorem mentem, ita egit cum haereticis Hymeneo atque Alexandro apostolus .1. Timoth. 1. Ita cum Hermogene, Phyleto, atque Phigelo, quos certe ille capitis poena nolebat pleetere. Magister noster. Quae bona fabulaP Quam nouam rem nobis ebuccinas ? Et ubi quicquam traditum est, de hisce haereticis, quos tu nobis ingeris, Timmer. Nosti Tertulliani libellum,
cui de praescriptionibus haereticorum ille dedit titulum ? Magister noster, Nunquam uidi codicem. Timmer. Praestaret et hunc patrem lectitasse, qui uolet de eiuscemodi re docta disserere. Magister no//8ter. Somnia mihi narras. Timmer. Ne quaeso magister noster pag. 285.
lias meas fabulas rideat, Exiguus quidem est libellus, uerum talis est, tantus est, ut optarim in orbe non esse Dominicanum theologum, qui hunc uetustissimi patris libellum non edidicisset, adeo probe suis coloribus pingit doctores scholasticos. Hoe igitur libello,
ille narrat haec quae monui. Porrö si ab haereticis sumendum erit capitis supplicium, quid est quod Apostolus iussit deuitandum, qui huiusmodi est, ad Titum .3. Haereticum post primam et secundam ammonitionem deuita, nisi forte Magister noster uolet, deuitare Deuitare quid uocabulum, ita interpretari, ut audio quosdam magistros nostros, significet. Paulinam dictionem torquere, dum deuitare sunt interpretati, de uita tollere, ld si ita uoluit apostolus, quid est quod nusquam non clamitat cauendos pseudoapostolos, quos certe non raro poterat tradidisse potestati publicae atque ab his capitis supplicium sumpsisse, uerum non ita uoluit apostolus, habet et euangelica mansuetudo suam iram, non qua seuiat, sed qua corrigat, hinc est quod Christus cauendum docet è, falsis prophetis. Attendite, inquit, uobis h falsis, non ait perdite, trucidate, iugulate, Christiano enim non Haeretici non licet in fratrem seuire, ob id enim spiritalem ecclesiae gladium snnt exurendi Christus esse uoluit, ne ethnicorum more frater fratrem iugularet, sed sanandi Ita et Turonensis antistes diuus Martinus (ut autor est Sulpicius)
apud imperatorem precator interccssit, ne apud Gallias ille // iugu- pag. 286.
laret haereticos, Ita et pro Donatistis circumcellionibus intercessit Augustinus. Igitur hunc imperialem gladium, quem patres nostri Bomano tribuunt pontifici, quod imperator sit, prorsus negamus et



.Romano et cuiuia alg eximio qModo Chri„a8
issvurr tt e" Pe'rM'et i"",° sMi"m
Malth.26. non Petros tantum, .ed in Petri pereon. ecclesia nu.,,,
Petra, eccle- q„j" et' JdT"onTcTP ^o uobis, Iohan'n 14.
siaegessitper- ^nr tientiS ^ ££ ^
—• tollend tunieam, pallium adijcer., E, Apoa'tol ZZ' in
°T °mmbm hominibus pacem babendam, Ad Roman 12 cnm „m„, lnu,cem fralre8 a|ter • 0
g d!unl P«ra'ttimna pontlSci, non hnnc permittimus cuiquam quod sit pontifex, sed quod prophanam gerit potestatem cui apostolus gladium permisit. Ad Eom . 13. Pontifici non licet 'mo uere arma qui iussus est praedicare euangelium pacie Quam pul"
> lnquit, pedes etc. ad Rom . 10. Neaue enim •
attentauit Christus, alioqui non fuerat
cogitur andire imperatorem t p.lt pag. 287. ex equo Apo.toln, subiecit Ad Rom n T2 ^ oZi
poteatatibue ete. Q„„d ai e, im^T not/^aTó3^ bnta imponere, cogetur ille inxta Panli doctrinam aeoue pendere
ts i,a
p-.lt pontifex. Volt PauIu8 chri',lia J ZZZiiT^
zrsm is-"r
adeo nihil liceb.t Romano pontifici, in imperatorem ut et"'!'! ethnicum iussus sit honorare 1 Petri 9 <s„k- r ±' . man» creaturae. Siue ,egi quLi prlecdlentfr i^t VT'
rpfspum!
fabulam? Alter gladius au es Z '2' ^
i- • ... . . " excommunicationi8 non est nppn.
Excommuni- ecclesia" ' Non1 enim P 1 C°mmuniS omnibus, etiam laicis, id est, dat hij zelfs vefplichMs^eMe h'^'enz. ^ ge°°rloofd het 2waard te trekken,



cati, libens // condonauit admissum. Si cui, inquit, aliquid condonastis pag. 288. et ego .1. Corinth. Igitur spiritualis eccelesiae ') gladius non est penes unum Romanum pontificem, sed penes eos, qui laesi sunt fratris flagitio. Quod si illi reconciliantur, et Christus reconciliatus est.
Nee habet Romanus pontifex, quod in eum seuiat, iuxta illud euangelicum. Si audierit te, lucratus es fratrem tuum. Matth . 17.
Item, Si duo ex uobis consenserint. Amen dico uobis, quaecunque alligaueritis super terram etc. Quod si penes unum pontificem,
haec erit alligandi autoritas, cur Apostolus hoe quidquid est autoritatis, non mandauit Ecclesiae et2) Episcopo? aut certe cur id non iussit Timotheo, ut eum incoestum eijceret ecclesiae conuentibus, quando per Timotheum mittebat epistolam? Yerum ecclesiae hanc autoritatem J detulit, quae foedo crimine offensa fuerat. Lector, Ita ne igitur tu utrumque gladium adimis pontifici, quando et Christus eos non ademerit? Neque enim ille dixit, Nimium est,
sed satis est ? Timmerm. Pontifici suum ius non adimo, imó illi uindico, quod autoritate euangelica illi donauit Christus, nempe uerbi ministerium, gladiumque spiritus, quem tarnen ita peculiarem nolo esse Romano pontifici, ut eum adimam ecclesiae, cui cum quouis pontifice communis est. Caeterum imperialem gladium iussus est Petrus occulere. Conuerte, inquit, gladium in locum suum. Magister noster, Adeo non iussit Christus hunc gladium abdere, ut //
et emere iusserit gladium. Qui habet, inquit, sacculum tollat, simi- pag. 289. liter et peram. Et qui non habet, uendat et tunieam suam et emat gladium. Lucae .22. Timmerm. Ita ne igitur secum pugnat Euangelium? an secum dissidet Christus, ut iubeat et gladium emere et gladium occulere? An forte arcanum quid haec Christi uerba innuunt? Audiant patres optimi3), Dicam quid hisce suis uerbis tacite subindicarit Christus. Emere iubet gladium, at ferire prohi- Gladium emebet, ut discas etiam tum non ulcisci, quando ulcisci poteras, iuxta re qua reiusillud, benefacite his qui persequuntur uos. Matth. 5. et ad Roma- 8it Christus, nos .12. Non uosipsos defendentes charissimi, sed date locum irae.
Benedicite persequentibus uos etc. ita et Christus cum se ulcisci potuisset, maluit immolari, hoe enim est et gladium emere, et gladium abdere. Porrö quod duos gladios admiserit Christus, dum inquit, satis est, puto ego his uerbis Christum tacite subindicasse Apostolis, ne quid temere prophanam potestatem incesserent, quando et illa hac parte sui officij non inutilis futura erat pietati euangelicae, dum facinorosorum hominum cohercet uitae licentian, alioqui dicturus fuerat Christus, nimium est, uerum quid hunc gladium
1) Ecclesiae. 2) Dit „et" schijnt overtollig.
3) Aanduiding van de tegenpartij.



ut'hune gSL'SZS™* 'ribU°rCP Pet" * . Vnde1) Romanus pontifex si«„f „
sint dictata ZlTZ' i„L I* P"//0rUm I""1"»' cousiliorum religiosos, J °2' ' ""TT" diape"m"'
absoluere potest minimc. °* * 'orarum '«"'one peuitus
fici^Iicere ^ E»™"° P»"«-
bu. hümanie délretTe «1 Z2T" ""fK) di,pen»re in id est, is qui consulere debe^»? COnS,horum' cum «* Episcopus,
tur si quicquam decreui. BhM.rSlT.ÏJST,
hominum mores) Pontifex uifWJ* a, , q ^ nunc 8unt Episcopus „„.ter' JTmutet«" uidebitur expedire dicain id 'Mllm i p°ret ln8t'tutum, ut nobis cum decretis ad ^
manus pontifex indictas 'erias absumi i;S v ?eXent R°tibus, luxu, caedibus fabulis etc P ' dlnatlone> alea> ebrietasabbatismos, si ob synodor.™ \ feccauit pontifex si non tollit iniuriam dei. Quod si Romann^ ° 0mmu™ decreta, non uindicet ecclesiae Groninganae pastor ./°n indlcat ferias> quas nostrae ilü contra RoS p'ontTfiS 7 P°PUl° 6886 exitio' «"bit
perniciem uergere sui ereeis Ff * * r°gare ferias> quas uidet in
quae in rem faciunt commissae muSd^is^* Ut P.rfi08Piciat sunt commissae tuae oues tn * R.omano pontifici non
pag. 291. unum esse Chri//stiani orbis na t °rem P ens> alloqui satis foret cinium ex aeTuo 1' f CUm tamen E^lis uati-
Dormitauerunt pastores tuf "non"8 >nprefitet ^^ Et Naum -3-
dominus super pastores ita' P l *" a r' et ^ach • ^0. Iratus est Groninganis ouibus Actorum 20 Attent*1 ÜSy?X ae<3U0 omnibus mandauit de pastoribus li- si licebit GronTnganis Ü "Ï ^ * ™iuM? ** etc" ^ cebitabrogare hac caussa, Quid ni licebit et r" ^ man.1 Pontlficis decreta, dinortim fe- patrum suorum atoiie m Romano pontifici mutare decreta
■m expedire n„5 SjS"''™ 1 iU. „„„
est, id est, CE»? 'nquit dominus propter bomiues Quatuor coa- Video patres uestros =) Qr ° 'homo "u,li" sabbatum. «lia, at tribuere quatuor svuodis A t ^ » Euaugelie™ autoritten, «ar Eaaoge- ritas, quaudo ZeS j'^ °"5 Pr°b*,Ur GreS»S »«*>-
- -",cres.„„i, ~Lurr-f:rr
b.1"» ÏÏSS, «r" <P' ** ifïr ■ 5M> >»' "a „„ d.
*) ue tegenpartij.



nitorio ad fortunatiaaum. Item ad Probam. Item in prologo in librum .3. de trinitate, et lib. 2. contra Donatistas, cap. 3. Item ad Hieronymum epistola .19. Item Hieronymus ad Theophilum aduersus Iohannem Hierosolymitanum. Item distinct. 9. cap. Quis nesciat, et distinct. 9. cap. Noli1).
In uotis2) et iuramentis dispensare potest. Timmermannvs, Potest certe si id facit consulens illorum saluti, De notis. si suo quaestui non potest. Neque enim pontifex prohibere potest,
ut non faciam bonum quod facere institueram. //
Caeterum 3) in sacris constitutos et religiosos pag. 292. ab horarum lectione penitus absoluere potest minime.
Timmer. Mirum quid hic uelint theologi, ita ne secum pugnent De horiscanoipsi. Dicunt Romano pontifici licere dispensare in omnibus quae nicis iuris sunt (quod aiunt) positiui, An horarum lectio iuris estdiuini?
Quis me nouus apostolus coegit certum psalmorum et precum numerum quotidie emurmurare, cum Christus doceat non multis uerbis orandum ethnicorum more. Matth . 6. Et quid si grauioribus me contingat rebus occupari, dum lectito quae facient ad erudiendam rudem plebeculam, quid si sim occupatus consolandis pupillis destitutisque uiduis. Quae uera est religio, Iacob.1. ita ne igitur mihi licebit hanc pulchram pietatis speciem anteponere frigidis praeculis,
quas è suo ingenio nescio quis mihi homo praescripsit, Si hanc dispensationem non permittis Eomano pontifici, quid orbis monarchiam illi asseris. Magister noster, Si ita contingit quempiam grauioribus occupari tum iam licebit Romano pontifici eas canonicas preces ita mutare, ut ter oret precationem dominicam, uerum penitus absoluere non poterit. Timmerm. Rem nouam audio, Gratiam habeo, quod nesciui, didici. Lector. Stabit haec mea sententia,
perpetuo addictum esse canonicis precibus, qui beneficiatus est clericus. Timmerm. Igitur neque uos cogemini ad eas preculas quando uobis non sint beneficia. MAGister noster. Sunt maxime // nempe pag. 293. qui pauperum liberalitate ociosi uiuimus. Timmerm. Oretis ergo in dei nomine.
Legi4) naturali etsi repugnet mundum incoepisse ipsum tarnen accepisse esse potest non ueritate comprobatur ita ut nee locus sine corpore nee econtra, ita nee uacuum quo tarnen posito et si motus in eo fieret, non tarnen in instanti.
1) In het Decretum van Gratianus, c. 8. D. IX, en c. 9. D. IX; in de uitgave van Friedberg, P. I, col. 17 seq.
2) Het vervolg van het aangevallen „corollarium", p.268 scq.; hierboven, blz. 554.
3) Slot van het aangevallen „corollarium", p. 269; hierboven, blz. 554.
4) Thans wordt de laatste stelling aangevallen: p. 269, hierboven, blz. 554; vgl.
aant. 4 aldaar, en blz. 379.



ÜAGister Gerhardus PistoriH '1 tt„„ , .
dependet, tanquam cau8sa efficiente illo eiusdem ieiturZl P"nCIpi° leg. naturali mundum incoepisse ' g ° rePuSnat
K7Z":,itui' ip,7'™bZi—
* --di' h££2£ "tere
srrs e,,e
Z^JZT ='
pag. 294. Tertio 3), si mundus lege naturap fuif aK *
fuit ab aeterno, patet consequentia per nhi^generatl°
ssfT ïsxrr - L^r
processerunt ergo infinitae corruptibiles animae 'f p culatione solis mundo exisfpnfo ,1, * ' mae' et 'nfimtae cirpooere tofüd,uTtaXi„Lfc«# pbilonophum ') .3. Phj.icorum. C°° pertra°",re
Quarto de hac eadem sententia diuersa spnHf D„ , . „
pp=
t:
Quod locus possit esse sine corpora »).
1) Deze neemt voor het eerst aan het debat deel.
stelling zou minDom\tiktneTs^k ï— Wege"S ^ °pgeworPen Uit hetgeen aanstonds door den Lector .hierin met hem medegingen.
geval te zijn. De partijen zijn het on H'f 1 W J het omgel«>erde het
slechts voor de leus opgeworpen.' Verhel. blz.U379met elka"der ^ De Stell,nK is ) He. woord is hier weder aan Gerhardus Pistoris
•'"rjfzït r°M r" ~«
vervolg moet blijken. tegenspraak, zooals ook in het
5) Het vervolg van de bestreden stelling. Zie p. 269, boven, blz. 554.



Si id quod minus uidetur inesse, ergo etc. sed extra coelum uidetur esse locus sine corpore, ergo locus sine corpore est reperire sub hac sphaera actiuorum et passiuorum. Probatur quoniam substantiae separatae, aut // intelligentiae sunt extra coelum, sed extra pag. 295. denotat locum uel nominat conditionem et circumstantiam loei. Nam dicimus extra coelum, et intra coelum, ergo uidetur ibi locus esse sine corpore.
Ytrum ') Christus benedictus ab hora natiuitatis suae, Sacerdos fuerit et imperator, atque haec sua passione meruerit.
Christus, quoniam filius dei sacerdos fuit inaeternum, non secundum ordinem Aaron, sed Melchisedech, qui inducitur ab Apostolo neque initium dierum, neque finem habens, ut intelligas Christi sacerdotium, neque coepisse ab hora natiuitatis suae, neque desijsse,
Neque enim ab homine ille est institutus aut unctus, iuxta illud ad Hebraeos .7. qui non secundum legem mandati carnalis, factus est sacerdos, sed secundum uirtutem dei, contestatur enim quoniam tu es sacerdos inaeternum, secundum ordinem Melchisedech. Item lex homines instituit sacerdotes, sermo autem iurisiurandi filium inaeternum. Item psalm . 44. ^ nxit te deus, etc. Igitur Leuiticum sacerdotium secundum Aaron, et in tempore coepit, et in tempore desjjt, Christi sacerdotium, quod non leuiticum, sed ex tribu Iuda et inaeternum fuit, et inaeternum manet, ut testatur Apostolus ad Hebraeos .7. Passione sua non meruit sibi quicquam, cui nihil accedit, nihil decedit. Psalm. 101. Tu autem idem ipse es etc.
Verum nobis meruit, ut nobis prosit ipsius sacrificium. Ipse enim nobis k patre do//natus est, ut nostris usibus impenderetur .1. Co- pag. 296. rinth. 1. Qui factus est nobis sapientia, iustitia, sanctilicatio et redemptio, etc. Ita et Iohann. 3. Sic deus dilexit mundum, ut filium suum daret, et .1. Iohann. 4. Testificamur, quoniam pater misit filium suum saluatorem mundi, et .1. Ephes. 1. Qui elegit nos in Christo, ante mundi constitutionem, Et Esaiae .9. Puer natus est nobis etc. Nobis, inquit, datus est, cum nondum ille nobis esse2) aeditus. Ita Christus nobis fuit sacerdos, quum esset ab aeterno unigenitus apud patrem. Yerum qui sacerdos erat inaeternum. non enim ab hominibus institutus est. et Apostolus ad Hebr. 7.
In fine temporum homo factus sacrificium obtulit, quo sibi nihil meruit sed nobis, ita et suos uocat pueros quos suo sacrificio nondum k patre meruerat, Esaiae .7. Ecce pueri mei, quos dedit mihi deus. Ita et Iohann. 17. Ante hoe sacrificium, Pater sancte, serua e°s, quos dedisti mihi. Igitur ut Christus suos dicit, quos nondum
1) Het debat keert terug naar de inleiding of de „casus positio- van de betwiste
stellingen, p. 267, hierboven, blz. 553. 2) Lees: es«et.



sSfr'ï'ccs
ZLmö ; ptfu,t' ,aotM «■' 'M'' p'tK
Z Z£i Hi f 'l a?"Um 6,1 -ibi mun-
pag. 297. ab hora aatiuitatia Um u™anltatem dumtaxat est saeerdos, si
tem intótdP?,Z eM6 COe//PU' 1«is ««>■*>-
i -i unxit. Neque enim lex eum saeerdotem insti-
Apo'stoZ autemdmitfteba! ^ SaCe;d°tium' nisi 'euiticae tribus uiros" . T , . u aeternum Christi sacerdotium asserat et è
Sna morte ai tium, nëqL'^'dierum^ïl "F™ Melchisedech' cui »eqi iniChri-tn. sa- sed qu, 8aeerdo8 p™ ' T* 8aCerd°8 fieri non meruit>
cerdos fieri praedestina.iit in rn.JL™ ™°r ° 8ac"ficm™ obtuht. p°rró ut pater nos
meruit. ta «t Phrfi. ™ ^ "T munai ^titutionem >) .1. Ephes. 1.
sacrificie constitutionem, cuius
j i««eut»mnatl ai ab hora natiuitatis 111a
r,t.rcrp '• So?dotera Mtem«ïï
Don obtulit>•>*«•»
eeit' iut nnrf n°C em 8Uae Pa8sionis cum discipulis mysticam nfn natiuitatf T" 8UPPHcium' Wtor «b hora passionis, et contra Is aL, ^ Magi8ter ™ster. Captiose
tulerit sZiZIT WatltU19- Quid 8i iUe ante mortem -ol oh-
D0S h0die habeamU8 8acerd°tulum, qui
oblaturus est, idque die ThaTqua^! " 8aCerd°8? ^
sacrifirium^num^ h' "* ^ 8acerdo8> 1ui «üquando oblaturus est sacrificium, numerabo et me mter sacerdotes, quippe qui hoe sacri-
ficium non deuouerim. Magister nostpr bL« u 2, pag 298 8IARPH4 li j- , ,8IJ!,R n08ter, Uona uerba. Gimna-
i aud'°' dab0(lue siIentes auditus, modo magister 3)
srhtiiT's'imikob,und*' Lc'dori,i,,m-Aut «O*»
5bTd i J• t'. ?hr"""" dicUnt P"re* »P«"i ') saeerdotem, b id quod olim oblaturus erat in cruce sacrificium, quid ar<ruit
S LcrificeionI t modo saeerdotem asserere? quando ab aete'rno
braeos 9 Anna158 '6 de8'inatU8 erat> iuxta illud Apostoli ad He-
cZ hoL TT 8aCCrd08 CUm h°8tia 8Ua' 18 1ui 8acerdo8 «rat
m hostia id est, cum assumpta carne in cruce apparuit, Verum mittamus ista, quescisse *) aut nescisse retulerit nihil?
oxroaanctnm ') p„„ n, o n a r e h i „ q „ a t u o r i u x t a
1) Constitutionem.
3) De'te'ge„partLeSd°rP1US tr^' voor het eerst op in he, debat. -[ n b i J' V Lees: „quae scisse".
) De eerste van de betwiste stellingen, p. 268, hierboven, blz. 553.



Danielis praesagia imperium Christo uero deo et homini, secundum eius humanitatem ab initio suae benedictae natiuitatiis ') inabdicabiüter traditum sacerdotale simul et monarchicum est, quare multarum rerum non modo dono, et facto proprio acquisiuit proprietatem,
uerum omnium infusum habet dominium.
Et hoe quicquid est ita eludo, Noui quatuor Danielis monarchias in Christum desiuisse, uerum hane amplissimam dignitatem illius diuinitati tribuo, humanitati illius praesentissimo animo adimo.
Neque enim quicquam huius imperij filio donauit pater, Alioqui quid est quod in regem uocatus, rex esse noluit, Iohann. 6 qui stabit illius uerbumr' Quae placita sunt illi facio semper, Iohann. 8.
Et regnum meum non est de hoe mundo, Iohann .18. //
Magister noster, Christi regnum non erat de hoe mundo, at in pag. 299. hoe mundo erat. Gymnasiarcha. Gratiam habeo, quod neseiui, te docente didici, Quod sciui, te dicente non perdidi. Dextre nodum amouit theologus, Lubet et aliud inuestigare, quando in omnem nodum discutiendum Magister noster tam sit facilis.
E a -) prop ter utriusque glad ij autoritas apud Romanum pontificem Christi regis regum et summi sacerdotis uicarium plenario iure residet, quorum alter ab et pro ecclesia est utendus, Alter uero pro et non ab ecclesia est euaginandus, sicut et imperator Romani pontificis autoritate in casu uenit deponendus.
Gymnasiarcha. Et hoe corollarium adeo non approbo, ut etiam totis animi neruis id niter impugnare, Quae consequentia ? Concedimus Christo cessisse imperium monarchicum atque sacerdotale,
quando simul et rex et saeerdos successerit et leuitico sacerdotio et Israëlitarum regno, Verum negamus Christum hane amplissimam dignitatem cuiuis pontifici tradidisse. Quod si iure diuino eam monarchiam Romano pontifici uindicas, nitemur falsissimam assertionem ualidissimis argumentis eludere. Quid plus Romano pontifici asseris eam Monarchiam qu&m Alexandrino aut Antiocheno3), Si Christi habet monarchicum imperium qui Christi est uicarius, habent eam ex aequo pontifices omnes, quando ex aequo omnes Christi agunl uices. Neque enim cuiquam peculiariter Chri//stus eam mo- pag. 300. narchiam tribuit, quam assertionem, si non accipitis, nitemur eam Euangelicis autoritatibus statuere. Primum igitur negamus Romani pontificis monarchiam. Ministros suos Christus apostolos statuit non Ministros monarchas, non satrapas, non principes, non rabinos, hoe est, ma- Christns aposgistros nostros. Ministros instituit iuxta illud .1. Corinth . 3. Quid tolos instituit, autem Apollo, quid uero Paulus, Nónne ministri eius cui uos ere- non satrapas.'
1) Natiuitatis.
2) Het eerste „corollarium" van de eerste der betwiste stellingen, p. 267 hierboven, blz. 553. 3) Ni. „pontifici".



«td'tf nlll^t^fctnt^tui'bT7°° u"""orm.'
sj°istr0b' prim0- cuil" ««"'ego 'l'iulua m"ite
atrapas aut principes esse noluit. Matth . 20. Non ita erit inter
inte'r u™0'^8 g6nhUm domiDantur eorum etc. Quicunque uoluerit
"rlje oZ T "***"' Si ^trus'uoluH si
Ita pt P i m°narchiam, omnium constituendus erat minister Ita et Paulus omnes nos, membra dicit unius corporis, cuiaTcamit'
ecdel sr"' tifei qui <* » ct,2t
' f autem ecclesiae suae est caput. Roman .12 In
rius membra t CorTnth ^2 ^^ ^ '**** aUtem aUer alte" bra Ephes 4 OunT UDUm C°rpU8 muIta habet mem-
nolit n h' ' ^uoniam sumus inuicem membra. Igitur si pontifex
Eabinos esse Ephes. 5. 'christus^! ,membrUm (caPuf autem non est, iuxta illud nolnit. aut memijriIm t; , • U 0m caPut ecclesiae) uideat ille cuius sit caput
re. 3oi. "pt'°' e"se °oluit' mmb ■23' v°»
noster Trnn f • j8 . enim maSlster // "ester etc. Magister
peritae rnult^u/8™^ °mneS qUOtqUOt magisW sumus im-
Lt f üï' Ymnaslarcha. Non ita est uocabulum inter
li l eïtr8' ille.in 'ui' u0cabl''is ellbin°' uoc,t no° s"0'-
' • magistros nostros. Magister noster, Eeuchlinus
suo more nos ridet omnes, nusquam non stomachatur in sacrosanc
ruisumeirtivt,osio,e' —■ «•
»uto f„it rabbi,' i^r s 1° "b' chtl'""
«r—si zzz
pepcr2e°l'torismool' Pec'°re °"n P«™"' luid emolumenti
£ !r . optimis, Cui quoque non parum debet ouisnuis b«d,e tbeologiae est caudid.tu,4 Q„in et eg0P hoc imilLTVuZ uoca u i mihi eit interpretatus, ut intelligam eos olim 'dictoe Rabino» quoa bodie uoeamus magistro, nostros, quales tarnen Cbri. u. apoetolos e.,e „„iuit, V„a autem „„lite, „li. JUb^
x lr n"gi"er ue"er e,«' h°° .bz ilet'
illud nomoa Rabbi "welta h''"'""' ''""'i™ m«gnifieum
.... „ .. •KaDbl- JVohrn horum exemplo pro eximiis maeistris
zref ' '"""'40 u°' nihil ">"* am mei iin° tri "c . muicem. Vnua eet, quem eommunem magiatrum babetie
peg 302 dua nè "'^1 UDI tranaf.nbendum si quo bonore dignabitur uos mun-
rninistri T , "f"' ^ "»» »««<) 2«»m
zsq J'T'2 rh me in ministerie
Pai,i„ • ' Connth. 5. legatione fungimur etc. Ita et
gelij glorilm^sibr' qU1rr eXimÖ8 gerebant aP°8tol>8, qui euan.
ge ij gionam sibi asscnbebant .1. Corinth . 4. Quid habes, inquit,



quod non accepisti? Si autem accepisti, quid gloriaris quasi non acceperis. Si tua tradis, inquit, teipsum praedicas non Christum. Sin aliena, sin euangelij es minister, quid alienum fulgorem tibi arrogas, qua fronte tibi uindicas, quod tuum non est. Igitur hisce autoritatibus liquet pontificatum non esse monarchiam, non imperium, ut patres nostri ') dicunt sed ministerium, Quod ex aequo omnibus apostolis Christus delegauit. Matth . 10. Conuocatis duodecim, misit eos etc. Idem et Marei ultimo, Euntes in orbem uniuersum. Igitur eandem sollicitudinem, quam debebat Petrus Romanis,
debebat et Iacobus Hierosolomitanis, quando et ipsum episcopi uocabulum, palüm non indicet principatum, sed ministerium, sed sollicitudinem, Ita et Paulus, diaconos et presbyteros uocat episcopos, Act. 20. Attendite uobis et uniuerso gregi, in quo uos spiritussanctus posuit Episcopos etc. Ita et Apostolus iubet praelatos non in imperio, sed in sollicitudine praeesse. Roman. 12. qui praeest in sollicitudine, ita ad Coloss. uolo uos scire qualem sollicitudinem habeam pro uobis .1. Corinth. 12. Pro se inuicem sollicita sunt membra. Igitur pontificatus non est imperium, sed ministerium, sed sollicitu//do qua unus prospicit multis. Sed dicunt ob genera- pag. 303. lem sollicitudinem Romanus Pontifex merebitur orbis monarchiam.
Quod si ita uultis, prius est, ut Paulo eam demus, cui cura fuit omnium ecclesiarum, qui plus omnibus laborauit, et Corinth. 11. et .1. Corinth . 15. Pontificis ergo officium est, non imperatorem agere, sed pastorem, sed ministrum, idque etiam suo periculo,
quaudo ipse sua functione compellitur (ttio'xotsTv alijs inseruire,
aliorum commodis prospicere, non proprijs .1. Corinth. 9. Yae mihi est, si non euangelizauero, ita et queritur omnes, quae sua sunt quaerere. Ita .1. Corinth. 10. Non quaero, quod mihi utile est etc.
Igitur in hac sollicitudine omnes episcopi ex aequo Christi agunt uices, sicut ille patris sui caussa, hic in mundo legatione functus est, lam quid nituntur patres mei2) Christum imperatorem statuere, atque mox huius uicarium Romanum pontificem? Imperatorem dicebant Romani, quod educebat exercitum, Christo autem quid commune cum armis, qui tota uita praedicat pacem. Lector.
At tum quidem imperatorem egit Christus, cum templo eijceret flagello ementes. Iohann. 2. Gymhasiarcha. Certe hac eiectione non imperatorem, sed ludimagistrum uideo egisse Christum. Igitur multo iure mihi plaudam licebit3), quando ego Christi agam uicarium, idque fortassis nonnihil uerius atque orbis monarcha Romanus pontifex, aut certe imperator, qui gladio animaduertunt, si quid
1) Aanduiding van de tegenpartij. 2) De tegenpartij.
3) De „gymnasiarcha bedoelt, dat het hem geoorloofd is met de plak te slaan.



admissum est sceleris. Christus autem non ense proturbauit nego// pag. 04. ciantes, sed flagello, ut intelligatis Christum ludimagistrum, atque Pleno iure me illius uicarium, qui et ipse flagello ad meliorem mentem meos clientulos perpello. Magister noster, Eam orbis monarchiam, qua imperator est, est ») pontifex, concedimus iuris esse quod dicimus positiui, Yerum Petri monarchiam, qua ille christiani orbis est primas, euangelicam asserimus, cum amplissimam hanc apostolicamque dignitatem non cuiuis tribuerit extremi ordinis apostolo, sed uni Petro, apostolici ordinis primati. Gym. Et hanc illi monarchiam negamus, quando ministros non satrapas Christus apostolos suos instituit.
Christus2) ecclesiae sponsus, tamensi generalem Pontifici Romano in temporalibus interdixerit administrationem, particularem tarnen minime, quam ita apud imperatorem esse uoluit, ut nullus contra eam possit praescribere etc.
Gymnasiarcha. Christus temporalis imperjj nihil dedit apostolis, quos ceu oues inter lupos direxit. Ecce ego mitto uos sicut oues. Matth . 10. quando ne ipse quidem Christus huius mundi imperium, aut administrationem habuit, igitur quando Petrum Christi dicitis uicarium, Christus imperator nunquam fuit, igitur neque Petrus erit. ^ Quin et contendentes de primatu discipulos redarguit. Ego, inquit, in medio uestrum sum, qui ministrat. Quid cum Octauiano pag. 305. imperatore? Imperauit ille tot // orbis nationibus, quot tum subiectas habebat suo imperio, faciat item et noster imperator, quid haec ad rem theologicam, Imperator apostolica autoritate praeerit suo imperio, quantum quantum est, Imperator non gerit Christi uices, qui nusquam docuit mouere arma, sed Christi, inquit, minister est, ad Roman . 13. dum aliqua parte sui officij patrocinatur iusticiae euangelicae.
Vnde 3) Eomanus pontifex, sicut Canones etiam contra quorumcunque doctorum determinata, modo autem non contra scripturam aut contra priorum quatuor conciliorum sint dictata, condere potest.
Gymnasiarcha. Et hanc assertionem ita destruo, Si Romano pontifici nihil licebit contra quatuor concilia, qua autoritate orbis monarchiam sibi uindicat, quum suburbicarum dumtaxat ecclesiarum curam, illi delegarit Nicenus conuentus. Si contra quatuor Nota candide concilia nihil potest, ergo iniquissimo iure orbis est monarcha, et lector argu- liberi erunt tot Christiani orbis Episcopatus, quos contra Nicena
1) Dit „est" is overtollig.
2) Het vervolg der stellingen, op p. 267, hierboven, blz. 553.
3) Aanhef van het eerste „corollarium" der derde stelling: p. 268, hiervoor, p. 554.



decreta possidet. Videmus hic quam teneant probe historiam patres mentum quod optimi '), quomodo secum pugnent ipsi. Orbis monarchiam pontifici instituitur asserunt, et Nicena statuta rata uolunt, quae hanc orbis monarchiam Eomano pontifici apertissime denegant. Quis hos coniunget hiatus ? Quasi non et alia sexcenta sint horum conciliorum decreta,
quae postea aut abrogarit aut permutarit temporis ratio. Quod si crimen est contra Nicena statuta quicquam facere, // qua fronte pag. 306. ausus est Calcedonensis conuentus, uniuersalem pontificem pronunciare, antistitem Romanum ? qua conscientia ausus fuit diuus mag- Grregorius nusque Gregorius amplissimam hanc dignitatem Romanae sedi uniuersalis depellere, idque contra Calcedonensis synodi decreta, Legant pa- pontifex esse tres optimam epistolam ad Eulogium episcopum Alexandrinum, noluit. cui est initium, Communis filius, cuius haec sunt uerba, Ecce in praefatione epistolae, superbae appellationis uerbum, uniuersalem me Papam dicentes imprimere curastis. Quod peto mihi ultra sanctitas uestra non faciat, quia uobis subtrahitur, quod alteri plusquam ratio exigit praebetur etc. Et infra, Et quidem in sancta Calcedonensi synodo atque post hoe a subsequentibus patribus, praecessoribus meis, hoe oblatum sanctitas uestra nouit, sed tamen nullus eorum hoe nunquam uocabulo uti uoluit etc. Si crimen est contra Nicena decreta quicquam facere, quare cum clericis praeter matrem et sororem manet foemina? quando et id interdixerit Nicenum concilium, Quare fornicarij sacerdotes, notorij (ut ipsi dicunt) admittuntur hodie ad altaris ministerium, cum hos iusserit Nicena synodus cum laicis communicareP Quare ab episcopatu minore, ad maiorem hodie quisquam ausus est transcendere, quando et id cauerit Nycenus conuentus? Sunt id genus sexcenta alia quae hodie mutarit temporis ratio. Quid ni igitur licebit Eomano pontifici contra horum conciliorum decreta quicquam statuere, quod // toties pag. 307. iam factum asseritur. Magister noster. Certe non inualidis aigumentis quae dicis asseris, Gratiam habeo uiris optimis, quod euocati in hanc disputationem processerint, Discimus inter haec quae nesciuimus, docebimus quae didicimus, siquidem hoe nomine profutura est nostra disceptatio, ut ea inquiramus, quae sunt optima, ea teneamus quae sunt Euangelica, Veritas, inquit Aurelius Augustinus,
disputatione inquiritur, non ueritate disputatio, in prologo quaestionum in Genes. Ego humanissimis uirisrprandium condico, apparabitur uenturis theologis tenuis epulatio, literarijs iocis exhilarabimus conuiuium.
FINIS. II
1) Terwijl de mannen der tegenpartij als „patros optimi" worden toegesproken, ■wordt tiun tevens een verwijt gedaan.



Pftg- 308. EPISTOLA
DOCTI CVIVSDAM (VT APPARET)
ET CHRISTIANI VIRI, DE CERTA IN
deum fidueia habenda, De ceromoniarum usu, et superstitione, De confessione, De ordine ecclesiastico, Et de causa Lutheri, quid censendum a uere Christiano.
K flBJ'^RAg TVAS HVMANITATIS ET OFFICIJ PLEJTAS, PRAECEPTOR W colendissime' accepi, legi, et intellexi. Officium tuum in
me boni consulo, Animum tuum mihi quidem amicissimum, compertum habeo. Caeterum quae mones indigniora mihi uidentur, quam quibus albus subdendus sit calculus. Primum quod Prioris Anteuerpiani uincula et carceres, ceu quaedam puerorum terculamenta ob aures obijcis, non plus me mouet, quam ex pelui (ut aiunt) redditum fulgur. Necessum est enim, omnes qui pie uolunt uiuere in Christo, persecutionem patiantur propter iustitiam. Nolo interim putes me Prioris causae admixtum, si modo ille christianae fidei, male sibi sit conscius, Equidem fidei meae rationem quibusuis exponere paratus sum, Prioris uero causam, uel precationibus (si quid peccatoris apud deum ualeant prepag. 309. ces) ad-//iuuo, uel certissimis dei iuditijs dedo, Hoe tarnen persuasum habeo, ut Christi probra, flagella cruciatus, denique et deterrimum mortis genus, non obscurant uerbi maiestatem, ita neque Prioris causam (modo pia sit) eleuare potest apud iudicem deum obscuri 1. lob. 2. carceris situs, et aereae compedes, Imó ut diuus ille lob sublimior erat longe in Christo, sterquilinio insidens humilis, quam cum in regia sederet purpuratus. Ita cum undique subeunt tentationum, et persequentium flagra (explorata nimirum fide) audentior redditur, Psalm. 90. et in Christo sublimior quisque pius, quippe cum quo deus ipse sit in tribulatione, erepturus, glorificaturus, et longitudine dierum repleturus captiuum, tandemque ostensurus salutare dei, Iuxta suae Lucae, 22. promissionis uocem, Vos estis, qui mansistis mecum in tentationibus meis, et ego dispono uobis regnum, sicut disposuit mihi pater meus. lam quid popularibus rumusculis de me iactetur, contemno,



sat id habens mihi, si refragante conscientiae testimonio astruam nihil, Surdus sum ad Syrenarum blandas cantilenas, quae me praecipitem dare moliuntur in coenosam humanarum opinionum uoraginem, Apage hanc blandam pellacis linguae pestem, quae uelut melle lito gladio eripere contendit, mihi uerbi dei fructum, Non est quod easdem Prioris compedes, mihi timeam, qui in dominum certissimum affectorum male asylum 2) spei certaeque fidei sacram anchoram coniectem, a cuius unius uoluntate ceu scopo, // utinam pag. 310. nunquam contingat aberrare. Ad quam ceu cynosuram, utinam sic sedulo obtutu defixus haeream, ut non subinde ferre cogerer carnis meae pertribulationes sedulo obmolientes illinc oculos mentis reflectere, Non patitur dei timor consortem timorem carnis, Non recte coeunt amor dei cum sui perniciosa dilectione, Necessarium in primis est ut moriatur, quod carnale est, ut resurgat id quod spirituale est. Granum frumenti, nisi solo mandatum emoriatur, non Iohann . 12. edit fructum. Honora, inquit ille, dominum deum tuum, et ualebis, Pronerb . 7. et praeter eum ne timueris alienum, Quod si possessionis meae iacturam reueritus (cuius tu amplitudinem uideris demirari, et quam ego contemptim habeo) diuina consulta negligerem, hoe ipsum 1. Luc. 18. audirem è. domino, quod de Iuuene locuplete memorat euangelium.
Porro infidelitatis tuae ulcus quod hic in te subodoratus sum, nolo tangere, modestiae gratia parcens, nonnihil praeceptorio nomini,
quod certa fiducia, et toto pectore, non credis deum nostrum propicium seruatorem, praesentem custodem, et uerum pastorem, dilectissimae sibi sponsae sanctae ecclesiae, qui tamen ne unam quidem Iohann. 10. ouiculam ex creditis, sibi k patre caulis perditurum astruxit, ut quas obseruare uigilanter tueri, et salutari pabulo pascere possit,
sciat et uelit, non secus atque pupillam oculi. Contra cere-
(I Stulta igitur mea quidem sententia, haec est ratiotinatio, Si moniarum ficessarent ceremonialia, si exoleret confessionis et poenitentiae sacra- duciam. mentalis usus, futurum ut homines rude // et ruraliter (ut tuis pag. 311. uerbis utar) uiuerent, quasi deo non esset cura de omnibus, et quasi non itidem Christi membra irent, sicut scriptum est de eis, Hatth. 26. uti filius ipse hominis iuit, sicut scriptum est de eo. Quis obsecro tam stupidae est mentis, qui non intelligat horum nihil familiare fuisse (quae casura tanto pertimes) aeremum quondam incolentibus,
et solitarijs quibusque, longe & uulgi aut sodalium contubernio semotis, quorum tamen salutem, cui acceptam feras, quam dei clementissimae bonitati, cuius regnum non uenit cum obseruatione.
Tum, non uiuit crude et ruraliter, quisquis pie uiuat, pia autem Luc. 17.
1) De komma achter „contendit" is misplaatst.
2) De Heer is de toevlucht van degenen die kwalijk getroffen worden.



uita non è ceremonijs et sacramentorum usibus, paenitentiae praesertim et confessionis sacramentalis propendet effluitue, sed è supernis descendit ex dei gratuita munificentia. Item si nihil damnationis est his, qui sunt in Christo lesu, quid quaeso refert, rudis ne sit an ciuilis, humanis oculis uita, modo non ingrata sit deo? Qui ruditatem et ruralitatem (ut sic loquar) declinat moribus, infidelis tamen, age habeat suam felicitatem, cum moralium praecone Arestotele, hoe ei demum non inuideo, Cui deus non imputat peccatum, is non peccat, lam uita ciuilis hominis, hoe est, uiuentis, ') secundum ritus ceremoniarum, et uita agrestis, expers omnium ceremoniarum, è, deo iuxta imputantur, quia utrinque malae arboris noxij fructus eduntur, Reliquum est ergo, ut (quoniam deus nostras, quae ex lege aut decretis pontificum sunt, iusticias nihil pag. 312. remoratus, seruat quos uult, electos ante mundi // constitutionem, nonnunquam etiam dei fugientes praesentiam et exosam habentes dei uoluntatem) futile sit, quod hac de causa damnentur Lutheri scripta, quod ruralis uita alioqui possit exoriri inter Christianos, ut autem haec omittam, quae hic in nostram sententiam possent 'adduci, quae plurima sunt, libet pauculis indicare mentem meam de confessione et ceremonijs, quando huc me uocant tuae literae. De confessio- < Confessionis uulgaris usum, ut non tollo, ita nee probo,Cum ma usu. a(j confitendum spiritussanctus commouet poenitentem, et is eiusdem afflatui parens et credens confitetur detegens pecc'atorum sor"110* ^es' tum addubito, confessionem opus esse domini, iuxta illud. Confessio et magnificentia opus domini. et proinde bonam esse poenitenti, idque quia dei donum est, descendens k patre luminum sine cuius lumine nihil potest non esse in tenebris, Alioqui secundum faciem quidem confiteretur, cum a re tamen esset alienus, qui tantum praecepti ratione, non ex spiritus decreto ad numeranda sacerdoti peccata se accingeret, quando a labris tamen praecordia desentirent, neque id corde execraretur, quod apud tutas sacerdotis Angnstinus. aures, deponeret, Augustinum hic habeo meae sententiae assertorem psalm . 5. uersu, Et spiritumsanctum tuum ne auferas a me, quo loco in haec uerba scribit, Non potest esse confessio peccati et pumtio in homine a seipso, cum quisquis sibi irascitur sibi displicet, sine spiritussancti dono non est. Est enim spiritus in confitente pag. 313. haec ille. Est igitur sa-//lutaris confessio, non quae ex ecclesiae mandato est reuerenda, sed quam spiritus reddet efficacem et ueram. Nam nisi uiuas non confiteris, nisi ex uita spiritus, delictum non 8 •17- agn08CIS salubriter. Mortui perit et nulla est Germana confessio ab immundo nihil mundum proficiscitur dona enim iniquorum non'
1) Deze komma is misplaatst.



probat altissimus, uictimae impiorum abominabiles domino. Id quod Prouerb. 15.
claro exemplo docet Moseos Genes. Cum Chayn opus deo placere Genes.4.
non potuit, quod ipse immundus esset ob infidelitatem. Impurus
item ut erat Cbristi proditor Iscariothes, sic et sua confessio mor-
bida erat, cuius rei fidem facit dignus personata') confessione Matth. 27.
interitus. Personata erat, quod fides deesset, Quapropter et pro-
pheta significans remissam iniquitatem ei, cui diuini numinis bene-
ficio obtigit uotum 2) confitendae iniustitiae suae, aperte dicit, Dixi Psalm. 31.
confitebor aduersum me iniustitiam meam domino et tu remisisti
iniquitatem peccati mei. Consequitur ergo, cum peccata remissa
sint ante confessionem, uerbalem ipsam confessionem, signum et
argumentum esse uerae resipiscentiae, quippe quae id ore detestetur
et uoce, quod corde intus oderit. Hoe quidem uoce confiteri est,
uere intus odisse. Intus autem odisse, quis dei donum ausit infi-
cias ireP Yide iam quid confessionis ritui sit deferendum, quem
tot uerborum ampullis iactamus? Epistolaris angustia hic non pati-
tur prolixiorem. Ad sacramentum ordinis respicit animus et pro-
perat calamus. //
De ordine ecclesiastico quid censendum. pag. 314.
Ordinem in ecclesia salubriter institutum scio et probo, quo digestius et requietius agatur uerbi et christianae rei ministerium.
Corporum ratio eget ordinibus non animus, quippe cuius unius deus est dominus rector et pastor longe potentissimus, longe sapientissimus, et longe clementissimus. Periculum autem est in ordinatis,
ne qui in ministerium tantum rei sacrae asciti sint, dominij praeferant ambitionem, id quod faciunt, qui ordinum ratione, gratiae collationem, peccatorum ueniam, salutis inipendendae negocium sibi arrogant, dictitantes haec uel ex sese uel ex ordinis sacramento profluere ?3) Hommes enim cum sint salutem conferre dum libet,
aut eandem per tyrannidem adimere, in sua non habent manu, ne quod solius est dei et agni, sibi temere et mendaciter uendicent,
poenam temeritatis cum Osa non euasuri. In quam sententiam 2. Regnm . 6. descendit Augustinus psalm . 143. In lilijs hominum in quibus non Augustinus. est salus. Sine caussa (inquiens) sibi arrogant homines quod dant salutem, sibi dent, Eesponde superbo homini. Gloriaris te mihi dare salutem, uide si ipse babeas eam. Num fistula dixerit se dare aquam? \ana est salus hominis, domini nimirum est salus, et super populum domini benedictio. Deus est qui cor mundum creat Psalm . 3. et spiritum rectum innouat in uisceribus nostris, non homo, non Psalm. 50. sacerdos, non pontifex. Salus enim iustorum a domino non ab Psalm. 36.
1) Niet uit de ware gezindheid voortvloeiende.
2) Die het voornemen heeft opgevat. 3) Het viaagteeken is misplaatst.



pag. 315. homine uel ordinibus. Non commemini // apud Lutherum legisse ordines tollendos et k ceremonijs (ut malis) in totum abstinendum' uerum enimuero, Arrogantiam, Abusum, Symoniam ordinatorum' insectatur uerbo dei. Arrogantia enim eo prolabuntur uesaniae, ut uelint fidem informem (ut cum schola apud scholicos loquar) formatam reddere eharitate, utque suis planè humanis institutiunculis et commentis, salutem uel conferre, uel adimere iactent, idque p • 0rfd™ tantum rati0°e' cuius cui™ fidei sit suscipiens, contra ma-
Hebr 1 T ST' Eg° 8Um qui deleo iniq^itates et peccata prop-
" ter me- Et lllud' Ag.tque omnia uerbo potentiae suae purgatio nem peccatorum faciens, Qua arrogantia quid Moabiticum ma-is? Abusus est sacramentorum, quod praetextu et larua ordinum cauponantur uerbum dei, nundinantur bona opera, et neminem non emungunt argento, nihil refragante scriptura deterriti, gratis acce-
m ..v, u' fat18 date- Et grati8 iustificati estis. Iustus ex fide uiuit.
' ia Yfbo dommi coeli firmantur etc. Symoniam uero admiscent ordinibus, quod negatum sit hos et in pontificij muneris et ecclesiastici vj ,ii , °™in,Snfadus 8ubuehi' nisi intercedente stipe (contra quidem excm' 5' Plum Ch"stl m>ttentis discipulos suos in messcm euangelicam) et humanae fidei sacramento, contra illud saluatoris scitum, Nolite Luc. 10. mrare omnino, neque per coelum neque per terram, sit sermo
r e8t\et n0D' qU0 fit' Ut neSocio euangelico planè neglecto, pag. 316. humana substituantur decreta, quae mor//dicus tueri uolunt mag.
nates ecclesiae. Porrö ceremoniarum mirnm superstitionem et stul-
tam confidentiam damnat et traducit, cum eas christianismo opido
necessarias, minimeque intermittendas praedicet, ne (quod tu times)
agrest, et ferino more uiuatur apud Christi populum. Quas sic trac-
tandas et adhibendas monet, ne in superstitionem abeant, id quod
fit, cum superstitiosius habentes ceremonias deo sacrificari animo
persuademus cum uerum sit sacrificium, non sacer ille externus
p , oq S6d de"°ta arden81ue in deum uoluntas, cum sui plena
Psalm .39. abiectione et effusione. Sacrificium namque et oblationem quae foris Ksai.1. specosa apparent, pro peccato non postulat dominus, imö odio habet et fastidit apud Esaiam, si non intus corda in deum effundamus Quod si procul animo absit confidentia, et tractentur ceremonialia hoe animo, ut quaedam sint adminicula et subuehicula in deum (quibus tarnen ipsis, ne tantilla quidem iustificationis portio debeatur) Tum demum recte ceremoniae adhibentur, quas uelut alarum subsidium mm m Christo adultus, abjjeiendas et contemnendas ducit, cum uidelicet uirtute dei potens, alieni nihil indigens praesidij in deum rapitur et incalescit. Hactenus, inquam, Lutherus digna uerborum contumel.a incessit, et ceremoniarum superstitionem, et ordinum confident.am, et supercilium theologicae maiestatis. his si



DE CAVSSA LVTHKRI.
581
quid habes quod obijcias, age refellas et conucllas meam sententiam, idque uerbo dei, et tum pali//nodiam k me expectare licebit, pag. 317. atque amanter sum accepturus, si pro Christiani doctoris officio, et charitatis fraternae debito, mihi scripturae sensum recluseris, alioqui in hac sententia persistere cerum ') est.
*| De causa uero Lutherana probata, nihil expecto sanctimoniae, De causa M. et rursum de improbata, nihil timeo damni, qui in hominibus glo- Lutheri. riandum cum Apostolo non puto. Et qui quorumcunque hominum nomina, titulos, magnificentiam, primatum, personas, splendorem, 1. Corinth. 1. et item humilitatem, obscuritatem, tenuitatem, neglectum, iuxta aestimo, quippe ut laruas et spectra, imö ut res nihili, et mundi quaedam proiectamenta, Quam mentem ex paulinis hausi literis,
qui docet deum personam hominis non accipere, qui testatur nihil Galat. 2.
esse plantantem, nihil esse rigantem, qui secundum faciem iudicandum negat, qui denique omnem et legalem, et humanam iusti- 1. Corinth. 3. ciam et mundi lucra dispendia uerius esse quam compendia aperte Philipp. 3. confitetur, quo sibi Christum lucrifaciat, in nullius hominis uerba sum iuratus, humanae doctrinae, si aliquando nomen dederim, iam tamen exauthoratum glorior, et repudium, remitto philosophorum nugalibus, Solum enim uerbum dei est uirtus ad salutem omni credenti. Esto uel saxum uel asinus, qui uerbum administret, uerbo Roman. 1. equidem faciles aures inclinabo, reiecta et contemptius habita persona docentis, Non facit mihi fidem Lutheri nomen, ut uera eredam quaecunque scribat (neque id sibi optat) sed euangelium audio,
et testem spiritum, quem // in penetralibus animi gero praesentis- pag. 318. simum consultorem, Sic neque in totius etiam scholae sententiam pedibus eo, quod sic schola uel tota sentiat, aut nugetur, hoe est enim in homines confidere, in quibus non est salus, hoe est, in psalm. 145 homine spem ponere, quod execratione dignum clamat propheta,
Verum audio, quid in me loquatur dominus, cum uox hominis aures eminus ferit, Et ministri hominis uerbum ad sacras literas,
ceu ad amussim lapidem inflecto, tum non delirante amussi, probo structuram, quae non iam hominis, sed dei sit, Iuxta illud, Qui 1. Corinth. 3. incrementum dat deus. Et alibi, Dei plantatio estis, dei aedificatio estis, Quo aequilibrio, si et scholicorum innumera nugamenta, logomachiasque appenderes, uideres quam ridicule, quam deformiter,
imö quam pugnanter apprehenderentur ad scripturae regulam, ceu 2.Corinth.6. lancibus examinanda, Nihil luci cum tenebris, male componitur deus cum belial, ex diametro pugnat mendacium hominis cum uero dei uerbo, Haud quaquam igitur mihi placeo Lutheri nomine, sed Psalm. 129. sustinuit anima mea in uerbo domini, quod potest seruare animas
1) Lees: certum.



ostras Si mihi inpmnis salua manere potest bibliae autoritas
& ï r,UmpantUr licet ilia aemulis) Si deinde Augustino
habenda sit fides htens sacris assentienti, Luthero carere nof fuerit molestum, interim tarnen detrahentibus pio fortassis uiro, et calum-
pa, 319 parte^d T* ^ Vid°° enim multo maximam
P g- . partem ad condemnandum promptiores, ad calumniandum // procli-
uiores obstrepere Lutheri scriptis, quae uel hoe nomine' suspecta
habent, quod Lutherana sint etc. Si autem Lutheri mentem uel
t^Ton^ ?XqU1,rerent' aut certe si non dissimularent, tam paratam non haberent uirgulam censoriam in uiri eruditionem, non
plane impiam, neque tam siticulose, ut sanguinarij psychotyranni
uit'aTch 8P;rarent' Gt U"lcanum incliimarent, dis diapa8on k Christo uitae Christianae exemplari dissidentes,
coL£T C6i ^ ^theri taH8 C8t (qU0d meus dictat animus) quae columbino oculo et repurgato k fecibus humanarum opinionum animo
expensa, nullius pij hominis non arrideat animo, si dempseris aul
Luthen mor- incogitanter magis quam impie elapsa sunt etc Neque enim' fier!
satur 6XCU' S 6 ' ^ D0D iDCOnditiU8 aHqUa 6labantur è bucciMui cum muÏ;
Pugnacissimis hostibus rem habet. Est Luthero res et pugna
cum carne tabo confecta, et prorsus morbida, cui spiritum indere
n^ eh™b2UIsT adm0t°,cauteri0' <1™ inustae carni redeat genuihabitus, Sal nisi mordeat, insulsum est, Haec quisquis secum aequa meute putauerit, facile hanc Luther'o ueniam d\bit, quod nt 'r mordacior et dentatior ipsius sit charta, uitijs nemo sine t K- Q °a . ' °Ptlmus 'Ue est, qui minimis urgetur. Charitatis est non
iïZhiïrreat labi'qui non iabLr
hie perfectus est uir, propterea quod facilis et lubricus lapsus est
Pa, 320 S QU; Luther°,Unam m0rdacitatis notam -«unt, ipsi tod ' ufden/ SUDJ- iniqulta^lbus' 9ui iu 86 minime descendentes, non
erratl q mterg° ^ 8ic ferè fit' ut in aliorum
ciore S r 8Uperemu8 et a9uilam> Proprijs uel talpa caeores. Supra hominem est cum tot monstrosis hominibus (quos
pertinacia inuictos reddit) linguae bello depugnare, et nihil inde
monstrosum contrahere, Quis Luthero ueniam negLbit, imó ut
tam acrem uerbi dei patronum et uindicem non suspiciet, qu'i rem
sic 2*? e.t CUm, multorum inimicitia coniunctam sic egit, ;e et1Xer,m tnumphauit, ut k tot hostibus, k tot obseruatorinnfl to' C017cei8> immoderatioris, non mendacis tamen linguae <n possit, quamquam ne immoderatioris quidem, si Christum
Bfatth 22 Tram s|> hac ko.te>, qui ae.tuanti in
Matth. 22. ueram fidem zelo uehementius ,unt destomaehati in „hari.es
peeudoapostoloe et rabino.. Vt ad te tanden, redeat sermof mif™ £
Philipp atnieiBsime, et idem praeceptor non peenitende, ,„,n, ne.lem hanc



mentem induisses iam pridem, ut personarum respectum, magisterij uanam appellationem, et theologicae maiestatis gloriam posthabens,
iino negligenter habens, ad unum dei uerbum oculorum aciem deflexisses, ab istis laruatis laruis et personatis faciebus, quibus multorum oculi sic uelut praestigiati sunt, ut infeliciter sapiant, infelicius iudicent, infelicissime autem in lapidem offensionis, nempe ueritatem, impingant, Quare precor deum optimum maximumque quantum possum, ut // et tibi et omnibus theolo- pag. 321. gici nominis studiosis mentem largiatur meliorem, Ignosces spero pro tua humanitate, quod liberior fuerim in te reuocando in uiam, Noui candorem indolis tuae, cum in omnes tum erga me, hoe uehementior in te fui, quo te magis cupiam in uisceribus Iesu Christi, ijs bene uale dignissime domine,
Postridie Kalendas Ianuarias, Anno. 1.5.21 !).
MARTINVS LVTIIERVS, WOLF GANÖO FABRITIO CAPITONI, S. D 2).
fl%S^SjflVANTVM LITEKAE CAKD1NALI8 TUI ANIMUM MEUM EKEXEf Cj 1 run';) tantum tuae deiecerunt, mi Fabrici. Deijcit forte et uultum tuum exordium hoe triste et ingratum: sed tua culpa, qui et fidem et autoritatem literis Cardinalis tam intempestiua rhetorica ademeris. Inter multa enim quae mouerunt, hoe erat unum, quod scribis te iuuandarum Euangelij partium, diuersam k nobis inijsse rationem. Hoe enim quid aliud est,
quam aut tuam, aut nostram rationem damnabilem esse? cum necesse sit ministerium spiritus sibijpsi quam minime pugnare.
Paulus enim eiusdem uestigijs Timotheum // incedentem, Corinthijs pag. 322. commendat. Atque ego quidem pro meo in te candore, uerbum hoe 1. Corinth. 4. diuersitatis lenijssem, nisi tuipse tuus interpres, coegisses sic intelligendum esse, Euangeliuin tune promoueri, si Principibus conniueatur, parcatur, eorum facta excusentur, et (ut tua uerba sonant)
1) Daar de schrijver (boven blz. 576) de gevangenneming van Jacobus Praepositus bespreekt, moet deze dagteekening gesteld zijn in den Paaschstijl.
2) Deze brief is o. a. gedrukt door E. L. Enders, Dr. Martin Luther's Briefwechsel, Stuttg. 1889, Bd. III, S. 279—284. Voor den inhoud raadplege men: Dr.
P. Kalkotf, W. Capito im Dienste Erzbischof Albrechts von Mainz, Berlin 1907 (Neue Studiën zur Geschichte der Theologie u. dei' Kirche, herausg. von Bonwetsch und Seeberg), S. 70—86.



ne pugnam procaces prouocamus Hapr hm „ ,
nostram rationem, pulchra adulatio p f f . 8*'" ^uae» luxta abnegatio est E™ „M • adulatl° est> et uentatis christianae
tantum abest PlZ ÏT"^" 'U"c P^i:
mhementius depLS Êt EuangeHum, ut nihil
?SH=«p5
fatetur. Male ualere „nl.,nf J- « , ' et agn0f)cit et
amicorum blandiunL i , ^608 amic°8 <*ui uih>
blandiri poterit? Xos autem tv ' Ultlj8 et imPietati simul
mu», e, ITm*"£
munduu, IgituTuo» X S"" Mr0 M° *Ii,!u,>t' 'ed tol™
arguenda, coludl' Tr'' °°T P™ <»«> «Pandend., p., m ^
Chaóua. mp,„ ^ »£
Mat,h.23. acerrimè argue^ taT®T«ïr'""-■.r*" " Ct™"" C™ °mMS
—.,, crr or ^zr'z^z;:
Hierem . 1. rem'ia, diöiT'eueillt"da'T' tTT' ^ "S""' d»»OT»'. «eu ut Hio' ■bid».« „pu, dominl Wjta.'i eTlm r«r»Uüi™
d^dl ^ °i8ni'er * ™» W™ omturn
Hierom.8 "C'a Er""!"6
Ibidem me, Et iteram.
S5ESÏSS 2=3
e'Le'c„:rbr no"™m probarit'ot £
humiMf« ! ha8 Jiteras scnpsisset, obsecro, quanto gaudio, qua
uör uf „I ^V" dign.,1,.» arbitrnrémur
, q puluerem pedum eius oecularemurP Nónne et nos fex



su'nus et pjcciti sentina? Agaoscat uerburo modo, et seruos nos
praostabimus. Porrö ijs qui doctrinam ipsam et uerbi ministerium Contemptus
aut damnant, aut contemnunt, aut subdole exequuntur, nulla gratia, uerbi.
nulla charitas, nulla benignitas. Quamquam et hoe sit summae
charitatis, furori et impietati eorum omnibus uiribus et modis resis-
tere. Si autem ex tua formatura (quod suspicor) Cardinalis tuus,
tam egregium hypocritam praestitit, uides tuipse, quod nihil nos
mouere debeat. Sed neque fallere nos poteritis, quando et Satanae
cogitationes non ignoremus, et ex uerbis ipsis tum iustificare, tum
damnare possim us quemlibet. Scribit Cardinalis tuus, sese praesii-
turum deinceps, gratia dei, quod ecclesiasticum Magistratum decet.
Si hoe fide syncera dicit, et tu eura hoe non docuisti, certe animus
eius huiusmodi est, qui laruam Cardinalatus, et pompam Episcopa-
lem ablegare, et uerbi ministerio sese adcingere praestituerit. At
hoe, quanam suadela fore credemus? Impossibile est, ut sic par-
uulam parochiam administrare potens sit, ac difficile est, ut resig-
net, et parochus fiat. Et quis (inquis) audebit hoe exigere? Ees-
pondeo. Et quomodo tu securus eris, nisi ueritatem hane cog-//nitam pag. 325.
ei fecens? Foue, et eonniue postea, sed primum haee ei nota facito.
' quo peccari, quo non peccari possit. Deinde ne peccetur,
cooperare. Aut si peccarit, tolerato. Non autem tolerato, et conniuet°, 81ue per Christianam, siue humanam modestiam, si impie Modestia errauerit. IIoc enim facit crudelis adulatio, quae fingit modestiam siue Christianam, siue humanam. lam uero quomodo et hoe uerum esse eredam, quod et tu scribis, sacerdotem uxorium liberatum, et ïlle scribit causas scribendi libelli mei iamdudum sublatas èmedio?
Pulchra liberatio, quasi non potior fuisset ei occisio. Abiurare coegisti uxoreulam aduersus conscientiam de quo nunc dolet. Obsecro an tentatis etiam spiritum sanctum? Nónne perseueratis in odio' Coniugium sasacerdotahs coniugij, donec non reuocatis exactam abiurationem, et cerdotale. diuortij facti uiolentiam? Scortum, inquis, erat, rhetor optime. At hoe prius explorandum fuerat. lam, ut maxime scortum fuerit, cur in hunc unum insanijstis, et prostibula uestra Halberstadiana, Moguntma, et Magdenburga, aliaque innumera clausis auribus perpetuo transitis ? Yides tuam Rhetoricam nihil esse, Fabrici? Certe ubi confitebatur uxorem esse, uos quiescere oportuerat: aut Paulum l.Timoth.4. confutare, qui doctrinam daemoniorum uocans, clarissime damnat istum coelibatum. Quod si mentiretur uxorem esse, periculum eius erat, uos salui eratis. lam quod periculum diuortij caussaris in isto nouo coniugio, si per-//teduerit molestiae uxoriae, arbitror, etipsum pag. 326 non ex animo 4 te dici. Quid enim hoe ad doctrinae pietatem,
quod mali bonis male utuntur? Nos k uobis non exigimus, ut conïugia praestetis omnibus molestijs libera, sed tantum, ne doctrinam



eius et exempla damnetis. Nos nihil de sacerdotum coniugio prop ™ljtimus' ni81 9U0(1 autoritate dei liceat sacerdotes esse coniuees
raepoeitua Praepositus Kembergensis uir est, in quo nihil possis non laudare' Kembergen. tantum abest, ut leuitatis argui possit. Nisi forte ideo leues erunt' quia tu metuis leues fore. At ad metum tuum, uel spem nostram' nihil sequitur, uel non sequitur in factis hominum, nedum in uerbis dei. Alioqui nihil diuinorum praeceptorum nos hic metus sinet tentare. Yides mi fabrici, quantis argumentis ego uexer, ne Credam Urdinalem tuum ex animo haec scribere. Taceo denique tyrannidis n reas illud eximiae, qua Andream Kaugsdorffium Magdenburgensem sugaugs or . gestu cum tanta ignominia submouerit, uirum, cui uix similem sub sua ditione habeat tuus Cardinalis. Nee uos adhuc istius poenitet. Obsecro te mi Fabrici, eum exigis Lvthervm, qui ad omnia uestra conniueat, solis literis blandiusculis palpatus ? cum sint tam infanda, quae uos molimini: et non estis contenti, quod parati sumus ignoscere et tolerare per charitatem. Quin expostulatis, ut iustificemus quoque, hoe est, ipsam doctrinam abnegemus per impietatem. Satis, et plus quam satis tentatis me, optime Fabrici. Et ego satis, et plus P»g- • quam satis benigniter re//spondeo: cum longe seueriorem responsionem merueritis, qui non modo non facitis, quod toties luditis et irridetis fucis, sicuti uobis uidetur egregijs, sed sicut ego uideo, in signiter ineptis, Nos doctrinam pietatis tuebimur, quantis uiri'bus po8sumus, oflfendat siue coelum, siue tartarum. Habes itaque Lvthervm, sicut semper habuisti, obsequentissimum mancipium, si modo pietatis amicus fueris. Eursus egregium contemptorem, si perrexeris Summa, cum tuo Cardinali ludere in re sacra. Summa esto. Charitas nostra pro uobis mori parata est. Fides uero si tangitur, tangitur pupilla Charitas. oculi nostri. Charitatem expositam habe tote omnibus, siue ludiFides. brijs, siue honoribus. Fidem, et uerbum adorari k uobis uolumus, Verbum, et sanctum sanctorum haberi. De charitate nostra nihil non praesumite, fidem uero nostram nusquam non timete. Cardinali tuo non respondeo, quod medium iter non potuerim tutus incedere, neque laudare, neque uituperare, siue hypocrisim, siue synceritatem. Ex te autem intelliget Lutheri spiritum. Et ego, ubi de synceritate certus factus fuero, me totum non differam effundere et profundere ad pedes eius. Vale mi Fabrici, et animum meum ne dubita candidum esse in te. Res ipsa sicut uides, magna et sacra est, cui nos decet accommodare, ne forte fratres aut sorores plus diligamus quam Christum. Ex eremo mea,
die Antonij. M.D.XXII.



Grapheus,
Divi Caroli Imporatoris desyderatissirmis in Germaiiiani Reditus.







INLEIDING.
Toen Corn. Grapheus te Brussel gevangen zat'), sidderend voor dreigende gevaren, heeft hij gemeend, dat een gedicht, vroeger door hem vervaardigd, hem redding zou kunnen brengen. Een gedrukt exemplaar daarvan sloot hij in bij zijn verzoekschrift aan Joannes Carondilet2), in de hoop dat deze het zou lezen en aan anderen ter lezing geven 3). Zeker was het Grapheus' vurige wensch, dat Carondilet het onder de oogen van den Keizer zou brengen, en hierdoor bij Karei Y eene gunstige stemming wekken voor den dichter. Deze toch verlangde niets liever, aldus verklaarde hij, dan te leven voor de eer van Christus en den lof des Keizers. En hoe keizerlijk gezind hij was, kon genoegzaam uit dit gedicht worden opgemaakt4). Het was gewijd aan den blijden terugkeer van Karei V uit Spanje te Antwerpen in 1520, na zijne verkiezing tot keizer.
De inhoud is ten eerste van eenig belang om Grapheus nader te doen kennen als humanist, als dichter. Hierbij behoeven wij niet stil te staan. Men zal terstond opmerken dat hij wèl vertrouwd is met de Grieksche en Romeinsche mythologie, de lucht en het water bevolkt met scharen van goden en godinnen. Aan verbeeldingskracht ontbreekt het hem niet. Hier en daar is hij zelfs schilderachtig. De bede tot de Windgoden, waarmede hij aanvangt, en die de strekking heeft, dat dezen aan de keizerlijke vloot eene veilige en voorspoedige vaart mogen verschaffen, is te lang 5). De beschrijving van de behouden aankomst, waarbij men als het ware de schepen, omringd door tritonen en nymphen, langs de Schelde
1) Zie boven, blz. 6—9. 2) Boven, blz. 7 vlg., 256—263.
3) Boven, blz. 262. 4) Boven, blz. 262.
5) Divi Caroli reditvs, eerste quatern, fol. ij», hierachter, blz. 596.



naar Antwerpen ziet opvaren, is zeer aanschouwelijk »). Waar de goden samenwerken om dezen „koning der koningen» - aldus
»»** *•* y _ hnlde b6wözen, mogOTgde menscheii
n.et achterbhjven; ecne schuierende feestviering wacht hem dan ook ) Eigenaardig is, hoe de dichter het er afbrengt in de termen der klassieke ondheid eene kerkelijke processie te beschrijven:
ó Deorum
Kelhquiae longa circum omnia inoenia pompa rortentur, puerique pij, saerique Mi ui* tri Omnes albenti lacentes veste, decoro Ordine praecedant, promiscna turba sequatnr,
Collaudentque Deos, acclamentqne ore soluto lam reduci Regi
Het toppunt bereikt de dichter, waar hij den Keizer zeiven toespreekt en hem o. a. begroet als den Vredevorst, onder wiens bewind de wolf met het lam verkeeren zal4).
Doch de reden waarom dit stuk eene plaats verdient in de „Bibhotheca reformatoria" is gelegen in iets anders, nl. in de regelen die gewijd worden aan de verhouding tusschen paus en
ovT'd f d°8 d,Chter8 i8: de keizerlÜke alleenheerschappij
over den ganschen aardbodem. Over het Oosten en het Westen
°Zt h^d T T h6t N°°rden' °Ver Eur°Pa' Azië en Afrika'
moet hij den schepter voeren. Zoo zal inderdaad in vervulling gaan het: „eéne kudde en één herder» *). Verkrijgt de keizer hierdoor reeds een volstrekt overwegend gezag tegenover den paus, de macht des laatsten wordt nog meer besnoeid doordat hem de wereldlijke heerschappij geheel ontnomen wordt. Naar de voorstelling des dichters ziet Italië reikhalzend naar den nieuwen keizer uit om hem als haren wettigen koning te begroeten:
_ Ti bi debita sacram
Promittit sedem Italia, et sua brachia pandens ie inuitat Tybris, laetatnr maxima Koma Legitimum Regem tandem acceptnra, reseruat bceptra tibi, partasque et opes, Regniqne tiaram.
2! m^ar0lirditVS' eerSte quatern' fol- Üjr~rr' hlerachter, blz. 598 vlg
3 bfdem' eerS \qT;' °l V '"qUat" b' f°L *échter, blz. 600 vlg. *
0) Ibidem, quat. b, fol. y rf hierachter, blz. 601.
1) Ibidem, quat. b, fol. i{j r, hierachter, blz. 602.
5) Ibidem, quat. b, fol. iij r en », hierachter, blz. 602.



De paus daarentegen zal ynj willig in het voetspoor van Petrus treden, den keizer zijne volledige rechten toestaan, en zich vergenoegen met zijn herderlijk ambt en de zorg voor de godsvereering. Hij zal de wolven weren van de kudde, allerwege de zaden van het Godswoord uitstrooien, de onwetenden onderwijzen, de wankelenden sterken, de boozen kastijden en aan allen in zijnen wandel Christus vertoonen. Dit zullen de schoonste plichten van den opperpriester zijn, dit alleen zijne wapenen, dit het eenige zwaard, waarmede hij weerbarstige zielen zal beteugelen :
Ipse tibi Antistes magnus, vestigia Petri Sponte ingressurus, altrum prudentior ensem Restituet, caedetque tibi tua iura, Deorum Contentus tandem sacris assistere, munus Pastoris, Patrisque pij exercere, luporum Arcere insidias, diuini saemina Verbi Spargere vbique, docere rudes, firmare labanteis,
Castigare malos, cunctis ostendere Christum,
Ista Sacerdotis magni pnlcherrima sunto Officia, haec sint arma illi, gladinsque, rebelleis Qnis domitet menteis ... ')
Mag men het hierin uitgedrukte gevoelen beschouwen als dat van den kring, waarin de dichter leefde, dan is het een merkwaardig teeken des tijds. Wij weten trouwens dat toenmaals in de Nederlanden over het pausdom verschillend werd gedacht, dat sommigen in universitaire en zelfs in echt-kerkelijke kringen ten opzichte van des pausen suprematie, onfeilbaarheid en wereldlijke macht gevoelens aankleefden, die in de algemeene verwarring van die dagen nog geduld, naderhand als onrechtzinnig gebrandmerkt zouden worden. Reeds meer dan eens werd dit in het voorafgaande opgemerkt. Adriaan VI heeft, toen hij nog kanselier der universiteit te Leuven was, de pauselijke onfeilbaarheid verworpen 2). Professor Jacobus Latomus aldaar heeft de pauselijke macht aan allerlei restrictiën gebonden en bij de verdediging van 's pausen suprematie tegenover Luther van de wereldlijke macht met geen woord gerept. Het pauselijke gezag, waarvan hij spreekt, wordt uitsluitend op geestelijk gebied uitgeoefend 3). In het algemeen heeft de theo-
1) Divi Caroli reditvs, quaf. b, fol. iy v, ij r, hierachter, blz. 603.
2) Bibliotheca reformatoria, Dl. III, blz. 88.
3) Ibidem, Dl. III, blz. 106, 107.



ttjrtxtzj Lu,hw
aangerekend Met het «- i aan8praken van het Pausdom zwaar fessor Driëdo van Tu nfT w ™ kwam dat ™ P-
* «utr;:~e7V\dM 'm L
kende den paus sWhta h ♦ , Z1J 68 keizers; ook hij
Be ™ zieleherder toe *).
Ook Grapheus moet f , ® mannen is onverdacht geweest, ken, de orertaiging ^telri LI^ »«' «"*'
gen, inzonderheid aan het keizerlijk,' h° Z'J toonSeien(|e krinwekken. Joanne, Carondilet, ^n wÏn hiHnT^™' ^ toezond, was behalve kanseHer K ï* ï" exemplaar
Palermo. Yan hem moeten*' I,'9" rdbant' ook aartsbisschop van
bedoeid, t^jz z: £trr—*bebben'd"* feer - °° t
jongen Keizers. Hoe dacht tl,,» ^Keerde m de omgeving des ka. bekend ,ZZt
gedroomd heeft „„ ' Maiimiliaan I
liike waardigh idT de' PSU,elÖte de
«n een der belLS ,e , r*""*" 1520 katholieke wereld ruitte VraagStukken blnnen <k grenzen der
Eerst later heeft de rechtzinn" ? 'llende opvattingen bestaan,
rasteren rorn, ver£e£n£ *"
^hter de Lettres dJr^Lo^s xTl^Z^im ^ ^
reformation im J. i5l0, in de Zeitschrift fiir'h" , V™ deu"chen ^irchenHrieger, Gotha 1879, Bd. III, S 20"- dezelfH len3eschich't«, herausg. von Th.
"»z srrs.'AM,m
letter i„ ^.formaat. Pagineeri R°mei^he
bladen, met den titel: 8. Aantal regels ner'hl h 1 "" j' Aantal drukte
«• - - -H-t^rtsr-



»wDI VICAROLI IMP CAESOPT
MAX.DESYDERATISSIMVS
EX HISPANIA IN GERMA NIAM
REDITVS
^COR' GR A ^ PHEO
AVTORE.
Antuerpiae Michael Hillenius Imprimebat.
38
VI.



[af] MAGNIFD.
MERCVRINO A GATTI NARIA, EIYS LOCI COMITI, APVD CAES.
Ma. Cancellario summo '), C.
Grapheus,
S. P. D.
KtfggyfflVm nullus vsquam sit populus, (presertim inter Belgas) qui Roman. Imperatorem aeque amet, obseruet, admireUfjOlïj tur, atque iste noster Antuerpiensis, vtpote qui ipsis Roman. Imperatoribus semper charissimus extiterit, Ingentibus beneficijs ab ijsdem saepissime largiter acceptis, Incredibile est quanto (prae caeteris) gaudio, quanta alacritate perfusi fuerint, cum in demortui Maximiliani Caesaris locum (fauentibus Superis) nobis suffectus sit Magnus ille Carolus Principum omnium, ac Regum Christianorum facile summus, tum vero vel maxime cum iam Hispania eum nobis foelici reditu incolumem reddiderit: nam quid tantum profuisset absentis Imperatoris Electio: nisi sequuta Imperij possessione Imperatorem praesentem videre potuissemus? [ayr] Multis igitur votis, multo adhortatu, a // me subinde expostulant: plaerique mei et amici et pernecessarij: inter Ciues istos Antuerpienses vel primarij. Romano Caesari addictissimi: vti de foelici foelicissimi Imperatoris ad nos ex Hispania reditu: nonnihil quod ad publicam gratulationem faciat: conscribam: quibus quidem cum nihil non debeam: nimirum pulchre de me meritis: non possum quin vltro eorum votis caedam: descriptis videlicet per lusum his quae vides carminibus. Porro cogitanti mihi: sub cuius nomine ea
1) Over Mercurinus de Gattinaria zie men: Gerdes, Historia evangelii seculo XVI. passim per Europam renovati, Gron. 1744, T. I, p. 36 seq., 195—204; Le Glay, Études biograpliiques sur Mercurino Arborio di Gattinara, Lille, 1848; en de Brieven van Mercurino Arborio de Gattinara aan Margaretha van Oostenrijk (1507—1508), algedrukt achter: Dr. L. M. G. Kooperberg, Margaretlia van Oostenrijk, landvoogdes der Nederlanden, tot den vrede van Kamer ijk, Amst 1908, blz. 337- 463.



aediturus essem: quandoquidem amici omnino edi voluerunt: tuam Magnitudinem potissimum elegi: tum quod summum apud Imp. Maiestatem cuius hic res geritur. Cancellarium agit: tum quod in ista Imperatoria aula: bonarum litterarum: non modo te amatorem: verum etiam Moecoenatem praecipuum intelligo: idque cum a multis: tum maxime a. D. Ioan. Cornelio Stanzardo: meo compatre suauissimo: Tuae Magnificentiae familiarissimo: ac etiam a Michaele Aegidio: maxima spe Iuuene: Caesari Maximiliano dudum a Secretis: vtrisque Ciuibus Antuerpianis, vtrisque tuarum virtutum: tuarum laudum praeconibus indefessis. Proinde qualescunque sint huiusmodi nostrae nugae Tua Magnificentia aequi bonique consulat quaeso: nam (vt diximus) non serio: sed per lusum, quantum per occupationes licuit, effutiuimus: Valeat E. T. M. cui me quantus quantus sum addico: Antuerpiae Sexto Calend. Iulias: Anno Christi M.D.XX.



ta W r] COR. GRAPHEI, DE DIYI CARO
LI IMP. CAES. OPT. MAX.
reditu, Gratulatio ADIVRANTYR VENTI ImflEole, quem (merito) Diuum pater, atque hominum rex j/JSl ^ entorum Regem, Induperatoremque potentem B Fecit, et aerias voluit regnare per oras,
Ingentem sceptris, et maiestate tremendum, Per Styga, perque tuum Ventis venerabile numen Te adiuro, cohibe insanos procul aequore Yentos,
Ne attollant fluctus, tempestatesque sonanteis Marmora per moueant, vinclisque et carcere claude Indomitos, fremitent circum sua claustra, superbo Murmure, et aeolijs latitet gens saeua sub antris,
Venti contra- Praecipue infesto Boreas furibundus hiatu,
riJ' Et socius Carbas, Aquiloque, ec Caurus, et atrox
Argestes, Eurusque ferox, rapidusque volatu Yulturnus, reliquique immania semina fratres,
Venti secundi. At solum aut Zephyrum, aut solum Liba carcere laxo Emitte, et leni percurrant aequora flatu,
Suppressie placidam spirantes faucibus auram,
Adinratur Te quoque cunctarum Genitor ter maxime rerum oceanns. Oceane, et te Amphitrite, et te maxime Nereu,
Amphitrite Grandeue o Nereu, vos aequoreae quoque Nymphae,
nerens etc. Compello, et sacris supplex per carmina votis Vos vos obtestor, (si quid pia carmina possunt)
Sternite inaequaleis fluctus, hiemesque, procellasque Arcete instanteis, atque aequor reddite planum,
Sit tutus, rectoque incaedat tramite cursus, //
[aiijr] Maximus ille hominum, Regum Rex maximus, ille Carolns Carolus, orbis Amor, Dominator maximus orbis,
Imperij immensi visurus regna, solique ®a tal is repetiturus cunabula, gentem Hispanam linquens, et Bethica rura, per altum
Adinratnr oceanns.
Amphitrite nerens etc.



lam pelagus parat ire viam, hunc Germania, inagno Ilunc desyderio Belgae, hunc Batauique, Sicambrique Expectant auidi, hunc Flandri, hunc Brabantia Regem Atque Ducem inuictum, patrio suspirat amore Absentem, et tardum queritur deserta recursum,
Hunc ardet Rhenus, Mosa hunc affectat, et imo Gurgite se attollens, placidum caput exerit vndis Anxius, auscultans quid dicat fama, rapaci Danubius cursu, gaudens exultat, et amplos Huius in aduentum faesto parat amne triumphos, Noster ab vndoso consurgens flumine Scaldis Praeteriens rapido foelicem Antuerpian amne,
Saepius oppositum dubius procurrit in aequor,
Yisurus si quae veniens Hispanica classis Aduehat hunc tandem, totus desyderat orbis Huius in occursum properare, et cernere vultum Caesareum, et iuuenile decus, formamque cupitam, Hunc vos aequorei o Diui, tuque Aeole, vestro Numine seruatum, incolumem redducite, longae Ductores, comitesque viae, sine numine vestro Nil agimus, numen vestrum imploramus, adeste,
Optata Augustam deferte ad littora classem,
Sic vos accensis alacres venerabimur aris,
Littoreque extremo laeti soluemus honorem // Laegitimum, rutilo stabis sublimis in auro Oceane, aurato radians cultu, aureus ipse Ennosigaee aderis, simulacra tibi aurea Xereu Fulgebunt, auro insignis, pulcherrimus auro Aeole totus eris, centum mactabimus agnas, Tercentumque sacros immani corpore tauros,
Candenteis tauros, candenteis frontibus agnas,
Tauros Oceano, tauros tibi maxime Nereu,
Tauros Neptunno, Yentis foelicibus agnas,
Intactas agnas, intactos tergore tauros,
Tum salsas fruges, et vina liquentia, mixto Sanguine, et aequoreas fumantia viscera in vndas Spargemus, sacris ardebunt ignibus arae,
Yndabit late confundens aera fumus Panchaeus, vario redolentia gramina flore Tellurem insternent, Iuuenes, puerique, senesque, Et tenerae pariter laetissima turba puellae Circum aras, incomposito cum murmure, faestas Saltabunt choreas, et numina vestra canoro
Votum
[a iij •]
Sacrae victimae



Cabolvs Imperator redit
Scaldis [a iivj r]
Omen.
Classis Caesarea.
Rex Carolvs. Neptunnus.
Tritones.
[a Hij •]
Nymphae aeqnoreae.
Laudabunt cantu, feriet procul aera claraor Plaudentum, et magno confundet sydera motu,
AT bene habet, spirant Zephyri, turbata quiescunt Aequora, tuta via est, Boreasseclusus, in antro Aeolio, immani circum horrida claustra boatu ATurmurat, audiuere Dei pia vota, secundo Flamine mox aderit Spes nostra, haud fallitnur, ipse Scaldis ab Oceano rediens, quo nescio plausu 1'lus solito exultat, faesto redimitus amictu jj \ luarum, viridi decoratus harundine, longo Magnifice incinctus latissima pectora velo,
Certe aliquid, certe est aliquid, quod nunciet, ecce Quam blandus, quam vultu alacris, quam fronte serenus, Laeta ne fert? fert laeta equidem, fert omnia fausta, Ecce omen, Regina auium procul aere aperto Hesperia ab regione volans, ingente Yolucrum Agmine adest, nosco augurium, manifestaque signa Caosarei aduentus, \ enit tandem aequore longo Permenso, venit, iam venit io, optimus ille Rex orbis, Patriae tutorque, decusque, parensque,
\ enit, venit, io venit, Video aequore toto Ingentem classem, atque albentia vela, superbo Allapsu, quingentae adsunt immania naues Robora, Rex auro, et Tyrio spectandus in ostro Et multo radians geinmarum lumine, longa Inuectus Pistri, medio sedet agmine, clarus Caesareis sceptris, et maiostate suprema,
^Neptunnus viridi lapsus per caerula curru,
Augustam placido praecaedens numine classem Sternit aquas, planumque facit sine fluctibus aequor, Et ducit faestam praelongo examine pompam,
Aequoream pompam, Praeeunt, flatuque canoro Intendunt tumidas longo cum murmure conchas,
Tritones madidi, sequitur pecus omne marinum, Armentumque ingens, sublatus ad aethera clangor Auditus longe, toto sonat aequore, laeto Concentu, forma est illis humana superne,
I'ubetenus, curui reliquo sunt corpore pisces, //
Dextra gerit clypeum horrentis de tergore Ceti,
Et caput horrescit galea, de tergore eodem,
Jpsae autem aequoreae pulcherrima numina Nymphae, Caesaream Ilispano classem aequore ab vsque sequutae,



Lasciuo gcstu, bene culto corpore, nudo Pectore, brachiolis nudis, nudisque mamillis,
Et nudo gremio, et nudis sine tegmine coxis,
Adsunt innumera passim agglomerante caterua, Et classem circunsiliunt, ludoque procaci Dulcia coeruleo praebent spectacula ponto, Spectantumque auidas menteis, et lumina ducunt, Formosae impexo per candida colla capillo,
Et iam ecce optatos properanti remige portus Rex tandem ingrediens plaeno subit ostia velo, Et dulcis patriae gaudens allabitur oris,
Occurrit Portunus ouans, Regemque salutat Obuius, et tuto venientem suscipit alueo,
Yela cadunt, proiecta al tas tenet ancora naueis,
Aenea laxantur valido tormenta fragore,
Et coelum quatiunt tonitru, fumoque profundo Inuoluunt totum cunctis cum nauibus aequor,
Nautica confusis media in caligine pubes Yocibus exultat, clamorque Virum, clangorque tubarum Exoritur, quem dum late accepere tumultum Finitimos quae habitant campos et flumina Nymphae, Naides, Dryadesque, et Oreades, atque Napaeae Continuo erumpunt antris, cursuque citato Vndique conueniunt, portusque et proxima complent Littora, contendunt Iuuenem spectare, simulque // Spectari affectant auidae, captaeque decore Diuino, tabent, subitoque vruntur amore Incensae, et crebro repetunt suspiria tractu,
Et nunc post salices fugiunt, vel harundinis vmbram, Nunc sese ostentant vltro, niueosque lacertos, Auratasque comas, nudataque pectora monstrant, Vel carpunt frondes, vel odoro gramine flores,
Quos spargant passim, et se herbis variantibus ornant,
Forte mari emenso dum regna Britannica tandem Nostra haec contingit classis dudum, omnis ab omni Parte ruens cum Rege suo Gens Anglica, multis Millibus occurrit, tantumque accepit amico Ilospitio Iuuenem, non est narrabile, non est Credibile auditu, quanto hunc affecit honore Anglia, vbique nihil magnus nisi Caesar in ore Omnium erat, Caesar fora, Caesar templa, viasque Implebat. Caesar vicos, atque oppida, Caesar Carolus, Augustus, Regum Rex maximus, omni
Rex in portum.
Portunus.
Nymphae terrestres
bi'
Britannia occurrit Regi.
Publica exultatio Anglorum.



Vsquo loco, insolito perfudorat omnia plausu,
Ipse manu charum dextra, ingentemque Nepotem Rex Regem, Iuuenis Iuuenem, deducit in aulam Regalem, pariterque epulis inuitat amicis,
Dignaque Caesareo gaudens dat munera sceptro, Ingentem cratera, auro, gemmisque superbum,
Qui partem valeat Regni, ostentatque potentes Diuitias, procerumque animos, populique fauorem, Quaeque sit immenso pariter sua gloria regno,
Et tandem innumero comitatu ad littora nota Conducit, nobisque aura aspirante remittit, // ^ 'r Gratantur proceres, gratatur vulgus, amicos
Inter se coijsse aeterno foedere Reges,
Ergo si externae gentes, si Numina Ponti,
Si jNymphae Iuuenem, et totus tanti facit Orbis,
Quid nos, quid tandem, quid non faciemus inertes?
Publica laeti ^0n occurremus nostro Regique: PatriqueP
cj 1Ca ae ' Quin occurramu8 laeti: noua gaudia faesto
lestantes cultu: nihil hac sacratius vnquam Sit luce: Omnibus in templis: omnique sacello lurribus ex altis vario roboante tumultu Omnia tintinnabla sonent: Per singula passim Compita: perque vias: accensis ignibus altae Tollanturque pyrae ad nubes, cerataque cunctis Pro domibus multo rutilet fax lumine, taedae Vndique flammescant, Laeto eonuiuia vultu Publica vicatim fiant, epulisque paratis Sub Dio, exultet magno vicinia plausu,
Sint alacres passim choreae, iuuenesque puellaeque Inter se ludant, et tinnula carmina dicant,
Et iuuenile procul resonet per compita murmur,
Tum cvtharae, atque lyrae, et rauco caua cornua cantu, übiaque, atque tubae, et confuso tympana bombo, Et sistra, et molli crepitantia cymbala pulsu,
Erectos animos in publica gaudia soluant,
Ante domos cunctas, ante omnia templa, coronae Immineant virides, virides spargantur vbique Ilerbaeque, floresque, et raptae ex arbore frondes,
Assyrij, Idalijque etiam fundantur odores, r kt grata attonitos capiat fragrantia nasos, //
Matrone, Proceresque vna, Populusque, Patresque Ornatu quo quisque queat sese induat, aurum Argentum, gemmae, rutilascens purpura, byssus



Vndique faestiuo niteant fulgore, Theatris Extructis fiant spectacula publica passim,
Parietibus cunctis late suspensa supremum Aulea abijciant cultum, Crebra omnibus aris Victima mactetur, soluantur vota, Sacerdos Vittis, et sacra redimitus tempora fronde,
Ante aras astans, magnis libamina Diuis Atque incensa ferat, cumulentur dona, Deorum Relliquiae longa circum omnia moenia pompa Portentur, puerique pij, sacrique Ministri Omnes albenti lucentes veste, decoro Ordine praecedant, promiscua turba sequatur, Collaudentque Deos, acclamentque ore soluto lam reduci Regi, solus Rex omnium in ore Yersetur, Venisti eia Rex maxime, tandem Yenisti, Populumque tuum, Patriamque reuisis, Haud oblitus adhuc nostri, datur ora tueri Rex Auguste tua, optatumque agnoscere vultum.
O nimium nos foeliceis, quibus aurea Diuum Numina sic fauere, quibus lux tanta benignis Affulsit fatis hodie, nouum ab aethere sydus,
Ah quae te tenuere morae, o spes summa, tuique
Orbis deliciumP O quae hodie, quae gaudia, Totus
Exultat Mundus, ridet Sol, ridet et Aether,
Blandior aura micat, gauisus plaudit Olympus,
Flumina, syluae, amnes, Nymphae, nemora alta, paludes, //
Prata, agri, fontes, horti, pecudesque, homiuesque, bij'
Omnia foelici aduentu gratantur, amico
Assenssu, et verso monstrant sua gaudia vultu,
Nam dum longe aberas, et dum te fluctibus altis
Credebas, caeptumque aduerso flamine cursum
Impediens Boreas, coelum turbabat et vndas,
Omnia moerebant dubio suspensa timore,
Sollicitoque metu, et varia anxietate futuri
Euentus, reditusque tui, reditusque tuorum,
Spes tarnen interdum trepidantia corda leuabat,
Ah quae nos miseros, quae sollicitudo premebat,
Ne te Ventorum vis, aut impingeret atros
In scopulos, aut in loca non bene fida, vel ipsas
Rursus ad Ilispanas vrgens impelleret oras,
Quotidie effusis Ventorum numina votis,
Oceanumque Patrem rerum, Nymphasque potentes,
Aeriamque Deam Iunonem, ipsumque Tonantem,
Proceleusmaticus.
Publica gratulatio.



[6 iij']
Pax vniuersalis
Saecula aurea
Vnus pastor. Ynnm ouile. [6 iij •]
Compositis ans, trepidique, et mente profusa Rite precabamur, libamina sacra ferentes,
At postquam tristi mutato sydere, dulces Spirarunt Zephyri, et velis, fluctuque secundo Huc hodie tandem appellis, pedibusque beatis Attingis natale solum, versa ornnia, moeror Pulsus abit, nil est trepidum, nil triste, repente Prostratae assurgunt mentes, et pectora dudum Anxia, de tepido aegrotantia corpora lecto (Tantum est laeticiae) prorsus iam sana, receptis
iribus exiliunt, consuetaque robora sumunt, Portentumque nouum, pecudes, volucresque, 'fereque //
er foelix nomenque tuum, reditumque cupitum Effantur, passim curuis e vallibus Echo Acclamat, reboant confusis vocibus aurae,
Salue hominum Princeps, Salue Augus'tissime Caesar, Salue iterum, deciesque iterum, O vita, o decus ingens, O desyderium, o nostris spes vnica rebus,
Quam nobis optatus ades, non dicere possit Lingua humana vnquam, dubjjs tu dulcia nobis
dia fers rediens, tecum pax aurea, tecum Grata quies venit, nunquara te Principe belli Audebit rabies nos attentare, timendus Nusquam hostis, nusquam insidie, tuta omnia, toto Te regnante aderunt mox aurea saecula mundo,
Aurei erunt homines, species erit aurea rebus Omnibus, ignauum plumbi, ferrique metallum,
Atque aeris passim pedibus calcabitur, vsus Argento quoque nullus erit, concordia cuncta Vndique erunt, Lynces pariter, pariterque Leones,
tque canes, damaeque simul, socia agmina iungcnt, Nee pardi insidias haedis, dirus lupus agnis Intentare volet, firmata pace columbae Atque aquilae, iuncti hospitio, iungentur amore Perpetuo, lites nullae, contentio nulla Post fient, nullum virus serpentibus atris,
Noxia nulla animalia erunt, penitusque sepultis Dissidijs, regnum pia mansuetudo tenebit Aeternum, aeterno coniungens foedere mundum,
Vnus erit tum pastor, et vnum erit omnium ouile,
Talia saecla olim veteres cecinere Sibyllae, //
Talia multiplici praedicunt omine Vates,
Nee fallunt quoque successus huc vsque secundi,



Macte animo, macte ingenita virtute, Deorum Inclyta progenies, summum Iouis incrementum, Arripito o summos (iam nunc, iam tempus) honores, Herculeas dudum progressus es vsque columnas, Ilesperidumque manu legisti poma Sororum, Transgrediere breui, atque alias virtute columnas Ipse tua statues, at non (velut ille) profundo Occiduo tantum, qua Coelum sustulit Athlas, Sed longe plus vltra, alias sub sydere Cancri Extremo Oceano figens, alias procul ortu Aeoo sistens, alias borealibus vndis Neptunno indignante locans, oracula Diuum Ista canunt non esse procul, tibi seruiet omnis Orbis, ab Aurore exortu, solem vsque cadentem, Ac rursum de parte Austri, septem vsque Triones, Sicque potens rerum, toti dominabere mundo,
Te Libyes, te Asiae populi, te extrema per orbom Regna petunt, optantque pium Patremque, Ducemque, lam fessi portare iugum, portare Tyrannos, Sanguinoros, foedos, crudosque, trucesque Tyrannos, Te vocitant, crudele iugum excusisse precantur,
In te spem posuere omnem, Tibi debita sacram Promittit sedem Italia, et sua bracliia pandens Te inuitat Tybris, laetatur maxima Roma Legitiinum Regem tandem acceptura, reseruat Sceptra tibi, partasque et opes, Regnique tiaram,
Ipse tibi Antistes magnus, vestigia Petri //
Sponte ingressurus, altrum prudentior ensem Restituet, caedetque tibi tua iura, Deorum Contentus tandem sacris assistere, munus Pastoris, Patrisque pij exercere, luporum Arcere insidias, diuini saemina Verbi Spargere vbique, docere rudes, firmare labanteis, Castigare malos, cunctis ostendere Christum,
Ista Sacerdotis magni pulcherrima sunto Officia, haec sint arma illi, gladiusque, rebelleis Quis domitet menteis, alter tibi, (nil dubitum) alter Debetur gladius, debentur regna, tibi vni Omnia debentur, quondam Tirynthius heros Orbem humcris fertur sustentasse, Ilercule magno Tu longe maior, tu longe fortior, altis Non humeris tantum, non dorsi robore, nullo Athlante adiutus, propria virtute, vel vno
Columnae Herculeae.
Plus vltra.
Totus orbis.
Italia
Pontifex [b iiij']
Duo gladij.
Carolus maior Hercule,



Inlins Caesar
Alexander
magnus
[i iiij »]
Comprendes palmo totum cum gentibus orbem, üit solus magni Dominus vocitabere Mundi,
Magnus erat Caesar, magnus fuit ille, Philippo Natus Alexander, magnum est sortitus vterque mperium, sed non multa sine strage, sine Orbis 1 ernicie ingenti, immaneis aegere Tyrannos, Imperium tu maius habea, sine Marte, sine vlla lactura alterius, tibi tot iam regna, tot vrbes Sponte sua parent, quot nunquam coeperit vllus VI belh, tu pace capis, tu pace gubernas,
Vndique in immenso mira est tibi gratia mundo, Nunquam talis erit (certum est) per saecula Caesar, Nunquam dux talis, nunquam tali omine Pastor, //
Viue diu Regum fortunatissime, viue Aeternum, serusque polos, et sydera scande, Diuorum ascitus numero, magnum aethere numen Interea nos pasce gregem, tibi pectore toto rortiter addictum, corpus, vitamque, animumque, r ortunasque omneis, pro te exposuisse paratum,
T0 T£>,0!:
Apud Imperialem Antuerpiam per Michae lem Ilillenium Hoochstratanum. //



LIJST DER AANGEHAALDE BIJBELPLAATSEN.
OUDE TESTAMENT.
(De cursieve cijfers wijzen de bladzijden aan).
Genesis 1:26, 104, 114; 27, 45; 28, 106 ; 29, 105; 31, 98; II 45)4,48; 7,101; 17, 104, 107-, 19, 104, IV: 4,201,454, 516; 5, 579; 7, 485; VI 331; VIII 331; 21, 481-, X : 5, 48; 20, 48; XI: 1,48; XII: 1, 48; XV: 6, 239; 13, 48; XVII (foutief XVIII): 1, 254; XVIII 45, 46; XXII: 2, 294; 16, 294; 18, 300; XXV: 13, 47.
Exodus X : 17,341; XII: 40, 48; XX : 7, 503; 16, 464, 491, 503; XXIII:1, 504.
L e v i t i c u s VI 413; XIX 241, 246.
Numeri XIV:11, 429; XV 417;X\: 12,429; (foutief XXII) : 25, 405; XXXV 560.
Deuteronomium 1:31, 429; IV
435, 438 ; 2, 558, 559; V: 20, 503; VI
241, 246; XX: 10, 562; XXUI:17, 562; XXXI1:35, 502, 524.
Richteren I 326.
1 Samuel XVI: 1, 474; XVII 493.
2 Samuel III: 27, 269; VI: 6, 579; XII: 25, 47.
1 Koningen XVIII 517.
1 Kronieken XVII: 13, 47.
2 Kronieken XV : 9,429; XX 430; XXXII 523.
! N e h e m i a VIII: 9, 46.
Job 1: 22, 487; II: 8, 576'; IX 513 ; 20, 487 ; 22, 323 ; 28, 478 ; 29, 30, 487; XIII: 4, 472.
De telling der Psalmen is naar de Vulgata. Psalm 11:8, 556; 111:9, 579; VII: 10, 156, 307; VIII: 3, 270, 284, 541; 8, 556; IX: 16, 156; 17, 312; 26, 447; XI: 7, 535; XIII: 1, 481; 3, 448; XV:2,468; XVIII 324 ; 8, 535; 13, 457, 463,491; 14, 341; XX: 8,479; XXII: 1,527; XXIII:
10, 536; XXXI: 2, 301, 464 ; 5, 452, 579;
11, 42; XXXII : 6, 511; 12, 162, 240; 17, 536; XXXIII: 2, 486; 16, 454; XXXV: 10, 545; XXXVI: 23, 527 ; 39, 579; XXXIX: 7,580; XLIII: 5, 6, 527; 10, 536; XLIV : 8, 569; 14, 306; XLV : 11,494; XLIX : 14, 42; 16, 447, 513; 23,42,418; L : 7,122; 9,457;
12, 579; 13, 448, 476; 18, 417 ; LV: 8, 468; LXI: 2,528; 12,224; 13,308; LX VII:
10, 532; LXVIII: 5, 324; LXXII 332 ; 23, 527; LXXV : 3, 501; 12, 41; LXXIX : 8, 449; 15,16,509; LXXX1:8,556; LXXXV: 16, 556; XC : 15, 576; XCIII: 8, 465; (foutief GIII): 11, 543; C: 1,121; Cl: 28, 569; CII: 4, 220, 250 ; CX:3, 57S; CXIV:9, 491,492; CXV: 1,477 ; 2,472,481; CXVIIl 332 ; 34, 541; 96, 166; 105,43; 140,535; CXXII: 2, 527; CXX1X 581; CXLII: 2, 322, 462, 481, 483, 488; (foutief Cl): 2, 324; 10, 527; CXLV: 3,511,581; CXL VI:
11, 478; CXLVII: 20, 315.



NIEUWE TESTAMENT.
209 ; 17, 473, 512' V 588;;' 255- \v' 3^4]/' ^*"' 301519! 55' 542'
154; 16, 161, 109; 19, 423 22 497' f Lt'o V7* 558' 8' 473! 9< ^
«9; 23, 795, 458; 25, 471• 27 28 68 lv,n . 5 8' 456; XV1 407! (foutif
34. 580; 37, 503, 504 - 39497 ,99 (feu J ? V '9' 457' 23' ^ XVII
tief XV): 39, 498; 40, 500, 5M-44 238 *' 423' 5'473> «5. «67; XVIII
246, 522, 565; 45, 579; 46, 499; VI 797,' 3 >11 « /' 7j*: (foutlef Luc ) XVIII:
440, 501 ; 1, 754, 76* 769, 770 «0 2 L*' ^ <fou«<* XVII): 15,
189; 3, 764; 5, 767; 7,'567; 10 '479'l2 (1 i^X™ ^ X'X:6' ^ *2- «*>!
458, 480; 16, 762; 22, 760, 777, 172 '447 21 246 a«'' ol' ! 17' *M' 309.«5;
485; 33, 767, 773, 774, 776; VII -12 2w' /«'o ff* f ' 25' 187 < 26, 489; XX: 8
239 ; 18, 700, 448, 455, 513,515, 516 '517 ■ 8 304 U ^oq' ^! ('°Ut'ef XXI,)'
20, 324; 21, 758, 236; 22, 758 796- VIII •' 9fi «« óc ' * 309' (folltief XVII) •
4, 458; 13, 429; 26, i79;'IX 2 429 "3' XM ^7 ZV : 16' ^ 22' «i;
477; 20, 464 ; 22, 456; 28, 42#, 456- X 37 237 o?J o^I '^<;(foutiefXXI):
5«ö; 1, 573; 14, 522; 16, 574 ; 42 739 S *J' ***: 4°' 293 < XXIII:
«:H, *«; 12, „ 12/ Si% XXV 3 ™ W- »»> 37,
"» *•,Mi *"='• 35'9®'1 K^Si^SS&S}
Spreuken 111:27 jca- vut JTfA . I tr«... _
13, 239; XV: 8, 447, 573, 579 • XXIV- lö' «I <a 7,1' *7®' 543' (foutief XV): 14, 487, 489; XXVII! : 26, ,7ff579 ' XXlV ' ,6' f30; 18 448'; XXIII: 6. 478; 14, 584; 16,'
487, 489; XXV1II.-26, 476.
Prediker 1:14, 76; VII: 21, 483IX: 1,57, 275. '
Hooglied 1:1, 46; 4, 47; 9,44- IIG, 764; 14, 338; VI:8,574; VIII : 14, 44.
Jesaja 1:3, 47; 11, 580; 15, 37211:10, 338; 111:16, 542; V:20, .547- VII 569: 6. 430■ IV 1 om • ft * O e- i'it •*
' » * ■» *0, iJTJtf , /
556; 17, 4S7 ; XI (foutief V): 5, 327; XIII: 1' 47; 17, 48; XIV: 12, 49; XXII: 22 472, 511; XXVI: 12, 84; XXIX : 13, 27' 157, 473; XXX (foutiel XXX1V):1, 5109, 547; XXXII: 7, 478; XLI:17, 477 09' 481; XLII: 3, 520; XLIII.-25, 580; XLV: 7,757: LIII: 5. 901 Rnn- m»'
■ ' ' y \««uuci jji v;;
' 442; (foutiefLXI): 8,557; LIV:1, 205LV:1. #7; LVI: 10, 443; LVII (foutief LXVII): 15, 541; LV1II:3, 295; LIX (foutief LVI): 7, 559; LXI • 10, 46; LXIV'5 198; 6, 209, 322, 476, 481; LX V : 24, 452.'
Jeremia 1:10, 5S4; II:5, 62; V(foutief II): 3, 429; VIII: 11, 584; IX : 23 331; 24, 478; X : 23, 527; XIV : 9, 479;
— .... A^vill 10, 584.
Ezecl.iêl 1:20, 285; XVIII:30 432 Zr '! oX,:o!8' 511; XXVItl ■n'49' XXXIV
Daniël II (foutief III): 44, 556- V30, 4#; VI: 26, 556; X 49 ; XIII: 53,559.
Hosea 11:18, 478; IV: 6, 420; XI1, 47 : XIII: 9, 302.
Joel 11:28, 38; III: 19, 559.
A mos IX: 11, 512.
J o n a III: 4, 48.
Nahum III: 18, 566.
Habakuk II:4, 110.
Zacharia VI:12, 557; X:3, 566.
M a 1 e a c h i II: 7, 420.



28, 423-, 52, 520, 523, 564, 565; XXVII: 4, 579; XXVIII: 18, 223, 408, 556.
Marcus 11:27, 566; V : 34, 428-, VI: 522; 13, 412-, VII: 8, 558; IX : 18, 429 ; XI: 23, 429; (foutief Joh. XVI) : 24, 430; XII: 30, 248, 251; XVI: 15, 5221 558, 573.
L u k a s 1:26-28, 86 ; 48, 201, 315; 53, 63; 11:14, 224 ; 46, 541; IV: 4, 68;
8, 68; 21, 68; VI : 30, 500; 45, 513, 534 ; VII 468 ; 47, 455, 456; VIII: 28, 487; 50, 429 ; IX (foutief VI): 5, 522 ; 55, 563; X 580 ; 25 v.v., 59; (foutief XV): 27, 61; 27, 248; 28, 224, 236 ; 41, 167; XI 582;
34, 153; 36, 485; 52, 540; XII: 14, 502, 555; (foutief XIII): 20, 501; 3-1,179,201; XIII: 2, 486; XIV: 33, 52; XV (foutief V) 470; 7, 262; 17, 312 ; 29, 312; 31, 312 ; XVI: 27 31, 505; XVII: 7, 197; 10, 23. 67, 201, 303, 462 ; 20,577; XVIII: 1,486; J4, 525; 18, 251,577; XXI (foutief XXII) : 15, 511; 19, 524; XXII 449; '24, 194 ; 28, 302, 576 ; 36, 565 ; 37, 68; XXIV : 26,498;
27, 68; 47, 486.
Johannes 1:3, 148, 165. 187, 528;
9, 68; 10, 287; 12, 97, 139, 446; 14, 87, 147, 218; 17, 333; 18, 68; II 217; 15, 573; III 217, 488; 5, 204; 6, 446, 482, 543; 16, 223, 569 ; 27, 216; 31, 534; IV: 24, 556; V 472; W, 512; 21, 223 ; 14,428;
35, 216; 39, 512; VI 421, 428, 477; 15, 525, 555, 571; (foutief V): 29, 428; (foutief V): 35, 428 ; 39, 223 ; 43, 530, 533; 51, 420 ; 67, 453; VII: 16, 559 ; 38, 428, 543; 51,559; VIII 560; 11, 468;29,571; 34, 103, 495; 35, 312; 36, 55, 126, 528, 560 ; (foutief IX): 36, 103, 135 ; 54, 525 ; IX : 41, 534; X : 18, 205 ; 25, 219; 27,302;
28, 577; 29, 513; XII : 24, 577; 25, 497, 502; 49, 559; XIII 525; 18, 513; 34, 239, 240, 246; (foutief XV): 34, 247 ; 35,501 ; XIV: 6, 74 ; 10, 559; 17, 478; 27, 501, 564; XV 442; 1, 51; 2, 509 ; 4, 530 ; 5, 451; 9, 239; 12, 193; 13, 246; 15, 68, 218; (foutief V): 15, 423 ; 16, 219; 26, 89; XVI (foutief XVII): 11, 327; 13, 89; XVII 569 ; 6, 223; 11, 235; (foutief XVIII) : 12, 513 ; 17, 235; XVIII: 36, 525, 571; (foutief VI): 36, 556; XIX : 30, 205; XX (foutief XXII): 22, 408.
Handelingen 11:4, 129, 226 ; 26, '
421; III: 6, 525; IV: 31, 32, 51; 31, 226; V 50-53, 408; i19,426; VIII: 14, 556; IX (foutief VIII): 31, 227; X:44, 227; (foutief XI): 44, 228; (foutief IX): 44, 129, 244 ; 48, 228; XI (foutief X): 15, 129, 227; (foutief X): 17, 129; 23, 227; XV 405. 534; 1,291; 7 v.v., 54, 89, 291; (foutief X) : 8, 423 ; 9, 428, 456, 465- 13, 556; 15, 512; 23 v.v., 56, 292; XVI: 3. 521; (foutief XV) : 4,228; (foutief XV) : 5, 227; XX 467 ; 28, 566,573; XXII: 25, 559.
Romeinen 1:1, 558; 16, 534, 581; 17, 463 ; 20, 21, 62. 70, 286 ; 21, 63,151,286, 517 ; 24, 64, 151; 25, 78; 27, 79; II 410; 6, 483; 13, 438; III 332,337,468, 493 ; 8,169; 19, 427; 20, 147, 190, 205, 330, 445,490; (foutief VII): 20, 324 ; 21, 300 ; 22, 427, 454, 463 ; 23, 80, 133, 185, 218, 300, 303 ; 24, 319; 28, 303, 427; IV 330, 485 ; 2, 188, 196, 308, 427, 463 ; 4, 303, 308 ; 5, 303, 427; 13, 233; 15, 445; V 80, 236, 330, 332, 333 ; 1, 133, 159, 303, 336,337; 5, 85, 91, 135, 153, 243, 245, 419, 479; (foutief II): 5, 126; 8, 207, 244 ; 10, 22, 207; 12, 122, 207; 19, 122 ; 20, 445 ; VI 333, 336 ; 3, 431; 9, 413; 11, 136; 12, 328, 485; 17, 291; 18, 103; 20, 103, 134, 137, 232 ; 22, 232; 23, 320, 330 ; VII (foutief VI): 7, 110; 7, 209, 330, 427, 492;
8, 315; 13, 445; 15, 98; 16, 339; 18,138, 339; (foutief VIII): 18, 529; 19, 21, 282, 481; (foutief VI): 19, 134 ; 21, 340 ; 23, 481, 491-, 24, 341, 485,506; 25, 342; VIII:
I, 291, 342; (foutief VII): 2, 134 ; 1,135, 327; 3, 325, 326 ; 6 v.v., 63; 6,545 ; 8,446 ;
9, 455; 11, 448; 13, 469; 14, 527; 15, 204, 291, 295; 16, 477; 17, 238; 19, 98; 19—21, 21; 20, 419, 503; (foutief 1 Kor. VIII): 20, 304 ; 24, 479; 26, 480; 28, 513; 29, 220, 301; 30, 82, 185, 204, 302 ; 32, 84, 302, 408; 33, 82, 185; 35, 215; IX :
II, 186; (foutief VIII): 11-13, 81; 15, 320; 16, 81, 138, 142, 143, 186, 320,528; 18, 219; 20, 321; 30, 438, 476 ; 31, 427; X : 3, 83, 188, 279, 304; 4, 166; 10, 427, 534 ; 15, 564 ; 17, 534; XI: 3, 4, 83; 6, 308; XII: 2, 431; 5, 564, 572; 11, 573; 14, 499; 16, 556; 19, 524, 565; XIII: 1, 561; (foutief XII): 1, 564 ; 4, 564, 574; 7, 561; 8, 166, 438, 499, 561; 9, 496 ; 10, 495, 560; 14, 469; XIV: 1, 584; 8, 502; 23, 159, 189, 231, 427, 430, 447,480,536; (foutief XIII): 23, 153; XV: 4, 498; 18, 321, 512.



1 Korinthe I 404, 441; 12, 74. 19
71, 535; 21, 73, 287, 543 ■ 23, 535, 543; 26, 73 \ 27, 542, 581-, 30, 569, 570 ; 31, 314, 437; (foutief 2 Kor. I): 31, 543- II • 1, 73-, 2, 38; 4, 73, 543-, 12, 478; III 4 571; 7, 436, 528, 543, 581; 8, 297, 310 9, 581; 10, 426; 11, 511; 16, 478; 22 435; IV: 1, 411, 467, 572 ; 3, 215; 4,306, 307, 324, 488; (foutief III): 5, 424 ; 7,86 127, 142, 147, 318, 437, 533, 572; 17,583 V 459; 5, 520; VI 501, 502; 7, 500, 560 561; 20, 434 ; VII: 7. 310: 17. P.Ort- 00
*37, 290 ; 25, 500, 512, 558; 28, 485; 39' 562; 40, 478; VIII 522; 1,63; IX • 1 177; 16, 573; 19, 525 ; 20, 522; X (foutief VII): 4, 325 ; 4,407 ; (foutief XI) : 16, 420 ; 31, 169, 173, 513 ; 33, 573; XI 423 ; 1, 215; 7. 108 : 23. 422 ■ 9fi aoi .
29, 475; XII 502, 573; (foutief II): 3, .f$0 ■' 3, 489; 4, 310; 5, 128; 11, 318; 12, 562, 572 ; 28, 404; XIII: 2, 133, 475 ; 3, 130, 139, 244, 447 ; 4—7, 150; 7, 584 ; 8, 130, 229 ; 9, 230; 12, 65, 212, 214; XIV: 33 49; XV 253, 497; 10, 573; 17. 301; 31* 503 ; 33, 453 ; 53, 104.
2 Korinthe II 459; 17, 77; III: 3, 236 ; 5, 532; (foutief 1 Kor. III): 6, 237 ■
6, 572; IV 486; 5, 467, 558; 13^ 47?\ V:l— 4, 146; 17, 301; (foutief VII): 18, 84; 19, 203; 20, 558, 572 ; 21, 84; (foutief VI): 21, 327; VI: 15,581; VIII: 10. 558; IX 452; (foutief 1 Kor. IX): 7, 55-
7, 450 ; 15, 338; X : 5, 92; XII: 2, 442; XIII (foutief 1 Kor. III) : 5, 479.
Galaten 1:8, 65, 72, 77, 95, 116, 127, 511; 20, 503; II: 581; 7, 558, 559 ; 11, 558; 11 v.v., 52; 20,431; 21,427; III 438, 520 ; 10, 330; 18, 300; 26, 299; IV: 6, 7, 35; 22, 44 ; 31, 55,103,135,231, 291, 292; V: 1, 2, 39. 291. 292. 293 ■ 9
522 ; 4, 293, 303 ; 6, 133, 147, 189, 228, 245, 294, 521; 13, 42, 55, 138, 231, 290; 14, 212, 241, 272, 293; 17, 446, 469, 482, 545 ; 18, 454 ; 19, 562; 19-21, 150, 446, 489; 22, 324 ; 24, 469, 497; VI 438; 1, 519; 8, 502; 10, 522; (foutief V): 14, 543.
Efeze 1:4, 513, 569, 570 ; 5, 311; 7, 311; II: 3, 204 ; 4, 221; 8, 126, 200, 319, 463 ; 9, 10, 81; IV: 14, 15, 40; 23, 469 ; 25, 562, 572; V: 1, 252. 8, 530; 23' 572 ; 27, 514; 32, 425.
Philippensen I 467; II 497; (foutief XII): 3, 556; 13, 80, 97, 135, 142, 200, 302, 310 ; III 582; 7, 532; 8, 581.
Colossensen 1:19. 311: 90 mrt.
11:1, 573 ; 3, 535 ; 8, 543, 551, 558; 16, 494; 111:5, 431, 469; (foutief II): 5, 496: 9, 431; 14, 496; 17, 169.
1 Thessalonicensen V:17, 486. 1 T i m o t h e u s 1:5. 53. 253 4an •
(foutief 1 Kor. I): 5, 166; 9,493 ;i%558, 572 ; 20, 563; III 404, 467; (foutief IV): 12, 585; IV: 7, 8, 64, 558; V:22, 412; VI: 3-5, 75.
2 Timotheus 1:13, 510; II 442; 11—13, 65; 16, 288; 19, 514 , 23, 77, 94,
453; 25, 26, 455; 111:5, 520; 7, 464; 12, 524-. 16, 17, 75; IV: 7,182,224; 8, 308.
Titus 1:5, 467; 7, 93; 15, 429, 441; III (foutief II): 4-7, 147; 4—'1,190; 5 490; 9, 94, 441, 563; 10, 453.
Hebreen I 47; 1, 67; 3, 466, 472, 580; IV: 13, 307; 15, 325; \ :\2, 408; VI: 16, 503; VII 569; VIII 241: 8. 2.ï.ï-
IX 253 ; 25, 413; 26. 570: X : 1. 9-td .
19-23, 83 ; 34, 501; XI: 1, 518; 6,58, 427, 480, 536; (foutief X): 6, 299; (foutief X): 8, 299; (foutief X) : 10,299; (foutief X):ll, 300; (foutief X): 17, 29926, 304.
J a c 0 b u s 1:5, 511; 14, 109 ; 17, 164, 217, 536; 18, 217; 25, 231, 291, 454 ; 27, 567; 11:10, 167, 189, 193 ; (foutief I): 10, 252 ; 20, 293; III: 2, 196, 2i0, 582 ; 14, 76; 17, 49 , V:14, 411; 16, 418,432,458.
1 Petrus 11:5, 36; 9, 36, 410; 13, 564; 20, 524; 111:9, 524; IV: 12, 524V: 5, 556.
2 Petrus 1:5, 428.
1 Johannes 1:1, 288 ; 8, 103, 138, 196, 210, 481, 483; 9, 459; II : 6,556 ; 10, 88; 19, 513; 111:2, 212; (foutief I): 9, 486; 14, 196, 562; 17, 466; 18, 246; IV1, 558 ; 7, 8, 88; 10, 41; 14, 569; 16, 85, 91, 130, 166, 236, 245, 496; 18, 508.



2 Johannes 9, 95; 9—11, 77, 116; 10, 511.
3 Johannes 520.
Openbaring 1:8, 165; III: 15, 517; 17, 534.
APOCRYFE BOEKEN.
2 Makkabeën IX 455.
Suzan na (Daniël XIII): 53, 559.
Wijsheid van Salomo 1:1, 480; V:2, 508-, 5, 502-, VIII: 21, 489■ 1X276; XVII: 11, 508.
Jezus Sirach 1:1, 535 ; III: 20, 505; V : 5, 474; XVII 578- XXXIX (foutief XXXVI): 30—32, 513.
VI.
39







alphabetisch register.
De getallen verwijzen naar de een klein cijfer of getal, dan duidt ( aanteekening (dus 403 » = blz. 403,
A.
Aa, P. van der. kanunnik van
.1 r* . -m — *
ae ftt.-Maartenskerk te Munster. Zie E p i s t o 1 a e.
Aan den Christelijken adel. Zie
L n t h e r.
Absolutie. 369 vlg., 464—468. Adriaan VI. 364, 373, 403, 476*
KOI rr" ^ ' ' '
i. — ^ïjne „muaestiones in quartum sententiarum praesertim circa Sacramenta", 403 '.
A egi d i n s , M. 595.
Aflaten. 372, 468, 470. Agricola, E. 1, 283, 335. Alberingius, H. doctor in de
rechten te (ironingen: .376, 552. 
Neemt een belangrijk deel aan
de .. Diflrvnf " o 1,1 „„„ ons» w » »
n T***» tuufttu, ü/Q. 004 
557.
Albertns Magnus. 36, 288
346, 367, 538.
A1 e a n de r (pauselijke nuntius). 354. A 1 e n s i s. Zie Alexander van H a 1 e s.
Alexander van Hales. 5,37, 367, 538 (Alensis).
Al genoegzaamheid. Zie Schrift.
A 1 m a n t i u s. 92.
bladzijden. Staat bovenaan een getal it aan de op de bladzijde voorkomende aant. 1).
Alvarus. 346.
Ambrosius. passim (verg. 22 v]~
371, 383). g-'
A n t i c y r a. 533 („Anthicyra"), 548
(„antichyram").
Aquensis, P. Zie Epistolae en A a.
Aquino, Th. van. passim. _ Bestreden, 26, 31, 182-200; tegenstelling tusschen hem en Paulns 31 190; lofspraak op hem, 31,' 184; zijne geschriften vol dwalingen 285; zijne school eene school des Satans. 365. 371
Zie ook Thomisten.
A r 1 s t o t e 1 e s. passim. — Verzoening van hem met Christus onmogelijk, 383, 551 ; het werkwoord „aristotelisare", 485. _ Zie ook
_1 II ft O ft rr i ü
Arius. Zie Arrins. Armoede. 26, 162, 254. A r n h e m , T h. van. 13. A r r i u s (= Arius). 58. 99
Athanasius. 371, 515 („Anathasio").
Augustinus. In „De «bert. f is ontelbare malen aangehaald, 23; ook in de „Confut." on-



telbare malen, 371 ;inde „Disput.": 560, 561, 562, 563, 566, 568, 575 [in de „Epist. P. Aqaensi": 550]. Averroes. 346.
Avondmaal. Toetreding daartoe,
370, 475—477.
B.
Badius, J. Ascensius. Bij hem gedrukt de „editio princeps" van de „Determin.", 355 (deze uitgave beschreven ald., aant. 1). Basilides. 534.
Basilius de Groote. 409. Behoud desmenschen. Door Gods gerechtigheid, 23, 83; door de genade alleen van Jezus Christus, 24, 190. Belastingheffing. 381, 382, 558 vlg., 561, 564. — Belastingheffing te Groningen in de 16de eeuw, 381 T.
Benedictus. Over hem (ook over Bernardus en Franciscus) wordt met grooten eerbied gesproken,
371, 439.
Bernardus, St. passim. — Over hem (ook over Benedictus en Franciscus) wordt met grooten eerbied gesproken, 371, 439. Bernevelde, J. van (bewoner van het fraterhuis te Harderwijk). 11 vlg.
Berouw. 335, 369, 444—456. Bidden. Schoone bladzijden daarover, 271, 311 vlg.
Biecht. In de „Confut.", 369, 456—464; in de „Epist. de caussa Lutheri", 384, 578; oorbiecht,
372, 457, 464. Blijspeldichters. Verwyzing
naar hen, 369, 473, 516. Bonaventura. 367, 538. Brieven. Zie Epistolae. Broeders des gemeenen levens. Zyn wegbereiders van
den nieuweren tijd, 1 ; tot hunne kweekelingen behoort J. Pupper van Goch, 1, 11 (verg. 227).
Brucherus, H. H. Heeft beschreven de „Disput.", 375 '; heeft mededeelingen gegeven over W. Frederiks, 375 4.
BuscoducensisofVan 's-H e rtogenbosch, N. 273vlg.,345, 347. — Literatuur, 385 9 ; volgens P. Kalkof! de schrijver van de „Epist. de caussa Lutheri", 385.
C.
C a 1 v y n. 1.
Canterbury, Th. van. 460 *.
C a p i t o , W. F. Zie E p i s t o 1 a e.
Carondelet, J. aartsbisschop van Palermo en kanselier van Brabant. Zie Grapheus.
Cassianus, J. 254, de aanteekening.
Cele van Hasselt, N. 11.
Celibaat. 372, 500.
C hal ons. Synode (in 813) aldaar, 460».
Christus. Is het hoofd der Kerk, 383, 572.
Chrysostomus. In de „Confut." passim, 371.
C1 e m e n , O. Wanneer volgens hem de „Confut." vervaardigd is, 364.
Conciliën. Het vierde Lateraansche, 460 s; in 1311 te Yienne, 493, 495. — Concilie-besluiten hebben geen beslissend gezag, 383, 574 vlg.; algemeene conciliën, 370, 510—518. — Zie ook Schrift.
Confutatio. Algemeen karakter,351— 352 ; wanneer vervaardigd, 364; inhoud, 364—373 ; vermoedelijke herkomst, 373—374 ; het werk dat aan den herdruk ten grondslag ligt, 363 3 (andere uitgaven mede daar beschreven). — De schry ver is een bekwaam Latinist, 352 ;



klassiek ontwikkeld, 368 ; en gebruikt vele aan de oudheid ontleende beelden, 369, 471, 473, 474, 493, 516, 538, 542 ; waarschijnlijk is hij geen theoloog, geen priester, 368, 529, 542 en elders.
Bijzonder karakter van het geschrift : hier en daar Erasmiaansch, 365—367 ; overheerschend Luthersoh, 369 — 370 ; dit laatste blijkt bij de volgende onderwerpen : absolutie, 464—468; algemeene conciliën, 510—518; berouw, 444—456 ; bestraffing van ketters, 519—521 ; biecht, 456— 464 ; geboden, 489—496 ; geloften, 437—441; goede werken, 436— 437 ; kerkelijke vrijdommen, 524— 526 ; kerkelijke wetgeving, 433 — 435 ; raadgevingen van het evangelie, 496—504 ; sacramenten, 401—433; toetreding tot het avondmaal, 475—477 ; vagevuur, 504— 510; verzekerdheid van de genade, 477—480; voldoening, 468— 474; vrije wil, 527—533; waarneming van zekere gebruiken, 521—522; wezen Gods, 441 vlg.; wysbegeerte en scholastieke theologie, 533—547 ; zonde die alle goede werken aankleeft, 480—486; zonden, 486—489.
Crotus Eubianus. 5.
Cultificis of Messmaker, E. 19, 43 („Engelbertus"), 275, 276.
Cyprianus. passim (verg. 371).
D.
Damascenus, J. 546, 547. D a n t e. 4.
De autoritate pastorum ecclesiastico-
rum: 435.
De coelesti hierarchia (van Diony-
sius Areopagita): 546. Decretalen (pauselijke). Zie Schrift.
De libertate christiana. In twee exemplaren aanwezig, 2, 32 6; in of na 1473 vervaardigd, 18; inhoud, 19—32; Augustiniaansch karakter, 22 vlg., 41; indeeling, 32 ; het werk dat aan den herdruk ten grondslag ligt, 32 6. — Zie ook Grapheus.
De praescriptione haereticorum (van Tertullianus): 379, 558, 563.
Determinatie). Wordingsgeschiedenis, 352—354 ; vroegste uitgaven, 355 (herdrukken ald., aant. 5); inrichting, 355—358 ; letterkunde naar aanleiding van vermelde uitgaven, 358—363(parodie-uitgave,362vlg.).
Dilige stare in Claustro (tractaat
van E. Cultificis): 276.
Dionysins Areopagita. 546.
Disputatio. Te Groningen gehouden, 374; achter de „Confut." opgenomen, 374 (verg. 363 uitgaven, 374 vlg.; door J. G. de Hoop SchefFer beschreven, 375 ; wie er aan deelnemen, 375—377 ; karakter, 377—379; kalm verloop, 379—381 ; onderwerpen waarover gedisputeerd wordt, 381—384 ; onbekend wie het verslag der „Disput." heeft medegedeeld, 378 ; verslaggever is humanist en beslist Hervormingsgezind, 378 ; het werk dat aan den herdruk ten grondslag ligt is de Bazelsche uitgave (1523) van de „Confut.", 375 (verg. 363 3, 364).
Divi Caroli reditus. Is een gedicht van C. Grapheus, 589 ; door dezen in gedrukt exemplaar ingesloten bij zijn brief aan J. Carondelet, 262, 589, 592 ; karakter, 589 vlg.; waarom opgenomen in de „Bibliotheca reformatoria", 590 vlg.; het werk dat aan den herdruk (593— 604) ten grondslag ligt, 592 5.
Dominions, S t. 36.
Dominikaners. Hunne orde



vergeleken bij een boom, in welks takken zich Predikheeren bevinden,
539.
D r i ë d o (professor te Turnhout).
592.
Drieëenheid. 118—119. Durandus de St. Porciano.
425.
Dürer, A. 4.
E.
Eek, J. 352 vlg. — Bezorgt eene uitgave van de „Determin.",358vlg. (deze uitgave beschreven, 358 »). Eeuwigheid der wereld.
376, 378, 567 vlg. (verg. 554). Egmond, N. van. 6.
E m d e n. In de bibliotheek der Groote kerk aldaar een exemplaar van „De libert. christ.", 2 6, 32 Emser, H. 268 vlg. — Zie ook
Geitenhok.
Engelbertus. 43. — Is waarschynlijk E. Cultificis (Messmaker), 19.
Epimetheus. 369, 474. Epistolae:
a. [Epist. C. Graphei J. Carondeletó], Zie Grapheus.
b. Epist. gratulatoria. Zie Fragmenta.
c. Epist. D. Ioannis Gocchij de scripturae sacrae dignitate et irrefragabili autoritate. In de „Bibliotheca belgica" van J. F. Foppens „De Scripturae sacrae dignitate" genoemd, 276; wanneer geschreven, 274 (verg. 345); ook afzonderlijk onder den titel „Epistola apologetica" door C. Grapheus ter perse gelegd en door hem van eene Voorrede (afgedrukt, 345— 347) voorzien, 273 vlg.; de twee bekende uitgaven, 274.
d. [Epist.] D. Petro Aquensi (= Petrus van der Aa): 378 vlg.,
384. — Afgedrukt, 550—552.
e. Epist. de caussa Lutheri. Karakter en inhoud, 384 vlg. ; schrijver en geadresseerde, 385— 387; afkomstig: volgens 0. Clemen uit Groningen (385), volgens P. Kalkofï van N. Buscoducensis (385), zeer zeker uit de Nederlanden (386, 576); afgedrukt, 576— 583. — Zie ook Frederiks.
f. [Epist.] M. Lutheri IV. F. Capitoni: 374. — Sluit zich, wat inhoud betreft (verg. 383 *), aan bij de „Epist. de caussa Lutheri", 387 ; afgedrukt, 583—586.
Erasmus, D. passim. — Zijn „Enchiridion militis christiani", 366 vlg.; „onze Erasmus" in de „Confut.", 373, 443; kan niet zijn degene aan wien de „Epistola de caussa Lutheri" geadresseerd wordt, 385 vlg., 577, 582 vlg.— Zie ook Confutatio.
Erfzonde. Eerder een „malum poenae" dan een „malum culpae", 25, 125.
Excommunicatie. 348, 564 vlg.
F.
Faber Stapulensis. 387. F ar el, W. 387.
Fasciculus temporum: 404.
F e 1 i n u s (=Felinus Sandeus). 460. Fragmenta. Algemeen karakter, 267—268 ; bevat schoone bladzijden (over het bidden, 271,311 vlg.; over de liefde, 271 vlg., 293; over het geloof, 272, 294); waarom Luther met het geschrift ingenomen is, 272 vlg.; waarin het verschilt van „De libert. christ.", 273; wanneer gedrukt, 274 vlg.; het werk dat aan den herdruk ten grondslag ligt, 277 4; Voorrede („Epistola gratulatoria") van Luther afkomstig, 268—271 (afge-



drukt, 283—284); „Appendix", 275, 281 (inhoud, 316 1 ; afgedrukt, 316—344).
F r a n ci s c u 8, S t. 36, 371, 439.— Zie ook Benedictus en B e rnardus.
Fraterhuizen. Te Harderwijk, 11 vlg.; te Amersfoort, 12; te Gouda, 12 vlg.
Frater ordinis Praedicat o r u m. 284. — Onzeker wie bedoeld wordt, 275 vlg. Frederikde Wijze. 356 4. Frederiks, W. hoofdpastoor te Groningen: 375,552. — Literatuur, 375 *; door O. Clemen gehouden voor den schrijver van de „Epist. de caussa Lutheri", 385 ; hy en E. Largis nemen zeiven geen deel aan de Groningsche „Disput.", wekken wel anderen op tot disputeeren, 376, 552.
G.
Gansfoort, W. passim. — Vergelijking tusschen zijne geschriften en die van J. Pupper van Goch, 3. Geitenhok (= H. Emser). 270, 283 („Hircum istum caprarum"). G e 1 a s i u s I (paus). 422. Geldenhauer, G. 6 «, 7, 8, 10'. Geloften. Komen in het evangelie niet voor, 19, 26, 226, 232 ; zyn daarmede onbestaanbaar, 25, 229 ; zich te binden door geloften daarin niet voorgeschreven, 26, 227 vlg.; bestrijding er van, 273, 305; hare waarde („nihil est"), 290 vlg.; zij druischen in tegen de Christelijke vrijheid, 293 ; Luthersche opvatting in de „Confut.", 369, 437— 441.
Geloof. Is Gods gave, 23, 81; eene inwendige gave van God, 333; j eene gave der genade, 27, 81; { moet zich openbaren in en werken
door de liefde, 27, 138, 153, 189, 212, 213 vlg., 214, 215, 228, 231, 245 ; werkt de rechtvaardiging, 27, 147 ; berust op de Schrift, 27, 43 ; schoone bladzyden over het geloof, 272, 294.
Genade. Zedelijke vrijheid haar geschenk, 23, 136; behoud door de genade alleen van Jezus Christus, 24, 190; verzekerdheid van de genade, 370, 477—480. Genadius. 546.
G e o r g e (hertog van Saksen). 352 vlg. — Met hem wordt Keurvorst Frederik de Wijze verward, 356 *.
[ G e r d e s , D. Zijn oordeel over J. Papper van Goch's geschriften, 2; de door hem bezorgde uitgave van de „Disput.", 375. Gerechtigheid. Karakter, 20, 54, 234 vlg.; behoeft noch „votum" noch „religio", 26, 54 ; moet uit liefde betracht worden, 20, 25, 169, 234 vlg., 238.
G e r s o n , J. kanselier der universiteit te Parijs: 180, 373, 470,480. Gnapheus, G. schrijver van „Troost ende spieghel der siecken": 369.
Goch (de stad). 11.
Goch, J. kanunnik van St. Servatius te Maastricht: 15 (verg. 10 ').
Goch, J. van. Velen zijn onder die benaming bekend, 9 vlg. (vooral 10 '). Zie ook J. Pupper van Goch.
Goch, J. Pupper van. Ook aangeduid als J. van Goch, 2T, 9, 11 6 (7: J. Goech) ; in éénen adem genoemd met Luther e. a., 2; geboorteplaats en geboortejaar, 10 vlg.; behoort tot de kweekelingen van de Broeders des gemeenen levens, 1,11 (verg. 227); verblijf te Harderwijk, Amersfoort



en Gouda, 11 — 14; student te Kenlen, 14 ; misschien niet te Leuven, 14 vlg.; rector of biechtvader te Mechelen, 15; houding tegenover H. van Zomeren, 16 vlg.; neemt deel aan de geestelijke beweging zijner dagen, 18 vlg., 42 vlg.; dood en begrafenis, 19; 's mans beteekenis, 2 ; munt uit als „bonus scriptor", „illuminator notabilis", „bonus clericus", „valde atque egregius predicator", 13.
Geschriften: karakter, 3; gewaardeerd door Luther e. a., 2, 3, 24; vergeleken met die van W. Gansfoort, 3; verdienen eene plaats in de „Bibliotheca reformatoria", 4 ; komen voor op de lijsten van verboden boeken, 19 ; opgegeven in de „Bibliotheca belgica" van J. F. Foppens, 276 vlg. — Zie ook
Epistolae; verder De libertate christiana en Fragmenta.
God. Alles uit en tot Hem, 23, 147 ; Luthersche opvatting aangaande Gods wezen, 369, 441 vlg.
God en mensch. Verhoudingtusschen beiden, 22, 207.
Goech, J. J. Pupper van Goch. Zie aldaar.
Grapheus, C. secretaris van Antwerpen. Is humanist, 4, 589; ook dichter, 4, 5, 7, 8 vlg., 589—592, 593—604 ; zijne lijdensgeschiedenis, 4—9 (herroepingsakte, 6; aanhalingen daaruit, 36—38 [in de aanteekeningen]; dood en begrafenis, 9.
Geschriften: a. Zijne onvoltooide uitgave van „De libert. christ." en de door hem bezorgde Voorrede
daarop, 4 vlg., 6, 7 vlg., 19, 255 (deze Voorrede: wanneer vervaardigd, 4, 39 ; karakter, 4 vlg.; afgedrukt, 35—39); b. Zijn brief aan J. Carondelet, 7, 9, 256, 589 (afgedrukt, 257—263); c. Zijne
3 Voorrede vóór zijne uitgave van de „Epistola apologetica", 273 vlg. r (afgedrukt, 345 — 347); d. Zijn gedicht „Divi Caroli reditus" (afge; drukt, 593—604).
Gregorius I. passim (verg.
22 vlg., 371, 383). Guilleretus, Steph. Bij hem (te Rome) gedrukt eene uitgave van de „Determin.", 355 (deze uitgave beschreven ald., aant. 3).
H.
| Handelingen (zedelijke). Hare waarde 21, 152 vlg.; bedoeling waarmede zij verricht worden,
21 vlg., 157.
H ar d en b e rg , A. 3, 17 «.
He le na (= de scholastiek). 363. Helle, H. van der (bewoner van het fraterhuis te Harderwijk) 11 vlg.
H e r p , H. van. 12, 14. | 's-Hertogenbosch, N. van. | Zie Buscoducensis. j Hieronymus. passim (verg.
22 vlg., 371, 383).
j Hillenius, M. drukker te Antwerpen: 41 („Hilenius"), 5, 593, 604.
Hoen, C. 267.
Hoogstraten, J. van (inquisiteur). 353, 354 Hoop Scheffer, J. G. de. Zyne beschrijving van de „Disput.", 375, Hulst, F. van der. 6.
Hus, J. 268, 514.
Hutten, U. van. 5.
Hydra herculana. 369, 516; verg. 538 : „clauam herculenam".
J.
J a r g h e s , E. Zie L a r g i s.
J a r i c h s. Deze naam, in de geschiedenis der stad Groningen meerma-



len voorkomende, schijnt dezelfde te zijn als Jarghes, 375 5. Zie ook
Jarghes en Largis.
Joannes van Parys. 383.
Joden. 504.
K.
Karei V. Door C. Grapheus verheerlijkt in een gedicht, 4, 5 ; daar begroet als Vredevorst en geïdealiseerd als alleenheerscher der wereld, 602 (verg. 4, 590); daar genoemd „Regum Rex maximus", 599 (verg. 590), en „orbis Amor, Dominator maximns orbis", 596. — Zie ook Divi Caroli reditus.
Karlstadt, A. 2, 352, 373 en passim.
Kaugsdorff, A. 586.
Kempen, Gr. van (bewoner van het fraterhnis te Harderwijk).1 lvlg.
K e m p i s , Th. a. 1.
Kerk. Kan dwalen en heeft gedwaald, 29, 57 ; hare eenheid gebroken door Arius e. a., 92.
Kerkelijke en wereldlijke macht. Verhouding tusschen beide, 381 vlg., 556, 563, 564, 571, 573 vlg., 574 [verg. 555, 557] ; het ideaal van C. Grapheus, 4, 590, 602; de opvatting van Maximiliaan I, 592.
Ketters. Hunne bestraffing, 370, 519—521; pauselijke bullen tegen hen, 370 u, 539; tegenover hen enkel de excommunicatie aan te wenden, geen wreedheid van vervolging, 384, 563, 564 vlg.
Ketter y. Wat zij is, 30, 116; tegen haar helpt alleen de Schrift, 30, 94, 114, 117. — Zie ook Ketters en Secten.
Kloosters. Termunten in Groningen, 10 '; der Windesheimers te Goch, 11; „Ara Coeli" te Rome, 12; der Franciskaners te Mechelen, i
14 ;Thaboraldaar, 15,19; HetPark bij Leuven, 18; der Dominikaners te Zutfen en te Zwolle, 19 ; der Dominikaners te Groningen,376 vlg. (middagmaal aldaar voor de deelnemers aan het ter stede gehouden dispuut, 381, 575; literatuur over het klooster, 376 9); Augustijnerklooster te Antwerpen, 384.
Kloostertoestanden. Ongunstig afgeschilderd, 27 3, 178.
Kloosterwezen. Wordt in den wortel aangetast, 20, 185 vlg., 238 vlg., 246 vlg.; gunstige uitlating daarover, 27', 92; opname van armen en rijken in het klooster, 176.
Koyter, J. Zie Supprior. Kronyk van het fraterhuis te Gouda. Aanhalingen daaruit, 12 vlg.
L.
Lamperter, N. By hem gedrukt de uitgave 31 Mei 1521 van de „Determin.", 355 (deze uitgave beschreven ald., aant. 2).
Largis, E. doctor in de rechten te Groningen: 375, 552. — Inde uitgave van 1614 der „Disput." E. Jarghes geheeten, 375 5. — Zie ook Frederiks.
Latomus, J. 6, 373, 481, 591. Laurensen, L. prior van het klooster der Dominikaners te Groningen. Literatuur, 376 10 ; ook Laurentius Rufus geheeten, 376; zijn twistgesprek te Olderssum,
376 vlg.; komt voor als lector,
377 '; is waarschynlijk niet de „Magister noster" in de „Disput.", 377.
Lector (van het klooster der Dominikaners te Groningen). 377,
379, 555, 556, 557, 559, 560, 565, 567, 568, 573. —De lectoren Lu-



dolphus of Ludolphus Eminga en Lanrentii, 377.
Leeraars (heilige). 29, 175. Leo I. passim (verg. 22 vlg., 371). Lesdorpins, N. rector van het gymnasium te Groningen: 376, •381, 552. — Treedt pas tegen het
einae van de „Disput." daar ter stede op, 376, 570.
Lezen der getijden. 380 vlg.,
567.
Liefde. Schoone bladzijden daarover, 271 vlg., 293.
L.OCI Communes. Zie Melanchthon.
Lombardus, P. passim (verir 22 vlg.).
Ludolphns, Ludolphus
l m m g a. Zie Lector.
L u t h e r. passim. — Waardeert de geschriften van J. Pupper van Goch, 2, 3, 24; is ingenomen met rï® nFragm." en voorziet ze van eene Voorrede, 267 ; roemt J. Pup-
— n 1 -r 
Viln «oen, j. Tauler e. a., 283 vlg. *
Geschriften : „Aan den Christelijken adel", 5 ; „Over de Babylonische ballingschap", 5 (verg. 4), 357, 405; „Aan den bok te Leipzig , 269 ; „Duitsche Theologie", 270; „Aan W. F. Capito" (brief), 374, 387, 583—586 (afdruk); „De missa", 413 vlg.
Ly ra, N. de. passim (verg. 22 vlg.).
H.
Magister noster. Deze term komt herhaaldelijk voor in de „Disput.", 377, 379 wie men daarmede doorloopend aanduidt, 379 ; wie er waarschijnlijk niet mede bedoeld zal zyn, 377.
Magistri nostri. 351, 362 en passim. — In de „Confut." gewone
naam voor de doctoren in de theologie, 541» (406 en elders bij verkorting : „M.N."); in de „Disput." aanduiding van de tegenpartij, * (556, 565, 575 : „patres optimi"; 561: „patres mei"; 566, 573 : „patres nostri"). — Betiteld als leugenaars, 364, 420, 472, 514; als ongeloovigen en aardschgezinden, 364 vlg., 466, 477; hunne zorg voor eigen voordeel, 365 460 vlg., 466, 509 vlff. ; nojr een
ongunstig oordeel over hen, 379 563, 571. '
Manicheus (= Manicheüs, Manichaeus). 92.
M a r c i o n. 534.
Marsilius van Padna. 383.
Maxim iliaanl van Oostenrijk. 592.
M a x i m u s (confessor). 431.
Melanchthon. passim. — Zijne „Loei communes", 351, 368, 372; zijne „Pro Luthero apologia",' 359 vlg. (inhoud, 360 vlg.; uitgaven, 360 s); zijne „Augsburgsche Confessie", 368; zijne „Propositiones de missa", 414—416 (verg 414»), 6'
Messmaker, E. Zie Cultificis. Monarchia (van Dante): 4. Monnik endeugd. 26, 157 vle
159.
Muller, N. Heeft uitgaven van de „Determin." beschreven, 355 '. Mysticisme. 22,165(„immediata dei fruitio"), 167 („cum deo qui vnum factus fuerit"), 174, 212, 235. — „Sensus mysticus" (der Schrift), 28 *, 195,
N.
Nectarius (bisschop van Constan-
tinopel). 459.
Nestorius. 58, 92.



O.
Ockam, W. van. 16 383. Oecolampadius. 2, 373, 544. Onthouding. 26, 162. Oom van Wijngaarden, F. 6. Oorbiecht. Zie Biecht. Oorlog. Is den Christen verboden, •383, 561 vlg.; in de „Confut." het gedeelte „Over den oorlog tegen de Turken", 522—524. Origenes. 29, 57.
Over de liabylonische ballingschap. Zie L u t h e r.
P.
Panormitanus (abt). 371, 460, 511; — bijvoegl. naamw. (van Palermo), 257, 263.
Papa noster Modernis (—
Adriaan VI). 364, 373, 476. Patres mei, nostri, optimi.
Zie Magistri nostri. Paulus vanBurgos(bisschop).
242 (verg. 538 vlg.).
Paus. Verdient afgezet indien hij in ketterij vervalt, 379, 557; in hoeverre hij „lupanaria" mag toelaten, 380, 562 ; in hoeverre hij monniken en geestelijken kan vrijstellen van het lezen der getijden, 380 vlg., 567 ; moet ook belasting betalen, 382, 564; zyne verhouding tot den keizer (Karei V), 591, 603.— Zie ook Kerkelijke en wereldlijke macht.
P e c k , A. docent in het kanonieke
recht: 18.
Pelagianisme. Bestrijding daarvan, 23, 132, 134, 184, 189; „Pelagiana labe infecti", 438 ; „Pelagiana peruersitas", 532. Pelagius. 92, 544.
Pistoris, Gr. een der deelnemers aan de „Disput." te Groningen: 376, 552.
Pittinck. Zie Snpprior. Poliphemus. 369, 493. Praedestinatie. Zie Voorbeschikking. Praepositus, J. prior van het Augustijner klooster te Antwerpen: 384, 385, 386, 576, 583 '. — „Praepositus Kembergensis", 586 (in margine: „Praepositus Kembergen").
Prediken zonder buidel en zonder male. Aanbevolen, 367, 526.
Presbyters. Met de bisschoppen gelijkgesteld, 372, 467 („cum idem sit episcopus et presbyter"). Priesters. Minder gunstig oordeel over hen, 31, 74, 76 vlg., 173 ; het bestaan van priesters die gehuwd zijn en tevens het altaar bedienen wekt geen ergernis, 384, 575.
Priesterwij ding. 384, 580. Priscillianen. 417 5. Profetie. 331.
Pro Luthero apologia. Zie Me-
lanchthon.
Pytinck, A. Zie Supprior.
Q.
Q u e n t e 1, P. Bij hem (te Keulen) gedrukt eene Duitsche vertaling van de „Determin.", 359 (deze vertaling beschreven ald., aant. 8).
B.
Raadgevingen van het evangelie (consilia evangelica). 370 496—504.
Rechtbanken (kerkelijke en wereldlijke). 367, 500, 501 vlg. Rechtvaardiging. Komt weliswaar tot stand buiten 's menschen medewerking, maar niet buiten zijnen wil, 273, 302.



Reuchlin. 383, 572.
Ri vo , P. de. 17 vlg.
Rode, H. 267, 374.
Rnfas, L. Zie Laurensen.
8.
Sacramenten. Luthersche opvatting in de „Confut.", 369, 401— 433; over de „sacramenta in eenere", 475.
Scholastiek. Ironisch „Helena" genoemd, 363. — Zie ook Theologie.
Schrift. Tweeslachtig karakter te haren opzichte, 28 vlg.; zij is de „kanonieke waarheid", 28, 56,145, 182, 193, 196; heeft kanoniek gezag, 28, 201; uit haar moet zooveel mogelijk gepnt worden, 28, 150; letterlijke nitlegging gewenscht, 28, 185; „Bensus mysticus", 28®, 195; „sensus spiritualis", 28, 240; afwyking van de Schrift geoorloofd, 29, 58 vlg.; verhouding van de Schrift tot de Kerk, 29 vlg.; wapen tegen de ketterij, 30, 94, 114, 117; in de „Fragm." de eenige toetssteen der waarheid, 273, 284 vlg., 289 vlg. (vooral 284); alleen zij moet verkondigd, geen „humana dogmata" en geen „prophana philosophia" mogen worden geleerd, 383, 559; algenoegzaamheid der Schrift: by J. Pupper van Goch niet gevonden, 28 vlg.; staat voor den schrijver der „Confut." vast, 370, 510; laatstgenoemde verder in zijne verhouding tot de Schrift (en tot conciliën), 370 vlg., 473, 477, 509, 524; 403, 493, 511 [over pauselijke decretalen, 371, 461, 470], S c o t u s , J. Duns. 5, 36, 74,288. Seckendorff, V. Wenscht den herdruk der geschriften van J. Pupper van Goch, 2.
S e c t en. Albigenzen, 404, 411, 412 ; Apostolici, 419, 437 („qui se iactabant de ordine Apostolorum"); Artotyrieten, 417 5 (tekst: „Artorytarum"); Askieten, 419; Begarden, 493, 494, 495; Bohemiërs, 422, 424, 512, 542; Donatisten, 366, 419; Erianen (of Aerianen), 417, 433; Heracleonieten, 411,412 ; Hussieten, 268, 514; Jovinianisten,
436 ; Katharen, 519 ; Lampetianen,
437 * (tekst: „Iamperianorum"); Manichaëers, 527, 531, 533; Pelagianen, 448, 544 (verg. 438 : „Pelagiana labe infecti"; 532: „Pelagiana peruersitas"); Pepucianers, 406, 408, 410, 412; Quintillianen (of Priscillianen), 417, 432; Waldenzen, 404 („Pauperum de Lugduno"), 425, 432, 433, 504, 519; Wicklevisten, 404, 411, 412, 437.
Semipelagiani sme. Sporen daarvan in „De libert. christ.", 24 vlg., 80, 101, 102, 104, 106, 107, 120, 141, 147. Sententiarii. Afkeurend oordeel over hunne boeken, 371 vlg., 471, 543, 545 vlg.
Sententiarum Textus (van P. Lom-
bardus): 32 3.
Sickingen, F. van. 5. Silenus. 471. — Sil. alcibiadeus : 369, 542 (verklaring ald., aant. 3). Simon Hessus (pseudoniem voor
Urbanus Rhegius). 435 3. Stanzardus, I. C. 595. Stentor. 369, 493.
Stephanus (bisschop van Parijs).
32, 70, 379 ».
S t u r m i u s (paedagoog). 1. Sulpicius Severus. 383, 563. Supprior (van het klooster der Dominikaners te Groningen). 377, 379, 557. —De suppriors Pittinck (of Arnoldus Pytinck) en Joannes Koyter, 377.
Sylvester. 346.



T.
Tanier, J. 2, 271, 283, 541, 542.
Tertullianus. 379, 383, 551, 558, 563.
Theologie (scholastieke). Wordt heftig aangevallen, 371, 441 vlg., 447; Aristoteles' invloed op haar, 371, 485, 515, 516, 517, 534, 538 ; onverzoenlyke tegenstelling tusschen haar en de Paulinische theologie in de „Confut.", 371, 464 (in de „Epist. P. Aquensi" deze boven haar gesteld, 381, 551); vergeleken bij eene geblankette vrouw, 474. — Zie ook Confutatio.
Thomas. Zie A q u i n o.
Thomisten. passim. — Bestreden,
31, 116, 118, 129, 131 vlg., 224, 253; beroep op hen, 232 vlg.; in éénen adem met Scotisten en Albertisten genoemd, 31, 74. — Zie ook A q n i n o.
Timmermannus, J. 376, 380, 552. — Spreekt het meest in de „Disput." te Groningen, 376, 558— 570.
Troost ende spieghel der siecken. Zie Gnapheus.
Tuldel, Th. de (abt van Het Park by Leuven). 18.
Turken. Zie Oorlog.
Twistgesprek. In 1519 te Leipzig gehouden, 268, 352, 377, 379 ; verslag daarvan bij O. Seitz en bij V. E. Löscher, 352 «; gevolgen, 353 vlg — Zie ook L a ur e n s e n en Disputatio.
ü.
Uitverkiezing. 24, 231.
Universiteiten. Te Keulen, 10 *, 14 vlg.; te Leuven, 14 vlg.,
32, 93; te Parijs, 32, 70 vlg., 352 vlg. (passim).
Urbanus Rhegius. 435 ». — Zie ook Simon Hessus.
T.
Vagevuur. 367, 370, 504 510.
Vasten. 26, 162.
Verdiensten. De kerkelijke leer der verdiensten verworpen, 23, 182; overtollige verdiensten bestaan niet, 26, 182, 249, 251.
Veseleer, J- 9.
Voorbeschikking (praedesti-
natio): 24, 82, 185, 273,302, 317, 369, 383, 513 (verg. 514), 570. — Vreemd aan de meeste Nederlandsche Hervormingsgezinden uit den Humanistischen kring, 369; met warmte bepleit in de „Confut. (zie boven, 369, 513 (verg. 514)).
Vrydommen (kerkelijke). 370, 524—526.
V r ij h e i d (zedelyke). De mensch klimt daartoe op, 21, 98; zy is een geschenk der genade, 23, 136.
W.
Waarheid. De katholieke (= goddelijke) waarheid erkend, 31, 72; de philosophische waarheid is „falsitas", 31, 73; verg. 182.
Waarneming van zekere gebruiken (observatio legalium). 370, 521—522.
Walch, C. G. F. Zijne uitgave van geschriften van J. Pupper van Goch, 2, 276, 277.
Werken (goede). Behagen aan God, 328 vlg.; Luthersche opvatting in de „Confut.", 369, 436—437.
Wesel, J. van. Is volgens O. Clemen de schrijver van „De autoritate pastorum ecclesiasticorum", 435 ».
Wetenschap (speculatieve). Is



zonder de genade niets dan dwaling, 371, 540.
Wetgeviag (kerkelijke). 369,
433—435.
Wil (vrije). Niets daaraan toegeschreven, 23, 147; Luthersche opvatting in de „Confut." 370, 527— 533.
Wolfenbuttel. In de Herzogliche Bibliothek aldaar een exemplaar van „De libert. christ.", 2 «, 32 •.
Wijsbegeerte. Voorbeelden van haar verkeerden invloed, 31 vlg., 70, 93; Luthersche opvattingaangaande haar en de scholastieke theologie in de „Confut.", 370, 533—547.
Wijsgeeren. Schrijven de zaligheid toe aan den wil en de genade beide, 31, 184; berusten op de rede, 31, 63; geven alleen een richtsnoer voor het maatschappelijk leven, 31, 64; zoeken tijdelijk voordeel, 31, 76 vlg., 173; worden herhaaldelijk aangevallen, 31, 116, 118, 129, 131 vlg., 182—200,' 224, 253; bewerende wijs te zijn I
„stulti facti sunt", 62, 286; hunne geschriften zijn „libri mortis", 31, 62.
Z.
Ze 1 f k a s t y d i n g. 26, 162.
Ziel. Augustiniaansche opvatting, 23, 41.
Zomeren, H. van. Zijn strgd met de universiteit te Leuven, 16—18, 93; literatuur over dien strijd, 18*; 's mans bewerking van de „Prima pars dialogi" van W. van Ockam, 16 ».
Zonde. Is iets negatiefs, 24, 99; een „nihil", 24, 148; een „malum voluntatis", 25, 125 ; hare oorzaak, 25, 120; verschillende opmerkingen over haar in de „Fragm.", ald. passim (vooral 324 vlg.); Luthersche opvatting in de „Confut." aangaande de zonde aanklevende alle goede werken (zie 370, 480— 486) en aangaande de zonden (zie 370, 486—489).
Zweren. Veroordeeld, 367, 503.